-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

/amp;/.(?! 2/

DUURZAME EN TIJDELIJKE

VËRSTËRKiniGSKUNST.

nonn

Met een atlas van 39 platen.

TK BREDA, TER STOOMDRUKKERIJ VAN GEBR». OUKOOI\',

VOOR UKKEN INS VAN 1)E

KON J N KhlJ KK MILITAIRE ACADEMIE.

18 8 a

f

-ocr page 6-

I

-

I

I

-ocr page 7-

Herhaaldelijk is mij gebleken, dat sommiijen mijne werken over Versterkingskunst als officieel beschouwen, vermoedelijk omdat deze voor \'\' rekening van de Koninklijke Militaire Academie worden uitgegeven. Niettegenstaande bij de lezing hieromtrent elke twijfel wel zal verdwijnen, komt het niet omoodig voor, uitdrukkelijk te verklaren, dat alleen de schrijver verantwoordelijk is voor den inhoud der genoemde iverken.

Het voornemen heeft bestaan om alle platen van den atlas, ivelke daarvoor vatbaar zouden zijn, in kleuren te drukken. Toen echter bleek dat de prijs op die wijze aanzienlijk zou stijgen, is besloten om den kleurendruk eenigszins te beperken. Het zal daarenboven aan de bezitters weinig moeite kosten het ontbrekende aan te vullen, in ivelk geval zij zullen ontwaren, dat deze geringe arbeid de duidelijkheid der figuren in hooge mate bevordert.

Eindelijk zij opgemerkt, dat in deze uitgave de Tijdelijke Versterkingskunst geheel is beschouwd als een onderdeel van de Duurzame, en daarom in één Hoofdstuk is behandeld met Jiet in staat van verdediging brengen van vestingen en forten.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

INHOUD.

Hoofdstuk I.

Strategische betschouwiiir/cn omtrent duurzame versterkingen . . . lüz. 1. Vestingstelsel van Nederland..................... » 6.\'

Hoofdstuk 11.

Beknopt overzicht van de geschiedenis van den vestingoorlug

en den vestingbouw..................................................................» 9.

Oude geschiedenis..............................................................» 9.

Middeleeuwen..................................................................» 14,

Nieuwe geschiedenis.....................;..............« 17.

ld., na de invoering van het getrokken geschut. ... » 45.

Hoofdstuk 111.

Gegevens omtrent de uitwerking van het getrokken geschut;

overzicht van aanval en verdediging volgens de nieuwere

beginselen....................................... . » 48.

A. Gegevens omtrent de uitwerking van het getrokken geschut.

I. Dracht................................. » 48

II. Indringing.

a. Direct vuur tegen verticale gronddekkingen » 50.

b. Worpvuur tegen horizontale dekkingen.. » 51.

-ocr page 10-

VI

III. Uitwerking op muren.

n. Rechtstreeksch vuur................Biz. 53.

h. Indirect vuur................................................» 53.

IV. Uitwerking op ijzer en staal.

a. Rechtstreeksch vuur....................................» 55.

b. Indirect vuur..............................................» 5(j.

V. Uitwerking op traversen, parados enz.

a. Op traversen en parados............................» 56.

b. Op ijzeren liekken......................................» 57.

c. Op palissadeeringen....................................» 57.

d. Op houtmaskes............................................» 57.

li. Aanval eti verdediging van duurzame werken.

\'1°. Verrassing........................................................» 58.

\'2°. Insluiting......................................................« 60.

3°. Bombardement..............................................» 64.

-4°. Gewelddadige aanval....................................» 66.

5°. Geregeld beleg............................» Ti.

Hoofdstuk IV.

Inrichting der onderdeelen van duurzame versterkingen .... » \'10-4.

I. Ue wallen..................................................................» 107

«. Proliel en inrichting voor infanterie..............» 107.

b. Inrichting voor geschut....................................» 112.

c. Dekkingen..........................................................» 116.

d. Oploopend plongée............................................» \'1\'29.

II. Stormvrijheid en grachtsverdediging........................» 131.

a. Profiel van grachten. ..............................» 132.

h. Gebruik van water............................................» 137.

a. Maatregelen bij aanhoudende vorst................» 138

d. Verdediging der grachten................................» 138.

III. Gemeenschapsmiddelen..........................................» 147.

a. Binnen en onder de wallen..........................» 148.

b. Dwars door de hoofdwallen..............................» 149.

(j. Over en door de grachten................................■» 150.

d. In de contrescarp..............................................» 152.

\' ■ cil ,. IV. Buitenwerken.....................,................» 153.

■\' a. Bedekte weg met toebehooren.-(mw.frvwl » 153.

firri-LniL b. Bavclyn met reduit............................................» 159.

c. Couvrefacen, contregarden, enveloppen, bin-nenglacis............................................................« 162,

-ocr page 11-

yii

V. Werken voor binnenverdediging..............Blz. 464,

VI. Dekkingen voor niet in dienst zijnde strijdkrachten

en strijdmiddelen........................................................» 400.

a. Bomvrije kazernes..............................................» 407.

b. Bomvrije hospitalen enz....................................» 469.

c. Buskruitmagazijnen enz......................................» 170.

d. Pro viand magazijnen............................................» 474.

e. Gereedschapsmagazijnen enz............................» 172.

f. Stallen..................................................................» 172.

g. Korenmolens........................................................» 472.

h. I]akkerijen............................................................» 472.

i. Welputten..........................................................» 473.

k. Arsenalen en loodsen........................................» 473. \'•

Vil. Partieele inondatiën....................................................» 473.

VIII. Tegenmijnen................................................................;) 174.

Hoofdstuk V. .■ ,

ir^lt;U tcjjf J

Vereeniging der onderdeelen tot vestingen, forten en andere

werken..................................................................................» \'17fl.

A. Stelsels van bevestiging............................................477.

B. Vestingfronten............................................................» igo.

C. Verschanste liniën, legerplaatsen en bruggenhoofden........................................................................)gt; 188.

\' yw/v\' D. Forten........................................................................» -199.

4°. Gedetacheerde forten......................................» 200.

2°. Tusschenposten...............................» 240.

3». D\'ykposten..........................................................» 240.

4°. Sperforten........................................................» 225.

Hoofdstuk VI.

ICustversterkingen......................................................................» 229.

I. Schepen en vaartuigen..............................................» 230.

11. Aanval en verdediging van kusten en zeegaten.. » 254.

a. Landing................................................................» 254 .

h. Blokkade..............................................................» 255.

c. Maritiem bombardement....................................» 255.

d. Forceeren van een vaarwater..........................» 257.

-ocr page 12-

vut

III. Algemeene beschouwingen omtrent kustverster-

kingen......................................Blz. 258.

IV. Details van aarden kustbatterijen............................» 202.

V. Id. van gekazematteerdebatterijen en koepelforten. » 20().

VI. Pantseringen................................................................» 2()7.

VII. Versperringen en torpedo\'s........................................271.

A. Vaste versperringen..........................................» 272.

13. Drijvende versperringen..................................» 273.

C. Torpedo\'s............................................................» 275.

I. Passieve torpedo\'s......................................» 277.

II. Offensieve torpedo\'s....................................» 28(5.

VIII. Beschrijving van kustbatterijen..............................» 294.

Hoofdstuk VII.

Gegevens omtrent de sterkte en indeeling van bezettingen, de bewapening en munitie, en de proviand. — Rechten en

plichten van vesting- en fortcommandanten............................v 29!).

yl. Sterkte der bezetting................................................» 299.

B. Indeeling en dienst verdeeling..................................» 301.

C. Geschutbewapening....................................................» 303.

D. Draagbare wapens............................» 305.

7*7. Munitie......................................................................» 300.

F. Geniebehoeften..........................................................» 306.

Cr. Verpleging..................................................................» 307.

Jf. Rechten en plichten van vesting- en fortcommandanten..................................................................» 312.

Hoofdstuk VIII.

Tijdelijke versterkingen. — In staat van verdediging brengen

van duurzame werken............•..................................» 323.

A. Inrichting van tijdelijke werken..............................» 323.

I. Details..................................................................» 323.

II. Stormvrijheid....................................................» 329.

III. Gemeenschapsmiddelen....................................» 331.

IV. Buitenwerken......................................................» 333.

V en VI. Werken voor binnenverdediging en militaire

etablissementen binnen de wallen..................» 333.

-ocr page 13-

IX

11. Opwerpen van lijdelijke werken..............................Biz. 3130

0. Vereeniging der onderdeelen tot vestingen, forten

en kustbatteryen........................................................» 33!).

I). In staat van verdediging brengen van duurzame

werken.......................................................» 343.

Hoofdstuk IX.

Voorbeelden van aanval en verdediging van vestingen en forten. » 351.

Beleg van \'s-Hertogenboscli in 1629............................)gt; 351.

Verdediging van Grave in 1674....................................» 357.

Aanval en verdediging van Schweidnitz in 1702... » 365.

Verdediging van Danzig in 1813..................................» 374.

Aanval en verdediging van de citadel van Antwerpen in 1832..................................................................)i 384.

lioleg van fort Wagner in 1863 ..................................» 396.

Beschieting van fort Powell in 180i............................» 405.

Insluiting en beschieting van Montmédy in 1870... » 407.

Verdediging van Belfort in 1870—71..........................» 429.

Tijdelijk dubbel bruggenhoofd en verschanste legerplaats bij Dresden in 1866........................................» 466.

Tijdelijke werken van de Franschen en Duitschers

bij Parijs in 1870—71................................................» 471.

-ocr page 14-

VERBETERINGEN EN BIJVOEGINGEN,

Blz. 28, regel 14\' v. o. s/au/: vvur; lec#: vuur.

w \'1Ü, „ 13 v. b. M ; lees: .

„ 50, ti 19 v. o. v en; Iers: in.

« 52, „ 11 v. b. I/ 5; lees: 0.

, 50, achter regel 2 v. b. te laten volgen: „Volgens de Revue mi lil aire de C él ran y er «1883, Deel 23, blz. 02 en 03, en de Revue d1 Artillerie 1SS3, Deel 21, „blz. 510 en volg., hebben in November 1882, bij proeven te Spezia, twee «compoundplaten van 48 eM. dikte veel minder goed voldaan dan eene stalen „plaat van dezelfde afmetingen. De beproeving had plaats met een voorlaad-»kanon van 13 eM., op een afstand van 93 M. De projectielen waren van „hard ijzer, wogen 908 KG. en werden geschoten met ladingen van \'119 en «217 KGquot;

v 56, regel 15 v. o. staal: IV; lees; V.

, 58,

10 v. b. ,i A; lees; B.

00 c-

v

11 v. o. h naderb; lees: naderbij.

. 7»,

13 v. b. ii , lees: .

, 79,

10 en 11 v. o. staat: belegeringarbeid; lees: belegeringsarbeid.

. 93.

7 v. b. slaat: V, B; lees: V, (J.

o o

4 v.quot; o. „ X; lees: IX.

. 101,

II

12 v. o. « vindt dit stelsel; lees: vond dit stelsel lot voor korten tijd.

» 112,

II

8 en 9 v, o. door te slaan: »de inrichting voor de plaatsing van gesihnt in den bedekten weg bij onderdeel Buitenweilen,quot;

. 123,

1 v. o.: het woord #niotquot; door te slaan.

« 120,

U

17 en 18 v. b. staat: aanvoer; Iers: afvoer.

./ M3,

II

4 v. b. staat: 70; lees: 80.

« HO,

15 v. b. „ aaavallen; lees: aanvallen.

« 149,

u

20 v. o. „ en; lees: of.

u 150, laatste alinea. Voor het glacis coupé te verwijzen naar stippellijn 1JQ op Fig. 90.

„ 150, regel 1 v. o. slaat: 53; lees: 85.

«157, a 15 v. b. v meer; lees: minder.

„100, „ 15 v, o. „ van y lees: voor.

„ 208, „ 10 v. o. „ 112; lees: 113.

« 290. Nieuwe proeven met de Lw-torpedo worden beschreven in het Militair hlad van 31 Mei 1883.

„ 292. Op de beschrijving van do WniTEHEAü-lorpedo te laten volgen, dat de torpedo Brennan de goede eigenschappen van die van Lay en WniTErir.ai) schijnt te vereenigen en bovendien zeer eenvoudig is. (JVeue Mil. Blatter, 1883, XXII, 280 en volg.)

„ 323, regel 0 en 7 v. o., moeten I en A met elkander worden verwisseld.

, 3t3 , „ 13 v. b. staal: 11, lees: 1).

-ocr page 15-

l^trf J* ( t i { t

J

HOOFDSTUK I.

STRATEGISCHE BESCHOUWINGEN OMTRENT DUURZAME VERSTERKINGEN.

De verdediging van een land lieeft, naar gelang van zijne ligging, door een leger alleen of door een leger en eene vloot plaats; elke staat die prijs stelt op het behoud zijner onafhankelijkheid, moet daarom in de eerste plaats voor die verdedigingsmiddelen zorg dragen. Genoemde strijdkrachten moeten worden aangevoerd naar een wèl overlegd plan, waarbij van do voordeelen, welke de natuurlijke gesteldheid van het terrein en de ligging van het land opleveren, het meeste partij is getrokken. Bij het uitbreken van een oorlog echter ontbreekt\' meestal de tijd om het geheele land of de bedreigde streek zoodanig te wijzigen, dat de bedoelde voordeelen zoo groot mogelijk zijn; daarom behooren reeds in vredestijd de noodige maatregelen hiertoe te worden genomen, hoofdzakelijk bestaande in het zich verzekeren van de beschikking over de middelen

1°. om den onbelemmerden toegang tot het geheele land of een gedeelte hiervan te beletten;

\'2°. orn zich in het bezit van bepaalde gedeelten van het land, ook bij den krachtigsten aanval, te kunnen handhaven.

Een en ander vordert den aanleg van duurzame versterkingen, van gemeenschapsmiddelen en in bijzondere gevallen van waterwerken (stuwen, sluizen, kanalen). De beginselen, naar welke de eerste dier hulpmiddelen moeten worden ingericht, leert de Duurzame Vemterkingshmst.

V.

-ocr page 16-

O

Het is duidelijk dat het aanleggen van duurzame versterkingen alleen dan behoort te geschieden, indien men de plaatsen kan bepalen waar zij bij een oorlog wezenlijk nut zullen aanbrengen. Dit nu is mogelijk, indien men zich vooraf nauwkeurig rekenschap geeft van de wijzen waarop de verdediging van het land onder verschillende omstandigheden zal worden gevoerd. Hieromtrent algemeen geldende beginselen te geven, is niet wel doenlijk: de geographische toestand, de uitgebreidheid, de bevolking, de staalkundige toestand enz., moeten hierin beslissen. In het algemeen echter kan men aannemen, dat bij eiken oorlog het bezit van sommige groote steden en van goede gemeenschapsmiddelen te land en te water voor beide partijen van belang is: zij verschaflen toch de gelegenheid om de troepen onder dak te brengen en te verplaatsen, zoomede om de oorlogs- en mondbehoeften te bergen en te vervoeren, zoodat de beschikking over die middelen voor de organisatie en de verpleging meer of minder onontbeerlijk te achten is. Het meest onmisbaar zijn die punten van het net der gemeenschapsmiddelen, waardoor het gebruik van een aantal wegen gewaarborgd is, dus défilés, en hiervan in de eerste plaats die, welke door de grootste hindernissen (stroomen, moerassen, inondatiën, bergen) voeren, moeielijk te omtrekken zijn, en den knoop van een aantal wegen vormen, wat vooral by rivieren plaats heeft. Op deze punten vindt men meestal ook de grootste steden, in welk geval het bezit daarvan dubbele waarde verkrijgt.

Ten einde nu de levende strijdkrachten van den staat niet te versnipperen, waardoor men op alle punten zwak zou zijn, bestemt men daarvan slechts een klein gedeelte voor het vasthouden van die belangrijke punten, waarvan het bezit inderdaad als onontbeerlijk moet worden aangemerkt; om dit gedeelte bovendien tot een minimum te kunnen brengen, legt men op genoemde punten duurzame versterkingen aan, welke dus ten doel hebben, het bezit dier plaatsen zooveel doenlijk te waarborgen en daarom als plaatselijke versterkingen kunnen worden aangeduid; hiertoe be-hooren o. a. de vestingen of forten, waarmede men spoor- en waterwegen, zoo ook sommige accessen in inondatiën enz. voor den vijand verspert, en welke om die reden dan ook spervestingen o ZZó\' en sper forten worden genoemd.

De kracht welke men aan zulk eene plaatselijke versterking moet verschaffen, hangt af van den graad van weerstand dien zij zal moeten bieden, en deze weer van do waarde welke aan het bezit van de plaats wordt gehecht: in elk geval moet zij naar

¥■

O/

fU- fut CjWa A, 7 (UI . I

Vf , tfc

-ocr page 17-

alle zijden verdedigd kunnen worden: de grondvorm van zoodanige versterking is dus eene gesloten omwalling.

Ter beoordeeling der waarde van het bezit eener plaats gaat men na, of zij al dan niet onontbeerlijk is voor de organisatie en de verpleging, of wel voor de bewegingen, zoowel van het eigen leger en de eigen vloot als van die des vijands. In het eerste geval kan zij, versterkt zijnde, dienen voor het veilig

1°. onder dak brengen en oefenen der strijdkrachten (verschanste

legerplaatsen en oorlogshavens);

\'2°. vervaardigen van oorlogsmaterieel (militaire fabriekplaatsen en werven);

3°. onderbrengen en bewaren van oorlogsmaterieel (magazijnen depotplaatsen).

In het tweede geval daarentegen dienen zij 1°. als versperring op den vijandelijken weg (de reeds genoemde spervestlngen en sperforten);

l2p. als bruggenhoofden, tot verzekering van den eigen overtocht, zelfs in de nabijheid des vijands.

Dikwijls kan eene enkele vesting — een fort minder algemeen — aan verschillende bestemmingen te gelyk beantwoorden, in welk geval haar strategisch gewicht grooter wordt en ook meer middelen behooren te worden aangewend om hare kracht te ver-grooten. Elk duurzaam werk van dezen aard, hoe gering ook, moet echter zóó sterk zijn dat het, met een minimum van troepen bezet, aan elke onderneming van het vijandelijke veldleger (verrassing, bestorming (\'), beschieting en insluiting) het hoofd kan bieden.

Is dit doel bereikt, dan moet de vijand niet alleen andere en krachtiger middelen tot verovering aanwenden (de belegerings-trein) doch ook hot voor hem nadeelig gemaakte terrein weder in een voordeelig veranderen, met andere woorden: tot een geregeld beleg overgaan; reeds met de voorbereidende maatregelen hiertoe gaat veel tijd voor hem verloren, terwijl verder de uitvoering dier aanvalswijze hem zeer groote offers kost. Is de waarde van het bezit zóó groot — hetzij voor een bepaald oorlogsveld, hetzij voor het geheele land — dat hiervan vermoedelijk de uitslag van den veldtocht of van den oorlog afhangt, zoo wordt tot

(1) Bestorming wordt soms ook voorafgegaan door beschieting uit helegcrlngsyeschul en behoort dan niet meer tot eene onderneming van het veldleger.

-ocr page 18-

4

behoud daarvan niet alleen de eigenlijke bezetting, maar bovendien een aanzienlijk gedeelte van het veldleger aangewezen. In dit geval moet hiervoor, gebaseerd op de plaatselijke versterking, een geveehtsveld worden voorbereid, waartoe men voorwaarts van de omwalling versterkingen {gedetacheerde forten) aanlegt, zoodat eene verschanste legerplaats om de vesting wordt gevormd. De gezamenlijke werken dienen dan echter niet alleen tot verzekering van het bezit der plaats maar ook om de gelegenheid te verschaffen, met eene betrekkelijk geringe macht een groot aantal vijanden aan de aldus voorbereide positie te binden en dus aan operation elders te onttrekken; men noemt ze om deze reden wel eens positieversterkingen. Dergelijke positieversterkingen kunnen ook bestaan uit eene enkele of dubbele linie forten, waardoor een belangrijk gedeelte van het land aan den vijand onttrokken blijft, zoolang hij die linie niet heeft doorbroken. Bij inondatieliniën is het in een dergelijk geval zeer goed mogelijk dat de meeste forten, 22Jquot; elk op zich zelve beschouwd, sperforten moeten worden genoemd, / terwijl zij toch gezamenlijk eene positieversterking vormen.

Eene positie-versterking wordt in den hoogsten graad daar gevormd, waar men, door gebruik te maken van alle middelen welke de Versterkingskunst aangeeft, het natuurlijke terrein zoodanig wijzigt, dat het een in de hoogste mate voordeelig geveehtsveld wordt voor de beslissing van den geheelen oorlog (het centrnalredait der verdediging).

Zijn de vestingen op de boven omschreven wijze aangelegd, dan zal de vijand ze vreezen, niet zoozeer wegens hare bezetting, maar vooral — en dit geldt in het bijzonder voor het centraal-reduit — omdat ze aanleiding kunnen geven tot vorming van nieuwe legers, hetzij van den verdediger zeiven, hetzij van bond-genooten.

Vestingen in de nabijheid der grenzen — grensvestingen — behooren steeds in zoodanigen toestand te worden gehouden, dat zij in zeer korten tijd geheel gereedgemaakt kunnen worden om een aanval met goed gevolg te kunnen afslaan. In staten van geringe uitgestrektheid, omringd door machtige naburen, behooren meest alle vestingen en forten tot deze categorie.

Gemeenschapsmiddelen en vooral spoorwegen tracht men zoo dicht mogelijk hij de grenzen te versperren; de spervestingen of JliMsforten moeten echter bij zoodanige gedeelten van den weg worden aangelegd, waarvan de omtrekking, door liet noodzakelijk maken van moeilijke en tijdroovende werkzaamheden — bijv. het slaan

.1

-ocr page 19-

van eene brug over eene breede rivier — buitengewoon veel bezwaren oplevert. Wordt aan deze eischen voldaan dan is eene geringe bewapening voldoende, en verdient de aanleg van forten de voorkeur boven die van vestingen, omdat zelfs de kleinste stad nog altijd veel grooter omvang heeft dan zulk een fort behoeft en dus ook meer bezetting vereischt. Om deze reden, en dewijl bij sperwerken niet zoo zeer uitwerking naar buiten op den voorgrond staat, verdienen betrekkelijk kleine forten de voorkeur boven groote.

Het doel dat met den aanleg van duurzame versterkingen wordt beoogd is dus bereikt, indien men zich daardoor met eene geringe krijgsmacht het bezit van gewichtige punten kan verzekeren, wier behoud eene bezetting zou vorderen welke, zonder de kracht die aan versterkingen kan worden ontleend, het te velde opereerende leger te veel zou verzwakken. In zooverre zijn zij nuttig; doch wanneer er te veel bestaan, is die overvloed niet alleen nutteloos maar schadelijk. Het sprekendst is dit in den laatsten Duitsch—Franschen oorlog gebleken: het groot aantal vestingen in Frankrijk was gedeeltelijk oorzaak, «lat zij volstrekt niet meer beantwoordden aan do eischen der hedendaagsche krijgskunde, de noodige bezetting en bewapening misten, en dus op ongehoorde wijze verwaarloosd waren. Hierdoor vielen de meeste na kortstondigen weerstand, zelfs zonder verdediging, den aanvaller in handen; dit wekte den moed van do Duitschers op en verzwakte te gelijk liet moreel der Franschen. Niettemin heeft diezelfde oorlog het onbetwistbare bewijs geleverd, dat zelfs kleine vestingen (en dus ook forten) een grooten en nuttigen invloed op de landsverdediging kunnen uitoefenen: alléén aan de vestingen toch hebben de Franschen het te danken, dat zij met samenge-raapte en grootendeels ongedisciplineerde troepen een zoo hevigen weerstand hebben kunnen bieden. Waren die versterkingen in kleiner getal aanwezig, doch in een beteren verdedigingstoestand geweest, dan zou de positie van het eerste Duitsche leger, in Dec. 1870 en Jan. 1871, veel ongunstiger en misschien onhoudbaar zijn geweest (\').

(1) Goetze. Die ThüHylcif der dcutschen Ingenxcvre nnd iechnxschcn Truppcn int deulsch-franzüsischcn Krictjn 1870—71. A\\f höhero Veranlassung v. s. w, dar ges elf, 1, G2 en 254,

-ocr page 20-

t)

Dc omstandigheid dat het be/.etten van een te groot aantal duurzame werken het veldleger te zeer verzwakt en aanleiding geeft tot verwaarloozing van alle, ook van de nuttigste, doet zich vooral in kleine landen gelden, waar uit den aard der zaak het leger toch al eene betrekkelijk geringe sterkte heeft. Daarom mag voor die staten als absolute regel worden aangenomen, dat elke vesting die ingesloten kan worden schadelijk is, met uitzondering alleen van sperforten op spoorwegen, van werken op schei-dingspunten van bevaarbare rivieren of van inondatiebronnen, en van zoodanige duurzame werken. welke in zoo verre de rol van tijdelijke of van veldwerken vervullen, dat zij slechts in sommige gevallen bezet zullen worden, bijv. tot oogenblikkelijke opneming van voorwaarts geplaatste troepen. In het laatste geval verkeeren vestingen en forten die, als niet meer passende in het aangenomen verdedigingsstelsel. uit de rij der duurzame werken worden geschrapt, en dus niet meer als zoodanig in goeden staat worden gehouden, doch waarvan men de wallen, of gedeelten daarvan, laat bestaan.

Het vestingstelsel van Nederland is bij do Wet van 18 April 1874 geregeld (1), en is gegrond op eone geconcentreerde verdediging. Volgens dat stelsel worden feitelijk alleen de provinciën Holland tegen een aanval van do landzijde beschermd door duurzame versterkingen, welke te zamen de Nieuwe Holltaidsche Waterlinie vormen. Dezo linie vangt aan bij Muiden (3), volgt in hoofdzaak de Vecht tot nabij Utrecht, buigt zich van hier oostwaarts van deze stad om tot Jutp/iaas, en loopt verder over Honsw/Jk, langs den Dief dijk tot Leerdam-, voorts over Asperen, Vuren (voorwaarts van Gorinchem), de Wpunt van den Bommeler-waard en het hand van Altena tot do Nieuwe Menvede. Als eene voortzetting daarvan kan men do positie Geertruidevberg (of Moerdijk)— Willemstad beschouwen. In de N.H. Waterlinie vindt men een zeer groot aantal duurzame werken, meest forten doch ook eenige vestingen. Al die versterkingen zijn in de laatste jaren,

(1) Eene uitvoerige bcBclirijving hiervan vindt men in het eerste deel van I\'lan-ttnga\'s Militaire Aardrijkskunde en Statistiek. Op dit oogenblik (einde 1883) is een nieuw wetsontwerp aanhangig, waarbij echter Je grondslagen van liet stelsel in hoofdzaak onaangetast blijven.

(2) Naarden wordt dan gemeenlijk een voorpost der linie genoemd. Juister zou het echter o. i. zijn, te zeggen, dat de linie bij Naarden aanvangt, bij Uiterneer de Vecht bereikt en deze verder volgt tot bij Utrecht. Muiden cn Weesp behooren tot de stelling vsn Amsterdam.

i*

-ocr page 21-

naar do beginselen van den lautsten tijd, verbeterd of gemaakt, zoodat dio linie kan worden gezegd, over het geheel in zeer gunstigen toestand te verkeeren. Wat haar verlengde in Xoord-timbant (ï) aangaat, hiervan is de toestand nog niet even gunstig; aan de positie Willemstad wordt niet kracht gewerkt, doch overigens bestaat er nog niets (positie Moerdijk) of wel do werken zijn verouderd (Geertruidenbcrrj met een paar batterijen); zoodra omtrent deze laatste stellingen eene beslissing zal zijn genomen, is echter ook hier spoedig verbetering te voorzien.

Tegen een aanval van de zeezijde worden dezelfde provinciën beschermd door belangrijke werken bij de hoofdtoegangen. De stolling aan den Helder bestaat uit eene reeks batterijen en forten op do N. en N.W. spits van NoDrd-Hnllnnd, waardoor do toegang tot do haven van het Nieuwe Diep wordt afgesloten en \'waaruit de roede en het voornaamste vaarwater hierheen kunnen worden beschoten, terwijl zich eene aaneengeschakelde linie in de keel der positie van zoe tot zee uitstrekt, om aanvallen van de landzijde en beschieting van de maritieme etablissementen te Nieuwe Diep te bemoeilijken. Al die werken zijn in do laatste jaren eveneens verbeterd of gemaakt, en voltooid of de voltooiing nabij.

liij do sluizen te JJmuiden, zoomede aan den mond van den nieuwen Rotterdamschen Waterweg, worden forten gebouwd.

Eindelijk leveren de vestingen Hellevoetsluis en Brie lie (Jo gelegenheid op, om de daarlangs voerende toegangen uit zoo krachtig te bestrijken; op het eiland Voorne vindt men bovendien eenige batterijen, welke met genoemde vestingen en eeno te stellen inondatie-linie kunnen dienen, om eeno gelande afdeeling het doordringen te beletten of ze daarin te heiemmeren.

De zeer juiste opmerking is gemaakt, dat de tot hiertoe go-noemde linien en stellingen van de provinciën Holland (en een klein gedeelte van Utrecht) éóne groote vesting maken. Het behoeft echter goen betoog, dat in de omwalling groote openingen blijven; een daarvan vormt de Zuiderzeekust van Muiden tot Nieuwediej) en eene andere, de Noordzeekust van den Hoek van Holland tot den Helder. Na eene gelukte landing op een dier kusten zou dus hot hart van Nederland geon in vredestijd voorbereide stellingen moer opleveren, indien daarin niet werd voorzien. Daarom wordt om Amsterdam eene uitgestrekte inondatie-linie versterkt, aanvangende aan de Zuiderzee bij Muiden en een kring om do hoofdstad beschrijvende, omstreeks looponde over Weeip, Uithoorn, Aalsmeer, Hoofddorp, Spaurndum, Beverwijk, Uitgeest en

(1) Feitelijk bohooron twee forten der positie Willemstad tot Zutd-HoUand (iV«-mamdurp op Beyerlund en /\'Whs FrederiV met 3 kleine werkjes op Over-Fkkkec).

-ocr page 22-

s

Purmerend naar Edam. Door deze linie wordt niet alleen Amster- lit\'emU. dam beschermd togen een bombardement, doch ook na den val van de Ar.II. Waterlinie of na eono gelukte landing van den vijand,

behoeft do landsverdediging niet te worden opgegeven. Zij verkeert echter nog geheel in den staat van wording.

Tn hoofdzaak is hiermede hot vestingstelsel beschreven. Er bestaan echter nog andere liniün en werken, gedeeltelijk sperwerken, gedeeltelijk duurzame versterkingen, vallende in de categorie van tijdelijke of veldwerken (blz. G). Tot de eerste behooren de forten bij Westervoort, Punnerden. Kraijenhofi en beneden Lent;

tot de laatste: de vesting Doesborgk, hot fort hoven Lent, eenige werken nabij \'s Hertogenbosch, do forten Nieuw St. Andries, Blauwe Sluis, eenige werkjes ten Z. van Heusden en vorder de stelling in de Gelderse/ie vallei mot haar verlengde in de Neder-Betuwe. De stelling in de Geldersche vallei bestaat in hoofdzaak uit eenige werkjes bij Spakenburg aan de Zuiderzee, eene aaneengeschakelde lage en smalle borstwering van Krachtwijk (ton N.W. van Amersfoort af tot aan den Ronden Haan (bij Veentndaai), eenige vervullen posten en werkjes nabij en voorwaarts van de linie en aan de Grebbe. Haar verlengde in de Betuwe bestaat eveneens uit eene hier en daar geslechte, doch overigens aaneengeschakelde borstwering mot batterijen en posten aan de uiteinden (de Spees en Och ten) en op de doorsnijding van den spoorweg Gorinchem—Eist.

Deze gebeele linie dient tot voorpostenstelling van de N.H. Waterlinie.

Wordt liet aanhangige wetsontwerp (verg. Noot 1 blz. (i) tot Wet verheven, dan zullen van de zoo even genoemde verdedigingswerken worden geslecht; de werken bij Nijmegen (Krayenhoff,

boven en beneden Lent), Doesborgh, do werken bij \'s Bosch, Nieuw St. Andries en Blauwe Sluis; mocht echter bet wetsontwerp worden verworpen, en blijft art, \\ van de straks genoemde Wet van •18 April 1874 van kracht, dan moeten uog nieuwe forten worden gemaakt tot dekking van rivierovergangen en opname van troepen aan IJsel, Waal en Maas.

Ten slotte behooren nog tot de duurzame werken, de vesting Neuzen en bet fort Ellewoutsdijk, beide aan de Wester-Schelde.

Omtrent de waarde van die werken bestaat groot verschil in meening ; in het meergenoemde wetsontwerp worden zij gerekend tot de versterkingen, welke niet behouden moeten worden.

i

-ocr page 23-

C^Zsuv *.\'■£ c/jt^ CS~t^. c/-\\/by i^damp;tsiy ^tr/ c/ff. \'lt;stftS(/-e/iyoty*.^i C^/Uc^td/3d

C^cu-V eb -t^isir- V//f^esa/.. 4tr/ «i CH^-. v//i C^vVu/jlJiu^/~-vuetk. . d*. W. /*/ d* \'Vryjefa-U*.^ -UHryJiAnuAA^

bl i rrty/s . s/j?

syfittrd,/y

ZSerr,

yamp;yt-- \'ÏWA é?-/?\'! lt;\',

7

HOOFDSTUK II.

liEKNOPT OVERZLCHT VAN DE GESCHIEDENIS VAN DEN VESTINGOORLOG EN DEN VESTINGBOUW (\').

Uit don aard der zaak heeft de vestingbouw ten uilen tijde in nauw verband gestaan met de middelen van aanval en van verdediging: zoodra de aanvalsmiddelen krachtiger werden, moest de vestingbouw volgen, doch daar het hierbij op schatten gelds en langen tijd voor de uitvoering aankomt, zoo is deze meermalen ten achteren gebleven.

De geschiedenis van den vestingbouw en van den vestingoorlog laat zich, in verband met de hoofdtijdvakken der algemeene geschiedenis, gevoegelijk in vier onderdeelen splitsen, te weten in die van :

1°. de oude geschiedenis (volkslegers);

\'2°. de middeleeuwen (leenstelsel);

• !0. de nieuwe geschiedenis, tot aan de invoering van getrokken belegeringsgeschut;

ti erd-e.

s/tr/ ff/j -/r e c/^

4°. idem, na de invoering hiervan.

Iu. Vestingoorlog en vestingbouw, gedurende het tijdperk der Oude geschiedenis.

Hij de Ouden bestonden de legers uit volkslegers, bijgevolg waren zij betrekkelijk sterk; aan de zijde van den verdediger nam

(!) De lloo van Alderwerf.lt. De vestivyoorloy cu dc vestingbouw, in hunne ontwikkeling beschouwd» liet Hoofdstuk is bijna geheel naar dit werk bearbeid.

-ocr page 24-

It\'

daarentegen ook ieder weerbaar man aan tien strijd deelC). Een ander gevolg daarvan was, dat de hoofdmassa uit voetvolk bestond, waardoor ook veel handenarbeid kon worden gevorderd; hiermede was het mogelijk, uitgebreide belegeringswerkzaamheden uit te voeren en daardoor rnenschenlevens te sparen.

De wapens bestonden aanvankelijk uit slingers, bogen en werpspiesen, waarbij later zwaarden, strijdbijlen en knotsen kwamen, voor zware infanterie, die ten deele geharnast en geheel van schilden voorzien was.

De eerste versterkingen der steden bestonden meestal uit een aarden, ook wel met hout bekleeden en doorwerkten wal, met eene gracht er voor. Om dezen te vermeesteren maakte men gebruik van ondergraving of van heldimmimj; in het eerste geval trachtte de vijand, door middel van een onderaardschen gang, tot binnen in de stad te komen, wat altijd zeer moeilijk en soms geheel onmogelijk bleek te zijn; in het laatste werden, indien de wallen met hout bekleed en de buitentaluds dus steil waren, afdeelingen soldaten die zich met hunne schilden dekten, in dichte drommen aan den voet van den wal opgesteld; de achterste dier troepen bukten sterk, de volgende minder, enz.; op die wijze vormde men eene brug van menschen, over welke de eigenlijke bestormers vooruitrukten. Somtijds werd echter ook van ladders gebruik gemaakt, die zoo breed waren dat 4 man naast elkander daarop konden klimmen.

Om de beklimming moeilijk te maken werden de steden, in plaats van met aarden wallen, spoedig met cirkelvormige muren, aanvankelijk van betrekkelijk geringe hoogte, omringd (Fig. i). waarvóór eene gracht werd gegraven met een flauw contrescarp-talud, om gemakkelijk tot uitvallen te kunnen overgaan. De verdedigers schoten over de muren heen en stonden daartoe op eene stellage er achter. Somtijds werden verschillende muren terrasvormig achter elkander gemetseld, ten einde de verdediging nog te kunnen voortzetten als de eerste muur in \'s vi ands handen mocht gevallen zijn.

Toen bet bleek dat de muren te laag waren, werd natuurlijk de hoogte langzamerhand vermeerderd; de stellage achter den muur werd weggelaten en, om eene standplaats voor de schutters te verkrijgen, het bovengedeelte van den muur dunner gemaakt en daarin schietgaten uitgespaard (Fig. \'i).

(1) In veroverde gewesten hielden de llomeinen later ook slaande leycrs.

I

-ocr page 25-

11

//\' 4-\'

y/fr/

De brug van soldaten bleek nu weldra ontoereikend en ook de ladders werden door hare gioote lengte zeer onhandelbaar;

de aanvaller moest dus naar nieuwe middelen omzien. Ue wapens die hem toen (omstreeks Alexander den Groote) ten dienste stonden, waren: armborsten, een soort van kruisbogen, waarmede men balken met ijzeren beslag, of\'met brandbare stoffen omwoeld,

in de stad schoot; hullisten en catapnlten, waarmede men ijzeren voorwerpen, steenen, vuurpijlen en bovendien allerlei onreinheden in de stad slingerde, om zoodoende vernieling en ziekten teweeg te brengen. De aldus geschoten projectielen bereikten een afstand van (iüO M.; men kon ze 800—1000 M. ver werpen, terwijl hun gewicht 25—350 KG. bedroeg. Hiermede konden echter de muren niet vernield worden, en zonder dat was het zeer bezwaarlijk de stad te bedwingen; om die reden werden werktuigen bedacht,

waarmede dat doel kon worden bereikt en welke de namen verkregen van stormrammen, storrnhakeii en muurboren. De stormram bestond uit een zwaren balk, met een gegoten ijzeren ramshoofd aan het vooreinde, welke balk met kettingen aan een schraag iiing of op twee rollen rustte, die om assen konden draaien; de stormhaak eindigde niet in een ramskop, maar in een grooten krabber, welke strekte om de gemaakte opening te verwijden; de muurboor had een spits vooreinde en diende om liet werk voor den stormram gemakkelijk te maken, indien de muur door elastieke materialen beschermd was. Die\' vernielingswerktuigen werden, met hunne bediening, geplaatst onder een schildpad, eene houten loods op rollen, die van boven en zooveel mogelijk aan de voorzijde gedekt en met huiden van dieren bekleed was, om tegen het vuur van den verdediger bestand te zijn.

De bestorming kwam daarom echter niet in onbruik; men bediende zich daartoe, indien de reeds besproken ladders niet toereikend waren, van stormtorens- of helepolen en van dammen. De stormtorens waren houten gebouwen, van 10—20 M. in het vier- lt;

kant, soms tot 50 M. boog, en in verdiepingen verdeeld, welke meestal uitschuifbaar waren om de verdedigers te verrassen. In de bovenste dier verdiepingen werden infanteristen, in de lagere catapulten, en in de onderste soms een stormram geplaatst; een of meer der bovenverdiepingen waren van eenc valbrug voorzien,

die op de muren kon worden neergelaten; het geheel rustte op rollen of wielen en werd naar de muren gereden, waartoe vooraf,

zooals vanzelf spreekt, een dam in de gracht moest worden geworpen. De voorzijde van deze torens werd, tegen het in brand

-ocr page 26-

scliiolun, bekleed met lood, huiden, enz., terwijl de openingen .soms met touwgordijnen werden gesloten.

De dammen (aggers) werden van fascines en grond gemaakt en hadden kolossale afmetingen. Zij waren soms (onder Julius Caesar) 100 M. lang, van achteren 100, van voren 200M. breed en \'25 M. hoog; de manschappen die aan het vooreinde werkten, dekten zich daarbij door middel van schermen op rollen of van touwgordijnen.

Langzamerhand kwam ook nog een ander middel om muren te vernielen in gebruik, namelijk de ondermijning. Daartoe werd de aarde onder den muur weggegraven en deze door houten stutten ondervangen, welke met zeer brandbare stollen werden besmeerd ; op een gegeven oogenblik stak men al die ondersteunings-middelen in brand, waardoor de muur instortte.

Ten einde nu de muren zoo sterk mogelijk te maken en den aanvaller de nadering te bemoeilijken, werden ze.hoe langer hoe dikker en hooger — tot 9 M. — gemaakt; somtijds werden er twee achter elkander gemetseld en de tusschenruimte met grond en hout gevuld. Om verder ook van catapulten tol verdediging gebruik te kunnen maken, werden de muren van afstand tot afstand aan de Wnne/izijde verbreed, waardoor torens ontstonden, die nu eens massief dan weder hol waren; in het laatste geval hadden zij verdiepingen en werden schietgaten in de muren uitgespaard.

Ten einde den aanvaller te beletten de muren te ondermijnen, hetgeen (zie Fig. \'2quot;) tot hiertoe niet goed mogelijk was, werden do muren van machicoulis voorzien en bovendien eene wijziging In de plaatsing der torens aangebracht. Om machicoulis te maken, liet men (Fig. !t) het bovenste dunnere gedeelte van den muur buitenwaarts uitsteken en ondersteunde het door gewelven, in welker toppen openingen werden uitgespaard, waardoor de voet van den muur kon worden bestreken. De wijziging in de plaatsing der torens bestond daarin, dat men ze voor een grooter of kleiner gedeelte buiten den muur liet uitsteken (Fig. 4), en ze niet verder dan boogschotsafstand (80 a iOO pas) van elkander plaatste (Fig. 5), zoodat de grachten vóór de muren uit de torens konden worden geflankeerd en deze elkander konden ondersteunen. De machicoulis werden ook, of beter gezegd vooral, aan de torens aangebracht (Fig. Mgt;)\\ aan weerszijden van elke poort bouwde men bijna altijd een dergelijken toren, die met den muur alleen gemeenschap had dooi\' middel van eene valbrug, welke men in

-ocr page 27-

. /lt;r/ i** i/: -\'yejf,

VA

den toren kon ophalen. Die torens waren dus zelfstandige werken, die nog verdedigd konden worden al was de vijand ergens door een muur binnengedrongen; behalve voor flankeering konden zij — omdat zij meestal hooger dan de muren werden opgetrokken — nog zeer goede diensten bewijzen als observatiepost en als cavalier of verhoogd emplacement der catapulten; doordien zij zelfstandig waren vormden zij eindelijk het laatste bolwerk der verdediging, de citadel, waarom zij ook wol binnen de muren werden gemaakt.

De gang van aanval on verdediging was gedurende dit tijdperk over liet geheel de volgende:

De aanvaller legerde zich in verschillende onderdeelen (kwartieren) , welke ieder op zichzelve verschanst werden; die kwartieren werden met elkander vereenigd door borstweringen, metgraehten naar de zijde van de stad, om uitvallen gemakkelijker te kunnen afslaan; deze liniën droegen den naam van contravallatie-liniën; bovendien werden, buitenwaarts hiervan, andere — circumvallatie-liniën — opgeworpen, tot bescherming tegen een vijand, die mogelijk tot ontzet zou komen opdagen.

Daarna werd de stad aanhoudend beschoten en beworpen, en met de aanvalswerken op verschillende punten te gelijk begonnen, ten einde den verdediger in liet onzekere te laten op welk punt de hoofdaanval zou plaats hebben; de dam werd tot aan de con-trescarp der gracht voortgezet, deze gevuld, de dam verlengd, en de bestorming gewaagd; of wel; do heiepolen werden vooruitge-bracht, de muurC) gebeukt, en de verdediger hiervan verdreven, waarna eveneens tot bestorming word overgegaan.

De verdediger trachtte een en ander, ta beletten door

1°. het werpen met steenen en brandende stoflen;

2°. sterke uitvallen, met het doel om de heiepolen, en zelfs

do vrij brandbare dammen, in brand te steken;

o0. het ondermijnen der stormtorens;

■4°. het opwerpen van cavaliers tegenover de punten waar de

stormtorens kwamen te staan;

5°. het opwerpen van retranchementen, of borstweringen van aarde achter do bres, welke wallen tegen twee torens werden aangeleund (AD Fig. 5);

6°. verdediging der bres met vuur, kokende olie, enz. enz.

(1) Aanvankelijk; toen liet bleek dat met het nemen van den muur dikwijls weinig gewonnen was, omdat de verdediger een retrancliement daaraehter had aangelegd, werd de aanval meer op de torens — de reduits der verdediging — gericht.

-ocr page 28-

14

Die verdediging was dikwijls zóó krachtig, dat de aanvaller

de stad niet anders kon bedwingen dan door uithongering. ki

be

2°. Middeleeuwen.

Z1J da

in de middeleeuwen waren de volkslegers vervangen door vo

leenlegers; deze vormden een veel minder aaneengesloten geheel on

dan de eerstgenoemde, omdat de leenmannen soms niet te be- W(

wegen waren met hunne troepen bij den aanvoerder te blijven. bu

Bovendien waren de legers ook veel minder talrijk en begon de en

ruiterij meer overwicht te verkrijgen; twee redenen, welke de wlt;

oorzaak waren dat over minder handenarbeid kon worden be- ko

schikt. Door dit alles werden de steden meer door ruw geweld dll

dan door overleg tot de overgave gedwongen; bij bestorming von- eei den bovendien de ridders de beste gelegenheid om hunne zucht

naar roem bot te vieren. — De wapens waren ongeveer dezelfde rin

als de reeds vermelde; alleen werden de catapulten meest ver- op

vangen door blijden, eene soort van slinger- of werptoestel, waar- lin

mede zeer zware steenen (men zegt tot 1400 KG.), Grleksch da

vuur, enz. In de steden werden geworpen. Hot gebrek aan han- me

denarbeid had ten gevolge dat slechts bij uitzondering heiepolen gel

werden gebouwd; dat de contravallatie-linlën vervangen werden hei

door blokhuizen (pastilles) van hout of steen, aangelegd op uit- sta

gangen, en dat de circumvallatle-liniën meestal geheel vervielen ; eei

op ontzet kon dan ook een verdediger zelden rekenen. en

De versterking der steden onderging uit den aard der zaak bn

weinig verandering; nu de aanval feitelijk verzwakt was, bestond rat

geen aanleiding om naar verbeteringen om te zien; eerder kan de

men zekeren achteruitgang opmerken. De muren werden niet das

meer zoo dik en de poorten zeer eng en laag gemaakt. Alleen ter

voor dekking dier poorten werden betere maatregelen genomen; viu

behalve de reeds beschreven torens met machicoulis, tot verde- pas

dlging van den ingang, bouwde men, met hout en grond, kleine bel werken vóór de poorten, en noemde die bastions, een naam die

later overging in dien van ravelijnen (t-ivellino, oeverwerk). Ook bon

lej^de men er een soort van houten of steenen tamboers voor jee

(barbacanes), bestaande uit een front- en twee zijmuren of rijen !__

palissaden, al welke werken als kleine bruggenhoofden kunnen

worden aangezien, die niet alleen de torens en poorten aan \'s vij- vum

ands oog onttrokken, maar ook uitvallen zeer begunstigden. Ijorc

-ocr page 29-

r t!it dezen tijd dagteekenen tevens het groot aantal verster

kingen van geringere afmetingen; de ridderburchten. Aanvankelijk bestonden deze uit enkele torens, meest op moeilijk toegankelijke punten en dienden zij als toevluchtsoord voor den burchtheer met zijne onderhebbenden. Op den begancn grond waren de stallen;

daarboven de keuken en de voorraadskamer; hierboven de lokalen voor den burchtheer met zijn stoet, en eindelijk een bovenplat, 1 omringd door een muur met schietgaten, machicoulis, enz. Later

werden die burchten uitgebreid; bijzondere woningen, voor den burchtheer met gevolg, werden bij of tegen den toren gebouwd e en het geheel omringd door muren, welke weder door torens

e werden geflankeerd; de ingangen werden vermenigvuldigd en

i- konden afgesloten worden door valbruggen, terwijl in de poorten

d dikwijls nog ijzeren valhekken werden aangebracht, die men op

een gegeven oogenblik kon neerlaten.

t Ue uitvinding van het buskruit, en de daarop gevolgde invoe- ^ ftesctcrcfe

e ring van het geschut, hadden aanvankelijk geen grooten invloed

0P vestingoorlog of vestingbouw, aangezien het nieuwe vernielingsmiddel zóóveel te wenschen overliet, dat de blijden nog meer 1\' (\'\'ln \'-ene eeuw naast het geschut in gebruik bleven. Eerst toen (AvbL iPe,

i- 111011 ijzeren projectielen — de eerste waren van steen — ging

n gebruiken, de beweegbaarheid van het geschut vermeerderd, en n het brons tot geschutmetaal gebezigd werd, veranderde die toestand (omstreeks het einde der middeleeuwen) en trad men in ; een tijdperk van overgang tusschen de oudere bevestigingswijzen en de stelsels van den nieuweren tijd. — Ook andere oorzaken k brachten echter het hunne hiertoe bij. ilet leenstelsel toch ge-d raakte in verval; de vorsten huurden troepen, en zoo ontstonden ii de staande legers; het voetvolk verkreeg weder het overwicht en

it daarmede kwamen ook weder meer handen beschikbaar. De infan-n terie was gewapend met degen, hellebaard of piek; later(\') met i; vuurroer, haakbus of musket (een zware haakbus, die .\'iOO—400 i

pas ver droeg), terwijl tot verdediging der vestingen ook de dub-e helhaak — het walgeweer — werd aangenomen.

e Het geschut dat nevens de blijden werd gebruikt bestond uit k bombarden, welke 10 schoten daags konden doen en steenen pro-ir jectielen slingerden (omstreeks 1420); in de \'i1\'0 helft der IS\'2n J___________

1

(1) Tijden» Karil den Stüute (1477) was omstreeks l/3 van liet voetvolk van

2

bogen geheel uit de bewapening verdwenen.

-ocr page 30-

1

16

eeuw werden de bovenvermelde verbeteringen aangebracht en kon men met elk stuk -40 schoten daags doen. In de \'late helft der lGde eeuw kwamen nevens de bombarden, welke nog altijd stee-nen (van 12—125 KG.) en ook kunstvuur wierpen, kanonnen {kartouwen) in zwang, van zeer verschillend kaliber, die3—60KG. ijzer voortwierpen; de zwaarste werden gebruikt tot vorming van bressen. ^lt; /öoo •\'./lt;^x ? c f -f ilt; lt; / ^■ / *lt; /\'

De verdediger was door die veranderingen genoodzaakt om wijzigingen in de oudere versterkingsmanier te brengen; de muren waren volkomen ongeschikt, en de torens dikwijls te klein, tot plaatsing van geschut; de dunnere gedeelten der muren waren tegen de uitwerking daarvan niet bestand. Hierom werden de torens vergroot doch tevens verlaagd, waardoor men er een bestrijkend vuur uit kon geven; ze verkregen nu den naam van rondeden (de ronde) en basteien. Evenzoo werden de dunnere gedeelten der muren aanvankelijk dikker gemaakt en, toon deze wijziging onvoldoende bleek, achter en op eenigen afstand van de muren, aarden wallen {a Fig. 6) aangelegd, waarop geschut geplaatst-werd en die als retranchement dienden; de schutters bleven echter op de muren; de reserven werden tussciien deze en do wallen opgesteld. Toen echter bleek, dat do reserven veel van de afvliegende steenbrokken hadden te lijden, schoof men die wallen vooruit (i Fig. 6) en plaatste men de reserven hierachter; weldra kwam men er nu toe, ook de schutters niet op den muur, maar op een banket van den wal op te stellen (Fig. 7). w/mu* Een ander middel om bresvorming te beletten vond men in het verdiepen der grachten, waardoor ten minste het onderste gedeelte van den muur aan de vijandelijke projectielen werd onttrokken; verder werden de reeds vermelde aardewerken vóór de poorten {buitenwerken) ook vóór de saillanten van, en later vóór den geheelen muur aangelegd. Tusschen deze wallon en de con-trescarp bleef aanvankelijk geen open ruimte; zoodra echter bleek dat troepen van den verdediger, die een uitval hadden gedaan en scherp werden vervolgd, langs het toenmaals reeds steile of bemuurde contrescarptalud in de gracht werden geworpen, bracht men de buitenwerken meer vooruit en legde ze glacisvormig aan (Fig. 8); op die wijze ontstond de bedekte weg {ab) met glacis {c d).

Ook toen het geschut reeds een geducht wapen tot vernieling-van muren was geworden, werd nog de aanval minder op de sterke rondeelen doch meer op de muren, tusschen deze gelegen, gericht. Maar aangezien de rondeelen zelfstandige werken waren.

-ocr page 31-

17

r/\\

waaruit de verdediging kon -worden voortgezet zelfs nadat de aanvaller reeds door den muur was binnengedrongen, zoo ging men hiervan af en trachtte de rondeelen zelve te vermeesteren. Om deze in bres te leggen werd, omstreeks liet jaar 1500, begonnen met ze door middel van buskruit te doen springen; de ronde vorm dezer torens was oorzaak dat er eene onbestreken ruimte {a h c Fig. !)) vóór bestond, waar de mineurs betrekkelijk veilig waren. Wel kon men deze uit machicoulis bestoken, maar hiertegen beschermden zii zich door hellende balken. Om hierin zooveel mogelijk te gemoet te komen, kwam de veelhoekige vorm voor rondeelen in zwang, waardoor het mogelijk werd de zijden daarvan te flankeeren.

Omwallingen met het profiel van Fig. 7, van afstand tot afstand door rondeelen geflankeerd, hebben in verscheiden landen gedurende eeuwen den hoofdwal van vestingen uitgemaakt.

3°. Nieuwe geschiedenis.

Zooals reeds met een enkel woord is vermeld, bracht de invoering der staande legers groote verandering in de wijze van oorlogvoeren teweeg. Een tweede gevolg daarvan was, dat de bevolkingen minder deel namen aan de verdedigingen; de oorlogen werden dan ook meer en meer tusschen vorsten in plaats van tusschen volken gevoerd, getuige die in Italië, tijdens Karei. VIII en zijne opvolgers. Dit, gevoegd bij de verbeteringen welke de artillerie onderging, was oorzaak dat de verdedigingen minder hardnekkig waren en dus de contravallatie-liniön, of de daarvoor in de plaats gekomen bastilles, meerendeels werden weggelaten; evenzoo was dit het geval met de circumvallatieliniën, omdat de belegeringen met meer kracht konden worden voortgezet en er dus minder vrees voor ontzet bestond.

De gang van den aanval was als volgt: De stad werd ingesloten {herend), waarna men twee of meer punten van aanval koos. Tegenover elk dier punten werden nog verschanste kwartieren aangelegd, en van hier uit maakte men smalle ingravingen, zigzagsgewijze voorwaarts, waarvan de grond naar de zijde dei-stad werd opgeworpen {loopgraven) ; de arbeiders dekten zich daarbij door houten blinden, wolzakken of schanskorven. Tot verdediging dier loopgraven legde men soms aardewerken aan, die met licht geschut en infanterie werden bezet. Te gelijkertijd werden, op dezelfde hoogte als het begin der loopgraven, (op ongeveer 400* V. 2

//r/-

-ocr page 32-

18

van den verdediger) horizontale of verhoogde batterijen gebouwd, welke haar vuur richtten op liet geschut en de werken; kwam men naderbij, dan werden afzonderlijke Jresbatterijen gebouwd, tot vernieling dor muren.

Onder begunstiging van het vuur der eerstgenoemde batterijen, werden de loopgraven voortgezet tot aan den bedekten weg, die niet tot verdediging was ingericht en dan ook dadelijk bezet werd; soms plaatste men hier nog stukken, om den grachtsovergang te beschermen. Deze werd dikwijls onderaards gemaakt, om den muur te kunnen rnineeren; dit was noodig, omdat de bres zelden beklimbaar geschoten kon worden; het mineeren was echter ook nog in zijne kindsheid: de mijn deed dikwijls meer nadeel aan hen die zo aanlegden, dan aan den muur. Na vorming der bres, al was zij niet volkomen bruikbaar, werd zoo spoedig mogelijk tot de bestorming overgegaan, die dan meestal met groote verliezen gepaard ging.

De verdedigingen, in zooverre zij krachtig waren, werden op de volgende wijze gevoerd:

Zoolang de aanvaller nog op grooten afstand was, deed de verdediger uitvallen, om de werken te vernielen en het geschut te vernagelen; kwam de vijand naderbij, dan werd h:j met geschut bestookt; maar vooral de grachten werden hardnekkig verdedigd, en wel door uitvallen, geschutvuur en mijnen; de laatste als tegenmijnen, indien de aanvaller onderaards naderde. De beslissing echter werd bij de bres bevochten; was het punt te voorzien waar die zou komen, zooals bij bresvorming door geschut altijd mogelijk is, dan werden daarachter nieuwe verschansingen opgeworpen; de bres werd beworpen met hindernissen en beletselen en daartegen werden zooveel mogelijk stukken —waaronder orgelgeschut, eene primitieve soort van schrootkanonnen — in batterij gebracht. Verder werden tonnen met ongebluschte kalk, kokende olie en allerlei ernstvuurwerken bijeengebracht, waarmede de aanvaller op het oogenblik der bestorming werd beworpen; de verdediging der bres was verder opgedragen aan manschappen, met pieken en zeisen gewapend.

De meer en meer algemeen geworden invoering der vuurwapens bracht allengs de noodzakelijkheid aan het licht om de oude tactische vormen te wijzigen. In plaats van de troepen in massa\'s of dichte drommen op te stellen, waardoor de verliezen groot

-ocr page 33-

19

. - ij?\'

waren en tevens do gclegenliciil ontbrak om veel wapens tegelijk in het gevecht te brengen, maakte men de rijon dunner, en zoo ontstond de linie-tactiek. Deze tactiek deed weldra ook haren invloed op den vestingbouw gevoelen en van dit tijdstip aan veranderde liet karakter der omwalling geheel, niettegenstaande het tracé in hoofdzaak hetzelfde bleef.

Hierin gingen de Italianen, in de eerste helft der eeuw voor; tijdens de door hen gevoerde oorlogen waren de gebreken der oude bevestigingswyze aan liet licht gekomen en in de door hen aangenomene trachtten zij daarin te gemoet te komen. Hierbij (Fig. 10, linkerhelft) hielden de rondeelen op zelfstandige werken te zijn, en werden zij daarentegen een gedeelte der gebroken borstwering edahch, welke over hare geheele lengte met schutters werd bezet, om zoodoende eene sterke vuurlinie te hebben; uit don aard der zaak werden die werken nu ook niet meer in de keel gesloten. Ook de benamingen veranderden: in plaats van muren met rondeelen verkreeg men eene aaneenschakeling van gebastionneerde fronten, waarvan de flanken loodrecht op de cour-tine stonden en de onderdooien de namen verkregen, welke thans nog daarvoor gebruikelijk zijnC).

Hij deze bevestigingswijze werden de flanken dikwijls teruggetrokken en daarvóór (zie rechts) andere en lagere aangelegd, die dan werden gekazematteerd, dat wil zeggen: zij bestonden uit gebouwen, waarin het Ilankeerende geschut kon worden opgesteld; liet einde der face sprong dan vóór die lage flank uit, en werd orillon genoemd. De muren waren, blijkens het profiel (zie Fig. 8), slecht gedekt, doch door hunne bewerking zeer sterk {contreforten, décharge-muren enz. — Verg. Hoofdstuk IV).

In de 2(le helft der IG110 eeuw werden de courtines zóóveel korter gemaakt, dat de geheele gracht voor de courtine en de nevenliggende bastionsfaces uit de danken konden bestreken worden; de bastions werden grooter; in de binnenruimte hiervan of op do courtines wierp mon verder hooge borstweringen {katten of cavaliers) op , om de batterijen van den aanvaller te domineeren. Daarbij kwamen de reeds besproken buitenwerken, zooals kleine ravelijnen vóór de poorten, en het glacis mot bedekten weg.

(1) abchgf is een gebastionneerd front; af: polygoonszijde; ak on fk\\ defensie-lijnen; afstand van h tot af-, loodlijn; da en ab\\ iaeen, dc en hc flanken van het bastion cdahc\\ ch\\ eourtine; dc samenkomsten van facen met flanken noemt men schou-derhoeken.

-ocr page 34-

■20

Omstreeks tienzelfden tijd ontstond in Didtschland de zooge-naamde Oud-Duitsche Bevestigingsmanier, waartoe de grond werd j l/fSl - /tgt; ziï gelegd door Alureciit Diuuou die de grachten flankeerde uit gemetselde caponnieres, bestaande uit eene aaneenschakeling \\an ^\' quot;3 kazematten; bovendien vond men in zijne voorstellen veel bomvrij onderkomen voor de bezetting.

De vorderingen, ofschoon nog niet zeer groot, welke de artillerie inmiddels had gemaakt, hadden ten gevolge dat het geloof aan de voortreiTelijkheid der Italiaansche bevestigingsmanier met hare hooge muren vrij spoedig aan het wankelen werd gebracht /- en dat men begreep, deze zooveel mogelijk aan het vijandelijk

\' \',quot;quot;^vuur te moeten onttrekken. De schrijvers welke deze denkbeelden

\'XI00rst0nden, en waaronder vooral Daniel Speckle uitmunt, sloe- -quot;k/ J*gen daarom voor, de muren te verlagen (Fig. 11) en de ravelijnen \'i quot;■L te vergrooten; ook andere verbeteringen worden nog voorgesteld, Cir ^ waarvan de beschrijving evenwel buiten ons bestek ligt./\'

/W Dat dergelijke muren voor bekleetling van aarden wallen —

quot;V\'7 /quot;quot;■^altlians in laag terrein — zelfs geheel konden worden weggelaten, bleek vooral uit tie verdediging der Nederlandsche steden in den Zquot;,\' HG-jariji\'en oorlog. Bij het uitbreken hiervan hadden de meeste \'JL./- dan oude lage muren met rondeelen of kleine bastions tot

. omwalling, en hier en daar een klein aardewerk vóór de poorten. t«nlt;lt;i-u*c(Die werken naar de Italiaansche denkbeelden te wijzigen, daartoe ontbmk tijd en geld, en men moest dus eene andere bevestigings-manier toepassen, die alzoo uit den drang der omstandigheden

° /gt;h^ werd geboren en, onder den naam van Oud-Nederlandsche Fer-

4^,. u M M i-t G \'

gt;.«.///, sterkingswijze, zich over een groo\'t gedeelte van Europa verspreidde.

\' j Dij deze bevestigingswijze (Fig. 12) bestond de hoofdwal uit een

hoogen en een lagen wal (£^«e;^l-2ie) gt; vóór welken eene, onge-

~ 30 M. breede, hoofdgracht was gegraven. Vóór de saillanten

^ , vft^/der bastions lagen ravelijnen, aan welke men den naam gaf van

vy halve manen, en vóór het midden van elk front een ravelijn; deze

wel\'ken waren door natte grachten van den bedekten weg ge-

^ ^ ^ scheiden, welke hiervóór slechts eene geringe breedte had. De

IvjvJhvttfQ gemeenschap tusschen de verschillende deelen moest door vaar-

K tuiden worden onderhouden. De wallen waren meestal geheel van

KuU* C ^ ... ... , , , , , V / •

; aarde; in later tijd werd de onderwal somtijds bemuurd (zie rig.

rj quot;jl\'iiw, zijnde een profiel over enkele fronten der vroegere vesting

A Groningen), liij deze versterkingsmanier volgde men aanvankelijk,

voor de bepaling van het tracé en het profiel, de bestaande regels;

\'él \',/,1, f/lt; quot;sXtr de dikte der borstweringen werd geregeld naar het indringings-

tLgt;/.

^ c/v-, éuu it Ahf quot;quot;quot; A cU. c/, icutstti

lt;gt;lt; lt; gt; r/lt;e* (J \' \'\' tb f tl-S l\'-3 avit ( i i ^ tr . f (/or ffón , .. .

-ocr page 35-

% * -fUJCt (SC/JL; ■

//tr/ C*W.

vermogen der projectielen, enz. üocli later ■— in de l7do eeuw — werd voor alles eene soort van formule opgesteld, die met de eigenlijke kunst van den vestingbouw niets gemeen had: eene nieuwigheid die ver van eene verbetering was. In andere opzichten ging men echter wel vooruit; zoo werd de bedekte w,eg van een banket, en het glacis van palissaden met ijzeren pinnen {ambo-saten) voorzien; verder werden buiten het glacis nog afzonderlijke werken aangelegd, die soms door eene loopgraaf met de vesting werden verbonden.

De 80-jarige oorlog bracht, behalve eene nieuwe versterkingsmanier, ook belangrijke wijzigingen in den vestingoorlog te weeg, welke tot dien tijd tamelijk stationnair was gebleven. De hardnekkigheid waarmede die oorlog, aanvankelijk ten minste, werd gevoerd, was oorzaak dat de contravallatie- en de circumvallatie-liniën weder ingevoeld moesten worden; later was dit minder noodig, maar toch bleven zij in eere, vooral bij de prinsen van Oiunje, bij Parma en Spinoi.a, welke bevelhebbers hierbij vermoedelijk gedreven werden dooi\' hunne zucht om de reusachtige werken der Ouden te evenaren. Verder werd door Maubits (en ook door Gustaaf Adolf, Koning van Zweden) het aantal ge-schutsoorten, dat tot 60 ii 70 geklommen was, tot zeer weinige beperkt, van het belegeringsgeschut zelfs tot vier; de dracht hiervan was 700—800 * , en voor worpvuur 500 * ; evenzoo bracht hij verbetering in de handvuurwapens en bovendien komt hem de eer toe, het bezigen dor soldaten voor belegeringsarbeid, bij andere legers eene uitzondering, in het Nederlandsche tot regel te hebben gemaakt.

De wijze waarop in dezen tijd, en kort daarna, de aanval en verdediging werden gevoerd, kan blijken uit de in Hoofdstuk IX beschreven belegeringen van \'s Hertogenbosch in \'16\'29 en van Grave in 1(gt;74; de hoofdkenmerken daarvan zijn:

De aanvaller maakt een slecht gebruik van zijn geschut; hij verzuimt namelijk dat van den verdediger tot zwijgen te brengen, vóórdat hij met den grachtsovergang begint ; omtrent het vormen van bressen door middel van geschutvuur volgt hij eene zeer onvolledige theorie; de batterijen openen het vuur naarmate zij gereed komen en verschatten dus den verdediger de gelegenheid het overwicht te verkrijgen.

De verdediger werkt hoe langer hoe meer met zijn geschut naar buiten; maakt terjenloopgraven, om een raseerend vuur op de aanvalswerken te kunnen brengen; verdedigt de buitenwerken en

-ocr page 36-

Ct h - j7r(ii \'ydc

Cd . i li /

6

at zz If = ~ al

j-iax\\iiu%\\ JL ^Cilcxydin titA,

0 £

\'i\'2

den bedekten weg hardnekkig en houdt het geschut tot grachtsverdediging zoo lang mogolijk in batterij.

Omstreeks liet midden der \']7ltc eeuw werd door een Fransch-man (Pagan) voorgesteld, de flanken der bastions niet meer loodrecht op de courtine, maar op het verlengde der facon van de tegenoverliggende bastions aan te leggen, ten einde de grachten hiervóór boter te kunnen bestrijken; dit was een gevolg van de omstandigheid, dat de bastions hoe langer hoe grooter werden gemaakt en eindelijk hot hoofddeel der bevestiging vormden, wat vroeger niet het geval was. Dio verandering werd algemeen aangenomen en is sedert behouden. Ook enkele andere wijzigingen in de bestaande voorschriften werden door hem voorgesteld, nadat hij de gebreken der Oud-Hollandsche bevestigingswijze had aangetoond, te weten; l». de onderwal/werd gedomineerd van de? kruin van liet glacis; 2°. bij vorst waren de wallen niet stormvrij en 3°. werden te veel buitenwerken gemaakt (\'). Daarom stelde hy voor, den onderwal weg te laten, doch de flanken drievoudig te maken, en alle open; verder hooge muren te bouwen, die door afzonderlijke voorliggende aardewerken {contvegarden\\ gedekt werden, en een reduit in het ravelijn aan te leggen. Eindelijk ■sH nam hij als regel aan, dat de loodlijn van het gebastionneerde front |, en de facen \\ van de lengte der polygoonszijde moesten hebben, ucf /^y /y

/ ►f

tv*\' VCUAACI

/f

De verschillende oorlogen, die een gevolg waren van de zucht naar machtsuitbreiding van Lodewijk XIV, vorderden in het laatst der en in het begin der eeuw sterke legers, waarbij vooral de artillerie werd uitgebreid; ook in do wijze van bediening der stukken kwam langzamerhand verbetering; het ge-bruik der mortieren nam toe en dat van de houwitsers werd ingevoerd. Evenzoo onderging de bewapening dor legers eene groote verandering: de piek werd geheel afgeschaft; do musketten werden vervangen door het steenslotgeweer van veel kleiner kaliber en voorzien van eene bajonet, die echter bij het vuren moest worden afgenomen; en eindelijk verdwenen, met de piek, de

ny CLCUi,igt;\\

^ \'fjt tuil Aw tf.\'M A/t*..-y (,lt;/ j t\'quot;-, tï\\ 1 \'

. r\'

. /quot;t* i\'*it - ébr* lt; *- tst vu/*/# **-f

-ocr page 37-

•23

X\' \' /J csc c \'f/o/cy,

verscliillende lichaainsdekkingen, als: helmen, borstharnassen, enz. De infanterie, die tijdens Gustaaf Adolf nog op 5 gelederen stond, kwam nu op 4, spoedig zelfs op 3 gelederen.

Ook in den ingenieursstand werd door Lodkwi.ik XIV eene gelieele wijziging gebracht; tot hiertoe waren de ingenieurs half burger en half militair, en gewoonlijk slechts tijdelijk in dienst; nu werden zij in een afzonderlijk korps vereenigd van zoodanige uitgebreidheid, dat spoedig bij elk beleg 30—iü ingenieurs aanwezig waren, welk aantal vroeger zelden meer dan 10 bedroeg. Dit was natuurlijk een voordeel, doch in de gevolgen sleepte het twee belangrijke nadeelen mot zich; vooreerst begonnen de officieren dor andere wapens zich hoe langer hoe minder met het ingenieursvak te bemoeien, zoodat weldra de aanval en verdediging geheel uit hunne handen geraakten; ten anderen meenden vele ingenieurs, ook al hadden zij geen flauw begrip van oorlogvoeren, dat zij wel een bevestigingsstelsel konden ontwerpen, alléén omdat zij ingenieurs waren. Zoo zijn, tusschen 1650 en 1790, meer dan ■iOO werken over vestingbouw verschenen, waarvan verreweg het grootste gedeelte zonder waarde is, docli waarvan toch sommige aanleiding hebben gegeven tot liet maken van vestingen, die volstrekt niet pasten in het kader der oorlogsvoering.

Kene uitzondering op dezen regel, maakten: in Frankrijk, Vauban, en in Nederland, Coehooun. De eerste (1633—1707) heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt, door de aanvalswyze meer dan vroeger liet geval was in overeenstemming te brengen met de tactiek; door alle daarbij to nemen maatregelen tot een geheel bijeen te voegen en door een juist gebruik van de belegeringsartillerie te maken. Deze wijze om eene vesting geregeld aan te vallen, is sedert dien tijd algemeen en zelfs, met eenige wijziging, nog in den jongsten oorlog (Straatsbnvtj 1870) toegepast, reden waarom wij die eenigszins uitvoeriger zullen schetsen; vooraf zij echter nog vermeld dat reeds in U)73. bij Maastricht, de loopgraven, die vroeger zeer smal waren, breeder werden gemaakt en met schutters bezet, waardoor de afzonderlijke werken tot verdediging daarvan konden vervallen; verder dat Vauban aanvankelijk nog voor liet aanleggen van contra val latie-liniën gestemd schijnt, doch spoedig aan observatie-korpsen de voorkeur geeft en eveneens de verschillende kwartieren niet meer verschanst.

Volgens de door hem gegeven voorschriften moest de vesting, zoodra zij berend was. naauwkeurig worden verkend, om le zien

-ocr page 38-

24

welke gedeelten, liet zwakst waren. Daarop gebaseerd, werd het front van aanval bepaald, waarvoor meestal \'2 naast elkander gelogen fronten of gedeelten daarvan werden genomen, om versnippering van macht te voorkomen; zoo doenlijk werden de smalste fronten gekozen, omdat de belegeraar die gemakkelijk omvatten kon, óf wel zulke fronten, welke door de neven (collaterale) fronten niet, of slechts aan ééne zijde, konden worden ondersteund.

De aanvalswerken moesten beschermd worden door dekkings-troepen, met de reserven minstens half zoo sterk als de bezetting, en op te stellen: in den beginne voor de werkers, en later in de reeds gemaakte loopgraven, welke 4—5 M. breed gemaakt en van banketten werden voorzien; werd die loopgraafwacht door uitvallen van den verdediger teruggedreven, dan moest cavalerie de uitvallende troepen in de flank nemen.

De aanvalswerken bestonden voornamelijk uit batterijen en loopgraven, liet eerst werd eene loopgraaf (AAA Fig. 13) gegraven, op ongeveer (iüü M. van de vesting, benevens gemeenschapsgangen («, a) naar voren en naar de inmiddels achterwaarts aangelegde depots en magazijnen. Die loopgraaf AAA werd de l8t0 parallel genoemd en diende, evenals alle parallellen, tot opneming der loopgraafwacht voor de arbeiders die voorwaarts rukten.

Do loopgraven worden thans nog, evenals toenmaals, sappen genoemd, zoolang zij niet geheel voltooid zijn, dat wil zeggen, zoolang zij niet geschikt zijn tot vervoer van materieel en om door troepen bezet te worden.

De sappen worden op verschillende wijzen uitgevoerd en dragen daarnaar onderscheidene benamingen, als:

Gezwinde sappen. Tot hot uitvoeren hiervan worden do arbeiders, in ile richting der te maken loopgraaf, achtor eene op het terrein afgebakende lijn, op óéne rij gesteld; zij graven zoo spoedig doenlijk den grond uit. Indien do richting dor loopgraaf door touwen, strookoorden of fascines wordt aangeduid en de werkers zich enkel door den uitgegraven grond dokken, zoo noemt men dit: onbedekt gezwind sappeeren; zijn de arbeiders echter van schans-of sappekorven (kleine schanskorven met een oor aan do binnenzijde) voorzien, welke zij in de richting der uitgraving vóór zich op den grond stollen en niet grond vullen, alvorens de borstwering daarvoor op to werpen, zoo wordt bedekt gezwind gesappeerd (i).

(1) Tegenwoordig spreekt men, oneigenlijk, van ongedekt en gedekt sappeeren.

-ocr page 39-

Z ccwj/y-

f /e/fyyisiS.

25

Volle sappen. De volle sappen worden uitsluitend door sappeurs uitgevoerd. JSij de gedekt volle sappe worden do korven één voor één gesteld en met grond gevuld, terwijl do aan liet hoofd der sappe werkende sappeur zich dekt door een met fascines of boonstaken gevulden rolkorf, dien hij, mot behulp der andere sappeurs zijner brigade, telkens na het stellen en vullen van oen korf, in de voorgeschreven richting zóóver vooruit rolt, dat eene nieuwe korf kan worden gesteld (I).

Bij de ongedekt volle sappe wordt geen rolkorf of aardmaske gebruikt.

De dubbele sappe bestaat uit twee volle sappen, die, in onderling evenwijdige richting, te gelijk derwijze worden uitgevoerd, dat hare borstweringen, die gewoonlijk 4,2 M. van elkander komen, aan beide zijden dekking opleveren.

Do overdekte sappe is eene volle of dubbele sappe met bedek-.,

king van ribhout, fascines en grond.

Met de gezwinde sappen vordert men het vlugst, maar is men minder gedekt; men gebruikt ze daarom:

1°. als men, wegens den afstand tot het aangevallen werk,

eene minder goede verdediging of doordien do belogordo zoozeer onder vuur wordt gehouden, dat hij zich niet meer durft vertoonen, niet te zeer door het verdedigende vuur wordt gehinderd;

2°. indien de gesteldheid van het terrein daartoe gunstig is;

3°. als men vermoedt te zullen kunnen werken, zonder door do belegerden te worden opgemerkt;

4°. bij de uitvoering eener volle sappe, wanneer men, bij een tijdelijk staken van het vijandelijke vuur, partij kan trekken van eene dekking met korven.

5°. als de uitvoering van een der volle sappen hoogst bezwaarlijk wordt gemaakt en men do nadering toch, zelfs met opoffering van voel tnenschenlevens, wil voortzetten.

De volle sappen vorderen veel tijd en materialen; men gebruikt ze, indien men zóó dicht tot aan het verdedigingswerk is genaderd, dat de uitwerking van het vijandelijke vuur to moorddadig wordt om geregeld met de gezwinde sappen voort te werken.

Van de ongedekt volle sappe bedient men zich, indien de werkers alleen flankvuur hebben te vreezen; van de dubbele, als men recht op oen werk aanhoudt en bovendien aan beide zijden flank-vuur kan verwachten, en van de overdekte sappe, ingeval do sappeurs zich tegen verticale vuren, steen- on granaatworpen moeten beveiligen.

(1) Do rolkorf wordt tegenwoordig iilgemeen door eene gronddekking vervangen, die telkens vooruitgebracht wordt {aardrolluvj).

-ocr page 40-

2(gt;

Met oen der gezwinde sappen werkende, moeten in den eersten nacht zoodanige afmetingen worden verkregen, dat men, daarin rechtop staande, gedekt is (Fig. lien 15); de volle sappen verkrijgen Imgzamerhand dezelfde breedte ondiepte. Later worden alle sappen tot loopgraaf verbreed (Fig. \'16 en -17); waar deze tot verdediging met infanterie moeten worden ingericht, maakt men trappen tot op den berm (Fig. IS en 19) en waar de loop-graafwacht en de reserven over de borstwering moeten klimmen, moeten de trappen tot aan de kruin der borstwering voortgezet en aan do achterzijden der loopgraven flauwe hellingen worden gemaakt (Fig. 20 en 21). Ook kan men de parallellen afbreken, om de reserven gelegenheid te geven gemakkelijker op te rukken.

In lage terreinen maakt men do ingraving minder diep en brooder en du borstwering der loopgraven hooger; heeft mon hierbij weinig van het vijandelijke vuur to vreezen, zoo kan men zoowel vóór als achter de borstwering, eene ingraving maken; in het omgekeerde geval stelt mon \'s nachts, alvorens de uitgraving te beginnen, eene beschutting van fascines, planken enz. In beide gevallen wordt de berm, aan de binnenzijde der borstwering, door fascines en aarde opgehoogd.

Moet du sappe worden uitgevoerd in eenu droge gracht die tot op hot water is uitgegraven, of in zeer laag, veenachtig, moerassig of dras gozot turrein, dan wordt het werk nog veol bezwaarlijker en omslachtiger, Om hierbij verzakking dur borstwering te voorkomen, legt men (Fig. 22) eerst een rijzen btd, breed 8 M. en bestaande uit twee of meer kruislagen fascines, waarvan de tusschenruimten met grond worden gevuld, die zoowel vóór als achter de bedding wordt uitgegraven. Op het rijzen bod wordt eene borstwering aangelegd van fascines en grond (zie het beleg van \'s Bosch), van aardzakken, of van met aardzakken gevulde korven. Moet men daarbij op een eenigszins krachtig vuur van den verdediger rekenen, zoo dekken de aan het hoofd werkende sappeurs zich door middel van wobukketi of op andere wijze; naar gelang zij het rijzen bed verlengen, stellen andere twee rijen schanskorven naast elkander op dat bed, vullen deze met aardzakken, plaatsen daarna nog eene rij korven boven op de andere en vullen die eveneens.

T

Is het terrein rotsachtig of vol steenpuin, dan moot do ingraving dikwijls geheel vervallen, en eene borstwering worden go-maakt van aardzakken of van met fascines gevulde korven.

J

Uit de \'1stc parallel, die zóu lung moest zijn dat /ij die gedeelten der collaterale fronten welke gezicht op den aanval hadden, omvatten, werd met een der gezwinde, meestal met de onbedekte.

-ocr page 41-

y/te/LC(f~c/jty.

/r/t-piv- -qe/x .^wAu//1

sappen zigzagsgewijze voortgewerkt tot halfweg do vesting, waav de hoofden der sappen, welke bij voorkeur op de kapitalen der werken en dus in de onbestreken ruimten werden aangelegd, door eene parallel werden ■vereenigd (BBB). Hieruit moest weer voortgerukt worden — zoo noodig met de volle sappen — tot ongeveer den voet van het glacis, waar eene Squot;10parallel (DDU) moest komen; bij een talrijken en ondernemenden verdediger werden bovendien, halfweg tussehen de \'2lle en !{de, nog halve parallellen (CC), ter lengte van HO—•100 M., aangelegd; in datzelfde geval raadt Vauban aan — evenals in Fig. 13 is voorgesteld — de Sdquot; parallel vroeger en bovendien eene i\'10 parallel (EE) te graven. Ten einde de uitvallen, die voor den verdediger des te gemakkelijker worden naarmate de aanvaller nadert, beter-te kunnen afslaan, moesten vooral in de laatste parallellen do in Fig. 20 en \'21 voorgestelde trappen worden gemaakt. Zoodra de \'2lle parallel gereed was, werd die door j der loopgraafwacht en do lst0 door hot overig gedeelte bezet; na het maken van elke nieuwe parallel werden die troepen eveneens vooruitgebracht.

Ondertusschon moest echter ook het vuur van don verdediger, dat de aanvalswerken ton zoorste kon belemmeren, tot zwijgen worden gebracht (\'), waartoe do aanleg van batterijen werd gevorderd. Vauban legde de eerste (c, e) bij en meestal vóór de \'lstl!, en liever nog bij do S2do parallel aan (ff, g), omdat het go-schut daar tot het einde kon blijven en bovendien op den afstand waarop de l8te parallel kwam te liggen, weinig uitwerking had. Ten einde tevens de verdedigers van do wallen te verdrijven, bezigde hij — voor het eerst in 1080 of 1697,— ricochetschoten, waartoe do noodigo batterijen (e) voor 5—10 stukken moesten worden opgeworpen. Verder legde hij ingezonken mortierbattorijen (/) aan, welke op de binnenruimten dor werken, op de batterijen der vestingen en op die punten, moesten vuren, waar vermoedelijk nieuwe verschansingen zouden worden aangelegd; do steenmortieren plaatste hij bij do :]110 parallel (lt;/).

Na de voltooiing van de 3dc (of de ■4(le) parallel moest do bedekte weg worden veroverd. Wanneer de verdediger daarin hardnekkig stand hield en dooi\' ricochetbatterijon niet verdreven kon worden, volgde Vauban do bestaande methode, en trachtte hij

(1) Tot hiertoe word dit (zie blad/.. 31), tot groote schade voor den aanvaller niet gedaan,

-ocr page 42-

28

dus zijn dool door bestorming te bereiken. De troepen werden dan in de laatste parallel vereenigd en de bedekte weg, onder bescherming van het vuur der batterijen, over het gebecle aanvalsfront bestormd; hadden de stormcolonnes vasten voet gekregen, dan groeven de werklieden, op eenige meters van de kruin van het glacis, de bekroning van den bedekten weg (FFF) met de noodige gemeenschapsloopgraven naar achteren, achter welke bekroning de troepen zich dan neerlegden, om ze na voltooiing te bezetten. Indien die bestorming echter kon worden vermeden, gaf Vauban er de voorkeur aan de bekroning voet voor voet uit te voeren; dit was echter, zooals uit het bovengezegde blijkt, alleen mogelijk, als het verdedigende vuur grootendeels tot zwijgen gebracht en de verdediger uit den bedekten weg of een gedeelte daarvan —want spoedig na de invoering van het ricochetschot werd hij door traversen als het ware in afzonderlijk verdedigbare deelen gesplitst — was verdreven. ïot bereiking van dit laatste, legde Vauban op het glacis, tegenover de saillanten van den bedekten weg, loop-graafkatten (Fig. 23) aan, bestaande uit eene hooge borstwering, grootendeels mot schanskorven opgezet; die katten kwamen in de gemeenschapsloopgraaf, op ten minste 28 M. van de kruin van den bedekten weg, ten einde buiten het bereik der handgranaten te liggen;

Onder begunstiging van het vuur uit deze domineerende borst weringen en uit de parallellen, rukte nu de aanvaller vooruit met de dubbele sappe en, bij de kruin van liet glacis gekomen, rechts en links met een der volle sappen; bleef dan de verdediger nog een gedeelte van den bedekten weg bezet houden, zoo moesten die troepen verdreven worden door handgranaten , geweervvur en desnoods door eene bestorming op kleine schaal.

In de bekroning werden nu nog andere batterijen (h, h) gebouwd. Vooreerst contrebatterijen, van 5—8 stukken, tegenover de flanken, om het vuur hiervan tot zwijgen te brengen alvorens met den grachtsovergang te beginnen; verder bresbatterijen, ter vernieling van het muurwerk der facen van het ravelijn, bij den saillant, en van de bastions; eindelijk steenmortierhatterijen bij de inspringende wapenplaatsen^) (p. l\'ig. 13); omtrent hetbiesschieten

(1) VU springende wapenplaatsen noemt men de gedeelten van den bedekten weg voor de saillanten der bastions en ravelijnen ; de inspringende hoeken van den bedekten weg worden tot uitspringende vervormd, door het glacis redanvormig vooruit te brengen {p. Fig. 13); de daardoor ontstane ruimten worden insjirifir/ende wapenplaatsen genoemd. In de wapenplaatsen worden de troepen verzameld, alvorens tot een aanval over te gaan.

-ocr page 43-

2*/teyzt \'crc/ty . f/tr//\'wv. . r/ejcA

\'2(1

gaf hij zeer juiste voorschriften, namelijk den muur stelselmatig en zoo laag mogelijk te treffen.

Gedurende den bouw dezer batterijen moest de afdaling naar de ravelijnsgracht worden gemaakt; dit buitenwerk toch diende genomen te worden vóór men verder kon gaan. Die afdaling moest eene sterk hellende overdekte sappe zijn indien de gracht nat, of droog en weinig diep was; bedroeg de diepte 0—10 M., dan kon de afdaling niet, evenals de vorige, bij de kruin van het glacis, maar moest zij op het midden daarvan begonnen worden; zij werd dan eene hollende mijngalerij.

Zoodra de afdaling gereed was, moest de (jrachtsovergang (S) worden gemaakt; inmiddels, werd ondersteld, was de bres gereed gekomen. Terwijl deze hevig beschoten werd, ging men de droge\'\' grachten door middel van eene sappe, de natte door middel van een fascinendam van ongeveer 5 M. breedte, over. Met of zonder sappe rukte men verder tot aan de kruin der bres, maakte hierin eene borstwering, naar de vesting gekeerd, {logement) en rukte van hier uit, met de sappe, langs de ravel ij nsfacen vooruit tot de keel van het werk. Werd men bij het maken van het logement verontrust, zoo trokken de werkers tijdelijk terug en gaven een vooraf bepaald sein, waarop de verdediger beschoten werd; eene bestorming was dan zelden noodig.

Gedurende dezen aanval op het ravelijn moest de afdaling naaide hoofdgracht worden gemaakt, waarna ook hier de overgang moest plaats hebben, die echter, meer dan die over de ravelijnsgracht, door uitvallen (bij droge grachten) en worpvuur kon worden bestreden, ook al was het vuur van den verdediger feitelijk tot zwijgen gebracht. Hier kon bovendien de verdediger soms van waterspoelingen gebruik maken, waardoor men verstaat, dat hij het water in de gracht stroomend kon maken, door het aan de eene zijde te doen uit- en aan de andere inloopen; in dit geval was de grachtsovergang vaak zóó bezwaarlijk, dat eerst de middelen tot dat in- en uitloopen (sluizen) behoorden te worden vernield of veroverd. Was dit alles geschied, dan handelde men zooals hierboven bij het ravelijn is vermeld; had echter de verdediger eene verschansing achter de bres opgeworpen, dan werd het logement op de bres sterk bezet en onder bescherming daarvan met de sappen rechts en links uitgebroken, om het retran-chement te naderen. Werd dit hardnekkig verdedigd, dan moest geschut worden aangevoerd, bij voorkeur mortieren en hiervan het liefst steenmortieren; een arbeid, die wel zeer bezwaarlijk zou geweest zijn on dan ook nooit in practijk is gebracht.

-ocr page 44-

30

Uit de voorafgaande beschrijving der V.MiBANsche aan vals wij ze blijkt, dat hot doel was bloed te sparen en door kunst tot de verovering der vesting te geraken: dit doel gehikte hem meestal volkomen. Waren echter de verdedigingen krachtiger geweest dan dit. zooals wij aanstonds zullen zien, in zijn tijd voor het mee-rendeel het geval was, dan zou hij bij zijne voorschriften den verdediger niet zoo ongestraft buiten rekening hebben kunnen laten, liet blijkt toch dat hij als regel aanneemt — en werkelijk geschiedde het meestal zoo — dat de verdediger een werk verlaat zoodra de aanvaller er in komt; eene fout die, overal en altijd, dikwijls begaan is, maar niettemin eene groote fout blijft.

De denkbeelden van Coehoorn bleken lijnrecht in strijd met die van Vauban te zijn; vermoedelijk is dit voor een deel toe te schrijven aan de omstandigheid, dat Coehoorn eerst in het laatst van zijn leven (1641—1704) bekend werd met het ricochetschot waardoor bewezen werd dat het juiste gebruik van een beperkt y aantal stukken meer waarde heeft dan het »er op los schietenquot; met een grooter aantal. Het streven van zijn tijd volgende, om de artillerie aanmerkelijk uit te breiden, was Coehoorn een voorstander van hot bewerpen der verdedigingswerken {iiiet der stad) uit een groot aantal stukken, vooral mortieren, om zoodoende de bezetting van de wallen te verdrijven, welk vuur hij, evenals Vauban, ook eerst dan liet openen, als alle batterijen gereed waren (\'); zoodra hij zijn doel meende bereikt te hebben ging hij tot de bestorming over. Natuurlijk werden daarbij, op de wijze van Frederik Hendrik, de overige aanvalswerken eveneens uitgevoerd en bressen gevormd; zonder deze zouden de bestormingen onmogelijk hebben kunnen gelukken.

Het ligt in den aard der zaak, dat zoowel Coehoorn als Vauban stelsels van bevestiging hebben voorgesteld, gegrond op ieders eigenaardige inzichten. Door hunne aanvalswijzen toch nam de betrekkelijke kracht hiervan ten zeerste toe en de wijze van verdediging had in hun tijd reeds het standpunt bereikt, waarop zij nog lang daarna zou blijven staan, zoodat alleen de wijze van versterken nog een middel kon zijn om de verbroken verhouding min of meer te herstellen.

Gedurende den tijd dat Vauban aan het hoofd der Fransche genie stond, werden 33 vestingen gebouwd on 300 andere verbeterd.

(1) Dit, en hot bewerpen der verdedigingswerken, doet zien dat ook Coehoorn juiste denkbeelden omtrent liet gebruik van artillerie had.

-ocr page 45-

Ul

Door verschillende schrijvers is uit die werken opgemaakt, dat hij achtereenvolgens drie manieren van bevestiging heeft toegepast, zijne \'lst0, \'iiie en Sde genoemd. De laatste zullen we hier beschrijven (Fig. 24).

De hoofdwal is een gebastionneerd front van ongeveer 360 M. polygoonszijde en zonder courtine; de flanken, die hier recht zijn, werden elders wel eens naar binnen gebogen en door een orillon gedekt. In de keel van elk bastion ligt een toren (Fig. \'24 e—q) van vijfhoekigen vorm, van de bastions gescheiden door eene gracht en met elkander verbonden door eene gebastionneerde borstwering met kazematten onder de danken, uit welke de gracht voor dit retranchement, en gedeeltelijk ook de binnenruimte der bastions, kunnen worden bestreken. Tusschen de bastions ligt een laag werk, tot dekking der muurwerken van flank en courtine, en tenaille genoemd. Midden voor het front ligt een ravelijn in den vorm eener lunet, waarvan de facen gericht zijn op .\'50 M. van de schouderhoeken der bastions; do kapitaal is 110 M. lang. In het ravelijn ligt een reduit, mede lunetvormig, waarvan de vuurlijnen evenwijdig met die van het ravelijn loopen. De bedekte weg is 10 M. breed en van traversen voorzien; in de inspringende gedeelten is hij naar buiten gebroken, waardoor de inspringende wapenplaatsen A en B ontstaan; uit deze komt men over 2 oprits op het glacis. De grachten zijn droog en alle even diep. De gemeenschapsmiddelen bestaan uit bruggen tusschen het retranchement en de bastions cn tusschen deze en de tenaille; verder uit een open doorgang tusschen twee glacis in de hoofdgracht; oprits in de keel van het ravelijnsreduit, van het ravelijn en van de wapenplaatsen; de oprits naar de uitspringende wapenplaatsen voor de bastions zijn echter door trappen vervangen. De beklee-dingsmuren en verdere details kunnen genoegzaam uit de figuren worden opgemaakt. Ió^oa, tnJ!. -(t/uuiA. m,

Door Coehoorn zijn eveneens verscheidene vestingen aangelegd en bovendien bestaan van hem verschillende geschriften, waaronder ook een zeer belangrijk over den vestingbouw (\'). Blijkens dit werk heeft hy, evenals Vauiiax , drie verschillende versterkingsmanieren aangenomen, welke hijzelf echter nimmer geheel

/f. ^ ,u lt;t

(1) Menwe Fes/inabouta op een natie of lage horizont, welke op driederlije manieren)

gefoont wordt in 7 Fortificeren der hinnengrotc van de Fransehe Roijale seshoek, waarin r ^ ^

v

de sterkte der hedendaagsche drogo — aan de natte grachten gevonden wordt, enz. enz.) Leeuwarden, Frfg. Wed. Hendrik Eintjes, 1703.

tS Xj sLcnjj*.. Jbvr tit gt;4., con* c}f U. .

(j/i fa^j L-y e/ty cl*lt;•amp;*.

-ocr page 46-

^2

heeft gevolgd, hier en daar vermoedelijk wegens gebrek aan de | v noodige fondsen. Onder verwijzing naar dien arbeid, zullen wij ge hier twee door hem uitgevoerde vestingfronten schetsen. de

Fig. 25, met de profielen a—ƒ, is een gedeelte der thans geslechte vesting Jjergen-op-Zoom. De polygoonszijde van het gebasti-onneerde front is 360 M. lang; de facen zijn tegenover de ravelijnsgrachten verlaagd en soms dubbel; de flanken dubbel en gedeeltelijk teruggetrokken; de courtine is gebroken, ten einde de flanken tot in het verlengde van den te flankeeren escarpmuur te kunnen doortrekken; de wallen zijn bemuurd. De hoofdgracht is 30 M. breed en droog, doch tot op het grondwater uitgegraven; | in het midden is zij ter breedte van 7 M. verdiept. Het ravelijn is geheel bemuurd en heeft den vorm van eene lunet; een gedeelte der flanken is laag en teruggetrokken; onder het andere gedeelte liggen drie kanonkazematten, waarmede rugvuur in de hoofdgracht en op eene eventueele bres in de naastliggende bas-tionsface kan worden gebracht; de ravelijnsgracht is droog en 20 M. breed; bij den schouderhoek van het ravelijn, maar vóór den uitgang der kazematten aan die zijde en den daartegenover liggenden ingang der aanstonds te vermelden contrescarp-galerij,

ligt een soort van glacis in de gracht. De bedekte weg is 20 M.

breed en zonder traversen; de inspringende wapenplaatsen zijn zeer groot en van reduits, in den vorm van flèches met eigen droge grachten voorzien; daarachter liggen traversen van verschillenden vorm. Langs de contrescarp loopt eene doorgaande gemetselde , van geweerschietgaten voorziene (gecreneleerdè) galerij, met verscheiden uitgangen in de gracht; hier en daar (bij Q, Q enz.)

is zij afgebroken door een dwarsmuur met schietgaten, door welke ; vuur in do stukken galerij kan worden gegeven; in de keelen der inspringende wapenplaatsen vindt men trappen, om uit de gracht, door de galerij, op het terreplein der wapenplaats te komen. Onder den bedekten weg en het glacis hiervan ligt een mijnstelsel, bestaande uit verschillende gemetselde onderaardsche gangen, welke in de contrescarp-galerij beginnen en ongeveer 20 M. voorbij de kruin van het glacis eindigen; de gang onder ile kapitaal der inspringende wapenplaats heeft twee zijarmen (P), waarmede men tot onder do gracht van het reduit kan komen. Do gemeenschapsmiddelen bestaan uit eene poterne onder de courtine, een open doorgang in de gracht, trappen in de keel van het ravelijn en de reeds genoemde trappen in de contrescarp-galerij. In die fronten, waardoor steeds do gemeenschap met het

*

-ocr page 47-

33

2L/2I/LUrc/ty.

/ /tr/ (-Hif; - yeA-, y\'-Jt

voorterrein wordt onderhouden, zijn bruggen over do grachten gelegd; in de ravelijnen ligt dan de gemeenschap in 11. Verdere details kunnen uit de teekeningen worden gezien.

Eene vergelijking van deze fronton doet zien:

1°. dat de bedekte weg van Coehooiin uit kortere rechte lijnen bestaat dan die van Vauüan, bijgevolg beter aan ricochet-vuur is onttrokken; de traversen van Vauiian belemmeren bovendien de gemeenschap;

2°. dat de muren van Coehoorn veel beter gedekt zijn dan die van Vauban ;

3°. dat dit eveneens het geval is met de flanken uit welke de hoofdgracht kan worden bestreken; jix-^^■

■4°. dat de gelegenheid tot het doen van uitvallen bij Coehoorn \'• beter is, door de groote ruimte en het weglaten der versperringen in den bedekten weg, door de ruime wapenplaatsen en door de hierin aangebrachte dekkingen;

5°. dat Coehoorn op onderaardsche verdediging is bedacht geweest.

Alles bijeengenomen, verdienen dus dc denkbeelden van Coehoorn omtrent den vestingbouw verre de voorkeur boven die van zijn tijdgenoot.

Het andere front van Coehoorn, zoo even bedoeld, is inlaag terrein, en in Fig. 2() voorgesteld. De hoofdwal en het ravelijn zijn bemuurd; eerstgenoemde heeft enkele facen, dubbele en teruggetrokken flanken en eene groote frontbatterij in den saillant van elk bastion; het ravelijn heeft den lunetvorm en eveneens eene frontbatterij. Behalve uit de facen van do bastions en uit de courtine, kunnen de ravelijnsgrachten worden bestreken door geschut, op te stellen in kazematten onder de borstweringen der facen, waarvan de toegangen met de lage flanken in verbinding staan; p zijn deuren om bedekt in schuiten te kunnen komen.

Een glacis heeft dit front niet; als zoodanig doet eene aarden wal, met natte gracht dienst; in de gedeelten voor de ravelijns-facen liggen traversen.

De

gemeenschapsmiddelen, hoogten der werken, enz.

kunnen

en ile profielen a—d genoegzaam worden opge-

uit het tracé maakt.

De verdediging der vestingen liet in de ISac eeuw algemeen te wenschen over; zij bepaalde zich in den aanvang van liet beleg V. 3

-ocr page 48-

uitsluitend tol het vuren op de loopgraven en batterijen, meermalen zonder noemenswaardigen uitslag, omdat zij zich alleen tot directe schoten bepaalde. Was de aanvaller eenmaal op hot glacis gekomen — en dit was natuurlijk op die wijze niet zeer mooie-lijk •— dan scheen men le denken, dat de verdediging bijna gedaan was; alleen werd soms in den bedekten weg nog hardnekkig standgehouden. Maar daarna gold de regel: bedekte weg verloren, alles verloren. Als oorzaken hiervan kan men aannemen, dat sedert de vestiging van de onbepaalde monarchieën, de bevolkingen geen deel meer aan de verdediging namen en integendeel naar het einde daarvan verlangden; te meer daar zij vroeger, toen het geschut van den aanvaller zoo weinig uitwerking had, niet aan veel verliezen waren blootgesteld en het er alleen bij uitvallen of bresverdediging op aankwam den vijand onder de oogen te zien, terwijl nu aanhoudend verliezen werden geleden en eenc lijdelijke houding moest worden aangenomen. Do ganscho verdediging berustte dus bij do bezetting en deze was, evenals de bewapening, dikwijls zoowel in gehalte als in getal onvermogend om eene energieke verdediging te voeren; zij zag dan geen bezwaar in de overgave, indien slechts de eer der wapenen vvagt;J gered en dit was niet moeielijk, omdat de aanvaller gaarne de meest eervolle capitulatie toestond, als hij slechts zijn doel bereikte.

Hierbij kwam nog dat de bevelhebbers dikwijls niet berekend waren voor hunne taak, omdat — zoo als reeds is opgemerkt — door de instelling van een vast korps ingenieurs, do andere wa

pens

zich met vestingoorlog weinig inlieten.

a Alleen in den stelsel matigen mijnoorlog word eene groote \'

) quot;fj /%£sclimlc voorwaarts gedaan. liKLiDOii) vond in do \'H0 helft dezer/i

rtMt-jtk. u ttsem eeuw overladen mijnen uit on verspreidde, met anderen, betere denkbeelden omtrent mijnen in het algemeen; op welke wijze hiervan gebruik werd gemaakt, zal bij de beschrijving van het beleg van Schweidnitz in i7(gt;\'2 (zie Hoofdstuk l\\) blijken.

Vooral in Frankrijk kwam na Vauiun een stilstand, zoo geen achteruitgang, in de kunst van den vestingbouw. Do heorschendo stelselzucht dezer eeuw en de overdreven bewondering van Vauban door de ingenieurs die op hem volgden, was doodend voor ieder die afdoende verbetering op het bestaande voorstelde, on bedierf de beste voorschriften. Zoo had Vauban aangeraden, tot oefening

-ocr page 49-

/A//\'tw. -

iji den vestingoorlog, eene zoogenaamde analyse van vestingen {belegering/ioefeningen op de kaart) te maken, waarbij gefingeerde belegeringsjournalen on de aanval en verdediging, op papier, van bepaalde vestingen uitgevoerd moesten worden. Deze oefeningen, welke ook weder in de laatste jaren, o, a. in Pruisen en in ons land, met zeer veel nut worden gehouden, leiden echter tot scheeve gevolgtrekkingen, indien men de uitkomsten daarvan als absolute waarheden gaat beschouwen; omdat daarbij do hoofdfactoren van elke oorlogshandeling — moed der troepen, kunde en geestkracht der bevelhebbers — niet altijd in rekening worden gebracht en alleen hot minst belangrijke, het doode element, in aanmerking wordt genomen. En juist deze fout werd na V au bax begaan; de analyse besliste over de waarde van een bevestwigsstol-sol. Na Cormontaigne , die reeds in dit euvel verviel, werd het nog erger toen Fourcrov, i9te Inspecteur-Generaal der Fortilicatiën in Frankrijk, de absolute waarde van eene vesting {moment der vesting) voorstelde door het quotient van het weerstandsvermogen in dagen, berekend naar de analyse, en de onkosten van den bouw.

De bewondering voor Vauuan sloot echter het voorstellen van geringe wijzigingen in diens denkbeelden niet uit: de voornaamste welke Cormontaigne, en na hem de zoogenaamde — in 1750 opgerichte — ingenieursschool van Me\'zières, aanbrachten zijn:

1°. verkorting der flanken en geheele weglating der orillons;

\'2». duurzame retranchementen in de bastions;

3». grootere ravelijnen, zonder flanken, en reduits met flanken, waaronder kanonkazematten;

■i0. vergrooting der inspringende wapenplaatsen en van den bedekten weg en aanleg van aarden reduits daarin; daarentegen werden woonkazematten meestal in liet geheel niet aangelegd.

Hot door de genoemde school\' voorgestelde front, dat onder den naam van Front moderne een grooten naam hooft gemaakt, verdiende dus niet zoozeer te worden geroomd; het bevatte toch geen enkele afdoende verzekering, noch togen het ricochetschot, noch tegen hot verbeterde bresschot, noch togen worpvuur. En juist dit was nog moor dan vroeger noodig door do verbeteringen welke de artillerie weder had ondergaan.

Omstreeks het midden dor i8dc eeuw begonnen namelijk do Pruisen hun geschut aanmerkelijk lichter te maken, en dat voorbeeld vond spoedig overal navolging. Ten gevolge der voorstellen van GniBKAUvai, , werd in Frankrijk het veldgeschut van dat voor

— I

3O de* t. J O m \'\'Mi- ■

/

/

1

-ocr page 50-

30

belegeringen gescheiden, werden de afl\'ailen lichter gemaakt en de naar hem genoemde walalluiten ingevoerd. Verder was de nauwkeurigheid van het schot gaandeweg vermeerderd door vermindering der speelruimte, doelmatige verandering in de werktuigen voor lading en richting, betere oefening van het personeel, het ontstaan van juistere denkbeelden omtrent de grootte der ladingen en door bereiding van gelijkmatiger buskruit. liet rico-cheteeren met granaten had dit schot nog meer gevreesd gemaakt en het aantal belegeringsstukken was buitengewoon toegenomen; wèl werden ook de vestingen ruimer van geschut voorzien, doch niet in de verhouding waarin dit bij den aanvaller plaats had. Uit een en ander volgde noodzakelijk, dat de betrekkelijke kracht van den aanval verhoogde en de vestingen hoe langer hoe meer tegen de uitwerking van het vijandelijke geschutvuur behoorden te worden beschermd; de laatste oorlogen van het hierboven beschreven tijdperk, met name de Oostenrijksche Successie-oorlog, toonden dit dan ook vrij duidelijk aan.

De ingenieurs in Frankrijk hielden echter over het algemeen rt j- /u.4- het Front moderne vast en wie van hen anders wilden, durfden J-irJj\'l hunne meening niet te openbaren, omdat vele chefs beweerden, p d* ieciei. ,|ie eenige verbetering op het bestaande model voor

stelde, juist hierdoor het bewijs leverde van volkomen onbekend-(U «quot;quot;Wjieid met de kunst van den vestingbouw. Toen stond een cava-, lerieofficier, Montalemiiert , op en toonde de gebreken van het \'quot;^Front moderne aan. In zijne tusschen 1776 en \'1790 uitgekomen gt;u,.t M d* quot;^^werken traclfte hij bovendien het bewijs te leveren, dat de ver-j/^dediger het overwicht in artillerie moet en kan hebben op den «aanvaller, door gebruik te maken van een goed tracé en van „2 ^T^anonkazematten; verder geeft hij daarin verscheidene ontwerpen yd/iat JU toepassing van hot getenailleerde stelsel, waarby de hoofdwal

a»-«f^üt eene aaneenschakeling van in- en uitspringende hoeken bestaat, Aon van |iet polygamie stelsel, waarbij de hoofdwal (van elk front)

6

ifuAA* 1C.eene of weinig gebroken lijn is, en de gracht uit een af-

^ ^ ^zonderlijk werk (fflponmej-e)/geflankeerd wordt; eindelijk toont hij ƒ zich een voorstander van duurzame retranchementen achter den

14 fpjrL i lAlq.,

suJL. sw, cL hoöfdwal en van verschanste legerplaatsen.

-■ Het door hem voorgestelde vestingfront volgens het getenail-leerde stelsel is het volgende (Fig. \'27):

j \\\\^ De hoofdwal {p q r s) bestaat uit facen {qr, rs), ten hoogste 210 M. lang, welke elkander onder hoeken van 00 ontmoeten, en , . vleugels {p q) loodrecht op de facen. Aan den voet der redanvormige

i ij , ylt;rird\'a / i ^tdyV-. / /.yn ^

. cb. Ka/tew (xM* ^ lt;2y^\' XVy/U. .

a Q-CA-yjoyoL ii/bc / ifpi\'vt*- ij ijt^ L

du*t. HSU- CH~--^ di- Cfy,

Het-** /ts .

-ocr page 51-

:!7

% \' j/zamp;C .

gedeelten staat een gecreneleerde muui\' met natte gracht er voor; daarop volgt eene aarden borstwering (couvrofucè) met eene gecreneleerde galerij vóór haren voet en hiervóór ligt ile natte, 34 M. breede, hoofdgracht, [n den inspringenden hoek van het front ligt een bomvrij gebouw (VVV) van twee verdiepingen, waarboven eene infanterieborstwering; uit dit gebouw kunnen de hoofdgracht en de droge grachten achter de gecreneleerde galerijen der couvre-facen worden geflankeerd; de gecieneleerde galerij l\'l dient tot bestrijking van de gracht O en van die voor en achter den ge-creneleerden muur. In de keel van elk redan ligt een steenen toren van 3 verdiepingen, omringd door eene smalle en droge gracht en met een glacis aan de voorzijde; zij is door een geciie-neleerden muur verbonden met eene (gekazematteerde) travers op den hoofdwal, vóór welke eene afsnijding in don walgang is gemaakt ; hierdoor ontstaat een doorloopend retranchement. — Vóór den hoofdwal ligt eene omwalling (enveloppe) mot een muur langs haren voet. In de inspringende hoeken daarvan liggen wedei\' kazematten, van 2 verdiepingen, tot flankeering der gracht; in de takken der enveloppe zijn afsnijdingen gemaakt, waarover bruggen zijn gelegd. — Ue bedekte weg is 10 M. breed en zonder traversen; ;le reduits in do inspringende wapenplaatsen zijn hiervan door eene natte gracht gescheiden en bestaan uit een aardewerk , in den vorm van oen redan met vleugels, ieder voorzien van een gekazematteerd gebouw voor 12 kanonnen in 2 verdiepingen; in de keel van het reduit staat verder een redanvonnige muur, van schietgaten en eene smalle droge gracht voorzien. — De gemeenschapsmiddelen bestaan uit meer of minder lange houten bruggen; aan het einde der poort, onder den hoofdwal, door welke men niet alleen op de brug maar ook in hot gebouw VV komt, ligt een wachthuis. Onder de, bruggen over de voornaamste grachten zijn galerijen gemetseld, tot vorming van eene gedekte gemeenschap. —■ Do verdere details kunnen uit de teekeningen worden gezien.

Uit deze beschrijving kan worden afgeleid, dat Montalemiif.rt het geschut in verdiepingen boven elkander plaatst, ton einde met artillerie overwicht op den aanvaller te kunnen vorkrijgen, en verder op welke wijze hij duurzame retranchemonton wil inrichten. Bij die pogingen beging hij echter de fout van overdrijving, waardoor de meeste metselwerken te zeer aan het recht-streekscho vijandelijke vuur waren blootgesteld. Terwijl hij verderop enkele punten voel zorg besteedde aan dekkingen tegen worpvuur

^ 7* yO /ƒƒ -

on

de

er-

rk-

el,

ler

co-

ikt

n;

ch

id.

ht

er

en

e-

rr,

n i

3n

3n

i-

d-

a-

et

r-

n

n

n ,1

u

t,

t)

f-

ij

n

.

-ocr page 52-

M8

werd op liet ricochetschot weinig arlit geslagen, getuige de vele, vóór elkander gelegen, onderling evenwijdige borstweringen, zonder traversen.

MoNTALEMiiERï\'sche i\'ronton naar het polvgonale stelsel zullen wij niet beschrijven, omdat dit ons te ver zou voeren en zijne denkbeelden toch voorgezeten hebben bij de Nieuwe Duitsche ver-sterhingswijze, welke wij straks zullen bespreken; evenzoo zal daar een en ander over verschanste legerplaatsen in het midden worden gebracht.

Ue groote verdienste van Montalkmukut bestaat hierin, dat hij goede grondbeginselen aangaf en de ongemotiveerde slaafsche navolging van het Front moderne don bodem insloeg, door op goede gronden de onhoudbaarheid van die wijze van bevestigen aan te toonen.

De Fransche omwenteling van 178!) bracht eene geheele omkeering teweeg in den staatkundigen en maatschappelijken toestand van Europa en bijgevolg ook in de krijgskunst. De legers werden weder — hier en daar echter in meer beperkten zin —■ volks-legers, welke door aanneming van het requisitiestelsel, in plaats van het magazijnstelsel, meer beweegbaar werden en daardoor spoediger het doel van den oorlog of den veldtocht — het vernietigen van het vijandelijk leger — konden bereiken; om die reden verminderde de waarde der vestingen en ondergingen ook uit den aard der zaak de aanval en de verdediging belangrijke wijzigingen; niet minder droeg hiertoe bij de aanneming der colonnetactiek, in plaats van de linietactiek.

Sedert Vauüan waren ondertusschen eenige veranderingen gebracht in de dooi- hem beschreven aanvalswijzc. De richting der parallellen bleef dezelfde, doch de afstanden en de uitbreiding werden meer geregeld naar het terrein en de ligging der vijandelijke werken, zonder dat men zich aan bepaalde getallen hield; de sterkte der dekkingstroepen werd tot op de helft van die der bezetting teruggebracht, hetgeen kon geschieden, omdat de verdedigingen over het geheel met weinig kracht werden gevoerd. In de plaatsing der batterijen kwam eveneens weinig verandering; in de \'lste on parallellen werden ricochet-, in de \'2(lc en .\'Jao de demonteer-, in alle parallellen mortier-, en in de 3\'\'l! steen-mortierbatterijen aangelegd. De loopgraafkatten werden zelden gemaakt, omdat het geschutvuur alléén gewoonlijk reeds voldoende

-ocr page 53-

:«»

was om den bedekten weg to doen ontruimen; bovendien nam men over liet gclieel weinig voorzorgen bij de bekroning, omdat de verdedigingen moestal ver beneden het middelmatige bleven; de vestingen gaven dikwijls over. voordat er eene bres ontstaan was en soms reeds vóór de verovering van den bedekten weg. Bij de weinige goede verdedigingen werd daarentegen meer dan vroeger gebruik gemaakt, van tegenloopgraven en van groote uitvallen (verg. Danzhj in 181.\']); verder van geschut dat, door meerdere beweeglijkheid, boter aan s vijands vuur kon worden onttrokken.

De oorzaken van hel over het geheel zwakke dier verdedigingen waren velerlei: gebrekkige inrichting dor vestingen; onvoldoende bezettingen, door onbekwame bevelhebbers aangevoerd; gebrek aan liet vereischte materieel, den noodigen voorraad, bomvrije gebouwen en gedekte geschutsstellingen, waren de voornaamste; de eerste laten zich verklaren door de geringschatting der vestingen en de laatste door de navolging van de Fransche ingenieurs.

Napoleon I schreef, en niet geheel ten onrechte, den geringen weerstand der vestingen hoofdzakelijk aan de bevelhebbers toe en .droeg daarom, in ■1809, aan Caiinot op, een voorschrift samen te stellen, dat tot leiddraad bij verdedigingen en bij het onderwijs op de keizerlijke school te Metz zon kunnen dienen. De hoofddenkbeelden, vervat in het op deze wijze ontstane werk (\'), zijn:

1°. De duur van den weerstand eener vesting hangt meer af van de sterkte en het gehalte der verdedigers en van de voorbereidingsmaatregelen (bewapening, proviandeering enz.) dan van den vorm der werken; zoolang de bezetting niet ontzenuwd is, is de laatste periode van een geregeld beleg voor een aanvaller zoo goed als onuitvoerbaar, liet komt er dus op aan die ontzenuwing\' te voorkomen; dit kan men bereiken door goede verpleging en door de bezetting vertrouwen te doen stellen in hare verdedigingsmiddelen en vooral op hare eigen kracht, waartoe Caiinot, zooals aanstonds nader zal blijken, kleine uitvallen aanbeveelt.

(1) De la defense des places fortes. Als curiositeiten vermelden wij hier, dat Caiinot eene proef aanhaalt, in J7\'S5 genomen, om de aanvalswerken op het glacis met water te bespuiten, waardoor het werken onmogelijk werd gemaakt; verder zijn voorstel om honden af te richten op bewaking van het voorterrein en op ontdekking van hinderlagen. (Carvot, 350 en 378).

-ocr page 54-

40

2°. Eeno vesting is volstrekt niet verloren, als haar bedekte weg door den vijand is genomen, .luist als de aanvaller lot daar is gekomen, kan liij van zijne overmacht geen partij meer trekken, omdat liij zich niet over een grooter front, dan dat van den verdediger kan uitbreiden; daarenboven wordt hij door den belegerde beheerscht en vooral is de verovering eener bres eene zoo moeielijke onderneming, dat zij alleen door demoralisatie van den verdediger kan slagen.

3°. De verdediger moet het grootste gedeelte der bezetting zoolang mogelijk buiten de vesting houden, de belangrijke liunten daar bezetten en zich niet in de vesting terugtrek- 5 ken, voordat dit absoluut noodzakelijk is geworden; ^

4°. De verdediger moet, als de aanvaller bij het glacis is gekomen , aanhoudend kleine uitvallen doen en veel van worp-geschut gebruik maken; de uitwerking van deze vereenigde maatregelen worden echter door Carnot overschat. Jlij beweert namelijk dat door die uitvallen de aanvaller genoodzaakt zal zijn, tot bescherming der arbeiders, groote troepenafdeelingen op do been te houden en deze door het worpvuur zoozeer zullen lijden, dat zij weldra zullen moeten afdeinzen.

16\' iik-

Z5

Tijdens de oorlogen van de Republiek en liet Keizerrijk maakte de wetenschap der artillerie weinig of geen vorderingen; daarna echter des te meer. De juistere theorie omtrent het schot werd meer ontwikkeld, het schieten en werpen met granaten verbeterd, en de granaatkartetsen werden ingevoerd. Veel grooter waren echter de veranderingen in de handvuurwapenen. De colonnetactiek toch ging gepaard met de invoering van een tirailleerstelsel, waarvan het gevolg was dat de steenslotgeweren door percussiegeweren werden vervangen, welke later getrokken werden.

liij de nog te behandelen voorstellen omtrent de inrichting van vestingen, van welke wij slechts eenige hoofdpunten zullen opgeven, is hot streven merkbaar om den vestingbouw met de beginselen der nieuwere tactiek in overeenstemming te brengen, alzoo actieve verdediging mogelijk, en de onderdeelen zelfstandiger te maken; verder om middelen aan te geven tegen het ricochet-schot, het worpvuur en het vormen van bressen, welke alle in

-ocr page 55-

\' / £44.4/-,

M

het laatst der vorige eeuw nog niet bekend schenen te zijn. De voorstellen van Carnot, Choumara en Merkes, de polygonale versterkingsmanier van Montalembert, toegepast door de Duit-schers en de Nieuwe Duitsche bevestigingsmanier genoemd, zullen dit nader doen blijken.

Actieve verdediging is alleen mogelijk, indien de gemeenschap tussclien de verschillende werken, en tusschen de buitenwerken met het voorterrein, ruim en gemakkelijk is. In de eerste plaats moeten dus de poorten en bruggen breed zijn, doch Carnot gaat nog veel verder. Hij wil den bedekten weg weglaten en de con-trescarptaluds zeer flauw maken, waardoor een zoogenaamd glads en contrepente ontstaat, waarlangs de uitvalstroepen steeds gemakkelijk kunnen oprukken en terugtrekken. In beginsel is dit volkomen juist en alzoo aan te bevelen; aan de toepassing zijn echter ook nadeelen verbonden, die wij, nevens de wijze waarop men de voordeelen er van met het behoud van den bedekten weg kan vereenigen, in Hoofdstuk IV zullen opgeven.

Een ander en beter middel tot het voeren eener actieve verdediging wordt eveneens door Carnot voorgesteld, te weten het aanleggen van verschanste legerplaatsen; hij wil ze echter niet tegen de vesting doen aansluiten, doch op Ü00—800* daarvan verwijderd aanleggen, waardoor veel van de waarde verloren zou gaan.

Tegen liet ricochet- en worpvuur plaatst Carnot het geschut in geblindeerde batterijen of overwelfde geschutsstanden en maakt hij voor verdediging ingerichte bomvrije kazernes; terwijl hij eindelijk, om het bresschieten te bemoeilijken, evenals Montalembert, de wallen niet met muren bekleedt, doch vrijstaande muren aan den voet van den wal wil aanleggen.

De, denkbeelden van den Franschen ingenieur Choumara en van den Nederlandschen Meukes komen in hoofdzaak overeen, waarom wij alleen die van den eerstgenoemde zullen vermelden, welke betrekking hebben op het verbeteren van bestaande oude vestingen — hoofdzakelijk door het onafhankelijk maken der wallen van de muren — en op de zelfstandigheid der onderdeelen.

Zooals reeds bij de aanvalswijze volgens Vauban is vermeld, worden de sappen meest op de verlengden der kapitalen aangelegd, omdat men daar in de onbestrekeu ruimlen der werken is. Deze kan men grootendeels wegnemen door de borstwering aan den saillant af te ronden (Fig. 28) en, ingeval deze zeer scherp is — waardoor tusschen de afronding en den hoek van den

-ocr page 56-

w

escarpmxiur to veel ruimte zou overblijven — hierin eone lage verd( borstwering voor infanterie aan te leggen (Fig. 29). i js e

Om ile bastionsfacen aan liet ricochetvuur te onttrekken, stelt [werk CiiouMAiiA voor, do borstweringen (Fig. 30), van af den schou- | Sprel derhoek, zóóveel terug te trekken, dat do verlengden komen to liggen binnen den saillant van het nevenliggend ravelijn; ontstaat hierdoor tusschen de borstwering en den esearpinuur to veel ruimte, zoo kan daar weder eene lage infanterie-borstwering komen, met eene bonnet aan den saillant. Om de ruimte tusschen do beide borstweringen nog te kunnen flankeeren, is hot soms noodig de teruggetrokken borstwering over haar geheel achteruit te brengen; hierdoor wordt de llank kleiner, maar deze kan op andere wijze verlengd worden, zooals aanstonds zal blijken.

Ten einde bresvorming te bemoeilijken stelt hij voor, de borstwering op de wijze van Fig. 31 terug te trekken, waardoor do grond, na vernieling van den muur, niet of minder zal nastorten en alzoo geen boklimbare bres zal ontstaan; het eene gedeelte der borstwering \'iaat loodrecht op do ravelijnsgracht, en uit het andore kan nog vuur worden gegeven op do contrebatterij tegen de naastliggende llank en op den saillant van het bastion; de hoogo travers in den saillant moot van kazematten worden voorzien en dient tevens tot dekking tegen het ricochetschot. Om den vijand te beletten zich in die travers te logeeron, moet zij worden ondermijnd, om ze op het gunstigste oogonblik in de lucht te doen vliegen (\').

Tot verkrijging van gelegenheid om meer llankvuur in de hoofdgracht te brengen, verlengt Choumaiia de flanken naar binnen, tol op het punt vanwaar men, langs den schouderhook van het nevenliggend bastion (Fig. 31), hot laatste stuk der contrebatterij op het glacis voor dit bastion zal kunnen zien, de courtino wordt hierdoor ook gebroken. Ken gedeelte dier flank wordt eveneens teruggetrokken en eone lagere infanterie-borst-wering daarvoor aangelegd.

Ter toepassing van het beginsel van meerdere zelfstandigheid der onderdeelon, wilde Choumaiia in de kelen van do bastions — die hij zeer groot wenschte te maken groote bomvrije kazernes aanleggen, die tevens magazijnen bevatten, voor eigen

(1) Een Milder middol tot, liet beletten van bresvorming, eveneons van Choumaiia, zal in Hoofdstuk IV worden vernield.

... ï

-ocr page 57-

13

%\'/te/cc vdji j //V/

\'aëe I verdediging ingericht zijn, on nog verdedigd kunnon worden, al • is eene bresbostorming gelukt. Do voordooien van dergelijke | werken (voor binnenverdediging) zullen wij later uitvoeriger besproken. ■rliutLti.

Het stelsel van zelfstandigheid dor onderdooien is nog scherper geteekend in de Nieuwe Duitsche hevestigingsmemier. lüj deze vor-sterkingswijze, waarvan Fig. 3Ü en 33 oen algemeen donkbeeld geven, hooft men getracht (\'), zoowol het bezit dor versterking door een minimum van krachten te verzekeren, als gelegenheid te geven om oen geheel leger op een voordoelig gevechtsveld te gebruiken. Voor het eerste dool word eene zoo eenvoudig mogo-lijko doch stormvrije omwalling, voor hot andere eene keten van afzonderlijke werken (gedetacheerde /brto) noodig geoordeeld. Verder voor hel eerste: llankeering der grachten uit kazematten (Fig. 33); gebruik van het polygonale stelsel, als het eenvoudigste en het meest geschikte, zoowel tot gebruikmaking van de voordeeion die het terrein aanbiedt, als tot eene krachtige uitwerking in het front (1); lange fronten en gedekte geschutstanden, ten einde den geschutstrijd mot goed gevolg te kunnen voeren; veilige ge-meenschapsmiddelen, voor een gedeelte uitkomende in gemetselde blokhuizen; werken voor binnenverdediging, waartoe do capon-nières grooter worden gemaakt dan voor grachtsverdediging alléén noodig was, en dus reduits werden waaruit de ravelijnen (of gedetacheerde bastions) (2) voor de caponnières, en do contrebattorijen met een dominoerend vuur bestreken kunnen worden on waardoor bovendien afsnijdingen in den hoofdwal ontstaan, welke uit die reduits verdedigd kunnen worden.

De gedetacheerde forten (Fig. 3\'i) werden op 800—1200* en méér afstand van de vesting aangelegd, zoodat zij hieruit ondersteund konden worden; do onderlinge afstand werd eveneens zoodanig geregeld, dat zij tot elkanders verdediging konden medewerken. Meestal verkregen zij den vorm van lunetten of gebasti-onneerde fronten en werden zij van een bomvrij reduit en een bedekten weg voorzien; de keel werd meestal gesloten door een

-

1

Verg. Hoofdstuk V.

2

Indien bastions geheel van do courtincs en do retranchenienten in de bastions worden gescheiden, noemt men ze yedctachende hasiions. Ofschoon het hier beschreven front geen eigenlijke bastions bezit, is die naam toch aangenomen voor het beschreven werk.

-ocr page 58-

%\' -\'tfytco(/«-■

\'J\'

gecreneleerden muur; tot verdediging der grachten, welke niet! uit de vesting bestreken konden worden, werden caponnières ge-\' maakt.

J)c voordeelen van deze versterkingsmanier, voor groote vestingen, liggen voor de hand. De gedetacheerde forten verschafl\'en namelijk do gelegenheid de bezetting zoolang mogelijk buiten de ] vesting te houden, van het ingesloten terrein voor liet verkrijgen van voedingsmiddelen gebruik te maken en vooral om handelend op te treden; daarenboven noodzaken zij den aanvaller om twee achtereenvolgende aanvallen te doen. Verder beschermden zij in dien tijd tie door do hoofdomwalling ingesloten stad tegen een bombardement en maken zij de insluiting moeielijker. Eindelijk zijn de verschanste legerplaatsen uitnemend geschikt tot tijdelijke opneming van geslagen troepen en — zooals reeds is gezegd — men kan ze beschouwen als voorbereide eevechtsvelden.

De krijgsgeschiedenis van den nieuweren tijd, vóór de invoering van getrokken belegeringsgeschut, is niet rijk aan belegeringen en vooral niet aan zoodanige, waaruit de meerdere of mindere waarde der laatstbeschreven voorstellen kan worden beoordeeld; van de meest belangrijke verdedigingen zijn in Hoofdstuk IX die van Danzig in 1813, en van de Citadel van Antwerpen beschreven. Doch niettemin was de betrekkelijke voortreffelijkheid der nieuwere bevestigingsmanieren oorzaak van hare groote verspreiding en de kiem tot volmaking der artillerie. De onvoldoende van het gladde geschut, waarvan zelden zwaar-

uitwerking toch

dere kalibers dan van 15 cM. (\'24 u:crs) voor vestingen werden aangevoerd, en dat alleen geschikt was voor bresvorming op geringe afstanden, leidde tot proeven om indirect lires ie schieten (1824 bij Woolwich), waartoe zware houwitsers en bomkanonnen noodig bleken te zijn, terwijl dan nog, door de geringe trefzekerheid , de resultaten verre van voldoende bleken te zijn. De belegering van Sehnstopol in 1854 en \'55, welke stad — ofschoon gedeeltelijk slechts tijdelijk versterkt — door den beroemden Todlkiif.n naar de nieuwere denkbeelden werd verdedigd, verschafte voor het eerst gelegenheid om een nog nooit in aanwending gebracht aantal gladde slukken van zwaar kaliber voor aanval en verdediging te gebruiken en de uitkomsten daarvan waar te nemen.

-ocr page 59-

^ lt;■• -j quot;pb\'

i,.Oi/y*Ji \'\' r lt; lt; lt; * J

Nieuwe geschiedenis, na de invoering van hel getrokken geschut.

(i niet

ds kg-

3 ves_ Het beleg van Sehastopol, waarvan wij zoo even gewaagden, mflen was oorzaak dat de oorlog, dien Engeland, Frankrijk, Italië en in de Turkije vereenigd tegen Rusland voerden, geheel in dezen uithoek ijgen van uitgestrekte rijk werd gelokaliseerd en bracht een belang-slenil rijken omkeer te weeg in het oordeel over de waarde van ves-twee tingen, welke in het midden dezer eeuw zeer gering werd ge-jj: jjj acht; en de kennis van den vestingoorlog hield, als altijd, met eeil die geringschatting gelijken tred. In dezelfde richting werkte de lelijk oorlog van 1859, toen de vereenigde Franschen en Italianen hun ïlijke zegevierenden tocht in Fombardije hoofdzakelijk moesten staken\' 1 _ I door den Oostenrijkschen vestingvierhoek.

Het pleit voor de vestingen was toen gewonnen. In 1804 werd i voor het eerst getrokken geschut gebruikt bij den aanval op de /JyJiö/erschansen, werken, die meer den naam van tijdelijke dan l van duurzame verdienden, maar toch eerst door een omzichtig voe- geleid geregeld beleg van verscheidene weken werden genomen, we- Wd is waar kwam er weder een kleine wijziging in de algemeene , 0j- opinie door den oorlog van 1860 tusschen Pruisen en Oostenrijk, )Je_ doch de Fransch—Duitsche in 1870—71 bracht de vestingen op nieuw in eere. Deze oorlog toch bestond, na eenige inleidings-j)ell gevechten, uit eene reeks van uitgebreide oorlogshandelingen om ej(| de vestingen Metz, Parijs, Straatsburg en Belfort\', wat elders plaats ei._ had, kan veilig worden beschouwd als pogingen tot ontzet aan lt]e de eene zijde, en operation en gevechten om die pogingen te verijdelen aan de andere.

Deze oorlog bracht ook nog andere feiten aan het licht, welke

en

de vestingen ten goede komen. Terwijl toch de steeds voortgaande en volmaking van het geschut de moeielijkheden steeds vergroot

om aan de vermeerderde uitwerking behoorlijk weerstand te bieden, bleek in den bedoelden oorlog duidelijk, hoezeer die uitwerking, zelfs van het beste geschut, wordt overschat, indien men alleen afgaat op de waarnemingen van het proefveld. Verscheidene Fransche vestingen, die geheel volgens verouderde begrippen waren aangelegd, en waaraan in de laatste jaren niets was veranderd, weerstonden namelijk het krachtigste vuur der Duitsche veldartillerie, en gaven zich wol is waar spoedig over, doch niet omdat de toestand der werken zulks vorderde, maar alleen ten gevolge van moreele invloeden. Belfort capituleerde op last der

-ocr page 60-

46

Fransche regeei-ing; Straatshurg weerstond een langen tijd, ofschoon bijna alles meewerkte om eeno spoedige overgave te verwachten. Deze vesting beantwoordde toch al zeer weinig aan de eischen, welke men zelfs toen met recht kon stellen; het garnizoen bestond grootendeels nit weinig betrouwbare elementen; de voorbereidingen van den verdediger beteekenden niets, en de bevelhebber was een man, naar het schijnt niet ten volle berekend voor zijne moeielijke laak. De aanvaller daarentegen beschikte over een sterk belegeringskorps en uitstekende hulpmiddelen, en het beleg werd goed geleid en krachtig doorgezet; zoodat men, zonder do minste onderschatting van die zijde, met volle overtuiging kan beweren, dat die slechle vestinn- niet zoo zeer is gevallen door de uitwerking van het Duitsche geschut, dan wel door het verminderen der innerlijke kracht van de bezetting.

Het groote nut van versterkingen is eindelijk in hooge mate aan het licht gekomen door de versterkte stelling om Plevna in den Russisch—Turkschen oorlog van 1877. Toen is gebleken, dat zelfs bij eeno zeer passieve verdediging van werken, welke in waarde bij duurzame nog verre ten achteren staan, en zonder rechtstreeksche inwerking naar of van buiten, zulke stellingen, mits op do juiste plaats aangelegd cn sterk bezet, een heslissen-den invloed op de oorlogsoperatiën kunnen uitoefenen, en maanden lang behouden. Zelfs is men er dooi\' dit voorbeeld toe gekomen om de beteekenis van vestingen te overschatten.

l it dit beknopt overzicht blijkt duidelijk, dat de vestingbouw over het algemeen gelijken tred houdt met de vorderingen op het gebied der artillerie. De groote schootsverheid van het getrokken geschut is oorzaak, dat de forten van verschanste legerplaatsen, mot eeno versterkte stad als kern, verder dan vroeger van die stad moeten liggen en dat de aanvalswerken over liet geheel op grootereu afstand kunnen en moeten worden begonnen. De meerdere juistheid van het schot dwong tot verschillende wijzigingen, welke later van zelve ter sprake zullen komen; de diepere indringing en de grootere springuitwerking maakte?; dikkere dokkingen van allerlei aard noodzakelijk.

Dat men in sommige opzichten uit die grootere uitwerking van hot geschut gevolgtrekkingen heeft gemaakt, welke den toets van een onpartijdig onderzoek niet kunnen doorstaan, zullen wij later trachten aan te toonen; dit neemt niot weg, dat eeno nauwkeurige kennis van bedoelde uitwerking noodig is, om zich

-ocr page 61-

een oordeel te kunnen vormen omtrent de meest gewenschte im-richting van vestingen en forten. Om deze reden laten we allereerst enkele gegevens omtrent die uitwerking volgen; daarna zullen wij mededoelen, op welke wijzen in de naaste toekomst vermoedelijk de aanval en verdediging zullen worden gevoerd, om daaruit af to leiden, aan welke eisclien versterkingen te land behooren te voldoen, terwijl iu volgende hoofdstukken zal worden opgegeven, hoe duurzame werken behooren te worden ingericht, oin aan die eischen te beantwoorden.

i

-ocr page 62-

HOOFDSTUK III.

GEGEVENS OMTRENT DE UITWERKING VAN HET GETROKKEN GESCHUT; OVERZICHT VAN AANVAL EN VERDEDIGING VOLGENS DE NIEUWERE BEGINSELEN.

A. GEGEVENS OMTRENT DE UITWERKING VAN HET GETROKKEN

GESCHUT.

I. Dracht (\').

Voor liet beschieten van groote werken (forten en vestingen) zonder ander doel dan vernieling in liet algemeen, en voor het bombardeeren, wordt het /ware geschut — kanonnen van 15 cM. en mortieren van 21 cM. — gebruikt; de eerste brengen hunne granaten op ruim één geographische mijl, de laatste op ongeveer de helft van dien afstand. jLl

Het enfileeren heeft plaats met kanonnen van 15 cM. en zware van 12 cM. — op afstanden tot 4000 a 5000 M.

Voor het demonteeren zijn die kanonnen noodig, welke het meest juiste schot hebben, gewoonlijk van 15 en 12 cM.; de afstand waarop het kan plaats hebben, bedraagt 1200 a 1500 M.

Het indirect vuur tot het treilen van doelen dicht achtergrond-dokkingen enz. kan met alle kanonnen geschieden, doch de meest geschikte zijn de korte van 21 en 15 cM,, die sterk gekromde

(1) Zie ook: VeldverslerhingsTiunst, blz. 8 (5e druk).

-ocr page 63-

49

kogelbanen hebben. Onder gunstige omstandigheden kan de afstand meer dan \'2000 M. bedragen.

Voor liet vernielen van muren door middel van indirect vuur gebruikt men korte kanonnen van 12, 15 en 21 cM.; de afstand bedraagt 1000 a 2500 M.

De zware getrokken mortieren (17 cM. en meer) hebben de meeste uitwerking op 2000 a 3000 M.; de middelsoort en lichte mortieren worden op afstanden van 1000 a 1500 M. gebruikt.

Degi\'ootste dracht van de hieronder volgende stukken bedraagt^1) 15 cM. Gec......................... 8500 M.

K....................................................4400

Zw..................................................8000

getr. mortieren..............................4000

Staalbrons...................10,000

K......................................................4000

mortier , (..........................4400

» | ^tr- i..........................4400

(marine)........................................7000

id..........................................0400

.............................10,000

..........................................................0000

..........................................................8000

houwitser (voorlader)..................5200

L..................\'..................0500

L. A................................................0500

Zw.......................... 4000

Lt....................................................4000

L. Br.......\'................................3000

IJ.-..................................................3000

K......................................................3000

K. A................................................3600

mortier (getr.)..............................3500

id. id................ 3200

ygt;

12 21

15 15 17 21

19 10 15,5 » 13,8» 12 22 15 12 10 10 12 12 12 12 15

Duitschland.

Oostenrijk,

Frankrijk.

JVeclerland.

10,5 »

(1) Zio o. ft. voor de gegevens omlrcnt het bnitcnlftnd: II. Müi.lfu. GeschkhU drs Featunyshiegca seil allgemciner Eitifühniiig der Feuerwaffen bis eum Jakre 1880.

v. ■ -4

-ocr page 64-

HOOFDSTUK III.

GEGEVENS OMTRENT DE UITWERKING VAN HET GETROKKEN GESCHUT; OVERZICHT VAN AANVAL EN VERDEDIGING VOLGENS DE NIEUWERE BEGINSELEN.

A. GEGEVENS OMTRENT DE UITWERKING VAN HET GETROKKEN

GESCHUT.

I. Dracht (\').

Voor liet beschieten van groote werken (forten en vestingen) zonder ander doel dan vernieling in liet algemeen, en voor het bombardeeren, wordt hot zware geschut — kanonnen van 15 cM. en mortieren van \'21 cM. — gebruikt; de eerste brengen hunne granaten op ruim één geographische mijl, de laatste op ongeveer de helft van dien afstand. \'J1/ quot; ^ ■

Het enfileeren heeft plaats met kanonnen van 15 cM. en zware van 12 cM. — op afstanden tot 4000 a 5000 M.

Voor het dernonteercn zijn die kanonnen noodig, welke het meest juiste schot hebben, gewoonlijk van i5 en 12 cM.; de afstand waarop het kan plaats hebben, bedraagt 1200 a 1500 M.

Het indirect vuur tot het treilen van doelen dicht achtergronddekkingen enz. kan met alle kanonnen geschieden, doch de meest geschikte zijn de korte van 21 en 15 cM., die sterk gekromde

1

Zie ook: Veldversterkingskunst, blz. 8 (5e druk).

-ocr page 65-

49

kogelbanen hebben. Onder gunstige omstaniligheden kan de afstand meer dan 2000 M. bedragen.

Voor het vernielen van muren door middel van indirect vuur gebruikt men korte kanonnen van 12, 15 en 21 cM,; de afstand bedraagt 1000 a 2500 M.

De zware getrokken mortieren (17 cM. en meer) hebben de meeste uitwerking op 2000 a 3000 M.; de middelsoort en lichte mortieren worden op afstanden van 1000 a 1500 M. gebruikt.

De grootste dracht van de hieronder volgende stukken bedraagt^\')

15 cM, Gec..................................................8500 M.

) » d K....................................................4400 »

Dmtschland. .,, .. onnn

I 12 » Zw..................................................8000 »

l 21 » getr. mortieren..............................4000 »

^ 15 » Staalbrons......................................10,000 »

Oostenrijk. \' ^ \' K......................................................f/f 8

i \'1/ » mortier \\ j..........................4400 »

\' 21 » D j quot;ctgt;\'- 1..........................4400 »

19 » (marine)........................................7000 »

1G » id. ........................................0400 »

„ , , 15,5» ..........................................................10,000 »

FranhnjL j 3^ ^ ..........................................................6000 »

12 » ..........................................................8000 »

22 » houwitser (voorlader)..................5200 »

•15 » L..................:................0500 »

12 » L. A................................................0500 »

10 » Zw....................................................4000 »

♦ t 10 » Lt....................................................4000 »

12 » L. Dr.....................................3000 »

Nederland. i ^ ...................................................;)Ü0Ü ,

12 » K......................................................3000 »

12 » K. A................................................3600 »

15 » mortier (getr.)..............................3500 »

10,5» id. id................................3200 »

(1) Zio o. u. voor dn gegevens omlrent liet buitenlnnd: II.LLF.H. Geschirh/e des Featungskrieges seil allgemchier l\'Avführung der l\'euerwaffen bis turn Jahre 1880.

Y. \'

-ocr page 66-

no

11. Indringing.

a. Direct vuur tegen verticale gronddekhingen. {Dikte wm bo rstweringen enz.)

De diepte van indringing in aarde hangt van verschillende omstandigheden af. De meeste invloed wordt uitgeoefend door den afstand tusschen den vuurmond en het doel; het kaliber van het geschut; de lengte en de springlading der granaten en de soort van den grond. Doordien echter borstweringen het vuur moeten kunnen doorstaan van de vuurmonden, welke in dit opzicht het meest te vreezen zijn, zoo komt het onnoodig voor, een groot aantal gegevens op elkander te laten volgen.

De zwaarste vuurmonden, welke tot heden voor vestingen werden aangevoerd, zijn kanonnen van 15 a 16 cM.; een der meest krachtige is het Pruisische gecercleerde kanon van 15 cM., in uitwerking vrij wol overeenkomende met onzen stalen vuurmond van hetzelfde kaliber. Bij een afstand van 750 M. tusschen vuurmond en doel, dringen de granaten uit dit stuk ongeveer 4,5 M. in kleigrond, met eenig zand vermengd; bedraagt genoemde afstand slechts ÜOO M., dan dringt het projectiel bijna 5,5 M. diep in zand(\'), 7,5 M. en vasten gemengden grond en zelfs bijna 11 M. diep in zuivere klei. De verhouding van 1 tot\'2, voor do diepte van indringing in zand en zuivere klei is ook elders gevonden, en wordt algemeen als regel aangenomen.

De indringing van projectielen, uit zwaarder geschut voortgedreven, is wel eenigszins grooter, maar toch niet in verhouding van het grootere kaliber. Dit is de reden, dat, terwijl tot hiertoe algemeen 7 M. zand als maximum-borstweringsdikte voor versterkingen te land wordt aangenomen, men met 8 a 10 M. meent te kunnen volstaan voor kustbatterljen, welke blootgesteld zijn aan de zware vuurmonden, waarmede de oorlogsschepen worden bewapend. Hierbij zal men echter rekening moeten houden inet de toekomst; voor versterkingen te land, tegen welke het in batterij brengen van zwaarder geschut dan 15 cM., in weerwil van draagbaar spoorwegmateriëel en in stukken vervoerbare kanonnen, vermoedelijk nog langen tijd zeer groote moeielijkheden

(1) Volgens dc Nedcrl. sctiictbockjcs van Je stalen kanonnen van lij en 12 eM., dringen de gmimteu op 1800 i» 3000 M. 3 a 5 M. diep in zandgrond ou 5 u 0 in Heigrond. Deze uitwerking is dus grooter dan van het Pruisische kanon.

-ocr page 67-

51

zal opleveren, zal oene 7 M. dikke borstwering, mits van zand, voorloopig ook nog wel voldoende zijn; voor kustbatterijen, welke van nabij kunnen worden beschoten, wordt reeds over dikten van 10 a 12 M. gedacht.

De buitenzijden van duurzame zandborstweringen bekleedt men, tegen verstuiving, met eene dunne laag teelaarde en zoden.

Het /al wel niet bijzonder behoeven te worden opgemerkt, dat de hierboven opgegeven afmetingen verminderd kunnen worden — zelfs tot de dikte der borstweringen van veldwerken — indien de wal niet normaal, niet rechtstreeks of in het geheel niet door zoo zwaar geschut kan worden getroffen.

Muren en verticale zijwanden van andere materialen, welke tegen het vijandelijk vuur beschermd moeten worden, beboeren door eene gronddekking te worden gedekt, waarvan de dikte, horizontaal gemeten, met bovenvermelde afmetingen overeenkomt.

h. Worpvaur (\') terjen horizontale dekkingen van aarde of van beton.

{Dikte van (jrond- en betondekkingen op (jewelven enz.)

De meest gevaarlijke vuurmonden, welke tot vernielingen van horizontale dekkingen in aanmerking komen, zijn de getrokken mortieren; omtrent de uitwerking van die van \'28 cM. is niet veel betrouwbaars bekend; omtrent die van 21 cM. echter zijn verscheidene gegevens voorhanden, in het bijzonder van Oostenryk-sche zijde (1).

Volgens de schootstafels dringen de exercitie-granaten, uit dezen mortier op een afstand van 31300 M. onder eene elevatie van 00\' geworpen, 3,10 M. in ongeroerden leemachtigen, 2,137 M. in versch opgeworpen, puinaebtigen grond en 0,(J M. in steenachtigen grond; de bij het springen der granaat gevormde trechters hebben in liet 2dc geval eene diepte van 1,47 M. en eene middellijn van 3,70 M., en in het laatste eene diepte van 1,11 M. en eene middellijn van 2,52 M.

Naar andere opgaven bedraagt de indringing, onder gelijke omstandigheden, 4 M. in leemgrond, doch er wordt dan geen

1

De granaat van den IVaisisclien getr. mortier van 21 eM, slaat door een 0,17 Af. dikke hontdekking waarop 2 M. grond; ook is daar geoleken, dat ijzeren balken van den I vorm zóó zwaar moeten worden gemaakt, dat zij veel duurder uitkomen dan gewelven, welke zich uitstekend tegenover dezen vuurmond hielden.

-ocr page 68-

52

trechter gevormd (\'); terwijl als slotsom van verscheidene proeven wordt medegedeeld (1), dat, om de valuitwerking dezer granaten geheel te verlammen, eene dikte voldoende is van \'2 M. zand, of 2,7 M. leem en zand. of li M. leem met een weinig zand en puin vermengd {\'•\').

De granaten, geworpen uit den Nederl. getr. mortier van 15 cM., dringen 0,7 a 0,8 cM. in veenachtigen zandgrond; die van 10,5 cM. ongeveer 0,4 M.

Mag men afgaan op de daaromtrent medegedeelde uitkomsten, dan is het aan den bekenden geschutfabriekant Kiu.\'pp gelukt, een mortier van 21 cM. te maken, waarvan de 5 kaliber lange stalen projectielen (waaraan de naam van torpedo-granaten wordt gegeven) trechters vormen van 2,2 M. diepte. Ofschoon deze vuurmond nog in geen enkel rijk is ingevoerd, zal men dus weldoen, aan horizontale gronddekkingen van nieuwe werken eene dikte van ten minste I) M. te geven overal waar zulks mogelijk is; dat ook zand hier verre de voorkeur boven alle andere aardsoorten verdient, is uit het bovenstaande afdoende gebleken.

Waar het onmogelijk is de dekkingen zoo dik te maken, moet de grond worden vervangen door beton. zijnde eene vermenging van harde steenstukken met metselmortei. l it verschillende proefnemingen is gebleken (\'), dat eene betonlaag evenveel weerstand biedt, als eene 5 maal dikkere leemlaag; zoodat 0,5 M. beton in tie plaats kan treden van 2,5 M. leemgrond, en vermoedelijk van 1,5 M. zandgrond. Op do beton komt nog altijd eene

1

Miithciluugen (iihr.r Geyenst(inde des Art. mul Geniewestns), 1878, blz. 310—321.

-ocr page 69-

r.:i

grondlaag, bij voorkeur niel dunner dan I M., zoodat eene zand-dekking van 4 M. dikte kan worden verminderd tot 1 M., indien men 1 M. beton daaronder aanbrengt.

Brialmont (\') acht eene Ü,4 a 0,5 M. dikke dekking van blokken porfier of graniet, op een dun zandbed wenschelijk, indien liet noodig is, do dekkingen zoo dun mogelijk te maken. In ons land heeft men in zulk een geval \'1 M. beton op het gewelf aangebracht, daarop eene rij spoorstaven en hierover 0,6M. grond.

III. Uitwerking op muren {Bresvurming). a. Revhtstreeksch vuur.

Zooals reeds in de Veldversterkimjskunst wordt opgemerkt, kunnen muren zelfs het rechtstreekscli vuur uit veldgeschut niel weerstaan; reeds Cokhooun schreef: «gezien metselwerk, verloren metselwerkquot;, eene spreuk die later weer in het vergeetboek schijnt geraakt te zijn. Daarom werd op blz. 51 gezegd, dat zij door eene gronddekking beschermd moeten worden.

h. Indirect vuur.

liet aanbrengen van gronddekkingen tegen muren is echter niet altijd mogelijk, bijv. tegen escarpmuren. Om de vernieling met geschutvuur in dat geval te beletten of moeilijk te maken, werpt men er eene dekking op eenigen afstand voor, waarvan de hoogte zoodanig wordt geregeld, dat de geheele te dekken muur aan den schok der projectielen wordt onttrokken, of althans een zoo groot gedeelte, dat de daarachter en daarop liggende grond niet of slechts weinig nastort, zoodat in geen geval een beklim-bare bros wordt gevormd. Door zorgvuldig genomen proeven is gebleken, dat eene bruikbare bres ontstaat (a), indien de bovenste helft van een bckleedingsmuur wordt weggeschoten en de daarop steunende grond nastort; zelfs is het vernielen van het bovenste derde gedeelte voldoende, indien do wal zich hoog boven den muur verheft, zoodat veel grond nastort. Is nu bij eene bovenbreedte der gracht van 15 M., het bovenvlak {cordon) van een (i M. boogen muur onder (\'/a) gedokt, dan moeten de treffers

(1) La defense des él als c.l les camps r et ranches, blz. 103.

