Zv/371
^ V 3
lliiiir.\'ifflDon en (\'loliilunusson.
TEN GF.BRIIIKF.
bij het onderwijs van den Catechismus
of\' de Christenleer,
TEVENS
een Imndlinek voor Cliristeiiike linisqeziniicii,
DOOK
H. WELTERS
Hector der Ursulinnen te Grubbenvorst.
onzen dooz-hichtyen en veelgeliefden ^Kerkvoogd
UIT DIEPEN EERBIED EN INNIGE EI^KENTELI.IKHEID
OPGEDRAGEN
Op den feestdag van den H. Franolsous Xairerlua 1878,
EF(KXAIDING.
Do schrijver dezes verklaart zich, wat aangaat de authenticiteit der aangeliaalde w onderen, te onderwerpen aan het decreet van paus ürbanns VUL, gegeven te Home den 13. Maart 1625.
AFLATEN verleend aan de ondenvij/.ers van den (\'atecliisinns.
ï. Z. 11. Pauliis V. heeft o() ileu (i. (Jetober 1507 verleend telkens 100 dagen aflaat aan de ouderwijzers, ais zij gedurende de week,
en zeveu jaren aan ouders en ouderwijzers, wanneer zij hunne leerlingen op Zondagen onderricht geven in de Christelijke leer;
2. 100 dayeu, zoo do oudert aan de kinderen of dienstboden godsdienstig onderwijs geven ;
3. 100 da/jen aan alle geloovigen, die de Christelijke leer eon half uur laug overdenken om dezelve aan ouwe-teuden te verklaren.
II. Z. H. Clemens Xll. heelt op den 20. Juni 1735 verleend zenen jaren en zeven quadragenen of zevenmaal veertig dagen aflaat aan alle geloovigen, die gebiecht en ge-eommunicecrd hebbende, den catechismus onderwijzen, en zoo zij daarvan dlt;; gewoonte hebben, vollen aflaat, Ie verdienen op de dagen van Kerstmis, Pasehen en Sint Petrus en Paulus, mits zij dan biechten en communieeeren cn eenigen tijd bidden tot intentie van Zijne Heiligheid.
(Piunzivalli, bl. 308 en 309.)
AFLATEN
verleend aan hen, die den catechismus naarstig bijwonen.
l)c voormelde nllatcu door Clemens XII. verleend, ziju ook vergund onder dezelfde voorwaarden, aan hen, die bij dat onderwijs tegenwoordig zijn, on, hij beschikking van Paulus V. kunnen zij, die de gewoonte hebben om de cliristelijke leer bij te wonen, een allaal van drie \'jaren verdienen op alle feestdagen van de li. Maagd, als zij op die feestdagen biechten en communiceeren.
Opgave der voornaamste werken gebruikt bij de samenstelling van dit boekje.
De h. Schriftuur.
De kerkelijke geschiedenissen van Kusmuus, Baronius,
Bérault-Hercastel, Alzog, Darras en Simens. Rosweydus en Riraueneira, Ijegenden der Heiligen.
Pator MatuSus Vogel, Lebensbeschreibungen der Heiligen
(iottes.
Butler, Vies des Saints.
Calechisiiiusseu, euz.
P. d\'Hautbbive, Grand (latéclüsine de Perseverance, 12
volumes, 2quot; edition. Paris, Louis Vivès.
Schmid, Jo. Kv., llistorischer Catechismus, 3 Theile.
Arnhem, Josué Witz.
Mbhlbr\'s Beispiele.
Père u\'Uultreman, S. J., Le Pedagogue Chrestien.
Pater Hillegeeu, S. J. Groote Volkstheologie.
P. J. Ducos, Jjo Pasteur Apostolique. Liége IG\'JÜ, it vol. Dr. I\'erdin. Hekbsx, Christelijke leer in voorbeelden, uit
het Hoogduitscli, door J. Westermann, K. k. pr. 011 kapelaan, Arnhem, 2 deeleu.
Do catechismussen v;ui Uehaiibb cu Couturier.
Florum exemplorum, tomi IV., auclore Anion. Daukoutio S. J., Duaci 1616.
Magnum speculum exomplorum, studio R. 1\'. Joannis Maioris, S. J. Theologi, Col. Agripp. 1611.
Lo Catéohisme en exemples, 2 volumes, li edition, Lefort a Lille, approuvé par 1\'archev. de Cainbrai 10. Nov. iS()7.
M. Mérault, Kuseignemout de la Religion, 5 vol.. Paris ISli\'l.
Guillois, Explication dn Catechisme, 3 vol.
Van Hemel, Het boek voor allen, Mecheleu.
A. Hungari, Kornaehreu, eine Sammluug l\'arabeln.
Gaume, Kort begrip van den Catechismus van volharding, Brussel 11. Goemaere, 1872.
L. Engbers, De kerkplechtigheden verklaard, Deventer 1845.
(Andere schrijvers worden Ier plaatse aangehaald.)
NB. Deze verzameling van verhak\'ii enz., alhoewel volgens tleu Roermondschen Oiocesaau-eateeliisuius gerangsciiikt, kau nochtans bij elkeu anderen eatecbismus onzer Kerkelijke Provincie gebruikt worden; telkens wordt, bij elk verhaal, of serie van verhalen enz., het onderwerp, waarop zij van toepassing zijn, in cursielleUers opgegeven.
Voor omtrciil oouo halve obuw leefde in een dorpje van Limburg een vroom en geleerd pastoor, wiens aandenken al-daar nog lieden in zegening is, en wiens goede lessen nog in het geheugen van vele lieden zijn geprent.
Op zekeren dag viel mij, bij hut nasporen in eene boekerij, een vlugschrift van dien uitmuntenden herder in handen, getiteld: „Over de noodzakelijkheid en do wijze aan de kinderen godsdienstonderwijs te gevenquot;.
Van het beginsel uitgaande, dat de onwetendheid van den mensch in de kumt van braaf en christelijlc te leven en le sterven, veelal groot en betreurenswaardig is, besloot hij met recht tot de unodmkelijkheid om de kinderen reeds va1! ai\' hunne prilste jeugd in de keunis dor zaligheid of in de Christelijke leer r/rouduj en degelijk te onderwijzen. Vervolgeus haalt hij do woorden aan vanJAÏs (Preken, p.-IS) :
„Aan het eerste onderwijs ligt alles gelegen. Wanneer een kind goed is ouderwezen, zal liet zich ook goed gedragen, en gemeenlijk ook nog in latere jaren goed blijven. Wanneer een kind, dat in de vrceze Gods is opgevoed, ook mettertijd o() dwaalwegen geraakt, zoo komt het toeh gemakkelijker en spoediger tot inkeerquot;.
En de H. Hiekonïmus (Epist.) zegt: „dat een nieuw vat lang den smaak en den geur bewaart van het vocht, dat er het eerst is ingegotenquot;.
Ook laat zich hier toepassen, wat dc Eee lesiastes (cap. (i. IS.) zegt: „Mijn zoon, laat u onderwijzen van a!\' uwe jeugd, en gij zult de wijsheid, die tot den grijzen ouderdom voortduurt, ontvangenquot;.
Wat nu de wijze betreft, waarop hot onderwijs der Christelijke leer dient te worden medegedeeld, zoo zegt hieromtrent onze pastoor, dat dit onderwijs het best geschiedt door catechiseeren, d. i. door vragen en antwoorden.
Vandaar komt hot ook, dat dit woord cateduseeren voor liet geveu cu ontvangen van godsdiouslouderwijs wordt gebezigd, en dat de hoeken, waarin de waarheden van den gods-, dienst met vragen en antwoorden zijn bevat, „catechismusquot; worden genoemd.
1. Bedoeld onderwijs moet duidelijk zijn, opdat de kinderen wel begrijpen, wat ze loeren, en niet door onduidelijke, vage oi\' verwarde voorstellingen tot bijgeloof on dweeperij overslaan of ecu valscb geweten krijgen.
Ten opzichte der qeheimen van ons h. Geloof dient hier te worden opgemerkt, dat, alhoewel zij altoos iets donkers hebben, juist wijl zij geheimen zijn, die meu wel gelooven, maar niet begrijpen kan, toch het onderwijs erover duidelijk kan wezen; to weten, wanneer men den kinderen het geloof en zijne beweeggronden, den eerbied voor do goddelijke openbaring en het onfeilbaar leerambt der h. Kerk voorhoudt, het onderwerpelijk geheim zelf kort en bondig bepaalt en vooral, do zalige vruchten, die dit geheim oplevert, doel uitkomen.
Het godsdienstonderwijs wordt duidelijk: jVIs men uit de bij de kinderen reeds aanwezig zijnde begrippen nieuwe begrippen en beschouwingen ontwikkelt, b. v. men kan een kind geen beter begrip van God bijbrengen, dan door te zeggen : „God is onze hemelsehe Vaderquot;. Het kind kent immers eenen vader eu weet hoe goed een vader is.
Aan deze eerste voorwaarde, do duidelijkheid, kan men zeer goed door verhalen, voorbeelden en gelijkenissen beantwoorden.
Duidelijk wordt men tevens door liet geheel in onderdeden voor te dragen. Dit geschiedt, als men niet te veel op een keer zegt. Niemand, een kind vooral niet, kan te veel in eens vatten. Men moet den kinderen zooveel mogelijk, het denken gemakkelijk maken. Zegt men b. v. „(iod is oneindig goed, oneindig wijsquot;, zoo heeft men niets gezegd. Het kind denkt er niets bij. Wanneer men echter het geheel in zijno onderdeelen of gedeeltelijk voorstelt en zegt b. v. „(iod geeft ons het dagelijksch broodquot;, of als men het kind eeue bloem toont, zeggende; „zie mijn kind, het is God, die deze fraaie bloem gemaakt heeftquot;, zoo zegt men oneindig veoi.
Wat duidelijk wordt voorgedragen of in andere woorden, wat verzinlijkt en in het bijzonder wordt voorgehouden, wordt
— 10 —
niet enkel beter en gemakkelijker verstaan, maar ook dieper iu liet geheugen eu in hot hart geprent. Ecu kind b. v., dat zijnen vader vreest, zal ook God leerou voor oogen hebben ; t
liet zal zich bij liet eteu of bij het zien eencr bloem, gemakkelijker en spoediger zijnen God herinneren, van Wien alle goed komt.
Een priester of elk ander godsdienstonderwijzer, die zijn beroep behartigt, die de taal des harten weet te sproken, zal ook, zelfs zonder gekunsteld te zijn, onbewust en natuurlijkerwijze alles duidelijk maken.
Hij editor, die slechts spreekt en onderwijst om het uur der les aan te vullen, die slechts uit zelfzucht en ijdelen roem,
zonder gepastcn zielenijver onderricht geeft, zal ook slechts een ijdele prater wezen; hij zal door zijne uitweidingen ook datgene, wat eerst nog duidelijk was, verduisteren en verwarren.
2. Het onderwijs in den godsdienst moot grondig zijn. Dusdanig zal het wezen, wanneer het behoorlijk het verstand
der kinderen opheldert, hunnen xdü tot het uitvoeren van het- « geen hun geleerd en aangeprezen wordt, weet te stemmen, en eindelijk in hun geheugen, met nadruk datgene pront, wat moet onthouden worden.
Om de ontwikkeling dezer drie vermogens der ziel te bevorderen, moet men het geleerde dikwerf herhalen, en zich door het stellen van gepaste vragen overtuigen, of ook wel allen het behandelde onderwerp goed begrepen hebben; vervolgens moet men bij het slot der les, het voorgehoudene kort samenvatten en den kinderen een beknopt overzicht met practische toepassingen van de goheele stof geven.
3. Eindelijk moet het godsdienstonderwijs aangenaam zijn; d. i. men moet don kinderen de stof op cene liefdevolle en zachtaardige wijze voorstellen, on alles zorgvuldig vermijden, wat hun onaangenaam kan zijn. Het gevoel van het onaangename, dat bij hot onderwijs in de Christelijke leer zou kunnen worden opgevat, maakt voor do kinderen niet enkel voor don duur dezer lessen, maar ook vaak voor het geheele volgende leven, de godsdienstleer afschrikkend en verdrietig.
Derhalve moet meu den bepaalden lijd op eene nattige en stichtende, maar vooral aangename en boeiende wijze trachten te verkorten.
— 11 —
Zulks kau voural door Iccrrrkc en treffende vorhaleu eu vergelijkingeu geschiodou, die, zooals reeds bemerkt is, de afgetrokken denkbeelden duidelijk cu aiiuseliouwelijk maken. Verder kan men ook nog do les veraangenamen door vragen, die aan de beoordeeling vau het jeugdig verstand worden overgelaten.
Do ouderwijzer iu dit allergewichtigst vak moet met liefde en geduld bezield zijn; hij moet traehton tot de kinderen neder te dalen; hij moet traehten een kind met do kinderen te worden. Hij moet de harten der kleinen zoeken to winnen, door hun de taal des harten toe te spreken. Al zegt hij hun duizendmaal, dat hij hen lief heeft, en hij bewijst het hun niet metterdaad, zij zullen het niet golooveu.
Wanneer hij echter met vaderlijke zorg of moederlijke teederheid over hen waakt, aan alles wat hun geestelijk of stoffelijk welzijn bevordert, levendig deelneemt; wanneer hij in het geoorloofde, mild, en tevens in het verbodene, onverbiddelijk is, dan behoeft hij zijnen kinderen niet eens te zeggen, dat hij lieu bemint, want zij weten hot reeds en zij gevoelen het ook soms dieper dan men zulks oppervlakkig zou meeuen.
Tot dusverre onze goede Limburgsche herder.
Ten einde eenigszins tot de verwezenlijking zijner doeltreffende voorschriften bij te dragen, heb ik getracht de onderhavige verzameling van leerzame en stichtende verhalen voor den Catechismus, uit do Gewijde en Kerkelijke Geschiedenis en uit andere best befaamde bronnen, ten gerieve der leermeesters, alsmede tot nut en stichting der jeugd, te vervaardigen.
Trouwens „lang is de weg door voorschriften, kort en krachtig echter door voorbeeldenquot;, zegt de Romeinsche wijsgeer Seneca. (Longum iter per praecepta, breve et efficax por exompla.) En de h. bisschop Valehianus (Hom. 17.) voegt er bij: „spoedig zal hot geheugen outhouden, wat door voorbeelden geleerd wordtquot;. (Cito cedet animis quod docetur exemplis.)
Behalve dat de zucht tot navolging, bij de jeugd door treffende goede voorbeelden wordt aangespoord en veredeld, is het ook wel hoogst noodzakelijk in onze tijden, zoo verbasterd en rijk aan slechte voorbeelden, dat aan de kinderen reeds vroegtijdig de goede geur der deugdzame voorbeelden van
— 13 —
vroegere dagen ter inademing worde aangeboden, om bij lien de smotlnelit der negentiende eeuw, die ons van alle kanten omringt, onschadelijk te maken.
Mogen dan deze verhalen eenig geostclijk voordeel aan de katholieke jeugd en stichtelijke verpoozing in het godsdienstig oudorricht of in den familiekring opleveren, dit is de welmeencnde weusch van
den Schrijver. (\')
(!) De pastoor, door mij in dit voorwoord bedoeld, waa de wel eerw. heer Jan Christiaau Delahaye, geboren te Jiimbrichl deu 2. November l7lJigt;, priester gewijd te Keulen 1819, in hetzelfde jaar kapelaan te Melik, in 1822 kapelaan te Sitlard, en in 182\'i pastoor te Muustcrgcleen, alwaar hij overleed den 27. November 1841.
Van de Christelijke leer en \'smenschen bestemming.
§ l. Van de Christelijke leer.
De Christelijke leer is de allerzaligste onder alle leeringen der wereld.
I. Het woeste eii.axd. (Eene gelijkenis.) De inwoners eener zekere stad hadden liét zonderlino-gebruik steeds eenen vreemdeling tot hunnen koning te kiezen om hem na eenigen tijd wederom te verwijderen un door eenen anderen te vervangen.
Toen zij op zekeren dag nogmaals over eene koningskeuze beraadslaagden en vernamen, dat een aanzienlijk reiziger hunne stad naderde, togen zij hem in menigte te gemoet, begroetten hein als luiunen koning, voerden hem naar het koninklijk paleis en huidioden hem in. De hovelingen verdrongen elkander rondom hem, toonden hem alle schatten en kostbaarheden der vorstelijke woning en spraken tot hem ;
„Zie, o vorst, dit alles is uw eigendom, gij kunt er naar willekeur en welgevallen over beschikken; wij, uwe dienaren, zullen steeds uwe wenschen en bevelen ten uitvoer brengen. Gebruik alzoo uwe macht en weiger geen\' lust aan uw hartquot;.
— 14 —
Dit alles kwam den nieuwen koning vreemd en zonderbaar voor, en hij kon er zich nog slecht in schikken. Nu zag hij te midden der vleiers eenen grijsaard met een ernstig voorkomen, die hem niet vleide en ook niet tot hem zocht door te dringen.
De koning wendde zich tot dezen man met de vraag: «Zeg mij toch, is al deze heerlijkheid, die mij omringt, werkelijkheid of slechts een droom?quot;
De wijze man maakte den vorst met het aloud en eigenaardig gebruik der stad bekend, en vervolgde :
„Het is waar, o vorst, dat gij voor het oogen-blik over al deze lieden, die uwen troon omringen, en over onuitputtelijke schatten heer en meester zijt. Maar liet is slechts voor korten tijd; spoedig zullen uwe onderdanen u van uwen troon stooten eu u naar een woest eiland verbannen. Zoo is het hier allen koningen, uwen voorzaten, gegaan en dit lot zal ook u te beurt vallen. Velen uwer voorgangers lieten zich door de vermaken, die zij konden genieten, verblinden ; hun leven was enkel eene aaneenschakeling van lust en genot. Wanneer ik of anderen hen waarschuwden, was alles telkens te vergeefs. Het uur sloeg, dat een einde aan hunne heerschappij maakte; een bootje nam hen op en zij werden aan wal gezet op een eiland, waar zij gebrek en woestheid in plaats van weelde en overvloed aantroffen. Wees gij dus, o koning, verstandig en maak een beter gebruik van uw gezag. Immers het ligt in uwe macht liet woeste eiland, dat u wacht, in een bloeiend paradijs te herscheppenquot;.
„Hoe zal ik \'t dan moeten aanleggenquot;, vroeg de koning.
De grijsaard antwoordde : „Kies uit uwe omgeving de oprechtste eu getrouwste mannen; doe hen van uwe schatten de noodige zaden, planten, huis-
— 15 —
dieren en gereedschappen bezorgen, om u op het woeste eiland een woonhuis te bouwen, liefelijke tuinen, vruchtbare akkers, maïsolie weiden aan te leggen, die er tot bewaring en veraangenaming van uw leven zullen dienenquot;.
Wijs scheen den koning zulke taal, en hij deed volgens den raad des grijsaards.
Maanden verliepen : de hovelingen trachtten gedurig hunnen koning in den draaikolk der vermaken te storten ; maar hij bleef onwankelbaar getrouw aan den goeden raad, dien men hem gegeven had.
Eindelijk sloeg voor den vorst het noodlottig uur. Ook hij werd gevat en in allerijl naar den oever der zee gebracht, alwaar het bootje, dat hem naar het woeste eiland zou brengen, reeds in gereedheid lag.
Hoe blijde was nu de onttroonde koning, dat hij niet aan de verleidende stem der trouwelooze vleiers, maar aan den wijzen raad van den grijsaard had gehoor gegeven. Hij landt aan op het eiland der ballingschap; reeds op het strand snellen de vooruitgezonden arbeiders hem te gemoet en begroeten hunnen gebieder. Zij toonen hem de bevallige woning, die hem zal opnemen, de heerlijke lusttuinen en vruchtbare landouwen, welke zijn leven zullen onderhouden en vervroolijken. Het voorheen zoo dor en onvruchtbaar landschap was werkelijk in een paradijs van vreugde en weelde herschapen.
Hoe gelukkig voelde zich thans de koning! Ja, veel gelukkiger dan gedurende zijne kortstondige heerschappij over de stad, die hem had verstooten. Hoe vurig dankte en zegende hij niet den trouwen vriend, aan wiens welmeenenden raad hij geheel zijn geluk te danken had !.....
En nu, o Christenmensch, begrijpt gij wie deze
— 16 —
koning is, en waar deze stad en dit woeste eiland gelegen zijn ?
Luister dan:
Deze koning zijt gij zelf. Als het evenbeeld van Gods allerhoogste Majesteit, zijt gij geroepen om God te dienen en over de aardsche dingen te regeeren.
De stad is de wereld, waar reeds hij zijne intrede de menseh alles bereid vindt om hem te ontvangen, waar hij met vreugde- wordt begroet en de macht ontvangt om over vele goederen, schatten en vermaken te beschikken.
De vleiers, die reeds zoo menigen vorst verleid hebben om zijn geluk in de ijdelheden, de vergankelijke goederen en de schijnvermaken te zoeken, zijn de bekoringen, die zich steeds tot eenen nieuwen strijd uitrusten.
De grijsaard, die den koning zulken goeden raad gaf, is de engel van de Christelijke leer, die ons steeds de beste inlichtingen geelt omtrent onze bestemming op aarde en het lui, dat ons na dit kortstondig leven hiernamaals wacht.
Het woeste eiland is de eeuwigheid.
Van ons zeiven hangt het af, voor de einde-looze toekomst een leven van eeuw ige ellende te verhoeden, of ons eene eeuwige en onuitsprekelijke zaligheid voor te bereiden.
Heil deil menseh, die zijn kort leven slechts als eene voorbereiding tot de eeuwigheid betracht, die oogen en ooren voor de aanlokselen van het genot weet te sluiten, die steeds luistert naar het woord van God, naar de raadgevingen en voorschriften der Christelijke leer, en zijne handen gaarne uitsteekt tot goede werken !
Immers zulk een menseh zal zich het woeste eiland zijner eeuwigheid in een altoos bloeitnden lusthof weten te veranderen. (H. Barlaam, in Hun-gaiu\'s Kornaehren, p. 448.)
2. a. Salomon zegt „dat de leer der wijsheid (of de Christelijke leer) de wortel is der onsterfelijkheid. Goddelijk is de wijsheid, die ons door de Christelijke leer in het begin van ons leven wordt medegedeeld en ons tot gezellin en troosteres in de gevaarvolle dagen onzer jeugd wordt gegeven; schoon zijn hare wegen, prachtig zijn hare voetpaden. In ile rechterhand draagt zi j lange dagen, in de linkerhand rijkdom en glorie. Wanneer deze wijsheid in uw hart doordringt en aan uwe ziel behaagt, zult gij ook in haar uwe rust vinden; zij zal u bewaren en uwe kroon worden. Wanneer zij uw huis zal binnentreden, zult gij rust genieten, want de gemeenschap met haar geeft tevredenheid en voldoeningquot;. (S pre uken 2, 3, 4.)
h. Jezus Christus zelf zegt ons „dat het ware leven bestaat in de keunis van den Hemelscheh Vader en van zijnen Zoon, Jezus Christus, dien Hij gezonden heeltquot;.
c. Maria, de h. Moeder Gods, bewaarde alle woorden van Jezus in haar hart; alle zorgen en kwellingen dezer wereld hadden geenen toegang (ot haar; zij was enkel niet God en de Goddelijke dingen bezig.
d. Abraham, Izaiik, Jol), Jozef de h. voedstervader van Jezus, de h. Joannes de Dooper, hebben God gevreesd, het kwaad gevlucht; zij hebben zich in hunne eenvoudige onwetendheid der wereld en der wetenschappelijke nasporingen, enkel bepaald tot het leeren kennen, beminnen en dienen van God en hierdoor zijn zij heilig en gelukzalig geworden.
e. Met welken troost hoort men niet den h.
apostel Paulus zich beroemen, niets te kennen dan den gekruisigden Jezus, zoodat, buiten de kennis van zijnen goddelijken Meester en zijne liemelsche leering, alle wetenschap der wereld liein ijdel en vruchteloos toescheen.
f. „De Christelijke leer, zegt de h. Augusti-uus, is als een honigzoete brief uit den hemel.quot;
(j. De h. Antonius, kluizenaar, was alom door den luister zijner deugden bekend; iiij werd zelfs door de keizers geëerbiedigd.
Keizer Constantinus en zijne kinderen schreven aan hem, ais aan eeneu vader, en waren zeer verheugd brieven van den heilige te mogen ontvangen. De leerlingen van den vromen man verwonderden zich over deze eerbewijzingen. De h. Aiitonius zeide hun nu : „Gij verwondert u, dat een keizer, die slechts een sterveling is, aan eenen sterveling schrijft; verwondert n echter nog meer, dat de God des hemels ons door zijnen eigen Zoon heeft willen onderwijzenquot;.
h. De h. Non na, moeder van den h. Gregorius van Nazianze, de h. Monica, de moeder van den h. Augustinus, alsook de godvruchtige koningin ülanca van Castiiië, de moeder van den h. Lodewijk ix., koning van Frankrijk, ouderwezen liare kinderen in de leer van den godsdienst.
i. De h. Franciscus van Sales leerde niet alleen graag zijnen catechismus in zijne jeugd, maar onderwees ook nog de kinderen zijner nabuurschap.
k. De philosoof Diderot, een der grootste vijanden van de katholieke Kerk in de 18. eeuw, onderwees zelf zijne dochter in den catechismus.
— 19 —
l. Keizer Napoleon r. gaf ook zelf op het eiland St. Helena, twee jaren lang en driemaal per week cateehismusles aan de dochter van den generaal Bertrand.
§ 2. Van den meusch en zijne bestemming.
•5
Het mcnschelijk lichaam, .\'t. a. God heeft Zijne handen, die de hemelen dragen, aan de vorming I van ons lichaam gebezigd, en Zijne almacht straalt hier des te luisterrijker door, wijl Hij uit het slijk der aarde een zoo kunstig werk heeft gewrocht. Bewondert de houding van dat lichaam: het is niet naar de aarde gekeerd, gelijk dat der overige dieren, maar naar den hemel, opdat de mensch van uit de aarde, zijn ballingschap, den hemel, het vaderland, dat hein wacht, kunne beschouwen, en er al zijne verlangens en gedachten op kunne richten.
„Alles, zegt de natuurkenner Buffon, verkondigt in den mensch den koning der schepping; ja, zelfs zijn uiterlijk bewijst zijne verhevenheid boven alle : levende wezens. Hij gaat rechtop; zijne houding-is eene gebiedende.quot;
De oogen van den mensch zijn als schildwachten in het hoofd geplaatst; zij ontdekken de verwijderde voorwerpen en verwittigen de ziel in tijds nopens hetgeen zij moet doen. Eene hooge plaats is ook gegeven aan de ooreu, om den klank te ontvangen, die natuurlijk omhoog gaat; evenzoo aan de neusgaten, omdat ook de geur zich verheft, en aan den mond, die ons den smaak geeft van hetgeen wij eten of drinken, en waardoor het genuttigde in het lichaam wordt gevoerd. Het gevoel is in het geheele lichaam verspreid, opdat wij geene indrukken zouden ontvangen, of door koude en 1 warmte zouden bevangen worden, zonder er iets van te bemerken.
__
— iö -*■
In elk zintuig en in elk deel des lichaams straalt de ondoorgrondelijke wijsheid van den Schepper door.
De beenderen maken door hunne juiste aaitieuvoe ging en vastheid het timmerwerk van het gebouw des lichaams uit; de spieren zijn als zoovele spring-veeren, die de beenderen in werking brengen; de zenuwen zijn overal verspreid en hebben eene nauwe gemeenschap onder elkander; de slagader en andere aderen zijn ais zoovele kanalen van den bloedsomloop, die overal leven en frischheid verspreiden. Het hart van den mensch is in het midden geplaatst en is de voornaamste kracht, bestemd om de beweging van het bloed te geven en te onderhouden; de longen zijn andere krachtige organen om de lucht, de hoofdstof van het leven, in het lichaam te trek-ï ken en er de schadelijke stoften uit te verdrijven. De maag en de overige ingewanden zijn de magazijnen en werkplaatsen, waar de stoften bereid worden tot de noodige lichaamsherstelling; de hersenen | al zijn de voorname woning der ziel en de vijf zintuigen zijn de dienstboden, die onze ziel aanstonds verwittigen van wat zij behoeft te weten, en die haar \'i t( tevens dienen tot vermaak en tot ondersteuning in hare noodwendigheden. (Hillegeek, Groote Vol ks-| a theologie.)
h. Bestaan der ziel. «Wel hoe, gij groot vernuft! en schrijver van zoovele werken, zegt de abt Gué-nee tot Voltaiee (L ettres de quelques Juifs),j gij zoudt geene ziel hebben ? Gij stelt u dus op denzelfden trap als de beesten, gij vreest iets meer te zijn dan zij ! Is dit dan de vrucht van zoovele I kennis, van uwe tachtigjarige ondervinding? Welke j treurige wijsbegeerte! Gij hebt dus behoefte aan het geloof, want zonder het geloof zoudt gij niet i weten, dat gij eene ziel hebt!quot;
c
der I
pui ma als zul (M (
nai di( Se ke
fel
21
lalt per
c. Onsterjelijkheid der ziel. (Zie de voorbeelden der 41. les.)
Het oud en nieuw Testament laten ons over dit punt geen\' twijfel over. God heeft verscheidene malen verklaard, dat onze ziel zoolang zal leven als Hij zelf, dat is, in eeuwigheid, waar de goeden zullen beloond en do kwaden gestraft worden. (Matth. xxv., 46.)
Cicero, de groote Romeinsche wijsgeer en redenaar, zeide: „Ik kan mij niet met hen vereenigen, die beweren, dat alles met onzen dood eindigtquot; ; en Seneca, een ander Romeinsch wijsgeer, doet opmerken, „dat alle volkeren in hun geloof aan de onster-felijkheid dei\' ziel overeenstemmenquot;.
k- „Wanneer ik geen ander bewijs van de onsterfe-■n. lijkheid der ziel had, zegt de goddelooze .lean Jacques Rousseau, dan de zegepraal des boozen en de verdrukking des braven in deze wereld, zou zulks alleen mij beletten aan dit punt te twijfelen.quot;
JVaarde der ziel. \'1. a. Koning David had altoos, zooals hij in zijne psalmen zingt, zijne ziel in zijne handen. Trachten wij ook zulks te doen en s-J aan te vullen, wat er nog aan onze ziel ontbreekt!
b. „Onze ziel, zeggen de h. Augustinus en de h. Bernardus, is in zekeren zin zooveel waard als God zelf, omdat het leven van Gods Zoon voor haar is opgeofferd, omdat het bloed van Gods Zoon voor haar als losprijs is betaald.
c. Toen op zekeren dag het huis van den groo-ten schilder Zeuxis in brand geraakte, riep hij uit: „laat maar branden wat brandt, maai redt toch mijn Adonis, mijn meesterstuk!quot; Zoo moeten wij ook trachten onze ziel, dit kostbaar meesterstuk van Gods handen, naar Gods evenbeeld en gelijke-
— 33 —
nis geschapen, trachten te redden en liever alles willen verliezen, dan schade aan onze ziel lijden.
d. Toen keizer Theodosius vernam, dat de inwoners der stad Thessalonika de standbeelden der keizerin Placilla hadden omvergeworpen, beval hij in zijne gramschap de inwoners dier stad door het zwaard om te brengen en die stad zelve met den grond gelijk te maken. Welke straf zal hij dan niet te vreezen hebben, die zijne ziel, Gods evenbeeld, door de zonde bezoedelt en aan den duivel overlevert ?
e. Prins Boleslaus van I\'olen droeg het afbeeldsel zijns vaders in een medaillon op de borst, en zoo dikwerf hij tot iets onroemwaardigs werd aangespoord, bezag hij de beeltenis zijns vaders en riep uit: „nimmer zal ik mij iets veroorlooven wat mijns vaders onwaardig isquot;.
Denken wij er ook dikwerf aan, dat onze ziel naar Gods evenbeeld is gemaakt, en dat wij niets mogen doen, wat tegen de eer van den Hemelschen Vader strijdt.
TWEEDE LES.
Van den Christen mensch en het kruisteeken.
Naam en waardigheid van den Christen mensch. 5. «.
Onder de vervolging van keizer Marcus Aurelius ?
werd de h. Polycarpus, bisschop van Smyrna, gevangen genomen en door den proconsul gepraamd, te zweren bij Cesars geluk en vernuft. — „Ik verklaar u, dat ik een Christen ben, zei de geloofsheld, , en hoe meer spijt gij hierover hebt, hoe meer ik
roem zal dragen op dezen naam. Wilt gij echter weten, wat een Christen is, zoo bepaal mij slechts den bekwamen lijd en ik zal het u leerenquot;. — Po-lycarpus stierf voor het geloof den marteldood op (ien brandstapel. (Eüseb. Hist. Eccl. 1. iv.)
b. Zoo dikwijls de h. martelares Blandina (zie de les van het h. Vormsel, gave van sterkte) onder de wreede pijnigingen, die men haar deed lijden, de woorden uitsprak : „ik ben Christinquot;, gevoelde zij zich wonderlijk gesterkt en getroost. (1 bid.)
c. „Schaamt gij n niet, zeide Quintianus, landvoogd van Sicilië, tot de h. Agatha, het vernederend slavenleven der Christenen te leiden?quot;
Agatha antwoordde stoutmoedig : „Deze nederigheid en dienstbaarheid der Christenen is verkieslijker in mijne oogen, dan alle schatten en hoogmoed dei-vorstenquot;. (Offic. 5. Febr.)
d. De h. Lodewijk, koning van Frankrijk, begaf zich steeds bet liefst naar Poissy, omdat hij aldaar, zeide hij, hel h. Doopsel had ontvangen en hem hierdoor grootere eer en waardigheid, dan ergens anders, waren te beurt gevallen.
Plicht van een Christen mensch. lt;i. a. Toen de h. Polyparcns (zie hiervoren u) door den proconsul Herodes met den brandstapel werd bedreigd, indien hij Jezus Christus niet verloochende, gaf hij Ien antwoord; „Ik heb gedurende zeven en tachtig jaren Jezus Christus gediend, en zou ik Hem nu verJooehenen ? quot; (Eüseb. Hist. Eccl. 1. iv.)
h. De b. Franciscus Xaverius bekeerde in de Ifi. eeuw de Japaneezen tot het Christendom. Alles wat
slechts deugd heet, stond onder deze nieuwbekeer-den in den grootsten bloei. Hun ijver was werkelijk te bewonderen, en nochtans vonden zij zich zèlven nog te lauw en te onwaardig om den naam van Christenen te dragen. Hunne teederheid van geweten was zoo groot, dat men hen over hunne dagelijksche zonden slechts met moeite kon gerust stellen, en hun geest van boetvaardigheid was zoo streng, dat de missionarissen hen voor overdrijving moesten waarschuwen. Als men de nieuwbekeerden hoorde bidden, zou men gemeend hebben heiligen of engelen te hooren. (Schmid, Hist. Cat. 1.1., p. 32.)
Het teekeu van het h. kmis. 7. a. Als teeken van het Christelijk geloof dagteekent het van Jezus Christus zeiven, die zijn kruis gedragen heeft, eraan gestorven is en er de wereld door verlost heeft.
Het h. kruisteeken werd in de eerste eeuwen dei-Kerk slechts met den duim der rechterhand of met eenen vinger op het voorhoofd gemaakt.
Hot Latijnsch of (jroot kruisteeken is in gebruik sedert de 8. eeuw, en het klein of Duitsch kruisteeken, met den duim der rechterhand op voorhoofd, mond en borst, bij het h. Evangelie, sedert de 16. eeuw. (P. D\'Hauïeiuve, Grand Cat. de pers. 1.1., p. 108.)
Igt;. De h. Ignatius, een leerling van den h. apostel Joannes, schrijft: „Het teeken des h. kruises is onze standaard tegen de macht van den duivel; als hij het kruis ziet, schrikt hij ; als hij ervan hoort, beelt hijquot;. (Ad Philipp.)
c. Tertullianus (2. eeuw) zegt: „Wij teekenen ons voorhoofd met het teeken des h. kruises op al onze wegen, of wij in huis treden of hetzelve verlaten ; wanneer wij ons aan- en uitkleeden of was-
schen of voedsel nemen of licht ontsteken of dat wij ons te bed leggen of wat het ook zij, verrichtenquot;., (Tertull. De coron. mil. c. 3.)
d. De h. Cyrillus, bisschop van Jeruzalem, beveelt het dikwerf maken van het h. kruisteeken aan zijne onderhoorige geloovigen, en de h. Basilius noemt onder de apostolische overleveringen voorop „het teeken des kruises, gemaakt door allen, die op Christus hunne hoop stellenquot;.
e. Eerbied voor het kruisteeken beloond. Keizer Tiberius Constantinus bemerkte eens op den vloer van zijn paleis eene marmeren tafel, waarop een kruis stond geteekend. Hij deed den steen wegnemen, opdat er niet op het teeken onzer verlossing zoude getreden worden. Bij het opnemen van den steen vond meri een\' aanzienlijken schat.(Schmid, t. i.,p. 109.)
Voordeel en kracht van het kruisteeken. H. a. Lac-tantius (De morte persec.) zegt; «door het kruisteeken doen de Christenen de afgoden van hunne altaren nederstorten en verlossen zij de menschen van de booze geesten. Het was den Christenen genoeg een kruisteeken op hunne voorhoofden te maken, om alle betooveringen, waarzeggingen en wichelarijen der heidensche priesters te verijdelenquot;.
b. Keizer Constantinus heeft twee luisterrijke overwinningen behaald, de eene in 312 op den dwingeland Maxentius, de andere in 318 op keizer Licinius, omdat hij volgens eene hemelsche openbaring het kruisteeken, dat hij in de lucht gezien had, in zijne standaarden had geplaatst, met het opschrift ; „In dit teeken zult gij overwinnenquot;. (Baron, t, li,, a. 313.)
c. De h. Gregorius schrijft iu zijne samenspraken dat een Jood op zekeren nacht schuilende in een vervallen tempel van Apollo, van de woede der duivelen werd bevrijd door het maken van het h. kruisteeken, waarvan hij de kracht door de Christenen had hooren roemen. Welke kracht zal dan dit heilig teeken niet hebben, als het door de goede Christenen gemaakt wordt? (Dialog. 1. 3.)
d. De h. Justina verijdelde door het maken van het kruisteeken de bezweringen van den duivelskunstenaar Cyprianus; de duivel zelf gal\'dit deu toovenaar te kennen; deze bekeerde zich en onderging latei-met Justina den marteldood. (Bolland.)
e. Toen de h. Dominicus in de Sint Pieterskerk te Rome predikte, bracht hem eene vrouw, Guta-Dona genoemd, haar kind, dat zij, uit de kerk uuus komende, dood gevonden had. De heilige, door medelijden getroffen, maakte na een vurig gebed, een kruis over het cloode kind, dat aanstonds wedei levend en gezond werd.
/\'. Do h. Benedictus deed, door een kruisteeken er\' over te maken, eenen beker met vergif, die hem was toegereikt geworden, in stukken springen.
e/. De h. Rochus genas vele pestzieken door het kruisteeken; de h. Macrinus en de h. Eduard, de belijder, genazen door het kruisteeken van den kanker.
h. De h. Leo iv., paus, doofde door een kruisteeken eenen hevigen brand uit, die op het punt was dB kerk van den h. Petrus te bereiken.
i. De h, martelaar Tiburtius ging, na het teeken
— Vi
des h. kruises te hebben gemaakt, ongedeerd over gloeiende kolen.
k. De h. Leger verloste door het maken van het h. kruis, eenen bezetene.
1. Toen men op bevel van den h. Dunstan het graf opende van de h. vorstin Edith, de dochter van Edgar, koning van Engeland, vond men haar lichaam in staat van ontbinding, behalve den duim der rechterhand, waarmede zij gedurende haar leven zoo dikwerf en zoo stichtend het h. kruisteeken had gemaakt.
m. In Zwitserland waren eens een katholiek en een ketter onderweg, toen zij door een onweder wérden overvallen. Zoo dikwerf het weerlichtte, maakte de katholiek een kruis, waarmede de ketter spotte, zeggende : „of dit was, om de muggen te verjagen?quot; Spoedig daarna werd de spotter door het vuur des hemels getroffen. (P. D\'Haüïerive, t. i., p. 109; D\'Outkeman, Pédag. Chrét. t. i., p. 179.)
n. Toen de h. Andreas ter strafplaats werd geleid en het kruis zag, waarop hij ging sterven, riep hij uit: „O dierbaar kruis, dat uwe heerlijkheid van de ledematen des Heeren hebt ontvangen, en naar hetwelk ik zoolang heb verlangd, dat ik zoozeer heb bemind, zonder ophouden heb gezocht, en dat thans voor mijne begeerige ziel is bereid; ontvang mij van uit de mensehen en geef mij aan mijnen Meester terug, opdat Hij, die mij door u verlost heeft, mij ook door u ontvangequot;. (In off. e jus, 1. vi.)
o. De h. Antonius, kluizenaar, zeide tot zijne
— 28 —
leerlingen ; „Gelooft het mij, broeders, satan vreest het nachtwaken, de gebeden, het vasten, de armoede, de barmhartigTieid en ootmoedigheid der godvruchtige menschen; vooral echter de vurige liefde tot Christus, onzen Heer, terwijl hij door het enkel hruisteehen des Heeren verzwakt wordt en de | vlucht neemtquot;. (In ejus off. 17. Jan.)
DERDE LES.
§ 1. Vau de deugd des geloofs.
Het geloof is eene gave Gods. !gt;. a. Toen de h. Paulus, de apostel der volkeren, op zekeren Sabbatdag, in het huis des Heeren te Philippi predikte, was er onder zijne toehoorders eene koopvrouw in purper, van Thyaline, Lydia genoemd. De h. Schrift zegt van deze godvreezende vrouw: „dat God haar hart geopend had om te verstaan, wat Paulus zeidequot; ; zij liet zich met haar heel gezin doopen en legde haar geloof door eene krachtdadige liefde aan den dag. (Act. Ap. xvi.)
b. De goede Indiaan. In het leven van den h. Franciscus Xaverius wordt verhaald van eenen Indiaan, die, alhoewel hij in de afgoderij was geboren en opgegroeid, nochtans zijne onschuld had bewaard.
Daar hij geen voldoening vond in de heidensche geloofsbegrippen, ging hij tot de Muzelmannen om te zien of de leer van Mahomed niet beter was, maar hij was over deze niet beter tevreden dan over zijn eigen godsdienst. Ook in het Jodendom vond hij de ware rust niet. Nu riep hij tot God: „Heer, gelief mij zelf te doen weten, wie Gij zijt en hoe ik U kan aangenaam wezen! quot; Nu kwam de h. Franciscus Xaverius in de plaats, waar deze Indiaan
woonde, het h. Evangelie verkondigen. Toen de heilige zendeling predikte, hoorde cle Indiaan eene inwendige stein, die zeide; „Sta op, en gij zult uwen God vinden! quot; Hij ging naar de predikatie en werd zoozeer getroffen en verlicht dooide woorden van den missionaris, dat hij zich deepen liet, waarna hij getuigde eene zoo groote gerustheid te ondervinden, dat hij niet meer twijfelen kon of de katholieke leer was de ware Godsdienst.
Hei geloof is een licht. lO. De beroemde wijsgeer Justinüs, die later een zoo welsprekend verdediger en moedig martelaar van het ware geloof is geworden, verhaalt ons, dat hij het licht zocht en te dien einde alle stelsels der wijsbegeerte had leeren kennen, maar dal geen enkel dezer leerstelsels was in staat geweest licht te verspreiden over de duisternissen en den twijfel van zijn verstand; hierdoor werd hij geheel zwaarmoedig en vluchtte bet gezelschap der rnenschen. Nu ontmoette hij eenen eerbiedwaardigen grijsaard, die zijn vertrouwen w on en hem bewees, dat de wijsgeeren der oudheid vele en gewichtige waarheden niet hadden gekend. Hij zeide hem : „dat men de waarheid moest zoeken bij de afgezanten des hemels, hij de proleten en vooral bij den Zoon Gods, dieu de Hemelsche Vader op aarde heeft gezonden, om eiken mensch, die in deze wereld komt, te verlichten Voor alles echter moest hij het licht vragen, want niemand zal zien en begrijpen zoo hem God en de Zoon Gods niet verlichtenquot;. Justinus werd een Christen, en verlicht door het licht van God, vond hij ook het ware geluk.
Voorwerp oan ons geloof. Wij moeten alles geloo-ven, enz. II. Gelijk de minste barst in eene klok harén klank bederft, gelijk eene kleine opening in een vaartuig genoeg is om het te doen zinken, zoo
I wordt ook ons geloof door eene enkele dwaling, in de ziel omvergeworpen. Gelijk in de muziek eene i enkele valsche noot de harmonie van een muziek-I stuk vernietigt, zoo wordt ook door het verwerpen van een enkel geloofspunt het verband der leerstellingen losgemaakt en de deugd des geloofs weggenomen,
Vastelijh gélooven, niet twijfelen. 13. a. De h. aartsvader Abraham had op zijnen hoogen ouderdom van Goil eenen zoon ontvangen, die, volgens de Goddelijke beloften, de stamvader zou zijn van een groot volk, uit hetwelk de Zaligmaker der wereld zou geboren worden. Toen nu deze zoon, het voorwerp van zoovele verwachtingen, was groot geworden, beval God aan Abraham den jongeling op eenen berg te leiden, en hem aldaar, als een brandofier op te dragen.
Abraham aarzelde niet, omdat bij niet twijfelde, maar vastelijk geloofde aan de w aarheid en verwe-,» /.enlijking van Gods beloften. Hij legde zijnen wel-beminden zoon op den brandstapel en hief reeds het 4 zwaard op om hem te dooden, toen een engel zijne | hand tegenhield en hem zeide, dat God met zijn geloof tevreden was.
h. Mozes en Aaron, die getwijfeld hadden dat, ■\' op Gods bevel, het water uit eene steenrots zoude | stroomen, mochten het beloofde land niet binnen-treden.
c. De Goddelijke Zaligmaker prees het geloof van den honderdman vin, 18.)-en van de vrouw
.■ die aan bloedvloeiing leed; voor beiden deed hij | een wonder. (Matth. ix, 20, 23.) Ook tot verscheidene blinden zeide de Heer : „Gelooft gij, dat
— 32 —
Ik doen kan, wat gij van Mij vraagt ?quot; — „Ja,
Heerquot;, antwoordden /.ij. — En Je/.us raakte hunne 1 oogen aan, zeggende: „U geschiede volgens uw ge-t quot;
loofquot;. En hunne oogen werden geopend. (Mattit. \'\'
ix., 28, 30.) !l
; 11
d. De Zaligmaker had tot zijne leerlingen ge-| ^ zegd: „Wanneer gij het geloof hebt en niet twijfelt en gij zoudt tot dien berg zeggen ; Wijk van plaatsB en stort u in zee, het zal geschiedenquot;.
Dit gebeurde den h. Gregorius, bijgenaamd „de] * wonderdoenerquot;. Een heuvel belemmerde de bouw- f plaats eener nieuwe kerk, welke deze heilige bis-j 1 schop voornemens was te bouwen. Gregorius vol geloof, gebood den heuvel te wijken en werkelijk deed zijn vast geloof den heuvel zooveel plaats ma- j ken, aïs er voor het bouwen der kerk noodig was. (Brev. Rom. in ejus off.)
Waardoor wij met zekerheid weten wat God geopenbaard heeft en waarom de h. Kerk onfeilbaar is. — Zie 12. les.f
§ 2. Van de waarheid des geloofs.
Of er meer dan één waar geloof is. 13. De h. Cy-prianus, die in de 3. eeuw leefde, vergelijkt de Kerk met eene zon, wier stralen ontelbaar zijn, maar wier licht slechts één is; zij is een boom, welks takken veelvuldig maar welks stam slechts één is, eene bron, die zich in vele beekjes verdeelt, maar altoos denzelfden oorsprong heeft. Wanneer men de stralen der zon door iets belemmert, dan is er geen licht meer; wanneer men eenen stok van den boom afkapt, zal die stok verdrogen; wanneer men een beekje van de bron scheidt, zoo zal het geen toevoer van water meer hebben. Hij, die de Kerk van ;
— 33 —
Jezus Christus verlaat, zal geen deel hebben aan de belooning van Jezus Christus; hij is een vreemdeling, een vijand. Hij, die de Kerk niet tot Moeder heeft, kan God niet tot Yader hebben. Gelijk er niemand buiten de ark van Koach kon gered worden, evenzoo kan niemand buiten de Kerk, buiten het ware geloof zalig worden.
Ketters, li. a. De h. Poljearpus ontmoette op zekeren dag den ketter Mareion, die hem vroeg of hij hem ook kende. „Ja, antwoordde de h. man, ik ken u als den oudsten zoon van Satan.quot;
h. „Alle ketterijen, zegt de h. Augustinus (De past. 1. 8), hebben den hoogmoed tot vader.quot;
„Wanneer» zich iemand van de h. Kerk losscheurt, zegt dezelfde heilige, hoe goed hij anders ook moge leven, zal hij geen leven in zich hebben, omdat hij van de eenheid der Kerk is verwijderd en Gods gramschap op hem rust.quot; (Ep. 141.)
c. De h. Joanna Francisca Fremiot van Chantal, nog slechts vijf jaren oud zijnde, was getuige van eenen twist tusschen haren vader, den president Fremiot, en eenen ketter, over het\'h. Sacrament des altaars. De ketter zeide, wat hem het meest in den protestantschen godsdienst beviel, was de verwerping van de wezenlijke tegenwoordigheid van Jezus Christus in het h. Sacrament. Joanna dit hoorende, werd vergramd en riep dien man toe: „dat hij onzen lieven Heer tot eenen leugenaar maakte, door niet te willen geloof hechten aan zijne woorden : „Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloedquot;. De protestant was verbluft en wilde het kind eenige lekkernij geven, om het tot zwijgen te brengen, maar zij wierp alles in het vuur, zeggende : „Zoo
3
zullen ook alle ketters, die niet willen gelooven, wat onze lieve Heer gezegd heeft, in de hel brandenquot;.
Zonder het ware geloof is de zedigheid onmogelijk. 15. Dit beteekent, zegt mgr. Gousset, dat zij, die icil-lens en icetens met hardnekkigheid in de dwaling volharden, niet zullen zalig worden. Nochtans kunnen er zielen bestaan, die te goeder tromv zijn, zooals b. v. Salvianus, een priester van Marseille in de 5. eeuw, verhaalt van de Ariaansche Gothen en Vandalen, die hij niet allen zonder onderscheid voor schuldig aan ketterij hield. Zij meenden, dat zij het ware geloof alsook de zuivere liefde hadden. Hoe zal hen God in den jongsten dag oordeelen? Het is een geheim aan God alleen beker.d, aan Hem, die als de eeuwige Rechter het vonnis over hen zal uitspreken.
De ketters hebben zelfs erkend, dat het katholiek geloof den mensehen, vooral in de uur des doods, de grootste gerustheid geeft. Melanchton zeide tot zijne zieke moeder: „het nieuw (het protestantsch) geloof is gemakkelijker om er in te leven, maar het oud (het katholiek) geloof zekerder om er in te stervenquot;. Luther zeide in zijn laatste uur, zijne oogen ten hemel verheffende: „O schoone hemel! Ik zal ii dan nimmer bezittenquot;. (Sciimid en Hau-
TERIVE.)
Het geloof zonder de werken is een dood geloof. 16. Een Arabier vroeg eens aan een Fransch soldaat of men in Frankrijk nog wel aan God geloofde ? — „Wel zeker, zeide de soldaat, er bijvoegende: Wie zou aan God kunnen twijfelen ? quot;
„Men zou toch meenen, hernam de Arabier, dat er ten uwent geloof noch godsdienst meer is, want gij geeft er hier te lande geen teekenen van.quot;
Dit kan men, helaas! in onzen tijd van vele menschen zeggen, die leven alsof zij geen geloof aan C4od meer hadden.
Het dood geloof, dat is : het geloof zonder de werken, is geen geloof meer, gelijk een doode mensch geen mensch meer is, gelijk een geschilderde leemv geen ware leeuw is, gelijk een koperen munt, die van goud moet wezen, geen gangbare munt is. De slechte Christenen belijden God met den mond, maar zij loochenen Hem met de daad; hun geloof is slechts een schim zonder werkelijkheid. (H. Boxav.)
§ 3. Van de kennis des geloofs.
Het synibolxim des geloofs. 17. a. Men ziet nog te Jeruzalem eene soort van put, alwaar de apostelen, volgens de overlevering, de twaalf artikelen hunner geloofsbelijdenis zouden hebben opgesteld. (Gtuillois, Manuel 1., 404.)
De h. Leo de Groote zegt, dat het symbolum dös geloofs, deze zoo korte en volmaakte inhoud dei-katholieke geloofsleer, in zijne twaalf punten, een tuighuis van wapenen bevat, dat op zich zelf voldoende is om elke ketterij te bestrijden.
h. Een geleerd geestelijke, Rutinus genoemd, die in het jaar 400 leefde, verzekert ons door overlevering te hebben vernomen, dat de apostelen, alvorens zich in de wereld te verspreiden, de twaalf artikelen des geloofs hebben opgesteld en wel, dat elk apostel een der artikelen zou hebben vervaardigd.
c. De verschillende katholieke geloofsbelijdenissen zijn :
1. Het symbolum of de geloofsbelijdenis der apostelen.
2. De geloofsbelijdenis der algemeene kerkvergadering van Kicea, in het jaar 335.
3. De geloofsbelijdenis der algemeene kerkvergadering van Ivonstantinopel, in het iaar 381.
4. De geloofsbelijdenis van den h. Athanasius, bisschop van Alexandrië.
Deze verschillende formulen schaden geenszins aan de katholieke eenheid, want de geloofswaarheden blijven altoos dezelfde; er is slechts verschil in de uitdrukking en de ontwikkeling der waarheden, b. v. iu de geloofsbelijdenissen van Nicea en Konstantinopel, alwaar de Godheid van den Zaligmaker en van den h. G-eest meer zijn bepaald en omschreven, tegen de dwaalleeringen van Arius en Macedonius.
De bepalingen en uitspraken der kerkvergaderingen van Sicea en Konstantinopel hieromtrent, vormen het „Credo11 in de h. mis.
De zoo nauwkeurige en klare geloofsbelijdenis van den h. Athanasius is door de h. Kerk in het Brevier, des Zondags, aan de Prime, opgenomen.
Van de h. Schrift en de overleveringen.
De h. Schrift of de Bijbel, lquot;\'». a. De h. Schriftuur of de h. Boeken of de Bijbel (van het Grieksch biblos, dat boek beteekent), worden ook genoemd heilig Testament en onderscheiden in de boeken van het Oude Testament en van het Nieuwe Testament.
De boeken van het Oude Testament zijn teu getale van 45, namelijk 31 geschiedkundige, 7 leerende en 17 profetische boeken.
Het Nieuwe Testament bevat 35 boeken, namelijk $ 4 boeken der evangelisten Matheus, Marcus, Lucas en Joannes; de Apostelgesehiedenis van den h. Lucas; 14 brieven van den li. Paulus en 7 brieven van andere apostelen, benevens het boek der openbaring van den h. Joannes. (Deharbe.)
b. „Wat aangaat de punten der geloöfs- en der | zedenleer, die het gebouw der Christelijke leer uitmaken, moeten wij als den waren zin der h. Schrift dien houden, welke de h. Kerk altoos geleerd heeft en nog leert. Aan haar alleen behoort het den waren zin en de uitlegging der h. Schriftuur vast te stellen, zoodat het niet geoorloofd is de h. Schriftuur in eenen aan de uitlegging der Kerk tegenstrijdigen zin te verklaren, of den zin der h. Schriftuur tegen het algemeen gevoelen der heilige Vaders op te vatten.quot; (Cone. quot;Vatic. Const, de fide in.)
c. Daags voor zijnen dood zeide Luther: „Men moet honderd jaren met Jezus Christus, de apostelen en profeten de Kerk geregeerd hebben, om in staat te kunnen zijn de verhevene schoonheden der h. Schriftuur te kunnen smakenquot;.
De h. Schriftuur bewijst ons de noodzakelijlheid der overlevering. 19. De h. Paulus schrijft aan die van Thessalonica: Staat vast, o mijne broeders, en bewaart de overleveringen, die gij, zoowel door onze woorden als door onze schriften vernomen hebtquot;. (2 Tinss. ii, 1-4.) „Ik prijs u, zegt hij tot de Co-rinthiërs, dat gij mijne voorschriften onderhoudt, zooals ik ze u door overlevering heb gedaan.quot; (1. Cok. xi., 2.)
In den Griekschen tekst staat het woord overleve--
— 38 —
ringen in plaats van voorschriften.. Ook aan Timotheus ^oc schrijft de h. apostel in dezen zin. (1. Tim. vi., 20.) (P
De heilige Vaders der eerste eeuwen, zooals Dionysius de Areopagiet, t 95, (De Hier. Eul.) en de lih. Ignatius en Polycarpus, leerlingen der apostelen Petrus en Joannes (68, 96), vermanen de geloovigen geene nieuwigheden van valsche leeraars m aan te nemen, maar zich aan de overgeleverde lee- oi ringen der apostelen te houden. \' 7[
De protestanten zeiven, die de overlevering ver- j[ werpen, kunnen de h. Schrift, waarop zij zich alleen z, beroepen, niet als zoodanig aannemen, dan door de Zl overlevering hunner voorvaderen, welke hun dit ^ boek als een Goddelijk boek hebben overgemaakt.
li ï
lt;
Van den almachtigen God en het mysterie der allerheiligste Drievuldigheid.
§ 1. Van den almachtigeii God.
Wat God is. 20. a. „Gij zoudt wel zeer gering zijn, o God, zeide de h, Franciscus van Sales, indien Gij door een zoo zwak verstand als het onze is, kondet begrepen worden.quot;
b. Men zeide eens aan een^goedenChristen: „Hoe dient gij God, daar gij niet weet wat God is?quot; Hij antwoordde ; „Ik weet wel wat God is, want God heeft zelf gezegd wat Hij is. „Ik ben, die ben, de eerste en de laatste, het begin en het einde!quot; Maar God is onbegrijpelijk, omdat Hij oneindig is; en hoe zou dan het begrensde verstand des menschen het onbegrensde, het oneindige kunnen vatten? Even-
leus zoomin ala eeue kamer óe zon kan besluiten. ) (Cat. de Temp.)
)als
en Volmaaktheden van God. 31. a. Gevoelens van den /;. Augustinus. „Wie zijt Gij dan, o mijn God, quot;e zoo niet de Heer en Meester van alle dingen ? O ai\'s mijn God, Gij zijt oneindig groot, oneindig goed, e\' oneindig machtig, barmhartig en rechtvaardig ! Onzichtbaar en tocli overal tegenwoordig, weergaloos rquot; in goedheid, onoverwinnelijk in kracht, altoos de-en zelfde en altoos onbegrijpelijk, onveranderlijk in U i.e zeiven en alles veranderend en vernieuwend, wat ^ buiten U bestaat; nooit nieuw, nooit oud, leidt Gij met eene onzichtbare hand de hoovaardigen tot hunne bestemming; Gij zijt altoos bezig, nimmer in rust; Gij vergadert zonder nooddruft te hebben; Gij geeft aan alle wezens het leven, het voortbestaan, de vermeerdering en de volmaaktheid; Gij zoekt ons door uwe liefde, ofschoon er niets aan uwe volmaaktheid ontbreekt. Gij bemint, o Heer, maar zonder drift. Gij zijt ijverzuchtig, maar zonder gejaagdheid ; Gij hebt berouw, maar zonder smart of droefheid. Uwe gramschap is kalm en stil; Gij verandert Uwe werken, maar geenszins Uwe besluiten ; Gij bekomt weder, wat Gij niet hebt kunnen verliezen; Gij bezit alles en wilt ook nog onze harten bezitten; oneindig vrijgevig eischt Gij, dat wij U ook met woeker teruggeven ; wij geven U meer dan noodig is om U tot onzen schuldenaar te maken en nochtans hebben wij niets, dat U niet ■ toebehoort.quot; (Gon f. i. - iv.)
b. Getuigenis van een duivel. Pater Jordan van de orde der Predikheeren, verhaalt, dat hem een duivel, dien hij zekeren dag bezwoer uit een bezetene te gaan, op zijne vraag over de schoonheid van God,
— 40 —
het volgende ten antwoord gaf; „Om God een enkel oogenblik te kunnen zien zooals ik Hem voor mijnen val gezien heb, zou ik wel alle tormenten der verdoemden in de hel tot den laatsten dag des oordeels willen lijdenquot;. Toen nu de pater den booze vroeg, dat hij hem een punt van vergelijking met Gods schoonheid zou aangeven, antwoordde de duivel; „Ik zal het doen, maar mijne woorden zullen u slechts eene flauwe schaduw van de werkelijkheid kunnen geven. Stel u al de schoonheden van hemel en aarde voor oogen; vereenig alle edelsteenen, juweelen en schitterende metalen, alle bloemen, alle sterren, de zon, de maan en alle hemellichten, al die schoonheden, al die luister zoude slechts duisternis zijn tegenover de schoonheid van God, het eeuwige Licht!quot; (Vendkix, Sermo ien.)
God alleen is de Heer. 22. Canut, koning van Engeland, bevond zich eens met zijn gevolg op den oever der zee. Zijne vleiers noemden hem den heer van land en zee. Maar de koning, die een ■stand en veel godsdienstzin bezat, wilde , dat hij niet voor zulke taal ontvankelijk liet zich neder op den grond. Het was jd van den vloed des zeewaters en nu ming op gebiedenden toon ; „O zee, ik i t, en ik beveel u mijne voeten niet nat
te makenquot;. De zee stoorde zich echter bedroefd weinig aan \'s konings bevel; hare golven naderden al meer en meer, en eindelijk zat de „heer dei-zeequot; met de voeten in het water. „Gij ziet wel, mijne hovelingen, sprak hij nu, hoe ik heer ben van de zee. Zij heeft geenen anderen heer en erkent gelijk al het geschapene geen anderen heer dan God. God alleen vermag haar te zeggen; „Tot hiertoe en niet verderquot;. (Guillois.)
— 41 —
Goddelijke Voorzienigheid. 23, a. Agar met haren zoon Ismaël versmachtte bijna van dorst in de woestijn ; zij slaakte eenen kreet van angst en vertrouwen naar den hemel en God opende hare oogen ; zij zag eenen waterput, schepte er uit en liet haren zoon drinken.
b. Het Israëlietisehe volk was gedurende 40 jaren in de woestijn het voorwerp der zorgen en wonderen van de Goddelijke Voorzienigheid.
c. Elias werd door eene raaf met brood gevoed; Daniël werd in den leeuwenkuil eveneens gespijzigd door den profeet Habacuc, die toen in Judea leefde, maar door Gods engel op eene wondervolle wijze naar Babyion werd overgebracht. Esther en Judith werden door God aangespoord en gesterkt om het Joodsche volk te verlossen.
d. Toen de h. Paulinus, bisschop van Nola, op zijn sterfbed lag, kwam de priester Postuinianus tot hem en zeide hem, dat eenige lakenverkoopers den prijs van het laken, dat zij aan de armen hadden geleverd, nog niet hadden ontvangen. Paulinus antwoordde : „Vrees niet, er zal wel iemand komen, die deze schuld zal op zich nemenquot;. Denzelfden avond reeds kwam een priester uit Lucanië en overhandigde den bisschop 50 goudstukken vanwege twee weldoeners. De stervende bisschop bedankte de Goddelijke Voorzienigheid, omdat zijn vertrouwen in Haar niet was teleurgesteld. De kooplieden werden betaald; het overschot kwam den armen te goede. (Stolbeeg.)
e. De h. Joannes van het Kruis, een beroemd Karmelieter pater, die in de 16. eeuw leefde, had
— 42 —
een onbeperkt vertrouwen in de Goddelijke Voorzienigheid. Op zekeren dag zeide hem de kok van het klooster, dat de levensmiddelen waren uitgeput. De heilige man antwoordde ; „Broeder, van hier tot morgen zal er de goede God in voorzienquot;. De morgen brak aan en nog was er geen brood ia huis. Om middag kwam echter een lijk heer vragen of de paters niets noodig hadden, want, zeide hij, ik heb dezen nacht gedroomd, dat zij niets meer te eten hadden. De portier verhaalde den heer hoe de toestand was, en de weldoener voorzag in alles wat er tekort kwam. (In vita S. Jo. a Cruce.)
ƒ. Eene overste van een Fransch klooster had nog twee duizend franken op de bouwkosten barer nieuwe kerk te betalen. De vervaldag was verschenen, maar er was geen geld meer in huis. In dezen nood gaat de overste vol vertrouwen op God naar de kerk en klopt op het deurtje van het tabernakel. „Heer Jezus, zoo roept zij, help Gij ons de schuld betalen, die wij wegens Uwe h. woning hebben moeten maken.quot; Aanstonds hoort zij de bel en wordt in de spreekkamer geroepen, alwaar zich een vreemde zaakwaarnemer bevond, die haar een legaat van twee duizend franken ter hand stelde. Heerlijk loon voor een eenvoudig maar vast vertrouwen op Gods hulp ! (Rosier de Marie.)
g. „Geen mensch, o Heer en God, zegt Tobias (in., 20., 22.), kan in Uwe besluiten doordringen. Hij echter die U dient, zooals het behoort, is overtuigd dat hij, als Gij hem ook in zijn leven beproeft, eindelijk zal gekroond worden, en dat hij, wanneer Gij hem ook kastijdt, barmhartigheid zal ontvangen. Want Gij verheugt U niet in onze droefheid, maar na den storm schenkt Gij kalmte, na zjchten en tranen vervult Gij ons met blijdschap.quot;
h. De last des levens. Een arme grijsaard droeg al zuchtende en hijgende een zwaar pak langs eenen steilen weg. /;0 God ! sprak hij, is er dan nergens eene medelijdende ziel, die mij dezen last helpt dragen ? quot; „Hier is iemandquot;, riep eene onbekende, maar vriendelijke stem achter zijnen rug. Verrast zag de oude om en ontwaarde eenen schoonen blondgelokten jongeling, wiens lieftallig voorkomen hem terstond vertrouwen inboezemde. „O, gij vriendelijke jongeling, zeide nu de grijsaard, gij komt tot mij als een engel des hemels. Om voor mijne arme kleinkinderen, wier vader en moeder dood zijn, een stukje brood te verdienen, wil ik dit pak naar de stad brengen, helaas! het is voor mijne krachten te zwaar; mag ik u verzoeken mij een weinig te helpen dragen ? quot;
,/Laat ons eerst wat rusten, goede oude, sprak de jonge wandelaar, en beproef dan nog eens uwe krachten ? quot;
Hierop onthief hij den grijsaard van den last, die op zijne schouders drukte, deed hem in de lommer van eenen eik nederzitten en trok uit zijnen reiszak een stuk brood en eene tlesch met verfrisscheuden drank. „Eet nu en drink, vadertje, naar hartelustquot;, zeide de jongeling en bood den grijze brood en drank aan.
De oude tastte toe, at en dronk smakelijk, terwijl hem de jonge reisgenoot met hartelijke taal onderhield.
Toen de oude man verzadigd was, zag hij vol weemoed naar den zwaren last dien hij te dragen ondernomen had, en tevens in de blauwe oogen des jongelings. Hij verkeerde nog steeds in de meening, dat deze hem nu zou helpen dragen, maar neen, de jongeling laadde den grijsaard het pak op den rug; met angst begon de arme man vooruit te stappen, maar hij bevond tot zijne groote verbazing, dat hem de voorheen zoo zwaar drukkende last, thans maar half zoo lastig meer te dragen viel.
_ 44 —•
Toen \'beiden nu eenen anderen weg moesten in-1;, slaan, sprak de oude man : /,0, jongeling, ik dank»6\'\' u van harte, dat ge mij zoo liefderijk hebt geholpen,lfi0^ en beter zelfs dan ik wenschte; gij hebt mij krach-ten gegeven om mijnen last zelf te kunnen dragen, 1 zeg mij nu ook nog alvorens wij scheiden, wie gij®61 zijtquot;. Éuij
z/Ik ben de hode der Goddelijke Voorzienigheid, ant-Kei woordde de jongeling, ik ben een afgezant desipvc hemels. God neemt niet altoos den geheelen last®k des menschen weg, maar geeft aan den mensch, die loo zijn vertrouwen op Hem stelt, moed en kracht, die he zijnen last verlichten en hem tot bereiking van zijnipi doel helpen.\'-\'
De jongeling of liever de engel Gods verdween,gee
terwijl de grijsaard de oogen ten hemel verhief, deaptc
handen vouwde, Gods wijsheid prees, Gods goedheid M
dankte en blijgemoed stadwaarts trok. (HuXGARi\'s-jin
\'M \' gri\'
\' hi
i. God kastijdt ons, om ons te hekeeren ett te beproe-W ven. Dit zien wij in de geschiedenis der broeders :tc van Jozef, in die van den profeet Oonas, van koning sv, Manasses, in de parabei of gelijkenis van den ver- h loren zoon, in de bekeering van den h. Paulus.
De beenwonde van den h. Ignatius van Loyola, | die hem het bed deed houden, gaf dezen jongen krijgsman aanleiding tot godvruchtige en stichtende lezingen, die hem tot een nieuw leven brachten en van hem eenen der grootste helden maakten van de katholieke Kerk.
hIk heb alles gewonnen door alles te verliezen11, zoo S riep een uitgewekene, die tijdens de Fransche revolutie zijn fortuin had verloren, maar in zijn treurigen toestand de verderfelijke gevolgen der vrijgeesterij, welker dwaalbegrippen hij ook had
— 45 —
^ëhuldigd, ondervond en wijzer geworden, wederom ien Sot het geloof zijner voorvaderen was teruggekeerd, ch-;{
en, i God erkend dooi- de rede. 24. a. Newton, een gij jperoemd geleerde, vond geen schooner noch overtuigender bewijs van het bestaan Gods, dan dat van nt-Uen Griekschen wijsgeer Plato ; „Omdat gij in mijne ie- jvuordeu en daden orde bemerkt, oordeelt gij, dat ast Jk eene verstandige, redelijke ziel heb, zoo moet gij iiewok uit de volmaakte orde, die in de natuur iie\' jieerscht, afleiden en besluiten, dat er een oneindig ijnilvijze Schepper bestaatquot;.
j Galenus, een vermaard geneesheer, die in de 3, iDjgeeuw leefde, erkende eenen geest, die boven het de.wtof was verheven en verkondigde Gods grootheid id jij ij eene lijkopening. Nadat hij den bouw en de [\'sÉinrichting van het menschelijk lichaam, dat meester-Mstuk van Gods almacht en wijsheid had uitgelegd,
Iriep hij vol geestdrift uit; „welken schoon en lofzang heb ik ter eere Gods gezongen ! quot;riep hij vol geestdrift uit; „welken schoon en lofzang heb ik ter eere Gods gezongen ! quot;
Bernardin de St. Pierre zeide in het jaar 1798 tot zijne medearbeiders van het Fransch Instituut voor wetenschappen : „Indien ik u, mijne heeren, rquot; het bestaan van den Maker der natuur wilde bewijzen, zoude ik mij aan a en aan mij zei ven l\'«bezondigen; ik zou zulks voor eene even groote 11 dwaasheid houden, als wanneer ik u op klaarlichten e I i dag van het bestaan der zon zou willen overtuigenquot;. Q i (Gollois.)
h. De ketting. (Een gesprek.)
De man der wereld: ,,Als ons God zoo nabij is, waarom gevoel ik dan zijn werken niet?quot;
De man des geestes: „Omdat zijne genade in u niet voelbaar kan werken.quot;
De man der wereld: „En waarom kan Gods genade niet voelbaar in mij werken ? quot;
— 46 —
De man des geestes; „Omdat gij Gods genade niet ootmoedig en vurig genoeg begeert.quot;
De man der wereld: „Waarom begeer ik Gods genade niet ootmoedig en vurig genoeg ? quot;
De man des geestes: „Omdat gij God niet uit geheel uw hart bemint.quot;
De man der wereld: „Waarom bemin ik God dan niet uit geheel mijn hart?quot;
De man des geestes: „Omdat gij God niet genoegzaam kent.quot;
De man der wereld: „Waarom ken ik God dan niet goed ? quot;
De man des geestes: „Omdat gij u zeiven niet goed kent.quot;
De man dor wereld: „En waarom ken ik mij zei ven dan niet goed ? quot;
De man des geestes : „Omdat gij niet genoeg acht slaat op uw leven.quot;
De man der wereld: „Waarom geef ik niet genoeg acht op mijn leven ?quot;
De man des geestes: „Omdat het oog van u\\v verstand verblind is.quot;
De man der wereld: „Waarom is het oog van mijn verstand verblind ? quot;
De man des geestes: „Omdat het vol stof is, vol ongeregelde liefde lot uw eigen ik en tot de schepselen.quot;
De man der wereld: „Waarom is mijn oog met stof vervuld ?quot;
De man des geestes: „Omdat gij uwer zinnelijkheid niet wilt afsterven, omdat gij niet telkens, zooveel gij kunt, uwe begeerten tot God richt, daarom kent gij God zoo weinig, daarom voelt gij Gods werking niet in u.quot; (Joannes Taulekus.)
c. Twee wijsgeeren vroegen den h. Antonius, kluizenaar, dat hij hun toch eens het boek zou too-
nen, waaruit hij zijne geleerdheid putte. De h. An-tonius wees hen op den hemel en de aarde en sprak : „Uit die beide boeken kan men zich van de kennis der schepselen tot die van den Schepper verheffenquot;. (Schmid.)
God is overal tegenwoordig. 25. a. Gor in de natuur. „Kind, zeide een vader, waar komt gij vandaan? Wat heeft uw oog gezien? Waarheen is uw voet gewandeld ? quot;
— /,1k heb op de weide door het gras gewandeld, antwoordde het kind ; het vee weidde om mij heen of rustte in de schaduw der boomen, het koren schoot op in het veld ; de papaver scheen vuurrood door de tarwe, de zon glansde er in volle pracht.quot;
— „Hebt gij anders niets gezien, mijn kind, zoo keer er terug. God was op de weide en in het veld en hebt gij God dan niet bemerkt ? Zijne schoonheid was zichtbaar op het veld en de zonneschijn was Gods glimlach.quot;
— „O vader, hernam het kind, ik heb ook gewandeld in het duister woud. de wind lispelde door de boomen en de beek stortte zich al ruischend van de hooge steenrots; het eekhoorntje huppelde van tak tot tak en de vogelen kweelden hunne schoonste liederen tusschen het gebladerte.quot;
— „En hebt gij daar anders niets gehoord, mijn kind, dan het kabbelen der beek en het fluisteren van den wind ? Ook daar was God tusschen de boomen van het woud; Zijne stem klonk in het geruisch van het water en in het gezang der vogelen, en hebt gij daar God niet gehoord, mijn kind?quot;
— „Vader, ook zag ik nog de maan boven de bergen opgaan, zij glinsterde in zilveren schijn; de sterren vertoonden zich achtervolgens aan den hemel. Eene wijl daarn11 zag ik zwarte wolken opstijgen; de bliksem loot zijne vurige pijlen in
het rond en de donder rolde met een ratelend geluid door de lucht. Het was verschrikkelijk, vader ! quot;
— „En voelde uw hart, o, mijn kind, geen anderen schrik dan voor den donder? God was immers ook in het onweder, in den vreeselijken storm, in de vuurslangen van den bliksem, in het gerommel van den donder, en hebt gij God niet bemerkt, God niet gevreesd, mijn kind ? God is overal! Hij spreekt in eiken toon, dien wij hooren, wij zien Hem in alle dingen, die ons oog ontwaart. Kiets is er zonder God. Moge hij dan ook altoos aan onzen geest en aan onze gedachten tegenwoordig blijven. (Hukgaei\'s Kom ae h r e n.)
b. „O, Heer, zegt David, Gij ziet naar mij met zorg ea Gij kent mij geheel en al. Gij weet alles wat er in mij omgaat en voorvalt. Waar zal ik gaan om Uwe tegenwoordigheid te ontvluchten ? Indien ik opstijg naar den hemel, zoo zijt Gij daar; indien ik nederdaal in de hel, zoo vind ik er ü. De duisternissen zijn geen duisternissen voor Uw oog en de nacht is voor U zoo helder als de dag.quot; (Ps. cxxxviii.)
c. In een groot gezelschap zeide eens een lichtvaardige spotter tot een kind, dat uit de catechisatie kwam : „ik zal u een mooi prentje geven, kind, als ge mij zegt waar God is ? quot; — «Eu ik, antwoordde het schrandere kind, ik geef er u twee als ge mij zegt waar God niet isquot;.
d. Suzanna wederstond de aanslagen van twee eerlooze grijsaards door de gedachte aan Gods alomtegenwoordigheid.
e. Basilius, een Grieksch keizer, gaf zijnen zoon
Leo dezen schoonen raad: „Xooit, o mijn zoon, zult gij u over eene uwer handelingen venvijtingen behoeven te doen, als gij u, zoodra gij het een of ander wilt doen, levendig voorstelt, dat God u zietquot;.
Ook de h. Thomas van Aquinen gaf op zijn sterfbed aan eenen zijner ordebroeders dezen raad tot leefregel ; „Wandel steeds in Gods tegenwoordigheid, en gij zult nimmer in de zonde toestemmen, nimmer Gods liefde verliezenquot;.
f. Gelijk een dienstbode beter arbeidt, als hij «eet, dat zijn meester hem ziet; gelijk een soldaat beter strijdt onder het oog van zijnen veldheer, zoo moeten ook wij, als dienaars van God, als soldaten in den strijd des levens, met meer ijver en nauwgezetheid het goede doen en het kwade vluchten, door de gedachte, dat Gods alziend oog steeds op ons is gevestigd.
cj. Zeker jongeling had hevig te strijden tegen onzuivere voorstellingen. Hij vroeg zijnen biechtvader om raad daartegen, die hem zeide: „Denk dat uw hoofd van kristal ware, zoodat elkeen uwe gedachten daarin kon lezenquot;. — „Maar, sprak de jongeling, dan kroop ik weg van schaamtequot;. — „Nu dan, hernam zijn zielbestierder. God ziet al uwe gedachten, veel duidelijker dan de menschen die door het kristal zouden kunnen zien; denk er dikwerf aan!quot; De jongeling nam dezen raa-d ernstig ter harte en was geholpen.
h. God ziet m\\s. Adolf en zijne zuster Emma, die iets ouder was dan hij, waren op zekeren dag alleen te huis. Nu zeide Adolf tot Emma; „Kom, wij willen eens wat recht lekkers gaan zoeken en ons hart daaraan ophalenquot;. —
Emma sprak: „Goed, ik wil wel mede gaan,
— 50 —
maar gij moet mij ergens brengen, waar ons niemand zien kanquot;.
„Wel, zei Adolf, laat ons naar de eetkamer gaan. waar wij gebak zullen eten.quot;
Emma antwoordde : „Daar ziet ons de buurman, die op straat hout klooftquot;.
„Gaan wij dan naar de keuken, zei Adolf, daar staat een emmer vol melk, waar wij van kunnen smullen.quot;
Emma sprak : „Daar ziet ons de buurvrouw, die aan haar venster kousen zit te breienquot;.
„Kom dan in den kelder, hervatte Adolf, appelen eten, het is daar zoo duister dat ons niemand zien kan.quot;
Emma antwoordde : „Lieve Adolf, meent gij dan werkelijk, dat ons daar niemand ziet? Weet gij dan niet, dat het oog van den alwetenden G-od de muren doordringt en ook door de duisternis heen kan zien, wat wij doen ?quot;
Adolf verschrok en zei: „Gij hebt gelijk, lieve zuster; God ziet ons ook daar nog, waar ons geen menschenoog kan zien. Wij willen derhalve in Gods oogen geen kwaad doen. Hij bleef zijn voornemen getrouw. (Naar Che. Vox Schmid.)
3. Van het mysterie der allerheiligste Drievuldigheid.
Geheimen. 26. God kan meer doen dan de men-
schen kunnen begrijpen..... Wanneer gij de dingen,
die van uwe bevatting zijn, niet allen kunt begrijpen, hoe zult gij dan de zaken, die loven uw verstand zijn, kunnen begrijpen? Onderwerp u volgens het geloof, en het licht der wetenschap zal u gegeven worden, volgens dat het u nuttig en noodzakelijk zal wezen. (Navolg. J. Ch. -é, 18.)
3- Het mysterie der allerheiligste Drievuldigheid. 37. a.
| „In den naam des Vaders des Zoons en des h. a, Geestes.quot; In die weinige woorden ligt het kort begrip van ons geloof, de grondslag van onzen i, , godsdienst, het grootste en aanbiddelijkste van alle.
: geheimen. Hoe dikwerf van af onze wieg tot aan ,r ons graf, zegent ons niet de h. Kerk in den naam n der drie personen van de h. Drievuldigheid! In den naam van de h. Drievuldigheid worden wij door de e wateren des Doopsels herboren en in het h. Vormsel \' versterkt. In den naam der h. Drievuldigheid wordt ii ons door het h. Sacrament der biecht vergiffenis tl onzer zonden verleend, en met het teeken derzelfde v h. Drievuldigheid, in de h. Communie, het lichaam i en bloed van Jezus Christus toegereikt. Ook aan i de zieken wordt het h. Oliesel in den naam der h. i Drievuldigheid gegeven; aan de ziel des stervenden i , wordt het afscheid van haar lichaam en van deze wéreld verkondigd door de woorden : „Vertrek, o 5 Christen ziel, in den naam des Vaders, die u ge-i schapen heeft, des Zoons, die u heeft verlost, des i h. Geestes, die u heeft heilig gemaaktquot;. In den naam der h. Drievuldigheid worden de priesters gewijd en de bruidsparen voor eeuwig verbonden. Ontvangen wij den zegen van paus, bisschop of priester, beginnen of sluiten wij ons gebed, zulks geschiedt in den naam der h. Drievuldigheid, terwijl ook de h. Kerk hare lof- en vreugdezangen altoos besluit met glorie te geven aan den Vader, den Zoon en den h. Geest. (Vexdricx, Serm. h. Driev.)
b. „Gaat en onderwijst alle volkerenquot;, zoo zeide | de Zaligmaker tot zijne Apostelen, „doopt hen iu den naam des Vaders, des Zoons en des h. Geestesquot;. 1 (Math, xxviii., 19.) In den naam des Vaders, beginsel van het wezen, in den naam der eeuwige Almacht. ; , die de wereld schiep en ze bewaart, die de hemel-
— 52 —
lichten, welke boven ons hoofd glansen met de voortbrengselen der aarde en de schatten der at- na gronden tot onzen dienst stelt, die zoo nauwlettend op ons waakt, dat er zonder zijn voorweten zelfs geen haar van ons hoofd valt;\' die bij onzen eersten i 10 noodkreet ter hulpe snelt, die ons aanmoedigt in | den strijd, ons opbeurt na den val, en die ons in ^ zijne oneindige barmhartigheid zijne vaderlijke armen ontsluit en ons vergeving schenkt, indien wij slechts een\' traan van berouw storten. ^
In den naam des Zoons, der eeuwige Wijsheid, den . eeniggeborene zijns Vaders, van den Vader voort- gj
loutere liefde van den hemel op de aarde is neder- j-,
gedaald, en alle ellenden der menschheid, uitgenomen d
dezer wereld, zijn eigen vleesch en bloed tot on- t
zit aan de rechterhand zijns \\ aders en waar Hij 1
deelnemen.
In den naam des H. Geestes, die de eeuwige liefde is des Vaders en des Zoons en in alles aan den Vaderen den Zoon gelijk is; die ook in dit ballingoord der aarde is verschenen, onder de gedaante van vurige tongen, om de laatste beloften van den Zaligmaker te vervullen, die het menschdom vertroost, verlicht en versterkt door zijne zeven gaven,
die den mensch helpt en heiligt door de uitstorting zijner genaden; ziedaar de God, de drieëenige God van het katholiek geloof. (Mgr. G-ekbet.) „ \'
— 53 —
\'
c. Vergelijkingen. Onze ziel heeft slechts eéne natuur; is één in wezen en drievuldig in krachten r verstand, wil en geheugen.
Drie vlammende kaarsen, waarvan de pitten zich | tot een enkele vlam vereenigen.
In een gelijkzijdigen driehoek zijn de drie zijden \' van deze ééne figuur gelijkvormig en bevatten de : geheele oppervlakte van den driehoek.
De h. Isidorus geeft als zinnebeeld der h. Drie-: vuldigheid aan den driekleuriger! edelsteen amethyst genoemd. De amethyst, zegt hij, is purperrood, violet-| hlauw en rozerood. Het purper is de kleur der macht, en beduidt den almachtigen Vader, schepper van, hemel en aarde. Het violet is het zinnebeeld der ootmoedigheid, en beteekent de vernederingen van den menschgeworden Zoon Gods. De rooskleür is ■ het teeken der liefde en verzinnelijkt ons de liefde des h. Geestes. (Lib. 10. Etym. c. 9.)
d. Het Klaverblad. (Eene gelijkenis.) In lerlands groene dalen stond de Godsgezant Pa-tricius en verkondigde de leer des Heilands aan de verzamelde Heidenen. „God, zoo sprak hij, is de liefde. O, laten wij Hem beminnen, want Hij heeft ons het eerst bemind. Wanneer nu iemand zegt, dat hij God bemint en hij haat zijnen broeder, zoo is hij een leugenaar. Want, indien hij zijnen broeder, dien hij ziet, niet bemint, hoe kan hij dan God beminnen, dien hij niet ziet? Dit gebod hebben
l wij immers van God, dat hij, die God bemint, ook zijnen broeder moet beminnen.quot;
Toen de arme lerlanders, die nog in de duisternissen van den afgodendienst wandelden, zulks hoorden, spraken zij onder elkander : „De leer van Christus moet wel de ware leer zijn, want zij gebiedt ons God te beminnen en ons onder elkander lief te hebben. Onze priesters leeren ons echter slaafsche vrees en bloedvergietenquot;.
— 54 —
De h. Patricius sprak verder: „Er zijn er drie, die in den hemel getuigenis geven, de Vader, de Zoon en de heilige Geest, en deze drie zijn éénquot;.
Dit konden de heidenen maar niet inzien en spraken : „O Vader, gij hebt ons toch geleerd, dat er maar één God is, dien wij moeten aanbidden en vereeren, en nu noemt gij er drie, den Vader, den Zoon en den heiligen Geest ? Hoe kunnen dan drie, één, en één, drie zijn ? quot;
Nu zag de grijze missionaris naar den grond en overpeinsde, hoe hij het aanbiddelijk geheim aan de heidenen zou kunnen verklaren. Aan zijne voeten zag hij tusschen het gras een klaverblad. Hij plukte het en sprak ;
„Ziet, broeders, de Heer heeft mij in dit eenvoudig klaverblaadje, eene gelijkenis gegeven, om u mijne woorden te verklaren. Er zijn hier drie blaadjes aan eenen stengel en het is toch maar één blad. Zoo zijn de Vader, de Zoon en de h. Geest drie personen en er is nochtans maar één Godquot;. 0
Toen het volk dit vernam, beleed het de leer van Christus en allen begeerden het h. Doopsel.
Het klaverblad bleef hun echter heilig en dierbaar, want het had hun gediend tot verduidelijking van het woord en de waarheid. (Frakz, Bon von Gaudy, in Hungaei\'s Kornaehren.)
e. „Het is eene gevaarvolle nieuwsgierigheid het geheim der h. Drievuldigheid le willen doorgronden, alleen het aannemen en gelooven daarvan, zooals de h. katholieke Kerk het ons leert, geeft ons zekerheid, en de hoogste trap van onze zaligheid zal wezen, als wij dit geheim in den hemel in al zijne schoonheid en diepte zullen zien.quot; (H, Berxaiidus.)
(l) De lezer lette er op dat \'t sleelus eene gelijkeuis is, die dus het geheim oiet teeuemaal verklaart.
„Die echter Gods majesteit navorscht, zal door de majesteit Gods worden verpletterd.quot; (Puov. xxv. 27.)
Op zekeren dag wandelde de heilige en geleerde kerkvader Augustinus op den oever der zee. Hij was geheel in de overweging en navorsching van het verheven geheim der h. Drievuldigheid verslonden.
Op eens ziet hij aan den kant der zee een buitengewoon lief jongetje, dat met zijne handjes een kuiltje had gegraven en er met een schelp zeewater ingoot. De heilige bisschop bezag het kind met aandacht en zei -. „Zoontje, «\'at doet gij daar ?quot; — „Ik ga al het water der zee in dezen kuil gietenquot;, was het antwoord. — „Wel kleine, hernam Augustinus, dat is immers onmogelijk.quot; — „Als dit onmogelijk is, zeide het kind, dan is het u nog oneindig minder mogelijk, het geheim der h. Drievuldigheid, waarover gij nadenkt, te kunnen doorgronden.quot; Dit gezegd hebbende, spreidde het kind — een engel Gods — een paar vleugelen uit en verhief zich ten hemel, terwijl de h. Augustinus terzelfde plaats het geheim der h. Drievuldigheid aanbad met geloof en ootmoedigheid. (Vexdkicx, Serm. h. Driev.)
f. De h. Barbara deed in de badkamer, die heur vader Dioscorus haar had laten vervaardigen, en welke twee vensters had, een derde bijmaken, ter eere van de drie Goddelijke Personen.
g. „Glorie zij den Vader, den Zoon en den h. Geest, enz.quot; De kardinaal Bona schrijft de eerste Moorden tot aan „Gelijk het was, enz.quot; aan de apostelen toe. De laatste woorden zijn uit de Kerkvergadering van Nicea, 325. Paus Damasus gebood deze woorden achter eiken psalm te spreken. (In ejus off.)
— 56 —
-
-
-
ZESDE LES.
Van de schepping in het algemeetr, en die der engelen en der menschen in het bijzonder.
§ 1. Van de schepping der wereld en der engelen.
De schepping van het Heelal. 28. a. Wij lezen in het 1. Hoofdstuk van de Dogmatische Constitutie, „Over het Geloofquot;, uitgevaardigd door de Vatikaan-sche Kerkvergadering, over God, den Schepper van alle dingen, het volgende :
„De heilige, katholieke, apostolische en roomsche Kerk gelooft en belijdt, dat er één ware en levende God is, Schepper en Heer van hemel en aarde, almachtig, eeuwig, onmeetbaar, onbegrijpelijk, oneindig in verstand, in wil en in alle volmaaktheid, die eene geestelijke, enkele, volstrekt eenvoudige en onveranderlijke zelfstandigheid zijnde, als wezenlijk en in wezen van de wereld onderscheiden, moet beleden worden, die geheel gelukkig is in zichzelven, en onuitsprekelijk verheven is boven alles wat buiten Hem is, en buiten Hem kan gedacht worden.
Deze alleen ware God, door zijne goedheid en almacht, niet om zijn geluk te vermeerderen of om zijne volmaaktheid te verkrijgen, maar om zijne volmaaktheid door de goederen, die Hij aan zijne schepselen uitdeelt, te toonen, heeft, met geheel vrijen wil, in het begin der tijden, uit het niet, het geestelijk en lichamelijk schepsel, het wezen des engels en het wezen der beneden-wereld en vervolgens het menschelijk schepsel, dat ziel en lichaam te zamen heeft, geschapen.quot;
h. God is groot in alle groote zaken, die Hij
— 57 —
geschapen heeft, en is niet klein in de geringere. „Een blad van een boom, zegt de h. Augustinus, is zoo moeielijk te-vormen als het firmament, en er is geen mindere kracht noodig, om een haar dan om een lichaam te scheppenquot;. (Solil. ix.)
c. „De schepping, zegt mgr. Pichenot, is een prachtig boek, dat God in zes dagen heeft samengesteld en waaruit wij God en onze plichten, de waarheid en de deugd kunnen leeren kennen. God vooreerst; want Gods volmaaktheden weerstralen in de schepping, gelijk de zon haar beeld in het kristal der wateren afspiegelt. De aarde is de spiegel des hemels; zij is eene volledige en schitterende openbaring der Goddelijke volmaaktheden. Elk schepsel spreekt ons van God, volgens het bevel en de bestemming, die het van den Schepper ontvangen heeft; elk schepsel draagt in zich een eigen onderwijs in den godsdienst, eene eigene godgeleerdheid.quot; (Cat. en ex.)
d. „Indien gij een rechtzinnig hart hadt, zouden u alle schepselen tot spiegel en leefregel en tot een boek dienen, waaruit gij eene gezonde leering zoudt kunnen putten. Er is geen schepsel zoo klein of gering, dat niet Gods goedheid, wijsheid en almacht te kennen geeft.quot; (Nav. J. C. n., iv.)
e. De h. Magdalena van Pazzi riep uit bij het plukken en ruiken eener bloem ; „O goede God, van alle eeuwigheid hebt Gij deze schoone bloem bestemd om mij, zondares, een genot te verschaffenquot;. — Het aanschouwen van eene plant, bloem, vrucht of insect, was voldoende om den h. Ignatius van Loyola in geestverrukking te brengen. — Ook bij de h. Theresia had zulks plaats. — De Goddelijke
— 58 —
Zaligmaker zelf vermaant ons in het h. Evangelie om ons door het beschouwen der bloemen, die door God gekleed en der vogelen, die door God verzorgd I v£ worden, met vertrouwen op God te bezielen. En de h. Paulus verwijt aan de heidensche wijsgeeren, dat zij hunne oogen gesloten houden voor het groot-sche schouwspel van het heelal, dat Gods eeuwige macht en heerlijkheid verkondigt. (Cat. en ex.) ^
f. De vrome vader. Een vader ging op het veld ^ arbeiden. Zijn zevenjarig zoontje vergezelde hein. i; Het was een allerschoonste lentemorgen, het kind .v liep vol vreugde heen en weder. De zon ging juist op; nu nam de vader zijnen hoed af, zag ten hemel i j-en sprak een tijdlang stil bij zich zeiven, waarop | | hem het kind vroeg, waarom hij den hoed had afgedaan, en wat hij in stilte gezegd had. //Mijn zoonquot;, antwoordde de vader, //ik denk, bij het opgaan dier lieve, schoone zon, aan God. Ik aanbid Gods goedheid, wijsheid en almacht. Zie, mijn kind,
het is God, die de zon en alles, wat gij aanschouwt, geschapen heeftquot;.
— /,En die alles, zeide het kind, zoo schoon heeft gemaakt.quot;
— //Bemint gij God, mijn kind, hernam de vader, 1 bemint ook gij dezen goeden hemelschen Vader?quot;
— „O ja, vaderquot;, antwoordde het kind, en vreugdetranen liepen over zijne wangen. (Aeg. Jais, in Hungari\'s Kornaehren, p. 231.)
Getal der Engelen. De negen koren der Engelei\\. 39. Volgens de hh. Vaders zijn er meer Engelen dan menschen; God alleen kent hun getal. Men onderscheidt negen koren van Engelen : 1. De Engelen, 2. de Aartsengelen, 3. de Krachten, 4. de Machten, 5. de Vorsten, 6. de Heerschappijen, 7. de Tronen, 8. de Cherubijnen en 9. de Serafijnen.
— 59 —
De Engelen zijn zoo schoon, zegt de h. Anselmus, dat zon, maan en sterren voor hunne sclioonheid - verbleeken.
Wie heeft den duivel gemaakt ? 30. Men vroeg op zekeren dag aan Hendrik, René en Karei, de zonen van den heer De Genoude: «Wie heeft de Engelen geschapen?quot; Het antwoord was : „Godquot;. — Maar vervolgde men „Wie heeft den duivel geschapen ?quot; René zeide; „Hij meende niet dat God den auivel geschapen hadquot;. Karei wist niet wat hij er van zeggen zoude; op eens roept Hendrik; „God heeft de Engelen geschapen, maar eenige dezer hebben zich door hunne hoovaardigheid en ongehoorzaamheid zei ven tot duivels gemaakt.quot; (Guillois.)
Liefde der Engelen jegens de menschen. 31. Een engel troost en sterkt de door Abraham verdreven dienstmaagd Agar in de woestijn. Een engel redt Loth en zijn gezin uit de rampzalige stad Sodoma. Een engel redt Daniël in den leeuwenkuil. Een engel verbreekt de ketenen van den h. Petrus en redt hem uit de gevangenis. De engel Rafaël begeleidt den jongen Tobias op zijne reis naar Raguël, bezorgt hem zijne bruid Sara, geeft hem den raad om zijnen blinden vader met de gal van eenen visch te genezen en brengt hem behouden naar huis terug. De engel Gabriël wordt tot den profeet Daniël gezonden om hem den tijd der verschijning van den Messias te openbaren, insgelijks tot Maria, om haar de blijde boodschap te brengen, dat zij de Moeder van Gods Zoon zoude worden. Aan rijken, volkeren, provinciën, steden, enz. worden eigen bewaarengels toegeschreven. Zoo zegt de h. Joannes Chiysostomus in zijne 2. preek tegen de Joden, dat de h. Michaël de schutsengel is der Kerk van Christus.
— 60 —
De engelbewaarder. 32. a. De jongeling op den kruisweg des levens.
De Wellust spreekt hem aan : „Kom met mij, o jongeling, laat u door mij geleiden! Genieten is wijsheid, u de genietingen ontzeggen is dwaasheidquot;.
Het Geweten antwoordt: „Vertrouw den Wellust niet, o jongeling, hij verkoopt u dwaasheid voor wijsheid en wijsheid voor dwaasheidquot;.
De Wellust herneemt: „Waarom hebt gij de zoete neigingen in uw hart, als gij daaraan niet moogt gehoorzamen ? Waarom staan al die bloemen op uwen levensweg te prijken, als gij er de hand niet naar moogt uitsteken om ze te plukken rquot;
Het Gen-eten antwoordt: „Geloof den Wellust niet, hij is een wolf in schapenvacht, hij vleit slechts uwe driften, om u van uw verstand, van uwe deugd en van alle rein genot in uw leven te beroovenquot;.
Hu verschijnt de Engelbewaarder des jongelings en roept hem toe: „Vlied den Wellust, dien schandelijken giftmenger. Houdt u aan het geweten en aan zijne inspraken; het geweten is uw beste vriend. Wandel opwaarts tot den berg van God; daar prijkt de stralende burcht, de Kerk des Heeren, op de onwankelbare steenrots van Petrus gebouwd; zij zal u het woord der waarheid leeren, u de middelen der genade schenkenquot;.
De jongeling bleef getrouw aan zijn geweten en werd in Gods Kerk zalig. (Sailer.)
b. Wij moeten luisteren naar de stem van onzen engelbewaarder. „Ik zend mijnen engel voor u uit, zegt de Heer, hoort hem en luistert naar zijne stem, en veracht hem niet, want hij zal u geen vergeving schenken, als gij gezondigd hebt, omdat mijn naam in hem is. Wanneer gij naar zijne stem luistert en mijne bevelen volbrengt, zal Ik de vijand uwer vijanden zijn en hen bedroeven, die u bedroeven !quot; (Éxod. xxm., 21., 22.)
— 61 —
c. IVij moeten onzen engelbewaarder niet bedroeven. De h. Fraucisca Romana had het geluk haven engelbewaarder te mogen zien. Wanneer iemand in haar bijzijn kwaad deed, zag zij haren engel de oogen afwenden, om zijn afschuw van de beleediging der Goddelijke Majesteit te kennen te geven. Denken wij ook steeds aan de tegenwoordigheid van onzen goeden engel, en wachten wij ons wel dien zuiveren geest door eenige zondige handeling te bedroeven.
Een h. vader uit de woestijn werd ondervraagd, waarom hij altoos zulke gelijkheid van gemoedsgesteltenis had, en hij antwoordde; „Omdat ik mij altoos verbeeld, dat mijn engelbewaarder naast mij staat, die mij in alles helpt, mij alles zegt, wat ik te doen heb, mij met goeden raad bijstaat en op-teekent, hoe ik elke mijner handelingen verricht heb. Zoo doende, ben ik altoos vol eerbied voor mijnen h. Engel, en ben steeds bezorgd om niets te doen of te zeggen, wat mijnen engelbewaarder zou kunnen mishagenquot;. (Gilberts, Hausbuch, p. 13.)
d. Een heilige kloosterling zeide in het uur des doods ; ,/Hoe gelukkig ben ik, dat ik altoos mijnen engelbewaarder trouw vereerd en bemind heb! Nu geeft hij mij den kus van vrede en haalt mij naar den hemel! quot; (Schhidt.)
e. „Mijne broeders, zegt de h. Bernardus, maakt u de hh. Engelen tot vrienden; verheugt hen door uwe toevlucht met vertrouwen tot hen te nemen, vereert hen in uw gebed, want zij blijven u nabij om u te troosten en te beschermen.quot; (In Ps. 12.)
ƒ. De h. Cecilia had tegen haren wil moeten huwen met Valerianus, die een heiden was. Isa de trouwplechtigheden zeide Cecilia tot Valerianus, dat
— 63 —
zij eenen engel had tot bewaring van hare zuiverheid, die hem zoude straffen, zoo hij haar durfde aanraken. Valerianus was nieuwsgierig en wilde dien engel zien, maar Cecilia zeide hem, dat zulks niet kon gebeuren, tenzij hij Christen werd. Valerianus liet zich hierop onderwijzen en doopeu door paus Urbanus. Nu had hij ook het geluk den engelbewaarder zijner heilige bruid te mogen zien, waardoor hij zoozeer in het geloof werd versterkt, dat hij ook zijnen broeder Tiburtius bekeerde en met dezen en Cecilia op denzelfden dag de martelkroon ontving. (Hillegeee, p. 49.)
g. Gebed ter cere van den h. engelbewaarder: ;,0 Engel Gods, die mijn bewaarder zijt; door Gods goedheid ben ik aan uwe zorgen toevertrouwd, wil mij dus verlichten, bewaren, geleiden en bestieren. Amenquot;.
(Volle aftast, mits biecht, communie en gebed voor Z. H. den Paus, te verdienen np den feestdag van de bh. Engelbewaarders, zoo men dit gebed het gebeele jaar door \'s morgens en \'s avonds heeft gebeden. Plus vi. -3. October 1795. Verz. Galli en Prinzivalli.)
§ 2. Van de schepping en den val der eerste menschen.
Ligging van het aardsck paradijs. 33. Vele geleerde uitleggers der h. Schrift plaatsen het middelpunt van het aardsch paradijs in Azië aan den Jordaan en strekken het uit van de westzijde tot aan de Middellandsche zee; op de noord- en oostzijde tot den Euphraat en Tigris; en op de zuidzijde tot aan de stroomen Gihon en Phison, waarvan de eerste in de woestijn en de tweede in het vruchtbaar gedeelte van Arabië ligt. Andere uitleggers, wier
— 63 —
meening beter gegrond schijnt, plaatsen het paradijs tussehen den Euphraat en den Tigris, in de nabijheid der plaats, waar later de beroemde stad Babylon werd gebouwd.
Erfzonde. :tl. a. Bressanvide schrijft: „Men zegt, dat er een middel bestaat, waardoor men met deu wortel van eenen boom te vergiftigen, ook al zijne vruchten vergiftigt. Ik weet niet of dit waar is, maar wat ik weet is, dat de duivel zulk een middel heeft gebruikt, toen hij Adam en Eva tot het bedrijven van de erfzonde verleidde, en hen met al hunne nakomelingen in het verderf wist te stortenquot;. (Cat. en ex.)
h. Een vader kan zich de ongenade van den koning niet op den hals halen zonder dat ook zijn ongeluk, althans gedeeltelijk, op zijne kinderen ne-derkome; hij kan ook geen erfdeel verliezen, zonder het ook voor zijne kinderen te verbeuren ; hij kan zich niet onteeren, zonder ook zijne kinderen met oneer te bedekken; zoo is ook én de smet èn de straf van onzen eersten vader Adam op al zijne nakomelingen overgegaan. „Wij hebben allen in den eersten mensch gezondigdquot;, zegt de apostel. (Mgr. Gousset.)
c. Boetvaardigheid van Adam. Ofschoon de boetvaardigheid van Adam, gestorven in den ouderdom van 930 jaren, in de h. Schrift duidelijk wordt uitgedrukt, en de h. Augustinus van een algemeen gevoelen spreekt, dat Adam is zalig gestorven, zoo wordt hij nochtans door de h. Kerk niet onder het getal der Heiligen gesteld, noch zijn feest openlijk gevierd. Zij heeft nochtans niet belet, dat hij door enkelen vereerd worde. In de veronderstelling, dat hij op den Kalvarieberg zou begraven zijn, werd hem aldaar eene kapel gebouwd. De Grieken vieren
— 64 —
Adam en Eva op den 19. December. Ook vieren zij den 4. Februari als dea dag, waarop onze eerste ; ouders uit het paradijs zouden verbannen zijn. Eenige Latijnsehe martelaarsboeken geven de gedachtenis van Adam op den 14. December. (Cat. en ex.)
Zegepraal der onbevlekte ontvangenis van Maria. 35. a. Op den 8. December van het jaar 1854 geschiedde in de kerk van den h. Petrus te Rome, eene der ontzaglijkste plechtigheden, welke ooit in het Christendom plaats hadden. Onze h. Vader, paus Pius ix., met zijn pauselijk gewaad bekleed, het hoofd met de drie-kroon versierd, was er omringd door 196 kardinalen, patriarchen, aartsbisschoppen en bisschoppen en de Romeinsche prelaten ; eene ontelbare menigte geestelijken en wereldlijken vervulde de overgroote hoofdkerk der Christenheid, die op het prachtigste was versierd. De h. Vader hield de h. Mis in persoon. Ka het Evangelie naderde kardinaal Macchi, deken van het h. College, tot den troon des Pausen en verzocht den plaatsbekleeder van Jezus Christus in den naam van al zijne ambt-genooten, van al de prelaten, priesters en geloo-vigen tot het doen van de zoo zeer gewenschte verklaring van het geloofspunt der onbevlekte ontvangenis van Maria. De h. Vader stemde er met blijdschap in toe, en zong aanstonds het „Veui Creatorquot; dat de zangers der pauselijke Kapel en al dlt;i aanwezigen vervolgden.
Toen de lolzana; van den H. Geest was geëindigd, sprak de Paus met eene klare en statige stem de Bulle Ineffabilis Deus uit, waardoor Maria, de h. Maagd en Moeder Oods onbevlekt ontvangen wordt verklaard, en deze onbevlekte ontvangenis door het onfeilbaar leeiambt der h. Kerk, aan alle geloovi-gen als een punt des geloofs wordt voorgehouden.
— 65 —
311 Ziehier de zakelijke inhoud van het pauselijk te ;decreet:
\',e „Het gepast oogenblik is thans genaderd, zeide 18 de h. Vader, om de leerstelling en het geloofspunt , der onbevlekte ontvangenis van Maria te verkondigen, nopens welke de geestelijkheid en de geloovi-•• gen eenparig van gevoelen zijn, en die reeds door e de handelingen onzer voorgangers de pleehtigste !r bekrachtiging heeft verkregen. Ik heb dus geoor-:t deeld niet meer te moeten wachten, om voldoening s te geven aan de verwachting der katholieke wereld, ^ aan onze eigene godsvrucht jegens de h. Maagd i Maria en aan uwe liefde tot Jezus Christus, op wien 1 alle eer, die men aan zijne h. Moeder zal bewijzen, terugvalt.
e z/Aldus, na de oefeningen van gebed en vasten, 3 die wij zelf gedaan en bevolen hebben in de geheele 3 Christenheid te doen, verklaren, bepalen en ver-
I kondigen wij : Ter eere der allerheiligste en on-verdeelbare Drievuldigheid, om den roem der allerheiligste Maagd Maria te vermeerderen, tot I verheffing van het katholiek geloof en uitbreiding van den katholieken godsdienst, door het gezag van onzen Heer Jezus Christus, van de heilige apostelen Petrus en Paulus en door ons eigen gezag en apostolische macht, dat de leerstelling, welke leert, 1 „dat de allerheiligste Maagd Maria, door eene bij-j: zondere genade en een Goddelijk voorrecht, en uit | kracht der verdiensten van den Zaligmaker der menschen, van het eerste oogenblik harer ontvan-; genis oevrijd is gebleven van a! .e vlek der erfzondequot;, eene leering is, die door God is geopenbaard en ■ bijgevolg een geloofspunt of dogma, dat alle Christenen moeten gelooveu en belijden, terwijl zij, die voortaan deze leering zouden durven loochenen, zich plichtig maken aan ketterij en scheuring en in de
É 3
— 66 —
kerkelijke straffen vallen, die voor zulke misdaden zijn vastgesteld.quot;
Na de Mis werd het Te Deum laudamus gezongen.
Gedurende de afkondiging heerschte in den tempel de diepste stilte. Bij afwisseling liet zich het kanon van de Engelenburcht hooren, en al de klokken der stad deden een zegevierend feestgeluid weergalmen.
Dequot; plechtigheid, die om 8 ure begon, was eerst te 1 uur 25 minuten geëindigd en werd des avonds door eene algemeene verlichting waardig besloten.
I. Kardinaal Lambruschini zegt in zijne verhandeling over de onbevlekte ontvangenis, dat de waarheid van dit leerstuk genoegzaam is bewezen door de miraculeuze medaille, die in het jaar 1830, te Parijs, aan Honorine Laboure, eene liefdezuster, is veropenbaard geworden, en door het dragen van welke medaille de kinderen en dienaars van jVIa,ria zoovele genaden van den hemel door de voorspra.ak der onbevlekte Maagd ontvangen.
De Jood Katisbonne bekeerde zich in 1842 te Rome, doordien hij, op raad van eenen vriend, deze miraculeuze medaille had omgehangen. De h. Maagd verscheen hem zelfs in de kerk van den h. Andreas delle fratte en verlichtte hem omtrent het ware geloof.
Wij kennen ook iemand in ons vaderland, die Israëliet zijnde, sedert langen tijd tot het katholiek geloof overhelde, en eindelijk, na het omhangen der h. medaille, eensklaps verlicht werd en zich bekeerde.
c. Onze Lieve Vrouw van Xourdes. Op den 11. Februari 1858 ging een arm meisje van veertien jaren, Bernadette Soubirous genaamd, met hare jongere zuster Marie en een ander dochtertje uit de buurt, Jansje geheeten, hout rapen nabij eene
— 67 —
jivier, genoemd de Gave, op tien minuten afstands van de stad Lourdes, in het zuiden van Frankrijk, nabij de Pyreneesche bergen, die Frankrijk van (Spanje scheiden, gelegen.
Tegen de Gave ligt eene hooge rots, die den naam draagt van Massabielle of „de oude rotsquot;, aan welker voet zich eene spelonk bevindr, van vier meter hoogte en veertien meter diepte. Boven die spelonk Is in de rots eene tweede opening, niet zeer ongelijk \'aan eene nis, waarin men hier te lande de beelden der heiligen plaatst.
- De gemelde kinderen bevonden zich voor genoemde rots, toen eensklaps Bernadette op hare knieën viel en in eene verrukking geraakte, die een kwartier aanhield. Zij zag in de nis eene jonge vrouw van rond de twintig jaren oud, geheel in het wit gekleed, met eenen hemelsblauwen gordel, houdende in hare handen eenen rozenkrans en dragende op eiken van hare voeten eene gouden roos; stralen van licht gingen van haar uit en baarden in het eerste oogenblik eene groote vrees aan het kind. Doch werd Bernadette weldra door het minzaam wezen van deze haar verschenen persoon gerustgesteld. Zij begon haren rozenkrans, waarvoor zij altoos veel godsvrucht had, te bidden. Toen zij • de woorden „Glorie zij den Vader, enz.quot; geëindigd had, verdween de verschijning en Bernadette kwam f weer tot zich zelve.
Deze zaak, zooals men wel kan denken, maakte eene groote opschudding in de stad en omstreken, en deed eene menigte menschen naar de spelonk stroomen, telkens als zich het meisje, volgens het bevel der verschijning, derwaarts begaf.
Tijdens de verschijning van den 25. Februari, ontsprong ten aanzien van geheel het volk, de beroemde miraculeuze bron, door welker water sedert dien tijd zoo vele genezingen zijn verkregen.
— 68
Op den 4. Maart vroeg de verschijning nog eens G aan het kind, gelijk zij het reeds in die van den jev 25. Februari en den 2. Maart gedaan had, dat men daar op de rots eene kapel te harer eer zoude Jlai bouwen, en in die van den 25. Maart verklaarde! ren de wondere dame aan Bernadette, wie zij was. Op soo gemelden dag was zij nog meer dan ooit met I luister omgeven, en nu smeekte haar Bernadette: „Ovjdaa mijne dame, ik bid u, heb de goedheid mij te zeg-fcar gen, wie gij zijt en welk uw naam is?quot; Het kindlier herhaalde deze vraag tot viermaal toe en nu an t - ver woorddede dame: nik ben de Onbevlekte Ontvangenis ! quot;ïyamp;i
De laatste der achttien verschijningen had plaatsjes op den 16. Juli, den feestdag van O. L. V. van hetiyai Scapulier. De onbevlekte Maagd, na drie persoon-! ] lijke geheimen aan Bernadette te hebben geopen-Jpi baard, bezag haar glimlachende, knikte met hetlus hoofd tot afscheid en verdween. iP.
De wereldsche ovei\'heid verzette zich aanvankelijk, met list en geweld tegen de verschijning en be-1 moeielijkte de tallooze bedevaartgangers, tot dat 4 keizer Napoleon 111. gebood de pelgrims van Lourdesi voortaan met rust te laten.
Op den 28. Juli, twaalf dagen na de laatste ver-M schijning, benoemde mgr. Laurence, bisschop van|| Tarbes, in welk bisdom Lourdes gelegen is, eene commissie van geestelijken en geneesheeren. welke drie jaren later, op den 18. Januari 1863, uitspraak deed. Tengevolge hiervan gaf mgr. Laurence eenen bevelbrief uit, waarin hij verklaart, dat de onbevlekte Maagd Maria op den 11. Februari 1858 en op zeventien andere dagen aan Bernadette Soubirous in de grot van Massabielle verschenen is. Hij laat ten tweede, in zijn diocees, den eeredienst toe van O L. Vrouw van Lourdes, en kondigt het bouwen van een heiligdom aan, dat volgens het verlangen van Maria op den grond van de grot van Lourdes zal opgericht worden.
69 —
is| God schijnt in deze verschijning eene plechtige -nljevestiging der uitspraak van het geloofspunt der !iiM)nbevlekte Ontvangenis te heboen willen geven. Ie Maria noemde zich immers „de Onbevlekte Ontvan-lelfeenisquot; en verzocht een heiligdom ter eere van haar
oo luisterrijk voorrecht.
itf De sehoone kerk van Lourdes, die zich thans Oftlaar ter plaatse verheft, is als een gedenkteeken ?■ I /an dit verheven geloofspunt, en de ontelbare won-•iquot;lieren, die aldaar schier dagelijks gebeuren door het t-lv-ertrouwend gebed der geloovigen en het gebruik an het water der wonderbron, zijn als eene stem les hemels, die Maria gedurig als onbevlekt ont-angen verklaart en bevestigt.
Bernadette, het begenadigde kind, werd later i-Euster van Liefde te Kevers, onder den naam van truster Marie Bernard en overleed den 17. April 1879.
(P. Vendricx, Serm. t. v, p. 270 en volgende.)
ZEVENDE LES.
Van de menschwording van God den Zoon.
Het geheim der menschwording. 36. a. „De zuiverheid des geloofs bestaat in te gelooven en te elijden, dat onze Heer Jezus Christus, zoon van rod. God en mensch is. Hij is God, omdat Hij an alle eeuwigheid uit de zelfstandigheid des Vaders i voortgebracht. Hij is ook mensch, omdat Hij in en tijd uit de zelfstandigheid zijner Moeder is geboren.quot; (Symbol. S. Athan.)
lgt;. „God, zoo zegt de h. paus Leo, heeft den Jjnensch zeer verheven, door hem naar zijn evenbeeld #n gelijkenis te scheppen; maar Hij heeft hem nog
meer , verheven door zich zelveti te vernederen iiij het aannemen niet alleen van de menschelijke gedaante, maar ook nog van de menschelijke natuur.quot;,
c. Pater Avila was zoo vol van de groote weldaad der menschwording, dat, wanneer zij, die eene bijzondere weldaad van God hadden ontvangen, Gofl loofden en dankten, hij zeide : „Men moet G-od nog meer prijzen dat Hij ons eenen Verlosser heeft gegeven! quot;
De li. Naam van Jezus. Jt7. a. In den naam van Jezus heeft de h. Petrus aan de „schoone poortquot; van den tempel te Jeruzalem eenen lamme genezen. „Ik heb, zoo zeide, de apostel, noch goud noch zilver, maar wat ik heb, geef ik u, in den naam van Jezus van Nazareth, sta op en wandel! quot; De lamme werd terstond in zijne ledematen versterkt en kon gaan, terwijl de h. Petrus, naar aanleiding van dit wonder aan de omstaanders den naam van Jezus verkondigde en hen aanspoorde om zich te laten doopen. Er bekeerden zich tot vijf duizend menschen. (Act. Ap. 3, 4.)
b. Ook de h. Paulus, nadat hij op den weg naar Damascus de stem des Heeren had gehoord, die zeide: „Ik ben Jezus, dien gij vervolgtquot;, was en bleef met liefde en vertrouwen jegens zijnen Godgelijken Meester en zijnen h. Naam bezield. Men vindt den h. Naam van Jezus schier op elke bladzijde zijner schriften, zoodat de h. Thomas zegt, dat Paulus, de apostel der volkeren, den naam van Jezus in zijn hart droeg, door er gedurig aan te denken ; op zijn voorhoofd, door er op te roemen ; in zijnen mond, door er altoos van te spreken ; in zijne handen, door alles in Jezus\' naam te verrichten ; in zijne pen, door dien zoeten naam steeds te
schrijven en eindelijk in geheel zijn lichaam, door voor Jezus te lijden. Eene godvruchtige overlevering zegt zelfs, dat het afgeslagen hoofd van den grooten apostel nog den zoeten naam Jezus deed hooren, en dat het bloed des martelaars, als door de zoetheid van dezen h. Naam, in een stroom van melk werd veranderd.
c. Op zekeren dag kwam men den h. Franciscus van Paula zeggen, dat er in de naburige zeehaven een schip met eenen geweldigen storm kampte, en de haven niet kon binnenloopen. De heilige stond 0]), begaf zich naar de haven en knielde met eene menigte volks, die hem vergezelde en in hem eenen redder zag, op het strand neder. Na eene wijl te hebben gebeden, stond de li. man op, maakte een kruisteeken over de baren der zee en sprak met luider stem den zoeten naam van Jezus uit. En zie, dezelfde Jezus, die eertijds op het meer G-enezareth de winden en stormen had doen bedaren, stilde ook hier, op het gebed zijns dienaars, den feilen storm, zoodat het schip, hetwelk in zulk een uiterst gevaar verkeerde, behouden de haven mocht binnenloopen. (Bollandist.)
Passen wij dit voorbeeld toe op onze eigene reis met het scheepje onzer ziel, op de stormvolle wereldzee naar de haven des hemels. Ook voor ons zal de zoete naam Jezus te midden van alle gevaren, niet enkel onze verlossing beteekenen, maar ook steeds zijn en blijven.
d. De Heiland heeft het zelf gezegd : „In Mijnen naam zullen Mijne dienaars de booze geesten uitdrijven, nieuwe talen spreken, slangen opnemen en zoo zij zelfs doodelijk vergift drinken, zal het huu niet schaden; den zieken zullen zij de handen opleggen en hen genezenquot;. (Marc. 16.)
72
e. De h. Franeiseus van Sales sprak nimmer dea naam van Jezus uit dan met den diepsten eerbied: „O, wat zullen wij gelukkig zijn, zegt hij, zoo wij in het uur van onzen dood en gedurende ons leven dikwerf den h. naam van Jezus uitspreken; wint die h. naam zal ons als een wachtwoord zijn, om vrijen ingang in den hemel te bekomen, omda: hij uverlosserquot; beteekent. Wij moeten ook dezen zoeten naam dikwerf gedurende ons leven uitspreken, omdat deze h. naam door den eeuwigen Vader aan Zijnen Zoon is gegeven, opdat Hij ons allen redde. O wat is de h. naam van Jezus zoet en liefelijk! Hij is een Goddelijke balsem om alle wonden van onze ziel te genezen. Deze h. naam verblijdt de engelen, redt de menschen en verschrikt de duivels. Wij moeten hem diep in ons hart en onzen geest
E renten, opdat wij, na hem op aarde geëerd te ebben, ook waardig mogen worden, hem eeuwig in den hemel met alle heiligen en hemelsche geesten te herhalen: Leve Jezus! Leve Jezus! Amen.quot; renten, opdat wij, na hem op aarde geëerd te ebben, ook waardig mogen worden, hem eeuwig in den hemel met alle heiligen en hemelsche geesten te herhalen: Leve Jezus! Leve Jezus! Amen.quot; (S. Fr. de Sales, Serm. sur la cireone Péror.)
ƒ. De h. Bernardus zegt: „Indien ge mij schrijft, het behaagt mij niet, tenzij ik er Jezus in leze; indien ge mij spreekt, het bevalt mij niet, tenzij ik er Jezus in hoore; Jezus is honig in den mond, muziek in het oor, jubel in het hartquot;.
g. Feestdag van den zoeten Naam Jezus. In het brevier der Franciscanen wordt tot lof van de hh. Bernardinus van Senen en Joannes Capistrano gezegd, dat die heiligen den eeredienst van dezen allerzoetsten naam bijzonder verspreid hebben. Paus Clemens vu. gaf\' aan de orde der Minderbroeders vergunning tot \'een kerkelijk officie ter eere van den h. Naam Jezus, en deze vergunning werd in
■ •
1731 door paus Innocentius xiii. uitgestrekt tot de gansche Kerk.
h. Aflaten. 1. Paus Sixtus v., 11. Juli 1587, be-i krachtigd door Benedictus xin., 12. Januari 1728 ; 100 dagen aflaat voor het uitspreken van den groet „Geloofd zij Jezus Christusquot; met het antwoord : „In eeuwigheid. Amenquot;; 25 dagen hij het uitspreken der hh. namen van Jezus en Maria.
2. Paus Pius vu., 28. April 1807 : 300 dagen aflaat, als men de navolgende schietgebeden uitspreekt : „Jezus, Maria, Jozef, ik geef U mijn hartj mijnen geest en mijn leven! Jezus, Maria, Jozef, staat mij bij in mijnen doodstrijd! Jezus, Maria, Jozef, geeft dat ik in uw heilig gezelschap zalig sterve! quot;
3. Paus Leo xn., 1824, bekrachtigd en ten eeuwigen dage verleend door Pius ix., 23. Sept. 1846, 100 dagen aan het schietgebedje : „Mijn Jezus, barmhartigheid! quot;
4. Paus Pius ix., 300 dagen aflaat aan de litanie van den h. Naam Jezus, en volle aflaat in het uur des doods, voor de leden van bijna alle broederschappen, mits zij den h. naam van Jezus met een rouwmoedig hart, zoo niet met den mond uitspreken. (Cat. en exemples t. i., p. 195.)
NB. Deze aflaten zijn ook voor hen, die deze gebedjes verspreiden.
5. „Mijn Jezus, wees mij geen Rechter, maar een quot;Verlosser ! quot; (H. Hieeon. Emilianus.) 50 dagen aflaat. (Pius ix., 11. Augustus 1851 en 29. Nov. 1853.) (Uit de verz. van Galli en Prinzivalli, vert. door P. Reynen.)
i. Zinnebeelden van den Zaligmaker: 1. Adam. Gelijk Adam de vader aller menschen is volgens het vleesch, zoo is Jezus Christus de vader der
— 74 —
menschen volgens den geest. Adam maakte alle mensehen door zijne ongehoorzaamheid ongelukkig ; Jezus Christus maakt de \'menschen door zijne i. gehoorzaamheid zalig.
3. Abel draagt een welgevallig offer aan God op,
gelijk Jezus Christus zich zeiven in het offer van het Nieuw Verbond, als de aangenaamste offerande aan den Hemelschen Vader opdraagt. Gelijk Abel, de onschuldige Abel, door zijnen broeder Caïn werd vermoord, zoo werd ook Jezus Christus, de onschuld zelve, door de Joden, zijne broeders, aan den kruisdood overgeleverd.
3. Noach bouwde de ark, die hem met zijne familie van den algemeenen zondvloed redde; Jezus Christus stichtte zijne Kerk om allen, die er waardige medeleden van zijn, van den eeuwigen dood te redden.
4. Melchisedech was priester des Allerhoogsten en quot; offerde aan God brood en wijn, gelijk Jezus Christus,
de Opperpriester van het Kieuw Verbond, zich gedurig aan den Hemelschen Vader onder de gedaanten van brood en wijn opdraagt.
5. Izaah. Gelijk Izaak, de welbeminde zoon van Abraham, zich zonder morren op den brandstapel liet leggen, waarvoor hij zelf de brandstof, het hout, had gedragen en tot loon van zijne gehoorzaamheid de stamvader werd van een groot volk, zoo is ook Jezus Christus, de allergehoorzaamste Zoon Gods, in wien de eeuwige Vader zijn welbehagen heeft genomen, aan het kruis genageld, dat Hij zelf had gedragen en is op dit altaar de Verlosser en Vader der volkeren geworden.
6. Jakob ging op bevel zijns vaders naar een 1 vreemd land om er eene -echtgenoote te zoeken.
Jezus Christus daalde uit gehoorzaamheid aan zijnen Hemelschen Vader uit den hemel op de aarde neder,
om zich met zijne bruid, de h. Kerk, te vereenigen.
— 75 —
7. De Egyptische Jozef, de welbeminde zoon van Jakob, verkocht door zijne broeders, onschuldig vervolgd en eindelijk van uit zijnen kerker de eerste in het Egyptische rijk, is een der schoonste zinnebeelden van den Heiland, den teederbeminden Zoon des Vaders, die door zijn volk werd overgeleverd aan de Romeinen, om den dood te sterven, en van zijn kruis af is ten hemel gestegen en glorierijk gaan zitten aan de rechterhand zijns Vaders.
8. De bloedige offers van Mo zes zijn het zinnebeeld van het bloedig offer, dat Jezus Christus aan het kruis op den Calvarieberg heeft voltrokken, terwijl de onbloedige offers der wet van Mozes het zinnebeeld zijn van het onbloedig offer, dat Jezus Christus in de h. Mis op het altaar door de handen des priesters opdraagt. Gelijk Mozes de oude wet, zoo heeft Jezus Christus de nieuwe wet verkondigd.
9. Jozua voert met beleid het Israélietische volk in het beloofde land; Jezus Christus brengt alle menschen door zijne leering en voorbeeld naar den hemel.
10. Gedeon trekt met driehonderd mannen, enkel met toortsen en trompetten gewapend, tegen ontelbare Madianitische scharen ten strijd en overwint hen. Jezus Christus begint met twaalf arme vis-schers de verovering van het heelal. Gewapend met de toortsen der waarheid en der liefde en met de bazuin van het Goddelijk woord, wordt de geheele aarde door hen overwonnen en hernieuwd.
11. David geboren te Bethlehem, overwint Goliath. Jezus Christus geboren te Bethlehem, overwint den helschen geest.
12. Salomon bouwt den waren God eenen prach-tigen tempel en verbaast het aardrijk door zijne wijsheid. Jezus Christus verandert het aardrijk, dat een afgodentempel was geworden, in eenen tempel
i
— 76 —
van den waren God, en doet aan alle menschen de wijsheid van Gods wet erkennen, beminnen en lof-zingen.
13. Jonas wordt door eenen walvisch ingezwolgen en. na drie dagen wederom aan land geworpen. Jezus Christus staat den derden dag na zijnen dood zegevierend uit het graf op.
14. Het Paaschlam moest zonder vlek zijn. Jezus Christus is het vlekkelooze lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, het nieuw en eenig Paaschlam van het Nieuw Verbond.
15. Het Manna dér woestijn was een voedsel, dat uit den hemel viel, en onzen Zaligmaker beduidt, die onder de gedaanten van brood en wijn zelf het voedsel onzer zielen is, het levendmakend hemelsch brood, dat onze zielen spijst voor de zalige onsterfelijkheid.
16. De koperen slang door Mozes in de woestijn vervaardigd en op eene verhevene plaats gesteld, opdat allen, die deze slang aanzagen, zouden genezen worden, is een schoon zinnebeeld van onzen Heer Jezus Christus, stervende aan het kruis, om allen, die in Hem gelooven en hopen en Hem beminnen, van den noodlottigen beet der helsche slang genezing te bezorgen.
38. (Zie het verhaal der blijde boodschap des engels aan Maria en \'der mensehwording van Christus, bij den h. Lücas, i. hoofdstuk.)
Dit aanbiddelijk geheim werd voltrokken in het huisje van Maria te Nazareth, dat in 1291 op wondervolle wijze naar Dalmatië werd overgebracht en eveneens van hier in 1294 naar LoretteC1), een fraai stadje in den Kerkelijken Staat, werd verplaatst.
(\') Het stadje Loretto (8000 inwoners) ligt niet ver van dc
Jezus Christus, waarlijk God. 39. a. Zulks wordt bewezen door de voorzeggingen der profeten, die Hem als den Verlosser, den Allerheiligste, God, God met ons (Emmanuel), den wonderbaren, den vader der toekomstige eeuw noemen, eu tevens alle belangrijke omstandigheden van zijne geboorte, leven, lijden ea dood voorspellen.
h. Door de getuigenis van zijnen Hemelschen Vader. Bij het doopsel van Jezus in de Jordaan en bij zijne gedaanteverandering op den berg Thabor, klonk er eene stem uit den hemel, die verklaarde: „Deze hier is mijn welbeminde Zoon, in wien ik mijn welbehagen heb gesteldquot;. (Matth. iii., 17.)
c. Door de getuigenis van Hem zeiven. 1. „Ik en de Vader, wij zijn éénquot;. (Jo. x., 30.) 2. Door zijne wonderwerken, vooral door Zijne verrijzenis van den dood eu Zijne hemelvaart, door de opwekking van den dood vau den jongeling van Naïm, de dochter van Jaïrus en zijnen vriend Lazarus; vervolgens door de genezing van ontelbare zieken, de verlossing vau bezetenen uit de macht des duivels, de vermenigvuldiging der brooden en het bedaren der winden en stormen op het meer Genezareth.
Jezus bekrachtigde deze getuigenis door zijnen dood, toen Hij, wel wetende dat Hij door zich als Gods Zoon te vertoouen en te verklaren, zich aan den dood prijs gaf, nochtans herhaaldelijk tot den hoogepriester Caiphas zeide: „Ik beu de Zoon Godsquot;. (Marc. xiv., 63 ; Luc, xxn., 70.|
Adriatische Zee, aau den weg raa Aucona naar Rome, op eeuea fraaieu met boomen bezetteu heuvel. Ia zijne Domkert bevindt zich het heilig huisje (la ca3a aanta) of het huisje van Nazareth. Het ia 32 voet lang, 13 breed eu 19 hoog. Van buiten is het met marmer bekleed ea van gebakken steen en ebbenhout gebouwd.
— 78 —
d. Door de getuigenis der apostelen, die uitdrukkelijk verklaren, dat hun leermeester waarlijk God is, en dat Hem uit dien hoofde de aanbidding van alle schepselen toekomt. (1 Jo. v., 20; Rom. ix., 5 j Phil, II., 10; HEE. I., 6.)
e. Door de leering der kaiholiel-e Kerk, die ons voorhoudt, dat Jezus Christus waarlijk God is, één in wezen met den Vader en den H. Geest, terwijl millioenen martelaren deze waarheid openlijk hebben beleden en met hun bloed bezegeld.
Twee naturen in Jezus Christus. 40. a. De aanhangers van den ketter Eutyches zeiden, dat in Jezus slechts de Goddelijke natuur was, onder den schijn van een menschelijk lichaam (d. w. z. dat Jezus Christus alleen God, maar niet waarlijk mensch was), waaruit volgens hen volgde, dat de Goddelijke natuur des Heilands geleden had en aan het kruis was gestorven. Nu bediende zich Alamundar, vorst der Sarracij-nen, van den volgenden vernuftigen vond, om deze dwaalleer te wederleggen. Hij wilde, daar hij de wonderen der Christenen had gezien, gedoopt worden, en de Eutychianen hadden hem eenige bisschoppen van hunne gezindheid gezonden, om hem tot hunne dwaling over te halen; maar de Vorst begreep de ongerijmdheid hunner leer en wilde hun zulks ook doen gevoelen. Hij vertelde aan die bisschoppen, dat hij het bericht had ontvangen van den dood van den aartsengel Michaël. Daar zulks den Eutychianen belachelijk voorkwam, zeide hij tot hen: „Wanneer een engel niet kan sterven, hoe durft gij dan beweren, dat Christus, die volgens ulieden slechts ééne natuur, de Goddelijke, heeft, die als zoodanig onlijdelijk en onsterfelijk is, aan het kruis zou kunnen gestorven zijn ? quot;
I
— 79 —
i. „Gelijk de redelijke ziel en het vleesch slechts éénen menseh uitmaken, evens-,oo zijn God en mensch slechts één Jezus Christus.quot; (Symbol. S. Athan.)
De menschwording van Jezus Christus. 41. a. Zuiverst geheim van onzen godsdienst, welk oog is vlekkeloos genoeg, om u te doorschouwen, welke geest genoegzaam verheven, om u te doorgronden ? Hier bezwijkt onze onmacht, hier faalt onze zwakheid, wij zijn verplicht in stille bewondering de woorden van den engel te herhalen: „Niets is onmogelijk bij God, niets is onmogelijk voor zijne almacht, niets onmogelijk aan zijne liefde. Hij, de Oneindige, de Allerheiligste, Hij vereenigt zijne ontzaglijke Godheid met onze nietige, onze vervallen natuur. Het eeuwig Woord daalt neder in den vlekkeloozen schoot der allerheiligste Maagd Maria. Nu wordt het wonder der wonderen voltrokken; op onzeglijke wijze neemt de Zoon des Allerhoogsten een lichaam aan uit de maagdelijke zelfstandigheid van Maria en wordt zoon van Maria.
En eene nieuwe waardigheid, onbekend in den hemel en op de aarde, is ontstaan : de onbegrijpelijke waardigheid van Moeder Gods!
Met betrekking hierop zegt de h. Ambrosius: „De maagd heeft ontvangen en het Woord is vleesch geworden, opdat het vleesch God zoude wordenquot;. „Jaquot;, zegt de groote h. Augustinus, „het uitwerksel dezer ontvangenis was zoodanig, dat God zich daardoor tot den vorm van den mensch vernederde, en de menseh daarentegen in Jezus Christus tot de Godheid werd verhevenquot;. (Jamar, Maria.)
h. Het Engel des Heeren enz. De instelling van het klokgeklep van het Engel des Heeren, driemaal daags, en het daarbij behoorend gebed, stamt uit de xi. eeuw. Paus Urbanus n. bepaalde bij de kerk-
I
— 80 —
vergadering van Clermont in 1095, dat het Engel des Heeren zou geluid ea gebeden worden om den zegen Gods over de kruisvaarders at te smeeken. (Hillegeer, Gr. Volkstheol.) Joannes xxit. gebood in 1327 door eeue bulle, driemaal het Wees gegroet te bidden bij het driemaal luiden der klok \'s daags; hij verleende aan hen die dit gebed met aandacht spreken 10 dagen aflaat. (Schmid.)
c. Aflaten van het Engel des Heeren. Eiken keer 100 dagen, waaneer men bij het luiden der klok het Engel des Heeren geknield bidt met een oprecht leedwezen over zijne zonden, en volle aflaat eens in de maand voor degenen, die gebiecht en gecommuniceerd hebben en bidden tot intentie der h. Kerk. Deze aflaten zijn toevoeglijk aan de geloovige zielen in het .vagevuur.
Men moet het Engel des Heeren geknield bidden om de aflaten en verdienen.
Gedurende den Paaschtijd moet, in plaats van het Engel des Heeren, de antiphoon Regina coeli staande gebeden worden. Zij, die deze niet kennen, volstaan met het gewoon gebed van het Engel des Heeren. (Bened. xiv., 30. April 1742.)
Ook des Zaterdags avonds tot Zondag avond inbegrepen, moet het Engel des Heeren staande gebeden worden. (P. Maürel, Traité des indulg.)
d. Het Angelus-klokje. De laatste tonen eener klok kondigden te Rolduc het einde aan eener zeer treurige plechtigheid.
In die inrichting, met eene schoone vermaardheid, gewoon verblijf van het kalm geluk en eene stille vreugde, had de dood zijn offer geëischt en als zoodanig gekozen een kind van twaalf jaren.
De spade des doodgravers had het heuveltje gevormd, dat voortaan aan de leerlingen het heengaan
— 81 —
zoude herinneren van eenen medeleerling, aan de ouders het verlies van eenen eenigen zoon.
Onze godsdienst, waarachtio- trooster in zoodanige omstandigheden, bood den diep bedroefden vader zijne weldoende vertroostingen.
Maar de ongelukkige moeder was niet katholiek. En toch was zi j van te goede inborst om niét vroeg ot laat gebaat te worden door de voordeelen van het katholiek geloof.
Te vergeefs beproefde de eerbiedwaardige priester, directeur van het gesticht, met allen denkbaren tact, woorden van troost te spreken; zij stuitten af op eenen vloed van tranen.
Eensklaps vatte de ongelukkige eene van \'s priesters handen.
z/Eene gunst, mijnheer de directeur, eene gunst, een troost.... neem eene klok aan, snikte zij, die eiken dag het Angelus zal slaan.....quot;
Weigering was onmogelijk.
Maar er lag toch iets wonderlijks in zulk eene taal te vernemen uit den mond eener protestantsche vrouw. Daarom kon dan ook de eerwaarde priester niet geheel en al zijne verwondering ontveinzen en gaf dit in de meest kiesehe woorden te verstaan.
De dame had het begrepen.
/(Ach, zeide zij, de oogen ten hemel verheffend, als kon zij haar kind door de wolken heen zien, mijn kind was een engel. Eiken dag als het Angelus klonk, begaf hij zich naar uwe kerk en bad daar voor wat hij mijne beheering noemde.quot;
Arme kleine!
Arme moeder, die zulk een kind verloor!
Eenige maanden later kondigden de eerste trillingen eener nieuwe klok te HoJduc het Angelus aan.
Op hetzelfde oogenblik wierp zich eeue vrouw in rouwgewaad op de knieën neder aan den voet der h. altaren.
Inderdaad, op dat oogenbiik verwierf een engel de bekeering zijner moeder. (Piusbiad n0 12, ib74, 19. April.)
e. Uiterlijke gedaante vun Maria. Maria was van middelbare grootte, haar gelaat had de tint van rijpe korenaren, /.ij had blonde haren, levendige oógen met eenigszius olijfkleurige oogappels, boogvormige wenkbrauwen van het allerschoonste zwart, haar neus was zeer volmaakt en op dien eens arends gelijkend, hare lippen waren bloeiend, de vorm van liaai\' aangezicht was ovaal, en zij had lange handen en vingeren, (H. Epipuanius, Cit. ap. Kicephor.; OiisiM, Hist, de la Mère de üieu.)
Zie verder over Maria, de 18. en lit. lessen.
De h. Jozef. S3, a. Hij werd geboren in het Joodsche land, omtrent vijftig jaren voor de geboorte van Jezus Christus, waarschijnlijk te Xazareth, uit het koninklijk geslacht van juda.
De vermaarde Oerson zegt in zijne predikatie over de geboorte van Maria, gehouden voor do vaders der kerkvergadering van Constance (1414-18) „dat men godvruchtigiijk mag aannemen, dat de h. Jozef reeds voor zijne geboorte is geheiligd geweestquot;.
Volgens den h. Justinus is het waarschijnlijk, dat de h. Jozef een handwerker in hout en ijzer is geweest; deze h. vader zegt, dal Jozef met zijnen Ju pleegzoon Jezus ploegen en jukken voor de lastdieren maakte. (Just., Dial.)
Het h. Evangelie noemt \'Jozef een rechtvaardig man, dat is : een man, die alle deugden in eenen uitstekenden trap bezit. Derhalve werd de n. Jozef door de priesters des tempels uitverkoren om den bruidegom te wezen van Maria, de Moeder van het menschgeworden Woord.
— 83 —
Het lunvelijk had plaats te Jeruzalem, en de h. Thomas -s an Aquinen meeat, dat de h. Jozef en de allerheiligste Maagd, na hi.n huwelijk, niet weder-zijdsehe toestemming, belofte van zuiverheid deden.
De h. Jozel werd alzoo de deelgenoot en getuige der goddelijke geheimen; hij heeft Jezus en Maria getrouw bewaard en verzorgd; hij was stiptelijk gehoorzaam aan de bevelen des hemels; hij was het hoofd der h. Familie en had de eer aan deu Meester van het heelal en aan de verheven Koningin van hemel en aarde te mogen gebieden.
Het is waarschijnlijk, dat de h. Jozef in de armen van Jezus en Maria is overleden, toen Jezus op liet punt stond zijn openbaar leven te beginnen.
Het is ook het gevoelen van vele schrijvers, dat de li. Jozef, na zijnen dood, met ziel en lichaam, evenals Maria, in den hemel is opgenomen. (19. Maart.)
De h. Bernardinus van Senen preekte op zekeren dag te Padua, en riep uit : Jozef is met ziel eu lichaam in deu hemel verheerlijkt! Nu verscheen onmiddellijk een kruis van goud boven het hoofd des redenaars, als om zijn gezegde te bevestigen. (D\'Haltekive.)
h. Voorrechten de)\' vereerders van den h. Jozef. i. Zij zullen beschermd worden m hunne zuiverheid en geholpen, om over alle bekoringen der zinnen te zegevieren.
2. Zij zullen bijzondere genaden ontvangen om uit de zonden op te staan.
3. Zij zullen eene «are godvruchtigheid tot de allerheiligste Maagd Maria eu eene vurige liefde tot Jezus bekomen.
4. Zij zullen, als het hun zalig is, in tijdelijke uioeielijkheden, ziekten en kwellingen, geholpen, genezen eu getroost worden.
5. Zij zullen, als zij gehuw d zijn, in hun huisgezin gezegend worden.
— 84 —
6. Zij zullen in het leven en in den dood tegen de aanvallen des duivels gesterkt worden, vooral door het aanroepen der namen van Jezus, Maria en Jozef.
7. Zij zullen eenen goeden en zaligen dood sterven. (Schatkamer van den h. Jozef, door een pater karmeliet LHsc. Gend, 1868, quot;V an Hemelsoet. kerkel. goedgekeurd.)
c. Het zijn vooral de serafijnsche moeder, de h. Teresia en de onsterfelijke Bossuet, die de godsvrucht tot den h. Jozef hebben bevorderd en aangeprezen.
De h. Teresia heeft ook de eerste kerk ter eere van den h. Jozef doen bouwen te Avila, waar zij de hervorming der karmelieten-orde heeft begonnen. Onder de 18quot; kloosters, die zij stichtte, waren er slechts 5, die niet aan haren hemelsehen beschermer waren toegewijd.
d. Z. H. Pius ix. heeft door een decreet van den 19. September 1847 bevolen, dat de feestdag der bescherming van den h. Jozef door de geheele katholieke\' wereld, op den derden zondag na Paschen zou gevierd worden. Ook heeft dezelfde onsterfelijke quot;paus, op den 8. December 1870, den h. Jozef als patroon der geheele h. Kerk uitgeroepen en 50 dagen aflaat verleend aan de volgende aanroeping: ui), goede h. Jozef, bescherm ons, bescherm de h. Kerk!quot; Dezelfde paus heeft bij breve van den 13. Juni 1864 verleend 300 dagen aflaat, eiken dag der maand Maart, aan den h. Jozef toegewijd, aan alle geloovigen, die dan ecnig goed werk ter eere van den h. Jozef zullen verrichten. Tevens op den 27. April 1865, vollen aflaat op eenen dag in de maand Maart naar verkiezing, onder de gewone voorwaarden. (Schatkamer van den b. Jozef.)
— 85 —
e. De yetuiyenis der h. Teresia. „Ik koos den roem-1 rijken h. Jozef tot mijnen voorspreker en beschermer en ik beval mij innig aan zijne hulp, die mij ook i zichtbaar werd verleend. Die teedere vader van s mijne ziel, die welbeminde beschermer haastte zich I om mijn lichaam uit zijnen staat van kwijning te \' trekken, gelijk hij mij in nog grooter gevaren vau | eene andere soort, die mijne eer en vooral mijne
fquot; eeuwige zaligheid bedreigden, verlost heeft, tot overmaat van geluk, heeft hij mij altijd verhoord | en voor mij nog meer verkregen dan ik hem doorquot; eeuwige zaligheid bedreigden, verlost heeft, tot overmaat van geluk, heeft hij mij altijd verhoord | en voor mij nog meer verkregen dan ik hem door
11 mijne smeekingen heb gevraagd.1 mijne smeekingen heb gevraagd. Ik herinner mij met hem tot heden iets gevraagd te hebben, dat hij mij niet heep toegestaan.quot; (Schatkamer van den h. -Jozef, [gt;. 43, 44.)
•
ƒ. De h. Jozef, patroon van ons vaderland. Daar | ten gevolge van den ijver der h. Teresia voor den f eeredienst van den h. Jozef, haar vaderland, het ] koninkrijk Spanje, waarvan ook destijds onze Ne-J derlandsche provinciën deelmaakten, den h. Jozef, na onzen lieven Heer eu zijne h. Moeder, tot een i der eerste voorwerpen zijner godsvrucht en tot bij-j| zonderen beschermheilige heeft verkoren, zoo werd | en is ook thans nog deze groote en dierbare heilige g de patroon-heilige van ons vaderland.
Moge de zoete godsvrucht tot den h. Jozef steeds | in onze streken bloeien en toenemen tot behoud | van ons geloof en tot zegen van ons allen haar ■f ziel en naar lichaam, voor tijd en eeuwigheid! \'1 Amen.
g. Relikwieën van den h. Jozef. Zijn stok en | zijn mantel worden te Rome, in de kerk der h. | Anastasia bewaard; Perusia bezit zijnen trouwring | en het gelukkig stadje Lorei te, het nederige woon-
: .
huisje, dat Jozef met Jezus en Maria door hunnei tenemvoordiiiheid en heilige werken hebben verheerlijkt. (Schatkamer van den h. Jozef, p. 27.)|
Verhalen over de jeugd van Jezus. (}) 43. a. Hetl h. Evangelie zegt niets over het leven van Jezus tel Nazareth, tot op den dag van het begin zijner pre-j dikatiën; maar de godvruchtige legende zoekt (ie/-leemte aan te vullen. Zie hier eenige wonderbare] feiten, welke zij ons mededeelt.
Op zekeren dag kwam eene moeder met haar] dood kind bij Maria hulp zoeken. Maria ried haar «au het lijkj\'\' v;l11 bot kind in het bedje van denl kleinen Jezus te leggen. Toen de moeder dit gedaan) had, werd het kind weer levend. Men noemde hetl Bartholomens. Het wonderlijk van den dood opge-j stane kind werd later een der twaalf apostelen Heeren.
