-ocr page 1-

• e-/\' cc.

■ctc-

^L-

A/ £) o

\' €7 Z

-ocr page 2-

Kasl 208

.D No. 12

-ocr page 3-
-ocr page 4-

.

-ocr page 5-

M I

VIEWING

VAN HET

ARIG BESTAAN

VAN HET

HOMILEÏSCH-ORATORISCH GEZELSCHAP;

€lto0 ^nne0 lorger,

Opgericht den 17,ien October 1857.

o

UTRECHT,

KEMINK amp; ZOON. 1883.

• IBLIOTHEEK OER mjKSUNrVEWSITEIT utrecht.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Op een der gewone avondvergaderingen van ons gezelschap E. A. Borger ia de maand November van het jaar 1882 kwam een zeer gewichtig punt tor tafel en wel het plan om den 1Y\'1\'\'quot; October 1882 luisterrijk te vieren. Immers dan zou \'t 25 jaren geleden zijn dat Borger een plaats verkreeg onder de rij van zoovele andere gezelschappen aan Utrechts Academie.

Do leden achtten het dan ook raadzaam dat er terstond tot de verkiezing van een feestcommissie zou worden overgegaan. Stemming maakte uit dat deze zou bestaan uit do hoeren van dor Weide, van Arkel, Baljon en van Dalfsen, waaraan later uit de honoraire leden do hoeren do Koe, van Dijk, van Ilhjjn en de Visser werden toegevoegd. Zoo had zich dan ook de feestcommissie geconstitueerd, daar dozo hoeren gaarne de hun opgedragen taak aanvaardden. Nu diende men te bepalen waar en hoe de feestviering zou plaats hebben. Terwijl reeds deze en gene in gedachten zijn plannen beraamde, werd er nog vóór do groote vacantie een vergadering dor feestcommissie ton huizo van don heer van Arkel gehouden, gewichtig voorzeker, daar deze den doorslag gaf aan do goheole regeling der feestviering. Voorgesteld werd dat prof. E. F. Kruijf als feestredenaar zou uitgenoodigd worden, die aan deze uitnoodiging gehoor gaf; verder word bepaald dat Kleef de plaats dor samenkomst zou zijn.

Eene circulaire van don volgenden inhoud werd opgemaakt en aan de honoraire leden toegezonden :

4

Utrecht, Juni 1882.

Amice,

1857—1882. Den IT\'10quot; October hoopt ons gezelschap E. X. Borger zijn 25-jarig bestaan te herdenken.

-ocr page 8-

4

Natuurlijk mag deze dag niet onopgemerkt voorbijgaan!

Hot strekt den ondergeteekenden, die zich tot eene feestcommissie hebben vereenigd tot oen genoegen, U uit te noodigen tot deelneming aan de feestviering van dien dag.

Voorloopig is het volgend plan ontworpen:

De deelnemers aan de feestviering zullen zich Dinsdag 17 October des namiddags ton 2 ure vereenigen te Kleef en na een eenvoudigen maaltijd zal de gewone jaarljjksche vergadering gehouden worden.

De eigenlijke feestviering zal in voornoemde plaats gehouden worden op den ISilen October en wel in dezer voege :

1. Feestrede, te houden door Dr. E. P. Kruijf, hoogleeraar te Groningen, die zich op ons verzoek daartoe bereid heeft verklaard (\'s morgens 10 uur).

2. Samenkomsc ter bespreking van de belangen van E. A. Borger in verband met Theologie en Kerk, in te leiden door Ds. S. S. de Koe, predikant te Utrecht (\'s namiddags 1—3 uur.)

3. Feestdiner ten 6 ure.

Wij twijfelen er geen oogenblik aan of onze Eere-leden, hetzij zij korteren of langoren tijd van de Alma Mater zijn vertrókken, zullen gaarne door hunne komst toonen belang te stellen in den ouden vriendenkring!

Gunstig antwoord wordt verwacht vóór don ISf1611 Juli a. s. bij den laatsten ondergeteekende.

De Feestcommissie:

ds. s. s. de koe. Predikant te Utrecht.

dr. i. van dijk, „ „ Arnhem.

D1\'. C. H. VAN RHIJN, „ „ Gouda.

Dr. J. TH. DE VISSER, „ „ Leusden.

J. VAN DER WEIDE, \\

J. M. S. BALJON, \'

«Studenten te Utrecht.Studenten te Utrecht.

,

(Nieuwe Gracht A. 835.)

P. S. De hoofdelijke omslag zal ongeveer 15 Gld. bedragen.

-ocr page 9-

5

Nadat op deze vergadering nog besloten was dat de HH. van Arkel en van Dalfsen een geschikte gelegenheid in genoemde stad zouden gaan opsporen, ging men uiteen, hopende dat deze plannen bij de vergadering ingang zouden vinden en dat de illusies, die men hierop uouwde, verwezenlijkt zouden worden. Deze wenseh werd vervuld. Met hot meeste enthousiasme werden do voorstellen dor feestcommissie door de vergadering begroet en haar voorloopig reeds hulde gebracht. Nog voordat de Alma Mater hare zonen door den aanvang der vacantie zag uiteengaan, kwamen bedoelde afgevaardigden met de gunstigste berichten terug, waarop \'t schoon gelogen hotel Maijwald als plaats der feestviering werd voorgesteld, \'t Einde der vacantie, waarin natuurlijk weinig tot regeling der zaken kon gedaan worden, werd dan ook door honorair en gewoon lid, vooral door de commissie, met ongeduld tegemoet gezien. Immers de drie nog restende weken moesten besteed worden aan \'t in orde brengen van insignes, programma\'s en dergelijke, waartoe de vergadering welwillend der commissie een zeker crediet toestond. Nadat deze en gene dag zijn eigenaardige drukte had meegebracht, begaven zich de IIH. van Arkel en vau Dalfsen, gewapend met banier en verdere benoodigdheden den 16(le|1 October op reis om alles ter ontvangst van de feestvierders te zien en te helpen gereed maken. Ook de zon wilde des anderen daags met haar koesterende stralen den dies natalis van ons gezelschap opluisteren en toonde bij haar verschijning aan de oosterkimme zich voornemens den leden een zoo aangenaam mogelijke aankomst te bereiden. ïen 11 ure reed men in drie rijtuigen naar \'t station om de eerstaangekomenen te begroeten. Ten twee ure waren allen tegenwoordig en vereenigde men zich aan een gemeenschappelijk dejeuner.

De volgende honoraire leden waren tegenwoordig:

Prof. Dr. E. F. Kruijf,

Ds. P. J. Eoscam Abbing,

Ds. S. S. de Koe,

Prof. Dr. J. J. P. Valeton Jr.,

Dr. I. van Dijk,

Ds. G. van Herwaarden,

-ocr page 10-

(i

Dr. C. H. van Rhijn,

Ds. J. Kujjlman,

Ds. J. D. van Arkel,

Ds. K. L. Janzen,

Ds. A. Ruijs,

Dr. C. C. Schot,

Ds. P. Scgboer,

Ds. A. P. Adriani,

Cand. G. J. van Homcrt.

Behalve don hoor Baljon, die door een pas geleden droevig verlies nog niet tot feestvieren gestemd was, waren natuurlijk alle gewone leden tegenwoordig, nl. de heoren:

J. Steenbeek,

J. C. do Hoog,

J. van der Weide,

C. P. M. Deeleman,

C. J. van Arkel,

II. G. van Endt,

J. Hoek,

J. J. A. Herman,

J. L. Pierson,

D. J. van Dalfsen,

W. Hoek,

J. Brandsma,

P. J. van Rhijn,

J. van Dijk,

W. van Es veld.

Aangenaam was het de gulle vreugde te zien op \'t gelaat van menig honorair lid, bij don harteljjken handdruk, waarmede hij een oud academievriend, een Borgerbroeder, sinds lang niet ontmoet, zijn oude genegenheid of\' onverzwakte vriendschap toont.

Na zich flink gesterkt en ruimschoots de gelegenheid gehad te hebben tot een eerste of hernieuwde kennismaking, gaat elk zijns

-ocr page 11-

weegs, verlangend de schoono omstreken van deze stad te bezichtigen, ïen 5 ure vereenigt men zich weer aan een eenvoudig diner. Recht gezellig was men bijeen, terwijl het tafelgenot, verhoogd door den invloed van don tintelenden wijn, die de tongen ontboeide en do harten stemde, steeds klom. In opgewekte stemming gaat men tot hot houden van do vergadering over. J minors was bepaald dat ditmaal de eigenlijke Dies van ons gezelschap den zou gevierd worden,

omdat men do voorafgaande gewone avondvergadering in tegenwoordigheid van honoraire leden wilde doen plaats hebben en verscheidene dezer \'s Maandags avonds (den lö\'1011) nog niet kondon tegenwoordig zijn.

Onze praeses, do heer Steenbeek, opent mot een hartelijken wol-komstgroot, in \'t bijzonder aan de honoraire loden, do laatste vergadering in dit 25sl1- Borgorjaar. Nadat de notulen dor vorige vergadering zijn goedgekeurd, geeft de ab-actis, de Hoor J. (J. de Hoog, verslag van den stand van zaken gedurende het verloopeu^ jaar. Hij meent dat Borger\'s toestand, niettegenstaande de aanzienlijke vermindering van lodental, zeer bevredigend mag genoemd worden, vooral met liet oog op dezen tijd, waarin studicdrift en examenwerk bij menig student een groot dool van zijn tjjd innemen. Toch hoeft Borger geen nood , daar hot zijn kracht blijft ontleenen aan dien geest, waaraan het zijn eenheid en zjjn bloei te danken heeft.

De fiscus mag de zelfvoldoening smaken ons op den gunstigen staat der kas te wijzen, onder zijn beheer zoo zichtbaar verbeterd.

Aan de orde is nu de verkiezing van een nieuw bestuur. Tot loden hiervan worden door de vergadering aangewezen do HH. Baljon, van Arkel, J. Hoek en Deelcman, respectievelijk als praeses, ab-actis, fiscus en vicarius.

Bij de nu volgende wetsherziening worden sommigen beboet, als zijnde hunne reglementen niet in orde.

Na een korte pauze gaat men tot do werkzaamheden over.\' De heer Deoloman reciteert: „Aan oen apostel des ongeloofs,quot; van B. ter Haar.

Tot onderworp zijner improvisatie heeft de heer van Endt gekozen: „Bchoidon en wederzien.quot;

Ook de honoraire leden voldoen aan \'t verzoek van den praeses en vergasten ons op oen paar werkzaamheden.

-ocr page 12-

8

Vooreerst heeft onze Iltrechtsche hoogleeraar Prof. Valeton de goedheid stante pede te improviseeren over „Idealen,quot; gekozen uit onderwerpen, Z.H.Gtel. opgegeven door Prof. Kruijf en Dr. van Dijk.

Verder defendoort Ds. Roscam Abbing een thesis: „Ziekenbezoek, afgescheiden van theol. studie, is voor den predikant zeer af te keuren ,quot; tegenover Dr. van Dijk.

Voor dat de praeses deze zeer gezellige vergadering sluit, stelt hij voor een eere-praeses te kiezen voor den feestdag van morgen. Ds. de Koe, op wien de keuze valt, verblijdt ons door deze waardigheid te aanvaarden.

Men ging nu uiteen óf om van de natuur te genieten, óf, en niet voor \'t minste deel, om eenig café met goed Duitsch bier en slechte biljarten (betere dan slechte vindt men er niet) te zoeken. Hierna begeeft zich ieder, voldaan over \'t genot, dat reeds deze voorbereidingsdag schonk en vol goede verwachtingen van de dingen, die komen zouden, ter ruste, om den volgenden ochtend ten 10 ure op de fcestvergadering niet te ontbreken.

Reeds heeft menigeen dan ook, uitgelokt door \'t prachtige herfstweer, na zijn ontbijt een wandeling of roeitocht gemaakt. Klokke 10 zijn echter allen weer tegenwoordig en wel onder de ruime waranda van het hotel, waar men een heerlijk uitzicht heeft op het eenvoudig-schoone landschap, dat zich over een groote uitgestrektheid voor ons uitbreidt, zoo aangenaam gebroken door de blijde oevers der kalme Kermisdal.