(2) v. Brunner. Bcsland\'iyc Befeslïguny, 20 cu 21.

-ocr page 70-

54

reeds onder 1/I0 (7/15) invallen om den muur op \'/3 van zijne hoogte, en onder quot;/30 (\'/u) om hem ter halve hoogte te treilen; van daar dat meestal tot regel wordt aangenomen, in horizontaal terrein, het cordon onder 2ji a \'/„ te dekken (\'); als maximum neemt men quot;/s- Sommige artilleristen vinden dit echter nog niet voldoende. Uitgaande van de wetenschap, dat het indirecte bresschot resultaten heeft opgeleverd onder invalshoeken van 20° a 25°, indien men de muren van boven af vernielt, willen zij verdei\' gaan, en achten de dekking van het cordon onder lli (tiö\'/j0) noodig. Voor deze meening pleit nog de omstandigheid dat, al is een muur gedekt tegen projectielen, onder zekeren hoek normaal invallende, de dekking geringer is, indien de schootsrichting een zekeren hoek (liorizontale trefhoeh genoemd) met het voorvlak van den muur maakt, terwijl de ondervinding heeft geleerd, dat die horizontale trefhoek 55quot; kan bedragen zonder dat de uitwerking veel minder wordt. Fig. 34 maakt deze redeneering duidelijk. Zij namelijk AB de baan van een projectiel, dan is de horizontale afstand van het dekkende punt (B\'Bquot;) tot den muur (A\'Aquot;) gelijk aan B\'A\'; brengt men dien op B\'C\' over, dan vindt men het punt E, waar de muur nog getrofl\'en kan worden, door uit C\' eene lijn, evenwijdig aan Dquot;Aquot;, te trekken, Bquot;Aquot; tot aan die lijn te verlengen en uit Cquot; de lijn CE horizontaal te trekken.

Aan den anderen kant mag niet uit het oog worden verloren dat de bezwaren, verbonden aan indirect bresschieten, zeer groot zijn, wanneer men de uitwerking niet van nabij kan nagaan. Naar het oordeel, ook van ervaren artilleristen, zijn die moeilijkheden zóó groot, dat men dit vuur niet moet aanvangen, zoolang bedoelde waarneming niet mogelijk is. Tijdens het beleg van Straatsburg, in 1870, konden de Duitschers den muur van het reduit in Lunet 44 slechts daar vernielen, waar de cordondekking geringer was dan \'/5 (10u), en een hunner generaals beweert dan ook, dat het voor indirect vuur meest geschikte Pruisische kanon, de 45 cM. K., muren kan vernielen bij een invalshoek van (\'/„) 10° (l).

1

20. Het is opmerkelijk, hoe versoMllend de meeningen zijn van artilleristen en nict-

2

-J-l. is de tangens van 20 , ^ van 10 «J-ö\', fa van 25 en ^ van 28 .

-ocr page 71-

i)5

Deze overwegingen .schijnen de meening Le rechtvaardigen, dat eene dekking van het cordon onder \'/s ^eer voldoende moet worden geacht; indien juiste waarneming van eiken trefl\'er onmogelijk is, kan men ongetwijfeld met a volstaan.

IV. Uitwerking op ijzer en staal.

((. llechtstreelcsch vuur.

l\'it een /.eer groot aantal proeven, genomen tegen pantser-platen van gewalst ijzer, is gebleken dat het getrokken geschut van 15 cM. en zwaarder, in staat is, op geringe afstanden zulke platen te doorboren, waarvan de dikte gelijk is aan of zelfs iets grootei\' dan het kaliber van het geschut. Zoo bijv. doorboort het Duitsche kanon van 15 cM. Gec., met de harde granaat, platen van 15 cM. dikte op afstanden van 450 M., doch op \'2500 M. weerstaat eene plaat van ongeveer 10 cM.; het kanon van 21 cM. doorboort op 400 M. platen van 23 cM., doch op liOUO M. slechts van 15 cM. dikte; iiet kanon van 30,5 cM. doorboorde in 1875 eene plaat van 0,426 M. dikte, welke op 200 M. afstam! was geplaatst; het kanon van I0U ton (Italië) eindelijk kan platen doorboren van 0,5 M. dikte. Als regel nam men daarom tot hiertoe aan, dat gewalst ijzeren platen eene dikte moeten hebben gelijk aan IV3 a l\'/j maal het kaliber der stukken, welke men daartegen verwachten kan.

Ue nieuwere, zeer lange kanonnen hebben evenwel een veel grooter indringingsvermogen; zoo doorboorde de stalen granaat uit het 35 kaliber lange kanon van 15 cM., twee ijzeren pantserplaten, elk dik 0,18 M. met oen houten tusschenlaag van 25 cM.; de afstand bedroeg hier 150 M. (\')

Stalen platen zijn wel is waar harder dan gewalst ijzeren, doch /ij breken spoediger en worden daarom weinig gebruikt; zij zijn daarenboven duurder. Er is echter met goed gevolg beproefd, pantserplaten te vervaardigen (compound-pantser of ijzeren pantserplaten met stalen fronten) waarvan do buitenlaag staal

werking van liuu wapen. Dit is een der zaken, welke Mi ij bedoelden (blz. 40), toon wij als onze meening te kennen gaven dat sommige gevolgtrekkingen van uitkomsten op het proefveld niet met de oorlogsondervinding strooken en de gevolgtrekkingen dus den toets eener onpartijdige kritiek niet kunnen weerstaan.

(1) Menige belangrijke gegevens hieromtrent vindt men in Dc tnilUairc Gids, jaargang, Blz. l3S.

-ocr page 72-

mi

is, en langzamerhand overgaat tot smeedijzer; deze kunnen met 0,9 ii 0,75 maal de dikte van de gewalst ijzeren volstaan.

Do heer Gniisox te Bnckau Vjij Maaydetiburg vervaardigt gebogen blokken van gehard gietijzer, welke volkomen bestand schijnen te zijn tegen de uitwerking van liet zwaarste geschut. Die blokken zijn gewoonlijk 0,55 a 0,9 M. dik; kunnen zij alleen dooi\' worp-vuur worden getrolfen, dan is 0,\'25 M, voldoende.

h. Indirect vuur. ji(f

in sommige landen wordt aangenomen, dat ijzeren platen van 0,1 M. dikte indirect vuur uit liet kanon van 15 cM. kunnen weerstaan; volgens dien regel zou het voldoende zijn, voor dit doel de halve dikte te nemen van die, welke tegen rechtstreeksch vuur wordt gevorderd.

Algemeener, en tevens nauwkeuriger, is de bepaling dat,

indien de noodige levende kracht bij normaal treilen rr / is, zij

bij het treffen onder een hoek ^ bedraagt: . Dringt alzoo

sin -y.

een projectiel, bij loodrecht treilen, 15 c.M. diep in, dan vermindert deze afmeting, bij het treffen onder een hoek van 60°, tot 11,25 cM.

IV. Ditwerkinij van (jranuten op traversen en parados, ijzeren hekken, palissadeeringen cn hoiitmaskes,

a. Op traversen en parados (\').

Ten einde na te gaan, in hoe verre er gevaar bestaat voor een vuurmond en bedieningsmanschappen om getroffen (e worden door scherven van projectielen, die een achter de standplaats der vuurmonden liggenden parados treffen, zijn in 1879 en 1880 in Italië uitgebreide proeven genomen. Daaruit werd afgeleid: 1°. dat veldgeschut den verdediger geen schade berokkent;

\'2°. dat de scherven der projectielen van 12 en 15 cM. tot

15 M. terugspringen, zoodat de voeten van de parados 15 / p a 20 M. van het achtereinde der beddingen verwijderd moe- J ten blijven, zal men geen last hebben van die scherven en van grondkluiten;

(1) Verg. o. a. Militair Blad, 1883, blï. 25.

-ocr page 73-

57

3quot;. dat in wei\'ken, die aan liet vuur van zeer zwaar geschut zijn blootgesteld (kustbatterijen) een parados op 20 a 25 M. afstand eer gevaarlijk dan nuttig is, niet alleen niet het oog op de scherven, maar vooral om de verbazende hoeveelheid grond die wordt uitgeworpen en het inbrengen van het sluitstuk onmogelijk kan maken. Hier moet de parados daarom 30 M. van de batterij blijven;

•iu. voor de parados schijnt klei meer aan te bevelen dan zand; althans bij het eerste materiaal worden minder scherven naar achteren geslingerd, dan bij het laatste en ook reiken zij minder ver, terwijl zand daarenboven een verblindend stof\' veroorzaakt, dat liet ademen eenige oogen-blikken moeilijk maakt.

h. Op ijzeren hekken.

Uit proeven, genomen tegen twee ijzeren hekken, evenwijdig aan elkander, met 2 M. tusschenruimte, geplaatst en aan elkander verbonden, waarvan de verticale staven ongeveer O.Oit AI. dik waren en een onderlingen afstand van 0,15 M., hadden, is gebleken, dat zij weinig te lijden hebben, noch van indirect vuur loodrecht op de richting der hekken afgegeven, noch van het kartetsvuur; doch dat zij spoedig vernield zijn door projectielen, welke ze in de richting der lengte treilen.

v. Op paLissadeeringen.

Palissadeeringen worden, zelfs door glad geschut, gemakkelijk vernield, ook door indirect vuur, normaal daarop gericht; bovendien belemmeren deze het eigen kartetsvuur in veel hoogereu graad dan de ijzeren hekken.

d. Op houtmaskes.

Uit in België genomen proeven is gebleken, dat percussiegranaten van 10 en 15 cM. niet springen, indien zij op een afstand vim 300 M., takken van groen hout treilen; doch dat dit wel het geval is bij het stooten op piketpalen van droog eikenhout, dik 0,04 M. Verder, dat kunstmatig gevormde heggen van groen rijshout — jong eikenhout van 0,014 a 0,02 M. dikte aan het stameinde — of van dikke takken van bremstruiken of stekende

-ocr page 74-

58

brem (ijunv), op ten ininste i M. vóór tie monding van liet geschut geplaatst, het hieruit geschoten projectiel eveneens niet doen springen, noch zelf weggeslingerd worden, indien zij 0,5 a 0,6 M. diep geplant en vast aangestampt zijn; dit laatste is veel minder noodig, indien men ze op 8 M. vóór de monding plaatst. Eindelijk is gebleken, dat die heggen geen nadeel doen aan do juistheid van het schot.

Boomen, ook de kruinen, veroorzaken over het algemeen, dat de percussiegranaten springen.

A. AANVAL KN YEHDEDIGING VAN DUURZAME WEKKEN, ZOOALS DIE

IN DE TOEKOMST VERMOEDELIJK ZULLEN PLAATS IIEDBEN.

•\' rA -■/» /\'lt;£\'/

Een aanvaller kan trachten zich van duurzame versterkingen meester te maken door:

\\ 1°. verrassing of overrompeling:

, \'2°. insluiting of blokkade;

, Li0, bombardement;

4°. bestorming, gewelddadiger! ol\' onverhoedschen aanval; of wel door

5°. geregeld beleg, -/t sü\'fi «.»• v..- 4 \'ihIvtw*., - /fmtUtu

/ lt;y /li\'ikfa.j 1 lt;/ /

1quot;. Verrassing.

Behalve heUjeen omtrent deze aanvalswyze in de Vcldverster-jjló\'V Icingskunst (§ Sj) is opgemerkt, vermelden wij hier dat zij, op duurzame werken toegepast, nog veel minder kansen van welslagen oplevert dan op veldwerken, mits de stormvrijheid en de ingangen goed verzekerd zijn. Is de bezetting van zulk een duurzaam werk eenigszins waakzaam, zoo behoeft zij voor geen ver-rassing te vreezen, vooral niet indien het natte grachten heeft (\').

/(//Jcdic\'L ï juist omdat men hij de verdediging tegen dezen aanval ---------y eerder dan tegen eenigen anderen van weinig ontwikkelde personen afhangt, is het van belang, zijne maatregelen zoodanig te

1

Goetze. Die Thaliffkeit der denlsvhcn luyemcnrc und tcchnischcn Trnppen im Leuisch-Franeöshchen Krieye 1870—71. 1, 20. 13ij liet boveugenoerade wordt aangenomen, dat de grachten in normalen toestand verkeeren of, bij aanhoudende vorst, uit-geij«d zijn.

-ocr page 75-

50

y /:

iienit\'n , dal eene gedekte nadering door den vijand schier onmogelijk zij, en dat eene enkele zorgeloosheid niet tot liet verlies der sterkte leide.

In het volgende Hoofdstuk zullen wij zien, welke middelen de Versterkingskunst oplevert, om in bovenstaande eischen te ge-moet te komen; het is hier de plaats om de andere maatregelen te bespreken (\').

Wanneer zwak bezette vestingen van buitenwerken zijn voorzien, worden deze met het oog op een verrassing niet bezet; slechts met ééne linie — de hoofdomwalling — is dat het geval, omdat het bezit daarvan het tien vijand onmogelijk maakt, de buitenwerken bezet te houden. Verder wordt het voorterrein telkens, en de grachten vóór de bezette linie en het inwendige van vestingen aanhoudend verlicht.

Van niet minder belang is eene aanhoudende patrouilledienst en de plaatsing van eene keten van voorposten in het voorterrein op ten minste 500 * van de contrescarp der werken; doet deze haar plicht, dan is verrassing niet mogelijk. Rondom werken in inondatiën is eene eigenlijk gezegde postenketen niet mogelijk en niet noodig; het best schijnt hier, op de accessen naar het vestingwerk, liefst ongeveer 800* er vóór, gedetacheerde onderoffi-ciersposten achter eene breede versperring te plaatsen, en dergelijke posten O}) schuiten in de inondatie. Is zulk een acces geen keerkade of komkeering, dan maakt men daarin bovendien eene coupure voorwaarts van den post.

Zijn de inondatiën bevroren, dan laat men den patrouilledienst daarop door bedreven schaatsenrijders verrichten.

Heeft nu een verrassende aanval plaats, dan is men in het vestingwerk gewaarschuwd; met eene goede dienstregeling(1) en oefening der bezetting is ieder spoedig op de vooraf bepaalde plaats, en wanneer het geschut geladen op de beddingen gereed staat, kan weldra het vuur worden geopend. Is men bij het richten er op bedacht geweest, om het vuur vóórwaarts van de postenketen of onderofficiersposten te brengen, dan zal men ook geen gevaar loopen, de eigen troepen te treffen. Deze wijken al vurende terug, minder met het doel om den vijand afbreuk te doen, dan om alarm te geven.

1

De MilUairc Speet ai or, 1877.

-ocr page 76-

(iO

Mocht do vijand, in weerwil van het vuur, don aanval voortzetten, dan worden in het bijzonder de toegangen, grachten, poorten en reduits tot het uiterste verdedigd. Vooral op de poorten komt liet aan, omdat de ingedrongen vijand al dadelijk pogingen zal aanwenden, deze te ontsluiten, ten einde zijne reserves binnen te laten.

\'2°. Inslii.itiiuj.

i. Ilrt woord insluiting duidt voldoende aan, wat men door deze aanvalswijzc moet verstaan (\'), liet doel dut men daarmede beoogt is, hol vestingwerk geheel van dc buitenwereld af te zonderen, hetzij om de bezetting of\' een of meer legerafdeelingen te beletten elders handelend op te treden (neutraliseeren), hetzij om deze door uithongering tot do overgave te dwingen. In beide gevallen, doch vooral Iti het laatste, is het van het uiterste gewicht de insluiting zoo eng mogelijk te maken, om ze zoo volkomen to (loon zijn als maar eonigszins mogelijk is. Hiertoe worden de voorposten um het inshdtingskorps. met hunne soutiens, replis, enz., zoo dicht bij hot aan te vallen werk geplaatst als de omstandigheden slechts toelaten. Uie omstandigheden zijn /de afstand van hot gros dor troepen, de aard van het terrein, en de houding van den; verdediger.

ïen einde namelijk de verliezen zooveel doenlijk te beperken, wordt de hoofdmacht van het insluitingskorps zóó ver van de vestingwerken opgesteld, dat zij buiten het werkzame vuur hiervan blijft. Door nu, indien dit overigens mogelijk bleek te zijn, de voorposten tot dicht onder het aangevallen werk vooruit te schuiven, zou de afstand tusschen die troepen en de hoofdmacht zóó groot worden, dat dc laatste niet bij tijds tot hulp van eerstgenoemde zou kunnen toesnellen, indien de verdediger eone poging deed om deze terug te werpen.

Het terrein oefent in zooverre invloed uit. dat het dekkingen kan opleveren, waarvan de aanvaller gebruik kan maken om zijne hoofdmacht zoowel als zijne voorposten dichter bij de verdedigingswerken te plaatsen dan in geheel open en vlak terrein mogelijk zou zijn.

(1) VeleJ maatregelen, welke hier bij de insluiting worden vennem, komen ook te pas in het eerste tijdperk van een geregeld beleg en bij ///quot;sluiting eener linie (verg. 4 7ö van de Vcldverstcrk\'mgshmsf).

-ocr page 77-

m

Do lioofdfactor is echter de liouding van den verdediger. Hoiull deze namelijk stand in liet terrein vóór de werken en heeft hij zich hier, hetzij door gebruik te maken van terreinvoorwerpen, hetzij door liet opwerpen van verschansingen, eene sterke stelling verschaft, dan is de aanvaller verplicht, aanvankelijk op grooteren afstand positie te nemen dan wanneer do verdediger zich niet buiten zijne duurzame werken waagt. De aanvaller zal dan trachten den verdediger uit zijne stelling te verdrijven, waarbij echter zijne veldartillerie den strijd zal moeten opnemen tegen de vestingartillerie van zijne tegenpartij en dus aan groote verliezen blootstaat; doch zelfs al gelukt hem die poging, zoo belet niets den verdediger telkens weder de kans te wagen om de vijandelijke voorposten terug te werpen en zich in het voorterrein te nestelen. Op die wijze is het mogelijk dat herhaaldelijk kleinere en grootere gevechten worden geleverd, waarvan de einduitkomst kan zijn, dat de verdediger zijne voorposten op 4000—2000* voorwaarts van de duurzame werken houdt, en die van den aanvaller op 2500—4000* hiervan verwijderd moeten blijven.

Tusschen en na die gevechten versterkt de aanvaller de voorwerpen die hem dekking tegen het vijandelijke vuur verschaffen, of voordeel kunnen opleveren om uitvallen van den verdediger af te slaan; zijn dergelijke voorwerpen niet aanwezig, dan legt hij — meestal vluchtige — verschansingen voor dit doel aan. Tot de verdere werkzaamheden behooren: het maken of verbeteren van gemeenschapsmiddelen (wegen, bruggen en telegraaflijnen); het plaatsen van wegwijzers en observatieposten; het vernielen van telegraaflijnen des verdedigers; liet plaatsen van ilèsschenvangers enz.

De beste wijze van verdediging tegen insluiting is reeds in def bovenstaande regels geschetst: in do eerste plaats moet in vredestijd worden gezorgd, dat eene sterkte, welke voor insluiting vatbaar is, in zeer korten tijd van alles kan worden voorzien; ten andere moot het doel zijn, de inshiitingslinie aanhoudend, en vooral in het begin, nog vóór dat de aanvaller zich heeft verschanst, zoo ver mogelijk af te houden of te verbreken. Voor eene zoo krachtige verdediging zijn echter twee zaken noodig; vooreerst een sterke troepenmacht, en ten andere een terrein, dat aan de achterliggende duurzame werken gelegenheid geeft, om tot de verdediging dier voorgelegen positie van veld- en vluchtige verschansingen mede te werken, en aan de bezetting dezer positie een veiligen terugtocht op de achterliggende duurzame weiken te

-ocr page 78-

verschaffen. Deze beide omstandigheden maken liet twijfelachtig of het wel raadzaam is, in Nederland zulke vooruitgeschoven position in te richten en le bezetten. In hoeverre de legersterkte bij een oorlog voldoende zal zijn, om de afsluiting van een gedeelte eener verdedigingslinië# krachtig tegen te werken, is niet vooraf met zekerheid te zeggen; ontwijfelbaar werkt hot voorterrein echter in dit opzicht niet mede. Waar dit niet belangrijk hooger ligt dan de vestingwerken, zoodat deze gedomineerd worden, is het meestal zeer vlak en bedekt; deze eigenschappen zijn oorzaak, dat het dikwijls onmogelijk is, \'s vijands bewegingen om de voorgelegen stelling te veroveren, uit de duurzame werken te zien, en daardoor ontbreekt de gelegenheid om hem van hier met goed gevolg te beschieten. Daarenboven vormen do toegangen tot inondatieliniën — welke toegangen tevens als terugtochtswegen voor de voorwaarts geplaatste troepen moeten dienen — meest alle nauwe défilés, zoodat de aftocht allerminst is verzekerd. Later komen wij op dit hoogst belangrijke onderwerp terug.

Cvvj Als aanvulling i»\' toelichting van bovenstaande algemeene beschouwingen voegen wij hierbij de gevolgtrekkingen, door de Duitschers afgeleid uit do insluiting van Metz in 1870 (\'):

1quot;. Het doorbreken van eene insluitingslinie, wanneer het leger van den aanvaller zich verschanst heeft, is zeer moeielijk, indien niet te gelijk een leger tot ontzet komt opdagen. Daarentegen bestaat in de eerste dagen der insluiting groote kans van daarin te slagen, indien de verdediger betrekkelijk sterk is, doelmatige voorbereidingen neemt, den aanval verrassend doet, en met afleidingen doet gepaard gaan. 2°. De insluitingstroepen moeien gekantonneerd of in barakken gehuisvest zijn,

11°. Met het oog op de groote bezwaren, verbonden aan een geregeld beleg — vooral van eene vesting met verschanste legerplaats, zooals Metz — zal in den regel eene insluiting sneller tot het dool leiden, met geringere macht kunnen plaats hebben, en minder verliezen na zich slepen. •4°. De troepen moeten, in het algemeen, twee of drie stellingen innemen, te weten:

a. eene voorpostenstelling, eenigszins versterkt, om kleine vijandelijke afdeelingen te kunnen afslaan;

(l) Goktzf., Als boven I, 157 en volg.

-ocr page 79-

tin

h. eene geveclitsstelling, zorgvuldig tot eene hardnekkig te verdedigen stelling ingericlit (op 4000—5000* van de vestingwerken), en l\'. meestal, een opnamestelling voor de troepen, welke uit de gevechtsstelling mochten teruggeslagen worden.

Staat het gros der voorposten vóór de hoofdstelling (i), dan moeten zij verschanst worden, om de voorposten te kunnen opnemen en tijd voor de bezetting der hoofdstelling te winnen; evenzoo behooren veldwachten en replis verschanst te worden.

51. De brigades der legerkorpsen moeten, door middel van optische telegrafen, met elkander in gemeenschap staan.

6°. Tusschen de stellingen n en h moet eene, bij voorkeur gedekte, gemeenschap worden aangelegd.

De insluiting van Parijs heeft over het geheel tot dezelfde gevolgtrekkingen geleid (\'). Waar bijv. de afstand van de gevechtsstelling tot de duurzame werken minder dan ■4000 ; bedroeg, trad de verdediger voortdurend aanvallend op, en wel met gunstig gevolg; de aanvaller werd daardoor tot, soms zeer bloedige, gevechten genoodzaakt, om de verloren voorpostenstelling te hernemen. Men en ander strekte evenzeer tot versterking van het moreel van den verdediger als tot verzwakking van dat van den aanvaller.

Om Neu-Breisach stonden aanvankelijk do voorposten op 1500 ïi 2000\'!i van de vesting, en de voldvvacliten op 500 ii 1000quot; (gedekt) hierachter; de grootere gesloten afdeelingen buiten bereik van liet geschutvuur. Later kwamen bij dag de \'voorposten op t\'200, do veldwachten op 1000, do soutiens op 2500 *, en het gros dor voorposten op HOOO® (alles ingegraven), en bij nacht de voorposten (dubbele posten) op 500 a 000* en do veldwachten op 800* van de kruin van bet glacis (2),

Bij Schleltstadt stonden de voorposten bij dag omstreeks 3000 * van de vestingwerken.

Tot insluiting eener vesting wordt meestal overgegaan:

1°. Wanneer het doel niet zoozeer is het bezit van de sterkte dan wel het onschadelijk maken der bezetting;

(!) Goetze, Als bovon, II, 224 en volg. Zie ook; Briaimont, Jllutie sur la fort ijicaf ion des capUales et Vinoesthsement des camps ret ranches,

(2) Wolff, Gcschichte des Bombardements von Schleltstadt nnd Neu-Brcisach im Jahre 1870. Naar ingewonnen berichten bestond de bezetting van Neu-Breisach nit 3 a 5000 man, bijna uitsluitend weinig strijdlustige mobiele garden.

//.-r •lt;■

-ocr page 80-

04

Squot;. wanneer eene andere aanvalswijze niet wel te ondernemen is, wegens gebrek aan geschut of door andere omstandigheden ;

indien het bekend is dat de versterking niet van het noo-dige is voorzien, of wel dat de proviand berekend is oj) ile bezetting alléén, nn zich buitendien een aanzienlijke macht — Metz \'1870 — in de vesting heeft geworpen;

Aquot;. indien tleze aanvalswijze mot betrekkelijk geringe hulpmiddelen kan plaats hebben (sterkten in moerassen, inondatiën en bergpassen), on met groote mate van zekerheid (zonder vrees voor pogingen tot ontzet) kan worden volbracht ;

5°. als inleiding tot een der andere aanvalswijzen, en in elk geval tot een geregeld beleg.

De duur der insluiting kan, indien de gelegenheid daartoe gunstig is, op elk geschikt tijdstip worden bekort, door lot eene der andere aanvalswijzen over te gaan.

.\'J0. Bombardement.

JiCiivaalUw. Het doel van een bombardement kan zoowel de verovering eener sterkte zijn, als de vernieling der hierin opgehoopte hulpbronnen — magazijnen, werkplaatsen enz. — zonder het bezit der versterking zelve te bcoogen.

Bestaat het duel alleen in het vernielen van hulpbronnen, magazijnen enz., dan kunnen wellicht enkele batterijen dat bereiken en worden genoemde gebouwen uitsluitend beschoten; tracht men echter tot de overgave te dwingen, dan wordt hot vuur zoowel op de vestingwerken zelve als op de stad gericht. Men tracht zekerheid te verkrijgen omtrent de juiste plaats van do woningen van den commandant en andere invloedrijke personen, van het raadhuis, de kazernes, magazijnen enz., om daarop het vuur te kunnen richten. Wordt ergens brand ontdekt, dan wordt vooral daarop liet vuur gericht om het blusschen tegen te gaan. Nu en dan wordt het vuur eenige uren gestaakt, bijv. gedurende iiet zonden van een parlementair, om aan de bezetting tïn de burgerij de gelegenheid te geven uit hunne dekkingen te voorschijn te komen, en pressie op den commandant uit te oefenen.

Alvorens lot de beschieting over te gaan, sluit men, vooral indien de overgave bereikt moet worden, de versterking geheel in, of zoo men hiertoe de noodigo kracht mist, doet men dit

-ocr page 81-

65

slechts aan die zijde waar de na te noemen batterijen moeten worden aangelegd, en observeert overigens de vesting.

Vervolgens worden op de meest geschikte punten talrijke batterijen gebouwd en bewapend, welke door dekkingstroepen tegen uitvallen van den verdediger worden beschermd; levert het terrein gedekte geschutsemplacementen op, dan kan op die plaatsen het bouwen van batterijen achterwege blijven. Tot de meest geschikte punten behooren die, welke in de nabijheid van een kunst- en vooral van een spoorweg liggen welke in verbinding met de oorlogsmagazijnen van den aanvaller staat, aangezien, voordat het vuur geopend wordt, de noodige toevoer van munitie volkomen verzekerd moet zijn en het verbruik, ten minste tegenover uitge- 1

breide werken, zeer groot is; verder wordt het aanvoeren en in batterij brengen der vuurmonden door goede wegen veel gemakkelijker gemaakt.

Het vuur wordt evenmin geopend, voordat alle batterijen gereed en bewapend zijn, om zooveel mogelijk indruk te maken en den verdediger niet in de gelegenheid te stellen aanvankelijk het overwicht te hebben, waardoor juist zijn moreel zou worden versterkt. Verder behoort een zoo groote munitievoorraad aanwezig te zijn, dat men zeker is het vuur niet uit munitiegebrek te zullen moeten staken, waartoe — indien de vesting op een grooten afstand van de magazijnen en werkplaatsen ligt — voor elk stuk 300—500 schoten voorhanden moeten zijn. Om deze reden, zoomede wegens het betrekkelijk geringe brandstichtend en vernielend vermogen, is veldgeschut weinig geschikt om alléén een bombardement tot een goed einde te brengen.

Het bombardement, uitgevoerd met het oogmerk om eene versterking te bemachtigen, levert alleen dan kans van welslagen op, wanneer de verdediger slecht aangevoerd of ontzenuwd is, of wel, indien de bevolking talrijk en den verdediger slecht gezind is; vooral op kleine vestingen, die ingesloten konden worden, is het in 1870—71 met goed gevolg toegepast (Toul, Thionville, La Fère, Schlettstadt, Mézüres, Lungwy, Péronne, Neu-Breisctch hielden het hoogstens 10 dagen uit). Het mag nimmer worden ondernomen, tenware men in staat zij, het onmiddellijk dooreen geregeld beleg te doen volgen, zoodra mocht blijken dat het op zichzelf niet tot de overgave leidt; anders behaalt de verdediger een belangrijk voordeel {Verdun, 1870).

l)e verdediging tegen een bombardement beslaat in het nemen CJesccle-dct van maatregelen, om den vijand te beletten, zijne batterijen op V. 5

-ocr page 82-

66

ilen gevorderden afstand van de te beschermen voorwerpen aan te leggen, alzoo in het vasthouden van het voorterrein, het beschieten zijner werkzaamheden, batterijen, parken enz., en het doen van uitvallen. Verder in het maken — indien dit in vredestijd verzuimd mocht zijn — van gebouwen, die aan het vijandelijke vuur onttrokken of daartegen bestand zijn, en in het nemen van de uiterste voorzorgsmaatregelen om uitslaande branden te voorkomen.

Hoe gedetacheerde forten ten zeerste kunnen strekken, om het bombardement en de insluiting eener vesting bezwaarlijk te maken, is reeds op blz. M vermeld,

4°. Gewclddndhje aanval of bestorming.

.

Tot voor weinige jaren werd algemeen aangenomen dat, door de meestal grootere uitgebreidheid dei- werken, de meerdere breedte en diepte der grachten en de krachtiger bewapening, de bestorming van duurzame versterkingen, vooral bij dag en wanneer men die werken niet nauwkeurig kent, geen kansen hoegenaamd van welslagen oplevert. Deze aanvalswijze werd dus alléén aanbevolen tegen niet stormvrije werken die zwak bezet en slecht bewapend zijn; bij uitzondering ook tegen beter ingerichte en voorziene verschansingen, indien vóór alles tijd moest worden gewonnen.

Deze meening wordt thans niet meer algemeen gedeeld (\'): er is zelfs beweerd dat, indien de aanvaller grensvestingen niet kan laten liggen of omtrekken, de gewelddadige aanval de eenige goede is, terwijl alleen in zeldzame uitzonderingen, zelfs tegen vestingen met verschanste legerplaatsen, het geregeld beleg moet worden toegepast. Gaat de aanvaller tot dit laatste over — zoo meenen weer anderen — dan is het doel reeds bereikt dat de verdediger zich bij den aanleg heeft gesteld.

De voorstanders van gewelddadige aanvallen gronden hunne beweringen op de slechte eigenschappen van tie meeste vestingtroepen , den ongunstigen toestand waarin de verdedigingswerken

(1) Zeer lezenswaardig omtrent dit onderwerp zijn voornamelijk: Scheibeut, Die Befestigunyslunst vnd die lehre vom Kompfe, Deel II, lm Vrieden vorhereitcte Bef es-iigungen.

Von Buunner , Sind Fcstnngen craiürmbar ? (Overgedrukt uit het O est err. Mil. Zeii schrift).

V. LöbeijAs Jahiresberichte over 1881 , Blz. 400 en volg.

-ocr page 83-

07

in verband met het voorterrein gewoonlijk kort na liet uitbreken van den oorlog verkeeren, en de geringe uitwerking van het vuur der forten. De bespreking van het eerste dezer drie punten behoort hier niet t\'huis; wat gedaan kan worden om de nadeelen te ontgaan, welke in het tweede punt worden bedoeld, zal bij de bespreking van het in staat van verdediging brengen van forten ^

en liniën worden medegedeeld/; hier is het de plaats om te ver- 1 tïi]. i/é)H melden, op welke wijze men zich voorstelt, de bestorming van ■\' \' eene verschanste linie te doen plaats hebben, en waarom het vuur der forten gewoonlijk zoo weinig uitwerking zal hebben. /7

Tegen de forten, welke gewoonlijk geen bedekten weg hebben J/tmzWsSei waaruit bestrijkend infanterievuur kan worden gegeven en van waar uitvallen kunnen geschieden, worden troepen gezonden —

tegen elk werk van middelmatige grootte één regiment infanterie —

die zich op behoorlijken afstand ingraven, en van daar den weerstand uit het werk door hun vuur moeten verlammen. Evenzoo wordt eene bepaalde afdeeling veld- of belegeringsartillerie speciaal aangewezen om het vuur uit het fort tot zwijgen te brengen;

deze troepen hebben dus met den eigenlijken aanval niets te maken; hare vleugels moeten door andere troepen of door offensieve handelingen tegenover de tusschenruimten der forten worden beschermd.

Of nu de forten dadelijk gewelddadig zullen worden aangevallen; of men nacht aan nacht voortrukkende, zoo snel mogelijk de kruin van het glacis moet bereiken om muren en flankkazematten te vernielen en grachten te vullen; of men, den aanval vooral op de tusschenruimten uitvoert, zoodoende het fort isoleert en ook in de keel aanvalt; of daartoe medegevoerde kanonnen eene poging moeten doen om bres te schieten; dat alles zijn zaken,

welke men van den wederzijdschen toestand moet laten afhangen.

Dit alleen moet worden gevorderd, dat na den eersten nacht het fort zóó nabij en met zóóveel aanvalsmiddelen onder vuur genomen moet worden, dat de weerstand daarvan volkomen gebroken is.

Gedekt door het enorme infanterievuur zal het aan do veldartillerie, welke eveneens \'s nachts batterijen heeft opgeworpen,

zeker mogelijk zijn, bij 3- a -ivoudige meerderheid, het vuur van de vesting-artillerie te doen zwijgen, of geheel tot zich te trekken.

Zelfs onder zware verliezen zal de veldartillerie moeten standhouden, want het groote doel dat bereikt moet worden is om of de forten gewelddadig te nemen, of — indien dit bepaald onmogelijk

-ocr page 84-

65

is — zoo mogelijk reeds den volgenden morgen twee tusschen-ruimten te veroveren, en diit is wel eene belangrijke opoffering waard.

De bestorming op de tusschenruimten zelve wordt niet voorbereid door liet beschieten daarvan (\'); de maatregelen moeten zóó worden genomen, dat de aandacht van den verdediger over alle tusschenruimten wordt verdeeld. De aanval zelve wordt volgens de gewone tactische regels uitgevoerd; in het bijzonder wordt aan eiken onderbevelhebber eene nauwkeurig begrensde opdracht gegeven, hem de vrijheid latende, op welke wijze hij zich van die opdracht zal kwijten. Alleen wordt opgegeven, welk punt achter de lijn der forten hij moet trachten te bereiken, waar hij zich op allerlei wijzen dekking moet verschaffen en zich desge-vorderd tot den laatsten man verdedigen.

Het vervolgen van het eens behaalde voordeel moet aan weer andere troepen worden toevertrouwd; de wijze waarop dit moet geschieden, hangt van zoo ontelbuar veel factoren af, dat het niet mogelijk is, daaromtrent algemeen geldende regels te geven. Dat de teruggeworpen verdediger eene nieuwe positie zou innemen, hetzij tegen de flank van den aanvaller, hetzij tusschen twee nog intacte forten, wordt niet gevreesd, omdat zijn moreel daartoe te veel zal iiebben geleden.

Evenmin wordt aangenomen, dat uitvallen zouden geschieden uit de niet aangevallen forten, om rug of llanken van den aanvaller te bedreigen, omdat de bezettingen van forten daartoe te zwak zijn en in elk geval gemakkelijk in toom te houden door voor dit doel één bataljon per fort te bestemmen.

Eindelijk wordt ondersteld, dat het geschut uit de forten den aanvaller niet veel nadeel zal berokkenen Vooreerst, omdat de bediening daarvan het op den wal niet zal kunnen uithouden onder den dichten kogelregen van infanterie en artillerie; verder omdat het terrein meestal zóó golvend of bedekt is (het laatste althans kort na het uitbreken van een oorlog) dat de aanvaller zeer veel dekkingen vindt; voorts omdat bij een snel verloopenden aanval óf het doel spoedig is bereikt, of wel aanvaller en verdediger weldra zoo nabij elkander zijn, dat het vuur uit de forten

(1) Dit wordt als een groot bezvynar tegen de theorie aangevoerd; de Engelschen brachten deze echter in 1882 in pr act ijk hij den aanval up de krachtige positie van Tel-El-Kehir in Egypte, en met uitstekende gevolgen.

-ocr page 85-

()9

Sfs/L-!\'/s/dsr J. (tl/at C é-f/trrrt\'t\'.

moet zwijgen, om de eigen troepen niet te treden. Ook de doorgedrongen en achter de lijn der forten aangekomen troepen zullen tegen dit vuur allicht dekkingen vinden; daarenboven vindt men in de bestaande forten zelden stukken gereed om in die richting te vuren. en liet verplaatsen van geschut zal, alweder wegens het verschrikkelijke vuur van don aanvaller, onmogelijk zijn.

Do voorstanders van de boven geschetste aanvalswijze zijn de eersten om te erkennen, dat deze niet overal toepasselijk is, en ook over het geheel niet zonder aanzienlijke verliezen zal kunnen plaats hebben. Zij hebben in het bijzonder het oog gevestigd op Fransche vestingen met verschanste legerplaatsen, waar verschillende omstandigheden zulke ondernemingen schijnen te begunstigen. Zoo vindt men bij sommige dier versterkingen, met bosschen beplante bergklooven, welke de forten tot eenige honderden meters naderen; bij andere eene menigte ravijnen of steile onbestreken hellingen; de tusschenruimten zijn 4500 tot 7000, zelfs 14000 M. lang enz.; tegenover Duitsche legerplaatsen of bijv. tegen Antwerpen, waar de tusschenruimten 2000 a .\'!()00 M. bedragen, wordt — zij geven dit volmondig toe —• de bestorming daarvan uiterst bezwaarlijk.

Ondertusschen zou men zeer verkeerd handelen, zich als verdediger in slaap te laten wiegen door de overweging, dat de eigen forten op betrekkelijk geringe afstanden van elkander liggen, iiij de studie van de krijgsgeschiedenis namelijk komt men tot de overtuiging, dat gewelddadige aanvallen op verscheidene vestingen zeer zeker zouden gelukt zijn, indien de aanvaller ze had aangedurfd. Zoo bij Sehastopol, waar de geallieerden de vesting in geheel onvoorbereiden toestand zouden hebben gevonden, indien zij, dadelijk na de landing, waren voortgerukt, in plaats van een gevaarlijken llankmarsch van Eupatoiia naar Balaclava uit te voeren. Iets dergelijks kan men van Bybb\'ól zeggen. Ook in den Fransch-Duitschen oorlog is meermalen gebleken, dat de aanvaller bij de eerste aankomst voor eene vesting, deze ongestraft veel meer nabij kon komen dan later, toen den verdediger kostbare tijd werd gelaten om tot bezinning te komen. Dit had o. a. plaats met het fort Queuleu bij Metz; bij Tout kwamen de Duitschers den 16 Aug. \'1870 op klaarlichten dag tot op het glacis en zij bleven daar \'i\'/i uur; ook bij Straatsburg bereikten de cavaleriepatrouilles den S31611 Augustus het glacis, zoodat zelfs aan eene overrompeling

-ocr page 86-

70

werd gedacht; een nachtelijke aanval zou vermoedelijk succes hebben gehad. Eindelijk zij herinnerd, dat o. a. Kars in den laatsten Russisch-Turkschen oorlog stormenderhand werd genomen.

Om den gedachtengang niet te storen is in de voorafgaande

beschouwingen slechts vluchtig gesproken over de wijze, waarop de eigenlijke bestorming van een vestingwerk plaats heeft.

Tot de uitvoering hiervan is in de eerste plaats noodig dat de aanvaller nauwkeurig den toestand der werken kent, zich in het voorterrein vastzet en de voorposten des verdedigers hieruit verdrijft. Daarna worden, buiten geweerschotsafstand van den verdediger, emplacementen voor geschut gebouwd, van welke de afstand tot de werken l\'zOÜ of 1500 a \'2000 M. bedraagt, naar gelang het daarin te plaatsen geschut tot het rechtstreeksch de-monteeren of tot indirect vuur zal worden aangewend. Zoodra die batterijen bewapend zijn, openen zij een hevig vuur tegen de aan te vallen werken, om den verdediger te verdrijven en het llankeerende geschut te demonteeren, en verder tegen zoodanige punten, waar de verdediger zijne reserves zou kunnen opstellen.

Zoodra men meent dat het geschutvuur de verlangde uitwerking heeft teweeggebracht, worden tirailleurs vooruitgeschoven; deze worden onmiddellijk op den voet gevolgd door arbeiderscolonnes, welke behalve van gereedschap en materialen tot vulling van grachten, zooals fascines, gevulde zandzakken, hooibundels en dergelijke voorwerpen, van buskruit of dynamiet met ontstekingsmiddelen en zoo noodig van stormladders voorzien zijn; al welke voorwerpen zij naar gelang der omstandigheden gebruiken om de niet te omtrekken hindernissen, ter breedte van 25% te vernielèn, grachten voor den overtocht geschikt en muren beklim-baar te maken, zoomede om de schietgaten van flankkazematten te dichten. Op een afstand van 300 a 500* — naar gelang van de weg te ruimen beletselen —■ achter do tirailleurlinie, volgen de stormcolonnes — 1 a l\'/j maal zoo sterk als de verdediger — in den looppas en zonder een schot te doen; weder 300 a 500* hierachter volgen de reserves, even sterk als de stormcolonnes, en een. detachement artillerie, dat tot taak heeft, het veroverde geschut te vernagelen of tegen den verdediger te bedienen.

Gelukt het aan de stormcolonnes om in het aangevallen werk tc komen, dan moet dadelijk eene poging worden gedaan om een of meer poorten voor de reserves to openen; evanzoo wordendoor de arbeiderscolonnes onmiddellijk logementen in het veroverde werk gemaakt, waarin een gedeelte der troepen post moet vatten.

-ocr page 87-

71

Om de aandacht van den verdediger te verdeelen, worden meestal op andere punten sehijnaanvallen gedaan.

Is het bestormde werk een fort, zoo moet bij aanvankelijk welslagen van den aanval onmiddellijk het reduit worden aangetast; valt dit namelijk niet spoedig in de macht van den bestormer, zoo loopt deze groot gevaar, met geschut- en geweervuur overstelpt of met de bajonet aangevallen te worden en alzoo het behaalde voordeel te verliezen.

Is het buitenwerk van eene vesting bereikt, zoo moeten, behalve logementen, gemeenschapsmiddelen naar achteren worden gemaakt om, uit dat werk, den hoofdwal verder te kunnen aanvallen.

Is eindelijk de hoofdwal van eene vesting met goed gevolg bestormd, en ligt hierachter een reduit dat geheel van het veroverde gedeelte van den wal is gescheiden, zoo moet de aanvaller uit het laatste voortrukken, hetzij nogmaals stormende, hetzij op de wijze van een geregeld beleg. \'

Omtrent de wijze, waarop de verdediging tegen dergelijke pogingen tot doorbreking moet worden gevoerd, levert het voorgaande genoegzame gegevens op. In de eerste plaats zijn veel arbeidskrachten noodig om, in den zeer beperkten tijd welke daarvoor bij grensvestingen beschikbaar zal staan, de noodige opruimingen te doen. Verder zullen vele en goede troepen noodig zijn, om den veiligheidsdienst zoodanig te kunnen waarnemen, dat verrassing niet mogelijk is, om de forten en tusschenruimten in staat van verdediging te brengen en te versterken en eindelijk om weerstand te bieden aan de overstelpende massa vuur en aan den met kracht doorgezetten aanval.

Hier doet zich op nieuw de vraag voor, welke ook reeds bij de Insluiting te berde kwam, of liet verstandig is, stelling te nemen vóór de forten; onder verwijzing naar hetgeen daar omtrent dit onderwerp is gezegd en naar de Veidvemterkingtskanst (Blz. 136) voor wat aangaat de voordeden der enkele linie, gelooven wij, dat deze laatste in Nederland doorgaans de voorkeur zal verdienen. Bestaat in het voorterrein eene betere positie dan in de fortenrij, dan bewijst dit wel dat de duurzame werken niet op hunne plaats liggen, doch niet de noodzakelijkheid om daar stelling te nemen.

De eigenlijke verdediging is eene zuiver tactische handeling en zal dus hier niet nader worden beschreven. Alleen merken wij op, dat de verweerder blijkbaar alles in het werk moet stellen

-ocr page 88-

om te zorgen, dat zijne infanterie en artillerie i« de vestingwerken zoo goed mogelijk gedekt kunnen blijven, zonder dat dit invloed mag uitoefenen op het vuur; gelukt dit, dan heeft de aanval niet veel kans van slagen, zooals genoegzaam blijkt, indien men de wijze der uitvoering hiervan aandachtig nagaat.

üe bestorming van de duurzame werken zelve tracht men te beletten, door den vijand te beschieten, zoodra hij eene poging doet om zich in het voorterrein te nestelen en batterijen op te werpen; mislukt dit en opent de aanvaller een moorddadig vuur, dan dekken de verdedigers zich, met uitzondering van enkele waarnemingsposten, en onttrekken vooral de llankeerendestukken aan dat vuur. Zoodra de vijandelijke stormcolonnes oprukken, openen de verdedigers een hevig vuur op deze en op de arbeidercolonnes, en brengen zij het llankeerende geschut, dat reeds geladen moet zijn, in batterij; het vullen der grachten, het plaatsen van stormladders enz., zal dan zoo goed als onmogelijk zijn. Mocht dit den aanvaller niettemin gelukken , dan zal hij toch buiten adem en zonder samenhang op de borstwering aankomen, zoodat het weinig moeite zal kosten hem terug te werpen. Mislukt ook dit, zoo trekken de verdedigers achter de vooraf door andere troepen bezette reduits, retranchementen, barricades enz. terug, verzamelen zich en herhalen hunne aanvallende beweging.

Het zal niet nader verduidelijkt behoeven te worden, hoezeer de kansen van slagen voor den aanvaller vermeerderen bij eene scherpe vervolging van een geslagen leger, dat in de legerplaats terugtrekt.

Wij, Nederlanders, behooren vooral te overwegen, in hoe verre versterkte inondatieliniën eveneens aan gewelddadige aanvallen blootstaan. Immers, slechts op zeer weinige gedeelten der Nieuwe llollandsche Waterlinie en van de stelling Amsterdam is toepasselijk, wat in de vorige bladzijden omtrent de bestorming werd gezegd, terwijl in de overige deelen de verdedigingswerken door meer of minder breede inondatiën in het front zijn gedekt, welke in den regel aan de achterzijde steunen tegen boezem- of andere kaden en dijken in de tusschenruimten.

Tot beantwoording dezer vraag deelen wij als onze meening mede, dat de toestand der inondatiën in dezen veel afdoet. Zijn zij bevroren, zoo is hare waarde zeer gedaald, want een aanval op schaatsen (het geschut op sleden) is dan zeer goed uitvoerbaar. Verkeeren zij in normalen toestand en zijn zij daarenboven

-ocr page 89-

73

s/- fVy/rr\' /? frtSy\'r/Jt f

/

onbevaarbaar (\') en niet te smal, dan leveren zii bijna absolute bescherming op tegen gewelddadige aanvallen. De zekerheid \'s echter weder veel geringer, indien de breedte der onderwater-zetting gering, of wanneer zij bevaarbaar is; in het eerste geval is de hindernis van te weinig beteekenis, in het laatste geval is een aanval met schuiten volstrekt niet onmogelijk. In weerwil hiervan valt het niet te ontkennen, dat de bezwaren op deze wijze veel grooter zijn dan bij een aanval op den droge, vooral omdat do stormende troepen het noodige verband met de reserves missen, en een groot aantal vaartuigen noodig zouden zijn om eene macht over te brengen, groot genoeg om een wezenlijk gevaar op te leveren voor den verdediger der linie; dit laatste is minder het geval, indien het de vermeestering van een fort geldt, zoodat overrompeling te water ons weinig minder dreigend voorkomt, dan over land.

Ofschoon dus versterkte inondatieliniën over het geheel in het voordeel zijn, mag dit geen reden zijn voor den verdediger om minder op zijne hoede te zijn. Vooreerst, omdat reeds bij den aanleg van de verdedigingswerken somtijds wel wat veel op do inondatiënschijnt vertrouwd te zijn, zoodat de tusschenruimten hier en daar verscheidene kilometers bedragen; ten andere — en dit is vooral van zeer veel gewicht — omdat, zooals straks zal blijken, een geregeld beleg tegen de forten in zulke liniën zoo goed als onuitvoerbaar mag worden genoemd. Bedenkt men hierbij, dat insluiting van die werken onmogelijk is, en bombardement niet het minste \'resultaat belooft, dan volgt daaruit, dat den aanvaller nauwelijks een andere weg openblijft dan pogingen om bij verrassing of op gewelddadige wijze zijn dool te bereiken. En, het bovenstaande wetende, zal hij alles in het werk stellen, om aan zijn voornemen uitvoering te geven zoo spoedig als hem zulks mogelijk is, omdat dan wellicht de inondatiën bij zijne aankomst voor de linie niet volletlig gesteld zullen zijn, en bijna zeker de toestand van de verdedigingswerken en van het voorterrein te wenschen zal overlaten, terwijl de troepen zonder twijfel nog een

(1) Het is moeilijk uit te maken, welke diepte eene inoudatie moet hebben, om ze bevaarbaar te noemen. Voor vlotten en platbodem vaartuigen is slechts eene geringere diepte noodig, en zelfs is eene stoomboot gebouwd, waarmede 20 personen kunnen worden vervoerd — en dus ook vlotten en schuiten voortgetrokken — lang 14, breed 2,44 M., die slechts 0,210 M. diepgang heeft. {Tijdschrift van het Kon. Instituut voor Ingenieurs 1870—77, Verhandelingen, Blz. 80}.

-ocr page 90-

74

minimum van geoefendheid zullen bezitten. Ook bij inondatieliniën zal dus moeten worden overwogen, hoe de forten en de tusschen-ruimten ingericht behooren te zijn, om elke poging tot overrompeling of bestorming te doen mislukken.

In welke gevallen bestormingen uitgevoerd zullen worden, is, na al hetgeen wij daaromtrent hebben vermeld, niet moeilijk te bepalen. Kan bombardement noch insluiting tot het doel voeren, of duren deze aanvalswijzen, met name de insluiting, te lang; blijkt overrompeling niet mogelijk, en is het te voorzien dat een geregeld beleg ook te veel tijd zal vorderen, of is ook dit onuitvoerbaar, dan wordt tot een gewelddadigen aanval overgegaan. Zal deze al veel verliezen na zich slepen, ook bij het geregeld beleg zijn deze niet gering; daarenboven is het altijd van het grootste gewicht om een oorlog spoedig ten einde te brengen.

Ten slotte zij nog vermeld, dat ook gedeeltelijke bestormingen, bijv. van eenig buitenwerk van eene vesting, meermalen worden beproefd tijdens een geregeld beleg, met het oogmerk om dit laatste te bekorten.

5quot;. Geregeld beleg.

Eene beschrijving te geven van de wijze waarop een geregeld beleg in de toekomst vermoedelijk zal plaats hebben, is alleen mogelijk, voor zoover het den algemeenen loop van zaken betreft; op de onderdeden oefenen, nog veel meer dan vroeger, eene menigte omstandigheden invloed uit, die voor elk bijzonder geval in rekening moeten worden gebracht, zoodat de werkzaamheden tegenover verschillende versterkingen ook zeer verschillend zullen moeten zijn. Zóóveel is echter, reeds in den Fransch-Duitschen oorlog, gebleken, dat de VAUDANsche aanvalswijze, ten minste op goed aangelegde en sterk bezette werken, niet meer kan plaats hebben, zelfs niet met inachtneming der wijzigingen die daarin langzamerhand zijn gebracht, hoofdzakelijk ten gevolge van de algemeene invoering van het getrokken geschut. Die wijzigingen komen voornamelijk op het volgende neer:

1°. De parallellen werden, althans waar de verdediging krachtig was, op grootere afstanden van de vesting begonnen en in grooter aantal (bij Sehastopol bijv. 7) aangelegd.

2°. De volle sappen werden dikwijls door aardrolliny vervangen, omdat de rolkorf geen voldoende dekking bleek te zijn. Bij

-ocr page 91-

75

genoemde wijze van sappeeren werpt men aan liet hoofd der sappe eene gronddekking op (Noot Blz. \'25).

•\'f0. Ricochetbatterijen vervallen; daarentegen worden enfileer-batterijen gemaakt, waaruit eene borstwering in de lengte of eene reeks van werken door dezelfde stukken kan worden beschoten.

4°. Alle batterijen werden ingegraven, horizontale en verhoogde dus niet meer toegepast.

5°. De bressen werden met indirecte schoten en op groote afstanden gevormd, doch meestal niet vóórdat, uit de bekroning van den bedekten weg of op andere wijze, de uitwerking der schoten kon worden waargenomen. Op deze wijze voorkwam men de noodzakelijkheid om voor dit doel geschut in de bekroning aan te voeren.

De hoofdpunten van de wijze waarop in de naaste toekomst het geregeld beleg vermoedelijk zal worden uitgevoerd, laten wij hieronder volgen.

Deze aanvalswijze heeft ook thans nog, evenals ten tijde van Vauuan, tot doel om de vestingwerken te bereiken met gebruikmaking van gedekte stellingen, nadernissen en belegeringsgeschut. Ofschoon op het gebruik der troepen hierbij in zekeren graad invloed wordt uitgeoefend door den vorm van de uitgevoerde werken en door de dekkingen, in het bijzonder tegen geschutvuur, zoo moet de aanval in hoofdzaak toch worden uitgevoerd volgens dezelfde grondbeginselen als voor een gewoon gevecht gelden.

Doelmatige samenwerking van de verschillende hoofdwapens is alzoo een hoofdvereischte. Evenals te velde is de infanterie het hoofd wapen, ook al staat zij nu en dan de voornaamste rol tijdelijk aan de artillerie af; de artillerie moet haar den voortgang gemakkelijk maken door het vernielen van alle dekkingsmiddelen en van de materieele hulpbronnen van den verdediger; genieofH-cleren en genietroepen spelen eene belangrijke rol bij do uitvoering van alle werkzaamheden, welke niet speciaal aan de artillerie worden opgedragen en treden vooral in de laatste tijdperken op den voorgrond.

Men is gewoon, hel geregeld beleg in een zeker aantal tijdperken te verdeelen, en stelt zich daarbij eene goed uitgeruste en krachtig verdedigde vesting of fortenrij als tegenstander, terwijl in het algemeen hoog terrein als grondslag wordt aangenomen, zoodat de stormvrijheid verkregen wordt door met muren

-ocr page 92-

7(5

bekleede grachten. Voor het hier volgende algemeene overzicht zul een dergelijke bazis worden genomen; aan het slot daarvan zullen we echter eenige opmerkingen maken omtrent den aanval in laag terrein. Verder merken we oj), dat wij over het geheel slechts hoofdzaken zullen behandelen; alleen omtrent de werkzaamheden der genie, of waarbij dit wapen toezicht houdt, zullen we in meer details treden; daarentegen zullen we ons onthouden van het mededeelen van bijzonderheden over zuiver artilleristische zaken, behoorende deze meer eigenaardig t\'huis in de Tactiek der Vestingartillerie (\').

De bedoelde tijdperken zijn:

lu. gevecht om het voorterrein, in- of afsluiting der vesting of linie;

\'J1\'. voorbereidingen tot den aanval;

\'So. geschutstrijd;

4°. nadernissen (sappe-aanval) en infanteriev uurgevechl;

5°. vernieling der stormvrijheid;

(gt;quot;, bestorming der werken.

Bij vestingwe:ken, voorzien van een mijnstelsel kan tusschen hquot;. en 5°. een mijnoorlog vallen, terwijl het noodig kan zijn, na de bestorming der eerste werken nog een strijd te voeren tegen achterliggende position.

Alle troepen, welke voor een belegering bestemd zijn, vormen het helamp;jeringshorps; in Duitschland geeft men daaraan den naam van belegeringsleger, indien het grooter is dan een legerkorps, l\'ij den aanval op zeer grooto vestingen wordt het belegeringsleger gesplitst in het insluitingskorps (of herenningskorps) en het aanvals-korps. Het laatste voert dan het eigenlijke beleg uit. terwijl aan het eerste do insluiting is opgedragen. De sterkte van een belegeringskorps hangt vooral af van de kracht en de uitgebreidheid der aan te vallen positie; in het algemeen acht men eene drievoudige overmacht op den verdediger voldoende.

Aan den bevelhebber van het belegerings- of aanvalskorps zijn de commandant der artillerie en die der genie rechtstreeks ondergeschikt. In den regel maken de beide laatsten een voorloopig ontwerp voor den aanval op; is dit door den bevelhebber goedgekeurd, dan nemen zij de noodige voorbereidingen tot uitvoering

1

liet noodige daaromtrent vindt men in Seyffakdt\'s llandltidiny tof de hennis der artillerie voor de cadetten van dat wapen , Hoofdstuk II.

-ocr page 93-

77

// /t/

.

daarvan, en regelen tien dienst voor de onder hunne bevelen staande staven en troepenafdeelingen. Alle aanvragen om strijden werkkrachten welke door andere wapens geleverd moeten worden, worden door hen aan genoemden bevelhebber gedaan; verder brengen zij te zamen rapport uit over den voortgang der werkzaamheden en teekenen deze nauwkeurig op daartoe vervaardigde kaarten in. Gewoonlijk wordt het werk van elke 24 uren door eene afzonderlijke kleur voorgesteld.

Behalve infanterie, cavalerie en veld-artillerie, bevat oen bele-geringskorps nog staven en troepen, uitsluitend bestemd voor de uitvoering van een geregeld beleg, namelijk:

1°. den staf der artillerie;

2°. een zeker aantal compagnieën (of bataljons) vesting-artillerie; 3°. den belegeringstrein;

4°. verscheidene belegeringsmunitiecolonnes, in het bijzonder voor het vervoer van geschut en munitie naar de batterijen; een parkdirectie, waardoor de geheele voorraad geschut, munitie, materialen en gereedschap wordt beheerd, welke het artillerie-belegeringspark uitmaken;

()quot;. den staf der genie, bestaande uit een zeker aantal officieren voor de algemeene leiding van den arbeid der genietroepen, den dienst in sappen, loopgraven en geniedepots enz.; 7°. Een zeker aantal compagnieën genietroepen; 8°. Een genie-belegeringstrein, waartoe de voornaamste werktuigen, gereedschappen en materialen behooren, welke voor de geniewerkzaamheden noodig zijn.

Op het terrein, waarop de werkzaamheden plaats hebben welke uitsluitend het geregeld beleg betreffen, wordt do dage-lijksche dienst geleid door personen, namelijk door

i0. den generaal du jour, die, als plaatsvervanger van den bevelhebber van het belegeringskorps, het bevel voert over alle troepen, op bedoeld aanvalsterrein aanwezig; 2». den hoofdoflicier du jour van de artillerie quot;en

den hoofdofficier du jour van de geniep do beide laatstgenoemden leiden, ingevolge de bevelen van den commandant der artillerie en dor genie, den dienst, respectievelijk van die wapens, in zooverre deze op het aanvalsterrein werkzaam zijn. Aan hun bevelen is echter niet onderworpen de ^/quot;tranche e-inajoor (tot de genie behoorende), aan wien is opgedragen: het maken en in goeden stand houden der loopgraven met toebohooren (banketten. uitvaltrappen. gedekt

-ocr page 94-

onderkomen, verbandplaatsen, lati\'ines, sein- en telegraafstations, afwatering, verlichting enz.) zoomede de dienst van officier van politie daarin. Alle bevelen, door hem in dit opzicht gegeven, moeten door alle troepen in de loopgraven worden opgevolgd. In zijne function wordt hij door minstens nog :i officieren van den staf der genie bijgestaan.

a. Gevecht om het voorterrein; insluiting of afsluiting (herenning).

Het gevecht om het voorterrein behoort alleen dan tot den vestingoorlog, indien daaraan door het geschut der forten of van de vesting kan worden deelgenomen, wat vooral het geval is, indien de verdediger eene stelling heeft ingenomen vóór de duurzame werken, doch onder het kanonvuur daarvan. Na hetgeen wij bij de reeds besproken aanvalswijzen omtrent dit onderwerp in het midden hebben gebracht, meenen wij er hier zeer kort over te kunnen zijn. Als algemeene regel wordt aangenomen dal, indien de verdediger geen voeling heeft met den aanvaller, deze zoo heimelijk en snel mogelijk op de vesting aanmarcheert, en zoo spoedig doenlijk alle gemeenschap (ook telegrafische) van den verdediger afsnijdt. Zoodra het insluitings- (of bereimings) korps de aangewezen position heeft ingenomen wordt de vesting opge-eischt.

Op welke wijze de insluitingslinie wordt ingericht is in de vorige bladzijden en ook in § 7G van de Veldversterlcingskunst beschreven. In open terrein zal deze linie op 5 a 6 KM. van de vestingwerken verwijderd moeten blijven; is het voorterrein bedekt en niet door den verdediger bezet, dan belet niets om naderb. te komen, bijv. tot 3 a 4 KM., en zelfs minder.

b. Voorbereidingen tot den aanval.

Indien dit niet reeds vroeger heeft plaats gehad, wordt nu allereerst tot eene nauwkeurige verkenning van de duurzame versterkingen overgegaan, ten einde het front van aanval vast te stellen. Hiertoe kiest men uit den aard der zaak dat gedeelte, waar men den weerstand, actieven zoowel als passieven, het gemakkelijkst meent te kunnen overwinnen. Tegenover eene uitgebreide vesting of eene linie komen bij deze keuze een groot aantal factoren in rekening, veel meer dan in vroegere eeuwen het geval

-ocr page 95-

79

wasC). In de eerste plaats is het, met het oog op den enorrnen voorraad van allerlei aard die aangevoerd moet worden, van groot belang om over een spoorweg te kunnen beschikken, welke uit het eigen land tot voor de vesting en zelfs tot in het belegerings-park voert. Verder behoort men bij de beoordeeling van de betrekkelijke sterkte der verschillende fronten het omliggende terrein over een veel grooteren omtrek in aanmerking te nemen dan vroeger het geval was. Vestingfronten, die men vóór de invoering van het getrokken geschut als onaantastbaar beschouwde en die den omtrek volkomen beheerschten, kunnen thans vrij zwak zijn en zelf beheerscht worden door hoogten, die men bij den bouw der vesting wegens haren grooten afstand buiten rekening kon laten. De verdediger kan dit nadeel zelden geheel hebben weggenomen door tijdelijke of veldwerken of door wijzigingen in de vestingwerken, want hiermede zal gewoonlijk slechts eenigszins in het gebrek kunnen zijn voorzien. Evenzoo moet in aanmerking worden genomen welke gedeelten van het voorterrein de meeste dekkingen opleveren; het zal toch veel minder dan vroeger voorkomen dat de kring, binnen welken het geschut van den verdediger werkzaam kan zijn, geheel of voor het grootste gedeelte open terrein is, omdat de wettelijke bepalingen omtrent het bouwen en planten binnen die verboden kringen (1) vastgesteld zijn in tijden, leen de dracht van het geschut veel geringer was, en het niet altijd mogelijk zal zijn al die gebouwen en beplantingen tijdig op te ruimen.

Eindelijk moet bij de keus van het front van aanval in aanmerking worden genomen, welke gedeelten van het .voorterrein de meest geschikte geschutsemplacementen opleveren en in hoeverre die door de insluiting in het onbetwistbaar bezit van den aanvaller zijn geraakt. Verder wordt nagegaan, waar de belege-ringarbeid technisch uitvoerbaar is (inondatiën, moerassen enz.), welke gedeelten der werken van overwegend belang voor de verdediging zijn (citadellen), en welke hiervan het gemakkelijkst te veroveren zullen zijn.

Gegrond op deze verkenning, wordt nu het plan van aanval in groote trekken vastgesteld en alzoo de omtrek bepaald, binnen

1

Verg. Hoofdstuk VIIT.

-ocr page 96-

80

welken men zal trachten Itres te schieten en te stormen; hiernaar worden de juiste plaatsen voor hot belegeringspark en de depots geregeld.

In dien tusschentijd — en dus nog vóór de aankomst van de vroeger genoemde speciale formation der artillerie en genie — laat men de insluitingstroepen bekleedingsmiddelen vervaardigen en op bepaalde punten afleveren, voor welke laatste men natuurlijk die aanwijst, waar men depots en parken wil aanleggen; door die werkzaamheden mag echter het opwerpen der verschansingen niet lijden, welke noodig zijn om het insluitingskorps tegen uitvallen van de bezetting te beschermen. J)e keus van de plaatsen der depots en parken, en in het bijzonder van het groote belege-ringspark, is van hot uiterste gewicht, omdat het vervoer naar elders van een zoo grooten voorraad materialen enz. als daarin vereenigd worden, een arbeid van grooten omvang is en gewoonlijk moet plaats hebben op een oogenblik, waarin men alle be-spanningen voor vervoer van geschut, munitie enz. noodig heeft. De eerste voorwaarde, die bij de plaatsing van het artillerie- en van liet geniepark vervuld moet worden, is dat zij geheel buiten het bereik van het vijandelijke vuur liggen; voor alle zekerheid legt men ze daarom aan op ongeveer 8000 M. van de vestingwerken. Wegens den grooten afstand tot hot terrein waarop de eigenlijke aanvalsarbeid plaats heeft, zijn dus veel bespanningen met toebehooren noodig, welke uitsluitend voor den dienst van die parken worden bestemd, en daarom in de nabijheid onder dak gebracht moeten worden. Deze omstandigheid en do noodzakelijkheid om in de parken werkplaatsen van allerlei aard op te richten, maakt het wenschelijk, ze in de nabijheid eener groote plaats aan te leggen; kan dit niet, zoo moet een groot aantal barakken en stallen worden gebouwd. Soms wordt het geheel door tijdelijke of veldwerken omringd.

Omtrent de inrichting van hut artillerie-belegeringspark vindt men in de Artillerie-handboeken uitvoerige details. Het genie-be-,, legeringspark, dat, als minder gevaarlijk, desnoods binnen liet bereik van het vestlnggesdiut kan worden aangelegd, mits hot volkomen aan het oog van den verdediger onttrokken blijft, bevat allo gereedschappen en materialen voor den dienst der genie. De bestanddeelen worden grootendeels verkregen uit den genie-belo-geringstrein (blz. 77) en overigens door requisitie, aankoop of aanbesteding. Het bevat;

1°. Hot bureau van den directeur;

-ocr page 97-

81

2°, het depot van materialen; balken, plankon, zandzakken, rijshout, spoorstaven enz.;

3°. het depot van pioniergereedschappen; schoppen, spaden, pikhouweelen, aksen, bijlen, fascinemossen, duimstokken enz.;

4°. het depot van sappeur- (en zoo noodig van mineur-) gereedschappen ;

5». het depot van werktuigen; voor bijzonder gebruik, meet-en waterpasinstrumenten, kijkers, verlichtingstoestellen, brandspuiten enz.;

0°. werkplaatsen (in barakken of loodsen) voor schrijnwerkers, wagenmakers, smeden, slotenmakers en blikslagers;

7». timmerwerven;

8°. terrein voor het maken van fascines, korven enz.;

9°. terreinen voor het in elkander zetten van verschillende voorwerpen (Stellungsplatze), bijv, ondersteuningsmiddelen voor bruggen , en 10°. het wagenpark.

/oodra de aanval begonnen is worden hisschendepots samengesteld, dicht bij de gemeenschapsloopgraven naar do parallel; daarin wordt alles vereenigd, wat in do eerstvolgende 24 uren voor den loopgraafarboid noodig zal zijn. Zij worden verdeeld in;

1°. Het depot van materialen ;

2°. // // pioniergereedschappen;

3°. (f /\' u sappeur id.

4°. // » u werktuigen.

Eindelijk worden, bij den voortgang van den sappe-aanval, op de meest geschikte punten in do loopgraven loopgraaf depots opgericht, welke alleen dienon om gelegenheid te geven tot verwisseling van onbruikbaar geworden werktuigen of gereedschappen en om eenige materialen bij do hand to hebben.

Het geniepark staat onder een directeur, gewoonlijk een kapitein, wien eon paar officieren en het noodige aantal minderen worden toegevoegd. Het dient om alle materialen, werktuigen en gereedschappen, noodig voor den goniedionst, aan te voeren en in goeden staat te houden en om don voorraad van do tusschen- en loopgraafdepots steeds aan te vullen. Voor aanvoer en dienst in park en depots worden arbeiders verstrekt door do pioniercompagnieën en do infanterie. In den regel worden geen voorwerpen uit het park afgegeven dan tegen re?u, mede ondortoekend dooiden hoofdofficier du jour van de genie of den tranchée-majoor. In de tusschendepots worden geen herstellingen uitgevoerd; alleen bruikbare voorwerpen blijven daar in .voorraad; de andere worden naar het park gezonden, In elk tnsschondepot houdt een onder-oilicier met een tweetal pioniers toezicht; van hier worden de

V. 6

-ocr page 98-

82

loopgraafdepots voorzien, waar mede liot toezicht door twee, elkander aflossende, onderofficieren of minderen wordt uitgeoefend; eenige toegevoegde werklieden doorkruisen steeds de loopgraven om het hier of daar achtergelaten gereedschap op te zamelen.

Een andere arbeid, die door de insluitingstroepen al dadelijk verricht kan worden, bestaat in het opwerpen van al die batterijen, waarvan de bouw, door terreinplooien, muren, heggen, bosschen enz., geheel aan het oog van den verdediger kan worden onttrokken en welke naar het oordeel van den commandant der belegeringsartillerie — die zoo spoedig mogelijk voor de vesting moet aankomen — noodig zullen zijn. Deze batterijen komen natuurlijk achter de voorpostenketen der insluitingslinie.

I ;

c. Geschutstrijd. ••/*.\'

Van de kracht der verdediging en den toestand van het voorterrein hangt het voornamelijk af, of de aanvaller over het geheel genomen zal kunnen volstaan met ééne artillerie-opstelling, dan wel of hij er twee zal moeten maken. Is het bedoelde terrein tot op grooten afstand opgeruimd of is het den verdediger gelukt, tot hiertoe stand te houden vóór de duurzame werken, dan is de aanvaller niet in staat, al dadelijk zijne batterijen zóó dicht bij die werken op te werpen, als noodig is om het geschutvuur der tegenpartij tot zwijgen te brengen, bressen te schieten enz. Daarenboven is hij nog veel te ver verwijderd om den sappe-aan-val te beginnen; moest hij dezen op J3 of meer kilometers afstand aanvangen, dan zouden die werken een reusachtigen omvang verkrijgen. Om deze redenen schuift hij thans zijn insluitingslinie zoo ver mogelijk vooruit en versterkt die op allerlei wijzen; hierdoor gedekt, bouwt en bewapent hij zoo spoedig mogelijk de nog ontbrekende batterijen der 1° artillerie-opstelling en opent daarmede het bombardement op de vestingwerken. Deze stelling ligt gemeenlijk op 2500 a 5000 M. van de aan te vallen werken.

Wat de keuze der plaatsing van elke batterij in bet bijzonder aangaat, zij opgemerkt, dat daarbij niet kan worden gelet op de richting van de vuurlijnen der aangevallen werken, zoodat hier eigenlijk geen sprake is van enlileer-, demonteerbatterijen, enz. Door eene goede keus te doen uit de verschillende punten op welke men batterijen kan opwerpen, is het meestal mogelijk dat eene enkele batterij tot verscheidene doeleinden gebruikt worde.

-ocr page 99-

83

Het doel der eerste artillerie-opstelling is dan ook hoofdzakelijk om, in verband met de veldartillerie, den verdediger uit het voorterrein te verdrijven; den arbeid en den dienst b\'y den verdediger te storen; woonlokalen , levensmiddelen , brandstoffen , arsenalen enz. en zoo mogelijk ook buskruitmagazijnen te vernielen, en de bezetting en de bevolking in gevaar te brengen; zoo veel doenlijk tevens om de verdedigende artillerie tot zwijgen te brengen.

Omtrent het juiste oogenblik van het openen van het vuur geldt hetgeen daaromtrent bij het bombardement is beschreven; bovendien is het van belang om dit zoo vroeg mogelijk, bij het aanbreken van den dag, te doen plaats hebben. Wijkt men namelijk van dezen regel af, zoo begint mogelijk de verdediger het eerst te vuren, indien hij de nieuw opgeworpen en van hunne gezichtsdekking beroofde batterijen bemerkt. Op die wijze zouden voor den aanvaller verschillende voordeelen verloren gaan, welke aan een verrassend optreden zijn verbonden. Hierdoor toch kan men zonder gevaar de uitwerking der eerste schoten nagaan en daarnaar de correctiën regelen; den verdediger zal dit veel bezwaarlijker zijn, indien hij van verschillende zijden en met goed gevolg beschoten wordt, omdat de verwarring in zijne batterijen te groot zal zijn. Verder zal het verkennen en waarnemen door den aanvaller veel gemakkelijker kunnen plaats hebben dan vóór de opening van het vuur, omdat de verdediger aanvankelijk al zijne aandacht zal wijden aan de vijandelijke batterijen en bovendien zijne waarnemers op verscheidene punten verdreven zullen zijn.

Alleen dan wanneer de aanvaller zich in zijne berekeningen heeft vergist, zoodat bijv. de eene of andere batterij bij het aanbreken van den dag niet gereed is, wijkt men in zooverre van de gegeven regels af, dat men het vuur alleen opent uit die batterijen welke daartoe in staat zijn; met het oog op de zoo even beschreven voordeelen, aan het eerste schot verbonden, is dit beter dan het vuur uit te stellen tot het oogenblik dat alle batterijen gereed zijn.

De uitslag van den geschutstrijd op den eersten dag oefent nu een overwegenden invloed uit op de verder te nemen maatregelen. Heeft de aanvaller de kracht van den verdediger juist beoordeeld en de batterijen goed aangelegd, dan zal hij binnen weinige uren een groot overwicht hebben verkregen. Heeft echter de verdediger reeds vroeger stellingen in gereedheid gebracht, van waar hij na de opening van het vuur des aanvallers offensief kan optreden

-ocr page 100-

84

met geschut dat tot hiertoe aan \'s vijands oog is onttrokken (\'), en doet hij zulks, wat vooral bij vestingen met verschanste legerplaatsen licht mogelijk is; of wèl, is de aanvaller niet volkomen met alle onderdeden der vesting bekend en kan dus de verdediger antwoorden uit liniën en werken op welke de aanvaller niet heeft gerekend, dan zal dit overwicht met de aangewende middelen niet spoedig worden verkregen. De aanvaller moet in dat geval dus nieuwe batterijen opwerpen en in werking brengen en daarmede voortgaan totdat h\'y zijn doel heeft bereikt. Doch dit kan dagen, ja weken eischen; beschikt namelijk de verdediger over aanzienlijke hulpmiddelen en is hij in staat — zoo als in zeer groote of niet in te sluiten werken mogelijk is — om gedemonteerde stukken door nieuwe te vervangen en de verbruikte munitie weer aan te vullen, zoo kan hij telkens weder op andere punten met belangrijke artilleriemassa\'s optreden en den aanvaller op die wijze noodzaken deze weder tot zwijgen te brengen om verder te kunnen komen. Doch hieraan komt een einde; wèl zal dan de verdediger den geschutstrijd telkens opnieuw kunnen aanvangen en hier of daar met een paar stukken optreden, maar op den open wal zal hij zich toch niet meer voortdurend kunnen staande houden.

Zoodra het vuur op de wallen grootendeels tot zwijgen is gebracht, en bovendien de verdediger, door het vuur op de versterkingen in het voorterrein, veel heeft geleden, kan eene poging worden gedaan om hem in zijne werken terug te drijven, waartoe dan de voorposten den aanval moeten doen. Deze troepen moeten in dat geval van een groot aantal schoppen — en desgevorderd pikhouweelen — worden voorzien, om zich dadelijk te kunnen ingraven wanneer een voordeel is bevochten; van andere dekkingsmiddelen dan aarde moeten zij geen gebruik maken, omdat muren, heggen, huizen, enz. niet bestand zijn tegen het zware vesting-geschut en, indien zij worden getroffen, groote verliezen toebrengen aan de troepen welke ze als bescherming gebruiken; zij kunnen daarom alleen dienen voor bedekte gemeenschap. Aan den liier-bedoelden aanval moet de veldartillerie van het insluitingskorps een werkzaam aandeel nemen. Gelukt de poging om don verdediger geheel uit het voorterrein te verdrijven, zoo moet de aanvaller zorg dragen dat hij zich niet meer daarin kan vastzetten,

(1) Wrg. do fussclien- en ucvonbatterijon (Hoofdstuk V.)

-ocr page 101-

85

/ / y

-waartoe de belegeringsartillerie kan medewerken, door de poorten, bruggen en wapenplaatsen steeds onder vuur te houden.

Is de aanvaller op deze wijze geheel meester geworden van het voorterrein, dan is het oogenblik gekomen om den sappe-aanval te beginnen, bij eene krachtige verdediging op 1000 a 1200 M. van de vestingwerken, en anders dichter daarbij. Doch, om dezen niet goed gevolg te kunnen aanvangen, althans voort te zetten, moet de vestingartillerie feitelijk geheel tot zwijgen gebracht zijn, en om hiertoe te geraken moet eene tweede artillerie-opstelling worden ingenomen. Aan het hierin geplaatste geschut valt dus voornamelijk ten deel, het geheel tot zwijgen brengen van de vijandelijke artillerie en het vernielen der werken, dekkingen , walgangen enz.; de afstand tot de vesting wisselt af tus-schen 750 en 2000 M.; bij voorkeur legt men ze aan op 200 a 500 M. achter do inmiddels vooruitgeschoven en versterkte positie. De batterijen uit de eerste opstelling blijven doorvuren; eerst wanneer die uit de tweede overwicht hebben verkregen, kunnen zij worden opgeheven; dikwijls echter kunnen zij ook met goed gevolg in werking blijven.

Tot den geschutstrijd rekent men ook het schieten van bressen en het vernielen van flanken; in den regel kan men hiertoe echter eerst later komen, en daarenboven zijn er groote bezwaren verbonden aan het bresschieten op groote atstanden; de combinatie hiervan met den sappe-arbeid is voor de practijk nog volstrekt niet opgelostC). Hierom, en ook voor verscheidene andere doeleinden, het demonteeren van enkele lastige stukken, het verdrijven van scherpschutters enz., moet later nog licht geschut vooruit worden gebracht; vooral ook lichte mortieren kunnen dan groot nut bewijzen.

(1) Worden namelijk dc bressen geschoten op bet oogenblik dat de sappeur-arbeid de voltooiing nog niet nabij is, dan geeft men den verdediger tijd om maatregelen, en zeer afdoende (mijnen), te nemen voor bresverdediging; geschiedt het eerst indien de sappe-aanval ver gevorderd is, dan worden in den regel de eigen sappen vernield door het vuur, en daarenboven is het verblijf iu de loopgraven tot op 300 a 400 M. van de muren onmogelijk wegens de terugspringende stukken steen. Van de omstandigheid, dat de loopgraven tijdens het vuur grootcndeels verlaten moeten worden kan een energieke verdediger gebruik maken om een uitval te doen en veel schade aan de aanvals-werken toe te brengen. Deze redeneering vindt men uitvoerig toegelicht door Wagner , op Blz. 033 en volg. van zijne Geschichle der Belagerung von Strnssburg im Juhrc 1870, en wordt ook toegegeven door Muller in zijne Geschxchte des Fcslungskricyes seit allgemeiner Kwführumj der FcucnucJ/cn his sum Juhrc 1880, 131z, 1G0.

-ocr page 102-

d. Nader nis sen (sappa-aanvcd) en iiifanterie-vunrgevecht.

De grondslag voor lt;len sappe-aanval is de eerste parallel. De afstand, waarop deze wordt gegraven, hangt bijna geheel af van de houding van den verdediger {Straatsburg 050 M.; Schlettstadt 500 M.; Pan)s-zuidzijde 1100 M.; Longwy 500 a GOO M.; Belfort 1000 M.); gemiddeld rekent men op 800 a 1000 M. Doordien de opening dier parallel als hot ware een werk der verrassing en der duisternis is, zoo kan zij dikwijls worden gemaakt, ook al is het geschut van den verdediger nog niet geheel uitgedoofd; verdere sappen echter moeten hierop wachten.

De eerste parallel kan tegenover eene fortenpositie niet omvattend worden aangelegd; in den regel loopt zij in hoofdzaak evenwijdig met de lijn, waarop de werken liggen en verkrijgt zij eene groote uitgebreidheid: eensdeels omdat zij de hoofdverbinding vormt tusschen alle aanvalswerken; ten andere om veel geweren in het gevecht te kunnen brengen, en ten derde om den verdediger zoo lang mogelijk in de onzekerheid te laten van het juiste aanvalspunt.

liet openen dor 1° parallel met de noodige gemeenschapsgangen naar achteren geschiedt door infanterie-afdeelingen, onder leiding van sappeurs, en onder bescherming van bedekkingstroepen. Deze laatste vormen eeno eerste linie — tirailleurs mot soutiens, op 200 ii 300* vóór do te openen parallel — en oen gros, waaraan somtijds ook cavalerie en veldartillerie wordt toegevoegd, zij- en achterwaarts van de werkers; dit gros wordt dikwijls in verschillende doelen gesplitst. Do eerste linie mag het vijandelijke infan-terievuur uit de vestingwerken niet beantwoorden; uitvallen moot zij echter trachten af te slaan, waartoe het gros desnoods moet medewerken; de uitvallende troop wordt alleen met vuur vervolgd. De werkers mogen hun arbeid niet dan op speciaal bevel staken en verlaten, en dan neemt ieder zijn gereedschap mede.

Bij invallende duisternis wordt de parallel met toebehooren door genie-oflicieren getraceerd; te gelijk worden de werkers uit achterwaarts gereed gemaakte depots van gereedschap voorzien; gemiddeld wordt 1 man voor 2* loopgraaf ingedeeld. Is de duisternis volkomen, dan rukken de arbeiders in verschillende colonnes naar de aangegeven punten en vangen gelijktijdig het werk (onbedekt gezwinde sappe) aan; in den eersten nacht moet de parallel met do genoemde loopgraven naar achteren zóó ver gereed komen, dat zij dekking oplevert voor tirailleurs.

De verbreeding dor sappen tot loopgraven geschiedt door andere arbeiders en kan l)ij dag plaats hebben. Deze laatste moeten

f jit./jcC /yf Jf-U* * ■

/ , AJl I r/i-.\'V

\' \' ///

-ocr page 103-

87

Lfeszxj\' ■ -

eclitei\' vóór het aanbreken van den dag de sappe-arbeiders aflossen. Do voorposten worden nu teruggetrokken en vormen verder do bezetting der loopgraven. Dezo zetten loopgraaf wachten uit, met posten in, en zoo mogelijk — in elk geval bij nacht — vóór de parallel; de overige troepen vormen do reserve, en eon gros. De bezetting der loopgraven wordt om de 24 uren afgelost, gewoonlijk \\ uur vóór het invallen der avondschomering, ton einde aan de nieuw opkomende gelegenheid te geven zich te orienteeren.

Doordien te gelijk met hot openon der parallel meestal een groot aantal batterijen worden gebouwd en bewapend en dus op een zeer beperkt terrein eeno groote opeenhooping bestaat, is het noodzakelijk, dat al dezo werkzaamheden in de grootste orde en stilte plaats hebben, ten einde den verdediger niet, als hot ware uit te noodigen om zijn vuur in die gevaarlijke richting te con-centreeren. Om dezelfde reden laat men moeilijke gedeelten, bijv. het doorgraven van harde wegen, aanvankelijk liggen, om dit werk later door bekwame geniesoldaten te doen uitvoeren.

Door sommigen is voorgesteld, voor de iquot; parallel gebruik te maken van de dekkingen, welke de voorposten reeds hebben vervaardigd; het is echter gebleken (o. a. bij Straatsburg), dat dit tot geen bruikbaar resultaat voert.

Op verschillende punten der Ie parallel worden uitvalstrappen gemaakt (bladz. 20 en Fig. 20 en 21 PI. 1), om gemakkelijk er in en uit te komen; indien de afstand van de vesting toelaat om met infanterie of walgoweren den verdediger te bestoken, worden daarenboven zandzakschietgaten op de borstwering dor loopgraaf gemaakt.

Zoodra de \'1° parallel gereed is, tracht de aanvaller verder vooruit te komen en zich op die wijze eene nieuwe positie te verschaffen, dichter bij de aangevallen werken. Die positie is de 2l,e parallel; zij, benevens alle andere, zoomede de noodige halve parallellen, zijn, meer nog dan de eerste, de eigenlijke bewakings- en ver-dedigingsliniün, met elkander verbonden door gemeenschapsloop-graven.

De \'2llc parallel komt zoo mogelijk op den halven afstand tusschen de ie en de vestingwerken; men geeft haar meestal eene veel geringere lengte dan de 1°, omdat geen der redenen, welke voor de groote uitgebreidheid van laatstgenoemde werden opgesomd , bij haar van toepassing zijn. Wordt de aanval op twee of meer forten gericht, dan maakt men dus ook twee of meer 2110 en verdere parallellen; overigens is de verdere aanval weinig verschillend van dien volgens Yauban, met inachtneming der op blz. 74 en 75 aangegeven wijzigingen,

-ocr page 104-

88

Üe \'2e en vnlgemle parallellen worden op ongeveer dezelfde wijze uitgevoerd als de eerste; do voorposten zijn echter meestal verplicht zich minder ver voorwaarts op te stollen; bij de 211« parallel bijv. op 50 a 150*, de reserves in de voltooide 1C parallel.— Bij de verdere parallellen komen de voorposten steeds dichter daarbij; de soutiens in do laatst gemaakte, de reserves in eene volgende parallel.

De loopgraafwachten komen nu, en verder, steeds in de voorste parallel of de vorst vooruitgedreven gemeenschapsgangen; de reserves in eene volgende en het gros in eene daarop volgende parallel. De wachten, en zoo mogelijk ook de reserves, moeten de verdedigingswerken steeds onder vuur houden; desnoods geholpen door het gros, moeten zij alle vijandelijke uitvallen terugwerpen.

Vergelijkt men de opstelling van de bezetting der loopgraaf met eeno voorpostenstelling in het open veld, dan komen blijkbaar de loopgraafwachten overeen met veldwachten, de reserves met de voorpostendetachementen, terwijl het gros zelfs in benaming overeenkomt. Ligt in het open veld de lijn van den weerstand gewoonlijk in die der voorpostendetachementen, en slechts bij uitzondering in de veldwachten, hier zal meer het omgekeerde voorkomen.

Naar gelang men de vestingwerken nadert, zal het bij eene krachtige verdediging noodig worden, van de onbedekte tot de bedekte, later zelfs tot volle sappen (aardrolling) over te gaan. Opmerkelijk is het, dat nu echter soms beter bij dag kan worden gewerkt dan bij nacht en wel om de volgende reden. De aanvaller is door zijne overmacht, en door den geringen afstand waarop hij zich van de vestingwerken bevindt, in demogelijkheid om bij dag het vuur van licht (reserve) geschut en van de infanterie van den verdediger zoo goed als onmogelijk te maken, zoodat zijne werkers, behalve van mortiervuur, zeer weinig te lijden zullen hebben. In den nacht is echter het onderdrukken van het zoo even genoemde verdedigende vuur veel minder gemakkelijk; en ofschoon ook dit niet met de meeste nauwkeurigheid kan worden afgegeven, is het toch, bij goede leiding en juiste toepassing (waarover later) in staat, om den sappe-arbeid, zoo niet te verhinderen dan toch zeer te vertragen; vermoedelijk kan de verdediger op die wijze bereiken, dat de aanvaller de onbedekte, en dikwijls ook de bedekt gezwinde sappe moet laten varen. De geringe voortgang welke met de volle sappen kan worden bereikt, is echter oorzaak, dat de aanvaller telkens weder zal beproeven om ze door de onbedekt of bedekt gezwinde te vervangen.

-ocr page 105-

89

Hoeveel partillellen nootlig zijn, hangt vooral af van de houding des verdedigers; de aanvaller maakt er zoo min mogelijk, omdat elke parallel veel werk vordert, en tracht daarom met eene derde tot een 200* van de vestingwerken te komen. Om deze reden maakt hij hier en daar tusschen de 1° en 2°, of tusschen de 2° en 3° enz., halve parallellen — kleine stukken loopgraaf, ingericht voor infanterie-verdediging •— indien namelijk de verdediger het de voortrukkende sappeurs te lastig maakt.

Is het aangevallen vestingwerk van een inijnstel voorzien, dan begint nu de mijnoorlog (zie onder ij); in elk ander geval sappeert men verder tot bij de kruin van het glacis, om hier de bekroning van den bedekten weg — noodig voor het verzamelen der storm-colonnes tegen het vestingwerk — uit te voeren; deze bekroning heeft plaats door bestorming van dien bedekten weg of voet voor voet,

fo ,

De aanval voet voor voet geschiedt door sappeering, en be- V , hooft, na hetgeen daaromtrent op bkulz. 28 is vermeld, geen nadere toelichting. De bestorming van den bedekten weg geschiedt meestal op de volgende wijze; l)e troepen welke den aanval moeten uitvoeren, worden in de avondschemering in de voorste loopgraven bij de uitvalstrappen verzameld, en verdeeld in stormen urbeiderscolomis. Tegen eiken uit- of inspringenden hoek worden 2 a 3 compagnieën als stormcolonne ingedeeld, de 4916 compagnie lost zich bij de uitvoering gedeeltelijk in tirailleurs op;

achter deze linie marcheert een arbeiderstroep, 10 pioniers en 20 infanteristen, voor het opruimen van palissaden, barrières enz.; daarop volgen do overige compagnieën, waarvan echter ongeveer de helft als reserve achterblijft. i)e stormcolonnes moeten, zender een schot te doen, verrassend optreden; na in den bedekten weg — of aan de contrescarp, indien er geen bedekte weg is — te zijn gekomen, rukken zij onmiddellijk naar do gemeenschapsmiddelen (oprits en trappen) versperren of vernielen die, ten einde zoowel hulp uit do vesting als den terugtocht af te snijden, en op die wijze het vuren uit den hoofdwal te beletten. Do tirailleurs maken van elke dekking — traversen bijv. — gebruik, en onderhouden een levendig vuur tegen den hoofdwal en de buitenwerken, terwijl de arbeiders zoo snel mogelijk de bekroning met do gemeenschap achterwaarts trachten te voltooien.

Bij de beschrijving van den sappe-aanval hebben wij reeds herhaaldelijk gesproken van de werkzaamheden der infanterie; daaruit blijkt, dat hare rol in dit tijdperk van het beleg zeer defensief is; aan haar is namelijk opgedragen het vasthouden van alle

-ocr page 106-

00

ingenomen en gereed gemaakte stellingen tegen offensieve maatregelen des vijands en het leveren van dekking van den arbeid en van arbeidskrachten. liet gevecht dat zij te voeren heeft, zal bijna uitsluitend vuurgevecht zijn; zij richt hare schoten stelselmatig op de vijandelijke batterijen, loopgraven en andere werken, zoodra de afstand haar voldoende uitkomst waarborgt, en verder op de wallen der duurzame versterkingen, zoo dikwijls zich daar de verdediger vertoont.

e. Vernieling der stormvrijheid.

De bekroning van den bedekten weg stelt den aanvaller in staat om zijn vuur op de muren en flankkazematten te controleeren, en nauwkeurig de plaats te bepalen, waar men de gracht zal overgaan en eene opening in de borstwering te maken.

Straks werd opgemerkt, dat het gebruik van het indirecte vuur voor deze doeleinden veel bezwaren oplevert, vooral in verband met den sappenarbeid; blijken die bezwaren werkelijk te bestaan, dan is de aanvaller genoodzaakt, geschut te brengen in de bekroning, en dus op de ouderwetsche manier bres- en contre-batterijen te bouwen en te gebruiken. Ue omstandigheid,- dat het verblijf in die batterijen, alleen reeds door de terugvliegende scherven en steenblokken bijzonder onaangenaam moet zijn, zal er wel toe brengen, om de indirecte vernieling toe te passen, en de schoten uit de bekroning te controleeren. Daarmede vervallen echter niet de hiertegen genoemde bezwaren, namelijk de noodzakelijkheid om de loopgraven nagenoeg geheel te doen ontruimen en het vernielen van het sappewerk door te kort gaande schoten.

ƒ. Bestorming der werken.

Het laatste bedrijf wordt ingeleid door de afdaling naar en den overgang van de gracht; beide handelingen hebben op ongeveer dezelfde wijze plaats als ten tijde van Vauban, en zijn nauwelijks uitvoerbaar, indien de verdediger zich nog op eenige wijze kan laten gelden; vooral de overgang van een natte gracht is zeer lastig. Er zijn echter slechts weinige belegeringen in de Krijgsgeschiedenis te vinden, waarbij dit laatste tijdperk geheel tot uitvoering moest komen; de reden hiervoor is, dat de ontberingen der

-ocr page 107-

//V

bezetting, liet gevoel van op- of afgesloten te zijn, en liet voortdurend naderbij komen van het gevaar gewoonlijk zóó ontzenuwend op den verdediger werken, dat dozen elke krachtsinspanning onmogelijk wordt. Niettemin blijft do bestorming — vooral van eene, meestal smalle, bres — die tot uitgangspunt een smalle afdaling naar de gracht, en lot gemeenschap een smallen dam of eene brug heeft, steeds een gevaarlijke onderneming, waarom de aanvaller dan ook vooraf, door een overstelpend vuur, den verdediger den lust tracht tracht te ontnemen, om zijn laatste krachten op het spel te zetten.

Stoot men, na verovering der bres, op reduits of retrancbe-menten, dan wordt het lichtste geschut in het veroverde gedeelte van het werk aangevoerd, om die werken te bestrijden indien men ze niet door storm kan veroveren.

Is het veroverde werk een gedetacheerd fort(1), dan wordt de aanval op de vesting verder op dezelfde wijze voortgezet, waarbij dit werk een uitmuntend steunpunt en meestal eene zeer geschikte opstelling voor geschut oplevert, indien ten minste de afstand van de vesting niet te groot is.

Do bestorming van dm hoofdwal wordt voorbereid door eeno hevigo bescliieting der werken uit alle batterijen welke daartoe kunnen medewerken (desgevorderd eenige dagen achtereen), en door alle loopgraven zoodanig te verbeteren dat zij werkelijk dekking aan de stormcolonnes verschaffen. De bestormers worden in zóóveel afdeelingcn gesplitst als er bressen zijn. De voortroep van elke afdeeling wordt zoo mogelijk uit troepen samengesteld, welke zich daartoe vrijwillig aanmelden; verder wordt daarbij een genie-offleier met eenige mineurs ingedeeld tot het opzoeken en desgevorderd afsnijden van geleiddraden voor het ontsteken van mijnen. De voortroep wordt gevolgd door een detachement pioniers, van het noodige tot opruiming van hindernissen voorzien; daarop volgt de stormcolonne, naarmate van de omstandigheden, een compagnie tot een bataljon sterk; voorts een detachement artilleristen voor vernageling of zoo mogelijk bediening van het vijandelijke geschut; verder eene afdeeling arbeiders, welke het logement op het bestormde werk moeten maken; eindelijk eene reserve, even sterk als de stormcolonnes.

1

Bij voorkeur tracht de nanvnller twee forten te veroveren; deze verbindt hij na de verovering door veld- en vluchtige werken j het geheel vormt dan- de operatie, tiazis voor zijne verdere handelingen.

-ocr page 108-

02

Behalve de eigenlijke stormcolonnes worden andere colonnes gevormd om verrassende ondernemingen uit te voeren, zooals — bij bestorming van een ravelijn of van eenig ander open werk — tegen do keel, of wel tot bet veroveren van poternes, bet beklimmen van muren, en verder om de flanken der bestormers togen uitvallen in droge grachten te dekken.

De bestorming van buitenwerken heeft gewoonlijk in het begin van den nacht plaats, om tijd te vinden voor onbemerkte wijziging van het werk; van kleino werken kan zij \'s nachts plaats hebben, indien men nauwkeurig met de lokaliteit bekend is; een algemeene storm heeft meestal bij dag — bij het aanbreken bijv. — plaats; doch menigmaal wordt van dezo algemeene beginselen afgeweken, om den aanval zoo verrassend mogelijk te doen zijn. De hoofden der colonnes worden in de grachtsafdalingen geplaatst; do zijcolonnes tusschen do stormcolonnes en de reserves daarvan. De loopgraafwacht plaatst tijdens do uitvoering van den storm een groot aantal schutters in de bekroning van den bedekten weg; hare soutiens komen in de laatste, do reserves in de voorlaatste parallel enz. Tot dekking hiervan, en om dadelijk in het werk te kunnen dringen, indien liet don bestormers gelukt eene poort te openen, wordt cavalerie en veldartillerie in do nabijheid bedekt opgesteld, liet geschutvuur met scherp wordt op oen vooraf bepaald oogonblik gestaakt, doch met losse kardoezen voortgezet; daarop stellen de stormcolonnes zich in beweging, marcheeren in een brood front aan don voet der bressen en op de bermen op, dringen daarna in do vesting, breiden zich uit, verdrijven de bezetting der werken, en jagen do reserves van den verdediger uiteen. To gelijk worden logementen gemaakt. Zoodra dit geschied is, rukken de reserves eveneens in do werken, on de verschillende afdeelingen dor loopgraafwacht komen ééne parallel voorwaarts; voor do cavalerie en de reserves worden de poorten zoo spoedig mogelijk geopend.

Blijkt tijdons liet beleg, dat de kracht van den verdediger niet zoo groot is als men ondersteld had, of wel dat zij gebroken is, zoo kan het verkort worden door groote sprongen te maken, zooals pok reeds met een enkel woord is vermeld. Hieronder verstaat men bijv. de bestorming van den bedekten weg uit een der parallellen; of wel een bombardement en, onder gunstige omstandigheden, zelfs eene bestorming van den hoofdwal. Men noemt dit soms eeu verkort geregeld beleg; terwijl een verhaast beleg wordt uitgevoerd, indien de toestand des verdedigers zóó slecht is, dat de belegeringsarbeid slechts eene geringe uitgebreidheid en de werken een zwak profiel behoeven te verkrijgen.

-ocr page 109-

93

terwijl de sappe-arbeid met groote sprongen tot uitvoering kan komen. Men zou geneigd zijn, dit beleg een sprongsgewijs uitge-voerden gewelddadigen aanval te noemen.

g. Mijnoorlocj.

Alvorens over te gaan tot het schetsen van de verdediging tegen een geregeld beleg, zullen we met een enkel woord opgeven, op welke wijze de mijnoorlog van weerszijden wordt gevoerd.

Tot vernieling der verdedigingsmijnen gebruikt de aanvaller gewoonlijk overladen mijnen, waardoor trechters ontstaan welke hij bekroont — d. i. op den rand van den trechter, naar de zijde van den verdediger, worden schanskorven geplaatst en gevuld — ten einde zich dekking te verschaffen; de verdediger daarentegen zal bij voorkeur geen trechters vormen, en dus gebruik maken van kwetsers, om de in het bereik hiervan liggende mijnen en gangen van den aanvaller te vernielen. Om nu toch groote ladingen te kunnen gebruiken, waardoor de uitwerkingssfeer grooter wordt, legt do verdediger zijne ladingen zoo diep mogelïjk.

Zoodra nu de aanvaller, bovenaards, tot aan de uiterste grens van het m\'ijnstelsel is gekomen, worden de inmiddels door den verdediger gemaakte luistergangen (c, c Fig. 102 PI. XI (\') ) met luisterposten bezet, welke bericht moeten geven, zoodra zij den aanvaller hooren werken. Terzelfder tijd opent deze verscheidene putten of hellende gangen, hetzij in eene parallel, hetzij in een afzonderlijk mijnlogement; deze aanvang moet zóóver van het mijn-stelsel plaats hebben (18—\'20 M.) dat de aanvaller mijnen kan doen springen, vóórdat hij in het bereik der kwetsers komt, en zonder de ingangen der mijnen — de parallel of het mijnlogement — te beschadigen; de putten moeten zoodanig worden gemaakt dat de daaruit te openen gangen ongeveer op gelijke diepte met die des vijands komen; worden geen putten doch hellende gangen gemaakt, zoo behoort genoemde diepte by ontmoeting van den vijand verkregen te zijn. De onderlinge afstand der aanvals-gangen wordt op zulk eene wijze bepaald, dat er geen vrees behoeft te bestaan voor vernieling van twee dier gangen door één enkelen kwetser van den verdediger; hij mag echter ook niet te

(1) Zie ook aanval en verdediging vim Sshweidnifz in Hoofdstuk [X.

-ocr page 110-

94

groot worden genomen, opdat de vijand niet tusschen twee gangen zou kunnen dringen, en op die wijze tegen de flank van beide werken, zonder door beide gangen in gevaar van vernieling gebracht te worden. Om deze reden mag de onderlinge afstand der aanvalsgangen niet veel meer dan 10 M. bedragen; gewoonlijk komen er 6 a 8 op eiken saillant.

Dag en nacht wordt aan de gangen voortgewerkt; van tijd tot tijd houdt men alleen op om te luisteren. Zoodra de aanvaller een en ander omtrent de galerijen van den verdediger weet, zoekt hij zich midden tusschen twee daarvan te werken, omdat een daar springende mijn het meeste nadeel doet. Is hij zóóver gekomen dat hij den vijand aanzienlijke schade kan toebrengen, zoo wordt geladen, opgestopt en, meestal bij het begin der duisternis, ontstoken; het laatste geschiedt om den trechter in den nacht zonder bezwaar te kunnen bekronen, indien ten minste geen dadelijk gevaar van de zijde van den verdediger is te vreezen.

Wanneer eene mijn moet springen, worden de nabijgelegen loopgraven, in zoover zij niet overdekt zijn, ontruimd; een detachement infanterie wordt gereed gehouden om de mineurs en sappeurs te dekken, die — de mineurs —■ moeten onderzoeken of vijandelijke galerijen uit dén trechter kunnen bereikt worden en — de sappeurs — den mijntrechter moeten bekronen, benevens eone gedekte gemeenschap met de naastbijliggende loopgraaf maken. Zijn verdedigingsgalerijen toegankelijk geworden, dan rukt men zoover mogelijk in het mijnstelsel voorwaarts, en verspert liet zooveel doenlijk; is dit niet het geval, zoo worden dadelijk 2 of 3 nieuwe galerijen uit den trechter geopend en zoodanig voortgezet, dat zij na eenigen tijd den gevorderden ouderlingen afstand verkrijgen ; dit werk moet met de grootste voorzichtigheid plaats hebben, omdat de verdediger meestal met verscheidene galerijen, waarvan slechts het uiteinde beschadigd is, om den trechter ligt, en dus de nieuwe gangen van ter zijde kan aantasten. Daarom is liet voordeelig, 2 of 3 trechters, ongeveer gelijktijdig, naast elkander te vormen en die met elkander te vereenigen; uit dit nieuwe mijnlogement wordt dan op gelijke wijze voortgerukt.

Liggen de tegenmijnen zeer diep of wèl, vernielt een oplettende verdediger eiken gang zoodra mogelijk door een kwetser, dan blijft er nog één middel over om vooruit te komen; men maakt dan namelijk een diepen put, en tracht hieruit onder den verdediger te komen. Dit middel is natuurlijk alleen op zeer

-ocr page 111-

95

hoog terrein voor toepassing vatbaar, en kost in elk geval veel moeite; het wordt dus eerst toegepast als andere middelen falen (\').

De verdediger laat den aanvaller tot zóó dicht bij de einden der voorste luistergangen aanrukken, dat hij zijne kwetsers kan laden en opstoppen vóórdat de vijand hem bereiken kan. De gunstigste uitwerking wordt verkregen door den kwetser zoodanig aan te leggen, dat de vijandelijke gang in de flank wordt genomen; daartoe moet de verdediger zoo noodig een kleinen gang,

zonder gedruisch te maken, aanleggen. Zoolang zulks eenigszins mogelijk is, legt men de mijnkainers rechts en links van eene hoofdgalerij (A, B Fig. 102), en niet in die galerij aan.

Heeft de verdediger een kwetser doen springen, zoo wordt de galerij geventileerd, en eerst daarna weder de arbeid voortgezet (1);

hierbij hangt het van den toestand af of men de opstopping moet opruimen, of wèl daarachter, zijwaarts gangen openen, om den aanvaller weder tegemoet te gaan.

Heeft de aanvaller eene mijn doen springen, zoo onderzoekt men welke gedeelten van het mijnstelsel in de uitwerkingssfeer daarvan liggen, ventileert en herstelt ze, en opent luistergangen in de richting van den trechter, op zulk een wijze dat men dien naar alle zijden omringt. Uit die gangen tracht men liet verder rukken van den aanvaller te beletten, en den trechter naar de zijde van de vesting te openen, waartoe natuurlijk zwaardere ladingen dan voor kwetsers moeten worden gebruikt; gelukt dit,

dan is de trechter onhoudbaar geworden.

Doch ook bovenaards wordt de aanvaller in zijn arbeid bestreden; de logementen en trechters worden uit steen- en kogelmortieren beworpen, en voortdurend worden daartegen uitvallen gedaan;

hierdoor is het dikwijls mogelijk den aanvaller te verdrijven en de ingangen zijner mijnen te vernielen; somtijds werpt men ook stankkogels in zijne gangen, waardoor hem het verblijf daarin voor langen tijd wordt ontnomen. De aanvaller kan daartegen alleen waken door het blindeeren der mijningangen, wat echter een tijdroovende en moeielijke arbeid is.

Evenals bij den aanval is bij de verdediging doelmatige samen- W/tcllt;Lcl werking van infanterie en artillerie mot genietroepen een eerste

1

Het zich in mijnen vormende bnskruitgas werkt onmiddellijk doodelijk.

-ocr page 112-

90

vereischte; tie infanterie, ofschoon dikwijls uit hare rol verdrongen, behoort, evenals overal elders, ook hier den boventoon te voeren. Zij voorziet voornamelijk in den veiligheidsdienst, levert de noo-dige arbeidskrachten voor werken van eenigszins grooten omvang en steunt de verdediging met hare vuur- en blanke wapens, door gevechten vóór en tusschen de werken en door uitvallen; de artillerie plaatst en bedient de stukken, vervaardigt munitie en ondersteunt de infanterie by uitvallen op groote schaal (uitval-batterijen) en bij gevechten; de genietroepen houden de versterkingen in goeden staat, benevens de gebouwen, bruggen en wegen, en werpen zoo noodig nieuwe versterkingen op, vervaardigen hindernissen en gemeenschapsmiddelen, vernielen de vijandelijke werken bij uitvallen en voeren den rmjnoorlog. De opruimingen geschieden zoo mogelijk door burgerarbeiders, met behulp van infanterie en genietroepen; onder liet vijandelijk vuur echter alleen door militairen.

De geheele bezetting staat onder den commandant of gouverneur der vesting of linie, aan wien een staf is toegevoegd, bestaande uit verscheidene officieren. Soms behoort hiertoe een afzonderlijke commandant van de infanterie, doch in elk geval een van de artillerie en een van de genie (en genietroepen).

Om de bevelvoering te vereenvoudigen en den ganschen dienst gemakkelijk te regelen, worden de vestingen meestal verdeeld in sectoren, elk met een eigen commandant en afzonderlijke bezettingen. Liniën worden gewoonlijk op dergelijke wijze in groepen gesplitst. Deze bezettingen bestaan in elk geval uit infanterie en artillerie; soms worden daaraan genietroepen en zelfs cavalerie gevoegd; de overige beschikbare troepen worden verdeeld in eene algemeem artillerie- reserve, een algemeene genie-reserve en een hoofdreserve, üe laatste, gewoonlijk gevormd door een gesloten troepen-afdeeling (regiment, brigade, divisie) staat onder de onmiddellijke bevelen van den commandant of gouverneur; zij dient voor het uitvoeren van alle ondernemingen op groote schaal, en als reserve voor de bezettingen van sectoren en groepen, speciaal op het front van aanval. De algemeene artillerie-reserve wordt gebruikt voor die werkzaamheden, waartoe elders de noodige arbeidskrachten ontbroken en vormt de kern voor de bediening der buiten de forten te gebruiken stukken uit de geschutreserve. De algemeene geniereserve geeft de noodige werkkrachten voor de algemeene geniewerkplaats , leidt den arbeid der versterkingen tusschen de forten en werkt ook hieraan mede, en voert al het overige geniewerk uit.

-ocr page 113-

97 \'

rS/

Somtijds, vooral in groote vestingen, wordt eene afzonderlijke troep, meest uit infanterie alleen, gevormd voor politie- en veiligheidsdienst in de stad; dit hoofdpiket zorgt voor rust en orde, voor wachten en patrouilles binnen de wallen, voor het blusschen van brand, en wordt tijdelijk gebezigd tot versterking van het eene of andere gedeelte van de wallen.

De bezetting der sectoren, en die van elk fort afzonderlijk worden in 3 a 4 deelen gesplitst; in het buitenland noemt men die wftchten, piketten en reserves, in ons land; wacht, reserve, lc en 2° rustC). De wachten worden verdeeld in tvalwachten, tot waarneming naar buiten; poortwachten, tot verzekering van poorten, bruggen enz., en buitenwachten, tot het voorzien in den veiligheidsdienst in buitenwerken, vóór het glacis en in den bedekten weg. In uitgebreide liniën geschiedt de veiligheidsdienst vóór of tusschen de forten op dezelfde wijze als in het open veld. In forten van niet groote uitgestrektheid voorzien de poortwachten tevens in den dienst der walwachten.

Na deze algemeene opmerkingen zullen wij den aanval in zijne hoofdtijdperken op den voet volgen om de wijze van verdediging in elk tijdperk nader te omschrijven.

a. Gevecht om het voorterrein; in- of afsluiting der vesting of linie.

Hieromtrent kunnen wij verwijzen naar hetgeen vermeld is bij de verdediging tegen de reeds behandelde aan vals wij zen.

I). Voorbereidingen tot den aanval.

Zoodra de in- of afsluiting voltooid is, tracht de verdediger den voortgang des vijands op allerlei wijzen te stuiten, zoo mogelijk door het vasthouden van het voorterrein; verder beproeft hij door verkenningsgevechten, door een goed geregelden kondschaps-dienst en door plaatsing van waarnemers op hooge voorwerpen, kennis te verkrijgen van de plannen des vijands, ten einde van het verdragend geschut gebruik te kunnen maken om de insluitingslinie te verontrusten, den bouw van batterijen en versterkingen te storen, transporten op kunst- en spoorwegen te verhinderen, enz.

(1) Zie hieromtrent IloolUstut Vit.

V.

7

-ocr page 114-

98

Zoodra de verdediger het front van aanval kent, vermeerdert hij de bezettingen der aangevallen werken en ook de bomvrije lokalen daarin, evenzoo liet aantal stukken geschut. Door een krachtig vuur tracht hij het tot stand komen der vijandelijke artillerie-opstellingen tegen te gaan, en de reeds vurende batterijen tot zwijgen te brengen. Bij de verdediging van liniën werpt men tusschen de duurzame werken batterijen op (Hoofdstuk V, B), beschermd door infanterie in vluchtige of veldwerken, en door gedekte communication in verbinding staande met achtergelegen depots en verdedigingswerken.

Te gelijkertijd worden in en buiten de werken alle maatregelen voortgezet, welke nog noodig mochten zijn voor het in goeden staat van verdediging brengen der werken en positiën daarbuiten.

c. Geschutstrijd.

De geschutstrijd wordt door den verdediger zoowel uit de duurzame werken als uit batterijen daarbuiten gevoerd. Doordien de aanvaller zijne batterijen zoo gedekt mogelijk plaatst, moet de verdediger trachten de uitgekozen punten op te sporen, waartoe hij, behalve van de zoo even (onder b) genoemde hulpmiddelen, gebruik maakt van kleine uitvallen in allerlei richtingen. Op die wijze alleen kan hij party trekken van het groote voordeel der verdediging boven den aanval, namelijk dat men eer gereed is tot vuren en dus de eerste om een geschutstrijd te openen. Verzuimt men dit, dan moet het inschieten onder veel bezwarender omstandigheden worden uitgevoerd (\').

Aangezien de aanvaller zijn batterijbouw dekt door infanterie vooruit te schuiven, kunnen bedoelde uitvallen met niet te geringe macht worden uitgevoerd; patrouilles kunnen het doel niet bereiken, eene compagnie infanterie wordt meestal als minimum beschouwd.

Is het zware geschut in de duurzame werken tot zwijgen gebracht, dan komt het remisegeschut nog zoo dikwijls in werking als daarmede eenig bepaald doel kan worden bereikt; bovendien kan nog van mortieren gebruik worden gemaakt. Kan eene batterij

(1) Van dit nadeel kan men zich eenigazins eene voorstelling maken, indien men bedenkt dat bijv. tegen Straatahurg dagelijks 3000 j\\ C0Ü0 projectiele! werden geslingerd

-ocr page 115-

buiten de werken den strijd niet meer volhouden, dan moet eené nieuwe gereed zijn om haar te vervangen.

d. Sappe-annval en infanterie-vuurgevecht.

Den sappe-aanval, zoomede de andere gelijktijdig daarmede uit te voeren werkzaamheden , tracht de verdediger in de eerste plaats tegen te houden door geschut — (vooral mortier-) en infanterievuur en door uitvallen. Van groot nut hierbij is eene zorgvuldige veiligheidsdienst en verlichting van het voorterrein. Eene zoodanige plaatsing van de infanterie, dat zij een bestrijkend vuur kan geven op het aanvalsterrein — dus niet op hooge werken — is hier van het uiterste gewicht; in verband met eene goed geslaagde verlichting van het voorterrein belooft dat vuur zeer groote resultaten bij de poging tot het belemmeren van den sappebouw.

Tot het verkrijgen van bestrijkend infanterievuur kan men ook contre-approches of tegenloopgraven opwerpen, zijnde vluchtige verschansingen in de nabijheid der duurzame werken. Om den vijand te beletten zich in die werken te nestelen, indien hij ze veroverd mocht hebben, graaft men de takken dezer loopgraven in zulk eene richting, dat zij uit het eene of andere verdedigingswerk geënfileerd kunnen worden en, waar dit niet mogelijk is, geeft ze aan de achterzijde een zeer flauw talud; verder moeten zij zoo mogelijk gelegenheid verschaffen om flank- en rugvuur op de aanvalswerken te brengen, en eene goede flank-aanleuning in het terrein of eenige versterking vinden. Op deze wijze uitgevoerd, stellen zij den verdediger in staat om werkers en vooruitgeschoven troepen van den aanvaller met geweer-, kartets-, schroot- en walgeweervuur te bestoken en op betrekkelijk groote afstanden veiliger uitvallen te doen.

. e. Vernietiging der stormvrijheid; bestorming.

Zooals wij bij de beschrijving van den aanval opmerkten, kan deze periode slechts voorkomen bij een slechten toestand van het moreel des verdedigers. Ue maatregelen van dezen blijven overigens onveranderd; uit kleine uitvallen en vuur van elk punt waar dit uitwerking belooft, in het bijzonder uit lichte mortieren, zal de verdediging nog moeten blijven bestaan. Waakzaamheid en verlichting der grachten zal den grachtsovergang onmogelijk kunnen

-ocr page 116-

100

maken; bressen worden met hindernissen bezaaid, en daaronder worden mijnen aangelegd, lüj de bestorming eindelijk moet de bezetting de nog overgebleven krachten gebruiken om den vijand met vuur- en blanke wapens, handgranaten enz. af te slaan.

Gelukt het niettemin den vijand een werk te bezetten, dan kan het voortdringen alleen nog worden belet door troepen in de reduits of retranchementen of door een retour offensief met infanterie en misschien met artillerie, welke in de nabijheid der bres of het bestormde werk vereenigd zijn.

Zooals op hlz. 75 werd gezegd, is bij de hierboven geschetste wijze van aanval en verdediging hoog terrein om de vestingwerken aangenomen; in laag terrein zijn de bezwaren voor den aanvaller in enkele gevallen niet zoo groot als anders, doch meestal heeft het omgekeerde plaats.

Liggen namelijk op het voorterrein dijken of kaden, welke niet op een der verdedigingswerken aanloopen en dus het vuur hieruit onderscheppen, zoo is dit in bet voordeel van den aanvaller. Zoolang echter de verdediger zich in dat terrein staande houdt, leveren genoemde voorwerpen ook hem dekking op, en het hangt dus van den bijzonderen toestand af, aan welke zijde over het geheel het voor- of nadeel ligt.

Daarentegen zijn lage terreinen dikwijls zeer doorsneden met natte slooten, waardoor zoowel het vooruitschuiven der voorposten als de aanvalsarbeid zeer bemoeilijkt worden. Dergelijke terreinen kunnen bovendien dikwijls dras gezet of geïnondeerd worden, waardoor de aanvalswerken nog moeielijker en tijdroovender worden en dus de aanvaller in zijne keus van het front van aanval beperkt, en meestal de gelegenheid verschaft wordt om, door bezetting en versterking der accessen in het ontoegankelijke terrein, veel vertraging in het opwerpen der naderingswerken te veroorzaken. Al blijft echter den aanvaller slechts eene smalle strook of zelfs een dijk over, zoo moet de verdediger zich aan die zijde niet volkomen veilig wanen; hij zou daardoor gevaar loopori van te worden overrompeld; terwijl zelfs een geregelde aanval daarlangs toch zeer goed mogelijk is (Verg. het beleg van het fort Wagner in Hoofdstuk X en dat van Sluis in 1794) hoe weinig omvattend die ook, ten minste tot aan het glacis der werken, moge zijn (\').

(1) Een sappc-aanval over een langdi dijk van gewone afmetingen kan eeliter zeer krachtig worden tegengegaan door het vuur uit een jrroot aantal mortieren.

-ocr page 117-

Ook is het volstrekt niet altijd onmogelijk om de inondatie af te tappen, en wellicht kan de aanvaller, door middel van dammen met aardzakken, het géinondeei\\de terrein in deelen splitsen en stuksgewijs leegmalen, om zoodoende vooruit te komen; het in Hoofdstuk IX beschreven beleg van \'s Bosch is met het oog op dammen en inondatiën bijzonder belangrijk.

Eindelijk kunnen inondatiën den aanvaller voordeel opleveren , indien hij zijne werken daartegen kan doen aanleunen, waardoor hij de maatregelen tot bescherming zijner vleugels uitwint.

Water is wel do grootste vijand bij den arbeid aan de loopgraven; zelfs buiten inondatiën kan bet den aanvaller groote moeilijkheden veroorzaken, zooals o. a. uit het volgende kan blijken (1);

In weerwil van verschillende maatregelen om den alloop van bet regenwater uit de loopgraven vóór Straatsburg te bevorderen, werd do arbeid daaraan nagenoeg onmogelijk, en zelfs bet verkeer zóó lastig dat in den nacht meer geloopen werd op bet maaiveld achter de loopgraven, dan hierin. Somtijds stonden geheele stukken loopgraaf letterlijk onder water. Afwateringsgrachtjes, zinkputten en zelfs verscheidene diepe putten achter do 1° parallel, waarmede men eeno kiezellaag hoopte te bereiken, hielpen bij den aanhoudenden regen niets. Toen de leemgrond eens verzadigd was, liet bij geen water meer door, en veranderde hij in een taaien modder, waarin men wegens de sterke belling van den bodem der loopgraaf telkens uitgleed en nu en dan zelfs eene laars liet steken. Op do ergste plaatsen moest men bepaalde knuppeldammen in de loopgraven maken en elders dikke lagen stroo neervlijen. De toestand was in den nacht van \\ op 5 September van dien aard, dat verreweg bet grootste gedeelte der beschikbare -werkkrachten uitsluitend tot maatregelen voor afleiding van bet regenwater gebruikt moest worden; op sommige dagen werd niet vooruitge-werkt; zelfs werden 10 Norton-pompen aangevoerd. Voor de bezetting der loopgraaf en voor do arbeiders was het verblijf in dien regen eu modder, zoowel bij dag als bij nacht, eene zware beproeving; om niet in de poolon te waden gingen velen op do bermen liggen, en toen dit verboden werd, maakten zij uit-hollingen in don achterwand der loopgraven, waar zij zich met bet verstrekte stroo eene soort van ligplaats bereidden.

Indien zulke toestanden in betrekkelijk hoog terrein en alleen door regenwater in het leven worden geroepen, boe onhoudbaar

(1) Wagner, Gcschielüc der Belagcrung von Strasshurg im Jahre 1870, lil/,. 445, •HO, 450, \'153, t6S—GO. (luk om Mdz luul men vcol lust vau liet repenwuter.

-ocr page 118-

102

zal die dan wel worden in streken, waar men nauwelijks een schop in den grond kan steken zonder op water te stooten! Daarbij komt nog, dat do arbeid aan loopgraven ten zeerste vermeerdert, indien het terrein niet toelaat, aan do ingraving de vereischte diepte te geven. In dit geval toch moet de hoogte der opwerping grooter worden genomen en is dus al dadelijk meer grond noodig; om dezen te verkrijgen moot öf de loopgraaf worden verbreed, waardoor do grondverplaatsing mooielijker wordt en meer tijd kost, óf er moet een buitengracht worden gegraven, bij welk werk men natuurlijk geheel ongedekt is, of wel men moet grond van elders aanvoeren. In het laatste geval zal men bij voorkeur aardzakken gebruiken; den aanvoer daarvan naar de plaats van bestemming mag men waarlijk niet gering schatten.

Hoe dichter het grondwater de oppervlakte nadert, des te bezwarender wordt de toestand; in dras gezet terrein moet de geheele borstwering van elders worden aangevoerd, en soms nog door een rijzen bed worden gesteund (verg. Fig. 22); bij geinon-deerd terrein blijft niets over dan do maatregelen, welke zoo even (blz. 100) met een enkel woord zijn vermeld.

Vatten wij samen, wat in de vorige bladzijden omtrent aanval en verdediging werd vermeld, dan komen we in hoofdzaak tot het volgende:

Het geregeld beleg is de aanvalswijze welke alleen wordt uitgevoerd, als de inrichting der werken, in verband met het terrein en met de houding van den verdediger daartoe noodzaken, want het kost veel moeite, veel opofferingen en vooral veel tijd, veel meer dan vroeger het geval. De aanvaller toch moet met zijne hoofdmacht , zijn parken en depots op grooteren afstand van de vestingwerken blijven en onder het vuur der vesting een langeren weg maken; alle uit te voeren werkzaamheden zijn door de verbetering der vuurwapens veel moeielijker geworden; in uitgestrektheid zijn de aan vals werk en, voornamelijk in de eerste tijdperken, zeer toegenomen. Doordien do verdediger van verschanste position den strijd eveneens, ja zelfs voornamelijk in de tusschenruimten der duurzame werken voert, is de strijd nagenoeg geheel een aanval en verdediging in front, terwijl de wederzijdsche stellingen, zoowel die van het geschut als van de infanterie, ongeveer in dezelfde omstandigheden verkeeren. De aanvoeren zijn gemakkelijker voor den verdediger dan voor den aanvaller, en de verpleging — wanneer namelijk de positie niet ingesloten kan worden — bij

-ocr page 119-

103

den eersten zeker niet minder goed dan bij den laatste. Op zuiver defensief gebied zijn dus alle voordeelen aan de zijde van den verdediger; in veel gevallen kan deze laatste ook zijne macht met goed gevolg offensief gebruiken, zoodat aan den kant des aanvallers bijna geen ander voordeel blijft dan de meerdere strijdkrachten waarover hij beschikt.

Is het te verwonderen, dat onder deze omstandigheden hot geregeld beleg het laatste is, waartoe deze zijne toevlucht zal nemen ? Zal dus elk duurzaam werk of elke permanente linie zoodanig moeten worden ingericht, dat verrassing en bestorming, evenmin als bombardement tot het doel kunnen leiden en volledige insluiting zeer bezwaarlijk worden, hoeveel te meer is dit het geval in Nederland, waar een geregeld beleg nog daarenboven te kampen zal hebben met de enorme bezwaren, verbonden aan de lage ligging van het terrein, waarop bijna alle\' versterkingen liggen, en waar insluiting slechts tegenover enkele werken mogelijk is. Daarom moeten wij ons bij de beoordeeling van Neder-landsche versterkingen in de eerste plaats afvragen, of zij, wat ligging en inrichting betreft, bestand zullen zijn teger^ewelddadige aanvallen en tegen^verrassend optreden van een vijand zonder een volledigen belegeringstrein, terwijl eerst daarna in aanmerking komt, in hoeverre zij tegeiui een geregeld beleg, dus tegen langdurige beschieting uit zwaar geschut, bestand zullen zijn.

-ocr page 120-

/(quot;■If

HOOFDSTUK IV.

INRICHTING DER ONDERDEELEN VAN DUURZAME VERSTERKINGEN (\').

Uit de in het vorige Hoofdstuk beschreven wijzen van aanval en verdediging kunnen gemakkelijk de eischen worden afgeleid, waaraan duurzame versterkingen moeten voldoen, terwijl de in datzelfde Hoofdstuk voorkomende gegevens omtrent de uitwerking van het geschut tot leiddraad kunnen dienen bij de bespreking van de wijze waarop de onderdeelen van vestingwerken behooren te worden ingericht en tot een geheel vereenigd, dat in staat is, met een minimum van bezetting, zóólang aan den vijand het hoofd te bieden, als door de waarde van het bezit der plaats of der positie wordt gevorderd.

De middelen, welke de Versterkingskunst aan de hand doet om overrompeling te bemoeilijken, dienen om den wachtdienst te verlichten, door het volledig bewaken met een minimum van krachten mogelijk te maken, en om de nadeelige gevolgen van eene enkele zorgeloosheid te verminderen. Voor het laatstgenoemde is eene dubbele of meervoudige rij beletselen (grachten) en zelfstandigheid der onderdeelen noodig; voor het eerste kunnen dienen:

a. hoog liggende punten tot plaatsing der schildwachten, en voonverken tot bewaking van hel voorterrein;

(1) In dit en in liet volgende Hoofdstuk is alleen sprake van versterkingen die te land kunnen worden aangevallen; voor kustversterkingen «ie men Hoofdstuk VI,

-ocr page 121-

105

h. gelegenheid om den bewakingsdienst buiten het vestingwerk zelf, gedekt te verrichten;

c. teruggetrokken ligging der gemeenschapsmiddelen; snelle sluiting en opening der poortdeuren en barrières, en verdubbeling der sluiting, tot verzekering der uitgangen;

cl. gesloten, bomvrije en verdedigbare lokalen tot wachtver-blijf (ook vóór de hoofdgracht);

e. reduits.

De insluiting wordt bemoeilijkt:

a. door het vergrooten van den omvang der versterking, alzoo door voorliggende werken;

b. door ruime en gemakkelijke gemeenschapsmiddelen en door gedekte verzamelplaatsen voor troepen, om offensief te kunnen optreden;

c. door gelegenheid te verschaffen tot het zoo noodig bomvrij onderbrengen van een grooten voorraad van allerlei aard.

Het bombardement wordt tegengewerkt door:

a. hindernissen en beletselen tot op grooten afstand van het bedreigde punt, bijv. inondatiën;

b. ver vooruitgeschoven werken en gedetacheerde forten;

c. bomvrije cn aan het rechtstreeksche en indirecte vuur onttrokken gebouwen. Deze moeten liggen:

1°. in de nabijheid der werken, tot bescherming van dat gedeelte der bezetting (infanterie, geschut en bediening), dat tijdens het bombardement slagvaardig moet blijven om overrompeling te voorkomen; tot deze gebouwen belmoren schuiltraversen, wachthuizen, lokalen voor het piket (de reserve), enz.

2°. binnen do wallen, tot bescherming van personeel, materieel, munitie cn proviand (kazernes, hospitalen, buskruit-, munitie- en proviandmagazijnen).

Met het oog op een gewelddadigen aanval moeten de werken gelegenheid verschaffen om de nadering, de eigenlijke bestorming, en de uitbreiding en het vastnestelen van den aanvaller te beletten. Daartoe zijn noodig:

a. uitgebreide en voordeelige stellingen voor infanterie en artillerie (afdoende dekking, zonder de uitwerking te benadeelen);

b. beletselen en hindernissen onder het eigen vuur, die offensieve handelingen van den verdediger niet belemmeren;

c. ruime gemeenschapsmiddelen en gedekte verzamelplaatsen voor uitvallende troepen;

-ocr page 122-

1()C

d. storm vrijheid (grachten en flankeering hiervan);

e. reduits en retranchementen;

f. gemakkelijke gemeenschap binnen de wallen.

Is aan al die voorwaarden voldaan, zoo kan eene sterk bezette versterking bestand worden geacht tegen een aanval, uitsluitend ondernomen met de hulpmiddelen die een veldleger oplevert en tegen bestorming, na voorafgaande beschieting met belegeringsgeschut. Moeten de vestingwerken tegen een geregeld beleg bestand zijn, dan i.s — meer bepaald bij vestingen — meer noodig, terwijl in het algemeen op enkele reeds genoemde zaken in het bijzonder de aandacht gevestigd moet worden. Zoo moet;

1°. do gemeenschap van eene vesting met hare buitenwerken en het voorterrein zoolang mogelijk behouden kunnen blijven, zonder de stormvrijheid te benadeelen;

\'2°. de aanvalsarbeid bemoeilijkt kunnen worden (beplanting en bepuining van het glacis, partiëele inondatiën, enz.);

3«. het metselwerk in den hoogsten graad tegen vernieling gevrijwaard zijn (gronddekking tegen en vóór muren, en op gewelven);

4°. het flankeerend geschut tot liet laatste oogenblik behouden kunnen blijveH (kazematten, remises);

5°. gelegenheid tot bresverdediging bestaan (worpvuur, uitvallen in droge grachten; dekkingen voor de reserve);

In hoog terrein kan eindelijk nog noodig zijn:

6°. een mijnstelsel (voor den mijnoorlog).

Vat men het bovenstaande samen, dan-ziet men dat in het algemeen uitwerking naar buiten een eerste en aanhoudende noodzakelijkheid is; daartoe moeten de hoofdwallen zoodanige inrichting verkrijgen, dat het vuur op de meest gunstige wijze kan worden afgegeven en zoolanrj mogelijk volgehouden, waartoe een met zorg overwogen profiel, behoorlijke geschutsopstellingen: henevens dekkingen voor het geschut, voor de troepen op den wal, en voor de munitie vereischt worden.

Verder moeten de hoofdwallen stormvrij zijn; daartoe zijn noodig: grachten, die moeilijk zijn over te trekken en een zoo mogelijk onvernielbaar flankement daarvan.

Behalve door de uitwerking van het verdedigende vuur, kunnen de aanvalswerken en de batterijbouw belemmerd worden door uitvallen. Om deze niet goed gevolg en herhaaldelijk te kunnen

IXXS.i 11 . quot; 1 Jt IJ vv\\f y

-ocr page 123-

107

doen, moeten de daarvoor te gebruiken troepen en vuurmonden zooveel doenlijk ongezien buiten de vesting gevoerd kunnen worden; hiertoe worden gevorderd: veilige, ruime en gRmakkelijke gemeen-schapsmiddelen. Tot liet verplaatsen van geschut, het vervangen van gedemonteerde stukken, het aanvoeren van munitie enz., is het noodig, de gemeenschap op en binnen de wallen van alle werken zoo gemakkelijk mogelijk te maken.

Om den vijand bij het laatste gedeelte van den sappe-aanval in flank en rug te kunnen bestoken, zoo mede om muurwerk tegen bresschoten en om de uitgangen der gemeenschapsmiddelen te dekken en vooral om bestrijkend vuur op het voorterrein te kunnen brengen, zijn buitenwerken noodig.

Ten einde in de gelegenheid te zijn om na het verlies van een gedeelte van den hoofdwal niet tot de overgave genoodzaakt te zijn, moeten werken voor binnenverdediging — retranchementen en reduits — worden gemaakt; die werken kunnen daarenboven in vestingen dienen om eene oproerige bevolking in toom te houden.

Eindelijk behooren binnen elk duurzaam werk de noodige militaire établissementen te zijn voor onderkomen der bezetting, zoo in gezonden als in zieken staat, voor berging van buskruit, munitie en voedingsmiddelen, voor aanmaak van munitie, bereiding van spijzen enz., enz.

In laag terrein kan soms een gedeelte van den omtrek onder water worden gezet, in welk geval de middelen tot het stellen van partieels inondatiën aanwezig moeten zijn. In hoog terrein daarentegen gaat de aanvaller soms tot een mijnoorlog over;,de verdediger moet dan den aanvaller door tegenmijnen trachten tegen te houden, waarbij een mijnstelsel van groot nut is.

Achtereenvolgens zullen wij deze onderdeden nader beschouwen.

I. De wallen.

a. Profiel en inrichting voor infanterie.

(Verg. Fig. 35a—g en Fig. 36, voor zoover daarnaar bij Fig. 35 wordt verwezen).

K Hoogte. Het commandement van de wallen (do hoogte boven het omliggend terrein) bedraagt minstens ongeveer (i M., doch gewoonlijk 8 ü 10 M. De eerstgenoemde afmeting vindt men

-ocr page 124-

108

door de overweging, dat het glacis 2,5 a 3 M. hoog moet worden, zoowel tot dekking van in den bedekten w:eg te plaatsen manschappen als van muren, en dat een hoogteverschil van 3,25 M, als minimum wordt beschouwd om uit den wal over de hoofden van de achter het glacis staande manschappen te kunnen vuren. Een wal van deze hoogte stelt den verdediger in staat, een tamelijk bestrijkend vuur op het voorterrein te onderhouden, en is dus zeer aan te bevelen voor werken in vlak terrein, welke meer gewelddadige aanvallen dan een geregeld beleg hebben te vreezen; eene grootere hoogte is echter meermalen noodzakelijk. Vooreerst omdat het dikwijls wenscheiijk is, bomvrije gebouwen onder den wal te maken (Fig. 35«), welke gebouwen van den vloer tot den bovenkant der gronddekking eene hoogte van ten minste 5 a 6 M. vereischen; verder, in golvend terrein, om vuur te kunnen brengen in terreinplooien, en overal oin beter inzicht op de aanvals-werken te verkrijgen; eindelijk, bij vestingen, om gedekt te zijn tegen inzien en direct vuur uit veroverde buitenwerken, dieeven-eens booger worden gemaakt dan het glacis en — in golvend terrein — ook uit hoogten vóór de vestingwerken. Op die wijze komt men tot 8 a 10 M. Is voor sommige gedeelten een nog grooter commandement noodig, dan maakt men de wallen nog zooveel hooger als noodig is (zie den saillant van het eerste der in Hoofdstuk V beschreven fronten van de vesting Ant-u-erpen).

in do lüemvo Fransche forten heeft men tlo voordcelen van lage en liooge wallen trachten te vereenigen door beide achter elkander to plaatsen (Fig. 35rf): tie voorste heeft een commandement van (1 M., de achterste van 10 a 11,5 M.; de eerste dient tot plaatsing van infanteiie en licht geschut, de laatste voor zwaar geschut. Over het algemeen vindt dit stelsel niot veel bijval, en wel om do volgende redenen:

1°. eene dubbele rij vuren vormt eun uitstekend doel voor liet vijandelijk geschut;

\'2°. de kosten vermeerderen aanzienlijk;

3°. hooge batterijen zijn niet noodig om van verre do aanvals-werken te treffen;

4°. hoe hooger de borstweringen zijn, des te gemakkelijker kunnen de daarachter staande vuurmonden worden gedemonteerd ;

5°. het verblijf op den lagen wal is in sommige gevallen onaangenaam en zelfs gevaarlijk.

-ocr page 125-

-109

(jP

Wat hot laatste aangaat herinneren wij vooreerst (i), dat projectielen die eene borstwering treden, indien zij uit zwaai-geschut worden voortgedreven, scherven en grond terugwerpen tot afstanden van quot;15 M. van den voet der borstweringen.

Ten andere is door proeven (2) aangetoond dat de gasdruk, ontstaande door liet afvuren van geschut op een lioogon wal, hinderlijk is voor manschappen, aan den voet van het buitentalud dier borstwering geplaatst, indien de hoofden niet 3 ii 0,5 M. (naar gelang van de kalibers der vuurmonden) beneden do buitenkruin blijven , doch dat het bezwaar veel vermindert, zoodra de manschappen slechts eonige motors voorwaarts post vatten; terwijl hot onverantwoordelijk zou zijn, mot kartetsen te vuren over do aldus opgestelde manschappen, zoodat infanterie on artillerie, op die wijze verdoold, niet te gelijk knnnen vuren om eene bestorming af te slaan, althans indien de artillerie daartoe kartetsen moet gebruiken.

De laatst vermelde omstandigheid is misschien oorzaak, dat soms wordt voorgestaan om een hoogen wal te maken voor infanterie, en een lagen daarvóór voor geschut. Tegen dit denkbeeld kan echter worden aangevoerd, dat het infanterievuur, afgegeven van een hoogen wal, zelden veel uitwerking heeft, omdat de schoten dan veel te hoog vallen of borend zijn.

Niet zoozeer tot verdediging, maar vooral tot bewaking der voorliggende gracht, kan een lage borstwering aan den voet der hooge uitstekende diensten bewijzen; de ondervinding toch leert, dat men van den berm bij nacht veel beter kan waken tegen overrompeling dan uit den hoogen wal. Op de plongée dezer lage borstwering vindt men daarenboven uitstekende gelegenheid tot plaatsing der onder C te bespreken houtmaskes. In Hoofdstuk V /7\' komen wij op deze lage wallen nog terug.

Op welke andere wijze twee borstweringen vóór elkander zouden kunnen worden aangelegd, op zoodanige wijze dat de voordeden behouden blijven en de nadeelen opgeheven of zeer verminderd worden, zal mede in het volgende Hoofdstuk blijken.

2°. DUde der horstweringen. Bestaan do borstweringen uit zand, dan is eene dikte van 7 M. als een maximum te beschouwen (verg. blz. 50); bij gebruik van klei of leem zal men het dubbele moeten nemen.

(1) Verg. Blz. 50.

(2) Genomen in de logorplaafs bij OldehrocV,

-ocr page 126-

1-10

3°. Hellingen. De helling der plongée bedraagt gemiddeld op die wijze kan men gewoonlijk het glacis en, bij natte grachten, \' de contrescarp bestrijken. , \' Jr lt; \\

Plongées welko naar de buitenkruin afloopen, noemt mon dalend; deze worden overal toegepast; in sommige Nederlandsche vestingwerken vindt men echter ook enkele, welko naar de buitenkruin oploopen, en daarom oploopend worden genoemd (Fig. 35c). Om een juist oordeel te vellen omtrent het meer of minder aanbevelenswaardige dezer inrichting, moet men ze ook beschouwen uit bet oogpnnt van plaatsing van geschut en van dekkingen, weshalve in ptmt d van dit Hoofdstuk op dit onderwerp zal worden teruggekomen.

liet buitentalud verkrijgt eene helling van 3/\'4 a \'/j; door het niet te -steil op te zetten voorkomt men instorting (afkalven) tijdens de opwerping, en vermindert men de springuitwerking van holle projectielen, omdat er te meer grond in den trechter terugvalt, naarmate het talud flauwer is. Somtijds worden, op onderlinge hoogteverschillen van 3 a 5 M., bermen aangelegd (Fig. 35/quot;) ten einde aan de borstwering meer vastheid te verschaffen.

liet binnentalud, van aarde zijnde, wordt gewoonlijk onder\'/, aangelegd, en eerst bij liet in staat van verdediging brengen van het vestingwerk steil afgestoken (onder \'/j , Fig. 35a, d en e-, de stippellijn ab). Komt achter de borstwering positiegeschut te staan, dan wordt dit talud in Nederland gedeeltelijk gemetseld (Fig. 35S en c). Ook in Rusland ontmoet men doorgaande binnentaluds van metselwerk (Fig. 35^).

4°. Inrichting voor de infanterie (\'). In Pruisen verkrijgen alle borstweringen (Fig. 35«) een banket voor infanterie met 4,3 M. aanslagshoogte en een bankettalud onder \'/i Va ï breedte is verschillend. Wordt de wal uitsluitend voor infanterie ingericht, dan geeft men aan het banket eene breedte van 0,0 M.; moet hij echter ook voor plaatsing van geschut dienen, dan vermindert men bedoelde breedte tot 0,3 M.

Ook in Rusland schijnt men doorgaande banketten te maken (Fig. 3%); elders daarentegen maakt men er weinig werk van. Meestal wordt het infanterie-banket alleen daar aangetroffen,

waar geen geschut moet komen, en dergelijke punten vindt men in forten genoegzaam alleen in de keel; anderen stellen voor.

(1) De inrichting van Jen wnl als hattcrij wordt straks afzonderlijk beliandeld.

-ocr page 127-

111

6c , Wzlt;?-

hier en daar banketten te maken, welke het geschut niet hinderen (Fig. 35/ en Fig. 36, Brialmont); ook in Nederland vindt men slechts weinig banketten vóór geschutsemplacementen.

In Pruisen is bepaald, dat de banketten weggestoken worden zoodra het binnentalud steil wordt opgezet, wat, zooals wij daareven opmerkten, eerst geschiedt bij het in staat van verdediging brengen van liet vestingwerk; zij moeten onmiddellijk worden hersteld, desnoods in hout, indien een stuk gedemonteerd of verplaatst wordt, zoodat uit elk punt van den wal steeds geweer- of geschutvuur kan worden afgegeven. Naar onze meening is het voordeel van die banketten zóó tastbaar, en het nadeel — de eventueel noodige opruiming — zóó gering, dat zij onvoorwaardelijk aanbeveling verdienen.

5°. Walgany. De walgang, waarover de circulatie op den wal achter de stukken plaats heeft, verkrijgt eene breedte van ten minste 3 M. De diepte onder de vuurlijn loopt zeer uiteen. Vrij algemeen neemt men 3,5 M. als geringste maat hiervoor aan; uit de verschillende profielen blijkt, dat men op die wijze gewoonlijk eene vrij afdoende dekking verkrijgt tegen projectielen, onder \'/c normaal op den wal invallende, terwijl de gemeenschap met de geschutsemplacementen dan nog niet te lastig of te kostbaar wordt. Die gemeenschap heeft namelijk plaats door oprits (Fig. 36) of door aan het talud van het geschutsemplacement eene helling van | a J- te geven (Fig. 356\'); bij een groot hoogteverschil moet men dus den walgang of het zoo even genoemde talud zeer breed maken. Om den afloop van het water te bevorderen geeft men gemeenlijk aan het bovenvlak van den walgang, evenals aan dat der geschutsemplacementen, eene helling naar binnen van 3 cM. op den M. (1I5). Zooals uit de figuren blijkt, acht men in Nederland een hoogteverschil van 2,6 a %1 M. tusschen vuurlijn en walgang voldoende.

Het talud van den walgang verkrijgt eene holling van \'/i; is de binnenruimte van een werk zeer beperkt, dan wordt het geheel of gedeeltelijk met muren bekleed. Waar gebouwen onder den walgang liggen (Fig. 35a) vervalt van zelve het aarden talud gedeeltelijk.

De walgang staat met het terreplein in verbinding door oprits (Fig. 36), breed ten minste 2,5 M., en met het bovenvlak hellende onder \'/o Vio- Hier en daar verkrijgen zij eene helling van \'/4 bij eene groote breedte (Fig. 35/) om in een breeder front tegen een stormenden vijand te kunnen oprukken. Bovendien

-ocr page 128-

112

maakt men op verschillende punten smalle oprits of trappen voor infanterie (Fig 3G, Oostenrijk).

h. Inrichting van den wal voor geschut.

(Fig. 35 en 36).

Het geschut, dat in verdedigingswerken wordt opgesteld, splitst men meestal in positie-, reserve- on worpgeschut. Het laatste behoort tot oen der beide eerste soorten, naar gelang het moet dienen voor bewerping van vooraf te bepalen punten, of wel tot tijdelijke hulp naar gelang van de omstandigheden. Het positie-geschut dient hoofdzakelijk om den geschutstrijd te voeren met de vijandelijke batterijen, en voor het beschieten van groote doelen, bijv. van dorpen, waarin do aanvaller zijne troepen opeenhoopt, van parken enz.; het reservegeschut voornamelijk tegen bewegende doelen, en verder tot hulp of vervanging van het positiegeschut.

Soms wordt het positiegeschut onder dekkingen geplaatst; tot nu toe echter bijna uitsluitend het kustgeschut, ofschoon zich steeds meer stemmen verheffen om dit ook bij versterkingen te land in toepassing te brengen.

Zoowel het positiegeschut als het reservegeschut wordt bijna uitsluitend geplaatst op doorloopende goschutsemplacementen op de wallen achter de borstweringen; het reservegeschut wordt overal onder dekkingen geplaatst, telkens wanneer het niet aan het vuur moet deelnemen. Voor mortieren worden somtijds, voor flankge-schut in de meeste gevallen dekkingen gebouwd, waarin beide soorten vuurmonden tijdens het vuren kunnen blijven.

Behalve op de wallen kan het geschut ook in den bedekten weg worden geplaatst; dit is echter, voor zoover ons bekend, nog weinig en voor positiegeschut nog nimmer toegepast.

De dekkingen van allerlei aard, welke in rechtstreeksch verband staan met de inrichting van den wal tot batterij, worden in een volgend onderdeel besproken; de inrichting voor de plaat-, sing van geschut in den bedekten weg bij onderdeel Buitenwerken]! V dekkingen voor flankgeschut bij onderdeel Flankeering der grachten-, hier wordt dus alleen de plaatsing van positie- en reservegeschut behandeld. Vooraf zij opgemerkt dat voor mortieren, welke in de open lucht zullen worden geplaatst, geen bijzondere inrichting van den wal noodig is; bij voorkeur worden deze vuurmonden zelfs niet op, maar achter de wallen geplaatst. Dit laatste wordt ook wel eens voorgesteld voor positiegeschut.

Jfc

-ocr page 129-

113

vy a rsr

De hoogte van het bovenvlak der geschutsemplacernenten, onder de vuurlijn, hangt uit den aard der zaak in de eerste plaats af van de soort en de inrichting der daarop te plaatsen vuurmonden en van de wijze, waarop men daarmede wil vuren (directe of indirecte richtmethode; vuren door diepe of ondiepe schietgaten of geheel over bank). Yan daar de groote verscheidenheid welke de figuren 35 en 3(3 opleveren.

Zondert men Nederland uit, dan is het verschil in waarheid echter veel geringer dan men oppervlakkig zou meenen. In het buitenland namelijk wordt algemeen aangenomen, dat het bovenvlak der emplacementen voor het posltlegeschut \'2,\'2 a \'2,5 M. onder de vuurlijn moet liggen en door ondiepe, vooral niet scherp begrensde, schietgaten moet vuren; de zool dezer laatste wordt alloopend (verg. Fig. 35;/) Indien van do directe, oploopend, indien van do indirecte richtmethode gebruik moet worden gemaakt. Deze schietgaten zijn ü,5 ïi 0,8 M. diep. Diepe schietgaten worden alleen toegepast op zij- en keelfronten, en op flanken waar kanon en schietgat belde aan rechtstreeksch vuur zijn onttrokken; van deze moeten namelijk de zijwangen worden bekleed, en dit maakt dat zij spoedig vernield zijn, Indien zij in front of echar-peerend getroffen kunnen worden, terwijl zij bovendien de plaats van de stukken zeer scherp aanwijzen.

Voor het reservegeschut, dat meestal over bank moet vuren, wordt overal, dus ook in ons land, het hoogteverschil uitsluitend bepaald naar de hoogte van den vuurmond boven de bedding.

Op bovenstaande beginselen gegrond, is in Pruisen bepaald, dat de geschutsemplacernenten 1,(5 M. onder de vuurlijn moeten liggen in saillanten en op zijfronten van forten, omdat\'men van daar öf een ruim schootsveld heeft (sailSanten), óf vuur kan brengen in de tusschenrulmten van forten; verder op de lange liniën van vestingwallen, overal dus, waar vuur op bewegende doelen noodig kan zijn, terwijl \'2,\'20 M, is aangenomen op de voorfronten van forten; alleen bij dit laatste hoogteverschil wordt van schietgaten gebruik gemaakt. Overal elders schijnt men de emplacementen ook in saillanten en op zijfronten \'2,2 a \'2,5 M. onder de vuurlijn to brengen, en dus van schietgaten gebruik te maken, zoodat van een ruim schootsveld wordt afgezien; voor licht geschut worden dan op enkele punten barbetten opgeworpen, waarop desnoods infanterie plaats kan nemen (\').

(1) Brialmont stelt dit o. a. voor in La defense des ét als ei les camps re-tranchés, Blz, 221.

V. 8

-ocr page 130-

fie.

syy

UA

Vuurmond.