Toen Jezus vijf jaren oud was, speelde Hij me! | andere kinderen in eene weide; de kinderen maakten allerlei soorten van dieren uit leemaarde. Elkeen| meende dat zijne maaksels de beste waren. „Do mijne kunnen gaanquot;, zcido het Goddelijk Kind. „Hoe,! zeiden zijne .speelgenooten, dan zoudt gij de zoon] van den Schepper zijn?quot;
Maar Jezus klapte in de handen en zijne llgi begonnen te loopen en te springen. De kinderen! verhaalden het voorval aan hunne ouders, die Jezusl voor een tooverkind hielden en aan hunne kinderen! verboden voortaan met Hem te spelen.
Toen Jezus zes jaren oud was, zond Maria Heml met eene kruik water halen. Het h. Kind zich wil-l lende haasten, brak de kruik, maar Het putte nul water in zijn voorschoot en bracht het aan zijne[ Moeder.
(!) Deze en soortgelijke Jeseoclen zijn nit apocrieve boeken geput.
Toen Jezus voor den eersten keer naar school ginü\'. zeide Hij zijnen leermeester het geheel a h e op en bewees Hij hem, dat elke dezer letters de aanvangletter was eener Goddelijke volmaaktheid.
Wanneer er eenig ongeval ■ aan den h. Jozef in zijn handwerk overkwam of aan de gereedschappen geschiedde, zoo riep de h. voedstervader slechts op zijnen pleegzoon, die met een enkel woordje de schade weder herstelde. Zoo had de h. Jozef twee aren aan eenen troon voor den Koning van Jeruzalem gearbeid, en hij meende nu, dat het werk voltrokken was hij bemerkte echter met verbazing -Idat twee voeten des troons een palm langer waren aiilc\'an r\'e anf\'\'-re\' Hij I\'tep Jezus, die de twee kleinere i\'e\'ti uitrok, totdat zij van dezelfde lengte waren als de v-i twee grootere. (D\'Havteüive.)
b. Afbeeldsel van Jezm. De legende geeft de efl vo!gquot;\'nde persoonsbeschrijving van den Zaligmaker: k-i Toén Jezus twintig jaren oud was, had Hij zijnen miI geheelen groei bereikt. Hij was van eene middel-).gt;■ bare gestalte, niet sterk in vleesch maar wel in e l zenuwen en beenderen; zijne haren en wenkhrau-itil wen waren van een geel, dat op het bruine trok;
me
ter
!7.,
Iet
te re-ize ire
iar tar
I van dezelfde kleur was ook zijn baard, die eene ■nl handbreed lang was. Zijn voorhoofd was effen en \'iiB open, zijn neus middelmatig gebogen, zijne oogen i«l M\'aren zoo helder, dat zelfs zijne vijanden er gaarne in zagen; zi jne kin was zeer schoon gerond, de kleur van zijn aangezicht was als van honig en bloed, zijne gestalte was kaarsrecht en geen vlek ontsierde zijn lichaam. (Dr. Sf.pp, Gesch. des H. J. C.)
c. Do. grot van Bethlehem was een overblijfsel eener sterkte door koning David in zijne geboorteplaats opgericht, waar tijdens de geboorte van Jezus, de reizigers en hunne lastdieren eene gebrek-
— 88 —
kige schuilplaats konden genieten. Hier werd op den 25. December van liet jaar der schepping 5199 de Zaligmaker der wereld geboren, door de Engelen bezongen en door Maria en Jozef, de herders en heilige Driekoningen aangebeden. (Dr. Sepp.)
De h. kribbe, waarin Jezus gelegd werd, is van hout, en wordt te Rome in de kerk van de h. Maria de meerdere bewaard.
Het genootschap der h. Kindsheid. (Zie 165, d.)
d. Korte beschrijving van het leven van Jezus. Acht dagen na zijne geboorte werd het Goddelijk Kind besneden en Jezus, dat is „Zaligmakerquot;, genoemd.
Veertig dagen na zijne geboorte werd Jezus in den tempel aan God opgeofferd, en met twee tortelduiven losgekocht door Maria, die zich en haar Zoon aau de wet der zuivering heeft willen onderwerpen. Bij deze gelegenheid werd Jezus als de Messias erkend door twee oude lieden, Simeon en Anna. Toen Herodes, voor zijnen troon beducht, het bevel had gegeven alle kinderen onder de twee jaren te Bethlehem en omstreken te vermoorden, gaf God aan Jozef het bevel met Maria en Jezus te vluchten naar Egypte. Jozef voldeed aan dit bevel en keerde eersl terug, toen Archelaüs in plaats van Herodes was koning geworden. De h. familie ging nu te Kazareth wonen; hief verbleef Jezus tot zijn dertigste jaar bij Maria en Jozef, en Hij was hun onderdanig. Hij groeide in ouderdom en kracht, was vol wijsheid, en Gods genade was in Hem. (Lrc. ii., 49, 41 en 51.) In den ouderdom van twaalf jaren ging Jezus met zijne ouders, om het Paaschfeest te vieren, naar Jeruzalem; hier werd Hij door zijne ouders vermist en na drie dagen zoekens in den tempel, in het huis zijns \\ aders, onder de leeraren der wet teruggevonden.
Toen Jezus dertig jaren oud was, begon Hij zijn openbaar leven, dat drie jaren heeft geduurd.
Hij liet zich eerst in den Jordaan. door zijnen bloedverwant Joannes, den zoon van Zaeharias en Elisabeth doopen. Bij deze gelegenheid daalde de h. Geest onder de gedaante eeuer duif op Hem neder, en men hoorde eene stem van den hemel, roepende ; „Deze is mijn welbeminde Zoon, in wien ik mijn behagen heb genomenquot;.
Isa zijn doopsel ging Jezus in de woestijn ten noordwesten van den Olijfberg, alwaar hij veertig dagen en veertig nachten vastte en door den duivel bekoord werd. Vervolgens koos Jezus onder zijne leerlingen twaalf mannen tot zijne apostelen: Petrus en zijn broeder Andreas, Jacobus en Joannes, zonen van Zebedeüs, Philippus, Bartholomeüs, Thomas, Matheus de publikaan, Simon, Judas Thadeüs, Jacobus, zoon van Alpheüs en Judas de Iseharioot, die zijnen Meester heeft verraden en in wiens plaats later Mathias werd gekozen.
Nu ging Jezus het Evangelie, dat is de blijde tijding verkondigen en bevestigde Hij zijne leering door zijn voorbeeld en door treffende wonderdaden. Het eerste wonder van Jezus was het veranderen van water in wijn op de bruiloft te Cana in G-alilea. Alsdan ging Jezus naar Jeruzalem en dreef er de verkoopers uit den tempel. Hij bekeerde in het eerste jaar zijner predikatie Kicodemus en de Sa-maritaansehe vrouw, tevens verloste Hij verscheidene bezetenen en genas Hij vele lammen te Capharnaüm.
In het tweede jaar der predikatie van Jezus, stilde Hij eenen storm op het meer Genezareth; Hij predikte zijn heerlijk berg-sermoon en ging voort met vele wonderen te verrichten.
In het derde predikatiejaar spijzigde Jezus verscheidene duizenden met eenige brooden ; Hij wandelde gedurende eenen storm op de wateren van
het meer Genezareth, Hij werd van gedaante veranderd op den berg Tiiabor en gaf aan drie dooden het leven terug, te weten aan den jongeling van Kaïm, aan de dochter van Jaïrus en aan zijnen vriend Lazarus.
c. Paksflna f het heilifj land. Wanneer men Palestina, daf nauwelijks merkbaar landje \\au het groote Azië, op de kaart beschouwt, zou men volgen- den uitcrlijken vorm moeten besluiten, dat het een niet-\'ieduklend landje is. hetwelk nauwelijks onze aandacht verdient. En evenwel is er geen land dér wereld, dat meer de moeite van het on-derz.O\'-k beloont dan Palestina, want het strekte tot woonplaats aan het Joodsche of Israëlietische volk, dat uithoofde van zijne nauwe betrekking met God, Gods volk genoemd werd.
De Grieken en Komeinen waren de leermeesters in die kunsten en M etenschappen, welke het verstand en de verbeeldingskracht veredelen; het volk van God echter verrijkte de overige volkeren met die. kennis, welke, met de onsterfelijkheid\'in betrekking-staat. Het was in bezit der oudste gedenktee-kenen van godsdienstige kennis, die men h. h. schriften noemt. Deze schriften leeren ons den eersten oorsprong van het inenschelijk geslacht kennen, en oefenen tot heden toe, den weldadigsten invloed het inenschelijk geslacht uit. Dè Joden, alhoewid thans verspreid onder alle volkeren der aarde, bezitten nog hun eigendommelijk volkskarakter, zijn onvermengd gebleven, zij hebben nog hunne aloude denkwijzen, zeden en gebruiken; ja, zij zijn nog door hunne houding, gebaren en gelaatstrekken als Jood te erkennen.
Daarenboven was dit land het vaderland van Hem, die zich bij het inenschelijk geslacht eeuwige verdienste verwierf d.-ov zijne verschijning op aarde.
— 91 —
door zijnen stichtenden levenswandel, dooi\' de lee» ring\' van zijnen h. godsdienst, gestaafd door zoo menigvuldige wonderen, en eindelijk door zijnen zegenrijkea kruisdood waardoor ons zondenjuk werd afgeschud.
In Palestina ziet men dien stroom vloeien (den Jordaan), alwaar e ne stemme van den hemel Jezus als Gods welbeminden Zoon uitriep, toen Hij :n deze wateren door Joannes gedoopt werd. Hier vindt men die woestijn, waarin zich Jezus afzonderde om zich voor zijn lielangrijk werk voor te liereiden en waar Hij de bekoringen van den booze teleurstelde. Hier verheffen zich die bergtoppen, waar Jezus zoo dikwerf zijn gemoed tot den Hemelschen Vader verhief. Hier golft die lachende landzee (het meer Geneza-reth), op wier bekoorlijke oevers Jezus zoo gaarne vertoefde, wier visschers Hij als zijne medehelpers tot zich riep, en waar Hij liet woord des levens zoo menigmaal verkondigde. Hier zijn die openbare wegen, waar Jezus ontelbare zieken van hunne lichamelijke of geestelijke kwalen verloste. Hier .bevinden zich die dorpen, vlekken en steden, in wier svnagoireii Jezus de heilrijkste geloofsgeheimen openbaarde. Hier treft men eindelijk die prachtvolle hoofdstad Jeruzalem aan met haren glansrijken tempel, waar men den Godmenseh, die in de oogen der meeste Joden, slechts een geringe Galileër was, niet wilde erkennen, en waar men zich eindelijk uit haat en nijd, door den af\'schuwelijksten moord, door eenen G-odsmoord, aan Hem heeft vergrepen.
Ja, wanneer wij enkel de namen hooren klinken van Xazareth, Betlebem, Capharnaüm, Xaïm. Tha-bor en Jeruzalem, dan reeds verplaatst zich onze geest in het vaderland van onzen Heer Jezus Christus, dat ons het hemeisehe vaderland verzinnelijkt, hetwelk ons de Goddelijke Heiland door zijne mensch-wording heeft komen verdienen. (A. W. Bouten, Merkw. verhalen van hel oud- en nieuw verbon d.)
— 92 —
ACHTSTE LES.
Van het lijden van Christus.
Het hitter lijden van Jezus. 44. Alhoewel de Zaligmaker geen uur van zijn leven, zonder te lijden heeft doorgebracht (Na volg. .1. C. n, 12), zoo heeft men nochtans in het bijzonder den naam van nPassiequot; en „hitter lijdenquot; of glijdend levenquot; van Jezus Christus gegeven aan den tijd, die er verloopen i.s van af zijnen doodst rijd in den Hof van Gethsemane tot aan zijnen dood op den Kalvarieberg, wanneer de Zaligmaker het allermeest heeft te lijden gehad.
Het tooneel van het bitter lijden verdeelt zich in drie bedrijven:
1. De statie van Gethsemane op den Olijfberg, waar de Goddelijke Zaligmaker in den tuin, die voorheen dikwerf getuige was van zijne gebeden en innige yereeniging met zijnen Hemelschen Vader, thans in den doodstrijd bloed zweet (Luc. xxn. 44) en vervolgens door eenen zijner apostelen, Judas den Ischarioot, wordt verraden en door de Joden wordt gevangen. (Math. xxvr. 47.)
Hier kunnen wij Jezus beschouwen ais het slachtoffer der diepste droefheid.
2. De statie voor de gerechtshoven van Jeruzalem. Jezus verschijnt voor Caïphas, Pilatus en Hei-odes. Hij wordt valschelijk beschuldigd, wederrechtelijk ten dood veroordeeld, bespot, geslagen, gegeeseld, met doornen gekroond, als een spotkoning behandeld, achter den moordenaar Barrabas gesteld en eindelijk door den lafhartigen en onrechtvaardigen rechter Pilatus aan den kruisdood overgeleverd.
Hier kunnen wij Jezus beschouwen als het slachtoffer der menschelijke driften en ongerechtigheden.
3. De statie van den Kalvarieberg, waar de bewerker van het leven, zijn offer door den schandelijk-1 sten en smartelijksten dood voltrekt. Hier kunnen wij den Heiland betrachten, als het slachtoffer van alle boosheden der aarde.
De passie van O. H. J. C. duurde 18 uren, van af de woorden: „mijne ziel is bedroefd tot den dood-toequot; tot aan zijnen dood op het kruis. (Huiidebise, Vie de K S. j. C., p. 269.)
Het onrechtvaardig vonnis van Pilatus. 45. a. In het zeventiende jaar der regeering van Tiberius Cesar, den 35. Maart, te Jeruzalem, toen Annas en Caïphas hoogepriesters waren, heeft Pontius-Pilatus, landvoogd van jSJeder-Galilea, Jezus van Nazareth veroordeeld om aan een kruis, tusschen twee moordenaars te sterven, op de getuigenis des volks, bevestigende, dat gemelde Jezus 1° een verleider is des volks, 2° een oproermaker, 3° een vijand der wet, 4° zich valsehelijk noemt den Zoon Clods, 5° zich valschelijk noemt de koning der Joden, en 6° in den tempel is verschenen, voorafgegaan door eene schare volks, palmen in de handen dragende.
Beveelt mitsdien J\'ilatus aan den Honderdman Quirilius Cornelius, dal hij Jezus van Nazareth ter strafplaats geleide, en verbiedt aan allen den dood van Jezus te beletten. (Volgen de namen der getuigen.) Gevonden te Aquila, koninkrijk Napels in 1280.
De h. Kruisweg, b. Hij is de afstand, dien de Zaligmaker met zijn zwaar kruis beladen, van af het huis van Pilatus tot op den Kalvarieberg heeft afgelegd. Deze weg werd het eerst door Maria, de
smartenvolle Moeder van den gekruisigde, bewandeld, en later werd haar voorbeeld door de Christenen nagevolgd, terwijl met verlof der Pausen, deze kruisweg door beelden of schilderijen voorgesteld, in kerken of kapellen wordt geplaatst. Aan dit bezoeken en bidden van den Kruisweg, zijn, wegens het moeielijke van het bezoeken der heilige plaatsen, dezelfde aflaten verbonden, die aan het persoonlijk bezoek der heilige plaatsen van den kruisweg te Jeruzalem door verschillende Pausen zijn gehecht, vooral eenen vollen atlaat, toepasselijk aan de zielen in het vagevuur, waartoe vereischt wordt; 1. de staat van gratie; 2. het bezoek in eens van de veertien statiën, gaande van de eene tot de andere, met eene kleine overweging en een gebed bij elk dezer; eindelijk 3. vijf Onze Vader en vijf Wees gegroet ter eere van de h. vijf wonden, met een Glorie zij den \\ ader enz. en een Onze Vader en een Wees gegroet tot intentie van Z. H. dei. Paus, te bidden voor het statiekruis.
Tevens moeten het statiekruis en de veertien kruisjes der statiën door een daartoe bijzonder gemachtigden priester gewijd zijn.
De zieken, gevangenen, zeevaarders en zij, die zich in ongeloovige landen bevinden en in het algemeen allen, die in de volstrekte onmogelijkheid zijn om in eene kerk of openbare bidplaats de staties van den Kruisweg te bezoeken, kunnen de bovengenoemde aflaten verdienen door veertien maal het Onze \\ ader en Wees gegroet, daarna vijfmaal het Onze Vader en Wees gegroet en Glorie den Vader en ten slotte een Onze Vader en Wees gegroet, naar de meening van Z. H. den Paus, met aandacht te bidden, waarbij zij een koperen kruisbeeld moeten in de hand houden, dat daartoe door den Pater Generaal der Minderbroeders Observanten van Ara Coeli, of een aan hein onderworpen provinciaal of guardiaan is gewijd.
— 95 —
Deze gunst werd verleend door Z. K. Clemens xiv., den 26. Januari 1778. (D\'Haüïerive, p. 668, t. ui. en Galli en Pkinzivalu, vert, door P. Reij-nen, p. 57.)
Hemmenngen aan de lijdensirerktui;/en en andere relikwieën des Heeren. 4lt;gt;. «. Het bewaard blijven der meeste van deze allerkostbaarste relikwieën zijn wij verschuldigd aan de h. keizerin Helena, moeder van Constantijn den Grooten.
1. De tafel van het laatste Avondmaal in twee paneelen, waarvan elke 1,20 meter lanu is, in cederhout, bevindt zich in de kerk van St. Jan van Lateranen te Rome. De Zaligmaker heeft er het h. Sacrament des Altaars op ingesteld, en de h. Petrus heeft er vaak de li. 3Iis op gelezen.
2. Nabij deze zelfde hoofdkerk is de Scala, sancla of heilige trap, in witten marmersteen, dien de Goddelijke Zaligmaker gedurende zijn bitter lijden driemaal heeft bestegen; men heeft ze met eiken planken belegd en de geloovigeu beklimmen deze trap, die 28 treden telt, geknield.
\'6. De kolom der yeeseliny is van grijs marmer, 1/2 meter hoog, 80 kilogrammen zwaar, eu werd in 1288 door den kardinaal Jan Colonna, legaat in het Oosten, onder paus Honorius m., naar Rome gebracht, alwaar zij berust in de kerk van de h. Praxedis. Er is nog een ijzeren ring aan, dienende om de handen vast te maken.
4, Een andere kolom van 2 voet hoog, de kolom der schande (columna improperii), waarop Jezus met doornen werd gekroond, bevindt zich op een altaar te Jeruzalem,, in de kerk van het h. Grai\'. (Henrion, Hist, des missions.)
5. De doornenkroon was samengesteld uit eenen band of ring van biezen (juncus baltieus), over-vlochten met doornentakken van den zizyphus spina Christi.
90 —
Men mag veronderstellen, dat Christus gekroond werd met dorens van dezelfde soort als die, waarin het zinnebeeldig offerdier bij de opdracht van Izaiik op liet gebergte van Jeruzalem verward lag.
De doornenkroon werd door den h. koning Lo-dewijk ix. van Frankrijk, die ze van keizer Boude-wijn ii., te Konstantinopel had ontvangen, uit het h. land medegebracht. Zij werd in de Sainte-Chapelle te Parijs, opzettelijk hiertoe gebouwd, bewaard, en tegen de Fransche revolutie naar het Nationaal-Museum gevoerd; na de revolutie aan de kathedrale kerk van O. L. Vrouw te Parijs gegeven, alwaar zij in den relikwieschat berust. Zij is geheel van hare doornen beroofd, die men aan verscheidene kerken ten geschenke heeft gegeven. De laatste doorn werd in 1636 aan de aboij van Port-Koyal geschonken.
6. Dc purperen sfiotmantél, dien men den Zaligmaker om de schouders wierp, een roode soldaten-mantel (Dr. Sepp, Leben Jesu, B. vi, 59.), wordt ook in den schat van O. L. Vrouw te Parijs bewaard.
7. De ziveetdoeh van Veronica is in de St. Pieterskerk te Rome.
8. Het riet en de spons van den Kalvarieberg zijn alnog te Parijs in O. L. Vrouwekerk (de beroemde Notre-Dame).
9. De lendendoek, dien Jezus a^in het kruis om had, is te Aken, waar hij om de zeven jaren wordt vertoond. Met dezen doek wordt de zegen aan de bedevaartgangers gegeven. De (jr af dode van Jezus wordt bewaard en vereerd in het naburige Corneli-Mimster.
10. De h. rok van Jezus, door Maria zelve, volgens de overlevering vervaardigd, is een geweven kleedingstuk van bruine wollen stof, zonder naad.
— 97 —
Deze rok is 1,623 meter lang en 1,13 meter breed. Sedert 330 berust hij te Trier, werwaarts hij door keizerin Helena, de moeder van Konstantijn werd gebracht. In 1S44 werd hij er plechtig vertoond. Ook te Argenteuil, bij Parijs, wordt een kleeding-stuk van den Zaligmaker vereerd.
11. De handen, waarmede de voeten van Jezus aan het kruis werden gebonden, worden in de kerk van het h. Kruis te Kome vertoond. Deze kerk is door de h. Helena gebouwd. De meeste schrijvers zijn van gevoelen dat men geen voetschabel in de beschrijvingen des kruises aantreft, maar dat de veroordeelden aan den galgenboom werden vastgebonden alvorens men ze er aan vastnagelde. (C. a Lapide.)
12. Het is het algemeen gevoelen, dat Jezus met vier nagels aan het kruis werd vastgeklonken. Twee dezer nagels bevinden zich in de kerk van het h-Kruis te Kome, een te Parijs; te Kome in dezelfde kerk is ook nog het opschrift van het h. kruis: Jezus, Isazarenus, li ex Judaeorum (Jezus van Nazareth, Koning der Joden). Het is eene plank van cederhout, waarop de letters met minium (menie) waren geverfd, in het Hebreeuwsch, Grieksch en Latijn.
In 1492, waren de twee laatste letters van Judaeorum weg, in 1564 was de titel nog 36 centimeter lang, in 1648 was het woord Jezus vernietigd. Heden blijven er van het Hebreeuwsch of bovenste opschrift slechts eenige onleesbare létters meer over; van het Grieksch nog Nazóraios, de onderste linie toont het Latijnsch woord Nazarenus, en de twee eerste letters van Rex.
De punt van eenen nagel, die te Rome berust in de h. Kruiskerk, werd door Konstantijn als helm-kleinood gebruikt, later is hij in de zoogenaamde IJzeren- of Lombardische kroon aangebracht. Deze kroon berust te Monza, drie uren van Milaan. Aan
— 98 —
tien nagel van Pavijs is nog een stukje hout van het h. kruis bevestigd. De kathedraal te Trier heeft een vierden nagel, welks spits in de kathedraal te Toul is. Milaan, Aken, Keulen, Napels, Venetië, Carpentras bezitten nagels, die tot den bouw van het h. kruis hebben behoord.
18. De h. lans, waarmede het h. hart van Jezus werd doorstoken, is volgens de legende door den h. apostel Andreas aan Peter den kluizenaar geopenbaard geworden en werd in den eersten kruistocht door graaf Raimond van Toulouse gedragen.
Het ijzer dezer lans werd in 1098 door liajazet aan Innocentius m. gezonden, en berust in de St. Peterskerk te Rome. De punt ervan, die door den h. Lodewijk ix. in de Sainte-Chapelle was neder-gelegd, is in 1793, tijdens de omwenteling weggeraakt.
14. Het h. kruis. Volgens Rohault De Fmdry (quot;Mém. hist, sur les instruments de la passion, 62- 68.), was het h. kruis van ceder- of pijnhout; het had vermoedelijk eene lengte van 15 voet (4,9 M.); de dwarsbalk 8 voet (3,6 M.); beide kruisbalken waren twee decimeter breed en één decimeter dik; het had eene zwaarte van honderd kilogram; dit gewicht was voor den kruisdragenden Zaligmaker ten minste een vierde minder, omdat het sleepte, maar voor Jezus, die uitgeput was van pijn en bloedverlies, een schier ondragelijke last.
Calvijn heeft beweerd, dat het aantal relikwieën van het ware kruis, als echt vereerd, wilde men ze vereenigen, eene uitgestrektheid zouden vormen, honderd maal grooter, dan men het strafwerktuig van den Goddelijken Zaligmaker met reden zou kunnen schatten.
De heer Ch. Rohault de Fleury bewijst, dat het totaal der stukjes, welke hij heeft leeren kennen, klimt tot ongeveer vier millioen kubieke millimeter;
nu verdubbel, verdriedubbel of vervierdubbel dit, totaal, als ge wilt, om ook daaronder de minder bekende stukjes te begrijpen, en wij komen nog niet tot het tiende gedeelte van de grootte, welke men aan het kruis van .lezus moet toeschrijven. Volgens Rohault\'s berekening zou deze grootte zijn 178 millioen kubieke millimeter; zoo kunnen wij ook op onze beurt lachen over de onnoozelheid der onge-loovigen, die te goedertrouw het dwaze beweren van den Geneefschen kettermeesterherhalen.(E tud.C ath.)
Kruis-vaavdel. —- Kruisvinding. In 312 behaalde keizer Konstantijn de Groote door de kracht van het h. kruisteeken, dat hem in de lucht was verschenen, en dat hij in zijne vaandels deed plaatsen, een schitterende zegepraal op zijnen mededinger Maxentius. In 318 zegevierde hij insgelijks over keizer Licinius, door de kracht des h. kruises.
Uit eerbied en dankbaarheid jegens het h. kruis, schafte hij de straf der kruisiging af, en besloot op de kruin van Golgotha, waar het kruis des Heeren had gestaan, eene prachtige kerk te bouwen. Om dit heilig voornemen zoo goed mogelijk ten uitvoer te brengen, reisde keizerin Helena, Konstantijns moeder, in tachtigjarigen ouderdom, naar Jeruzalem. Hier deed zij alle pogingen om het kruis van den Zaligmaker terug te vinden. Na de grootste moeiten vond men het h. graf en in de nabijheid ervan drie kruisen, de nagels, die de handen en voeten van den Godmensch hadden doorboord, en het opschrift van Pilatus. Door de genezing eener reeds stervende vrouw, die bij de aanraking van het h. kruis van Jezus op staanden voet gezond werd, ontdekte men dezen allerkostbaarsten schat, het zalig werktuig, aan hetwelk onze verlossing is voltrokken geworden.
Deze h. kruisvinding geschiedde in het jaar 326 en wordt in de h. Kerk jaarlijks op den 3. Mei herdacht.
De kerk van liet h. graf werd gebouwd door de keizerin Helena, later gedeeltelijk doorgoddeloozeen hei-ligschendende overweldigers verwoest, maar altoos weder prachtiger opgebouwd. In 1808 ontstond er brand in de kerk van het h. graf, maar alhoewel het h. graf\'met brandende puinhoopen en gesmolten lood was bedekt, vond men nochtans later de h. plek ongeschonden en koel, ja, de houten deur, die toegang tot het graf des Heilands geeft, had geen letsel gekregen. De tegenwoordige h. Grafkerk heeft den vorm van een kruis, is 125 stappen lang en 70 breed. Zij omvat alle plaatsen, die in de geschiedenis der kruisiging en der verrijzenis van Jezus Christus merkwaardig zijn. (Dehaebe.)
H. Kruisverheffing. Dit is een feest, hetwelk gevierd wordt op den 14. September, ter gedachtenis aan de overwinning van keizer Heraclius op Chos-roës, koning van Perzië, die tengevolge daarvan het h. kruis, dat hij in 614 te Jeruzalem geroofd had, aan keizer Heraclius terug gaf; deze bracht het weder in luisterrijken triomf naar de h. stad terug.
„Het betaaml ons Christenen, te roemen op het kruis van onzen Heer Jezus Christus, in wien ons heil, ons leven en onze verrijzenis is, door wien wij verlost en gered zijn. (Introit. in test, exalt5 s. Crucis.) Ja, eeren en beminnen wij het h. kruis, dat zegeteeken van Jezus Christus, het vaandel van zijn koninkrijk, en het kenteeken van zijne onderdanen. Het kruis van Christus is een allerkrachtigst wapen tegen de bekoringen des duivels en eene bron van zegening voor ziel en lichaam.quot; Het kruis van Jezus, zegt de h. Joannes Damascer.us, is de sleutel van het paradijs, de steunstok der zwakken, de leidsman (Ier boetvaardigen, het schild der getrouwen, het zwaard der bekoorden, de magneet, die de minnende Christenziel aantrekt, en de hoorn van overvloed der genaden. (Zie 7 a tot « en S a tot o.)
Waarom die rijkdom van kruisteekens en kruisbeelden in de h. katholieke Kerk?
Omdat het kruis als een boek is vol van de heilzaamste lessen en vermaningen; het leert ons, hoe lief Gods Zoon de wereld heeft gehad, hoe afschuwelijk de boosheid is der zonde, met welk geduld ook wij onze kruisen moeten dragen, naar het voorbeeld van onzen gekruisigden Heiland, om ook eens met Hem tot de zegepraal te komen.
Overal, waar het geheim der verlossing in de harten der bekeerden werd opgenomen, daar werd ook het kruis van Jezus geplant. „Aan alle straten en wegen, zegt Ranke, op de steile hoogten van het gebergte, in de engpassen der dalen, op de daken der huizen, aan alle hoeken en kanten, zag men het kruis des Heeren.
In de eerste tijden van het Christendom was het kruis echter verborgen, wegens de leer desgeheims, om het teeken onzer verlossing, dat den Joden eene ergernis en den heidenen eene dwaasheid was, voor heiligschennis te bewaren. De Zaligmaker werd toen herinnerd door zijn naamcijfer, een visch, een lam, een pelikaan en vooral onder het beeld van den goeden herder.
Het teeken des h. kruises verschijnt in het openbaar onder keizer Konstantijn. Crucifixen, dat is kruisen met de beeltenis van den gekruisigden Godmensch, kende men toen echter nog niet. Er werd een lam geplaatst aan den voet des kruises, of wel een pelikaan, die op het kruis zijn nest bouwt.
In de 6. eeuw verschijnt ook de Zaligmaker aan het kruis hangende; deze afbeelding werd gedaan tegen de dwaalleeren der Doceten en Monophysieten, die slechts een denkbeeldig lichaam aan den Zoon Gods toeschreven.
Het oudste bekende crucifix is een kruisbeeld in
een handschrift van den Syrischen monnik Rabulas, van 586, te Florence in de Laurentiaansche boekverzameling. Op de oudste kruisen wordt Christus niet genageld, maar in een lang kleed voor het kruis staande, afgebeeld.
Ook wordt het kruis voorgesteld als de boom des levens, omdat ons het ware leven van dezen h. boom is gekomen, en volgens de legende het kruis zou gemaakt zijn van eenen boom, ontsproten uit eene pit der vrucht van den boom des levens. (Zie H. Welters, Limb. Leg. i.)
Wanneer op de oude beelden Christus voor het kruis staande of op het kruis genageld een rijk gewaad en eene koningskroon draagt, dan duiden deze attributen op den in het lijden zegepralenden Christus.
Vervolgens verschijnt Christus aan het kruis met vier nagels geklonken, zonder buiging zijner knieën. De Grieken hebben drie nagels en het voel blokje en de over elkander genagelde voeten ingevoerd.
De armen des Heilands zijn wijd uiteengespannen, om te duiden op zijne woorden : „dat Hij, wanneer Hij eens van de aarde zou verheven zijn, alles tot zich zoude trekkenquot;. Ook vindt men drie vingers der rechtei\\\\?inA tot zegenen gebogen, terwijl de linkerhand vlak is uitgestrekt en als heenwijzend het oordeel der verdoemden beteekenend: „vertrekt Aan mij, vervloektenquot;.
Het aangezicht des Heeren is naar het westen gericht, het hoofd naar het noorden gebogen, naaiden duisteren middernacht der heidenen, die Hij door Zijnen dood verloste en verlichtte.
In de latere voorstellingen van het kruis werd meer het hard en bitter lijden des Heeren aanschouwelijk gemaakt. De orde van den h. Fran-ciscus heeft deze voorstellingen zeer begunstigd.
-omdat deze orde vooral de wereldsche pronk- en genotzucht kwam bestrijden.
Men plaatst aan den voet des kruises een doodshoofd met twee over kruis geslagen beenderen, om te herinneren aan de legende, dat de eerste Adam van wien ons de dood is gekomen, aan de voeten van den gekruisigden tweeden Adam, die ons het leven der ziel kwam geven, zou zijn begraven geweest.
Ook voegt men engelen bij het kruis met de werktuigen des lijdens; ook worden in Italië en Duitschland deze strafwerktuigen veelal om het kruis gegroepeerd.
De passiebloem wordt ook aan den voet des kruises geplaatst, terwijl een krans van witte rozen den offerdood uit liefde, het klimop de getrouwheid des geloofs en de wijnranken en korenaren um het kruis, het h. Misoffer beteekenen, waardoor het bloedig kruisoffer tot aan de voleinding dei-tijden gedurig op eene onbloedige wijze wordt herinnerd.
h. Smarten der kruisiging. 1. Wijl de nagels door de fijne zenuwen Aan handen en voeten gingen, eu door den last des lichaams de wonden der handen gedurig al meer en meer openscheurden, alsook door de lucht, die er in drong, spoedig ontstoken werden, vermeerderde de hevigheid der pijn van minuut tot minuut.
2. Wijl de bloedsomloop was belet door het uitspannen en omhoog trekken der armen, drong de bloedstroom naar het hoofd en de borst, waardoor èen zoo groote angst en beklemdheid ontstonden, dat geen pen ze kan beschrijven.
3. Door het groot bloedverlies ontstond een brandende dorst.
4. Bij Jezus werd de pijn nog vermeerderd door
— 104 —
de doornen kroon, die Hem belette Zijn h. hoofd d tegen het kruishout te leunen. (Revel. S. Brig.) e
c. De zonsverduistering van Goeden Vrijdag werd door den h. Dionysius den areopagiet (toenmaals lt;
twintig jaren oud en nog een heiden), te Heliopolis \'l
Egypte bemerkt, en zij trof hem zoozeer met 1
verwondering, dat hij uitriep : „of wel het heelal 1
vergaat, of wel lijdt de Schepper van het heelalquot;.
Deze zonsverduistering was toen natuurlijkerwijze onmogelijk, wijl het volle maan was; zij \'was ook de grootste, die ooit heeft plaats gehad.
Wij moeten dikwerf aan het lijden van Christus den-hen en ook op onze beurt gaarne voor en met Jezus lijden. 47. a. De h. Paulus schrijft, dat hij niets anders wist dan Jezus en Jezus den gekruisigden. (1 Cor. 2.) De h. Petrus zegt: „Christus heeft voor ons geleden en u daardoor een voorbeeld nagelaten, opdat gij Zijne voetstappen navolgetquot;. (iPetr.
II., 31.)
Eiken dag een puntje van het bitter lijden overwegen, zegt Albertus de Groote, is verdienstelijker dan alle Vrijdagen bij water en brood vasten, of zich de hardste geeselslagen toedienen. Een enkele traan van medelijden bij de gedachte aan het lijden van Jezus, is meer waard, zegt de h. Augustinus,
dan een geheel jaar bij water en brood vasten of eene pelgrimsreize naaV de h. stad Jeruzalem te doen.
Eene zaak is hier vooral gewis: de over\\veo\'inir van het bitter lijden voert de ziel tot het goede, zij bevestigt haar in de deugd en doet haar de zonde, f die alleen de oorzaak is geweest van Jezus\' lijden,
vluchten en vermijden. Eindelijk vereenigt ons deze godvruchtige oefening inniger met Jezus, om-
1
dat zij ons jegens Hem met liefde, medelijden en erkentelijkheid vervult.
h. Toen de h. Teresia op zekeren dag in hare cel den gekruisigden Jezus beschouwde, gevoelde zij eene zoo groote smart over hare zonden, dat zij op het punt was ervan te sterven; zij wierp zicli op de knieën en smeekte God nimmer te gedoogen, dat zij Hem voortaan nog door eene enkele zonde zoude vergrammen, maar dat God haar de genade zou willen verleenen, om hare kwade gewoonten en hooze neigingen te overwinnen. Haar gebed, zegt zij, werd verhoord; van dien tijd af aan, werd zij volmaakter en ontving groote genaden om over hare driften te zegevieren.
c. De yedachte aan hetgeen Jezus voor ons geleden heeft, moet ons geduld en gelatenheid in ons eigen lijden inboezemen. Wanneer een koning eenen feestbeker oj) onze gezondheid instelde, zouden wij er dan ook geene eer uit maken dien beker met hem te ledigen \'? Jezus, de Koning aller koningen, heeft den lijdenskelk voor ons heil tot den laatsten druppel toe geledigd, en wij, wij zouden ons weigerachtig toonen dien kelk op onze beurt te drinken ? De apostelen waren verheugd voor hunnen Goddelijken Meester te lijden. Maar hoe is het met ons gesteld ? .. . .
d. Eene brave jonge dochter was zeer ziek. Nu kwam eene harer vriendinnen en toonde haar het kruis des Heilands, zeggende: «Vraag aan Jezus, dat Hij uwe smarten verlichte! quot; — «Hoe, antwoordde de lijderes, hoe kunt gij mij zulk eenen raad geven; juist het aanschouwen van mijnen aan het kruis genagelden Zaligmaker spoort mij aan, om ook aan mijn kruis gehecht te blijven. Ik wil
— 106 —
niet gelijk worden aan den kwaden moordenaar, die zijne verlossing van het kruis aan Jezus vroeg, maar ik wil veeleer met den goeden moordenaar uitroepen ; Heer, gedenk mijner als Gij zult komen in Uw rijk.quot; (D\'Hauterive.)
e. Het kruis van Jezus maakt alles licht en zoet. Eene jonkvrouw van adellijken bloede wilde in een klooster treden. De overste bracht haar iu het gesticht rond, en om haar te beproeven, hield zij haar, al voortwandelende, de strenge ontberingen en al de opofferingen van het kloosterleven voor oogen. Op eens zeide de jonge postulante: „Eerwaarde moeder, zeg mij eens of er overal ook kruisbeelden zijn in het kloosterquot;. „Wel bepaald, mijn kind, antwoordde de overste; kruisen en kruisbeelden zijn er op alle zalen, in alle kamers en gangenquot;. „Nu dan, hernam de jonge dochter, dan ben ik niet bevreesd in het klooster te gaan, ondanks alle opofferingen en zwarigheden, die hiermede verbonden zijn. Wanneer ik slechts het kruis van Jezus zal zien, zal mij alles zoet en licht schijnen, wat ik ook zal ondervinden of wat men mij ook zal opleggenquot;. (Cat. en ex. ö65 j.)
f. De h. Gertrudis ontving eens van den Heer Jezus zeiven de volgende onderrichting: „Zoo dikwerf de mensch zijne oogen werpt op een kruis, moet hij zich levendig overtuigd houden, dat hem de gekruiste Heiland in dezer voege toespreekt:
„Zie eens, o mensch, hoe ik uit liefde tot u werd bespot, ontbloot, gewond, verscheurd en aan het kruis genageld. En desniettemin gloeit ook Mijn hart thans, te dezer stonde nog van zoo innige lietde tot u, dat Ik, zoo zulks tot uw geluk noodig ware, en er zich geen andere weg tot uwe redding aanbood. Ik elk oogenblik nog bereid ben, om voor
— 107 —
u alleen ook nog datgene te lijden, wat Ik voor de verlossing der geheele wereld geleden heb.quot;
Bij deze betrachting moet de Christenmensch telkens zijne gevoelens van dankbaarheid in zijn hart opwekken en zoodoende zal hij nimmer zonder vrucht zijnen blik op het kruisbeeld werpen. (Deharbe.)
g. De godsvrucht tot het allerheiligste hart van Jezus. Deze zoete godsvrucht is zoo oud als de Kerk zelve; zij ontstond op den Kalvarieberg, toen het h. hart van Jezus inet eenen lanssteek werd doorboord.
Eeuwen lang was zij echter nog geene openbare, door de Kerk plechtig aangenomen devotie, maar werd toch altoos door Gods heiligen beoefend. Zij begon over twee honderd jaren openlijk te bloeien en zich te verspreiden na de verschijning van den Goddelijken Zaligmaker aan de zalige Margaretha Maria Alacoque, zuster der visitatie in het klooster van Paray le Monial in Frankrijk. (16 Juni 1675.)
„Het li. hart van Jezus werd haar voorgesteld, zegt deze religieuze, als op een troon van vuur en vlammen, van alle kanten stralen uitwerpende, schitterender dan de zon en doorschijnend als kristal. De wonde der lans was er in te zien. Het h. hart was met eene doornen kroon omringd en een kruis was erin geplant.quot;
De Zaligmaker wees op zijn hart en sprak tot Margaretha het volgende:
„Ziehier Mijn hart; het is geheel van liefde jegens de menschen ontgloeid en kan dezen gloed der vurigste liefde niet meer inhouden; dit zult gij den menschen bekend maken, opdat zij uit Mijn hart liefde en genade putten. Ach ! Ik bemin de menschen zoozeer en heb uit liefde tot hen zooveel
— 108 —
geleden; ja, Ik zon gaarne, wanneer Ik kon, nog meer voor hen willen lijden; de menschen nochtans zijn koud en gevoelloos voor Mijne liefde en beantwoorden niet aan Mijne genegenheid tot hen.quot;
Margaretha vertelde nu, wat haar de Heer vertoond en bevolen had, en allengs werden er al meer en meer zielen gevonden, die het h. hart van Jezus wilden vereeren.
Na eenigen tijd werd deze zoete godsvrucht dooiden h. Vader Clemens xiii. goedgekeurd, „opdat, zegt die paus, de geloovigen onder dit zinnebeeld van het Goddelijk hart, met meer godsvrucht en vurigheid de liefde mogen vereeren van Jezus, lijdende en stervende voor de zaligheid van de mensehen, en ter gedachtenis van Zijnen dood, het sacrament van Zijn lichaam en bloed instellende, ten einde de geloovige Christenen op deze wijze overvloediger aan de vruchten Zijner oneindige liefde deelachtig te makenquot;.
Hij, die het h, hart van Jezus vereert, zooals de Kerk het ons voorstelt, eert onder dit zinnebeeld de liefde van Jezus, of Jezus zeiven, die uit liefde tot ons op het kruis is gestorven en het h. Sacrament des Altaars heeft ingesteld, zoodat het einddoel dezer godsvrucht niets anders is dan de aanbiddelijke persoon van O. H. Jezus Christus.
Onze h. Vader paus Pius ix. wist zeer goed, toen hij de katholieke wereld op den 16. Juni 1875 aanspoorde om zich aan het h. hart van Jezus toe te wijden, dat er geene oefening zoo passend was, en natuurlijk de geloovigen tot eene levendige vereeniging met hunnen Verlosser kon geleiden, als de godsvrucht tot Zijn Goddelijk hart. En er is gewis niets gewichtiger, niets noodzakelijker voor de Christen ziel dan deze levendige, innige vereeniging met Jezus Christus. Hij is niet alleen, gelijk Hem Clemens van Alexandrië eens noemde, „de oudste
vriend van Adams kinderenquot;, Hij is zelfs in wezenlijk opzicht hun eenige vriend en nog meer. Hij is ook „hunne eenige hoopquot;, mortalium spes ultima. „Er is geen andere naam dan de naam van Jezus aan de menschen gegeven, in welken zij kunnen gered worden, en in geen anderen naam is heil voor onsquot;. (Act. Ap. iv., 12.) Dit is de les van den eersten paus Petrus, waarbij Paulus voegt; „Jezus Christus gisteren en heden, Jezus Christus in alle eeuwigheidquot; (Hebr. xni., 8.), en Jezus zelf: „Niemand komt tot den Vader dan door Mijquot;. (Jo. xiv., 6.)
Is het wonder, dat de geheele katholieke wereld de godsvrucht tot het h. hart van Jezus steeds met vreugde heeft begroet, en ook toenmaals den wensch van den h. Vader met liefde en blijdschap heeft vervuld?
Geen beter middel deed zich voor, om het door de stormen geslingerde scheepje van Petrus op de woeste baren te beveiligen, dan deze zoete godsvrucht, waardoor zich de zin en de gedachten der menschenkinderen meer en meer op hunnen Heiland en Verlosser richten, hunne harten tot Hem naderen en zich enger verbinden met Hem, Wien de winden en stormen gehoorzamen.
h. De plechticjheden der Goede Week. Van Passie-Zondag (5. Zondag in de h. vasten) tot stillen of Goeden Vrijdag, worden de kruisbeelden in de kerk met eenen paarsen sluier overdekt om de geloovigen meer en meer op te wekken tot het godvruchtig overdenken van het lijden van Jezus, die zich vóór Zijnen aanstaanden dood eenigen tijd in het verborgen heeft opgehouden.
Op Palm-Zondag worden palmtakken gezegend om te herinneren hoe de Joden den Zaligmaker met palm- en olijftakken te gemoet gingen, en Hem in
— 110 —
de stad Jeruzalem plechtig inhaalden, onder het uitgalmen van den triomfkreet: „Heil den zoon van David ! quot; (Prof. Zacharias).
De palmen worden op dezen Zondag gezegend, opdat zij, die deze palmen dragen, naar lichaam en ziel door God mogen beschermd worden en opdat de bewoners der huizen, waar deze gewijde palmen worden bewaard, mogen bevrijd blijven van de listen en lagen des duivels en van alle onheilen.
Het/i\'ooï\'-o/Jfee der duisternissen in de Goede Week wordt aldus genoemd, omdat het vroeger bij duisteren nacht werd gehouden.
Witte Donderdag wordt aldus genoemd wegens de witte kleur der misgewaden op dezen dag.
De priester consacreert op dezen dag twee groote hostiën, eene voor dezen dag zeiven en eene voor Goeden Vrijdag, op welken dag er niet geconsacreerd wordt. Deze laatste geconsacreerde hostie wordt na de mis plechtstatig gebracht naar eene plaats in de kerk, welke men het h. graf noemt en die luisterrijk is versierd, wegens de aanbiddelijke tegenwoordigheid des Zaligmakers in het h. Sacrament.
De ratel wordt na het Gloria in plaats van klok of schel gebruikt, die evenals het orgel tot aan het Gloria van Goeden Zaterdag zwijgen, om de droefheid en den rouw der h. Kerk wegens het lijden en den dood van Christus te beteekenen.
Na de mis wordt het altaar van alle sieraden en kleeden ontbloot, om aan te duiden dat Christus bij Zijne geeseling en kruisiging van Zijne kleederen werd beroofd. (Psalm xxi.)
Goede Vrijdag. Op dezen dag wordt het kruis driemaal ontbloot en verheven, om aan te duiden dat Christus, aan het kruis ontbloot, der geheele
wereld ter aanbidding wordt voorgesteld. Ook wel om ons te herinneren aan de driemalige bespotting-van Jezus bij Caïphas, Pilatus en op den berg van Kalvarië.
De priester trekt de schoenen uit, als hij het kruis vereert, uit ootmoedigheid en eerbied jegens den gekruisten Heiland, naar het voorbeeld van Mozes, die zijne schoenen moest uitdoen alvorens het brandende braambosch te naderen en er zijoen God te aanbidden.
Na de vereering van het Kruis wordt de h. hostie, daags te voren geconsacreerd, plechtig uit. het zoogenaamde h. graf gelicht en naar het altaar gebracht, alwaar eenige misplechtigheden geschieden ; de h. hostie wordt door den priester opgeheven en vervolgens genuttigd.
Waarom wordt er dan op Goeden Vrijdag geen mis gelezen ?
Omdat op dien dag het wezenlijk offer plaats had, waarvan de h. mis de onbloedige vernieuwing en herhaling is.
Goede, Zaterdag. Het nieuw vuur wordt uit een vuursteen geslagen en gewijd, om aan te duiden dat Christus, als het ware licht der wereld, dat, in het graf rustende, scheen uitgebluscht te zijn, eensklaps luisterrijk van den dood verrijzende, in vollen glans de aarde kwam verlichten.
De Paaschkaars is een zinnebeeld van Christus, die ons, gelijk de vuurkolom de kinderen van Israël verlicht, geleidt en beschermt door Zijne Goddelijke leering en voorbeeld tegen de listen en lagen des duivels.
De vijf wierookkorrels in die kaars doen ons denken aan de vijf wonden des Heeren en aan de specerijen, waarmede Hij door Jozef van Arima-thea en Nicodemus werd gebalsemd. De Paaschkaars wordt na het Evangelie van O. L, Heer
— 112 —
Hemelvaartsdag uitgedoofd, om te beteekeneu, dat Christus de aarde heeft verlaten.
De riet stok beteekent de mensehheid en het lijden des Zaligmakers, de drietdkkige waskaars de h. Drievuldigheid.
Het doopwater. (Zie 100 c.)
NEGENDE LES.
Van de verrijzenis en hemelvaart van Christus.
Jezus Christus daalt ter helle neder. 4S. Zoo een machtige koning eene stad of vesting verovert, waar velen der zijnen gevangen liggen, zal het hem niet tot oneer strekken, dat hij in persoon zich naar de gevangenis begeeft en zijnen lieden aankondigt, dat hunne ketenen zijn gebroken en dat zij nu weder de vrijheid kunnen genieten; elkeen zal zulken koning loven en prijzen. Zoo heeft ook de Zaligmaker gedaan. Hij is nedergedaald in het voorgeborchte der hel, niet als een gevangene, maar als een ovenvinnaar en verlosser van zijne gevangenen, om de zielen der vóór Hem gestorvenen te rechtvaardigen. (H. Cype.)
Het voorgeborchte der hel. 49. In het Oude Verbond had God in het beloofde land zes steden als toevluchtsoorden en vrije plaatsen aangewezen, om als schuiloorden te dienen voor hen, die eenen on-vrijwilligen manslag begaan hadden, opdat de bloedverwanten des gedooden, volgens het verlof, dat hun de wet daartoe gaf, zich niet op den dader zouden wreken ; deze vluchteling moest in gemelde steden blijven wonen tot aan den dood des hooge-priesters,\' wanneer hij wederom in zijne geboorte-
— 113 -
of woonplaats mocht terugkeeren. Deze steden zijn een zinnebeeld van het voorgeborchte der hel, waar de engelbewaarders de zielen heenvoerden van degenen, die niet persoonlijk gezondigd hadden, b. v. van de kinderen, gestorven vóór dat zij de jaren van verstand hadden bereikt, alsook van hen, die boete hadden gedaan voor hunne zonden. Zij waren er veilig tegen de macht des duivels, en moesten er blijven tot aan den dood en de hemelvaart van Jezus, den eeuwigen Hoogepriester, die hun den hemel zou openen. (Cat. en ex.)
Verschijningen van Jezus Christus na Zijne verrijzenis. De Zaligmaker heeft Zich na Zijne verrijzenis eu tot bewijs daarvan, elf maal vertoond;
1. Volgens het oordeel der h. Vaders, aan Maria. (H. Ambr.; Lib. 3., De Virg.)
3. Aan Magdalena. (Makc. xvi., 9.)
3. Aan de vrouwen, die naar het h. graf waren gegaan, om Zijn lichaam te zalven. (Math, xxvin., 9.)
4. Aan Petrus. (1 Cor. xv., 5.)
5. Aan de discipelen van Emmaus. (Luc. xxiv., 15.)
6. Aan de apostelen, zonder Thomas, (Jo. xx., 19, 26.)
7. Wederom aan de apostelen en Thomas.
8. Aan Zijne discipelen, visschende op het meer Tiberias. (Jo. xxi., 1.)
9. Op den berg van Oalilea. (Math, xxvm , lö.)
10. Aan Jacobus. (1 Oor. xv., 7.)
11. Aan Zijne apostelen op den dag der hemelvaart. (Marc. xvi., 14.)
Hemelvaart van Jezus Christus. 50. a. Pilt;wts ikr hemelvaart. De plaats, vanwaar Jezus Christus ten hemel is gestegen, is de middelste der drie
heuvelen, die (ie Olijfberg genoemd worden. De Olijfberg draagt dezen naam, omdat er oudtijds vele olijfboomen op groeiden; hij ligt ten noordoosten van Jeruzalem, op een kwartier afstands van deze stad, waarvan hij door eene vlakte, vol steenrotsen, is gescheiden. Deze vlakte heet het dal van Josaphatquot; en is doorsneden door de beek Cedron. Aan den voet des bergs bevindt zich de hofstede en de tuin van Gethsemane. Men ziet daar thans nog acht olijfboomen, wier ouderdom de veronderstelling veroorlooft, dat zij van het begin van het bitter lijden des Zaligmakers getuigen waren. (Cat. en ex.)
h. Toen Jezus ten hemel steeg, was Hij vergezeld van de menigte der zielen, die Hij uit het voorgeborchte der hel verlost had. i,j1\' h. aangezicht was naar Europa gekeerd, alwaar het middelpunt van Zijn rijk zoude wezen. Zijne h. voeten lieten eenen dubbelen indruk op de steenrots achter, toen Hij zich ten hemel verhief; één dezer voetstappen is er thans nog zichtbaar en het voo^ werp der vereering van de pelgrims. (G. J. Hurdebise, curé de Louvergné, La vie de notre Seigneur J. C., p. 268 et 344.)
c. De h. Bernardinus van Senen verhaalt ons de geschiedenis van eenen edelman uit Provence, Selhobald genoemd, die eene pelgrimsreis naar het h. Land ondernomen had. Nadat hij alle plaatsen, die door Jezus\' leven en lijden geheiligd zijn, eer-biediglijk bezocht had, besteeg hij ook de\'i Olijfberg, alwaar de Zaligmaker ten hemel is geklommen. Hij kuste den overblijvenden indruk van den h. voet des Heeren en bad geknield ; „O Jezus, mijne liefde! thans heb ik alle plaatsen bezocht en
vereerd, die Gij door Uw heilig leven en bitter lijden hebt geheiligd. Ik ben U gevolgd tot Uw h. graf op den kalvarieberg en thans bevind ik mij ter plaatse waar Gij ten hemel zijt opgeklommen. Waar kan ik nu nog verder heengaan, o mijn Heiland, dan tot U zeiven? Verleen mij dan de genade, dat ik U in den hemel moge volgen ! . ..quot; Zoo bad deze godvruchtige pelgrim; hij neigde het hoofd en stierf om Jezus, naar wij hopen, in den hemel te beminnen. (Serm. i., De a se.)
d. De gedachte aan den hemel helpt ons om onze smarten te verdragen. De h. martelaar Flato werd eerst door vier en later door twaalf beulen met roeden geslagen. Maar hij bleef standvastig te midden van zijne pijnen. Toen men hem in de gevangenis had teruggebracht, kwamen hem eenige Christenen bezoeken om hem hun medelijden te betuigen en tevens om stichting en moed bij den heldhaftigen geloofsbelijder te verwerven. Flato sprak tot hen : „Het is voorwaar om geen kleinigheid, dat ik deze pijnen lijd; ik weet immers, dat indien ik op den weg des lijdens standvastig blijf, ik in de eeuwige zegepraal des hemels zal ingaan. Ook gij, mijne broeders, ziet opwaarts naar den hemel, alwaar ons Jezus Christus eene woonplaats heeft voorbereid, en weest verzekerd, dat, wanneer gij aan de hemelsche vreugde zult blijven denken, gij alle pijnen en ook den dood zeiven zult overwinnen. (Cat. en ex.)
e. De weg der glorie. Toen de h. Martinus op zijn sterfbed lag, hield hij als in eene gedurige geestverrukking de oogen strak ten hemel gericht. Een zijner leerlingen, die hem verzorgde, zeide hem, dat hij niet altoos aldus ten hemel zoude zien,
— 116 —
maar ook eens naar beneden of naar eenen anderen kant, hetgeen hem verlichting zou geven. De heilige antwoordde : //Mijn zoon, laat mij liever den selioonen hemel, dan de ellendige aarde betrachten, en stoor mij niet in mijne overweging van den weg, dien de Zaligmaker heeft ingeslagen, en waarop ook mijne ziel zich weldra zal begeven, om eeuwig met haren God vereenigd te worden. (Vit. S. Mart. 11. Nov.)
TIENDE LES.
Van het laatste oordeel.
50lgt;is. a. Wanneer de profeten spreken over den laatsten dag des oordeels, dan noemen zij hem eenen dag van gramschap en ellende (Sophon.), waarop de Heer zal verschijnen in eenen gloed van vlammen en met het zwaard Zijner gramschap gewapend, om alle menschen te komen oordeelen. (Is.) „Ik zal, zoo zegt de Heer (Bij Joël m., 1, 2.), alle volkeren verzamelen en hen in het dal van Josaphat geleiden, waar Ik hen zal oordeelenquot;. (H. Schrift.)
b. Het einde der wereld. Dit is een geheim Gods, hetwelk ook aan de Engelen verborgen is. (Maec. xiii., 32.)
50ter. Teekenen van het einde der wereld.
1. Freeselijke plagen, zooals oorlogen, pest en besmettelijke ziekten onder menschen en vee, duurte en hongersnood.
2. Het Evanrjelie zal in alle streken der wereld verkondigd worden.
— 117 —
3. De antechrist, een man van zonde, naar men wil uit den stam van Dan, zoon van Jacob, geboortig, die tegen Christus en zijne h. Kerk zal opstaan, Goddelijke eer zal eisehen, de volkeren door wondere teekens zal verleiden en allen, die naar hem niet willen luisteren, wreedelijk zal vervolgen.
4. De h. aartsvader Henoch en de profeet Elias, die levend door God zijn opgenomen geworden, zullen op aarde verschijnen, den antechrist bestrijden en de Joden tot het Christendom bekeeren.
5. De wanorde in de natuur zal groot, ja algemeen zijn in de lucht, op aarde en op de zee. (S. Lvc. xxi.) Eindelijk :
6. Zal een vernielend vuur in een oogwenk de menschen en dieren en deze geheele geschapen wereld verbranden ; vervolgens zal Gods engel de trompet blazen en roepen : „Dooden, staat op en komt ten oordeelquot;, waarop alle. menschen, die ooit geleefd hebben, uit hunne graven zullen opstaan, en zich naar de plaats des oordeels begeven. (Cat. en ex.)
b. Waarom verbergt ons God d*n dag des oordeels? De h. Arnbrosius zegt: „Dit heeft God zeer wijselijk gedaan, opdat wij steeds op onze hoede zouden wezen en de zonde, vooral de zonde van gewoonte, zouden vluchtenquot;.
De h. Augustinus: „God verbergt ons den dag des oordeels, opdat wij ons altoos zouden gereed houden, tot hetgeen wij met zekerheid verwachten, maar waarvan ons het tijdstip onbekend isquot;.
Hij voegt er bij ; „Het komt er niet op aan, of wij dit weten of niet; leeft, zegt hij, alsof het laatste oordeel reeds spoedig moest komen, en doet nu, hetgeen gij doen zoudt, indien het reeds morgen ten dage was; zoo doende, zult gij de komst van den eeuwigen Rechter geenszins behoeven te vreezen.
— 118 —
c. Het dal van Josaphat. Het woord Josaphat be-teekent in het Hebreeuwsch oordeel Gods, derhalve meenen eenige geleerden, dat de profeet Joël door dezen naam in het algemeen, de plaats, waar God het laatste oordeel zal houden, heeft willen aanduiden.
Het eigenlijk dal van Josaphat ligt aan den voet van den quot;Olijfberg; het is daar dat. volgens vele schrijvers, het menschelijk geslacht op het einde der wereld zal verzameld worden, om er het laatste oordeel bij te wonen.
Het laatste oordeel. 51. a. Wat aangaat het gezag en de beslissing in het oordeel, deze behooren aan de drie personen der h. Drievuldigheid; v at echter den uiterlijken vorm en de uitspraak van het vonnis betreft, deze behooren aan den Zoon des men-schen, en voor wat aangaat de tegenwoordigheid en goedkeuring, aan de apostelen en apostolische mannen. (H. Boxav.)
b. Beschrijving van het laatste oordeel. (Volgens Math, xxv., 31, 46, vert. Lipman.)
Maar wanneer de Zoon des menschen in Zijne heerlijkheid zal gekomen zijn, en al de engelen met Hem, alsdan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid.
En alle volkeren zullen voor Hem vergaaerd worden, en Hij zal hen van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt.
En de schapen zal Hij stellen aan Zijne rechterhand, maar de bokken aan Zijne linkerhand.
Alsdan zal de Koning zeggen tot hen, die aan Zijne rechterhand zullen zijn-. Komt, gezegenden mijns Vaders! bezit het rijk, hetwelk van de grondlegging der wereld voor u bereid is. W aut Ik heb honger gehad, en gij hebt Mij te eten gegeven; ik heb
— 119 —
dorst gehad, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd; naakt, en gij hebt Mij gekleed; ziek, en gij hebt Mij bezocht ; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen.
Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, en zeggen: Heere! wanneer hebben wij U hongerig gezien, en U gespijsd; of dorstig, en hebben U te drinken gegeven? En wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien, en U geherbergd? of naakt., en hebben wij U gekleed? Of wanneer hebben wij U ziek gezien, of in de gevangenis, en zijn wij tot U gekomen?
En de Koning zal antwoorden, en tot hen zeggen: Voorwaar, Ik zeg u: zoo dikwijls gij dit aan éénen van deze Mijne geringste broeders gedaan hebt, hebt gij het Mij gedaan.
Alsdan zal Hij ook tot degenen zeggen, die aan Zijne linkerhand zullen zijn: Gaat van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijnen engelen bereid is; want Ik heb honger gehad, en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik heb dorst gehad, en gij hebt Mij niet te drinken gegeven ; Ik was vreemdeling, en gij hebt Mij niet geherbergd ; naakt, en gij hebt Mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis, en gij hebt Mij niet bezocht.
Dan zullen ook deze Hem antwoorden : Heere! wanneer hebben wij U gezien hongerig of dorstig of als vreemdeling, of naakt of ziek, of in de gevangenis, en hebben U niet gediend ?
Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen ; Voorwaar, Ik zeg u : zoo dikwijls gij het aan éénen van deze geringsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook Mij niet gedaan.
En deze zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven.
c. De h. Hieronymus, die in de woestijn een
— 120 —
leven van boetvaardigheid en versterving leidde, zegt ; „Zoo dikwijls ik aan het laatste oordeel denk, beef ik aan al mijne ledematen. Als ik eet of drink, of iels anders doe, altoos meen ik de trompet van het oordeel te hooren en den roep: „Dooden, staat op, en komt ten oordeel!quot;
Boechoris, koning der Bulgaren, bekeerde zich door eene schilderij van den h. Methodius, voorstellende het schrikwekkend tooneel van het laatste oordeel. (Zie ook 31. les, 17S e. De gave van de vreeze des Heeren.)
d. Noodzakelijkheid van het laatste oordeel. Hier op aarde zegepraalt dikwerf de boosheid; de onschuld wordt vaak veroordeeld en de schuldige vrijgesproken. „Ja, zegt de Wijze man, er zijn rechtvaardigen, die met ongelukken overladen zijn, als hadden zij de misdaden der boozen bedreven, en er zijn slechte menschen, die in vrede en voorspoed leven, alsof zij de werken der rechtvaardigen hadden verricht. (Eccl. vijl, 14.) Het is dus noodzakelijk, dat God eens de gewetens voor het heelal openbare, en dat Hij, in Zijne laatste terechtzitting, Zijne rechtvaardigheid, almacht en wijsheid doe zegepralen. (Cat. en ex. i., p. 295.)
Hel vonnis. Schrik der boozen. 52. Reeds bij den aanblik van den rechtvaardigen, vergrarnden en on-verbiddelijken Rechter, die de boosheid en misdaden der zondaars, ook zelfs hun geheimste, zondige gedachten en begeerten, voor de oogen der geheele wereld zal blootleggen, zullen deze rampzaligen uitroepen: „Bergen, valt op ons neder, en gij, o heuvelen, bedekt ons ! quot;
Wat zal het dan niet wezen, als de eeuwige Rechter het vervaarlijk vonnis der verdoemenis tegen hen zal uitspreken ?
— 121 —
Men verhaalt, dat koning Filips n. van Spanje, op zekeren dag tot twee zijner hovelingen, die zich niet stichtend genoeg in de kerk hadden gedragen, met eene diepe verontwaardiging zeide : „Gaat weg t uit mijne oogen; ik verban u van mijn hof!quot;
Deze woorden maakten eenen zoo diepen indruk op \' die mannen, dat een hunner eene beroerte kreeg, en de andere voor zijn geheel leven zinneïoos werd. Hoeveel schrikkelijker zal niet de indruk zijn van het vonnis van den Koning der koningen : „Wijkt van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur ! quot;(Cat. en ex.)
„Oordeelen wij ons thans reeds zeiven, vreezen wij nu, dan zullen wij de komst en het vonnis van den oppersten Rechter in het laatste oordeel zooveel te minder te vreezen hebben.quot; (S.Gkeg. Hom. in Ev.)
ELFDE LES.
Van God den heiligen Geest.
Werken van den h. Geest. (Zie 31. Les.)
.
Heiliging onzer Zielen door den h. Geest. (Zie 29. Les.)
TWAALFDE LES.
§ 1. Van het wezen en de inriehtiüg der h. Kerk.
Namen der h. Kerk. 53. De ark van Noach, de stad van God, het rijk van Christus, Jeruzalem, de berg van Sion, de wijngaard des Heeren, het huis van Jacob. Vooral echter :
— 122 —
1. Tiet huis van God (1 Tim. nr., 15; Prov. ix., 1.) dat de eeuwige wijsheid heeft gebouwd, en met zeven steunpilaren ondersteund.
2. De kudde Gods. (Petr. i. vin., 2, „weidt de kudde Gods, die in u isquot;.)
3. De bruid van Christus, (n. Cor. xi., 2,) De h. apostel Paulus zegt tot de Corinthiërs; „Ik heb u aan eenen eenigeu bruidegom verloofd, en ik wensch u als tene onbevlekte maagd aan Jezus op te offerenquot;. En tot die van Ephesen ; (25, 27.) «Gij mannen, bemint uwe vrouwen, zooals Christus Zijne Kerk bemintquot;.
4. Het lichaam van Jezus Christus. De h. Paulus zegt; CEph. i., 22.) „God heeft alle dingen aan de voeten van Jezus Christus nedergeiegd en Hem tot hoofd der Kerk aangesteld; de Kerk is het lichaam en de volheid van Jezus Christusquot;, en op eene andere plaats: (Eph. v., 30.) „Wij zijn de ledematen van Zijn lichaam, Zijn vleesch en Zijne beenderenquot;.
\'5. Het scheepje van Petrus, dat door Jezus zeiven is gebouwd, waarvan de Paus de stuurman is en de geloovigen de schepelingen zijn; de sacramenten zijn er de levensmiddelen; de mast van dit scheepje is het kruis van Christus, terwijl de h. Geest met zijnen albezielenden adem, de genade, het scheepje rustig vooruitstevent naar de haven des hemels.
Primaatschap van Petrus. 54. a. Op zekeren dag ondervraagde Jezus Zijne apostelen over hetgeen men van Hem dacht, en wat zij zeiven wel van Hem dachten. ISu nam Simon Petrus het woord en sprak: „Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden Godquot;.
Jezus antwoordde : „Gelukkig zijt gij, Simon, zpon van Jonas, omdat noch vleesch, noch bloed u dit hebben geopenbaard, maar Mijn V ader, die in den hemel is. En Ik zeg u: Gij zijt Petrus, dat is; steenrots, en op deze steenrots zal Ik Mijne Kerk
bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigenquot;. (Math, xm., 18.)
Ka Zijne verrijzenis ondervraagde Jezus Petrus wederom : „Simon, zoon van Jonas, bemint gij Mij meer dan deze anderen?quot; Petrus antwoordde: „Heer, Gij weet dat ik ü beminquot;. Jezus zeide ; „Weid Mijne lammerenquot;. Hij vroeg Petrus nog eens, en Petrus gaf hetzelfde antwoord, waarop ook Jezus herhaalde ; „Weid mijne lammerenquot;. Op de derde vraag van Jezus: „Bemint gij Mij, Simon Petrus?quot; zeide deze: „Heer, Gij kent alle dingen, Gij weet dat ik U beminquot;, en nu sprak Jezus : „Weid mijne schapenquot;. (Jo. xx!., 15, 17.)
Ziedaar Petrus tot opperhoofd der h. Kerk, tot herder der geheele kudde van Jezus aangesteld. Hij moet en de lammeren (de geloovigen) èn de schapen (de andere apostelen en hunne opvolgers) weiden en regeeren. (Bossuet, Serm, sur 1\'unité de 1\'Eglise.)
Petrus oefent dit primaatschap uit. Hij was voorzitter bij de apostelkeuze van Mathias, predikte het eerst aan de Joden, zat voor in het concilie van Jeruzalem, en kondigde de besluiten ervan at, openbaarde het geheim van de roeping der heidenen, en plantte het kruis van Christus in de eeuwige stad Rome. (Darbas, Hist, de 1\'Ég li se.)
h. Een der merkwaardigste gedenkteekenen van de hoogste Christelijke oudheid, is eene bronzen lamp, gevonden op den berg Celius. Deze lamp heeft den vorm van eeu scheepje. De h. Petrus is er op afgebeeld, houdende het roer; de h. Paulus staat op den achtersteven in de houding van eenen prediker des h. woords. Scipio Mattei schreef hierover aan paus Benedictus xiv. ; „Heeft dit gedenkstuk der oudheid niet de waarde van eeu geschreven
— m —
boek, om het primaatschap van Petrus te bevestigen ? (Guillois.)
c. Maeaulay, de groote protestantsche geschied-schriiver van Engeland, zegt over het Pausschap het volgende ;
„Er is geene enkele instelling op aarde overgebleven, welke ons terugvoert tot de tijden, dat de rook der slachtoffers in het Pantheon te Rome op-stees; en de tijgers en luipaarden in de renbaan van Flavianus rondsprongen, dan het Pausschap der katholieke Kerk, De oudste koningshuizen zijn slechts van gisteren, als men hunne geslachtstafelen vergelijkt bij de lijst der opvolgers van den h. Petrus, welke tot\' de wieg van het Christendom opklimt. De aloude republiek van Venetië was nieuw bij het Pausschap; ook zij is verdwenen, maar het Pausschap is gebleven, niet in kwijning of verval, maar jeugdig an bloeiend. Het\' Pausschap heeft het begin van alle regeeringen aanschouwd, en wij twijfelen geenszins, of het is ook bestemd om haar einde te zien. Het Pausschap stond reeds groot en geëerbiedigd vóór dat de Sakser in Brittanje voet zette, vóór dat de Frank den Rijn had overschreden, vóór dat de Grieksche welsprekendheid te Antiochië bloeide, vóór dat de tempel van Mekka werd gebouwd, en het zal nog bestaan, als de wilde Nieuw-Zeelander in eene uitgestrekte eenzaamheid op een vervallen boogpijler der brug van Londen nedergezeten, de bouwvallen der St. Paulus-kerk aldaar zal afteekenen.quot; (Cat. en ex.)
d. „Zoo iemand zegt, dat de gelukzalige apostel Petrus door onzen Heer Jezus Christus niet aangesteld is tot prins der apostelen en zichtbaar hoofd der geheele strijdende Kerk, of dat dezelfde Petrus
enkel een eere-primaatechap en niet een eigen en waarachtig primaatschap van rechterlijk gezag, rechtstreeks en onmiddellijk van Jezus Christus onzen Heer, verkregen heeft, die zij gevloekt.quot; (Vatic, conc. Const, dogm. de Eccl. i.)
Doordien nu de h. Petrus zijnen bisschoppelijken zetel van Antiochië naar Rome heeft verplaatst en hier den marteldood heeft geleden, heeft hij aan den zetel van Rome zijne voorrechten verbonden, welke thans op zijnen wettigen navolger, in zijne hoedanigheid van bisschop van Rome overgaan; zoodoende heeft de bisschop van Rome de macht om de geheele kudde van Jezus Christus te weiden.
„Wanneer iemand zegt, dat het geene instelling is van Jezus Christus of geen Goddelijk recht, dat de gelukzalige Petrus steeds opvolgers in het primaatschap over de geheele Kerk hebbe, of dat de Paus van Rome de opvolger niet is van den h. Petrus in ditzelfde primaatschap, hij zij gevloekt.quot; (Cone. Vatic, dogm. Const, de Eccl. n.)
e. Jan, patriarch van Konstantinopel, die verwonderd was, dat paus Innocentius m. de Kerk van Rome ltde altjemeene Kerkquot; en „c/e Kerk der kerkenquot; noemde, vroeg voor de Kerk te Jeruzalem den titel van „de vare Moeder ader Kerken.quot; De Paus gal tot antwoord: „De Kerk van Kome is de algemeene Kerk, omdat zij de eenheid van alle bijzondere Kerken vertegenwoordigt en aan alle voorzit. De Kerk van Jeruzalem wordt de moeder aller Kerken genoemd, omdat zij de eerste gesticht werd; maar de Kerk van Rome verdient dezen naam, omdat zij de eerste is in waardigheidquot;. (Hürier, Gesch. v. Inn. in.)
f De h. Hieronymus vroeg tijdens de scheuring
— 126 —
van Melecius, paus Damianus om raad en gedragslijn. „Ik vereenig mij, zoo schrijft hij, met den Stoel van Petrus, ik weet immers, dat de Kerk op deze rots gebouwd is. Die het Lam buiten dit huis eet, is een onheilige; die zich niet in deze ark van No ach bevindt, zal in de wateren des zondvloeds vergaan.quot;
De pauselijke onfeilbaarheid. 55. Op den 18. Juli 1870, heeft de h. \'Vader, Pius ix., onsterfelijker gedachtenis, het volgende geloofspunt, rakende de pauselijke onfeilbaarheid, uitgesproken:
z/Wi] leeren en bepalen, dat hel een van God geopenbaard leerstuk is, dat de Paus van Rome, sprekende „ex cathedraquot;, dat is; wanneer hij zijn herdersambt en leerambt over alle Christenen uitoefent, en krachtens zijne opperste apostolische macht bepaalt, dat een leerpunt over het geloof of de zeden door de geheele h. Kerk moet geloofd worden, alsdan door den Groddelijken bijstand, die hem in den persoon van den h. Petrus beloofd is geworden, geheel en al de onfeilbaarheid bezit, waarmede de Verlosser Zijne Kerk in de bepalingen nopens het geloof en de zeden wil uitgerust zien, en bijgevolg, dat zulke bepalingen van den Paus van Rome uit zich zelve, en niet krachtens de toestemming der Kerk, onhervormbaar zijnquot;.
Wanneer Jezus zegt tot Petrus: „Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik Mijne Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigenquot;, (Math, xvi., 18.) dan volgt hieruit, dat Petrus, zijnde de grondsteen der h. Kerk niet wankelen of dwalen kan. Immers zoo de grondsteen kon dwalen, dan zou ook de Kerk, het geheele gebouw aan dwaling onderhevig kunnen worden, hetgeen nochtans onmogelijk is, daar volgens de G-oddelijke beloften, de poorten der hel haar nimmer zullen overweldigen.
— 127 —
j. Daar nu de h. Petrus niet kan dwalen, zoo gaat I-; dit voorrecht ook op zijne navolgers over, welke t de h. Kerk tot het einde der tijden zullen regeeren.
In het laatste avondmaal zeide Jezus tot Petrus: 1 ,,Simon, Simon, satan heeft gevraagd u te mogen ziften gelijk de tarwe, maar Ik heb voor u gebe-
II den, opdat uw geloof niet bezwijke. En gij, eens | tot uwe broeders gekeerd, bevestig hen alsdanquot;. I den, opdat uw geloof niet bezwijke. En gij, eens | tot uwe broeders gekeerd, bevestig hen alsdanquot;. J(Ll\'c. xxii., 31.) Zoo de Heer Petrus gelast heeft zijne broeders in het geloof te bevestigen, zou Hij f hein dan zeiven aan de dwaling onderworpen laten ?
Eindelijk door de woorden: „weid mijne lamme-r ren, weid mijne schapenquot;, (Jo. xxi., 15-17.) belt veelt de Zaligmaker aan Petrus de zorg Zijner ge-1 heele kudde aan, en belooft Hij hem reeds door deze aanbeveling zelve eenen bijstand, die hem onfeilbaar maakt en de mogelijkheid t\'eenemaal, d. i. voor altijd uitsluit, dat hij zijne kudde op vergiftigde weiden zou kunnen brengen. (Cat. en ex. i., 502., p. 397.)
Eerbied voor het gezag der Kerk. 56. a. Wij lezen in de kerkelijke historie van Rufinus, (Lib. i., cap. 5.) dat, toen men de uitspraken der kerkvergade-. .ring van Nieea den keizer Constantinus bracht, hij j deze als van God zelven voorkomende, aannam, en t verklaarde, dat hij dengenen, die er wederstand tegen zoude bieden, als opstandeling tegen de Goddelijke voorschriften zoude beschouwen en hem in ballingschap zenden.
De h. Thomas van Aquinen, „de engel der godgeleerde schoolquot;, zijnde op het punt van de h. Teerspijs te ontvangen, sprak het volgende; „Ik ; aanbid U, o mijn God en Zaligmaker, uit liefde tot BWien ik gestudeerd, gewerkt, gepredikt en onderla wezen heb. Ik hoop niets strijdigs met Gods woord ■te hebben gezegd of geschreven, en indien mij zulks
— 128 —
uit onwetendheid mocht zijn gebeurd, herroep ik dit openlijk en onderwerp ik al mijne geschriften aan het oordeel der h.katholieke Kerkquot;. (Cat. en ex.)
c. Ook de groote kerkleeraar, de h. Alphonsus ; van Liguorio was met deze gevoelens van eerbied en gehoorzaamheid jegens het gezag der h. Kerk bezield. (Id.)
d. Fénélon, de beminnelijke en godvruchtige aartsbisschop van Kamerijk (f 1715), had een boek geschreven tot verklaring over de grondregels der heiligen, hetwelk door paus Innocentius xn. werd veroordeeld. De aartsbisschop ontving deze tijding, toen hij bezig was met prediken. Terstond veranderde hij zijn onderwerp en deelde hij zijnen toehoorders met de grootste onderdanigheid aan de beslissing van den h. Stoel, de veroordeeling van zijn boek, mede. (Id.)
e. Keizer Kapoleon i. zeide tot eeaen zekeren , staatsman Marseria, die hem den raad gaf het
katholiek geloof iiï Frankrijk te vernietigen, onder het voorwendsel, dat de priesters zijn gezag zouden inkorten : „Marseria, hier zijn twee machten tegenover elkander geplaatst; de tijdelijke macht, of\' mijn degen, en die is mij genoeg; de hemelsche macht en daar is Rome voor, welke in de zaken des hemels zal uitspraak doen, zonder mij te raadplegen, en hierin gelijk zal hebben, want dat is haar rechtquot;. (Rome in 1848, 49, 50.)
ƒ. De h. quot;Vader draagt bij plechtige gelegenheden eene driekroon of tiara, waarvan de eerste kroon beteekent, dat hij bisschop is van Rome, de tweede, dat hij het opperhoofd is van alle geloovigen,
— 129 —
en de derde, dat hij rechtmatig tijdelijk Vorst is van den Kerkelijken Staat of het erfgoed van Petrus.
Men kust bij de audiënties het gouden kruis op den purperen rechterschoen des pausen geborduurd, tot gedachtenis aan den gekruisten Zaligmaker, waarvan de h. Vader op aarde de Stedehouder is. De Paus draagt gewoonlijk eene toga van witte wol en een hoofdkapje van rood fluweel of zijde. Hij draagt ook een gouden ring waarop St. Petrus als visscher is afgebeeld, en die derhalve de visscfiersring genoemd wordt. Met dezen ring worden de apostolische brieven des Pausen gezegeld. (Zie verder 27. les : Eerbied voor het gezag der h. Kerk.)
| 2. Van de kenteekeneu der ware Kerk.
Voor hen, die door hunne schuld buiten de ware Kerh van Christus zijn, is de zaligheid onmogelijk. 57. a. De volgende gelijkenis vertoont ons zeer zinrijk, dat slechts in de h. Kerk het waar geluk te vinden is.
Een zeer edele en verstandige jongeling dacht veel en ernstig na over de schoonheid en heerlijkheid der Kerk. Nu had hij destijds den volgenden droom : Hij zag zich op een zeer hoogen berg verplaatst, van welks toppunt hij al de rijken der wereld kon overzien. Wat zag hij nu? Éene rots van diamant, zeer glansrijk, in den vorm van een\' driehoek. Twaalf heldere waterbronnen vloeiden er uit; haar water was eeu hemelsch water door vuur verwarmd. De twaalf fonteinen vormden weldra een grooten b^eeden stroom, die alle lauden der aarde doorstroomde en eindelijk in een onmeetbaren oceaan uitmondde. Hij zag verder op dezen stroom ontelbare groote en kleine schepen, die naar den
T
— 130 —
oceaan stevenden, volgens de hun bij de bron aangewezen richting, die hun door aangestelde wachters u op de oevers der twaalf bronnen, dikwerf en na- v drukkelijk herhaald wierd. Links en rechts van 1( den stroom zag hij landwaarts moerassen en zand- d woestijnen, en verschillende schepen, aangelokt dooi ^ h het welige landschap aan de oevers, ontscheepten ev b tegen de vermaning der wachters. Zij vonden ook li bronnen nagebootst, volgens de twaalf hemelsche B 8\' bronnen, maar wier water allengs slijkerig en troe- v-bel werd en eindelijk geheel en al verdween m de-n se zandwoestijn of in eene doode zee. quot;i
Wat beduidde nu deze droom? , 111
De rots van diamant in den vorm van eenen driehoek is Jezus Christus, één in wezen met den Vader m en den h. Geest. . 1,1
De twaalf bronnen, die aan de rots ontspringen,
zijn de twaalf apostelen. . , , ^ te
\' Het vuur, dat die bronnen verwarmt, is de h. beest, die onder de gedaante van vurige tongen over de di apostelen is nedergedaald.
De breede stroom is de h. Kerk, die de zegeningen van hare leer en hare sacramenten over alle ^ landen uitspreidt. ,
De nevenstroomen zijn de dwaalleeren. g \'
De wachters zijn dc priesters der h. Kerk.
De schepen zijn alle zielen der menschen, welke naar den oceaan der eeuwigheid stevenen; wanneer 1 zich zulke zielen van den hoofdstroom, de h. Kerk. verwijderen, dan versmachten zij in de zandwoestijn der wereld en geraken in de eeuwig doode zee der helsche verdoemenis-, wanneer zij echter gehoor geven : aan de stem der wachters op de oevers van den bree-den stroom, en dezen standvastig blijven be\\ aren, 1 \' dan zullen zij eens den veiligen oceaan der hemel- \' sche vreugde binneDloopen. (Naar dr. Haids Cat. Thl. i., p. 232, bij Schmidt, Hist, cat.)
i- b. Waarom er buiten de ware Kerk geene zaligheid •s \' is. De h. Augustinus geeft er de volgende reden i- van : In de Kerk alleen wordt het offer onzer ver-n lossing opgedragen. Zij alleen, die in den wijngaard
1- des Heeren, in de Iverls van Jezus Christus gearbeid )i-, hebben, zullen het dagloon ontvangen. AÏlen, die ïr H buiten de ark van Noaeh waren, verdronken. Een k lidmaat, dat van het lichaam is afgezonderd, sterft, ie ■ evenals een tak, die van den boom wordt gekapt,
2- i verdort, en een beekje, dat van de bron is afge-le , scheiden, moet uitdrogen. Ook zegt dezelfde heilige kerkleeraar : „Wie de Kerk niet tot Moeder wil hebben, kan God niet tot Vader hebbenquot;.
e- Buiten de Kerk is geen waarachtig leven, want sr men kan niet leven door Jezus Christus als men niet
meer tot Zijn lichaam benoort.
n. De Kerk alleen heeft de macht om vergiffenis
; te geven van de zonden.
st, De Kerk alleen heeft den heiligmakenden Geest; le de sleutels van het rijk der hemelen. (Hillegeer.)
]e c. De h, Franciscus van Sales, deze groote en beminnenswaardige leeraar der h. Kerk, die meer dan 70,000 ketters uit hunne dwaalleeren in den jschoot der ware Kerk terugbracht, had ook tot vier [je imalen toe den discipel van Calvijn, Theodoras De er Beza, van de waarheid van den katholieken gods-k, ^dienst zegevierend overtuigd. Het stilzwijgen van jn ,dezen tachtigjarigen kettermeester sprak genoeg er iervoor, dat hij de waarheid erkende, maar tevens ;n bewezen zijne nedergeslagen oogen en zijn schaamrood e. voorhoofd, dat hem zulke banden aan de dwaling n) jvasthechtten, als men nimmer bij een grijsaard zou el- vermoed hebben. (Vie de St. Franc, de Sales; ;t„ jCat. en ex. i., p. 420.)
(Zie alnog 3. les, § 2, voorb. 15.)
— 132 —
I. Eenheid der Roomsch. katholieke Kerk. 5S. a. H. Schrift. „Ik heb nog andere schapen, zegt de Heer, die niet van dezen schaapstal zijn. die Ik er echter heen moet leiden; zij zullen Mijne stem hoeren, en er zal maar één Herder en één schaapstal meer wezenquot;. (Jo. x., 16.) „Op deze steenrots, zegt Jezus tot Petrus, zal ik Mijne Kerk en niet Mijne Kerken bouwenquot;. „Er is slechts één Heer, één geloof, één doopsel, zegt de h. Paulus, en zoo ook slechts één Godsdienst, ééne Kerkquot;; zoodat de h. Cyprianus besluit: „Gelijk er maar één Jezus Christus is, zoo is er ook maar ééne Kerk, één Stoel van Petrus, door het woord van Gods Zoon zeiven gesticht. Wij hebben éénen Heer, één lichaam, één en hetzelfde geloof, één doopsel; wij zijn maar één volk, door den band der ee iheid verknochtquot;. De Koomsch katholieke Kerk is slechts één schaapstal onder éénen Herder, Jezus Christus zeiven, haar onzichtbaar opperhoofd, haar stichter en haar bruidegom, hier op aarde vertegenwoordigd door den paus van Rome. Deze Kérk gelooft dezelfde leerstellingen, beoefent dezelfde zedeleer en is in de mededeel ing aan dezelfde sacramenten, gebeden en goede werken innig vereenigd.
b. Geloofsverdeeldheid der protestanten. De Luthe-ranen erkennen in Jezus Christus één persoon; de Calvinisten dulden in Hem met Nestorius tweepersonen. Calvijn zegt, dat God de uitwerker is der zonde, hetgeen de Lutheranen eene verfoeielijke dwaling noemen. Luther zegt, dat Christus volgens Zijne menschheid overal tegenwoordig is ; Zwingel en Calvijn ontkennen zulks. Luther vindt in de h. Schrift drie sacramenten: het doopsel, het avondmaal en de biecht; Calvijn neemt de beide eersten ook aan, verwerpt het laatste, en stelt er de priesterwijding voor in de plaats. Zwingel loochent de
— 133 —
biecht en de priesterwijding, en neemt het doopsel aan met het avondmaal, enz, .
„Waar bevindt zich nu onder zulke afwijking van meening de eenheid? zegt Jean Jacques Rousseau. De protestantsche geestelijken weten niet eens meer, wat zij gelooven. wat zij willen of wat zij zeggen. Als men hun vraagt of Jezus Christus God is, wagen zij er geen antwoord op te geven. Evenmin als men hun vraagt, welke geheimen zij gelooven. Hun tijdelijk belang of voordeel is het eenige richtsnoer van hun geloof. Men weet niet eens, wat zij gelooven en wat niet, ook zelfs niet, wat zij schijnen te gelooven; hunne eenige wijze van geloofspunten op te geven, is de geloofsbelijdenis van anderen aan te vallen.quot; (Guillois.)
II. Heiligheid der Roomsch-katholieke Kerk. 59. De katholieke Kerk leeft gedurig door het leven der genade, dat in haar door de drie Goddelijke deugden geloof, hoop en liefde wordt bewaard, gevoed en versterkt; hierdoor ontstaat in haar een tweede uiterlijk kenteeken: de heiligheid. Deze Kerk is heilig in haar hoofd Jezus Christus, die de heiligheid zelf is; in hare zeven sacramenten, als even. zoovele middelen om de heiligmakende genade te bewaren of te vermeerderen; heilig is zij in de belijdenis en beoefening der zuivere leer van Jezus Christus, die tot de volmaakste heiligheid geleidt; heilig is deze Kerk in hare bestemming op aarde, namelijk alle menschen door de toepassing der oneindige verdiensten van haren Goddelijken stichter te heiligen. Enkel in de Roomsch katholieke Kerk vindt men dit uiterlijk teeken: immers, zoo lang zij reeds op aarde is gevestigd, vinden wij onder hare medeleden, in eiken staat of stand, in eiken ouderdom, in elke kunne, de luisterrijkste voorbeelden van heiligheid.
— 134 —
Trouwens wij zien er een Lodewijk, een Leopold, een Henrieus, een Ferdinand, die zich hebben geheiligd op den troon; een Agrieola, Paulinas en Isidorus in het bebouwen hunner akkers; een An-tonius, Paulus, Hilarion en Arsenus geheiligd in de woestijn, gelijk een Mauritius, Georgius en Victor in den wapenhandel; wij zien er Hieronvmus, Be-nedictus. Man rus en Bruno heilig worden in de eenzaamheid en Augustinus, Ambrosius, Gregorius in het arbeiden aan hef heil der zielen. Paula, Eustochium, Francisea Homana, hebben de rijkdommen en vermaken der wereld vaarwel gezegd, om in ootmoedigheid en versterving heilig te worden; Elizabet en Clotildis heiligden zici.i in de vorstelijke hoven; Agatha, Scholastica, Teresia, begeerden geenen anderen bruidegom dan Jezus Christus; Felichas, Monica, Francisea van Chantal hebben zich geheiligd door hare moederlijke deugden; Polycarpus en Photina leden den marteldood op negentigjarigen leeftijd, terwijl Pancratius, Agnes en Svmphorianus voor hun 15. jaar den marteldood voor Christus ondergingen.
Ziedaar iets, hetgeen de sekten niet kunnen aan-toonen.
Wat zouden zij ook in hunne zoogenaamde „heiligenquot; kunnen roemen?
quot;Een Luther wellicht, onmatig, onkuisch en toornig; een Calvijn zoo trotsch, nijdig, wraaklustig? Een Zwingel of Carlstad, die de ergenis waren des volks door hun goddeloos en ongebonden leven? Een Hendrik vin., een gekroonde wellusteling ?. . . Doen die mannen ook wellicht wonderen ?
Op zekeren dag wilde Luther den duivel uit eene jonge dochter jagen, maar de booze geest greep hein zelveu bij de keel en dwong den grooter heilige der hervorming te vluchten. (1545.)
Calvijn had eenen zekeren Brulle overgehaald, om
zich als een doode te stellen, hij zoude dan door hem, Calvijn, tot het leven geroepen worden. Blaar de gewaande doode bleef op het geroep van den hervormer dood en voor goed dood, want de «are dood had hem tot straf getroffen. (Hillegees.)
Zoo heeft de h. Petrus wel recht van de ware Kerk te zeggen: „Wij zijn een uitverkoren volk, eene heilige natie, om heilig te zijn en onbevlekt, als de engelen des hemelsquot;.
De Roomsch katholieke Kerk is ook heüig in hare werken. Er is geen lijden, geen nood, geen leed of druk der menschheid op aarde, waarvoor de h. Kerk (en vooral door hare verschillende kloosterlingen) geene hulp of verlichting heeft bereid.
Betrachten wij hier enkel de Zuster van liefde. Dag en nacht ziet zij haast niets dan leed en ellende; zij hoort slechts het jammeren der zieken, het gereutel der stervenden, zij ademt slechts de bedorven, ja vaak verpeste lucht der ziekenkamers.
En deze zuster telt slechts achttien a twintig jaren; zij zal wellicht een lang leven in zulke omstandigheden doorbrengen. Arm gekleed, karig gevoed. zonder eenig wereldsch genot oi aardsche voldoening, moet zij hare levensdagen slijten.
En misschien is zij de dochter van een graaf of edelman, en had alle genietingen des levens en alle gemakken der wereld kunnen smaken.
Edoch, zij streeft naar hooger en beter en bestendiger loon.
Zij leeft en werkt en lijdt uit liefde tot God en tot haren evenmensch, in wien zij Jezus ziet, haren lijdenden Heiland, haren hemelschen Bruidegom, die haar de doornenkroon des levens tegen de hemel-sche gloriekroon zal doen verwisselen! (D\'Haü-terive.)
III. Katholiciteit of algemeenheid der Roomsch katho-
— 136 —
lieke Kerk. 60. a. H. Schrift: „Gaat en onderwijst alle volkeren, verkondigt het evangelie aan elk schepselquot;. (Maec. xvi., 15.) „Gij zult Mij tot getuigen dienen in Jeruzalem, in Judaea, Samarië en tot aan de uiterste grenspalen der aardequot;. (Act. i., 18.)
De Roomsch katholieke Kerk is algemeen of katholiek, omdat zij de algemeenheid der Goddelijke openbaring, geloofs- en zedeleer en van den eeredienst bezit. Zij is algemeen, omdat zij, sedert Jezus Christus in alle tijden heeft bestaan en in alle lauden der wereld wordt gepredikt en beleden, en omdat zij overal, van den opgang der zon tot haren ondergang hetzelfde onbloedig offer op het altaar aan God opdraagt.
Te midden van alle sekten, zegt Guillois, bewaart de Koomsehe Kerk den naam van katholiek, dien haar de vijanden niet durven betwisten. Als gij, b. v. te Londen zoudt vragen, waar de katholieken vergaderen, dan zou u de ijverigste protestant nimmer in eenen tempel van zijne gezindheid durven brengen; want overal zijn de ledematen der Room-sche Kerk tevens als katholieken bekend.
b. Het genootschap tot voortplanting des geloofs. In het jaar 1832, was er te Lyon in Frankrijk eene arme werkvrouw, rijk echter in deugden, welke, getroffen door den moed en de zelfopoffering dei-apostolische missionnarissen, hun in hunnen heiligen arbeid, volgens haar vermogen, eenigszins wilde ter hulp komen. Zij besloot nu dagelijks een Onze-Vader en een Wees-gegroet te bidden, om Gods zegen over de missionnarissen en hunne ondernemingen af te smeeken, en tevens om wekelijks een sous (vijf centimen) af te zonderen voor het onderhoud der missionnarissen en der missiën.
Eenige goede katholieken volgden dit voorbeeld
— 137 —
en vereenigden zich tot het gebed en inzamelen van aalmoezen, en toen zij ongeveer 32000 franken te zamen hadden gebracht, stichtten zij het liefdewerk van het „Genootschap tot voortplanting des ge-loofs, ten voordeele der missiën door de geheele wereldquot;.
Zij haastten zich hun werk onder de bescherming te stellen van paus Pius vu., die hunne wenschen verhoorde en op den 15. Maart 1823, hun de gevraagde kerkelijke gunsten voor het genootschap toestond. Deze gunsten werden nog vermeerderd door Leo xn., Pius vm., Gregorius xvi. (Vooral in zijne Encycl. 15. Aug. 1840.) en Pius ix. Het episcopaat ondersteunde het genootschap krachtig; overal werd dit schoone werk verspreid; overal verbreiden zijne u Annalenquot; eene geliefkoosde volkslectuur, tot stichting der geloovigen en tot verdere verspreiding der weldaden van Gods rijk op aarde. Hoeveel bekeeringen worden door de hulp van dit genootschap niet gedaan, en hoeveel ijverige geloofsverkondigers worden niet in staat gesteld, om hunnen arbeid met meer vrucht te verrichten en deze vruchten te kunnen bewaren.
Het doel van dit genootschap is immers door gebeden en aalmoezen het katholiek geloof op aarde voort te planten.
Daartoe moet men ingeschreven worden, dagelijks het Vader-ons en Wees-gegroet bidden tot voortplanting van het geloof onder bijvoeging van het schietgebed ; „H. Franriscus Xaverius, bid voor ons!quot;, en te dien einde eene aalmoes bijdragen van twee en een halve frank \'sjaars. (D\'Hauterive, t. xii., pp. 294, sq.)
Ook kunnen minder vermogenden aan de geestelijke gunsten van het genootschap deel hebben, wanneer zij, elke maand, al is het ook de geringste aalmoes, aan de inzamelaars overmaken, (Ségur, Gem. onderr. n.)
— 138 —
IV. Apostoliciteit der Roomsch katholieke Kerk. 61. De Roomsch katholieke Kerk is apostolisch, omdat zij haren oorsprong heeft van Jezus Christus en van Zijne apostelen, die de Zaligmaker heeft gezonden, gelijk de Hemelsehe Vader Hemzelven gezonden heeft.
De tegenwoordige paus Leo xiu., is de 259. paus, de 259. wettige opvolger van Petrus, den Prins der ajwstelen.
Alle ketters waren vóór hunnen afval Roomsch katholiek en met den Paus vereenigd. Zij hebben geene gewone zending van Jezus Christus of van zijnen stedehouder ontvangen, en van eene huitengewone Goddelijke zending kunnen zij geen bewijzen leveren.
Met recht wraakt de Roomsch katholieke Kerk het bezit en het onafgebroken volledig bezii van de zending des Heilands en der apostelen, én van hunne geloofsbelijdenis én van hunne sacramenten.
Zorg der Kerk in het heoordeelen der mirakelen. 63. a. Toen men te Rome met het proces der heiligverklaring van den h. Franciscus Regis bezig was, bevond zich daar een protestant, die bevriend was met kardinaal Lambertini, later paus Benedictus xiv., welke aan dien man eenige processen-verbaal van dit rechtsgeding ter lezing gaf.
Toen de protestant de stukken teruggaf, zeide hij : „Wanneer alle wonderen, die men in de Roomsch katholieke Kerk opgeeft, zoo degelijk bewezen waren als deze, zouden wij, protestanten, die zonder eenige moeite kunnen aannemenquot;.
Nu dan, mijnheer, antwoordde de kardinaal, geen enkel dezer feiten, die u als zoo zeer bewezen voorkomen, is door de h. Congregatie aangenomen geworden .
I. Men leest in het proces-verbaal der heiligverklaring van den h. Franciscus Xaverius, dat deze groote apostel der Indien vier dooden tot het leven heeft opgewekt. De eerste was een catechist, die door den beet eener vergiftige slang gestorven was; de tweede, een kind, dat in eenen put was verdronken ; de derde en vierde waren een jongen en een meisje, die aan eene besmettelijke ziekte waren bezweken. (Zie woorden des Zaligmakers: 7. les, 3T d.)
68. a. Hoe zalig en tevreden zich Gods heiligen in den schoot der katholieke Kerk gevoelen, bewijst ons het voorbeeld der h. Teresia. Zij, die God zoo goed gediend en zoo vurig bemind had, genoot op haar sterfbed geen zoeteren troost, dan de verklaring; „Ik sterf als een kind der katholieke Kerkquot;. Zij beminde de h. Kerk zoozeer, dat zij schreef bereid te zijn, om ook zelfs voor de geringste voorschriften der h. Kerk haar bloed en leven te geven.
h. Ook Thomas Morus, de vrome lord-kanselier van Engeland, getuigt ons dit; „Ik sterf in het ware, katholieke geloofquot;, zoo sprak hij op het schavot, wijl hem de Koning verboden had eene redevoering tot het volk te houden. Hij verzekerde den beul, dat deze hem den grootsten dienst bewees, welken heineen mensch kon bewijzen. Hij wilde niet geblinddoekt worden, maar legde zijn hoofd gelaten op het blok, om den doodelijken slag te ontvangen. Toen hij eenige oogenblikken van te voren had vernomen, dat hem zijn vriend Fischer, bisschop van Rochester, in de eeuwigheid, als martelaar der h. Kerk was voorgegaan, riep hij uit; „o Fischer, o mijn vriend, gij zijt reeds in den hemel, waar gij vreugde-
- 140 —
zangen aanheft en mij verwacht en ik u zal wederzienquot;.
Aldus gelooft, hoopt en bemint, en wordt ook beloond een goed, getrouw en gehoorzaam kind van onze h. Moeder, de Roomsch katholieke Kerk, de ware Kerk en Bruid van onzen Heer, Jezus Christus.
DERTIENDE LES.
Van de gemeenschap der heiligen.
64. De strijdende Kerh is de vereeniging der ge-loovigen, die hier op aarde strijden tegen de vijanden hunner zaligheid, den duivel, de wereld, het vleesch, of hunne eigene bedorven driften. Men geeft hun ook den naam van heiligen, omdat zij door het doopsel geheiligd en tot de heiligheid geroepen zijn.
De lijdende Kerk zijn de arme zielen, die in het vagevuur lijden, omdat zij nog niet geheel aan Gods rechtvaardigheid hebben voldaan voor hare zonden, of nog van hare smetten van dagelijksche zonden moeten gezuiverd worden.
De zegepralende Kerk zijn de heiligen Gods, die thans in den hemel, tot loon hunner getrouwheid aan God en deugd, eeuwig zegepralen.
Er bestaat eene gemeenschap tusschen de ledematen der strijdende Kerk op aarde, daar zij ledematen zijn eener geestelijke familie, waarvan Jezus Christus het hoofd is, de h. Geest de ziei en het leven, en waarvan elk lid deel heeft aar. de oneindige verdiensten van Jezus Christus en ook tevens
aan de verdiensten, gebeden en goede werken der andere ledematen.
Er bestaat eene gemeenschap tusschen de zielen in het vagevuur, door haar geloof en door hare liefde tot G-od, en tot de zielen, die er met haar lijden, alsook door de vaste hoop, eens in den hemel vereenigd te worden, krachtens de verdiensten van het dierbaar bloed van Christus, dat voor deze zielen is vergoten, en waardoor haar lijden voor G-od waardig wordt, om voor hare zonden en schulden te voldoen.
Er bestaat eene gemeenschap onder de zaligen in den hemel door het gevoel van vreugde, dat zij denzelfden God aanschouwen, bezitten en beminnen in alle eeuwigheid.
Er bestaat verder eene gemeenschap tusschen de strijdende en de lijdende Kerk, daar de strijdende Kerk de lijdende vertroost en hare pijnen verzacht door hare gebeden eu goede werken, terwijl de lijdende Kerk van haren kant gedurig bidt voor de verspreiding en de zegepraal der strijdende Kerk op aarde.
Er bestaat tevens eene gemeenschap tusschen de lijdende en de zegepralende Kerk, daar de lijdende Kerk de zegepralende Kerk eert en geluk wenscht, eu deze, zooveel zij slechts vermag, de smarten der lijdende Kerk zoekt te verlichten.
Er bestaat eindelijk nog eene gemeenschap tusschen de strijdende en de zegepralende Kerk, doordien de strijdende Kerk de zegepralende Kerk vereert en aanroept, en de zegepralende Kerk gedurig bij Gods troon hare voorspraak voor de strijdende Kerk doet gelden. (D\'Hauterive.)
(Zie 33. les.)
Gemeenschap der heiligen op aarde. lt;gt;.gt;. a. Toen koning David op zekeren dag zijne vijanden achter-
volgde, moesten een paar honderd zijner soldaten uit vermoeienis achterblijven, anderen moesten de levensmiddelen des legers bewaken. Bij het terug-keeren der zegevierende strijders, wilden deze hunnen buit niet met de achtergebleven makkers deelen, omdat die, zeiden zij, geen deel aan den strijd hadden genomen. Maar de koning bepaalde dat allen gelijkelijk hun deel van den buit zouden hebben, omdat allen, ofschoon op verschillende wijzen, tot de overwinning hadden bijgedragen, (i. Keg. xxx.) Zoo heeft ook in het rijk van Jezus Christus elk soldaat, die op zijnen post blijft, deel aan alle geestelijke goederen der geheele h. Kerk.
h. De communie-brieoen. Deze waren brieven, die de Christelijke kerken der eerste eeuwen elkander toezonden, om haar onderling geloof en hare onderlinge liefde te bewijzen.
c. Ook zonden de geloovigen elkander destijds gezegend brood, hetwelk men eulogia of zegening noemde, als een teeken van eendracht en vereeni-ging. Dit deden onder anderen de hh. Augustinus en Paulinus.
d. De Zaligmaker zegt dat Hijzelf, waar er twee of meer in Zijnen naam zijn vergaderd, in hun midden zal wezen. Hij bidt voor de apostelen en voor Zijne vijanden. Dit voorbeeld wordt gevolgd door den h. Stefanus. De geloovigen bidden voor den gevangenen h. Petrus. De h. Paulus bidt voor de geloovigen en beveelt zich in hunne gebeden aan; hij bidt voor de priesters en de ouderlingen des volks, alvorens van het eiland Malts- te vertrekken (Act. xx.), en bevrijdt door zijn gebed tot God 276 schepelingen van den dood in de golven. (Act. xxvii.)
— 143 —
De arme zielen in het vagevuur. (Zie 15. les.)
Aflaten. 66. a. Oorsprong der aflaten. De natuur van den aflaat is altoos dezelfde geweest, namelijk: eene kwijtschelding van tijdelijke straffen, welke wij, zonder aflaat, zouden moeten ondergaan voor de zonden, die ons reeds vergeven zijn. De vorm der aflaten was verschillend. In de apostolische tijden was deze vorm zeer eenvoudig; toen b. v. de h. apostel Paulus aan den bloedsehender van Corinthe, op het gebed des volks, een gedeelte van zijne straf in den naam van Jezus Christus kwijtschold.
De tweede vorm van de aflaten was die, waardoor in de tijden van vervolging op het gebed der martelaren, aan de afvalligen een gedeelte hunner boete werd vergeven.
De derde vorm van aflaten te verleenen, komt voor omstreeks de ix. eeuw, toen het grootste gedeelte der boetplegingen door pelgrimages of bedevaarten, aalmoezen, geeselingen enz. werd vervangen.
De vierde en laatste vorm komt voor in de xi. eeuw en is de thans gebruikelijke.
h. De aflaat van Portiuncula. (1393.) Toen de h. Franciscus van Assise, de stichter van de orde der minderbroeders, zich op zekeren nacht, al biddende in zijne cel bevond, verscheen hem een engel, die hem in den naam van Jezus Christus en zijne h. Moeder gebood zich naar de naburige kapel van onze Lieve Vrouw der engelen, nabij Assise, ook ;;Portiunculaquot; geheeten, naar eene belendende villa van dezen naam, te begeven. Franciscus gehoorzaamde, en zag in deze bidplaats, te midden van schitterend hemellicht, Jezus Christus en Maria, van eene menigte engelen omringd. De Heer Jezus sprak nu tot zijnen getrouwen dienaar: „Vraag Mij slechts met vertrouwen, Franciscus, en het zal
— 144 —
u gegeven wordenquot;. Nu verzocht de h. man om , 2 een vollen aflaat voor allen, telkens als zij, na met j \' i een oprecht leedwezen te hebben gebiecht, deze kapel met godsvrucht zouden komen bezoeken. Door de voorspraak van Maria verkreeg Franciscus dan ook dezen kostelijken aflaat van Jezus zeiven, onder voorwaarde: dat deze aflaat door den Paus van • Rome moest bekrachtigd worden. Z. H. paus Ho-norius m. heeft in 1223 deze bekrachtiging voor eeuwig toegestaan, en dien aflaat gesteld op den ; 2. Augustus, feest der wijding van de kapel //Por- 1 tiunculaquot;, welke later in eene prachtige basilika is :V herschapen. Z. H. bepaalde, dat de aflaat van Portiuncula van af de eerste vespers kon verdiend worden.
Later werd deze aflaat door verscheiden pausen 1 en in het bijzonder door Z. H. Gregorius xv. (In de Lulle ,/Splendor paternae gloriaequot;, 4. Juli 1623.) tot alle kerken der drie orden van den h. Franciscus uitgebreid.
Z. H. Gregorius xv. stelde ook het ontvangen der Ji. communie als een vereischte, om aan dezen aflaat deelachtig te worden.
Z. H. Innocentius xi. bekrachtigde bij eene breve van den 22. Januari 1689 de bulle van Gregorius xv. en verklaarde tevens, dat de aflaat van //Portiunculaquot; ook voor de zielen in het vagevuur verdiend kan worden.
Men kan dezen aflaat verdienen zoo dikwijls als men op nieuw de kerk bezoekt. (S. Congr. Ind. Rescr. 22. Febr. 1847.)
Om dezen aflaat te verdienen is het geen vereischte, dat men in eene kerk van de Seraphijr.sche orde tot de h. Tafel nadere. (In eodem Rescr: S. Congr. Ind.)
AÏ deze verklaringen werden bekrachtigd door
i
— 145 —
Z. H. Pius ix., in een decreet van dezelfde eongre-| gatie, van den 12. Juli 1S47.
(Leven van den h. Franc. v. Ass.; Galli en Prinzivalli, vert. Keijnen, p. 323.)
c. De aflaat van het jubilé. Het woord jubilé \' komt van het Hebreeuwsch johel, dat blijdschap, jubel, vrijheid beteekent. Zie Levit. xxv. De instelling van het jubeljaar, dat een tijd was voorde Joden van vreugde, kwijtschelding en vrijheid, heeft den naam medegedeeld aan eenen tijd van geestelijke vreugde, genade en vergiffenis, voor de Christenen.
Het geivoon jubilé is het jubilé, hetwelk sedert Sixtus iv., alle 25 jaren te Rome plaats heeft, en aldaar een jaar duurt, vervolgens door eehe bijzondere pauselijke bulle tot het katholieke heelal wordt uitgestrekt. Deze bulle bepaalt telkens de voorwaarden van dezen allaat.
Het buitengewoon jubilé wordt door den paus verleend in zekere gewichtige omstandigheden, b. v. bij de verheffing van eenen nieuwen paus, bij ernstig gevaar van de Kerk of van den Staat, of tot afwering van andere openbare rampen.
(P. Maurel, Le Chretien éclairë sur la nature des Indulgences.)
De kerkelijke ban of de excommunicatie. 67. a. De kerkelijke straffen dienen veeleer tot verbetering dan tot kastijding. De excommunicatie berooft dengenen, die er mede bestraft wordt van de gemeenschap der geloovigen, en geheel of gedeeltelijk van de geestelijke goederen, waarover de Kerk te beschikken heeft. Wanneer nu iemand door den kerkelij-ken ban van alle deze goederen wordt beroofd, dan wordt dit de groote ban, wanneer hij slechts van een gedeelte dezer goederen wordt beroofd, de kleine of mindere ban der Kerk geheeten.
10
— 146 —
De h. Paulus heeft liet eerst de straf der excommunicatie toegepast op eenen inwoner van de stad Corinthe, die zich aan bloedschande had schuldig gemaakt.
Wanneer eertijds de pauselijke kerkban werd uitgesproken, daii werd bij klokgelui de naam van den aldus gestraften persoon uitgeroepen, en de kaarsen en fakkels in de kerk werden vervolgens uitgedoofd ten teeken, dat de geëxcommuniceerde van het licht en de genade des hemels was beroofd, en uit de gemeenschap der heiligen gesloten.
h. Qregorius vu. en Hendrik iv. In de xi. eeuw waren het vooral de keizers van Duitschland, die het hecht gebouw der Kerk tot in zijne grondvesten aanrandden, zoozeer zelfs, dat zij zich het recht aanmatigden om de pausen te kiezen, en de kerkelijke waardigheden aan den meestbiedende openlijk veilden en verkochten.
De vorst, die in deze tijden de h. Kerk het meest door zijne gewelddadigheden bedroefde, was Hendrik iv., Duitsch keizer. Nadat hem paus Gregorius vu. (die als een onwrikbare muur pal stond voor de verdediging der rechten van Christus\' bruid) verscheidene keeren vruchteloos tot beternis had vermaand, riep hij eene kerkvergadering te Rome bijeen, waar hij den heiligsehendendeii keizer, ingevolge het openbaar recht der middeleeuwen (Gos-selin) afzette van zijn rijk in Duitschland en Italië, zijne onderdanen van hunnen eed van getrouwheid ontbond, en den banvloek der Kerk tegen hem uitsprak. Toen Hendrik zich sterk en machtig gevoelde, was hij een wreedaard, en toen hij zijne zwakheid tegenover het Goddelijk recht inzag, werd hij een huichelaar. Hij begaf zich nu naar het slot Canossa, dat aan zijne bloedverwante, de vrome gravin Margaretha, toebehoorde.
— 147 -
Hier ontving hem de paus door bemiddeling dier gravin. De keizer kwam er als boeteling, wierp zich voor des pausen voeten en vroeg hem om vergiffenis. De paus nam hem up als een vader en schonk hem van ganseher harte vergiffenis. Edoch de beterschap van Hendrik was slechts geveinsd; weinig tijds daarna -v iel hij wederom in den ker-kelijken ban; hij werd door zijnen eigen zoon bestreden en zoozeer in het nauw gebracht, dat hij tot driemaal toe de hulp van paus Pascal 11. inriep. Hij\'stierf plotseling (e Luik, den 7. Augustus 1106. De kerkelijke begrafenis werd hem geweigerd en het nieuws van zijnen rampzaligen dood werd door de geheele katholieke wereld met dezelfde vreugde begroet, als eertijds de ondergang van Pharao in de Koode Zee. (Kerkel. G-esch.)
c. Pius vu. en Napoleon i. Te midden zijner overwinningen steeg de rook van hoogmoed en heerschzucht den verheven veldheer en machtigen keizer Napoleon i. in het hoofd, en verblindde hem zoodanig, dat hij, na zulke groote diensten aan Kerk en Godsdienst te hebben bewezen, zijnen roem voor eeuwig bezwalkte, door heiligschendende handen aan het tijdelijk gebied der Kerk te slaan.
Den 3. Februari 1808, nam de Fransche generaal Miollis, namens zijnen keizer, bezit van Rome, en den 6. Juli 1809, werd de eerbiedwaardige Pius vu., die Napoleon tot keizer had gezalfd, door generaal Radet gevangen genomen, en uit de stad weggevoerd. Alvorens Rome te verlaten, werden allen, die hunne handen legen de tijdelijke rechten van den h. Stoel hadden verheven, door den paus in de bulle „Quum memorandaquot; in den kerkelijken ban geslagen; en alhoewel keizer Napoleon in die bulle niet bij name werd genoemd, zoo was het toch onmogelijk zich in den zin der «oorden van Pius te vergissen, en leed het geen twijfel, dat ook de
keizer, eu wel de keizer in de eerste plaats, hiermede was bedoeld.
„Wat, zoo schreef nu de vertoornde Napoleon aan Eugène De Beauharnais, onderkoning van Italië, meent Vle paus dan, dat zijn banvloek de wapens uit de handen mijner soldaten zal doen vallen?quot;
En toch, zulks gebeurde feitelijk spoedig daarna, in den noodlottigen veldtocht van 1812, toen de honger en de koude in de sneeuwvelden van Rusland de wapenen uit de machtelooze en verkleumde handen van honderdduizenden krijgers rukten.
Hij zelf, de oppermachtige Cesar, die de Kerk Gods en haar zichtbaar opperhoofd zoozeer had gekweld en bedroefd, werd stervende, als een verlaten balling op het eiland St. Helena, door de genademiddelen der Kerk en den zegen des pausen vertroost, terwijl de in zijne macht herstelde Pius, voorde familie van zijnen vervolger eene veilige schuilplaats in zijne Staten openstelde. (Cat. en ex.)
VEERTIENDE LES.
§ 1. Van de vergiffenis der zonden.
(Zie de 34. les).
| 2. Van de verrijzenis des vleesches.
Verrijzenis des vleesches. 68. IJ. Schrift. Elias verwekte den zoon der weduwe van Sarepta (ui. Reg. xvii.); Eliseus den zoon der Summitische vrouw tot het leven. (iv. Reg iv.)
De Zaligmaker deed de dochter van laïrus, den jongeling van Naïm en zijnen vriend Lazarus van den dood opstaan.
— 149 —
De h. Petrus verwekte te Joppe of Jaffa, Dorcas of Tabitha, eene heilige vrouw, tot het leven, en de h. Paulus deed Euticus, eenen jongeling die van eene derde verdieping was dood gevallen, wederom levend worden.
De h. man Job zegt: „ik weet, dat mijn Verlosser leeft, en ik zal op den jongsten dag uit de aarde opstaan, en zal weder omgeven worden met mijne huid, en zal in mijn vleesch God aanschouwen. Ik zelf zal Hem zien en mijne oogen zullen Hem aanschouwen, en geen ander. Deze mijne hoop is in mijnen boezem weggelegd. (Joii. xix., 23-27.)
Jezus zelf zegt ons; „Ik ben de opstanding en het leven; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven; en ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. (Jo. xi., 25, 26.)
Jezus Christus, die ten derden dage is verrezen van den dood, is ook de grootste steun onzer hoop op eene zalige verrijzenis, indien wij door een heilig leven Zijner trachten waardig te worden.
Verrijzenis der zaligen. lt;gt;0. a. Hoedanig de toestand der lichamen van de zaligen zal wezen in hunne verrijzenis, is reeds vaak na hunnen dood gebleken. Toen de h. Franciscus van Assise overleden was, veranderde alles, wat hij gebrekkigs in zijn lichaam had; de rimpels van zijn gelaat verdwenen, de schoonheid der jeugd herleefde in zijne trekken, en zijne oogen verkregen wederom eenen zoo natuurlijken glans, dat men hem geenszins dood zoude gewaand hebben; geheel zijn persoon bood het beeld aan van een glorierijk verrezen lichaam; nimmer, zegt Lodewijk Van Blois, die dit feit mededeelt, had men iets zoo wonderlijks gezien, en vooral, omdat dit h. lichaam in dezen toestand verbleef, zonder eenig spoor van bederf.
— 150 —
b. De h, Lidvvina van Schiedam, die gedurende lange jaren met een engelachtig geduld verscheidene smartelijke ziekten had verdragen, stierf op Paasch-Dinsdag in het jaar 1434. jSa haren dood waren al de zweren, die haar zoo lang gekweld hadden, verdwenen; haar lichaam was frisch en buigzaam, en haar gelaat had de blankheid der lelie, met het purper der pas ontloken roos; allen, die haar zagen, waren verwonderd over den glans, die hare trekken verheerlijkte.
c. Toen de h. Martinus, bisschop van Tours, dood was, zeide elkeen, die hem zag: „het is een engel!quot;.
Van het eeuwig leven.
(Over den hemel\', over de hel. Zie de 41. les.)
Het vagevuur. 70. II. Schrift. Wij moeten ge-looven, dat er zonden bestaan, die in het ander leven kunnen vergeven worden, omdat Christus gezegd heeft: (Math, xii., 32.) „Hij, die tegen den h. Geest heeft gezondigd, kan noch in dit, noch in het ander leven vergiffenis van zijne zonde bekomenquot;. Dit kan nu niet in den hemel geschieden, waar niets onreins mag binnentreden, evenzoo min in de hel, waar geene toepassing meer geschiedt van de verdiensten des Zaligmakers; er moet alzoo eene plaats bestaan, die het midden tusschen hemel en hel inneemt.
De h. Apostel Paulus verklaart, dat de Heer eens de verdiensten van eiken mensch zal oordee-len: „hij, wiens handelingen volkomen rein zullen
bevonden worden, zal ook terstond zijne volle belooning ontvangen, maar bij, wiens werken nog met onvolmaaktbeden zullen vermengd zijn en de proef niet kunnen doorstaan,, zal wel is waar gered worden, maar gelijk door een vuurquot;, (i. Cor. m., 15.)
Pijnen dés vagevuurs. 71. a. Alhoewel de h. Kerk niet bepaald uitgesproken heeft, dat er een stoffelijk vuur bestaat in de plaats der zuivering-van de arme zielen, zoo wordt nochtans het bestaan van dit vuur, wegens hetwelk dan ook de plaats van oponthoud dier zielen „vagevuurquot; (reinigings-vuur) genoemd wordt, door de godgeleerden algemeen aangenomen.
h. Een gevangene schreef eens aan eene hooggeplaatste dame, om door hare voorspraak uit zijnen kerker bevrijd te worden; „Ik lijd hier reeds honderd duizend uren en moet er nog tweemaal honderd duizend uren lijdenquot;. Wat er van zijn smeekschrift is geworden weet men niet. Edoch, roerender kon zijne bede niet zijn. Hij had de uren zijner
gevangenis geteld...... Wat zal het dan niet
voor de arme gevangenen des vagevuurs wezen, wat zal hun de tijd, dien zij in de plaats van pijn en jammer doorbrengen, ver van het bezit Gods, waarnaar zij zoo reikhalzend verlangen, lang, ja eindeloos lang vallen!
Een zeker religieus verscheen na zijnen dood aan eenen zijner medebroeders, en verklaarde hem, dat hem de drie dagen, die hij in het vagevuur had doorgebracht, duizend jaren hadden geschenen. (Cat. en ex.)
Het geheel voor de arme zielen. 73. a. „Judas Machabeiis zond 12000 zilveren drachma\'s naar Jeruzalem, als zoenoffer voor zijne overleden krijgsmakkers, omdat hij wel en godsdienstig dacht over
— 152 —
de toekomstige verrijzenis, want, zoo hij niet had verwacht, dal de gevallenen eens zouden verrijzen, zoo ware het overtollig en ijdel geweest voor de overledenen te bidden. Judas echter lette er op, dat eene heerlijke belooning, voor hen, die godvruchtig waren ontslapen, is weggelegd. Het is derhalve eene heilige en heilzame gedachte voor de overledenen te bidden, opdat zij kwijtschelding van hunne zouden bekomen.quot; (u. Mach. 12, 43.)
b. Allerzielendag. Een pelgrim in de x. eeuw kwam op het eiland Sicilië bij eenen kluizenaar, die hem zou verhaald hebben, dat hij in eene verschijning gezien had, hoezeer de booze geesten er over vergramd waren, dat de vrome monniken van de abdij van Cluny in Frankrijk, door hunne aalmoezen en gebeden zoovele zielen uit het vage vuur verlosten. Toen nu Odillon, abt van Cluny, zulks vernam, besloot hij nog meer te doen, en gebood in het jaar 998, dat jaarlijks den 2. November in alle kloosters, die hem onderworpen waren, de gedachtenis der arme zielen zou gevierd worden, en dat er dan alle gebeden en verdienstelijke werken tot lafenis dier zielen aan God zouden opgedragen worden. Allengs verspreidde zich dit aandoenlijk feest door de geheele Christenheid. (S. Petr. Damiax., In vita Odillon.)
c. De h. Perpetua, die in het begin der 3. eeuw den marteldood onderging, had een broertje, Dino-crates genoemd, dat pas zeven jaar oud zijnde, aan den kanker in het aangezicht stierf. Toen Perpetua op zekeren dag tot God bad, riep zij den naam van haar overleden broertje in het gebed uit, zonder aan hem te hebben gedacht; zij beschouwde dit echter als eenen wenk, om voor het kind te bidden, en zij ging voort met gebeden voor de ziel
— 153 —
an haar broertje fe storten. In den volgenden nacht zag zij Dinocrates in eene duistere plaats: hij had de kankerwonde nog in het gezicht en scheen van hitte en dorst te bezwijken. Nabij het kind was eene fontein, welke het te vergeefs zocht te bereiken, om er zijnen dorst te lesschen. Perpetua hield niet op met bidden, en zag later, in hare gevangenis, haar broertje voor de tweede maal, maar thans geheel met licht omstraald en van zijne wonde geheeld, met volle teugen uit de fontein drinken. Zij begreep nu dat haar kleine broeder in den hemel was. (Ruin. Sine. act. martyr; Cat. en ex. Gtuillois.)
In eenige diocesen van Frankrijk, zegt Guiliois, bestaat sedert eenige jaren eene broederschap opgericht, tot lafenis der arme zielen, welke broederschap deze h. Perpetua tot patrones heeft gekozen.
Alcte van verhevene liefde voor de arme zielen. 73. Deze akte bestaat in eene vrijwillige gelofte of opdracht, waardoor wij aan God door de h. Maagd onze werken van voldoening en den bijstand, dien wij, na onzen dood, van de gebeden en goede werken der geloovigen verwachten, tot verlossing of lafenis van de arme zielen opdragen.
De naam van gelofte moet niemand afschrikken. Men verbindt zich niet onder zonde hiertoe. De priesters, die deze gelofte doen, hebben overal, waar zij mis lezen, het voorrecht van het altare privile-giatum, dat is een vollen aflaat voor de arme zielen in het vagevuur te verdienen. De bijzondere intentie der mis wordt hier niet door belet.
De geloovigen kunnen telkens, als zij tot de h. Tafel naderen, een vollen allaat voor de arme zielen verdienen. Insgelijks, als zij des Maandags eene h. mis hooren voor de arme zielen. Om echter dezen aflaat te verdienen, moeten zij denzelfden dag eene
openbare kerk of bedeplaats bezoeken, en ereenige tijd tot intentie van Z, H. bidden.
Eindelijk zijn voor allen, die deze akte gedaa hebben, alle aflaten, die aan de geloovigen zijn verleend, aan de zielen des vagevuurs toevoeglijk, ook dan zelfs, wanneer de bulle zulks niet vermeldt, (Bened. xiii., Breve van 23. Aug. 1738, bekrachtigd door Pius vi., 13. Dee. 1788, meer bepaaldelijk uitgedrukt door Pius ix., en in den zin te verstaan van een decreet van den 30. Sept. 1853. D\'H.vüterive.)
N.B. 1. Het is niet noodig eene formule voor deze akte uit te spreken.
3. Door deze akte wordt de orde der naastenliefde niet verstoord, welke ons vooreerst verplicht voor onze ouders enz., of ons voor medebroeders of medezusters der orde, waartoe wij behooren, verbindt.
3. Door deze akte behouden wij de verdienstelijke en smeel-ende vrucht onzer goede werken, maar wij geven daardoor aan de geloovige zielen enkel de vruchten van voldoening, die onze goede werken opleveren.
4. Zij, die des Maandags wettig belet worden om de h. mis bij te wonen, kunnen toch den vollen aflaat verdienen, als zij des Zondags de h. mis tot lafenis van de zielen in het vagevuur opdragen.
De bisschoppen kunnen aan de biechtvaders de macht verleenen, om aan de kinderen, die de eerste h. Communie nog niet gedaan hebben, en in het algemeen aan de geloovigen, die verhinderd zijn om tot de h. Tafel te naderen, een ander goed werk voor te schrijven, waardoor de geloovigen kunnen deelachtig worden aan den vollen aflaat, die aan elke h. Communie verbonden is. (Pius ix. heeft dit laatste verklaard in een decreet van de h. Congr. der aflaten, den 30. Nov. 1854.)
7Jt. a. De h. Teresia beminde de arme zielen zoozeer, en was zoo gevoelig aan haar lijden, dat
zij alles, wat zij kon doen of lijden, voor zoolang zij leefde, aan God opdroeg. (In vita illius.)
b. Toen de h. Christina ,,de wonderbare^ was gestorven, werd hare ziel naar het vagevuur gebracht, waar men zoo ijselijke pijnen leed, dat zij meende zich in de hel te bevinden. Vervolgens werd zij voor Gods troon gevoerd, waar God haaide keuze liet, eeuwig in den hemel te blijven of wel op aarde terug te keeren, om er te werken en te lijden voor de zielen, die zij zoozeer in het va-gevuur had gepijnigd gezien. Christina keerde op aarde terug en oefende er de strengste boetvaardigheid, de ongehoordste verstervingen, zoodat zij terecht den bijnaam „de wonderbarequot; heeft verkregen. (In vita illius en Haüterive.)
c. De h. Gertrudis had al hare goede werken tot lafenis der geloovige zielen in het vagevuur aan God opgedragen. Toen zij nu op haar sterfbed lag, werd zij verontrust door de bekoring des duivels, die haar voorhield, dat zij nu zelve tot boete van hare zonden naar het vagevuur moest gaan. Maar de Heer Jezus verscheen haar en zeide; „Gertrudis, om ii te toonen, hoezeer uwe verhevene liefde tot de arme zielen mij aangenaam is geweest, scheld Ik u al uwe straffen kwijt, quot;en zal u daarenboven eene bijzondere belooning gevenquot;. (Cat. en ex.)
De h. mis voor de zielen in het vayevuur. 74, ce. «Toen mijne moeder (de h. Monica), zoo schrijft de h. Augustinus, haar laatste uur voelde naderen, was zij niet bezorgd om de meerdere of mindere plechtigheid van hare begrafenis, noch om de gedenkzuil, die haar graf moest sieren, maar zij drukte slechts den wensch uit, dat men harer ziel zou gedachtig zijn aan het altaar desHeeren.quot; (Con f. 9., 13.)
— 156 —
De h. Augustinus schrijft verder : „Heer, mijn God, geef dat al mijne broeders in den priesterstand, die mijne woorden zullen lezen, de zielen mijner moeder Monica en mijns vaders Patricius, aan het altaar mogen gedenkenquot;.
h. Toen de broeder van den h. Ainbrosius overleden was, beweende hem deze h. bisschop in tegenwoordigheid van het volk, en sloot het schoone sermoon, dat hij voor de lijkbaar zijns broeders hield, met de volgende woorden: „En nu, o almachtige God, beveel ik U de schoone ziel van mijn dierbaren broeder aan; als broeder en als bisschop draag ik U voor hem het h. Sacrificie op; gelief, o Heer, dit offer voor zijne eeuwige rust goedgunstig uit mijne handen te ontvanger.:. (Ven-Diiix, Serm. t. m., p. Gl.)
c. ïoen de h. Thomas van Aquinen op zekeren dag bezig was met bidden, verscheen zijne overledene zuster, religieuze, en zeide hem, dat zij in het vagevuur was, en verzocht hem om zijne hul}) en gebeden. De h. leeraar droeg de h. mis op, vastte en stortte veel gebeden; na verloop van eenige dagen kwam hem zijne zuster zeggen, dat zij thans in den hemel was, ^waar zij tot dank voor zijne broederlijke liefde oök veel voor hem zcude bidden. (1 d.)
d. De h. Bernardus verhaalt ons in de levensbeschrijving van zijnen vriend, den h. Malachias, aartsbisschop van Armagh in Ierland, dat de overleden zuster van dezen heilige, door het h. Sacrificie der mis werd geholpen. Op zekeren nacht vernam de h. Malachias, dat zijne zuster aan de poort der kerk stond, en in dertig dagen niet had gegeten. Door deze wonderlijke openbaring begreep
— 157 —
I de h. man, dat hij sedert dertig dagen de h. mis Iniet meer voor de zielerust zijner zuster had opge-Jdragen. Den volgenden dag las hij de h. mis voor | haar, en niet vruchteloos, want hij zag nu zijne | zuster in het zwart gekleed, aan de deur der kerk J staan, zonder nochtans te kunnen binnenkomen. ;i\'- ■ De h. Malachias ging voort met missen te lezen ;e-1,1 voor zijne zuster, en zag haar achtervolgens in een f grijs kleed de kerk binnengaan, en eindelijk in een | helder wit gewaad, omgeven van schitterende hei-t ligenreien, nabij het altaar staan, waardoor hij be-greep, dat de ziel van zijne zuster in de hemelsche I vreugden was opgenomen. (D\'Haüterive.)
e. Twee vrome priesters waren door eene innige ; vriendschap verbonden. Toen nu een hunner stierf, meende de andere hem geen beter bewijs van genegenheid te kunnen geven, dan door, zonder uitstel, de h. mis voor hem op te offeren. Hij deed dit dan ook met zulk een groot vertrouwen, dat hij in den geest, aan de consecratie, bij het opheffen der h. hostie, deze verzuchting tot den hemelschen Vader richtte : ;,Zie, o Heer, ik offer U de ziel op van uwen welbeminden Zoon; mijnen Heer Jezus Christus, geef mij daarvoor, o God, de ziel van mijnen vriend!quot; Het gebed van den godvruchtigen man werd verhoord, en hij ontving de verzekering, dat nog op dienzelfden dag de ziel van zijnen vriend in de hemelsche glorie was binnengegaan. (Vex-drix, Serm. t. m., p. 61.)
De h. Communie voor de zielen in het vagevuur. 75. De eerw. Lodewijk van Blois verhaalt, dat een godvruchtig man van zijne kennissen, door eene ziel uit het vagevuur werd bezocht, die hem hare pijnen afschilderde en hem zeide, dat zij vooral werd gekweld door het vuur, omdat zij in haar leven de
— 158 —
h. Communie zonder genoegzame voorbereiding en met te veel lauwheid ontvangen had. Zij verzocht hem nu eene vurige h. Communie voor haar te willen ontvangen, daar zij hoopte, dat dit liefdewerk genoeg zoude wezen, om haar te verlossen. Gemelde persoon haastte zich aan dit verzoek te voldoen. Nu verscheen hem die ziel andermaal om hem te bedanken, dat zijdoor zijne liefderijke goedheid haren aanbiddelijken Heiland inden hemel van aangezicht tot aangezicht mocht gaan aanschouwen. (Cat. en ex. i., p. 624.)
De aalmoes voor de yeloovir/e zielen. 70. Het volgende voorval is te Parijs in 1831 gebeurd : Eene arme dienstmeid had de godvruchtige en liefdadige gewoonte elke maand voor de overledenen eene li. mis te laten lezen, en die mis persoonlijk ts hooren. Gedurende eene zware ziekte, die haar langen tijd aan het bed kluisterde, verloor zij haren dienst eu hare hulpmiddelen liepen ten einde. Zij begaf zich op weg om eenen dienst te zoeken, en kwam aan de kerk van St. Eustachius, waar het haar inviel, dat zij deze maand aan hare gewoonte niet had voldaan. Zij had slechts een frank meer in bezit; zij gaat nochtans de kerk binnen en bestelt en hoort de h. mis voor de overledenen, als naar gewoonte. Toen zij de kerk verliet, ontmoette zij een onbekenden heer, die haar vroeg of zij soms eenen dienst zocht. Op haar bevestigend antwoord, gaf haar die heer het adres op van de straat en het nummer van een huis, waar zij zich als kamenier kon aanbieden. Het meisje begeeft er zich heen, en wordt bij eene deftige mevrouw geleid, aan welke zij zich als kamenier aanbiedt. „Maar mijn kind, antwoordde de dame, niemand weet, dat ik eene kamenier noodig heb. Wie heeft u zulks gezegd ?quot; „Een jonge heer, antwoordde het dienstmeisje, quot;dien
— 159 —
k dezen morgen bij het verlaten der kerk, waar ik eene h. mis voor de overledenen had laten lezen, heb ontmoet, heeft mij uw adres gegeven, mevrouw, eu, voegde zij er op eens met de grootste verrassing-bij, daar aan den muur, mevrouw, hangt juist het portret van dien heer, die mij hierheengezonden heeft.quot;
De dame slaakte eenen kreet van blijdschap en riep uit: „Gij zult niet mijne kamenier zijn, maar mijne dochter. GHj hebt mijnen eenigen zoon ontmoet, dien ik over twee jaren door den dood heb verloren, en die door uwe liefdadigheid uit het vagevuur verlost werd. Wees gezegend, o mijn kind, en laat ons voortaan te zamen bidden voor degenen, die nog te lijden hebben, alvorens zij de gelukzalige eeu-(Cat. en ex. i., p. 633, b.)
1!
i
I
wigheid binnen treden.
Be vergiffenis der vijanden strekt aan eene ziel in het vagevuur tot verlossing. 77. Toen de h. Franciscus van Sales aan de hoogeschool te Padua studeerde, hadden de studenten aldaar de gewoonte \'s nachts gewapend over straat te loopen en allen, die niet op hun geroep antwoordden, aan te vallen. Een zeker student, die niet geantwoord had, werd gedood. De moordenaar vluchtte in de nabijheid bij eene weduwe, verhaalde haar het gebeurde, en ontving er eene schuilplaats. Weinig tijds daarna bracht men het bebloede lijk van den zoon dezer weduwe naar huis; de moeder begreep terstond aan wien zij deze zware ram)) verschuldigd was. De moordenaar was zoozeer ontsteld, dat hij zich zei ven aan de justitie Milde overleveren. Maar de echt Christelijke moeder schonk hem vergiffenis, op voorwaarde, dat hij voortaan een beter leven zou leiden.
Door Gods toelating verscheen nu de verslagene aan zijne bedroefde moeder en verzekerde haar, dat God hem, wegens de vergiffenis, die zij aan zijnen moordenaar had geschonken, uit het vagevuur verlost had. (Geest van den h. Fr. v. Sales.)
ZESTIENDE LES.
Van de hoop en hef gebed.
§ 1. Van de hoop.
De hoop op God. 78. H. Schrift. Roep mij aan in den dag der wederwaardigheid, en ik zal u verlossen, en gij zult mij loven. (Ps. xlix., 15.) Wie woont onder de hulp des Allerhoogsten, die zal blijven onder de bescherming van den God des hemels. Hij zal zeggen tot den Heer: Gij zijt het, die mij aanneemt, mijne toevlucht mijn God, op Wien ik hoop. (Ps. sc., 1, 2.) Wie op den Heer hoopt, zal heil vinden. (Spr. xxix., 25.) Gezegend is de mensch, die zijn vertrouwen op den Heer stelt, en wiens toeverlaat de Heer is. Hij zal zijn als een boom, die aan het water geplant is, en in vochtigen grond wortel schiet; hij vreest niet, wanneer ook de hitte komt, zijn blad blijft groen, en den tijd der verdorring vreest hij niet; nimmer houdt zijne vrucht op. (Jer. xvii., 7, 8.) Verliest uw vertrouwen niet, dat eene groote vergelding heeft. (He li it. x., 35.) Laten wij onbeweeglijk vasthouden aan de belijdenis onzer hoop, want Hij is getrouw, die de belofte gedaan heeft. (Hebk. x., 23.) Laten wij gaan met vertrouwen tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en dat wij genade mogen vinden, wanneer wij hulp noodig
— 161 —
hebben. (Hebr. iv., 16.) Geloofd zij God, de vader onzes Heeren, Jezus Christus, die ous naar Zijne groote barmhartigheid heeft wedergeboren tot eene levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden, tot eene onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkbare erfenis, die u in den hemel wordt bewaard, (t Petr. i., 3, 4.)
Betracht, o mijne kinderen, alle menschen, die onder de volkeren zijn, en weet dat niemand, die op God heeft gehoopt, is beschaamd geworden. (Eccl. ii., 11.)
Vertrouwen op God. 70. a. 11. Schrift. De patriarchen van het Oude Verbond hebben duizenden jaren de vervulling van Gods beloften afgewacht, en in die hoopvolle afwachting zich als vreemdelingen op aarde beschouwd, en naar een beter vaderland, den hemel, gereikhalsd. Abraham hoopte tegen alle hoop in, dat hij de stamvader van een groot volk zoude worden. De h. man Job, lijdende in zijn lichaam, van zijne kinderen en goederen beroofd, van zijne vrienden veracht, hield niet op zijn vertrouwen op God te stellen, en riep uit.- ;,Als de Heer mij ook het leven zou ontnemen, zal ik nochtans niet ophouden op Hem te hopenquot;. (Job xiii., 15.) Ook Jozef, de zoon van Jacob, wachtte geduldig, totdat hem God hulp toezond, en van uit eenen put, van uit eene gevangenis, besteeg hij den troon van onderkoning in Egypte. Jozuë en de zijnen stelden hun vertrouwen op den Heer der Heerscharen, die de muren van Jericho omverwierp en geheele koninkrijken, ontelbare vijandelijke legers in hunne macht gaf. David door Saül vervolgd, riep uit: „Ik heb mijne hoop op den Heer gevestigd; ik zal niets vreezen van hetgeen de mensch tegen mij zal doen. Op U, o Heer, heb ik gehoopt, in eeuwigheid zal ik niet beschaamd wordenquot;.
ii
— 163 —
Het geheele Boek der psalmen is een gedenktee-ken van het vast vertrouwen, dat deze h. koning-op God stelde.
Toen Mathathias, de vader der Maehabeesche broeders, op zijn sterfbed lag, riep hij zijne heldenzonen, en zeide tot hen: «Doorloopt slechts de geschiedenis van ons volk, van geslacht tot geslacht, en gij zult vinden, dat hij, die op den Heer hoopt, niet zal beschaamd wordenquot;. (Mach. i., 61.)
Eene vrouw, die sedert twaalf jaren aan bloedvloeiing leed, was zoo vol van vertrouwen jegens den Zaligmaker, dat zij den zoom van Zijn Ideed aanraakte, om van hare kwaal genezen te worden, waarop de Zaligmaker haar dan ook oogenblikkelijk genas.
Ook de Chanaaneesche vrouw verkreeg door hare dringende gebeden (Zie SI, m., a.) van Jezus de genezing harer dochter, gelijk ook ontelbare scnaren van zieken, welke met vertrouwen tot Jezus naderden, door Hem genezen werden.
De schoonste voorbeelden van een vast vertrouwen op God worden ons door Maria en door Jezus zeiven gegeven.
Maria toonde haar onwankelbaar vertrouwen op God in drie bijzondere omstandigheden :
1. Toen zij het geheim der menschwording voor den h. Jozef verborg, ofschoon deze h. man haar in stilte meende te verlaten.
2. Toen zij, bij de opdracht in den tempel, de voorzegging van Simeon moest vernemen, dat een zwaard van droefheid haar hart zoude doorsteken; eindelijk :
3. Aan den voet van het kruis, toen zij haren Jezus te midden der hevigste pijnen, in schande, in verlatenheid zag bezwijken; toen bleef haar vertrouwen, dat Jezus eens glorierijk zou verrijzen, onveranderlijk.
— 163 —
Toen Jezus aan het kruis hing, zeiden Zijne vii-anden van Hem: „Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; dat God nu kome en Hem heipequot; (Math xxxii., 43.) -\'
Vertrouwen van den h. Franciscus van Sales. Hij schreef aan de h. moeder De Chantal: „Ik ben I m mijn voornemen te leur gesteld geworden, maar | de Voorzienigheid heeft hef aldus beschikt, en eii | weet welke getrouwheid mijn hart voor God ge-| voelt; ik laat God alles regelen en besturen, zonder I op mijne genegenheden te letten. Het is mij ee-| noeg te weten, dat ik met God ben, en dat Godwin | mij isquot;.
j Wanneer God soms toefde het gebed van den h I bisschop te verhooren, dan werd deze heilige man l maar zeide : „De Voorzienigheid
I stelt Hare hulp slechts uit, om ons vertrouwen meer I en meer op te wekken. God laat zich soms door ons geweld aandoen, gelijk door de pelgrims van Emmaiis, toen Hij eerst bij het vallen van den avond met hen inde herberg inkeerdequot;. (Cat. en ex.)
c. ^ Vertrouwen van een kind op zijnen vader. Een missionaris was scheep gegaan naar Oost-Indië ■ gedu-rfe reis stak een schrikkelijke storm op Alle passagiers sidderden en beefden, denkende dat hun laatste uur gekomen was. Een knaapje van zes jaren echter, het zoontje van den scheepskapi-tem, toonde niet de minste onrust en zeide. toen men hem vroeg, waarom het niet bang was: „Waar-
Iom zou ik bang zijn, vader zal het schip wel sturen, dat wij terecht komen, want vader is een groot en sterk zeemanquot;. En werkelijk werd het schip door net beleid van den wakkeren zeeman in behouden ■ haven gestuurd.om zou ik bang zijn, vader zal het schip wel sturen, dat wij terecht komen, want vader is een groot en sterk zeemanquot;. En werkelijk werd het schip door net beleid van den wakkeren zeeman in behouden ■ haven gestuurd.
„Dit kind, zeide de missionaris verder, verwachtte
— 164 —
ongetwijfeld wel te veel van zijnen vader in dien zwaren storm, nochtans is dit eene gewichtige les voor ons allen. Wanneer dit kind zooveel verwachtte van zijnen vader, wiens kracht slechts menschelijk en begrensd was, hoeveel te meer moeten wij, kinderen van God, al onze hoop stellen op onzen Hemelschen Vader, wiens macht geen grenzen kent?quot; (Vexdkix, Serm. Zie verder 33.)
Wanhoop. 80. a. „Wee hun, die de hoop verliezen en wankelen in hun vertrouwen op Godquot;. (Jek. xviii.) Het zal hun ongeluk wezen, even als de wanhoop het ongeluk was van Kaïn en Judas ; even als het gemis aan vertrouwen op den Heer, Gods straffen over de Israëlieten en Mozes en Aaron zeiven, deed nederdalen.
h. Luther en Calvijn, Voltaire en Mirabeau, deze beruchte ketters en vrijgeesten, stierven in wanhoop.
c. Een stervende vorst werd geheel wankelmoedig bij de gedachte aan zijne zonden, maar zijn biechtvader hield hem het woord van David voor : „o Heer, heb medelijden met mij volgens uwe groote barmhartigheidquot;. (Ps. l., 1.) „Deze woorden, zeide nu de doorluchtige zieke, zijn Gode waardig; zij zijn als voor mij geschrevenquot;. Zijn vertrouwen op God herleefde en hij stierf nu als een zalige, na geleefd te hebben als een held. (Cal. en ex, ii., 700.)
d. De h. Bernardus overwon in eene zware ziekte eene bekoring van wanhoop, door de gedachte, dat hij een kind van God was en dat .lezus Christus voor hem was gestorven.
e. Ook de h. Franciscus van Sales werd gerui-
men tijd door eene bekoring van wanhoop aan zijne zaligheid gekweld en verontrust. Nu wierp hij zich neder voor het beeld van Maria, in de kerk van St. Etienne des Prés, en beloofde aan God en aan zijne h. Moeder, dat, wanneer hij ook het ongeluk zou hebben hen in de eeuwigheid niet te mogen eeren en aanschouwen, hij nochtans zijn best zou doen om hen op aarde te beminnen, te loven en te dienen. Op eens was hij geheel en al van deze zware bekoring bevrijd, en in de vreugde zijns harten hernieuwde hij voor het beeld dei-Moeder Gods de belofte van zuiverheid, die hij reeds vroeger voor datzelfde beeld had afgelegd, en hij beloofde tevens aan Maria alle dagen het rozenhoedje te barer eer te bidden. (Id. p. 708.)
Vermetel betrouwen. SI. Het was de zonde der menschen in de dagen van No ach ; zij gaven geen acht op de waarschuwingen van dezen oudvader, en werden eensklaps door de wateren van den zondvloed verzwolgen. — Het was de zonde der Israëlieten, die hunne boetvaardigheid telkens uitstelden, totdat zij door de straffen Gods daartoe werden gedwongen. — Het was de fout van den h, Petrus, die te zeer vertrouwde op zijne toegenegenheid jegens zijnen goddelijken Meester en zich zelfs bereid toonde voor Jezus in de gevangenis en in den dood te gaan, maar Hem, helaas ! uit schuldige zwakheid, tot drie maal toe verloochende.
Laten wij veeleer met den h. Paulus uitroepen : „Uit mij zeiven vermag ik niets, maar ik kan alles in God, die mij versterktquot;. (Phil, iv., 13.)
„Wanneer moet men zich bekeeren?quot; vroeg men aan een beroemd leeraar. Hij antwoordde; „Daags voor zijnen doodquot;, „Maar, hernam de vrager, wanneer sterft men lquot; En de leeraar gaf tenantwoord: „Wellicht morgen of van avond ; men moet zich alzoo
— 166 —
reeds heden bekeeren, want wie weet, waar wij morgen zullen wezenquot;. (Cat. Rodez.j
Wanneer heden uw huis brandt, zult gij dan met blusschen wachten tot morgen? „Wanneer gij dan heden de waarschuwende stem Gods zult gehoord hebben, wilt dan ook uwe harten niet versteenenquot;. (Ps. xciv., 8.)
5 2. Van het Gebed.
