-ocr page 1-

33. WUDSTTJES,

Xj

■v-A^Jsr DHicr

H. IDO^VCIITICTJS.

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

LEVEN

VAN DEN

HEILIGEN DOMINICUS.

-ocr page 6-
-ocr page 7-
-ocr page 8-

S. Dommicüs.

Ohdinis Praedicatorum Fundator.

-ocr page 9-

^i-So

! H

•s\'

LEVEN

VAN DEN

HEILIGEN DOMmiCUS,

STICHTER DER PREDIKHEEREN-ORDE,

DOOR

P. FR. DOM. WIJNTJES,

ORD. PRAED.

UTRECHT.

WED. J. R. VAN ROSSUM.

1883.

-ocr page 10-

APPROBATIO ORDINIS.

Wij hebben het werk, getiteld; LEVEN VAN HEN HEILIGEN DOMINICUS, STICHTER DER PEEDIKHEEREN-ORDE, door P. Fr. Dom. Wijntjes, Ord. Pracd., met aandacht gelezen, en achten het zeer geschikt om de geloovigen tot vereering en navolging van den H. Dominions op te wekken.

Fr. P. C. VAN DEN BERG,

S. Th. Magistergt; Libr. Censor.

Huisen ,

2 Juli 1883.

Fr. Th. VAN HOOGSTRATEN,

S. Th. Lector, Libr. Censor.

Opus, de quo supra, imprimi permittimus.

Maarsen, 10 Juli 1883-

Im prima tu r.

J. G. H. C. ESSINK.

Libr. Censor.

-ocr page 11-

VOORREDE.

„Dc tijd zal na mij de jgt;en blijven voeren, en ik laaf hem zonder vrees of naijver de taak te voltooien!\'

Zóó besloot voor ruim veertig jaren Lacordaire het onnavolgbaar boek, waarin hij een halfvergeten beeld uit de middeleeuwen te voorschijn geroepen, en voor het oog van het nageslacht met het schitterendst licht overstraald had.

Toch, zoo er in die woorden werkelijk iets anders lag dan geringschatting van eigen arbeid, zoo dat beeld van den H. Dominicus van Guzman, gelijk het daar in de taal der liefde door een beminnenden zoon stond geteekend, al niet voltooid ware, zeldzaam toch zouden de krachten wel zijn, die tot een verdere volmaking niet te kort schoten. Wel hebben wij dan ook bij de bewerking van des Heiligen leven, naast de vruchten der latere historie-

-ocr page 12-

VI

critiek, tevens die „talrijke gedenkstukken quot; welke de geschiedenis ons omtrent den heiligen Aartsvader naliet, gelezen, bewonderd en genoten, maar — ras werd \'t beseft —• ook wij „konden niet die liefde evenaren, waarvan de oude geschriften jegens den H. Dominieus overvloeien, noch de over rijke pleonasmen, waarmede de schrijvers der i3de eeuw spreken van zijn zachtmoedigheid, goedheid, teederheid, medeljden, en van alle schakeering en, welke de liefde in zijn hart aannamquot; Men moet die oude schrijvers zeiven met hun rijkdom en eenvoud lezen, om den geest te leeren kennen van dien Heilige, „sterk als de diamant, teederder dan een moederquot; die als een afstraling der ongeschapen Wijsheid, in zoo volkomen samensmelting een gevoelig hart en teedere liefde paarde aan ongekende wilskracht. Die kracht openbaarde hij voornamelijk in zijn uitwendig leven, waaruit zoo wonderbare werkzaamheid spreekt, de zachtheid in zijn inwendig, in zijn zieleleven en in de mededeeling van dit laatste, waarvan iedere ademtocht een akte van liefde was jegens God en de menschen. Die liefde, door den H. Geest in zijn hart uitgestort, omdat hij zich het betrouwbaar getuigenis geven mocht een kind van God te zijn en den geest van aanneming tot kind van God te bezitten, die liefde dreef hem, ook in anderen hetzelfde vuur te doen ontvlammen. De groote Koning, de Eeuwige Vader des Huisgezins, die menigwerf en op velerhande wijzen zijn uitverkorenen tot het onvergankelijk gastmaal der kennis

-ocr page 13-

VII

en der liefde had geroepen, verwekte in Dominicus een nieuwen dienaar om andermaal de genoodigden te roepen ter bruiloft van het Lam.

Den toestand van Kerk en maatschappij, gedurende het tijdvak van Dominicus\' optreden, zijn plaats en zijn beteekenis in dc geschiedenis van zijn tijd, zal de loop zijner levensbeschrijving ons, zij \'t ook vluchtig, eenigs-zins nader doen kennen. Zijn tijd, althans die, waarin hij werkend optrad en den kiem legde tot een richting in de toekomst, behoort tot een tijdperk der middeleeuwen, dat zich door buitengewone levensuiting en krachtsontwikkeling kenmerkt, \'t Was de eeuw van Innocentius III, van Frederik II, van de scholastiek, van de bedelorden. Wat Christus\' Kerk, wat in en door haar groote en heilige mannen en instellingen dier tijden goeds en weldadigs en groots hebben verricht, heeft, als al het goddelijke, haat en vervolging, laster en bespotting bij den tijdgenoot, meer nog bij den nazaat verwekt. Dat lot was ook het roemrijk deel van de beide groote Ordestichters der i3de eeuw. Doch de geschiedenis is gezuiverd van het slijk, dat de zich onvermogend voelende woede tegen hun nagedachtenis had geslingerd, en als dat der Kerk zelve, blijft ook hun beeld ons toeblinken in den eeuwig onveranderlijken glans van waarheid, schoonheid en liefde.

In dat licht poogden wij den heiligen Aartsvader der Predikbroeders voor te stellen; in dat licht moeten wij

-ocr page 14-

VIII

ook zijn deugden en werken beschouwen. Wij geven hier geen herhaling van verdedigingsschriften, die meer dan overvloedig, zelfs door de vijanden der Kerk onderschreven worden; de stichting van elk, die het leven van Dominicus leest, is al wat wij beoogen.

Gehoorzamend aan de decreten van Paus Urbanus VIII, verklaren wij, bij het toekennen der titels van heilig of gelukzalig, en bij het vermelden van bovennatuurlijke ot wonderbare feiten, geenszins de grenzen te willen overschrijden, welke ons te dezen opzichte door het heilig kerkelijk gezag voorgeschreven zijn.

Nijmegen ,

Feestdag van de HH. Petrus en Paulus, 1883.

WIJNTJES,

Ord. Pricd.

Fr. DOM.

-ocr page 15-

EERSTE HOOFDSTUK.

GEBOORTE EX EERSTE LEVENSJAREN VAN DEN H. DOMIN1CUS.

sp#

wlFJt og\' klonk door Europa de echo van de stem des }%■!*. \'l. Bernardus, den bevrijder van Jeruzalem, den redder van Rome, die volken in geestdrift ontvlamd had voor waarheid en recht. Nog gevoelde en genoot het kloosterleven den weldadigen invloed van dien heiligen leeraar, die zeventien jaar geleden de rust der heerlijkheid was ingegaan, en wiens aandenken in vereering bleef, binnen de heilige muren, waar zijn deugden nagevolgd werden, zijn lessen in beoefening gebracht. Levendig was nog het aandenken aan den arbeid van den Parijzer bisschop Petrus Lombard©, terwijl reeds onder de hand van volgzame leerlingen het grootsch gebouw der schoolsche wijsbegeerte en godgeleerdheid , op de grondslagen door den „Meesterquot; gelegd, begon omhoog te rijzen, als de onverwinbare burcht ter verdediging van het christelijk geloot tegen de bestormingen van alle tijden.

l

-ocr page 16-

De christenheid schreef het jaar des heils 1170.

Op den stoel, die de wereld beheerscht, zetelde te midden veler stormen de Vader aller geloovigen, Paus Alexander [II, en aanschouwde het elfde zorgwekkende jaar zijner reg^eering;. Frederik I droeg de kroon van Duitschland, in Frankrijk voerde 1 .odewijk VII, in Engeland Hendrik II den schepter; Alfonsus II regeerde in Arragon, Alfonsus VIII in Castilië.

Het was het jaar, waarin een Heilige voor den hemel werd geboren: Thomas van Kantelberg viel onder het moordzwaard, door Fngelands koning gewet. \')

De reiziger, die van de bisschopsstad Osma in westelijke richting naar Aranda voortging, den loop volgend van den üouro, welke de gansche vlakte vruchtbaar maakte en rijk, liet ongeveer halverwege, met welgevallen het oog rusten op het adelijk burchtslot der (j-uzmans te Calaroga. Het geslacht der Guzmans was van ouden adel, had een roemrijk aandeel genomen in de krijgstochten, welke de spaansche vorsten tegen de Mooren ondernamen, en was aan onderscheiden vorstenhuizen vermaagschapt.

Daar werd in bovengemeld jaar de II. Dominicus geboren.

Don Felix van Guzman, zijn vader, stamde af van Bermudo II, koning van Léon, en telde met den regeerenden vorst van Castilië, ook Portugals koning, Alfonsus I, onder zijn aanverwanten. De moeder van onzen Heilige, Donna Joanna, was de afstammelinge van de koningen van Navarre, de dochter van Garcias IV, graaf van Aza, en Sanchia Bermudez de Trastamara. !) Alfonsus de

i Rohrbacher, Hist. Univ. de l\'Eglise C;ith. Liv. XVI.

2,\' Men zie hieromtrent de verklaring, den 4de» Nov. 1734 onder eede afgelegd

-ocr page 17-

3

Wijze, van Castilië en zijn echtgenoote Yolandastichtten, bij acte van den 4den Juni 1266, een klooster van zusters Dominicanessen in het huis, waarin de heilige Ordestichter het eerste levenslicht aanschouwd had. Een gedeelte echter van het klooster behield zijn middeleeuwsche burchtbouwvorm, met een toren, waarin het wapenschild der Guzmans stond uitgebeiteld.

Wij brengen de luisterrijke afkomst van den H. Domi-nicus hier bij, niet omdat deze afkomst en andere grootheid naar de wereld „eenige waarde hebben in degenen, welke ze bezitten; maar omdat men ze eerbiedigen moet in hen, die door het geloof geleerd hebben ze gering te schatten. De mannen dezer wereld vereeren degenen, die door geboorte boven anderen verheven zijn, maar wij mogen alleen hen prijzen, die terwille van Jezus\' liefde zulke grootheid met voeten treden; en tevens schatten wij dergelijke voorrechten hoog in degenen, die ze minachten, gelijk wij ze minachten in hen, die er hooge waarde aan hechten.quot; \')

De zegen, aan het nageslacht der rechtvaardigen beloofd, daalde ook in ruime mate neder op Felix en Joanna. Zielenadel, een verstandige christelijke ouderliefde , een voorbeeldig deugdzame levenswandel, vlechten een sierlijker kroon om hun nagedachtenis, dan de gouden gravenband die hun hoofd en wapenschild tooide. Met het

door D. Sebastiaan Guzman, Markies van Monte-Allegro, en die van den ijdtn daaraanvolgende door Lopez de Zuniga , hertog van Penaranda. — Vgl. het werk: rDc Guzmana Stir pc S. Dominici,quot; door Brémond, O. P. en Alex. Mamachi Annates Ord. Praed. ad annum 1170. Het in de geschiedenis bekende huis der hertogen van Medina-Sidonia had denzelfden stam als de vader van onzen H. Patriarch. Genoemde verklaringen voeren de geslachtslijsten door tot op keizer Karei V.

1) S. Hieron. In Vita S. Paulac. cap. r.

-ocr page 18-

4

adelijk bloed en de grootheid naar de wereld stortten zij de deugd, den rijkdom der Heiligen, in de harten hunner kinderen. Drie zonen waren het blijk van den goddelijken zegen: allen tot het H. Priesterschap voorbestemd, mannen naar Gods hart, sieraden der Kerk. Antonius, de oudste, was een toonbeeld van ootmoed; hij weigerde verschillende kerkelijke waardigheden, waartoe zijn deugd en talent hem den weg openden, om in heldhaftige zelfopoffering zijn leven te wijden aan de verpleging der lijdende ledematen van Jezus Christus in een gasthuis. De roep der wonderen, na zijn dood gewrocht, leggen getuigenis van zijn heiligheid af. \') Mannes of Mamertus van Guzman werd een der eerste volgelingen van zijn jongeren broeder Dominicus, deelde diens apostolischen arbeid onder de ketters, en wordt even als zijn moeder Joanna als gelukzalig vereerd.

Dominicus, de kroon en luister van zijn huis, was onder het uitverkoren drietal de jongste.

Meermalen zien wij in de geschiedenis der Heiligen, dat God de geboorte zijner lievelingen doet voorafgaan of vergezeld worden van teekenen, die voorspellingen inhouden van hun verderen levensloop, \'t Is het kenmerk, dat zij door Hem zijn geschonken, die hen reeds kende vóór zij in den moederschoot werden ontvangen , dat van Hem hun zending voortspruit, tot Hem hun levensdoel zal gericht worden.

Enkele uren noordwaarts van Calaroga, over de bergen, lag de abdij van Silos. Daar had voor bijna een eeuw een Heilige zijn rustplaats gevonden na den moeielijken strijd des levens. Het graf van Dominicus, abt van Silos, had wel de stoffelijke overblijfselen kunnen onttrekken aan

x) Theod. v. Apolda. c. i. n. 12,

-ocr page 19-

5

het oog, maar den geur der deugden en den roep der mirakelen niet binnen zijn kille wanden besloten kunnen houden: het was een bedevaartplaats geworden. Eenmaal zien wij daar ook de zalige Joanna van Aza, naast haar eenvoudige onderdanen, het beangste gemoed uitstorten voor de overblijfselen des Heiligen. Toen haar derde telg zou ter wereld komen, was de vrome moeder verontrust geworden over een verschijning, in den droom aanschouwd, die zij voor een ontwijfelbare voorbeduiding erkende, al wist zij er den zin niet van te ontraadselen, \'t Had haar toegeschenen, dat zij een hond droeg, die een brandende fakkel in den muil hield, waarmede hij de geheele wereld in vlam zette. Het christelijk beginsel: dat de ouders reeds vóór de geboorte hunner kinderen zorg te dragen hebben voor hun geestelijk en lichamelijk geluk, drong haar toen ter bedevaart. God, die de zuchten hoort der rechtvaardigen, welke tot Hem roepen, gaf ook aan Joanna van Aza de verlichting, die zij had afgesmeekt. De heilige abt van Silos zelf verscheen haar. Terwijl zijn bemoedigende troostwoorden haar de ziel met hemelsche kalmte vervulden, openbaarde hij haar uit naam van God, dat de zoon die haar zou geschonken worden, in het visioen was afgebeeld als een hond met een brandende fakkel, omdat hij eenmaal staan zou als een getrouwe wachter van \'s Heeren erfdeel, en de wereld door het licht zijner wetenschap zou bestralen, en verwarmen door den gloed zijner liefde. \')

Ter dankbare herinnering aan de tusschenkomst des

i) Ferd. de Castillo en anderen bij Malvenda. Annales, O. P. cap. iX.— Vincent. Bellov. Specul. Historiale. lib. 29. cap. 94. S. Antoninus. Hist. III. til. 23. — Theod. de Apolda. n0. 12.

-ocr page 20-

6

Hemels in het heiligdom van Silos ontvangen, gaven Felix en Joanna hun zoon den naam van Dominicus. Toen de reinigende wateren des Doopsels zijn voorhoofd besproeiden, zag de edel vrouw, die het kind ten doop hield, daar een heldere ster op blinken. Van dat wonder bleef den Heilige geheel zijn leven, lang een spoor bij. Op zijn voorhoofd, tusschen de wenkbrauwen glinsterde er bij den H. Dominicus als een zilverzacht licht, dat de goedaardigheid van zijn uiterlijk nog verhoogde en aller genegenheid voor hem innam. De marmeren vont, waar boven het kind van de erfsmet was gereinigd, werd op last van Philips III naar Valladolid overgebracht, en op Pinksteravond, 28 Mei 1605, werd daarin \'s konings oudste zoon, Philippus Dominicus, in de kerk der Dominicanen, die juist te dier stede hun algemeen kapittel hielden, door den kardinaal-aartsbisschop van Toledo gedoopt. \')

Dat waren de teekenen, welke de eerste levensuren van den H. Dominicus vergezelden. Wat hij later bij zijn optreden als godsgezant zijn zou: de trouwe wachter der Kerk; de verdediger des geloofs, die met al de kracht eener goddelijke zending zich werpen zal op de roofdieren, die \'s Heeren wijngaard poogden te vernielen; de Heilige, die den glans zijner deugden als een verkwikkend zonnelicht stralen doet over de wereld; de leeraar, die als een evangelische bazuin de waarheid verkondigen zal, om de afgedoolden en verblinden terug te voeren tot die eeuwige Waarheid, uit wier volheid hijzelf ontvangen had; de apostel, brandend van onbluschbaren gloed, zoolang er zielen waren te winnen voor Jezus Christus; en daarnaast, wat zijn persoonlijk karakter kenschetste, die kalme, engelreine

1) Acta Cap. Gen, O. P. Vallesoleti 1605.

-ocr page 21-

7

ziel, die maagdelijkheid van lichaam, die ongeëvenaarde helderheid van geest, die gemoedsrust, dat beminnelijke in Dominicus\' inborst, waardoor ieder hart aan hem geboeid werd: wij zien het reeds in de weinige dagen van zijn bestaan voorspeld, in den hond, in de gloeiende flambouw, in de zilveren scerreglans, die hem bestraalde. ZeFfs zijn naam was niet zonder beteekenis. Dominicus is: Man des Heeren. Zijn verschijning op aarde zou een gansch bijzondere zijn; een verschijning als niet iedere eeuw er een zien mag. Een man des Heeren zal hij zijn; meer nog: een afspiegeling van het vleeschgeworden Woord, dat de glans is des Vaders, dat in armoede en lijden aan de wereld de waarheid van den Vader kwam leeraren, en niets zóózeer verlangde als het vuur ontstoken te zien dat het zelf op aarde was komen brengen. Nog lag hij als kind in zijn wiegje, toen een nieuw teeken zijn ouders met nog hooger verbazing vervulde. Een zwerm bijen vertoonde zich boven het hoofd van den kleine, en bleef rond diens lippen zweven, waarna de diertjes zonder te schaden verdwenen, „als toonde dit aan, zoo merkt Theodoricus van Apolda hierbij op, dat zijn mond eenmaal van den honig der goddelijke wijsheid zou overvloeien.quot; \')

Aan die teekenen heeft geheel zijn leven beantwoord, beantwoordden reeds zijn kinderjaren. De genade voorkwam hem van zijn jeugd af. Vaak, als Joanna, na den kleinen Dominicus des avonds nog eenmaal gesproken te hebben van den Vader in den hemel, en hoe goed Die is, en van Maria zijn lieve Moeder, haar kind te rusten gelegd had, voorzien van alles wat de moederlijke teederheid haar ingaf, wachtte hij, tot zij zich had verwijderd en hij zich

i) In Vita. nquot;. 14.

Bnrthol. Trident, nquot;. t.

-ocr page 22-

aan het oog der huisgenooten onttrokken meende; en dan stelde hij alle bezorgdheid zijner moeder te leur, klom uit zijn legerstede, en met een enkel stuk kleed tot dekking, vleide de zoon van-adelijke ouders zijn teedere ledematen op den harden grond. Hij telde toen nauwelijks vier of vijf jaren! Had zijn heilige schutsengel den kleine wellicht ingefluisterd van dien Zoon des Allerhoogsten, die om onze liefde mensch g-eworden, in een kouden stal nederlag op het harde stroo? Dat was reeds vroeg den oorlog- verklaard aan de verwijfde zinnelijkheid, die hij immer zou veroordeelen. Bij zulke tooneelen, die haaide tranen van ontroering uit de oogen drongen, begreep Joanna van Aza ten volle de verwachting, die hemel en aarde van haar jongsten lieveling koesterden; met des te grooter zorg wijdde zij zich aan de eerste vorming van zijn kinderhart, dat voor zoo schoone en verheven indrukken vatbaar bleek, en strooide die eerste zaden van godsvrucht in zijn ziel, die later tot de heerlijkste vruchten zouden gedijen. De genade, die Dominicus tot een Heilig-e moest maken, verg\'ezelde hem bij iedere schrede, reeds bij het opgaan van zijn levenspad; zijn ziel was als een kostbare grond waarop de Hemel zijn over-vloedigste zegeningen nederdauwde, en zijn gelukzalige moeder was er het werktuig toe. De aureool, die nu in den hemel om zijn hoofd schittert, weerkaatst ook zijn stralen op Joanna van Aza; dat is een deel ook van haar glorie, een deel van het loon, haar gegeven voor de deugdzame, heilige opvoeding, welke zij aan haar Dominicus schonk.

Zoo ontlook de knop onder koesterenden zonneschijn tot een liefelijke bloem: het kind was knaap geworden. en de tijd was daar, dat nuttige kundigheden moesten aangeleerd.

Op weinige mijlen westwaarts van Calaroga lag Guiniél

-ocr page 23-

9

d\'Tzau, waar de familie der Guzmans haar begraafplaats had. Een broeder van Joanna bekleedde daar de waardigheid van aartspriester. Hij was een eerbiedwaardig geestelijke, vervuld van den geest en de genade van zijn heiligen staat, een man vol geloof, godsvrucht, ijver en voorzichtigheid. \') Op hem lieten Felix en zijn echtgenoote het oog vallen om de verdere opleiding van hun kind voort te zetten. Daar in de schaduw van Gods huis ontving de nu zevenjarige knaap zijn eerste wetenschappelijke kennis, genoot hij een onderwijs, gegeven door een braaf priester, en derhalve gesteund door den chris-telijken grondslag, en geleid door den geest des geloofs. Met vlijt legde hij zich op de eerste en noodzakelijke wetenschappen toe, en zijn vorderingen beantwoordden aan zijn scherpzinnigen geest en onvermoeiden arbeid. Meer nog dan hetgeen het menschelijk verstand kan verrijken, leerde en beoefende hij de wetenschap des hemels. Die nabijheid van de graven, waarin zijn voorvaderen sluimerden, moet een geest als de zijne was, tot ernstig nadenken hebben gebracht. Als adel en gravenkroon, evenmin als de stroohut van den arme, een vrijbrief gaven tegen de vergankelijkheid; als daar door een handvol asch zoo luide verkondigd werd, dat de koning en de dienstbare slechts menschen zijn en een prooi voor het graf, wat zou hij dan nog verwachten van deze aarde, hij, wien de Hemel reeds van zijn wieg af had toegewenkt? Kan \'t ons bevreemden, dat zijn gesprekken en handelingen van een ernst, van een levenswijsheid getuigden, die zijn jaren te boven gingen? -)

1) Touron, Vie de S. Dom. chap. i.

2) Nihil puerile prae se ferens in hom ine exteriori, jam ei senile cor inerat: el sub tenello vultu, canities animi verecunda latebat. — Theodor. v. Apold. cnp. 1.

-ocr page 24-

IO

Den tijd, welke hem van zijn studie overbleef, besteedde hij aan het gebed en het bijwonen der kerkelijke diensten, of hij vergezelde zijn opvoeder bij diens bezoeken aan armen en veriatenen. Daar ook leerde hij de waarde der menschelijke ellende beschouwen in het licht van het kruis, en ontwikkelde zich meer en meer dat medelijden met den nood van anderen , dat hem immer bijgebleven is. Opgeruimd en blij van inborst, zonder »!enig spoor van droefgeestigheid, werd hij alom als aantrekkelijk jongeling begroet, als vriend gezocht. Zoo begon hij een „verstandige en leerzame knaap te worden , een vat van wetenschap. Voortgaande in den dienst van God, vertoefde hij in de tempels, las de psalmen met de geestelijken , zong de lofgezangen , verwijlde bij de altaren , en woonde met godsvrucht de heilige geheimen bij. Hij diende de bedienaren van Christus en de priesters, en zijn kinderlijke ziel werd doortrokken van den geur van heiligheid, die hij daarna immer behield. Toen reeds begon Gods hand hem te vormen tot een uitverkoren vat, om daarin zijn zegeningen en genaden uit te storten. Het kind bewaarde zijn onschuld, had de reinheid lief, beoefende de ingetogenheid, was kiesch in zijn gevoelens, eerbaar in zijn handelingen.quot; \')

Zoo vloden op nieuw zeven jaren heen, stil en onopgemerkt voor de wereld. De jeugd van Dominicus schijnt arm aan treffende bijzonderheden, maar het is de soberheid, die aan het goddelijke eigen is. Wat wij van Gods vleeschgeworden Zoon lezen, omtrent al den tijd van voorbereiding tot zijn openbaar leven, is maar een enkel woord. De Hemel, die Dominicus tot zijn afgezant bestemde, wilde dat ook zijn voorbereiding eenigermate in stille verborgenheid zou voorbijgaan.

ii Id. ibid.

-ocr page 25-

11

De omgang- met zijn Schepper, het onafgebroken verkeer in \'sHeeren huis, hadden intusschen den jeugdigen Samuël in zijn binnenste een stem doen vernemen, die noch voor hem, noch voor zijn ouders twijfelachtig kon zijn: de roeping tot het H. Priesterschap. Dat die keuze geen onberadene was, het nadenkend karakter van den Heilige, die steeds naar Gods inzichten handelde, de deugd van Felix en Joanna, die naast Gods eer slechts het geluk van hun kind op het oog hadden, blijven er ons ten waarborg voor. Te duidelijk, te standvastig ook had die stem in zijn hart geklonken; de grootsche opvatting van het priesterschap, door Jezus aan zijn Kerk vermaakt in de ure zijns lijdens, een opvatting, die zoo waardige plaats vond in de groote ziel van den Heilige ; de vurige gloed, die er klopt in een jongelingsboezem, door de genade beheerscht, het waren alle overduidelijke teekenen eener roeping-, die van God kwam. De genade der eerste opvoeding had hij niet onbeantwoord gelaten; die opvoeding was nu voltooid. Voor den staat echter, waartoe God hem thans bleek uit te kiezen, konden zijn betrekkingen zeiven hem niet de noodige opleiding geven: hij moest de hoogeschool gaan bezoeken.