Hier te lande worden over het geheel (\') de emplacementen 1,6 a 1,7 M. onder de vuuiTyn aangelegd, zoowel voor het positie-geschut als voor het reserve-geschut, en onverschillig of van afdalend of oploopend plongée wordt gebruik gemaakt (Fig. 35amp; en c en Fig. 36). Voor geschut op raamaffuiten moet men iets minder nemen, terwijl voor dat op veldaffuiten en voor voorlaad-kanonnen in sommige gevallen schietgaten worden ingesneden of barbetten opgeworpen. Ken en ander blijkt voldoende uit den hier volgenden staat (1), bevattende de hoogte waarop de beddingen beneden de zool van het schietgat of de binnenkruin der borstwering moeten liggen (kniehoogte bij 0J elevatie).

Opmerkingen.

c

15 cM. L.................

12 // LA...............

Getrokken ] 12 » K.A..............

achterlaad » op ad\'uit B.M......

kanonnen. | 8 » A ................

lilom op veldallüit.........

8 cM. St................

10 cM. Zw...............

1 10 // Lt................

I VI // L.lir..............

, , , , i I ld. op raamalluit......

Getrokken | „ „ zondel, raam

voorlaad 12 M j,................

kanonnen, i ■ i „ .

lil. op raamalluit......

ld. « quot; zonder raam

■12 cM. K................

i 8 cM....................

!) cM. L. Br...........................

idem op afl\'uit li.JM..............

9 cM. IJ..............................

idem « » // .............

9 cM. K..............................

// op kazomatalluit («)............

15 cM. Uw. V. M.......................

» oj) kazematalluit (u) .. .

15 » Uw. O.M........................

» op kazematalluit (a)..........

1.08 1.08 1,07 1.04 1.70 0.98 0.90 1.04 -1.58 1.09 1.57 1.06 1.70 1.55 1.04

1.04 0.91 0.98 0.99 0.90 0.96 0.90

1.05 0.91 1.00 0.89 0.98

De kniehoogte is bij de raanmiruiten gerekend hoven het gesehutserapliice-ment; men moet dus vau de getallen achter raam-aiïuiten opgegeven, 0,15M. aftrekken om de hoogte te verkrijgen van de ijzeren draaischijf van het spil-knssen heneden de zuol van het schietgat of beneden de binnenkruin der borstwering.

(ff) Deze opgaven dienen voor bepaling der kniehoogten van geschut, te plaatsen in de later te bespreken llankkazeinatten , die slechts eene geringe hoogte kunnen verkrijgen.


1

versebil 2,2 a 2,5 SI. bedraagt.

-ocr page 131-

/ ^ /

to. ritA. zsr ogjeA*. lt;?

li 5

Naar onze ineening verdient voor positiegeschut een hoogteverschil van 2,2 a 2,5 M. tusschen vuurlijn en bovenvlak geschuts-emplacement bepaaldelijk de voorkeur boven dat van 4,6 a 1,7 M., omdat de dekking van het geschut, en vooral van de bedieningsmanschappen , in eerstgenoemden toestand veel beter is dan in den laatsten, terwijl de ondiepe schietgaten het schootsveld niet beperken en de juiste plaatsen van de stukken weinig verraden.

Ook de diepte en de breedte der geschutsemplacementen hangen voornamelijk af van de soort der vuurmonden en affuiten. Naarmate men een schootsveld van 30°, dO\' of 90\' verlangt, neemt men in ons land gemiddeld per stuk respectievelijk 4, Sjö of 7,5 M. voor de breedte van het emplacement; komt het emplacement in den saillant, dan wordt deze als pan_cou|)é afgewerkt (ter lengte van 3,75 a 4 M.) — Wat de diepte aangaat, daarvoor beschouwde men vroeger vrij algemeen 5 M. als voldoende; voor de nieuwere vuurmonden, bijv. onze stalen kanonnen van 45 en 42 cM., is echter meer noodig; over het geheel rekent men ten minste 7 a 8,5 M., gerekend van de vuurlijn, als een minimum. Voor deze vuurmonden kan men met eene breedte van 4 a 5 M. volstaan.

Emplacementen voor mortieren moeten in den regel even breed en diep zijn als voor kanonnen, het laatste omdat zij verder van de borstwering moeten verwijderd blijven.

Wanneer geschut achter de walgangen wordt geplaatst, moet dit op zóó grooten afstand geschieden (gemiddeld 40 a 400 M.), dat de projectielen zich ten minste 3,5 M. boven de vuurlijn verhellen (Fig. 37«—c). Vóór die stukken wordt een lage borstwering opgeworpen met epaulementen naar de zijde van welke zij kunnen worden getroffen. Tegen granaatscherven en granaatkartetskogels kan daarenboven een houten scherm vóór de stukken worden geplaatst.

Uit de in 1875 in Rusland genomen proeven is gebleken (1);

1quot;. Het vuur uit batterijen achter den walgang is even juist als dat van de wallen.

2°. Het gemakkelijkst te demonteeren is een stuk achter een diep schietgat (2); daarop volgt een stuk, en barbette over do borstwering vurende. Het langst houden hot de stukken achter ondiepe schietgaten in den bedekten weg uit.

(1) Revue cCartilleriegt; 1877, IX. 34-2 en volg.

(2) Ia Schiettsiadt waren binnen weinige uren 22 scbietgnten zóó besehadigd, dut men er niet meer door kon vuren (Wolff blz. 40); in Straatshury werden , den morgen

-ocr page 132-

110

^ v. vjte/é

Ten oinde aan do borstwering eeno groote hoogte boven het geschutseinplacemont te kunnen geven en niettemin een groot schootsveld te behouden, zijn verschillende duikuffuiten voorgesteld, Deze affuiten — naar de namen der uitvinders Moncrieff-, Labrousse-, BROOKWELLaffuiten genoemd — zijn zóó ingericht, dat liet stuk bij den terugloop voldoende daalt om voor den vijand onzichtbaar te zijn; in dezen stand wordt het geladen, zoodat het bij elk schot slechts eenige seconden aan \'s vijands vuur is blootgesteld. De groote kosten van deze affuiten en het samengestelde mechanisme, dat door oen enkelen treffer onbruikbaar kan worden, zijn oorzaak dat do algemeene invoering nog ver in het verschiet ligt.

c. Dekkingen.

1°. Algemeen overzicht (Fig. 36). Ten einde den vijand liet demonteeren van het geschut en liet buiten gevecht stellen dei-verdedigers zooveel doenlijk te beletten, wordt in duurzame werken een ruim gebruik van dekkingen en overdekte ruimten gemaakt; de laatste moeten bomvrij zijn, omdat zij anders oorzaak van groote verliezen en daardoor van demoralisatie kunnen worden (\').

Do overdekte ruimten dragen naar gelang van liet doel verschillende benamingen, zooals achtereenvolgens zal blijken; zij staan echter ook bekend onder den algemeenen naam van kazematten (woon-, flank-, kanon-, mortierkazematten enz.) Natuurlijk loepen de afmetingen van kazematten sterk uiteen naarmate van hare bestemming; vooral is dit met lengte en breedte het geval; de laatste is echter gebonden aan de grens van ongeveer Ü M. welke men niet zonder bezwaar kan overschrijden; de hoogte bedraagt zelden meer dan 3 M.; bij gewelven vindt men deze afmeting in den top, bij overdekking met ijzer over het geheele oppervlak.

Tot voor korten tijd werden in ons land alle kazematten gebouwd van gebakken steenen; door proeven is echter thans de overtuiging algemeen gevestigd dat beton een veel beter materiaal

vim de oijcning \\ati liet vuur, iu zeer korten tijd alle zichtbare (iliepe) schietgaten vernield, eu blijkbaar bier en daar zelfs do daarachter staande stukken getrolfen; na H uur zweeg bet geschutvuur der vesting zuo goed als geheel (Waüneu, blz. 384).

(1) Eeu groot aantal voorbeelden van de nadceligc gevolgen eeuer slechte constructie vindt meu in Biualmont. Als voren. II. 30 en volg.

klj?,

-ocr page 133-

117

is. Do muren, waarop de boventlekking rust, noemt men revkt-standsmuren, do andore sluitmuren; gewelven worden gewoonlijk tot aan de buitenzijde dezer laatste doorgetrokken. Het bovenvlak van het gewelf blijft niet rond, docli wordt daksgewijze bijgewerkt (aanraseering); voor afvoer van op de gronddekking vallend regenwater worden verschillende maatregelen genomen, waarvan sommige later nog ter sprake komen en de overige buiten ons bestek vallen, evenals berekeningen omtrent dikten van rechtstandsmuren. Alleen merken wij op, dat bijna overal aan de gewelven van bomvrije gebouwen eene dikte wordt gegeven van 1 a 1,4 M. in den top, de aanraseering daaronder begrepen; bij betongebouwen vormen muren, gewelf en aanraseeringen ééne massa. Hierbij wordt ondersteld, dat het gewelf door eene behoorlijke gronddekking is beschermd (blz. 51). Eene geringere spanning dan het straks vermelde maximum van 0 M. oefent weinig invloed op de gewelfdikte uit.

Dekkingen van hout zijn te veel aan bederf onderhevig om ze reeds in vredestijd te maken; zij komen dus, evenals dekkingen van spoorstaven, vooral in tijdelijke werken voor. IJzerdekkingen worden meer aanbevolen, vooral daar, waar men in de hoogte beperkt is; er wordt echter zoo min mogelijk gebruik van gemaakt, omdat zij veel duurder komen te staan (i) dan gewelven, vooral van beton. Eenige voorbeelden van dekkingen niet ijzer worden bij Kustversterkingen gegeven.

De meest gebruikelijke dekkingsmiddelen zijn:

lo. Beplantingen. In de laatste oorlogen is overtuigend gebleken, dat het beste middel om liet gescbut voor demonteeren te vrijwaren hierin bestaat, dat men de waarneming voor den vijand belet. Daartoe kan men op de plongée takken plaatsen, die het eigen uitzicht niet belemmeren, doch een masker voor den ge-lieelen wal opleveren; de inrichting en juiste plaatsing moet in verband met de op Bladz. 57 en 58 vermelde proeven worden geregeld (!).

Een ander middel is de beplanting van het buitentalud; of en in hoe verre deze een nadeel voor dat talud oplevert, schijnt nog niet beslist te zijn.

fl) In den laatsteu tijd is gebleken, dat dekkingen van ijzer en hout veel dikker moeten zijn dan lot nu toe werd aangenomen, om bestand te zijn tegen de granaat van den Pruisischen getr. mortier van 21 eM. (vercr. bl/,. 51).

(2) Eene proef van dergelijke beplanting, genomen tijdens de fortmanoeuvres in 1883, gaf zeer bevredigende uitkomsten {MH. Spectator, 1883, 817).

-ocr page 134-

118

Het eenvoudigste en meest practische middel is vermoedelijk de aanplant van zeer hoog opschietende heesters op een berm van het buiten- of escarptalud.

Boomen schijnen niet aanbevolen te mogen worden, tenzij op vrij grooten afstand van de wallen, omdat zij de granaten doen springen (verg. blz. 58); weinig buigzaam heestergewas is dus wellicht evenmin aan te raden. Dit laatste zou vooral hierom te betreuren zijn, omdat de groenblijvende gewassen (hulst, sparren enz.) tot die minder buigzame houtsoorten behooren, terwijl de andere alleen in den zomer afdoende gezichtsdekking verschaffen.

In Frankrijk werd door den Minister van Oorlog in 1880 eene circulaire uitgevaardigd omtrent beplantingen (i), waarin o. a. wordt gezegd, dat zij in weinig bedekt terrein minder effect zullen hebben dan eene afronding der scherpe kanten van taluds; en dat het in elk geval voldoende zal zijn, het glacis te beplanten met 2 ii 3 rijen snel opgroeiende boomen. Op deze wijze zou het doel beter bereikt worden dan door eene dichte beplanting van het buitentalud ol\' de van de plongée, waarin men vóór de schietgaten openingen zal moeten maken, eer men er doorheen kan vuren.

Later werd, echter niet in eene ollicieele circulaire, opgemerkt (2) dat \'2 ii 3 rijen boomen up het glacis, met de gewone tusschenruimten geplant, geen voldoende maske opleveren; wil men dit bereiken dan moet de beplanting zeer dicht plaats hebben. Die boomen laat men niet hooger groeien dan volstrekt noodig is; do breedte van de beplanting moet 40 a 50 M. bedragen en zij moot eerst op 40 a 50 M. van de contrescarp beginnen. Bij forten moet dit scherm bet voorfront aan weerszijden overvleugelen.

Hot is zeer goed mogelijk, dat zulk oen scherm van boomen ver genoeg verwijderd is, om do scherven van daardoor tot springen gebrachte granaten buiten do wallen te houden. In elk geval meenen we tot de slotsom te mogen komen, dat deze aangelegenheid nog niet afdoende onderzocht is, en dit toch ten volle verdient, to moer omdat de boomen of stronken zeer hinderlijk zijn bij den aanvoer van hulpmiddelen om eene gracht stormenderhand over te trekken.

2quot;. Traversen, scherfweren, parados, bonnetten. De kruinsbreedte van traversen moet 3,5 M. bedragen; het bovenvlak maakt men

(1) Arméc frangaise, C Octobre 1880.

(2) Revue (Carlillericy 1SS1 , XVII, 631.

-ocr page 135-

110

meestal dakvormig, cn laat liet 1 —1,5 M. boven de vuurlijn uitsteken; de lengte wordt geregeld naar die der geschutsemplace-menten, terwijl de travers, op volle afmetingen, 1—quot;l M. voorbij de vuurlijn, op de plongce komt te liggen. De zijvlakken legt men onder de helling J aan; bij oorlogsgevaar wordt liet van den vijand afgekeerde, onder afgestoken of gedeeltelijk bekleed met tonnen of schanskorven, welke men met zoden of zodenstukken vult; in plaats hiervan zijn rondhouten zeer aan te bevelen, dik 0,1—0,15 M., die in den grond geplaatst\' en van boven door een half rondhout worden vereenigd. Het voorvlak der traversen wordt soms onder de helling van i, het achtervlak onder J tot j opgezet,

Dc onderlinge afstand der traversen loopt nog al uiteen. In Nederland staat elke positievuurmond gewoonlijk tusschen \'2 traversen, onverschillig of de wal geënfileerd kan worden of niet;

de afstand tusschen de voeten der traversen bedraagt 5,5 M.,

doch is voor vermindering vatbaar. In Frankrijk schijnt een dergelijk voorschrift te bestaan. Elders daarentegen plaatst men twee stukken tusschen 2 traversen op wallen die niet geënfileerd kunnen worden; op deze wijze wordt minder lengte vuurlijn ingenomen, terwijl de dekking toch voldoende schijnt. liiUAlmont gaat nog verder, en acht eeno travers voldoende voor 3 of 4 stukken. Tn al deze gevallen maakt men tusschen de stukken scherf-weren.

Parados, en voor dit doel omgebogen gedeelten van traversen, ,

maakt men even dik als traversen; liggen zij onmiddellijk achter een emplacement voor geschut, dat in front beschoten kan worden — wat blijkens het op blz. 50 vermelde niet aan te bevelen quot; schijnt — dan worden zij gewoonlijk niet hooger dan de vuurlijn aangelegd; in andere gevallen, bijv. op keelfronten (Fig, 30), wijkt men van dezen regel af in het belang der meerdere dekking.

Bonnetten worden weinig toegepast; hij de groote hoogte der vuurlijn boven het geschutsemplacement zijn zij ook minder noodig.

Traversen op wallen, waarvan de borstwering een oploopend plongée heeft, worden niet hooger gemaakt dan de buitenkruin;

op die wijze wordt aanvankelijk althans de juiste plaats der stukken niet verraden. In den regel verheffen zich daardoor die traversen niet meer dan 2,4 M. boven het geschutsemplacement (Fig. 35c) zoodat de dekking geringer is, dan door eeno travers, die I a 1,5 M. boven de vuurlijn uitsteekt (2,0 iï 4 M.);

-ocr page 136-

120

volgens sommigen (\') is eerstgenoemde dekking bepaaldelijk onvoldoende.

3°. Overdekte ruimten; algemeen overzicht (J). Do overdekte ruimten welke onder borstweringen, traversen enz. voorkomen, en in rechtstreeksch verband staan met de inrichting van de wallen tot liet gebruik van artillerie en infanterie, dienen tot bescherming van menschen, munitie of geschut. Tot de eerste behooren schuilplaatsen\', tot do tweede nissen en verbridksmatjazijntjes, tot de laatste remises, kanon- en mortierkazemattcn en koepels. Dikwijls worden deze dekkingen met elkander en met andere bomvrije gebouwen verbonden.

De kazematten voor kanonnen of mortieren, zoomede koepels, vormen dekkingen voor zwaar geschut in batterij; de remises en schuilplaatsen voor geschutbediening of infanterie, die tijdelijk niet aan den strijd deelnemen.

Bij eene beschouwing van Fig. 30 valt het volgende in het oog:

In Pruisen, Frankrijk, Oostenrijk, ook volgens Brialmont, liggen gedekte ruimten onder alle traversen op wallen, die niet geënlileerd kunnen worden; in Oostenrijk en Frankrijk bovendien op de andere fronten; gewoonlijk dient van twee dier ruimten de eene tot berging van munitie en de andere tot remise en schuilplaats tevens. In ons land daarentegen zijn verreweg de meeste traversen vol, vooral op wallen welke niet geënfileerd kunnen worden en waar positiegeschut in batterij komt (verg. Fig. 30, PQR en S\'Tquot;). Gewoonlijk echter vindt men in de nabijheid eene remise voor reservegeschut, hetzij onder eene travers (STU 1 • ig. 36), hetzij achter de emplacementen S\'T\' en XV). Onder enkele traversen echter, of onder den walgang, vindt men eene schuilplaats, (P\'Q\', 1 en II) welke tevens voor munitieberging kan dienen; andere traversen worden in den laatsten tijd bekleed met betou-inuren (IJ en VV), waarin enkele manschappen tijdelijk onderkomen vinden, of waarin nissen voor munitie worden uitgespaard. Dergelijke nissen, indien zij niet onder traversen komen, worden steeds gemaakt in do muren, waarmede de binnentaluds dor borstweringen voor positiegeschut worden bekleed (verg. Fig 35i en c).

(1) Wagner, Geschichte der Bclagcruny vun Strasshnrg , bJ/,. 4(5: k Die auf 0,7 M. „boschriinkte Erhebung der Traversen über der Feuerlinie musste den Schutz gegen steil , ei n fallen de Gesehosse beêintrachtigenquot;.

(2) Voor details zie men onder punt 4quot;.

-ocr page 137-

121

c.

Rusland schijnt nog weder een gelieel ander stelsel te bezitten, namelijk zonder traversen; de dekking wordt gezocht in 2 walgangen, waarvan de laagste •4,5 M. onder de vuurlijn ligt, en in een doorgaanden gedekten gang onder de vuurlijn, welke als schuilplaats dient.

Do omstandigheid dat verreweg de meeste traversen in Ne-derlandsche werken vol zijn, maakt het noodig, daaronder bij oorlogsgevaar houten gebouwtjes (blindeeringen) te maken. Dit kost zeer veel tijd, zelfs al is bet hout pasklaar in de werken opgelegd en de grond voor de dekking der zijwanden en hoven-dekking in de nabijheid in depot opgelegd. Om die reden bestaat het voornemen, geleidelijk voortgang te maken met het maken van hetongebouwen onder traversen, welke, naarmate van de behoefte, als schuilplaats, magazijn of remise zullen dienen. Aangezien op die wijze het heen en weer loopen onder het vijandelijke vuur slechts over zeer geringe afstanden behoeft plaats te hebben, verdient dit voornemen zeer zeker alleszins toejuiching.

De vloeren der remises op wallen, welke geënfileerd kunnen worden en op keelfronten, maakt men in den luatsten tijd in Oostenrijk en in ons land even hoog als het geschutsemplacement; een o. i. zeer goede inrichting, want op die wijze kunnen de stukken steeds gemakkelijk en in korten tijd in batterij worden gebracht; het eenige nadeel is, dat traversen met zulke remises er onder veel ruimte innemen. Op fronten welke niet geënfileerd kunnen worden, laat men ze daarentegen overal met den walgang of nog lager ([ bij Biualmont) overeenkomen, behalve in ons land (ST en S\'T\'). Bij de inrichting volgens eerstbedoeld stelsel verliest men minder ruimte op de vuurlijn; daarenboven behoeven de stukken slechts over een zeer korten, goed gedekten oprit te worden vervoerd, om uit de remise in batterij te worden gebracht; in laatstgenoemd stelsel daarentegen\'heeft het vervoer wel is waar plaats zonder stijging of daling, maar de af te leggen weg is langer, vooral indien de remise achter de geschuts-emplacementen ligt (S\'T\') en veel minder goed aan het vijandelijke vuur onttrokken, zoodat tijdens hot vervoer meer verliezen zullen worden geleden en dit vervoer zelfs bezwaarlijk of zelfs onmogelijk kan zijn. Laat men namelijk het bovenvlak van dit gedeelte wal uit los zand bestaan, dan zakken deraderen zeer diep daarin; maakt men het hard, dan loopt men aanhoudend gevaar van ge-trofTen te worden door granaatscherven en stukken van die bovenkorst, terwijl de grond, waarover het vervoer plaats heeft, in

-ocr page 138-

■122

beide gevallen al spoedig vol kuilen en gaten (\') zal zijn, wat niet het geval is bij de oprits langs de vleugelmuren der Duitsche remise-schuilplaatsen. Bovendien ontstaan op die wijze zeer diepe geschuts-emplacementen, waardoor de gemeenschap vlak achter de stukken veel gevaarlijker wordt dan over een lager liggenden walgang. Op zulke liniën verdient daarom naar onze meening het Pruisische stelsel de voorkeur boven het Ncderlandsche, en ook boven het Oostenrykscho, omdat do oprits in liet eerstgenoemde nagenoeg volkomen aart het vijandelijk vuur onttrokken zijn en den kortsten weg vormen van den ingang der remise naar het geschutsempla-cement. Evenals in goed aangelegde remises op zijfronten kan men daarin zelfs niet al te zwaar positiegeschut dekking verschafl\'en, zonder de vrees te behoeven te koesteren, dat die stukken niet meer op hunne beddingen gebracht zullen kunnen worden.

Het stelsel van Brialmont, om de remises niet boven de borstwering te laten uitsteken (I) maakt liet noodig, de vloeren diep aan te leggen en zich met eene geringe gronddekking tevreden te stellen of deze te vervangen door beton, porfier of graniet (blz. 51!); in bet Russische zal de munitie-aanvoer tamelijk bezwaarlijk zijn. terwijl de stukken zelve niet onder dekkingen kunnen komen; dit laatste is ook hot geval in Frankrijk. Om die redenen ineenen we, dat ook deze stelsels bij liet Pruisische achterstaan, wat de niet te enfileeren wallen betreft.

4°. Detaüinrkhting der overdekte ruimten. (Verg. hierbij Fig. 35 en 36 (1)). De meeste schuilplaatsen dienen tot beschutting van wachten (walwachten) en van over bank vurende stukken met hunne bediening tijdens de vrijwillige of gedwongen vuurpauses. Naar gelang zij aan beide zijden of slechts aan de eene kunnen worden getrolïen, moeten beide of een der rechtstandsmuren met grond worden gedekt, wat ook het geval is met andere dergelijke gebouwen.

De Pruisische schuilplaatsen (Fig. 38 en 39) zijn binnenwerks 2,5 M. breed, gewoonlijk 6,6 M. diep en 2,5 M. hoog. In den achtersluitmuur is een stookplaats {h) aangebracht, zoodat het

1

fïj) Voor kanon- en niortierkazematten en koepels zie men onder punt óquot;.

-ocr page 139-

12:{

lokaal verwarmd en daarin zelfs gekookt kan worden, eene inrichting welke, voor zoover ons bekend is, elders niet wordtaan-getrofTen. In do vleugelmuren zijn l M. breedc en 1,\'25 M. diepe nissen («) gespaard, waarin kardoezen en ontstekingsmiddelen (wrijvingspijpjes, buizen enz.) kunnen worden geborgen.

De breedte van 2,5 M. maakt, dat deze schuilplaatsen als remise dienst kunnen doen.

Op de geringe dikte der gronddekking werd vroeger reeds de aandacht gevestigd; die van gewelf met aanraseering bedraagt 0,9 M.

Voor aanvulling en aanmaak van den dagelijkschen munitie-voorraad bouwt men daar verschillende magazijnen, meest onder de wallen (\'), welke met elkander een sLadesystemquot; vormen.

Fig. 40a—c stellen Oostenrijksche types van schuilplaatsen voor. De breedte van 2,5 M. laat toe, ook deze voor remises te laten dienen, doch daarvoor schijnt alleen de linker gebruikt te worden (verg. de breedte van den ingang). Achter deze («) bevindt zich eene schuilplaats of een doorgang, evenwijdig met de vuurlijn; hieruit heeft men toegang tot een verbruiksmagazijntje («); bij de rechter schuilplaats vormt dit magazijn een gedeelte van het gebouw. Doordien op deze laatste wijze het rooken in en het verwarmen van de schuilplaats wel verboden zal moeten worden, achten wij eene geheele scheiding van munitie-magazijn en schuilplaats noodig en dit stelsel alzoo minder aanbevelenswaardig.

Fig. \\\\a en h stellen drie verschillende gebouwen voor onder traversen op een te enfileeren wal. Daarin zijn a schuilplaatsen; c verbruiksmagazijntjes en f remises, de laatste zeer gunstig gelegen; d is eene hijschplaats (waarover straks nader) en c een trap naar een bomvrij gebouw onder den wal, welke dus een gedekte gemeenschap tusschen dat gebouw en den wal vormt. Doordien de gebouwen onder de rechter travers hooger liggen dan die onder de andere, moet o. i. de gronddekking ook hooger reiken (verg. stippellijnen Fig. Mi).

De Fig. 42 en 43 stellen de inrichtingen onder traversen voor, zooals Diualmont er een verlangt voor elke !.i a 4 stukken. Onder — of nabij, doch ook evenwijdig aan •— de vuurlijn is een gang («), die tot schuilplaats kan dienen, en waarop tevens de hijsch-plaatsen (J) uitkomen, en van waar men toegang beeft naar de

-------- jfcb

(1) Zie hiervoor onderdeel VI van dit Hoofdstuk. D;ilt;ir worden alle gebouwen behandeld, welke diehen tot dekking van niet in dienst zijnde strijdkrachten en strijd* middelen, zooals bomvrije kazernes, buskruit- en munitiemagazijnen, laboratoria ei\\^.

-ocr page 140-

VVi

vei\'bi\'iiiksmagazljntjes (c). De lokalen d zijn remise-schuilplaatsen; uit een daarvan heeft men door een trap toegang naar de onderliggende magazijnen en andere lokalen.

Om in het stelsel van Fig. 43 voldoende dekking te verkrijgen voor de bovenlokalen is liet noodig geweest, de vloeren der benedenlokalen 0,7 M. onder het terreplein te brengen, eene handelwijze , welke in laag terrein nog al bezwaren oplevert. Daarenboven moet men een \\5tal trappen beklimmen of afdalen om uit de schuilplaatsen op de geschutsemplacementen te komen of omgekeerd; dit is in ons oog een nadeel (ook van Fig. 40 en 4gt;2), omdat men snel in, en vooral uil de schuilplaats moet kunnen komen om zijn post op den wal te bereiken.

De figuren 44—(PI. VII en VIII) zijn alle voorstellingen van overdekte ruimten, welke in ons land bestaan (\'). Fig. 44 stelt een borstweringsmuur voor, waarmede alle binnentaluds van borstweringen waarachter zwaar geschut komt te staan, worden bekleed; daarin zijn 2 nissen gespaard, met schuifdeuren gesloten, welke als verbruiksmagazijntjes dienst kunnen doen, indien zij namelijk — wat niet altijd het geval is — de in 24 uren noodige schoten kunnen bevatten.

In Fig. 45 en 46 bevat de borstweringsmuur geen nissen, doch zijn deze uitgespaard onder de van den vijand afgekeerde steunmuren van traversen. De hoogte dezer nissen is veel grooter (2 M.) dan van die in Fig. 44, zoodat elke nis óf meer munitie kan bevatten, öf wel (Fig. 46) plaats oplevert voor 4 zittende manschappen; zeker wel de eenvoudigste soort van schuilplaatsen, welke ergens worden gemaakt. De nis a in Fig. 45 is uitsluitend bestemd voor munitieberging.

Fig. 47 stelt eene schuilplaats onder eene travers voor, zooals die in den laatsten tijd worden gemaakt, namelijk 2 a 2,1 M. breed; vroeger nam men die breedte, evenals van verbruiksmaga-zijnen (Fig. 48) niet meer dan 1,6 M. De diepte bedraagt weinig meer dan 4 M. en wordt nog verminderd door projectielrakken achter in de schuilplaats, en hiervan door een schuifdeur gescheiden; liet plan schijnt te zijn(1), ook nog enkele tonnen of kisten

1

laatsten tijd, althans de kleinere, van heton. Dit verschil is op dc schetsen niet aangegeven.

-ocr page 141-

125

. Ar JA,

met kardoezen in het gebouw ie plaatsen, zoodat het dan tevens tot verbruiksmagazijn kan dienen, wat wij evenwel niet aanbevelenswaardig vinden (blz. 123). De meerdere breedte, in de laatste jaren aan schuilplaatsen gegeven, levert het voordeel op, dat zij ook als remise dienst kunnen doen.

Schuilplaatsen onder den wal (verg. Fig. 36, P\'Q\', II) worden niet meer gebouwd, en hebben de inrichting van Fig. 48; natuurlijk is de af te leggen weg van daar naar den wal te groot om ze aan te bevelen, en als remise zijn zij door afmetingen en ligging ten eenemale ongeschikt.

Fig. 48 stelt een verbruiksmunitiemagazijntje voor onder eene travers, en is 1,6 M. breed en ruim 6 M. diep. Zooals reeds met een enkel woord bij de bespreking van Fig. 44 werd opgemerkt, moet in zulk een magazijn de voorraad schoten met toebehooren voor 24 uren kunnen worden geborgen voor zooveel stukken als noodig wordt geoordeeld. Doordien in ons land (blz. 120) de meeste traversen vol, en verbruiksmagazijnen dus schaarsch zijn, tracht men hierin te voorzien door de reeds besproken projectielenrakken in schuilplaatsen, welke laatste echter ook weinig voorkomen, en door nissen in borstweringsmuren, in bekleedingsmuren van traversen en in de aanstonds te bespreken remises.

Tegen een der lange zijden van het door Fig. 48 voorgestelde magazijn worden de projectielen geplaatst, gewoonlijk op een rak; verder komen aan de andere zijde kardoezen in tonnen of kisten.

Eene remise van den laatsten tijd (voor 2 vuurmonden) is voorgesteld door Fig. 49; zij is 3,2 M. breed en 6 M. diep, van beton en gedekt door 3 M. zand. In de zijmuren zijn .4 nissen uitgespaard, voorzien van planken, en door schuifdeuren gesloten; daarin worden bij voorkeur de schoten geborgen voor de vuurmonden, welke in de remise eene plaats vinden. Het komt ons voor, dat in de zware vleugel muren zeer gemakkelijk nissen zouden kunnen worden gemaakt voor berging van kardoezen, zooals dit in Pruisen geschiedt (Fig. 38).

Fig. 50 is eene dubbele remise van vroegeren datum. Alle afmetingen zijn daarbij eenigszins anders dan in Fig. 49; ook de gronddekking is geringer, doch gemakkelijk te verzwaren. In den achtersluitmuur van elke remise is eene kleine nis uitgespaard, gesloten door draaiende deuren; in den tusschenrechtstandsmuur is eene deuropening.

Fig. 51 stelt eene remise voor, verbonden met een verbruiksmagazijn, en gelegen op een niet te enlileeren wal. Natuurlijk

-ocr page 142-

126

vindt men in deze remise geen nissen. Uit de figuren is gemakkelijk af te leiden, dat liet geheel eene zeer goede dekking oplevert (4,8 a 6,3 M. hoog) voor de daarbij in batterij te brengen vuurmonden, doch tevens dat zulk oen gebouw eene aanzienlijke lengte der vuurlijn wegneemt (20 M.).

In Fig. 52 wordt eene remise voorgesteld boven en in verband met magazijnen. Uit de figuren blijkt, dat men achter in de remise een trap vindt, waarlangs men afdaalt naar een traplokaal; van hier komt men in een portaal, dat gemeenschap heeft met eene vulplaats en tw\'ee magazijnen. De geheele benedenverdieping is omringd door een smallen gang, waardoor de droogte der aan alle zijden door grond ingesloten lokalen zeer wordt bevorderd. Daarenboven kan zulk een gang dienen tot plaatsing van lantaarns (« Fig. 53) achter eene glasschijf (i), waardoor de magazijnen worden verlicht. Deze nissen worden aan de gangzijde gewoonlijk gesloten door een luik, waarin twee openingen; de eene (c) voor aanvoer van versche lucht naai- de lamp, de andere (d) tot aanvoer van verbruikte lucht.

Indien remises boven magazijnen liggen, worden dikwijls hijsch-toestellen voor munitie gemaakt (Fig. 54). De inrichting is dooide figuren duidelijk genoeg; alleen dient te worden opgemerkt, dat in dit voorbeeld de beide bakken (Fig. 54i) verbonden zijn door een ketting zonder eind; bij het ophijschen van een vollen bak komt dus de ledige naar beneden. Deze inrichting voldoet op den duur niet, zoodat tegenwoordig meestal elke bak afzonderlijk op en neer wordt gehaald door eene lier met palinrichting.

Algemeene opmerkingen. Alle nissen, schuilplaatsen en remises worden door deuren gesloten; slechts bij enkele remises ontbreken ze. In sommige dier deuren zijn kleine vierkante openingen (verg. Fig. 46i), gesloten door eene ijzeren opengewerkte roset of een rooster, waardoor het licht kan binnendringen. Deze verlichting beteekent echter zeer weinig; daarom verdient het wellicht overweging, het bovengedeelte der deuren te vervangen door een glasraam. Om de binnenruimte in dat geval scherfvrij te honden moet vóór zulk een raam een ijzeren rooster worden gemaakt van ronde staven, verticaal naast elkander geplaatst met 2 cM. tusschenruimte; de staven moeten 2J cM. dik zijn.

Waar de gronddekking niet meer voldoende is, kan men die boven breede gebouwen in den regel zonder bezwaar dikker maken; boven gebouwtjes onder traversen is dit echter niet altijd

-ocr page 143-

1\'27

mogelijk zonder de bovenbreedte der travers te gering te doen worden. In dat geval moet men zijne toevlucht nemen tot de vroeger (blz. 5\'2) reeds genoemde hulpmiddelen; ook wordt soms aanbevolen, de gewelven te dekken met 0,2 M. beton, eene rechtopstaande laag zuilenbazalt, hoog 0,5 a 0,0 M. en verder grond.

5°. Kanon- en mortierkazematten; koepels. Tot voor eenige jaren waren de kanonkazematten uitsluitend gewone kazematten (Fig. 55) waarin geschut werd geplaatst, dat vuren kon door schietgaten (Fig. 55Jw) aangebracht in den voorsluitmuur. In vredestijd werden die schietgaten gesloten met glasramen, waardoor het in de kazematten geborgen materieel minder aan den invloed van het weder werd blootgesteld; ook werden zij soms voorzien van schietgat-blinden. Voor het spoedig ontlasten van den rook spaarde men in de sluitmuren en het gewelf rookgaten, luchtkokers of tochtkokers {a en b Fig. 55); voor zoover deze door de gronddekking verlengd werden, maakte men die gedeelten van ijzer en voorzag ze van een kap tegen het inregenen. Voor hetzelfde doel liet men de kazematten aan de achterzijde ook wel open.

Dergelijke kazematten op voorfronten zijn natuurlijk spoedig vernield, omdat zij blootstaan aan het vijandelijk geschutvuur; op zijfronten van forten kunnen zij in sommige gevallen nog diensten bewijzen; om de frontmuren zoo goed mogelijk aan het vijandelijk vuur te onttrekken, stelde de generaal IIaxo voor, ze te bescliutten door eene gronddekking (Fig. 55) waarin schietgaten worden gesneden, welke embrasures van boven met hout of ijzer kunnen worden gedekt. Doordien deze schietgaten ook uit de verte ver-nielbaar zijn, kunnen echter ook HAXo-dekkingen alleen daar dienst doen, waar zij niet aan rechtstreeksch vuur zijn blootgesteld.

Om deze reden heeft men in de laatste jaren naar middelen omgezien, om afdoende dekking te verschaffen aan enkele zware stukken. Die middelen zijn gevonden in gesmeed (gewalst) ijzer of hard gietijzer, waardoor de frontmuren der kazematten worden vervangen {gepantserde kazematten) of waarvan men gebruik maakt voor gepantserde koepels. De door Fig. 50a en h voorgestelde koepel is van gewalst ijzer, rust op een houten kussen, en is verbonden aan een ijzeren cilinder, die geheel in een gemetselden bak is gesloten. In den afgeknotten kegel zijn 3 openingen; twee daarvan zijn schietgaten en in den zijwand aangebracht; het derde is in de bovendekking en dient voor het richten der stukken. liet geheel rust op rollen, draait om eene verticale spil en kan worden

-ocr page 144-

128

e .to a J

gedraaid door middel van 4 rondsels, werkende op een getand rad. Een rondgaande ijzeren flens belet vijandelijke projectielen om tusschen den muur en den cilinder door te dringen.

Uit proeven, in on tegen oen dergelijkon koepel is gebleken (i):

1°. Do hodieningsmanschappen hebben volstrekt goon htst van don klank, veroorzaakt door hot schieten uit den koepel, en evenmin van don rook ;

2°. do vernieling is zeer moeilijk;

3°. do zwakste punten zijn de schietgaten;

4°. naast de koepels moeten traversen worden aangelegd, om de in de nabijheid zijnde verdedigers te vrijwaren voor het groot aantal schorven, waarin do projectielen, bij het troffen van den koepel, springen.

In den laatsten tijd heeft het gewalst ijzer voor soortgelijke pantsers een geduchten mededinger gekregen in het GnüsON-ijzer (verg. blz. 56); Fig. 57 stelt de doorsnede voor van eene gepantserde kazemat en een koepel, van dit metaal vervaardigd. Bij gelijke kosten levert de constructie met blokken hard gietijzer de volgende voordeden op boven gewalst ijzer:

1°. grooter weerstandsvermogen;

2°. grooter eenvoudigheid in constructie;

J]0. gemakkelijker en sneller uitvoering, ook bij vervanging van eenig onderdeel.

Deze blokken, dik 0,55 a 0,9 M. (voor de bovendekking ongeveer 0,25 M.) worden met elkander vereenigd (Fig. 57(f) door de randen te voorzien van sponningen of lijsten, waardoor zij vrij nauwkeurig in elkander passen en de naden vol te gieten met eene harde compositie van zink. In de bovenbedekking van koepels wordt eene opening gespaard, waardoor de richter of de koepelcommandant het hoofd kan steken (1).

Het geschut in gepantserde kazematten heeft natuurlijk een beperkt schootsveld; in draaiende koepels kan dit den geheelen kring rond maken en daarenboven kunnen hier de zwakste punten, de schietgaten, tijdelijk van den vijand worden afgekeerd. Daarentegen kosten koepels veel meer, en de pantsering van kazematten kan nog altijd worden versterkt, indien dit later, door

1

Belangrijke gegevens hieromtrent vindt men in de Mil. Spectator, 1870, 225 en volg.

-ocr page 145-

l\'i!)

den vooruitgang dor artillerie, noodig mocht blijken, wat bij koepels niet, of veel minder gemakkelijk mogelijk is. — Als een nadeel van het GnusON-ijzcr wordt opgegeven, dat deze versterking daarbij onmogelijk of zeer bezwaarlijk is, ook bij pantsers van kazematten.

Kazematten voor mortieren werden tot nu toe weinig gebouwd, omdat liet allicht mogelijk is, aan deze vuurmonden eene plaats te geven, waar zij moeilijk te treffen zijn; in den laatsten tijd wordt echter meer op den bouw daarvan aangedrongen. Fig. 58 stelt eene gekazematteerde mortierbatterij voor op een wal; inliet algemeen zal het echter boter zijn, ze hierachter te plaatsen (verg. ook Fig. 108).

Op liet gebied van koepels en gepantserde batterijen is zeer zeker liet laatste woord nog niet gesproken. Het denkbeeld om koepels te vervaardigen, die op en neer bewogen kunnen worden schijnt binnenkort tot eene practische uitkomst te znllon leiden; aan den anderen kant is door een Franschman eene met 3 kanonnen bewapende kazemat voorgesteld, van achteren open, on die bewogen kan worden over een stel spoorstaven. Vuren do stukken niet, dan blijft de geheole kazemat opgesteld achter oeno hooge borstwering met gemetseld binnentalud, in welke borstwering zeer wijde schietgaten, voor 3 stukken naast elkander, zijn uitgespaard. Op hot oogenblik echter dat de stukken moeten vuren, wordt de kazemat over de spoorstaven zoover zijwaarts verplaatst, dat de kanonnen voor hot schietgat staan (1).

d. Voor- en nadeden van het oploofwid plongée (1).

Het doel der oploopende plongées is natuurlijk, om aan het geschut achter do borstwering de grootst mogelijke dekking te verschaffen door het geheel aan het oog des vijands to onttrekken; daartoe maakt men tevens do traversen niet hooger dan de bui-tenkruin dor borstwering. Zeer zeker bestaat dit voordeel, doch bet mag niet worden overschat, omdat bij het vuren spoedig komvormige uithollingen in de buitenkruin zullen ontstaan, welke de juiste plaats der stukkon verraden, ook al vuren zij niot. Daarenboven kan lietzell\'de doel waarschijnlijk worden bereikt door houtmaskes.

Feitelijk betere dekking levert hot oplooponJ plongóo niet op; zonder moeite kan worden aangetoond, dat het geheel van

1

Dit onderwerp is vrij uitvoerig besproken in liet i\'ebrumi- en hetMnnrt nomnier vnn de Militaire Spectator van 1S7H.

V. 9

-ocr page 146-

•130

toevallige omstandigheilon afhangt, welke helling in dit op/.iclitile voordeeligste is, altijd in de onderstelling, dat do vuurlijn op dezelfde hoogte boven het geschutsemplacement ligt. Aangezien echter niets belet om de vuurlijn honger to maken en schietgaten met oploopendo zool in te snijden, indien men van do indirecte richtmethodo gebruik wenscbt te maken, terwijl een hoogteverschil van 2,2 ii 2,5 M. tusschen binnenkruin en geschutsemplacoment zoowel moreel als feitelijk gunstiger is dan een dergelijk verschil van 1,0 a 1,7 met oploopend plongóe, is hierdoor alleen het laatste veroordeeld.

Doch er is meer. Het oploopend plongóe belet ten eenemale om vuur te geven op bewegende doelen, (lus op stormcolonnes; evenzoo is het niet mogelijk, daarover te vuren op nabijgelegen dooien, zooals sappewerken. Dit laatste bezwaar is gering, indien men aanneemt, dat hot positiogeschut toch reeds tot zwijgen zal zijn gebracht, indien de aanvaller dergelijke werken begint; dooide voorstanders van dit plongóe wordt daarenboven beweerd, dat men er nog altijd een afloopend van maken kan, door don grond bij de buitenkruin to vergraven. Proeven, in 1875 in Rusland genomen (i), hebben echter doen zion, dat diteene herschenschim is; op de borstweringen te werken is onmogelijk, indien een zoo dicht genaderde vijand dit wil beletten. IIoo dit alles zij, bij eeno bestorming kan positie-geschut achter oploopend plongée niet tot afweer medewerken.

Ook voor infanteriovuur is dit plongóe niet gunstig; soms wordt dit tegengesproken mot de bewering dat de infanterie in liggende houding nabij de buitenkruin goed gedekt is en een tweede gelid daarachter knielende kan vuren, zoodat het infanteriebanket kan vervallen en dus minder vuurlijn aan de artillerie wordt ontnomen. Hiertegen is echter aan to voeren, dat schutters in liggende houding in zoor ongunstigen toestand verkoeren, zoo zelfs, dat men hierom algemeen do tirailleurloopgraven voor liggende schutters verwerpt; daarenboven ligt het in de menschelijke natuur, zich zoo mogelijk aan gevaar te onttrekken en dit kan do schutter gemakkelijk, althans naar hij zich voorstelt, door zich zoover achterwaarts te begeven, dat de buitenkruin hem aan hot oog onttrekt; natuurlijk schiot hij dan echter ook te hoog. Op andere wijze do infanterie te plaatsen is onmogelijk: infanteriebanketton zouden hier onzin zijn.

(1) Revue (Tartillerie, 1S77, IX. 342 en volg. Tijdens do fortmanocuvres in 1S82 hadden üS man (waarvan ruim 20 man gciüetrocpea en vestiiigartilleristen) 5 ureu nooJig, om liet oploopend plongée voor 3 stukkeu in een afloopend te veranderen.

-ocr page 147-

s/. //rgt;rr/ Cl

vcïztV- amp;■

ini

Ee:i tantsto tiiitleel van liet opluopenrl plonfréü is do geringe hoogte der traversen, welke daarmede onafscheidelijk is verbonden. Vooreerst is daardoor do dekking tegen enflleervuur gering, en ten andere is men in de onmogelijkheid om bruikbare overdekte ruimten daaronder te maken. Immers bedraagt do hoogte van do kruin dor traversen boven het geschutsemplaccment niet meer dan 2,4 a \'2,5 M.; uit de beschrijving der overdekte ruimten ziet men, dat de vloer daarvan al spoedig 5 M. onder do kruin der gronddekking behoort te komen, zoodat hij nog 2,5 M. of meer onder bedoelde emplacementen blijft, een maat, vvelko de gemeenschap van verbruiksmagazijntjes en schuilplaatsen met die emplacementen lastig, en voor remises onbruikbaar doet zijn.

De slotsom is dus, dat hot beoogde voordeel — onttrekking van do juiste plaats aan het oog dos vijands — wellicht niet eens volkomen bereikt wordt, en vermoedelijk door houtmaskes even goed kan worden bevorderd, doch dat, al ware dit niet het geval, hot oploopend plongée uitwerking aan dekking doel opofferen, vooraj tegenover een stormenden vijand, en zoowel voor het geschut als voor de infanterie; dat verder de dekking tegen enflleervuur gering wordt en overdekte ruimten onder de traversen zoo goed als onbruikbaar worden. Zooveel positieve nadoelen tegenover één problematiek voordeel brengen ons tot het besluit, dat men in vestingwerken nergens oploopend plongée behoort te maken, doch het positiegeschut moet plaatsen achter eene 2,2 ii 2,5 M. hooge borstwering waarin men ondiepe schietgaten aanbrengt; do zool hiervan wordt afbellend, indien men op bewegende doelen of op stilstaande in do nabijheid moet vuren, en oploopend, wanneer men van de indirecte richtmethode gebruik wil maken.

II. ,Stormvrijheid en grachtsverdedighijj.

Stormvrijheid wonlt verkregen door natte of droge grachten, met of zonder bekleede boorden. Zij wordt /.eei bevorderd door eene goede flankeering dier grachten.

Meestal beslist de aard van het terrein, of de grachten droog of nat moeten zijn. De natte hebben het voordeel, dat zij een belangrijke hindernis vormen, zoodat de boorden niet bekleed behoeven te worden; bij aanhoudende vorst verliezen zij echter die goede eigenschap. Dit bezwaar is, zelfs door bekleeding der escarp, zelden te overkomen, omdat de breedte der natte gracliten meestal zoo groot is, dat die muren niet tegen liet indirecte bresschot gedekt kunnen worden; er blijft dus niets over dan helbekleeden der contrescarp en het nemen van maatregelen om het bevriezen

-ocr page 148-

te voorkomen of het gevormde ijsdek weg te nemen, óf wel om de beklimbaarheid der borstwering op andere wijze te verminderen.

Droge grachten daarentegen vereischen noodzakelijk dat één der boorden worde bekleed, waaraan grootekosten verbonden zijn. Daarentegen zijn zij onder alle weersgesteldheid in denzelfden toestand.

Zooals aanstonds zal blijken, zijn natte grachten meestal breed en droge altijd smal, doch zeer diep; hieruit volgt, dat b\'y de laatste de afdaling voor den vijand rnoeielijker is en dat er minder ruimte blijft voor de bres- en contrebatterijen; verder verschaffen zij de gelegenheid om poorten, enz. beter te dekken; daarentegen worden z\'y gemakkelijker door het puin van bressen gevuld, terwijl de overgang in het geheel niet uit den wal zeiven, en slechts door een betrekkelijk gering aantal flankeerende stukken kan worden bestreden.

a. Profiel van grachten,

1°. Diepte en breedte. Natte grachten (Fig. 69) worden zóó diep uitgegraven, dat er 2,2 a 2.5 M. water in blijft staan; z\'y zijn dan volkomen ondoorwaadbaar, zelfs na eenige aanslikking; de breedte hangt af van den voor de wallen benoodigden grond, doch is zelden meer dan GOj ot minder dan 30 M.

De diepte (\') van droge grachten mag niet minder dan 5 a 6 M. bij de escarp bedragen en wordt bij do contrescarp grooter genomen; deze afmetingen worden gerekend van den bodem der gracht tot het bovenvlak van het bekleede talud; de breedte neemt men zoo gering mogelijk — doch zelden minder dan 10 a 15 M.— ten einde de escarpbekleeding tegen het indirecte bresschot te kunnen dekken (1) en den overgang toch niet te gemakkelijk te maken.

2°. Inrichting der escarptaluds. De escarptaluds kunnen onder eene helling van —\\ opgezet, óf wel vervangen worden door escarpmuren; het laatste is bij droge grachten regel.

1

[n Oostenrijk 8 i\\ 10, in Pruisen 9, in Frankrijk 14 M. Er wordt beweerd, dat in Engeland 13,25 M. breede grachten door brugdekken op een wagenonderslel zijn overgebrnclit (v, Bkuxneb, Simt \'Fealungen crs\'ürmhar, 52).

-ocr page 149-

133

Het weglaten der escarpimiren bij natie grachten levert hot voordeel op, dat de kosten veel minder groot zijn en verder het bresschieten, waardoor altijd het moreel der verdedigers zeer verzwakt, de grachten gedeeltelijk gevuld en .soms ook de grachtsovergang gedekt worden, onmogelijk is. Het nadeel is, dat de beklimming gemakkelijker is dan van muren, welk nadeel bij aanhoudende vorst van groot gewicht is. Hiertegen, en ook om de bekümbaarheid der buitentaluds te verminderen, kunnen verschillende maatregelen worden genomen, waarvan die bij vorst later zullen worden beschreven; verder kan men ijzeren hekken vi.-

of palissadeeringen op ongeziene bermen, en fraiseeringen in de ^ \'y-taluds plaatsen, of doornen hagen (\') op de bermen planten {zquot; (Fig. 69).

De muren kunnen vrijstaande of heklecdingsmuren zijn. I!ij de

eerste (A. Fig. 5!)) laat men het escarptalud geheel of ten deele

onder de gewone helling staan; men maakt ze niet dikker dan

0,9—i,3 M.; zij zijn meestal 5—7,5 M. hoog. In den laatsten tijd

worden die muren in Duitschland alleen voor hindernis en waar-0 ... i

neming ingericht; het laatste door op afstanden van 15 a \'20 M.

kijkgaten daarin aan te brengen; de smalle en diepe gracht maakt namelijk bestrijking van den voorliggenden bedekten weg onmogelijk. Tot voor weinige jaren evenwel logde men er een banket (re), een rondenweg {b) (voor de gemeenschap) en een geul (c)

(voor afloop van water) achter, en maakte in de muren, op onderlinge afstanden van 3—4 M., horizontale geweerschietgaten (Fig.

üü), welke een schootsveld van ruim 80\' verschaften; waar het ecliter te doen was om den voet te bereiken, zoo ook op Ilankee-rende gedeelten, verticale. (Fig. 61). Van afstand tot afstand worden ook thans nog dwarsmuren (13. Fig. 59) gemaakt of ijzeren hekken geplaatst, om den aanvaller te beletten zich langs den geheelen wal uit te breiden, na op één punt over den muur te

(1) llefc snoeien van lianen moet op eenc cigennardige wijze geseliiedeu, anders komen zij niet lot volkomen ontwikkeling. Wellicht is dit de oorzaak, dat zoo weinige stevige hagen op de bennen der verdedigingswerken worden gevonden. In elk ge\\al is liet te bejainnieren, dat dit uitstekende middel tot bevordering der storravrijlieid, vooral hij vorst, menigmaal ontbreekt.

Is een aanval te voorzien, dan zal men bij het ontbreken van hagen genoodzaakt zijn, ijzerdmadafsluitingen of ijzerdraadversperringen op de bermen te maken; laatstgenoemde liindernisscn kunnen zelfs op de buitentaluds woiden gemaakt. Zijn hagen aanwezig, dan kan men ijzerdraad om de staniinen winden, wanneer deze dik genoeg zijn, en daarenboven achter de heg nog eenc ijzerdraadafsluiting maken.

-ocr page 150-

i:u

zijn gukoinon; deze muren worden eveneens van (verticale) ge-weerschieffiaten voorzien, terwijl er een banket (d) achter wordt gelegd. De dwarsmuren worden gebroken en tusschen de beide gedeelten wordt eene barrière of\' een ijzeren hek geplaatst (e).

De bekleodiugsmuren kunnen op verschillende wijze worden gemaakt. Volled\'Kju revetenwiten noemt men die (Kig. (5\'2), welke ten minste (gt; M. hoog zijn en dus alleen door hunne hoogte de werken stonnvrijheid verschafl\'en; bij geringere iioogte geeft men ze den naam van halve reveteinenten (Fig. 63).

Ter besparing van kosten maakt men aan de achterzijde con-treforten, zijnde prisma\'s metselwerk (A. Fig. G4), die met den eigenlijken muur, welke nu veel dunner kan zijn, één geheel uitmaken ; verbindt men de contreforten door horizontale gewelven (Fig. 65), dan verkrijgt het geheel den naam van een déchanje-mutir, waardoor het maken van een bruikbare bres wordt bemoeilijkt (\'); maakt men verder doorgangen in de contreforten en schietgaten in den muur, dun wordt het een gecreneleerde galerij VV •/ (Fig. 66), die escarp- of contrescarpyalerij wordt genoemd, naar gelang de voormuur tot bekleeding der escarp of der contrescarp dient. Wanneer men de contreforten met verticale gewelven ver-eenigt (Fig. 67), is het eveneens zeer bezwaarlijk eene bruikbare bres te maken.

Om aan de schutters achter vrijstaande muren dekking te ver-sciiallen tegen onüleor- en worpvuur, en tevens den muur meer stevigheid te govon, kan men zo met hogen verbinden (Fig. 68), dus als dechargomuur inrichten. Zij worden daardoor echter zeer dik (ongeveer 3 M.) en dus kostbaar.

Vrijstaande muren hebben do volgende voordeeion tegenover bekleedlngsrnuren;

1°. Bij eene hoogte van 5 M. leveren zij reeds stormvrijheid op, zoodat zij gemakkelijker aan Indirect vuur kunnen worden onttrokken.

\'2Ü. Worden zij vernield, dan stort geen grond van don wal na.

3°. Do bewaking dor gracht (quot;togen overrompeling) is gemakkelijker.

4°. Zij üijn minder kostbaar.

(1) Naar aanleiding v*n een rapport omtrent do uitkomsten van het gesehutvuur bij de twee verdedigingen van l\'arijs in 1870—71, wordt dit tegengesproken. [Journal des sciences inUitaircs, 187G. Blz. 223). Somtijds wordt de sluitmuur (ai, doorsnede AB van Kg. fiö) weggelaten, waardoor de grond volgons het talud cb neervalt.

-ocr page 151-

Dnai\'entegen zijn do nadeolen;

1°. Do dnnno muur ii gotnukkolijk te vernielen, indien liij niet

goed gedekt ligt.

\'2°. [)e mogelijkheid bestaat, dat de vijand door de brossen binnendringt, zich op den rbndenweg uitbreidt, verzamelt en in breed front hot aarden talud beklimt.

ib. De meerdere profielsbreedte. Dit laatste nadeel achten wij zeer gering; de kosten vermeerderen door eene zoo geringe uitbreiding al zeer weinig.

Do voordeden van vrijstaande en bekleedingsmuren kan men vereenigen, door een halt\' revetement, en daarboven een vrijstaan-den muur van 2,5—3,5 M. hoogte te metselen (stippellijnen Fig. C3), Door dezen bovenmuur slechts 0,4 M, dik te maken, kunnen zelfs percussiegranaten dien slechts weinig beschadigen, omdat die projectielen eerst springen, nadat zij door zulke muren zijn gedron-i, gen. Door den muur van beton samen te stollen, wordt dit doel nog beter bereikt (i).

lieven de bekleedingsmuren Iaat men dikwijls een berm staan (Fig. (\')•{ en 04), waardoor minder gevaar ontstaat dat de borstwering in do gracht zal storten, indien do muur in bres is gelegd; bovendien levert die berm het voordeel op, dat de van het bui-tentalud afstortende grond blijft liggen, en dus tot herstelling der aangebrachte beschadigingen kan worden gebezigd, liet nadeel is echter dat do vijand, na den berm bereikt te hebben, zich daarop kan uitbreiden; om dit tegen to gaan moet men weder ijzerdraad om de stammen der hagen binden; verder kan men dwarshagen planten of ijzeren hekken plaatsen, die van liet buitentalud tot aan of voorbij het cordon {cl) der muren reiken.

Ten einde het in bresschieten van escarpmuren moeielijk te maken (verg. bl/. 54), brengt men ile breedte der grachten tot een minimum en verhoogt men de contresearp (blü. 132); de escarp wordt verder verlaagd zonder de vrije hoogte van den muur te verminderen, door den bodem der gracht eene helling van n, naar de escarp te geven. Om het aanleggen van mijnen in de muren moeilijk te maken moeten zij goed geflankeerd zijn; ook kan men bet benedengedeelte van harde steensoorten maken en ze biermede zoo diep aanleggen, dat het ondermijnen zeer bezwaarlijk is.

3°. Inrichting van contrescarptaluds. Ue contresearptaluds kunnen eveneens van aarde of van muurwerk zijn. Deze bekleedingsmuren hebben bij droge grachten veel meer voordcelen dan nadeelen;

(1) Bkialmont, La fotlijlculion a fussés sees, I, 28i.

-ocr page 152-

4

Jytrh

l:i(gt;

zij maken, evengued ills do es-carpmuren, do bestorming bezwaarlijker on zijn groolendeels, ook zonder bijzondere voorzorgsmaatregelen, aan liet vijandelijke vuur onttrokken; zij dekken de aanlvalstroepen , die zic.b in de gracht bewegen en beletten den vijand om zonder ladders in de gracht at\' te dalen (\'). Daarentegen zijn zij eene belemmering voor do uitvalstroepen, die in de grachten worden verzameld en daarop moeten terugtrokken; de trappen of oprits namelijk, welke men hiervoor bij de saillanten in de muren maakt, laten meestal slechts bewegingen met een smal front toe.

Bij natte grachten leveren contrescarpmuren het voordeel op, dat zij don aanvaller tot groote voorzichtigheid dwingen, indien de grachten bevroren mochten zijn; mislukt namelijk de bestorming, dan kunnen die troepen niet zonder ladders terugkeeren, indien de muren slechts 3 M. boven het ijsdek liggen; zelfs bij mindere hoogte levert zulk oen terugtocht groote bezwaren op.

Meestal echter vindt men bij natte grachten onbekleede con-trescarptaluds, waarschijnlijk ter wille van de kosten; deze zijn echter te verminderen, door hollende puinmuren te maken.

o

Indien men, ter wille van de kosten, slechts één der grachts-boorden bekleedt, dan neemt men daarvoor het contrescarptalud, voornamelijk omdat die muren slechts op enkele plaatsen getroflen kunnen worden, en dunner kunnen zijn, doordien zij minder grond-drukking hebben te weerstaan. Door contrescarpmuren wordt de vijand opgehouden op het meestal goed bestreken glacis of den bedekten weg; door escarpmuren daarentegen geschiedt dit beter onder het llankvuur. Om dit laatste doel bij onbekleede escarpen te bereiken, is voorgesteld, aan den voet hiervan ijzeren hekken te plaatsen, indien het werk in staat van verdediging wordt gebracht doch alleen op die liniën, waar zij aan onüleervuur onttrokken zijn, omdat zij anders te veel aan vernieling zijn blootgesteld (blz. 57). Naar onze meening zouden in Nederlandsche versterkingen, die bijna alle tot grensvestingen moeten worden gerekend (blz. 4), dergelijke hekken reeds in vredestijd geplaatst moeten worden om daarmede niet te laat te komen; door don toestand der grachten, in verband met do geringe hoogte en den grooten

(1) Tegen verrassing is dit voordcel van weinig belang, omdat die ondernemingen met kleine troepeuafdcclingen gesclüedcn, met het doel om de poorten voor de hoofd-macht te openen en hierbij dua voor het beklimmen der escarpmuren dezelfde ladders kunnen worden gel\'ruikt, die voor de afdaling in de gracht noodig zijn.

-ocr page 153-

afstand van tien dokkemlen wal vóór tie hekken, zullen deze in ons land daarenboven weinig toepassing kunnen vinden.

Aarden contrescarptaluds worden soms onder eene zeer llauwe helling bewerkt, waardoor een glads cn vontropente ontstaat, dat / Ji\'l\' verschillende voor- en nadeelen oplevert, welke later zullen worden besproken (IV, h, l0.).

4°. Bodem der grachten. De bodem van natte grachten (Fig. 69)

ligt gewoonlijk ongeveer horizontaal over de breedte. Alleen indien zij doorwaadbaar zijn, verdiept inen ze gedeeltelijk; die verdieping noemt men cunette.

De bodem van dioge grachten wordt soms in twee hellingen naar het midden bewerkt, om den alloop van het water te bevorderen, of wel hellend naar de escarp (blz. \'135); somtijds graaft men er eveneens eene cunette in, hetzij voor afvoer van het water, hetzij als hindernis voor den vijand; dit laatste meestal,

indien de bodem der gracht tot op het grondwater is uitgegraven.

Vóór poorten cn schietgaten, welke anders uit de gracht gemakkelijk te bereiken zouden zijn, graaft men smalle, soms driehoekige (diamant-), grachtjes (Fig. 70).

b. Gebruik van water.

Behalve van het grondwater kan voor de stormvrijheid in sommige gevallen ook nog van ander water gebruik worden gemaakt. Ligt namelijk do vesting aan eene rivier, waarvan de waterspiegel beneden den bodem der grachten blijft, zoo kan dat water worden opgestuwd. Hiertoe zijn stuwen of gewone sluizen noodig, óf wel steenen landhooftlen met tusschenpijlers, alle voorzien van sponningen, waarin balken ol ribben , welke hierin passen ■— schotbalken — kunnen worden neergelaten; dikwijls richt men die sluizen voor twee rijen schotbalken in, en vult dan bij het gebruik de ruimte tusschen de rijen met mest of aarde; zoodanige inrichting noemt men schotbalk- of damsluis. Op die wijze verhoogt de waterspiegel vóór de sluis en kan het water in de grachten worden geleid; om het aan het andere einde daarvan op te houden moeten dammen, of de aanstonds te beschrijven beeren, worden gemaakt; deze werken zijn ook noodig, indien men het water in alle grachten niet op hetzelfde peil wil houden.

Liggen droge grachten in de nabijheid van een water, dat ten allen tijde of nu en dan hooger is dan de bodem dier grachten,

-ocr page 154-

i;{ts

zoo moL\'teii waterkeerende werken tu.ssclien beide liggen. Dit kunnen aarden dammen zijn; zonder duikers indien men van liet water geen gebruik wil maken, doch anders met duikers. Dikwijls loopen zulke dammen — ook zee-, rivier- en polderdijken of\'kaden — tot in de vestingwerken door en moeten dan in de grachten worden afgebroken, omdat anders de stormvrijheid verloren zou gaan; dat gedeelte van den dam wordt dan door een steenm beer vervangen. Zulk een beer (Fig. 71) bestaat uit een massief van metselwerk, dat van boven in een scherpen rug uitloopt; om het overklimmen nog moeilijker te maken, metselt men er een of meer torentjes (n) op (\'). Moet echter van het buitenwatergebruik kunnen worden gemaakt, bijv. voor waterspoelingen (zie onder c0.), dan wordt een gedeelte van den beer als een duiker bewerkt, dien men naar willekeur kan openen en sluiten.

Wanneer men van de beeren voor de gemeenschap tussclien verschillende werken gebruik wil maken, zoo maakt men ze hol (stippellijn Fig. 74); moeten zij tevens tot grachtsbestryking dienen, dan spaart men er de noodige schietgaten in.

Uit den aard der zaak is het noodig, dat de beeren en dammen onder liet eigen vuur liggen, en de eerstgenoemde aan het vijandelijke — ook aan het indirecte — vuur onttrokken zijn. Dit laatste is gewoonlijk uiterst moeilijk te bereiken, en men vergenoegt zich dan ook meestal met gezichtsdekking.

c. Matitrerjelen, bij aanhoiulemle vorst te nomen.

Zooals reeds gezegd is hebben natte grachten het nadeel, dat zij bij aanhoudende vorst geen stormvrij held meer opleveren. Daartegen moeten alzoo noodzakelijk maatregelen worden genomen; deze bestaan in het zoo mogelijk levendig houden van het water, het uityzen, benevens het nat maken der buitentaluds van borstweringen.

Voor het levendig houden van het water kunnen de zoo even beschreven beeren dienen, indien zij namelijk van toestellen tot in- en uitlaten van water voorzien zijn; daardoor wordt het bevriezen vertraagd (ivaterspoelingen). Ligt bijv. de vesting aan oen water dat aan eb en vloed is blootgesteld, zoo opent men de

(1) Uc liicr (oorgcstclilc boer is ingor dan de kruin van den dijk; gewoonlijk jnoet liij evun hoog worden gemnakt.

-ocr page 155-

139

deuren ut\' scliuiven bij ob voor liet atlaten, en bij vloed voor bet inlaten van water; ligt zij aan eene bovmrivier, waar dus geen eb of vloed is, dan worden beide te gelijk geopend, oin eene aanhoudende strooming te verkrijgen (\').

Blijkt die maatregel onvoldoende en bevriezen dus toch de grachten, dan moet de ijskorst worden stuk gemaakt of\' eene geul worden gekapt, gezaagd, of door ijsmijnen gevormd (Verg. Veldversterkinjskimst). Dat deze maatregelen onuitvoerbaar zijn, indien de aanvaller het glacis heeft bekroond, of den verdediger bij dit werk uit de verte kan waarnemen, zal wel geen betoog behoeven.

De ijskorst kan eveneens door middel van waterspoelingen worden gebroken; hiertoe laat men het water onder liet ijs zooveel doenlijk wegloopen; het ijs zal dan breken (J) en gedeeltelijk op den bodem der gracht zakken, terwijl een ander gedeelte tegen de grachtstaluds gaat staan; hierdoor zal de overtocht zeer bezwaarlijk worden gemaakt, vooral indien de bodem der gracht niet uit zand bestaat, en dus geen onder water begaanbaar vlak oplevert. Houdt de vorst aan, zoodat het geheel weer te sterk wordt, zoo laat men weder water in.

Het begieten van borst wering! aluds schijnt alleen uitvoerbaar b\'y kleine werken, omdat dit een betrekkelijk groot personeel en materieel vereischt; daarenboven zal de op die wijze ontstane ijskorst door granaatvuur wel gebroken kunnen worden.

tl. Venlediyinj der (jrachten.

Een goed en onvernielbaar llankvuur is een der voornaamste vereischten voor elk duurzaam verdedigingswerk met smalle droge grachten.

Ook tol liet beletten van den overtocht van natte grachten heeft het groote waarde; in hoe verre het naar onze meening in sommige gevallen ontbeerd kan worden, zal b\'y de bespreking van forten en andere verdedigingswerken blijken.

(1) Van de/,e wuterspuelingcii maakt men uok gebruik om tien overgang der gracht te bemoeilijken of te vernielen (bl/-. 21)),

(2) fn Januari 1871 werd liet ijsdek van het Sof/ime-Zrunaa/h\\\'] Ham gebroken, door het dagelijks werken met sluizen. (Goetze, Lie ThiHiyke\'U der deutschnn Inyenieure and (echuischen Truppcn inx D—i\'V. Krieye, I, 20).

-ocr page 156-

140

Om ten einde toe bruikbaar te blijven moeten de llankeerende batterijen in werken liggen welke moeielijk te nemen of te vernielen zijn; verder behooren uit den aard der zaak de te ilankeeren lijnen recbt te zijn; al breekt of buigt men dus de vuurlijn, zoo moet toch de berm of bet cordon der muren rechtlijnig blijven. Ue lengte dier defensielijnen staat in nauw verband met de soort der wapens die men tot flankeering gebruikt; bij voorkeur doet men het met kartetsvuur of schrootkanonnen, doordien het kartets- en schrootschot ladders kan vernielen en sappematerialen doorboren; bovendien maakt dit vuur, evenals dat der mitrailleuses, een diepen indruk op den soldaat; hoogst zelden mag men het op infanterievuur laten aankomen. De lengte der defensielijnen kan in het eerslo geval UOO a 400 M., in het laatste \'200 M. bedragen.

Het flankeeren kan plaats hebben van den open wal, uit kd-zematten of uit koepels-, bovendien kunnen de grachten worden verdedigd uit escarp- en uit contrescarpfjalerijen.

iü. Flankeering van den open tval. Voor flankeerend geschut op den open wal moeten noodzakelijk remises in de onmiddellijke nabijheid worden gebouwd; bet zal altijd mogelijk zijn die zoodanig aan te leggen, dat het metselwerk onkwetsbaar kan worden genoemdC) Dat geschut kan in lage of hooge batterijen worden opgesteld; in het eerste geval zal het beter kunnen worden gedekt; ook loopt men minder gevaar dat de kartetskogels gedeeltelijk binnen do geflankeerde wallen zullen geraken, en verder zijn de banen der projectielen meer bestrijkend; daarentegen ver-schaflen hooge batterijen de gelegenheid plongeerend vuur op de grachtsovergangen, en soms zelfs op de contrebatterijen te brengen en worden zij niet gedomineerd, indien de aanvaller de contre-scarp heeft bereikt. Ueide vooideelen kunnen worden vereenigd door hooge en lage batterijen te vereenigen. (Verg. de fronten van Coeiiooun).

2°. Flankeering uit kazematten. Kazematten voor flankeerend geschut kunnen onder de flanken van gebastionneerde of in de inspringende hoeken van getenailleerde fronten gebouwd, en ook tot caponnières vereenigd worden. De breedte dezer kazematten

(1) In Fig. 85 kan men bijv. bij 1) cene reinisc. maken voor het geval men bij B gescbut op den open wal in batterij wil brengen om het hoofd der caponnière te Ilankeeren.

-ocr page 157-

141

bedraagt meestal 4 a 5 M., soms zelfs minder, indien het geschut daarin op affuiten van bijzonder maaksel wordt geplaatst; delengte (of diepte) maakt men 2,5 a 7 M. naar gelang van het ilankeerend geschut; voor infanterie kan nog minder worden genomen; de hoogte neemt men 3 M., doch soms aan de voorzijde minder. In de rechtstandsmuren spaart men meestal nissen tot berging van liet laadgereedschap en dergelijke voorwerpen. In den sluitmuur aan de voorzijde der kanonkazematten worden gewoonlijk alleen schietgaten gemaakt; in elke kazemat één voor geschutvuur en eenige voor geweervuur. In den laatsten tijd worden echter ook machicoulis gemaakt, of bomgaten voorgesteld, zooals aanstonds

,J zal blijken.

De hoogte der schietgaten boven den grachtsbodem wordt verschillend aangenomen; bij natte grachten neemt men ze ten minste 1 M. boven den waterspiegel; bij droge behoort de hoogte boven den grachtsbodcm ongeveer 3 M. te bedragen (\'), omdat men dan den grachtsovergang belieerscht en de vijand de batterij niet kan maskeeren door het werpen van schanskorven en zandzakken, zooals bij geringere hoogte het geval is. Ook voorkomt men hierdoor, zonder diamantgracht, het overigens niet zeer groote gevaar dat de vijand door de schietgaten in het werk dringt. De hoogte boven den vloer der kazemat wordt geregeld naar de soort der affuiten (verg. blz. 114).

In de muren en het gewelf van deze kazematten worden de noodige ringen en haken gemetseld, om den terugloop der affuiten te kunnen verminderen en de stukken op en van de affuiten te plaatsen.

Fig. 72« en h stellen eene rij flankkazematten voor onder de flank van een gebastionneerd front (1); naast de toegangspoterne ligt een goed gedekt munitiemagazijn (i). De frontmuur (PQ) is uit den aard der zaak volstrekt niet altijd aan vijandelijk vuur onttrokken; is dit niet het geval, dan kan men er eene Haxo-dekking (blz. lt27) vóór aanbrengen. Natuurlijk zijn deze ook hier alléén aan te bevelen, indien de embrasures, zoomede de gedeelten der muren boven de schietgaten, vrij wel aan vijandelijk vuur onttrokken zijn, hetgeen wordt bepaald door de richting van den frontmuur ten opzichte der aanvalsbatterijen, of door de breedte

1

lu inspringende hoeken van gotenailleerde fronten kunnen zij op dergelijke wijze worden gebouwd.

-ocr page 158-

142

der gracht in verband met de hoogte der voorwaarts van den frontmuur liggende gronddekking.

Uoor de llankkazematten naar het denkbeeld van Reichk (Fig. 73«—v) in te richten (verg. ook Fig. 776) wordt het Han-keerende geschut veel beter gevrijwaard; hierbij steken de rechtstandsmuren met de gewelven voorbij den sluitmuur uit, en de laatste wordt dikwijls niet hooger opgetrokken dan tot kniestukshoogte. Door deze inrichting moet de vijand het vooruitstekende gewelf langzamerhand trachten af te brokkelen, vóórdat hij het geschut kan bereiken. Opdat het afstortende puin en zand de schietopening niet zou tnaskeeren kan de gronddekking vóór den sluitmuur volgens de lijn A13 -worden afgegraven.

Wanneer men het voorste gedeelte der REiCHE\'sche kazematten niet met de llankkazematten vereenigt, maar op eenigen afstand daarvóór bouwt, verkrijgt men tunnels (Fig. 7A). Deze behooren zóó te worden gemaakt, dat de frontmuur der geschutkazemat zoowel tegen indirect vuur uit de verte, als tegen rechtstreeksche schoten uit de contrebatterij gedekt is. De nadeelen van tunnels zijn, dat weer bijzondere voorzieningen noodig zijn om hunne fronten te dekken (in Fig. 74 beton en ijzer) en dat in de grachten doode hoeken voor den hoofdwal ontstaan; verder kunnen zij alleen worden gemaakt, indien deze laatste een groot commande-ment heeft; daarentegen trekt de rook gemakkelijker weg.

Over pantseringen, waarmede eveneens dekking van metselwerk wordt verkregen, zullen wij in Hoofdstuk VI het een en ander in het midden brengen.

Wat caponnières zijn, is reeds in Hoofdstuk II vermeld; in den regel (\') zijn het gebouwen, waarin het flankeerende geschut van polygonale werken (blz. 36) wordt geplaatst, welke gebouwen nu eens afzonderlijke werken (Fig. 77), dan weder met de wallen verbonden zijn (Fig. 75, 79—83). Naar gelang men uit eene capon-nière naar twee zijden of slechts naar ééne zijde vuur kan geven, noemt men ze dubbel of enkel, of wel enkele en halve.

Fig. 75« en b stellen eene halve caponnière voor, ingericht voor schrootkanonnen (Gatling-, Hotciikiss-) of mitrailleuses; de diepte bedraagt slechts 2,0 M. en de toegang wordt gevormd door

(1) In liet volgende Hoofdstuk zal worden aaugelooiid, dat een werk of front ook naar het polygonale stelsel kan zijn aangelegd, al heeft de flankeering uit den open Mal plaats.

-ocr page 159-

\\Al]

een belongang onder den wal {poternè) (Fig. 7f)). Hierbij is ondersteld, dat de vijandelijke schoten alleen schuins links kunnen invallen; ware dit niet het geval, dan moest de gronddekking om liet gebouw heen gebogen zijn (verg. Fig. 7G, waar — links — eene halve caponnière voor geschut is geschetst)

Fig. 77 stelt eene geheele caponnière voor, geheel afgescheiden van den hoofdwal, en hierdoor met eene opneembare brug verbonden. Aan elke zijde dier caponnière is plaats voor 3 stukken, doch een der drie schietgaten is gemaskeerd. Wordt nu een ander schietgat gedemonteerd, dan wordt dit met den grond uit het gemaskeerde aangevuld. De frontmuren worden aan het vijandelijke vuur onttrokken door de caponnière te voorzien met een kop of hoofd (pqr), waaronder magazijntjes (a) zijn gebouwd met portalen (i). Tusschen de beide rijen kazematten ligt een aarden parados.

Het scheiden der caponnière van den hoofdwal wordt niet algemeen goedgekeurd, omdat de brug aan vernieling blootstaat. Om dit te voorkomen, kan men de brug vast maken, en hierboven een bomvrij gewelf slaan (Fig. 78« en b); eene beweegbare brug komt dan meer achterwaarts. De toegangspoterne kan verder worden afgesloten door twee ijzeren hekken; achter het eene kan men een stuk geschut plaatsen tot bestrijking der bruggen (\').

Bij droge grachten kan men gewoonlijk de hoofden der heele caponnières en de gronddekking tegen de muren der halve ontberen, omdat de contrescarpinuren met het glacis het muurwerk geheel aan het vuur onttrekken. Dit blijkt voldoende uit de hierna volgende voorbeelden.

Fig. 19a—c stelt eene Pruisische caponnière voor, ingericht voor geschut en liggende vóór den zeer stompen saillant van een fort (1). Zij is ingericht voor twee stukken aan weerszijden; de voorzijde, die in Fig. 77 uit andere werken gellankeerd moet zijn, wordt hier bestreken door infanterie uit de caponnière zelve en de zijden geflankeerd uit eene escarpgalerij, eindigende bij de vroeger (blz. 133) beschreven dwarsmuren van den vrijstaanden muur aan den voet van het escarptalud. Tot betere dekking van het metselwerk ligt de caponnière in eene diamantgracht, waarin bovendien een ijzeren hek kan worden geplaatst (verg. Fig. 814, rechts); deze gracht is bovendien een waarborg tegen maskeering

1

(2; In Fig. 7ü« beteekenen; G.K. geschutkazeraat; /. infanterie; M. vrijstaande, muur; V.M. verbruiksraagazijn; L. latrine en L.P. beerput.

-ocr page 160-

WA

fier schietgaten door puin en grond, voortkomende uit beschadiging van de muren door liet vijandelijke vuur.

Fig. 80 is de platte grond eener halve caponnière voor infanterie, tot bestrijking dor gracht van een zijfront; ook zij ligt in eene diamantgracht (\').

Fig. 81«—f stellen eene Oostenrijksche caponnière voor. Deze figuren vereischen weinig toelichting; achter de caponnière ligt een munitiemagazijn (MM) en een buskruitmagazijn (BM). De diamantgracht is links bemuurd, rechts evenals de Pruisische ingericht.

Uit de figuren 79 en 81 blijkt, dat de muren dezer caponnières geheel onttrokken zijn aan projectielen, normaal onder i invallende. De Pruisische is niet gewelven, de Oostenrijksche met ijzer en beton gedekt; in de muren der laatste zijn, behalve de rookgaten (c) nog openingen (lt;/) gespaard, om het water te laten afloopen.

Fig. 82rt—c is eene halve caponnière van een der nieuwe Fransche forten. Het eigenaardige daarvan is, dat de voeten der muren bestreken worden uit machicoulis. Deze wijde openingen hebben het nadeel, dat zij den muur verzwakken, scherven van projectielen doorlaten en den aanvaller in de gelegenheid stellen de verdedigers door verstikkende dampen te verdrijven.

Fig. 83« en h stellen eene door Brialmont aanbevolen caponnière voor, voorzien van hellende gaten {homgaten), om daaruit springende projectielen te werpen; verder bestaat de eigen verdediging, evenals bij het Duitsche model, uit geweervuur.

3°. Koepels. De inrichting van koepels is reeds vroeger beschreven. Om ze tot grachtsverdediging te kunnen gebruiken, behooren ze zoodanig geplaatst te zijn, dat zij de grachten geheel bestrijken, Fnkel voor grachtsverdediging zijn deze gebouwen nog nimmer toegepast; koepels, voor andere doeleinden geplaatst, kunnen echter dikwijls tot grachtsverdediging meewerken.

4°. Verdediging uit escarp- en contr escarp galerij en. De inrichting van deze galerijen is reeds vroeger beschreven (verg. Fig. 06). De gemeenschap van escarpgalerijen met het terreplein is, door overdekte doorgangen onder den wal, zeer gemakkelijk, doch

(1) De oorlogsondervinding geeft tot nu toe geen vaste uilgnngspuntcn tot beoor-deeling, ol\' de tegenwoordige caponnières, in verband met de thans aangenomen hoogte der muren, afdoende storm vi ij lie id verzekeren; doch er wordt in elk geval zeer getwijfeld ann de voldoende uitwerking van de 0 generen in deze caponnière, (v. Buunnf.r^ Simt Fesf unpen erstürmhar, 1)1 z. 45).

-ocr page 161-

6c.

/

1/(5

dikwijls levert do dekking van hot metselwerk groote bezwaren op. — Controscarpgalerijen daarentegen zijn gewoonlijk door hare ligging aan het vijandelijke vuur onttrokken; van den anderen kant is de gemeenschap met de achterliggende werken bij natte grachten nagenoeg in het geheel niet en bij droge grachten niet dan met groote kosten bereikbaar (verg. onder Gemeenschapsmiddelen), terwijl zij ten zeerste blootstaan aan vernieling doormiddel van mijnen, zoodra de aanvaller het glacis heeft bereikt.

In do laatste jaren zijn in ons land ilankeoronde batterijen voorgesteld (1), aan welke men den naam van revers-caponniires geeft, die allo voor- en nadeelen mot contrescarpgalerijen gemeen liebben. Zij kunnen echter langer in do bandon van den verdediger blijven, omdat zij met de dokkende grondmassa geheel door water omringd zijn (Fig. 84a on b). Wij voor ons bochten niet veel waarde aan dergelijke gedetacheerde posten; bot moreel van zulke kleine afgesneden troepenafdeolingen (hier 0 a 9 man) is, blijkens do ooiiogsondervinding, spoedig in zeer ongunstigen toestand; de aflossing moet door middel van vlotten of schuiten plaats hebben en zal dus niet altijd geregeld kunnen goscbioden; wel is waar is de revers-caponnière door oene ijzeren buis met bet werk zelf verbonden, doch alleen voor noodcommunicatie; trouwens die gemeenschap is zeer gebrekkig en allicht te vernielen. Do ontwerper van deze caponnières (Kolonel Kromhout) komt ook zelf tot liet besluit, dat bij het verlies van de caponnière ook de bezetting verloren zal zijn.

liet streven van den laatston tijd is, zooals spoedig zal blijken, om de buitenwerken boo langer zoo meer weg te laten of in te krimpen; bier wordt, o. i. onnoodig, een nieuw buitenwerk in bet leven geroepen. In elk geval .moot in dergelijke lokalen gelegenheid zijn tot stoken en koken.

5°. Onderlinge vergelijking van de verschillende methoden voor grachtsverdediging. Aangezien koepels nooit uitsluitend voor grachtsverdediging worden gemaakt, zullen wij die bij de onderlinge vergelijking der verschillende methoden voor grachtsverdediging buiten beschouwing laten.

Do verdediging uit galerijen wordt weinig toegepast; eensdeels om de moeielijkbeden, die öf de dekking van het metselwerk of de gemeenschap oplevert, en ten andere omdat de troep in die nauwe, langgerekte gangen te zeer verspreid en niet in do hand van den commandant is.

(1) Zifi Mil. Speclalor, 1870, Rlz. 252. V.

10

-ocr page 162-

14()

/

7

Er blijft dus alleen over, de vraag te beantwoorden, in hoe verre ten allen tijde, of wèl in bepaalde gevallen, de llankeering

van den open wal de voorkeur ver

Jl\'/O

men aannemen, dat de kosten van

remises voor het flankeerend geschut eenigszins geringer zijn dan van kazematten; daarentegen is het flankeerende geschut in open batterijen blootgesteld aan allerlei vuur uit de verte, indien namelijk de te flankeeren grachtsovergang niet zeer dicht bij de flankbatterij ligt(\'); bij droge grachten ontstaat daarenboven eene doode hoek vóór de open flankbatterij, of wel de stormvrij beid wordt gering. Is de vijand op de kruin van het glacis gekomen, dan is de bediening van het geschut in latje open flankbatterijen niet mogelijk. Staat het llankeerend geschut in kazematten, dan zijn geschut en bediening ten allen tijde gereed, tegen weer en wind beschut, en gevrijwaard tegen verrassende aaavallen en beschieting. Doch al die voordeelen verdwijnen, indien de vijand uit de verte het metselwerk kan vernielen; zoodat naar onze meening als regel behoort te worden aangenomen, dat het flankeerend geschut altijd in kazematten moet worden geplaatst, indien deze tegen vernieling uit de verte kunnen worden gevrijwaard, en alleen dan in open batterijen (natuurlijk met remises in de onmiddellijke nabijheid), wanneer hot volstrekt onmogelijk is, de frontmuren aan het vijandelijke vuur te onttrekken.

Toetst men bijv. aan dezen regel het gedeelte van het front, voorgesteld door Fig. 85, waarin .\'J flankeerende batterijen (A, 15 en C) voorkomen, dan volgt daaruit dat in elk geval het flankeerend geschut in B in eene open batterij, en bij G in kazematten moet worden geplaatst; bij B is boven eene lage batterij een emplacement op den hoofdwal met remise voor 1 of 2 flankeerende stukken te verkiezen. Bij A hangt het geheel van de omstandigheden af. Is namelijk dit vestingwerk zoodanig gelegen — bijv. in eene inondatie, of wel omdat het een gedeelte van eene verschanste stelling uitmaakt — dat de vijand groote bezwaren zal moeten overwinnen, eer het hem kan gelukken batterijen aan te leggen waaruit de kazematten op niet te grooten afstand in front beschoten en de schoten waargenomen kunnen worden, dan verdient de in Fig. 85 geteekende caponnière de

(1) Ligt bijv. (fig. 85) de overgang bij P, ilan kan het vijandelijk vuur uit de verte veilig op A worden gericht-, ligt hij daarentegen bij CJ, dan loopt de vijand veel meer gevaar hier zijne eigen troepen te boschieten , door op B te richten.

-ocr page 163-

117

voorkeur; in liet omgekeerde geval komt de door Fig, 80 geschetste wijze (rechts) in aanmerking; liet flankgeschut staat daar in eene remise en kan spoedig in batterij worden gebracht; het metselwerk is volkomen gedekt. In weerwil hiervan komt ons eene caponnière toch beter voor; steeds zal het namelijk mogelijk zijn, den kop hiervan zóó in te richten, dat althans 1 a \'2 stukken behoorlijk gedekt worden, en naai\' ons meening is zelfs één er\\kel stuk in de caponnière te verkiezen boven 2 of 3 in eene open batterij, waar de beddingen en de af te leggen weg met de stukken veel gevaar loopen vooraf vernield te worden of onbruikbaar te zijn, terwijl de bediening tijdens het vuren blootstaat aan worpvuur en granaatkartetsen.

i ■ h*- •

II [. Gemeenschapsmiddelen.

Kene veilige gemeenschap tusschen de verschillende deelen eerier versterking en van deze met het voorterrein, verschaft den verdediger gelegenheid om op elk gewild oogenblik troepen en geschut uit en in de werken te brengen, en is dus eene eerste voorwaarde voor eene actieve verdediging.

Indien bijv. de gemeenschapsmiddelen zoodanig zijn dat de ■verdediger ook onder het hevigste vuur daarvan gebruik kan maken om uit den hoofdwal in den bedekten weg le komen, dan kan de aanvaller hem niet beletten troepen uit en in dat werk. te brengen, vóórdat hij het bekroond heeft, en juist die bekroning wordt hem door de bezetting moeilijk gemaakt. Waar daarentegen de gemeenschapsmiddelen vernield zijn of voortdurend onder vuur gehouden worden, daar is men van zelf genoodzaakt den bedekten weg le verlaten, vóórdat het tot de bekroning komt.

Kvenzoo kan de aanvaller, zoodra hij in de nabijheid van den bedekten weg eener vesting(\') is gekomen, door uitvallen van 8 of 10 man zeer worden verontrust; te meer omdat hij niet weet of die troep wellicht niet door eene grootere macht wordt gevolgd. Het werk moet hierdoor telkens worden geslaakt en kan weinig vorderen ; die uitvallen kosten niet veel troepen en kunnen daarom

(1) Bij forten die geregeld belegerd kunnen worden, laat liet terrein natuurlijk ook den verdediger toe, troepen buiten het werk te plaatsen; onder die omstandigheden kan de eigenlijke bezetting de uitvallen overlaten aan genoemde troepen.

-ocr page 164-

\\ 18

/y

A.

dikwijls worden herhaald ( \'), Waagt de aanvaller hot, bij nacht, niet oen der gezwinde sappen in do onmiddellijke nabijheid te werken, dan moeten de uitvallen op grooter schaal plaats hebben; eono roden te moor om in vestingen te zorgen voor talrijke, (ook bij nacht) veilige en gemakkelijk weg te nemen gomeenschaps-middelon, die nog gebruikt kunnen worden als de aanvaller de bekroning van den bedekten weg hoeft voltooid, oen voorliggend werk heeft genomen, of zich op eeno bres hooft vastgezet; zij moeten verder onder hot verdedigende vuur liggen.

De gemeenschapsmiddelen kan men in hoofdsoorten s])li(son, le weten:

«. Binnen en onder de wallen.

b. Dwars door de hoofdwallen.

c. Over of door do grachten.

d. In de contrescarp.

In forten zonder reduit maakt men gewoonlijk slechts één enkelen ingang, namelijk over de keelgracht; werken met reduits verkrijgen er meestal twéé (één afzonderlijk voor fort en reduit), in enkele groote forten vindt men er drie (één voor hot reduit, en één rechts en links hiervan). Het spreekt van zelve, dat ook deze gemeenschapsmiddelen veilig belmoren te zijn en gemakkelijk weg te nemen.

a. Gemeenschapsmiddelen binnen en onder de wallen.

Behalve de reeds genoemde oprits en trappen, bonovens do walgang zelve, behoort hiertoe de ivalstrmt, die echter niet bij alle versterkingen aangelegd is. Men verstaat daardoor een good geplaveiden wog aan den voet van den walgang. Op dien weg komen alle gemeenschapsmiddelen dwars onder don wal, de wegen

(1) Vauban zp^fc hieromtrent; ij\'ai remarqué daas tons les siï;ge9 ou ji* me suis jtrouve, quclque faililo q\'ait uté imc sortie faite sar les travaux des assu\'góans, qua ad ule tiavail est prochc, eile a toujoars fait laeher pied aax plas avancés, lesqnels épou-„vantés, se renversnieut sur ceax qai devaieat les soutenir, et souvent les entrntnaient t/dans leur luitequot;. (Caiinot, De la defense des ptaccs fortes, 443).

Ook bij belegeringen vaa den nieuwer.Mi (ijd leverden uitvallen den verdediger belangrijke voordeeien op. Zoo werd uit de vesting S/ran/sburi/, welke over het geheel zeer lijdelijk werd verdedigd, in den vroegen morgen van J September 1S70 een uitval gedaan. Ofschoon deze werd afgeslagen en de uitvaller zelfs ongeveer de helft meer verliezen lm! dan de tegenpartij, kon de gouverneur der vesting aan den Minister van Oorlog — naar de getuigenis van den aanvaller met volle recht —- tclegrapheeren. uSortie honorable cc matin, mais chère et sans résultat au/re que le respect imposé u Vennrmi. (Waonbr, Ges ■hinkte der Tijlagcrung von Strasshurr/, 431).

-ocr page 165-

naai\' muga/.ijiien, en zooveel mogelijk de oprits uit. In zeer belangrijke vestingen bestaat de walstraat uit een spoor- en een straatweg naast elkander. Waar die weg door oprits of andere aavdophoopingen wordt afgebroken , maakt men iiieronder gemetselde, bomvrije doorgangen.

In plaats van deze walstraat worden in den laatsten tijd onder de wallen doorloopende bomvrije gangen gebouwd of althans aanbevolen (verg. Fig. 87) waarvan de hoofdstrekking met die van den wal overeenkomt; een groot aantal toegangen tot dien gang komen op het terreplein uit. Indien de gang niet onder den ■w\'algang, maar onder de borstwering wordt aangelegd, brengt men van afstand tot afstand kokers (a) aan, uitkomende in het binnentahul, waardoor eenigszins wordt voorzien in het gebrek aan licht en lucht, dat die gangen aankleeft. Waar zulk een gang\' bestaat is een walgang niet noodig.

Voor het overige moeten de ingangen van verdedigingswerken met de voornaamste gebouwen en oprits in verbinding staan doolwegen, welke het verkeer gemakkelijk maken. Dit is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wanneer men toch die wegen bestraat en begrint, dan loopt men gevaar van getroffen te worden, niet alleen door de vijandelijke granaten en scherven, rnaar daarenboven door steenstukken en keisteentjes. Houdt men daarentegen die wegen zacht, dan missen zij, vooral na lange regens, de eigenschap van gemakkelijk te zijn.

Zulke wegen kunnen natuurlijk alleen rechtlijnig zijn, indien zij niet geëntileerd kunnen worden; in het omgekeerde geval moeten zij slangsgewijze (en zig-zag) worden aangelegd, terwijl op de buig- of breekpunten gronddekkingen behooren te worden opgeworpen, welke althans eenigszins den daarop aanloopenden tak van den weg dekken.

b. Gomeensdiapsmiddelen dwars duur de hoofdviaUeii,

JJe gemeenschapsmiddelen dwars door do wallen kunnen open of overdekt zijn; in het laatste geval noemt men ze poorten of poternes, naai\' gelang het hoofd- of kleinere doorgangen zijn. liij open doorgangen wordt soms de wal aan weerszijden door profiel-muren opgehouden, ten einde zoo min mogelijk vuurlijn te verliezen; overdekte doorgangen zijn overwelfd of met blindeerings-balken gedekt, en verschaffen het voordeel dat de gemeenschap over den wal niet verbroken wordt.

-ocr page 166-

150

/7 /f

In vestingen onderscheidt men vvedes- en oovlogspasscujes. Do eeisto dienon voor het gewone verkeer, en moeten alzoo zeer gemakkelijk zijn; somtijds worden zij zóó ingericht, dat zij bij het in staat van verdediging brengen spoedig geheel afgesloten kunnen worden, zonder do veiligheid in het minst in gevaar te brengen.

Do voornaamste oorlogspassages moeten het verkeer voor voertuigen en grootere troepenafdeelingen mogelijk maken; veiligheid behoort daar meer op den voorgrond te staan dan geraak voor de bewegingen. De vloer komt bij droge grachten gewoonlijk uit op den bodem daarvan en bij natte grachten dicht bij den waterspiegel.

De doorgangen worden met dubbele poortdeuren of barrières gesloten; dikwijls brengt men zoowel aan de voor- als aan de achterzijde eene dergelijke sluiting aan; de eerstgenoemde kan uit een wachtlokaal worden bestreken, waarvan de ingang achter de sluiting ligt (Fig. 88, y en h). liij open doorgangen, waar deze deuren veel gevaar van beschadiging loopen, maakt men in de proiielmuren sponningen, waarin balken kunnen worden geplaatst, indien de gewone sluiting vernield mocht zijn. Somtijds plaatst men de aanstonds te bespreken beweegbare brug in en niet voor de poort (verg. Fig. 78).

c. Gemeenschapsmiddelen over en door de grachten.

Do gemeenschapsmiddelen over grachten zijn; bruggen, dammen, open doorgangen, holle\'beeren en vlotten of schuiten. De bodems van droge grachten worden ook somtijds gebruikt als communicatie tusschen verschillende werken; de bezwaren, verbonden aan het in gemeenschap brengen van dien bodem met het terreplein van de werken, zijn echter oorzaak dat men ook hierbij meestal van bruggen gebruik maakt zoolang dit mogelijk is, en eerst van den grachtsbodem zeiven als de aanvaller in de onmiddellijke nabijheid is gekomen.

i0. Bruggen. De bruggen over vestingsgrachten bestaan meestal uit \'2 gedeelten: de vaste en de beweegbare brug. Het vaste gedeelte is meestal eene jukbrug; het beweegbare eene ophaal-, wip-, rol-, of draaibrug, of eene brug met veranderlijk tegenwicht, of wel men maakt een der vakken van de jukbrug uitneeinbaar, dat wil zeggen, de brugliggers en de dekplanken worden niet met spijkers bevestigd, doch de brugliggers los op de jukken en de dekplanken

-ocr page 167-

door middel van sluitribben vastgelegd, terwijl liggers on dek-planken van ringen worden voorzien, zoodat men ze gemakkelijk kan wegnemen (\').

De opbaal- en wipbruggen, zoomede die met veranderlijk tegenwicht, liebben het voordeel dat zij zeer gemakkelijk te bewegen zijn; daarentegen loopen zij in den opgehaalden stand in veel gevallen gevaar van vernield te worden. Daarom zijn rolbruggen beter; deze leveren verder het voordeel op, dat men de geheele brug kan bestrijken met in de achterliggende poterne opgestelde stukken. Draaibruggen hebben dezelfde voordeelen; daarentegen is het moeilijk hiermede groote openingen te vormen, zonder de vlugge bediening te benadeelen; ook rolbruggen schijnen echter tot nu toe meestal niet zoo bewerkt te zijn, dat zij voortdurend gemakkelijk geopend en gesloten kunnen worden. gt;,

De uitneembare vakken zijn weinig kostbaar; het uitnemen vordert echter nog al tijd en is niet gemakkelijk.

Lange bruggen kunnen zeer moeielijk aan enfdeervuur worden onttrokken; daarenboven zijn zij tamelijk kostbaar in het onderhoud, en door worpvuur licht te vernielen. Daarom is bet beter,

slechts 3 of 4 vakken bouten brug te maken en het overige gedeelte door de aanstonds te beschrijven dammen te vervangen. Men bouwt dus (Fig. ^8), behalve de \'2 landhoofden, 2 of 3 pijlers of\' jukken; op den eersten pijler («) — van den vijand af gerekend — wordt eene barrière (/gt;) geplaatst; het daarachter gelegen brugvak (c) blijft vast, opdat de veldontdekkers zich daarop zouden kunnen plaatsen om de barrière te openen, wat eerst mag plaats hebben indien de achterliggende beweegbare brug (cl) geopend is; dit is noodig om overrompeling te voorkomen; evenzoo moet bij het binnenkomen de barrière gesloten zijn voordat het beweegbare vak weer dicht komt. liet ii1\'0 vak (lt;/) is beweegbaar of opneembaar en het 4lle (/) — zoo bet bestaat — weer vast (2).

\'i0. Dammen. Dammen in natto grachten laat men slechts weinig boven den waterspiegel uitsteken, om de toegangen laag te i kunnen maken en de flankvuren niet te maskeeren. Volgens

1

Bij dc nieuwe Duitsclie forten zijn de bruggen van steen.

2

(3) Vak ƒ kan desnoods nog vervallen; komt verder liet beweegbaar gedeelte der brug binnen dc poort, dan zijn de 3 vakken a en c voldoende. Desnoods zou men de barrière (//} op het lamllioofd kunnen plaatsen en op die wijze met één vak kunnen volstaan.

-ocr page 168-

irvi

sommigen is liet beier ze dooi\' vlotbruggen te vervangen, ten einde de veiligheid te verlioogen; wanneer men de gemeenschap niet noodig heeft, kan men die bruggen geheel of gedeeltelijk wegnemen.

3°. Open doorgangen. Door een open doorgang (verg. Fig. \'24) verstaat men eene verdieping in eene droge gracht, aan weerszijden door glacisvormige aardopwerpingen begrensd; alzoo eene opene gemeenschapsloopgraaf. Zoodra men van de bruggen geen gebruik meer kan maken, zijn deze gemeenschapsmiddelen van groot nut.

4°. Holle beuren. De inrichting van holle beeren is reeds vroeger beschreven; de toegangen daarheen zijn poternes ofonderelokalen, waaruit men meestal door trappen of oprits op de terrepleins der werken komt. Die gemeenschapsmiddelen komen onder anderen diiar voor, waar de gracht uit contrescarpgalerijen verdedigd wordt en zijn uit den aard der zaak zeer smal; om hierin, althans in de eerste perioden van een beleg, te gemoet te komen, bouwt men wel eens eene gemakkelijk weg te nemen brug op den beer.

Vooral bruggen met uitneembare vakken zijn moeilijk te bedienen; daarom plaatst men in natte grachten vlotten of schuiten, waarmede allerlei vervoer van personen en lichtere goederen geschiedt. Deze voorwerpen kunnen ook nog dienst doen, als de bruggen vernield mochten zijn; het is daarom natuurlijk van het hoogste belang, ze plaatsen aan Ie wijzen, waar zij geheel aan het vijandelijke vuur onttrokken zijn, terwijl zij ongebruikt liggen. In Duitschland wordt aanbevolen, daarvoor haventjes te maken, en die bomvrij te overwelven.

Alle hulpmiddelen voor den overgang van grachten brengt men op de minst blootgestelde punten aan; achter ravelijnen of gedetacheerde bastions over de hoofdgrachten van vestingfronten; naast caponnières; in de inspringende hoeken van getenailleerde werken; bij forten dicht tegen de keelkazernes, reduits enz. Zij moeten onder krachtig vuur van den verdediger liggen; indien dit niet plaats vindt uit om andere redenen gebouwde kazematten, moeten zij worden bestreken uit wachtlokalen, te bouwen naast de doorgangen onder de wallen (verg. Fig. 88).

d. Gemeenschapsmiddelen in de contrescarp.

Doordien de bodem van droge grachten tot communicatie en soms ook tot tijdelijke opstelling van troepen gebruikt wordt, moet

-ocr page 169-

men in de contrescarp trappen of oprits aanbrengen (Fig. ])e eerste zijn niet zeer aan te bevelen, omdat zij geen snelle bewegingen toelaten en door woipvuur onbruikbaar gemaakt kunnen worden, üe oprits kan men op één of meer punten afbreken en over deze coupure, die bemuurd moet zijn, een gemakkelijk weg te nemen brug leggen; dergelijke coupures noemt men soms: ha, ha (Fig. S9); meer gebruikelijk is echter, ze eenvoudig door ijzeren hekken met li aliedeuren af te sluiten.

Voor liet naar den vijand gekeerde uiteinde van een gemeenschapsmiddel —■ dus bij de contrescarp —• wordt meestal, tegen overrompeling, een houten of gemetselde tamboer gemaakt; verder dekt men de uitgangen en ook het metselwerk van poorten en poternes zoo goed mogelijk door traversen of door andere werken. \'•

Als algemeene regel moet worden aangenomen, dat gemeenschapsmiddelen zooveel doenlijk langg, maar niet duor zelfstandige werken moeten loopen; anders zouden deze in gevaar gebracht kunnen worden, indien de vervolgende vijand zich onder de terugtrekkende verdedigers mengt.

IV. Buitenwerken.

Buitenwerken zijn;

«. De bedekte weg, met glacis en reduits in de wapenplaatsen; de laatste alleen in vestingen.

b. het ravelijn met reduit (vestingen).

c. couvrefacen, contregarden en enveloppen.

\'t. Bedekte ivey Met toehehooven.

JJe bedekte weg dient in het algemeen:

1quot;. als ongeziene gemeenschapsweg buiten den hoofdwal; bij vestingen ook voor voertuigen;

\'2°. tot verzamelplaats en tot opname voor uitvalstroepen, (bij eene vesting);

.gt;. tot het plaatsen van wachten en posten buiten eene vesting of een fort;

4°. tot het geven van een bestrijkend vuur op het voorterrein, in het bijzonder op de vijandelijke loopgraven.

-ocr page 170-

154

J

Hel glacis kun dienen;

1°. tot dekking van uilgangen en van muurwerk (escarpbe-kleedingen, flankkazematten enz.);

\'2 . tot wegneming van eventueel aanwezige doode hoeken bij de contrescarp.

Het nut van bedekten weg en glacis vereenigd is zóó groot, dat zij, volgens de Pruisische voorschriften, om elja gesloten omwalling moeten worden aangelegd. Naar onze meening is dit nog meer het geval bij werken met natte grachten dan in hoog terrein, omdat het glacis daar bovendien, althans gezichtsdekking oplevert aan de troepen, welke bij aanhoudende vorst de hoofdgracht zullen moeten uiüjzen.

Geweervuur, mits bestrijkend afgegeven, in verband mot verlichting van het voorterrein, schijnt liet meest afdoende middel om den sappenarbeid to verhinderen; schoten uit een Imogen wal gaan in den regel hoog over den nabij werkenden vijand en beloven dus geen goede uitkomsten (.1).

Wat de verlichting aangaat, hieromtrent zijn lot nu too in den oorlog nog weinig gunstige resultaten verkregen. Lichtkogels zijn in dien van 1870-71 in bot geheel niet gebruikt; bij Subas-topoi waren do uitkomsten niet gunstig; in dras of geïnondeerd terrein zullen zij volstrekt onbruikbaar zijn. Electrisch licht werd zoowel in den Noord-Amerikaanschen oorlog als in 1870—71 toegepast, doch het werkte slechts onregelmatig goed, nu eens door innerlijke dan weder door uitwendige oorzaken; vooral hinderden ook Je groote schaduwen van voorwerpen, geplaatst tns-schen do lichtbron en het te verlichten terrein (Pan^); ook werden soms spoedig reflectors beschadigd {Belfort). Vuurpijlen zijn herhaaldelijk, en mot goed gevolg beproefd; omtrent de beste wijze van toepassing zijn echter nog geen vaste regelen vast te stellen, door gebrek aan ervaring omtrent deze quaestie (2). Ook de verlichting van grachten bij een onvoorzienen aanval is nog niet wat zij wezen kou; noch lichtfakkels, noch Hoi.MES-lichten voldoen geheel aan het doel (3).

.), Fig. 90 stelt het profiel van een bedekten weg met glacis om eeue vesting voor. Bij die gedeelten welke geënfileerd kunnen

(1) Wagner, Gcschichie der Be leger vug von Strasshurg, 1870. Blz. 123, 151, 535, 628.

(2) Mitihexluvgen iiher G egoïst ïm de des Ar filler ie- vnd Genietvesetts, 1880, Blz. G5.

(3) Verg. Opmerliuffen naar aanleiding di r oefen\'vgen op de forten in 18S2 in de Mil, Spectator y 1882, Blz. 800,

-ocr page 171-

155

worden, neemt men de breedte van den bedekten weg, met

,■ ......- ~ \' . /

inbegrip van het na te melden banket, ten minste 5,5 M., bij de .-ui-!-. - ■■(iitt-

andere zelfs tot 20 M.; alle hebben eene kleine belling —/ïï)

naar achteren. Eerstgenoemde takken worden gebroken en meestal van tiaversen voorzien; zij dienen tot opneming van kleine troependetachementen; de laatste daarentegen moeten recht en zonder traversen zijn, terwijl hier en daar, doch vooral bij de inspringende wapenplaatsen waar de bedekte weg de grootste breedte moet hebben, omdat daaruit de uitvallen plaats hebben, oprits naar het glacis moeten voeren (Fig. 93).

De bedekte weg moet van een infanteriebanket worden voorzien; waar dit noodig blijkt kan men later emplacementen voor veldstukken maken, waarmede men bestrijkend vuur op desappe-werken wil brengen, dat volgens sommigen tegelijk met plongeerend vuur uit den hoofdwal kan worden gegeven; anderen daarentegen beweren dat dergelijk etagevuur nooit moet worden toegepast.

Tot nu too werd slechts zelden positiegeschut in den bedekten weg geplaatst, doch na do vroeger (blz. 115) vermelde proeven in Rusland zal hierin wellicht verandering komen. Uit die proeven is namelijk gebleken, dat aldaar achter ondiepe schietgaten geplaatste stukken veel langer weerstand kunnen bieden dan het geschut, op de wallen of zelfs hierachter op het terreplein in batterij gebracht. De oorzaak hiervan is te zoeken in de moeilijkheid voor den aanvaller om de batterij te onderscheiden, omdat het glacis als het ware met het buitontalud der achterliggende borstwering samensmelt.

In contrescarptaluds van aarde maakt men somtijds een brec-den berm, welke als lage bedekte weg zeer goede diensten kan bewijzen (ab Fig. 90 en Fig. 11).

Bij forten — waaruit geen uitvallen plaats hebben — behoeft de bedekte weg niet de zoo even genoemde breedte te verkrijgen en wordt hij dikwijls vervangen door een bedekten gang, waarbij genoemde afmeting niet meer dan een paar meters en soms nog j

minder, bedraagt. Uit is ook het geval bij vestingen, waar het voorterrein door inondatiën ongeschikt is voor troepenbewegingen.

Bij forten met droge grachten laat men dikwijls den bedekten weg — niet het glacis—geheel vervallen, om de dekkende kruin van het glacis zoo dicht mogelijk bij de escarp te brengen, met het oog op de hier aanwezige muren; naar onze meening is het daardoor ontstane nadeel echter veel grooter dan het voordeel.

Soms wordt beweerd, dat de rondenweg bij deze forten een

-ocr page 172-

15()

,/ /\'t ^ x-

nadeel oplevert, omdat bij een bestorming de genietroepen daarin een wolkome gelegenheid vinden om zich vrij gedekt op te houden bij hunne pogingen om de caponnière te bestrijden, terwijl stoi mcolonnes elders over de gracht trachten te komen. Ons komt dit nadeel al zeer gering voor, en in elk geval is het geheel zonder waarde bij werken met breedc natte grachten.

De hoogte van het glacis bedraagt ten minste \'2,5 M., en wordt bij voorkeur 3,5—4,5 genomen, indien achterliggend metselwerk gedekt moet worden. De hellingen verschillen zeer; als uiterste grenzen kan men en ^ aannemen. Ilooge en steile glacis maken het opwerpen van batterijen in do bekroning inoeie-lijker; de borstweringen der loopgraven daarop maskeeren spoedig het vuur der achterliggende batterijen cn noodzaken dan deze het vuur te staken (\'). Daarentegen maken lage en (lauw hellende glacis de naderingswerken lastiger; in laag terrein kunnen de glacis zóó weinig boven het grondwater worden aangelegd, dat de daarop gebouwde batterijen (e laag liggen, dan dat de aanvaller hieruit, b\'ij en na het maken van den grachtsovergang, op lage llankbatterijeu zou kunnen vuren, zonder gevaar te loopen zijn eigen overgang te beschadigen. In het algemeen wordt de helling zóó geregeld, dat hot verlengde van het bovenvlak het binnentalud van den hoofdwal ter hoogte der ernbrasurezolen snijdt.

In sommige gevallen worden de glacis ingericht als glacis coupés, waaronder men zulke verstaat, die slechts op zekere breedte de vereischte helling. en voorts een gewoon buitentalud hebben, eigenlijk dus gewone borstweringen; zulke glacis hebben het nadeel, dat daarvóór een doode hoek voor het vuur uit den hoofdwal wordt gevormd, die niet altijd uit andere werken kan worden ingezien. Daarentegen kan men in laag terrein met voordeel een gewoon glacis tot oene voorgracht verlengen vóór die fronten. waaruit men geen uitvallen wil of kan doen, zooals bij vele forten en bij vestingen in inondatiën het geval is. In die voorgracht kan men zeer geschikt eene met ijzerdraad doorwerkte verhakking plaatsen, tegen welke hindernis geschutvuur bijna zonder uitwerking is, zooals reeds vroeger is vermeld.

Ten einde tegen verrassing gevrijwaard te zijn, plaatste men vroeger vrij algemeen op het banket van den bedekten weg eene

(1) Hoc paoot hot undcel hiprvnn voor den iinnvaller is, blijkt uit hetgeen op |;lz. 53 werd gezegd omtrent hel indircete bresschot.

-ocr page 173-

\'Ji)7

palissadeering, die 0,3 M. hoven de kruin van liet glacis uitstak («). Aangezien deze eer nadeelig dan voordeelig is, omdat zij den schutter belet zijn geweer op het glacis te leggen, en hem noodzaakt zich ten zeerste bloot te geven om naar beneden te kunnen schieten, zoodat de scholen \'snachts — juist wanneer z\'y het meest noodig zijn — geene goede uitwerking zullen hebben, en omdat zij verder de kruin van hot glacis sterk afteekent en de uitvallen belemmert, werd later voorgesteld, de palissadeering lager en meer achterwaarts te plaatsen (Fig. 91), waardoor enkele iler opgesomde bezwaren zouden vervallen, en bovendien de vooruitgeschoven posten zonder bezwaar in den bedekten weg kunnen terugtrekken. Om vuur op het glacis te kunnen brengen zou achter die palissadeering een banket moeten worden opgeworpen. Tegenwoordig is men algemeen van oordeel dat de palissadeering, hoe ook geplaatst, meer wofdeelen dan nadoelen oplevert, en dus moet vervallen.

Uo palissadeering bij de kruin van hot glacis on do omstandigheid dat steile of bemunrdo contrescai\'ptaluds van drogo grachten uitvallen op grooto schaal zeer belemmorden, lioblion (zie blz. 41) Caunot tot hot voorstel gebracht, hot glacis te vervangen door oen glacis en contrejienle (Fig. 02), zijnde een aardon talud van flauwe holling, bijv. van /j. Zulk oen glacis maakt do nadorings-worken daarop zeer moeiolijk en grooto uitvallen zeer gemakkelijk ; daarentegen begunstigen zij zóózeer do vervolging van naar de vesting terugtrekkende troepen, dat de veiligheid der werken in gevaar komt; verder is de bekroning van do kruin gemakkelijker dan die van den bedekten weg, omdat de aanvaller geen last heeft van hot vuur vut wapenplaatsen en .van bandgranaten; voorts behoeft de aanvaller geen afdaling naar do gracht te maken; do stormcolonnos toch nikken uit de bekroning met een broed front voorwaarts en de reserves blijven daarin, in plaats van, in do grachten opgehoopt, blootgesteld to zijn aan alle vuren van den verdediger; wordt die aanval afgeslagen, zoo is eveneens de terugtocht gemakkelijker; alle redenen waarom oen bedekte weg met glacis do voorkeur verdient.

Ten einde het maken van aanvalswerken te bemoeilijken, vult men somtijds de glacis met puin, en overdekt dit met aarde; meer echter beplant men ze met struikgewassen. Van deze beplantingen worden reeds bij bet begin van een beleg de bladeren en takken bij den grond afgesneden, waardoor eene natuurlijke piketeering blijft staan, welke eene bestorming en, door de wortels, ook het maken van loopgraven zeer bemoeilijkt. Verder kan

-ocr page 174-

-158

ijzerdraad om de stronken worden gebonden, ten einde eene zeer stevige ijzerdraadversperring te vormen. Dit laatste kan ook plaats hebben om de stammen of stronken van boomen op liet glacis.

Om don bedekten weg bij gedeelten te kunnen verdedigen, werden vroeger de daarin aangebrachte traversen meestal van een banket voorzien (verg. Fig. \'24 en 33«); ten einde de hierop geplaatste troepen tegen flankviuir te beschermen, gaf men aan de traversen wel eens een omgebogen of gebroken vorm. Zij dienden zóó te worden geplaatst, dat het verdedigen der takken uit achterliggende werken niet onmogelijk werd gemaakt en mochten dus niet de geheele ruimte tusschen het glacis en de contrescarp der gracht innemen; in dit geval zouden zij bovendien de gemeenschap door den bedekten weg belemmeren. Daarom worden tegenwoordig over het algemeen de traversen, behalve in de wapenplaatsen, weggelaten.

Tot voor korten tijd werd beweerd, dat goed aangelegde re-duits in de wapenplaatsen van vestingen de volgende voordeden opleveren; bescherming van vooruitgeschoven posten; dekking en verzekering der einden van de gemeenschapsmiddelen tusschen de gracht en den bedekten weg; begunstiging van retours offensifs tegen de wapenplaatsen, den bedekten weg, het glacis en de ravelijnsgracht; vorming eener schuilplaats voor de verdedigers van den bedekten weg, zoowel in geval van een stormaanval als wanneer men dezen voor een oogenblik wil blootstellen aan vuur uit den hoofdwal; verschaffing van gelegenheid tol hot brengen van vuur op de kapitalen en (die in uitspringende wapenplaatsen) tot het geven van rugvuur op de lange takken van den bedekten weg; gelegenheid tot krachtige verdediging van het geheele voorterrein. Door deze werken zou de weerstand tegen bestorming van den bedekten weg zóó krachtig kunnen zijn, dat de vijand lot een aanval voet voor voel zou moeten besluiten, terwijl dan nog ook deze daaruit zeer bemoeilijkt zou kunnen worden.

In den laatslen lijd heeft men die lange lijst van voordeelcn zeer ingekort; om deze te kunnen opleveren werd namelijk als eisch gesteld, dat men uil hel reduil het glacis en den bedekten weg gedekt kan bestrijken, en het metselwerk toch aan indirect vuur onttrekken. Doordien dit niet bereikbaar is, blijft niets anders over dan het, trouwens nog belangrijke voordeel, dat dergelijke werken de wapenplaats en den bedekten weg tegen verrassende aanvallen kunnen beveiligen. Hel eenvoudigste middel

-ocr page 175-

15!)

om dit doel tc bereiken bestaat in het plaatsen van eene wacht in een granaatvry blokhuis (Fig. 93« eti b), van de inspringende wapenplaats gescheiden door eene diamantgracht, en zóó diep ingegraven, dat het bovenvlak der gronddekking zich niet boven het glacis verheft; in laag terrein is dit laatste niet altijd mogelijk, doch men graaft het dan toch zóó diep mogelijk in, bijv. tot 0,2 boven het grondwater (Fig. 93f), om den door het gebouw en de gronddekking gevormden dooden hoek te ontwijken of althans tot een minimum te beperken.

Wil men uit het reduit den bedekten weg of de gracht voor het ravelijn bestrijken (verg. o. a. het later te beschrijven Ant-werpsche vestingfront), dan rest niets anders dan het naar den vijand gekeerde front te pantseren.

Om andere takken van den bedekten weg te kunnen enfileeren zou het reduit eene andere plaatsing moeten verkrijgen (bij 1\') dan in Fig. 93« is voorgesteld; om in dat geval het metselwerk aan het vijandelijke vuur te onttrekken zou het blokhuis met grond ommanteld moeten worden en op die wijze een groot gedeelte van de inspringende wapenplaats verloren gaan. Ten einde dit te voorkomen en toch nog eenig vuur in die takken te kunnen brengen, legt men de traversen Q aan, en voorziet die van banketten.

Open werken voor reduits te bestemmen, zooals in oude vestingfronten het geval was, wordt tegenwoordig vrij algemeen onvoldoende geoordeeld.

Doordien uitvalstroepen meestal in de wapenplaatsen worden verzameld, moeten van hier gemakkelijke oprits naar buiten voeren (verg. Fig. 93). Of men van de wapenplaatsen door eene palis-sadeering een tamboer behoort te maken, wordt verschillend beoordeeld; naar onze meening niet, omdat het terugtrekken van uitvallende troepen daardoor wordt belemmerd. Een tamboer vóór het als reduit dienende wachthuis, indien dit althans niet door eene gracht van de wapenplaats is gescheiden, komt ons echter wel wenschelijk voor.

b. Ravelijn met reduit {alleen in vestingen,).

Ravelijnen kunnen dienen tot bruggenhoofden voor de gemeenschapsmiddelen; tot dekking van muren, poorten en werken voor grachtsverdediging, en tot het llankeeren en in den rug beschieten der aanvalswerken op het glacis.

-ocr page 176-

-I GO

Zij worden in het algemeen voor het midden van een front aangelegd; liggen dergelijke werken vóór den saillant tusschen twee fronten, dan noemt men ze gedetacheerde bastions , welken naam echter ook andere werken dragen (noot 3 blz. A\'S).

liet ravelijn heeft bijna altijd den vorm van een redan of eene X, lunet; de richtingen der lacen en de lengten der kapitalen zijn \\ zeer verschillend; de bedekte weg volgt de richting der contre-scarp van de ravelijnsgracht.

Een groote saillant is te verkiezen boven een kleinen, omdat het ravelijn de achterliggende werken dan méér dekt, bijv. ook nog de schouderhoeken, of langere gedeelten der facen; wordt de ravelijnsgracht uit den hoofdwal verdedigd en is door den groeten saillant de hoek , waaronder de as dier gracht de vuurlijn van den hoofdwal snijdt, scherp, dan kan men deze vuurlijn naaide richting der gracht breken (verg. Fig. 33). \'flJj.

Hoe langer de kapitaal is, en hoe verder dus het ravelijn vooruitspringt, des te spoediger zijn de uilvalstroepen bij een terugtocht gedekt; zijn deze namelijk binnen de lijn gekomen die de saillanten van twee nevenliggende ravelijnen vereenigt, zoo kunnen hieruit de vervolgers, zonder gevaar voor de eigen troepen, worden beschoten. Ken ander voordeel van ver vooruitspringende ravelijnen is, dat zij gelegenheid verschaffen orn de aan-valswerken beter in flank of rug te nemen. De nadeelen, aan den grooten voorsprong verbonden, zijn gemakkelijk weg te nemen; de lange facen namelijk kan men tegen het vijandelijk enlileor-vuur breken, waardoor tevens de kapitaal beter bestreken, en gemakkelijker rugvuur op de aanvalswerken kan worden gegeven; het bezwaar van eerder het vuur uit achterliggende werken to maskeeren vervalt door eene goede regeling van het comman-dernent.

De hoogte der vuurlijn van het ravelijn moet zoo mogelijk minstens 2 M. meer bedragen dan die der kruin van het glacis, ten einde hierop vuur te kunnen brengen en eenige dekking aan de achtergelegen muren te verschaffen; vóór alles moet die vuurlijn echter 1,3 M. onder den hoofdwal liggen, opdat deze niet uit het ravelijn zou kunnen worden ingezien. De wal wordt tot

Ua

(1) In liet algemeen geldt alles wat omtrent ravelijnen wordt gezegd ook voor gedetacheerde bastions. Bij de hier volgende beschouwingen vergelijke men de in de ITooI\'dslukken 11 en V besehreven fronten.

-ocr page 177-

1(31

plaatsing van geschut ingericht en van de noodige schuiltravcrsen voorzien; bovendien — vooral bij droge grachten — is het raadzaam , nog andere schuilplaatsen onder traversen of onder den wal zeiven, bijv. aan de uiteinden, aan te leggen, waaruit men langs goede gemeenschapsmiddelen \'s vijands logementen kan bereiken.

Ten einde beter rugvuur op de aanvalswerken te kunnen brengen, bouwt men soms in den saillant eene reversbatterij (verg. Fig. 133, M., en het front van Antwerpen). ic3i

Ue ravelijnsgrachten kunnen geflankeerd worden van den open hoofdwal;-\' uit kazematten onder den hoofdwal, in het verlengde der ravelijnsgrachten gebouwd; quot;uit kazematten bij de uiteinden der facen van het ravelijn (tevens reduits van de inspringende wapenplaatsen)^ uit caponnières aan den saillant of aan de schou-derhoeken; of uit contrescarpgalerijen. liet flankeeren van den hoofdwal heeft bij diepe grachten het nadeel dat er een doode hoek ontstaat; bij breede natte grachten is dit zelden het geval, en kan het dus worden toegepast. Haadzaam is het dan weder, in de onmiddellijke nabijheid der emplacementen voor het llan-keerende geschut, eene remise te bouwen, waarin de stukken, met kartetsen geladen, geborgen en waaruit zij in weinige oogen-blikken in batterij gebracht kunnen worden.

De kazematten aan de einden der ravelijnsgraehten (\'), en die onder den hoofdwal in het verlengde der ravelijnsgraehten, hebben het groote nadeel dat zij uit de verte vernield kunnen worden; zij moeten dus gepantserd zijn. Vóór de eerstgenoemde ontstaat bovendien, zoodra zij verlaten worden, weer een doode hoek.

Van de saillantcaponnières zijn de koppen niet te flankeeren; van die aan de schouderhoeken hebben de niuir voren gekeerde helften dezelfde nadeelen als de zoo even besproken kazematten; bovendien veroorzaken zij weder doode hoeken.

Van de contrescarpgalerijen voor den saillant zijn de voor- en nadeelen reeds vroeger besproken.

Alleen bij breede natte grachten is dus het flankement van ravelijnsgrachten zonder veel bezwaar mogelijk.

Het nut, voor de verdediging uit ravelijnen te trekken, is oorzaak dat zij vóór die vestingfronten worden aangelegd, tegen welke een geregelde aanval kan worden verwacht; uitzondering op dien regel maken de fronten van vestingen, waarvan de hoofdwal

n

(1) Zie ü a. het front van Antwerpen,

v.

-ocr page 178-

1J

eon veelhoek met een klein aantal zijden is, omdat de ravelijnen dan te, gelijk met de bastions kunnen worden aangetast, of hun bedekte weg bekroond. Om deze reden worden zij ook bij forten niet aangelegd, te meer omdat zij met betrekking tot het dekken van achterliggend muurwerk veel in waarde hebben verloren, door do groote rol welke het indirecte schot thans speelt.

De ravelynsreduits zijn moestal oveneons redan- of lunetvormige open werken, liet doel dat hiermede beoogd wordt is, het terro-plein en den walgang van het ravelijn te bestrijken en in sommige gevallen rugvuur op eene bres in den hoofdwal te kunnen geven, waartoe dan de llankon der lunet dienen. Zij verkrijgen gewoonlijk ongeveer 0,6—1 M. commandement op de ravelijnen (\'); zij hebben dan het nadeel, van uitvallen tegen de logementen op het ravelijn, en evenzoo het vuur van den hoofdwal op deze, te belemmeren; verder leveren zij, als open werken, geen bescherming op tegen bombardement en vermeerderen zij het aantal buitenwerken.

Om al deze redenen hecht men tegenwoordig geen waarde meer aan deze reduits.

De grachten der ravelynsreduits worden uit den hoofdwal geflankeerd.

Door eenige schrijyers o. a. door Bousmard en Chasseloup — is voorgesteld, do ravelijnen tot voorbij den voet van het glacis van den hoofdwal vooruit te schuiven. De hieraan verbonden voordeelen zijn, dat het bresschioten door de ravelijnsgracht onmogelijk en de door den vijand met de sappen af te leggen weg zeer vergroot wordt; verder verkrijgt men achter de keel van het ravelijn eene belangrijke wapenplaats, welke oifensieve handelingen zeer begunstigt (2).

ïusschen de ravelijnen en den hoofdwal moot eene veilige gemeenschap bestaan; dit is bij de vooruitgeschoven ravelijnen zeer moeielijk. Ook hebben deze het nadeel, dat afzonderlijke werken voor grachtsverdediging bepaald noodig zijn.

c. Comrefacen, contregarden, enveloppen en binnenglacis.

Deze werken dienen hoofdzakelijk tot dekking van achterliggend metselwerk, en bestaan uit aarden borstweringen welke,

1

Ver;?. Fig. 21*.

2

Twee IVüiitcn Uor vesting Anhrrrpcn /.ijn vjui soortgelijke ravelijneu voorzicu.

-ocr page 179-

103

zonder het vuur dor to beschermen werken te belemmeren, zoo hoog mogelijk zijn. Men noemt ze couvrefacen, indien zij alleen ruimte voor opstelling van infanterie opleveren; contreganlen., indien \'Jw men er ook geschut op kan plaatsen; enveloppen, indien zij voor den ganschen hoofdwal doorloopen (verg. Fig. \'20 en 27) en bin- 3- \' nenfjlads, waaronder men een gedeeltelijk verhoogden grachtsbodem.

in den vorm van een glacis, verstaat (Fig. 94).

De muren van oude vestingen zijn meestal alleen door het glacis of eene tenaille (verg. Fig. 24) aan het oog van den vijand onttrokken (gezkhtsdekking); wilde men daarin voorzien door verhooging van hot glacis, dan zou die zoo aanzienlijk moeten zijn,

dat ook de geheele hoofdwal verhoogd zou moeten worden; hierdoor werden de taluds langer en verloor men binnenruimte, zoodat dit hulpmiddel bij kleine werken in het geheel niet toegepast kan worden en bij grootere ook nog niet zeer groote bezwaren gepaard gaat. De tenaille heeft het nadeel, dat zij het flankeeren uit kazematten geheel belet.

Om de couvrefacen tegen geschut bestand te doen zijn, moet men ze niet te dun maken, bijv. 6 M. dik; wel is beweerd dat dunnere den vijand geen gelegenheid zouden geven om er bresbatterijen op aan te leggen, maar op de saillanten zal dit toch steeds mogelijk blijven; zijn zij zóó aangelegd dat zij goed geflankeerd kunnen worden, dan is daarenboven de bouw dier batterijen.

bij eene goede verdediging, zeer bezwaarlijk. Het buitentalud moet natuurlijk van aarde, en het binnentalud zoo steil mogelijk,

liefst bemuurd zijn, om de kruin van hot werk zoo dicht mogelijk bij den te dekken muur te kunnen brengen.

Onder deze werken behooren doorgangen te bestaan, om spoedig troepen uit de eene droge gracht in de andere te kunnen doen overgaan. Somtijds maakt men er ook afsnijdingen in (verg.

Fig. 27).

Zoo eenigszins mogelijk vermijdt men iiet aanleggen van couvrefacen en dergelijke werken, omdat het vóór elkander aanleggen van verschillende wallen de krachten versnippert (\'), het doel voor den vijand dieper maakt, het eigen vuur belemmert en de verdediging dus in velerlei opzicht benadeelt; in den laatsten tijd

(1) De verdediging van Thionville bijv. werd in 1870 werkelijk door liet gruut aantul bnitenwerken verlamd.

-ocr page 180-

1

104

zorgt men daarom bij voorkeur alléén voor een sterken hoofdwal met reduit, en het geringste aantal buitenwerken (\').

Bij het bjmenglacis, zooals dit door Choumara is voorgesteld (Fig. 94), is de contrescarpmuur 4—7 M. hoog; de bodem der gracht rijst, van af den voet van dezen muur, naar de escarp, tot op een afstand van ten hoogste 16 en ten minste 10 M. daarvan, en valt van hier steil naar beneden (desnoods bemuurd of op andere wijze opgezet) tot zoodanige diepte, dat de escarpmuur ongeveer 10 M. hoog wordt.

Behalve het voordeel dat de binnenglacis opleveren om de escarpmuren te dekken, hebben zij nog andere. Vooreerst kan men daardoor ook droge grachten zeer breed maken, en alzoo daaruit den voor de borstwering benoodigden grond verkrijgen; verder houdt men den aanvallenden mineur op grooten afsland; voorts kan de bekroning niet stormenderhand plaats hebben, omdat het te moeielijk is door de nauwe opening der grachtsafdaling in den contrescarpmuur, die bovendien uit den hoofdwal bestreken kan worden, de noodige materialen aan te voeren.

V. Werken voor binnenverdediging.

De bestorming van vestingwerken, als slot van een geregeld beleg, heeft immer onder omstandigheden plaats, alle gunstig voor een verdediger, wiens moreele kracht nog niet gebroken is. Die aanvallen geschieden namelijk in front; de stormcolonnes moeten oprukken langs een smal défilé (de afdaling naar de gracht en de dam of de sappe hierin); op den berm of boven aan de bres gekomen kunnen zij zicli niet verder uitbreiden dan de hindernissen — hagen, dwarsmuren — of kunstmatige beletselen toelaten, waarna de beklimming van een meestal hoog en steil talud volgt. Gedurende dien tijd kan de verdediger zijn llankvuur doen werken, en den aanvaller bovendien rnet handgranaten en

geweervuur (2) bestoken; het daarna afslaan van den storm kan

•———--

iquot;

(1) Een bedekte weg met glacis coupé om een fort ziet er uit als eene enveloppe; toch zou het verkeerd zijn daaraan dezen naam te geven, omdat eene eigenlijke enveloppe uitsluitend, of ten minste hoofdzakelijk, dient voor dekking van achterliggend metselwerk en dus den bedoelden weg niet overbodig maakt.

(2) Wordt petroleum als oorlogsmiddel aangenomen, dan ook daarmede; brandend, kan men die tot op 80 M. afstand spuiten [Milth. Hher Gegcnslande des Art UI. und Geniewesens. 1872, Bladz. 100). Volgens anderen bedraagt die afstand 180 pas. (Goetze. Die Thafigkeit dar dnnischen In gen ie ure. 11, 10j,

-ocr page 181-

dus niet moeielijk zijn. Maar hiertoe behoort men ruimte te hebben om troepen en geschut bij het betlreigiJe punt te vereenigen; verder zijn werken noodig welke gezicht op de bres hebben, en waaruit men den bedreigden wal kan bestrijken, om den aanvaller te beletten zich op de bres vast te zetten; zulke werken noemt men reduits. Die werken mogen de verdediging van het voorliggende niet belemmeren; zij moeten uit de verte niet vernield kunnen worden; bij bombardement houdbaar blijven; stormvrij en niet te omtrekken zijn. Van die werken wordt tevens gebruik gemaakt tot kazerneering der bezetting; deze kan dan ook in vestingen binten aanraking met de burgerij blijven, waardoor voorkomen wordt, dat de veerkracht der verdedigers onder ongunstige omstandigheden verlamd worde (\').

In reduits is eenc groote verscheidenheid (1); zoowel gemetselde blokhuizen met geweerschietgaten, als zeer groote verdedigbare gebouwen met verdiepingen zijn daarvoor aangelegd. De vorm dezer werken in vestingen verschilt, naarmate zij op fronten liggen, die al dan niet aan een geregeld beleg blootstaan; in het eerste geval is het voorfront het uitgebreidst, ten einde een krachtig vuur op het vijandelijk logement te kunnen geven; in het omgekeerde daarentegen meestal cirkel-, hoefijzer- of kruisvormig, het laatste met het oog op eigen flankeering.

Het profiel der werken moet zóó geregeld zijn. dat het metselwerk tegen het vijandelijke vuur is gedekt. Hiertoe kan het noodig zijn, vóór het reduit een glacis op het terreplein op te werpen, dat den naam van bmnenglacis verkrijgt. Tot bestrijking van het voorliggend werk legt men er eene niet domineerende open batterij. of een wal met infanteriebanket boven; dikwijls wordt ook voorgesteld, er een koepel op te plaatsen, vooral in forten, om op die wijze dlt;on ganschen omtrek, dus ook het terrein tusschen en achter deze werken, met onuitdoofbaar vuur te kunnen bestrijken.

Er wordt in den laatsten tijd. speciaal door artillerie-onicieren, beweerd, dat het metselwerk van reduits, zonder het te pantseren.

1

Zie Fig. 24-, 33, liet front van Anlwcrpcn en verscheidene types van forten, welke Uter worden besehroven.

-ocr page 182-

/ ^

/ /Y 1quot;

IOC)

niet aim vernieling door indirect vuur kan worden onttrokken (1); naar onze meening berust dozo uitspraak op do vroeger (biz. 54) bedoelde verkeerde gevolgtrekkingen uit vredesprooven en op een niet gewettigden oisch voor do breedte van reduitgrachten. Doordien reduits echter in vestingen slechts bij uitzondering voorkomen, doch, tot voor korten tijd ten minste, vooral bij forten werden gebouwd, zullen do redenen waarop bovenstaande mooning berust, bij do inrichting van forten worden opgegeven.

Tot de werken voor binnenverdediging rekende men vroeger retranchementen in bastions, zijnde aarden wallen, met grachtjes er voor, dikwijls bekleed met muren, welke in de kuelcn van bastions werden aangelegd, doch thiin.s niet meer worden gemaakt, omdat zij het grootste doel der binnenruimte van do bastions innemen en in den regel omgetrokken kunnen worden. Ook maakte men, met hetzelfde doel, hooge wallen in de bastions, meestal in den vorm eener flèche. welker facen evenwijdig liepen aan die dei-bastions en den naam ontvingen van cavaliers of katten, die aan hetzelfde euvel werfe gaan als de retranchementen. Onder cavaliers verstaat men tegenwoordig borstweringen, als bonnetten boven de nevenliggende uitstekende, van waar men een ver uitzicht heeft en de aanvalswerken kan inzien (verg. saillant van hot front van Antwerpen). f ■

VI. Dekkingen van niet in dienst zijnde strijdkrachten on strijdmiddelen.

Bij de bespreking van de inrichting der wallen is vermeld, welke dekkingen noodig zijn voor do strijdkrachten en strijdmiddelen, die in dienst zijn (schuilplaatsen, remises, nissen en ver-bruiksmagazijnen), dekkingen dus, welke in onmiddellijk verband met de wallen staan. Ueze vormen ochter slechts een klein gedeelte van de kazematten welke in vestingen en forten noodig zijn; voor de troepen in reserve (piket) en in rust zijn granaatvrije dekkingen noodig (kazernes)-, voor de zieken en gewonden hospitalen en verbandplaatsen; verder buskruit- en munitiemagazijnen, laboratoria, proviand- en gereedschapsmagazijnen, en daarenboven naar

(1) „Die Anlagc von Maucrbaulen fiir gewisse Zwecke (llcduits) isl unmüglicli gewordenquot; ïi\'gt o. n. dc Luit.-Kol. Müu.ei! op bl?.. 213 van zijne Gcschichle des Pes lutigskriegcs (1880),

-ocr page 183-

I(i7

omstandigheden: stallen. telegraaf- en telefoonstations, postduiven-lokalen, molens, hahkerijen, waterputten, slachtplaatsen, timmermanswerkplaatsen, onz. Daarenboven bouwt men arsenalen (in vestingen alleen) en loodsen, heide dienende voor bei ging in vredestijd van artilleriegoederen, behalve van buskruit, iminitie en projectielen.

Uit den aard der zaak is het niet mogelijk al deze gebouwen onder de wallen zelve te maken, en men is dus genoodzaakt zijne toevlucht te nemen tot het door de wallen ingesloten terrein. Is dit zeer groot, zoodat een gedeelte daarvan aan \'svijands vuur onttrokken is, dan kan men hiervan partij trekken tot het oprichten van gebouwen, die dan niet bomvrij behoeven te zijn, en dus geen onderscheid met gewone opleveren; waar dit echter niet het geval is, moeten verreweg de meeste militaire gebouwen op eenigerlei wijze aan \'svijands indirect vuur onttrokken, en tegen zijn worpvuur bestand gemankt worden.

De verschillende hierboven genoemde etablissementen zullen wij achtereenvolgens bespreken; de details behooren echter niet tot ons bestek, zoodat wij alleen enkele gegevens daarvan zullen aanstippen.

a. Bomvrije kazernes. Voor zoover er niet genoeg bomvrije kazernes gebouwd zijn die tot reduits dienen, moeten deze gebouwen onder den walgang of binnen de vesting worden gemaakt. In elke vesting (ook in elk fort) behoort bomvrij onderkomen te zijn voor de geheele bezetting (\'); voor J in liggenden, voor J (wacht) in zittenden toestand; de eerstbedoelde manschappen liggen oj) opslaande houten britsen of planken vloeren, met of zonder stroozak en toebehooren, en nemen dan ieder eene breedte van ten minste 0,7 en ecno lengte van \'2 M. in. Zoowel voor onderofficieren als voor officieren is eene afzonderlijke en goed verlichte lokaliteit noodig; verder zijn wacht- eu strallokalcn, indien deze niet in de nabijheid liggen, een of meer putten of regenbakken, en eene keuken met bergplaats voor levensmiddelen noodig. De privaten maakt men bij voorkeur niet in het gebouw, doch er naast, of

(1) Over sterkte tier bezettingen zie inen Hoofdstuk VIT.

in Vuitschland rekent nun noodig:

3 M\'-. voor iederen man van de rustende helft der bezetting;

2,5 „ „ „ a ii liet o]) piket (reserve) zijnde vierde gedeelte „ „ 3 H U ii U II n V waeht v I/ /, I,

In Oos/etirij/ seliijnt te zijn vastgesteld, dnt lionunj onderkomen aanwezig moet zijn voor ~ ;lt; der lu-zeltinir in liegenden m voor de overigen in zittenden toestand.

-ocr page 184-

108

nog liever op eenigen afstand er van; zij moeten echter eveneens bomvrij zijn.

Van kazernes onder den walgang van fronten van aanval zondert men meestal een gedeelte af, waarin de manschappen die in reserve (op piket) zijn een gedekt onderkomen vinden; deze lokalen moeten met vele en breede deuren worden voorzien, ten einde die manschappen in de gelegenheid te stellen, bij alarm spoedig op hunnen post te zijn.

Het zal wel onnoodig zijn, er op te wijzen, dat bomvrije kazernes op zeer uiteenloopende wijze worden gebouwd, dikwijls een geheel kazemattenlichaam uitmaken met verscheidene andere der zoo even genoemde etablissementen en bovendien, indien dit mogelijk is, in bedekte gemeenschap .staan met flankkazeinatten, caponnières, remises, schuilplaatsen enz.

Ten einde een denkbeeld te geven van zulk een kazematten-korps geven wij in Fig. 95 en 9(i twee voorbeelden van dien aard; het eerste dient voor een klein fort, het tweede is bruikbaar voor eene vesting of een groot fort. Wij merken daarbij op:

1°, de lokalen voor logies van manschappen en onderoflicieren zijn meestal 5 M. breed; tegen de rechtstandsmuren dei-gewelven plaatst men de opstaande britsen (Tig. 07), zoodat, bij neergeslagen toestand hiervan, een middengang van I M. overblijft; zijn de britsen opgeslagen, dan komt er ruimte voor beweging langs de tafels, terwijl de britsen dan zelve voor banken dienen. Boven de britsen vindt men een of twee rijen plankon, aan het einde van het lokaal geweerrakken. Tot verlichting dienen aan het gewelf opgehangen lampen; voor verwarming kan op de gewone wijze zorg worden gedragen.

Doordien hier en daar ledige vakken openblijven, bijv. nabij de kachels en tegen deuren voor onderlinge gemeenschap der lokalen, bedraagt het oppervlak per man ± 1 W.

2°. In den achtersluitmuur heeft elk lokaal gemiddeld een deur met bovenlicht en 2 ramen. De bovenlichten zijn voorzien van ijzeren roosterwerken (sommige als die, beschreven op blz. 120), de ramen van luiken aan de buitenzijde, welke, evenals de deuren, de scherven van granaten tegenhouden.

3°. In den laatsten tijd, vooral bij groote kazernes, maakt men achter langs de lokalen een doorgaanden gang (Fig. 96), zoodat de onderlinge gemeenschap volkomen gedekt kan

-ocr page 185-

160

plaats hebben, zonder door de lokalen te gaan. Op dezen gang komen de poternes uit, welke naar flankkazematten, caponnières enz. voeren, zoomede de trappen of ladders naar bovenverdiepingen, schuilplaatsen enz.

4°. Bij kazernes zonder verdieping, waarboven eene reeks remises worden gebouwd, maakt men dikwijls van de donkere lokalen tusschen de gewelven der benedenlokalen en de vloeren der remises gebruik voor magazijnen en bergplaatsen van allerlei aard (Fig. 96«, d en c).

Verdere details kunnen genoegzaam uit de figuren worden afgeleid.

b. Bomvrije hospitalen, ziekenzalen en verbandplaatsen. Bomvrije hospitalen in vestingen bouwt men bij voorkeur zoover mogelijk van het front van aanval. De opgaven omtrent het percentental zie» ken waarop gerekend behoort te worden, loopen nog al uiteen; gemiddeld echter rekent men 10 ii 45 0/o- In vestingen en forten die niet ingesloten, en waaruit dus de zieken en gewonden groo-tendeels geëvacueerd kunnen worden, rekent men op 30/n. Uit is in ons land regel; voor eene bezetting van 200 a 300 man. zooals voor kleine forten voldoende is, kan men dus met één enkel lokaal volstaan; daarnaast kan men een ander lokaal inrichten voor apotheek, tisanerie en verblijf voor in het fort dienstdoende hospitaalsoldaten.

Voor verbandplaats is elk lokaal, of een ruime ingang van een poterne bruikbaar (verg. Fig. 96), mits goed verlicht zijnde.

De inrichting van de genoemde ziekenlokalen verschilt weinig met die van gezonden; alleen worden de britsen door kribben vervangen en voorziet men ze meestal van een houten vloer; voor ventilatie neemt men bovendien bijzondere maatregelen.

Ook de inrichting der lokalen van bomvrije hospitalen in vestingen komt in hoofdzaak met do zoo even beschrevene overeen. Elk lokaal wordt ingericht voor een klein getal zieken — bij voorkeur voor 6 a 40 —; in de scheimuren maakt men deuren en, voorlangs of tusschen de verschillende rijen lokalen, een doorloopenden gang, waaruit men eveneens in elke kamer kan komen.

Voor eiken zieke is 10—42 M2. oppervlak en 36—40 M\'. lucht noodig; hierdoor moeten de lokalen gemiddeld ten minste 3 M. hoog zyn, zoodat voor deze gebouwen eene dekking met ijzeren balken dikwijls de voorkeur boven gewelven zal verdienen.

-ocr page 186-

170

lt;:. Buskruit- en projectielenmagazijnen\', laboratoria (\'). Tot aanvulling\' van de verbruikte munitie uit de verbruiksmagazijnen dienen hoofdmunitiemagazijnen, waarin gevulde projectielen en kardoezen worden geborgen. De inrichting daarvan, zoomede de gemeenschap, door trappen en hijschtoestellen, mot remises ol verbruiksmagazijnen blijkt uit de op blz. 426 beschreven Fig. 52—54

De aanvulling der hoofdmunitiemagazijnen geschiedt bij kleine forten uit elders gebouwde magazijnen; in dergelijke werkjes vindt men dus alleen geheel gereedgemaakte munitiën. In sommige groote forten en vooral in vestingen vindt men daarentegen nog afzonderlijke buskruit- en projectielenmagazijnen, benevens laboratoria. waarin do kardoezen gereedgemaakt on de projectielen gevuld worden. Waar deze gebouwen maar eenigszins aan vijandelijk vuur blootstaan, moeten zij hiertegen gevrijwaard worden. Fig. 98 (1) stelt een buskruitmagnzijn en Fig. !)!) een laboratorium voor, het laatste in verbinding met eene remise, welk lokaal echter niet zeer gunstig is gelegen en dan ook wel in gebruik zal komen voor berg- of werkplaats.

Het buskruitmagazijn van Fig. 98 is lang 25, en breed 6,5 M., met een portaal van D M. breedte. De omringende grond ligt echter niet tegen de muren van het magazijn zelve; aan 3 zijden toch is dit omringd dooi\' een smallen gang, tot welken men toegang heeft door 2 poternes {ab en cd), nabij den achterkant van het gebouw. Deze gang kan door gebroken kanalen (pq) in verbinding worden gebracht met het magazijn en op deze wijze tot drooghouden hiervan medewerken; het water dat zich daarin verzamelt, kan door zinkputjes in een riool worden gevoerd onder door de zijgangen loopend en door andere riolen naar buiten afwaterende. Bedoelde gangen en het magazijn staan verder door tochtkokers (/quot;) in verbinding met de buitenlucht; op den gang komt ook de nis uit tot verlichting van het magazijn (e), welke door Fig. 9bW vergroot is voorgesteld.

De hoofdingang van het magazijn kan niet worden bereikt, dan uit een open voorportaal, waartoe weder eene deur toegang verleent.

1

Overgenomen uit de (Ooslcnrijksche) Fanmlinig tcchnschcr Kovslrvllions-Dr/ails der Kriri/shaidwsf, een uitvocripe atlas, wnurvan de inhoud volkomen aan den tilel beantwoordt.

-ocr page 187-

171

De indeeling van liet laboratorium blijkt genoegzaam uit Fig. 99a met bijgevoegde verklaring der letters.

In Pruisen voreeniyt men dikwijls do verscliillendo soorten van magazijnen in forten tot een geheel; Fig. 100 stelt daarvan den platten grond voor. Daarin zijn ;

«, verbruiksbuskruitmagazijaen met portaal (4), tot berging van kardoezen, los buskruit enz.;

c, verbruiksmunitiemagazijnen (soms met afzonderlijk portaal) voor gevulde projectielen van allai\'lei aard, zoo mogelijk met bijsch-toestel (d):

p, bulplaborntoria voor liet gereedmaken van die holle projectielen, wolko niet in do laboratoria gevuld worden, /.ij liggen steeds naast do verbruiksniunitiemagazijnen en hebben met deze gemeenschap door oon mot \'2 luiken gesloten opening (l) tot het ^ aanreiken van projectielen; zij hebben een afzonderlijken ingang (soms een portaal), ramen en een kast (ƒ) voor het bergen van gevaarlijke ontstekingsmiddelen.

Do onder ae vermelde lokalen bijeen noemt men een Lude-system. Verder zijn:

A, laboratoria (ook geschikt voor logies) voor bet vullen van kardoezen en gereedmaken van granaatkartetsen (A), en daarnaast afzonderlijke verbruiksbuskruitmagazijnen (t) mot portaal (£), waarin het buskruit, noodig voor de laatstgenoemde kardoezen en granaatkartetsen, wordt geborgen ;

y, projectielonmagazijnen (voor ledige projectielen).

De detailinrichting van artillericmagazijnen en van laboratoria is in de artillerievoorschriften opgenomen.

d. Fvoviandmafjazijnen. Alle levensvoorraad moet zooveel mogelijk in magazijnen worden geborgen. De grootte en inrichting dier bergplaatsen hangen natuurlijk af van de sterkte der bezetting, van den lijd voor welken de versterking geproviandeerd moet worden, en van do ruimten welke de verschillende behoeften innemen. Als gemiddelde kan men aannemen, dat per man en per maand M2. ruimte noodig is (\').

Met het oog op de omstandigheid dat het verlies van eene aanzienlijke hoeveelheid proviand ook do overgave der versterking ten gevolge kan bobben, behooren alle, of ton minste de voornaamste magazijnen bomvrij te zijn; bij de niet bomvrije neme men dan verder de uiterste voorzorgen tegen brand.