Nadat onze eerepresident, Ds. de Koe, met een kort, tot dankbaarheid stemmend woord deze vergadering geopend heeft, stelt Z.Ew. voor Pa. (58 : 10 te zingen, geaccompagneerd door \'t pianospel van den heer Steenbeek. Na \'t lezen van de notulen der vorige feestvergade-ring, wordt onze feestredenaar, Prof. Kruijf, door de feestcommissie binnen-, of liever opgeleid. Hij houdt de navolgende feestrede:

„Oude liefde roest niet! Dit, door de ervaring vtin duizenden met den stempel der waarheid gemerkte spreekwoord, kwam mij levendig

-ocr page 13-

9

voor den geest toon de vereerende noodiging tot mij kwam om op dezen dag do feestrede te houden. Wat ook tot het indienen van verontschuldigingen maande of drong, ik kon ze maar niet formuleren en thans sta ik hier voor U, niet als slaaf van mijn plicht maalais vervuiler van eene aangename taak.

Oude liefde roost niet! Dit woord bleek ook u te machtig, Eereleden van Borger, die, naar welke streek van \'t compas ook uiteengeslagen , met welke bezigheden ook overladen, door wat zorgen ook gedrukt, toch niet nalaten kondet aan de tot U gekomen roepstem gehoor te geven, ja die U zelfs eene buitenlandsche reis getroost hebt om hier te verschijnen.

Oude liefde roest niet! Op de kracht van dit woord hebt ook gij gerekend. Leden van het gezelschap Borger, toen ge het plan vormdet hier bijeen te vergaderen allen, die, al is het ook reeds mot minder snelheid dan U, het Borgerbloed door de ad\'ren vloeit.

Zoo roep ik U dan het wolkom toe Leden en Eereleden van een gezelschap dat zich in onze harten een onaangevochten erf verzekerd heeft. Al zeggen we, denkend aan ons Borger, het wellicht den psalmdichter niet na: „Indien ik u vergete zoo vergete mijne rechterhand zich zelvequot; \') toch vertrouw ik dat we allen volgaarne met een apostel betuigen zullen „het is goed dat wij hier zijnquot;1), hier zijn, wel niet om tabernakelen te bouwen maar om toch gedurende enkele vluchtige uren ons te verblijden in het heden en een vorfrisschenden golfslag op te vangen uit den stroom van het voorledene. Een feest als dit verplaatst ons immers als van zelf in de dagen die voorbijgingen, en als hier, bij hot verlevendigen van oude vriendschapsbetrekkingen, naar wij hopen ook de grond tot nieuwe zal gelegd worden, is het zeker ook de bede van. uw hart dat bij de uitkomst blijke: de band welke de feestgenooten van 17 en 18 Oct. 1882 verbond was nog uit iets hoogers en edelers gevormd dan uit liefde tot een gezelschap waarin ze samen hebben gewerkt en genoten!

Wanneer wij acht geven op het treurig verschijnsel dat het op vele feesten in onze dagen gevierd en die zich vaak nog tooien met den

1) Ps. 137:5.

1

Lukas 9: 33,

-ocr page 14-

10

woidschen naam van volksfeesten, zoo geheel aan alle bezieling ontbreekt, dan is de verklaring daarvan vooral hierin te zoeken dat niet geantwoord kan worden op de vraag: waaraan het feest eigenlijk gewijd is? Zal een feest oen feest zijn dan moet er een feit aan ten grondslag liggen, en wel een merkwaardig, een verblijdend feit. liet feit dat aan ons, waarlijk niet geïmproviseerd maar echt feest ten grondslag ligt is dit: hot Oratorisch-homiletisch gezelschap Elias Annes Borger heeft vijfentwintig jaar bestaan.

Vijfentwintig jaar. Een korte tijd als ge spreekt van het vierde eener eeuw, een vrij lange tijd als ge bedenkt dat het bijna een menschenloeftijd is, een zeer lange tijd als ge in rekening brengt dat het hier den leeftijd van een studentengezelschap geldt. Houden vele dier vereenigingen het soms geen enkelen academischen leeftijd uit, Borger heeft reeds vijf zulke tijdperken van vijf jaren doorleefd en moest het in dien tijd over menige zustervereeniging mot van Alphen klagen: „Ach mijn zusjen is gestorvenquot;! zelf staat het daar met zijn zestien leden nog in onverzwakte kracht, te vergeefs omziende naar eón enkel der zeven gezelschappen voor uiterlijke welsprekendheid, naast welke het in \'57 bescheiden zich plaatste. Tot herdenking van zulk een feit, al is hot dan ook niet eónig in do jaarboeken dor studentenwereld, mag zeker een feest gevierd worden, en hij die de eer zal hebben dit onbetwistbaar merkwaardig feit als een heuglijk feit IJ voor te stellen hoopt dit doel te bereiken door eerst oen vluchtigen blik op de stichting en ontwikkeling van hot gezelschap Borger te slaan om daarna aan te toonon dat hot zoowel eene waardige plaats onder de studontongezolscliappeii innam, als aan zijne roeping: voorbereiding tot den dienst dos Evangelies, beantwoord hooft.

Wij vragen dus uwe welwillende aandacht als we gaan spreken over: Borger als gezelschap; Borger als gezelschap van studenten; Borger als gezelschap van studente», in de theologie.

1. Een der oprichters van Borger, de eerste twee jaren ook praeses, had tor zoo gevaren, en hij verhaalde gaarne hoe een dor grootste genoegens op den zilton plas hierin bestond, dat men elkaar zoo dicht mogelijk voorbjj voer. Als de bolle zeilen van het schip dat

-ocr page 15-

11

men op zijde kwam flets neerhingen en doorsloegen omdat men den wind onderschept had, ging er van de voorbijsnellende kiel een oor-verdoovend gejuich op en de kapitein was dan meestal zoo in zijn nopjes dat er voor Janmaat een extra oorlam overschoot.

Dat het den hoer ***, toen hij den 17dui1 Oct. 1857 met zes andere studenten het gezelschap Borger oprichtte, er om te doen was andere gezelschappen naar zeemanswijs de loef af te steken, vermoeden wij niet, want het maximum der leden was in den beginne op acht bepaald en uit het gesprokene op den 2\'lp11 Dies blijkt hoe men voorhoen van meening was: „dat het gezelschap na hun vertrek van de academie uit do rij dor gezelschappen zou worden gewischt.quot; Maar ook al ware het dool zoo stout geweest, het komt ons voor dat onze Pleiaden niet bij machte zouden geweest zijn het te verwezenlijken. Zoover ons bekend is heeft geen hunner ooit getoond door eenige bijzondere gave van hoofd of hart uit te munten en\' wat hunne uitwendige omstandigheden betreft behoorden zij wel niet tot de Paulinermuzen van welke Hase ergens spreekt 1) en die onder het juk der armoede gebogen gingen, maar van „gezien zijnquot; zooals men dat noemt, scheen ook geen sprake. Men legde het zuinig aan. Een Fiscus word dan ook in den beginne onnoodig geacht, toen or van convocatiebilletten sprake kwam wilde zeker lid deze zelf in do vacantio drukken, eeno toga werd aangeschaft voor zeven gulden (lst0 Verg.) en deze scheen zoo mooi dat men haar later aan een Prof. ten gebruike op zijn oratorisch collogic wilde aanbieden, do insignes voor de vier bestuursleden mochten samen niet moer dan zes guldon kosten, van gedrukte wetten kon geen sprake ziju en van een geleondon lessenaar maakte men zoolang gebruikt dat eindelijk een lid dit compromiterond voor het gezelschap begon te achten en men er zelf een aanschafte. Een hamer was er, doch doze schoon zoo weinig aan do billijke eischon der aesthetiok te voldoen dat eindelijk een nieuw lid oen zwarten hamer cadeau gaf. Van uitgaan kwam in den beginne niets en van eenige feestelijke viering van don Dies evenmin, al bljjkt het dan ook dat men voorstelde de kas te verteren voor de groote vacantio en niet op den Dies.

1

Idealen en Afilwalingcii. Gi\'ou. \'73 hl/.. 30,

-ocr page 16-

12

Hield men in den aanvang de samenkomsten in de Janskerk en werd de vergadering aan den avond van dienzelfden dag als een appendix van die in do kerk beschouwd, iu welke over het daar gehoorde kritiek werd uitgebracht, later verhuisde men naar den Dom. Dat ook daar wel eens dames zijn geïntroduceerd melden de notulen niet, zoodat de kas door de 25 cents op zulk een introductie gesteld, wel niet gestijfd zal geworden zijn.

Terwijl verschillende leden heengingen en tot honoraire leden werden benoemd, vulde men do ledige plaatsen aan, \'t zij door invitaties te zenden, \'t zij door studenten die zich lieten voorstellen op te nemen, en in den regel was het gezelschap ongeveer tien leden sterk

In Februari \'61 stak er in den boezem van \'t gezelschap een storm op, want daar eene invitatie niet tijdig genoeg door zeker student was aangenomen trok men haar in, wat het bedanken van vijt loden ten gevolge had. Dat dit een zware slag was blijkt uit den aanhef der notulen van 21 Februari want hij luidt: „Op dezen dag kwamen de nog overige leden van het gezelschap Borger bijeen.quot; Hoe ontmoedigd dit overgebleven vijftal ook bleek, men kreeg in hetzelfde jaar er zeven leden bij, zoodat men zelfs besloot dat jaar geen No-vitii uit te noodigen. Bij hot werven van leden werd men allengs keuriger ja begon zelfs te weren, terwijl een paar loden wegens onachtzaamheid van hun lidmaatschap vervallen werden verklaard.

Waren er in den loop van \'63 en \'64 al enkele leden bijgekomen die nu juist in isolement van de studentenwereld geen kracht zochten, op den 89tea Dies kwam het tusschen hen en de overige leden tot eene botsing. Zeker student, die wat zijn persoon aangaat zulks niet verdiend had, werd gedeballoteerd omdat men vreesde dat hij de oude partij zou versterken. Twee van deze laatste bedankten en zoo onaangenaam werd het verdere van dien avond op zekere kamer in de Sehoutensteeg doorgebracht, dat de Ab-actis notuleerde dat wij „onder verschillende indrukken van elkaar scheidden,quot; ofschoon hij best had kunnen schrijven: dat we verontwaardigd uit elkaar stoven. Werd enkele dagen na dien stormachtigen Dies o. a. besloten voor Borger een eigen cachet aan te schaffen, het bleek weldra dat ook op het gezelschap een ander cachet gedrukt stond dan voorheen. Borger werd van toen

-ocr page 17-

13

aan meer een kring van vrienden, men begon zich \\ rij er in het Corps te bewegen en zocht zich bij voorkomende gelegenheden te doen gelden, ook bij de stombus. Daartoe was hot wenscheljjk dat niet ongeveer de helft der leden buiten het Corps stond gelijk o. a. het geval was toen mij de eer te beurt viel in don kring opgenomen te worden.

Dat er tot het aanschaffen van zilveren penningen besloten, een ritueel en vaste formule bij de installatie van nieuwe leden aangenomen ja zelfs voor die plechtigheid een feestbokaal aangeschaft werd, vermelden wij alleen ten bewijze dat het in Borger allengs wat deftiger toeging. Zelfs bood men in November \'G7 voor het eerst den nieuwen leden een souper aan, toen ten huize van een der leden, later in eene restauratie.

Of het door zulk een souper kwam of door de voortreffelijkheid van het gezelschap dan wel door beide factoren samen weten we niet, maar Borger scheen weldra zooveel aantrekkelijks te hebben dat in \'70 niet minder dan negen studenten het hun geboden lidmaatschap aanvaardden. Met rijtoer en diner werd dan ook de Dies van \'71 gevierd en blijkens de notulen van 23 November van dat jaar mocht men zich te goed doen aan de gedachte; de sympathie der studentenwereld, welke voorheen met zeker ander gezelschap was geweest, is nu voor Borger! Was het in \'68 al gebeurd dat een der leden tot Ab-actis van den Senaat en lid van do Almanak-redactie, een ander tot Vertegenwoordiger der Theol. faculteit benoemd was, in \'71 viel dergelijke eer aan twee leden van het gezelschap ten deel, ja in het volgende jaar bekleedde de Praeses van Borger diezelfde waardigheid bij de Theol. faculteit en was tevens Prorector van het Corps. Toen eindelijk in \'74 een lid van het gezelschap in de Maskerade-commissie benoemd werd scheen de beker der eerbewijzen tot overloopens gevuld en de Praeses merkt dan ook op: dit was iets „dat een Borgerlid nog nooit gebeurd was.quot;

Geen wonder dus dat men hoog met hot gezelschap was ingenomen en zijn twintigjarig bestaan, na invitaties aan zestig honoraire leden gezonden te hebben, met grooten luister te Apeldoorn vierde. Alles wat met het gezelschap in verband stond kwam dan ook op steeds

-ocr page 18-

14

grooter cn deftiger voet. Er wordt gesproken van de „salonsquot; van enkele leden, aan het uit vierentwintig leden bestaande gezelschap werd zelfs eene banier, door dameshanden bewerkt, uitgereikt, de bullen voor honoraire leden werden gedrukt, de nieuwe leden werden door het in gala gekleede bestuur geïnstalleerd, zelfs de kist voor het archief bleek beneden het fatsoen van \'t gezelschap te zijn ja nog in dit zelfde jaar \'82 werd voorgesteld; de notulen der vergadering „in een nog meer offieieelen stijlquot; te schrijven.