Dominicus nam dan afscheid van de zijnen. De teeder-ste en verstandigste vermaningen van een braven vader en een zorgzame moeder, de lessen van deugd en wijsheid, van de lippen zijns opvoeders gevloeid, de ouderlijke zegen, door dien des priesters gevolgd, werden den jongeling als een schat in zijn nieuw levenstijdperk medegegeven, rijker dan alle stoffelijke middelen, waarvan hij overeenkomstig zijn stand werd voorzien. Die lessen en die dubbele zegen schonken hem kracht en verstand om de wereld, die zich nu voor hem ontsluiten ging, in te treden. Nog was die wereld hem onbekend; maar een

-ocr page 26-

enkele blik, dien hij er in sloeg, was hem voldoende, om haar te doorschouwen met al wat zij verlokkelijks en gevaarlijks aanbood, en een enkele verzuchting zijns harten was genoeg, om zijn God te betuigen, dat hij ook in die wereld, zijn roeping en naam getrouw, Hem alleen wilde blijven toebehooren.

-ocr page 27-

TWEED E H O O F D S TUK.

palexcia\'s school.

liefde voor wetenschap en kunst, door de Mooren in Spanje op zoo hoogen prijs gesteld, en tot een schitterend toppunt opgevoerd, was niet langer hun uitsluitend eigendom gebleven. De naam van Avempace J) mocht nog klinken door de schoolgewelven der Kalifs, Averroës 2), thans nog in zijn volle grootheid, mocht te Cordova den schepter der wijsbegeerte zwaaien, het kruis begon reeds zijn glansen te werpen op de wetenschap. De beweging die zich alom in iederen tak van kennis, in de wijsbegeerte vooral, openbaarde , was in Spanje te minder zonder uitwerking gebleven, naargelang dergelijke namen bewondering en geestdrift verwekten

-ocr page 28-

14

bij al wie open zin had voor de waarheid en haar ontwikkeling. De scholastieke theologie, door den H. Joannes Damascenus voor vele eeuwen in het leven geroepen, was door den straks genoemden Petrus Lombardo naar het Westen gebracht. Wat er in de werken der oude kerkelijke schrijvers verspreid lag, werd door hem in een bepaalde orde bijeenverzameld; de menschelijke rede gewijd als volgelinge en verdedigster van het geloof, en daarmede het wapentuig gesmeed, dat zoo verwinnend strijden zou tegen de ketterij, daardoor het licht ontstoken, dat op vele duistere en schijnbaar onsamenhangend uitspraken, in de H. Schrift en de Vaderen, een klaarheid zou werpen, een verband aantoonen, gelijk de scholastiek alleen dit heeft kunnen doen. \') Op het tijdstip onzer geschiedenis genoot Palencia, in het koningrijk Léon reeds het voorrecht, een bakermat der wetenschap te mogen heeten. Al was die school op het oogenblik nog niet tot dien bloei opgeklommen, welke haar weinig tijds daarna versierde , toen i\\ Ifonsus VIII op aanraden van Toledo\'s aartsbisschop, Rodrigo Ximenez, haar tot universiteit verhief1), al bereikte zij niet dat toppunt van glorie, waarop wij een halve eeuw later de hoogescholen van Parijs en Bologne zien staan, die haar leerlingen bij vele duizenden telden, toch was Palencia een brandpunt, waar zich de wetenschappelijke mannen, leerlingen zoowel als meesters, uit alle beschaafde landen ontmoetten, en vanwaar uit zich het licht der kennis met heldere schittering verspreidde. Die school was reeds de levendragende wortel, waaruit in 1240, onder Ferdinand III, de vermaarde universiteit van Salamanca zou worden geboren. *)

1

Mariana. Lib. ii. cap. 23, apud Malv. ad ann. 1184.

-ocr page 29-

Palencia ontsloot nu ook den vijftienjarigen Dominicus haar leszalen. Dat was een nieuwe leerschool, waar de Voorzienigdieid zijn geest en zijn hart wilde vormen, een schatkamer, waar hij rijkdommen van kennis en deugd zou verzamelen voor zijn volgend leven. Trok het verschijnen alleen van den edelen spruit der Guzmans de aandacht van leeraren en studenten, zijn verblijf behoefde van geen langen duur te zijn om die aandacht tot bewondering, tot hoogschatting te doen stijgen. De zes eerste jaren besteedde de talentvolle jongeling aan de beoefening der schoone letteren en der wijsbegeerte. Een levendig, doordringend verstand, aan onverdroten ijver gepaard, die hem dikwijls tot in den nacht deed arbeiden, een gespannen aandacht bij de lessen, en een aan het angstvallige grenzende zorg om het geleerde in zijn geheugen te prenten en te verwerken, ontsloten hem gemakkelijk de geheimen der menschelijke wetenschappen. Ras ontwaarden zijn medeleerlingen, ook de meergevorderden, dat het hun inspanning kostte den jeugdigen Castiliaan op zijde te blijven; straks bleek die inspanning overbodig, toen hij den palm der zege wegdroeg. \') Maar hoe vruchtbaar ook die kennis was, uit den mond van redenaars en wijsgeeren vernomen, zij was niet de wetenschap, die hij beminde en van zijn jeugd af gezocht had. De ware, ongeschapen Wijsheid had hij zich tot bruid verkozen; haar leende hij een oplettender oor. wanneer zij in de eenzaamheid en de rust des gebeds tot hem sprak, dan aan de lessen der menschelijke kunde. Naarmate hij in gebed en overweging meer dronk uit die zuivere bronwellen, gevoelde hij, naar de belofte des H. Geestes, den dorst meer en meer in zijn boezem

i) Jordanus v. Saksen, nquot;. 4. — Theod. v. Apold, c»p. 1.

-ocr page 30-

16

branden. Door het verlangen naar gquot;oddelijke kennis gedreven legde hij zich gedurende vier jaar op de studie der theologie en der H. Schriften met te grooter vlijt toe, daar de ongewijde boeken zijn geest geen voldoend voedsel konden opleveren. In die wetenschap Gods, die hij niet enkel aanleerde, maar ook in zijn leven uitdrukte, zocht en vond hij wat geen wijsgeeren hem konden onderwijzen. Overtuig-d dat de eeuwige AVijsheid, de smettelooze glans des Vaders, zich slechts zuivere tempels ter woonstede kiest, vluchtte de engelachtige jongeling de genoegens, waaraan zich zijn medestudenten zoo lichtvaardig overgaven. Het is immers voor niemand een geheim, dat een der schaduwzijden van de middeleeuwsche hoogescho-len, in het gevaar gelegen was dat zij voor de jeugd opleverden. Van het vaderlijk toezicht, dat in de kloosterscholen over hen waakte, beroofd, leefde de studeerende jongelingschap daar gewoonlijk in groot aantal bijeen in afzonderlijke stadswijken, waar naast veel goeds, ook veel kwaads uit verschillende landen samenvloeide. Aan reine zielen is \'t evenwel eigen, het gevaar te gevoelen, xiog vóór zij het zien. Dominicus begreep, dat de minste aanraking met dien besmetten dampkring aan de lelie zijner onschuld haar frischheid en glans ontnemen kon. Vanhier zijn zorg-om den minsten schijn van kwaad te ontvluchten; vanhier, dat hij zich zelfs het geoorloofde ontzegde, uit vrees dat daar een adder schuilen mocht onder de rozen. Hij mengde zich niet onder hen die speelden, en nam geen aandeel met degenen, die in lichtzinnigheid zich begaven tot de be-driegelijke dwaasheden van het tooneel. \') Om te zekerder zijn deugd te behoeden en te beter te kunnen dorsten naar de stroomen der levende wateren, ontzegde hij zich

i) Theod. v. Apold. cap. 2,

-ocr page 31-

■7

volstrekt het gebruik van wijn. De korte rust, die hij zich na een in studie en gebed half doorgewaakten nacht vergunde, nam hij dikwerf slechts op den harden grond zijner kamer; zijn uilspanning vond hij in brandende liefdesuitingen voor het H. Tabernakel of in het bezoeken van armen en ongolukkigen, die hij troostte en ondersteunde door zijn tijdelijke middelen.

Zoo leefde hij te Palencia als een heilige, en bereidde door eigen volmaking zich tot den priesterlijken staat voor, toen de goede Vader in den hemel, die hem teeder beminde, hem een beproeving overzond, die voorzeker de natuur zwaar moest drukken. Zijn brave, innig geliefde moeder ontviel hem. Wij weten niet of hij den troost heeft mogen smaken, nog aan haar sterfbed knielend haar laatste vermaningen en laatsten zucht op te vangen. Zoo ja, dan heeft ongetwijfeld in dat uur zijn voor edele indrukken zoo vatbaar gemoed daar nog eenmaal die gevoelens uitgestort, welke een kinderhart koestert, waarin de genade ten troon zit. Niettemin, hoe kostbaar ook in \'sHeeren oog de dood van Joanna van Aza na een leven rijk aan verdiensten was, voor al de haren, voor Dominicus bovenal, kon die slag niet dan pijnlijk wezen. Met zoo teederen band toch was zijn ziel altoos aan een moeder gehecht geweest, die hem zooveel te meer beminde, als hij onder al haar kinderen het voorwerp was van Gods bijzondere uitverkiezing. Door de genade veredeld en versterkt, was de natuurlijke liefde tusschen moeder en zoon de liefde geworden, waarmede twee heiligen elkander beminnen. Dominicus gevoelde dus wel de volle zwaarte van het kruis, datjezus hem aanbood. Maar een bede aan de voeten gestort van Hem, die de tranen der bedroefden afwischt, goot balsem in zijn hart; met geloof, met onderwerping zegende hij Gods wil, bracht het offer, dat hem gevraagd werd, en koesterde de zoete hoop, dat zijn moeder reeds leefde

-ocr page 32-

daarboven, waar God haar honderdvoudig vergelden zou wat zij goeds had verricht in het verborgen; dat zij daar voor hem bad en hem wachtte, tot ook hij zijn strijd voor den hemel zou hebben volstreden.

Het lichaam vtin Joanna van Aza werd in het familiegraf te Gumiël d\'Izan bijgezet. Wanneer Felix van Guzman tot een beter leven overging, heeft de geschiedenis ons niet opgeteekend. Alleen weten wij dat beide echtge-nooten, zelfs in den dood niet gescheiden, sluimerden in eenzelfde graf, totdat na ruim een eeuw, het lichaam van Joanna, die toen reeds als gelukzalige aangeroepen werd, op last van den Infant Joannes Emmanuel n£iar het klooster der Dominicanen te Pennafiël werd overgevoerd, om daar tusschen de geestelijke, nakomelingschap van haar kind de glorie der opstanding te verbeiden.

Getroost door de herinnering aan de deugden der dierbare ontslapene, gevoelde Dominicus zich te sterker aangespoord om na te volgen, wat hij haar had zien beoefenen.

Het jaar 11 g i, zijn eenentwintigste levensjaar, het zevende van zijn verblijf te Palencia, bracht een dier treurige tijden mede, waarin God zijn straffende hand uitstrekt over de zonden der menschen en door de beproeving het kaf scheidt van de goede tarwe. „Brood! brood!quot; klonk het langs de straten der steden en langs de wegen des velds, en schreiend staken duizend uitgeteerde geraamten de vermagerde handen uit om voedsel; de hongersnood met zijn bijna onoverzienbare gevolgen drukte geheel Spanje, inzonderheid het koningrijk Léon. Palencia, dc schitterende stad, welvarend eenmaal en rijk, met haar meesters en leerlingen, met haar talrijke bevolking, zuchtte nu dubbel onder de verschrikkelijke plaag-. Maar cil kreten ook de armen nog zoo bitter om het noodzakelijke, daar waren slechts weinigen, die het hun gaven; velen, die het

-ocr page 33-

9

vermochten, gingen in overdreven zorg voor zelfbehoud voorbij, zonder een troostwoord, laat staan een handvol voedsel, voor de ongelukkigen ten beste te hebben. Wie er onder de ongevoeligen geteld moest worden, zeker niet Dominicus: hij beminde immers? Hij leed, niet van den honger, want hij had meer dan hij behoefde, maar hij leed om het lijden der armen, die bij menigte wegstierven, zonder dat een liefdadige hand hen had pogen te behoeden tegen den hongerdood. In hen erkende hij Jezus zeiven, die in hun persoon om zijn medelijden vroeg, en hij wist wat hem te doen stond, hij met wien van de kinderjaren af het mededoog\'en opgegroeid was. In de algemeene ellende werd hij een weldoende engel, die de wonden der ongelukkigen verbond en heelde, en de olie en den wijn zijner bemoedigende liefde in de bedrukte harten stortte. Die liefde had meer dan enkel woorden. Al zijn geld vloeide in den schoot der armen; en hij was gelukkig dat hij veel bezat, hij kon dan immers ook veel wegschenken! Doch al had hij overvloed, wat baatte zijn geld onder zoovelen? Ook de prijs zijner verkochte kleederen was spoedig opgeteerd; zijn meubels waren sinds lang verdwenen. Daar stond hij nu tusschen de armen, die nog altijd om brood vroegen, zeifarm, maar rijk aan liefde in zijn hart. En liefde kan ver gaan, onbegrijpelijk ver. Hij was herwaarts gekomen om zijn studiën te maken en daardoor eenmaal zijn bestemming te bereiken; welnu, wat hem daartoe noodig, onmisbaar is, ook dat zal hij opofferen, al zal het herstel van die stoffelijke schade moeielijk zijn. Hij bezat een boekerij, kostbaar vooral in die dagen, toen de boeken slechts door overschrijven konden verkregen, het schrijven werkelijk onder de kunsten gerangschikt, en de geschriften dikwijls met aanmerkelijke sommen moesten betaald worden. Kostbaar waren die geschriften in het bijzonder ook voor

-ocr page 34-

20

hem, omdat hij ze met vele eigenhandige aanteekenin-gen, de vrucht van eigen studie, verrijkt had. Doch dat alles telde hij niet. Al beroofde hij zich van de middelen om zijn zucht naar kennis te bevredigen, hij behield toch de liefde in zijn hart; en die zou hem oneindig meer wijsheid leeren dan ooit boeken het konden. Zij vielen dan den behoeftigen ten deel. „Maar, Dominicus, hoe zult gij nu uw studiën voortzetten ?quot; vroeg hem een medemakker. — „Zou ik dan, was zijn antwoord, van doode perkamenten kunnen studeeren, terwijl menschen van honger sterven ?quot; \') Dat is het eerste woord wat de geschiedenis ons van hem bewaard heeft; een woord, dat met een enkelen trek geheel zijn ziel weergeeft, en dat waardig is aan het nageslacht te worden overgeleverd, omdat het van de lippen vloeide van een mensch, die barmhartigheid wist te bewijzen.

Het voorbeeld werkte. Vele doctoren der school, vele aanzienlijken der stad schaamden zich die les te moeten ontvangen van den jeugdigen vreemdeling; hun hardvochtigheid was gebroken, en van toen af vloeide een stroom van aalmoezen den armen tegen. Op die liefdewerken scheen de Hemel gewacht te hebben. De barmhartigen zouden barmhartigheid verwerven: God trok zijn slaanden arm terug. Doch Dominicus droeg mede den roem van het liefdewerk: hij had allen welgedaan, den noodlijdenden door zijn stoffelijke ondersteuning, velen gegoeder door de leer van zijn voorbeeld. Dat was de vrucht der kennis, door hem geplukt aan den boom van Jezus\' kruis; hij had geleerd, dat het zaliger is te geven dan te ontvangen, en hij wist dat Jezus Christus al wat aan den

i) Acta Canonizationis. — Relaiio fr. Steph. nü. i.

-ocr page 35-

minste der zijnen gedaan is, als aan Hem zeiven bewezen, vergelden zal. \')

Een andere maal kwam een arme vrouw tot hem, en wierp zich luidsnikkend voor zijn voeten, smeekend om een aalmoes. Zij kwam te laat: alles wat Dominicus bezat was reeds weggeschonken. Toch hield zij aan, om al was \'t maar een geringe ondersteuning. „Haar broeder, zoo schreide zij, haar broeder, die het onderhoud voor haar winnen moest, was door\'de Mooren gevangen genomen en slechts voor hoogen losprijs vrij te koopen; nu kwam zij bedelen om het geld bijeen te krijgen, ten einde zijn vrijheid en haar eigen leven te redden.quot; Toen dacht Dominicus een oogenblik na voor God , en weldra is zijn heldhaftig besluit genomen. „Vrouw, zegt hij tot de verlatene, ween niet; ik heb goud noch zilver, maar ik ben in staat den Moor te dienen. Bied mij aan als losprijs voor uw broeder; ik zal in slavernij gaan in zijn plaats!quot; De arme verschrikte over een voorstel , dat zij niet durfde aannemen: nooit had zij gedacht dat er zóóveel liefde in een menschenhart wonen kon. Zij ging henen , den edelmoedigen jongeling zegenend, en zich zelve en haar broeder overlatend aan de Voorzienigheid, die het lijden der menschen door zulke engelen van liefde verzacht. 1)

Wie staat niet ontzet en getroffen tevens, bij het vernemen van dit woord uit den mond des Heiligen? De adelijke jongeling, die reeds de mannelijke rijpheid naderde, zijn schoone toekomst prijs geven in slavernij, zijn gansche studie te niet doen, om het dierbaarste wat de mensch bezit, de vrijheid, ten offer te brengen

1

Theod. v. Apold. Apud. Boll. eap. 17. nquot;. 19S.

-ocr page 36-

voor een onbekende? Laten wij niet vergeten, dat de liefde, die uit God is, niet berekent wat het offer kost; dat zij slechts gelukkig is zich te kunnen toonen door daden, en dat Jezus Christus eenmaal hem zalig zal prijzen, die de gevangenen van hun boeien zal hebben bevrijd. Wat Dominicus betrof, de Hemel stelde zich met zijn goeden wil tevreden. Maar wordt ook dat offer niet aangenomen, toch zou hij geheel zijn leven, zijn arbeid, zijn zweet, zijn tranen, zijn bloed zelfs opofferen voor zijn naaste, zich geheel ten beste geven om de zielen te verlossen, wier waarde hij kende, omdat hij waarachtig lief had. Die offervaardigheid uit zijn groot hart ontsproten, dat allen omvatten kon, en alles lijden, is een zijner meest heldhaftige deugden, is een van de vele kostbare parelen aan zijn kroon.

-ocr page 37-

DERDE HOOFDSTUK.

DOMIN\'ICL\'S KANUNNIK TK OSMA.

m||ólgens het gebruik dier tijden, moest de leerling-, ^fö^idie met den vereischten uitslag zijn studiën aan de scholen had voleind, op zijn beurt den leerstoel beklimmen en het ontvangene mededeelen aan die jonger waren. De stof der lessen welke de nieuwaangeko-men leeraar voordroeg waren veelal de gewijde oorkonden , zoo van het Oude als van het Nieuwe Verbond. Schoon de eerste levensbeschrijvers ons niets in bijzonderheden daaromtrent melden, geven zij toch niet onduidelijk te verstaan, dat ook de Heilige met de schatten door hem zeiven aan Palencia\'s school vergaderd, anderen op zijn beurt verrijkte \'). De jaren, welke hij aan het onderwijzen gaf, mogen zich uitgestrekt hebben van 11Q4—11 lt;59, op

1) Echard, De Script. Ord. FF. Praed. torn. I , p. 4. — Vgl. Touron, Vie de S. Dom. c. III. — Bolland, n0. 167.

-ocr page 38-

24

welk tijdstip God hem elders ging roepen, om hem een nieuwe voorbereiding te schenken tot zijn verdere bestemming.

In de i2de eeuw waren er, zooals wij straks meer van nabij zullen zien, niet weinig geestelijken, die een leven leidden, niet geheel en al strookend met hun waardigheid en heilige roeping. Bejag van tijdelijke winsten, uit hebzucht, dien wortel van alle kwaad, ontsproten, pracht-lievendheid tot verkwistens toe , een toomlooze zucht naar verheffing en kerkelijke ambten, waren in sommige streken zóó algemeen, dat de daaruit voortkomende verslapping niet slechts het woelen en woeden der ketters in de hand werkte, maar ook haar noodzakelijken terugslag op de geloovigen treurigquot; gevoelen deed. Der pausen wakend oog was ook die wonde niet ontsnapt. Reeds hadden Alexander III en zijn opvolger, Lucius III, bezorgd naar middelen uitgezien, die den voortrollenden stroom nog in tijds een dam konden teg\'enwerpen. Urbanus III, Gre-gorius VIII, Clemens III en Celestinus III regeerden te kort om ingrijpende maatregelen te kunnen nemen. Toen in 1198 de groote Innocentius III den zetel van den H. Petrus beklom, haastte hij zich de voorschriften zijner voorgangers, die hier niet nagekomen, ginds ten deele slechts ten uitvoer gelegd waren, te handhaven, en het goede, waar het in bloei was, zooveel hij vermocht te versterken.

Naast de pausen waren ook onderscheidene bisschoppen aan het werk getogen. Een der middelen, welke tegen de minder passende leefwijze der geestelijken proefhoudend bleken, bestond in het oprichten van huizen van reguliere kanunniken. De priesters der kathedrale, en waar de omstandigheden het gedoogden, ook van andere kerken, werden in een gemeenschappelijk leven vereenigd, onder een bepaalden regel, met een eenhoofdig bestuur in ieder

-ocr page 39-

25

huis, hetwelk rechtstreeks aan den bisschop zei ven onderworpen was; de benaming van aartspriester en aartsdiaken werd door die van prior en supprior vervangen, een afzonderlijk kleed en een regel voorgeschreven. Die regel was, evenmin als die leefwijze zelve, nieuw in de Kerk. De H. Augustinus, in de vierde eeuw, had reeds zulk een gemeenschappelijk leven met eenige priesters geleid, onder een regel door hem zeiven vervaardigd; en wat voor nu ruim zeventig jaren de H. Norbertus had tot stand gebracht, door het stichten der Orde van Premon-streit, wat toenmaals reeds, en ook thans nog vele bisschopden voor hun onderhoorige kerken deden, was niets anders dan het voorbeeld en de voorschriften volgen van dién H. Kerkvader. Het leven onder gehoorzaamheid en gemeenschap van tijdelijke bezittingen, bracht uit zich zelf reeds de beoefening mede van zelfverloochening, broederlijke liefde, eenvoud en tevredenheid, waardoor juist de gebreken des tijds in hun wortel werden aangetast.

Ook opzichtens de kanunniken van Osma\'s bisschopskerk , was, hetzij uit oogenblikkelijke noodzakelijkheid, hetzij om den goeden geest te bezegelen, door de kerkelijke overheid de wensch geuit, dat zij tot reguliere kanunniken mochten worden hervormd. Niet zoodra was dan ook in 1198 een man van den waren priesterlijken geest vervuld, Diëgo of Didacus van Azevedo, op den zetel van Osma verheven, of hij legde het plan tot hervorming gelukkig ten uitvoer. De Paus, van het welslagen dier poging in kennis gesteld, zond naar Osma den volgenden brief, gegeven den 1 iden Mei des tweeden jaars van zijn opperherderlijk bestuur;

.Jnnocentius, bisschop, dienaar der dienaren Gods, aan „Onzen beminden broeder, den Bisschop van Osma, heil „en apostolischen zegen.

,,De verplichting aan Ons ambt verbonden, noopt Ons

-ocr page 40-

26

„voor geestelijke personen een orde te grondvesten en ,,aan te kweeken, en Wij behooren aan de huizen der „religieuzen zulk een apostolische bescherming en gunst .,te verleenen, dat zij onder Onze leiding en bestuur voort-„ durend in wasdom kunnen toenemen.

,,Bij authentiek schrijven, van uw zegel en dat van ..Onzen Eerw. Broeder, den aartsbisschop van Toledo „voorzien, is Ons medegedeeld, dat gij, onder algemeene „toestemming van het geheele kapittel van Osma, op „aanraden van genoemden aartsbisschop, met goedvin-„den van en in overleg met Onzen dierbaren zoon in „Christus, den doorluchtigen koning van Castilië, Alfonsus, „na rijp beraad hebt vastgesteld, dat voortaan naar het „voorschrift der Roomsche Pausen, Alexander en Lucius, „zaliger gedachtenis, in de kerk van Osma reguliere kanun-„niken zouden wezen, en in het vervolg niemand daar als „bezoldigd of seculier kanunnik zou worden aangenomen.

„Bovendien hebt gij eenige andere punten vastgesteld, „die in hetzelfde schrijven zijn vervat en waarvan Wij „kennis genomen hebben.

„Derhalve willende, dat hetgeen door u na godvruch-„ vruchtig beraad verordend is, de vereischte bevestiging „ verkrijge, bevestigen Wij die instellingen, (Wij mochten „ze eer „herstellingenquot; noemen, \') aangezien gelijk gij „zelf zegt, dit reeds voor langen tijd door de Roomsche „Pausen aangaande de kerk van Osma is voorgeschre-„ven), en Wij keuren die goed, gelijk zij door u naar „rede en billijkheid gemaakt en door uw kapittel aangenomen zijn.

„Gegeven van het Lateraansch paleis, den vijfden voor „de Idus van Mei.quot; -)

r) Constitutiones ipsas, quas possemus restitutioncs potius nominare. 2) Epistolarum Innoc. Ill, lib. 2, apud Malvenda ad ann. 1194, cap. 1.

-ocr page 41-

27

Van den beginne reeds was Diëgo van Azevedo er op bedacht, de instelling- aan zijn kerk verbonden zoowel in-als uitwendig- kracht en luister te verzekeren, door er mannen in op te nemen, die in deugd en kennis uitmuntend, het nieuw gevormde kapittel ondersteunen en zijn toekomst waarborgen zouden. Het kon wel niet anders, of de naam van den jeugdigen en heiligen leeraar van Palencia, tot Diëgo doorgedrongen, moest de aandacht van dezen op Dominicus trekken, wiens geboorteplaats, Calaroga, tot het kerkelijk rechtsgebied van Osma behoorde. De Heilige werd derwaarts ontboden Wat er toen tusschen die twee mannen, wier oog zoo open, wier hart zoo gevoelig was voor de rampen des tijds, is verhandeld geworden, laat de uitkomst lichtelijk vermoeden. Edelmoedig als Dominicus was, zocht hij zich slechts te wijden aan al wat edel was en groot.