(l) W Ad N F,li, Grundriss fier FurUlictUion, hladz. lo.

-ocr page 188-

172

(/s / //gt; - \' •

Van de levensmiddelen nemen granen de meeste ruimte in, omdat deze, versch, niet hooger dan 0,4, en droog, dan 0,65 M. mogen worden opgelegd. Daarom is voorgesteld ze te bewaren in al dan niet onder den grond geplaatste, doch in elk geval luchtdicht gesloten bakken, in navolging van de zoogenoemde silós, welke men in Spanje en elders aantreft. De in het jaar 1819 daarmede genomen proeven, waarbij do bakken van lood waren. hebben omtrent eene bewaring gedurende 4 jaar de gunstigste resultaten opgeleverd; later zijn opnieuw proeven genomen, waarvan de uitkomsten echter minder voldeden. De bakken kunnen ook gemetseld of van in metselwerk besloten metaal zijn; zij kunnen natuurlijk in bomvrije gebouwen geplaatst worden en nemen slechts weinig ruimte in; een voorraad graan voor 5000 man, gedurende 400 dagen bijv., vereischt 6 silo\'s, ieder -4,22 M. lang, breed en hoog.

In forten, welke niet ingesloten kunnen worden, kan men natuurlijk met kleine magazijnen volstaan; zooals reeds werd opgemerkt gebruikt men daarvoor sommige donkere lokalen van verschillende kazemattenkorpsen; nabij de keukens vindt men daarenboven ook gewoonlijk een bergplaats voor levensmiddelen.

e. Gereedschapsmagazijnen, telegraaf- en telefoonstations, postdui-venlokalen, timmermans- en andere vierkplaatscn, zoomede slach.tplaatsen maakt men in verschillende bomvrij lokalen.

f. Stallen voor paarden en vee worden afgezonderd gebouwd; zelfs in forten vindt men in Duitschland tegenwoordig bomvrije paardenstallen.

g. Korenmolens, De windkorenmolens in zeer uitgebreide vestingen zullen wellicht by een beleg dienst kunnen doen tot het malen van het graan. Beter echter is het, stoommolens in bomvrije gebouwen te plaatsen. Ontbreken ook deze, dan kan men gebruik maken van zoogenoemde rosmolens, welke door paarden gedreven worden, of van handmolens; de laatste hebben echter het nadeel, dat 1 man een geheelen dag werk heeft om IJ- hectoliter te malen.

Het eenvoudigst is, den voorraad niet in graan doch in meel op te doen dat, ook in silo\'s, minder ruimte beslaat.

h. Bakkerijen. De bakovens moeten mede in bomvrij lokalen worden gemaakt; meestal zijn zij zóó groot, dat daarin 500 rations tegelijk kunnen worden gebakken en, daar men 6—8 maal in 24 uren kan bakken, zoo kunnen in eiken bakoven .\')0Ü0—4000 rations per dag worden gereedgemaakt. Met het oog op noodige

-ocr page 189-

17.1

herstellingen, maakt men op twee ovens een derde als reserve. Elke bakoven met toebehooren neemt ±13 M2. oppervlak in.

i. Welputten. Een der belangrijkste behoeften in elke versterking is een voldoende voorraad zuiver drinkwater. Waar geen genoegzaam aantal regenbakken onder de bomvrije gebouwen zijn aangelegd, moeten dus welputten of NoiiTON-pompen gemaakt en op de eene of andere wijze bomvrij gedekt worden; dit is zelfs raadzaam, al zijn er regenbakken aanwezig, omdat de voorraad hierin steeds beperkt, en van de hoeveelheid gevallen regen afhankelijk is.

L Arsenalen en loodsen. Arsenalen worden alleen in vestingen gebouwd, bij voorkeur aan een vaarwater. Doordien zij in oorlogstijd genoegzaam ledig zijn kunnen zij dan voor andere doeleinden worden gebruikt. Meestal zijn zij echter niet bomvrij; wel is waar is de constructie stevig genoeg om eene blindeering (verg. Hoofdstuk VI11) te dragen, maar het blindeeren van een eenigszins uitgestrekt gebouw vordert zeer veel tijd en arbeidskrachten.

Loodsen hebben gewoonlijk wanden van hout of zelfs van kranjangs en zijn dus voor de verdediging geheel zonder waarde.

VII. Partieele inondatiën.

Partieele inondatiën kunnen worden gesteld, waar beken en kleine riviertjes op versterkingen aanloopen, of deze door zeer laag terrein of polders worden begrensd.

Stroomen die beken vrij af, zoo moeten zij- worden afgedamd; dit levert bij eenigen waterafvoer nog al bezwaren op, zoodat het veel beter is reeds in tijd van vrede binnen de versterking, of ten minste onder haar kartetsvuur, de noodige opstuwingsmidde-len — stuwen, sluizen, damsluizen eftz. — aan te leggen; is er geen scheepvaart op de waterleiding en staat zij niet bloot aan plotselingen was, zoo kunnen de sluizen worden vervangen door dammen met duikers.

Zijn de beken hooger op gekanaliseerd, zoo moeten bij tijds alle stuwen, sluizen of welke middelen ook tot ophouden van het water mogen aanwezig zijn, geopend of liever nog vernield worden.

Het stellen van inondatiën in polderland is in de Veldverster-kingskunst beschreven.

-ocr page 190-

174

VIII. Tecjenmijnen.

Een mijnstelsel komt alleen in hoog terrein of bij hooge glacis voor, omdat het maken der gangen nabij de oppervlakte van den grond tot instortingen annleiding geeft; hot aanleggen daarvan is zeer tijdroovend, zoodat men het grootendeels tegelijk met den bouw der vesting maakt. Hot overgroot aantal voorstellen omtrent den vorm van mijnstelsels kan tot twee hoofdsoorten worden teruggebracht, te weten het onveloppe-stelsel (Fig. 401) en het vertakte stelsel, dat in zijn eenvoudigsten vorm door von nr.it I.aiir is voorgesteld (1\'ig. 102). Het eerste wordt zelden meer toegepast; het laatste bestaat uit gemeenschapsgangen («), zijtakken (li) en luistergangen (c).

Alleen bij bekleede contrescarpen worden de tegenmijnen duurzaam gemaakt; zij beginnen dan in de gracht zelve of in eene contrescarpgalerij, het mijwportaal (zie ook Fig. 103); de gemeenschapsgangen en zijtakken worden gemetseld; de luistergangen worden eerst bij het beleg in hout gemaakt, behalve hun aanzet (het begin), die eveneens gemetseld wordt. De gemeenschapsgangen maakt men 70—80 M. lang, \'1—1,5 M. breed en in het midden 2 M. hoog; de zijtakken zijn 10—15 M. lang, 1 M. breed en 1,5 M. hoog. Eerstgenoemde liggen bij de contrescarp 25 —40 M. van elkander; de zijtakken maken hiermede hoeken van 45\'—00\'; de luistergangen, hoog 1 M., breed 0,6 M., zijn ongeveer evenwijdig aan de gemeenschapsgangen.

Somtijds brengt men gemetselde mijnkamers naast de gangen (P Fig. 103) aan, om deze te kunnen doen springen indien do verdediger ze moet verlaten. Aan de einden der luistergangen worden kwetsers aangelegd, zoodra men overtuigd is daarmede de vijandelijke werken te kunnen vernielen.

Somtijds worden, ook in het von der Lahr\'sciie stelsel, 2 zijtakken met elkander vereenigd, waardoor men eene enveloppe-of omvwiggalerij verkrijgt, en dus eigenlijk een enveloppestelsel maakt; hierdoor wordt wel de luchtverversching gemakkelijker, de terugtocht veiliger, en de verdediging bevorderd, omdat men gemakkelijker hulp van den eenen gang naar den anderen kan zenden; daarentegen kunnen do vereenigings-galerijen licht door den vijand worden vernield, omdat zij dezen hare ilanken aanbieden, terwijl zij verder in bruikbare parallellen kunnen worden veranderd. indien zij niet zeer diep zijn gelegen. Ook verkrijgt de aanvaller daardoor do gelegenheid, uit de eene galerij de andere

-ocr page 191-

175

in den rug aan te vallen, waarin echter door deuren kan worden voorzien. Deze laatste worden ook aan de einden der gerneen-schapsgangen, en van afstand tot afstand daarin, gemaakt.

Waar geen enveloppegaleryen zijn maakt men in de gangen kapellen {a Fig. 103), zijnde ruime plaatsen op de samenkomst van een of meer verschillende zijtakken met een gang.

De mynoorlog doet den aanvaller het voordeel zijner overmacht verliezen en maakt dat hij slechts langzaam vooruit kan komen, zonder dat de belegerden gi oote verliezen lijden (zie liet beleg van Schweidnitz in Hoofdstuk IX).

Deze mijngangen kunnen ook nog andere diensten bewijzen: men kan er namelijk, onder liet glacis der in- en uitspringende wapenplaatsen, gewone mijnen in aanleggen; aangezien dit de vermoedelijke punten voor \'s vijands directe bres- en contrebatte-rijen zijn, loopen deze gevaar van in de lucht te vliegen. Wanneer^ men trechters vormt om batterijen te vernielen, zoo moet de uitwerking dier mijnen door retours offensifs voltooid worden, waaruit dan weder het gewicht van goede gemeenschapsmiddelen blijkt.

-ocr page 192-

HOOFDSTUK V.

VEREENIGING DER ONDERDEELEN TOT VESTINGEN. EORTEN EN ANDERE WERKEN.

In de Inleiding werd opgemerkt, dat duurzame versterkingen nu eens dienen tot verzekering van plaatselijk bezit dan weder tot vorming eener versterkte positie. In het laatste geval maken zij de hoofdsteunpunten daarvan uit; door de hulpmiddelen van de Veld- of van de Tijdelijke Versterkingskunst wordt bij oorlog of oorlogsgevaar in het ontbrekende voorzien.

Uit den aard der zaak verschilt de inrichting van een duurzaam werk in de eerste plaats naarmate van het terrein en van het te bereiken doel, doch ook onafhankelijk van beide is langen tijd gestreden over den besten vorm, welken men aan de verschillende fronten van duurzame werken behoort te geven. Alvorens hieromtrent in enkele beschouwingen te treden, dient te worden vermeld, dat forten over het algemeen het tracé verkrijgen van veldwerken, en men daarbij dus ook spreekt van voor-, zij- en keel fronten, terwijl deze onderscheiding bij vestingen óf niet bestaat, óf slechts zeer in het algemeen kan worden aangeduid bij de zoodanige, welke een deel eener verschanste linie uitmaken; de oorzaak hiervan is, dat vestingen gewoonlijk worden geconstrueerd op de zijden van veelhoeken van meer dan zes zijden. Wordt in het vervolg over een front gesproken zonder nadere aanduiding, dan wordt een vestingfront bedoeld.

-ocr page 193-

177

A. stelsels van bevestiging.

In Hoofdstuk II hebben wij opgegeven, dat er, vooral in den tijd na Vauban, een ontzettend aantal ontwerpen in het licht zijn verschenen over het tracé en de inrichting van vestingfronten, alle gebastionneerd; Montalembkut verwierp daarentegen dit stelsel en plaatste het getenailleerde en het polygonale er tegenover; het laatste is al spoedig door de Duitschers aangenomen, doch elders, in het bijzonder in Frankrijk, bleef men het gebas-tionneerde trouw; ook in Nederland was dit zeer lang het geval. Tegenwoordig wordt overal het polygonale stelsel toegepast; eene uitzondering maken alleen de keelfronten van forten en sommige werken in laag terrein, waarbij men het flankement uit den open wal voldoende acht; bij verbetering van bestaande vestingen laat men daarenboven gewoonlijk het tracé in hoofdzaak onveranderd, ten einde de kosten niet al te hoog op te voeren. Dat het polygonale stelsel ten slotte de overwinning heeft behaald, is natuurlijk vooral te danken aan de voordeelen welke het oplevert, doch het heeft zich toch eerst alom baan gebroken door de meesterlijke wijze, waarop die voordeelen in het licht zijn gesteld door den Belgischen generaal Bhialmont; de geheel nieuwe versterking van Antwerpen volgens dat stelsel (1800 en volgende jaren) bracht er van zelve toe, om de aandacht op dit onderwerp te vestigen.

Zooals uit Fig. 27 blijkt, bestaat een getenailleerd front uit eene aaneenschakeling van wallen, die elkander onder inspringende hoeken — van 240\' a 270° — ontmoeten; de grootte der uitspringende hoeken staat in verband met den vorm van den buitenomtrek der vesting. Door deze constructie wordt de gracht vóór eene face geflankeerd uit eene nevenliggende onder een hoek van 90° ;i 120\'. Dit flankement is echter zeer onvolkomen; heeft het namelijk van den open wal plaats dan ontstaat een doode hoek; geschiedt het uit flankkazematten\' dan zyn de voormuren hiervan steeds aan rechtstreeksch vuur blootgesteld, Daarenboven belet het tracé het concentreeren van vuur in elke gewilde richting; onbestreken ruimten bestaan voorde saillanten, en de facen kunnen niet dan door traversen en parados aan flank- en rugvuur worden onttrokken; al deze oorzaken kunnen als redenen gelden voor de veroordeeling van dit stelsel.

Het gebastionneerde stelsel (verg. Fig. 10, 12, 24—20 en 108) ontleent zijn naam aan het gebastionneerde front, waaruit de V. 12

-ocr page 194-

178

hoofdwal in dit stelsel bestaat; in het polygonale stelsel daarentegen is de hoofdwal in den regel een rechte of weinig gebroken lijn; in het eerste worden de grachten geflankeerd uit deelen van het front zelf, in het laatste uit andere werken (caponnières, lage flankbatterijen enz,), welke zoodanig zijn aangelegd, dat zij het vuur uit den hoofdwal niet onderscheppen.

Het onderscheid in deze twee stelsels moet echter niet zoo zeer in liet tracé, doch hoofdzakelijk in het profiel der werken worden gezocht, want ook polygonale werken kunnen op dergelijke wijze gebroken zijn. liet kenmerkend verschil is dat de bastions (verg. Fig. 104, PI. XII) bij het gebastionneerde stelsel de vuuruitwerking van de doorgetrokken courtine (PQ) belemmeren, omdat de wallen QR, RS, ST en ÏP even hoog liggen als de courtines (PU en QV). Vervangt men dit bastion door een lagen wal, met remises bij de flanken (verg. rechterhelft van Kig. 86), en werpt men de borstwering PQ op, dan is het front naar het polygonale stelsel gewijzigd (\').

Regel is echter, dat fronten naar het polygonale stelsel (Fig. 104) uit eene rechte of weinig gebroken borstwering bestaan (BI), BC en DE), geflankeerd uit eene vóór het midden liggende caponnière; in enkele gevallen (F) ligt de caponnière op de samenkomst van 2 fronten (saillant-caponnière). Van daar de naam caponnière-stelsel welken men wel eens aan dit stelsel geeft, welke naam echter, blijkens het zooeven gezegde, onjuist kan worden genoemd. Dit blijkt te meer indien men nagaat, dat het stelsel volkomen hetzelfde blijft, indien men de saillant-, of elke andere caponnière vervangt door lage open batterijen.

De meest juiste bepaling van het verschil tusschen het gebastionneerde en het polygonale stelsel is dus, dat in het eerste de vuuruitwerking door het llankement wel, in het laatste daarentegen niet belemmerd wordt.

Zóó opgevat, is het niet twijfelachtig aan welk stelsel de voorkeur moet worden gegeven; doch zelfs al bepaalt men zich tot het tracé alleen, dan blijkt uit eene vergelijking van den sterk gebroken gebastionneerden met den geheel of nagenoeg recht-lijnigen polygonalen vorm, dat de laatste in de meeste gevallen te verkiezen is.

(1) Een dergelijk laag, en natuurlijk ook klein, bastion noemt men hasiionnel; dtzelf\'dtt naam wordt ook wel aan de aanstonds te bespreken suillant-eaponnièros gegeven.

-ocr page 195-

■179

Immers door de breking der borstweringen vuurt het normaal geplaatste geschut in ten minste 3 richtingen; alleen dat op de courtine is in den regel goed aan enfileervuur onttrokken; breekt men do borstwering niet of weinig, dan is zij daartegen veel meer beschut en kan het gezamenlijke geschut veel gemakkelijker vuur in front brengen (\'). Ken en ander blijkt duidelijk uit Fig. 105, waar Y en X de respectieve en fil eerbatterij en voorstellen. » Ken ander nadeel is, dat de saillanten door de breking veel kleiner worden, zoodat bijzondere maatregelen tegen het zoo de-moraliseerende rugvuur genomen dienen te worden, waartoe meermalen de kleine spitse bastions nauwelijks groot genoeg zijn; dat daardoor de onbestreken ruimten tevens grooter worden, spreekt van zelve. Deze bezwaren doen zich vooral bij veelhoeken van een klein aantal zijden — dus bij forten — gevoelen (\').

Van zeer veel gewicht is, dat het polygonale stelsel de gelegenheid oplevert, de flankeerende werken te plaatsen waar men zulks het best oordeelt, terwijl in het gebastionneerde stelsel de flanken aan eene bepaalde plaats in het front zijn gebonden. Daarom kan men liet laatste niet zoo gemakkelijk naar het terrein plooien als het eerste.

Het bovenstaande achten wij voldoende (s) om het feit te verklaren, dat polygonale werken, meest geflankeerd uitcaponnières, doch in enkele gevallen uit open batterijen met remises in de onmiddellijke nabijlieid, tegenwoordig algemeen worden gemaakt.

Er blijft nu nog over na te gaan, of een kleine breking van den hoofdwal in het algemeen is aan te bevelen. Eene breking naar binnen (front ISO Eig. 104) is oorzaak dat de beide takken van het front meer aan enlileervuur, en de frontmuren der mid-dencaponnière meer aan vuur uit de verte zijn blootgesteld dan bij een ongebroken wal (BD); zij is dus in den regel verkeerd.

(1) In den oorlog van 1870—71 wierpen de Dnitschers dikwijls belangrijke batterijen op de kapitalen der bastions op; dit was oor/aak, dat men bijv. nit een zeer geteisterd bastion van het fort Monrouge ten Z. van Parijs slechts met 5 stukken kon antwoorden. (La Ronciere-le-Nouht. Ixi marine av siïge de Paris, blz. 306).

(2) De kleine bastions der Parijsche forten werden moordholen {Mordkessel) genoemd , omdat de daarin opgehoopte troepen zulke groote verliezen leden. (G. Graf gelde rn , Zur Geschichfe der Belagerungen vou Belfort vud Paris, 04).

(3) Over dit onderwerp zijn, vooral in do jaren 1SG0—70, boekdoelen gevuld; de voornaamste woordvoerders in deu strijd waren Brialmont, Prévost, de Blois en cossf.ron de vlllenoisy.

-ocr page 196-

180

Bij eene breking naar buiten (DE) wordt liet enfileeren eveneens gemakkelijker, doch daarentegen is de richting der frontmuren van de caponnières voordeeliger. Welk voordeel het grootst is, wordt verschillend beoordeeld; zoo zijn de wallen der vesting Antwerpen (PI. -Kil), en die van het voorfront der daaromheen liggende forten (PI. XfV) ongebroken; daarentegen bestaat het voorfront van bijna alle forten van den laatsten tijd (PI. XV) uit 2 frontfaces, welke elkander onder een hoek van 120° a l(i0o ontmoeten. De reden voor dit laatste is, dat de forten tegenwoordig op vrij groote afstanden van elkander worden aangelegd en het enfileeren van liet voorfront in dat geval toch niet kan worden tegengegaan uit een naburig fort, wat wel het geval is, indien de werken dicht bij elkander liggen en hunne voorfronten raaklijnen zijn aan den boog waarop zij liggen; in laatstgemelden toestand toch zou eene batterij, waaruit een zoodanig voorfront in de lengte moest worden beschoten, onder het krachtige eniileer-of rugvuur van een nevenliggend fort moeten komen te liggen.

B. VESTINGFRONTEN.

\'Welke der in het vorige Hoofdstuk beschreven onderdeelen voor een bepaald vestingfront noodig zijn hangt van verschillende omstandigheden af, waarvan sommige reeds bij de behandeling dier onderdeelen ter sprake kwamen. Hoezeer die omstandigheden ook soms uiteenloopen, zoo kunnen zij toch altijd worden teruggebracht tot de vraag, of de vesting of het te beschouwen gedeelte daarvan al dan niet blootstaat aan een geregeld beleg. Uit de recapitulatie van blz. 104—10G, in verband beschouwd met de daarop gevolgde beschrijving der details, kan onmiddellijk worden afgeleid dat een vestingfront, niet aan geregeld beleg blootgesteld, moet bestaan uit (verg. Fig. 107, PI. XIII):

1°. een hoofdwal van niet te groote hoogte en dikte (G M.), grootendeels ingericht voor infanterie, en verder voor plaatsing van remisegeschut en van eenige zware vuurmonden, hier en daar voorzien van een cavalier;

2°. eene gracht, door water, vrijstaande of bekleedingsmuren stormvrij, en goed geflankeerd; is het den aanvaller, bijv. door breede inondatiën onmogelijk om de flankbatterijen onder geschutvuur te houden, dan kunnen deze open zijn; 3°. een klein aantal goed afgesloten uitgangen;

-ocr page 197-

18i

iquot;. een bedekten weg of gang met glacis of glacis coupé en ■wachthuizen in de inspringende wapenplaatsen;

5°. enkele andere buitenwerken op punten waar uitgangen gedekt moeten worden;

6°. reduits en andere bomvrije gebouwen naarmate van de sterkte der bezetting en van de omstandigheid, of overmachtig geschutvuur is te vreezen, en of de vesting kan worden ingesloten;

7°. in sommige gevallen, hulpmiddelen voor het stellen van inondatiën.

Kan echter een geregeld beleg worden verwacht, dan moeten in het bovenstaande de volgende wijzigingen of veranderingen worden aangebracht (verg. Fig. iOG en 108, PL XII en XIII):

1°. de hoofdwal moet over het geheel hooger zijn, (8a 12 M.) cm commandement te verkrijgen op de aanstonds te noemen buitenwerken; verder behoort hij dikker te zijn en meer te worden ingericht voor geschut, werpgeschut vooral, zonder echter de plaats voor infanterie al dadelijk weg te nemen;

2°. de muren welke stormvrijheid verschaffen, beboeren met de uiterste zorg aan liet indirect vuur te worden onttrokken, terwijl het flankeerende geschut aan alle soorten van vuur onttrokken moet zijn;

3°. veel ruime en goed gedekte uitgangen om de gemeenschap tusschen de werken onderling en met het voorterrein gemakkelijk en veilig te doen zijn, met het oog op uitvallen;

4°. een breede bedekte weg met ruime wapenplaatsen om uitvallende troepen te verzamelen en op te nemen:

5°. een ravelijn — althans in de meeste gevallen (verg. blz. 162) tot dekking der gemeenschapsmiddelen enz. en het nemen der aanvalswerken in rug en flank;

0°. reduits en andere bomvrije gebouwen in hoogere mate, ook al kan de vesting niet geheel worden ingesloten; omdat toch dikwijls de genieenschap achterwaarts bemoeilijkt kan worden;

7°. in hoog terrein soms een mijnstelsel.

Zoowel bij fronten welke niet aan een geregeld beleg blootstaan, als bij die welke dit hebben te verwachten, kunnen gepantserde kazematten en koepels in toepassing worden gebracht. Deze werken hebben bij hun groote voordeelen, het zeer ernstige nadeel van zeer kostbaar te zijn, en komen dus eigenlijk in het eerste geval nog meer in aanmerking dan in het laatste, omdat

-ocr page 198-

18\'2

men daar met een gerinp; aantal kan volstaan en het zware geschut alzoo uitsluitend achter dergelijke pantsers plaatsen. Aangezien echter die enkele stukken soms slechts weinig blootstaan aan het gevaar van te worden gedemonteerd, blijven gewoonlijk hierom koepels en gepantserde kazematten achterwege in zulke fronten; en in de andere, omdat enkele op die wijze gedekte stukken niet genoeg tegen de vijandelijke overmacht kunnen uitrichten en vele tot al te groote uitgaven leiden, zoodat ton slotte in bijna alle vestingen pantsers geheel ontbreken. Naar onze meening echter — en bij de dijkposten komen wij daarop terug — zijn er zeer wel omstandigheden denkbaar, waarin het zware geschut op den open wal van vestingwerken, al kunnen deze niet of moeilijk geregeld worden belegerd, blootstaat om gedemonteerd te worden, in elk geval niet meer bediend zal kunnen worden, en zijn zij dus vooral daar aan te bevelen, omdat een enkele koepel op den saillant van zulk een vestingfront daaraan eene groote kracht zal bijzetten en de kosten van het geheel niet overmatig zal bezwaren.

Vestingen welke de kern uitmaken eener positieversterking, en dus omgeven zijn door gedetacheerde forten (blz. 4) worden in den regel beschouwd als niet bloot te staan aan een geregeld beleg. Zelfs vergenoegt men zich daarbij dikwijls met nog veel minder dan wij straks noodig oordeelden; een gebastionneerde of polygonale wal, stormvrij gemaakt op de goedkoopst mogelijke wijze, zoodat bijv. escarpmuren en caponnières alleen gezichtsdekking verkrijgen; en een bedekte weg is dikwijls alles waaruit zulk eene enceinte de sürete bestaat. Als reden daarvoor wordt opgegeven, dat de verdediging van zulke positieversterkingen gevoerd wordt bij de gedetacheerde forten en dat, wanneer hier de aanvaller heeft overwonnen, verdere tegenstand onmogelijk is, zoodat de vestingwal alleen dient om te beletten dat de vijand, na bijv. met geringe macht bij verrassing tusschen \'2 forten te zijn doorgedrongen, binnen de stad zou geraken, en om, na verlies van een of meer forten, een eervolle capitulatie te kunnen bedingen.

Bij den bouw van de vesting Antwerpen is men echter van een geheel ander standpunt uitgegaan, dat ook thans nog door Erialmont met klem wordt aanbevolen. De vesting zelve is daar gebouwd, alsof er geen forten vóór bestonden; fronten door de inondatie gedekt, zijn zeer eenvoudig gehouden; andere daarentegen zijn voorzien van allerlei hulpmiddelen voor eene krachtige verdediging ook tegen geregeld beleg; en vóór de twee fronten,

-ocr page 199-

/Ui quot; ( r i ^

m

die op scherpe saillanten van den veelhoek liggen welke de vesting vormt, zijn zelfs de ravelijnen vóór het glacis van den hoofdwal geplaatst, ten einde op die wijze eene groote, goed gedekte ruimte te verkrijgen voor verzameling van troepen, bestemd om uitvallen te doen.

Tot toelichting van heigeen voorafgaat laten wij hier de beschrijving volgen van twee polygonule fronten dei\' vesting Antwerpen en van een gebastionneerd front, ingericht naar de beginselen,

vervat in de vorige bladzijden.

1°. Polygonale fronten (Antwerpen) (\').

(Gebouwd tusschen 18t)0 en 1804).

Door de lielgische volksvertegenwoordiging is op voorstel der toenmalige regeering besloten, van Antwerpen het centraalreduit der verdediging te maken. Daartoe zijn de bestaande vestingwerken geslecht en is een nieuwe omwalling gemaakt, welke de stad (behalve aan de rivierzijde) en verschillende daarbuiten gelegen dorpen omvat, en door eene rij gedetacheerde forten en andere werken is omringd. De nadering van de zeezijde kan worden belet door versperringen op de Schelde, welke door 3 forten (10—12) worden bestreken.

a. Front. ieyen yeregeld beleg ingericht, zonder vooruitgeschoven ravelijn.

De fronten, welke niet door inondatiën gedekt, en waarvan de ravelijnen niet zijn vooruitgeschoven, worden door Fig. 106 (I\'l. XII) met de profielen a—m voorgesteld. De hoofdwal is eene rechte borstwering, lang van 900 tot 1050 M., en niet bemuurd; de hoofdgracht is gemiddeld 00 M. breed en wordt geflankeerd uit eene caponnièrc, midden voor het front liggende; deze ca-ponnière heeft 2 rijen kazematten, met eene open plaats tusschen beide, en eene bovenbatterij en is zóóver teruggetrokken, dat nog 2 stukken den berm kunnen enfdeeren. Het hoofd der caponnière wordt geflankeerd uit lage batterijen onder den hier teruggetrokken hoofdwal {eerste llanlcen): de keel uit dergelijke batterijen onder

(]) Brialmont, Trailé rte fortification, polyyonale, TI. 1 en 54.

-ocr page 200-

184

de tweede flanken-, beide worden gedekt door een orillon (XY), tusschen welken wal en de flanken eene open ruimte blijft, even hoog als de berm van den hoofdwal; onder de keel van het orillon zijn overwelfde wijkplaatsen gemaakt; dit is eveneens het geval onder de vleugels der caponnière, naast de steenen trappen welke naar de bovenbatterij voeren. De caponnière ligt rondom , in het water. \'

Vóór de caponnière ligt eene contregarde van aarde; alleen in den saillant moeten stukken worden opgesteld, waarom de vuurlijnen der facen niet gebroken zijn; aan den voet der borstwering staat een 3,5 M. hooge vrijstaande muur of eene zware palissadeering; onder de einden der facen zijn schuilplaatsen gemetseld; de binnenzyde (de contrescarp van het hoofd der caponnière) is bemuurd, en aan de afronding voorzien van eene contrescarp- /, ityif . galerij met 3 kleine mijngalerijen onder het werk.

De contregarde is door een droge gracht gescheiden van het ravelijn, dat geheel onbemuurd en waarvan de vuurlijn gebroken is; in den saillant ligt eene gekazematteerde reversbatterij ; onder de einden der facen zijn wijkplaatsen gemetseld; de natte gracht is ongeveer 50 M. breed.

De bedekte weg is vóór den hoofdwal \'20 M., en vóór het ravelijn ten minste 8 M. breed, en hier cn cremqillere gebroken; de inspringende wapenplaatsen zijn van reduits voorzien, welke uit lage kazematten bestaan, door eene dunne laag grond gedekt;

achter deze kazematten ligt eene open ruimte, door vrijstaande muren afgesloten; in de uitspringende wapenplaats voor het ravelijn ligt soms eene reversbatterij, in die voor de samenkomst van 2 fronten alleen eene barbette.

In het midden van den hoofdwal ligt, als reduit, eene verdedigbare kazerne met aarden bovenbatterij; op de saillanten liggen hooge cavaliers.

De hoofdcommunicatiën liggen naast de vleugels der caponnière, en loopen verder langs de einden der facen van de contregarde en van het ravelijn; een dam, driemaal door bruggen afgebroken, van welke de kleinste binnen de poterne kan worden gerold,

voert langs de uiteinden der genoemde facen en de reduits in de inspringende wapenplaatsen, naai\' den bedekten weg en verder door het glacis naar buiten. Eene andere gelegenheid om naar buiten te komen wordt verschaft door bruggen achter de caponnière, van hier door dit gebouw, verder over eene brug naar den voet van den walgang der contregarde. en eindelijk langs de

-ocr page 201-

^ lt;/ / /quot;■ ej fW\'1 j*si /

185 / yr/y y - . -.■ L,

uiteinden der facen van dit -werk en het ravelijn naar den bedekten weg; deze gemeenschap is beter gedekt dan de eerste.

Eindelijk kan men door eene poterne achter de kazematten onder de eerste flank en door eene andere tusschen de eerste en tweede flank, in de open ruimte achter het orillon van den hoofdwal)

en van daar op den berm of op don dam komen.

Verschillende traversen, waarvan de belangrijkste schuil[)laatsen bevatten, verschaffen dekking tegen ricochet- en enfdeervuur.

De hoogten der werken, diepten der gracliten, benevens de details van de meeste werken, van de schuiitraversen, van de afsluiting der van achteren open kazematten, zoomede van de reversbatterijen enz., benevens de wijze van plaatsing van het achterlaadgeschut in de kazematten, kunnen genoegzaam uit de teekeningen worden afgeleid.

De gebreken, welke men aan dit front kan toeschrijven, zijn: \'•

1°. üe gemeenschapsmiddelen, hoewel aan \'s vijands oog onttrokken, kunnen door indirecte schoten onveilig worden gemaakt.

2°. Evenzoo is dit het geval met de uitgangen onder den hoofdwal, welke over de contregarde der caponnière vernield kunnen worden.

:?». De schouderhoeken der kazerne kunnen eveneens door indirect vuur worden vernield. Men zou ze daarom kunnen inrichten, zooals Fig. lOGtó aangeeft; doch op die wijze zouden de nabyliggende lokalen minder geschikt ter bewoning worden, üe aanvaller kan daarenboven door die vernieling weinig beslissends verkrijgen.

4°. De reduits in de inspringende wapenplaatsen kunnen uit de verte worden vernield.

b. Front, door de inondatie gedokt.

Fig. 107, met de profielen a cn b, stelt een front voor, dat door eene inondatie van aanzienlijke breedte gedekt is. Aangezien die gezamenlijke fronten op eene nagenoeg rechte lijn liggen, zijn de saillanten zeer groot, waardoor elke caponnière nog vuur kan brengen in de gracht der nevenliggenrle.

De hoofdwal van elk front is geheel recht en ongeveer 1000 M. lang; de hoogte daarvan boven het water der hoofdgracht bedraagt 8 M. Doordien hij geheel aan enfileervuur is onttrokken.

-ocr page 202-

180

zijn er geen andere traversen op aangelegd, dan ongeveer op liet midden van hef halve front; onder deze traversen zijn remises gemetseld voor die stukken, welke een gedeelte der voorgracht moeten bestrijken.

Do militaire weg of walstraat is 25—if) M. breed, en ligt 1,75 M. boven het natuurlijke terrein, dat gedeeltelijk onder water zal geraken.

De caponnière bevat aan weerszijden eene rij kazematten, boven welke eene borstwering voor infanterie is opgeworpen; het voorfront bevat magazijnen en privaten, gedekt door eene borstwering met een doorloopend geschutsernplacement. De walgang-is achter de caponnière afgebroken, zoodat de gemeenschap over laatstgenoemde moet plaats hebben. Dit bezwaar had men kunnen voorkomen, door deti walgang te laten doorloopen, en den ingang der caponnière uit eene poterne onder dien walgang te doen bestaan, in plaats van, zooals thans, uit oen vrijstaanden muur pq met barrière; alleen om de kosten is dit niet geschied.

Vóór do hoofdgracht ligt een bedekte weg met glacis coupe en voorgracht; die bedekte weg is vóór de samenkomst der fronten redanvormig gebroken.

De inondatie is van do grachten gescheiden door eene kade, zoodat de vijand niet rechtstreeks met schuiten in de gracht kan komen.

Do gemeenschapsmiddelen met daarbij gelegen wachthuizen, zoomede verdere details, eischen geen nadere beschrijving; de brug over de hoofdgracht ligt onder het kruisvuur van \'2 capon-nières, en kan daarenboven uit den hoofdwal worden beschoten\'.

li0. Gebastionneerd front.

In Fig. 408 zijn gedeelten van gebastionneerde vestingfronten voorgesteld, met verschillende samenstelling van sommige onderdeden. De inrichting van den hoofdwal is geheel overeenkomstig de beginselen van het vorige Hoofdstuk. Onder den saillant van het bastion liggen een viertal mortierkazematten, waartoe eene poterne toegang verleent, naast welke de noodige magazijnen en eenige lokalen voor troepen in reserve (piket) zijn gebouwd. Do linkerflank van het linkerbastion is dubbel; eene open dank ligt achter een lage, gedekt door een orillon, waaronder eene remise voor het, flankgeschut. Uit deze flank komt men op den berm

-ocr page 203-

vóór de face, welke met een lapen wal is voorzien, vooral tot bewaking van de gracht (verg. blz. 109). Op dit walletje is het houtmaske geplaatst, dat, zoowel voor den berm als den hoofdwal gezichtsdekking verschaft. De rechterflank van het bastion is eene enkele hooge flank; onder de linkerflank van het rechter bastion zijn kazematten gebouwd. Achter de orillons van beide bastions is eene ligplaats voor schuiten of vlotten voor de gemeenschap met de buitenwerken, indien de bruggen daarvoor niet meer kunnen dienen; voor een enkel dezer voorwerpen is plaats onder eene waternis in den steünmuur van het orillon (verg. a Fig. \'108/;).

De linkercourtine is naar buiten gebroken, om te beletten, dat de kartetskogels uit do eene lage flank in de andere terecht komen; dit is niet of ten minste in veel geringer mate te vreezen, indien de flanken hoog of gekazematteerd zijn. Door de breking wordt liet enlileeren der beide takken gemakkelijker voor den vijand.

Omtrent de gemeenschap, welke over breede natte vestinggrachten zeer moeilijk veilig is te maken, vooral in het gebastion-neerde stelsel, merken wij alleen op. dat eene rolbrug binnen de hoofdpoterne pq ligt on eene andere achter de ravelijnsface.

De buitenwerken zijn zeer eenvoudig gehouden. De bedekte weg, 15 M. breed vóór de bastions en 5 M. vóór do ravelijnen, bestaat uit niet zeer lange takken en is nagenoeg zonder traversen; in de inspringende wapenplaatsen ligt een wachthuis met tamboer.

De ravelijnen springen weinig vooruit, te weinig om rugvuur op eenig aanvalswerk te geven; alleen kunnen zij vuur brengen in den bedekten weg en eenigszins de communicatie dekken.

Tot binnenverdediging is de kazerne in de keel van het bastion voorzien van een infanterieborstwering, waarvan do kruin niet boven den hoofdwal uitsteekt; alleen in de rechterhelft kan dit gebouw echter als reduit dienst doen,\'omdat het daar aan de voorzijde van de andere werken is gescheiden door eene 4 M. breede en 4,5 M. diepe gracht, geflankeerd en bestreken uit eene contrescarpgalerij, terwijl do 6 M. hooge keelmum1 wordt bestreken uit een uitbouw (r). Op het bovenplat van de kazerne links komt men direct van den walgang, rechts door een trap, uitkomende op den gang achter de kazerne. De voormuur van het reduit is onder J gedekt door een binnenglacis. Zooals wij vroeger (blz. 160) opmerkten, zullen wij de quaestie van tleigelijke reduits

-ocr page 204-

188

nader onder de oogen zien bij de behandeling van de inrichting van forten.

Voor het overige zal, naar wij gelooven, Fig. 108 met de profielen geen toelichting behoeven; alleen wordt er de aandacht op gevestigd, dat geen enkele flank aan alle soorten van vuur is onttrokken en dat de gemeenschap te wenschen overlaat.

C, VERSCHANSTE LINIËN, LEGERPLAATSEN EN BRUGGENHOOFDEN.

Wat men door bruggenhoofden , verschanste legerplaatsen en liniën verstaat, is reeds in de Veldversterkxngskunst vermeld. De buitenlijn der verschanste legerplaats of van het bruggenhoofd is te beschouwen als eene verschanste linie, zoodat de hier volgende beschouwingen op beide van toepassing zijn. Inrichtingen voor verschanste liniën in een bijzondcren toestand, zoomede voor verschanste legerplaatsen alleen, zullen hierna afzonderlijk worden bespreken.

De werken der verschanste liniën {gedetacheerde forten) liggen gewoonlijk op eene nagenoeg rechte of eene gebogen lijn, waarvan de bolle zijde naar voren is gekeerd (Fig. 109). De afstand der gedetacheerde forten is grooter dan wij voor veldwerken hebben opgegeven, omdat de bewapening met vestinggeschut zulks toelaat, en de kosten daardoor minder aanzienlijk worden. Gewoonlijk wordt een onderlinge afstand van \'2000 a 3000 M. als de beste beschouwd, omdat men dan uit elk werk nog eenig vuur vóór de nevenliggende kan brengen, en de tusschenruimten krachtig bestreken kunnen worden; doch dikwijls neemt men meer, zelfs 5000 a 6000 M., hetzij tot vermindering der kosten, hetzij omdat de aard van het terrein zulks zonder nadeel toelaat.

De juiste plaats voor elk fort hangt uit den aard der zaak van het terrein af; zooveel doenlijk tracht men te bewerken, dat elk fort ten minste tot op 1000 amp; 1500 M. een vrij uitzicht heeft en retours olfensifs mogelijk blijven.

Het geschutvuur dezer forten kan, zooals de ondervinding heeft geleerd, betrekkelijk spoedig geheel of ten deele tot zwijgen worden gebracht; in elk geval leveren die stukken veel beter mikpunt op dan geschut in lage batterijen naast en tusschen de werken. Daarom worden dergelijke batterijen steeds gemaakt; kunnen deze als eene verlenging van het keel- of voorfront van een fort worden beschouwd (« Fig. 109), dan noemt men ze

-ocr page 205-

189

nevenbatterijen (zie ook PI. XIV); zij worden gewoonlijk reeds in vredestijd opgeworpen, althans de borstwering en de traversen; de bewapening, de munitie en de bediening worden uit het fort zelve getrokken, zoodat zij niets anders zijn dan een minder stormvrij, doch ook minder kwetsbaar aanhangsel van het fort. Tusschenbatterijen (i) daarentegen worden gewoonlijk eerst in oorlogstijd opgeworpen en blijven in alle opzichten onafhankelijk van de forten; daarvoor belmoren dus afzonderlijke bedieningsmanschappen en stukken te worden bestemd, terwijl ook de noodige munitiemagazijnen achterwaarts moeten worden gebouwd.

Wanneer de tusschenbatterijen door het terrein niet noodzakelijk eene bepaalde plaatsing moeten verkrijgen, belmoren zij ongeveer op de lijnen der keelen van de forten (zie tusschen de forten 1 en III van Fig. 109) te worden aangelegd; zij liggen dan niet te ver van het aanvalsterrein, hinderen het vuur uit de zijfronten niet en worden hieruit geflankeerd. Tusschen de forten III en IV en IV en V liggen zij achter het riviertje, omdat zij op die wijze uitstekend tegen stormaanvallen beschermd zijn; zij komen echter daardoor zóóver achterwaarts, dat eene meer vooruitgeschoven ligging in overweging diende te worden genomen, indien men over troepen genoeg tot bescherming kan beschikken, waarvan de voorste linie in loopgraven nabij de batterijen wordt opgesteld (\').

De groote voordeelen, verbonden aan de aanvankelijke overmacht iti geschut, brengt er toe om te bepalen dat de tusschenbatterijen gereed moeten zijn, vóórdat do vijand den geschutstrijd opent. Men ontveinst zich echter do bezwaren niet, aan dit voorschrift verbonden, want het is dikwijls niet uitvoerbaar, omdat men het front van aanval niet altijd tijdig gerioep; kont. Men zon dus ook wel de tusschenbatterijen voorafgereed willen maken, doch dit is natuurlijk onmogelijk langs den gehoelen omtrok ooner legerplaats; van daar de bepaling om eerst het front van aanval te onderkennen. In ons land zijn echter bijna overal de fronten van aanval volkomen nauwkeurig vooruit te bepalen en het komt

(1) Bij de schets is understalil, dat er afdoende redenen bestonden om de furiën II en IV vóór de andere aan te leggen. Is dit niet het geval, dan zou fort II ongeveer op het punt P, en IV zoodanig geplaatst moeten worden, dat de keelgraeht door het riviertje werd gevormd. Op die wijze zou men liet best gewaarborgd zijn tegen enlileer- en ricochetvuur en tegen vernieling van liet flankement; verder zouden daardoor de tusschenbatterijen van fort III—V zonder eeuig nadeel achter liet riviertje liggen, terwijl eindelijk een zeer goed gedekte overgang van het water zou ontstaan.

-ocr page 206-

190

ons daarom noodig voor, in onzo liniën van het bedoelde voorschrift af te wijkon, en dus van do tusschenbatterijen, van de hiervoor noodige munitiedepots en de aanstonds te noemen ge-meenschapsraiddelen in vredestijd alles gereed te maken, wat slechts eenigszins mogelijk is.

Waar zulks mogelijk is moet men de tusschenbatterijen gedekt plaatsen; kan dit niet clan brengt men er maskes vóór, en in elk geval beschermt men zo door kunstmatige hindernissen en beletselen, indien natuurlijke ontbreken.

Bij een geregeld beleg tegen een of meer der forten wordt weldra meer frontvuur uit de tusschen- en nevenbatterijen gegeven dan uit de forten, omdat dit, door de hooge plaatsing op aan den vijand nauwaeurig bekende punten, spoedig tot zwijgen is gebracht; de forten blijven nu bijna uitsluitend vaste steunpunten, waarvan er een of meer door den vijand moeten worden genomen vóórdat hij verder kan doordringen.

Liggen de forten ver van elkander, zoodat de bestrijking van het tusschenterrein uit de zijfronten onvoldoende is, dan legt men nog tusschenposten (d) aan. Doordien het doel daarvan uitsluitend bestaat in het bestrijken van genoemd tusschenterrein, kunnen deze werken zeer klein zijn; doch vóór alles komt het er op aan, dat de stukken op de zijfronten zeer goed aan vijandelijk vuur onttrokken zijn.

Dat eene goede gemeenschap tusschen de forten onderling, en van de tusschenbatterijen mot de daarachter liggende munitiedepots, van zeer veel gewicht is, zal wel geen nader betoog vereischon. In ons land is eene gemeenschap to water (kanalen, riviertjes, enz.) dikwijls mogelijk; is dit niet het geval, dan legt men achter langs de forten een straatweg, en bij voorkeur ook een spoorweg of paardenspoor aan, liefst met zijtakken naar de forten, de batterijen en de depots (verg. Fig. 10!)). Evenzoo behooren de forten met elkander telegrafisch verbonden te zijn.

Wenschelijk is het dien weg als een bedekten weg in te richten. Tegenover het voordeel van eene goede dekking op te leveren staat echter het nadeel, dat hij zeer kostbaar is. Wordt hij niet gemaakt, dan moet dekking, althans gezichtsdekking, worden gezocht in beplantingen.

Tot dekking van achter de linie te plaatsen reserves kunnen afzonderlijke epaulementen worden opgeworpen, indien natuurlijke dekkingen ontbreken.

-ocr page 207-

lUl

Verschanste legerplaatsen hebben eene verschanste linie als buitengrens en bijna altijd eene vesting als kern (\'). Deze wordt nu eens tegen een geregeld beleg ingericht, dan weder vergenoegt men zich met eene enceinte de sur etc\' ^blz. 182).

De diepte eener verschanste legerplaats, zijnde de afstand van de forten tot de eigenlijke vesting of, indien deze ontbreekt, tot het midden, hangt geheel af van hel doel waarmede de legerplaats is aangelegd en van den aard van het terrein; zij is voldoende, indien de noodige troepen in de legerplaats kunnen legeren, in verschillende richtingen stelling nemen, en indien de ingesloten stad, wegens den afstand waarop do vijand door de forten wordt gehouden, tegen bombardement is gevrijwaard. Vóórdat het getrokken geschut was ingevoerd, kon men volstaan met een diepte van ten hoogste 1 \'iOüX (verg. Fig. 32), waardoor bovendien hot voordeel werd verkregen, dat de forten uit de achterliggende vesting konden worden bestookt, indien de vijand er zich van had meester gemaakt. Thans is die diepte geheel onvoldoende, zelfs indien slechts een korps van betrekkelijk geringe sterkte voor een korten lijd moet worden opgenomen, en do diepte dus tot een minimum kan worden beperkt, omdat de vijand dan tot beschieting der stad slechts van veldgeschut gebruik kan maken. Neemt men namelijk aan, dat dit geschut slechts tot op 4UÜU M. uitwerking op groote doelen heeft en de verdediger, door het kiezen van goede punten voor zijne eigene geschutsopstellingen, en door opruiming van dekkingen in het voorterrein, den aanvaller op 2000 M. afstand kan houden, zoo verkrijgt men voor dergelijke legerplaatsen (1) reeds een diepte van 2000 M.

Tot veel grootere getallen komt men, wanneer de legerplaats met de achterliggende vesting het centraalreduit der verdediging uitmaakt. In dit geval toch moet men verwachten dat de aanvaller zwaar geschut zal aanvoeren; bovendien zal liet dan nood-zakelijk zijn, de in de legerplaats opgenomen krijgsmacht nagenoeg

1

et les camps re tranches, biz. 21U en volg.

-ocr page 208-

192

geheel buiten den hoofdwal te doen kampeeren, terwijl verder een groot oppervlak voor bebouwing en beweiding van veel nut kan zijn (\'). Volgens de opgaven van Hoofdstuk III kan men, met het zwaarste geschut, tot op 10000 M. uitwerking verwachten; trekt inen hiervan de 1500 a 2000 M. af, waarop de vijandelijke vuurmonden van de forten verwijderd gehouden kunnen worden, zoo komt men tot eene diepte van 7500 a 8000 M., door welke men dus de door de hoofdomwalling ingeslotene stad absoluut tegen een bombardement vrijwaart, zoolang geen der gedetacheerde forten genomen is. Deze uiterste grens wordt echter, wegens de dan zeer groote uitgebreidheid der positie en de hieruit volgende kosten, ongaarne aangenomen; absolute bescherming tegen bombardement komt op den achtergrond tegenover tactische uitgangspunten eener doelmatige verdediging.

De frontlengte der legerplaats staat in nauw verband met andere omstandigheden Indien slechts een gering aantal troepen behoeft te worden gelegerd, en weinig wegen naar de legerplaats voeren — wat bijv. zal plaats hebben, indien een gedeelte van het terrein daarvóór kan worden geïnondeerd — dan beperkt men de frontlengte tot het niet geinondeerde terrein, en sluit verder daarin slechts de accessen af. In andere gevallen breidt de legerplaats zich rondom de geheele vesting uit, of wel — indien de vesting met legerplaats slechts als enkel bruggenhoofd behoeft dienst te doen — beperkt men ze tot dien rivieroever, waarop de vesting is gelegen.

Bij legerplaatsen die een gesloten kring vormen, hangt uit den aard der zaak de lengte van den buitenomtrek af van de gi\'ootte der kern vesting en van de diepte der legerplaats; voor de verdediging eener legerplaats met een klein leger kan eene groote diepte dus een ernstig bezwaar worden. Een bevelhebber bijv., die een leger van 50000 man aanvoert, zal hiervan niet altijd ean 20000 man voor bezettingen kunnen afstaan; heeft hij daarentegen 100,000 man onder zijne bevelen, zoo zal hetzelfde verlies hem minder in zijne operatiën belemmeren.

(1) In 1870 werd uit list terrein lusselien J\'arijt en ile urnlig^ende forten een groote menigte groenten getrokken. In gewone tijden dienden deze voorminictijk tut voedsel van de melkkoeien, doeh toen dit vee verdween, werden de groenten met graagte door de bevolking genuttigd, tot zelfs de beetwortels. (IIeyue uud i\'kof.se, Oeschkhte der üelagervng vnn Paris in 1870 71, blz. 247).

-ocr page 209-

l-tquot;t ic -viS

i93

De verdediging van ons land berust voor een groot gedeelte op verschanste inondatieliniën, zijnde meer of\' minder breede onder-■waterzettingen, met forten op de voornaamste accessen.

Eene inondatielinie verschilt in zoo verre van andere verdedi-gingsliniën, dat een groot gedeelte van het terrein tot op eenigen afstand vóór, zoomede tusschen de verdedigingswerken , bij gewonen toestand der inondatie, onbegaanbaar on het maken van aanvals-werken daarop buitengewoon moeilijk is. Hieruit volgt al dadelijk, dat de verdedigende kracht in dien toestand zeer groot is. doch ofTensieve bewegingen alleen kunnen plaats hebben op die enkele deelen, welke over een vrij aanzienlijke breedte droog blijven. Deze zijn echter natuurlijk den vijand ook spoedig, gewoonlijk reeds vooraf, bekend, zoodat bij zijne macht niet over eene lange lijn zal behoeven te verdeelen, en daarom die uitvallen met kracht zal kunnen afslaan.

Wanneer de inondatieliniën zeer uitgestrekt zijn, en over aanzienlijke lengten een groote breedte hebben, worden de versterkingen dikwijls met bijzonder groote tusschenruimten aangelegd, zoodat van onderlinge ondersteuning, zelfs van behoorlijke bestrijking van het tusschengelegen terrein, geen sprake is. Deze tusschenruimten kunnen dan beschermd worden door bewapende vaartuigen (uitleggers), vlotten en, bij sneeuw en ijs, ook sleden. Omtrent de soort van affuiten, welke op uitleggers de voorkeur verdienen en omtrent bewapende vlotten zijn sedert 1879 verschillende proeven genomen (\'); de resultaten waren echter nog niet alle afdoende; eene slede voor hot vervoer van een kanon van 8 cM. op veldaffuit over ijs en sneeuw voldeed goed. Voor het overige wordt het tusschenlerrein verdedigd door troepen, die achter de steunkade der inondatie zijn geplaatst; eene goede gemeenschap achter die kaden is natuurlijk van het hoogste gewicht. Eene verrassing kan hier het doorbreken der linie ten gevolge hebben; doch is de doorgebroken macht van den aanvaller niet zeer groot, dan is de toestand voor haar bijzonder ongunstig, en die poging dus niet te vreezen.

In veel gevallen dienen de verdedigingswerken in zoo breede inondatiën uitsluitend als observatiepost en tot afsluiting dei-accessen; het zijn dan sperforlen, welke in dezen bijzonderen toestand den naam van dijkposten dragen.

(1) Beknopt overzicht der proeven en oefeningen, die in het jaar 1879 lij het wapen der Artillerie hebben plaats gehad, blz. 88—{)2-. id. 18S1, 148 rn 140.

V. 13

-ocr page 210-

194

De Uisscheti- en neveubatteryeii kunnen in dergelijke liniën worden gevormd door met zwaar geschut bewapende vaartuigen; loopt dicht achter do lijn der forten een vaarwater van niet te geringe diepte en breedte, dan kunnen hiertoe zelfs oorlogsschepen worden gebruikt (verg. Hoofdstuk VI); boven vaste batterijen hebben vaartuigen het voordeel, dat men ze verplaatsen kan. Andere vaartuigen, met infanterie bemand, dienen tot bewaking der tusschenruimten en lot bescherming der tusschenbatterijen. Het spreekt van zelve, dat de vaartuigen in kanalen en breede slooten moeten liggen, indien ten minste de inondatie zelve niet de noodige diepte heeft. Wanneer de verdedigingswerken aan de achterzijde der inondatie liggen, kunnen echter ook vaste tusschenbatterijen achter de steunkaden dienst doen.

Zijn de inondatiën bevroren, dan gaat een groot gedeelte der sterkte van de linie verloren doch, zooals wij reeds in de Vcld-versterkingskimst opmerkten, er kunnen verschillende maatregelen worden genomen om daarin te gemoet te komen. De zoo even besproken vaartuigen zijn dan een krachtig hulpmiddel tot afwering van eiken aanval.

Over de vraag, of de linie der forten met tusschenposten, neven- en tusschenbatterijen, benevens loopgraven, epaulementen enz. voor de troepen, welke de batterijen moeten beschermen en het tusschenterrein verdedigen, de eigenlijke gevechtstelling moet zijn, althans de eenige, is men liet nog niet eens. Nog niet zoo heel lang geleden werd steeds gesproken van het bezetten eener stelling, op \'iÜOÜ a 3000 M. vóór de forten, welke positie zoo krachtig mogelijk, en geholpen dooi\' het zware geschut uit de forten, moest worden verdedigd. Spoedig echter kwam men tot de overtuiging dat die afstand te groot was, en werd hij daarom tot op de helft verminderd; deze eerste linie moest in verband met die der forten zoodanig worden versterkt, dat de vijand genoodzaakt zou zijn, zwaar geschut aan te voeren, alvorens den verdediger op de forten te kunnen terugwerpen; daardoor zou dan tevens tijd worden gewonnen om de noodige opruimingen vóór de forten uit te voeren , en deze in staat van verdediging te brengen.

Naar onze meening zal het alleen in golvend terrein mogelijk zijn, eene zoodanige stelling voor de duurzame werken te vinden; daar toch kunnen do forten op de beheerscheude punten in den

-ocr page 211-

t^L\' 195

omtrek dei\'wyze worden aangelegd, dat men uit de werken, over de voorgelegen linie lieon, dan aanvaller kan zien en beschieten; behalve dit is, zooals vvy ook reeds op blz. (»1 opmerkten, eene aanzienlijke troepennmcbt noodig, om eene zoo uitgebreide stelling behoorlijk te bezetten. Ueze redenen brengen er ons toe, om ons ook hier, evenals in de VeldvevsterkbujskunH (blz.!.\'}()) te verklaren voor eene eidiele linie van verdediging.

Tot toelichting dezer stolling moikon wij op, dat hot terrein in ons land vlak en hodokt is, althans nagenoeg\' overal waar duurzame werkon worden gevonden; terwijl verreweg de meeste forten meer of minder door inondatiiin zijn beschermd, ten minste tegen een geregeld beleg met gewone sappen.

Neemt men nu stelling vóór de forten, dan komt men in verschillende moeilijkheden. Do eerste doet zich reeds voor hij de opruiming van het voorterrein, welke gewoonlijk noodig is om\' hot vrije uitzicht tut op 1000 ii 1500 M. voor de forten te verkrijgen, waarvan op blz. 188 sprake was. Hij hot versterken der voorliggende stelling zal men natuurlijk gebruik willen maken van do aanwezige terreinvoorwerpen welke dekking opleveren, zooals huizen, huizengroepen, bosschen enz , en juist die voorwerpen moeten, met liet oog op do verdediging der forten, vooral tegen verrassing en bestorming, worden opgeruimd. Er blijft dus niets anders over dan, óf de stelling zoover vooruit te schuiven dat zij geheel hinten den opruimingskring komt te liggen, doch dan ziet men uit do forten ook de aanvalscolonnes niet, en do ondersteuning met zwaar geschut wordt dus eene hersenschim; ófwel men richt ile stelling in op hot geraseerde terrein, doch in dat geval moeten alle dekkingen, zells de gemeonschapswegen tusschen reserves, soutiens en tirailleiirlinio kunstmutig zijn, en dient men ook gemoonschapsloopgraven voor den terugtocht to graven; dat men in dit geval een reusachtigfii arbeid te verrichten zal hebben, zal wel niet betoogd behoeven te worden, te meer als men bedenkt, dat eene legerplaats1, waarvan de kernvesting een middellijn heeft van slechts 1500 M. en waarbij de forten 4500 M. van de vesting liggen, reeds een omtrek tieel\'t van 19 KM. of 3), uur gaans, terwijl do 1500 M. vooruitgebrachte stelling een frontlengte verkrijgt van bijna \'24 KM.

De tweede moeilijkheid ligt in hot noodige aantal troepen om eene zoo kolossale positie behoorlijk te verdedigen. In het algemeen rekent men tot het goed bezetten eener verdedigingsstelling 3 a 10 man per pas frontlengte noodig, zoodat voor eene positie van \'24 KM. ten ininsto bijna 100,000 man noodig zouden zijn. Al rekent men nu, dat door de hulp van het zware geschut uit de forten, dit getal tot de helft verminderd zal kunnen worden,

-ocr page 212-

19(1

dan blijkt toch nog, dat zulk eene machtsontwikkeling voor een klein land als het onze, alleen mogelijk is op enkele punten, en bijv. niet op alle droogblijvende gedeelten van do Nieuwe Holland-sch.e Waterlinie van Naarden tot aan de Bakkerskil of zelfs tot Willemstad. Daarbij moet nog in aanmerking worden genomen, dat althans do reserves onder dak gebracht moeten worden en daartoe bestnat, na opruiming van hot voorterrein der forten, natuurlijk eerst gelegenheid in do verschanste legerplaats, en misschien ook daar nog slechts na het bouwen van barakken.

Het derde bezwaar ligt in do enorme werkkrachten en gereedschappen, noodig voor het inrichten dezer stelling. Do opruimingen voor de forten en do versterking van hel, terrein hiertusschen uit te stellen, zou zeer gevaarlijk zijn met het oog op demogelijkheid flat de stelling geforceerd wordt. Te gelijk moet dus onderhanden worden genomen :

1°. het in staat van verdediging brengen dei\' forten;

2°. de versterking van het terrein tusschen do forten;

3°. de opruimingen vóór de forten;

4°. de versterking der in te nemen positie vóór de forten, waartoe zeer zeker veldwerken noodig zullen zijn, omdat de natuurlijke steunpunten opgeruimd worden; en

5°. de opruimingen vóór deze positie. Dit laatste vervalt indien men do stelling ver genoog terugtrekt om haar een vrij schootsveld te verschaffen binnen den opruimingskring van de forten.

Uit 15ijl. X van de Feldversterkingskmst kan blijken, welke bezwaren verbonden zijn aan dergelijke werkzaamheden, zoodat wij meenen verdere toelichting te kunnen achterhouden.

Een vierde, maar niet het geringste bezwaar, ligt in den terugtocht. De verliezen welke men daarbij zal lijden, indien hij moet plaats hebben over eene geheel open vlakte, zijn niet te overzien. Maar nog hopeloozer wordt de toestand, wanneer die terugtocht zal moeten plaats bobben over eenige weinige smalle défilé\'s; veilig kan men beweren, dat de verdere verdediging in zulk een geval niet ernstig meer zal kunnen worden gevoerd, en op die wijze laat men dus den strijd beslissen op een terrein dat men niet als het gunstigste voor de verdediging kan boschouwen, want diin zouden daar de forten zijn aangelegd. Dit laatste nadeel is o. i. alleen reeds eene veroordeeling van vooruitgeschoven positiiin in onze inondatielinion.

Wij herhalen het daarom; alleen dan, wanneer aanzienlijke strijdkrachten ter beschikking staan, en de forten op domineerende punten zijn gelogen, zoodat men van daar over de terreinvoor-werpen heen — welke als steunpunten van, of als gezichtsdekking in de vooruitgeschoven positie worden behouden en zoo noodig

-ocr page 213-

107

/. S / ! t ^

versterkt — de tegen laatstgenoemde stelling oprukkende storm-colonnes kan beschieten, terwijl bovendien de in breed front terugtrekkende troepen in do terreingolvingen telkens dekking vindon en de vervolgende vijand to gelijk door liet zwaar gescluit uit do duurzame werken, over do hoofden der eigen troepen heen, tot staan kan worden gebracht, al zoo in golvend en weinig doorsneden terrein van groote staten, daür zijn waarschijnlijk zulke stellingen aan to bevelen. Maar indien de verdediger over eene slechts geringe macht kan beschikken, elke boom of elk huis het verdere uitzicht geheel belot, omdat de vuurlijn van het fort lager ligt dan de kruin van den boom of de nok van het dak; wanneer het terrein doorsneden is met vele diepe natte slooten loodrecht op do richting van den terugtocht on meer nog, indien alleen enkele smalle wegen droog zijn, dan moet men zich naar onze meening uitsluitend bepalen tot versterking van het terrein tusschen de forten en tot opruiming van het voorliggende. Aaiv. deze stolling verschaffen do forten, indien zij goed zijn ingericht, en vooral indien zij niet meer dan 2000 ii ÜOOO M. van elkander liggen, een zoo krachtigen steun, dat men met eon minimum van bezettingstroepen kan volstaan; do zoo even genoemde slooten of inondatiën geven daaraan een bijzonder groote kracht, en eindelijk heeft men op die wijze ook veel minder werkkrachten en gereedschap noodig, zoodat men, bij een vast aantal werklieden, in den kortst mogelijken tijd gereed is.

Het dadelijk stelling nemen in do lijn der forten heeft echter liet nrdeel, dat do aanvaller nu in sommige gevallen zal kunnen volstaan met eene enkele artilleriestelling, terwijl gewoonlijk wordt aangenomen (blz. 82) dat er twee noodig zijn, indien do verdediger in hot voorterrein stand houdt. Wij ontkennen niet, dat er waarheid ligt in deze bewering, doch alleen voor het geval de positie ook werkelijk zóó sterk is, dat zij zonder zwaar geschut niet to forceeren is, en uit liet voorafgaande kan blijken, dat wij aan die mogelijkheid twijfelen in den toestand waarin ons land verkeert. Daarenboven merken wij op, dat hot nadeel alleen geldt bij een geregeld beleg, juist do aanvalswijzo welke hier te lande zoo enorm veel moeilijkheden na zich sleept (zie verder blz. 108, over do Voorpostenstellingen).

Onverschillig of men eene positie vóór de duurzame werken neemt of niet, in elk geval moet liet terrein er tusschen zoodanig in staat van verdediging worden gebracht, dat niet alleen de neven- en tusschenbatterijen togen verrassende aanvallen beschermd worden, doch ook liet gewelddadig doordringen zoogoed als onmogelijk wordt, terwijl offensieve bewegingen niet belet

-ocr page 214-

108

mogen worden. Voor dit laatste doel worden vooral c.ontre-approches aanbevolen, zijnde loopgraven, welke een aanvang nemen in deze stelling en zich zoover naar voren uitstrekken, dat Trien daaruit een tegen de forten opruk kon don vijand op het laatste oogenblik onverwachts in flank of rug kan vallen, of met vuur overstelpen. Doordien deze maatregelen lot het gebied der Veld versterkingskunst behooren, zullen wij daarover hier niet verder uitweiden. Alleen merken wij op, dat dus het hout, de huizengroepen enz., welke zich ongeveer op de lijn der forten bevinden, volstrekt niet opgeruimd, doch daarentegen versterkt behooren te worden.

Kene andere vraag is. of men ook opruimingen achter de forten moet uitvoeren. Door hier dekkingen te laten staan, kan men de eigen troepen, in het bijzonder soutiens en reserves, bedekt opstellen, wat natuurlijk een voordeel is; gelukt het echter den aanvaller, bij verrassing of met geweld, tusschen twee forten door te dringen, dan komen ook hem die dekkingen ten goede, zoowel om de forten in do koel aan te tasten als om ongehinderd verder te rukken. Naar onze meerling zal men itr den regel beter doen, de bedoelde dekkingen te behouden, en is het gevreesde nadeel daarvan niet groot, indien de forten niet ver van elkander liggen en het tusschentorroin behoorlijk versterkt is.

Ten slotte vermelden wij, dat het dadelijk bezetten van de lijn der forten volstrekt niet het versterken van voorpostensteUingen {1) uitsluit, waarin men de troepen (voorpostendetachement en veld-wachten) zoo goed mogelijk tegen verrassing verzekert, doch die niet door de hoofdmacht verdedigd worden. Hiertoe eigenen zich enkele huizengroepen, mot oenig hout in front en flanken, zoodanig gelegen — of versterkt on opgeruimd - dat zij uit de achtergelegen positie door vuur kunnen worden ondersteund. Zulke vooruitgeschoven versterkte punten vormen geen aaneengeschakelde stelling vóór de duurzame werken maar kunnen toch, vooral tegen geregeld beleg, belangrijke diensten bewijzen, althans indien zij in gedekte gemeenschap met de achtergelegen werken staan. Vooreerst zijn zij van groot gewicht, wellicht zelfs onmisbaar, voor het doen van grooto uitvallen, en daarenboven hinderen zij den aanvaller ton zeerste bij de voortzetting van zijn belegeringsarbeui. Een aanval bij nacht op deze punten moet uiterst bezwaarlijk worden gemaakt door den aard der versterking; door telegra-phische en optische gemeenschap kan zelfs geschutvuur uit de

1

Vcldonrsfrrl\'higslxunsf, blr.. 138 on 146.

-ocr page 215-

IfW

achtergelegen positie te hulp komen; dit laatste speelt natuurlijk bij een aanval bij ring een zeer belangrijke rol. In verband met de zoo even vermelde contre approches kan aan zulke versterkte punten zelfs groote waarde worden toegekend.

/gt;. Fouten.

Onder den algemeenen naam van forten worden begrepen;

1°. gedetacheerde forten, welke de hoofdstemipunten vormen van den buitenomtrek eener verschanste linie, heizij deze eene legerplaats begrenst of wel oen bruggenhoofd vormt, of eindelijk eene depotvesting voor bombardement moet vrijwaren; in het laatste geval plaatst ze wel eens onder het, zeer werkzame vuur van de vesting, in welk geval zij ook wel voorwerhm hiervan worden genoemd. Tot deze forten behooren verder cituddlen, gewoonlijk groote forten, welke als reduit van eene geheele vesting dienen. Van de vesting of de stad zijn zij, behalve door hare grachten, gescheiden door eene esplanade, zijnde eene open ruimte welke de aanvaller moet doorloopen om uit de stad of de veroverde vesting de citadel te bereiken. In deze werken, welke overigens als gedetacheerde forten ingericht moeten worden, moet bomvrije ruimte zijn voor de gansche bezetting en voor al den hiervoor noodigen voorraad;

2°. tasschenposten (blz. i!)0), zijnde kleinere werken dan gedetacheerde forten, doch op de lijn hiervan gelegen;

3°. dijkposten (blz. 11Ki). welke voor zuiver plaatselijke verdediging van een acces in eene inondatie dienen. Dien naam geeft men echter ook wol aan de steunpunten in eene inondatielinie, welke de rol vervullen van gedetacheerde forten en tevens sperfort zijn;

4°. sper forten (blz. 2) op spoorwegen, op scheidingspunten van rivieren welke als inondatiebron dienen en tot bescherming van belangrijke inondatiesluizen. Igt;eze werken verkeeren in zooverre in een anderen toestand dan de dijkposten voor plaatselijke verdediging, dat zij gewoonlijk van verschillende, soms van alle zijden kunnen worden aangevallen, en bijna altijd geheel ingesloten kunnen worden.

Tiet spreekt van zelve dat, over het geheel genomen, de forten aan dezelfde eischen moeten voldoen als vestingen, en dat de inrichting verschilt naarmate van het doel waarmede en van het terrein waarop zij zijn aangelegd; dit zal het best blijken uit de beschouwingen omtrent de zoo even genoemde soorten van forten.

-ocr page 216-

200

1°. Gedetacheerde forten (verg. PI. NIV on XV).

üe uitgebreidheid van do gedetacheerde forten staat in het nauwste verband mot hot aantal daarin te plaatsen stukkon, on dit -weder met de vraag of liet fort al dan niet aan een geregeld beleg is blootgesteld; ook do onderlinge afstand der forten oefent hierop invloed uit en de omstandigheid of het geschut op den open wal, dan wel in koepels of kazematten — zoo noodig gepantserd — wordt geplaatst. Met dit geschut moet namelijk het voor- en tusschenterrein zóó krachtig onder vuur kunnen worden gehouden, dat eon bestorming van het fort en een doordringen tusschen twee forten, zonder voorbereiding met belegeringsgeschut, uiterst moeilijk wordt, ook al is het tusschenterrein nog niet volkomen in staat van verdediging gebracht on deze bescherming moet kunnen worden volgehouden, totdat de verdediger zijne tus-schenbatteryen in werking kan brengen tegen het zware geschut van den aanvaller. Van dit oogenblik af wordt de geschutstrijd in front hoofdzakelijk uit de neven- en tusschenbatterijen gevoerd; alleen het remisegeschut uit het fort neemt onder gunstige omstandigheden aan den strijd deel, in het bijzonder indien de vijand naderbij komt of een geregeld beleg door bestorming enz. tracht te verkorten; daarenboven houdt mon het geschut op de zijfronten, ook het zware, ten allen tijde gereed om een neven-liggend fort of het tusschenterrein te verdedigen.

Omtrent het juiste getal zware vuurmonden, welke voor de zoo even genoemde doeleinden op open wallen noodig zijn, is men het volstrekt niet eens, vooral niet wat de stukken aangaat welke vuuruitwerking in het front hebben. Zoo schijnt in Pruisen een fort van middelmatige grootte in het front niet I) a 5, een groot fort met 8 zware en lichte stukken te worden bewapend, en bovendien met 1 stuk in eiken schouderhoek, on op elk z\'y-front(\'); in Oostenrijk en Frankrijk met li ii 10 stukken in front, met 2 op elk zijfront en met 2 op het keelfront(1); ondertusschcn is in alle forten (verg. PI. XV) plaats voor meer geschut (in de groote Fransche forten voor veel meer), en leveren do nevenbatterijen de gelegenheid op om al dadelijk meer stukken in het vuur te brengen. Met het oog op de groote voordeden welke een

1

v. Brunner, Sind Fcslunyen crsiürmbar, 18,

-ocr page 217-

201

bestorming aan den aanvaller oplevert, komt liet ons voor dat de forten vol bewapend zouden moeten worden, indien men daarna nog genoeg zware stukken voor de tusschenbatterijen overhield. Aangezien echter geene enkele mogendheid over een onbeperkt aantal dier vuurmonden kan beschikken, en deze op de voorfronten, en misschien zelfs op de zijfronten, spoedig gedemonteerd zijn of ten minste niet meer bediend kunnen worden, schijnt als regel te mogen worden aangenomen, dat men op het voorfront en op elk zijfront lm minste 4 zware kanonnen moet plaatsen; dus 10 in het geheele werk, omdat do stukken op de samenkomst van het voorfront met de zijfronten voor twee richtingen kunnen dienen. De overige emplacementen blijven voor mortieren en re-misegeschut; deze laatste stukken moeten later ook dienst doen op de emplacementen van zware stukken, die gedemonteerd of uit het werk gevoerd mochten zijn.

Geheel anders is het oordeel van Hiualmont. In groote forten — voorfront lang ,\')80 a 400 M., zooals de forten om Antwerpen (PI. XIV) — verlangt deze (\'):

40 kanonnen van 15 cM. tot bewapening van het voorfront en de zijfronten en van het voorfront van het reduit;

14 kanonnen van 12 cM. voor het keelfront van fort en reduit;

14 remisekanonnen van 9 cM.;

6 kanonnen van 21 cM. en

6 getr. mortieren van 21 cM. (a), en voor kleine forten — voorfront 180 a 200 M. — 30 a 40 vuurmonden, waaronder echter een lOtal stukken voor grachtsverdediging. Van het zware geschut blijft g in reserve, zoodat op de wallen van groote forten, behalve de mortieren, bijna 50 en op die van kleinere werken 15 ii 25 stukken van 12 iï 21 cM. in batterij komen.

Staat het geschut in goed gedekte of gepantserde kazematten, of in koepels, dan kan men vermoedelijk volstaan met 6 a 8 stukken voor den strijd in do verte, en met 4 liciite kanonnen op den open wal naar elke zijde.

De inrichting van gedetacheerde forten komt over het geheel overeen met die van vestingfronten, doch met de navolgende wijzigingen:

(1) La defense des él als ei les eamps rel ranches, 186 cn volg.

(2) v. Brunnku acht 4 getrokken mortieren noodig. {TeUfnleu für den Unlerricfy in der hcslandinen Befcsliyung} bl/.. 50).

-ocr page 218-

202

l0. Zooals reeds vroeger is gezegd (biz. 176), komt het tracé in hoofdzaak overeen met dat van veldwerken; het voorfront is recht (Fig. 110) of naar buiten gebroken (Fig. Ml—114) (verg. blz. 180); slechts hij uitzondering vindt men gebastionneerde forten van deze soort, en dan nog zijn zij vóór hot jaar 1870 gebouwd,

2°. De bedekte weg wordt of weggelaten (Fig. Ml en li4) óf door een smallen gang vervangen (Fig. 110, 112 en 113). Dat wij het behoud van den bedekten weg voorstaan, is op blz. 155 gebleken; hij behoeft echter niet breed te zijn, omdat de troepen, bestemd voor de uitvallen, niet daarin verzameld of opgenomen behoeven te worden; om deze reden kunnen ook de wapenplaatsen vervallen. Wachthuizen kunnen echter niet worden ontbeerd. 3°. De gemeenschap wordt gevormd door een of twee bruggen over de keelgracht (blz. 148), en sums daarenboven door eene brug over de reduilgracht (Fig. 110).

4°. Andere buitenwerken dan een bedekte weg komen niet

voor; de redenen vindt men op blz. 162 en 163. 5°. Omtrent reduils is men liet niet eens. Dij de forten om Antwerpen (Fig. M0) zijn zij gemaakt; in Oostenrijk, Pruisen en Frankrijk (Fig. Ill, 113 en 114) komen zij sedert 1870 niet voor; ondertusschen worden zij ook daar niet geheel afgekeurd. Wat Oostenrijk aangaat, wordt dit door Fig. 112 bewezen; bovendien zegt vox Diunnku, dat reduits de bestorming aanzienlijk moeilijker maken (\'), In Pruisen beweert men(1) dat deze werken eene pantsering behoeven om gedekt te zijn tegen het geschut van den tegenwoordigen tijd en daarom niet meer worden gebouwd, doch de aanwezige behouden blijven en waarde hebben tegen verrassende vijandelijke ondernemingen; doch de bekende Pruisische majoor VVaoneu heeft zich steeds als een voorstander van reduits doen kennen (2). De generaal huialmon\'r is dit eveneens, en heeft naar onze meening overtuigend bewezen, dat hetgeen tegen deze werken aangevoerd wordt, geen steek houdt,

1

«Sen UELF.R, Jcilfaden fiir den Un ferric hl In der Befesl\'xjn nyslunsi an den Kön. Kriegstchulen, 32.

2

Grvndrtss der Forfifdnfwn, PI. XVIIT, Fijr. 20- 22, overgenomen door Biiialmont in La forfijicafton a fossés secs, TI, 373. W. zegt: ,,een fort zonder reduiI is als non troep zonder reservequot;.

-ocr page 219-

203

De voordeden, welke do reduits opleveren, zijn iu hoofdzaak do volgende (i):

1°. Zij versterken liet moreel van de bezetting, die begrijpt dat de vijand, al mocbt liet bein gelukken in hot werk door to dringen, het daarom nog niet heeft veroverd.

2°. Doordien het gevaar voor verrassing en bestorming minder groot Is. wat algemeen erkend wordt, kan de wachtdienst eenvoudiger, het garnizoen geringer on hot werk dus kleiner worden.

3°. /.ij leveren bomvrij logies op, dat veel aangenamer is dan de kazematten onder den hoofdwal en zelfs dan de keel-kazernes in do Pruisische ou Oostenrijksche types.

c

4°. /Ij maken retnurs njfensifs mogelijk tegen den vijand, die reeds do gracht van het fort mocht hebben overgetrokken. Zoodra namelijk In oen werk zonder reduit de bezetting wordt gedwongen om af te deinzen of de wapens neer te leggen, haast de aanvaller zich, de brug in do keel weg te nemen en geschut op den keelwal to plaatsen; van dit oogenbllk af is er geen sprake moor, om hot fort te hor-nemen. Maar Indien in het fort een reduit is, dat niet in den eersten aanloop kan worden genomen, en waaruit het terreplein, de koolborstwering en do koolgracht kunnen worden bestreken, kan de aanvaller zich alleen op do buitentaluds ophouden, geen brug afbreken en geen keelwal bezetten. Niets belet dan den verdediger, troepen to doen oprukken tegen het koelfront; onder bescherming van hot vuur uit hot reduit kunnen deze do wellicht verbroken gemeenschap herstellen, in hot fort dringen on op hunne beurt den aanvaller aantasten. Is deze bij verrassing of stormenderhand in het fort gedrongen, zoo hooft hij geeno gemeenschap naar achteren, dan wellloht ladders tegen do muren of weinig betrouwbare vlotten, blosbriiggen enz. over do gracht: zelfs indien als slot van oen geregeld beleg eono afdaling naar, en een overgang van de gracht is gemaakt. en zoo noodig eeno bres geschoten, dan bestaat do goheelo torugtoehtsweg uit hot smalle défilé, gevormd door bros, grachtsovergang on grachtsafdallng. In olk geval is dus de toestand van den aanvaller verre van benijdenswaardig; mogo al do uitslag van den strijd in het fort onzeker zijn, do omstandigheid dat zijne troepen gevaar loopen geheel vernietigd te worden, zal den aanvaller wel er toe brengen zich tweemaal te bedenken, eer hij althans

(1) VcrfT. o. a. BitlAMONT, T/i i/efiuisc dr* Mafs cl les camps refratirkcs, 17ö—ISO.

-ocr page 220-

204

eeiie verrassing of bestorming tegen forten met, reduits onderneemt. En aangezien dergelijke aanvallen vooral te vreezon zijn liij werken niet natte grachten, in liet bijzonder na langdurige vorst, moeten o. i. reduits een bepaald onderdeel van zulke werken uitmaken, zoolang geen afdoend middel bestaat om grachten steeds ijsvrij te houden of te maken, terwijl zij ook daarna nog groote waarde behouden.

Zullen de reduits kunnen voldoen aan het doel waarmede zij worden aangelegd, dan moeten zij stormvrij zijn en blijven, en de keelgracht, de keelborstwering en liet terreplein van het fort onder vuur kunnen houden. De vraag, hoe breed een droge gracht moet zijn om stormvryheid te verleenen en welke dekking liet muurwerk moet verkrijgen om die te behouden, beheerscht in hoofdzaak het gelieeie geschilpunt, liiijkcns Fig. 110 (doorsnede Ali) werd vóór 1lt;S()Ü eene zeer geringe dekking voldoende geoordeeld; in latere ontwerpen van Biualmont is } aangenomen, wat, blijkens de redeneering op blz. 55, zeer zeker meer dan voldoende is, omdat de vijand onmogelijk zijne schoten kan waarnemen, Wat de breedte van de gracht aangaat, in weerwil van de bewering (noot ü blz. 132) dat grachten van ruim 13 M. in vredestijd door wagenbruggen zijn overgetrokken, meenen wij, dat men met veel minder kan volstaan, mits de nadering tot de reduitgracht door allerlei hindernissen worde bemoeilijkt en de binnenrnimte onder vuur kan worden gehouden; voor het laatste doel moeten dus vuurmonden worden gebruikt, welke ton allen tijde bruikbaar worden gehouden. In een dergelijk geval kan men o. i. volstaan met eene grachtsbreedte, van boven gemeten van 7 a 8 M. (\').

Nog zij vermeld, dat tegen reduits do volgende bezwaren zijn aangevoerd:

1°. zij vergroeien do kosten van aanleg;

2°. zij nemen do geheele binnenruimte in, /el(s van groote forten en kunnen dus in kleine niet worden gemaakt.

Tegen de eerste opmerking wordt aangevoerd, dat bij weglating dezer werken op andere punten in het fort bomvrij logies moet worden- gemaakt, en tegen de tweede, dat vooreerst het wegnemen der binnenruimte van groote forten geen nadeel uitmaakt. want dat het, blijkens de opgedane ondervinding veel

(1) In de nieuwe ontwerpen van Biualmont bedraagt deze breedte wel is waar 34 M. (Plaat II van Les camps re!ranches enz.), doch in andere gedetacheerde forten zijn //«w/f/praehlen niet eens zoo breed (verg. noot 2 blz. 132).

-ocr page 221-

\'205

V,

/\' fa\' gt;

gevaarlijker is zich daar te bewegen dan op de walgangen, en verder dal zij in kleine werken zeer goed uitvoerbaar zijn, door ze bijv. uit een koepel voor 2 kanonnen op oen bomvrijen onderbouw te laten bestaan.

Ten slotte wordt nog gewezen op het fait, dat bij gebrek aan een reduit een groot aantal forten stormenderhand genomen zijn, zooals het fort Mahon (1756), de gedetacheerde werken van Kassei (17()1), Schweidnitz, Warschau (1831), Sebaslnpnl (1854—55); dat do bestorming van hot fort Wagner op 11 Juli 1803 (i) mislukto, niettegenstaande do aanvallers reeds in hot werk waren, omdat de verdediger zich achter oen dekkenden wal opstelde, dio in der haast als retranchement was ingericht; eindelijk dat toen de Russen zich in 1878 door bestorming meester hadden gemaakt van het niet stormvrije fort Kinihj bij Kars(~), zij door het vuur van eene bomvrije kazerne, welke als reduit kon dienen, genoodzaakt waren dekking te zoeken op het buitentalud der borstwering. Dit stelde de Turken in staat, eerst om het werk te hernemen en toen zij hieruit weder moesten terugtrekken, om stand te houden totdat allo werken aan dezelfde zijde der rivier zich hadden overgegeven en het bleek dat verdere weerstand nutteloos zou zijn. Opmerking verdient, dat dit fort een week lang door belegeringsgeschut onder vuur was gehouden. Dat dit reduit niet voldeed aan de hooge eischon, welke de tegenstanders daarvoor stellen, zal wel niet vermeld behoeven te worden.

De hiervóór geleverde beschouwingen zullen nog nader worden toegelicht door de beschrijving van eenige gedetacheerde forten.

ii. Gedetacheerd fort bij Antwerpen.

(Verg. PI. XIV, Fig. 110 met details en profielen.)

Fig. 110 stelt een der forten voor, welke te gelijk met de vroeger beschreven omwalling van Antwerpen zijn gebouwd. De frontwal is bijna geheel recht (1); achter de caponnière, die de hoofdgracht flankeert, en waarvan eene doorsnede door Fig. 110(/ wordt aangegeven, is zij eenigszins naar binnen gebroken, waardoor ook de berm uit de caponnière geënflleerd kan worden; verder is de vuurlijn gebroken, ter plaatse waar de gracht vóór

/ J

1

Omtrent do voor- on nadoelen hiervan tegenover een naar buiten gebroken voorfront, 7.ie men blz, 180.

-ocr page 222-

\\

•iOO gt;

1 I

tiet hoofd dei\' caponnière in hot verlengde kan worden genomen.

Onder den walgang, in het middenvan hot front, liggen verschillende schuilplaatsen voor (roepen eri .bespannen stukken.

De zljfronten zijn, wat de vuurlijnen\',aangaat, gebroken; de grachten worden gellankeerd uit halve caponhières, welker front naar de keelzijde van het fort is gericht. In sommige forten zijn op de zijfronten gekazematteerde batterijen {li) gemaakt.

Het keelfront is naar buiten gebroken.

Het reduit is een gemetseld gebouw met eeno binnenplaats ^en heoft den vorm van een champignon; het bevat in de keel drie, en voor het overige twee rijen kazematten boven elkander; verder een rondgaande aarden bovenbatterij en een koepel. De gracht om hot reduit is droog en wordt, behalve uit het gebouw zelf, verdedigd uit een contrescarpgalerij, welke door middel van een overwelfden gang met het reduit in gemeenschap staat, ^tlet metselwerk is aan de voorzijde^gedekt door een glacis, en aan de keelzijde door een aarden redan, welks einden door middel van lage batterijen met de takken van het keelfront zijn vereenigd; die batterijen zijn gekazematteerd en verschaffen de gelegenheid, de grachten van het keelfront en van den redan te llankeeren.

In den saillant van den redan ligt een gemetselde tamboer, die toegang verleent tot den berm van den redan en tot eene poterne hieronder, waarmede men in de gracht van het reduit komt.

Deze gracht staat voider, door poternes mn, in verbinding met de lage batterijen.

Om het geheele fort is oen bedekte gang gemaakt, links tot plaatsing van veldgeschut ingericht; rechts ligt eeno novenbattorij (verg. ook Fig. liüe en /).

Kon der3 ingangen van hot fort is op de gewone wijze uitgevoerd ; hij bestaat namelijk uit een poterne onder de keel-borstworing en een houten brug met beweegbaar vak over de keelgracht. Do andere is meer bepaald mot het oog op retours ofl\'ensifs (blz. 203) ingericht. Ken oprit voert hier van het glacis naar de keelborstwering en verder in het fort; hij is midden in de keelgracht afgebroken door eene brug van Di a 20 M. lang,

door gemetselde pijlers in 2 of ;j vakken verdeeld. In oorlogstijd neemt men de planken weg, zoodat een overgang door den vijand,

onder hel vuur van het reduit, niet te vreezen is. Is daarentegen de aanvaller meester van het fort doch niet van hot reduit, dan kan de buitenreserve veilig een dek over de pijlers leggen en alzoo eene poging doen, om den vijand weer uit hot fort te verdrijven.

/St\' /(/? {ry\' (./^r\'f o /»gt; 1 o i~* \'f \' i \' / t r ;. /I/ ihv-r/f f e-, y■ //y iS

36 Oiy. i/\'lt; ftfj-/ dij ji* \'/

/\'/êA.r /e /, I /«A/ ) s/tl £

-ocr page 223-

\'207

/ C l U\' fit\'/s-i\' /\' \'f\' Sc j

De niet genoemde gemeenschapsmiddelen. de hoogten der werken, de lokaalverdeeling van het reduit enz., kunnen uit de teekeningen genoegzaam worden afgeleid.

Dat deze werken, zooais er hier een is voorgesteld, niet geheel meer aan de eischen van den tegenwoonligen tijd voldoen, zal wel niet verwonderen, wanneer men bedenkt dat zij in 1859 zijn ontworpen en kort daarna in uitvoering gekomen. Op welke wijze zij na dien tijd gewijzigd zijn, is ons niet bekend, doch vermoedelijk zal men niet ver mistasten, indien men aanneemt, dat daarbij de grondslagen zijn gevolgd, voorgestaan door Biualmont in zijn meergenoemd werkje: La defense des états et les camps re-tranchés, In dat geval is de hoofdwal ingericht naar Fig. 35/quot; en het daarbij behoorend gedeelte van Fig. 315, en zijn de ingangen tegen vuur gedekt door rugweringen (PQ), tevens dienst doende als retranchementen; verder z\'yn dan de walgangen van de zijfronten door traversen aan enlileervuur onttrokken en is het muurwerk van het reduit beter gedekt. De ruimten tusschen de keelborstwering en het retranchement J\'Q zijn zeer geschikt tot verzamelj)laats van troepen tegen den stormenden vijand.

Ken niet gemakkelijk weg te nemen nadeel is, dat de reduit-gracht droog is; wel is waar kunnen nu, door kleine uitvallen in die gracht, de mineurs die den escarpmuur trachten te ondermijnen gemakkelijk worden verdreven, maar tot verkrijging van stormvrijheid is de escarpmuur van het reduit hooger opgetrokken dan anders noodig zou zijn. Het gevolg hiervan is weder een hoog binnenglacis en een nog veel hoogere bovenbatterij van het reduit, zoodat dit laatste zonder noodzakelijkheid een cavalier wordt. Ook de lage batterijen /S\' schijneti niet aan te bevelen; blijkens Fig. 1106 vormen zij een dooden hoek bij bestrijking der keelgracht, die wel is waar uit die batterijen zelve bestreken wordt, doch deze laatste zijn niet, zooals het reduit, stormvrij.

b. Gedetacheerde forten, uitjevoerd of voorgesteld in Oostenrijk, Prinsen en Frankrijk.

(Fig. 111—114, PI. XV.)

Al deze forten(\') hebben droge grachten eu zijn dus voor onze beschouwingen niet zoo belangrijk als de Antwerpsche forten.

(1) In^, 111, 113 en lil komen voor in v. BnuXiNEli\'s Sind Fcstunycn ersiiirmbar^ zijnde een aldnik van een artikel uit de Oesteu\\ MU. fait schrift; Fig. 113 en 115 in

-ocr page 224-

20«

Na hetgeen in Hoofdstuk IV over de detailinrichtingen in die landen werd medegedeeld en na de beschouwingen over gedetacheerde forten in het algemeen, meenen we te kunnen volstaan met eene beknopte opgave der nog niet beschreven onderdoeion en met eenige vergelijkende beschouwingen.

Onder do frontborstweringen liggen in al deze werken bomvrije gebouwen, gedeeltelijk Ladesysteme {h en c Fig. t l.\'!(\')), gedeeltelijk kazernes («) voor de reserve (het piket). In Fig. I ll en 113 is verder de keel bastionvormig en vindt men daar groote bomvrije gebouwen (ƒ), meest voor logies dienende, doch ook andere lokalen bevattende; deze kazernes zijn met die onder het voorfront verbonden door eene poterne, waarvan de gronddekking eenigszins als parados dienst doet voor de beide forthelften; naast die po-terne liggen in Fig. 113 nog verschillende lokalen, waaronder stallen. In beide figuren stellen d groote artilleriemagazijnen voor, door middel van hijschplaatsen in gemeenschap met gedekte ruimten onder traversen. In Fig. Ill bestaat geen directe gemeenschap achter langs de geschutsemplacementen van de zijfronten; in Fig. 113 en 11-4 wel, doch deze walgangen zijn zeer blootgesteld aan enlileervuur; in Fig. 114 is dit bezwaar minder groot, omdat daar, evenals in Fig. 112, onder den wal eene doorgaande poterne bestaat, hier en daar door trappen in gemeenschap met schuilplaatsen op den wal; daarenboven komen hier en in Fig. Ill de ingangen van de traversen uit op de van den vijand afgekeerde zijwanden en in Fig. 113 aan den achterkant, zoodat de munitie-aanvoer in Pruisen niet zonder gevaar zal zijn.

Opmerkelijk is verder, dat de keelborstwering in Fig. 113 bijna geheel zonder parados is; door aan dezen wal een banket te maken kan hij in Fig. Ill dienst doen als retranchement.

Ton einde den sappenaanval en den grachtsovergang tegen de hoofden der caponnières moeilijk te maken vindt men in Fig. 111 en 112 te dier plaatse contrescarpgalerijen met mijngalerijen onder het glacis.

Uit het bovenstaande is gemakkelijk de gevolgtrekking te maken dat wij, ofschoon blijkens het gezegde op blz. 122 aan sommige

de Lf;ilfad en für dm Xjnlcrricht in der Befesfir/unyslinisl van ScilUELER; Fiff. 113 is overgenomen uit de Sammhniy icchnischcr Kunstruifious-Ddails, uitgegeven door liet OoHU\'nnjkselie Mililuir-teelinische comité.

(1) Jn deze figuur zijn twee doorsneden Gil anngegeven, om te doen zien dat onder den i\'rontwal, bij de samenkomst niet de zijfronten, ook Ladesysteme en lokalen voorde reserve zijn gebouwd.

-ocr page 225-

209

Pruisische details ile voorkeur gevende, over het geheel Fig. Ill boven Fig. 113 zouden verkiezen.

Fig. 114 met de beide vorige te vergelijken, is zeer moeilijk, omdat van de Fransche forten niets openbaar is gemaakt dan het kleine gedeelte, dat op PI. XV voorkomt. De lage wal voor infanterie en licht geschut komt ons in beginsel zeer doelmatig voor; sedert korten tijd is dan ook in Duitschland voorgeschreven den lagen wal der Fransche forten in de toekomst toe te passen(\'). Naar sommiger meening —- ook naar de onze — ligt hij echter veel te hoog, zoowel om den gasdruk van het achterstaande zware geschut als om de geringe uitwerking van het infanterie-vuur, afgegeven van een G M. hoogen wal.

Dat de gekazematteerde batterijen P zeer goede diensten zullen kunnen bewijzen spreekt van zelve (2).

Fig. 112 is een type met reduit, dat naar onze meening zeer de aandacht verdient, ook ten bewijze dat deze werken zonder eenig bezwaar in gewone forten kunnen worden gemaakt; blijkbaar is dit fort even groot als Fig. Ill en, na aftrek van de meerdere grootte der kazerne a en van de doorgaande poterne onder den wal, ook niet veel kostbaarder. Blijkbaar heeft het reduit in front slechts voor een klein gedeelte een escarpmuur (op 3,50) onder J gedekt door een soort binnenglacis, waarvan de kruin 10 M. verwijderd is en het peil van 0,00 bereikt; voor het overige gedeelte wordt de stormvrijheid aan de voorzijde verkregen door een contrescarpmuur, zijnde do sluit muur van de gebouwen «. Ten einde nu een ingedrongen vijand te beletten, het contrescarptalud af te dalen, van hier in de gracht q te komen en zoo het escarptalud r van het reduit te beklimmen, is de muur st met beer tw gebouwd. Een andere beer {flt;j) belet, in verband met den bekleedingsmuur ghk, den vijand om anders dan met ladders de keel van het reduit te bereiken; in laatst-gemelden beer is eene verdedigbare poortdeur. C is een open hijschplaats, welke echter met balken en grond (profiel CD) kan worden dichtgemaakt.

(1) Von Sauer , Beilrage zur Tak lik des Fesiunyshncyes, 18,

(2) Uit den vrij scherpen saillant van dit fort mag niet worden afgeleid, dat dit een gevolg is van een in Frankrijk aangenomen beginsel. De oorzaak moet daarentegen worden gezocht in de vooruitgeschoven ligging met betrekking tot do nevenliggen le werken nit welke men dit fort als het ware wil llankeeren.

V. 14

-ocr page 226-

•210

Jin Hdht^ kf

De vuurlijn van het reduit ligt slechts O,\'2 M. hooger dan die van den hoofdwal en wordt dus min of meer gedomineerd van de kruinen der traversen aldaar; het gering aantal vijanden, welke zich daarop zouden kunnen plaatsen, maakt dit bezwaar zeer gering. Van meer belang komt ons het nadeel voor, dat de traversen niet alle gericht zijn op een vuurlijn van het reduit, zoodat achter sommige nog al dekking wordt gevonden.

Het zal zeker de aandacht niet ontgaan, dat in al deze forten er naar gestreefd is, om de gemeenschapsmiddelen zóó in te richten, dut de muren van de poternes voor vuur in front onbereikbaar zijn.

\'i0. Tusschenposten.

(Fig. 115, PI. XV).

Tusschenposten zijn eigenlijk niets anders dan kleine gedetacheerde forten, zonder zwaar geschut in front, omdat zij worden aangelegd met het uitsluitend doel, het terrein tot aan de neven-liggende forten krachtig te bestrijken. Dat in deze werken bomvrij onderkomen moet zijn voor troepen op wacht, in reserve en in rust, benevens dekkingen voor munitie en licht geschut, spreekt van zelve; wenschelijk echter is het daarenboven, de munitiemagazijnen betrekkelijk zeer ruim te maken, om deze dienst te laten doen als munitiedepots voor de nabij gelegen tusschen-batterljen.

Fig. 115 kan zeer goed aan de gestelde eischen voldoen; by vergelijking met Fig. 113 levert het werk niets opmerkelijks op; eene enkele caponnière kon hier worden uitgewonnen door de geringe lengte van het ongebroken voorfront.

3°. JKjkposten.

(Verg. PI. XVI—XIX.)

In het algemeen kunnen uit den aard der zaak dijkposten kleiner zijn dan gedetacheerde forten, omdat zij geen of een veel geringer aantal zware stukken behoeven, doordien zij een geregeld beleg weinig of niet behoeven te vreezen, en zelfs niet altijd door een groot aantal vijandelijke vuurmonden kunnen worden beschoten. Behoort een dijkpost niet tot een verschanste linie, en dient zij dus uitsluitend tot verzekering van plaatselijk bezit, dan wordt zij altijd aangelegd op of nabij het naar den

-ocr page 227-

211

u.

■; r /r,,

y - I quot; \' -4*5

J (tVJ/*jsr;\'* ^

verdediger gekeerde uiteinde vnn liet accès door de inondatie (verg. Veldversterhingshmst) en kan zij tot een minimum van afmetingen worden gebracht, zoodat het werk dan eer den naam van stormvrije batterij verdient (\').

De omstandigheid, dat een geregeld beleg tegen deze werken op veel zwarigheden kan stuiten, is eene reden te meer om niets te verzuimen wat strekken kan om dijkposten zoodanig in te richten, dat in de eerste plaats andere aanval s wij zen daarop en op de tusschenruimten weinig kans van slagen opleveren. De insluiting kan hierbij buiten rekening blijven, want deze is tegenover dijkposten alleen mogelijk bij de onder 4° te bespreken sper-forten; er blijft dus alleen verrassing, bestorming en beschieting over. De daartegen te nemen maatregelen zijn vroeger opgegeven (blz. 104 en volg.); op enkele punten, welke hier bijzonder de aandacht verdienen, willen wij echter nog wijzen.

Voor het uitvoeren eener verrassing of bestorming, ook tegen de tusschenruimten, zal de aanvaller zijne toevlucht moeten nemen tot schuiten en vlotten, zoolang de inondatie in normalen toestand verkeert. In de eerste plaats moeten die vaartuigen zoo vroeg mogelijk ontdekt kunnen worden; aangezien echter licht-kogels hier geen dienst kunnen doen, zal men op deze werken in elk geval vuurpijlen of electrisch licht moeten hebben. Ook voor de verlichting van ten minste éóne gracht op eene wijze, dat werkelijk alleen de verdediger er voordeel van trekt (J), zal men moeten zorgen. Ten andere moet de vijand hier nog meer dan elders onder bestrijkend vuur genomen kunnen worden, want in de inondatie is elk schot verloren dat niet in den eersten boog treft; lage borstweringen voor infanterie en geschut zijn dus bepaaldelijk noodig. Het geheele werk zoo laag te maken, dat dit doel bereikt wordt, is gewoonlijk echter niet mogelijk, want het acces in de inondatie, dat door den dijkpost wordt verdedigd,

(1) Zulk eene batterij vindt men in den Mil. Spectator van 1879, bij een artikel over pantseringen van den Kolonel Kromhout. Deze boofdoflinier heeft ook een ontwerp geleverd van een fort, dat als dijkpost amp;an dienen, en opgenomen is in Deel XII van de Verslagen, Rapporten en Memoriën, Aangezien niet alle inziehteu door ons worden gedeeld, welke tot grondslag van die ontwerpen zijn aangenomen, en bovendien het genoemde tijdschrift en de Verslagen enz, onder ieders bereik liggen, nemen wij die voorstellen hier niet over.

(2) Liehtfakkels, welke op rolvvagentjes van de borstwering worden neergelaten, verlichten wel de gracht en het voorterrein doch ook in hooge mate het fort; dit is ook met de tot nu toe beproefde verlichting der grachten het geval.

-ocr page 228-

21\'2

moet hieruit worden gedomineerd, ten minste met \'2,5 a 3 M., en bovendien moeten bomvrije gebouwen in liet werk worden gemaakt; daarom moet men bij dijkposten of oen fausse-hraie maken (stippellijnen Fig. 35 en Fig. 1\'2\'2), óf wel men moet een bedekten weg aanleggen en dezen voor verdediging inrichten. Dit laatste verdient in ons oog verre de voorkeur boven den lagen wal, en wel orn do volgende redenen. Men moet namelijk toch het geïnondeerde terrein van de hoofdgracht door eene kade of een dam scheiden, omdat anders de vijand met vaartuigen of op schaatsen rechtstreeks de borstweringen kan bereiken; richt men nu die kade in voor verdediging, dan verkrijgt men vooreerst alle voordeelen welke een lage wal oplevert, maar daarenboven gelegenheid om wachten buiten het hoofdwerk te plaatsen, ook nog indien de vijand den verdediger belet om posten op het acces of in de inondatie vooruit te schuiven, en eene zeer gunstige plaats voor hulpmiddelen tot verlichting van de gracht. Verder is zulk een dam in ons oog onmisbaar bij langdurige vorst, om namelijk de hoofdgracht te kunnen openijzen, zonder dat de vijand de werklieden kan zien. Wel is waar kan hetzelfde doel wellicht worden bereikt door houtmaskes, maar in den winter zullen die waarschijnlijk onvoldoende blijken.

Zelfs houden wij het voor nuttig om nog verder te gaan, en bedoelden dam in te richten — althans gedeeltelijk — voor verdediging door reinisegeschut. Het zal namelijk niet onmogelijk zijn, dat de aanvaller zijne schuiten of vlotten van wanden voorziet, welke volkomen bestand zijn tegen geweervuur, maar dit is veel minder goed uitvoerbaar tegen granaten van 9 a 10,5 cM., zijnde de vuurmonden welke wij hier zouden willen plaatsen. In dit geval wordt het hoofdwerk alleen met zwaar geschut bewapend, en dient dit eigenlijk geheel als reduit van den wal, waaruit de bestrijkende verdediging wordt gevoerd. Om nu steeds een genoegzaam aantal troepen op laatstgenoemden wal beschikbaar te hebben, zouden wij daar de waciit en de reserve (het piket) onder dak willen brengen, en alleen de rustende afdeelingen in het hoofdwerk. Ten slotte is hot zeer wenschelijk, vooral in dit geval, eene voorgracht te graven, hetzij dooi- het glacis te verlengen tot op den bodem dier gracht (Fig. 120), hetzij door een glacis coupé te maken (Fig. 117 on 121).

Er behoeft geen vrees te bestaan, dat de verdediger van een zoo ingerichten bedekten weg zich hier onveilig zal gevoelen; in 1860 verklaarden de bezettingen van lage tijdelijke werken, dat

-ocr page 229-

-21:?

zij zich daarin veiliger waanden dan in dc duurzame, welk bewustzijn zijne oorzaak vindt in liet gevoel dat geen enkel schot verloren zou gaan (\'). Tot bereiking van dit laatste doel kan men door middel van latten een bepaalden aanslag voor de geweren ook in den donkersten nacht verkrijgen, evenals men de richting van het geschut verzekert niet richtschaal en kwadrant. De Pruisische „Infanterie-Schiesscliulequot; schrijft dergelijke samenstellen van latten voor; bij proeven werden op deze wijze op 700 a 800 M. 480/0 treffers verkregen (1). Behalve de reeds opgesomde voordeelen levert een zoo lage wal oen slecht doel op voor de vijandelijke artillerie, terwijl deze haar vuur bij een aanval veel vroeger moet staken dan togen een liooge borstwering, om niet in gevaar te komen de eigen troepen te treffen. Tegen een 7 a 40 M. hoogen wal kan do goed ingeschoten artillerie zelfs nog met granaat^ kartetsen vuren, al is de eigen infanterie op 100 M. van het werk aangekomen; is de borstwering slechts 1,4 M. hoog, dan wordt liet 200 M. vroeger reeds gevaarlijk (2).

Wel is waar worden de kosten van aanleg van zulk een fort eenigszins grooter, maar het verschil is gering, want het betreft slechts de onteigening van eenige hectaren grond en eenig aardewerk. Doordien verder het werk zelf op die wijze reduit wordt, behoeft dit laatste niet afzonderlijk te worden gebouwd.

In elk ander geval achten wij reduits in dijkposten nog veel meer noodig dan in gedetacheerde forten; de redenen daarvoor blijken voldoende uit hetgeen wij daaromtrent op blz. 202 en volg. hebben gezegd. Eene breedte der reduitgracht van 7 a 8 M., gemeten van den dekkenden wal of het binnenglacis, komt ons voor dijkposten voldoende voor, omdat het aanvoeren van de noodige hulpmiddelen tot overbrugging van zulk eene gracht, door stormende troepen die over een smal acces of met schuiten, op schaatsen en sleden moeten oprukken, zeer groote bezwaren zal opleveren, vooral liet vervoer over een of twee. grachten, een of twee wallen en over een glacis dat met hindernissen en niet door ijzerdraad omwonden boomstronken als bezaaid kan zijn.

Dat koepels of gepantserde geschutstanden juist in deze werken, waarin slechts weinig zwaar geschut noodig is, zeer goed op hunne plaats kunnen zijn , zal na het daaromtrent op blz. 182

1

Von Saueii , Beilriiyt zur Tak lik den Feat unr/skricrjcs, 17.

2

Sind Fcsfunycn crslürmhar, 35.

-ocr page 230-

aangevoerde, wel geen nadere loolicliting behoeven. Eene andere vraag is, of het noodig zal zijn, alle zware vuurmonden in kazematten te plaatsen. Sommigen beweren dat dit weldra noodig zal zijn, nu met den getr. mortier van 21 cM. granaatkartetsen kunnen worden geschoten, welke ongeveer 1700 kogeltjes bevatten; onder zulk eene hagelbui van projectielen is volgens hen geen stuk te bedienen, zelfs al staat hot op een zijfront tegen den Imogen muur eener travers. Is deze bewering juist, dan zal men die stukken onder dekkingen moeten plaatsen. De frontmuren dezer kazematten aan vijandelijk geschutvuur te onttrekken is op de voorfronten in elk geval onmogelijk, en op de zijfronten zelfs nog zeer moeilijk; pantsering zou dus noodig zijn; ten einde deze tot een minimum te beperken kan men een koepel op den dijkpost plaatsen om zoodoende in alle richtingen zwaar geschut te doen werken; acht men dit onvoldoende, dan kan men daarenboven kazematten bouwen, welke door eene gronddekking naar \'s vijands zijde aan diens vuur zijn onttrokken (Fig. \'H6, 117, 119—-122); het nadeel van deze laatste is, dat het schootsveld door de gronddekking wordt beperkt, doch daarentegen behoeven zij niet te worden gepantserd.

Dergelijke kazematten komen ons ook zeer wenschelijk voor, indien men geen koepels bouwt, en het frontvuur met zwaar geschut uit eene gepantserde kazemat afgeeft, of wel geheel op de tusschenbatterijen laat aankomen, of wel als eene reserve voor het op de open zij fronten geplaatste zware geschut.

Naar gelang van den toestand der inondatiën zal men meer of minder werk moeten maken van de versterking der tusschen-ruimten. In den regel steunen de inondatiën in ons land aan de achterzijde, dus bij de forten, tegen dijken of kaden, die óf opzettelijk daartoe zijn gemaakt (steunkaden) óf de grenzen van polders uitmaken; soms ook tegen rivier- of kanaaldijken. De kaden of dijken duiden van zelve de lijn van verdediging aan en zijn voor dit doel gewoonlijk wel geschikt, doch niet zonder voorbereiding. Vooral de gemeenschap is dikwijls uiterst gebrekkig, zoodat vooral daarop bij de versterking het oog zal moeten worden gehouden; noodig is het zelfs, in vredestijd maatregelen voor dit doel te nemen, door bijv. langs den voet van het binnentalud der dijken een bedekten weg te maken, dour dwarswegen verbonden met de achterliggende dorpen, waar do hoofdmacht der verdedigende

-ocr page 231-

V/

215

troepen gekantonneenl wordt. Ook is liet niet zonder belang, om bij tijds de noodige emplacementen voor veldgeschut en zelfs voor tusschenbatterijen gereed te maken; zooals in de Veldversterlcings-kunst (blz. 116) werd opgemerkt, vordert namelijk dit werk veel tijd en arbeidskrachten. Minder noodig is het, tusschenbatterijen in te richten, indien de dijkposten met elkander verbonden zijn door waterwegen van voldoende afmetingen om daarop bewapende vaartuigen te brengen (\').

De hier voorafgaande beschouwingen zullen wij door eenige voorbeelden toelichten; vooraf merken wij op, dat, voor zoover ons bekend is, die typen niet tot uitvoering gekomen zijn, en bet natuurlijk mogelijk is, de verschillende onderdeden nog op onderscheidene wijze te combineeren.

a. Dijkposten, met hooijeu en lagen wal, met en zonder ,, jlankement.

Fig. lib en 117 stellen twee ontwerpen voor van dijkposten met een hoogen en een lagen wal, zoodanig ingericht dat de eerste als reduit van den laatsten kan dienen; in Fig. 116 wordt de hooge wal geflankeerd, in Fig. 117 niet.

Al dadelijk doet zich dus hier de vraag voor, of dit een geval is, vroeger (blz. 139) bedoeld, waarbij llankement ontbeerd zou kunnen worden, en wij meenen die vraag bevestigend te kunnen beantwoorden. De ongunstigste omstandigheden voor den verdediger onderstellende, wordt de overtocht van de voorgracht bij verrassing uitgevoerd; aan te nemen, dat nu nog niets van den aanvaller bespeurd zou worden, is niet wel doenlijk. Bij het overbrengen en het te water laten van de overgangsmiddelen voor de hoofdgracht komt de aanvaller nu in hot vuur van den hoogen wal (Profiel AB), waarop de vijand zijn geschutvuur niet kan richten, om zijn eigen manschappen niet te treilen. Js nu dit vuur van tien verdediger niet in staat om deu aanvaller op te houden, dan zal dit o. i. nog minder het geval zijn met dat van een paar schrootkanonnen of mitrailleuses, welke eene smalle strook flan-keerend bestrijken. Daarenboven zijn de hoofden van caponnières voor zoo kleine werken bezwaarlijk goed te llankeeren, on op die

(1) Omtrent voorbereidingsmaatregelen betreffende de tusschenbatterijen in liet algemeen zie men blz. 18!); ook bier kan men vrij zeker de beste punten voor die batterijen vooruit vaststellen.

-ocr page 232-

2K)

hoofden zal de vijand dus wol zijn overgang rlciiten, te meer omdat uit Fig. 116a blijkt, dat die hoofden beletten om den walgang van den lagen wal uit den hoogen te bestrijken. Alleen voor het flankement het werk zóóveel te vergrooten dat zulk eene bestrijking der hoofden afdoende kan plaats hebben, komt ons, met het oog op de groote bezwaren, Verbonden aan het overtrekken van de hoofdgracht, niet noodzakelijk voor; evenmin eene zoodanige vergrooting der caponnières dat daarin meer, bijv. 4 a 6 stukken aan weerszijden kunnen worden geplaatst.

Deze opmerkingen betreflen blijkbaar niet de op blz. 145 genoemde revers-eaponnières; doch tegen deze werken bestaan o. i. andere bezwaren, welke wij te dier plaatse hebben opgegeven.

Men versta ons echter wel; wij keuren het flankement niet af maar achten het in dit geval geen onmisbaar vereischte.

Uit do figuren blijkt, dat men in het hoofdwerk gemakkelijk 10 a 12 zware stukken op den open wal kan plaatsen, waarvan een drietal op elk zijfront. Dit laatste getal achten wij in sommige gevallen onvoldoende; die gevallen zullen zich juist daar voordoen, waar een betrekkelijk zoo aanzienlijk werk wordt noodig geoordeeld. Om hieraan te gemoet te komen is achter de kazerne welke de keel sluit, een afzonderlijk, en door hot geheele fort gedekt gebouw gemaakt (verg. Fig. 116 en 117^, e en /), waarin 8 stalen kanonnen van 12 cM. kunnen worden geplaatst, en waarin zich verder de noodige magazijnen bevinden; een dezer laatste, althans in Fig. 117, kan zeer goed voor logies worden ingericht. In Fig. 116 is slechts één magazijn, doch daarin zijn vier (2 rechts en links van de poterne) mortierkazematten gemaakt, waaruit over het werk kan worden gevuurd.

Ifet schootsveld van deze stalen vuurmonden is tamelijk beperkt, aan de eene zijde door de fortwallen, aan de andere door een aanstonds te bespreken dekkingswal (GH). Niettemin bestrijkt men toch op een afstand van 1000 M. van het fort eene ruim •400 M. breede strook; deze wordt wel is waar smaller naarmate de vijand dichter bij het fort op de tusschenruimte aanvalt, maar hoe dichter bij, des te meer uitwerking zal het infanterievüur van de zijfronten hebben. Wil men het schootsveld grooter maken dan kan dit doel op twee wijzen worden bereikt; vooreerst door het gebouw zoover naar achteren te plaatsen, als mogelijk is zonder de frontmuren der kazematten aan \'s vijands vuur bloot te stellen, en ten andere door het geheele werk verder vóór de te bestrijken linie tusschen de forten aan te leggen en den wal GH

-ocr page 233-

•217

CA

bij G in te korten; het gevolg dier vooruitgeschoven ligging kan echter zijn, dat de aanval gemakkelijker wordt.

Om rechtstreeks uit deze kazematten te kunnen vuren (vloer op 0,80, borstweringsmuur op 2,40) is de borstwering van den lagen wal gedeeltelijk tot \'2,10 verlaagd; blijkt het uitzicht op die wijze nog niet ruim genoeg, dan kan men een waarnemingspost op de gronddekking plaatsen, die telefonisch met de kazematten is verbonden.

Worden geen stalen vuurmonden in dergelijke kazematten geplaatst, dan kan men de zijfronten verlengen, cn de vuurlijn bijv. de lijn VVVX laten volgen.

Van het gebouw waarin do stalen vuurmonden staan, is de kazerne gescheiden door een o M. broeden gang, waardoor alle lokalen behoorlijk verlicht worden. De kazerne bevat, behalve eene poterne, 8 lokalen, alle breed 5 M. en diep 14 M., zoodat, Mfs na aftrek van de helft voor officieren, ondero(Tieieren, zieken, keuken enz., nog logies overblijft voor 160 man; de privaten liggen aan de uiteinden (\'). Zoodra de poterne de kazerne verlaat (bij L), begint zij te rijzen (J); mot oprits onder ,! komt men verder uit op het tot 4,30 opgehoogde terreplein, dat geheel als walgang dient. Voorbij deze oprits daalt de poterne weder, om, hetzij in een magazijn onder den dwarswal te eindigen, hetzij toegang te verleenen naar de dubbele saillant-caponnière; andere poternes voeren in Fig. 116 naar de enkele caponnières, waaruit do zijfronton worden bestreken.

De inrichting der beide wallen vereischt weinig toelichting. Zooals uit de figuren blijkt is de hooge wal ingericht naar Oos-tenrljksch model, doch met doorloopemie banketten, do lage frontwal naar het Pruisische type. In\' den saillant van dezen laatsten zijn lokalen gebouwd voor de reserve (piket); in het geheel 6 kazematten, elk breed 5, lang 7 M. (dus te zamen voor 1\'20 man); elke kazemat is \'2,2 M. hoog in den top, en gedekt door 1 M. gewelf en aanraseering, 1 M. beton (of 2 M. beton in het geheel), 1 laag spoorstaven en 0,7 M. zand (blz. 54); op die wijze heeft de hoofdwal 2 M. coinmandement op do gronddekking van dit gebouw en is de doode hoek tot een minimum teruggebracht. Niets belet daarenboven, een infanteriebanket boven den sluitmuur te maken in den geest van Fig. 35gf, of wel een loopgraaf te maken in do naar den vijand gekeerde gronddekking,

(1) Zie voor do detailinrichting Fig. 95 en (J0; verder i\'ig. 131.

-ocr page 234-

2 IR

In de schouderhoeken zijn op gelijke wijze, doch in beknopter vorm, wachtlokalen gebouwd; in de vleugelmuren daarvan zouden wij lantaarns met reflectors en kappen wenschen te plaatsen, waardoor walgang of gracht zoodanig worden verlicht, dat alleen de verdediger daarvan voordeel heeft, en welke dus den hoogen wal in het duister laten en het licht zoo laag mogelijk langs den grond werpen; evenzoo zouden lichtnissen in M nuttig kunnen zijn voor verlichting der keelgracht en van den toegang naar de brug.

De traversen op de zijfronten van den lagen wal dienon uitsluitend voor veilige communicatie; voor hetzelfde doel, en tevens voor parados, dienen de wallen GH.

üe opening in de lage keelborstwering, door welke de toegang plaats heeft, is gesloten door een tamboer, aansluitende tegen Friesche ruiters in de gracht. Is geen communicatie met voertuigen meer noodig, dan kan men in den dam bij /, eene coupure maken; eene beweegbare brug over een permanente coupure zou hier kwalijk op hare plaats zijn , omdat zij geheel ongedekt zou liggen.

Fig. 118 verduidelijkt met enkele lijnen, hoe gehandeld moet worden, indien het werk komt te liggen op eene polderkade (ah) en deze dus moet worden omgelegd (cd). Kan deze omlegging laag blijven (hier bijv. beneden 1,00) dan hindert zij volstrekt niet de uitwerking van den hoogen of den lagen wal en levert zelfs het voordeel op, de inondatie te scheiden van de voorgracht,; moet zij echter wegens polderbelangen hoog worden, dan maskeert zij al spoedig den lagen wal; onder die omstandigheid zal het overweging verdienen den publieken weg te leiden door den lagen wal en over een dam in den saillant van de voorgracht, welke dam in oorlogstijd wordt weggegraven; het spreekt van zelve dat de volle traversen op de zijfronten in dit geval eerst in oorlogstijd worden gemaakt. Moet de dam ook in oorlogstijd behouden blijven, dan zou men z\'ijne toevlucht tot een beer moeten nemen, die echter zeer moeilijk aan vernieling door vijandelijk vuur zal kunnen worden onttrokken.

b. Dijkposten in eene inondatie ivelke door den aanvaller aanzienlijk kan worden opqevoerd.

(Fig. 119 en 120, PI. XVII.)

Bij het vorige voorbeeld is stilzwijgend aangenomen, dat de inundatie, door den verdediger op een peil van ten hoogste 0,5

-ocr page 235-

219

gebracht, niel aanzienlijk lioogor zou komen. Deze toestand is wel regel, maar toch zijn de gevallen niet zeldzaam, dat de vijand beschikken kan over hulpmiddelen om de inondatie te overvoeren, dat wil zeggen op een veel hooger peil te brengen. Deze laatste onderstelling is tot grondslag genomen voor de ontwerpen, voorkomende op PI. XVII. Het terrein kan bijv. een drooggemaakte plas zijn, en liggen op —3,60; het zomerpeil wordt aangenomen op —4,20, en een inondatiepeil van ■—3,40 is in dit geval zeer voldoende; verder is ondersteld, dat de vijand de inondatie tot 0 kan opvoeren, alzoo 8,4 M. Verkeerden Fig. 110 en 117 in zulk een geval, dan kwamen dus de lage wal en alle kazematten onder water en zelfs hot terroplein van den hoogen wal zou nauwelijks droog blijven. Wilde men beide wallen behouden, dan zoude de lage het commandement van den hoogen en de hooge nog 3,5 M. meer moeten verkrijgen; hierdoor zouden bijzond\'ér hooge werken ontstaan, welke niet alleen de reeds genoemde nadeelen van weinig bestrijkend vuur enz. na zich slepen, maar vooral in de slappe en lage veengronden van vele onzer polders kostbare voorzieningen eischen; hier meenen wij daarom slechts één wal te moeten maken (Fig. 119 en 120), al dan niet met een dam tot afscheiding van inondatieveld en hoofdgracht. Deze dam verliest slechts langzamerhand zijne goede eigenschappen, naarmate het door den vijand ingelaten water wast; ten slotte blijft hij nog altijd eene scheiding tusschen inondatieveld en hoofdgracht uitmaken, indien hij althans niet lager is dan het hoogst te bereiken inondatiepeil; daarentegen is hij hier zeer kostbaar, omdat hij bij zoo groot verschil in inondatiepeilen een hooge en dns zware dijk wordt. De bijzondere omstandigheden waaronder zulke werken steeds verkeeren, moeten beslissen of het voordeel lang genoeg duren zal om de kosten te rechtvaardigen; invloed daarop wordt bijv. uitgeoefend door het antwoord op de vraag of de verdediger in staat is, het aangevoerde water door opmaling of in nevenliggende droogmakerijen gedeeltelijk af te voeren. Wordt hij behouden, zooals in Fig. 120 is aangenomen, dan zouden wij hem willen gebruiken als bedekte weg. in deze figuur is men zelfs verder gegaan en den dam als glacis met voorgracht bewerkt, beide uit den hoofdwal te bestrijken; doet men dit niet, dan levert de hooge dijk een belangrijke dekking aan den vijand op, zoolang de inondatie niet is overvoerd.

Fig. 119 en 120 verschillen in hoofdzaak door de hoogte der vuurlijnen. De eerste is veel lager dan het reduit, zoodat dit als

-ocr page 236-

een cavalier boven den hoofdwal uitsteekt, wat geen voordeel is; het nadeel komt echter gering voor indien het werk niet aan geregeld beleg is blootgesteld. In Fig. \'120 is de hoofdwal even hoog als die van het reduit, waardoor het nadeel ontstaat , dat dit gedomineerd wordt van de kruinen der traversen op den hoofdwal. Ditzelfde heeft ook plaats met \'2 traversen in Fig. Ill), waaronder remises liggen, gedekt door 3 M. grond, eene dikte welke door velen voor zulke kleine dekkingen niet noodig wordt geacht; dooiden vloer der remise — evenals dit met de is geschied — op walgangshoogte aan te brengen, vervalt het bezwaar.

Uit eene beschouwing der figuren zal de inrichting der werken vermoedelijk duidelijk genoeg blijken; niettemin meenen we in het bijzonder de aandacht te moeten vestigen op de twee verschillende wijzen van inrichting der keelverdediging en van de ingangen; op de met muren bekleede traversen in Fig. 120, waarachter remisegeschut op de minst kostbare wijze althans dekking tegen granaatschoten verkrijgt, terwijl voor de bediening, in den geest van Fig. 46, nissen zijn uitgespaard; doch vooral op de inrichting van het reduit. Om te doen zien, dat men uit dergelijke forten zeer goed mortiervuur kan geven, zijn in de linkerhelft mortierkazematten ontworpen, zoodat men 8 kazematten in front en 5 ter zijde verkrijgt. De uitbouw in do keel van het reduit kan worden bewapend met twee mitrailleuses aan weerszijden lot bestrijking van de keelgracht; verder vindt men daarin rechts en links een trap, om de vlotten of schuiten te bereiken, welke de gemeenschap moeten onderhouden, zelfs al zijnde bruggen vernield.

Op de gronddekking van het reduit ligt eene borstwering, ingericht voor geweervuur, behalve in de saillanten op het voorfront, waar barbetten zijn opgeworpen tot plaatsing van mitrailleuses of Hotchkiss-kanonnen, welke in remises naast don trap ondergebracht kunnen worden. Ten einde het vuur dezer infanterie en van de revolverkanonnen werkzaam te doen zijn, zal men gebruik kunnen maken van stalen platen, welke schutters en bediening tegen geweervuur beschutten en gemakkelijk weggenomen of neergeslagen kunnen worden. Op het oogenblik dat dit vuur in werking komt — als de aanvaller het hoofdwerk heeft bereikt — kan de vijand uit de verte niet meer vuren, en dekking tegen infanterieschoten is dus onvoldoende. Dat een tegen geweervuur gedekte koepel voor mitrailleuses met granaatvrije dekking en op hydraulische of andere wijze op en neer beweegbaar, hier uitstekende diensten zou kunnen bewijzen, spreekt van zelve.

-ocr page 237-

Tegen verspreiding van don stank der privaten (in aantal voor beperking vatbaar) zullen zorgvuldige maatregelen genomen moeten worden (verg. Fig. 124).

c. Dijkposten zonder open emplacementen voov zwaar geschut, gedeeltelijL met zeer dikke grondde/clcingen op gehouwen.

(Fig. 121 -124, PI. XVIII en XIX.)

De Fig. 121—124 stellen dijkposten voor, zonder en met reduit. Daarbij is uitgegaan van het op blz. 214 vermelde beginsel (\'), dat positiegeschut op den open wal niet te bedienen zal zijn, en dus geplaatst moet worden, hetzij in koepels of gepantserde kazematten, hetzij in kazematten welke geheel aan \'svijands vuur zijp onttrokken, hetzij in neven- en tusschenbatterijen. Verder dienen de beide voorbeelden om aan te toonen, dat men zelfs 5 M. dikke gronddekkingen zou kunnen maken, indien dit noodig mocht zijn wegens de algemeene invoering van de 0 kaliber lange (torpedo-) granaten bij de getrokken mortieren van 21 cM. (verg. blz. 52), ofschoon het zeker beter zou zijn, in dat geval de gewelven te verzwaren of een gedeelte der gronddekking door beton, portier of bazalt te vervangen. Dat wij de voorkeur geven aan Fig. 123 en 124 boven 121 en 122 zal wel niet vermeld behoeven te worden.

Fig. 121 en \'122 bestaan in hoofdzaak uit een kazematten-korps, gesplitst in twee gedeelten, van elkander gescheiden door een open gang van 13 M. breedte, aan de voorzijde gedekt door eene gronddekking, welke zoover vooruitspringt, dat de muren XZ geheel aan vijandelijk vuur zijn onttrokken. Behalve logies en magazijnen bevat dit kazemattenkorps:

4 kazematten voor kanonnen van 12 cM. St. aan weerszijden, tot bestrijking van het tusschenterrein;

2 kazematten voor mitrailleuses tot bestrijking van de bruggen en de keelgracht;

een onderbouw voor een koepel voor twee stalen kanonnen van 15 cM.;

in Fig. 122: 4 mortierkazematten en eene gecreneleerde galerij om vuur in de keel te brengen;

(1) Wij heriuncrcn cr aan, in hot midden te hebben gelaten oi\' het beginsel als juist moet worden aangemerkt.

-ocr page 238-

in Fig. 121: cene caponnière tot bestrijking der gracht voor de gronddekking en

in Fig, 122, eene poterne om in den onderwal te komen; wil men in den laatsten licht geschut plaatsen, dan kan men bij deze poterne remises bouwen (bij IJ.).

Buiten de gracht ligt in Fig. 122 alleen eene kade tot afscheiding der inondatie van do gracht; in Fig. 121 is een bedekte gang aangelegd, ingericht voor infanterieverdediging; daarin is een wachthuis gebouwd op zoodanige wijze, dat het den dooden hoek voor den koepel niet grooter maakt; in het wachthuis worden verder de lampen geplaatst tot verlichting der grachten. Om den bedekten gang met glacis coupé is eene buitengracht uitgegraven tot het zomerpeil van den polder waarin het werk ligt; in gewone tijden is die gracht dus droog, en het maken van ijzerdraadversperringen daarin zal alzoo bij oorlogsgevaar gemak-keiyk zijn. Een bedekte weg als in Fig. 116 en 117 komt ons echter verkieslijk voor; in dat geval is het ontbreken van een reduit een nadeel van vee! minder aanbelang.

Tegen deze ontwerpen kan worden aangevoerd;

1°. dat het schootsveld der mortieren niet zeer uitgebreid is; eenigermate kan hierin worden te gemoet gekomen door weglating van den meest rechts geplaatsten vleugelmuur (\'); 2°. vooral in Fig. 121 zijn een groot aantal bouwstoll\'en bijeengebracht zonder naar evenredigheid voordeel op te leveren; do caponnière heeft eigenlijk niets te flankeeren dan eene gracht voor eene groote weerlooze grondmassa. Wel is waar kan men nabij den boven-buitenrand tirailleurloopgraven maken, maar het verblijf daarin kan zeer onveilig worden dooi\' de scherven van granaten welke den koepel treffen. Beter ware het daarom wellicht, om de caponnière naar Fig. 122 over te brengen ;

3°. vóór de werken ontstaan doode hoeken. Uit de doorsneden AB en Gil blijkt evenwel, dat do gezichtslijn uit den koepel de inondatie reeds op 250 M. van dezen koepel, of op ruim 50 M. van de voorgracht in Fig. 121 ontmoet, üit nadeel achten wij gering, omdat die doode hoek in beide ontwerpen

(1) Naar ingewonnen berichten zouden mortierkazeniatlen liooger moeten worden gemaakt; in Rusland wordt voor die afmeting 4,GO M, genomen, waardoor elevatiën van 45quot;—03* mogelijk worden.

-ocr page 239-

J//, fr ■ ■ lt;

J\'. *amp;\'/ \'lt;■/\' \'

\'223

geheel in het bestrijkende infanterievuur van den bedekten weg of van den logen wal ligt.

■4quot;. de yzerdekking van het wachtgebouw kan met voordeel — zoowel geldelijk als wat sterkte aangaat — door metselwerk of beton worden vervangen; evenzoo de palissaden-tamboer door een ijzeren hek;

5°. met één ingang kan desnoods worden volstaan.

Eindelijk merken wij op, dat in de keel van Fig. 121 eene borstwering voor infanterie is aangelegd en de frontmuren der kazematten voor de kanonnen van 12 cM. tot kniehoogte door eene gronddekking zijn beschermd, wat niet het geval is in Fig. 122; het voordeel van die gronddekking is, dat het geheel een weinig minder kostbaar kan zijn, het nadeel echter dat de schietgaten gemakkelijker gemaskeerd kunnen worden door van, de gronddekking neervallende aarde.

Fig. 123 en 124 berusten op dezelfde grondslagen als Fig. 121 en 122, doch zijn van reduits voorzien. 13\'ij deze werken staan 6 of 3 stalen 12 cMs. in kazematten; de frontmuren zijn door eene slechts weinig rechts en links uitspringende gronddekking aan \'svijands vuur onttrokken; in Fig. 123 springt elk paar kazematten 10 M. achter liet vooorgaande terug om de frontmuren beter aan \'s vijands vuur te onttrekken.

Het reduit hoeft in hoofdzaak den vorm van dat van Fig. 119—120, doch is anders ingericht, omdat er een koepel op geplaatst is van GnüsoN-ijzer; de verdiepingen van het kocpelgebouw kunnen voor logement van de bediening der hierin te plaatsen tweo kanonnen van 15 cM., en verder voor munitieberging worden ingericht. Om de geheele koepelruimte afgezonderd te kunnen houden is langs een der muren een gang {fj) aangebracht; vi is een magazijn; h en h zijn bergplaatsen. De privaten (p) zün geheel van de overige lokalen gescheiden; daarboven kan men lichtkokers aanbrengen, om het lange lokaal voor 45 man minder donker te maken; desnoods kan dit ook geschieden in den zijmuur. Natuurlijk belet niets om het reduit, evenals dat van Fig. 119, van mortierkazematten te voorzien.

Uit het reduit komt men over eene brug in eene poterne; aan het einde hiervan kan eene hyschplaats worden gemaakt, om licht geschut te brengen op de in Fig. 123 voorkomende barbetten naast het saillantgebouw, dat voor wal wacht dient, en tevens als

-ocr page 240-

•224

O CP- lt;//( J\'\' PS / 7

schuilplaats voor de verdedigers van den frontwal. De sluitmuur van dit gebouw levert eene vrij goede dekking voor bedoelde lichte stukken. Achter langs de barbetten en de banketten is eene ingraving gemaakt, die 2,7 M. beneden de vuurlijn ligt en waarin dus de veiligheid zeer groot zal zijn(\').

In Fig. 124 voert eene dergelijke poterne naar een kazematten-korps van 42 lokalen in 2 verdiepingen; de 3 lokalen a en 2 der lokalen h (Fig. 124«) dienen voor magazijnen; het middenlokaal h is portaal voor de eerstgenoemde, en in verband met het daarboven gelegene («), levert het tevens de gelegenheid op, om kanonnen te brengen in de ïi gepantserde kazematten {d). Twee van de lokalen c dienen tot logies voor de bediening, het derde voor magazijn. Het reduit van dit fort komt overeen met dat van Fig. -11!)—120, zoodat hier 9 stukken in batterij staan, alle in kazematten.

Omtrent den dam van Fig. 123, en den bedekten weg met voorgracht in Fig. 124 zie men de algemeene beschouwingen en die bij vorige dijkposten.

Ten einde gelegenheid te verkrijgen het werk te hernemen is in Fig. 124 het binnenglacis bij de keel afgebroken, en kan men, na de brug P te hebben gelegd, in het werk rukken om den ingedrongen vijand te verdrijven. Na hetgeen omtrent deze handelwijze bij de gedetacheerde forten is opgemerkt, zal het niet noodig zijn de figuur te verduidelijken.

De dam in Fig. 123 en de borstwering vóór den bedekten gang in Fig. 124 zijn in en nabij de keel lager gehouden dan op het voorfront en de hier aansluitende deelen van de zijfronten, om uit de kazematten gezicht te houden op do inondatie, welke zich tusschen twee dergelijke forten uitstrekt; de lijnen RS duiden de uiterste richtingen aan, waarin gevuurd kan worden.

Verdere details zullen wel uit de figuren kunnen worden afgeleid. Uit de stippellijn op Fig. 123« blijkt, dat de doode hoek, gevormd door het saillantgebouw, zich uitstrekt tot 150 M. vóór de kade; het kost weinig moeite, te berekenen dat die overigens beperkt wordt tot 20 a GO M. vóór genoemde kade. In Fig. 124 bestaan, blijkens de hellingsschalen, geen doode hoeken vóór de voorgracht, en wordt de bedekte gang uit den hoofdwal bestreken.

(1) Beter is het eclitor, aan liet glacis on aan het bovenvlak van het reduit ceue Kooveel grootern helling te geven, dat geen ingraving noodig is om het aangegeven hoogteverschil van 2,7 M. to bereiken.

-ocr page 241-

2,25

4°. Sper forten.

Sperforten op spoorwegen moeten het mogelijk maken, eene y jj spoorwegbrug of ander belangrijk kunstwerk op eenig gewild oogenblik te vernielen, en die vernieling zoolang mogelijk te verschuiven; óf wel deze geheel onnoodig maken, doordien men den vijand belet van den weg gebruik te maken, ook al is hij voor het overige in het bezit van de gansche lijn.

Doordien deze werken zuiver plaatselijke versterkingen zijn,

maakt men ze niet grooter dan voor de heiuapening en de bezetting hoog noodig is; en aangezien zij meestal gevaar loepen van geheel te worden afgesneden, moeten zij er op ingericht zijn om eiken aanval zoolang mogelijk te weerstaan, waartoe hier, meer nog dan overal elders, bomvrije lokalen en magazijnen in groote hoe-, veelheid behooren te worden gemaakt.

Met het oog op het moreel van de verdedigers is volgens sommigen eene bezetting van 250 man als minimum te beschouwen (\'); om de uitwerking zoo groot mogelijk te doen zijn, behoort de bewapening te bestaan uit zwaar geschut, dat noch door direct, noch door indirect of worpvuur, hoe overmachtig ook, gedemonteerd kan worden; eene voorwaarde, waaraan het best door opstelling in koepels kan worden voldaan (2).

Om overrompeling en onverhoedsche aanvallen te voorkomen, kan men op en in het glacis van het werk ijzerdraadversperringen en trapmijnen plaatsen; uitvallen van eenig belang, door de geringe getalsterkte der bezetting niet uitvoerbaar zijnde, zoo behoeven de gemeenschapsmiddelen voor dit doel niet to worden ingericht.

Is het doel der versterking uitsluitend, zekerheid te verschaffen voor de vernieling eener brug, dan kan dit met minder kosten worden bereikt, door aan ieder uiteinde daarvan een gemetseld blokhuis te bouwen tot verdediging van ijzeren hekken, welke de toegangen tot de brug afsluiten. Hierdoor kan in do meeste gevallen de vijand lang genoeg worden opgehouden, om de noodige mijnkamers te maken of te laden. Door eenige rails in de nabijheid van de blokhuizen op te nemen, wordt de mogelijkheid om den doorgang met een trein te forceeren, geheel belet.

(1) Brialmont, La for/iji cat ion n fossen sees, I, ID.

(2) 2 of 4 stukken zwaar geschut en 4 tot 8 stukken vau 8 of 5) eM. vormen eene voldoende bewnpening dezer werkou. Sommigen achten zelfs de lichte stukken niet uoodig.

V. 15

-ocr page 242-

226

\'tt-Ü lOtJ\'Av • De sper forten tot afsluiting van rivieren moeten zóó geplaatst zijn, dat daaruit de versperringen en het vaarwater goed bestreken kunnen worden; komen zij daardoor op een smalle landtong te liggen, dan kan het noodzakelijk zijn hun oppervlak tot een minimum te beperken, in welk geval zij kunnen bestaan uit een bomvrij gebouw met aarden bovenbatterij of met een koepel, omringd door eene gracht en een dekkend glacis. Ook forten tot voorkoming der afdamming van rivieren, die men als inondatie-bronnen moet behouden, kunnen in dit geval verkeeren.

Bovenstaande algemeene beschouwingen zullen door de volgende voorbeelden genoegzaam worden toegelicht:

a. Het door Fig. 125 voorgestelde sperfort is door den Prui-sischen majoor Schumann ontworpen voor do verdediging van eene spoorwegbrug over de filbe bij Uamerten (llanovet—Berlijn); een dergelijk werk is gebouwd te Hamm b\'ij Düsseldorf (Düssel-dorf—JVeuss). Het fort ligt dwars op den spoorweg, en bestaat uit een gemetseld gebouw, omringd door eene 0,75 M. breede droge gracht en een dekkenden wal. De spoorbaan loopt boven over het fort, en wordt bestreken uit \'2 koepels, ieder bewapend mot 2 getr. stukken van 15 cM. De bruggen over de grachten van het fort zijn zoodanig ingericht, dat men ze in die grachten kan neerlaten. Een dier bruggen wordt verder door een tamboer op den spoorwegdam beschermd; tusschen den anderen en de te beschermen brug over de rivier is een wachthuis gemetseld, waartoe men alleen van boven toegang heeft; men kan echter ook van de aanstonds te vermelden ladder gebruik maken, om in dit gebouw te komen. Naast het wachthuis loopt het terrein opritsgew\'y\'ze naar de contrescarp (tot 4-3,25 M.) op, ten einde het water, dat zelden hooger dan tot 3,00 M. kan komen, uit de gracht te houden (\'). De contrescarpmuur is hier gedeeltelijk door ijzeren hekken vervangen.

De ingang van het fort bevindt zicli tegenover het wachtauis; een steenen trap (Fig. 125a), door een tamboer afgesloten, voert uit de gracht in het werk. Verder kan men uit de gracht, door middel van eene ladder, bij de zoo even genoemde hekken buiten het werk geraken. Een andere gelegenheid om uit en in het

(1) Alleen in grond, welke voor water ondoordringbaar is, kan deze toestand

bestaan; in de meeste onzer terreinen zou bij een eenigszins langdurigen waterstand van

-j-2,00 M. de grachtsbodem eu zelfs het logement (waarvan de vloer op 1,75 M. ligt) onder water staan.

-ocr page 243-

227

werk te komen vindt men bij P (Fig. 125): van den spoorwegdam komt men langs een aarden talud en steenen trappen (verg. ook Fig. 125« en b) bij eene deur, die toegang verleent tot eene beweegbare brug, waarover men bij den koepel of ook bij een houten trap geraakt, waarmede de logementen te bereiken zijn.

Uit de teekening is de lokaalverdeeling van het fort voldoende op te maken; het logement is berekend op eene bezetting van 250 man. Evenzoo is uit Fig. 1255 te zien, dat de dekking van de toegangspoterne, tusschen den ingang P en den koepel, in het midden alleen uit een gewelf bestaat; door het geheele gebouw, of alleen het aardewerk met de koepels, hooger te maken, zou dit bezwaar vermeden zijn. Overigens is het duidelijk dat de logementen goed verlicht en geventileerd kunnen worden; dat het metselwerk goed gedekt is, en dat alzoo het geheel, indien het fort van al het noodige ruim is voorzien, langen tijd eiken aanval zal kunnen weerstaan. Indien de dekkende wal door een glacis werd vervangen, zou de nabij verdediging zeer winnen.

h. Fig. 120 stelt een ander dergelijk werk voor, dat o. i. verre te verkiezen is boven Fig. 125(1), ofschoon do bezetting (94 man in het geheel) niet groot is.

De bewapening van dit fort bestaat uit 3 kanonnen van 15 cM., elk in een afzonderlijken koepel geplaatst; op de samenkomst is bovendien een gepantserd masker aangebracht. Op deze wijze kan men, al is het werk geheel omringd, steeds de schietgaten der koepels (de zwakste punten) aan het vyandelijk vuur onttrekken, ontstane beschadiging herstellen en een gedemonteerden vuurmond door een nieuwen vervangen. In het fort zijn 2 a 3 vuurmonden en 1 aiïuit in reserve.

De lokaalverdeeling is de volgende :

de commandant in g;

G onderofficieren in b;

23 man op wacht in c;

1 officier op wacht in U;

zieken in e;

3 officieren in f;

(50 man in 5 lokalen keuken h:

1

Militaire Spectatory 1879, blz. 24-8 en volg. Toelichting vim het vroeger aau-gehaaldc artikel over pantseringen van den Kolonel-Ingenieur Kromhout.

-ocr page 244-

228

4- ^ f

t

It-

trt

privaten enz. i ;

bergplaatsen i;

6 magazijnen l en m.

De kosten van liet werk zouden ongeveer 7 ton bedragen. c. Is het doel alleen, tijd te winnen voor liet uitvoeren eoner brugvernieling, zoo kan liet op eenvoudiger wijze worden bereikt; Fig. 127 geeft daarvan een voorbeeld. De daar voorgestelde inrichting is toegepast bij eene brug over de Spree {Görlitz—Berlijn), en bestaat uit een gemetseld blokhuis op eiken rivieroever, waaruit ijzeren hekken geflankeerd kunnen worden, welke den toegang tot de brug versperren; de ruimte tusschen het hek en de brug is verder aan weerszijden door gecreneleerde muren afgesloten.

Eenigszins anders is de inrichting bij de spoorwegbrug over de Waal bij Nijmegen. Op elk uiteinde van het zuidelijk landhoofd daarvan is namelijk een blokhuis gebouwd, terwijl verder in verband hiermede in het landhoofd verschillende vertrekken zijn gemaakt met toegangen, trappen en galerijen. De blokhuizen zijn rechthoekig en aan de rivierzijde voorzien van een ronden hoektoren, waarin een hardsteenen wenteltrap tot toegang naar de gronddekking. De bovenlokalen zijn gedekt door steekwulven {\'); op die gewelven ligt beton en grond. De spoorbaan tusschen de blokhuizen is op het landhoofd afgesloten door beweegbare ijzeren kleppen tusschen twee gecreneleerde muren, welke tegen de blokhuizen aansluiten. Aan de landzijde van het landhoofd is een droge gracht, aan alle zijden met muurwerk bekleed en met een steenen bodem. Over deze gracht liggen ijzeren liggers, tusschen welke de beweegbare kleppen kunnen doordraaien.

Deze inrichting komt ons vrij samengesteld voor.

j.

(1) Door steekwulvcu verstaat raeu dunne gewelven van geringe spanning, steunende op ijzeren balken van den 1-rorm; zij worden in de burgerlijke bouwkunst veel gebruikt voor overdekking van kelder».

-ocr page 245-

HOOFDSTUK VI

K l JSTVE RSTERKINGEN.

De in do voi-ige bladzijden ontwikkelde grondregels omtrent de inrichting van versterkingen gelden over het algemeen ook voor die aan de kust; niettemin zijn eenige wijzigingen in de toepassing noodig. omdat de hulpmiddelen, welke tot den aanval daarop worden gebezigd, geheel andere zijn dan die tegenover verdedigingswerken, welke alleen to land kunnen worden aangetast. Die hulpmiddelen zijn schepen, welke door hunne groote snolheid verrassend kunnen optreden; die den strijd tegen kust-versterkingen kunnen beginnen en eindigen, wanneer zij hot verkiezen; die moeilijk te treilen en nog bezwaarlijker te vernielen zijn; die bewapend zijn mot zwaar geschut, dikwijls geplaatst achter stevige pantsers, zoodat het weinig gevaar loopt gedemonteerd te zullen worden.

Dat tegen zulke aanvalsmiddelen de tot hiertoe beschreven inrichtingen ter verdediging wijziging behoeven, zal wel niet bewezen behoeven to worden; evenmin dat men, om dien vijand met goed gevolg te kunnen bestrijden, noodzakelijk zijne kracht en zijne kwetsbare punten behoort te kennen. Evenzoo is het van veel belang te weten, wat men van zijn bondgenoot (hier onze Marine) verwachten mag, en we zullen daarom beginnen met een zoo beknopt mogelijk overzicht te geven van de aanvals- en verdedigingsmiddelen ter zee.

Alvorens daartoe over te gaan moot worden opgemerkt, dat er, vooral in het gepantserde materieel, eene ontzettende verscheidenheid bestaat in de types dor schepen en vaartuigen (kleinere

-ocr page 246-

230

schepen), zoodat liet niet mogelijk iw in eenige bladzijden een volledig overzicht daarvan te geven (\'); tot voorkoming eener al te groote uitvoerigheid bepalen we ons dus tot de Engelsche, Fransche, Duitsche en Nederlandsche oorlogsvlooten en zullen ook hierin slechts eenige grepen doen. Voor uitvoeriger gegevens verwijzen wij naar de werken, welke in grooten getale over dit onderwerp geschreven zijn {-).

1. Schepen en vaartuigen.

De schepen, waarmede een aanval ter zee kan worden uitgevoerd en afgeweerd, zijn onyepantserd oï (jepautserd, en dragen, naar gelang van het doel waarvoor zij dienen, van hun bouw, hunne grootte en hunne inrichting, zeer verschillende namen (\'). De ongepantserde voeren een betrekkelijk groot aantal stukken, ten deele vereenigd in eene batterij (kuil) onder het oppor- of bovendek, ten deele óp dit dek geplaatst; zij hebben den algemeenen naam van kruisers, en zijn, door hunne groote kwetsbaarheid aan alle zijden, weinig geschikt voor den aanval op goed ingerichte en bewapende verdedigingswerken; door hunne bewapening zijn zj daarentegen van gewicht bij vernieling van niet beschermde militaire etablissementen, en voor het beschermen of aanvallen van handelsvlooten. Tot de kruisers behooren:

(1) Als bewijs hiervoor moge dienen, dat alleen de Fransche eskaderschepen van den 1quot; rang gewoonlijk in C groepen worden verdeeld en van de Engelsche Marine wordt gezegd, dat de types harer schepen ongeveer even talrijk zijn als de schepen zelve. (DlSLÈRE, La guerre (Vescndre d la guar re des cutcs, blz. ö.)

(3) von Kiionenfels, Das schwimmcnde Flotlenmatcrial der Seemdchle u. s. w., in het Nederlandsch vrij bewerkt door 13. J. G. Volck, onder den titel van: liet drijvend oorloffsmatericel. (1881—83.)

Tromp, Na vires cuirasses de C Anyleterrc gt; de la France cl da t Allemagnc (1880). Een uitvoerig prachtwerk.

E. W. Very. The navies of ihe world (1880).

DislÈRE. La marine cuirassée (1873).

Id. Jm guerre d\'escadre et la guerre des cótes (1879).

Vannéc maritime; revue des événements qui se sont accomplis dans les marines francaisc et éirangères. In die van 1880—81 vindt men eene uitvoerige lijst van gepantserde schepen, liet jaarboek is aan te bevelen om zijn zeer geringen prijs.

(3) Ook naar de leweegkracht (schroef- en raderstoomschepen, zeilschepen). Bijna zonder uitzondering behooren echter de hier te bespreken tot de schroetstoomschepen, ofschoon de meeste ook zeiltuig bezitten.

-ocr page 247-

1°. fregatten. Oorspronkelijk bevatten deze schepen eene volle batterij, en daarenboven eenige vuurmonden op het bovendek; de batterij was in liet midden van boven open. Later werd ook dit gedeelte gesloten, en ontstond dus eene hdlbatterij, waardoor deze schepen veel overeenkomst kregen met de

2°. kuil- of gedekte korvetten. Deze schepen hebben niet, zooals de fregatten, achter en voor op het bovendek, stukken in de zijden, doch alleen een paar stukken als jaag - en retraite- (Jiek-) geschut, waaronder men de stukken verstaat, welke bij de vervolging (het jageti) van of door den vijand, recht vóóruit of achteruit kunnen vuren.

3°. Ongedekte of gladdekskorvetten. Deze vaartuigen hebben, evenals de beide eerstgenoemde soorten, vol tuig, d.i. 3 masten met ra\'s, doch eene batterij op het bovendek. .