Natuur van het yehed. 82. a. „Wanneer wij bidden, zegt de h. Franciscus van Sales, dan onderhouden wij ons met amp;od, gelijk kinderen met hunnen vaderquot;. „Dit onderhoud, deze samenspraak, zegt de h. Schrift, heeft niets bitters noch onaangenaams, maar is eene bron van blijdschap en zoetheidquot;. Adam en Eva mochten in het paradijs gemeenzaam met God omgaan. Hebben wij dan ook door de schuld onzer eerste ouders het paradijs verloren, wij hebben dan toch God zeiven nog niet verloren. Overal is God ons nabij, en overal kunnen wij tot Hem spreken door het gebed.
h. Snel vliegt de postduif om tijdingen over te brengen, sneller nog seint de telegraaf de nieuwstijdingen van het eene uiteinde der wereld naar het andere, maar veel sneller dan postduif an telegraaf doet ons gebed onze verlangens en onzen nood aan God kennen.
Noodzakelijkheid van het gebed. S3, a. Het gebed is voor de ziel, wat de ademhaling is voor het lichaam. Is de ademhaling belemmerd, dan is ook het lichaam beangstigd en onpasselijk. Wanneer men niet genoeg bidt, dan kwijnt de ziel en zij loopt groot gevaar in zonde te vallen. Houdt de adem op, zoo
— 167 —
sterft het lichaam; bidt men niet, dan valt de ziel in den geestelijken dood.
h. Eene ziel, die niel bidt, is een soldaat zonder wapens, een zeevaarder zonder roer of kompas, eene belegerde vesting, welker muren zonder kracht ziju.
c. Een Christen, die niet bidt, is als een visch buiten het water, het natuurlijk element, waarin hij leeft en groeit.
d. Wanneer de mensch ophoudt iu het gebed met God te spreken, dan neemt de duiver deze gelegenheid te baat, om hem de taal der verleiding-toe te spreken.
Hoedanigheden van het rjebed. 84, „Bereid uwe ziel, alvorens gij gaat bidden, zegt de Eeclesiast (xvm. 23.) en wees niet als een menseh, die God tergtquot;. Men moet bidden: i. Met eerbied. Wij moeten denken, dat wij ons in tegenwoordigheid van Gods opperste Majesteit bevinden, en dat wij met onzen Heer en Meester spreken. Abraham bad met eerbied, zeggende; „Ik wil tot mijnen Heer spreken, ofschoon ik slechts stof en asch beuquot;. (Gen. xvm., 27.) Insgelijks David: „Heer, ik beu arm en ellendig; waak op mij, want Gij zijt mijne hulp en reddingquot;. Ps. xix., 18.)
De honderdman van het Evangelie werd wegens zijn eerbiedig en ootmoedig gebed verhoord, toen hij tot Jezus zeide: „Heer, ik ben niet waardig, dat Gij komt onder mijn dak, maar spreek slechts één woord en mijn dienaar zal gezond wordenquot;. (Luc. vil, 6.) Herinneren wij ons ook nog aan het eerbiedvol en nederig gebed van deu Publikaan in den tempel: „Heer, heb medelijden met mij, omdat ik een zondig mensch benquot;. (Luc. xvm., 10.)\'
— 168 —
li, Met aandacht, a. De h. Franciscus van Assise zeide gewoonlijk, als hij eene kerk binnentrad: „Gij tijdelijke zaken en bekommernissen, blijft aan de deur, en wacht mij, totdat ik uit de kerk komquot;. Zijne gedachten onder het gebed waren steeds bij God, en hij wist niet van eenige verstrooidheid.
Ook de h. Aloysius was zoo oplettend en aandachtig in zijne gebeden, dat hij in een half jaar tijd niet eens voor den duur van een enkel „Weesgegroetquot; verstrooid was.
h. Eene vrome ziel verdreef hare verstrooidheden door de gedachte aan de spreuk van den h. Cesa-rius van Arles: „Wanneer wij bidden, dan aanbidden wij het voorwerp, waaraan wij vrijwillig denkenquot;.
c. De h. Dominicus was zoo aandachtig in zijn gebed, dat, toen er op zekeren dag een steen uit het gewelf viel en zijn oor raakte, hij niet het minst er door gestoord werd.
ui. Met vertrouwen, a. De Chanaiineesche vrouw kwam tot Jezus en smeekte Hem om hulp, want hare dochter werd vreeselijk gekweld door den duivel. De Zaligmaker\' zeide haar, dat Hij niet voor de heidenen was gekomen, onder welke deze vrouw ook behoorde. De vrouw echter hield aan: „Heer, Gij kunt. Gij moet mij troosten; help mij, o Heer!quot; Jezus hernam; „Het is niet goed het brood der kinderen voor de honden te werpenquot;. De vrouw liet zich niet ontmoedigen en antwoordde: „Het is waar, o Heer, maar de kleine honden eten ook de kruimels, die van de tafels hunner meesters vallenquot;. Nu was het hart van den Zaligmaker verteederd. Hij zag de arme vrouw met goedheid aan en sprak: „Vrouw, groot is uw geloof; dat u geschiede, gelijk gij verlangtquot;.
— 169 —
b. De h. Ignatius van Loyola bevond zich eens te midden van eenen hevigen storm op zee; de groote mast van het schip was reeds gebroken, alle schepelingen verwachtten hunnen ondergang, maar Ignatius, des Heeren Jezus gedachtig, aan wien de stormen en golven gehoorzamen, riep uit: „De Heer is mijn beheerscher; op Hem stel ik ai mijn vertrouwen, en ik geef mij over aan zijnen h. wilquot;. Dit vertrouwend gebed redde hem en zijne gezellen het leven.
Door haar vertrouwvol gebed werd de h. Catha-rina van Senen behoed en gesterkt te midden der hevigste en langdurigste bekoringen lot onreinheid. (schmid.)
iv. Met volharding. „Vraagt en gij zult verkrijgen, zegt de Heer, zoekt en gij zult vinden, klopt en u zal worden geopend. Men moet altijd bidden en nimmer ophouden te bidden.quot; (Luc. xvin., 1 en ui, voorb. a.) Het oogenblik, waarop gij met bidden zoudt ophouden, is wellicht de tijd, dien God heeft bepaald, om u te verhooren.
Het volhardend gebed is als de druppel water, die, door aanhoudend neder te vallen, zelfs de steenrots doorboort.
De legende verhaalt ons, dat de h. Bernardus een visioen had, hoe Gods engelen aanteekening hielden van de gebeden der menschen.
De gebeden van hen, die met aandacht en volharding hun gebed verrichtten, werden met gouden letters opgeschreven; de gebeden van hen, die ze dikwerf onderbraken, met zilveren. De gebeden der menschen, die wel met eene goede meening, maar met veel verstrooidheden geschiedden, werden met inkt geschreven ; de gebeden der lichtzinnigen, tragen en lauwen met water. Van de gebeden der onhoetvaar-digen werd in \'t geheel niets opgeteekend. (Schmid.)
— 170 —
v. In den naam van onzen Heer Jezus Christus. (Zie de 7. les.)
De zegen des geheds. Onze eerste ouders waren den Heere ongehoorzaam geweest en konden toen slechts verlangen naar het heerlijk paradijs, hunne eerste woning, waaruit een Cherubijn met een vlammend zwaard hen had verdreven en welks ingang hij hun verweerde. Zij moesten nu in heï zweet huns aanschijns den grond bebouwen, en helaas! hunne moeiten en arbeid werden slechts karig beloond. Dikwerf riepen zij tot den Hemelsehen Vader, maar het aanschijn Gods was voor hen verborgen.
Toen nu Adam weder eens den last en de hitte des dags gedragen had, en de zon even liefelijk als in Edens lusttuin, achter het gebergte nederdaalde, brak hem het hart schier van weemoed en verlangen, en hij riep uit:
„O Heer, G-ij oordeelt met rechtvaardigheid. Maar woont er ook geen liefde in Uw vaderhart ? Heeft dan de zonde, die de arme sterveling zoo diep betreurt, alle geluk, alle vreugde van de aarde weggenomen? Moet dan het ellendig kind der zonde van kommer en droefheid versmachten ? quot;
Zoo bad Adam, en tranen verstikten zijne woorden, en zeer lang nog beschouwde hij den purperen avondhemel, terwijl zijn hart tot God verzuchtte.
De zon verdween, de avondschemering daalde en nog verhief Adam zijne handen naar den milden glans der wegzinkende zon.
En zie: uit dien zachten gloed kwam een rozige wolk te voorschijn en neigde zich tot Adam.
En de Heer zelf, die in deze wolk was, sprak uit haar;
„Mijn oog ziet neder op de rechtvaardigen en mijn aangezicht op hen, die Mij vreezen. Ik wil hun de rechterhand Mijner rechtvaardigheid en Mijne
— 171 —
groote goedertierenheid toouen. Want Mijne goedheid blijft altoos voortduren, en Mijne genade is hun nabij, die Mij zoeken. De geheele wereld moet Mij lofprijzen en elk hart moet tot Mij roepen.quot;
De Heer zweeg en de vreedzame sterren blikten neder van den nachtelijken hemeltrans.
Ku stond Adam op en ging getroost naar zijne hut, en riep vol vreugde tot zijne echtgenoote :
«De Heer is genadenrijk voor allen, die Hein aanroepen.quot;
Eu beiden vielen op de knieën en aanbaden den Heer. Gods lof steeg uit hunne harten op, met de vrome ^ gelofte steeds in deugdzaamheid voor het aanschijn des Heeren te wandelen.
Zoo dikwerf als nu de zon aau den hemel verscheen of onderging, herdachten zij Gods genade en bogen hunne knieën vol eerbied voor den Almachtige, en de Heer ging aan hen voorbij, terwijl het paradijs met zijne vreugde wederom in den geest in hunne harten kwam bloeien.
(Naar J. A. Alberti, iu Hxngahi\'s Kornaehreu.)
Wat moet men in het gebed vragen ? a. De Zaligmaker biddende in den hof van Olijven, leert ons, dat men van God mag verzoeken, dat Hij de tijdelijke kwalen van ons afwende, maar enkel voor zooverre dit met Gods wil, die niets anders dan de heiligmaking onzer ziel beoogt, strookt.
b. Een blinde man was door zijn gebed op het grat van den h. Thomas van Kantelberg, weder ziende geworden. Bij het naar huis gaan, dacht hij, dat hij wellicht door het gebruik zijner oogen het leven zijner ziel zou kunnen verliezen, en dat hij, toen hij dit wonder aan God door de voorspraak van den h. Thomas had gevraagd, de voor-
— 172 —
waarde van dusdanig gebed had vergeten er bij te voegen ; „als het hem zalig zoude wezenquot;.
Hij keert terug naar de relikwieën van den h. Thomas en bad den heilige voor hem van God te willen verzoeken, om hem wederom blind te doen worden, wanneer hij door het gebruik zijner oogen te behouden, schade aan zijne ziel zou lijden.
Zijn gebed werd verhoord; hij werd wederom van het licht zijner oogen beroofd, maar leefde en stierf als een heilige. (Hillegeer.)
c. Waarom velen hidden en niet verkrijgen. God gedraagt zich hierin te onzen opzichte als een geneesheer, die in eene heete koorts datgene aan den lijder weigert, wat die koorts in hevigheid zou doen toenemen, of ook als eene voorzichtige moeder, die aan haar kind een snijdend voorwerp weigert, waarmede het zich zou kunnen bezeeren.
Wij lezen in het leven van den h. Joannes, patriarch van Jeruzalem, dat er eens een rijk man bij hem kwam, en hem eene groote som gelds gaf, om aan de armen uit te deelen, met het verzoek, dat de bisschop voor hem zoude bidden, alsook voor zijnen eenigen zoon, opdat deze lange jaren zoude blijven leven!
De godvruchtige patriarch voldeed aan den wensch van dien man. Maar wat gebeurde? De beminde zoon stierf dertig dagen daarna. De rijke man klaagde nu bitter hierover en zeide: „Ik had zoovele aalmoezen gegeven en het leven van mijnen zoon in de gebeden van eenen heiligen man aanbevolen, en nu is hij mij, helaas! door een wree-den en spoedigen dood ontnomen!quot; Terwijl hij echter op deze wijze aan zijnen spijt en zijne droefheid lucht gaf, verscheen hem een engel, zeggende: „Waarom treurt gij, uw zoon, voor wien gij een zoo lang leven hebt gewenscht, heeft thans het eeuwig leven bekomenquot;. (Hillegeer.)
— 173 —
Wanneer moet men bidden. 84lgt;is. i. Morgengebed, a. Een godvruchtige kluizenaar zeide, dat hij van \'s morgens af reeds wist, of hij gedurende dien dag met voorspoed zoude werken. Indien hij zijn morgengebed met aandacht had verricht, dau gelukte hem alles wel, zoo niet, dan viel hem alles tegen.
b. De eerbiedwaardige Joannes Climacus zeide: „Geef aan God de eerstelingen van den dag, want de dag zal aan Hem behooren, die er het eerst bezit van heeft genomen!quot;
c. De h, Franciseus van Assise zeide tot zijne ordebroeders: „De vogeltjes beginnnen den dag met den lof van hunnen Schepper, en zouden wij ons door hen laten beschamen?quot;
ii. Avondgebed. „Wanneer gij aan eenen bedelaar een stuk brood geeft, zegt de h. Bernardus, zal hij uwe deur niet verlaten, zonder u bedankt te hebben. En God voedt u den geheelen dag door, en gij, gij zoudt slapen gaan, zonder uwen weldoener te danken?quot;
Uw knecht en uwe meid wenschen u goeden nacht en zulks is u aangenaam; zoudt gij dan ook God des avonds niet groeten en bedanken, die u niet alleen een goeden nacht kan tegenwenschen maar ook verleenen ?
in. Vóór en na het eten. Bij de oude Romeinen werden voor het eten, door den huisheer eenige druppels wijn ter eere der goden geplengd.
Hoe beschamend is dit niet voor zoovele Christenen, die hun middagmaal zonder gebed beginnen en sluiten, gelijk de redelooze dieren.
De generaal Marceau bad steeds voor en na het
— 174 —
eten, alhoewel de andere officieren met hem spott\'en, en zeide; „Gij zijt vrij, mijne heeren, te eten als de dieren, ik wil eten als een Christen menschquot;.
„Ik geloof, dat hier alles bidtquot;, zeide een spotvogel tegen een braven boer, die zijn middaggebed met zijne familie deed. „O neen, antwoordde de boer, mijne zwijnen bidden nietquot;.
i\\r. Als tnen eene bijzondere genade van God wil verkrijgen. „Mijn zoon, zeide Cambyses tegen Cyrus, vergeet niet voor uwe ondernemingen het\'opperste wezen aan te roepen.quot; Cambyses was een heiden. Hoezeer beschaamt hij vele lauwe Christenen!
Hendrik iv., koning van Frankrijk, ondernam nooit iets zonder Gods hulp en bijstand te hebben aangeroepen.
Een oude kluizenaar had de gewoonte vóór elke zijner handelingen een oogenblik in zich zeiven te keeren. Men vroeg hem, waarom hij zulks deed. Hij gaf tot antwoord: „Even als een boogschutter eerst goed mikt, om zijn doel niet te missen, zoo richt ik ook voor elke mijner bezigheden mijn oog en mijn hart tot God, opdat alles, wat ik doe, door God tot zijn doel gericht wordequot;.
Gelijk de leeuwerik zijn voedsel op de aarde . zoekt, maar zich van tijd tot tijd al zingende naar den Schepper in de wolken verheft, zoo moeten ook wij hier op aarde, te midden onzer moeiten en zorgen, ons dikwerf op de vleugelen van het gebed tot God verheffen, opdat Gods kracht en Gods zegen uit den hemel op ons nederdalen.
„Het gebed van den brave is een passende sleutel, die hem de hemelsche schatkist opentquot;. (H. Aug., Hom. 326.)
Ome herken zijn de geschiktste plaatsen om God te hidden. S4ter. a. Men kan God overal bid-
— 175 —
den, omdat Hij overal tegenwoordig is, in huis, op straat, op het veld, in de wildernis, op de bergen, in de dalen, te land en te water, nochtans zijn onze kerken daartoe beter geschikt dan andere plaatsen :
1. Omdat Christus aldaar tegenwoordig is in het allerh. Sacrament. Immers, waar kan een zieke zijne kwalen en wonden beter openbaren, dan \' in tegenwoordigheid van zijnen geneesheer? Waar kan een behoeftige zijnen nood beter gaan klagen, dan in de woning van een zeer rijk en milddadig weldoener, waar hij met hem zeiven kan spreken ? Waar kan men zijnen dorst beter lesschen, dan aan een klare, frische en overvloedige waterbron ? Nu dan, Jezus Christus, in Zijn b. Tabernakel, is onze geneesheer, onze weldoener, de onuitputbare bron van alle goed.
3. Omdat zij door den bisschop gewijd zijn tot huizen van gebed. De tempel van Salomon werd met volle plechtigheid ingewijd; Salomon met zijn koninklijken hofstoet, Sadoc, de hoogepriester, met nog honderd vijftig andere priesters; al de ouder-derlingen en voornaamsten der Joodsche geslachten en eene ontelbare volksschare waren bij deze plechtige inzegening tegenwoordig. God zelf toonde Zijne tegenwoordigheid door eene wolk, die uit het Heilig der Heiligen opkwam, en zich in alle deelen van den tempel verspreidde; door een vuur, dal van den hemel daalde en de offerdieren verslond, en eindelijk nog eens door eene heldere wolk, die wederom al de deelen van den tempel vervulde. Deze wijding maakte van den tempel te Jeruzalem eene geschikte plaats om Grod te bidden, zoodat de Zaligmaker hem noemt „een huis desgebedsquot;. (Math, xxi., 13.)
Onze kerken echter, die verheerlijkt en begunstigd worden door de wezenlijke tegenwoordigheid van den Zoon Gods, worden met veel krachtiger gebeden en goede werken aan God toegewijd, dan
— 176 —
de tempel van Salomon.
Voor elke kerkwijding, die de bisschop doet, is hij met al de parochianen, welke aan die kerk toebehooren, verplicht, daags te voren eene stipte- \' lijke vasten te onderhouden.
De plechtigheid der wijding bestaat bijzonder in de zegening der muren, zoo van buiten als van binnen, in de zegening van den vloer, in de wijding van het altaar en in verschillende gebeden, waarin de kerkvoogd aanhaalt al de voordeelen, gunsten en weldaden, die hij van den Heer afsmeekt voor de geloovigen, welke in dezen tempel zullen komen bidden.
Plechtigheden der kerkwijding. 1. De plechtigheid hinten de kerk. De bisschop begint de kerkwijding-niet zich ter plaatse, waar daags te voren de h. relikwieën geborgen werden, in hoogpriesterlijk gewaad te kleeden, terwijl hij met zijne geestelijkheid de zeven boetpsalmen bidt met een gedeelte der litanie van alle heiligen. Daarna begeeft hij zich in begeleiding van zijne geestelijkheid naar de gesloten kerkdeur, begint de zegening des waters, waarmede hij zich zeiven en het volk besprenkelt en trekt vervolgens processiesgewijs om de kerk, ten einde de bovendeden van hare buitenmuren te wijden; hij doet dit in den vorm van een kruis, zeggende: „lu den naam des Vadersquot; enz. Intusschen zingen de geestelijken een responsorium. Zoodra de bisschop» aan de gesloten kerkdeur komt, spreekt hij een gebed, en stoot met zijnen bisschopsstaf op de deur, zeggende : „O prinsen van G-ods woonstede ontgrendeld uwe deurenquot; enz. enz. Daarop begeeft hij zich eene tweede maal om de kerk en besprenkelt nu de onderdeelen der muren met gewijd water, terwijl hij bidt als boven. Ter kerkdeur teruggekeerd spreekt hij een ander gebed en stoot
— 177 —
wederom op dezelve met zijnen staf, waarop hij zich voor de derde maal om de kerk begeeft, om de middendeelen van de buitenmuren te wijden. Hierna stoot de bisschop met zijnen staf driemaal op de kerkdeur en de vergaderde geestelijkheid roept: „Opent, opent, opent!quot; Nu gaat de kerkdeur open, de bisschop maakt op den drempel een kruis met zijnen staf en zegt: „Ziet het teeken des krui-ses, dat alle booze geesten vluchtenquot;, en bij het binnentreden is zijn eerste woord : „Vrede zij aan dit huisquot;, waarop men antwoordt : „En aan uwe intredequot;.
3. De \'plechtigheid in de kerh. Wijding der altaren. Zoodra nu de bisschop in het midden der kerk is aangekomen, knielt hij neder en heft den hymnus: „Kom, Schepper h. Geestquot; aan. Daarna wordt de litanie van alle heiligen hervat, gevolgd door den lofzang van Zacharias. Onder dezen lofzang schrijft de bisschop in den vorm van een kruis met Latijn-sche en Grieksche letters het alphabet op den vloer der kerk, die met asch is bestrooid; vervolgens wijdt hij zout, water en wijn, mengt dit alles onder elkander, en begint dan de wijding van het hoogaltaar en de overige altaren, die zich in de kerk bevinden. Terwijl de bisschop den psalm Judica bidt, raakt hij met zijnen duim het zoo even gewijd water aan en maakt op het midden en op de vier hoeken quot;van den altaarsteen een kruis, zesgende; quot;Oit alles zij geheiligd ter eere van God, der glorierijke Maagd Maria en van alle heiligen enz.quot; Nu beo-eeft hij zich naar het voorbeeld der Israëlieten bij de verovering van Jericho zevenmaal om het altaar en besproeit het met gewijd water, onder het bidden van het Miserere.
3. Wijding van de binnenwanden. Overbrenging der h.^ relikwieën .• Na den zevenden omgang gaat de bisschop driemaal van binnen om de kerk en be-
12
sproeit de boven-, midden- en onderdeelen der binnenwanden met gewijd water. Onder het maken van vele kruisteekenen besprenkelt hij vervolgens op vier plaatsen den vloer der kerk, waarna hij tot het altaar terugkeert om met gewijd water het cement tot inzetting van den altaarsteen te bereiden. Nu begeeft hij zich ter plaatse, waar de h. relikwieën, die in het altaar gelegd worden, gedurende den voorgaanden naeht bewaard en bewaakt bleven. Nadat de bisschop deze heeft bewierookt, worden zij plechtig rondom de kerk gedragen. Bij den ingang der kerk maakt de bisschop met het h. Chrisma drie kruisteekenen op de deur, zeggende ; „In den naam des Vaders f en des Zoons f en des h. Geestes f wees eene gezegende, eene geheiligde en gewijde deurquot;.
4. Plaatsing der h. relikwieën. — Voortzetting van de wijding des hoog altaars. Zoodra men nu met de h. relikwieën aan het hoogaltaar is gekomen, maakt de bisschop met het h. Chrisma vijf kruisjes iu ds verdieping van het altaar, die het graf wordt genoemd en waarin de h. relikwieën worden geplaatst. Wanneer dit is geschied, worden de li. relikwieën op nieuw bewierookt, en het graf wordt door den daartoe gewijden altaarsteen met cement, dat eveneens gewijd is, gesloten ; nu wordt de ingezette steen gezalfd, en vervolgens met geheel het altaar bewierookt. Daarna gaat een priester met het wierookvat rondom het altaar en blijft dit be-wierooken, totdat de wijding of consecratie is voltrokken. Eindelijk gaat de bisschop zelf met het wierookvat om het altaar, waarna hij de h. Olie en het Chrisma over hetzelve uitstort en met eigen hand bestrijkt.
5. Zalving der ticaalf kruisen in de kerk. Wanneer nu de wijding van het hoogaltaar is afgeloopen, begeeft zich de bisschop in de kerk, om de twaalf
— 179 —
op de muren geteekende kruisen met Chrisma te zalven. Bij ieder kruis zegt hij : „Geheiligd en geconsacreerd zij deze kerk in den naam des Vaders enz. en tot eer van God, der glorierijke Maagd Maria en van alle heiligen en in den naam en ter gedachtenis van den heiligen N.quot; Daarop bewierookt hij ieder kruis drie keeren.
Zoodra deze zalving is geschied, keert hij terug naar het altaar en wijdt het reukwerk, dat op hetzelve moet verbrand worden. Dit geschiedt aldus : er worden vijf wierookkorrels op de vijf kruisjes van den altaarsteen gelegd; nu worden kruisvormige waskaarsjes aangebracht, die tegelijk met deze korrels verbranden. Onder het flikkeren van deze vijf kruisvormige kaarsjes knielt de bisschop op de trappen van het altaar neder en bidt: „Alleluja, kom heilige Geest, vervul de harten Uwer geloovigen en ontsteek in hen het vuur Uwer liefdequot;, waarbij hij nog andere soortgelijke smeekgebeden voegt; dan verzucht hij tot God : „Bevestig wat Gij onder ons hebt bewerkt in Uwen h. Tempel, welke is in Jeruzalemquot;. Het koor zingt ondertusschen psalm 67 als danklied voor de ontvangen weldaden, daarna wordt het altaar met de noodige paramenten voorzien en begint eene lees- of hoogmis, die met den zegen van het Allerheiligste wordt besloten.
Alle oprechte dienaars van God waren ook overtuigd, dat de kerk Gods woning is en de beste plaats, om zich met den Hemelschen Vader in gebed en overweging te onderhouden. Zulks wist een h. Franciscus Xaverius, die, na geheele dagen besteed te hebben om zielen voor God te winnen, dikwijls al biddende, gausehe nachten in den tempel des Heeren vertoefde; dit wist een h. Franciscus van Assise, die, als hij eenige zaak van belang had te verrichten, of eenige droefheid had te lijden, aanstonds naar de kerk snelde, om er kennis van te
geven aan Hem, die door Zijne alwijze en algoede Voorzienigheid alles beschikt en regelt.
Volgen wij deze voorbeelden zooveel mogelijk na, bezoeken wij de kerk gaarne en dikwijls, want de kerk is het ware familiehuis onzer ziel, de deur des hemels, de woning van God. (Mertens, Chr. ond. t. i., p. 350.)
h. Geestelijke uitlegging van al de deelen eener Christe-lijice kerk. Nadat de plaats voor de nieuwe kerk door den bisschop is aangewezen, worden er de breede grondslagen of fondamenten van gelegd bij wijze van eene rots, volgens de woorden van den evangelist: „Het huis was gegrondvest op de steenrotsquot;. (Math, vii., 25.) De fondamenten verbeelden de apostelen en profeten.
Deze grondvesten dienen in dier voege te zijn aangelegd, dat het hoofd der kerk of het koor ten oosten kunne gericht worden, dat is, naar dien kant, waar de zon bij dag- en nachtevening opgaat, om te beduiden, dat de strijdende Kerk zich in alles met gematigdheid moet gedragen. Het oosten is den Christenen altijd dierbaar geweest; in die streek plaatste men het paradijs onzer stamouders; daar werd de Messias geboren, daar is Hij ook voor ons aan het kruis gestorven, met den rug naar Jeruzalem en het oosifen. Het aangezicht van den Zaligmaker was dus naar het westen gericht, waar ook Zijne Kerk de grootste uitbreiding verkreeg. Het koor der kerk ligt ten oosten, en de geloovigen, die in het westeinde der kerk geplaatst zijn, hebben dus hunne aangezichten naar het oosten, naar het stervend aanschijn van Christus gewend. In het oosten zal ons de Verlosser op den laatsten dag komen oordeelen. De gewijde boeken noemen den Messias zelfs „het Oostenquot;. (Zach. vi., 12.) Ecee vir, oriens nomen ejus.
Het algemeen plan der kerk vertoont een kruis. Koning Salomon bouwde zijnen were 1 dberoemdeu tempel naar den vorm van het tabernakel, dien de Heer zelf aan Mozes had bepaald, namelijk in een langwerpig vierkant. De Christelijke bouwkunst behoefde nu slechts, om eenen passenden vorm aan de woning van den gekruisten Godmensch, schuilende onder de gedaanten van brood en wijn, te geven, het vierkant van het nieuwe Jeruzalem over het vierkant van het Oude-Verbond te leggen, om de Kerk van het Nieuwe-Ver bond, dat op het oude rust, te stichten, zegt de geleerde Duitscher Kreuser.
Waar men den Griekschen ritus volgt, zijn de armen van dit kruis even lang. In het westen heeft het zinnebeeldig kruisplan der kerken meer den vorm van het kruishout van Calvarië, het Latijnsch kruis, en zij gelijken meer aan een lichaam, dat op het kruis is uitgestrekt. Het koor en het schip der kerk vormen het rechthout des kruises, den kruisboom ; de kruisbeuken vertoonen het dwarshout.
In deze kruisbeuken van eene meer uitgebreide kerk, moet men de uitgestrekte armen des Zaligmakers zoeken; in het westwaartsche gedeelte is het overige des lichaams te vinden. De h. vijf wonden zijn in zulke kerken ook duidelijk te onderscheiden, want juist daar, waar de handen en voeten van Christus zijn, ziet men de uit- en ingangen, terwijl de uitspringende portalen de nagelen verbeelden. De zijdewonde zal men in het noorden der kerk zoeken ; daar immers worden de machten der duisternis bestreden, en door de heilige Sacramenten, die uit deze gezegende wonde ontsproten zijn, overwonnen. Waar de beide balken •v au het kruis, en dus in eene kerk de kruisbeuken het schip doorsnijden, verheft zich in grootere kerken, de middeltoren, koepel of dom, om aan te toonen, dat daar het Hart van Jezus geslagen heeft. Daar begint ook het koor.
Het koor verbeeld den hemel, en dienstvolgens de zegepralende Kerk.
Het schip beteekent de aarde, en dus de strijdende Kerk. De vloer van het middenschip vertoonde eertijds in eenige kerken eenen doolhof, om aan te duiden den gevaarlijken doolhof der wereld, en ons aan te wakkeren tot voorzichtigheid en oplettendheid op den Heer Jezus, onzen gids, en ons voorbeeld op den weg des hemels. In andere kerken (b. v. Maria im Capitole te Keulen) is de vloer der kerk met mozaïek belegd, verbeeldende een stroomend water met daarin spelende visschen, eene zinspeling op den stroom, die te midden van het aardsche paradijs ontsprong, en naar vier kanten geheel de aarde besproeide.
De vloer met zijne grafsteenen beteekent de lijdende Kerk. Zoo leest men er dan ook menigmaal de eenvoudige aanbeveling der Christelijke liefde : „Bidt voor de zielenquot;.
Het echte kenteeken van den gothischen bouwtrant is de driehoek, en die driehoek is het zinnebeeld der eeuwige orde, der h. Drievuldigheid. Eene andere middeleeuwsche verbeelding der h. Drievuldigheid is het klaverblad,\' dat men in alle, zelfs in de geringste deelen van dezen stijl aantreft. Deze voorstelling wordt toegeschreven aan den h. Patri-cius, apostel van Ierland. (Zie voorb. 37 d.) Iedereen weet, dat reeds de h. Barbara (f 236) tot gedachtenis der h. Drievuldigheid, een derde venster in de badkamer van den toren, waarin haar vader haar opgesloten had, deed openen. (Zie 37 f.)
De vroegere kerkbouwers wenschten het groot geloofspunt van God, een in wezen en drievuldig in personen, niet alleen in een enkel deel van het algemeen plan uitgedrukt te zien, maar men moest dit heilig geheim in alle onderdeelen der kerk terugvinden, zoodat des Heeren Majesteit het geheele
gebouw vervulde, (n. Par. vu., 1.) In grootere kerken wordt de h. Drievuldigheid vooral verbeeld door de beide groote torens in liet westeinde der kerk, waartussehen alsdan in het middenschip een groot venster, en somtijds een heerlijk rond venster of rosace, in de bontste kleurenmengeling schitterend, geplaatst is; dan beduiden de twee torens God den Vader en God den Zoon, en het middenvenster God den h. Geest, die van den Vader en den Zoon uitgaande, met zijn licht geheel de wereld doorstraalt.
De kerk verheft zich op vier muren, hetgeen be-teekent, dat men tot God komt door de vier evangelisten, of wijst zulks ook wel op de vier hoofd- of kardinale deugden ; de rechtvaardigheid, de voorzichtigheid, de sterkte en de matigheid. Ook beteekenen de muren der kerk nog de Joden en de heidenen, die zich aan Christus, aden hoeksteenquot;, van de vier uithoeken der wereld hebben aangesloten.
De schoonheid der kerk is het afbeeldsel van het luisterrijk voorbeeld der goede werken.
De hechtheid der kerk is het zinnebeeld van de onveranderlijkheid en standvastigheid der kerkelijke leer.
De mortel, zegt Durandus, zonder welke de muren geene stevigheid kunnen hebben, wordt door de hh. Justinus en Augustinus aangezien als het zinnebeeld der Christelijke liefde, die de menschen vereenigt en hun wederzijdschen steun oplevert.
De rechtopschietende kolommen of pijlers verbeelden de bisschoppen en kerkleeraars, wettige opvolgers der apostelen, als tolken van waarheid en rechtvaar-heid ; de leeringen dier herders zijn verbeeld in het bloem- en vruchtsieraad der kapiteelen, hunne zegepralen in de gedrochten der voetstukken.
De vier middenpijlers der kerk verbeelden de vier groote kerkleeraars : Hieronymus, Ambrosius, Grego-rius de Groote en Augustinus, rustende op vier grondsteenen, de vier Evangelisten.
— ]84 —
De toren der kerk verbeeldt de kerkelijke voogdij der herders. Ook de macht van God zeiven, die alle macht aan zijne Kerk gegeven heeft. Hij is als een sterke burcht, volgens de woorden; „Esto nobis, Domine, turris fortitudinis a facie inimici, Heer, wees ons een sterke toren tegen onzen vijandquot;.
De klok looft den Heer en Zijne heiligen, roept het volk en beveelt de dooden in het gebed aan, volgens deze klokspreuk: „laudo divos, excito vivos, com-mendo mortuosquot;.
De klepel der klok is de stem des predikers, die de zaligmakende wetenschap der beide testamenten doet weergalmen.
Op het hoogste punt der torenspits is het kruis van Christus geplaatst, dat voortaan over de geheele wereld, door den bol daai\'onder geplaatst verbeeld, zal heerschen. (Christus vincit, Christus regnat, Christus imperat.)
Dit torenkruis echter is met loofwerk en bloemen versierd, om de vruchtbaarheid aan te toonen, die dit h. \'teeken voortaan bezit, door de verdiensten van Hem, die eraan gestorven is.
Boven dit kruis ziet men eenen vogel, die niet gewoon is zoo hoog te vliegen, eenen hao.n. Hij Beteekent den wakkeren herder, den ijverigen zielzorger der parochie, steeds rondziende, opdat er geen vijand zijne kudde overvalle.
Het geschubd en geschalied dak van leien (op plaatsen van koper of zink) verbeeldt de verdedigers der kerk, de eertijds zoo sterk gepantserde ridders, die goed en bloed voor de eer en de verspreiding der Kerk, tegen heidenen en vervolgers ten beste gaven.
De bindbalken zijn, volgens Durandus, de Christen vorsten.
De vensters verbeelden de h. schriften, die ons beveiligen en verlichten; zij beveiligen ons ook tegen regen en wind en laten het licht van God in
onze harten doorstralen. In Gothische kerken zijn de vensters, als het ware doorschijnende muren, die door hun heerlijk schilderwerk, als edelgesteenten glinsteren, en alzoo de beschrijving, die de h. .Joannes in zijne Openbaring (C. xxi., 18, 19, 20) van het hemelsch Jeruzalem geeft, schijnen te verwezenlijken.
De deur is het zinnebeeld van Christus, die zich zeiven in het evangelie van Joannes (x., 9) de deur noemt.
De u-aterspuiers (gargouilles) zinspelen op de booze geesten, die overwonnen door de hemelsche geesten het huis des Heeren verlaten.
Aan deu1 noordkant heeft Maria hare kapel. Zij stond aan den noordkant van Jezus\' kruis; daar werd van de vrouw de schuld weggenomen; daar werd Maria de nieuwe Eva, de liefderijke en machtige stammoeder van het hernieuwde geestelijk leven. Het betaamt, dat de vrouwen ook aan dezen kant gaan zitten.
De doopvont, ook ten noorden, links bij den ingang, verbeeldt het graf. waarin de oude Adam en het leven der zonde worden begraven, om er met den nieuwen Adam tot het leven der genade uit te verrijzen.
De predikstoel, zegt Durandus, is het zinnebeeld der Christelijke volmaaktheid, en de h. Carolus Borromeus wijst zijne plaats naar den kant van bet evangelie aan, opdat er het evangelie uit voorgelezen kunne worden. (Instr. fabr. Eccl.)
De biechtstoel is het schouwtooneel der Goddelijke barmhartigheid, de plaats waar het dierbaar bloed des Heeren onze zielesmetten afwascht, onze ziele-wonden zuivert, balsemt eu geneest, en ons sterkt, om niet meer in zonden te hervallen.
Het triomfkruis ouder den gewelfboog der koor-afsluiting, tusschen de beeltenissen van Maria en Joannes, herinnert ons den overgang van de aarde
(het schip der kerk) naar den hemel (het koor); het zegt ons duidelijk, dat wij alleen door de oneindige verdiensten van den Goddelijken Overwinnaar tot den hemel toegang verwerven.
Aan de vier hoeken van het triomfkruis ziet men de zinnebeelden der .vier evangelisten.
In sommige kerken was boven de koorafsluiting het doxaal, van het Grieksch doxa, dat ylorie betee-kent, wijl er Gods glorie werd bezongen en verkondigd.
Op het hoor zien wij vooreerst de gestoelten der priesters, als zinnebeelden van liet bespiegelend leven en der altijddurende rust des hemels, waarvan het bespiegelend leven reeds eenen voorsmaak geeft.
Het altaar is de geestelijke Kerk ; zijne vier hoeken beteekenen, dat deze kerk zich naar de vier hemelstreken uitstrekt. Wij zien er ook Christus in, zegt Durandus, zonder wien geene gift den Vader behaagt. Ook verbeeldt ons het altaar het lichaam van Christus en de tafel van het laatste Avondmaal.
De relikwieën der heiligen in fraaie schrijnen op en in de altaren geplaatst, dienen der strijdende Kerk tot levendige en gedurige opwekking, om door het standvastig bestrijden der vijanden onzer zaligheid tot de eeuwige heerlijkheid te geraken.
De twee kandelaren op het altaar, met het kruisbeeld in het midden, verbeelden de vreugde der Joden en der heidenen, hij de geboorte des Heilands.
Het kaarslicht beteekent het geloof.
De Godslamp is het zinnebeeld van Christus, die het licht der wereld is.
De heelden der heiligen. (Zie 23. les.)
Doorgaans vindt men in oude kerken de sacristie ten noorden, aan den kant der vrouwen; deze plaats verbeeldt Maria, zegt Durandus, de onbevlekte Moeder des Heilands, die van haar geboren zijnde, net zoenoffer des kruises heeft opgedragen.
— 187 —
Welk eene verhevene taal spreekt dan niet eene goed ingerichte Christelijke kerk! „Gewis, zegt de h. Gregorius, zijn onze katholieke bidplaatsen boeken der ongeleerden; die gevoellooze stoffen, die steenen enz. hebben welsprekende monden, om Gods lof te verhalen en de menschen te onderwijzen.quot;
(Naar de Kerksymboliek, door een priester van het aartsbisdom Mechelen; Brussel, H. Goemaere, 1863.)
ZEVENTIENDE LES.
Van het gebed des Heeren.
liet is het beste en waardigste gebed. Uitspraken der h. vaders■. De h. Augustinus zegt: (Ep. 121., ad Probam.) „Indien wij goed en behoorlijk bidden, kunnen wij niets anders zeggen, dan hetgeen in het gebed des Heeren is beslotenquot;. „Wat meer is, voegt er de h. Thomas bij: (229, 83, art. 9.) wij vragen in het gebed des Heeren niet enkel datgene, wat wij rechtens aan God mogen vragen, maar ook vragen wij daarin naar de orde, in welke wij dienen te vragen, en alzoo,quot; vervolgt hij, leert ons dit gebed niet alleen bidden, maar \'t regelt ook nog al onze begeertenquot;. Reeds Tertullianus zegt ons (Lib. de Orat.) „dat het gebed des Heeren niet alleen alle beden, maar ook schier alle wijsheid des Heeren bevat, zoodat het een beknopte inhoud van het h. Evangelie kan genoemd wordenquot;. „Welk een gebed zal den Hemelschen Vader aangenamer wezen, zegt de h. Joannes Chrysostomus, dan het gebed, dat uit den mond van Zijnen geliefden Zoon is voortgekomen?quot; (De Orat. dom.) Dionysius, de Karthuizer, zegt van het Onze-Vader: (In Math. 6)
— 188 —
„Dat dit gebed een zoo diepen zin, eene zoo groote vruchtbaarheid aan geheimen, eene zoo groote kracht van uitwerkselen en eene zoo kunstvolle orde bezit, dat niemand het geheel kan begrijpenquot;. Toen de graaf Lamoraal van Egmont, den 6. Juni 1568, te Brussel naar het schavot werd gebracht, vroeg hij aan den bisschop van Yperen, Martinus Rijthove, die hem op dezen laatsten gang vergezelde, welk wel het beste gebed was, dat hij nu nog spreken kon. De prelaat antwoordde: „Het Onze-Vader, want de Zaligmaker zelf\' heeft ons dit gebed uit den hemel medegebrachtquot;. Ook elk van ons is op den weg des doods en des oordeels; laten wij dus ook dikwerf dit beste gebed in geest en waarheid bidden. (Albak Stolz, Das Vater unser.)
Oorsprong van het Onze-Vader. Op zekeren dag, zegt de overlevering, bevond zich de Zaligmaker met zijne leerlingen nabij de stad Jeruzalem in eene grot, waar zich de apostelen ook later vergaderden, om de twaalf artikelen des geloofs op te stellen, en waar door drie zusters van de orde der Karmelieten in 1873 een klooster gesticht werd. (D\'Haute-eive, t, xii., p. 150.) Volgens den evangelist Lucas, had de Zaligmaker Zijn gebed verricht; nu vroeg Hem een der leerlingen: „Heer, leer ons bidden, gelijk Joannes zijne discipelen geleerd heeftquot;. Jezus gaf ten antwoord: „Aldus zult gij bidden: Onze Vader, enz. (Luc. xi., 2.)
God, onze Vader. Toen de h. Franciscus van Assise den regel zijner orde aan paus Honorius ter goedkeuring aanbood, vroeg hemde h. Vader, waarmede hij zijne religieuzen dacht te voeden en te onderhouden. De man Gods antwoordde: 7;Wij hebben, wel is waar, eene zeer arme moeder, (hij bedoelde de heilige armoede) maar wij hebben eenen
Vader in den hemel, die onmetelijke schatten bezitquot;.
Toen de paus hem zeide, dat hij, als hij slechts van aalmoezen wilde leven, vele tegenstrijdigheden zoude ondervinden, en toen hij hem den raad gaf erfenissen en schenkingen aan te nemen, antwoordde de heilige Franciscus: „Ik vertrouw op den Heer Jezus Christus, en hoop, dat Hij, die ons het leven heeft gegeven en de hemelsehe glorie heeft beloofd, ons ook deze glorie zal geven en op aarde niets zal laten ontbreken, wat voor het voedsel en de kleeding van ons lichaam onmisbaar isquot;. (D\'Haute-rive, xii,, p. 203. Zie ook Dect. 32., Mal. 2., Is. 63., Jo. 1.)
Die in de hemelen zijt. a. Toen de h. Joannes Chrysostomus door de keizerin Eudoxia uit zijn vaderland was verbannen, zeide hij: Werwaarts ik mij ook begeef, zie ik den hemel boven mij uitgespannen ; daar woont mijn Vader, daar draagt Hij gedurig zorg voor mij ; altijd bid ik mijnen Vader, die in de hemelen isquot;.
h. Toen de h. Franciscus van Assise zich geheel aan G-od wilde toewijden, ging hij zich in de kerk van den h. Damianus opsluiten. Zijn vader ging er tot hem, verweet hem zijn voornemen, mishandelde hem en kwam niet tot bedaren, dan toen zijn zoon in de tegenwoordigheid van den bisschop verklaarde te willen verzaken aan zijn erfdeel. Toen dit was geschied, zeide Franciscus : „Tot dusverre, o vader, heb ik u op aarde mijnen vader genoemd, maar ik mag thans wel zeggen ; „Onze Vader, die in de hemelen zijtquot;, daar ik voortaan op den He-melschen Vader alleen mijne hoop en verwachting gesteld hebquot;.
c. „Hoe komt het, zeide een kleine jongen tot
— 190 —
zijnen vader, dat de pauwen altoos den nacht op een boom of op eene andere verheven plaats doorbrengen ?quot; De vader antwoordde: „De goede God heeft hun dit instinct gegeven, omdat zij zich zoodoende buiten het bereik stellen van de vossen en andere roofdieren, die des nachts op buit gaanquot;. Zoo moeten wij menschen ook te werk gaan. Wij moeten ons in acht nemen tegen lage neigingen, de vermaken der wereld vluchten, ons hart en onzen geest naar onzen Vader, die in de hemelen is, verheffen, dan kunnen ons de vijanden onzer ziel met moeite slechts, schade of geestelijk nadeel toebrengen. (D\'Hautekive xii., p, 210.)
Geheiligd zij Uw naam. a. Gelijk eenen braven zoon de eer zijns vaders, eenen getrouwen dienaar de goede naam zijns meesters, eenen toegenegen onderdaan de eer zijns konings ter harte gaan, en gelijk zij deze eer en goeden naam zoeken te verdedigen en te bevorderen, zoo trekt zich ook een brave Christen de eer aan van zijnen God; hij bevordert die, waar zulks slechts mogelijk is, en duldt niet, dat zij door iemand worde aangerand.
h. Den schoonsten ijver voor de verheerlijking van Gods naam, heeft Jezus zelf, de Zoon van God, aan den dag gelegd. De h. Joannes de Dooper, de hh. Apostelen en vooral de h. apostel Paulus (Zie 7. les, 37 h.), hebben dooi\' leer en voorbeeld den naam Gods verheerlijkt en hunne getuigenis met hun bloed bezegeld.
c. Hoezeer de h. Ignatius van Loyola, de stichter der Jezuïeten-orde, voor de heiliging van Gods naam onder de menschen ijverde, bewijst zijne machtspreuk; „Alles tot meerder eer en glorie van Godquot;. (Schmid.)
— 191 —
d. De zalige Nikolaas van Fluë was gewoon het volgende gebedje te spreken ; „O mijn Heer en God ! dat Uw naam en die van Uwen Zoon steeds en overal door allen geheiligd worden, gelijk zij geheiligd worden door Uwe dienarenen uitverkoornen, die er hun onschuldig bloed voor vergoten hebben. Verleen ons, o Heer, dat Uw h. Naam in ons en door ons geheiligd worde, en dat ons hart nimmer vergete aan Uwe Goddelijke Majesteit de glorie, die haar toebehoort, te geven, maar dat wij altoos en vooreerst mogen werken om uwe glorie in en buiten ons te bevorderenquot;. (In vita ejus a P. Canisio.)
e. In de levensgeschiedenis van den h. apostel en evangelist Joannes, den welbeminden leerling des Heeren, ontmoeten wij het volgend treffend voorbeeld van ijver in de bekeering der zondaren.
De h. Joannes had in eene stad nabij Ephese, eenen jongeling, namens Theophilus leeren kennen, die eenen buitengewonen aanleg had, maar nog niet gedoopt was. De apostel sprak met liefde vollen ernst tot den bisschop dier plaats: „Ik beveel u dezen jongeling nadrukkelijk aan; Christus en de geheele gemeente zijn er getuigen vanquot;. De bisschop nam den jongeling tot zich, onderwees hem, doopte hem, gaf hem later de h. communie, en meende nu, daar de jongeling zich onberispelijk gedroeg, zijne waakzaamheid eenigszins te kunnen verminderen. De jonge man was echter nog niet genoeg in de deugd bevestigd; hij geraakte in slechte gezelschappen, liet zich verleiden en kwam op dwaalsporen, zoozeer zelfs, dat hij hoofdman werd van eene roo-versbende.
Ka eenigen tijd kwam de h. Joannes weder in die stad en vroeg terstond naar zijnen beschermeling. Toen hij van den bisschop den diepen val van den
jongeling vernam, steeg de h. grijsaard te paard, en begaf zich in allerijl naar het gebergte, waar zich de bende ophield. Hij werd door de roovers gevangen genomen en naar den aanvoerder geleid. Toen deze den h. man erkende, nam hij ijlings de vlucht. De h. Joannes liep hem achterna en riep : „Mijn zoon, waarom vlucht gij voor uwen vader ? Vrees niet, er is nog hoop en redding voor u! Sta stil, ik zal Christus rekenschap over u afleggen, en gelijk Hij den dood voor ons heeft geleden, wil ik voor ii sterven. Christus, de goede herder, heeft mij gezonden, om u, het verloren schaap, op te zoeken en wederom in den schaapstal terug te brengenquot;. De roover bleef staan en viel al wee-nende den heiligen ouderling om den hals. Deze omarmde hem met liefde en verzoende hem door het h. sacrament van boetvaardigheid wederom met God en de h. Kerk. (Schmid.)
Heiliqinq en ontheiliqinq van den h. naam Gods. (Zie 7. en 23. les.)
ƒ Claudius Bernard, bijgenaamd „de arme priesterquot;, sidderde van ontzetting als hij hoorde vloeken. Eens gaf hem een voerman, al vloekende, eenen oorveeg. „Mijn vriend, zeide de geduldige man, sla mij nog eens, maar vloek toch niet meer G-ods h. naamquot;. (Gtillois.)
g. Eene moeder was met haar vierjarig kind op reis. Het kind was zeer braaf en wist reeds zeer veel van den goeden God. Op zekeren dag rustt\'en zij wat uit in eene herberg, waar een paar jonge-heertjes het eten gebruikten en daarbij, zonder schaamte of schroom, gedurig God lasterden. Het kleine meisje keek onrustig rond of er niemand was, die Gods eer wilde verdedigen, maar te vergeefs. Op eens kwam het tot de vloekers en sprak:
„Het past niet aldus te spreken van den goeden God ! quot; De heertjes werden schaamrood en zwegen. (Alban Stolz.)
h. Vergeten wij nimmer bij onze goede werken met den koninklijken profeet, David, uit te roepen: „O Heer, niet aan ons; niet aan ons, maar aan Uwen h. Naam, geef er de glorie vanquot;. (Ps. 118,9.)
Üe h. apostel Paulus gaf aan de eerste Cliristenen den volgenden raad: „Hetzij gij eet of drinkt, of iets anders verricht, doet alles\' tot glorie van Godquot; (i. Cor. x., 13.)
De h. Joannes Chrysostomus zegt: „Welk werk gij ook verricht, het bevat twee zaken: eer en loon. De eer behoort aan God, het loon is voor u zeiven. Als gij aan God de eer uwer werken onthoudt, zal Hij ii de belooning ervan ontnemen. Laai God de eer. Hij zal u het loon latenquot;.
Ons toehome Uw rijk.
I. IJver voor de voortplanting des (jeloofs. a. De h. Gregorius, de wonderdoener, vroeg op zijn sterfbed, hoeveel heidenen er nog in de stad Neocesarea waren. Men antwoordde ïiem: „Nog zeventienquot;. „God dank!quot; riep hij uit, „toen ikquot; hier kwam, waren er slechts zeventien Christenenquot;. (Brev.)
h. De h. Magdalena van Pazzis gaf aan hare religieuzen den raad met vurigheid te bidden voor de bekeering der zondaren en de bevestiging der rechtvaardigen in de deugd, zeggende, dat zulk gebed zeer aangenaam was aan God en zeer zalig, niet enkel voor de ziel des evennaasten, maar ook voor onze eigene ziel.
— 194 —
——————--
c. Üe h. Teresia bracht gansche nachten door in het gebed voor hen, die onverschillig waren in de zorg voor hunne zaligheid. Gredurende de veertig jaren, quot;die zij vooral aan het gebed wijdde, vroeg zij niets vuriger aan God dan de uitbreiding van Zijn rijk onder de menschen.
cl. Een landman gaf aan zijnen pastoor, zijne spijt te kennen, dat hij het rijk Gods ook niet dooi het verkondigen van Grods woord kon helpen uitbreiden. „Miji! goede vriend, antwoordde hem de herder, tracht slechts te preken door uw braaf en stichtend voorbeeld, want woorden wekken en voorbeelden trekken.quot;
e. De h. Franciscus Xaverius heeft, als missionaris tot verspreiding van Gods rijk, meer dan honderd duizend mijlen te voet afgelegd, en met eigen handen meer dan twee maal honderdduizend heidenen gedoopt.
f. De h. Franciscus van Sales bekeerde meer dan zeventig duizend aanhangers van Calvijn.
y. De h. Vincentius a Paulo stichtte de congregatie der vreemde missiën, goedgekeurd door paus Urbanus vin., in 1633.
h. Het college der propaganda te Rome werd door Urbanus vm. in 1627 gesticht en is bestemd om de jongelieden, vooral de Oosterlingen, die zich tot deii geestelijken stand voorbereiden, op te kweeken. Dit college is eene zeer waardige en bloeiende kweekschool geworden voor bisschoppen, missionarissen en martelaren. Het patroonfeest is op \'t feest der hh. Driekoningen. Op dien dag worden
— 195 —
er in schier alle talen der wereld voordrachten gehouden om God te verheerlijken.
i. Het missiehuis te Steil bij Tegelen, dekenaat Venloo, werd gesticht op den 8. September 1875, door den zeer eerw. heer Arnold Jansen, priester uit het diocees Munster, en heeft reeds een grooten bloei bereikt. Het doel van dit missiehuis is de opleiding van missionarissen, om Gods rijk op aarde te verbreiden.
De liefdewerken van het genootschap tot voortplanting des geloofs en der h. Kindsheid. (Zie fiO b, en 105 d.)
Wat de grootste aller missionarissen, de h. Pau-lus, de apostel der volkeren heeft gedaan tot uitbreiding van Gods rijk, zie Cor. i., 11.
li. Het rijk van Gods genade. De Farizeërs vroegen op zekeren dag aan den Zaligmaker, wanneer het rijk Gods zoude komen. De Zaligmaker antwoordde ; „Het rijk Gods is in u zeivenquot; (Luc. xvii., 39), alsof Hij zeggen wilde; dat ons eigen hart de zetel is van Gods rijk, en dat onze deugden het kenmerk zijn der geestelijke heerschappij van God in ons. Jezus Christus vergelijkt dit rijk aan eenen zuurdeesem met drie deelen meel vermengd. Deze drie meeldeelen zijn \'s menschen verstand, gevoel en hart, waarin zich het rijk van Gods genade geheel en al moet vestigen. De mensch geraakt door zijn verstand tot de kennis van Gods rijk, en door het hart tot de liefde van Gods wet, die hij door den wil volbrengt. (Schmid, Hist. Cat.)
lil. Het rijk van Gods glorie, u. De h. Eucharius, bisschop van Trier, een der eerste geloofsverkondigers onzer streken, stond reeds gedurende drie en
— 196 —
twintig jaren aan het hoofd zijner kudde en was reeds zeer bejaard, toen hij op zekeren nacht eene wonderbare verschijning had. Een engel kwam bij hem en zeide hem\': „Eucharius, gij hebt volgens Gods bevel goed gewerkt op aarde, gij hebt uwen strijd met dapperheid volstreden, treed nu ook binnen in de rust, die voor u bestemd is en ontvang de onsterfelijke kroon der overwinningquot;. Deze verschijning vervulde den h. bisschop met vreuo-de en diende hem in het uur van zijnen dood, die spoedig daarop volgde, tot eene zoete vertroosting. (D\'Hautekive, t. xii., p. 299.)
b. Zes weken voor zijnen dood hoorde de h. Nicolaus van Tolentino eiken nacht het hemelsch gezanti\' van Gods engelen. Gevoelende dat zijn einde nabij was, riep hij, met den h. Paulus uit: „Ik wensch ontbonden \'te worden (van de banden des lichaams) en met Christus te wezenquot;. Toen hem zijne leerlingen in zijn sterfuur verrukt van blijdschap zagen, vroegen zij hein er de oorzaak van. Ui] antwoordde hun, dat Jezus en Maria en de h. Augustinus hem in den hemel hadden uitgenoodigd met de woorden; „Kom, gij goede en getrouwe dienaar, treed binnen in de vreugde uws Heerenquot;. (Surujs, In vita ejus.)
c. De h. Franciscus Xaverius had in Indië een kind gedoopt, flat spoedig daarop stierf. Nu riep de heilige vol blijdschap uit : „dat hij zich voor al zijne moeiten en reizen beloond achtte, nu hij een engeltje in den hemel had geleid. (D\'Hauterive, t. xii., p. 301.)
Andere voorbeelden, zie 41. les, 346.
üiv wil geschiede op aarde als in den hemel. a. „Ge-
— 197 —
lijk de zonnebloem zich steeds naar de zou richt, gelijk de magneetnaald zich steeds naar het noorden wendt, gelijk de zieke naar de voorschriften des geneesheers luistert, om genezen te worden, en gelijk de reiziger in onbekende streken zich op den gids of wegwijzer verlaat, om niet te verdwalen, zoo moet zich ook onze wil steeds richten, wenden en schikken naar den wil van God.quot; (Schmid.)
h. Geld en goed opofferen is slechts het begin der volmaaktheid ; ook heidenen hebben zulks gedaan, gelijk Crates van Thebe en Antisthenes. Maar zich zeiven en zijnen eigen wil aan Gods wil ten offer brengen, dat is echt Christelijk. (S. Hier., E |). 18 ad L uci 11.)
c. Toen de h. man Job van alles beroofd, en met zweren overdekt was, gaf hij zich geheel en al aan Gods wil over en riep uit; //De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam des Heeren zij gezegendquot;. (Job t,, 21.)
d. De hoogepriester Heli, de zware straffen vernemende, waarmede hem God door den mond vau den profeet Samuel bedreigde, riep uit: „Het is de Heer, llij doe wat Hem behaagtquot;. (1 Reg. m., 18.)
e. Tobias werd door smartelijk lijden bezocht en daarenboven door zijne vrouw met verwijtingen overladen. Nu bad hij al weenende: „Heer, Gij zijt rechtvaardig. Uwe straffen zijn billijk, omdat wij niet volgens Uwe geboden hebben gehandeld. Handel thans met ons volgens Uwen wilquot;. (Tob. 3.)
ƒ. Het schoonste voorbeeld van overgeving aan Gods h. wil heeft ons de Zaligmaker gegeven, toen
— 198 —
Hij bad in den hof van Gethsemane ; „O Mijn Vader, niet Mijn wil, maar Uw wil geschiedequot;. (Luc. 22.) Ook Maria bewees hare volkomen onderwerping aan Gods wil door de woorden ; „Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar Uw woordquot;. De h. Petrus en de andere apostelen antwoordden aan den hoogepriester, die hun verbood de leer van Jezus te prediken : „Het is beter aan God dan aan de menschen te gehoorzamenquot;.
g. De godgeleerde Taulerus ontmoette eenen bedelaar aan de kerkdeur en bood hem eenen goeden dag. De arme antwoordde; „Ik heb altoos goede dagen en nimmer eenen slechten dag gehadquot;. Toen zich Taulerus hierover verwonderde en hem vroeg, hoe hij zulks meende, zeide hem de bedelaar, dat hij \'eiken dag voor eenen goeden dag hield, omdat de goede God hem maakt en regelt, en zijne gebeurtenissen steeds in zijne oneindige wijsheid en goedheid beschikt. (Schmid.)
h. Een vrome en geleerde man was den dood nabij. Nu vroegen hem zijne vrienden, dat hij hun voor zijnen dood nog eene goede les zoude achterlaten. De stervende sprak -. „De kern aller deugden en het kort begrip aller leeringen is ; Alles wat ons God laat overkomen, gewillig uit Gods hand aan te nemen en niets anders te willen, dan wat God wilquot;. (Id.)
i. De h. Lidwina van Schiedam herhaalde van tijd tot tijd het schoone gebed : „Het aangenaamste voor mij, o Heer, is wanneer Gij mij niet spaart, maar met Uwe wijze gestrengheid behandelt, want de vervulling van Uwen wil is mijn grootste troostquot;. (Id.)
h. De h. Elisabeth, landgravin van Thuringen,
— 199 —
ontving de tijding, dat haar gemaal op zijnen kruistocht was gestorven, en nu bad zij aldus: „O mijn God, Gij weet dat de tegenwoordigheid van mijnen echtgenoot mij meer dan alle vermaak dezer aarde zoude verheugen. Daar het U echter behaagd heeft hem van mij weg te nemen, zoo onderwerp ik mij aan Uwen h, wil uit geheel mijn hart, en al kon ik mijnen welbeminden gemaal door een enkel haar van mijn hoofd in het leven terugroepen, ik zou het niet doen, omdat zulks tegen Uw Goddelijk welbehagen zou zijn.
Weinig tijds daarna werd zij met hare kleine kinderen uit haar vorstelijk verblijf, de Wartburg, verdreven en viel in de uiterste ellende. Zij verdroeg hare beproevingen echter met zooveel grootmoedigheid en erkentelijkheid jegens Gods goedheid, dat zij in de kerk der Franciskanen een Te Deum deed zingen. (In vita illius; Montalembebt, Hist, de s. Elisabeth.)
I. De h. Franciscus van Sales zeide tot de bedroefde en bekommerde personen:.
1. Aanbidt de Goddelijke Voorzienigheid; werpt u in Gods armen en zegt: Amen, het zij zoo.
2. Vereenigt uw kruis met dat van Jezus Christus en denkt dat uw kruis veel lichter is dan dat van Jezus.
3. Zegt tot God: Wat Gij wilt, wil ik ook; wat Gij niet wilt, wil ik ook niet.
4. Hoept Maria en uwe h. patronen aan.
5. Bedenkt dat het kindje Jezus op uw hart rust om u te troosten.
6. Beziet en omhelst uw kruisbeeld. De gekruiste Godmensch zal uw trooster zijn.
m. De h. Teresia schreef aan haren biechtvader: „Mijne ziel is op dit oogenblik zóo gesteld, dat zij
— 200 —
niets wil dan wat God wil. Ik heb geen anderen wil dan den Goddelijken wil. Ik behoef geene akte van gehoorzaamheid meer te doen; ik bemin alles wat God bemint en ik verheug er mij zeer overquot;. (ScHMID.)
n. Toen madame De la Vallière in de orde der Carmelitessen trad, zeide zij tot hare overste : „Ik heb steeds een zoo slecht gebruik van mijnen wil gemaakt, dat ik hem onder uw beheer en bestier stel, om er voortaan geen gebruik meer van te maken. (D\'Hauterive, t. xn., 363.)
o. De h. Augustmus schrijft: „Ik wenschte dat ik niets anders deed, dan mij geheel en al aan Hem overgeven, aan wien ik geheel toebehoor, om alzoo een waarlijk getrouwe dienaar des Heeren te wordenquot;. (Schmiu.)
p. Wij vinden een volmaakt toonbeeld van onderwerping aan Gods wii in de kloosterorden der h. Kerk, en vooral in de orde der Jezuïeten, die op het eerste bevel van de oversten hunnen plicht volbrengen. De eerbiedwaardige F. Canisius, onze landgenoot, schrijft te dezen opzichte: „ik ben evenzou goed bereid hier te blijven, als te vertrekken naar Sicilië, naar Indië of werwaarts onze eerwaardige vader Ignatius mij wil zendenquot;.
üe h. Franeiscus Xaverius schreef knielend zijne brieven aan den h. Ignatius, met verzoek voor hem om Gods genade te willen bidden, opdat hij den wil des Heeren mocht kennen en zoo volmaakt mogelijk volbrengen. (Id.)
q- „U-od wil, en alle dingen zijn erquot;, ziedaar de Goddelijke ulmacht. De dingen zijn, en de mensch wil ze, ziedaar de menschelijke u-ijsheid. De dingen
— 201 —
zijn, en de mensch wil ze, en hij wil ze, omdat God ze wil, wanneer God ze wil en zooals God ze wil. Ziedaar de Christelijke wijsheid.
Deze wijsheid heeft aan de engelachtige zuster van Lodewijk xvi., mevrouw de prinses Elisabeth, liet volgende gebed, een meesterstuk van Christelijke gelatenheid, ingegeven :
/,0 mijn God, wat zal mij heden overkomen ? Ik weet het niet. Wat ik echter weet, is, dat mij niets zal overkomen dan wat Gij, o Heer, van alle eeuwigheid hebt voorzien, beschikt, geregeld en bevolen; dit is mij genoeg. Ik aanbid Uwe eeuwige en ondoorgrondelijke besluiten. Ik onderwerp er mij van harte aan, uit liefde tot U. Ik wil alles, ik neem alles aan; ik offer U alles op, o Heer, en ik vereenig mijn offer met dal van mijnen Goddelijken Zaligmaker. Ik vraag U, o Heer, het geduld in mijne smarlen en de volmaakte onderwerping, die U verschuldigd is voor alles, wat Gij wilt of toelaat.quot;
r. Gevaar van de wederspanniiihcid aan Gods h. wil. Eene moeder had een kind, dal zij meer dan zich zelve beminde. Het kind werd stervensziek; de moeder werd schier wanhopig. Toen de pastoor van hef dorp zulks vernam, beproefde hij de ongelukkige te troosten, en bad bij hel kind : „Heer, ais het Uw h. wil is, schenk dan aan dit kind de gezondheid wederquot;. Ku huilde de onverstandige vrouw : „Het moet Gods wil zijn. God mag mij mijn kind niet laten stervenquot;, üe priester liep verschrikt het luiis uit. Het kind werd tegen verwachting weer beter. Het jongetje werd gezond, groot en sterk, maar ook vol van allerlei boosheid, zoodat de moeder nog de schande en hel verdriet moest beleven hem op het schavot door beulshan-| den te zien sterven. (Aluan Stolz, Das Va ter unser.)
— 20-2 —
Geef ons heden ons dagelijksch brood. a. De lange tafel. Een onderwijzer, die wel wist, dat men de kinderen in de schoone natuur evenzoo goed en soms nog beter dan zelfs in de school kan onderwijzen, zeiae bij het begin van den oogst tot zijne kinderen : „Mijne kinderen, heden wil ik u eene groote lange tafel toonen, aan welke niet honderd men-schen, neen, maar geheele steden en geheele scharen van menschen en van dieren, die bij hen leven, jaar in jaar uit gevoed en verzadigd wordenquot;.
Hierop besteeg hij met de kinderen eenen hoogen berg en liet hen het onmeetbaar dal aan hunne voeten overzien: „Ziel eens, lieve kinderen, zoo sprak hij, daar onder is de lange tafel, die de algoede hemelsche Vader alle jaren voor zijne schepselen dekt en rijkelijk met spijzen voorziet. Wij allen zijn zijne gasten, en Hij voedt ons allen, benevens ontelbare dieren en vogels. Mocht gij, zoo dikwijls als gij voortaan deze lange tafel gedekt ziet, uwen gulhartigen Weldoener dankbaar aanbidden.quot;
De kinderen gingen door aandoening getroffen den berg af; een hunner zei: „Nu begrijp ik eerst goed de woorden : Aller oogen zijn op U, o Heer, gevestigd en Gij geeft aan allen ten bekwamen tijde hun voedsel ; Gij opent Uwe hand en vervult eik wezen met zegeningquot;. (J. G. Hkinhakdt, in Hungari\'s Kornaehren.)
h. De kruisdagen. Dit zijn openbare dagen van gebed en processie, welke op de drie voorafgaande Hagen van O. L. H. Hemelvaartsfeest gehouden worden, opdat ons God het dagelijksch brood verleene, door de vruchten der aarde te geven en van alle onheil te bewaren. De kruisdagen werden ingesteld door den h. Mamertius, bisschop van Vienne, in de tweede helft der vijfde eeuw. Ook op den feestdag van den h. Marcus, evangelist, wordt een dusdanige
— 203 —
bedegaag gehouden. De h. Gregorius de Groote (f 604.) spreekt er reeds van.
c. PFï?\' moeten met het noodzakelijke tevreden zijn. Dit leert ons God in de h. Schrift, door aan de Israëlieten in de woestijn het manna slechts voor éenen dag te geven, uitgezonderd op den Vrijdag voor den Sabbathdag, wanneer zij eene dubbele hoeveelheid mochten rapen.
De raaf, die den profeet Elias, namens God, het voedsel bezorgde, bracht den man Gods slechts een brood voor eiken dag.
Evenzoo ontving de h. Paülus, kluizenaar, eiken dag, door eenen raaf de helft van een brood, maar een geheel brood, toen hem de h. Antonius op Gods bevel kwam bezoeken.
d. Wij moeten voor het dagelijksch brood werken. Salomon spreekt tot de luiaards : „Gaat, en ziet de mieren, beschouwt haar ijverig werken en leert van haar wijs te worden. Zonder meester of overste vergaderen zij in den zomer haren voorraad, om in den winter voedsel te hebbenquot;. (Prov. vi., 6.)
De zoon Gods hielp zijnen voedstervader, Jozef, bij zijnen handenarbeid voor het dagelijksch onderhoud der h. Familie.
Ook de h. Paulus zorgde voor zijn onderhoud door handenarbeid, om niemand der gemeente tot last te zijn. (n. Thess. m., 7, 10.)
De strenge Romeinsche zedenleeraar Cato schonk aan niemand het Romeinsche burgerrecht vooraleer deze hem zijne met eelt bedekte handen, ten tee-ken zijner arbeidzaamheid, kon toonen. (Schmid.)
Keizer Marcus-Aurelius noemde die landstreken gelukkig, waar men geene luiaards aantrof, maar waar elk van zijnen handenarbeid leefde en geen brood at, dat een ander in het zweet zijns aan-schijns had verdiend.
— 204 —
e. Men moet ooi: zijn brood met de hehoeftigen deelen. Alles wat Tobias bezat, zegt de h. Schrift, deelde hij met zijne medeburgers en de gevangenen. Toen hij sterven ging, gaf hij aan zijnen zoon de volgende les: „Wees liefdadig zooveel gij slechts kunt. Hebt gij veel, geef dan veel; hebt gij weinig, geef dan ook nog gaarne van dat weinige iets af. Deel uw brood met de armen en geef kleederen aan hen die er geen hebbenquot;. (Tob. i., 3; iv,, 9, 17.)
De h. Elisabeth, landgravin van Thuringen, verkocht soms hare schoonste kleederen en kostbaarheden, om de arme rnenschen bij te staan. Dikwerf ging zij, beladen met brood eu kleedingstukken, van de Wart burg, haar kasteel, naar de vlakte, om er de noodlijdenden te troosten en bij Ie staan. Op zekeren dag werd zij door haren gemaal verrast, die over hare vrijgevigheid misnoegd was en .\'mar reeds dikwerf had willen betrappen, om haren ijver in de uitoefening der naastenliefde te stuiten. Hij vroeg haar, wat zij in haar voorschoot droeg. „Rozenquot;, antwoordde zij. Eu toen de landgraaf het voorschoot zijner gemalin opende, zag hij \'iet met de prachtigste en welriekendste rozen gevuld. (De Montalembert, Vie de s. El is.)
ƒ. Wij moeten ook God danken voor het dagelijksch brood. Dit leert ons de Zaligmaker, die alvorens Hij de brooden wonderdadig vermeerderde (\'Marc. vi., 41), ze eerst zegende en God dankte; en die ook bij de iiistelling van het allerheiligste Sacrament des Altaars eerst God dankte, en na het laatste avondmaal eenen lofzang van dankzegging aanhief, alvorens Zijn lijden te gaan beginnen.
Tertullianus meldt ons van de eerste Christenen, dat zij zich niet eerder aan tafel begaven, dan nadat zij hun eetmaal door een gebed tot God hadden geheiligd. (Apol. 39.)
— 205 —
Theodor van Rijswijck, de beroemde Antwerpsche | dichter, wijdt in zijne „Dichterlijke bespiegelingen
Iop het Onze Vaderquot; de volgende sehoone dichtregelen aan de erkentelijkheid jegens God voor het dagelijkseh brood:op het Onze Vaderquot; de volgende sehoone dichtregelen aan de erkentelijkheid jegens God voor het dagelijkseh brood:
„Wel hem, die vreedzaam neergezeten.
Zich na zijn werktaak spijst en voedt.
Den last zijns arbeids kan vergeten.
Voor versche kracht en nieuwen moed.
Die, om den bloei van kroost en gade En pracht en overvloed versmaadde.
En wat het lot aan andren bood;
Die in vermaak, als in ellende,
Gods milde vaderhand erkende
Bij eiken beet in \'tdaagiijksch brood!
Die aan zijn kroost een vast betrouwen
In \'s hemels milde gunst beveelt.
Het vroeg de handen saam leert vouwen i ^ Tot Hem, die ons behoeften heelt!
O, die zal in zijn levensdagen
Zich van geen bitterheid beklagen Al drukt hem \'t lot zoo zwaar als lood;
Hij ziet Gods hand de nooddruft wegen.
En zet, hoe bitter ook verkregen.
Geen zuren beet in \'t daagiijksch brood.quot;
Vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onzen schuldenaren, a. Wij moeten God om vergiffenis smee-ken voor onze zonden. Koning David, door den profeet Nathan gewaarschuwd over de grootheid van zijne misdaad, riep uit het diepst van zijn hart tot God: „Ontferm U mijner, o Heer, volgens Uwe groote barmhartigheid, en wisch mijne ongerechtigheid uit, volgens de menigte Uwer goedertierenhedenquot;. (Ps. 50.)
I
— 206 -
Koning Manasses werd door God, wegens zijne v zonden vernederd en aan deu koning van Assyrië j: overgeleverd. Hij bekende zijne fouten en bad ^ aldus tot G-od: „Helaas, o Heer, ik heb gezondigd; ( mijne misdaden zijn talrijker dan het zand op den ( oever der zee; maar Uwe barmhartigheid, o Heer, j is onuitputbaar. Daarom vraag ik U genade en , vergiffenis; vergeef mij o Heer, en ik zal Uwen lof | zingenquot;.
God verhoorde zijn gebed en voerde hem weder naar Jeruzalem terug.
Toen Petrus zijnen Goddelijken Meester tot drie maal toe had verloochend, werd hij door eenen blik van Jezus getroffen; hij ging buiten en weende bitterlijk. Men verhaalt, dat hij deze verloochening geheel zijn leven lang beweende en gedurig door zijne tranen van boetvaardigheid Gods vergiffenis bleef atsmeeken, zoozeer zelfs, dat die tranen twee groeven in zijne wangen hadden geteekend.
De goede moordenaar riep tot den gekruisigden Verlosser, in het laatste oogenblik van zijn leven: „Heer, denk aan mij, als Gij zult komen in Uw rijkquot;! En de Heiland sprak tot hem; „Waarlijk nog heden zult gij met Mij zijn in het paradijsquot;.
De h. Maria Magdalena bracht, na de hemelvaart des Heeren, dertig jaren door met boetvaardigheid te doen en vergiffenis aan God te vragen over hare zonden.
De h. Maria van Egypte. (Zie 29. les, § 1., 159 a.)
De boetvaardige Thaïs van Alexandrië sloot zich in eene enge cel op, onderhield haar leven met water en brood, en bad drie jaren lang met een j diep berouw: „O Heer, Gij die mij geschapen hebt, erbarm U mijner!quot; (Schmid. - D\'Hauterive.)
b. Maar ook ter zelf der tijd moeten tvij aan anderen ;
— 207 —
vergeving schenken, lu eene oude liturgie uit het begin der 3. eeuw, vinden wij het volgend gebruik vermeld: „Op het oogenblik, dat de geloovigen elkander den kus van vrede gaven onder den h. dienst, riep de diaken met luider stemme; „Dat niemand iets in het hart drage tegen zijnen evennaaste? Dat alle haat en afkeer verdwijnen!quot; (D\'Haüïerive.)
Men verweet aan Hendrik iv., dat hij de Ligueurs, zijne vijanden, met al te veel goedheid behandelde. De koning antwoordde: „God vergeeft mij mijne zonden en vergeet mijne fouten; ik moet ook de fouten van mijn volk vergeven en vergeten. Dat zij, die gezondigd hebben, hunne boosheid berouwen, eu dat men er niet verder meer over sprekequot;. (In.)
Twee naburige gemeenten hadden reeds sedert lange jaren in twist en tweedracht geleefd. Men was nog eens te zamen gekomen om het bestaande geschil voor goed te beslechten. Nu stond er een oude boer op en zeide: „Broeders hier wordt eene ernstige en hoogst gewichtige zaak behandeld; laten wij eerst een „Onze Vaderquot; bidden voor den goeden afloopquot;. Hij bad voor en bij de woorden: „vergeef ons onze schulden gelijk wij vergeven onzen schuldenarenquot;, verhief hij zijne stem en hield op eens op, zijne oogen op de verzamelde menigte rondwer-pende; en allen riepen als uit eenen mond: Vrede! vrede! De vrede werd dan ook tot aller tevredenheid spoedig gesloten. (Hilleoeeu.)
Eene vrome religieuze, Maria van de verrijzenis genoemd, had de gewoonte telkens, als eene medezuster haar had beleedigd, het h. Sacrament te gaan bezoeken en er te bidden: „O mijn Verlosser, ik vergeef gaarne aan mijne medezuster uit liefde tot U; vergeef Gij haar ook uit liefde tot mijquot;. (D\'Haüterive.)
Andere voorbeelden, zie 39. les, § 2, vu.
L
— 208 —
En leid ons niet in beJcoring. „De bekoringen, zegt liet „Boek der navolging van Christusquot; (i.,xiii., 3.), zijn wel is waar, moeilijk en lastig voor den mensch; doch zij zuiveren hem, verootmoedigen hein en maken hem voorzichtigquot;.
Hoe meer een boom door de winden wordt bewogen, hoe meer hij, bijaldien hij genoeg wederstand kan bieden, zijne wortelen verspreidt en krachtiger wordt. Zoo wordt ook de deugd sterker, wanneer zij aan de bekoringen wederstaat.
Geene bekoringen gevoelen is het eigen der gelukzaligen; bekoringen hebben en er aan wederstaan is de zaak der Christenen; bekoringen gevoelen en er aan toegeven, de winst en vreugde des duivels. (H. Anselmcs.)
Gelijk de zee door stormen, de lucht door onwe-ders, de zwaarden door het wetten gereinigd worden, evenzoo wordt de ziel des menschen door de bekoringen gelouterd. (Schmid.)
(Zie ook 25. les, 142.)
Maar verlos ons van den kwade.
Natuur en afschuwelijkheid der zonde. (Zie de voorbeelden der 37. en 38. les, en ook der 5. les, 23.)
Amen of het zij zoo. Door dit slotwoordje van het Onze Vader, doen wij eenen laatsten wensch, opdat de Hemelsche Vader zich gewaardige in Zijne oneindige goedheid alle beden, welke wij Hem hebben toegestuurd, te verhooren en te volmaken.
„Amen, amen, amen, kom Heer Jezus!quot; Zulks was het gebed van eenen stervenden tachtigjaiigen grijsaard. „Maar, vader, waarom bidt gij toch steeds: Amen, amenquot;, vroeg hem zijne dochter. „Mijn kind, antwoordde de vrome man, dit woordje amen is voor den Christen mensch van eene ver-
— 209 —
hevene beteekeuis. Alle beloften van Jezus Christus zijn ja en amen. Hij heeft ons deze beloften gedaan in het Onze Vader eu ik hoop er spoedig de verwezenlijking van te ondervinden, als ik mijnen God en Verlosser van aanschijn tot aanschijn zal aanschouwen. Amen, amen, kom, Heer Jezusquot;; en de waardige grijsaard ontsliep in de armen zijner dochter, die eveneens, in eene zalige vervoering bij het schouwspel van dezen heiligen dood uitriep: „Mocht ik eens, gelijk mijn vader, in vrede in den Heer sterven ! Amen, het zij zoo ! quot; (D\'Hauteeive.)
ACHTTIENDE LES.
Van de groetenis des engels of het Wees gegroet.
Ave Maria! Wees gegroet, Maria! O hoe dikwerf en sedert hoevele jaren zijn deze woorden in deze wereld niet reeds herhaald geworden ? Uit hoeveel millioenen Christen monden is niet de blijde groetenis van den aartsengel Gabriël tot Maria, naar den hemel gestegen!
Ave Maria ! Wees gegroet, Maria ! Dit is het gebed van den morgenstond, van het middaguur en van den avond; het dankbaar klokgeklep van de kapel in het bosch, van het nederig dorpskerkje en van den grootschen tempel in de stad !
Ave Maria! Wees gegroet, Maria! De voorname dezer wereld spreekt dezen groet alvorens den dag te beginnen, evenals de landman of handwerker, alvorens zij hunnen akker of hunne werkplaats gaan opzoeken.
Ave Maria ! Wees gegroet, Maria ! Dit is de uitroep van den krijger in het barnen van het oorlogsge-
u
— 310 —
woel, de noodkreet van den schepeling bij storm op zee!
Ave Maria! Wees gegroet, Maria ! Het is het gebed van den rechtvaardige, die zijne deugd wil bewaren ; hef gebed des zondaars, die in den hemel eene voorspraak verlangt. Dit is het eerste gestamel van net kind op den schoot zijner moeder; het schild van jongeling en jonkvrouwin de gevaren hunner onschuld ; de laatste hartezucht van den grijsaard op den rand van het graf! Ja voorzeker, ouderdom en jeugd, rijkdom en armoede, geluk en ongeluk, alles schaart zich onder de bescherming van Maria, en tot haar roept alles met eerbied en met minne: Ave Maria ! Maria, wees gegroet !
Oorsprong van het Wees gegroet. Wij lezen in het evangelie van den h. Lucas, dat de engel Gabriel, die als afgezant door de h. Drievuldigheid tot Maria werd gezonden, haar in dezer voege groette: „Wees gegroet (Maria), vol van genade, de Heer is met U, gezegend zijt gij boven alle vrouwen ! quot; Vervolgens meldt ons dezelfde evangelist, dat de h. Elizabeth, toen zij het bezoek van Maria ontving, uitriep ; „Gezegend zijt gij boven alle vrouwen en gezegend is de vrucht uws lichaamsquot;.
De h. Kerk heeft nu de woorden des engels en der h, Elizabeth te zamen gevoegd, en beide groe-tenissen vormen het eerste deel van het Wees gegroet.
Dit eerste deel is als een gewijde lofzang uit den hemel nedergedaald, waardoor wij ons met den engel Gabriel en de nicht van Maria vereenigen, om Maria\'s lof te zingen en hare grootheid te verheffen.
Het tweede deel van het Wees gegroet werd volgens de overlevering aan de h. Kerk door den h. Geest ingegeven bij de algemeene kerkvergade-
vm Me be de Ne me de toe di! ge vo
YV
ge lie ba lie
di be
de nf d£
— 211 —
ring te Epliese. (-131.) De goddelooze Nestorius wilde Maria haren wettigen eeretitel van Moeder Gods betwisten, maar in gemelde kerkvergadering deed de h. bisschop Cyrillus, in den naam der kerkvaders, Nestorius in den ban, terwijl de vergaderde volksmenigte de besluiten der kerkvergadering, waarbij de eeretitel van Moeder Gods, die aan Maria wettig toekomt, nog eens door het katholiek geloof huldigde en bekrachtigde, en in vrome en eenparige geestdrift uitriep; „Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons zondaars, nu en in het uur van onzen doodquot; !
Kracht en uitwerkselen van het tVees gegroet, a. Het Wees gegroet bevestigt ons in het geloof door onze gedachten steeds terug te voeren tot het groot geheim der menschwording, dat meesterstuk van Gods barmhartigheid en onderpand van de Goddelijke liefde jegens de mensehen.
De eerste Christenen bedienden zich reeds van dit gebed, om zich tot Maria, hunne moederlijke beschermster, te wenden.
1. De h. Ignatius, bisschop van Antiochië zegt, dat de eerste Christenen tot Maria hunne toevlucht namen, evenals kinderen tot hunne moeder, en dat zij vol vertrouwen tot Maria zeiden: „Wees gegroet, Maria, vol van genade!quot;
J 3. De h. Dionysius, de Areopagiet, een Atheensch, Jbekeerling van den h. apostel Paulus, kwam naar (Jeruzalem om Maria te vereeren en haar te begroe-|ten, gelijk de engel: Wees gegroet, Maria!
3. De h. Jacobus, die het ware geloof in Spanje heeft verkondigd, en weinig vruchten van zijne predika-Itiën in den aanvang had ingeoogst, was gekomen up de oevers van den Ebro. Nadat hij hier eeni-i:en tijd over de versteendheid van dit volk had geweend en gezucht, verscheen hem Maria en zeide iem; „Troost u; deze zondaars, die gij niet hebt
•m
ed|
a-
ae
el
et
er
in es ;n
— 213 —
kunnen bekeeren\'in uw leven, zullen zich bekeeven na uwen doodquot;. Hierop bouwde de h. Jacobuseene kapel met het opschrift ter eere der h. Moeder Gods: „Wees gegroet, Maria!quot;
Geen der talrijke pelgrims, die hier aanlandden, ging er vandaan, zonder het Wees gegroet met aandacht te hebben gebeden en vele genaden door de voorspraak van Maria te hebben ontvangen. (Bletton, Traité sur l\'Ave Maria, Paris 1846.)
b. Het Wees gegroet is een uitmuntend gebed, dat geëigend is voor alle omstandigheden van ons levenquot; „Gelukkig, zegt de h. Alphonsus, is elk werk, dat tusschen twee Wees gegroetjes is ingeslotenquot;. (Lans, Gesch. van Pater Bernard, p. 357.) Het Wees gegroet is het gebed der vreugde en dei-smarten, het gebed voor eiken staat en stand. Het is het gebed van den zieke, het gebed in de bekoringen, maar vooral het gebed in het uur van onzen dood. Ja, voorzeker, zij allen, die in hun leven zoo dikwijls tot Maria geroepen hebben: „bid voor ons, heilige Moeder Gods, nu en in het uur van onzen doodquot;, zij kunnen en zullen in die bange stonde, niet door Maria worden verlaten, want Maria is voor de Christenen de gelukzalige deur des hemels, felix coeli porta.
Er was eens een ketter in Duitschland, met name Martinus Giittrich, die eene preek van eenen katholieken bisschop bijwoonde, waarin deze prelaat verzekerde, dat zij, die dagelijks het Wees gegroet ter eere van Maria bidden, niet kwalijk konden sterven.
Nu maakte Giittrich het voornemen alle dagen \'s morgens en \'s avonds telkens zeven maal en ook nog ettelijke keeren des daags het Wees gegroet te bidden, hetgeen hij drie jaar vol hield. Martinus werd ziek en op den dag barer onbevlekte ontvangenis verscheen hem Maria, zeggende; „dat hij zijne
— 213 —
dwalingen moest afzweren en zich met de katholieke Kerk verzoenen, daar zij hem, wegens de Wees gegroeten, die hij te harer eer had gebeden, de genade had bekomen der bekeering en van eenen zaligen dood. Zij voegde er bij, dat zij zelve, in de aanstaande kerstnacht, op het uur, dat haar Goddelijk kind geboren was, zijne ziel zou komen afhalen en naar den hemel geleiden.
Martinus werd katholiek, en overleed godvruchtig in de kerstnacht van 1607 tusschen twaalf en een uur, terwijl zijn gelaat, na zijnen dood, eene buitengewone klaarheid verspreidde, tot teeken der hemelsche vreugde, die zijne ziel reeds genoot. (K. P. Poiké, Triple couronne de la Mère de Dieu, 4. chap. 4. § 3.)
Als nu de h. Maagd zooveel doet voor de ketters, die haar eeren, wat zal zij dan niet voor ons, de ware geloovigen, doen, die haar en haren Goddelij-ken Zoon getrouwelijk eeren, beminnen en dienen, en haar in hun leven zoo dikwerf hebben toegeroepen: „Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons zondaars, nu en in het uur van onzen doodquot;.
c. God zelf heeft door vele mirakelen, ten gunste van hen, die het Wees gegroet met eerbied en vertrouwen bidden, de uitmuntendheid van dit voortreffelijk gebed doen blijken;
1. God boezemde den li. Thomas van Aquinen eene zoo groote liefde in tot dit gebed, dat, toen hij nog in de wieg lag, en hem een stuk papier in de handen was gekomen, waarop het Ave Maria geschreven stond, men hem dit papier niet dan met groote moeite kon afnemen. Zulks was telkens het geval, wanneer hem dit papier in de hand werd gegeven, hetgeen wel als een voorteeken kon dienen van zijne innige liefde tot Maria, die hem van haren kant tot belooning de genade van zui-
— 314 —
verheid verkreeg, waardoor hij den naam van den engelachtigen leeraar (doctor angelicusj met recht heeft ontvangen. (Bletton, Traité sur l\'Ave Maria, p. 7)
2. De h. Catharina van Senen sprak gewoonlijk bij elke trede van de trap harer ouderlijke woning de eerste woorden van het Wees gegroet. Toen zij nog pas 7 jaren oud was, vond men haar dikwerf op afgezonderde plaatsen het Wees gegroet biddende met zulke groote godsvrucht, dat allen, die dit hoorden, daardoor tot in de ziel getroffen werden. Zij vond in dit gebed niet alleen de begeerte om hare zuiverheid aan God toe te wijden, maar ook nog eene dusdanige hemelsche vreugde, dat zij zich in den geest naar het huisje van Nazareth kon verplaatsen, en er de blijde boodschap des engels aan Maria meende te hooren. (Ibid. p. 8.)
3. Dikwerf heeft God kleine kinderen gebruikt, om Zijne glorie te verkondigen. Een pater gaf eens in Portugal eene missie en verklaarde op eene marktplaats aan het volk de heerlijkheden en de kracht van het Wees gegroet. Hij verzocht ten slotte eenige personen om het Wees gegroet te bidden, hetgeen deze uit menschelijk opzicht niet durfden. Nu begon eensklaps een kind van zes maanden te roepen: „Wees gegroet, Maria! quot; Dit wonder voorval trof het volk zoo zeer, dat er zeer vele bekeeringen geschiedden en de eeredienst van Maria krachtig werd bevorderd. (Ibid. p. 10.)
4. De duivel vreest het Wees gegroet, want dit gebed houdt zijne macht op den mensch tegen, daar het den booze te gevoelig herinnert, dat hij door dezen blijden groet zijne macht op de zielen heeft verloren.
De h. Dominicus vernam eens uit den mond van eenen bezetene, dat zonder dit gebed, hetwelk vooral in den rozenkrans zoo dikwerf ter eere van
— 215 —
Maria wordt herhaald, hij over alle menschen iu het uur van hunnen dood zoude meester ziju. Ken zekere kerkvader noemt dan ook zeer zinrijk liet Wees gegroet „een schild der Christenen en een hemelsch tegengiftquot;. (Ibid. p. 11.)
5. Zie hier nog een voorbeeld, dat het zoo even aangehaalde bevestigt: Een jongeling in Italië, \'üe aan drank, spel en ontucht was verslaafd, gaf zich in eenen twist aan den duivel over; hij werd terstond bezeten en zoo hevig door den boozen geest geplaagd, dat hem verscheidene menschen niet konden vasthouden. Hij deed vrome beloften en riep alle heiligen aan, maar vruchteloos. Nu gaf hem iemand den raad een Wees gegroet te bidden, en nauwelijks had hij dezen raad gevolgd, of de duivel was gedwongen hem te verlaten. (Ibid. p. 12.)
6. Het volk van Israël bewaarde steeds zorgvuldig het zwaard, waarmede de heldhaftige Judirh het hoofd van zijnen vijand Holofernes had afgeslagen ; in alle gevaren en in alle oorlogen narneu de Israëlieten tot dit wapen van verlossing hunne toevlucht. Wij kunnen ons Wees gegroet niet beter dan bij het slagzwaard van de Joodsche heldin vergelijken.
Laten wij dan ook steeds, naar het voorbeeld van Israëls volk, in onzen strijd tegen den duivel, de wereld, het vleesch en onze kwade driften, unze eerste toevlucht nemen tot het onoverwinnelijk wapen van het Wees gegroet.
Verklaring van het ff\'ees gegroet.
i. Deel. Ave, Wees gegroet. De engel Gabriël, oin Maria gerust te stellen, begint met dezen groet, en geeft haar te kennen, dat hij een gezant is van vrede, uit den hemel nedergedaald, om haar de blijde boodschap te brengen, dat zij door God is uitverkoren tot Moeder van den Verlosser der mensehen, dat zij de Koningin
— 216 —
van hemel en aarde zoude worden en tot de verzoening der zondaars met God zoude medewerken.
Ave, wees gegroet, beteekent in het Hebreeuwsch; Ik wensch u alle geluk.
Maria, beteekent: bitterheid van de zee, hetgeen zinspeelt op de bittere en onbeschrijfelijke smarten, die zij als Moeder van Jezus, met en voor Hem heeft geleden.
Ook beteekent Maria : Zij die is verheven, omdat Maria als Moeder van eenen Godmensch inderdaad verheven is boven alles, wat niet God is.
1. De h. Petras Celestinus verhaalt, dat een soldaat van een slecht gedrag, nochtans de gew oonte onderhield Maria door het Wees gegroet te vereeren. Hij werd in den strijd gewond en bleef, van alle hulp verstoken, op het slagveld liggen; nu verscheen hern Maria en bood hem eene allerkostelijkste spijs in eenen walgelijken schotel te eten, zoodat de krijgsman, hoezeer hij ook door den honger gekweld werd, zijne hand niet in den schotel durfde brengen. „Welnu, ellendige, sprak Maria, hoe wilt gij dan, dat ik uit uwen zondigen mond uwe Wees gegroeten als eerbewijzing aanneme; zuiver eerst uw geweten en vervolgens zal ik u verhooren en tegen alle gevaren beschermen.quot; (Bleïton, Op. cit. p. 21.)
2. Ten tijde, dat de h. Franciscus de Borgia te Rome was, kwam er een groot zondaar tot hem, wiens gewetenstoestand van dien aard was, dat hem de heilige tot pater Acosta, een zeer vermaarden biechtvader, zond.
De zondaar verhaalde aan1 dezen het volgende : „Ik heb sedert mijne jeugd gehuicheld met den godsdienst; ik vereerde Maria en ging dikwerf tot de h. tafel, maar inwendig was mijn hart bedorven ; ik verzweeg mijne zonden en vreesde niet de eene heiligschennis op de andere te bedrijven; meermalen
heb ik mij willen beteren, maar ik herviel telkens bij de eerste de beste gelegenheid wederom in mijne zonden. Als ik de h. communie ontving, is het al gebeurd, dat Jezus Christus zelf mij verschenen is, zeggende : „Waarom, o roekelooze, mishandelt gij Mij en kruisigt gij Mij gedurig op nieuw, in uw zondig en onrein hart ? quot; In weerwil van dit alles, bleef ik hardnekkig en ongevoelig. Dezen morgen nu is mij een engel verschenen en heeft mij eene geconsacreerde hostie getoond, zeggende ; „Herken uwen God en Verlosser, die u met weldaden heeft overladen, en dien gij nochtans zoo wreedelijk hebt mishandeld, ontvang nu daarvoor uwe welverdiende straf! quot; Bij deze woorden verhief de engel een vlammend zwaard om mij te dooden, maar vol schrik riep ik uit: „Wees gegroet, Maria! Grij alleen kunt mij nog helpen ! quot; Nu sprak de engel: „Door de voorspraak van Maria geeft u God nog wat tijds om u te bekeeren, maar dit is dan ook de laatste genade, welke u zal gegeven wordenquot;.
De pater vertroostte den boeteling, die zich oprecht bekeerde en tot aan zijnen dood de strengste boetvaardigheid bleef uitoefenen. (Id.)
8. In de annalen der vreemde missiën lezen wij, dat een missionaris zeer bedroefd was, wijl de wilde dieren in het land, waar hij werkzaam was, zoovele slachtoffers eisehten. Door eene hemelsche ingeving gaf hij aan de menschen den raad, telkens, wanneer zij door zulke beesten werden aangerand, den h. naam van Maria met vertrouwen uit te spreken. Dit hielp. Het uitspreken van den zoeten naam der h. Moeder Gods dreef de leeuwen en tijgers op de vlucht.
Wel is waar hebben wij gelukkig geen leeuwen of tijgers in onze streken te vreezen, maar wij hebben nochtans te strijden tegen andere verwoede vijanden onzer zaligheid: den duivel, de wereld, het vleesch en onze bedorven hartstochten.
— 318 —
Wanneer ons dan de bekoringen overvallen, laten wij niet ophouden met te roepen : „o Maria, help ons, sta ons bij ! quot; Dat de naam van Maria niet wijke uit onzen mond, noch uit ons hart; wanneer ons de menigte onzer zonden verontrust; wanneer ons de wanhopigste gedachten komen kwellen, roepen wij dan op Maria : „Mariam eooita, Mariam invoca! quot; (H. Been.)
(Zie ook 19. les, iv., Maria, hulp der Christenen en Feest van den h. Naam van Maria.)
Gratia plena : Gij zijt vol van genade.
1. De h. Joannes Damaseenus was een zeergroot vereerder van Maria; hij had veel te harer eer geschreven en van Maria vele genaden tot belooning ontvangen. Nu gebeurde het, dat destijds keizer Leo de eer van Maria aanrandde; hij deed Joannes bij zich komen en gebood, dat men hem de hand zou afkappen, waarmede hij Maria\'s lof had verbreid. Nadat deze vrome dienaar der u. Moeder Gods, Maria had aangeroepen, nam hij zijne afgekapte hand, hield ze aan den arm, en zie de hand was in een oogwenk wederom zoo goed aan den arm bevestigd, dat er van de vroegere wonde niets meer dan een roodkleurig kringetje te zien was, om voortaan tot bewijs te dienen van het wonder door Maria\'s voorspraak voor haren trouwen vereerder gewrocht. (Bletton, Op. cit. p. 40.)
2. De h. Oertrudis zag eens O. L. Vrouw gekleed met eenen wijden mantel, waaronder zij alle soorten van wilde dieren toeliet en deze streelde, zoodat deze dieren weldra op lammeren gelekeu. Door dit zinnebeeld begreep de h. Gertrudis, hoe goed Maria voor de zondaars is, en hoeveel genaden zij hun van den hemel weet te verkrijgen, (ld. p. 47.)
8. In eene groote stad van Frankrijk leefcie een man, die sedert vijftig jaren niets meer van God
— 219 —
of zijn gebod had willen weten; hij werd doodelijk ziek, en legde toen eenen dolk naast zijn bed, om den eersten den besten, die hem van priester of biecht zoude spreken, te vermoorden. Elkeen was van gevoelen, dat slechts de voorbede van Maria dien ongelukkige nog kon redden; men deed hem gedurende zijnen slaap een scapulier om den hals. Den volgenden dag was de zieke geheel veranderd en tot inkeer gekomen, hij verzocht om eenen biechtvader en stierf met de grootste blijken van boetvaardigheid en godsvrucht. (Id. p. 48.)
4. De h. Joannes Climacus verhaalt van eenen zekeren Carcerius, die een groot vereerder was van Maria, en die dikwerf gewoon was haren lof te zingen, dat hij altoos bleef poozen bij de woorden : „Wees gegroet, Maria, gij zijt vol van genade! quot; Op eens werd deze ijverige dienaar van Maria zoo ziek, dat hij in den doodstrijd geraakte. Ku vei--scheen hem Maria en zeide; „Ik wil niet, dat iemand, die mij zoozeer bemint en vereert, nog verder lijde; ik genees u ; ga slechts voort met mij te beminnen en te vereerenquot;.
Carcerius bleef nu nog eenige jaren leven en stierf in geur van heiligheid. (I d. p. 52.)
c. Dominus tecum : De Heer is met u.
1. De h. Alphonsus verhaalt ons van eenen roo-ver, die zich in het Trentijnsch gebergte door moord en roof berucht had gemaakt, en door zekeren pater tot boetvaardigheid werd vermaand. De roover antwoordde, dat hij wegens zijn misdadig leven noch hoop meer had, noch genade meer waardig was; nu zeide hem de pater dat er toch nog een redmiddel voor hem bestond, hij zou namelijk, ter eere van Maria, op de Zaterdagen niemand eenig leed aandoen, noch iemand berooven.
De roover beloofde zulks te doen en ging zelfs,
— 220 —
om zijne belofte niet te kunnen breken, des Zaterdags geheel ongewapend. Kort daarna werd hij op een Zaterdag gevangen genomen; ter dood veroordeeld zijnde, sprak hij eene rouwmoedige biecht en onderging met gelatenheid zijne straf, een nieuw bewijs, dat Maria de toevlucht en redding der zondaars is. (Bletton, Op. eit., p. 62.)
Edoch, men kan niet aan Maria behagen, zonder vriend van Jezus te zijn; want de vijanden van den Zoon, zijn ook de vijanden van de Moeder. Dit bewijst het volgend voorbeeld.
2. In den tijd dat de h. Dominions te Rome predikte, leefde er eene jonge dochter, met name Ca-tharina, die zich ook kwam aanbieden om in de broederschap van den h. rozenkrans te worden ingeschreven. Zij bad vlijtig den rozenkrans, maar leidde tevens een wereldsch en ongebonden leven. Eens tegen het vallen van den avond kwam haar een jongeling van een treffelijk uitzicht bezoeken ; zij ontving hem met beleefdheid en liet het avondeten opbrengen. Zij plaatste zich tegenover 1 aren gast aan tafel; maar hoe verschrok zij, toen zij zag dat alles, wat die jongeling aanraakte, tafel, spijzen en glazen, begonnen te druipen van bloed. Catharina vroeg haren gast, vanwaar dit bloed kwam? «Verwonder u niet, zeide de jongeling, wat gij hier ziet, dat doet gij zelve dikwerf, wanneer gij Mij in uw wereldsch en zondig hart aan de h. tafel ontvangt. Gij eert, wel is waar, Mijne h. Moeder dooi het gebed van den rozenkrans, maar gij vreest nochtans niet Mijn bloed te vergieten ; Ik waarschuw u thans voor het laatst; bekeer en beter u Iquot;
Catharina liep al weenende tot den h. Dominicus, sprak eene goede generale biecht en trad in een klooster. (Bletton, Op. cit., p. 64, 65.)
tl. Benedicta ta in mulieribus: Gezegend zijt (jij hoven alle vrouwen.
— 221 —
De h. Edmond was opgegroeid in de godsvrucht tot de h. Maagd. Hij studeerde te Parijs, omringd van gevaren en gelegenheden tot zonde. Zijne Godvruchtige moeder schreef hem dikwerf hieromtrent, en vermaande hem vooral om door de godsvrucht tot Maria te trachten zijne zuiverheid te bewaren. Edmond volgde de moederlijke raadgevingen; hij vereerde Maria met vurige godsvrucht en deed voor haar beeld de belofte van zuiverheid, tot pand van welke hij een gouden ring, waarop het Wees gegroet was gegraveerd, aan een vinger van het beeld der Bloeder Gods stak. Van dit oogenblik af tot aan zijnen dood had hij nimmer onreine gedachten en de ring, dien hij Maria\'s beeld had geschonken, werd na zijn overlijden op wonderbare wijze bij hem teruggevonden ; deze ring werd nu verder door velen aangeraakt tot verkrijging van de h. deugd van zuiverheid en tot genezing van vele ziekten. (Bletton, Op. cit., p. 79.)
ii. Deel. Et benedictus fructus ventris tui Jesus: En gezeyend is de vrucht nws lichaams, Jezus.
Gezegend is inderdaad deze vrucht, die eiken dag onze zielespijs is geworden. Wanneer reeds de vrucht van het aardsche paradijs, die ons den dood heeft berokkend, zoo schoon en lieftallig was, wat zal dan de vrucht niet schoon wezen, die geheel het geluk uitmaakt der engelen en uitverkorenen in den hemel! Die vrucht des levens, die vrucht van kracht en blijdschap, welke wij in het allerh. Sacrament des altaars genieten tot sterking onzer ziel, die vrucht, welke ons hemelsche zoetheid doet smaken en ons reeds hier op aarde eenen voorsmaak doet ondervinden van de eeuwige vreugden!
De kloosterlingen van den h. Benedictus hebben eene groote godsvrucht tot Maria, en zingen dikwerf tot hare eer den lofzang „Salve Keginaquot;. De h.
— 222 —
Maagd deed hun bij verschillende gelegenheden weten, hoezeer dit gezang aan haar en aan haren lieven Zoon behaagt. Op zekeren dag, toen de kloosterlingen, als naar gewoonte het „Salve Reginaquot; zongen, verscheen hun Maria met het kindje Jezus in den arm ; bij de woorden : „Et Jesum, benedic-tum fructum ventris tui nobis post hoo exilium ostendequot; (En toon ons na deze ballingschap Jezus, de gezegende vrucht mvs lichaams), „ziedaar dan Jezus, dien gij vereert en bemint, sprak Maria; wanneer gij nu standvastig blijtt in uwen h. roep en getrouw volhardt in uwe godsvrucht jegens Jezus en mij, dan, ik verzeker het u, zult gij Jezus zien en Hem met mij in alle eeuwigheid beminnenquot;.
Sedert dien tijd hebben deze kloosterlingen het gebruik aangenomen, om bij het spreken of zingen der aangehaalde woorden, ter eere van Jezus en Maria diep het hoofd te buigen. (Bletton, Op. cit., p. 92.)
in. Deel. a. Sancta Maria, mater Dei, ora pro nohis peccatorihus ; Heilige Maria, Moeder GodSj bid voor ons zondaars.
De h. Alphonsus verhaalt het volgende voorbeeld, getrokken uit de werken van pater Grasset. Een godvruchtige pater kwam eens op een kasteel bij eenen edelman van zijne kennissen, die echter een kwalijk leven leidde. Deze heer stelde hem al zijne dienstboden voor; een enkele hunner wilde echter niet verschijnen, maar de heer gebood hem nadrukkelijk te komen. De pater vroeg hem in den naam Gods, wie hij was. „Ik ben een duivel, antwoordde de gewaande knecht, en dien dezen heer reeds sedert veertien jaren; ik verwacht slechts, dat hij het Wees gegroetje, hetwelk hij dagelijks gewoon is te bidden, vergete, om zijne ziel naar de hel te slepen.quot; De pater gebood hem aanstonds dat huis te
— 223 —
verlaten, terwijl de edelman zich oprecht bekeerde en voortaan een stichtend leven leidde. (Bletton, Op. eit., p. 94.)
b. Nunc: Nu.
1. Zekere dienaar van Maria beklaagde zich, dat hij haar sedert jaren verschillende gunsten had gevraagd, en nimmer iets door haar verkregen had. Maria verscheen hem en verweet hem zijne ontevredenheid, zeggende ; „Waarom durft gij u beklagen, dat ik u niets gegeven heb; zie eens wat er rondom u omgaat; denk aan uwe naburen, die plotselijk gestorven zijn, aan uwe ouders, die door de jiest zijn weggerukt, aan uwen vriend, die in den bloei zijns levens is overleden en in den afgrond der hel is gestort! Waarom is u ook zulk een lot niet te beurt gevallen ? W ijl ik u bewaard heb. Dank den Heer, dat Hij u door mijne voorspraak nog niet heeft laten sterven en in de helsche vlammen vallenquot;. Deze man klaagde niet verder meer, maar trachtte voortaan meer en meer de bescherming van Maria waardig te worden door een heiligen levenswandel te leiden en al zijn vertrouwen op Maria te stellen. (Ibid. p. 113.)
2. Zekere moeder had eene dochter, die zich aan de vermaken der wereld overgaf; zij beval haar aan, ten minste een Wees gegroetje te bidden, wanneer zij naar het bal of het schouwspel ging, en alsdan wel te letten op het woordje nu. Na zekere danspartij werd dit meisje door den duivel overvallen, die haar naar de hel wilde voeren, „omdat hij haar, zeide hij, op de danszaal, die zijn grondgebied is, had aangetroffenquot;. Nu riep het verschrikte meisje: „Heilige Maria, bid voor ons nu\\n De duivel moest wijken, terwijl het geredde meisje voortaan en voor altijd aan de wereldsche vermaken vaarwel zeide. (Ibid. p. 118.)
— 224 —
c. Et in hora mortis nostrae: En in het uur van onzen dood.
1. Men verhaalt van den h. Petras Avellinus, dat hij in de laatste oogenblikken, die hem God gaf, om zich tot den dood voor te bereiden, eenen harden strijd had te leveren tegen de duivels. Hij zag er eene menigte rondom zijn sterfbed staan en hem door allerlei vreeselijke en gevaarlijke voorstellingen bekoren. De eenen stelden hem zijne zonden voor, als te groot en te zwaar, om er vergiffenis van te kunnen bekomen ; de anderen maakten hem bevreesd voor de strenge oordeelen Gods ; anderen wederom hielden hem voor, dat hem zijne goede werken niet zouden helpen ter zaligheid; anderen eindelijk, dat menigeen meer boetvaardigheid had gedaan dan Petrus Avellinus en desniettemin verloren was. De heilige begint het Wees gegroet te bidden, en aan de woorden „nu en in het uur van onzen doodquot;, verdwenen al deze booze geesten en lieten hem met vrede.
Zouden wij dan niet vertrouwen, dat Maria de rechtvaardigen bijstaat in het uur van hunnen dood, daar zij niet eens de zondaars verlaat, die haar in hun leven hebben aangeroepen en tot haar in het uur des doods hunne toevlucht nemen ?
2. Wij vinden een bewijs hiervan in de openbaringen der h. Brigitta, die in de kerkvergadering van Constance zijn goedgekeurd.
Brigitta had eene vurige godsvrucht tot Maria, welke zij ook aan haren zoon wist in te boezemen. Deze koos den krijgsdienst als beroep, en verloor welhaast de goede beginselen, die hem zijne moeder had ingeprent ; hij deed met zijne kameraden over, zonder echter ooit de godsvrucht tot Maria geheel te vergeten. Na eenigen tijd stierf deze jongeling en zijne moeder maakte zich zeer ongerust over het lot zijner ziel. Te midden dezer bekommernis zag
— 225 —
zij Jezus ten troon gezeten, om haren zoon te 001-deelen, terwijl Maria aan de rechterzijde van Jezus stond, en de duivel ter linkerzijde. Deze somde al het kwaad op, dat de jongeling had bedreven. Maria echter nam hem onder hare bescherming en verjoeg den helschen geest. Zij zeide tot den jongen krijgsman, dat haar zijne godsvrucht tot haar zeer aangenaam was geweest, en dat zij hem tot loon daarvoor in het uur van zijnen dood onder hare bescherming genomen had. De h. Brigitta begreep dan ook, dat de godsvrucht tot Maria de redding van haren zoon geweest was. (Bletton, Op. cit., p. 12s et sqq.)
Amen. Het zij zoo. Dat alles, wat wij in het Wees gegroet gevraagd hebben, ons tot onze zaligheid moge geworden ! O Maria, Moeder Gods, wees ook onze Moeder voor den tijd en de eeuwigheid, Amen; gij zijt vol van genade; verwerf ons vooral de genade, nimmer eene doodzonde te bedrijven, Amen; de Heer is met u; moge Hij door uwe voorspraak ook steeds met ons wezen, opdat nimmer de duivel in onze harten regeere, Amen; gij zijt gezegend boven alle vrouwen; geef\' ons ook uwen moederlijken zegen, Amen; en gezegend is de vrucht uws lichaams, Jezus; mogen wij Jezus dikwerf en waardig in onze harten ontvangen, Amen-, heilige Maria, \'Moeder Gods, bid voor ons zondaars, opdat wij ons Tbekeeren en in de liefde Gods volharden, Amen; bid voor ons nu, in onzen strijd tegen de vijanden onzer ziel, gedurende ons leven, maar vooral in het uur van onzen dood, dat over ons eeuwig lot zal beslissen; o Maria, help ons, red ons, heilig ons, Amen, Amen, Amen!
15
— 226 —
Van de vereering der allerheiligste Maagd.
85. „Mogen al onze welbeminde kinderen der katholieke Kerk onze woorden vernemen; dat zij toch steeds vuriger volharden in het eeren en aanroepen der allerheiligste Maagd en Moeder Maria, onbevlekt ontvangen, en dat zij zich met een volledig vertrouwen tot deze teedere Moeder van genade en barmhartigheid wenden, iu al hunne gevaren, angsten, droefheden en noodwendigheden van ziel en lichaam.quot; (Pius ix., Encycl. Imm. Gone.)
„In de handen van Maria liggen al de schatten der goddelijke barmhartigheden.quot; (H. Petr Dam.)
„Alle macht is aan Maria in den hemel en op de aarde gegeven. Niets is haar onmogelijk, wijl het haar mogelijk is de hoop der wanhopigen aan hunne zaligheid, wederom op te beuren.quot; (H. Anselmus.)
„Maria is het zekere toevluchtsoord voor allen, die hunne toevlucht tot haar nemen.quot; (H. Jo. Damasc.)
„Maria is de hoop der wanhopenden, de haven der schipbreukelingen, de eenige toevlucht van alle hulpbehoevenden.quot; (H. Ephbem.)
„Laten wij de genade zoeken en door Maria zoeken, omdat zij vindt wat zij zoekt en niet kan te leur gesteld worden.quot; — „O mensch, gij moogt gerust tot God naderen, waar de Moeder bij haren Zoon, de Zoon bij zijnen Vader staat. De Moeder vertoont aan den Zoon hare h. borst; de Zoon aan den Vader zijne h. wonden. Waar zoovele teekenen van liefde zijn, kan geen spraak wezen van afwijzing of weigering.quot; — «Wie zal dan, o geaegendste Maagd, de lengte en breedte, de hoogte en diepte van uwe barmhartigheid kunnen afmeten ? Hare
— 227 —
lengte.. . want zij helpt allen, tot op den laatsten dag des oordeels. Hare breedte. . . zij vervult de aarde met weldaden. Hare hoogte .. . zij reikt tot in den hemel, dien zij weder bevolkt. Hare diepte ... Maria\'s gunst eu liefde dalen af tot in het vagevuur.quot; — „Indien er in ons eenige hoop, zaligheid of genade is, erkennen wij, dat ons die door Maria zijn geworden.quot; (H. Bern., Passim.)
„Denk dan in uwe gevaren, twijfelingen en angsten aan Maria; roep Maria aan! Zij wijke nimmer uit uwen mond, nimmer uit uw hart, eu opdat gij de voorspraak van haar gebed verkrijget, vergeet niet het voorbeeld van haren levenswandel na te volgen.quot; (Id., Hom. 2. super Missus.)
De h. Anselmus zegt : „Somwijlen worden wij door het aanroepen van Maria nog spoediger geholpen dan door ons smeekgebed in den naam van Jezus zeiven. Niet alsof Maria grooter of machtiger dan Jezus ware. Want Hij is niet groot of machtig door haar, maar wel zij door Hem. Zulks geschiedt echter, omdat haar Zoon onze Heer en Rechter is, die al onze wegen gadeslaat. Wanneer Jezus ons nu niet dadelijk, terstond verhoort, dan verdienen wij zulks mogelijk niet. Wanneer wij echter de tusschenkomst van zijne h. Moeder inroepen, dau spreken hare verdiensten voor ons, en Jezus verhoort ons, alhoewel wij wegens onze eigene verdiensten geen aanspraak hebben op verhooringquot;. (De excell. B. M, V., c. 6.)
„Men gaat verloren, wanneer men Maria niet aanroept, maar wie is er ooit verloren gegaan, na Maria om hulp verzocht te hebben?quot; (H. Alphonsus.)
„Het is onmogelijk, dat een ware en getrouwe dienaar en vereerder van Maria kan verloren gaan. Deze stelling kan echter niet worden toegepast op die gewaande vereerders van Onze Lieve Vrouw, welke van hare godsvrucht misbruik maken, om
— 228 —
lichtvaardiger te zondigen; maar is op hen toepasselijk, welke het verlangen naar eene grondige bekeering getrouw doet blijven in de vereering en aanroeping van Maria. Voor dezen houd ik vol, dat het hun zedelijkerwijze onmogelijk is zich te verdoemen. Ook werkt de duivel uit alle kracht, nadat hij den menseh in zonde heeft doen vallen, dat hij de godsvrucht tot Maria verlieze.quot; (H. Alph.)
„O Maria, een getrouwe dienaar van u is verwijderd van de verdoemenis.quot; (H. Bonav.)
„Alzoo, mijne welbeminden, bemint Maria, die gij vereert, vereert haar, die gij bemint; gij zult haar waarlijk vereeren en beminnen, als gij haar, die gij bemint van harte, ook getrouw navolgt.quot; (H. Hieron. i)e Ass.)
„Volgt het voorbeeld van Maria na, want gij zult et alles in aantreffen, wat gij moet verbeteren, vluchten of bewaren.quot; (H. Ambkos.)
„Vertrouwen wij met alle genegenheid van ons hart op Maria. Smeeken wij dringend om haren bijstand, opdat, wanneer wij haar op aarde steeds blijven vereeren, zij ons gedurig doo? haar gebed aan den Hemelschen Vader, aan Zijnen en haren Zoon, Jezus Christus, en aan den h. Geest blijve aanbevelen.quot; (H. Aug., Serm. 35, De Nat.)
Sfi. Leering der h. Schrift over Maria. De h. Schrift ïeert ons (zoo zegt de geleerde Jan Gonzalez van Segovië, theologant van den Koning van Spanje, op de kerkvergadering van Bazel), dat de allerheiligste Maagd Maria het hoofd der helsche slang zal verpletteren ; dat haar oorsprong schitterend zal wezen als eene ster; dat zij als een recht opschietende sfam zal geboren worden; dat God in haar, als in eene zon Zijn tabernakel zal plaatsen; da*: zij als eene vorstin aan Gods rechterhand zal staan ; dat de Koning des hemels hare schoonheid zal bewon-
— 229 —
deren ; dat de Allerhoogste, haar helpende sedert den ochtend, als Zijn tabernakel heeft geheiligd ; dat er gt; heerlijke zaken over haar zijn gezegd geworden, daar zij de stad Gods is, waarvan God zelf\' de grondslagen heeft gelegd; dat de heiligheid aan deze woning betaamt; dat deze h. Maagd vau het begin harer wegen in Gods bezit is geweest; dat zij voor alle schepselen werd gevormd, en ontvangen voor de afgronden; dat zij voor Gods aanschijn altoos al spelende is geweest en in God haar geluk vond alle dagen; dat God haar alle dagen goed en geen kwaad heeft bewezen ; dat Gods wijsheid dit huis heeft gebouwd ; dat de zonen en dochters van God deze h. Maagd hebben geprezen en zalig genoemd ; dat er in haar niets onreins te vinden is; dat zij schoon zal wezen als de olijfboom der velden, welriekend als balsem en myrrhe ; dat zij alle J bevalligheid van den weg en de waarheid zal hebben ; dat zij, als eene lelie tusschen de doornen, onder Adams kinderen zal zijn, de bruid en de vriendin van God, lieftallig, zoet, schitterend, uitverkoren, in éen woord, dat Maria zal wezen geheel schoon en zonder vlek: „tota pulchra es, Maria, et macula non est in tequot;. (R osier de Marie.)
Geschiedenis van Onze Lieve - Vmnw. Maria, de gezegendste onder alle vrouwen, de Moeder van onzen Heer, Jezus Christus, werd geboren te Nazareth, van zeer godvreezende ouders, Joachim en Anna. Zij werd ontvangen zonder smet der erfzonde, daar liet niet betaamde, dat Jezus, Gods Zoon, van eene i vrouw, die ooit gezondigd had, de menschelijke
natuur zou aannemen. (Zie fi. les.) Maria werd door hare ouders van jongs af, aan God toegewijd en ging reeds op driejarigen leeftijd naar den tempel van Jeruzalem, waar zij onder de maagden van het heiligdom werd opgevoed en de gelofte van
— 230 —
zuiverheid aflegde. Hier verbleef de h. Maagd tot op den ouderdom van 14 a 15 jaren; zij hield er zich onledig met het gebed, het lezen der h. Schriftuur, het gezang der lofliederen van haren koninklijken stamvader, David, en met handenarbeid. Maria ging thans te Nazareth wonen en werd aan den vromen en rechtvaardigen Jozef, eenen handwerksman in hout en ijzer, tot echtgenoote gegeven. Nu werd de engel Gabriël door God gezonden om Maria te boodschappen, dat zij de Moeder van den door de .loden zoolang verwachten Messias zonde worden, en Maria antwoordde : „Zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woordquot;. Te-zelfder tijd werd door eene bijzondere werking des h. Geestes het verheven geheim der menschwording van onzen goddelijken Zaligmaker in het zuiver lichaam van Maria voltrokken. Bij gelegenheid der volkstelling, uitgeschreven door keizer Augustus, moest Maria met den h. Jozef, haren bruidegom, naar Bethlehem, de stad van David, reizen, alwaar de Heiland in den nacht van den 25. December, in eenen armen stal geboren werd. Maria onderwierp zich uit gehoorzaamheid aan de wet der zuivering, en weinig tijds daarna vluchtte de h. Familie naar Egypte om het kindje Jezus aan den bloeddorstigen vervolger Herodes te onttrekken. De h. Familie verbleef zeven jaren in het land der ballingschap en keerde vervolgens terug naar Nazareth. Toen Jezus twaalf jaren oud was, werd hij op de terugreis van Jeruzalem door Maria en Jozef vermist, maar na drie dagen zoekens, in den tempel tusschen de leeraren teruggevonden. Op de bruiloft te Cana verkreeg Maria, door hare moederlijke voorspraak, de verandering van water in wijn, het eerste wonder van haren goddelijken Zoon. Maria volgde ook Jezus op zijne reizen en in zijn bitter lijden op den kruisweg; zij stond zelfs vol moed en geduld
— 231 —
ondei- het galgenhout, waarop haar dierbare Zoon den dood voor ons onderging en wanneer, toen vooral, volgens de voorzegging, die Simeon haar in den tempel had gedaan, een zwaard van droefheid hare ziel kwam doorsteken. IS a den dood van Jezus verbleef Maria met de apostelen, ontving met hen den h. Greest op den Pinksterdag en was verder te Ephese en te Jeruzalem woonachtig, onder de bescherming van den h. apostel en evangelist Joannes, die de lieveling van haren Zoon was geweest. Uit louter liefde Gods stierf Maria te Jeruzalem, in den ouderdom van 63 jaren. (!) Haar h. lichaam werd begraven op den Olijfberg, maar werd spoedig door de engelen in den hemel opgenomen, gelijk ons eene bestendige overlevering der h. Kerk, die men niet mag verwerpen, leert. (Bletton, Jamak, Or-sini etc.)
Vereering van Maria in het bijzonder. SS. De eere-dienst van Maria schijnt reeds eenen aanvang te hebben genomen in de eerste dagen na haren dood, en bij haar graf zelfs. Eene overlevering zegt, dat de geloovigen, die bij het graf van de h. Moeder Gods kwamen bidden, eene groote vervolging hadden te lijden van de schriftgeleerden, en riat bij de honderd bloedverwanten van de h. familie werden vermoord, omdat zij een gedenkteeken op het graf van Maria gesticht hadden. De kloosterorde van den berg Karmel stichtte de eerste kapel ter eere van Maria.
Keeds de eerste Christenen erkenden, dat de vereering der allerheiligste Maagd en Moeder Gods uiterst aangenaam aan God moest wezen. De
(!) Derhalve bidt men 63 Wees gegroeten in den rozenkrans van de h. Brigitta. (Zie 90 e, 10.)
— 232 -
gt;»
engel Gabriël reeds had haar in den naam des Hee-ren zoo eerbiediglijk begroet, en zouden haar de menschen dan ook niet eeren als de Moeder van hunnen Verlosser? Maria zelf had reeds deze vereering vooruitgezien en voorspeld, toen zij iu haar heerlijk loflied het „Magnificatquot; zong : „Ziet, van nu af zullen alle geslachten mij zalig noemenquot;.
Tijdens haar verblijf te Ephese, bij den apostel Joannes, gingen vele Christenen naar deze stad, om de Moeder des Heilands te leeren kennen en haar hunne hulde te bewijzen.
De h. Dionysius, de areopagiet, die door Joannes aan Maria werd voorgesteld, was zoo zeer getroffen door de schoonheid en majesteit van de h Moeder Gods, dat hij haar als eene godin zou aanbeden hebben, indien hij niet geweten had, dat Maria slechts eene stervelinge was.
De h. Ignatius van Antiochië schrijft aan den h. Joannes: „Waar is een Christen, die zijn geloof eert en bemint, die van Maria verneemt en niet verlangend zou zijn om de Moeder van God te zien en te begroeten?quot;
Keeds in het jaar 224 bouwde paus Calixtus i. eene kleine kapel te Rome, ter eere van Maria, welke kapel „Maria over den Tiberquot; genoemd werd. Ook in de katacomben van Rome, treft men voorstellingen aan van Maria met haar naam er bij. (I. Spencer Northcote, Die Röm. Cat., plaat vu.)
De h. martelares Justina, in de derde eeuw ter dood gebracht, riep, volgens den h. Gregorius van Nazianze, Maria aan tegen de betooveringen van eenen duivelskunstenaar.
De h Stephanus, koning van Hongarije, in het jaar 1000, wijdde zieb met zijn rijk aan de Hemel-sche Koningin en deed te harer eer eene kerk te Stuhl-Weissenburg bouwen. (Bék. Bercasiel.)
De h. Bernardinus van Senen vastte alle Zaterda-
gen, zijn geheel leven lang, ter eere van Maria.
De h. Carolus Borromeus bad alle dagen geknield en met gloeiende aandacht de getijden van O. L. Vrouw. (Marchant, Hortus past.)
De h. Aloysius van G-onzaga bad dagelijks de getijden van Maria en vastte op de Zaterdagen te harer eer.
De h. Stanislas Kostka droeg steeds den rozenkrans bij zich, en vond zijne aangenaamste lezing, na de h. schrift, in de boeken, die over Maria handelden.
De h. Ignatius van Loyala koos. sedert zijne bekeering, Maria tot bijzondere beschermster, en bracht voor Maria\'s beeld soms gansche nachten in het gebed door. (Lohx, Bibl. ap. Schmidt, 1., 995.)
„Wanneer vrij van den eenen kant onze onwaardigheid en van den anderen kant de verhevenheid van Maria betrachten, dan zullen wij met ootmoedigheid, eerbied en h. vrees tot haren dienst en hare vereering naderen; maar wanneer wij daarna hare teedere liefde tot ons beschouwen, dan zullen wij haar met diepe aandoening, met vreugde en vertrouwen, uit hart en mond aanroepen en lofzin-gen.quot; (Dionys., carthus., De laud. B. M. V., pars i., cap. i.)
Maria helpt ons in den looj) des levens. SO.
I. Zij is de r/enezing der zieken.
1. Men verhaalt, dat paus Gregorius de Groote, tijdens eene schrikkelijke pestziekte, die te Rome groote verwoestingen aanrichtte, het beeld van O. L. Vrouw, in processie door de stad deed ronddragen, waarop de vreeselijke ziekte spoedig ophield. (Marchant.)
2. De h. Joannes Kepomucenus had pas het daglicht aanschouwd, toen hij in eene zware ziekte viel. Zijne ouders bevalen hem Maria aan, hij genas en werd een getrouwe dienaar der h. Maagd.
3. Ontelbaar zijn de genezingen, welke door de gunstige voorspraak van Maria aan de zieken zija verleend geworden. Om zich hiervan te overtuigen, behoeft men slechts op eene der vele genadeplaatsen te gaan, waar Maria bijzonder wil vereerd worden, en er de exvoto\'s of gedachtenissen te beschouwen, die de goedheid van Maria jegens de arme zieken verkondigen.
Tn de genaden-kapel van O. L. Vrouw in het Zand te Roermond, bestuurd door de eerw. paters He-demptoristen, wordt Maria bijzonder vereerd als „de Behoudenis der h-ankenquot;. De zieken worden er bijzonder aanbevolen aan Maria, door eene speciale Broederschap te dezen einde opgericht, 14. Mei 1864. (H. Van Krugten, Redempt., Het mirak. beeld van O. L. Vrouw in \'t Zand bii Roermond, p. 76.)
II. Maria is de toevlucht der zondaren.
1. (Zie het voorbeeld van de h. Maria van Egypte, 39. les.)
2. Men verhaalt, dat de h. Alphonsus van Liguo-rio eens aan eene groote zondares, die hem den troostloozen toestand van haar geweten openlegde, op de volgende wijze moed en vertrouwen inboezemde: //Wij hebben eene Moeder, de h. Moeder Gods, Maria, die de bijzondere toevlucht is der zondaren. Wanneer eene moeder haar kind ziet vallen, laat zij de andere kinderen staan en snelt toe, om het gevallen wicht op te beuren, van stof en slijk te zuiveren en zijne pijn te stillen; hoopt gij dan ook op uwe Moeder Maria, zij zal u ook, hoe diep gij ook gevallen zijt, hoe besmeurd ook uw geweten moge zijn, hoe smartelijk uw val ook geweest zij, ophelpen, zuiveren en uwe pijnen verzachtenquot;.
3. Midden in de stad Parijs bevindt zich de parochiekerk van „Notre Dame des Victoires, O. L.
— 235 —
Vrouw der overwinningenquot;. Vooral sedert de revolutie van 1830, waren de bewoners dezer wijk a zoo onverschillig geworden, dat er in het jaar 1835 slechts 720 communiën op een zielental van 25000 werden uitgedeeld. De eerbiedwaardige pastoor dezer parochie, de heer Desgenettes, diep bedroefd over dit zedelijk en godsdienstig verval, had reeds te vergeefs allerlei middelen beproefd om een einde aan dezen noodlottigen toestand te maken. In 1836 viel hem onder de h. mis de gedachte in, zich aan Maria „de Toevlucht der zondarenquot; te wenden. Hij stichtte nu de zoo beroemd geworden en zoo zeer verspreide Broederschap van het allerh. Hart van Maria tot bekeering der zondaars, waardoor in korten tijd de wonderbaarste bekeeringen van de versteendste zondaars geschiedden, en het zonneklaar blijkt, welk eene heilrijke toevlucht Maria is voor quot;r* deze ongelukkigen. (Manuel de 1\'ar chic. de N. D. des Vict.)
4. Toen op zekeren dag een groote zondaar tot Maria smeekte: „O Maria, toon toch, dat gij mijne moeder zijtquot;, zou hij ten antwoord vernomen hebben:
Iz/Cn gij, toon dat gij mijn zoon zijtquot;, d. i. beter u en tracht mijne liefde waardig te worden. (H. Alph. Heerl. v. Maria.)
5. De Genaden-kapel te Thorn, aan de Linden. Twee eeuwen geleden verbleef te Thorn de duitsche gravin Clara Elizabeth van Manderseheit- Blanken-heim, eene stiftdame, nog veel edeler door hare reine deugd dan door den adel van haar geslacht. Deze godvruchtige vrouw was na eene ziekte, die
1 haar jaren lang aan het bed gekluisterd hield, in zooverre genezen, dat zij te voet heeft kunnen wandelen van Thorn tot aan de plaats, waar thans de kapel onder de linden staat. Zij schreef deze genezing geheel en al toe aan de voorspraak van Maria, en nu deed zij aan de Moeder des Heeren de ge-
— 236 —
lofte op genoemde plaats eene kapel naar den vorm van het huisje van Lorette in Italië te bouwen. (Zie 7. les.)
De bouw dezer kapel werd begonnen den 35. Augustus 1578.
Maria wordt alhier vereerd onder de aanroeping van „Toevlucht der zondarenquot;-, menige ellendigen kwamen vroeger en stroomen ook nog thans naaide genaden-kapel te Thorn, aan de linden, immers is hier door de machtige en liefderijke voorspraak der Hemelsehe Koningin steeds genezing en troost naar ziel en lichaam te vinden. (Jos. Habets, De genaden-kapel te Thorn, aan de linden.)
III. Maria is de troosteres der bedrukten.
1. (Zie 16. les, § 1. SO e, het voorbeeld van den h. Franciscus van Sales.)
3. Onze lieve Vrouw te Kevelaar, de Troosteres der bedrukten. In het jaar 1641 leefde in de stad Gelder een geringe, man, winkelier van beroep, genoemd Henricus Buschmann, geboren te Murmter in het land van Kleef, die soms met winkelwaren naar W ees, in het Kleefsch, ging, en onderweg de gewoonte had voor het hagelkruis in het Kevelaar-sche veld opgericht, eene wijl te bidden.
Toen hij nu omtrent Kerstmis, wederom zijn gebed voor het kruisbeeld verrichtte, hoorde hij eene stem, die sprak; „Bouv mij hier eene kapelquot;.
Henricus niemand in het veld ziende, verwonderde zich zeer over deze stem, dacht er wel bij zich zeiven over na, maar gaf er, wegens gebrek aan middelen, geen gevolg aan.
Zeven of acht dagen daarna hoort hij wederom op die plaats deze zelfde stem; hij vertelt het voorgevallene aan zijne vrouw Mechtildis Schrouse, en zij besloten nu te zamen iets van hunne kleine verdienste voor een kapelletje af te zonderen. De
— 237 —
zaak geraakte echter op de lange baan, toen de hemel deze echtgenooten nog eens tot de onderneming aanspoorde. Meehtildis zag des nachts in hare kamer een schitterend licht, en te midden daarvan eene kapel, waarin een prentje hing, dat zij nog kort te voren in handen van eenen Hessi-schen soldaat, van Luxemburg komende, gezien had. Hiervan gaf zij haren man kennis; nu wendden zij ook alle moeiten aan om een kapelletje ter bewuste plaats te bouwen, en het bedoeld prentje in bezit te krijgen. Beide zaken gelukten hun, en tot nog toe ondervinden de tallooze pelgrims, die Maria te Kevelaar in haar wonderbeeldje als „Troosteres der bedruktenquot; komen vereeren, de overvloedigste genaden voor ziel en lichaam. (Naar Knippenberg, Hist. eeel. due. Gelriae, bij H. Welters, Limb. Leg., deel i., p. 27.)
3. Onze lieve Vrouw van altijddurenden bijstand. In de kerk van den h. Alphonsus te Kome wordt een wonderbeeld vao Maria met haar goddelijk Kind, onder dezen titel vereerd. Dit beeld is afkomstig van eenen Griekschen koopman, van hefc eiland Kreta, die op het einde der i5. eeuw, door tusschenkomst van O. L. Vrouw, welke hij in dit beeld vereerde, bij eene schipbreuk gered werd. Hij stierf te Rome en schonk bij zijnen dood dit beeld aan de kerk van den h. Matheus, alwaar het tot aan de Fransche omwenteling openlijk vereerd werd. In het jaar 1866 werd het wouderbeeld, tot dusverre verborgen, wederom door een pater Redemptorist ontdekt. Pius ix. bepaalde, dat het beeld in de kerk van den h. Alphonsus zoude geplaatst worden; ook gelastte hij het kapittel van St. Peter dit beeld in zijnen naam luisterrijk te bekronen. Sedert dien tijd heeft God niet alleen door het oorspronkelijk wonderbeeld, tnaar ook nog door de afbeeldingen ervan, op merkwaardige wijze zijne
— 238 —
oneindige macht en goedheid willen toonen. Bij de Z.E. paters Redemptoristen te Wittem bezit men eene welgelijkende kopie van dit wonderbeeld. (P. Eexest Bresciani c. s. Red.)
iv. Maria is de Hulp der Christenen. In het jaar 1683 drongen de Turken, wel 200,000 man sterk, door Hongarije naar Weenen, welke stad zij belegerden en zeer in het nauw brachten. Paus In-nocentius xi. dit vernemende, schreef een vollen aflaat uit voor allen, die keizer Leopold i. ondersteuning zouden geven. De h. Vader vermaande tevens de Christenen tot boetvaardigheid en gebed en tot vertrouwen op Maria. Keeds duurde de belegering zestig dagen; de stadwas haren val nabij. De nood was op het hoogste, maar nu was ook de redding nabij. Jan Sobiëski, de dappere Poolsche koning, vereenigde zijne manschappen met het leger van Karei, aartshertog van Oostenrijk, en viel de Turken aan, onder het geroep van Jezus ! Maria! De Turken werden met angst geslagen en gingen ijlings op de vlucht, alles achterlatende, wapens, krijgsmaterieel en vele kostbaarheden. Deze schitterende redding en zegepraal werden aan Maria\'s hulp toegeschreven, zoodat paus Innocentius gebood, tot eeuwige gedachtenis het feest van den h. Naam van Maria, Zondags na hare geboorte, overal te vieren. (Gesta Pontif.)
v. Maria beloont de minste eerhewijzingen, die men haar doet, met het heerlijkste loon. Pater Auriemma verhaalt, dat eene jonge herderin zulke groote liefde had voor Maria, dat zij haar meeste geluk vond, in eene kapel, op eenen berg gelegen, voor het beeld van hare goddelijke Moeder te gaan bidden. Daarom leidde zij hare kudde bij voorkeur langs dien berg, en verbleef dan in de zoetste onderhoudingen met Maria. Ziende dat het beeldje van hare dierbare
— 239 —
Moeder van allen sieraad ontbloot was, maakte zij er een mantel voor van de schoonste stof, die zij krijgen kon. Dikwijls vlocht zij eenen bloemkrans en hem op het hoofd van het beeldje stellende, zeide zij ; „O lieve Moeder, Maria, ik zou u wel eene kroon van goud en diamanten willen geven, maar wijl ik slechts een arm herderinnetje benx kan ik u niets dan deze kroon van veldbloemen aanbieden; gelief ze dan te aanvaarden, als een pand van mijne kinderlijke liefdequot;.
De h. Maagd was voor deze kleine liefdebewijzen van haar kind niet ongevoelig: zij verrijkte het van haren kant met vele geestelijke weldaden, en toen het stierf, verscheen zij haar, omgeven van eenen schitterenden maagdenstoet; plaatste haar eene kostbare kroon van edelsteenen op het hoofd en voerde hare ziel mede in den hemel. (P. Vendricx, Serm. v., p. 410.)
vi. De godsvmcht tot de zeven smarten van Maria. 1. Wij lezen in het leven van de zalige Veronica, dat Jezus op zekeren dag aan deze vrome maagd zeide : „De tranen, welke men stort over mijn lijden, zijn mij hoogst aangenaam ; doch daar ik mijne Moeder met eene onbegrijpelijke liefde bemin, is het mij nog aangenamer te zien, dat men hare droefheid vereertquot;. (P. Vendricx, Serm. v., p. 195.)
2. Maria beklaagde zich op zekeren dag aan de h. Brigitta, dat hare smarten zoozeer vergeten werden. „Wanneer ik mijne oogen op de menschen laat vallen, zoo sprak zij, dau vind ik er zeer weinig, die medelijden met mijne smarten hebben, en mijne, droefheden overdenken. O mijne dochter, vergeet gij mij niet; overweeg mijne smarten, wees er bedroefd over, en tracht ook in uw lijden uw gedrag in te richten naar het voorbeeld van lijden, dat ik u gegeven hebquot;. (Id.)
— 240 —
3. De h. Alphonsus verhaalt eene openbaring van de h. Elizabeth, over den h. apostel Joannes, die, na den dood en de hemelvaart van Maria, nog eens had verlangd haar te mogen zien. De h. Maagd voldeed ook aan dien wensch en verscheen aan den welbeminden leerling, vergezeld van Jezus zeiven. De h. Joannes hoorde nu de h. Moeder eenige genaden aan haren goddelijken Zoon verzoeken voor hen, die hare smarten zouden vereeren, en de Zaligmaker beloofde haar de volgende vier gunsten voor de vereerders der zeven smarten;
a. De vereerders van de smarten van Maria zullen voor hunnen dood eene ware boetvaardigheid doen over hunne zonden.
b. Jezus zal hen in hunne kruisen en beproevingen, en vooral in het uur des doods, beschermen.^
c. Hij zal het aandenken aan Zija lijden, diep in hunne harten geprent, bewaren, en er hun belooning voor geven in den hemel: en
cl. Hij zal hen onder de bescherming van Maria plaatsen, opdat zij over hen beschikke en voor hen alle genaden verkrijge, welke zij venangen.
4. Z. H. Pi us vu. heeft bij breve van den 1. December 1815, drie honderd dagen aflaat verleend, te verdienen eens op den dag door hen, die zeven maal het Wees gegroet bidden met het vers van het „Stabat Materquot; ; „Heilige Moeder, ik smeek u, druk de wonden van den Gekruiste diep, zeer diep in mijn hartquot;, na elk dier zeven Wees gegroeten.
Volle aflaat, eens in de maand, mits biecht, com-munie en gebed voor het welzijn der h. Kerk, als men deze heilige oefening, een geheele maand lang, eens op den dag verricht. (Verz. Galli en Prin-zivalli, vert. P. Reynen, p. 198.)
vu. Onze lieve Vrouw van het h. Hart.
1. Deze godsvrucht is ontstaan te Issoudun ^Frank-
— 241 —
rijk, departement Indre en Loire), bij de missionarissen van het h. Hart van Jezus, en is ook in ons vaderland, gelijk elders overal bekend en bemind.
Wat moet men denken over dezen titel der h. Maagd, en deze godsvrucht tot Maria ?
Ziehier hoe monseigneur Charles Amable de la Tour d\'Auvergne, aartsbisschop van Bourges, in zijn mandement voor de kroning van het beeld van O. L. Vrouw van het h. Hart, te Issoudun, den 8. September 1869, deze vraag beantwoordt:
„Onze Lieve Vrouw beteekent hier volgens het fransch Dame, latijn Domiaa, Meesteres. Maria wordt alzoo aangeroepen als meesteres van het h. Hart van Jezus, en dit meesterschap steunt op haar Goddelijk moederschap; het Goddelijk moederschap geeft haar een moederlijk recht op het h. Hart van haren lieven Zoon, waardoor zij op Hem veel vermag, en waardoor Jezus, gelijk eertijds op aarde, haar ook nog thans in den hemel kinderlijke genegenheid toedraagt, daar de betrekking \' tusschen Moeder en Zoon nimmer ophoudt.
Wanneer wij echter zeggen, dat Onze Lieve Vrouw de Meesteres is van het h. Hart van Jezus, zoo willen wij hierdoor niet te kennen geven, dat Maria volstrekte, noodzakelijke macht bezit op het h. Hart van Jezus, maar willen wij enkel en eenvoudig spreken „van eene smeekende almacht, omnipotentia supplexquot; 1 van Gods Moeder, aan welke haar aller-minnelijkste Zoon niets kan weigeren.
Het is eene stellige en wezenlijke macht, welke Maria bezit, en die men niet kan loochenen.quot;
16
Deze tekst wordt toegeschreven aan de hh. Bernardus, Ber-nardinus van Senen en Anselmus; het schijnt echter, dat hij veeleer eene overgeleverde meening uitdrukt van de h. Kerk. (Rosier de Marie, année 15. n025.)
— 242 —
De hoofdzetel dezer aandoenlijke godsvrucht is voor onze streken gevestigd te Sittard, in het klooster der eerw. zusters Ursulinnen, waar het liefelijk beeld van O. L. Vrouw van het h. Hart op den 11. December 1873, namens Z. H. paus Pius ix. door mgr. J. A. Paredis, plechtig werd gekroond en eene prachtige nieuwe kerk ter eere van O. L. Vrouw van het h. Hart werd gebouwd. Duizenden stroomen naar dit heiligdom om Maria s machtige voorspraak, vooral in wanhopige toestanden, af te smeeken, terwijl meerdere millioenen in de broederschap van O. L. Vrouw van het h. Hart zijn ingeschreven. (Rosier de Marie, annee 15., n0 25, en Annalen van O. L. Vrouw van het h. Hart.)
2. Salomon zeide tot zijne moeder: „Vraag, o moeder, het betaamt immers niet, dat ik u iets weigerequot;. (m. Heg. n., 20.)
3^ Coriolanus, een uitstekend Romeinsch veldheer, werd door zijne ondankbare medeburgers uit Rome verbannen, en begaf zich naar eenen naburi-gen volksstam, de Yolscen. Hij verkreeg er het bevel over het leger en ging nu Rome belegeren, dat weldra zeer iu het nauw werd gebracht. Toen nu de nood in de stad op het hoogst was gestegen, en men terecht de gramschap vreesde van eenen veldheer, dien zij zoo smadelijk behandeld hadden, zonden de burgers van Rome, ten einde raad, V e-turia, de oude moeder van Coriolanus, met eene schare vrouwen naar dit legerhoofd, om de genade des belegeraars in te roepen. Toen de veldheer zijne dierbare moeder smeekende en weenende voor zich zag nederknielen, werd zijn hait verteederd en bewogen, en hij schonk zijne vaderstad genade.
Hoeveel eer en meer zal Jezus, wiens liefde wij, zondaars, met zooveel ondank beloond hebben, niet genadig wezen en sparen, wanneer Zijne lieve
— 243 —
Moeder zich zal gewaardigen onze zaak bij Hem te bepleiten !
Gebeden ter eere van Maria. OO. a. Het Wees rjeyroet. (Zie de vorige les.)
h. De litanie van Lorette. De h. Kerk heeft in eene opvolging van korte aanroepingen, verzuchtingen en eeretitels, de grootheid, de deugden, de macht en de goedheid van Maria te zamen gevat. Deze opvolging noemt men „Litanie van Lorettequot;. Het woord litanie komt van het Grieksch en betee-kent een vurig gebed, eene ootmoedige smeeking.
De litanie van Lorette wordt aldus genoemd naar het stadje Lorette in den Kerkdijken Staat, waar het huisje van Maria te Nazareth bewaard blijft, en waar deze litanie eiken Zaterdag gezongen wordt.
Aflaten. Twee honderd dagen eiken keer, dat men deze litanie met een rouwmoedig hart godvruchtig bidt. (Sixtus v., 11. Juli 1587.)
Daarenboven nog honderd dagen aflaat. (Pius vu., 30. September 1817.)
Als men ze iederen dag bidt, vollen aflaat op de feesten van de Onbevlekte Ontvangenis, Geboorte, Boodschap, Zuivering en Hemelvaart van Maria. (Pius vii., in het even aangehaalde decreet.)
(Verz. Galli en Pkikzitalli, vert, door P. Reynen.)
c. De rozenkrans. Reeds in de tijden der apostelen werd dagelijks een zeker getal Vaderonzen gebeden, gelijk onder anderen verhaald wordt van den h. apostel Bartholomeus, die gewoon was \'s daags en \'s nachts 100 Vaderonzen te bidden.
Paulus, abt van Pherma, bad 300 Vaderonzen dagelijks, en bediende zich van steentjes aan een koord geregen, om zijne gebeden te tellen. De h. Benedictus, de eerwaardige Beda, de h. Otto, bis-
— 244 —
schop van Bamberg, bezigden ook deze wijze van
bidden. , , ■ .j
De instelling van den h. rozenkrans geschiedde in de xm. eeuw. Maria zelve verscheen aan den h. Dominicus in de kerk van „la Pouillequot;, ea onderwees hem de manier van bidden en de vijftien geheimen van den rozenkrans. erkondig dit gebed aan het geloovige volkquot;, zoo sprak Maria, „en door deze oefening van godsvrucht zullen de ketters (de Albigenzen destijds) overwonnen en de zondaars bekeerd wordenquot;. De h. Dominicus predikte nu overal dit schoon en krachtig gebed met vuur en volharding, en meer dan honderdduizend ketters kwamen in den schoot der h. Kerk terug, terwijl ook de katholieke soldaten, onder aanvoering tan Simon de Montfort, na den rozenkrans te hebben gebeden, hunne vijanden, de kettersche Albigenzen, versloegen.