„Op vijfentwintigjarigen leeftijd zoekt een edele ziel slechts haar leven weg te schenken. Zij vraagt aan den hemel en aan de aarde slechts een groote zaak, waaraan zij dienstig kan zijn door een groote zelfopoffering: de liefde vloeit met kracht in haar over. En is dat waar van een ziel, die haar aanleg slechts uit een gelukkigen aard heeft, hoe veel meer geldt dit van een ziel, waarin het Christendom en de natuur te zamen stroomen, als twee maagdelijke vloeden, waarvan niet een druppel uitgestort is in ijdele hartstochten ?.....Dominicus , ingewijd

in de kwalen van zijn tijd door een man, die ze begreep, gevoelde buiten twijfel de behoefte om de schatting van zijn lichaam en ziel aan de lijdende Christenheid te brengen. Met een enkelen blik had hij zijn plaats en zijn plicht gezien; hij zag die in het priesterschap naar de orde

i) S. Anton, ui supr. - Theodoric. I. 3.

-ocr page 42-

28

van Melchisedech, op het voetspoor van Jezus Christus, den eenigen Redder der wereld, de eenige Bron van alle waarheid, van alle goed. van alle genade, van alk-toewijding, en wiens vijanden, welken naam zij ook mogen aannemen, tevens de onverzoenlijke haters zijn van het menschelijk geslachtquot; 1).

Zoo zei dan Dominicus den luister vaarwel, die zijn leerstoel te Palencia omglansde, en trad in het kleed der reguliere kanunniken onder den regel van den H. Augustinus in het kapittel van Osma.

Weldra was nu het uur daar, dat hij door de H. priesterwijding de goddelijke zending ontvangen zou Jezus\' verlossingswerk voort te zetten. Behoeft het gezeg-d te worden dat, met de opvatting- van het priesterschap, zoo als de Heilige het begreep, met zijn grootschen blik, die de aarde overschouwde en tot den hemel doordrong, zijn voorbereiding\' tot dat gewichtig uur ook die van een Heilige geweest is? De verstervingen verdubbeld, het nachtwaken verlengd, zijn gebeden van een vuur doortinteld, dat vlammend ten hemel steeg, van waar het was afgedaald, het waren slechts de zwakke uitdrukkingen van zijn liefde en zielegrootheid, die schenen te klimmen naarmate de dag naderde. Hoe zij haar toppunt bereikten, op het oogenblik dat de H. Geest het priesterlijk merkteeken in zijn ziel drukte, toen hij het zoete juk des Heeren op zich nam, en door Jezus Christus onder zijn uitverkoren vrienden gerangschikt, van Hem alles ontving wat de Vader Hem geschonken had! Op den zaligen stond, waarop hij voor de eerste maal het vlekkelooze Lam voor de zaligheid der wereld aan den eeuwigen Vader op mocht dragen, legde ook Dominicus het offer van zich zei ven

1

Lacordaire, Vie de S. Dom. Chap. II.

-ocr page 43-

29

neder voor Gods troon, met de bede, dat de Hemel dat offer aanvaarden en met hem handelen mocht naar het goddelijk welbehagen.

En de Hemel heeft dat offer, door de handen der engelen in gouden schalen voor het altaar des Lams neergeleg-d, aanvaard ; Dominicus werd uitverkoren om priester te zijn in den volsten en krachtigsten zin. In die lange rij, die haar oorsprong nam in Jeruzalems opperzaal, waar de eenig ware Hoogepriester het: .,Doct dit fot mijn gedachtenisquot; uitsprak, en die eens op den Olijfberg- bij het „Gaat en onderwijstquot; haar zending- ontving, bekleedt ook de H. Dominicus zijn schitterende plaats. Straks zal hij gaan, en leeraren hen die in de duisternis zijn neergezeten; nu is het nog het uur dat hij in de afzondering, in de stilte der beschouwing bij het vieren der dagelijksche geheimen, zijn ziel voeden moet met de gedachtenis aan Jezus\' lijden en dood, opdat de kracht van Christus in hem kome wonen.

In zijn nieuw levenstijdperk verried zich weder in hem de karaktertrek der Heiligen: volmaakt te zijn en te handelen. Dat hij in ootmoed zich zeiven als den ge-ringsten dienaar van allen achtte, belette niet dat hij onder zijn medekanunniken als een lichtende fakkel uitblonk , die hun den weg ter volmaaktheid aanwees. Slechts zelden vertoonde hij zich buiten het convent om te beter zijn uren, of liever zijn dagen en nachten te besteden aan de oefeningen van het beschouwende leven. Het leed niet lang, of de kanunniken, ten einde zich aan voorbeeld te stichten, kozen hem ondanks den weerstand zijner nederigheid tot supprior \'). Hoezeer die keuze strookte met de inzichten van Azevedo, laat ons de zorg, welke die waardige kerkvoogd voor de oprichting en in-

i) B. Jord. n0. 9, — Theodor. cap. 3 et seq.

-ocr page 44-

standhouding van het reguliere kapittel aan den dag had gelegd, gemakkelijk begrijpen. Hij was \'t die Domi-nicus naar Osma geroepen had: het moest dus zijn wel-meenend hart goed doen, dat thans het licht niet langer onder de korenmaat bleef verborgen. Den Heilige intus-schen zou de waakzaamheid en de zorg van het bestuur niet van de bespiegelingen aftrekken. Des daags en des nachts verwijlde hij in de bedeplaats. \') Één bede was in die jaren reeds zijn geliefkoosde, omdat zij de uiting was van zijn ziel: de bede om een oprechte, vurige liefde, die voor geen offers terugdeinsde, waar \'t het eeuwig geluk der onsterfelijke zielen gold; de bede om te mogen weenen over het rampzalig lot der zondaren, die voortsnelden op den weg des verderfs, en voor wier bekeering hij zich zeiven als offer stellen wilde. Die gave der tranen gewerd hem van den Hemel, en zij bleef hem geheel zijn leven lang bij1). Gansche nachten dikwijls lag hij in gebed, en gaf zijn overvol gemoed lucht in de vurigste verzuchtingen; dan smeekte hij onder luid geween om barmhartigheid voor de zondige wereld; dan kon hij den feilen aandrang zijns harten niet langer weerstaan, en tot buiten zijn cel of de kerk drong zijn geroep en weenen door tot zijn medebroeders 2).

Zoo ontkiemde in de stilte van Osma de dubbele bloem van het beschouwend en werkend leven in Dominicus\' hart. Gelijk de zonnebloem zich onafgebroken naar den oorsprong gewend houdt van leven en gloed, en daardoor dien rijken schat van zaad in zich besluit, waardoor zij zich zeiven kan vermenigvuldigen, en uitstorten wat zij

1

In processu Canoniz. — Testimonia, ffr. Rodolfi , Bonvisii et Guillelmi de Montfirrr.

2

B. Jordanus ut supra.

-ocr page 45-

3i

van den Hemel ontving-, zoo wat, reeds Dominicus toen wat hij zijn zou tot zijn laatste ure: een heilige, wiens leven op zou gaan in dit ééne: Contcmplata alüs tradcrc: Aan anderen mededeelen wat hij zelf in beschouwing ontvangen had. \')

De brieven van den H. Paulus waren toenmaals zijn geliefkoosde boeken. Niet alleen de wijsheid en zalving van het woord Gods, en de kracht van dit woord, dat als tweesnijdend zwaard doordringt, gaarde hij daaruit op, ook de geest des Apostels zelf, die in die schriften ademde, deed in zijn ziel hoogeren ijver voor de zaligheid der zielen ontbranden. In de school van Sint-Paulus leerde hij ook beminnen wat deze had bemind. De liefde van Christus drong hem, en noopte hem allen voor den Piemel te winnen. Naast die gewijde bladen, vond een ander boek van groot aanzien een cereplaats op zijn studeertafel: Dc Collatiunes Patrum of Bijeenkomsten der Oudvaders, van Joannes Cassianus -).

In den vorm van gesprekken of opwekkingen, gehouden door de Oudvaders der Egyptische woestijn, handelt dit werk „over de zuiverheid des harten, over de ondeugden en de volmaaktheid aller deugdenquot; •quot;). Van welke waarde dit boek is voor het aankweeken van het geestelijk leven, blijkt uit den regel van den H. Benedictus, waar wij aldus lezen: „Ten allen tijde, zoo in als buiten de vasten, moeten de monniken, zoodra zij van den maaltijd opstaan.

1) S. Th. 2. 2. quacst. 188, a. 6, — Const, O. P. D. I, deel. i.

2) Daar liggen donkere vlekken op het leven van dien monnik, die weinig wist wat ootmoed en gehoorzaamheid beteekenen; ook enkele dwalingen sehuilen in zijn werken, al valt bij deze de goede trouw te veronderstellen. Zijn geschriften zijn echter door de H. Kerk, die altoos het goede blijft schatten, al ligt het tusschen het kaf, op verdienden prijs gesteld.

3) S. Anton. 2. p. Hist. tit. 10. c. 19. ex Vinccntio Bellov.

-ocr page 46-

bijeenkomen, en een hunner leze de Collationes of ook

de levens der Oudvaders...... De Bijeenkomsten der

Oudvaderen, zoo zegt dezelfde Heilige elders, en hun regels en hun leven.....wat zijn dat anders dan toonbeelden van een heilig en gehoorzaam leven, en middelen tot de deugd?quot; \')

Wanneer nu de groote patriarch en wetgever van het westersch monnikenleven zijn zegel hecht aan de deugdelijkheid van den inhoud dier geschriften, wanneer wij Heiligen als Dominicus en na hem den Engelachtigen Leeraar 1) hun voedsel zien zoeken in die geestelijke weide, dan kunnen wij het Vincentius van Beauvais nazeggen , dat Cassianus\' werken veel inhouden tot stichting der zielen, uitschitteren door hun heldere taal, en dat men in weinige onder de oude geschriften iets lezen kan, dat van meer nut is voor dengene, die tot het toppunt der volmaaktheid en tot den geestelijken voortgang streeft, Cassianus en Sint-Paulus, wat bronnen, na die van het gebed, konden meer in staat zijn, de ziel van den H. Dominicus in Osma\'s stilte tot die dubbele kracht van beschouwing en arbeid te voeden? Vormden hem de taal en de voorbeelden van den grooten Apostel tot ijveraar der zielen, hij mocht niet minder een trouw wederbeeld heeten van de deugdzaamsten en vroomsten onder de Heiligen der woestijn. Zijn bisschop en zijn medekanunniken bewonderden in hem dezelfde ingetogenheid, dezelfde onschuld van leven; datzelfde onuitsprekelijk verlangen naar den hemel, waar hij van aanschijn tot aanschijn wenschte te zien, wat hij hier somwijlen bij voorsmaak in de overweging genoot; denzelfden geest

1

Malvenda ut supra, cap. 8.

-ocr page 47-

33

van boetvaardigheid en versterving, al die deugxlen in een woord, die in het leven der woestijnbewoners zoo rijke stof tot onze stichting en beschaming tevens aanbieden, Hij tuchtigde zijn lichaam, hield het door streng vasten onder bedwang, en ontzegde zich bijna alles wat den zinnen voldoening kan schenken. Toen echter zijn gezondheid onder die verstervingen begon te lijden, schreef zijn bisschop, gelijk weleer Paul us aan Timotheus, hem het gebruik van wijn voor, tot instandhouding zijner krachten. In meer dan tien jaren had hij geen wijn gedronken; nu nam hij dien, uit gehoorzaamheid, maar dan nog in geringe mate, en voor de helft met water gemengd. \') Zoo droeg hij voortdurend den dood van Jezus in zijn lichaam, opdat ook het leven des Verlossers in hem zou worden uitgedrukt, en om door zijn lijden aan te vullen wat de zondaars te kort schoten bij de goddelijke gerechtigheid.

Een viertal jaren leidde hij aldus in Osma het leven van een kind des Hemels. Hij had nu den ouderdom van driëendertig jaren bereikt. En toch was alles wat God tot hiertoe omtrent hem beschikt had slechts voorbereiding geweest: zijn eigenlijke loopbaan vangt thans eerst aan. Door dat leven, beurtelings aan den voet van het kruis en in de gehoorzalen der wijsgeeren, had hij de noodige deugd, de vereischte kennis bekomen om als apostel op te treden, en daarna, als hij zich zei ven in den apostolischen arbeid heeft geoefend, een kloosterorde te stichten, die het werkzame leven vereenigt met het beschouwende. Dominicus gaat nu Spanje verlaten, en zonder het zelf nog te vermoeden, zijn roeping te gemoet.

i) S. Antonin 3. p. Hist. tit. .23. c. 4.

-ocr page 48-

Voordat wij evenwel den Heilige in zijn werkkring\' volgen, moeten wij eerst een blik op het tooneel slaan. waarop die man des Heeren werkzaam zal zijn, en zulk een beslissenden invloed op zijn tijd uitoefenen, zulk een krachtig inwerkende richting aan de toekomst geven zal.

-ocr page 49-

VIERDE H O O E D S T U K.

DE ALP.IGEXZEN

i%a--. \'.iiP

Qjlen zorgbarenclen toestand, waarin de Christenheid

lt;\\gt;s - •_).

in het Oosten, ten gevolge van den grootendeels mislukten einduitslag der kruistochten, de scheuring der trouwelooze Grieken, en de hernieuwde invallen der Saracenen verkeerde, gaan wij stilzwijgend voorbij, om uitsluitend op het Westen onze aandacht te vestigen. Onder meer dan één opzicht was de staat van zaken daar even, zoo niet meer betreurenswaardig. De geestelijke stand telde er helaas al te veel onder haar leden, die niet enkel meer zochten wat van Christus was, maar wat hun zeiven een leven kon verzekeren, niet in alles overeenstemmend met hun heilige roeping; „huurlingen, die zich tevreden hielden de melk en de wol der schapen te genieten, zonder dat zij de wolven van de kudde afkeerden.quot; \') In sommige kloosterorden had de

i) Innocent. III. Ep. 1. I.

-ocr page 50-

36

oude regeltucht, de armoede, eenvoud en versterving aan praalzucht, jachtvermaak en kostelijke maaltijden de plaats moeten ruimen; achter menige kloosterpoort deed zich het jachtrumoer en het klinken der bekers luider hooren dan de koorzang-. Abdijen, kerkelijke goederen, hier en daar zelfs een enkele bisschopszetel, werden den meestbiedende verkocht, dikwijls zonder dat er op gelet werd, aan wat handen men den herdersstaf toevertrouwde. Vandaar schraapzucht, kuiperijen, onderkruipen bij de mededingers naar kerkelijke waardigheden: alles, herleefde overblijfsels van het onkruid, dat de krachtige hand van den onsterfe-lijken Gregorius VII eenmaal had afgesneden. Dank aan de bestraffende vermaningen en strenge maatregelen des H. Bernardus was het kwaad zeer veel onderdrukt; verdwenen was het op verre na niet. En al viel overal elders merkelijke verbetering te bespeuren, al mocht Noord-Frankrijk, door een krachtig handelend episcopaat en vrij algemeene tucht onder priesters en religieuzen, een licht-ster heeten op de donkere baan van verleden en toekomst, in Frankrijks zuidelijk deel vooral tierden de distelen, door de zorgeloosheid, onder begunstiging zelfs van de bewakers van Gods akker, welig en woekerend voort.

Het staatsbestuur was daar inwendig zeer verzwakt. Strevend naar een toestand, die op een scheiding van Staat en Kerk moest uitloopen, was de wereldlijke macht begonnen zich te onttrekken aan allen, ook den meest rechtmatigen kerkdijken invloed, aan de billijkste wetten, om daarna van kwaad tot erger voortgegaan, zelfs aan de Kerk voor te schrijven welke wetten zij kon of moest geven , en eigendunkelijk te beslissen hoever haar rechten strekten. De mindere leenheeren en afhankelijke vorsten hierdoor uitgelokt, begonnen op het voorbeeld hunner suzereinen zeiven aan deze de onderwerping te weigeren, om hun leengoed geheel eigenmachtig te beheeren met

-ocr page 51-

37

luttel kennis van zaken naast knevelende dwingelandij. Niet lang, en de afhankelijke stand achtte op zijn beurt zijn uur g-ekomen, en poogde, de hardheid der grooten moede, zich eveneens van het gezag los te rukken, en zich ten nadeele der rechtmatige bezitters te verrijken, om dan het oneerlijk verkregene op nog oneerlijker wijze te verkwisten. En om dit alles te be-kroonen: heeren zoowel als onderdanen stonden op een lagen trap van zedelijkheid, waartoe de weelderige minnezangers , die stad en land en burcht met hun wellustige liederen vervulden, niet weinig medewerkten. Het katholieke onderwijs, eerst kortelings uit een onvergeefelijken sluimer gewekt, leed nog onder een nauw onderdrukte strekking, aan de menschelijke rede en de bevindingen der wijsgeeren gezag toe te kennen boven de geopenbaarde waarheid, en de laatste te verwerpen, waar zij met de afdwalingen der eerste in strijd kwam. Kortom, daar was verslapping, daar was stilstand in het godsdienstig leven dier landstreken; en waar de levenskrachten kwijnen. daar vinden dood en ontbinding een gereede plaats. \')

Geen wonder dan ook, dat die grond rijke vruchten beloofde aan de ketterij, welke, lang verscholen, zich nu in al haar hevig-heid openbaarde: die der Albigenzen of Katharen. Den eersten naam ontleende zij aan de stad Alby, waar zij voorheen haar hoofdzetel-had; de tweede benaming, die zuiveren beteekent, gaven de ketters zich zeiven, Hoe het met die voorgewende reinheid geschapen stond, zal aanstonds blijken. Die ketterij was niet geheel en al nieuw, daar zoo min als elders, waar zij ingang had gevonden. Een mengelmoes van oude gnostieke dwaalbegrippen , de leer van Perzen en Manicheën, daarbij

i) .Men vergelijke hierover Rohrbacher. L. 71. i? 4.

-ocr page 52-

38

overblijfsels van drie, vier secten uit de eerste eeuwen van het Christendom, saamgesmolten met deels nieuwe, deels uit oude dwalingen afg-eleide valschheden in de leer en nog verderfelijker zedenregels, was zij een bijna niet te ontwarren weefsel, door de hel gesponnen om voor altijd verstand en hart te verstrikken. Zij was de eerste groote ketterij die het Westen aangreep. Als onderscheidend kenmerk tegenover de oostersche dwalingen, welke tot dan toe de Kerk hadden verontrust, en waarvan het zwaartepunt in spitsvondig valsche redeneeringen tegen een of ander geheim der openbaring gelegen was, schuilde het venijn van deze in haar verpestend ingrijpen in geheel het leven en de levensbeschouwing van den mensch, in gruwelijke boosheden, niet enkel wat het leerstellige betreft, maar, en dit op de eerste plaats, in het algeheel omverhalen van de eerste begrippen van zedelijkheid, het ondermijnen der levenskrachten van huisgezin en maatschappij, van staats- en volksleven. \') Twee goden, zoo leerden de Albigenzen, waren er van den beginne: de goede God, de Schepper van den hemel, van de geesten en van de menschelijke ziel, en de booze Kod, Jehovah, die de aarde, al het stoffelijke en ook het menschelijk lichaam gemaakt had. Alles derhalve wat geest was, was om zijn oorsprong uit den goeden God noodzakelijk goed en heilig , de stof daarentegen, als van den boozen God voortkomende, onherroepelijk zondig en vervloekt. De mensch nu was een samenstel; een geest, maar die door de kwade godheid uit nijd in een stoffelijk lichaam werd gevangen gehouden. Ziel en

i) Bekend zijn b. v. de tïjne redeneeringen van Macedonius, de Pelagianen, en vooral van Arius, die meermalen geloofsbelijdenissen onderschreef, waarin het verschil van één enkele letter, welke aan het oog der orthodoxen ontsnapte, beslissend was. De Katharen sloegen een gansch anderen , meer verlokkenden weg in.

-ocr page 53-

39

lichaam waren diensvolgens aan elkaar volkomen vreemd , en hadden weinig\' of niets gemeen, zoodat, al deed het lichaam kwaad, dit der ziel, den geest, nimmer kon aangerekend worden. Maar geheel onsamenhangend namen zij toch de zonde aan. die volgens velen alleen bestond in het verlaten van de albigenzische leer. Een hel erkenden zij niet: zielsverhuizing was de straf voor misdadige geesten. Om de zielen van de stof te bevrijden had Christus zijn Kerk gesticht, doch de ware Kerk was natuurlijk uitsluitend bij de Katharen. Omtrent den persoon zeiven van den goddelijken Heiland predikten zij de bespottelijkste zotheden tegelijk met de afschuwelijkste godslasteringen; ja, zij waren het onder elkander niet geheel eens aangaande de waarachtigheid zijner verschijning op aarde. De Heilige Aartsvaders, en alle mannen uit het Oude Testament, wier nagedachtenis bij de katholieke Kerk in zegening- is, werden koelbloedigquot; op de lijst der verworpelingen geplaatst. Diep wordt het christelijk gevoel geschokt en gewond bij het lezen der afschuwelijkheden, waarmede die trouwe kinderen der helleslang den naam en de levensgeschiedenis der vlekkelooze, gezegende Moedermaagd bezoedelden. De Roomsche Kerk was voor hen het Babyion uit het Boek der Openbaring-; de Paus, de bisschoppen, priesters en religieuzen konden nooit zalig worden, omdat zij tijdelijke goederen bezaten, en zich met stoffelijke genoegens hadden afgegeven. Van de H. Schriften kenden zij alleen aan de boeken van het Nieuwe Testament gezag toe; het Oude was het werk van Jehovah, die een leugenaar was, omdat hij zijn bedreiging niet had vervuld, en den eersten mensch niet op den dag zeiven der overtreding had doen sterven, en een wreedaard, om den zondvloed, den brand van Sodoma en het verdelgen van Pharao\'s leger. Men ziet dat het niet juist de onschuldigsten waren, die door de

-ocr page 54-

Albigenzen in bescherming werden genomen. De Sacramenten, zooals die in de katholieke Kerk werden toegediend, waren óf nutteloos, óf ongeoorloofd. Niettemin bootsten zij die na. Een handoplegging verving het Doopsel; voor het H. Altaargeheim stelden zij een eenvoudige zegening van het brood in de plaats, dat in hun bijeenkomsten werd genuttigd. Macht tot kwijtschelding der zonden bezat geen geestelijke der Roomsche Kerk. ook de Paus niet: die macht was door de Apostelen aan hen, de Albigenzen alleen, medeg\'edeeld. Het eigenlijk Sacrament der Boete bestond volgens velen kortweg in het omhelzen hunner leer: dat alleen gaf vergeving voor voorafgegane schulden. Daar zij de vereering van beelden voor afgoderij uitkreten, kwamen zij in den letterlijken zin tot beeldstormerij, het verwoesten van kerken en kloosters, en tot heiligschennissen, volkomen gelijk aan die, welke vier eeuwen later de beeldstormende hervormers herhalen zouden. \')

Hoe dwaas en uitzinnig die ongerijmdheden ook waren, de gevolgtrekkingen, welke de Katharen er uit afleidden, brachten er eerst ten volle het verderfelijke van aan den dag. Immers, was het alles onberispelijk en heilig wat de ziel verrichtte, en kunnen haar de daden des lichaams niet worden aangerekend, dan is de mensch van alle verantwoordelijkheid zijner werken ontheven, dan zijn straf en vonnis onbillijk, dan zijn wetten een dwaasheid , en kent hij geen verplichtingen hoegenaamd. Met andere woorden: geen rechtsmacht, geen gezag, geen

i) Breeder uiteenzetling der albigenzische leerstukken en hun verschil naar onderscheiden secten vindt men bij Malvenda , Annales, ad ann. 1205. — Guido de Podo Laur. in chron. — Petrus de Valle Semarii, Hist, de relig. Albig. ad Innoc. III. — Caesarius, in Dialog. V. cap. 21. —Cantu, T. VI. 1. 12. hoofdst. 5. — Hergenröther, Handhuch der allgem. Kirchcngeschichte. I. p. 935—942. — Darras «n Bareille, Histoire de l\'Eglise. T. XXVIII. ch. 6 p. 321 vv.

-ocr page 55-

41

wetten, geen gehoorzaamheid, geen richtsnoer van handelen: de mensch alleen is zijn eigen wet, zijn eigen recht en levensregel. Alleen in geval de Staat de beginselen der Albigenzen huldigde, kenden zij hem de macht toe wetten, en regels voor te schrijven tot instandhouding en uitbreiding der leer. Voor geen dezer gevolgtrekkingen traden de ketters terug; integendeel, zij beleden die openlijk in Avoord en in daad, en maakten er de grondslagen van, waarop zij verder voortbouwden. Wel was de stof zondigquot; en het bezit van tijdelijke goederen , het ongelijke vooral, doemenswaard, maar — kenmerkend genoeg — niet allen waren geroepen gedurende het geheele leven de leer in alle volmaaktheid te beoefenen. Zij slechts, die een bijzondere handoplegging ontvangen hadden. behoorden tot de Volmaakten, maar waren dan ook verplicht tot onthouding van stoffelijke zaken, tot het derven van vleesch, wijn en vele andere spijzen, tot streng vasten, openbare armoede, en mochten geen eigenlijk gezegd huwelijk aangaan, of om wat reden ook een eed afleggen. Den onvolmaakten echter, of eenvoudig en geloovigen was dat alles toegestaan, maar dan ook zonder paal of perk. Is het wonder dat deze klasse verreweg de groote meerderheid uitmaakte ? Voor de laatsten was het dan ter zaligheid voldoende, dat zij vóór den dood de handoplegging van een onder de Volmaakten gekozen bisschop of diaken (zij bootsten ook de kerkelijke hiërarchie na) ontvingen, en het Onze Vader, het eenige geoorloofde gebed, opzegden.