Wat ons betreft, die het niet om den stijl, maar om den inhoud der notulen te doen was, we zijn over dien inhoud vrij wel voldaan want — hij getuigt van Borger\'s bloei. Ach! in zoo menigen kring breken gedenkdagen aan die men maar liever niet viert, wellicht herinneren enkelen uwer zich wel hoe ge op don jaardag eener geliefde maar kranke moedor fluisterend tot uwe broeders cn zusters gesproken hebt: wc moesten dezen dag maar in stilte laten voorbijgaan. Gelukkig, ons gezelschap behoeft die bezorgdheid der liefde niet. Tiet is nu volle vijfentwintig jaren oud, en, wilde het in den beginne niet al te best groeien cn bloeien, nu is het krachtig en sterk, en was het wol eens krank, thans kan een bevredigend gezondheids-bulletin worden uitgevaardigd. IJ mijne hoorders wensch ik hiermede gaarne geluk en wat mij betreft, als feestredenaar geeft het mij vrijmoedigheid uit volle borst U toe te roepen: laat ons dan feestvieren!

II. We hebben op de ontwikkeling van Borger als gezelschap achtgeslagen en beschouwen het thans als gezelschap van studenten. Naar wij hopen zal hieruit blijken dat het eene waardige plaats in de studentenwereld innam of, duidelijker nog, dat de echte studentengeest zich ook in Borger openbaarde.

Spreken wij van den studentengeest dan zal daarbij door ieder niet aan hetzelfde gedacht worden aangezien het niet te ontkennen valt dat er in de stroomingen van dien geest nog al afwisseling bestaat. Toch gelooven we dat aan dit proteusaehtig verschijnsel iets ten grondslag ligt dat vast en blijvend en dus grijpbaar is. We duchten dan ook weinig weerspraak als we don echten studentengeest gaan noemen: een geest van blijden ernst, van broederlijke gemeenschap, van rusteloos onderzoek.

-ocr page 19-

15

a. Wanneer wij ons den jongeling die pas zijn intrede in de studentenmaatt.chapi)ij gehouden heeft, voorstellen, vinden we het gansch natuurlijk dat hij zicli verheugt en wel vooral hierover dat hij nu vrij is. Die schoolbanken waren wat nauw geworden, die dagelijks voorgeschreven dagtaak begon te verdrieten, ja ter neer te drukken hoe nader hij kwam tot zijn dool.

Geen wonder dat de jeugdige Muzenzoon, als hij eindelijk de boeken kan ter zijde leggen welke hij niet meer behoeft, weinig haast maakt zo te vervangen door andere welke hij nog niet kent. Loopt bij enkelen die vrijheid op niets doen uit, omdat helaas, hun zedelijke kracht blijkt afgenomen naarmate in don laatsten tijd van do physieke moer werd geëischt, de echte student blijft werken maar hij werkt op zijne eigene wijze. Was hot voorheen meer een opnemen van wetenschap, een loopen in de voorgeschreven baan, nü kan hij verwerken wat hij voor zich neemt, nü kan hij naar hartelust voortschrijden op zelf gekozen paden. De geest die tot dusver de teugels der dagtaak gevoeld hoeft, mag zich thans vleugelen aanschieten en — ontdekkingstochten worden gemaakt in onbekende streken, bloemen worden geplukt op alle mogelijke velden, ja strooptochten worden ondernomen op menig gebied waarvan men eertijds hot aanwezen zelfs niet vermoedde. Was het voorheen van buiten loeren, nu is het: oordeel vormen; was het vroeger receptief zijn, nu wordt reeds gestreefd naar productiviteit, en waar men eertijds geroepen was tot weergeven van het geleerde, acht men zich thans geprikkeld zelfs tot de meest ver gedreven oppositie.

Niet vreemd voorts, dat waar geen wakend oog meer gaat over het boek dat hij in handen heeft, do student zijn hart ophaalt aan do producten van verbeeldihgskracht en poëzie oin daardoor zijn smaak te veredelen, zijn gevoel te strooien, zijn fantasie te bevredigen! Voegt hierbij de vrijheid om te staan waar men wil, om te gaan met wien men wil, om door gezelligen kout den geest to verfrisschon of door een vroolijk lied het hart lucht te geven, en genoeg heb ik gezegd om te doen gevoelen dat de studentengeest een geest van blijdschap kan , ja moet zijn. We willen ze zegenen die goede jaren, waarin al wat in en om ons is lokt tot genieten en blijde zijn!

-ocr page 20-

16

Gelukkig evenwel dat de studentengeest ook een geest is van ernst en van tucht. We bedoelen niet de tucht die gewerkt wordt door gebod op gebod en door regel bij regel, maar die welke voortspruit uit het besef van plicht. Reeds de welopgevoede knaap heeft plichtsgevoel, maar de student die het voorrecht hoeft een achtenswaardigen vader, eene liefdevolle moeder, een warmen huiselijken kring te kennen, hij vooral heeft, nu hij de eerste schreden gezet hoeft op de baan welke tot zijne bestemming zal leiden en waarop het voortschrijden, wie weet welke offers aan de zijnen kost, een diep gevoel van hetgeen hij aan zich zeiven, aan zijne betrekkingen, bovenal van hetgeen hij aan God schuldig is. Zelfs bij jongelieden die niet in eene christelijke atmosfeer zijn opgevoed ontdekt men vaak een tucht over zich zeiven en een onderworpen zijn aan het plichtsgevoel waarbij men niet weet wat meer te doen, er zich over verbazen dan wel het betreuren dat het door don geest des Christendoms niet meer nog geadeld werd. „Gelukkig!quot;, zoo schreef dan ook de ons allen bekende Heldring, „dat de eeuwige liefde zelfs den knaap volgt in zijne droomen en door een goeden geest telkens toeroept: „zoo gij twijfelt of iets goed of kwaad zij, laat dan varen hetgeen gjj doet.quot; !)

Die blijde ernst, is hij ook een karaktertrek geweest van Borger\'s leden? We durven bevestigend antwoorden. Dat op de eerste vergadering onze Vereeniging door den voorzitter werd opgedragen aan „do besturing des Heerenquot; is zeker in uwe schatting geen bewijs dat het die eerste Zeven aan blijden zin ontbrak. Dat menige Dies zonder feest voorbij ging is waar, doch als op de 38ste Av. verg. plannen werden beraamd om een „rjjtourquot; te houden en een der leden zelfs

voorstelde om por koninklijk jacht naar Oost-Indië te gaan, dan blijkt

toch dat zij van een vrolijken dag niet afkeerig waren. Zeker, het heugt mij nog dat toen in Mei \'67 eindelijk een reeds uitgestelde toer naar ditzelfde Kleef werd ondernomen, een der leden niet van de partij wenschte te zijn, omdat naar zijne meening zulke tochten voor studenten in de theologie niet te pas kwamen, maar dit was een uitzondering. Over het geheel heerschte er een blijde opgewekte zin en een gepaste

1) Leven en arbeid. Leiden \'81 blz. 18.

-ocr page 21-

17

uitspanning word in niemand gewraakt. Wordt van don man, die, zooals in de not. van November \'79 gezegd is „door do oprichters van ons gezelschap groot genoeg was geacht om hun kind naar liem te noemenquot;, wordt van Borger verhaald dat hij zich in den kring zijner vrienden „bijna kinderlijk kon losgeven en door vrolijke en geestige scherts boven anderen uitstakquot; \'), ook op de Borgerfeestcn ontbrak het niet aan opgewektheid. Leest ze eens na de zeer uitvoerige verslagen van do tochten door het gezelschap volbracht, van de feesten door Borger gevierd, herinnert U hoe zelfs op den 20sU!|1 Dies „Borger-rimkesquot; die samenkomsten opluisterden, vergeet ook niet hoe het een omen bleek te zijn dat onze Dies natalis met dien van Vondel samenviel, en gij verbaast er U niet over dat het breede verslag van den 22sl,,|1 feestehjken Dies zelfs berijmd in de notulen te lezen staat. Waarlijk, het bleek onnoodig dat in \'79 zeker lid eens verzocht op een installatie-avond toch „een lolligen zinquot; mede te brengen, want zoodiet late morgenuur waarin men meestal scheidde ook zijne sprake heeft, dan ontbrak liet daaraan, of aan iets dergelijks, zeker niet.

Of er onder de leden ook ongepaste vreugd geheerscht heeft? Het blijkt gelukkig niet. \'t Is zoo, reeds in \'58 zou een der leden „met benevelde zinnenquot; ter vergadering verschenen zijn, in \'75 moest een ander die stoornis verwekte door een paar vrienden „weggebrachtquot; worden, en toon cene feestvorgadering bij gelegenheid van het 245s|e lustrum der Academie, te vier uur in den morgen gesloten werd zou een der honoraire leden gezegd hebben: dat het ook noodig zou geweest zijn, maar rekent men deze enkele voorvallen er buiten dan blijkt Borger\'s feestvreugde steeds binnen de betamelijke grenzen gebleven te zijn.

O gewis, zeker Talmudist overdreef toen hij zeido: „de geest

Gods rust oj) do menschen slechts in de vreugdequot;, maar dat Hij bij

i

voorkeur op ons ruston zou als we, gelijk een dichter het eens uitdrukte , daarhenen wandelen met een kerkhof vol doodo gedachten op het voorhoofd, dat gelooven we ook niet. Daar is eene blijdschap welke past aan, en behoort bij do jeugdigen van jaren die mot frisschen

1) Borgors dichtwerken. Volksuitgiiaf. Schipdara IjIz. li.

-ocr page 22-

18

mood on ongebrokon levenskracht zich een weg trachten te breken door do vaak steenon ingewanden onzer maatschappij, en mij verheugt het op dit feest te mogen spreken tot leden en oud-loden van een gezelschap die het: „verblijd u, o jongelingquot; van den wijzen koning niet behoefden, maar die gelukkig ook niet vergaten wat hij volgen laat: „weet dat God om al deze dingen u zal doen komon in het gericht.quot; \')

b. Als tweede karaktertrek van den echten studentengeest noemden we: broederlijke gemeenschap, en het volgt ongetwijfeld uit den aard der zaak dat menschen die hetzelfde doel najagen en daartoe denzelfden weg bewandelen zich gaarne aaneensluiten. Vooral jongelieden vereenigen alles in zich wat tot het vormen van vriendschapsbanden noodig is. Aan de academie staan ze in den regel op zich zelf, en pas uit den meer of min warmen huiselijken kring naar de vooral in don aanvang wat ruwe studenten maatschappij verplaatst, wordt menigeen door zeker gevoel van eenzaamheid gedrukt. Zoo spoedig mogelijk zoekt hij dit onaangename gevoel dan ook door het zoeken van gezelschap te bannen, en is eenmaal de kennismaking aangeknoopt dan wordt ze gemakkelijk voortgezet. Dagelijks komt men met elkander in aanraking, zelfs onder de drukste werkbuien door bljjft er altijd nog iets voor gezellig verkeer over, door droeve ervaring heeft men nog niet geleerd voorzichtig te zijn, bij het jagen naar Nummer oen staat men elkaar ook niet in don weg, en, zoo men ook in de studentenwereld bepaald onaangename menschen aantreft, tegen eón van dat slag staan er tientallen over die zeer verkwikkelijk met hun hart weten om te gaan. Zimmerman hoeft dan ook weinig kans dat zijne beroemde verhandeling „Over do eenzaamheidquot; door studenten bestudeerd zal worden1), maar Schar]/s „Voorlezingen over den vriend die als uwe ziel isquot; kunnen met instemming herlezen en genoten worden.

Dat die band der gemeenschap nog vaster wordt als eenheid van karakter, overeenkomst van levensbeschouwing, belangstelling in dezelfde studievakken en geestdrift voor dezelfde levenstaak hem hoogere

1

Noy in \'78 verscheen er ecu „/Vuszugquot; uit te Berlijn bij Staude.

-ocr page 23-

19

wijding schenkt, hoevcleu hebben het niot met ons ervaren. En als we dan bij tijd en wijle ondervinden mochten dat een warme vriendenhand den thermometer onzer blijdschap deed rijzon, dat een sym-pathetisch vriendenwoord als olie was op do vaak stormachtige baren onzer ziel, ja dat liefde in waarheid de band der volmaking was die ons met anderen verbond, dan gevoelden we zoo ons te huis in den kleinen of groeten kring waarvan we mede de ziel uitmaakten, dat wc reeds een steek in het hart gevoelden als we dachten aan de ure des afscheid s.