De godsvrucht tot den rozenkrans verspreiucle zich spoedig, en vele aflaten werden er door de pausen aan verleend, vooral aan hen, die in de broederschap van den h. rozenkrans zijn opgenomen, ol die aan den levenden of eeuwigdurenden rozenkrans deelnemen. Om deze aflaten te verdienen wordt vereischt, dat de rozenkrans gewijd zij door een religieus van de orde der Dominikanen, en dat men de geheimen van den rozenkrans over-wege. Wanneer men tot dit laatste niet in staat zoif wezen, is het enkel godvruchtig gebed van den rozenkrans voldoende. (Benedictus xm., 26. Mei 1727.)
d. De feestdari van den h. rozenkrans. Zijne in-steliing dagteekent van het jaar 1571, toen de Christen legers, onder aanvoering van den aartshertog don Juan, te Lepanto, eene volslagen overwinning ter zee op de Turken behaalden, en paus Pius v. tot dankzegging eenen feestdag in-
— 245 —
stelde ter eere van O. L. Vrouw der Overwinningen, omdat op den dag van deze zegepraal de broederschap van den h. rozenkrans hare gewone gebeden ter eere van Maria over het geheel aardrijk had opgedragen.
Twee jaren later verplaatste Gregorius xm. dezen feestdag op den eersten Zondag van October, onder den titel van O. L. Vrouw van den Rozenkrans, en deze feestdag werd door Clemens xi. tot de geheele Kerk uitgestrekt. (Brevier.)
e. Slichtende trekken over den rozenkrans.
1. Wij lezen in eene correspondentie der Kölni-sche Volkszeitung, uit Rome, den 17. Juni 1877, het volgende :
Bij eene der vele audientiën, welke de h. Vader Pius ix. aan zijne getrouwe kinderen gaf, ter gelegenheid van zijn vijftigjarig bisschopsfeest, sprak hij het volgende:
„God sehenke u de genade in uwe huisgezinnen, vrede en eendracht, en vooral de ware godsvrucht te bewaren.
„Te dien einde beveel ik u aan bet dagelijks gezamenlijk bidden van den h. rozenkrans.
„Deze godvruchtige oefening is als een kort begrip der geheele geloofsleer en bevat alle geheimen van het leven, lijden en sterven des Goddelijken Verlossers.
„In de huizen, waar de rozenkrans vlijtig gebeden wordt, zullen Gods zegen en de bescherming van Maria niet ontbrekenquot;.
2. Mgr. Dechamps, kardinaal-aartsbisschop van Mechelen, schreef aan den directeur van den Levenden rozenkrans in België:
„Ik heb in het leven van den h. Vineentius è Paulo gelezen, dat de godsvrucht, welke dezen heilige het meest dierbaar was, daarin bestond, dat
— 246 —
men in al zijne handelingen onzen Heer Jezus Christus tot voorbeeld moest nemen.
* «Dit „in alle handelingen11, kon ik moeielijk be
grijpen, en ik vroeg mij zeiven af, hoe men in de afwisselende omstandigheden des levens altijd het voorbeeld van Jezus tot spiegel van zijne levenswijze kan nemen. Welnu, wat mij eerst duister scheen, is mij duidelijk geworden door het bidden van den rozenkrans. Ja, in welken toestand de Voorzienigheid ons ook plaatst, steeds is voor alles licht in Jezus te vinden; een krachtig licht vooral, wanneer wij het leven van Jezus overdenken, niet zoozeer door middel van geleerde overwegingen, maar door het leven van Jezus eenvoudig in den geest des gebeds te beschouwen, en door onze toevlucht te nemen tot Maria, de groote middelares dei-genadequot;.(Maandrozen, 30. Sept. 1876, p. 408 enz.)
3. Toen de h. Dominicus te Parijs predikte, kwam eene dame van hoogen stand hem bezoeken, om hem het onwaardig gedrag van haren echtgenoot voor te houden, en van hem een redmiddel voor deze zielekwaal te verkrijgen.
De heilige gat haar den raad zich in de Broederschap van den h. rozenkrans te laten inschrijven, en den rozenkrans veertien dagen lang voor de bekeering van haren man te bidden; hij gaf haar vervolgens zijnen eigen rozenkrans, dien de dame onder het hoofdkussen van haren man moest leggen.
De bedrukte vrouw volgde stiptelijk de voorschriften van den man Gods.
Den eersten nacht, dat de rozenkrans onder de hoofdpeluw van den grooten zondaar verborgen was, begon hij te beven en tranen te storten. Hij smeekte God om hulp en verzocht de gebeden zijner echt-genoote.
Den tweeden nacht verbeelde hij zich voor Gods rechterstoel te staan, waar eene menigte duivelen jzijne veroordeeling vroegen.
Den derden nacht zag hij zich ter helle voeren; men toonde hem de plaats, die hij verdiend had, en de folteringen, die hij zou moeten lijden. Maar een engel nam hem in zijne bescherming en zeide hem: als hij aan deze pijnen wilde ontsnappen, hij in de Broederschap van den rozenkrans moest opgenomen worden en er de verplichtingen getrouw van nakomen.
Zoodra hij nu ontwaakte, nam hij het ernstig besluit van leven te veranderen, liet zich in de bewuste Broederschap inschrijven, en betoonde zich voortaan zoo vol ijver voor liet gebed van den rozenkrans, dat hij den rozenkrans steeds als zijn krachtigst wapen bij zich droeg, en elkeen aanspoorde den rozenkrans getrouw te bidden. (Id.)
4. De h. Stanislas Kostka bad dagelijks zijn rozenhoedje. De h. Franciscus van Sales, alhoewel met de zorg van een uitgestrekte diocees belast, liet geen dag voorbijgaan zonder den rozenkrans te bidden. De h. Pius v., paus, wist, niettegenstaande zijne aanhoudende bezigheden, nochtans dagelijks tijd te vinden, om Maria door het bidden van den rozenkrans te eeren. (Id.)
5. De geleerde pater De la Bue, Jezuïet, verhaalt, dat hij op zekeren dag door koning Bodewijk xiv. ten gehoore werd ontvangen, en den vorst bezig vond met het bidden van den rozenkrans. De pater gaf den koning met eerbied zijne verwondering en stichting hierover te kennen, hij werd echter nog meer gesticht, toen de groote koning hem verzekerde, dat hij er eene eer in stelde den rozenkrans te bidden; dat zijne moeder hem die oefening had geleerd, en het hem spijten zou, als hij er éen dag aan zou te kort schieten. (Vendrickx, Serm. v., p. 357.)
6. Daniël O\'Connell, de groote bevrijder van Ierland, had, volgens de getuigenis van mgr. Herbert,
— 248 —
eene kinderlijke liefde tot de h. Maagd. Hij had dan ook zijne groote onderneming tot gelijkstelling der katholieken met de protestanten, onder hare bijzondere bescherming geplaatst. Hij gaf aan Maria den naam van „Uitroeister der ketterijenquot; en „Moeder des volksquot;, en was bijzonder gehecht aan de gebeden ter eere van Maria, het Angelus, Memorare, de litanie van Lorette en den rozenkrans.
Dezelfde godsvrucht tot Maria en de getrouwheid in het bidden van haren rozenkrans schitterden in den vromen president der republiek Ecuador, den echt katholieken staatsman, don Garcia Moreno. (Maandrozen, 30. Sept. ISVi, p. 409.)
7. Ferdinand ii., keizer van Oostenrijk, had altijd zijnen rozenkrans bij zich en bad hem dikwijls. Aan deze godsvrucht had hij vele overwinningen te danken, hetgeen zijne vijanden zeiven erkenden, zeggende: „Wij hebben nog meer vrees voor Ferdinand met zijnen rozenkrans, dan voor een geheel leger, dat sterk gewapend tegen ons opruktquot;. (Id.)
8. Een der grootste muziekmeesters der vorige eeuw, de beroemde Gliick, zangleeraar van koningin Marie Antoinette van Frankrijk, had geheel zijn leven lang eene levendige godsvrucht tot den rozenkrans, waardoor hij ook, te midden van zoovele menschen zonder geloof, met wie hij moest omgaan, zijn geloof behield. Hij werd te Weenen van arme doch godvreezende ouders geboren; deze kwamen op zekeren dag den pastoor der hoofdkerk verzoeken, hun zoontje als koorknaap te willen aannemen, hetgeen de pastoor deed. Welhaast bevond men, dat de jonge Gliick eene bijzonder fraaie stem had, die vele menschen naar de kerk Jokte. Op zekeren dag ontving Gliick, wijl hij zoo mooi gezongen had, van eenen pater, Anselmus genoemd, eenen rozenkrans ten geschenke, met de aanbeveling er dagelijks ten minste een gedeelte
— 249 —
van te bidden. G-liick deed zulks met getrouwheid, en toen hem in 1787 de dood onvoorziens overviel, vond hij hem nochtans bereid; hij had namelijk den rozenkrans van pater Anselmus in de handen, en juist was zijn gebed geëindigd. (P. Vendrickx, Serm. v., p. 335.)
9. Toen ik nog een kind was, zoo verhaalt pater Wadding, de beroemde geschiedschrijver der orde van den h. Franciscus, plukte ik alle dagen rozen en vlocht ze tot eenen krans, welken ik op het hoofd van een Maria-beeld plaatste. Later werd ik novice bij de Franciskanen en kon mijne geliefkoosde hulde niet meer aan Maria brengen, zoodat ik weder naar de wereld begon te verlangen. Toen ik nu op zekeren dag weder bekoord werd om het klooster te verlaten, en op het punt stond in de bekoring toe te stemmen, bevond ik mij voor een beeld van Maria, dat mij toescheen bezield te zijn, en tot mij zeide; „Mijn zoon, maak mij alle dagen eene kroon niet van rozen, die verwelken, maar van acht Onze Vaders en twee en zeventig Wees gegroeten, ter eere van mijne zeven blijdschappen, hierdoor zult ge mij zeer behagen en vele verdiensten verwervenquot;. De jongeling volgde dezen raad, en bad den rozenkrans op gezegde wijze. De jonge novice was in zijnen roep versterkt. Maar ziehier een nieuw wonder! Weinige dagen later vonden hem de religieuzen voor het beeld van Maria nedergeknield, haar zijne geestelijke kroon van gebeden opdragende. Met eene groote verbaasdheid zagen zij eenen engel aan de zijde van den vromen novice staan, die aanhoudend schoone rozen aan eenen zijden draad reeg, verder ieder getal van tien rozen met eene gouden lelie sloot, en eindelijk het hoofd van den jongeling er mede kroonde. Ziedaar de oorsprong van den rozenkrans van zeven tientjes in de orde van den h. Franciscus. (K.P. Hugcet, S. M., Année
— 250 —
misérie, de Marie, en P. Vexdtuckx, Serm. v., p. 351.)
10. De rozenkrans van de h. Brigitta, dus genoemd, omdat hij door de h. Brigitta uitgedacht en verspreid is geworden, bestaat na het gewoon begin met „Ik geloof in God den Vader, Onze Vader en drie Wees gegroetenquot;, uit zes tientjes. Men bidt zeven Onze Vaders ter eere van de zeven smarten of zeven vreugden der h. Maagd, en drie en zestig Wees gegroeten ter eere van de drie en zestig jaren, die men meent dat Maria op aarde heeft doorgebracht. (Archief der secr. van de h. Congr. der afl., t. vi., p. 144. Verz. Galli en Prinzivalli.)
Om de aflaten, die aan dezen rozenkrans verbonden zijn te verdienen, is het voldoende, dat men den gewonen rozenkrans of het gewoon rozenhoedje bidt. De rozenkrans van de h. Brigitta moet gewijd zijn door eenen overste uit de orde van den allerh. Verlosser of Redemptoristen.
Door het godvruchtig bidden van den gewonen rozenkrans of den rozenkrans van de h. Brigitta, kan men voor elk „Onze Vader, Wees gegroetquot; en „Ik geloof in God den Vaderquot;, honderd dagen aflaat, en daarenboven voor den geheelen rozenkrans zeven jaren en zeven maal veertig dagen aflaat verdienen. (Leo x., 10. Juli 1515. Verz. Galli en Prinzivalli. Andere aflaten, zie dezelfde Verzameling.)
11. Eene jonge juffrouw, die eertijds eene getrouwe dienares van Maria geweest was, had hare gezondheid verloren door het bejagen van ijdelen roem op de schouwtooneelen der hoofdstad Parijs. Tezelfder tijd had zij ook hare onschuld verloren, en noch haar lijden, noch de nadering des doods konden haar tot inkeer brengen. Er werd echter veel voor haar gebeden, en Maria verkreeg haaide genade der bekeering, zoodat zij met den rozen-
— 251 —
krans in de handen, op eenen Lieve-Vrouwedag, met godsvrucht en stichting deze wereld heeft verlaten. (R. P. Huguet, Année misérie, de Marie, p. 340.)
12. In het jaar 1571 ging Lindanus, de eerste bisschop van Roermond, in de stad Gelder en de daarbij gelegen voogdij een kerkbezoek verrichten, waarbij hij verscheidene misbruiken verbeterde en het gebed van den rozenkrans, dat door toedoen der geuzen onder het volk buiten gebruik was geraakt, wederom herstelde, tot welk einde de ijverige en godvruchtige kerkvoogd eene groote menigte rozenkransen aan het volk uitdeelde. (J. Knippenberg, Hist. Eccl. duo. Gelriae, p. 18o.)
f. Het scapulier. 1. Het scapulier (scapulare) is volgens zijnen oorsprong een bovenkleed zonder armen, schouderkleed genoemd, dat in vele kloosters gedrageA wordt. De h. Maagd openbaarde dit kleed van hare getrouwe dienaars aan den h. Simon Stock, generaal der Karmelieten in Engeland. Zij verscheen dezen h. kloosterling, die van kindsbeen af eene teedere godsvrucht tot haar had getoond; zij was omringd door eene menigte hemelsche geesten, zij hield het scapulier in hare hand en gaf het aan haren dienaar, zeggende: „Ontvang, mijn lieve zoon, dit scapulier van uwe orde, als een teeken van mijn broederschap en van het voorrecht, dat ik voor u en voor de kinderen van den Karmel heb verkregen; al wie, met dit scapulier bekleed, godvruchtig zal sterven, zal van de eeuwige vlammen bevrijd blijven. Het scapulier is een teeken van zaligheid, eene bewaring in de gevaren en het onderpand van eenen bijzonderen vrede en van bijzondere bescherming tot aan het einde der eeuwenquot;.
Dit is de eerste belofte, welke Maria opzichtens het scapulier gedaan heeft. Eene tweede deed zij
— 252 —
bij eene verschijning aan paus Joannes xxii. r „Ik vraag van u, Joannes, zeide de h. Maagd, dat gij de orde van Karmel bevestigt. En indien er onder de religieuzen of leden van hunne broederschap, die uit deze wereld scheiden, gevonden worden, wier zonden de straffen des vagevuurs zouden verdiend hebben, zal ik, als hunne teedere Moeder, hen op den Zaterdag, na hunnen dood, uit het vagevuur komen verlossenquot;.
Om lid te zijn van deze Broederschap, moet men:
a. Het scapulier uit de handen van eenen daartoe gemachtigden priester ontvangen.
b. Het om den hals dragen, dag en nacht, in ziekte en gezondheid, in leven en dood.
c. Om deel te hebben aan de belofte door Maria aan paus Joannes xxii. gedaan, moet men : a. volgens zijnen staat, de h. zuiverheid bewaren: b. als men lezen kan, dagelijks de kerkelijke getijden of de getijden der h. Maagd bidden; als men niet lezen kan; 1. Al de door de h. Kerk voorgeschreven vastendagen onderhouden, en 2. Op al de Woensdagen, Vrijdagen en Zaterdagen in het jaar vleesch derven, uitgenomen als Kerstmis op een dier dagen valt. De daartoe bevoegde priesters kunnen deze voorwaarden veranderen in andere verplichtingen. (P. Vendrickx, 8e rm. v., p. 367.)
Men onderscheidt vier voorname scapulieren, die als eene verhevene livrei der dienaars en dienaressen van de h. Drievuldigheid en de h. Maagd kunnen worden aangezien:
a. Dat der allerh. Drievuldigheid, wit met een rood en blauw kruis, veropenbaard in lliiS aan den h. Joannes de Matha.
h. Dat der zeven smarten van Maria, -a-art. in 1239 aan zeven edele jongelingen van Florence, door Maria veropenbaard, en aan de orde der Servieten toebehoorende.
— 253 —
c. Het roodbruine of zvmrte scapulier van den berg Karmel, waarover hierboven is gesproken; en
d. Het hemelblauwe scapulier der Theatijnsters of van de Onbevlekte Ontvangenis, op den 2. Februari 1617 veropenbaard te Napels aan de eerbiedwaardige Ursula Benincasa.
Deze vier scapulieren worden gewoonlijk opeen genaaid en vereenigd gedragen, onder het bruin en dan het zwart, blauw en wit scapulier. (1 d., p. 3S9.)
Ook bestaat er een scapulier tot gedachtenis aan het bitter lijden des Zaligmakers en van de allerheiligste Harten van Jezus en Maria, in 1847 goedgekeurd en met vele aflaten verrijkt door Z. H. paus Pius ix. Dit scapulier is van schapenwol en mod van kleur. Wanneer dit scapulier met de andere vier genoemde scapulieren wordt vereenigd, dan moet het onderaan komen, terwijl ook de snoeren of linten, die anders van geene bepaalde kleur zijn moeten, in dit geval rood moeten wezen.
De volmacht om dit scapulier te zegenen en op te leggen, behoort aan de priesters van de congregatie van den h. Vincentius a Paulo, genoemd Lazaristen.
Volgens breve van Z. H. Pius ix. van den 21. Maart 1848, mag de algemeene overste der Lazaristen deze volmacht aan andere priesters mede-deelen.
Ook is er nog een scapulier, bekend onder den naam van scapulier van het h. Hart van Jezus, te Marseille, tijdens de pest aldaar door de kloosterzuster der Visitatie, Magdalena Remuzat, omstreeks 1720 uitgedacht en aanbevolen, bestaande in eene afbeelding van het h. Hart van Jezus op witte wol geborduurd, met het opschrift: „Laat af, het Hart van Jezus is met onsquot;.
Ieder priester kan het wijden met de gewone wijding voor afbeeldingen of die van elke zedige kleeding.
Den 38. October 1872 verleende Z. H. Pius ix. 100 dagen aflaat er aan, eiken dag te verdienen, door het bidden van éen Onze Vader, Wees gegroet en Glorie zij den Vader.
Uit rescript is afgekondigd den 18. Dec. 1872.
5. C. Rit. (Maandrozen.)
2. Het is goed het scapulier ook door de kleine kinderen te laten draf/en. Een kind van vijfjaren, dat reeds sedert drie jaren in de Broederschap van liet scapulier was ingeschreven, viel in eenen put, die water bevatte op drie meters diep. Het kind riep op zijne moeder, die het in weerwil van den afstand, welke hen scheidde, kon grijpen en het kind uit den put haalde, zonder dat het nat was geworden. (P. Hu-güet, Année Mirac. de Marie, p. 107, naar een brief van mgr. Gauthier, ap. vicaris van Tonkin,
6. Februari 1876.)
8. Een brand gehluscht door het scaprdier. De apostolische vicaris van Chan-Tong in China verhaalt, dat in Januari 1854 een groote brand was ontstaan in de stad Siao-Lu-Ly, waar men vier honderd Christenen telde. Het vuur naderde reeds de kerk, toen eenige Christenen, met een levendig geloof bezield, hunne scapulieren in het vuur wierpen, waardoor de. kerk van de vernieling der vlammen gespaard bleef, alhoewel de omliggeude huizen allen verbrandden. (Ibid p. 129.)
4. In het jaar 1602, den 27. Augustus, werd Bar-thel. Lopez door den bliksem getroffen, terwijl hij bezig was met zijn gebed voor het scapulier. Het he-melsch vuur deed hem geen letsel, maar liet enkel den vorm van een kruisje na op zijnen rechter schouder, tot aandenken aan den bijstand des hemels, dien hij door zijne godsvrucht tot het scapulier verdiend had. (ïbid p. 130.)
5. Men moet nooit het scapulier afleggen. Een jongeling van Perugia beloofde zijne ziel aan den duive^
— 255 —
indien deze hem wilde helpen in het bedrijven eener booze daad ; hij schreef deie belofte en ondertee-kende ze met zijn bloed. Nadat hij zijne voorgenomen zonde had bedreven, voerde hem de duivel naar eenen put, opdat hij door zich er in te storten, zijne belofte zou vervullen. De jongeling schrikkende voor den dood, zeide aan den boozen geest, dat hij hem zelf in den put moest stooten, want hij bezat er den moed niet toe. Maar de duivel antwoordde : „Leg eerst uw scapulier afquot;. De jongeling, begrijpende dat hij nog kon gered worden, weigerde zulks, beval zich aan Maria, en de duivel moest wijken. Tot dankbaarheid voor zijne verlossing deed de geredde jongeling eene schilderij van dit voorval in de kerk van Santa Maria nuo va te Perugia, op het altaar van Onze Lieve Vrouw plaatsen, en leidde voortaan een boetvaardig leven. (Ibid, naar den H. Alphonsus, p, 199.)
6. Wondervolle kracht van het scapulier. In eene groote stad van Frankrijk leefde een man, die sedert meer dan veertig jaren zijne godsdienstige plichten had verzuimd. Hij werd ziek en legde een dolk naast zich, waarmede hij elkeen dreigde te doorsteken, die hem over het heil zijner ziel durfde spreken. Eene zijner bloedverwanten deed hem in den slaap een scapulier om, en beval hem aan Maria, de Toevlucht der zondaars. Bij zijn ontwaken was de zieke geheel veranderd; hij riep om een priester, verzoende zich met God en stierf met de bekentenis, dat hij aan Maria zijne bekeering te danken had. (Ibid, p. 228.)
g. De Meimaand. Eene vrome ziel in Italië gaf voor het eerst den wensch te kennen, eene geheele maand aan de vereering der Moedermaagd te heiligen. Men koos daartoe de maand Mei en wijdde deze bloei- en bloemenmaand aan de schoonste
— 356 —
bloem van hemel en aarde. De Meimaand schijnt doov hare verkwikkende geuren, lentebloesems en bloemenpracht de Christenen uit te noodigen, om de verhevene Koningin des hemels met hunne oefeningen van deugden te bekronen en te vereeren.
De oefeningen van de maand Mei zijn te Rome onder de oogen van het opperhoofd der katholieke Kerk begonnen. Van Rome uit verspreidde zich deze godsvrucht spoedig in de overige Staten van Italië, voornamelijk in Napels en Sicilië; op het einde der 18. eeuw werd dit gebruik overgeplant naar Frankrijk en is thans nagenoeg in de geheele katholieke wereld in zwang. De h. Philippus Ne-rius, de EE. paters Jezuïeten Mazzolari, Muzarelli, Lalomia en Debussi, hebben veel bijgedragen tot verspreiding van deze godsvrucht.
Pius vu. heeft op den 21. Maart 1815, deze oefening goedgekeurd en 300 dagen aflaat verleend voor eiken dag, en vollen aliaat eens in de maand Mei, op den dag, dat zij gebiecht en gecommuniceerd hebben, aan alle geloovigen, die in de kerk of te huis, gedurende de maand Mei, Maria zullen vereeren. Deze aflaten zijn ook toepasselijk op de zie-en in het vagevuur.
h. De congref/atiên van O. L. Vrouw. In het jaar 1563 was Jan Leon, een jong Belgisch Jezuïet, professor der spraakkunst aan het Romeinsch collegie. Zijn ijver tot verspreiding der godsvrucht van Maria was zoo groot, dat hij in de harten zijner leerlingen de begeerte opwekte, om Maria door bijzondere oefeningen van godsvrucht te vereeren. Zij verzamelden zich te dien einde in eene bijzondere zaal van het collegie, om er voor het beeld van Maria te bidden, te zingen en eene vrome lezing te doen, of eene onderrichting aan te hooren.
Dit is de oorsprong der congregatiën van O. L.
257
Vrouw, Hie zich overal hebben verspreid, en iu steden en dorpen, vooral ook in de collegies eu pensionaten, onder de jeugd, zoovele vruchten van zaligheid en stichting voortbrengen.
Gregorius xm. gaf aan de congregatie de cano-nische instelling. De pausen hebben aan de congregatie te Kome en de met haar verbonden congregatiën menigvuldige aflaten verleend. (Manuel complet des con gr. par le K. P. J. Walle, S. J., édit. 1873.)
17
TWINTIGSTE LES.
Van de liefde.
De liefde is de voornaamste en waardigste onder alle deugden,. 91. Ten 1., omdat zij de vervulling is der geheele wet, die tot dit enkel gebod kan lier-leid worden : „Grij zult den Heer uwen God bovenal en uwen evennaaste gelijk u eigen zeiven beminnenquot;. Ten 2., omdat de liefde de ziel is der andere deugden, die door de liefde hare verdiensten verkrijgen ; „Als ik mijn goed geheel aan den arme uitdeelde, zegt de h. Paulus, en zelfs mijn lichaam overleverde, om verbrand te worden, en ik zou de liefde niet hebben, dan dient dat alles mij tot nietsquot;. Ten 3., omdat de liefde eeuwig zal voortbestaan in den hemel, alwaar ons geloof in de aanschouwing, en onze hoop in het bezit van het Opperste Goed zal overgaan.
God beminnen hoven alles. 93. H. Schrift. Abraham, gehoorzamende aan Gods bevel, verliet zijn vaderland en aarzelde niet zijnen eenigen zoon Izaak aan God te slachtofferen.
Jozef, de zoon van Jacob, gaf de voorkeur ia de gevangenis te worden geworpen, boven het belee-digen van eenen God, dien hij boven alles beminde.
Daniël en zijne vrienden stelden zich met gewone
— 359 —
spijzen tevreden, om de wet Gods niet te overtreden, door het gebruik van verboden spijzen.
Suzanna wilde liever sterven dan Gods gebod overtreden.
Nadat Job alles had verloren, hield hij nochtans niet op God te beminnen en Gods naam te loven.
Eleazar en de Machabeesche zonen met hunne moeder stierven vol moed en vreugde, uit liefde tot God en tot Gods wetten.
Nadat de apostelen des Heeren den h. Geest hadden ontvangen, verblijdden zij zich, wegens hunne liefde tot den Goddelijken Meester, naar de gerechtshoven te worden gesleurd en voor den naam des Heeren gegeeseld te worden.
Aan de boetvaardige zondares Magdalena werd veel door Jezus vergeven, wijl zij God veel bemind had. (Luc. vu.)
De vurige ijver van den h. Paulus voor de bekeering der heidenen, zijn leven en zijne schriften bewijzen genoegzaam zijne innige liefde tot God ; „Wie zal mij kunnen scheiden, zoo roept hij uit, van de liefde tot Jezus ? Noch verdrukking, noch angst, noch honger, noch vervolging, noch naaktheid, noch gevaren, noch ijzer, noch geweld! Neen, want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch engelen, noch heerschappijen, noch machten, noch het tegenwoordige, noch de toekomst, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel mij zullen kunnen scheiden van de liefde tot God, in Jezus Christus, onzen Heerquot;. (Rom. vin., 35 seq.)
„Voor alles, zegt hij tot de Colossensers (m., 14.) behoudt de liefde, welke de band is der volmaaktheid.quot;
93. Ook de martelaren en belijders onzer h. katholieke Kerk, hebben in hunne vurige liefde tot God, met grootmoedige standvastigheid hun goed,
— 260 —
hun bloed en leven overgeleverd, en hunne liefde heeft alles overwonnen.
„Ik, Rosalia, dochter van Sinibald, heer van Montreal en Roses, heb uit liefde tot den Heer Jezus, dit hol bewoond.quot; Zoo luidt het opschrift op den rotswand van een akelig hol, in een dicht bosch, op den berg Montreal, op \'t eiland Sicilië. Later ging zij nog eene veel akeliger spelonk bewonen, niet ver van het vaderlijke huis, op den berg Pere-grino. (Brev. Kom. 4. Sept.) De liefde tot God bewoog haar om in den bloei van hare jeugd aan den glans en de lusten der wereld vaarwel te zeggen, en haar leven in zulk een akelig verblijf door te brengen. Zij had begrepen de woorden van Jezus, Sirachs zoon (xxiv.): „Gelijk de schoone rozeboom bloeit, gelijk de hooge Libanon geur verspreidt, gelijk dequot; onvermengde balsem riekt, zoo bloeiend, uitwasemend, onvermengd is de zoetheid mijner liefde voor hen, die zich aan mijne vruchten verzadigenquot;. (Hkküst,)
«w.-De h. Philippus ÏTerius was zoo zeer brandende van liefde tot God boven alles, dat zijn hart in de grenzen van zijnen boezem niet kon besloten blijven, maar ruimte verkreeg door een wonder des Heeren, waarbij hem twee ribben werden gebroken en uitgezet. (Brev. Kom., Sti. Maji.)
De h. Gatharina van Genua van liefde tot God doordrongen, sprak tot eene persoon, die in een klooster ging en haar om eene goede raadgeving verzocht, deze woorden ; „Jezus zij in uwt hart, de eeuwigheid in uw gemoed, de wereld onder uwe voeten, den Goddelijken wil blijve al uw doen en laten onderworpen; maar bij dit alles lichte de liefde Gods u voor! quot;
„Ik vind geene woorden, zeide dezelfde heilige, om mipie brandende liefde tot God uit te drukken. Alles, wat ik kan zeggen is, dat, wanneer er slechts
— 261 —
éene vonk der vlammen, die in mijn hart branden, in de hel kon vallen, zij terstond in een hemel zou veranderen, de duivels zouden engelen, de straffen vertroostingen worden : want met Gods liefde kan nimmer eene straf bestaan.quot; (Herbst.)
De h. Joannes van God wensehte niets anders, dan te lijden en veracht te worden voor God.
}) I. Betracht eens eenen gierigaard, die niets bemint dan zijn geld, die aan niets denkt, dan aan zijn geld, die voor niets zorgt en voor niemand leeft, dan voor zijn geld, waarvan hij zijnen afgod maakt. Als hij God aldus beminde, zon hij God waarlijk beminnen, want God wil boven alles bemind worden.
95. „De liefde Gods doet Gods kinderen kennen en onderscheidt hen van de kinderen des duivels.quot; (H. Aug.)
„Ellendige, zegt de h. Teresia, sprekende van den duivel: hij bemint niet.quot;
90. a. Liefde van den h. Franciscus van Assise. Hij besteedde uren en uren aan de overweging dei-woorden; „Mijn God en mijn alquot;. Drie keeren begaf hij zich op weg om Gods glorie door de bekeering der heidenen te bevorderen. Toen hij van den berg Alvernia nedersteeg met de vijf wonden des Heilands in zijn lichaam geprent, gaf hij zijne verrukking door het volgende lied te kennen :
„De liefde heeft mij in eenen vuuroven gestort; mijn nieuwe bruidegom, het minnelijk Lam Gods, heeft mij den bruidring gegeven, daarna in de gevangenis geworpen en mijn hart gewond. Mijn lichaam is ter aarde gevallen. Ik sterf thans van liefdesmart en ik ben als een doode, niet als een werkelijk doode, maar ik ben als dood uit overmaat
— 262 —
van blijdschap. Dat niémand mij berispe, als de liefde mij gelijk een zinnelooze doet voorkomen. Geen hart kan aan de Goddelijke liefde ontsnappen. Hemel en aarde en alle wezens, die ik moet beminnen, zeggen mij : Bemin de liefde, die ons gemaakt heeft, om u tot mij te trekken!quot;
b. De h. Carolus Borromeüs was reeds als kind van de innigste liefde jegens God ontstoken, \'s Morgens bij het ontwaken was altijd zijne eerste gedachte : „God heeft mij dezen nacht bewaard, en ik wil Hem heden mijnen handel en wandel toewijdenquot;.
c. De h. Teresia zegt: „Hetgeen mij U doet beminnen, o mijn God, is de hemel niet, welken Gij ons belooft; hetgeen mij doet vreezen U te vergrammen, is de hel niet, waarmede Gij ons bedreigt ; ik bemin ü wegens Uwe oneindige volmaaktheden, en al was er noch hemel noch hel, ik zou U nog beminnen en nog vreezen, U mijne liefde, ergens in te mishagenquot;. (Vendbickx, S er m. vu., 122.)
d. De h. Ignatius van Loyola placht te zeggen, dat de grootste pijn in de hel voor hem zou zijn, er zijnen God te hooren lasteren.
e. Men heeft opgemerkt dat de h. Franciscus van Sales, als hij des nachts wakker werd, dikwerf uitriep : „Ach, mijn God! wanneer zult Gij gekend worden, en wanneer zal men U liefhebben, zoo als Gij het verdient?quot; (Heebst.)
97. Trappen der liefde Gods. Drie kloosterbroeders, zegt de h. Joannes Climacus, hadden dezelfde beleediging ontvangen. De eerste was er door ont-
roerd, maar bleef bedaard, wijl hij God vreesde. De tweede was verheugd over deze beleediging, denkende Gods loon er voor te ontvangen. De derde echter weende er om, daar men door hen te belee-digen, tegen God had gezondigd. Ziedaar de drie trappen der liefde Gods -. de liefde voortkomende uit vrees, de liefde uit hoop en de liefde uit zuivere liefde.
98. Het lievelingsgerecht der Liefde Gods. Op den dag van \'s Heeren hemelvaart, ging de Liefde Gods over het veld en jammerde; „O Heer, neem mij ook op in den hemel bij ü, want de menschea houden mij overal buiten. Eene vrome ziel ontmoette haar nu en sprak; „O Liefde Gods, waarom weent gij ? Als gij eens met mij gingt, welke spijs zou ik u dan moeten voorzetten ? quot;
De Liefde antwoordde: „Laat dan uw hart het vat zijn, uwe tranen het water, de spijs zelve zullen de vijf wonden des Heeren wezen, de gekruiden de nagels des hruises; als ge mij deze spijs aanbiedt, zal ik bij u blijven en u naar den hemel vergezellenquot;. Deze ziel nam nude Liefde Gods op, en beide weenden vol vreugd. (Feiedk. v. Spée in Hungari\'s Kornaehren.)
99. Op zekeren dag ontmoetten de Liefde Gods en de Liefde der wereld elkander. Deze sprak tot de Liefde Gods: „Waarom dan zoo treurig; het grieft u wellicht, dat men mij overal binnenlaat en u schier overal buitensluit?quot;
Hierop nam de Liefde Gods de Liefde der wereld vast en bond haar aap het kruis van Christus, waar zij spoedig stierf; de Liefde Gods besloot telkens aldus te handelen, als zij de Liefde der wereld nog zoude ontmoeten. (Id.)
— 264 —
Naastenliefde. 100. a. De h. Paul us zegt, dat hij, die zijnen evennaaste bemint, de geheele wet volbrengt (Kom. xra., 8); het is, omdat de liefde des evennaasten van de liefde Gods onafscheid baai-is, volgens het woord van den evangelist Joannes : „Indien iemand zegt: ik bemin God en hij zijnen broeder haat, zoo is hij een leugenaar, want hoe kan hij, die zijnen broeder, welken hij ziet, niet bemint, God, dien hij niet ziet,beminnen ? quot; (Jo. iv., 20.)
b. Voorheelden uit de h. Schrift. 1. Mozes beminde zijn volk zoozeer, dat, alhoewel het een gouden kalf had aangebeden, hij tot God zeide: „Vergeef, o Heer, deze zonde aan mijn volk, en schraj: mij uit het boek des levensquot;.
2. Toen Jozef, Jacobs zoon, onderkoning van Egypte was geworden, was hij minder voor zijne eigen belangen dan voor de welvaart des volks bezorgd.
3. David, hoe jong ook, aarzelde niet den worstelstrijd met den reus Goliath voor de eer en het welzijn van Israels volk op te vatten.
4. Judith en Esther hebben met heldenmoed haar leven voor de redding van haar volk gewaagd.
5. Tobias was gedurig bezorgd voor het welzijn van den evennaaste, door de levenden in hunne behoeften te ondersteunen en de dooden te begraven.
6. De Machabeesche broeders gaven hun leven ten beste voor de verlossing van hun volk.
7. Maria, de h. Moeder Gods, was op aarde vervuld door eene onbegrensde naastenliefde; zij keude immers de waarde der zielen, die geschapen zijn naar Gods evenbeeld en gelijkenis, en zag hoeveel haar lieve Zoon deed en leed, om de zielen zalig te maken. Maria bad gedurig voor het zielenheil van den evennaaste; maar ook hare bezorgd-
— 265 —
heid voor hare nicht Elizabeth en voor hare bloedverwanten op de bruiloft te Cana, bewijzen genoegzaam, dat zij ook in den lichamelijken nood van den evennaaste hulp verleende. Zij leed zelfs meer bij het zien der smarten van anderen, dan ooit iemand door zijne eigene smarten heeft geleden. Thans, in den hemel, is zij onze Koningin en Moeder, en als zoodanig steeds bezorgd om hare arme, ellendige onderdanen en zwakke kinderen bij te staan; in den hemel ziet zij beter wat ons noo-dig is ; in den hemel heeft zij alle macht bij Gods troon. Zij zou zich zelfs beleedigd voelen, als wij in onzen nood haar niet ter hulp riepen ; zij is waarlijk uit liefde en medelijden onze Moeder geworden, en wil zich ook altoos als onze Moeder toonen. (Zie vSl). 4.)
8. De goddelijke Zaligmaker, die volgens den h. Petrus „al weldoende voorbijgingquot;, is het heerlijkst voorbeeld der naastenliefde, daar Hij, uit liefde tot ons, Zijne glorie heeft verlaten, om op aarde voor ons, arm en ellendig te leven, voor onze misslagen te lijden en te sterven, en om ons eindelijk in Zijn h. Altaarsacrament een pand Zijner liefde te geven, waarin Zijne liefde om zoo te zeggen, zich heeft uitgeput.
9. De apostelen en de eerste Christenen volgden dit voorbeeld des Zaligmakers op zulke treffende wijze, dat de heidenen van hen plachten te zéggen: „Ziet eens, hoezeer de Christenen elkander beminnenquot;.
10. De h. apostel en evangelist Joannes, die op den boezem van Jezus, als Zijn welbeminde leerling, tijdens het laatste Avondmaal had mogen rusten, en door de liefde van het h. Hart des Zaligmakers teenemale was ontgloeid, hield, in zijnen hoogen ouderdom (volgens den h. Hieronymus), niet op tot zijne leerlingen te zeggen: „Kinderen, bemint u
— 266 —
onderling! quot; De leerlingen, als verveeld door deze gedurige vermaning, zeiden: „Waarom, o vader, zegt gij ons altoos hetzelfde ?quot; De h. man antwoordde : „Omdat de liefde Gods gebod is, en dat het voldoende is, wanneer men dit gebod vervultquot;.
11. Tertullianus zegt in zijn Verdedigingsschrift der Christenen ; „Eenige heidenen rekenen het ons tot zwakheid, dat wij alle menschen beminnen, en zij lasteren ons, dat wij elkeen broeder noemen. Wij Christenen hebben slechts éen hart en éene ziel; ja, wij hebben alles gemeenquot;.
13. De h. weduwe Ida liet dagelijks hare doodkist, die zij reeds vroegtijdig had doen vervaardigen, tweemaal met liefdegaven vullen en onder de armen verdeelen.
13. De h. Franciscus Xaverius predikte de naastenliefde met woord en voorbeeld. Hij was gewoon van zijne sociëteit te zeggen : „Wat is de sociëteit van Jezus anders dan eene vereeniging van naastenliefde ? quot;
14. De h. Francisca De Chantal wilde dat al hare medezusters van ware naastenliefde zouden doordrongen wezen. Zij liet op den muur van eenen kloostergang, dien de zusters dikwerf moesten doorwandelen, de volgende spreuk van den h. Paul us schrijven : „De liefde is geduldig, zachtzinnig, zonder ijverzucht of belang, of eerzucht, of boosheid. Zij gelooft alles, zij hoopt alles, zij verdraagt allesquot;. Als nu de eene of andere zuster eene fout tegen de liefde had bedreven, zond zij haar dit opschrift lezen, opdat zij er als in eenen spiegel haar gedrag kon beschouwen en verbeteren.
15. De h. Vincentius a Paulo is door zijne verhevene naastenliefde een weldoener der mensch-heid geworden.
. HiJ is de weldoener der vondelingen-, deze door hunne ontaarde moeders verstoeten, geeft hij aan
nieuwe en teedere moeders over, tot verpleging en opvoeding.
Hij is de weldoener der zieleen, door zijne instelling der zusters van liefde.
Hij is de weldoener der armen en onwetenden, door zijne vereeniging van edelmoedige harten (de h. Vincentius- Vereeniging), die de armen in hunne woningen gaan opzoeken, om hen te troosten en te ondersteunen, — of door zijne missionarissen, die de zeeën oversteken en verre landen doorkruisen, om het licht van het ware geloof in de harten der on-geloovigen te ontsteken en hunne zielen te redden.
Geloovigen en ongeloovigen, allen zegenen ten eeuwigen dage Vincentius, den oprechten naastenvriend.
16. De h. Carolus Borromeüs, aartsbisschop van Milaan en mgr. Belzunce, bisschop van Marseille, offerden zich met heldenmoed op voor hunne kudden, toen deze door de afschuwelijke en moorddadige pestziekte werden verwoest. Hun ijver, hunne zorg en hun gebed waren oorzaak, dat de onheilvolle ziekte in haren loop werd gestuit. Milaan en Marseille zullen hunne grootste weldoeners nimmer vergeten.
Er is bijna geen kwaal der menschheid, of onze h. katholieke Kerk heett er krachtige hulp voor uitgevonden; hare naastenliefde is vindingrijk; hare kloosterorden vooral zullen nimmer te kort schieten in de uitoefening van alle mogelijke goede werken.
{Over de vergiffenis aan onze vijanden, zie De werken van barmhartigheid, 340, 3401)18.)
De tien geboden. lOObis. a. H. Schrift. „Als gij Mijne geboden onderhoudt, blijft gij in Mijne liefde, gelijk ook Ik Mijns Vaders geboden onderhouden heb, en in Zijne liefde blijf.quot; (Joan, xv., 9,10.)
— 268 —
„Wie Mijne geboden heeft en ze onderhoudt, die is het, die Mij lief heeft, die zal door Mijnen Vader bemind worden. Ik zal hem ook liefhebben en Mij zeiven aan hem openbaren.quot; (Jo. xiv., 21.) „Dat is de liefde tot God, dat wij Zijne geboden houden, en Zijne geboden zijn niet zwaar.quot; (1 Jo. v., 3.)
b. De berg Sina of Sinaï is een hooge berg gelegen op een soort van schiereiland in het steenachtig Arabië, gevormd door twee armen van de Koode zee. Boven op dezen berg is een enge en hobbelige plaats, die zestig personen kan bevatten. Er is eene kleine kapel gebouwd, ter eere van de h. Catharina, wier lichaam aldaar door de engelen overgebracht werd, en er gedurende verscheidene eeuwen gerust heeft. Nabij deze kapel ontspringt eene heldere en frissche bron, die men als eeue wonderbron betracht; liet is immers moeielijk te verklaren, dat eene levende bron op de kruin van eenen zoo hoogen en onvruchtbaren berg ontspringt.. (D. Calm et. Diet, de la Bible.)
c. Met moet alle geboden van God onderhouden. Een koopman gaf aan zijnen bediende last eenige boodschappen te verrichten. De man praatte gewoonlijk graag met zijnen knecht, die een potje bij hem mocht breken, en kwam niet zelden op het punt van godsdienst. Zoo ook nu. Thans verdedigde hij de stelling, dat het genoeg is, als de mensch zijnen evenmensch bemint en hem goed doet. De bediende had dit liedje al dikwijls hooren zingen en gezegd, dat dit zeker zeer goed, doch, niet genoeg is, want de mensch mag niet ëen gebod van God volbrengen en de andere verwaarloozen. Hij moet alle geboden Gods opvolgen, zoowel die God zeiven als die de menschen betreffen. Ditmaal sprak hij weinig en verliet zoo haast hij kou het kantoor. Hij keerde
— 269 —
vrij spoedig terug en gaf verslag van den afloop van éene der boodschappen.
„En de drie andere ?quot; vroeg de koopman.
„Ik dacht, mijnheer, antwoordde de bediende, dat het voldoende was, als ik ëen der mij gegeven bevelen opvolgde, ü hebt mij dat zoo dikwerf gezegdquot;.
De koopman zette groote oogen op en verzocht den bediende nu maar niet te doen, zooals hij, en de opgelegde taak geheel te volbrengen.
De bediende gehoorzaamde, en huiten gekomen, mompelde hij ; „ik ben benieuwd of hij weer met godsdienstige quaesties zal aankomenquot;. (Maasbode.)
EEN EN TWINTIGSTE LES.
Van het eerste gebod.
Aanbidding van God. 101. a. Zoo dikwijls als de h. Ignatius van Loyola de klok hoorde slaan, keerde hij in zich zeiven, en verhief zijn hart tot God.
b. De h. Franciscus de Borgia had dezelfde gewoonte aangenomen en was er bij nacht zoowel als bij dag getrouw aan. In zekeren nacht, terwijl hij sïiep, bij het slaan -san ëen uur, kwam een engel hem wekken, opdat hij aan zijn godvruchtig gebruik kon getrouw blijven. (Cat. en ex. t. n., p. 119.)
c. Frederik de Groote, koning van Pruisen, was een vriend der vrijgeesten en ook zelf een vrijgeest, maar hij werd toch zoozeer door de plechtigheden van den katholieken godsdienst getroffen, dat hij
— 270 —
op zekeren dag, nadat hij de hoogmis, door kardinaal Linzendorff in de kathedraal te Breslau gecelebreerd, had bijgewoond, tot dezen kerkvoogd zeide ; „de Calvinisten behandelen God als hunnen dienstknecht, de Lutheranen als huns gelijken, maar de katholieken behandelen Hem waarlijk als hunnen God.quot; (Cat. en ex. n., 120.)
d. De h. apostel Joannes beschrijft in het boek zijner openbaring, dat hij in eene verschijning alle engelen voor Gods troon zag staan, dat zij hunne hoofden ter aarde bogen en luide zongen : „Zegen, glorie, wijsheid, dankzegging, eer, voorzichtigheid en kracht aan onzen God in alle eeuwen der eeuwen. Amen.quot; (Apoc. vu., 10-13.)
Mochten ook wij, hier op aarde, zoo eerbiedig als getrouw onzen Heer en God in geest en waarheid aanbidden, gelijk dit de engelen doen in den hemel.
Ahte van geloof, hoop en liefde. 102, Benedictus xiii. en Benedictus xiv. hebben aan de geloovigen verleend: 1. Zeven jaren en zevenmaal veertig dagen aflaat, eiken keer, dat men met godsvrucht deze akten bidt. (Elke, door de kerkelijke overheid goedgekeurde formuul, is voldoende.)
2. Volle aflaat eens in de maand, als men deze akten dagelijks bidt, op voorwaarde, dat men met een oprecht leedwezen biechte, de h. Communie ontvange en bidde voor onze Moeder de h. Kerk, enz.
3. Tevens voile aflaat in het uur des doods.
(Benedictus xiv., decreet van de h. Congr. der
afl., 28. Januari 1756, waarbij ook de andere aflaten worden bekrachtigd, die door Benedictus xm. van af 15. Januari 1728 reeds aan bovengenoemde akten verbonden waren. Deze aflaten zijn ook toevcege-lijk aan de zielen in het vagevuur. (Verz. Galli en Prinzivalli door P. Reuken, p. 15.)
— 271 —
Zie verdei- de voorbeelden der 3., 16. en 20. les.
Eer van God. (Zie 101, 1. en 2.)
Afgoderij. 1 lt;gt;.\'{. a. Toen Mozes zich bij God bevond op den berg Sinaï, waar hij uit Gods handen de twee steenen tafelen der wet had ontvangen, moest deze h. man, bij het afdalen van den berg der wetgeving, tot zijne grootste smart zien, dat het volk van Israël voor een gouden kalf danste en het aanbad. Mozes oordeelde het nu onnoodig de steenen tafelen der tien geboden nog langer te bewaren, daar de wet Gods reeds zoo spoedig uit de harten der menschen was gewischt; hij wierp in zijne gramschap de tafelen der wet in stukken. Vervolgens deed hij het gouden kalf omverwerpen en tot stof vermorzelen, hetwelk hij den Israëlieten, onder hunnen drank gemengd, te drinken gaf, om hun te toonen, hoe verachtelijk het werk hunner handen was geweest. Tevens doodden de levieten meer dan 23,000 menschen, en Mozes verklaarde hun, dat zij zich door deze daad waardig hadden gemaakt aan God te worden toegewijd. (Exod. xxn.)
b. Jeroboam, koning van Israël, bevreesd zijnde, dat, wanneer zijne onderdanen uit de tien stammen Israëls naar Jeruzalem gingen, om er den waren God hunne offers op te dragen, hem zouden afvallen en Roboam, koning van Juda, aanhangen, deed twee gouden kalveren maken, éen te Bethel en een te Dan, en sprak tot zijn volk: „Ziedaar de goden, die gij nu zult aanbiddenquot;. Maar een profeet, door God gezonden, zeide hem, dat Josias uit den stam van David, de priesters, die er zouden offeren, op het altaar te Bethel zou vermoorden, hetgeen ook 250 jaren naderhand gebeurde. (Reg.)
— 272 —
c. David zegt in den 113. psalm van de afgoden : „Zij zijn slechts werken van \'s mensehen handen ; zij hebben eenen mond en spreken niet, oogen en zien niet, ooren en hooren niet, neuzen en ruiken niet, zij hebben handen en kunnen niets aanvatten, en met hunne voeten kunnen zij niet wandelenquot;.
d. Hesiodus, een Grieksch schrijver, die 900 jaren voor Christus leefde, telt meer dan 30,000 afgoden, welke door de heidenen werden aangebeden. Aan vele dezer afgoden b. v. een Moloch den afgod der Ammonieten en een Wodan of Odin, den hoofdafgod onzer Germaansche voorvaderen, werden zelfs menschenoffers opgedragen.
e. Over de bedekte of verfijnde afgoderij, waardoor de mensch aan zich zeiven of aan de aardsche goederen, om zoo te zeggen Goddelijke eer bewijst. (Zie 88. les, 333.)
Deze afgoderij geschiedt veelal uit gierigheid, hoogmoed en wellust.
f. Haat van God. Toen de Christelijke godsdienst door de revolutionnaire tirannen in Frankrijk werd afgeschaft en de zoogenaamde „godsdienst der redequot; werd ingevoerd, hield de procureur van de Parijzer commune, Chaumette, eene godslasterlijke redevoering, waarin hij, op het voorbeeld van den tooneelspeler Monvel, den almachtigen God uitdaagde, zeggende; „Als Gij werkelijk bestaat, waarom slingert Gij dan niet uwe bliksemstralen op mijn hoofd om mij te verpletteren ?quot;
Eenige weken later werd Chaumette naar de guillotine gebracht. Nu verhief zich eene luidklinkende stem uit de menigte en riep; „Chaumette, de bliksem. desAllerhoogstengaatu verpletterenquot;.Den goddelooze, die sidderde en verbleekte, ging deze kreet door merg en been. (Herbst, t. i., p. 178.)
- 273 —
Bijyelnovigheid enz. 1031gt;is. Bijgeloovigheid is er, wanneer men door onwetendheid of ongeloof zijn vertrouwen stelt; 1. op de waarzeggers, ea 2. in zekere woorden of teek ens. en daardoor iets verwacht, waartoe zulke woorden of teekens geene kracht hebben, noch uit God, noch uit de natuur, noch uit de instelling der h. Kerk.
De oorsprong van het bijgeloof ligt in de gevallen en verzwakte menschelijke natuur.
De eigenlijke natuur van het bijgeloot (zegt prof. dr. Simar, Der Aberglauben 1877, Schr. der Görres-Gesellschaft) bestaat in de overbrenging der Goddelijke volmaaktheden op het schepsel. De waarzeggerij wil in het voorrecht der Goddelijke ahvetendheid, tooverij in dat der Goddelijke almacht indringen, de
De h. Augustinus noemt het bijgeloof eene bedekte, maar meer verfijnde vervolging van den duivel, dan de openbare vervolgingen der eerste Christelijke tijden; hij houdt dan ook de Christenen, die aan de bijgeloovige gebruiken wederstaan, voor martelaren of geloofsgetuigen. (Serm. 23in fest. ss Gerv. et Prot.).)
De geschiedenis bewijst ons, dat niemand zoo bijgeloovig is als wel een ongeloovige. Diderot d\'Alembert, Hobbes, de markgraaf d\'Argens, Frede-rik ii., of de Groote, waren groote vrijgeesten eu tevens bijgeloovigen, die nimmer met tienen aan tafel zouden hebben willen gaan, en messen of vorken, welke over kruis lagen, verplaatsten, om gewaande ongelukken te voorkomen.
i. Bijgeloof is de Waarzeggerij, wanneer meu door middelen, die daartoe niet kunnen dienen en bijgevolg met de hulp des duivels, verborgen zaken of gebeurtenissen wil kennen, hetzij meu hiertoe uitdrukkelijk of stilzwijgend, de hulp des duivels inroept. Er bestaan meer dan honderd soorten van
18
— 274 —
waarzeggerij; wij willen hier slechts spreken over de volgende:
Geoorloofd is de natuurhundicie waarzeggerij, b. v. van het weder, door opmerkingen en ondervindingen van de natuurhmdige wetenschap, evenzoo is geoorloofd de voorspelling, volgens de waarnemingen der sterrekunde of astronomie-, maar ongeoorloofd is de sterrewichelarij of astrologie, waardoor men de toekomst der mensehen door het beschouwen dei-sterren en planeten wil voorspellen.
Verboden is ook het waarzeggen door dm ivaar-zeggersstok of Rhabdomancie, want zijne werkingen, zoo die werkelijk bestaan, zijn niet natuurlijk, zegt Guillois, volgens den geleerden pater Lebrun.
In den regel mag men uit de droomen ;iiet waarzeggen, daar bijna alle droomen uit natuurlijke oorzaken ontstaan; evenmin mag men het tegenovergestelde van zijne droomen gelooven. Het is echter waar, dat God vaak door droomen de toekomst heeft geopenbaard, b. v. aan Jozef, den zoon van Jacob. Niemand van ons moet zich echter inbeelden, dat hem het voorrecht van zulke droomen zij geschonken. In het zeldzaam geval, dat de droomen van God komen, dragen zij ook een ontwijfelbaar Goddelijk kenmerk; God verbiedt ons echter in het algemeen op onze droomen acht te geven. (Jeu,, xxix, 8; Levit. xix. 26, 31.)
Waarzeggerij door loten. Er zijn drie soorten van loten•. a. deelende, als men het lot trekt om eenig geschil te slechten, deze zijn geoorloofd, uitgezonderd om die ambten toe te kennen, welke aar de waardigsten moeten toegekend worden ; b. radende, om Gods wil te kennen, ten einde te besluiten, wat er in deze of gene moeielijke zaak moet gedaan worden. Zij zijn niet geoorloofd, dan op Gods bijzondere ingeving, gelijk b. v. geschied is bij de apostelkeuze van Mathias. Eindelijk c. zijn er
- 275 —
icaat-zeggande loteu, om de toekomst te kennen; zij zijn niet geoorloofd, wijl men hierbij stilzwijgend de hulp des duivels inroept.
De waarzeggerij door het bezien der liniën van de ♦ handen, der rimpels van het gelaat of der verhevenheden van den schedel, berust enkel op veronderstellingen, en is ongeoorloofd, ongerijmd en gevaarlijk.
De waarzeggerij door kaartleggen, is of wel aftrog-gelarij en dwaasheid, of wel, men verwacht erbij de tusschenkomst van den duivel.
Welke betrekking zou er trouwens bestaan tus-schen de toekomst en .... een spel kaarten?
Hetzelfde moet gezegd worden van de waarzeggerij door dobbelsteenen en kojfiedras of koffiedik.
ii. Bijgeloof geschiedt verder, als men van zekere dingen, teekenen of woorden een uitwerksel verwacht of vreest, hetwelk zulke woorden, teekenen of voorwerpen niet hebben, noch van God, noch uit de natuur, noch uit de instelling der k. Kerk, zoodat, wanneer zulke zaken eenig uitwerksel zouden te weeg brengen, dit niet dan met de hulp des duivels plaats heeft, b. v. wanneer men meent dat twee kruiselings gelegde stroohalmen de kracht hebben om het bloed te stelpen ; dat de wratten verdwijnen, door zooveel erwten in een put te werpen, als men wratten heeft. Als men niet met dertienen aan tafel durft gaan, uit vrees, dat er dan een uit het gezelschap in den loop des jaars zal moeten sterven. (Het is veel gevaarlijker met veertien en meer aan tafel te zitten, daar dan de dood veel meer keur en keuze heeft.) Als men zou meenen, dat de Vrijdag een ongeluksdag zoude wezen. (De Zaligmaker heeft ons toch op Goeden Vrijdag van de slavernij des duivels en den eeuwigen dood verlost.) Als men meent niet den bliksem behoeven te vreezen, wanneer men note-
— 276 —
bladeren vóór s. Jans-zonnenopgang geplukt, bij zich draagt, of wanneer men meent dat ons\'heksen en toovenaars niet kunnen schaden, wanneer men een stuk geld tusschen de schoenzolen heeft genaaid.
Bijgeloof is ook nog het achterwaarts bidden van zekere gebeden, of wanneer men vast en heilig geloofd, dat men door het bidden van bepaalde aantallen gebeden, niet zonder priester zal sterven ot verloren gaan. Als men de h. Mis slechts aan dit of dat altaar, van dezen of dien bepaaiden priester wil hooren, en dat er zooveel of zooveel kaarsen op het altaar moeten branden, of dat er juist zooveel en zooveel missen, noch meer noch minder, voor een of ander doeleinde moeten gelezen worden. (Guiixois.)
Het is echter in het geheel geen bijgeloof, wanneer men de h. relikwieën bij zich draagt, om de bescherming der heiligen te bekomen, oi wanneer men novenen houdt of andere gebeden stort, volgens de instelling en overlevering der h. Kerk, of wanneer men wijwater, gewijde aarde en wijn, gewijde kaarsen, vruchten en bloemen (b. v. de kruidwisch van O. L. V. Hemelvaart), palmtakken, asch, medailles, Agnus Dei, of andere gewijde zaken tot het doel gebruikt, waartoe deze voorwerpen door de h. Kerk zijn gewijd geworden, daar zulke voorwerpen eene bijzondere kracht ontvangen door het gebed, dat volgens de instelling der h. Kerk daarover gesproken wordt.
Het Agnus Dei is een medaillon van wit was, waarop de gedaante van een Lam Gods wordt geprent, en dat door den Paus met vele plechtigheid wordt gewijd, om de geloovigen te bewaren tegen de kwellingen des duivels.
Men mag het bij zich dragen, maar niet eten of aan beesten geven.
De ware godsvrucht of devotie verschilt van het
bijgeloof of superstitie, gelijk eene goede gangbare munt van een valsch stuk geld.
Het is bijgeloof, zegt de h. Thomas (Cat. en ex.) wanneer men door eenige belachelijke gebruiken, de ingegeven wetenschap zonder moeite of arbeid meent te ontvangen.
Ook is het bijgeloof uit de voorteekens, die met gebeurtenissen der toekomst in hoegenaamd geen verband staan, waar te zeggen, b. v. dat een omvergeworpen zoutvat twist beteekent; dat het wegschenken van messen of scharen de vriendschap afsnijdt; dat een gebroken spiegel of drie brandende kaarsen ongeluk beteekenen ; dat men ongevallen te vreezen heeft, wanneer men op weg zijnde, eenen haas, eene slang, een varken of een gebrekkigen (zooge-naamden, van God geteekenden) mensch ontmoet, en in tegendeel geluk kan verwachten, als men eene pad, eene geit of eenen wolf ziet; of dat men meent welkom te zullen wezen op de plaats, waar men heen wil, wanneer men eene kudde schapen ontmoet, enz. enz.
in. Men zondigt ook tegen het eerste gebod, door tooverij, hekserij of zoogenaamde zwarte duivelskunst (magie noir) in tegenstelling van de kunstmatige tooverij, goochelarij of ivitte-kunst (magie blanche), die niets anders is dan hendigheid en natuurlijke wetenschap, en als zulke geoorloofd, en geen tooverij of hekserij is; ook in tegenstelling van de natuurlijke tooverij (magia naturalis), die eene kennis is van de geheimen der natuur en hare uitwerkselen.
Maar de ware tooverkunst, de hekserij of zwarte duivelskunst, welke wonderbare teekens of uitwerkselen verricht door een uitdrukkelijk of stilzwijgend verdrag met den satan, den geest des kwaads en der leugen, is eene groote zonde tegen het eerste
— 278 —
gebod. Men mag bij de rampzalige en diepgevallen toovenaars niet om hulp of raad gaan, want dit is van God afvallen en den duivel aanhangen. Dat er ook thans nog zulke misdadigers, zondaars, toovenaars en heksen of too verkollen gevonden worden, die veel kwaad stichten, alsmede dat er nopens zulke wanbedrijven, die men aan de too\\enaar8 toeschrijft, dikwerf veel overdrijving onder het onwetend en lichtgeloovig volk heerscht, is niet te loochenen. 1
Zou men echter eene gegronde oorzaak hebben om te gelooven dat er eene werkelijke betoovering (of maleficium) heeft plaats gehad, dan neme men zijne toevlucht tot het gebed en het vasten en de bezweringen der h. Kerk, maar geenszins bij personen, die men duivels- of heksenhanners noemt, om dusdoende het eene kwaad door het andere te verdrijven, en daarmede eene nieuwe zonde tegen het eerste gebod te plegen. Men mag hier enkel de hulp van een mensch inroepen, als men overtuigd is dat hij slechts natuurlijke en geoorloofde middelen gebruikt.
Gewoonlijk echter is zulk volkje niets anders dan bedriegers en afzetters en zijn hunne cliënten slechts onnoozelen en dwazen.
Tafels te doen dansen is verboden, als zijnde een gebruik, dat verwantschap heeft met de zwarte tooverkunst.
Wat aangaat het magnetismus, is het tot hieraan nog onbeslist of het bijgeloof zij te magnetiseeren of zich te laten magnetiseeren. (Guillois, d\'Hatjterive en anderen.)
Klopgeesten of spiritismus. De h. Thomas zegt, dat de duivelen zich dikwerf als de zielen der overle-
De hoofdzetel der tooverij is ia onze dageu Ensjelsch Oost-Iudic, alwaar meu eeue menigte tooveuaars, waaronder echter ook vele goochelaars, aantreft. (Herbst, t. i, p. 187.)
denen voordoen, om de heidenen in hunne dwalingen te bevestigen.
De h. Paiilus zegt, dat er booze geesten in de lucht zijn, werkzaam om de zielen te bederven. De oude vijand van God en de menseh zal tot den jongsten dag strijden.
De Kerk heeft altoos de inroeping der booze geesten verboden, en waarschuwt er ons tegen.
Volgens de spiritisten zeiven, zijn de geesten die zij roepen, kwaad en bedrieeeliik, biigevolg eeeue goede geesten. amp; amp;
Ook bestrijden die geesten de leer der Kerk en doen twijfelen aan de onsterfelijkheid der ziel.
De ziel van het lichaam gescheiden, kan geenszins op het lichaam werken, zij geeft het leven aan geen lichaam, anders zou zulks eeue verrijzenis zijn. God doet ook geen wonderen, om ons\' in dwaling te brengen; wanneer er dus sprake is van werkelijke verschijnselen (manifestaties) en niet van kwakzalverij, zooals zulks gewoonlijk het geval is, dan moet men de werking dezer booze geesten aannemen, die volgens den h. Thomas hunne natuurlijke krachten behouden hebben, en met verlof van God, op de natuur kunnen werken. (Le Monde, Septembre 1879.)
Ketters enz. Zie iï. les § 2. 13.
TWEE EN TWINTIGSTE LES.
Van de vereering en aanroeping der Heiligen, van hunne beelden en relikwieën.
§ 1. Vau de aauroepiug der Heiligen.
Vereering der Heiligen. lOl. a. De vereering dei-Heiligen is overoud. (Conc. van Trente, sess. 25.)
Reeds de h. Jiistinus, tijdgenoot van den h. evangelist Joannes, schrijft in zijne apologie of verdediging van het Christendom: «Wij vereeren de engelenscharen en roepen de profeten aan en leeren aan anderen, wat wij zeiven geleerd hebbenquot;. De h. Basilins zegt, „dat de aanroeping der Heiligen van de aposteltijden afstamtquot;. „Ik roep, zegt hij, de apostelen, profeten en martelaren aan, opdat zij bij God voor mij barmhartigheid en vergiffenis mijner zonden afsmeekenquot;. (Hom. 20 in 40 martt.)
b. De vereering der Heiligen is goed en nuttig. Een koning wil als opperste heer geëerd worden, maar vindt zich geenszins beleedigd, als men aan zijne ministers en beambten eer en eerbied schenkt; ja, wel verre van hierover ontevreden te wezen, zou hij zich zeiven beleedigd gevoelen, zoo men jegens zijne dienaren onverschillig was, want de eerbe-wijzingen, die men hun aandoet, vallen terug op den koning. Hieruit volgt, dat hel niet tegen het eerste gebod is, als wij Gods Heiligen eeren, want deze eer slaat terug op God zeiven; men beleedigt hierdoor Jezus Christus niet, integendeel men vermeerdert zijne glorie, omdat alle genaden, die de Hemelsche Vader aan het menschelijk geslacht door de voorspraak der Heiligen verleent, ter oorzake van de verdiensten van Jezus Christus worden gegeven. (Bressakvide iv., 1.)
Het eerste mirakel, dat Jezus Christus deed, de verandering van water in wijn, geschiedde op verzoek zijner h. Moeder.
Judas Machabeiis zag reeds in een visioen den hoogepriester Onias en den profeet Jeremias, biddende voor de stad Jeruzalem en het Joodsche volk. (Mach. ii., 15.)
Wanneer God op de voorspraak van Abraham de stad Sodoma wilde sparen, mits er slechts tien
rechtvaardigen in gevonden werden, hoe licht zal dan Gods barmhartigheid niet te onzen voordeele, door het gebed van zooveel duizenden hemelbewoners bewogen worden. (Schmid.)
c. Reeds in het leven der Heiligen, verhoort God de gebeden dier trouwe dienaars. De h. Nicolaus, bisschop van Myra, bevond zich eens met drie officieren aan de poort zijner bisschopsstad, en vernam dat men drie onschuldig veroordeelden zou gaan ter dood brengen. De heilige begaf zich ter strafplaats, verweet den rechter zijne onrechtvaardigheid, en bediende zich van het hem door keizer Constan-tinus verleende gezag, om het doodvonnis te vernietigen en de veroordeelden in vrijheid te stellen. Toen de drie gemelde officieren, na getuigen van deze schoone handeling van den h. Nicolaus te zijn geweest, te Constantinopel waren teruggekomen, werden ook zij valschelijk beschuldigd en ter dood veroordeeld. Zij dachten nu dat de. h. bisschop zoowel afwezigen als tegenwoordigen zou kunnen helpen en zij bevalen zich aan hem om gered te worden. Door Gods toelating vernam de heilige deze smeeking, en hij verscheen in den droom aan keizer Constantinus, hem nnet de grootste straffen bedreigende, zoo hij het vonnis dier onschuldigen niet terugriep. Ook verscheen de h. Nicolaus aan Ablavus, den eersten minister, die de veroordeeling der officieren het meest had bewerkt, en ook aan dezen deed de bisschop bedreigingen van zware straffen, zoo hij niet maakte, dat de veroordeelden vrij kwamen. Reeds den volgenden ochtend sprak de keizer hen vrij en zond hen met rijke geschenken tot den h. Nicolaus, den edelmoedigen redder der onschuld, om hem te danken. Vandaar dat onschuldigen of valschelijk aangeklaagden zich aan den h. Nicolaus plegen aan te bevelen. (KI. Bolland., 6. Dec.)
— •282 —
d. Heiligen, die aangeroepen worden tegen verschillende ziekten en hralen.
Tegen koorts, de hh. Dominicus, Ignatius van Loyola, Philippus Kevins, Medardus, Servatius, Li-dwina van Schiedam, Genoveva van Parijs.
Tegen vallende ziekte, de hh. Joannes de Dooper, Gillis, abt, Cornelius, paus.
Tegen bloedvloeien, de hh. Bernardinus van Senen, Fiaker.
Tegen lamheid, de hh. Maurus, Gregorius, bisschop van Utrecht, Fredericus.
Tegen pest en besmettelijke ziekten, de hh. Rochus, Carolus Borromeus, Aloysius van Gonzaga, Quirinus, Christoffel, üosa.
Tegen bliksem en omveder, de hh. Donatus, Barbara.
Tegen oogziekten, de hh. Odilia, Lucia, Jozef, Ignatius van Loyola.
Tegen keelziekten, de hh. Switbertus, Blasius.
Tegen tandpijn, de h. Apollonia.
Tegen hoofdpijn, de hh. Joannes (onthoofding), Leonardus, Franciseus van Assise, Cesarius, Catha-rina van Senen.
Tegen ratten en muizen, de h. Gertrudis.
Tegen veeziekten, de hh. Brigida, dienstmeid, Gerlaeus.
Tegen jicht, de h. Leonardus.
Tegen razernij of hondsdolheid, de h. Hubertus.
Tegen waanzin, de h. Dymphna.
Tegen klierziekten enz., de hh. Eligius en Marcoen of Machutus.
Voor de reizigers, de hh. Joannes, evangelist, en Matheus.
Om verloren zaken terug te vinden, de h. Antonius van Padua. 1
Deze godsvrucht tot deu h. Antonius, bestaat in de orde der Franciskanen sedert meer dan 600 jaren. Men bidt te dien einde voorat het 8. responsurium in zijn officie, goedgekeurd door den h. Stoel: „Si qua er is miraculaquot; etc.
— 283 —
Voor een zaligen levensstaat, de h. Jozef.
Voor een zaligen dood, de hh. Jozef en Barbara.
e. Nog eenige bijzondere beschermheiligen.
De h. aartsengel Michael en de h. Jozef, beschermers der h. Kerk.
De h. Julianus, patroon der reizigers.
De h. Veronica, patrones der linnenwevers.
De h. Maurus, patroon der ketellappers.
De h. Antonius, abt, patroon der varkensslagers en fruitverkoopers.
De h. Sebastianus, patroon der boogschutters.
De h. Vincentius, patroon der wijnbouwers.
De h. Blasius, patroon der wevers en metselaars.
De h. Casimirus, koning van Polen, patroon der kleermakers.
De h. Jozef, patroon der timmerlieden.
De h. Drogo, patroon der schaapherders.
De h. Marcus, patroon der glazenmakers.
De h. Joannes, evangelist, voor de Latijnsche poort, patroon der boekdrukkers, boekhandelaars, boekbinders en perkamentmakers.
De h. Isidorus, patroon der akkerlieden.
De h. Honoratus, bisschop van Amiëns, patroon der bakkers.
De h. Ivo, advokaat, patroon der rechtsgeleerden.
De h. Clotildis, koningin van Frankrijk, patrones der notarissen.
De h. Medardus, patroon der regenschermfabrikanten.
De h. Petrus, patroon der slotenmakers, metselaars en steenwerkers.
De h. Arnulphus, bisschop, patroon der brouwers.
De h. Maria Magdalena, patrones der verkoopers van reukwerken eu handschoenen.
De h. Apollinaris, patroon der speldenmakers.
De h. Jacobus de Meerdere, patroon der molenaars en hoedenmakers.
De h. Christoffel, patroon der lastdragers.
De h. Anna, patrones der leermeesteressen, der schrijnwerkers en kleermakers.
De h. Cassianus, patroon der onderwijzers en schrijvers.
De h. Laurentius, patroon der glasblazers.
De h. Clara, patrones der spiegelmakers en ver-gulders.
De h. Bartholomeus, patroon der looiers en snijders.
De h. Ludovicus, koning, patroon der mutsenmakers en waaierfabrikanten.
De h. Lambertus, patroon der kleermakers en wevers.
De h. Maternus, patroon der brouwers en lakenhandelaars.
De hh. Mauritius, Georgius en Victor, patronen der krijgslieden.
De hh. Cosmas en Damianus, patronen der heelmeesters.
De h. Lucas, patroon der schilders.
De hh. Crispinus en Crispinianus, patronen der schoenmakers en schoenlappers.
De hh. Simon en Judas, patronen der metselaars.
De h. Hubertus, patroon der jagers.
De h. Leonardus, patroon der gevangenen.
De h. Martinus, patroon der krijgslieden, wevers en looiers.
De h. Elizabeth van Hongarije, patrones der kantwerksters.
De h. Cecilia, patrones der zangers en muzikanten.
De h. Catharina, patrones der wijsgeeren.
De h. Eligius, patroon der goud-, zilver- en ijzersmeden.
De h. Barbara, patrones der kanonniers, vmir-en mijnwerkers, pompiers, zeelieden, spoorwegbeambten en voor een zaligen dood, na voorzien te
— 285 —
zijn geworden met de h Sacramenten der stervenden.
\' De h. Nicolaus, patroon der jonge dochters, kinderen, zeevaarders, onschuldig veroordeelden of valschelijk betichten, ook van de specerijhandelaars, zakkendragers, banketbakkers en bloemenhandelaars.
De hh. Onnoozele kinderen, patronen der kleine kinderen.
De hh. Aloysius en Thomas van Aquinen, patronen der studeerende jeugd.
Vereering van Maria. (Zie S8.)
§ 2. Van de beelden en relikwieën der Heiligen.
Beelden. 105. a. Wanneer wij op eene schilderij of in een zoogenaamd „stalletje of kribbe van Bet-lehemquot;, de geboorte des Heilands zieu afgebeeld, dan herinneren wij ons dat Jezus uit liefde tot ons is mensch geworden, en als een klein kind in de wereld heeft willen verschijnen.
Als wij de schilderij zien van den marteldood des h. Petrus, die met het hoofd naar beneden wenschte gekruisigd te worden, dan herinneren wij ons dat deze h. prins der apostelen zich niet waardig achtte, om op gelijke wijze als zijn Goddelijke Meester te sterven, wijl de knecht niet boven den Meester of aan Hem gelijk is.
Evenzoo herdenken wij, bij het aanschouwen der afbeelding van den h. Laurentius op een gloeienden rooster of van de h. Catharina met een rad, op welke wijze deze heiligen hun leven voor het geloof hebben ten beste gegeveu.
b. Onderwijs over de beelden door een kind. De li. Vincentius a Paulo had kort te voren twee Kalvi-nisten in den schoot der ware Kerk teruggebracht, toen een derde het schoone voorbeeld der beide
nieuwbekeerden wilde volgen. Eer de plechtigheid der aanneming begon, richtte Vincentius de vraag tot hem of hot nog zijn ernstig voornemen was in de gemeenschap der Roomsch-katholieke Kerk opgenomen te worden. En hij antwoordde, dat hij bij dit besluit volhardde, maar dat hij nog éene bedenking had, die bij den aanblik van een misvormd steenen beeld der h. Maagd Maria in zijne ziel was opgekomen; namelijk, dat hij niet kon gelooven dat er eenige kracht in dien steen (wijzende op het tegenover hein geplaatste beeld) kon gelegen zijn. Vincentius antwoordde hierop „dat er volgens de leer der Kerk in deze beelden geen andere kracht verborgen lag, dan die, welke het God behaagde eraan mede te deelen, zooals Hij zulks weleer aan den staf van Mozes had gegeven. Overigens, ging hij voort, is deze leer van ons geloof in onze Kerk zoozeer bekend, dat ieder kind hem desaangaande kan onderrichten. Nu riep hij een der aanwezige kinderen tot zich, hetwelk óp de vraag, wat moet men van de beelden der heiligen gelooven r met eene treffende eenvoudigheid antwoordde: „Het is goed zulke beelden te bezitten, om er de verschuldigde eer aan te bewijzen, niet wegens hunne stoffelijke bestanddeelen, maar, omdat zij ons den Heiland Jezus Christus, Zijne glorierijke Moeder of andere heiligen des hemels voorstellen, die, nadat zij over de wereld hebben gezegepraald, ons stilzwijgend uitnoodigen om hunnen geloofsijver en hunne goede voorbeelden na te volgenquot;.
De Kalvinist opende de oogen; hij was overtuigd en keerde tot den waren godsdienst terug. (Guillois.)
Relikwieën. lOfi. a. Relikwieën der passie van O. L. Heer. Zie 46. a.
b. Relikwieën van O. L. Vrouw. Te Aken word t
— 287 —
alle zeven jaren een onoerkleed van O. L. Vrouw getoond, dat zij, volgens de overlevering in den h. Kerstnacht zou gedragen hebben. Hier en ook te Rome, wordt haar heilig haar bewaard. Tevens bezit men te Rome eenen sluier van de h. Maagd, en te Maastricht in O. L. Vrouwe-kerk eeneu harer gordels.
c. Relikwieën van den h. JozeJ. (Zie 43. y.)
d. Relikwieën der Heiligen. //Wij moeten vooral Gods Heiligen vereeren, wier overblijfselen onder ons berusten; zij helpen ons immers door hunne gebeden en voldoeningen; er bestaat eene zekere vertrouwelijkheid tusschen hen en ons, want zij zijn steeds bij ons en verblijven met ons, dat wil zeggen: zij bewaren ons, levende in ons lichaam, en zij ontvangen ons, wanneer wij van ons lichaam scheiden.quot; (S. Ambros,, Serm. 6., De sanctis, in offic. propr. Ditec. S. Christoph. xxv. Julii.)
„De vereering der relikwieën, zegt de wel eerw. heer M. Willevnsen (pastoor te Odiliënberg, vroeger kapelaan-schatbewaarder van St. Servaas, in zijn treffelijk werk „Antiquités sacrées de s. Servais et de Notre Damequot;, introd. p. 45, ëdité avec le concours de mgr. F. Bock, chanoine d\'Aix la Chapelle), is niet alleen op de h. Schrift, de overlevering en het aloude gebruik der Kerk gegrond, maar is ook innig geworteld in de dierbaarste gevoelens van het menschelijk hart. Vraagt eens aan de moeder wier lieveling haar door den wreeden dood ontrukt werd, weshalve zij het ontzielde lijkje met kussen bedekt, en de kleine zerk met bloemen versiert? Zegt gij haar ook dat het voorwerp van hare moederlijke teederheid slechts een stoffelijk overschot is zonder waarde, zij zal u ten antwoord geven: /,ach ! het is alles wat mij op aarde nog van mijn kind overblijft ; deze thans gesloten oogjes hebben zoo vaak
— 288 —
de blijdschap in mijne ziel gestort; het gestamel van dezen onschuldigen mond heeft mij zoo dikwerf getroost; die kleine armpjes hebben mij zoo menigmaal omhelsd: dat gelaat is het evenbeeld van ziju welbeminden vader; en dat koude lijkje spreekt nog tot mij en herinnert mij aan gelukkiger dagenquot;.
Zoo spreekt ook tot ons de katholieke Kerk: „Deze overblijfselen zijn de nagedachtenissen mijner dierbaarste kinderen; deze lichamen waren de tempels des h. Gcestes en zullen eens schitteren in het rijk van mijnen Hemelschen Bruidegom ; deze verbrijzelde beenderen hebben voor Jezus Christus de wreedste pijnen verdragen; hunne lippen hebben den naam en het geloof des Heeren roemvol beleden ; deze h. relikwieën zijn voor mijne kinderen, die nog strijden moeten voor het hemelsch vaderland, een onderpand van de bescherming en voorspraak hunner reeds bekroonde medebroeders en roepen ons welsprekender dan alle woorden toe: „Weest onze navolgers, zooals wij de navolgers waren van Jezus Christus!quot;
De ketenen van den h. Petrus. Onder de regeering van Theodosius den Jongeren, was zijne gemalin Eudoxia naar Jeruzalem gereisd en had er vele » geschenken ontvangen. Men gaf haar onder anderen ook eene keten met goud en edelsteenen versierd, waarmede volgens de overlevering, de h. apostel Petrus door koning Herodes was beladen geweest.
De keizerin zond deze keten aan hare dochter Eudoxia te Kome, die ze aan den Paus gaf, welke haar eene andere keten toonde, die ook Laar luid der overlevering gediend had onder Nero. om den h. Petrus te boeien. Toen beide ketenen elkander aanraakten, verbonden ze zich zóo vast, dat ze slechts eene enkele keten, door éenen en cenzelfden .werkman vervaardigd, schenen te vormen.
— 289 —
Door het aanraken dezer ketenen of banden werden vele zieken genezen en bezetenen verlost. Er werd ook op den Esquilijnsehen heuvel eene kerk onder den titel van Eudoxia, ter eere van St. Petrus\' banden gebouwd, en op den 1. Augustus een feest ter eere derzelfde h. ketenen ingesteld. (Brev. Rom. 1. Aug.)
Relikiuieën van den h. Stephanus. Nabij de Tibili-taansche wateren werden door de zorg van den bisschop Projectus eenige overblijfselen van deu roemrijken en eersten martelaar Stephanus gebracht. Er was bij deze gelegenheid aldaar een groote toeloop. Eene blinde vrouw verzocht, dat men haar nabij de kostbare overblijfselen zou brengen. Zij reikte den bisschop eenen bloemtuil, en nadat deze de h. relikwieën had aangeraakt, werd hij door den bisschop aan de vrouw teruggegeven, die hem aau hare oogen streek, en daarop terstond het gebruik barer oogen terug kreeg. (S. Aug. üe Civ. Dei, xxn. 8.)
Kracht van de relikwieën der heiligen. 107. a. In de eerste dagen der h. Kerk, raakten de geloovigen hunne zieken aan met doeken, die aan het h. lichaam van den apostel Paulus waren aangestreken, en de zieken werden hierdoor genezen. (Act. ap. xix, 13.)
b. Toen de h. Ambrosius de lichamen der heilige martelaren Gervasius en Protasius had ontdekt, werden, gelijk hij verhaalt, vele duivelen uitgejaagd en vele zieken genezen door het aanraken van lijnwaad, hetwelk op deze h. relikwieën was gelegd geworden.
De h. Augustinus verhaalt ook van eenen blinde, die tijdens zijn verblijf te Milaan door de kracht\' dezer h. relikwieën was ziende geworden.
19
— 290 —
c. De h. Gregorius de Groote schrijft, dat hij de kerk der h. Agnes, die door de Arianen was ontheiligd, aan den katholieken eeredienst wederom teruggaf en wijdde; bij deze gelegenheid legde hij ook relikwieën van de h. Agnes en den h. Sebastianus op het altaar. Onder de mis liep er een vervaarlijk beest de Kerk uit, hetgeen allen deed gelooven, dat het de duivel zelf was, die door de kracht der h. relikwieën uit den nieuw-gewijden tempel werd verdreven. Eenige lampen der kerk werden van zelf ontstoken en een lijne geur wasemde door het heiligdom des Heereu. (KI. Bol 1. 12. Maart. h. Greg.)
iJ. St. Antonins-vuur. In het jaar 1090 verwoestte eene besmettelijke ziekte, „heiliy vuurquot; genoemd, verscheidene provinciën van Frankrijk. Eenige zieke pelgrims kwamen te Arles, om er bij de relikwieën van den h. Antonius te bidden, en zij werden genezen. Nu kwam er eene groote menigte volks om den bijstand van den h. Antonius te verzoeken, met het gevolg dat voortaan geheel Frankrijk de hulp bleef inroepen van den h. man tegen deze verschrikkelijke kwaal, die van nu af aan tot blijvende en dankbare herinnering St. Antonius vuur genoemd wordt. (Leven h. Ant.)
e. Het bloed van den h. Januarius. In den schat van de kathedrale kerk te Kapels bewaart men den hoofdschedel van den h. Januarius, met een gedeelte van zijn bloed, in twee oude flesch\'es besloten. Het bloed is zwart en gestold alsof het bevrozen ware. Wanneer men het echter op het altaar, nabij den schedel des heiligen plaatst, begint het dadelijk te koken; neemt men het weg, dan stolt het weder. Ook komt het bloed in beweging, als men het in tegenwoordigheid van andere
overblijfselen des heiligen Januarius brengt. (KI. Boll. 19. Sept.)
f. De vier groote relikwieën van de domkerk te Aken. 1. Een geelachtig wit, fijn geweven kleed van boomwol, hetwelk onze Lieve Vrouw in de Kerstnacht zou gedragen hebben. j5\'A el lang en l5/,, el breed.
i. De windelen, waarmede Jezus in de kribbe ingewikkeld werd.
3. De fijne doek, waarin de h. Joannes de Dooper na zijne onthoofding werd gewonden, en
4. De lendendoek des Zaligmakers aan het kruis, van grof\' ongebleekt linnen, en nog vol vlekken van het dierbaar bloed, dat voor onze zaligheid werd gestort. Met deze allerkostbaarste relikwie wordt te Aken, de zegen aan de pelgrims gegeven. Deze relikwieën worden alle zeven jaren getoond; buiten dien tijd enkel aan gekroonde hoofden. (D ie Aache-ner Heiligthumsfahrt.)
g. Ook te Maastricht, de hoofdstad onzer provincie, en eertijds de bisschoppelijke zetel van zoovele heiligen, worden in de collegiale kerken van den h. Servatius en van onze Lieve Vrouw, kostbare schatten van relikwieën bewaard en om de zeven jaren plechtig getoond.
In de kerk van s. Servatius : de sleutel van den h. Servatius, zijn drinkpokaal, zijn wandelstaf, zijn bisschopsstaf, zijn pontificaal gewaad, zijn draag-altaar, zijn reiskelk, en de zoogenaamde „noodkistquot;, feretrum Pontificium, met de overblijfselen van den h. Servatius en het geheele lichaam van den h. Martinus van Tongeren; verder partikelen van het h. kruis, haren van O. L. Vrouw en van s. Jan, evangelist, en meer andere relikw dën, uitvoerig beschreven in het bovenaangehaalde werk van den wel eerw. heer Willemsen.
— 292 —
In onze Lieve Vrouwe kerk: een gordel van O. L. Vrouw, een doorn van de h. doornenkroon, een stuk van de kolom der geeseling, een stuk van de spons waarmede Jezus aan het kruis werd gelaafd, een gedeelte van den schedel des h. Bartholomeus, eene relikwie-kas in torenvorm met stukken van den schedel en het kakebeen der h. Barbara, enz. enz. (M. Willemsen, Antiq. sacrées, etc.)
DRIE EN TWINTIGSTE LES.
Van het tweede gebod.
Eerbied voor Gods h. naam. 10S. a. „Do naam Gods, zegt de koninklijke profeet, is heilig en vreeswekkendquot;. (Ps. 110, 9\'.) Laten wij hem aldus steeds met eerbied uitspreken.
b. Wanneer de h. Franciscus van Assise een stuk papier vond, waarop de naam van God stond geschreven, raapte hij het eerbiedig op en legde hij het op een afzonderlijke plaats in zijne cel neder, terwijl hij ook aan zijne medebroeders aanbeval zulks te doen.
c. De geleerde Newton sprak nooit den naam Gods of hoorde hem nooit noemen, zonder zijnen hoed af te nemen en eerbiedig zijn hoofd te buigen.
Straffen der Godaslsteraars. 109. a. H. Schrift. De Heer sprak tót Mozes en zeide: „Voer den godslasteraar uit het leger, en allen, die hem gehoord , hebben, zullen hunne handen op zijn hoofd leggen, en geheel het volk zal hem steenigen. En tot de
— 293 —
zonen Israels zult gij zeggen; „een mensch, die zijnen God vervloekt, zal zijne zonde dragen, en wie den naam des Heeren lastert, zal den dood stervenquot;, ui. Mos. xxiv., 13. 16.)
b. Core, Dathan en Abiron, met twee honderd vijftig andere Israëlieten, verzett\'en zich tegen Mozes en Aaron en lasterden den naam des Heeren De aarde scheurde onder hunne voeten en zij werden levend verzwolgen met alles wat hun toebehoorde. (Num. xvi.)
c. Koning Antiochus, die God had gelasterd, werd levend door de wormen verteerd, (u. Mach., 2. 9.)
d. De h. Gregorius de Groote verhaalt dat een man te Kome, een kind had, hetwelk reeds in den ouderdom van drie jaren naar zijns vaders voorbeeld vloekte, en ziek geworden zijnde, op eens begon te sidderen en te roepen; „daar komen zwarte mannen om mij te halenquot;. Hierop riep het kind nog eens het vloekwoord uit, dat hem zijn vader had geleerd en stierf in de armen van zijnen vader den ellendigsten dood.
e. De patriarch Nestorius, die beweerd had, dat Maria niet „de Moeder Godsquot; moest genoemd worden, viel in eene ziekte, waarbij zijn lichaam bij zijn leven reeds tot verrotting overging en zijne tong waarmede hij God en Maria gelasterd had, door de wormen werd verslonden. (Bakon., Ann. Eccl. ad a. 436.)
ƒ. De h. Lodewijk, koning van Frankrijk, gebood dat men de godslasteraars op de lippen met een gloeiend ijzer zou branden.
— 294 —
Ook de koningen van Frankrijk, Philips van Valois en Lodewijk xiv., vaardigden zeer strenge strarbepalingen uit tegen de godslasteraars.
(j. God zelf straft vaak in deze wereld de vloekers en lasteraars van Zijnen h. naam.
Te Napels speelden een Christen en een Jood het dobbelspel. De Jood veel verliezende, begon Jezus Christus ijselijk te lasteren. Op eens trokken zich de pezen zijner hand te zamen, hetgeen hem eene zoo groote pijn veroorzaakte, dat hij nog schrikke-lijker godslasteringen tegen Jezus en Maria uitbraakte. Op eens valt hij achterover en was dood. Andere godslasteraars zijn door het vuur des hemels of door eenen aanval van beroerte omgekomen. (Thom. Cantimpr.)
h. Toen de h. Polycarpus, onder bedreiging van de straffe des doods gepraamd werd Christus te lasteren, antwoordde hij: „Ik heb Christus reeds zes en tachtig jaren lang gediend, en Hij heeft mij nimmer kwaad gedaan, hoe zou ik dan mijnen Koning en mijnen Zaligmaker kunnen lasteren?quot; En Polycarpus stierf in de vlammen, liever dan Gods Zoon te lasteren en Hem ontrouw te worden. (Euseb.)
i. Onze Lieve Vrouw van Salette. Op den 19. September 1846 verscheen onze Lieve Vrouw op den berg van Salette, diocees Grenoble, aan twee jonge herders, Maximinus en Mejania. Zij beklaagde zich aan die kinderen, dat de arm van haren Zoon, wegens de misdaden des volks, zoo zwaar werd dat zij hem niet meer kon tegenhouden. Ouder anderen stipte Maria bijzonder aan de volgende zonden : 1. de godslastering; 2. het ontheiligen van dan Zondagen 3. het breken van de vasten en de onthouding.
— 395 —
Deze verschijning der h. Maagd en de vermaningen, die er toe behooren, zijn, zonder een geloofspunt te wezen, genoegzaam gewaarborgd, om een godvruchtig geloof te verdienen en ons heilzame betrachtingen in te boezemen.
Tc. Schietrjebeden ter eere van Gods h. naam en van Maria. (Uit te spreken als eere-boete, wanneer men hoort vloeken.) „God zij gezegend! Gezegend zij Gods h. naam! Geloofd zij Jezus Christus, waarlijk God en mensch! Geloofd zij de h. naam van Jezus! Geloofd zij Jezus in het allerheiligste Sacrament des altaars! Gezegend zij de allerh. Maagd en Moeder Gods Maria! Gezegend zij hare heilige en onbevlekte ontvangenis! Gezegend zij de naam van Maria, Maagd en Moeder! Gezegend zij God in Zijne Engelen en Heiligen! (Deze lofspraken worden te Rome in het Lof gebeden, alvorens de priester het Allerheiligste in het tabernakel plaatst.)
Aflaten hieraan verbonden: 1. Een jaar, telkens wanneer men deze lofspraken opzegt. (Pius vu.. Rescript van 23. Juli 1801.) 2. Volle aflaat eens per maand aan degenen, die deze lofspraken eens per dag bidden, onder gewone voorwaarden van biecht, communie en gebed tot intentie van Z. H. (Pius ix.. Decreet van 8. Aug. 1847.) Toevoegelijk aan de zielen in het vagevuur. (P. Maurel., Traité des ind.)
Zie ook: h. naam Jezus. ;17.
De Eed. HO. //. Schrift. „Wie zweert op aarde, zal zweren bij den God der waarheid. (Is. lxv., 16.) Een man, die veel zweert, stapelt misdaden op elkander, en de straf zal van zijn huis niet wijken. (Jes. Sir. xxin., ]2.) Gij zult niet valschelijk zweren bij Mijnen naam en den naam van uwen God
— 296 —
niet ontheiligen. Ik ben de Heer. (Zach. vit., 17.) Gewen uwen mond niet aan het zweren, want velen zijn daardoor gevallen.quot; (Jes. Sir. xxni., 9.)
Zweren zonder nood of goede reden. 111. a. Zoo zwoer Ezau het recht van eerstgeboorte aan Jakob te zullen overlaten; Jephte, de eerste persoon die hem tegen zou komen, aan God op te offeren; Herodes, toen hij aan de danseres Herodias zwoer, haar alles te zullen geven, wat zij van hem verlangen zoude.
b. De h. Augustinus verhaalt van zich zeiven, dat hij eertijds bijna dagelijks gewoon was te zweren, maar dat hij naderhand het woord des levens gelezen had en den Heer begon te vreezen; dat hij tegen deze lichtvaardige eu zondige gewoonte begon te strijden, en er met Gods hulp over heeft gezegevierd.
Nu was hem niets gemakkelijker dan niet meer te zweren. Derhalve, zegt de heilige kerkleeraar, waarschuw ik u, mijne beminden, niet te zeggen: „ Wie zou het zweren kunnen laten ?quot; Wanneer men waarlijk God vreest, wordt de tong beteugeld, de waarheid bemind en het lichtvaardig zweren verbannen. (Serm. 10, De Set is.)
Heiligheid van den eed. 11.2. Marcus Attilius Regulus, een Komeinseh veldheer, werd door de Karthagers gevangen genomen en naar Home gezonden, om de vrijlating van voorname Karthaagsche gevangenen te bewerkstelligen. Men had hem bij eede de belofte doen afleggen, tot hen te zullen wederkeeren, wanneer het hem niet gelukte te volbrengen, -wat zij wenschten. Regulus ging naar Rome, maar hij raadde den Senaat het tegendeel
— 297 —
van hetgeen de Karthagers wensehten, wijl zulks, zeide hij, voor zijn vaderland voordeeliger was. Na dezen raad te hebben gegeven, keerde hij vrijwillig naar zijne vijanden terug, om zijnen eed gestand te doen, ofschoon hij wist dat, hij eenen gruwelijken dood te gemoet ging, hetgeen dan ook werkelijk plaats had. Hij werd tusschen smalle planken gebonden en stierf eenen ellendigen dood. Zoo hoog stond de eed in achting bij een heiden ! (Herbst, i., p, 2üU.)
Straffen van meineed. 113. a. Rudolf, hertog van Zwaben, zwoer keizer Hendrik iv. trouw, maar viel naderhand van hem af. Nu gebeurde het dat hij spoedig daarna in den slag van Merseburg de hand verloor. Hij toonde haar zijnen soldaten, zeggende : „Dit is de hand, met welke ik Hendrik, mijnen heer, heb trouw gezworen; oordeelt nu of ik met recht van hem ben afgevallenquot;. (Id., i., p. 205.)
h. In Engeland bestaat een gedenkteeken, dat de herinnering aan een gestraften meineed levendig houdt. Eene vrouw, die groenten op de markt had gekocht, werd aangesproken om ze te betalen. Zij echter hield tegen hoog en laag staande, dat zij reeds betaald had en zeide; ;,Dat God mij doe sterven op de plaats, zoo ik niet betaald hebquot;. Zij viel oogenblikkelijk, als van den bliksem getroffen, dood neder, en de magistraten, die in hare hand het geld vonden, dat zij beweerd had te hebben uitbetaald, deden ter plaatse een gedenkteeken oprichten, om aan de nakomelingen de waarschuwing te geven, hoe groot kwaad een meineed in Gods oogen is. (Mérault, Ens. de la Religion.)
c. Voor vele jaren gebeurde het (zoo verhaalt de vrome O verberg), dat iemand drie personen
— 298 —
overhaalde, om door eenen valse hen eed te bekrachtigen, dat hij een paard, hetwelk hij wederrechtelijk in bezit had en aan den waren eigenaar niet meer ■wilde teruggeven, gekocht en betaald had.
De drie valsche getuigen stierven in éëne en dezelfde week alle drie eeneu haastigen dood. De verleider maakte zich niet lang daarna plichtig aan eenen moord en stierf op het schavot. (M o r. i n Beisp., p. 381.)
Beloften. 114. De eerste belofte, waarvan de h. Schrift melding maakt, is die van Jakob op zijne vlucht naar Mesopotamië, toen hij den droom der ladder heeft gehad, en de tienden van alles wat hij bezat, beloofde aan den Heer, indien hem God steeds geliefde bij te staan en te beschermen.
Men moet rjeene onvoorzichtiqe beloften doen. 115. a. Gelijk Jephte (zie lila.), die onder eed beloofde den eersten persoon, welken hij, te huis komende zou ontmoeten, aan God op te offeren. Deze persoon was echter zijne eigen dochter, welke hij na verloop van twee maanden aan God ten offer bracht.
b. De h. Franciseus van Sales werd eens door eene persoon geraadpleegd, of zij de belofte kon doen van dagelijks den h. rozenkrans te zullen bidden. „Wacht u wel daarvoor, antwoordde haar de heilige.quot; Maar, hernam die persoon, gij hebt toch zelf deze belofte sedert uwe jeugd gedaan. „Ik was nog jong, zeide Franciscus, toen ik zulxs deed, maar heden, nu ik bejaard ben, zeg ik u, doe het niet. Bid echter den rozenkrans, hoe meer hoe liever, maar zonder u te verbinden, want het is zeer moeielijk zulke belofte te houden, hetgeen ik zelf ondervind.quot;
— 299 —
Men moet zijne belofte volhrencjen. 116. Lodewijk ix., koning van Frankrjk, had in eeue gevaarlijke ziekte de belofte gedaan eenen kruistocht naar het h. Land te ondernemen. In 1248 wilde hij deze belofte volbrengen; nu kwam zijne moeder, de koningin Blanea met de grooten des rijks en stelde hem voor, dat deze belofte, als in de hevigheid der ziekte gedaan zijnde door een verbijsterd verstand, hem niet zoo stipt verbond, en dat hi j er wel van den h. Vader dispensatie van zou kunnen bekomen. Nu nam de koning het kruis der kruisvaarders van zijne kleederen en gaf het aan den aartsbisschop van Parijs over. Toen juichten de hovelingen, maar de h. koning zag hen allen ernstig aan en sprak: „Gij beweert dat ik niet goed bij verstand was, toen ik in mijne ziekte het kruis vroeg; wel, ik hoop dat gij ten minste thans mijne verstandigheid niet zult in twijfel trekken ; welaan, ik vorder nu het kruis, gelijk ik het in mijne ziekte heb gevorderd, en ik neem God tot getuige dat ik geene bete voedsel in mijnen mond zal nemen, vooraleer men mij het kruis zal hebben teruggeven.
Men voldeed aan zijn verzoek, en weldra vertrok de godvruchtige vorst met eeue sterke legermacht naar het h. graf des Verlossers. (Bér. Berc. 13.)
VIER EN TWINTIGSTE LES.
Van het derde en vierde gebod.
f 1. Van het derde gebod.
De Zondaq, dag des Heer en. 117. V oor de komst van Jezus Christus was de Zaterdag de dag
— 300 -
des Heeren, ter gedachtenis dat God op dien dag, na de schepping der wereld, gerust heeft; thans is de Zondag de dag des Heeren. ter herinnering aan de verrijzenis van den Zaligmaker.
Constantinus de Groote maakte de viering van den Zondag tot eene wet. (Cat. en ex.)
Het bijwonen der h. Mis. (Zie 153. a. h. c. en 191. enz.)
Het aanhooren van het woord Gods. 118. a. „Zalig zijn zij, zegt de Zaligmaker, die het woord Gods hooren en door de werken volbrengen.quot; (Luc. 11.) Hij, die u hoort, hoort Mij. (Luc. 10.) //Hij, die uit God is, hoort Gods woord, en daarom hoort gij Scriben en Farizeërs Gods woord niet, omdat gij niet uit God zijt.quot; (Jo. 7.)
b. Indien gij ooit eenen zieke gezien hebt, die zelfs van de keurigste spijs eenen afkeer zoude hebben, zoo hebt gij bij u zei ven gezegd ; „die menseh gaat sterven, er is niets meer aan te doenquot;. Zoo nu iemand van het woord Gods afkeerig zou zijn, ik zoude hem zeggen ; «Gij zijt den eeuwigen dood nabij, omdat gij eenen afkeer hebt van Gods woord, het eenigste middel tot uw eeuwig behoud. (P. Ven-drickx, Serm. m., p. 140.)
c. Wij lezen in het leven van de zalige Fran-cisca van Jezus, dat zij zulk groot vermaak vond in het aanhooren van het woord Gods, dat bij elk sermoon haar gelaat als met eenen hemelsehen glans werd omgeven. Toen men haar eens de opmerking maakte, hoe het kwam dat zij zoozeer voldaan scheen over de predikatie, daar de prediker noch-thans zeer eenvoudig had gepredikt, gaf zij dit schoone antwoord: „Wanneer vreemdelingen of bal-
— 301 —
\' lingen tijding ontvangen van hun vaderland, dan 3 bekommeren zij zich weinig of die tijdingen in schoone gt; of eenvoudige taal geschreven zijn ; de groote zaak voor hen is, dat zij iets uit hun geliefdkoosd vader-1 land vernemenquot;. (Id. p. 142.)
Over de Christelijke leering. (Zie 3.)
Heiliging van den Zondag. ÜO. a. „Onderhoudt mijn sabbat, zegt de Heer, en gij zult gezegend worden ; Ik zal onder u wonen. Ik zal uw God zijn en gij zult Mijn volk wezen. Zoo gij echter dit gebod veracht, zal ik u met vele rampen overladen, ik zal uwen hoogmoed fnuiken, de hemel zal voor u van ijzer en de aarde van koper wezen.quot; (Levit.xxvi. 2,20.) Een man, die hout raapte op den sabbatdag, werd op bevel van Mozes buiten het legerkamp gesteenigd. (Num. xv., 35.)
b. Ouder de vervolging van Diocletianus werden negen en veertig martelaren, die op eenen Zondag waren vergaderd om de h. geheimen bij te wonen, ter dood gebracht, daar zij den Zondag volgens het bevel des Heeren wilden heiligen en nimmer aan dezen plicht tekort schieter. (Eus.)
c. De h. Owen ontmoette eens eenen molenaar, die hem de genezing vroeg van zijne lamme rechter hand, met welke hij op eenen Zondag eenen molensteen had gescherpt, en waarvoor hem God met lamheid had geslagen. De h. Owen maakte het kruisteeken over de hand en sprak : „In den naam des Vaders, des Zoons en des h. Geestes, wees genezen en zondig niet meerquot;. (B o n s mots des Saints.)
d. Men bood eens aan een braven knecht een
— 302 —
voordeeligen dienst aan,- waarbij hem echter als voorwaarde werd gesteld, ook op Zon- en feestdagen te werken. De knecht raadpleegde eenen priester, die hem zeide : «Hij, die eenen dienst aanneemt, waarin hij des Zondags niet vrij is, heeft meer dan zijne handen en zijn hoofd verpand, hij heeft ook nog zijne ziel verkochtquot;. (Matth. xvi., 26.) De knecht liet den dienst varen.
e. Gelukkig zijn de volkeren, die de rust van den Zondag onderhouden ; mochten zij zich spiegelen aan het rampzalig Frankrijk, dat, volgens de voorzegging van onze Lieve Vrouw van Salette, vooral wegens het ontheiligen van den Zondag, in 1870 en 1871 zoo fel werd getuchtigd door ie Duitsche legerscharen. Het is opmerkelijk dat vele voorname gebeurtenissen van dien oorlog juist op Zondagen plaats grepen, zooals :
Zondag 7. Augustus 1870. Men verneemt te Parijs de nederlaag van Mac-Mahon te ReichshofeK.
Zondag 4. September. De ministers kondigen de nederlaag van Sedan aan, en de Republiek wordt te Parijs uitgeroepen.
Zondag 30. October. Val van Metz door den heer Thiers aangekondigd.
Zondag 29. Januari 1871. Bezetting der forten van Parijs door de Pruisen.
Zondag 26. Maart. Keuze der Commune.
Zondag 21. Mei. Intrede van het leger van Versailles te Parijs.
§ 2. Van het vierde gebod.
Het voorbeeld van den goddelijken Heiland. 130. a. „Jezus was onderdanig aan Maria en Jozef.quot; (Luc. 2. 6.) Jezus ivas zijnen ouders onderdanig .
— 303 —
Van 1-12 jaar, wanneer de kleine kinderen vaak reeds zeer eigenzinnig zijn en hunnen ouders veel verdriet veroorzaken.
Van 12-18 jaar, als zonen en dochters tegen hunne ouders liet hoofd beginnen op te steken, onbeleefd en oneerbiedig tegen hen zijn, en zich, ondanks de welgemeende waarschuwingen hunner ouders, van alle kanten in het gevaar der verleiding begeven.
Van 18-24 jaar, wanneer de volwassen kinderen vaak dingen ondernemen en betrekkingen aanknoo-pen, zonder op den raad hunner ouders acht te slaan.
Van 24-30 jaar, als de kinderen reeds op zelfstandigheid willen aanspraak maken en hun eigen heer en meester willen zijn, zoodat zij het 4. gebod geheel vergeten. (Mak. Föktnee, From me Kinder.)
Jezus beminde den h. Jozef, Zijnen pleegvader, en was hem behulpzaam in zijn handwerk, en hoezeer Hij Zijne moeder Maria beminde, bleek hieruit, dat Hij aan het kruis hangende, in de bitterste smarten van lichaam en ziel, voor haar toekomstig lot bezorgd was, en haar aanbeval aan Zijnen welbeminden leerling Joannes, dien Hij haar toen in Zijne plaats tot een liefderijken en zorgvuldigen zoon heeft gegeven.
i. Jezus is gehoorzaam geweest in alles aan zijnen Hemelse!ten Vader. Hij heeft het ons zelf gezegd: „Ik ben nedergedaald uit den hemel, niet omquot;Mijnen wil te doen, maar om den wil te volbrengen van Hem, die Mij gezonden heeft;\'. (Jo. 6. 88.) „Het is Mijn voedsel, dat Ik den wil vervulle van Hem, die Mij gezonden heeft, opdat Ik Zijn werk vol-brenge.quot; (Jo. 4. 34.) Om den kinderen der men-schen een voorbeeld ter navolging te geven, heeft de Zaligmaker de menschelijke natuur aangenomen, en dus ook een menschelijken wil gehad. Maar
— 304 —
deze menschelijke wil was in alle dingen aan den Groddelijken wil onderworpen, zooals blijkt uit het gebed, dat Jezus op den Olijfberg, in Zijnen doodsangst sprak, toen Zijne menschelijke, tot lijden bekwame natuur zich zoo blijkbaar heeft geopenbaard : „Vader, indien het Uw wil is, zoo neem dezen kelk van Mij weg; dat echter niet Mijn, maar Uw wil geschiede! quot; (Luc. 22. 42.) En hoezeer de Godmensch in alles is gehoorzaam geweest aan Zijnen Hemelsehen Vader, bewijst ons een enkele blik, dien wij werpen op het kruisbeeld, aan hetwelk Jezus met uitgebreide armen is genageld, aan alle menschen de woorden van den h. apostel Paulus in het geheugen roepende ; „Jezus heeft de gedaante van eenen slaaf aangenomen, en Hij is gehoorzaam geworden tot den dood, ja, tot den dood des kruises.quot; (Philipp. 2. 7.)
„Gij kinderen, eert dan ook uwen vader en uwe moeder; dit is het eerste gebod, met de belofte: dat het u welga, en gij lang moogt leven op aarde.quot; (Eph. vi., I. 3.)
Liefde tot de ouders. 12J. a. „Hoe enger twee banden aan elkander zijn gehecht, hoe moeielijker men ze scheiden kan. Zoo ook moeten zich de kinderen nog meer onafscheidbaar aan de ouders hechten door de liefde, wijl zij enger door den band der natuur zijn vereenigd.quot; (H. Hieron.)
„Wij kunnen nimmer genoegzaam dank en liefde aan God en aan onze ouders bewijzenquot;, zegt reeds de heidensche wijsgeer Aristoteles. Keizer Kangh-hi van China (1661-1722) heeft een werk geschreven van verscheiden deelen, waarin hij de kinderen aller-nadrukkelijkst vermaant, hunne ouders te beminnen. Toen de groote stad Troje door de Grieken werd verbrand, droeg Aeneas, een der grootste helden en verdedigers dezer stad, zijn ouden, schier blinuen
vader Anchises met eigen levensgevaar uit de vlammen. Ook Plinius de Jongere redde in het jaar 79 na Christus, den 25. Augustus, zijne oude moeder, van den dood en de verwoesting, die de vuurspuwende berg Vesuvius in de stad Pompeji en hare omstreken teweegbracht.
h. „o Mijn zoon, roept de h, Ambrosius uit, wat zijt gij niet verschuldigd aan uwe moeder, van wie gij geboren zijt! Koevele zorgen heeft zij niet aan u besteed ? Hoevele walgelijke en lastige diensten heeft zij niet aan u verricht ? Welke ontberingen heeft zij zich niet voor u getroost? Hoevele pijnen heeft zij niet om u geleden, hoevele angsten ondergaan, hoevele liefkoozingen heeft zij u niet bewezen ? Zoo gij uwe moeder niet bemint, zijt gij een monster van ondankbaarheid !
„En uw vader dan ? Zie eens, hoe hij voor u zweet, zwoegt en zich afslooft, om u eenig welzijn op aarde te kunnen bezorgen.
„o Mijne lieve kinderen! Welke liefde zijt gij niet verschuldigd aan uwe ouders, om hen eenigszins voor hunne liefde en zorgen schadeloos te stellen!quot;
c. De dames De Sombreuil en Cazotte redd\'en gedurende het Fransche schrikbewind hare vaders van den dood. De eerste dezer liefderijke dochters dronk zelfs een glas menschenbloed, om haren vader uit de handen zijner beulen te bevrijden; de tweede wierp zich onverschrokken te midden der sabels en bajonetten om genade voor haren vader te verkrijgen. (Walsh, Jo urn. mém. de la R é v. F r.)
d. Toen de zeekapitein Casabianca, in den zeeslag bij Aboukir, eene doodelijke wonde aan het hoofd ontving, weigerde zijn tienjarig zoontje, dat
— 306 —
reeds dapper had medegevochten, zich in eene sloep te redden, omdat het zijnen gewonden vader niet wilde verlaten. Het schip, in brand gestoken zijnde, vloog met vreeselijk gekraak in de lucht, en ver-eenigde vader en zoon in den dood. (Hebbst. i., 219.)
Eerbied voor de ouders. 121bis. a. Toen Solon, de beroemde wetgever van Athene, zijne wetten had voltooid, werd hem opgemerkt, dat hij geene strafbepaling tegen het gemis aan eerbied der kinderen jegens hunne ouders had gemaakt. Solon antwoordde dat hij hierover niets had bepaald, wijl hij het onmogelijk achtte, dat zich een kind tegen vader of moeder oneerbiedig zou kunnen gedragen.
De wijsgeer Plato zegt, dat de kinderen hunne ouders, als de vertegenwoordigers der Godheid, moeten eerbiedigen.
Hoe de Romeinsche veldheer Coriolanus zijne moeder Veturia eerbiedigde, zie 8», vu. 3.
Zijne ouders niet beminnen is goddeloos; hen echter verachten, is dwaasheid, zegt de Romeinsche wijsgeer Seneca.
Toen men eens aan een anderen heidenschen wijsgeer de vraag stelde, of men wel verschuldigd was eer te bewijzen aan de ouders, antwoordde hij, dat die vraag reeds op zich zelve strafbaar was. „Want, zeide hij, indien er op aarde een afbeeldsel der Godheid bestaat, dan zijn het de ouders, en uit dien hoofde komt aan niemand hier op aarde meer eerbied toe, dan aan de ouders. Er is immers in geen mensch op aarde meer gelijkenis met God te vinden dan in de ouders, aan welke God Zijne vruchtbaarheid, Zijne liefde. Zijne macht en Zijn gezag geschonken heeft.quot;
b. H. Schrift. „Hij, die den Heer vreest, eert zijne
— 307 —
ouders en dient hen, van wie hij geboren is, als zijnen Heerquot;. (Sik. 3., 8.) „Mijne kinderen, luistert naar het gezegde uws vaders en handelt alzoo, opdat het u welga, want God wil, dat de kinderen hunnen vader eeren, en Hij bevestigt het aanzien der moeders over de kinderenquot;. (Eecl. 2. 3.) „Met woord en daad, en in alle geduld, eer uwen vader.quot; (Ecel. 3. 9.) „Eer uwen vader van harte en vergeet niet de smarten uwer moeder! Gedenk, dat gij zonder hen niet geboren waart, en doe hun goed, zooals zij u ook goed gedaan hebben.quot; (Sik. 7. 29.) En de groote wetgever der Joden beveelt „dat elk moet eerbied toonen voor zijnen vader en zijne moederquot;. (3. Moz. 10., 8.) „Eer vader en moeder, opdat gij hunnen zegen ontvangt; hun zegen bevestigt uw huis, hun vloek echter werpt het omver.quot; (Sir. 3., ]1.) „Vervloekt zij degene, die vader en moeder niet eert, en al het volk zal zeggen; Amen.quot; (5. Moz. 27., 16.)
Jozef, Jacob\'s zoon, onderkoning van Egypte geworden, eerbiedigde zijnen ouden vader in tegenwoordigheid van geheel het koninklijk hof, alhoewel zijn vader tot den herdersstand, die in Egypte veracht was, behoorde.
Koning Salomon, de wijze en rijke koning der Joden, voor wien de koningen en koninginnen van andere landen verschenen, om hem te eerbiedigen, was zelf vol eerbied jegens zijne moeder. Wanneer zij in zijn paleis kwam, ging hij haar te gemoet en boog zich diep voor haar neder, en deed haar op een troon aan zijne rechter zijde nederzitten.
„Al waart gij op het toppunt van eer en rijkdom, zoo zegt hij, wacht u wel uwe ouders te verachten of te vergeten.quot; (Eccl. xxm., 18.) „De eerste plicht der Christenen, zegt de h. Cyrillus, is, dat men zijne ouders eere, om hunne moeiten en opofferingen voor onze opvoeding te vergelden.quot;
)ep lief
de, 3r-
9-)
— 308 —
c. Thomas Morus, groot-kanselier van Engeland, verliet nimmer zijne woning zonder den zegen van zijnen ouden vader te hebben gevraagd. Deze vader bekleedde slechts een ondergeschikt ambt in het koninklijk gerechtshof, waarvan zijne zoon de voorzitter was. Wanneer het hof zitting had, stonden alle raadsheeren van hunne zitplaatsen op bij het binnentreden van den groot-kanselier. Thomas Morus ging echter altoos eerst naar zijnen vader om den vaderlijken zegen te ontvangen, welke handelwijze eene diepe indruk op de tegenwoordige personen maakte, en de achting, die men voor den beroemden kanselier had, nog vermeerderde. (Stopleton.)
d. Benedietus xi., de zoon van behoeftige ouders, was in \'t jaar 1308 paus geworden. Zijn oud moedertje, in rijke kleederen gedost, kwam hem een bezoek brengen. Benedietus echter deed, alsof hij haar niet kende, en zeide „dat zijne moeder nooit zoo rijk was gekleed geweestquot;. De goede vrouw ging heea en trok hare gewone kleederen aan. Toen zij nu bij haren zoon verscheen, omhelsde iiij haar in tegenwoordigheid van het geheele pauselijke hof, en heette haar met tranen van blijdschap welkom. (Mar-chant. Hort. past.)
Gelijk Thomas Morus was paus Benedietus de woorden der h. Schrift indachtig: „Vergeet uwen vader en uwe moeder niet, wanneer gij te tridden der grooten zijt gezeten, ook niet in het gezelschap der machtigen, opdat God u ook niet voor hen ver-gete, en gij niet in waanzin valt, met schande wordt bedekt, liever niet geboren waart en den dag uwer geboorte niet vervloekt.quot; (Sir. 33., 18., 19.)
\'Gehoorzaamhnid. 133. a. H. Schrift. „Mijn zoon, bewaar de geboden uws vaders en laat niet af van de bevelen uwer moeder.quot; (Prov. 6., 30.) „Kinderen,
309
luistert naar de uitspraken van uwen vader, en handelt zoodoende, dat de kinderen hunnen vader eeren en bemerkt en bevestigt het gezag der moeder over hare kinderen.quot; (Sik. 3.. 2,, 3.) Hier wordt de gehoorzaamheid tot den eerbied teruggevoerd, wijl eene ware eerbiedigheid, zonder gehoorzaamheid, ondenkbaar is. Daarom staat er ook in het vierde gebod: „Eer vader en moederquot;, wijl het overbodig was er nog bij te voegen, „gehoorzaam aan vaderen moederquot;. „De kinderen der wijsheid maken eene verzameling uit van rechtvaardigen, en hun geheele wandel bestaat uit gehoorzaamheid en liefde.quot; (Sik. 3., 1.) „Een wijze zoon luistert naar de leering zijns vaders; een boosaardige spotter luistert niet, wanneer men hem berispt.quot; (Prov. 13,, 1.)
In de wet van Mozes werden de ongehoorzame kinderen door steenworpen ter dood gebracht. (Deuter. xxi., 18., 21.) Gehoorzaam was de jonge Tobias zoo zeer, dat zijne moeder tot hem sprak: „Mijn zoon, gij zijt het licht onzer oogen, de staf onzer grijsheid, de vreugde van ons teven en de S hoop onzer nakomelingschap*.
Gehoorzaam was Izaiik, toen zijn vader. Abraham, hem riep om den berg Moria met hem te bestijgen, en hem gebood het hout zijner offerande te dragen; zonder morren liet hij zich op de houtmijt vastbinden, was bereid te sterven door de hand zijns vaders, en werd alzooeen treffend zinnebeeld van den vrij willigen offerdood des Zaligmakers uit gehoorzaamheid.
Gehoorzaamheid van Jezus Christus. (Zie 120. a.)
Ook de apostelen hebben de kinderlijke gehoorzaamheid aangeprezen : „Kinderen, zegt do h. Paulus aan de Ephezers, gehoorzaamt aan uwe ouders in den Heer, want dit is billijkquot;. (Eph. 6., 1.) En aan de Colossensers; „Kinderen, gehoorzaamt in alles aan uwe ouders, want zulks is den Heere welbe-hagelijkquot;. (Col. 3., 20.)
De h. Cyprianus (f 358) zegt: „Evenals men van den boom, die geen bloesem heeft gehad, in het vervolg ook geene vrucht kan hopen, evenzoo kan iemand geenen eervollen ouderdom bereiken, die zich in zijne jeugd niet aan de ouderlijke tucht heeft willen onderwerpenquot;.
En de h. Bernardus: „Zooals men van oudere lieden gematigdheid en reinheid van zeden verlangt, zoo verlangt men van de jeugd onderdanigheid, volgzaamheidquot;.
b. De h. Rosa van Lima ging nergens heen, deed niets, at of dronk niet eens zonder verlof van hare moeder. Op zekeren dag deed hare moeder haar een borduurwerk het achterste voor maken. Rosa deed zulks, en toen hare moeder keef, antwoordde zij ; „het is mij onverschillig of ik die bloem zus of zoo maak, maar ik mag u niet ongehoorzaam wezenquot;. (Cat. en ex.)
c. Gehoorzaamheid aan stiefouders. Gregorius Wil-mer, 13 jaren oud, kreeg eene hardvochtige stiefmoeder, die hem kwalijk behandelde, en ook nog zijnen vader tegen hem ophitste. Op een vastenavonddag bakte de stiefmoeder koek. Greorge kreeg er niets van en ging in zijn kamertje zitten weenen. Kort daarna werd de stiefmoeder ziek. George paste haar zorgvuldig op, totdat ze weder gezond was geworden, en toen zij, getroffen door de goedhartigheid van haren stiefzoon, hem haar leedwezen over hare harde handelwijze jegens hem betuigde, zeide de brave jongeling : „Gij zijt immers mijne moeder, en God wil, dat ik u eerbiedige en gehoorzamequot;. (Mehler iii.)
Een jongen in China bad zijnen vader, dat hij vergiffenis zou schenken aan zijne stiefmoeider en haar niet zou wegjagen, wijl zij hem ten onrechte
— 311 —
had mishandeld. Door deze handelwijze won hij het hart zijner stiefmoeder voor altoos.
Wanneer de hinderen n iet mogen en moeten gehoorzamen. 133. a. Een Duitsch baron, die slechts katholiek was met den naam, wilde zijnen zoon, die in een goed katholiek gesticht werd opgevoed, op eenen Vrijdag, onder de vacantie, doen vleeseh eten. De jongeling weigerde het gebod der Kerk te overtreden. „Dan krijgt ge niets te etenquot;, raasde de vader. Nu wilde de mama heimelijk aan den jongen eten geven, maar deze sprak: „Papa wil het niet hebben, en al kan ik zijn gebod niet vervullen zonder God te beleedigen, zijn verbod te eten kan en zal ik nakomenquot;. De moeder gaf zulks aau den vader te kennen, die, toen hij den braven knaap naar het opvoedingsgesticht terugbracht, aan den overste verzekerde, dat zijn zoon hem had bekeerd. (Stögers, Himmelskrone.)
b. De h. Hermenegildus. Toen Leovigild, koning der Westgothen, die de Ariaansche ketterij was toegedaan, vernomen had, dat zijn oudste zoon en mede-regeerder Hermenegildus die dwaalleer door de bemoeiingen zijner echtgenoote Ingundis en van Leander, bisschop van Sevilla, had afgezworen, deed hij hem in eenen toren te Sevilla opsluiten.
Omtrent het Paaschfeest, zond de koning eenen Ariaanschen bisschop tot zijnen zoon, om hein de Paasch-Communie uit te reiken. Hermenegildus weigerde echter standvastig de h. Communie uit de handen van eenen ketterschen bisschop te ontvangen. Nu zond de vergramde vader eenen beul naar de gevangenis, om Hermenegildus te onthoofden. De jeugdige prins verzaakte volgaarne aan eene vergankelijke kroon op aarde, om eene onvergankelijke te verdienen in den hemel. (Brev. Kom, 13. April.)
— 312 —
„Eer uwen vader op aarde, zegt de h. Hierony-mus, edoch, voor zooverre hij u niet verwijdert van uwen Vader in den hemel.quot;
Behulpzaamheid. !~i. a. H. Schrift. „De kinderen, zegt de h. ap. Paulus, moeten leeren goed te vergelden aan hunne ouders, want dit is Gode welgevallig.quot; (i. Tim. 4.) En de h. Ambrosius zegt-. „Spijzig uwen vader en voed uwe moeder. Wanneer gij ook al uwe moeder onderhoudt, dan hebt gij haar nochtans de smarten niet vergolden, die zij voor u heeft geleden. Zij heefl voor u geweend, gewaakt, gewerkt en geleden, en gij zoudt haar laten derven ? Mijn zoon, welk een oordeel zal u treffen, als gij uwe moeder niet onderhoudt! Haar zijt gij verschuldigd, wat gij zijt, wat gij hebtquot;. (S. Ambr., lib. 8, en Luc., cap. 18.)
Dezelfde h. Vader prijst de bezorgdheid der jonge ooievaars voor de ouden aan, als een voorbeeld van behulpzame kinderliefde :
„Overwegen wij eens hoe de teederheid en verstandigheid der redelijke wezens door de kinderlijke liefde der ooievaars wordt overtroffen, die door niemand kan worden geëvenaard. Wanneer hun vader uit zwakheid bezwijkt, en wanneer zijne oude ledematen van pluimen en vederen zijn beroofd, dan verwarmen de jongen hem met hunnen veder-dos, brengen voeder bijeen, om hem te voeden en heffen hem op en bewegen hem, opdat hij de stramme ledematen weder tot vliegen brenge. Uit hoofde van deze schoone deugd der ooievaars werd de deugd der wedervergelding, in het Grieksch antipelargoesis genoemd, wijl het woord pelargos ooievaar beteekentquot;. (S. Ambr., libr. v., Hexaem, cap. 16.)
-- 313 —
h. Behulpzaamheid in den geestelijken nond der ouders. Toen de h. Franciscus van Sales, in het jaar 1600 te Anneey de vastenpredikatiën hield, vernam hij dat zijn vader gevaarlijk ziek was geworden. Ijlings begaf hij zich naar het kasteel Sales tot zijnen zieken vader, en had, hoezeer het hem ook smartte, nochtans den moed om zijnen vader met , met de h.h. Sacramenten der stervenden te voorzien, hem tot den dood voor te bereiden en zijne bloedverwanten troost toe te spreken. Eenige weken later stierf de vader, en de plichtgetrouwe zoon kwam wederom naar Sales terug, om zijnen vader de laatste eer te bewijzen.
Een zekere familievader was gevaarlijk ziek. Zijn dochtertje, een meisje van acht jaren, ging aan zijn bed en zeide tot hem: .^apa, de dokter heeft jquot; gezegd dat ge misschien reeds morgen zult sterven, mama durft het u niet zeggen, daarom doe ik het. Want de heer pastoor heeft in den catechismus gezegd, dat men zijne ouders niet mag laten sterven, zonder dat zij bediend zijnquot;. De zieke antwoordde; „Ik dank u, mijn kind, ga slechts spoedig den heer pastoor halen. God zegene u, want ik zal u mijne zaligheid verschuldigd wezenquot;. En toen deze man bediend was, riep hij uit: „Wat zou er van mij geworden zijn, zonder de liefderijke zorg van mijn braaf kind?quot;
c. Behulpzaamheid in den lichamelijken nood der ouders. De h. Rosa van Lima. (Zie ook 133. h.) Deze groote heilige van Amerika (tl617) ging zich als dienstmeid verhuren, en gaf haar loon aan hare ouders, die in armoede en nood verkeerden. Zij naaide zelfs nog een deel van den nacht, om hare ouders nog beter te kunnen ondersteunen.
Eene jonge dochter in Duitschland kwam eens bij een pi\'uikenmaker en bood hem hare lange
— 314 —
haarvlechten aan voor vier thaler. De man zeide dat de koopsom te hoog was aangeslagen, ,/t Is niet voor mij, antwoordde het meisje, het geld is voor mijn armen, zieken vader.quot; — Ziedaar dan mijn kind, zeide de pruikenmaker, getroffen door dit bewijs van kinderlijke liefde, en overhandigde haar het gevraagde geld.
Een brave dienstknecht, die zeer graag zijn pijpje smookte, hield opeens met rooken op. Toen hem zijn meester vroeg, waarom hij het rooken liet, antwoordde hij: „het is beter dat ik de centen, die ik dagelijks verrook, aan mijnen armen vader geefquot;.
Eene weduwe met drie volwassen dochters werd door ouderdom onbekwaam haar brood te verdienen. Nu sprak de eerste dochter: „ik wil moeder wel gaarne iets van mijn loon afstaan, ma,ar dan kan ik niets ter zijde leggen voor de toekomstquot;. De tweede dochter verzekerde „dat zij ook zulks wel wilde doen, maar dat zij zich dan niet zoo schoon kon kleeden als andere dienstmeisjesquot;. Maar de derde verklaarde: „dat toen zij nog een klein kind was, zij door hare moeder werd verzorgd en gevoed, en dat moeder destijds er niet aan gedacht had voor de toekomst te sparen, of zich schoon te kleeden; dus wilde zij voortaan voor hare moeder trachten te zorgen, wijl hare moeder zoo goed voor haar gezorgd hadquot;. (Schmid, t. 11.)
Toen de groot-kanselier Thomas Morus op bevel van koning Hendrik vm. voor het geloof werd ter dood gebracht, was er niemand, die het durfde op zich nemen, om hem eene eerlijke begrafenis te bezorgen. Maar zijne dochter Margaretha had den moed hiertoe, en deed hai-en vader plechtig ter aarde bestellen, hetgeen den dwingeland j;oo zeer verwonderde, dat hij haar stil liet begaan.
Waarom moeten de kinderen hunne ouders ecren ?
...... ........
— 315 —
Omdat de ouders Gods plaats bij hen beklee-den, omdat God het gebiedt, omdat Jezus Christus, de Zoon Gods, hun het voorbeeld ervan geeft, omdat de kinderen alles aan hunne ouders naast God te danken hebben, omdat eindelijk : de maatschappelijke orde en rust hiervan afhangt, en het schoonste loon, de zegen van God en de zegen der ouders op de kinderen rust, die het \' 4. gebod goed onderhouden.
„Neem den straal van de zon af, zegt de heilige Petrus Chrysologus, en zij zal geen licht meer geven ; snijd de beek van de bron af, en zij zal niet meer vloeien ; hak den stam van den boom omver, en hij zal verdorren; scheidt een lid van het lichaam, en het zal bederven; zoo ook neem de eerbiedigheid van een kind voor zijne ouders weg, en het zal geen kind, geen zoon, geene dochter meer wezen.quot;
Straffen van slechte kinderen. 135. a. H. Schrift. Het oog, dat zijnen vader veracht, en scheef neder-ziet op zijne moeder, zal door de raven uitgepikt worden. (Prov. 30., 17. Zie ook 5. Moz. 37., 16.)
b. Eene moeder te Cesarea in Cappadocië, zoo verhaalt ons de h. Augustinus, had tien kinderen, zeven zonen en drie dochters. Op zekeren dag vergat de oudste zoon zich zoozeer, dat hij zijne moeder durfde slaan, terwijl de andere kinderen dit lijdzaam toezagen. De moeder vol gramschap, ver-ji vloekte hare kinderen, hetgeen tenvolge had, dat zij allen door eene aanhoudende siddering werden bevangen, waarvan slechts eenige hunner door de aanraking der overblijfselen van heiligen werden genezen. (De Civ. Dei i., 22., 8.)
c. In Friesland kreeg eens een zoon eenen he-
— 316 —
vigen twist met zijnen vader. De zoon werd zoo woedend, dat hij zijnen vader bij de haren naar buiten sleurde, hetgeen deze zonder klacht of tegenspraak verdroeg. Toen zij echter den drempel der woning hadden bereikt, riep de vader: „Tot hier, en niet verder ! Ik ben nu genoeg gestraft; want tot hiertoe heb ik ook mijnen vader gesleeptquot;. De ontaarde zoon liet nu af, uit vrees voor dezelfde vergelding van wege zijne kinderen.
c. Grootvaders schoteltje. Een jonge boer was op zekeren dag aan zijne draaibank bezig, toen hem zijn jongste zoontje vroeg, wat hij daar maakte. „Kind, zei de boer, dat is een drink- en eetsehoteltje voor grootvader; hij beeft altijd zoozeer bij het eten en drinken, dat hij reeds veel aarden kopjes en bakjes heeft gebroken ; dit houten schor,eitje zal hij niet breken.quot; — „Ei, vader, sprak de kleine, dan tnaak het maar goed sterk, opdat het nog lang dure, dan kan ik er u ook uit laten eten, als gij eens zoo oud zult wezen als grootvader.quot; De boer verschrok ... en wierp het schoteltje weg. (Schmid, Lohn. Bibl. i., 70.)
Plichten vav. meesters en dienstboden. 13lt;i. a. Plichten der meesters en. meesteressen. Een weldenkend man gaf aan zijnen nabuur, die zijne dienstboden slecht behandelde, de volgende vermaning: „De arme dienstbode, dien gij zoo hard en minachtend behandelt, is van hetzelfde stof gemaakt als gij; gij zijt slechts stof en slijk, even als hij. Hoe komt het nu, dat gij zijn knecht niet zijt en hij uw meester? Omdat God zulks gewild heeft; omdat God zijne inzichten heeft in de verdeeling der menschelijke standen op aarde. Gij zijt stof en asch gelijk uw knecht, gij zult sterven en tot aarde wederkeeren zooals hij. Waarom verheft gij u dan boven hem?
Waarom beliandelt gij hem met stuurschheid en minachting? (Hillegeee, Gr. Volksth., p. 231.)
b. De h. Elzear en de h. Delphina, zijne huisvrouw, hadden voor hunne dienstboden een goed en medelijdend hart; zij waren vriendelijk en gespraakzaam met hen; zij luisterden met geduld naar hunne bezwaren of klachten, en deden hun best om de harde noodzakelijkheid, die hunne dienstboden van hen afhankelijk maakte, te verzachten, en hun de nederigheid van hunnen toestand te doen vergeten. Zij gingen vertrouwelijk met hen om, zonder gemeenzaamheid echter, die tot niets anders kan strekken, dan om aan de dienstboden laatdunkendheid en minachting voor hunne meesters in te boezemen. (Id., Ibid., p. 221.)
c. De groote schilder en beeldhouwer Michel Angelo behandelde zijnen ouden getrouwen dienstknecht als eenen broeder; hij verzorgde en bewaakte hem in zijne ziekte als eenen zoon. (Hist, des peintres.)
Plichten der dienstboden. 137. a. De vrome Eliëzer, dienstknecht van Abraham, ging op bevel zijns meesters naar een vreemd land om eene echtge-noote voor Izaak, den zoon van Abraham, te zoeken, en toen hem Raguël eenen goeden maaltijd had voorgezet, sprak hij : „Ik zal niets gebruiken, alvorens mijne zaak alhier te hebben verrichtquot;, en zoodra hem Raguël zijne dochter Kebecca tot vrouw aan izaak had beloofd, wilde Eliëzer niet verder meer vertoeven, maar sprak ; „Daar God mijne reis heeft gezegend, wil ik terstond aan mijnen heer deze goede tijding gaan brengenquot;.
b. De edelmoedige kindermeid. Bij eene aardbeving
— 318 —
te Port-au-Prince, in 1770, bevond zich eene negerslavin met het kind, dat zij bewaken moest, alleen in huis. Elkeen vluchtte bij den eersten schok. Ook zij had nog kunnen vluchten, maar dan ware het kind in gevaar geraakt. Zij bleef in huis en boog met haar lichaam over het kind; een stuk muur viel op haar neder en bezeerde haar zoozeer, dat zij na een paar dagen stierf, terwijl het haar toevertrouwde kind door hare opoffering ongedeerd bleef. (Schmid.)
c. De h. Paul us spreekt tot de dienstboden: «Gehoorzaamt aan uwe tijdelijke heeren in alles, en dient hen niet enkel in schijn, om aan de men-schen te behagen, maar in de eenvoudigheid uws harten. Doet alles, wat gij doet, van harte, als deedt gij zulks voor denHeere Jezus zeiven, en niet voor de menschen; want gij weet immers, dat de Heer al het goede zal vergelden in den hemel. Zijt trouw en eerlijk jegens uwe meesters, om de leer van Jezus Christus eer aan te doenquot;. (Col. 3., 212 ; Eph. 6,, 5.; Tit. 3., 9.)
Van het vijfde, zesde en negende gebod.
§ 1. Van het vijfde gebod.
Moord. 128. H. Schrijt. Het is treurig, dat wij reeds op de eerste bladen der geschiedenis van moord en doodslag hooren gewagen, en ach! hoeveel vergoten menschenbloed roept sedert dien tijd niet om wraak naar den hemel. De onverzoenlijke
— 819 —
Kaïn was de eerste moordenaar, de moordenaar van zijnen broeder Abel; de zonen van Jacob vermoordden de Siehetnieten uit weerwraak voor de mishandeling hunner zuster Dina; koning David maakte zich plichtig aan den moord van ürias; koningin Jezabel was door hare valsche aantijging schuld aan den moord van Naboth, wiens wijngaard zij wenschte te bezitten ; koning Herodes maakte zich schuldig aan den wreeden kindermoord van Betle-hem ; het Joodsche volk is plichtig geworden aan Godsmoord, toen het tegen den Goddelijken Zaligmaker schreeuwde: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen ! quot;
De rechtvaardige straf Gods is echter op al die moordenaars nedergedaald: Kaïn, de zonen van Jacob, David, Jezabel, Herodes en het Joodsche volk hebben door eenen ellendigen dood of wel door andere vreeselijke straffen voor het vergoten bloed ook reeds hier in deze wereld moeten boeten.
In de wet van Mozes werd ook de moordenaar met den dood gestraft, volgens deze bepaling: „Wie menschenbloed vergiet, diens bloed zal ook vergoten worden, want de mensch is naar Gods beeld geschapenquot;. (1., Moz. ix., 6.)
Zelfmoord. 139. Gevallen hiervan vinden wij in de h. Schrift, in koning Saiil (1. Reg. 31.), die zich uit wanhoop in zijn eigen zwaard stortte; in Achi-tophel (2. Reg. 17.)) die aan den wederspannigen Absalon, eenen voor koning David verderfelijken raad had gegeven, en ziende dat deze raad niet werd gevolgd, zich van spijt ophing, gelijk ook de verrader des Zaligmakers, de trouwelooze Judas Ischarioot, zich zeiven uit wanhoop door ophanging van het leven heeft beroofd. (Math. 37.)
In het begin der Egyptische expeditie was het getal zelfmoorden onder de Fransche soldaten zeer
— 320 —
groot. De generaal, later keizer Napoleon was hierover zeer gebelgd, en vaardigde eene dagorde uit, waarin hij de zelfmoordenaars als overloopers en lafaards, welke den hun toevertrouwden post schandelijk verlaten, bestempelde.
Tweegevecht. ISO. a. Het concilie van Trente noemt het tweegevecht een verfoeielijk gebruik, dat de duivel tot verderf van ziel en lichaam heeft uitgevonden. Wie zich in een tweegevecht begeven, er toe uitdagen of ervan getuigen zijn, vallen iu den kerkdijken ban.
h. De vrijdenker Jean Jacques Rousseau zegt over dit afkeurenswaardig misbruik: „Wacht u wel den heiligen naam der eer aan dit barbaarsch vooroordeel te geven, dat alle deugd op de puut van den degen stelt, en slechts uitgevonden is om vermetele booswichten te makenquot;.
c. Koning Gustaaf Adolf van Zweden schafte dit misbruik in zijn leger op de volgende wijze af. Twee officieren wilden duëlleeren of een tweegevecht aangaan, en vroegen daartoe aan den koning verlof. De koning gaf dit verlof, maar was ook zelf, vergezeld van den scherprechter, op den bepaalden tijd ter plaatse, waar het tweegevecht zou worden gehouden. „Vecht maar op, mijneheeren, sprak de koning, maar ik zeg u, zoo iemand uwer wordt gedood, zal de overlevende onmiddellijk onthoofd worden.quot; De officieren vielen den koning te voet en baden om vergiffenis, zeggende dat zij aan het duël verzaakten. Sedert dien tijd hielden de tweegevechten in het Zweedsche leger op.
d. Lode wijk xiv. en Maria Teresia vaavdigden de strengste verordeningen uit tegen dit misdrijf.
— 321 —
e. De groote veldheer Tureane, nog eenvoudig ofti-eier zijnde, werd tot een tweegevecht uitgedaagd, maar weigerde zulks, zeggende dat het duel tegen zijne beginselen streed. Maar hij bood zijnen tegenstander eene andere proefneming can dapperheid aan: namelijk eene gevaarlijke verkenning op den vijand te ondernemen en dan eens te zien, wie van hen beiden zich het best van dit wapenfeit zou kwijten. De uitdager vond dit voorstel te gevaarlijk en trok zich terug. Zoo zijn vele duellisten, die als echte kemphanen willen doorgaan, en op den dag van strijden en vechten voor het vaderland, in het bed blijven liggen !
Geivetenswroeging wegens moord en diefstal. 131. a. Eenige jaren geleden, gingen in de nabijheid eener stad in Rijnland, een slager en een Jood samen huiswaarts. De slager vernam van zijn\' medewan-delaar, dat deze eene groote som gelds bij zich droeg; hij gaf toe aan de begeerlijkheid naar dat geld en vermoordde den Jood, wiens lijk hij in de golven van den Rijn wierp. Wel werd de verslagen Jood opgevischt, maar zijn moordenaar bleef onbekend. Èenigen tijd daarna kwam de slager wederom, in gezelschap van eenige andere personen, langs dezen weg en nu begon hij op eens te roepen: „Weg Jood! weg!quot; Zijne gezellen vroegen hem met verwondering, wien \'hij dan bedoelde, en nu noemde de moordenaar in zijne verwarring lt;len naam van zijn slachtoffer. Hij werd aan het gerecht overgeleverd, en bekende zijne misdaad, waarbij hij voegde dat hij onderweg den vermoorden Jood gedurig meende te zien naast hem gaan en hem bedreigen. (Deharbe.)
I). Te Oestrieh bij Wiesbaden werd voor eenige jaren, onder eenen mestput op het erf van een welge-
21
— 322 —
steld inwoner, het geraamte van eene vrouw gevonden. Men verdiepte zich in gissingen hoe het daar gekomen was, doch te vergeefs, en het geval begon in vergetelheid te geraken, toen voor kort een treurig licht over deze zaak opging.
De broeder van den eigenaar van het pand, waar het geraamte gevonden werd, heeft namelijk aan het gerecht medegedeeld, dat zijn broeder twaalf jaren geleden, op den straatweg eene schoon bewerkte reistasch vond, waarin eene waarde van 38000 gulden, meest in geldstukken, aanwezig was. De eigenares vernomen hebbende, wie het verlorene had gevonden, zond hare gouvernante om de bewuste tasch in ontvangst te nemen. De gouvernante werd toen in eenen kelder vermoord, en de eigenares in den waan gebracht dat zij met het geld was doorgegaan; in Oestrich werden geene nasporingen gedaan; het spoor der gouvernante werd elders, maar te vergeefs gezocht.
De broeder, die van het gebeurde wist, ontving 200 gulden, om het geheim te bewaren, doch, gelijk hij aan de Justitie verklaarde, zijn geweten liet hem geene rust meer.
Een nader onderzoek liet geen twijfel aan de waarheid dezer mededeeling over, en de beide broeders werden gevankelijk naar Wiesbaden overgebracht, om er terecht te staan. (1876, in Ephemer.)
c. De geschiedschrijver Plutarchus verhaalt dat een zekere Bessus zijnen eigen vader had vermoord, en dat zijne misdaad onbekend bleef: hij werd echter gedurig door zijn geweten gekweld, en toen hij op zekeren dag met eenige vrienden wandelde, vlogen er raven al krassende voorbij. Bessus dacht er niet aan dat zijne vrienden bij hem waren, en Tiep vol gramschap op de raven: „Zult ge mij dan altoos den moord mijns vaders verwijten ?\'■ Zijne
— 323 —
vrienden vloden verschrikt van hem weg. Er werd een onderzoek ingesteld ... Het geweten had getuigd ... De misdaad was ontdekt.. .
Vergiffenis der vijanden. (Zie 39. les § 2, 340bis, vu.)
Eryernis. 1S2. a. H. Schrift. „Wee der wereld om hare ergernissen; het is noodzakelijk, dat er ergernissen plaats vinden, maar wee den mensch, door wien ergenis geschiedt.quot; (Math, xvii., 6.) „Waarlijk, Ik zeg u, dat, wie aan een dezer kinderen, die in Mij gelooven, zal ergernis gegeven hebben, het beter voor hem ware, met eenen molensteen aan den hals in de diepte der zee geworpen te worden.quot; (Makc. ix., 41.)
h. Betracht eens de uitwerkselen van eenen steen, dien men in het water werpt; hij vormt ter-stond eenen kring, deze kring doet een tweeden kring ontstaan, en zoo gaat het voort, totdat de geheele watermassa de eerste beweging van den
I steen ondervonden heeft. Insgelijks quot;gaat het met de ergernis: een enkel ergenisgevend woord kan eene menigte personen ontstichten en in het verderf medeslepen. steen ondervonden heeft. Insgelijks quot;gaat het met de ergernis: een enkel ergenisgevend woord kan eene menigte personen ontstichten en in het verderf medeslepen.
c. De aartsketter Berengarius, die de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in het allerheiligste Sacrament des altaars had geloochend, had velen door deze dwaalleer verleid en geërgerd. Op het einde zijns levens zwoer hij zijne dwaalleeringen af en deed boetvaardigheid.quot; Toen | hij ging sterven, werd hij zeer beangstigd; depriester, die hem bijstond, wilde hem opbeuren, door de gedachte aan Gods oneindige barmhartigheid.
— 334 —
dat God mij mijne zonden, die ik zelf heb bedreven, zal kwijtschelden, maar het komt mij voor, dat de vele zielen, die ik in het verderf gestort heb, mij voor Gods rechterstoel verwachten, om wraak tegen mij te roepen.quot; Mochten deze gevoelens van berouw hem genade hebben doen vinden in de oogen van den eeuwigen Rechter! (Gaumk.)
d. Vreemde zonden door\' ergernisgeving. (Zie 38. les, 331.)
§ 2. Van het zesde en negende gebod.
Kuischheid. 133. H. Schrift. „O hoe schoon met heerlijkheid is een kuisch geslacht! Onsterfelijk is zijne nagedachtenis, daar het bekend is bij God en meoschen.quot; (Sap. iv., 1-3.) „Wie zal den berg des Heeren bestijgen? De onschuldige van haaden en wie van reinen harte is; wie niet totijdelheidzijne ziel heeft ontvangen .... deze zal den zegen en de ontferming van God, zijn heil verwerven.quot; (Ps. xxii., 4.) „Zalig zijn de zuiveren van harte, want zij zullen God zien.quot; (Math, v.) „En zij zongen een nieuw lied, en niemand kon dat lied zingen, behalve zij, die van de aarde zijn gekocht. Want zij zijn maagden en volgen het Lam overal, waar het zich begeve.quot; (Apoc. xiv., 3., 4.)
Jozef van Egypte, de jonge Tobias, Judith, Su-zanna, worden ons door de h. Schrift als voorbeelden van kuischheid geprezen. Om hunne bijzonder uitstekende deugd van kuischheid geeft de h. Kerk aan de twee hoogadelijke en evenzoo heilige jongelingen Aloysius van Gonzaga en Stanislas Kostka de schoonste eerenamen, en noemt hen evigelen in het vleesch, engelachtige jongelingen.
Een ontelbaar getal van maagden hebben den
— 325 —
marteldood ondergaan, wegens hare heldhaftige belijdenis des geloof\'s, en tevens om hare maagdelijke zuiverheid, die zij aan den Hemelschen Bruidegom hadden toegewijd, te bewaren. Zoo noemen wij o. a. de h. h. Agnes, Catharina, Barbara, Agatha, Pe-tronella, Theela, Lucia, Suzanna, Rufina, Secunda, Ursula en hare gezellinnen.