Dat tengevolge van deze stellingen geheel het Christendom, iedere band ook van huisgezin en maatschappij verviel, dat de zucht naar gelijkmatig bezit, de staats-almacht en onafhankelijkheid van iedere goddelijke wet zich geleidelijk ontwikkelde, is vrij duidelijk. En om die beginselen in toepassing te brengen behoefden de Albi-

-ocr page 56-

42

geuzen waarlijk geen aansporing. Roof, onrechtvaardigheid, dierlijke ontucht, zuiver materialistische levensopvatting-, verachting van God en van Kerk, van recht en van plicht; en dat alles op groote schaal; en dat alles toegepast op familie- en burgerleven; bevorderd door de scholen, waar die leer werd verkondig\'d, waar aan het menschelijk verstand de hoogste beslissingquot; over alle waarheid werd toegekend, waar een duivelsche haat ingezogen werd tegen de priesters en alle katholieken; en dat alles voorgestaan door de stedelijke besturen en kleinere vorsten, die de ketters voor zich hadden gewonnen; — dat schiep een toestand, waarvan wij ons bezwaarlijk een duidelijk denkbeeld kunnen vormen, doch waarvan de beginselen, voor zoover zij de begrippen van recht en van goddelijke openbaring betroffen, zich in onzen tijd tamelijk wel weerspiegelen, ofschoon de uitspattingen op verre na dat toppunt niet bereiken. In het kort, de Albigenzen waren tegelijk de rationalisten, materialisten, vrijmetselaars en socialisten hunner dagen; alleen duizendmaal meer consequent dan de latere, en meer voortvarend in het uitvoeren hunner consequentiën. Hürter, nog protestant zijnde, en derhalve zeker niet van partijdigheid ter gunste der katholieke Kerk verdacht, schreef over hen: „Wanneer men het inwendig samenstel van zekere revolutionaire secte (de vrijmetselaars), en haar aanvallen tegen de Kerk gedurende de laatste zestig jaren, met de bekende beginselen der Katharen vergelijkt, is men gedwongen tot het erkennen van eenige overeenkomst tusschen beiden. Aan beide vereenigingen ligt \'s menschen onafhankelijkheid van alle hooger gezag ten grond; beiden hebben denzelfden haat gezworen aan alle maatschappelijke instellingen en bijzonder aan de Kerk en haar bedienaren; beiden deelen hun geheimen slechts mede cian dengene die lang op de proef is gesteld, en

-ocr page 57-

43

leggen tegenover een ieder het diepste stilzwijgen op.....

Bij beiden zijn de leiders onbekend aan de groote menigte; beiden zijn in verschillende gewesten onder afzonderlijke hoofden verdeeld; bij beiden dezelfde herkenningsteekenen in de wijze van spreken en in den omgang. Zoodat wij met recht zeggen mogen, dat de omkeer, die gedurende meer dan een halve eeuw de grondslagen der europeesche maatschappij ondermijnt, niets anders is dan het werk der Albigenzen, overgedragen op hun opvolgers, de vrijmetselaars.quot; \')

Hooren wij ten overvloede een nog minder verdachten getuige. Raymundus V, graaf van Toulouse, die aanvankelijk zelf de sectarissen had begunstigd, maar wien de oogen open waren gegaan, sedert de worm, die het bestaan van wet en gezag aanrandde, ook knaagde aan den grondslag zijns troons, schreef reeds in 1177 aan het algemeen kapittel van Citeaux: „De dwaling voert dermate alom den boventoon, dat zij verdeeldheid gezaaid heeft tusschen de echtgenooten, tusschen vader en kind. Men verwerpt de schepping van den mensch, de verrijzenis des vleesches, kortom alle geheimen. De Sacramenten en alle katholieke leerstukken worden geschrapt, de twee beginselen der Manicheën ingevoerd. Ik, die met het dubbele zwaard van gerechtigheid en kracht ben gewapend, en gesteld- als de wreker en uitvoerder van- den goddel ijken toorn, ik zie vergeefs naar hulpmiddelen icit. Ik erken mijn onvermogen van te slagen, daar de aanzienlijksten viijner onderdanen verleid zijn, en zij de groote massa hebben meegesleurd,

zoodat ik niets kan of durf ondernemen...... Daarom

zoek ik den koning te bewegen om hier te komen, overtuigd, dat zijn tegenwoordigheid veel zal kunnoi bijdragen tot

1) Hürter, Innoc. lii. i. 13.

-ocr page 58-

44

dc uitroeiing der ketterij. Ik zal hem zelf de steden, dorpen en bnrchten binnenleiden, hem de ketters aanwijzen en hem uit al mijn kracht ter zijde staanquot;. \')

Was het politieke en sociale drijven der ketters één , men denke niet dat zij op ondergeschikte leerpunten altijd en overal hetzelfde beleden: eenheid was trouwens nooit het kenmerk der dwaling. Zoo waren er onder de Albigenzen, die wel één God en Schepper erkenden, maar hem twee zonen gaven, Christus en den duivel. Terwijl velen de Biecht geheel verwierpen, stelden anderen zich tevreden alleen de voldoening te ontkennen. Naast de Albigenzen stonden weder de Waldenzen of zoogenaamde Armen van Lyon. Deze dweepzieke partij had \'t zich in het hoofd gesteld, uit een kwalijk begrepen geest van armoede, boete te doen voor de verkleefdheid aan de rijkdommen, waaraan de katholieken en vele geestelijken leden, en hervorming te brengen in de Kerk, wie zij om het bezit van tijdelijke goederen het recht op de zaligspreking haars Stichters ontzeiden. Zij liepen veelal op sandalen, en kenden in tijd van nood aan een ieder de macht toe om te consacreeren, mits hij slechts sandalen aan de voeten had! De overblijfselen van de secten der Petrobrusianen, Henricianen en dergelijke uit vorige tijden, brachten ook hier en daar hun eigenaardige begrippen mede. -) Doch in de hoofdstrekking, en vooral in hun strijd tegen het geloof der moederkerk, maakten al die kinderen der hel gemeene zaak met elkander. Hoezeer zij ook in verschillende streken onder min of meer onderscheiden vormen te voorschijn traden, in

1) Fleuri, 1. 73, n. 12. — Touron. c. VI.

2) Roger. Hovedonius, Annal. Angl. ad ann. 1176 et 1178. — Petrus de Valle Sern. ut. supr. — Malvenda, Annales, ad ann. 1205, caP- ^ • — Hergenröther, 1. c. — Ook op andere punten verschilden de Albigenzen\', zoo van de Waldenzen, als onderling.

-ocr page 59-

45

hoofdleer en in de toepassing- er van kwamen zij volmaakt overeen, en het veldwinnen der ketterij in Europa was er zooveel te zorgwekkender om. In het Duitsche Rijk, in Eng-eland en de Nederlanden had zij haar vertakkingen, het noorden van Frankrijk was niet geheel onbesmet, in Noord-Italië begon zij een dreigend aanzien te nemen. \') Maar in het begin der i3de eeuw was Zuid-Frankrijk, was Languedoc vooral het verpeste broeinest, van waaruit de ziekte voortkankerde. Toulouse was thans de hoofdplaats der Albigenzen, en graaf Raymundus VI, hun voorvechter, werd door het meerendeel zijner onder-hoorige of naburige graven en baronnen g-etrouw in de geweldadige en listige verbreiding der leer ter zijde gestaan.

Hoewel ongaarne, wij moesten een oogenblik vertoeven bij dat treurig tafereel. Was die blik noodig om ons, eenigermate althans, het veld te laten overzien, waarop de H. Dominicus te arbeiden had, wij verkregen tevens een pijnlijk bewijs te meer van wat wij dagelijks met eigen oog aanschouwen: hoe gemakkelijk de menschelijke geest zich voor de uitzinnigste dwalingen neerbuigt, wanneer eenmaal de hemelsche glans des ge-loofs, en daarmede ook het zuiver licht der rede, door dampen, uit een bedorven hart opgestegen, is verduisterd; wij kunnen er tevens opnieuw uit erkennen, tot welke rampzalige verlaging de mensch en de maatschappij verzinken , wanneer God, zijn wet en zijn Kerk, van Staat, school en huisgezin wordt uitgesloten.

Maar ging er dan van Petrus\' schip, van Rome, geen

i) Zóó algemeen was de geest der ketterij doorgedrongen, dat men alle secta-rissen, onder wat vorm ook zij bovenomschreven dwaling aankleefden, met den algemeenen naam van Katharen aanduidde; meer nog; uit dat woord is ons Ketter, als bestempeling voor alle mogelijke dwaalleeraars, ontstaan.

-ocr page 60-

46

gebiedend woord uit, dat die stormen en woedende baren mocht breidelen? Met bloedend hart, met onbezweken kracht aan wijze voorzichtigheid gepaard, hadden de pausen den loop van het kwaad pogen te stuiten. Helaas, zonder uitwerksel. Achtereenvolgende scheuringen, de kuiperijen des duitschen keizers, de twee tegenpausen Octavianus en Paschalis, hadden de werkkracht van Alexander III voor een goed deel verlamd. Innocentius III, die thans den H. Stoel versierde, een der grootsten in de rij der gToote mannen, die de Verlosser tot zijn Stedehouders verkoos, had er bij de bisschoppen zachtmoedig doch ernstig op aangedrongen, dat zij, door de geestelijken tot tucht en voorbeeldig leven terug te brengen, door aanhoudende waakzaamheid, door klare uiteenzetting van het katholiek geloof, door prediking en openbare weerleggingder kettersche stellingen, door een liefderijk en gematigd handelen niets onbeproefd zouden laten om de afgedoolden weer te voeren tot den schaapstal. \') Bleken ten laatste de goedertierenheid en de overredingsmiddelen machteloos, dan, maar ook dan eerst, eischte de Paus onverbiddelijke gestrengheid; dan moesten de vorsten het zwaard trekken tegen de weerspannigen, die den Staat evenzeer als de Kerk bedreigden, dan riep hij hen op, om „die vossen van Samson, die den wijngaard des Heeren vernieldenquot; met geweld van wapenen uiteen te drijven. 1) Vruchteloos. Onder de wereldlijke vorsten had de een de handen te vol met de verdediging zijner eigen staten, de ander was der ketterij in het geheim toegedaan, een derde beschermde haar openlijk. De geestelijkheid verwierf voor al haar bemoeiingenquot; van de oproerlingen slechts

1

Lib. 9, epp. 78 en 213. Lib. 12, ep. 172.

-ocr page 61-

47

laster en bespotting ten loon, de priesters werden met den dood bedreigd, zoo zij het nog\' durfden wagen iets tegen de ketters te leeraren. De bisschop van Toulouse durfde zich zelfs niet meer buiten zijn paleis vertoonen. Toen zond Innocentius twee legaten, religieuzen uit de Cisterciënser-orde, van welker leden hij altoos en terecht de beste hulp verwacht had. \') Met uitgebreide volmachten voorzien moesten zij in \'s Pausen naam den toestand van nabij onderzoeken, en doortastende maatregelen nemen. Onverrichter zake keerden zij naar hun klooster. Andermaal werden gezanten uit dezelfde Orde door den Opperpriester benoemd; de abt Arnoud van Citeaux, Rodolf, en Petrus van Castelnau predikten, vermaanden, redetwistten over de geloofswaarheden: alles met even weinig gevolg. 1) Toen trad God meer zichtbaar tusschen beiden. Hij zond twee mannen naar Frankrijk, die Hij had verkoren om der ketterij den eersten slag toe te brengen, en van wie de een de roeping had, aan de uitroeiing van het kwaad een reeks van jaren opoffering te schenken, zijn arbeid, zijn tranen, en zijn nalatenschap.

1

Rohrbacher, L. 71, S 4.

-ocr page 62-

V IJ F D F H O O F D S T U K.

DE H. DOMIXICUS KOilT IX FRAXKRIJK EX OXÏVANGT /IJX ZEXDIXG VAX IXXOCEXTIUS III.

wP:\'

^Itastilië\'s vorst had onderhandelingen aangeknoopt voor het huwelijk van zijn oudsten zoon Ferdinand. De maagd, die hij tot bruid van zijn opvolger wenschte, was de dochter eens graven, wiens gebied door de oudste schrijvers „dc Markeri\' genoemd wordt. \') In het jaar 1203 werd Diëgo van Azevedo voor die zaak derwaarts gezonden, en koos den supprior zijner kanun-

1) Zie Echard, I p. 5. — Boll, die 4 Aug. ?i XII. — Wat hebben wij bier onder de Marken [Marchiae) te verstaan ? Op min of meer goede gronden , o. a. op de woorden van Bernardus Guido, die spreekt van; Marchia sivc Dacia, hebben sommigen daarin een streek aan de Deensche grenzen, of ook Denemarken zelf gezocht. Anderen — en ons dunkt met meer waarschijnlijkheid — houden het oor een graafschap in Aquitanië. Latere historiekritiek, die zich de vraag gesteld heeft, is niet tot een geheel bevredigende oplossing gekomen. Zie Boll. 1. c. —-Touron. V. Men vergelijke nochtans Alex. Mamachi , Annales I. p. 127.

-ocr page 63-

49

niken, Dominicus van Guzman, tot zijn reisgezel. Door den koning van de noodige uitrusting en een waarlijk vorstelijk geleide voorzien, vertrokken beide mannen uit hun vaderland, togen door de Pyreneën, en kwamen in het zuiden van Frankrijk. Daar ontrolde zich voor Dominicus\' oog het erbarmelijk tooneel van Languedoc, niet meer zooals hij het kende uit treurig klagende berichten alleen, maar onmiddelijk met al de jammeren der naakte werkelijkheid. Door het diepst der ziel sneed hem het gezicht van zooveel ongelukkigen, die in de strikken der hel gevangen, met geweld hun ondergang te gemoet gedreven werden, voor wie eenmaal toch Jezus Christus zijn Bloed had vergoten; en zijn waarachtig priesterlijk hart verlangde vurig, zoo het Gods wil was, iets te mogen doen ter redding dier armen, aan wier heil velen reeds vruchteloos hadden gearbeid, maar waaraan hij, die de kracht der liefde kende, toch niet wanhoopte.

Te Toulouse werd den Heilige een welgemeende gastvrijheid aangeboden door een burger, in wien zijn scherp oog spoedig een aanhanger der secte ontdekt had. De afgedwaalde had zich meer uit onkunde dan uit boosheid in het verderf gestort. Dominicus begon met God te bidden voor de bekeering van den ongelukkige; vervolgens begaf hij zich met hem in gesprek en verzocht hem te luisteren. Gedurende het onderhoud, dat den ganschen nacht doorgezet werd, gevoelde de arme man langzamerhand meer en meer weldadigen balsem druppelen op zijn hart, dat zich onwetend had laten ver-steenen. Een heldere uiteenzetting van het geloof en zijn dogma\'s deed de nevelen optrekken, waarmede de dwaling zijn geest bedekt\'hield. Dominicus\' tranen , smeekingen en overtuigende taal deden onder de werking der genade het overige. Met het aanbreken van den morgen ging ook

■i

-ocr page 64-

voor den verblinde een nieuwe levenszon op; Dominicus had een ziel aan de hel ontroofd en op den weg des hemels teruggevoerd. \')

Op dat oogenblik viel er ook een nieuwe lichtstraal op het levenspad van den Heilige. Hij meende een wenk des Hemels te erkennen: zijn roeping tot het apostolaat. Meer en ernstiger nog dan anderen, die het met de zaak der Kerk wèl meenden, had hij immers reeds lang over de geschikte middelen ter keering der doodelijke krankheid, die het geloof in Languedoc aangegrepen had, nagedacht. Wel was op dit oogenblik, nu hij in gezelschap zijns bisschops een zending voor zijn vorst had te vervullen, nog geen bestemd plan bij hem gerijpt, te meer daar hem een andere, ruim zoo moeielijke, apostolische arbeid voor den geest zweefde; maar toch, de gedachte was hem niet vreemd meer. ja \'t was hem duidelijk, dat Jezus\' Kerk mannen behoefde, die zich toewijdden aan het verkondigen en ongeschonden handhaven der waarheid, en dat hij van hun getal moest wezen.

Van hun zending mochten Diëgo en Dominicus aan het hof van Castilië den gewenschten uitslag mededeelen: de vorstin en haar bloedverwanten hadden in het huwelijk bewilligd. Op nieuw togen zij kort daarna, van nog rijker gevolg voorzien, en in gezelschap van eenige priesters, op weg, om de koninklijke bruid naar Spanje af te halen. Arme menschelijke berekening! Teleurstelling is het lot van ieder die op het vergankelijke bouwt. G-od alleen blijft, en Hij, wiens vinger den stervelingen hun paden voorteekent, had wel dien tocht zijner dienaren beschikt, maar slechts tot zijn wijze doeleinden. Op de heenreis gewerd den gezanten reeds de tijding

i) Jord. Sax. cap. i. nquot;. 12 - Theodoric. v. Apolda. cap. 5.

-ocr page 65-

5i

dat de vorstin dezer aarde niet meer behoorde! Diëgo en Dominicus zonden nu een bode met het doodsbericht naar hun koning; zij zeiven richtten hun schreden naar de hoofdstad der Christenheid, naar Rome, naar Innocentius III. \')

Rome! Dat woord, dat altoos van de stichting der zevenheuvelenstad af zooveel gezegd heeft, en tot aan der tijden eindpaal zooveel zal zeggen voor vijand en voor vriend, wat had dat beteekenis in die eeuwen, die, ondanks het woelen der ketterij, ondanks scheuring en afval, toch zoo doortrokken waren van geloof; wat hield dat woord veel in, in die tijden, toen staats- en volkenrecht, instellingen en wetten niet rechtmatig beschouwd werden, wanneer zij tegen Rome\'s beginselen aandruischten. Met welke dankbaarheid wist de katholieke wereld, wisten de landen en volken den zegenstroom te waardeeren en te genieten, die uit de milddadige hand der zorgzame moeder de volheid van vrede, van waarheid, van ontwikkeling op elk gebied over Europa uit had gestort! Rome, de gelukkige moeder, die zich in trouwe zonen verheugde, welke haar duizendmaal het lijden verzoetten, waardoor elders zooveel ontaarde kinderen haar hart folterden, Rome, de stad, geheiligd door het bloed der Apostelvorsten, wat was zij aantrekkelijk voor zielen, grootmoedig als Diëgo en Dominicus ! In den boezem van den eerbiedwaardigen kerkvoogd leefde een wensch om die moeder der wereld in ruimer werkkring te dienen, dan een enkel christelijk bisdom aanbood. Een stille, lang verzwegen bede sluimerde daar op den bodem \'zijns harten; die wilde hij den opvolger der Apostelen voorleggen. Ginds in het oosten van Europa huisde een woeste volksstam, waarover

i) lidem. ibid, et seqq,

-ocr page 66-

52

het kruis zijn zegenende armen nog niet uitgebreid had: de Cumannen. Aan hun bekeering verlangde hij te arbeiden, en met het vooruitzicht op een mogelijke martelkroon onder de heidenen, zou \'t hem zoo zoet zijn, van den bisschopszetel afstand te doen en zijn leven te geven voor de bekeering der ongeloovigen. ^

Innocentius III, even voorzichtig als ijverig, prees Diëgo\'s edel verlangen, doch meende aan diens voorstel zijn toestemming te moeten onthouden. Te goed kende hij het verdienstelijk bestuur van Osma\'s bisschop; hij oordeelde diens vaste hand voor die kerk onmisbaar. Toch wilde de Paus den apostolischen geest van Diëgo van Azevedo niet binnen de grenzen van een enkel bisdom beperken. Had de bisschop niet zelf den toestand van Languedoc aanschouwd, en de noodzakelijkheid ingezien van een waarlijk ijverig apostolaat op dien tot hiertoe zoo ondankbaren bodem ? Innocentius stond hem dan toe, met de priesters uit zijn gevolg, die zijn arbeid deelen wilden, het geloof te prediken ondei: de Albigenzen, en in vereeniging met de reeds in Frankrijk vertoevende pauselijke legaten nog een poging te ondernemen om het kwaad tot staan te brengen. Nochtans mocht de bisschop geen afstand doen van zijn zetel, maar moest van Frankrijk uit de kerk van Osma blijven besturen, en na een arbeid van twee jaren naar Spanje terug-keeren. -)

Wat Dominicus betreft, zijn bede was niet alleen verhoord, maar zijn weg hem ook aangewezen. Die tranen en smeekingen reeds zoolang en zoo vurig gestort, om

1) Vine. Bellov. Specul. Hist. 1. 29. c. 95. — S. Antonin. 3. p. Hist. tit. 23 c. 4. — Petrus de Vall. Sern. e. 5. — Deze heidenen woonden tussehen Don en Dnieper, in den omtrek van de zee van Azof.

2) Mariana. Annal. Hisp. lib. 12. c. 2. — Apud Malv. ad ann. 1206. e. 4.

-ocr page 67-

53

een ware liefde tot de zielen en een priesterlijken ijver voor haar zaligheid, hoe had ook de Hemel die kunnen verstooten? Toch was hem niet alles op eenmaal duidelijk voor den geest getreden. Had de bekeering van zijn gastheer te Toulouse hem aan een missie onder de ketters doen denken, het voornemen zijns bisschops had ook in zijn ziel sterken weerklank gevonden: ook hem ware \'t een vreugde geweest, zoo hij aan de wilde volken de waarheid des geloofs, de liefde van Jezus Christus en de goede boodschap der zaligheid had mogen brengen. Doch thans had God uitspraak gedaan. Door den mond zijns gezalfden Stedehouders had Hij zijn wil geopenbaard , en dat woord van hem, die in alles door den H. Geest wordt ter zijde gestaan, gaf Dominicus de zekerheid, dat de Albigenzen, en niet, althans nu niet, de barbaren het voorwerp van zijn apostolaat moesten wezen. Slechts weinig tijds nog vertoefden de twee pelgrims binnen de Eeuwige Stad. Toen wierpen zij zich andermaal voor Innocentius\' voeten, en van de opgeheven hand en van de lippen des Pausen dauwde over hun gebogen hoofden de zegen neer, die het zaad vruchtbaar maken kon, dat zij, op zijn woord uitgegaan, zouden strooien over den akker des Heeren.

Met een enkel woord gewaagden wij reeds van de vergeefsche prediking der drie pauselijke legaten in de ketterschgezinde gewesten, in Arles, Aix en Narbonne. De meineedige dwingeland Raymundus VI, in naam leenman van den koning van Frankrijk voor het graafschap Toulouse, metterdaad de beul zijner onderdanen, handhaafde het drijven der dwaalleeraars met het zwaard. De zwakheid der geestelijken werkte den afval in de hand, maakte het bekeeringswerk dubbel moeielijk. De legaten mochten prediken en redetwisten, zij mochten de rechten van kerkelijke en wereldlijke overheden verdedigen, de

-ocr page 68-

54

heiligheid en deng-oddelijken oorsprong bewijzen der katholieke Kerk, den afgedoolden hun dwaling aan het verstand pogen te brengen, de dweepers zoeken te bewegen tot het erkennen en omhelzen van de waarheid, met een ho-nenden grijnslach staken de ketters den vinger uit naar de hoofden der katholieken, naar de geestelijken, die aten en dronken en rijk gekleed waren, terwijl hun Volmaakten immers leefden in verachting van het stoffelijke. „Aan hun vruchten zult gij hen kennend wierpen zij den gezanten tegen, meenden daarmede een afdoenden grond aan te voeren voor den onheiligen en duivelschen oorsprong der christenleer, en gingen in verstoktheid hun gruwelijk leven voortzetten.

Dat is de weg, dien de vijanden der Kerk immer insloegen. Waar enkele harer leden, tegen haar wil en wet en geest, de palen hunner heilige roeping overschrijden, voert men de Kerk te gemoet, dat zij zelve oorzaak is van het kwaad, hetwelk zij verafschuwt en vonnist. Door boosaardig valsche redeneering lichtgeloovi-gen misleiden, is een middel, dat reeds de paradijsslang te werk legde om het heilige aan te randen. Van den vader der leugentaal hebben zijn onverbasterde kinderen geleerd hun gif te werpen op het vlekkeloos werk van den heiligen God. Maar, en zij zei ven weten het tot hun veroordeeling, noch God, noch zijn werk zullen door het venijn der helleslang in hun luister en grootheid geschaad, zij daarentegen zullen na iederen aanval dubbel verplet en vernederd worden.

Ontmoedigd bij het niet te loochenen feit, dat in spijt van alle krachtsinspanning de trouwe kudde met den dag versmolt, waren Arnoud, Rodolf en Petrus van Castelnau met eenige abten hunner Orde en enkele bisschoppen ter beraadslaging bijeengekomen te Montpellier. Allen verderen arbeid nutteloos achtend, deden zij reeds het voorstel.

-ocr page 69-

DO

om met het nauwkeurig- verhaal hunner pogingen tevens hun verzoek om ontslag aan Innocentius III op te zenden, en vervolgens naar Citoaux weer te keeren. Op dat oogenblik traden door Gods beschikking Diëgo en Dominicus op. De onverwachte aankomst dezer twee nieuwe predikers, door den Paus gezonden, hield niet slechts de legaten van hun voornemen terug, maar bracht een volslagen verandering te weeg in het be-keeringswerk in Languedoc. Na hen met den verschul-digden eerbied ontvangen te hebben, verlangde men ook hun raadgeving te hooren. Aan Diëgo kwam als bisschop het recht van spreken toe: Dominicus\' taal en zienswijze stemden met de zijne volmaakt overeen, misschien zelfs was \'tzijn raad dien de kerkvoogd uitsprak toen hij zeide; „Den weg, dien gij tot hiertoe gevolgd zijt. Eerwaarde Broeders, had gij niet moeten inslaan. Mij schijnt het onmogelijk toe, met woorden lieden te bekeeren, die zich op voorbeelden beroepen. Zij misleiden de argeloozen door voorgewende armoede en gestrengheid. Gij zult derhalve door een tegenovergestelde handelwijze weinig voordeel behalen, veel tegenwerken, en nimmer hun gemoed treffen. Bestrijdt het voorbeeld door het voorbeeld. Stelt ware deugd tegenover schijnheiligheid: de bedriegelijke trots der valsche apostelen wordt alleen door een uitstekend voorbeeld van ootmoed overwonnen.quot;

„Eerwaarde Vader, vroegen de legaten, wat raadt gij ons dan?quot;— „Doet, wat ik doen gaquot;, was het antwoord. Toen liet Diëgo zijn gevolg komen, beval hun al zijn goederen en geheele uitrusting bijeen te brengen, en terstond met paarden en alle verdere begeleiding naar het vaderland terug te keeren. Aan dien raad en dat voorbeeld hechtten de pauselijke leg\'aten onmiddelijk hun goedkeuring: ook zij zonden hun dienaren en goederen heen, en verklaarden zich bereid. om in

-ocr page 70-

56

den heiligen geest der Apostelen de prediking door te zetten.