Wanneer we nu ons Borger ook op dit punt aan een toets onderwerpen, zou het dien zegevierend kunnen doorstaan? We hopen van ja, vooral als we denken aan hetgeen, in voor ongeveer tien jaar geschreven notulen, het „nieuwequot; Borger genoemd werd. We willen hiermede echter niet zeggen dat ook in hot zoogenaamde oude Borger zich geen broederlijke gemeenschap openbaarde. Of liét soms aan mij lag weet ik niet meer, maar toon ik, na op een guren dag van Maart \'04 in do Domkerk geïnstalleerd te zijn, enkele vergaderingen had bijgewoond, bespeurde ik er weinig van dat Borger een vriendenkring was. Of men toen reeds gevoelde dat er twee stroomen waren welke vroeg of laat tegen elkaar zouden inloopon, durf ik niot beslissen.

Allengs echter werd dit beter en niet alleen kwam zulks uit bij gemeenschappelijk feestvieren maar vooral bij enkele gelegenheden als moer dan gewoonlijk hot hart sproken gaat. Wat boden allo leden om strijd hun diensten aan als ziekte verzorging of zorg afleiding eischte. Toen men in \'C8 Osti, in \'70 Gobius du Sart, in \'73 Ruijs en in \'78 Brandsma door den dood verloor bewezen Borger\'s leden hun de laatste eer, en de geschriften ter „Gedachtenisquot; uitgegeven en do stoffelijke bewijzen tot aandenken ontvangen toonen genoegzaam dat het gezelschap zijne leden liefhad en de treurende betrekkingen d,er ontslapenen die liefde wisten te waardoeren.

Handelde men dus onder den indruk der smart, ook bij andere gelegenheden kwam de broederlijke gemeenschap aan \'t licht. Geen lid kon na welgeslaagd examen ter vergadering komen of met oen hartelijk woord werd hij begroet, na mot vaak stormachtig applaus ontvangen te zijn. A.ls langgekoesterde hartewonschen bij den een of ander ein-

-ocr page 24-

20

(lelijk vervuld waren wist Borger den gelukkige te overtuigen dat de liefde niet afgunstig is, eu waar \'t gebeurd was dat eene motie van afkeuring werd ingediend over een der leden die verklaarde niet te kunnen improviseren, verdween zjj van de tafel toen herinnerd werd: Borger is een vriendenkring.

Gaan wij voorts na hoe allen bij \'t afscheid nemen hun smart betuigden dat ze moesten heengaan, ja dat er zelfs bij zulke gelegenheden van „elegiönquot; sprake was dan hebben wc genoeg aangevoerd ten bewijze dat ook Borger eene zonnige kweekplaats was van echt broederlijke gemeenschap.

Niet dat er nooit wolken opdoemden! Een lid, dat in \'68 afscheid nam verbeeldde zich dat de band niet meer zoo hecht was als voorheen, ja toen men een honderd vergaderingen verder was werd zelfs beweerd dat het „qui trop embrasse, mal étrointquot;, wegens het groot getal leden, ook op Borger van toepassing dreigde te worden. Ook mag niet ontkend dat het loopen door do spitsroe der kritiek wel eens pijnlijker werd dan onder vrienden verwacht mocht worden, zoodat het teekenstift van den spotvogel, die op het schutblad van het 4i1g Notulenboek caricaturen van een defendens en opponens geteekend had, bijna de pen van een geschiedschrijver dreigde te worden. Kankerend werd dit euvel evenwel niet.

Over het geheel schijnt Borger, dat reeds in \'59 rouw droeg over den dood van een lid van het gezelschap des Amorie v. d. Hoeven en het in \'81 volstrekt niet afkeurde zoo er ook omgang met leden van andere theologische gezelschappen gehouden werd, een kring van studenten geweest te zijn waarin men met een goed geweten kon zingen: Nos jungit amicitia!

Wel ons M. VV. dat het zoo was! Die vriendschap is het welke hier ons doet samenzijn, die broederlijke gemeenschap zal het wezen welke bij alle verschil in leeftijd en zienswijze ons hier eendrachtig zal doen samenzijn. Voorzeker, bij het heilig altaar der vriendschap staat geen onzer wol met smetteloos rein gewaad, maar toch vertrouwen we dat verreweg de meesten onzer mot den geliefden leermeester die nog zoo pas in zijn helaas! voor deze aarde gesloten Levensboek ons liet lezen, in oprechtheid kunnen betuigen: „wat ik ook al of niet voor

-ocr page 25-

21

mijne vrienden geweest ben, althans een koelzinnig en baatzuchtig be-rekenaar nooit. \')

c. Wanneer we, het studentcn-gczelschap Borger toetsend aan den echten studentengccst, op niets anders te wijzen hadden dan op blijden ernst en broederlijke gemeenschap, het ware iets, ja veel, maar zeker niet genoeg. Vergun mij dus dat ik er nog een enkelen trek aan toevoege en U op den studentengecst wijze als oen geest van rusteloos onderzoek.

Het kan natuurlijk niet in ons opkomen eenigen arbeid te minachten welken God aan de kinderen dor monschen te doen heeft gegeven. Al die arbeid kan adelen. Maar toch maakt het groot verschil of mon zijn arbeidskracht te koste legt aan stoffelijke dan wel aan geestelijke zaken, of men het oog gericht houdt op dingen die voorbijgaan dan wol op zulke die boven tijd en ruimte verheven tot hot -eeuwige behooren. Reeds de Ouden, voor wie do horizont der kennis vrij wat beperkter was dan voor ons, maakten daarom onderscheid tusschen de kunsten die op het stoffelijke en beperkte zagen en do vrije kunsten die op hot geestelijke en onbegrensde betrekking hadden. De ware student is dus niet hij die bij het uitwendige, iiot verschijnsel, het gevolg blijft staan, maar hij die vorscht naar de oorzaak en duikt naar den wortel der dingen.

Geen moeite wordt ontzien, geen omweg gevreesd, ja zelfs geen eenzijdigheid en twijfel geschuwd als het maar leiden kan om, op welk gebied dan ook, te komen tot dat ecne, waarnaar verstand en hart gelijkelijk dorsten, tot waarheid.

quot;Waarvan dan ook bij den student sprake kan zijn van rusten nooit; met Borger houdt hij hot woord „vacantioquot; voor een bastaardwoord dat in het woordenboek der jeugd niet past. 3) De kunst acht hij zoo lang en het leven zoo kort dat hij wel een dubbel leven zou willen leiden als hij het oog slaat op de massa onverwerkte of nog niet goed bewerkte stof welke ligt opgestapeld rond den tempel der

1) J. J. van Oosteizeo. Uil mijn Levensboek, blz. 19. \'2) Leerredenen, \'s Graveiihago \'21. II. blz. \'248.

-ocr page 26-

22

wetenschap waarin ook hij als priester wenscht te dienen. En waarvan ook nimmer bij hem sprake kan zijn ? liet is: van zweren bij de woorden des meesters, van buigen voor hot gezag van beroemde ot\'geroemde namen, van hot zonder benefice van inventaris aanvaarden van eenige overgeleverde wetenschap.

Zulk een geest van vrije zelfwerkzaamheid heerschte aan onze academiën reeds lang en van Heusde mocht in \'28 zijne bespreking van de „sodalitiaquot; reeds inleiden met deze woorden: „Wilt ge den zin van dien leeftijd wel leeren kennen .... Zie dan, hoe hier te lande de studenten zich zelve tot zelfstandigheid oefenon.quot; ^

Nu spreekt het wel van zelf dat zulk een geest van onderzoek zich niet beperken laat binnen den kring van vijf, laten het zelfs ne-derlandsche jaren zijn! \'t Is waar, elke academische cursus brengt zijn eigen werk mede en zal men binnen den gestelden tijd zijn dool bereiken dan mag het werk niet te breed opgezet worden, maar een student kan immers nooit een werkman zijn die arbeidt voor een examen en de wetenschap alleen beschouwt als de melkgevende koe welke hem later van boter voorzien zal. Neen, ook als de bestemming bereikt is blijft rusteloos onderzoek het kenmerk van hem die in waarheid student is geweest, en te midden van den arbeid waartoe ambts-en levensbetrekkingen roepen worden aldoor enkele dagen of uren uitgewoekerd om door voortgezet onderzoek den geest te verrijken, het hart te verwarmen, de kracht te stalen, den horizont uit te breiden. Rusteloos onderzoek blijft de leus en de keus van den echten student tot eindelijk de nacht komt na welken men het: „wèl u gij getrouwe dienstknechtquot; hoopt te vernemen.

Mogen we nu de leden van Borger ook aan dozen maatstaf meten P Nog eenmaal, we hopen van ja. fn do notulenboeken van Borger heb ik maar eens iets gevonden wat ik niet verklaren kon. In eene vergadering in \'72 gehouden, waarin sprake was van een album voor de portretten der honoraire leden, kwam de vraag aan de orde of men al de honoraire leden om hun portret zou verzoeken. Enkele leden, lezen wc daar, zouden zich als dit geschiedde „gecompromitteeidquot;

1) Brieven over clen aarden de strekking, van hooger onderwijs. Utrecht\'35. biz. 18G,

-ocr page 27-

23

achten, ja zelfs werd voorgesteld om die aanvragen bij mij te laten aanvangen. Voor die goede opinie mag ik zeker dankbaar zijn, maaide vraag kwam evenwel bij mij op: wat kunnen de ledon die vóór mij honorair lid werden, misdreven hebben dat hun portret het album ontsieren zou ? Ze werden toch hoop ik, niet aangezien voor lieden die de vrijheid van onderzoek reeds in hun studententijd aan banden wilden leggen? Wat ze na hun studententijd geworden zijn mogen zij voor hun geweten verantwoorden, maar zoo het mannen waren die met ijver en trouw hunne gemeenten hebben gediend en wellicht bij monde of bjj geschrifte verklaard hebben dat zo de kerk waarin zij arbeidden niet hielden voor een samenstel van onderzoekende scholen, maar van belijdende gemeenten, dan hebben zij immers niet verdiend dat men zich aldus over hen uitliet.

Dat oude Borger moge wat stiller dan hot nieuwe zijn weg aan de academie vervolgd hebben, er mogen leden toe behoord hebben die zelfs te stijf waren om eeu insigne te dragen, ja de thermometer der gezelligheid moge wel eens naar hot vriespunt gedaald zjjn, aan onderzoek , aan vrij, aan rusteloos onderzoek ook, heeft het gelukkig nooit in zijn midden ontbroken. Reeds in April \'58 werd gelezen „over de onjuistheid van de tot dusver aangevoerde bewijzen voor Gods bestaanquot;, en in November \'60 de vraag besproken: „Is de Bijbel Gods woord en is Gods woord in den Bijbel?quot; Wat dunkt U van de volgende theses: „de ingeving des Bijbels is niet te verdedigen; de persoonlijke voorstelling van den H. Geest geeft ons geen recht tot het geloof in een persoonlijk bestaan; de mensch zal niet geoordeeld worden naar hetgeen hij heeft kunnen weten, maar naar hetgeen hij wist; de leer der eeuwige verwerping is in strijd met die van Gods souvereiniteit.quot; Getuigen zij er niet van dat men reeds voor \'64 het vrije onderzoek niet schuwde? En als we verder zien dat stukken werden voorgedragen uit preeken van v. Oosterzee, Borger, Zaalberg e. a.; ja dat men ook Gezangverzen voordroeg, dan is het zeker duidelijk genoeg, dat, al legden de leden van het zoogenaamde oude Borger er zich ook op toe ïGchiyelooviy te zjjn, zij op het rec/tigeloovig zijn niet al te veel prijs stelden.