4°. Aviso\'s, kanonneerbooten. Onderscheiden zich van de gladdekskorvetten alleen door het geringere aantal stukken en door het lichtere tuig. Naar dit laatste onderscheidt men de kleinere soort schepen in barken, brikken, schoenerbrikken, schoeners enz.

in vroegeren tijd voerden do schopon een aantal stukken evenredig aan hun charter; tlmns is dit echter niet meer het geval, zoodat men zich, alleen op den naam afgaande, geen juiste voorstelling kan maken van do soort, waartoe hot schip behoort. Vele types zijn ook verdwenen, zooals de driedekkers met meer dan 100 stukken, de linieschepen niet 70 ii 80 en do fregatten met 40 a GO stukken; schepen met twee batterijen boven elkander worden niet meer aangebouwd. Do naam, althans van fregat, is echter gebleven, doch de schepen welke dien dragen, verschillen, wat bewapening en inrichting betreft, geheel van de fregatten van vroegeren tijd; het aantal stukken bedraagt hoogstens 30. De kleinere schepen, overeenkomende niet de vroegere kuil- en gladdekskorvetten, niet brikken, schoeners en kanonneerbooten, dragen bij verschillende natiën verschillende benamingen.

Het hoofdbezwaar om hierin tot meerdere eenheid te geraken, ligt in do groote verscheidenheid van vuurmonden en van stoomkracht; de hierboven genoemde verdeeling der kruisers in 4 hoofdklassen wordt dan ook volstrekt niet algemeen gevolgd. Om zich een oordeel te vormen over do schepen van verschillende natiën mag men dus niet afgaan op den naam waaronder zij bekend staan; men moet zich in de eerste plaats vergewissen van den tonneninhoud. Vooral op hot gebied van aviso\'s en kanonneerbooten is do verwarring bijzonder groot; kanonneerbooten van Engelschen, Franschen, Duitschers en Nederlanders zijn geheel verschillende types van schepen.

-ocr page 248-

Vooral voor de verdediging zijn onder de zoo even genoemde vaartuigen do kanonneerbooten van liet meeste gewicht. Van deze schepen bezat Nederland op 1 Augustus \'1882, een-en-dertig stuks, van welke 10 bewapend met een kanon van \'28 cM., en de overige met een van 2:3 c.M.. die alle slechts in de richting der lengteas van hot vaartuig kunnen worden afgeschoten, zoodat dit als affuit voor hot kanon dient. Deze vaartuigen liggen laag op het water, zoodat zij slechts eeue kleine schijf opleveren; zij hebben weinig diepgang (ID a 20 dM.), om dicht bij de kust en in ondiepe vaarwaters, buiten bereik der groote schepen, te kunnen optreden. en zij hebben geen tuig, omdat zij ongeschikt zijn om dit te voeren. Bij twee dier vaartuigen lag oorspronkelijk het stuk in het ruim, waar het ook werd geladen; om het af te vuren werd hot door een bewegingstoestel omhoog gebracht; toen echter de ondoelmatigheid dier inrichting bleek, heeft men deze weggenomen.

Tot de ongepantserde vaartuigen behooren ook nog de torpedobooten, van welke wij er 22 bezitten. Aan het einde van dit hoofdstuk komen wij op deze vaartuigen terug.

De gepantserde schepen worden eveneens in verschillende soorten verdeeld, zoowel naar het doet als naar de inrichting. Ofschoon men het ook omtrent deze indeoling volstrekt niet eens is, onderscheidt men ze vrij algemeen in:

A. A\'aar het doel.

1°. Es kader schepen van den lstcn en den 2ll(!l1 rang, hoofdzakelijk voor het zeegevecht;

2\'. tichepen voor den aanval op en de verdediging van kasten:

3°. Itiviervaart uigen.

Bijna alle schepen van do eerstgenoemde twee soorten zi!n voorzien van een ram, zijnde een verlengde ploegvormige (Frankrijk) of zwaanshalsvormige (Engelsch) samenvoeging van voorsteven en kiel.

15. Naar de inrichting.

iquot;. Batterij schepen: het geschut opgesteld in de zijden over de geheele lengte van het schip.

2°. Kazematschepen; het geschut in eene kleine, gepantserde ruimte.

3°. Torenschepen: het geschut in torens.

-ocr page 249-

233

De gepantserde eskaderschepen van den eersten rang (Cuirassés d\'escadre; Schlachtschifle (\'); seagoing armored ships) moeten zwaar gepantserd zijn, zwaar geschut voeren en eene groote kolenbergplaats bevatten. Zij verkrijgen daardoor groote afmetingen (lengte tot 100 M., breedte | a \' der lengte, diepgang 7ü a 90 dM.). Zij zijn niet in staat, vlakke kusten zeer nabij, of nauwe en ondiepe vaarwaters binnen te komen.

Dezelfde schepen van den tweeden rang (Cuirassés tie station; gepanzerte Kreuzer) dienen voornamelijk om in ver afgelegen landen de vlag te vertoonen en indruk te maken; bovendien tot bescherming der eigen en tot aanvallen op vijandelijke handelsvlooten. Snelheid is daarvoor een belangrijke factor; ten einde ongepant-serde kruisers te kunnen weerstaan, worden zij voorzien van een licht pantser en bewapend met eenige vuurmonden van middelsoort kaliber. In een zeegevecht behooren zij in tweede linie te kunnen optreden. De tweeslachtigheid dezer schepen maakt hunne waarde zeer twijfelachtig: voor eskaderschepen en voor een aanval op kust batterij en zijn zij te zwak, voor kruisers ontbreekt hun gewoonlijk de gewilde snelheid.

De schepen voor den aanval op en de verdediging van kusten en zeegaten (Garde-cotes cuirassés oiïensifs et défensifs; l\'anzer-corvetten (1) en Kanonenbooten) kunnen weder worden verdeeld in die voor den aanval en die voor de verdediging. De eerste moeten uit den aard der zaak voldoende kolenberging opleveren voor tiet maken van tochten over zee; voor do laatste is die eisch onnoodig. De diepgang van beide is aan vrij enge grenzen gebonden; die der laatste kan zeer gering worden genomen, omdat zij niet zeewaardig behoeven te zijn. Snelle .vaart is voor de schepen tot verdediging der kusten volstrekt geen vereischte; zij moeten hun heil zoeken in hun geringen diepgang, die hen in staat stelt op ondiepten te blijven of terug te trekken, waar de tegenpartij hen niet kan bereiken. Voor die tot aanval is snelheid van meer gewicht om, waar zij zich door hun geringeren diepgang niet aan den aanval van vijandelijke eskaderschepen kunnen onttrekken, de kans te behouden om deze te ontloopen. In weerwil

1

Verg. Noot (1). Zij die de gepantserde korvetten bij de zeeslagschepen in-deelen, voegen er bij, dat die schepen ook dienen voor algcmeenc kustverdediging, terwijl dc kanonneerbooten bestemd zijn voor lokale kustverdediging.

-ocr page 250-

\'234

van dit alles bestaat er volstrekt niet overal een scherp onderscheid in de aanwijzing dezer schepen, zoodat er vele zijn, welke voor beide doeleinden zullen moeten dienen.

Uit het bovenstaande volgt van zelf, dat de eskaderschepen de hoofdmacht uitmaken van do oorlogsvlooten der groote zeemogendheden, terwijl daarentegen kleine mogendheden met een uitgestrekte kustlijn, zooals Nederland, naar evenredigheid meer schepen en vaartuigen bezitten voor de verdediging van zeegaten en kasten.

Riviervaartuigen kunnen nauwelijks tot de gepantserde vloot worden gerekend; hun pantser is ten hoogste bestand tegen veldgeschut.

De batterijschepen zijn aanvankelijk ontstaan uit de ongepantserde schepen, en vormen den overgang van de laatstgenoemde tot de pantserschepen van den tegcnwoordigen tijd; die schepen zijn ter hoogte van de waterlijn voorzien van een gordel- of hoord-pantser (verg. Fig. 128 en 130), dat zich gewoonlijk over de ge-heele lengte van het schip uitstrekt, doch meestal dunner is, naarmate men den voor- en achtersteven nadert; ditboordpantser strekt natuurlijk tot dekking der battery.

Doordien een schip niet in staat is, een onbepaald gewicht te dragen, zonder een log, onhandig en duur gevaarte te worden, is men er, bij dè steeds toenemende uitwerking van het geschut, al spoedig toe gekomen, om kazematschepen te bouwen. Het aantal stukken dat daarin geplaatst kan worden, is natuurlijk kleiner dan in een volle batterij, doch men maakt het kaliber hoe langer zoo zwaarder. De kazemat bevindt zich in het midden van het schip. Jaag- en retraitegeschut wordt op deze schepen geplaatst, óf op het batterijdek (de kuil) en dan meestal achter een pantsering, óf wel ongedekt op het bovendek. Voor ditzelfde doel zijn nog verschillende andere inlichtingen bedacht; zoo vindt men op sommige schepen boven de kazemat uitgebouwde plateaux voor dit geschut, op andere vaste en halve torens (Fig. 137, 138 en 140); op de nieuwste dezer schepen laat men de kazemat buiten de scheepsboorden uitsteken {Kaiser, Fig. \'144, Devastation — Fransche — Fig. 138).

De torenschepen verschillen ten zeerste van de overige pantserschepen. Daarbij staat namelijk het geschut in torens, die óf vast staan, in welk geval het kanon op een draaischijf rust en en barbette over de torenwanden vuurt (Fig. 437, 439, 44G), óf, evenals de vroeger (blz. 127) beschreven koepels in versterkingen te land, met het geschut worden bewogen.

-ocr page 251-

-2:55

Ten einde de werktuigen tot beweging der torens in ongeschonden toestand te behouden, reiken deze tot onder het gordelpantser, of wel dit laatste is nabij de torens eenigszins verhoogd; men verwarre dit echter niet inet een kazemat, waartoe een oppervlakkige beschouwing van dergelijke schepen, van ter zijde gezien, allicht aanleiding kan geven.

Tot meerdere bescherming staan de draaiende torens soms in een reduit of eene borstwering, zijnde eene pantsering, meest van ovalen vorm; het geschut vuurt dan door de schietgaten in den draaibaren toren en barbette over den zijwand van het reduit (Eng. Devastation, Fig. 131d); dergelijke schepen noemt men horst-weringtorenschepen.

Zoowel de kazematschepen als torenschepen hebben lang een gordelpantser behouden, geheel of nagenoeg geheel doorloopende (verg. Fig. \'1\'29—132, 135, 137—145); alweder om gewicht uit te sparen is dit bij de nieuwste schepen alleen op het midden-derde gedeelte toegepast. Dit pantser wordt dan gewoonlijk voortgezet dwars door het schip (Fig. 133J en iAGb) en daarenboven opgetrokken tot aan het bovendek; het vormt op die -wijze om de torens een zwaren rondgaanden wand, dien men gewoonlijk citadel noemt; de torens in zulk eene citadel staan soms (Fig. 133) aan de uiteinden eener diagonaal hiervan, terwijl die bij de gewone en borstweringtorenschepen in de lengteas van hot schip {midships) worden gevonden, liet gevolg daarvan is, dat men bij de Injlexible in de richting der lengteas van het schip (Jcielrichting) steeds alle stukken kan gebruiken, terwijl dat bij de midships-torens wordt belet door de dekhuizen, zijnde recht opstaande ijzeren schotten, dik 0,035 M., welke door middel van hoekijzers aan de ijzeren platen van het dek zijn verbonden en voor logies enz. dienen. Die dekhuizen vindt men ook op de Injlexible doch zij hinderen hier het vuur niet.

De torens zijn van boven open (barbette-toreus) of althans slechts, door eene brug, tegen geweer- en mitrailleusevuur gedekt (op verschillende Fransche en Duitsche schepen) of gesloten (op de Engelsche).

Ten einde de schepen, en vooral de slechts gedeeltelijk gepantserde, te beschermen tegen worpvuur of onder sterke declinatie afgegeven schoten, vorkrijgen zij, meest onder de waterlijn, een gepantserd dek (dekpantser).

Om te voorkomen, dat het schip al te veel diepgang verkrijgt, óf wel dat het zinkt, indien het nabij de waterlijn wordt getroffen,

-ocr page 252-

23fgt;

worden de wanden van sommige der gedeeltelijk gepantserde schepen op die hoogte bekleed met een ruim 2 M. hoogen, en 1,2 M. dikken kurkwand. Daarenboven zijn bijna allo pantserschepen voor dit doel voorzien van een dubbelen bodem en van langscheepsche en dwarsscheepsche beschotten, waardoor het binnendringen van water tot kleine ruimten {cellen) wordt beperkt (Fig. ISOc en \'133(;). Van den dubbelen bodem en de dubbele wanden wordt daarenboven soms gebruik gemaakt om b\'y het gevecht meer diepgang to verkrijgen en zoodoende den romp minder hoog boven water te laten uitsteken; daartoe laat men de tusschenruimten volloopen.

De batterijschepen behooren zonder uitzondering tot de eskaderschepen ; dit is ook met vele kazemat- en torenschepen het geval. De schepen, voorkomende in do rubriek „aanval op kusten en zeegatenquot; zijn meestal torenschepen; ook voor de verdediging daarvan is dit het geval, doch hierbij komen nog gepantserde kanomeerhooten, evenals de ongepantserde meestal slechts één stuk voerend, maar van zeer zwaar kaliber, gedekt dooi\' een halfcirkelvormig pantser (Wesp a, Fig. I i7). Deze vaartuigen zijn gemakkelijk verplaatsbaar en betrekkelijk goedkoop.

De twee gepantserde eskaderschepen welke Nederland bezit (schepen voor algeineenen dienst) hebben elk \'i torens en zijn gedeeltelijk gepantserd; zij hebben een ram en worden ramtorenscliepen genoemd. De overige gepantserde schepen (behalve de riviervaartuigen) zijn bestemd voor de verdediging van de kusten, zeegaten, reeden en stroomen en worden onderscheiden in ram-schepeii (4), mmmonttors ie klasse (1), rammonitors klasse (7) — daaronder de bij Scheveningen gezonken Adder begrepen-— en monitors der 2C klasse (5). Het verschil tusschen de ramschepen en rammonitors ligt voornamelijk in do meerdere zeewaardigheid, stoomkracht en diepgang van eerstgenoemde; zij voeren alle één draaienden toren, bewapend met één kanon van 28 cM. (\'); de monitors hebben een dcrgelijken toren, doch geen ram; zij liggen zeer laag op het water. Op deze vaartuigen vindt men daarenboven voor den commandant een kleinen toren, waarin zich de stuurtoestellen en telegraaf bevinden {pilot-tower; stuurtoren).

(I) Dit is nog ntcI niet bij alle het geval, doch zal toch spoedig roo zijn.

-ocr page 253-

•237

De hieronder volgende staat bevat eenige der voor de landmacht meest belangrijke gegevens omtrent de voornaamste types der buitenlandsche en omtrent alle Nederlandsche gepantserde schepen; hij wordt gevolgd door eenige algemeene opmerkingen. Op PI. XXI en X XII geven wij eenige schetsteekeningen, welke tot toelichting van een en ander kunnen dienen (\').

(1) Deze schetsen zijn bijna alle genomen naar het op blz 230 genoemde werk van den oud-luitenant der Nederl. Artillerie Thomp.

-ocr page 254-

238

Maximum diki

sei

Te water geloopen

diepgang.

! dM.

Naam.

Soort der schepen.

Romp. (Kazemat)

Ton

in mil

snelheid.

Eng. mijlen per uur.

Maximum:

Kazemat-

Toren-scl iepen.

Gordel- | pantser. ( Kazemal hip.

Torenschepen.

ENGELAND.

Warrior.

1800

82

14

114

Minotaur.

1804

83

14

139

Hercules.

1808

81

14,7

229

Invincible.

1809

71 a 79

12,8 si 14

152 a 203

Devastation.

Dreadnought.

Inflexible.

1871 1875 1870

83 83 78

13,8 14,3 14,3

305 355 305 305

Ajax. Colossus.

1879 1882

79 74

13

± 14

457 (cp.)

457 (comp.)

Nelson.

1870

75

14

229

Belle-isle.

1870

59

13

305

Scorpion. Cerberus.

1807

1808

52 40

10,5 11

114

203

Glatton.

1871

59

12

305

Rupert.

1872

72

13,0

279

Conqueror.

1881

13

305 (comp.)

355 a 355 a 2294 (coi pom

/ift e

(coni

220 a 305 a 8

3« 0

X X

V

X

SP

C

o

ek-i.)

6

-400

bp

2 2 if v

c-i

tu c Tc

0}

35)

-ocr page 255-

239

Bewapening aan zwaar geschut en opmerkingen.

Do in deze kolom voorkomende namen zijn die van schepen,

welke voel overeenkomst hebben met de in de \'i15 kolom genoemde.


X 23 cM., XVI 18 cM. Fig. •128.

XVII 23 cM.

VIII 251/2 cM., II 23, IV IB cM. Fig. 129« en h. i

X 23 cl\\I., V 18 cM. Fig. 130a, b on c.

/ift G

-! 1

M 0 i II 251/2 cM.

II 301/2 cM.

IV 301/2 cM., Fig. 131a—d. IV 32 cM., Fig. 132a—c. IV 401/3 cM , Fig. 133n—c.

VI 32 cM. IV a VI 32 cM.

IV 25, VIII 23 cM. IV 301/2 cM.

II 23 cM.

IV 251/2 cM.

II 301/2 cM. Fig. 135.

Black Prince. Volgetuigd. Eerste Eng. pantserschip.

Geheel gepantserd. A (j in court, Northumberland. Vijf masten, waarvan 3 met ra\'s. Lanceer-inrichting voor torpedo\'s.

Bellerophon. Darktuig. Ook do Sultan gelijkt op\'de Hercules, doch volgetuigd. Hercules en Sultan met lanceerinrichtingen voor torpedo\'s.

Audacious, Iron Duke, Swift sure, Triumph; kazemat mot verdieping. Barktnig. Do Alexandra is een verbeterde en vergroote Invincible, evenals deze laatste mot lanceerinrichting voor torpedo\'s.

Thunderer. Lanceerinrichting voor torpedo\'s.

Eén seinmast. Lanceerinrichting voor torpedo\'s.

Eerste citadelschip. Lanceerinrichtingen voor torpedo\'s. Gep. commandotoren op de brug tus-schen do geschuttorens. Uriktuig, doch in oorlog 2 signaalraasten.

Verkleinde Inflexible. Agamemnon

Wijkt weinig af van de Inflexible. Edinbourg, Majestic, Collingwood, Rodney, Howe in aanbouw. Lanceerinrichting voor torpedo\'s. Eén mast.

Shannon (Fig. 134). Barktuig. Nelson en Northampton volgetuigd. Lanceerinrichting voor torpedo\'s.

Orion (1878). Twee torens en zeer hooge borstwering. Schoenerbrikstuig. Domïoopend gordelpantser. De stukken kunnen ook langscheeps vuren.

Wivern. Twee draaiende torens. Barktuig.

Borstwering-monitors met 2 torens. Magdala, Cyclops, Gorgon, Hecate, Hydra.

Lanceerinrichting voor torpedo\'s onder water. Eén toren; borstwering. Geen ram.

Hotspur (diepgang 6\'(). Ram. Gelijken op Glatton, doch zijn bewapend met 10 cMs., die als retraite-geschut op het bovendek staan achter een niet gepantserden wand, zoodat hot achterschip veel hooger is dan van de Glatton.

1 Lanceerinrichting voor torpedo\'s. Eén toren.


-ocr page 256-

240

Tol

120

150

200 220 380

550 300

cp

5

c

o

Ch

c

73

Ph

EiflC

bb a» 1 I

^-2-71

i-~ lt; c-is S I

loi 19

20;

IS

300 a 300 a

C2fi

M)

I

60 s \'fcu \'£ ^

O) f

a 81 afli

Soort der schepen.

Batterij-schepen.

Kazematschepen.

Torenschip.

Kazemat-schip.

Torenschepen.

Torenschepen.

Maximum:

Naam.

Te water geloopen

tliep-Kiing-

snelheid.

in

dM.

Kng. mijlen per uur.

FRANKRIJK.

Gloire.

1850

85

12,8

Provence.

1803—65

83

13 a 14

Océan.

1808

91

13,5 a 14,3

Uiclielieu.

1873

88

13,1

Devastation.

1870

70

14

Amiral Dupei\'ré.

1879

81

14

Belliqueuse.

1805

70

11,8

Alma.

1807

73

11,5 ii 12,3

Victorieuse.

1872—77

09 a 72

12,7 a 13

Duguesclin.

Op stapel.

77

13

Cerbère l2eklasso (verde-Tempóte) diging).

1808-72 1870

00 51

11,4 a 12,4 10

Tonnerre ] le kl.

((aan-Caïman ) val).

1875 In aanbouw

05 71 a 75

14 ±14,5

Maximum dikl

Hel

| (Kazemat)

150 150 120 a 150 250

330 a 450 330 a 500 500

-ocr page 257-

24.1

Bewapening aan zwaar goschut en opmerkingen.

Do in deze kolom voorkomende naman zijn die van schepen,

welke veel overeenkomst hebben met de in do 2« kolom genoemde.


VI 24, IV ■10 cM. Fig. 136. VIII 24, IV 19 cM.

IV 27, IV 24 cM. Fig. 137.

IV 27, V 24 cM.

IV 34, II 27 cM. Fig. 138.

IV 34 of III 37 cM. Fig. 139.

IV 19, IV 1ö cM.

IV 19 (Kaz.) II 19 cM. (torens) Fig. 140.

VI 24, I 19 rM.

IV 24, I 19 cM. (volgons andoren VI 24 on III 19 cM.) Fig. 141.

II 24 cM. Fig. 142a—c.

II 27 iv 34 cM.

II 27. Fig. 143.

II 42 cM.

Invincible, Normandie. Eerste pantserschip der wereld. Barktuig.

Flandre, Gauloise, Guyenne, Heroine, Maynanime, Revanche, Sana ie, Surveillante, Valeureuse. On-j geveer G/oire-typo.

Marengo, Suffren. Barbette-torens. Goede zeeschepen.

; Vergrooto en verbeterde Ocean. Colbert, Friedland, \' Trident. (Geen barbette-torens.)

Redniitable (187()), Voudroyant (in aanbouw). Halve ongep. torens op het kazematdek voor jaag-geschut.

Vier barbette-torens. Gep. commandotoren. Amiral Baudin en Formidable (in aanbouw); alle 3 torons in kiolrichting. In aanbouw zijn 4 dergelijke schepen, maar kleiner: Hoche, Neptune, Marceau, Magenta, allo volgetnigd en met com-ponndpantseering.

Rarktuig.

Artnide, Atlantc, Jeanne d\'Arc, Montcalm, Reine-Blanche, Thétis. 2 vaste torens voor jaaggeschut.

Iets grooter dan do Alma. Triomphante, La Galis-sonnière.

Vauban, Bayard, Turenne Vier torons. liriktuig. (Verkleind type Duperré.)

Tuureau (iets kleiner), Bélier, Tig re, Bouledogne. Draaibare toren.

Draaibare toren met borstweringen. Vengeur, Ton-nant. Verg. voor de Fig. do Tonnerre.

Fulminant (1877), Furieux (in aanbouw). Inrichting als Tempête.

llequin. Indomitable, Terrible (Verzwaard type Tonnerre). Volgens eene nieuwere opgave van Franscho zijde behoort do Terrible tot de pantserschepen van den 1quot;! rang.


16

V.

-ocr page 258-

242

Te water geloopen in

Naam.

Soort dor schepen.

snelheid.

Romp. ] tt, | Eng. | (Kazemat) i quot;■ j dM. I mijlen j

per uur. ! in m|

Maximum dikl

sel

diepgang.

Maximum:

Idem l Kazemat-Sprang) schip.

Toren-.S l schepen.

HJ .Wgt; \'

CO quot;5

5 / Gep. kan.-booten.

Pantser- j Ram-schepen | toren-Se rang. (sche|)en.

nuiTscii-LAND.

■ j

Friedrich Carl.

1807

73

13,6

127

Konig Wilhelm.

■1808

81

14,7

203

Kaiser.

1874

75

14,6

254

Preussen.

1873

75

14

235

Hansa.

1872

00

12

158

Sachsen.

1877 on later.

00

14

254 152!

Wespe.

1870 en later.

31

9

203

1

Rhein.

11

0,5

55 (Kaz.) j

NEDERLAND. (1 Aug. -1882.)

Prins Hendrik dor 1 Nederlanden.

Koning der Ne-| derlanden. ■ Stier. 1 Schorpioen, | BulTel.

Guinea.

|

1805

1871

1808 1808 1808 1879

55

CO 47,5 48,5 40 48

12

12 12 a 13 12 a 13 12 12

114

203

• 152

j Draak.

1877

33

8

140

i

210

c

(D

.

W J3

t- ^ O

m quot; ■!-lt;

c O,

Batterij-schepen.

Kazematschip.

Torenschepen.

bb

Riviervaartuig.

\'S I Ram\'s b-D I schepen.

■S c /

■5 ti. 1

I

5 I Rammoni-, tor le kl.

-ocr page 259-

24n

liowapening aan zwaar gesclmt en opmerkingen.

De in doze kolom voorkomonde namen zijn die van schepen,

welke voel overeenkomst hebben met de in de 2C kolom genoemde.


i XIV 21 cM.

i XVIII 24, V 21 cM.

! VIII 20, I 21 cM. Fig. 144.

! IV 20, II 17. Fig. -145«—c.

VIII 21.

Staan alle in een gep. gedeelte. Verder I 21 cM. (Jaagstuk) Commandotoren met 114 pantser. Kronprinz. liarktnig.

Twee halfronde vaste gep. wanden; volgetuigd.

Jaagkanon achter pantserschild. DeutsMand volgetuigd.

Friedrich der Grosse (1874), Grosser Kur/ürst (gezonken) volgetuigd.

Kazemat in 2 verdiepingen. Volgetuigd.


Offensieve citadelschepen. Bayern, Würtemherg, Baden en Ji . Lanceerinrichting voor

torpedo\'s. Seinmast. Harbettetorens (1 voor II stukken, 1 voor IV stukken).

Lokale kustverdediging. (In 1883 zijn er 18 gereed, zie opmerkingen hierachter). Geschut vuurt en barbette over eene gep. borstwering (203). Seinmast. Sommige met lanceerinrichtingen voor torpedo\'s.

Diepgang bij het gevecht 10.

VI 2(5 cM. F iff. 140.

I 30,5 cM. Fig. 147.

II 12 cM. Fig. 148.

IV 23 cM.

IV 28 cM.

I 28 cM.

II 23 // II 23 // II 23 //

II 28 i,

I Fig.

14!).

Do dokhuizen der ramschepon loopen zoodanig versmallend op den toren toe, dat het schootsveld naar voren 20\'\', en naar achteren 12° beperkt wordt. Do vóór den schoorsteen aangegeven pantsering is de stuurtoren.

Voor aan to brengen wijzigingen in de ramschepon , de rammonitors en de monitors zie men hierachter.

.■ Twee torens; voor- en achterschip ongepantserd.

-ocr page 260-

244

Te water geloopen

diep-gang.

Soort der schepen.

Naam.

dM.

Romp. i r., i Eng. 1 (Kazemat) | mijlen

per uur. 1 in mill

Maximum dikte

ser

snelheid.

Maximum:

monitors Ie klasse.

Monitors.

Matador.

1X78

29

8

Luipaard.

1870

26,5

8

Hyena.

1870

27

8

a

9

Panter.

1870

27

8

a

9

Haai.

1871

27

8

a

9

Wesp.

1871

27

8

a

9

Adder (gezonken)

1871

27

8

d

9

Krokodil.

18G8

29,5

8

a

9

Heiligerlee.

1868

29,5

8

a

9

Tijger.

1868

27,5

8

a

9

Cerberus.

1860

29,5

8

a

9

Bloedhond.

1869

29

8

a

9

Rhenus.

1877

13

8

Isala.

1876

13

8

Mosa.

1878

13

8

Merva.

1879

13

8

Vahalis.

1870

15

8

j Liclit go- \\ [pantserde,/ ! gedeelte!., hellende \\ kazemat.\'

Uam-

140

20-

.to ■5

3

•140

203

Riviervaartuigen.

12:

-ocr page 261-

245

Bewapening

O p m e i\' k i n g e n.

ok.

aan zwaar geschut cu opmerkingen.

I 28 cM. Volgens liet Memoriaal der Marine — de in den

28 u staat voor komende gegevens zijn getrokken uit

[ 23 // \\ ceno Bijlage van Hoofdstuk VI der Staatsbe-

23 u I grooting voor 1883 — treden onze ramschepen

23 n ^ Fig. 150. 47.5—51 dM. diep; du Draak 34,5, de Matador

23 // l 29,7 en do Wesp en de Adder 29,2 dM.

I 23 n ) Do 5 rammonitors, gebouwd in 1870 en 71, beb-

1 23 // \\ ben geen dokhuizen, maar gepantserde hoofden

I 23 u I of randen om do luiken in het dek, welke bij

1 23 « [■ Fig. 151. do monitors binnen de dekhuizen liggen, over

28 // ( welke laatste een licht stormdek ligt voor de

23 u ) officieren. Zij werden gebouwd mot het doel om

12 » minder diepgang te verkrijgen, bij gelijke punt-

-12 // i serdikte en gelijke bewapening als de monitors.

12 // De 3 later gebouwde vormen een schakel tus-

12 // schen deze en de monitors; zij hebben alleen

7,5 » achter oen dekhuis.

-ocr page 262-

Algemeene opmerkingen. Verreweg de meeste dezer gegevens zijn getrokken uit Tromp en uit de Nederlandsche vertaling van Kronenfels (verg. noot blz. 230). Deze opmerking is noodig, omdat vele cijfers elders anders worden opgegeven, bijv. in de zeer handige Liste der europdischen und amerikanischen zijnde

het \'2C deel van den almanak voor de Oostenrijksche marine.

Diepgang. De meeste eskaderschepen, althans die van den lcquot; rang, zullen onze vaarwaters niet kunnen bevaren en moeten nog al vrij ver uit de kust blijven; dit volgt uit de hieronder voorkomende gegevens:

quot;Van de Texelsche zeegaten zijn bevaarbaar:

het Schulpengat, voor schepen van 00 dM. diepgang, bij gewoon laag water; bij gewonen vloed ontstaat 11 dM., in bijzondere omstandigheden tot 17 dM. rijzing.

De Westgaten voor schepen van 40 a 52 dM. bij gewoon laag water; deze vaarwaters zijn afwisselend, en hebben steeds veranderende diepte.

Het Vlie {Noordergat) is bevaarbaar voor schepen van 51 dM. diepgang; bij vloed is daar 16 dM. water meer; de Zuiderzee, van hier, of van de reedc van Texel, tot Amsterdam voor vaartuigen van ±31 dM.

Het zeegat van Goeree is alleen bij springtij, hooge vloeden en westelijke winden, voor schepen van 05 dM, diepgang binnen te komen; dat van de Maas is zelfs voor schepen van 30 dM. diepgang niet zeer geschikt. Vóór Hellevoetsluis en Goeree rijst het water, bij vloed, 17 dM,, in de Maas ruim 15 dM. In den Nieuwen waterweg staat ongeveer 40 dM, water, bij gewoon laag water.

In het Brouwerhavensche gat vindt inen, bij gewoon laag water, van uit zee, door het vaarwater, eene afwisselende diepte van 72—120 dM, Bij gewonen vloed rijst het water 25, met springtij ongeveer GO dM.

Het Hellegat is met hoog water voor schepen van 50 dM. diepgang bevaarbaar.

De lijn van 80 dM, water ligt op de volgende afstanden van de Hollandsche kust:

bij ter Heijde op 1140 M,;

» Scheveningen » 1450 » ;

» Katwijk » 1040 » ;

Zandvoort » 1880 » ;

-ocr page 263-

247

bij

Wijk aan Zee

op

1580 M.

»

Egmond

»

1340 »

»

Petten

»

780 »

»

Kallantsoo\'j

»

1400 »

het

Schulpengat

»

1020 »

Snelheid. De snelheid is opgegeven in Eng, mijlen per uur\', dit komt overeen met Daitsche Geogr, mijlen in de wacht. Twaalf Eng. mijlen per uur komt overeen met 370 M. per minuut of ongeveer 4 uren afstand per uur. Bij de opgaven omtrent de snelheid zij men indachtig, dat de maximum snelheid is gegeven, welke bij proeftocliten werd bereikt; de gemiddelde snelheid zal gemiddeld wel J. minder zijn dan de hier opgegevene.

Dikte der pantsering. Ook hiervan is de maximum dikte opgegeven. De romppantseringen zijn het dikst op de waterlijn in het midden van het schip, en nemen — soms vrij snel — in dikte afquot; naar boven en beneden, naar voren en achteren Waar de som van twee getallen {n V) is opgegeven, bestaat de pantsering uit \'2 rijen platen achter elkander, onderling gescheiden door een laag hout (verg. Fig. 132c en 133« (\'); waar 2 getallen («

a f) zijn vermeld (niet van torenpantsers) wordt bedoeld dat de dikte bij liet eene schip der groep e, en bij het andere/bedraagt; van torenpantsering (c a d) is de dikte bij de schietgaten het grootst.

Compound-platen ontstaan door op platen van gewalst fjzer in rood gloeienden toestand een laag gesmolten staal te gieten.

Bij den kolossalen vooruitgang der artillerie moest natuurlijk allengs ook liet pantser zwaarder worden (men vergelijke slechts de pantserdikte met de jaartallen); hierdoor verminderden verscheidene goede eigenschappen der schepen i zoodat men al spoedig naar middelen zocht om den enormen pantserlast te verlichten zonder evenwel de bescherming, althans van de voornaamste dee-len — geschut, machinerieën enz. — minder afdoende te maken. Dit doel werd bereikt door de pantsering te beperken {décuirasse-ment) en het compoundpantser in te voeren, dat de goede eigen-schappen van staal {hardheid) vereenigt met die van gewalst ijzer (taaiheid) zonder de gebreken te bezitten {brosheid van staal (s) en zachtheid van gewalst ijzer). Van compoundplaten is de buitenlaag

(1) üit is minder sterk dan eene even dikke pantsering uit één stnk.

(3) In den allerlaatsten tijd heeft eene stalen plaat het weer van compoundplaten gewonnen (verg. h Vrrhctcringin en bijvoegingenquot;).

-ocr page 264-

\'248

staal; daarop volgt eene gemengde stof van geringe dikte, terwijl verreweg de grootste dikte gewalst ijzer is gebleven.

Uit het ontbreken van cijfers in de kolom dekpantser mag de gevolgtrekking worden gemaakt, dat dit ontbreekt of slechts zeer dun is.

Eenige details van pantseringen vindt men in onderdeel VI van dit Hoofdstuk.

Bewapening en opmerkingen. De Engelsche pantservloot bestaat uit byna 90 schepen; van de batterij- en kazernatschepen komen er in den Staat slechts weinige voor, omdat het niet mogelijk is, ze tot een beperkt aantal types terug te brengen; ook de oudere torenschepen zyn niet vermeld; hiertoe behoort o. a. een dikwijls aangehaald schip, do Monarch (Captain op zijn eerste reis vergaan in de golf van Biscaye 1870), dat veel overeenkomst heeft met de Preussen (Fig. l^S); de Monarch liep in 1868 van stapel.

Van elke groep der Fransche pantservloot is een of meer schepen beschreven (6 groepen le rang, 4 groepen 2e rang); dit is eveneens het geval met Duitschland.

De gepantserde kanonneerbooten der Wespc klasse, voor zoover die vaartuigen te water zijn gelaten, heeten: Wespe, Viper, Biene, Mücke, Skor pion, Basilisk, Chamüleon, Krokodil, Salamander en Natter.

De Duitsche riviervaartuigen bewegen zich uiterst lastig, indien zij 16 dM. diepgang hebben; algemeen houdt men de Nederland-sche voor beter.

De as der ziel van de stukken op laatstgenoemde ligt 1,7 M. boven de waterlijn; deze kunnen dus alleen rechtstreeksche uitwerking hebben op de uiterwaarden en de dijken zelve, mits deze geen scltaardijken zijn (dijken zonder voorland; de vaargeul loopt gewoonlijk vlak langs die dijken). Zeer manoeuvreervaardig zijn deze vaartuigen niet, vooral in sterk krommende vaargeulen, en wel omdat zij bijna 50 M. lang zijn.

De lanceerinrichtingen voor torpedo\'s hebben betrekking op vischtorpedo\'s. Een groot aantal pantserschepen worden tegenwoordig voorzien van torpedobooten met spartorpedo\'s; de Fransche meestal van sleeptorpedo\'s; over deze alle zie men het laatste onderdeel van dit hoofdstuk.

Het donkbeeld om pantserschepen te bouwen is uitgegaan van Frankrijk, dat alle rnoeito en kosten, verbonden aan de eerste uitvoering, alleen heeft gedragen (1858). Engeland volgde slechts

-ocr page 265-

\'249

noode, doch kon zonder bezwaar voor zijn prestige niet achterblijven; in 5 jaren (■I860—05) bouwde men daar 30 gepantserde schepen. Uuitschland kocht in ISO? hot eerste pantserschip,

De invloed van het getrokken geschut deed zich niet zóó spoedig op de dikte dor pantsering gevoelen als rnen oppervlakkig zou denken; het is dan ook meermalen gebeurd, dat een schip van stapel liep met eene pantsering, welke op dat oogenblik reeds als te licht moest worden beschouwd.

Ofschoon reeds vóór den Noord-Arnerikaanschen oorlog door COLES, den bouwmeester van de Monarch en van de verongelukte Captain, voorstellen waren gedaan om torenschepen te bouwen, is dit hot eerst uitgevoerd door den Zweed Ericsson voor de Noordelijken. Dit was de Monitor, naar welk schip thiins eene geheele klasse wordt genoemd. Het gevecht van dezen monitor met de Merrimac (bij Hampton Roads in 862), een door de Zuidelijken tot een primitief ramschip omgebouwd fregat, trok de aandacht van Europa in hoogo mate en gaf don doorslag aan deze soort van schepen, welke vooral in Engeland hot krachtigst zijn doorgevoerd. Uit den aard der zaak hindert hot gewone tuig zulko torenschepen ten zeerste, zoodat hot veranderd, verminderd en zelfs weggelaten werd; veel Engelsche toronschepen voeren niets dan een seinmast. In Frankrijk is men volstrekt niet overtuigd van de deugdelijkheid van dit stelsel, althans niet voor eskaderschepen. Do in don Staat genoemde Scorpion en Wivern zijn do eerste Engelsche toronschepen; zij werden gebouwd voor de Zuidelijken (Amerika), doch Engeland legde er beslag op en kocht zo later aan.

Dat onze gepantserde vloot bij tlie onzer naburen in velerlei opzicht achterstaat, speciaal in pantsering, snelheid en geschut, blijkt overtuigend uit den hierboven gegeven Staat. Om dit nog duidelijker te doen uitkomen diene het volgende overzicht van de Engelsche, Fransche en Duitsche schepen, welke door hunnen diepgang in staat zijn, een aanval op onze zeegaten te ondernemen; uit dat overzicht blijkt, op welke afstanden liet geschut dier schepen de pantsers der onze, en omgekeerd, kan doorboren (\').

(1) Naar het artikel van den kapt. ter zee J. VV. Binke-s in de Nieuwe Rotterdamschc Couraul van 5 November 1882. Zie ook de brochure van denzelfden schrijver: Zk Koninklijke Nederlandache Marine, Eene studie over de verdedUjing van Nederland tu water en de inrichting der vloot.

-ocr page 266-

25(1

Namen dei\' scliejien.

ram-raoni-

tor 1« kl.

ram- i srlio- I pen. 1

monitors.

28 cM.

Afstand (in M.), waarop liuniio projectielen door de pantsers dringen van onzo

l ram-! monitors \'2« kl.

1

Afstand (in M.), waarop hunne pantsers doorboord

worden door de projectielen uitonze kanonnen van

\'23 cM.

Glatton. i Cyclops, Gorgon, I ! llecato, Hydi\'a. i

Hotspur. Belle-islo en Orion.

^ Cerbère, Houle-■ doguo, Bélier, Tigre. Tompóte en Vengeur, Tonnant.

Saclisen en 4 andere van hetzelfde type.

Wespe en -17 andere van dit type.

2700

2200

2900

2900

2000

1000

2400

2400

2700

2200

2900

2900

\'2700

2200

2900

\'2900

meer

2500

meer

meer

dan

dan

dan

meer

4000

dan 4000

4000

4000

moer

meer

moer

meer

dan

dan

dun

dan

O O

4000

O O

4000

21 CO I meer dan 4000 2700 2200

4000

1700 niet

;!o0

meer dan 4000

X!

a

_c?

Zj

IP

W

II

■a

c

C3

Uit dit overzicht blijkt, dat de meeste onzer pantserschepen hun vermoedelijke vijanden tot op 400 M. moeten naderen om ze te beschadigen, terwijl zij omgekeerd op lOmaal grooteren afstand gevaar loopen. Ten einde te gemoet te komen aan dit nadeel, een natuurlijk uitvloeisel van het tijdstip waarop tot den bouw werd besloten, zullen de torens van do ramschepen een zwaardere pantsering en wel van compoundplaten, verkrijgen en de twee kanonnen van \'23 cM. van de monitors en de rammonitors \'2° klasse, worden vervangen door één kanon van \'28 cM.; wat door hel laatste gewonnen wordt blijkt het duidelijkst door onderlinge vergelijking der kolommen van den hierboven staanden Staat. De verzwaring van het geschut in de ramschepen en van hun torenpantser, terwijl het romppantser onveranderd blijft, vindt echter geen onverdeelde goedkeuring; er wordt namelijk beweerd, dat liet heter zou zijn, zwaar geschut en toren geheel weg te nemen, de romp zwaar le pantseren en de schepen uitsluitend als rammen.

-ocr page 267-

(lus ofl\'ensief, dienst te laten doen; in dat geval zou het boord-pantser, zonder vermeerdering van diepgang, tot 300 rnM. verzwaard kunnen worden, waardoor de ramschepen onkwetsbaar zouden worden voor alle in den laatsten Staat genoemde schepen, behalve voor de Tempête op 50 M., de Tonnant en Vengeur op 700, het type Sachsen op 500, en het type Wespe op 4000 M. afstand. De bewapening der rammen zou dan bestaan uit IV l\'i cM., gedekt tegen mitrailleusevuur, en eenige revolverkanonnen; verder zouden zij worden voorzien van spartorpedo\'s en lanceer-inrichtingen voor vischtorpedo\'s.

11. Aanval en uerdedijimj van tunica en zeetjuleu,

Ue aanval met cene zeemacht kan worden uitgevoerd onder den vorm van

a. landing;

b. blokkade;

c. maritiem bombardement, en

d. forceeren van een vaarwater.

«. Landing,

Tot het uitvoeren eener landing worden de troepen met transport- of particuliere schepen naar hare bestemming vervoerd; deze transportvloot wordt beschermd door een escorte-eskader van oorlogschepen. Aan dit eskader behoort de zorg om den vijand uit de transportvloot te houden.

Zoodra deze bij het landingspunt is aangekomen, dat natuurlijk vooraf verkend zal zijn. heeft de ontscheping plaats, waartoe vlotten en lichte vaartuigen worden gebruikt, desnoods gesleept door stoombarkassen; zoo spoedig mogelijk wordt infanterie aan land gebracht, welke daar eene sterke positie tracht in te nemen. Rukt de verdedigende landmacht naar het landingspunt op, of heeft deze reeds vooraf daar stelling genomen, dan moet het escorte-eskader het strand zuiveren en de duinen of dijken hierachter zoo onveilig mogelijk maken. Eventueele uitvallen van de vloot des verdedigers moeten worden afgeslagen, waartoe op de llankon en in den rug der landingsvloot stelling moet worden genomen.

-ocr page 268-

252

Is de landing gelukt, dan tracht men in den regel zoo spoedig mogelijk eene nabijgelegen haven te veroveren, niet alleen tot ontlading van geschut en paarden, maar vooral om eene vaste operatiebazis te verkrijgen. Wordt namelijk de vloot door stormweder gedwongen, zee te kiezen, dan mist de aan land gezette troep elke gemeenschap met hare hulpbronnen, wat zich voornamelijk kan doen gevoelen op den munitie-aanvoer; in de verpleging toch kan gewoonlijk door requisitie worden voorzien. Ook tot verzekering van den terugtocht heeft het bezit eener haven groote waarde.

Landingen worden ook meermalen in verband met andere aanvalswijzen uitgevoerd; somtijds moet zelfs een vaarwater worden geforceerd, vóór men een geschikte landingsplaats aantreft. De meest gewenschte eigenschappen voor zulk eene plaats zijn;

1°, diep water tot nabij de kust;

2°, oevers, waar de ontscheping gemakkelijk is (geen branding) en die uit de schepen beheerscht kunnen worden;

IJU, tactische steunpunten voor hot eerste echelon der landingstroepen ;

4°, goede wegen naar de kern der verdediging.

De verdediging tegen eene landing is voor de landmacht eene zeer moeilijke taak, vooral bij eene uitgestrekte kust, omdat de vijand op verscheidene punten te gelijk verkenningen zal doen om het juiste landingspunt geheim te houden. Zeer gewenscht is dus hier de hulp van de marine. In de eerste plaats om zekerheid te verkrijgen van de bewegingen des vijands; ten andere om dc transportvloot aan te vallen en daarin verwarring en vernieling te brengen, en ten laatste tegen de uitvoering der landing zelve. Voor de beide eerste doeleinden zijn noodig zeewaardige en snel-loopende schepen; volgens sommigen behooren deze zwaar gepantserd te zijn, en geen tuig te voeren, terwijl anderen dit minder noodig oordeelen, omdat die schepen van den verdediger toch een gevecht met het escorte-eskader zooveel mogelijk moeten vermijden (\'). Voor do verijdeling der landing verlangt men ondiep, gaande schepen, welke de eskaderschepen over ondiepten kunnen ontloopen; de groote vraag is echter, hoe die schepen op de gewilde plaats te brengen, daar eene landing op eenigszins groote .schaal alleen uitvoerbaar is door eene mogendheid, die, tijdelijk

(1) Op welke wijze dc transportvloot te bereiken zal zijn, zonder in gcveelit te )(on|en met het eseorte-eskader, is ons evenwel zeer raadselachtig.

-ocr page 269-

253

ten minste, meester van de zee is, en dus de vaarwaters en havens zal kunnen afsluiten, waaruit de verdediger zijne schepen moet laten oprukken. In hoeverre torpedobooten, evenals reddingsbooten O]) de vermoedelijke landingspunten gereed gehouden, en visehtorpedo\'s van het strand afgelaten, uitwerking kunnen hebben op de landingsvloot, schijnt niet bekend te zijn; wel is er daarentegen op gewezen, dat gewone schoktorpedo\'s (Deel VII, c van dit Hoofdstuk) langs de kusten voor dit doel zeer wenschelijk zijn (\')•

Wordt eene lange kuststrook met eene landing bedreigd, dan verdeelt men ze gewoonlijk in eenige deelen, en draagt de bewaking en de aanvankelijke verdediging van elk doel aan een bepaald troependetachement op. Kik detachement plaatst waarnemingsposten op hooggelegen punten der kust, welke zich door optische seinen in verbinding stellen mot de schepen in zee. Zijn deze hier verdreven, dan is eene keten veldwachten langs het strand noodig; staan die, of althans de voorpostendetachementen, niet in electrische of optische telegraafgemeenschap met het hoofdkwartier, dan voegt men de noodige cavaleristen bij elk detachement. Het gros van het detachement dient tot reserve voor het geheele aangewezen deel der kust; de algemeene reserve voor de kust neemt daar positie, van waar zij het gemakkelijkst te hulp kan komen. Deze troepenopstelling komt blijkbaar geheel overeen met die, welke Cl.vusewitz voorstond tot verdediging van kleinere rivieren; aangezien tegenwoordig de theorieën van genoemden generaal over rivierverdediging door de bekwaamste tactici als onbruikbaar worden verworpen (J), staat het te vreezen, dat zij ook niet bijzonder geschikt zijn voor de kustverdediging. Bij de hulpmiddelen, welke den aanvaller ten dienste\'staan, om de tegenpartij te verlokken zijne hoofdmacht naar een verkeerd punt over te brengen, en verrassend op te treden tegenover de ware landingsplaats, zal het den verdediger zeer moeilijk zijn, hier met de noodige strijdkrachten tijdig aanwezig te zijn, zelfs indien alle deelen van zijne macht met elkander zijn verbonden door telegrafen en goede wegen, zelfs door spoorwegen.

(1) Sleeman, Torpedoes and torpedowarfare, bl/.. 10 en 17.

(2) Verg. Mi lil arische Klass\'der des In- und Auslandes, Heft IV. Von Sciierff zegt daar, naar aanleiding der theorieen van Clausewitz over de rivierverdedigin?, dat men ze tegenwoordig als een überwundenen Standpvnlct darf bezeiehnen.

-ocr page 270-

\'254

Uit het bovenstaande blijkt, dat de kansen voor een verdediger om eene landing op eene uitgestrekte kust te beletten, niet zeer groot, of liever bijzonder klein zijn; reden te meer, naar het ons voorkomt, om naar tot hiertoe onbeproefde hulpmiddelen uit le zien, en een onderzoek in te stellen naar de practische uitvoerbaarheid van de zoo even genoemde middelen (gewone scliok-, spar- en vischtorpedo\'s).

Na eene landing, vooral indien geen haven in de macht van den aanvaller is gevallen, is echter voor dezen de toestand veel minder gunstig dan na een rivierovergang, want in het laatste geval kan hij spoedig andere deelen zijner overmachtige krachten aan zich trekken en na eene landing niet.

De wijzen waarop landingen worden uitgevoerd en afgeweerd behoort geheel tot het gebied der Tactiek.

Ofschoon de wijze van uitvoering zelve der landingen en vooral tot bestrijding dor pogingen daartoe, tot liet gebied dor Tactiek behoort, wordt dit dikwijls in do werken over Strategie behandeld, omdat verreweg liet grootste gedeelte dor maatregelen, noodig voor de uitvoering dor landing, tot het gebied van laatstgenoemde wetenschap kunnen worden gerekend.

Iloo dit zij. in oen handbook voor Versterkingskunst behoort do beschrijving dior maatregelen zeker niet t\'lmis; daarom word in bovenstaande rogeion sleclits oen onkel woord aan dit onderwerp gewijd. Mot overgroote helang, dat in Nederland daaraan behoort to worden toegekend, doet ons echter besluiten bier nog een paar uitstekende bronnen te noemen, waarin belangstellenden een schat van gegevens en beschouwingen zullen aantreffen. Die bronnen zijn : F. Atti.mavr, Ueber den Seekrieg (1878), zijnde hot tweede doel van: Studiën über Seetaktik nnd den Seekrieg mil den Kriegs-mitteln der Neuzeit, Abscbnitt V, der Küstenkrieg; Vertheidigung nnd Angriff\' der Kusten- und Seepliitze; Comhinirte Operatinnen einer Armee und Fint te.

Organ der militair-wissenschaftlichen Vereine, herausgegeben vnm Ausschusse des m. w. Vereines in Wien, ISTd, Band XIII, blz. \'223 en volg.; dit opstel voert tot titel: Grundzüge f\'ur Dispnsitinnen bei Einschiffungen, Ueberfahrungen und Ausschiffungengrösserer \'Vruppen-knrper, en bovat o. a. oen uitvoerig relaas van de landing in de Krim.

Blume, Strategie; eine Studie (1882), blz. 90 en 238, waarin o. a. betoogd wordt, dat voor hot aan land zotten van liet strijdend gedeelte van oen Duitscli legerkorps — dus zonder treinen, munitiecolonnes enz. •— 48 uren worden gevorderd.

Ook in Pi.antenga\'s Strategie en Krijgsgeschiedenis wordt dit onderwerp behandeld.

-ocr page 271-

\'255

b. Blokkade,

De blokkade bestaat uit eene afsluiting van eene kust, een vaarwater of een liaven. Zij geschiedt door een blokkade-eskader, dat uit den aard der zaak, in lioeveelheid en hoedanigheid, sterker moet zijn dan de vloot welke de tegenpartij op dat punt zal kunnen vereenigen.

Om door eene blokkade meester te worden van eene kust-versterking, moet deze aan alle zijden worden ingesloten door schepen, welke buiten liet vuur der versterking post vatten; ligt deze niet rondom in liet water, dan moet de landmacht te hulp komen voor de afsluiting aan die zijde, ilet blokkeeren geschiedt echter ook om den toevoer ter zee af te snijden, bijv. indien eene aan zee liggende versterking te land wordt aangevallen.

Eene zeer bijzondere soort van blokkade (hlocus pacifique) wordt soms toegepast om zich recht te verschaffen tegen een minder beschaafd volk, zonder daarmede in oen oorlog te willen komen. (Tegen de Turken in 1827).

De eigenlijke verdediging tegen een blokkade bestaat uit een gevecht ter zee. Eene blokkade kan echter ook worden verbroken; dit bestaat hierin, dat blokkadebrekers door het vijandelijke eskader heensluipen. Voor blokkadebrekers gebruikt men snelloopende schepen, laag op het water, bestuurd door commandanten die uitmuntend bekend zijn met den loop der vaarwaters, en van donkere nachten gebruik maken om door den vijandelijken kring naar buiten of naar binnen te stoomen.

Het beste hulpmiddel om het blokkeeren van eene kustverster-king doelloos te maken bestaat uit den aard der zaak in eene ruime proviandeering hiervan.

c. Maritiem bombardement.

Een bombardement uit schepen is niet uitvoerbaar, zoolang uitvallen van de vloot des verdedigers te vreezen zijn; het doel dat daarmede wordt beoogd, is het verwoesten van zeeplaatsen of\' maritieme etablissementen, óf wel liet tot zwijgen brengen van de kustversterkingen, ten einde op die wijze ongestoord van een doortocht gebruik te maken of de overgave der versterking, in verband met een landingsleger, te bewerken.

Aan een bombardement kan worden deelgenomen door alle schepen welke van genoegzaam verdragend geschut zijn voorzien;

-ocr page 272-

256

beoogt men het verwoesten van steden of maritieme etablissementen, zoo wordt het vuur regelmatig onderhouden en geconcentreerd op zoodanige punten als voor een bombardement te land zijn vermeld. Ter beoordeeling der juistheid van het vuur laat rnen eenigc aviso\'s ter zijde van het doel en vóór de linie der bombardeerende schepen ankeren en de noodige seinen geven.

Is het doel echter, een aanval op eene versterkte zeeplaats te doen, dan moeten de verdedigingswerken worden beschoten. Die aanval moet met gepantserde schepen plaats hebben, omdat andere niet bestand zijn tegen het vuur der kustbatterijen; verder moet hij snel en krachtig geschieden, zoo om de kansen van beschadiging der schepen te verminderen, als wegens de beperkte munitie waarmede pantserschepen gewoonlijk voorzien kunnen worden. Daarom verdeelt men meestal het aanvalseskader in 2 of 3 aan-valsdivisiën, ten einde zonder ophouden te kunnen vuren en den verdediger dus geen tijd tot verademing te laten.

Het vuur uit schepen is dikwijls veel minder juist dan dat uit landbatterijen; door de aanhoudende beweging der stukken zijn vooral de lengteafwijkingen zeer aanzienlijk; de uitwerking van de treffers is daarentegen meestal zeer groot, omdat, zooals reeds herhaaldelijk is opgemerkt, het geschut veelal tot de zwaarste kalibers behoort. Behalve van granaten wordt ook gebruik gemaakt van granaatkartetsen en kartetsen, om het bedienen der kust-batterij onmogelijk te maken.

Zoodra het vuur der versterking tot zwygen is gebracht en desgevorderd bressen zijn geschoten, wordt het werk, op de gewone wijze, te land aangevallen óf wel er worden, indien de werken niet stormvrij zijn, troepen met booten aan wal gebracht. Alleen in dit laatste geval kan eene vloot zonder landingsleger een goeden uitslag van hare pogingen verwachten; dus ook tegen slecht gedekte versterkingen van metselwerk, waarvan de stormvrijheid verloren gaat, indien de schepen ze, op geringen afstand, door een overmachtig vuur in bres kunnen leggen.

De verdediger kan, om een maritiem bombardement moeilijk te maken, zich bedienen van versperringen, op zoo grooten afstand der te dekken zeeplaatsen of maritieme etablissementen verwijderd, dat de uitwerking van het vijandelijke vuur onbeteekenend zal zijn. Het opruimen dier versperringen moet dan belet of belemmerd worden door de eigen zeemacht en zoo mogelijk door het vuur der verdedigingwerken.

-ocr page 273-

•257

Ten einde de uitwerking van een niet te beletten bombardement zooveel doenlijk te beperken, moeten de noodige middelen tot beschutting van menschen en voorwerpen aanwezig zijn.

Een ander middel om zeeplaatsen enz. aan een bombardement te onttrekken, is het aanleggen van verdedigingswerken op zóó grooten afstand van de te beschermen plaats, dat de vijand genoodzaakt is die werken te veroveren, vóórdat hij uitwerking van zijn vuur kan verwachten. Worden die werken zelve gebombardeerd, zoo bestaat de verdediging alleen in het geven van geschutvuur, ook uit mortieren, met het doel om de vijandelijke schepen in den grond te boren, of ze ten minste zooveel mogelijk afbreuk te doen.

d. Forceeren van een vaarxuater.

Het forceeren van een vaarwater bestaat in het doorstoomen en het met beslissende overmacht aanvallen der daarachter of daarin geposteerde tegenpartij- Daartoe moet de aanvaller nauwkeurig bekend zijn met het vaarwater, de ligging der versterkingen en versperringen, de sterkte van de vloot des verdedigers enz. Is het vaarwater niet nauwkeurig bekend, dan moet eene verkenning voorafgaan; blijkt dan dat versperringen zijn aangebracht, zoo moeten deze worden verwijderd of onschadelijk gemaakt — waartoe men sloepen en vaartuigen uitzendt — vóórdat het eskader den dooltocht aanvangt. Somtijds worden vooraf de versterkingen gebombardeerd en beproeft men het forceeren niet, vóórdat dit vuur genoegzame uitwerking hoeft gehad. In elk geval worden gedurende de doorvaart, die zoo snel mogelijk geschiedt, de vijandelijke werken beschoten, waardoor de schepen in rook gehuld en dus voor den verdediger nagenoeg onzichtbaar worden; waar gepantserde en ongepantserde schepen met elkander samenwerken, worden zij soms twee aan twee zoodanig aan elkander gekoppeld, dat de laatste door de eerste aan het vuur onttrokken zijn. Is de doortocht gelukt, en stoot dc aanvaller op de scheepsmacht van den verdediger, zoo wordt deze onmiddellijk aangetast.

Het forceeren van een vaarwater wordt belet door het ophouden en vernielen, of onbruikbaar maken der vijandelijke schepen. Hiertoe is zwaar geschut noodig; om dit, met de bedieningsmanschappen, zooveel mogelijk aan het vijandelijke vuur te onttrekken, plaatst men het in versterkingen, voorzien van de noodige dekkingen, en verder ingericht zooals latei\' zal worden beschreven.

V. 17

-ocr page 274-

258

Uit hetgeen zoo even is vermeld omtrent de snelheid waarmede het doorstoomen plaats heeft, in verband met de moeilijkheden om zulke schepen te treffen volgt, dat versperringen hier van het hoogste gewicht zijn; de Amerikaansche burgeroorlog heeft dan ook geleerd, dat het forceer en van een niet versperd vaarwater door forten alleen niet kan worden belet: maar dat ook daarentegen geen vloot eene stelling kan forceer en, wanneer zij door goed ingerichte versperringen onder het vuur van zwaar bewapende batterijen (\') wordt opgehouden.

III. Algemeene beschouwingen omtrent kustversterkingen.

Uet aantal kustversterkingen •— dikwijls kustbatterijengenoamp;mA, niettegenstaande de versterking met recht den naam van fort zou kunnen dragen (1) — staat in het nauwste verband met liet gezamenlijk aantal stukken, dat in eiken bijzonderen toestand noodig wordt geoordeeld. Het overwicht op den aanvaller, zelden in het aantal alleen te vinden, moet vooral gezocht worden in grootere trefkans en eene betere dekking. Wat het laatste aangaat, schijnt het moeilijk meer bescherming aan geschut te verschaflen dan op gepantserde schepen plaats heeft; maar toch is zulks mogelijk, daar voor schepen eene grens voor de aan te brengen dikte der pantsering in den diepgang wordt gevonden, hoedanige grens voor landbatterijen niet bestaat.

Omtrent de verdeeling der stukken over verschillende batterijen, en bijgevolg ook omtrent de grootte van elke batterij, beslissen weder plaatselijke toestanden; in het algemeen kan men zeggen, dat zoowel groote opeenhooping als groote verspreiding moeten worden vermeden; in het eerste geval zullen namelijk de verliezen te groot worden, doordien do aanvaller zijn vuur op enkele punten kan concentreeren, en in het laatste zullen de kosten te groot zijn, omdat elke groep stukken een stormvrij werk vereischt. Voor 80 stukken bijv. maakt men liever 8 a 10, dan \'2 of 40 batterijen; men wijkt hiervan echter soms af, indien de kosten van stormvrije werken aanzienlijk zijn, in welk geval men een zeer groot

1

Soms noemt men deze werken hustforfen of husthaHerjen, naar gelang zij al dan niet geheel door water omringd zijn, (Brialmont, Traité de fortijicition potygonate, II, 209.)

-ocr page 275-

259

aantal stukken in één enkel werk opstelt; of, indien van gepantserde koepels wordt gebruik gemaakt, als wanneer soms slechts 2 of 3 stukken van het zwaarste kaliber in één werk worden geplaatst.

De verdediging van een vaarwater moet niet over eene groote lengte worden verdeeld, zoodat de batterijen, onverschillig of er vele dan weinige zijn, in elkanders nabijheid, en wel bij de versperringen, moeten liggen.

De bewapening van kustbatterijen moet, om uitwerking tegen gepantserde schepen te verkrijgen, bestaan uit kanonnen van de zwaarste kalibers; ten einde de bovendekken der schepen, welke gewoonlijk het moest kwetsbaar zijn, te vernielen, maakt men ook gebruik van zware mortieren; de hoeken toch, waaronder die bovendekken uit andere geschutsoorten kunnen worden ge-trofïen, zijn zoo gering, dat een licht dekpantser genoegzame beveiliging tegen kanonschoten oplevert.

De juiste plaatsing der batterijen is van het hoogste gewicht. Biedt de vorm eener kust gelegenheid uan tot hot brengen van kruisvuren op het te verdedigen vaarwater, of op eene reede van waar de vijandelijke scheepsmacht eeu bombardement kan uitvoeren, zoo maakt men daarvan gebruik om de schepen van verschillende zijden te kunnen beschieten.

Moeten de batterijen dienen om zeeplaatsen of maritieme ela-blissementen tegen bombardement te vrijwaren, zoo moeten zij op den hiertoe noodigen afstand daarvan liggen; voor absolute bescherming dus 8000 M. (verg. blz. 192); bij een geringeren afstand zorgt men, dat de te beschermen plaats of het etablissement geen last kan hebben van te hoog gaande projectielen, op de batterijen afgeschoten; hiertoe moeten de batterijen buiten de lijn liggen, welke de te beschermen plaats met de mogelijke ligplaats der bombardeervaartuigen vereenigt.

De batterijen tot verdediging van een vaarwater kunnen evenwijdige, tegemoethomende, of vervolgende, of wel eene vereeniging van twee of drie dier soorten zijn. De eerste liggen in hoofdzaak evenwijdig aan het vaarwater; de schepen, welke dit willen for-ceeren, moeten dus hunne zijden aan de vuurmonden bieden. Uit tegemoetkomende en vervolgende batterijen kunnen de schepen in de lengte worden beschoten; do voor- en achterstevens zijn zelden goed beschermd, maar door hunnen vorm ook moeielijker te treffen, en de verdediger staal hierbij aan groote misschatting van den afstand bloot. Dit nadeel vermindert zeer. indien verscheiden

-ocr page 276-

260

schepen achter elkander opkomen; bovendien is de kans om het dek te treden grooter, omdat de lengte hiervan veel aanzienlijker is dan de breedte; eindelijk behoeft de vuurmond het schip niet in zijne beweging te volgen. Aangezien echter voor tegemoetkomende batterijen, wegens den grooteren afstand van het doel, zwaarder geschut noodig is; de kans om het dek belangrijk te beschadigen gering is, en eindelijk de schepen in hunne snelle vaart door versperringen moeten worden gestuit, zoo worden evenwijdige batterijen door velen over het geheel voor de beste gehouden. Men legt ze bij voorkeur op zoodanigen afstand van het vaarwater, dat de schepen zóó dicht onder de batterij moeten doorstoomen, dat elke treiïer ook veel uitwerking zal hebben; een afstand van fiOO—1200 M. tusschen de batterij en het vaarwater schijnt de meest wenschelijke; hoe zwaarder het geschut der batterij is, des te grooter kan uit den aard der zaak die afstand zijn; minder dan 600 M. is, ten minste voor lage en open batterijen, niet raadzaam, omdat de bedieningsmanschappen anders last zouden kunnen hebben van geweervuur uit de marsen van schepen, die tuig bezitten.

Over het antwoord op de vraag, of kustbatter\'ijen hoog of laag moeten liggen, is veel getwist. Lage batterijen zijn minder kostbaar dan hoogc;\'volgens sommigen (\') hebben zij minder te lijden dan hooge, doch volgens anderen (1) moet elke battery ten minste 8 M. commandement op het watervlak, bij vloed, hebben, ten einde zelf tegen bestrijkend en ricochetvuur gevrijwaard te zijn. Uit hooge batterijen kan het dek der schepen rechtstreeks onder een grooteren hoek worden getroffen dan uit lage, en verder kan daaraan uit de meeste schepen minder nadeel worden toegebracht, omdat de geschutpoorten zoo klein mogelijk worden gemaakt en dus weinig elevatie toelaten. Ten einde de voordeelen van beide soorten te vereenigen, worden somtijds lage aarden batterijen, met één of meer daarop geplaatste koepels, zeer aanbevolen; ook kan men het geschut in 2 of meer rijen boven elkander plaatsen.

Alle kustbatteryen moeten tegen overrompeling en gewelddadige aanvallen gevrijwaard, en dus behoorlijk geflankeerd en aan alle zijden gesloten zijn; van dit laatste mag zelfs niet worden afgeweken, als de kustbatterij deel uitmaakt eener positie, die als

1

Wag.nfr , Grundriss der Forlijicoi\'wn, 50.

-ocr page 277-

2Ö1

zoodanig tegen eiken aanval bestand is gemaakt. Kunnen zij van de landzijde geregeld belegerd worden, zoo behooren zij daar zoodanige inrichting te verkrijgen, dat zij aan die aanvalswijze zoolang noodig weerstand kunnen bieden.

Dat alle kustbatterijen, niet het oog op liet concentrisch vuur uit vele en zware vuurmonden, eene gioote hoeveelheid goed voorziene dekkingen van allerlei ■ aard moeten bevatten, zal geen nader betoog vereischen.

Alvorens over te gaan tot de beschrijving van de inrichting der verschillende soorten van kustbatterijen. namelijk:

1°. open batterijen (aardewerken);

2°. gekazematteerde batterijen, en

3°. koepelforten,

zullen wij opgeven, in welke gevallen de eene soort boven de andere te verkiezen isC).

Open batterijen schijnen altijd de goedkoopste en dus overal aanbevelenswaardig, waar andere niet volstrekt noodzakelijk zijn. Algemeen wordt dit echter niet zoo beschouwd, omdat één goed gedekt stuk veel meer uitwerking zal hebben dan verscheidene vuurmonden, die op het gewichtigste oogenblik niet dan met groot verlies aan menschenlevens bediend kunnen worden. Voor hetzelfde doel heeft men dus, wanneer men de vuurmonden bedekt opstelt, minder stukken en bedieningsmanschappen noodig dan in open batterijen; de batterij kan dus veel kleiner zijn en behoeft minder bomvrije gebouwen, zoodat het zeer goed mogelijk is, dat gekazematteerde batterijen, en meer nog koepelforten, minder kosten veroorzaken dan open batterijen, vooral indien men daarbij de aanschaffing van zwaar geschut en de noodige munitie in rekening brengt.

In elk geval zijn gekazematteerde batterijen of koepels noodig:

1°. indien de batterij beheerscht. wordt door hoogten, waarop de vijand geschut kan brengen;

2°. indien zij in de nabijheid van eene rots ligt, waarvan de afvliegende stukken gevaarlijk voor de bediening zouden zijn;

3°. indien zij geënfileerd kan worden, en de noodige lengte voor een voldoend aantal traversen niet aanwezig is;

(1) Verg. o. a. Brialmunt, La fortijication pulyyunalc j II. 182 en volp.

-ocr page 278-

\'iJ. indien men, wegens liet geringe beschikbare oppervlak — smalle zandbanken of door kunst te vormen onderbouw — genoodzaakt is, de stukken boven elkander te plaatsen.

Bovendien zijn kazematten wenschelijk voor die zware stukken, waarvan de affuiten door een enkelen treffer of zelfs door een granaatscherf geheel ontredderd kunnen worden (duikaffuiten), en wanneer de vijand op gunstige plaatsen in de nabijheid mortieren kan ontschepen om de batterijen te bombardeeren, en inmiddels liet vaarwater zou kunnen forceeren.

De nadeelen van kazematten tegenover open batterijen en draaiende koepels zijn, dat het schootsveld beperkter (meestal 70 ) is en de kruitdamp niet zoo spoedig wegtrekt. Dringt verder een projectiel in eene kazemat, zoo brengt het meestal groote schade teweeg, onverschillig of het rechtstreeks dan wel vicocheteerend, het stuk, de affuit of de bediening treft. Eindelijk is metselwerk niet tegen het vuur van zwaar geschut bestand, en moet het dus door pantserplaten worden beschermd, waardoor de kosten zeer aanzienlijk worden. Om al deze redenen worden gekazematteerde batterijen meestal slechts daar aangelegd, waar een der bovenvermelde omstandigheden zich voordoet, en de batterij bovendien door eene aanzienlijke vijandelijke macht kan worden beschoten; is dit niet het geval, en acht men het niettemin van belang of voordeelig, om aan de stukken onder het vuren volledige dekking te verschaffen, zoo worden koepelforten verkozen. Gekazematteerde batterijen met koepels er boven — niet te verwarren met koepelforten — bouwt men gewoonlijk alleen op punten, die van het uiterste gewicht voor de landsverdediging zijn.

IV. .Details van aarden knstbatteryeu.

In veel gevallen kunnen aarden kust batterij en zeer goed voldoen aan het oogmerk waarmede zij worden aangelegd; de Ame-rikaansche burgeroorlog heeft o. a. geleerd (\'), dat het tot zwijgen brengen van aarden batterijen, die goed aangelegd en van do noodige traversen en schuilplaatsen zijn voorzien, veel tijd en munitie vordert.

Bij de bespreking der inrichting zullen wij alleen de verschillen met andere duurzame werken opgeven.

(J) Vo.N ScilELlllA^s verhandeling over de kuslverdedujing, vertaald r/oor Bkekmax,

-ocr page 279-

•26:!

a. Profiel. Zooals reeds werd opgemerkt, loopen do denkbeelden over do voordeelen van hooge en lage batterijen zeer uiteen; doordien echter het terreplein der werken en do vloeren van alle gebouwen boven den hoogsten vloed moeten liggen, terwijl verder de batterij, achter een dijk liggende, hierop com-mandement moet hebben, zoo geetl men aan de vuurlijn meestal eene hoogte van 8—l\'i M. boven middelbaren vloed; de binnen-taluds worden tot 0,6 M. onder de vuurlijn gemetseld, om de stukken zoo dicht mogelijk tegen de borstwering te kunnen plaatsen (Fig. 152 en 154).

De dikte der borstwering bedraagt — aangenomen dat zij van zand wordt gemaakt — ten minste 8, doch meestal 10 a 12 M. (verg. blz. 51).

Den walgang maakt men zoo mogelijk 4 M. breed; deze maat is vooral noodig, indien de munitiemagazijnen onder den wal liggen, ten einde langs den voet der geschutsemplacementen, op 0,8—1 M. hiervan verwijderd, eene spoorbaan met smal spoor op den walgang te kunnen aanbrengen, zonder het gewone verkeer te belemmeren. Die spoorbaan dient dan tol het vervoer van munitie uit de magazijntjes naar de stukken. De oprits naar den walgang moeten 3—4 M. broed zijn.

b. Tracé. Het tracé van kust batterij en is in het algemeen als dat van forten. Meer dan overal elders verdienen voor deze batterijen rechte borstweringen, geflankeerd uit caponnières die de vuuruitwerking der batterij zelve niet in het minste belommeren, de voorkeur boven min of meer gebroken wallen. De afmetingen en juiste ligging der verschillende borstweringen worden, uit den aard der zaak, naar do bewapening en den vorm van hot bouwterrein geregeld.

c. Inrichting van don wal tot eene geschikte geschutsopstelling (\') met bijbehoorende dekkingen. Met zware geschut der kustbatterijen wordt gewoonlijk op doorloopende emplacementen geplaatst, waarvan do diepte onder de vuurlijn door de hoogte der affuit wordt bepaald, voor stukken van 10 cM. zw., ten bedrage van 1,6 M. en voor kanonnen van 24 cM., van 1,8 M.; in Duitschland 2 M.

Do breedte en diepte der emplacementen voor het kanon van 24 cM. bedragen resp. 10 en 7,5 M.; hot kan dan een hoek van 90° doorloopen.

(1) l)c wallen van kustbattorijen worden niet voor infanterie ingericht,

-ocr page 280-

2Ö4

De beddingen bestaan gewoonlijk uit beton, waarin de cirkelstukken zijn bevestigd, waarover de all\'uiten loopen.

Uithoofde der bewegelijke doelen, vuurt men met kustgeschut over bank; moeten stukken van lage batterijen, voor betere dekking, door embrasures vuren, /.oo geeft men deze een schootsveld van ongeveer 701 en sluit de opening door eene pantsering.

Elk stuk wordt tusschen twee traversen geplaatst, die bij voorkeur alle van schuilplaatsen zijn voorzien, terwijl mede een groot aantal munitiemagazijntjes onder die traversen of onder den wal wenschelijk zijn (Fig. en 154). Deze schuilplaatsen staan in verbinding met daaronder liggende magazijnen, door een hijsch-toestel, waarmede de munitie naar boven kan worden gebracht. (Fig. 152c en d en Fig. 154 bij a).

Wanneer van Moncriei f-affuiten gebruik wordt gemaakt, en deze niet in kazematten komen te staan, zoo behooren eveneens, naast of onder de geschutsemplacementen, munitiemagazijnen te worden aangelegd; Fig. 153a—c stellen zulk een batterij voor, zooals zij in Engeland is uitgevoerd. In Fig. IS.\'ia stellen s schuilplaatsen, m magazijntjes. en o openingen voor om de munitie te kunnen aanreiken.

d. Stormvrijheid. (Mankement hieronder begrepen\'). Meer nog dan bij versterkingen te land, zal hier het llankement uit caponnières moeten plaats hebben, om breking der borstwering, en alzoo vermindering der vuuruitwerking in front te voorkomen.

Het indirect bresschieten uit schepen is wegens de mindere Juistheid van het schot weinig te vreezen; niettemin zal men het metselwerk toch overal dekken waar zulks zonder te groote kosten kan plaats hebben. Muurwerk dat uit landbatteryen kan worden getrofl\'en, moet op de vroeger beschreven wijze worden gedekt.

e. Buitenwerken. Evenals bij andere forten, vindt men by kust-batterijen zelden andere buitenwerken dan een bedekten weg of gang, met glacis; ligt de batterij op een flauw hellend strand, zoo laat men dit voor glacis dienen; somtijds maakt men in het glacis naar de zeezijde verschillende ingravingen, evenwijdig aan de kruin, ten einde het opspringen — ricocheteeren — van kleine projectielen, kartets- en granaatkartetskogels, te beletten. Ligt de batterij achter een dijk waarvan het binnentalud tevens het contrescarptalud der batterijgracht is, dan wordt het buitentalud van den dijk, indien dit niet dagelijks door water wordt bespoeld, glacisgewijze bewerkt.

-ocr page 281-

\'265

f. liedidt. Niet altijd maakt men reduits in kustbatterijen; omtrent het meer of minder noodzakelijke hiervan geldt hetgeen daaromtrent in Hoofdstuk V is vermeld. Wordt er geen gemaakt, üoo behoort op andere wijze te worden voorzien in de behoefte aan bomvrije ruimte voor logement, magazijnen, waterputten, privaten, telegraafstation enz.

g. Gedeelten van het vievh, \'welke niet als kustbatterij dienen, worden ingericht naarmate van de aanvalswijze welke daarop verwacht kan worden.

h. Verschillende gebouwen. Voor de geheele bezetting moet bomvrij onderkomen aanwezig zijn.

De Fig. 152 en 154 geven een denkbeeld van de wijzen, waarop in Nederland en in Pruisen kustbatterij en worden inge-richt; in Oostenrijk handelt men op ongeveer gelijke wijze als in laatstgenoemden Staat; een Belgisch kustfort wordt later beschreven.

In Fig. 152 is de batterij aan het voorfront en de zijfronten stormvrij door eene smalle en droge gracht; in de keel alleen door het bomvrije gebouw, dat uit een uitbouw kan worden geflankeerd (Profiel GH). Dit gebouw dient voor logies; achter langs de woonkazematten loopt een gang (« Fig. 152c) uit welken men toegang heeft tot de munitie- en buskruitmagazijnen (A, b), voor elk stuk één met een portaal er tusschen, waarop twee hijschplaatsen (d) uitkomen (verg. ook Fig. 1524 en d). Voor het gemakkelijke vervoer der munitie zijn de magazijnen met elkander verbonden door een spoorbaan met draaischijf in het portaal, van waar men de wagentjes tot nabij de hijschplaats kan brengen; hiertoe dient een ander gedeelte spoorbaan, verlengd door de poterne in het hoofdgebouw tot aan de buitendeur.

Nabij zulk eene buitendeur vindt men den voet (e) van den steenen trap (Fig. 1526 en e) naar boven. Van het bovenportaal (/■) van dezen trap komt men door eene schuifdeur in de schuilplaats (h, zie ook Fig. 152/), waarvan het achterste gedeelte (i-) voor munitiedepot kan dienen, en daarom door eene deur van de eigenlijke schuilplaats kan worden gescheiden. Met een paar traptreden komt men uit de laatste op den walgang, en van hier door een 1 M. hoogen oprit op de geschutsemplacementen van beton, alle voor één stuk.

Blijkens Fig. 154 maakt men in Pruisen gebruik van ruitvormige traversen; onder elke travers zijn kleine lokalen (»i) gebouwd, waarin de munitie door hijschtoestellen (a) wordt aangevoerd, en

-ocr page 282-

•26(1

voorzien van lichtopeningen («lt;); om de andere travers vindt men bovendien eone schuilplaats, door een trap in verbinding staande met de daaronder liggende lokalen voor de reserve. De borstweringen zijn 10 a i\'2 M. dik. Achter langs de geschutsemplace-menten wordt soms een smalle spoorbaan aangelegd voor het gemakkelijk vervoer der munitie. De emplacementen liggen \'2 M. onder de vuurlijn (hoogte waterpasse zielas der vuurmonden 2,30 M.) en zijn door oprits te bereiken; de bedding bestaat, evenals in ons land, uit beton, en het binnentalud is eveneens, tot 0,0 M. onder de vuurlijn, gemetseld. De walgang is 3,5 a 4 M. breed en ligt 2,05 a \'2,75 M. onder de vuurlijn. De munitie wordt niet vereenigd in groote magazijnen, maar zoodanig verdeeld, dat elk stuk een eigen magazijn heeft, hetzij onder den wal, hetzij in afzonderlijk daarvoor aangelegde traversen.

Eene eenigszins gewijzigde toepassing van de hier beschreven stelsels zal later, bij de beschrijving van een tweetal kustforten, worden gegeven.

V. Details vtn gelcazematteerde bnltdrijen cu van koepel forten,

a. (iekazematteerde batterijen.

De gekazematteerde batterijen bestaan uit eene aaneenschakeling van kazematten, soms in verdiepingen boven elkander, en dooi- beton of aarde gedekt. Van de kazematten zijn die welke gezicht op het te verdedigen vaarwater hebben voor de plaatsing van het geschut ingericht. De frontmuren dezer kazematten worden door pantserschilden vervangen, welke soms op eenigen afstand achter de vooreinden der rechtstandsmuren komen (b. v. \'1,6 M. in het fort Garrison-Point bij Sheerness); de gedeelten der quot;echt-standsmuren vóór de schilden maakt men van graniet, en zeer dik (3,75 M. in bovengenoemd fort), ten einde de dekking van bet inwendige der kazematten niet verloren te laten gaan vóórdat eene aanzienlijke hoeveelheid moeielijk te vernielen metselwerk weggeschoten is. Ook worden soms de einden dier rechtstandsmuren en het metselwerk boven de schietgaten geheel gepantserd (Forten bij Spithead).

In den laatsten tijd worden de rechtstandsmuren der geschut-kazeinatten wel eens geheel weggelaten; de bovendekking der kazemat bestaat dan uit Meek wulven, steunende op ijzeren balken

-ocr page 283-

\'Jti7

die zelve gedragen worden door ijzeren moerbalken, i\'iistende op zuilen van in ijzer besloten hout, beton of metselwerk. De schild-muren vervallen dan geheel.

De gekazematteerde batterijen worden soms nog van koepels voorzien.

b. Koepel for ten.

De koepelforten bestaan uit een stormvrijen onderbouw van metselwerk, waarop vaste of draaiende torens zijn geplaatst; zij verschillen dus hierin van gekazematteerde batterijen met koepels, dat de onderbouw alleen dient voor logement, berging en grachtsverdediging, en alzoo geen gezicht op het vaarwater heeft (Verg. de hierachter voorkomende beschrijving van liet fort La Perle).

V1. Pantseringen (1).

Vóór de invoering van het getrokken geschut, zelfs reeds in de vorige eeuw, zijn pogingen aangewend om metselwerk door bekleedingen van ijzer tegen geschutvuur bestand te maken. Men koos daartoe aanvankelijk gegoten ijzer, doch reeds in 1834 bleek bij proeven te Metz dat dit volkomen ongeschikt voor het doel was; alle latere waarnemingen (tot in 1802) hebben dit oordeel bevestigd (2). Behalve bij eene enkele poging (1858) om gegoten met gesmeed ijzer toe te passen, welke tot een slecht resultaat leidde, werden verder alleen platen of staven van gesmeed ijzer (gehamerd of gewalst) of van staal beproefd, totdat Guüson zijn hard gietijzer en eindelijk voor korten tijd het Compoundpanlser werd uitgevonden.

Tot in 1858 werden de proeven uitsluitend met glad geschut genomen; men meende toen tot de slotsom gerechtigd te zijn.

1

Glanz, Frh. vox Aiciia. Gcschicht lichc Darslclliny der \'Pnnserunyen unci Eis en-Constructionen für Befesliyungcn überhaupt, l*gt;.n proot aantal hoogst belangrijke gegevens worden verder aangetroll\'cn in de reeds herhaaldelijk genoemde werken tan Bui alm ont.

Revue Militaire de C ét ranger, 1878, Nquot;. 43 {Les cuirasses en fun te dure de Grüson , appliqnées a ta fortijication).

Mit. Spectator, 1870, Blz. 235 en volg.

Résumé des principale s experiences de tir contra les cuirasses, exécutées a V ét rang er.

2

In 1868 is in ons land nog een gegoten ijzeren mondstuk voor embrasures van den toenmaligen Kapitein-Ingenieur Kromhout beproefd; legen niet al te zwaar geschut bleek het vrij proefhoudend te zijn. (Verg. Kromhout, T)c stelling van Amsterdam. Bladz. 206 en volg.).

-ocr page 284-

\'268

dat gesmeed ijzeren platen van 0,11-4 M. dikte bestand waren tegen gesmeed ijzeren projectielen van de zwaarste kalibers, geschoten op een afstand van 600—800 M. Vandaar dat de pantserplaten van dien tijd meestal slechts genoemde dikte verkregen.

Na 1858 werden vooral in Engeland een groot aantal proeven genomen, om den weerstand van verschillende pantseringen, aanvankelijk bestemd voor schepen en later ook voor kazematten, en het vernielend vermogen van verscheidene geschutsoorten te bepalen; wij zullen kortheidshalve daarvan echter slechts enkele toepassingen beschrijven, na opgemerkt te hebben, dat het noodzakelijk is gebleken, overal waar zulks mogelijk is — zooals bijv. in kazematten — de pantsering geheel te scheiden van het naastliggende metselwerk, ten einde de muren niet in den schok van het schild te doen deelen, en alzoo de beschadigingen te beperken. Waar de pantsering tegen het te beschermen voorwerp moet steunen, zooals bij scheepswanden het geval is, worden meestal bijzondere middelen aangewend om dien schok te breken.

Fig. 155 stelt de pantsering van het Engelsche schip de Hercules voor. Zij bestaat uit platen («) van gewalst ij zo/\', ten hoogste dik 0,\'23 M., welke steunen tegen horizontaal gelegde balken (b) van teakhout (eene zeer harde Indische houtsoort) breed 0,31 M.; tusschen deze balken liggen ijzeren hoek- en T balken («), aan de achterzijde door twee platen van ongeveer 0,02 M. dikte verbonden; het gedeelte e, f, g stelt den scheepswand voor, en bestaat uit verticale en horizontale balken, ter gezamenlijke dikte van 0,81 M., en eene 0,0\'2 M. dikke ijzeren plaat (Jnnnen-pantser), welke alleen dient om splinters tegen te houden, Het geheel, dik 1,41 M., is door ijzeren bouten vereenigd, en steunt tegen ijzeren dwarsbalken.

Bij de beschieting (1865) op een afstand van ongeveer 250* met kanonnen van 23, 25,4 en 27 cM. — lading 22 KG., gewicht van het projectiel 100 a 150 KG.— bleek, dat dit pant-serschild zeer goed voldeed; de grootste indringing van het projectiel bedroeg 0,22 M. (\').

Fig. 156« stelt een pantserschild voor, zooals er in Engeland in den lateren tijd veel werden gemaakt en dat o. a. ook gebruikt

(1) Aicha. Als boven. Bladï. 81.

-ocr page 285-

\'269

kan worden als schietgatblind in lage kustbatterijen zonder bomvrije geschutstanden. liet belt een weinig, b\'yna 1 dM. op den M., achterover en heeft een minimumschietgat, dat aan den achter het schild te plaatsen vuurmond een schootsveld van 70J, eene elevatie van IS3, en een dalingshoek van 7° toelaat.

Het pantserschild is lang 3,65, hoog 2.48 M., en bestaat uit 2 hoofddeelen, namelijk: de pantsering en de bevestiging. De eerste is samengesteld (verg. ook Fig. 1506) uit 3 pantserplaten (P), elk dik 0,13 M., op gelijke afstanden van 0,13 M. van elkander verwijderd; de tusschenruimten zijn met ijzerbeton — 412gewichts-deelen afval van ijzcrboorsel en schaafsel, -i\'i deelen asphalt, 42 deelen bitume, en 7 deelen pik •— gevuld. In de buitenplaat is eene rechthoekige opening, met afgeronde hoeken, ter hoogte van 4,22, breed 0,62 M., die voor schietgat dient; in de andereplaten is die opening horizontaal natuurlijk grooter en over de dikte der\' platen gedeeltelijk schuin bijgewerkt.

Ten einde den ijzerbeton aan de binnenzijden van het schietgat af te sluiten, zijn ijzeren en houten raamverbindingen (C en D) aangebracht, welke de openingen wel afsluiten, doch eene geringe veerkrachtige werking toelaten.

De buitenplaat is aan de middelste bevestigd, door middel van 10 bouten (A Fig. 1564) van 0,070 M. middellijn. Die bouten zijn van getrokken ijzer; aan elk uiteinde is een schroefdraad gesneden , waarvan do omwindingen 0,005 M. afstand en 0,05 M. spoed hebben. De moeren zijn bijna bolvormig, en in middellijn 0,125 M. dik; de buitenmoer is geheel in de buitenplaat, de binnenmoer slechts gedeeltelijk in de tweede plaat ingelaten. De tweede plaat is aan de derde, en aan de daarachter staande steunpunten verbonden, door middel van 8 dergelijke bouten (B); de buitenmoeren hiervan zijn in de tweede plaat geheel ingelaten, doch de binnen-moeren vatten ieder in eene moerplaat (D), gemaakt van ijzer, dat schroefvormig opgerold en daarna onder een stoomhamer geweld is {coiled)-, om deze moerplaat is een tweede ring (E) aangebracht, welke daaraan met een schroef is verbonden. Tusschen de moerplaat en de binnenpantserplaat is een houten kussen geplaatst, •waaromheen een ring van caoutchouc (C).

De gaten in de pantserplaten, tot doorlating van de bouten, hebben ongeveer 0,1 M. middellijn, terwijl de scherpe kanten afgerond zijn; op die wijze wordt de trilling der platen, als zij getroffen worden, toegelaten en belet men de aanraking der bouten met scherpe kanten.

-ocr page 286-

-270

Dc bonten R zijn zoodanig aangebracht, dat zij alle uitkomen in het aanstonds te vermelden kofier van ijzerbeton, zoodat aan de binnenzijde van het schild geen enkele bont in het gezicht komt.

Het schild steunt tegen een rondgaand koffer (K Fig. loGa), samengesteld uit 0,025 M. dik plaat- en hoekijzer, en gevuld met ijzerbeton. In het midden van het kofier is een doorgaande opening voor het schietgat, hoog 1,25, breed 1,8 M.

Het geheel rust op een ijzeren plaat, dik 0,037 M., welke door middel van eenige bouten aan het steenen fondament van den geschutstand is bevestigd, en weegt ruim 37,000 KG. aan ijzer, benevens bijna 21,500 KG. aan ijzerbeton.

Ter beveiliging van dc bedieningsmanschappen der stukken, welke achter pantsers zijn geplaatst, maakt men gewoonlijk gebruik van touwmatten (Fig. 157) dik 0,05 M., opgehangen aan eene horizontale stang. In die mat is een schietgat, dat zelf weer kan worden gesloten door een stalen blind (Fig. 137a en h) dat met twee ooren (b) door de touwrnat gaat en bevestigd is aan twee staanders (c), van onderen bevestigd aan eene horizontale vaste as {U) met tegenwicht (e). In het blind is eene langwerpige opening.

Ten einde het in brand schieten der touwmat te voorkomen, kan men ze doopen in een mengsel van 15 gewichtsdeelen zwavelzure ammonia, 7| gips en 125 deelen water.

Fig. 158 stelt een gepantserden geschutstand voor, tot opneming van één stuk van zwaar kaliber, en is door Brialmont ontworpen (\'). Het voorste gedeelte der kazemat is gedekt door ijzeren balken van den I vorm, waarvan de tusschenruimten zijn gevuld met beton; gedeeltelijk worden die balken gedekt door eene liggende pantserplaat en overigens door beton en groote steenblokken, om de projectielen welke hierop vallen te doen rico-cheteeren; het achterste gedeelte der kazemat is overwulfd. Het voorvlak der kazemat wordt gevormd door een schild, bestaande uit 4- pantserplaten, waarvan de buitenste 0,15, en de andere 0,1 M. dik zijn (J). Twee dier platen vinden aan het boveneinde

(1) La forfijication o fossen secs, II. (»0.

(2) In werken, welke uiet nan liet vuur van scheopsgesolmt blootstaan, kunnen de beide achterste platen worden weggelaten. Bij latere proeven is gebleken, ilat een enkele plaat veel sterker is dan verschillende platen, welke te zamen even dik zijn als die e(.nei — Omtrent de soort van metaal zie men blz. 50 en de „Verbeteringen en liij-voegingenquot; voor die bladzijde.

-ocr page 287-

\'271

steun tegen de steenblokken, om de blindeeiing aan recht-streeksch en indirect vuur te onttrekken. De achterste der 4 platen wordt gesteund door verticale ijzeren balken, wier ondereinde in den vloer der kazemat is bevestigd, en wier boveneinde met de blindeering is verbonden. De ruimte tusschen deze verticale balken, zoomede tusschen de \'2lle en de \'ide pantserplaat (de 3dl\' is slechts eene smalle plaat rondom het schietgat) zijn met teakhout gevuld. Alle platen zijn door middel van moerbouten met elkander verbonden; de moeren komen te rusten op eene doorgaande ijzeren plaat van 0,0-2 M. dikte.

Vóór het schietgat is een put (A) gemetseld, tot welken eene galerij (B) onder do kazemat toegang verleent; die put verschaft de gelegenheid om het schild na te zien en zoo mogelijk te herstellen, en voorkomt ophooping van grond vóór het schietgat.

Ten einde beschadiging van de embrasure door het eigen vuur te voorkomen, is deze gedeeltelijk met steenblokken opgezet, en zijn de wangen even zoover gemaakt van beton, gemengd met zand en Portland-cement; beter nog is het de wangen der embrasures over een lengte van ongeveer 5 M. te doen bestaan uit verscheidene rijen groote schanskorven, of uit fascines, met hare lengteas loodrecht op de wang geplaatst.

De lokalen aan het achtereinde der kazemat stuan door middel van kokers in gemeenschap met onder den wal gemetselde maga-zijntjes; hierboven zijn, in het gewelf, haken aangebracht, waaraan een takel kan worden gehangen, om de munitie door de kokers aan te voeren. Verder zijn de noodige ringen voor verplaatsing van het alVuit en een tochtkoker ingemetseld (\').

Vil. Versperringen en torpedo\'s.

Versperringen kunnen alleen dan voldoen, wanneer zij sterk genoeg zijn om den invloed van den stroom, wind, ijsgang enz., zoolang noodig te weerstaan, en indien zij niet door branders, drijvende torpedo\'s of vijandelijk vuur kunnen vernield worden; bijaldien het doel is om passieven weerstand te bieden (kettingen bijv.), moeten zij bovendien bestand zijn togen den schok der

(l) Op welke wijze meu eou ge metselden, doch ongepautserden, gesehutstand aan rechtstreeksch vuur kan onttrekken, znl bij de besehrijving der verdediging van Belfort blijken. (Zie Hoofdstuk IX).

-ocr page 288-

272

zwaarste schepen; eindelijk moeten zij bewaakt en beschermd kunnen worden tegen aanvallen met sloepen, vooral bij nacht, en geen gevaar voor de oeverlanden te weeg brengen. Zij moeten in vredestijd worden gereedgemaakt; zoo dit niet mogelijk is, behoo-ren minstens de noodige materialen, afgewerkt, in de nabijheid bijeengebracht te worden, omdat vijandelijke schepen reeds spoedig na eene oorlogsverklaring kunnen opdagen. Men maakt ze niet langer dan hoog noodig is voor de afsluiting van het vaarwater, doch stelt zich meestal niet tevreden met eene enkele rij hindernissen; indien mogelijk, richt men ze verder zoodanig in, dath£t vaarwater, of een gedeelte daarvan, door de eigen schepen blijvend kan worden gebruikt.

Men onderscheidt drie soorten van versperringen, namelijk vaste en drijvende versperringen, en torpedo\'s of watermijnen. De eerste sluiten het vaarwater meestal volkomen af, alzoo ook voor de eigen schepen; zij kunnen evenwel bij grootere waterdiepten dan 8 M., en in veel vaarwaters zelfs ook bij geringere diepte, wegens de groote moeilijkheden aan de vervaardiging verbonden, niet of ten hoogste bezwaarlijk worden toegepast. De drijvende versperringen gebruikt men het meest in vaarwaters van aanzienlijker diepte en met sterke stroomingen, of in zulke welke men voor eigen gebruik wil openhouden; om ze op hare plaats te kunnen houden, behoort hot vaarwater een goeden ankergrond te bezitten.

De torpedo\'s zijn zeer gevaarlijke vijanden voor de schepen doch, eens gesprongen zijnde, is het vaarwater ook open; met het prijsgeven van eenige vaartuigen kan dus de aanvaller den doortocht openen, indien er ten minste water genoeg staat om geen last te hebben van de gezonken eigen schepen; daarom worden zij meestal in verband met andere versperringen gebruikt, of in rijen achter elkander geplaatst.

A. Vaste versperringen.

1°. Dammen. Deze kunnen alleen in ondiepe rivieren worden gelegd, en vereischen dan nog zóóveel arbeid en materialen, dat zij reeds daarom hoogst zelden voorkomen; ook bederven zij het vaarwater voor langen tijd.

2°. Gezonken schepen. Deze versperringen bederven het vaarwater, en worden daarom alleen in hoogen nood toegepast {Se-hastopul); voor versperring van rivieren worden zij, wegens den

-ocr page 289-

273

korten tijd in welken zij gemaakt kunnen worden, somtijds zeer aanbevolen, liij groote stroomsnelheid zijn deze versperringen moeielijk te maken, omdat de schepen dan te ver afdrijven, alvorens zij aan den grond komen; daartoe behooren zij voor anker te worden gelegd, doch de ankergrond moet dan zeer goed zijn (\').

3°. Staketsels, bestaande uit rijen dichtsluitende palen; de ruimten tusschen de rijen kunnen met steenen worden gevuld. Ook kan men ze doen bestaan uit palen, waarvan er —- van afstand tot afstand — een groot aantal in elkanders onmiddellijke nabijheid worden geplaatst, welke pijlers met elkander door drijf-boomen worden verbonden.

■4°. Friesche ruiters met zeer sterke lansen, bijv. van spoorstaven. Op den bodem moetende staan, kunnen zij uit den aard der zaak alleen in ondiepe vaarwaters worden gebruikt; zij zijn., veel minder stevig dan de onder 3° genoemde versperringen.

5°. Hellende balkmmen of zagers. Dit zijn met elkander tot een raam vereenigde palen, aan de onderzijde met steenen belast en aan de bovenzijde van ledige tonnen voorzien, om ze in schuine richting opwaarts te houden; zij zijn alleen bruikbaar in vaarwaters met een vrij standvastige waterhoogte.

15. Drijvende versperringen.

1°. Kettingen en drijfhoornen. Deze bestaan uit sterke ijzeren kettingen, of met elkander verbonden balken, stevig aan den oever vastgelegd, en verder rustende op schepen of vlotten. Deze versperringen zijn tegen groote schepen niet volkomen bestand; de vlotten vereischen verder eene aanzienlijke hoeveelheid materialen, en hebben veel te lijdon van golfslag (2).

\'2°. Friesche ruiters, drijvende toegepast (Fig. 159), zijn eveneens niet tegen het aanvaren van groote schepen bestand; daarentegen zijn zij met goed gevolg te gebruiken, om een zeer blootgesteld verdedigingswerk te vrijwaren voor overrompeling door middel van kleinere schepen, welker bemanning het geschut zon willen vernagelen.

(1) Verg, Veldverstcrhngshunnl, blz. 182 on 188.

(2) MedcdeeVxnyen Zeewezen, XII, IV, !).

Vier kettingen, zigzagsgewijze nan stevige en goed verankerde di ij vers verbonden vormen het zoogenoemde horizontale kettingnet van Coles, (Zie o. a. Huialmont Fortijication polygamie, II, 340.)

V. -18

-ocr page 290-

•274

;iquot;. Touwversperrinyen. Hiertoe worden kabels met hunne uiteinden op den oever of in den bodem van het vaarwater verankerd en overigens door boeien drijvende gehouden; aan de kabels hangen touwen. Deze versperringen zijn weinig kostbaar en kunnen in korten tijd worden geplaatst; daarentegen is het voor den aanvaller ook gemakkelijk ze weg te ruimen en kunnen zij vooralsnog in diepe vaarwaters, waar veel zee staat, niet worden gelegd. Zij moeten slechts zóó sterk bevestigd zijn, dat zij tegen wind en stroom blijven liggen, maar als er een schip tegenkomt, medegesleept worden; hierdoor zullen zij het schip naderen en de losse touwen zicb om de schroeven winden, waardoor deze niet te gebruiken zullen zijn.

Eeno proof, in ons land genomen (1800) niet eone touwver-sporring, bestaande uit 3 kabels (a Fig. ICO), elk lang 150 M., vastgelegd aan 5 ankers; drijvende gehouden door boeien (6) op 10 M. ondorlingen afstand; voorzien van afhangende touwen (c), lang 20 M., die ongeveer 5—6 M. doorhingen, en met elkander vereenigd door kruistouwen (d), eveneens opgehouden door boeien, leverde het resultaat op, dat een ramschip — waarbij het naar beneden schuiven der touwen langs den boeg onmogelijk is (Fig. 149) — in zulk eene versperring onklaar raakte (i). Latere proeven (in 1872) hebben tot de meening aanleiding gegeven, dat drijvende touwversperringen, zonder andere beletsolen of torpedo\'s, geen genoegzame hinderpalen opleveren, om eene binnendringende scheepsmacht zelfs tijdelijk op te houden (-). Deze laatste proeven zijn genomen met minder diepgaande schepen, monitors en andere vaartuigen zonder ram, niet dieper gaande dan 28 dM. In 1873 zijn die proeven herhaald; de versperring bestond toon uit (Fig. 161): (3)

1°. een zware tros(a), dik 0,2 M., dwars over het vaarwater vastgelegd niet 12 ankers, waarvan één aan elk uiteinde in de richting van den tros, en de andere boven- en benedenstrooms; do tros werd drijvende gehouden door middel van houten boeien, met G M. ouderlingen afstand;

2°. twintig trossen (b), twee aan twee genomen, in do richting van het vaarwater, en ieder lang 400 M , 200 M. aan weerszijden van tros a; deze werden drijvende gehouden door 20 boeien per reep, en aan de uiteinden verankerd; zij konden vrij over de eerstvermelde tros, door een daarop aangebrachten lossen steek, bewegen;

(1) (2j (3)

Mededeelxngen Zeewezen, XII, IV, I4-. id. id. XVI, TH, 40.

id. id. XVII, IV, 2.

-ocr page 291-

\'275

3(gt;. twoe trossen (c), dik 0,08 M., evenwijdig aan en op 200 M. afstand van de eerste, aan do einden verankerd, on mot alle limine roepen, onder 2°. beschreven, verbonden (geen boeien);

4°. 8 lijnen ((i), waarvan één op olk uiteinde der versperring, evenwijdig aan de onder 3°. vermelde trossen, om den onderlingen afstand der touwen standvastig te houden (zonder boeien).

Zulk eene versperring is bestand tegen de werking van winti en stroom; bovendien bleek het, dat de monitor de Tijger, welke slechts 27,5 dM. diepgang heeft, niet in staat was ze te passeo-ren; tot tweemalen toe bleef dat vaartuig in do versperring verward; om ze voorbij te komen, wierp men zware kettingen op de trossen.

In 1874 zijn de proeven nogmaals gedaan (i). Do versperring bestond weer uit een tros van 0,2 M. dikte, dwars over het vaarwater vertuid door 10 ankers, en bovendien dwarsuit aan elk uiteinde één. Ten einde de touwen te beletten zich om do schroef te winden, had men oen ijzeren band over do schroef van den rammonitor de Haai aangebracht, en verder een hollend vlak van af don ram tot do hoogte van het dok, om te bolotten dat de touwen der versperring door don ram zouden worden opgevangen.

Door den band om do schroef liep de Haai bij de proefneming slechts \\ a 4.J mijl, zijnde ruim 3 mijlen minder dan zondor dien band. De monitor bleef wol is waar niet in do versperring stoken, maar kwam er toch slechts als oen ontredderd schip uit; het liep weinig vaart en was niet te sturen, omdat de bladen der schroeven door verscheidene einden touwwerk omwoeld waren.

Uit deze proeven kan worden afgeleid, dat touwversperringon verre van verwerpelijk zijn; niettemin wordt daaraan door velen weinig waarde gehecht. Of afdoende prooven genomen zijn, waardoor beslist is welke mooning do juiste is, kunnen we niet opgeven; de Medodeolingen betreffende het zeewezen zwijgen er verder over.

C. Torpedo\'s (1).

Door torpedo of waterinijn verstaat men eene lading buskruit of ander ontplofbaar mengsel, in eene waterdichte kist, onder water aangebracht om, hetzij door de botsing inet een schip of

1

Er.us pu Ueucker Andrkaf,, Bijdrage lot dr lennh rnn de Inrpfdn\'s of vater-wijnen.

Sc Gids, Mei 1S73, blz. 30!l en volg.

II. de Sarrepont, Les forpilles. Ken hoogst belangrijk werk in vnoral;

Sleeman, Torpedoes and iorpedo-varfire.

-ocr page 292-

276

wel op eenige andere wijze, op een bepaald oogenblik te worden ontstoken. Ue velerlei eischen waaraan zulke mijnen moeten voldoen, ten einde eene zekere en voldoende uitwerking te hebben, geheel zonder gevaar te zijn voor de eigen of bevriende schepen, en zoo min mogelijk gevaarlijk in de behandeling, hebben geleid tot het doen van een groot aantal proeven in schier alle landen, voornamelijk sedert liet begin van den Noord-Amerikaanschen burgeroorlog; volkomen bevredigende uitkomsten zijn echter nog slechts in gering aantal verkregen.

De torpedo\'s kunnen in twee hoofdsoorten worden verdeeld, namelijk: passieve of verdedigingstorpedó\'s en offensieve of aanvallende. Eerstgenoemde zijn aan hunne plaats gebonden, en wachten dus de vijandelijke schepen af; laatstgenoemde daarentegen worden op de eene of andere wijze op den vijand afgezonden (\').

Het grooto nut van torpodo\'s, vooral de moreele invloed dien zij uitoefenen, is o. a. gebleken in don Amerikaanschon burgeroorlog (\'1801—65), don Fransch-Duitschen oQiiog (ISVO—71) en vooral in den Russisch-Turkschen oorlog 1877—78).

De bevelhebbers van de Geconfedereerden brachten in don eorstgenoemden oorlog allerlei overdreven on vorkeerde berichten in omloop omtrent de verdedigingsmiddelen, In hot bijzonder van de toegangen ter zee tot het zeer bedreigde Charleston (2); zij deden dit op zoo uitgebreide schaal en mot zooveel overleg, dat, op weinig uitzonderingen na, noch do inwoners dier stad noch de verdedigers zeiven, nauwkeurig den toestand kenden. Het gevolg daarvan was, dat do Noordelijken de stad niet van de zeezijde durfden aantasten, terwijl later is gebleken, dat de aanwezige versperringen en torpodo\'s volstrekt niet in staat zouden geweest zijn, om den doortocht der vloot te beletten, indien deze gebruik had gemaakt van bot vaarwater, dat voor de blokkade-brekers was opengehouden (■\').

In ■1870 werd de Fransclie overmacht tor zee gelieel geneutraliseerd door de wetenschap, dat de Duitschers van torpedo\'s gebruik maakten om hunne havens en kusten to beschermen. Ofschoon op verscheidene punten een aanval volstrekt nio\'; door

(1) Ue passieve torpedo\'s bulmoren in ons lund tot liet Departement van Oorlog, de actieve tot dnt van Marine.

(2) Een en ander hieromtrent vindt men in Hoofdstuk IX bij (Ie beschrijving van den aanval op fort Wuynfr,

(3) Supplementary report, biz. 35—33 , van de Professional papers, corps of engineers, U, S, A, Nquot;. 10, voorkomende in den 2llcn druk van Giu.uore, Engineer and artillery operations against the defences of Charleston harbor in 18Ü3.

-ocr page 293-

\'ill

do torpedo\'s zou gehinderd zijn geworden, bleef de Fransche vloot op oen eerbiedigen afstand.

In 1877 maakten de Turken, ofschoon zij eeno krachtige vloot op do Zwarte Zee en den Dnnau bezaten, goon gebruik van deze overmacht. Zij beproefden niet eons om de bruggen to vernielen, welke do Russen over den Donau hadden geslagen; evenmin waagden zij pogingen oin Poti to nemen, Kust endje te heroveren of afleiding to verschaffen aan do Russische kust. Ware dit laatste geschied, eeno groote vijandelijke macht zou buiten de hoofd-operatiotooneelen in Europa en Azië hebben moeten blijven. Gedurende den ganschen oorlog is do Turksche vloot niet in het gezicht van Odessa, on slechts éénmaal van Sebastnpol geweest. De oorzaak hiervan is alleen te zoeken in do onderstelling — in negen van do tien gevallen onjuist — van de Turksche vlootvoogden, dat do Russische havens als het ware vol torpedo\\ lagen en dozo zich als beschermende kringen tot ver in zee uitstrekten.

Evenzoo wordt een groot aantal mislukkingen in de talrijke aanvallen der Russen met do straks te bespreken torpedobooten hoofdzakelijk toegeschreven aan do onjuiste meening van den commandant der Covstantine — de Russische kanonneerboot welke tot geleide van de torpedobooten diende — dat de Turken mijlen ver in zee torpedo\'s hadden geplaatst. Door eene dergelijke oorzaak mislukte do aanval op Sulina (Oct. \'1877); de Russen durfden namelijk hunne pantserschepen niet uitzenden om den aanval van de zeezijde te ondersteunen.

Vooral dus in landen, zooals bot onze, welke eene uitgestrekte kust met vele riviermonden of havens bezitten, leveren de torpedo\'s groote voordeelen op; zij toch verschaffen de gelegenheid om de verdediging met een minimum aan schepen te voeren, en zoodoende eene groote macht voor offensióve handelingen beschikbaar te houden.

C, I. Passieve .torpedo\'s.

Van passieve torpedo\'s bestaan twee soorten:

n, wakende torpedo\'s, welke springen, als een schip er op stoot, en

h. slapende torpedo\'s of grondmijnen, waarvan de ontsteking op het juiste oogenbtik door waarnemers moet plaats hebben.

De wakende mij non worden weder onderscheiden in gewone scholcmijnen (ook wel eenvoudig schokmijnen genoemd), en electro-schohnijnen (of electro-schok-torpedo\'s). liij tie eerste ontstaat door

-ocr page 294-

den stoot der aanvaring eene mechanische of eene scheikundige werking, die do lading doet ontbranden; bij de laatste wordt door dien stoot meestal eene electrische stroom gesloten, indien de tot ontsteking bestemde toestel aangespannen is; in dit geval springt dus de mijn, terwijl /ij bij niet aanspanning van den ontstekingstoestel volkomen onschadelijk is. De gewone schok-mijnen zijn dus voor vriend en vijand gevaarlijk, en daarom alleen aan te bevelen voor die plaatsen, waar de eigen vloot niet behoeft op te treden en geen scheepvaart is; ook kan men den toestand waarin zij verkeeren na de plaatsing niet meer onderzoeken en de behandeling is niet zonder gevaar; daarentegen zijn zij minder kostbaar dan de electro-schok torpedo\'s.

Sckokmijnen.

De eenvoudigste schokmijnen bestaan uit eene soort van granaat, en worden bevestigd op de uiteinden van verticale of hellende palen of van de reeds beschreven zagers. Die granaten kunnen voorzien zijn; óf van percussiebuizen, öf van eene soort wrijvingspijpje, of van een glazen buisje, waarvan het eene uiteinde buiten de mijn steekt; en het andere met kalium gevuld is, dat onder vlatnvorming oxydeert, zoodra het buisje breekt.

De in Nederland aangenomen schokmijnen (\') zijn door Fig. 162 voorgesteld. De eerste («) bestaat uit een kegel van 0,0015 M. dik plaatijzer, op welks grondvlak een afgeknotte kegel, van 0,003 M. dik plaatijzer, met gesloten bovenvlak is geplaatst. Aan den top van den kegel bevindt zich het laadgat met laadgattap en oog, en midden op het bovenvlak van den afgeknotten kegel is een ring bevestigd; het genoemde oog dient om de mijn te kunnen afvieren en aan de ankerketting te verbinden. In het zijvlak van den afgeknotten kegel zijn 8 torpedobuizen geschroefd; die buizen hebben veel overeenkomst met die tot puntgranaten van 1(3 cM.; alleen het schoorsteentje en het brandgat zijn wijder. De buis is van boven gesloten door een daarop gesoldeerd koperen plaatje, waaronder de wrijvingsas is aangebracht, welke door den schok ontbrandt en verder tie lading, door middel van het meel-pulver in de buis, ontsteekt. Verdei\' is deze van een veiligheidsdop voorzien, die eerst wordt afgeschroefd als de mijn is geplaatst.

(1) Insfruc/ie-iuVenturis voor de Arlillcric der landmich\',

-ocr page 295-

De torpedo is bestemd voor eene lading van 25 KG. buskruit; zij weegt 2\'2 KG , en heeft een drijfvermogen van 28 KG.

De andere mijn (i) heeft eene dubbel kegelvormige gedaante, en is geheel van 0,0015 M. dik plaatijzer vervaardigd; zij weegt slechts 18 KG. en heeft 25 KG. drijfvermogen. In den top van een der kegels bevindt zich het laadgat met laadgattap en oog; de andere kegel eindigt alleen in een oog. Nieuwe mijnen van deze soort worden niet meer aangemaakt.

Hij het beproeven van deze torpedo\'s gingen door aanvaring steeds een of meer buizen af; bij langdurige ligging in water waar aangroeiing is te vreezen, wordt hierdoor echter de ontsteking onzeker.

Deze mijnen kunnen met voordeel worden gebruikt: 1°. in vereeniging met andere versperringen tot algeheele afsluiting van vaarwaters;

2quot;. nabij de oevers van smalle vaarwaters, die voor het overige door electrische mijnen (electro-schok-, of slapende torpedo\'s) zijn versperd;

:ju. tot bescherming van weinig bezochte baaien, vaarwaters enz. en van eene uitgestrekte kust, welke anders geheel onverdedigd moet blijven (verg. blz. 253). Ofschoon in dit geval de mijnen niet door kustbatterijen worden beschermd, kunnen zij van groot nut zijn, omdat zij niet, evenals andere mijnen, door vernieling van kabels onbruikbaar kunnen worden gemaakt, doch zelve opgeruimd moeten worden, een werk, reeds in tijd van vrede moeielijk en, zooals daareven werd opgemerkt, niet zonder gevaar.

Electro •schuktorpedo s.

Deze mijnen leveren de volgende.voordeelen op:

1°. Bevriende schepen kunnen er veilig overheen varen.

2°. Is de eene of andere mijn onbruikbaar geworden, dan kan

eene nieuwe worden ingeschakeld.

liquot;. Bij nacht of mist kan geen schip er overheen varen, zonder zijne nabijheid te verraden; zij leveren dus een middel op tegen verrassing.

4°. Er kan gemakkelijk en zonder gevaar worden onderzocht,

in welken toestand zij verkeeren.

5°. Zij kunnen veilig worden gelicht of verplaatst.

-ocr page 296-

-ISO

Daarentegen noemt men als nadeelen:

1quot;. Het groot aantal kabels voor ontsteking dat bij ile versperring van een eenigszins aanzienlijk vaarwater nootlig is, omdat elke torpedo zulk een kabel vereisciit.

\'2°. De noodzakelijkheid van een zeer geoefend personeel.

Van deze mijnen zijn een aantal modellen voorgesteld; wij zullen ons ecliler bepalen tot de beschrijving van één dier mijnen, namelijk van die van den kapitein-commandant der torpedo-compagnie vax Houtum. Vooraf zij echter opgemerkt dat elke electro-schok-torpedo aan de volgende eischen moet voldoen;

1°. Voldoende drijfvermogen bezitten om — in verband met haar vorm, den toestand van het vaarwater en de hieruit voortvloeiende wijze van verankering — eene nagenoeg onveranderlijke hoogte boven den bodem van het vaarwater in te nemen.

\'2°. Waterdicht en bij aanvaring door bevriende schepen volkomen zonder gevaar zijn.

3°. Stroomsluiting doen ontstaan bij aanvaring door een schip, zelfs indien dit zich met zeer geringe snelheid beweegt; daarentegen den stroom niet doorlaten bij een lichten schok. zooals ontstaan kan door golfslag, drijvende voorwerpen of het springen eener nabijgelegen mijn.

4°. Groot genoeg zijn tot bevatting der noodige lading, om hot sterkste te verwachten vijandelijke schip buiten gevocht te stellen.

5°. De noodige handelbaarheid bezitten.

De torpedo Van Houtum (Fig. 103) bestaat uit een zeeton-vormige luchttrommel van 0,003 M. dik plaatijzer, met gebombeerd deksel, waarop 3 ringen voor de behandeling. Van binnen staat op een houten klos (P), en verder hangende aan 3 hangers (Q), een plaatijzeren kruitkist, dik 0,001 M., geladen met 75 KG. buskruit N0. 2 (\'). Op het deksel der kruitkist staat, onder een beveiligingskap, de schoktoestel of contactmaker. Midden in de torpedo is een hoekijzer (S) aangebracht, tot versterking van den luchttrommel tegen aanvaring van de eigen schepen. Onder aan de torpedo zijn \'2 verankertangen om daaraan do kettingen vast

(1) Bij in Car/icroiia genomen proeven is gebleken, dat eene lading vim 75 KG buskruit groot genoeg is, om bet sterkste der tegenwoordige schepen buiten geveebt te stellen.

-ocr page 297-

■281

te maken, die naar de later te bespreken ankeroewiclilen loopen. De torpedokabel die naar het station gaat, komt door den kabel-klemmer d in de buis fg, wordt boven in de buis door een pakkiwjbas (/«) waterdicht afgesloten, gaat dan naar een der polen van den contactmaker, welks andere pool, door eene pakkingbus in hot deksel der kruitkist, verbonden is aan een der polen van de ontstekingspatroon in het glazen fleschje z. De andere pool van deze patroon is in verbinding met de stang s, en daardoor met het metaal van de geheele torpedo, dus ook met hot water. Zekerheidshalve worden voor eene goede verbinding van het metaal der kruitkist met dat van den luchttrommel nog de (\'2) klem-schreven e met dergelijke (i) door een koperdraad vereenigd. De stroom is dus gesloten, indien de pool der batterij, welke niet met den kabel is verbonden, een gronddraad heeft, en de ont-,, stekingstoestel gesloten is. Het glazen fleschje («) is met buskruit gevuld.

Het schoktoestel (Fig. 163«) bestaat uit een messingen spiraal-veer (O), eindigende in een koperen bal. De veer is geïsoleerd vastgemaakt op een voetstuk, en voorzien van een cirkelvormig plaatje met 4 platina strookjes (e). Op het voetstuk van den toestel zijn 4 messingen veeren {m) met stelschroeven {Je) bevestigd; zij eindigen in platinaplaatjes tegenover do strooken e. Bij den schok eener aanvaring komen, door de traagheid, de bal en de spiraalveer in beweging, waardoor de platinastrookjes e contact maken met de veeren m. De schroefjes n en q vormen de polen van den contactmaker.

Het drijfvermogen van deze torpedo bedraagt 150 a 170 KG.

Uit proeven, in 1876 met deze torpedo\'s in het Schidpengat genomen, is gebleken dat do onclerstrooming (daling door den stroom), bij verankering aan \'2 gewichten, niet meer dan I] ii 4 dM. bedraagt; dat zij bestand zijn tegen do overvaring van onze ramschepen, indien de machines gestopt zijn en eene 7 mijls-vaart niet overschreden wordt; dat zij, 1 ïi 1,5 M. onder laag water geplaatst, schepen van 30 dM. en meer diepgang tegenhouden. \'

doch dat onze ramschepen er dan alleen over kunnen varen bij een waterstand van \'2 a 1,5 M. boven laag water; dat een ontijdig contact van den contactmaker niet te vreezen is; dat\'de onderlinge afstand ten minste 40 M. moot bedragen, om beschadiging van een torpedo of contactrnaking, door het springen van andere, te voorkomen, zoodat 4 rijen torpedo\'s noodig zijn. met 40 M. tusschenruimte, en de torpedo\'s in elke rij 10 M. verspringende.

-ocr page 298-

om zekerheid te verkrijgen dat vijandelijke schepen ten minste één torpedo zullen aanvaren. Eindelijk is in 1879 aangetoond (\'), dat geoefend personeel onder gewone omstandigheden één torpedo per torpedo-leggende barkas in | uur kan plaatsen.

Slapende torpedo\'s.

De slapende torpedo\'s zijn gewone, of met verkliklcers. De eerste bestaan uit in ijzeren kisten besloten ladingen buskruit, die men laat springen, zoodra men door middel van observatie {peilingen) weet, dat een schip boven de mijn is; de moeilijkheid, aan de juiste waarneming verbonden, is echter in sommige gevallen zeer groot.

J )e eischen, waaraan slapende torpedo\'s moeten voldoen , zijn :

1°. Zij moeten nauwkeurig op dezelfde plaats blijven liggen.

\'2°. De grootte der lading moet naar de waterdiepte geregeld, en zóó genomen worden, dat het sterkst te verwachten schip buiten gevecht kan worden gesteld.

3°. (Jok de zwaarste mijnen moeten handelbaar blijven.

De hoofdzaken, waarop het bij slapende mijnen aankomt, zijn: de grootte en soort der lading, in verband met de diepte waarop de mijnen moeten worden geplaatst, zoomede de soort en de dikte der ijzeren wanden van de mijnkist. Door proeven is gebleken, dat geslagen ijzer de voorkeur verdient boven gegoten, en de wanden dan niet dikker dan 0,005 of 0,008 M. behoeven te zijn, naar gelang de lading 100 of 100 KG. buskruit bedraagt; terwijl verder door sommigen wordt aangenomen, dat voor eene waterdiepte van 7 M., eene lading van 100 KG. buskruit voldoende zal zijn, en de grootte der ladingen ongeveer evenredig is met de derde machten der diepten waarop zij liggen. Zeer aan te bevelen is echter, de ladingen aanzienlijk grooter te nemen: bij de ontbranding wordt dan door den vernielingskring eene breede waterzuil opgedreven, en ook buiten de zuil kan op die wijze groote schade aan vaartuigen worden toegebracht, door de hevige beweging van het water dat de zuil voedt.

De slapende torpedo\'s voor onze bovenrivieren bestaan (Fig. 164) uit plaatijzeren cylinders met gebombeerde bodems. Zij rusten op 4 pooten («) en hebben een oor {b) voor het behandelen der mijn.

(1) Jlehiopi overzicht der proeven en ocfeninyen bij de nrlillerie in 1875), blz. Ü6.

-ocr page 299-

Boven in de torpedo zijn 2 gaten om de mijn te laden, gesloten door deksels, die vastgezet worden door schroeven (cl), bevestigd in beugels (e). In een dezer deksels is een pakkingbus (/) aiiii-gebracht, om den ontstekingskabel waterdicht binnen de mijn te brengen. Hier is die kabel weder bevestigd aan een der polen van de ontstekingspa troon in het met buskruit gevulde fleschje (2);

de andere pool aan de stang s, en op die wijze, door tusschen-komst van het ijzer der mijn, met het water in verbinding. Heeft de batterij een gronddraad, dan kan men dus den stroom in de batterij naar willekeur sluiten.

Liggen deze torpedo\'s respectievelijk op 5,7 en 9 M. diepte,

dan zijn zij voldoende om de sterkste der aldaar te verwachten schepen te vernielen. Zij moeten dan op onderlinge afstanden van 5, 7 en 9 M. liggen en eene ijzerdikte van ü, 8 en 9,5 niM. heb-,,

ben, om beschadiging door ontploffing van nevenliggende mijnen te voorkomen. Ten einde zeker te zijn, dat geen vaartuig buiten den kring der uitwerking kan blijven, moeten zij schaakvormigin twee rijen worden geplaatst met 10 M. afstand van de rijen. De ladingen bedragen:

50 KG. buskruit bij minder dan 5 M. diepte;

100 » » » 5 a 7 M. diepte;

200 » » » 7 a 9,5 » »

Hot grootste nadeel, dat aan deze mijnen verbonden is, bestaat in de waarneming. Doordien namelijk de ontsteking niet automatisch plaats heeft, moet zij van den oever geschieden op het oogenblik dat een schip boven de mijn is. Ten einde dit juist te kunnen waarnemen maakt men of gebruik van eene chambre obscure, waarin de juiste plaats der mijnen is ingetee-kend en de schepen in hunne bewegingen kunnen worden gevolgd —■ vooral bruikbaar bij zeer hooge oevers — óf wel men bepaalt het oogenblik van ontsteking door opneming uit de beide uiteinden eener nauwkeurig opgemeten bazis (\').

Bij mistig weder, in den kruitdamp, en vooral bij naclit, is het waarnemen, dat onafscheidelijk is verbonden met het gebruik gt;

der gewone slapende torpedo\'s, onmogelijk, en werken zij dus in geenen deele mede tot afsluiting van het vaarwater; 0111 die reden heeft men in Eiujeland eene slapende mijn ingevoerd, waarboven een toestel is aangebracht, welke de torpedo wakend doet zijn;

(I) Zie hieromtrent het op blz. 275 aangehaalde werk van Kllis on Beucker Andueak, 212, en IIo.iei,, Alycmccnc Arl\'iKerïc-wc/cnschap, AH. 8, blz, 17ü.

-ocr page 300-

\'28\'p

verliest zij deze eigenschap, dan is nog altijd de slapende mijn aanwezig. Oin dezelfde reden zijn zoowel in Nederland als in Duitschland proeven genomen met torpedo-verldikkers. Hieronder verstaat men eene inrichting, in de mijn geplaatst, die den waarnemer het oogenblik aanwijst waarop de mijn moet worden ontstoken. Die inrichting berust op de waarschijnlijkheid, dat het magnetismus van een gepantserd schip een in de mijn aangebrachte magneetnaald zal doen bewegen, welke beweging aan den waarnemer wordt overgebracht door het sluiten van een stroom, zoodra de magneetnaald uit haren normalen stand wordt gebracht.

Ue bedoelde inrichting hoeft aanvankelijk goed voldaan (\'); in hoeverre zij absolute zekerheid verschaft , is evenmin als de details der mijn bekend.

Verankering, ontsteking, onschadelijk maken van torpedo\'s.

De gewone schokmijnen en tie electro-schoktorpedo\'s moeten een nagenoeg onveranderlijken en niet grooten afstand van het wateroppervlak, hebben, ten einde door de minst diepgaande vijandelijke schepen aangevaren te kunnen worden. Die afstand kan worden gewijzigd door het verschil van waterstand bij hoog en laag water, en door den invloed van den stroom, Wat het eerste aangaat, bet is zoo niet onmogelijk dan toch uiterst bezwaarlijk, tegen den invloed van eb en vlood de noodige maatregelen te nemen, indien men teu minste de mijnen aan hot vijandelijk oog wil onttrekken, hetgeen van het hoogste belang is; den invloed van don stroom daarentegen kan men onschadelijk maken, door aan de torpedo een groot drijfvermogen te geven, en een vorm welke aan den stroom weinig weerstand biedt, eu door gebruik te maken van één, twee of drie ankers; met één anker kan men volstaan, indien de stroom in het vaarwater gering is; met twee, indien hij wel sterk maar slechts in twee lijnrecht tegengestelde richtingen loopt; in elk ander geval moeten drie ankers worden gebruikt.

De ankers bestaan meestal uit gegoten ijzeren cylinders van meer of minder gewicht (Fig, 165). Zij zijn alle van een beugel, en voor elke torpedo is één anker van een oogboutjo (re) voorzien;

(1) Mcdcdcelinycn Zeewezen, XVII, ITI, 27. Do verklikker heeft bij latere proeven onregelmatig gewerkt, zoodat liij thans geheel verworpen schijnt te zijn.

-ocr page 301-

\'285

aan de beugels worden de ankerkettingen of stangen, en aan het ocgboutje de kabel voor ontsteking bevestigd.

De kabels welke voor de ontsteking gebruikt worden, zijn met gutta-percha of caoutcbouc geïsoleerde koperdraden, en bekleed niet IJzerdraad; soms wordt tusschen de buitenbekleeding en het isoleerend omhulsel nog eene vilt- en eene henneplaag aangebracht.

De voornaamste werktuigen tot ontsteking zijn: de klos van liuiniKOiU\'i\' (voor electro-schok-torpedo\'s) en de dynamo-electri-sclie toestel van Sikmens en Hai.ske (voor slapende mijnen). Het schijnt lt;lat toestellen, waarmede draadgloeiing wordt verkregen, hoe langer zoo meer in gebruik zullen komen (\').

Voor ladingen kan in plaats van buskruit ook schietkatoen, of de eene of andere nytroglycerine-verbinding (dynamiet, litho-,., fracteur, dualine of glyoxiline) worden gebruikt; in het buitenland wordt een en ander veel toegepast.

Het plaatsen der torpedo\'s, zoomede de beschrijving der daarbij noodige voorwerpen, ligt buiten ons bestek.

Tot het onschadelijk maken van torpedo\'s zijn verschillende middelen voorgesteld. In de eerste plaats het vastmaken van ramen aan de schepen, om zoodoende de mijnen te lichten of op voldoenden afstand van het schip te doen springen; dit middel schijnt alleen voldoende togen de gewone schokmijnen en belemmert daarenboven ten zeerste de bewegingen der schepen. Ten andere wil men met torpedobooten de defensieve torpedo\'s tot springen brengen; dit plan wordt uitvoerbaar genoemd. Ten derde is voorgesteld, ze door tegenmijnen te vernielen, welke laatste hetzij met barkassen op de gewilde plaats worden gebracht en na verwijdering hiervan ontstoken, hetzij aan boeien verbonden worden en daarna op de gewilde plaats gebracht door middel van verhalen langs een kabel, die vooraf verankerd is geworden; de eerste dezer laatste methoden schijnt het best uitvoerbaar.

Van een ander middel, namelijk om uit twee mortieren twee granaten te gelijk te w-erpen, verbonden door eene ketting met enterhaken, welke men daarna met eene lijn kan inhalen, wordt in don laatsten tijd geen melding meer gemaakt, weshalve wij de nadere beschrijving achterwege laten (1).

1

Neue milifarische Blatter, 1877, XL 4-03.

-ocr page 302-

286

C, II. Offensieve (aanvallende) torpedo\'ft (\').

Men kan de olïensieve torpedo\'s in verschillende soorten verdoelen; slechts twee daarvan schijnen echter goed gevolg te beloven, namelijk de spartorpedo s en de vischtorpedo\'s\', niettemin zullen we mot een enkel woord twee andere soorten vermelden.

De eerste hiervan zijn mijnen, welke men met den stroom laat afdrijven. Zij bestaan uit eene lading buskruit, voorzien van een ontstekingstoestel, welke door den schok in werking wordt gebracht. Alleen tegen bruggen schijnen deze mijnen aan te bevelen; llesschenvangers maken ze echter onschadelijk. Van het groote aantal dezer mijnen, welke in den Noord-Amerikaanschen oorlog zijn gebruikt, schijnt slechts één enkele uitwerking te hebben gehad (1), niettegenstaande zij werden afgelaten op schepen, liggende in rivieren van niet meer dan 100 M. breedte. Bovendien zijn zij voor de eigen schepen en versperringen even gevaarlijk als voor de vijandelijke, indien het vaarwater aan eb en vloed is blootgesteld. Om dit nadeel te voorkomen, worden de mijnen soms voorzien van een ontstekingstoestel, die na een bepaalden tijd de ontbranding ten gevolge heeft; doch hierdoor wordt de kans op eene goede uitwerking nog geringer.

Do tweede soort van do minder aanbevelenswaardige torpedo\'s is de IlARVEV-torpedo, ook wel gier- of sfee/i-torpcdo genoemd. Deze worden aan een tros door oen schip of vaartuig zoodanig op sleeptouw genomen, dat zij zijwaarts van het kielwater worden medegevoerd; door doelmatige manoeuvres moeten zij in botsing worden gebracht met het vijandelijk schip. In den laatsten Rus-sisch-Turkschen oorlog zijn zij — eenigszins gewijzigd — door de Russen gebruikt, doch zonder het minste gevolg {2).

Veel gunstiger uitkomsten zijn in denzelfden oorlog verkregen met spartorpedo\'s. Deze mijn wordt bevestigd aan eene lat, welke op hare beurt wordt vastgehouden door eene holle Ijzeren of stalen buis (de .ipar), welke voor- en achteruit kan worden

1

liet l\'ederalistiseb transportscbip Maple Leaf zonk op die wijze (Sl.EEJIAN, Torpedoes and torpedo-warfare, 293).

2

Sr.KESiAtJ, Als boven , 119.

-ocr page 303-

•2S7

bewogen, hetzij op eene stoombarkas (\'), hetzij op vele andere vaartuigen en schepen, hetzij — en voornamelijk — op speciaal daartoe ingerichte torpedohooten. Deze vaartuigen loopen met zeer snelle vaart (\'20 mijlen is geen zeldzaamheid) op het doel aan; in de nabijheid hiervan gekomen wordt de spar voorwaarts uitgevoerd, waarna de torpedo ongeveer 6 M. vóór den voorsteven van het vaartuig en 3 M. onder water ligt. Op het oogenblik dat zij tegen het doel stoot, wordt zij ontstoken, hetzij door de botsing, hetzij door den waarnemer in de boot; dikwijls hangt kan beide, naar verkiezing van den commandant op de torpedoboot, plaats hebben (J).

Niet overal hecht men zooveel waarde aan spartorpedo\'s; in Duitschland bijv. dienen do torpedobooten thans voor andere doeleinden. Men beroept zich voor liet wantrouwen in do goede uitwerking dezer booten op het feit, dat do aanvallen met spartorpedo\'s in don laatsten Russisch-Tarkschen oorlog alleen in den aanvang gelukten, omdat do Turken toen nog buitengewoon zorgeloos waren; van die zijde beweert men, dat de voor anker liggende schepen zich tegen deze torpedo\'s afdoende kunnen lie-schermon door kleine vaartuigen als patrouilles af te zenden, door kartetsvuur en desnoods door onder stoom to gaan. Alleen tijdens hot gevecht, terwijl alles in dikken rook is gehuld, dus ook tegen het forceeren van vaarwaters, kunnen zij, ook volgens de tegenstanders, nog goede diensten bewijzen.

Fig. 166a—c stelt de spartorpedo voor. welke bij de Nederland-sche marine in gebruik is. Ue torpedo is ingericht voor eene lading van 50 KG. buskruit, besloten in eene kist (/1) met werkbus (B), eene borgkap {(\' ), een contactmaker (//), afzonderlijk voorgesteld in Fig. 166c, en een stoothoorn {E), bevestigd aan de stang (d) van den contactmaker. Boven de kruitkist zijn twee beugels («), waarmede de torpedo aan de zoo even genoemde lat wordt bevestigd. De ontstekingskabel ligt in de holle spar.

De contactmaker (Fig. \'166c) bestaat uit een ijzeren koker, waarin zich eene stang (A) bevindt, die met kogelgewricht (dus

(1) Medcdeel\'ingen zeewezen, XVITI, V, 5 eu volg.

Militaire Speetalorgt; 1877. All. G en volg.

Voorschrift betreffende het onderhoudengt; gereedmaVen en behandelen van spartorpedo s, uitgegeven door liet Departement van Marine.

(2) Volgens sommigen is dit geen voordeel , omdat het nu altijd mogelijk ia, dat de torpedo te vroeg springt.

-ocr page 304-

\'288

in alle richtingen beweegbaar) in het deksel is bevestigd. Deze stang heeft bij II een weerstandsschij f cn bij C eene contactsohijf\', de eerste, van caoutchouc, is beklemd tusschen twee metalen platen en dient om te zorgen, dat een vrij aanzienlijke stoot noodig is op den stoothoorn van de torpedo, om haar te doen afwijken van de as des kokers; do tweede is een houten ring, omgeven door caoutchouc, die van onderen een cilinder van eboniet vasthoudt. Deze cilinder heeft midden op zijn grondvlak een platinaplaat cn, hiervan geïsoleerd, op den buitenrand van dat grondvlak een platina-ring.

Voorts is tegen den kokerwand, eveneens door eboniet geïsoleerd, een koperen veer met platinastift aangebracht, die tegen de platinaplaat onder de contactschijf drukt, zoolang de as van de stang met die van den koker samenvalt, doch in aanraking komt met den platinaring, wanneer de stang, ten gevolge van een stoot op den stoothoorn, een anderen stand aanneemt. De middellijn van do contactschijf is zoodanig geregeld dat, wanneer deze tegen den kokerwand komt te rusten, de stift der veer met den platinaring in contact is. De klemschroef 7 staat in metaalverbinding met de veer; de klemschroef -i met de platinaplaat; de klemschroef 13 met den platinaring. Zoolang de schokstang midden in den koker blijft, zijn de klemschroeven 7 en 4, bij schuinen stand van de stang, 7 en li met elkander in geleidende gemeenschap. In het eerste geval wordt de torpedo door eigen wil, in het laatste door den schok ontstoken. Door een contactmaker kan naar verkiezing de stroom of geheel verbroken — in welk geval de torpedo onschadelijk is — óf de klemschroef 7 naar willekeur met 4 of met 3 in de electrische geleiding worden opgenomen (\').

De torpedobooten zijn ijzeren vaartuigen, waarop de sparren langs de boorden in- en uitgevoerd kunnen worden. Sedert de ondervinding heeft geleerd, dat het gevaarlijk is om met twee torpedo\'s naast elkander te werken (1), worden de booten meestal voorzien van eene enkele spar (centraal-inrichting), waarvan het vooreind midscheeps vooruit wordt gebracht, door de spar meteen

1

Jaarboek vau dc Koninklijke Nederlandsche Zeemachty 1879—1880, blz. 151\'.

-ocr page 305-

\'2S9

bocht te bewerken (\'). Het uit- en invoeren heeft plaats door middel van een ketting zonder eind, die bewogen kan worden zonder dat de bemanning aan dek komt. Het dek is van staalplaten, doch niet bestand tegen kartetskogels of het vuur van HoTCHKiss-kanonnen, welke laatste dan ook aan boord van bijna alle groole schepen worden aangetrolVen.

Het reeds genoemde nadeel van deze booten, dat, om de torpedo bij het te vernielen schip te brengen, ook de boot tot in de onmiddellijke nabijheid hiervan moet naderen, en dus niel alleen gevaar loopt in dien tusschentijd te gronde te gaan, maar ook bij het springen van de torpedo, is oorzaak, dat aan visch-torpedo\'s door velen ver de voorkeur wordt gegeven; deze komen meer overeen met een projectiel; het doel is echter niet indringing, maar slechts mijnwerlang. De pogingen, voor een 20tal jaren gedaan om onder water indringing te verkrijgen, z\'ijn totaal mislukt, behalve op de uiterst geringe afstanden van eenige weinige meters.

De vischtorpedo\'s hebben eigen beweegkracht. Ofschoon een gedeelte der inrichting geheim wordt gehouden, is daarvan genoeg bekend om zich een algemeen denkbeeld to vormen, en voor ons doel is bovendien van meer belang, welke uitwerking van deze oorlogswapenen mag worden verwacht.

Een oogenblik had men groote verwachtingen van de torpedo\'s Lay, Smith en Ericsson, doch thans zijn aller oogen uitsluitend gevestigd op de wniteiieaü-torpedo.

De torpedo Lav, ofschoon tot de vischtorpedo\'s beboerende, heeft eenigszins den vorm van een vaartuig; in den voorsteven bevindt zich de dynamietlading. Ongeveer in het midden staat eene gasmachine, welke eene schroef in beweging brengt. Hierdoor beweegt zich do torpedo op de waterlijn in eene richting, welke door het roer wordt geregeld; dit roer staat in verbinding met een electrisch station op den wal. Bij proeven, in October 1879 te Antwerpen genomen, bewoog zich de torpedo met groote nauwkeurigheid cn snelheid naar bet doel, dat 600 a 800 M. uit den wal lag. Ook bij nacht slaagden de eerste proeven volkomen; een torpedo werd toen o. a. tusschen twee pontons gestuurd, welke op een ouderlingen afstand van niet meer dan (1 a 8 M. en

(1) Jaarboek als voren, 1880—81, bi/.. 143 cn volg., waarbij eenp scliels van deze sparinrichting is gevoegd. Zie ook Journal of iho. royal vnHed srrvirr instilvlion, 1881, xxv, 387 en volg.

V. 19

-ocr page 306-

•200

op eenige honderden tneters uit den wal waren gelegd. De koers van het kleine vernielingsvaartuig kon door daarop aangebrachte richtmiddelen, ook \'s nachts bruikbaar, beoordeeld worden (\'). Door den electrischen stroom kon irion de torpedo ook in haar vaart stremmen, terug doen keeren en ontsteken. Zij kon bijna 4 KM. met eene 8 mij Is vaart afleggen.

In weerwil van dit alles heeft deze torpedo geene toekomst; zij is namelijk bijzonder gevoelig, omdat de electrische stroom op buitengewoon gecompliceerde electro magnetische toestellen werkt; daarenboven kost zij f 180Ü0 en weegt zij 20000 KG. De geheele toestel wordt een natuurkundig kunststuk genoemd, onbruikbaar in de practijk.

Dergelijke voorwerpen zijn ook vervaardigd door Smith (voortstuwende kracht, geleverd door ammoniak) en door Ericsson (gecomprimeerde lucht), doch onbruikbaar bevonden.

De wniteiiead-torpedo gelijkt eenigszins op eene sigaar, doch meer nog op een visch(1); de kleinste zijn ruim 4, de grootste bijna G M. lang; de grootste middellijn bedraagt respectievelijk 3() en -42 cM.; het gewicht —do springlading hieronder begrepen — 250 a 050 KG.; het soortelijk gewicht is een weinig geringer dan dat van water. Inwendig bestaat zij uit vier afdeelingen; in de voorste bevindt zich de springlading (in Duitschland 15 a ;i5 KG. nat schietkatoen) met ontstekingstoestel, welke om voortijdige ontploffing te voorkomen, eerst in werking kan komen, nadat de machine in de torpedo een tijd lang heeft gewerkt.

liet tweede gedeelte wordt geheim gehouden (2). Het bevat een horizontaal stuurtoestel, dat de torpedo dwingt om bij hare beweging in het water eene vooraf vastgestelde diepte te behouden, onverschillig hoe zij te water wordt gebracht, zoodat men alleen op nauwkeurige richting behoeft te letten.

De derde afdeeling bevat het reservoir voor de voortstuwende kracht, gecomprimeerde lucht. In de vierde afdeeling bevindt zich de machine, zoodanig ingericht dat de vaart tot op het laatste

1

Von EniiENKiiooK, als boven, 10 en volg.

Organ der MHii ar-wissenschaft lichen Vereine, 1883, 04 en volg.

2

Voor dit geheim is, naar men beweert, door Engeland f 210,000 betaald: in 1870 besteedde men daarvoor f 125,000 en thans naar het sehijnt ƒ 100,000.

-ocr page 307-

■291

oogenblik gelijkmatig blijft, on moer of ininrlor snol kan worden genomen; bij afstanden benoden \'200 M. kan men do torpedo een 24 mijlsvaart doen loopen; daarentegen kan men ze een afstand van 1800 M. doen afleggen met eene 8 mijlsvaart. Aan hetstaart-einde bevindt zich een gewoon roer, dat eenigszins zijwaarts wordt vastgezet naarmate van verschillende omstandigheden, welke hier bniten bespreking moeten blijven; ook hot horizontale roer, waarvan de bewegingstoestel geheim blijft, zit aan ditstaarteinde.

Men kan de torpedo zóó stellen, dat zij na volbrachten loop op bet water komt drijven (doelmatig voor vredesoefeningen) en ook omgekeerd, dat zij na het dool te hebben gemist, zinkt, zoodat zij onschadelijk wordt, en ook later zonder gevaar kan worden opgevischt.

Aanvankelijk werd de torpedo uitsluitend onder water afgezonden (verg. o. a. het pantserschip Glatton)\\ do details der daarvoor gemaakte inrichtingen worden eveneens meestal geheim gehouden en zijn vrij gecompliceerd; daarenboven is deze lanceer-inrichting niet zonder gevaar, zeer kostbaar en eindelijk werkt zij ongunstig op de te geven richting. Veel beter voldoen volgens sommigen do dek-lanceerinrichtingen of torpedokanonnen, die achter elke geschutpoort kunnen worden geplaatst, zoodat men elk schip, ja zelfs bijna elk vaartuig of boot met deze torpedo\'s kan bewapenen. Uit dit kanon wordt de torpedo door samengeperste lucht voortgedreven. Anderen daarentegen beweren, dat op deze wijze de trefwaarscbynlijkheid uiterst gering wordt, omdat de baan door de lucht niet nauwkeurig te besturen is. Zij verkiezen daarom de draai-lanceerinrichting, bestaande in een sector van een rad met schoepen (bijv. als van een raderstoomboot of van het scheprad van een watermolen); op een schoep boven water wordt de torpedo geplaatst, met haar as loodrecht op de lengteas van het schip en de kop naar buiten; daarna wordt het rad gedraaid totdat de torpedo onder water is gekomen en dan treedt de voortbewegingstoestel in werking. Eindelijk wordt nog aanbevolen de zoogenoemde hand-lanceerinrichting; hierbij wordt de torpedo in een hollen cilinder Ie water gelaten en na gericht te zijn, door hare eigen beweegkracht losgelaten. Door deze uitvinding zal men smalle vaarwaters bijzonder krachtig kunnen verdedigen, omdat men aan den oever zooveel dier lanceerinrichtingen kan plaatsen als men verkiest.

Deze torpedo\'s hebben, behalve hare kostbaarheid, slechts één groot nadeel, namelijk dat de kans van treffen alleen op geringe

-ocr page 308-

•292

afstanden groot is, vooral indien zij uit schepen worden afgeschoten; voor verdediging van kusten en zeegaten kunnen zij daarentegen buitengewoon groote diensten bewijzen, omdat zij daar van den vasten wal kunnen worden afgezonden, en daarmede de meeste bezwaren vervallen, welke aan het geven ecner juiste richting van een bewegend schip zijn verbonden. Kr wordt zelfs beweerd, dat in dozen oorlog de verdediger in de toekomst zijne beste wapenen zal vinden in de defensieve en ofl\'ensieve torpedo\'s, onafhankelijk van eene uitvalsvloot.

Omtrent den moreelen invloed, dien torpedo\'s in den oorlog

hebben uitgeoefend deden we op blz. 270 eenige mededeelingen;

liier volgt eene opgave van de materieole uitwerking:

■lquot;. Amerikaan fiche burgeroorlog (1801—65).

Dec. 180\'i. Vernieling van liet stoomschip (Fed) Cairo door drijvende schokmijnen in de 1\'«zoo-rivier.

Febr. 1803. lieschadiging van den monitor (F) Montauk op do Ogreechee.

Juli 1803. Vernieling van de gep\'. kanonneerboot Baron de Kalb (F) op de Yazoo.

Augustus ISO.\'i. Ernstige beschadiging van de kanonneerboot (F) Commodore Barney op de James-rivier door een electro-schok-torpedo (800 KG. buskruit).

Februari 1804. Vernieling van het fregat (F) Housatonic bij Charleston door een torpedoboot, die ook zonk.

April 1804. lieschadiging van de Minnesota (Fed. monitor) op de James-rivier door een spartorpedo.

Mei 1804. Vernieling van de Commodore Jones (F) op de James-rivier door een slapende mijn.

Augustus 1804. Vernieling van den monitor Tecumseh in de baai van Mobile (vermoedelijk dooi\' een schok-torpedo).

October 1804. Vernieling van bet pantserschip (Geconf.) Albemarle bij Plymouth (Amerika) door een offensieve torpedo.

December 1804. Vernieling van de stoomschepen Otsego en Eazehy en beschadiging vun 5 andere (alle F) op de Hounoke rivier (Door welke torpedo\'s wordt niet vermeld).

Januari 1805. Vernieling van den monitor Patapsco (F) bij Charleston door een schoktorpedo.

Maart 1805. ld. van het stoomschip Harvest Moon (F) bij George-lotvn (schoktorpedo).

Maart en April 1805. Bij den laatsten aanval op Mobile zonken door torpedo\'s 2 monitors en 3 kanonneerbooten (F).

-ocr page 309-

•20; t

2quot;. Oorkxj van Brazilië met Paraguay (18(34—(38).

September 18W3. Vernieling van liet panterschip Rio Janeiro (Fir) door een schoktorpedo bij Currupait;/. Later kwam eene gebeele vloot tusschen \'i rijon electro-^choktorpedo\'s, maar door slechte inrichting kon men geen enkele mijn tot springen brengen.

1!°. Fransch—Duilsche Oorlog (1870—71).

De eenige aanval met torpedo\'s in dezen oorlog gedaan, geschiedde bij Hügcn. door do Grille, maar mislukte.

4quot;. Russisch—Turksche oorlog (•1877\'—\'H).

October 1877. Vernieling van do kanonneerboot (T) Suna door een electro-schoktorpedo bij den mislukten aanval ter zee door do Russen op Sulinu.

—13 Mei 4877. Mislukte aanval van 4 torpedobooten op een groot aantal slecht bewaakte Turksche schepen bij Balum. Slechts één torpedo werd tegen het doel gebracht, maar zij sprong niet; waarom is onbekend,

\'25—26 Mei 4877. Vernieling van den monitor Duba Haifc (T) door twee torpedobooten op den Donau bij Malchtn.

9—\'10 Juni 4877. Mislukte aanval door 0 torpedobooten op een Turksch eskader bij Sulinu. Een torpodoboot zonk.

20 Juni 4877. Id. door 1 torpedoboot op een monitor bij Roestjoek (Donau).

30 Juni 4877. ld. door 4 torpedobooten op een monitor in den mond van de Aloelu.

23—24 Aug. 4877. ld. door 4 torpedobooten op een Turksch pantserschip in do Zwarte Zee bij Soekoum-Kaleh. De Russen beweren dat deze aanval gelukt is.

27—28 December 1877. Mislukte aanval van 4 torpedobooten, waarvan twee voorzien van WniTEHEAD-torpedo\'s op verscheidene Turksche schepen in do haven van Batum. Deze vloot had zich door eene koten van booten en drijfboomen omringd. De Whiteheads kwamen op don droge terecht, zoodat do Turken het geheim voor niets verkregen.

25—26 Januari 1878. Vernieling van een Turksch stoomschip door 2 toi\'pedobooten met Whiteheads op een afstand van ± 150 M.

-ocr page 310-

Ylll. Beschrijving van kustbatterijeu.

a. Outirerp van eene kustbatterij bij een Ncderlandsch vaarwater.