Van toen af nam de missie een nieuwe gedaante aan. Diëgo van Azevedo droeg de leiding er van op zich. aan zijn zijde stond de H. Dominicus. Deze kon zelfs verder gaan dan zijn bisschop. Was Diëgo door den Paus verplicht geworden zijn bisschoppelijken staf over Osma te blijven voeren, de Heilige daarentegen deed afstand van zijn waardigheid als supprior der kanunniken van Osma\'s kapittel, en noemt zich van nu af eenvoudig weg „frater Dominicusquot;. \')

„Een opmerkenswaardige bijzonderheid in het leven van onzen H. Vader, zoo schrijft een geestelijke dochter des Heiligen-), is, dat de goddelijke roepstem zich noch plotseling, noch wonderbaar, zelfs niet op buitengewone wijze aan hem hooren deed. Integendeel, zijn toekomst werd langzaam en als uit de verte voorbereid, maar ook daarom juist zooveel te vertrouwbaarder en veiliger. God zond hem inspraken, wanneer omstandigheden zijns levens tegelijk den weg aanwezen, waarlangs die wenken ten uitvoer moesten gelegd worden. Dominicus werd immer geleid, zonder te weten waarheen. Toen hij tot supprior van Osma benoemd was, kende hij geen ander vooruitzicht dan het gemeenschappelijk leven in een kapittel van kanunniken. Daarop kwam een reis die haar doel miste, wel is waar, doch waardoor inderdaad Gods oogmerken bereikt werden, daar deze hem plaatste tegenover de ketterij, voor welker bestrijding God hem

verwekt had..... De omstandigheden alleen, en een

andere wil dan de zijne. beletten hem als vergeten zen-

1) Jordan. Sax. cap. I. n». 16 en vv. apud Bolland

2) I.ife of S. Dominic. London 1857. Chapt. ili.

-ocr page 71-

57

deling onder de Cumannen te gaan sterven; en nu, rijk aan nieuwe gedachten en nieuwe vooruitzichten, die hij voor altoos scheen te moeten vergeten, was hij op weg naar zijn vaderland weer te keeren, en zijn vorige leefwijze en vroegere bezigheden na twee jaren onderbreking te hervatten. Maar juist op dat oogenblik, toen hij het zware offer zijner grootsche verlangens bracht, bereidden de ondoordringbare plannen der Voorzienigheid, door de menschen zoo ten onrechte toeval genoemd, onder de muren van Montpellier. een samentreffen van omstandigheden voor. dat hem zijn toekomst ontsluiert.quot;

-ocr page 72-

ZESDE H O O E D S T U K.

EERSTE ARBEID VAN DEN H. DOilINICÜS ONDER DE KETTERS , TOT AAN DE STICHTING VAN HET KLOOSTER VAN O. L. V. TE BROUILLE.

J|@et waarlijk apostolisch besluit werd onverwijld ten ^ uitvoer gebracht. Van Alontpellier begaven zich de ^ geloofsverkondigers in armoedige en nederige kleeding naar Toulouse. Zij reisden te voet en bedelden hun onderhoud. Onderweg deden zij de eene plaats na de andere aan, om te prediken naar gelang de H. Geest hun ingaf. Dat woord der evangelieprediking, gesteund door het voorbeeld van hun heiligen wandel, en vruchtbaar gemaakt door de genade van God, werd niet vergeefs gesproken. Te Verfeuil bekeerden zij vele aanvoerders der ketters, en onder deze twee beruchte hoofdmenners , Pontius en Arnard. Te Caraman hielden zij een geloofstwist met twee andere verstokte dwaalleeraars, Boudewijn, en Diederik, die bij het lichtgeloovig volk in groot aanzien stonden, en, gewoon de menigte in hun strikken te verschalken, zich onovertrefbaar waanden. Op hun ver-

-ocr page 73-

59

stand pochend boden de beide ketters zich tot een openbaren redetwist met de missionarissen aan. De uitslag\' dacht hun niet twijfelachtig, daar zij zich van scheidsrechters voorzien hadden, die hun partij waren toegedaan, en van wie men derhalve met allen grond kon verwachten dat zij, ook tegen eigen overtuiging, een einduitspraak zouden geven ter gunste der dwaling. Acht dagen lang bleven de partijen in het strijdperk, en gingen hun zendelingen beurtelings aan het volk het geloof of de dwaalleer prediken. Ten laatste moesten toch de albigenzische aanvoerders, herhaaldelijk weerlegd en beschaamd, de betwiste punten gewonnen geven. Het warm, apostolisch woord van den H. Dominicus, die den een-voudigen en misleiden den afgrond wees, hun door de secteleiders gegraven, terwijl hij met heldere welsprekendheid de zuiverheid van het katholiek geloof, de heiligheid der leer en der gewijde Schrift en de eenheid der Kerk in het licht stelde, opende velen de oogen. Met den dagquot; slonk de aanhang \'der ketterij te Caraman weg; in een enkele week was verreweg het meerendeel der bevolking voor het geloof herwonnen. Slechts de bestuursleden met de twee oude booswichten bleven verstokt; zij waren de genade onwaardig. Toen de predikers vertrokken , deed de gansche stad onder luide dankbetuigingen hun uitgeleide, en zóó hoog was de geestdrift der nieuw-bekeerden gestegen, dat zij hun valsche leeraars onmid-delijk buiten de poorten hadden gejaagd, waren deze niet door de plaatselijke overheid met behulp der gewapende macht in bescherming genomen. \')

Van Caraman wendden zich de geloofsverkondigers onder leiding van Azevedo naar Béziers, waar tengevolge

i) Petrus de Vail. Sern. Hist. Alb. c. 3. - Fleiui. 1. 76. nquot;. ^7. Touron. c. VIL

-ocr page 74-

6o

eener prediking, vijftien dagen achtereen voortgezet, het woord Gods vruchten droeg, schoon minder dan hun van ijver brandend hart wenschte. De»monniken uit de Cisterciënser-orde moesten zich voor een oogenblik aan het predikambt onttrekken, de een, op raad van allen, ten einde zich een tijdlang te verbergen voor de verbittering der dweepers, die hem den dood hadden gezworen, de ander, om het algemeen kapittel der Orde bij te wonen. Weldra keerden zij met nog twaalf abten terug. Intus-schen bezochten Diëgo en Dominicus Carcassonne. Carcassonne was diep gezonken. Na Toulouse de hoofdzetel der losbandigheid, was het een verzamelplaats van het uitvaagsel van Languedoc, van roovers, plunderaars, over-spelers en godslasteraars, allen verstokten, die den H. Geest bleven weerstaan. Dat volk volhardde in de ketterij , hoezeer de twee apostelen zich ook voor hen ten beste gaven. De vloek des Hemels scheen over de rampzalige stad geworpen, en zoo ergens, dan was daar het woord des Apostels waarheid: dat God zich crharvit over dengene. nneii \'t Hem heli aagt. maar ook verhardt deng ene, dien Hij ■wil verharden. \') Gedurende de tien of twaalf jaren dat de H. Dominicus Languedoc en de aangrenzende streken met zijn zweet besproeide, bood hij herhaaldelijk in naam van den God der barmhartigheid Carcassonne de genade der bekeering aan, doch nimmer mocht hij in die stad eenige merkelijk gezegende uitwerkselen van zijn arbeid aanschouwen. Zijn prediken en vermanen, zijn smeeken en bedreigen bliezen integendeel het vuur van den dweepzieken haat nog feller aan; de laaghartigen hitsten de kinderen, het gepeupel, de honden zelfs op tegen Gods dienaar, spuwden hem openlijk in het aangezicht, wierpen

i) Rom. IX. 18.

-ocr page 75-

61

hem met slijk en vuilnis, bonden hem ter bespotting stroo aan den mantel, en hoonden hem met de diepste verachting. Toch vermochten zij geen oogenblik zijn zielsrust te verstoren, veel minder zijn liefde voor hun zaligheid te doen verflauwen. Onvermoeibaar keerde hij telkenmale naar de ondankbare stad terug, en al zag hij zijn liefde steeds met dezelfde beleedigingen vergolden, hij bleef geduldig, en bad God, dat lijden als offer voor hun bekeering te willen aannemen.

In die buitengewone voorliefde voor Carcassonne boven zoovele andere steden, waar zijn woord en zijn voorbeeld weldadiger werkte, schuilde echter nog een ander geheim dan enkel de aandrang zijns ijvers. Het was zijn ootmoed. „Waarom, zoo vroeg men den Heilige eenmaal, waarom verblijft gij toch zoo gaarne te Carcassonne, liever dan in het bisdom van Toulouse?quot; — „Omdat, was zijn antwoord, te Toulouse zooveel menschen mij eeren en hoogschatten, terwijl te Carcassonne iedereen tegen mij is.quot; Hij zocht en beminde de verachting. Niet tevreden met zich verborgen te houden, waar hem eer wachtte, of in zachtmoedig geduld versmading te lijden om den naam van Jezus, snelde hij met opzet zijn beleedigers in de armen, vond hij er zijn geluk in, als een dwaas bespot en mishandeld te worden door het uitvaagsel des volks. Zulk een verheven deugd is slechts het voorrecht van \'s Hemels dierbaarste uitverkorenen, en God pleegt hen dikwijls reeds te midden der verguizingen, die zij lijden, met eer en heerlijkheid te kroonen, opdat de wereld moge erkennen, dat Hij het is, die den nederige uit het slijk opheft en plaatst onder zijn vrienden. \')

Op hun rondreis door het diocees van Carcassonne,

r) Theodoric. v. Apolda. c. 19. nu. 221. Edit. Boll.

-ocr page 76-

02

kwamen de missionarissen te Montréal. Terwijl zij vrijmoedig, als onverschrokken apostelen van Christus, de leeraars der leugentaal weerlegden, en het volk tot boetvaardigheid vermaanden, verspreidden de ketters de meest lasterlijke geschriften tegen het geloof en zijn bedienaren, en tartten in hun verwaandheid de zendelingen uit, zich in het openbaar met hen te meten. In de burcht van Montréal kwam het tot een geloofstwist met vier voorgangers der secte. Zóó ongelukkig was de staat van zaken, dat Diëgo en de zijnen, om het weinigje geloof in de harten der zwakken niet geheel uit te dooven, hun bestrijders met althans eenige hoop op goed gevolg te vernederen, en de misleiden te ontgoochelen, de einduitspraak moesten overlaten aan twee edelingen en twee burgers, die de vereischte kennis der waarheden misten en bovendien met hart en ziel aan de ketterij waren verkleefd. De punten, waarover de twist gevoerd werd, omvatten de geheele katholieke leer, hoofdzakelijk echter de heiligheid der Kerk en het H. Misoffer. In het bijzijn eener talrijke menigte werden gedurende veertien dagen van beide zijden bewijsgronden aangevoerd en weersproken. De apostelen der hel, zoowel als de leerlingen des Heeren, predikten, leeraarden in het openbaar en in besloten kring; ten laatste werd de dwaling meer en meer teruggedreven en beschaamd, terwijl God aan ruim honderdvijftig ketters de genade des geloofs schonk. Toch gaven de partijleiders geen gewonnen veld. Hoewel van de klaarblijkelijke valsch-heid der albigenzische stellingen overtuigd, weigerden de scheidsrechters een beslissing, onder voorwendsel, dat zij eerst na rijper overweging van de door de katholieken aangevoerde bewijsgronden, een besluit konden nemen. De H. Dominicus nu, had verschillende plaatsen uit de H. Schriftuur tot bewijs gebezigd en in \'t breede

-ocr page 77-

63

verklaard; hij stelde die, benevens de uitlegging, in een geschrift op, en gaf dit aan een ketter met de dringende bede, het te overdenken, en vervolgens naar bevinden de katholieke leer te verwerpen of te omhelzen. Den volgenden nacht vergaderden de ketters afzonderlijk, niet om een stap te doen ter bekeering, maar enkel om op middelen en nieuwe uitvluchten te zinnen, ten einde aan de hun dreigende beschaming te ontkomen, of zich anders door list of geweld van de lastige zedepredikers te ontdoen. Zij lazen hot geschrift van Domi-nicus, wikten en wogen den inhoud, vergeleken het met den tekst der Schriftuur, zooals zij dien lazen, maar moesten ten slotte hun onvermogen erkennen van er iets tegen in te brengen. Reeds waren zij ten einde raad, toen een hunner een voorstel deed, dat zooveel ge-reeder bijval vond, omdat het hun de zegepraal op de goedgezinden scheen te verzekeren. „Laat ons, zeide hij, het geschrift in het vuur werpen; blijft het in de vlammen ongedeerd, dan zullen wij gelooven aan de leer die het inhoudt, zoo niet, wij zullen voortgaan te leven en te leeren gelijk tot dusver.quot; Dit godtergend besluit had voorzeker geen bijstand van boven verdiend. God echter, die niet den dood maar de bekeering des zondaars wil, weigerde zelfs nu aan die ongelukkigen de genade der boetvaardigheid niet: Hij deed het wonder, dat zij in hun overmoed eischten. In den open vuurhaard wordt het geschrift van den H. Dominicus geworpen. Daar staren de hardnekkigen in stomme verbazing elkander aan: de bladen door Gods dienaar beschreven blijven ongeschonden. Zij zouden dan verplicht zijn hun dwaling te erkennen? Een tweede, een derde maal wordt de proef herhaald, telkens met denzelfden wonderbaren uitslag: het boek bleef ongedeerd. Wie zou nu niet meenen, dat voor een zoo schitterend wonder zelfs de

-ocr page 78-

04

versteendste harten breken zouden? Wie het gelooft, kent de verstoktheid der Albigenzen niet. De belofte, welke zij van het gevraagde wonder afhankelijk hadden gemciakt, ongedachtig, versmaadden zij den Hemel, van wien zij een teeken gevorderd hadden. Eenstemmig was hun besluit: door een diep stilzwijgen het mirakel voor het volk geheim te houden, opdat het niet aan de bovennatuurlijke tusschenkomst de waarheid erkennen zou. Toch had God het anders beschikt. Een soldaat, die aan de nachtelijke bijeenkomst had deelgenomen, en reeds vroeger getroffen was door den heiligen levenswandel van Dominicus, bood niet langer weerstand aan de genade, bekeerde zich, en openbaarde het wonder. Ook de Heilige zelf. hetzij hij door den bekeerling hiervan werd onderricht, hetzij hij door goddelijke openbaring er kennis van droeg, heeft het mirakel ter eere Gods aan een religieus van Citeaux verhaald, en zoo heeft de geschiedenis het als uit zijn eigen mond kunnen opteekenen. \') Een dergelijk wonder had te Fan-jeaux plaats; en als kon de overeenkomst der feiten misschien aanleiding geven ze te verwarren of tot een enkel saam te smelten, hebben de oude schrijvers beiden als bepaaldelijk onderscheiden en met hun eigen bijzonderheden vermeld. \'1) De gebeurtenis te Fanjeaux droeg zich volgender wijze toe. Nadat de Cisterciënser-abten zich weder met Diëgo van Azevedo hadden vereenigd, togen de heilige predikers te zamen naar die plaats, waar de boom des verderfs diepe wortelen geschoten had. Het kwam weder tot een geloofstwist. De Albigenzen hadden

1

Theodoric. c. II. n0 31. — Humb. Apud. Boll. n0. 224. — Echard. Biblioth. Praedic. I. p. 8.

-ocr page 79-

65

hun leerstellingen en de verdediging daarvan te boek gesteld, om die den katholieken ter lezing en verklaring voor te houden. Van den kant der rechtzinnigen waren eveneens onderscheidene verdedigingsgeschriften vervaardigd; maar toen men tot het besluit moest komen, welk van die bij voorkeur tegen de dwaalleeraars zou worden gebezigd, droeg het boek, door Dominicus geschreven, de algemeene goedkeuring weg. Voor een groote menigte volks nam de strijd een aanvang in het kasteel van een edeling, met name Raymundus Durfort. De afloop was een zóó klaarblijkelijke zegepraal der waarheid, dat, ofschoon de scheidsrechters, die hier wederom uit de ketters waren gekozen, de uitspraak weigerden, het opgewonden volk luide schreeuwde om een beslissing, al was het door de vuurproef. Op een inwendige verlichting aanvaardde de H. Dominicus het van den kant der ketters godslasterend voorstel. Alen ontsteekt een groot vuur, en de twee boeken worden tegelijk er in geworpen. Dat der ketters vergaat oogenblikkelijk tot asch, het boek van den Heilige blijft niet alleen ongezengd, maar wordt door de vlammen teruggeslingerd tot voor de voeten van het vergaderde volk. Tot driemaal werpt men het weder in het vuur, en telkens legt hetzelfde wonder getuigenis af van de waarheid des geloofs en de heiligheid van hem, die het boek had geschreven. In het jaar 1325 kocht koning Karei de Schoone het kasteel, waar dit mirakel g\'eschied was, en bouwde er een kapel onder aanroeping van den H. Dominicus. \') Velen, na de getuigenis des Hemels gezien te hebben, keerden in den schoot der ware Kerk terugquot;; anderen

l) B. Jord. Sax. cap. I. nquot;. 20. - Humb. Constant, van Orvieto. apud Boll. K c. — Echard. I. p. 6.

-ocr page 80-

66

wilden niet overtuigd worden, en volhardden in hun blindheid.

Daar bleek derhalve harde en moeielijke arbeid noodig, en deze leverde wel schoone, doch nog betrekkelijk geringe vruchten op. Want al hadden de ijverige priesters in vele steden en dorpen de zielen mogen ontrukken aan de roofgierige wolven, talloos velen bleven er nog blootgesteld aan gevaren, waaraan \'t een onmogelijkheid scheen te ontkomen. Onder de middelen, waarvan de ketterij zich bediende om haar verderfelijken invloed levendig te houden, was er een, zóó sluw uitgedacht, dat het slechts door de verraderlijke slang, den aartsverleider zeiven kon ingegeven zijn. Door het platbranden van burchten en pachthoeven, het verwoesten van g-eheele bloeiende landschappen en rijke grondbezittingen, hadden de Albi-genzen die leden van den adel, welke niet tot hun partij toetraden, tot broodsgebrek doen vervallen. Verarmde baronnen en ridders, voorheen groot en rijk, zagen nu naar alle kanten uit, niet slechts hoe zij hun berooiden toestand herstellen, maar zelfs hoe zij een betamelijk dagelijksch onderhoud bekomen konden. Daarmede wisten de laaghartigen hun voordeel te doen. Zij noodzaakten die verarmde edellieden hun dochters ter opleiding af te staan aan kettersche vrouwen, diep bedorven wezens, die er haar levenstaak van maakten, onder den schijn eener eerlijke opvoeding, ziel en lichaam harer schulde-looze prooi tot in de laatste levensaderen te vergiftigen; of zij boden die maagden een verbintenis aan met rijke Albigenzen, die haar en haar ouders, doch ten koste van het geloof, weder tot een gegoeden stand konden opvoeren. De geldelijke verlegenheid der ouders deed, helaas, deze voorslagen maar al te lichtzinnig aanvaarden. Dat griefde Dominicus zeer. Hij doorzag do draagkracht dier aanslagen, die vooral zoo verwoestend

-ocr page 81-

67

werkten voor de toekomst, wanneer het vrouwelijk g-eslacht opzettelijk en met voordacht in geloof en zeden werd bedorven. Hij overlegde voor God, of het niet mogelijk zou wezen, althans eenigen voor die ramp te behoeden, althans enkele zielen te redden, zoo hij niet allen aan dat bederf onttrekken kon. \') Te Prouille, een dorpje in de vlakte tusschen Montreal en Fanjeaux, stond een kerk, aan de onbevlekte Koningin der maagden geheiligd. Die plek was hem dierbaar boven velen. Menigmaal placht hij daar van zijn vermoeienissen uit te rusten, om aan de voeten van Maria sterkte en troost te zoeken. Op die plaats nu wilde hij een toevlucht stichten voor de belaagde deugd, een vrijplaats, waar, van den omgang met de wereld afgesloten, de onschuld onbesmeurd bewaard, of in boete en gebed kon herwonnen worden. Onder bijzondere begunstiging des Hemels slaagde hij buitengewoon spoedig, met raad en daad ter zijde gestaan door Diëgo van Azevedo en den bisschop van Toulouse, Fulco. Binnen korten tijd stond daar een klooster gebouwd, een heiligdom voor godgewijde maagden, onder de hoede van Maria. Nu bewoog de Heilige eenige jonge dochters, wier deugd aangevaren bloot stond, tot het omhelzen van den kloosterstaat, ten einde zich te onttrekken aan de verleiding. Den 2 7sten September van het jaar 1206, smaakte hij het geluk, de eerste zusters binnen de eenvoudige kloostermuren van Prouille aan de bescherming van de Moeder Gods te zien toevertrouwd. Hij bekleedde haar met een wit habijt, waarover een donkerkleurige mantel, verbood haar buiten het kloosterslot te komen, en schreef haar een levenswijze voor. die geheel en al op den regel van den

1) Ven. Humb. Vita S. Dom. c. 12. — Theod. v. Apold. c. 2. n. 32. Edit. Boll.

-ocr page 82-

68

H. Augustinus gegrond was. Terwijl hij over haar een priorin aanstelde, behield hij niettemin alle geestelijk en , waar het zaken van aanbelang gold, ook het tijdelijk bestuur aan zich. Wanneer hij zelf te Prouille verbleef, bewoonde hij een buiten het kloosterslot gelegen afdee-ling van het convent, en noemde zich van nu af meermalen „Prior van Prouillequot; \')

„Toen de H. Dominicus, zoo verhaalt de eerbiedwaardige Humbertus, eens in een predikatie te Fanjeaux het katholiek geloof verdedigd en de kettersche valschheid van alle kanten verslagen had, bleef hij naar zijn gewoonte in de kerk bidden. Daar traden negen adelijke vrouwen uit dezelfde stad binnen, en vielen hem te voet met de volgende woorden: „Dienaar Gods, help ons! Indien dat alles, wat gij heden gepredikt hebt, waar is, dan heeft reeds al te lang de geest der dwaling ons verstand verblind: want tot den dag van heden hebben wij uit ganscher hart de lieden, welke gij ketters noemt, maar die wij vrome mannen heeten, geloofd en aangehangen. Nu echter worden wij door twijfel heen en weder geslingerd. Dienaar Gods, sta ons bij, en bid den Heer uw God, ons het geloof te doen kennen waarin wij leven en sterven moeten om zalig- te worden.quot; De man Gods stond een oogenblik stil en sprak vervolgens : „Weest standvastig en zonder schroom. Ik heb vertrouwen in den Heer, mijn God, dat Hij, die niet wil dat ooit iemand verloren ga, u toonen zal welken meester gij tot hiertoe gediend hebt.quot; Op het eigen oogenblik zagen zij in haar midden een afzichtelijk dier rondspringen. Het had den omvang- van een verbazend grooten hond, het uiterlijk eener kat, had opgezwollen

i) B. Jord. Sax. c. i. n. 21. — S. Antonin , III. tit. 23. c. 1. S 4.

-ocr page 83-

ÓQ

gloeiende oogen, de lange en breede bloedroode tong hing uit den bek tot op den buik neer, het had den korten staart omhoog geheven, en gaf een verpestenden reuk van zich. Na eenigen tijd tusschen en rondom de vrouwen te hebben heen en wsder gesprong-en, vloog het dier langs het klokketouw der kerk omhoog, en verdween in de lucht, zijn weg met drek bevuild achterlatend. Toen richtte Dominicus zich tot de ontstelde vrouwen, en sprak op bemoedigenden toon: „Ziet, uit hetgeen door Gods wil voor uw oogen is verschenen, kunt gij opmaken, wie degene is, dien gij tot nog toe gediend hebt met de ketters aan te hangen.quot; Zij bedankten God, bekeerden zich tot het ware geloof, en eenigen van haar namen het religieuze kleed aan bij de zusters van Prouille.quot; \') Deze laatsten zagen spoedig haar aantal met nog twee andere aanzienlijke vrouwen vermeerderd, Manetta en Wilhelmina van Toulouse, die door Dominicus als priorin van Prouille aangesteld werd. 1)

De bisschop van Toulouse schonk aan het klooster de belendende Lieve-Vrouwenkerk; Berengarius, bisschop van Narbonne, begiftigde het met uitgestrekte landerijen en hooge inkomsten; Simon, graaf van Montfort, wiens voorbeeld hierin door andere katholieke grooten gevolgd werd, verrijkte door milde schenkingen een stichting,

1

Dat Prouille niet van den beginne een zustersklooster zou geweest zijn, maar alleen een opvoedingsgesticht, is een tegen de historie aandruischende meening, slechts steunend op een kwalijk begrepen woord van den Z. Jordanus en Humbertus, waarvan de contekst nochtans duidelijk den zin bepaalt. Daaren boven spreekt Jordanus zeil, gelijk alle andere tijdgenooten, juist niet zoozeer van jonge dochters, of personen bij wie nog van opvoeding spraak kan zijn, maar van adelijke vrouwen, matronen. Een harer werd priorin, wat ook zeker op een nonnenklooster wijst. — Zie : Danzas, Etudes sur les temps prbnitifs de 2\'Ordre de S. D. t. 4. p. 5.

-ocr page 84-

waarvan zij allen het groote nut inzagen en de schoonste voordeelen hoopten. \')

Dat .waren de eerstelingen der Dominicaner-orde, die eenmaal zoowel mannelijke als vrouwelijke religieuzen onder één regel en één bestuur, en zelfs in zeker opzicht tot één doel vereenigen zou. Onder de bescherming van Maria geplant, wies deze teedere spruit op tot een bloeienden boom, waarvan de loten zich al ras weldadig en ver zouden uitspreiden. Prouille werd de stam van twaalf vrouwenkloosters, die op hun beurt andere stichtingen voortbrachten. Toen later de Tweede Orde van Dominicus geheel en volkomen gevestigd was, telde het klooster van Prouille nooit minder dan honderd religieuzen en zag het bijwijlen princessen uit het fransche koningshuis als priorinnen aan zijn hoofd. Dezelfde Moederhand die de onschuld onder haar bescherming genomen had, beveiligde ook het klooster tegen de aanslagen van den weldra volgenden godsdiensten burgeroorlog, en terwijl allenvege kerken en kloosters werden geschonden en vernield, smeekten te Prouille de bruiden van den God des vredes in ongestoorde rust de barmhartigheid des Heeren over de zondige wereld af. Maar nog een andere roeping had in die jaren Prouille te vervullen. Gelijk de apostolische priester slechts in gebed en beschouwing wordt geboren en gevormd, zoo moesten in den tijd, dat bij Dominicus langzamerhand het plan eener apostolische Orde ontlook en tot rijpheid kwam, zijn eerste geestelijke kinderen, door haar leven van afzondering, gebed en versterving, van den Hemel die latere nakomelingschap des Heiligen afbidden, wier roeping het zou zijn, de Kerk van Jezus Christus te

i) Bern. Guid. Apud Boll. p. 401

-ocr page 85-

71

steunen en te versieren door de prediking en de verkondiging- der waarheid. \')

i) De groote fransche omwenteling heeft het eerst de vernielende hand geslagen aan dat verblijf des vredes. Het ^Monastere Royalquot;, dat de koningslelie in zijn blazoen voerde, en binnen wiens muren zoo menige koningsdochter het geluk had gevonden, dat het hof niet kon schenken, werd, uit haat tegen godsdienst en koningschap tevens, tot den grond verwoest. Alleen de fundamenten bleven voor het grootste deel behouden. — En thans, bij de beroeringen, waaraan Frankrijk wederom ten prooi is, thans staat daar Prouille, herbouwd, vreedzaam als weleer, en Dominicus\' dochteren smeeken daar weder om de redding van haar vaderland en van de wereld. In het jaar 1880, op den avond, die de beide feestdagen van Sint-Petrus Martelaar en Catharina van Senen verbindt, werden de zusters, door het convent van Nay aan de herrezen stichting afgestaan, in plechtige processie naar haar koorstallen geleid, en werd het klooster betrokken. — Zie het maandschrift V Année Dominicainc, 20ste jaargang, Juni. p. 272.