De adelijke jongeling Pelagius werd in zijn tiende jaar door de Mooren uit Spanje weggevoerd, en leefde drie volle jaren onder dat losbandig volk, even kuisch en zedig alsof hij onder engelen geweest ware. Hij wederstond den koning zeiven, die het waagde hem op onbetamelijke wijze te vleien en zijne deugd tot val te brengen. „Maak u weg, onreine hondquot;, zeide de dappere Pelagius en wierp meteen den koning al zijne geschenken voor de voeten. Zijne kuisehheid verkreeg eene dubbele zegekroon, de leliënkroon der maagden en de rozen-kroon der martelaren voor Gods Kerk.
ff
■vi
Hl
De h. Hieronymus verhaalt ons in zijn leven van den h. eremiet Paulus, dat men eenen katholieken jongeling, Mcaetas genoemd, had vastgebonden, zoodat hij niets ter verdediging zijner onschuld kon doen. Om echter over de misdaad te zegevieren, bracht hij met ongehoorden heldenmoed een heerlijk offer aan de heilige deugd, doordien hij eene ontuchtige vrouw, die hem wilde verleiden, deed wijken, door haar een stuk van zijne tong, dat hij afbeet, met een mond vol heldenbloed in het aangezicht te spuwen.
is %
S|
Uitspraken der h. vaders. „De deugd van zuiverheid is de sierlijkste bloem in de hoven der Kerk; zij is het sieraad der schoonheid, het bevallige der genade en het voornaamste deel in Christelijke gemeenten. Door deze bloeit de heerlijkste vruchtbaarheid van de Kerk voort, en hoe grooter het
aantal maagden wordt, des te hooger stijgt ook de vreugde van deze vruchtbare moeder. (H. Cypr., De disc, et habitu virg.)
„De kuischheidminnende zielen zijn engelen niet van den laagsten, maar van den hoogsten rang.quot; (H. Ambros. 1. i., De Virg.) „Zij zullen niet trouwen noch getrouwd worden, zegt reeds het h. Evangelie (Math, xxil, 30,) maar zij zullen zijn als de engelen van God.quot; De h. h. Bernardus en Cyprianus zeggen dat de kuischheid der menschen veel hooger te schatten is dan die der engelen. (S. Bern., Ep. 34; S. Cypr. i., De bono disc, et pudic.) „O kuischheid, gij kostbare parel, welke door weinigen gevonden, door velen zelfs gehaat, en alleen door hen, die uwer waardig zijn, gezocht wordt. Grij doodt den dood en gij leeft in de onsterfelijkheid! Gij zijt de vreugde der profeten, de eer der apostelen, het leven der engelen, gij zijt de kroon der overwinning van de heiligen.quot; (H. Athanasius i.. De virg.) Andere h. h. vaders aarzelen niet te beweren, dat de kuischheid den menseh aan God zeiven doet gelijken, omdat zij den tnensch tot God, die de zuiverheid zelve is, doet naderen. „De zuiverheid, zegt de h. Basilius, maakt den menseh allergelijkendst op God.quot; „De zuiverheid, zegt de h. Joannes Climacus, is niets anders dan de volmaakste gelijkenis, die de menseh met God kan hebben.quot; „De zuiverheid, zegt de h. Ephrem, maakt den menseh gelijkend aan God, zij is de lust van Jezus en Maria, vervult den menseh met blijdschap op aarde en verzekert hem ook het eeuwig geluk.quot; — „Niet daarom is de kuischheid prijzenswaardig, omdat zij bij martelaren gevonden wordt, maar omdat zij kracht geeft om martelaar te worden.quot; (H. Ambros., De virg.circa init.) z/De kuischheid is ook de gezondheid des lichaams.quot; (H. Isidorus, 1. 3. De sum. Con., c. 40.) En de h. Ephrem noemt de kuischheid „eene hemelsche len-
— 337 —
teroos, die in het midden der ziel haren zetel heeft, wier geur door het geheele aardsche huis van \'s menschen lichaam eene aangename verkwikking verspreidtquot;. (T. i., Serm. de cast.)
Voorbeelden van menschen, die door de deugd der kuischheid het leven tot den hoogsten ouderdom gerekt hebben, zijn even menigvuldig als overtuigend. De h. Franciscus van Paula heeft den eer-waardigen ouderdom van 91 jaren bereikt; de h. Remigius dien van 96 ; de h. Antonius heeft 105, de h. Simeon Stylites 109, de h. Paulus, kluizenaar, 113, en de h. Romualdus nagenoeg 120 jaren geleefd. — Godfried van Bouillon, de Christelijke held, die naderhand koning van Jeruzalem werd, heeft dikwijls geheel geharnaste ruiters in éenen slag van het hoofd tot op den zadel doormidden gehouwen. Toen men hem eens vroeg, vanwaar hij toch deze buitengewone kracht bezat, antwoordde hij; „Dat is de kracht der kuischheid, want ik heb te allen tijde mijne handen van onreinheid vrijgehoudenquot;.
Welk eene achting eindelijk hebben ook de heidenen niet voor de deugd der kuischheid gehad ?
De Egyptenaren versierden hunne dochters met kostbare halsbanden, waarop menig zinnebeeld en opschrift stond uitgedrukt, om tot kuischheid aan te moedigen en den lof der maagden te vermelden.
De Romeinen bouwden eeuen tempel voor de kuischheid; in groot aanzien stond bij hen de ongehuwde, eeuwig kuische godin Vesta, die om deze reden tot bewaring van het heilig vuur der goden werd aangesteld. De Vestaalsche maagden, aan de deugd der kuischheid toegewijd, werden zelfs als een heiligdom bij de Romeinen gehouden; de hoogste volksklasse, zoowel als de keizer, lieten haar steeds aan de hooge hand gaan; om haar voor het minste zelfs te beveiligen, werden zij altijd van
— 328 —
twee bijldragers, eene eer, welke anders slechts aan de hoogste staatspersonen te beurt viel, voorgegaan ; en ontmoette haar onverwachts een misdadiger, die ter strafplaats geleid werd, dan moest deze, op staanden voet, ten gevalle der maagd, in vrijheid gesteld worden.
Schoon is het antwoord van zekere jonge Lace-demonische vrouw, die op de vraag: „Welken schat zij haren echtgenoot zoude medebrengenquot;, antwoordde : „De kuischheidquot; ; en met dit eenige meende zij, zoo niet alles, dan toch het allerbeste opgegeven te hebben, ofschoon zij buitendien niet arm was.
Alexander de Groote behaalde in de vlakte van Issus eene groote overwinning op de Perzen. Hun koning Darius nam de vlucht. De moeder van dezen vorst en zijne echtgenoote, benevens twee prinsessen, die in den bloei harer jeugd waren, vielen den overwinnaar in handen. Alexander beval dat men de gevangen prinsessen, met al den eerbied aan haren rang verschuldigd, zoude behandelen ; dat men inzonderheid voor hare vrouwelijke en maagdelijke eer alle mogelijke zorg zou dragen, en hij zelf onthield zich zoo grootmoedig, dat hij zijne gevangenen zelfs niet eenmaal heeft willen zien. Dit trof Darius zoozeer, dat hij uitriep : „Wanneer de tijd gekomen is, dat het rijk der Perzen een einde moet nemen, geeft dan, groote goden, dat geen ander dan Alexander op den troon geplaatst wordequot;.
Onkuischheid. 11. Schrift. „De wellust is een vuur, dat tot vernietiging toe woedt en a le teedere spruiten uitroeitquot;. (Job xxxi., 12.) „Buiten, de honden — en de ontuchtigenquot;. (Apoc. xxii., 15.) „Hoed u, mijn zoon, voor alle onkuischheidquot;. (Tob. iv., 13.) „Bedriegt u niet: noch onkuischen, noch afgodendienaars, noch overspelers zullen Gods rijk
— 329 —
bezitten.quot; (1. Cor. vi., 9.) „Vlied de ontucht. Elke zonde, die de mensch begaat, is buiten het lichaam, maar wie ontucht pleegt, zondigt tegen zijn eigen lichaam. Weet gij niet dat uwe ledematen een tempel des h, Geestes zijn, die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij u zeiven niet toebehoort ? Want gij zijt voor duren prijs gekocht. Verheerlijkt en draagt God in uw lichaam.quot; (l.Cor. vi., 18-20.) „Wel bekend zijn de werken des vleesehes, als daar zijn onreinheid, ontucht, wellust, afgodendienst, tooverij, vijandschappen, twisten, ijverzucht, gram-I schap, verdeeldheden, nijd, dronkenschap, moord en doodslag, scheuringen.quot; (Gal. v., 19-21.) „Ontucht en alle onreinheid worde onder u niet eens genoemd.quot; (Eph. v., 3.) „De ontuehtigen en echtbrekers zal God oordeelen.quot; (Hebr. xm., 4.) „Gij hebt gehoord dat tot de ouden is gezegd geworden: „Gij zult geen overspel doen ! Ik zeg u echter dat hij, die eene vrouw met onreine begeerte aanziet, reeds in zijn hart overspel met haar heeft bedreven.quot; (Math, v., 27, 28.) „De misdaden der jeugd zullen tot in zijn gebeente doordringen en zullen met hem rusten in het stof. quot; (Job xx., 11.) „De dierlijke mensch begrijpt niet de dingen, welke van den geest Gods zijn.quot; (1. Cor. n., 14.) „Mijn geest zal in den mensch niet blijven, wijl hij vleesch is.quot; (Gen. vi., 3.) „God heeft de ongeloovigen overgegeven aan de begeerlijkheden des harten en aan de onzuiverheid.quot; (Kom. i., 24.) „Hunne boosheid heeft hen verblind.quot; (Sap. n., 21.)
Uitspraken der h. vaders. „Met de onkuischheid kan geen enkele deugd bestaan. Door welke deugd gij ook uitmunt, door welke werken gij ook schitteren moogt, zoo gij den band der kuischheid mist, sleept gij alles ten gronde.quot; „Door den wellust worden bijzonderlijk de hooge krachten, met name
1
— 330 —
de rede en de wil, verwoest.quot; (H. Thom. A., 3., 2., q. 153, art. 5 in c.) En de h. Gregorius beweert, „dat de verblinding des verstands eene der eerste werkingen is van de onkuischheidquot;. (Lib. 31, Moral.) z/De godsdienst is verre van hen, die onkuiseh zijn, en gelijk deugd en schoonheid nauw zijn verbonden, zoo is ook zeer dikwijls de wellust met het ongeloof vereenigd.quot; (Young, Centaurus.) „Moeie-lijk, zegt de h. Hieronymus, is het eenen ketter te vinden, die de kuischheid lief heeft, ofschoon hij ze ook met woorden aanprijst en zieh als een minnaar ervan voordoet.quot; (L. 2., Comm. in Osee ix.) „De wellust, zegt deze heilige oudvader elders, doet het verstand verliezen en maakt van den redelijken mensch een onredelijk dier.quot; „De wijsheid zal niet ingaan in eene booze zielquot;, zegt de h. Schrift, en de h. Cyrillus van Alexandrië voegt er bij : „Deze wijsheid bestaat in het erkennen van onze geloofsgeheimen ; en de booze ziel, welke zich hiertoe ongeschikt maakt, is de ziel van den huichelaar, van den ketter en ougeloovige, voor welke ook het helderschijnend licht bijna nooit helder genoeg kan schijnenquot;. (Lib. i. in lo. iv.) De h. Bernardus schrijft „dat de ontucht de zonde is van het dier en de hel bevolktquot;. „Niemand, zegt de h. Thomas van Villanova, bedrijft de zonde met meer hardnekkigheid dan de onkuischaard.quot;
Wegens de onzuiverheid der menschen, zegt de h. Ambrosius, berouwde het God den mensch te hebben geschapen, en Hij deed den zondvloed over de aarde nederdalen. (Gen. vi., 6.)
De steden Sodoma en Gomorrha, die door deze zonde zoozeer waren bezoedeld, dat er zich geen tien rechtvaardigen meer in bevonden, werden door eenen regen van vuur en solfer verbrand. (Gen. xrx.)
Ruben, de eerstgeboren zoon van Ja^ob, ontving in plaats van den zegen zijns stervenden vaders.
de bedreiging dat hij : wegens zijne zucht naar wellust, niet zou wassen. (Gen. xxix., 4.) Her en Onan werden om hunne onkuisahheid met eenen plotse-lijken dood gestraft. (Gen. xxxvm., 7 -10.)
23,000 Israëlieten en bijna geheel de stam van Benjamin werden wegens deze zonde door het zwaard omgebracht.
De onzuiverheid deed de koningen David, Salomon en Herodes, ook nog andere zware zonden bedrijven, waardoor zij zich de straffen Gods op den hals haalden.
De menschen, die zich aan ontucht overgeven, hebben gewoonlijk een kort leven. Zij verkwisten roekeloos hunne beste levenskrachten, terwijl de kuische menschen langer leven, gezonder en krachtiger zijn en ook meer geëigend om die betrekkingen in de menschelijke samenleving te vervullen, welke verstand, beleid en voorzichtigheid vergen.
De onkuische mensch, de wellusteling, maakt zich gelijk aan de redelooze dieren; hij kan zijne gedachten niet verheffen tot de dingen des geestes; hij heeft, gelijk de draf etende dieren, geen behagen meer dan in het slijk der zonde. Terwijl hij voor een oogenblik vermaak de genade van God verliest en de eeuwige straffen der hel verdient, berokkent hij zich tevens walgelijke ziekten en schrikkelijke pijnen, welke zijn leven vergallen en verkorten, en hem voor de maatschappij gansch onbruikbaar maken. „Ik heb jongelingen gezien, zegt Lamennais (en ik zal dit treurig schouwspel nimmer kunnen vergeten), ik heb ze gezien, die de slachtoffers waren eener verterende drift en die in den bloeitijd hunner dagen het beeld vertoonden van een volkomen lichaamsverval. Kaa! van schedel, holwangig, met een doffen en treurigen oogopslag, met wankelende beenen, als gekromd onder het gewicht hunner buitensporigheden, uitgeput van
— 332 —
krachten, levensmoede, liefdeloos en onverschillig, reeds de prooi der verrotting; er ontbrak hun slechts een doodgraver.quot; (Cat. en ex. n., p. 313, sqq.)
Boerhave, Venette, Tissot en Gruarinonius, deze beroemde geneesheeren, zeggen „dat er geen pest tot verderf der natuurlijke levenskrachten, geene ziekte ter verzwakking der jeugd en ter verkorting van het menschelijk leven, zooveel bijdraagt, als de onkuischheidquot;.
Een brave vader, die de geneigdheid van zijnen zoon tot den wellust had bespeurd, bracht hem naar het hospitaal, waar de akelige en schandelijke ziekten, die deze ondeugd voortbrengt, behandeld werden. Dit walgelijk en afschuwelijk gezicht deed een zulken levendigen indruk op den knaap, dat hij in het vervolg voor altoos van zijne verderfelijke neiging bevrijd werd.
Er bestaat eene plant met schoone, groene bladeren en langwerpige, roode vruchten, die het gezicht bekoren en tot proeven uitnoodigen. Eet men echter ervan, zoo bespeurt men dat men als een vuur in den mond heeft; ja, de dood zelf kan het gevolg zijn van het eten dezer vrucht. Het is de Cayenne peper. Zoo gaat het ook met deze schandelijke zonde, eerst verleidt, zij ons, om spoedig een inwendig vuur in ons te ontsteken en ons den dood der ziel te berokkenen.
Koning Hendrik vin. van Engeland is een treffend voorbeeld, hoe licht de wellust tot afval van het
feloof en andere groote zonden verleidt. Om zijne ooze lusten met Anna Bolein, eene lichtvaardige hofjuffer te bevredigen, verlangde deze koning van den Paus onder nietige voorwendsels de ontbinding van zijn huwelijk, dat hij met Catharina van Arragon, 17 jaren vroeger had gesloten. De Paus weigerde aan dit verzoek te voldoen. Nu viel Hendrik af van het katholiek geloof en werd eeneloof en andere groote zonden verleidt. Om zijne ooze lusten met Anna Bolein, eene lichtvaardige hofjuffer te bevredigen, verlangde deze koning van den Paus onder nietige voorwendsels de ontbinding van zijn huwelijk, dat hij met Catharina van Arragon, 17 jaren vroeger had gesloten. De Paus weigerde aan dit verzoek te voldoen. Nu viel Hendrik af van het katholiek geloof en werd een
— 333 -
der grootste wreedaards, wiens naam in de geschiedenis slechts met afgrijzen wordt vermeld.
Voornaamste middelen tegen de onzuiverheid.
i. Zich onthouden van lediggang. 134. a. De lediggang is aller deugden ondergang, aller ondeugden aanvang en des duivels rustbank. Zij is meestal de eerste aanleidende oorzaak tot onzuiverheid, zegt de h. Joannes Chrysostomus, en is zelfs voor de grondigste deugd gevaarlijk. Zij is als een stilstaand water, dat ongedierte voortbrengt en verpestende dampen uitwasemt. Waar éen duivel den mensch, die bezig is bekoort, zijn er honderd die den ledigganger bekoren, zegt Cassianus.
De heidensche wijsgeer Seneca zegt: Zoodra men niets doet, leert men het kwade doen, en de geschiedschrijver Sallustius schreef de volgende treffende regelen; „Vele stervelingen, • alleen aan het vermaak en aan den slaap gewoon, leven zonder geleerdheid of beschaving, alsof zij vreemdelingen waren in dit leven. Hun lichaam behoorde, waarlijk tegen de beschikking der natuur, aan liet genot, hunne ziel was hun tot last. Het leven en den dood van zulk een mensch stel ik op gelijken prijs, naardien van beide gezwegen wordt. Hij alleen toch schijnt te leven en eene ziel te bezitten, die door eenige bezigheid den roem zoekt te verkrijgen welke aan schoone bedrijven en nuttige kunsten verbonden isquot;; (In Catilin. c. 2.)
b. Een jonge monnik, die zijnen tijd niet behoorlijk besteedde, werd in zijne ledige uren dikwerf door bekoringen tegen de heilige deugd overvallen. Hij beklaagde zich hierover aan zijnen overste, die hem met vermoeiende bezigheden belastte, en hem eenigen tijd later vroeg, hoe het hem ging en of hij
— 334 —
ook nog zoo hevig werd bekoord. „Bekoord?quot; antwoordde de broeder, „hoe zou ik bekoord worden, ik heb nauwelijks tijd meer om adem te scheppenquot;. (Couturier.)
c. De h. Augustinus werd in den ouderdom van 16 jaren naar huis geroepen, wijl zijn vader de kosten zijner studiën niet meer kon dragen. Daar de jongeling nu veel ledigen tijd had, verzonk hij zoo diep in de modder der wellusten, dat hij niet eens meer achtgaf op de vermaningen zijner h. moeder. Hij zegt zelf: „Uit het vuilnis dezer zonde stijgt een neveldamp op, die het hart van den zondaar omringt en de zon van rechtvaardigheid er in belet door te dringenquot;.
ii. Zich onthouden van overdaad. 135.. De overdaad is de gezellin van den wellust. De h. Hiero-nymus vermaant de jongelieden zich van overdaad te onthouden; „Ik bezweer u, zielen, die leeft in de genade van Jezus Christus, wacht u voor overdaad in spijs en vooral in sterke dranker-, als voor een doodelijk vergift. De sterke dranken zijn de eerste wapens, die de duivel tegen de jongelieden
februikt. De overmaat in sterken drank, gevoegd ij de levendigheid der jeugd, ontsteekt eene dubbele begeerlijkheid. Men moet geen olie op \'t vuur werpenquot;.ebruikt. De overmaat in sterken drank, gevoegd ij de levendigheid der jeugd, ontsteekt eene dubbele begeerlijkheid. Men moet geen olie op \'t vuur werpenquot;.
m. Zijne zintuigen en vooral de oocjen wel bewaken. 130. Hoe streng heeft de h. Aloysius riet op zich zeiven tot zijnen laatsten ademtocht gewaakt, opdat de engelachtige reinheid zijner ziel nimmer zoude bevlekt worden ? Hij waakte zorgvuldig op zijn hart, opdat geen onbetamelijke gedachte of onreine begeerte het zou kunnen besmeuren. Hij waakte op zijne zintuigen, vooral op zijne oogen, zoodat hij ze niet
— 335 —
op eene vrouw, zelfs niet op zijne eigene moeder liet vallen, en hij het gelaat der prinses, wier edel-knaap hij was geweest, niet eens kende. Hij kastijdde zijn lichaam, bedwong zijnen eetlust en zijne neiging tot vermaak en uitspanning. Gelijk het hemelrijk geweld lijdt, zoo kan men ook niet rein van hart en lichaam blijven zonder worsteling, zelfverloochening, versterving en zelfoverwinning en vooral ook niet zonder Gods hulp, die men door
iv. Het geheel en het dikwerf naderen tot de h. Sacramenten zal trachten te verkrijgen. 137. „Heer, schep in mij een zuiver hart.quot; (Ps. 50.) Door een vertrouwvol en volhardend gebed, en door de voorspraak in te roepen van den engelbewaarder, en de h. h. Jozef, Aloysius, Stanislas, Joannes evangelist enz. zullen wij van den God der zuiverheid de genade ontvangen, om in Zijne oogen rein en onbevlekt te wandelen.
Is er wel een krachtiger middel om de onreine begeerten en werken te beteugelen dan de gedachte: „Ik zal die zonde moeten biechtenquot;. (Zie SOS. d.) De h. communie is de tarwe der uitverkorenen ea de wijn, die maagden voortbrengt. De duivel, zegt de h. Joannes Chrysostomus, schrikt voor eenen Christen, wiens lippen door het Goddelijk bloed zijn geverfd.
v. De godsvrucht tot Maria. 138. In het jaar 1635 preekte pater Zucchi te Rome op den feestdag van Maria\'s Onbevlekte Ontvangenis, over de deugd van zuiverheid. Hij prees zijnen toehoorders het volgende gebed aan ter eere van Maria, om de zuiverheid te bewaren: „O mijne gebiedster, o mijne Moeder ! Ik offer mij geheel aan u op, en om u mijne genegenheid te bewijzen, wijd ik u mijne oogen, mijne ooren, mijn hart, mijn geheel wezen.
— 336 —
Omdat ik thans u, mijne goede Moeder, geheel toebehoor, bewaar mij dan ook en verdedig mij als uw goed en uw eigendomquot;. Duizenden, die dit gebed hebben gebeden, zijn de bewaring van hunne zuiverheid aan den machtigen bijstand van Maria verschuldigd. (100 dagen aflaat en volle aflaat eens in de maand, voor wie het dagelijks bidt en waardig gebiecht heeft, communiceert en bidt tot intentie van Z. H. den Paus in eene kerk of openbare bidkapel. Pius ix., 5. Aug. 1851.)
(Verz. Gai.i.i en Pkinzivalli, vert, door P. Reij-nen, p. 180.)
Verzuchting bij elke bekoring : „O mijne Meesteres, o mijne Moeder, gedenk dat ik de uwe ben. Bewaar mij, verdedig mij als iets, wat u in eigendom toebehoort. (40 dagen afl., Pius ix., 3. Aug. 1851.
vi. De gedachte aan Gods alomtegenwoordigheid. (Zie 25. d. en g.)
vu. De vlucht der gelegenheden, zooals: dinsen, schomv-spelen, slechte lectuur.
Dansen en danspartijen. 139. a. De danspartijen zijn uit zich zeiven niet kwaad, maar worden door de omstandigheden, waarin zij geschieden (namelijk: de manier van dansen en walsen, het gezelschap van ongelijke personen, de opwekkende muziek, de verhittende dranken, de kleeding der vrouwen en soms de gebaren bij den dans zeiven), voor verre na de meeste toeschouwers en deelnemers eene naaste gelegenheid tot doodzonde. Vele nieuwer-wetsehe dansen zijn ook reeds op zich zeiven hoogst afkeurenswaardig. De wijsgeer De Bonald verzekert ons, dat de bals van onze dagen niets anders zijn dan heidensche feesten, waar men
te vergeefs naar de eerbaarheid eu betamelijkheid zoekt, welke de vergaderingen van Christene men-schen vereisehen.
b. De h. Franciscus van Sales geeft aan de liei-hebbers van zulke vermaken het volgende te bedenken :
1. Denk dat, terwijl gij danst, duizenden zielen in de hel liggen te branden, wegens de zonden, die zij bij het dansen bedreven hebben.
2. Dat, terwijl gij aan het dansen en springen zijt, zoovele vrome zielen God loven en prijzen en haren levenstijd beter en zaliger besteden dan gij.
8. Dat tijdens uwen dans zoovele zielen in doodsnood liggen, of deze wereld verlaten, om voor het strenge oordeel Gods te verschijnen.
4. Dat Jezus en Maria met de heiligen des hemels u zien en u betreuren.
5. Dat gij ondertusschen den dood nader zijt gerukt. (Philotea 3., 83.)
Men kan hieromtrent meer uitgebreid lezen: De he d end aagsche dans, door J. H. S., 2. druk; Wed. H. H. Uyttenbroeck, Venloo.
c. Tertullianus verhaalt van eene vrouw hel volgende : Zij was tegen het gebruik der Christenen ten dans gegaan en werd daarop door den duivel bezeten. Toen de booze geest door de, kerkelijke bezweringen werd uilgedreven en hem de vraag werd gesteld, waarom hij eene Christelijke vrouw had durven bemachtigen, antwoordde de helsehe geest: „Ik had er het recht toe, want ik heb haar op de danszaal, die mijn gebied en eigendom is, aangetroffenquot;.
d. De h. Carolus Borromeüs meldt ons dat een wilde, die eene Europeesche danspartij had zien
— 338 —
houden, uitriep : „Het is niet mogelijk een geschikter middel uit te vinden, om de zielen te verleiden en de zeden te bederven dan het dansenquot;.
Schonws/ielen. 140. a. De geleerde Ozanam zegt, dat hij, nog student zijnde, een bezoek bracht aan den beroemden schrijver en staatkundige, Chateaubriand, die hem vroeg of hij ook naar het theater ging. De student zweeg, en\' nu zei de groote menschenkenner; „Ga er maar liever niet heen, gij zoudt er weinig kunnen winnen, integendeel veel kunnen verliezenquot;.
b. De li. Augustinus verhaalt dat de jonge Nebridus, dien hij zelf had vermaand niet naar het theater te gaan, zich nochtans door eenige lichtzinnige vrienden liet verleiden om mee v.e gaan ; hij maakte echter het voornemen van niet naar de voorstelling te zien. Aanvankelijk bewaarde hij zijne oogen, tot hij op eens een algemeen handgeklap hoorde. Hij ziet naar het tooneel en valt in eene zware zonde.
Slechte lezingen. 141. a. „Er is geen grooter gauwdief dan een slecht boek.quot; (Ital. Spreekw.) „De boeken zijn voor de ziel, wat het voedsel is voor het lichaam; neemt men vergiftigd of bedorven voedsel, dan ondermijnt men zijn gestel, leest men slechte boeken, dan bederft men zijne verbeelding, vervalscht zijn oordeel en waagt zijne zedelijkheid.quot; (Saint Evremont.)
b. Eene dame uit de groote wereld vroeg aan pater Lacordaire, of er ook kwaad in gelegen lag, romans te lezen en het theater te bezoeken : „Zeg gij het mij zelve, mevrouw, gaf haar de groote redenaar ten antwoordquot;.
— 339 —
c. De h. Teresia die in hare jeugd met de vurigste godsvrucht was bezield, werd door het lezen van eenige romans zoozeer veranderd en verkeerd, dat zij geen lust meer gevoelde dan voor ijdelheden en vermaken, en er was een wonder van Gods genade noodig, om haar op den rand van den afgrond terug te houden.
d. Eene jonge juffrouw was door eene ongesteldheid bevangen, die haar noodzaakte hare kamer te houden ; men gaf haar den raad om tot afleiding eenige romans te lezen, en men bezorgde haar ook dergelijke boeken, die onder de best bekende en de minst slechte van dit soort waren. Eenige dagen later vroeg iemand haar, wat zij van die boeken wel dacht. „Die ik gelezen heb, antwoordde zij, zijn wel niet slecht, maar ook verre van goed ; zij werken ongemerkt op het hart en de verbeelding, en laten in de ziel eene leemte achter, die, wanneer men in zich zelf keert, duidelijk aantoont, dat wij voor de M aarheid zijn geschapen en dat wij de leugen, al wordt ze nog zoo schoon ingekleed, niet kunnen beminnen. Ik heb dan ook spoedig eenen walg van zulke lectuur gekregen, want ik voelde mijne godsvrucht verslappen.quot;
e. De h. Aloysius van Gonzaga had enkel den titel van een roman gezien, waarna hij het boek in het vuur wierp en zich de handen ging wasschen.
f. De groote schrijver. Jozef De Maistre, zoozeer geacht wegens zijn edele hoedanigheden en geleerde schriften, deed nooit eene onvoorzichtige lectuur. Ofschoon hij anders van karakter zeer onafhankelijk was, veroorloofde hij zich tot op hoogen leeftijd, nooit een boek te lezen, zonder voorkennis en toestemming zijner ouders.
— 340 —
g. Z. Em. de kardinaal E. Stercx zegt hieromtrent in eene onderrichting aan de geestelijkheid en de geloovigen van zijn bisdom (5. Aug. 1843): „Al de modisehe letterschriften, waarover zij handelen of niet, hebben éene en dezelfde gedachte tot richtsnoer gehad, namelijk het rijk van de rede en den godsdienst omver te werpen en de zinnelijkheid in hunne plaats te doen lieerschen. De slechte schrijvers speculeeren op de menschelijke zwakheid en bedorvenheid. Om zich zeiven te verrijken en om te dien einde zich van hunne slachtoffers te verzekeren, trachten zij de gewetenswroegingen onder het lezen dier schandelijke producten te beletten, en mengen tusschen de tafereelen, welke de zinnen ontvlammen, de verderfelijkste leeringen, die, vermits zij den menseh van allen teugel beroo-ven, hem zonder behoedmiddel aan de bedorvenheid zijns harten overlatenquot;.
Behoringen tegen de deugd van zuiverheid. 142. a. Wanneer ons eene brandende kool op de hand valt en wij die terstond er afwerpen, zallen wij geen letsel gevoelen; zoo moeten wij ook dadelijk de kwade voorstellingen en onzuivere gedachten verdrijven, opdat zij onze ziel niet schaden. (Gesar. Arles.)
„Principiis obsta; sero medicina paratur. Cum mala per longas invaluere moras.quot;
Weersta \'t begin; wanneer de kwaal verouderd is.
Verwacht gij, maar vergeefs, van kruiden lafenis.
Zoo sprak ook eens de heidensche dichter Ovidius. (De rem. amor. 91, 92.)
c. De vier ctjpresboomen. Een oude kluizenaar gaf aan eenen zijner leerlingen de volgende onder-
— 341 —
richting nopens de bekoringen. Hij gebood hem vier cypressen, die hij hem achtervolgens aanwees, uit te roeien. De eerste, die nog jong was, ging er heel gemakkelijk uit; ook de tweede, die nog geen heel diepe wortels had geschoten, bood weinig-wederstand. De derde cypres gaf eerst toe, nadat de jongeling eenige malen met geweld had gerukt, maar de vierde was zoo stevig ingeworteld, dat de jongeling hem moest laten, waar hij was. „Zoo gaat het ons ook met de bekoringen, sprak de grijsaard, hoe minder gij de slechte voorstellingen, gedachten en begeerten, in uw hart laat wortel schieten, hoe gemakkelijker gij ze zult uitroeien.quot; (Schmid.)
d. Eens kwam een jongeling bij den vromen Overberg, regent van het groot seminarie te Munster, en beklaagde zich bij hem, dat hij reeds sedert jaren aan eene schandelijke gewoonte was verslaafd, en, ondanks alle pogingen, nochtans gedurig het ongeluk had in deze zonde te hervallen. Hij vroeg Overberg om raad en hulp. De regent verhief even zijne oogen ten hemel, alsof hij licht van boven afsmeekte en zeide tot den jongeling : „Ga met God, en als u de bekoring dezer zonde wederom aanrandt, denk dan dat, wanneer gij in deze schandelijke doodzonde sterft, gij ter helle gaat; denk dan dat gij elk oogenblik kunt stervenquot;. De jongeling ging heen en na verloop van eenigen tijd kwam hij vreugdestralend bij Overberg terug, om hem te bedanken en hem te verzekeren dat de gegeven raad krachtig had geholpen, (W. Crameh, Die Unvertreiblichen, p. 189.)
(Zie ook p. 208 : En leid ons niet in behoring.)
— 342 —
ZES EN TWINTIGSTE LES.
Van het zevende, achtste en tiende gebod.
(j 1. Van het zevende en tiende gebod.
Onrechtvaardigheid, ongelijk enz. 143. a. H. Schrift. „Den dief wacht berouw en schande eu den valschaard een zeer streng oordeel.quot; (Sni. v., 17;) „Dat niemand zoover ga en zijnen broeder in eeni-gen handel bedriege, want de Heer is een wreker van alle dingen, gelijk wij u vroeger gezegd en betuigd hebben.quot; (i. fhess. iv., 6.) „Eene valsche weegschaal is den Heer een gruwel.quot; (Prov. xi., 1.) „Dubbel gewicht en dubbele maat, beide zijn een gruwel bij God.quot; (Prov. xx., 10.) „Wie rijkdom ophoopt door woeker en interesten, vergadert ze voor Hem, die mild is voor de armen.quot; (Prov. xxviii., 8.) „En indien gij leent dengenen, van wien gij wederom hoopt te ontvangen, wie zal u dat dank weten. Gij dan .... leent, zonder iets daarvan te hopen, en uw loon zal groot zijn.quot; (Luc. vi., 34, 35.)
b. De beste veldwachter. De ware godsdienstzin is de beste veldwachter; kweekt de godsdienstige gevoelens aan bij de kinderen, boezemt ze het volk in, en er zullen geen of weinig gauwdieven meer wezen. „Ik ben zeer tevreden, zeide een eigenaar tot zijnen pachter, dat gij mijne boomen zoo goed hebt bewaard.quot; „Dank er den heer pastoor voor, antwoordde de eenvoudige man, zijne preeken bewaren uwe boomen beter dan ik.quot;
c. De beste verzeherini) voor den eif/endom. Nadat Edwin, koning van Northumberland, zich met zijn volk tot liet Christendom had bekeerd, was de diefstal daar iets ongehoords. De koning gebood de bronnen der hoofdstad met koperen emmers te voorzien en er was niemand, die zich verstoutte ze weg te nemen. Al [red de Groote, koning van Wes-sex, had langs den grooten weg kostbare armbanden doen ophangen, die niemand waagde weg te nemen; en toen eens een reiziger zijne geldbeurs op den weg had verloren, vond hij ze na verloop van eene maand nog op dezelfde plaats liggen.
Ook in Normandië verspreidde zich met de invoering des Christendoms de geest van rechtvaardigheid zoozeer, dal er geen diefstal meer plaats had, ja, dat niemand het waagde een verloren voorwerp op te nemen. Zoo verhaalt men, dat de hertog zijn halssieraad aan een boomtak in liet open veld ophing, en het na drie jaren onaangeroerd wedervond. (Herbst j., 258.)
d. Een kind had eenige kleinigheden ontvreemd; het werd door zijnen vader daarvoor hard getuchtigd. Het kind schreide en riep ; „Laat af vader, het was toch zoo weinigquot; ; doch de vader sprak; „Ik sla u, juist, opdat gij geen groote dief zoudt wordenquot;.
e. De h. Augustinus spreekt in zijne belijdenissen van eenen diefstal van peren, dien hij, in zijne jeugd, met eenige zijner makkers had bedreven. Hij schildert deze misdaad af met zulke donkere kleuren, alsof zij eene zijner zonden ware, die hij het meest betreurde.
/. Een boerenknecht had rust noch duur, wijl hij voor zich zeiven eene hofstede wilde koopen.
— 344. —
Om tot zijn doel te komen, stal hij wat hij slechts krijgen kon; hij bestal zijnen meester, door aan de paarden slechts de helft der hun toegedachte haver te geven, en de andere helft te. verkoopen. Eindelijk beroofde hij zijnen meester van diens spaarpot. Daar er zich echter onder de ontvreemde geldstukken eene zeer oude munt bevond, werd de dader hierdoor ontdekt, en kreeg, in plaats van de zoo vurig begeerde hofstede, een treurig celletje in de gevangenis. (Cat. en ex. n., 1133 en 1134.)
De h. Amon, die op den berg Kitria als kluizenaar leefde, stond algemeen als een wonderdoener bekend. Eens werd een van eenen razenden hond gebeten knaap geketend door de ouders bij den h. man gebracht, met de bede, dat hij het ongelukkig kind zou gelieven te genezen. „Dan moet gij echter eerst, sprak Amon, aan de weduwe den os teruggeven, dien gij haar ontstolen hebt.quot; De ouders ontstelden bij deze woorden; zij gaven den os terug, en hun zoon werd genezen.
h. Een zeker landman wilde zijnen boomgaard vergrooten ten koste van zijnen nabuur en verlegde te dien einde den grenspaal. Eenigen tijd daarna kersen plukkende, viel hij uit den boom en verbrijzelde zijnen hoofdschedel op den onrechtvaardig verplaatsten paal. Zoo hij dezen niet had verwijderd, zou hij op het gras gevallen zijn eu geen letsel hebben bekomen.
i. Een woekeraar op zijn sterfbed liggende, liet zijnen biechtvader roepen. Deze deed hem restitutie doen van het onrechtvaardig verkregen goed. „Maar wat zal er van mijne kinderen geworden ?quot; sprak de zieke in tegenwoordigheid van zijne weenende huisvrouw. «De zaligheid uwer ziel moet u dier-
baai-der wezen dan de rijkdom van vrouw en kinderenquot;, antwoordde de priester. — „Ik kan niet doen, wat gij yerlangt, hernam de stervende, ik wil maar liever afwachten, wat er van komen zal.quot; Eenige oogenblikken later overviel hem de dood. En welke dood ? . ... (Hillegeek.)
k. De h. Felix was eens ten huize van eenen rechter, op het oogenblik, dat deze een allerschoonste kalf ten geschenke ontving. Het kalf was nauwelijks op de binnenplaats of het begon te bulken. Toen zeide de heilige al lachende tot den rechter: „Mijnheer, weet gij wat het gebulk van dit kalf beteekent ?quot; Neen, antwoordde de rechter. „Welnu, sprak de heilige, het beestje vraagt een gunstig vonnis voor zijnen afzender.quot; De rechter werd rood tot achter de ooren en zond het dier aanstonds terug, (Id.)
Simonie. 181. Deze zonde wordt aldus genoemd, volgens Simon den Toovenaar, die de gaven des h. G-eestes voor geld van de apostelen wilde koopen. (Handel, der ap.)
ij 2. Van het achtste gebod.
Valsche getuigenis. 145.\' H. Schrijt. „ Do Heer haat zes dingen ... ., en een zevende ding verafschuwt zijne ziel ... ., een valschen getuige en een die tusschen broeders twist zaait.quot; (Prov. xvi., 19.) „Een valsch getuige blijft niet ongestraft, en wie leugen spreekt, ontsnapt niet.quot; (Id. xix., 5.) „Een leugenachtige getuige gaat te gronde.quot; (Id. xxix., 28.)
Straf van valsche getuigen. 146. a. De h. Narcissus, bisschop van Jeruzalem, had den haat opge-
— 346 —
wekt van eenige slechte menschen, door de waarschuwingen, die hij hun had moeten geven. Drie hunner beschuldigden nu den bisschop ten onrechte van eene misdaad, die hem als den slechtsten aller menschen moest doen doorgaan, en zij bevestigden openlijk bij eede hunne valsche getuigenis. „Dat ik door het vuur omkome, sprak de eerste, indien mijne getuigenis niet waar is.quot; De tweede voegde er bij : „Dat ik aan eene schielijke ziekte sterve, zoo mijne getuigenis geen waarheid behelstquot; ; terwijl ook de derde zeide : „Dat ik het gezicht verlieze, indien Nareissus niet plichtig isquot;. Spoedig daarna werd dan ook de eerste met zijn geheel gezin door de vlammen verteerd; de tweedequot; stierf aan eene kortstondige ziekte en de derde vergoot zooveel tranen over het lot van zijne medeplichtigen, dat hij er blind van werd. (Cat. en ex. 11., 1188.)
b. Keizer Konstantinus de Groote vaardigde de doodstraf uit tegen elke valsche aanklacht.
c. Op het eiland Tenedos stond in de gerechtzaal de beul met zijne bijl altoos gereed, om de valsche getuigen het hoofd af te slaan. (Hekbst.)
Laster. 147. a. H. Schrift. „Gij zult geen lasteraar, noch oorblazer onder uw volk zijn.quot; (m. Mos. xtx., 16.)— „Wie heimelijk zijnen naaste lastert, zal Ik vervolgen.quot; (Ps. c., 5.) — „Geen slecht woord ga uit uwen mond, maar wat goed is tot stichting-des geloofs, opdat het moge behage.i aan dengenen, die het hoort.quot; (Eph. iv., 29.)
b. „De lasteraar en wie hem aanhoort zijn beiden van den duivel der tweedracht bezeten; de eene draagt dien duivel op de tong, de andere in het oor.quot; (H. Bekx.)
c. De lasteraar Aman, die door zijne boosaardige aantijgingen het volk van Israël bij den koning Assuërus had zwart gemaakt, werd aan dezelfde galg gehangen, die hij voor den Jood Mardoeheüs had doen oprichten.
d. De Zaligmaker werd gedurig door de Fari-zeërs belasterd, totdat zij Hem door de schandelijkste aanklachten aan het kruis hadden doen sterven. Ook de h. Stephanus was het oöer dei-lastertaal, terwijl tevens deze misdaad den h. Paulus voor den rechterstoel van Felix heeft gebracht.
e. De h. Athanasius werd door de Arianen beschuldigd, dat hij den lector Arsène eene hand had afgehouwen. Zij toonden werkelijk eene afgekapte hand, om hunne beschuldiging te bewijzen. Arsène, die zich, uit vrees, dat liem de Arianen zouden dooden, schuil hield, verscheen in de vergadering, waar de beschuldiging was geschied en toonde zijne beide handen tot verheerlijking van den bisschop en tot beschaming zijner vervolgers. (Rosw. Ribad. 2. Mei.)
f. De h. Augustinus, die noch lastertaal, noch achterklap of kwaadspreken kon verdragen, liet in zijne eetzaal de volgende woorden opschrijven : z/Wie gaarne van afwezigen kwaad spreekt, zette zich niet aan dezen dischquot;.
ff. „Eene kwaadsprekende tong wondt den kwaadspreker, den toehoorder en den belasterde.quot; (H. Bern.)
/1. „Wees gedurende uw geheel leven op uwe hoede, opdat men u geenen oorblazer kunne noemen; want haat, nijd en verachting komen over de oor-
— 348 —
blazers. Eenen oorblazer treft de vloek, want hij sticht onrust onder velen, die in vrede met elkander leven.quot; (Sm. v., 16, en xxvin., 15 enz.)
i. De h. Philippus Nerius hoorde eens de biecht van eene jonge dochter, die zich beschuldigde van eene onoverwinnelijke zucht tot kwaadspreken.
„Mijn kind, zeide haar de biechtvader, gij moet, het koste wat het wil, zulk een leelijk gebrek overwinnen. Zie hier wat gij tot uwe penitentie zult doen. Gij zult eene kip koopen, er mede door de stad gaan en ze al wandelende pluimen; wanneer al de vedertjes zullen uitgetrokken zijn, zult gij naar huis keeren, en als gij deze penitentie tot dusverre zult volbracht hebben, moet gij mij er kennis van komen geven.quot;
Het meisje ging, gehoorzaamde en kwam den biechtvader zeggen, dat zij het haar opgelegde werk had volbracht.
„Mijne dochter, zeide nu de heilige, gij hebt thans slechts een gedeelte uwer penitentie volbracht; ga nu nog eens al de straten rond, om de veeren der geplukte kip bijeen te garen.quot;
„Dit is onmogelijk, eerwaarde vader, riep het meisje als verpletterd uit. Ik heb de veeren naar alle kanten weggeworpen en de wind heeft ze verder verstrooid. Hoe zal ik ze weer bijeen kunnen krijgen, nog in geen honderd jaren ?quot;
„Wel, kind, zei Philippus, zoo gaat het ook met kwaadspreken en achterklap (verba volant); ze verspreiden zicli naar alle hoeken en kanten, en het is onmogelijk het eens gesproken kwaad terug te nemen. Ga dan, en wacht u nog meer door kwaadspreken te zondigen.quot; (Hillegeer.)
Leugen en mlschheid. 148. a. H. Schrift. „De leugen is eene schandvlek voor den mensch (Eccl.
— 349 —
xx., 26.) en de valsche lippen zijn een gruwd voor den Eeuwige. (Puov. xn., 22.) \'immers de leugen komt van den duivel, die een leugenaar is van oudsher, en de vader der leugen.quot; (Jo. vur., 44.) j/Een dief is beter dan een leugenaar, maar heiden zullen den ondergang tot deel hebben.quot; De h. Thomas vergelijkt de leugen met een valsch geldstuk, dat door iedereen wordt veracht. Het eenigste voordeel, wat de leugen opbrengt, zegt Aristoteles, is, dat men eenen leugenaar nief meer gelooft, ook zelfs niet, wanneer hij de waarheid spreekt.
b. De eerste aller leugenaars is satan, die den Engelen in den hemel voorloog dat zij als goden waren, en den eersten menschen op aarde voorloog dat zij niet zouden sterven.
c. De eerste leugenaar onder de menschen was Caïn, die zijnen broeder Abel beloog, toen hij zich vriendelijk jegens hem aanstelde, en die God beloog, toen hij, na zijnen broeder te hebben vermoord, op Oods vraag „waar is uw broeder ?quot; tenantwoord gaf: „ik weet het nietquot;.
tl. Zelfs de schijn van Leugen is berispelijk. Er kwam eens een grijsaard van Chios te Sparta. Zich zijnen ouderdom schamende, had hij zijne grijze haren gekleurd. Nadat hij openlijk was opgetreden om voor de volksvergadering te spreken, stond een der Spartanen op en zeide: „Wat zal die ons goeds mededeelen, hij die de leugen niet alleen in zijn hart, maar ook op zijn hoofd mededraagt ?quot;
e. Eene leufjen uit nood. „Het machtigste aller dingen is de waarheid, en de uiterste grens der boosheid is de leugenquot;, zegt de groote Basilius. V olgens dezen grondregel verwerpt quot;de brave Chris-
— 350 —
ten ook de zoogenaamde levr/ens uit nood of om heterswil. Een knaap van zeven jaren vergat bij zekere gelegenheid de bevelen zijns vaders te vervullen. Men gaf hem den raad zich door eene noodleugen bij zijnen vader te verontschuldigen en zoodoende de hém wachtende kastijding te ontwijken. Maar het knaapje antwoordde : „Liever wil ik geslagen worden dan te liegen. Hoe zou ik later wagen kunnen Grod of Maria om iets te bidden, als ik de waarheid had verzwegen ?quot;
/. De h. Augustinus verhaalt ons eene niet minder stichtende geschiedenis. Een zeker man vluchtte bij Firmus, bisschop van Tagaste. De trawanten des keizers kwamen nu bij den bisschop vrSigen of zich de vluchteling niet in zijne woning bevond. De bisschop antwoordde dat hij niet liegen wilde, noch den man kon verraden. Hij werd zelfs gepijnigd, maar volhardde bij zijn gezegde. Dit behaagde den keizer dermate, dat hij den bisschop met eerbewijzen overlaadde en alle verdere vervolging van den vluchteling schorste.
lt;/. Leugen uit scherts. Een ordebroeder van den h. Thomas van Aquinen riep eens al schertsende tot hem ; „Kijk eens, hoe die ossen vliegen!quot; De h. leeraar keek op en de broeder lachtte hem uit. Maar Thomas sprak tot hem : „Men moet eerder gelooven dat ossen vliegen, dan dat religieuzen liegenquot;.
Restitutie of herstelling. 149. a. II. Schrift. „Wanneer iemand op het veld een vuur ontsteekt en brand veroorzaakt aan doornhagen, rijpende graanvelden of te veld staande schooven, zoo moet hij de schade goed maken.quot; (2. Moz. xxii., 6.) „Wanneer iemand zijnen evennaaste eenen os, ezel, schaap of
— 351 —
ander vee tei\' bewaring geeft, en dat vee wordt gestolen, zoo moet de bewaarder den eigenaar schadeloos stellen.quot; (Id. x.) Zacheiis sprak tot den Heer: „Zie, Heer, de helft mijner goederen geef ik den armen, en zoo ik iemand bedrogen heb, dan vergoed ik het vierdubbelquot;. (Lcc. xix., 8.)
b. De h. Ignatius van Loyola had in zijne jeugd met eenigen zijner speelmakkers in zekeren nacht fruit gestolen, voor welken diefstal een onschuldige werd bestraft. Toen Ignatius zich bekeerd had, kwam hij in zijne geboorteplaats, waar hij in het open veld predikte. Onder zijne toehoorders bemerkte hij ook den man, die voor den fruitdiefstal in zijne plaats had geboet. Ignatius bekende nu openlijk zijne schuld en de onschuld van den anderen, bad hem om vergiffenis en schonk hem twee hofsteden tot schadevergoeding. (In vita s. Ign.)
c. Lodewijk ix., koning van Frankrijk, werd met eenigen der zijnen uit de krijgsgevangenis der Sa-racijnen losgelsocht, tegen teruggave der stad Da-miate en 400,000 pond losgeld. Nadat de uitbetaling had plaats gehad, bevond men dat men den Sara-cijnen fien duizend pond te weinig had gegeven, hetwelk als eene aangename vergissing aan den koning werd medegedeeld, die echter gebood ook nog deze som uit te betalen.
Ook had deze heilige vorst, alvorens zijnen kruistocht te beginnen, bevel gegeven van allen, die buiten zijn weten en tegen zijnen wil in hun vermogen waren benadeeld géworden, schadeloos te stellen. (Walsh, S. Louis.)
d. Pascal, de zoon van zeer armesouders, moest van jongs af de kudden hoeden. Hij deed zijn uiterste best om alle schade van den eigendom des
— 352 —
evennaasten te beletten, en als hij zag dat een zijner dieren schade had toegebracht, dan herstelde hij die door zijn spaargeld of handenarbeid.
c. Eerlijkheid. Toen de h. Eligius nog goudsmid was, liet koning Clotarius n. hem een relikwieschrijn maken, waarvoor hij hem eene groote hoeveelheid goud en edelsteenen ter hand stelde. Eligius liet die eerst wegen. In plaats van éen schrijn maakte de bekwame werkman er twee volgens opgegeven model. De koning kon zulks niet gelooven dan nadat hem Eligius had bewezen, dat het gewicht der overgegeven kostbaarheden met dat der twee relikwieschrijnen overeenstemde. De koning schonk den eerlijken kunstwerker zijn geheel vertrouwen.
Ook zijn opvolger Dagobert i. ondervond de eerlijkheid van Eligius. Daar deze een klooster wilde bouwen, ontbrak hem hiertoe een aangrenzend plekje gronds, dat aan den koning toebehoorde. Op verzoek van Eligius schonk hem de koning bedoelde plaats. Toen naderhand bleek dat er een voet grond te veel was genomen, liet Eligius het werk staken en smeekte den koning om vergiffenis. Da-\' gobert, door deze eerlijkheid getroffen, sprak tot zijne hovelingen: „Ziet de rechtvaardigheid van hen, die in Jezus Christus gelooven; mijne beambten maken er niets uit, mij geheele heerlijkheden en landerijen te ontrooven; deze dienaar Gods daarentegen wil geen handbreed gronds meer behouden, dan ik hem geschonken hebquot;. (Herbst i., 2\'63.)
f. De h. Augustinus verhaalt in eene zijner predikatiën de volgende geschiedenis; „Toen ik te Milaan was, vond een zeer arm man een zakje met twee honderd gouden en zilveren geldstukken. De eerlijke vinder herinnerde zich het gebod, dat ons
— 353 —
de verplichting oplegt liet gevonden goed, dat ons niet toebehoort, aan den eigenaar weder te geven. Doch hij kende den eigenaar niet. Hij schreef nu op een aanplakbiljet dat hij, die geld in gouden en zilveren muntspeciën had verloren, zich bij hem kon aanmelden. De verliezer las gelukkigerwijze de aankondiging en kwam tot den vinder. Deze deed hem eenige vragen, welke voldoende werden beantwoord, waarop de vinder dan ook het geld aan den eigenaar overgaf, maar hij wilde geene belooning voor zijne eerlijkheid ontvangen. De eigenaar bood hem eene ruime belooning aan, en wierp zelfs den geldzak voor de voeten van den vinder, zeggende „dat hij niets verloren hadquot;. Ten slotte liet zich de brave vinder overreden, om eene goede belooning aan te nemen, die hij echter onder de armen verdeelde. Aan het einde zijner leerrede sprak de h. Angustinus : „Broeders,\' hebt gij iets gevonden, zoo geeft het terug, want, zoudt gij het niet teruggeven, dan ware het zoo goed als aesto-lenquot;. (Heiiissï i., 268.)
g. Tien kali! (Oostersch vorst) had aan eene arme weduwe haar vaderlijk erf op eene onrechtmatige wijze ontnomen. Zij bracht hare klacht in bij den cadi (rechter). Deze nam eenen ezel, reed er mede naar het paleis van den kalif en verzocht hem om eenen zak aarde van het erf der weduwe. De kalif stond dit verzoek toe. De rechter verzocht den vorst nu ook nog of hij hem dezen zak niet wilde helpen op den rug des \'ezels leggen. De kalil wilde dit beproeven, maar de zak was hem te zwaar. Daarop voegde hem de rechter toe: „O opperhoofd der geloovigen, zoo deze eene zak met aarde u reeds te zwaar is, hoe zwaar zal u dan in den dag des oordeels het geheele erf der arme weduwe niet drukken?quot;
23
— 354 -r
De kalif begreep deze les en gaf het onrechtvaardig verkregen goed tiendubbel terug. (Oost. vertell.)
h. Wij sluiten deze verhalen over de eerlijkheid in handel en wandel met de volgende woorden van den h. Alphonsus: „Een kluizenaar hoorde eens in een visioen hoe Lucifer op zijnen helschen troon, aan eenen anderen duivel vroeg, waarom hij zoo laat van de aarde terugkeerde?quot; Deze gaf ten antwoord dat hij zich had moeite gegeven om eenen dief, die zijne biecht sprak, te beletten restitutie te doen. Nu schudde Lucifer het hoofd en zeide: „Dwaas, die gij zijt, weet gij dan niet, dat wie andermans goed heeft gestolen, niet gewoon is zulks terug te geven ? Waarom dan uwen tijd noodeloos verspillen?quot;
Daargelaten de wezenlijkheid van dit visioen, welke treurige gevolgtrekkingen vallen er niet uit op te maken, daar liet gezegde van den vorst der hel zoo vaak in het werkelijk leven wordt bewaarheid ! (Cat. en ex. 11., 1169.)
ZEVEN EN TWINTIGSTE LES.
Jj i. Van de geboden der h. Kerk in het algemeen.
Gehoorzaamheid aan de cjehoden der h. Kerk. 150. a. Onze goddelijke Heiland zeide eens tot het volk en tot Zijne leerlingen: „De schriftgeleerden en Fa-rizeers zitten op den stoel van Mozes, doet derhalve alles, wat zij u zullen zeggenquot;. „Wanneer het nu plicht was aan de oversten der Synagoge te gehoorzamen, hoeveel te meer moet het dan niet
— 355 -
plicht zijn voor eiken Christen mensch aan de Kerk van Christus te gehoorzamen en de bevelen der geestelijke overheid na te komen.quot; (Guillois.)
b. Een kind, dat pas zijne eerste h. communie gedaan had, was met zijne ouders bij eenen hunner vrienden op het middagmaal genoodigd. Alhoewel het een Woensdag was in de h. vasten, werden er niets dan vleeschspijzen opgediend. Het kind stak geen hand aan de vleeschgerechten. Toen zeide hem een der gasten, zulks merkende, spottenderwijze : „Hebben de geboden der Kerk dan zulk gewicht ? Het zijn toch maar menschen, die ze gemaakt hebbenquot;. Het kind, dat zijnen catechismus niet had vergeten, antwoordde ronduit: „Ja, het zijn vel menschen, maar menschen, die van Jezus Christus hunne macht hebben ontvangen en aan welke de Zaligmaker gezegd heeft: „Gelijk Mijn Vader Mij gezonden heeft, zoo zend Ik u. Wie u hoort, hoort ook Mij ; wie u veracht, veracht ook Hem, die Mij gezonden heeftquot;. De spotter zweeg, het gezelschap incest liet kind prijzen om zijnen moed en zijne wijsheid. (Id.)
§ 3. Van het eerste en tweede gebod.
Feestdagen. I-li. a. De h. Augustinus verhaalt dat een kluizenaar, die in de woestijn woonde, met de vurigste liefde tot (iod en eeue teedere godsvrucht jegens Gods heiligen was bezield. Hij vierde de feesten van het kerkelijk jaar op eene bijzondere wijze. Hij had in eene reeks van afbeeldingen de geheimen van ons geloof, de verschillende gebeurtenissen van het leven en lijden van Jezus, alsmede van het leven van Maria en van de heiligen voorgesteld. Wanneer nu een feestdag
— 356 —
aanbrak, bereidde de vrome woestijnbewoner zich hierop voor, door gebed en vasten en plaatste de afbeelding, die op dat feest betrekking had, in zijne kluis, opdat hij steeds de beteekenis van den feestdag zoude voor oogen hebben, de oneindige liefde Gods konde overdenken en zich de verheven deugden der heiligen herinneren, om ook •\'.elf deze deugden te verkrijgen en te beoefenen. Gelukkig hij, die op aarde, gelijk deze Godvruchtige broeder, de feesten der h. Kerk weet te vieren ; hij zal ook voorzeker waardig worden om eens in den hemel deel te mogen nemen aan de eeuwige feestvreugde der uitverkorenen. (S. Aug. Ex. vita li\'. Erem.)
I). Christoffel Columbus, de beroemde zeevaarder en ontdekker van Amerika, hield de viering der feestdagen voor zoo gewichtig, dat hij op zulke dagen, noch het anker lichtte, noch in zee stak. Zelfs gedurende de zeevaarten, die hij deed, werd ieder Zon- en feestdag plechtig gevierd; de vaartuigen zijner kleine vloot schenen dan even zoovele kleine kerken te wezen, waarin de lof des Heeren weergalmde. (Schmid.)
c. Eena wandeling door het kerkelijk feestjaar.
Het kerkelijk feestjaar wordt verdeeld in drie feestkringen, den Kerst-, Paasch- en Pinksterkring. In eiken dezer kringen dienen wij aciit te geven op de voorbereiding, het hoogfeest zelf en op de slotviering.
In het verloopen van het kerkelijk feestjaar vieren wij jaar in, jaar uit, de herinnering aan de ge-heele geschiedenis der menschen, uit een katholiek oogpunt beschouwd.
ï)e h. Kerk stelt ons in hare drie feestkringen voor oogen hoezeer verlaten en verloren de rnensch was voor de komst van den goddelijken Zaligmaker ; — wat de mensch door dezen liefderijken
Zaligmaker is geworden, — en wat de mensch door, met en in dezen Zaligmaker worden kan en moet.
Daar nu de Godmenseh, Jezus Christus zelf, de rvaarheid is, welke de mensch moet erkennen en gelooven, de iveg, dien de mensch moet bewandelen, en liet leven tot hetwelk de mensch moet trachten te geraken, door, met en in Jezns Christus, zoo gaat. de Kerk van dit standpunt uit in hare feestvieringen, en laat zij jaarlijks hare geloovige kinderen het leven van den Heiland, den Zoon Gods, van af Zijne geboorte te Betlehem, tot Zijne hemelvaart medeleven ; zij vertoont ons verder den Zoon Gods met den Vader en deu h. Geest op den troon der eeuwige heerlijkheid en tevens onder ons menschen waarlijk en wezenlijk in het h. Sacrament Zijner liefde, als het hoofd Zijner Kerk in den hemel, het vagevuur en op de aarde ook in tempelgebouwen van steen wonend en verblijvend.
i. Het kerkelijk feestjaar begint met het feest der gedachtenis A an die heilige nacht, waarin het heil der wereld, uit den wortel van Jesse, eens zichtbaar is ontsproten, namelijk met het hoogfeest van Kerstmis, Alleen hij, die de dagen van den Advent, den tijd van voorbereiding tot de komst des Heeren in den geest der Keik met een innig hoopvol verlangen en oefeningen van boetvaardigheid, in zalige verwachting en verbetering des levens heeft doorgebracht, kan de verhevene en tevens zoo onschuldige vreugde begrijpen en smaken, waarvan de h. Bruid van Gods Zoon, in hare gezangen, gebeden en plechtigheden ter gelegenheid van het Kerstfeest overvloeit.
Reeds in den vroegen ochtend, wanneer nog het nachtelijk donker aarde en hemel omfloerst, ontsteekt de Kerk in hare tempels eene zee van licht, tot herinnering aan het licht van het licht, dat eertijds
— 358 —
in dezen nacht aan de wereld is verschenen, en zij roept tot hare kindereu: „Christus is voor ons geboren! Komt, laten wij Hem aanbidden!quot; En ook zij herhaalt den blijden lofzang der Engelkoren in de vlakten van Betlehem eertijds aangeheven; „Eere zij God in het allerhoogste en op aarde zij vrede aan de menschen van goeden wille!quot;
Deze heilige vreugde houdt niet op met het Kerstfeest, maar duurt tot Maria\'s zuivering of Lichtmis-dag, ons herinnerende aan de gebeurtenissen, die kort na de geboorte des Heilands hebben plaats gehad.
Zoo herinneren ons de feesten van de Besnijdenis en van den Zoeten Naam Jezus aan de heilige handeling, waarvan de h. Lucas zegt (n., 21): „En toen er acht dagen waren verloopen en het kind zoude besneden worden, werd zijn naam Jezus genoemdquot;.
Zoo vieren wij het feest van de h. h. Driekoningen of van de Verschijning des Heeren, 1. tot herinnering aan de aanbidding van den Zaligmaker door de Wijzen uit het heidensch Morgenland; 3. om den dag te gedenken, waarop zich Jezus door Zijnen voorlooper Joannes in den Jordaan liet doo-pen, en 3. tot gedachtenis van het eerste wonderwerk des Heeren, toen Hij op de bruiloft te Cana het water in wijn heeft veranderd.
Door Zijne leer en wonderen haalde zich Jezus den doodelijken haat der Joden op den hals, en deze haat werd de aanleidende oorzaak van zijn lijden en dood.
Het feest van Maria\'s zuivering herinnert ons de gehoorzaamheid van Maria aan de Joodsche wet; met de slot-antiphoon en de completen van dezen feestdag is de Kerstmis-feestkring gesloten.
ir. Het Paaschjeest is het gedachtenisfeest van Ss Heeren verrijzenis. Aan de verrijzenis ging de
— 359 —
kruisdood, aan den kruisdood ging liet lijden van Jezus vooraf. Derhalve wijst ons de voorhereidimj tot het Paaschfeest op de veertigdaagsche vasten van Jezus in de woestijn tot aan Zijn lijden en Zijnen dood op Golgotha (in den passietijd eu de goede of heilige week gevierd, vooral op Witten Donderdag en Goeden Vrijdag), terwijl de slotviering van dit feest (de Paaschtijd) ons herinnert aan de veertig dagen, die Jezus niet Zijne apostelen nog op aarde doorbracht tot den dag Zijner hemelvaart.
Het geheele officie van het Paaschfeest is een onafgebroken vreugdezang wegens de zegepralende verrijzenis des Heeren. Alleluia. Looft God !
in. De Pinkstei--feest kring is eene verdere ontwikkeling der beide voorgaande feestkringen. De vrucht der verlossing uit den wortel van Jesse, ontkiemd bij het Kerstfeest, in purperen bloesem, prijkend bij de feesten van het lijden en de verrijzenis, is thans tot rijpheid gekomen bij het Pinksterfeest, als wanneer de Zoon Gods Zijne belofte vervult, met ons eenen Trooster te zenden, die bij ons zal blijven. De voorbereiding tot dit feest omvat de dagen, die verloopen zijn tusschen de hemelvaart van Christus en de zending van den h. Geest.
In den heerlijken lofzang „Veni Creator Spiritusquot; (Kom Schepper, heilige Geest), wordt aan het verlangen der geloovigen naar de komst van den Trooster en den Schenker der genade lucht gegeven.
De slotviering begint met de Pinkster-octaaf en eindigt met de week na den laatsten Zondag na Pinksteren.
Pij de zending van den h. Geest komt het aanbiddelijk geheim der h. Drievuldigheid in zijne werkingen voor onze ziel blijkbaar uit: De Zoon bidt den Vader dat Hij den Geest zeude. Derhalve is
— 360 —
de eerste Zondag na Pinksteren aan dit allerverhe-venste geheim van éenen God in drie personen toegewijd.
De Heer Jezus Christus verblijft met Zijne h. Kerk en woont ook met eiken Zijner geloovigen geheel bijzonder in het allerheiligste Sacrament des Altaars. Wijl de Witte Donderdag een dag is van rouw, zoo wordt op dien dag enkel de instelling van liet h. Sacrament herdacht, terwijl op eenen bijzonderen feestdag, de h. Kerk het liefderijk geheim van het lichaam en bloed des Heeren op de plechtigste wijze viert en verheerlijkt.
De Kerk door Jezus Christus gesticht op de onwankelbare steenrots van Petrus, door Jezus Christus bijgestaan en begenadigd, wordt niet begrensd dooiden dood, noch door den ondergang der wereld, maar strekt zich uit aan gene zijde van het graf en duurt eeuwig.
Op deze waarheid steunen de feesten van Allerheiligen en Allerzielen.
Eindelijk blijft Jezus Christus bij ons door Zijn Goddelijk woord, Zijne genaden en Zijn allerh. altaars-sacrament in onze tempels, nadat zij tot Godshuizen zijn gewijd geworden. De inwijding onzer kerken wordt jaarlijks op het kerkwijdingsfeest herdacht.
Door den feestkring van Pinksteren wil de h. Kerk in hare geloovigen steeds het aandenken aan de zending desh. Geestes en de stichting der Kerk — waarmede Jezus, haar Goddelijke stichter, steeds verblijft — levendig houden, en de geloovigen aansporen om steeds waardige medeleden trachten te zijn van het heilig lichaam, welks hoold is Jezus Christus.
Wanneer wij nu eenen terugblik werpen op de feesten der Kerk, dan bemerken wij :
Dat de katholieke Kerk in den loop van elk jaar, ons hét geheele verlossingswerk wil laten
— 361 —
medeleven, opdat wij ons onophoudelijk mogen beijveren, om door werken van boetvaardigheid en heiligheid, aan de vruchten dezer verlossing deelachtig te worden.
Op deze wijze streeft de h. Kerk nok door hare feesten gedurig naar het einddoel barer stichting — de verwezenlijking der verlossing in de zaligmaking der verlosten.
Eerbied bij het Mis-hooren. 152. a. H. Schrift. „Siddert in Mijn heiligdom, want Ik ben de Heer.quot; (Levit. xxvi., 3.) „Wanneer gij in het buis van God komt, bedenkt dan waar gij zijt; geeft acht op de heiligheid dezer plaats.quot; (Bccl. iv., 17.) Wanneer iemand eenen grooten heer bezoekt, tracht hij zeer beseheiden en zedig in zijn uiterlijk te wezen; nog eerbiediger dient een Christen te wezen in het paleis van den Koning der koningen. „Er zijn er, zegt de h. Joannes Chrysostornus, die praten en rondzien, als de priester bidt en den zegen geeft, als hij de heilige geheimen viert. Welke roekeloosheid!. .. Weet gij dan niet dat gij u met God en Zijne engelen bevindt? Het zou niet te verwonderen zijn, dat door de schuld dier vermetelen het vuur des hemels op ons allen nederdaalde. (Cat. en ex.)
b. Als de h. Elizabeth van Hongarije, landgravin van Thuringen, de h. mis bijwoonde, legde zij hare koninklijke sieraden af, bedekte zich met een langen sluier, en bleef in eene zoo eerbiedige houding, dat men baar niet zag verroeren. God toonde eens door een luisterrijk teeken hoezeer Hem die eerbiedigheid behaagde. Elizabeth werd op zekeren dag in de h. mis door zulk een schitterend licht omgeven, dat de oogen der aanwezigen er door verbijsterd werden en zij meenden eenen engel des hemels te zien. (P. Ve.ndkicx, Serm. ni., 57.)
— 363 —
Aandachtigheid. 15!t. a. Eene vrome jonge dochter beklaagde zich op zekeren dag aan haren bieeht-vader, dat zij kwalijk mis hoorde. „Wat doet gij dan onder de h. mis?quot; vroeg haar de priester. „Ik doe anders niets, antwoordde zij, dan mijne zonden beweenen.quot; — „Ga zoo voort, mijn kind, zeide de biechtvader, gij hoort zeer goed misquot;.
b. Een godvruchtige leekebroeder zei dat hij onder de mis drie brieven placht te lezen.
De eerste dezer brieven was zwart, en herinnerde hem van het hetjin der mis tot aan de ojferande, aan zijne zonden.
De ticeede brief was rond, en verbeelde hem van de offerande tot aan de communie, het lijden van den Zaligmaker.
De derde brief eindelijk was wit, en herinnerde hem zich met den priester, door de geestelijke communie te vereenigen, terwijl hij tot aan het einde der h. mis de hemelsche glorie overdacht, aan welke hij eens door de vruchten der h. mis hoopte deelachtig te worden. (Cat. en ex.)
c. Eene voortreffelijke manier om de h. mis bij te ■wonen, maakte ons eens een brave familievader bekend. Hij verdeelde de h. mis namelijk in vier deelen. In het 1. deel, van het begin tot aan de prefatie, aanbad hij God door Zijnen Zoon Jezus Christus; in het 2. deel, van de prefatie tot aan de consecratie, dankte hij God door Jezus Christus; in het 3. deel, van de consecratie tot aan de communie, smeekte hi.i God door Jezus Christus om vergiffenis voor zijne zonden, en in het 4. deel, van de communie tot het einde der mis, verzocht hij God door de verdiensten van Jezus Christus, om nieuwe genaden voor zich zeiven alsmede voor de levenden en afgestorvenen. (Guillois.)
— 363 —
(Zie verder de voorbeelden der 33. les, en het werk van pater Van Cochem, „het h. Misofferquot; vert. door den eerw. heer De Gruyter, 3. uitgaaf, Venloo, Wed. H. H. Uyttenbroeck.)
ACHT EN TWINTIGSTE LES.
Van het derde, vierde en vijfde gebod.
S 1. Van het derde gebod.
Vasten en onthouding. 151. Het eerste gebod hieromtrent gaf God aan onze stamouders in het aardsch paradijs, door hen te verbieden het eten van den boom der kennis van goed en kwaad.
Bij de Joden bestonden zeer strenge bepalingen omtrent het vasten. (Zie 3. Mos., xxm.)
De Goddelijke Zaligmaker vastte veertig dagen en veertig nachten in de woestijn om ons een voorbeeld hierin te geven. (Math, tv., 3.)
De eerste Christenen vastten zeer streng; zij namen slechts eenmaal daags hunne nooddruft en gebruikten dan slechts brood en water. Er waren er, die in de goede week twee a drie dagen zonder eten doorbrachten.
De h. Kerk heeft de onthouding van zekere spijzen en het vasten, zeer wijselijk voorgeschreven. Behalve de boetvaardigheid, welke wij voor onze zonden aan God verschuldigd zijn, wordt geheele onthouding van krachtig voedsel, vooral van vleeseh-spijzen, ten minste eene zekere matiging daarin, vaak door de afgekeerdheid der natuur zelve geboden. Ook zijn de onthouding en het vasten krachtige middelen ter versterking der verstandelijke
— 364 —
vermogens bij aanhoudende geestesverriehtingen. Eindelijk dienen zij tot bedaring van het bloed, (bepaaldelijk in de lente), en tot verheffing van den gemoedsaard.
(Zie serm. s. Leon., Pap. lect. v. 3. noot. i., Dnieoe. ad vent us.)
De collatie. 155. In de 9. eeuw werd in meerdere kloosters veroorloofd een glas water, of een glas water met wijn vermengd, te drinken, omdat de monniken door het zingen der getijden waren uitgeput; omdat nu deze kleine verfrissehing in het uur der collatie of avondlezing uit de h. h. vaders werd gebruikt, zoo werd in het vervolg deze verfrissehing zelf c/e collatie genoemd. (Cat. en ex.)
Getrouwheid aan de h. vastenwet. 15G. a. Toen de h. Fructuosus, bisschop van Tarragone in Spanje, met twee zijner diakenen naar den brandstapel werd gevoerd, bood men hem eenen verfrissehenden drank aan. Het was tien ure \'s morgens, op eenen Vrijdag en statiedag, dat men aldaar vastte tot drie nre \'s namiddags. De heilige wilde zijne vasten niet breken dan in den hemel met Gods martelaren.
h. Lodewijk xvi. zeide op het einde van zijne eerste vasten na zijne troonbestijging : „Ik heb \'het deze vasten goed uitgehouden, maar ik denk de volgende vasten meer verdiensten ervan te zullen hebbenquot;. — „En waarom dan, sire?quot; vroeg hem een hoveling. — „Omdat ik dit jaar, sprak de vorst, enkel de verdiensten der onthouding heb gehad, en wijl ik hoop toekomende jaar, als ik een er twintig jaren zal tellen, ook nog de verdiensten der vasten zal verwerven.quot; — „Maar, sire, gij kunt niet vasten, hernam de hoveling, zonder uwe gezondheid te be-nadeelen; na uw gewoon werk, gaat u ook nog op
— 365 -
de jacht.quot; — „O, de jacht, zei de koning, is een vermaak; ik zal een ander vermaak zoeken, want het vermaak moet voor den plicht wijken.quot; De volgende vasten ging Lodewijk ter jacht, maar vastte tevens. — In zijne gevangenis, den Tempeltoren van Parijs, werden hem op eenen Vrijdag vleesch-spijzen voorgezet. De vrome vorst nam echter slechts een stuk brood en een glas water. — Ook getuigt de dochter van Lodewijk xvi. van hare tante, mevrouw de prinses Elizabeth, dat deze tijdens hare gevangenis in den Tempeltoren, hare h. vasten geheel onderhield, geen ontbijt nam, des middags\', wanneer men haar slechts vette spijs opdischte, zich tevreden stelde met de kotFie en melk, die zij van het ontbijt had bewaard, en des avonds slechts een stukje brood gebruikte. (Récit des évène-ments arrivés au Temple.)
c. Op het eiland St. Helena gebood Napoleon aan zijnen kok Cipriani, op Vrijdag mageren kost op te disschen. «Wij zijn geen soldaten meer, lachte hij, en overigens, welk eene herinnering is er niet aan den Vrijdag verbonden?quot; (Hij bedoelde die van den kruisdood van Jezus Christus.) (Mém. de St. Hélène.)
d. Op zekeren dag stormde een lustige troep jongelieden een hotel binnen. Het was Vrijdag en er waren vele gasten in de eetzaal, die vleesch aten als heidenen. Nu riep een der jongelui tot den kastelein: „Breng ons te eten aardappelen, visch, groenten, snijboonen, al wat ge wilt, maar geen vleesch, want wij zijn goed katholiekquot;. Velen onder de vleescheters poogden den spot met de jongelieden te drijven, maar zulks ging niet aan, en een der gasten sprak; „Jongeheeren, wie zijt gij, dat gij reeds den moed bezit om u boven het
-
belachelijke en het menschelijk opzicht te verheffen ?quot; — „Wij zijn studenten, katholieke studenten, antwoordden zij, en wij gaan op vacantie.quot; — „Bravo, riep de heer, ik heb een zoontje, dat ik innig bemin, mocht het eens op u gelijken!quot;
5 3. Vau het vierde en vijfde gebod.
(Zie de verhalen der 82. en 34. les.)
NEGEN EN TWINTIGSTE LES.
Van de heilige Sacramenten.
^1. Van de genade.
Noodzakelijkheid der genade. 157. a. /;Niemand, zegt de h. Macarius, kan de zee oversteken, zoo hij geen schip en geen gunstigen wind heeft. Wie zonder deze middelen de zee over wil, zal ongetwijfeld verdrinken.quot;
Zoo kan ook de ziel des menschen den bitteren oceaan der zonden niet ongedeerd oversteken en in de haven der zaligheid aanlanden, zonder te varen in het schip der heiligmakende genade en zonder vooruitgestevend te worden door de gunstige winden der dadelijke genaden. (DTIalterive, t. ix., p. 81.)
h. „Gelijk het oog zonder licht niets zien kan, zegt de h. Augustinus, zoo is ook onze ziel, zonder de genade, dood voor den hemel en onbekwaam om iets goeds voor den hemel te verrichten.quot; (Id. p. 82.)
c. „Gods genade, zegt de h. Thomas van Aqui-nen (in xi. Apoe.), is ons zoo noodzakelijk als de inkt in de pen. Want gij zult geene enkele deugd in uwe ziel kunnen opschrijven, als u de inkt der Goddelijke genade ontbreekt.quot; (Id. p. 82.)
— 368 —
d. Gelijk eene munt, om waarde te hebben, met de beeltenis of het wapen des konings moet gestempeld wezen, zoo moeten ook onze werken, om voor God waardig en verdienstelijk te wezen, den stempel dragen der Goddelijke genade. (Deuabbe.)
e. Zal ii een fruitboom in wilden toestand kostelijke vruchten opleveren ? Neen. Indien gij hem echter met eene loot van eenen weldragenden boom veredelt, dan zal u ook die wilde boom goede vruchten opleveren.
God veredelt ons insgelijks, door Zijne heiligma-kende en dadelijke genaden, opdat wij verdienstelijke werken kunnen verrichten. (Id.)
God geeft genade aan allen. 158. a. De nieuwsgierigheid bewoog Zacheüs op eenen boom te klimmen om Jezus te zien, en de woorden, die de Zaligmaker tot hem sprak, deden gevoelens van boetvaardigheid in hem ontwaken. Hij beklom als zondaar den boom, als boetvaardige daalde hij neder. (D\'Haüterive, ix., 85.)
b. De goede moordenaar hangende aan het kruis, met den dood voor oogen, werd door de genade getroffen, toen hij Jezus voor Zijne vijanden hoorde bidden. (In.)
c. De h. apostel Paulus, eerst Saulus genoemd, was een verwoede vijand van Christus, en een vervolger van Zijne leerlingen; de genade kwam hem echter treffen op zijn weg naar Damascus, en hij riep uit; „Heer wat wilt Gij dat ik doe?quot; (In.)
d. De h. Augustinus is een treffend voorbeeld van de manier, waarop Gods genade werkt en zich vermeerdert. God verhoorde de gebeden Zijner h.
— 369 —
Moeder Monica en op zekeren dag hoorde de even losbandige als talentvolle jongeling uit een naburig huis eene stem roepende: „Neem en leesquot; (tolle, lege). Hij nam nu een boek, dat onder zijn bereik lag, de brieven van den h. apostel Paul us, en las in \'t xm. hoofddeel, vers 13 en 14, het volgende: „Brengt toch uw leven niet door in feestgelagen en dronkenschappen, noch in losbandigheid en ontucht, noch in krakeel en ijverzucht, maar omkleedt u met den Heer Jezus Christus, en zoekt niet de begeerlijkheden des vleesches te voldoenquot;.
Verder las Augustinus niet meer, maar keerde in zich zeiven. Zijn weg was hem door de genade aangewezen tot den vrede des harten, dien hem alle vermaken der wereld niet hadden kunnen geven. (Confess, s. Ace.)
e. Do h. Ignatius van Loyola was een jong en edel officier, die bij de belegering der stad Pampe-luna aan het been werd gekwetst; tengevolge van deze wonde was hij lang bedlegerig. Gedurende zijne beterschap las hij onder anderen de „Bloemen van de levens der heiligenquot;, en werd bij deze heerlijke voorbeelden door Gods genade opgewekt, om ook zelf een heilige te worden, en den strijd tegen de vijanden van God en de deugd op te vatten onder de leuze; „Alles tot meerder eer en glorie van Godquot;.
Medewerking met en getrouwheid aan de genade. 159. a. De h. Maria van Egypte verliet als twaalfjarig meisje het huis van hare ouders, kwam te Alexan-drië en leidde er 17 jaren lang een ergerlijk leven. Op zekeren dag vernam zij, dat onderscheidene pelgrims zich naar de stad Jeruzalem gingen inschepen, om er het feest der h. Kruisverheffing te vieren, en zij kreeg het in den zin om deze reis ook te ondernemen. Toen Maria te Jeruzalem was aange-
2*
— 370 —
komen, en op gemelden feestdag met de andere ge-loovigen de kerk wilde binnen treden, gevoelde zij zich door eene geheimzinnige en onwederstaanbare kracht teruggehouden, zoodat al hare pogingen om in de kerk te geraken vergeefseh waren. Zij zettede zich nu in het kerkportaal neder en begon na te denken over hetgeen wel de oorzaak kon wezen van dit wonder voorval. Hier trof haar nu de straal der hemelsehe genade. Zij zag de schande en de boosheid in van haren schaamteloozen levenswandel, die haar onwaardig maakte, om de heilige plaatsen te betreden, waar de Heiland Zijn bloed had vergoten voor de zonden der wereld.
Ontroostbaar, schier wanhopig, zat de groote zondares daar neder, toen op eens haar oog viel op een beeld der h. Moeder Gods, dat aan den muur hing; zij herinnerde zich te goeder ure dat Maria, wier zoeten naam zij helaas! zoo onwaardig droeg, nochtans de Moeder is der barmhartigheid, dei-Goddelijke genade en de toevlucht der arme zondaars. Terstond wierp de zondares zich op de knieën voor het beeld van Gods Moeder, en smeekte haar om hare genaderijke voorspraak, haar stellig belovende zich niet alleen te zullen beteren van haar zondig leven, maar ook nog eene strenge boetvaardigheid te zullen doen.
Na dit gebed en voornemen stond Maria op en kon ongehinderd den tempel binnengaan. Onder eenen vloed van tranen, voor het h. kruis nederge-bogen, vroeg zij haren Verlosser om vergiffenis en barmhartigheid. Bij het uitgaan der keik kwam de boetvaardige wederom het beeld van Maria voorbij en zij vernam eene stem, die tot haar sprak: „Ga over den Jordaan, daar zult gij de rust vindenquot;.
Nadat Maria gebiecht en gecommuniceerd had begaf zij zich, gehoor gevende aan de genaderijke inspraak des hemels, naar eene woestijn aan de over-
— 371 —
zijde van den Jordaan. Hier leefde zij ongeveer 47 jaren in de allerstrengste boetpleging en afzondering van de wereld, en stierf er in het jaar 421.
Hoezeer verheugt zich thans de zalige boetelinge in den hemel, dat zij aan de roepstem der Goddelijke genade zoo gereedelijk en standvastig gehoor gaf! (Deharbe.)
h. Het aandenken eener brave moeder. Een dorpspastoor verhaalt het volgende: „In de lente van het jaar 18... kwam een student, die pas zijne studiën aan de hoogeschool had voltooid, in ons dorpje, om er zijne ondermijnde gezondheid, bij zijne zuster, die er getrouwd is, te herstellen. Eenige dagen na zijne aankomst, kwam die vrouw mij onder vele tranen vertellen, dat haar broeder de student, allen troost van den godsdienst versmaadde, en zelfs aan haren man had verklaard, dat hij aan niets meer geloofde. Ik trachtte de vrouw te troosten, en verzekerde haar dat ik mijne oprechte belangstelling aan haren broeder zou wijden. Ik zag den zieke op de wandeling, — hij leed aan longtering, — ik sprak hem eenige hartelijke woorden toe, maar hij scheen op mijn zwarten priesterrok met misnoegen neder te zien ; ook verliet hij mij weldra, zeggende, dat hem het spreken vermoeide.
Spoedig vernam ik dat zijne kwaal was verergerd, en de geneesheer eene bloedspuwing vreesde, die een einde aan het leven van den jongen lijder kon maken.
Nu was het mijn dure plicht den zieke te bezoeken. Nadat ik hem des morgens in het h. misoffer had aanbevolen, begaf ik mij naar zijne woning. Hij ontving mij met een stuursch en ontevreden gelaat en verlslaarde mij op een wreveligen toon, dat hij mij niet noodig had.
Zijne zuster was ontroostbaar.
— 372 —
Ik moest onvemchteiquot; zake heengaan.
Toen ik pas te huis was, ontving ik eenen brief van den zieke, waarin hij mij verzocht van alle verder bezoek verschoond te blijven, en tevens vernam ik dat hij zijne zuster had gedreigd naar een hotel te zullen gaan logeeren, als zij nogmaals beproefde eenen geestelijke bij hem te brengen.
De zieke herstelde een weinig en ging weer uit wandelen. Ik ontmoette hem op zekeren dag en bemerkende dat hij zich geweld aandeed om zijne zwakheid te verbergen, ging ik hem groetende voorbij. Nauwelijks beantwoordde hij mijnen groet.
Den volgenden morgen kwam zijne zuster na de h. mis bij mij en riep mij vol vreugde toe: „God zij dank, heer pastoor, mija broeder is bekeerd en hij wenscht dat gij hem nog heden komt bezoekenquot;.
Ik haastte mij aan dit verzoek te voldoen; de zieke, die mij met ongeduld scheen verbeid te hebben, stond aan de trap om mij te ontvangen, greep mij bij de handen en vroeg mij met betraande oogen vergiffenis over zijn vroeger onwelvoegelijk gedrag te mijnen opzichte. „Help mij thans, eerwaarde heer, zeide hij, opdat ik als een goed Christen leve en stervequot;.
Ik vroeg naar de oorzaak dezer verandering.
Hij antwoordde; „Gristeren avond, van de wandeling naar huis teruggekeerd zijnde, bladerde ik in de boeken mijner goede zuster, en bij deze gelegenheid viel mij het gebedenboek mijner moeder zaliger in handen. Die vrome ziel had er menige gedenkwaardigheden uit haar leven eigenhandig in opgeteekend. Onder anderen las ik er den datum mijner eerste H. Communie, den 14. April 18... Hieronder had mijne moeder het volgende geschreven :
„O Heer Jezus Christus ! Gij zijt heden voor het
— 373 —
eerst in het hart van mijn dierbaren zoon nedergedaald ; ik dank Uwe oneindige liefde en smeek U, dat Gij mijn zoon steeds in onschuld en genade bêwaret en hem door \'s werelds gevaren veilig ge-leidet tot het eeuwige leven ! Amen. H. Moeder Gods, bid voor hem !quot;
Mijne verkeerdheid, mijne zonden en dwalingen kwamen mij eensklaps levendig voor den geest; ik was geheel veranderd, ik was bekeerd ; het was alsof mijne zalige moeder mij bij de hand nam en mij tot mijnen God en mijn geloof terugvoerde. De genade Gods heeft mij door dit moederlijk bewijs getroffen, en ik wil niet langer wederstand meer bieden. Moge de goede God mij genadig en barmhartig wezen !
Ka eene zorgvuldige voorbereiding, ontving de jonge man met de diepste godsvrucht de laatste h. h. Sacramenten; ik bereidde hem vervolgens tot den dood, dien hij met het vertrouwen en de gelatenheid van eenen rechtvaardige te gemoet zag. Een half uur vóór zijn afsterven viel hij in eene zachte sluimering, en toen hij eruit ontwaakte, riep hij nog tweemaal: Moeder! Moeder! en ontsliep in den Heer.\'\' (W. Cramer, Die Unvertreibli-chen, p. 141.)
Heüigmdkende genade. MiO. De h. Katharina van Senen mocht eens door eene hemelsche gunst de schoonheid aanschouwen van eene ziel, die in staat van genade was. „Deze schoonheid, zegt de heilige, was zoo verrukkelijk, dat men wel zijn leven zou willen ten beste geven om dezen onwaardeerbaren schat voor zulk eene ziel te bewaren.quot;
Wanneer Katharina personen zag voorbijgaan, die hun leven aan het heil der zielen toewijdden, dan kustte zij de indrukken hunner voetstappen. (P. D\'Hatjterive, t. ix., p. 303.)
— 374 —
§ 2. Van de Sacramenten in het algemeen.
Een Sacrament is het uitwendig teeken eener inwendige genade. 161. Men verhaalt dat de keizers bij hunne kroning geld ouder het volk lieten werpen. Een andere vorst, edelmoedig van aard, deed papier-strooken werpen onder de menigte, op welk papier eene minder of meer groote som gelds stond op-geteekend, welke hun de schatbewaarder des rijks moest uitbetalen.
Wanneer nu een mensch reeds eene zekere waarde aan een stukje papier, dat op zich zelf geene waarde bezit, kan hechten, hoe zou dan ook Gods almacht niet aan eenvoudige en gewone uitwendige teekenen de kracht kunnen geven om uitmuntende genaden voort te brengen ? (Méeaült, Ens. de la Bel., t. iv., p. 79.)
De zeven n. Sacramenten. (Eenegelijkenis.) 163. a. In zekere landstreek woonde een bekwaam en zeer liefdadig geneesheer. Het land was echter uitgestrekt en er bevonden zich in steden en dorpen vele gevaarlijke zieken. Ook waren er wel andere geneeskundigen, maar hunne wetenschap en bekwaamheid schoten te kort, om de zieken te helpen.
Nu nam eerstgenoemde geneesheer het lot dier ongelukkigen ter harte, en hij bereidde uit zeven planten even zooveel krachtige geneesmiddelen, wier gebruik hij door wijze voorschriften voor de betreflende ziekten wist te regelen.
Zij, die deze geneesmiddelen gebruikten, werden genezen en gesterkt, maar zij, die ze verachtten of verwaarloosden, stierven.
Het groote landschap, hier bedoeld, is de aarde.
De zieken zijn de zondaars.
De andere geneesheeren zijn de wijzen der heidensche
— 375 —
oudheid, die de ware kennis der zaligheid en der middelen daartoe misten.
De kundige en liefderijke geneesheer is onze Heer Jezus Christus, die op aarde is gekomen, om den zondaars vergiffenis en genezing voor de kwalen hunner zielen aan te bieden.
De zeven heilplanten zijn de zeven h.h. Sacramenten. (Philotée, 5. année.)
h. Koevele zieken gaan er niet in het gunstig jaargetijde naar de baden van Viehy, Ems, Spa en Aken, en maken er groote verteringen om van hunne lichamelijke kwalen te genezen, en hoe dikwijls doen zij zulks zonder baat te vinden?
Wij, kinderen der katholieke Kerk, bezitten zeven wonderbare bronnen voor de ziekten onzer zielen. Deze genadebronnen schenken onfeilbaar de genezing aan allen, die er na behoorlijke vooi-bereiding uit drinken.
Helaas! Waarom gaan er zoo weinig zondaars uit die heilzame bronnen drinken?
En waarom drinken er zoovelen hunner, welke onbekwaam of onwaardig zijn, uit die bronnen? (D\'Hauterive, t. ix., p. 203.)
I
^ a
li
i
■
§ 3. Van de verdeeling der Sacramenten.
Het onuitwischbaar geestelijk merkteeken. 163. Twintig jaren na het h. Doopsel te hebben ontvangen viel keizer Julianus af vau het geloof. Maar hij wist dat hem het h. Doopsel een onuitwischbaar merkteeken in zijne ziel had geprent. Om dit uit te wisschen, gebruikte hij het bloed der offerdieren, die aan de afgoden werden opgedragen. Maar te vergeefs. Hij stierf met zijn merkteeken, dat hem gedurende de gansche eeuwigheid tot schande en verdoemenis zal strekken.
\'
— 376 —
Ceremoniën of plechtigheden der h.h. Sacramenten. 16i. Een boer en een veearts dreven in de herberg den spot met de bediening der zieken en het begraven der dooden naar katholiek gebruik. Zij haalden ook den waard over om mede te spotten. De waard moest eenen zieke voorstellen en in den baktrog gaan liggen. — In den nacht werd echter de gewaande zieke door eene beroerte getroffen, waarvan hij lam bleef; de veearts stierf plotselijk, en de boer werd aan een wild dier gelijk. (Alban Stolz, Wetterleuchten, 1877.)
Van het Doopsel.
Noodzakelijkheid van het h. Doopsel. 165. a. De geleerde Jood Meodemus kwam tot Jezus en sprak; „Meester, wij weten dat Gij, door God gezonden, tot ons komt, want een mensch kan de wonderwerken niet doen, die Gij doet, zoo God niet met hem isquot;.
„Waarlijk, antwoordde Jezus, Ik zeg het u, niemand kan het rijk Gods binnentreden, zoo hij niet wedergeboren wordt.quot;
„Hoe kan dau een reeds bejaard mensch wederom geboren worden?quot; hernam Nicodemus.
„Voorwaar, zeide nu Jezus, Ik zeg het u, wanneer een mensch niet door het water en den h. Geest herboren wordt, kan hij liet hemelrijk niet ingaan.quot; (Jo. m., 5.)
b. De h. Lodewijk ix., koning van Frankrijk, was zoozeer doordrongen van de noodzakelijkheid
des Doopsels, dat hij niets vuriger wensehte dan eens de peter of doopborg te mogen worden van een Muzelmanschen vorst. Toen hij op zekeren dag het Doopsel van eenen Jood bijwoonde, waartoe hij ook de gezanten van eenen heideuschen vorst had uitgenoodigd, sprak hij tot hen deze treffende woorden ; .;Zegt aan uwen meester, dat ik geheel mijn leven lang in de gevangenis zou willen doorbrengen, indien ik hierdoor aan hem en aan zijn volk de genade van het h. Doopsel kon bezorgen.quot;
Deze godvruchtige koning teekende dikwerf Lo-dewijk van Poissy, omdat hij te Poissy de genade van het Doopsel had ontvangen. (Vie. Walsh, Vie de s. Louis.)
c. In een der hospitalen van Parijs was een kind geboren dat slechts eenige oogenblikken meer scheen te zullen leven. Men was zeer bezorgd om zijne moeder, maar niemand dacht eraan om het kind de genade van het h. Doopsel te bezorgen. „Men moet hier aan het noodigste denkenquot;, zeide een jongeling vol geloof, die erbij stond, „men moet zorg dragen, dat dit kind niet sterve zonder gedoopt te zijnquot;. Deze woorden werden door de aanwezigen, meestal vrijgeesten, met een spotlach ontvangen. Maar de jongeling stoorde er zich weinig aan, nam water en sprak de heilige woorden uit: Ik doop u enz. en opende alzoo aan het reeds stervend wichtje de poorten des hemels. (Guillois.)
d. Het liefdewevh en genootschap van de h. Kindsheid. Eenige jaren geleden werd door den Franschen bisschop van Nancy, mgr. De Forbin-Janson, eene grootsche onderneming ontworpen. Diep bedroefd door de gedachte aan de menigte kinderen, welke in de afgodische landen en vooral in China, worden
— 378 —
om het leven gebracht, besloot hij, om ze aan den wreeden dood, die hen wachtte, te ontrukken, den hemel voor het grootste gedeelte hunner door het h. Doopsel te openen, en om van het overige gedeelte, door eene goede opvoeding, werktuigen te maken voor de voortplanting des waren geloofs in hunne streken.
Dit verheven doel zocht deze hoogwaardige bisschop en edelmoedige kindervriend te bereiken door het genootschap der h. Kindsheid, dat thans alom is verspreid en de schoonste vruchten oplevert.
Het genootschap der h. Kindsheid is het apostelschap der Christen kinderen bij de kinderen van China en andere ongeloovige landen, in den naam en ter liefde van het Goddelijk kind Jezus.
De leden van dit genootschap aijn voornamelijk kinderen onder de twaalf jaren. Boven de twaalf jaren heet men bijblijvend of toegevoegd lid. De bijdrage voor elk lid is S1/^ cent in de maand (zes stuivers in het jaar). Ieder ïid van de h. Kindsheid bidt dagelijks 1. een wees-gegroet-, 2. de aanroeping: „Heilige Maria, bid voor ons en voor de arme ongeloovige kinderen!quot; (Zijn de kleintjes te jong, dan doet dit een ander in hunne plaats.)
Tot eenen geestelijken band tussehen de weldadige kinderen en de arme schepseltjes, welke dit aandoenlijk liefdewerk voor tijd en eeuwigheid tracht te redden, worden de doopnamen der ongeloovige kinderen, zooveel mogelijk gekozen uit die van hunne jeugdige beschermers. Eindelijk zijn de ingeschrevenen gehouden, om, als zij 21 jaren zijn geworden, zich te laten inschrijven in het genootschap voor de voortplanting des geloofs. Het genootschap heeft de bijzondere intenties, voor de kinderen de beslissende genade eener goede eerste h. Communie en die der volharding te verkrijgen, alsmede te verwerven dat alle kinderen van Christelijke moe-
— 879 —
ders tot de genade van het h. Doopsel mogen komen. Het genootschap is goedgekeurd door de pausen Gregorius xvi. en Pius ix. en met aflaten verrijkt. (Segür, Gemeenz. onderw. en Annalen der h. Kindsheid.)
Stof van het h. Doopsel. Het natuurlijk water. 166. a. In het jaar 68 was de h. apostel Petrus in de Mamertijnsche gevangenis te Rome gekerkerd. Hij werd er bewaard door twee soldaten, Processus en Martinianus, die zich door de onderwijzingen van den prins der apostelen tot het ware geloof bekeerden. Toen echter het water ontbrak om hen te doopen, ontsprong er uit de rots, waarin de kerker was uitgehouwen, eene bron, met wier water nu het Sacrament der wedergeboorte door Petrus den nieuwbekeerden werd toegediend. (Baron., Ann. i., a. 68.)
h. Koningin Cleopatra van Egypte had den Romeinschen veldheer Antonius tot een feestmaal uitgenoodigd, maar zij bood hem slechts eenen schotel vol azijn aan. In dit vocht had zij echter eene parel, die drie en een halve ton gouds waard was, doen oplossen. »
Zoo schijnt het water van het h. Doopsel uitwendig slechts gewoon water, maar de Goddelijke instelling heeft er alle schatten des hemels in uitgestort en verandert er eiken druppel van in eene parel van onschatbare waarde.
c. Eet doopwater wordt door de h. Kerk op de vooravonden van Paschen en Pinksteren plechtig ge wijd 1. uit eerbied voor dit h. Sacrament, en 2. tot herinnering aan den doop der catechumenen (of nieuwe bekeerlingen, die nog niet gedoopt zijn), welke oudtijds
- 380 —
op gemelde dagen plachten gedoopt te worden. (Engbers.)
Woorden van het h. Doopsel 167. De geschiedschrijver Theodorus de lezer, verhaalt dat een Ariaansche bisschop, uit verachting der Goddelijke en kerkelijke voorschriften, eenen zekeren Barbas het Doopsel toediende met de volgende woorden; „Barbas is gedoopt in den naam des Vaders, door den Zoon, en den h. Geest.quot; Op eens verdween het water der doopvont en Barbas nam de vlucht, terwijl hij overal het wonder voorval bekend maakte.
Uitwerkselen van het h. Doopsel. 16^. «. Men verhaalt nog van den h. koning Lodewijk ix., dat wanneer een zijner kinderen het li. Doopsel had ontvangen, hij het met teederheio in de armen drukte en zeide : „Eerst waart ge mijn kind, thans echter zijt gij een kind van God geworden. God zij voor Zijne weldaad eeuwig geprezen!quot;
h. Pater De Smet, S. J., de beroemde Belgische missionaris en apostel der Indianen, schrijft in eenen zijner brieven, uit het jaar 1846 ;
„Ik zag eens eene vrouw nederknielen op het graf van hare eenige dochter met een weesje, dat zij in plaats van haar overleden wicht als kind had aangenomen, en dat ook het h. Doopsel had ontvangen: „Zie, mijn kind, zeide zij, naar den hemel wijzende, hoe gelukkig men is, als men gedoopt is. Mijne kleine Clementina is thans in den hemel, en als gij dood zult wezen, zult gij haar wederzien, want door het h. doopsel zijn wij allen erfgenamen des hemels gewordenquot;.
c. De dood had Ignomerus, een zoon van Clovis,
— 381 —
koning, en Clotildis, koningin van Frankrijk, getroffen. Clovis, die toen nog een heiden was, meende dat de afgoden het kind hadden doen sterven, wijl het gedoopt was. Maar Clotildis antwoordde hem : „Ik kan mijn kind niet beweenen. want het is nu in den hemelquot;.
d. De h. Maria van Oignez woonde eens in het dorp Nitre bij Mivelle in Brabant eene doopplechtigheid bij, en zag onder de bezwering (exorcismus) den duivel uit het lichaam des kinds gaan. In het vervolg der plechtigheid zag zij ook den h. Geest in de ziel des kinds nederdalen en engelen, die het omringden. (Ant. Dacrout, S. J., Flo rum exempl., t. iv., p. 33.)
e. Ook zelfs lichamelijke ziekten zijn door het h. Doopsel genezen geworden, zooals b. v. keizer Constantinus de Groote, van melaatschheid. (Zie officie h. Silvester, 31. Dec.) Eene vrouw met name Innocentia (zooals ons de h. Augustinus verhaalt), van kanker; terwijl de h. Privatus, soldaat, van vele wonden werd genezen, toen hij door paus Calixtus werd gedoopt. (Sürius, t. vu.)
Doopgeloften. 161). a. De h. Bernardinus van Senen gaf van af zijne prilste jeugd wondervolle bewijzen van. getrouwheid aan zijne doopgeloften, 1. door alle dagen de h. mis bij te wonen, de kerken te bezoeken en de altaren te versieren;
2. door zijnen afschuw van slechte gesprekken;
3. door zijne zedigheid, zijne liefde tot de armen en andere deugden, welke een onschuldig kind tot het grootste sieraad strekken. (Ducos, Le pasteur apostolique, t. n., p. 50.)
b. De overste van den h. Aloysius van Gon-
zaga heeft getuigd dat deze heilige nimmer de onschuld van het h. Doopsel heeft verloren. De grootste zonden, die hij deed, waren een diefstal van een weinig buskruit en eenige onwelvoegelijke woorden, die hij van de soldaten had geleerd; Aloysius deed er echter zijn geheel levenlang boetvaardigheid voor, en beschuldigde er zich van zoo dikwerf hij te biecht ging.
c. Een missionaris schreef uit Nieuw-Caledonië: „Er kwam eens een wilde bij mij, die de h. Communie begeerde te ontvangen. Ik verzocht hem dat hij eerst de zonden zoude biechten die hij bedreven had. Hij scheen zeer verwonderd en zeide : „Maar pater, hoe zou men dan nog na het li. Doopsel te hebben ontvangen. God kunnen vergrammen ?quot; ...
Schoone gevoelens in een armen wilde, die ons wel moeten beschamen, wanneer wij, na zoovele beloften, altoos in dezelfde zonden hervallen ! (Ann. van de voortpl. des geloofs, t. xix.)
d. In het jaar 306, onder de regeering van keizer Diocletianus, was er te Rome een befaamde too-neelspeler, Gines genoemd, die op het oogenblik dat hij de plechtigheden van het h. Doopsel wilde nabootsen om er den spot mede te drijven, op het schouwtooneel door Gods genade werd getroffen en aan de medewerkende tooneelspelers zeide: „Ik wil de genade van Jezus Christus ontvangen en door de heilige wedergeboorte des Doopsels vergiffenis van mijne zonden verkrijgenquot;. Gines werd nu ook werkelijk op het tooneel gedoopt op de wijze en met de plechtigheden, die toenmaals onder de Christenen gebruikelijk waren.
Nadat hij het wit kleed had ontvangen, beleed hij met de hem eigen welsprekendheid voor den
— 383 —
keizer en het volk de Godheid en de leer van Christus.
Nu werd Gines op \'s keizers bevel gegeeseld, en daar hij, in weerwil van deze pijniging standvastig bleef in het geloof, werd hij onthoofd en ontving den palmtak der martelaars. (Godescard, Lev. der h.h., 28. Aug.)
Peter en Meter. 170. Zij zijn verplicht aan de kinderen, die zij ten doop hebben geheven, de plichten van den godsdienst te herinneren, en hen door alle gepaste middelen van de wegen der ondeugd en der dwaling af te houden.
De diaken Muritta was peter geweest van Elpi-dophorus, die een apostaat en Christenvervolger was geworden. Toen Muritta voor het geloof was gevangen genomen, zag hi j Elpidophorus onder zijne vijanden, en nu haalde hij het wit doopkleed van den apostaat te voorschijn en sprak den rampzaligen, terwijl hij hem dat kleed voorhield, de volgende woorden toe:
„Dit doopkleed, o ongelukkige, is van uwen afval getuige en zal u eens voor den eeuwigen Rechter beschuldigen. Ik heb het bewaard tot getuigenis van uwen val in den afgrond der hel, want terwijl gij het geloof van uw Doopsel hebt verloren, hebt gij u met den eeuwigen vloek als met een kleedsel bedekt.quot; (Pers. Vand., 1. ii.)
\'t Doopsel van bec/eerte. 171. Valentinianus, zoon van keizer Valentinianus den Grooten, wilde alvorens ten strijde te trekken tegen de Barbaren, — daar hij nog slechts catechumeen was, — door den h. Ambrosius, bisschop van Milaan, gedoopt worden en had te dien einde dezen heiligen kerkvoogd, dien hij als eenen vader vereerde, naar Vienna, in Gallië, doen ontbieden. Eer echter de bisschop
-
-
-
-
— 384 —
aankwam, werd Valentinianus door eenige verraders vennoord en ontving alzoo slechts het Doopsel van begeerte, dat hem, naar wij hopen, de deur des hemels, in vervanging van het Doopsel des waters heeft geopend. (Flor., Ex., t. iv., p. 66.)
broeder ?quot; vroeg
ik ga
Het Doopsel des bloeds. 172. a. De h. Clair had sedert het jaar 290 door zijne predikatiën en heilige voorbeelden te Nantes in Frankrijk eene menigte afgodendienaars tot het ware geloof bekeerd. Onder deze behoorde ook Donatiauus, zoon van den gouverneur der stad. Toen deze bekeering ruchtbaar werd, deed de opperpriester der heidenen Donatianus bij zich roepen. De jongeling beleed vrijmoedig en standvastig de leer van Jezus Christus en werd ten dood veroordeeld.
Terwijl men hem ter strafplaats voerde, ontmoette hem zijn broeder Rogatianus, die, met bloemen gekroond, een feestmaal ging bijwonen.
„Waarheen leidt gij mijnen Rogatianus aan de gerechtsdienaars.
„Kaar den doodquot;, antwoordden zij.
„Neen, naar de glorie, riep Donatianus, o sterven voor Jezus Christus. O mijn geliefde broe der, hoezeer beklaag ik u, dat gij Jezus Christus niet kent. Hij alleen is de ware God ; de afgoden zijn slechts maaksels van \'s menschen handen. Jezus Christus, mijn Verlosser, voor wien ik ga sterven, is de verrijzenis en het leven; Hij zal mij eeuwige vreugden in den hemel doen genieten. Rogatianus, mijn broeder, geloof met mij, opdat ik in vrede sterve. Laat ons te zamen sterven, om als onsterfelijke broeders wederom te ontwaken!quot;
Rogatianus opende eensklaps de oogen voor het licht der genade; hij snelde tot zijnen broeder en wierp zich in zijne armen.
Men voerde hen nog eerst naar den tempel van
— 385 —
Janus, om hen tot afval te bewegen, maar zij bleven in \'t geloof volharden.
„Weg met de valsche godenquot; riep Rogatianus, en wierp den gouden offerbeker der heidenen ver , van zich af. „De ware God, is de God van mijnen broeder en ook mi jn God\' Wij offeren slechts aan Jezus Christus en ons offer zal wezen het offer van ons eigen bloed.quot;
Duizend schreden van de plaats, waar zich thans de kathedrale kerk van Nantes verheft, ontvingen deze heldhaftige broeders den doodelijken slag, die aan beiden de kroon der martelaren en aan Kogati-anus bovendien het Doopsel des bloeds gaf. (Vic. Walsh, Tabl. poet. des Sacr., t. i., p. 99.)
b. De h. Emerentiana, pleegzuster der h. Agnes, was nog slechs catechumene, toen zij ter wille van het waar geloof werd gesteenigd en alzoo in haar eigen bloed werd gedoopt. (Brev. Kom., 23. Jan.)
EEN EN DERTIGSTE LES.
Instelling. 173. „Toen de apostelen, die te Jeruzalem waren, gehoord hadden dat die van Samarië het woord Gods hadden ontvangen, zonden zij hun Petrus en Joannes, welke gekomen zi jnde, voor hen baden, opdat zij den h. Geest zouden ontvangen, want de h. Geest was nog op niemand hunner nedergedaald; immers zij waren slechts gedoopt geworden in den naam van den Heer Jezus Christus. Toen legden de apostelen hun de handen op en zij ontvingen den h. Geest.quot; (Hand. der ap., vm., 7)
- 386 —
Toediening van het /1. Vormsel. 171. Mgr. Guibert, aartsbisschop van Parijs, ziende dat er in zijne diocese vele volwassenen zich schaamden om met jonge kinderen gevormd te worden, verwittigt bij \'brief van 26. December 1872 zijne onderhoorigen, dat hij in de kapel van zijn aartsbisschoppelijk paleis het h. Vormsel zal toedienen aan alle volwassenen, welke door de pastoors en biechtvaders lot hem zullen gezonden worden.
Het li. chrisma. 173. a. Het h. chrisma dat evenals de h. olie voor de zieken en de catechumenen, o]) Witten Donderdag onder de h. Mis, dooiden bisschop wordt gewijd, bestaat uit olijtolie waaronder welriekende balsem wordt gemengd, welke laatste ons herinnert dat de vormelingen den goeden geur der Christelijke deugden voor Gods aanschijn moeten verspreiden.
De wijze, waarop de h. oliën gewijd worden was reeds 600 jaren na Christus, ten tijde van paus Gregorius den Grooten, in zwang. (Gkeg. Rippel, Schönh. der kath. Kirche.)
b. Toen de h. koorbisschop Pirminus in Duitsch-land zijn apostolaat uitoefende, en op zekeren dag het h. Vormsel aan eene menigte volks wilde toedienen, bevond hij dat er te weinig h. chrisma was. ISu zond hij eenen zijner diakenen naar het naburig klooster, om er olijfolie te halen en de h.h. vaten er mede aan te vullen. Toen de geestelijke echter de h.h. ampullen bezag, vond hij dat zij op wonderbare wijze met olie gevuld waren. De bisschop verkondigde nu aan de menigte welk een groot wonder had plaats gehad, en er kwamen nu zoovele mensehen van alle kanten toegesneld, dat de h. Pirminus den geheelen dag door het h. Vormsel moest toedienen. (Mabillok, 3 Soec. Bened.)
— 387 —
Straf van hen, die verzuimen J/.et h. Vormsel te onivim-gen. 170. Een zekere wijsgeer, Novatianus genoemd, kreeg bijzondere neiging om den Christelijken godsdienst te omhelzen. Ziek geworden zijnde, liet hij zieh doopen, maar was in het vervolg zoo nalatig, dal hij liet h. Vormsel niet ontving. Kind in het geloof, soldaat zonder wapenen, werd hij nu de speelbal des duivels. Met kwade bedoelingen vond hij ook middel om priester gewijd te worden, en vervolgens bracht hij eene scheuring (of schisma) te weeg, die in ketterij ontaardde en langen tijd de Kerk van Christus bedroefde. Hij stierf ellendig, en de h.h. vaders aarzelen niet te verzekeren, dat Novatianus in al die misdaden is gevallen, omdat hij het h. Vormsel had verwaarloosd. „Daar hij het zegel (het h. Vormsel), zegt paus Cornelius, niet ontvangen had, hoe zou hij dan den h. Geest ontvangen hebben?quot;
Godsvrucht der Japanneezen bij het ontvangen van hel h. Vormsel. 177. Joannes Hayus, in zijne Japan-neesche brieven uit het jaar 1602, verhaalt, dat toen Aloysius, bisschop van Japan, te Nangasaki het h. Vormsel aan meer dan 8000 Japanneesche Christenen toediende, deze prelaat zulke groote gevoelens van godsvrucht bij hel ontvangen van dit h. sacrament onder hen aantrof, als hij ooit in Portugal, Indic of China gezien had.
Genaden, die wij door het h. Vormsel ontvangen. De zeven gaven des h. Geestes. J7.S. a. In de stad Ce-sarea-Palestina was omtrent 264 een krijgsman van den keizer Gallienus, genoemd Marinus, die op het punt stond Centurio of kapitein te worden. Er kwam echter een mededinger op, die aan het gerechtshof verklaarde dat Marinus, wijl hij Christen was en niet aan de afgoden offerde, onwaardig
— 388 —
was om dezen graad te bekleeden, en verder dat iiij, klager, het eerst stond op de lijst en hem aldus die post toekwam.
De landvoogd Aeheüs verzocht Marinus, dat hij hem zijn gevoelen wilde openbaren. Marinus beleed openlijk en standvastig dat hij Christen was. De rechter schonk hem drie uren beraad. Toen Marinus het gei-echtshof verliet, ontmoette hij den bisschop Theotecnus, die hem ter kerk geleidde, hem zijn zwaard ontnam en het naast liet Evangelie-boek leggende zei; „Kies nu den degen van den hoofdman of het boek van het Goddelijk Evangeliequot;. Marinus koos zonder weifelen het h. boek en beleed ook voor den rechter onverschrokken zijn geloof. Weinige oogenblikken later had Marinus door het offer van zijn leven bewezen, dat hij door het h. sacrament des Vormsels een ware en moedige soldaat van Jezus Christus was geworden, en de zegepraal des geloofs, hetwelk de wereld overwint, behaald had. (D\'Haüterive.)
h. Lactantius Firmianus (lib. 4. De vera sap.), verhaalt dat, wanneer er toevallig een gevormde Christen op de plaatsen was, alwaar aan de heidensche afgoden werd geofferd, en de toekomst door de heidensche wichelaars werd uitgevorscht, de offervuren uitgingen, de valsche godspraken verstomden en de messen der offeraars, hoe scherp ook, het vleesch der offerdieren niet konden doordringen.
c. De h. Bernardus verhaalt in het leven van den h. Malachias, aartsbisschop in Ierland, dat deze heilige, door de toediening van het h. Vormsel, eenen waanzinnigen jongeling genas.
d. Evenzoo heeft Faro, bisschop van Meaux, «loor de zalving van het h. Vormsel aan een blind
— 389 —
kind het oogenlicht teruggeschonken. (Lohnek, Bibl. Cone, en Daukout, Flor. Ex., t. in., p. 84.;
e. De bijzondere genaden van het h. Vormsel zijn vooral dc zeven gaven des h. Geestes, die de ziel van den Christenmensch versieren en haar kracht schenken tot beoefening der deugden en goede werken.
1. De gaaf van wijsheid. Toen de h. Katharina van Senen nog slechts een kind van tien jaren was, werd zij door hare-moeder naar den pastoor der parochie gezonden, om hem eene mis ter eere van den h. Antonius te bestellen. Daar het dochtertje, naaide meening der moeder, te lang uitbleef, werd het kind, te huis komende, door hare moeder met eene verwensehing van den evennaaste onthaald. Maar het wijze kind sprak: „als ik in iets nalatig ben, o moeder, of uwe bevelen niet goed nakom, sla mij dan, dit is billijk, maar ik bid u toch niemand meer om mijnentwille te verwenschenquot;.
Katharina verhaalde verder aan hare moeder dal. zij de bestelde mis nog eerst had willen bijwonen, hetgeen hare moeder en familie tot groote stichting diende. (P. Daukout, Flor. Ex., t. m., p. 297.)
2. De gaaf van-verstand. De h. Ignatius van Loyola werd door den h. Geest met deze gaat zoozeer bedeeld, dat hij te Manresa, ofschoon hij der letteren onkundig was, zijn boek over de h. Drievuldigheid vermocht te schrijven. Ook werd hem de wijze medegedeeld, waarop de Schepper het heelal heeft geschapen, terwijl hij ook, bij het misoffer, dat hij in eene kerk der Domini-kanen bijwoonde, onder de opheffing der h. hostie, zien mocht, hoe Chiistus, onder de gedaante van brood, als God en mensch, waarlijk en wezenlijk tegenwoordig is. (Id., p. 307.)
c. he gaaf\' van raad. Toen de h. Franciscus van Assise twijfelde, of hij een geheel en al
— 390
eenzaam en beschouwend leven of wel een leven aan de zaligheid des evennaasten toegewijd, zou omhelzen, zond hij eenen bode naar de h. Clara en hare zusters en tevens naar zijnen broeder Silvester, die destijds een verborgen leven leidde in de woestijn, opiiat zij den raad en de verlichting des h. Geestes in hunne vrome gebeden voor hem zouden vragen.
Toen de bode terugkeerde, ontving hem Francis-(•us als van God komende, wiesch hem de voeten, bood hem een gastmaal aan, en geleidde hem op eenen nabij gelegen berg, alwaar hij zich voor hem op de knieën liet nedervallen, zijne armen kruiselings op de borst legde en tot hem sprak; „Wat wil nu onze Heer Jezus Christus dat ik doe?quot; De bode antwoordde : „Hij zou voor liet heil der zielen arbeidenquot;. En terstond, zonder zelfs naar huis te keeren, begaf /ich de gehoorzame dienaar Gods op weg om zijne hemelsche zending te vervullen. (S. Bonav., In vita s. Franc.)
4. De gaaf van sterkte. Onder de regeering van Mareus-Aurelius werden de Christenen, vooral in Gallic, wreedelijk vervolgd. Do geloovigen van Lyon schreven aan de kerken van Azië eenen brief, waarin zij vooral melding maakten van de onwrikbare standvastigheid en geloofssterkte hunner martelaren, de diakens Sanctus en Attalus, de nienw-bekeerde Maturus, een jongeling genaamd Ponticus en de jeugdige slavin Blandina. Deze laatste antwoordde te midden der folteringen, die men haar deed lijden, niets anders dan „Ik ben Christin, en er geschiedt niets kwaads onder onsquot;.
Toen deze martelaren, na gegeeseld te zijn geworden in de renbaan van Lyon, ten aanschouwe van veertig duizend menschen verschenen, werden de wilde dieren losgelaten; Sanctus, Attalus en Maturus werden oogenblikkelijk verscheurd.
- 391 —
Pontieus en Blandina bleven, als door een wonder, dien dag ongedeerd; de beesten vlijden \'ich litfkoozend aan hunne voeten neder. Des an-da-endaags werden de beide martelaars weder in
Ide renbaan gevoerd en de proconsul sprak tot hen : „Kinderen, zoo gij offert aan den voorspoed van het keizerrijk, zult gij genade ontvangenquot;. Maar Pontieus en Blandina lieten den wierook aan hunne voeten vallen. Zij werden hierop nogmaals gegee-seld en op gloeiende ijzeren stoelen geplaatst, opdat de reuk van het verbrande vleesch de wilde dieren zou ophitsen. Een luipaard verscheurt Pontieus. „Soldaat van Christus, roept Blandina, uwer is de zegepraal. Thans is het mijne beurt.quot; Men wikkelt haar in een net en werpt haar voor eenen woedenden stier. Toen de stier het net met de martelares heen en weer sleepte, werd het volk verontwaardigd over zulke barbaarsch beid en begon te morren. Een beul doorstak Blandina, en er werden nu vraatzuchtige honden in het strijdperk gelaten om de overblijfselen der martelaren te verslinden, „opdat er de Christenen (zooals de heidenen meenden) geene goden van zouden makenquot;. (F. Chiustian, L\'Echo des eatacombes, p. 301.)de renbaan gevoerd en de proconsul sprak tot hen : „Kinderen, zoo gij offert aan den voorspoed van het keizerrijk, zult gij genade ontvangenquot;. Maar Pontieus en Blandina lieten den wierook aan hunne voeten vallen. Zij werden hierop nogmaals gegee-seld en op gloeiende ijzeren stoelen geplaatst, opdat de reuk van het verbrande vleesch de wilde dieren zou ophitsen. Een luipaard verscheurt Pontieus. „Soldaat van Christus, roept Blandina, uwer is de zegepraal. Thans is het mijne beurt.quot; Men wikkelt haar in een net en werpt haar voor eenen woedenden stier. Toen de stier het net met de martelares heen en weer sleepte, werd het volk verontwaardigd over zulke barbaarsch beid en begon te morren. Een beul doorstak Blandina, en er werden nu vraatzuchtige honden in het strijdperk gelaten om de overblijfselen der martelaren te verslinden, „opdat er de Christenen (zooals de heidenen meenden) geene goden van zouden makenquot;. (F. Chiustian, L\'Echo des eatacombes, p. 301.)
5. De gaaf van wetenschap. Paulinus verhaalt in het leven van den h. Ambrosius, dat, toen hij aan het ziekbed van dezen h. bisschop was gezeten en de verklaring der h. Schrift, welke de heilige hem deed, opschreef, hij op eens een hemelsch licht op Ambrosius zag nederdalen en door zijnen mond in hem als in eene woning ingaan. Plet was niets anders, zeide hij, dan het licht der Goddelijke wetenschap, dat de h. Geest aan Zijnen godvruchtigen dienaar mededeelde. (B.uion., 5. ann. a0 397, 26.)
Ook de h. Thomas van Aquinen ontving de he-melsche wetenschap, niet zoozeer door eigen studie als door Goddelijke ingeving, gelijk zijn medgezel
Reginald us getuigt van hem zei ven te hebben vernomen. Door vasten en bidden trachtte de li. Thomas, deze luisterrijke zon van geleerdheid, aile moeielijkheden in zijn vak op te lossen. (Surius.}
6. De gaaf van godvruchtigheid. Keizer Karei de Groote muntte hierin vooral uit. Hij volbracht ijverig en nauwgezet de verplichtingen van den Christelijken godsdienst, waarin hij van jongs af was opgevoed ; hij bezocht \'s morgens en \'s avonds, ja zelfs in de nachtelijke uren, de kerken, woonde de h. mis bij, zoolang hij gezond bleef, en droeg zorg dat alles in Gods woning met den meesten luister en eerbied geschiedde : ook vermaande hij de kerkdienaren dat zij Gods buis en alles, wat er toe behoorde, rein, schoon en zindelijk moesten houden; hij zorgde voor eene groote hoeveelheid gouden en zilveren vaten, regelde nauwkeurig de manier van zingen en lezen, waarin hij zelf zeer bekwaam was, alhoewel hij niet in het openbaar placht te lezen en hij slechts haltlade in het koor medezong. (Vita Carol. Magni.)
7. De gaaf van de vrees des Heeren. Ceadda, bisschop van Mercië in Engeland, was zoozeer van de vreeze Gods doordrongen, dat hij bij wind en storm zijne bezigheden onderbrak en Gods barmhartigheid voor de mensehen afsmeekte. Wanneer er een onweder losbrak, ging hij naar de kerk bidden totdat het gevaar voorbij en de lucht wederom helder was. Als men hem vroeg naar de reden zijner handelwijze, zeide hij „dat hem de stormen en onweders levendig deden denken aan Gods almacht en aan het laatste oordeel, door welke gedachte God ons tot vrees en boetvaardigheid wil opwekkenquot;. (Beda, Hist. Angl., 1. 4., cap. 2.)
— 393 —
TWEE EN DERTIGSTE LES.
Van het h. Sacrament des altaars.
{ 1. Van de instelling en het wezen van het h. Sacrament.
Instdliny van het allerh. Sacrament des altaars. 179. „Het was, volgens den h. apostel Paulus (i. Cor, xi., 24.) op den vooravond van Zijn lijden en dood, in denzelfden nacht dat Hij aan Zijne vijanden zou overgeleverd worden, dat Jezus zijne, reeds vroeger (Joan, vi.) aan Zijne leerlingen gedane belofte van hun Zijn vleeseh en bloed tot spijs en drank te zullen geven, heeft willen vervullen. Hij had met Zijne leerlingen, volgens de voorschriften der wet van Mozes, in de eetzaal te Jeruzalem, het Paasch-lam tot herinnering aan de verlossing van Israël uit Egypte, gegeten. Ook had Hij bij deze gelegenheid zelf de voeten Zijner apostelen gewasseheu.
Nadat allen wederom aan tafel gezeten waren, nam Jezus het brood in Zijne heilige en eerwaardige handen, verhief Zijne oogen ten hemel naar den almachtigen Vader, dankte Hem, zegende het brood, brak het en gaf het aan Zijne discipelen, zeggende: „Neemt en eet: dit is Mijn lichaam11.
Insgelijks, nam Jezus den drinkbeker, dankte God. zegende den wijn en Hij gaf hun dien, zeggende : „Neemt en drinkt er allen uit, want dit is de kelk van Mijn hloed, van het nieuw en eeuwig testament, een (jeheim des géloofs, die voor u en voor velen zal vergoten worden tot vergiffenis der zondenquot;. En Jezus voegde er bij de woorden ; „Uoet dit te Mijner gedachtenisquot;. (M ath. xxvi.; MaRC. xiv.; LüC. xxii.)
Op deze eenvoudige maar plechtige wijze, heeft Jezus het allerh. Sacrament des altaars ingesteld.
— 394 —
Onteering der woorden van de h. consecratie gestraft. 180. a. In het dorp Edinghausen nabij Bielefeld in Rijnland, was in het jaar 1807 een goddelooze meuseh, die, met zijne vrienden aan tafel zittende, brood en wijn nam en de woorden der h. consecratie spottenderwijze er over uitsprak. Ook gaf hij brood en wijn rond en toen zijne beurt gekomen was ervan te nemen, werd hij op eens ontsteld, liet zijn hoofd op de tafel vallen, en gaf na ettelijke seconden den geest. (Schmid en Bklbt, Cat. hist.)
b. Judocus Clichtoveüs verhaalt dat vroeger, toen de canon der h. mis met luider stem werd uitgesproken, schier alle geloovigen de woorden der h. consecratie van buiten kenden. Eenige herders waren destijds zoo roekeloos, dat zij brood op eenen steen legden en er de woorden van de consecratie des broods over uitspraken. Gods toorn trof hen onmiddellijk: zij werden doorliet vuur des hemels gedood.
De wezenlijke tegenwoordigheid van O. II. Jezus Christus in het allerh. Sacrament. IS 1. a. Het was eertijds te Konstantinopel een gebruik door onschul dige kinderen de partikelen, die bij de zuivering der h.h. vaten overbleven, te laten nuttigen Nicephorus, de verhaler dezes, getuigt dat hij zelf in zijne jeugd dit geluk heeft mogen hebben.
Op zekeren dag, dat de schoolkinderen tot dit gebruik geroepen werden, was ook een Jodenkind onder hen, dat evenals de andere kleinen een partikel ontving. De vader des kinds, een glazenmaker van zijn ambacht, vernam dat zijn kind de communie der Christenen had ontvangen, en werd zoozeer vergramd, dat hij het wicht in een gloeienden smeltoven wierp. De moeder, die uier niets van wist, bleef aan het zoeken naar het kind en toen
— 395 -
reeds drie dagen verloopen waven, hoorde zij de stem van het kind uit den smeltoven roepen. Zij ziet het daar te midden der vlammen, maar onge-. deerd ! ... . „Eene juffrouw in purpergewaad, zeide ij het kind, is mij in dezen oven verschenen en heeft ■n nüi met water besproeid, zoodat ik geen hinder van 1,1 het vuur heb gehad.quot;
;e i)e moeder en het kind werden Christen, en de .) vader, die hardnekkig bleef in zijne boosheid, werd 1 in 552 door keizer Jiistinianus ter dood veroordeeld. n| (Vic. Walsh, Tab), poét. des Sacr., i.)
net It. Sacrament van mirakel te Brussel. In hetjaar 13t;0 iiad er in onze Nederlanden een groot wonder plaats. Een Jood van Enghien, Jonathas genoemd, opperste der Synagoge, wist eenen zekeren burger ii van Brussel, Jan van Leuven geheeten, over te halen ls: hem voor eene zekere som gelds eenige geconsacreerde hostiën te bezorgen. Deze ellendeling, door dit heiligschendend loon verleid, brak op zekeren nacht, in de s. Katharina-kapel, nabij de kerk te Molenbeek st. Jan, buiten de stad Brussel, geheel eenzaam gelegen; hij ontsloot met geweld het h. tabernakel, nam er de ciborie uit, waarin vijftien kleine hostiën en eene groote werden bewaard, en bracht ze naar Jonathas.
Eenige dagen nadat de h.h. hostiën in zijn bezit waren, werd Jonathas in zijnen tuin door onbekenden vermoord. Zijne vrouw meende nu terecht dat zulke rampzalige dood eene straf Gods voor de gepleegde onteering was. Zij verliet Enghien en kwam naar Brussel, waar zij de ciborie in de handen van hare geloofsgenooten stelde. Dezen bewaarden nu de h.h. hostiën tot Goeden V rijdag van het jaar 1369. Op gemelden dag legden zij in hunne synagoge de h.h. hostiën op eene tafel en zij doorstaken ze, onder allerlei godslasteringen.
— 396 —
met hunne messen. O wonder!... Er vloeide bloed uit de h.h. speciën, en de Joden werden bij dit schouwspel zoo verschrikt, dat zij ter aarde vielen. Toen zij tot bezinning waren gekomen, besloten zij de h.h. hostiën naar Keulen te zenden. Zij kozen hiertoe eene vrouw, Katharina genoemd, die echter door haar geweten werd gepraamd om de h.h. hostiën te brengen naar den eerw. heer Van den Eede, pastoor van iSotre Dame de la Chapelle. Deze priester verhaalde het gebeurde aan hertog Wenceslaus van Brabant. De schuldige Joden werden gevat en na van heiligschennis overtuigd te zijn geworden, daags voor O. L. H. hemelvaart 1370, nabij den grooten toren te Brussel, verbrand Jan Van Leuven, de nieuwe Judas, heeft zich, evenals zijn voorganger, door ophanging van het leven beroofd. In de hoofdkerk van s. Gudula te Brussel worden nog enkele dezer miraculeuze hostiën bewaard en vereerd. (Alph. B.vlleydikk. Hist, de s. Gudule et du s. Sacr. de miracle.)
c. In de stad Bolsena (Italië) zijn twee wonderen geschied, welke de wezenlijke tegenwoordigheid van Jezus Christus in het h. Sacrament des altaars bevestigen.
Onder de regeering van paus Urbanus iv. was daar een priester, die onder het opdragen der h. mis aan de waarheid van het h. bloed twijfelde. Op eens begon de h. specie in den kelk te \'koken en bruiste over den rand van den kelk op het corporaal, dat zij rood bevochtigde. De paus was toen te Orviëto. Hij deed er het corporaal heen brengen, dat er thans nog vereerd wordt.
Ook de altaarsteen, waarop voornoemd wonder is gebeurd, werd te Bolsena in eere gehouden; verscheidene bloedvlekken waren er nog zichtbaar O]) gebleven. Een zekere Frauschman, die te Bol-
— 397 —
\\
ena kwam, wilde dezen steen zien. Toen hij naderbij iwam, zag hij een schoon en liefelijk kindje op den teen zitten. De andere mensehen zagen slechts de bloedvlekken. Toen zij echter veel gebeden had-len, kwam een „Ecce homoquot; op den steen te voor-chijn, die langen tijd zichtbaar bleet\'. De paus deed ene prachtige kapel (e Bolsena bouwen, welke ui |l001\' vele pelgrims werd bezocht. (D\'Hautekive.)
d. Men verhaalt dat tijdens de regeering van den h. ^odewijk ix., koning van Frankrijk, een vrome pries-er te Parijs, onder het lezen der h. mis, aan de eonse-•ratie, in geestverrukking geraakte. De omstaanders agen wel een kwartier uurs lang het liefelijkste kindje n de handen van den priester. Men maakte het ,oor val spoedig aan den koning bekend en men erzocht hem van dit wonder in oogenschouw te ;aan nemen, maar Lodewijk antwoordde : „Ik ge-oof zoo vastelijk dat Jezus Christus in het h. Sa-rament des altaars tegenwoordig is, dat ik geen vonder behoef, om ervan overtuigd te wezenquot;. Walsh, Vie de s. Louis.)
e. Wittekind, de dappere aanvoerder der Saksers, gekeerde zich tot het ware geloof, door het zien .\'an den Zaligmaker, als een lief kind verschijnende, )ij de Paasch-communie van zijnen overwinnaar, teizer Karei den Grooten. (In vit. Car. Magni.)
Aanbidding van het allerh. Sacrament des altaars. 1^2. a. Wij moeten het h. Sacrament des altaars liet alleen aanbidden onder de h. mis, maar ook tvanneer het in het tabernakel rust, of aldaar ter ereering is uitgesteld, tevens als het Allerheiligste n processie wordt rondgedragen of aan de zieken vordt gebracht.
Heeds sedert de 4. eeuw werden de h.h. hostiën,
voor de zieken bestemd, in het tabernakel bewaard, en dag en nacht brandde er de Godslani]) voor als zinnebeeld van de aanbidding der geloovigen.
Het gebruik der uitstelling van het h. Sacrament wordt teruggebracht tot het wonder, waardoor de h. Clara, het h. Sacrament in handen nemende, den aanval der Saracenen op haar klooster afweerde. (Brev. Kom., 12. Aug.)
b. Toen koning Lodewijk ix. van Frankrijk op zijnen onvoorspoedigen kruistocht ter bevrijding van het h. land, in de gevangenis des sultans geraakte, ontving hij bijna alle dagen de h. communie en riep dan in verrukking uit; „Ziedaar mijn da-gelijksch brood, de kracht mijner ziel in de gevangenis en in dit lijdenquot;.
Dikwerf knielde hij halve dagen voor het Allerheiligste, bad en weende.
Tn het vervolg werden onderhandelingen met den sultan aangeknoopt over de uitlevering des konings. De sultan begeerde echter een verzekerd onderpand. En welk was dit? Geen schat van geld of edel-steenen, geen voorname gijzelaar uit het Christenleger, maar hij vroeg eene geconsacreerde hostie. Want de sultan had de liefde en vereering bemerkt, welke de koning aan het h. Sacrament des altaars toedroeg, weshalve hij geen hooger of beter onderpand van zijnen gevangene meende te kunnen eischen. (Vie de s. Louis.)
c. De dolfijn, vader van Lodewijk xv. en leerling van den vromen bisschop Péneion, was zoo diep doordrongen van den eerbied voor het heilig altaargeheim, dat men hem niet zonder stichting kon zien de mis bijwonen of tot de h. tafel naderen. Toen hij te Straatsburg de groote processie van het h.
— 399 —
Sacrament bijwoonde, was zijne houding zoo vroom en eerbiedig, dat verscheidene Lutheranen door deze godvruchtige gevoelens werden getroffen en zich bekeerden. (D\'Hauïerive.)
d. Wij lezen van den godvreezeuden graaf Ru-dolf van Habsburg, dat hij eens op jacht zijnde in de bergen van Zwitserland, eenen priester ontmoette, die eene beek over moest\' om aan eenen stervende de h. teerspijze te brengen. Aanstonds stapt Rudolf van het paard, deed den priester opzitten en volgde hem te voet tot bij den zieke. Ook schonk hij het paard aan den priester, daar hij zich onwaardig achtte het nog verder te bestijgen, nadat het zijnen Heer en God gedragen had. Eeue h. religieuze zeide hem eenige dagen later
j „Heer graaf, uw naam zal in de wereld altijd geëerd blijven, omdat gij den Koning der koningen met zooveel ootmoedigheid vereerd hebtquot;.
Rudolf werd keizer van Duitschland. Nog bloeit zijn vorstenhuis en zijn naam is in zegening onder de volkeren. (A0 13ii4.)
e. Feest van het allerh. Sacrament. In het klooster der gasthuisnonnen van den berg Cornillon, nabij de stad Luik, was eene zestienjarige novice, genoemd Juliana. O]) zekeren dag in het gebed verdiept zijnde, verscheen haar de Zaligmaker, die haar Zijnen wil openbaarde, dat men een luisterrijk feest zou instellen om Hem in Zijn heilig Sacrament te vereeren.
Toen Juliana uit hare geestverrukking was gekomen, maakte zij haar visioen aan hare overheid bekend, en tengevolge van hare pogingen, na haren dood voortgezet door de zalige Èva, kluizenaarster bij Luik, werd het feest van het allerh. Sacrament
— 400 —
bij open brieven van pans Urbanus iv. (die aartsdiaken der hoofdkerk van Luik was geweest), ge-dagteekend uit Orviëto, den 8. September 1264, als een feest der 1. klasse, ingesteld.
Na de kerkvergadering van Vienna in 1311, werd dit feest algemeen gevierd. De h. Thomas van Aquinen heeft het oüicie van het allerh. Sacrament samengesteld. (D\'Habterive.)
ƒ. De gedurige aanbidding. Anna van Oostenrijk, de moeder van Lodewijk xiv., stichtte in 1503 het eerste klooster van hervormde Henedictinnen, die onder de leuze van „ Geloofd zij het allerheiligste Sacrament des altaarsquot;, zich voornamen dag en nacht den Heer Jezus Christus in het h. Altaars-sacrament te aanbidden en Hem eereboete te bewijzen. Paus Clemens x. gaf bij breve van 22. Januari 1674, vollen aflaat aan de Christenen, die zich vereenigen om de oefening der gedurige aanbidding te verrichten. (D\'Haüterive.) 1
g. Het veertig-uren-gebed werd allereerst ter gedachtenis aan de 40 uren, die de Zaligmaker in het graf gelegen heeft, zonder uitstelling van het Allerheiligste, door pater Jozef, een kapucijn te Milaan, in 1556 ingesteld. Sedert het einde der 16. eeuw wordt het veertig-uren-gebed met uitstelling van het Allerheiligste gehouden. (Bened. xiv., Inst. 30.)
Aflaten. (Zie 1S4. c.)
In het jaar 1764 stelde mgr. D\'Oultremont, • bisschop van Luik, op aanvraag van den baron De Hnbens, kanunnik van St. Maarten aldaar, de broederschap in der gedur ge aanbidding, die zich binnen korte jaren over het geheele bisdom verspreidde. (Jos. Habets, Gesch. van het bisdom Roerm., p. 217.)
— 401 —
§ 2. Van dc heilige Communie.
Onwaardige Communie. 183. a. In het jaar 1374 woonde te Middelburg, in Zeeland, eene edele vrouw, die de zaligheid van hare huisgenooten zeer behartigde. Een harer dienstboden veroorzaakte haar door zijn losbandig leven en geringe godsvrucht veel verdriet. Dikwerf had deze brave meesteres den jongeling gesmeekt een einde te stellen aan zijne ontstichtelijke levenswijze. Vreezende bij zijne meesteres in ongenade te vallen, veinsde deze dienstbode gebiecht te hebben en begaf zich met de andere dienstboden ter h. tafel. Nauwelijks had hij echter het brood der engelen in zijnen on-reinen mond ontvangen, of de straffende hand des Heeren deed zich aan hem gevoelen. De heiligschenner werd op eens met blindheid geslagen; de h. hostie veranderde in een stuk vleesch, en toen de roekelooze dit wilde doorzwelgen en er de tanden indrukte, sprongen drie druppels bloed uit zijnen mond en vielen op den communiedoek. De goddelooze knecht, die op eene zoo wonderbare wijze de wraak des hemels ondervond, beleed nu zijn schelmstuk onder eenen vloed van tranen; hij kreeg zijn gezicht weder terug en bewees tot aan zijnen dood den diepsten eerbied jegens het allerh. Sacrament. (L. Debussï, Maand v. Maria.)
h. De h. Cyprian us verhaalt van eene vrouw, die na gegeten te hebben van het vleesch, dat aan de afgoden was geofferd geweest, tot de h. tafel naderde, om dusdoende haren afval van het geloof te verbergen. Kadat zij de h. Communie had ontvangen, viel zij op eens achterover en stierf te
26
midden van de akeligste stuiptrekkingen. (Serm. de lapsis.)
c. De abt. Willem verhaalt in het leven van den h. Bernardus, dat een leekebroeder, die eene doodzonde uit schaamte in de biecht had verzwegen, niettemin met de anderen tot de h. tafel ging, maar de h. hostie onmogelijk kon doorzwelgen, dan na eerst eene oprechte biecht te hebben gesproken.
d. In het Zwitsersch kanton Lucerne was eens een man, die eene doodzonde had verzwegen en de h. Communie daarna had ontvangen. Toen hij de h. hostie ontving en doorslikte, voelde hij ze als een zwaar stuk lood in zijne ingewanden neder-vallen, hetgeen hem zoozeer beangstigde, dat hij er de heete koorts door kreeg. Hij sprak nu eene goede biecht en door het afwerpen van het gewicht zijner ziel, verdween ook de loodzware last uit zijn lichaam. (Ex litt. Soc. Jes. Prov. Medio!, a. 1525 in Miss. Lucern.)
e. In eene stad van Frankrijk werd eene retraite (geestelijke oefening) gehouden om de kinderen tot de 1. h. Communie voor te bereiden. De schoonste dag des levens was voor de kleinen aangebroken, en het oogenblik der h. Communie was gekomen. Op eens ziet men een jongentje, dat de h. communie zoo even ontvangen had, zonder eenig teeken van leven, achterover vallen. Men draagt het kind uit de kerk naar een nabijliggend huis. Hier kwam de ongelukkige een oogenblik tot zich om jammerend uit te roepen: „Ik heb eene onwaardige Communie gedaanquot;, waarna hij zich naar den muur keerde en den geest gaf. (D\'Hauterive.)
— 403 —
ƒ. Lotharius, koning van Lotharingen, had eenen afkeer van zijne vrouw Thietberga. Een jong meisje, Waldrada geheeten, had het hart van dien ongelukkigen vorst gewonnen. Paus Nicolaus sloeg Lotharius in den kerkelijken ban en beval hem, Waldrada weg te zenden. Lotharius bleef hardnekkig, en toen paus Nicolaus stierf, meende hij dat de nieuwe paus Adrianus toegevender zoude wezen. Hij vroeg nu dezen Paus verlof om naar Rome te mogen komen en er van den ban te worden ontheven. Adrianus stemde hierin toe; hij ontving Lotharius en droeg de h. mis voor hem op, waaronder hij aan den koning en zijn hof de h. Communie uitreikte, op voorwaarde, dat zij met oprechte gevoelens van boetvaardigheid den Zaligmaker wilden ontvangen.
Lotharius en vele grooten van zijn hof, die in de misdaad van hunnen meester hadden medegewerkt en toegestemd, voegden nu den meineed bij de heiligschennis en ontvingen de h. Communie met een geveinsd en onboetvaardig hart.
De straf volgde weldra op de misdaad. Nauwelijks was het snoode gezelschap te Lucca gekomen of\' eene koorts overviel hen, die het haar, de nagels en de huid van hunne lichamen deed vallen, terwijl een inwendig vuur hen verteerde.
De koning en zijne medeplichtigen stierven allen op dezelfde rampzalige wijze, door de rechtvaardige straf des hemels. (Beu. Bercastel.)
//. Viaticum of h. Teerspijze. 181. «. In het jaar 397 lag de h. Ambrosius, bisschop van Milaan, op sterven. Nu vernam Honoratus, een priester, die zich boven in het huis bevond, eene driemaal herhaalde stem : „Haast u, want hij gaat sterven!quot; Honoratus ging naar beneden, haalde het h. viaticum en gaf het den h. bisschop, die na godvruch-
— 404 —
tige ontvangst daarvan, zalig ontsliep. (Baron., Ann. 10, 5.)
b. De h. Hieronymus vroeg zelf de h. teerspijze ; hij liet zich van het bed op den grond leggen en met eenen zak bedekken. Nu plaatste hij zich op de knieën, sloeg op zijne borst en ontving op deze eerbiedige wijze het lichaam van zijnen Zaligmaker tot sterking op de reis naar de eeuwigheid. (In vita Marc. Spalat.)
c. Toen de h. martelaar Lucianus op het punt was ter dood gebracht te worden, o fier de hij de h. mis op zijne borst, als op een altaar, en gaf de h. Communie aan zijne medgezellen, opdat zij, door dit hemelsch voedsel versterkt, de pijnen en den dood niet zouden vreezen. (Baron., A. 311.)
d. Eene persoon, die gevaarlijk ziek was en reeds ten volle bediend was geworden, viel op haar doodsbed, eenige oogenblikken voor haren dood, in eene zoo zware bekoring van wanhoop, dat zij op het punt kwam erin te zullen toestemmen. Haar biechtvader stelde haar nu voor, haar nog eens de h. Communie als viaticum of teerspijze te geven. Zij gaf volgaarne toe en een uurtje na het lichaam des Heeren te hebben ontvangen, stierf zij geheel gerust en vol vertrouwen op een beter leven. (D\'Haüterive.)
e. De goddelooze Voltaire zeide tot de markiezin van Chatelet, die hem vroeg of zij de Sacramenten der stervenden zou ontvangen of niet: „Mevrouw, kies het zekerstequot;. (Vie de Volt.)
Veelvuldige Communie. 185. a. Het is den Grod-delijken Bruidegom der zielen zeer welgevallig, als
— 405 —
men Hem dikwerf en waardig in de h. Communie ontvangt, zoodat Hij zelfs Zijne voldoening erover door wonderwerken heeft getoond. Wij lezen in het leven van de h. Katharina van Senen, dat zij vaak in geestverrukking viel door de hevigheid van haar verlangen naar de h. Communie, en dat zij aan haren biechtvader verzocht om steeds zoo vroeg mogelijk te eommuniceeren, alsof zij gevreesd had door haar hevig verlangen te zullen sterven. Alle ander voedgt;el dan de h. Spijs der engelen was haar tegenstrijdig. Deze angstige begeerte Zijner dienares was aan Jezus zoo uiterst welgevallig, dat op zekeren dag onder de h, mis een stukje of partikel van de h. hostie afbrak en wegvloog tot op de tong van deze h. maagd, alsof de Heer zoodoende de wenschen Zijner geliefde bruid wilde verzadigen. (D\'Halïerive.)
h. Men moet de listen des duivels om ons van de h. Communie te verwijderen, mistrouwen. Toen de Assyrische veldheer Holofernes zag (lib. Judith) dat de Israëlietische stad Bethulia te quot;sterk was om haar met geweld A an wapenen in te nemen, deed hij de waterleidingen stoppen, ten einde de belegerden te doen versmachten; insgelijks wil de booze en sluwe vijand onzer ziel ons van de h. Communie afkeerig maken, om ons van ons geestelijk voedsel, dat ons leven en kracht schenkt, te berooven.
c. 1. Gregorius xiir. heeft in zijne constitutie van den 10. April 1580 {„ad excitandumquot;) vijf jaren aflaat verleend, telkens wanneer de geloovigen op de feestdagen zullen biechten, cornmuniceeren en volgens de intentie van den h. Vader bidden. Verder, telkens tien jaren aflaat aan hen, die alle maanden, minstens eens tot de h. tafel naderen, alsook aan hen, die zulks doen op de feestdagen van O. L. Heer
— 406 —
en O. L. Vrouw, van de apostelen en op den geboortedag van den h. Joannes den Dooper.
Eindelijk eens in het jaar vollen aflaat aan hen, die op den voornaamsten feestdag der stad of plaats, biechten, de h. Communie ontvangen en tot intentie van Z. H. bidden. (Verz. Galli en Prinzivalli, vert, door P. lieijnen.)
3. II. Sacramentsdag en octaaj.
Zij, die daags voor h. Sacramentsdag vasten, na met een waar berouw gebiecht te hebben, of volgens den raad van hunnen biechtvader een ander goed werk verrichten, aflaat van 200 dagen.