Dat voorts het zoogenaamde nieuwe Borger in vrijen geest zich

-ocr page 28-

24

ontwikkelde, ik zou durven vragen: wie twijfelt daaraan? Verschillende voorzitters, hebben bij versehillendo gelegenheden met meer of minder duidelijkheid over de beginselen van Borger gesproken (392. Verg. en 23ste Dies) en wanneer we het heirleger van theses sinds October \'62 tot op den dag van gisteren toe verdedigd, nagaan, dan komt het ons voor dat het veld waarop men zich bewoog, ja rusteloos bewoog, niet slechts zeer ruim was, maar dat men er volstrekt niet aan dacht op theologisch gebied een standpunt in te nemen waarop het vrije onderzoek zoo al niet verboden, dan toch onvruchtbaar gemaakt werd. En wat nu do vraag betreft of de Borgerleden ook nadat zij de academie verlieten, hebben getoond mannen van studie te zijn, die te midden vtin politiek en kerkelijk strijdgewoel zich nog met een boeksken in een hocksken wisten terug te trekken, wij achten haar best te beantwoorden. Aan goede plannen schijnt het niet ontbroken te hebben wanneer wij dit ten minste mogen afleiden uit de in \'78 verdedigde thesis: „uit wetenschappelijk oogpunt is het te betreuren dat Nederland een eigen taal heeftquot;, en wat de uitvoering aangaat, gij allen kent hoop ik de namen wel van vele loden die door dissertation, tijdschriftartikelen en oorspronkelijke of vertaalde werken getoond hebben dat ze wisten te woekeren met de kracht en den tijd door God hun geschonken. Alle roem blijve hier beslist uitgesloten, maar als Borger zich geroepen zag tegenover andere gezelschappen het wetenschappelijk leven en streven zijner leden te verdedigen hot zou de oogon niet beschaamd behoeven neer te slaan, ja tot menige zustervereeniging zou het bescheidenlijk de noodiging kunnen richten: eilieve, roei eens naast mij ?

Zoo hebben we dan gelet op Borger als gezelschap van studenten en den maatstaf aangelegd welken het zelf in \'72 gebruikte toen het van zeker afgesneden lid verklaarde: „als hij blijken geeft een waardig student te zijn, zal hij weer een waardig lid van Borger kunnen worden.quot; Een waardig student is zeker hij die bezield is door een geest van blijden ernst, broederlijke gemeenschap, rusteloos onderzoek. Aan hen die tot Borger behoord hebben was, naar ik hoop bewezen te hebben, die geest niet vreemd, wat meer is, zij waren er door bezield. Dat U mijne hoorders, dit verblijdt, daarvan ben ik ten volle overtuigd en

-ocr page 29-

25

wat mij betreft, het geeft mij als feestredenaar nogmaals het recht vrijmoedig U toe te roepen: Laat ons feestvieren!

III. Zal echter onze feestvreugde volkomen gewettigd zijn dan moet ons gezelschap getoetst worden niet slechts aan den geest van de maatschappij waarin het optrad en werkte maar ook aan zijn eigen doel. Vandaar dat ik nog ten slotte uwe aandacht vraag voor het derde deel mijner rede: Borger als gezelschap van studenten in de theologie.

Het doel dat de oprichters van ons gezelschap voor den geest stond is in de eerste notulen niet omschreven, maar als we zien dat Borger een oratorisch gezelschap genoemd werd, dat die oratorie in dc kerk plaats had en dat zijn leden uitsluitend tot de theologanten behoorden dan is het duidelijk: men wenschte zich voor te bereiden tot waardige vervulling van den Evangeliedienst. Laat ons zien of het gezelschap geacht kan worden aan dat doel beantwoord te hebben.

Over de werkzaamheden spreken we niet in het breedo. Met het oog op de kanselontluistering onzer dagen betreurt ge hot zeker met mij dat het eerste werk op Borger verricht ecne improvisatie was, en als ge verneemt dat deze gehouden werd over het laatste gedeelte van vs. 7 uit I Cor. 5 zoudt ge, als met een lijdelijk christendom niet ingenomen, wel gewenscht hebben dat niet maar gesproken ware over hetgeen voor ons geschied is, maar ook over hetgeen door ons behoort verricht te worden. Mocht voorts de hier en daar zeer in zwang zijnde vóórchristelijke prediking U niet aantrekken dan zoudt ge misschien als eerste tekst waarover, of naar aanleiding waarvan eene schets geleverd werd juist niet Hand. 17 : 31a gekozen hebben.

Deze bedenkingen echter ter zijde gelaten, draagt het zeker uwe goedkeuring weg dat nadruk gelegd werd op de uiterlijke welsprekendheid , opdat de Borgerianen ook in dezen niet al te ongelijk zquden zijn aan den patroon van wien v. d. Palm verzekert: dat men onder zijn gehoor „beurtelings geschokt en geroerdquot; werd, dat hij „ieder wegsleepte en vragen deed: wat tooverkracht houdt ons aan die taal geboeidquot;? \')

1) Verhandelingen enz. Anist. quot;24 111 blz. 78, 79.

-ocr page 30-

26

Nam men bij dc improvisatie over een vooraf opgegeven onderwerp later eene andere op die stante pede gehouden moest worden (2Je Dies) ook dit kon zijn nut hebben, te meer wanneer waar mocht zijn, wat wij na hot nog gisteren gehoorde moeilijk gelooven kunnen: dat andere natiën ons de loef afsteken iu het spreken voor de vuist. \') Vooral deed men een stap in de goede richting toen in September \'62 besloten werd hot verdedigen van eene thesis onder do werkzaamheden op te nomen, en uit de eerste verdedigde stelling: „Oldenbarneveld is rechtvaardig ter dood veroordeeldquot;, bleek genoegzaam dat men het bekrompen zich bewegen op het terrein der theologie alleen, mede ter dood veroor-deelen wilde. Voor snijdend alternatief bleek men, gelijk van jongelui te verwachten is, niet bevreesd. „Mohammed was een bedriegerquot; klonk het nu eens, dan weder: „Cromwell was een huichelaarquot;, en dat Borger op knappe opponenten roem kon dragen valt niet tegen te spreken als we vernemen dat zij in Februari \'75 in \'t krijt traden tegen deze stelling: „Zoo het bestaan van de ziel bij de dieren moot worden aangenomen, kan ze bij de dieren niet worden ontkend.quot; Heeft men in later jaren ook gelegenheid gegeven tot vrije discussie over belangrijke onderwerpen, men had zulks wel vroeger mogen doen, want als we vernemen dat geïmproviseerd werd o. a. over het al of niet wenschelijke van het blijven of heengaan van Nicolaas Beets voor do gemeenten van Utrecht of den Haag (Februari \'61), alsmede over het al of niet wenschelijke van de opheffing der Utrechtsche Hoogoschool (Mei \'62) dan heeft zulk een behandeling zeker niet gestrekt om op die gewichtige quaestiën alle mogelijk licht te laten vallen.

Diende zoo alle werk op Borger verricht, om voor te bereiden tot oen gewichtig dool van hetgeen men later te doen zou hebben, ja werd reeds in November \'59 een antwoord gezocht op de ook thans niet van belang ontbloote vraag: Mag men bij de Evangelieprediking met zijne hoorders zoo wat schipperen?, ook op wat men later zijn zou werd nu en dan de aandacht gevestigd. De gewichtige quaestie van het celibaat genoot zelfs meer dan eens de eer besproken te worden o. a. October \'67 en December \'75, ook op de jaarwedde

1) C. Pruys v. d. Hoeven. Academieleven. Utrecht \'60 blz. 75.

-ocr page 31-

27

der predikanten werd in verband tot do verhouding van kerk en staat, do aandacht gevestigd en scheen de praeses die dit onderwerp besprak in \'73 nog geen „dominóesweeldequot; te mogen beloven, hij wekte evenwel op zich door de schrielheid der tractementon niet te laten weerhouden eene levensgezellin te kiezen.

Overzagen wij dus wat men op Borger deed, dan komt het ons voor dat we wederom tevreden kunnen zijn. Tot pastorale werkzaamheid en het waardig vervullen van liturgische handelingen kon men elkander moeilijk opleiden, en, is het in later dagen aan de Utrecbtschc lioogeschool onmogelijk geworden oefeningen in het catechiseeren te houden, voor de leden van Borger was de schade slechts betrekkelijk, want do meosten hadden de loffelijke gewoonte op de Zondagscholen mede te werken.

Zoo was Borger wat het werk betreft, zulk een goede oefenschool dat velen bij hun heengaan daarvan getuigenis gaven, en een lid, die thans eene aanzienlijke gemeente helpt delven naar den waren schat bedankte er in October \'71 zelfs voor ,dat men hem vaak als rechter behandeld had.quot;

Ook de geest die in het gezelschap heerschtc schijnt over het geheel toekomstigen Evangeliedienaren waardig te zijn geweest. Pool-sche landdagen worden er gelukkig nooit gehouden. Bleek zeker lid, \'tis maar eens, in \'59, voorgekomen, van de zonde van Diotrefes niet vrij, een ander offerde zich edelmoedig op; achtte de een zich door den ander beleedigd, wat slechts twee koer, in \'58 en \'77, tot botsing aanleiding gaf, hot misverstand werd opgehelderd, het in drift gesproken woord terug genomen, de hand ter verzoening gereikt, en werd, wat maar eens, in \'68, voorkwam, de Praeses beleedigd en dus do eer der vergadering aangerand, hij die er zich aan schuldig gemaakt had deed boete, wel niet door naar ongelsch gebruik den vloer ider kamer to kussen, maar door excuus te vragen.

Waarlijk M. IIFI., al is van dergelijke voorvallen een reeds een te veel, voor een gezelschap dat uit jongo lieden bestaat, dat vijf-en-twintig jaar leefde en in dien tijd ongeveer zevenhonderd vergaderingen hield is deze doornenoogst toch zeker niet groot te achten.

Maar heeft men dan nooit onwaardige leden behoeven uit te

-ocr page 32-

28

werpen? Ai mij dat ik hierop niet ontkennend mag antwoorden, \'t Is nu ruim honderd jaar geleden dat Herder zijne „Brieven over de studie der godgeleerdheidquot; uitgaf, en als hij daarin de beschamende verklaring ter neder schrijft: „er is bijkans geen stand, onder alle geleerde standen, waarin zooveel kreupelen samen komen als in don geestelijken standquot; dan moge die uitspraak heden ton dage bij ons niet zonder voorbehoud kunnen herhaald worden, toch blijft hot nog te veel op ons van toepassing als hij verzekert: dat tal van gemoene motieven de mensehen in dien stand te samen drijft, zoodat God, in plaats van do eerstelingen van zijn geslacht te ontvangen, dikwijls met het uitschot moet te vreden zijn. \') Laat het ons dan niet bevreemden dat Borger ook onwaardigon in zijn kring zag verschijnen en zo heeft moeten bannen; maar als wc verzekeren kunnen dat zulks eerst in den uitersten nood en onder betuiging van diep leedwezen plaats greep, ja dat toen een drietal te gelijk moest afgesneden worden, de Dies van \'76 in stilte gepasseerd is (488 Verg.), dan gelooven we toch dat ons gezelschap ook in dezen getoond hoeft christelijk te handelen, ja zoo moest handelen opdat zijn goede naam niet zou gelasterd worden.

Christelijk handelen en wandelen! Geen praeses van Borger was er of daartoe heeft hij bij verschillende gelegenheden do leden ernstig opgewekt en dat ook op menige broederlijke vermaning, welke de een den ander in oprechtheid meende te moeten geven, \'s Heeren zegen niet ontbroken heeft zullen enkele leden gaarne toestemmen.

En zullen we nu, na op Borger\'s werk en geest gelet te hebben nog iets in \'t midden brengen over Borger\'s standpunt op theologisch gebied? Op gevaar af van U teleurtestellen roeren wij dit punt even aan en beginnen met te zoggen wat Borger niet was.

Het was niet modern, \'t Is zoo, het eerste gedicht op Borger voorgedragen was ter Haar\'s „Thomasquot; en we vernemen zelfs dat in \'73 een praeses zijn afscheidsrede besloot „met den wind des twijfels door de zaal te doen suizen.quot; Dat vers over don „jonger der zwaarmoedige gedachtenquot; was en kon geen program wezen, en moest het feestvierend Borger zijn vertoef in de hooge chalet te Rosendaal reeds boeten met

1) Verg. do vertaling van \\V. v. Hamelsveld. Amsteldain 1785 11 blz. SG\'i, 303.

-ocr page 33-

29

zoo noodlottig windgesuis, het werkende Borger bleef hoogc hoogten schuwen gewaarschuwd naar wij vertrouwen door den dichter van een Excelsior:

De lucht, die daar gaat vlijmen,

Dreigt u, bij eiken cred,

Dien gij nog hooger zet.

Met sterven of bezwijmen. \')

Niet modern. Wat meer niet? Gij weet de patroon van ons gezelschap had in de nabuurschap van Leiden eene kleine buitenwon in g Middelweg geheeten. Eerbied voor die plek! do roerende bede aan „den Grootvorst van Europa\'s stroomenquot; is hem daar uit het hart gevloeid. Neen, het zou geen schande geweest zijn zoo de studenten die tot ons gezelschap behoord hebben er als theologanten buitenplaatsen op na hadden gehouden. Als het warme hart opkomt tegen de logica van het koele verstand gebeurt het zoo licht en zoo vaak. Maar dat het gezelschap Borger zijn lust en zijn rust op een of ander „Middelwegquot; zou gezocht hebben — we vernamen niets daarvan.