Fig. 167«—f stelt liet ontwerp voor van cene kustbatterij bij een Nederlandsch vaarwater; de ligging van het werk ten opzichte van het omliggend terrein is door Fig. 107 verduidelijkt, en ver-eischt eenige nadere toelichting.

Er is namelijk aangenomen, dat bij G eene andere kustbatterij ligt, doch daardoor de verdediging der aan te brengen versperringen niet genoegzaam verzekerd is, terwijl men bovendien, om den vijand zoover mogelijk van het fort C te houden, ook den dijk Aü begeert te bestrijken. Nu schijnt het ontmoetingspunt van de dijken Al! en AC het meest geschikte punt voor den aanleg van het fort; boven de gekozen plaats biedt toch deze de voordeden aan, dat men den dijk Al! beter kan bestrijken, meer dekking kan vinden tegen het vuur van batterijen, welke aan den linkeroever der in het te verdedigen vaarwater uitmondende rivier kunnen worden opgeworpen, ook den dwarsdijk AD onder vuur kan houden, en eindelijk bedekt gemeenschap met het fort C kan hebben. Doch als een overwegend nadeel van de plaatsing bij A moet worden aangemerkt, dat de kustbatterij dan (iOO M. meer landwaarts in zou komen dan nu is voorgesteld, en dus haar hoofddoel zou missen; niets belet den verdediger, in oorlogstijd, en nog beter reeds vroeger, bij A een naar het fort open aardewerk aan te leggen, ten einde den vijand het gebruik van de dijken Al! en AD te ontnemen, terwijl dan verder van E naar F eene gedekte gemeenschap moet worden gemaakt; genoemd aardewerk kan door het fort in de keel worden beschermd, en levert den vijand niet meer dekking op dan de bestaande dijken.

De kustbatterij heeft den vorm eener redoute met breede (\') natte grachten, welke uit caponnières worden geflankeerd; de fronten der caponnières zijn zoodanig bepaald, dat zij uit land-batterijen zeer bezwaarlijk kunnen worden beschoten. De inrichting van de kustbatterij tot plaatsing van het geschut komt overeen met Fig. 152; aangezien echter onder de eigenlijke kustbatterij

(J) Door do grooto breedte der dubbele eaponnière onfsfaat, vóór de afronding daarvan, een belangrijke doode boek, waarom bier de graclit nog breeder is gemaakt: de contrescarj) kan nu reebtslreeks uit bet fort worden bestreken,

-ocr page 311-

geen kazerne ligt, docli ileze onder het linker zijfront is gebouwd oin den vrijen muur zoo goed mogelijk aan vijandelijk vuur te onttrekken, in liet bijzonder van landbatterijen, zijn hier onder elk geschutsemplacement twee magazijntjes (m Fig. 167 b en c) voor munitie gemaakt, met elkander vcreenigd door eene doorloopende poterne, welke in die naar do dubbele caponnière uitmondt C). In bet gewelf dier doorloopende poterne is achter elk geschutsemplacement eene opening, waardoor de munitie, met behulp van den hijschtoestel d, geheel gedekt kan worden aangevoerd. Ten einde ongelukken bij het ophijschen der gevulde projectielen te voorkomen, is onder de opening in het gewelf een put gemaakt, waarvan de bodem niet bevloerd is.

De overige borstweringen zijn op do reeds meermalen beschreven wijze ingericht; op eiken wal —- ook op de kustbatterij — is een emplacement voor licht geschut gemaakt, tot flankeering der hoofden van de caponnières.

Doordien het fort van drie zijden kan worden beschoten, zijn drie der faces van doorloopende parados voorzien, alleen door oprits afgebroken; onder de vierde face ligt de bomvrije kazerne (Fig. 167 d en f) voor 160 man, waarvan één lokaal met eene schuilplaats in verbinding staat; ook met de op don wal liggende remise kan dat gebouw gedekte gemeenschap verkrijgen.

Naast de poternes der caponnières liggen de noodige magazijnen; tusschen de kanonkazematten der dubbele caponnière kan een zeer ruim logement worden gemaakt, indien de kazerne te klein wordt geoordeeld.

Naast de toegangspoterne van het fort ligt een bomvrij wachthuis, benevens de keuken met bergplaats voor levensmiddelen; eene travers dekt dien ingang tegen bet vijandelijk vuur.

Buiten om het werk ligt een waterkeerend glacis, om hooge vloeden te keeren; daarachter is een bedekte gang gemaakt, die zeer geschikt is voor rondenweg. Onder het glacis ligt een duiker, waardoor men den stand van het grachtswater, binnen de grenzen van eb en vloed, kan regelen, en dus ook een voorbehoedmiddel heeft bij langdurige vorst. Dij den ingang van bet fort is het glacis afgebroken door twee profielmuren, waarin schotbalksponningen

(1) Met lint maken ecner poterne, van den ingang van het werk naar de N. O. eaponnière, zon men eene gedekte gemeenseliaj) lusselien den ingang en alle kazematten verkrijgen.

-ocr page 312-

-JOI)

zijn gcspaanl, om (.laai\'in bij liooge vloeden schotbalkcn le leggen. De in Fig. 167 door EF voorgestelde gemeenschap met den dijk AC moet uit den aard der zaak op dezen doorgang aanloopen.

L)c hellingsschaal op Fig. 1(17« doet zien. dat het waterkeerend glacis niel belet, ook de minst diepgaande vaartuigen onder alle omstandigheden le beschieten.

De ligging van het fort is van dien aard, dat een koepelfort hier in aanmerking zou kunnen komen.

b. Kusthatterijen bij de Sckeltle {\').

Ten einde den toegang te water naar Antwerpen af te snijden, z\'yn bij eene bocht van de Hekelde, stroomafwaarts van die stad, drie kustbatterijen (10—12 Fig. 168) aangelegd, tot verdediging der aldaar te plaatsen versperringen. Twee dier batterijen (10 en 11) zijn koepeiforten; batterij 12 is een aardewerk; hierin worden de reserves verecnigd, welke bestemd zijn tot ondersteuning der geringe bezettingen van de koepelforten, in geval van een ge-welddadigen aanval. Tusschen do forten 11 en 12 ligt verder eene open batterij tegen den rivierdijk; achter dezen vinden monitors en kanonneerbooten eene veilige ligplaats.

De lijn der torens is op de volgende wijze bepaald; Bij het fort N0. 11 zijn de lijnen PQ en RS rakend aan den stroomdraad getrokken; de door deze raaklijnen gevormde hoek is mid-dendoorgedeeld (TU), en de lijn der torens loodrecht op deze deellijn aangenomen; op deze wijze kan de vijandelijke scheepsmacht nooit eene stelling innemen, welke niet door allo stukken der koepels wordt bestreden. Van fort N0. 10 is de lijn der torens — de richting, waarin slechts één koepel te gelijk kan vuren — op fort Nquot;. 12 gericht.

De koepelforten zijn nagenoeg op dezelfde wijze ingericht; Fig. 168«—u stellen de batterij X0. 11 voor. De koepels hebben een onderlingen afstand van 21 M. midden op midden, en zijn geplaatst op gemetselde torens, die onafhankelijk van de overige metselwerken zijn; onder die torens liggen regenbakken en steen-koolmagazijnen; dc toegangen naar do koepels bestaan uit een vasten trap in de beneden-, en een lossen in de bovenverdieping, welke laatste tot magazijn voor den koepel dient; de ladingen worden door eene opening in den vloer van den toren opgeheschen.

(I) HkjALMO.vr, Trailc dc forli/icafiou pulyyunalc, II, 228233,

-ocr page 313-

297

Het gebouw bestaat verder uit kazematten, welke bomvrij logement voor 1\'20 man en verder twee buskruit- en twee prqjec-tielenmagazyntjes, eene keuken, eene bergplaats voor levensmiddelen enz. bevatten; bet is omgeven door eene 8 M, breededroge gracht, welke, behalve uit bet gebouw zelf, verdedigd kan worden uit eene contrescarpgalerij, waarin ongeveer \'200 man kunnen worden gelogeerd. De escarpmuur is 7,55 M. boog, en gedekt door een glacis, dat echter slecbts I M. honger ligt; ware men niet aan eene bepaalde som voor de uitvoering gebonden geweest, dan zou men het gebouw -4 iï 5 M. breeder hebben ontworpen, waardoor de koepel en bet dekkende glacis ongeveer 2,5 M. hooger zouden kunnen gemaakt zijn, zonder de dikte {ah) der gronddek-king tegen den koepel te verminderen. (Verg. stippellijnen.)

Het glacis is naar de rivierzijde voor infanterie en naar de landzijde voor geschut ingericht; bierdoor kan men stormcolonnes met licbt geschut beschieten, terwijl de koepels zich niet de vijandelijke scheepsmacht bezighouden; vóór het glacis ligt aan de landzijde eene gracht.

De toegang naar het werk bestaat uit eene kade achter den rivierdijk; door eene brug staat die kade in gemeenschap met eene poterne onder het glacis, uit welke men zoowel uit de contrescarpgalerij als op de brug over de droge gracht om bet gebouw kan komen. Naast die poterne liggen een verdedigbaar wachthuis en twee buskruitmagazijnen. De trap fyh (Fig. i68i), afgebroken door de ha, lias (lt;/ en h), dient om de bezetting in de gelegenheid te stellen, op de gronddekking van bet gebouw en in den rondengang (;■ Fig. IGSr) te komen, vanwaar geweervuur in de keel kan worden gegeven.

Een bolle beer in de gracbt verschaft eene rechtstreeksche gemeenschap tusschen het gebouw en de contrescarpgalerij.

Naar het oordeel van de ontwerpers hebben deze werken boven aarden batterijen de volgende voordeden:

1°. zij zijn minder kostbaar, vereiscben minder stukken, en minder bezetting;

\'2°. de groote hoogte verschaft een meer plongeerend vuur;

!j0. zij zijn beter bestand tegen gewelddadige aanvallen. Deze laatste reden\' wordt verklaard door aan (e nemen, dat de overgang van een natte gracbt van 40 M. breedte zonder veel bezwaar zal kunnen plaats bebben; eene meening die aan zeer gegronden twijfel onderhevig is, vooral zoolang de (Uuikeerende batterijen niet geheel vernield zijn. Diezelfde

-ocr page 314-

Ü98

oiulerstelliiig lieet\'t aanleiding gegeven tot do venneliling van nog een ander voordeel der koepelforten, namelijk dat zij dichter bij het vaarwater kunnen liggen; do grachten toch van aarden knstbatterijen moeten dan rechtstreeks uit het fort worden verdedigd, en alzoo minstens 80 M. (in Fig. 1(17 : 150 M.) breed worden gemaakt. Aangezien echter de grondslag van dat oordeel niet juist schijnt, en niets belet om ook aan aarden batterijen een behoorlijk commandement te geven, is alleen het eerste der opgesomde voordeden boven allen twijfel verheven; de geringe bezetting daarentegen, hoe gunstig ook in vele opzichten, brengt het nadeel van een zeker gevoel van zwakheid mede; alleen wanneer do toestand is, zooals bij do Schelde, t. w. dat een ander fort, met eene sterke bezetting, in de onmiddellijke nabijheid ligt, vervalt dit bezwaar.

-ocr page 315-

HOOFDSTUK Vil.

GEGEVENS OMTRENT DE STERKTE EN INDEELING VAN BEZETTINGEN, DE BEWAPENING EN MUNITIE, EN DE PROVIAND. — RECHTEN EN PLICHTEN VAN VESTING- EN EORTCO MM A N D ANTEN.

A. STEUKTK UK li II EZ KT Tl NO.

In liet algemeen moet de bezetting van een vestingwerk zóó sterk zijn, dat:

1°. voorzien kan worden in den veiligiieidsdienst, zonder liet personeel af te matten;

2quot;. de vuurmonden behoorlijk kunnen bediend, en het noodige aangemaakt kan worden;

.\'J0. een storm afgeslagen kan worden. en

4°. de noodige uitvallen kunnen geschieden.

Alvorens hieromtrent het een en ander op te geven, zij opgemerkt, dat door verschillende schrijvers over dit onderwerp zeer uiteenloopende gegevens worden verstrekt, en dat ons de grondslagen onbekend zijn, waarop deze berekeningen in Nederland steunen.

1quot;. Infanterie.

Ten einde de sterkte te berekenen, voor icacïu- en patrouille-dienst benoodigd, bepale men hut aantal posten, welke bij nacht

-ocr page 316-

:iOO

in het voorterrein, in de werken en in de slad nooclig zijn; ver-menigvuldige dit getal niet 3, waardoor men de sterkte dei-wachten verkrijgt en dit totaal weder met 4.

Omtrent de noodige getalsterkte voor het afslaan van een storm en het doen van uitvallen kunnen bezwaarlijk regels worden gegeven. Volgt men de gewoonte, om — zooals straks zal blijken — als grondslag voor den wachtdienst aan te nemen, dat \'snachts de dubbele posten in den bedekten weg op niet meer dan 70 a 80* van elkander mogen worden geplaatst, dan verkrijgt men, omdat men de posten met 12 moet vermenigvuldigen om de ge-heele infanteriebezetting te vinden, 1 man voor elke 3 * van den bedekten weg, wat over bet geheel voldoende wordt gerekend; hierbij komt nu natuurlijk nog, wat binnen bet fort of de vesting noodig is, berekend naar 12maal bet aantal manschappen, welke aldaar te gelijk op post moeten komen.

liij het aldus gevonden cijfer voegt men meestal nog 2 man op eiken pionier, als handlangers voor de genietroepen, en eveneens 2 a 4 man voor elk stuk geschut (de Coehoornmortieren niet medegerekend), indien de bediening niet geheel uit artilleristen kan bestaan.

Eindelijk wordt \'10 0/0 voor inwendigen dienst (koks, wasch-bazen enz.) aangenomen.

De aldus verkregen som wordt tot tactische eenheden afgerond.

2°. Cavalerie.

Alleen in uitgebreide vestingen of in verschanste liniën kan cavalerie belangrijke diensten bewijzen; overigens kan men ze bij verkenningen en demonstraties dienst laten doen.

3°. Artillerie.

In Pruisen deelt men geen infanterie als handlangers ;,n bij de stukken, doch 7 kanonniers per stuk; verder 1 onderofficier op 10, en 1 officier op 50 kanonniers. Hieronder zijn de noodige manschappen voor uitvalbatterijen en voor werkzaamheden in parken, laboratoria enz. begrepen. Elders schijnt men zich over het geheel met een geringer aantal kanonniers te vergenoegen en, zooals daareven (onder Iquot;.) werd opgemerkt, het ontbrekende (liet infanteristen aan te vullen, wat natuurlijk minder goed is.

-ocr page 317-

301

Een andere maatstaf van berekening is (\'): 5 man per getrokken vuurmond en per mortier van \'20 cM.; .\'3 man per kartetsvuur-inond en per mortier van \'20 cM., benevens 40 a \'20 0/0 reserve. Coehoorn\'s worden niet medegerekend.

4°. Ingenieurs,

Voor eiken verdedigingssector rekent men 1 iinofd- en 2 subalterne officieren, en voor elk fort om eene vesting nog 1 officier; al die officieren staan onder de bevelen van den commandant der genie in de vesting.

Is de vesting van een mijnstelsel voorzien, dan moet liet aantal ingenieurs naar evenredigheid worden vermeerderd.

5°. Pioniers en mineurs.

Het aantal technische troepen moet geregeld worden naar de vermoedelijk uit te voeren werkzaamheden.

Is de vesting van een mijnstelsel voorzien, zoo rekent men meestal 80 mineurs voor elk mijnstelsel van 3 hoofdgalerijen (1).

B. Indkeling t:n imonstvennf.eung pei? bezetting.

Verschanste liniën en uitgebreide vestingen worden, zooals reeds op blz. 90 is vermeld, in groepen of sectoren verdeeld, welke ieder een eigen commandant verkrijgen. De stad zelf, de hoofdwal

1

liet reduit worJt bezet door infanterie en de noodige bedieningsmanschappen. Deze bediening wordt om de 4- dagon afgelost. (7/z defense des éfats et les camps ret ranches, 188 on volg.)

Volgens dezen regel zou men dus als eene gemiddelde raming kunnen stellen: 7 kanonniers en 8 j\\ 9 infanteristen per vuurmond, en aanvankelijk 1 geniesoldaat op 2 stukken, nlzoo 10 man in het geheel per vuurmond.

-ocr page 318-

302

«lor vesting, of gedeelten daarvan, twee of meer gedetacheerde forten, de citadel, bepaalde gedeelten van liet voorterrein enz., kunnen dus afzonderlijke groepen of sectoren uitmaken.

Van de bezetting wordt oen gedeelte tot algemeene of lioofd-reserve bestemd, die onder liet onmiddellijke bevel van den gon-verneur of commandant staat. Zij bestaat gewoonlijk uit:

1—\' der infanterie, na aftrek van de handlangers voor andere wapens;

de cavalerie en de nitvalbatterijen;

de vestingartillerie en de pioniers, voor zoover die niet in de werken zijn ingedeeld; somtijds wordt echter eerst uit de zoo even genoemde troepen een hoofdpiket afgezonderd. Hieromtrent, zoomede over het uittrekken eener algemeene artillerie-reserve, en van eene algemeene genie-reserve is reeds het een en ander op blz. Ofl en 97 vermeld.

liet gedeelte der bezetting, dat niet tot de algemeene reserves behoort, wordt over de verschillende sectoren verdeeld. Do bezetting van eiken sector of van elke groep wordt als volgt ingedeeld :

1°. Do staf, bestaande, behalve uit don staf zeiven, uit alle niet-combattanten; daartoe behooren dus: do gouverneur of commandant, do cömmandanten der infanterie, artillerie en genie; bet personeel voor intendance-dienst, administratie, geneeskundige dienst on geestelijke hulp; ordonnansen, koks, bijkoks enz.; hulp-werkers (handlangers) voor de genietroepen, on de vaste werklieden in de magazijnen;

2°. de u-acht, J van de overige infanterie en artillerie. Do infanterie geeft wachten vóór de contrescarp (verg. de beschrijving van den bedekten weg), achter do koelen van forten, benevens poort- en walwachten en gedetacheerde posten. Over dag worden de posten tot het hoognoodige beperkt; bij nacht mogen zij niet veel vorder dan 70 a SO* van elkander staan, on alle posten, behalve die voor het geweer, neomt men zooveel mogelijk dubbel.

Niet alle wachten kunnen onder bot bevel van een officier staan, vooral niet in kleine werken; niettemin staan zooveel doenlijk do onderofficiers- en korporaalswachten onder de bevelen van oen officier, welke eono andere wacht commandeert.

De artilloriowacht betrekt llankwachten; bovendien worden bij andere wachten (walwachten) enkele kanonniers ingedeeld tot het bedienen van kartetsvuurmondon of van verlichtingstoestellen. Aan de artilleriewachten is de bediening opgedragen van allo

-ocr page 319-

303

flankvuurmonden, ook van zulke, welke in flanken van ravelijnen enz. geplaatst zijn;

3quot;. de 1° rust, zijnde de afkomende wacht; aan deze afdeeling wordt zoo veel mogelijk absolute rust gegevea; l)ij alarm treedt zij echter aan;

4quot;. de reserve {piket in het buitenland): weder oven sterk als de wacht. De infanterie-reserve blijft in hare lokalen tor beschikking, en dient tot dadelijke versterking der wachten bij alarm. De artillerie-reserve versterkt bij alarm de artillerie-wachten binnen de hoofdgracht, en bedient de verlichtingsmiddelen (Coehoorn\'s of vuurpijlbokken), benevens de remise-vuurmonden.

Tijdens den geschutstrijd wordt de reserve, althans over dag, gebezigd voor de bediening van het positiegeschut;

5°. de \'2C rust, alwotler even sterk als do wacht. Over de infanterie dezer afdeeling beschikt de commandant der infanterie voor het doen van verkenningen, werkzaamheden enz. Do artillerie van dit gedeelte bedient \'s nachts de positievuurmonden, indien daarmede gevuurd moet worden, en over dag eveneens, doch bijgestaan door de reserve (\').

De genietroepen betrekken alleen eene politiewacht bij hun logies.

In geval van brand bedient de artillerie van do 1° rust de spuiten en de infanterie van de 1* rust handhaaft de orde, tenzij uit de algemeene reserve afzonderlijke brandwachten worden lt;ïe_ trokken.

C. GEscm; Tn r,wAPKNI No (1).

De geschutbevvapening wordt geregeld naar de ligging en het doel van liet vestingwerk, terwijl op eene reserve van i0(2) ten 100 moet worden gerekend. Alle versterkingen verkrijgen eone veiligheidsbewapenmj, waarmede men tegen verrassing en bestorming

1

Verg. hot 1® verslag van de Vereeniging ter beoefening van de Krijgsweten-sehap over 1880—81, benevens Sf.yffa.udt\'s Tactiek dn\' Vesf\\ngart\\llcr\\e, HO en volg. Van laatstgenoemd werk is ook in de volgende bladzijden ruim gebruik gemaakt op artillerie-gebied.

2

Doordien hertellingen aan getrokken geschut niet zoo gemakkelijk uitvoerbaar zijn, achten sommigen hiervoor eene reserve van !. noodig.

-ocr page 320-

.\'!04

kan optreden; fle vestingen en forlen, welke een geregeld beleg moeten kunnen doorstaan, worden daarenboven van eene versterkte v bewapening voorzien. Eerstgenoemde bestaat gewoonlijk uit:

(uiiciie-UL),, \'l quot;• voor liet flankeeren van elke gracht of gemeenschap liier-over: 2 lichte kanonnen;

, \'2quot;. tot bestrijking van hot voorterrein, in hot bijzonder der hoofdtoegangen: kanonnen van 9-—15 cM., benevens mortieren tot het bewerpen van niet rechtstreeks te bestrijken terreinplooien. Die kanonnen, in het bijzonder de zware, worden in de saillanten on op cavaliers zoodanig geplaatst, dat zij overbank kunnen vuren; op die wijze kan men den vijand reeds op groote afstanden beschieten;

3°. vuurpijl werptuigen en mortieren of houwitsers, tot verlichting van hot voorterrein en van de grachten; die tot verlichting van het voorterrein vinden eene goede plaats naast de zoo oven bedoelde zware vuurmonden.

De versterkte bewapening bestaat hoogstens uit i stuk voor tuft, ,4;uvM ■ e\'ke 8—\'10 M. vuurlijn van het vermoedelijke aanvalsfront en van \' O do collaterale werken, en verder uit de noodige vuurmonden voor de neven- en tusschenbatterijen. Dat men hot over het aantal der eerstgenoemde vuurmonden niet eons is, hebben wij reeds op blz. 200 vermeld.

Uitval batterij en vindt men gewoonlijk slechts in gering aantal; meestal rekent men i stuk op 1000 man der bezetting.

Omtrent het kaliber en de soort der te plaatsen vuurmonden valt voor ons land hot volgende op te merken:

Bij het bepalen der bewapening eener sterkte neemt men het aantal verschillende kalibers zoo gering mogelijk; men bevordert daardoor eenheid in alluiten, voorraadstukken, munitiën, laad-en bedieningsgereedschappen enz. Evenzoo worden de vuurmonden van hetzelfde kaliber zooveel doenlijk naast elkander in batterij gebracht.

In het algemeen bestemt men getrokken stukken voor punten, waar uitwerking naar buiten moet worden verkregen, en licht glad geschut voor grachtsverdediging. De zware gladde kanonnen kunnen dus in den regel buiten beschouwing blijven; de uitwerking daarvan is, in verband met de eischen voor het bedienen en de snelheid van vuren, veel geringer dan van getrokken geschut en voor grachtsverdediging niet grooter dan van de lichtere kalibers (9—12 cM.).

Vestingen en forten, die met een geregeld beleg bedreigd kunnen worden, moeten geschut bezitten, minstens even zwaar

-ocr page 321-

305

als dat van den aanvaller; daartoe zijn in ons land de .stalen kanonnen van \'15 en 12 cM. bestemd. Deze vuui\'inonden moeten dienen om liet vyandelijk geschut op groote afstanden nadeel toe te brengen, on vooral om den omtrek der vesting zoover mogelijk onveilig te maken, zoodat de aanvaller genoodzaakt wordt, zijne hoofdmaobt, zoomede zijne parken en depols, op grooten afstand te houden, waardoor zijne aanvoeren vertraagd worden.

Daarop volgen de kanonnen van 12 cM. K. A. (\'), die in remises worden geplaatst, met het dool, de zware stukken, zoo die gedemonteerd mochten zijn, te vervangen öf wel lot versterking van het vuur op eenig punt.

Voor verdediging van dijken of accessen in inondatiën neemt men kanonnen van i2 cM. K. A. of 8 cM. A.

Tot het verlichten van het voorterrein, het bewerpen van on-bestreken terreinplooien, vijandelijke batterijen en loopgraven, het in brand schieten van gebouwen, die niet bij tijds opgeruimd en den vijand nuttig kunnen zijn, worden bestemd: bronzen mortieren van 29, 20 en 13 cM. (Coehoorn\'s), en houwitsers van 20 cM. en 15 cM.

Voor grachts- en binnenverdediging neemt men in den regol kanonnen van 9 cM. K., of houwitsers van 15 cM. Zoo mogelijk plaatst men nimmer minder dan twee vuurmonden op elke flank, en tot verdediging van hoofdgrachten dikwijls zelfs vier. In flankkazematten kunnen schrootkanonnen zeer goede diensten bewijzen.

Voor geschut op kusthattorijen neemt men de zwaarste kalibers (30,5 en 24 cM.) Om worpvuur op de schepen te kunnen brengen worden getr. mortieren van zwaar kaliber, óf bij gebrek hieraan mortieren van 29 cM. Br. ingedeeld, doch alsdan liefst in grooten getale bijeen, om eenige meerdere trefkans\' te verkrijgen; zij worden bij voorkeur niet in de werken, maar er buiten, zoo mogelijk achterwaarts, en achter dijken enz. opgesteld.

De gedeelten van kustbatterijen, welke van c.e landzijde kunnen worden aangetast, behooren uit den aard der zaak te worden bewapend naar de gegevens, welke daarop betrekking hebben.

D. DkAAGRAIIE wap kns.

Ieder soldaat voert zijne draagbare wapenen met zich; doch niettemin rekent men gewoonlijk op eene zekere reserve —-10 ten honderd bijv.— aan geweren.

(1) In do toekomst to vervangen door kanonnen van 10,5 cM.

V.

-ocr page 322-

HOC)

Tol dc draagbare wapenen behooren verder do walgeweren; omtrent liet aantal hiervan benoodigd kunnen bezwaarlijk gegevens worden verschaft.

K. Munitie.

Het is zeer moeilijk, in algenieenen zin het vereischte aantal schoten per vuurmond vast te stellen. Kan eene vesting worden ingesloten, dan wordt deze questie gewoonlijk beheerscht door de noodige uitgaven en door do bomvrije ruimte. Kan do sterkte niet worden ingesloten, dan moeten toch minstens voor een Stal dagen schoten bomvrij worden geborgen. Op dien grondslag zullen in de meeste onzer werken voor eiken getrokken vuurmond 250 ü 500 schoten moeten worden opgelegd, terwijl men in het geheel een lOOOtal schoten in voorraad behoort te bobben. De helft dezer schoten behoort uit granaatkartetsen te bestaan.

Voor zware getr. kanonnen worden geen kartetsen noodig geoordeeld; evenmin voor dc getrokken mortieren. Voor lichtere gotr. kanonnen acht inen \'25 kartetsen por stuk voldoende. Voor houwitsers en gladde kanonnen meent men te kunnen volstaan met 50 kartetsen en 20 kogels of granaten per vuurmond; voor gladde mortieren rekent men \'200 a 500 worpen.

Van patronen voor de infanterie zullen 100 ii 500 stuks moeten worden opgelegd, naarmate de sterkte niet of wel ingesloten zal kunnen worden.

Behalve van deze munitie moet elke versterking voorzien zijn van de noodige ernstvuurwerk en, zooals rolbommen en bandgranaten, vuurpijlen, lichtfakkels, trapgranaten enz., zoomede van buskruit — als geon geconfectionneerde munitie is opgelegd — en van voertuigen, zooals munitievoorwagens, belegeringsvoor-wagons, lastslepors, lastwagens, transportwagens, parkwagens, patrooncaissons, kogelkarren en ziekenwagens.

F. Geniebehoeften.

De geniebehoeften, welke in eene versterking aanwezig moeten zijn, worden in vredestijd vastgesteld; worden zij niet in de werken opgelegd, zoo moet worden vermeld, op welke wijze zij bij naderend oorlogsgevaar kunnen worden verkregen. De hoeveelheid hangt niet alleen af van do grootte en de ligging der versterking, maar ook van hare inrichting; hoe meer zij aan de

-ocr page 323-

307

eischen voor eeno goede verdediging voldoet, met des te minder behoeften kan men volstaan.

De voornaamste voorwerpen, die men onder geniebelioeften verstaat, zijn: timnier- (\') en rijshout, aardzakken, gereedschappen van allerlei aard, telegraaf- en verlichtingstoestellen, en aarde. Een gedeelte van dien voorraad, voornamelijk liet hout, is dikwijls ten allen tijde, in beplantingen der werken, voorhanden; aardzakken en grond komt men hij een beleg bijna altijd te kort, zoodat men een groot aantal dier zakken en gronddepots in voorraad dient te hebben; het aantal gereedschappen wordt zeer verschillend aangenomen (1). Bij werken met natte grachten en in inondatiën moet vooral ook gezorgd zijn voor gereedschappen tot het uityzen van grachten.

Ligt de vesting aan een vaarwater, zoo worden de noodige toestellen tot versperring of opstuwing daarvan meestal onder de geniebelioeften gerekend.

G. Verpleging.

De hoeveelheid levensmiddelen, fourage enz., welke men in eene vesting of een fort in voorraad dient te hebben, zoodra de vijand er vóór komt, hangt af:

1°. van de sterkte der bezetting;

2°. van het vermoedelijk aantal personen, tot de bevolking behoorende, die uit de magazijnen zullen worden gevoed, en waarvoor men dan ook arbeid van hen vordert;

li», van den tijd, gedurende welken men zich zal moeten staande houden;

4°. van de omstandigheid, of men ingesloten kan worden of niet. In het laatste geval moeten echter magazijnen aanwezig zijn om voor 3 dagen levensmiddelen te bergen.

Als leiddraad kan het volgende dienen (2);

1

Rüstow rekent 1 schop of pikhouweel op eiken g3 man van liet garnizoen, en bovendien op eiken 12(len persoon van de bevolking; 1 kruiwagen op 10 schopppn of pikhouweelen; 1 handhei op G schoppen of houweelen, 1 traceerlijn op 50 dier voorwerpen. Verder gereedschappen voor rijswerk: gezamenlijk 25 ten 100 van het aantal schoppen en houweelen; 1 gereedschap voor timmerwerk (aks, zaag of bijl) op eiken 12,lcn soldaat, en op eiken 508ten inwoner.

2

Voorschriften betrefrende de verpleging van de landmacht in tijd van oorlog — te velde en in versterkte plaatsen. — (Kon. Besl. van 23 Nov. 1880, Nü. 25, en beschikking van den Min. v. Oorlog van G April 1881, VI Aid., N0. 50.)

Model van een ontwerp voor de verpleging der bezettingen van versterkte plaatsen.

3

Hieronder zijn palissaden begrepen.

-ocr page 324-

:108

Voor elke versterkte plaats wordt in tijd van vrede een memorie voor de approviandeering samengesteld. Deze memorie bevat:

а. de sterkte der bezetting;

б. de lokaliteit en de inrichtingen voor de verpleging;

a, de uitrusting aan meubelen, gereedschap, nachtligging, verlichting en verwarming, hospitaalgoederen, benoodigd-heden voor gereedmaken en gebruiken van eten en drinken, de brood- en beschuitbereiding, de slachterij, de reiniging van het lichaam, het linnengoed en de gebouwen, het drinkwater, de cantinebehoeften en het noodige voor het begraven van lijken;

(l. de wijze waarop de aanvoeren geregeld zullen worden, daaronder begrepen fourage, veevoeder, ligstroo, gelden en kleeding en uitrusting;

e. het getal en de soort der op te leggen levensmiddelen, waartoe eene standvastige regeling der voeding gedurende elke 7 achtereenvolgende dagen tot grondslag wordt aangenomen; verder wordt daarbij in rekening gebracht wat voor extra-uitdeelingen en voor ziekenverpleging noodig zal zijn;

f. maatregelen voor de verpleging der bezettingen in de eerste dagen na hare aankomst, wanneer namelijk de op te leggen voorraad nog niet volledig is;

f/. voorzieningen ten aanzien van de verpleging van burgers in vestingen;

/«. aanschaffing en vervoer van het noodige.

Als grondslag voor de berekening van den noodigen proviand dienen de volgende samenstellingen van het ration gewone levensmiddelen voor officieren en minderen, van de rations fourage, ligstroo, veevoeder, brandstoffen, water en van het reserve-ration.

1quot;. Gewone levensmiddelen.

Versch rund-vleesch (hieronder ten hoogste \'/j beenderen en minstens\'/io vet).

0,30 0,20

0,50 0,25

schapen vl

gerookt of

gezouten

spek.

geweekte

stokvisch.

gedroogde

stokvisch.

0,4 KG. i of 0,25 KG. varkensvl.

Bij stokvisch en zoutevisch vervalt het ration rijst voor de soep, en vervallen mede de soep- en middaggroenten.


-ocr page 325-

;5i)0

Brood.......

Aardappelen.

Rijst........

Koffie.........

Suiker.........

Soepgroenten... Middaggroenten.

Zout..........

Peper.........

.1 enever........

Kaas..........

Azijn......... 0,75 KG. \'2,25 L.

-I » 0,03 KG, 0,0005 i) 0,05 L. 0,10 KG. 0,04 L.

of U,30 KG. zoutevisch » 0,20 ï) versch vleesch benevens 0.15 KG. spek.

of 0,40 L. groene erwten « 0,50 » bruine boonen » 0,50 » witte id. » 0,50 » grauwe erwten.

» 0,20 » gort. » 0,25 » rijst. » 0,25 » meel.

Voor do bereiding kan verstrekt worden 0,05 KG. boter en \'/, cent mosterd.

Bij gort en rijst zooveel mogelijk te verstrekken: 0,03 KG. boter en 0,2 L. melk of 0,0() KG. stroop.

Wanneer \'s morgens soep wordt gegeten. Als boven, /oo mogelijk, en alleen wanneer aardappelen of

erwtensoep wordt gegeven. Wanneer \'s morgens geen soep wordt gegeten dan 0,02 KG. zout.

Jenever alleen in bijzondere omstandigheden , op last van den commandant. Azijn zoo noodig.


2quot;. Ver duur zaamdc levensmiddelen.

Bescliuit.......| 0,50 KG.

Samengeperste 00625 s rijstsoep.....} \'

Verduurzaamd ) j

vleesch in bus-gt; 0,30 » i sen.......

Aardappelen meti

groenten.....\\ 1,00 »

(volksspijs.)

of 0,25 KG. gerookt i

rundvleesch. » 0,35 KG. gezout. id, of 0,25 KG. erwtenworst.

» 0,165 KG. erwten-puree.

verstrekking van erwtenworst wordt het ration verduurzaamd vleesch voor de morgen-soep op 0,2 KG. gesteld.

iBij


-ocr page 326-

310

Gecondenseerde l

melk.......) \'

Zout..........0,035

Peper.........10,001

L. j

KG.\'

Zoo mogelijk.

Koffie, jenever, suiker, kaas en azijn als onder K


liu. Extra-uitdeelingen.

0,5 \\j. bier..........i Dagelijks aan officieren en onderofficieren,

en \'s Zondags aan de minderen.

0,5 \\j. roode wijn..... Dagelijks aan de officieren.

1 haring............. Eenmaal per week.

0,2 KG. tabak niet pijpen en dopjes of 7 sigaren............ Ééns per week.

Limoen- of citroensap. Voor zooveel noodig, te bepalen door den

commandant, in overleg met den officier van gezondheid.

i0. Fotirage,

3 KG. hooi, 4 KG. stroo en ü KG. haver per paard. In bijzondere gevallen kan worden volstaan met \'i KG. hooi, 1,75 KG. stroo en (5 KG haver, of met 3 KG. hooi en 0 KG. haver.

De haver kan worden vervangen door 0,5 KG. gerst, of door 7 KG. rogge of door 5 KG. meel.

ifet ration kan geheel of ten deelo door verduurzaamd paarden-voeder worden vervangen.

5°. Ligstroo.

Voor een officier, bij de eerste uitdeeling: 15 KG. » minderen, » » » » 10 »

Zijn geen stroozakken en hoofdkussens verstrekt, dan verkrijgt om de 14 dagen ieder oflicier 10 KG. en ieder man 5 KG.

(5°. Veevuvder.

15 KG. hooi, \'i lijnkoeken on 4 KG. stroo. liet hooi kan geheel of ten deele worden vervangen door groen voeder (45 KG.) Wordt het vee geweid, dan vervalt natuurlijk hooi en stroo,

-ocr page 327-

ül I

1°. Brandstoffen.

Bij liet bereiden van gewone levensmiddelen: 5 dM3. brandhout; ot\'2 turven; óf 0,5 KG. steenkolen.

Jiij het bereiden van verduurzaamde levensmiddelen; .\'J dM3. brandhout; of 1 turf; of 0,3 KG. steenkolen.

Voor bivakvuur: 5 dM3. brandhout óf 1 turf.

8». Water.

Voor iederen persoon: 10 L.; voor elk paard: 30 L.; voor elk rundbeest: 10 L.

9o. Reserve-ration.

0,\'25 KG. rookworst of 0,2 KG. kaas, benevens 0,50 KU. beschuit of 0,75 KG. munitiebrood.

Naar aanleiding van het voorgaande merken wij nog op:

Aan drinkwater wordt per hoofd gerekend op \'2 L. per dag; voor bereiding van het eten 5 L., en voor wasschen van linnengoed 1 L.; rest dus \'2 L. voor andere doeleinden. Volgens Pruisische opgaven heeft de ondervinding geleerd dat aan drinkwater alleen per dag en per hoofd 1,5 ii \'2 I. noodig is en dat men bij de uiterste beperking kan volstaan met OL. per dag en per hoofd, doch dat men zoo mogelijk op 15 L. moet rekenen; in vredestijd zorgt men daar voor 50 L. per dag. Te oordeelen naar diezelfde opgaven verbruikt een paard of eene koe 50 L., jong vee \'25 L., een varken \'20 L., en een schaap \'2 a 3 L. In Augustus bedraagt het verbruik \'135 Oi0 van het gemiddelde, in den winter 05

Vooral in kustversterkingen is de drinkwaterquaestie, en dus ook de grootte der regenbakken, van het hoogste gewicht. Indien zulk een bak voortdurend wordt gebruikt, wat zeer gunstig op de hoedanigheid van het water werkt, dan moet hij J, liefst echter !, kunnen bevatten van hetgeen hij per jaar opvangt. Ue verdamping in die bakken bedraagt per jaar 0,3 M. regenhoogte, dus 300 L. op 1 M\'. opwm(/oppervlak. Is dus het ration a liters per dag, dan is per hoofd een opvangoppervlak van •J5g = l,\'2 a M2. noodig.

Tot beoordeeling van de ruimte welke de levensmiddelen beslaan , diene het volgende (\'):

(I) Zie ook Tast EUR, Handhoek voor den bujenieur t Artikel KapacUcit,

-ocr page 328-

Aiinnemencle, dat liot koren 0,05 M. hoog kan worden uitgespreid, zoo is voor eiken HL., een oppervlak graanzolder noodig van ruim 0,15 M2. Wordt de voorraad in meel opgeslagen, dan kan dit in tonnen worden geborgen, waardoor veel minder oppervlakte noodig is.

Van gezouten vleesch kan ruim -400 KG., van gezouten of\' gerookt spek 800 KG. in één M3. ruimte worden geborgen.

Voor 1000 KG. zout is l,5i M3. noodig; dezelfde gewiebts-lioeveelheden vereischen: voor rijst, 1,18 M3.; voor gort en erwten, l,!] M3.; voor boonen, l^i\'i M3.; voor haver, 2,5 M3.; voor hooi, 20 M3.; voor stroo, 18 M3.

Voor artikelen, waarvan de hoeveelheid in Hl,, of liters is uitgedrukt, kan men do ruimte onmiddellijk bij benadering bepalen.

Aardappelen worden, indien daarvoor geen andere geschikte bergplaatsen aanwezig zijn, in kuilen geborgen; stokvisch, peper, kaarsen, tabak en pijpen kunnen boven op tonnen en vaten worden gelegd, en nemen dus geen afzonderlijke ruimte in.

Brandhout, steenkolen en ligstroo worden zoo mogelijk op grooten afstand van liet vermoedelijk front van aanval, in de open lucht, of anders in kelders, opgestapeld.

11. UECIlTteN ION PLICHTEN VAN VKSTING- EN 1\'ORT-COMMANDANTEN.

De rechten en plichten van commandanten in vestingen en forten zijn beschreven in eene Instructie voor vostiny- en furtcom-mandanten, behoorende bij het Koninklijk besluit van 18 November 1875, N0. OC). Deze Instructie is niet in overeenstemming met den bestaanden toestand, zelfs al vervangt men den «Bevelhebber in de Militaire Afdeelingquot; door don »Linie-commandantquot;; zij hoeft tot grondslag den toestand van voor 50 en meer jaren, en houdt geen rekening met den eigenaardigen toestand van onze verdedigingsliniön. Zij vereischt daarom noodzakelijk eene omwerking.

Zoolang deze omwerking niet heeft plaats gehad, blijft echter de instructie van kracht, en daarom zullen wij hieronder de voornaamste punten beknopt vermelden en zoo noodig bespreken.

(I) Deze Inslructic is ook afzonderlijk in den handel verkrijgbaur.

-ocr page 329-

:ilo

Een vestingwerk verkeert in gewone omstandigheden {in staat van vrede) of in buitengewone {in staat van oorlog en in staat van beier/). Do staat van oorlog en die van beleg worden door den Koning uitgevaardigd; wanneer echter bij onverhoedschen aanval of bij insluiting, de noodige verklaring des Konings niet is uitgevaardigd, dan treedt de staat van beleg van zelve in, en moet de commandant daarvan afkondiging doen. De staat van oorlog en die van beleg worden opgeheven bij afkondiging dooi\' den vestingcommandant van het Koninklijk besluit, dat die opheffing bepaalt.

1°. Algemeene bepalingen, liohoeft het leger te velde den steun der sterkte of werkt liet mede tot verdediging daarvan of van de linie of stelling waartoe de sterkte behoort, dan volgt de commandant hiervan de bevelen op van den Opperbevelhebber van het leger te velde, ook voor hetgeen betreft algemeene maatregelen van aanval en verdediging buiten de eigenlijke vesting en het ontruimen van de werken. Wanneer echter een generaal of officier van minderen rang zich in de sterkte bevindt of genoodzaakt is zich daarin op te sluiten (mot of zonder troepen), heeft hij zonder speciale benoeming geen aanspraak op het voeren van het plaatselijk bevel, al is hij ook hooger in rang dan de commandant der sterkte; de troepen onder zijn bevel blijven echter tot zijne beschikking wat aangaat inwendigen dienst, krijgstucht en exercitiën; daarentegen zal hij zoodanig gedeelte ter beschikking van den commandant der sterkte moeten stellen als deze noodig acht, voor zoover hij ze niet voor eigen operation behoeft (\').

Bij ontstentenis van den commandant wordt het bevel overgenomen door den hoogstcn in rang van do officieren der bezetting, de schutterijen in actieven dienst medegerokend (1). De officieren, tot de administratieve en geneeskundige dienst behoo-rende, komen hiertoe echter niet in aanmerking.

In versterkte zeehavens, waar ook eene maritieme autoriteit is gevestigd, berust hot opperbevel bij den hoogsten of oudsten in rang der officieren van de zee- en landmacht (2) en moet onderlinge samenwerking plaats hebben.

1

Zoolang de schutterijen op den bestaanden voet zijn, sehijnt deze bepaling niet zonder gevaar voor eene goede verdediging.

2

Deze bepaling komt velen niet wensehelijk voor.

-ocr page 330-

:jl \'i

\'iü. Bepalingen voor den staat van vrede. De vestingcommamhint moet in tijd van vrede zijn plan van dienst en verdediging beramen en de troepen van de bezetting onderrichten van alles wat zij in tijd van gevaar en van oorlog te verrichten hebben (ij 14); daartoe moet hij alle verdedigingsmiddelen bestudeeren, zich bekend maken met den voorraad, met de hulpmiddelen tot huisvesting en verpleging der troepen en kopieën nemen van kaarten, plannen, enz. (\').

Van den bevelhebber in de militaire ufdeeling of van zijn voorganger ontvangt de vestingcommandant de memorie van defensie met bijbehoorende bijlagen, welke hem eene volledige kennis moet verschaffen van hot doel en de eischen der verdediging zijner sterkte, alsmede van den geheelen toestand en van de hulpmiddelen. Uiterlijk 6 maanden na zijne benoeming rapporteert hij, in hoe verre hij zich met den inhoud dier memorie kan vereenigen.

.\'5°. BepaiuKjen voor den staat van oorloij, /oodra eene vesting in staat van oorlog is gesteld, strekt zich het gezag van den vestingcommandant uit over de vesting en het terrein binnen de verboden kringen (1000 M. van de uiterste vuurlijnen of de kruin van het glacis). Zonder zijne goedkeuring vaardigt het burgerlijk gezag geen politieverordening uit, en het doet zoodanige afkondigingen, welke de vestingcommandant noodig oordeelt.

Eerst op bijzonder bevel van den bevelhebber in do militaire afdeeling moet hij overgaan tot het in staat van verdediging-brengen der sterkte. Zijn particuliere gronden noodig voor het aanleggen van posten of batterijen, dan behoeft hij daartoe eveneens machtiging van den bevelhebber in de militaire afdeeling; gelukt bet niet die gronden bij minnelijke schikking te verkrijgen, dan moet de onteigeningswet worden toegepast.

Partieele inondatiën worden voorbereid of gesteld, waartoe de vestingcommandant in overleg treedt met de betrokken waterschapsbesturen en andere autoriteiten. Zoodia de order tot het stellen wordt gegeven, is de eerstaanwezende ingenieur met de

(1) Hel onderrichten Viiu de bezetting is niet mogelijk, indien de troepen — zoonis in verreweg dc meeste gevallen plants heeft—-niet op het fort zijn en de commandant hiervan evenmin. Deze opmerking geldt ook voor § 18, volgens welke de vesting-comd\', vault, dat reed» in tijd van vrede personen en saken zooveel doenlijk gereed zijn om eventueel zoo spoedig mogelijk aaa de eischen van staat van oorlog en beleg te kunnen voldoen.

-ocr page 331-

;5iri

uitvoering belast, tot wiens beschikking dan alle daartoe dienende werktuigen en voorwerpen worden gestold.

De gemobiliseerde schutterijen en vrijwilligerkorpsen, voor de bezetting aangewezen, worden onder de rechtstreeksche bevelen van den vestingcommandant gesteld.

Zoodra met het oog op oorlogsgevaar do militie buitengewoon onder de wapenen is geroepen, zorgen de toeziende chefs van de bakkerijen, zonder daartoe nadere bevelen af te wachten, dat er zóóveel graan worde aangeschaft als geborgen kan worden; doch tot het approviandeeren der vesting, met het oog op eene mogelijke insluiting, wordt weder niet overgegaan dan op last van den bevelhebber in de militaire afdeeling, die zelf weer de machtiging van het Departement van Oorlog behoeft.

Zoo de omstandigheden zulks mochten vorderen, moet de ves-tingcommandant den ingezetenen doen aanzeggen, dat zij zich voor een bepaalden tijd van levensmiddelen en brandstollen moeten voorzien.

De vestingcommandant moet alles voorbereiden om voor tijden van beleg eene goede kondschaps- en spionnendienst te organi-seeren, en reeds dadelijk een geschikt officier daarmede belasten.

4°. Bepalingen voor den staat van belej.

a. Ahjemeene. Het gezag van de burgerlijke autoriteiten voor de handhaving der orde en politie gaat geheel over op den ves-tingcommandant, die het óf zelf uitoefent, óf gedeeltelijk weer aan die autoriteiten opdraagt.

Van den staat van beleg wordt dadelijk rnededeeling aan liet gemeentebestuur gedaan en hierdoor aan de bevolking kennis gegeven. Verder worden, in overleg met het gemeentebestuur, bepalingen vastgesteld en afgekondigd omtrent het openen en sluiten vau poorten, het verlaten of binnentreden der vesting, het sluiten van herbergen, het gereedhouden van water en het plaatsen van licht bij nachtelijk alarm enz., enz.

De vestingcommandant moet zich tijdens het beleg dikwijls in het openbaar vertoonen, voorposten en hospitalen bezoeken, de soldaten toespreken enz. (\').

(1) Opmerking hieromtrent verdient, dut tijdens het beleg van de citadel van Antwerpen Ciiassk evenmin zijne kazemat verliet als Drnfert iu Belfort (1870—71); toch is althans de verdediging van laatstgemelde vesting als een uitstekend voorbeeld ter navolging te beschouwen. Dit wil echter niet zeggen, dat de bepaling o. i. afkeuring zou verdienen.

-ocr page 332-

:ilo

Zontler machtiging van tien beveliiebbei\' in de militaire afdee-ling mag do vestingcommandant geen detachement verder dan een half uur van de vesting zenden, tenzij de veiligheid der vesting zulks noodzakelijk mocht vereischen (\')• Hij moet dan dit detachement tot zoodanige sterkte beperken dat, al ging het verloren, hot garnizoen daardoor niet te aanmerkelijk zou worden verzwakt on hij is gehouden, den detachementscommandant eene duidelijke on schriftelijke lastgeving te verstrekken.

b. lleehtspleging en politie. Onmiddellijk na het afkondigen van don staat van beleg benoemt de vestingcommandant oen tomporairon (tijdolijko) krijgsraad, bestaande uit 7 leden van de bezetting, en zoo mogelijk onder voorzitterschap van een hoofdofficier; bevindt zich in de vesting geen auditeur-militair, dan kiest hij hiervoor bij voorkeur een rechtsgeleerde en anders een zaakkundig officier.

Aan het hoofd dor politie wordt eon officier, bij voorkeur van de Maróchausséo, gesteld, tenzij binnen de vesting een burgerambtenaar aanwezig mocht zijn, van wiens trouw en geschiktheid voor die betrekking men volkomen overtuigd is. Voorts wordt eeno geheime politie ingesteld.

Wanneer vijandige gezindheid, of pogingen en opruiing tot verzet onder de burgerij hot noodzakelijk maken, noemt de vestingcommandant al zulko maatregelen als hem noodig voorkomen.

Verdachte personen, wier aanwezigheid de rust en do veiligheid der plaats in do waagschaal stelt, worden bij t\'yds verwijderd; ovenzoo kan dit geschieden mot do overtollige en nuttelooze personen wier onderhoud niot behoorlijk verzekerd is. Hieronder zijn echter niet begrepen do werklieden, waarvan men voor de verdediging partij kan trekken, en die men daarvoor uit de rijksmagazijnen van voedsel voorziet.

De vestingcommandant wijdt zijne bijzondere zorg aan eene goede inrichting en instandhouding der brandweer.

Indien de gewone begraafplaatsen niet meer gebruikt kunnen worden, wijst de vestingcommandant daartoe geschikte plaatsen aan. Begrafenissen moeten in den regel zonder militaire eerbo-wijzingen en zonder talrijk gevolg plaats hebbon.

c. Jiaad van defensie. De vestingcommandant roept een raad van verdediging bijeen, bestaande uit den tweeden commandant

(]) Deze bepaling 48) is niet nieuw, doeli naar onze meening zeer wantrou-wend. Het is alsof een vestingcommandant al hot mogelijke in liet werk zou stellen om zich van zijne bezetting te ontdoen.

-ocr page 333-

317

(zoo die er is), de generaals in actieven dienst binnen de vesting, de commandeerende officieren van de artillerie, van de genie, van de infanterie, van de cavalerie en den militairen intendant. Deze laatste, óf wel de chef van den staf van den vestingcommandant, is secretaris van den raad; bij ontstentenis van beide wordt daartoe een ander officier benoemd. De vestingcommandant is voorzitter van den raad; hij overweegt met dezen het plan van verdediging en raadpleegt hem bij alle te nemen belangrijke maatregelen.

Indien forten met eigen commandanten onder het vestingcommando ressorteeren, worden die commandanten zooveel doenlijk als tijdelijke leden in den raad van verdediging geroepen, indien zij in de te nemen maatregelen betrokken zijn.

Van het verhandelde in elke vergadering, dat geheim blijft, worden notulen opgemaakt en deze, staande de vergadering, geteekend.

Do raad is echter slechts een adviseerend lichaam; alleen de vestingcommandant beslist, zelfs tegen de adviezen van den raad, behalve wanneer deze tegen de overgave adviseert. (Verg. onder 5°.) Zijne verantwoordelijkheid wordt door de adviezen van den raad niet in het minste verminderd (\').

Indien bij de meerderheid der leden van den raad van verdediging tegen den vestingcommandant verdenking van lafhartigheid

~ O O C? vj O

of van verraad mocht bestaan, zoo kan de raad hem naar de redenen van zijne handelingen en naar zijne voornemens vragen, deze onderzoeken of verwerpen, ja zelfs den commandant gevangen nemen en zijn post aan een ander opdragen; in dit geval moet de raad zich hieromtrent later voor het Hoog Militair Gerechtshof verantwoorden.

d. Verschillende maatregelen hij nadering des vijands. De vestingcommandant brengt de vesting in telegraphische correspondentie met gedetacheerde weiken en vooruitgeschoven posten, en zorgt voor het plaatsen van een observatiepost op den toren of ander geschikt punt; evenzoo wordt de kondschaps- en spionnendienst in uitvoering gebracht.

Zoo noodig en mogelijk, roept de vestingcommandant de burgerij op, om gewapend de rust te bewaren of deel te nemen aan

(1) Krachtige commandanten, zooals Denfert in Belfort, roepen den raad dan ook niet bijeen, tenzij wanneer de overgave noodzakelijk is geworden, in welk geval de bijeenroeping alom verplichtend is gesteld.

-ocr page 334-

318

de verdediging, of wel om te werken in de parken en magazijnen, spijzen le bereiden, gekwetsten te vervoeren enz.

Als uitzondering op den overal elders gevolgden regel, dat vrijwillige korpsen voor bepaalde doeleinden worden opgericht, is dit in ons land verboden «als bij ons volkskarakter ten nadeele van den militairen geest strekkendequot; (\').

e. Ziehen en gekwetsten. Reeds tijdig wordt eene gezondheidscommissie opgericht, aan wier hoofd een officier van de bezetting staat. Tot die commissie beboeren verder de chef van den Geneeskundigen dienst met een officier van gezondheid, de militaire intendant, de directeur van hot hospitaal, de plaatselijke adjudant en zoo noodig ook burgerpersonen.

Op de hospitalen en ambulancen moet naast de nationale vlag eene andere worden geheschcn, vertoonende een rood kruis op een witten grond.

Zooveel mogelijk worden do zieken en gekwetsten, die vermoedelijk niet spoedig zullen herstellen, naar elders geëvacueerd.

f. Inwendige dienst en verdedigingsmaatregelen. Door den vestingcommandant, alsmede door de commandanten der verschillende wapens en diensten, wordt een dagboek aangehouden, waarin de uitgevaardigde en ontvangen bevelen, de genomen maatregelen en de verrichten werkzaamheden worden aangeteekend, met vermelding van alles wat voor eene volledige geschiedenis van de verdediging noodzakelijk voorkomt.

Op de kaarten en plans worden dagelijks de stellingen, welke door den vijand zijn ingenomen en de werken door hem aangelegd, benevens de werken van den verdediger, de plaatsing dor buitenposten en van het geschut aangeteekend.

Dagelijks worden eenige troepen op veldontdekking uitgezonden om spoedig van \'s vijands nadering onderricht te zijn en de afgelegen buitenposten te onderzoeken.

Voor het doen van uitvallen moet aan den commandant der uitvalstroepen eene duidelijke bepaalde opdracht worden gegeven. Tijdens de uitvallen, die snel en verrassend moeten plaats hebben, blijft een gedeelte der bezetting onder de wapenen, om den terugtocht te beschermen.

Bij vorst worden de grachten opengehouden.

(1) Blijkens de in Imlié lierlmaldelijk opgedane ervaring is deze bepaling (5 80) een gevolg van onderscliatting van ons volkskarakter.

-ocr page 335-

g. Krijgsgevangenen, deserteurs en parlementairs, Alle krijgsgevangenen zonder onderscheid worden afgescheiden van de bezetting en onder streng toezicht gehouden, doch menschlievend behandeld en bejegend. De minderen kunnen, waar dit zonder gevaar is, als werklieden worden gebezigd. Zooveel mogelijk worden de krijgsgevangenen naar het binnenland vervoerd.

Wanneer zich deserteurs aanmelden, worden zij met de noodige voorzorgen tegen verrassing binnengelaten, ontwapend en naar den vestingcommandant gebracht. Zijn zij talrijk, dan wordt de buitenste barrière niet geopend, doch hiervóór worden zij aangehouden, en onmiddellijk worden bevelen van den vestingcommandant gevraagd.

Parlementairs worden aan den uitersten post ontvangen en, na bekomen machtiging van den vestingcommandant, geblinddoekt binnengebracht, zonder een woord niet hen te wisselen. Zij worden niet door den vestingcommandant, maar door tusschen-komst van oen daartoe aangewezen officier, aangehoord en beantwoord. Na volbrachte zending worden zij, op gelijke wijze als bij liet binnenkomen, teruggeleid. De trompetter of tamboer, die den parlementair vergezelt, blijft aan den buitenpost, waar hij streng wordt bewaakt; ook met dezen mag niemand zich in een gesprek inlaten.

Vertoont zich een parlementair op eenig punt der veiligheidsketen, zoo wordt hem gelast op den noodigen afstand te blijven en zich naar den naastbijzijnden wachtpost te begeven.

h. Akten van geboorten, overlijden en uiterste trillen. Van iedere geboorte en elk sterfgeval wordt, indien geen ambtenaar van don burgerlijken stand aanwezig is, door den hoogst in rang aanwe-zenden officier van den administratieven dienst of door dengene, die als zoodanig fungeert, eene akte opgemaakt, waarbij zooveel mogelijk de bepalingen van het Burgerlijk wetboek (l8te boek, 5dl1 titel) en van het Koninklijk besluit van 13 Juli 4830 {Staatsblad Nquot;. 53) worden opgevolgd.

Bij het opmaken eener akte van uitersten wil overeenkomstig art. 933 van het Burgerlijk wetboek moeten eveneens de bepalingen van dat wetboek worden opgevolgd.

5°. Opbreken van het beleg; capitulatie; ontruimen der vesting.

a. Algemeene bepalingen. Breekt de vijand hel beleg op, dan worden onverwijld al de belangrijke buitenposten weder bezet, de vijandelijke werken geslecht en de ontstane bressen gedicht.

-ocr page 336-

320

De verdediging moet tot liet uiterste worden voigelionden, tenzij de bevelhebber in de militaire afdeeling of de Opperbevelhebber van het tot de verdediging medewerkende leger te velde, een gemotiveerden last geeft, de sterkte vroeger te ontruimen of over te geven.

Indien alle verdedigingsmiddelen uitgeput zijn en do verdediging niet langer gerekt kan worden, roept de vestingcommandant den raad van verdediging bijeen. Toont dan een der leden hiervan aan, dat er nog middelen van tegenweer bestaan, al ware het slechts voor weinige uren, dan moet de vestingcommandant daarvan zoo mogelijk gebruik maken en zich steeds naar het gevoelen van de moedigsten gedragen. Acht de vestingcommandant het niet geraden de voorgestelde middelen aan te wenden, dan hebben de leden die ze voorstelden, of die meenen in geene capitulatie te moeten treden, recht van protest, welke protesten in de notulen worden opgenomen.

Tegen het advies van de meerderheid van den raad mag de commandant in geen geval de vesting overgeven of verlaten. Zelfs op het advies van den raad mag bij dit niet doen, zonder dat de vijand eene bruikbare bres gemaakt heeft of zonder ton minste één storm te hebben uitgestaan, tenzij hij door volstrekt gebrek aan levensmiddelen of krijgsbehoeften daartoe mocht worden genoodzaakte).

Moet de sterkte ontruimd worden, dan wordt het voornemen zoolang mogelijk geheim gehouden, terwijl bijzondere voorzorgen worden genomen om den vijand niets Ie laten ontdekken van do voorbereidende maatregelen tot ontruiming of tot het zich met geweld doorslaan. Bruikbaar materieel wordt zoo mogelijk weggevoerd , het achterblijvende in elk geval onbruikbaar gemaakt.

Ij. Onderhandelingen met den vijand. De vestingcommandant mag in persoon niet met den vijand onderhandelen; biermede belast bij een of meer officieren, wier standvastigheid en tegenwoordigheid van geest hem bekend zijn.

Om den vijand het verlangen te doen kennen om te onderhandelen, wordt het vuur gestaakt, de chamade geslagen en op een der aangevallen werken een wit vaandel geplaatst. Zoodra

(1) Bombardement zou dus niet tot capitulatie kunnen leiden, eyenmin overstruo-ming, epidemische ziekten enz. Het komt ons voor, dut dit bij bet bovenstaande in aanmerking diende gebracht te worden.

-ocr page 337-

321

daarop ook het vijandelijke vuur zwijgt, worden de met de onderhandeling belaste officieren naar buiten gezonden, om den wensch tot onderhandelen en tot het wederzijds benoemen van commissarissen over te brengen. Die van den verdediger ontvangen hunne instruction in den raad van verdediging.

Blijkt het, dat de vijand de onderhandelingen rekt om tijd voor den aanval te winnen, dan worden do onderhandelingen afgebroken en de vijandelijkheden hervat.

c. Capitulatie. Na overweging der door den aanvaller aangeboden voorwaarden tot capitulatie door den raad van verdediging, beslist alléén de vestingcommandant omtrent die voorwaarden nn de uitvoering daarvan, iiij mag ze niet goedkeuren, indien zijn lot of dat van zijne officieren van het lot zijner troepen zou worden afgescheiden, of indien de verplichting moet worden opgenomen om niet meer tegen den vijand te dienen, waartegen krijgsgevangenschap der officieren zou worden ontgaan. Hij moet trachten de gunstigste voorwaarden voor de bezetting te bedingen en in elk geval bepalingen doen opnemen voor de veiligheid der burgerij, bescherming van personen cn eigendomen, ook van hen die aan de verdediging hebben deelgenomen (\'), zoomede dat bij twijfelachtige uitdrukkingen in de capitulatie deze ten voordeele van den capitulant zullen worden uitgelegd.

De capitulatie moet schriftelijk opgemaakt, door de wederzyd-sche gevolmachtigden, en daarna dooi- de wederzijdsche bevelhebbers worden onderteekend.

Eenmaal de capitulatie gesloten zijnde, behoort het tot eender duurste verplichtingen van den vestingcommandant om te waken, dat de daarin vervatte bepalingen met volkomen goede trouw en nauwgezetheid worden nagekomen, llij doel het materieel en den verderen voorraad (voor zoover hij dien niet vernietigd of onbruikbaar gemaakt heeft) door officieren van de artillerie, de genie en de militaire administratie bij inventaris overgeven en geeft aan den commandant van het belegeringskorps kennis van de bergplaatsen van buskruit cn andere ontplofbare stoffen.

d. Verantwoording der vestingcommandanten. Ieder commandant, die de onder zijne bevelen gestelde sterkte aan den vijand overgeeft,

(1) In verscheidene cnpitulatiëu is geéisclit en toegestaan, dat liet arcliiel\' wordt medegenomen, en verder eeni^e gesloten wagens, die bij het uitrukken door den vijand niet onderzoelit mogen worden. Hierin worden eenige kostbaarheden opgenomen, doeh voornamelijk die personen, wier veiligheid bij den vijand gevaar zou kunnen loopen.

V. \'21

-ocr page 338-

322

wordt voor eone door den Koning te benoemen commissie van onderzoek getrokken; kan hij dan zijn gedrag rechtvaardigen, zoo wordt hij eervol kwijtgescholden; kan hij dat niet, zoo wordt hij voor liet Hoog militair gerechtshof gebracht. Jilijkt het dan, dat hij de overgave heeft gedaan, op een oogenblik dat nog niet alle hulpmiddelen waren uitgeput, en vóór dat alles gedaan was, wat eer, plicht en liefde voor Vorst en Vaderland voorschrijven, zoo zal op hem een der artikelen 55—58 van het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te lande kunnen worden toegepast. Artikel 59 van dat wetboek bepaalt de straf voor de leden van den raad van verdediging, die zonder genoegzame redenen tot het overgeven of verlaten van eenigen post hebben gestemd (\').

(1) Genoemde artikelen luiden als volgt:

Arf. 55. Ieder militair zinder onderscheid van ranef, welke ecuige stad, sterkte, vesting, plaats ol\'post aan den vijand bij verraad overgeeft, zal met den strop gestraft worden.

Arf. 5G. leder commandant van eene belegerde plaats, die, zonder het advies van den krijgsraad (raad van verdediging) dier plaats, waarin de chef zoowel van de Artillerie als die van de Genie geroepen moet worden, of ook tegen het advies der meerderheid van dien krijgsraad, zich de overgaaf of het verlaten van zoodanige plaats veroorlooft, zal als verrader beschouwd, en met den strop gestraft worden.

Art, 57. Met den dood zal gestraft worden, ieder commandant van eene belegerde plaats, welke dezelve, al ware het dan ook op advies van den krijgsraad, overgeeft of verlaat, zonder dat de vijand daarin eene bruikbare bres gemaakt heeft, ol zonder ten minste óénen storm te hebben uitgestaan ; ten ware hij door volstrekt gebrek aan levensmiddelen of krijgsbehoeften daartre mocht zijn genoodzaakt.

Arf. 5S. Insgelijks zal met den dood gestraft worden ieder oflicier die, al ware het dan ook op advies van den krijgsraad, een post zonder genoegzame redenen aan den vijand zal hebben overgegeven of verlaten.

Arfi 59. Nog zullen met dezeltde straf gestraft worden alle de officieren, welke in den krijgsraad, zonder genoegzame redenen, tot het overgeven of verlaten van eenige post of plaats hebben gestemd.

Zij, die tegen de overgave of verlating gestemd hebben, zullen daarvan zooveel mogelijk moeten doen blijken door het inleveren van een schriftelijk advies en protest.

-ocr page 339-

-y

HOOFDSTUK VIII. ^

TIJDELIJKE VERSTERKINGEN. — IN STAAT VAN VERDEDIGING BRENGEN VAN DUURZAME WERKEN.

Tijdelyke werken verschillen van duurzame hoofdzakelijk in het volgende:

1°. het metselwerk wordt vervangen door hout of door ijzer van gemakkelijk te bewerken vormen, zooals spoorstaven, plaat- en hoekijzer, en balken van den I vorm; soms worden ook muren van droog gestapelde steenen gemaakt;

2°. geringere afmetingen der aardewerken ;

snellere bouw, door een zoo groot mogelijk aantal arbeiders te gelijk aan het werk te zetten; en zoo noodig gebruik der soldaten als werklieden.

Tot de tijdelijke versterkingskunst behooren ook de meeste werkzaamheden, welke gevorderd worden vo.or het in staat van verdediging brengen van duurzame werken.

t

I. Inrichting van tudei.mke werken.

A. Delnils.

Aangezien tijdelijke werken gewoonlijk de rol van duurzame moeten vervullen, zoo komen de vereischten daarvan in hoofdzaak met die voor de laatste overeen, en mogen in de inrichting alleen die afwijkingen beslaan, welke uit de omstandigheid voortvloeien dat zij slechts voor den duur van een enkelen veldtocht of oorlog behoeven dienst te doen. Wij kunnen dus volstaan met, voor de

-ocr page 340-

324

detailinrichting van tijdelijke werken, naar Hoofdstuk IV te verwijzen, en te vermelden in welke onderdeelen verschil, en waarin het onderscheid bestaat.

I. De walleti.

a. Profiel. De afmetingen der borstweringen van tijdelijke werken kunnen geringer zijn dan die van duurzame, doch moeten grooter dan van veldwerken worden genomen. De voornaamste borstweringen der hoofdwerken verkrijgen gemeenlijk eene hoogte van 3 a 5 M., waardoor do infanterie en het geschut eene meer beheerschende positie verkrijgt dan in veldwerken, en bomvrij onderkomen onder de wallen of op het terreplein kan worden gemaakt, dat meer of minder afdoende aan het vijandelijke recht-streeksche en indirecte vuur is onttrokken (verg. Fig. 180—182).

De dikte der borstweringen, die vermoedelijk aan de uitwerking van zwaar geschut zullen blootstaan, moet zooveel doenlijk overeenkomen met die van duurzame werken (G a 8 M.), omdat de indringing van projectielen in versch opgeworpen grond bijna het dubbele bedraagt van die in vaste aarde.

De hellingen maakt men steiler dan bij duurzame werken, om den inhoud van het profiel tot een minimum te beperken; daarbij moet echter het hieromtrent gezegde in de Veldversterkingskunst niet uit het oog worden verloren.

Den walgang legt men meestal ten hoogste 1 M. onder de geschutsemplacementen aan, en het talud tusschen laatstgenoemde en den walgang onder de helling | a 5; op deze wijze kan men met 10 a 12 M. volstaan voor den totalen afstand ven den achterkant van den 2,5 a 3 M. breeden walgang tot de vuurlijn.

b. Dekkingen. In tijdelijke werken kan men in de eerste plaats gebruik maken van open dekkingen. Hieronder verstaat men bijv. ingravingen voor de bediening en zelfs voor de stukken naas^ de beddingen. De overdekte ruimten kunnen op verscheidene wijzen worden vervaardigd. Somtijds zijn do wanden van steen, droog-gestapeld of gemetseld en bestaan de dekkingen uit spoorstaven, ijzeren I-balken of hout; enkele malen zijn zij geheel van ijzer, doch in de meeste gevallen worden z\'y geheel van hout vervaardigd, en verkrijgen zij den naam van blindeeringen. Omtrent deze werken merken wy het volgende opC):

(1) Kromhout, Vademecum voor officieren oau alle wapen\'u ms. Sf.yffaudt, Tactiek der vest inga rlill.rie.

-ocr page 341-

325

Eene gewone blindeering bestaat (Fig. 169) uit twee ramen, elk samengesteld van jukstijlen (c), schoren (d), een onderjukligger (b) en een bovenjukligger («). Deze ramen worden zoodanig geplaatst op grondbalken (e), dat zij midden op midden 13 M. uit elkander komen te staan. Tot het vermen van voor- en achterwand worden op lt;le uiterste grondbalken aan elke zijde twee eindstijlen (/i) geplaatst; die aan de voorzijde vervallen echter, indien de blindéering voor remise moet dienen. De schoren i dienen tot het bewaren van den loodrechten stand van de ramen.

De ramen, de achterwand, en voor zooveel noodig, de voorwand worden met planken, horden, fascines, afbraak enz. bekleed; de onderlinge verbinding der balken heeft in hoofdzaak plaats met pin en gat en sloopnagels.

Op de bovenjukliggers komen, sluitend tegen elkander, eene rij dekbalken (/\'), dwars hierover eene rij boomstammen en verder 2 a 3,5 M. grond. Moet de blindeering voor logies of voor berging van buskruit of munitie dienen, dan legt men in elk geval tus-schen de dekbalken en de boomstammen zinken platen, om het doorstuiven en doorregenen tegen te gaan; dit is ook aan te bevelen, al dient de blindeering voor andere doeleinden. Vervangt men de dekbalken door eene enkele of dubbele rij spoorstaven, dan is het toch aan te bevelen, vooraf enkele dekbalken te plaatsen, omdat deze gemakkelijker dan spoorstaven met de bovenjukliggers kunnen worden verbonden.

Deze blindeeringen worden onderscheiden in rjroute, middelsoort en kleine-, alle hebben dezelfde breedte en hoogte; alleen de lengte verschilt. De breedte bedraagt binnenwerks \'2,7 M., de hoogte 1,9 M.; de lengte respectievelijk 5,7, 2,7 en 1,7 M. Eene groote blindeering is o. a. te gebruiken als remise voor 2 stukken, als schuilplaats of als wacht voor 10 man; eene middelsoort blindeering als schuilplaats, als wachtverblijf of als verbruiksmagazyn, in welk laatste geval echter een tusschenwand wenschelijk is, benevens een planken vloer. Kleine blindeeringen eigenen zich zeer goed voor kleine schuilplaatsen en privaten. Alle blindeeringen kunnen desnoods met eene deur worden gesloten.

De voornaamste materialen, noodig voor het maken eener blindeering, zijn in den hier volgenden staat opgegeven:

-ocr page 342-

lang 4 M. » id. Lg. 6,8 M.

A li igt;

Jukstijlen, lang \'2 M. . .

Eindstijlen, » \'2,4 » . .

Schoren » .

IJzeren sloopnagels ....

Zinken platen N0. 14. . .

Draadnagels, wegende2,1 K.G. per 1000 stuks . .

M2. planken bekleeding .

Van de ramen dezer blindeeringen kan men ook gebruik maken tot liet vervaardigen van hellende blindeeringen, terwijl eindelijk schaine blindeeringen met boomstammen kunnen worden samengesteld op de wijzen, welke o. a. in Fig. 151, 15\'2 en 155 van de Veldversterhinyskutist worden aangegeven.

Tot verduidelijking van de hiervoor aangestipte gegevens dienen de op PI. XXV voorkomende blindeeringen. De eerste (Fig. \'17ü a—c) stelt eene groote blindeering voor; de stijlen (a) moeten, zooals gezegd is, weggenomen worden, als zij voor remise moet dienen, waarin dan, behalve 2 stukken, nog de bedieningsmanschappen kunnen plaats vinden. Door, evenals in Fig. 171«—c (waar drie schuine blindeeringen tegen eene gewone middelsoort blindeering zijn geplaatst) tegen één der zijwanden of tegen den achterwand ééne schuine blindeering te plaatsen, verkrijgt inen op de eenvoudigste wijze een verbruiksmagazijn. Bedoelde middelsoort blindeering met toebehooren kan dienen tot remise voor één kanon, terwijl de ruimten onder de schuine blindeering kunnen dienen voor verbruiksmagazijn en schuilplaatsen. Op welke wijze de schuine blindeeringen worden gemaakt, blijkt genoegzaam uit de figuren; de overdekking der driehoekige ruimten geschiedt door horizontaal geplaatste balken, welke behalve op de naastbij-liggende schuine blindeeringen rusten op een boomstam (i), welke van onderen tegen uitglijden is verzekerd.

Fig. 172« en b stelt eene kleine blindeering voor, ingericht tot latrine (tonnenstelsel) met gezichtscherm voor den ingang. Een nadere toelichting zal wel overbodig zijn.

Groote\'Middelsoort Kleine

I -1---Opmerkingen.

blindeeringen

7

4

3 Al het hout

28

13

10 |is 0,3M. dik in

4

— ;het vierkant.

4

_ j

14

8

\'Jf 6

4

4

4

16

10

8

28

16

12 |

20

12

8

5Ü0

300

O O

30

21

17 !

Grondbalken, Dekbalken Boven- en be-neden-jukliggers

-ocr page 343-

327

Eindelijk geeft Fig. 173«—c eene voorstelling van eene hellende blindeering, vervaardigd van één raam eener middelsoort blindeering in verband met eene schuine blindeering. In die figuren zijn duidelijkheidshalve de deur en de luiken weggelaten.

Tot beteren afloop van het water kan men de dekking ook dakvormig aftimmeren of op de dekbaiken eene laag beton aanbrengen, welke in het midden het hoogst is (verg. Fig. ISIt/). In de laatste jaren zijn blindeeringen geheel waterdicht bewerkt, door op de dekbaiken een betonlaag aan te brengen, van genoemde balken gescheiden door een zandlaag van slechts I cM. dik. Het bovenvlak van de beton werd dakvormig bijgewerkt en tegen scheuring door te snelle uitdroging gevrijwaard door een leemlaag van 8 cM. dikC).

Bestaande gebouwen kunnen ook horizontaal worden geblindeerd, en natuurlijk kan men tegen de muren schuine blindeeringen aanbrengen.

Voor het aanbrengen van horizontale blindeeringen op bestaande gebouwen worden muren vereischt van ongeveer 0,75 M. dikte; bij geringer afmetingen moeten zij worden geschoord. Een en ander geschiedt als volgt: de zolderbalken worden, vooral aan de einden, onderzocht; twijfelt men of zij den last zullen kunnen dragen, zoo legt men onder die balken aan weerszijden, tegen den muur, een moevbalk {a Fig. 174), welken men door in de muren verankerde stijlen (ft) ondersteunt; bedraagt de breedte van het gebouw meer dan 4 of 5 M., zoo moet men onder het midden der balken een dergelijken moerbalk met stijlen plaatsen; om het inzinken dezer stijlen te voorkomen, worden zij op doorgaande onderliggers (c) gesteld; op de moer- en zolderbalken legt men eene laag aaneensluitende blindeeringbalken • van 0,3 M. dikte; hierop planken, met zink of asphaltpapier gedekt; daarop twee lagen fascines of sparren, en eindelijk 1,5—2,5 M. zand of mest.

In plaats van houten blindeeringbalken kan men ook spoorstaven of ijzeren balken gebruiken; daarbij moet het volgende worden opgemerkt:

1°. Zijn de spanningen grooter dan 2,9 M., zoo plaatst men de spoorstaven op draagbalken van rails (Fig. 175); voor eene opening van minder dan 3,45 M. kunnen de draagbalken 1,75 M. van elkander liggen en samengesteld zijn uit 2 rails onder en 1 boven; voor eene spanning van

(1) Milthcilunyen, 1870, Heft 9 en 1U.

-ocr page 344-

328

3,-45—4,4 M. kan de afstand der draagbalken tot 1,88 M. opklimmen, maar zij moeten dan uit 5 spoorstaven, 3 onder en 2 boven, bestaan. De draagbalken mogen niet op metselwerk, maar moeten op houten steunpunten of rails («) rusten en zoo mogelijk 0,4 M. in de muren schieten; men kan ze ook vervangen door houten moerbalken, in welk geval deze door stijlen, op ten hoogste 2,8 M. onderlingen afstand, moeten worden ondersteund.

2°. Het is raadzaam de rails te verankeren, wanneer zij niet op andere wijze tegen verplaatsing zijn gewaarborgd.

3°. Tot versterking van het geiieel, en om de gebouwen tegen vocht te beschutten, dekt men de blindeering met eene laag beton en ten minste 0,9 M. grond, of met planken, asphaltpapier en grond.

De hoogte der houten blindeeringen hangt af van die der bestaande zoldering; is er geen, dan neemt men zo voor logement minstens 2,5 M. Het dak laat men liggen, om het gebouw zoolang doenlijk tegen vochtigheid te beveiligen; de schoorsteenen breekt men echter tot beneden de blindeering af, en verwarmt de lokalen door kachels, waarvan de pijpen door een gat buiten den muur worden geleid.

Het schoren van te zwakke muren kan geschieden door balken (e Fig. 174), welke tegenover de zolderbalken of de draagbalken moeten worden gesteld. Deze schoren worden stevig in don grond geplaatst of rusten op liggers; tegen de muren bevestigt men ze met klossen, of wel men hakt gaten in den muur, waarin zij met ijzeren bouten worden opgesloten. Vreest men dat de voorhanden schoren bij de noodige lengte niet dik genoeg zijn en daarom zullen doorbuigen, zoo kan men ze ondersteunen met stukken (gr), welke weder op eene kortere schoor (ƒ) bevestigd zijn. Ook kan men rondom het geheele gebouw eene schuine blindeering plaatsen.

In den laatsten tijd, o. a. in Belfort, zijn op geheel andere wijze gebouwen dooi\' middel van blindeeringen tot bomvrije logementen ingericht. In do benedenverdiepingen van een stal en van een spoorwegstation werden (Fig. 170), op onderlinge afstanden van 4,6 M., blindeeringbalken hellend togen een binnenmuur geplaatst, en daarna achtervolgens gedekt met spoorstaven, planken, plaatijzer en grond of mestC).

(1) MïU hclungen iiher Qcgensiande des Art Hl, nnd Gcniewesens, 1871. Jh// 9, overgedrukt in:

G. Gklukkn , Zvr Gcschich!a der Belagerunyen von Belfort nnd Parts.

-ocr page 345-

;gt;29

Eindelijk is ook voorgesteld om schuilplaatsen van ijzer te maken (\'). Deze (Fig. 177) bestaan uit gebogen ijzeren platen, welke bevestigd worden op boogvormige l ijzers («), die opsteenen ot\' ijzeren steunpunten rusten, een onderlingen afstand van 0,9M. hebben, en met elkander worden verbonden door staven (b), op ongeveer J der hoogte van de ijzers a aangebracht. Indien dit ijzerwerk in de magazijnen is opgelegd, kunnen 2i geoefende werklieden 1 M. lengte in 2 minuten stellen.

11. Stormvrij held.

a. Profiel van grachten. De diepte en breedte van de grachten wordt geregeld naar de afmetingen van de borstweringen met toebehooren, van de glacis, en van de grondsoort. De diepte der grachten bedraagt echter nooit meer dan 5 M.; in laag terrein graaft men ze zoo mogelijk tot 1,(3 a 1,8 onder het grondwater uit. De grondsoort oefent in zooverre invloed uit, dat men op eenige inldinldng moet rekenen, welke bij veldwerken verwaarloosd kan worden. Eene zekere hoeveelheid aarde namelijk die, na uitgegraven te zijn, stevig wordt aangestampt en vastgereden, zooals bij tijdelijke werken moet plaats vinden, heeft na eenigen tijd te hebben gelegen minder inhoud dan de ontgraving. Deze inklinking van den grond bedraagt bij duurzame werken; !, voor veengrond, ] voor tuingrond, ^ voor kleiachtigen grond, voor zuivere klei, en weinig of in het geheel niets voor zand; ile juiste verhouding voor tijdelijke werken verschilt naarmate van den tijd gedurende welken de versterkingen moeten dienen, en moet dus voor elk bijzonder geval bij benadering worden bepaald. Do inklinking staat ook in verband met den aard van den ondergrond, zoodat een gedeelte aan verzakkinj moet worden toegeschreven.

Bekleedingsmuren kunnen natuurlijk niet worden toegepast; de stormvrijheid is door de grachten alleen —ten minste wanneer deze droog of doorwaadbaar zijn— niet zeer groot, en daarom verbetert men die door het aanbrengen van hindernissen en beletselen, zoowel in als vóór de grachten. Worden droge grachten

(1) Brialmont , La forlijication a fosses secs, II, 24!).

Voor het gebruik van ijzer en staal in versterkingen vindt men belangrijke gegevens in;

Von Giese, Die Befcstigungswcise der Gegcnwart und nüchsien Zukunff, en

ld. Provisorische Befesligungen und Feslungs-Eiscnbahnen.

-ocr page 346-

LWO

gellankeerd, dan kan men volstaan met het zoodanig plaatsen van eene palissadeering op den bodem der graclit, dat daarachter een rondengang (« Fig. 181) openblijft; vóór deze palissadeering brengt men dan nog andere hindernissen — bijv. piketeeringen, verhakkingen ot\' ijzerdraadversperringen — aan. Waar het ilanke-ment ontbreekt, hetzij wegens gebrek aan tijd of materialen, hetzij omdat, door het lage terrein, caponnières geen behoorlijke dekking kunnen vinden, daar legt men de hindernissen bij voorkeur bij of vóór de contrescarp, om ze beter te kunnen bestrijken (Fig. 18li). Kan men over veel tijd en materialen beschikken, dan brengt men bovendien beletselen bij de escarp en in het voorterrein aan; hiervoor gelden de daaromtrent in de Veldverster-kingskunst gegeven regelen.

b. Gebruik van water. Wat hieromtrent in Hoofdstuk IV is gezegd, geldt ook voor tijdelijke werken. Waar stuwen of sluizen nuttig doch niet aanwezig zijn, kan men ze door dammen vervangen.

Gemetselde beeren kunnen worden vervangen door roevingen (Tig. 183(/); om deze te maken graaft men den dijk aan weerskanten, volgens het beloop van een beer af, en bekleedt men de hellingen met hout. Het is niet bepaald noodzakelijk, de gansche lengte van den dam door de gracht op die wijze te bewerken; eene lengte van 10 ii 15 M. op de kruin is voldoende; de afstand tusschen de eindtaluds van den dam moet echter op de waterlijn niet minder dan 5 M. bedragen (verg. Fig. 183 a en c).

c. Flankeering van grachten. Het flankeeren der grachten kan plaats hebben uit den open wal (gebastionneerde werken) of wel uit houten caponnières en contrescarpgalerijen; verder kunnen zij worden verdedigd uit escarpgalerijen. Zoowel de caponnières als de escarp-, en de contrescarpgalerijen bestaan uit houten ramen (Fig. 181), met eene bomvrije dekking, die gewoonlijk —behalve bij contrescarpgalerijen — 0,5 a 1 M. buiten den voorwand uitsteekt; de details van deze onderdeelen komen in vele opzichten met die van de aanstonds te bespreken blokhuizen overeen. In den voorwand maakt men schietsleuven en luchtopeningen; de onderkant van eerstgenoemde openingen komt 1,3 M. boven de standplaats der schutters te liggen. Moeten in de caponnières of in de contrescarpgalerijen bij uitzondering mitrailleuses of geschut worden geplaatst, dan richt men zo hiernaar in.

Nog meer dan bij gemetselde caponnières, moeten de voorwanden van tijdelijke caponnières en escarpgalerijen aan het vijandelijke indirecte vuur onttrokken worden, omdat zelfs de projectielen

-ocr page 347-

331

van het geschut der kleinere kalibers nog genoeg percussiekracht bezitten, om bij groote invalshoeken het liout te beschadigen. Om deze reden kunnen dubbele caponnières vóór hot midden van frontborstweringen alleen daar ten volle aan het doel beantwoorden, waar zij door een hoog glacis worden gedekt (tig- 181); laat het grondwater zulks toe, dan graaft men ze zóó diep in, dat het ondervlak dei\' schietopeningen met den bodem der gracht overeenkomt. Wegens dezelfde oorzaak kan men escarpgalerijen alleen onder van den vijand afgekeerde wallen — bijv. onder keelborstweringen — gebruiken.

Halve caponnières aan de schouderhoeken (Fig. 181) kunnen in de meeste gevallen nuttig zijn; er moet echter gezorgd worden, dat zij op de eene of andere wijze aan het vijandelijke geschutvuur onttrokken zijn; bij het opwerpen van de redoute des llautes-Brujères bestond wel het plan daartoe, maar het is niet tot uitvoering gekomen (verg. PI. XXXIX).

Oordeelt men dubbele caponnières vóór dc frontwallen noodig, en kan men ze, door den aard van het terrein geen volkomen dekking verschaften, dan bekleedt men de wanden aan de voorzijde met rondhouten, of met spoorstaven en rondhouten van ü,li a 0,3 M. middellijn; in geen geval mogen de spoorstaven aan rechtstreeksch vuur blootstaan.

Contrescarpgalerijen worden evenals escarpgalerijen bewerkt; door hare ligging is de voorwand gewoonlijk aan het vijandelijke vuur onttrokken. Het in Hoofdstuk IV aangehaalde nadeel van in den regel slechts zeer gebrekkig in gemeenschap met het overige gedeelte der werken te staan, is oorzaak, dat deze galerijen bijna nooit tot uitvoering zijn gekomen.

Hl. Gemeenschapsmiddelen.

De gemeenschapsmiddelen bestaanj evenals bij veldwerken, behalve uit oprits enz., uit open doorgangen, met barrières afgesloten en door traversen gedekt, en dammen in of bruggen over de gracht, en uit overdekte doorgangen van hout (Fig. 181). Om verrassing te voorkomen, laat men de veiligheid gewoonlijk niet van eene enkele afsluiting afhangen, waartoe men tamboers in de werken (Fig. 181a) of wapenplaatsen vóór de uitgangen aanlegt. Overdekte houten doorgangen (poternes) worden onder de wallen gemaakt, om den rondengang achter du palissadeering in dc gracht

-ocr page 348-

(Fig. 181(7), of de caponnières en escarpgalerijen met het terre-plein in verbinding te brengen. Zij bestaan uit houten ramen, door 0,08 a 0,1 M. dikke planken gedekt; somtijds wordt de bovendekking bij liet buitentalud door middel van ijzeren platen, spoorstaven of blindeeringbalken versterkt. Andere overdekte doorgangen dienen tot verbinding der verschillende logementen met elkander en met de ingangen der poternes.

In Duitschland wordt in do laatste jaren een ruim gebruik gemaakt (i) van op haar plat gelegde spoorstaven om het vervoer van zware voorwerpen gemakkelijk te maken; daardoor kan men de harde wegen en oprits vermijden, zonder nadeel te ondervinden voor eene goede gemeenschap.

Op oprits worden do spoorstaven gewoonlijk zonder oenigeu voorbereidenden maatregel plat op den grond met den voet naar buiten gelegd, en zelfs voor bet vervoer van zwaar geschut (15 cM.) slechts door piketpalen op do vereisebte spoorbreedte gehouden.

Voor een meer duurzaam gebruik kan men de spoorstaven op onderliggers plaatsen (2); hiertoe kan men volstaan met korte stukken hout, waarop klossen worden gespijkerd, welke de spoorstaven op den gevvilden afstand houden. Voor den voet dezer laatste kan men ook een inkeeping maken in den onderligger, in welk geval do zoo even genoemde klossen kunnen vervallen. Zijn de onderliggers te dun, dan maakt men daarin geen inkeeping, maar slaat men wiggen onder den kop der spoorstaven, om do gleuf ongeveer horizontaal te maken.

Door 13 of meer rijen spoorstaven te plaatsen heeft men het in de hand, om de baan voor allerlei voertuigen, met onderscheidene spoorbreedte, geschikt te maken.

Krommingen zijn even gemakkelijk uitvoerbaar. Op de samenkomst der twee richtingen plaatst men slechts waaiervormig dwarshouten, waarvan het bovenvlak overeenkomt met het spoor van de rails. Om zeker te zijn, dat de raderen dor voertuigen weder in hot ijzeren spoor te recht komen, spijkert me\'i op do dwarsbalken in de bocht eenige latten, welke den dienst van contrarails bij spoorwegen overnemen.

In plaats hiervan wordt ook wel licht smal spoor aanbevolen, zooals bijv. bet stolsel Décauviu.e (3); voor verplaatsing van zwaar geschut is bot echter minder bruikbaar bevonden (t).

(1) Arckiv für dir Artillerie- nnd Ingeniem-Offiiiere des deutsehen Keichsheeres, 1882. LXXXIX, Bi5 on volg.

(2) Zie hieromtrent ook Snijders, Handboek der l\'ionierhmst, Afd. VII, B, blz. 21.

(3) Snijders, nis voren, blz. 72 en volg.

(4) BchiojH oeersic/U der proeven en oefenimjen bij de Artillerie in 1879, blz. !)3.

-ocr page 349-

333

IV. Buitenwerken.

a. Glacis met rondenwecj. Evenals bij duurzame werken geeft men aan liet s\'ac\'s bij voorkeur een commandement van ten minste \'2,5 M., indien namelijk achterliggende caponnières of es-carpgalerijen gedekt moeten worden. Aangezien tijdelijke werken slechts uiterst zelden formeele vestingfronten vervangen, en dan nog meestal uit forten met uisschenliniën bestaan, terwijl verder om duurzame forten ■—behalve vóór de zijfronton— de bedekte weg door een bedekten gang (rondengang) wordt vervangen, zoo heeft dit ook meestal bij tijdelijke werken plaats (Fig. 180); soms laat men ook dien rondengang weg of legt men hem achter een vóórglacis aan (Fig. 182), ten einde bij de aangenomen grachtsbreedte het glacis zoo dicht mogelijk bij de te dekken caponnières te kunnen brengen, of om hindernissen vóór de contrescarp te plaatsen. Van zelf vervallen dus de wapenplaatsen met reduits.

Om de op blz. 162 aangehaalde reden komen bij tijdelijke werken geen ravelijnen met reduits voor; evenzoo vervallen couvre-faces, contregardnn enz., omdat deze onderdeden geen nut kunnen opleveren.

V en VI. Werken voor binnenverdediging en militaire etablissementen binnen de vallen.

De werken voor binnenverdediging zijn retranchementen of blokhuizen; de militaire etablissementen binnen de wallen bepalen zich meestal tot kazernes, hulplaboratoria, magazijnen voor levensmiddelen, welputten, buskruit- en munitiemagazijnen; al welke inrichtingen, behalve somtijds de kruit- en munitiemagazijnen, worden vereenigd in een enkel geblindeerd gebouw {hangard) onder den frontwal of de keelborstwering der forten, of onder een retranchement (Fig. 182).

Deze retranchementen werpt men zoo dicht mogelijk achter de voorliggende borstwering op; er behoort echter voldoende ruimte voor de gemeenschap open te blijven. Om ze aan rechtstreeksch geschutvuur te onttrekken, maakt men ze niet hooger dan de voorliggende borstwering; hierdoor kan de dikte tot een minimum worden beperkt (4 M.). liet tracé komt overeen met dat der meergenoemde borstwering; door palissadeeringen met barrières scheidt men in veel gevallen het terreplein achter het retranchement van het overige af.

-ocr page 350-

De bloklmizen, die als reduits moeten dienen, moeten en kunnen in tijdelijke werken gewoonlijk grooter en sterker gemaakt worden dan in veldwerken; Fig. 178 slelt een rechthoekig blokhuis voor naar het in Pruisen aangenomen model. Hierbij is gerekend op ruim 2 M2. oppervlakte voor eiken man; de hoogte binnenwerks bedraagt ongeveer 2,5 M. Tiet geraamte der wanden bestaat uit houten stijlen van O.H M. in het vierkant, onder en boven in onderliggers (i) en bovenliggers, van dezelfde afmetingen als de stijlen, met pin en tand bevestigd, en verder verbonden door schoren of korbeelen (f) van geringere zwaarte, bijv. 0,2 in het vierkant. Moeten de wanden staande zijn, zoo brengt men, vóór het plaatsen der bovenliggers, tusschen de stijlen, balken (i) van dezelfde afmetingen aan, die met pinnen in gleuven dei-onderliggers en bovenliggers passen. Beter is het echter, de stijlen aan de buitenzijde te bekleeden met platen van 0,1 M, dikte (Fig. 178r/ en c, links) en aan de binnenzijde met 0,04 M. dikke planken, en do tusschenruimten met een mengsel van leem en gehakt stroo te vullen; met de bekleeding aan de buitenzijde alléén kan men echter ook volstaan. Boven alles zijn echter wanden van aan twee zijden afgevlakte balkon te verkiezen (d Fig. 178(;, rechts), welke men over elkander keept, zooals bij het blokhuis in de Veldversterlcingshmst is beschreven.

Doordien de blindeeringbalken niet meer dan 2 M., en de spoorstaven ten hoogste 2,7 M. mogen vrijliggen, en de blokhuizen gewoonlijk \\ a 5 M. breed worden gemaakt, zoo zijn ondersteu-nings- of moerbalken {lt;]) noodig, die zelve om de 2 M. gesteund worden door op onderliggers te plaatsen stijlen met schoren. zooals voor de zijwanden zijn beschreven; deze moerbalken neemt men 0,4 M. in liet vierkant dik, of men stelt ze samen uit eene verdubbeling van lichtere balken.

De dekking bestaat uit blindeeringbalken van ten minste 0,3 M. in het vierkant of uit spoorstaven en steekt 0,75 a i M. buiten de wanden van het blokhuis uit. De blindeeringbalken worden met 0,03 M. tusschenruimte geplaatst; boven de stijlen der zijwanden, en buiten deze, worden zij op de bovenliggers ingekeept; voor deze balken neemt men bij voorkeur zwaardere, zoodat de bovenvlakken met die dor andere overeenkomen.

fiestaat de dekking uit spoorstaven, dan legt men boven de stijlen der zijwanden blindeering- of andere balkon, en keept men deze op de bovenliggers in. Tusschen deze balken plaatst men de spoorstaven sluitend tegen elkander; die welke buiten

-ocr page 351-

:w5

den voor- en achterwand uitsteken, worden onderling stevig verbonden; ook voor de andere rails is dit wenschelijk. Hiertoe kan men een rond ijzer door in de spoorstaven geboorde gaten steken, en dit aan de einden met schroefdraden voorzien en met moeren opsluiten; óf wel men vereenigt de spoorstaven door middel van bandijzer. De ruimte tussclien do spoorstaven wordt volgemetseld of met beton gevuld; soms wordt daarenboven die vulling lot 0,3 M. boven de spoorstaven voortgezet (aanrasseering).

Om het doorstuiven en inregenen te beletten, worden op de blindeeringbalken planken gelegd en deze met asphaltpapier bedekt; de planken worden dakvormig geplaatst, waartoe op de blindeeringbalken afzonderlijke ribben worden gespijkerd. Dit is ook noodig bij dekking met spoorstaven, indien deze niet door eene aanraseering gedekt zijn.

De gronddekking moet ten minste 2 M. dik zijn. en vast aangestampt worden; vervangt men bet bonten dak boven de blindeering door eene 0,3 ii 0,5 M. dikke betonlaag, dan kan de gronddekking tot ongeveer 0,75 M. worden teruggebrachte).

De vloer van het blokhuis wordt met planken of eene leeinlaag bedekt; langs de wanden worden britsen geplaatst, die tevens voor banket dienen, zoodat de hoofdplank 1,4 M. onder de zool der schietgaten moet liggen. Om ruimte te winnen worden die britsen van scharnieren voorzien, om ze over dag gedeeltelijl: te kunnen opslaan.

Bestaan de wanden uit liggende balken of platen, dan maakt men daarin schietsleuven, en in staande balkwanden schietgaten, zooals in palanken. Om gemakkelijk te kunnen schieten, moeten zij ten minste 0,0 M. onder de blindeeringbalken blijven. Boven de schietgaten en schietsleuven hakt men luchtopeningen, binnenwerks 0,1 M. hoog.

De ingang wordt door eene deur gesloten, die naar binnen opendraait. Zij is 1 M. breed, samengesteld van 0,08 M. dikke houten platen, versterkt door ijzeren banden, en van hengsels en een grendel voorzien; er worden twee schietgaten in gekapt. Vóór

(1) Om den schok der projectielen te breken kan men met froed gevolg, op de halve hoogte der gronddekking, eene laag balken leggen, welke dus zelve door de bovenhelft der aardlaag wordt gedekt. Wij merken verder op, dat al deze dekkingen vermoedelijk niet bestand zullen zijn tegen de uitwerking van de getrokken mortieren van 21 eM.

-ocr page 352-

33G

de deur legt men een bruggetje over fle omringende gracht, en hiervoor soms een tamboer.

in groote blokhuizen wordt een kookkachel geplaatst, en eene ruimte voor den commandant, door middel van een houten beschot, afgezonderd. Verder brengt men er hangplanken voor het bewaren van levensmiddelen, en een voorraad drinkwater in ingegraven tonnen en eene voorraadsplaats voor munitie aan; de openingen worden door glasramen gesloten.

Waar de ruimte het slechts eenigszins toelaat, worden de blokhuiswanden door eene ondiepe gracht omgeven, om den vijand te beletten, de schietgaten dicht te worpen; de uitkomende aarde wordt gebezigd om de wanden tot aan de schietgaten te bekleeden, en voor liet overige voor do bovendekking. De wanden van het grachtje werden met piketeeringen bezet.

De blokhuizen worden bij den ingang van het werk of dicht bij do frontwallen aangelegd (Fig. 181); op laatstgenoemde plaats zijn zij beter aan het indirecte vijandelijke vuur onttrokken.

Soms kan men van bestaande gebouwen als reduits gebruik maken; in dat geval blindeert men ze, zooals op blz. S\'i? is beschreven; verder werpt men tegen de muren, die aan vijandelijk geschutvuur blootstaan, een gronddekking op.

EangariU zijn aan de achterzijde geheel of gedeeltelijk open blindeeringen (verg. Fig. 182 en 183), dio aan de voorzijde door een grondmaske (de borstwering zelve) zijn gedekt; de inrichting zal geen nadere omschrijving vorderen. Zij dienen tot berging en tot logement van troepen, en gedeeltelijk als gedekt onderkomen voor troepen in reserve (piket).

Tot het verkrijgen van drinkwater graaft men waterputten, of maakt men NouTOX-pijpwelboringen; de wijze waarop dit plaats heeft, wordt in do Handboeken voor den Pionier beschreven.

1!. Opwerpen van tijdelijke werken.

Tijdelijke werken worden zoo mogelijk door burgerarbeiders opgeworpen, doch in verscheidene gevallen moeten de troepen daartoe medewerken, of den arbeid alleen uitvoeren. Gewoonlijk heeft die uitvoering uitsluitend onder toezicht van genieofficieren plaats, en volkomen op dezelfde wijze, als dit met duurzame werken geschiedt. De details behooren daarom niet tot ons bestek; alleen willen wij oen algemeen denkbeeld van de uitvoering geven.

-ocr page 353-

3:37

De uitgegraven grond wordt dadelijk op kruiwagens geladen, en hierin vervoerd. Naar gelang van het aantal beschikbare kruiwagens en planken verdeelt men den platten grond van het werk in grootere of kleinere trapeziums, zooals dit bij veldwerken geschiedt. Het graven wordt bij de contrescarp begonnen; op ruim 1 M. daarvan verwijderd worden eenige planken naast elkander gelegd, welke den zolder (A Fig. 179) vormen. Daarop worden kruiwagens geplaatst, die door gravers gevuld, en daarna door kruiers over stralen (15) en kruiplanken (C) tot bij D gebracht, en daar geledigd worden; zoodra langs de lijn PQ een rug van ongeveer 0,5 M. breedte en 0,3 M. dikte ligt, worden de kruiplanken daarop gelegd, om den grond vaster in elkander te doen zetten; de kruiplanken worden telkens op de nieuw gestorte lagen grond gelegd, en deze aangestampt.

De ruimte tusschen den zolder en de contrescarp, het steh, wordt 0,5 a 0,(5 M. (tot ab) uitgegraven, vóórdat de zolder wordt verplaatst; daarna wordt deze i a i,5 M. naar binnen gelegd en de ontgraving voortgezet; is de geheele gracht op de diepte van het eerste vak gekomen, dan wordt de zolder weer naar de contrescarp verlegd; op die wijze wordt voortgegaan, totdat de gracht op de diepte is gebracht. Zoodra men tot op zoodanigen afstand onder water is gevorderd dat dit hinderlijk wordt (0,3 M. bijv.), graaft men kleine afwateringsgeulen, door welke het water naaide laagste gedeelten stroomt, vanwaar het door middel van ton-molens of andere werktuigen wordt weggevoerd. Dij grachten van groote uitgebreidheid laat men dwarsdammen staan, om het water op verschillende punten te kunnen uitmalen; elke tonmolen bedient dus slechts een gedeelte tusschen twee opvolgende dammen. Ten slotte worden deze zoo diep mogelijk weggegraven, en overigens uitgebaggerd.

De lagen waarin de borstwering wordt opgeworpen moeten eene kleine helling naar buiten verkrijgen, zoowel tot het doen afloopen van regenwater als tot het gemak bij liet kruien; om aan de kruiplanken de vereischte helling te geven, laat men in de borstwering en het escarptalud smalle oprits staan of steunt de planken door zoden, schragen en dergelijke voorwerpen.

Indien tijdelijke werken op zeer slap terrein moeten worden opgeworpen, zooals men dit bijv. in de polders ten zuiden van Amsterdam en op verscheidene andere plaatsen in ons land aantreft, dan moeten bijzondere maatregelen worden genomen, om het wegzinken der werken te voorkomen. Do eenvoudigste wijze V. 22

-ocr page 354-

om aan don ondergrond meer draagkracht te verschaffen bestaat in het maken van zandldstingen (\'). Hiertoe wordt eene sleuf met steile wanden — zoo steil als do grond toelaat — tot op 1 a 2 M. onder den bodem der gracht gegraven, doch zoodanig, dat de naar buiten gekeerde wand \'2 a 3 M. van de escarp verwijderd blijft. Die sleuf wordt met zand gevuld, dat langzamerhand den trapeziumvorm aanneemt (P Fig. 183).

Op welko wijzen grond met gering draagvermogen in gunstiger toestand kan worden gebracht, heeft o. a. do ondervinding geleerd bij het beleg van liet fort Wagner (2) (verg. Hoofdstuk IX). Het dool was, eene batterij aan te leggen op een ongeveer 4 M. dikke laag slib, waarin men bij bot loepen wegzakte, doch welke een stil-ttaanden last kon dragen van ruim 2500 KG. per Ms. liet terrein was begroeid met grassoorten van 1 M. hoogte (sptirtina glabra en uniola spicata) doch die geen zoden leverden. Om nu op dit terrein eene batterij te kunnen maken voor zwaar geschut besloot men eene soort lundeering te maken voor elk stuk, en eene geheel afgezonderde voor de borstwering.

De bedding voor elk stuk werd daartoe omringd door damplanken van 3 tot 8 cM. dikte, welke op zeer eenvoudige wijze tot op het onderliggende zand werden ingedreven — een dwars-nout, aan de plank verbonden werd met menschenbanden neor-geJuwd. Op de alzoo ingesloten slibmassa, dio natuurlijk niet meer zijdelings kon uitwijken, trapte men een dikke laag gras in, en legde daarop \'2 presenningen (zeildoeken); hierover werd ongeveer 0,4 M. zand gestort en goed aangestampt, waarop 3 lagen greenen planken werden gelegd. Do onderste dezer lagen rustten met hare uiteinden op gordingen binnen tegen do damplanken gespijkerd; do bovenste op do koppen dor damplanken en op de middelste laag; do beide onderste lagen worden kruislings over elkander en diagonaalsgewijze ten opzichte van den ingeslagen vierhoek gelegd; de bovenste laag vormde de eigenlijke bedding en lag loodrecht op de richting van do vuurlijn.

De borstwering en do vleugels hiervan rustten op eene aaneengeschakelde rij balken dik 0,4 a 0,5 M.; op de samenkomsten van de borstwering en do vleugels werden zij over elkander gekeept en gespijkerd. Alvorens deze balkeu te plaatsen word echter oene groote menigte lang gras op het slib geplaatst, loodrecht op de richting van de balklaag; op dat gras kwamen twoo lagen sterk zandzaklinnen. De tusschenruimten van do boomon werden

(1) Kuomiiouï, l)c sleWng van Amsterdam, bU. 10S.

12) Gii.i.mohe, Engineer and ArlHIery operations ngninst the defences uf Charleston htrhor in 18(13, 274..

-ocr page 355-

nr»)

aangovuld met zand en gebroken zandzakken, en rondom de balklagen werden eveneens zandzakken geplaatst, welke als liet ware oprits vormden, zoowel om do oppervlakte meer te beltisten als om de omringende modder to beletten, onregelmatig op te rijzen. De borstwering zelve werd geheel van zandzakken gemaakt; zij zakte langzamerhand wel weg, doch dan verhoogde men ze slechts, door er nieuwe zandzakken op te werpen.

Deze moeras (marsh) batterij heeft zeer goed voldaan.

C. Veréeniging der onderdeden tot vestingen, forten en hustbatterijen.

Op blad/,. 3:f3 hebben wij reeds opgemerkt, dat men tijdelijke vestingfronten kan samenstellen uit tusschenliniën met veldprofiel en tijdelijke forten; Fig. 180 stelt daarvan een voorbeeld voorC), dat tevens kan dienen voor de buitenlijn eener -verschanste leger-, plaats. De forten liggen op 1500 iï \'2000 M. van elkander; de tusschenruimten zijn gesloten door lange liniën, welker verlengden in de forten vallen.

Wanneer de forten of andere tusschengelegene werken te ver van elkander liggen om den saillant X te bestrijken, dan kan men op dit punt eene dubbele caponnière bouwen, welke door een voorliggend glacis wordt gedekt.

De forten zijn zooveel doenlijk tegen overrompeling en gewelddadige aanvallen beschermd. Daartoe loopen de gemeenschapsmiddelen er niet door; om dezelfde reden zijn de voornaamste llankbatterijen geblindeerd of door hooge wallen gedekt, de gracht vóór het voorfront breeder dan de andere, de contrescarp door hindernissen en beletselen beschermd, en eindelijk in elk fort de noodige blokhuizen gebouwd, om de wachthebbende manschappen aan \'s vijands worpvuur en indirecte schoten te onttrekken.

In elk front liggen 4 gemeenschapsmiddelen met liet voorterrein; twee langs de forten, en twee in het midden der takken van de tusschenliniën. Om de uitgangen te dekken zijn daarvóór de wapenplaatsen F en G aangelegd, in welke weder blokhuizen voor de wacht zijn gebouwd; die in de werken G vormen een soort van reduit, en zijn door grondmaskes gedekt.

De gemeenschapsmiddelen zijn alleen door barrières afgebroken; aan de achterzijde liggen lange traversen (II). die men desnoods met licht geschut kan bewapenen.

(1) Buialmont, Traité de foriijirafion polygnunlc, II, hl/. 1*14 en volg.

-ocr page 356-

340

Het zou zeer aan te bevelen zijn een bedekten weg of gang vóór de tusschenliniën te maken; maar meestal zal men dien, wegens de daartoe noodige arbeidskrachten, moeten weglaten.

Op de escarptaliuls kan men eene scliuine palissadeering aanbrengen (Fig. 180i en «); de belling late men overeenkomen met den invalsboek der projectielen, op 1000 ,M. afstand geschoten. Op die wijze zullen de meeste projectielen ze niet kunnen raken, en kan deze palissadeering, ofschoon zeer aan het vijandelijke vuur blootgesteld, nut opleveren.

Wanneer echter een vestingfront of oen fort bij het uitbreken van een oorlog nagenoeg voltooid is, dan redt men zich zoo goed mogelijk: gewelven vervangt men door blindeeringen; van gebouwen met verschillende verdiepingen laat men de bovenste weg; vóór alles tracht men echter de hoofdomwalling te sluiten en stormvrij te maken. Bekleedingsmuren worden daartoe door hout-of spoorstaafbekleeding vervangen of geheel weggelaten, doch palissadeeringen geplaatst; de hoogte en dikte der borstweringen wordt verminderd, enz.; alle bomvrije gebouwen worden tot een minimum teruggebracht en in hout gemaakt.

Do inrichting van forten en kustbatterijen komt — met inachtneming van bet verschil in materialen en in afmetingen der profielen— over het geheel overeen met dergelijke duurzame werken. De keel wordt door eene verdedigbare palissadeering of — wat beter is — door eene aarden borstwering gesloten. Deze is gewoonlijk rechtlijnig of zeer weinig gebroken; soms ook bastion-vormig. In de beide eerste gevallen kan de keelgracht uit een blokhuis worden geflankeerd (b ig. i81a).

Men kan ook vóór de keelborstwering eene soort van lunet aanleggen, waaruit de keel, zoomede de tusschenliniën — indien deze aanwezig zijn — bestreken kunnen worden (Fig. 182«, c en d). Het hiertoe te gebruiken geschut plaatst men dan zoo mogelijk in geblindeerde batterijen, van welke men één of meer schietgaten maskeert; deze worden eerst geopend, indien een der andere onbruikbaar wordt. Wénschelijk is het, aan deze batterij een vóórkop (AB Fig. iüid) te geven, en dezen ten minste gedeeltelijk met spoorstaven en grond te dekken; ook de wangen der schietgaten kunnen met spoorstaven worden bekleed.

De tusschenliniën in de buitenlijn der verschanste legerplaatsen (Fig. 182« en e) verkrijgen gewoonlijk een banket voor infanterie, slechts hier en daar door barbellen afgewisseld. Zij kunnen met

-ocr page 357-

goed gevolg worden vervangen door dorps- en boschranden, die in staat van verdediging zijn gebracht, en desnoods door hindernissen en beletselen. Laatstgenoemde voorwerpen legt men in elk geval vóór de tusschenliniën aan; met kleine of groote openingen, naar gelang van de macht waarmede men op elk punt vermoedelijk offensief te werk zal kunnen gaan.

Tot toelichting van deze opmerkingen volgt hier de beschrijving van eenige tijdelijke forten.

Fig. 181 stelt een tijdelijk fort voor, ingericht volgens Pruisische beginselen (\'). De teekeningen zullen weinig toelichting behoeven, waarom wij ons tot het volgende bepalen:

Het geheele werk is voor verdediging door infanterie ingericht, doch op de vóór- en zij fronten kunnen zeer spoedig geschuts-emplacementen worden gemaakt (vergelijk de stippellijnen van Fig. 181i), in welk geval emplacementen voor ruim \'20 stukken ■*. aanwezig zijn.

Alle grachten worden door geweervuur uit houten caponnières geflankeerd; de ingangen van die op het voorfront en op de zijfronten zijn door tamboers afgesloten, tot welke men toegang heeft uit den rondengang in de droge gracht; de tamboer der dubbele caponnière op het voorfront staat daarenboven in gemeenschap met eene poterne onder den frontwal en hierdoor met de na te noemen kapitaaltravers.

De caponnières der zijfronten zijn niet aan indirect vuur onttrokken.

Onder elk zijfront ligt eene poterne, tot verbinding van het terrcplein met den rondengang.

Onder de koelborstwering ligt eene poterne, als toegang tot het blokhuis aldaar.

Onder alle traversen van het voorfront liggen schuilplaatsen van 2 verdiepingen; de bovenste dient bepaaldelijk als schuilplaats, de onderste als logement of magazijn (J). Onder de voorste traversen der zijfronten liggen schuilplaatsen en de reeds genoemde poternes naar den rondengang; onder een der andere traversen een verbruiksmagazijntje (b).

[n het terreplein, dicht bij de frontborstwering, liggen twee blokhuizen, voor te zamen (10 man.

(1) Waoner, Orundrisa der Forlijilcation, PI. XXI.

(2) Van ilczc scliuilplantspn is de gronddekking pq (lip. 181y) le gering.

-ocr page 358-

De ingang van het werk bestaat uit een open doorgang inet eene brug over de keelgracht. Die ingang kan worden bestreken uit een tamboer, binnen welken de ingang van liet wachthuis ligt.

Midden in het werk ligt eene kapitaaltravers, die zich van den zoo even genoemden tamboer tot aan de kapitaal van het werk uitstrekt. Onder dezen wal liggen, behalve twee doorgangen (cc), eene wacht (/»), eene vulplaats voor projectielen (e), een projectielenmagazijn (lt;/), een hoofd-buskruitmagazijn (/), en een bergplaats voor ontstekingsmiddelen (lt;/).

Fig. 182 stelt een gedetacheerd fort met een gedeelte tusschen-linie eener verschanste legerplaats voor, op een tamelijk hoog terrein. Het werk heeft geen eigen grachtsverdediging; de grachten vóór de zijfronten kunnen echter voor een groot gedeelte uit de tusschenliniën worden bestreken. Om bedoeld nadeel zooveel doenlijk te verminderen is een voorgracht met voorglacis gemaakt; de in die voorgracht aan te brengen beletselen en hindernissen kunnen rechtstreeks uit het fort worden bestreken. Verder is bij de con-trescarp eene palissadeering op een berm geplaatst.

De inrichting der voor- en zijfronten komt in hoofdzaak met die van Fig. 181 overeen; de schuilplaatsen zijn echter enkel.

Achter de zij- en frontborstweringen ligt een retranchement, waaronder een logement, met twee ruime uitgangen.

De keelborstwering is in het midden afgebroken; in die open ruimte liggen twee geblindeerde batterijen, tegen borstweringen aansluitende, zoodat het geheel den vorm cener lunet met zeer lange flanken verkrijgt, vóór welke eene smalle natte gracht is gegraven, waarin eene palissadeering is geplaatst, sluitende tegen het keelgrachtje met palissadeering.

Fig. 183 stelt een tijdelijken dijkpost voor. Het werk heelt den vorm van een afgestompte lunet met gesloten keel; op de frontborstwering kunnen 4 stukken worden geplaatst; verder ligt daarop eene travers met eene 3 a 4 M. breede schuilplaats, waarin ook 2 stukken geborgen kunnen worden.

Er is ondersteld, dat de dijk als waterkeering moet blijven dienen, zoodat de gedeelten PQ en RS niet mogen worden weg-gegraven; bij Q en S zijn roevingen gemaakt; die vóór het werk kan hieruit rechtstreeks worden bestreken.

Indien de gemeenschap over den dijk niet geheel mag worden verbroken, moet buiten om het werk een weg worden aangelegd, ergens (bij rj) afgebroken door eene coupure, over welke eene losse brug wordt gelegd; is ook aan de andere zijde van het werk

-ocr page 359-

:h:(

eone inoniialic gesteld, dan is daar eene kade noodig (verg. blz. 21\'2) om den vijand Ie beletten met schuiten in de gracht te komen.

De inrichting van liet werk vereischt weinig toelichting. In het midden heeft men een gedeelte van den (lijk laten liggen en daaronder een magazijn gemaakt; onder den frontwal ligt een logement.

Wil men de grachten llankeeren, dan kan men de batterij T opwerpen; de stormvrijheid hiervan ligt echter uitsluitend in de coupure g, terwijl zij met schuiten te bereiken is. liij eenige waakzaamheid zal de verovering echter steeds zeer moeilijk zijn.

II. In staat van vkhdedioinci bh eng i:n van duuuzame WERKEN.

liet in staat van verdediging brengen van duurzame werken omvat de werkzaamheden, welke gevorderd worden om de verdediging zoo krachtig mogelijk te doen zijn; niet alleen binnen de wallen maar ook daarbuiten, op het terrein tusschen en vóór de werken, is daartoe in den regel veel handenarbeid noodig, zoodat het zeer aan te bevelen is, reeds in vredestijd, of\' althans bij dreigend oorlogsgevaar alle maatregelen Ie nemen, welke niet noodzakelijk tot liet uitbreken van een oorlog moeten worden uitgesteld.

Ten einde zonder tijdverlies met het werk te kunnen beginnen, worden in tijd van vrede uitvoerige memoriën opgesteld voor het in staat van verdediging brengen der liniën, vestingen en forten. Als grondslagen daarvoor gelden de gegevens omtrent de sterkte der bezettingen, de bewapening, den vermoedelijken omvang der inondatiën, de personeele en materieele hulpmiddelen der landstreek, enz.; de meeste dier gegevens levert de regeering, de overige moeten door de aangewezen linie-, groeps-, vesting- of fortcom-mandanten zeiven worden opgespoord. Gegrond op deze gegevens, en op de rol welke de linie, de groep, de vesting of het fort zal moeten vervullen, zoomede op eene verkenning van het terrein, wordt nu bepaald, welke maatregelen in elk geval al dadelijk zullen moeten worden genomen, en deze eerste handelingen worden gedetailleerd in de memoriën beschreven.

Dientengevolge bevatten deze in hoofdzaak het volgende:

-ocr page 360-

Sterktestaat van de bezettingstroepen.

Indeeling » » »

Bewapening. (Armeerings- en uitrustingssUuit).

Gegevens omtrent de verschillende magazijnen.

Huisvesting van de bezetting; staat van liet meubilaii.

Proviandeering en verpleging.

Dienstregeling der bezetting.

» » werkploegen.

Telegrafische gemeenschap.

Te plaatsen blindeeringen.

Op te werpen neven- en tusschenbatterijen.

Uit te voeren pionierwerkzaamheden.

Opruiming van het voorterrein.

Uitrustingsstaat van genieinateiieel, gereedschappen enz.

Ken en ander wordt gewoonlijk toegelicht door de volgende teekeningen;

Terreinkaart.

Plan van het vestingwerk.

Bewapening van id.

Indeeling der overdekte ruimten.

Huisvesting.

Indeeling der wachten.

Schetsen van batterijen en van andere details.

Zoo nauwkeurig mogelijk wordt bepaald, door wié de verschillende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd, en op welke wijze men zal moeten voorzien in ontbrekende werkkrachten, materialen en gereedschappen. In den regel wordt de leiding van den arbeid opgedragen aan een officier der Artillerie voor zoover de zuiver artilleristische werkzaamheden betreft, en overigens zoo mogelijk aan een officier dei\' Genie. De Infanterie, en waarnoodig ook burgerarbeiders, zijn bij alles behulpzaam. Voor de proviandeering zorgt de Intendance.

De maatregelen van zuiver artilleristischen aard worden beschreven in de handboeken voor dat wapen (\'); volledigheidshalve worden ze echter hieronder met de overige opgegeven. Over het geheel zullen de werkzaamheden in de volgende volgorde moeten worden uitgevoerd, indien zij althans niet gelijktijdig onderhanden kunnen worden genomen;

(1^ Seyffaudt, Tactiek der veslin(/artillerie, 161 cn vol^.

-ocr page 361-

345

1°. Binnen de werken.

a. Voorbereidingsmaatregelen.

b. Verzekering van de stormvryheid en maatregelen tegen overrompeling.

«. Het inrichten van de wallen voor geschut en voor infanterie.

d. Het maken van overdekte ruimten.

e. Het bevorderen van de veilige gemeenschap.

■2°. Buiten de werken.

u. Opruiming van hot voorterrein.

h. Versterking van het terrein tusschen, en zou noodig vóór de werken.

c. Aanleg van neven- en tusschenbatterijen.

Tot toelichting moge het volgende dienen

i0. Werkzaamheden binnen de werken. a. Voorbereidingsmaatregelen,

Het bepalen van afstanden tot verschillende punten in het terrein en het maken van afstandstafelen naar die gegevens. Bij voorkeur wordt dit in vredestijd gedaan.

Het ontruimen van arsenalen en loodsen, het inrichten dezer lokalen tot verblijf tot op het oogenblik dat de vijand met geschut vóór de sterkte is gekomen.

Het tot gebruik inrichten van de bestaande woonlokalen, werkplaatsen, wachtlokalen, magazijnen, bergplaatsen, keukens enz., indien dit niet in vredestijd heeft plaats gehad.

Het gereedmaken der iiltreertoestellen.

Het maken van latrines nabij de tijdelijke verblijven.

Het plaatsen van lantaarns.

Het maken van vlotten, tot vervanging der bruggen.

Het maken van telegraphische verbindingen tusschen de forten eener linie onderling en zoo noodig naai\' achteren; het inrichten der telegraafstations of kantoren. Het maken van telefonische verbindingen tusschen de verschillende onderdeden der werken, in het bijzonder van de wachtlokalen onderling, en van de hoofdwacht in het werk met de wachten daarbuiten en met den fort-commandant.

-ocr page 362-

34«

Het plaatsen van toestellen voor optische seingemeenschap. Het aanmaken van bekleedingsmkldelen, vullen van zandzakken enz.

Indeeling der bezetting (Hoofdstuk Vil).

Oefening der bezetting, voor zooveel de werkzaamheden dit toelaten.

Nazien en in order brengen van het artillerie-materieel.

Ontruimen der vredesmagazynen; schoten gereedmaken en overbrengen naar de verbruiks- en hoofdmagazijnen.

Inrichting van laboratoria in vestingen en groote forten.

b. Verzekeving der stormvrijheid en maatregelen tegen overrompeling.

Afsluiting der toegangen te water door staketsels, drijfboomen enz.

Plaatsing van hindernissen en beletselen op het glacis, den berm enz.

Maken van tamboers vóór de bruggen; aanbrengen eener tweede (en derde) afsluiting.

Aanbrengen van hulpmiddelen tot verlichting der grachten en van het voorterrein (Toestellen voor electrisch licht; lampen in den bedekten weg; aanmaken van vuurpijlen; plaatsing van vuur-pijlbokken).

Maken van wachtlokalen in den bedekten weg; afsteken van een banket in het binnentalud van het glacis.

Sluiting van eventueele openingen in de keelborstwering, bij voorkeur door een aarden wal.

Zoo noodig, blindeering van poortuitgangen in het werk of dekking door den aanleg van traversen; afbreken van bruggen en vervangen door vlotten; inlaten van water tot vermeerdering der diepte van de grachten; het maken van roevingen; uitljzen der grachten.

Omtrent dit laatsto valt op te merken dat eene sleuf van 10 M. breedte voldoende is. Do wijzen, waarop eene dergelijke sleuf kan worden gemaakt, zijn in de VeldversterHngskmist beschreven. Om ze open te houden, trekt men er booten doorheen, die met plaatijzer zijn beslagen en in schommelende beweging

-ocr page 363-

:H7

worden gehouden; vooral \'snachts moet dit plaats hebben. 15ij dag schuift men do dikkere schollen onder het vaste ijs en dunno ijskorsten haalt men hierop. IJswachten van 1 onderofficier en 8 man, van welke steeds 4 man te gelijk aan hot werk bleven, hebben op die wijze bij ISquot; koude eene cunette van ruim 500 M. lang en bijna 9,5 M. breed opengehouden.

Palissadeering van den bedekten weg en de wapenplaatsen, indien dit noodig wordt geoordeeld.

Maken van schilderhuizen en van dekkingen voor schildwachten.

In batterij brengen van de vuurmonden der veiligheidsbewapening.

Aanbrengen van laad- en bedieningsgereedschap.

c. Inrichting der wallen, voor geschut en voor infanterie.

Steil opzetten en bekleeden van binnentaluds en van de van den vijand afgekeerde taluds van traversen; wegsteken van infan-terie-banketten op plaatsen waar geschut in batterij moet worden gebracht, en in depot opleggen van den aldus verkregen grond.

Maken van ontbrekende infanterie-banketten.

Afsteken der scherpe kanten van borstweringen, traversen en gronddekkingen boven gebouwen.

Opwerpen van scherfweren en van ontbrekende traversen; verbetering van beschadigingen aan borstweringen, traversen enz.

liet leggen van beddingen voor remise-vuur monden (het posi-tiegeschut wordt reeds in vredestijd in batterij gebracht); zoo noodig opwerpen van barbetten en maken van oprits.

d. Maken van overdekte ruimten.

Het zoo noodig plaatsen en met grond bedekken van blindeeringen voor nissen, schuilplaatsen, magazijnen, logementen en gesel»utstanden. Het blindeeren van daartoe geschikte wachterswoningen en andere gebouwenj zoomede van pompen.

-ocr page 364-

348

Gewoonlijk wordt de ie laag dekbalken zoo spoedig mogelijk op de blindeeringramen geplaatst; voor de tweede laag kan men boomstammen nemen, voortkomende van de aanstonds te bespreken opruimingen. Zoolang deze niet aangevoerd zijn, bepaalt men zich in dat geval tot het ommantelen der blindeering met den in voorraad opgelegden grond.

e. lievorderen een er veilige gemeenschap.

Maken van mijngalerijen onder oprits, traversen enz.

Afsteken van trappen en van oprits in verschillende taluds.

Opwerpen van traversen of van loopgraven in het terreplein; het maken van smoorkuilen (wolfskuilen zonder piketpalen).

Omtrent dit onderworp heeft de oorlogsondervinding in 1870— 71 geleerd, dat wolfskuilen /.onder piketten zeer goede diensten bewijzen, maar tevens de gerneensclmp zeer belemmeren; dat scherven van 0,08 M. dikke planken ontoereikend zijn, en dat loopgraven, diep l,2 M., van boven breed 2 M., eene nagenoeg gevaarlooze gemeenschap opleveren (i). Rij opzettelijk daartoe genomen proeven is gebleken (2), dat deze echter voor kleine werken van weinig nut zijn tegen plongeerend vuur, omdat zij tamelijk ver van elkander en van de frontborstwering moeten blijven; tegen granaatkartetsen echter leveren zij zeer goede beschutting op.

2quot;. Werkzaamheden buiten de werken.

a. Opruiming van het voorterrein.

Het gewoonlijk meest omvangrijke werk bij liet in staat van verdediging brengen van vestingwerken is de opruiming van het voorterrein. De kring, waarin deze mag pluats hebben is bij de Wet van 21 December 1853 {Staatsblad n0.128) bepaald op (100 M. van de kruin van het glacis of van de uiterste vuurlijnen der verdedigingswerken; een afstand die thans natuurlijk ten eenen-male onvoldoende is. Hoe groot die maat behoort te worden genomen is in het algemeen niet met juistheid te bepalen, doch in

(1) Ar chin für die Art. und Ing.-Officierc des Dcutschm Itcichshccrcs, Band 76, blz. 118 cn 119,

(2) Bulletin de la reunion des officiers, 187\'t, blz. 1044.

-ocr page 365-

341»

elk geval behoort de Wet de grenzen van de vergunning veel ruimer te stellen; in Duitschland bijv. strekken deze zicli uit tot 2400 M. Naar onze meening moet in do eerste plaats worden gezorgd, dat de aanvaller geene dekking vindt op liet terrein waarin hij moet sappeeren, en wij achten het zelfs wenschelijk, dat do tweede artillerie-stelling niet ongezien kan worden voorbereid; daarom moet men liet terrein tot op 1000, en naar omstandigheden zelfs tot 1500 M. ontblooten van alle dekkingsmiddelen, welke men niet voor eigen gebruik wil behouden. Onder de laatste behooren vooral huizengroepen van niet te grooten omvang, omgeven door beplantingen, van welke men gebruik wil maken voor het plaatsen van versterkte voorpostendetaehementen en veldwach-ten (verg. blz. 198); deze versterkte punten moeten bedekte gemeenschap met de achtergelegen werken verkrijgen (contre-approches).

Bij het voorafgaande zijn wij uitgegaan van de onderstelling dat men in het voorterrein geen verdedigingssieWxng wil innemen (verg, blz. 194 eti volg.) Is dit wèl het geval dan verandert de toestand en wordt het vraagstuk in onze vlakke terreinen uiterst moeilijk. Onder verwijzing naar hetgeen wij vroeger omtrent zulke stellingen hebben vermeld, meenen we hier te kunnen volstaan met de opmerking, dat alle dekkingen welke men ten dienste dier stelling behoudt, aan den aanvaller dezelfde diensten, en natuurlijk in den regel voor veel langoren tijd bewijzen, als zij aanvankelijk den verdediger deden.

liet zal wel niet uitvoerig betoogd behoeven te worden, dat men in elk geval het houtgewas laat staan, dat als maske moet dienen en zóó dicht vóór de werken ligt, dat men het ook later nog kan omhakken, indien dit noodig mocht blijken; evenzoo dat men in verschanste liniön de boschperceelen, .huizengroepen enz. laat staan, welke de verdediging der tusschenruimten in de hand werken, zooals bijv. het geval is met die, welke ongeveer in de lijn der forten liggen. — Dat o. i. ook in de keel der werken althans niet te veel moet worden opgeruimd, is reeds op blz. 198 vermeld.

Uit deze korte omschrijving zal in elk geval blijken, dat reeds in tijd van vrede zorgvuldig dient te worden overwogen, wat al dan niet opgeruimd behoort te worden, terwijl tevens, om tijdverlies te voorkomen, nauwkeurig moet worden bepaald, aan welke personen — burgerarbeiders, schutters of soldaten — het werk zal worden opgedragen, hoeveel personen en welke gereedschappen daarvoor noodig zullen zijn en waar men de laatste in

-ocr page 366-

:i50

depot zal opleggen. De wijzen van opruiming zijn in de Veld-versterkingskunst beschreven.

b. Versterking van het terrein tusschen en zoo noodig vóór de werken.

Dit behoort geheel tot het gebied der Veldversterkingskunst; op welke wijze de tusschenruimten der inondatieliniën versterkt kunnen worden, is reeds op bl. 214 en 215 beschreven.

c. Aanleg van neven- en tusschenbatterijen.

Zooals reeds vroeger (blz. 189) werd opgemerkt, kunnen nevenbatteryen worden beschouwd als aanhangsels van de forten; soms worden zij permanent uitgevoerd; in andere gevallen maakt men het aardewerk in vredestijd gereed en houdt men de blindeeringen over voor oorlogstijd; elders wordt in vredestijd daaromtrent niets voorbereid. De inrichting dezer batterijen behoort uitsluitend tot het gebied der Artillerie, evenals die van de tusschenbatterijen.

Omtrent het oogenblik van opwerpen dezer laatste hebben we mede reeds vroeger het een en ander in het midden gebracht (blz. 189).

-ocr page 367-

HOOFDSTUK IX.

VOORBEELDEN VAN AANVAT, EN VERDEDIGING VAN VESTINGEN EN FORTEN.

BkLF.G IIF.li VESTING \'S-IlF.nTOGKNROSCn IN 1029 O (Fig. 184).

Inondutiën en tvaterajleiding;

schet/i der toenmaals gebruikelijke aanvalswijze.

De vesting \'s-Jfertoyenhosch ligt in eene lage streek, waar men nog tegenwoordig veel overlast van het water heeft, wat in 4029 niet minder het geval was. De inondatiën, in zoover zij niet natuurlijk, door ifanswater, ontstonden, werden toen gesteld door het afdammen der Dieze, op ongeveer 900 M. (1200 pas) ten Noorden der vesting, en naar het schijnt ook van de Bossche sloot, bij hare uitmonding. Gedurende het beleg werd ook nog een kade ten Zuiden van het dorp Orthen doorgestoken, om aan de

(1) J. Prempaut, Verhad ofte cortc hnschrymnghe van Uyene ghapass eert is in de seer Ireffelylce en de vermaerde helegheringhe van \'j Uerlogcnhosch enz.

D. IIeinsius, Re rum ad Sy loam-Ducts af que alibi in Belgio aut a Belgis anno 1020 geslarnm hist or ia. Hiervan bestaat eene vertaling in het Franseh, onder den titel van: llisfoire du siége de Boldue ei de ce qui s\'est passé en Pais-Bas, Can 1629.

C. 11. Hermans, Verzameling van zeldzame oorion den bet r elke lijk hef beleg van llertogenhosch in 1020.

-ocr page 368-

\'.m

onderwaterzetting nog meer uitbreiding te geven. Door de genoemde dammen werden de Aa, de Dommel, benevens de Bossche sloot opgestuwd en verspreidde zich liet water zooals 1quot; ig. 184 aangeeft; de geheele vesting werd alzoo door eene meer of minder breede inondatie omringd, die zich vooral aan de Zuid- en Westzijde uitstrekte, en waarin slechts een tweetal accessen droog bleven, tot welker afsluiting de Pettelaarschansen aan de eene, en de forten Isabella en St. Antony aan de andere zijde waren aangelegd.

De vesting bestond uit een bemuurden hoofdwal met natte gracht, gedeeltelijk door torens, gedeeltelijk — o. a. op het front van aanval — door bastions geflankeerd; vóór de Ilinthamer^oovi lag een ravelijn (halve maan) en een hoornwerk; vóór de Vughter-poort alleen eene halve maan; behalve eenige kleine werkjes langs de contrescarp der hoofdgracht waren geen andere buitenwerken aanwezig.

Het fort Isabella (zie ook Fig. 184^) had den vorm van een gebastionneerden vijfhoek, en bestond uit een hoofdwal, een onderwal, natte hoofdgracht, bedekten weg, natte voorgracht, en een ravelijn met hoornwerk; St. Antony was eveneens gebastion-neerd, behalve in de keel, en had een hoofdwal, natte gracht, en twee kleine buitenwerken. Tusschen dit fort en de Vnghterpoort lagen, op de smalle watervrije strook tusschen den Dom.nel en eene breede sloot, nog drie open werken, alle in het front van natte grachten voorzien.

Toen de Gouverneur der vesting, Antonie Schets, lieer van Groiüiendonck, van eene samentrekking van Staatsche troepen hoorde, welke op een beleg van \'s-Bosch zou kunnen uitloopen, meende hij daarin slechts eene schijnbeweging te moeten zien, en ten gevolge hiervan nam hij eerst maatregelen tot tegenweer, toen geen twijfel meer mogelijk bleef; hij had daardoor betrekkelijk weinig voorraad, munitie en zelfs troepen; in het laatste werd echter nog voorzien vóórdat de insluiting was voltooid, doordien een lOOOtal manschappen, door hel water badende, van Breda over Beuteren de vesting wisten te bereiken.

Dc aanval weid geleid door den Stadhouder Fredehik Hendrik, onder wien vijf onderbevelhebbers een commando hadden. Het was in dien tijd eene vaste gewoonte, om eene vesting van verschillende zijden, in ernst of in schijn, aan te vallen, waartoe het belegeringskorps in verschillende hoofddeelen werd gesplitst, die ieder hun eigen bevelhebber hadden. De legerplaatsen dier

-ocr page 369-

353

afdeelingen noemde men kwartieren en werden verschanst; b\'y dit beleg liad men dus zes kwartieren, namelijk van Frederik Hendrik;

Baron van Brederode;

Graaf Ernst Casimir van Nassau;

Graaf Willem van Nassau;

Graaf van Sülms, en Pinsen. (Gouverneur van Hees).

Tegen uitvallen en ontzet verbond men de kwartieren door contra- en circumvallatieliniën; deze en het oordeelkundige gebruik van het water hebben aan dit beleg eene groote vermaardheid verschaft. De circumvallatielinie was 54,000 M. lang, en bestond uit eene ongeveer 3 M. hooge borstwering met buitengracht, versterkt door 9 groote schansen, 49 redouten, 17 hoornwerken, en verscheidene andere werkjes. Do contravallatielinie (op de teeke- ^ ning als gemeenschapswerken aangegeven), 000 en meer passen van de andere verwijderd, was slechts half zoo lang als deze, en door 49 redouten versterkt; bovendien waren nog batterijen tot hetzelfde doel aangelegd. Verder werden tusschen de Bossche sloot en het fort Crevecoeur een aantal werken gemaakt, om de gemeenschap te water met Holland te verzekeren. Waar, zooals ten N. der vesting, de gelegenheid bestond om dijken of kaden tot liniën in te richten, werd hiervan gebruik gemaakt.

De meeste moeilijkheden waren verbonden aan de gedeelten der liniën tusschen de Dieze en de Viighterheide, vooral van hier tot aan Deuteren, aangezien het water daar op .sommige plaatsen bijna 2 M. hoog op het land stond. Dit gedeelte, de Hollandsche dijk genoemd, werd als volgt vervaardigd. Door middel van een groot aantal fascines en van elders aangevoerden grond, werd eene aanplemping van ongeveer 20 M. breed gemaakt (Fig. i84c/), welke door 6 of meer rijen vlechtwerk, die onderling vereenigd werden, op hare plaats werd gehouden; op dezen dam werd eene borstwering met banket, door middel, van fascines en aarde, eveneens tusschen vlechtwerk ingesloten, gevormd; de borstwering werd 1,9 M. dik, 1,56 M. hoog en 2000 M. lang. De linie werd versterkt door schansen, waarvan de borstweringen uit tusschen houten wanden besloten fascines of aarde bestonden, en die met veldgeschut werden bewapend. Het gedeelte tusschen Deuteren en de Dieze, de Boerendijk genoemd, was 3000 M. lang en werd eveneens uit fascines en grond samengesteld; op de aanplemping, die hier veel dunner kon zijn, kwam eene dubbele borstwering, V. 23

-ocr page 370-

354

eveneons door redouten versterkt. De beide accessen naar deze gedeelten der linie werden afgesloten; het eene door twee lunetten, het andere door een groot werk, de Boereuschans geheetcn.

ïen einde nu aan deze liniën meer sterkte te geven, den vijand het inondatie-water verder te onthouden, en de gemeenschap tus-schen de verschillende kwartieren, die veel te wenschen overliet, gemakkelijk te maken, liet Feedeuik Hendrik de Aa en de Bommel afdammen, en aan de buitenzijde der circumvallatie-linie, over een belangrijk gedeelte hiervan, eene, gedeeltelijk zelfs dubbele, gracht graven, welke met genoemde riviertjes in verbinding werd gebracht. Bovendien werden bij Engelen 21 watermolens gemaakt, door paarden gedreven, om het water zooveel doenlijk in de Dieze te kunnen afvoeren. Eindelijk werden ook nog de hoogten op de Vughtei-heide afgegraven, van waar de liniën konden worden beheerscht. Al deze werkzaamheden, met een zeer groot aantal boeren uit de Betuwe, den Tieler- en den Bommelenoaard, in de eerste dagen van Mei begonnen, waren omstreeks half Juni voltooid; ook de troepen namen voor een gedeelte aan den arbeid deel.

In dien tusschentijd werden uit de verschillende kwartieren de loopgraven geopend; de hoofdaanval —- dien wij alleen zullen beschrijven — was op het Vughtertiont, en dus eerst tegen de forten Isabella en St. Antony, gericht. Den 27sten Mei werd op bijna 900 pas van eerstgenoemd fort een aanvang gemaakt; de sappen worden door Franschen naar Isabella en door Engelschen tegen St. Antony uitgevoerd. Tot bescherming der arbeiders maakte men van afstand tot afstand redouten, welke door veldgeschut en infanterie werden bezet; deze schansen dienden tot opneming der werkers en van de bezetting der loopgraven, indien een uitval met betrekkelijk groote macht geschiedde. De beide loopgraven werden hier met elkander vereenigd door eene andere, bij welke eene gesloten schans werd opgeworpen, waarin zes 24\'tÜers (\'15cM.) kwamen, tot beschieting der saillanten van de aangevallen bastions. Op deze wijze ging men tot aan de contrescarpen der werken voort; de batterijen werden in de nabijheid hiervan gedeeltelijk met mortieren bewapend, waarmede steenen, bommen, vuurwerken enz. naar den verdediger werden geworpen. Uitvallen hadden niet plaats; eerst den -15d™ Juni, toen de contrescarp reeds was bereikt, geschiedde er een uit Isabella met 50 of 00 man, die echter weinig uitrichtte.

In den nacht van den l(3Jcquot; begonnen de grachtsovergangen; bij Isabella naar het hoornwerk, bij St. Antony naar de halve maan

-ocr page 371-

355

aan de Zuidzijde; de laatste werd vervaardigd van rijshout en aarde, de eerste met de gewone galerij\', aan weerskanten van dezen overgang waren hier echter nog wapenplaatsen of logementen opgeworpen cn met geschut en infanterie bezet, om de bezetting van den onderwal in bedwang te houden. De genoemde gewone galerij bestond uit jukken van ribhout, van boven en aan de blootgestelde zijden met planken bekleed; om de jukken te kunnen stellen moest echter eerst een dam worden gemaakt, met welks voortgang het stellen der houten gebinten gelijken tred hield. De werkers werden hieibij aan alle zijden door schanskorven, blinden enz. gedekt; ook de planken bekleedingen der galerij werden door grond en aardzakken beschut, en somtijds, tegen het in brand steken of schieten, met versche koehuiden bekleed; ook werden in de wanden schietgaten en andere openingen, tot doorlating van licht cn lucht, gespaard. Meestal, en ook hier, werd meer dan éóne galerij, in elkanders nabijheid, te gelijkertijd uitgevoerd.

Den IV11™ Juni beproefden de Engelschen de halve maan te bestormen; deze aanval werd niet doorgezet, omdat de aanvoerder al spoedig werd gewond; ook hier werd toen een galerij begonnen, welke telkens door de verdedigers in brand werd «geholpen,quot; en dan door de aanvallers opnieuw aangevat.

Den 20len en 21st™ werden mijnen begonnen; die in de halve maan van St. Antony sprong \'s nachts van den \'2-29ten, maar — zoo als vele in dien tijd — zonder de beoogde uitwerking, en de beproefde bestorming mislukte dan ook. Den 23sten mislukte de ontsteking van twee mijnen in het hoornwerk van Isabella \\ eene andere maakte wel eene goede bres, maar verstopte tegelijk de galerij, waardoor de bestorming niet kon plaats hebben. Deze galerij werd nu verlaten, en eene andere oyer de hoofdgracht begonnen, die den 0llcquot; .luli gereed was.

In den avond van den 7llel1 Juli werd een dubbele aanval door de verdedigers gedaan,- een rechtstreeksche met 100 man tegen de aanvalswerken, die in zoover gelukte dat de beide redouten aldaar een vol uur in zijne handen bleven, cn oen flankaanval uit het hoornwerk, welke echter onmiddellijk werd afgeslagen.

Den 9dl!11 werd het hoornwerk, toen de aanvallers bemerkten, dat het slechts door 7 of 8 man was bezet, in bezit genomen. Den 17\'1™ geraakten de aanvallers, alweder zonder gevecht, door de galerij, in den verlaten onderwal, cn den 18dca werd in den nacht het geheele fort genomen, nadat er eene mijn gesprongen en het werk door de verdedigers ontruimd was.

-ocr page 372-

:356

Op gelijke wijze werd, den 19dei1, St. Antony bezet, nadat liet eveneens door den verdediger was ontruimd; in dien tusschentijd was de halve maan genomen, en waren de aanvalswerken op het eilandje vóór het fort voortgezet, en van daar eene galerij naar den hoofdwal gemaakt.

Nu vereenigden zich de Franschen en Engelschen, en zetten den aanval ten N. van St. Antony voort, waar echter alleen de vroeger genoemde smalle strook langs don Dommel was droogge-bleven. Na veel inspanning werd het voorste der daar liggende werken, eene lunet, bereikt; do mineur den 2(jsteK Juli, door middel van eene biesbrug, over de gracht gebracht, en eene mijn ontstoken, die gelukte. 1 Iet werk werd daarop — nogmaals zonder uiterste verdediging — verlaten, door de aanvallers bezet, en in eene batterij voor vier stukken veranderd.

Van hier geraakte men den 3J™ Augustus aan het volgende werk, eene tenaille; twee biesbruggen werden in de gracht gebracht, eene mijn aangelegd, die den volgenden dag werd ontstoken, en eene goede bres vormde. Onmiddellijk daarna stormden 100 Fransche vrijwilligers op het werk; maar zij werden met groot verlies teruggeworpen; deze handelwijze werd dan ook door Fuedeiuk Hendrik afgekeurd; volgens hem moesten eerst een klein aantal troepen naar de bres oprukken, om den verdediger terug te dringen, en daarna moest aan den voet of zoo mogelijk op de kruin der bres, een logement gemaakt worden, dat dan als steunpunt voor den verderen aanval kon dienen.

Na dit echec werden denzelfden dag nog twee mijnen begonnen, die den G\'1011 werden ontstoken; de eene mislukte echter geheel, en de andere had niet genoeg uitwerking; men besloot dus een anderen weg in te slaan. De sappe werd toen langs den linkervleugel der tenaille voortgezet en met infanterie bezet; deze, en een \'Jtal mortieren uit de batterij voor het werk, maakten het de verdedigers zoo moeilijk, dat zij in den nacht van den gsteu Je tenaille verlieten, die onmiddellijk bezet en tot eene batterij voor acht stukken werd ingericht.

De verdere aanval werd nu gericht tegen het ravelijn en de beide facen van het linkerbastion van het Vughterh\'Qni\\ om tegenover de linkerface te komen werd eene brug over de Dommel gelegd, naar eene Terreinstrook die nog min of meer droog was. Aan beide zijden, en ook naar de halve maan, begon men met den overgang der gracht, die 3 M. diep en op ééne plaats bijna 70 M. breed was; deze arbeid, die onder het vuur der naastliggende

-ocr page 373-

:i57

vvoi\'ken moest worden uitgevoerd, vorderde dus zeer langzaam. Om hierin to gemoet le komen, liet men halfweg de gracht de galerij weg, en zette alléén den dam voort; daardoor kwam men wel in éénen nacht bij den hoofdwal. maar toen de eerste mineurs die rnen over den dam zond gedood werden, waren de andere niet te bewegen op die wijze het werk voort te zetten, en men besloot daarom weer met de galerij voort te gaan.

Jn dien tusschentijd was den lOJ»» September de halve maan, echter eerst na twee mislukte bestormingen, genomen; ook op andere punten, met name aan de Hinthamerpoort, was het hoornwerk met het ravelijn in handen van den aanvaller geraakt. Toen nu den lid™ eene groote mijn in het bastion met goed gevolg werd ontstoken, was het einde der verdediging gekomen. Reeds sedert verscheidene dagen had het geschut van den aanvaller de stad zeer geteisterd; den 31stlgt;n Augustus, en vooral den 2del1 Sep- \'\' tember, hadden vele burgers, die — evenals in die dagen bijna overal in Nederland — een werkzaam deel aan de verdediging hadden genomen, dienst geweigerd; na den 5\',en begonnen zij reeds op den Gouverneur der vesting te schimpen, zoodat den Uilen zoowel de stedelijke regeering als de bisschop op de overgave aandrongen, en zelfs een groot aantal burgers naar do wallen stroomden, om bewijzen van hunne gezindheid aan den aanvaller te geven. Den •Mllca werd dan ook het verdrag van overgave geteekend, en den 17l,eu trok de Stadhouder op do gebruikelijke wijze door de bres in de stad, nadat deze door Grodbendonck en de zijnen was verlaten.

Opmerkingen omtrent dezen aanval en de verdediging, zoomede omtrent die van het nu volgende voorbeeld, zijn reeds op blz. 21 gemaakt.

Vkuüediging van uk vesting Gravk in 1(174 (\'). (Fig. 185.)

Hardnektig standhouden in den bedekten weg. lletours offensifs.

In den zomer van 1674 besloot de Stadhouder Willem 111 de vesting Grave aan Lodewijk XIV te ontweldigen, welke sterkte

(1) De Luine, Relation de lont cc qui s\'esf passé pendant la srrge de Grave en Vannée 1074. Hiervan best nat eene verfalinpr in liet Duitsch en eene copie in het werk: Relation du siège de Grave et de celui de May ene e.

Be Roo van a lderwerelt , De vestiugoor log cn de veslinghouw, in hunne ontwikkeling beschouwd.

-ocr page 374-

358

een der weinige was, door dezen vorst na zijn aftocht uit Holland bezet gehouden; de leiding van het beleg word toevertrouwd aan Rabenhaupt, die den \'27stcquot; voor de vesting verscheen.

De hoofdwal bestond uit vier bastions (II—-V) en twee halve bastions (I en VI); de laatste waren bemuurd en door een be-muurden wal verbonden, de andere fronten geheel van aarde; vóór de courtines lagen ravelijnon. Verder waren er drie hoornwerken, en om het geheel een bedekte weg met glacis en natte voorgracht; naar den kant van Eavestein lag bovendien een vóór-glacis. Aan den rechter Maasoever vond men eene bemuurde lunet, om den aanvaller te beletten daar batterijen, tot vernieling der bekleeding van den wal aan de overzijde, op te werpen. De vesting was van alles goed voorzien behalve van hoornvee, en de bezetting, sterk 4000 man, waaronder tamelijk veel cavalerie, werd gecommandeerd door den .\'iBjarigen Chamillv.