-ocr page 86-

ZEVENDE HOOFDSTUK

VERTREK EN DOOD VAN AZEVEDO. - BEGIX VAN DEN

KRUISTOCHT TEGEN DE ALBIGENZEN.

zien den H. Dominicus al meer en meer op den ICMl voorgrond treden, naarmate het bekeeringswerk ^ in duur en omvang toenam. Aanvankelijk slechts een bijkomend persoon aan de zijde van den bisschop van Osma, toch even als deze door den H. Stoel zei ven met het apostolaat belast, deed hij bij iedere ontmoeting met de afvalligen zijn invloed meer gelden, en werd hij spoedig door vriend en vijand erkend als de onverzoenlijke bestrijder der ketters, als de kampvechter Gods, wiens onverschrokken kracht de dwaling verpletterde zoo dikwijls hij tegen haar in het strijdperk trad, wiens klemmende bewijsvoering den mond zijner tegenstrevers snoerde, wiens wegsleepende en van liefde overvloeiende taal de versteende harten vermurwde en de afgedwaalden terugvoerde in den schoot der eenheid. De Voorzienigheid had het dus beschikt. Dat de Heilige slechts volgeling zou wezen in den verdienstelijken arbeid van

-ocr page 87-

73

Diëgo van Azevedo, was niet het laatste wat Zij van hem wilde. De bisschop had hem slechts tot wegwijzer moeten verstrekken. Het uur was nabij, waarin de toestand geheel andere vormen ging aannemen, en op Dominicus alleen de volle zorg drukken zou van een apostolaat, dat op zich zelf reeds zwaar, nog van buiten op onrustbarende wijze werd bemoeielijkt.

De bisschop van Osma voelde zich genoopt, na een afwezigheid van drie jaren zijn kerk te gaan wederzien. Bij het openbaar worden echter van dat voornemen, werden hem van alle zijden vele bezwaren voorgelegd. Zijn vrienden, de abten, de katholieke landheeren smeekten hem, van een heengaan af te zien, dat niets dan nadeel kon toebrengen aan het op nieuw ontluikend geloof in de gewesten, door de missionarissen bearbeid; daartegen, meenden zij, zou het nut, dat Osma\'s kerk, toch aan veilige hoede toevertrouwd, uit de tegen-woordigheid haars bisschops trekken kon, niet opwegen. Diëgo bleek door niets terug te houden. De tijd, hem door den Paus vergund, was verstreken: hij moest naar Spanje. Hij beloofde nochtans zijn medearbeiders, dat zijn verblijf aldaar van niet te langen duur zou wezen; spoedig zou hij, en dan met meer priesters nog, naar Frankrijk terugkeeren ter ondersteuning van de goede zaak. Hij vermaande daarom zijn vrienden tot standvas-tigen ijver, zooals die tot hiertoe waarlijk niet onbeloond was gebleven, en aanvaardde den tocht naar de grenzen. Te Montreal bepleitte hij nog de ware godsdienstleer, in een redetwist met de ketters, zóó krachtig, dat op één dag over de vijfhonderd zich bekeerden. Te Pamiers werd hij opgewacht door eenige bisschoppen en abten, die hem een laatsten groet kwamen brengen. De tegenwoordigheid van zooveel ijveraars voor het geloof lokte een nieuwen woordenstrijd uit. De bijeenkomst had plaats

-ocr page 88-

74

in het paleis van den graaf vanFoix, die haar met zijn echtgenoote en twee zusters bijwoonde, van welke de een de Albigenzen, de ander, met de gravin, de Waldenzen aanhing-. De katholieke partij had zelve een harer meest verklaarde tegenstanders, Arnoud van Campran-ham, g-ekozen, om na afloop van het pleit uitspraak te doen, aan welke zijde de waarheid was. De zegepraal was schitterend. Terwijl Arnoud, eenmaal een dweepziek ketter, een plechtige verklaring gaf ter gunste van de rechtzinnige leer, en openlijk zijn dwaling verfoeide, bekeerde zich nog een ander leidsman der ketterij, Du-randus van Huesca. Deze, niet tevreden met de wet des Evangelies na te leven, werd vervolgens in Catalonië kloosterling, en stichtte een geestelijke vereeniging, onder den naam van Anne Katholieken. \') Nog een laatst bezoek bracht Don Diëgo daarop aan het godgewijd oord, tot welks vestiging- zijn liefde had meegewerkt, het klooster van Prouille. Wellicht was het daar, aan den voet der bergen, dat hij afscheid nam van Dominicus. Den Heilige ging \'t aan het hart, ook maar voor korten tijd het voorbeeld en den leidenden invloed te moeten derven van een man, dien ook hij zoo noodzakelijk achtte voor het welslagen der zending. Maar met de onbaatzuchtigheid, den Heiligen eig-en, der wereld niet bekend, onderwierp hij zich aan Gods wil, die voor het nut van velen het vertrek van den bisschop gebood. Hij knielde voor hem neder, en de twee vrienden, wier zielen elkaar zoo volmaakt begrepen, wier harten zoo nauw vereenigd waren in Jezus Christus, scheidden — om elkander niet dan in den hemel weer te zien. Diëgo trok te voet de Pyreneën over. In den zomer van

i) Vine. Bellov. Spec. Hist. 1, 29. e. 103. — Guill. de Pod. Laur. c. 8.

-ocr page 89-

75

I207 begroette de kerk van Osma met vreugde haar herder, en voelde zich gelukkig in zijn zorgzaam en voorzichtig bestuur. Maar was die blijdschap levendig in het hart der kudde, die zoo lang reeds en zoo noode haar herder gemist had, niet minder bezielend was daar ginder achter de bergen de hoop op een spoedigen terugkeer van hem, die tot hiertoe de g\'ids was geweest op het moeielijk pad van de zending.

Helaas! die hoop moest worden teleurgesteld. De beschikkingen van God behoeven zich immers niet te richten naar de plannen van den zwakken, kortziehtigen mensch ? Waar alles verwacht wordt van een onderneming-, die uit liefde tot God was aanvaard, daar komt de beproeving uitwijzen of de hoop, die men van den uitslag koesterde, zuiver en onvermengd was. Nog in hetzelfde jaar had Diëgo reeds toebereidselen gemaakt voor een nieuwen tocht naar Frankrijk, toen God den verdienstelijken bisschop, die door woord en door leering had gearbeid, opriep, om hem de dubbele kroon der vergelding te schenken. Don Diëgo van Azevedo stierf als een heilige, door zijn kinderen betreurd als een vader. Zijn lichaam werd in de kerk van Osma, zijn bisschopszetel, begraven, in de kapel van het H. Kruis, aan de evangeliezijde van het altaar; wel de meest waardige rustplaats voor den evangelieverkondiger, wiens leven een getrouw beeld des gekruisten Verlossers vertoond had. Een eenvoudig grafschrift wees de laatste overblijfselen en het sterfjaar aan van den onvergete-lijken herder. Zijn heiligheid werd na zijn dood bevestigd door wonderbare genezingen, en zijn naam verdient in zegening te blijven bij allen, die den apostolischen geest in de gezalfden des Heeren weten op prijs te stellen.\')

i) S. Antonin, Hist. III. tit. 23. cap. 4. J? 1.— Bernardus Guido, apud Malv. p. 70.

-ocr page 90-

76

Ontzettend klonk het doodsbericht in Languedoc. Daar deed zich het verlies van den grooten man diep gevoelen. Hij had de zwakke en verstrooide elementen der katholieke partij tot één geheel verbonden, hij had het eerst de beweging ter gunste van de geloofsverkondiging in het leven geroepen, en ofschoon hij als eenvoudig buitenlandsch bisschop beneden de gevolmachtigden van den H. Stoel en de fransche kerkvoogden stond, in zedelijk overwicht was hij hun meerdere geweest. Zij allen dankten hem hun moed en ondernemingsgeest, op hem was voortdurend het oog-gevestigd, en zonder zijn raadgevingen was er niets ten uitvoer gelegd. Zijn dood schokte dien moed zijner volgelingen; en alsof deze met hem was ten grave gedaald, viel in een oogenblik de geheele vereeniging van apostelen, door zijn hand gevormd, onder zijn blik geoefend, uit elkander. De Cisterciënser-monniken trokken zich in hun kloostercellen terug, om daar in zuchten en geween vergiffenis af te smeeken voor de zondaars, wier bekeering door de prediking zij van nu af als een onmogelijkheid beschouwden. De spaansche priesters zochten, de een na den ander, hun eigen kerken op, om in het vaderland, beveiligd tegen de staatsomwenteling, waaraan zuidelijk Frankrijk dreigde ten prooi te worden, een arbeid te zoeken, die meer vruchten beloofde. 1) De pauselijke gezanten bleven hun taak als gevolmachtigden doorzetten, maar hadden de handen te vol met het bestieren van kerkelijke en tijdelijke aangelegenheden, om zich anders dan in het voorbijgaan met de geloofsverkondiging- te kunnen bezig houden. Daar lag-dan de akker, waarop het zaad van den vijand zoo welig bloeide, eenzaam en verlaten! De oogst was groot, maar

1

Theodoric. v. Apold. 1. i. c. 7. — Vine. Bell. cap. 104.

-ocr page 91-

77

daar waren geen maaiers. Eén man slechts hield stand, voorbereid en gewapend op de zwaarste beproevingen. Dominicus had aan den ontslapen bisschop veel te danken. Door hem was hij naar Osma geroepen en het religieuze leven binnengeleid. Diëgo was zijn voorganger geweest in het apostolaat, en had hem altoos door woord en voorbeeld opgewekt. Nu stond hij daar, alleen overgebleven, enkel ter zijde gestaan door eenige weinige geestelijken, die door geen anderen band aan hem verbonden waren dan hun goeden wil. Waarlijk de toestand was weinig bemoedigend! Hier bloeide nog de ketterij, ondanks haar aanmerkelijke verliezen, met een kracht, sterk genoeg om den stoutste te ontzetten ; ginds pakten zich al dreigender de donderwolken opeen van den oorlog, door den graaf van Toulouse uitgelokt. Wat kon tegen duizenden verstokte dwee-pers, door zoovele omsttindigheden begunstigd, een enkel priester, zelfs met den besten wil en de gunstigste voorspiegeling-en? Stond het niet te vreezen, dat die teedere planten, in den wijnberg des Heeren ten koste van veel moeite en opofferingen gekweekt, aanstonds gingen gesmoord worden in het bloed, of opnieuw bedolven onder den voortwielenden stroom des bederfs ? Moest Dominicus nu niet ten aanzien van die ondankbaren het stof van de voeten schudden, en elders, bij de Cumannen, een vruchtbaarder zending gaan zoeken met de stille hoop op het martelaarschap, liever dan, zoo \'t scheen, den Hemel te beproeven, door nog den zegepraal te wachten waar bijna alle strijders waren gevloden? Zoo mocht de kortzichtigheid meenen. Maar moedeloosheid drukt slechts op zwakke zielen, en zwakheid heeft de H. Dominicus nooit gekend. Eenzaam ja, stond hij, maar met een onwrikbaar vertrouwen op Dengene, die de zijnen nooit heeft verlaten, die meer voor hem was dan Diëgo van

-ocr page 92-

78

Azevedo ooit had kunnen zijn. Hij sloeg dan het oog naar boven, bouwend alleen op de wijze en liefdevolle Voorzienigheid eens Vaders, die immers vol mededoogen was voor het werk zijner handen, en die tot hiertoe zooveel groots en goeds had bewerkt. Want al was de uitslag van onvermoeide prediking niet altijd even bevredigend geweest, ondankbaar ware het toch te klagen, dat de arbeid van den ganschen nacht geen vangst opgeleverd had. Had God niet duidelijk getoond, dat er nog hoop op redding overbleef voor de kerk van Languedoc? Van stad tot stad, in de vlekken en op de burchten had het woord des Evangelies weerklonken, en vrucht gedrag-en in de vele boetvaardigen, die bij honderden rust waren komen zoeken in het al te schandelijk verlaten vaderhuis. Groeide niet nog dagelijks, als in de tijden der Apostelen, het getal der geloovigen aan? Was niet het zwijgen van de dwaalleeraars, en hun verstommen bij eiken redetwist veelbeteekenend ? Reeds hadden de bisschoppen des lands werkdadig de prediking gesteund; reeds had de bisschop van Toulouse, de wijze en onversaagde Fulco, het streven van Dominicus ter harte genomen , was zelfs zijn vriend en beschermer geworden; reeds had de dappere graaf Simon van Montfort en andere katholieke edelen hun hulp toegezegd, waar die van dienst kon zijn. Ginds rees het vreedzame Prouille, het eerste gedenkstuk van Dominicus\' apostolaat, en beurde zijn nederige spitsen omhoog, als wees het naar boven, naar betere tijden. Zou Maria, die daar zijn eerstelingen onder haar hoede had genomen, niet verder zijn leidster wezen? Neen, God had zijn hand nog niet teruggetrokken; en, achtten menschelijke berekeningen een verderen arbeid nutteloos, met den diepen blik der Heiligen zag Dominicus, door de donkere wolken, de almacht en de liefde des Zaligmakers stralen, die

-ocr page 93-

79

niet wilde, dat er één verloren ging van hen, die de Vader Hem gegeven had. De Heilige bleef dan in Frankrijk, totdat God anders over zijn bestemming zou beschikken, \'t Lag in de raadsbesluiten des Hemels dat hij, zoo al niet persoonlijk, dan toch door de Orde, welke hij stichten zou, de ketterij in dat land g-eheel en al zou uitroeien.

„Xa het vertrek van den bisschop Diëgo, zegt de eerbiedwaardige Humbertus, verdedigde de H. Domini-cus, bijna geheel verlaten achtergebleven, het katholiek geloof in de provincie Narbonne, en meer bepaaldelijk te Carcassonne en te Fanjeaux. Hij wijdde zich geheel aan het zielenheil door de bediening des woords, en verdroeg grootmoedig veel beleedigingen en kwellingen voor den naam van Jezus Christus.quot; \') Het verhaal echter van hetgeen Gods dienaar daar arbeidde en leed voor zijn beminden Meester, hoe de apostel rondging, den hemelvrede brengend aan de harten, hoeveel bekeeringen hij uitwerkte, dat alles wordt in de geschiedenis dier dagen overstemd door het rumoer van den verschrikkelijken krijg, die nu uitbarstte: den kruistocht tegen deAlbigen-zen. Zelden vindt men in dien tijd van den oorlog zijn naam vermeld, luttel bijzonderheden woorden ons daarin omtrent zijn leven opgeteekend. Maar waar hij verschijnt, vertoont hij zich dan ook als een vriendelijk glinsterende ster in den nacht; daar vernemen wij, hoe hij, eenvoudig en bijna vergeten, de woorden des levens predikte; hoe hij wonderen werkte van geduld en ootmoed, van liefde en vertrouwen ; hoe God zijn deugd kroonde met de gaven van mirakelen en voorzegging. Dominicus, de heilige, heeft niets gemeen met de krijgsbewegingen en de rampen des oorlogs, en hebben voorheen de vijanden der Kerk zijn

i) Vita S. Dom. cap. 44.

-ocr page 94-

8o

eerbiedwaardig-en en beminnelijken naam willen verbinden aan tafereelen van moord en brandstapels, sedert zij zeiven bij een minder bevooroordeeld onderzoek de waarheid erkenden, g-elooft niemand meer aan een andere zending van Frankrijks grooten apostel, dan aan de zending van vrede en liefde. Hij was de leerling van Hem, die niet kwam om te verderven, maar om het leven, overvloedig, te schenken.

Terwijl van over honderd jaar reeds, Frankrijks zui-delrke helft onder den druk zuchtte der albigenzische overheersching, had ook Rome de spanning der tijden gevoeld, en was niet werkeloos gebleven. Met de teeder-heid eener moeder, die door haar ontaarde kinderen bedroefd maar niet verbitterd wordt, had de Kerk tegenover het vernielen van tempels en kloosters, het verguizen van priesters en maagden, het moorden, branden en andere gewelddadigheden niets gesteld dan vermaningen, geestelijke straffen, en de ijverige prediking harer missionarissen. Zelfs toen de wereldlijke macht dreigend haar arm ophief boven de hoofden der weerspannigen, had Rome\'s liefde dien nogmaals ontwapend. Voor dertigjaren had graaf Raymundus V van Toulouse, na den waren stand van zaken en de gevolgen, waarop die moest uitloopen, gezien te hebben, aan den koning van Frankrijk, zijn suzerein , geschreven, ten einde diens tusschenkomst te verwerven. !) „Onze kerken, zoo schreef hij, zijn puinhoopen, de kerkelijke straffen worden veracht, het hoogheilig Altaargeheim voor een gruwel uitgekreten en niet waardiger behandeld; de genademiddelen worden verstooten, en niemand denkt er aan, dien ellendelingen \'weerstand te bieden? Hij bezwoer daarom den koning met krachtige hulp op te

£) Vgl. boven , Hoofdstuk IV.

-ocr page 95-

8.i

dagen, en deze ware hem gewis verstrekt, had niet de toenmaals regeerende Paus andermaal de wapening doen schorsen, en een algemeene missie in het leven geroepen, om nog eens de barmhartigheid te beproeven, alvorens den weg der gestrengheid in te slaan. Raymundus V stierf, zonder iets te hebben verricht. Zijn zoon en opvolger, Raymundus VI, was een openbaar ketter, een heethoofd, een voorvechter der vijanden Gods, een dwingeland, die door geweld en verleiding vele andere graven en baronnen op zijn zijde had weten te krijgen. Karakterloos, wispelturig, trotsch en kruipend tevens, verstond hij als volleerd huichelaar de kunst zich uiterlijk naar alle omstandigheden te schikken. Als Rome zijn aanzoeken en rechtmatige eischen kracht bijzette door de bedreigingmet den zoo geduchten banvloek en diens gevolgen, het verlies van troon en eer, dan was Raymundus bereid met eed op eed te zweren, dat hij de verdediging des geloofs zou behartigen, de wanordelijkheden onderdrukken en de bandieten uiteenslaan. Maar nog denzelfden dag ging hij in gezelschap zijner gunstelingen spotten met zijn gegeven woord en met den driewerf heiligen God, dien hij tot getuige had genomen, vernieuwde zijn beloften van getrouwheid aan het bondgenootschap met de ketters, en ging in zijn ergerlijk leven voort, zonder ooit het minste na te komen van hetgeen hij met de hand op het H. Evangelie had bezworen. Die herhaalde trouwbreuk en verstoktheid eindelijk moede, oordeelde de pauselijke legaat. Petrus van Castelnau, te recht, dat langer toegeven thans zwakheid zou wezen, en sloeg den mein-eedige in den ban. Dat behaagde den graaf, die daarin het verlies van zijn kroon voorzag, weinig. In deemoedige en smeekende bewoordingen bad hij om een onderhoud te Saint-Gilles. Het werd hem toegestaan, \'s Pausen legaat ontving hem welwillend, en verklaarde zich bereid te

6

-ocr page 96-

82

vergeven wat vergeven kon worden, mits de graaf uit medelijden met zijn ziel, zich met God en de menschen verzoende. Daar werpt echter de veinzaard plotseling het masker af! Onder de vreeselijkste godslasteringen bedreigt hij Petrus met den dood, indien hij hem niet op staanden voet van het banvonnis onthief. De dwaas! Hij was te bedorven, te duivelsch, om de zielskracht te begrijpen van den priester, die, door de genade gesterkt, zijn plicht wil doen. De slaven der menschelijke hartstochten hebben altijd gedroomd, dat spot of bedreiging, waarmede zij zwakken overwonnen, ook in staat waren de waarachtige verdedigers van Jezus\' Kerk af te schrikken, waar deze niet mochten gehoorzamen aan de menschen, tegen het gebod des Heeren. Tot hun beschaming, zelden tot hun verbetering, hebben zij ieder maal moeten ondervinden, dat het leven, hetwelk in een waarachtig christenhart ademt, zich door geen helschen walm verstikken laat. Op het hooren van \'s graven eisch, wenschte Petrus van Castelnau zich geluk, dat hij zoo ter goeder ure het verdorven lidmaat van de gemeenschap der Kerk had afgesneden. Hij gaf geen handbreed toe, liet den rampzalige met den banvloek beladen aan zijn lot over, en ontweek de stad, die door de tegenwoordigheid van den snooden vorst werd ontheiligd. Hij overnachtte met zijn gezellen aan de oevers van de Rhone. Bij het aanbreken van den dag wilde hij die rivier oversteken, toen twee mannen van het huis des graven den pauselijken legaat overvielen. Een hunner joeg hem met geweld zijn lans in de borst. Doodelijk gewond zonk Petrus van Castelnau neder, verzamelde zijn laatste krachten, en sprak tot zijn moordenaar deze woorden, een martelaar waardig: „Mijn broeder, ik vergeef u van harte, moge God u evenzoo vergeven.quot; Toen fluisterde hij nog met stervende stem zijn gezellen toe: „Bewaart het geloof, en verdedigt

-ocr page 97-

83

Gods Kerk onbevreesd en onbezwekenquot;, en gaf den geest, om de gloriekroon te ontvangen. Het was de is0\'6 Januari 1208. \')

Dat schreide om wraak! In den gevolmachtigden afgezant en plaatsbekleeder des Pausen, was het Hoofd der Christenheid, was geheel de katholieke wereld aangerand, en in het dierbaarste harer rechten, in haar vrijheid be-leedigd. Die smaad viel terug op alle christenvolken, viel terug op de vorsten van Europa, die alles aan den Paus dankten, en wier persoon en veiligheid niet onschendbaar meer bleef, indien \'t eiken lafaard vrijstond, zich aan den gezant des Pausen zelfs te vergrijpen. De maat was reeds lang vol; de moord van Petrus van Castelnau deed ze overloopen. Tn het volle bewustzijn van het gezag, dat hij zoowel door zijn opperherderlijke waardigheid, als door zijn persoonlijke verdiensten bezat, schreef Innocentius III onmiddelijk aan den koning van Frankrijk, aan de adelijke landheeren, aan de voornaamste engelsche grooten, en aan andere christenvorsten, en riep hen op, het zwaard aan te gorden ter verdediging van de Kerk, voor de vrijheid der volkeren, voor de handhaving van het wettig gezag, ter wreking van het onrechtvaardig vergoten bloed, in één woord, tot verjaging en uitdelging der roovershorden, die de geheele christelijke maatschappij tot in haar grondslagen verwoestten. 1) Nieuwe gezanten kwamen in Frankrijk. Beide partijen namen hun voorzorgen. Op \'s Pausen uitnoodiging en in de overtuiging van hun plicht, togen vele baronnen en edelen, Franschen, Duitschers en Friezen, ten strijde, en schaarden zich onder de banier van graaf Simon van

1

Ep, lib. XI. epp. 26. 27. 28.

-ocr page 98-

84

Montfort ter kruisvaart tegen de ketters. Van dat oogenblik dagteekent de oorlog tegen de Albigenzen, een strijd, in beginsel zoo rechtvaardig en heilig* als er ooit een gevoerd werd, maar in zijn voortgang-, helaas, ontwijd en bezoedeld door gewelddadigheden en uitspattingen, die na al de gruwelen, door de ketters gepleegd, wel te verklaren, doch nimmer te rechtvaardigen of te verschoonen zijn. De onderdanen van Ray-mundus VI werden van den eed van gehoorzaamheid aan hun vorst ontslagen. De graaf zelf beproefde nogmaals een verzoening, reisde naar Rome, deed de schoon-klinkendste beloften, schreide, onderwierp zich aan de boete, trok zelfs een oogenblik tegen de ketters in het veld, maar keerde spoedig op zijn oude paden terug. Het recht behield zijn loop, en met het oog- op de verdere gebeurtenissen, is het meer dan twijfelachtig, of er ooit een rouwmoedige traan door den graaf is gestort; wellicht heeft veeleer de vrees, van voor altoos zijn kroon te verliezen, hem aanvankelijk tot stappen gebracht, die hij inwendig verfoeide. De geschiedenis van dien krijg die, uit zoo goed en eerlijk recht ondernomen, de inmenging-onderging van onrechtvaardige en onstaatkundige plannen, van plannen, door eigenbelang of eigenwijsheid van bijzondere personen ingegeven, ligt niet op den weg van onze levensbeschrijving. Straks zullen wij nog een enkelen oogslag moeten werpen op het oorlogsveld. Maar te lang reeds hebben de woelingen dier tijden ons afgetrokken van onzen Heilige. Hij nam aan al die krijgsbewegingen geen deel, en slechts schoone, verheven trekken zijn het, al zijn zij niet talrijk, die de geschiedenis ons van hem aanbiedt.

-ocr page 99-

A C H ï S T E H O O F D S ï U K.

APOSTOLAAT VAN DEN H. DO.MI^ICUS IN HET TIJDVAK VAN DEN OORLOG.

elder van doorzicht en moedig van hart, begreep de heilige godsgezant zijn taak en zijn standpunt.