Zij, die met een waar berouw hebben gebiecht en op h. Sacramentsdag bij de eerste en tweede vespers, bij de metten en de h. mis tegenwoordig zijn, voor elk dezer getijden en voor de h. mis 400 dagen, en voor elk ander gedeelte van het h. officie, 160 dagen aflaat.
Op de dagen onder de octaaf van het h. Sacrament 200 dagen aflaat voor de vespers, de metten en de h. mis, op dezelfde voorwaarde en 80 dagen voor elk ander gedeelte van het h. officie.
Voor het vergezellen der processie, na het opdragen der h. mis of het ontvangen der h. Communie, mits men bidde tot welzijn der h. Kerk, 200 dagen aflaat.
Tevens 200 dagen aflaat voor het vergezellen der processie, die door de broederschap van het allerh. Sacrament op Witteii-Donderdag en op eiken derden Zondag der maand gehouden wordt. (Eug. iv., 26. Mei 1433. Dezelfde Verz am.)
3. Het heilig uur op Witten-Donderdag, h. Sacramentsdag en de andere Donderdagen in het jaar, vollen aflaat, mits biecht en communie en het houden van een uur geestelijke oefeningen, op de twee eerste
— 407 —
dagen, en 300 dagen aflaat op de andere Donderdagen, wanneer men met een rouwmoedig hart e deze godvruchtige oefeningen houdt. (Id. Plus vu.)
\'3
q 4. Aanbidding van het allerh. Sacrament.
[, Een jaar aflaat eiken keer, dat men geknield
Jezus in Zijn h. Sacrament aanbidt, op het oogen-blik, dat onder eene gezongen, conventueele of parochiale mis, de klok wordt geluid ten teekeu der elevatie.
Twee jaren aflaat, wanneer men alsdan de kerk [. binnengaat, om er Jezus in Zijn h. Sacrament te aanbidden. (Greg. xiii. Dezelfde Gonst. enVerz.) I 100 dagen, wanneer men onder de h. mis bij de
consecratie, of wanneer de klok wordt geluid in Jy eene kerk, alwaar het h. Sacrament is uitgesteld, of bij den zegen met het Allerheiligste, de volgende verzuchting met een rouwmoedig hart uitspreekt: 1, Dat het allerheiligst en aller\'joddelijkst Sacrament elk oogenblik gedankt en geprezen zijquot;. (Pius vu. , Dezelfde Verz.)
5. Voor het vergezellen van het allerh. Sacrament naar de zieken : met eene kaars of licht, zeven jaren en zevenmaal veertig dagen aflaat.
Zonder licht, vijf jaren en vijf maal veertig dagen.
Is men wettig belet, en zendt men iemand anders met licht of kaars in zijne plaats, drie jaren en driemaal veertig dagen aflaat.
I Honderd dagen aflaat, als men belet is en alsdan
eens „Onze Vaderquot; en eens „Wees gegroetquot; bidt. (Innoc. xii. 5. Jan. 1G95. Dezelfde Verz.)
6. Bezoek van het h. Sacrament onder het veertig-[ l uren-gebed.
Vollen aflaat, mits godvruchtig bezoek van het . uitgestelde Allerheiligste, biecht en communie.
— 408 —
Bij elh bezoek alsdan, indien men het voornemen heeft te zullen biechten, tien jaren en tienmaal veertig dagen. (Clem. vu., 10. Mei 1606. Id.)
7- Bezoek van het allerh. Sacrament, rustende in het h. Graf, op Witten Donderdag en Goeden Vrijdag, mits eenigen tijd te bidden tot intentie van Z. H., vollen aflaat, a!s men op Witten Donderdag of Paasehdag biecht en communiceert.
Tien jaren en tienmaal veertig dagen als men dit bezoek verricht en vast voornemens is te biechten. (Pius vu,, Rescr. 7. Maart 181.5.)
Uitwerkselen en genaden eener waardige h. Communie, ISO. I. Vereeniging met Jezus Christus, enz. a. «Wie Mijn vleesch eet, blijft in Mij en Ik in hemquot;, zegt de Zaligmaker. (Jo. vi., 57.) Toen de h. Meehtildis (In libro Revel, cap. 4.) op zekeren dag de h. Communie had ontvangen, hoorde zij den Zaligmaker tot haar zeggen ; „Gij zijt in Mij en Ik in u, en in eeuwigheid zal Ik u niet verlatenquot;.
h. Nadat keizer Karei v. op zijn doodsbed de h. Communie had ontvangen, voelde hij in deze zoete vereeniging met Jezus Christus een hemelsch geluk en riep uit: „O mijn Heer en God, nu blijft Gij in mij en ik in Uquot;.
ii. Zij zuivert ons van dagelijksche zonden.
„De h. Communie, zegt de kerkvergadering van Trente, is een tegengift, dat ons van de dagelijksche zonden verlost en ons tegen de doodzonden behoedtquot;. (Sess. 13., 2.) De h. Ambrosius zegt hieromtrent ; „Ik moet altijd het bloed des Heeren nuttigen, om de vergiffenis mijner zonden te bekomen, en vermits ik altijd zondig, moet ik altoos het behoedmiddel tegen de zonden bij de hand hebbenquot;.
— 409 —
Gelijk het dagelijkseh brood de dagelijksche zwakheden van ons lichaam herstelt, zoo kan men ook niet twijfelen, dat de h. Communie door hare eigen kracht de dagelijksche zonden uitwischt, indien men maar niet aan deze fouten gehecht is.
„Zoo iemand verkwijnt van uitputting, zoo hij, afgemat door den strijd des levens, verlangt wat uit te rusten en zich te versterken, o dat hij dan met geloof en vertrouwen het lichaam van Jezus Christus ontvange, en oogenblikkelijk zal hij nieuwen moed en nieuwe kracht gevoelen.quot; (H. Laur. Justin.)
„Neemt uwe toevlucht tot het h. Altaargeheim, gij zult door die bron van licht verlicht worden en in u zei ven keeren; gij zult al uwe krachten terug bekomen en uw hart zal opnieuw in liefde tot Cod ontvlammen.quot; (H. Jo. Chrysost.)
iii. De h. Communie geejt ons vele bijzondere (jenaden om de deugden te beoejenen en ons voor zonden te helvaren.
a. Mithridates, koning van Pontus, vreesde door de Romeinen te zullen vergiftigd worden, en had zijn lichaam zoozeer tegen den nadeeligen invloed der vergiften verhard, dat, toen hij zich later uit eigen beweging door vergift het leven wilde benemen, het vergift geen kracht meer op hem had.
Jezus Christus heeft zijn h. Sacrament ingesteld, opdat wij eeuwig zouden leven.
Wanneer wij nu waardig communiceeren, dan wordt onze ziel zoo krachtig, dat zij niet meer door hare kwade neigingen kan vergiftigd worden. (H. Fr. van Sales. Inl. tot het godvr. leven, 2. deel, hoofdst. 20.)
h. De heilige kerkvaders Cyrillus, Cyprianus en Chrysostomus leggen ons uit, hoe door dit h. Sacrament de ziel wordt afgetrokken van het kwaad
— 410 —
en tot het goede aangedreven. „Wanneer Jezus Christus tot ons komt in de h. Communie, zegt Cyrillus, dan verzwakt Hij de wreede driften, die in ons heersehen en ons tot de zonde doen neigen; Hij geneest de wonden die ons door de vorige ; zonden zijn toegebracht.quot; «Hij, zoo spreekt de h. Cyprian us, die door de Kerk niet is gewapend, is onbekwaam tot het martelaarschap, en de ziel, die het h. Sacrament des altaars niet ontvangen heeft, bezwijktquot;. Eindelijk voegt er de h. Chrysostomus nog bij : „Het Goddelijk bloed doet het beeld van Jezus Christus in ons schitteren, het geeft de schoonheid en den adeldom aan onze ziel, en belet haar in kwijning te vervallen. Dit Goddelijk bloed is de zaligheid der ziel, het zuivert haar, het versiert haar, het maakt haar vurig en glansrijk als goud en vuurvlammen.quot;
c. Gelijk de afgematte profeet Elias in de woestijn door een brood van den hemel zoo zeer werd gesterkt, dat hij veertig dagen en nachten zonder vermoeienis zijnen weg tot aan den berg Horeb kon afleggen, evenzoo kunnen wij Christenen, door de heilige Communie versterkt, voorwaarts reizen in de gevaarvolle woestenij des levens, waar zoovele bekoringen onze ziel kwellen, waar de zonden ons geestelijk leven trachten te ondermijnen, waaide verderfelijkste voorbeelden de kiemen der deugd H in onze harten pogen te verstikken en waar de :■ verzengende lust der zinnen alle bronnen van gods- | vrucht en vrees des Heeren zoek; uit te drogen. ■■ Afgemat en neergeslagen, roepen wij met Elias : | uAch, wij kunnen niet meer voorwaarts!quot; Maar nuttigen | wij dan in waardige gesteltenis het brood des levens, | het brood onzer ziel, het brood dat ons Jezus i Christus in Zijne oneindige liefde van den hemel toereikt en dat alle geneugte in zich bevat, wij
zullen nieuwen moed scheppen en versche kracht gevoelen, om onzen weg naar den berg des Heeren, naar het hemelseh vaderland, af te leggen.
„De h. Communie, zegt Thomas van Aquinen, vertroost ons ook. Dit heilig brood heeft immers eenen zoo wonderbaren en overzoeten smaak, dat het alles overtreft, wat men ervan kan zeggen, want de ziel, die het waardig eet, smaakt de geestelijke zoetheid in hare bron zelve, O. L. Heer Jezus Christus.quot;
„Ik kan geene grooter vreugde veronderstellen zeide de h. graaf Elzear tot zijne echtgenoote Delphina, dan die, welke ik smaak aan de tafel des Heeren. De grootste en hoogste troost eener ziel op aarde, is in mijne oogen, die van dikwerf het vleesch en bloed van Jezus Christus te mogen ontvangenquot;.
Allen echter, die de h. Communie ontvangen, worden nochtans niet altoos noch altijd evenzeer, noch zelfs gevoelig getroost en verblijd.
De h. Franciscus van Assise leefde twee jaren, de h. Maria Magdalena de Pazzi vijf jaren, de h. Teresia twee en twintig jaren en de h. Hugo, bisschop van Grenoble zijn geheel leven lang in deze geestelijke ontbering.
Allen echter bewaren in hun hart het zoet en onvergetelijk aandenken hunner eerste h. Communie.
Keizer Napoleon i. verzekerde zijnen hovelingen dat de dag, dien hij voor den - schoonsten zijns levens hield, de dag was geweest zijner eerste h. Communie. En de beroemde schrijver Chateaubriand verhaalt ons van zijne eerste h. Communie het volgende : „Alles in mij was op dien da» tot Cod en voor God. Ik dacht toen de wezenlijke tegenwoordigheid van mijnen God in het h. Sacrament zoo levendig te gevoelen, als die van mijne moeder aan mijne zijde. Toen de h. hostie op mijne
— 412 —
tong werd nedergelegd, voelde ik mij geheel door Gods liefde ontstoken, en ik had op dat oogenblik zonder schroom den naam van God op de pijnbank en tussehen brieschende leeuwen kunnen belijdenquot;. (Mém. d\'Outee-Tojibe.)
De h. Communie strekt ons ook noy tot onderpand van ome zedige verrijzenis en van het eeuwig leven.
Dit beleed de h. Hieronymus, toen men hem de h. teerspijze toereikte. (Zie 184. h.) „O mijn Heer en mijn God, sprak hij, Gij zijt het brood des le- S ^ vens; wie U waardig ontvangt, zou duizendmaal in zijn lichaam kunnen sterven, dat nochtans zijne ziel eeuwig zou leven. Ik ben bijna als dood, maar Gij, o Heer, zult mij weder doen verrijzenquot;. (D\'Haütebive.)
d
DRIE EN DERTIGSTE LES.
Van het h. Sacrificie der Mis.
Wezen van dit h. Ojfer. 188. Toen de h. apostel Andreas het geheim van het h. kruis voor den proconsul Acheas had gepredikt, sprak deze tot hem : „Vertel zulks aan hen, die u gelooven willen, maar niet aan mij ; zoo gij niet wilt offeren aan onze almachtige goden, zal ik u laten geeselen en u daarna aan hetzelfde kï-uis, dat gij zoozeer verheft, doen hangenquot;. Andreas antwoordde: „Ik ojfer alle dagen aan den almachtigen éenen en waren God ; ik offer echter noch wievook, noch vleesch van brieschende stieren, noch bloed van bokken, maar het onbevlekte Lam offer ik dagelijks op het altaar Gods; en nadat ook het volk het vleesch van dat Lam heeft gegeten en zijn bloed heeft ge-
— 413 —
dronken, blijft het offer nog even onbevlekt en altoos levendquot;.
Acheas hernam: „Hoe kan zulks gebeuren ?quot; Andreas gaf ten antwoord : „Zoo gij uit geheel uw hart geloofdet, zoudt gij dit kunnen leeren, maar indien gij niet gelooft, zult gij nimmer op het spoor dezer waarheid komenquot;. (In vita s. Andr., ap. Surium., 30. Nov.)
In het begin der wereld reeds offerden Caïn de vruchten der aarde en Abel de beste schapen zijner kudde aan God op. Toen Noach, na den zondvloed, de ark had verlaten, offerde hij vogelen en andere dieren aan God tot een dankoffer; de priester Mel-chisedech offerde aan God brood en wijn. De Israëlieten brachten volgens de wet van Mozes aan God offers van koeien, ossen, schapen en vruchten. Deze offergaven werden verbrand of vernietigd; hierdoor gaven de menschen te kennen, dat zij alles van God ontvangen hadden, dat God de opperste Heer is aller dingen, en dat zij zeiven des doods schuldig waren voor hunne zonden. Maar deze offeranden waren Gode onwaardig en konden Hem geene toereikende voldoening voor de zouden aanbieden. Zij waren slechts aangenaam aan den Heer van leven en dood, als afbeeldsels van een ander en oneindig waardig Offer, dat Hem eerlang voor de zaligheid der wereld zou worden opgedragen en voortduren tot de voleinding der tijden.
Van deze reine offerande voorspelde de profeet Malachias aldus, sprekende van de Joden : „Ik heb in u, o priesters, geen behagen, spreekt de Heer der heerscharen, Ik wil ook geen offer uit uwe handen aannemen, — want van den opgang der zon tot haren ondergang is Mijn naam groot onder de volkeren en op alle plaatsen zal aan Mijnen naam eens zuivere offerande worden opgedragenquot;.
Toen Jezus, Gods eeniggeboren en teedergeliefde
— 414 —
Zoon, de mensehen kwam zalig maken, zeide Hij tot Zijnen Hemelsehen Vader : „Gij hebt geene slachtoffers en offeranden gewild, maar Mij hebt Gij een lichaam gegeven (dat U kan opgedragen worden). (Ad Hebr. x., 5.) In dit lichaam heeft zich de Goddelijke Zaligmaker, als een Onbevlekt Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, laten slachtofferen op het kruis; Hij heeft op het kruis van den Kalvarieberg Zijn bloed gestort en Zich zeiven aan God tot verlossing der wereld opgedragen. Maar hiermede niet tevreden, dat Hij zich eens slachtofferde op Golgotha, wilde Hij het bloedig offer des kruises alle dagen en op alle plaatsen van zonsopgang tot zonsondergang, tot het einde der wereld hernieuwen.
In het laatste Avondmaal heeft Jezus aan Zijne beminde Bruid, de h. Kerk, een zichtbaar offer (zooals \'s menschen natuur vordert) achtergelaten, om daardoor het bloedig kruisoffer in herinnering te houden, en opdat de heilzame kracht van dit offer ter vergeving van de zonden, welke wij dagelijks bedrijven, zoude toegepast worden, (zoo heeft Hij) zich tot priester in eeuwigheid aangesteld naar de orde van Melchisedech, Zijn lichaam en bloed onder de gedaanten van brood en wijn aan God den Vader opgedragen ; en deze onder de teekens dierzelfde dingen ter nuttiging gereikt aan de apostelen, die Hij toen tot priesters van het Nieuwe Verbond aanstelde; en Hij heeft aan diezelfde apostelen en hunne opvolgers in het priesterschap bevolen, ze op te dragen met deze woorden : „Doet dit tot Mijne gedachtenisquot;, zooals de katholieke Kerk dit te allen tijde verstaan en geleerd heeft.
Ziedaar de uitlegging der woorden van den h. apostel Andreas. (Zie het Volksboek van pater Von Cochem, door J. De Gruyter, R. k. pr., Venloo, Wed. H. H. Uyttenbroeck, 3. druk, 1879.)
— 415 —
De priesters en offeraars van het Nieuwe Verhoud. (Zie 35. les.)
Het altaar. — De h. h. Vaten. — De priesterlijke rjewaden, enz. 180. Het altaar. In de oudste tijden der Kerk waren de altaren slechts houten tafels; toen men later kerken mocht bouwen, werden de altaren van steen, en daar men in de catacomben te Rome, de h. Mis veelal op de grafzerk van eenen martelaar opdroeg, kwam hiervan later het gebruik de overblijfselen der heiligen in de altaren of altaarsteenen te leggen.
Drie altaardoeken bedekken het altaar, tot herinnering aan de grafdoeken des Heilands, en uit eerbiedige voorzichtigheid, indien soms het h. Bloed zou gestort worden.
Op het altaar wordt een kruisbeeld geplaatst, omdat het h. Misoffer eene hernieuwing is en gedachtenis van het bloedig kruisoffer op Kalvarië.
Heilige vaten enz. Het schijnt dat paus Zephyrinus het gebruik der gouden en zilveren kelken invoerde.
Tot de h. h. vaten behooren ook nog de pyxiden en cibories, namelijk de gesloten kelken, waarin de h. h. speciën voor de h. Communie worden bewaard, alsmede de monstransen, waarin het Allerheiligste ter aanbidding wordt uitgesteld.
De pateen, wier gebruik ook zeer oud is, betee-kent het schoteltje, waarop de zalven lagen om Christus te zalven, en is een zilveren of koperen vergulde schotel om er de h. hostie op te leggen.
De palla beduidt den vierkanten grafsteen op den kelk, die het h. graf alsmede den lijdenskelk des Heeren verbeeldt.
Het purificatorium of kelkdoekje beteekent de doeken, waarmede Christus van het kruis is afgenomen.
Het velum des kelks beteekent het voorhangsel van den tempel te Jeruzalem, dat bij den dood van Christus van boven tot beneden scheurde.
— 416 —
Het corporaal is een linnen doek, waarop de h. hostie wordt nedergelegd ter herinnering aan den grafdoek, waarin Jozef van Arimathea het lichaam van Jezus heeft gewikkeld.
De hostie of liet altaarbrood voor het h. Misoffer, wordt van fijne tarwebloem gebakken, moet onge-deesemd en rond wezen, en gewoonlijk wordt er een kruisbeeld op gedrukt.
In de Grieksche kerk is het altaarbrood gedee-semd.
De wijn voor de h. Mis moet zuivere en onver-valsehte wijn wezen, uit rijpe wijndruiven geperst.
De brandende waskaarsen bij de h. Mis dienen ; 1. Tot eer van God, om Hem deze offerande met luister op te dragen ; 2. Tot een teeken van blijdschap, derhalve worden er op hooge dagen meer ontstoken ; 3. Om de geloovigen eraan te herinneren, dat zij verplicht zijn door goede werken, waardoor God verheerlijkt wordt, hunnen evennaaste voor te lichten.
De wierook wordt gebruikt tot meerder plechtigheid bij de godsdienstoefeningen en wel bepaaldelijk : 1. In de solemneele h. Mis, om te beteekenen dat dit h. Offer alleen aan de opperste majesteit Gods wordt opgedragen, en 2. Tot opwekking van den godvruchtigen ijver der geloovigen, opdat hunne gebeden uit een vurig hart tot God mogen opstijgen en zij in waarheid voor Gods oog, door hunne goede werken ook de goede geur van Christus mogen zijn. (u. Oor. 2, 13.j
Het schellen onder de h. Mis geschiedt om de oplettendheid der geloovigen op te wekken en de onderscheidene deelen der h. Mis aan te duiden, voor hen, die den priester niet kunnen zien of hooren.
De klokken roepen de geloovigen naar het Huis van God, beweenen de dooden, begroeten de nieuw geborenen en loven God met Zijne heiligen. Toen
— 417 —
de vervolgingen der Christenen voorbij waren, verzamelden zich de geloovigen ter kerke op het geluid van eenen ratel of eene trompet. Men schrijft de uitvinding der klokken toe aan den h. Paulinus, bisschop van Nola, in Campanië (Italië). 1 Zij werden reeds vroegtijdig gezegend, maar ontvingen eerst namen in de 10. eeuw. De eerste klok, die eenen naam ontving, is de klok der kerk van Laterane te Rome, aan welke paus Innocentius xm. den naam gaf van Joannes. (A0 968.)
Priesterlijke yeivaden. De amict of linnendoek, dien de priester eerst even op het hoofd, dan op de schouders legt, wanneer hij zich voor het h. Offer aankleedt, brengt ons in herinnering den doek, waarmede de krijgsknechten in het huis van Caïphas, het gelaat des Zaligmakers bedekten, toen zij spottende tot Hem zeiden; „Profeteer ons: Wie heeft U geslagen?quot; (Math, xxvi., 8S.)
De albe of het lang wit kleed des priesters be-teekent het wit kleed, in hetwelk Jezus als eeu zinnelooze door Herodes en zijn hof werd bespot.
De stola, manipel en cingel of gordel beteekenen de banden, waarmede de Joden en de Romeinsche soldaten den Heiland hebben gebonden.
De kazuifel of het schouderkleed van den priester beteekent den purperen spotmantel des Zaligmakers, de breede lijn van voren op dit kleed (bij uitne-is mendheid het miskleed genoemd) herinnert ons aan de
37
ïn de kerken van het Morgenland wordt (benevens bet klokgeklep) door een geestelijke met een hamer naar een zekeren rythmus op een plank geklopt, orn de geloovigen te verzamelen. Uit werktuig noemt men {gr. seniantron of teeken: signum.
In de Westersohe kerken vinden wij reeds in de fi. eeuw in de schriften van Gregorius van Tours, gewag gemaakt van signa, die bewogen werden: signa ecclesiae. (li. Otte, Glocken-kunde, p. 3.)
— 418 —
kolom der geeseling, terwijl het kruis achter op dit gewaad ons voorstelt, hoe de Zaligmaker Zijn kruis op Zijne doorwonde schouders heeft gedragen.
De bonnet des priesters is een teeken van het priesterlijk gezag.
Er zijn in \'t bijzonder vijf kleuren, welke de h. Kerk tot het misgewaad voorschrijft:
Wit, als teeken van blijdschap, op de glorierijke feesten des Heeren, van Maria en van de Belijders en Maagden, om hunne onschuld en zuiverheid aan te duiden.
Rood, op Pinksteren, om den liefdegloed des h. Geestes te verbeelden; op de feesten der apostelen en martelaren, vermits zij hun bloed uit liefde voor Christus hebben vergoten.
Violet, tot teeken van ootmoedigheid en boetvaardigheid, in dei] advent, de vasten, quatertemper-en vigiliedagen.
Groen, op de dagen dat geene leesten van heiligen invallen, van af b.h. Driekoningen-octaaf tot septuagesima en van de Pinkste\'-octaaf tot den advent, wijl deze tijden aan geene bijzondere vreugde of droefheid toegewijd zijn. Deze kleur verbeeldt onze hoop op de onsterfelijkheid.
Zwart, eindelijk, als teeken van rouw op Goeden Vrijdag en in alle Missen voor de overledenen. (P. Von Cocuem, en Engbeks, De Kerkplecht. verklaard.)
De kerktaal. De Latijnsche Kerk verricht hare godsdienstplechtigheden in het latijn, eene grondtaal, welke onveranderd blijft, ten ei.ide de belangrijke stukken van den godsdienst altijd éen en onveranderlijk te bewaren en van de veranderingen, welke de verschillende volkstalen ondergaan, vrij te houden.
Zij, die deze taal niet verstaan, kunnen zich be-iielpen met goedgekeurde kerkboeken, waarin elk
— 419 —
in zijne moedertaal ae gebeden kan vinden, welke de priester leest onder de h. Mis.
In de Grieksche Kerk wordt de Grieksche taal, eveneens eene zuivere grondtaal, gebezigd.
Vruchten, van de h. mis. 190, a. De h. Gregorius de Groote verhaalt ons in zijne samenspraken (1. iv., cap. 57), dat een man, die door zijne vijanden in de gevangenis was gezet geworden, op zekere dagen van zijne boeien werd ontdaan. Toen hij later djne vrijheid terugkreeg, vernam hij dat zijne vrouw verscheidene h.h. Missen voor hem had laten lezen en bevond, dat hem juist op die dagen zijne kluisters waren ontnomen geworden.
h. In het jaar ] 583 waren in zeker huis op het Japansch eiland Cusu dertig zieken, die met aandrang verzochten, dat de h. Mis voor hen, ter plaatse, waar zij lagen, zoude opgedragen worden. Aan hun verzoek werd voldaan, en na de h. Mis waren allen op eens gezond. (Th. Bozius, lib. 5, De sign. Ecel., cap. 2.)
c. Te Milaan werd eene sinds vele jaren door den duivel bezeten vrouw bij den h. Bernardus gebracht. Zij geleek meer op een monster dan wel op eene vrouw. Toen de h. Bernardus de Mis voor haar had opgedragen, was de zoogenaamde „vorst dezer wereldquot; uit de vrouw verdreven. (Vita s. Bern., 1. 2., cap. 3.)
d. (Zie 74. a. b. c. d. e. H. Mis voor de zielen in het vagevuur.)
e. De h. Alphonsus verhaalt het volgende; Drie kooplieden uit de stad Gubbio in Italië, gingen op reis. Een hunner wilde echter eerst de h. Mis bij-
— 420 —
wonen, de twee anderen zeiden dat zij er geenen tijd toe hadden en vertrokken op staanden voet, met het droevig gevolg dat zij beiden in eene rivier verdronken. De derde, die alvorens te vertrekken, de h. Mis had bijgewoond, vernam spoedig het lot zijner gezellen, en zag met aandoening van welk ongelukkig toeval hem de h. Mis had bevrijd. (P. Vendrickx, Serm. t. m., p. 63.)
ƒ. De h. Joannes van Alexandrië verhaalt van twee schoenmakers, waarvan cie eene vrouw en kinderen had en steeds in welstand vooruitging, maar de andere, alhoewel ongehuwd, niet kon rondkomen. Deze vroeg zijnen buurman naar de oorzaak van zijnen voorspoed. De eerste antwoordde nu -. „Ik heb eenen schat ontdekt, dien ik alle dagen ga beschouwen, en waaruit ik steeds kan putten; als ge wilt, dan zal ik er u ook bijbrengen om er ook van te genietenquot;.
Den volgenden dag geleidde hij zijnen gebuur naar de Kerk ter h. Mis, en verzocht hem ook deze vrome gewoonte te willen aannemen. De min gegoede handwerker ondervond dan ook welhaast dat het dagelijks bijwonen der h. Mis eene bron van welvaart is voor de Christelijke huisgezinnen. (Naar P. M. Von Cochem.)
g. De h. Isidorus, landbouwer, was in dienst bij eenen heer, die ongaarne zag dat hij dagelijks naar de h. Mis ging; toen zijn heer hem hierover berispte, antwoordde Isidorus: „Ik weet wel dat ik voor mijn dagloon in uwen dienst ben, maar ik weet ook dat ik verplicht ben, behalve u, nog eenen anderen en veel grootereu meester te dienen. Wanneer gij echter vermeent dat ik u schade toebreng, gelief deze dan van mijn dienstloon af te houdenquot;.
\' Later werd dien heer veropenbaard dat de gebe-
— 421 —
den van Isidorus aan God aangenaam waren en tevens zalig voor dien heer zeiven. Men zegt dat de engelen des hemels Isidorus op zijnen akker hielpen en dat men nooit beter bebouwden of vruchtbaarder akker zag. (Schmid.)
h. De zalige Joannes Berchmanns, die met de h.h. Aloysius en Stanislas Kostka, der Christelijke jeugd tot voorbeeld en beschermer is gegeven, erkende reeds vroegtijdig welk een groote schat voor ons het h. Misoffer is. Niets was hem aangenamer dan de h. mis te mogen dienen. Ofschoon hij eerst zeven jaren oud was; vond hem zijne moeder, wanneer zij hem des morgens wilde wekken, reeds biddende en geheel gereed, om ter kerk te gaan, zelfs in het strengste van den winter. Toen hem de moeder vroeg, waarom hij zoo vroeg opstond, antwoordde hij: /,0m Gods zegen over mijn leeren af te smeekenquot;. Hij meende dan ook de hulp van God niel beter te kunnen verkrijgen, dan met dagelijks vóór het schoolbezoek, twee a drie h. missen te hooren. (Dei-iarbe.)
i. De h. Germ ana Cousin (f 1601) was eeu arm, zwak en teer herderinnetje en onder het juk eener hardvochtige stiefmoeder geplaatst. Zij hoedde hare kudde op den zoom van een bosch,, waarin zich wolven ophielden. Steeds was zij in het gebed verzonken, en door de inspraak der Goddelijke genade, verliet zij hare kudde, om, bij den eersten klokslag, alhoewel haar weg lang en slecht was, de h. Mis te gaan hooren. Onder den tijd dat zij zich verwijderde, bleef hare kudde wonderlijk beveiligd. Ook moest zij vaak eene beek overtrekken, die door de plasregens zoozeer was gezwollen, dat zij er niet over kon. Zij stapte echter vol vertrouwen voort over het water, en de zoom van haar
— 422 -
kleed werd niet eens door het water bevochtigd. (Id.)
Eerbied voor de h. Mis en getrouwheid in het bijivonen
derzelve. (Zie 1.12.)
De h. Mis verzinnebeeldt ons het leven en lijden des Zaligmakers. 191. De vrome en geleerde Dionysius de Karthuizer zegt: „Dat het gansche leven van Christus op de wereld doorgebracht, als het ware eene enkele hooge Mis-offerande is geweest, waarin Hij zelf èn tempel, èn altaar, èn priester, èn offer wasquot;. Zijne geboorte wordt ons voorgesteld bij het begin (introïtus) der h. Mis. Het Kyrie eleyson heeft Hij gezongen, weenende in de kribbe. Het Gloria in excelsis werd gezongen door de Engelen, die Zijne geboorte verkondigden. De collecten, oraties of gebeden stellen ons de gebeden van Christus voor, dag en nacht biddende. De epistel kan ons de predikatie vap Joannes voorstellen. Het evangelie stelt ons de predikatie van den Heiland voor in het Joodsche land. Het Offertorium heeft Jezus gelezen, toen Hij zich dagelijks aan Zijnen Hemelschen Vader, voor de verlossing van het menschdom opdroeg. De prefatie, toen Hij de Godheid onophoudelijk heeft geprezen en gedankt. Het Sanctus hebben de Joden aangeheven op Palmzondag, uitroepende : „Gezegend, die komt in den naam des Heeren !quot; De consecratie heeft Jezus gewrocht in het laatste avondmaal. De elevatie of opheffing is geschied, toen Hij, aan het kruis genageld, omhoog werd geheven. Het Pater noster heeft Hij gebeden, sprekende Zijne zeven laatste woorden aan het kruis. Het breken der hostie beduidt het oogenblik, waarop Zijne allerheiligste ziel van Zijn gezegend lichaam is gescheiden. Het Agnus Dei heeft de hoofdman bij het kruis gebe-
— 423 —
den, kloppende op zijne borst en uitroepende; „Waarlijk, deze was de Zoon Godsquot;. De communie is geschied, toen het doode lichaam van Jezus is gezalfd en in het graf gelegd geworden. Eindelijk heeft Jezus den laatsten zegen gegeven, toen Hij bij Zijne glorievolle hemelvaart aan Zijne leerlingen met uitgestrekte hand den laatsten zegen gaf. (P. Mart. Vox Cociieji.) 1
De h. Joannes Chrysostomus zegt: „Letten wij wel op ons zei ven, beminde broeders, nu wij een zoo hoogwaardig goed bezitten; en wanneer wij iets schandelijks zouden willen zeggen, of wanneer wij ons door gramschap of door eenige andere ondeugd zouden bewogen gevoelen, betrachten wij dan welk een verheven schat wij waardig geoordeeld zijn geworden, en dat deze gedachte in ons alle onredelijke beweging onderdrukke.
Denken wij telkens, wanneer wij deelgenooten van dit vleesch worden en dit bloed genieten, dat wij Hem ontvangen en nuttigen, die op Zijnen hemeltroon door de engelen wordt aanbeden !
Welke veelvuldige wegen staan ons niet ter zaligheid open ! En, wanneer onze Goddelijke Hei-
Ia de noodlottige tijden der Fransche revolutie was God uit Zijne kerken en tabernakels verbannen, en de katholieke geloovigen, evenals onder de vervolgingen van het heidendom, waren genoodzaakt hunne eerbiedwaardige geheimen in schuren of spelonken of andere verborgen plaatsen te vieren. Wat zag men toen? Uren en uren ver, door storm en regen en barre koude, met levensgevaar, snelden onze voorouders naar de geheime plaatsen, waar het h. Misoffer werd opgedragen, en zij beschouwden het als een groot geluk, in die jammervolle dagen, het h. Offer tot troost en opbeuring hunner zielen, te kunnen bijwonen. En wij? Helaas!... Wij, die dagelijks deze groote genade kunnen hebben ; hoe dikwerf verzuimen wij niet de h. Mis, of wonen ze zonder eerbied, zonder stichting en zonder vrucht bij ! Hoe dikwerf houden ons zelfs nog onder deze verheven geheimen onze kwade driften en aardsche zaken bezig!
— 424 —
land ons lichaam tot Zijn lichaam maakt, en wanneer Hij dat lichaam met ons vereenigt, zou dan niets van dat alles ons terughouden van zonde ?quot; (S. Jo. CuiiYs., Off. s. Saer., sabb. in u. Noct., 1. 8».)
VIEK EN DERTIGSTE LES.
Van de Biecht.
§ l. Van de Biecht in \'t algemeen.
Instelling van de h. Biecht. a. Vele godde-
loozen dezer dagen, naar het voorbeeld de;- ketters van vorige eeuwen, drijven den spot met de h. Biecht en vreezen niet te zeggen, dat de priesters de Biecht hebben uitaevonden en dat de kerkver-
1 O
gadenng van Lateraan, in 1215 de Biecht heeft ingesteld.
In die kerkvergadering werd vastgesteld „dat, wijl de godsvrucht op vele plaatsen zeer was verzwakt, en het h. sacrament der Biecht werd verwaarloosd, de Kerkvergadering, op straf van den kerkelijken ban, gebood, dat de geloovigen alle jaren, eens ten minste, het h. sacrament der Biecht zouden ontvangenquot;.
Deze beslissing is het 4. der vijf geboden van de h. Kerk. Zij verschilt oneindig, zoo als men ziet, van de uitvinding der Biecht.
Wanneer de vijanden der Kerk zeggen, dat de kerkvergadering van Lateraan in 1215 de Biecht heeft ingevoerd, dan stemmen zij erin toe, dat de Biecht in de 13. eeuw bestond.
Welnu, laat ons eens in de Annalen der kerkelijke geschiedenis van eeuw tot eeuw opklimmen.
en wij zullen den waren installer der Biecht wel aantreffen.
In de 11. eeuw bestond de Biecht, want de geschiedenis noemt ons den priester Stephanus als biechtvader der koningin Constantia.
In de 10. eeuw was Udalricus, bisschop van Augsburg, de biechtvader van keizer Otto.
In de 9. eeuw was Hildebrand, aartsbisschop van Keulen, de biechtvader van keizer Karei den Grooten.
In de 8. eeuw was de h. Martinus de biechtvader van Karei Martel, en de h. Wiro, die van Pepijn van Herstal.
In de 7. eeuw M\'as de h. Ansbrechtus, aartsbisschop van Rouaan, de biechtvader van koning Thierry i.
Zooals men ziet bestond de Biecht reeds in het jaar 600.
De leering der h. h. vaders van de nog 6 voorgaande eeuwen, laat geenen twijfel meer nopens het bestaan der Biecht over.
In de 6. eeuw spreekt de h. Joannes Climacus : „Het is ongehoord, dat de zonden, wélke men in de Biecht belijdt, ooit openbaar zijn gemaakt. God regelt dit zoo, opdat er niemand van de Biecht af-keerig zou wordenquot;. (Seal. gr. 4.;
In de 5. eeuw, zegt de h. Joannes Chrysostomus: „Menschen hebben van God eene macht ontvangen, die aan engelen en aartsengelen niet is gegeven. Nooit is aan die hemelsche geesten gezegd geworden : Wiens zonden gij zult vergeven, dien zijn ze vergeven. Welnu, de macht der priesters strekt zich uit tot over de zielen, welke zij kunnen reinigen en van hare zonden ontbindenquot;, (üe Sacerd. 1.3.)
In de 4. eeuw spreekt de h. Basilius op dezelfde wijze; „Men moet noodzakelijk zijne zonden belijden aan degenen, die de macht over Gods geheimen hebben ontvangenquot;. (Lib. c. 4.)
— 436 —
In de 3. eeuw zegt Origenes, dat schitterend licht der Oostersche Kerk: „Indien wij berouw over onze zonden hebben en ze belijden, niet alleen aan God, maar ook aan hen, die er hulp aan kunnen toebrengen, zoo zullen ons die zonden vergeven wordenquot;. (Hom. 33 in Lev.)
In de 2. eeuw, zegt Tertullianus, dat groot licht der Westersche Kerk, sprekende van hen, die hunne zonden in de Biecht verzwijgen: „Is het u dan beter u te verdoemen met uwe zonden in de Biecht te verzwijgen, dan u zalig te maken met ze oprecht te biechten? (De Poen. 10.)
Eindelijk in de 1. eeuw hooren wij den h. paus Clemens, discipel van den h. Paulus, in zijn 2. brief aan de Corinthiërs zeggen: „Bekeeren wij ons van ganscher harte, terwijl wij nog in deze wereld zijn, want nadat wij deze wereld zullen verlaten hebben, zullen wij niet meer kunnen biechten noch boete doenquot;. (N. 8.)
Nu zijn wij gekomen tot de apostelen, die de Sacramenten uit de handen van Jezus Christus hebben ontvangen. De hh. Joannes, Jacobus en Lucas verzekeren ons dat Jezus op den dag zijner verrijzenis aan de apostelen en aan hunne opvolgers de macht heeft gegeven om de zonden te vergeven of te we-derhouden. Om echter dit ambt, dat hun niet tevergeefs door Jezus is gegeven, te kunnen uitoefenen, moeten zij weten, hoe de boeteling gesteld is, hetgeen zij niet dan door eene oprechte en bepaalde belijdenis der bedreven zonden kunnen te weten komen.
De Biecht is dus eene Goddelijke instelling, en terecht verzekert ons de protestantsche geschiedschrijver Gibbon, in zijne geschiedenis van het verval van het Romeinsche Rijk, „dat de geleerde niets kan inbrengen tegen het geschiedkundig feit, dat de Biecht in de 4 eerste eeuwen der Kerk in gebruik wasquot;.
— 427 —
b. Een geestelijke, die te Rome, bij eene dei-zeven Fransche kerken aldaar was aangesteld, kwam onlangs te Geneve, het zoogenaamde Kalvi-nistisch Rome, en bezocht er de aloude kerk van s. Peter, waarvan de protestanten zich hebben meester gemaakt. De bewaarder des tempels toonde er onder anderen aan dezen priester de plaatsen der voormalige biechtstoelen, zeggende; //Wij hebben ze doen wegruimen, omdat, gelijk een ieder wel weet, de Biecht toch eerst in 1215 door het Late-raansch Concilie werd ingesteldquot;. De priester gaf hem ten antwoord „dat hij zich slechts naar Rome behoefde te begeven, alwaar men hem in de Catacomben, biechtstoelen uit de 1. en 2. eeuw kon aan-toonen, ten bewijze dat de Biecht reeds in de oudste tijden van het Christendom in gebruik wasquot;. (La Conf. Traits hist.)
Het Biechtgeheim of Biechtzegel. Ia. De h. Kerk heeft het geheim der Biecht met alle voorzorgen omgeven. Zij schrijft den biechtvader voor, dat hij zich zorgvuldig wachte iets te doen, of te zeggen dat rechtstreeks of niet rechtstreeks, van nabij of van verre, ook zelfs de minste fout, welke hem in de Biecht is toevertrouwd, te openbaren, en verder ook alles te zwijgen wat de h. Biecht zou kunnen onaangenaam, hatelijk of verdacht maken. Nog meer, het is den biechtvader insgelijks verboden buiten de Biecht, zender verlof van den biechteling, over de gebiechte zonden te spreken.
De priester, die zoo rampzalig zou wezen, in dit zwaarwichtig punt te vergeten, wat hij schuldig is aan den penitent, wiens bekentenis hij heeft ontvangen, en aan het h. Sacrament, welks bedienaar hij is, — vervalt tot straf van zijne priesterlijke bediening en wordt veroordeeld om gedurende zijn geheel leven in een klooster boetvaardigheid te doen. (Cone. Later., sess. iv., can. 21.)
— 428 —
b. Martelaars van het biechtcieheim. De h Joannes Nepomucenus, kanonnik van Praag, was door de deugdzame keizerin Joanna, echtgenoote van keizer Wenceslas van Duitsehland, ais haren biechtvader gekozen. De keizer, die kwade vermoedens op zijne gemalin had, ondervroeg Joannes, toen de keizerin weder eens gebiecht had, of deze vermoedens gegrond waren. De vrome biechtvader gaf ten antwoord, dat hij hieromtrent een eeuwig en onverbreekbaar stilzw ijgen moest en zou bewaren, en dat alles wat de priester enkel uit de Biecht weet, gelijk staat met hetgeen men in het geheel niet weet. De keizer beproefde herhaaldelijk eerst door beloften en later door bedreigingen, om den biechtvader over te halen tot het breken van het zegel van het biechtgeheim. Alles was vruchteloos, zelfs de bedreiging met de doodstraf kon Joannes niet doen wankelen in zijne priesterlijke getrouwheid. De vergramde Wenceslas deed Joannes aan handen en voeten binden en in de Moldau, eene rivier die langs Praag stroomt, verdrinken. In de eerstvolgende nacht vertoonde zich een schitterend licht in het water, ter plaatse waar zich het lijk van den martelaar bevond. Het h. lichaam werd opgehaald en plechtig begraven. (1883.)
Bij de latere onderzoeking dezer h.h. overblijfselen, 14. April 1719, werd de tong, die het biechtgeheim zoo trouw tot in den dood bewaarde, nog geheel frisch en rood bevonden, en deze wordt thans .nog in de hoofdkerk te Praag vereerd. (13rev.)
c. Bij gelegenheid der zoogenaamde buskruit-samen-zwering in Engeland, werd ook pater Garnet, bijgenaamd „de groote Jezuïetquot; gevangen genomen en opgehangen, omdat hij deze misdaad tegen den Staat, die hij enkel uit de Biecht kende, niet had geopenbaard. De pater stierf met de kloekmoedigheid der martelaren, 3. Mei 1606.
— 429 —
d. Een ander martelaar van het biechtgeheim is de zalige Joannes Sarcander, pastoor van Holleschau, diocees Olmütz, die wegens zijne standvastigheid in het bewaren van het zegel der Biecht, in het jaar 1620 werd vermoord en den 6. Mei 1860 door Pius ix. werd zalig verklaard. (Tappehorn, Anleit. zur verw. des h. Busssak ram entes.)
e. Heldhaftige opoffering. In de stad Dublin (Ierland) was een moord gepleegd, waarvan een officier van edelen bloede werd beschuldigd. De broeder van dezen officier, priester en kapelaan in eene dei-parochiën der stad, hield er in denzelfden tijd de Passie-preeken. De jeugdige priester sprak met zooveel vuur en gevoel, dat zijne toehoorders in tranen wegsmolten. Na de predikatie was er een groote toeloop van boetvaardigen aan den biechtstoel van dezen kapelaan, en onder zijne penitenten was ook een man, die hem beleed dat hij de dader was van den moord, waarvan men den broeder des priesters betichtte.
De biechtvader was verheugd te hooren dat zijn broeder onschuldig was, maar tevens zag hij met bedruktheid in dat deze bekentenis zijnen broeder niet kon helpen tot rechtvaardiging, zoo hij den schuldige zeiven niet kon overhalen om de eer en het leven van eenen onschuldige te redden. Maar al deze pogingen waren tevergeefs.
De biechtvader raadpleegde nu zijnen aartsbisschop. Deze kon hem geen ander antwoord geven dan dit: „bidden en ... . zwijgen. Zoo de bewuste penitent niets doet of doen wil voor uwen armen broeder, dan moeten wij in Gods alwijze besluiten eenvoudig zoeken te berusten, maar de biechtvader heeft de strengste verplichting het geheim te bewaren, dat hem in de biecht is toevertrouwdquot;.
De officier werd ter dood veroordeeld en onder-
— 430 —
ging de straf der galg; zijn adelijk wapenbord werd stuk geslagen.
Isa een paar jaren werd de ware pliehtige wegens eenen anderen moord gevat, en hij beleed nu ook dat de officier onschuldig was. Het heldhaftig gedrag van zijnen priesterlijken broeder verheerlijkte echter de h. Biecht eu de h. Kerk.
f. De Poolsche priester Kohilowitch. Het te Warschau onder toezicht der Russische regeering verschijnend blad De Courier, schreef in het begin van 1880 het volgende: In 1853 werd in de kerk te Itomir, door bisschop Borowski, een priester ontwijd. Al de aanwezigen weenden ; ook de bisschop kon zijne tranen niet wederhouden. Deze priester had tot dusverre een zeer goeden naam ; het was Kohilowitch, pastoor te Oratof, district Lipovietz, provincie Kiew. Als kapelaan te Biala-Tserkief, genoot hi j reeds de algemeene achting, hij was een ijverige zielzorger, een welsprekende kanselredenaar, en had ook te Oratof met vrucht gewerkt en er de bouwvallige parochiekerk gerestaureerd.
Pastoor Kohilowitch wordt nu op eens aangeklaagd, dat hij eenen grondeigenaar van Oratof zou hebben vermoord. Men had het dubbelloopgeweer des pastoors achter het altaar gevonden, en dit wapen droeg nog de kenmerken, dat het nog niet lang geleden was gebruikt geworden.
De pastoor werd tot levenslange gevangenis veroordeeld. Alhoewel hij zijne onschuld staande hield, weigerde hij nochtans eenige verklaringen te geven. Hij werd naar Siberië gezonden en verbleef er twintig jaren, toen de waarheid aan het daglicht kwam.
In 1873 stierf te Oratof de organist der parochiekerk. Deze bekende op zijn sterfbed voor getuigen, dat hij het was, die voor twintig jaren den
— 431 -
grondeigenaar had doodgeschoten, het geweer van den pastoor daartoe gebruikt had, en, om het gerechtelijk onderzoek van zich op den pastoor zei ven af\' te leiden, aehtev het altaar had verborgen. Ook bekende de organist dat hij, uit gewetenswroeging, zijne misdaad aan den pastoor had gebiecht, maar dat hij den moed gemist had, zich als den dader aan de justitie over te leveren. De pastoor bewaarde het heilig biechtgeheim en leed als een held en martelaar de onverdiende straf. Terstond na de bekentenis van den schuldige, werd de invrijheidstelling van pastoor Kobilowitch bevolen, maar het was te laat. l)e waardige priester was door uitputting en ellende bezweken ! Zijn aandenken zal echter onsterfelijk wezen, omdat hij zich zeiven heeft opgeofferd voor het biechtgeheim der katholieke Kerk, terwijl de onvergankelijke vreugde des hemels hem vergoeding zal schenken voor de smarten van zijne gevangenis en zijn ballingschap.
Het voorgaande blad heelt nochtans niet alles gezegd of uit vrees voor de Russische regeering niet durven zeggen. Het krachtigste bewijs dat voorde vermeende schuldigheid van pastoor Kobilowitch werd voorgebracht (zegt de Poolsche courant De Czas. welke te Krakau verschijnt), was de onmogelijkheid, waarin de pastoor zich bevond, om te bewijzen, waar hij in den avond dat de vermelde moord geschiedde, was geweest. Zoodra de moprd was bekend, waren er eenige lieden naar de pastorie geloopen om den pastoor die de oom was van de vrouw des grondbezitters, te verwittigen. Men vond er den pastoor niet; wel was zijne legerstede nog warm. Na een paar uren echter, keert men weder en vindt men den pastoor te bed. Men wekt hem en vraagt hem waar hij over een uur of wat geweest was. De pastoor is zichtbaar ontroerd bij deze vraag, men krijgt verdacht, en de wanhoop
— 432 —
e
des priesters toen hij den moord verneemt, is onbeschrijfelijk. De herder had in dien tijd het jongste kind gedoopt van eenen politie-commissaris, die door geweld tot het schisma was moeten overgaan, maar in het geheim katholiek was gebleven. Deze man had gedurende het proces van den pastoor niets voor hem durven doen. Hij was een familievader met zes kinderen, en was bevreesd geweest voor Siberië. De vrouw van den commissaris had alles aan de justitie willen bekend maken. Zij werd hierin door haren man belet, en stierf waanzinnig te Wilna.
Men kan aannemen dat de organist, die zijne biecht bij Kobilowitch aflegde, zich zeiven tegen alle vervolging wilde vrijwaren. Hij kende trouwens het beraden karakter van den ijverigen priester maar al te wel, en hij wilde hem tot een eeuwig stilzwijgen voor de rechters verbinden.
g. In 1813 waren te New-York gestolen goederen door tusschenkomst van pastoor Kohlmann teruggegeven geworden. De rechterlijke macht daagde dezen pastoor uit, om den schuldige bekend te maken. De pastoor zeide, dat zoo hij, als burger iets wist, wat de openbare orde aanging, hij zulks zou aangeven, maar dat hij in zijne hoedanigheid van biechtvader niets mocht of kon zeggen.
Mr. Simpson, een Anglikaansch advokaat, verdedigde den pastoor, en den 14. Juni 1813 gaf de protestantsche jury van New-York het volgende oordeel: „Dat de katholieke Kerk sedert de opkomst van het Christendom bestaat, en tegenwoordig het grootste gedeelte der Christenen bevat, en dat, wanneer men het priesterlijk geweten nopens het door de penitenten aanvertrouwde, wilde aan onderzoek onderwerpen, men de katholieken van de Sacramenten zoude berooven. Bijgevolg behoeft de priester niets te openbaren aan de justitiequot;.
Waartoe dient de Biecht of wat zijn de uitwerkselen eener goede Biecht? 194.
Waartoe dient de Biecht? Vraagt het aan dien jongeling, aan die jongedochter, welke door de booze wereld verleid, niets anders meer dan schande en oneer te gemoet zagen. Zie, zij zijn geheel veranderd, èn voor het zedelijke èn voor het uiterlijke. Waarvan komt deze verandering? O, zij hadden den weg naar den biechtstoel vergeten en hebben hem wedergevonden.
Waartoe dient de Biecht? Vraagt het aan dien werkman, die te voren zijn verdienste in dronkenschap en baldadigheid verkwistte; nu is hij door zijne deugd en arbeidzaamheid het voorbeeld zijner metgezellen geworden; de biecht heeft hem op eenen anderen weg gebracht; zijne vrouw en kinderen zullen u wel zeggen, dat de biecht ergens toe dient.
Waartoe dient de Biecht? Vraagt bet aan man en vrouw, die vroeger in oneenigheid leefden en de geburen door hun schelden en vechten ergerden. Thans is er vrede en huiselijke vreugde. Het is e de biecht, die deze verandering heeft teweeg ge-r bracht.
:s Waartoe dient de Biecht ? Vraagt het aan de d armen van deze of gene plaats. De rijke heer van het kasteel vergat hen. Sedert eenigen tijd gaat hij ter biecht, en nu is hij op eens de weldoener des dorps geworden.
Waartoe dient de Biecht? Vraagt het aan die kinderen, die als engelen op aarde leven, en de steun en glorie zijn van hunne ouders. Zij gaan dikwerf biechten en worden gesterkt tegen de verleiding en s het bederf der wereld.
11 Waartoe dient de Biecht? Vraagt het aan alle brave menschen. Zij zullen u antwoorden ; tot t troost der ziel, tot balsem in lijden, tot vrede des
— 434 —
harten en tot vreugde des levens. (P. Vendrickx, Serm., t. vn., p. 134.)
§ 2. Van het gewetensonderzoek en het berouw.
Gewetensonderzoek. 195. a. De heidensche wijsgeer Seneca meldt dat Sextius, een voorname Ko-rnein, zich alle dagen onderzocht, of hij wel beter was geworden, en welke fouten hij in den dag had bedreven ; en deze wijze man, Seneca zelf, had de gewoonte aangenomen zich alle dagen over zijne gedachten, woorden en werken te onderzoeken.
h. De h. Hieronymus verhaalt, dat de wijsgeer Pythagoras aan zijne leerlingen had opgelegd zich tweemaal daags te onderzoeken nopens deze drie punten: „Wat heb ik gedaan ? Hoe hsb ik\'t gedaan? Heb ik alles gedaan, wat ik doen moest?quot;
c. De h. Ignatius, stichter van het gezelschap van Jezus, had de gewoonte zich alle uren van den dag een weinig met het onderzoek van zijn geweten bezig te houden, en hield dit tot op zijnen sterfdag toe vol. Door deze oefening bereikte hij eenen hoogen trap van heiligheid.
d. Een landman ging ter biecht, maar zonder zich behoorlijk te hebben onderzocht; de biechtvader, die zulks merkte, zeide tot hem ; „Mijn vriend, gij moet wel weten, dat ik niet alleen uwe biecht hoor hier op aarde, maar dat ook God ze hoort in den hemelquot;. De man verschrok en sprak: „Als God mijne biecht ook hoort, dan wil ik mij eerst nog wat beter gaan onderzoekenquot;.
Laten wij ook bij het gewetensonderzoek trachten ons in Gods heilige tegenwoordigheid te stellen;
nderzoeken wij ons vlijtig en nauwkeurig over het waad, dat wij gedaan en het goed, dat wij ver-uimd hebben; onderzoeüen wij ons dikwerf gelijk e koninklijke profeet David, die zelfs des nachts ijn hart onderzocht (Ps. 76, 7) en altoos zijne zonde oor oogen had. (Ps. 50, 5.)
Het herouw. Noodzakelijkheid van het berouw. 106. )e h. Franciseus van Sales hoorde eens de biecht •van eenen grooten zondaar, en toen hij bemerkte dat de biechteling zich zonder spijt of droefheid van de grootste zonden beschuldigde, begon hij bitter te weenen. Toen hem de zondaar naar de reden zijner droefheid vroeg, antwoordde onze beminnelijke heilige man hem : «Mijn zoon, ik ween, omdat gij niet weentquot;. Deze woorden troffen den zondaar zoozeer, dat zij hem de innige droefheid des harten, zoo noodzakelijk tol eene ware bekeering, ideden gevoelen.
Natuur en hoedanigheden van het berouw. 197. a. |Een jongen had van zijnen peetoom een vijffrankstuk ten geschenke ontvangen. Vol blijdschap liep hij naar huis. Te huis komende wilde hij het geldstuk aan zijne moeder toonen, en greep in zijn zak. Het geld was er niet meer. Het was door eene opening in den zak op den weg gevallen. „Ongelukkige, die ik ben, riep de bedroefde knaap, hiervan is mijne onbedachtzaamheid de schuld; ik wist dat mijn broekzak gescheurd was, en heb er nochtans mijn geldstuk in gestoken. Voortaan zal ik wel voorzichtiger wezen, en aanstonds loop ik naar mijn vijffrank zoekenquot;.
De jongeling is bedroefd. Zijne fout spijt hem. Hij zal in het vervolg wijzer zijn; hij is genoeg gestraft voor zijne onachtzaamheid.
Ook ons moeten onze zonden leed zijn ; ook wij
— 486 —
moeten het vaste voornemen maken niet meer in de\' zonden te hervallen.
Om echter een waar, een voordeelig en zalig berouw te hebben, moeten onze zonden ons leed zijn, en moeten wij de zonden haten en verfoeien, wijl wij daardoor den goeden God vergramd hebben, en niet enkel om eenig tijdelijk nadeel, of wegens de straffen, die wij door de zonden verdiend hebben.
b. Eens zat een meisje onder eenen boom bitter te weenen. Een voorbijganger vroeg haar, waarom zij schreide; „Ach, antwoordde het kind, ik ben aan mijne moeder ongehoorzaam geweestquot;. „Gij hebt zeker spijt, hernam de man, omdat gij vreest te zullen gestraft wordenquot;. „Ja, zeide het meisje, daarom heb ik ook wel spijt, maar toch daarom niet alleenquot;. „Waarom dan nogquot;, zei de man. En het kind antwoordde : „Omdat ik mijne moeder, die zoo goed is jegens mij, bedroefd heb en haar ondankbaar ben geweest. ïk heb haar be-leedigd, en nu zal ze mij misschien niet meer beminnen gelijk te vorenquot;.
O braaf kind, dacht de man nu, als uwe moeder wist hoezeer het u leed is, dat gij haar ongehoorzaam zijt geweest, zij zou u aanstonds vergiffenis schenken, en u wederom beminnen als vroeger.
Zoo doet immers ook de goede God. Hij is de hetnelsche Huisvader van het evangelie, die den berouwhebbenden zondaar, den verloren zoon, door Zijne genade zelfs tegenkomt, hem met liefde en medelijden opneemt, hem omhelst, hem vergiffenis schenkt, hem Zijne vriendschap en vaderlijke liefde wederom teruggeeft, en zijne ziel, die door de smetten der zonde was bevlekt en besmeurd, met het heerlijk feestgewaad der heiligmakende genade versiert. (Tu. L. Bosman, Prakt, leerw., p. 523.)
ha uii
U
et
— 437 —
Bovennatuurlijk berouw. 198. a. Koning David Ihad een dusdanig berouw, toen hij dag en nacht, uit spijt en droefheid, dat hij God vergramd had, zijne zonden beweende en uitriep ; ,/Ik heb tegen I U alleen, o Heer, gezondigd en het kwaad bedre-| ven in Uwe tegenwoordigiieidquot;. (Ps. 50.)
b. Ook de publikaan van het evangelie legde een bovennatuurlijk berouw aan den dag, toen hij volgens den evangelist Lucas, in den tempel van verre stond, de oogen niet eens ten hemel durfde verheffen, maar ootmoedig op zijne borst kloppende, uitriep : „O Heer, heb medelijden met mij, omdat ik een arme zondaar benquot;.
Koning Saül echter had slechts een natuurlijk berouw, wijl hij, wegens zijne ongehoorzaamheid aan God, zijn koningschap zou verliezen. Evenzoo was Ezau gesteld, die bedroefd was, omdat hij uit lichtzinnigheid zijn eerstgeboorterecht had verbeurd. Wanneer een dronkaard spijt gevoelt over zijne dronkenschap, wijl hij zich daardoor heeft ziek gemaakt, of een dief, omdat hij door zijn diefstal wordt in de gevangenis gezet, dan is zulke droefheid, die enkel uit natuurlijke beweegredenen ontstaat, slechts een natuurlijk berouw.
Oprecht berouw. 119. a. De h. Augustinus beweende gedurende zijn geheel leven de zonden zijner jeugd, en toen hij den dood nabij was, bad hij nog met stervende stem de zeven psalmen van boetvaardigheid.
b. De zondares Thaïs had, toen zij zich bekeerde, van den h. Paphnutius, tot boete opgelegd gekregen, dat zij in drie jaren tijds den naam van haren Schepper niet zou mogen uitspreken. Zij sloot zich in eene eenzame cel op, bij water en
— 438 —
brood, en bad gedurig onder vele zuchten en tranen; „0 Gij, die mij geschapen hebt, erbarm U mijner!\'1!
c. Petrus Corbeil, aartsbisschop van Sens, hoorde eens de biecht van eenen grooten zondaar, die hem teekenen gaf van de oprechtste droefheid, maar zeide, dat hij twijfelde of hij wel op vergiffenis van God kon hopen. — „Troost u, mijn zoon, zeide de aartsbisschop, God zal u zeker vergiffenis schenken, indien gij over uwe zonden boetvaardigheid doet, Ik zal ii zeven jaren boete opleggen.quot; — „Slechts zeven jaren boete, riep de zondaar uit, voor zulk een levenvol schelmstukken en misdrijven !quot;—„Nu, hernam de prelaat, ik zal uwe penitentie nog verkorten, gij zult drie dagen op water en brood boete plegen.quot; — „Heer, zei de boeteling, geef mij toch maar eene langdurige en strenge penitentie op voor zoovele gruwelen, die ik heb bedreven.quot; — «Mijn zoon, sprak nu de biechtvader, wij zullen te zameni uwe penitentie volbrengen; spreken wij voor al uwe zonden — een enkel OnzeVader en een Wees gegroet — en dan, ga in vrede, en wees gerust! De geneesheer uwer wonden moet immers over uwen toestand oordeelen en uwe hulpmiddelen kennen.quot; — Thans baden de biechtvader en dc penitent het Onze Vader en het Wees gegroet.
Toen het gebed geëindigd was, zakte de berouwvolle zondaar ineen en ... was een lijk.
De aartsbisschop verhaalde dit voorval aan hel volk en uitte de meening, dat deze zondaar, wegens zijn oprecht berouw, regelrecht naar den hemel was gegaan. (D\'Hauterive.)
Berouw bovenal. SOO. Een knecht had den catechismus bijgewoond, en nu vroeg hem zijn meester, wat hij er geleerd had. — „Dat ik verdoemd benquot;, antwoordde de knecht. — „Hoe zoo?quot; hernam de
— 439 —
heer. — „Heer pastoor zeide, sprak de knecht, dat men meer om zijne zonden dan om den dood zijns vaders moest bedroefd wezen, en ik heb meer geschreid, toen mijn vader is gestorven, dan ooit om mijne zondenquot;.
De heer hervatte: „Dat hebt gij niet goed begrepen, jongen. Uwe droefheid wegens het verlies uws vaders is eene natuurlijke droefheid geweest; uwe droefheid over uwe zonden is echter een waar berouw, wanneer gij die slechts haat en verfoeit meer dan eeuig ander kwaad, en gij bereid zijt liever te sterven dan God door eene doodzonde te vergrammenquot;.
De knecht begreep zulks, en dankte zijnen meester, die zijne ongerustheid had doen ophouden.
Algemeen berouw. 301. Wij lezen in de levens der h. vaders in de woestijn, dat een kloosterling, die door eenen medebroeder was beleedigd geworden, nimmer aan dezen medebroeder had willen vergiffenis geven, en alhoewel hij een heilig en regelmatig leven had geleid, hij nochtans na zijnen dood aan zijnen overste verscheen, en hem bekend maakte, dat hij in de hel was, omdat hij over deze enkele zonde geen berouw had gehad.
Het volmaakt en het oiivolmaalct berouw. SOS. a. Men moet bedroefd wezen over zijne zonden en ze verfoeien, omdat men door de zonden God heeft vergramd, die het opperste goed is en die alle liefde w aardig is, die alles voor ons welzijn gedaan heeft, en Wiens eeniggeboren Zoon voor ons zooveel geleden heeft, en voor onze verlossing gestorven is.
Of, ten minste moet men in de biecht bedroefd wezen, wijl men door de zonden den hemel heeft verloren en de hel heeft verdiend.
De eerste droefheid noemt men een volmaakt, de tweede, een onvolmaakt berouw.
Het volmaakt berouw rechtvaardigt den zondaar ook buiten de biecht, maar ontslaat hem niet van de verplichting, zijne doodzonden bij gelegenheid te biechten. Het onvolmaakt berouw wordt vereischt, en is ook tot rechtvaardiging in de biecht voldoende.
a. De h. Leonardus van Porto-Maurizio legt ons deze dubbele soort van droefheid uit door de volgende gelijkenis:
Een vader des huisgezins heeft eenen zoon en eenen dienstknecht; beiden zijn aan het spel verslaafd, en maken plannen om het geld des huizes te stelen. Zij doen dit, spelen met hunne gezellen en verliezen het gestolen geld.
Nu zijn zij beiden bedroefd over hetgeen zij gedaan hebben, maar om verschillende redenen.
De zoon zegt: „Ik vrees dat mijn goede en welbeminde vader liet te weten komt, hij zal met smart vernemen, dat zijn zoon niet alleen een speler, maar ook nog een dief isquot;.
De knecht van zijnen kant zegt: „Ik vrees dat mijn meester het zal vernemen, mij uit zijn huis zal jagen en mij mijn brood ontnemenquot;.
De zoon is bedroefd wegens het verdriet, hetwelk hij zijnen vader veroorzaakt; de knecht wegens de kwade gevolgen, die hij zich door zijne misdaad berokkent.
Om volmaakt te zijn, zou ons berouw dat van dien zoon moeten wezen; wij moeten bedroefd zijn, omdat wij den goeden God, onzen Hemelschen Vader, onzen besten Vriend, onzen grootsten Weldoener, door onze zonden hebben beleedigd.
De tweede droefheid (die van den knecht), welke voortkomt uit het overdenken van de straffen dei-hel, die men verdiend, en van de glorie-des hemels,
— 441 —
die men verloren heeft, al is zij ook eene groote genade van God, is oneindig minder waard dan de eerste, en maakt niet rechtvaardig dan door de biecht. (P. Vendkickx, Serm. n, p. 54.)
h. Een heilig man was gewoon zich op de volgende wijze tot het verwekken van een goed berouw te oefenen.
Hij begon met God vurig te bidden, om de genade van een goed berouw te verkrijgen. Het berouw heeft immers tot beginsel de genade Gods, en om deze te bekomen, moeten wij ze van God verzoeken.
Vervolgens begaf zich deze godvruchtige man in den geest naar vier verschillende plaatsen ; eerst naar het kerkhof, alwaar de gedachte aan den dood en het graf hem de zonde deed haten en verfoeien.
Ku daalde hij in den geest naar de hel, die vreese-lijke plaats van eeuwige straffen, welke hij dooide . zonde dacht verdiend te hebben; hij dankte God, dat Hij hem van de hel had bewaard, en smeekte God om de genade nimmermeer door de zonde de hel te verdienen. Dan begaf hij zich naar den hemel, de plaats van glorie en eeuwige vreugde; hij zuchtte van spijt, dat hij door de zonde zich zeiven den ingang ervan had gesloten, en hij smeekte zijnen Zaligmaker hem dien wederom gelieven te openen; te dien einde verzocht hij ook de voorspraak van Maria en van Gods lieve engelen en heiligen.
Zoodoende verwekte hij in zich de vrees des Heer en.
Van de vrees kwam hij tot de liefde Gods.
Eindelijk besteeg hij den berg van Kalvarië, beschouwde er zijnen gekruisten Heiland en sprak: O mijne ziel, ziedaar het werk uwer zonden ! O liefderijke Jezus, hoe heb ik U opnieuw door de zon-
— 442 —
den kunnen kruisigen, ü, die mij nochtans tot den dood toe zoozeer bemind hebt? Voortaan wil ik U ook beminnen, omdat Gij oneindig beminnenswaardig zij t en het is mij van harte leed, dat ik U ooit door mijne zonden vergramd heb; ik haat ze en verzaak die zouden uit liefde tot U ; ik beloof U beterschap; ik zal eene rechtzinnige biecht spreken, de middelen, die mij de biechtvader zal voorschrijven goed gebruiken, het gedane onrecht wederom herstellen, de naaste gelegenheden van zonden met zorg vermijden. Ja, ik wil liever sterven dan U nogmaals te vergrammen. (Gaume, Cat. de Pers., t. iv., p. 210.)
Het ijoede voornemen. 20H. a. De h. apostel Paulus, die nimmer van zijn gemaakt goed voornemen is afgeweken, zegt; „De droefheid, die Gode behaagt, bewerkt de boetvaardigheid, welke tot duurzame redding voertquot;.
h. De verloren zoon van het evangelie spreekt aldus ; „Ik zal opstaan en tot mijnen vader gaanquot;. Alhoewel hij moest denken -. „Wat zaJ men van mij zeggen, wanneer men mij in dezen ellendigen toestand zal zien naar huis keeren ?quot; Alhoewel de reis lang en moeielijk was, hij bleef zijn goed voornemen getrouw.
c. Magdalena was een groote gewooute-zondares geweest. Maar toen haar de Heer gezegd had: „Ga in vrede, uwe zonden zijn u vergevenquot;, bleef zij haar goed voornemen van zich te beteren tot den dood toe getrouw.
d. De h. Bernardus bekeerde en redde eens eenen zondaar, die eene gewoonte van onzuiverheid had, door hem aan te raden, eerst eene waardige
— 443 —
biecht te spreken en zich, tot dat einde, drie dagen van te voren, ter eere van de h. Drievuldigheid eu van het bitter lijden des Zaligmakers, te onthouden van zijne zonde. Alhoewel deze zondaar aan den h. Bernardus had verklaard, dat hij geenen enkelen dag het kwaad kon laten, kwam hij nochtans, na verloop van drie dagen terug, en zeide den heilige, dat het hem, vooral door de herinnering aan het lijden van Christus, gelukt was zuiver te blijven. Nu ried hem de h. Bernardus aan, ook nog drie dagen ter eere van Maria en drie dagen ter eere van zijnen engel-bewaarder trachten zuiver te blijven, en zoo voorts, tot dat de boeteling zich geheel en al had overwonnen. (Buch f. Ex., p. 133.)
e. Wat is de ware boetvaardigheid? „Niet meer zondigenquot;, antwoordt de h. abt Pimenius.
ƒ. Men verhaalt van eene zekere juffrouw, dat zij de gewoonte had zeer trotsch en minachtend op elkeen neder te zien, doch zoodra er storm of onweder in aantocht was, dan was zij de vriendelijkheid eu minzaamheid zelve; zoodra echter was de storm niet bedaard en het onweder afgetrokken, of haar omgang was weder even stuursch en hoogmoedig.
Is dit niet het zinnebeeld der vele zondaars, wier voornemens, bij het verdwijnen van het gevaar, spoedig in rook opgaan.
Naaste gelegenheid. SOI. a. Ware de h. Petrus bij de andere apostelen gebleven, en hadde hij zich niet igt;; het huis van Caïphas gewaagd tusschen Jezus\' vijanden, dan zou hij zijnen Goddelijken Meester uiet lafhartig verloochend hebben.
Vluchten wij ook de naaste gelegenheden, b. v. een huis, waar wij hooren vloeken, een speelgezel
— 444 —
of gezellin, die vuile taal spreekt, een slecht boek k\' en dergelijke. (Bosmans, Pr. ond., p. 530.) sj
h. Plutarchus, een heidenseh geleerde, was zeer § toornig van aard en had groote neiging tot sterken drank. Hi j trachtte zich echter van deze fouten te beteren. Eerst nam hij zich voor éen dag, dan twee, dan eene geheele week, dan eene maand lang zijne opvliegendheid te bedwingen; vervolgens t dronk hij alle dagen zooveel slechts minder, dat t zijne zinnelijke lust tot den drank het niet bespeurde, i tot dat hij zich eindelijk geheel had overwonnen, lt; en de grenzen der zachtmoedigheid en matigheid niet meer te buiten ging.
c. Eene zuster van liefde moest, een ouden zieken generaal oppassen, die de gewoonte had te vloeken. Zij wist echter den krijgsman zoo goed te behandelen, dat zij hem overhaalde haar, voor iederen vloek, dien hij nog doen zou, een vijffrankstuk voor den arme te geven. De generaal gaf zijn woord, en daar hij het nimmer wilde bi-eken, en ook van den anderen kant niet al zijn geld wilde kwijt worden, leerde hij allengs het vloeken geheel af.
d. De beroemde generaal Cambronne, nog luitenant zijnde, was aan den drank verslaafd, en had op zekeren dag in zijne dronkenschap eenen overste geslagen. Op dit misdrijf stond de kogel. Door toedoen echter van zijn kolonel werd Cambronne begenadigd, en zwoer zijnen voorspreker, dat hij nimmermeer wijn of sterken drank zou gebruiken. Hij hield woord. Toen hij later door zijne dapperheid generaal was geworden, verzocht hij zijnen voormaligen kolonel aan tafel. Er werden den gasten verschillende wijnen aangeboden; maaide gastheer zelf dronk geen druppel wijn. De oude
kolonel verwonderde zich hier over, maar Cambronne sprak tot hem : „Herinner u, kolonel, wat ik u indertijd hel) beloofd; tot nog toe heb ik woord gehoudenquot;. (Descurkt, Mud, des passions.)
^ 3. Van de belijdems der zonden en de voldoening.
Belijdenis der zonden. 205. a. In het Oude Testament (Numer. v., 5, 7.) lezen wij. dat de Heer sprak tot Mozes : „Verkondig aan de kinderen van Israël, dat, als een man of vrouw eeue der gewone zonden der menschen heeft bedreven, en zich alzoo aan beleediging van God hebben plichtig gemaakt, zij de fout, welke zij begaan hebben, zullen belijdenquot;.
b. Vele vrijdenkers, die in hun leven niets van de biecht wilden weten, zijn nochtans op hun uiterste tot inkeer gekomen, en na gebiecht te hebben, stichtend gestorven. Onder anderen de vrijdenkers Montesquieu, Maupertuis, Fontenelle, markgraaf D\'Argens, Buffou, enz.
c. De goddelooze Voltaire zou zelfs op zijn uiterste wel gebiecht hebben, wanneer de metgezellen zijner duivelachtige samenzwering tegen den godsdienst van Jezus Christus zulks niet hadden belet.
d. Een oude krijger van Napoleon i., die op sterven lag, weigerde halsstarrig de laatste troostmiddelen van den godsdienst te ontvangen. De abbé Laroque (\'die dit voorval mededeelt) vroeg hem hoe het hem ging. „Ik ga naar het kerkhofquot;, antwoordde de oude snorbaard. „En is uw ransel ook goed in orde voor de inspectie van den oppergeneraal hierboven ?quot; hervatte de priester. „O, zei de soldaat, plaag mij daar niet mede ; biechten wil
— 446 —
ik nietquot;. ,,Laat ons dan over iets anders spreken, zei de abbé nu. Gij hebt Napoleon, den grooten keizer, gediend?quot; — „Dat wil ik gelooven, zei de oude, ik heb zelfs mijn rechterbeen voor hem verloren.quot; •— „Maar vriend, hervatte de priester, weet gij ook wat er van uwen keizer gekomen is ?quot; — „Wel ja, zei de zieke, zich oprichtende, hij is op S*. Helena gestorven.quot; — „Zoudt ge den keizer nog eens willen zien ?quot; hernam de priester. - „O met de grootste vreugdequot;, antwoordde de soldaat. — „Nu dan moet ge ook biechten, want dit heeft Napoleon ook gedaan, en hij is thans in den hemel; als gij echter niet biecht, zult gij hem nimmer terugzien.quot; — „Toe dan maar, eerwaarde, laat mij dan biechten, opdat ik mijn keizer en den goeden God daarboven zien moge/\'
e. Luther zelf was geen vijand van de biecht, integendeel. Ziehier hoe hij er zien over uitdrukt in een kleinen catechismus, die eenigen tijd voor zijnen dood werd uitgegeven : „Men moet zich voor God beschuldigen van al zijne zonden, ook van die, welke men niet kent; maar wij moeten aan den priester de zonden, die wij indachtig zijn, openbaren. Welke zijn dan deze zonden? Onderzoeken wij ons over onze beroepsplichten, over de tien geboden, en zien wij, of wij in het een of ander aan onze beroepsplichten zijn te kort geschoten, en of wij iemand hebben schade toegebrachtquot;.
ƒ. Wanneer een koning over al zijne onderdanen niet meer kan rechtspreken, ian kiest hij de braafste en verstandigste mannen uit, en zegt tot hen : „Gaat naar mijne provinciën en spreekt er recht in mijnen naam; ik geef u mijne macht: die gij zult vrijspreken, zijn en blijven vrijgesproken, die gij zult veroordeelen, zijn veroordeeld !quot;
1
Zullen nu die mannen zoo maar willekeurig vrijspreken of veroordeelen ? Neen, zij zullen eerst de beschuldigden verhooien. Deze zijn nu in de noodzakelijkheid te belijden, wat zij gedaan hebben.
Met andere woorden: Jezus Christus heeft alle macht aan de apostelen en hunne opvolgers gegeven, die echter deze macht niet naar behooren zouden kunnen uitoefenen, als hun de zonden niet gebiecht werden.
y. Benige jaren geleden kwam een rijk en geleerd Engelscliman te Parijs, enkel om de instelling van den h. Vincentius a Paulo te bestudeeren, en haar ook in zijn Anglikaansch vaderland over te planten. Hij komt, gaat en overlegt... ook hij wil liefdezusters hebben. Nu gaat hij bij een vromen priester naar het middel vragen, om zulke liefdezusters te vormen. „Berst, zei hem de priester, moeten ze belofte doen van zuiverheid.quot; — ,/t Is moeielijk, zei de milord, maar \'t is te doen.quot; — „Dan de communie.quot; — „Ook nog mogelijk.quot; — „Dan de biecht!quot; — „Onmogelijk, of men zou katholiek moeten worden.quot; — „Gij hebt het gezegdquot;, antwoordde de priester.
De milord begreep het, werd katholiek... en priester. Bn thans kent hij de kunst om liefdezusters te vormen heel volkomen.
h. Silvio Pellico verhaalt ons in het boek zijner Gevangenissen, dat hij telkens, als hij de teedere waarschuwingen en de wijze raadgevingen van zijnen biechtvader had ontvangen, van liefde gloeide voor de deugd, niemand meer haatte, en zijn leven voor den laatsten zijner medemenschen zou hebben kunnen ten beste geven, ja, dat hij alsdan God zegende hem mensch te hebben gemaakt.
i. Guillois verhaalt in zijne uitlegging van den
— 448 —
catechismus, dat een groote zondaar na de h. absolutie te hebben ontvangen tot zijnen biechtvader zeide: „Helaas! wat zijn de zondaars toch onge lukkig, als zij in staat van doodzonde voortleven ! Ik ben vele jaren lang als in eene ware hel van kwelling en onrust geweest, maar op het oogenblik, dat ik mijne zonden heb beleden en de absolutie heb ontvangen, voel ik eenen zoo grooten troost, dat ik in den hemel meen te zijnquot;.
k. „Ik doe geen zonden, zeide een magistraat tot zijnen pastoor, en daarom behoef ik ook niet te biechten.quot; — Wel, mijnheer de rechter, ant woordde de pastoor: „Onder hen, die geen zonden doen, reken ik slechts twee soorten van lieden, zij die hun verstand nog niet hebben, en zij . . . die het verloren hebbenquot;.
Wat zal men van mij zeggen, als ih ga biechten ? 200. a. Dit vroeg ook eens een Fransche zouaai\' aan eene religieuse, die hem tot antwoord gaf: „Gij vreest niet, om als dapper soldaat, zoo dikwerf uw leven voor keizer en vaderland in gevaar te stellen en zoudt gij vreezen uwen God te dienen ?quot; „Gij hebt gelijk, zuster, zei de soldaat, men moet ook God voor goed dienenquot;, en hij ging terstond den aalmoezenier opzoeken.
h. Wat zal de biechtvader van nij denken ? Een groot zondaar had zijne generale biecht bij den h. Franciscus van Sales gesproken; na de biecht kon zich de h. prelaat niet onthouden hem zijne vreugde en tevredenheid te doen blijken. — „Uwe Hoogwaardigheid, wil mij slechts wat troostenquot;, sprak de penitent, gij kunt mij toch niet meer achten.
„Ik zoude dan een Farizeër moeten wezen, zeide
— 449 —
de kerkvoogd, als ik u, nu gij blank als sneeuw
er zijt, nog als eenen zondaar zou betrachtenquot;.
;\'e-
11. \'
in Oprechtheid in de Biecht. 207. a. Wat baat het lc ons een gat in een vat te stoppen, wanneer men er je\' een ander gat in open laat, waardoor het water ,| kan uitloopen ? Wat baat het den geneesheer eene wonde te toonen, wanneer men eene andere en gevaarlijkere wonde voor hem bedekt houdt ? (H. Bonav.) Als gij uwe zonden verzwijgt en noch-^ tans de h. absolutie ontvangt, dan is het juist alsof ^ gij u\' zonder betaling, van eene quitantie meester maakt, en u zoodoende eene strengere straf op den P hals haalt. (Dkexeliüs.)
e b. In eene stad van Spanje was eene edele vrouw, die eene zonde iiad bedreven, welke zij uit schaamte j niet durfde biechten, daar zij zich tot dusverre on-• berispelijk had gedragen. Zij ging nu voort de h.h. Sacramenten te ontvangen, zonder zich van die zonde aan te klagen, en pleegde eene menigte ;i heiligschennissen.
! Een ijverige predikant, de Jezuïet pater Ramirez, kwam in die stad de vasten predikatiën houden. De ; ongelukkige vrouw woonde die preken bij, en gt; meende in haar binnenste gedurig als eene stem te vernemen, die haar aanspoorde bij gemelden pater te gaan biechten. Door hare onrust overmeesterd, veinsde zij ziek te wezen, en deed den pater in haar huis roepen, om te kunnen biechten. De pater kwam, zij biechtte, maar... zij verzweeg nogmaals hare zonde.
Toen de biechtvader met zijnen gezel het huis verliet, zei deze tot hem ; „Pater, ik ben zeer verschrikt geworden; toen gij die zieke persoon biecht-tet, zag ik van uit de kamer, waar ik mij met de huisgenooten bevond, dat een zwarte klauw
29
— 450 —
als uit den muur kwam, en de zieke de keel toe-hieldquot;. — „Laat ons teruggaanquot;, zei pater Ramirez. Toen zij de deur binnentraden, hoorden zij roepen : „Onze meesteres is doodquot;. En aanstonds riep ook de doode zelve: „Ik ben verdoemd, omdat ik eene doodzonde in mijne biecht niet heb durven belijdenquot;. (P. Vbndrickx, t. it., p. 26.)
c. „Daags voor mijne eerste h. Communie, zegt de beroemde schrijver Chateaubriand in zijn Gedenkschriften, was mijn biechtvader, toen ik mijne biecht sprak, verwonderd over de onbeduidende fouten, waarvan ik mij beschuldigde, en kon hij tevens mijne onrust niet doen rijmen met de zoo weinig belangrijke geheimen van mijn geweten, welke ik hem toevertrouwde.quot;
„Verzwijgt of verbergt ge mij niets, mijn zoon?quot; sprak do geestelijke. — „Ik antwoordde stoutweg : Neen, mijn vaderquot;. De priester maakte zich nu gereed om mij de h. absolutie te geven. „Nu begon ik, zoo vervolgt de verhaler, te beven en te rillen, alsof de bliksem boven mijn hoofd flikkerde, en ik riep, in tranen wegsmeltend, uit: Wacht nog even, eerwaarde vader, want ik heb nog niet alles gezegd.quot; De priester omhelst hem. Het kind biecht al weenende en zonder eenige terughouding. Nu ontving de jeugdige boeteling de h. absolutie, die als een hemelsehe dauw zijn hart verkwikte, en hem verlichtte, alsof de last van een hoogen berg van hem werd weggenomen.
Chateaubriand verzekert ons, dat hij zich van dit oogenblik af tot een braaf man voelde herschapen, en dat hij nimmer eene verwijting van zijn geweten zou hebben kunnen overleven.
Herhaling der ongeldige Biecht. 20S. Het is hiermede juist zoo als men doen moet met een kleed
— 451 —
e_ of rok, waaraan men eenen knoop niet op de juiste
z plaats heeft vastgemaakt. Men moet dan het ge-
j\' heele kleedingstuk ontknoopen, en eiken knoop op
tk zijn plaats brengen. Zoo moeten ook de kwade
le biechten herhaald worden, om een zuiver geweten
• te verkrijgen. (H. Vincent. Feurerius.)
Penitentie of voldoening. Ofschoon koning
David van den profeet Nathan had vernomen, dat God hem zijne zonde had vergeven, vastte hij, en e lag des nachts plat ter aarde. Tevens vervaardigde e hij de zeven boetpsalmen tot eene eeuwige herin-Ij nering aan zijne gevoelens van boetvaardigheid.
0 (quot;• R e g\' 12 ) quot;
1 Magdalena deed dertig jaren strenge boete in eene \' spelonk. (Süeiüs.)
// De tranen van boetvaardigheid, die de h. Petrus gedurig stortte, hadden volgens de overlevering, j twee diepe groeven in zijne wangen gevormd.
De h. Maria van Egypte (zie 159. a.) zondigde gedurende zeventien jaren en deed gedurende zeven en t\' veertig jaren boete in de woestijn.
De h. Dominicus geeselde zich dagelijks driemaal, ] eens voor zijne eigene zonden, eens voor de zonden (. der andere levenden, en eens voor de zonden der zielen in het vagevuur.
Mochten wij ook elk ongemak, elk verdriet en elke pijn of kwelling met geduld aannemen en met geduld verdragen in den geest van boetvaardigheid voor onze talrijke zonden! (Marcitaut, Hortus pastoru m.)
Eer- en schadeherstelling. (Zi0 36. les, 7., 8. en 10. gebod.)
— 452 —
Van het h. Oliesel en het Priesterschap.
j 1. Van bet heilig Oliesel.
Instelling van het k. Oliesel enz. 310. a. H. Sckriji, „De apostelen dreven vele duivelen uit, zalfden vele zieken met olie en genazen henquot;. (Marc. vi., 13.) De h. apostel Jacobus zegt nopens dit h. sacrament: „Is er iemand onder u ziek, zoo roepe hij de priesters der Kerk tot zich, en zij zullen over hem bidden en hem met olie zalven in den naam des Heeren, en het gebed des geloofs zal den zieke helpen, en de Heer zal hem verlichten, en als hij in zonden is, zullen zij hem vergeven wordenquot;. (Jac. v., 14, 15.)
b. Men moet het ontvanyen van dit h. sacrament niet uitstellen of er mede wachten tot het uiterste gevaar gekomen is. De menschen in de wereld zeggen, dat het h. Oliesel de zieken verschrikt en hunnen dood bespoedigt. Men moet den priester slechts bij hen roepen, als zij geen kennis meer hebben.
„Wel hoe, antwoordt hierop mgr. De Ségur (Rép. aux obj. les plus rep. contre la Religion), moet men den biechtvader roepen, als men niet meer biechten kan ; moet men den priester halen, als zijne tegenwoordigheid is nutteloos geworden ? Er is iets, dat nog gemakkelijker is, namelijk geenen priester te roepen, en de menschen als honden te laten dood gaan. Is Jezus Christus dan de God der doodeu; of heeft Hij soms voor lijken zijne priesters aangesteld ?
— 453 —
1
Ontelbaar, helaas! zijn de zielen, die door zulk een noodlottig vooroordeel te gronde gingen. Be-| denkt toch maar eens voor goed, dat de arme ster-I venden in het geheel geene vrees hebben voor den i priester, dat zijn bezoek hen in het geheel niet I doet sterven, maar hen integendeel opbeurt en troost, I en hen zelfs ook naar het lichaam verlicht, en som-I wijlen hen geneest. De geneesheei-en zijn zelfs
Ij verplicht de heilzame gevolgen van het vol-j brengen der godsdienstige plichten bij hunne zieken te erkennen. Over eenige jaren, zoo vervolgt mgr. De Ségur, heb ik hier een voorbeeld van onder-t: I vonden. Op Vastenavond-Dinsdag 1850, werd ik s- | bij een kind geroepen, dat door den geneesheer als m l verloren was verklaard. Ik biechtte het, gaf het zijne eerste h. Communie, die denkelijk ook wel :e| zijne laatste wezen zou, en gaf het de h. zalving, ijl Het kind bedankte mij na de volbrachte plechtigheid en verzekerde mij, dat het tevreden en gelukkig was, en ik verliet het met de vaste gedachte, dat ik het nimmermeer levend zou terugzien. Drie U li (lagen later zag ik hetzelfde kind frisch en gezond, ?. B spelende met zijn broeder. Had nu het h. Oliesel .tl dit kind doen sterven?...
dB Schrikt dan niet voor den priester, als gij gevaarlijk ziek zijt, maar laat hem spoedig roepen, en verzoekt hem om de troostmiddelen van den godsdienst. Houdt u tot alles gereed, maakt vrede met God ; als uw reispas in orde is, behoeft ge daarom juist niet op reis te gaan.quot;
ï
Een priester bezocht eens een zieken grijsaard van 83 jaren, en vermaande hem dat hij het h. Oliesel zou ontvangen. „Zeer wel, eerwaarde, antwoordde de zieke-; ik heb het al twee keeren in mijn leven ontvangen, en ben telkens wederom beter geworden.quot; Hij ontving ook nu weder vol geloof dit h. sacrament. Eenige dagen later
— 454 —
zag hem de priester, die hem bediend had, ter kerke komen, om de heilige Mis bij te wonen. (D\'Hauterive, t. xi., p, 104.)
c. De h. Bernardus verhaalt het volgende van zijnen vriend den h. Malachias, aartsbisschop van Armagh, in Ierland ;
Eene vrouw te Bangor was den dood nabij en liet den h. Malachias roepen, die haar door heilzame toespraken troostte, en haar ook het h. Oliesel wilde toedienen. Maar men stelde hem voor, dat hij nog tot den volgenden dag met de bediening zoude wachten, wijl dan de zieke ook beter zou voorbereid wezen. De heilige bisschop volgde dezen raad, alhoewel ongaarne. Hij zegende de vrouw, en keerde naar zijne woning. Tegen den avond echter stierf de zieke plotselijk. De bisschop dit vernemende, snelde naar het sterfhuis, knielde bij het lijk, en beschuldigde zich voor G-od met groote droefheid over zijn verzuim, hij stortte vurige gebeden en verzocht ook de aanwezigen zich met hem in het gebed te willen vereenigen. De geheele nacht werd door hem en de huisgenooten al biddende doorgebracht. Bij het aanbreken van den dag opende de overledene hare oogen en werd wederom levend. Nu diende haar de bisschop onverwijld het h. Oliesel toe. De vrouw was en bleef nog lange jaren gezond onder de levenden, en sleet hare dagen in de uitoefening van deugden en goede werken. (Dr. Ferd. Heiibst, Chr. leer in voorb. en Vic. Walsh, ïabl. poet. des sacr.)
d. De h. G-ebliardus, aartsbisschop van Salzburg, wilde de laatste li. Sacramenten ontvangen, ofschoon er nog geen gevaar van sterven was. „Zoude het wel verstandig zijn, zeide hij, uit te stellen totdat wij den troost en de kracht dier heilmiddelen niet
— 455 —
meer kunnen gevoelen?quot; Zoo moesten ook alle vrome Christenen denken en handelen.
Uitwerkselen van het h. Oliesel. 311. a. Eeue vrome dienares van God, die door bijzondere he-melsche gunsten werd begenadigd, zag onder het toedienen van den h. Olie, dat onze Heer Jezus Christus zelf, omringd van eene menigte heiligen, de zieken met goedertierenheid zuiverde, sterkte en troostte, en de boo/.e geesten, welke hunne laatste oogenblikken kwamen verontrusten, verdreef. (Cat. en ex.)
b. De h. Elzear, graaf van Ariana, had met stichting het h. Oliesel ontvangen, en geraakte in den doodstrijd. Zijn gelaat verkreeg nu eene stuiptrekkende beweging, als dat van iemand, die met machtige tegenstanders te worstelen heeft. Op eens riep hij uit: „Ik heb de machten der hel overwonnenquot;, en stierf met een zegepralenden glimlach op de lippen. (Id.)
c. Ook onbevooroordeelde protestanten hebben getuigenis afgelegd over de Goddelijke instelling en kracht van het h. Oliesel.
Leibnitz schrijft hieromtrent in zijn Stelsel van godgeleerdheid: „Ook het h. Oliesel heeft de h. Schriftuur voor zich, en bezit voor de weivoor-bereide zielen, die duurzame en onfeilbare kracht, welke er de h. apostel Jacobus aan toekent, als hij over dit sacrament spreekt (Zie 310. «.), namelijk de vergiffenis der zonden en de bevestiging in het Christelijk geloof en de Christelijke rechtvaardigheid, welke uitwerkselen nimmer beter van pas komen, dan wanneer ons leven in gevaar is, en men zich tegenover de angsten des doods bevindtquot;.
„Ook de beroemde Goethe zegt in zijne gedenk-
— 456 —
schriften (Wahrheit u. Dichtung, vu. Buch): „Nadat men gedurende het leven de kracht der sacramenten heeft ondervonden, toch gevoelt men tienmaal meer hunne weldoende kracht aan de poorten des doods. Alsdan heeft de aarde den mensch geenen troost meer aan te bieden, maar van den hemel ontvangt hij in dat oogenblik het onderpand van een eeuwig geluk. Opdat ook de geheele mensch worde geheiligd, worden dan ook zelfs tot zijne voeten toe gezalfd, zoodat die voeten, wanneer ook de zieke wederom geneest, het aard-sche stof slechts met tegenzin betredenquot;.
d. Het (feestelijk h. Oliesel. De vrome pater Wolfgang Grafenegg drukte bij het slapengaan een kruisbeeld op zijn voorhoofd en op zijne zintuigen en bad : „O mijn God, vergeef mij door Uw heilig kruisteeken en Uwe oneindige barmhartigheid, wat ik ooit door mijn verstand, mijnen wil, mijne verbeelding en door mijne vijf zintuigen tegen U heb misdaanquot;. (D\'Haüterive, t. xi., p. 208.) \'
§ 2. Van het heilig Priesterschap.
Zending der priesters. 212. „Gelijk Mijn Vader Mij gezonden heeft, zegt de Zaligmaker, zoo zend Ik uquot; (Jo. 20., 26), dat is : Gelijk Ik met het drievoudig ambt, namelijk als leer aar, als priester en herder van het nieuw verbond uit den hemel ben nedergedaald op de aarde, zoo ook zijt gij. Mijne apostelen, en gij, hunne navolgers, leeraars, priesters en herders.
Mindere en hoogere orden. S13. De inleiding tot den geestelijken of clericalen stand en de mindere orden geschiedt door de h. tonsuur of kruinschering, die een
— 457 —
teeken is dat hij, ivien de kruin is geschoren geworden, den Heer voor zijn aandeel en erfenis heeft gekozen, en zich bijzonder aan Gods heiligen dienst heeft toegewijd. Ook is de priesterkroon eene herinnering aan de doornen kroon van den Zaligmaker. Deze plechtigheid was tot in de vijfde eeuw nog niet algemeen, opdat de geestelijken tijdens de vervolgingen niet zouden gekend worden.
De vier mindere orden zijn die van portier, lezer, bezweerder en kerkdienaar.
1. De portier is een vertrouwde persoon, die (vooral in tijden van vervolging) de kerkdeur bewaakt, de uren van den godsdienst aan de geloo-vigen verkondigt, en (in lateren tijd) de klok luidt, alsook medehelpt tot reiniging en versiering van tempel en altaar, en den sleutel der kerk in bewaring heeft.
2. De lezer heeft tot ambt de voorlezing uit de h. Schrift, maar niet op het altaar zelf. Ook dienen zij als voorzangers, en mochten de vruchten en spijzen zegenen, welke de geloovigen in vroegere tijden ter kerk medebrachten.
3. De bezweerder wordt door den bisschop aangesteld om de geloovigen van den boozen geest te bevrijden door het uitspreken der kerkelijke bezweringen of exorcismen.
4. De kerkdienaars moesten in de dagen der vervolging licht bezorgen in de schuilplaatsen der geloovigen, en bedienen nu den priester bij de heilige godsdienstoefeningen.
In de Kerkvergadering van Carthago (398), werd bepaald, dat hun. tot teeken van hun ambt een kandelaar en een mis-kannetje (ampulla) zou overgegeven worden.
Hoogere orden. i. Het Subdiakenaat is de eerste der groote h. h. wijdingen en als \'t ware de overgang
- 458 —
van de mindere tot de meerdere orden. De oorsprong der subdiakenen wordt toegeschreven aan paus Fa-bianus, die aau de zeven aangestelde notarissen der martelaars-akten, zeven subdiakenen toevoegde. Zij moesten ook de heilige vaten gereed maken en aan de diakenen overgeven en bij de uitdeeling der h. Communie aan de kerkdeur de wacht houden, opdat dan niemand uitging of binnenkwam. Latei-dienen zij den diaken aan het altaar, en mogen in de h. Mis het water bij den wijn in den kelk gieten, alsook de epistelen lezen of zingen.
ii. Het Diahenaat werd door de apostelen tot hulp bij het h. misoffer en tot verzorging der armen, ingevolge de bevelen van den Zaligmaker ingesteld, en is alzoo (ofschoon dit geen uitdrukkelijk geloofspunt zij) van Goddelijke instelling. (Act. fi.)
De diakenen bedienen den priester van nabij aan het altaar zelf, lezen het h. evangelie en prediken met verlof van den bisschop het woord Gods; tevens mogen zij in de kerk, in geval van nood, ook plechtiglijk doopen, en zulks buiten dit geval, met verlof van den bisschop. Vroeger gaven zij in de kerk aan de geloovigen de h. Communie onder de gedaante van wijn, en buiten de kerk, onder die van brood. Tevens is hun ambt de armen te bezoeken, en hun aalmoezen uit te deelen. Vroeger hielpen de diakenen de doopelingen uit de doopvont stijgen.
Zulks werd voor de vrouwen door de zoogenoemde diakenessen gedaan, maar deze instelling werd in de vu. eeuw, bij het concilie van Epone opgeheven.
in. Het Priesterschap en het Bisschopschap werden van oudsher door handenoplegging en gebed, latei-mede door de h. zalving toegediend.
De priesters dragen de h. Misofferande op, bedienen het h. sacrament der Biecht en de overige h. h.
— 459 —
sacramenten, uitgenomen het Vormsel en het Priesterschap zelf; zij verkondigen Gods woord, en zegenen, uitgenomen in die gevallen, welke zich de bisschop voorbehoudt.
De priesters worden gezalfd met den h. olie der catechumenen.
iv. Het Episcopaat of Bisschopschap is de volheid van het priesterschap, en geeft aan dengenen, die ermede bekleed wordt, de macht om alle sacramenten der nieuwe wet toe te dienen.
De Bisschop wordt gezalfd met het h. Chrisma, omdat hij den h. Geest overvloediger ontvangt. Hij draagt eenen kromstaf tot teeken van zijn op perherderlijk gezag, eenen ring tot zinnebeeld van zijn geestelijk verbond met zijne Kerk of diocees, en eenen mijter op het hoofd, als eenen helm tegen de wederstrevers van de zaligheid der zielen.
De stof van het h. sacrament des Priesterschaps, is voor de mindere orden de overgave der werktuigen, en voor de groote of meerdere orden, dat is voor het diakenaat, priesterschap en episcopaat, de oplegging der handen.
De vorm van dit sacrament bestaat in de h. h. woorden, die de overgave der werktuigen en de oplegging der handen vergezellen. (D\'Hauïerive, xi. pp. 360, 361.)
Eerbied voor de. priesters. 214. a. Keizer Basilius zeide tot zijnen zoon Leo : ,/üe vereering, die gij aan de priesters bewijst, betrekt zich op God zeiven. Zoo als ik als keizer wil, dat het volk mijne ministers om mijnentwille eere, zoo wil ook God, dat men om zijnentwille aan zijne dienaars eerbied bewijzequot;.
b. Julianus de afvallige zeide: „Men moet de priesters eeren, omdat zij voor allen offeren en voor allen biddenquot;.
— 460 —
c. De h. Franciscus van Assise was zoo diep doordrongen van eerbied voor de priesterlijke waardigheid, dat hij nimmer er toe kon besluiten priester gewijd te worden. Hij was gewoon te zeggen, dat, indien hij eenen priester en eenen engel mocht ontmoeten, hij eerst aan den priester en vervolgens aan den engel zijne groetenis zou bieden, omdat de priester eene macht bezit, die aan Gods engelen niet gegeven is. (H. Bonav., Vita s. Fr.)
d. In het jaar 1603 had de h. Franciscus van Sales op Quatertemper-Zaterdag der h. vasten, eene priesterwijding gehouden. Toen de plechtigheid voorbij was, zag de bisschop eenen der nieuw gewijde priesters bij het verlaten der kerk, aan de kerkdeur eenige plichtpleging maken, alsof hij een hooger geplaatste persoon voor zich wilde laten uitgaan. De bisschop vroeg hem hierover, en nu gat hem de jonge leviet te kennen, dat God hem de genade had verleend om zijnen engelbewaarder te zien, en dat deze engel altoos vóór hem uit of aan zijne rechterhand ging, maar hem heden als priester, den voorrang had afgestaan, omdat de engelen dienaars zijn van alle priesters. (Cat. en ex.)
e. Wanneer gij iets kwaads van eenen priester verneemt, bedekt dit dan met den mantel der Christelijke liefde, gelijk de brave zonen van Noach hebben gedaan ten opzichte Aan hunnen vader. De priester is immers ook uw geestelijke vader. (Ivicol. Pag., Diet. 69, c. 8.)
De Goddelijke roep. 215. a. Toen de h. Franciscus van Sales den roep Gods had vernomen, stelden hem zijne ouders voor, daar hij hun oudste zoon en de hoop hunner familie was, dat zijn roep
— 461 —
slechts het gevolg was eener overdreven godsvrucht, dat hij in de wereld even zoo goed kon zalig worden als in den geestelijken stand, dat hij de voor-deeligste betrekkingen kon bekleeden, enz. Maar Franciscus luisterde naar de stem van God, en verzaakte volgaarne aan alle aardsche grootheid, om de genade van zijnen roep te volgen, die hem tot zul ken hoogen trap van heiligheid heeft doen geraken.
h. Bekentenis van Talleyrand. Het voorbeeld van den beruchten Talleyrand (vroeger bisschop van Autun, wiens afval de h. Kerk zoozeer bedroefde, maar wiens dood in 1838 de geloovigen tot stichting-was) is eene waarschuwing voor de ouders, die de kinderen tot eenen staat brengen, waartoe zij geenszins geroepen zijn. Talleyrand, 85 jaren oud zijnde, schreef aan paus Gregorius xvi., toen hij op den drempel der eeuwigheid stond, en zijn berouw over de ergernissen van zijn leven aan den h. Vader te kennen gaf: „Heilige Vader, de eerbied voor mijne ouders verbiedt mij niet Uwe Heiligheid te verklaren, dat ik in mijne jeugd tot eenen stand werd opgeleid, voor welken ik niet geroepen wasquot;.
c. Om den h. roep te kennen tot den geestelijken stand, moet men ook met zijne oversten te rade gaan, en niet zijn eigen zin of oordeel volgen. Zulks deed op Gods bevel Samuël, die Heli, den hooge-priester, en Paulus, die Ananias in dit gewichtig punt raadpleegden.
Instelling en wezen van dit h. Sacrament. 316. H.
— 462 —
Schrift. „God schiep den mensch naar Zijn beeld. Man en vrouw schiep Hij. En God zegende hen en sprak: „Groeit en vermenigvuldigt u op aardequot;. (Gen. 127.)
De echtelijke verbintenis werd onder het nieuw verbond bij gelegenheid van de bruiloft te Cana, tot een sacrament verheven, en is een zinnebeeld der vereeniging van Christus met Zijne h. Kerk. „Het huwelijk i^ een groot sacrament, zegt de h. apostel Paulus, (Eph. 31.) ik zeg het U in Christus en Zijne h. Kerk.quot; — „Gelijk de Kerk aan Christus onderdanig is, zoo moeten ook de vrouwen aan de mannen in alles onderdanig wezen. En gij, o mannen, hebt uwe vrouwen lief, gelijk Christus de Kerk heeft bemind, en zich vóórhaar heeft overgeleverd.quot; (Ibid.)
HuiselijTc rjeluk. 317. «. „Gelukkig is de man, die eene goede vrouw heeft, want het getal zijner jaren verdubbelt zich. Eene goede vrouw verheugt haren man; hij zal de jaren zijns levens in vrede doorbrengen. Eene goede vrouw is een treffelijk lot; zij valt den braven man ten deel, en wordt hem tot loon zijner werken gegeven. Al is hij rijk of arm, zijn hart is altijd met goede gevoelens vervuld, en zijn gelaat steeds opgeruimd.quot; (Jes. Sir. 1-4.) „Gelukzalig zijn zij allen, die den Heer vreezen, die op Zijne wegen wandelen. Want van den arbeid uwer handen zult gij eten. Heil u, het zal u wel gaan ! Uwe vrouw is als een vruchtbare wijnstok aan de muren van uw huis, uwe kinderen zijn als olijfplanten om uwen disch. Ziet; alzoo wordt de man gezegend, die den Heer vreest.quot; (Ps. 127, 1-4.)
Voorheelden van heilige echtparen. Jakob en Rachel, Tobias en Sara, Zacharias en Elizabeth, Maria en Jozef.
De gehuwden moeten zich ook altoos herinneren,
— 463 —
dat zij in hunnen staat de huwelijksche kuischheid steeds moeten eerbiedigen en bewaren. De jonge Tobias vroeg aan den engel Raphael, zijnen hemelsehen geleider, waarom toch de zeven mannen van Sara, allen zoo gelijk en zoo plotseling zelfs, dooide hand van den boozen geest waren omgekomen. Waarop de engel antwoordde; /.Die het huwelijk zoo aanvangen, dat zij God van zieh en uit hunne gedachten verbannen, om alleen voor den wellust te leven, gelijk het paard en de muilezel, die geen verstand bezitten, over deze — een engel des hemels zelf zegt het — over deze heeft de duivel machtquot;. (Tob. vr., 14.)
h. Tertullianus beschrijft in de volgende bewoordingen het echt Christelijk huwelijk :
„Hoe zal ik al liet geluk van eene vereeniging uitdrukken, welke door de gebeden der h. Kerk gezegend en door God in den hemel bevestigd wordt? Twee Christenen zijn aan hetzelfde juk onderworpen, hebben hetzelfde geluk te verwachten, dezelfde plichten te vervullen. Zij zijn als broeder en zuster geworden, en helpen elkander in de vereeniging van denzelfden geest en hetzelfde lichaam. Zij bidden te zamen, zij moedigen elkander aan en ondersteunen zieh wederzijds. Men ziet hen te zamen in Gods huis, aan de tafel van Jezus Christus; zij deelen elkanders zorgen, lief en leed ; zij arbeiden te zamen en vervullen met vreugde de plichten van hunnen staatquot;.
c. Trouiv en ■ eendracht, liefde en gehoorzaamheid. (Zie Eph. 5, 1. 216.) De Eeclesiast zegt; „Drie dingen behagen mij, behagen aan God en aan alle menschen ; de eendracht onder broeders en zusters, de liefde tot den evennaaste en de goede verstandhouding tusschen man en vrouwquot;. (Eccl. 25.)
— 464 —
d. Verdragen van elkanders gebreken. De h. Monica had veel, ongelooflijk veel, van haren man te lijden ; zij was echter geduldig en zachtmoedig, zij bad vurig voor de bekeering van haren echtgenoot, en verkreeg dat haar man eindelijk een voorbeeld werd van geloof en van Christelijke deugden.
De heidensche wijsgeer Socrates had eene zeer boosaardige vrouw, met name Xantippe. Op zekeren dag wierp zij hem, na vele scheldwoorden, eene kom water op het hoofd. Socrates bleef bedaard en zei slechts: „Ik wist wel, dat op zulk een onweder regen zou volgenquot;.
e. Een treffend voorbeeld van hetgeen eene brave vrouw op het gemoed van haren man vermag is dat van Clotildis, dochter van Chilperik, koning der Bourgondiërs, die aan Clovis, koning der Franken, werd ten huwelijk gegeven. Hoe grooten afkeer de katholieke prinses van eenen nog afgo-dischen bruidegom ook had. toch deed zij haar best om hem voor Christus te winnen. Zij sprak hem dikwerf met groote zachtmoedigheid, maar tevens met klem en overtuiging van haren godsdienst, en toen de ruwe krijger in den veldslag van Tolbiac tevergeefs zijne valsche goden om hulp had gesmeekt, verhief hij zijne oogen ten hemel en sprak: „Indien Gij, o Heer Jezus Christus dan waarlijk de Zoon Gods zijt, zooals Clotildis mij gezegd heeft, schenk mij dan de zegepraal over mijne vijanden, ik beloof Ü dat ik in U zal gelooven, en mij in Uwen naam zal laten doopenquot;.
Clovis behaalde eene luisterrijke zegepraal op de Alemannen, zijne tegenstanders. Getrouw aan zijne gelofte, liet hij zich met 3ÜOO zijner getrouwe krijgslieden door den h. Semigius te Rheims doopen
f. Plichten der ouders opzichtens hunne kinderen.
— 465 —
„Indien uwe kinderen door uwe schuld en onachtzaamheid verloren gaan, zal Ik hun bloed uit uwe handen eischenquot;, aldus spreekt God in den persoon van den profeet Ezechiël tot de ouders. (Ez. 3.) Voor de geboorte der kinderen dienen de ouders alles te vermijden, wat het lichamelijk en geestelijk welzijn hunner kinderen kan hinderen en in gevaar brengen ; zij moeten matig, rein en god vruchtig leven, vooral de moeder. Na de geboorte der kinderen, die hun de goede God zal schenken, hebben de ouders geestelijke en lichamelijke ol\' stoffelijke plichten ten opzichte van de kinderen te vervullen.
Geestelijke plichten. 1. Onmiddellijk na de geboorte zorg dragen, dat de kinderen het h. Doopsel ontvangen.
2. De ouders moeten zich herinneren dat zij, gelijk de h. Augustinus zegt, de herders zijn van hunne kinderen. Zij moeten hen goed leeren bidden, hun dikwerf van God en den godsdienst spreken, hun een diepen afschuw van de zonde inprenten. Zij moeten hen al vroeg in de Christelijke leer onderwijzen, hen vlijtig naar den catechismus zenden en het geleerde met hen herhalen.
3. De ouders moeten de kinderen straffen, als zij het verdienen. ,,Wie de roede spaart, haat zijn kindquot;. (Prov. 13.) „Wie zijn kind waarlijk lief heeft, vreest niet het naar verdienste te kastijdenquot; (Ibid.); want God zelf berispt en kastijdt degenen, die Hij bemint.
4. De ouders moeten over hunne kinderen waken. Waken op hunne woorden en werken, waken op hunnen omgang, vooral in hetgeen de zuiverheid van zeden aangaat.
5. De ouders moeten de kinderen vermanen en verbeteren iu hunne kwade driften, liegen, stelen, snoeplust, lui- en traagheid, koppigheid en lichtzinnigheid.
so
— 466 —
6. Eindelijk moeten de ouders aan hunne kinderen altijd en overal het goede voorbeeld geven van alle Christelijke en maatschappelijke deugden, en de kinderen vroegtijdig gewennen aan arbeid, orde, spaarzaamheid en zuinigheid.
Lichamelijke plichten en zorgen, der ouders. 1. Goed waken op de kleinen in hunne prille jeugd, opdat zij niet versmacht worden, of op de eene of andere wijze verongelukken, de kleinen thuis niet alleen laten, of alleen over straat laten loopen.
2. Zij moeten aan de kinderen den noodigen kost en de kleederen geven, totdat ze zich zei ven kunnen verzorgen.
3. Zij moeten hen tijdig naar eene goede katholieke school zenden, zorg dragen dat de kinderen geregeld de school bezoeken; zij moeten de onderwijzers in hunne zoo raoeielijke en gewichtige taak steunen en helpen.
4. Na de schooljaren moeten de ouders zorgen, dat, wanneer de kinderen geenen aanleg of neiging voor verdere studiën bezitten, zij het een of ander handwerk leeren.
Voorbeelden bij de opvoeding der kinderen. 318. a. De oude Tobias gaf aan zijnen zoon Tobias de volgende vermaningen: „Heb uwen God, o mijn zoon, al de dagen van uw leven voor oogen, en wacht n ooit het kwaad te doen, dat Hij verbiedt, of het goede te verzuimen, dat Hij ons voorschrijft. Leer in alle tijden den Heer loven en vraag Hem de noodige genade, om Zijnen wil steeds te volbrengen. Hetgeen gij niet \'ioudt willen, dat men u dede, doe zulks ook niet aan anderen. Betracht de armen met een medelijdend oog, en geef hun aalmoezen volgens uw vermogen. Vlucht de gevaarlijke gezelschappen, vraag gaarne raad aan wijze personen, en de goede God zal u zegenenquot;. (Tob.)
h. De opperpriester Heli was een deugdzaam man, maar hij had twee ergernisgevende zonen, welke hij met te veel toegevendheid behandelde. God deed hem hierover bedreigingen door den profeet Samuël, maar tevergeefs. \'De straf des hemels bleef niet uit. Beide zonen bleven dood op het slagveld, en ook hun zwakke vader viel bij het hooren dezer noodlottige tijding dood ter aarde.
c. Keizer Karei de Groote had veertien kinderen, welke hij allen met dezelfde teederheid beminde. Op de feestelijke dagen droegen zijne dochters allen een gelijkvormig feestgewaad, want hij wist dat de ijverzucht der kinderen, wanneer de ouders aan het eene meer dan aan het andere geven, vaak het ongeluk der gezinnen veroorzaakt. Ook woonden zijne dochters dezelfde lessen bij als hare broeders, en als deze zich volgens hunnen staat in den wapenhandel oefenden, hielden de prinsessen met de keizerin, hare moeder, zich onledig met spinnen en vrouwelijke handwerken. (P. Vendeickx, Serm., t. n., p. 270.)
d. Gravin Mastaï, de godvruchtige moeder van den onsterfelijken paus Pius ix., zeide, toen Pius vi. in het jaar 1798 in ballingschap moest gaan, tot haar zesjarig knaapje, Joannes Maria; „Mijn lief kind, thans moeten wij meer dan ooit voor onzen h. Vader, den Paus van Kome, bidden, die gevangen is genomen en weggevoerdquot;. Op eens vraagt het kind : „Maar moeder, waarom laat God toe dat de booze menschen den h. Vader kwaad doen, en moet ik nu ook nog voor zulke menschen bidden ?quot; „Mijn kind, antwoordde de moeder, de Paus is de plaatsvervanger van Jezus Christus, die ook door Zijne vijanden werd gevangen genomen, ja zelfs ter dood gebracht, maar die ook te midden Zijner
— 468
hevigste smarten aan het kruis, nog voor Zijne
beulen heeft gebedenquot;. . , „ , ot.
Aandoenlijke en treffende vermaning! Voorzeker heeft Pius ix., de paus-martelaar, gedurende zijn twee en dertigjarig pausschap, dat voor hem een ware lijdensweg is geweest, de woorden zijner moeder nimmer kunnen vergeten. (Ibid., p. ^7b.)
e. Een moordenaar verweet op de plaats zijner terechtstelling aan zijne moeder, dat zij hem, toen hii nog een kind was, met belet had de dieien te plagen, waardoor hij allengs zoo wreed en hardvochtig van aard was geworden, dat hij eindelijk ook menschen had kunnen kwellen en dooden. (Lohmakn, past. te Richterich, Die gluckliche Ehe, p. 166.)
ƒ Moeder en zoon op de strafplaats. Langzaam begeeft zich een treurige stoet naar de galg. Er zal een jongeling in den bloei zijner jaren door beulshanden ter dood gebracht worden. Opeens baant eene vrouw zich eenen weg door de dicht gesloten rijen der toeschouwers Het is de wanhopige moeder van den veroordeelde, die haren zoon0nog eens wil zien, en hem troosten. Maar de rampzalige stoot zijne moeder met ruwe gebaren van zich af en roept: „Weg van my! Hadt g.) zelve mijnen eersten diefstal met met eenen glim lach vaii goedkeuring geprezen, dan zou ik nimmer zoover gekomen zijn. Ongelukkige moeder, moordenaarster van uw kind, wat zult gij aan deo eeuwigen Rechter antwoorden, als Hij u tot reken schap zal opvorderen? (Ibid., p. 140.)
De h Bri0\'itta verhaalt in hare openbaringe f6quot; 52) dat zijD bij eene verschijning eene vrouv \' die zich iii de hel bevond, en zich over har
9 zag
— 469 —
nog levende dochter beklaagde, alsof deze haar nog kon hooren : „Wee mij, o mijne dochter, dat ik u geboren heb! Wee mij, omdat ik u door mijne kwade voorbeelden heb ergernis gegeven, en u tot de zonde heb verleid ! Zoo dikwerf gij mijne zedeloosheid navolgt, nemen ook de helsche folteringen in hevigheid voor mij toe !\'■\' (Ibid., p. 101.)
Voorbereiding tot het huwelijk. Keuzelijst voor manspersonen. 219. 1. Kies geene persoon, die eenen anderen godsdienst is toegedaan, want zij zal uw hart verleiden en een dwaas van u maken, al waart gij zoo wijs als Salomon.
2. Kies geen meisje, dat zich heel wijs acht. Zij wil altoos gelijk, altoos het laatste woord hebben, en kan niet zwijgen.
3. Kies geene lichtvaardige danseres. Zij heeft wellicht al aan vele anderen weten te behagen, en zal aan haren danslust zoo spoedig niet kunnen vaarwel zeggen.
4. Kies geene onzedige of schaamtelooze persoon, zij zal u niet getrouw blijven, en u veel kommer en hartzeer veroorzaken.
5. Kies geen hoovaardige modepop. Zij zal uw vermogen er door maken, en ook aan meer anderen trachten te behagen.
6. Kies geene twistzuchtige persoon, gij zult geen vrede met haar hebben, zelfs niet, als gij aan haren wil toegeel\'t.
7. Kies geene snapster of praatzieke persoon, zij zal u veel verdriet berokkenen.
8. Kies geene gierige of nijdige persoon, want zij gunt noch zich zelve, noch aan anderen het noodig onderhoud ; gij zult haar nooit genoeg kunnen werken, en bij al uw zuren arbeid, zal zij u nog laten gebrek lijden.
9. Kies geene rijke, als ge zelf arm zijt; zulk een huwelijk is zelden gelukkig.
— 470 —
10. Kies geen oude persoon, als gij jong zijt, of geen jonge, als gij oud zijt. Hier ontbreekt de overeenstemming der gemoederen, en in het laatste geval kunt gij weinig of niets doen voor de opvoeding en verzorging der kinderen.
11. Kies geen bloedverwante persoon, tante, nicht of nichtekind. 1
12. Kies geen verzwagerde persoon, bijzonder geene zwagerin.
Keuzelijst voor vrouwspersonen. 330. 1. Kies geen ketter, vrijgeest of godsdienstspotter, al zijn ze katholiek bij name, want zij zullen u niet beter of braver maken, maar u veeleer door hunne slechte beginselen en verderfelijke voorbeelden van den weg der deugd afbrengen.
2. Kies geen dronkaard of speler. Zij brengen u noch fortuin, noch deugd in, maar wel esn kwijnend lichaam en eene bedorven ziel, ert zullen daarenboven nog verkwisten, wat gij zoudt bezitten of verdienen.
3. Kies geen liederlijk man of wellusteling. Zij brengen u Gods straf in huis, en zijn u uiet getrouw.
De Fransche geneesheer Devaye en de Amerikaansche doctor Levis hebben 12J huwelijken ouder bloedverwanten opgeteekend, waarvan er 22 kinderloos waren, en de andere, naar gelang van de nadere bloed- of aanverwantschap, hebben ongelukkige kinderen naar geest of lichaam voortgebracht.
De Pius-Bliitter van 1859, n0 10, geven de volgende statistiek van huwelijken onder bloedverwanten : „Op 20,000,000 blanke bewoners in Amerika zijn 6^21 huwelijken tusschen bloedverwanten opgeteekend, waaruit 1116 stomme, 186^ idiote of bloodzinnige en 209 zinnelooze kinderen voortsprotenquot;.
In het jaar 597 schreef de h. paus Gregorius aan den h. Augustinus, bisschop-missionaris in Engeland : „Wij hebben door de ondervinding geleerd, dat uit huwelijken tusschen broeders-en zusterskinderen, ongeraden kinderen voortkomenquot;. (De Katholiek, 1865, dl. 48, p. 143.)
— 471 —
4. Kies geen godslasteraar, want de satan staat op zijne zijde.
5. Kies geen gierigaard. Hij zoekt u niet, maar uw vermogen; het geld is zijn schat.
6. Kies geen woekeraar, Gods vloek rust op hem en op zijn geld.
7. Kies geen ij delen praler of grootspreker. Hij bedriegt u en zijn pralen is onuitstaanbaar.
8. Kies geen opvliegend of toornig man; hij behandelt de mensehen, als het vee, en het leven van u en uwe kinderen is bij hem niet in zekerheid.
9. Kies geen leeglooper of luiaard. Hij brengt u tot den bedelstaf.
10. Kies geen ziekelijk man. Hij maakt van u eene ziekenoppaster en vroegtijdige weduwe.
11. Kies geen jongen man, als gij reeds oud zijt. Hij zoekt niet u, maar uw fortuin.
12. Kies ook geen ouden man, als gij jong zijt. Er is geen overeenstemming; wat baat ook rijkdom, als gij niet vergenoegd zijt.
13. Kies geen ontevreden of knorrig man. Gij zoudt het niet bij hem kunnen uithouden, en al uwe levensvreugde ware verbitterd.
14. Kies niemand, die u, onder onreine voorwaarden, belooft te huwen. Wie aan God niet getrouw is, zal u ook niet getrouw wezen.
15. Kies geen bloedverwant, oom, neef of nevenkind. Kies ook geen verzwagerden persoon, vooral geen zwager.
Nu zult ge mij zeggen, mijn vriend of vriendin, wien zal ik dan kiezen ?
Ik antwoord u : wees gerust. Wanneer gij deugdzaam en godvruchtig leeft, en uit zuivere meening den huwelijken staat wilt ingaan, dan zal u God dengenen, dien Hij voor u bestemd heeft, zelf doen kennen. (Lohmaxk, Vorb. zu einer glückl. Ehe, pp. 15-19.)
ZEVEN EN DERTIGSTE LES.
Van de Christelijke rechtvaardigheid.
Van de zonde.
Zonder vrijen wil is er geen zonde. 3S1. In den tiid der vervolgingen werd een Christen gevangen genomen, en voor den heidenschen rechter gebracht, die hem aanspoorde zijn geloof te verzaken. De moedige geloofsbelijder verklaarde zulks nooit of nimmer te zullen doen. Hij zou dan maar, zeide hem de rechter, eenige korrels wierook strooien op het vuur, dat voor een afgodsbeeld brandde. De belijder weigerde ook halsstarrig dit weinige te doen, omdat hij daardoor een werkelijken afval van het geloof zou quot;hebben te kennen gegeven. Nu gebood de vergramde magistraat, dat men den Christen zoude dwingen, wierook aan de valsche goden te offeren. Toen dit gedaan was, sprak de rechter met een helschen grimlach van voldoening: „Nu zijt gij een van de onzen gewordenquot;. — „In het géheei niet, riep de geloofsgetuige; ik heb mijnen God niet verloochend, ik ben en blijf een Christen, uwe soldaten hebben mij gedwongen wierook te branden voor uwen valschen god, maar mijne hand is rein, en mijn geweten is onschuldig.quot;
y
— 473 —
Natuur der zonde. SSS. Wanneer wij eene zonde bedrijven, dan gedragen wij ons inderdaad gelijk de Joden, toen hun Pilatus de keuze gaf tussehen Jezus en den moordenaar Barrabas. Door het bedrijven der zonde vallen wij af van God, en hechten ons vaak aan nietswaardige schepselen of ijdele belangen, en roepen: „Met Jezus van quot;Nazareth, maar Barrabasquot;.
Afkeer der heiligen van de zonde. 3S3. a. „Mijn zoon, zeide de oude Tobias, heb God alle dagen van uw leven voor oogen, en wacht u in eenige zonde toe te stemmen, of de geboden van God te overtreden. Wij zijn arm, wel is waar, wij zullen nochtans rijk wezen, indien wij God vreezen, de zonde vluchten en goede werken verrichten. (Tob. i. en iv.)
b. De keizer van Konstantinopel was hoogst vergramd tegen den h. Joannes Chrysostomus. Eens zeide hij in \'t bijzijn van zijne hovelingen: „Ikzou mij wel gaarne op dezen bisschop willen wrekenquot;. Vier of vijf dezer vleiers waren al aanstonds met raad en middelen daartoe bij de hand. De eerste sprak : „Zend hem zoover weg, dat gij er nimmer meer van hoort sprekenquot;. De tweede: „Verklaar al zijne goederen verbeurdquot;. De derde : „Werp hem in de gevangenis en boeienquot;. De vierde ; „Zijt gij de keizer niet? Veroordeel hem ter dood, zoo zult gij voor altoos van hem ontslagen zijnquot;. Eindelijk sprak een vijfde — en deze had het ware voor — : „Gij bedriegt u allen, met zulke middelen kunt gij Joannes niet straffen : zendt gij hem in ballingschap, de geheele aarde is zijn vaderland ; ontneemt gij hem zijne goederen, zoo berooft gij de armen en niet hem; werpt gij hem in de gevangenis, hij zal zijne boeien kussen; en als gij hem ter dood ver-
— 474 —
oordeelt, opent gij hem den hemel. Wilt gij u wreken op den bisschop, o keizer, zoo maak dat hij eene zonde bedrijve ! Ik ken hem, en weet dat hij niets vreest dan de zondequot;.
En inderdaad, toen hem ook de keizerin Eudoxia groote bedreigingen liet maken, omdat hij niet toe gaf in eene zaak, die hem zijn geweten als onrechtvaardig verbood, gaf Joannes Chrysostomus tot antwoord: „Gaat en zegt aan de keizerin, dat Joannes slechts éene zaak vreest, namelijk de zondequot;. (Güillois.)
c. Men vond op zekeren dag den h. Isidorus, priester en kluizenaar, wegsmeltende in tranen. Toen men hem naar de oorzaak zijner droefheid vroeg, antwoordde hij : „Ik beween mijne zonden, en al hadden wij God slechts een enkelen keer door de zonde beleedigd, wij zouden nog geen tranen genoeg hebben, om dit ongeluk te betreurenquot;.
d. De h. Anselmus van Kantelberg placht te zeggen ; „Wanneer ik op den eenen kantce leelijkheid der zonden en op den anderen kant de pijnen der hel zag, en ik moest tusschen beide kiezen, ik koos liever de hel dan de zondequot;.
e. De h. Magdalena van Pazzi riep op haar doodsbed uit, bij de gedachte aan de afschuwelijkheid der zonde : „Ik ga deze wereld verlaten, maar ik heb nimmer kunnen begrijpen, en begrijp nog niet, hoe het mogelijk is, dat een mensch uit vrijen wil de zonden kan bedrijvenquot;.
f. De h. Cajetanus, tijdens een geweldig oproer te Napels zijnde, stierf van droefheid, bij de gedachte aan de menigvuldige zonde:.!, welke toen bedreven werden.
— 475 -
u g. De h. Stanislaus en de h. Juliana van Falio-it nieri vielen in onmacht op het woord alleen van it zonde.
ia h. De zalige Izabella Fornari zweette bloed op het vernemen der zonden, die er gebeurden.
t-
3t i. Eene andere heilige religieuze, Maria Crucifixa, it zuster van den zaligen kardinaal Tomasi, stortte le bloedige tranen, toen zij in eene geestverrukking zag, hoe een van hare bekenden God vergramde door de zonde.
k. De h. Edmond, bisschop van Kantelberg zeide, dat hij liever op eene vlammende houtmijt wilde springen, dan eene zonde bedrijven.
De zonde is eene oorzaak van allerlei rampen. S34. Door de zonde van Adam en Eva werd het aardsch
Ear ad ijs gesloten, en kwam de dood in de wereld, \'e zondvloed was eene straf der zonden. De plagen van Egypte waren straffen voor die verdrukkers van Gods volk. Alle Israëlieten, die uit Egypte waren verlost, stierven, op twee na in de woestijn, wegens hunne zonden. De langdurige droogte in de tijden van den profeet Elias was eene straf voor de zonden van Israël, gelijk ook de Babylonische gevangenis en de verwoesting der stad Jeruzalem. {H. Schrift.)ar ad ijs gesloten, en kwam de dood in de wereld, \'e zondvloed was eene straf der zonden. De plagen van Egypte waren straffen voor die verdrukkers van Gods volk. Alle Israëlieten, die uit Egypte waren verlost, stierven, op twee na in de woestijn, wegens hunne zonden. De langdurige droogte in de tijden van den profeet Elias was eene straf voor de zonden van Israël, gelijk ook de Babylonische gevangenis en de verwoesting der stad Jeruzalem. {H. Schrift.)
De zonde rooft den vrede des harten. 335. Er was eens een rijk man, die eenen eenigen zoon had, dien hij feeder beminde.
Hij zond hem in den vreemde, om er wijsheid, kennis en wetenschap op te doen.
Na ettelijke jaren kwam de jongeling terug. Er werd een prachtig gastmaal te zijner eer gehouden.
— 476 —
Maar de jongeling ging mismoedig rond en wierp jg treurige blikken om zich heen. (jg
Nu zeide de vader tot hem; „O mijn zoon, waar over zijt ge bedroefd ? Ik voed zoovele dienaars m en onderhoud zoovele dieren en planten, die mi geen voordeel brengen. Hoe zou ik u dan kunnei vergeten, die mijn eenig kind zijt ?quot;
Maar de zoon staarde even treurig ter aarde.
Nu hernam de vader: „O mijn zoon, gij hebl altijd de schoonheden der natuur bemind ; ik hel voor u een lustprieel laten maken, besproeid dooi een zoetruischend beekje, waar de nachtegaal het plantsoen zijne liederen kweelt. Schep maai goeden moed, mijn zoon, en verheug uquot;.
Maar de jongeling bleef nog treuriger dan ooii zijn strakken en droeven blik naar den grond ge richt houden.
De speelmakkers des jongelings kwamen nu, de vader dacht: Nu zal mijn zooi: met hen wee: opgeruimd en vroolijk worden.
Maar neen, ook thans nog keerde de zoon ziji aangezicht af van de vrienden zijner jeugd, ei hij verborg zich voor hen.
De vader ging tot hem en zeide; «Mijn zoon waarom handelt gij met mij toch zoo, wat is u Hebben dan de goederen uws vaders, de schoon heden der natuur en de gespelen uwer jeugd niet aantrekkelijks meer voor U ?
„Ach, vader, ik heb eene zonde bedreven, en il durf mijne onschuldige blikken van eertijds nie meer ten hemel opheffen, terwijl mijn hart doo onrust wordt gepijnigd!quot;
De vader keerde zich om, en weende bittei (Hungari, Kornaehren.)
Afschuwelijkheid der doodzonde. 336. u. Origene en Kupertus zeggen : „Indien God aan eenen zon
w
— 477 —
3rF daar, die in staat van doodzonde is, zijnen toestand deed erkennen, zou hij van schaamte, afgrijzen en ar walging stervenquot;. Derhalve, zeggen deze geleerde mannen, stierven ook Ananias en Saphira plotselijk, wijl hun de h. Petrus de afschuwelijkheid hunner zonde had doen inzien.
h. De mensch, die in staat van doodzonde is, gelijkt op den gevangen Samson. De oogen van zijn verstand zijn hem door zijne driften en door de vijanden zijner zaligheid uitgestoken ; hij heeft zijne geestkracht verloren, en dag en nacht moet hij den molen zijner vijanden draaien, dat is, hunnen zin volgen. Hij is hun speelbal geworden; zij hebben hem tusschen twee zuilen, zijne bedorven natuur en zijne vrees, vastgeketend; zij spotten met zijn rampzaligen toestand. G-elukkig is hij, wanneer lüj G-od om kracht bidt, om even als Samson, zijne vijanden te verpletteren. (Grasset.)
c. «Mijn zoon, zeide de koningin Blanca, tot koning Lodewijk ix. van Frankrijk, gij weet dat ik u meer bemin dan mij zelve, nochtans ik zou minder om uwen dood bedroefd wezen, dan u in staat van doodzonde te zien.quot;
De heilige koning onthield dit zijn leven lang. Hij vroeg eens aan zijnen vriend, den heer van Jointille, of hij liever melaatsch was dan wel in staat van doodzonde. Joinville antwoordde, dat hij liever dertig doodzonden zou op zich hebben dan met melaatschheid te zijn bezoedeld. ,/On-noozele, antwoordde de koning, men kan wel zien, dat gij niet begrijpt wat het is. God te be-leedigen,quot;
In de onderrichting, welke deze vrome vorst aan zijnen oudsten zoon Philippus naliet, schreef hij -. „Wacht u wel, o mijn zoon, uwen God te ver-
— 478 -
grammen, al moest gij de hevigste pijnen lijden !quot; (Vie de s. Louis).
d. De addeiivanger. Een landman was zeer behendig in het vangen van adders, die hij aan den apotheker verkocht. Op zekeren dag had hij er zelfs tot 150 gevangen. Hij zette ze in zijne kamer, maar in eene mand, die niet al te dicht was gesloten. Des nachts nu kropen deze venijnige dieren uit de mand en in het bed van den man, dien zij geheel omkronkelden. Toen de slaper wakker werd, voelde hij de kruipdieren, die hem gevangen hadden. Hij bemerkt het gevaar dat hem dreigt, maar behoudt gelukkigerwijze zijne tegenwoordigheid van geest; hij verroert zich niet, roept zijne meid, en doet haar een ketel met lauwe melk in de kamer brengen. Toen dit gedaan was, begonnen de vergiftige dieren, het éene voor, het andere na, hun gevangene los te laten en de melk te slurpen. Toen de man zag, dat de adders geheel met melk verzadigd waren, kneep hij hun met een nijptang de koppen af.
Men kan wel denken, dat hij voortaan van het addervangen genoeg had; hij kon zelfs den naam van deze dieren niet meer hooren.
Deze gelijkenis wordt ons verhaald door den h. Bonaventura.
Verbeeld u den staat van dien man in zijn bed liggende met adders omslingerd; veel erger is echter de toestand van eenen zondaar, die in staat is van doodzonde.
Verbeeld u zijn gevaar. De zondaar echter heeft de hel te vreezen, en kan er eiken oogenblik in storten.
Verbeeld u zijnen schrik. Hoezeer moet ook de zondaar, die zich in staat van doodzoade bevindt, voor den dood en het oordeel schrikken.
— 479 —
De adder vanger was voorzichtig. Ook de zondaar moet zijnen tijd waarnemen, om zich te be-keeren en met God te verzoenen, en daartoe Gods hulp inroepen.
De addervanger sloeg de venijnige beesten het hoofd af. De man stelde zich niet meer aan zulk gevaar bloot. Ook de zondaar moet de vroegere naaste gelegenheden van zonden onschadelijk maken, zijne driften het hoofd afslaan, en standvastig blijven in zijne goede voornemens. (S. Bonav., S er m.)
Straf der doodzonde. 327. a. Van Luther, den aartsketter, leest men dat hij meermalen, bij eenen helderen nacht den hemel beschouwde, en met eene uitdrukking van wanhoop uitriep : „O Luther, Luther, welk schoon vaderland hebt gij verloren!quot;
b. \'t Was in het jaar 518. Keizer Anastasius hield niet op door alle soorten van zonden God te tergen. Op zekeren dag verscheen hem een eerbiedwaardig man met een groot boek in de hand; hij opende het boek, en terwijl hij er iets in opteekende, sprak hij tot den keizer: «Tot straf uwer boosheden neem ik u veertien jaren levens afquot;. Onmiddellijk hierop verduisterde de lucht, ijselijke donderslagen deden zich hooren, terwijl de bliksem aanhoudend de wolken doorkliefde. De keizer vluchtte in den donkersten schuilhoek van zijn paleis. Maar wie kan zich aan Gods toorn onttrekken ? Een bliksemstraal trof den zondaar, die dood ter aarde stortte. (Baronius.)
c. Een geleerde missionnaris van onzen tijd verhaalt dat in 1837, tijdens eene zijner missiën, een heer van ergerlijken levenswandel, des avonds in de herberg met de paters den spot dreef. Men berispte hem hierover, doch hij spotte ook met de
— 478 -
—r-\' i\'- ..
grammen, al moest gij de hevigste pijnen lijden !quot; (Vie de s. Louis).
d. De addervanger. Een landman was zeer behendig in het vangen van adders, die hij aan den apotheker verkocht. Op zekeren dag had hij er zelfs tot 150 gevangen. Hij zette ze in zijne kamer, maar in eene mand, die niet al te dicht was gesloten. Des nachts nu kropen deze venijnige dieren uit de mand en in het bed van den man, dien zij geheel omkronkelden. Toen de slaper wakker werd, voelde hij de kruipdieren, die hem gevangen hadden. Hij bemerkt het gevaar dat hem dreigt, maar behoudt gelukkigerwijze zijne tegenwoordigheid van geest; hij verroert zich niet, roept zijne meid, en doet haar een ketel met lauwe melk in de kamer brengen. Toen dit gedaan was, begonnen de vergiftige dieren, het éene voor, het andere na, hun gevangene los te laten en de melk te slurpen. Toen de man zag, dat de adders geheel met melk verzadigd waren, kneep hij hun met een nijptang de koppen af.
Men kan wel denken, dat hij voortaan van het adder vangen genoeg had; hij kon zelfs den naam van deze dieren niet meer hooren.
Deze gelijkenis wordt ons verhaald door den h. Bonaventura.
Verbeeld u den staat van dien man in zijn bed liggende met adders omslingerd; veel erger is echter de toestand van eenen zondaar, die in staat is van doodzonde.
Verbeeld u zijn gevaar. De zondaar echter heeft de hel te vreezen, en kan er eiken oogenblik in storten.
Verbeeld u zijnen schrik. Hoezeer moet ook de zondaar, die zich in staat van doodzonde bevindt, voor den dood en het oordeel schrikken.
— 479 —
De addervanger wan voorzichtig. Ook de zondaar moet zijnen tijd waarnemen, om zich te be-keeren en met God te verzoenen, en daartoe Gods hulp inroepen.
De Addervanger sloeg de venijnige beesten het hoqijflB^J)e man stelde zich niet meer aan zulk Ook de zondaar moet de vroegere |den van zonden onschadelijk ma-het hoofd afslaan, en standvastig ^voornemens. (S. Bonav., Serm.)
337. a. Van Luther, den dat hij meermalen, bij eenen el beschouwde, en met eene op uitriep : „O Luther, Luther, d hebt gij verloren!quot;
_ret jaar 518. Keizer Anastasius
alle soorten van zonden God te te^^^^^^^^ffen dag verscheen hem een eerbied-waai^BBHjymet een groot boek in de hand; hij openderolPoek, en terwijl hij er iets in opteekende, sprak hij | tot den keizer : „Tot straf uwer boosheden naem ik u veertien jaren levens afquot;. Onmiddellijk hierop verduisterde de lucht, ijselijke donderslagen deden zich hooren, terwijl de bliksem aanhoudend de wolken doorkliefde. De keizer vluchtte in den donkersten schuilhoek van zijn paleis. Maar wie kan zich aan Gods toorn onttrekken ? Een bliksemstraal trof den zondaar, die dood ter aarde stortte. (Baronjus.)
c. Een geleerde missionnaris van onzen tijd verhaalt dat in 1837, tijdgns eene zijner missiën, een heer van ergerlijken levenswandel, des avonds in de herberg met de paters den spot dreef. Men berispte hem hierover, doch hij spotte ook met de
— 480 —
terechtwijzing, verliet de herberg, keerde huiswaarts, opende zijne deur en stortte dood op den drempel zijner woning neder. In dezelfde missie werd een andere zondaar door een plotselijken dood getroffen op het oogenblik, dat hij eene ergernisgevende zonde bedreef. (Vendeickx. Serm.)
Straffen der hel, enz. (Zie 41. les 345.)
De dayelijhsche zonde, hare hoosheid en gevolgen. Zij doet ons in Gods liefde verflauwen. 33S. a. Milli-oenen menschen vonden hunnen dood in de wateren van den zondvloed. Indien echter No ach door eene enkele dagelijksche zonde te bedrijven, de geheele vernietiging van het menschdom had kunnen beletten, hij zou die niet hebben mogen bedrijven. Die algemeene ramp was slechts een kwaad strijdende tegen het welzijn der menschen, terwijl de dagelijksche zonde strijdt tegen God, bij wien vergeleken, het leven aller menschen slechts \' een volkomen niet is. 1
„Ja, zegt de h. Thomas van Aquinen, indien men k met éene vrijwillige leugen of met eenige andere dagelijksche zonde, al de zondaars der wereld zou kunnen bekeeren, of al de verdoemden uit de hel 1 kon verlossen, men zou die niet mogen doen.quot; §
h. Wat zoudt gij zeggen van eenen mensch, die d
alhoewel hij gedurig aan zijnen vriend reden geeft v
tot misnoegen, zich nochtans zou durven beroemen, d hem eene groote vriendschap toe te dragen ? Men zou van hem moeten zeggen, dat nij zijnen vriend
zi
De dagelijksche zonde brengt ons licht tot grooten ^
zonden. 330. Eva beschouwde de verboden vrucht, g
Hierin beging zij slechts eene dagelijksche zonde, jj.
— 481 —
eene onvoorzichtigheid, uit welke eene begeerte naar die vrucht in haar ontstond, welke zij niet aanstonds onderdrukte, en die ook nog slechts eene dagelijksche zonde was. Maar helaas! eindelijk stak zij de hand uit, plukte en at, en ziedaar de doodzonde. Zoo bracht ook een onvoorzichtige oogopslag koning David tot overspel en moord. Zoo bracht de geld- en schraapzucht den verrader Judas tot het verkoopen van zijnen Goddelijken Meester. Zoo voerde het zelfvertrouwen van Petrus hem tot het driemaal verloochenen van zijnen Heer en God.
Zij verbindt ons tot tijdelijke straffen. S30. a. Judas Machabeüs werd in het midden zijner zegepralen door den dood weggerukt, omdat hij te veel op den bijstand van andere koningen en te weinig op Gods hulp vertrouwd had.
b. De vrouw van Loth veranderde in een standbeeld van zout, omdat zij tegen het gebod van God eenen nieuwsgierigen blik op de brandende stad Sodoma had geworpen.
c. De leviet Oza werd, omdat hij de ark des* verbonds onvoorzichtig aanraakte, door den dood getroffen.
d. Koning David had uit ijdelheid zijne onderdanen doen tellen; en tot straf dezer ijdelheid werden hem 70,000 van zijne onderdanen, in drie dagen tijds, door de pest weggerukt.
e. De h. Leonardus van Porto-Maurizio haalt verscheidene voorbeelden aan van heilige en vrome zielen, die wegens dagelijksche zonden tot een langdurig vagevuur zijn veroordeeld geworden. De h. Severinus, omdat hij het h. officie niet altoos op het vastgestelde uur had gelezen; de zuster van
31
— 482 —
den h. Petrus Damianus om eene kleine ijdelhek in het zingen; een kind van negen jaren, dat eenig( stuivers had geleend en niet teruggegeven; eed religieus, wijl hij de vereischte hoofdbuiging bi het „Gloria Patriquot; had verzuimd. (Vendkickx Serm. n, p. 143.)
ACHT EN DERTIGSTE LES. , ^
s
Van verschillende soorten van zonden. I -y
Vreemde zonden. 381. 1. Tot zonde raden. DJ kwaadwillige koningin Jezabel gaf aan haren ge maal, koning Achab, den goddeloozen raad, dei onschuldigea Naboth valsch te betichten, ten eind( diens wijnberg te kunnen stelen.
Herodias ried hare dochter, het hoofd van dei h. Joannes den Dooper, van koning Herodes tol loon van haar zwierig dansen, te eischen.
2. Beschermen. Zulks deden Achab en Jezabe ten opzichte der valsche profeten. De Parizeer beschermden door hunne leering en hun voorbeel( de huichelarij, en verontschuldigden de kwade be geerten en gedachten.
3. Gebieden. David gebood aan zijnen veldhee Joab, dat hij Urias zou plaatsen, waar het geveeh het hevigst zou zijn, opdat Urias zoude gedoo( worden. Herodes gaf bevel tot den moord der on schuldige kinderen van Bethlehem en omstreken.
4. Prijzen. „De vleier, zegt de h. Gregorius, heel voor alle zonden schoone namen: hij noemt de verkwister vrijgevig, den gierigaard zuinig, de wellusteling levenslustig en beleefd, den eigenzit
— 483 -
JK.X \'
5. Mededeelen. Alhoewel Pilatus van de onschuld j des Zaligmakers overtuigd was, bewilligde hij den | Joden hun verlangen, en veroordeelde Jezus tot | den dood des kruises. Het hielp hem niet, dat hij, 1 alvorens het onrechtvaardig doodvonnis uit te spre-1 ken, zijne handen wiesch, zeggende, dat hij on-j schuldig was aan het bloed van Jezus; geen water I van de zee kon zijne bloedschuld afwasschen.
j)f j 6. Toestemmen. De hoogepriester Aaron verfoeide 0,(11 het besluit van het Israëlitische volk om een gouden jg, kalf\' te maken en het te aanbidden; nochtans gaf QC|t hij uit zwakheid toe, en werd alzoo medeplichtig aan afgoderij.
dei 7. Niet straf en. De hoogepriester Heli verweet, to
wel is waar, aan zijne zonen hun ergerlijk gedrag, maar hij verzuimde hen te straffen. Derhalve sprak de Heer tot den profeet Samuël; „Heli heeft geweten, hoe schandelijk zijne zonen zich gedroegen, hij heeft hen niet gestraft, daarom heb Ik den huize Heli\'s gezworen, dat deze zonde in eeuwigheid niet door offers of giften zal kunnen verzoend wordenquot;. Vader en zonen stierven een jammerlijken dood.
8. Niet beletten., „Wanneer wij belast waren over den persoon des keizers te waken, zegt de h. Joannes Chrysostomus, en in ons bijwezen eene roekelooze hand den keizer naar het leven trachtte, moesten wij dit kwaad dan niet beletten, en verdienden wij geen straf, indien wij zulke majesteitschennis niet belett\'en ?quot; En hoe meer plichtig maken wij ons niet, wanneer wij niet beletten, dat de Opperste Majesteit en goedheid Gods door de
nige standvastig van karakter, den wederspannige lieiJ vastberaden, den praatzieke gespraakzaam, den hoogmoedige diepdenkend.quot;
— 484 —
zonde beleedigd wordt. (Zie ook de geestelijke werken van barmhartigheid.)
9. Niet overdragen. De h. Zitta was eene dienstmeid in een huis, waar zich ook een knecht bevond, die den anderen dienstboden door ontuchtige gesprekken ergernis gaf. Nadat zij den onverlaat eenige keeren vruchteloos had berispt, gaf zij het wanbedrijf eindelijk aan hare meesteres te kennen, waarop de dienstknecht uit het huis werd gejaagd, terwijl zulks aan de overige dienstboden eene heilzame vrees inboezemde, zoodat er van stonde af geen vuile taal meer in het huis werd gehoord.
Indien de Jood Mardocheüs de twee verraders, die eenen moordaanslag op koning Assuërus hadden beraamd, niet had overgedragen, zou hij zelf medeplichtig aan den vorstenmoord zijn geworden.