Dus was Borger.....? Vergun ons, na gezegd te hebben wat het

niet was, niet te zeggen wat het wel was. Ons wil liet voorkomen dat het gezelschap op theologisch gebied geen bepaald standpunt innam , iets wat naar mijn bescheiden meening, studenten niet tot oneer strekt.

Maar wel had Borger een richting, een bepaalde richting, en wenschte beslist dat al zijne leden zich mede in die richting zouden bewegen. Gij kent haar naar ik vertrouw, en kunt haar ton overvloede uitgesproken vinden in bet eerste Gezang dat, April \'58, op eene Borgervergadering is \'voorgedragen. Het was Gezang 83, en als in vs. 3 de vraag klinkt: i

Heer! waar dan heen?

luidt het antwoord: Tot U alleen.

l) H. ter Haar. Gedichten. 3ile Verzameling. Iilz. 302

-ocr page 34-

30

Heil ons! als ook wij zoovelon wij hier zijn, geen andere richting kennen dan naar God , naar God alleen, maar driewerf heil ons! als we ieder voor ons zelf reeds uit ervaring kunnen getuigen:

Uw eigen Zoon Heeft tot uw\' troon Don weg ook mij ontsloten.

De taak welke ik op mij nam is volbracht, en waar ik door de herinnering geleid en door de notulen, voor welker gebruik ik mijn dank betuig, voorgelicht tot U sprak over Borger als gezelschap, als gezelschap van studenten, als gezelschap van studenten in de theologie, daar was stoffe te over om U feestgenooten, toe te roepen: Laat ons dan feestvieren!

Helaas! niet onvermengd is de vreugd op een hereenigingsfeest als dit. We missen er die we hier gaarne hadden gezien en van welke er, waren ze nog in het land der levenden, ook zouden gekomen zijn. Ik denk uit mijn tijd aan drie leden en noem alleen Molcliior Sjoers die twee jaren als een trouwe Ab-actis naast mij zat en ook als Praeses zich jegens hot gezelschap verdienstelijk heeft gemaakt. Denkt gij aan hen die uit uw tijd heengingen. Zoo ze in vrede ontslapen zijn dat we hun de rust niet misgunnen en moge de bede rijzen uit het hart: ons uiteinde zij aan het hunne gelijk.

Wij die nog zijn en thans hier zijn, wij die van God hot voorrecht ontvingen in kleiner of grooter kring aan de komst van Jezus\' rijk te arbeiden, of die hopen dit eenmaal te mogen doen, laten we met blijden moed, vurige liefde en rotsvast vertrouwen op Hom dio tot hiertoe ons bracht, onzen weg vervolgen. De goede naam die van ons uitgaat zal het gezelschap Borger ten goede komen, en, daar ook dit eene kweekplaats is waarin dienaren van het Evangelie gevormd worden zal do gemeente er de vruchten van plukken, en wat meer is: de naam des Heeron zal er om geloofd worden. Weldra gaan we weder uiteen, een iegelijk naar het zijne en do zijnen, maar als we dan

-ocr page 35-

31

in den strijd die do gemeente verdeelt, tusachcn de doornen die ons arbeidsveld oplevert, onder de inspanning die ons studievak eischt, bij de zorg die ons huiselijk leven baart en door den kamp dien eigen zieleheil eischt moede of mat worden en opzien tegen de levenstaak, laat ons dan bedenken wat we in deze dagen verrichtten. Wc gingen op naar eene stad die reeds door haar naam ons herinnert aan de bergen, we vierden feesii als leden van een gezelschap dat tot kernspreuk heeft:

\'k Scil \'t reis besiikje!

Welnu, staande voor plichten die hooger nog dan deze bergen voor ons oprijzen willen we met den moed van een held, de nederigheid van een kind en het geloof van een christen spreken:

Meester, ik zal het eens beproeven!

Na deze rede, die gedurig door uitbarstingen van instemming was

afgebroken, spreekt de eerepresident een woord van dank namens de

vergadering, en sluit deze, na \'t zingen van Gez. 83:3 en G, deze

eerste bijeenkomst.

Na een eenvoudig en goed dejeuner scharen honoraire en gewone

loden zich achter onder \'t hooggeschatte vaandel en begeven zich naar

den bekenden Schlossberg om aldaar hun gezamenlijke photographic

te doen vervaardigen als een souvenir aan dit feest.

Nadat men van de gelegenheid gebruik gemaakt heeft om den

ouden Zwanentoren te beklimmen, keert men terug en vereenigt zich

ten ruim 2 ure ter bespreking van „E. A. Borger in verband met

i

Theologie en Kerk,quot; ingeleid door Ds. de Koe. Z.Eerw. reikt aan Dr. van Dijk den praesidialen hamer over en zegt ongeveer hot volgende:

Zeer geachte Leden en Honoraire Leden van ons geliefd Gezelschap!

Uitgenoodigd om voor deze feestelijke samenkomst een quaestio n te leiden, die tot vruchtbare discussiën zou kunnen voeren, wist

-ocr page 36-

32

ik geen betere vraag te stellen dan de zoo ruime, zoo belangrijke en wanneer ik mij niet bedrieg de zoo praktische vraag omtrent do toekomst van Borger in verband met Theologie en Kerk.

Theologie en Kerk aan de eene en Borger aan de andere zijde, zij behooren bij elkander. Ofschoon het doel, dat hot gezelschap Borger in de eerste bepaling zjjncr statuten schreef zeer naïef wordt uitgesproken, als zou het enkel zijn „oefening in de uiterlijke welsprekendheidquot;, zoo is daarmede de boteekenis van ons gezelschap, vooral zijn tegenwoordig stadium van ontwikkeling in aanmerking genomen, op verre na niet uitgeput. Evenals Samuöls ouders elk jaar een nieuwen linnen lijfrok aan den opwassenden knaap brachten, omdat de oude te klein was geworden, zoo mogen we ook met blijdschap op dezen feestdag constateeren dat Borger\'s grondartikel, dat daar nog zoo bescheiden onveranderd uit de dagen zijner wording staat, niet meer met juistheid Borgers wezen omschrijft, omdat Borger is gegroeid. Juist het verschil, dat er is tusschen de omschrijving van zijn doel en de beschrijving van zijn wezen, bewijst, dat we als gezelschap eene schoone geschiedenis achter ons hebben, waarop we met innigen dank mogen terugzien, eene geschiedenis die ons door den feestredenaar van dezen morgen met zooveel kleur en kracht on onder zooveel verdienden bijval is geteekend!

Deze schoone geschiedenis intusschen noopt ons als van zelf om vooruit te zien. Zal onze feestviering waarlijk een verheffend karakter dragen dan mogen wc niet enkel bij het verleden stilstaan maar dan moeten we ook vooruitzien, wij moeten ons van heden rekenschap geven, en wij moeten vragen wat we denken te zullen zijn en wat we met bewustheid zullen trachten na te jagen voor de toekomst.

Zullen we ophouden „oratorisch-homiletisch gezelschapquot; te zijn? Dat wel niet, maar wij zullen ons toch met deze omschrijving van wezen en doel van ons gezelschap niet tevreden stellen. Daar was in onze kerk een tijd toen het voornamelijk aankwam op oratorio, dat is op welsprekendheid in den zin zooals men dat toen meende te moeten verstaan. Minder op den inhoud van hetgeen werd voorgedragen maar op den vorm waarin, de gebaren, waarmede dit geschiedde, werd gelet. Dit tijdperk van, ik zou haast zeggen, slechte oratie is

-ocr page 37-

33

gelukkig voorbij. Oratorie is nu eenvoudig naar den eisch van het onderwerp in beschaafde vormen met bezieling te kunnen spreken. Deze oratorie willen we in geenen deele prijs geven, vooral niet omdat wij de woorden „oratorischquot; en „homiletischquot; met elkander verbinden, en daardoor belijden, dat wat we van welsprekendheid kunnen machtig worden in den dienst zal gesteld worden van de verkondiging van het Evangelie in de gemeente onzes Heeren Jezus Christus. Hot woord nu, dat wij te prediken hebben is van inhoud zoo heerlijk, dat hot wel waard is door de best mogelijke vormen waarover wij beschikking kunnen erlangen gediend te worden.

Toch — wie beseft het niet met mij ? — is Borger nog iets anders dan louter een oratorisch-homiletisch gezelschap. Als van zelf, zonder afspraak of opzet, maar uit kracht van den aard der dingen is het eene verecniging van mannen, die in de nauwste betrekking staan tot Theologie en Kerk, welke beide zij dienen of wenschen te dienen. Die verwantschap tusschen Borger aan de eéno, en Kerk en Theologie aan de andere zijde behoef ik u niet te bewijzen; gij weet allen, M. HH.! dat zij bestaat. Ieder BORGER-lid is als van zelf een beoefenaar van de Theologie en toekomstig dienaar of dienaar der Kerk. Do praktische zin, die Borger steeds gekenmerkt heeft, brengt al dadelijk mede Theologie en Kerk met elkander in het innigst verband te beschouwen en te behandelen. Aan de verzoeking om ze van elkander te scheiden wil liet weerstand bieden, omdat het meerendeel zijner leden bestemd zijn om praktisch de Kerk te dienen, en ook de enkelen die geroepen worden tot de voortgezette en hoogere beoefening van de wetenschap der Godgeleerdheid, deze toch niet geheel in liet afgetrokken wenschen te behandelen, daar zij bovenal op een levend rapport tusschen Theologie en Kerk aandringen. Inderdaad, deze praktische zin moet bewaard blijven. De Godgeleerdheid heeft voortdurend behoefte aan aanraking met het leven der gemeente, en, zal do Kerk niet in het onvruchtbaar zich vastklemmen aan een verleden, al ware het ook nog zoo schoon een verleden, ondergaan, dan moet zij voortdurend kennis nomen van den geestelijken arbeid, dien de Godgeleerdheid voor haar verricht. Wat ik nu voor Borger\'s toekomst wenseh is dat het de levende eenheid van Theologie en Kerk moge blijven

3

-ocr page 38-

34

erkennen, en dat het door ernst en karakter aan beide ten zegen moge zijn.

Ik wil mijn bedoeling verduidelijken. Als ik spreek van ernst dan neem ik dat woord in den ruimsten zin en in de omvangrijkste toepassing.

Als beoefenaars van de Theologie on als dienaren van de Kerk beiden moeten wij ernstig willen en ernstig leeren zijn.

Deze taak is niet zoo gemakkelijk als zij soms zou kunnen schijnen.

De beoefenaar van de Theologie heeft met ernst te zoeken naaide waarheid. De vraagstukken, die er zijn, moet hjj onder de oogen durven zien. Het moge gemakkelijk zijn zich aan de eono of andere leermeening of overlevering vast te klemmen, een ernstig man, die beseft welke verplichtingen de beoefenaar van de Wetenschap op zich genomen heeft, mag dat eenvoudig niet doen. Hij moet, ja, zoo ver mogelijk verwijderd zijn van de revolutionaire woestheid, die telkens „tabula rasaquot; maakt, en die meent, dat met ieder nieuw geslacht de wetenschap geboren wordt, aan de andere zijde is toch met grooten ernst vast te houden, dat de Godgeleerde niet in de uitspraken van het verleden mag berusten, alleen omdat ze tot het verleden behooren. „De oudheid zonder de waarheid is de oudheid der dwaling,quot; zeide reeds een wakker strijder tegen de lethargische macht van het verleden, dat zoo licht als een Alp op een volgend geslacht drukt. Ik heb allen eerbied voor het verleden voor zoover daarin de hand Gods te zien en de stem des Geestes te hooren is, maar ik geloof te zeer aan de voortdurende leiding des Heiligen Geestes voor de kerk van Christus, dan dat ik niet zou gelooven, dat iedere tijd een nieuwe roeping heeft, en dat voor iederen weg naar het verleden, dat men onvoorwaardelijk weder tot heden zou willen maken, een Cherub staat mot vlammend zwaard, die zijn „Numquam retrorsumquot; laat hooren aan de moedeloozen en zwakken, die den moed niet hebben om te leven in den tijd, waarin God hen geplaatst heeft, en om de vraagstukken onder de oogen te zien, die Hij hun op hun weg doet ontmoeten. Indien b.v. de critiek zegt dat de oude opvolging van „Wet en Profetenquot; niet historisch is maar voor de omgekeerde „Profeten en Wetquot; moet plaats maken, dan eischt de ernst van den dienst der Waarheid, dat men