- \' Bij de nieuwe gevaren, die Languedoc boven het hoofd hingen, moest \'t een zijner eerste zorgen wezen, de weinige overblijvende medearbeiders nauwer aan zich te verbinden. In woorden, die tintelden van liefde voor Gods eer en het heil der zielen, hield hij hun de verheven roeping van den priester, den opvolger der Apostelen, voor oogen, schilderde het karakter der vijanden van Jezus\' naam, wees hun wat er te doen stond, om den zegen des Allerhoogsten op hun zending te doen neerdalen en zeiven bestand te zijn tegen de vervolgingen en het lijden, die het onvermijdelijke deel zijn der predikers van de leer des kruizes. God bekroonde zijn pogen. Zes mannen sloten zich bij hem aan, priesters van meer dan gewone deugd, blakend van ijver voor de zaligheid der menschen, en besloten, zich zeiven en al het hunne prijs te geven voor de belangen der Kerk.

-ocr page 100-

86

Dominicus wist wie hij te bestrijden had. Hij wist, hoe de Albigenzen onder de huichelarij der farizeën de laagste hartstochten der heidenen vermomden, hoe zij de woorden der ware leer misbruikten om hun dwaling te bedekken voor het oog der onnoozelen, die hun listen niet genoeg doorzagen, \'t Was hem niet onbekend, hoe zij, klagend over ware of voorg-egevene, altijd overdreven voorgestelde afwijkingen der geestelijken, aan de katholieke Kerk een verbastering en een afval verweten, waaraan juist zij, de Albigenzen, schuldig waren; hoe zij het onophoudelijk op de bedienaars van het Evangelie hadden gemunt, hun gange n bespiedden, hen belasterden en beschaamden, waar zij slechts konden. Maar hij kende ook de kracht van het voorbeeld, en daarvan maakte hij voor zich en zijn medepriesters een machtig wapen. Op hun eenstemmig verlangen nam hij de leiding- over hen op zich. Dat zij onder het oog en de hand van zulk een heiligen apostel werden gevormd, doet ons reeds overtuigend kennen, wat heldenmoed daar klopte, wat apostolische ijver daar brandde in hun harten. Dominicus begon met hen op te wekken tot een belang-looze liefde, die slechts het hemelsche, niet het aard-sche op het oog heeft; hij leerde hun kracht putten uit het gebed en de versterving, het geduld, de zachtmoedigheid, de armoede en de onthechting van alle tijdelijke goederen beoefenen, om, zich alleen op de Voorzienigheid verlatend, slechts gevoelig voor het lijden der Kerk en den ondergang der kostbare zielen, in den geest der Apostelen rond te gaan, het rijk van Jezus Christus en de boetvaardigheid tot vergiffenis der zonden verkondigende. \')

i) Touron, Vie de S. Dom. chap. XI.

-ocr page 101-

«7

„Dat was, zegt Malvenda, als het begin en de eerste omtrekken der Dominicaner-orde. De H. Vader Dominicus en zijn gezellen gingen te voet en zonder geld; gebrek lijdend en van deur tot deur hun brood bedelend, legden zij zich, in volkomen verachting van het tijdelijke, er enkel op toe, de zielen te redden van het verderf. Door herhaalde predikingen, door geleerde redetwisten en samenspraken, poogden zij die bedorven menschen tot betere gedachten te brengen. Onderling door den band der liefde vereenigd, bezaten zij alles gemeenschappelijk met elkander, oefenden zich in stadig gebed, in langdurig nachtwaken en streng vasten, en gaven een schitterend voorbeeld van een apostolisch leven. Men kan dan ook gemakkelijk zien, dat toen reeds de H. Dominicus over het stichten zijner Orde nadachtquot; 1). Wat er van dit laatste zij, of de Heilige door deze levenswijze werkelijk reeds met overleg de stichting zijner Orde voorbereidde, hetzij hij eerst later gevolg gaf aan een roepstem, die hij steeds duidelijker, steeds helderder vernam, zeker is het, dat, toen vroeger onder verschillende kerkvoogden en abten de wenschelijkheid eener kloosterorde, aan de verdediging der waarheid en de bekeering- der zondaren gewijd, werd besproken, ook Dominicus dat verlangen gedeeld had, zonder te weten hoe het vervuld zou worden. Was derhalve de leefwijze, die hij thans met zijn medemissionarissen volgde, niet het begin zijner Orde, zeker was zij er het voorspel en de inleiding toe.

De Heilige vertoefde meermalen en lang te Fanjeaux. Van de hoogte, waarop die stad gelegen Avas, kon hij in de vlakte het oog laten rusten op zijn dierbaar Prouille. Daar knielde hij vaak op den heuveltop neder, en bad

1

Annales Ord. Praed. ad ann. 1207. c\'

-ocr page 102-

88

tot Maria voor zijn eerstelingen, die hij onder haar hoede gesteld had; dan bad hij tot de Toevlucht der zondaren, om genade voor de ongelukkige ketters; dan bad hij zijn Moeder, dat Zij ook hem haar liefderijke hand mocht toereiken, en zijn Leidsvrouw wezen op de paden waar God hem op wilde voeren. Ook het godvergeten Carcassonne was hem nog immer een geliefkoosde plek. Daar toch werd hij, gelijk voorheen, nog altoos verguisd en gehoond, daar vond hij er zijn geluk in, te mogen lijden voor zijn beminden Meester. En wat vergold hij zijn beleedigers voor den smaad dien zij hem aandeden ? Hij deed hun wel, omdat hij beminde. Guido, de bisschop der stad, was naar het leger der kruisvaarders gegaan, en had intusschen aan Dominicus het bestuur over het bisdom opgedragen. Toen woonde de Heilige in het huis van den bisschop, maar verlangde en gebruikte het armste en geringste wat er te vinden was; toen ging hij, alsof het beheer der kerkelijke zaken hem geen vermoeienis baarde, gedurende de vasten telken dag uit ter prediking. Veertig dagen lang nuttigde hij niets dan water en droog brood; veertig nachten nam hij zijn door het gebed onderbroken rust op den harden grond, met geen ander doel dan om dagelijks met onvermoeibare liefde die strenge boetvaardigheid, het lijden en de beschimpingen, die hij te verduren had, aan God te kunnen opofferen voor de bekeering der ongelukkige inwoners van Carcassone. \')

Dat is de wraak der Heiligen! Aan den voet van den leerstoel des Kruizes hebben zij dat woord gehoord, dat niet allen hooren; het woord, dat van de lippen des af-gemartelden Heilands vloeide en het aanschijn der aarde vernieuwd heeft: „Vader, vergeef hun, want zij -meten niet

i) Theodor. v. Apolda. Lib. i. cap. 2.

-ocr page 103-

89

■wat zij doe if \'). Dat woord hebben zij opgevangen en diep in hun hart geprent, en toen zijn zij daarmede over de wereld gegaan, om te lijden, te vergeven en te sterven.

De Albigenzen, door Dominicus\' grondige kennis van de H. Schriften tot vernederend zwijgen gebracht, en verbitterd, omdat hij hun zoo menige prooi ontrukte, stonden hem meermalen naar het leven. Eens dreigden zij hem openlijk met den dood. Glimlachend sprak de Heilige hen toe: „De martelaarskroon ben ik niet waardig, zoo schoonen dood heb ik nog niet verdiend.quot; — Een andermaal, toen hij uitging ter prediking, werd hem geboodschapt, dat zijn vijanden zich in een hinderlaag gelegd hadden, om hem te vermoorden. Met de hem eigen kalmte begon hij een loflied, en vervolgde zijn tocht. En, hetzij God de oogen der moordenaars verblind had, hetzij zijn vijanden slechts gepoogd hadden hem schrik aan te jagen, hij kwam ongehinderd op de plaats zijner bestemming aan. Toen zij later zijn onversaagdheid vernamen, vroegen zij hem: „Vreest gij den dood niet? Wat zoudt gij gedaan hebben, zoo gij ons in handen gevallen waart?quot; ■— „O, antwoordde hij, met een gelaat, dat straalde van hemelsche vreugde, dan zou ik u gesmeekt hebben, mij niet op eenmaal te dooden, maar langzaam mij de lidmaten één voor één af te kappen, mij de oogen uit te rukken, en mij dan te laten lig\'gen om mijn pijnen te verlengen en mijn kroon heerlijker te maken.quot; 1)

Het gebeurde eens, dat hij zich op weg bevond naar een missie in het land van Foix, waar ook een samen-

Vine. Bellov. Spee. Hist. 1. 29. e. 104. —

1

Theodor. v. Apolda. I. 1. c. 7 en 8. — S. Antonin. tit. 23. c. 4. § 2.

-ocr page 104-

komst met de ketters moest plaats hebben. Een bisschop uit den omtrek begaf zich eveneens, door veel luister en een rijk gevolg omgeven, derwaarts. De nederige dienaar van Christus kon zich geen leerling begrijpen, die niet zijn Meester zocht gelijk te zijn, en sprak den kerkvoogd met eerbiedige vrijmoedigheid aan: „Aldus, mijn vader, moeten wij de kinderen des hoogmoeds niet teg-emoet treden. De vijanden der waarheid moeten overtuigd worden door voorbeelden van nederigheid en geduld, niet door ijdele Avereldsche grootheid. Wapenen wij ons met het gebed, en laten wij in ootmoed blootsvoets tegen die Goliaths optrekken.quot; Door deze woorden van den heiligen man Gods getroffen, volgde de bisschop aanstonds zijn raad, zond zijn paarden en alle overtollig\'e praal heen, ontdeed zich van zijn schoeisel, en ging als een arme aan de zijde van den armen Dominicus. Hun reis was onderscheiden mijlen lang. Na eenig voortgaan, geraakten zij in onzekerheid omtrent den weg, dien zij te volgen hadden, toen een bewoner dier streek, hun verlegenheid ziende, zich ten gids aanbood. De man, dien zij voor een rechtgeloovige hielden, was een ketter, en kon ter nauwernood zijn vreugde verbergen, nu hij de gelegenheid zoo schoon zag, zijn gemoed aan den zedeprediker te koelen. Eerst leidde hij de dienaren des Heeren langs een omweg, die hen, vermoeid als zij reeds waren van den langen tocht, geheel afmatte. Vervolgens deed hij hen een bosch doortrekken, dat met scherpe steenen was bezaaid, en waar de dichte doornen hun de bloote voeten openreten, zoodat binnen weinige oogenblikken het bloed uit de pijnlijke wonden stroomde. Zwakker deugd had schipbreuk geleden onder zulke vernederende beproeving; maar de liefde van Dominicus was tegen de grofste be-leedigingen en de pijnlijkste lichaamssmarten bestand. -Met het hart van blijdschap vervuld, omdat hij weder

-ocr page 105-

9i

iets voor den hemel en voor de zondaars lijden mocht, bemoedigde hij zijn metgezellen. „Alijn welbeminde vrienden, zeide hij, vertrouwt op den Heer; de overwinning is aan ons, nu cnze zonden door ons bloed worden uitgewischt. Staat er niet geschreven: llri/ zijn ze schoon, de voeten van hen, die het Evangelie des vredes verkondigen ? Laat ons een lofzang aanheffen!quot; Met het vuur, dat hem doorgloeide, ontstak hij de overigen, en zij begonnen eenparig een danklied. Zooveel geduldige liefde vermorzelde het steenen hart van den rampzaligen ketter. Hij viel Dominicus te voet, beleed met oprecht berouw zijn boosaardigheid, verafschuwde zijn dwalingen, bad om vergeving, en keerde terug tot het ware geloof in Jezus Christus, die aan zwakke men-schen de kracht schenkt om zóó te beminnen en zóó te lijden. De voorspelling van Dominicus: „de overwinning is aan onsquot;, was vervuld: hij had gezegevierd, en als zege-teeken een ziel te meer gered van den ondergang. \')

In het land van Foix aangekomen, was de Heilige getuige van het schouwspel, dat hem overal elders bedroefde, onwetendheid gepaard aan de verachting van den godsdienst, weinig ware geloovigen tusschen een tallooze menigte sectarissen, wier overmoed en goddeloosheid geen grenzen kende. Hij onderrichtte de onwetenden, vertroostte de bedroefden, zocht den zwakken moed in te spreken, door hun te wijzen op de hulp des Allerhoog\'-sten. Voor geen woede of samenspannen der ketters terugdeinzend, predikte hij hun de waarheden, die zij verwierpen, bestreed met kracht de huichelarij hunner valsche leeraars, en bestrafte hun scheuring en den afval, waar-

i) Theodor. v. Apolda. c. 2. nü. 35. Apud Boll. p. 566. — Gerardus de Fra-cheto, De Vit is Fr at rum. c. 2.

-ocr page 106-

92

aan zij zich hadden plichtig gemaakt. Zijn woorden, ingegeven door denzelfden H. Geest, die eenmaal Ste-phanus deed spreken voor de vergadering der Joden, hadden ook gedeeltelijk dezelfde uitwerking. De hard-nekkigen werden woedend van spijt, knersten tegen hem op de tanden, en stonden op het punt hem te dooden. Doch God leverde Dominicus niet in hun handen. Hij zegende integendeel zijn arbeid, en terwijl velen het woord des heils verwierpen, viel het bij anderen in goede aarde en bracht honderdvoudige vruchten voort.

In de nabijheid van Toulouse woonden eenige voorname vrouwen, die door de „ Volmaaktoi\' verblind, zich hadden laten verlokken tot het omhelzen der dwaalleer. Dominicus vormde het plan haar op het ware pad terug te voeren. ïe dien einde wilde hij wederom voorbeeld tegen voorbeeld stellen: tegenover het pralen met gehuichelde volmaaktheid, de stille welsprekendheid der deugd, die in het verborgen wordt beoefend. Hij ging met een ander priester in de stad de vasten prediken, en verzocht te haren huize gastvrijheid. Deze werd hem gewillig verleend, daar de vrouwen niet uit kwaden wil, maar enkel uit kortzichtigheid de secte aankleefden, en geenszins door die dweepzucht gedreven werden, Avelke haar geloofsgenooten beheerschte. Dominicus redetwistte niet met haar, raakte zelfs geen enkel der bestreden geloofspunten aan; maar gedurende de geheele vasten leefde hij met zijn gezel, gelijk hij te Carcassonne deed, van een handvol brood en een beker water daags. Toen men den eersten avond bedden voor hen in gereedheid wilde brengen, vroegen de missionarissen slechts twee harde planken , en tot het Paaschfeest toe gebruikten zij geen andere legerstede. Hun nachtrust was kort, en zij onderbraken die om te bidden en verstervingen te plegen. Des morgens vroeg togen zij ter prediking uit. en keerden in den na-

-ocr page 107-

93

middag weder, telken dage dezelfde wijze van leven onderhoudend. Hun heilig verlangen vond bij den Hemel verhooring. Onder de inwerking der genade, erkenden de vrouwen in de leerlingen Dengene, die hen g-ezonden had, verzaakten aan de dwaling, en hechtten zich vaster dan ooit aan den katholieken godsdienst. \') In het vervolg zijns levens placht de H. Dominicus zijn geestelijke kinderen tot een leven van boetvaardigheid op te wekken, omdat dit de treffendste prediking is, en de verkondigers des Evangelies hun licht moeten doen schijnen voor de menschen, ter verheerlijking van den Vader in den hemel. Die versterving en boetvaardigheid beoefende hij in hooge mate. Tijdens zijn apostolaat onder de Albigenzen droeg hij een hard en pijnlijk boetekleed, uit dierenharen vervaardigd. Drie getuigen in het proces zijner heiligverklaring verzekerden onder eede, dat zij zeiven aan het samenstellen zijner boetekleederen hadden gearbeid. En omtrent zijn vasten en onthouding verklaarden zij, dat zij hem meer dan tweehonderd malen aan tafel zagen aanzitten, waar hij niet meer gebruikte dan twee eieren of een klein weinigje visch, schoon er voldoende hoeveelheid spijzen werden voorgediend, en dat hij niet meer dronk dan één beker water, voor een derde deel met wijn gemengd. -)

ïe Palencia zagen. wij den Heilige zich als slaaf aanbieden voor de bevrijding van den broeder eener arme weduwe; in Frankrijk wilde hij andermaal zich zeiven verkoopen, ten einde voor dien prijs eenige verarmde meisjes uit den adelstand, welke haar ouders, uithoofde hunner bekrompen omstandigheden, dqor de ketters lieten

1) S. Antonin. ut supr. c. 2. § i. — Vine. Bellov. c. 105.

2) Zie het verslag van het onderzoek, in het land van Toulouse, op pauselijk bevel gedaan, bij Echard I. p. 56.

-ocr page 108-

94

opvoeden, en voor wier redding hij geen anderen weg open zag, te vrijwaren tegen het gevaar harer onschuld. Ongetwijfeld had hij zijn edelmoedig plan volvoerd, zoo niet God, die hem tot grooter doeleinden uitkoos, op een andere wijze in de behoeften dier ongelukkigen had voorzien. 1)

Die liefdevolle ziel, die geduldige en ijverige apostel van Christus, moest het oog van allen, die het met de uitbreiding en de bevestiging van het katholiek geloof oprecht meenden, tot zich trekken. Reeds verheugde men zich in het vooruitzicht hem eenmaal als bisschop te begroeten, en in hem een luisterrijk sieraad der kerk van Frankrijk, een bolwerk tegen de ketters te bezitten. Zoo ras was dan ook de zetel van Béziers niet open, of men bood hem Dominicus aan. Dat kon de nederige priester zich niet begrijpen, dat men bij een bisschopskeus aan hem had kunnen denken, aan hem, den ellendigen zondaar, den nutteloozen dienstknecht, goelijk hij zich zeiven noemde! Bezat hij dan maar een zweem van die volmaaktheid welke de H. Paulus voor een bisschop vordert? In zijn ootmoed dacht hij zich nog zoo onmetelijk ver daarvan verwijderd! Hij weigerde dan ook volstandig. Een tweede maal beproefde men het voor het bisdom van Conserans in Gasconje, maar alle vertoogen stuitten af op zijn liefde voor eenvoud en vergetelheid. Toch gaf de geestelijkheid den moed niet verloren. De zetel van Comminges kwam open, en zij herhaalden hun aanzoeken. „Indien gij nogmaals mij van kerkelijke waardigheden spreekt, gaf Dominicus ten antwoord, neem ik terstond mijn reisstaf op, en ga in het diepst van den nacht op

i) Vine. Bellov. c. 104. — Boll. p. 549.

Theodoric cap. 8. — jord. Sax. c. 2. nn. 27. Apud

-ocr page 109-

95

de vlucht.quot; Hij bleef onverzettelijk. ]) Niet geteld, niet gekend te zijn, en zóó vergeten voor God te arbeiden en te lijden, dat was zijn verlangen op aarde. De men-schelijke eigenliefde streelt zich zoo gaarne met het denkbeeld, dat de arbeid, voor de glorie van God ondernomen, Hem zooveel behagelijker zijn zal, naarmate de werkkring uitgebreider, het voorwerp van haar streven eervoller, de uitslag schitterender belooft te wezen. Geheel anders is het oordeel van hen, in wie de ware wijsheid woont. Zij weten het, dat de belangen des Hemels dikwijls beter gediend worden in het verborgen, dan onder het oogquot;, onder den bijval misschien en de toejuichingen der wereld, die wel de zelfzucht der bedorven natuur vleien, maar ook daardoor juist dikwijls voor het goede een hinderpaal zijn, welken de belangelooze dienaar niet kent. Wanneer God, die de ootmoedigen verheft, de nederig-en uit het stof wil oprichten, zal Hij zijn uur en zijn middelen wel weten te vinden om verheerlijkt te worden en Zichzelven te verheerlijken in zijn heiligen. Zoo heeft Hij Zich ook in den ootmoedigen Dominicus verheerlijkt, door de wonderen, die Hij in dit tijdsverloop door hem wrocht.

Het was in het jaar 1221, en het leger der kruisvaarders hield Toulouse ingesloten. Daar kwamen eenige engelsche pelgrims aan, die ter bedevaart togen naar Sint-Jacobus van Compostella. Ten einde de stad, die om de misdaden van graaf Raymundus onder interdict lag, te ontwijken, namen zij, omstreeks veertig in getal, een boot over de Garonne. Het vaartuig, met zooveel men-schen te zwaar geladen, zonk, en verdween met al de

1) Processus Canonizat.— Testim. fr. Joann. Hisp. — Steph. v. Salagnac. Apud Malvenda. p. 104,

-ocr page 110-

opvarenden in de diepte. Op het noodgeschrei der onge-lukkigen, en het hulpgeroep der soldaten, die getuigen waren van het ongeval, komt de H. Dominicus, die in een nabijzijnde kerk in gebed lag, toegesneld. Reeds waren allen spoorloos verdwenen! De Heilige werpt zich plat ter aarde. Na een oogenblik met kruiswijze uitgestrekte armen gebeden te hebben, staat hij op, en terwijl hij plechtig de hand opheft over de wateren, roept hij met luider stem, zoodat het over de gansche breedte van de rivier heenklinkt: „In den naam van den Heer Jezus Christus beveel ik u allen, ongedeerd aan den oever te komen!quot; Op hetzelfde oogenblik geven de golven haar prooi terug; de drenkelingen, niet één uitgezonderd, verschijnen aan de oppervlakte des waters, en met behulp van de lansen en pieken der krijgslieden bereiken zij veiligquot; den kant. God dankend voor hun behoud op het gebed van zijn dienaar. \')

Op een zijner apostolische reizen liet de Heilige zich over de rivier de Ariége zetten. Aan den overkant g\'eko-men, eischte de bootsman zijn geld. De arme had niets! „Ik ben een dienaar van Christus, zeide hij, ik heb goud noch zilver, maar God zal u eenmaal het loon voor mijn overvaart rijkelijk vergelden.quot; — Doch dat hemelsch loon scheen den man voor het oogenblik niet sterk te bekoren. Met schoone beloften weinig gediend, greep hij den Heilige driftig bij den mantel en zeide: „Kort en goed, uw mantel of mijn geld!quot; — Dominicus stond stil, sloeg de oogen hemelwaarts, verzuchtte, zag- vervolgens naar den grond, en toonde daar den bootsman een zilverstuk, hem door de Voorzienigheid toegezonden. „Ziedaar uw loon, mijn broeder, sprak hij, neem het, en laat mij met vrede mijn

i) Gerard de Fracheto, Dc Vitis Fratrnm. 1.2. c. 3. Apud Malvenda. p-97.— Theodoric. 1. 1. c. 9.

-ocr page 111-

97

weg vervolgen.quot; Een andermaal, toen hij zich midden op hetzelfde water bevond, had hij het ongeluk eenige boeken er in te laten vallen. Hij dankte God voor het verlies, en trad bij een godvreezende vrouw binnen, aan wie hij verhaalde, dat hij weder van dien last was ontheven. Drie dagen daarna haalde een visscher, die reeds meende een zware vangst aan den angel te hebben, de boeken op, en bevond ze tot zijn verbazing zóó volkomen droog, alsof ze met geen water in aanraking geweest waren. Door tusschenkomst der vrouw werden zij aan Dominicus teruggezonden.

Op een zijner tochten voegde zich een kloosterling uit een vreemd — de geschiedenis meldt niet welk — land bij hem. De Heilige betreurde het zeer, dat hij, om hun verschil van taal. een zoo schoone gelegenheid om over hemelsche zaken te spreken moest missen. Hij stierde een kort gebed tot God, en aanstonds verstonden beiden elkander alsof zij landgenooten waren. Gedurende drie achtereenvolgende dagen onderhielden zij elkaar over de goedheid van God, den beklagens-waardigen staat der zondaren en den vrede van een deugdzaam hart.

Eens, toen hij des avonds van een geloofspleit met de ketters terugkeerde, kwam de ijverige prediker, vaneen monnik van Citeaux vergezeld, voor een kerk, die hij gesloten vond. Dat was hem nochtans geen beletsel om te bidden; hij knielde met zijn reisgezel voor den ingang neer. En ziet, terwijl de deuren gesloten bleven, zagen zij zich op eenmaal midden in de kerk voor het hoogaltaar geplaatst, waar zij verder den nacht aan het gebed besteedden. \')

i) Gerardus de Fracheto, ut sup. . 4. — Theodor. 1. 1. c. 7 et 8. — Vine. Bell. lib. 29. e. 104. lib. 30. c. 74.

-ocr page 112-

98

Zóó liggen de verhalen zijner wonderen uit dit tijdvak als tal van kostbare parelen op het veld der geschiedenis verspreid. Nog vele andere hebben degenen, welke hem kenden, van hem vermeld of beschreven. Daar, in die eenvoudige, met heilige ingenomenheid opgestelde verhalen , lezen wij, hoe de zieken tot hem gebracht werden, en hij ze genas door de oplegging zijner handen; daar zien wij bezetenen tot hem gebracht, wien de heilige priester Gods zijn stool om den hals legde en daardoor de duivelen uitdreef; daar lezen wij nog tal van andere teekenen, door zijn hand en op zijn gebed bewerkt. Wij mogen op Dominicus toepassen, wat de beminde Leerling eenmaal van zijn dierbaren Meester schreef: „Hij heeft nog vele andere teekenen gedaan, welke in dit boek niet staan geschrevenquot;. \') God verheerlijkte den volgeling van den ootmoedigen Jezus, hem, die met zoo standvastigen ijver het goddelijk Toonbeeld in zijn ootmoed, geduld en liefde nastreefde. Door schitterende wonderen heeft Hij getuigd, dat Dominicus een man was naar zijn hart. Om zijn ootmoed heeft Hij hem verheven, en gekroond met eer en heerlijkheid, gelijk Hij die eenmaal om het met doornen gekroonde hoofd van zijn welbeminden Zoon stralen deed. Zijn die wonderen, door de tusschenkomst van den Heilige bewerkt, niet als de vernieuwing van de teekenen, door Jezus Christus eenmaal gewrocht, opdat zij die het zagen zouden gelooven? De heerschappij, die hij uitoefende over de wateren, toen hij ze dwong hun prooi weer te geven, over de machten des afgronds, die hij uit de lichamen, de tempels van den H. Geest, verjoeg, de kracht van zijn gebed over de zieken, die door de aanraking zijner handen

i) Joann. XX. 30.

-ocr page 113-

99

genezen werden, wat anders was dat alles dan de vervulling van de belofte des Zaligmakers: „Voorwaar, Ik zeg u, die in Mij gelooft, hij zal de werken doen die Ik doe, en hij zal grootere dan deze doenquot; \')? Dominicus geloofde met een vertrouwvol, met een levend geloof, en dat vertrouwen maakte hem sterk, dat vertrouwen verwierf hem de zegeningen en de wonderen, die God beloofd heeft nimmer aan het gebed des geloofs te zullen weigeren.

i) Joann. XIV. 12.