De zeven hoofdzonden. 333. De h evangelist Joannes verhaalt ons in het 13. hoofdstuk van het Boek der Openbaring „hoe hij een afschuwelijk dier uit de diepte der zee zag opstijgen, hetwelk zeven hoofden had en zeven horens, en op die zeven horens ook zeven kronen, waarop ook zeven namen van godslasteringen stonden geschreven. De geheele wereïd bezag dit monster, en bad den draak der hel aan, die aan dit dier macht had verleend. En zij spraken -. Wie is er aan dit dier gelijk, en wie vermag het te bevechten? Het dier lasterde God,... en macht werd het gegeven om te strijden tegen de heiligen en hen te overwinnen. En allen baden dit dier aan, behalve zij, wier namen zijn opgetee-| kend in het boek des levens van het Lam. Wiej ooren heeft om te hooren, hij hoore!quot;
i. Hoovaardigheid. Zij is de zoude, waardoor del — mensch een overdreven denkbeeld koestert van zijnl eigene voortreffelijkheid. Hoovaard komt voor denfc su
— 485 —
val; dit zien wij in het voorbeeld der gevallen engelen en in dat van onze stamouders, die aan God zeiven wilden gelijk worden. Koning Pharao sprak tot Mozes : „Waar is de Heer, wiens stern ik zou vreezen; ik erken geen Heer boven mij ...quot; God strafte hem echter voor zijnen hoogmoed met vele | plagen, en deed hem omkomen in de golven der | Koode Zee. — Nauwelijks had de reus Goliath I zijne hoogmoedige uittarting geëindigd of hij viel, door den kiezelsteen van den kleinen herdersknaap David getroffen, dood neder. — De hoovaardige koningin Jezabel, die alle kunstjes had uitgeput, om de oogen van koning Jehu tot zich te trekken, deed veeleer den toorn van Jehu ontvlammen; zij j werd uit het venster op de straat geworpen, en de honden likten haar bloed. — Koning Nabuchodo-g nosor werd tot straf van zijnen hoogmoed, waan-
I zinnig, en leefde zelfs geruimen tijd tusschen de wilde dieren des wouds. — De joodsche vorst Herodes Agrippa verscheen bij een volksfeest te Cesarea, in een prachtig gewaad, en hield eene snorkende aanspraak tot het volk. Nu verhieven zijne vleiers hunne stemmen en riepen : „Niet een mensch maar een God heeft tot ons gesproken!quot; Maar terstond sloeg de engel Gods Herodes, en hij werd door de wormen verteerd, zoodat hij sprak: „Wee mij, ik, die als een God scheen, moet nu den dood sterven !quot; (Euseb., Hist, eccl., lib. 2, c. 9.) zinnig, en leefde zelfs geruimen tijd tusschen de wilde dieren des wouds. — De joodsche vorst Herodes Agrippa verscheen bij een volksfeest te Cesarea, in een prachtig gewaad, en hield eene snorkende aanspraak tot het volk. Nu verhieven zijne vleiers hunne stemmen en riepen : „Niet een mensch maar een God heeft tot ons gesproken!quot; Maar terstond sloeg de engel Gods Herodes, en hij werd door de wormen verteerd, zoodat hij sprak: „Wee mij, ik, die als een God scheen, moet nu den dood sterven !quot; (Euseb., Hist, eccl., lib. 2, c. 9.)
De Zaligmaker zeide van de hoogmoedige Fari-zeërs, die hunne goede werken slechts verrichtten, om door de menschen geprezen te worden : „Zij hebben reeds hun loon ontvangenquot;. (Math, vi.)
Zie ook de gelijkenis van den trotschen Parizeer en den nederigen publikaan. 1 (Lucas xviii., 9.)
--
1 Pachter, met de invordering van \'s lands penningen belast ;
staatspachter, tollenaar, tol- of belastingpachter.
B
— 486 —
De h. Augustinus zegt: „Vreest den hoogmoed, die te midden van uwe goede werken, door de begeerte naar loftuiting, u van de verdiensten uwer goede werken berooft. (Ep. 56.)
Ootmoediyheid. Maria bezingt in haar heerlijk loflied „Magnificatquot;, de waarde, welke de schoone deugd van ootmoedigheid in Gods oogen heeft. Zij zelve „die deze deugd zoozeer beminde, zal door alle geslachten worden zalig geprezen, wijl de Heer heeft nedergezien op de ootmoedigheid Zijner dienstmaagd. De Heer heeft de hoovaardigen dooiden geest van Zijn hart verstrooid; Hij heeft de machtigen van den troon geworpen en de ootmoe-digen verhevenquot;.
Gedeou, door God uitverkoreu om Israëls volk uit de handen der vijanden te verlossen, riep uit: „Hoe zal ik, o Heer, Israël vertossen ? Gij weet, dat mijn huis het geringste is van den stam Ma-|jee
Dor
zyr u ui
v0( dw vo( ver
vei en gei scl
nasses, en dat ik de laatste ben in het huis mijns vadersquot;. Maar de Heer antwoordde hem: „Ik zal met u wezen, en gij zult de Madianieten verslaan, alsof zij slechts éen man warenquot;
De h. Joannes de Dooper, naar wiens boetpredikatie geheel Israël kwam luisteren, wel verre van zich op zijnen roem te verheffen, zeide dat hij noch Elias, noch een profeet was, maar dat er iemand na hem zou opstaan, wiens schoenriemen hij niet eens waardig was te ontbinden.
Godfried van Bouillon, de eerste Christenkoning van Jeruzalem, wilde er de gouden koningskroon niet op zijn hoofd zetten, maar zeide : „Verre van mij, dat ik een kroon van goud en edelsteenen zal dragen, waar de Koning der koningen met eene doornenkroon om onze zonden werd gepijnigdquot;. (Michaud, Gesch. der kruistochten.)
De h. Franciseus van Sales was zoo ootmoedig,
at uil
oo ieni or; rod e E ;oo pij ier
i] iefi
,Ni
sijn
rigs J
— 487 —
at hij zeide; „Gelukkig zijn de ootmoedigen; zij uilen gewis de haven bereiken. Ik wilde wel, dat oo er in mij op den laatsten dag des oordeels enige rechtvaardigheid bevonden wordt, deze ver-lorgen bleef voor de geheele wereld en slechts aau tod alleen ware bekend. (Hamon, Vie de s. Fr. e Sales.)
De h. Vincentius van Paulo was in zijne meening oo nederig en arm aan geestelijke goederen, dat lij zeide slechts den naam van ellendeling te verlenen.
ii. Gierigheid. Zij is de ongeregelde begeerte en *e liefde tot tijdelijke goederen, a. De h. Geest zegt; e\'i Niets boozer dan een gierigaard, want hij zou ijne ziel voor een weinig goud verkoopenquot;. (Eccl.
9.) De h. Paulus verzekert ons, dat de gie-igaards door God buiten den hemel worden gesloten. Jezus Christus zal op den laatsten dag des ooreels de gierigaards tot de eeuwige vlammen ver-ordeelen, en hun zeggen: „Ik heb honger gehad in Mijne arme broeders) en gij hebt Mij (in hunnen ersoon) niet te eten gegeven, enz. (Math, xxv., 41, 42.)
b. De gierigaard is een voorwerp van haat voor zijne bloedverwanten, lastig voor zijne dienstboden, nutteloos voor zijne vrienden, zoo hij er heeft, hardvochtig voor den behoeftigen evenmensch, een dwingeland voor zijne vrouw, een slecht voorbeeld voor zijne kinderen, een kwelgeest voor zich zei-ren. (S. Astee, De avar.)
c. De geldzucht vult het woud met struikroo-vers, de huizen met dieven, de familie met twist en tweedracht, de handelsmarkten met bedrog, de gerechtshoven met meineeden, de hutten der onschuld met nood en ellende, de oogen der weezen
— 488 —
- —
-
-
met tranen, het hart der weduwen met zuchten, de gevangenissen met misdadigers en ... de hel met verdoemden. (H. Basil. Hom. 7., In avar.)
d. De onmogelijke scheiding. Een priester bemerkte bij een stervenden man, dat hij eenen grooten geldbuidel in de rechter hand had vastgeklemd, terwijl ook een zware geldzak aan zijn linkerarm was vastgebonden, en dat de zieke van tijd tot tijd die voorwerpen betastte, of er soms niets van was weggenomen.
Toen hem de priester vermaande deze gehechtheid aan het geld af te leggen, kreeg hij slechts ten antwoord: „ik kan nietquot;. En zoo ging de gierigaard de eeuwigheid in. (Lohn, Bibl. 1., 174.)
e. De omgekeerde rol der wanhoop. Een zeker rijke vrek had zijnen schat zorgvuldig in de opening eener rots verborgen. Nu kwam aldaar ook een huisvader, die zich in den uitersten nood bevond, en zich zeiven uit wanhoop wilde ophangen. De arme man volvoerde dit noodlottig besluit, maar het touw brak, en hij viel in de rotsspleet, waar hij het geld van den gierigaard in zijnen val hoorde klinken. Hij nam dit geld als eene weldaad des hemels aan, en droeg het mede naar huis.
Toen kort hierop de gierigaard zijnen schat kwam bezoeken, vond hij dat de vogel gevlogen was, en in plaats ervan slechts den strop van gemelden huisvader, waarmede de wanhopige geldschraper zich worgde, en alzoo de prooi werd van den geldduivel. (Mansi, Disc. 4.; n0 15.)
Vrijgevigheid, a. De h. Nicolaus, bisschop van Myra (6. Dec.), gaf vele voorbeelden van deze deugd gedurende zijn heilig leven. Toen hij nog een gewoon priester was, te Patara, leefde aldaar een
— 489 —
huisvader, die drie volwassen dochters had, welke hij bij gemis aan eenen behoorlijken huwelijkssehat,
aan de schande wilde prijsgeven. Nicolaus zulks vernemende, wierp drie nachten achter elkander,
eene welgevulde beurs in het huis, waardoor de vader uit eene pijnlijke verlegenheid werd gered en zijne dochters van de verleiding bewaard bleven.
Alhoewel Nicolaus eene stipte geheimhouding had verzocht, kon deze dankbare familie nochtans hare vreugde niet bedwingen, en welhaast werd de milddadigheid van Nicolaus door de geheele stad hoog geprezen.
h. De Romeinsche keizer Titus was zeer edelmoedig en vrijgevig, en zeide, dat geen ongelukkige zich ooit ongetroost of ongeholpen van eenen vorst moest verwijderen.
Wanneer hij eenen dag had doorgebracht zonder aan iemand een bewijs zijner gulhartigheid te hebben kunnen geven, riep hij weemoedig uit: „diem perdidi, ach ! ik heb mijnen dag verlorenquot;.
c. De hoofdman Cornelius, een heiden, gaf veel aalmoezen aan de armen, en, tot belooning, riep God hem tot het ware geloof. Een engel verscheen hem en zeide: „Uw gebed en uwe aalmoezen zijn door God niet onopgemerkt geblevenquot;.
(Act. ap. 10.)
(Zie de werken van barmhartigheid, 39. les, 340.
841., en in de acht zaligheden ; zalig de barmhartigen, 40. les, 342. 5.)
ui. Onkuischheid. Zij is de schandelijke en ont-eerende zonde, waardoor de mensch, zegt de apostel,
zondigt in zijn eigen lichaam. (Zie de verhalen,
enz. der 25. les); en in de acht zaligheden: Zalig zijn de zuiveren van harte, enz. (40. les, 343. 6.)
— 490 —
iv. Nijd. De nijd is eene zondige afgekeerdheid van den evennaaste, waardoor men een ander het geluk misgunt, of zich over zijn ongeluk verheugt. a. Door den nijd des duivels is de zonde het eerst in de wereld gekomen. (Sap. n., 34.) Door den nijd van Caïn geschiedde de eerste broedermoord. Door den nijd zijner broeders werd Jozef aan Is-maëlitische kooplieden verkocht. Door den nijd van Saül werd David vervolgd. Door den nijd der schriftgeleerden en Farizeërs werd de Zaligmaker gevangen, bespot, valschelijk beschuldigd en aan den dood overgeleverd, zoodat hun Pilatus verweet, dat zij uit nijd tegen Jezus van Nazareth waren opgestaan.
Ook de h. Stephanus, diaken en eerste martelaar, werd uit nijd, door de leden der Joodsche synagoge gesteenigd.
b. De blinde Belisarius. Nadat de beroemde veldheer Belisarius eene menigte zegepralen voor keizer Justinianus had behaald, wisten zijne benijders het zoover te brengen, dat hem beide oogen werden uitgestoken, en hij tot den bedelstaf werd gebracht. Al bedelende langs den weg, sprak nu de eens zoo zeer gevierde held tot de voorbijgangers : „Geeft eenen penning aan den armen Belisarius, dien de dapperheid heeft verheven, maar wien de nijd van het licht der oogen heeft beroofdquot;. (Annegaen, Welt-Gresch., B. 4.)
c. De beschaamde nijd der kunstenaars. De beroemde beeldhouwer, Michael Angelc te Rome, werd vinnig benijd door andere kunstenaars; nu besloot hij hen eens voor goed te beschamen. Hij vervaardigde heimelijk een standbeeld van Bacchus, brak er eenen arm van, en maakte het op plaatsen zwart, vervolgens liet hij het beeld ergens in den
— 491 —
grond graven, waar hij wist, dat spoedig een nieuw huis zoude gebouwd worden. Het kunststuk werd dan ook ontdekt, en als een onschatbaar meesterstuk der oudheid naar den Paus gebracht. Uit aller mond verhief zich een kreet van bewondering.
| Slechts Michaël Angelo was van een ander gevoelen, en begon hier en daar iets aan het beeld af te keuren. De anderen hielden staande, dat het beeld geheel volmaakt was, als er de arm niet aan hadde ontbroken. Nu haalde Michaël Angelo den arm te voorschijn, en toonde den benijders ook zijnen naam, die op het voetstuk was gebeiteld. Deze dropen beschaamd af. (Lohn, Bibl. u., 48.)
d. Derhalve zegt de h. Schrift, om ons voor den nijd, die meestal zich zeiven straft, te waarschuwen : „Een welwillend hart is de gezondheid des lichaams; de nijd is de verrotting der beenderen.
(Prov. 14, 30.) „Hij vreet zich zeiven op.quot; „Nijd eu gramschap doen vroeg verouderen, en verkorten het leven.quot; ^Eccl. 30., 26.)
Liefdadigheid. (Zie de voorbeelden der naastenliefde, 20. les, 100., en barmhartigheid, 39. les, 240. en 40. les, S4S., 5.)
Paus Benedictus xnr. geeft hieromtrent de volgende getuigenis van den h. Aloysius; „Zijne naastenliefde verdient, gelijk de heerlijkste werken,
te worden geprezen, wijl zij den hoogslen trap bereikt heeft. Toen Rome door pest en hongersnood werd geteisterd, en duizenden den dood stierven,
heeft deze heldhaftige jongeling, die nochtans wegens zijne aanhoudende verstervingen nauwelijks op de voeten kon staan, van zijne oversten verlof gevraagd, om van huis tot huis brood te gaan vragen, de pestzieken naar het hospitaal te brengen, hen te verzorgen en te vertroosten, totdat hij
— 492 —
zelf als een offer der ziekte op drie en twintieiari-gen ouderdom is bezwekenquot;.
v. Gulzigheid. Zij is de onmatigheid in spijs en drank, en nauw verwant met den wellust. „Hun God is de buik.quot; (Phil, m., 18.) a. Eva at van de verboden vrucht, en deed zich schade aan ziel en lichaam. Absalon liet zijnen broeder te midden van een weelderig gastmaal vermoorden. Herodes gat bij een feestgelag bevel tot de onthoofding van den h. Joannes den Dooper. De rijke vrek, die zijn leven met brassen en zwelgen doorbracht, werd de prooi der helsche vlammen. (Luc. xvi.) „Velen, zegt de h. Schrift, zijn door onmatigheid gestorven, maar de matigheid verlengt het leven. (E cc les xxxvii., 34.)
i. Gelijk de wolken den hemel verduisteren, zoo verdmsteren de overvloedige gastmalen onze ziel. gelijk de golven het schip doen zinken, zoo brengt de dronkenschap onze ziel tot val. (E. Chrysologus )
a c\\ tt6 Augustinus yerhaalt, dat zijne moeder, de n. ivlonica, in hare jeugd eene sterke neiging gekregen had tot wijndrinken, alhoewel zij van natuur eene afgekeerdheid had van den wijn, en aanvankelijk slechts eenige druppels ervan gebruikte.
Op zekeren dag kreeg zij twist met de meid, die naar van woorden tot woorden eindelijk toesnauwde: „Gij zijt slechts eene zuipsterquot;. Nu opende Monica de oogen, zag het onteerende en zondige van hare drift in en beterde zich geheel en al. 0
d. Men vroeg eens aan Frederik tv., waarom hii den wijn en de dronkenschap zoozeer verafschuwde ? Hij antwoordde : //Omdat er alle 0:3deugden in liegen opgesloten^. ö
Wi
he zij zo m ze is ec er w
e( zi
Zï
m h.
k y
ir b slt;
s]
— 493 —
e. Diogenes zeide tot eenen man, die zeer rijk was geweest, maar alles ten gevolge zijner gulzigheid had verkwist, en thans met eenige olijven voor zijn noenmaal moest tevreden zijn: „Hadt gij steeds zoo ontbeten, dan hadt gij nu niet noodig zulk een middagmaal te nemenquot;. (Lacrt, 1., 6.) Derhalve zegt de h. Schrift; „Een arbeider, die aan den drank is verslaafd, wordt niet vermogendquot; (Sir., 9., 1.), en: ,/Wie de feestgelagen bemint, zal nooddruft lijden en wie wijn en vette brokken zoekt, zal niet rijk wordenquot;. (Prov. 21., 17.)
f. De ouden offerden aan Bacchus, den wijngod, eene ekster, om aan te duiden, dat de wijn praatziek maakt. Plato zeide, dat de wijnkruik het zachtste folterwerktuig is, om aan den mensch de gewichtigste geheimen te ontlokken.
g. Gelijk de rozen slechts kortstondig bloeien, maar de doornen aan den struik blijven, zoo verheugt ook de wijn voor een oogenblik, maar de kwade gevolgen ervan duren soms nog jaren lang. Wanneer het verstand van den mensch door onmatigheid in slaap geraakt, wordt het door de bekoringen heen en weer geslingerd, evenals een schip, dat middelerwijl de stuurman slaapt, een speelbal is der golven.
Matigheid. (Zie 39. les, 339. iv.) a. Autonius Haeseck, was pastoor te Geul, bij Maastricht, van 1486 tot 1586. Hij antwoordde aan zijnen kerkvoogd, die hem vroeg, welke bijzondere middelen hij had aangewend, om zulken hoogen en gezegen-den ouderdom te bereiken : „Ik heb mij steeds van drie zaken onthouden, van wulpschheid, gramschap en dronkenschapquot;. (H. Welters, Limb, leg., i., p. 228.)
in-
— 494 —
b. Ook de edele Venetiaan, Lodewijk Cornaro, gestorven op meer dan honderdjarigen leeftijd, te Padua, in 1565, heeft eene verhandeling over de matigheid in eten en drinken geschreven, waarin hij zegt zijnen hoogen ouderdom ook aan de matigheid te verdanken.
c. Een zeker geneesheer, die aan het hof van den koning van Perzië was aangesteld, ondervroeg de hovelingen over de leefwijze, die er heersehte. «Men eet hier slechts, als men honger heeft, en dan nog wordt die honger nooit verzadigd.quot; — „Dan krijg ik hier niets te doenquot;, antwoordde de dokter, en hij verliet het hof. (Diet, d\'éduc.)
d. Daniël en zijne drie gezellen gebruikten aan het hof van Nabuchodonosor niets dan water en groenten; zij zagen er echter veel gezonder uit dan de andere jongelingen van het hof, die van \'s ko-ijings tafel aten. God gaf aan Daniël en zijne makkers daarenboven de wijsheid en de wetenschap. (Dan. i.) De h. Joannes de Dooper leefde in de woestijn van sprinkhanen en wilden honig, sliep op den zandbodem, en droeg een ruig kemelsharen kleed. (Math, iil, 4.)
vi. Gramschap. Zij is de hevig opbruisende ontevredenheid over het gedrag van anderen jegens ons. a. De heidensche wijsgeer Seneca noemt de gramschap eene korte razernij (ira furor brevis). „Want, zegt hij, gelijk een razende wordt gekend aan zijn verwilderd en dreigend gelaat, aan zijn gefronst voorhoofd, zijne gejaagde houding en zijnen haastigen gang, zoo kent men ook een vergramden mensch. Zijne oogen schitteren, zijn aangezicht is ontvlamd, zijn bloed kookt, zijne lippen beven, zijne tanden knarsen; hij verheft zijne gebalde
— 495 —
vuisten ; hij stampt met de voeten, en zijn geheel lichaam is in beweging; waarlijk een wild dier kan niet afschuwelijker zijn dan een mensch, in de hevigheid zijner gramschap.quot; (Sen., 1. 3, De ira.)
h. Geen leeuw noch tijger kan zoo hevig verscheuren als de gramschap, die alles met ijzeren klauwen verscheurt, ziel en lichaam beschadigt, en als een geweldig vuur alles verteert.
c. Ezau wilde in zijne gramschap zijnen broeder Jakob dooden. Saül wilde in zijne gramschap David met eene lans doorsteken. Absalon vermoordde in zijne gramschap zijnen broeder Ammon.
cl. Sueno, koning van Denemarken, was onverzoenbaar in zijne gramschap. Hij had eens vernomen, dat eenige edellieden kwaad van hem hadden gesproken; \'s anderendaags, op den feestdag van \'s Heeren Besnijdenis, deed hij hen allen ter dood brengen.
e. Hendrik n., koning van Engeland was zoo opvliegend van gemoedsaard, dat hij dikwerf in zijne gramschap woorden sprak en daden bedreef, waarover slecht opgevoede menschen zich zouden schamen. Een man had hem eens eenen onaange-namen brief overhandigd; de koning ontstak zoozeer in gramschap, dat hij den bode de oogen wilde uitsteken. Toen een zijner hovelingen in zijne tegenwoordigheid ten voordeele van den vijandigen koning van Schotland, scheen te willen spreken, sloeg Hendrik dien hoveling den hoed van het hoofd en scheurde hem de kleederen.
f. In de stad Thessalonica, Illyrië, was het volk opgestaan en had den landvoogd des keizers Bo-
— 496 —
theric vermoord. Nu gebood keizer Theodosius, in zijne gramschap, het volk, dat in de renbaan was verzameld, zonder onderscheid zoowel schuldigen als onschuldigen, te vermoorden. Er kwamen 7000 menschen om. — Ook keizer Valentinianus maakte zich zoo boos tegen eenige slecht gekleede afgezanten der Quaden, dat hem een ader sprong, en hij dood ter aarde viel.
Zachtmoedigheid, a. De zachtmoedige mensch is gelukkig; hij behaagt aan God en menschen. „Gedenk David, o Heer, en al zijne zachtmoedigheid!quot; (Ps.) — „Een zacht woord vermeerdert de vrienden, en bedaart de vijanden.quot; (Eccl. vi, 5.) „Leert van Mij, zegt de Goddelijke Heiland, dat Ik ootmoedig en zachtmoedig van harte ben.quot; — Men vangt meer vliegen met eenen druppel honig dan met eene ton azijn.
b. Waaraan kent men den waren leerling van Jezus Christus ? Aan de zachtmoedigheid en het geduld. — Een zeker kluizenaar werd door de heidenen van Alexandrië bespot, en toen men hem onder anderen vroeg, welke wonderen de timmerman van Nazareth gedaan had, antwoordde hij : „Hij heeft mij geleerd, niet kwaad te worden, als men mij beleedigtquot;.
c. De h. Vincentius van Paulo ontving eens in de straten van Parijs van iemand, tegen wien hij toevallig was aangeloopen, eenen slag op de wang. De heilige man zette zich op de knieën en bood den beleediger ook nog de andere wang aan. \'s Anderendaags kwam de mishandelaar Vincentius om vergiffenis bidden, en deze vrome dienaar, die zijnen vijand reeds door zijne zachtmoedigheid voor zich had gewonnen, won hem ook nog, door zijne liefde voor God.
— 497 —
d. Ken zeker edelman, die den h. Franeiscus van Sales haatte, kwam onder diens vensters schelden en razen. De bisschop keek uit, en liet hem, zonder een woord te spreken, al zijne woede uitbraken. De edelman werd nu nog meer verbitterd. Maar de h. bisschop bleef even bedaard. Toen eindelijk de gedruismaker was vertrokken, vroeg men den vromen kerkvoogd, hoe het toch mogelijk was, dat hij zonder eemge misnoegdheid zulke 01 be-schofte handelwijze had kunnen verdragen. .Fran-ciscus antwoordde : „Ik heb een verbond gemaakt met mijne tong, dat zij geen woord zal laten ontsnappen, wanneer mijn hart ontroerd isquot;. — „Tegenspreken, zegt hij elders, is olie, zwijgen echter is water in het vuur werpen.quot;
e. Zekere priester ging in eene groote stad aalmoezen inzamelen voor de armen. In een hotel, waar vele gasten aan tafel zaten, vroeg hij ook van deze eene liefdegift. Een der reizigers werd boos, begon den priester te schelden, en spoog hein eindelijk in het gezicht.
De priester lachte hem vriendelijk toe, en sprak : „Mijnheer, gij hebt mij gegeven, wat ik noodig had, en ik dank u ervoor; nu durf ik u ook iets vuor mijne armen verzoekenquot;.
De beJeediger werd door deze verduldige zachtaardigheid zoo diep getroffen, dat hij den priester om vergiffenis vroeg en hem, evenals de mede-spijzenden, eene rijke aalmoes ter hand stelde. (Hille-geer.)
vu. Traagheid, a. Zij is een afschuw van alles, wat den zinnelijken mensch onaangenaam en bezwaarlijk valt, en komt zoowel in het geestelijk als in het lichamelijk leven voor. „Wee hun, die laf zijnquot;, zegt de h. Geest (Eccli. 2, 13.), dat is; die zich aan traagheid overgeven.
■
32
- 498 —
En de Zaligmaker in het evangelie zegt: „Werpt den onnutten knecht in de uiterste duisternisquot;. En elders: „Omdat gij warm noch koud, maar lauw zijt, zegt de Heer, \'zal Ik beginnen met u uit Mijnen mond te spuwen.
h. De h. Theodorus Studites verhaalt ons, dat zekere Euprepianus een voorbeeld was van alle deugden, die in eenen kloosterling moeten uitblinken. Hij had eene groote vurigheid in het gebed, eenen geest van versterving, die voor geene moeie-lijkheden terugdeinsde, en eene volmaakte gehoorzaamheid. Tweemaal werd hij voor het geloof in de gevangenis geworpen en onderging hij de gee-seling voor Jezus\' naam. Door de lauwheid echter ging hij stap voor stap achteruit, viel in doodzonden en stierf eenen jammervollen dood.
De traag-, lauw- of luiheid in den dienst van God is de roest der ziel. Een lauwe ziel is gelijk aan een stilstaand water, dat vol is van ongedierte, en pestaardige dampen uitwasemt.
IJver in het goede, lust tot den arbeid en de studie, a. Verlies nimmer den moed, al schijnt de arbeid u ook lastig en vervelend. Een druppel waters holt van lieverlede den steen uit, en een muisje knabbelt met vlijt en geduld de staven van hare gevangenis door. Kleine bijlslagen doen groote boomen vallen.
b. Men vroeg aan Bellarminus, welke soort van lieden in de beste gelegenheid waren om hunne zaligheid te bewerken. Hij antwoordde : „De werklieden, die hun brood in het zweet huns aanschijns verdienen, en van \'s morgens tot \'s avonds bezig zijn. Zij hebben geen tijd tot luilakken en vinden lot alle soorten van deugden aanleiding. (Cat. en ex.)
— 499 —
c. De monniken van Thebaïde waren door hunnen regel streng tot handenarbeid verplicht, eerstens om hun dagelijkseh onderhoud en vervolgens, om door gedurige bezigheid het gevaar der bekoringen te vermijden. (S. Hie».)
d. De beroemde en geleerde Origenes schreef aan den h. Gregorius den Wonderdoener, dat hij al zijne talenten toch zoude besteden tot glorie van God en van den godsdienst, en van de heidensche wijsgeeren niets te ontleenen, dan wat tot opgemeld doel kon dienstig wezen, naar het voorbeeld der Joden, die de schatten van Egypte gebruikten, om het tabernakel van den waren God te bouwen. (Cat. en ex.)
c. De h. h. Joannes Chrysostomus, Augustinus, Basilius, Gregorius van Nazianze, Thomas van Aquinen en de groote Bossuet waren onverdroten in hunnen studieijver, en woekerden met hunne talenten voor Gods eer en de zaligheid der zielen. (Cat. en ex.)
De zonden tegen den h. Geest. Aan Gods genade wanhopen. (Zie 16. les, SO.)
Vermetel op Gods barmhartigheid betrouwen. (Zie 16. les, SI.)
De welbekende waarheid des geloofs bestrijden. S33. Aan deze zonde maakten zich de Joden, ten tijde van Christus onzen Heer, schuldig. Zij wisten dooide h. h. boeken genoegzaam, dat de beloofde Messias was gekomen; zij zagen en gevoelden, dat Jezus van Nazareth, hun Koning en Verlosser, hun Leermeester en Weldoener was; nochtans bleven zij hardnekkig en halsstarrig; en toen hun de h.
— 500 —
Stephanus de waarheid in het gezicht zeide, stopten zij zelfs hunne ooren, en rustten niet eerder, dan na dat zij den leerling even als den Meester hadden ter dood gebracht.
Zij, die zich aan deze zonde in het algemeen plichtig maken, zijn de ketters van alle* eeuwen. (Schmid, t. ui., p. 315.)
Den evennaaste Gods liefde en genade benijden. 234:. „God had den mensch naar Zijn evenbeeld en onsterfelijk geschapen, maar door den nijd des duivels kwam de zonde in de wereld, en zij, die den duivel toebehooren, volgen hem hierin na.quot; (Sap. n., 33.) Caïn benijdde zijnen broeder Abel, omdat Abels offer Gode welgevalliger was dan het zijne. Evenzoo benijdden de zonen van Jakob hunnen broeder Jozef, wijl Jozef wegens zijne deagd de lieveling was van zijnen en hunnen vader.
Hoezeer deze soort van nijd aan God mishaagt, duidt ons Jezus aan in de gelijkenis van de arbeiders in den wijngaard, die ontevreden en nijdig waren, omdat de werklieden van het laatste uur met hen in loon werden gelijk gesteld. (Math, xx.) (Schmid, t. m., p. 818.)
Hardnekkig zijn in de boosheid 333. Gedurende honderd jaren predikte Noach de boetvaardigheid aan het bedorven menschdom der eerste tijden; nochtans bleven die menschen aan de boosheid gehecht, totdat de schrikkelijke zondvloed hen overstroomde.
Het gedrag van het Joodsche volk, voor, gedurende en na de zending van Gods Zoon, bewijst zonneklaar hunne hardnekkigheid en verstoktheid in het kwade. (Id., p. 319.)
Verachten het berouw en de boetvaardigheid. S36. a.
— 501 —
Koning Saul verachtte de vermaningen en waarschuwingen van den profeet Samuel en quot;ing ellendig te gronde.
b. De Romeinsehe stadhouder Felix en zijne echtgenoote Drusilla wilden de redevoering van den apostel Paulus over het laatste oordeel niet aan-hooren, om niet uit den slaap hunner zonden gewekt te worden. (Act. Ap. xxiv.)
c. De wandelaar in het moeras. Ambrosiaster verhaalt dat zekere wandelaar in een moeras tot aan den hals toe verzonken was, en toen hij eenen voorbijganger zag, de hand naar hem uitstrekte en riep: „Erbarm u mijner, en trek mij er uitquot;. De voorbijganger snelde toe, maar nu trok de verongelukte zijne hand ijlings weder in het slijk terug. Hij hield echter niet op met roepen. „Geef mij dan de handquot;, riep nogmaals de redder. Maar de hulpbehoevende weigerde zulks, zoodat eindelijk de bereidvaardige helper het geduld verliezende, tot hem sprak : „Wat schreeuwt gij om hulp, daar gij toch niet wilt geholpen worden, blijf dan maar met uw eigenzin in het moeras stekenquot;.
Hij ging voorbij en de wandelaar kwam in het slijk om.
Zoo zijn er ook nog vele Christenen, die wel dagelijks in het Onze Vader bidden : „verlos ons van den kwadequot;, maar zij willen de genade Gods en de gelegenheid tot bekeering niet gebruiken. Dan verwijdert zich de h. Geest van hen, en zij zijn reddeloos verloren. (Hbkbst, ii., 55.)
De vier irraakroepende zonden. i. Vrijwillige
doodslag. (Zie 35. les, 138.) „Het bloed van uwen broeder roept tot Mij om wraakquot;, zeide God tot Caïn. (Gen.)
De twee raven, of het komt uk, al brengen de raven het uit. De h. kluizenaar Meinrad had zijne cel gebouwd, waar zich thans de beroemde bedevaartplaats Einsiedlen in Zwitserland bevindt. Jaren lang had hij er twee raven gevoederd. De h. Meinrad werd in 863 door twee struikroovers om het leven gebracht. De beide raven echter vervolgden de moordenaars met zooveel hardnekkigheid, dat de overheid opmerkzaam op hen werd, en de twee roovers deed gevangen nemen, die ook hunne schuld bekenden en aan den beul werden overgeleverd. (Sukius, In vit. s. Meinr.)
II. Onkuischheid tegen de natuur. Deze schandelijke zonde was de zonde der inwoners van Sodoma en Gomorrha, Adama, Seboïm en Segor, welke tot straf van hunne gruweldaden door eenen regen van vuur en solfer werden verbrand.
Waar Sodoma en Gomorrha gestaan hebben, vindt men thans de Doode Zee. Zij draagt dezen naam, omdat in of rondom deze zee geen levend schepsel te vinden is. Het water der Doode Zee is lijmerig, dik en stinkend, en langs hare oevers is een bodem, die dor en onvruchtbaar en met eene zwavel- en zoutkorst bedekt is.
ill. Verdrukking van armen, weduwen en weezen.* „Als gij weduwen en weezen verdrukt, zegt God tot het volk van Israël (n. Moz. 22.), zal Ik naar hunne klachten luisteren. Mijne gramschap ontsteken ; Ik zal u in den oorlog laten omkomen, uwe vrouwen tot weduwen en uwe kinderen tot weezen maken.quot;
De tien plagen van Egypte waren straffen des hemels, wijl de Byptenaren de kinderen van Israël mishandelden en verdrukten, (a. Moz., I.)
iv. Achterhouden van het loon der werklieden. De
— 503 —
h. apostel Jacobus zegt hieromtrent; „Het loon, dat gij aan uwe maaiers hebt onttrokken, roept wraak tot den hemelquot;. (Ep. v., 4.)
NEGEN EN DERTIGSTE LES.
Van de deugden en goede werken.
§ 1. Van de Deugden.
Van de deugd in het alejemeen. 238. a. II. Schrift.
Van de deugd laat zich zeggen, wat koning Salomon van de wijsheid zegt: (Ze zijn trouwens in zich genomen, hetzelfde.) „Ik heb aan haar de voorkeur gegeven boven schepters en kronen ; en den rijkdom, bij haar vergeleken, als niets geacht.
Geenen edelsteen schat ik haar gelijk; het lijnste goud is tegenover haar slechts zand, en het zilver slechts als slijkquot;. (Sap. vu., 8.)
h. Alfonsus v., koning van Arragon, bijgenaamd de Wijze en Grootmoedige, maakte weinig werk van kleederpracht, en verschilde hierin bijna niet van zijne onderdanen. Toen men hem opmerkte,
dat aan de koninklijke waardigheid wel wat meer pracht en praal in de uiterlijke vertooning, en vooral in de kleedij toekwam, antwoordde hij:
„Noch purper, noch edelsteen moeten eenen koning | J
onderscheiden, maar de wijsheid en de deugd die hem aan God en de menschen welgevallig makenquot;.
c. Een edelman vroeg aan den vromen ridder Bayard, welke goederen een huisvader aan zijne
— 504 —
kinderen diende na te laten ? De held antwoordde ; „Datgene, wat hun noch tijd noch menschengeweld kunnen ontrooven, namelijk de deugdquot;.
d. De deie vrienden. De h. Barlaam toonde de waarde der deugd aan door de volgende gelijkenis; Iemand had drie vrienden, maar het meest verliet hij zich op de beide eerste, bij welke hij in tijd van nood, krachtdadige hulp dacht te vinden ; van den derden vriend verwachtte hij slechts weinig. Op zekeren dag werd hij voor den rechter gedaagd, en nn wendde hij zich tot zijne vrienden om bijstand. De eerste leende hem een kleedingstuk, en liet hem zijnen weg gaan; de tweede begeleidde hem een eind wegs, maar keerde alsdan lachende naar huis. De derde vriend echter week niet van hem, maar bleef hem trouw ter zijde, en nam zijne verdediging voor het gerecht zoo ijvervol op zich, dat hij hem vrij pleitte.
De eerste dezer vrienden is de rijkdom; als de mensch voor het oordeel Gods moet verschijnen, blijft de rijkdom achter en leent hem slechts een doodskleed.
De tweede vriend zijn onze wereldsche betrekkingen, bloedverwanten en vrienden dezer aarde; zij vergezellen ons tot aan het graf, maar keeren dan huiswaarts, om spoedig met anderen vriendschap aan te knoopen en ons te vergeten.
De derde en beste vriend is de deugd. Zij alleen blijft den mensch bestendig bij, zij vergezelt hem aan gene zijde van het graf, tot voor den rechterstoel Gods, waar zij voor hem een genadig oordeel verkrijgt. (Lohn, Bibl. m., 443.)
Over de drie Goddelijke deugden. (Zie de voorbeelden der 3., 16. en 20. les.)
— 505 —
Zedelijke deugden. S39. I. Voorzichtigheid. De h. Vincentius a Paulo, stichter van de orde der liefdezusters, enz,, had eene zoo zeldzame voorzichtigheid, dat hij, als een der wijste en beleidvolste manneu zijner eeuw werd aangezien. Hij mistrouwde zich zeiven nochtans zoo zeer, dat hij in alle omstandigheden bij God te rade ging. Als iemand hem om raad kwam vragen, gaf hij dezen ook, maar met veel omzichtigheid en eerst na rijp overleg, en hoe langer hij draalde met het geven van eene eindbeslissing, hoe vaster hij ook hield aan het uitvoeren ervan. Door deze voorzichtigheid slaagde hij ook in al zijne ondernemingen, en vermocht onberekenbaar nut te stichten. (Abelly, Vie de s. Vine.)
ii. Rechtvaardigheid. Bayard, de ridder zonder vrees en zonder blaam, muntte ook door den streng-sten rechtvaardigheidszin uit. Nooit verliet hij op zijne veldtochten zijn nachtkwartier, zonder al het verteerde te hebben voldaan. Dikwijls weigerden de kwartiergevers iets van hem te ontvangen, zeggende, dat zij tevreden en zelfs meer dan tevreden waren met de eer van eenen zoo dapperen held te hebben mogen huisvesten; edoch Bayard betaalde, wat hun toekwam en zeide : „Aan elk het zijne!quot; (Cat. en ex.)
in. Sterkte. Honderd jaren lang ging Noach voort met het bouwen der ark, volgens Gods bevel, en in weerwil van den spot zijner tijdgenooten. — Abraham liet zich door geen enkele beproeving van den dienst des Heeren afschrikken. — Dagelijks bestormde de vrouw van Putipbar den kuisehen Jozef met hare oneerlijke verlangens, maar Jozef bleef standvastig. — Hoe sterk toonde zich niet de h. man Job, toen hij alles had verloren! — Ook de vrome Tobias volgde dit voorbeeld. — Suzanna
— 506 —
bewees wat de deugd eener eerbare vrouw vermag. — Daniël en zijne gezeJlen bleven, in weerwil van alle vervolgingen, aan de wet Gods getrouw. — Hoe heldenmoedig toonden zich niet Matathias en zijne zonen, de Maehabeërs, alsook Eleazar, de Ma-chabeesche moeder en hare kinderen! Hoeveel millioenen voorbeelden levert ons de kerkelijke geschiedenis niet op van heldhaftige sterkte in de martelaren, die van eiken ouderdom, van elke kunne en van eiken stand, onverschrokken leden en stierven voor de eer van God en de h. kath. Kerk, voor de leer van Jezus Christus, voor waarheid, recht en deugd !
iv. Matigheid of zelfbeheersching. Deze deugd regelt onze driften en dwingt ze in de grenzen te blijven, welke de redelijke en zedelijke mensch niet mag overschrijden. (Est modus in rebus, sunt certi denique fines, quos ultra, citraque nequit consistere rectum.)
Jezus Christus wist door Zijne gematigdheid de zondaars te winnen, toen Hij hun zeide; „Gaat en wilt niet verder meer zondigenquot;. Tot Petrus sprak Hij: Steek uw zwaard in de scheede\'\', en Hij berispte Zijne leerlingen, toen zij van Hem verlangden, dat Hij het vuur des hemels over de stad Sa-marië, die hun de herbergzaamheid had geweigerd, zou doen nederdalen.
De h. Franciscus van Sales, alhoewel van natuur tot gramschap geneigd, had zich zoozeer weten te bedwingen, dat hij, toen hem een zeker edelman op de onbeschoftste wijze had beleedigd, koelbloedig en zwijgend bleef, en tot hen, die zich over deze buitengewone zelfbeheersching verwonderden, zeide: „Ik heb een verdrag gesloten tusschen mijne tong en mijn hart, zoodat mijne tong niet mag spreken, als mijn hart ontroerd isquot;. (Geest van den h. Fr. van Sales.)
§ 2. Van de goede werkeu.
Plicht der goede werken. „Het geloof zonder de goede werken is een dood geloofquot;. (H. Jacobüs ii., 17 ) „Hetzij gij eet, hetzij gij drinkt, hetzij gij iets anders doet, doet alles tot eer en glorie van God.quot; (i. Cor. x., 31.)
Loon der (joede werken. „Goedhartigheid is als een gezegend paradijs, en barmhartigheid duurt in eeuwigheid.quot; (Sm. xl., 17.) — „Wie zich over de armen ontfermt, wordt zalig. Wie in den Heer gelooft,
bemint de barmhartigheid.quot; (Prov. xiv., 21.)
Beweeggrond der goede werken. „Zalig zijn de barm-hartigen, want zij zulleu barmhartigheid ontvangen.quot;
(Math, v., 7.) — Als de Zoon des menschen zal ten oordeel komen, zal Hij tot de rechtvaardigen zeggen : „Bezit bet rijk Mijns Vaders, omdat gij door de werken van barmhartigheid, aan Mijne arme broeders bewezen, hebt goed gehandeld jegens Mij z.elvenquot;. (Math, xxxi., 40.)
Lichamelijke werken van barmhartigheid. 210, i. De hongerigen spijzen. Toen de h. Dominicus nog te Valencia studentwas, ontstond er een hongersnood,
die geheel Spanje drukte. Nu gaf Dominicus wat hij bezat, zijn geld en kleederen aan de armen, ja, hij verkocht zelfs zijne boeken, om de hongerigen te kunnen spijzen. Toen men hem met verwondering de opmerking maakte, dat hij zich zoodoende van zijne middelen ter studie beroofde, zeide hij ;
„Kan ik in deze doode perkamenten studeeren, als ik zie dat er menschen zijn, die hier van honger sterven ?quot; Dit treffend voorbeeld wekte ook de
— 508 —
overige studenten en de leeraars der hoogeschool oj tot rijke ondersteuning der noodlijdenden. (Herbst.)
ii. De dnrstk/en laven. „Een glas koud water in Mijnen naam gegeven, zegt de Heer, zal niet zondei belooning blijven.quot; (Math, x., 143.) — Eene vrouw, die de vallende ziekte bad, kreeg deze kwaal eens op straat, tegenover het huis van de h. Lidwina te Schiedam, en werd bi j deze binnengedragen. Tot haai zelve gekomen, vroeg zij te drinken. Men gaf haar eene groote hoeveelheid water, die echter niet toereikende was om haren dorst te lesschen. Nu gal Lidwina haar ook nog een weinig wijn, dien zij bezat, maar de dorst der zieke hield niet op; ein delijk gaf Lidwina aan de vrouw geld om drank te koopen, waarop deze hel huis verliet.
Dienzelfden avond kreeg Lidwina de koude koorts, en vroeg om den wijn, dien zij zich niet meer herinnerde aan de zieke vrouw te hebben gegeven Haar vader toonde haar den ledigen beker. Lidwina herinnerde zich nu haar goed werk. Maar opeen: zag zij het glas met eenen uitmuntenden wijn ge vuld. Lidwina dronk en prees God in stilte, omdat Hij zich gewaardigd had, haar werk van Christelijke barmhartigheid op zulke wondervolle wijze te ze genen. (Id.)
ui. De naakten kleeden. De h. Martinus, later bisschop van Tours geworden, geboren te Sabarië in Pannonië (Hongarije), in het jaar 316, was nog slechts catechumeen (dat is, een leerling des ge-loofs, die zich voorbereidt tot het h. doopsel), toen hij op bevel des keizers tot den krijgsdienst werd geroepen. Te midden der gevaren van den soldatenstand, leidde Martinus een vroom en Christelijk leven. Op zekeren dag ontmoette hij nabij de stad Amiëns in Frankrijk (Picardië), eenen bedelaar,
aa er
— 509 —
aan welken hij de helft van zijnen mantel gaf\' om er zich mede te bedekken.
In den volgenden nacht verscheen de Heer Jezus Christus aan Martinus; de Zaligmaker was omhangen met het kleedingstuk, dat de barmhartige soldaat aan deu armen man gegeven had, en nu sprak Jezus tot den engelenstoet, die hem vergezelde. „Het is Martinus, die zich tot het h. doopsel voorbereidt, welke Mij met dit kleed bedekt heeft.quot; (Brev, 11. Nov.)
Indien een glas koud water aan eenen dorstige uit barmhartigheid gegeven, niet zonder loon zal blijven; indien de werken van barmhartigheid en naastenliefde aan onze noodlijdende broeders, volgens de uitspraak des Zaligmakers, door Hem beschouwd worden, als aan Hem zeiven gedaan, en tijdelijken zegen met eeuwig loon verdienen, zoo moeten wij ons niet verwonderen, dat de h. Martinus door zijne echt Christelijke liefdadigheid in dit en in ontelbare andere gevallen aan den dag gelegd, een groot heilige, een geesel der ketters, se-l een uitstekend wonderdoener en een geliefkoosde at j volksheilige is geworden.
IvG i
iv. De vreemden herbergen. Bij het aantal pelgrims, die vroeger naar Rome reisden, werd de behoefte aan huisvesting aldaar zeer dringend. Om iu deze behoefte te voorzien heeft de h. Philippus Nerius eene bijzondere broederschap gesticht, die tot doel heeft de Roomsche pelgrims onder dak te brengen.
Tot welke hoogte dit werk van liefdadigheid is geklommen, blijkt hieruit, dat in het groote hospitaal dezer broederschap gedurende het jubeljaar 1575, onder paus Gregorius xiii., in het geheel over de 300,000 menschen werden opgenomen, en er op sommige dagen 3 a 4000 pelgrims werden geherbergd. (Hebbst.) •
loj
t.)
1 in dei iw,
ens . te aai -iar
oe-
ga(
zij
in nk
•ts, er-jn. na
ins
•e-
— 510 —
v. De zielen bezoeken. „ Weest niet nalatig de zieken te bezoeken : dit zal u in de liefde sterken.quot; (Eccl. vu., 39.) De orde der liefdezusters, door den h. Vineentius a Paulo gesticht, en in 1668 door paus Clemens ix. bekrachtigd, heeft tot grondregel, dat de zusters zich voor niets anders dan voor dienaressen van Jezus Christus moeten houden, en dat zij Hem zeiven in den persoon der zieken moeten verplegen. (Zie 12. les, 59. en 40 les, 341. in., 2.)
vi. De gevangenen verlossen. De h. Paulus zegt: „Denkt aan de gevangenen, alsof gij bij hen waartquot; (Hebr. xiii., 3.), dat is, gelijk gij zelf gevangen zijnde, naar uwe verlossing zoudt trachten.
De orde der h. Drievuldigheid tot verlossing der gevangenen, werd gesticht door den h. Joannes de Matha, geboren in 1160 te Falcone in Provence. Toen hij zijne eerste h. mis las, verscheen hem bij het opheffen der h. hostie een engel in het wit gekleed, met een rood en blauw kruis op de borst, de handen kruisgewijs over elkander geslagen houdende op de hoofden van twee gevangenen met ketenen beladen, waarvan de éene een Christen, de andere een Mahomedaan scheen te zijn. Het was alsof de engel door zijne houding wilde aanduiden, dat deze gevangenen tegen elkander werden ingewisseld. Ook paus Innocentius m. had deze verschijning ondtr het h. misoffer. Joannes ontving van hem verlof tot het stichten dezer nieuwe orde, welke tot doel heeft het vrijkoopen der gevangenen, vooral onder de Turken en Mooren. üe kleeding der ordebroeders was die van den engel der bovengemelde verschijning, een wit habijt met een rood en blauw kruis, en wordt wegens deze drie kleuren, ter eere der h. Drievuldigheid, „orde der Trinitariërsquot;, of broeders der h. Drievuldigheid genoemd. (Brev. H., 8. Febr.)
— 511 —
vu. De dooden begraven. Gedurende de Babylonische gevangenis, onder de regeering van den dwingeland Sennacherib, die den Joden eenen geweldigen haat toedroeg, werden de lijken der ge-doode Israëlieten onbegraven gelaten. Tobias echter, een man van groote deugd, begroef de lijken, die hij kon vinden, en als hij zulks over dag niet kon doen, haalde hij de lijken in zijn huis, en begroef ze \'s nachts. Ook zeide de aartsengel Raphael tot hem : „Toen gij met tranen God baadt, en de dooden begroeft, droeg ik uwe gebeden aan den Heer op.quot; (Tob. xil, 12.)
De h. koning Lodewijk ix. van Frankrijk begroef met eigen handen verscheidene kruisvaarders, die aan de pest gestorven waren.
De h. Ambrosius drukt zich hierover zeer schoon uit; „Wanneer wij ronddwalende lieden in ons huis opnemen en verplegen, hoeveel te meer moeten wij de overledenen dan niet trachten onder dak te brengen, welke naar het land reizen, waaruit zij niet meer terugkomenquot;.
Geestelijke werken van barmhartigheid. 310. bis. i. De zondaars straffen. Zulks komt vooreerst toe aan ouders en oversten, terwijl echter ook de gepaste berisping en de broederlijke vermaning tot dit werk van barmhartigheid behooren.
a. H. Schrift. Loth, de neef van Abraham, vermaande de inwoners van Sodoma: „Lieve broeders, ik bid u, wilt toch niet doen, wat zoo boos isquot;, (i. Moz., xix.)
Ruben trachtte zijne broeders te beletten in hunnen aanslag op het leven van Jozef hunnen broeder. Mozes liet de aanbidders van het gouden kalf door het zwaard ombrengen.
God zelf strafte de Israëlieten gedurig, als zij zich
— 512 —
aan afgoderij overgaven, of de geboden der wet niet onderhielden.
Nathan bracht op eene snedige wijze, door de gelijkenis van het geroofde schaapje, den koning David, nadat deze vorst zich aan overspel en moord had plichtig gemaakt, tot inkeer.
De h. Joannes de Dooper zeide met vrijmoedigheid tot den vorstelijken wellusteling Herodes, dat het hem niet geoorloofd was de vrouw zijns broeders te hebben.
De Heiland verweet den Farizeërs openlijk hunne schijnheiligheid, en dreef de koopers en verkoo-pers uit Gods tempel.
Petrus strafte met plotselijken dood Ananias en Saphira, omdat zij den h. Geest belogen hadden, en vervloekte Simon, den Toovenaar, die de gaven des h. Geestes voor geld had willen koopen.
b. Manier en wijze der hroederlijhe terechtwijzing. «Indien uw broeder tegen u heeft gezondigd, ga en berisp hem 1. tusschen u en hem alleen. Indien hij naar u luistert, zult gij uwen broeder gewonnen hebben. Maar i. indien hij niet naar u hoort, neem er nog eenen of twee mede, opdat alle woord door den mond van twee of drie getuigen bevestigd worde. En 3. indien hij naar hen niet luistert, zeg het dan aan de Kerk (dat is aan de kerkelijke overheid). Maar zoo hij naar de Kerk niet wil luisteren, dan zij hij u als de heiden en de tollenaar.quot; (Math, xviii., 15.)
c. Loon der broederlijke berispintj. „Wanneer iemand onder u van den weg der waarheid afwijkt, en een ander hem bekeert, zoo moet deze weten, dat hij, die eenen zondaar van zijnen dwaalweg terugbrengt, ook eene ziel van den dood redt, en eene menigte van zijne (eigene) zonden uitwischt.quot; (H. Jacobds, v. 19.)
— 513 —
d. Toen keizer Theodosius in het jaar 390 wegens den moord van eenige zijner beambten 7000 menschen te Thessalonica had doen om het leven brengen, verweerde hem de h. Ambrosins, bisschop van Milaan, gedurende acht maanden den ingang-van Gods tempel. Nadat deze tijd was verstreken, moest de keizer zich ter aarde werpen en Gods barmhartigheid afsmeeken, „want, zeide hem de bisschop, gij hebt als David gezondigd, gij moet ook als David boete doenquot;.
li. De omvetenden keren. a. Wat het licht is voor onze oogen, is de waarheid voor onzen geest. God zelf was de eerste leermeester der menschen, en Hij heeft tot de Joden gesproken door Zijnen dienaar, Mozes, en de profeten, en eindelijk tot ons allen, door Zijnen Zoon Jezus Christus eu Zijne apostelen, wier hemelsche leer altoos rein en onvervalscht door de Roomsch-katholieke Kerk, tot op het einde der tijden wordt bewaard en verspreid.
b. De religieuzen der h. Ursula of Ursulinnen, zijn eene zeer nuttige kloosterlijke vrouwen-vereeniging; zij werd door de h. Angela-Merici gesticht, onder de bescherming der h. Ursula en hare gezellinnen, maagden en martelaressen te Keulen gesteld, en in 1544 door Paulus m. goedgekeurd.
Deze religieuzen wijden zich toe aan de beoefening der volmaaktheid en de opvoeding der vrouwelijke jeugd; hare deugden en werkzaamheden vereenigen in haar beroep de vlijt van Martha met de godsvrucht van Maria.
Eene menigte andere vrouwen beoogen hetzelfde voortreffelijk doel, zooals de Dames van het h. Hart van Jezus, de Benedictinnen, de Franciskanessen, enz. enz.
33
— 514 —
c. De broeders der Christelijke scholen. Hun stichter was de eerbiedwaardige Jan Baptist üe la Salie, priester en doctor der h. Godgeleerdheid oud-kanunnik van O. L. Vrouw van liheims, over leden te Rouaan op Goeden Vrijdag 1719, oud 68 jaren, en op den 8. Mei 1840 door paus Gregorius xvi. „eerbiedwaardigquot; verklaard. Hij stichtte zijne orde van broeders, die gratis zouden onderwijs geven in de volksscholen. In 1838 telde deze orde 2299 broeders, die in 523 scholen 141,074 kinderen onderwezen. De broeders kunnen gerust met elke andere onderwijzers wedijveren. Ter eere van hunnen edelen stichter is te Rheims een prachtig standbeeld opgericht geworden.
E
vi
e(
v(
Js d( ik
D
glt;
te ri; m vc 61] de :« J
de de de
in. Voor de zaligheid zijns naasten bidden. Ben liefdewerk, dat elkeen kan verrichten, a. Abraham bad God voor zijnen zoon Ismaël, alsook voor het behoud der inwoners van Sodoma. — Mozes bad God dikwerf om vergiffenis voor de zonden des volks te verkrijgen. — De hoogepriester Onias smeekte God om barmhartigheid voor den deerlijk bestraften tempelschender Heliodorus, en God schonk op de voorbede van Zijnen dienaar aan Heliodorm het leven.
\\v(
de de NTf ra; ve
3e1
h. De h. Monica werd door kommer en verdriet gefolterd, bij het zien, hoe zich haar zoon Augusti-nus aan eene ergerlijke en ongebonden levenswijze overgaf. Dag en nacht hield de godvreezende moeder niet op met weenen en bidden, opdat God aan haren zoon de genade der bekeering zou verleenen. Toen zij eens haren nood aan eenen heiligen bisschop klaagde, zeide deze haar: „Zoo waar gij leeft, o moeder, is het onmogelijk dat het kind van 17 zoovele tranen verloren gaquot;. Monica\'s gebed werd verhoord, haar zoon werd een groot heilige.
— 515 —
iv. Aan de twijfehnoedigen goeden raad geven. a. „Een goede raad is nuttiger dan goud en schatten. Een goede raad is een goede wegwijzer. Hebt gij verstand en doorzicht, zoo geef uwen evennaaste eenen goeden raad, zoo niet, dan houdt de handen voor den mond.quot; (Sir. v., 14.)
Welken goeden raad gaf niet Jozef, de zoon van Jacob, aan den Egyptischen koning Pharao, om door het bouwen van korenschuren den dreigenden hongersnood af te weren. — De h. Joannes de Dooper gaf heilzamen raad aan hen, die hem vroegen, wat zij doen moesten, om het eeuwig leven te verkrijgen. Üe Goddelijke Heiland gaf aan eenen rijken jongeling den raad, dat hij, indien hij volmaakt wilde worden, alles, wat hij bezat, moest verkoopen, de opbrengst ervan aan de armen geven, en Hem zeiven zou navolgen. — Toen de toehoorders van\' den h. Petrus hem op Pinksterdag vroegen, wat zij doen zouden, antwoordde hun Petrus: „Doet boetvaardigheid en laat u doopenquot;. — Ook de h. apostel Paulus was op zijne reis naar Rome de beste raadsman voor zijne reisgenooten, te midden van de vele gevaren, die hen dreigden.
b. Goede raad in het kiezen van eenen staat. Zulk werk van geestelijke barmhartigheid verrichtte de beroemde en geleerde Origenes, toen hij aan den jeugdigen Gregorius, later bisschop van Neo-Cesarea, bijgenaamd den wonderdoener, den raad gaf, al zijne talenten aan de verspreiding en verdediging van het Christendom te wijden. (Sïol-iERc, Kei. gesch., 8.)
(Zie hieromtrent ook 34. les, 20;t. d., en 31. les, 178. e., 3.)
c. De gouden ring. Een groot zondaar kwam te
— 516 —
Rome bij den Paus, om zijne biecht te spreken. De Paus gaf hem tot boete, eenen gouden ring te dragen, waarop de woorden „memento moriquot; (gedenk te sterven) gegraveerd waren, welke de boetelirtg min stens eens per dag moest lezen. De gedachte aan den dood bemachtigde zich door deze dage lij ksche oefening zoozeer van den bekeerde, dat hij zich gedurig tot den dood voorbereidde, en ook eenen zaligen dood is gestorven. (Guillois.)
v. De bedroefden vertroosten, a. De h. Schrifi zegt, dat de droefheid aan de harten der men schen knaagt, evenals een worm het hout doorvreet (Prov. xxv., 20.); het is derhalve een schooi werk van barmhartigheid de bedroefden door troosi en minzame toespraak op te beuren, en hun onz( deelneming te doen blijken.
Mozes troostte de Israëlieten in de slavernij vai Egypte. — Booz was een vriendelijke trooster voo Ruth en hare schoonmoeder. — Jonathas troostti den door zijnen vader Saül vervolgden David. Tobias beurde zijne medegevangenen op, en profeten spraken het treurende volk dikwerf moei en troost in, met te wijzen op de komst van dei Messias.
De beste en hoogste troost is echter alleei en altijd te vinden bij Jezus Christus onzen Heer die zelf de man is geweest van smarten en ken nende de kwalen; die almachtig is en algoed, e ons zoo liefderijk toeroept: „Komt allen tot Mi gij, die belast en beladen zijt, en Ik zal u vei kwikkenquot;. (Math, xi., 38.) Jezus Christus, zegt d h. Petrus, is al weldoende voorbijgegaan. Hij hee de weduwe van Naïm, de zusters van Lazarus, d zondares Magdalena, den goeden moordenaar, du zenden zieken en ongelukkigen getroost en geholpei Hij heeft eindelijk aan Zijne lieve Moeder, toen H
— 517 —
deze wereld verliet, den welbeminden leerling Joannes tot zoon, tot trooster en verzorger, en aan Zijne bedrukte apostelen, den h. Geest, den Trooster \'gegeven.
De h. apostel Paulus zegt ons: „Verheugt u met de blijden, en weent met de bedroefden. (Rom. xn., 15.)
h. Eene moeder was ontroostbaar over het verlies van hare eenige dochter. Een schilder van hare vrienden maakte nu voor haar twee schilderijen ; op de eene was deze bedroefde moeder met hare dochter, op de andere, Maria, de Moeder van smarten, met haren Goddelijken Zoon, van het kruis afgenomen, op den schoot, en onder dit beeld las men ; „Zij heeft meer verloren dan gij V\'
c. Eene godvruchtige persoon, die in diepen kommer verkeerde, klaagde haar leed aan den h. Franciscus van Sales, zeggende, dat haar moed op het punt stond te bezwijken. De heilige troostte haar in dezer voege ; „Mijne dochter, hier op aarde zijt gij eene bruid van den lijdenden, maar nog geenszins van den verheerlijkten Zaligmaker uwer ziel; derhalve bestaat ook hier beneden uw bruidstooi niet uit goud en edelsteenen, maar uit kruisen, nagels en doornen, en de spijs uwer bruiloftstafel is gal en azijn. Blijft gij echter hier beneden eene geduldige bruid van den lijdenden Jezus, dan zult gij ook waardig worden, eens in den hemel voor eeuwig de zegenprcdende bruid van den verheerlijkten Jezus te wordenquot;. (Schmid.)
vi. Het ongelijk geduldig verdragen. Het is enkel den waren dienaar Gods, uit hoogere beweeggronden mogelijk, dit werk van barmhartigheid uit te oefenen, waardoor iemand aan zijn recht van verdediging of herstelling van het geleden onrecht
— 518 —
gaarne verzaakt, en den beleediger ontziet, om hem tot berouw en beterschap te brengen.
o. H. Schrift. David had al dikwerf wraak over Saül kunnen nemen, maar hij wilde liever het onrecht lijden, zoodat hij in zijne psalmen zich gerust op zijné zachtaardigheid kon beroepen, als hij zegt: „Heer, gedenk toch David en al zijne zachtmoedigheidquot;.
De Goddelijke Zaligmaker is echter ook in dit punt ons treffelijkst voorbeeld ; „Toen Hij gelasterd werd, zegt de h. Petrus, lasterde Hij niet; toen Hij leed, dreigde Hij niet, maar gaf Zich gewillig aan de uitvoerders van het onrechtvaardig vonnis overquot;.
b. Een trappist, die op zekeren dag in eene laan van fruitboomen wandelde, hoorde opeens achter zich den hoefslag van een\' paard in galop, en zich omkeerende, zag hij eenen jongen officier, die hem den weg vroeg naar de stad Rennes. De trappist, die volgens zijnen regel een gedurig stilzwijgen moet bewaren, wees den weg aan met den vinger. De officier wordt kwaad, stijgt van het paard, herhaalt zijne vraag en verkrijgt hetzelfde antwoord, waarna hij vol gramschap den trappist eenige slagen toedient. Nu wilde de officier, die zulk een fraai bewijs van dapperheid had gegeven, weder te paard stijgen, maar het paard wordt schuw en begint te steigeren. Nu schoot de pater toe, nam het paard bij den toom en hield den stijgbeugel vast. De ruiter was ten hoogste beschaamd, en vertrok niet zonder den trappist om verschooning te hebben gevraagd. (Cat. en ex.)
vu. Wat ter/en ons misdaan is, verf/even. a. H. Schrift. „Bemint ook uwe vijanden en doet goed aan degenen, die u haten.quot; (Math, v., 44 en vi.,
— 319 —
14, 15.) Alhoewel de Egyptische Jozef door zijne broeders zeer verongelijkt was geworden, en latei-in de gelegenheid kwam zich te kunnen wreken, vergaf hij hun gaarne, en overlaadde hen met weldaden. (i. Moz., 50.)
b. David werd op zijne vlucht voor zijnen zoon Absalon, door een zekeren Serneï belasterd, en met steenen nageworpen. Abisaï wilde dien onverlaat straffen, maar David sprak; „Laat hem maar lasteren, God laat zulks toe!quot; (n. Reg. xvi.)
c. Jezus Christus gaf het schoonste voorbeeld van vergevingsgezindheid toen Hij, stervende aan het kruis, voor zijne beulen bad; „Vader vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doenquot;. Ook Ste-phanus, de eerste martelaar, riep onder eene hagelbui van steenen, die zijne vijanden op hem wierpen : „O Heer, reken hun dit niet aan tot zondequot;. En hoe krachtig en Godgevallig dit gebed was, blijkt uit het gezegde van den h. Augustinus ; „Had Ste-phauus niet gebeden, zoo had de h. Kerk geenen Paulus verkregenquot;. (Act. 7, Paulus, toen nog Saulus geheeten, bewaarde te dier gelegenheid de kleederen der beulen.) De apostel Jacobus, de Jongere, die te Jeruzalem van de tinnen des tempels werd geworpen, bad in het aangezicht des doods voor zijne vervolgers.
Bi.i. belegering der stad Rouaan wilde een Kalvinistische sluipmoordenaar den hertog van Guise om het leven brengen, maar hij werd gevat. De ellendeling beroemde zich nog op zijnen aanslag, dien hij verklaarde ter wille van zijnen zoogeuaam-den godsdienst te hebben ondernomen. De edele hertog antwoordde hem; Uw godsdienst heeft u verleid mij het leven te benemen, de mijne echter
— 520 —
maakt, dat ik u het leven schenk, en u van harte vergeef.quot; (Bék. Bercastel, vol. 18.)
e. De h. Joannes Gualbertus trof eens op Goeden Vrijdag den moordenaar zijns broeders Ugo in een hollen weg, waar die man hem niet kon ontsnappen; Joannes was gewapend, maar de andere niet. Deze smeekte nu Joannes, met de armen in kruis over elkander geslagen, om genade ter liefde van Jezus Christus, die op dezen dag voor hen beiden aan het kruis was gestorven. Joannes sloot zijnen vijand in de armen. Toen hij een oogenblik later in eene naburige kerk het h. kruis ging aanbidden, had Joannes de voldoening en het geluk te mogen zien, dat de beeltenis des Zaligmakers op het kruis hem, als blijk van goedkeuring, het hoofd toeneeg. (Brev.)
f. De h. Franciscus van Sales werd eens door eenen advokaat aangerand, die hem eerst besc.\'iimpte en vervolgens een pistool op hem lostte, waardoor een priester van \'sbisschops gevolg werd getroffen. De moordenaar werd ter dood verwezen; Franciscus echter verkreeg voor liem van den koning genade. Hij bracht den veroordeelde zelf den vrijbrief, en vermaande hem te zorgen, dat nu hij aan den arm der wereldsche gerechtigheid was ontsnapt, hij ook aan de Goddelijke en eeuwige rechtvaardigheid moest trachten te ontkomen.
VEERTIGSTE LES.
Van de Christelijke volmaaktheid.
Evangelische raden. 341. Op zekeren dag verscheen de Heer Jezus met een minnelijk aangezicht
aan zijnen h. dienaar Franeiscus van Assise en Hij verzocht van hem een drievoudig offer. //Heer, antwoordde Franeiscus, Gij weet dat ik alles aan Uwe Goddelijke Majesteit heb opgeofferd, en dat ik U geheel en al toebehoor; ik heb niets meer dan mijne pij en mijne koord, en ook die behooren U toe. Wat zal ik U dan nog kunnen geven. Had ik nog éen hart en nog éene ziel, hoe gaarne zoude ik U die ook nog aanbieden ! Geef mij dan zelf iets, o_ Heer, opdat ik Uwen wil volbrenge !quot;
\' De Heer antwoordde : „Franciscus, zoek eens in uw habijt en geef Mij, wat gij er in zult vindenquot;. Franciscus deed dit, en hij vond een kostbaar goudstuk in zijnen zak, en op \'s Heeren bevel zocht hij nog een tweeden en derden keer, en vond telkens een gelijksoortig stuk goud. Hij bood nu deze drie goudstukken den Heere aan, die hem deed begrijpen, dat deze goudstukken de drie Evangelische raden beteekenden: nde gouden yehoorzaamhe.id, de kostbare armoede en de schitterende zuiverheidquot;. (D\'Hauïerive.)
i. Vrijwillige armoede. De h. Angela, stichteres der Ursulinnen, was bijzonder getroffen door de betrachting der h. armoede van Jezus, welke haar vooral scheen verzinnebeeld door de nederige gedaanten van brood en wijn, waaronder de Heiland in Zijn allerheiligste Sacrament des altaars tegenwoordig is.
Om zich zooveel mogelijk aan deze armoede van Jezus gelijkvormig te maken, deed zij voor het h. Sacrament de plechtige gelofte, haar lichaam onder het gewaad der armoede en der boetvaardigheid, geheel haar leven lang te vernederen. Zij droeg dag en nacht een haren kleed, om hare ledematen te kastijden. Zij sliep op eenen harden stoel of op eene stroomat; een steen diende haar tot hoofdkussen. Water en brood met eenige groen-
— 522 —
ten waren haar dagelijksch voedsel. In de veertig-daagsche Vasten, gebruikte zij \'s daags drie noten of kastanjes met een weinig brood ; en drie dagen in de week genoot zij in de vasten geene andere spijs dan de h. Communie, die haar verzwakt lichaam wonderlijk sterkte. En tusschen al deze verstervingen en ontberingen, riep zij, geknield voor het h. tabernakel; „O mijn arme Jezus, kon ik slechts uit liefde tot U nog steeds armer worden !quot; (Id.)
ii. Eeuwige zuiverheid. Toen de stem van den Serafijnsehen vader, Franciscus te Assise, weergalmde, werd er eene jonkvrouw, Clara genoemd, zoozeer door getroffen, dat zij besloot aan de ijdel-heden der wereld te verzaken, om het kruis van Christus te omhelzen. Zij plaatste zich onder het bestuur van den h. Franciscus, en oefende zicii onder het wereldsch kleed in alle gestrengheden van het klooster. Maar eindelijk walgde haar het verblijf in het wereldsch Babyion, en zij vroeg aan haren zielsbestierder om tusschen de leliën der maagdelijkheid en tusschen de doornen der boetvaardigheid te mogen rusten. Achttien jaren oud zijnde, begaf zij zich op Falm-Zondag in hare rijkste kleederen naar de kerk van O. L. Vrouw der Engelen, ontdeed er zich van hare wereldsche tooisels en kleinooden, sneed zich de haren af, en wijdde zich geheel en al, als eene nederige dienstmeid en eene getrouwe bruid aan den dienst en de liefde van O. H Jezus Christus. (In.)
in. Folkomene gehoorzaamheid. a. Toen de h. Benedictus zich op zekeren dag in zijne cel bevond, begaf zich een jonge monnik, Placidus geheeten, naar den vijver bij het klooster, om er water te scheppen. De kruik viel hem uit de handen, en
— 523 -
toen Placidus ze wilde grijpen, mislukte hem dit, en hij viel in het water. De h. Benedictus hiervan door eene bovennatuurlijke verlichting gewaarschuwd, roept Maurus, eenen zijner leerlingen, en zegt hem : „Broeder Placidus is in den vijver gevallen, loop er spoedig heen, en haal hem eruitquot;. De gehoorzame zoon ontvangt den zegen van zijnen geestelijken vader, loopt over het water, en haalt den drenkeling bij de haren eruit. Hij verhaalde het wonder, dat hem was overkomen, aan den h. abt Benedictus, die het gebeurde aan de volkomene gehoorzaamheid van Maurus toeschreef. (Brev. R.)
h. Graaf Julius de Mornay lag op sterven. Eene jeugdige zuster van liefde zat aan zijne sponde. Toen zij \'s avonds acht ure hoorde slaan, stond zij op en drukte hare lippen op het voorhoofd van den zieltogende. „Wacht nog maar wat, zuster, zeide haar een priester, die zich ook in het ziekenvertrek bevond, uw beer vader is stervende, druk hem ook nog de oogen toe, als hij den geest zal hebben gegeven.quot; Maar de gehoorzame zuster antwoordde : „Het doet mij innig leed mijnen dierbaren vader te moeten verlaten, maar mijn regel gebiedt mij om 8 ure weder in het klooster terug te wezenquot;. Zij ging.
Deze volkomen gehoorzame kloosterjonkvrouw was Louise de Mornay, eene nicht van maarschalk Soult, die aan een jaarlijksch inkomen van meer dan 100,000 franken en eene der schitterendste partijen van geheel Frankrijk had vaarwel gezegd, om den Heer Jezus Christus in armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid te dienen. (Id.)
De acht zaligheden. 343. i. Zalig zijn de armen van geest. De h. Bernardus schildert ons de beloo-
— 534 —
niug van de armoede des geestes in de volgend6 gelijkenis: Een koning had twee dochters, eene, die uitwendig zeer bevallig was, eene andere, die een terugstootend voorkomen bezat. De sehoone prinses werd door iedereen bemind ; de leelijke door elkeen bespot en veracht. Dit griefde deze laatste zeer; zij beklaagde zich erover aan haren vader. De koning door hare droefheid getroffen, sprak: „Droog uwe tranen af, mijne dochter, ik heb besloten, dat hij, die uwe zuster zal huwen, geen anderen bruidschat dan hare schoonheid zal ontvangen, terwijl hij, die u tot echtgenoote zal vragen, mijn koninkrijk en mijne schatten zal bezittenquot;.
De koning is God.
De sehoone prinses is de rijkdom; die hem zoeken, zullen anders niets ontvangen.
De leelijke prinses is de armoede; zij, die haar beminnen, zullen het hemelrijk erven. (D\'Hauterive.)
ii. Zalig zijn de zachtmoedigen. „Eene zachtmoedige tong is het hout des levens ; eene onbeteugelde tong zal den geest des verstands bederven.quot; (Prov. xv., 4.) De h. Monica, de moeder van den h. Au-gustinus, was als eene koningin in haar huis en daarbuiten; zij is een toonbeeld voor de ware Christelijke huismoeder geworden. Dezen invloed had zij, gelijk ons haar heilige zoon verzekert, aan hare onwankelbare zachtmoedigheid te danken. Haar echtgenoot was zeer toornig, en nochtans werd Monica nimmer door hem mishandeld, en de huiselijke vrede bleef tusschen deze echtgenoote.n ongestoord. Monica liet gewoonlijk de gramschap van haren man uitwoeden, en als hij eenigermate tot bedaren was gekomen, begon zij hem met verstand en zachtzinnigheid aan te spreken, zoodat de huisheer zijne dwaasheid inzag, en aan zijne vrouw vergiffenis vroeg. (Id.)
— 525 —
De h. graaf Elzear gat\' aan zijne vrouw, de li. Delphina, toen deze hem vroeg, waarom hij nimmer eenige gramschap of ontroering deed blijken, als men hem beleedigde, het vólgende antwoord: „Wanneer iemand mij beleedigt, dan ben ik wel aanstonds inwendig verbolgen, maar ik denk dan, dat de Heer Jezus Christus grootere beleedigingen en versmadingen heeft geleden; en ik blijf bij deze gedachte, totdat mijn gemoed geheel bedaard is. (In.)
in. Zalifj zijn zij, die treuren. De h. Franciscus van Assise ondervond op zekeren dag hevige pijnen. Een al te eenvoudige broeder zeide hem : „O vader, bid toch God, dat Hij u iets zachter behandele, want het schijnt, dat Zijne hand te zeer zwaar op u nedervaltquot;. Franciscus antwoordde: „Indien uwe onnoozelheid u niet eenigszins verontschuldigde, zou ik u niet meer willen zien. Hoe durft gij de rechtvaardige besluiten Gods afkeuren? O mijn God, zoo ging Franciscus voort, het vervullen van Uwen wil is de grootste troost, dien men in het leven kan smakenquot;. (Id.)
De Heiland bood aan de h. Katharina van Genua twee kronen ter keuze aan, eene van goud en eene van doornen. Zij verkoos de laatste, en werd sedert dien met eene zoo groote liefde voor kruisen, leed en droefheid bezield, dat zij uitriep : „Mets is mij aangenamer dan de kruisen; zoo God mij de keuze liet, dadelijk naar den hemel te gaan, of nog langer op aarde te blijven, om er te lijden, zoude ik verkiezen op de aarde te blijven, want ik weet, dat men vooral door het geduldig lijden de grootste heerlijkheid verdient in den hemelquot;. (Id.)
iv. Zalig zijn zij, die honger en dorst lijden naar de rechtvaardigheid. Van dezen dorst brandende, riep David uit: „O mijn God, Gij bron van alle ver-
— 52ri —
troostirig, mijne ziel versmacht van dorst naar U. Helaas ! wanneer zal ik komen, en voor Uw aangezicht verschijnen!quot; (Ps. 41.)
Ook de h, Paulus had dezen dorst naar de rechtvaardigheid, want hij beijverde zich eiken dag, om in de wegen der deugd en der volmaaktheid vooruit te gaan. „Mijne broeders, zoo schrijft hij aan die van Philippen (m., 13.): Ik denk dat ik mijn doel nog niet bereikt heb, maar hetgeen ik wel weet, is, dat ik vergeet wat achter mij ligt, en mij moeite geef om het doel te bereiken, ten einde prijs te verdienen, tot welken mij Jezus uit den hooge heeft geroepenquot;.
Ook de h. paus Clemens had honger en dorst naar de rechtvaardigheid, dat is, naar de Goddelijke waarheid en een heilig leven. Toen hij nog niet Christen was, gevoelde hij reeds eene hevige zucht naar deugd en waarheid. Het was de h. Barnabas, die hem het ware geloof deed kennen, en zijnen dorst naar rechtvaardigheid leschte, door hem te doen drinken aan de bron des levens. (D\'Halterive.)
v. Zalig zijn de barmhartigen.
(Zie de voorbeelden der lichamelijke en geestelijke werken van barmhartigheid, 340. en 341.)
vi. Zalig zijn de zuiveren van harte. De h. Stanislas Kostka was zoo zuiver van harte, dat een al te vrij woord genoeg was om hem in onmacht te doen vallen, en dat hij waardig werd bevonden om eens, in eene hevige ziekte, het kindje Jezus te mogen zien, en uit de handen van Maria \':e mogen ontvangen, om het in zijne eigene armen te drukken.
Ook de gelukzalige Herman Jozef mocht het geluk smaken in zijn leven zijnen God eens te mogen zien. Hij leefde onschuldig, en als kind verzuimde hij geenen enkelen dag de Christelijke leer. Wan-
— 527 —
neer hij ter school ging, bezocht liij eerst de h. h. beelden van Jezus en Maria, hij sprak hen aan, en op zekeren flag bood hij zelfs in zijn kinderlijken eenvoud eenen appel aan het kindje Jezus, welk beeld ook den arm boog, en met het hoofd knikkende, den appel aannam (D\'Hauterive.)
vii. Zalig zijn de vreedzamen. Paus Gregorius ix. was eerst afgezant van den h. Stoel geweest, en had twee vorsten van Lombardije, die in vijandschap leefden, willen verzoenen. Een hunner onderwierp zich aan de voorstellen van Gregorius, de andere weigerde hardnekkig zijne vijandschap af te leggen, alhoewel hij de grootste oorzaak tot het ontstane geschil had gegeven. Hij werd in den kerkelijken ban gedaan, maar zulks maakte geenen indruk op hem, hij spotte zelfs met deze straf. Maar zie: van nu af aan, ontvluchtten de ooievaars, deze vredelievende vogelen, die tot dusverre zijn kasteel hadden bewoond, hun verblijfplaats, waar de vrede niet meer te huis behoorde, en zij gingen op de torens en daken van den anderen heer, die zich verzoenend had getoond, nestelen en wonen.
Zoo verlaat ook de God van vrede het hart van den mensch, waarin haat en wrok heerschen, en Hij zoekt het huis op, waar de vrede woont, om er Zijnen zegen over uit te storten. (Id.)
vin. Zalig zijn zij, die vervolging lijden om de rechtvaardigheid. De h. h. martelaren van Gorhurn. In het jaar 1572 hebben een aantal geestelijken uit Zuid-Holland, bekend onder den naam van de martelaren van Gorkum, ter oorzake van hunne heldhaftige belijdenis des geloofs, en bijzonder van de wezenlijke tegenwoordigheid des Heeren in het allerh. Sacrament, alsook van het primaatschap des Pausen, vervolging geleden om de rechtvaardigheid
— 528 —
door den haat der geuzen. Zij waren: Nicolaas Pieck, gardiaan der Minderbroeders niet acht priesters (onder welke Hieronymus, zijn vicarius, en Antonius, beiden van Weert, diocees Roermond, geboortig), en twee broeders van zijne orde ; verder Leonardus van Veehei, pastoor van Gorkum; Nicolaas Poppel, onderpastoor aldaar; Jan, pastoor van Hoornaar; twee Witte Heeren of Norbertijnen, een wereldsch priester, alsook een reguliere kanunnik van den h. Augustinus en een predikheer. Alhoewel de overgave van het kasteel der reeds ingenomen stad, op voorwaarde van levensbehoud en vrijheid der aldaar gevluchte personen, was geschied, liet der geuzen hoofdman, Marinus Brandt, de voormelde priesters en kloosterlingen in een vochtig en afzichtelijk hol gevangen zetten, waar zij den hoon, den spot en de mishandeling der ruwe soldaten moesten verduren. De gardiaan Pieck was vooral het voorwerp hunner wreedheid. Zij heschen hem aan een touw op en neder, totdat zij meenden, dat hij gewurgd was, blakerden hem met flambouwen het voorhoofd en het gehemelte van den mond, en lieten hem voor dood liggen. Hij herstelde echter weer, om met zijne broeders den laatsten strijd te strijden. Middelerwijl was den 1. Juli Jan d\'Omal, een ander geuzenhoofdman, een woesteling van de ergste soort, te Gorkum gekomen. Toen hij hoorde, dat de regeering van Gorkum zich lot den Prins van Oranje had gewend, om de vrijstelling der gevangen geestelijken te verkrijgen, besloot hij deze onschuldige slachtoffers naar Den Briel te voeren en hen aldaar aan den geuzenaanvoerder, den bloeddorstigen Lumey over te leveren. In den nacht van den 5. Juli werden de martelaars in eene schuit geworpen en naar Den Briel gesleept, alwaar zij in den morgen van den 7. Juli aankwamen, en door de soldaten twee aan twee gebonden, bij wijze
— 539 —
van processie rondom de galg geleid werden. Men dwong hen hierbij tot het zingen van kerkgezangen, wat niet weinig de blijdschap van Lumey en zijne trawanten opwekte. Den 8. Juli kwam een brief van den Prins van Oranje in Den Briel aan, waarin bevel gegeven was, om de gevangenen te slaken. Lumey begon hierop te razen, en zeide, dat hij het gezag des prinsen niet erkende, en alleen meester was; na eene woeste drinkpartij in deu nacht tus-schen 8. en 9. Juli, gaf hij bevel om de gevangenen ter dood te brengen. Zij werden in den morgen van den 9. Juli naar eene schuur gevoerd, die tot gerechtsplaats moest dienen. Na verloop van vier uren waren de martelaren met de koord ter dood gebracht.
Paus Clemens x. stelde hen onder het getal der gelukzaligen ; paus Pius ix., op den 29. Juni 1867, bij gelegenheid van het eeuwfeest der h. h. apostelen Petrus en Paulus, onder de heiligen der Kerk. (Brev. R., Prop. Dioec., en Nuyens, Gesch. der Ned. Ber. n., 2.)
De hloedf/etnigen van Roermond. Den 23. Juli 1572, hadden de troepen van den Prins van Oranje de stad Roermond bij verrassing veroverd. Terstond verspreidden zij zich door alle buurten, om naar hartelust te plunderen en te verwoesten, de kerken te ontheiligen, de priesters en kloosterlingen te bespotten en te pijnigen.
Bisschop Lindanus, die er het klooster der reguliere kanunniken bewoonde, had zich reeds voor de aankomst der vijanden uit de voeten gemaakt, maar nu keerde zich de moordlust der Kalvinistische benden tegen diens huisgenooten, de arme kloosterlingen, van welke zij er eenigen deerlijk mishandelden, en anderen gruwzaam vermoordden. Drie reguliere kanunniken, Leonard Leetgens, Joannes Van Gangelt en Arnold
34
— B30 —
Van Zomeren, werden gedood. Twee minderbroeders, pater Gorgonius Van Meldert, overste, en pater Reinerus werden opgehangen. De kapelaan, Bartholomeiis Van Venraai, bezweek op straat onder wreede mishandelingen. Kapelaan Godefridus Van Stralen werd met het hoofd naar beneden in eenen put afgelaten, er weder uitgetrokken en aan eenen paal gebonden. Keinier Van Linter, een vermaard volksredenaar, werd voor het altaar nedergeschoten. In het Karthuizerklooster, Bethlehem, op de Zwa-makerstraat (thans groot seminarie), werden niet minder dan twaalf religieuzen vermoord; ook de hofkapelaan des bisschops, de heer Paulus Van Waalwijk, werd aldaar onmenschelijk om het leven gebracht. (Naar Jos. Habets in Limb. Leg. van H. Welters, t. j., p. 117, en Havensivs.)
EEN EN VEERTIGSTE LES.
Van de vier uitersten des mensahen.
„Gedenk, o mensch, bij alles wat gij doet, uwe laatste dingen, en gij zult in eeuwigheid niet zondigen.quot; (Sir. 7., 40.)
De gedachte aan den dood. Zekerheid van den dood, enz. 343. a. Toen Franciseus de Borgia het mismaakte lijk zag van koningin J.zabella, riep hij uit; „O Izabella, o mijne koningin ! Zijt gij diegene voor welke de grooten dezer aarde zich met eerbied nederbogen? Waar is thans uwe majesteit, waar is uwe schoonheid gebleven ?quot; Franciscus als verpletterd door dit schouwspel, verliet de wereld en werd later generaal der Jezuïeten en een groot heilige. (Cat. en ex.)
— 531 —
b. De h. Antoninus verhaalt, dat, toen Alexander de Groote gestorven was, zekere wijsgeer uitriep : „Zie, hij, die gisteren nog de geheele wereld onder de voeten trad, wordt thans zelf door de aarde gedrukt. Gisteren nog was de geheele aarde te klein voor zijnen hoogmoed en zijne heersch-zucht, en thans zijn hem zeven voet gronds genoeg. Gisteren nog voerde hij zijne zegevierende legers door de wereld rond, en heden wordt hij zelf door eenige dienaars naar het graf gedragen.quot;
c. Saladijn, de groote sultan der Saracenen, deed te midden zijner feestgelagen een vaandel voor hem hijschen, waarop geschreven stond ; „Saladijn, groote beheerscher der geloovigen, gedenk dat gij moet sterven !quot;
d. De heiligen hebben de noodzakelijkheid van te denken aan den dood, in al hunne werken gebeerd. „Het is immers vastgesteld, zegt de apostel, ivoor alle menschen, eens te sterven.quot; (Hebr. ix.,
27.) „Zalig is hij, zegt de h. Augustinus, die het uur van zijnen dood altijd voor oogen heeft, en zich dagelijks tot den dood voorbereidt.quot; En de h. | Joannes Climacus zegt, dat wij met de gedachte lan den dood moeten slapen gaan, en er ook mede i moeten opstaan.
Tevens beoefenden de heiligen voor zich zeiven, ivat zij aan anderen leerden.
e. De h. Vincentius a Paulo was gewoon te zegden, dat hij nooit naar bed ging zonder zich gereed ;e maken, om nog dien nacht te sterven. De h. Jarolus Borromeiis had een doodshoofd op tafel itaan, om nimmer de gedachte aan den dood te verliezen. Hetzelfde deed pater Juvenalis Ancina, jisschop van Saluzzo, die op het doodshoofd deze
— 532 —
woorden had geschreven; „Wat gij zijt, was ik; z
wat ik ben, zult gij wordenquot;. De vrome en geleerde a
kardinaal Baronius had op zijnen bisschopsring deze j woorden; „Memento moriquot;, gedenk te sterven.
f. Het zwaard van Damocles. „Hoe gelukkig zijt gij t toch, o mijn koning, welke schoone dagen hebt gij s nietquot;, zoo sprak de vleier Damocles tot den koning « van Syracuse, die reeds tien keeren op het punt i was geweest door zijne vijanden vermoord te wor- t den. — „Denkt gij dat, Damocles, antwoordde de i vorst, en zoudt gij verlangen zoo gelukkig te zijn s als ik?quot; — „Voorzeker, o heer, riep Damocles uit, i al was het ook slechts voor een enkelen dag,quot; — i „Welnu, zeide de koning, het zal gi3schieden.quot;
Des anderendaags zat Damocles in vorstelijk gewaad uitgedost, aan de weelderig bezette koninklijke tafel, doch te midden van dezen glans en overvloed, werd hij eensklaps onrustig en bevreesd; hij had juist boven zijn hoofd een blinkend zwaard zien hangen, dat slechts aan een dunnen zijden draad was bevestigd; zijn gelaat verbleekte, zijne ledematen rilden, en hij liet den feestbeker, dien hij zoo even aan de lippen had gezet, van schrik op tafel vallen. Zijn gewaand geluk was weg, en alle glans en genot waren voor zijne oogen verdwenen, nu de dood boven zijn hoofd zweefde.
Deze historie is ook de onze. Ook ons hangt het zwaard des doods gedurig boven het hoofd. Alles wat zondig is, zal ons verfoeielijk voorkomen, wanneer wij denken aan den dood, en alles wat heilig en zalig is, zal dan het bestendig voorwerp onzer zorgen wezen.
g. Keizer Karei v. deed reeds bij zijn leven zijnen lijkdienst in het klooster van s. Just houden, om zich de gedachte aan den dood recht gemeen-
— 533 —
zaam te maken. Zijn grootvader, keizer Maximili-aan, voerde op zijne reizen in zijne laatste levensjaren, overal zijne doodkist mede. (Cat. en ex.)
h. Een jong, rijk en begaafd edelman kwam eens bij eenen heiligen priester over zijne toekomst spreken. „Wat wilt ge dan doen, zeide depriester, en welke zijn uwe verwachtingen ?quot; — „Eerst zal ik trachten, antwoordde de jongeling, goede studies te doen en eenen voorraad van kundigheden verzamelen.quot; — „En dan?quot; zei de priester. — „Dan zal ik tot groote eereposten zoeken op te klimmen.quot; — „En dan?quot; — Dan zal ik trouwen en mijne kinderen deugdelijk en degelijk opvoeden.quot; — „En dan?quot; — „Dan zal ik in mijnen ouden dag van mijne zorgen uitrusten.quot; — „En dan?quot; ... — Hier zweeg de jonge man. — „Dan zeide de priester, zult ge sterven, mijn vriend, en voor Gods oordeel verschijnen, en wat zullen u dan al uwe kundigheden, al uwe eereposten al uwe zorgen voor het tijdelijke baten? Wat zal het u baten, zoo gij ook de geheele wereld wint. maar aan uwe ziel schade lijdt, of die verliest?quot;
De jonge edelman was diep getroffen. Hij keerde in zich zeiven. Hij werd een vroom priester, een ijvervolle apostel, een uitstekend heilige. Zijn naam was Franciseus Xaverius! Ditzelfde verhaal wordt van den h. Philippus Nerius en eenen jongeling, Franciseus Spazzara, verhaald. (Sch.mid.)
i. De h. Gregorius de Groote (604) stelde veel belang in het zielenheil van zekeren jongeling, die zich aan buitensporigheden overgaf. De heilige had reeds vele middelen aangewend om zijnen beschermeling tot inkeer te brengen, maar tevergeefs. Nu kwam hij op het denkbeeld, hem het schrikbeeld des doods onder de oogen te brengen, en geleidde
— 534 —
hem te dien einde in de catacomben te Rome. ( Onder het beschouwen van zoovele graven en doodsbeenderen, sprak de h. Gregorius tot den jongeling; „Ziedaar wat er nog is overgebleven van zoovele menschen uit alle standen der samenleving. Wat gij zijt, zijn zij geweest, wat zij zijn, zult gij worden.\'\'
Deze betrachting\' en vermaning deden den wereld-schen jongeling goed voor geheel zijn leven. (Cat. en ex.)
k. Niemand weet dag of uur. De eene wordt getroffen door eene beroerte, de andere komt door het water of door het vuur om, een derde valt van eene hoogte neder, een vierde verongelukt op den spoorweg, een andere door het omslaan van eene kar of rijtuig, weer anderen komen om het leven door den haat of de woede hunner medemenschen of door den vreeselijken klauw der wilde dieren.
Er waren eens eenige vroolijke maatjes aan tafel j. gezeten; zij aten en dronken, praatten en lachten, j Eindelijk viel ook het gesprek op den dood en de j onzekerheid van het uur des doods, „\'t Is waar, [ zeide een pachter op eens, men weet het uur van s zijnen dood niet, maar ik durf toch wel zeggen, dat !; ik ten minste heden nog niet zal sterven.quot; De an- \' deren zeiden, dat zulks zoo zeker nog niet was. i; Maar de pachter hield zijn gezegde staande, en wilde zelfs eene weddenschap erop ingaan. Allengs ! raakte het gesprek op een ander punt. Men keerde t huiswaarts, ook de bewuste landman verliet het | huis. Eenige oogenblikken later hoorde men een | gerucht aan de voordeur. Men gaat zien en men § vindt den roekeloozen pachter mee een verbrijzeld 5 hoofd dood ter aarde liggen. Door de duisternis 1 misleid, was hij gevallen en verongelukt. De ge- i tuigen van dit droevig tooneel zullen zeker de 1 woorden des Zaligmakers: „Waakt en bidt, want
— 535 -
gij weet dag noch uurquot;, nimmermeer vergeten heb
ben. „De Heer zal komen als een dief in den nacht, op het uur, dat wij Hem het minst verwachten. (Math, xxiv., Luc. xii.) (Hillegeer.)
l. „Dikwerf, zegt Bernardin de St. Pierre, heb ik staan kijken naar de muggen, wanneer zij, na eene regenbui, in het rond dansten. Gewoonlijk vliegen zij rond in eenen damp, die uit de aarde opstijgt. Dikwerf vliegt er eene zwaluw door hare dichte rijen en slikt eene menigte harer op. Maar de anderen dansen maar voort.quot; — Ons leven is een beeld van dezen muggendans. De menschen dansen, en wiegelen zich in eenige wufte schaduwen, die uit deze wereld opstijgen, terwijl de dood, als een op roof azende vogel hen wegrukt, zonder acht te slaan op de menigte, die slechts voortgaat met jacht te maken op rijkdommen en zingenot. (D\'Hauterive.)
m. De dood van den rechtvaardige. Hij is kostbaar in Gods oogen. (Ps. cxv., 15.)
De h. Bernardus stak, voordat hij zijnen geest gaf, zijne armen uit en riep vol verrukking: „Sta op, o dood, kom, geef mij de hand, en wil niet verder toeven!quot;
De h. Teresia was in dezelfde heilige onverdul-digheid en riep uit, onder zoete tranen : „Ik sterf, wijl ik niet sterfquot;.
De h. Petrus van Alcantara hief op zijn sterfbed het „Te Deumquot; aan, en verzocht zijne medebroeders, dit dank- en lollied met hem te zingen.
Toen men den h. Aloysius op het einde van zijn leven vroeg, hoe het hem ging, antwoordde hij: „Wij vertrekken, wij vertrekken met vreugdequot;.
Toen de h. Franciscus van Assise zijn sterfuur zag naderen, legde hij zich ter aarde neder en
||
IP
ML- -ül
i i;
— 536 —
dankte God, omdat hij weldra van de aardsche banden zoude bevrijd worden. Hij vermaande zijne broeders in de liefde van God en van den evennaaste, in ootmoedigheid, geduld en armoede te volharden. Hij gaf hun ook zijnen zegen, kruiste de armen, liet zich de lijdensgeschiedenis des Zaligmakers voorlezen, bad hierop zooveel zijne krachten hem nog toelieten den 141. psalm, en stierf onder het uitspreken van het laatste vers; „Bevrijd, o Heer, mijne ziel van hare gevangenis, opdat zij Uwen naam love; de rechtvaardigen verwachten mij, opdat Gij mij kronetquot;. — (Schmid.)
De h. Rosa van Lima weende op haar sterfbed. Toen men haar vroeg naar de oorzaak van deze tranen, antwoordde zij : „Ik ween niet, omdat ik de aarde verlaat, maar omdat ik nog niet genoeg geleden heb. om den hemel te verdienenquot;. (Id.)
Toen de edele ridder Bayard op het slagveld doodelijk gewond werd, en van allen troost van den godsdienst verstoken was, nam hij het kruisgevest van zijnen degen, hetwelk hij met een innig gevoel van berouw over zijne zonden kuste, waarna hij den geest gaf. (Id.)
Toen graaf Leopold Van Stolberg op zijn sterfbed lag, vroeg hij aan zijnen geneesheer, of het niet reeds morgen of overmorgen met hem kon gedaan wezen. De geneesheer antwoordde: „Uw levendig geloof, heer graaf, en uw vurig verlangen, om God te aanschouwen, veroorloven mij u te zeggen, dat gij nog voor middernacht zult verlost wordenquot;. — „God zij geloofd en geprezen, riep de stervende, ik dank u van harte, geloofd zij Jezus Christus!quot; Weinig tijds daarna blies de beroemde bekeerling den laatsten adem uit. (Id.)
n. De dood van den zondaar. Zij is allerslechtst, zegt de h. Schrift (Ps. 33.), Mors peccatorum pessima.
— 537 —
Simon de Toovenaar, die zich met de hulp van den duivel in de lucht had verheven, viel door het gebed van den h. Petrus uit de hoogte, brak zijne beenen en stierf te midden der hevigste smarten.
Arius, de aartsketter, stierf, terwijl hem evenals den verrader Judas, de ingewanden uit het lichaam vielen. Julianus, de afvallige, werd door eenen pijl doodelijk getroffen; hij nam van het bloed, dat uit zijne wonde stroomde, wierp het ten hemel en riep: „Gij hebt overwonnen, o Galileër!quot; (Jezus Christus van Nazareth in Galilea.)
De snoode keizer Galerius, een verbitterd Christenvervolger, werd door ongedierte verteerd, evenals de goddelooze aartsketter Kalvijn, terwijl de beruchte hervormer Luther na een overvloedig feestmaal stikte.
Hendrik vin., koning van Engeland, stierf in wanhoop, en Voltaire, de aartsvader van het moderne ongeloot, stierf eenen zoo afschuwelijken dood, dat zijne dienstboden zeiden -. „Als de duivel sterven kon, zou hij niet vreeselijker sterven dan Voltairequot;. Zijn geneesheer Tronchin zegt hieromtrent het volgende: „Wanneer ik den dood van den braven man, die slechts de avond is van eenen schoonen dag, vergelijk met het uiteinde van Voltaire, zoo heb ik wel begrepen, welk onderscheid er is tusschen een schoonen dag en eenen dag van stormen. De razernij maakte zich van Voltaire meester, toen hij zag, dat de geneesmiddelen zijne krachten niet meer opbeurden, en van dit oogenblik af was de dood steeds voor zijne oogen, hij stierf als door de helsche furiën gepijnigd, gelijk een andere Orestes „furiis agitatus obiitquot;. (Abbé Maynard, Vie de Volt., t. n., p. Hl 8, 619.)
. Gewoonlijk sterft de zondaar, gelijk de h. Schrift het ons voorhoudt: „De zondaar zal de oogen openen en vergramd worden, hij zal knarsen met de tanden
— 538 —
en verkwijnen, de begeerte van den zondaar zal te niet gaanquot;. (Ps. 111, 9.)
o. Zoo geleefd, zoo gestorven. (Qualis vita, finis ita.) Wij moeten ons tot den dood voorbereiden door het vluchten der zonden, en een godvruchtig leven. Wanneer wij goed zullen leven, dan zullen wij ook goed en zalig sterven, want de dood is de weergalm van het leven. Als het leven zal geroepen hebben: goed, zal de dood ook antwoorden : goed. Als het leven zal geroepen hebben slecht, zal de dood ook nagalmen : slecht. Heeft het leven gezegd: hemel, dan zal ook de dood roepen : hemel; zoo het leven echter heeft geroepen; hel, dan zal ook de dood geenen anderen kreet nabauwen, dan : hel.
De dood is het zegel en de bekrachtiging des levens. Als een engel op het zegel staat, dan zal er ook een engel in het was onzer ziel worden gedrukt; zoo het zegel echter eenen duivel verbeeldt, zal ook niets anders dan een duivel in het was onzer ziel worden geprent. (Cat. en ex.)
p. Drie glimlachen. Een vrome, brave grijsaard lag op sterven. Zijne naastbestaanden en vrienden omringden zijn sterfbed. De oogen van den stervende waren gesloten; men zou gezegd hebben, dat hij zachtjes sliep, zonder eenen glimlach, die tot drie maal toe over zijne lippen speelde.
Een zijner zonen vroeg hem: „Vader, waarom hebt gij drie keeren gelachen ?quot;
„Den eersten keer, zoo sprak de goede man, was het, toen ik aan de vergankelijke vreugden dezer wereld dacht. Ik kon mij niet weerhouden te glimlachen over de dwaasheid der mensehen, welke de schijngoederen dezer aarde bejagen.
„Den tweeden keer glimlachte ik bij de gedachte aan de wederwaardigheden, kwellingen en moeiten
— 539 —
van mijn leven, die ik tegen eene eeuwigheid van geluk hoop te zullen verwisselen.
„Den derden keer glimlachte ik, — alhoewel ik mij niet geheel zuiver waan om voor Grods oneindige rechtvaardigheid te verschijnen, — toen ik mijnen lieven engelbewaarder meende te zien zijne vleugels uitspreiden, om mijne ziel naar Gods troon te geleiden !quot;
Welke schoone dood ! Moge ook onze ziel sterven den dood der rechtvaardigen, en ons uiterste aan het hunne gelijk wezen! (Num. xxm., 10.)
Trachten wij een deugdzaam, rechtvaardig, arbeidzaam, rein en matig leven, een leven van innige godsvrucht en getrouw plichtbesef te leiden, dan ook zullen wij mogen glimlachen in onze laatste oogenblikken. (Schmid.)
,11
,Ci
Het bijzonder oordeel. 214. a. H. Schrift. „Wij moeten allen verschijnen voor den rechterstoel van Christus, opdat daar ieder ontvange volgens zijne werken, (n. Cor., cap. v., 10.)
„Het is vastgesteld voor alle menschen eens te sterven, en na den dood is het oordeel.quot; (Hebr. ix., 27.)
i ti
De h. abt Agathon bleef drie dagen voor zijnen dood onbeweeglijk liggen. Schrik en angst stonden op zijne gelaatstrekken te lezen. Men vroeg hem, waar hij was?... „In het oordeelquot;, zeide hij. — Waarom hij zoo beefde? — „Ach, wijl de oordee-len des Heeren geheel wat anders zijn dan die der menschenquot;, gaf hij ten antwoord. (Cat. en ex.)
li
b. De h. Arsenius werd op zijn doodbed met eene groote vrees en droefheid bevangen; hij zag in een visioen het schrikwekkend tooneel van het oordeel Gods, en meende van angst den geest te zullen geven. — „Wel hoe, Arsenius, gij weent en
— 540 —
vreest ?quot; riep hem een zijner leerlingen toe. — „Ja, antwoordde de stervende, ik ween en vrees niet alleen thans, maar ik heb al reeds veertig jaren lang uit vrees voor Gods oordeel tranen gestort. Want, weet het wel, mijn broeder, de rechtvaardige zal in het oordeel ternauwernood gered worden, en wat zal er dan gebeuren met den zondaar.quot; (ld.)
c. De h. kluizenaar Stephanus ontving op zekeren dag in zijne eenzame spelonk het bezoek der afgezanten van den Paus in Frankrijk. Toen deze het groote aantal zijner leerlingen bemerkten, zeiden zij; „Zijt gij kanunnik, monnik of kluizenaar?quot; — „Ik ben niets van dat alles, antwoordde hij; de mijnen en ik, wij zijn slechts ellendige zondaars, die bevreesd zijn voor de strenge rechtvaardigheid Gods, en dei-halve met vrees en beving aan onze zaligheid arbeiden, opdat zich Jezus Christus in het oordeel over ons ontferme.quot;
d. Eene aloude overlevering der Karthuizers verhaalt ons het volgende voorval, dat te Parijs zou
febeurd zijn, en den h. Bruno, hunnen stichter, zou ewogen hebben, om de wereld te verlaten, en het eenzame leven te omhelzen.ebeurd zijn, en den h. Bruno, hunnen stichter, zou ewogen hebben, om de wereld te verlaten, en het eenzame leven te omhelzen.
Elen groot leeraar, Raymondus Diocres, die geheel zijn leven lang als een braaf en voorbeeldig man was gehouden geworden, kwam te sterven. Toen men bij zijne lijkstatie het officie der overledenen zong, en men bij de vierde les was gekomen aan de woorden : „Kesponde rnihiquot;, antwoord mij, richtte de doode zich uit zijne Irkkist overeind, en riep met eene akelige stem: „Juste accusatus sumquot;, ik ben rechtvaardiglijk aangeklaagd!
De begrafenis werd een dag uitgesteld. Des anderendaags bij dezelfde woorden van het dooden-
— 541 —
officie, richtte zich de overledene leeraar andermaal uit zijne doodkist op, en riep: „Juste judicatuS sumquot;, ik ben rechtvaardiglijk geoordeeld !
Toen nu nog een dag met de ter-aarde-bestelling werd gewacht, en men weder aan dezelfde woorden der getijden was gekomen, stond de doode ten derden male op en riep met eene stem, die de aanwezenden door merg en beenderen ging : „Juste condemnatus sumquot;, ik ben rechtvaardiglijk veroordeeld !
Het hart van Bruno werd door deze woorden nog meer getroffen dan zijne ooren. Hij hernieuwde zijne goede voornemens, en besloot zich geheel en al aan het inwendig leven te wijden en de wereld te verlaten, om God alleen aan te hangen. (KI. Boll. 6. Oct. en Dorlandus, Chron. Car thus.)
De hel. 315. a. Bestaat er in de andere wereld eene plaats, die hd genoemd wordt, en welke straffen moet de onboetvaardige zondaar er lijden ?
Wat ons katholieken, betreft, is het leerstuk „dat er in de eeuwigheid eene plaats is, welke wij hel noemen, en waar allen, die in staat van doodzonde sterven, eeuwige pijnen ondergaanquot;, een geloofspunt, uitgesproken door de h. Kerk tegen de zoogenaamde Origenisten, en opgenomen in het symbolum of de geloofsbelijdenis van den h. Atha-nasius. En daar wij, katholieken, aan de onfeilbaarheid der h. Kerk in geloofszaken, vastelijk gelooven, zoo is deze vraag voor ons overbodig.
Wat de protestanten aangaat, zoo gelooven zij (als zij orthodox of rechtgeloovig zijn willen), dat Jezua Christus, Gods Zoon, voor ons is mensch geworden, en betrachten zij de leer van Jezus Christus, \'als waar en waarachtig, en den bijbel als het woord van God.
Reeds Mozes, David en de profeten wijzen op
— 542 —
eene plaats in de eeuwigheid, waar de boozen na den dood bestraft worden. Zij noemen die plaats : „Hel, eeuwig vuur, duisternis, bron des doods, land van zorgenquot;. (Moz. Deut. xxxn,, 22., 23.; Numer. cap. xvi., 33.; Is. xxxiv., 8., 9., 10. ; Dan. xii., 2.; Is. xxxiii., 13., 14.)
Joannes de Dooper bedreigde het Joodsche volk met het helsche vuur; een bewijs, dat het geloof aan de hel onder de Joden algemeen was. Ook hei geheele menschdom geloofde dit punt van oudsher. De Grieken en Romeinen beschrijven hunnen Tartarus, als de hel. en mannen zooals Socrates, Plato, Aristoteles, Cicero en Seneca, geloofden eraan.
Het onafgebroken en algemeen geloof aan de hel, wordt zelfs door de vrijgeesten Bayle en Boling-broke erkend.
De Zaligmaker heeft in de h. Schrift meer nog van de hel, dan van den hemel gesproken. (Zie Lucas xvi., 28.; Math, vin., 12. ; v., 22.; vu., 13. en Luc. xvi., 19. - 31.) In zijnen 2. brief getuigt de h. Petrus, dat de boozen de straffen der afgevallen engelen zullen ondergaan, namelijk de pijn van het eeuwige vuur. (2. Petr. ii.) De h. Paulus zegt, „dat de boozen, die noch naar Christus willen luisteren, noch Zijne geboden onderhouden, eeuwige pijnen zullen lijdenquot;, (n. Thess. i., 9.) De h. apostel Judas verklaart, dat de zondaars de pijn des vuurs eeuwig lijden, en de h. Joannes zegt in het Boek der Openbaring (xvi. en xx.) „dat hij de boozen zag in eene plaats van verdoemenis, waar zij eeuwig zullen lijdenquot;. Wat nu aangaat de zoogenaamde deïsten, namelijk zij, die aan het bestaan van God en van eene onsterfelijke ziel gelooven, maar de Goddelijke openbaring verwerpen, zoo moeten zij redelijkerwijze aannemen, dat öod onsterfelijke wezens niet naar behooren zou kunnen regeeren, wanneer Hij zulke wezens, die Hem ongehoorzaam
i 11
1
— 543 —
zouden zijn, niet eeuwiglijk zou kunnen straffen, ivijl eene enkel tijdelijke straf, voor onsterfelijke we-feens geene genoegzame kracht of waarde zou heb-Ipen. (Pater Weninger, S. J., in de Wahrh.-Freund, Cincinnati, 27. Febr. 1878.)
b. Zekere heeren bezochten eens een Trappistenklooster, waar, gelijk men weet, een strenge ordesregel heerscht. Toen de bezoekers zich genoegzaam overtuigd hadden van de verstorven levenswijze dezer kloosterlingen, zei een hunner tot den paterportier ; „Pater, gij zult wel teleurgesteld worden, als er geen hemel isquot;. — „En gij, mijnheer, antwoordde de pater, gij zult wel teleurgesteld worden, als er eene hel is, en... die is er !quot;
c. Zij, die de eeuwigheid der Goddelijke straffen loochenen, zegt Lipman (In ev. Math, xxv., 46, noot 13), hebben een ander evangelie dan het evangelie van Christus; Zijne uitspraak is duidelijk, Zijne getuigenis stellig. De h. Schrift en de overlevering zijn overal in overeenstemming (Zie Conc. Tr., sess. 4. cap. 14; sess. 6., cap. 2-5). Hoe zijn nu de strenge straffen der verdoemden met Gods liefde overeen te brengen?
Waarde lezer! Gij hebt eenen vader leeren kennen, die alle voortreffelijke hoedanigheden in zich vereenigt; gij vindt in hem geene gebreken; hoe meer gij hem leert kennen, hoe meer gij u tot hem getrokken voelt. Het is vooral zijne groote liefde tot zijne kinderen, die uwe hoogachting en bewondering opwekt. Geene moeite is hem te lastig, ?een offer valt hem te zwaar, zoo er sprake is van iet welvaren zijner kinderen. Nu verneemt gij echter, dat deze goede vader eenen zijner zonen uit zijn huis heeft verdreven, en dat deze jongeling nu aan de grootste ellende is prijs gegeven. De
— 544 —
vader is door niets meer te bewegen, om van handelwijze jegens zijnen verstooten zoon te veranderen.
Ik vraag u in gemoede, wat oordeelt gij hierover? Noemt gij den vader hardvochtig en meedoo-genloos ? Neen, want gij hebt ruimschoots het tegendeel in hem ondervonden; gij hebt zijne liefde jegens zijne kinderen steeds bewonderd. Gij zegt u veeleer: Wat moet die zoon zich toch hoogst pliehtig hebben gemaakt, om door eenen zoo teeder-nartigen vader te worden verstooten! Hoe grpot moet zijne schuld niet wezen, om zulk eene harde straf te hebben verdiend !
Zoo is het ook met de ter hel verwezen zondaars, ook van hen moeten wij zeggen: Hoe oneindig groot is hunne schuld, daar zij door de oneindige liefde van den Hemelschen Vader, die zelfs Zijnen eeniggeboren Zoon voor de zondaars aan den dood heeft overgeleverd, voor alle eeuwigheid zijn verstooten geworden. (Missionsblatt, Dülmen.)
De h. Gregorius zegt, dat de hardnekkige zondaars altoos zouden willen blijven leven, om maar altoos te kunnen voortgaan met zondigen; want zij bewijzen dit verlangen, doordien zij niet ophouden met zonden te bedrijven, zoolang zij nog leven. Het betaamt dus, dat de Goddelijke rechtvaardigheid diegenen eeuwig straffe, die in hun leven niet hebben willen ophouden met zonden te bedrijven.
Een zeker advokaat kon niet begrijpen, zeide hij, hoe God eene enkele doodzonde, die soms slechts een oogenblik heeft geduurd, eeuwig kon straffen. Een godgeleerde gaf hem ten antwoord : „Ook de menschelijke gerechtigheid bestraft den moordenaar, wiens misdaad ook soms maar een oogenblik van duur was, met de straffe des doods, die hem eeuwig van de burgerlijke maatschappij en de menschelijke samenleving afzondert.quot;
— 545 —
d. Pijn van gevoel. Visioen der h. Teresia. Toen zich de h. Teresia op zekeren dag in de betrachting bevond, liet God haar in den geest eene plaats zien, welke voor haar door de duivelen in de hel werd gereed gemaakt.
De ingang scheen haar gelijk te wezen aan dien van een zeer lagen bakoven, duister en eng. De bodem was bedekt met modder, en wemelde van kruipend ongedierte. Teresia werd in eene soort van nis opgesloten en „daar, zegt zij, werd mijne ziel als door een allerhevigst en onbeschrijfelijk vuur gepijnigdquot;.
„Ik heb in mijn leven, zoo vervolgt de h. Teresia, naar het zeggen der geneesheeren, de ergste pijnen ondervonden, zoo door \'t samentrekken mijner zenuwen, als door menige andere lichamelijke pijnen, maar zij zijn alle niet te vergelijken met de pijnen, die ik daar in de hel ondervond. En ook deze pijnen zijn zelfs niet zoo hevig als de angst en doodstrijd, die mijne ziel er leed. Men meent te stikken, en de wanhoop en droefheid zijn er zoo groot, dat men ze tevergeefs poogt te schetsen. Ik kan u geen denkbeeld geven van dat vuur en die wanhoop; ik voelde mij verbranden en als in duizend stukken hakken.quot;
Toen de h. Teresia dit, zes jaren later opteekende, was zij er nog zoozeer door ontsteld, dat haar hloed ervan in hare aderen stil stond ; „ja, voegt zij er bij, welke pijn ik ook lijd, zij schijnt mij licht en dragelijk, vergeleken bij de pijnen der helquot;.
Dit verhaalt ons de h. Teresia. En toch deed God haar slechts in den geest een gedeelte der helsche pijn van gevoel ondervinden, zoodat wij kunnen aannemen, dat de pijn van gevoel in de hel veel ijselijker is, dan alle beschrijvingen ervan.
e. Pijn van schade. Pater Surinus, verhaalt ons
3a
— 54(5 —
hieromtrent een merkwaardig voorval, In 1634 werd te Loudun, diocees van Poitiers, een bezeten persoon overlezen, en de priester, die den boozen geest bezwoer, stelde hem de volgende vraag; „Ik beveel u in den naam van Grod, mij te antwoorden, welke pijn gij in de hel lijdtquot;.
„Helaas, antwoordde de duivel, wij lijden er een onuitbluschbaar vuur, eene eeuwigdurende vervloeking, en vooral eene onbeschrijfelijke spijt en razernij, omdat wij Gods aanschijn, dat wij door onze schuld verloren hebben, nimmer zullen aanschouwen.quot;
„Wat zoudt ge wel willen doen, hernam de bezweerder, om God te kunnen zien ?quot;
„De duivel antwoordde -. „Zoo God het wilde toestaan, wilde ik gaarne langs eene kolom, die overal met uitstekende spitse en scherpe messen bedekt was, en tot aan den hemel reikte, - opklimmen ; ja, ik zoude wel tien duizend jaren kunnen lijden, om God slechts éene enkele minuut te mogen zien. O wisten de menschen eens wat zij verliezen, wanneer zij God en Gods genade verliezen !quot;
f. De groote Italiaansche dichter Dante Alighieri, heeft in zijn gedicht „cfe Helquot;, het volgend opschrift boven den ingang van het verblijf der verdoemden geplaatst: „Door mij treedt men binnen in de eeuwige smart ; door mij gaat men binnen in de stad der klachten; door mij gaat men in tot die verloren zijn ; en gij, die hier binnen gaat, laat varen alle hoopquot;.
y. De abt Olympius werd eens ondervraagd hoe het hem mogelijk was een eng hol te bewonen, de steken van muggen en andere insecten te verdragen, en de telle hitte, daar deze kluis voor quot;quot;86 middagzon open lag, te kunnen uithouden;
Hierop antwoordde Olympius met eenen zachten
— 547 —
glimlach : „Mijne enge cel herinnert mij den kerker der verdoemden; bij de steken der insecten, denk ik aan den knagenden worm des gewetens, die nimmer sterft, en de brandende hitte der zon biedt, mij een zinnebeeld van het eeuwig vuur, dat Gods almacht heeft ontstoken en dat Gods rechtvaardige gramschap onderhoudt. Ik acht deze tijdelijke pijnen gering, omdat ik voor de eeuwigequot; pijnen bevreesd benquot;.
h. Eeuwigheid der helsche pijnen.
„Eeuwig branden zonder sterven,
Eeuwig sterven\' zonder dood.
Eeuwig God te moeten derven.
Eeuwig wezen in den nood.quot;
De h. Thomas van Aquinen zegt ons, dat wij door de gedachte van den tijd moeten komen tot het denkbeeld der eeuwigheid. (In cognitionein aeternitatis oportet nos venire per tempus, i. p. 9., 10.) Volgen wij dezen regel. Ik neem dan een blad papier; op den hoek ervan schrijf ik eene eenheid en daarachter zooveel nullen als het papier groot is; welke wis- of cijferkundige zou mij dan kunnen zeggen, hoe groot het getal millioenen is, welke ik op dat papier geschreven heb ? En wds dit papier eens zoo lang als de aarde van den hemel is verwijderd, welk geschapen verstand zou, dan de som kunnen berekenen, die op dat papier zou geschreven staan ? Nu dan, veronderstellen wij dat die cijfers eeuwen zijn, en dat al die ontelbare millioenen van jaren verloopen waren, hoeveel zou er dan wel van de eeuwigheid voorbij wezen, meent ge ? Niets, in het geheel niets. Ik zeg nog meer: veronderstellen wij dat de geheele aarde in brons ware veranderd, en dat er alle honderd jaren een vogeltje eens met zijn bek in dit brons kwame pikken, en zoolang tot dat eindelijk de geheele bronzeninassa door dit
— 548 —
pikken zou gesleten en verdwenen zijn. Hoever meent gij dan dat de eeuwigheid zoude gevorderd wezen ? Geen stap. — Nemen wij nog eens, dat eeu engel alle honderd jaren eene dier tranen vergaderde, welke de verdoemden zoo overvloedig storten ; wanneer nu deze tranen in hoeveelheid aan al de wateren der zeeën en rivieren zouden gelijk wezen, hoeveel dan, dunkt u, zouden er jaren van de eeuwigheid voorbij zijn ? — Geen enkel oogen-blik, geen seconde. — En indien God eens eenen engel naar de hel zond, met de tijding dat na zulk een ontelbaar aantal jaren de straf der hel zoude gedaan zijn, o wat zouden de rampzalige verdoemden niet juichen en uitroepen: „Er zal dan toch eens een einde komen aan onze ellende en aan onze pijn !quot; — Maar helaas, in de hel is er geen hoop, in de hel geene verlossing. (In inferno nulla est redemptio.)
i. Be vijf-rnilliarden-schuld. Frankrijk heeft ten gevolge van zijne nederlagen in 1870 - 71, aan Duitschland de ongehoorde som van vijf milliarden of vijf duizend millioenen franken moeten betalen. Veronderstel nu eens dat een gewoon handwerker deze som met de opbrengst van zijnen arbeid zou moeten voldoen; hij zoude een onberekenbaar getal eeuwen hiervoor noodig hebben. Maar dit is niet alles, de werkman zou ook nog de interesten dezer som moeten opbrengen, waardoov in weerwil van al zijne moeiten, de schuld in eene schrikwekkende evenredigheid zoude vermeerderen.
De handwerkman is de zondaar. Hij is aan zijnen God eene oneindig groote som schuldig voor zijne zonden; en alle pijnen der hel kunnen deze schuld niet voldoen ; hoe meer de verdoemde lijdt, hoe meer hij nog zal te lijden hebben. (D\'Hau-
ïerive.)
— 549 —
k. De beroemde missionaris Brydaine preekte te Avignon over de eeuwigheid. „Wat is dan de eeuwigheid ?quot; riep hij uit met eene donderende stem. „Eene klok, wier slag steeds zegt: altijd, altijd, nimmer, nimmer. En gedurende deze schrikkelijke beweging der helsche klok, vragen millioenen verworpelingen hoe laat het is. En andere millioenen antwoorden hun : Eeuwigheid, eeuwigheid! (Id.)
I. O schrikkelijke eeuwigheid! Wat zeggen wij ervan, wat denken wij ervan, welk besluit nemen wij ? Immers, zegt de h. Augustinus, als men aan de eeuwigheid zou denken, zonder zijne levenswijze te verbeteren, moest men of zonder geloof, of zonder verstand wezen. — De h. Joannes Climacus verhaalt, dat een jongeling, Torbiscus genaamd, na langen tijd in de overdenking der eeuwigheid te hebben doorgebracht, eindelijk tot zich zelvenzeide: „Of ik geloof aan de eeuwigheid, of ik geloof er niet aan : indien ik er niet aan geloof, dan ben ik een menseh zonder verstand, dan ben ik een dwaas, wijl het bestaan der eeuwigheid door geen gezond verstand kan verworpen worden ; en geloof ik aan de eeuwigheid, waarom zou ik mij dan van dit uur af aan, niet aan God toewijden en Hem getrouw tot aan mijn levenseinde dienen ? Een van twee, of ik ben een dwaas, of ik moet een heilige worden!quot; — Torbiscus voegde zich naar zijn geloof en werd een heilige.
m. „Ware ons de bedreiging der helsche straf niet door de Eeuwige Waarheid gedaan, zegt de heilige Joannes Chrysostomus, zoo zouden wij allen in den helschen afgrond storten, en waren ons de eeuwige pijnen der hel niet van te voren aangezegd, niemand onzer zou eraan ontsnappen; nochtans zijn er velen, die maar lichtzinnig voortgaan met zon-
550 —
T ■
-
digen, alsof er noch hel, noch eeuwigheid waren.quot; (Hom. 50 ad pop.)
n. De spoortrein naar de hel. Een mun, die in zonden vergrijsd was, had eens den volgenden merk-waardigen droom. Hij droomde namelijk, dat hij zich op eenen spoortrein bevond, die regelrecht naar de hel stoomde. Schrik en angst maakten zich van hem meester; zoo dikwerf er halt werd gehouden, wilde hij uitstijgen, maar alsof hem eene onzichtbare hand terughield, kwam hij er niet toe. Bij elk station stegen nieuwe reizigers in ; niet weinigen waren beladen met onrechtvaardig goed; anderen, de dronkaards, kwamen met waggelende beenen en woeste gebaren de wagens binnen; eene ontelbare menigte reizigers stond de verderfelijke drift der wulpschheid op het gelaat geprent. Het ging al verder en verder, van station tot station, en altoos vermeerderden de passagiers van alle klassen, armen en rijken, jongen en bejaarden.
üe oude zondaar werd al meer en meer beangstigd ; liet zweet brak hem uit, en de medereizigers bemerkten zijne vreeselijke onrust. Een hunner sprak tot hem : „Gij dwaas, er is ja geen helquot;. — „En al is er eene, sprak een andere reiziger, wij zijn hier met zoovelen; als al die anderen het kunnen uithouden, wij ook.quot; — „En zoover, zeide een derde, zijn wij ook nog niet, wij kunnen nog uitstappen.quot;
Op eens scheen het den reizigers, dat zich een gapende afgrond voor hen opende, uit welks diepte eene vuurzee hare vlammende baren verhief en een stem weergalmde: „Station Hel! Oponthoud ■. Eeuwigheid !quot;
üe trein stortte onder ijselijke kreten van wanhoop in de onpeilbare diepte.... en de zondaar ontwaakte, bevende aan al zijne ledematen. Hij
— 551 —
had gelukkig slechts gedroomd. Edoch, deze nare droom bracht hem tot inkeer en boetvaardigheid.
Mochten toch alle zondaars, die zich in staat van doodzonde op hunne levensreis bevinden, zoolang het nog tijd is, den weg, die hen naar de hel voert, verlaten, en zich met God verzoenen, alvorens ook hun in de ooren klinke het akelig geroep : „Station Hel ! Oponthoud: Eeuwigheid !quot; (K a t h. Missions-blatt. Duimen 1878, 50.)
De hemel en d.e eeuwige hemelsche vreugden. SlO. a. De h. Augustinus schrijft over den h. Petrus (Solil, 22): „Op den berg Thabor dronk de h. Petrus slechts éenen druppel van de hemelsche zaligheid, en reeds had hij eenen walg van alle andere vreugde, zoodat hij zeide: „Heer, het is ons goed hier te zijnquot;. Wat zou hij gezegd hebben, indien hij den overvloed der vreugden had gesmaakt, welke God bereid heeft voor hen, die hem beminnen!
h. De h. Paulus werd in den geest tot in den derden hemel verheven, en riep uit: „Geen oog heeft gezien, geen oor gehoord en inquot; geen menschenhart is ooit opgekomen, wat God voor Zijne dienaars heelt weggelegdquot;, f2. Cor. n., 9.)
c. „O hemelsche zaligheid, o eeuwig leven, roept de h. Augustinus uit, in u is een eeuwige vrede, eene onuitsprekelijke vreugde, een altijddurend feest! Daar is geen gisteren en geen morgen meer, maar een altijddurend en gelukkig heden!quot; (De Civ. Dei, 1. 2, c. 91.)
d. „Denkt al wat gij wensoht, wenscht al wat gij kunt; het geluk des hemels overtreft onze koenste gedachten en de gelukzalige eeuwigheid gaat onze hoogste wenschen te boven.quot; (H. Ber-nardus, In de cl am.)
— 552 —
e. De heldhaftige moeder der zeven Maehabeesehe broeders, moedigde haren jongsten zoon aan tot standvastigheid in het verdragen der tormenten, door de volgende woorden : „Ik bid n, mijn zoon, zie opwaarts naar den hemelquot;.
f. Ook de h. Felicitas moedigde hare zeven zonen tot den marteldood aan, door dezelfde beweegreden : „Mijne zonen, aanschouwt den hemel! Daar wachten u Christus en Zijne heiligen ! Strijdt voor uwe zielen! Weest getrouw aan de liefde van Jezus Christus!quot; (Ruinart, Act. martt. 1.)
g. Toen de moeder van den h. Symphorianus haren zoon onder de gruwelijkste martelingen zag bezwijken, sprak zij hem aldus toe; „Mijn zoon, gedenk het gelukkig leven, dat u in den hemel is voorbereid. Zie, de Heer is daar, om u af te halen, en u in Zijne heerlijkheid binnen te leiden. Laat dan dit sterfelijk leven maar varen, om het tegen een beter en eeuwig leven te ruilenquot;. (Sur., 22. Sept.)
h. De h. martelaar Agapitus, nauwelijks vijftien jaren oud zijnde, werd op bevel van keizer Aure-lianus gegeeseld, met ziedend water geschroeid, en eindelijk zette men hem eene kroon van gloeiende kolen op het hoofd. Hij dankte nu God met deze woorden : „Wat deert het mij, dat thans mijn hoofd door eene gloeiende kroon verbrand worde, daar het in den hemel eene blinkende kroon zal dragen, waarvan de wonden, die ik voor Jezus Christus heb ontvangen, het schoonste sieraad zullen wordenquot;. (Mauchant.)
i. De h. jonkvrouw Cecilia antwoordde aan den beul, die haar zijn medelijden betuigde, dat hij haar moest ter dood brengen: „Sterven voor Jezus
— 553 —
Christus is niets anders dan het slijk met goud, het stof met eenen troon, en eene hut met een paleis verwisselenquot;.
h. Ook de h. Agatha ging tot den marteldood als naar een feest, en men weet met welke vreugde de twaalfjarige h. Agnes haar maagdelijk leven voor haren hemelsehen Bruidegom ten beste gaf.
I. De h. Dorothea, of de hemelsche bloemen-en vruch-tenhorf. Deze h. maagd was op het einde der tweede eeuw, te Cesarea in Cappadocrië uit een adellijk en geloovig geslacht gesproten. Zij was met een levendig verlangen bezield, om voor Jezus Christus te lijden en te sterven. „Hoezeer verheug ik mij, riep zij uit, als men haar ter strafplaats geleidde, dat ik weldra in den prachtigen lusttuin van mijnen hemelsehen Bruidegom zal mogen binnentreden, en er geurige rozen en kostelijke vruchten zal plukken.quot;
Een jonge heiden, Theophilus genaamd, hoorde deze woorden van Dorothea, en zeide tot haar: „Als gij mij bloemen en vruchten zendt uit den tuin van uwen Bruidegom, dan wil ik ook Christen worden.quot; — Dorothea beloofde hein zulks. Eenige oogenblikken later stierf zij den marteldood. Toen zich Theophilus des avonds van dienzelfden dag in gezelschap met zijne vrienden bevond, zeide hij tot hen; „Ik ben eens nieuwsgierig of de Christen maagd ook woord zal houden, en mij volgens hare belofte bloemen en vruchten zal zendenquot;. Eensklaps treedt een hemelsche bode binnen, die hem eenen korf aanbiedt, zeggende; „Dorothea zendt u deze rozen en vruchten uit den tuin van haar paradijsquot;.
Theophilus diep ontroerd, hield ook zijn woord, en stierf insgelijks den marteldood, vol verwachting van de eeuwige glorie.
— 554 —
m. God had aan de h. Catharina van Senen in eene geestvervoering, eenen straal der hemelsche glorie laten zien. Toen zij tot haar zelve kwam, riep zij uit; „Ik heb wonderen gezien, ik heb wonderen gezien !quot; Haar biechtvader gebood haar iets duidelijker te verklaren, wat God haar \'had getoond, en zij antwoordde ; „Ik zou eene misdaad bedrijven, als ik beproefde te verhalen, wat ik heb gezien, want de mensehelijke woorden zijn niet bij machte de waarde en de schoonheid van de hemelsche schaften te beschrijvenquot;.
n. De h. Teresia verblijdde zich telkens, wanneer zij de klok hoorde slaan. „God zij geloofd, riep zij uit, alweer een uur minder in de ballingschap te blijven, alweer een uur nader bij den hemel !quot;
o. De h. Bonaventura was vol begeerte naar de hemelsche goederen en wilde ook aan anderen ditzelfde vurig verlangen inboezemen. Daarom sprak hij dikwerf: „God zelf, de engelen Gods en alle bewoners van het hemelsch Jeruzalem verwachten ons met ongeduld, en verheugen zich op het oogenblik, dat wij de zaligheid mogen ingaan. Zouden wij dan ook niet uit geheel ons hart het verlangen koesteren in dat glansrijk en gelukkig gezelschap te worden opgenomen ? Hoe beschaamd zullen wij niet wezen, als wij in den hemel komen, zonder hier op aarde onze zielen dikwijls door de begeerte in den hemel gevoerd te hebben, en zonder dat wij, ten minste met onze gemoedsstemming, reeds hier in dit tranendal, bewoners van het beloofde land zijn geworden.
p. Be schat. Toen eens de h. Franciscus van Assise gevaarlijk ziek was, begon hij te weenen,
— 555 —
zeggende, dat het hem onmogelijk was zijne kwalen langer te kunnen verdragen, maar nu hoorde hij eene stem van den hemel die tot hem zeide: „Franciseus, indien de geheele aarde van goud was, de geheele zee van honig, en alle bergen en heuvelen edelsteenen waren, zoudt gij dan niet gaarne willen lijden, om zulke groote rijkdommen te verdienen ?quot;
De heilige man antwoordde: ;,Heer, ik ben zulken grooten schat niet waardigquot;.
„Nu dan, Franciseus, verneem van Mij (zoo sprak de Heer), dat Ik voor u zulken grooten schat in gereedheid houd, en dat deze schat niets anders is dan het eeuwige, zalige leven, waarvan de smarten, die gij thans lijdt, tot onderpand dienen.quot;
Van dit oogenblik af aan verdroeg Franciseus zijne pijnen met het grootste geduld, het oog gevestigd op de eeuwige heerlijkheid, die hem was weggelegd. „De smarten van dezen tijd zijn niet te vergelijken met de maat van glorie, die ons in den hemel zal veropenbaard worden.quot; (H. Paulus.)
q. De hemel is het vaderland onzer ziel. De h. Macarius van Alexandrië leefde meer in den hemel dan op de aarde ; in den hemel en voor den hemel waren al zijne gedachten en begeerten. Werd hij in verzoeking gebracht om zieh met iets anders in te laten, dan,sprak hij aldus tot zijne ziel: „Hoed u wel, o mijne ziel, van den hemel op de aarde neder te dalen! Daar boven is uw vaderland, hier op aarde dwaalt gij in den vreemde. In den hemel vindt gij uwen tfod en Zijne zalige hofhouding. In den hemel verwarmt gij u aan de stralen van het eeuwig licht, in den hemel alleen is waarheid, gerustheid, eeuwig leven !quot;
r. „Toen ik eens op een schip uit Indië naar
— 654 —
m. God had aan de h. Catharina van Senen in eene geestvervoering, eenen straal der hemelsehe glorie laten zien. Toen zij tot haar zelve kwam, riep zij uit; ;;lk heb wonderen gezien, ik heb wonderen gezien !quot; Haar biechtvader gebood haar iets duidelijker te verklaren, wat God haar had getoond, en zij \'antwoordde: „Ik zou eene misdaad bedrijven, als ik beproefde te verhalen, wat ik heb gezien, want de menschelijke woorden zijn niet bij machte de waarde en de schoonheid van de hemelsehe schatten te beschrijvenquot;.
n. De h. Teresia verblijdde zich telkens, wanneer zij de klok hoorde slaan. ,,God zij geloofd, riep zij uit, alweer een uur minder in de ballingschap te blijven, al-weer een uur nader bij den hemel !quot;
o. De h. Bonaventura was vol begeerte naar de hemelsehe goederen en wilde ook aan anderen ditzelfde vurig verlangen inboezemen. Daarom sprak hij dikwerf: „God zelf, de engelen Gods en alle bewoners van het hemelsch Jeruzalem verwachten ons met ongeduld, en verheugen zich op het oogenblik, dat wij de zaligheid mogen ingaan. Zouden wij dan ook niet uit geheel ons hart het verlangen koesteren in dat glansrijk en gelukkig gezelschap te worden opgenomen ? Hoe beschaamd zullen wij niet wezen, als wij in den hemel komen, zonder hier op aarde onze zielen dikwijls door de begeerte in den hemel gevoerd te hebben, en zonder dat wij, ten minste met onze gemoedsstemming, reeds hier in dit tranendal, bewoners van het beloofde land zijn geworden.
p. De schat. Toen eens de h. Franciscus van Assise gevaarlijk ziek was, begon hij te weenen.
— 555 —
zeggende, dat het hem onmogelijk was zijne kwalen langer te kunnen verdragen, maar nu hoorde hij eene stem van den hemel die tot hem zeide: „Franciseus, indien de geheele aarde van goud was, de geheele zee van honig, en alle bergen en heuvelen edelsteenen waren, zoudt gij dan niet gaarne willen lijden, om zulke groote rijkdommen te verdienen ?quot;
De heilige man antwoordde: //Heer, ik ben zulken grooten schat niet waardigquot;.
„Nu dan, Franciseus, verneem van Mij (zoo sprak de Heer), dat Ik voor u zulken grooten schat in gereedheid houd, en dat deze schat niets anders is dan het eeuwige, zalige leven, waarvan de smarten, die gij thans lijdt, tot onderpand dienen.quot;
Van dit oogenblik af aan verdroeg Franciseus zijne pijnen met het grootste geduld, het oog gevestigd op de eeuwige heerlijkheid, die hem was weggelegd. „De smarten van dezen tijd zijn niet te vergelijken met de maat van glorie, die ons in den hemel zal veropenbaard worden.quot; (H. Paulus.)
q. De hemel is hel vaderland onzer ziel. De h. Macarius van Alexandrië leefde meer in den hemel dan op de aarde; in den hemel en voor den hemel waren al zijne gedachten en begeerten. Werd hij in verzoeking gebracht om zich met iets anders in te laten, dan sprak hij aldus tot zijne ziel: „Hoed u wel, o mijne ziel, van den hemel op de aarde neder te dalen! Daar boven is uw vaderland, hier op aarde dwaalt gij in den vreemde. In den hemel vindt gij uwen (rod en Zijne zalige hofhouding. In den hemel verwarmt gij u aan de stralen van het eeuwig licht, in den hemel alleen is waarheid, gerustheid, eeuwig leven 1quot;
r. „Toen ik eens op een schip uit Indië naar
— 556 —
Frankrijk terug kwam, zegt Bernardin de Saint-Pierre, werden de matrozen bij het gezicht der kusten van hun vaderland zoozeer bewogen, dat zij niet meer konden werken. Eenigen konden hun starend oog niet afslaan van het blauwende land aan den gezichteinder, anderen lieten slechts wanklanken hooren, anderen weenden van aandoening. ...quot;
Wat zal het dan niet wezen, wanneer wij ook eens ons hetnelsch vaderland zullen zien en bezitten, waar onze ziel door het aanschouwen en bezitten van Grod, in al hare vermogens zal bevredigd worden en volkomen gelukkig wezen !
„Zalig is de man, zegt de h. Jacobus (1, 12), die de beproeving uithoudt, want indien hij beproefd zal zijn, dan ook zal hij de kroon des levens ontvangen, die God beloofd heeft aat hen, die Hem beminnen.quot;
O zalig Sion, vol van pracht,
O dierbaar Hemelsch vaderland !
Waar nooit de schaduwe der nacht Heur sluier om het daglicht spant.
Door de ongeschapen zon van Godes eeuwge waarheid Vervuld met stralenglans en onuitdoofbre klaarheid, O dag van ongestoorde vreugd,
O dag van stille zielerust,
Waar \'t hart in immer groene jeugd Herleeft met eeuwgen levenslust!
O Vaderland! waar \'t zielgenot In de echte bronne wordt gesmaakt.
Waar \'t hart, vereenigd met zijn God,
Zijn God geniet, naar Hem steeds haakt; In God, den oceaan, den oorsprong aller goedheid Zich domplend, nooit verzaad, in Hem steeds nieuwe
zoetheid,
— 557 —
Nieuw voedsel voor zijn liefde vindt! O dag! wanneer zal \'t aangezicht Van \'t droef verkwijnend rnenschenkind Zich baden in uw koestrend licht?
Wanneer, o dag, mag ik aanschouwen
Den luister van uw stralenglans ? Wanneer zal \'t oog met zoet vertrouwen
Opstaren naar den blauwen trans ? Wanneer schudt mijne ziel de kluister,
De stalen boei des levens af?
Wanneer zal zij, omkleed met luister,
Aan genen oever van het graf Een nieuwen levensloop beginnen,
Het leven der onsterflijkheid ?
Met al heur gloed heur God beminnen.
Bezitten in alle eeuwigheid ?
Gij smaakt reeds, zaalge Hemelingen,
De zoete rust der veilge ree,
Doch wij, armzaalge zwervelingen, Ronddobbrend op de waereldzee. Ten prijs aan de ongestuime orkanen.
Niet meester van ons eigen hart. Wij zuchten in dit dal van tranen.
En eten \'t bittre brood der smart.
Helpt ons in \'t barnen der gevaren,
O Heilgen, helpt ons door \'t gebed ! Gij zijt de haven ingevaren.
Gij hebt uw ranke boot gered.
En rust thans uit in \'t land van vrede !
Gods lieve Heilgen, hoort ons aan : Schenkt ons den bijstand uwer bede. Helpt, helpt ons, helpt ons! wij vergaan!
J. Vbancken.
Aardrijkskundige Aanwijzingen.
Ten gerieve van den lezer, die niet altoos de noodige aardrijkskundige boeken en kaarten te zijner beschikking heeft, hebben wij gemeend de waarde van dit boekje te verhoogen, door de plaatsen, hierin voorkomende, eenigszins nader aan te duiden en te bepalen. Immers een geschiedkundig feit, eene gebeurtenis, een voorval zal ons meer belang inboezemen, naarmate wij beter bekend zijn met de plaatsen, waar ze voorvielen. Ook zullen de feiten en dè gebeurtenissen door eene kleine beschrijving der plaatsen, waar ze voorvielen, dieper en duurzamer in het geheugen geprent blijven en den hoorder meer boeien. Verhaalt men ons een feit, dat op eene ons 01.bekende plaats is voorgevallen, dan blijft dit als een donkere nevel voor onzen geest zweven: het is als iets, dat in de lucht hangv. en spoedig voor ons verdwijnt.
Bij de plaatsen hebben wij, ten einde het opzoeken te vergemakkelijken de aardrijkskundige breedte en de lengte naar den eersten of nulmeridiaan, loopende langs het eiland Ferro, aan de westkust van Afrika, opgegeven. De meridiaan over Greenwich getrokken ligt 17« 39\', die over Parijs juist 20° ten O. van Ferro.
Door mijlen zijn bedoeld geographische zin Vis graad of 7407 meter trzr IVa uur gaans.
ABOUKIR, in Afrika, een dorp van 100 inwoners met een versterkt kasteel en vuurtoren, op een voorgebergte van Neder-Egypte, 3 mijlen ten N. O. van Alexandrië. Bij A. versloeg Nelson in 1798 de Eransche vbot en Napoleon in 1799 de Turken. 33,15 NB. 47,49 OL.
ADAMA, eene der 5 steden (Sodoma, Gomorrha, Adama, Zeboim en Zoar) welke in het dal Siddim lagen, waar zich thans de Doode zee of\'t Asphaltmeer bevindt. 31,30 NB. 53 OL.
ADRIATISCHE ZEE, een boezem van de Middellandsche zee tussehen Italië, Oostenrijk en Turkije.
AKEN, voorname stad in de Rijnprovincie met 80,000
— 559 —
inwoners, oude krouiugsstad der Duitsohe keizers, met 20 katholieke kerkeu, kapellen en kloostergebouwen. De stad is beroemd door hare minerale bronnen en zwavelhoudende baden, en door hare kostbare relikwieën. De groote relikwieën worden alle 7 jaren van den 10. —24. Juli van den klokkentoren van het Munster vertoond. De groote relikwieën zijn ; een wit katoenen kleed van de Moeder Gods; de windsels, waarin Jezus gewikkeld was; de linnen doek, waarop Joannes de Dooper onthoofd werd, en de linnen doek, die Jezus aan het kruis om Zijne lendenen droeg. 50,47 NB. 24 OL.
ALCANTARA, d. i. brug, Spaansebe stad aan den Taag nabij de grenzen van Portugal, met 4 500 inwoners, geboorteplaats van deu h. Petrus van A. De beroemde Romeinsehe brug van 6 bogen is 576 voet lang, 175 v. hoog en heeft in het midden een triomfboog. 39,48 NB. 10,50 ÜL.
AMIëNS, de hoofdstad van het departement der Somme in Picardië, met 64,000 inwoners, 16 mijlen ten N. van Parijs aan de rivier de Somme. Zijne kathedraal is een der best onderhouden Gothisehe gebouwen, waar men benevens het hoofd van den h. Joannes den Dooper nog andere kostbare relikwieën vertoont. 9,50 NB. 20 UL.
ANNECY, de geboorteplaats van den h. Praneisens van Sales, wiens relikwieën in de kathedraal aldaar bewaard worden. De stad telt 7000 inwoners en ligt aan een meer van denzelfden naam in Savooie, thans tot Frankrijk behoo-rende, ten N. O. van Lyon en Chambéry. 45,53 NB. 23,46 OL.
ANTIOCHIë (Antakia), de oude hoofdstad van Syrië nabij den mond van den Orontes, thans Nohr-el-Asi, die zich in den noordoostelijken uithoek van de Middellandsehe Zee ontlast. Hier vormde zieh de eerste Christelijke gemeente buiteu Palestina, hier ontvingen de groote apostel Paulus benevens Barnabas, Mareus en Silas, hunne wijding als ge-loofspredikers, hier werden van 252 tot 380 na Chr. 10 kerkvergaderingen gehouden. In 1098 werd A. door de kruisvaarders veroverd. De tegenwoordige stad beslaat nauwelijks \'/G van de oude, de parel en liet oog van het Oosten geuoemd. 37,15 NB. 52,53 OL.
ANTWERPEN, stad iu België, aan deu rechter oever der Schelde met 156,000 inw Het rijkste gebouw in den stijl
560 —
der Gothisohe bouwkunst, misschien van de gansehe wereld, is de kathedraal. Zij is 360 voet lang en 200 voet breed, 84 voet hoog, en heeft 230 gewelfde hallen, die door 125 zuilen gedragen worden. Het inwendige dezer kerk overtreft aan consequente uitvoering de meeste werken van dezen aard. Men treft er de eerste meesterstukken van schilder-, beeldhouw- en snijwerk. Haar toren verheft zich als eene slanke piramide tot op eene hoogte van 279 voet met 622 trappen en heeft een klokkenspel van DO klokken, van welke de grootste 160 centenaars weegt. 51,20 NB. 22,39 OL.
AQÜILA, eene stad in Italië aan den rechter oever der Pescara, ten N. U. vau Home, met 11000 inwoners, 42,21 NB., 31,03 OL.
AQUINEN of AQUINO, een dorp met 700 inwoners in Campanië, eene mijl ten W. van S. Gerniano, is de geboorteplaats van Juvenalis en den h. Thomas van Aquino, dien zijne medescholieren om zijne stilzwijgendheid eenen „stommen osquot; noemden, waarop zijn leermeester, Albert de Groote, zeide: „Deze os zal doorzijn brullen eens de gansehe wereld verbazenquot;. 41,30 NB. 30,7 OL.
A.BGENTEÜIL, een vlek van 5000 inwoners aan de Seine, ten N. VV. van Parijs, waar de Parijzenaars veel landhuizen hebben.
AKIMATHEA, naam van verscheidene steden in Palestina ten N. van Jeruzalem. Welke van deze steden de geboorteplaats van Jozef van A. is, laat zich niet met juistheid bepalen. A. de vaderstad en woonplaats van den profeet Samuel heet thans Nebi-Sahamuïl. 31,50 NB. 52 OL.
ARLKS, stad in het zuiden van Frankrijk, bij het begin der Khöne-delta, met 25,000 inwoners en zeer veel Romein-sche oudheden. 43,42 NB. 22,16 OL.
ABMAGH, hoofdplaats van het gelijknamige graafschap in Ierland, 23 uren ten N. van Dublin, 10000 inwoners. 54,22 NB. 11 OL.