-ocr page 39-

35

niet a priori die stelling veroordeele, maar dat men haar onderzoeke en óf hare dwaling aantoone, of de bestanddeelen van waarheid, die daarin zijn neergelegd, opneme. üit geldt van allerlei vraagstukken, die onze aan quaesties zoo rijke tijd op den voorgrond brengt. Wij hebben ze te onderzoeken, en, in het geloot\' dat de Heilige Geest het den oprechten zal doen gelukken, den strijd te aanvaarden, die ons aangeboden wordt. Maar zoo we dat in waarheid tot zegen voor ons zeiven en de Gemeente zullen doen, dan moeten we ook niet dan met hoogen ernst ons wagon aan de studio der Theologie. Hoe dikwijls wordt deze studie ondernomen zonder dat do noodige voorbereiding daartoe aanwezig is! Dit nu is allerminst in den geest van den man, wiens naam onze xpxaïoi tot leus van ons Gezelschap kozen. Welnu, wij hebben nooit betreurd .dat ze dit deden, maar zullen we dien naam in waarheid eere aandoen dan moeten we ook de eischen, die hij zich zeiven stelde, stellen aan ons Gezelschap. De Hoogleeraar Borger was philoloog! Laten wij deze traditie voortzetten. Het is mijn innigste overtuiging, dat Theologie en Kerk beide onnoemelijk veel schade geleden hebben en nog lijden zullen van de scheiding van Philologie en Theologie. De klassieke adem waait niet meer door onzen hof on van daar ook dat zoo dikwijls het onklassieke en het on-schoone wordt geduld niet alleen maar zelfs verheerlijkt en bewierookt. Maar niet alleen was Borgkr goed philoloog — hij was ook wijsgeerig gevormd! Daarom kon hij tegen den waan der verlichting en der pseudo-philo-sophie als een geharnast strijder optreden. En nui, zullen wij waarlijk Godgeleerden zijn dan mag het ons aan wijsgeerigen zin niet ontbreken. Wijsgeerige methode is voor het vormen van elke wetenschap van noode en de kennis der Wijsbegeerte kan allerminst misbaar zjjn voor Godgeleerden, die belijden de Waarheid, naar welke de Wysgecren van vroeger en lateren tijd zochten, gevonden te hebben in het voorwerp van hun geloof en van hunne wetenschap beide. Intusschen meene men niet, dat ik door wijsgeerigen zin voor den Godgeleerde onmisbaar te noemen en de studie van de wijsbegeerte voor hem dringend aan te bevelen op het belang der historie iets zou willen afdingen. Integendeel, de BoRGER-liefde voor do historie moeten wij ook koesteren. Ja zelfs is het een onmisbare voorwaarde voor vooruit-

3*

-ocr page 40-

36

gang van onze Godgeleerde Wetenschap, dat wij meer historisch gaan worden om de eenvoudige en afdoende reden dat het voorwerp onzer wetenschap niet wordt gemaakt door ons denken, maar door ons wordt gevonden in de historie. Historisch moet ons bewustzijn en onze studie meer en meer worden. Het is volstrekt noodig, dat we dat met bewustheid zeggen. Hoe weinig was onze studie wat ze eigenlijk wezen moest: bronnen-studie in den ruimsten zin des woords! Ik ben mijne leermeesters dankbaar voor hunne uitnemende leiding, ik hoop nooit te vergoten hoe onnoemelijk veel ik aan hen voor mijne vorming en voor mijn hart ook te danken heb, maar toch zeg ik, naar ik hoop, niets te veel, wanneer ik betreur dat in het voorgaande tijdvak, waarin velen onzer opgeleid werden, de studie zoo weinig tot de bronnen terugging. Wel weet ik, was er op zeker collegie een tijd, waarin over de bronnen der Kerkgeschiedenis gehandeld werd, maar ieder die het voortreffelijke boek kent, dat uit die behandeling van de bronnen der Kerkgeschiedenis voortgevloeid is, ik bedoel do Historiographie van onzen onvergetehjken Prof. ter Haar , weet dat dit bronnenonderzoek nog geen bronnen-studie zelve was. Wij moeten de stukken waarover geschil is, zooveel mogelijk onder de oogen hebben. B.v., de brandende quaestie omtrent den oorsprong der Nieuw-Testamentische Schriften is of was ten minste de vraag naar de verhouding van de Apostolische tot de na-Apostolische eeuw; — volgens Tübingen be-hooren de N. T. Schriften tot de 2de eeuw na Christus. Wat hebben we veel over die Tübinoers gehoord en gelezen! Maar waarom werd er niet eens eene lezing georganiseerd van die voortbrengselen der 2Je eeuw, waarvan we zeker weten kunnen dat ze van de 2(,e eeuw zijn, ten einde met deze de geschriften te vergelijken, die beweerd worden het te wezen? Voorzeker, een weinig bronnen-studie was hier niet kwaad geweest! Zoo is het ook met do geschiedenis onzer Kerk. Er is — wie zal het willen loochenen of op zich zelf betreuren?—^ in den laatsten tijd meer zin ontstaan voor het verleden onzer Kerk. Dat dit noodig was, wie zal het durven ontkennen? Wij moeten met allo waardeering van het vele uitnemende, dat er in onze opleiding-was, — vergun mij dat ik een oogenblik mij in het verleden mijner academische opleiding terug denk — toch erkennen, dat deze herleving

-ocr page 41-

37

van belangstelling in het verleden onzer Kerk niet van Utrecht zou uitgegaan zijn. Daar werden we niet genoegzaam tot de bronnen onzer oud-vaderlandsche Kerkgeschiedenis en Dogmatiek ingeleid. Wij gingen verder zonder het verleden goed te kennen, dat we achter ons wilden laten. Er was gebrek aan bronnen-studie. Dit werd ook ten deele ingezien cn verholpen door onzen diepbetreurden van Oostehzee, dié ons liefde inboezemde voor den Heidelbergschen Catechismus door hem met ons te behandelen, niet het minst door dat allereerst historisch , dan dogmatisch, daarna eerst homiletisch te doen, gelijk Z.H.G. later ook in een privatissimum, reeds nadat hij de dogmatiek had moeten afstaan en overgeven in handen, van welke minder historische dan philosophische bewerking te verwachten was, de belijdenis vervat in de 37 artikelen met eenige Candidaten in de Godgeleerdheid behandelde. Hiermede was m. i. de weg ingeslagen, dien ik noodig reken voor de Studie der Godgeleerdheid van onzen tijd. quot;Wij moeten de documenten zelve zien, wij moeten minder over dan in de dingen studeeren, om het met vrucht te kunnen doen. Zoo, om het nog met een enkel voorbeeld aan te dringen, wat zou de Dogmen-geschie-denis er wel bij varen, indien de studeerenden in zoo na mogelijke aanraking gebracht werden met de hoofdgeschriften der mannen, die den strijd gevoerd hebben, waarvan de Dogmen-geschiedenis den gang heeft te schetsen en de uitkomsten voor oogen te stellen! Dat Dogmatiek en Ethiek niet kunnen bloeien zonder degelijke bronnenstudie, dat is, zonder dat men de volle beschikking heeft over de elementen waaruit de Dogmen als \'t ware genetisch moeten groeien, spreekt van zelf. De ware methode van studie is hier dat men de dogmen genetisch ziet worden en voor zichzelven die wording reproduceert. Genoeg, wat de soms wel ietwat knorrige maar toch zoo uitnemende Dr. Vilmar zeide van de studie der Schrift: „Dit is de groote list van Satan, dat hij de menschen over de Schrift in plaats in de Schrift leert lezen en studeerenquot;, is van toepassing op ieder gebied der Theologie.

Ik heb mijn doel bereikt als ik wat de laatste opmerking betreft U heb gewonnen — misschien werdt gij het gaarne! — voor de overtuiging dat meer historische studie ons noodig is, en over \'t algemeen

-ocr page 42-

38

dat de Theologie van ons eiacht, dat we ernstig 7,ijn in den edelsten zin des woords.

Datzelfde nu wenseh ik met betrekking tot de Kerk d. i. tot de gemeente van Christus. Wij moeten haar ernstig liefhebben. Hiermede is meer gezegd dan oppervlakkig schijnt. Ik erken het, er is niet weinig, dat ons zou kunnen nopen haar niet lief te hebben, als wc ons haar donken niet naar haar heerlijk ideaal en hare schoone bestemming maar naar hare empirische werkelijkheid. Hoe pijnlijk is niet zelden het conflict tusschen de eischen der waarheid en hetgeen zij als waarheid aanneemt! Hoe vaak wordt de Godgeleerde met smart de klove gewaar, die er is tusschen de zuivere liefde tot de waarheid en het zich vastklemmen aan overgeleverde vormen en denkbeelden, welke met eene hardnekkigheid worden verdedigd , die zou doen denken dat do zaak waarover de strijd ging het wezen raakte. Daar is in dezen tweespalt tusschen Theologie en Kerk iets vermoeiends eu verlammends, aan hetwelk eigenaardige gevaren voor hem, die geroepen is beide te dienen, verbonden zijn. Het éene gevaar is dat men zich hooghartig tegen haar afstuit en eene soort van esoterische wetenschap voor zich zeiven houdt om met de exoterische zoo goed en zoo kwaad het gaat de Kerk te dienen. Het andere gevaar is dat men zijn wetenschappelijke conscientie als ballast over boord werpt, zich laat tuimelen in do armen der overlevering en in dien zin zich tot orgaan der gemeente in den slechten zin des woords verlaagt, dat men haar echo wordt, haar wenschen dient, haar vooroordeelcn voedt, hare zonden troetelt. Zal ik U behoeven te zeggen, M. BB. dat het een zoowel als het ander niet met ernst bestaanbaar is? Wat het eerste gevaar betreft, wjj moeten er ons togen wapenen door het besef van de eenheid tusschen de waarheid Gods en de gemeente des Heeren, die in haar hoogste opvatting zoo hoog staat, dat zjj alleen door de waarheid kan gediend worden en hot heiligschennis is haar door eene overlevering, welke dan ook, zonder waarheid te willen dienen en schragen. En dat omgekeerd het dienen van de gemeente in den zin van dienen van hare vooroordeelcn en zonden niet kan bestaan met eerbied voor zichzelvon en met waarachtige liefde tot de gemeente, dat spreekt van zelf. Overbodig is dit in het breede aan te toonen, doch

-ocr page 43-

39

wat misschien voor ons zeiven niet overbodig is, is het elkander met ernst te herinneren in een tijd, waarin het karakter als eerlijk man van den dienaar des Evangelies aan zulke ontzaglijke gevaren is blootgesteld en het al veel moet geacht worden dat, gelijk eertijds Baruch, de dienaar van Jcremia de belofte ontving dat hij zijne ziel uitdragen zou als een buit, zoo tot ons de belofte komt, dat we door Gods groote genade ons karakter zullen uitdragen als een buit uit den strijd der geesten, en ook der partijen. Immers, menig karakter lijdt schipbreuk in den strijd der partijen onzer dagen, en wij doen wel ons rekenschap te geven van den ernst, die noodig is in dien strijd zich zelf te blijven en hoelang er zoo moer zelfstandig te worden. — Waarlijk, dan hebben we de gemeente niet het meest lief als wc ons hooghartig tegen haar afsluiten of ons laaghartig aan haar onderwerpen, maar als we hare nooden dragen en hare krankheden trachten te genezen door den dienst van het woord van onzen Zender, die haar Koning en Hoogepriester is.

Aan dezen wensch dat ons in onze verhouding tot Theologie en Kerk ernst zal bezielen, voeg ik een anderen toe, die uit de vervulling van don eersten, mij dunkt, eenigzins als van zelf voortvloeit. Ik kan nl. op dezen feestdag van ons Gezelschap den wensch niet onderdrukken, dat ons Gezelschap ook voor de toekomst een karakter moge vertoonen, dat met den ernst waarvan ik sprak in overeenstemming moge zijn. Ik zou hot betreuren, indien Borger op don duur niets bleek te zijn dan een conglomeraat van allerlei bestanddeelen, die door geen organischen band met elkander vereenigd waren. Ik wenschte zoo gaarne dat Borger een bepaalde physionomie mocht erlangen. Men versta mij wel. Ik wensch niet dat Borger als een aaneengesloten partij in de kerk zal optreden; die een partij dient kan niet ernstig zijn; maar wel dat ons Gezelschap een geheel mocht vormen, dat tot zegen kon worden voor de Kerk, dat is niet voor een partij maar voor het wezenlijke lichaam des Heeren. Ik wenschte, dat er onder de leden van hetzelfde gezelschap, die elkander gekend hebben of van elkander vernomen hebben, een besef van eenheid, een solidariteitsgevoel ontstond of bevestigd werd dat in onze dagen van vaak heftigen strijd tusschen partijen en personen voor de kerk ten

-ocr page 44-

40

zegen kon worden, doordien wjj ons verbonden wisten ook bij mogelijk verschil van resultaten door eene zelfde liefde tot de waarheid, die we mot ernst in alles wenschen te zoeken en te betrachten. Te dien einde zij het mij vergund — om te eindigen met een praktischen vorm, waarin ik mijn wensch U aanbied — U voor te stellen, dat er gemeenschap tus-schen de leden van Borgkr worde geoefend en dat we althans éénmaal per jaar trachten samen te komen om elkander buiten den vaak gehar-nasten strijd, waarin we elkander te ontmoeten en niet zelden te bestrijden hebben, op het terrein van vriendschap, van onze oude souvenirs, van het wederzijdse!) vertrouwen te ontmoeten. Mij dunkt dit kan, op zich zelf niet onuitvoerbaar, niet anders dan tot zegen zijn voor Bor-ger\'s leden en voor Borger\'s toekomst en alzoo ook voor de gemeente des Heeren. Maar wat het lot van dit voorstel ook zijn moge, één ding staat voor ons vast, alleen onder voorwaarde dat we ernstig streven Borger een zegen te doen zijn voor Kerk en Theologie mogen we ons vereenigen in den wensch, die vooral op dezen dag onze geestdrift gaande maakt: Vivat, florbat, crëscat consortium nostrum „elias annes borgerquot; in aeternum. Ik heb gezegd.