Zoodra Rabenhaupt voor de vesting stelling had genomen, liet hij aan de circum- en contravallatieliniën beginnen, en Cha-milly liet hem — tegen de gewoonte dier dagen — aanvankelijk geheel ongestoord daarmede voortgaan. Toen echter de Staatschen zich aan de Noordwestzijde te dicht bij de vesting hadden gelegerd, bestookte hij ze uit bastion IV zóózeer met geschut , dat zij genoodzaakt werden meer achterwaarts stelling te nemen, waardoor al dadelijk tijd verloren ging. Zoolang voorts de insluiting niet was voltooid, hield Ciiamilly de bezetting buiten de vesting; gedurende dien tijd liet hij de bijzonder groote hoeveelheid buskruit, welke niet in bomvrije lokalen was opgelegd, in bastion III onderbrengen, waartoe hierin een groot geblindeerd magazijn van hout werd gemaakt.

Den \'2(),tl!n Juli opende de belegeraar de loopgraven aan drie zijden, namelijk langs de beide Maasoevers, en tegenover de lunet op den rechteroever der rivier. Zoodra Chamtlly de aanva\'spunten kende, nam hij verschillende maatregelen om het verdedigingsvermogen der vesting te vergrooten. Reeds vroeger had hij de flanken geheel in order doen brengen en de borstwering verzwaren, terwijl verder eenige logementen ((/) op het glacis, nabij de voorgracht, waren gemaakt (zie ook Fig. 185a); thans werden, op de strook tusschen de rivier en het halve bastion VI met de daarvóór liggende buitenwerken, zes rijen stormpalen (V) geplaatst, om dien toegang naar het bastion, welke slecht bestreken was, af te sluiten. Een ander bezwaar dat hij moest overwinnen was, dat de voorgracht, met welke de hoofdgracht in verbinding stond.

-ocr page 375-

;!50

niet door beeren van do rivier was gesciieiden, maar de dijk daarover liep; de stormvrijheid was dus slecht. Om hierin te voorzien, legde hij zoowel boven als beneden de vesting logementen (M) aan, welke door eene soort van loopgraaf (O) in het binnentalud van den dijk, verbonden waren met, andere logementen of wapenplaatsen (L) achter de voorgracht. Verder liet hij de dijken ondermijnen (P stellen de mijnovens voor, R en N de mijnputten, waaruit de galerijen werden geopend); de lage strook tusschen de rivier en hoornwerk VII, benevens het glacis hiervóór (T), buitendijks met piketteeringen bezetten, en op de genoemde strook stormpalen plaatsen (V). In den bedekten weg, dien hij krachtig wilde verdedigen, werd tegenover de aanvallen op 1,6 M. achter de bestaande palissadeering aan den voet van het talud van het glacis, eene tweede palissadeering gesteld; op afstanden van 50 tot 50 pas werden hierin barrières afgehangen, die met een grendel aan de achterzijde werden gesloten; op dezelfde afstanden, van af de tweede rij tot aan het glacis, werden dwars-palissadeeringen gemaakt. Gelukte het nu de aanvallers over de eerste rij palissaden te komen, zoo konden zij zich niet uitbreiden, en liepen zij groot gevaar, gewond of gedood te worden door piekeniers, welke achter de tweede rij waren opgesteld; de verdedigers konden bovendien de aldus gevormde tamboers niet verlaten dan met toestemming hunner ollicieren, die bij de barrières post moesten vatten.

Zoodra de aanvaller, die de gewone fout beging om zijne batterijen één voor één in werking te brengen, het vuur opende, liet Chamilly met zóóveel kracht antwoorden, dat zijne artillerie de overhand behield, \'s Nachts liet hij opquot; den dijk van liavestein acht stukken opstellen, welke met kartetsen op de vijandelijke werkers vuurden, en over dag werden teruggetrokken. Ééns ook liet hij een tweetal gekoppelde schepen, welke tot eene drijvende redoute waren ingericht, langs eene lijn afzakken, en daaruit de aanvalswerken in de flank beschieten, waardoor de vijand belangrijke verliezen leed. Ten einde verder zijne troepen zooveel doenlijk aan het vijandelijke worpvuur te onttrekken, dat hoe langer hoe heviger op de stad werd gericht, hield hij de infanteriebezetting nagenoeg geheel buiten den hoofdwal.

De aanvaller, begrijpende dat hij van de rivierzijde de vesting het meest zou kunnen benadeelen, spande alle krachten in om de lunet op den rechteroever te bemachtigen. Den 208t™ Augustus was hij met zijne loopgraven reeds zeer nabij gekomen, en dien

-ocr page 376-

;!()(gt;

tlag trachtte hij het werk tc nemen; hij wml cchter fi\'estiiil door het vuur uit de vesting en van de bezetting der inmiddels in den grond geboorde drijvende redoute, die daarentegen nu ook moest worden verlaten; een nieuwe aanval, op den mislukte door

het kartetsvuur van elf \'24ffiers uit de vesting, die vooraf op dit punt waren gericht. Het werk verkreeg nu een vasten bevelhebber, en Cham illy liet herhaaldelijk uitvallen naar die zijde ondernemen, welke echter niet altijd gelukkig afliepen en door welke hij niet kon beletten, dat de aanvaller den 288tcn eene bresbatterij van vier stukken opwierp, waarmede de lunet in twee dagen tot een vormloozen hoop werd geschoten; den 31steu lieten daarom de belegerden ze springen, na alvorens de brug over de rivier te hebben afgebroken, waarop de aanvallers er eene batterij voor vier \'24\'ffiers en twee mortieren in aanlegden.

In dien tusschentijd was bijna al het hoornvee opgeteerd, waarom Chamilly genoodzaakt werd zijne toevlucht te nemen tot het toen zoo verafschuwde paardenvleesch; verder waren door den aanvaller die, behalve een groot aantal mortieren, reeds zes kanonbatterijen in werking had, in de stad ontzettende verwoestingen aangericht, en den verdedigers belangrijke verliezen toegebracht. De gevolgen van een en ander waren moedeloosheid en desertie; Chamilly wist dit kwaad echter spoedig te keeren, zoowel door zijne bon-mots, als door zijne tegenwoordigheid op de gevaarlijkste plaatsen, zijne milddadigheid in het beloonen, zijne maatregelen om de openvallende officiersplaatsen aan te vullen en de deserteurs, die weder in zijne handen vielen of in hunne pogingen werden belet, aan de kastijding hunner kameraden over te laten, die zelden anders dan met den kogel straften.

De eerste helft van September kenmerkte zich niet door belangrijke voorvallen: het vuur werd aan beide zijden levendig volgehouden, en de aanvallers zetten hunne naderingswerken voort, of breidden die uit en trachtten zich, door het aanleggen van parallellen, wapenplaatsen en redouten, tegen de onophoudelijke uitvallen der bezetting te dekken; deze uitvallen, waarbij meestal infanteristen achter de ruiters opzaten, werden dikwijls niet een gunstigen uitslag bekroond, zoodat het werk niet sterk vorderde. De belegeraars hadden inmiddels ook een vierden aanval begonnen tegenover bastion IV, welke, na voortgezet te zijn tot de kolk aldaar, met den Itavensteinschen werd vereenigd.

Rauenhaupt richtte zich nu tegen hot halve bastion VI. Eene batterij van vijf stukken op den rechter Maatsacvav vernielde

-ocr page 377-

361

spoedig de face van dat werk, terwijl eene andere de stukken op de dank demonteerde; het halve bastion aan de Kuyksche zijde (I) werd bovendien sterk beschadigd. Maar Chamillv wist voor alles raad; achter de vernielde face van bastion VI liet hij eene batterij opwerpen, welke op hare beurt die aan de overzijde geheel tot zwijgen bracht; de nieuw geplaatste stukken op de flank dekte hij door zware traversen; onder de bres werden mijnen aangelegd en Friesche ruiters er op en er vóór geplaatst, die echter over dag, tegen vernieling door geschutvuur, werden teruggetrokken; een gedeelte der bezetting bleef eiken nacht bij de bres onder de wapens, en allerlei middelen tot verdediging werden daarbij vereenigd; tegenover de beide aanvallen werden Friesche ruiters gelegd en de plaatsen, waar de aanvaller zich vermoedelijk zou trachten in te graven, bepuind. In weerwil der genomen maatregelen tot dekking der flank van het halve bastion I, werd die den \'208tcl1 geheel vernield; de stukken waren daarop meer dan tienmaal gedemonteerd. Chamilly liet er toen eene lage flank aanleggen.

Den \'iO84611 beproefde Rabenhaupï het halve bastion VI te veroveren, door langs de rivier, waar de stormpalen sterk waren beschadigd, en onder bescherming van het vuur eener groote wapenplaats (EE) op den rechteroever der rivier, voort te dringen. Vijf tot zes duizend man rukten daartoe, geheel ongedekt, over en langs den Ravensteinschen dijk voorwaarts, en vielen de logementen en wapenplaatsen (M en L) aldaar aan, welke door één bataljon bezet waren. Zoodra Chamillv begreep wat er plaats had, zond hij twee bataljons te hulp, en plaatste hij \'iüü man in bastion VI. De logementen werden door de aanvallers bemachtigd, en reeds waren deze tot aan de tweede rij stormpalen gekomen, toen zy uit vier stukken van bastion VI met kartetsen werden overstelpt, een der mijnovens sprong, en de Hollanders door de belegerden, welke uit den bedekten weg over den dijk heen trokken, in de flank en den rug werden aangetast, welke handelingen zóó goed werden uitgevoerd, dat de belegeraars afdeinsden, waarop de logementen weder hernomen werden, en de liüO man uit het bastion in het hoornwerk trokken. De aanvallers weken echter nog niet in hunne loopgraven terug, maar hernieuwden spoedig de onderneming; weder vermeesterden zij het bnitenste logement (M) en maakten er dadelijk zelf een, op slechts tien pas hiervan verwijderd; uit het veroverde werden zij echter spoedig weder verdreven; terwijl denzelfden avond ook nog het nieuw opgeworpene

-ocr page 378-

in handen van den verdediger viel, nadat de gelieele bezetting ■was gedood; het werkje werd onmiddellijk daarna geslecht.

Den l8ten October werd een nieuwe aanval beproefd. Chamillv gaf order om het logement M en de eerste der beide wapenplaatsen slechts zwak te verdedigen, maar daarentegen in de andere hardnekkig stand te houden. Toen nu de aanvallers tot bij de tweede wapenplaats voortdrongen, werd de mijnoven onder de eerste ontstoken, waardoor meer dan tachtig man onder den voet geraakten; onmiddeUijk hierop rukte de bezetting van de tweede wapenplaats met de blanke wapens vooruit, cn dreven de reeds verschrikte Staatschen met een verlies van \'iüü man terug; het logement M werd echter verlaten. Ue slechte afloop dezer bestormingen was oorzaak dat do belegeraar er voorloopig geen meer ondernam.

In de stad zag het er inmiddels bedroevend uit. Alle huizen, en zelfs de keldergewelven, waren zeer beschadigd, wat niet te verwonderen is, daar op sommige dagen meer dan vijftig bommen in het stadje werden geworpen. Ook de bezetting had veel geleden, vooral door het vuur der CoEiiooRNinortieren, welke hier door den uitvinder, die als kapitein der infanterie het beleg bijwoonde, voor het eerst in werking werden gebracht; in weerwil hiervan en niettegenstaande vele zijner onderhebbenden er vóór waren om den bedekten weg te verlaten, weigerde Giia.mii.ly dit, ten einde de aanvallers niet in de gelegenheid te stellen, de grachten op de Maas af te tappen.

De Stadhouder Willem lil had intusschen na het opbreken van het beleg van Oudenaarden besloten, zelf de leiding van den aanval op zich te gaan nemen en kwam dientengevolge den 9dequot; October vóór de vesting aan. Met de grootste hardnekkigheid werden daarop een groot aantal bestormingen ondernomen, \'s Nachts van den iillequot; had de eerste plaats, en wel aan de zijde van Kuijk; tot tienmalen toe werden hier de eerste logementen en wapenplaatsen genomen en hernomen, totdat zij eindelijk in handen der Staatschen schenen te zullen blijven. Maar op eens springen de vooraf gelegde mijnovens (P); \'12Ü man worden hierdoor buiten gevecht gesteld, en de logementen dooi\' de belegerden met de blanke sabel teruggenomen. Nog vijf- of zesmaal werd dien nacht de aanval, hoewel met minder woede, herhaald, maar zonder gevolg; de Staatschen verloren hier 701) man.

In den nacht van den IS1\'0quot; werd een nieuwe aanval gedaan, doch nu op alle punten te gelijk. In den bedekten weg vóór het

-ocr page 379-

M63

ravelijn IV-—V was een bataljon opgesteld, maar het, werkje d aldaar, door de nalatigheid van een orticier, onbezet gebleven. De aanvallers wierpen daar biesbruggen over de gracht, trokken in grooten getale hierover, en maakten zich gereed naar den liaven-steinschen aanval te trekken, toen Chamilly het bemerkte, waarop hij het bataljon der naastliggende wapenplaats deed verzamelen, en bevel gaf zoolang doenlijk stand te houden. Daarop begaf hij zich te paard naar een 80lal ruiters, welke in den bedekten weg vóór het bastion IV stonden; hij liep hierbij groot gevaar, want de Staatschen, die op het glacis stonden en hem aanvankelijk niet kenden toen hij hen voorbij reed, zonden hem nog eenigc geweerschoten na. De tachtig ruiters renden daarop over het glacis naar de plaats waar het gevaar dreigde, en vielen op do belegeraars aan, waarop ook de infanterie van de andere zijde oprukte en de aanvallers terugdreef, die groote verliezen leden \'• door het opdringen naar de biesbruggen, waarbij een groot aantal personen in de voorgracht geraakten. Ook do cavalerie van den verdediger had veel geleden, want zij was vooruitgerukt onder het vuur der wapenplaatsen van de belegeraars, wier werken dicht langs de voorgracht liepen.

Hierop reed Chamilly naar den liavensteinschen aanval, waar een zóó hevig vuur door de zijnen was onderhouden, dat het maken van een dam door de voorgracht geheel mislukte; na bevel te hebben gegeven dat hier munitie moest worden aangevoerd, keerde hij onmiddellijk naar den Kuijkschen aanval terug.

Uier hadden de Hollanders alle logementen veroverd, en waren twee hunner bataljons reeds op het glacis bezig met zich in slagorde te scharen en in te graven; Chamilly liet daarop de barrières openen en de belegeraars aantasten, hetgeen met zóó groote hevigheid plaats had, dat al do logementen (zelfs M) teruggenomen werden, waardoor te gelijk de terugtocht voor die troepen, welke zich vóór het glacis T hadden uitgebreid, was afgesneden; deze werden nu door een bataljon, dat in den bedekten weg vóór hot hoornwerk VII stond, van de rivierzijde aangetast, zoodat zij bijna alle of verdronken óf gedood werden.

Aan de zuidzijde, bij Q, was de overgang der gracht, ofschoon twintigmaal beproefd, geheel mislukt, omdat de bezetting van het werkje d aldaar hardnekkig tegenstand bood.

In het geheel verloren de aanvallers in dezen nacht 1000 man aan dooden en gewonden.

-ocr page 380-

364

Do groote verliezen, die Ciiamilly door liet telkens nemen en iierncmen der logementen leed, brachten liom tot hel besluit, ze zwakker te verdedigen, zoodat zij dan ook weldra werden verlaten; de aanvallers durfden ze echter, uit vrees voor mijnen, ook niet te bezetten; daarentegen gelukte het dezen, bij Z, een dam door de voorgracht te maken, en zich op het glacis vast te zetten.

De genoemde verliezen hadden het aantal verdedigers tot beneden 1500 man gebracht. CiiAMn.i.Y besloot daarom, zijne troepen hoofdzakelijk in de hoornwerken VII en Vlll te logeeren; slechts 90 man liet hij tegenover eiken aanval in den bedekten weg achter. Verder liet hij \'s avonds op het glacis verscheidene zakken buskruit neerleggen, met drie granaten er by, welke door middel van een leivuur in den bedekten weg konden worden ontstoken. Toen nu in den nacht van \'16 op 17 October do aanvallers nogmaals bij beide dijken, tot bestorming van den bedekten weg, vooruitrukten, werden zij door het springen dier granaten en buskruithoopen geheel in verwarring gebracht en tie belegerden, die intusschcn weder voorwaarts waren gerukt, dreven hen terug. Op deze wijze werden in dien nacht, ofschoon Willem Hl zelf zijne troepen met eene aan roekeloosheid grenzende dapperheid voorging, vier stormen afgeslagen, en al zijne pogingen om den bedekten weg te veroveren en zich door ingravingen op het glacis te dekken, verijdeld, waartoe dan ook de vele terreinhindernissen en de bepuiningen veel bijdroegen. Maar de Prins liet zich niet afschrikken; reeds om 7 uur van den volgenden morgen liet hij den aanval aan de Noordzijde hervatten; deze gelukte aanvankelijk; de bezetting werd teruggedreven, en de belegeraars begonnen zich op 30 pas van de kruin van het glacis in te graven (bij X). Maar hier kwamen zij onder het vuur van negen 24 JÊers uit de rechterface van ravelijn IV—V, en toen daarop een aanval van infanterie volgde, moesten zij tot aan de voorgracht terugtrekken; wel poogden zij nog tienmaal achtereen deze positie weer in te nemen, maar te vergeefs.

Eerst nu werd tot den aanval voet voor voet besloten; aan de Km/ksche zijde werd rechts en links van den dijk eene loopgraaf (SS) met een logement by de rivier gemaakt, waardoor de tak van den bedekten weg aldaar verlaten moest worden; de wapenplaats was door eene travers (W) gedekt; voorts werden twee nieuwe batterijen (A en B), waarvan één aan de overzijde der jivicr, opgeworpen, welke het hoornwerk VII en het halve bastion l

-ocr page 381-

tm

hevig beschoten. Verder rukten de belegeraars met de sappe, bij den dam Z, over het glacis voort, terwijl aan beide de mijnen werden opgezocht. Ook deze werkzaamheden vorderden weinig, omdat van de elf ingenieurs, die aanvankelijk de belegeraar had, negen gedood en twee gewond waren; daarbij kwam nog, dat Chamtlly hem geen oogenblik rust gunde; maar men vorderde toch: de mijnen werden één voor één ontdekt en onbruikbaar gemaakt en de wapenplaatsen op en bij het glacis verbeterd, terwijl te gelijker tijd de werken hevig worden beschoten.

Eene bestorming zou nu wellicht met een gunstigen uitslag bekroond zijn geworden, daar de bezetting ten eenenmale was uitgeput, en het grootste gedeelte van den zoo hardnekkig verdedigden bedekten weg was ontruimd. Maar die bestorming werd onnoodig gemaakt door een brief van Lodewijk XIV aan Chamtlly, waarbij deze gemachtigd werd de vesting op eervolle voorwaarden over te geven, wat dan ook den 288tclgt; October plaats had. De belegerden telden in het geheel 1548 dooden en \'1017 gewonden; de verliezen van den aanvaller hebben denkelijk 7000 man bedragen.

Aanval en verdediging deu vesting Sciiweidxitz in 1762 0. (f\'f?- \'186-)

Mijnóoflog.

Toen in 1745, bij den vrede van Dresden, het bezit van Silezië door Maria Tiieresia aan Fredeuik 11 was verzekerd, droeg deze aan Kolonel von Seers op, Schweidnitz te versterken, waarmede zes jaren verliepen zonder dat een goed resultaat werd verkregen. Dit bleek duidelijk in den zevenjarigen oorlog, toen de vernieuwde vesting in 1750 door de Oostenrijkers genomen, in 1758 door de Pruisen hernomen, en in 1761 nogmaals in handen der eersten viel. Het beleg van 1762, waarvan wij hier eene beschrijving zullen geven, liep daarentegen niet zoo spoedig af; de oorzaken daarvan zullen van zelf aan het licht komen.

(1) G. Kuypkr IIz., De verdediging van SchwcidnUz in 1702. Een toonbeeld vit weinige voor veten. De voor dit werk gebruikte bronnen vindf men aldaar op blz, 18.

-ocr page 382-

366

In 17(52 was Schweidnitz bezet door 11,000 Oostenrijkers, onder liet bevel van don Generaal von Guasco , en het werd belegerd door de Pruisen onder von Tauen/ien, wiens macht slechts 12,000 man bedroeg. De stad ligt even ten Westen van de Weistritz, en wordt aan alle zijden door vrij boog terrein begrensd, behalve echter aan den Oostkant; zij was omgeven dooi\' een wal met droge gracht zonder flankement, behalve aan de Oost- en Zuid-oostzijde, waar de gracht nat was; In de stad stonden verscheidene hechte en ruime gebouwen, waaronder kerken en kloosters, welke zeer geschikt waren voor hospitalen en magazijnen.

Voorwaarts van de genoemde omwalling waren de werken aangelegd, tot welker bouw Fredeiuk II last iiad gegeven, en die nu eens door de Oostenrijkers, dan weder door de Pruisen waren gewijzigd. Behalve eene vooruitgeschoven lunet op eene hoogte ten Z. der stad (XV), bestonden deze uit de navolgende versterkingen;

Vijf werken, waarvan vier in de keel afgeknottesterreschansen (I—IV) en het laatste een hoornwerk, benevens vier lunetten (Irt—IV«) waren door borstweringen met elkander vereenigd; voorwaarts hiervan, aan de Noordwestzijde, lag de Strigauerjlèche (XIV), en aan de Noordoostzijde de Galgenjleche en een linie (XIII en VII); het eerste (XIV) diende tot bestrijking van een hollen weg, die uit de andere werken niet kon worden gezien. De sterreschansen, do lunetten, en het hoornwerk waren voor een groot gedeelte bemuurd; om de eerste (zie PI. XKX. Fig. 186«—c) lag eene bemuurde enveloppe; de contrescarp der droge gracht hiervóór was en vontrepente, zoodat de toegang tot den bedekten weg en tot het glacis zeer gemakkelijk was. De lunetten hadden eene breede gracht en een bedekten weg met glacis; alle werken waren bovendien van kazematten en myngalerijcn voorzien. De Strigauerjlèche (XIV) had den vorm van een afgestompten redan; hiervóór lag een bedekte weg, welke vereenigd was met dien der sterreschans II, en met dien der linie naar lunet 11«; gedurende het beleg werd verder de gemeenschap XVII gemaakt; de keel was door eene palissadeering gesloten.

Voorwaarts van de werken IV—V kon eene inondatie worden gesteld, door opstuwing der B\'ógendorfer Vliet beneden Schreiben-dorf, en door het afvoeren van het water uit de Weistritz te Kroschwitz, waartoe eene vaart naar deze vliet bij den Nieuwen Molen kon worden gebruikt; de inondatie kon echter bij Schreiben-dorf door eene sluis worden afgetapt: het terrein tusschen de

-ocr page 383-

367

inondatie on de Weistritz was geheel ongeschikt voor liet maken van aan vals werken.

Alle werken, op geringe uitzonderingen na, waren in goeden toestand, en de palissadeeringen, blindeeringen enz. pas geiieel vernieuwd; het geschut stond op goede affuiten; een groote voorraad munitie was aanwezig en ook aan levensmiddelen was geen gebrek; de bevelhebber was een dapper en beleidvol man, en werd ondersteund door Grideauval, even uitmuntend artillerist als ingenieur, en geheel vertrouwd met alle bijzonderheden van andere troepen.

In den nacht van 7 op 8 Augustus werd de late parallel (DOE) geopend (Fig. 18(1); zij kwam ook, ter breedte van 1,75 M. bij eene diepte van 1 M., tot stand; het werken werd niet belemmerd, ofschoon de verdedigers in de tweede helft van den nacht en den geheelen morgen vuurden. Op denzelfden voormiddag werden de geschiktste punten voor de batterijen bepaald, doch met het opwerpen daarvan werd niet onmiddellijk aangevangen.

Des namiddags te \'2 ure deden de belegerden een uitval met 2630 man, waarbij wèl 200 M. loopgraaf werden gedicht en 150 man gevangen genomen, doch voor het overige niet veel anders gewonnen werd, dan dat de aanvaller niet dan met groote behoedzaamheid durfde voortgaan.

In den nacht van 8 op 0 Augustus werden 5 batterijen opgeworpen en bewapend, en de parallel van banketten voorzien, zoomede de loopgraven naar de depots begonnen of voortgezet; de batterijen openden onmiddellijk het vuur en brachten spoedig belangrijke schade aan de stad te weeg.

Van nu af werkte men eiken nacht en somtijds ook over dag, en kwam men den I5(ll!lgt; Augustus tot aan de. 2do parallel; inden nacht van 13 op 14 Augustus was nog een uitval met 1400 man gedaan, waardoor echter de werkzaamheden niet waren vertraagd, ofschoon een klein gedcollc loopgraaf vernield werd.

Tusschen 15 en 16 Augustus werd de tweede parallel en nog een gedeelte loopgraaf voorwaarts geopend; den volgenden nacht werd het werk voortgezet; een uitval werd door de belegerden gedaan, maar zonder eenig gevolg.

Tusschen 17 en 18 Augustus had weder een uitval plaats, met 230 man behalve de arbeiders, maar alweder zonder gevolg; de arbeid werd inmiddels tot lt;: en cl voortgezet.

Den volgenden nacht werd door de bezetting van den radan XIV een uitval gedaan maar onmiddellijk gestaakt, doordien de

-ocr page 384-

368

commandant dier troepen van een gevangene vernam, dat binnen weinige uren het aan zijne zorgen toevertrouwde werk zou worden bestormd. Dit, en zijn moedig gedrag benevens dat van een zijner officieren, was oorzaak dat die bestorming geheel mislukte.

Van 10 op \'20 en van 20 op 21 Augustus werden de aanvals-werken tot g en i voortgezet; \'s avonds van den 218ten beproefden de Pruisen nogmaals eene bestorming van het werk XIV, maar zonder gevolg; zij maakten echter een logement l en een sappe k, welke evenwel don volgenden morgen door de belegerden weder vernield werden.

Inmiddels was de Gouverneur uit Weenen gemachtigd, de vesting over te geven, indien de capitulatie op gunstige voorwaarden kon plaats hebben. De Pruisen wilden deze echter niet toestaan en eischten, dat de bezetting zich gevangen zou geven, waarom von Guasco besloot, de vesting te blijven verdedigen.

De aanvallers, vreezende dat zij spoedig op de tegenmijnen van den verdediger zouden stooten, besloten nu om den rnijn-arbeid ook hunnerzijds aan te vangen. Alvorens echter met de beschrijving van het beleg voort te gaan, zullen wij de tegenmijnen van den verdediger nader beschouwen.

Fig. 180« stelt het gedeelte van de sterreschans II voor, waarop nu de aanval werd gericht; Fig. 186c is een profiel over het glacis en de enveloppe. Daaruit blijkt, dat de enveloppegracht werd geflankeerd uit caponnières in de inspringende hoeken; dat verder in die gracht eene doorgaande palissadeering stond, die zich om de caponnières heen boog, en bij de keel aan weerszijden tot den escarpmuur der enveloppe was voortgezet; in deze gedeelten waren barrières afgehangen.

Het permanente mijnstelsel bestond uit:

A. Koffers of gecreneleerde galerijen, tot dekking der ingangen van de hoofdgalerijen vóór de saillanten der sterreschans.

B. Trappen, insgelijks door een muur met schietgaten gedekt.

G en H. Hoofdgalerijen.

L, M en N. Hoofdtakken.

P tot U. Galerijen en ovens.

W. Takken onder de enveloppe; verder had Giuukauvai, reeds den 8stcquot; Augustus oen aanvang gemaakt met hot openen der noodige mijngangen uit alle kapitalen, zoodat op den 228tl!n do gangen cc, d, ee en a, a, gereed waren.

Zóó stonden de zaken, toen de aanvallers op 22 Augustus een mijnput in de meest oostelijke loopgraaf openden (A\' in Fig. 186

-ocr page 385-

cn «—c), met liet doel om verder reclit op de kapitaal tian te werken; de Majoor Li: Feuvre was met de leiding van dezen arbeid, evenals van de overige aanvalswerken belast. Uit dien put word ecne dalende galerij A.\'B\' begonnen, breed 0,95 en boog 1,25 M.; de loopgraaf rechts met scherpschutters bezet; de mijnput geblindeerd, en een logement c\'c\', links van den put, gemaakt.

Een aaneengeschakeld verhaal te geven van hetgeen, van nu af tot op 9 October, toen de vesting werd overgegeven, plaats had, zou ons te ver voeren; wij zullen ons daarom bepalen tot eene korte vermelding van den mijnarbeid der aanvallers en verdedigers bij de sterreschans II, en van de oorzaken welke daarop invloed uitoefenden, na alvorens te hebben vermeld, dat aanvan-vankelijk nog, door het maken van logementen (/ Fig. 180) en loopgraven {ie, x, ?/), en door het opwerpen van nieuwe batterijen en het beschieten dei\' werken, de aanval bovenaards tegen het werk XIV werd voortgezet, maar moest worden opgegeven, door-\' dien de verdedigers uit den bedekten weg, de schanskorven die to dicht hierbij werden gesteld, met lange haken omverhaalden, de loopgraven der aanvallers door uitvallen vernielden of door handgranaten to onveilig maakten, en voor hot overige met geschutvuur overstelpten. Van nu af werd verder de aanbieding tot overgave, op telkens minder gunstige voorwaarden, menigvuldig herhaald, doch steeds van de hand gewezen.

\'i-—\'27 Augustus. Aanvaller. Geregelde voortzetting van do aanvalsgalerij.

\'27—\'28 id. Verdcdujet. Mislukte aanval tegen de mijnoponing.

\'28—\'29 id. Verdediger. Nieuwe uitval; de troepen dringen in do mijn door; de daarin werkende mineurs worden gedood of gevangen genomen; do medegebrachte ladingen buskruit brengen wel is waar geen vernieling to weeg, maar de stankkogels beletten toch gedurende eenige uren de voortzetting van het werk. Do gevangenen maken de voornemens van den aanvaller aan don verdediger bekend.

29—;i0 id. Aanvaller. Verlenging der sappe (■\'■;; do verdediger begint, uit GG, naar i, y en /t te werken.

00—31 id. Aanvaller, De tot 1!\' gekomen galerij wordt go-eindigd en een mijnkamer van 1,85 .M, zijde gemaakt.

31 id.—1 September. Aanvaller. Laden en opstoppen der mijn li\'; de lading bedroeg 2475 KG.; door hot springen word eon trechter gevormd, diep 5,75 M., met een middellijn van 28 M.; onmiddellijk daarna werd de bovenaardsche gemeenschap a\'h\' V. \'24

-ocr page 386-

370

gemaakt en de aangebrachte schade hersteld; de bekroning mislukte door het vijandelijk geschutvuur.

1—2 id. Opruiming der opstopping, in de galerij A\'IV begonnen , om eene veilige gemeenschap met den trechter te houden; de bekroning beproefd, maar zonder gevolg.

2—\'3 id. De gemeenschap a\'b\' wordt voltooid; de trechter met fascines bekroond, en de travers e gemaakt.

3—4 id. Aanvaller. Een put bij 0\' geopend, en de travers e , die veel van het vijandelijk vuur had geleden, hersteld.

Verdedigers. In i gekomen, hooren zij werken, maken eene kamer, laden die met 70 KG. buskruit, en stoppen de lading op.

4—5 id. Aanvaller. Op nieuw herstellen der travers e\'; maken van den afrit h\' (bovenaards).

Verdediger. Mijn 1 springt, zonder schade aan te richten, dooiden te grooten afstand; zij vormde — wat nadeelig was — een trechter van 1,25 M. middellijn.

gh verlengd, en uit U begonnen te werken naar M.; evenzoo aan de andere zijde der aangevallen kapitaal (IC).

5—G September. Aanvaller. De galerij CD\' wordt verlaten, om het water, en daarnaast eene nieuwe E\'F\' geopend; verder de traversen i\', ï, in den trechter, gemaakt.

6—9 id, Aan beide zijden voortzetting van den arbeid.

9—10 id. Verdediger. Moet bij g ophouden; bij h zijnde, hoort hij den aanvaller werken; daarom werd mijn 2 met 03 KG. buskruit geladen. Deze lading sprong, maakte weder een kleinen trechter, maar bracht ook eenige schade aan de aanvalsgalerij toe, welke echter spoedig hersteld werd.

10—II id. Verdediger. Begin van de vereeniging der takken L en M, door m en n; verder opruiming der opstopping van mijn 2. Hierbij wordt de verdediger door de aanvallers ontdekt, maar deze weten niet wat te doen; in hunne onrust maken ook zij gedruisch, en daardoor hooren de verdedigers ook hen; deze zien licht in den aanvalsgang, schieten er een paar malen in, en werpen stankkogels, waarna zij mijn 3 onmiddellijk laden en ontsteken, waardoor bijna de geheele galerij E\'F\' wordt vernield. De aanvallers trachten de schade op te ruimen, maar tevergeefs. De verdedigers beginnen nog ho en pq; den laatsten tak om, indien de Pruisen het waagden een logement bij de kruin van het glacis te maken, dit in de lucht te kunnen laten vliegen.

11—12 id. Voortzetting van den arbeid aan weerszijden; bij de aanvallers niet geheel zonder gevolg.

-ocr page 387-

371

12—13 id. Opening der galerij E\'G\' door de aanvallers; de verdedigers bij d meenen iets te hooien en maken daarom mijn 4 gereed; kort daarna meent men liet ook bij h, en mijn 5 wordt daarom in order gebracht.

13—14 id. Aanvaller. Tot afleiding van den verdediger wordt, uit het staan gebleven en opgeruimde gedeelte der galerij ET\', een andere geopend naar H\'; dit wordt ook spoedig gehoord: verder K\'G voortgezet. Verdediger. Mijn 5 wordt geladen en springt te gelijk met 4, welke laatste alleen de galerij E\'G\' zeer weinig beschadigt.

14—15 id. Verdediger. Voltooiing van K\'; begin van u, alweder tot vereeniging. Aanvaller. Lading van den S116quot; mijnoven (G\'), met 1025 KG. buskruit.

15—16 id. Aanvaller. De mijn G\' springt en vormt een trechter van 18,05 M. middellijn; de hierdoor aan den gang h toegebrachte,, schade wordt dadelijk door de verdedigers hersteld.

16—17 id. Aanvaller. Opwerpen van travers k\', en opening der galerij I\'K\'; de verdedigers, meenende den aanvaller tehooren, leggen mijn 6 aan.

17—18 id. Mijn 6, geladen met 24 KG. buskruit, springt; de gang F stort daardoor in. Een uitval tegen den tweeden trechter mislukt. De aanvaller begint nogmaals bij F, en bovendien bij L\'. De verdediger hoort weer bij h werken; daarom wordt mijn 7 aangelegd, die \'s middags van den 18lleu wordt ontstoken en al het begonnen werk van den amvaller weer vernielt. Deze begint toch weer opnieuw; de verdediger eveneens met een gang naar kamer 9.

18—19 id. Verdediger. Kamer 8 (bij S) wordt gemaakt en geladen; de mijn ontstoken en weer het werk van den aanvaller vernield. Aanvaller. Opnieuw het werk aangevangen.

19—20 id. Verdediger. Kamer i) wordt aangelegd en geladen, en de mijn ontstoken; deze vernielt opnieuw het werk van den aanvaller. Frederik II komt zelf bij het belegeringskorps aan, en bemoeit zich spoedig ook met het mijnwerk. Aanvaller. Nogmaals bij F en L\' begonnen; de eerste wordt dieper dan de laatste aangelegd.

20—21 id. Verdediger. Om in het verlies van verscheidene gangen, door de kwetsers veroorzaakt, te voorzien, wordt de gang ij (uit Sflf) begonnen, en kort daarna t-, hierdoor kon men in de linkerflank van den 2lle,1 trechter geraken. Aanvaller. Voortzetting dor beide galerijen.

-ocr page 388-

372

\'21—\'22 id. Verdediger. In hot verlengde van GG wordt kamer 10 aangelegd, en met 08 KG. buskruit geladen; door het springen werd de meest links gelegen aanvalsgang, waarmede het bovendien niet best had willen vlotten, vernield; de rechter leed niet.

22—2-4 id. Aanvaller. Voortzetting van I\'K\'; verdediger, fdem van t, q en r.

24—25 id. Aanvaller. Deze hoort de verdedigers werken; Frederik II laat daarop onmiddellijk het einde der galerij (K\') wat verbreeden, en die ruimte met zakken buskruit vullen. Daarna opstoppen en ontsteken. Een trechter van 19 M. middellijn wordt gevormd, welke ook verscheidene gangen van den verdediger vernielt. Verdediger. Gereedmaken der kamers 15, 16 en 11; voortzetting van ti.

26—27 id. Aanvaller. Opwerpen der traversen l\' en m\', en maken der bovenaardache gemeenschap naar M\' en N\'. Begin van galerijen op deze punten. Verdediger. Gang t komt gereed, zoomede kamer 12. lUj kamer 11 hoort men werken; deze mijn laat men springen, waardoor het werk van den aanvaller bij M\' wordt vernield. Daarop laat men mijn 12 springen; deze vernielt de gemeenschap tusschen den 2del1 en den ü11quot;1 trechter; een uitval, waarmede op dit springen gewacht werd, gelukt zóó volkomen , dat de aanvallers tot in de parallellen worden teruggedreven; het werk bij N\' wordt opgebroken; de gemeenschap tusschen den ■18ten eil den 2d011 trechter vernield, en de 3de trechter zoodanig afgegraven, dat men den bodem, uit den bedekten weg, geheel kan zien. (De aangebrachte schade was eerst op den 31gt;Cquot; October geheel hersteld.) De verdedigers verlieten daarop do trechters, omdat zij die niet houdbaar oordeelden, waarop deze, behalve de 3(lc, den volgenden morgen weer door de Pruisen, zonder gevecht, werden bezet.

27—28 ld. Aanvaller. Begonnen met de herstelling der boven-aardsche gemeenschap ab\'; de loopgraaf naar i verder verlengd, om meer schutters te kunnen plaatsen. Verdediger. Voortzetting van den gang p, en van een anderen, uit Q\'; verder wordt kamer 13 in order gebracht, ten einde daarvan dezelfde diensten als van mijn 2 te kunnen verkrijgen.

28—29 id. Aanvaller. Voortzetting van de herstelling der ge-meenschapsgangen bovenaards; maken der travers o , en openen van eene myngalerij bij O\'.

29—30 id. Verdediger. De gang, bij Q\' begonnen, komt gereed; nu worden w en x begonnen. Eene 2lt;1|! palissadeering q\'

-ocr page 389-

:s73

wordt in den bedekten weg gesteld, ten einde tusschen die beide rijen desnoods eene borstwering te kunnen opwerpen. Aanvaller. Voortzetting der galerij O\'P\'.

30 September—1 October. Verdediger, Doordien do aanvaller thans zeer diep werkte, hoorde de verdediger hem niet; in het denkbeeld dat hij meer links was gegaan, werd gang y voortgezet.

\'1—4 id. Aanvaller en verdediger zetten het werk voort; de laatste laadt, den 3|lequot;, mijn 13.

4—5 id. Mijn 13 springt, maar zonder gevolg; de grootste uitwerking was naar tie zijde van den 3\'1™ trechter; de aanvaller werd echter door de stiklucht in do galerij eenigen tijd belet te werken.

o—6 id. Voortzetting der werkzaamheden.

(5—7 id. Verdediger. In den gang n hoort men den aanvaller; daarom wordt mijn 14 gereedgemaakt en ontstoken, doch weder zonder effect.

7—8 id. Hij mijn 15 hoort de verdediger den aanvaller werken; zij wordt ontstoken, maar nog steeds hoort men den vijand. Nu komt men op het denkbeeld, dat deze dieper zit, en daarom wordt mijn 16 onmiddellijk, en 1,25 M. dieper, aangelegd. Ook deze springt, maar weder zonder gevolg. Daarop wordt kamer 17 voor 200 KG. buskruit in order gebracht. De aanvaller was inmiddels bij P\' gekomen, en laadde de kamer met 2475 KG. buskruit; door een overlooper bemerkt dit de verdediger, maaide tijd ontbrak hem om den vijand nog tegen te werken; bijnam dus alleen maatregelen om de bestorming, welke zou volgen, af te slaan.

8—9 id. Aanvaller. De mijn P\' springt en maakt een trechter van 22 M. middellijn; zij vernielt al de mijngangen van den verdediger tusschen W en T, benevens de palissadeeringen p\' en q\', terwijl die in de gracht ook gedeeltelijk werd omgeworpen. De escarpmuur der enveloppe leed niets, maar werd bedekt door den lossen grond, welke overigens in don trechter terugviel. De bestorming mislukte echter; ofschoon zij nog tweemaal werd herhaald, moesten de aanvallers in den 4lt;lel1 trechter blijven.

\'s Morgens van den O\'1™ October werd de sterreschans nogmaals bestormd; de aanvallers werden echter zóó goed ontvangen, dat zij tot in den 2l!olgt; trechter werden teruggeworpen.

De raad van verdediging oordeelde echter dat men zich moest overgeven; eene langere verdediging zou nog groote verliezen veroorzaken, en alle hoop op ontzet was verdwenen. Bovendien

-ocr page 390-

:]74

was den vorigen dag een kruitmagazijn in de keel der sterreschans gesprongen, waardoor dat werk geheel open werd, en groote ontsteltenis bij de verdedigers was te weeg gebracht.

Den 9don October werd de capitulatie gesloten; de bezetting trok met krijgseer uit de zoo hardnekkig verdedigde werken, legde op het glacis de wapens neer, en werd krijgsgevangen. Zij had ;}0 officieren en 1250 man aan dooden, en 20 officieren en 2200 man aan gekwetsten; de aanvallers hadden 25 officieren en \'1100 man aan dooden, en (iü officieren en 2000 man aan gekwetsten verloren.

Verdediging van Danzig in 1813 (\') (Fig. 187).

Hardnekkig standhouden buiten de vesting. Groote uitvallen.

De overblijfselen van het groote leger onder Napoleon, dat den Russischen veldtocht had gemaakt, waren aanvankelijk aan de Weichsel verzameld geworden, maar Murat, die toen voorden Keizer het opperbevel voerde, zag zich spoedig genoodzaakt, op de Oder terug te trekken. Hij liet toen twee korpsen van het leger achter in Danzig, dat daardoor eene bezetting verkreeg van 30,000 man, waarvan echter de grootste helft niet in staat was de wapenen te dragen. Om het groote belang, dat hij voor latere operation in het behoud der vesting stelde, had Napoleon den Generaal Rapp, die er het bevel zou voeren, gelast, ze alleen op een eigenhandig bevel van hem zeiven over te geven.

Danzig ligt aan den linkeroever der Weichsel, op een klein uur afstand van de Oostzee, in eene vlakte, die Zuid- en Oostwaarts zeer moerassig is. Aan de Westzijde is liet terrein echter hoog en bergachtig, en onmiddellijk aan de stad grenzen zelfs twee belangrijke hoogten, de Bisschofsherg en de Ilagelsherg, die door de vallei van Schidlitz gescheiden zijn. In die vallei ligt de voorstad van dien naam; behalve deze zijn er nog twee voorsteden, waarvan de eene Stolzenberg heet, en de andere uit de buurten Alt-Schotland, Schottenhduser, Stadtgebiedt en Ohra bestaat.

(1) P. H. d\'Artois , Uelalwn de la defense de Danzig en 1813.

de Roo van AU\'erwerelt, 1)c vestinffoorlog en de vesiinyhouw in hunne ontwik-Ming beschouwd.

-ocr page 391-

375

Do stad had 40,000 inwoners, en was het depot van de meeste landbouw voortbrengselen van Polen-, zij leverde ontzachlijke hulpmiddelen van allerlei aard op; de arsenalen en magazijnen waren na 1807, toen do Franschen de vesting hadden veroverd, van alles ruim voorzien; alleen van sommige levensmiddelen was bij het begin van het beleg niet veel voorhanden.

De stadsomwalling was gebastionneerd; een gedeelte (bastion I—VIII) werd beschermd door eene inondatie, waarom hier geen of weinig buitenwerken waren aangelegd, en de hoofdwal onbe-muurd was. De inondatie werd gesteld door het sluiten eener sluis in de courtine 11—III, waardoor het water der Motlau, dat in de grachten door beeren werd opgehouden, belet werd zich, door de stad, in den Weichsel te storten, en alzoo de grachten hoog opzette; hieruit vloeide het door een coupure in den bedekten weg voor bastion V naar het lage terrein tusschen den Weichsel en den rechter MotlmuW^k, en strekte zich tot 2 a 3 uren van de vesting uit. Ook andere kleine wateren brachten tot deze inondatie bet hunne bij. De Ohrapulder werd onder water gezet, door drie sluisjes in den linker MotlaudX]k te openen, zoodra deze rivier, door de sluiting der inondatiesluis, was opgestuwd.

De westelijke fronten (I—XX—XVI), waarvóór een breede natte gracht was gegraven, lagen aan den voet van den Bisschofs-herg en van den Hagelsberg; op deze hoogten waren hoornwerken aangelegd, met elkander vereenigd door eene aaneengeschakelde linie, welke tot aan de Weichsel was voortgezet. De Bissvhofsherg beheerscht de stad hot meest; het plateau daarvan wordt dooide valleien van Schidlitz en van den Jiulenberg ingesloten; bij de randen hiervan lagen de lunetten Leclerc en Cafarelli; waar de Itadaune in de vestingwerken komt, was eene opening in de wallen, die zorgvuldig bewaakt moest worden, omdat zij tot de keel der linie toegang verleende. De linie tusschen de beide heuvels was in een slechten staat maar had, door hare ligging ten opzichte der nevenliggenue werken, geen geregelden aanval te vreezen. De Hagelsberg is veel hooger dan de vlakten van Schidlitz en van Oliwa, maar wordt zelf gedomineerd door den Stolzenberg, en nog meer door de hoogten van Zigankenberg. Het werk op den Hagelsberg had een groot commandement en diepe grachten, en werd nog ondersteund door de lunet Senartmont.

Het front van Oliwa (XVI—XV) had eveneens tot buitenwerk eene linie, welker rechteruiteinde voor bastion XV lag, en welke links aan de werken op den llagelsberg sloot. Deze linie had een

-ocr page 392-

:v7(i

slecht tiacü en was in zeer verwaarloosden tooslaml; zij was echter moeilijk aan te tasten, doordien zij geflankeerd kon worden uit verscheidene werken op het eiland Tlolm, aan den rechteroever van de Weichsel.

Het Weichselfront werd gedekt door de rivier en door het zeer doorsneden terrein tusschen deze en den hoofdwal.

De door Napoleon gegeven hevelen omtrent do verbeteringen en do nieuwe werken, welke hij na 1807 noodig oordeelde, werden eerst in Ilt;S11 uitgevoerd; de groote uitgebreidheid was oorzaak, dat zij in ISl.\'i nog niet waren voltooid. Wel was de meeste grond verwerkt, maar de grachten waren op veel plaatsen nog gedeeltelijk gevuld en de palissadeeringen, welke voor de stormvrijheid noodzakelijk waren, ontbraken nog op veel punten; geblindeerde schuilplaatsen waren niet aanwezig; alleen het reduit op den Hacjelsbercj was bomvrij; de gemeenschap tusschen de vesting en de voorwerken was slecht. \\ oorwaarts van deze laatste was het uitzicht, door huizen on andere gebouwen, zeer beperkt, in do stad zelve waren geen bomvrije gebouwen, terwijl do kazernen en hospitalen veel te wenschen overlieten. Van enkele der meest noodzakelijke levensmiddelen waren verder slechts kleine hoeveelheden voorhanden, zoodat Rapi» o. a. genoodzaakt was, reeds tien dagen nadat de vijand voor de vesting was verschenen, het ration vleesch te verminderen.

De bezetting, achtereenvolgens versterkt dooi\' achterblijvers van het leger, telde bij den aanvang van het beleg (21 Januari) 36,000 man, waarvan echter tweederden gewond of lijdende waren aan verschillende ziekten, als gevolgen van de in Rusland geleden ellende. Die macht, hoe groot zij ook schijnt, was te gering om eene vesting te bezetten die, met de buitenwerken, een omtrek van vier uren had; daarbij moet in aanmerking worden genomen, dat do inondatiën en grachten geheel waren bevroren, en de toestand der vesting veel verbeteringen eischte, In gewone omstandigheden zou het daarom wellicht raadzaam zijn geweest om zich in de vesting op te sluiten, ten einde voor overrompeling gevrijwaard te zijn; maar daardoor zou do zedelijke kracht dei-bezetting verminderd en het gezonde terrein van den HageU- en den Bisschofsberg voor haar verloren zijn gegaan, en evenzoo de vele fourages en levensmiddelen, welke in den omtrek aanwezig waren; daarom bezette Rat\'P eene menigte omliggende dorpen.

De verbetering der vestingwerken werd ook onmiddellijk met kracht begonnen, maar was zeer bezwaarlijk. Alle werken toch

-ocr page 393-

:i77

lagen vol sneeuw, welke eerst moest worden opgeruimd; liet maken van sleuven in de grachten en in de Weichsel moest bij eene zóó strenge vorst plaats hebben, dat die wateren, ofschoon er onophoudelijk in heen- en wedergevarcn werd, herhaaldelijk dichtvroren; de grond was zóó hard, dat zij met do bijl moest worden losgemaakt en, zooals reeds gezegd is, de gemeensciiap was zeer slecht; ofschoon dus het herstellen en bewapenen dei-werken mot zeer groote moeilijkheden gepaard ging, stonden toch op het laatst van Januari 500 stukken in batterij.

Door al deze maatregelen, in verband met eene strenge veiligheidsdienst, wist IJapp de vesting voor overrompeling te vrij waren; en aangezien de Russen in Januari en Februari nog te zwak waren om een geregeldcn aanval te ondernemen , en zich daarom vergenoegden de vesting in te sluiten, waartoe door hen ook een twaalftal werken (1—12) tot eene soort van contravallatielinie werden opgeworpen, kreeg hij gelegenheid de werken in een beteren toestand te brengen.

De geheele maand Februari verliep zonder belangrijk gevecht; de bezetting leed intusschen ontzettende verliezen door eene besmettelijke ziekte, die in hot begin dier maand was uitgebroken: binnen twee maanden verloor Rapp daardoor 6000 man. Nu viel plotseling de dooi in; het ijs kwam dientengevolge met zóóveel geweld af, dat de inondatiesluis veel leod en de pas herstelde werken aanmerkelijk werden beschadigd, terwijl bovendien een gedeelte der stad onder water geraakte.

De Russen, die steeds verstandhouding binnen de wallen hadden en dus op de hoogte bleven van hetgeen in de stad voorviel, besloten van de ongunstige omstandigheden gebruik te maken tot verovering van een der position buiten de stad. Den 5,len Maart had daartoe een algemeene aanval plaats op alle stellingen van Ohra tot Nea-ÜuhotUmd, en deze gingen dan ook aanvankelijk voor den verdediger verloren. Rapp liet daarop versche troepen uit de vesting aanrukken en wierp door een krachtigen aanval de Russen terug tot bij OLiwa (ten N.-VV. van Nou-Schotland). Aan den anderen vleugel wonnen echter de Russen meer en meer veld. totdat Rapp, \'s middags Ie drie uren, toen do strijd reeds acht uren had aangehouden, een frontaanval liet doen op Zikanhenberg, Schidlidz en Stolzenbcnj, en eene andere colonne, onder Baciielu, den vijand in flank en rug zond. Die dubbele aanval gelukte volkomen; de vijand werd uit genoemde dorpen verdreven en, terwijl eenige bataljons de Russen bij Pitzkendorf en Womeberg bezighielden

-ocr page 394-

378

en hunne aandacht aüeidden, zette Bachklu zijne omtrekking voort, en kwam liij zoodoende in den rug van den vijand, die Ohva bezet had. Op hetzelfde oogenblik vielen de Franschen uit Alt-Schotland lievig op StadtijeMedt en Ohm aan, en dreven de Russen terug, die door Bachelu werden opgevangen en eene volslagen nederlaag leden. Te gelijk werd, oostwaarts van de vesting, een aanval gedaan, die eveneens mislukte.

Door deze voordeelen werd het moreel der verdedigers zeer verbeterd; voor het overige zag het er echter treurig uit. In het laatst van Maart had de bezetting 18,000 zieken; de levensmiddelen waren sterk verminderd, en eene Engelsche vloot sloot den mogelijken toevoer uit de Oostzee geheel af. Daarom liet Rapp den 24!ten Maart een uitval doen, met het doel om levensmiddelen uit de naburige, door de Russen bezette, dorpen te halen; de uitval gelukte wel, maar de vijand had al den voorraad uit de dorpen weggenomen.

Den 278tcn April werd met hetzelfde doel naar de Oostzijde een uitval gedaan, waarvan Rapp zelf de leiding op zich nam. De Russische troepen die daar stonden werden overhoop geworpen en de Franschen, gevolgd door gewapende kanonneerbooten op de Weichsel, drongen tot op zes uren van de vesting door, hielden zich in die streek vier dagen staande en keerden zonder noemenswaardig verlies en met een belangrijken voorraad weder terug. Het gevolg hiervan was eene herleving van den moed dei-bezetting, waartoe Rapp, die vele goede eigenschappen van Cïiamillv schijnt te hebben geërfd, al het mogelijke in het werk stelde; o. a. hield hij in de vlakte tusschen Striess en Oliwa, voorwaarts van de door hem bezette stellingen, eene wapenschouwing over 7000 man.

Toen eindelijk in Mei het weder verbeterde, het aantal zieken verminderde, en de tijding van Napoleon\'s overwinningen bij Uit zen en bij Bautzen aankwam, begonnen de verdedigers op eene betere toekomst te vertrouwen; de herhaalde pogingen, in Mei en Juni door de bovendien jonge en kwalijk geoefende Russische troepen gedaan, om de bezetting in de vesting te drijven, werden dan ook alle afgeslagen, hetzij dadelijk, hetzij na korten tusschen-tijd. Rapp ging zelfs ook weder aanvallend te werk. Na de drie lunetten N, O en P, te hebben doen opwerpen, deed hij den O11011 Juni een grooten uitval in de richting van Wonneberg, met het doel om eene fourageering te verrichten, die ook goede resultaten opleverde; hij werd echter in verdere plannen gestuit door

-ocr page 395-

370

den op 4 Juni gesloten wapenstilstand tusschen Napoleon en de bondgenooten, die zich ook moest uitstrekken tot de belegerde vestingen en voor Danzig tot den \'24ste,L Augustus heeft geduurd.

Van den tijd van rust dien hij daardoor verkreeg, maakte Rapp gebruik om de vesting zoo goed mogelijk te versterken. Reeds na den o\'1011 Maart waren Ohra, Suhottenhüuser, Langfuhr en N. Schotland, alsmede enkele huizen versterkt en andere werkzaamheden uitgevoerd. Zoo waren de werken op den Bisschofs- en don Hrujelshenj van bomvrije gebouwen voorzien; in de inspringende wapenplaatsen waren reduits gemaakt; palissadeeringen waren geplaatst, gedekte gemeenschapsmiddelen gemaakt, geblindeerde batterijen gebouwd enz. Ook de werken op het //ote-eiland waren verbeterd, terwijl in de vesting zelf de gebouwen in meer bruik-baren toestand waren gebracht. Tijdens den wapenstilstand werden nu nog gemaakt en aangelegd: de batterijen G; de afsnijding Dj met flankeerend gebouw C; de batterijen en veld wei ken Q, R, \'• S, T, U en V, ter bestrijking der vele ongeziene ravijnen en van den rechtervleugel van het aldus gevormde kamp; voor zoover die werken den 24sten Augustus niet gereed waren, werden zij onder het vijandelijke vuur voltooid. De llacjelsberg was nu volkomen gedekt, en de nadering tot den Bisschofsherg evenzeer bemoeilijkt, omdat de werken op den linkervleugel (N en O) de geheele bergvlakte van Stolzenberg bestreken. Verder werd het ondiggende terrein zooveel mogelijk geëffend, en werden de onnutte monden uit de stad gezet; de bezetting bestond nu uit \'20,000 strijdbare manschappen.

Dadelijk na de hervatting der vijandelijkheden trachtte de vijand de stellingen van Lcmgfuhr en Ohra te bemachtigen, doch twee aanvallen, de eene den \'28sten Augustus op Ohra, de andere den 20atcn op Langfnhr, mislukten; hij verkreeg daardoor echter voet op den Johannisherg, die tot hiertoe door den verdediger was bezet (de post /). Deze mislukking schrikte de Russen, die inmiddels door een Russisch legerkorps versterkt waren, niet af; den 2d(!quot; September werden alle posten buiten de vesting — die aan de zeezijde door een Russisch-Engelsche vloot — aangetast. De gecreneleerde en gepalissadeerde huizen, welke de buitenlinie der verschillende stellingen vormden (a, b, c, d, h, m enz.), werden met onbeschrijfelijke hardnekkigheid verdedigd, doch eindelijk in brand geschoten. De verdeding werd daarop in eene achterliggende stelling voortgezet, terwijl Rapp telkens weder versche troepen uit de vesting liet oprukken. Aldus, telkens tot het ofïensief

-ocr page 396-

:i8o

overgaande, hield de verdediger den vijand steeds in ontzag, en belette hij hem groote vorderingen te maken. De stelling bij Langfuhr ging intusschen verloren, en Happ achtte het niet geraden, eene poging te doen ze weder to bemachtigen, doordien ze te ver af lag. Lcmgfahr bleef dus in handen der Russen; een paar dagen later moest ook Ohm, dat grootendeels afgebrand was, worden ontruimd. De verdedigers behielden toen nog, voorwaarts van Stadtgebiedt, een paar posten {h en m).

Spoedig verrezen nu, aan de N. W. zijde, vijandelijke batterijen, die door loopgraven met elkander werden verbonden; den 15den September waren er reeds tien gereed. Al die werken werden met do meeste zorg uitgevoerd; ofschoon het belegeringskorps nu reeds 50,000 man sterk was, schoen de vijand zóóveel ontzag voor de bezetting te hebben, dat alle batterijen rondom werden gepalissadeerd, zoodat zij gesloten schansen vormden.

Den 17dcl1 werden de stellingen bij Kahrun en Sahellmühle veroverd, eene parallel aangelegd, die zich tot bij Kömgsthcd uitstrekte, en drie nieuwe batterijen aangelegd, uit welke den 259t™ het vuur werd geopend. Alles scheen aan te duiden, dat de hoofdaanval op het front van Oliwa zou zijn gericht, en Rapp liet daarom op het eiland Holm batterijen (o. a. IJ) aanleggen, om de aanvalswerken in de flank te kunnen beschieten. Behalve een hevig maar onvruchtbaar bombardement door do Oostóeevloot, geschiedde tot den iO\'1011 October niets bijzonders. Toen begon de aanvaller de vesting te beschieten en te bewerpon uit Vt vuurmonden, waarbij nog eene batterij vuurpijlen werd gevoegd, zoodat spoedig een hevige brand ontstond, waarvan hij partij trok om Ohm aan te vallen. Er greep nu weder een hardnekkige strijd plaats, vooral om het bezit van den post m, welk gevecht geheel in het voordeel van den verdediger eindigde. Den volgenden morgen vernieuwden echter de Kussen hun aanval, nadat zij in den nacht hunne vroeger aangevangen loopgraven hadden voltooid; het voorste gedeelte van Stadtgebiedt en de nabij gelegen huizen werden in brand geschoten, en na een gevecht dat den ganschen dag had geduurd, vermeesterden do Kussen de bergvlakte van l\'Etoile, en drongen zij de verdedigers tot bij de afsnijding D2 en de batterijen G terug. De hier behaalde voordeeion deden de Russen van den aanval op hot front van Oliwa afzien; zij openden voorwaarts van m eene parallel, en wierpen batterijen op, waaruit reeds den 17ll,!n werd gevuurd.

-ocr page 397-

:J81

De toestand der verdedigers was ondertusschen allerellendigst geworden. Allerlei dieren, honden, katten, muizen enz. werden uit gebrek aan ander vleesch genuttigd; het ration bestond uit zwart, nat en ongezond brood en 0,^2 KG. uitgedroogd paarden-vleesch; de bevolking kreeg niets dan zemelen en mout. Hij die ellende kwam nog een vreeselijk bombardement, dat don \'I8(lcquot; begon, twee dagen en twee nachten werd voortgezet, on eerst den \'iO1™ geheel ophield. De groote geestkracht van Rapp en de onvermoeide inspanningen der bezetting behoedden wel is waar de stad voor geheele vernieling, maar de laatste krachten werden toch schier uitgeput. Zoodanig wist echter Rapp het moreel op te houden, dat zijne troepen ook nu nog den vijand te gemoet durfden gaan. In weerwil van het vijandelijke vuur legden de belegerden een redan E aan, maakten nog eeno afsnijding D, en verbonden die door eene verhakking met den redan; verder werden drie drijvende batterijen op de Motlau gebracht.

Omtrent dezen tijd kwam in de stad de mare van den slag bij Leipzig en van den afval der Saksers en Wurtembergers, en nu begon eene desertie die steeds toenam. De aanvallers, begrijpende dat bij den slechten geest der bevolking en van een gedeelte der bezetting een bombardement het spoedigst tot het doel zou voeren, zotten de eigenlijke aan vals werken slechts langzaam voort, maai\' vermeerderden gestadig hunne batterijen. Deze richtten haar vuur bijna uitsluitend op de werken E, ti en H, op de afsnijdingen Dj en D en op de stad. Den iBtcquot; November werd het bombardement, ditmaal met zeer veel gevolg, hervat. Het Speicher-eiland, waarop alle groote magazijnen stonden, brandde uit, met uitzondering van één magazijn met koren en van een kruittoren, welke door ongehoorde inspanning werden behouden. Van de ontsteltenis, welke zij vermoedden dat hierdoor zou ontstaan, trokken de belegeraars partij om \'s avonds de stellingen bij Schicl-litz, Stolzenbenj en Ohra aan te vallen. Do verdedigers werden aanvankelijk op alle punten teruggedrongen; de redan E ging verloren, on de llussen maakten dadelijk van daar een gemoen-schapsgang naar de achterliggende loopgraven, terwijl zij tevens dwars door Stulzeubcrg eene 400 pas lange parallel groeven. Doch reeds denzelfden avond werd de redan K teruggenomen en bij het aanbreken van den dag werden de belegeraars uit Stolzenbercj en Schidlüz verdreven en hunne werken vernield.

Nauwelijks was deze strijd geëindigd, of Rapp deed weder aan de werken van den Bisschofsberg arbeiden; de beschadigde

-ocr page 398-

382

gemeenschap liet hij herstellen, traversen opwerpen, embrasures insnijden, batterijen bouwen enz.

In den avond van den \'2acl1 November vermeesterden de belegeraars andermaal het dorp Stolzenberg, en begonnen zij dadelijk weder aan de parallel die den vorigen dag vernield was geworden. Eene poging van Rapp om hen andermaal te verdrijven mislukte.

Intusschen had de aanvaller ook op zijn linkervleugel groote vorderingen gemaakt. Hij had een halfvoltooid werkje (M) veroverd, en met zijne loopgraven de kruin eener hoogte bereikt welke Schidlitz beheerschte, zoodat deze voorstad niet langer behouden kon blijven, waarom zij in brand werd gestoken; dadelijk daarop werd zij door den aanvaller bezet, die alweder nieuwe batterijen opwierp. In den nacht van den 8sten op den 9dcu verbond hij zijne beide aanvallen bij den Stolzenberg, en breidde die werken tot Schottenhüuser uit, onder het nemen van menigvuldige voorzorgen tegen het vuur uit de vesting en tegen uitvallen, bij welke laatste zich vooral een klein vrijkorps onderscheidde, dat nu eens met booten over het water, dan weder over dijken en wegen voortrukte.

Den openden de batterijen in de parallel van Stolzenberg,

te zamen voerende 42 kanonnen, *10 houwitsers en 41 mortieren, een he\\ig vuur op de werken van den Disschofsberg, de afsnijding D en de battery G, terwijl eveneens de andere aanvalsbatterijen (tegenover het front van Olivia) krachtig doorvuurden; behalve de genoemde stukken vuurden 12 CoEiioonNmortieren, alléén op de batterijen G. Doch deze werden niet verlaten; de aangebrachte schade werd telkens hersteld en de verliezen aangevuld.

Opnieuw zag de aanvaller zich dus gedwongen tot den gere-gelden aanval over te gaan; in den nacht van \'18 op 10 November opende hij eene parallel, voorlangs E en G; later gelukte het hem die zóóver voort te zetten, dat de keelen dier werken daaruit gezien konden worden, en nu werd het onmogelijk ze te behouden; de borstweringen en de geblindeerde wachthuizen waren dan ook letterlijk vernield. Den 219ten besloot Rapp, de stelling op den Jcsuitenherg, benevens de afsnijding D te ontruimen, te meer omdat de toestand der bezetting het haar onmogelijk maakte nog langer builen de vesting stand te houden. De vermindering toch van het reeds kleine ration, noodzakelijk geworden door den brand op het Speicher-eiland, had op den geest der bezetting, vooral van de vreemde troepen, een nadeeligen invloed uitgeoefend, en in den loop der maand waren bovendien verschillende tijdingen

-ocr page 399-

gekomen van de coalitie tegen Napoleon , waardoor de desertie zeer was toegenomen en op de vreemde troepen weinig meer was te vertrouwen. Om nu de vesting zelve nog te behouden, spande Rapp zijne laatste krachten in: alle terreinvoorwerpen die hinderlijk waren liet hij verbranden; het bruikbaar geschut uit de verlaten voorwerken deed hij in die op den Bisschofsberg plaatsen, en voegde daarbij nog verscheidene mortieren; aan de drijvende batterijen gaf hij eene nieuwe opstelling. Maar dit alles baatte weinig daar de aanvaller zich niet blootgaf, en de verovering aan zijn geschut overliet, waartoe al weder nieuwe batterijen werden opgeworpen, waarmede met zóóveel voortvarendheid werd tewerk-gegaan, dat reeds den i253tl:n 150 stukken gereed stonden om te vuren, behalve die in de batterijen der parallellen van VFAoüe, Kabrun, Schellmühle en Johannisberg. Denzelfden dag werd het vuur uit alle vuurmonden, te zamen 218 stuks, op de stad geopend; dat bombardement werd tot in den avond van den 27stcn voortgezet. De belegeraars trachtten daarenboven de bezetting door allerlei middelen tot afval en verraad te bewegen, waarin zij slechts al te goed slaagden.

Het was nu zóóver gekomen, dat de vijand van binnen meer was te vreezen dan die van buiten; de levensmiddelen waren zoo goed als opgeteerd; de voorraad rijst en graan kon ten hoogste tot den 10den Januari strekken; nog 50 paarden waren over; aan geneesmiddelen was volslagen gebrek; de hospitalen waren meest alle vernield; het trouw gebleven gedeelte der bezetting was tot 7000 man ingekrompen, en alle tijdingen van het oorlogstooneel deden begrijpen, dat niet de minste kans op ontzet bestond. Onder die omstandigheden zou eene dadelijke overgave, alleszins te rechtvaardigen zijn geweest, maar Rapp wilde de vesting tot het uiterste behouden, en hij bood daarom aan ze op 1 Januari 1814 over te geven, indien hij vóór dien tijd niet werd ontzet. Op genoemden datum trok hij dan ook met het trouw gebleven gedeelte der bezetting uit; maar de Prins van Wurtemberg verbrak het verdrag, waarbij vrije uittocht naar Frankrijk voor de bezetting was bedongen, en liet Rapp met zijne dapperen gevankelijk naar Rusland voeren.

-ocr page 400-

384

Aanval en veriiediging van he Citadei, van Antwerpen in 1832 0 (Fig\' Pl- XXXII).

Lijdelijke verdediging ; uitstekend gebruik van het geschut.

De citadel van Antwerpen lag op den rechteroever van de Schelde, Zuidwaarts van de stad. Zij had den vorm van een regel matigen gebastionneerden vijfhoek; één front lag evenwijdig aan de Schelde. De hoofdgracht was door een steenen boer, waarin een duiker, van de hoofdgracht der vesting gescheiden; vóór die gracht was eene contregarde met bedekten weg aangelegd, welke laatste met dien der citadel ineenliep. Vier fronten hadden ravelijnen, terwijl verder de twee vooruitgeschoven lunetten Kiel en St. Laurent, in verband met de lunet Mmtehello, de fronten naar de aanvalszijde gekeerd, versterkten.

Ten aanzien van de inrichting der werken diene het volgende: (Zie ook de Fig. 188 h—e).

De facen der bastions\'waren ongeveer 100 M. lang; de flanken dubbel, de eene gedeeltelijk laag en teruggetrokken, de andere hoog. De laatste waren twee aan twee door eene redanvormige borstwering verbonden, waardoor in elk bastion een tweede of binnenbastion werd gevormd. De hoofdwal was bemuurd; deze muren hadden contreforten, die tot boven het cordon doorgingen; over \'2 a 3 M. hoogte waren de muren uit de verte zichtbaar. De hooge flanken waren eveneens bemuurd; zij hadden i ui m 4,5 M. commandement op de lage, welke weder 0 tot 7 M. boven den waterspiegel waren aangelegd; het terreplein en de borstwering der lage flanken waren verder dooi\' muren gescheiden van den courtinewal en van het terreplein van het bastion. Vier der cour-tines waren bij ééne flank teruggetrokken, tot vorming van eene veiliger ligplaats voor vaartuigen, welke men door eene poterne kon bereiken. De ravelijnen waren niet bemuurd en zonder reduits; naar de aanvalszijde sprongen zij ver vooruit.

(1) von Reitzenstf.in , Die Vlxpedïlxon dor Fratnosrn vnd Jïvglunder gegrn die Ciladelle von Antwerpen vnd die Schclde-Mündvngen.

J. W. T. Hela/ion du siege de ia Ciladelle d\'An vers par C armee frangaise. Militaire Spectator 180 3.

de Tloo van Alderwkrelt , De vesting oorlog en de vestinghouw in hunne ontwikkeling beschouwd.

De teckeningpn, niet uitzondering van Fig. 188/, zijn genomen naar het Vlan de la Ciladelle d\'Au vers etc., dress c par les Ojficiers du genie Frangais,

-ocr page 401-

nss

Alle grachten waren nat en werden door do Schelde gevoed; de hoofdgracht was voor de bastionsfacen 26 M. breed en had bij eb nog 2 M. waterdiepte; voor waterspoelingen bestond de gelegenheid. De contrescarp der hoofdgracht was bcmuurd, evenals de binnentaluds van den bedekten weg, met uitzondering van do gedeelten vóór bastion li en III; de vuurlijnen van den bedekten weg waren en cremaillère gebroken, en hadden 2,5 a 3 M. com-mandement op het terrein; de ravelijnen waren ruim 3 M., en de hoofdwal () M. hooger.

Tijdens het beleg werden in alle courtinen, met uitzondering van 1-—-11, ingravingen gemaakt, waarvan de uitkomende aarde tot eene beschutting tegen de scherven van springende projectielen werd opgeworpen; in dit opzicht voldeden deze werken goed, maar de gemeenschap over de walgangen werd tegelijkertijd belet; tegen ricochetschoten waren eene menigte traversen aanwezig; ook de geblindeerde geschutstanden deden als zoodanig dienst.

De hoofdwal stond met de buitenwerken in gemeenschap door-drie houten bruggen vóór de poorten (de Hoofdpoort, de Waterpoort en de Hulppoort, Fig. 188«), en door middel van schuiten. Het ravelijn II—lil stond met den bedekten weg in verbinding door middel van eene brug, aan de overzijde gedekt door een tamboer in de inspringende wapenplaats, en door eene poterne onder de ravelijnsface. Verder kwam men door poternes van de binnenbastions naar de voorliggende, en van het terreplein naar de lage llanken en de ligplaatsen voor de schuiten; eindelijk leidde een boogvormige galerij uit de eerstgenoemde poterne naar kazematten onder de hooge llanken.

De lunetten St. Laurent en Kiel waren met muren en decharge bekleed; zij hadden een bedekten weg met glacis, afgescheiden van dien der citadel; de gemeenschap hiermede had plaats door een gepalissadeerd en doorgang, welke, evenals do gecreneleerde keelmuren der lunetten, door wolfskuilen waren gedekt; de grachten stonden door middel van een onderaardsch kanaal met die der citadel in verbinding. In den saillant-lagen, voor buskruitberging, twee kazematten, tot welke eene poterne den toegang verschafte; reduits of gebouwen tot legering vond men er niet; deze ontbraken ook in de wapenplaatsen van den bedekten weg der citadel zelve.

De berm der ravelijnen was gefraiseerd; in den bedekten weg stond eene palissadeering van a tot b (Fig. 188).

liet terrein buiten de citadel was opgeruimd tot aan eene lijn, gaande van Montebello naar St, Laurent.

V. 25

-ocr page 402-

38f»

De bezetting, onder liet bevel van den generaal CiiASSÉ, was 145 officieren en ruim 4400 man sterk; de bewapening bestond uit 143 vuurmonden. De verschillende gebouwen welke tot logement en bergplaatsen konden dienen zijn in Fig. 188« voorgesteld; de meeste konden echter, toen de aanvaller het vuur opende, niet in gebruik blijven; zelfs de kelders, welker gewelven met aarde en mest werden gedekt, moesten spoedig worden verlaten , evenals de zwak geblindeerde gebouwen (10) achter de courtine I—II. Daarna bleven dus alleen de poternes en kazematten over, welke laatste men er 3ü telde, te weten: vier onder elke hooge flank, en vier naast elke poterne waardoor men bij de ligplaats der vaartuigen kwam; bovendien lagen nog 5 wachtkazematten aan de poorten en \'2 kazematten in het ravelijn III—IV, van van welke zeven lokalen echter geen gebruik is gemaakt. Na aftrek van de noodige ruimte voor magazijnen en woningen voor de bevelhebbers, hadden de gebruikte lokalen eene oppervlakte van 8700 M2.; rekent inen voor ieder man 3 M2. noodig te hebben, wat bij de geringe hoogte der lokalen niet te veel is, zoo konden twee derden der bezetting daarin logeeren. Een vrij aanmerkelijk gedeelte der opgegeven ruimte moest echter voor gemeenschap openblijven; er was derhalve wel gebrek aan ruimte, maar door de verdedigers schijnt dit wel eenigszins overdreven voorgesteld te zijn.

Voor logementen van zieken en gewonden dienden tvi\'ee groote hospitalen, welke beide met zorg waren geblindeerd; in weerwil hiervan sloeg er toch nog een paar malen eene bom in; verder waren er geblindeerde keukens, waterputten, enz.

Tot berging van liet buskruit en de munitie, welke in groote hoeveelheid aanwezig waren, dienden verscheidene bomvrije gebouwen, als: één groot buskruitmagazijn; vijf kleinere achter drie der courtinen, en nog kleinere onder alle flanken en sommige courtinen; verder verbruiksmagazyntjes onder den walgang van alle facen. Een bomvrij gebouw achter de courtine III—IV diende tot laboratorium; de bomvrijheid schijnt echter niet voldoende te zijn geweest; eene vijandelijke bom richtte er ten minste later eene vreeselijke verwoesting aan.

Den 30tcl1 November ontdekten de verdedigers dat de I\'Van-schen, welke, onder den maarschalk Géuakd, het belegeringskorps uitmaakten, onder bedekking van do Belgische posten en van de niet opgeruimde terreinvoorwerpen, de eerste parallel hadden geopend; zij was 2600* lang, strekte zich van Montehello

-ocr page 403-

;i87

tot op 500» van de lunet Kiel uit, en was 600° van bastion II verwijderd. Denzelfden morgen werd de citadel opgeëisclit en daarbij de kennisgeving gevoegd, dat het beleg zou worden uitgevoerd tegen do van de stad afgekeerde fronten, niettegenstaande deze het sterkste waren, in de hoop dat Chassk ook de stad als onzijdig zou beschouwen, en zo dus niet bombardeeren. Do bevelhebber der citadel antwoordde, dat hij deze niet zou overgeven voordat alle verdedigingsmiddelen uitgeput waren, en tie stad zóólang zou sparen als niet van hare vestingwerken op do citadel en de aanhoorige werken (de forten Buryht, ZwiJmlrecht en Austru-weel) zou worden gevuurd. Daarbij drukte de generaal Ciiassk zijne bevreemding uit, dat de vijand, terwijl hij onderhandelde, met aanvalswerken onder het vuur der citadel was begonnen; tevens gaf\' hij te kennen dat, indien \'s morgens om twaalf uur daarmede nog werd voortgegaan, dit met geweld zou worden belet,

Op dat uur werd dan ook het vuur geopend tegen de werkers, die uit de bastions II—IV gezien konden worden.

\'s Middags om vier uur ontving de Opperbevelhebber een tweeden brief van den maarschalk Gicraud, waarin deze — met verwijzing naar de belegeringen van 1740 eri 1792 — kennis gaf, dat de lunet Montebello en de buitenwerken der vesting door hem werden beschouwd als niet tot de stad te behooren. De generaal Ciiassk antwoordde hierop dadelijk dat hij eene andere meening was toegedaan, alle werken om de stad als hiertoe te behooren beschouwde, en het eerste kanonschot daaruit zou aannemen als bewijs dat de onzijdigheid der stad was geschonden. In weerwil van dit besluit is de stad gespaard, ofschoon, zooals straks zal blijken, de aanvaller wel degelijk van die werken gebruik heeft gemaakt, en bovendien de Belgen van don toren der Notre-Dame de belegerden steeds observeerden, en aan de belegeraars met vlaggen verschillende seinen gaven.

Uit de \'lst0 parallel werden dadelijk vijf nadernissen geopend; éóne tegen Kiel, twee tegen St. Laurent, en twee togen bastion II; deze werken werden in de volgende nachten voortgezet; tus-schen 3 en 4 December kwam de 2Jc parallel, 1000® lang, op ruim 400® van bastion 11, tot stand. Intusschen waren de batterij 1—dO, benevens 13 en C, aangelegd\'en bewapend; in den morgen van den 4llcn December openden zij haar vuur.

De artillerie der citadel, onder het bevel van den majoor Seeuo , kon tegen deze werkzaamheden weinig uitrichten, doordien

-ocr page 404-

388

het terrein waarop zij plaats hadden niet was opgeruimd, en de aanvaller bovendien door eene menigte terreinplooien werd beschermd; het opwerpen der batterijen zou alleen door liet werpen van bommen en granaten bezwaarlijk gemaakt\' hebben kunnen worden, maar door den betrekkelijk grooten afstand en de onmogelijkheid om de uitwerking te beoordeelen, schijnt men dit te hebben gelaten. Ook andere redenen zijn aangevoerd, welke generaal Ciiassé tot het besluit gebracht kunnen hebben, om de aanvalswerken aanvankelijk niet al te zeer te bemoeilijken. Doordien namelijk de questie der onzijdigheid van de stad niet volmaakt geregeld was, zou Gkrard misschien zijn toevlucht nemen lot het aanvallen der citadel aan de zijde van het front I—II, dat het zwakste was; hij had toch belang om het beleg spoedig te doen eindigen, doordien het jaargetijde weldra den arbeid bijna onmogelijk zou kunnen maken. Geschiedde dat, zoo zouden de flottille op de Schelde en de forten op den linkeroever te gelijk aan geheele vernieling blootstaan.

In den nacht van 30 November op 4 December werden nog enkele terreinvoorwerpen opgeruimd en den volgenden nacht, onder bescherming van een kleinen uitval, een houten huis afgebrand, maar dit was niet voldoende. Toen echter de werkzaamheden over de lijn kwamen, binnen welke de gebouwen waren afgebroken, veranderde deze toestand. Het geschut van den verdediger, dat voor de helft uit kanonnen, voor een achtste uit houwitsers, en voor het overige uit mortieren, waaronder een groot aantal CoEiioouNmortieren, bestond, was gedeeltelijk in open batterijen opgesteld, maar een betrekkelijk groot aantal stukken stond in geblindeerde batterijen ((i). Van deze waren er:

2 voor 3 mortieren te zamen, op de courtine I—II;

2

»

() kanonnen te zamen, op de rechterflank van bastion I;

1

»

I kanon, op de rechterface van bastion

II;

1

»

3 kanonnen, op de hooge rechterflank

van

idem (niet

gebruikt);

1

»

\'2 mortieren, op de courtine II—III ;

\'2

»

ü kanonnen te zamen, op de linkerflank

van

bastion III;

\\

»

I kanon, op de linkerface van idem;

1

»

I mortier, in de lunet St. Laurent.

In de werken welke geen gezicht op den aanval hadden, bevonden zich bovendien zeven geblindeerde batterijen, samen voor 7 kanonnen en 4 mortieren; terwij verder, tot bestrijking der facen van do binnenbastions, op elke flank, boven het orillon.

-ocr page 405-

38!)

nog eene geblindeerde batterij voor één stuk was gebouwd, welke echter in het geheel niet bewapend zijn geworden. De wijze van samenstelling eener kanonbatterij is in Fig. 188/ voorgesteld; zij waren niet ingezonken; de gronddekkingen leunden aan do voorzijde tegen liet binnentalud der borstweringen, en staken ver hierboven uit. De blindeeringen waren twee jaar oud, en daardoor hadden sommige reeds veel van hare kracht verloren; de schoren (t, waardoor de sterkte zeer werd verhoogd, waren niet bij alle aangebracht. De mortierbatterijen, ofschoon mede, behalve die in St. Laurent, niet ingezonken, waren beter aan het vijandelijke vuur onttrokken, omdat zij op eenigen afstand achter dc borstweringen stonden.

Niettegenstaande het geschut van den verdediger zeer goed werd bediend, gelukte het hem niet, veel schade aan don vijand toe te brengen, wat gedeeltelijk ook daaraan is toe te schrijven, dat deze zijne batterijen met zeer veel zorg had aangelegd. Daar-., entegen bracht het vijandelijke vuur in de citadel al spoedig belangrijke nadeelen aan. Zoo werden, nog den iaci1 December, zes stukken gedemonteerd; don volgenden dag ontstond op verscheidene plaatsen brand, en werden sommige gebouwen door bommen beschadigd. Dienzelfden middag schreef de generaal Ciiassk nogmaals aan den maarschalk Gérard, om het vuur van Montebellu te doen staken, waarop deze den volgenden dag antwoordde met eene verwijzing naar zijn vroegeren brief, en dus de buitenwerken der vesting als niet tot de stad behoorende bleef beschouwen.

Onder begunstiging van zijn vuur uit lOi vuurmonden gelukte het den aanvaller, reeds in den nacht van 4 op 5 December, zijne loopgraven voort te zetten tot aan den bedekten weg van St. Laurent, waarin zich — onverklaarbaar genoeg — geen enkele post bevond; daar stelling te nemen en een, begin te maken met den aanleg van een logement in den saillant (Fig. \'188(/ on c); onderwijl zette hij ook den arbeid naar bastion TT voort. De loopgraaf uit de tweede parallel was gericht op de linkerface van dat bastion en werd, door den bedekten weg der contregarde van de vesting, tot nabij de contrescarp der linkerface gegraven en verder in bijna evenwijdige richting hiermede voortgezet. Behalve deze sappe werd nog eene andore, op geringen afstand van het glacis vóór St. Laurent, begonnen en in nagenoeg evenwijdige richting met de linkerface hiervan voortgezet; beide werden gedeeltelijk van traversen voorzien. De belegeraar begon dus nu reeds vooruit te rukken in de ruimte tusschen de vesting en

-ocr page 406-

;ji)ü

St. Laurent, waaruit iiij, zoolang deze lunet niet genomen was, in front, flank en rug kon worden beschoten.

Deze werkzaamheden waren niot zonder verliezen tot stand gekomen, en werden van nu af zeer vertraagd door uitvallen op zeer kleine schaal, en door het vuur van den verdediger. Deze deed op sommige dagen iüOO schoten en worpen, en had dikwijls, wat het geschutvuur aangaat, overwicht op don aanvaller. De stukken in de citadel waren dan ook in gunstigen toestand; voor een gedeelte stonden zij onder blindeeringen, zoodat zij noch van ricochet-, noch van worpvuur hadden te lijden; de vele regens hadden de emplacementen voor het geschut van den aanvaller niet beter gemaakt, zoodat bijv. do walaffuiten op ramen in de batterijen 1 en \'2 weldra weggenomen moesten worden. Daarbij kwam een aantal goed gedekte mortieren van den verdediger, en het juiste gebruik dat deze van de CoKiiooKNmortieren wist te maken; terwijl eindelijk sommige aanvalswerken, o. a. op de contregarden, zonder bezwaar door houwitsers konden geënflleerd worden. Do eene schanskorf na de andere werd dan ook omgeworpen ; de arbeid moest herhaaldelijk worden gestaakt en verscheidene officieren en manschappen der belegeraars werden hier gedood of gewond. Evenzoo ging het op den linkervleugel, bij St. Laurent. De belegerden hadden in den bedekten weg vóór bastion II en voor hot ravelijn II—III eenige geblindeerde ingravingen voor schutters gemaakt en eenige CoEiiooiiNmortieren opgesteld, waarmede den vijand zooveel afbreuk werd gedaan, dat hij eenige zijner batterijen bepaaldelijk moest bestemmen om het vuur van dien bedekten weg tot zwijgen te brengen, en dat de aanvaller verder — na in den nacht van 5 op (i December tevergeefs beproefd te hebben om langs de keel, die uit Mpntehello zeer was beschadigd, in het werk te dringen — alles moest verlichten met de volle sappe, welke bovendien nog zeer diep moest worden gegraven. Een en ander was oorzaak, dat eerst den 83tcn de open grachtsafdaling tot stand kwam, waarna de aanvaller in den bedekten weg der lunet tot aan de tweede travers voort-sappeerde.

Op den rechtervleugel werden de loopgraven en het aangevangen logement in den bedekten weg der con(regarde verbeterd en uitgebreid; eene poging om met de bedekt gezwinde sappe legen den saillant vnn bastion J1 op te rukken, mislukte door het vuur der belegerden, dat zoo goed gericht was, dat op sommige punten de korven 1U tot 12 maal moesten worden vernieuwd,

-ocr page 407-

391

Onder begunstiging van een groot aantal in de loopgraven en parallellen opgestelde schutters, brachten de Franschen in den nacht van 9 op iO December eene derde parallel tot stand, door welke de werken van de beide vleugels met elkander werden verbonden. Daarop werd de arbeid tegen de lunet met ijver voortgezet; dit kon te gemakkelijker geschieden, omdat de belegerden verzuimd hadden, in de inspringende wapenplaats van den bedekten weg voor de rechterface van bastion II, een reduit op te werpen, waaruit het vijandelijk logement en de grachtsovergang in de flank genomen konden worden; het bastion zelf had er geen genoegzaam gezicht op, omdat het 600* verwijderd was. In den nacht van 10 op 11 December werd de mineur door middel van oen vlot overgebracht, en deze begon dadelijk den muur door te breken, met het doel om drie mijnovens daarachter te maken. De verdedigers verzuimden weder hiertegen iets te doen, waartoe tocli de gelegenheid bestond, daar men de mineurs aan tegen-mijnen had kunnen zetten; bovendien werd het werk slechts zwak\'\' bezet, namelijk door \'2 officieren en 100 manschappen, terwijl in de citadel ruim 4000 man aanwezig waren.

De loopgraaf werd nu in de richting van den saillant van bastion II voortgezet; uit den rechtervleugel der derde parallel werd eveneens eene nadernis daarheen begonnen en deze beide, in weerwil van het verdedigende vuur, in den nacht van 11 op \'DJ December vereenigd door eene vierde parallel, welke later met tie derde werd verbonden.

Aan den uitersten rechtervleugel, waar in den nacht van 10 op 11 Dcc. een schitterende uitval, onder den kapitein der infanterie Mourk en den lst0 luitenant der genie Camehlingh, doch met te geringe macht (114 man), werd gedaan, begon de aanvaller, in het verlengde der contregarde, eene nieuwe nadernis tegen het einde der linkerface van bastion II, welke arbeid ondersteund werd door schutters, met walbussen gewapend, en die in logementen op de contregarde geplaatst waren; dit werk stond in gemeenschap met dat tegen den saillant van het bastion. De belegeraars werden hier echter met bommen, granaten en steenen overstelpt, waardoor de arbeid bij herhaling moest worden gestaakt. Aan den saillant gelukte het echter den aanvaller, in den nacht van D2 op 13 December, den bedekten weg vóór bastion II over eene groote uitgestrektheid te bekronen; maar de belegerden plaatsten op de rechterflank van bastion I een kanon, waarmede zij dat werk konden enfileeren, en er dan spoedig ook een aanmerkelijk gedeelte van vernielden.

-ocr page 408-

392

Den 13d011 kwamen de mineurs in St. Laurent met drie mijn-ovens gereed, en laadden ze elk met 420KG. buskruit; zij maakten verder een fascinendam door de gracht, in welk werk zij, dooide nalatigheid van de verdedigers, niet werden belemmerd; inden vroegen morgen van den l-i\'i»1\' lieten zij de mijnen springen, met het doel om dadelijk daarop lot de bestorming over Ie gaan (\'). Het springen der mijnen had ten gevolge dat er eene bruikbare bres ontstond, maar ook de fascinendam werd gedeeltelijk vernield, zoodat de bestorming eerst een half uur later kon plaats hebben. De commandeerende officier in de lunet, een luitenant die \'s avonds te voren daarheen was gezonden en de instructie had het werk tot het uiterste te verdedigen, onderzocht wat er gebeurd was en zond den anderen officier naar den hoofdofficier iler buitenwerken, om rapport van het gebeurde te doen en versterking te verzoeken, welke te meer noodig was, omdat bijna de helft zijner manschappen dadelijk na het springen der mijnen in de citadel was gevlucht. Die versterking werd geweigerd, en toen nu de aanvaller langs de bres, en bovendien langs de keel van het werk welke hij beladderd had, de lunet binnendrong en de voorste verdedigers doodde of wondde, gaven de anderen zich onmiddellijk over; er waren, behalve de gewonden, niet meer dan 56 man over. Er werd verder geen enkele poging gedaan om den vijand weer te verdrijven; dit was ook dadelijk niet gemakkelijk, omdat de dekplanken van de brug vóór de llulppoort, om tegen verrassing gewaarborgd te zijn, reeds vroeger waren weggenomen; nu sneed men zich die mogelijkheid ook voor het vervolg af, door de brug geheel af te breken.

In dien tusschentijd was de toestand der citadel veel minder gunstig geworden. In den nacht van den 10llcl1 op den li\'1™ bezweek, voor den aandrang van het water, de beer, die de grachten der citadel scheidde van de hoofdgracht der vesting; sederteenigen tijd liad reeds de batterij 12 getracht, dien te vernielen. Hierdoor ontstond een veel grootere opening dan de sluis bezat welke de grachten der citadel uit de Schelde kon voeden; zoodai, toen de vestinggracht op een polder werd afgelaten en de sluis aan het andere einde bij vloed gesloten werd gehouden, de grachten der citadel, bij eb ten minste, weinig water hielden; hierom moesten de maatregelen tegen verrassing en een onverhoedschen aanval

1

In tegenstelling van hetgeen bij Grave en bij Wayncr, lal er te behandelen plaats had, werd de bestorming dus bij daglicht gedaan, wat dan ook veel beter is.

-ocr page 409-

:t9:i

verdubbeld worden, en dit gaf weder aanleiding tot grootore verliezen, omdat het vuur van den vijand aanhoudend zeer hevig bleef. Een ander nadeel van dezen toestand was, dat het water in de putten eveneens wegzakte en van lieverlede minder drinkbaar werd; ofschoon de houding der troepen zeer goed bleef, moest op den duur het moreel der bezetting daaronder lijden. De groole verwoestingen, door bet vijandelijk worpvuur veroorzaakt, brachten daartoe bet hare bij; zoo waren hot groole magazijn van levensmiddelen en de groote kazerne geheel afgebrand en de keukens voor het grootste gedeelte vernield; bet voornaamste hospitaal had veel geleden; in het laboratorium was door eene bom groote schade aangericht, en do geblindeerde ingangen van alle gebouwen en poternes waren meer of minder beschadigd, evenals sommige borstweringen, met name die van bastion 11.

Hoewel de artillerie der citadel bleef doen wat maar eenigs-zins mogelijk was, en o. a. do hmet St. Laurent met projectielen overstelpte, kon z\'ij niet verhoeden dat de Franschen een logement op de bres, met eene gemeenschap naar achteren, maakten, en den volgenden nacht (\'14 op 15 December) eene gemeenschap van do keel van hot werk naar de vierde parallel; wèl daarentegen belette zij den aanvaller eene batterij aldaar op te werpen, zoodat deze zich moest bepalen tot het geven van geweervuur en het werpen uit CoEiiooRNmortieren, waarin bij echter nog zeer werd tegengewerkt dooi1 schutters uit den tamboer in de inspringende wapenplaats naast het ravelijn It—111.

Sedert dien tijd vestigde de aanvaller zijne aandacht op den rechtervleugel, maar ook daar vond hij in de artillerie van den verdediger een geduchten vijand. De rechterflank van bastion l, welke reeds voor de vierde maal op nieuw bewapend was geworden, belette de voortzetting der bekroning van den bedekten weg voor de linkerface van bastion II, waarbij\' ook de mortieren op de courtino I—II, door aanhoudend de vijandelijke arbeiders te bewerpen, het hunne toebrachten.

De aanvallers slaagden er, in den nacht van 15 op 16 December, in, de palissadeering van den bovengenoemden tamboer door zakken met buskruit te vernielen, waardoor de verdedigers dien moesten verlaten, maar hun tevens de gelegenheid werd verschaft, vuur te geven op de nadering, welke langs den doorgang naar het ravelijn door de aanvallers werd gemaakt.

De Franschen, begrijpende dat het ravelijn It—111 hun de bekroning voor de rechterface van bastion II en het maken der

-ocr page 410-

394

contrebatterlj togen de rechterflank van bastion I zeer moeielijk zou maken, besloten dit werk stormenderhand te veroveren; zij meenden dat dit, door de geringe breedte en waterdiepte der gracht en bet ontbreken van bckieedingsmuren, niet moeielijk zou zijn, maar wilden toch eerst nog bet vuur uit bet werk en uit de rechterface van bastion 11 tot zwijgen brengen, waarom zij de batterijen 13 en I opwierpen, in welken arbeid zij echter, door bet vuur uit de geblindeerde batterij op de face van bastion III (15 op 1() December) niet weinig werden tegengewerkt. In dezen nacht werd ook de bedekte weg voor de rechterface van bastion II bekroond, wat zeker niet mogelijk zou zijn geweest, indien van het ravelijn II—-III een juist gebruik ware gemaakt; te gelijk werd de bresbatterij tegen de linkerface begonnen. Verder werd de bedekte weg voor de linkerface van bet ravelijn bekroond, en, in don nacht van den •I6(I°n op den I7dci1, eene open afdaling naar do gracht gemaakt. Den 17d™ opende de batterij 13 haar vuur en bracht, in vereeniging met eenige CoEiiooHNmortioren in de vierde parallel, de artillerie van bet ravelijn, die door het volslagen gebrek aan gemeenschap mot de citadel geheel aan zich zelve was overgelaten, tot zwijgen. Ook dit geschut van den aanvaller werd nu tegen de bastions II en 111 gericht, doch nog altijd verflauwde dat van den verdediger weinig of niet; deze slaagde er dikwijls in, om de gedemonteerde stukken dooi andere te vervangen, en maakte een goed gebruik van lichte stukken, door ze nu eens door de eone, dan door de andere embrasure te doen schieten, zoodat het demonteeren onmogelijk werd gemaakt. Dit, benevens hot vuur uit de mortieren, maakte do voltooiing van do bres- en de contrebatterlj zoor bezwaarlijk.

De grachtsafdaling naar hot ravelijn werd inmiddels voortgezet, en in den nacht van 18 op 49.December de overgang door een fascinendam begonnen. De belegerden weerden zich echter met één langen 1216er zoo goed, dat de voltooiing werd belet; den dag daarop word bet stuk teruggetrokken, den volgenden nacht weer in werking gebracht, en nogmaals •— en nu voor goed — de voortzetting van den dam verijdeld, waartoe ook een hevig geweervuur krachtig medewerkte. Indien nu het ravelijn goed bewapend ware geweest, en een geblindeerd of bomvrij reduit bad bozeten, zou de voortgang van \'s vijands arbeid aan deze zijde geheel belet, en deze dus genoodzaakt zijn geworden, het werk te nemen.

Do verliezen der belegerden waren in de laatste dagen ook aanzienlijk; de batterij 13 bericocheteerde met goed gevolg de

-ocr page 411-

395

linkerface van bastion II en de courtine J—II, en evenzoo ile batterij \'2 de rechterface; maar toch verflauwde het geschutvuur van den verdediger niet, zoodat het werken meer dan eens moest gestaakt worden.

Den i9,1lt;\'11 December kwam de bresbatterij, en den 20leu de contrebatteiij gereed; tien nacht daarop werden zij, en ook de battery K, bewapend; in den nacht van \'20 op \'21 December werd verder een monstermortier in den bedekten weg, ten Noorden van Montebello, opgesteld. Dit stuk woog 7500 KG., zonder den stoel, die ongeveer hetzelfde gewicht had; de daarbij behoorende bommen waren 480 KG, zwaar en hadden eene springlading van 50 KG.; de lading bedroeg 15 KG. buskruit, en tot de bediening werden 16 man vereischt; elke lading duurde 15 minuten. De eerste worp uit dezen mortier geschiedde \'s middags van den 21 sten; de bom viel op de courtine I—II, en maakte een trechter van 3 M. middellijn, zonder andere schade te veroorzaken; de tweede bom sprong bij de monding. Het vuur werd toen daarmede gestaakt, en den 20st™ met versterkte projectielen voortgezet; acht bommen werden toen in de citadel geworpen, maar trollen geene blindeeringen, zoodat de uitwerking niets beteekende; het vuren met dit stuk hield toen geheel op.

Om elf uur in den morgen van 21 December begonnen alle batterijen, welker vuur niet door voorliggende werken was gemaskeerd, te vuren; 130 stukken kwamen daarbij in werking, en bleven dit tot aan het einde van het beleg. De belegerden zaten echter ook niet stil; op de flanken die gezicht hadden op de bres-en de contrebatterij, stonden tien bruikbare vuurmonden in batterij die, nu en dan zelfs met voordeel, aan den geschutstrijd deelnamen. Vooral de contrebatterij had veel te lijden; een paar stukken daarvan werden gedemonteerd, en de geheele batterij van tijd tot tijd tot zwijgen gebracht. Do bresbatterij, aan rechtstreek-sche schoten onttrokken, leed minder en deed goede uitwerking; intusschen werd eerst den 228ten, na bijna 1200 schoten, eene bres gevormd, die echter nog niet bruikbaar was. In den nacht van 22 op 23 December kwam de grachtsafdaling gereed.

\'s Morgens van den 23slcquot; trad de Opperbevelhebber in onderhandeling omtrent de overgave der citadel, en \'s avonds van dien dag werden de voorwaarden, die de maarschalk Gkhaud aanbood, aangenomen, waarop het werk den 243tcquot; door de Nederlanders werd verlaten; de gansche bezetting ging in krijgsgevangenschap.

-ocr page 412-

39B

De redenen voor die overgave werden gezegd tc zijn: ontmoediging van de troepen, waartoe het gebrek aan drinkwater, de slechte logementen enz. het hunne hadden bijgebracht; verder dat het hospitaal dreigde in te storten en de vijand, door den con-trescarpmuur te doen springen, den graciitsovergang gereed zou hebben, omdat het water in de gracht bij eb zoo laag stond. Deze redeneering wordt door anderen zeer gewraakt; zij beweren dat die overgang nog zeer veel moeite zou hebben gekost, omdat de gracht aldaar nog werd bestreken door zes kanonnen en twee houwitsers in de flanken van bastion I, van welke vuurmonden er zes in geblindeerde batterijen stonden, die, zooals gebleken was, den kamp tegen de contrebatterij zeer goed konden volhouden; verder, dat het maken van een dam zeer moeilijk zou geweest zijn, omdat de grachten uit de Schelde bij vloed van water voorzien konden worden, waardoor eene strooming zou zijn ontstaan, en dat het maken van naderingswerken door het weder spoedig geheel belet kon worden. De commandant der artillerie zou ook gezegd hebben, dat hij de sterkte nog veertien dagen kon verdedigen.

De verdedigers telden aan gesneuvelden: 7 officieren en 82 man, en aan gewonden: 9 officieren en bijna 300 man; in het geheel hadden zij 3Ü588 schoten en worpen gedaan. De aanvaller had, behalve de worpen uit CoEiiooRNmortieren, ongeveer\'27000 kogels, 17000 graniiten en 20000 bommen verschoten.

Beleg van het fout Waoneu in 1863 (\') (Fig. 189, PI. XXXIII).

Acmvalsiverken up een smalle landtomj\', gebruik van zwaar getrokken geschut: voordeden en nadeelen van sommige bomvrije gebouwen; bijzondere maatregelen tegen uitvallen.

Het bezit van Charleston had in den Amerikaanschen burgeroorlog voor de Geconfedereerden groote waarde. Vooral werd een aanval gevreesd van de zeezijde, en om dezen te beletten werden

(1) Militaire Spectator 1867, Bladz. 32(.) en volg. Die artikelen zijn bewerkt naar den eersten druk van:

Gillmore , Kn yin eer and artillery operations against the defences of Charleston harbor in 18G3 enz. De 2C druk van dit werk bevat een zeer belangrijk Supplementary report) waarin de versperringen c. a. worden beschreven.

-ocr page 413-

397

verscheidene maatregelen genomen, in het bijzonder tot verdediging der toegangen te water.

De beschrijving van al die middelen zou ons hier te ver voeren; we zullen alleen opgeven, waarin de eigenlijke versperringen in de vaarwaters bestonden, omdat deze beschrijving eene uitstekende toelichting vormt tot hetgeen op blz. 27() werd gezegd omtrent het moreel ell\'ect van torpedo\'s, en verder eene eenigszins uitvoerige beschrijving leveren van het beleg van een der werken. Wel is waar was dit van tijdelijkon aard, doch we geven de beschrijving hier, omdat het ten volle de rol van een duurzaam werk heeft vervuld.

Hoe de aanvoerders der Geconfedereerden allerlei overdreven geruchten omtrent de verdedigingsmiddelen van Charleston in omloop brachten, werd op blz. 270 medegedeeld. In waarheid bepaalden de versperringen zich tot de volgende (Fig. 189) ;

AB, eene ketting over vlotten gespannen, welke laatste door ingeheide palen op hunne plaats werden gehouden; deze afsluiting, waarin evenals in alle volgende versperringen, eene doorvaart-opening werd gehouden — bij fort Sumter — werd in het laatst van 18G1 gemaakt en bezweek in het voorjaar van 18ü\'2, omdat de vlotten te zwak waren.

Daarna werd eene drijvende versperring gemaakt van spoorstaven, hangende in ijzers met oogen aan het ondereind, welke weder bevestigd waren aan houten balken. Deze versperring kon wegens den stroom en den golfslag niet op hare plaats worden gehouden; daarom beproefde men, of kleinere stukken der zelfde versperring vaster zouden liggen; die stukken werden GO M. lang genomen en echelonsgewijze geplaatst in 2 rijen; de rijen op 30 M. van elkander en de stukken in elke rij mede met 30 M. tusschen-ruimte. Toen ook deze proef mislukte werd deze versperring overgebracht naar verschillende kreeken in den omtrek, waar minder stroom ging.

In 1803 volgde eene touwversperring op dezelfde plaats. Deze bestond uit een kabel, dik 15 a 22 cM., drijvende gehouden door boeien; aan den kabel hing een zwaar net en onder aan dit net los afhangende touwen van •4,5 M. lang. Aanvankelijk liep deze versperring in eens door, doch spoedig werd ook zij echelonsgewijze geplaatst. Hoe gering haar afsluitingsvermogen was, bleek daaruit, dat een of twee blolikadebrekers er per ongeluk tegen liepen,

-ocr page 414-

:?!)8

doch geen schade bekwamen; het geheel brak spoedig en werd dan ook in liet laatst van i86;3, als onbruikbaar, opgeruimd.

In het laatst van 1864 werd een andere louwversperring geplaatst, mede echelonsgewijze; hot net verviel daarbij, zoodat do afhangende touwen direct aan den kabel werden verbonden. Verder wordt hieromtrent niets vermeld.

IK is oen staketsel van paalwerk.

De geplaatste torpedo\'s zijn ;

16 stuks (buskruittonnen) in het hoofd vaar water, tusschen Sumter en iïfoultrie, alle aan één anker;

7 stuks (id.) in Rebellion Roads in do lijn Castle Pickney-Jiatt.

Bee.;

3 slapende, waarvan de ontstekingskabels reeds bij de plaatsing braken; één daarvan in Rebellion Roads bij Bec;

A zagers (blz. 273), elk lang 44 M., hoog 8 M. en aan 2 ankers liggende, en alle aan den top voorzien van 4 gewone ijzeren schoktorpedo\'s, gevuld met 42 ii 25 KG. buskruit, in de Ashley-river (MN);

3 idem in de lijn FG;

3 » » » » UI. Op zulk een zager stiet de stoomer Marion van de eigen partij en ging daarbij te gronde.

Kén zager werd gereedgehouden bij fort Johnson, om by gevaar naast Sumter te worden geplaatst; bij een snellen aanval zou men daarmede echter te laat zijn gekomen.

liet fort Wagner, tijdens den oorlog binnen twee maanden aangelegd en bewapend, was van aarde, en had den vorm van een gesloten hoornwerk, waaruit het Morriseiland in de lengte kon worden bestreken. In het bastion aan do zeezijde was een bomvrij houten logement gemaakt van ongeveer 350 M2. oppervlakte, en gedekt door 3 M. vast zand. De bewapening bestond aanvankelijk uit 49, later uit 22 stukken, meest van zwaar kaliber, welke door embrasures vuurden; verscheidene traversen dekten ze tegen enfileervuur uit vijandelijke schepen. De borstweringen waren 6 M. dik en hoog; de giacht was nat, en voor de facen ongeveer 42 M. breed; de escarp en de contrescarp waren gedeeltelijk ge-fraiseerd. De terreinstrook, welke door het fort werd afgesloten, was slechts 250 M. breed en bovendien voor een groot gedeelte moerassig, terwijl een ander gedeelte aan de hooge vloeden van den Atlaiitischen Oceaan was blootgesteld; de bezetting was 4250 man sterk.

-ocr page 415-

399

Na oeno geheel mislukte bestorming op 14 Juli 1863, werd nog dienzelfden dag door de Noordelijken een aanvang gemaakt met het opwerpen van vier batterijen (Reunolds, Weed, Haijr en O\'Rorke) , waaruit den \'18iieu het vuur van \'27, meest zware kanonnen, en 14 mortieren, op afstanden van ongeveer li00 lot 1500 M., kon worden geopend. In den morgen van dien dag bepaalde men zich tot het bewerpen van het fort, maar in den namiddag werd uit alle batterijen, en bovendien nog uit de schepen op den Oceaan, een hevig vuur geopend, waardoor weldra de artillerie des verdedigers tot zwijgen werd gebracht. Deze plaatste daarop zijne stukken achter de traversen, terwijl de bedieningsmanschappen en do infanterie in het logement bescherming vonden. De aanvallers meenden nu de verdedigers reeds tot het uiterste te hebben gebracht, en ondernamen daarom tegen den avond met 4000 man eene nieuwe bestorming. Deze troepen, ofschoon zeer geteisterd door het vuur uit de werken op St. James-eiland, marcheerden in goede orde tot op ongeveer 500 pas van\' het fort, maar werden toen hieruit met een moorddadig kartetsvuur, en later nog met infanterievuur ontvangen. De achter de traversen teruggetrokken stukken namelijk waren met kartetsen geladen en werden gedurende don marsch der stormcolonnes weder in batterij gebracht; het geschut van den aanvaller durfde dit niet te beletten, uit vrees van zijne eigene colonnes in den rug te trefïen. Niettemin werd de aanval voortgezet; een regiment drong zelfs in het Oostelijk bastion door, en hield zich daar eenigen tijd staande, in weerwil van het verdedigende vuur uit één stuk, en van tirailleurs achter de traversen. De invallende duisternis, en onbekendheid met de inrichting van het werk, maakten echter het verder voortdringen onmogelijk, zoodat tot den aftocht werd besloten, die spoedig in eene vlucht ontaardde. Deze bestorming koste den Noordelijken 1500 man, wat niet te verwonderen is, daar de terugtrekkende colonnes een afstand van 1800* ongedekt moesten doorloopen.

Nu werd besloten tot een geregeld beleg over te gaan; de reeds vroeger gemaakte loopgraaf voor de batterij Reunolds werd verlengd tot eerste parallel. Tegen uitvallen werd deze beschermd door eene schuine palissadeering, welke in den nacht na de bestorming, op ruim \'250* voor de parallel werd geplaatst; zij sloot de geheele ruimte tusschen de zee eii de kreek af; het linker uiteinde der palissadeering steunde tegen een drijfboom in do kreek, bestaande uit drijvende Friesche ruiters, het rechter tegen

-ocr page 416-

400

eene palissadeering langs het strand, welke door twee llequa- (een soort van mitrailleuse) batterijen werd geflankeerd; een parados dekte de bedieningsmanschappen van dit geschut tegen de scherven van te vroeg springende projectielen, welke uit de achterliggende weiken werden geschoten. De in de schuine palissadeeringen geschoten openingen — ook in de later gemaakte — werden telkens dooi- verhakkingen gedicht; de bewapening der batterijen in de eerste parallel werd gedurende het beleg herhaaldelijk gewijzigd, zoodat er ten slotte alleen mortieren en vier stukken zwaar scheepsgeschut in bleven.

Te gelijkertijd werden verschillende wegen gemaakt, o. a. een knuppelweg naar de droge plek, waarop do batterijen Haus en O\'RoitKE lagen; verder werden verschillende andere batterijen aangelegd, waarmede het steenen fort Simtev zou worden beschoten.

Met de onbedekt gezwinde sappe, en vóórdat de gemeenschapsloopgraven zoover reikten, werd in den nacht van den de tweede parallel geopend, op gemiddeld 600 M. van het fort en ter plaatse waar, van de zee tot de kreek, een zandgrond werd gevonden. In het begin van don nacht werd het werken nagenoeg geheel onmogelijk gemaakt door posten van den verdediger, die zich op 250* voorwaarts van het fort hadden ingegraven en wegens den helderen maneschijn alles konden zien; latei\' werd de arbeid echter met zooveel kracht doorgezet, dat bij het aanbreken van den dag niet alleen eene 160 M. lange en 3 M. dikke borstwering gereed was, maar ook, op 100 * voor de parallel, eene schuine palissadeering mot voorliggende ijzerdraadvèrsperring , en eene batterij voor zes veldhouwitsers; deze laatste waren bovendien geplaatst. Dit alles was alleen mogelijk, omdat het werk door de verdedigers niet werd belemmerd C).

De tweede parallel werd in de volgende dagen verlengd en door loopgraven met do eerste verbonden , de ijzerdraadversperring tot aan de kreek voortgezet, en hierin weder drijfboomen gelegd. De palissadeering werd, evenals die voor de eerste parallel. van een vleugel langs het strand voorzien (1), welke door

1

Deze vleugels diendon natuurlijk om aanvallen langs liet sirand af te slaan; de parallel op het strand te maken was uit den aard der zaak niet doenlijk: met eiken vloed zou zij onder water geloopen zijn.

-ocr page 417-

401

houwitsers word geflankeerd; bij den vleugel werd dwars over het strand eene barricade gesteld, bestaande uit eene borstwering van aardzakken op een houten vloer, welke weder op kruislings gelegde balken rustte; aan de uiteinden stonden houwitsers (de Branding-hatterij) en ifejwf-batterijen. Vóór den linkervleugel der barricade werden verder verhakkingen gelegd en tot bestrijking der verschillende hindernissen eenige stukken licht geschut in de parallel opgesteld. Eindelijk werden hierin een groot aantal scherf-vrije wijkplaatsen gemaakt, terwijl daarin twee bomvrije gebouwen werden gesteld tot het verkrijgen van een centraalbuskruitmaga-zijn, een telegraafbureau en eene ambulance.

Bij alle aardewerken werden hoofdzakelijk zandzakken gebruikt; andere materialen waren slechts in geringe hoeveelheid aanwezig, en het zand was zóó fijn, dat de schanskorven het doorlieten ; deze fijnheid was ook oorzaak, dat de loopgraven soms door den wind met zand werden gevuld. Eene andere moeielijkheid was, dat de grond niet toeliet dieper dan 0,9 M. te graven zonder op^ water te stooten, en bovendien de loopgraven bij hooge vloeden nog onderliepen.

Het gebrek aan grond werd hoe langer hoe hinderlijker, naarmate men het fort naderde, en daardoor de noodzakelijkheid ontstond, zich sneller tegen het vuur der vijandelijke scherpschutters te dekken. Verder hadden de arbeiders veel last van geschutvuur uit de batterij Simpkins op St. Jfw««5-eiland; het vuur van Wagner zelf zweeg meestal, vermoedelijk uit vrees voor het demonteeren der stukken; hiertoe gaven de verdedigers overigens weinig gelegenheid, doordien zij een groote vaardigheid hadden in het mas-keeren der embrasures door zandzakken.

Terwijl de aldus tot eene soort van contravallatie-linie ingerichte 2de parallel het voorgelegen terrein kon bestrijken, werd de lijn der voorposten nacht na nacht vooruitgeschoven, en de plaats voor den aanleg der 3iie parallel op 400 M. van het fort bepaald. Het terrein tusschen de 2iie en de 3|1(: parallel was voor de aanvalswerken zeer ongunstig; de grootste breedte er van werd ingenomen door een moeras, waarin niet gesappeerd kon worden, maar dat toch droog genoeg was om troepen te dragen, waardoor de mogelijkheid van uitvallen uit het fort bleef beslaan; bij laag water konden deze bovendien langs het strand geschieden. Ten einde hierin te gemoet te komen bouwde men bij het vooruitschuiven der voorposten, reduits of tamboers, waarin de loopgraaf-wacht stand zou kunnen houden, totdat versterking kwam opdagen.

V. \'2(5

-ocr page 418-

/•■02

Den 9\'iiin Augustus werden de 3iie parallel, en de gemecnschaps-gangcn van hier naar de 2iie, geopend. Den llcien, toen liet werk reeds grootendeels gereed was, worden de arbeiders zóó hevig uit Woyner beschoten, dat zij den arbeid moesten staken. Den 13l,e,i werd daarom besloten, met do voortzetting der aanvalswerken te wachten, totdat het verdedigende vuur tot zwijgen zou zijn gebracht; intusschen werd de parallel, door eene palissadeering aan de achterzijde, tot een soort van redoute ingericht, uit welke de verdedigende scherpschutters op een eerbiedigen afstand werden gehouden, terwijl men zich verder bezig hield, de schaden aan de 2iie parallel te herstellen, die door water en wind waren toegebracht; de loopgraven hadden o. a. 0,5 M. onder water gestaan, en de Branding-batterij was weggeslagen.

Tusschen den ilfon en den 20stcquot; Augustus openden nu 28 getrokken kanonnen hun vuur tegen Waijner, Sumter en de batterij Gregg; tegen Wagner en Sumter voegden zich daarbij \'2 monitors. De landbatterijen, welke zich tegen de beide aardewerken richtten, waren: Kearney in de 2dc parallel met drie, en IIays met zeven 30ffiers, volgens hot pabuot-stelsel; verder de twee mortierbatterijen Reu molds en Weed, te zamen met tien mortieren van 25 cM. Wagner vuurde van tijd tot tijd terug, en noodzaakte zelfs de aanvalsbatterijen soms haar vuur te staken.

Den 19(ll;n werden onder begunstiging van het vuur de aanvalswerken weder voortgezet; tot hiertoe was steeds met de gezwinde sappen gewelkt, maar dit kon nu niet meer worden volgehouden. Men ging dus tot de volle sappe over, maar zonder schanskorven te gebruiken; de rolkorf werd telkens 0,1 tot 0,2 M. verplaatst, en de alzoo ontstane opening zoo spoedig doenlijk met zand gevuld. Den 218tcn moest ook dit werk, door het granaatvuur uit het fort, worden gestaakt; nogmaals werd het opgevat, toen het vuur der monitors dat van Wagner tot zwijgen had gebracht. Veel belemmering bleven de aanvallers echter ondervinden, doordien eenige scherpschutters zich, op ongeveer 150 M. voorwaarts van de sappe achter een zandrug hadden ingegraven en van daar op de arbeiders vuurden.

Nadat eene flauwe poging om die scherpschutters te verdrijven was mislukt, werd nog den de 4\'ie parallel geopend, rechts

met de bedekt gezwinde, links met de halve (ongedekt) volle sappe; dit gedeelte werd den volgenden nacht voortgezet, maaide korven \'s morgens daarna door het geschutvuur van den verdediger in de sappe geworpen. De linkervleugel werd echter

-ocr page 419-

403

weder gemaakt en met iiejwa-batterijen bewapend; men naderde nu, echter zeer gehinderd door één enkelen mortier uit het fort — in het geheel stonden er slechts twee — totdat men op 25 pas afstand van den zoo even genoemden zandrug was gekomen. De hierachter ingegraven scherpschutters weken niet voor het mortiervuur van den aanvaller, dat dus niet zeer juist schijnt te zijn geweest; ook de scherpschutters van den aanvaller, die in de 4lle parallel waren opgesteld, konden dat doel niet bereiken, omdat de verdedigers lager stonden, en zich dus veel minder scherp tegen den achtergrond afteekenden dan hunne tegenstanders. Doordien verder de arbeid nog door hot vuur uit de batterijen op St. James-eiland vertraagd werd, en de loopgraven door eene zware regenbui onder water waren gekomen, vorderde men al zeer weinig; dit ging eerst beter, toen den 26sten de 70 verdedigende scherpschutters met de bajonet uit hunne tirailleurputten waren verdreven en zich tevens gevangen hadden gegeven, uit vrees van bij het retireeren op een der 00 trapmijnen te komen, welke vóór het, fort waren gelegd (\').

Dadelijk werd nu, op ongeveer 230 M. van het fort, eene 5^ parallel geopend, benevens eene nadernis naar voren, welke tot bijna 100 M. van het fort werd voortgezet, en waarbij men nu en dan op eene trapmijn stootte, welke aan enkele arbeiders het leven kostte; de lage ligging van het terrein was mede oorzaak, dat de sappe \'s morgens niet voltooid was.

In de volgende dagen werd de 5lle parallel verbeterd, zoowel door eene ruime verbinding met de achterliggende loopgraven, als door het maken van emplacementen voor mortieren en Requa-batteryen; het voortzetten der sappen had wegens het maanlicht groote bezwaren; bovendien maakten de trapmijnen, door welke het gevaar ontstond dat de rolkorf telkens in de lucht zou vliegen, het gebruik der ongedekt volle sappe noodzakelijk, maar hierdoor waren de arbeiders weder meer blootgesteld aan het vuur, dat onophoudelijk uit de werken van St. /awes-eiland tegen hen werd gericht; daarentegen waren de trapmijnen, die overigens aan het werk, waarvan de stormvrijheid bij eb zeer gering was, veel nut deden, ook voor de aanvallers in zooverre voordeelig, dat zij van die zijde geen uitvallen uit het fort behoefden te vreezen.

Tusschen 2 en 3 September werd op deze wijze nog een 20 M. lange sappe gemaakt, waarmede echter bijna geen grond naar

(1) Dat die vrees gegrond was, is later gebleken.

-ocr page 420-

404

voren werd gewonnen; de onderling bijna evenwijdige strekking der zigzags was hiervan de oorzaak.

Het is niet te verwonderen, dat door een en ander de verliezen der aanvallers steeds grooter werden en hierom, cn wegens den geringen voortgang van het werk, ontmoediging ontstond; om deze redenen werd een algemeene beschieting van het fort gelast en uitgevoerd. Zij begon in den vroegen morgen van den 5llen, en werd 42 uren aanhoudend voortgezet. In dien tijd wierpen 17 Coehoorn- en andere mortieren 1500 granaten en bommen in het werk; 13 kanonnen van zwaar kaliber troffen te zamen 1173maal den zuidwestelijken hoek van het bomvrije logement, en een gepantserd fregat bericocheteerde het werk met 8 bomkanonnen.

De verdedigers gaven gedurende het bombardement bijna geen enkel teeken van leven; zij waren allen in het logement getrokken, en enkelen kwamen er nu en dan slechts even uit, om inderhaast een geweer af te schieten, Door deze handelwijze leden zij geen verliezen, want aan het logement werd geen schade van eenig belang toegebracht; daarentegen — en dit was hunne fout — wisten zij ook niets van hetgeen er buiten voorviel. De aanvaller had in het werk kunnen zijn, vóórdat zij het bemerkten; op het gehoor konden zij niet afgaan, want de vijand kon op andere werken, of zelfs met los kruit, doorvuren; aan eene dergelijke omstandigheid schrijven sommigen toe, dat de Noordelijken bij de vorige bestorming zoover konden doordringen. Door schuilplaatsen bij de stukken te maken hadden zij dit gebrek kunnen verhelpen; hierdoor toch kunnen de verdedigers telkens uitzien en van gunstige omstandigheden partij trekken om de aanvallers in het oog te houden en afbreuk te doen.

Het is dus zeer begrijpelijk, dat gedurende dit bombardement de sappe goed vooruitging; de arbeiders werden alleen door het vuur uit St. Jnmfo\'-eiland gehinderd, en ook dit hield op, toen de sappeurs zóó dicht bij Wagner kwamen, dat de vijandelijke batterijen gevaar liepen het fort, in plaats van de sappe, te treffen. Den 5dsn werd de sappe 130 M. verlengd, den ()Jen tot de gracht voortgezet, en daar eene met ijzeren lansen doorweven palissadeering opgeruimd; het laatste gedeelte der sappe was eene wapenplaats langs het linkerzij front van het fort, waar men wist dat geen trapmijnen lagen.

Den volgenden morgen zou het werk worden bestormd en wel op den tijd van laag water, ten einde van het strand gebruik te kunnen maken; \'s nachts bracht echter een deserteur het bericht

-ocr page 421-

405

«lat liet fort werd verlaten. Deze aftocht kon niet worden belet; slechts 70 man der achterhoede werden gevangen genomen, toen het fort den volgenden morgen werd bezet.

Het verlaten van het werk schijnt geschied te zijn, omdat de Zuidelijken in het bestrijden der bestorming\' slechts eene nuttelooze opoffering van troepen zagen; ware het werk stormvrij geweest en de grachten aan alle zijden goed geflankeerd, dan kon ook deze oorzaak niet bestaan hebben. De toestand van het werk maakte overigens deze handeling volstrekt niet noodzakelijk; wel waren de bekleedingen der wangen van de embrasures op het aangevallen front, en de trappen der banketten van de keelborstweringen zwaar beschadigd; maar van de 16 vuurmonden, welke in batterij hadden gestaan, waren er slechts .\'5 onbruikbaar, en het logement had, zooals reeds gezegd is, weinig geleden. De verdediging kon dus nog zeer goed worden voortgezet; de Zuidelijken zagen het echter anders in, en nadeel heeft dat besluit hun niet opgeleverd; Charleston heeft van deze zijde niets geleden. \'\'

Omtrent deze verdediging valt op te merken dat zij al te passief is gevoerd. De voordeden, verbonden aan krachtige nachtelijke uitvallen, tegen welke de vloot der aanvallers niets kon doen, uit vrees van op de eigen troepen te vuren, werden vrijwillig opgeofferd door het stelsel van afsluiting met trapmijnen op en vóór het glacis.

Verder werd van het worpvuur een te karig gebruik gemaakt. Ofschoon slechts twee mortieren aanwezig waren, bleken deze toch invloed op den voortgang van het werk te kunnen uitoefenen; eens werd zelfs de aanvalsarbeid door mortiervuur tot staan gebracht.

De aanval is voor ons vooral hierom merkwaardig, omdat hij plaats had op een smalle landtong, welke daarenboven vele na-deelen van ons lage terrein opleverde.

Beschieting van het fort Powell in ISüiC). (Fig.lOOPl. XXXI).

Kust batterijen van zand, met bomvrije verblijfplaatsen voor de bezetting, zijn ten volle bestand tegen het vuur uit schepen.

Het fort Powell was, evenals Wagner, gedurende den Ame-rikaanschen oorlog gebouwd, en wel op eene bank in het

(1) Von Scheliiia\'s verhandeling over de kvstvcrded\'uj\'wy, vertaald door H. E. Beekman, bladz. 15 en 17.

-ocr page 422-

/tO(gt;

vaarwater tusschen de 3fissisipi-golf en de baai van Mobile, hel lag op eene schelpenplaat, die bij hoog water gedeeltelijk onderliep. Het terreplein werd gevormd door eerst een kistdam te maken van zand en palen, en de hierdoor ingesloten ruimte tot laag waterhoogte met oesterschelpen en zand te vullen. Het geheele werk was niets anders dan een zevenhoekige zandhoop, in het midden 5 M. boven water liggende, van daar naar de zijden zacht afdalende, en in welken de volgende openingen waren gespaard :

1°. Eene loopgraaf langs den buitenkant, eene doorloopende fausse-hraie of glacis coupé- vormende, behalve bij de aanlegplaats of den ingang; zij werd met infanterie bezet, ten einde een aanval met sloepen te keer te gaan.

2°. Acht gaten, op ongeveer 18 M. midden op midden uit elkander, van onderen 5,4, van boven 7,2 M. in middellijn; hierin stonden even zooveel zware vuurmonden op zeer stevige houten beddingen.

3°. Eene dergelijke opening in het midden voor twee Wiiit-woRTH-kanonnen.

4°. Een vijftal loopgraven voor infanterie.

Het bovenvlak van het fort was bij eiken kuil 0,0 M. liooger dan de eigenlijke borstwering hiervoor, zoodat als het ware embrasures met een zeer groot schootsveld ontstonden.

Midden onder don zandhoop was een bomvrij gebouw van vierkanten vorm en 19 M. zijde getimmerd; elke kuil stoni daarmede door een bomvrijen gang in gemeenschap; bij hevig vuur kon dus de geheele bezetting, met uitzondering van de manschappen welke op den uitkijk stonden, aan het vijandelijke vuur worden onttrokken.

Dit kleine fort — de langste zijde was nog geen 60, de kortste nog geen .\'!0 M. lang — werd van 22 Februari tot 2 Maart 18G0 door het eskader van den admiraal Farragut gebombardeerd; het vuur, voornamelijk dat dor mortieren van 38,1 cM., was buitengewoon juist; de eene bom na de andere viel op het logement, drong ongeveer i M. in het zand, sprong, en vormde een trechter van 2 M. middellijn, welke echter dadelijk met zandzakken werd gevuld. Behalve dit gebeurde er niets; geen enkel stuk werd gedemonteerd; geen travers, of hoe men de verhoogingen naast de kuilen wil noemen, was beschadigd; borstwering noch logement hadden iets geleden. Tn al dien tijd werd één man gedood en één gewond; do dappere commandant, die zich onnoodig blootstelde,

-ocr page 423-

407

verloor de slip van zijn jas. Alleen de aanlegplaats en de keel van het werk, die echter nog onvoltooid waren, luidden veel geleden; het werk werd verlaten, ten einde de bezetting niet krijgsgevangen te doen worden. De verdedigers namen hunne maatregelen zóó .goed, dat het buskruitmagazijn eerst een half uur nadat de laatste man, zijnde de commandant, het werk had verlaten, in de lucht vloog.

Insluiting en hksciiiktingen van Montmédy in 1870 (\'). (Fig. 191 en 191a, PI. XXXIV).

Verwaarloosde vestingen kunnen, zelfs met eene stoutmoedige bezetting, tegemv oor dig slechts zeer kort een krachtig doorgezetten aanval weerstaan.

De vesting Montmédy kon, in den Fransch-Duitschen oorlog, als spervesting dienen op den spoorweg Thionville-Charleville, eene lijn welke, na den val van Metz, tot aanvoer van de vele behoeften welke vóór Parijs werden geëischt, zeer belangrijk voor de Duitschers was. De vesting beheerschte volkomen een 1000* langen tunnel, onder de hoogten ten N. der sterkte gelegen; zoodat, aangezien zij door een hulpspoorweg niet te omtrekken was, de inneming een bepaalde noodzakelijkheid was, om van do Ardennen-haan gebruik te kunnen maken. Zoolang echter Metz nog standhield, was de waarde van Montmédy voor de Duitschers gering, en vandaar dut, vóór het einde van October, als het ware slechts in het voorbijgaan pogingen tot verovering werden beproefd.

Wat den aanval aangaat kan men dus twee scherp onderscheiden tijdperken onderkennen, waarvan het laatste eerst op liet einde van October aanvangt. Toevallig is dit ook met de verdediging het geval; den !288tel1 October toch verkreeg de vesting een afzonderlijken commandant.

(1) Le Speet at eur Militaire 1873. Serie IIJ, Deel 31, bladz. 321; Deel 32, bladz. 34-, 2]() en 321; Deel 33, bladz. 10 en 145.

Goetzk , Die Thütiylcit der deutschen Ivgcnicvrc und technischen Truppen im Deufich-Französischeti Kriege I, 183 en volg.

v. Tiedemann , Der Fcstungslcricy im Vcldzvyc yegen Frankreich. 1870—71.

v. Spohk. (Zie hicracliter blz. 412).

-ocr page 424-

iU8

In liet eerste diei\' tijdperken ziet men, bij den aanvaller, geen wezenlijke ernstige pogingen tot verovering der vesting; bij den verdediger, enkele offensieve handelingen tot op aanzienlijken afstand, welke meestal met een goeden uitslag werden bekroond; in het tweede tijdperk daarentegen een kracjitig doorgezetten aanval en, bij den verdediger, dagelijksche verkenningen, waarvan sommige met een bepaald ollensief doel, doch bijna alle zonder eenig voordeel. Beide tijdperken zullen wij, na den toestand der vesting te hebben beschreven, in korte trekken schetsen.

Montmédy ligt op een ruim 100 M. (\') hooge granietrots van driehoekigen vorm, met 200—400* lange zijden, in een der talrijke bochten van do Chiers, een riviertje, dat na lange droogte slechts weinig water afvoert, doch na hevige regens in korten tijd geheel van karakter verandert. De voet der rots ligt in de onmiddellijke nabijheid der rivier; de helling naar die zijde bedraagt aanvankelijk 5—10°, doch wordt verderop veel steiler, zelfs tot 40°, zoodat een aanval aldaar de grootste moeilijkheden oplevert.

De Chiers vormt, met haren zijtak de Loison en met verschillende andere boekjes, een wijd vertakt net, dat het terrein om Montmédy in verscheidene deelen splitst, waarvan de onderlinge gemeenschap in natte jaargetijden niet zonder bezwaren is. De hoogten welke Montmédy omgeven, worden door die wateren scherp begrensd; zij worden bijna alle door de vesting gedomineerd, doch verscheidene zijn door bosschen aan het oog onttrokken.

De stad bestaat uit 2 gedeelten, te weten de vesting en de benedenstad (AIódy-Bas), Laatstgenoemde was omringd met een gecreneleerden, door gemetselde tamboers geflankeerden muur van ongeveer 0 M. hoogte; een zeer onbeduidende bevestiging, welke niet eens stormvrijheid kon verschaffen; zij sloot tegen de vestingwerken der bovenstad aan(1). De Oost- en Noordoostzijde dei-benedenstad waren door de Chiers tegen overrompeling gewaarborgd; aan de Noord- en de Westzijde werd hiertegen gewaakt

1

Sedert 10 Juli 1877 is Médy-Bas uit de rij der vestingwerken geschrapt. {Revue (VArf, 1877. l\'artie OfTicielle, 13G}.

-ocr page 425-

401)

door de plaatsing van posten voorwaarts van de stad, o. a. bij het station en bij Col de Tivoli,

De beneden- en de bovenstad stonden niet elkander in verbinding door middel van eene in de rots uitgehouwen poterne, welke door verscheidene ijzeren hekken afgesloten kon worden, en op elke bocht eene soort van wapenplaats bezat, welke uit geweerschietgaten bestreken kon worden; die poterne kwam dus voor het doen van een aanval niet in aanmerking,

De bovenstad ot eigenlijke vesting had den vorm van een vierhoek, waarvan één der zijden — die naar het Z. W, — veel korter was dan een der andere. De N.N.0. zijde had gezicht op de benedenstad; de N.W. zijde op de naar dien kant gelegen heuvelvlakten en den weg naar Behjië, in de vallei der Thonne; de Z.W.-face op den berg en den weg over Chauvency naar Stenay; eindelijk, de Z. en O. zijde op de heuveltjes van ILcm en Juvigny, de wegen naar liet Z.O. {Marville en Verdun), de bosschen Villecloye enz. — De vestingwerken waren gebastionneerd en iq verschillende tijden gebouwd en gewijzigd; de danken waren bijna alle zeer kort en ten deele gekazematteerd; de courtinen werden door eigenaardige werken, eene soort van tenailles, gedekt, terwijl enkele ravelijnen en contregardes, zoomede een zeer goed onderhouden bedekte weg, het geheel voltooiden. Enkele traversen waren aanwezig; doch behoorlijke kazematten ontbraken , .althans volgens de Franschen, ten eenemale. De escarpen en contrescarpen waren deels in de rots uitgehouwen, deels gemetseld en zeer hoog, hier en daar zelfs 25 M.; doch de meeste muren waren uit de verte tot aan den voet rechtstreeks te beschieten.

Behalve de reeds genoemde poterne ten behoeve der onderlinge gemeenschap, had de vesting nog eene communicatie naar buiten, namelijk een goed gedekte poort bij den Noordelijken saillant.

De toestand van vele onderdeden der vesting was verre van gunstig te noemen: de borstweringen waren zwak; er ontbraken beddingen; het aantal affuiten was veel te gering en de meeste waren bovendien zeer oud. Het geniemagazijn deeil denken aan een museum van oudheden; het. bevatte 3 of 4 vermolmde balken, eenige versleten schoppen en pikhouweelen, een \'10-tal fascinemessen in slechten toestand enz. Daarmede moesten nagenoeg alle borstweringen in orde gebracht, schanskorven en andere bekleedingsmaterialen gemaakt, embrasures ingesneden, de deuren en ramen van kruitmagazijnen geblindeerd, schuilplaatsen gemaakt en verbeterd worden!

-ocr page 426-

410

Verder was er p;cen enk oio artillerie-officier in de vesting, en van do genie slechts cén kapitein, één opzichter (garde) en eenige manschappen voor het onderhoud dor militaire gebouwen. Later kwamen nog enkele vluchtelingen van minderen rang binnen de sterkte, doch men kon weinig partij van hen trekken.

Van de in het laatst van Juli opgeroepen nationale garde werd eene batterij voor Montmédy bestemd. Zij werd aangevoerd door een kapitein en 2 luitenants; eerstgenoemde was een oud zeeman en vergoedde zijn gemis aan technische kennis van het wapen eenigszins door eene groote onversaagdheid, een onverdroten ijver en een goeden wil; één der luitenants was een oud opperwachtmeester van de artillerie. Met deze batterij moest de vesting den vijand voor de eerste maal afwachten; 14. dagen tijd bleven over om de manschappen te kleeden en te onderwijzen.

Op de wallen lagen 65 stukken; hieronder waren 2 getr. 24®ers (15 cM.) en 0 getr. 12fr:ei\'s (12 cM.); de overige waren gladde kanonnen van 16 en 12ffi, of houwitsers en mortieren van allerlei kaliber; volgens de reglementaire bewapening moesten van de 65 stukken, 24 getrokken zijn, waaronder 5 kanonnen van 24(1: (15 cM.), zoodat in dit opzicht tweederde der bewapening niet aanwezig was. Verder waren in de magazijnen voorhanden: 40,000 KG. buskruit en bijna\'117,000 patronen voor het Chassepot-geweer;- bijna 560,000 patronen voor het gewijzigde geweer van 1857; ruim 85,000 patronen voor percussiewapens; 5000 kardoezen en 35,000 projectielen, van welke laatste echter meer dan de helft ronde kogels en granaten waren, die men nimmer op de versischte afstanden heeft kunnen brengen.

De infanteriebezetting bestond uit eene depotcompagnie van het 579t;o regiment, gecommandeerd door een kapitein, zonder andere officieren; om hierin te voorzien, werden hem de eerste twee 2llc luitenants toegevoegd, die in de vesting kwamen; het kader der compagnie was zeer goed, doch vele manschappen waren jonge soldaten. Deze infanterie was zeer gedisciplineerd.

Te gelijk met de straks vermelde batterij, werd het 3iic bataljon mobiele nationale garde gevormd, sterk 1500—1800 man, die echter nooit een geweer hadden gehanteerd maar over het geheel goeden wil en een juist oordeel aan den dag legden. De officieren waren jongelieden, die nooit hadden gediend, met uitzondering van 2 kapiteins die juist hun pensioen hadden genomen, en van den bataljonscommandant, die vroeger bij de artillerie was geweest.

-ocr page 427-

411

Omstreeks dienzelfden tijd — in het laatst van Augustus — kwamen te Montmédy verscheidene officieren der infanterie aan, die naar hunne korpsen te Metz moesten vertrekken; aangezien echter de gemeenschap met deze vesting afgebroken was, hield de plaatselijke commandant, de kapitein Reboul, ze \'m Montmédy, in de hoop van weldra den maarschalk B.vzaine daar te zien. behalve die officieren waren ook verschillende andere autoriteiten — generaais-intendanten, opperofficieren van gezondheid enz. — aanwezig, waarvan het gevolg, bestaande uit hospitaalsoldaten en dergelijke personen, ook na het vertrek dier officieren in de vesting bleef en tot 13 October een gedeelte van bet garnizoen uitmaakte. Genoemde autoriteiten verwachtten de vereeniging van Bazaine en Mac-Mahon onder de muren van Montmédy, om welke reden hier groote hoeveelheden wapenen, equipementsstukken, levensmiddelen enz. waren vereenigd; o. a. graasden in de vlakte 450 stuks rundvee, en stonden 200 wagens, geladen met brood, beschuit en haver, aan het station. Van al dien voorraad wer.d een groot gedeelte verspild; een ander gedeelte diende voor proviandeering der vesting, terwijl het overige bij de capitulatie in \'s vijands handen viel. Het was dan ook moeielijk dien enormen voorraad te bergen; vandaar dat van kisten met beschuit, blindeeringen, en van zakken met rijst en haver, traversen en scherf-weren werden gemaakt.

Aan het in batterij brengen der stukken waren veel bezwaren verbonden; eensdeels omdat zij volstrekt niet op do plaats lagen waar zij gebruikt moesten worden, en bokken en allerlei transportmiddelen ontbraken, ten andere omdat het aan eene goede leiding der werkzaamheden ontbrak, doordien één kapitein voor de geheele regeling daarvan moest zorgen. Het werk kwam in weerwil van al die bezwaren binnen 8 a 10 dagen gereed. Minder gunstig was het met de aardewerken gesteld; de borstweringen, de traversen en scherfweren bleven te laag en te dun, zoodat geschut en bediening zeer blootgesteld waren, hetgeen echter van minder belang was, om reden de vesting zelf alle omliggende hoogten domineerde.

Den \'279tcu Augustus kwam te Montmédy, uit Mezieres, eene compagnie infanterie, sterk 80 man, welke in last had om den spoorweg tegen pogingen tot vernieling te beschermen. De

-ocr page 428-

M-2

commandant dier compagnie liet eene sectie in de vesting achter, en vertrok met de overige manschappen naar de bosschen tussclien Chauvency en Lamouilly. Den 30sten werd hij te Chauvency-le-Chateau door Beiersche jagers aangevallen en totaal geslagen; eerst toen zijn luitenant, op het vuur afgaande, met zijne sectie per spoor op het gevechtsveld aankwam, deinsden de Beieren af, vermoedelijk in het denkbeeld dat de versterking aanzienlijker was; de kapitein en de sergeant-majoor waren echter met verscheidene manschappen gevangen genomen.

Den 2(len September kwam een parlementair in de vesting, om deze namens den Kroonprins van Saksen op te eischen en met het, ofschoon onvolledig, bericht van den noodlottigen uitslag van den slag van Sédan. Die opeiscliing werd afgeslagen, doch niettegenstaande men uit de verschijning van een parlementair kon opmaken dat de vijand in de nabijheid was, nam men geen maatregelen tot betere versterking. Veel werd aan onbevoegde handen overgelaten; embrasures werden met letterlijk fantastische schanskorven en fascines bekleed, en de korven gevuld met puin en lossen steen, welke niet eens werd aangestampt.

Den 3dcquot; September kwam weder een parlementair in de vesting; door een tegen de bevelen afgegeven schot — gelost door een der manschappen van de bezetting, die met het oog op het naderen van den vijand bij la Folie, ten N. der vesting, in hinderlaag was gelegd — werd de trompetter naast den officier-parlementair gedood. Laatstgenoemde kwam de vesting weder opeischen, doch nu uit naam van generaal Kraft Prins von IIohenlohe; verder gaf hij meer nauwkeurige inlichtingen omtrent den uitslag van den slag bij Sédan, en tevens kon hij mededeelen dat de Fransche Keizer krijgsgevangen was gemaakt. Dit bericht werd nog bevestigd vóórdat de parlementair vertrok, en bracht natuurlijk oen gevoeligen schok aan het moreel van de bezetting.

De generaal Kuaft had na den slag van Sédan bevel ontvangen om eene poging tot verovering van Montmédij te doen, waartoe hem het bevel werd gegeven over de 2ae Garde-lnfanterie-brigade, 6 eskadrons ulanen, de artillerie van de l8te Garde-Infanteriedivisie, de korpsartillerie van het Garde-korps (te zamen IOC)

(1) Volgens de Revue (VAriillerxe (overgenomen uit von Spohr\'s Bcobachlnng schUessung, Beingerung mul Bcschicssung von Munfmcdy im D.-Fr. Krieg» 1870—71), Sept. 1877, bl. 584, waren er 11 batterijen.

-ocr page 429-

413

batterijen), en de l91quot; Garde-Pionier-compagnie. Dit detachement moest den 5\',el1 September \'s morgens om G uur vóór de vesting staan, en wel bij Thonne-las-Prés, terwijl de verkenning reeds vroeger moest plaats hebben.

Aan dit bevel werd stipt voldaan. Na verkenning der vesting werd een gedeelte der artillerie, ten N.W. en W. van Thonne-les-Prés, en het overige ten N. der vesting in batterij gebracht; als bedekking dienden 4 bataljons, terwijl de flanken door cavalerie werden beschermd; twee bataljons, benevens de pioniers, bleven bij Thonnelles in reserve. De voorbereidende maatregelen werden alleen tegengewerkt door één kanon van 24®, dat op den cavalier boven de poort (/t) in batterij stond, en waarmede gevuurd werd op de ulanen, die ook eenige verliezen leden.

Het vuur der batterijen van den aanvaller werd omstreeks half 11 geopend. Aangezien er geen nauwkeurige voorschriften waren gegeven wat de bezetting in een dergelijk geval had te doen, wist men in de vesting niet waar de kanonniers waren, en was bij de stukken ook slechts weinig munitie voorhanden. De infanterie en de mobiele nationale garde bereikten na eenigen tijd hunne kazematten; maar nauwelijks waren zy daarin gekomen of deze werden bestormd door de verschrikte vrouwen en kinderen; hierdoor werden alle lokalen overvol en alle uitgangen gesloten, zoodat op dit oogenblik het afslaan van een storm al zeer bezwaarlijk zou geweest zijn.

Spoedig na de opening van het vuur brak op verscheidene punten brand uit, waardoor o. a. alle huizen tusschen de kerk (L) en de woning van den onder-prefect (J) werden vernield; de helft der bovenstad was weldra tot een puinhoop geschoten.

Nadat het vuur van den aanvaller, dat slechts door het reeds genoemde kanon van 15 cM. op den cavalier en door 2 kanonnen van 12 cM. werd beantwoord, ruim 1 uur had geduurd, werd de vesting nogmaals opgeeischt; de maire van Thonnelles werd genoodzaakt den schriftelijken eisch naar de vesting over te brengen. Toen om 1 uur des namiddags nog geen antwoord was ontvangen, ving de beschieting opnieuw aan; hierdoor ontstonden wederom verschillende branden, o. a. in een magazijn van fourage tegenover de kerk, dat nabij een magazijn lag, waarin W,000 KG. kruit was geborgen. Met de grootste moeite slaagden de verdedigers er in, het magazijn, waarvan de ingang niet eens geblindeerd was, te behouden; veel droeg daartoe bij, dat de beschieting om 4 uur — volgens Duitsche opgaven reeds om 2 uur — werd

-ocr page 430-

414

gestaakt, en liet gansche Duitsche detachement den afmarsch in westelijke richting aannam.

De verliezen van den aanvaller bedroegen 4 kanonniers cn 8 paarden; die van den verdediger bedroqgen 3 man dooden, waarvan 2 militairen, en 19 gewonden, van welke er nog 4stierven. De wallen hadden niet voel geleden; alle schanskorf bekleedingen waren echter vernield. De aanvaller had 3812 projectielen verschoten, waarvan ongeveer 2500 de bovenstad hadden ge-trollen.

Het eenige gevolg van deze beschieting met veldgeschut was, dat bijna de gansche burgerlijke bevolking de vesting verliet.

Van de bij Beaumont en Sédan door de Duitschers gemaakte gevangenen ontsnapten een groot aantal naar de grensvestingen Mezières, liocroy, Montmédy en anderen; in laatstgenoemde plaats kwamen er achtervolgens ongeveer 2000 aan. Er ontbrak echter veel aan de vluchtelingen; zij waren ongedisciplineerd, ontmoedigd en slecht gekleed; velen verlangden niets liever dan eene plaats te vinden, waar het hun onmogelijk zou zijn weer in het gedrang te komen; anderen, hoorende dat er een Loire-\\egev gevormd zou worden, begrepen dat dit eene goede gelegenheid zou zijn om tot officier te worden bevorderd, en op die wijze verminderde de nieuwe bezetting spoedig tot GOO a 700 man. Zij werden toen in 4 compagnieën ingedeeld, zonder bataljonsverband, zonder kwartiermeester enz.; toch deden zij, zooals aanstonds zal blijken, goede dienstën. Het ontbreken van eenig teeken, waaruit bleek tot welke compagnie ieder behoorde, was echter oorzaak dat de tucht zeer moeielijk te handhaven was; menigmaal toch gaven de soldaten, welke zich aan eenig vergrijp schuldig maakten, een verdichten naam op, zonder gevaar van later te worden herkend.

Ook de bediening der batterij van de mobile nationale garde werd met ongeveer J versterkt; één officier en verscheidene onderofficieren behoorden hiertoe. Al die versterkingen waren veel waard, maar er werd bijna geen acht op geslagen. Meer zelfs; de wenken van den zooeven bedoelden artillerie-officier met betrekking tot vele slecht uitgevoerde werkzaamheden werden zeer euvel opgenomen, zoodat hij, na ongeveer eene maand in de vesting te zijn gebleven en gedaan te hebben wat hij kon en wat door zijne chefs van de mobiele nationale garde werd toegelaten, de vesting verliet.

Den llaen September werden de tunnel van den spoorweg, waarin vooraf de 200 wagons, waarvan reeds gesproken is,

-ocr page 431-

benevens 7 of 8 locomotieven waren gereden, zoomede twee bogen van den lioogen viaduct over liet dal der Thonne vernield.

Na den aftocht van den Prins vox Hoiienlohe werd Mont-médy slechts geobserveerd en wel uit de etappe-plaatsen Stenay en Damvillers (20 KM. ten Z. van Montmédy). De bezetting maakte hiervan gebruik om offensieve handelingen te doen; sommige werden met den besten uitslag bekroond.

In de eerste dagen na de beschieting was men tot werkeloosheid gedoemd, omdat de vluchtelingen nog niet waren ingedeeld. Den 13d™ September vernam de kapitein Reboul, dat een aantal Fransche krijgsgevangenen, waaronder verscheidene ofllcieren, den volgenden morgen Stenay zouden passeeren en dat het geleide zeer zwak zou zijn. Daarop werd eene colonne van 200 man infanterie uitgezonden, om het convooi op te lichten, of ten minste zoozeer uit elkander te jagen, dat de gevangenen gelegenheid zouden verkrijgen om te ontsnappen. Door den donkeren en regenachtigen nacht waarin de marsch moest plaats hebben, liet niet vindon van eene waadbare plaats in de Chiers, van welke bij voorkeur gebruik moest worden gemaakt, en het te vroeg vuren van een der detachementen waarin de colonne was verdeeld, mislukte de tocht; slechts één Saksisch officier met 2 ordonnansen werden binnen de vesting gebracht.

Den 17deii(\') werd bij Baalon een ander convooi aangevallen; ofschoon ook hier niet het beoogde doel werd bereikt, bracht men binnen de vesting toch een geladen wagen en 33 gevangenen, waaronder 1 officier; daarenboven hadden de Duitschers 10 gewonden.

Den 5iien October werd, door een uitval met 400 man, eene fourageering bij Thonne-le-Thil zóózeer belemmerd, dat de Duitschers met ledige wagens naar Stenay moesten terugkeeren.

Den llikn October vernam de kapitein Reboul van een bakker uit Stenay, dat deze per dag 100 rations brood aan de Duitschers moest leveren (1), waarop de commandant besloot, het gansclie etappe-commando aldaar op te lichten. De wijze, waarop dit plan ten uitvoer werd gebracht, doet zóózeer de stoutmoedigheid der bezetting uitkomen, dat wij die eenigszins uitvoerig zullen beschrijven.

1

(2j Het etappe-commando bestond feitelijk uit l2 2 compagnie landweer.

2

Sommigen plaatsen dit feit op 13 September.