ARRAGON, vroeger een koninkrijk, dat den ganschen oostelijken uithoek van Spanje besloeg, thans de provinciën Aragon, Catalonië en Valeucië aan de kust van c.e Middellandsehe zee.
ASSISE of ASSISI eene stad in Italië, 25 uren ten N. van Rome, op den berg Assi, met 4000 inwoners, geboorteplaats van den h. Franciscus van A., die hier het eerste klooster
zijner orde stichtte, en wiens gebeente daar vereerd wordt. Op den feestdag van den h. T\'ranciseus kwamen er soms op eenen dag 100,000 pelgrims. 43,5 NB. 30,6 OL,
ATHENE, hoofdstad van Griekenland, met 60000 inwoners, aan de golf van Aegina. 37,38 NB. 41,23 OL.
AUGSBUXG, eene stad in Beieren, met 57000 inwoners, tusschen de Wartach en de Leeh, welke zich beneden de stad vereenigen, ten N. W. van Munohen, in de geschiedenis bekend wegens den rijksdag en de Augsburger confessie. 48,52 NB. 28,32 OL.
AUTUN, eene zeer oude stad in het departement Saone en Loire, ten Z. O. van. Parijs, 10 mijlen ten Z. W. van Dijon, aan de helling van den Mont-Geu, met 12000 inwoners. 46,58 NB. 22,59 OL.
AVIGNON, stad in het zuiden van Frankrijk aan de Rhone met 37000 inwoners. In de 14. eeuw was A. de zetelplaats van verscheidene Pausen. Het kolossale pauselijk paleis is thans eene kazerne. In de bezienswaardige kathedraal rusten in twee zijkapellen de pausen Benedictus xn. en Joannes xxii. 43,57 NB. 22,29 OL.
AVILA, eene provincie van Oud-Castilië, in Spanje; de gelijknamige hoofdstad met 13000 inwoners ligt aan de Adaja, eene zijrivier van de Duero. Hier werd in 1515 de h. Teresia geboren, f 1582. 40,40 NB. 22,24 OL.
BABYLON, eene der oudste, grootste en prachtigste steden van Azie, aan beide zijden van den Euphraafc gelegen; de stad had den vorm van eenen vierhoek, welks zijden ieder 4 uren lang waren. Naar Herodotus was de stad omgeven door eenen muur, hoog 200 en dik 50 el, zoodat 6 wagens naast elkander erop konden rijden. Boven dezen muur verhieven zich 250 torens. De stad had 100 poorten, üjtakken van den Euphraat doorsneden de stad rechthoekig \'n verdeelden ze in 625 deelen. Aan de westzijde bevond \'ich de toren van Babel, volgens Strabo 600 voet hoog. Slechts puinhoopen zijn van deze stad overgebleven. 32.33 NB. 62,12 OL.
BAMBERG, Beiersehe stad aan de Regnitz en het Lud-wigskanaal met 26000 inwoners. _ Onder zijne vele sehoone gebouwen munt vooral de Dom uit. Hij is ontegenzeggelijk ien der voortreffelijkste en grootste gebouwen in Byzantijn
— 562 -
schou stijl, welke Uuitschland bezit. Hij werd gesticht door Hendrik n. en zijne gemalin Kunigonde, wier aseh hier rust. De hoofdsieraden van deu Dom zijn zijne vier torens. 49,53 NB. 28,31 OL.
BANGOR, eene stad in het Eugelsche graafschap Carnarvon, tegenover het eiland Anglesey, met 11000 inwoners, eene kokerbrug naar \'t eiland A. en leigroeven. 53,13 NB. 13,30 OL. — Bangok, ook ceno stad in Ierland met 4000 inwoners, t,en N. O. van Belfast, met de ruïnen van het beroemde klooster „monasterium Benchoriensequot;. 54,39 NB. 13,44 OL.
BAZEL, in het Hoogduitsch sprekende gedeelte van Zwitserland, aan de kromming van den Rijn, die de stad in Groot- en Kleinbazel verdeeli. Het heeft 38000 inwoners; in de Domkerk is het graf van Erasmus, f 1536 : het huis „Zum Luftquot; was eens de woning van den Nederlandschen geleerde. 47,33 NB. 25,14 OL.
BETHLEHEM (Bethlechem d. i. Huis des Broods), kleine stad van Palestina in den stam Juda, 2 uren ten Z. van Jeruzalem, geboorteplaats van David eu deu Goddelijken Heiland, met circa 3000 inwoners. Op de plek, waar de Zaligmaker geboren werd, ten O. van het stadje, bevindt zich thans ecu klooster met 3 kerken. Hooge eu dikke muren omringen de kerken en het klooster, bewoond door Latijnsche, Grieksche en Armenische kloosterlingen, om liet tegen de aanvallen der roofzieke Bedoeïenen te beveiligen. 32,45 NB. 53,52 OL.
BEÏHULIë, deze stad vindt men enkel vermeld in de geschiedenis van Judith, waar verhaald wordt, dat Holofer-nes, veldheer der Ammonieten, haar belegerde, maar de heldhaftige Judith zich bij hem in zijne tent begaf en hem het hoofd afsloeg, hetwelk zij in de stad bracht, waar men het over den muur hing. De vijand hierdoor verschrikt sloeg op de vlucht, en liet den Bethuliërs eenen aanzienlijken buit achter.
BIALA-TSKRKIEF, stad in het Russisch goevernement Lublin, in het N. W, deel van het koninkrijk Polen, telt 40ÜÜ inwoners.
BIELEFELD, stad in Westfalen, ten O. vau Munster. B. is vermaard door zijne linnenindustóe, die het vooral te
— 568 —
danken beeft aan de in de 10. en 17. eeuw verdreven Nederlanders, die zich hier vestigden. 51,1 NB. 26,10 OL.
BLA.NKENHE1M (Blankenliain), een stadje in Saksen-Weimar, 2 mijlen ton Z. van de stad Weiraar, telt 2000 inwoners. 50,51 NB. 28,58 OL. — Blankenheim (Blankenham), dorp, met 500 inwoners, in de provincie Overijsel, ten N. van Blokzijl bij de Zuiderzee.
BLO IS, stad in het Franscho departement Cher en Loire tusschen Tours en Orleans aan den rechter oever der Loire, met eeno fraaie Gothische kerk den h. Lodewijk gewijd, en 20000 inwoners. In de nabijheid ligt het onder Frans i. begonnen en in Gothischen stijl gebouwde grootsche slot Chambord. Dit slot, waaraan 1800 menschen 12 jaren lang arbeidden, heeft 440 vertrekken, en stallen voor 1200 paarden. 47,35 NB. 19 OL.
BOLSENA, oen vlek aan het meer van dien naam. Dit meer heeft een omtrek van 9 uren. Hierin bevinden zich twee eilanden, waar Paus Leo x. veelal den herfst doorbracht. B. telt 2000 inwoners en ligt zoo wat 12 uren ten N. W. van Rome. 42,ö8 N15. 29,37 OL.
BOUILLON was oorspronkelijk een Duitsch hertogdom in de Belgische provincie Luxemburg, bevatte eene bergachtige en woudrijke streek vau 7 vierk. mijlen, de stad Bouillou en 25 dorpen ; deze stad aan de Semois bij de Fransehe grenzen ten N. O. van Sedan gelegen, met kasteel, de geboorteplaats van Godfried van Bouillon, den held van den eersten kruistocht, en telt 3000 inwoners. 49,54 NB. 23,12 OL.
BOURGES, hoofdstad van het Franscho departement Chor aan de samenvloeiing der Auron en Eure, geboorteplaats van Bourdalouc. Beroemd is zijne prachtige kathedraal in den edelsteu Gothischen stijl, in 845 begonnen cu in de 13. oetiw voltooid, verder het aartsbisschoppelijk paleis met zijne openbare tuinen en het raadhuis. B. ligt 35 uren zuidwaarts van Parijs en telt 22000 inwoners. 47,4 NB. 20,3 OL.
BRESLAU, hoofdstad van do Pruisische provincie Silezië, aan de samenvloeiing van de Oder en Ohlau, heeft veel kerken; de kerk der 11000 maagden, een 12zijdig koepelgebouw, is een meesterstuk. B. is thans de tweede stad des rijks en telt 240,000 inwoners. 51,25 NB. 34,41 OL.
BRUSSEL, hoofdstad van het koninkrijk België, aan de
— 564 —
Senne, heeft met zijne 9 voorsteden thans 400,000 inwoners. Onder de vele kerken behoort die. van de h. Gudula tot de opmerkelijkste gebouwen, zij is in den Gothischen bouwstijl en van binnen rijkelijk met beeldhouwwerk versierd. 50,52 NB. 22 OL.
BULGA11IJE is den 13. Juli 187S tot een autonoom en schatplichtig vorstendom, onder opperheerschappij van den Sultan verheven. De oppervlakte bedraagt 63805 vierk. kilometer met 2 millioen inwoners. L)e N. grens is de Donau, de hoofdstad Solia.
CAMPANIe, oude benaming van eene der schoonste en vruchtbaarste streken van Italië, ten Z. eu N. van de stad Napels langs de Tyrrheensche zee en de Apennijnen. G. werd door de Romeinen voor \'t schoonste land der wereld gehouden eu Felix (het gelukkige) bijgenoemd.
CANA, een vlek in Galilea, in de nabijheid van Caphar-naüm, 20 kilometer ten W. van het meer Genezareth, de geboorteplaats van den apostel Simon, bijgenaamd den Cananieter. 32,47 NB. 52,57 ÜL.
CANOSSA, een in de middeleeuwen beroemd bergslot (thans eeu puinhoop) in het gelijknamig vlek, in het hertogdom Modena, 25 K. M. ten Z. W. van de stad Keggio. Hier kwam de Duitsche keizer Hendrik iv. in deu winter van 1077, barvoets in zeer deemoedige houding aan paus Gregorius vn. om ontslag van den banvloek smeeken. 44,33 NB. 28,50 OL.
CAPHARNAüM, eene aanzienlijke stad in Galilea aan het meer Genezareth, niet ver van de plaats, waar de Jor-daan zich in dit meer stort. In de synagoge van C. leeraarde de Zaligmaker meermalen. In deze stad verbleef de Heiland geregeld eenigeu tijd ten huize van de gebroeders Andreas en Petrus, waarom 0. ook „Zijne stadquot; heet. 32,54 NB. 54,14 OL.
GAPPADOCIë, de oostelijkste provhcie van Klein-Azië, grenzende ten N. aan de Zwarte Zee, ten Z. aan \'t Taurus-gebergte.
CARPENTRAS, voormalige hoofdstad van het graafschap Venaissin in \'t Z. O. van Frankrijk aan de Auzon, eene zijrivier van de Rhóue, met 10000 inwoners, veel Romeinsche oudheden en eene schoone waterleiding met 48 bogen van
36 voet opening en 15 voet hoogte. 54,5 NB. 22.41 OL.
CASTILIe, liet grootste landschap en voormalig koninkrijk in Spanje, ten N. en ten Z. van de Taag, thans Oud- en Nieuw-Castilië.
CAYENNE, stad op het gelijknamige eiland in Zuid-Amerika, in Pransch Guiana, ongezonde streek, werwaarts men politieke gevangenen zendt. 4,49 NB. 34,39 VVL.
CE 1) RON (Kidron of Kedron) d. i. donker of droevig, een dal met gelijknamige regenbeek bij Jeruzalem. Dit dal begint aan de noordzijde der stad, loopt langs den oostelijken muur en den Olijfberg, verder in oostelijke en zuid-oostelijke richting, tot aan de Doode Zee.
CESAREA, de hoofdstad van Cappadocië, met 400,000 inwoners ten Z. van den bovenloop der rivier de Kisil-Irmak, tua-schen 39° en 40° NB. en 32° en 33° OL., is thans slechts een puinhoop.
CESAREA-PALESÏINA aan de Middellandsche Zee, vroeger eene der grootste en voornaamste steden van Judea, met eene goede haven. Haar tegenwoordige naam is Kaisarië en van de vroegere grootheid zijn slechts puinhoopen en eene steeds meer verzandende haven overgebleven. 32,30 NB. 53,3 OL.
CHANAaN, oude naam van het ten W. van den Jordaan gelegen gedeelte van Palestina met inbegrip van Phenieiö en Philistea.
GHAN-TONG (Schantung), Chineesche provincie, voor de helft een schiereiland, begrensd door de golf van Petschili en de Gele Zee, beslaande eene oppervlakte van 3028 vierk, mijlen met 29 millioen inwoners.
CHINA, het grootste rijk van Azië, en na Rusland het grootste rijk der aarde, grenst aan Siberië, aan den Grooten Oceaan, Tibet, Birma en Anam.
CHIOS, Aziatisch-Turksch eiland in de Egeïsclie zee met eene gelijknamige stad aan de oostkust. Het klimaat is zoo mild en aangenaam, dat de Turken het eiland, den tuin van hun rijk en het paradijs van den Archipel noemen. Ten N. van de stad aan den berg Epos zou de plaats zijn, waar de gevierde dichter Homerus zijne leerlingen om zich vergaderde. 38,25 NB. 43,39 OL.
CLERMONT-FERRAND, hoofdstad van het departement
Puy-de-üöme, aan de oostelijke helling van dezen berg, ten W. van Lyon, met 34000 inw. In 253 bekeerde de h. Austromonius de bewoners der stad tot het Christendom. In 1095 werd hier in de beroemde kerkvergadering, onder \'t voorzitterschap van paus Urbaims n. gehouden, en tot den eersten kruistocht besloten. 45,46 NB. 20,44 OL.
CLUNY, stad in het Fransehe departement Saone en Loire, ten N. W. van Lyon en Macon met 4000 inw. Cl. is vermaard wegens het beroemde Benedictijner-klooster in 910 door den abt Berno aldaar gesticht. Paus Gregorius vu. was eens abt te Cluny en zijn opvolger Gelasius n., die voor keizer Hendrik iv. moest vluchten, vond te Cluny een toevluchtsoord en stierf aldaar in 1119. 46,54 NB. 22,30 OL.
COLÜSSA(E), stad in Phrygië, thans Klein-Azic, aan den Lycus nabij de samenvloeiing dezer rivier met den Meander (beroemd om zijne kronkelingen), op bijna 38° NB. en 46° OL. C. was eene der eerste steden, die tot het Christendom bekeerd werden ; aan de gemeente van C. schroef de apostel Paulus uit liorae zijnen zendbrief.
CONSTANCE of CONITZ in het Gr. Hert. Baden aau het meer de Bodcnsee. Hot concilie, aldaar van 1414— 1418 gehouden, werd behalve door paus Joannes xxiii. en keizer Sigismond bijgewoond door de meeste keurvorsten, 3 patriarchen, 33 kardinaleu,47 aartsbisschoppen, 145 bisschoppen, 750 doctoren eu omstreeks 4000 priesters. Op dit concilie werden de leerstellingen van Huss en Hieronymus van Praag veroordeeld en beiden tot den brandstapel verwezen.
CORINÏHIë of COKINTHE, Grieksche stad op de landengte van dien naam, bekend wegens zijne druiven (krenten) en de Corintisehe bouworde, telt 4000 inwoners. De apostel Paulus schreef aan de Christelijke gemeeute twee brieven.
CORNELI-MÜNSÏER, een vlek 1mijl ten Z.O. van Aken. Deze plaats was de zetel van de Benedictijner-abdij van denzelfden naam, door Lodewrk den Vromen in 815 gesticht; zij behoort thans aan eenen fabriekeigenaar en is 181 morgen groot. 50,43 NB. 24,11 OL.
CUSA (lees Kiusiu of Kioesioe), bet zuidelijkste van de 3 groote eilanden van het Japansche rijk niet de hoofdstad Nangasaki, de eenige haven, die voor 1S61 enkel door Chi-
— 567 —
neezen en Nederlanders mocht bezocht worden. 33,30 NB. Ié8,5é OL.
DALMATIë, koninkrijk, het zuidelijkste kroonland van Oostenrijk, bestaat uit een smalle, op sommige plaatsen slechts \'/i mij\' breede kuststreek aan de oostzijde der Adri-atische zee, tusschen Croatië en Albanië, en wordt in het O. door de Bosnische Herzegowina begrensd; het telt \'/» millioen inwoners, meest allen katholiek. 43,32 KB. 33,49 OL.
DAMASCUS, eene der oudste steden der aarde in Aziatisch Turkije met 150,000 inwoners, waarvan 15000 Christenen, meestal katholieken. Het ligt in eene buitengewoon vruchtbare streek en geldt bij de Arabieren voor eeu der 4 aardsche paradijzen, en wel voor het schoonste, en heet: „de verrukking van Mohammed, de halsband der schoonheid, de kleurige kraag van de ringduif, de paradijsgeurendequot; enz. Men wijst er nog het huis (het grootste en fraaiste der stad) hetwelk de apostel Pauius bewoond heeft; het huis, waar Paulus op zijne vlucht naar beneden werd gelaten, waarin Ananias den blinde genas, en buiten ü. da plaats, waar Paulus tot het Christendom bekeerd werd. Zeer vroeg moet ü. tot het Christendom bekeerd zijn geweest, wijl Nero er 10,000 Christenen liet ombrengen. 33,32 NB. 53,53 OL.
UBN BRIEL, stad met 4000 inwoners op het eiland Voorne aan den mond der Maas. Hier liet Lumey van der Marck, het hoofd der Watergeuzen, 19 monniken in de turfschuur van het verwoeste klooster St. Elizabeth ten Kugge buiten de stad opgehangen. Waar de schuur stond is thans een bedehuis, werwaarts de bedevaarten plaats hebben. 51,54 NB. 21,49 OL.
DENEMARKEN, koninkrijk, begrensd door de Noordzee, de Oostzee en Sleeswijk-Holstein, met bijna 3 millioen inwoners, meest allen Lutheranen, en slechts 1857 katholieken.
DUBLIN, hoofdstad van het arme, verdrukte, katholieke Ierland, aan de beide zijden van den mond der Liffey, met 250,000 inwoners. 53,21 NB. 11,23 OL.
DUITSCHLAKD of het Duitsche rijk bestaat thans uit 27 groote en kleine staten, met 44 millioen inwoners, waarvan 25 mil. evangelischen, 15 mil. katholieken, ruim \'/i mil-Joden en de overigen tot andere ol geene secte behoorende.
EBRO (de) ontspringt op het Cantabrische gebergte, door-
— 568 —
stroomt \'t N. O. deel vau Spanje eu stort zich bij kaap Tortosa in de Middellandsohe Zee.
EGMOND-BINNEN, in Noord-Holland aan de Noordzee, met de overblijfselen der aloude abdij van Egmond, in de 10. eeuw door graaf Dirk i. gesticht, en in de middeleeuwen do zetel der geleerdheid. Hier stond ook het oude, door de Spanjaarden verwoeste stamslot van de machtige graven van Egmont, die eene groote rol in de Nedorlandsohe geschiedenis gespeeld hebben. Het dorpje heeft ruim 300 inwoners. In de nabijheid ligt Bgmond-aau-Zee, een vissohersdorp met 1800 inwoners. Het beeft een hoogen vuurtoren met een kolossalen leeuw erop. 52,37 NB. 22,i? OL.
EIN8IÈDLÉN, vlek in Zwitserland, in het kanton Schwyz, met 7500 inwoners en een aanzienlijk Benedictijner-klooster, in eene door hooge bergen ingesloten streek. ïen tijde van Karei den Grooteu leefde hier als kluizemar Meinrad, graaf van Sulzen, die er vermoord werd. Zijne twee raven vervolgden zijne twee moordenaars, die gevangen genomen en te Zurich gedood werden. Het klooster werd door eeneu anderen kluizenaar Benuo gebouwd; het bezit een miraculeus Maria-beeld. De bedevaarten derwaarts, zijn na Loretto in Italië en St. Jago di Compostella in Spanje ie drukst bezochte van Europa. 47,7 NB. 26,24 OL.
EMS, vlek met 3200 inwoners, in de provincie Hcssen-Nassau, aan de Lahn, 1 mijl ten Z. O. van Ooblentz, beroemden badplaats. 50,20 NB. 25,21 OL.
ENGHIëN, stadje in de Belgische provincie Henegouwen, 3\'/2 mijl ten N. van Mons (Bergen) met liet slot en den botanischen tuin van den Hertog van Arenberg en Kapucijner kerk. Naar de stad Enghiën, voerde de in 1804 te Vincennes doodgeschoten Prins uit het huis Condé, don hertogelijken titel. 50,42 NB. 21,41 OL.
EPHESE, stad aan de westkust van Klein-Azië bij de Egeïscho Zee, vermaard wegens haren prachtigen tempel van Diana en diens verwoesting door Erostratus. Hier verbleef de apostel Paulus 2 jaar; van hieruit schreef hij zijnen eersten brief aan de Corinthiërs, en later van Rome uit aan de Ephesers. Hier leefden en stierven, volgens de logende, de evangelist Joannes en de Moeder van onzen Goddelijken Heiland. Thans staat op de bouwvallen van E. een
— 589 —
armzalif» dorp Aja-Juni genaamd. 37,56 NB. 45 OL.
ETIENNÊ-1)E8-PHES (St.), eene der grootste fabrieksteden yan Frankrijk, 672 mijl ten Z. W. van Lyon en 3 mijl van de Rhone. 45,26 NB. 22,2 OL.
EUPHRAAT (De), eene rivier in Azië, ontspringt op het Armenische gebergte, vereenigt zich met den Tigris, draagt dan den naam van Sehat-el-Atrab, die na eenen loop van 30 mijlen in de Perzische golf vloeit. Zün water ofschoon troebel, is smakelijk en gezond ; de Arabieren heeten het daarom „water des verlangensquot;. ïusschen den Euphraat en den Tigris plaatst men gewoonlijk het aardsche paradijs, Zijn water is voor de oevers, wat de Nijl is voor Egypte.
FALCONE, klein plaatsje in het Z. O. van Frankrijk.
FALIONIERI, lees Falconicri, geslachtsnaam.
FLORKNC15, stad in Italië aan beide oevers van de Arno, om hare heerlijke ligging, haar mild klimaat en de pracht harer gebouwen „la bellaquot;, de schooue, bijgenaamd, bezit den grootsten rijkdom aan kunstschatten, oudheden, meesterwerken der Italiaansehe bouwkunst en groote historische herinneriagen. Zij telt 170 kerken, 89 kloosters, 12 hospitalen, 160 standbeelden, 6 zuilen en 2 obelisken, en 696,000 inw. Midden op het domplein verheft zich de Metropolitana of de 8. Maria del Fiore, van buiten afwisselend met zwart en quot;wit marmer bekleed; deze kerk kan 24000 mensohen bevatten. Voor deze kerk bevindt zich de doopkapel, een achthoekig gebouw, welker bronzen deuren wereldberoemd zijn. Zij zijn ieder in vijf paneelen afgedeeld, welke de bijbelscho historiën van hot paradijs tot Salomon, in de wonderschoonste basreliëfs voorstellen. Michel Angelo zeide van haar: „Zij verdienden de deuren van het Paradijs te zijnquot;. In de kerk Santa Maria Novella bevindt zich liet leven der H, Maagd in 30 afdeelingen, door Michel Angelo. Al de overige kerken bevatten bezienswaardige beelden en schilderingen. 43,47 NB. 28,53 OL.
FLUö, dorp in liet Zwitsersche kanton Soluthurn met mineraalbronnen, 2\'/» mijl ten Z. W. van Bazel. 47,27 NB. 25,6 OL.
GALILBA, d. i. landstreek, ien tijde vau den Zaligmaker gansch Noord-Palestina, strekte zich uit Z. V\\r. tot aan het voorgebergte Karinel, Z. O. tot Scythopolis, N. tot de land-
— 570 —
streek vau ïyrus en O. tot aan den Jordaan en het meer van Genezareth. Het land was bijzonder geëigend voor landbouw en veeteelt, werd vlijtig bebouwd en was sterk bevolkt. De provincie telde 40i steden en dorpen. Het volkrijkst waren de berghellingen in het oosten, aan het meer Genezareth en de oevers van dit meer. De bewoners van Galilea waren vlijtig en dapper; desniettemin werden zij door de overige Joden veracht, omdat zij voor onnoozele lieden gehouden werden, alsook wegens hun slecht dialect.
GALLIë, het tegenwoordige Frankrijk met België, ook een gedeelte van Opper-Italië.
GAXGELT, eene plaats in de Rijnprovincie, op de grenzen van Limburg, tusschen Geilenkirchen en Sittard.
GBLDER of GELDERN, stadje in Rijnpruisen met 4000 inwoners, aan het onvoltooide Eugenia-kanaal bij de Niers, hoofdstad van het voormalig hertogdom Gelder. 51,31 NB. 23,58 ÜL.
GENEVE, hoofdstad van het gelijknamige kanton, de rijkste on volkrijkste stad van gansch Zwitserland, aan het meer van Geneve, door de Rhone in drie deelen verdeeld. Het is de geboorteplaats van J. J. Rousseau ; hier overleed Calvijn in 1564. Ofschoon aan het Calvinisme gehecht, wint de katholieke Kerk onder het volk terrein. De stad telt 42000 inwoners. 46,12 NB. 23,48 OL.
GENEZAKETH, meer, ook het meer van Tiberias of van Galilea genoemd, ligt in Aziatisch Turkije in N. Palestina; het is buitengemeen vischrijk. Door dit meer stroomt de Jordaan zonder zijn helder water geheel met dat van het meer te vermengen. Hot meer is i\'/j mijl lang en 3 mijl breed, 32,50 NB. 53,16 OL.
GENUA, stad in Italië aan het meer van dien naam, wegens hare vele prachtige paleizen „la superbaquot;, de prachtige, genoemd. Onder zijne vele prachtvolle kerken munt vooral uit de schoone Gothische kathedraal S, Lorenzo, van binnen en buiten met zwart marmer bekleed; hier wordt het Sucro catino, de heilige schaal, bewaard, waarin Jozef van Armathea het. h. bloed van Christus opving. De grootste en schitterendste kerk echter is de S. Annunziata, met pilaren van rooskleurig marmer. Bij Genua werd Columbus, de ontdekker van Amerika, geboren. De stad telt 128,000 inwoners. 44,23 NB. 26,34 OL.
GETHSEMANÉ, eon aan de Latijnen behoorend vierkant, waarin men 8 der oudste olijfboomen geplant heeft, aau den voet van den Olijfberg. Gethsemané beteekent olijfpers of olijfveld.
GEUL, een dorp in de provincie Limburg in het land van Valkenburg, 2 uren ten N. van Maastricht, üe R. K. kerk is toegewijd aan den h. Martinus.
GIUON, een der vier armen van den vloed, welke het aardsche Paradijs besproeide.
GOLGOTHA of beter GOLGOÏÏHA, d. i. schedelplaats, eene verhevenheid buiten Jeruzalem, volgens de overlevering aan de noordwestzijde der oude stad.
GOMORRHA, eens eene stad in het vruchtbare dal Siddim, waar thans de Uoode Zee is.
GONZAGA, vlek. in Italië, 5 uren ten zuiden van Mantua aan den rechter Po-oever, met het stamslot der Gonzaga\'s, voormalige hertogen van Mantua. iö,6 NB. 28,26 OL.
GORK.UM of GOBJNCUBM, stad in de provincie Zuid-Holland een half uur beneden de samenvloeiing van Maas en Waal. De R. X. kerk is toegewijd aau O. L. Vrouw Oq-bevl. Ontvangenis en de Martelaren van Gorkum in 1866 heilig verklaard. 51,49 NB. 22,38 OL.
GRENOBLE, stad in Frankrijk met ruim 40000inwoners aan de Isère, heeft eene bezienswaardige kathedraal met het graf van den ridder Bayard, die hier geboren werd. In de nabijheid ligt La-Grande-Chartreuse of het groote Karthuizer klooster in 1084 door den h. Bruno gesticht. Een kwartier daar vandaan staat de in eene kapel herschapen hermitage van den h. Bruno. 45,12 NB. 23,21 OL.
GUBBIO, eene stad met 0000 inwoners in Italië ten W. van de Apennijnen, ten N.O. van het meer Trasimene, is beroemd door de Eugubinische tafelen (7 metalen tafelen uit de oudheid, met Etruscisch en Oscisch schrift) welke in 1444 gevonden werden, en op het stadhuis worden bewaard. 43,27 NB. 30,1 OL.
HABöBURG(Habiolitsburg = Haviksburg) slot in het Zwit-sersche kanton Aargau aan de Aar op den Wüpelsberg, stamhuis van de Oostenrijksche keizerlijke familie, van welk slot nog eene zaal en eenige kamers overig zijn, die door eenen opzichter bewoond worden. Dit slot werd in 1027 door bisschop Werner van Straatsburg gebouwd. 47,29 NB. 25,40 OL.
— 568 —
stroomt \'t N. O. deel van Spanje en stort zich bij kaap ïortosa in de Middellaudsehe Zee.
EGMOND-BINNEN, in Noord-Holland aan de Noordzee, met de overblijfselen der aloude abdij van Egmond, in de 10. eeuw door graaf Dirk i. gesticht, en in de middeleeuwen de zetel der geleerdheid. Hier stond ook het oude, door de Spanjaarden verwoeste stamslot van de machtige graven van Egmont, die eene groot.e rol in de Nederlandsehe geschiedeuis gespeeld hebben. Het dorpje heeft ruim 300 inwoners. In de nabijheid ligt Egmoud-aan-Zee, een vissohersdorp met J 800 inwoners. Het heeft een hoogen vuurtoren met een kolossalen leeuw erop. 52,37 NB. 22,1? OL.
EINSIEDLKN, vlek iu Zwitserland, in het kanton Schwyz, met 7500 inwoners en een aanzienlijk Benedictijner-klooster, in eene door hooge bergen ingesloten streek. Ten tijde van Karei den Grooten leefde hier als kluizenaar Meinrad, graaf van Sulzen, die er vermoord werd. Zijne twee raven vervolgden zijne twee moordenaars, die gevangen genomen en te Zurich gedood werden. Het klooster werd door eenen anderen kluizenaar Benno gebouwd; het bezit een miraculeus Maria-beeld. ])e bedevaarten derwaarts, zijn na Loretto iu Italië en St. Jago di Compostella in Spanje de drukst bezochte van Europa. 47,7 NB. 26,24 OL.
EMS, vlek met 3200 inwoners, in de provincie Hessen-Nassan, aan de Lahn, 1 mijl ten Z. O. van Coblentz, beroemden badplaats. 50,20 NB. 25,21 OL.
ENGHIëN, stadje iu de Belgische provincie Henegouwen, S\'/i mijl ten N. van Mons (Bergen) met het slot en den botanischen tuin van deu Hertog vau Arenberg en Kapucijner kerk. Naar de stad Enghiën, voerde de in 1804 te Vincennes doodgeschoten Prins uit het hnis Condé, den hertogelijken titel. 50,43 NB. 21,41 OL.
EPHESE, stad aan de westkust van Klein-Azië bij de Egeïsehe Zee, vermaard wegens hareu prachtigen tempel van Diana en diens verwoesting door Erostratus. Hier verbleef de apostel Paulus 2 jaar ; van hieruit schreef hij zijnen eersten brief aan do Corinthiërs, en later van Rome uit aan de Ephesers. Hier leefden en stierven, volgcus de legende, de evangelist Joannes en de Moeder van onzen Goddelijken Heiland. Thans staat op de bouwvallen van E. een
— 569 —
armialig dorp Aja-Juni geuaamd. 37,56 NB. 45 OL,
ETIENNE-DES-PKES (St.), eene der grootste fabrieksteden van Frankrijk, mijl ter. Z. W. van Lyon en 3 mill van de Rhone. 45,26 NB. 22,2 OL.
EUPHHAAT flgt;e), ecne rivier in Azië, ontspringt op het Armenische gebergte, vereenigt zich met den Tigris, draagt dan den naam van Schat-el-Atrab, die na eenen loop van 30 mijlen in de Perzische golf vloeit. Zün water ofschoon troebel, is smakelijk en gezond ; de Arabieren heeten het daarom „water des verlangensquot;. ïusschen den Buphraat en den Tigris plaatst men gewoonlijk hot aardsche paradijs. Zijn water is voor de oevers, wat de Nijl is voor Egypte.
FALCONE, klein plaatsje in het Z. O. van Frankrijk.
FALIONIERI, lees Falconieri, geslachtsnaam.
FLORENCE, stad in Italië aan beide oevers van de Arno, om hare heerlijke ligging, haar mild klimaat en de pracht harer gebouwen „la bellaquot;, de schoone, bijgenaamd, bezit den grootsten rijkdom aan kunstschatten, oudheden, meesterwerken der Italiaansehe bouwkunst en groote historische Lerinneriiigen. Zij telt 170 kerken, 89 kloosters, 12 liospitalen, 160 standbeelden, 6 zuilen en 2 obelisken, en 696,000 inw. Midden op het domplein verheft zich de Metropolitana of de S. Maria del Fiore, van buiten afwisselend met zwart en wit marmer bekleed; deze kerk kan 24000 menschen bevatten. Voor deze kerk bevindt zioli de doopkapel, een achthoekig gebouw, welker bronzen deuren wereldberoemd zijn. Zij zijn ieder in vijf paneelen afgedeeld, welke de bijbelsche historiën van het paradijs tot Salomon, in de wonderschoonste basreliëfs voorstellen. Michel Angelo zeide van haar: „Zij verdienden de deuren van het Paradijs te zijnquot;. In de kerk Santa Maria Novella bevindt zich het leven der H. Maagd in 30 afdeelingen, door Michel Angelo. Al de overige kerken bevatten bezienswaardige beelden en schilderingen. 43,47 NB. 28,53 OL.
FLUë, dorp in het Zwitsersche kanton Soluthurn met mineraalbronnen, 2I/1 mijl ten Z. W. van Bazel. 47,27 NB. 25,6 OL.
GALILBA, d. i. landstreek, ten tijde van den Zaligmaker ganseh Noord-Palestina, strekte zich uit Z. W. tot aan het voorgebergte Kannel, Z. O. tot Scythopolis, N. tot de land-
— 570 —
streek vau ïjrus en O. tot aan den Jordaan en het meer van Genezareth. Het land was bijzonder geëigend voor landbouw en veeteelt, werd vlijtig bebouwd en was sterk bevolkt. De provincie telde 40i steden eu dorpen. Het volkrijkst waren de berghellingen in het oosten, aan het meer Genezareth en de oevers van dit meer. De bewoners vau Galilea waren vlijtig en flapper; desniettemin werden zij door de overige Joden veracht, omdat zij voor onnoozele lieden gehouden werden, alsook wegens hun slecht dialect.
GALLIc, het tegenwoordige Frankrijk met België, ook een gedeelte van Opper-Italië.
GANGELT, eene plaats iu de Kijnprovincie, op de grenzen van Limburg, tusschen Geilenkirchen en Sittard.
GELDER of GELDEHN, stadje in Kijnpruisen met 4000 inwoners, aan het onvoltooide Eugenia-kanaal bij de Niers, hoofdstad van het voormalig hertogdom Gelder. 51,31 NB. 23,58 OL.
GENEVE, hoofdstad van het gelijknamige kanton, de rijkste en volkrijkste stad van gansch Zwitserland, aan het meer van Geneve, door de Rhone in drie dselen verdeeld. Het is de geboorteplaats van J. J. Rousseau; hier overleed Calvijn in 1564. Ofschoon aan het Calvinisme gehecht, wint de katholieke Kerk onder het volk terrein. Ue stad telt 42000 inwoners. 46,12 NB. 23,48 OL.
GENEZARETH, meer, ook het meer van Tiberias of van Galilea genoemd, ligt in Aziatisch Turkije in N. Palestina; het is buitengemeen vischrijk. Door dit meer stroomt de Jordaan zonder zijn helder water geheel met dat van het meer te vermengen. Het meer is 4,/2 mijl lang en 2 mijl breed. 32,50 NB. 53,16 OL.
GENUA, stad in Italië aan liet meer van dien naam, wegens hare vele prachtige paleizen „la superbaquot;, de prachtige, genoemd. Onder zijne vele prachtvolle kerken munt vooral uit de schoone Gothische kathedraal S, Lorenzo, van binnen en buiten met zwart marmer bekleed; hier wordt het Sacro catino, de heilige schaal, bewaard, waarin Jozef van Armathea het h. bloed van Christus opving. De grootste en schitterendste kerk echter is de S. Annunziata, met pilaren van rooskleurig marmer. Bij Genua werd Columbus, de ontdekker van Amerika, geboren. De stad telt 128,000 inwoners. 44,23 NB. 26,34 OL.
— 571 —
GETHSEMANÉ, een aa i de Latijnen behoorend vierkant, waarin men 8 der oudste olijfboomen geplant heeft, aan den voet van den Olijfberg. Gethseraane beteekent olijfpers of olijfveld.
GEUL, een dorp in de provincie Limburg in het land van Valkenburg, 2 uren ten N. van Maastricht. De K. K. kerk is toegewijd aan den h. Martinus.
GIHON, een der vier armen van den vloed, welke het aardsche Paradijs besproeide.
GOLGOTHA of beter GOLGOTTHA, d. i. schedelplaats, eene verhevenheid buiten Jeruzalem, volgens de overlevering aan de noordwestzijde der oude stad.
GOMORRHA, eens eene stad in het vruchtbare dal Siddim, waar thans de Doode Zee is.
GONZAGA. vlek in Italië, 5 uren ten zuiden van Mantua aan den rechter Po-oever, met liet stamslot der Gonzaga\'s, voormalige hertogen van Mantua. 45,6 NB. 28,26 OL.
GORKUM of GORINCHBM, stad in de provincie Zuid-Holland een half uur beneden de samenvloeiing van Maas en Waal. I)e R. K. kerk is toegewijd aan O. L. Vrouw On-bevl. Ontvangenis en de Martelaren van Gorkum in 1866 heilig verklaard. 51,49 NB. 22,38 OL.
GRENOBLE, stad in Frankrijk met ruim 40000 inwoners aan de Isère, heeft eene bezienswaardige kathedraal met het graf van den ridder Bayard, die hier geboren werd. In de nabijheid ligt La-Grande-Ghartreuse of het groot.e Karthuizer klooster in 1084 door den h. Bruno gesticht. Een kwartier daar vandaan staat do in eene kapel herschapen hermitage van den h. Bruno. 45,12 NB. 23,21 OL.
GUBBIO, eene stad met 6000 inwoners in Italië ten W. van de Apennijnen, ten N.O. van het meer Trasimene, is beroemd door de Eugnbinisolie tafelen (7 metalen tafelen uit de oudheid, met Etruscisch en Oscisch schrift) welke in 1444 gevonden werden, en op het stadhuis worden bewaard. 43,27 NB. 30,1 OL.
HAB!SBURG(Habichtsburg = Haviksburg) slot in het Zwit-sersche kanton Aargau aan de Aar op den Wüpelsberg, stamhuis van de Oostenrijksche keizerlijke familie, van welk slot nog eene zaal en eeuige kamers overig zijn, die door eenen opzichter bewoond worden, üit slot werd in 1027 door bisschop Werner van Straatsburg gebouwd. 47,29 NB. 25,40 OL.
— 572 —
HELENA (St.), eeu eiland iti deu Atlantischeu Oeeaau, ongeveer 2,2 vierk. mijlen groot, op bijna 267 mijlen van het sc naaste punt van Afrika. Aan de kust beeft het loodrechte tc wanden van 600 tot 1000 voet hoogte. Het eiland telt A 7000 inwoners, waarvan Va Europeanen. Op de pachthoeve V Longwood, in het treurigste en onvruchtbaarste gedeelte van Z het eiland, woonde Napoleon i. vau J815—21. Nog overschaduwen treurwilgen de plek, waar hij tot in 184-1 in den v schoot der aarde rustte, voor dat zijne asch naar Erankrijk J werd overgevoerd. 15,55 ZB. 11,56 OL.
HELJOPOLIS was eeue der voornaamste steden vau i Syrië, in Aziatisch Turkije, beroemd door zijnen prachtigen tempel van Jupiter, door de Arabieren en Turken verwoest en als eene steengroeve gebruikt. In 1751 telde het nog 5000 inwoners. Thans bestaat de plaats uit ruim 100 armzalige huizen.
HOLLESCHAU, een stadje aan de Hussawa, in het Markgraafschap Moravië (Oostenrijk), 5 mijlen ten Z. O. van Olmütz. 49,30 NB. 35 OL.
HOORNAAR, een dorp in de provincie Zuid-Holland, l1/» uur ten N. vau Gorinchem. Dit dorp zou reeds in 642 eene Christenkerk gehad hebben, deze werd door de Noormannen verwoest, doch door Jan Van Arkel m. in 694 herbouwd, en door deu Engelsclien bisschop Wigbert gewijd. De h. Willebrordus heeft nog in deze kerk gepreekt. Het dorp telt thans 600 inwoners, die allen tot den hervormden godsdienst behooren. Hier werd Antonius, de Gorkumscbe martelaar, geboren.
HOREB, berg in steeuaebtig Arable, in \'t zuidelijk gedeelte van het schiereiland Arabië, niet ver van den berg Sinaï. De monniken tooneu op Horeb de rots, uit welke, op den slag van Mozes, water sprong. Beide bergen liggen zoo dicht bij elkander, dat dikwijls de een voor deu anderen wordt genomen. De Horeb ligt ten westen van tien Sinaï. De Horeb heeft eene hoogte van 8092 voet. 28,30 NB. 51,45 OL.
ILLYRIö, een deel van Oostenrijk, begrensd ten N. door het aartshertogdom Oostenrijk en Stiermarken; ten O. door Stiermarken, Croatië en Hongarije ; ten Z. door de Adriatische Zee en ten W. door Italië en Tyrol.
— 573 —
INDIëN, Voor- en Achter-Indië zijn de twee groote schiereilanden van Azië, die in de Indische zee vooruitsteken tot op S0 en 2° Z. B.; Oostindië, de eilanden ten Z. O. van Azië, die voor \'t grootste gedeelte aan Nederland behooren; Westindië, de eilanden in den Atlantischen Oceaan tusschen Zuid- en Noord-Amerika.
INUHE et LOIRE, departement in het noord-westen van Frankrijk, wegens zijne vruchtbaarheid de tuin van Frankrijk genoemd.
TSSOUDUN, eeue stad in Frankrijk met 14000 inwoners, nagenoeg iu het midden van Frankrijk. In de omstreken vindt men Druïden gedeukteekeuen. 46,57 NB. 19,39 OL.
ISSUS, thans Juzler, aan de oostzijde van de golf van Iskenderun, ten N. van Alexandretta, aan de Middelland-sche Zee. Bij Issus versloeg Alexander de Groote in 333 de Perzen. De vlakte is 1\'/i niijl lang. 37,15 NB. 54 OL.
JAPAN, het keizerrijk, bestaat uit eene kromloopende reeks van groote en kleine eilanden tusschen 39° en 47° NB., door de Japansche Zee van Korea en Mandschurije gescheiden. Het wordt om zijne ligging ook wel het Aziatische Groot-Brittanje genoemd. Men schat de oppervlakte op 7457 vierk. mijlen met 35 millioen inwoners.
JERICHO. Ten N. W. van den mond des Jordaans ligt een hoop ellendige hutten en eenige tenten, Rihha of Brihha geheeten; dit is thans de plaats van het oude Jericho, eens eene der bloeiendste steden van Palestina. Eene kleine citadel houdt men voor de plaats, waar het huis van den rijken Zacheüs stond. In de nabijheid ligt de heuvel Qiigal ot Galgala, waar de Istaelieten voor de eerste maal in het beloofde land het Paaschfeest vierden. De vlakte van Jericho brengt veel balsem op. De roos van Jericho bestaat uit den drogen, houtachtigen, wervelvormigen, in een punt uitloopenden, en op eene vuist gelijkenden knoest der „Anasta-tica hierochuntiaquot;. Ten westen op eenen afstand van \'/e mijl, verheft zich de kale moeilijk te bestijgen top van den Quarantana (waar Christus 40 dagen in de woestijn zou doorgebracht hebben), met een loodrecht 12—1500 voet hoog opstijgenden rotswand uit de vlakte. 31,42 NB. 54,7 OL.
JERUZALEM, d. i. het erfdeel des vredes, de heilige stad, ook de stad van David genoemd, is de hoofdstad van Palestina
— 574 —
en ligt 5 mijlen ten W. van den Jordaan. Het heeft den vorm van eeuen onregolmatigen vierhoek, en is op en aan de helling van eene ontzaggelijke kalkrots gebouwd. Zijn omtrek is één uur gaans. Het getal inwoners wordt op 25000 geschat. De kerk van hot h. Graf en andere door Christus geheiligde plaatsen worden jaarlijks door meer dan 5000 katholieke pelgrims bezocht, die meestal in het klooster der paters Frauciskanen gehuisvest worden. 31,47 KB. 53,54 OL.
JOPPE thans Jaffa, ligt aan de Middellandsehe Zee en telt 5000 inwoners. Het verheft zich amphitheaters-gewijze schilderachtig op eenen zandheuvel. 32,3 XB. 53,24 OL.
JOllDAAIN (De), hoofdstroom van Palestina, ontspringt op den 10,000 voet hoogen, met eeuwige sneeuw bedekten berg Hermon, in den Libanon, loopt door het meer van Genezareth en stort zich in de Doode Zee. Tusschen deze meren is slechts een afstand van 1% uur, doch door de vele krommingen heeft daar de J. eenen loop van 27 uren.
JOSAPHAT, een diep en smal dal bij Jeruzalem, tusschen den Tempelberg en den Olijfberg, waardoor de beek Cedron stroomt; het heele dal heeft eene lengte van 7 a 8 uren.
J UI )EA, landschap in het Z. Wquot;. van Syrië. Nu eens wordt onder den naam van J. geheel Palestina verstaan, dan weder slechts dat gedeelte van Palestina, dat het zuidweste-lijkst lag, en de 4 stammen Dan, Simeon, Juda en Benjamin bevatte.
JUST (St.), klooster in Spanje, vermaard wegens het verblijf en den dood van keizer Karei v. Het klooster lag 7 mijlen ten O. van de stad Plasencia; het werd in 1809 door Soult in eene ruïne veranderd. \'40,8 NB. 23,24 OL.
KALVARIEBEHG, sohedclberg, kruisberg, voormalige rechtplaats buiten, thans binnen Jeruzalem\'s muren, waar nu de voornaamste kerk in Palestina staat.
KAMERIJK (Cambrai), stad in hot N O. van Frankrijk, aan de Schelde, die hier nog eene beek is, en aan hot St. Quentin-kanaal, met 23000 inwoners. De kathedraal heeft een prachtigen toren, met een gedenkteeken en het graf van den hier in 1715 als aartsbisschop gestorven en beroemden Fenelon. 15,10 NB. 20,51 OL.
KANTELBERG (Canterbury), eene stad uit den tijd der Romeinen, in het Z. O. van Engeland met 21400 inwo-
ners. Hier rust de h. Taoinas vaa Kantelberg (ïh. a Beoket), die aan een der 38 altaren, welke zich in de crypta, onder de kathedraal bevinden, in 1171 verinoord word. 51,17 NB. 18,45 OL.
KA.KÏHAGO, beroemde stad in Afrika aan de golf van Tunis, in 880 voor Christus door de Phenioiërs gesticht, werd in 146 voor Chr. verwoest, later weder opgebouwd. Het Christendom maakte hier goede vorderingen, doch in 647 werd de stad door de xVrabieren verwoest, en thans zijn er slechts eenige ruïnen van te zien, 4 uren ten N. O. van Tunis.
KEULEN, met 136000 inwoners, de hoofdstad der Pruisische Rijnprovincie, aan den linker oever van den lliju, is de zetel van den aartsbisschop. Onder zijne 24 katholieke kerken munt vooral de Dom uit. Na zijne voltooiing in 1880, is deze kerk, in Gothischen stijl gebouwd, de grootste tempel der Christenheid. De bouw werd in 1248 door Koenraad van Hochstetten begonnen; hij heeft 4 rijen van zuilen, in \'t geheel 100, is 125 M. lang, 56 M. breed, en de beide torens zijn ieder 150 M. hoog. Ju de sacristij bevindt zich de zoogenaamde „gouden kamerquot;, die rijk aan relikwieën en kostbaarheden is. Bezienswaardig zijn nog de kerken van de h. h. Geron, Apostelen, Severinus, Petrus (waar linbens gedoopt werd), Ursula en hare 11000 gezellinnen, wier schedels en gebeenten hier grootendeels bewaard worden. K. behoort tot de oudste steden aan den Rijn; de stichting van het bisdom K. wordt toegeschreven aan den h. Maternus, een leerling van den h. Petrus. 50,56 NB. 24,38 OL.
KEVELAAK, een vlek in de Rijnprovincie, de beroemde bedevaartplaats, met het miraculeus beeldje van Onze Lieve Vrouw, telt 1600 inwoners. Duizenden komen jaarlijks hier ter bedevaart. 51,35 NB. 23,49 OL.
KIEW, voormalige hoofdstad van Rusland, aan den rechter oever van don Dniopor met 69000 inwoners. Talrijke vergulde en schitterende koepols der byzantijnsche kerken, torens en boomgroepen stoken boven de stad uit. In het nieuwe gedeelte der stad heeft men oene prachtige katholieke kerk. 50,30 NB. 48,19 OL.
KLEEF, stad in de ïiijnprovinoie met 9000 inwoners, is zeer aangenaam gelegen tusschen het Reichswald (een heuvelketen van 300 voet hoogte) en den llijn. Bekend is zijn
Zwanenburg met den Zwanentoreu, wegens de daaraan verbonden sage. 51,47 NB. 23,48 OL.
KONSTANÏINOPEL of STAMBOEL, het vroegere Byzantium, gelegen aan den ruischenden Bosporus en den helderen Gouden Hoorn (haven), telt 600000 inwoners. In de voorsteden Pera en Gaiata wonen de Franken, d. i. alle Westerlingen. Moskeeën of Turksebe kerken met 2 minarets (torens) zijn er 14, met één minaret meer dan 300. De katholieken hebben er 9 kerken, 2 kapellen en 6 kloosters en eenen bisschop. 41 NB. 46,\'58 OL.
KKAKAU, thans eene stad in Oostenrijk, aan den linker oever van den Weichsel, die hier de Rudawa opneemt, vroeger de kroningsstad der koningen van Polen. Tot de voornaamste gebouwen van de stad behoort het groote voormalige residentie-slot der Poolsehe koningen, en de daarmede verbonden praciitige kathedraal; deze bevat vele bezienswaardigheden en praciitige monumenten, waaronder de zilveren graftombe met do relikwieën van den h. Stanislaus, bisschop van Krakau, die in 1079, op bevel van koning Bodislas IL bij het altaar werd vermoord. In het midden der kerk, onder eenen hoogen koepel, door vergulde zuilen gedragen, rust in een zilveren, rijk met loofwerk versierde doodkist, zijn gebeente, terwijl de zijwanden ingenomen worden door 18 kapellen en 50 marmeren altaren; in de kapellen rust het overschot der Poolsehe koningen van 1163-1733. In eenen kleinen eenvoudigen grafkelder, onder den hoofdingang der hoofdkerk, staan de doodkisten van de 5 grootste Poolsehe veldheeren; Jan Sobieski f 16Ü6, Poniatowski, verdronken bij Leipzig in 1813 en Kosciusko j- 1817. Nog verdienen vermelding de groote Gothische Maria-kerk, de Peters-kerk en de St. Anna-kerk. 50,5 NB. 37,30 OL.
KRETA, thans CANÜIA geheeten, is een eiland, gelegen in de Middellandsche Zee, ten Z.O. van Griekenland. Het heeft eene oppervlakte van 190 vierk. mijlen met ruim 200,000 inwoners. De kusten zijn overal steil, op sommige plaatsen ontoegankelijk. Een bergketen, in vier doelen verdeeld, loopt door het geheele eiland. De grond is er zeer vruchtbaar. De sinaas-appels, olie en wijn gedijen hier beter dan in Griekenland en in Klein-Azië. 63,15 NB. 42,39 OL.
— 577 -
LACEDEMONIë, LACOXIë of SPARTA, de zuidooste-lijkste landstreek van den Peloponesus of het schiereiland Morea, eens naast Athene de machtigste stad van Griekenland.
LEPANÏO of EPACTO, een Grieksch stadje met 1500 inwoners, aan de golf van Lepanto. Het is gedeeltelijk een puinhoop van moskeeën en Turksohe huizen. De beroemde zeeslag van 1571, waarin de westerschen, onder don Juan van Oostenrijk, eene volkomen zegepraal op de Turken behaalden, wordt naai deze stad genoemd. 38,23 NB. 39,20 OL.
LIBANON, groot gebergte in Syrië, op de noordgrens van Palestina, loopende in hoofdrichting van het noorden naar het zuiden, evenwijdig met de oostelijke kust der Middel-landsche Zee. 33,30 NB. 54,19 OL.
LIMA, hoofdstad van de republiek Peru, l\'/j mijl van den Grooten Oceaan, met 100,000 inwoners. De talrijke kerken (65) zijn merkwaardig wegens hare kostbare versieringen. De kathedraal is uit- en inwendig allerprachtigst. De gewijde vaten en het tabernakelkastje zijn van zuiver goud en met de kostbaarste paarlen en diamanten bezet. Niet minder grootseh is „el Sagrarioquot;, eene kerk aldus genoemd, wijl zij ter bewaring van relikwieën diende. Hier werd in 1586 de h. Eosa (de h. Teresia der Nieuwe-Wereld genoemd) geboren, f 1617. 12,3 ZB. 59,21 WL.
LIMBRICHT, de gemeente bestaat uit de dorpen L., Einighausen en Guttekoveu, telt 1500 inwoners, en ligt bij Sittard. De kerk van L. is aan den h. Salvius toegewijd; zij schijnt naar de bouworde en bouwstoffen te oordeelen een heidensch gebouw te zijn geweest, door de Hunnen gesticht.
LIMBUBG, de zuidelijkst gelegen provincie van Nederland, ook de naam van een provincie in België, — Limbujig, 50,37 NB. 23.59 OL., een stadje met 3000 inwoners, in de provincie Luik gelegen op eeuen heuvel, niet ver van Vcrviers, was vroeger de hoofdstad van het hertogdom Limburg. Nog is er een stadje Limburg met 4000 inwoners, gelegen aan de Lahn, in het hertogdom Nassau; het is de zetel van eenen bisschop. 50,24 NB. 25,43 OL.
LOMBAR DUE, dat gedeelte van Opper-Italië, dat in 568 door de Longobarden veroverd werd, ten zuiden en ten noorden van de Po, voor het grootste gedeelte door natuurlijke grenzen, bergketenen, ingesloten.
37
— 578 —
I
LONDEN, aan de ïlieems, de hoofdstad vau Engeland, is de volkrijkste stad van de geheele wereld, met 3 Vs millioen inwoners. Zij telt 700 kerken, waarvan de St. Paul\'s kerk, wier reusachtige koepel boven de eiudeloozc huizenzee uitsteekt, de grootste is. Nog zijn merkwaardig de Westminster-abdij, het groote nationale mausoleum, dat de graven van koningen, holden, staatsmannen en beroemde dichters bevat; de Tower d. i. toren, eens het verblijf der koningen, daarna vau tallooze slachtoffers der partijpolitiek. 51,32 NB. 17,42 OL.
LOKETÏE, stadje in Italië, niet ver van de Adriatische Zee, gelegen op bekoorlijke heuvelterrassen. Op een plein in de stad staat de kerk der Madonna. Onder den koepel, in het middelste der 3 schepen, bevindt zich de Santa Casa (het heilige huis), Lauretana geheeteu, omdat het tegen het einde der 13. eeuw, toen Italië dit geschenk verkreeg, in een boseh stond, dat aan eene vrome da^-ne, met name Lau-reta, behoorde. Volgens de legende ontdekte de h, Helena in 307 in Nazareth de woning der h. Maagd gansch ongeschonden, en liet een prachtigen tempel er om heen bouwen. Toen de Saracenen de kerk verwoestten wsrd het heilige huis den 10. Mei 1291 op wonderbare wijze door engelen naar Dalmatië gevoerd; in 1294 verhief het zich plotseling in de lucht, vloog over de Adriatische Zee en plaatste zich bij de stad Recanati in een bosch. Wijl do roovers de vrome pelgrims in hunne godsvrucht stoorden, verhief het huisje zich nogmaals en kwam op de plaats, waar het thans nog staat. Het is 32 voet lang, 13 voet breed en 20 voethoog, opgetrokken uit gebakken steen, en bekleed met marmer. In eene nis bevindt zich een beeld van de h. Maagd uit cederhout vervaardigd, het is 2 voet en 8 duirn hoog, en het Christuskindje 1 voet 2 duim. 43,27 NB. 37,14 ÜL.
LOTHARINGEN. Het Lotharingsche rijk strekte zich uit tusschen de Maas, de Schelde en dea Rijn tot aan de zee. Het hertogdom L., oude provincie van Frankrijk, lag tusschen Duitschland ten N., den Elzas ten O., Franche-Comtó ten Z., Champagne ten Z. W. en W. Thans behoort Lotharingen sedert 1871 tot de Duitsche Hijkslanden, omvat het heuvelland tusschen de Vogezen en de Ardennen.
LOUDUN, een stadje van 4800 inwoners in het midden westen van Frankrijk, omringd door wijnbergen, ten Z. Westen
— 579 —
van Tours, heeft een beroemd Ursulinnen-klooster. 46,58 NB. 17,42 OL.
LOURDES, stadje met 5000 inwoners, in het Z. van Frankrijk aan den rechter oever van de Gave-de-Pau, bij een bergpas der Pyreneeën. 43,8 NB. 17,37 OL.
LOYOLA, dorp en klooster in het noorden van Spanje, niet ver van do golf van Biscaye, 8 uren bezuidwesten van San-Sebastiano, is de geboorteplaats van den h. Ignatius, stichter der vermaarde Jezuïeten-orde. 43,20 NB. 15,39 OL.
LUC ANK, oudtijds een landschap in het Z. vau Italië, tusschen de golf van Tarente en de Tyrr\'ieensc\'le Zee.
LUCCA, voor 1847 eon hertogdom; de stad Lucea is ouderwetsch en vrij doodseh. Ouder de 40 kerken neemt de kathedraal St. Martino, uit de 11. eeuw, geheel met marmer bekleed, de eerste plaats in; benevens kuustsohatteu, heeft zij 4000 oorkonden, die loopen tot 774, zelfs tot G85. Van 6 - 8 kerken kan door oorkonden bewezen worden, dat zij uit de 8., zelfs uit de 7. eeuw dateeren, en dat zij door de Longobarden gebouwd zijn. De stad telt 22,000, de gemeente 05,500 zielen. 43,51 NB. 28,10 OL.
LUCEllN(E), Zwitschersch kanton bijna iu het midden der bondsstaten, telt 130,800 inwoners, die bijna allen katholiek zijn. De hoofdstad Lucern ligt aan den mond van de bekoorlijke, smaragdgroene Heuss, die zich hier in het Vier-woudsteden-meer stort, telt 11,000 inwoners. De stad heeft 5 kerken, waaronder de stiftskerk St. Leodegar met een orgel van 2856 pijpen; de in 1076gebouwde fraaie Jezuïeteu-kerk, met een schoon altaarblad van ïorriani. Drie bruggen voeren over de lienss. De molenbrug is versierd met schilderingen uit den Doodendans, de bovenste brug bij het meer bevat, in 77 afbeeldingen, het leven en de daden van den h. Leodegar en den h. Mauritius, patronen van Lucern, benevens tooueelen uit de geschiedenis van Zwitserland. 47,3 NB. 25,57 OL.
LUIK, hoofdstad der gelijknamige provincie in België, aan de Maas en Ourthe. In de 4. eeuw bracht de h. Servatius zijnen bisschopszetel van Tongeren over naar Maastricht, waar zijne eerste opvolgers resideerden, totdat de h. Hubertus zich in den beginne van de 8. eeuw naar Luik begaf, dat vau dien tijd af bisschopszetel bleef.
— 580 —
Onder de vele kerken zijn vooral bezienswaardig de Gothisehe St. Jacobs-kerk, de St. Paul, de St. Martinus-kerk en de St. Bartliólemy, met 5 schepen, die uit de 12. eeuw dagtee-kent. 50.3S NB. 23,37 OL.
LUXEMBURG, hoofdstad van het gelijknamige groothertogdom, dat in 1839 door het verdrag van Londen gesplitst. werd in het groothertogdom L. en de Belgische provincie L. De stad ligt aan de Alzette. De katholieken hebben er 5 kerken; in de St. Nikolaas-kerk bevindt zich een schoon gedenkteeken uit de 12. eeuw; do schoonste kerk is echter de nieuwe St. Peters-kerk. 49,39 NB. 23,47 OL.
LYON, de tweede stad van Frankrijk, ligt aan de samenvloeiing van de Saóne met de Rhone, telt 324,000 inwoners. Het is de zetel des aartsbisschops. Onder zijne 50 kerken zijn vooral merkwaardig de oude kathedraal van St. Jan met 4 torens (uit de 7. eeuw, met een beroemd astronomisch en muzikaliseh uurwerk, en prachtvol portaal; de kerk van den h. Ireneüs; de kerk van Onze-Lieve-Vrouw met een mira-kuleus Mariabeeld; de Verzoenings-kapel, met het gebeente der in de eeramp;te revolutie gemoorden. L. is de geboorteplaats van den h. Ambrosius en den h. Ireneüs. 45,45 NB. 22,28 OL.
MAASTRICHT, hoofdplaats van de provincie Limburg in Nederland aan de Maas, telt met de voorstad Wijk 28500 inwoners. M. was van de 4. eeuw tot in de 8. een bisschopszetel. Zijne Servatius-kerk is zeer oud en heeft aan den kaut van het Vrijthof twee en aan den anderen kant drie torens, waarvan de middelste en hoogste een fraai klokkenspel bezit; het koor is zeer fraai; de kerk bezit vele relikwieën en de sarcopliaag van St. Servaas. Nog zijn bezienswaardig de R. K. kerken van Onze-Lieve-Vrouw, en van den h. Martinus te Wijk. De kerk van St. Jan met haren prachtigen slanken toren is in \'t bezit der protestanten. 50,51 NB. 23,21 OL.
MALTA, een eiland in de Middellaidsche Zee, is zeer vruchtbaar eu levert soms een dubbelen oogst op. Karei v. schonk de Malta-groep (Malta, Gozi,o en Cumino) in 1530 aan de hospitaal-ridders van St. Jan van Jeruzalem. In 1798 ontrukte de generaal Bonaparte deze eilanden zonder veel moeite aan den grootmeester baron v. Hompesch, en in 1800
— 581 —
vielen ze in de handen der üngelscliou, die ze nog bezitten. Zij beslaan eene oppervlakte van 53/4 vierk. mijlen met 148,000 inwoners, meest allen katholiek. Er is een bisschopszetel. 35,55 NB. 32,4 01..
MAN DER SCHEI IJ, vlek in de Pruisisehe Rijnprovincie, ten N. O. vanïrier, met 700 inwoners en een slot, stamhuis van de rijksgraven van Slandersoheid, die in 1780 zijn uitgestorven. 50,10 NB. 24,26 OL.
MANRESA, eene stad in Spanje met 14000 inwoners, ten N. W. van Barcelona. Hier is het hol, waarin de h. Ignatius van Lo3rola tot een heilige rijpte. 41,32 NB. 19,14 OL.
MARSEILLE telt 319,000 inwoners en is de eerste handelstad van Frankrijk, de handelsagent en postbode voor Frankrijk en andere landen met betrekking tot het oosten. In 1720 - 21 heersehte hier de pest, welke in de stad alleen 60,000 offers vroeg. Het bezit de oudste Christenkerk van Frankrijk en is eene der oudste steden van Europa, liet is heerlijk gelegen aan de golf du Lion, in den vorm van een hoefijzer. 43,17 NB. 23,1 OL.
MEAUX, eeue stad aan de Marue, 5 mijlen tea N. O. van Parijs, zetel van eenen bisschop, met 11000 inwoners en eene kathedraal, met een monument van den beroemden Bossuet, die hier bisschop was, en hier begraven ligt. 48,57 NB. 20,31 OL.
MECHELEN, stad in de Belgische provincie Antwerpen aan de üyle, is de zetel van een kardinaal-aartsbisschop en primaat van België, en telt 36000 inwoners. De kathedraal van den h. Rombout, van de 12. tot de 15. eeuw gebouwd, beslaat bijna P/j morgen gronds; de niet voltooide toren is bijna 300 voet hoog; het binnenste is grootach, 85 voot hoog, 37 voet breed, en met uitmuntende schilderijen versierd. 50,57 NB. 23,44 OL.
MEKKA, eene stad in Arabië, met 45000 inwoners. Het ligt tusschen dorre, boomlooze bergen, in een eng en zandig dal. Het is de geboorteplaats van den valschen profeet Mahomet. Ieder muzelman is verplicht minstens één keer in zijn leven de bedevaart naar Mekka te doen. Het grootste gebouw is de moskee, waarin de kaaba, d. i. dobbelsteen of teerling, staat, een massief gebouw, welks eenige deur slechts driemaal in het jaar geopend wordt. De stad ligt aan de
— 582 —
oostkust der Roode Zee, waarvan zij slechts 5 mijlen verwijderd is. 21,21 NB. 57,50 ÜL.
MELDERT, dorp bij Uendermonde in België, met 1500 inwoners. — Meldert, dorp bij Leuven in België, met 945 inwoners. — Meldert, dorp bij Hasselt in België, met 757 inwoners. — Meldert, een gehuclit onder Nederweert.
MELIK, klein dorp van Ned. Limburg met 700 inwoners,\' aan de Roer, behoorende tot de gemeente Herkenbosch-en-Melik, ligt 1 uur ten Z. W. van Roermond. Zijne kerk met achtkanten toren is toegewijd aan den h. Andreas.
MERCIë of MERCIA, vroeger een landschap in Engeland; het land der Merciërs, een stam der Angelen, reikte van de Noordzee langs de beide oevers der Trent tot aan het gebergte van Wales.
MERSEBURG, stad in de provincie Saksen aan de Saaie, l3/, mijl ten Z. van Halle, met 01000 inwoners, heeft eene fraaie domkerk, met een der grootste orgels van Duitschland; zij bevat de graven der hertogen van Saksen-Merseburg en van vele bisschoppen, en de metalen graftombe van Rudolf van Zvvaben. \'4(J,49 NB. 24,9 ÜL.
MESOPOTAMIë, d. i. tusschen de stroomen gelegen, het landschap tusschen den Euphraat en den Tigris, ten N. begrensd door de Masius-bergen, ten Z. door Chaldea en Babvlonië. Het werd verdeeld in Opper-M, en Nedor-M. ; het eerste was vruchtbaar, goed bebouwd en volkrijk, het tweede lag nagenoeg woest. Nabor, Terah en verscheidene andere aartsvaders waren uit M. geboortig. 36 NB. 42 OL.
METZ, sterke stad met 55000 inwoners, in het Uuitsche liijksland, in 1870 op Frankrijk veroverd, ligt aan de samenvloeiing van de Seille met de Moezel, die hier bevaarbaar wordt. Bezienswaardig is de groote Gothische kathedraal met een toren van 382 voet, de St. Vincent-kerk, wier portaal eene drievoudige zuilenreeks heeft. 49,7 NB. 23,50 ÜL.
MIDDELBURG, de hoofdstad van Zeeland op het eiland Walcheren, telt 16000 inwoners. Het heeft oen fraai stadhuis, een oud Gothisch gebouw, welks gevel versierd is met 25 levensgroote beelden der graven van Vlaanderen en Zeeland; dat van keizer Karei v. is het laatste. De abdij, vroeger een klooster, gewijd aan de h. Maagd, is thans de woning vau den commissaris des konings. 51,29 NB. 21,16 OL.
— 583 —
MILAAN, de hoofdstad van het vroegere koniukrijk Lombardije, in het N. van Italië heeft 1Ü1000 inwoners. Ver boven de stad steekt, op een ruim plein, bijna in het raidden der stad, de dom uit, geheel uit wit marmer gebouwd. liet geheele gebouw heeft den vorm van een Latijnseh kruis en is van binnen -157 voet lang en 172 voet breed ; het transept is 285I/S voet lang en 146 voet hoog. Het hoofd der vergulde madonna, die op de spits van den hoofdtoren staat bereikt eeue hoogte van 329\'/j voet. Deze kerk kan 37000 personen bevatten. De vloer bestaat uit bont-, de wanden uit glinsterend marmer, de vensters uit glassehilderingen van uitstekenden aard ; hot hoofdaltaar staat onder eenen vergulden tabernakel van brons; in den koepel heeft men 60 standbeelden ; in de zuidelijke sacristij de meer dan levensgroote zilveren standbeelden van S. Carlo, en S. Ambrosio. In het Scurolo, of de donkere ruimte, staat in eene met edelgesteenten versierde kast, samengesteld uit platen van bergkristal, het lijk van den h. Carolus Borromeüs in de 16. eeuw, bisschop van Milaan. Men heeft er verder de kerken van den h. Ambrosius, van den h. Carolus Borromeüs, St. Eustorgio, van St. Lorenzo, van Sta. Maria della grazia, met het aangrenzende klooster, in welks refeetorium zich de beroemde schilderij van Leonardo da Vinei „het Avondmaalquot; bevindt, 60 voet lang en 30 voet hoog. 45,27 NB. 26,50 OL.
MOL DA ü (De), hoofdrivier van Boheme, ontspringt in het Bohemerwoud, stroomt voorbij Praag en stort zich inde Elbe.
MOLENBEEK - St. JAN, eene voorstad van Brussel met 17000 inwoners.
MONZA, stad met 16000 inwoners in Lombardije, heeft eene prachtige marmeren kathedraal. Het heerlijke hoofdaltaar bergt kostbare schatten; in een kastje boveu \'t altaar wordt de ijzeren kroon bewaard, waarmede het eerst Beren-garius in \'J17 gekroond werd; zij bestaat uit eeu massiefgouden, met edelsteenen versierden band van 2 duim breed, en van buiten bekleed met Vj streep dikkeix en 43/!l streep hoogen ijzeren band, met den hamer gesmeed üit eenen nagel van het kruis van Christus, die door de h. keizerin Helena aan keizer Constantijn geschonken werd, ter bescherming van zijn hoofd. 45,28 NB. 26,50 ÜL.
— 584 —
MORIA, de heuvel te Jeruzalem, waarop Salomon deu tempel bouwde en Abraham zijnen zoon Isaac ging offeren.
MUNSÏERüELEBN, een dorp bij Sittard, provincie Limburg, met 700 inwoners.
MURMTER of MoRMTER, een kerkdorp, in de Rijn-provineio, aau den linker Rijnoever, ten Z. vau Rees.
MYRA, thans DEMRE, in Aziatisch Turkije, aan de zuidwestelijke spits ten O. van het eiland Rhodus, was eertijds eene vermaarde stad in Lycië, gelegen op eene rots. Hier landde de apostel Paulus. Talrijk zijn er de overblijfselen uit de middeleeuwen, ouder anderen eene Christenkerk iu oud Byzantijnscheu bouwtrant. 30,15 NB. 47 OL.
NAIM, NAlN of NEïN, stad in Galilea, ten zuiden vau den berg Tabor, bij Capharuaüm; hier verwekte Jezus eeuea jongeling, den eenigeu zoon eeuer weduwe, van deu dood. 32,37 NB. 43,4 OL.
NANCY, hoofdstad vau het Fransche departement Meurthe, met 50,000 inwoners, is de zetel eens bissehops. Merkwaardig zijn de hoofdkerk, de Franciskauer-kerk met hare rotonde eu het oude slot met de grafkapel der hertogen van Lotharingen, waar ook Karei de Stoute begraven ligt. St. Charles is het moederhuis van de orde der zusters van liefde, welke hier iu 1652 gesticht werd. 48,41 NB. 23,50 OL.
NANüASAKI, d. i. lange kaap, eene der 5 hoofdsteden vau het Japausche rijk, en eene der belangrijkste handelsplaatsen, op de westkust van het eiland Kioe-sioe, telt 60,000 inwoners. Het was de eenige haven, die tot 1854 enkel voor de Nederlanders eu Chineezeu toegankelijk was. Iu de 16. eeuw hadden de Jezuïeten er reeds eene missie, doch werdeu in 1637 verdreven. 32,43 NB. 147,39 OL.
NAPELS, eene stad iu het Z. W. dee. van Italië met 447,000 inwoners, omringd door eene paradijsachtige vlakte, waarmede, zooals de dichter Sannazar zich uitdrukt, een stuk laud van den hemel op aarde is gevallen. „Zie Napels, eu sterf dauquot;, luidt het Italiaausohe spreekwoord. Het telt 122 kerken ; voor den dom, den h. Januarius gewijd, staat eene obelisk ; een zilveren tabernakel op het hoofdaltaar bewaart het bloed van den beschermheilige, deu h. Januarius, iu twee glazen fieschjes, eu bekend is \'t, dat op dea feestdag, als deze Hesehjes wordeu vertoond, het bloed vloeit. In de erypta
rust het gebeoute van dezen heilige. 40,50 NB. 31,54 ÜL.
NAZARETH, thans NaSRAH in Palestina, telt 3100 inwoners. Hier verbleef de Zaligmaker met Jozef en Maria, waarom de Joden hem spottenderwijze den Nazarener noemden. In 1263 werd N. verwoest, in 1620 stond de emir Takhr-ed-üin dea Franciskanen toe, hier de kerk dor Boodschap te bouwen. De door heuvelen omringde plaats heeft bijna alleen steenen huizen met platte daken, die omringd worden door tuinen, vijgen- en olijfgaarden en kleine graanvelden. Het hoofdgebouw is het groote Latijnsehe klooster; eene kleine kamer in de rots bij de orypta heet de keuken van Maria, ünkele overblijfsels eener kerk aan het N.-einde der Boodsehaps-kerk wijzen Jozefs werkplaats aan. De nieuwe kerk der Armeniërs wijst de plaats aan, waar Jezus in de Synagoog leerde. 32,42 NB, 54,59 OL.
NAZIANZE, eene stad in Cappadoeië, de oostelijkste provincie van Klein-Azië, aan de Zwarte Zee ; hier was de vader van den h. Gregorius den kerkleeraar, bisschop, later h ij zelf ook. Zijne geboorteplaats is echter Arianze, een klein vlek tot het gebied van N. behoorende.
NEÜCESAREA, hoofdstad van Pontus Polemoniacus, beroemd wegens hare schoonheid en door de aldaar in 314 gehouden kerkvergadering. Thans heet zij Niksar in Aziatisch Turkije, 15 mijlen van den zuidelijken uithoek der Zwarte Zee. 40,29 NB. 54,31 OL.
NEVERS, hoofdstad van het departement der Nièvre, aan de vereeniging der Nièvre en Loire, 20 mijlen ten Z. O. van Orleans, is de zetel eens bissehops, met 19000 inwoners en eene schoone kathedraal. 47 NB. 20,48 OL.
NEW-YORK, de voornaamste handelsplaats der Vereenigde Staten en de grootste stad van Amerika, ligt aan den mond van den Hudson, met meer dan één millioen inwoners. Van de 274 kerken behooren er 24 aan de Roomsch-katholieken. 41,6 NB. 56,21 OL.
NICEA, in Aziatisch Turkije, aan het meer Aseania, ten Z. van den N. O. uithoek der Marmora Zee, was vroeger eene aanzienlijke stad, thans een ellendig dorp met nauwelijks 100 huizen. Daar werd in 325 de eerste en in 787 de zevende kerkvergadering gehouden. 40,42 NB. 47,20 OL.
— 586 —
NIEUW-CALEDONIë, een eiland van Australië, 150 mijlen ten O. van Nieuw-Holland, heeft eene oppervlakte van 315 vierk. mijlen niet 28,000 inwoners. De hoofdplaats is Noemea, eene strafkolonie voor Frausche staatsgevangenen. 21 ZB. 177 WL.
NIEUW-ZEELAND, twee eilanden van Australië, met eene oppervlakte van 4700 vierk. mijlen. 42 ZB. 107 WL.
NITKIA, berg in Opper-Egypte, vermaard door het 22jarig verblijf van den h. kluizenaar Amon, die volgens Sozomenus bij de 3000 discipelen had.
NIVELLE, stad in België, met 9000 inwoners, 4 mijlen ten Z. van Brussel. Op den toren der St. Geertruida ziet men een ijzeren man (door het volk „Jan van Nivellequot; genoemd), die de uren slaat met een ijzeren hamer. De stad heeft haar ontstaan te danken aan een Benedictijner klooster gesticht in 045 door de h. Geertruida. 50,37 NB. 22,16 OL.
NOLA, eene der oudste steden van Campanië met 13000 inwoners, ten O. van Napels. Hier stierf keizer Augustus in 14 na Christus. Naar men wil zouden hier in de 4. eeuw de eerste klokken zijn gegoten. Zij werden uitgevonden door den h. Paulinus, bisschop van N. 40,50 NB. 32,11 OL.
NORMANDIë, het noord-midden gedeelte van Frankrijk aan het Kanaal, heeft zijnen naam ontvangen van de Noormannen, aan wie Karei de Eenvoudige in 911 deze provincie als een Fransch leen formeel afstond.
NORTHUMBERLAND, het noordelijkste graafschap van Engeland, wordt doorloopen door het Cheviot-gebergte en grenst aan Schotland, Durham, Cumberland en de Noordzee. Het was vroeger een koninkrijk.
OESÏRICH, een stadje met 2000 inwoners, aan den Rijn, ten Z. W. van Wiesbaden en ten N. W. van Mainz. 50,1 NB. 25,41 OL.
OLIJFBERG (De), ligt ongeveer een kwartier uurs oostwaarts van Jeruzalem, door het dal Josaphat eu de beek Cedron daarvan gescheiden. Hij verheft zich 41(5 voet boven het dal. Hier vertoefde Jezus zeer dikwijls met zijne leerlingen. Van Jeruzalem uit komt meu door de Stephanus-poort (waar de h. Steph. gesteenigd werd) over eenesteenen brug aan den voet van deu O. tot aan de rotsholle, waar Jezus water en bloed zweette, en de twee rotsen, waarop
— 587 —
de apostelen sliepen, er, op de plaats van den Judaskus. Daarna komt men in deu hof van Gethsemane, vanwaar een ruw pad naar den top des Olijfbergs voert.
OLMüïZ, stad in Moravië (Oostenrijk) aan de March, een zijtak van den Donau, met ] 5000 inwoners, 8 katholieke kerken en een groot aartsbisschoppelijk paleis. 49,38 NB. 34,54 OL.
ORVlüTO (ürba Velus), een goed gebouwde stad in Italië met 8000 inwoners, ligt op een steilen heuvel, 9 uren benoorden Viterbo, met eenen schoonen dom van wit marmer, eeue der schoonste kerken van Italië, die een schat aan fresco\'s uit den ouden riorentijnsclien tijd bezit. 42,42 NB. 29,49 ÜL.
PADUA, stad in Italië, in Lombardisch-Veuetië met 54000 inwoners, heeft l\'/i uur in den omtrek. P. heeft 96 kerken; de beroemde hoofdkerk van den h. Antonius van P., schutspatroon der stad, heeft 5 oostersche koepels, 3 torens en 26 altaren, en is rondom met galerijen versierd. De zerk van den h. Antonius, eenige zijner relikwieën bevattende, staat in eene kapel op een met zilver rijk versierd altaar van graniet. 45,23 NB. 29,32 OL.
PALESTINA, Hebreeuwsch : Pelescheth, d. 1. land der Philistijnen; in den bijbel Kanaan, land van Israël, land van Jehovah, Heilig Land, Laud van belofte of het Beloofde land ; bij de Romeinen gewoonlijk Judea en bij de ïurken Palistin genoemd, is een klein heuvelland in Voor-Azië langs de oostkust der Middellandsehe Zee, tusschen 52,5 tot 54,5 OL. en 31,11 tot 30,1 NB.
PAMPELUNA, Spaansche stad aan den voet der Pyreneeën, met 15000 inwoners, heeft eene kathedraal en 4 andere kerken. Bij een beleg van P. door de Eransehen in 1521, werd de h. Ignatius van Loyola, die de stad verdedigde aan de dij gekwetst. 42,48 NB. 15,59 OL.
PANNONlë, eeue Romeinsche provincie, bevatte de oostelijke deelen van het tegenwoordige Oostenrijk, Stiermarken, Karinthië, Krain, gansch Hongarije tusschen den Donau en de Save, Slavonië en een deel van Kroatië en Bosnië.
PARAY-LE-MONIAL, stad in \'t Fransche departement Saóne en Loire met 4000 inwoners, ten Z. W. van Chalons en ten N. W. van Lyon. 46,30 NB. 21,42 OL.
— 588 —
PARIJS, de hoofdstad van Fraukrijk, aan de Seine met ruim 2 millioeu iuwouers, is de wereldstad van weelde, mode eu vermaak, doch ook van vele Christelijke nuttige instellingen ; het genootschap tot voortplanting van het geloof, de h. Kindsheid, de buitenlaudache missiën, enz. Zijne Notre-Darae is wereldberoemd. 48,50 NB. 20 OL.
PATAHA, van deze vroeger zoo bloeiende zee- en handelsstad in Aziatisch Turkije zijn thans nog aanzienlijke ruïnen over, onder anderen die van een groot theater. P. is thans een vlek Skamaudro geheeteu, ten N. O. van ilhodus. 36,45 NB. 47,3 OL.
PAULA of PAOLA, stad met 8000 inwoners in Italië, provincie Calabrië, aan de Tyrrheensche Zee, is de geboorteplaats van den h. Franciscus de Paula. 39.25 NB. 33,41 OL.
PARUI, een der voornaamste en rijkste geslachten van Florence, vond in eene samenzwering tegen de Medici\'s zijnen ondergang.
PERUSIA of PERUGIA, stad in den Kerkelijken Staat, met 15000 inwoners, niet ver van het Tiber-dal, l eeft 100 kerken. Tegenover den dom staat het bronzen standbeeld van paus Julius in. 43.7 NB. 30,2 OL.
PERZIë, rijk in Azië met 10 millioen z.\'elen en 26450 vierk. mijlen oppervlakte, grenst in bet N. aan do Caspische Zee en in het Z. aan de Perzische Golf.
PHILIPPI, stad in Macedonië, is thans slechts een dorp Felia geheeten. In 53 stichtte de apostel Paulus hier eene Christelijke gemeente, vandaar zijn brief aan die van Philippi. Ph. lag ten NO. van het drievingerige schiereiland niet ver van zee. 41,30 NB. 41,36 OL.
PHISON of PISON een der 4 rivieren van het Paradijs.
PICARUIë, provincie, in \'t N. O. gedeelte van Frankrijk, met de hoofdstad Amiëus.
POISSY, eene stad met 5000 inwoners aan den linkeroever der Seine, niet ver van Versailles, geboorteplaats van den li. Lodewijk. Hier werd in 1561 onder Catharina de Medicis van den 9. September tot den 19. October een redetwist gehouden tusschen katholieke en protestantsche theologanten.
POITIERS, stad in Frankrijk ten Z. W. van Tours en ten Z. O. van Nantes met 31000 inwoners. De kerk van St.
Jan schijnt, te dagteekeaeu uit de eerste eeuw; de kathedraal is eeue der sohoouste van Praukrijk uit de 11. eeuw. In de kerk St. Croix rust Pepijn, koning van Aquitanic; in de kathedraal Richard Leeuwenhart. 46,34 NB. 18,1 Oh.
POLEN, was vroeger een koninkrijk, dat voor de eerste verdeeling in 1772 eene oppervlakte had van 13500 vierk. mijlen met 12—14 millioen inwoners, tussehen Rusland, Oostenrijk en Pruisen. Tot aan zijne derde verdeeling, in 17U5, werd Polen door koningen geregeerd, welke door het volk gekozen werden. In dit jaar sloteu deze drie mogendheden liet volgend tractaat: „Door de ondervinding ten volle overtuigd, dat de Polen niet in staat zijn, voor zich eene duurzame en vaste wetgeving te maken, en rustig en onafhankelijk onder wetten te leven, hebben de mogendheden uit liefde tot den vrede en tot heil hunner onderdanen, besloten, de Poolsche republiek gansch te verdeeleu.quot; Do ongelukkigste en meest verdrukte Polen zijn die van Rusland. Alle pogingen der Russen, om de Polen, die innig gehecht zijn aan den katholieken godsdienst, tot afval te brengen, blijven ijde).
POMPEJI, stad in Italië; aan den voet van den Vesuvius lag de oude stad, in 63 na Chr. gedeeltelijk door aardbeving verwoest en in 79 met Herculanum, Stabiae, ïaurania, Oplontis en ïeglaua onder de asch bedolven en verwoest. In 1748 zijn de ontgraviugen der stad begonnen en Vs der stad is reeds opgegraven.
PONTUS, vroeger een landschap in het N. O. vau Klein-Azië aan de Zwarte Zee en de Kaukasische landstreek.
PORT-A U-PRINCE of PORT-REPUBLICAIN. hoofdstad van het eiland Haïti in West-Indië, met 30,000 inwoners. De stad is sciioou gebouwd, heeft breede straten en sciioone pleinen met boomen beplant. Zij is de zetel eens bisschops. 18,37 NB. 54,39 WL.
PORTO-MAURIZIO, stad in het vroegere koninkrijk Sardinië, op eeu voorgebergte aan zee, in do golf van Genua, heeft eene kleine maar druk bezochte haven en 10,000 inwoners. 43,43 NB. 35,38 OL.
PORT-ROYAL, voormalige hoofdstad op de Z. O. spits van het eiland Jamaica, eeu dor West-Indische eilanden, met 15000 inwoners, thans door de aardbeving van 1603, door brand
in 1704 eu door den orkaau in 1722 grootendeels verwoest. 18,10 NB. 93,21) WL.
PRAAG, hoofdstad van het kou. Bohemen, met 145000 inwoners, aan beide oevers van de Moldau. De stad biedt een grootsoh en schilderachtig beeld aan, meer dan 60 torens steken boven de paleizen eu de 3300 huizen uit. Zij telt 55 katholieke kerken. L)e kerk van den h. Johannes Nepomuc. is merkwaardig door da zilveren graftombe vau dezen heilige. Op een marmeren altaar dragen 4 engelen een zerk, die hot gebeente van den h. J. N. bevat (zijne tong wordt afzonderlijk bewaard); 4 andere engelen knielen voor de zerk, eu nog 4 anderen dragen een rood-zijden baldekijn. Het zilver van dit grafmaal bedraagt 36, volgens anderen 37 centenaar. 50,5 NB. 32,4 OL.
PBOVENCE, voormalige provincie in I\'raukrijk, in het Z. O. deel, grenscle aan Piëmont en Nizza, aan de Middel-landsche Zee, aan Languedoc en Dauphiné.
RE1CHSHOF.EN, stadje in \'t Uuitsche Kijkslaud ten Z. W. van Weisseuburg bij Wörth. 48,55 NB. 25.19 OL.
RENNES, stad in Bretagne, aan de verecniging van de Ille en Yilaine en het Ille- eu Rance-kanaai, zetel van een. bisschop, met 46000 inwoners. Op een slot in de nabijheid ■werd iu 1313 de beroemde ridder Du Guesclin (f 1360) geboren.
RHEIMS of REIMS, in Champagne, nabij hot verbindingskanaal tusschen de Marne en Aisne, is de zetel eens aartsbisschops. In het oudste gedeelte der stad heeft men nog schoone gebouwen uit de middeleeuwen, vooral het hotel-Dieu, en de Gothisoho kathedraal. Het met meer dan 500 figuren versierde portaal is merkwaardig door zijn pyramida-len vorm; het majestueuse binnenste wordt door glasvensters, met heerlijke schilderingen, verlicht. De koningen worden hier gekroond eu gezalfd (de laatste was Karei x. in 1825). In de veel oudere kerk van den h. Remigius, waar de zalfolie bewaard werd, rust do bisschop van denzulfden naam, die hier begraven ligt. Na den slag bij Zulpich in 496 bekeerde hier de h. Remigius Clovis eu vele Pransche edelen. 49,15 N.B. 21,41 O.L.
RIJN (De), die aau Zwitserland, Duitschland en Nederland behoort, ontspringt op den St. Gotham, loopt door de Bo-
— 591 —
deusee of liet meer van Constans, heeft oeue slroomlengte van 150 mijlen en stort zich bij Katwijk in de Noordzee.
RIJNLAND, voorma.ig baljuwschap in Holland, grooten-deels in Z.-Holland en voor een klein gedeelte in N.-Holland gelegen.
ROCHESTER, eene ouderwetsche stad in Engeland, met 17000 inwoners, aabij Gravesend aan den rechter oever van de Modway ten Z. O. van Londen. 5l,2i NB. 18,10 ÜL.
ROERMOND, aan de Maas en Roer, aisschopsstad van Ned. Limburg, met een R. K. seminarie au 10,000 inwoners. De hoofd- of St. Christoffel-kerk is een groot en schoon gebouw. In de heerlijk gerestaureerde Munsterkerk vindt men de graftombe van Gerard in., graaf van Gelder en zijne gemalin Margaretha vau Gulik. De fraaie kapel van Onze Lieve Vrouw in het Zand trekt vele pelgrims. 51.12 NB. 23,59 OL.
ROLDÜC, eigenlijk Kloosterrade, of abdij van Roldac, een opvoedingsgesticht in \'t Z. O. van Limburg, zeer aangenaam gelegen op eenen heuvel, in de gemeente Kerkrade; het heeft een klein-seminarie, gymnasium, eene hoogere burgerschool, handelsschool en uormaalsohool voor onderwijzers. Zijne fraaie kerk met orj\'pta dateert van de 11. eeuw. 50,50 NB. 24,9 OL.
ROME, de hoofdstad der gansche Christenheid, ook wel de eeuwige stad, de heilige (Roraa la santa), de Tiberstad, de zevenheuvelenstad geheeten, is sedert 1870 de hoofdstad van het koninkrijk Italië, en telt thans 245,000 inwoners. Het ligt aan de beide oevers van den Tiber, 7 uren van de Middellandsche of Tyrrheonsche Zee. Het oude Rome was op zeven heuvelen gebouwd, doch de tegenwoordige stad strekt zich over twaalf heuvelen uit, en heeft den omtrek van 3 geographische mijlen of 4 uren gaans. Rome is rijk aan kerken, paleizen en kloosters, en als kunstmetropool zonder wedergade. Sedert Yiotor Emmanuel\'s intrede in Rome zijn tal van kerken, paleizen en kloosters aan den Paus ontroofd en tot- wereldsclie doeleinden ingericht. De voornaamste gebouwen zijn: de Sint Pieterskerk, de grootste kerk der Christenheid, wier ontzagwekkende koepel tot aan den lop van het kruis 132 nieter hoog is; het Va-ticaan, een langwerpig vierkant van paleizen, vleugel- en bijgebouwen, binnenplaatsen, muren en tuinen, de heerlijkste
— 593 —
kunsttempel der wereld ; het Quirinaal, vroeger de pauselijke zomerresidentie, thans herschapen tot koninklijk paleis; het paleis het Lateraan met de kerk San Giovanni in Late-rano (8t. Jan van Lateranen), ligt ia den Z. O. hoek der stad op eenen heuvel, eene der aan den Paus gewaarborgde bezittingen; het Colosseum, eeu ontzaggelijk ruïnenveld, de overblijfselen van het reusachtig amphitheater van Vespasia-nus, waar \'t ontaarde Romeinsche volk zijne zucht naar spelen (circenses) volop kon bevredigen, waar hot zijne gladiatoren kon bewonderen of zich vermeien in den marteldood van voor wilde dieren geworpen Christenen ; het paleis der senatoren (thans stadhuis) op den heuvel van het Kapitool: het Castello di san Angelo of Engelenburg welks geweldige ronde toren van 60 meter middellijn, gekroond is met het vergulde standbeeld van den aartsengel Michaël. 41,54 NB. 30,38 OL.
ROÜAAN, stad in het N. van Frankrijk aan de Seine, heeft eene fraaie kathedraal met eenen meer dan 400 voet hoogen toren, die licht en slank en zoo fijn doorzichtig gebouwd is, dat hij van draad schijnt gemaakt te ziju. De schoono gedenkteekenen van kunst, welke de kerk vroeger sierden, werden door de revolutiemannen verwoest. Dieht bij de kathedraal is de plaats, waar de Engel,schen in 1431 Jeanne d\'Arc verbrandden, en thans haar standbeeld staat. 4,9,26 NB. 18,45 OL.
SABARIë, stad in Pannonië, thans Stein-am-Anger in Hongarije, zetel van een bisschop, 15 mijlen ten Z. van Weencn, met eeu schoon bisschoppelijk residentie-slot, eene prachtige kathedraal, overblijfselen uit den Romeinschen tijd en G000 inwoners. Hier werd Septimus Soverus tot keizer uitgeroepen; van hieruit maakte Venlentinianus zijne veldtochten tegen de Quaden. 47,13 NB. 34,23 OL.
SALES, kasteel bij de stad Annecy, in het hertogdom Savoye (Frankrijk), aan den voet der Alpen, geboorteplaats van don h. Franciscus van Sales, geb. 1567, f 1023. -15,EO NB. 33,39 OL.
SALUZZO, stad in \'t voormalig koninkrijk Sardinië, tus-schen de Po en de Braita, bisschopszetel, met Iraaie kerken, vooral de kathedraal, die de graven der Marchesen van Saluzzo bevat. In de nabijheid ligt de, in 113 5 door Manfred l., marchese van S., gestichte sehoone abdij Staffarda, wier ge-
— 593 —
bouwen de aandacht trekken door hunnen Gothischen bouwtrant. S. telt 15,000 inwoners. 44,39 NB. 25,9 OL.
SALZBURG, zetel van een aartsbisschop, gelegen in eene romantische bergstreek aan de Salzach, \'/i wijl vau de Beier-sche grenzen, met 17000 inwouers; om zijne talrijke kerken, bronnen en gedenkteekenen het „Duitsohe Romequot; genoemd. In de kerk van het oude Benedictijnen-stift, met eene rijke bibliotheek en schoone verzamelingen, bevindt zich het grootste gedeelte der relikwieën van den h. Ruprecht. Aan een bergwand staat een oud kerkje van St. Margaretha, het eerste dat Ruprecht gebouwd heeft ; in den rotswand zeiven is de kluis en kapel door den h. Maxim us uitgegraven, die in 477 door de lloruliërs gedood werd. Hier werd Mozart geboren 1756, f te Weenen 1791. 47,47 NB. 30,40 OL.— Salzburg, eene buurtschap in het koninkrijk Beieren, nabij Neustadt aan de Saalo, S\'/j mijl ten N. N. O. van Würzburg, met de ruïnen van den reeds door Karei Martel gebouwden burg Selz, waar vooral Pepijn en Karei de Groote zich dikwijls ophielden, en in 803 de vrede met de Saksers gesloten weid.
SAMARIë, stad in Middel-Palestina, ongeveer 16 uren ten N. W. van Jeruzalem, was gelegen op eenen berg. S. was langen tijd de hoofdstad der ïien Stammen (kon. Israël) en later de hoofdplaats van het landschap. S. werd begrensd in \'t Z. en W. door Judea, in \'t N. door Galilea, in \'t O. door den Jordaan. Ue stad S. werd dikwijls belegerd en ingenomen, en kwam eindelijk zoo tot verval, dat er thans niets meer van over is dan ruinen en het dorp Subusta. 31,39 NB. 52,48 OL.
SAREPTA of ZAREPHATH (van het Hebreeuwsch sa-raph = smelten), eene stad in Aziatisch Turkije (Syrië) aan de Middellandsche Zee, tussehen Tyrus en Sidon, waar de Pheniciërs smeltovens voor gins en metalen hadden. Hier groeide een krachtige en vurige wijn; de profeet Elias verbleef er tijdens eene vreeselijke duurte. In de 13. eeuw word de stad verlaten, en het tegenwoordige dorp Sarfand aangelegd. 33,27 NB, 53,9 OL.
SCHIEDAM, stad in de provincie Zuid-Holland aan de samenvloeiing van de Nieuwe Maas en de Schie, met 17000 inwoners. Le katholieken hebben er twee fraaie kerken.
38
— 594 —
Hier zijn nog eenige leden van de zoogenaamde Bisschoppelijke Clerezy, in 1694 ontstaan, die nog in het bezit zijn van de kapel en het convent van St. Lidwina, genaamd het Huis-te-Poort. 51,54 NB. 22,3 OL.
SEBOïM, zie Sodoma.
SEDAN, stad met 15000 inwoners in het N. O. van Frankrijk, aan de Maas, met 4 katholieke kerken. S. is de geboorteplaats van Turenne, wiens standbeeld het plein voor \'t raadhuis siert. l)e stad werd door de Romeinen gebouwd en door Karei den Kalen bemachtigd. S. was getuige van den val van Napoleon ui. in 1870. 49,47 NB. 22,58 OL.
SEGOR, zie Sodoma.
SEGOVIë, Spaansche provincie, een gedeelte van Oud-Castilië, wordt bespoeld door den ïaag, de Douro en de Xarama. L)e gelijknamige iioofdstad ligt op eeue 600 voet hooge rots, tusschen twee dalen; zij is de zetel van eenen bisschop ; zij heeft 24 kerken ; de kathedraal heeft een prachtig hoofdaltaar, met een groot zilveren Maria beeld. Tegenover de stad ligt op eeue hooge duizelingwekkende rots, de Moor-sche Alcazar of kon. slot. 40,55 NB. 13,28 OL.
SENEN (SIENA), provincie in \'t koninkrijk Italië. De hoofdplaats Siena, in de middeleeuwen een machtige vrijstaat, en hoofd der Ghibellijnsche steden, telde 150,000 inwoners, thans nog 22,000. De Domkerk is tegelijk het kostbaarste historische kunstmuseum. De marmeren faf.ide is van Giovanni Pisano, en met het uitstekendst kunstwerk versierd. Hier werden de h. Catharina en de h. Bernardiuus beuevens 9 pausen en 50 kardinalen geboren. 43,20 NB. 28,58 OL.
SENS, stad in het departement ïonne, aan de Youue en aan den spoorweg van Parijs naar Lyon, is de zetel van eenen aartsbisschop, heeft verscheidene kerken met vele relikwieën eu andere merkwaardigheden. Behalve veie andere conciliën, werd hier in 1140 dat gehouden, waarop Bernard van Clairvaux Abiilard\'s leer deed veroordeelen. 48,11 NB. 20,55 OL.
SEVILLA, hoofdstad der gelijknamige provincie in Spanje, na Madrid de volkrijkste stad, zetel van een aartsbisschop, telt 100,000 inwoners. Geene stad van het land vereenigt zooveel gedenkteekenen der oudheid met zooveel schatten der kunst en schoonheden der natuur. De klokkentoren der
— 595 —
kathedraal is 364 voet hoog en zoo gebouwd dat men tot aan de spits rijden kan. Dc kerk is een prachtgebouw, hel tot aan het gewelf reikend hoofdaltaar is van cederhout, rust op een marmeren voetstuk met 21- zuilen, met het schoonste beeldhouwwerk versierd. 37,24 NB. 11,41 OL.
SIBERIë, een deel van hot Russisch rijk in Azië, of liever gansch Noord-Azië van den Oeral tot aar de zee van Kam-schatka en Ochotsk en de Beriugstraat, van den noordelijken rand van Hoog-Azië tot aan do Noordelijke IJszee. Hooge zandgebergten, welker takken in het oosten in zee uitloopen, scheidon de oostelijke hoogvlakten van het Biunen-Aziatisch tafelland. Eindelooze, met dichte wouden bedekte of van gebergten doorsneden veengronden „Taigasquot; verheffen zich naar het noorden en eindigen daar in de schrikwekkende toendra\'s, die slechts niet vlechtgewasson bedekt zijn. Onafzienbare steppen strekken zich uit tusscheu den middelloop van de Ob, de Irtisch en de Jenissei. Prachtvolle wouden heeft het Amoer-gebied. Deze gansche uitgestrektheid van 12\'/2 mill, vierk. kilometer wordt slechts bewoond door 3\'/2 mill, menschen. Jaarlijks worden meer dan 13000 dwang-kolonisten en verbaunenen naar Siberië gezonden, die in de mijnen een ellendig leven leiden. Vele van deze bannelingen zijn katholieke Polen.
SICHEM, vroegere stad in Samarië, in het gebergte Ephraïm, in het enge Jacobs-dal, heet thans Nabbus en heeft 8000 inwoners. Hier had Abraham zijne tent opgeslagen. S. was lang de hoofdstad der Samaritanen. Waar het dal can S. eindigt ligt, aan den berg Eval, het graf van den h. Jozef. 20 minuten zuidelijker, bevindt zich op cenen heuvel de bron van Jacob, waar Jezus de Samaritaansehe vrouw ontmoette. L)e bron, 9 voet in doorsnede en 75 voet diep, is in de rots uitgehouwen en werd waarschijnlijk door Jacob aangelegd. 31,30 NB. 52,57 OL.
SIGILIë, eiland in de Middellandsche Zee, tot Italië be-hoorende, waarvan het, door de mijl breode zeeëngte van Messina, gescheidou is. Zijne oppervlakte bedraagt 532 vierk. mijlen met ruim 2I/2 millioen inwoners. Het volk zoekt ziju grootste genoegen in het vieren van de feesten dor heiligen ; dat der h. Rosalia wordt te Palermo op de meest pompeuze wijze gevierd. Op dit eiland ligt de vuurspuwende berg Etna.
— 596 —
SINAI, berg in steenachtig Arabië, hoog 7047 voet, op het zuidelijkste deel van het Sinaisohe schiereiland in de Roode Zee. Hier gaf God de wet der 10 geboden aan Mozes. Aan den voet ligt het h. Catharina-kloostur, V» uur hooger het thans onbewoonde St. ÏÏlias-klooster. Hier staat volgens de overlevering eene cipres, welke de plaats aanwijst, waar Mozes de 10 geboden ontving. Nog eon half uur klimmende bereikt men den top des bergs, waar eene kleine kerk staat, het doel der pelgrims. 2S,30 NB. 5i,4!) OL.
SIGN, een der vier heuvelen, op welke Jeruzalem gebouwd is; dichterlijk wordt met den naam S. menigmaal geheel Jeruzalem bedoeld.
SIITAKD, stad in de provincie. Limburg met 5000 inwoners, aan den spoorweg Veuloo-Maastricht. De hoofdkerk van St. Pieter hoeft eenon fraaien slanken toren. De kerk van Gnze Lieve Vrouw van het h. Hart is een heerlijk gebouw. Van heinde en ver stroomen pelgrims derwaarts. 50,49 NB. 23,53 OL.
SMYRNA, eene Turksche stad, de eerste van Klein-Azië, wat grootte, rijkdom en handel betreft. Zij ligt aan het uiteinde van eenen 10 mijlen langen zeeboezem van de Egeïsche Zee en is amphitheatersgewijze om eenen berg gebouwd. Zij heeft eene bevolking van 150,000 inwoners, bestaande uit Turken, Joden en Christenen. De katholieken hebben er eenen aartsbisschop en 2 kerken. Voor den Europeaan is het eerste bezoek aan deze stad zeer vreemd en verrassend; niet alleen, wijl iedere natie haar eigen kleeding draagt, maar ook op afzonderlijke dagen feestvieringen houdt. De Turken sluiten hunne winkels Vrijdags, de Joden Zaterdags en de Christenen Zondags. 38,20 NB. 44.56 OL.
SODGMA, oude stad van Palestina in het volkrijke vruchtbare dal van Siddim, thans de Doodo Zee, aan den mond van den Jordaan in Azië. 31,30 NB. 53,9 OL.
SPA, stadje met 5000 inwoners in de provincie Luik, 4 mijlen ten Z. ü. van de stp.d Luik, badplaats iu een hoogst romantisch dal, met beroemde geneeskrachtige baden. 50,28 NB. 23,32 OL.
SPANJE, een constitutioneel koninkrijk, beslaat het grootste gedeelte van het Iberische Schiereiland, .n het Z. W. van Europa. Het heeft eene oppervlakte van S598 vierk. mijlen
— 597 —
met eene bevolking van ruim 16millioen inwoners, vau welke slechts 130,000 niet-katholieken.
SPARTA, thans de hoofdplaats vau de nomarchie of provincie Laconic, in Griekenland. De stad is eerst in 1834 op een der heuvelen, waarop het oude Sparta lag, ontstaan, en telt 2000 inwoners. Zij ligt in Morea, aan den Eurotas, thans Basilipotamo. 37,3 NB. -1-0,7 OL.
STEIL, een gehucht van de gemeente Tegelen, in N. Limburg, 1 uur ten Z. van Venloo, met een kerkje toegewijd aan den h. Rochus, en een Missiehuis, bestierd door üuitsche geestelijken. 51,17 KB. 23,47 OL.
STOLBERG, twee graafschappen in de Pruisische provincie Saksen, te weten : Stolberg-Stolberg en Stolberg-Roszla, met-het stadje Stolberg aan deu Beueden-Harz, met eene schoone grafelijke residentie en bergslot (waarin eene bibliotheek van 50000 banden) en 2700 inwoners. In de nabijheid van het dorp Rottleberode vindt men de ruïnen van het oude slot Stolberg. 51,39 NB. 28,59 OL.— Stolbeeg, ook eene belangrijke fabriekstad aan de Eude, 1\'/j mijl ten O. van Akeu met steenkolenmijnen en 8000 inwoners. Verder eene stad in het koninkrijk Saksen, aan deu voet van het Ópper-Ertsgebergte, 2,/2 mijl ten Z. W. van Chemnitz, met 5000 inwoners. 50,42 NB. 30,24 OL.
STRAATSBURG, hoofdstad van het Duitsche Rijksland aan den Rijn en de 111, voor 1S71 van het Fransche departement van den Beneden-Rijn. Reeds in de verte trekt de trotsehe Dom ieders aandacht. Zijn slanke, doorzichtig bewerkte toren is 440 voet hoog, en na de pyramide van Cheops (456 v.) het hoogste gebouw der wereld. Het uurwerk, vertoont van binnen het gehaele planetenstelsel. Tijdens de Fransche revolutie zag Str. veel bloed stroomen, en ouder Eulogius Schneider, een Duitsch dichter en aanvoerder der Jacobijnen, stond er eene perniauente guillotine op de markt. 48,36 NB. 25,21 OL.
STRALEN, een vlek aan de Niers, in de Pruisische Rijnprovincie, niet ver van de Nederlandsche grenzen met eene fraai beschilderde kerk en 1700 inwoners. 51,25 NB. 23,53 OL.
STUHL-WEISSENBLRG, comitaat in het koninkrijk Hongarije ; de gelijknamige hoofdstad is de zetel eens bisschops, 71/i mijl ten Z. W. van üfen. Zij is bekend als de voor-
— 598 —
raalige kronings- en begrafenisstad der koningen van Hongarije, met fraaie kathedraal, benevens de St. Maria- of kroningskerk en 19000 inwoners.
SYRACUSE, in de oudheid de grootste en rijkste stad van Sicilië, ligt aan de oostkust van dit eiland. Onder Dionjsius i. (450 v. Chr.) werd zij een van de eerste steden der wereld, met eenen omtrek van 4 mijlen. In het tijdperk van haren hoogsten bloei (omstreeks 350 v. Chr.) telde zij 1,200,000 inwoners eu bezat 500 oorlogschepen ; thans telt de stad nog slechts 17500 inwoners. 37,3 NB. 32,54 OL.
SYRIe, een tot Aziatisch Turkije behoorend land, omvat het omstreeks 2500 vierkante mijlen groote hoogland, dat zich uitstrekt langs de gausche oostzijde van de Middelland-sche Zee, en van het N. naar het \'L. doorloopeu wordt door eene bergketen, welker middelste en tevens hoogste gedeelte den Libanon vormt.
ïAH BES, hoofdstad van het departement der Boven-Pyreneecn, bisschopszetel aan de Adour, 25 mijion ten Z. Z. O. van Bordeaux, mot 15000 inwoners, ligt onder eenen eeuwig helderen hemel. 43,14 NB. 17,45 OL.
TAHRAGONE (A), hoofdstad der gelijknamige provincie in het N. O. van Spanje met 14000 inwoners, is bisschopszetel en heeft de schoonste Gothische kerk van het gansche schiereiland. In T. zou de eerste Christelijke kerk van Spanje gesticht zijn door den apostel Jacobus. 41,9 NB. 18,52 OL.
TEGELEN, een zeer oud dorp. in de provincie Limburg, ten Z. van Venloo, met 2000 inwoners; de kerk aau den h. Martinus toegewijd, heeft eenen dikken toren met een zeer kort spits.
ÏENEDOS, vroeger een Grieksch eiland, in de Egeïsche Zee, aan de kust vau Klein-Azië, thans aan Turkije behoo-rende, is het de sleutel tot de invaart naar de Dardanellen.
THABOR, woudrijke berg in Palestina, 2 uren ton Z. van Nazareth, 1750 voet hoog, verheft zich kegelvormig midden in eeno vlakte en draagt op zijue kruin bouwvallen uit den tijd der kruistochten. Dezen berg houdt mon voor dien, waarop de vorhoorlijking van Jezus heeft plaats gevonden. In eene gewelfde kapel lezen de Pranoiskanen van Nazareth jaarlijks eene mis. Ten Z. aan don Tiiabor ligt het dorpje Nain of Nairn.
THEBAïDE of THEBAiS, het zuidelijkste deel van Egypte of Opper-Egypte, genoemd naar de hoofdstad Thebe, thans Saïd, eene der 3 provinciën van het oude Egypte.
THEBE, de oudste stad van Egypte en van gansch Afrika, aan den Nijl. Van deze „stad der tronenquot; zijn slechts rniuen overgebleven; zij beslaan aan beide zijden van den Nijl % mijl van \'t N. naar \'t Z. en ongeveer s/9 mijl van \'t W. naar het O. 25,38 NB. 50,17 OL.
THESSALONIKA, stad in Macedonië aan den Archipel, thans Saloniki geheeteu, aan de golf van dien naam, schilderachtig gelegen, omringd door een 1,08 mijlen langen, met torens en kasteelen voorzienen muur, met 70000 inwoners. Hier stichtte de apostel Paulus eene Christelijke gemeente, aan welke hij brieven schreef. 40,38 NB. 40,35 OL.
THORN, een zeer oud vlek, in de provincie Limburg, bij de Maas, met ruim 1300 inwoners. Beeds in 966 werd vau T. gewag gemaakt. Hot was de hoofdplaats van de in 992 gestichte abdij van T., een stift van adellijke jonkvrouwen, waarvan de abdis titel en rang had van prinses of vorstin van het Duitsche rijk, en derhalve onmiddellijk alleen aan den Keizer onderworpen was. De parochiekerk, vroeger stiftkerk met crypta, is een juweeltje.
THURINGEN, landstreek tusschen de Werra, de Saaie, het Hartzgebergte en het Turingerwoud. In de 5. eeuw komt opeens een tot toen onbekende Duitsche volksstam onder den naam van Thnringers (Toringers) opduiken. In 404 wordt van dit volk het eerst melding gemaakt en hunne paarden geroemd. In 530 werden zij reeds door de Franken onderworpen.
THEALYNE, lees THYATIRA, thans AK-HISSAR, d. i. Wit Kasteel, in Klein-Azië, met 12000 inwoners, ligt 12 a 13 mijlen benoord-oosten Smirna, in eene papaver telende vlakte, en was oudtijds beroemd doör zijne purperververijen. Het is een der zeven in de Openbaringen van Joannes genoemde Christelijke kerken (Smirna, Ephesus, Thyatira, Per-gamus. Sardis, Philadelphia en Laodicea).
TIBER (Do), hoofdrivier van midden Italië, waaraan Rome gelegen is, ontspringt op de Apennijnen en stort zich 3\'/ï mijl beneden Rome, bij Ostia door 2 monden in de Tyrrheen-sche Zee.
— 600 —
TIBERIAS, zie Geuezareth.
TIGRIS (De), een stroom iu Voor-Azië, die op het Armenische gebergte, dicht bij den oorsprong van den Euphraat ontspringt, met dezen parallel loopt, met dezen stroom samenvloeit, en zich onder den naam van Sjat-el-Arab in de Perzische golf ontlast.
TOLENTINO, stad in den Kerkelijken Staat, aan den straatweg van Anooua naar Rome, aan de oostelijke helling der Apenuijnon, met 4300 inwoners, is bekend in de geschiedenis door den vrede van den 19. Februari 1707 tusschen de Fransche republiek en den Paus, en den slag van den 2. en 3. Juui ISlö, ten gevolge waarvan Mural kroon en leven verloor.
TONGEREN, stad in de BelgischeprovineiaLimburg, aan de Jaar of Jeker, 2 mijlen ten N. N. W. van Luik met 7000 inwoners, de oudste zetel van het bisdom Luik. 50,48 NB. 23,28 OL.
TONKIN of TONGKING, het noorderdeel van Annam in Azië ; de golf van T. een boezem van de Chineesche Zee. 20 NB. 125 OL.
TOUL, hoofdstad van het Fransche departement Meurthe aan den linkeroever van de Moezel, heeft 5 kerken, waaronder de fraaie kathedraal met 4 torens. 1S,30 NB. 23,12 OL.
TOÜLOÜSE, stad in het Z. van Frankrijk, tusschen de Garonne en liet kanaal du Midi, dat zich beneden do stad met deze rivier vereenigt, is de zetel van eenen aartsbisschop. I)e kerk van den h. Saturninus, op de ruinen van eenen Apollo-tempel gebouwd, is rijk aan relikwieën. De kerk der Groot-Augustijners is thans een der merkwaardigste museums van Frankrijk, met schilderijen, standbeelden, opschriften en oudheden. T. telt 127,000 inwoners. 43,36 NB. 19,0 OL.
TOURS, hoofdstad van het Fransche departement Indre en Loire, de zetel eens aartsbisschops, aan den linker oever der Loire. Onder zijne 15 kerken zijn bezienswaardig de ond-Gothiseke kathedraal, met fraaie torens, heerlijke portalen en merkwaardig uurwerk, en de kerk van den h. Mar-tinus, die hier in de 4. eeuw bisschop was. Tusschen T. en Poitiers versloeg Karei Martel in 732 de Saracenen. 47,23 NB. 18,21 OL\'.
TRENTE, voormalig hoogstift, in het vorstelijk graafschap
Tyrol, Oostenrijk. In de eerste eeuw na Christus, zou Hermagoras, eeu discipel van den evangelist Marcus hier gepredikt en den eersten bisschop aangesteld hebben, en de bisschop Vigilius zou hier later, toen hij den Saturnus-tempel liet slechten, gesteenigd zijn. De stad telt 14000 inwoners; zij ligt aan de Etscli of Adige, slechts 2 mijlen van de Ita-liaansche grenzen. Ue stad heeft 15 kerken ; in de St. Maria-maggiore-kerk werd van 1543- 1562 de beroemde kerkvergadering van Trente gehouden, en in de kerk prijken de beeltenissen der Kerkvorsten, die er deel aan namen. 46,3 NB. 28,50 OL.
TRIER, voormaals een Duitsch aartsstift en geestelijk keurvorstendom, besloeg eene oppervlakte van 151 vierkante mijlen. De stad T., bisschopszetel in een bekoorlijk dal aan den rechter oever van de Moezel, is eene der oudste steden van Duitschland. Het midden gedeelte van deu Dom dateert uit dea tijd van Constantijn den Grooten; hij bevat schoone altaren, vele grafsteenen, kostbare misgewaden en missalen, aanzienlijke relikwieën, waaronder de rok van onzen Heiland. De 23000 inwoners zijn. op 1300 protestanten en 400 Joden na, allen katholiek. 49,48 NB. 24,39 OL
TROJE, van deze oude vermaarde stad zijn zelfs geen ruïnen meer overgebleven. Zij lag in het tegenwoordige Klein-Azië niet ver van de kust tegenover het eiland Lemuos, aan den voet van den berg Ida, tussehen de rivieren de Scamander en de Simois. 39,38 NB. 44 OL.
UTRECHT, de hoofdstad van de gelijknamige provincie, ligt in het hart van Nederland, aan den Rijn, de Vecht en den Vaartschen Rijn ; het is de zetel des aartsbisschops en telt bij de 60,000 inwoners. Het is eene der oudste steden van Nederland. Onder Dagobert, in het midden der eerste helft van de 7. eeuw, werd er de eerste Christenkerk van ons land gebouwd, die spoedig door de Friezen wsrd vernield ; doch Wiliebrord, do eerste bisschop van Utrecht, stichtte op de plaats ervan in 720 den St. Maartensdom, die echter thans in het bezit der gereformeerden is. Zijn toren, 110 meter hoog, is de hoogste van ons land. De katholieken hebben er de schoone Gothische Catharina-kerk met prachtige altaarversierselen en priestergewaden, eu de Augustijner-kerk met een schoon altaar. 52,5 NB. 22,46 OL.
— 602 —
VALENCIA, vroeger een koninkrijk, thans eene provincie in Spanje, met de gelijknamige hoofdstad, de stad van den Cid, aan den rechter oever van den Guadalaviar, 1 uur van de Middellandsche Zee, telt 146,000 inwoners. Het heeft 14 kerken en 17 kapellen. De kathedraal is een onregelmatig gebouw, in verschillenden stijl opgetrokken, met eeuen alleenstaanden achthoekigen toren (belfried) ; daarnaast staat eene rotonde (kapel) met prachtige fresco\'s. 39,21 NB. 17,21 OL.
VENETIë, voormalige republiek in Opper-Italië, welke in haren grootsten bloei do stad Venetië, hel nabijgelegen vastland vau Italië, Istrië, Cyprus, Kandia, half Morea, Cepha-lonië, Korfu en do overige Ionische eilanden, een deel van Griekenland en het grootste deel van Dalmatië bevatte en 8 mülioen inwoners telde. De stad V. in Italië, is gelegen op 3 grooto en 128 kleinere eilanden, die door 147 kanalen doorsneden worden; het verkeer heeft door middel van gondels plaats. Onder de tallooze kerken en paleizen is vooral de St. Marcus-kerk der vermelding waardig. Zij is 235 voet lang, 194 voet breed in het kruis, met 5 koepels, van binnen met 07 pilaren van porphyr, verde antico, serpentijn, onderscheidene soorten van marmer, ea groot mozaïekwerk versierd. Vijf kostbare bronzen deuren geven toegang tot deze eigenaardige kerk, die haars gelijke niet heeft. Het aantal kunstschatten is groot; ook het oorspronkelijke, niet meer leesbare evangelie van Marcus, bevindt zich hier. Ook bezit de kerk den rietstok bij Jezus\' kruisiging gebruikt, de nagelen, enz. V. met 118000 inwoners ligt aan de golf van V,, den westelijksten inham der Adriatische Zee. 45,26 NB. 29,59 OL.
VENLOO, eene stad met nagenoeg 10,000 inwoners, in de provincie Limburg, aan de Maas en de Pruisische grenzen, is een kruispunt van spoorwegen naar alle richtingen; het heeft drie kerken, de St. Martinus-kerk, de St. Nikolaas-kerk en de kerk der Dominicanen, in het vroegere klooster Trans-Cedron. Hier werd de geleerde Erycius Puteanus of Hendrik Van der Putte geboren in 1574, f te Leuvea in 1646. 51,20 NB. 23.47 OL.
VENRAAI, een groot en fraai dorp iu de provincie Limburg, mot ruim 5000 inwoners. De hoofdkerk heeft fraaie muurschilderingen; het heeft een Francissaner-klooster
en een quot;ürsulinnen-klooster met bloeiend pensionaat. V. is de geboorteplaats van den geleerden Jezuïet Henschenius, bollandist, f 1681.
VERSAILLES, de hoofdplaats van het dep. Seine en Oise, 2 mijlen ten W. Z. W. van Parijs, is de zetel van een bisschop met ruim 44000 inwoners. Het prachtige slot, met zijne ongeëvenaarde waterwerken, is sedert 1837 een groot historisch museum, gewijd a toutes lex yloires de la France (aan al wat Frankrijk roemwaardigs bezit). Behalve de prachtige slotkapel heeft V. nog 3 katholieke kerken. Ook heeft men er de standbeelden van den generaal Lazare Hoche en den abt de l\'Epée, welke laatste zich bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt, door zijne methode voor het, onderwijs der doofstommen, door hem uitgevonden. 48,48 NB. 19,46 OL.
VESUVIUS (De), vuurspuwende berg op S\'/j uur ten Z. O. van Napels, heeft eene hoogte van 3500 voet. Naar zijn top voert thans een spoorweg. 40,47 NB. 32,5 OL.
VICHY, beroemde badplaats in Frankrijk aan den Allier, een zijtak van de Loire ten N. W. van Lyon, heeft 3S00 inwoners en beroemde minerale bronnen. 46,10 N B. 20,58 OL.
VIENNA of VIENNE, eene stad aan den linker lihöne-oever en den mond der bekoorlijke Gêre, 3 mijlen ten Z. van Lyon, met eene prachtige Gothische kathedraal en 20,000 inwoners. Volgens eene overlevering werd Pontius Pilatus naar V. verbannen, en maakte er door zelfmoord een einde aan zijn leven. Onder Marcus Aurelius was nergens de vervolging der Christenen zoo erg als te V. en te Lyon. In 1311 en 12 werd hier eene kerkvergadering gehouden. 45,31 NB. 22,31 OL.
VIENNE (Do), eene linker zijrivier van de Loire in het westelijke gedeelte van Frankrijk, stort zich tussehen Tours en Angers in de Lo.re.
VILLANOVA, dorpje in Spanje, in \'t diocees Toledo, geboorteplaats van den h. Thomas bisschop van V., wiens liefdadigheid zoo ver ging, dat hij alles weggaf, tot zelfs het bed, waarop hij sliep.
WAALWIJK, in de provincie Noord-Brabant, het voornaamste dorp van de Langstraat (d. i. de landstreek, waardoor de weg loopt van \'s-Boseh naar Geertruiden berg, en bestaat uit eene bijna aaneen geschakelde reeks van dorpen, wier be-
— 604 —
woners meest in den hooibouw eu de schoenmakerij hun bestaan vinden), 3400 inwoners. 51,37 NB. 32,44 OL.
WAKSCHAU, vroeger hoofdstad van het ongelukkige koninkrijk Polen, in het Russische rijk, aan den Weichsel met 244,000 inwoners, waarvan ruim 106,000 katholieken en 45000 Israëlieten. Het heeft 112 paleizen, 61 openbare gebouwen en 29 kerken. 52,20 NN. 38,59 OL.
WEERT, zeer oude stad in de provincie Limburg aan de Zuid-Willemsvaart, met eene fraaie Gothische St. Martinus-kerk en een klooster der paters Franciskaucu, 7000 inwoners. 51,14 NB. 23,23 OL.
WEES of WE EZ K, dorp in de Rijnprovincie, ten N. W. van Kevelaar en ten Z. W. van Goch.
WESSEX (West Sex d. i. West Saksen), een der 7 Angelsaksische rijkea in Engeland.
WIESBAUEN, beroemde en druk bezochte badplaats in het Nassausche, 2,/j uur ten N. W. van Mainz, met 20,000 inwoners; van 1815 tot 1866 hoofdstad van \'t hertogdom Nassau, thaus tot Pruisen behoorende. 50,4 NB. 25,52 OL.
WILNA, gouvernement in West-Rusland met de hoofdstad W. aan de Wilia. eene zijrivier van de Niemen of Memel, met 52000 iuwouers. 54,45 NB. 42,54 OL.
XAVERIUS (XAVER), slot aan den N. W. voet der Pyreneeeu, in de provincie Navarra. Hier werd in 1506 de h. Franciscus X. geboren, f 1552.
YPEREN, stad met 18000 inwoners in de Belgische provincie West-Vlaanderen. Door de pest werd Yperen geteisterd in 1490 en 1552. Verscheiden malen word de stad door de Eranschen ingenomen. 50,51 NB. 20,45 OL.
ZEELAND, de zuid-westelijkste provincie van Nederland met eene oppervlakte van 32 vierk. mijlen en eene bevolking van 182,000 inwoners. Het bestaat uit de eilanden Walcheren, Schouwen, ïolen, Noord- en Zuid-Beveland, beuevens het voormalige Staats-Vlaanderen.
ZOMEREN of SOMEREN een welvarend eu uitgestrekt dorp in Noord-Brabant bij het kanaal de Zuid Willemsvaart, met bijna 7000 inwoners. Uit de nog bestaande, met grachten omgeven plaatsen blijkt, dat hier vroeger 7 kasteelen of adellijke huizen gestaan hebben, waarvan ecuter niets meer is overgebleven dan steengruis. De vermaarde Henricus van
— 605 —
Zomeren, lioogleeraar te Parijs, later te Leuven, daarna deken van Antwerpen, f 1472, was hier geboren.
ZWABEN, voorn.alig hertogdom in Duitschlaud, oorspronkelijk naar zijne eerste bewoners Alemamë, na de in bezitneming door de Sueven, Zwaben of Zwab,;nlaud genoemd, grensde ten N. aan Frankenland en de Paltz, ten O. aan de Lech, ten Z. aan Zwitserland, de Bodcnsee en Vorarlberg en ten W. aan het Zwarte Woud.
ZWEDEN, het oostelijke deel van het. Skandinavischo schiereiland, vormt met het westelijk deel Noorwegen slechts een rijk. Het beslaat eene oppervlakte van 13825 vierkante mijlen met ongeveer 6 millioen inwoners, die bijna allen den Lutherschen godsdienst belijden, slechts 1100 zijn katholieken.
Z WITS E KL A N D, oudtijds Helvetic, eene republiek, gelegen tusschen Italië, Oostenrijk, Pruisen, de Bodensee, Baden, Frankrijk en Italië, is verdeeld in 22 kantons. Het heeft eene oppervlakte van 749 vierkante mijlen, met ruim 2V2 millioen inwoners, waarvan 1,0843,69 katholieken.
ALEXANDIUë, met 170,000 inwoners in Neder-Egypte, aan den westelijksten arm van den Nijl, met eene groote haven, waar gewoonlijk 200 tot 300 schepen liggen. De stad is gedeeltelijk gebouwd op de bouwvallen van het oude door Alexander gestichte A. 31,12 NB- 47,32 OL.
BETHEL, d. i. „plaats Godsquot;, eene zeer oude en beroemde stad in Palestina, 4IA uur ten N. van Jeruzalem. Üe oorspronkelijke naam was Luza, maar Jaeob noemde ze B., omdat God hem daar verschenen was, en hem het bezit van Canaan had toegezegd. De stad is verwoest, doch er zijn nog overblijfsels voorhanden van den muur des grooten, in de oudheid hier aanwezigen, vijvers, die door 2 bronnen gevoed werd. 31,54 NB. 52,52 ÜL.
BAN, stad op de noordelijke grens van Palestina of het Joodsche rijk, van daar dat het Joodsche land spreekwoordelijk werd aangeduid „van Dan tot Bersebaquot;, d. i. van het N. tot het \'L. De heuvel waarop de stad stond heet thans Tell-el-kadi. 33,14 NB. 53,21 ÜL.
— 606 —
EDINGHAUSBN, lees OBRLINGHAUSBN, dorp in Westfalen, in \'t Teutoburger-woud, l\'/j uur ten Z. O. van Bielefeld.
EMMAUS, vlek in Palestina, l\'/i mijl ten N. W. van Jeruzalem. Op den weg naar E. verscheen Jezus het eerst, na zijne verrijzenis, aan twee zijner discipelen. Thans heet de plaats Eubeibi.
ITOMIK, lees SHITOMIR of ZTTOMIERZ, hoofdstad van het Russisch gouvernement Wolhiniü, aan de Kamenka en Teterew, ten W. van Kiew, met 9 kerken, 2 katholieke kloosters en 3S000 inwoners. 50,20 NB. 42,39 OL.
KARMEL, d. i. Wijnberg, ecne 3 mijl lange, 1 mijl breede tot 1800 voet hooge van \'t Z. O. naar \'t N. W. loopende bergketen, in Palestina, aan de Middellandsche Zee. Aan \'t noordwesteinde van kaap Karmel, ligt een klooster, een vierhoekig gebouw, met dikke muren en tralievensters, waar, in het midden, de koepel der kerk en de klokketoren boven uitsteken. Het hoofdaltaar staat tegenover de grot, waarin de profeet Elias zich verborgen hield. Aau den voet van den K. voert een schoon palmbosch naar het aan de bocht, ten W. van de Kison-mondiug gelegen Khaifa (Sycs.minum), met 2000 inwoners. 32,50 KB. 52,38 OL.
\'V \' ■ rr \' • • ■ ■ - ••• •
(De nummers en letters wijzen op de nummers en letters der betreffende verhalen.)
Aanbidding. Gedurige 182 f. — Aaubiddiug vau het h.
Sacrament 18\'2 a, b, c, d, e.
Afgoderij 103 a, h, c, d, e, f.
Aflaten. Oorsprong der Aflaten fiG a.
Akte van heldhaftige liefde 73 a, b, c.
Akten van geloof, hoop eu liefde en aflaten dezer Akten 102. Allerzielendag 72 Altaar 189.
Altaarssacrament. Instelling ervan 179.
Angelus 41 b, c, d.
Ban. Kerkelijke 67 a, h, c.
Barmhartigheid. Lichamelijke werken van Barmhartigheid 2i0.
— Geestelijke werken van Barmhartigheid 240bis.
Beelden 105 a, b.
Bedroefden vertroosten 210bis a, b.
Beloften HL — Geen onvoorzichtige beloften doen 115 «, h.
— Beloften volbrengen 116.
Belijdenis 205 a, h, e, d, e, /\', g, h, i, k. — Oprechtheid der
belijdenis 200. — Verzwijgen bij de belijdenis 207, 208. Berouw. Noodzakelijkheid van het Berouw 196. — Natuur, hoedanigheden 197. — Berouw bovenal 200. — Algemeen 201. — Volmaakt en onvolmaakt 202 a, b. — Vruchten van het Berouw 230 a, b, c.
— 608 —
Berisping. Broederlijke ■240bis a, b, c, d.
Betrouwen. Vermetel 81.
Biecht. Instelling der Biecht 192 a, b. — Biechtgeheim 193 a, b, c, d, e, f, g. — Waartoe dient de Biecht ? of uitwerkselen eener waardige Biecht 194.
Bijgeloof 103bis.
Boosheid. Hardnekkig zijn in de Boosheid 235.
Ceremonün. Der hh. Sacramenten 104. — Van de h. Mis 191. — Van de goede week 47 h.
Chrisma h. 175 «, b.
Christelijke leering. Allerzaligste wetenschap 3 a, b, c, d, e,
Christenmensch. Zijn naam en waardigheid 5 a, b, c, d. — Zijn plicht 6 a, b.
Collatie 155.
Communie. Onwaardige 183 a, b, c, d, e, f. — Veelvuldige, 185 a, b. — Aflaten der h. Communie 185 c. — Uitwerkselen van eene waardige Communie 186. — Eerste h. Communie 186 c.
Consecratie. Onteering der woorden van de h. Consecratie gestraft 180 a, b.
Dagelijkiche zonde. Natuur 328 a, b, c. — Gevolgen 229, 230 a, b, c, d, e.
Dansen 139 a, b, c, d.
Deugden. Goddelijke Deugden (3., 10., 20. les).— Zedelijke 339.
Dienstboden. Plichten dor Dienstboden 137 a, b, c.
Dood 343 a, b, c, d, e, ƒ, g, h, i, k, l. — Dood des rechtvaardigen 343 m. — Dood des zondaars 243 n.
Doodzonde. Hare afschuwelijkheid 226 a, b, c, d. — Gevolgen 227 a, b, c.
Doopsel. Noodzakelijkheid 165 a, b, c, d. —■ Stof 166 a. — Vorm 167. — Uitwerkselen 168 a, b, c, d, e. — Doop-geloften 169 a, b, c, d. — Doopsel van begeerte 171. — Doopsel van bloed 172 a, b.
Drievuldigheid h. Geheim der h. Drievuldigheid 27 «, i, c, d, e, f.
— 609 —
Eed. Heiligheid vau den eed l] J.
Eiland. liet woest eiland (gelijkenis) ].
Ergernis 132 a, h, c.
Erfzonde 34 a, b, c.
Evennaaste. Liefde tot den evennaaste 100. — Hem Gods liefde benijden 234.
Feestdagen, üe geboden Feestdagen vieren 151 a, b.
Feestjaar. Eene wandeling door het kerkelijk feestjaar 151 c.
Gaven. Zeven gaven des h. Geostes 178 e.
Geest h. Zonden tegen den h. Geest 233.
Oebed. In het algemeen, natuur des gebeds 82 a, b. — Noodzakelijkheid 83 a, b, c, d. — Hoedanigheden 84. — Wat wij in het gebed mogen verzoeken 84bis a, b. — Verschillende gebeden. Morgen- en avondgebed, vóór en na het eten, om bijzondere genaden 84ter.
Gebed des Ueeren (17. les).
Gelegenheden. Vlucht der naaste gelegenheden 204 a, b, c, d.
— Vlucht der gelegenheden tot onzuiverheid 136 a, b, c. Geloof. Is een gave Gods 9 a, b, c. — Ben licht 10. —
Voorwerp des geloofs 11. — Vastelijk gelooven 12 a, b, c, d.
— Waarheid dés geloofs 13. — Zonder het waar geloof is de zaligheid onmogelijk 15. •— Het geloot zonder de werken is een dood geloof 16. — Symbolutn des geloofs 17 b, c.
Genade. Noodzakelijkheid der genade 157 a, b, c, d, e. — God geeft genade aan allen 158 a, b, c, d, e. — Medewerking met, en getrouwheid aan do genade 159 a, b. — Heiligmakende genade 160.
Getuigenis. Straf van valsche getuigenis 146 a, b, c. Gewetensonderzoek 195 a, b, e, d.
Gewetenswroeging 131 a, b, c.
God. Wat God is 20 a, b. — Volmaaktheden van God 21 a, b. — God is alleen de Heer 22. — Voorzienigheid Gods
Si)
23 a, b, c, d, e, /, y, h, i. — Gods bestaan door de rede geleerd 24 a, b, c. — Gods alomtegenwoordigheid 25 a, b, c, d, e, f, y, h. — Vertronwen op God 78, 79 a, b, c. — Aanbidding Gods 101 a, b, c, d. — Gods li. Naam eerbiedigen 108 a, b, c.
Oodslastering. Straffen ervan 109 b, c, d, e, f, y, h, i.
Goede week. Ceremoniën of plechtigbeden der goede week 46 h.
Hart h. Van Jezus 47 y. — Van Maria 89 n 3.
BeiHyen. Gemeenschap der Heiligen 64. 65 «, b, c, d. —-Vereering der Heiligen 104bis a, b, c.
Hel. Bestaan en eeuwige straffen der he! 245 a, b, c, d, e, f, y, h, i, k, I, m, n, o.
Hemel. Glorie en blijdschap des Hemels 246 a, b, c, d, e, f, y, h, i, k, l, m, n, o, p, q, r.
Huis Gods. Eerbied voor Gods huis 152 a, b.
Huis van Nazareth te Lorette 38.
Huiselijk yelulc 217 », h, c, d, e.
Huwelijk. Instelling 216. — Voorbereiding 219, 220. — Huwelijken onder bloed- of aanverwanten, 223 noot.
Jezus. H. Naam Jezus 37 a, b, c, d, e, f, q, h. — Jezus, waarlijk God 39. — Twee naturen in Jezus Christus 40.
— Overleveringen over de jeugd van Jezus 43 a. Afbeeldsel van Jezus 43 b. — Lijden van Jezus 44. — Godsvrucht tot het bitter lijden van Jezus 47 a, b, c, d, e, f, y.
— Jezus is nedergedaald ter helle 48, 49. — Jezus verschijnt na Zijne verrijzenis 50. — Hemelvaart van Jezus 50 «, b, c, d, e. — Jezus voorbeeld der kinderen 120.
Jozef h. 42 a, b, c, d, e, f, y.
Josaphat. Dal van Josaphat 50ter c.
Jubilé. Aflaat van het h. Jubilé 66 c.
Kerk h. Benamingen 53. — Eerbied vuor het gezag der Kerk
— 611 —
56 a, b, c, d, e, f. — Waarom er buiten de ware Kerk van Jezus Christus geen zaligheid is. 57 b, c, d. — In de ware Kerk van Jezus Christus is alleen het geluk te vinden
57 a. — Eenheid der Kerk 58 a, h. — Heiligheid 59. — Algemeenheid of katholiciteit 60 a. -— Apostolieiteit 61. — Geluk der heiligen in Gods Kerk 63 a, b. — Geboden der
h. Kerk 150 a, h.
Kerk. Uitlegging vau alle deelen eener kath. Kerk 84ter b. Kerken. Zijn de geschiktste plaatsen om God te bidden 84ter.
— Hare wijding 84ter.
Kinderen. Straffen van slechte kinderen 125 a, b, c. — Opvoeding der kinderen 218 a, b, c, d, e, f.
Kindsheid. Genootschap der h. Kindsheid 165 d.
Ketters 14 a, b, c.
Kruis. \'J\'eeken van het h. Kruis 7 a, b, c, d, e. —- Voordeel en kracht van het h. Kruisteeken 8 a, b, c, d, e, /, y, h,
i, k, l, m, h - Relikwieën van liet h. Kruis 4614 —Af-beeldingeu van het h. Kruis en den gekruisigden Verlosser 46. — Smarten der Kruisiging 46.
Kruisvinding en Kruisverheffing 46 a.
Kruisweg h. 45 b.
Laster 147 a, b, c, d, e, ƒ, g, h, i.
Leugen en Valschheid 148 «, b, e, d, e, ƒ, g.
Lezingen. Gevaar van siechte lezingen 141 a, b, c, d, e. Liefde. Is de voornaamste deugd 91. — Liefde Gods 92, 96 a, h, c, d, e. — Trappen der liefde Gods 97. — Het lievelingsgerecht der liefde Gods 98. — De liefde Gods en de liefde der wereld 99. •—Liefde tot den evennaaste 100 a,b.
Maria. Uiterlijke gedaante van Maria 41 e. — Vereering van Maria in het algemeen 85. — Geschiedenis van Maria 87. — Leer der h. Schrift over Maria 86. — Vereering van Maria in liet. bijzonder 88. — Maria, genezing der zieken 89 i 1, 2, 3. — Toevlucht der zondaren 89 n 1, 3, 3, 4, 5. — Troosteres der bedrukten 89 m 1, 2, 3. —• Hulp der Christenen 89 iv. — Maria beloont de minste
eerbewijzingen 89 v. — De Litanie van Lorette 90 h. — üe Rozenkrans 90. c. — Feestdag van den h. Kozenkrans 90 d. — Stichtende trekken over den Rozenkrans 90 e 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12. — Het Scapulier 90 f. — De Meimaand 90 g. — De Congregatie 90 h. — De Miraculeuze medaille 35 tgt;. — Onze Lieve Vrouw van Salette 109 i. — Onze Lieve Vrouw van Lourdes 35 d. — Onze Lieve Vrouw van Kevelnar 89 m 2. -— Onze Lieve Vrouw van Tlioru aau de Linden 90 n 5. — Onze Lieve Vrouw van altijddurenden bijstand 89 m 3. — Onze Lieve Vrouw van het h. Hart 89 vu. — Onze Lieve Vrouw in het Zand 89 i 3. — Onze Lieve Vrouw der zeven smarten 89 vi 1, 2, 3, i. — Godsvrucht tot Maria, als bewaarmiddel der zuiverheid 138.
Meesters. Plichten der meestors en meesteressen 126 «, h, c.
Meineed. Straffen vaa Meineed 113.
Menschelijk lichaam 3 a.
Menschwordinr/ van Jezus Christus 36 a, h, c. — 41 a, b, c, d.
Merkteeken der Sacramenten 103.
Mirakelen. Zorg der li. Kerk in de beoordeeling ervan 62 a, h.
Mis h. Manier om ze bij te wonen 152 as b. — 153 a, h, c. Vruchten van de h. Mis 190 a, b, c, d, e, /, y, h, i. — Verklaring der h. Mis 191. — Voor de overledsneu 74 a, b, c, d, e. ■— Wezen der h. Mis 188.
Moord 128.
Naam h. H. Naam Jezus 37 a, b, c, d, e, /, y, h.
Oliesel h. Instelling 209. — Niet ontvangen of uitstellen van het h. Oliesel 210 «, b, c, d. — Uitwerkselen a, h, c, d, e.
Onbevlekte Ontvangenis van Maria 35 a, b, c.
Ongelijk. Geduldig lijden 240 a, b.
Onfeilbaarheid. Pauselijke 55.
Onwetenden leeren 240bis a, b, c.
Onzuiverheid. Gevolgen ervan 133 a, b, c, d, e, f, g, h, i, k, l. — Voorname middelen daartegen 134 a, b, c.
Oordeel (laatste). Noodzakelijkheid ervan 51 d. — Waarom
er liet tijdstip van is verborgen 50bis e. — Vonnis 52 a, b. — ïeekeus SObis a. — (Bijzonder) 244 a, h, r, d. Opvoeding der kinderen 218 a, h, c, d, e, f.
Onder.i. Liefde tot de ouders 121 a, h, c. — Eerbied 121bia h, c. — Gehoorzaamheid 122 a, h, r, d. — Niet gehoorzamen als de ouders iets zondigs gebieden 123 a, h. — Behulpzaamheid 124 a, h, c, d, e, f. Plichten der ouders 217/.
Palestina. Het heilig Land 43 e.
Paradijs. Aardsoh 33,
PauluK h. Zijne liefde tot Jezus 92.
Passie. Relikwieën of overblijfselen der Passie van Onzen Heer
Jezus Christus 46 a.
Pausschap. Maeaulay over hetzelve 54 c.
Peief en Meter 170.
Petrus. Primaatschap van Petrus 54 «, h, c, d, e, f.
Pilatus. Onrechtvaardig vonnis van Pilatus 45 a.
Portiuncuta. Aflaat van Portinncnla 66 b.
Priester. Zending des Priesters 212. — Eerbied voor hen 214
a, b, c, d. — H. Roep des Priesters 215 a, h, e. Priesterlijke gewaden 189.
Raden. Evangelische 241.
Relikwieën. I)er h. Passie 46 a. — Van Onze Lieve Vrouw 106 b. — Van den h. Jozef 42 g. — Van den h. Stephanus
106 d. — Der Heiligen 106 d. — Kracht der Relikwieën
107 a, b, c, d, e, f, g.
Restitutie of herstelling 149 «, b, c, d, e, f, g, h.
Sacrament is een uitwendig toeken eener inwendige genade
161. — De zeven hh. Sacramenten (eene gelijkenis) 162. Schouwspelen 140 a, b.
Schrift h. 18 «, b, c. — Bewijst ons de noodzakelijkheid dor
traditie of overlevering 19.
Simonie 144.
Sleten. Gij zult niet stelen 143 a, b, c, d, e, /\', g, h, i, k.
— 614 —
Tegenwoordigheid. Wezenlijke van Onzen Heer Jezus Christus in het allerheiligste Sacrament des Altaars 181 aji,c,d,e. Tongen. Kwade 145 a.
Tweegevecht 1 .\'iO a, h, c, d.
\'Iwijfelemlen. Hun goeden raad geven 240bis a, h, o.
Uurgehed. Veertig 182 f. — Aflaten 185 c. b.
Vagevuur 70. - Pijnen van het vagevuur 71 a, h.
Vasten h. J55 a. -- Getrouwheid aan het vasten-gebod 156 «, h, c.
Vasten hh. 189.
Vergiffenis 240bis a, b, e, d, e. /, ff, h.
Viaticum of h. T\'eerspys 184 a, li. c, d, e.
Vleesch. Verrijzenis van het vleesoh 68.
Vormsel h. Instelling 173. — Bedienaar 174. — Straf van verwaarloozing ervan 176. — Gesteltenissen 177. — Uitwerkselen 178 a, h, c, d, e.
Waarheid. De welbekende waarheid bestrijden 233.
Wanhoop 80 a, b, c, d, e.
Wereld. Sehepiiing der wereld 28 a, h, c, d, e, f.
Werlcen. Goede werken en hunne waarde 238 a, b, c, d. Woord Gods 118 a, b, c.
Wraakroepende zonden 237.
Wijdingen hh. 313.
Zaligen. Verrijzenis der Zaligen 69 a, h, c.
Zaligheid. Voor de zaligheid zijns evennaasten bidden 240bis.
Zaligheden. De acht Zaligheden 242,
Zelfmoord I 29.
Ziel. Bestaan der ziel ö b. — Onsterfelijkheid der ziel (zie 41 les.)
— 615 —
Zielen. Anne zielen ia :t vagevuur 73 a, h, c. — 74 (t, h, c, t/, e. — 75, 76, 77.
/Antuigen. Bewaken dor zintuigen 137.
Zonde. Zonder vrijen wil is geen zonde 221. — Natuur dei-zonde 222. — Afkeer der heiligen vau de zonde 223 a, b, c, d, e, f, g, h, i, k. — Zonde, oorzaak van vele rampen 224. — Rooft den vrede des liarteu 225. — Vreemde zouden 231.
Zondaars. De zondaars straffen 240bis.
Zondag. Heiliging van den Zondag 119 a, h, c, d, e. — Zaterdag in den Zoudag veranderd 117.
Zoo geleefd zoo gestorven 243 o, p.
Zweren. Lichtvaardig zweren 110, 111.
U TI LITER IMPRIMI POTEST
P. J. II. l:\\ USSci, HSun.^oeji. et^Tof.,
ad hoc dslegatus. Ruraemui{da.e, 13 Decembris 1881.
menschzijnquot; was de raad, die in] tot hen en over Jiunne hoofden tot zijne cudere vrienden richtte, \'paarna kreeir de Zeerterw. pater P. L. de Jonge o. J., uit Katwijk, het woord. Hij sprak over de goo weinig bekende elegieën van den H, Grego-^ius van Nazisnre. Uit zijne Sezin?, juist niet te ilang voor eenen feestavond ais deze, bleek hoe Üe dichter G.egorius voor \'t eerst in de iitcratuur-hisforia zien zelf, zijn eigen stoffelijk-geestelijk jk als de oorzaak, de noodzakelijk ootzaak Van eene voortdurende smart za lt;. Als bewijs noe Gre^orius iets geheel nieuws gegeven heeft, las pater De Jon^e eenige metrisch door hem zelf vertaalde stukken uit Gregorius\' eleqieei voor. Langdurig applaus beloonde spreker voor de keurige vervulling der belofte slechts eenige dagen ite voren door hem gedaan.
Na de rondvraag werd de vergadering gesloten én weldra kon men zich ten half 11 ure aan \'t Souper zetten. Zoo groot was de gezelligheid, dat jflien eerst om half 5 \'s morgens tot uiteengaan m besluiten.
•é
.NT1ËN ten minste vijf regels ƒ 1.30, verder per ;5. INGEZONDEN MEDEDEEUNGEN ia den ninste zes regels ƒ 2.45, verder per regel ƒ 0.40, ïrs, enz. naar de ingenomen plaatsruimte. Bij voor een zeker regelaantal belangrijke vcr-^dvertentiën worden door alle boekhandelaren n. Bureaux van Redactie en Administratis: jorburgwaï G7-73, Amsterdam, Gebouw: EL VAN AEMSTEU Teleph. G100.
MAR Aza., N. 2. Voorburgwal 2G6, Amsterdain.
| Gelijk we toch vermoedden, kwam h;t advies i van het Hoofdbestuur d-r Ch^.-Hist. ITmp
I