üe belangrijke, maar op hoogst humane wijze gevoerde discussie, uitgelokt door den inhoud van dit referaat, duurt tot 41/3 uur, toen de vergadering na \'t zingen van Ps. 133 : 3 door Prof. Kruijf met dankzegging gesloten werd. Bij ieder zal ze voorzeker een diepen indruk achtergelaten hebben, zoowel om de belangrijkheid van de zienswijze en beginselen van zoo uiteenloopende richtingen, hier uitgesproken, als om de geregelde en waardeerende wijze van bestrijding.

Om 6 uur zet men ziich aan den feestdisch; de quintessens der festiviteiten staat voor de deur. Ue hamerslag van onzen eere-praeses opent ze en \'t opgezonden gebed van l)s. lioscam Abbing, daartoe uitgenoodigd, zal ze wijden.

Een menigte tclegraphischc geluk- en feestwenschen zijn reeds ontvangen, nl. van de H.H. den Boer, van Eeghen, van Noort, van en Broek, J. (J. M. G. Wolf, B. ten Kate, H. ton Kate en Sleeswijk

-ocr page 45-

41

Viaser. De eerste dronk wordt door den voorzitter gewijd aan HH. M.M. onzen geëcrbicdigden en geliefden Koning en zijne Gemalin die, schoon we op Duitschen bodem ons bevonden, niet mochten vergeten worden. Reeds spoedig daarop gedenkt Prof. Kruijf aan de Utrechtsche Universiteit, haren Rector Magnificus (Prof. Vfileton) er: haar theologische Faculteit. Nu is weldra de stroom der toasten, waarbij natuurlijk het thans bestaande Borger en do Foest-Commissio niet vergeten werd, niet te weerstaan, en menig lid heeft reeds vóór de pauze, welke \'t dessert vooraf gaat, zijn hart verlicht van woorden, dikwijls schoon van vormen, rijk aan inhoud, waarbij ernst en luim met elkander wedijverden.

Na de pauze onthaalt de heer Steenbeek als aftredende Praeses de wel wat woelige vergadering op eene met zorg bewerkte en belangrijke lezing over „de Welsprekendheid bij de Romeinenquot;, die alleen bescheidenheid hem verbood ook in dit verslag te doen opnemen. Daarna installeert elk bestuurslid zijn opvolger. Bij afwezigheid van den Vicarius, wiens ingekomen brief, waarin hij den feestvierenden veel genoegen wenscht, zooeven is voorgelezen, wordt diens opvolger door den aftredenden Praeses in zijn waardigheid bevestigd.

Na het rondgaan van den feestbeker, onder liet traditioneele vivat, floreat , crescat, herinnert de praeses dat er nog twee zaken aanhangig zijn, welker behandeling des middags wegens tijdgebrek waren uitgesteld, n.1.:

a. of men tot de uitgave van een gedenkboek van Borger\'s vijfentwintigjarig feest zal overgaan en, zoo ja, \'t benoemen van een commissie tot uitvoering daarvan.

b, of men wil besluiten jaarlijks een bijeenkomst te houden en wanneer. lt;

Tot het eerste wordt besloten en de commissie van uitvoering zal bestaan uit Ds. de Koe, Prof. Kruijf, den tegenwoordigen en den afgetreden ab-aetis. Wat het tweede betreft, na eenige discussie wordt het plan aangenomen en de October tot reuniedag bepaald. Op

voorstel van Prof. Valeton zal de fungeerende feestcommissie blijven bestaan om zich met de toebereidselen ter uitvoering te belasten.

De feestvreugde klimt inmiddels; menige gloeiende speech wordt

-ocr page 46-

42

afgestoken, menige interessante herinnering wakker geroepen, menige grappige scène uit den onbekommerden studententijd op hartelijke wijze herdacht, menig lied uit het keurig bewerkte feostbundeltje, dat aan de gasten rondgedeeld was, aangeheven, en nog lang zouden we in de hoogste gezelligheid bijeen zijn geweest, nog velo personen en zaken zouden zeker bedronken en beklonken zijn geworden, zoo niet de onverbiddelijke tijd \'t sluiten noodig had gemaakt, vooral daar vele honoraire leden den volgenden morgen reeds ten 9 ure Kleef moesten vaarwel zeggen om tot de plichten hunner roeping terug te keeren.

Daarom sluit de Eere-Voorzitter deze feestviering, herinnerende dat wij niet mogen genieten dan ten nutte van onzen arbeid, dan tot het opdoen van nieuwe en grootere kracht om daarmede in \'t maatschappelijke leven op te treden.

Deze plicht is gedurende de geheele feestviering, naar we durven verzekeren, niet uit het oog verloren.

Aangenaam zal ons voorzeker de herinnering zijn aan de schoone ligging, goede inrichting, deugdelijke tafel en flinke bediening van het hotel Maijwald, welks eigenaar op zijne beurt constateerde nooit een gezelschap ontvangen te hebben, waar zulk een prettige geest heersehte.

Meer dan aangenaam, onvergetelijk zullen deze dagen zijn voor hen, die ze meevierden, en in gezegend aandenken zullen ze hun blijven om \'t goede, dat ze zeker voor allen, zoo ruimschoots afwierpen.

SOLI DEO GLORIA!

Aldus opgemaakt door ons ter vervulling van de ons gegeven opdracht:

S. S. DE KOE. E. P. KRU1JF.

J. C. DE HOOG. C. J. VAN ARKEL.

-ocr page 47-

B IJ L A G E.

-ocr page 48-
-ocr page 49-

Lijst der Honoraire Leden van het Oratorisc h-Homiletisch Gezelscliap ELIAS AMES BORGER.

Opgericht 17 October 1867.

Namen.

♦Kruyt.

*van Straateu.

J. Kraijenbclt. J. J. A. Ploos van Amstel. P. Deetman.

I. J. Ippius Fockens. H. Malcomesius. W. Koelman.

J. H. Klomp.

G. Ringnalda.

J. Kromsigt.

A. J. Eijkman L. Meerburg.

Dr. E. F. Kruijf.

P. J. Roscam Abbing. M. Sjoers.

J. C. Eijkman.

H. A. E. Heinecken. E. W. Heinecken.

J. E. Valeton.

Dr. S. S. de Koo. H. Y. Ynsonides. J. de Jong.

G. van Herwaarden Azn. Dr. J. J. P. Valeton Jr. Dr. Is. van Dijk, A. öelderman.

A. H. den Boer.

Hon. Lid geworden. Stand- of Woonplaats.

Oct. 1859. ?

28 Nov. \'59. ?

13 Febr. \'60. Rotterdam. Mei \'OO. Reitzum c. a. 10 Juni \'61. Amsterdam. 13 Oct. \'62. Overleden.

Maassluis. Maasland.

Atjeh. Oldebroek. Cortgene. Groningen. Overleden. Groningen. Silvolde. Overleden. Hardenberg. Amerongen. Middelburg. Zutphen. Utrecht. Onstwedde. Oostrum. Arnhem. Utrecht. Arnhem. Den Burg. Muijden.

Oct. \'64. Oct. \'65.

B »

71 I)

Jan. \'66. 4 Oct. \'66.

n n

Oct. \'67.

n d

Oct. \'68. » »

T) n » r» n n

Oct. \'09.

ygt; D

Oct. \'70.

n r) D y)

Oct. \'71.

» n ygt; n


-ocr page 50-

46

J. Kuylman.

16 Nov. \'71.

Delft.

H. J. Baarslag.

7) V

Hijlaard.

A. Voorhoeve.

30 Oct. \'73.

Dedemsvaart.

J. D. van Arkel.

V V

Bloemendaal.

Dr. C. H. van Ehijn.

20 Nov. \'73.

Gouda.

W. v. d. Hoonaard.

13 „ \'74.

Driel.

Dr. P. G. Datema.

\'74.

Hasselt.

P. H. Versteegh.

4 Nov. \'75.

St. Pancras.

S. Ulfers.

18 „ „

Tienhoven.

A. J. Ruijs.

2 Maart \'76.

Scherpenzeel.

A. Pijnacker Hordijk.

2 Nov. \'76.

Maastricht.

B. ten Kate.

n n

Eibergen.

H. F. 0. H. Ulfers.

n n

Zelhem.

J. Weasels Boer.

» n

Vroomshoop.

Dr. F. van Gheel Gildemeester.

9 Nov. \'76.

Dalfsen.

K. Janzen.

17 Mei 1877.

Veessen.

Dr. C. C. Schot.

25 Oct. \'77.

Tholen.

A. W. P. Alew. Faure.

» V

Kortrijk (België).

B. D. Breunese.

24 Oct. \'78.

Hall.

P. Meindorsma.

6 Febr. \'79.

Hoogebeintum.

C. P. van Eeghen.

16 Oct. \'79.

Medemblik.

J. C. do Mol Moncourt.

1 Dee. \'79.

Bunnik.

J. van der Veen.

v ygt;

Rossum.

Dr. J. Th. de Visser.

26 Febr. \'80.

Lensden.

Dr. J. 11. Gunning J.H.z.

13 Mei \'80.

Wilhelminadorp.

D. van Popta.

i) »

Domburg.

L. H. F. A. Faure.

10 Juni \'80.

Hengeloo.

P. Segboer.

25 Nov. \'80.

Hoogvliet.

S. Sleeswijk Visser.

13 Oct. \'81.

Oost-Kapello.

H. ten Kate.

» n

Wapenvelde.

J. J. van Noort.

» »

Eemnes-Binnen.

A. F. Adriani.

3 Nov. \'81.

Wichmond.

T. H. Woudstra.

» V

Oudemirdum.

P. H. Hugenholtz.

n n

\'s Gravenhage.

J. H. M. Ö. Wolf.

n n

Hurwenen.

-ocr page 51-

47

P. A. H. van Rossera. C. L. van den Broek. M. P. van Lennep. G. J. van Hemert. J. van der Weide. J. Steenbeek.

J. C. de Hoog.

3 Nov. \'81. Muiderberg.

10 Nov. \'81. Utrecht.

17 Dec. \'81. Amsterdam.

15 ,Tuni \'82. Tuil.

9 Nov. „ Harlingen.

14 Dec. „ Eerbeek.

14 Dec. „ Utrecht.


-ocr page 52-
-ocr page 53-
-ocr page 54-
-ocr page 55-

m ièm

■ ■.

| •«

quot;■

;

.

........ ■ ■

V- -^! • l;:-

WÊMÊBk

m--

-U

M

. : ■ ■ ^ :fvn^p| mè

4St;H; f :J*mamp;:

::. i;\\%; ■«•

\'quot; y: ■ !\'\' * fquot;

S wiSfflHSislis j?^1\' -

mÊÊsmm *

i ■■ i wm.....: 11 • ^i mm 11

•-

\'■• M m m i fê \'i

IB

•■#?•; .aw

fojfequot; \' i b%3J\'

JS^

m

....... ■ - ■ fel; ■- quot; \' ■ ■ - -quot;: i

m

•-«M WÊm-\' SRww

prat0$fa r | aHI »-v

•:

- KI , ■ \' \' • •

;•

■fU % I | 0ji ..., Il •¥■■ |gt;yj

I mfov-.-;

1

■\' ■ ■ ... .

iiiiifc ^Wl

.. ,-. .

• . ;.;v \' \'

• •

^ \' \\i t . \' * J. 1 , i \' gt; \' ■ - * • •■ i. ..\'■r jf quot;f -,H