-ocr page 432-

41G

Stenay ligt aan de Maas, op ld KM. van Montmédy, en heeft 3 uitgangen. De eerste ligt aan de Oostzijde en voert naar Bnalon\\ de tweede, aan de Noordzijde, naar Sédan, en de derde, aan de Zuid westzijde, naar Beaumont. Het Fransche detachement, samengesteld uit 300 man linie-infanterie, werd in 3 gelijke detachementen gesplitst; elk dier detachementen moest aanvallen op een signaal van de middencolonne, die over Baalon zou rukken, in de stad doordringen, en de Duitschers naar de markt drijven, waar zij zich dan zouden moeten overgeven.

Te middernacht — 41 op 12 October — begaf zich de colonne op marsch; zij bleef vereenigd tot de hoeve Bronnelles, op 3 KM. ten oosten van Stenay; \'smorgens om half 3 kwam zij teBrouenne aan, welk dorp werd doorzocht; men vond daar geen enkelen vijandelijken post. Toen de colonne bij de hoeve Bronnelles aankwam, werd de nacht, die tot hiertoe zeer helder was geweest, eensklaps duister; een dikke nevel maakte dat men geen 1000 M. voor zich uit kon zien, zoodat goede gidsen noodig werden geoordeeld. Twee knechten uit de hoeve werden daartoe geprest, doch van slechts éénen had men eenigen dienst om de Z.W. poort te bereiken.

De mist, die steeds dikker werd, was oorzaak, dat de middencolonne onopgemerkt tot op GO M. van de poort van Baalon kon voortrukken. Toen werden de Franschen ontdekt; de post aan de poort kwam in het geweer, doch werd weldra genoodzaakt af te trekken; een aftocht, die spoedig in eene vlucht naar het midden der stad overging.

Op dit oogenblik was het detachement aan de Noordzijde nog niet zoo ver. Het had vernomen, dat de Duitschers een post, op 200 M. buiten de poort, in de richting van Servisy hadden geplaatst, waarom men voorzichtig naderde, ten einde niet opgemerkt te worden; die post werd echter niet ontdekt.

De weg buiten de poort naar Sédan werd, over eene lengte van 100 M., door muren en huizen begrensd; ten einde dat défilé niet onder het vuur van eene ongeschokte poortwacht te behoeven te passeeren, begon men hierop te vuren. Dit vuur in le duisternis kon natuurlijk weinig uitwerking hebben, doch was een sein voor de andere detachementen; liet werd door de Duitschers uit de tuinen en eenige vernielde huizen langs de Maas hevig beantwoord.

Na 20 minuten was het vuur der Duitschers geheel tot zwijgen gebracht en rukten de Franschen al vurende voorwaarts; 10 minuten

-ocr page 433-

417

later was de post aan de poort in hunne maclit. Te gelijker tijd vereenlgden zicli de tirailleurs van den linkervleugel met die van den rechtervleugel van de iniddencolonne, zoodat de geheele N.O. zijde der stad in de macht der aanvallers was.

Nu eerst hoorde men geweervuur aan de Z.W. zijde; dit detachement was, in weerwil van zijn gids, een oogenblik verdwaald; hierdoor gelukte het een gedeelte der bezetting van Stenm/, om in de richting van Beaumont te ontsnappen. De poort was hier zeer slecht bewaakt, en viel daarom spoedig in de handen dei aanvallers; de huizen werden door de Duitschers niet verdedigd; een lOOtal soldaten hielden ongeveer i uur stand, maar overigens werd de onderneming door niets gestoord; de overrompeling was volkomen gelukt. De colonne keerde \'s morgens om 10 ure te Montmédy terug, met zich voerende den etappe-commandant, en bovendien 4 officieren, ongeveer 200 man, 7 wagens met allerlei wapens, munitie en levensmiddelen, en 14 paarden; de troepen behoorden allen tot de Landwehr,

Twee vedetten op de hoogte van Bronneües zouden den geheelen uitval hebben doen mislukken; de etappe-commandant werd dan ook in Duitschland om zijne zorgeloosheid zeer gelaakt. Het feit deed veel goed aan het moreel van de bezetting, welke zich van nu af tot allerlei ondernemingen in staat achtte; ook van Duitsche zijde beschouwde men het van genoeg gewicht om het etappe-commando te Stenm/ op te heffen en het voorval aan de Koningin te telegrafeeren.

Den dag na deze gebeurtenis liet men uit de vesting (350 hospitaalsoldaten en dergelijke non-combattants, in burgerkleeding, over Belyië naar Itijssel vertrekken, zoodat er nog ongeveer 1000 weerbare mannen in Montmédy achterbleven. Het was wel gewaagd, zich van een zoo groot aantal manschappen te ontdoen, die zeer goed bij de infanterie konden worden ingedeeld, maar — zooals reeds gezegd is ■— men rekende zich tot alles in staat en zag de toekomst helder in.

Inmiddels was door het Gouvernement der Nationale verdediging zekere dokter Testklin te liijssel aangesteld als commissaris voor de verdediging der noordelijke departementen. Op de aanklacht van een (of \'3) officier die zich uit Montmédy verwijderd had, werd de kapitein Reuoul van zijn commando ontheven en door een der andere aanwezige kapiteins vervangen, met het doel om uit Montmédy, in verband met de bezetting van Mézières, Sédan te gaan veroveren. Dit ongehoorde plan kwam niet tot V. 27

-ocr page 434-

418

uitvoering, ten gevolge waarvan kort daarna de kapitein Reiioi i. weder in zijne functiën word hersteld.

Hiermede eindigt liet eerste tijdperk dor verdediging; want kort na zijne herbenoeming door Testelin — den October ■—

werd Reboul, niet zijn verklaarden wil, vervangen door den majoor der genie Tessier, die bij ministerieel besluit van den 18\'iequot; October tot Gouverneur der vesting werd benoemd. Genoemde majoor kwam den 283t0quot; te Montmédy aan.

De toestand der vesting was na de eerste beschieting weinig veranderd; de toebereidselen om een nieuw bombardement te kunnen weerstaan, beteekenden zeer weinig. Vooral was men nalatig gebleven in het blindeeren der kruitmagazijnen en in het maken van behoorlijke schuilplaatsen en logementen; te meer was dit eene fout, omdat de sterkte der bezetting inmiddels was verdubbeld. liet eerste wat de nieuwe Gouverneur beval, was dan ook, maatregelen te nemen tot voorzieliing in deze leemte, het maken van reserve-afluiten, het vernieuwen van beddingen, en het plaatsen van de meeste stukken op barbetten. Daarna ver-eenigde hij de verschillende compagnieën en detachementen tot een bataljon van 7 compagnieën, waarvan de 7cic uit vluchtelingen der cavalerie bestond, aan wio men de 00 paarden gaf welke bij de verschillende uitvallen waren veroverd. Die cavalerie deed zeer goede diensten bij de dagelijksche verkenningen, welke in het begin van November begonnen; deze werden door compagnieën gedaan; de eene, uit linie-infanterie bestaande, doorzocht eene bepaalde streek, en de andere, mobiele nationale garde, begaf zich op een geheel ander terreingedeelte. Deze verkenningen waren oorzaak dat er leven in de bezetting bleef; belangrijke uitkomsten kon men er natuurlijk niet van verwachten; ook was het eene fout, dat zij steeds op hetzelfde uur plaats hebben.

Door den val van Metz kregen de Duitschers de handen vrijer; in het midden van November kwam dan ook vóór Montmédy een detachement aan, sterk 4 bataljons infanterie, 1 compagnie jagers, 4 eskadrons, 1 batterij, en een peloton van de 2lle pionier-compagnie van het 7iio legerkorps; aangezien deze troepen niet in staat waren de vesting volkomen in te sluiten, werden zij tegen het einde der maand nog met 4 bataljon versterkt; het geheel werd aangevoerd door den Kolonel Pannewitz.

Den 15Jeii November ontmoette eene uit de vesting gezonden compagnie den vijand reeds bij Iré-le-Sec, op 4 KM. afstand van de stad; zij wierp de zwakke vijandelijke voorhoede overhoop en

-ocr page 435-

maakte 11 gevangenon; bovendien ontdekte zij een belangrijke troepenmacht, welke zicb in de richting van bet bosch dd CAm-huscade bewoog.

\'s Avonds van denzelfden dag zond de Gouverneur 40 ruiters naar Iré-le-Sec, om te zien of dit dorp weder bezet was. Bij het punt waar de weg in het bosch van Montmédy treedt, vonden genoemde troepen dien door eene coupure en verhakkingen versperd, en werden zij met geweervuur begroet; zij trokken daarop terug zonder te weten of de Duitschers geschut bij zich hadden; evenzoo waren de berichten der boeren en spionnen zeer onvolledig; daarom besloot de Gouverneur eene verkenning te doen, met het doel om den vijand tot machtsontwikkeling te noodzaken. Dit plan werd den IGiicn uitgevoerd; twee compagnieën linie-infan-terie rukten naar Chauvency-le-Chdteau; twee andere — mobiele garde — over Thonnelles, naar de hoeven Harauchamp en le Veni\\ ééne compagnie moest over Iré-le-Sec, en als dit niet mogelijk was door het bosch van Montmédy, marcheeren, om bij Juvirjny of Han aan de eerstgenoemde compagnieën de hand te reiken.

De compagnieën welke naar Chmvemy opgerukt waren, kwamen bij de hoogten van Géranvaux met de Duitschers in gevecht; hunne positie werd weldra hachelijk, waarom eene gelijke macht ter versterking werd gezonden, welke het gevecht gedurende uren rekte, maar daarna moest terugkeeren; do nationale garden, die den rechtervleugel der eerstgenoemde troepen moesten dekken, gingen na het \'l310 schot op de vlucht; de compagnie welke, voorafgegaan door een peloton cavalerie, naar het Zuiden trok, zag reeds spoedig den vijand, ter hoogte van Ville-Cloye, ten N.O. van Iré-les-Prês, en vroeg daarom versterking; deze kon uit slechts ééne compagnie mobielen bestaan, welke dan ook werd gezonden; het alzoo versterkte detachement marcheerde door het bosch van Montmédy, over Ilan, naar Vigneid en ontmoette niets anders dan een post bij Ifaii, welke zich achter de Loison in veiligheid stelde.

\'s Middags om 3 uur zond de Gouverneur nog eene compagnie, om de beide naar Harauchamp gedirigeerde op te sporen. Deze compagnie werd te Thonnelles door een overmachtjgen vijand gestuit, waarop ook zij terugkeerde.

Deze verkenning voldeed alzoo niet aan het doel; zij deed alleen uitkomen, dat de vesting aan alle zijden — behalve naar het Oosten — was ingesloten en wettigde de onderstelling dat de vijand tamelijk sterk was; of hij belegeringsgeschut bij zich bad.

-ocr page 436-

i\'iO

was niet gebleken. Deze uitslag was duur gekocht, want ongeveer 20 Ol0 van de gebezigde troepenmacht was gewond, gedood, of krijgsgevangen gemaakt. Vandaar dat de Gouverneur na dien tijd geen groote verkenningen meer liet uitvoeren.

Na den 17(1(!n was de vesting geheel ingesloten; dit bleek het best uit het wegblijven der Belgische couranten, welke tot nu toe vrij geregeld in de vesting kwamen. Men kon verder uit de vesting zien, hoe de aanvaller voortdurend bezig was met het maken van verhakkingen, fascines, schanskorven, oprits, en verder van alles, wat vóór de aankomst van het belegeringspark kan plaats hebben.

Toen het brandhout in de vesting begon te ontbreken, werd eiken dag eene corvóe van lüü man naar den berg gezonden, om hout te hakken; die troepen werden door de Duitschers, van uit Vigneul, wel verontrust, doch wezenlijk nadeel leden zij daarbij nooit; de mobielen maakten echter van die gelegenheid gebruik, om in den kortst mogelijken tijd al hunne patronen doelloos te verschieten.

In den nacht van 19 op 20 November werd door de Duitschers onder bescherming van vooruitgeschoven patrouilles, en door de Franschen niet bemerkt, de steenen brug over de Chiers, bij Vigneul, vernield, ten einde den 40 man sterken post in dit dorp tegen overrompeling te vrijwaren; een maatregel, die zeer nadeelig bleek te zijn, omdat daardoor een belangrijk gemeenschapsmiddel verloren ging, dat met moeite hersteld moest worden. Daarentegen werd te gelijk door de pioniers, bij Chaavenaj (ten O. van het bosch van Vigneul), eene schraagbrug over de rivier gelegd; door sterken was van het water werd zij echter eenige dagen later vernield, waarna men daar eene jukbrug gereedmaakte.

Door het vernielen der brug bij Vigneul achtte de aanvaller zich in dat dorp volkomen veilig, en verwaarloosde hij zeer den veiligheidsdienst op dat punt. De Gouverneur besloot daarom die veldwacht op te lichten, welk stout waagstuk volkomen gelukte. Om het te volvoeren, moesten de verdedigers langs de Duitsche schildwachten sluipen, welke te Iré-les-Prés en in het bosch van Muntmcdy stonden; daarna langs den linker- (Z. en W.) oever der Ciders, steeds in de nabyheid van het door den vijand bezette hout op de helling der heuvels, marcheeren; verder den post zonder geraas oplichten en op dezelfde wijze terugvoeren. De taak werd opgedragen aan een onderofficier, die reeds bij Bacdon, Stenay en Chmvenaj bewijzen van moed en beleid had gegeven; \'12 man

-ocr page 437-

werden hem toegevoegd. Op klaarlichten dag, den 24i!t,m November, terwijl de gewone corvee op den berg aan het houthakken was, gebeurde liet felt; 1 officier en 32 minderen werden gevangen genomen, 2 man ontsnapten, en 5 man werden gedood.

Tot aan de aankomst van hot beiegeringskorps — 5 December — gebeurde nu niets belangrijks meer. Dit korps bestond uit:

I I bataljons infanterie;

4 eskadrons cavalerie;

4 batterijen veldartillerie;

5 compagnieën pioniers;

12 compagnieën vestingartillerie, en een detachement van do commissie voor proefnemingen met geschut.

liet belegeringspark was te Thionville uitgerust en bestond uit;

S stalen kanonnen van \'15 cM. L.

H ijzeren » d 15 » K. (waarvan I reserve);

25 bronzen » » 12 » » 5 »

4 getr. mortieren » 21 »

4 gladde » » \'22 »

Aan eerste uitrusting werden medegevoerd: .\'JOO granaten en 30 granaatkartetsen, en 150 worpen per mortier.

Een en ander werd in 7 dagen per spoor vervoerd tot Longuyon (12 treinen per dag) en van hier met 850 bespanningen van 4 of 0 paarden naar Juvigny. Het eskorte bestond uit de vestingartillerie; elke compagnie had 50 Chassepot-geweren, en voor elk geweer 50 patronen.

Het park bij Juvigny lag op 5500 M. van de vesting en was aan het gezicht hieruit door de bosschen onttrokken. Depots werden aangelegd bij Chatmmcy—St. Jf.uhcrt en bij Bazeilles,

De geheele macht werd aangevoerd door den Luitenant-Generaal von Kameckk, die zijn hoofdkwartier op het kasteel van Louppy koos.

Aan het vervoer van het belegeringspark van Longuyon naar .Juvigny en verder waren groote bezwaren verbonden, omdat in verscheidene wegen coupures waren gemaakt en de vlakte van de Chiers overstroomd was, zoodat een groot aantal wegen bijna onbruikbaar voor liet vervoer waren.

1 let kwam er in de eerste plaats op aan, de verschillende deelen. waarin het terrein om do vesting door de vele waterloopen was\' verdeeld, met elkander in verbinding te brengen. Daarom werd, ongeveer \'1500 M. ten N.W. van Vclosnes, in de onmiddellijke nabijheid der lielgische grenzen, eene brug geslagen, en

-ocr page 438-

W2

bovendien twee anilere in ile nabijheid der dour de Fransche vernielde bij Landz(\'court.

Het genie-depot werd bij Juvigny-siir-Loison geplaatst, waarheen ook de veroverde Fransche brugtrein word gebracht, om daarmede de Chiors, bij het eerstdaags te verwachten voortzetten van den aanvalsarbeid, te overbruggen.

Op grond der voorhanden plans der vesting en van de uilge-voerde verkenningen werd hot front \'12—14 der vesting tot aanvalsfront gekozen; het voornemen was, dit, zoomede de goheele bovenstad, uit de eerste artilleriestelling zóóveel schade toe te brengen, dat de aanvalsarbeid, welke onder de gegeven omstandigheden zeer moeielijk zou zijn — vooral de overgang van do hoog opgezwollen Ciders, — zonder al te grooto verliezen kon plaats hebben. Dientengevolge moesten de pioniers, terwijl do artillerie toebereidselen tot don battorijbouw maakte, tie rivier, vóór welke de lstc parallel moest worden geopend, op verscheidene plaatsen overbruggen; oen arbeid, welke door de grooto nabijheid der vesting (2000—2500*) zeer bemoeilijkt werd. In het bijzonder ondervond men grooto bezwaren bij het horstellen van de brug bij Vigneul, welke de kolonel Pannewitz had laten springen; daarvan moesten 2 openingen, ieder ongeveer 20 M. lang, hersteld worden; de rivier was 3—4 M. diep, en liet bovenvlak dei\' brug nog 4 M. boven den waterspiegel. De herstelling, waarmede men don 10dsl1 begon, kwam dan ook eerst den \'I5l\'cn, na de capitulatie der vesting, gereed. Behalve deze moesten nog \\ andore bruggen, benevens talrijke barakken voor de voorposten, worden gebouwd; door do spoedige overgave der vesting kwam daarvan echter weinig tot stand.

Don 9lten was de battorijbouw begonnen; ook deze was door de strenge koude en de gladheid der wegen, zoor bezwaarlijk; in den nacht van 11 op 12 December werden echter alle batterijen bewapend; tot bedekking werden de dorpen Vüle-Gloye, In\'-Ie-Sec, Vigneul, Thonne-les-Prcs en Fresnoy, te zamen door () compagnieën infanterie, bezet; do soutiens, ongeveer 2 maal zoo sterk, waren in de achter dozo linie liggende dorpen opgesteld.

Aangezien do batterijen, waarvan de bewapening enz. in don volgenden staat worden opgegeven, voor het grootste gedeelte in bosschen werden aangelegd, om den bouw ongezien te kunnen uitvoeren, moest haar schootsveld in denzelfden nacht geheel vrijgemaakt worden.

-ocr page 439-

Wl!

03

, lt;D quot;3 lt;V

to

5 lt;D O £

l ff ^ rn H •gt;

O , N

?? O--0 _ 53

0 «

fl != ^

lt;D C3 gt; C5 0)

tC ff -

ci

_ o gt;•

W O —1

p Ch

oj -o

j2 v.

-♦_. 03 d» TT •~ O

71 C

3 C/3 O) . rt \'—\' - -O

5 quot;2

tcg

03 ^

g s g|

P- S o

- 03 03 ^ff

5 ^ ^ o

13 ff ff 03

WWW»

O ff w

T3 quot;O Ü ^2 \'

ff

ff

C3

03

gt;•

quot;N

•r-t |

03

bC c

\' te c:

O tff .

CA| C

quot;ff

p

s

1

lt;71

O

03

quot;T-1

03

C/J

03

.ff

\'•*-i

03

71

rt

C

Ü

03

ff

03

03

N

.2

quot;ff

O

\'XJ

• C/2 r» -D

ff

03

£

rt

Sb

gt;

ff\'

ff

5

ff

03

03

ff.

lt; gt;

2

s

ff

ff

03 gt;

03 ff

CS

O ,

O.

_S

03

O

s

03 \'

s

\'ff

03

4 G ff

) 71

ff

CC

\'ts

a.£

-ff

-

03

fcC-ff

03 O

-M 03

« jr.

ff ^3

ff

ff

~;

ff quot;/.

_ 03

ff

c/ï

ff

.ff lt;13

03

ff

ff P2

. r.

03

CJ

71

03

ff

gt;

JJÏ

T*

gt;

03

cj 03 4 C3 tj -

CJ tp ff S S -/i §)S ë-—s

, N

?. s

quot;S ^ c S

grg.2 ^

ffl ® S -W

O ^ ff

u ff g

-lt; H

H [d ^ ff ^

U- ^ i—

lt; H O H

88 ^ O (71 Cl

J8

Q CC CM Ol

SS

88

00 O

O O

ïT

CC 71 | |

88

88

CQ w

l- cc

CC 71

71 71

O x.

- ff

o rt jj;

jj£ »0

\' 5 t*

*j is

|0|

2 | Nii _03 O

03

quot;bC

c-

_03

a-

O

O 2 e o

ff

gt;

03

03 ^

quot;bC

tc-2

SS1

-ff ^sL

O j ^03

■SS

a.

ff-O

O

s g .1.2| g-s

^ \'b ,0 K

c^oü:^

3 :ff»;=n:ff»:ff»

. ^«. V-? ^ s

ff g

ë quot; ff H

71 CC

-ocr page 440-

In (ie vesting had men inmiddels ook nog gedaan wat met de beperkte middelen mogelijk was; huizen werden geblindeerd en schuilplaatsen gemaakt enz.; de kruitmagazijnen werden voorzien van eene hellende blindeering, bestaande uit 2 lagen dikke boo-men, waartusschen een dikke laag grond werd aangebracht en vast aangestampt; het hospitaal werd van eene horizontale blindeering, gedekt met 1,5 M. grond, en de muren eveneens van eene hellende blindeering voorzien. Eveneens werd de waterput geblindeerd, welke 7-—-8000 L. water per dag kon geven; eene hoeveelheid, zeer voldoende voor de behoeften der bezetting, maar volkomen ontoereikend in geval van brand.

De kelders van vernielde huizen werden met puin gedekt, orn aan de troepen een bomvrij verblijf te bezorgen; aan ieder man werd zijne plaats, in geval van bombardement, aangewezen, en ook do wallen werden zoo goed mogelijk in orde gebracht, .lammer dat bij al deze werkzaamheden niemand op het denkbeeld kwam, dat de gewone bomvrije dekkingen tegen de uitwerking van de getrokken mortieren niet bestand zouden zijn.

Den H\'10quot; kon men uit de vesting zwarte strepen op de sneeuw bij Ville-Cloijc en bij Juvigny zien, waaruit men te recht opmaakte, dat daar batterijen werden opgeworpen. Omstreeks den middag opende men daarom het vuur op die nog niet bewapende batterijen, welke dus niet konden antwoorden; de uitwerking wettigt het vermoeden, dat eene goede bewapening der vesting de opening van het vijandelijk vuur zeer vertraagd zou hebben; nu echter konden de 2 stukken van 15 cM., benevens do ü van 12 cM., geen afdoende uitkomsten bevechten.

Dienzelfden dag werd de vesting nogmaals opgeöischt; na weigering werd het bombardement tegen tien volgenden dag aangezegd, waarop het dan ook inderdaad aanving.

\'s Morgens om half 8 ure van den 12rten December werd het vuur door den aanvaller uit alle batterijen geopend. De generaal von Kamecke had bepaald, dat bij dag elk kanon, per uur 5 schoten, en elke mortier 3 worpen zou doen; bij nacht (na 4 uur n.m.) elk kanon i schot per uur, en elke mortier 1 worp in de 2 uren, en dat het veldgeschut alleen over dag zou vuren. Er was een observatie- en relaisdienst georganiseerd tusschen de batterijen en den commandant der artillerie. Vijf uren na het begin van het bombardement veranderde het weder; oen dikke mist en aanhoudende regen maakten het richten zeer moeielijk, zoodat het vuur verminderd moest worden.

-ocr page 441-

De vesting antwoordde eerst 20 minuten na het eerste schot, doch toen aanvankelijk zeer levendig, en schoot uit de /,. en Z.O. fronten bijzonder gelukkig tegen de batterijen 5 en 10; deze gunstige uitslag had de verdediger voornamelijk daaraan tc danken, dat de afstand tot de meeste punten buiten de vesting nauwkeurig bekend was. Na de weersverandering, waardoor do aanvalsbatterijen spoedig geheel aan hot gezicht uit de vesting waren onttrokken, moest echter ook het vuur van den verdediger verminderd worden; deze omstandigheid was hem bepaald nadeelig, omdat do aanvaller meer getrokken geschut en een grooter doel had; de belegeringsbatterijen bleven dan ook het doel zeer goed treffen.

Tn den nacht van den l\'2dcn op den IS1\'0quot; werd de schade aan de wallen en traversen zoo goed mogelijk hersteld, en werden dc gedemonteerde affuiten vervangen; hot juiste, hoezeer langzame, schot van den aanvaller maakte hot werk zeer bezwaarlijk, terwijl de door sneeuw en regen doorweekte grond ook moeielijk te bewerken was. Den ganschen nacht werden projectielen gevuld, en uit de groote kruitmagazijnen naar de kleinere onder de traversten van elk bastion vervoerd. Ook dit was niet gemakkelijk; de walgangen en het terreplein waren, wegens de vele stukken steenen, scherven van projectielen, stukken van affuiten enz., bijna onbegaanbaar. Verder werden levensmiddelen voor den volgenden dag uitgedeeld, de wachten afgelost, en dc bezetting van den bedekten weg versterkt.

Een ander feit van belang, dat zeer ongunstig op de verdediging moest werken, had in denzelfden nacht plaats. Do soldaten plunderden den voorraad wijn en sterken drank uit de kelders fier burgerij, en verdeelden dien in de kazematten, zonder dat officieren of onderofficieren het bemerkten; het werd eerst ontdekt, toen een groot aantal manschappen zich reeds te buiten had gegaan.

Niettemin werd de tweede dag van het bombardement met oen zekere gerustheid te gemoet gezien; d-o artillerie had blijkbaar veel uitgericht en hoopte, als de mist maar optrok, nog betere resultaten te verkrijgen

Dij het aanbreken van den dag bleek echter die hoop tjdol te zijn; de mist was nog dikker dan den vorigen dag, zoo zelfs, dat het vuur dei\' vijandelijke stukken zich slechts als een zeer onzeker lichtje vertoonde, waarop hot richten onmogelijk was.

Omstreeks den middag was de blindeering van hot hospitaal zóó zeer beschadigd, dat do goneesheeren or aan begonnen te denken, de lijders naai\' do benedenstad (o doen vervoeren: wel

-ocr page 442-

wat laat! ïo gelijk ontstond weder op verscheidene punten brand, welke door compasnieën niet te blusschen was, te meer omdat men geen brandbluschmiddelen on bovendien gebrek aan water had.

In de kazematten begonnen de soldaten do stem te verheffen on aan bet muiten te slaan. Ook de kanonniers op de wallen begonnen den moed te verliezen, daar zij niets konden uitrichten. en belangrijke verliezen leden.

Eindelijk, tegen half vier, bemerkte men, dat \'2 granaten van \'21 cM. diep in don geblindeorden muur van bet voornaamste kruitmagazijn waren gedrongen, terwijl men de overtuiging had, dat een derde treffer voldoende zou zijn om bet magazijn, dat nog 25.000 KG. bevatte, in de lucht te doen vliegen, waardoor de geheele vesting op eens geslecht zou zijn.

Om die reden riep dc Gouverneur den raad van verdediging bijeen, on won bij bovendien bet gevoelen in van het gering aantal aanwezige ofTicieren en onderofficieren der artillerie. Allen waren het eens, dat men het op de wallen niet meer kon uithouden, en dus een lijdelijk afwachten het eenige was, dat men nog kon doen. Maar om zulk oon weerstand te kunnen bieden, zoude men behoorlijke kazematten moeten gehad hebben, terwijl er — altijd volgens Fransche opgaven — niet anders bestond dan eenige vochtige gangen en een hospitaal, dat elk oogenblik tot een puinhoop kon worden geschoten; verder was er begin van verzet bij de minderen, en eindelijk bekroop allen de vrees van elk oogenblik \'in de lucht te zullen vliegen.

Onder die omstandigheid besloot de Gouverneur te capituleeren; daarom zond hij den kapitein Redoui, als parlementair\' naar den vijand te Iré-le-Sec, waarop des nachts om 2 uur het vuur ophield.

Do capitulatie werd don l^1 December, in den vroegen morgen, geteekend; de gansche bezetting werd krijgsgevangen. Den overwinnaar vielen \'2000 gevangenen. 05 0 stukken, en een

verdor !) voerraadaflTnitcn; 2000 35000 KO. krnit-, 5000 jroworon

1

on fiQOOO patronen.

-ocr page 443-

groote voonaad proviand in lianden; bovendien werden 5 Duilscho officieren en 237 man uit hunne krijgsgevangenschap ontslagen.

De aanvaller had 298G schoten en worpen gedaan; van de 184 granaten van 21 cM. werden later 30 stuks gevonden, die niet gesprongen waren. Hij had, behalve de verliezen bij de in-«luiling geleden, slechts \'2 man gedood en 8 gewond.

Allertreurigst was de toestand binnen do vesting, nadat liet bombardement was gestaakt. De soldaten luisterden naar geen onkel bevel hunner officieren; groepen beschonkenen doorkruisten schreeuwende en tierende de straten, en braken hunne wapens; eerst in den morgen kwam er eenige orde onder die menigte.

liet geschut werd niet vernageld; de Gouverneur achtte dit onnoodig, daar de gladde vuurmonden toch alléén waarde hadden als oud brons, en de getrokken stukken gedemonteerd waren.

Van Fransche zijde is de capitulatie als gewettigd beschouwd; de commissie van enquête, welke na den oorlog bijeengeroepen is om alle verdedigingen te beoordeelen, zegt van deze o. a.; ))de «schade, welke door het vijandelijk vuur in de stad en aan de «militaire gebouw-en was aangericht; de onmogelijkheid waarin «de verdediger zich bevond om dat vuur te beantwoorden met de iitwee 24\'ttïers, welke in batterij stonden en ver genoeg droegen; «de vrees van het kruitmagazijn in de lucht te zien vliegen, brachten «den Gouverneur tot het besluit om de vesting over te geven.quot;

»De commissie van enquête is van oordeel, dat de majoor «Tessier den weerstand zóólang heeft gerekt als de middelen, i)waarover hij kon beschikken, toelieten; maar dat hij verkeerd «deed, door niet, vóór de capitulatie, zijn geschut, wapens, «munitie en proviand te vernietigen.quot;

Van Duitsche zijde wordt, beweerd, dat de vesting bij de overgave nog in volkomen verdedigbaren toestand was. Wel is waar had de bovenstad met hare militaire gebouwen veel geleden, doch dit was geen afdoende reden, omdat de- bevolking bijna geheel afwezig was en voor de kleine noodige bezetting voldoende bomvrije ruimte aanwezig bleek te zijn. Ware de zwakke benedenstad door den verdediger bijtijds verlaten, zoo had do vesting zich nog lang staande kunnen houden, en zoodoende aan haar doel, versperring der Ardennen-haan, beantwoorden. Immers, bij het regenachtige weder dat nu volgde, zou een geregelde aanval zeer moeilijk zijn geweest; het schieten van eene bruikbare bres in de escarpmuren, welke gedeeltelijk in de rots waren uitgehouwen, indien al mogelijk, zou een «nonnen munitievoorraad verslonden

-ocr page 444-

hebben. Een bestorming van zulk eeno bres had, bij ecnigszins krachtige verdediging, geringe kansen van welslagen, aangezien de 7—8 M. hooge contrescarpen, zoomede do hooge oscarpen, ook al waren die tot puin geschoten, de stormcolonnes veel bezwaren in don weg zouden hebben gelegd.

De verdediging van Montniédy doet twee zaken duidelijk uitkomen. Vooreerst, dat eene stoutmoedige bezetting den vijand, zoolang hij niet met groote overmacht in den omtrek ligt, veel nadeelen kan toebrengen. Wij wijzen daartoe slechts op hot oplichten van het etappe-commando mot zijne dekking to Stmay, on van den post te Vigneul. Had de vijand behoorlijke veiligheidsmaatregelen genomen, dan zouden die roekelooze ondernemingen jammerlijk mislukt zijn; maar het blijkt, dat zelfs de best gedisciplineerde troepen niet altijd op hunne hoede zijn.

Maar vooral blijkt het duidelijk, dat eene vesting, wil zij aan haar dool beantwoorden, ton allen tijde van al het noodigebehoort te zijn voorzien. Wordt daarmede tot aan hot uitbreken van den oorlog gewacht, zoo kan het zeer goed gebeuren, dat het onmogelijk is in hot ontbrekende nog to voorzien, en men mag het dan den gouverneur niet ten kwade duiden indien hij zich overgeeft, vóórdat de uiterste grens van den anders mogelijken weerstand is bereikt.

Do fouten, welke overigens door don aanvaller en verdediger gemaakt zijn, blijken voldoende uit het verhaal der gebeurtenissen. Daarom stippen wij slechts aan, dat do verdedigers geen denkbeeld bleken te hebben van een bombardement, niettegenstaande de Franschen die aanvalswijzo vóór 187Ü toch ook menigmaal hadden toegepast; zij verzuimden ten minste maatregelen te nemen tegen wanorde onder de troepen, tegen brand, enz. Verder schenen zij niet zeer goed bekend te zijn met het omliggend terrein; anders hadden zij toch wel de waadbare plaats over de Chiers kunnen vinden, welke bij Vigneid moest bestaan (blz. 415). Van de zijde des aanvallers was de ist0 beschieting een misslag; de generaal Kiiaft, die ze uitvoerde, heeft later zelf gezegd, dat een bombardement nimmer mag worden ondernomen, als men niet in staat is het onmiddellijk door een geregeld heleg te doen volgen, flet verkeerdelijk doen springen der brug bij Vigneul, en het verzuimen van veiligheidsmaatregelen, zijn mede reeds vermeld.

-ocr page 445-

Ten slotte mag niet onopgemerkt blijven, dat de toestand binnen de vesting al zeer vreemd was. Van \'2000 vluchtelingen weten bijna drie vierden binnen weinige dagen do vesting te verlaten; een officier der artillerie komt, blijft een maand, oordeelt dat zijne werkzaamheden niet genoeg gewaardeerd worden, gaat ook heen, meldt zich aan bij het Noorderleger, en wordt daar met open armen ontvangen! Zulk een staat van zaken is dan ook alleen verklaarbaar door de groote omkeering in het bestuur van het geheele land, maar werkte natuurlijk hoogst verlammend op de verdediging.

De verdehiging van Belfoüt in 1870—71 (\')• (Fig 19\'2, PI. XXXIV—XXXVll.)

Verdedigvij naar de nieuwere beginselen.

De verdediging van Belfort in 1870—71 is bijna het eenige lichtpunt in den voor do Franschen zoo noodlottigen oorlog van die jaren. De vesting was niet zoo verwaarloosd als de meeste andere, doch op verre na niet in zulk een toestand, dat zij in het begin van den oorlog in gunstigen staat van tegenweer kon worden beschouwd; zij werd echter gecommandeerd door een man, die volkomen op de hoogte van zijne moeilijke taak was en die eene groote wilskracht en zelfstandigheid van karakter bezat; wien daarenboven een vrij aanzienlijke tijd van voorbereiding weid gelaten, en die door officieren van groote bekwaamheid werd gesteund.

Eene eenigszins uitgebrei\'de beschrijving van den aanval en de verdediging dier versterking zou ons te ver voeren; om die reden

(1) v. TlEDEMA-NN, Der Feslungskriey im Feldzugc gegeu Franhreich.

Thiers en de la Lauuencie, La defense de Belfort, écr\'üe sous le controle de At. te Colonel DEiNFERT-llOCHEREAU.

Sosthènes de la Laurencie, Etude technique sur te service de Vartillerie dans la place de Belfort pendant le sic ge de 187ü—71.

G. Geldern, Zur Geschichte der Belagerungen van Belfort und Paris : ook te vinden iu de Mitth. üher Gegenstande des Ar lil ter ie und Geniewesens 1871.

Bélin , Le siège de Belfort,

Wolff, Geschichfe der Belager tuig vun Belfort im Jahire 1870—71.

Casten holz, Die Betngerung van Belfort im Jahre 1870—71.

-ocr page 446-

4:i()

zullen w\'y ons bepalen tot een beknopt relaas van liet geheel, om daarna enkele der meest belangrijke gebeurtenissen en onderdeden meer gedetailleerd te bespreken. Do verdediging zal daarbij op den voorgrond staan; deze is dan ook van liet hoogste belang en uiterst leerzaam.

Het bezit van Jklfort was van groote waarde. De Vorjesan toch, indien zij ten minste verdedigd werden, vormden een on-overkomelijken hinderpaal voor een inval aan die zijde. Tusschen liet Zuidelijk uiteinde van deze bergketen en de Jura ligt (Fig. 192) eene hoogvlakte — de trouée van Belfort — die van den Rijn toegang verleent naar het midden van FrankriJL Nu ligt de vesting — met Monthéliard — op het punt van samenkomst van alle wegen, welke uit hot hart van Frankrijk naar den Boven-FAzus en Baden voeren; Monthéliard was niet versterkt, maar bezat een oud kasteel, dat, in verband met veldwerken, zeer spoedig tot eene sterke positie kon worden ingericht; een leger dat op deze beide position steunde, en dus meester was van alle wegen tusschen de Vofjesen en de Jura, kon tegen een inval van die zijde krachtig weerstand bieden.

Diezelfde positie kon voor de Franschen verder eene uitstekende operatiebazis uitmaken bij offensieve handelingen tegen Zuid-Duitschland; Belfort zou daarbij dan depot- en wapenplaats zijn. Eindelijk was Belfort spervesting; door haar bezit belette men den vijand, voor Lure, van den spoorweg Mühlhausen— Vesoul gebruik te maken, of dwong men hem tot een omweg over Monthéliard, Besanqon en Gray, om Lancjres en verder Parijs tè bereiken.

Eene vesting, welke van zoo groot gewicht is en bovendien op de grenzen ligt, moet uit den aard der zaak ook groote tactische waarde bezitten; do beschrijving vaYi da sterkte en het daarom liggend terrein zal doen zien, in hoeverre dit bij het uitbreken van den oorlog liet geval was.

Op den rechteroever van de Savonreuse (Fig. 192«) vereenigen zich bij Belfort de wegen van Eemiremont, van Parijs, van Lyon, Besancson en van Monthéliard, welke laatste eigenlijk het verlengde is van den eerstgenoemden; dooi1 eene steenen brug over de rivier komt men uit de stad op het vereenigingspunt. Verder locpen op de stad de groote wegen van Straatsburg, van Mühlhausen (over Bessoncourt en Pérouse) en van Belle (over Vézelois) aan. In de onmiddellijke nabijheid der vesting ligt bovendien de vork, gevormd door do spoorwegen Parijs—Müldhansen on Belfort—Bemnron.

-ocr page 447-

Du stad was aan vier zijden omgeven door eone omwalling\' naar liet W0 bevestigingsstelsel van Vaudan; liet /.O. front was gebouwd op eene, aan do stadszijde zeer steile, rots, welke 50— ()0 M. commandement op de stad en de reeds genoemde vestingwerken had. Die rot.3 loopt vrij flauw naar liet Z. O. af tot aan een bekken, dat in het dal der Savonreuse uitkomt; het terrein loopt naar de andere zijde weer op, en vormt daar\'2 heuveltoppen, door een weinig lageren rug van elkander gescheiden, en bekend onder den naam van Basses- en Hautes-Perches.

De top van de zoo even vermelde rots werd, aan het Z. uiteinde, ingenomen door het Kasteel of het Slof, dit bestond (zie ook Fig. 192i en c, PI. X XXVI) uit 3 onderling evenwijdige omwallingen, ieder samengesteld uit twee gebastionneerde fronten, en uit een zeer hoogen cavalier in de binnenste omwalling; de cavalier bevatte eene rij kanonkazematton en eene open boven-batterlj, zoodat men daar vijf vuurlijnen boven elkander had, die alle uitzicht hadden op do Perches en op het terrein ten O. van de stad. Op het terreplein van den cavalier stond naar de zijde van de stad eene bomvrije kazerne, welke genoemd terreplein geheel aan het oog van den vijand, ten W. en N. van de stad, onttrok. De cavalier had ongeveer iü M. commandement op de li a i\'200 M. ver afgelegen Basses-Perches, maar werd evenveel gedomineerd uit Hautes-Perches-, de overige werken van liet Kasteel werden uit beide Perches beheerscht.

De omwallingen van het Kasteel eindigden aan de Westzijde bij de steile helling der rots, en sprongen dus ver vóór het Z. front der vesting uit; aan den voet van dien voorsprong lagen liooge batterijen, welke uitzicht hadden op het terrein ten W. van de stad; vóór deze batterijen en het Z. front der vesting vond men een hoornwerk van geringere hoogte, dat echter in zijne uitwerking door do voorstad Le Fourneau zeer belemmerd werd (Flg. 192i).

De stelle wand van de rots waarop het Kasteel ligt, zet zich voorbij de stad in N. O. richting voort; aanvankelijk Is de hoogte Iets minder, maar verderop weder grooter. Het terrein aan den voet der helling rijst echter méér, zoodat de hoogte der rots boven het ten N. W. liggende terrein aan haar N. O. uiteinde niet meer dan 15 M. bedraagt. Voorwaarts van dit punt lag het fort la Justice, dat de hellingen naar Pérouse en het terrein in de richting der Perches zeer goed kon bestrijken; het lag ruim 20 M. hooger dan het Kasteel, en was zóó aangelegd dat een aanval op één

-ocr page 448-

43\'2

enkel dezer werken zoo goed als onmogelijk was, omdat de Noordzijde van Justice door steile rotshellingen beschermd in. Laatstgenoemd fort bevatte eene bomvrije kazerne.

Voorwaarts van den rotswand tusschen het Kasteel en la Justice lag een bedekte weg. Aan het einde daarvan vond men eene lunet (N0. 18), en verder bastion \'20, zijnde het einde van het N. O. vestingfront; in dit bastion stond eene oude gemetselde toren — tour des Bourgeois genoemd — welke zeer geschikt voor magazijn of schuilplaats was (Fig. 19\'2c en f).

Evenwijdig aan de zoo even beschreven rots ligt een andere, waarvan de N. W. helling wel niet, zooals van eerstgenoemde, een bijna loodrechte wand , maar toch zoo goed als onbeklimbaar is. Bij haar N. uiteinde lag bet fort la Miotte, nog ongeveer 10 M. hooger dan la Justice, met zeer steile glacis aan de zijde van het voorterrein, zoodat dit werk als onaantastbaar werd beschouwd. Ook in dit fort stond eene bomvrije kazerne. Ten N. O. van la Miotte loopt een smalle heuvelrug (Fig. 192a) met steile hellingen, waarvan de Noordelijke onder liet vuur van genoemd werk, de Zuidelijke onder dat van la Justice liggen. Beide forten waren vereenigd door eene reeks werken, bekend onder den naam van het front du Vallon,

Tusschen la Miotte en de stad was in de rots eene gracht uitgehouwen, waarlangs een meermalen gebroken muur was opgetrokken (Fig. i(.)2i), over welken vuur kon worden gebracht op die gedeelten der steile rotshelling, welke noch uit de vesting, noch uit het fort gezien konden worden. Dicht bij do stad was die muur vervangen door aardewerken, waarin geschut kon woiden opgesteld.

Tusschen deze werken en de stad lag, vóór het N. front dei-vesting, het hoornwerk CEspêrance; dit werk had een zeer goed gezicht op de vallei van de Savoureuse boven (ten N.) de stad, doch overigens weinig waarde. Tusschen de wallen van dit hoornwerk en het N. front der vestingstonden twee bomvrije gebouwen; het eene was eene bakkerij, het andere eene kazerne, welke voor hospitaal kon dienen.

Het terrein, ingesloten door de beschreven rotswanden, dooi\' liet front du Vallon en door de vestingwerken, is ongeveer 1000M. lang en 500 a 000 M. breed; het werd de verschanste legerplaats of le Vallon genoemd. In de grachten van VEspérance was een weg aangelegd, welke langs lunet 18 de verbinding uitmaakte van de hoofdwegen ten O. en W. der stad, zoodat het niet noodig

-ocr page 449-

4:u

was doze door te trckiu^n, om van Kei eene teireingeileelte ()|i het andere te komen.

Ten W. van do ingraving waardoor de spoorweg naar Parijs loopt, lag het, bij het uitbreken van den oorlog zoo goed als voltooide, fort des Barros (Fig. 102« en b), bestaande uit 2 ge-bastionneerde fronten, waaruit al de heuvelruggen konden worden bestreken, welke zich van den voet van le Mout tot aan Essert en het dal der üouce, een zijtak van de Savoureuse, uitstrekken. De zijfronten hadden gezicht op het dal der Savoureuse-, de keel was door een gecreneleerden muur gesloten. Het fort had een groot commandement en bevatte enorme traversen om het terre-plein tegen den ifont te defileeren, en een groot aantal bomvrije kazematten. Dit werk belette den vijand , dadelijk bezit te nemen van het plateau waarop het was aangelegd, en van dat van Belle-vue, van waar de Vallon geheel ingezien, en de gemeenschap tusschen de stad met la Miotte en Justice zeer onveilig gemaakt kon worden.

Achter de ingraving voor de Parijsche spoorbaan werd hdt Front des Faubourgs, oen groot gebastionneerd aardewerk, gebouwd; hieronder lag eene poterne, waardoor men op eene brug over de ingraving, en verder in het Fort des Barres kwam. Beide werken naast de spoorbaan konden uit de Perehes in den rug worden genomen.

Binnen de vestingwerken stonden verscheidene niel bomvrije kazernes en een dergelijk hospitaal; doch behalve deze, en de reeds genoemde bomvrije gebouwen in verschillende buitenwerken, waren, vooral onder liet Kasteel, een groot aantal bomvrije lokalen aanwezig; evenzoo vond men overal waar zij noodig waren goed verzekerde buskruit- en munitiemagazijnen.

Voor gebrek aan water behoefde men niet te vreezen; er bestond ter hoogte van Valdoie, eene waterleiding uit de Savoureuse, en bovendien waren er een menigte putten- in de stad.

Van het terrein om de vesting, in zoover dit niet reeds is beschreven, verdient nog het volgende vermelding (Fig. 192«):

Ten N. van de vesting liggen eenige aanzienlijke, zeer begroeide heuvels, bekend onder den naam van berg en ivoud van Ar sot; de toppen van die heuvels verhellen zich ruim 40 M. boven la Miotte, waarvan zij 2500—3000 M. verwijderd zijn. Ten Zuiden van dien berg ligt een meertje, de vijver van la Forge, ten Westen waarvan men het gehucht van dien naam vindt; een weg verbindt dit gehucht met de dorpen Offomont, Vétrigve en Hoppe, Tot aan de V. 28

-ocr page 450-

434

toppen der heuvels kon het geheele terrein uit la Miutte goed bestreken worden.

Tegenover de ylrio/heuvols verhefTen zicli op den anderen oever der Savoureuse 4 toppen van eveneens sterk begroeide hoogten; de meest N. top heet de Grand Salbert, en is het hoogste punt uit den geheelen omtrek; hij ligt \'280 M. boven het dal der Savoureuse; ten Z. van den Grand Salbert vindt men den Petit Salbert, Coudrai en ton O. der beide laatste le Mout, welke 100 M. hooger dan de stad, en op 2500 M. daarvan is gelegen.

Ten Z. van Coudrai ligt een heuvel, la Cute genoemd, een weinig lager dan le Mont. In de vallei tusschen la Cóte en Coudrai stroomt de Douce, een zijrivierte van de Savoureuse. Op den linkeroever van die beek is het terrein tamelijk vlak, en slechts 20 M. hooger dan het dal der Savoureuse. De weg van Parijs, die over het laagste gedeelte van die vlakte loopt, verdeelt deze in twee gedeelten, waarvan het Noordelijke gedeeltelijk door het gehucht des liarres wordt ingenomen, en het Zuidelijke het plateau van Bellevue is.

Voorwaarts van en langs dit laatste strekt zich een vrij diep ravijn uit, dat uit de vesting niet ingezien kan worden, en waarin het dorp Bcwilliers ligt.

De spoorweg van Besanqon loopt over een lagen rug tusschen de hoogten, bekend onder den naam van Grands Bois en Bosch van Bavilliers, welke heuvels niet hooger dan het plateau van Bellevue en tamelijk dicht begroeid zijn.

Eindelijk vindt men ten Z. van de Perches de hoogte van Èosmont, ook met hout beplant; tusschen deze en de Perches ligt in eene tamelijk diepe ingraving de spoorbaan naar Mühlhatisen; in het dal der Savoureuse is zij daarentegen in ophooging. De geheele spoorweg van af Danjoutin tot bij Chovremont ligt buiten het gezicht der vesting.

Uit bovenstaande beschrijving van de vesting met het omliggende terrein blijkt:

Tusschen la Justice en la Miotte, en tusschen dit fort en de Savoureuse, behoefde de vesting geen aanval te vreezen.

Een aanval van de Westzijde was ook zeer onwaarschijnlijk, omdat de arbeid daartoe zou moeten plaats hebben in laag terrein, dat van alle zijden kon worden beschoten; na langen regen of bij invallenden dooi zouden de loopgraven zelfs vol water geraken.

Aan de Oostzijde kon de aanval op la Justice en het Kasteel te gelijk plaats hebben, doch zij was ook mogelijk op het Kasteel

-ocr page 451-

435

alleen, en dan het meest te vreezen omdat door den val van die werken de gelieele vesting onhoudbaar zou worden. Uie aanval kon bij de Perches beginnen, en gesteund worden door batterijen op het plateau van Bellevue, vanwaar men den rechtervleugel der werken van het Kasteel kon enfileeren; zoodanige handeling zou echter nog niet gemakkelijk zijn, aangezien het Kasteel krachtig bewapend was, en de sappen eerst dalend en daarna klimmend gemaakt moesten worden op eene naakte rots, waarheen al de grond voor de borstweringen zou moeten worden aangevoerd.

Toch was dit het vermoedelijke front van aanval. Daarom had de eerstaanwezende ingenieur, de majoor (later kolonel) Denkkut-Uocheukau, reeds sedert lang aangedrongen op het maken van een fort op elk der Perches, en één op het plateau van Bellevue, het laatste voornamelijk om liet in de keel nemen der beide eerstgenoemde te beletten, en om den vijand ver genoeg van het dal tusschen de Perches en het Kasteel te kunnen afhouden, en daardoor de gemeenschap veilig te doen zijn. liet ontwerp voor een geschikt fort bij Bellevue was moeielijk, omdat men de vallei van de JJouce en het ravijn van Bavilliers, waardoor men het werk ongezien zou kunnen naderen, uit geen enkel punt van de verdedigingswerken kon bestrijken. Van de drie genoemde forten bestonden echter in Juli 1870 nog slechts de ontwerpen.

Zóó was de toestand bij het uitbreken van den oorlog. Er werd gewerkt aan het bijna voltooide fort des Barros, aan het front des Faubourgs, dat reeds ver gevorderd was, en aan verbeteringen der verschillende fronten, voornamelijk aan traversen en schuilplaatsen. De veiligheidsbewapening stond gereed; maar ongelukkig had men bij de plaatsing dier stukken meer het oog gehad op inspecties dan op het gevecht; de embrasures en beddingen namelijk zagen er keurig uit, maar waren niet zeer stevig; hierin moest dus onmiddellijk verandering worden gebracht. Doch er was méér; verscheidene kruitmagazijnen hadden geene voldoende gronddekking; de zijmuren der bomvrije kazernes moesten eene hellende blindeering verkrijgen, waarop zij niet ten volle waren ingericht; op de Perches en op het plateau van Bellevue behoorden tijdelijke werken te worden opgeworpen, en eindelijk moest het front des Fauhourfjs stormvrij gemaakt, en de voorsteden tegen eene oveirompeling verzekerd worden; dit laatste was noo-dig, omdat genoemd front in de keel open was, en door de verovering daarvan ook het fort des Barres onhoudbaar zou zijn geworden.

-ocr page 452-

Voor al ililt;; werkziuuriheden, waarvan er vele in vredestijd hadden kunnen on moeten geschieden, waren weinig handen beschikbaar; bijna het geheele garnizoen was tot liet bedwingen van wanordelijkheden te Mühlhansen; gelukkig echter kwam weldra het 7\'le korps van het ItijrAegev, onder bevel van Felix üouai, in de vesting aan. De generaal Doutrelaine, chef van de genie bij dat korps, gaf eenige aanwijzingen omtrent de te maken werken, en de arbeid werd weldra met burgers en militairen aangevangen. Doordien echter de generaal Douai kort daarop naar Müldhansen vertrok, hield het werken der militairen geheel op. Spoedig echter kwam eene divisie, benevens de reserve van het 7do korps, weder in de vesting terug, op een telegram van den onderprefect van Schlettstadt, dat 400,000 Duitschers over den Rijn trokken om Douai aan te vallen. Die terugtocht werkte zeer nadeelig op den arbeid in Belfort; daardoor toch ontstond eene algemeene paniek, ten gevolge waarvan een groot aantal bewoners der streek de vlucht namen, en werkvolk dus moeielijk, tenminste in grooten getale, te verkrijgen was. Ook van die troepen duurde het verblijf slechts zeer kort; de generaal Douai moest zich met Mac-Maiion vereenigen, en was dan ook bij de capitulatie van Sédan. Na het vertrek van het 7,1b korps bestond de bezetting uit eene halve batterij vestingartillerie, benevens 4 u 5000 mobielen, gewapend met oud-model geweren en zonder goede instructeurs.

Ken ander nadeel van het gering aantal beschikbare handen was, dat belangrijke wijzigingen in het reeds aangevangen werk moesten worden gemaakt, wilde men door eene mogelijke komst van den vijand niet midden in den arbeid gestoord worden; voornamelijk was dit het geval bij de omwalling der voorsteden, welke zeer uitgebreid was ontworpen, doch nu dwars door de voorsteden werd gebracht, terwijl de vóór de omwalling liggende huizen werden vernield. Het profiel dat thans werd aangenomen, wordt door Fig. \'192i voorgesteld; het tracé op Fig. 102« (Linie des faubourgs).

Inmiddels was omstreeks het midden van September de generaal Cambhiels belast met het bevel over Belfort en over een korps dat in den omtrek werd gevormd, doch waarvan de best bewapende troepen te velde werden gebracht, terwijl de overigen in de vesting bleven. Behalve hierdoor werd de bezetting versterkt door 4 halve batterijen vestingartillerie, en later nog door de batterijen van do mobiele nationale garde van den Buven-Rijn en de Boven-Garonne. Ook werd onophoudelijk met den aanvoer van wapens, munitie en proviand voortgegaan.

-ocr page 453-

In liet laatst van Septoinber was een gedeelte van het nog in vorming zijnde korps in staat om het veld te houden, en met 4 a 5000 man de voornaamste toegangen door de Zuidelijke Vogesen te bezetten. Omstreeks denzelfden tijd waren de borstweringen om de voorsteden bijna geheel gereed, en was het werk op Hantes-Perches — dat na het vertrek der troepen het eerst was begonnen — zóóver gevorderd, dat ook weder aan Basses-Perches kon worden gearbeid; Bellevm werd voor het laatst bewaard, omdat het zonder Basses-Perches toch onhoudbaar en bovendien gemakkelijker op te werpen was; dat werk kwam namelijk op gewonen grond te liggen, terwijl do grachten van de Perches in de overigens niet zeer harde rots moesten worden uitgehouwen. Verder was het bosch bij Hautes-Perches tot op (500 M. van het werk omgehakt, waardoor men eone aanzienlijke partij zeer bruikbaar hout verkreeg. De stammen werden op 0,.\'i iï 0,0 M. boven den grond gekapt, en de stronken aangepunt en onderling met ijzerdraad verbonden.

Ook de bewapening werd\' sedert het einde van Augustus krachtig doorgezet; hiertoe droeg veel bij de aankomst van den kolonel der artillerie Crotizat, die ook eene dienstregeling invoerde, tot aan het einde van het beleg volgehouden, welke uitstekend werkte.

In het begin van October verliet ook de generaal Camuuiels de vesting, en werd het bevel daarover opgedragen aan den generaal dk Ciiauokiu; , die het reeds vóór hem eenigen tijd had gevoerd. Den (W™ dier maand werd in de Vogesen een gevecht met de Duitschers geleverd, waarna de generaal Camuuiels werd aangevallen, ten gevolge waarvan hij op Bosanqon terugtrok, omdat hot bleek dat zijne troepen niet al te best in het vuur stand hielden, en hij dus gevaar liep de gemeenschap met Lyon te verliezen, welke stad hij moest dekken.

Den 7\'lel1 October werd de kolonel Cuouzat tot generaal en commandant van Belfort benoemd. Door het vertrek van den generaal Camüriels moest hij maatregelen nemen om, zoo al niet den vijand op verren afstand tegen te houden, dan toch bijtijds van diens nadering verwittigd te worden, waarom hij de wegen welke naar Frankrijk voerden, en voornamelijk Monthéliard en Iléricourt, liet bezetten. De valleien, waardoor de vijand uit de Vogesen in den Elzas kon rukken, onmiddellijk ten N. van Belfort, waren te gelijkertijd bezet door franc-tireurs, onder het bevel van den oud-afgevaardigde naar het Wetgevend Lichaam Keu,eis: terwijl

-ocr page 454-

oindelijk de verschillende wegen naar de Oostzijde door andere detachementen werden bewaakt.

Den ll)llc11 October werd de generaal Crouzat opgeroepen, om onder do bevelen van den generaal Camiuukls te dienen, en werd verder tot kolonel en Gouverneur van Belfort aangesteld, de inmiddels tot luitenant-kolonel bevorderde eerstaanwezende ingenieur 1)exFert-RoeiIF.uioAu, die tot hot einde van het beleg die betrekking heeft bekleed. Van dit oogenblik af kwam er cene geheele omkeering in do plannen van verdediging. Tot hiertoe namelijk had men het voornemen gehad, de bezetting dadelijk binnen de wallen op te sluiten, zooals dit bijna overal elders had plaats gehad, en zelfs had do kolonel Denfert niet dan met zeer veel moeite verkregen, dat de beide Perches bezet en bewapend werden; BeUevue was in beginsel reeds vóór de insluiting opgegeven. üe nieuwe Gouverneur dacht er echter anders over en bracht, zooals uit het verhaal der verdediging zal blijken, de nieuwere beginselen in toepassing. Al dadelijk besloot h\'y tot het bezetten van BeUevue en van do dorpen, gehuchten, en bosschen in den omtrek, zooals Férouse, Danjoutin, Cravancke, la Forge, le Mout, het woud van Miotte: veld wachten deed hij zoover mogelijk voorwaarts van die punten plaatsen, en het spoorwegstation in zijn geheelen omvang in staat van verdediging brengen; hierdoor werd het werk bij BeUevue gesteund en het terrein in don omtrek van den spoorwegvork bestreken. Van het Kasteel, dat nu een centraalpunt voor de geheele verdediging werd, liet hij de bewapening versterken en voltooien; de stukken waarmede hij op grooteren afstand wilde doen vuren dan de inrichting der alluiten toeliet, werden op beddingen geplaatst, waarmede de uiterste dracht mogelijk werd gemaakt; de schildmuren der kanonkazematten van den cavalier werden van stevige blindeeringen voorzien, en geblindeerde batterijen gebouwd voor kanonnen, welke tot nu too ongedekt stonden. Kindelijk vroeg hij te Besanqon, en aan den Minister van Oorlog, om vermeerdering van projectielen voor het getrokken geschut, doch de insluiting der vesting maakte de toezending daarvan onmogelijk; te meer viel zulks te bejammeren, omdat de generaal Crouzat het aanbod had afgeslagen van den directeur der ijzergieterij te Audiauourt, om de vesting daarvan te voorzien, en zelfs om eene fabriek in de vesting op te richten.

Den \'iUstcl1 October werd te Belfort de capitulatie van Metz bekend, door welke de Duitschers versterking naar Aan Boven-Rijn konden zenden; deze troepen, aangevuld door het belegeringskorps

-ocr page 455-

van Schlettstadt, wellie vesting inmiddels ook gevallen was, maakten liunne macht sterk genoeg om Belfort in te sluiten.

Ten gevolge van de vroegere en van de later door Denfert genomen maatregelen, waren op liet einde dezer maand in den omtrek van Beifort de volgende troepen opgesteld (verg. Fig. 192):

1°. Naar de zijde van den Elzas;

te Thann (ten N.0. van Mdssevaux of Maas munster), de franc-tireurs onder den heer Keller; zij beschermden den ingang der vallei van St. Amorin en patrouilleerden op den weg van Belfort naar Straatsburg;

te Dannemarie {Dammerkirch), 5 compagnieën franc-tireurs en mobielen; zij bewaakten tien viaduct over de Lanjue, dien zij ten slotte moesten vernielen, en patrouilleerden op den spoor- en den straatweg naar Mühlhausen, waar één der compagnieën mobielen en de franc-tireurs lagen; verder bewaakten zij de wegen, welke dien naar Straatsburg inet dien naar Mühlhausen verbinden.

2°. Naar de zijde van Frankrijk\',

te Saint-Maurice (ten N. van Massevaux), 2 compagnieën mobielen. Te Giromagny, 1 bataljon mobielen, waarvan detachementen te Auxelles-Bas, te Plancher-Bas en te Chalonvillars. De wegen waarop deze dorpen liggen werden verder gedekt door een korps onder den kolonel Pmuun, die zijn hoofdkwartier te Mélisey had.

Een bataljon mobielen beschermde de vallei van de Doubs en den spoorweg tusschen Visie en Montbcliard; dit bataljon moest bij eene insluiting van Belfort op Besanqon terugtrekken.

Een bataljon mobielen te Héricourt, tot besclierming der wegen van Lyon en van Lure.

Behalve de weg van Dolle, welken de vijand echter niet onbemerkt kon bereiken, waren dus alle toegangen tot de vesting bezet, toen den :30tüU October de voorhoede der Duitschers tot bij Mülilhausen voortrukte; de hier aanwezige Franschen, 300 0 mobielen, trokken daarop naar Landser — tusschen genoemde stad en Dannemarie — terug.

Den 31at011 October liet de heer Keller aan Deneert weten, dat hij voor een aanval op Thann vreesde, waarop de bezetting aldaar met i compagnie mobielen werd versterkt.

m Volfrens anderen UHI; noir andoren sproken vnn (100.

-ocr page 456-

440

JJon l»1quot;quot; November rukten gedeelten iler l8tc en 4(,e reserve-divifsiën, onder den generaal vonTuesckow, en sterk 11 bataljons, H eskadrons en 4 veldbatterijen, te zamen ongeveer 10,0U0 man, op den weg van Straatsburg, over Cernay — ten ü. van Tltann — voorwaarts; de s avonds hadden die troepen de lijn Smtheim — Soppe-le-Bas — Dief natten ingenomen. Aangezien die macht vei-moedelijk te Err una in 2 colonnes zou worden verdeeld, waarvan de eene over Hoppe Zuidwaarts van de vesting, en de andere over Magny Noordwaarts zou oprukken, besloot Denfert, op die punten stand te houden; dit was te meer noodig, om den viaduct bij Dannemarie nog te kunnen laten springen. De hiertoe noodige troepenverplaatsingen waren den \'2d™ uitgevoerd; alleen de heer Keller, wien verzocht was, den vijand op den rechtervleugel afbreuk te doen, en dus naar Giromagny op te rukken, week van die bevelen af en trok voorgoed weg.

Zooals voorzien was, waren de Duitschers den 2110quot; te Hoppe en te Gros-Magny. Eerstgenoemd dorp werd zoo hardnekkig verdedigd , dat het in handen der Franschen bleef; te Gros-Magny was de weerstand echter veel geringer; de mobielen trokken daar spoedig terug, en sleepten bovendien \'2 compagnieën mede, welke van Saint-Maurice tot hulp kwamen opdagen; de vijand drong daarop tot Chaux door. Ondertusschen was de dag voor den aanvaller verloren en het detachement van JJannemarie had den viaduct vernield, waardoor gedurende het geheele beleg alle aanvoeren op dit punt moesten worden overgeladen.

Niettegenstaande Hoppe behouden was gebleven, liet Denfeut bot toch dooi1 de bezetting ontruimen, waarop deze stelling nam tusschen Eloie en Valdoie — ten N. der vesting — naast een bataljon linie-infanterie, dat in den nacht van 2 op !3 Nov. naar Valdoie was gezonden met 2 compagnieën mobielen, die van St. Maurice waren gekomen. Den S11quot;11 werden die troepen daar aangevallen; zij trokken na een kort gevecht in goede orde op bet gehucht La Forge terug.

Terwijl deze gebeurtenissen zich ontwikkelden, marcheerde de andere Duitsche colonne over FfaJ\'ans, Bessoncourt, Clwvrcmont, Vézelois, Meroux, Moval en Séveuans, overal detachementen achterlatende; de eerste colonne, na de Franschen op la Forge te hebben geworpen, bezette evenzoo Sermamagny , Bas-Evotte, Cha-ionvillars, Buc en Banvillars, zoodat des namiddags om 2 uur de insluiting voltooid was; de aanvallers vingen onmiddellijk aan met het in staat van verdediging brengen dier dorpen, een arbeid,

-ocr page 457-

waarin men uit de vesting eenige verhindering met geschutvuur trachtte te brengen.

De vesting moest dus van nu af\' op eigen krachten steunen; deze bestonden uit:

\'2 bataljons linie-infanterie, benevens een depot van geringe sterkte;

5 halve batterijen vestingartillerie; ) , , , , , , . . \'t van het staande leger.

{ compagnie genietroepen; )

8 volledige bataljons infanterie, benevens lü compagnieën van verschillende j

bataljons, j v.in jü mo|j[e|c nationale

5 batterijen;

1 compagnie genietroepen;

3 compagnieën gemobiliseerde, en liUO sedentaire nationale garden uit Belfort; i

ongeveer 1 üü douaniers en eenige cavaleristen. Van deze troepen, met de officieren ruim It^üüüC) man sterk, waren de linie-infanterie, de genietroepen, en Ei compagnieën mobielen, met (Jiiassepot-geweren, de overige mobielen met gewijzigde achterladers, en de sedentaire nationale garden uit Belfort zoomede de gemobiliseerden met trompladers gewapend.

Patronen waren in genoegzame hoeveelheid voorhanden: ongeveer 400 stuks voor ieder man die met een achterlader was gewapend, en een groote overvloed voor de andere geweren.

De geschutbewapening bestond uit 341 stukken, waarvan 147 getrokken. Hiervan waren:

48 kanonnen van Ü4 ft4 (15 cM.);

80 » » 12 if (12 cM.);

19 » » 4 (Ê (8 cM.).

Bespannen veldgeschut ontbrak geheel.

De voorhanden munitie voor deze stukken bedroeg: 24,000 puntgranaten van 15, 40,000 van 12, 13,000 van 8 cM., en verder eenige granaatkartetsen van 12 en 8 cM., welke vrij aanzienlijke hoeveelheid van 500 a (300 schoten per vuurmond nog onvoldoende werd geacht; de uitkomst heeft de gegrondheid van dit vermoeden bevestigd. Bovendien waren voor, het gladde geschut ruimschoots projectielen aanwezig, cvenzoo voor de mortieren.

(1) Volgens Duitsche opgaven ruim 17,000 man.

-ocr page 458-

Do hoeveelheid voorhanden buskruit bedroef!; 400,0(30 KG., genoeg om bijna allo projectielen te verschieten; daarentegen ontbraken licht- en brandkogels geheel.

Levensmiddelen waren in overvloed voorhanden. De bezetting had voor 180 dagen meel, beschuit, rijst en gedroogde groenten; 1000 stuks hoornvee en zóóveel gezouten vleesch, dat men 150 dagen daarvan kon leven; een groote hoeveelheid koffie, wijn en brandewijn voor 150 dagen. Verder had de bevolking zich in waarheid van levensmiddelen voor 3 maanden voorzien. Voor het rundvee was voedsel voor 100 a 150 dagen.

Door het bezetten der omliggende dorpen bleven verder de daar aanwezige groenten, aardappelen, het rundvee en het veevoeder geheel tor beschikking van den verdediger.

De vestingwerken waren in goeden staat, en de bewapening, vooral van het Kasteel, was voldoende te achten; zij waren onderling en met de stad in telegrafische gemeenschap. De blindeeringen der kazernes, ofschoon niet geheel voltooid, waren reeds met grond gedokt. De kazerne in het Kasteel werd later door middel van zakken met meel geblindeerd; hiertoe werden deze in de lokalen naar de zijde der stad opgestapeld; op die wijze werd de stevige muur, welke aan het vijandelijke vuur blootstond, tegen vernieling gevrijwaard, terwijl het meel goed opgeborgen was.

De redoute op Hautes-Ferches was nagenoeg voltooid en met 7 getr. kanonnen van 12 cM. bewapend. Die op Basses-Perches had dezelfde bewapening, doch het onderkomen voor de bezetting was niet geheel afgewerkt. Elk dier werken (Fig. 19% en h) was ongeveer 150 M. lang en 80 M. diep; de grachten, (S M. breed en 2,5 a 3 M. diep, waren in de rots uitgehouwen en konden alleen door breking der borstweringen geflankeerd worden. De rotsblokken uit de gracht waren in het lichaam der borstweringen gewelkt en met eene laag grond gedekt (Fig. 192/;). In de keel lag een logement, waaruit vuur in de gracht aldaar kon worden gebracht (Fig. 192«). De kruitmagazijnen waren geheel ingegraven (Fig. 192/«). De werken waren niet op den top der heuvels, doch min of meer teruggetrokken, aangelegd, zoodat er doode hoeken bleven bestaan; in dit gebrek werd eenigszins te gemoet gekomen, doordien de redoutes elkanders doode hoeken konden beschieten.

De bouw der schans bij Bellevue (Fig. 192o en p) was nog weinig gevorderd; de grachten in het front waren niet afgewerkt, en in de keel was daaraan nauwelijks begonnen; trouwens, hier zijn zij nooit geheel gereed kunnen komen. Do traversen waren

-ocr page 459-

nog zooi\' laag; er v/as geen enkele schuilplaats; de troepen logeerden in huizen binnen het werk; bewapend kon het werk niet worden.

In de ravijnen Sibre en Juster moesten nog een groot aantal boomen worden omgehakt, ook om het uitzicht van liet Kasteel vrij te maken.

Geen der dorpen of andere stellingen buiten de vesting waren versterkt. Wilde men dus den vijand op grooten afstand houden, dan meest er nog veel worden gedaan, en dat wel zeer spoedig.

Terwijl de insluiting werd voltooid, nam Denkert maatregelen om de insluitingslinie zoo groot mogelijk tc maken, waartoe hij het voorterrein op de volgende wijze deed bezetten (Fig. 192n):

Anderhalve compagnie linie-infanterie in het bosch van la Miotte, met het doel om zoover mogelijk in de richting van Vótrigne, Hoppe en Denney, scherpschutters vooruit te schuiven, ten einde den vijand afbreuk te doen.

Vijf compagnieën mobielen te Pérouse en in do daarbij liggende bosschen; deze moesten schildwachten en kleine posten langs den geheelen boschrand uitzetten, en met den rechtervleugel op de redoute van Hautes-Perches aanleunen.

Vier compagnieën mobielen en francs-tireurs in Danjoutin; deze moesten zorgvuldig in de richting van het woud van Bosmont patrouilleeren; vooral moesten zij het oog houden op de vallei tus-schen de hoogten van Bosmont en de Perches, welke niet uit de vesting kon worden gezien en waaruit, met liet oog op eene overrompeling van het dorp, zeer veel gevaar dreigde. Deze bezetting gaf een veldwacht bij de hoeve van Froideval, in eene open plaats van het Grand-Bois, op den linkeroever der Douce; verder hield zij verbinding met Basses-Perches en de voorstad le Fourneau, welke eveneens door \'2 compagnieën mobielen bezet was. Ingeval van een aanval en een geforceerden terugtocht moest de bezetting van Danjoutin achter den spoorwegdijk terugtrekken, en hier standhouden om een retour offensief uit de vesting mogelijk te maken.

Twee compagnieën mobielen in het Grand-Bois bij den spoorweg. Deze gaven eene veldwacht in Bavilliers en hielden verbinding met de troepen in de hoeve van Froideval en met het overige gedeelte van haar bataljon in Bellevue.

Eene reeks kleine posten werden op de hellingen der heuvels langs de Douce geplaatst, en maakten de verbinding uit tusschen

-ocr page 460-

Bavüliers un den voet van le Mout, bij Esserl. Bij een noodigen terugtocht moesten zij dezen nemen op de ruimte tusschen les Barres en Bellevae, om een aanval op dit werk le helpen verijdelen.

Een bataljon linietroepen cn twee compagnieën mobielen hielden le Mont bezet, en zonden patrouilles in alle bosschen voorwaarts van dien heuvel, tusschen Essert en Cravanche.

Vier compagnieën mobielen bleven in liet gehucht la Forge, en bewaakten het terrein tot aan het woud van Arsot.

Op deze wijze werd een cordon van troepen op gemiddeld 1300 a 2000 M. van de vestingwerken geplaatst; in den beginne werden de bezettingen slechts zwak genomen, omdat nergens versterkingen waren gemaakt, en eene verdediging dus niet hardnekkig kon worden volgehouden zonder gevaar te loopen van bij den terugtocht zeer groote verliezen te lijden. Alle bezettingen moesten van de aanwezige hulpmiddelen voor politiedienst en het verschansen der ingenomen stellingen gebruik maken; verder moesten zij aanhoudend verkenningen naar \'svijands zijde doen, hem in hinderlagen lokken en voortdurend nadeel toebrengen.

In de \'2\'lc üniu werd het spoorwegstation met zijne bijgebouwen bezet door twee compagnieën mobielen, die verband hielden met Dmjoutin en Bellevue. De verschansing om de voorsteden was bezet door eene sectie infanterie, en de voorsteden daarbuiten door \'2 compagnieën mobielen.

Eindelijk werd de verkenningsdienst uit de vesting zelve zou geregeld, dat zich eiken dag ééne compagnie begaf in de richting van Hoppe, het bosch van ylnsoi, Bosmont, voorwaarts van Bavüliers en liet Grand-Bois, le Salbert en Valdoie, om tien vijand afbreuk te doen en hem voortdurend af te matten.

Door al deze maatregelen had de vijand nooit rust; gedekt door het terrein en door terreinplooien, begunstigd door de duisternis , slopen de Franschen tot aan de Duitsche voorposten, doodden de schildwachten, en dwongen den aanvaller tot het voortdurend op de been houden van een groot aantal troepen.

Van de doipen werden vooral Pérouse en Danjoutin, zoomede het gehucht la Furge, versterkt; Bavilliers daarentegen in het geheel niet, omdat het niet geschikt was voor eene hardnekkige verdediging, aangezien de omtrek niet uit de vesting kon worden bestreken.

Denzelfden dag — den 3\'len November — werden de noodige politie- en andere voorzorgsmaatregelen uitgevaardigd; de aflossing van veldwachten en posten, enz. geregeld: den volgenden dag

-ocr page 461-

445

werd do insluiting aan du bevolking bekend gemaakt, en ook de vesting namens den generaal von Tkesckow opgeëisclit.

Den 5dcquot; November werden maatregelen genomen tot oprichting eener gieterij van puntgranaten voor het getrokken geschut; verder werd een civiel ingenieur belast met de plaatsing, op het Kasteel, van een toestel voor electrisch licht, met de vervaardiging van luchtballons tot verzending van brieven, en van een op den spoorweg te gebruiken kanon, dat echter nooit in werking kwam, omdat men de rails en dwarsliggers hoog noodig had voor het maken van blindeeringen.

Ten einde werkelijk nut te hebben van de dagelijksche alarmeeringen, besloot Denfert nu en dan een uitval op grootere schaal te ondernemen, doch hiertoe ontbrak veldartillerie. Om die reden gelastte hij den 6dequot; November de samenstelling van eene veldbatterij van 3 getrokken 4-®ers (8 cM.) en i getrokken liMÜer (12 cM.); de hiervoor noodige paarden werden in de stad gekocht.

Op denzelfden dag versterkte hij de bezetting van Bellevm, om dit werk spoediger te voltooien, en liet hij er 4 gladde 12®ers in plaatsen, om stormcolonnes met kartetsen te kunnen begroeten. Die garnizoensvermeerdering, bestaande uit 13 compagnieën mobielen, werd achter het werk, in de daar aanwezige huizen, boerenplaatsen en liet spoorwegstation, gekantonneerd, en den volgenden dag, op het bericht dat de vijand bij ChalonviUars groote troepenmassa\'s samentrok, met nog 5 compagnieën vermeerderd. Het behoud van dit punt achtte de gouverneur van zóóveel gewicht, dat hij al de overige werken bezocht, met het doel om na te gaan, welke kanonnen tot de verdediging daarvan konden medewerken; bovendien werden twee veldstukken in de poterne van het front des Faubourgs geplaatst, om op de brug over de spoorwegingraving in batterij gebracht te worden, indien dooiden vijand een aanval op Bellevue werd gedaan, daar deze tegelijk met een poging tot vermeestering van le Mont en van het spoorwegstation zou kunnen worden ondernomen.

Ten einde te voorkomen, dat de vijand telkens en langs verschillende wegen parlementairs zond, in do hoop van het een en ander omtrent de verdedigingsmaatregelen te vernemen of valsche geruchten te kunnen verspreiden, gaf Denficrt aan von Tuesckow kennis, dat die zich voortaan aan de Porte de Brisach (Fig. 192/;) moesten aanmelden. daar zij anders als vijanden zouden worden beschouwd.

-ocr page 462-

-i4t)

Voor liet overige viel er tussclien (i en 10 November weinig voor; een paar kleine uitvallen hadden met goed gevolg plaats, en op Dasses-Perches werd een kanon van 15 cM. geplaatst, om in de richting van Sévemns te vuren, waar men meende dat het vijandelijk hoofdkwartier was opgeslagen.

Den werd een uitval van 1 bataljon met 2 veldstukken

over le Munt, in de richting van Chalouvillard gedaan, docli zonder eenig gevolg.

Den ll\'i™ had een kleinere uitval, in de richting van Sévemns plaats, mede zonder eenig resultaat.

Op een bericht dat Bessoucourt en CltèvmuoiU slechts zwak bezet waren, liet Denfeut den IS\'10quot; een uitval tegen die dorpen, met eene schijnbeweging op Hoppe uitvoeren; bij het aanbreken van den dag waren alle troepen onbemerkt in de nabijheid gekomen toen, door een zonder commando afgegeven salvo, de Duitschers gealarmeerd werden, en de gelegenheid verkregen om versterking van Hoppe te zenden, zoodat de uitvallers, — sterk 1 bataljon linie-infanterie, 4 bataljon benevens !) compagnieën van verschillende bataljons mobielen, 40 man genietroepen en 3 veldstukken— met een verlies van ü officieren en 130 man, terugtrokken. De aanvaller droeg zorg dat de uitslag hiervan in den omtrek bekend werd, en liet de familiebetrekkingen van de mobielen uit het nabijliggend^ departement Jlaute-Saune door zijne liniën heen, wel wetende hoe demoraliseerend dit in de vesting zou werken; alleen door het nemen van de strengste maatregelen tegen ieder die tusschen de beide liniën werd gezien, gelukte hel Denfeut zich van die personen te ontslaan.

Tusschen de beide liniën ontstond weldra een onzijdige strook, waarop beide partijen wel patrouilles zonden, doch welke niet bezet werd; daaronder behoorde de Salbert, Valdoie, het bosch van Arsut, Offemont, Vétrüjne, Andelnwis, Botans en Essert. Dit laatste dorp werd, op diens verzoek, door een onderofficier der mobielen met slechts weinige vrijwilligers bezet; van hier bespiedden zij alle bewegingen, signalen enz. van den vijand, en slaagden er op die wijze in, dozen spoedig aanhoudend te verontmsten. Denfeut was met die handelwijze zoozeer ingenomen, dat hij achtereenvolgens 8 compagnieën van die eclaireurs oprichtte, van welke iedere compagnie een bepaald gedeelte van het voorterrein doorloopen moest.

Inmiddels was de arbeid aan de voorgeschoven werken voortgezet: de grachten van Bellevnc waren naar \'s vijands zijde gereed

-ocr page 463-

447

gekomen, doch overigens was daar de toestand weinig veranderd; de spoorwegingraving achter liet fort des Barros was aan beide uiteinden gepalissadeerd, nadat daarin de spoorwagens gereden waren, welke tot logement voor de troepen werden gebruikt; fascines, schanskorven en zandzakken waren in menigte gemaakt; de proviand in goed gedekte magazijnen geborgen enz.

Zoo verliepen 20 dagen na de insluiting, voordat deDuitschers eenige aanvallende beweging uitvoerden; gedurende dien tijd moesten zij lijdelijk aanzien, hoezeer de verdediger zich versterkte, zijne troepen oefende en aan het vuur gewende, en alle andere maatregelen tot eene krachtige verdediging nam. Den 2:!9tei1 November veranderde echter de toestand; des middags om half 5 werden eensklaps le Afont en het dorp Cravanche dooi-de Duitschers aangevallen.

De toestand der bezetting van le Mont was intusschen allerellendigst geworden. Eiken dag viel er sneeuw of regen; vuur maken was aan alle bezettingen verboden, om den vijand geen aanwijzingen voor zijn geschut te doen; ligstroo ontbrak bijua geheel; barakken konden, uit gebrek aan planken, in de vesting niet gemaakt worden, en dit bleek ook op de plaats zelve aan groote bezwaren onderhevig te zijn. Liet men namelijk corveeën uit do vesting komen, dan ging een groot gedeelte van de toch reeds korte dagen met heen en weer loopen verloren; gebruikte men daarentegen de bezetting van le Mout, dan kwam men, indien men die telkens afloste, niet vooruit, want de dag van aflossing was voor den arbeid verloren, en den volgenden dag-waren de manschappen nog niet op de hoogte van hunne taak ; men was dus wel verplicht, dezelfde troepen, tot aan de voltooiing der barakken, op le Mout te houden.

De aanval hierop gelukte na een hardnekkig gevecht in zoo verre, dat beide partijen een gedeelte van le Mout bleven bezetten en de bezettingen van Cravanche en Esserl moesten terugtrekken. Den volgenden dag werd de aanval herhaald; de verdedigers, gesteund door geschutvuur uit de vesting en de forten, verder door 2 veldstukken, welke bij la Forge stelling hadden genomen om de bergkeel bij Cravanche te enfileeren, en door 2 andere bij Bellevue, welke in de richting van Essert schoten, wonnen aanvankelijk terrein; doch te lang zonder hulp van infanterie blijvende, moesten zij de stelling omstreeks den middag verlaten; de hoeve Geurtjes bleef echter in hunne handen.

-ocr page 464-

Üin den slechten indruk, welke uit dit verlies kon ontstaan(\'), uit te wisschen, besloot Denfkut, de troepen welke in reserve waren gebleven, en bestaande uit 1 bataljon linie-infanterie en 3 compagnieën mobielen, waarbij hij de 4 veldstukken voegde, onmiddellijk eene afleiding elders te doen uitvoeren, waartoe hij Séveums uitkoos. De colonne stelde zich terstond in beweging, onderwijl de forten le Mout hevig beschoten, om den vijand in den waan te brengen dat er een retour offensif zou plaats hebben, waartoe Denfert zijne troepen echter te zwak oordeelde; tegelijk liet hij een schijnaanval uit les Barres op Essert en le Mont uitvoeren. De aanval op Se\'vencms gelukte niet; liet dorp werd door de Duitschers niet verlaten.

Het bezit van Essert, le Mont en Cravanche stelde de Duitschers in staat, voorbereidingen tot een bombardement te treffen, waarom Denfkut maatregelen nam om de te verwachten gevolgen hiervan zooveel doenlijk te beperken. Verder werd vooral gewerkt aan schuilplaatsen in Bellevue, en werden hierin 2 getr. l\'itüers gebracht om, in verband met het geschut der andere werken, den batterijbouw tegen te houden, waarvan men spoedig sporen meende te ontdekken, zoowel in de lichting van Valdoie, op de hellingen van le Mont naar den kant van Essert, als op den rand der plateaux op den linkeroever van de Douce. Om het demon-teeren van hot geschut tegen te gaan, werd oene wijziging in de bewapening gebracht, daarin bestaande, dat een 40-tal van de zwaarste kanonnen in elke richting, zelfs achterwaarts, konden vuren, alzoo indirect over parados en andere gedeelten der vesting heen.

Eindelijk werd de bezetting van le Mont over de inmiddels verschanste dorpen Pérottse en Danjoutin verdeeld.

Den 28sten November, bij het vallen van den avond, werden de veldwachten in het dorp en in het bosch van Ba villier s met geschut beschoten, en daarna door infanterie verdreven. Ofschoon op Bavilliers in den daarop volgenden nacht hevig uit de forten werd gevuurd, gelukte het toch den Duitschers, het dorp te namen en voorwaarts er van eene loopgraaf van ongeveer 100 M. lengte, dwars door het ravijn, op 1000M. afstand van Bellevue, te openen;

(1) Die indruk was bijzonder ongunstig, omdat velen beweorden, dat ürmff.ut de bezetting van U Motd wel degelijk beter onder dak brengen, pm ook spoediger infanterie tot ondersteuning bad kunnen zenden.

-ocr page 465-

\'smorgens werd die met infanterie bezet, welke af en toe op do schildwachten vóór do schans vuurde. Zij word met geweer- en kanonvuur, en zelfs mot bommen van 2\'2 cM., beantwoord , waartoe in de schans \'2 mortieren waren aangevoerd.

Met het einde van November kan hol eerste tijdperk van de belegering — hot innemen eenor eerste artilleriestelling — als gesloten worden beschouwd. Alvorens over te gaan tot do beschrijving van hot S110 tijdperk, hot bombardement, zullen wij don toestand dor werken oo hot einde van November beschrijven.

De bewapening van de duurzame werken, en in liet bijzonder van het Kasteel, la Miotte en la Justice, was zeer goed te noemen. Bellevue was tegen een overrompeling, ook door ijzerdraadversperringen vóór de grachten (Fig. \'llt;.)2o), gevrijwaard, doch schuilplaatsen ontbraken bijna nog geheel. Het spoorwegstation was in verdedigbaren toestand; men was bezig hot door oene gemeenschapsloopgraaf in verbinding met Bellevue te brengen. I)e dorpen Pérouse en Danjoutin waren vrij wel versterkt; laatstgenoemd dörp was alleen van de zijde van Bosmont, in welk bosch eene veld-wacht stond, aan te vallen, want het dal der Savoureuse was daar geïnondeerd, en de brug over die rivier gebarricadeerd; la Forye was veranderd in oene sterke positie, aanleuning vindende tegen den vijver en oene partieelo inondatie, en verder ondersteund wordende uit la Miotte, CEspérance en tusschenliggende werken. Op al die punten werden granaatvrlje logementen gebouwd (\').

Daarentegen was in den escarpmuur van den rechtervleugel van het fort des Barres eene 70 M. breede bres gevallen, waarvan do voet echter werd voorzien van eene palissadeering, samengesteld uit verticale spoorstaven, terwijl quot;2 stukken in het front des Faubourgs in batterij werden gebracht, mot hot bepaalde doel om de gracht van des Barres te bestrijken. Wat den munitievoorraad betreft, do projectielengieterij leverde dagelijks 100 granaten.

De proeven inet electrisch licht voldeden niet.

De 3dc December was de eerste van de 73 dagen , gedurende welke op Belfort is gevuurd. Het vuur werd geopend uit batterijen (l—7) voorwaarts van Essert, bewapend met \'27 vuurmonden, en was gericht op de stad, de redoute Bellevue, het fort des Barres en het Kasteel; eenige schoten werden ook op Basses-Perches

(1) Verf», o. a. Kif;, 17\'i (l\'l. XXV). V.

20

-ocr page 466-

450

afgegeven. liet werd een half uur na de opening beantwoord uit des Barres, Bellevuo, Basses-Perches, en de aardewerken voorwaarts van VEspérance.

In den naclit na den \'lsten dag van het bombardement was liet in de redoute Beüevue reeds treurig gesteld. Van de daarin staande huizen was men begonnen de kelders, die niet overwelfd doch slechts met een planken vloer overdekt waren, tot granaat-vrije logementen in te richten; de daartoe noodige houten jukken waren geplaatst, maar moesten nog met spoorstaven en grond gedekt worden. Doch in den nacht werden de huizen in brand geschoten; de jukken voor de blindeering begonnen te branden, en er was geen brandspuit en geen water aanwezig; alléén met sneeuw moest men het vuur trachten meester te worden. Het bataljon mobielen was echter niet te bewegen daartoe mede te werken, zoodat de geheele arbeid moest geschieden door 4 personen, waarvan 3 officieren. Eene brandspuit, welke uit de vesting werd gezonden en daar van warm water was voorzien, kwam midden in den nacht aan, doch het water was inmiddels bevroren; met groote moeite werd het ontdooid, doch vóórdat de ?puit water had gegeven, werd zij door eene granaat getroffen, die zo onbruikbaar maakte. Met ongeloofelijke krachtsinspanning gelukte het echter, de jukken te behouden tot den volgenden morgen, toen het bataljon ontbonden, de meeste officieren daarvan gecasseerd werden en nieuwe troepen aanrukten; deze slaagden er in de granaatvrije logementen te voltooien.

Ook op het Kasteel was de schade aanvankelijk niet gering, daar de vijand de kanonkazematten in den rug kon beschieten. De stukken zelve leden echter niet, omdat zij door de inslaande projectielen niet te bereiken waren. Daarentegen werden de affuiten der indirect vurende stukken, op de bovenbatterij van den cavalier, zoomede die op de lagere wallen van het Kasteel, spoedig zeer beschadigd, waarom deze laatste werden weggenomen.

De kanonnen van dit verdedigingswerk namen spoedig aan het vuur deel; vooral één getr. 24®er, staande onder eene blindeering op het rechtergedeelte van den cavalier, deed goede diensten. Dit stuk, dat weldra bij de gansche bezetting onder den naam Katiiauina bekend was, is gedurende het gansche beleg niet gedemonteerd geworden; na 4 ii 5000 schoten te hebben gedaan, moest het echter door een ander stuk worden vervangen (\').

(1) De blindecring van dit stuk wordt later beschreven.

-ocr page 467-

Den 6Jei1 ontstonden .3 branden in de voorstad de France; verscheidene huizen werden daardoor vernield, hetgeen voornamelijk aan de lauwheid der bevolking was te wijten.

Den 8sten werd een aanval op Andelmns door de bezetting van Danjontin, welke ter hulp snelde, afgeslagen.

Den 0\',en werd le Vallon beschoten. Dit viel niet in den smaak der daar gelegerde troepen, en hun commandant berichtte zelfs aan Denfert, dat de toestand onhoudbaar werd. De gouverneur oordeelde echter anders, en gaf order om zich zoo goed mogelijk te beschutten, met de middelen die voorhanden of te verkrijgen waren.

Ifet vuur uit Bcllevue, dat slechts geopend was om den vijand te doen zien dat het werk eene geschutbewapening bezat, was opzettelijk spoedig gestaakt, om de Duitschers in den waan te brengen dat de kanonnen tot zwijgen waren gebracht; die list scheen te gelukken, ten minste het werk word minder hevig beschoten, waardoor de daar hoog noodige arbeid beter kon vorderen. Do aanvaller nam \'s avonds van den 9ao\'1 de Pametibakkerij; door de schemering misleid zag hij de huizen in Bellevue voor een gedeelte der huizengroep van de Pannenbakkerij aan en drong dus voorwaarts, doch werd spoedig tot den aftocht gedwongen. Do Franschen beschouwden dit als eene poging om liellevue bij verrassing te nemen. .

Den ll(lcn werd eene Duitsche veldwacht uit het Westelijk gedeelte van het bosch van Arsot verdreven. Daar men in genoemde schans den aanvaller aan de versterking der voorpostenlinie kon hooren werken, doch geen lichtkogels had, en eene compagnie mobielen welke tot eene verkenning werd gecommandeerd, weigerde (de officieren aan het hoofd) die uit te voeren, werden van nu af aan steeds 15 compagnieën gereed gehouden om hier de noodige verkenningen te doen; zij logeerden daartoe om beurten \'s nachts in het huis Sibre. Voor- en zijwaarts hiervan werd, in de 2d(! helft der maand, langzamerhand eene soort contre-approche gemaakt.

Den werd het bosch van Davilliers, na een hardnekkig

gevecht, weder door de Franschen bezet, doch de Duitschers deden onmiddellijk daarna een aanval op het bosch van Bosmont en verdreven do compagnie mobielen, welke daar op veldwacht was; hierop vielen zij de veldwacht te Andélnans aan, doch zij stieten daar 4maal achtereen het hoofd; de Franschen, van alle zijden omringd, moesten echter dit dorp verlaten. Niet tevreden met dit voordeel, vielen de Duitschers zelfs Banjoutin aan, maar

-ocr page 468-

452

zij moesten hier afdeinzen, daar de getalsterkte van den aanvaller (!500 man) veel geringer was dan die van den goed verschansten verdediger (800 man); gelukkig voor de Duitschers, werden zij, na afgeslagen te zijn, niet vervolgd.

In denzclfdcn avond werd het Grand-Bois door de Duitschers bezet, en de veldwacht in de hoeve Froideval opgelicht. Hierdoor kwam de bezetting van het bosch van Bavilliers in eene moeilijko positie, te meer omdat zij, niettegenstaande de bepaalde order, naar achteren geen verbinding had. Om half 7 in don morgen werd zij aangevallen; zij verdedigde zich echter hardnekkig, en trok eerst \'s middags om half 4 terug. Danjoutin kwam door al die gevechten in de eerste linie, waarom üenfert uitgebreide bevelen gaf, op welke wijze bij een nieuwen aanval op dit dorp door de bezetting moest worden gehandeld.

Den IS\'10quot; werd Bellevue weder hevig beschoten, doch do gra-naatvrije schuilplaatsen, ofschoon te klein, waren zoo goed als gereed; den •t7(ll!n nam de redoute weder deel aan het artilleriegevecht.

Den i7dcn werd door eene Zwitsersche deputatie eene poging-gedaan om de vrouwen en kinderen, die in kelders leefden en zeer veel door pokken leden, uit de vesting te verwijderen; deze poging mislukte, omdat von Tresckow de door Denfert voorgestelde maatregelen niet mocht goedkeuren.

Terwijl de onderhandelingen hierover plaats hadden, versterkte men zich aan weerszijden; de Franschen vooral voorwaarts en rechts van Pérouse, en de Duitschers in het bosch van Bosmont en in het ravijn van Bavilliers. De vaste bezetting van Bellevue werd, wegens het zeer vermoeiende van het verblijf aldaar, vervangen door een bataljon, dat om de 3 dagen werd afgelost; tot vermeerdering der gedekte gemeenschap werd eene loopgraaf naar les Barres gegraven.

Overigens had er in de 2?° helft van December weinig merkwaardigs plaats. Danjoutin werd geregeld beschoten; enkele stukjes loopgraaf konden worden gemaakt; de Franschen bleven den aanvaller aanhoudend verontrusten; de bewapening van Bellevue werd met 1 getrokken kanon en 1 mortier van 15 cM. vermeerderd. Den 25sten demaskeerden de Duitschers twee batterijen (13 en 14) in het bosch van Bosmont.

De weinige voortvarendheid van den aanvaller bracht Denfert op het denkbeeld, dat liet zijn vijand aan macht haperde om het beleg krachtig door te zetten, vooral toen sommige gedeelten

-ocr page 469-

45.3

der vesting met veldgeschut werden beschoten; daarom nam hij maatregelen om te weten te komen, of mogelijk de zaken voor Frankrijk elders een gunstigen keer hadden genomen en ontzet te hopen was (\').

Den 28stl!n opende tie aanvaller het vuur uit 3 nieuwe batterijen (10—\'12); te gelijk verminderde echter het vuur uit Essert, waaruit men de gevolgtrekking maakte, dat dit slechts eene verplaatsing en geene vermeerdering van kanonnen was. Niettemin leed Bellevue er zeer veel door; niet zonder moeite bracht men daarin 2 getrokken en 4 gladde ISffiers in batterij, welke, daarin bijgestaan door I mortier van \'22 cM., den strijd aanvaardden. Zij hielden dien zóó goed vol, dat de aanvaller het vuur den 3[sten staakte.

Ook op Nieuwjaarsdag 1871 was het vuur niet zoo hevig als vroeger.

Langzamerhand verminderde het vuur tegen Bellevae omdat, zooals straks zal blijken, do Duitschors hun aanvalsfront gingen verplaatsen. Dit gaf verademing in de redoute, en maakte dat de bewapening verminderd kon worden, hetgeen ook plaats had; om echter bestormingen te kunnen afslaan, werden 1 getrokken veldstuk, benevens 3 bergstukken aangevoerd, en daarvoor har-betten aangelegd: die vuurmonden bleven gedokt opgesteld, echter zóó, dat zij op elk gewild oogenblik onmiddellijk in batterij kondon worden gebracht.

Den -i\'15\'1 Januari werden in de vesting berichten ontvangen, benevens eenige Zwitsersche couranten, waaruit bleek dat een leger werd verzameld, om Belfort te ontzetten en daarna verder voort te dringen.

De T110 Januari was oen zeer gewichtige dag. Vooreerst demaskeerde de aanvaller nieuwe batterijen (9,16—20) op het Zuidfront en bewierp hij Bellevue. uit getrokken mortieren van 21 cM., geplaatst in het ravijn van Bavilliers. Ifot werken tegenover Bellevue hield geheel op, zoodat blijkbaar hierop geen aanval te vreezen was. In den loop van donzelfden dag werd het vuur uit nog eene nieuwe mortierbatterij, in den rand van het bosch van Bavilliers, geopend, en wol op het spoorwegstation, de voorsteden

1

Uit de Duitsclm bcriclit.cn ia /.ouder veel bezwaar op tc maken, dat aanvankelijk tussclien de commandanten der artillerie en genie groot verschil van gevoelen omtrent liet punt van aanval beeft bestaan. Die van de artillerie wilde aan de Westzijde, die van de genie aan de Zuidzijde aanvallen, zooals dan ook ten slotte is geschied.

-ocr page 470-

en JJaiijontiii,— Al dio nieuwe batterijen waren de voorboden van een aanval op Danjontin, welke dan ook in den naclit van den 7ll!,|1 op den 8stcn plaats liad, en waardoor liet dorp niet bijna de gansche. bezetting (700 man ongeveer) in de banden van de Duit-schers viel. Deze omtrokken o. a. het dorp langs de ingraving van den spoorweg; ofschoon die beweging reeds sedert langen tijd voorzien was, en daarom ook verschansingen naar die zijde waren aangelegd welke eiken nacht bezet werden, gelukte de om-trekking door het lafhartig gedrag der \'2rto compagnie mobielen, welke daar werd verrast.

Gelukkig kwam den volgenden dag de zekere tijding, dat JiomiüAKi met meer dan 100,000 man tot ontzet oprukte; het verlies van Danjoutin zou anders een gevoeligen schok aan het moreel der bezetting hebben toegebracht.

Met den val van Danjoutin ving een nieuw tijdperk der belegering aan, namelijk een geregeld beleg tegen de Perches. Reeds den ü\'1™ begon de aanvaller nieuwe batterijen (23—25) tusschen den weg van Montbéliard en den spoorweg van Iksanqon, terwijl genoemde forten uit het hosch van Bosmont en uit Bavilliers hevig werden beschoten, liet vuur was echter minder juist dan op de duurzame werken, vermoedelijk omdat de aanvaller, door de inneming van Straatsburg. onder welke inspectie Belfort behoorde, de plans van laatstgemelde vesting had vermeesterd, waarop natuurlijk de Perches niet voorkwamen.

])e batterijen 21-—25 kunnen beschouwd worden als een eerste artilleriestelling tegen het gewijzigde front van aanval; de arbeid bepaalde zich dan ook aanvankelijk hiertoe, terwijl verder de Perches en het Kasteel, en weldra Pérouse, het eenige dorp dat door den verdediger nog bezet was, hevig werden beschoten.

Toen den 15acn Januari kanongebulder in de verte gehoord werd, zoodat men in do vesting de hoop op een spoedig ontzet koesterde, liet Dknkeiit op 2 verschillende punten verkenningen doen; de eene tusschen Essert en Bavilliers en eene andere in het woud van Arsot. Uit die verkenningen bleek, dat de Duitschers hunne position — in eerste linie ten minste — bezet hielden; volgens, na alloop van het beleg bekend geworden, berichten, was het belegeringskorps echter zeer verzwakt, en werd eengroote uitval door de Duitschers zóózeer gevreesd, dat de paarden bij

-ocr page 471-

455

de batterijen stonden, om de stukken daaruit weg te voeren. Van Duitsche zijde wordt clan ook hot weinig doortastende dei pogingen van üenfert bij deze gelegenheid zeer gelaakt; de omstandigheden . dat op slechts weinige troepen vast gerekend kon worden en dat de afstand nog zeer groot was, worden van Fransche zijde als verontschuldiging aangevoerd.

Den l(\')dequot; had in den morgen weder eene demonstratie, in de richting van Essert, plaats en in den nacht van den \'l()(\'en op den 17(kn nog 3 andere; van alle zijden kwam het bericht dat de posten van den vijand nog sterker dan te voren bezet waren.

Daar het den i7\'lcquot; sneeuwde, werd dien dag niets ondernomen; ook werd weinig gehoord waaruit do nabijheid van een gevecht kon worden afgeleid; den 18(1\'\'n bleek dan ook, dat het leger van Bouubaki zich verwijderde, en den 19dcquot; begreep men, dat op ontzet niet meer was te hopen.

Den 20stcn was hot vuur op Pérouse en op de rechts en links daarvan liggende bosschen heviger dan ooit; begrijpende dat hij dien nacht aangevallen zou worden, vroeg de majoor Ciiapelot, die daar aan het hoofd van een bataljon linie-infanterie, het beste van het geheele garnizoen, stond, om de 4 veldstukken, welke hem onmiddellijk werden gezonden. Zooals hij verwachtte geschiedde ook; Pérouse en de bosschen werden aangetast. Dit gevecht duurde A uren, doch eindigde met don val van het dorp en de bosschen.

De aanvaller was nu op zijne vleugels gedekt, en kon dus de Perches krachtiger aantasten; hij opende dan ook, in den nacht van don \'il8tun op den \'i28to11, zijne eerste loopgaaf. Doch de verdediger zat ook niet stil, en begon tirailleurloopgraven tusschen en naast de Porches te maken, welke langzamerhand uitgebreid werden.

Beschermd door zijn geschutvuur, rukte de aanvaller voorwaarts, doch de vorderingen waren door den aard van het terrein gering; daarom, en wijl verscheidene deserteurs opgaven, dat de Perches door troepen bezet waren die gaarne wilden capituleeren en de keelen veel geleden hadden, wilde hij trachten die werken door bestorming te veroveren, in de hoop dat Belfort in zijne macht zou zijn, vóórdat de oorlog geëindigd was; toen liet zich namelijk reeds aanzien, dat de verdediging van Parijs spoedig gedaan zou zijn en daarmede de oorlog ten einde loopen.

In den avond van den \'2Cstcl1 werd de bestorming gewaagd. Eene colonne bereikte Basses-Perches, in weerwil van het vuur

-ocr page 472-

456

dei\' bijtijds door de voorposten gewaarschuwde bezetting; een gedeelte der aanvallers sprong in de grachten, terwijl de anderen rechts en links van hot werk de keel bereikten. Inmiddels hadden de verdedigers eon hevig vuur geopend op de reserven die nog volgden, en verder op de troepen in de keel van het werk, waardoor deze aftrokken. Van de Duitschers die in de gracht waren gesprongen, trachtten eenigen de logementen onder de keelborst-wering in brand te steken en de schietgaten te stoppen, doch zij werden a bout portant gedood; anderen trachtten uit de gracht te komen, doch deze was te diep en de boorden waren te steil, zoodat hun niets anders overschoot dan zich gevangen te geven, wilden zij niet één voor één gedood worden.

Tc gelijker tijd was ook 11 antes-Perches aangetast. Ook hier werd de vijand bij t\'yds ontdekt, en waren dus de wallen bezet vóórdat de aanvaller bij de contrescarp was gekomen. De storm werd ook hier afgeslagen; vooral leed de aanvaller veel, doordien hij verward raakte in do 80 M. breede ijzerdraadversperring met wolfskuilen er tusschen, vóór den linkersaillant van het fort, in het Bosch de la Perdia aangebracht. De Franschen maakten in het geheel \'i\'iS gevangenen (\').

Na dien mislukten aanval werd het geregeld beleg hervat, en het vuur weder op de gewone wijze voortgezet, vooral tegen de Perches en het. Kasteel. Eerstgenoemde werken werden daardoor nagenoeg tot zwijgen gebracht, en spoedig kon ook de infanterie moeielijk meer op de wallen blijven, omdat zij daar voortdurend aan een overmatig tirailleurvuur uit de aanvalswerken blootstond; het approvisionnement dier werken kostte daarenboven veel men-sohenlevens. Onder deze omstandigheden vorderden de aanvalswerken zeer vlug (80 a JOO M. in eiken nacht).

De vele verliezen en do aanhoudende inspanning hadden tot hiertoe weinig nadeeligen invloed op hot moreel der bezetting uitgeoefend; toen echter de wapenstilstand bekend werd, die voor geheel Frankrijk, met uitzondering alleen van Belfort was gesloten, begon zij te morren. Ten einde zekerheid te verkrijgen, verzocht en verkreeg Denfert oen vrijgeleide voor één zijner officieren, die naar Bazel vertrok, om per telegram inlichtingen en instruction te verkrijgen.

(1) liet geheele verlies der Duitschers bedroog 3 oflicioron en 91 man gedood, 3 officieren en 130 man gowoiul (waarvan 3 officieren en 20 man gevangen werden genomen) en 3 officieren en 1!)3 man vermist.

-ocr page 473-

i.quot;) /

Dc aanval werd daarom niet minder hevig voortgezet, en weidra waren de loopgraven tot, aan de vedouten gevorderd; iiot Kanteel kon daarop geen vuur meer brengen, uit vreest van de eigen troepen in de werken te trelïen; dat van de Perches zelve was geheel tot zwijgen gebracht. Daarom gaf Denfeut den Februari bevel om een begin te maken met de ontruiming der werken; eerst werd het materieel daaruit genomen, waarna de bezetting langzamerhand, tot op 1 compagnie per redoute, werd verminderd. Den 8st,;l1 vielen de werken den aanvaller, natuurlijk zonder veel verdere moeite, in handen.

Door de bezetting van het voorterrein had Denfert alzoo den vijand 98 moeielijke (•) dagen doen doorbrengen, vóórdat het dezen gelukte de posities te bezetten, welke hem onmiddellijk in handen gevallen zouden zijn, indien de bezetting zich dadelijk achter de wallen had teruggetrokken.

Het einde van het beleg was nu nabij. Yan den !)llcquot; tot den ISdiiu werden la Justice, de stad, en vooral het Kasteel, nogmaals allerhevigst (1) beschoten; den 9Jcn stelde Denfert aan vun Tresckow een wapenstilstand voor, welke echter werd afgeslagen. Don Diii011 werd de vesting weder door yon Tresckow opgeeischt, onder bedreiging van eene nog hevigere beschieting dan te voren, indien 12 uren later geen antwoord was ontvangen. De kolonel Denfert had geen plan te antwoorden, doch, vóórdat de aanvaller zijne bedreiging kon volvoeren, kwam er een depêche van het Fransche gouvernement, waarbij de gouverneur gemachtigd werd, de vesting over te geven. Een wapenstilstand was hiervan het gevolg, welke met de overgave eindigde (2). Natuurlijk trok de bezetting met alle krijgseer uit, en nam zij zelfs hare bespannen veldbatterij mede. Vermelding verdient, dat de raad van verdediging geen enkele maal was bijeengeroepen, en dat Denfert de geheele verdediging, grootendeels telegrafisch, bestuurde uit zijne kazemat, welke hij niet verliet.

1

zeer ongunstig en het jaargetijde werkte ook niet mede.

2

Thiers en de ia Laurencie overdrijven echter vreesdijk. Terwijl in deze dagen 1300 j\\ 1400 schoten in de 24- uren door de Duitschcrs werden gedaan, spreken die schrijvers van 10 i\\ 12,000.

(3) Op dit oogenblik hadden de Duitschcrs 07 stukkeu in batterij; hiervan hadden 10 stukken nog niet gevuurd.

-ocr page 474-

558

Alvorens over te gaan tot de beschouwing van eenige onder-deelen der verdediging, zullen -wij nog een terugblik hierop slaan, om de gewichtigste gevolgtrekkingen in het licht te stellen.

Toen de vesting in de eerste dagen van November werd ingesloten, was zij nog niet ten volle voor de verdediging gereed; de buitenwerken waren onvoltooid, de bewapening onvolledig, de omliggende dorpen onversterkt; van de bezetting waren alleen één bataljon (84stc), de compagnie genietroepen, en de vestingartillerie van het staande leger, oude soldaten; de overigen waren pas sedert eenige dagen gewapend en hadden bijna nooit geschoten; geen enkel bespannen veldstuk was aanwezig. Deze toestand had de verschillende generaals, die elkander in het bevel over de sterkte waren opgevolgd, reeds vóór de nadering van het gevaar doen besluiten, hierin gesteund door hunnen raad van verdediging, om het voorterrein niet te bezetten; alleen de Perches werden eindelijk hiervan uitgezonderd. Op die wijze zou de vijand dadelijk de vesting zelve hebben kunnen aantasten en deze zóó nauw insluiten, dat hij op elk punt genoegzame macht kon vereenigen zonder in getalslerkte aanzienlijke overmacht op den verdediger te behoeven.

De kolonel Dknfkkt wilde dit echter niet. Hij begreep dat het vestinggeschut een belangrijke steun voor troepen in dit voorterrein kon zijn, en besloot daarom, het voet voor voet te verdedigen ; ten einde dit op grooten afstand te kunnen doen, bedacht hij middelen om de dracht van zijne stukken te vermeerderen, door doelmatige verbeteringen in de hiervoor niet geschikte affuiten aan te brengen.

Zoodra de vijand verscheen, ging hij op dezen af. Van dien dag af werd de aanvaller aanhoudend door geschutvuur bestookt, en verontrust door verkenningen en uitvallen, zoodat hij wegens zijne geringe getalsterkte de insluitingslinie niet vermocht te vernauwen. Al werden de op eenigszins, gi-oote schaal ondernemen uitvallen altijd afgeslagen, toch bereikte men daarmede het doel; de vijand moest overal eene aanzienlijke macht tot tegenweer gereed houden, en kon dus nergens den aanval met kracht doorzetten. Hij moest dus noodzakelijk worden versterkt, wilde hij niet aan zijne plaats gebonden blijven, en hoe sterker hij hier werd, des te meer troepen werden aan andere operation onttrokken.

Na 20 dagen ondernam de aanvaller eene voorwaartsche beweging, en veroverde hij de eerste dor vooruitgeschoven position (le Mout). Nu eerst kon hij batterijen gaan opwerpen, hetgeen

-ocr page 475-

liij dan ook deed; doch eerst op den 131)611 December, bijna een maand na zijne aankomst vóór de vesting, kon hij het vuur openen, dat weldra in een hevig bombardement overging.

Ue moeielijkheid, steeds een voldoende hoeveelheid munitie aan te voeren, was oorzaak dat de aanvaller le Mont verliet, en zich b\'y Essert nabij de wegen vastzette; hij verloor daardoor echter het groote voordeel, van de hoofdverdedigingswerken geheel in den rug te kunnen nemen.

Maar een bombardement van uit eene enkele geconcentreerde stelling is niet genoeg, vooral wanneer, zooals hier het geval was, wijze voorzorgsmaatregelen zijn genomen, om eiken brand —deze oorzaak van den spoedigen val der overige Fransche vestingen •—■ in zijn ontstaan te stuiten. Toen dit hem alzoo niet tot zijn doel voerde, begon de aanvaller meer de vestingwerken te beschieten, doch ook toen bleek de onmogelijkheid om uit weinige stellingen goed geblindeerde en indirect vurende kanonnen tot zwijgen te brengen.

Toen de aanval aan de Westzijde gestaakt, en die op de Perches begonnen werd, moest Ikmjoutin genomen worden; dit was onder-tusschen zóózeer versterkt, dat een afzonderlijke beschieting, een klein bombardement, noodig werd geoordeeld , vóórdat de bestorming werd uitgevoerd; eerst 65 dagen na de aankomst van den vijand viel hem dit dorp in handen, nadat de verdediger al de hulpmiddelen daaruit lot zich getrokken had.

Eindelijk meester van dit punt, dat zóólang als eene wig tus-schen de aanvalswerken had gelegen, konden de Duitschers eene krachtige poging doen om het vuur van het Kasteel tot zwijgen te brengen. Slechts weinig kanonnen kon de verdediger daartegen in werking brengen, doch z\'y waren zóó goed gedekt, dat hun vuur niet kon worden uitgedoofd.

Omstreeks dezen tijd rukte Boumuki tot ontzet op, en de Duitschers, ofschoon zij niet van het beleg afzagen, moesten zich toch van een gedeelte hunner aanvalsmiddelen ontdoen, waardoor zij niet dadelijk alle voordeden konden plukken, onder andere omstandigheden aan de verovering van Ikmjoutin verbonden, lio-vendien, om de Perches aan te tasten, moest ook Pêrouse nog worden genomen, hetgeen bij het minimum vair nog aanwezige strijdkrachten niet mogelijk was.

De toestand van het belegeringskorps was in dezen tijd zeer hachelijk. Een overmachtig leger was in .aantocht; bevocht dit de overwinning op von Weudeb, die zijne strijdkrachten bij de

-ocr page 476-

460

Limine liad geconcentreeitl, dan moest liet beleg onveimydelijk worden opgebroken, en dat tegenover een verdediger, die\'toonde partij (e zullen trekken van die omstandigheden, om niet alleen het belegeringskorps groote nadeelen toe te brengen, maar ook den terugtocht van het korps van von Werdeiï door Aankaan-vallen te bemoeilijken.

Doch de afloop was geheel anders (\'); Bouubaki werd afgeslagen en moest zelfs op Zwitsersch grondgebied de wapens neerleggen; Belfort steunde van nu af alleen op eigen krachten, en de aanvaller kon zijn belegeringskorps weer lot zich trekken. Hij viel daarop Pérotise aan en werd er, doch niet dan met groote verliezen, meester van.

Nu kon de aanval op de Perches geregeld worden voortgezet, maar den Duitschers zou dit te lang duren ; zij wilden de vesting in hunne macht hebben, vóórdat de geheele oorlog, waarvan zij het einde reeds konden voorzien, zou ophouden; in dat geval zou hot gemakkelijker zijn, do sterkte in bezit te houden. Van daar de bestormingen van de Perches, twee dagen vóór den val van Parijs.

Later, toen heifort werd uitgesloten van den wapenstilstand welke overigens voor geheel Frankrijk gold, trachtte de aanvaller, door den aanval op de Perches krachtig door te zetten, en voider door bedreigingen, nogmaals de overgave der vesting te verkrijgen, vóórdat die op hooger bevel zou volgen. Doch, ofschoon de Perches in hunne handen vielen, de vesting hield stand en zou dit wellicht nog 4 a 5 weken hebben gedaan, indien het Fransche gouvernement niet tot de overgave had besloten.

Aldus wapperde te Belfort nog de Fransche vlag, nadat de vesting gedurende \'103 dagen aangevallen was geworden, en nadat geheel Frankrijk reeds sedert 1G dagen den oorlog had geëindigd. Die vesting maakte 25,000 (1) vijanden onschadelijk en bleef bij den vrede in handen der Franschen, wat vermoedelijk niet het geval zou geweest zijn, als zij zich had overgegeven.

Deze uitkomst was natuurlijk niet zonder groote verliezen bereikt. De bezetting, blootgesteld aan het vijandelijke vuur, aan eene verschrikkelijke koude en aan besmettelijke ziekten, had

1

wijzigen.

-ocr page 477-

401

3\'2 oflicioron on Al li! man (\') verloren; zij rukte met slechts 12,000 man uit, waaronder zich nog een groot aantal personen bevonden, die niet dan met moeite konden volgen. Ook de stad had veel geleden; bijna geen enkel huis was onbeschadigd, en van de meeste stond weinig meer dan de muren.

De gevolgtrekkingen liggen voor de hand. Vasthouden van liet hiervoor gunstige voorterrein; blindeeren van, en indirect vuren met het zware vestinggeschut; aanhoudend verplaatsen van het lichte geschut; ziedaar de hoofdpunten welke de welgeslaagde verdediging kenmerken; terwijl in ruime proviandeering, behoorlijke bewapening en bezetting —welke laatste echter nog veel te wenschen overliet— en behoorlijke dekkingen, vóór den aanvang van den strijd, voldoende was voorzien, Maar boven alles blijkt, dat een vestingcommandant een man moet zijn van beproefde kunde, van standvastig karakter en van groote geestkracht; alleen door zulke gaven is hij in staat van alle hulpmiddelen hot rechte gebruik te maken.

De onderdeden, welke wij uitvoeriger zullen bespreken, zijn:

\'1°. Maatregelen in do stad tajen het homlardement yenomen.

In verschillende wijken der stad werden een groot aantal gra-naatvrije schuilplaatsen gemaakt, waarin de brandweer verblijf\' hield, en welke tevens tot tijdelijk toevluchtsoord kondon dienen voor personen, die tijdons het bombardement op straat waren (Fig. 1926). Met behulp van de spuitgasten uit de stad en van militairen, werden overal brigades van 4 man geplaatst, aan wie de taak was opgedragen te bespieden, waar brand ontstond en dien zoo spoedig mogelijk te blusschon; dit had hot dubbele voordeel, dat do brand geen grooten voortgang maakte, en dat de vijand zijn vuur niet op de blusschors kon richten. Om dit mogelijk te maken, moesten op alle verdiepingen steeds vaten water gereed staan en de deuren van de huizen openblijven; \'s nachts moesten op de trappen nachtlichten staan. De vaten of emmers water mochten niet te dicht bij elkander worden geplaatst, opdat één projectiel nimmer den geheolen voorraad zou kunnen verwoesten.

(1) Do aanvaller verloor 80 officieren en 2038 man, behalve 200 Ti 300 man door ziekten; door Th. en de la L. wordt dit verlies tot 25,000 a 30,000 man opgevoerd!

-ocr page 478-

402

Om ten allen tijde zeker te zijn dat die maatregelen werden uitgevoerd, hadden de brandbespieders tot elk huis toegang.

Vóór den hoofdingang der huizon werden scherfweren van dwarsliggers gemaakt.

Al deze maatregelen hebben zóó gunstige uitkomsten opgeleverd, dat in het geheel slechts 34 huizen door brand zijn vernield.

2quot;. Indeeling van den dienst hij de stukken.

Do kolonel CnouzAT verdeelde, tijdons hij chef der artillerie te Belfort was, de geheele bewapening in 8 groepen, waarvan er 5 door elke halve batterij vestingartillerie van het staande leger, en do overige door de batterijen der mobielen werden bediend. Elke groep moest aanhoudend door dezelfde personen gecommandeerd en bediend worden; iedere commandant was dus zelfstandig en onafhankelijk van een anderen; hij had alleen verantwoording te doen van zijn gedeelte, maar moest daarentegen voor alles zorg dragen, alzoo voor bewapening, logementen en schuilplaatsen, gereedmaken van munitie enz. Die organisatie word door Denfert behouden en in zooverre verbeterd, dat elke groepscommandant rechtstreeks door hem zeiven werd gecontroleerd; zij heeft zeer gunstig gewerkt. Do commandanten waren dus eigenlijk steeds in dienst; maar aangezien zij bij of naast hunne manschappen, en hiermede bij de, stukken logeerden, waren de vermoeienissen niet bovenmate groot. Door die indeeling ontstond bovendien een zekere wedijver, eerst in het nemen der voorbereidingsmaatregelen, later in het gevocht; vorder bleek hot dat iedereen, van den commandant tot aan den minsten kanonnier, het hoogste belang in do zaak stelde, wat zelden het geval is, als bijv. heden de eono eeno batterij gereedgemaakt, een ander ze morgen bewapent, en overmorgen weer een dorde do stukken bedient; eindelijk kont iedereen nauwkeurig de sterke en zwakke punten van alles wat men onder do hand hoeft.

Sommige dier groepscommandanten pasten hetzelfde stelsel weer in het klein op hun commando toe; elk front, elke face en elke flank, ja zelfs elk stuk behield daarbij zijn eigen commandant, die zo bewaakte, herstelde en bediende; do niet-gegradueerden wisselden elkander natuurlijk af, maar ook hierbij werd zooveel mogelijk gezorgd, dat dezelfde personen bij de vroeger bediende stukken terugkwamen. — Dit alles werkte zóó goed, dat op een punt waar | dor manschappen buiten gevecht zijn gesteld, nooit iemand don wensch te kennen heeft gegeven om elders geplaatst

-ocr page 479-

4()3

te worden, waar het minder gevaarlijk was; men werd gehecht aan zijn wal, aan zijn stuk, aan zijn plaats.

3°. Nut van eene groote beweegbaarheid der stukken.

Er is te Belfort veel nut getrokken uit de aanhoudende verplaatsing van licht geschut; een paar voorbeelden zullen voldoende zijn, om de toepassing van dat beginsel nader toe te lichten, en de voordeelen daarvan aan te toonen.

Een IS-ffier, dien men elders kon missen, werd nog voor de aankomst van don vijand boven op de kazerne van het Kasteel gebracht. Men maakte er 3 beddingen voor, één in hot midden, en 2 aan de einden der gronddekking; op die wijze, zonder borstwering, begon dat kanon den strijd naar alle richtingen en, te oordeelen naar het vuur dat het trok, bracht het veel nadeel te weeg, zonder zelf getroffen te worden; geen der bedieningsman-schappen werd zelfs gewond. Toen echter de vijand zeer juist begon te schieten, bediende men het alleen \'s nachts; over dag nam men de raderen van de affuit.

Veel belangrijker is echter het artilleriegevecht dat Bellevue heeft gevoerd. Aanvankelijk waren alle stukken naar Essert gericht, waar de vijand zijne eerste batterijen had opgeworpen; toen alzoo die van Bavilliers haar vuur openden, moest de bewapening geheel verplaatst worden; dit geschiedde, en weldra beantwoordden de 6 stukken van het werk (2 getr. en 4 gladde 12-\'uiers) den vijand bij Bavilliers. Al die stukken vuurden op oen zelfde stuk of schietgat van den aanvaller, totdat dit tot zwijgen was gebracht; daarna op een volgend, enz. Op die wijze moest de batterij meermalen, gedurende verscheidene uren, haai\' vuur staken; dan openden die van Essert weder het hare en Bellevue kon dit ongelukkigerwijze niet beantwoorden; hot Kasteel moest dan te hulp komen. — De aanvaller versterkte echter spoedig zijn vuur, en bracht op die wijze dat van den verdediger tot zwijgen;\' nadat dit geschied was, bleef hij de embrasures vernielen, zoodat eiken avond eerst gewerkt moest worden om de schietgaten in zooverre op te ruimen, dat men er met kartetsen, op stormcolonnes, door kon vuren, terwijl de nacht werd gebruikt om ze zoo goed mogelijk te herstellen; \'s morgens aanvaardde de redoute dan weder dengeschut-str\'yd, al kon zij dien dan ook slechts gedurende weinige uren volhouden. Om nu de gevaren te verminderen, welke uit die gedwongen dagelijksche rust van Bellevue voortvloeiden, werden 3 bergkanonnen en 1 veldstuk aangevoerd (zie biz. 453); tot dekking der bediening werden de barbotten tot banketshoogte

-ocr page 480-

m

gebracht on verder, van hout, ceno bedding gemaakt, welke den vorm van een zwaluwstaart had, met de smalle zijde (1,2ü 1,5M. lang) tegen het binnentalud der borstwering aansluitende. Op die wijze was do bediening oven goed gedekt als de infanterie-bezctting; de stukken kwamen eerst in batterij als dit noodig was, en van demonteeren was geen sprake; zoodra toch de vijand juist begon te vuren, werd het stuk teruggetrokken.

liet veldstuk heeft bijzonder goede diensten gedaan. Zoodra de aanvalswerken tegen do Perches uit Bellevue gezien werden, besloot men die van daar to beschieten; het gebrek aan granaten van 12 cM. bracht er toe, dit met het veldstuk te doen. Aangezien de Perches veel hooger lagen dan de redoute, kon men uit hot torreplein hiervan over de borstwering heen, de aanvalswerken zien en rechtstreeks beschieten; dit geschiedde dan ook; menigmaal werden pas geplaatste schanskorven omgeworpen en de arbeiders verstrooid. Na elk schot kon het stuk achter een der traversen worden geplaatst en van standpunt veranderen; het is dan ook nimmer getroffen, en heeft tot het einde van het beleg dienst gedaan.

Jjeddvigen en bliiideeringen. Om een grootero dracht te verkrijgen dan de bestaande affuiten on beddingen toelieten, werden de kanonnon van 45 cM. geplaatst op beddingen van rails (Fig. 192^, r cn s), en zoodanig ingericht dat de staart van de affuit in een kuil kon terugloopen.

Van andere stukken werden de beddingen zóó ingericht, dat niet alleen in front, maar in elke verlangde richting gevuurd kon worden; vooral geschiedde dit met die kanonnen, welke op de eene of andere wijze een hooge dekking in den rug hadden.

Van de blindeeringen verdient die van Katiiarina in het bijzonder de aandacht; z\'y is in Fig. 192lt;, u en v voorgesteld. Dit kanon werd geplaatst naast een dikken vrijstaanden muur, welke de rechterflank van den cavalier op hot Kasteel met de kazerne aldaar verbond. Langs dien muur liep een trap, waarmede men o]) de bovenbatterij van den cavalier kon komen.

liet stuk vuurde door een schietgat, waarvan de wangen aanvankelijk met schanskorven waren bekleed; de vele beschadigingen, hieraan toegebracht, deden besluiten om ze te vervangen door houtblokken van 0,7—0,8 M. dik, en even hoog als de korven.

De blindeering was ongeveer 5 M. broed en 6 M. lang; de linkerzij wand bestond uit 0,U8 M. dikke eiken plankon, gespijkerd op stijlen, welke met tusschenruimten geplaatst, door schoren

-ocr page 481-

4(55

versterkt, en onder en boven in een ligger vereenigd waren; de rechterzij wand uit aaneensluitende balken, waarin, bij den trap, eene (),(gt; M. breede deur werd gespaard; de hoogte der blindeering bedroeg 2,5 M. aan de voorzijde, en \'2,75 M. aan de achterzijde. De bovenliggers staken met hunne vooreinden in de gronddekking.

Op de bovenliggers werden draagbalken geplaatst en ingekeept; over den rechterwand staken zij slechts weinig uit, doch aan den anderen kant gingen zij een goed eind in de gronddekking door.

Dwars over de draagbalken werd eene laag aaneensluitende spoorstaven, en hierop, ter dikte van 1 M., mest en daarop 2,5 M. grond aangebracht; de aan het vuur blootgestelde wanden van de dekking werden met liggende rails bekleed. Al spoedig bleek, dat die rails in het front der blindeering te veel leden, waarom er nog balken vóór werden geplaatst, alleen aan de uiteinden door middel van krammen met elkander verbonden; deze balken moesten om de 2 of 3 dagen vernieuwd worden, wat geen gemakkelijk werk was.

De achterzijde van den geschutstand werd geblindeerd door 3 rijen hellende balken (rondhout), en de voorwand met rondhouten bekleed.

Ten einde den rechter zijwand zoo goed mogelijk te dekken en de gemeenschap met den cavalier niet te belemmeren, werden daar 3 a 4 M. lange balken hellend geplaatst, met den voet tegen den horizontalen balk rustende; deze balken staken boven den zijwand uit en steunden daardoor de uiterste rails. Op de hellende balken werden verder half doorgezaagde boomen gelegd, en aan hunne uiteinden met ijzerdraad bevestigd.

Op de gedeelten van de bovenliggers der zijwanden, welke, vóór de blindeering, in de merlons uitstaken, waren, vóór het aanbrengen der dekking van den geschutstand, eveneens draagbalken, en dwars hierover aaneensluitende spoorstaven gelegd, waardoor een sterke voorkop ontstond, die het indirect treilen van den vuurmond zeer moeielijk maakte.

Deze blindeering heeft goed voldaan.

Eene andere blindeering welke vermelding verdient, is in Fig. \'192«\' en z voorgesteld, en werd aangebracht om de frontmuren der kazematten van den cavalier te beschermen. Om die te maken, werd vóór den muur een grachtje van ongeveer 0,5M. breedte, tot op eene versnijding van den muur gegraven. In die gleuf worden eerst balken (i1) horizontaal en hierop, met uitsparing van een schietgat , verticale balken (i) geplaatst; hiertegen V. 30

-ocr page 482-

4(i(i

rails (?• en ?•\') op hun plat, en daartegen weder verticale balken (i). Daarna werd een 1,5 a 2 M. lange voorkop gemaakt, waartoe rails (il) werden gelegd op twee balken, welke aan weerszijden van het schietgat op aaneensluitende verticale balken waren bevestigd; het geheel lag zóó hoog, dat de schietgatbekleeding daarvan vrijbleef. Op die rails kwamen rondhouten (/) en een dunne laag mest (e), en hierop grond; om deze laag tegen verplaatsing te verzekeren, dreef men aan de einden stevige palen in den grond. Het geheel werd nog beschermd door hellende rails {j).

Het bleek echter spoedig, dat spoorstaven niet tegen recht-streeksch vuur bestand zijn; daarom werden bij de herstelling rondhouten (i) geplaatst, waarvan de voet door rails op hun plat werd verzekerd; toen ook deze spoedig onbruikbaar waren, werden eiken balken (lt;/) aangebracht, dik 0,5—0,ü M.; door deze om de 4 dagen te vernieuwen, weerstond het geheel op den duur vrij goed.

Tijdelijk dubbel bruggenhoofd

en verschanste legerplaats bij üresden, 1860 (\').

Deze werken zijn in 1806 door de Pruisen, na liet bezetten van , , aangelegd, met het doel om in do legerplaats te

kunnen terugtrekken en voortdurend een veiligen rivierovergang te hebben. De werken bestaan uit 10 redouten (1—10) en 6 batterijen (A—F Fig. 193). De redouten hebben meest alle den vorm van gesloten lunetten met een zeer stompen saillant (Fig. 193a). Op eenigen afstand van de escarpen, en evenwijdig hieraan, zijn in de droge grachten palissadeeringen geplaatst; de grachten worden uit caponnières verdedigd (Fig. 193a—c).

De werken bevatten verscheidene breede en hooge traversen, met schuilplaatsen en inagazijntjes; in sommige liggen twee lokalen boven elkander. De toegangen naar de caponnières zijn alle onder traversen gemaakt; zijwaarts van elk dezer galerijen liggen twee houten buskruitmagazijnen onder de borstwering (Fig. 193i).

(1) Mxtlheïlungen übcr Gegenstmde der Ingenieur- unci Kriegswissenschaften 1868, blz. 490. Dit artikel is bewerkt naar het Journal de VArmee Beige N0. 197 en de Papers on subjects, connected with the duties of the corps of roijal Engineers (Vrof, papers) 1SÖ8, Deel XVI. De verschillende beschouwingen zijn die van den schrijver van het artikel in het Journal dc VArmee Beige.

-ocr page 483-

Elke redoute schijnt bestemd geweest te zijn voor eene bewapening met iO a 12 getrokken 12- of 24-ffiers (stukken van 12 en 15 cM.) welke alle en barbotte vuren.

De binnentaluds der borstweringen zijn met vlechtwerk bekleed.

Een langwerpig vierkant blokhuis, tot de onderkanten der schietsleuven ingegraven, dient voor reduit. De toegang tot het werk heeft plaats door middel van eene brug over de keelgracht. Het reduit ligt zijwaarts van den ingang, dicht bij de keelborstwering, waarvan het slechts door een smal grachtje en een tamboer is gescheiden, welke den ingang van het reduit beschermt. Aan de andere zijde van den ingang is eene houten loods opgeslagen.

De batterijen zijn afgestompte redans of lunetten, waarvan de toegangen tot de grachten door verhakkingen bij de contrescarpen worden beschermd; de keel is door eene palissadeering gesloten, welke door een tamboer, in den vorm van een redan, woi;tlt geflankeerd. Elke batterij bevat 2 schuiltraversen, ingericht tot buskruitm agazij nt j es.

Geblindeerde batterijen komen bij deze werken in het geheel niet voor.

De keelborstwering der redouten ligt ongeveer 2,5 M. lager dan de andere; denkelijk is dit gedaan om vuur in do werken te kunnen brengen uit achterliggende werken of batterijen, welke in tijd van nood opgeworpen konden worden. Het (lankement der gracht vóór die borstwering is niet zeer krachtig; in den tamboer kunnen weinig schutters worden geplaatst.

Als nadeelen van de redouten worden verder beschouwd, dat het blokhuis bij het keelfront niet tegen directe schoten is gc-vrijwaard en enkele gedeelten der gracht om de halve caponnières in den dooden hoek liggen.

Omtrent het terrein en de plaats der werken is het volgende op te merken;

a. Linkeroever der Elbe.

De beek de Weisseritz komt, na tusschen vrij steile wanden te hebben gestroomd, bij Plauen in de vlakte; zij loopt verder tusschen do Altstadt en Fricdrichstadt naar de Klbe. Van hier maakt deze rivier een sterke bocht naar het Noorden, waardoor eene groote grasvlakte, met heggen doorsneden, de Ostragehege genoemd, wordt ingesloten; deze vlakte is, uit de richting van

-ocr page 484-

4()N

Uebigau, aan concentriscli en beheerschend vuur blootgesteld. Daarom zijn hier drie batterijen {B, C\' en /)) aangelegd, waarvan de meest westelijke den weg naar Prisnitz bestrijkt.

De redoute 1 ligt op den to|) van een afzonderlijk liggenden heuvel; het terrein klimt van daar zeer langzaam, aan de N.W. tot Z.W. zijde van het werk.

Ten Z.O. van deze redoute, bij I.öhda, ligt over de Weiaseritz een steenen brug, waaronder schuiven zijn aangebracht om het water der beek te kunnen opstuwen; de aldus te stellen inondatie zal zich echter niet ver, in geen geval tot Plauen, uitstrekken; in verband met de beek zal zij echter eene gemakkelijk te verdedigen hindernis vormen.

Ten Z. van Dresden ligt, van Plauen tot Strelücii, eene hoogteketen; wilde men deze in de lijn der versterkingen opnemen, dan zouden nog veel meer werken noodig zijn geweest; daarom is dit vermoedelijk niet door de Pruisen gedaan, maar hierdoor zijn ook groote voordeden prijs gegeven.

De redoute 2 ligt naast den naar Plauen loopenden weg op een uitgestrekte maar niet hooge vlakte; zij is \'2000 pas van de beheerschende hoogten verwijderd.

De redoute 3, ongeveer 2800 pas Z.O. ten O. van 2, ligt beneden Zschernitz op eene (lauwe helling. Dit werk wordt door de 1050 pas afgelegen hoogte van Zschernitz beheerscht, zonder daartegen voldoende te zijn gedefileerd. Reserven zullen hier door een bergwerk, thans buiten exploitatie, zeer goede dekking kunnen vinden. Een daartoe nieuw aangelegde weg verbindt dit werk met het vorige.

De Grosse Garten vormt oen voorsprong in de linie. Om dit park in verdedigbaren toestand te brengen, zou een groot gedeelte der lanen moeten zijn omgehakt , hetgeen voorloopig niet is geschied. Men bepaalde zich tot het opruimen van een kleinen boomgaard naast lunet 4 en het inrichten van de slooten en heggen langs de Z.O. zijde van den Grosse Garten tot een soort van bedekten weg.

De redoute 4, naast den weg naar Praag aangelegd, bestrijkt dezen weg en de vlakte ten N.O. van den Grosse Garten- haar tracé is dat van een gesloten afgestompten redan.

De batterij A bestrijkt het voorliggend terrein uitnemend; de daarbij liggende begraafplaats is eenigszins versterkt door banketten achter de ringmuren.

-ocr page 485-

469

Dc redoute 5 ligt bij de Elbe; om ze te kunnen iianleggen zijn een paar gebouwen afgebroken en is een boschtotop i000 pas van de redoute omgehakt.

b. lieclUeroever dor Elbe.

Ten N. en N.O. van Dresden ligt eene met bossclien bedekte hoogvlakte, door welke de Prisnitz in een vrij diep ravijn loopt, Vóórdat de juiste plaats der verschansingen werd bepaald, werden tie booinen ter breedte van 1000 pas gerooid, waardoor het overzicht veel beter werd.

Behalve de na te noemen werken, werden hier door de Pruisen verschillende kunstwegen gemaakt om de gemeenschap der werken te verbeteren en den aanvoer van materialen gemakkelijk te maken.

Op het terras eener villa, bij den mond der Prisnitz, is eene kleine batterij (F) aangelegd, om redoute 5 te llankeeren eh de Elbe boven de stad te bestrijken.

Redoute 0 ligt op een heuvel, dicht bij de Elbe. De zuidelijke face, welke het terrein aan den linkeroever der rivier beheerscht, is tegen de ten O. en N.O. liggende hoogten door traversen en breking der borstwering gedefileerd. Men zegt, dat die face met 8 getr. 24tÈers (kanons van 15 cM.) moest worden bewapend, om de vlakte tusschen de rivier en den Grosse Garten te bestrijken.

Redoute 7, ruim 1300 pas van 6 verwijderd, ligt op het hoogste punt van een heuvelrug, die van laatstgenoemd werk tot over de Prisnitz loopt. Zij is bestemd om met l\'2 stukken van zwaar kaliber te worden bewapend, liet terrein voorwaarts is geëffend, omdat het een aanvaller te veel dekking aanbood.

Op het hoogste punt van den heuvelrug aan den rechteroever der Prisnitz is eene batterij {E) aangelegd; een weinig beneden dit punt is in de beek een dam gemaakt met een duiker, om het water naar willekeur door te laten of op te houden. Door eene aldus te verkrijgen inondatie wordt de batterij gedekt, waartoe bovendien eene verhakking op de helling is aangebracht. Een trap, met zware balken bekleed, voert uit de batterij naar den dam. Ruim 300 pas vóór de batterij is een terreinplooi geëffend, terwijl links van de batterij eene ingraving is gemaakt, om uit-valtroepen bedekt te kunnen opstellen.

Redoute 8 bestrijkt den straatweg naar Köningsbrück en den spoorweg naar Breslau, benevens de vlakte ten Westen, tusschen

-ocr page 486-

470

de Elbe en de hoogten; zy ligt op ongeveer 1200 pas van de batterij E.

Op 650 pas westelijk van 8 ligt redoute 9. De linkerface van dit werk is op een heuvel gericht, die de schans beheerscht en op ruim 900 pas afstand ligt. Om hierin te gemoet te komen is eene doorgaande travers van het reduit naar de linkerface aangelegd, waardoor tevens de linkerflank aan rugschoten is onttrokken. Het rechtergedeelte van het werk heeft gezicht op de heuvelen, het linker op de vlakte.

De redoute 10, ÜlOO pas ten Z.W. van het vorige werk gelegen, bestrijkt den weg naar Meissen; zij kan in verband met redoute 9 kruisvuur brengen ten N., en met de batterij D ten N.W. der stad.

Door elkander gerekend kan men aannemen, dat elke redoute niet 12 tot 15, en elke batterij met G tot 8 stukken zal moeten worden bewapend; in het geheel zullen dus 150 tot 190 stukken noodig zijn- Verder zal de bezetting, behalve uit 70 tot 80 artilleristen voor de bediening van het geschut, 150 tot 180 man infanterie bedragen, terwijl een leger van 25,000 man als buitenreserve noodig schijnt; deze macht zou veel geringer kunnen zijn, indien niet zooveel dorpen en terrein voorwerpen moesten bezet worden.

De linie op den rechteroever der Elbe wordt voor de sterkste gehouden; de werken liggen daar zóó dicht bij elkander, dat zij door de naastliggende worden ondersteund.

De werken op den linkeroever, aan de oostzijde der stad, zijn eveneens bezwaarlijk te nemen, omdat een aanvaller daar onder een krachtig flankvuur zou komen; er blijven dus tot den aanval de werken op den linkeroever der Elbe ten Zuiden en Westen der stad over. Door de westzijde tot aanvalspunt te nemen is men van het overige zijner macht gescheiden, aangezien de Weis-seritz eene zóó diepe insnijding vormt, dat het ondersteunen van het eene gedeelte door het andere niet zeer gemakkelijk zal zijnC). De Z. en Z.O. zijden staan dus vermoedelijk het meest bloot aan het gevaar van te worden aangevallen, te meer daar die gedeelten

(1) Dit is onk op 37 Aug. 1813 gcWelten, toen de 1\'rins von Scuwarzenbeuo, nis bevellicWicr dor legers van dc bondgenooten, deze beek niet tot imnlcuningspunt van zijn linkcrvleugeljliet dienen, eu hierdoor zijne slnglinie in twee gedeelten splitste, van welke fout Natoi.eon uitstekend gebruik maakte. (Verg. Ternay-Kocu , Tralie dc Taclijue, Deel II, blz. 573 en volg.)

-ocr page 487-

471

het zwakst schijnen, vooral de redoute 3. liet zal toch niet moeielijk vallen, batterijen op de hoogten van Bachnitz en Zscher-nitz op te stellen, welke door een geconcentreerd vuur de redoute geheel tot zwijgen brengen en haar zelfs belangrijk beschadigen. Daarna kan de aanvaller, zonder iets te lijden te hebben van dit werk, sterke aanvalscolonnes naar de stad doen oprukken, die alleen in de Hank uit de ruim 2000 pas verwijderde redoute 2 kunnen worden bestookt. Dit gebrek zou alleen te verbeteren zijn geweest door de hoogten van Plauen tot Strehlen in de linie van versterkingen op te nemen. Daartoe zouden de volgende werken moeten worden aangelegd:

1°. Een vooruitgeschoven werk, om de insnijding boven Plauen te verdedigen; dit zou eene redoute bij a kunnen zijn.

2°. Een belangrijk werk bij h, op het hoogste punt van den bergkam, ten Westen van den weg naar Kaitz; dit werk zou genoemd dorp, de tegenover liggende hoogten en het verdere gedeelte van den weg bestrijken.

3°. Een werk bij c, ongeveer 1700 pas ten O. van het vorige, op de hoogte tusschen Zschernitz en Mockritz; uit dit werk moet vooral naar het N.O. en Z.O. vuur kunnen worden gegeven.

4°. Een werk bij d, omdat de zich aldaar bevindende heuvel anders zeer gevaarlijk kan worden voor de verdedigers van den Grosse Garten.

Tijdelijke webken der Franschen en Duitschers rij Parijs, 1870—71 (gt;).

Vóór de ingangen der keelborstweringen — dus op het terre-plein van het werk — van de forten om Parijs werden dekkende traversen opgeworpen, onder welke men gewoonlijk het een of ander bomvrij of scherfvrij onderkomen voor de bezetting of voor de wacht maakte; Fig. 194a en h doen zien, dat men daartoe o. a. ook van metselwerk gebruik maakte. De naar de keel gekeerde openingen waren door houten wanden met deuren gesloten.

(1) Heyde und F hoe se, Oeschichte der Belager tui y von Paris im Jahre 1870—71 , 1® Ahschuilt; en Verslagen, rapporten en memorxèn IV, blz. 4-, 107 en 187.

-ocr page 488-

472

In liet gebrek aan behoorlijke logementen in het fort JJouble Couronne du JSford werd o. a. voorzien door drie tijdelijke gebouwen (Fig. 195« en h). De stijlen en liggers waren 0,\'23 M. zwaar; de dekking bestond uit balken van 0,31 M. dikte, eene planken bekleeding, en i,5 a \'2 M. grond. Op den houten vloer stonden britsen, terwijl de lokalen door kachels werden verwarmd.

Fig. \'1!)6 stelt voor, op welke wijze men van eene buskruitmagazijn met ringmuren («) gebruikmaakte tot het verkrijgen van bomvrije logementen. In het magazijn bekwam men op die wijze gelegenheid tot onder dak brengen in verdiepingen, terwijl de open plaats tusschen de muren van het magazijn en de ringmuren eveneens gebruikt konden worden.

Op soortgelijke wijze, doch nog over de ringmuren reikende, handelde men in het Fort de VEst (Fig. 198); het logement (Fig. 197) in hetzelfde fort bestond uit eene hellende blindeering van balken, dik 0,2 a 0,31 M., op 1 M. ouderlingen afstand geplaatst, en gedekt door 2 lagen fascines en 1 M. grond; die blindeering is echter slechts scherfvrij.

Op den Mont-Valérien werden tegen de minst blootgestelde zijmuren der bomvrije kazernes hellende blindeeringen (Fig. 199) van sterke constructie gemaakt, terwijl de eerste verdieping, ter breedte van 3 M., eene zandzakborstwering verkreeg, door eene houten bekleeding gesteund.

Fig. 200 is de doorsnede over eene hellende blindeering tot dekking van den ingang eener bomvrije kazerne in het fort Montrouge.

Fig. 201«—c stellen de redoute des llautes-Bruyères voor, en is aangelegd op de hoogte van dien naam, vanwaar de Franschen het aanvalsterrein over eene groote uitgestrektheid konden overzien. Bij het ontwerpen van dit werk, zoomede van alle andere vooruitgeschoven werken op het zuidelijke front, die door de Franschen aangelegd — doch niet alle voltooid —- zijn, is men geheel afgeweken van het gebastionneerde tracé, dat vóór dien tijd door de Fransche genie uitsluitend was toegepast.

De redoute beheerschte uit het voorfront volkomen het voorterrein ten Westen van den straatweg van Fontainebleau naar Chévilly, Vlhtij en Bourg-la-Reine; uit de flanken konden Bagneux en eene andere redoute bij Moulin-Saquet worden bestreken. De keelborstwering was gebastionneerd, en laag; daarin waren twee openingen, vanwaar men met trappen achter de palissadeering in de keelgracht kon komen. De hoofdingang lag echter bij het einde der rechterflank , waar de hoogte tot op de diepte der hier slechts

-ocr page 489-

4715

3 M. diepe keelgracht was afgegraven , om met den grooten wep naar Fontainehleau door een straatweg verbonden te worden, welke echter niet gereed is gekomen.

De afmetingen der borstweringen en grachten zijn op de tee-keningen aangegeven; de traversen waren bijna \'2 M. liooger dan de vuurlijn, en op do kruin 2,45 a 3,25 M. dik. Onder alle traversen waren honton gebouwen; op de facen dienden deze voor munitiedepots, en waren zij 2 a 2,5 M. breed; op de flanken waren liet schuilplaatsen; geen dezer lokalen kon voor remise dienen. Voor 14 stukken waren barbotten opgeworpen en schietgaten ingesneden; overigens was de borstwering voor infanterie ingericht en met schietgaten van zandzakken voorzien.

De logementen lagen gedeeltelijk onder den front wal, gedeeltelijk onder do keelborstwering. De eerste bestonden uit 21 gemetselde kazematten, elk breed ü M., van elkander gescheiden door muren, dik 1 M., gedekt door spoorstaven, eene 0,5 M. dikke laag metselwerk, en ongeveer 1,5 M. grond. Achter deze kazematten lag eene breede en diepe ingraving, waartoe twee afrits toegang verschaften; door middel van twee dubbele houten trappen kon men uit de ingraving rechtstreeks op den walgang komen.

De logementen onder de keelborstwering waren geheel van hout en 0 M. diep. /ij waren in 10 blokken verdeeld, in welke twee rijen britsen en een 1,2 M. breede middengang aanwezig waren; de blindeeringsbalken waren 0,3 M. dik en door ongeveer 2 M. grond gedekt. De beide logementen hadden te zamen 1200 M2. oppervlakte en konden 400 a 500 man bevatten, terwijl dan nog ruimte voor een buskruit- en een voorraad magazijn overbleef.

Eene onderaardsche galerij voerde uit de keelkazerne naar de ingraving achter den hoofdwal.

In liet werk werd tijdens de beschieting eene lange scherfweer opgeworpen, bestaande uit eene loopgraaf met Hauw achtertalud.

De grachten voor de facen en de flanken werden geflankeerd uit eene dubbele en twee enkele caponnières; hiermede waren, vóór de facen verdedigbare, en voor de flanken hindernispalissa-deeringen verbonden. De gemeenschap met de caponnières bestond uit 2,5 M. breede gemetselde poternes; die in den rechter schou-derhoek was echter gedeeltelijk in hout uitgevoerd.

De dubbele caponnière was binnenwerks 11,1 M. wijd en 10,8 M. lang; hieruit kon de gracht vóór de palissadeering, aan beide

-ocr page 490-

474

zijden, met ééne mitrailleuse en 11 geweren, en voor den kop met 10 geweren worden bestreken; rechts en links waren deuren, om in de grachten achter de palissadeering te komen. De enkele caponnières waren 5,4 M. breed en 6,5 M. lang; de grachten voor de palissadeeringen konden daaruit met ééne mitrailleuse en 0 geweren, achter de palissadeeringen met \'2 geweren, en voor den kop der caponnière met 5 geweren worden bestreken. De zijwanden der caponnières bestonden uit verticaal in den grond geplaatste vierkante beslagen eiken balken van 0,4 M. dikte, waarop even zware liggers rustten; hierop, en op 1 of 2 ondersteunde moerbalken, steunde de bedekking, bestaande uit dergelijke balken en 2 M. grond.

De bewapening der schans werd tijdens het beleg meermalen gewijzigd; bij de capitulatie der vesting waren in het werk aanwezig: 5 getr. kanonnen van 16 cM., 8 getr. 24\'ffiers en 2 mortieren van 27 cM.

Ten slotte geven wij de teekeningen (Fig. 202—204) van de Inrichting der verbandplaatsen, munitiemagazijnfjes en telegraafstations, zooals die door de Duitschers in het hoofd-geniedepot werden gereedgemaakt, om op verschillende punten in elkander gezet te worden. Verbandplaatsen werden geplaatst: 2 in de gracht der door de Franschen opgeworpen schans Notre-Dame de Clamarl; 1 in den dorpsrand van Clamart, waar zij door de veld-wachten werd gebruikt, terwijl twee stuks aan het 6e legerkorps werden afgegeven. Van de 11 munitiedepots werden sommige als buskruit magazijn of als bewaarplaats voor lithofracteur gebruikt, terwijl andere als schuilplaatsen voor de bediening in batterijen, of als dekking voor veldwachten dienden.

-ocr page 491-
-ocr page 492-
-ocr page 493-