-ocr page 114-

NEGENDE HOOFDSTUK.

DE H. ROZENKRANS.

iSifc

al de vermoeienissen van het apostolaat, bleet de H. Dominicus, als een man van g-ebed, steeds ^ de ingekeerdheid van ziel bewaren. Terwijl zijn dag-en heenvloden in den arbeid van het werkzaam leven, trok zijn hart hem naar de stille bidcel, waarin hij zich opsloot, om in innigen en vertrouwelijken omgang zijn ziel voor den Hemel uit te storten, en voor het Oog, dat in het verborgen ziet, te getuigen hoezeer hij beminde. De nachtelijke ure bovenal was zijn uitverkoren oogenblik voor het onderhoud met God. Dan smeekte hij voor de bekeering der zondaars, putte nieuwe krachten voor de opofferingen van den dag, ontstak zijn ziel in steeds vuriger liefde, en trok in altijd voller stroomen de zegeningen des Hemels af over zich zeiven en alles wat hem dierbaar was.

Het was in een dier stille uren van beschouwing en verkeer met den Hemel, dat hij de gunst ontving, die

-ocr page 115-

IOI

zijn nag-edachtenis onsterfelijk zou maken, die het zegel zou drukken op zijn bevoorrechte uitverkiezing-, en zijn naam onafscheidelijk verbinden aan een godvruchtige oefening, welke het katholieke volk altijd dierbaar blijven zal; den Rozenkrans. Die gunst, van God en Maria ontvangen , is een der schoonste sieraden aan zijn kroon, en al had de goddelijke Heiland door den H. Dominicus niets anders aan zijn Kerk geschonken, dit alleen zou reeds onzen eerbied voor den Heilige, die er mede werd begiftigd afeischen.

De dwaalleeringen der Albigenzen en Waldenzen op godsdienstig gebied, druischten voor een goed deel rechtstreeks aan tegen de dierbaarste en eerbiedwaardigste geheimen onzer verlossing, voor welke zij niets dan uitzinnige dwaasheden in de plaats gaven. Hiertoe behoorden ook de zedelooze verdichtselen, waarmede zij de levensgeschiedenis van den Verlosser, zijn daden, zijn lijden, zijn dood en zijn verheerlijking doorvlochten. Niet minder lasterenden smaad wierpen zij op zijn vlekkelooze Moeder. Onwetendheid en gebrek aan nadenken zijn twee hoofdoorzaken, waardoor het kwaad wortel kan schieten: \'t viel dus bij de sluwheid, waaraan \'t den kinderen * der duisternis nooit ontbreekt, den Albigenzen gemakkelijk, onder een onnadenkende bevolking het geloof aan de katholieke leerstukken op het minst te verbasteren in die harten, welke de ongebondenheid nog niet voor volslagen ongeloof had toegankelijk gemaakt. Nemen wij daarbij in aanmerking, dat volgens hun leer het Onze Vader het eenige gebed was, hetwelk verhooring kon vinden en gebeden mocht worden, dat zij met beeldstor-merswoede de vereering en aanroeping der Heiligen, die van de H. Moeder Gods op de eerste plaats, verwierpen, dan springt het gemakkelijk in het oog dat de Rozenkrans een hecht bolwerk tegen de ketterij zijn moest.

-ocr page 116-

Immers, het herhaalde Ave Maria, gebeden onder de overweging- van het grondgeheim van den godsdienst, het verlossingswerk, als het brandpunt, waaruit alle andere geheimen voortvloeien om er straks weder toe teruggebracht te worden en het te bekroonen, dat was als een levend protest, een voortdurende prediking- tegen de dwaling, die uit den aard der zaak zelve in het katholieke volk het geloof levendig hield. De geloo-vigen leerden daardoor de waarheden beter overdenken en er vruchten van zaligheid uit trekken, zij leerden bidden met volharding, zij leerden hun betrouwen stellen op Maria. Dat gebed, tot die Moeder van barmhartigheid gericht, dat gebed, den Hemel aangeboden om de verdiensten van Jezus Christus, was een machtig middel om de straf des Heeren af te wenden, en zijn barmhartigheid neer te doen dalen over het menschdom. Voor de tijdsomstandigheden derhalve voorzag de Rozenkrans in een veelzijdige en diepgevoelde behoefte.

Maar het oog\'merk van God, wiens werking aan plaats noch tijd is gebonden, lag verder. De Rozenkrans van den H. Dominicus moest een altoos bloeiende boom zijn in den hof der Kerk, een levensboom, in wiens lommer haar kinderen zich ten allen tijde konden verkwikken, wiens geuren hun hart verruimen, wiens vrucht hun ziele-leven onderhouden en versterken kon. Daarom omvatte dat ongekunstelde gebed, tegelijk met de leerstukken van Jezus\' leven, het geheele voorwerp van des christens gelooven, hopen en beminnen. Zij, die wijs zijn in hun eigen oogen, hebben zich aan den eenvoud van den Rozenkrans en aan dat herhalen van eenzelfde bede geërgerd. Plet kon niet anders. Wien de leer des Gekruisten een dwaasheid of een aanstoot is, wier hart het geheim niet begrijpen kan, dat de liefde niet ophoudt aan haar voorwerp te betuigen hoezeer zij bemint, en dat het

-ocr page 117-

kinderlijk verlangen altoos met eenzelfde bede blijft aandringen, zij begrijpen den Rozenkrans niet, evenmin als zij het Catholicisme zelf begrijpen. Het licht, dat van het Kruis afstraalt, schijnt dezulken blind, zijn liefdegloed kan hun gemoed slechts verharden; of beter: hun eigen hoogmoed houdt hun oog en hun hart voor de genade gesloten. Maar voor den oprechten katholiek, die in den geest der Kerk Jezus\' Moeder vereert, die gelooft aan den Zoon van God, voor ons op aarde in het vleesch neergedaald, en ons den wil van den Vader leerarend, voor hem, die het eeuwig geluk daarboven hoopt, ons door Jezus\' zoenbloed verworven, en die reeds hier op aarde zijn God, eenmaal het voorwerp zijner onvergankelijke liefde, beminnen mag, voor hem is de Rozenkrans een altijd springende fontein van levende wateren, die zijn ziel vruchtbaar maakt, zijn bovennatuurlijk leven een overvloedig voedsel schenkt, en hem aan de hand van Maria doet voortwandelen op den weg naar den hemel.

De genade, die alleen ons tot die eindbestemming brengen kan, zij werd ons geschonken door Hem, uit wiens volheid wij allen ontvangen hebben, zij ontsprong aan de bronnen des Zaligmakers, aan de geheimen van zijn ïeven en sterven. Aan die geheimen had zijn H. Moeder een zoo rijk aandeel, niet bloot als getuig\'e, maar vóór alles, omdat zij door hi.ar goddelijk moederschap aan het eeuwig Woord de menschelijke natuur schonk. waarin het die geheimen voltrok. Maria was die uitgelezen wijnstok, die de heerlijk geurende druif voortbracht, welke in de pers geworpen en gekneusd, ons den wijn schonk der hemelsche geneugten. Was het niet geheel overeenkomstig de goddelijke Wijsheid, dat Jezus aan hen, die Hij verlost had, ook door Maria deze genaden deed toevloeien? Doch de eeuwige Wijsheid paart in al haar werken de onpeilbaarste diepte aan de

-ocr page 118-

I04

grootste eenvoudigheid. Daarom legde zij den honig, die uit. het hemelsch vaderland neergedrupt, door elk verlangend hart wordt genoten, neder in den Rozenkrans, in het nederig bloempje van het Ave Maria. Daarom ook valt de Rozenkrans, zoo diep van zin, toch onder het bereik van den naar de wereld ongeletterde, zoowel als van ieder ander; daarom biedt hij aan den geest, die schijnbaar tot overwegen het minst geschikt is, het middel, om de weldaden der verlossing te beseffen, door Maria de gezegende Vrucht haars lichaams te verheerlijken, en de genaden af te smeeken, ons door haar goddelijk Kind geschonken. Die treffende samensmelting van eenvoud en verhevenheid is het beste bewijs voor zijn hemelschen oorsprong. Onuitputtelijke bron van leering , is de Rozenkrans een boek dat nooit is versleten, altijd nieuw gelijk het Evangelie, waarvan het de korte inhoud is. Hij, die meent hem volkomen te doorgronden, bewijst enkel dat hij er niets van begrijpt; maar hoe meer het geloovig hart er in zoekt, hoe meer het er in vindt; en hoe dieper het in dat gebed doorgedrongen is, hoe beter het beseffen zal, dat er nog oneindig veel uit te leeren overblijft.

Reeds de kluizenaars der woestijn plachten het aantal hunner dagelijksche gebeden door aan een snoer geregen steentjes of koralen te tellen. In zooverre dus de Rozenkrans dit middel navolgde was het geen nieuwe oefening. Dat bepaalde getal teekens echter is er slechts het stoffelijke element van. Geheel nieuw was zijn instelling, zoowel door het algemeen bidden van het Wees gegroet, en dat honderdvijftig maal herhaald, als voornamelijk door de aan het gebed verbonden overweging van de vijftien geheimen uit het leven van Jezus en Maria, die het eigen karakter van den Rozenkrans uitmaakt.

In de geschiedenis van den Rozenkrans en in die van

-ocr page 119-

io5

zijn instelling- heeft de volksoverlevering legenden gevlochten, kinderlijk eenvoudig en treffend, levende getuigenissen van geloof en van liefde; legenden, met meerder of minder waarheid ten grond, maar die de waarheid zelve nimmer afbreuk deden, en geen nevel hebben kunnen werpen op het licht, waarin de H. Dominicus staat als de insteller van dat gebed. De vurige vereerder van Maria had reeds dikwerf haar smetteloosheid tegen de Albigenzen gehandhaafd. Zijn van liefde kloppend hart wenschte de geloovigen steeds meer bevestigd te zien in hun vertrouwen op de Moeder des Heeren, wenschte de zondaren meer bijzonder onder de hoede van hun Toevlucht te stellen, wenschte allen door Maria aan Jezus, aan zijn kribbe, zijn kruis en zijn hemel te verbinden. Aan Haar, de Moeder van barmhartigheid, had hij zijn zielswee geklaagd. Haar om redding gebeden voor de zielen. Maria liet hem niet onverhoord, Zij bracht hulp. Naar de plaatselijke overlevering getuigt, had dit nieuwe blijk harer goedertierenheid wederom in een aan Haar toegewijd heiligdom plaats, in de Kerk van Onze-Lieve-Vrouw, „de Drechequot; nabij Alby, waar Dominicus dikwijls kwam bidden. Daar verscheen hem de Hemelkoningin met haar goddelijk Kind op den arm en van schitterende glansen omstraald. „Mijn Zoon, sprak Zij, uw gebed en uw tranen hebben verhooring g-evonden voor den troon der barmhartigheid; treed nader, en ontvang het geschenk des Hemels voor nu en de volgende geslachten.quot; Toen kwam Dominicus met betrouwen aan haar voeten nederknielen. En terwijl Maria hem een koralensnoer toereikte, door de engelen Gods aaneengeregen, leerde Zij hem den Rozenkrans, en beval hem, dien aan de wereld te leeren bidden, tot heil en redding van allen, die in dat gebed Haar en haar goddelijk Kind vereeren zouden. Zóó luidt de overleve-

-ocr page 120-

io6

ring-, 1) De Stedehouders van Christus hebben herhaaldelijk erkend dat de Rozenkrans uit den hemel op aarde gezonden was, dat hij de vrucht is van een verlichtingquot; des H. Geestes, en den stempel zijner afkomst ten duidelijkste met zich draagt. 2)

Van stonde af aan nam de strijd, die in Frankrijk tusschen den hemel en de hel werd gevoerd, een wending. Niet de krijg, die gevoerd werd met wapenen des vleesches, werd tegengehouden, niet de aanhang van graaf Ray-mundus, noch de dweepende volksmenners bekeerden zich, want zij wilden de genade opzettelijk verstooten; maar voor het volk, dat wankelend was in het geloof, dat door misleiding van het ware pad was afgevoerd, voor de nog rechtgeloovige katholieken, die in voortdurend gevaar verkeerden, voor hen werd de Rozenkrans, door Dominicus en zijn metgezellen gepredikt, de lichtbaak op den weg der waarheid, het schild tegen den vijand, de gulden keten, die de christenharten steeds vaster aan de Kerk verbond. En zoo dikwijls Dominicus door den Rozenkrans een nieuwe genade verworven, een nieuwe bekeering bewerkt had, dankte hij uit de volheid des harten de Maagd, van wie de Kerk zingt dat Zij „alleen alle ketterijen uitroeit over de g\'eheele wereld.quot;

Maar van dat uur af ook verbreidde de Rozenkrans zich over de geheele Christenheid. ■\'■) De devotie door

1

Life of S. Dominic, chapt. VII. — Een hoogst belangrijke verhandeling over de instelling van den Rozenkrans leverde Alex. Mamachi, Annales Ord. Lib I. en na hem Danzas, Etudes sur les temps primitifs de VOrde de S. D. Tom. IV. chap. 32 et 33. Le Rosaire et la fausse critique, p. 336—450 (Poitiers 1877).

2

O. a. Leo X , de H. Pius V, Gregorius XIII, Sixtus V, Clemens XI, Bene-dictus XIII.

-ocr page 121-

107

den H. Dominicus van Maria ontvangen, is de devotie van het katholieke volk geworden. Overal hebben zich vereenigingen saamgesteld, onder de bescherming van de Koningin van den H. Rozenkrans. De loop der geschiedenis heeft de kracht en de waarde van dat gebed bewezen. Het verhaal van alle wonderen die het wrocht, van alle genaden die het verkreeg, zou, zelfs beknopt opgesteld, een boekdeel vullen, Eén enkel feit echter mag en moet hier voor den Rozenkrans spreken; het feit, dat de Rozenkrans geleefd, en bijna onafgebroken onder het katholieke volk, zeshonderd jaren lang gebloeid heeft. Dat alleen bewijst voldingend hoe uitnemend deze oefening het katholieke hart bevredigt, dat bidden wil en de troostrijke godsdienstwaarheden overdenken. Want wanneer de geheele Christenwereld zes eeuwen, in alle omstandigheden, in lijden en vreugd, in voor- en tegenspoed, een devotie onveranderd blijft beoefenen, en daarin altoos voldoening vindt voor de behoeften der ziel, dan rust die devotie op hechte grondslagen, dan trekt zij haar levenssappen uit den ouden maar altijd levenden stam zeiven van het katholiek geloof. Wat van menschen-handen voortkomt vergaat met den mensch, slechts wat van God is blijft!

De zonen van den H. Dominicus hadden de roeping de oefening- van den Rozenkrans te verspreiden; het oppergezag der Kerk heeft hun het bestuur en het eigendomsrecht er van toevertrouwd. Waar zij hun cellen optrokken, ruischte ook de bede van het Ave Maria in hun tempels,

geldsom vermaakt, ^aan de broederschap van den Rozenkrans , door Dominicus van Guzman gesticht.quot; De erflater verlangt daarbij uitdrukkelijk, dat de broederschapsleden zullen bidden voor de rast zijner ziel, en bepaalt bovendien de som die dienen moet om de kosten voor de waskaarsen te bestrijden. Zie Alex, Marnaehi. Lib, I, p, 324,

-ocr page 122-

io8

waar zij het woord van Jezus Christus verkondigden, predikten zij den Rozenkrans zijner Moeder; en waar door hun hand bij heidenen en wilde volken der Oudeen Nieuwe-Wereld de kruisboom geplant werd, daar ook bloeide de rozengaard van Maria aan zijn voet, en deed den dauw des hemels neerdalen in de zielen. Sedert is de wereld den Rozenkrans blijven bidden, en zij heeft er zich wèl bij bevonden. En wanneer de pausen in den nood, die het scheepje van Petrus bedreigde, uitkomst zochten bij de Sterre der zee, dan bevalen zij het Rozenkransgebed aan tot redding der Christenheid. 1) En wanneer de christen behoefte gevoelt aan troost en verkwikking, als hem de ballingschap zwaar valt en hij vleugelen zou willen aanschieten, om op te gaan naar den hemel, dan neemt hij zijn koralensnoer ter hand en bidt tot Jezus en Maria; dan overweegt hij hun leven en hun liefde, hij berust in het uitstellen zijner kroon, en vervolgt met moed zijn kruisweg naar het Sion daarboven, waarin het ons alleen na vele beproevingen gegeven wordt binnen te treden.

1

De altijd onvergetelijke Pius IX, schreef toen hij een bijzonderen aflaat schonk aan alle geloovigen, die tijdens het Vaticaansch Concilie den Rozenkrans voor het welslagen daarvan zouden bidden, het volgende : „Door het dagelijks bidden van den Rozenkrans van Maria, zullen zij gemakkelijker verwerven, dat door de machtige hulp der Onbevlekte Moeder Gods, en door het gezag van het door Ons uitgeschreven Oecumenisch Vaticaansch Concilie, hetwelk weldra een aanvang zal nemen, de groote dwalingen, die in onzen tijd alom toenemen, worden te niet gedaan en uitgeroeid.quot; — 3 Dec. 1869.

-ocr page 123-

TIENDE HOOFDSTUK.

DOSHNICÜS ALS GEVOLMACHTIGDE EST DE KERKELIJKE RECHTSPRAAK. — VOORLOOPIG EINDE VAN DEN OORLOG.

et middeleeuwsche staatsrecht verstond de samen-werking van g-eestelijke en tijdelijke macht in dien zin, dat de vorst niemand voor rechtmatig- onderdaan erkende, die ook geen gehoorzame zoon was in het geestelijk rijk van Jezus Christus. Slechts het lidmaatschap in de Kerk kon het burgerrecht in den Staat verzekeren. Dit beginsel, in de wetten der koninkrijken opgenomen, vond niet alleen zijn grond in de opvatting van de Kerk, zooals zij door haar goddelijken Stichter ingesteld was, als wereldmaatschappij, die alle volken moest omvatten in haar schoot, en in alles, wat haar welzijn en uitbreiding betrof, op de stoffelijke medewerking harer kinderen recht had, maar berustte bovendien op de verplichting, die Europa gevoelde jegens de Kerk en den Paus, aan wien het met de bekeering uit het heidendom zijn vrijheid, zijn beschaving en bloei,

-ocr page 124-

I IO

zijn instellingen en wetten, zijn kunsten en wetenschappen , in één woord, alles dankte, wat vorsten en volkeren gemaakt had tot hetgeen zij thans waren. Uit dit beginsel volgde, dat hij, die zich aan het gezag der Kerk onttrok om vrijwillig kettersche secten aan te hangen, zich door die daad zelve tegelijkertijd oproerig verklaarde tegen de wereldlijke macht. Herinneren wij ons ten overvloede, hoe de Albigenzen en andere sectarissen niet enkel zich losscheurden van het geloof, maar ook feitelijk en uitdrukkelijk zich in de hoogste mate aan het wereldlijk gezag zelf vergrepen, dan zal \'t ons duidelijk zijn, dat bij de omwenteling, die op het punt stond in Frankrijk uit te breken, de tijdelijke macht kon en moest opkomen tot handhaving harer rechten. De gisting toch duurde niet alleen voort, maar had zich tot in aangrenzende landen, met name het noorden van Spanje en Italië, uitgebreid. Die toestand ter eener, die rechtsbegrippen ter anderer zijde hadden ook de billijkheid van \'s Pausen handelwijze gesteund, toen hij de tijdelijke macht tot den kruistocht tegen de euvelmoedige bandieten had opgeroepen.

Wanneer derhalve Montforts zegevierende troepen eenige opstandelingen hadden krijgsgevangen gemaakt, moesten deze zich ook voor zijn rechtbanken verantwoorden. Bevonden de rechters dat misleiding en verblinding de eenige oorzaken van de misdaden dier ongelukkigen waren, en verklaarden deze, na van de valschheid hunner leer overtuigd te zijn, haar af te zweren en zich te bekeeren tot het ware geloof, zoo waren zij van alle verdere rechtsvordering verschoond en werden enkel aan een kerkelijke boete onderworpen. Bleven zij echter, tegen beter weten in, en niettegenstaande zij hun leer als den weg des verderfs erkenden, toch aan hun omwentelingsgezinde stellingen en aan het oproerig eedgespan verkleefd, of stonden er opzettelijk begane staatsmisdrijven

-ocr page 125-

op hun schuldenlij st, die tot de uiterste gestrengheid verplichtten, dan deed zich ook de rechtvaardigheid van het tijdelijk gezag onverbiddelijk gelden. Maar dan nog, wanneer de rampzalige ter dood was verwezen, dan trad als een bode der barmhartigheid de priester aan zijn zijde, om hem voor te bereiden op den overgang tot het andere leven, opdat als de menscheliike rechtbank hem verworpen had, de opperste Rechter hem nog in genade mocht aannemen. Niet zelden ook, wanneer niet alle hoop op het mededoogen der rechters vervlogen was, riep de afgezant van den God der liefde hun barmhartigheid voor den armen veroordeelde in, en de priester, na de ziel des ongelukkigen behouden te hebben, redde door zijn voorbede ook het leven des lichaams.

Eenmaal slechts, voor zoover althans met zekerheid te bepalen is, zien wij den H. Dominicus bij een dier bloedige beslissingen als liefderijk bemiddelaar optreden. Niets evenwel verbiedt ons, ja, de teederheid en aangeboren goedaardigheid zijns harten geven ons grond te vermoeden, dat hij, altijd vol medelijden jegens zijn evennaaste, meermalen den invloed, dien de roep zijner heiligheid hem verworven had, ter gunste van arme veroordeelden heeft doen gelden. In het graafschap Toulouse waren eenige ketters gevangen genomen, die, omdat zij weigerden terug te keeren tot het ware geloof, aan den wereldlijken rechter overgeleverd en door dezen tot den brandstapel veroordeeld waren. Reeds werden zij ter strafplaats geleid, als de H. Dominicus, in de geheimen van God onderricht, een der veroordeelden, Raymundus de Grassi, met teederheid aanstaarde. Toen sprak hij tot de gezworenen : „ Houdt dezen ter zijde, en laat hem niet verbranden.quot; Hij wendde zich vervolgens tot den ketter, en zeide: „Ik weet, mijn zoon, het zal tijd kosten; maar eindelijk zult gij toch deugdzaam, en eenmaal een heilige worden.quot;

-ocr page 126-

I I 2

Op de voorspraak van Gods dienaar werd de booswicht vrijgelaten. Nog twintig jaren volhardde hij verstokt in de ketterij. Ten laatste echter keerde hij door Gods genade tot het ware geloof weder, nam toen in de Orde van Dominicus het kloosterkleed aan, en leefde het overige zijner dagen in boetvaardigheid en deugd. 1) Doch niet enkel het aanzien, waarin de dienaar des Heeren om zijn heiligheid stond, het algemeen vertrouwen dat hij gewonnen had, en de voorspellingen die hij deed, konden het recht zijn eischen doen intrekken. Dominicus zelf was door de gezanten van den H. Stoel met de macht bekleed, de ketters met de Kerk te verzoenen, zoodat hij dengene, dien hij vrijsprak, of wien hij in de toekomst de kerkelijke ontbinding beloofde , ook aan de wereldlijke rechtbank onttrok, wanneer althans geen misdaden, waarover de rechtspraak buiten de bevoegdheid der kerkelijke macht ging, op zichzelven een veroordeeling vorderden. Deze volmacht heeft de geschiedenis voor ons in twee authentieke stukken bewaard. Wij deelen ze hier mede, als een bewijs welk aanzien de Heilige bij de kerkelijke overheid genoot, en om tegelijkertijd een denkbeeld te geven van de kerkelijke boetoefeningen, ten dien tijde gebruikelijk.

Het eerste stuk is van den volgenden inhoud:

„Aan alle christengeloovigen, die dezen zullen zien, Wij, „frater Dominicus, kanunnik van Osma, nederige bedie-,.naar van het apostolisch woord, zaligheid en oprechte „liefde in den Heer.

„Bij dezen brengen wij ter kennis van uw aller voor-„zichtigheid, dat wij aan Raymundus, Wilhelmus van

1

Theodoric. 1. i. c. n. — Vine. Bellov. Spec. Hist. 1. 30. c. 77. —S. Antonin. 1. 23. c. 2 et 4.

-ocr page 127-

ii3

Hauterive Pelagianirc verlof hebben gegeven , in zijn „huis te Toulouse op te nemen zekeren Wilhelmus „Hugotion, die naar dezelfde Raymundus Ons verzekert, ..voorheen de gebruiken der ketters volgde. Wij verdunnen den bekeerling op de gewone wijze in dit huis ..te leven, totdat hieromtrent aan Ons of aan hem iets „naders bevolen worde door den kardinaal-legaat. Deze „samenwoning met iemand, die vroeger ketter geweest is, „zal aan voorzegden Raymundus in geenen deele tot „oneer of nadeel verstrekken.quot;

Er werd dus toestemming der overheid vereischt om iemand, die met de ketters in verstandhouding gestaan had, te mogen herbergen; iets wat, het tweevoudig karakter dezer paus- en koningshaters in aanmerking genomen, ons geen verwondering baren kan.

De andere akte van Dominicus\' hand is strenger;

„Wij, frater Dominicus, kanunnik van Osma, de minste, „onder de geloofsverkondigers, aan alle geloovigen, wien ..deze zullen geworden zaligheid in Christus.

„Krachtens de volmacht Ons door den abt van Citeaux , ..legaat van den Apostolischen Stoel, verleend, hebben „Wij met de Kerk verzoend den drager dezes, Pontius „Roger, die door Gods genade van de ketterij tot het „geloof bekeerd is. Uit kracht van zijn aan Qns gezwo-„ren eed bevelen Wij, dat hij op drie zon- of feestdagen „naar de kerk zal komen, van den grenspaal des dorps „af, met ontblooten rug, voortdurend door den priester „gekastijd. Voorts bevelen Wij hem, zich te allen tijde ..te onthouden van vleesch, eieren, kaas en alle dierlijk ..voedsel, behalve op Paschen, Pinksteren en Kerstmis, „op welke dagen hij daarvan eten zal, tot verfoeiing-„zijner vroegere dwalingen. Hij zal driemaal \'s jaars een „veertigdaagsche vasten onderhouden, en dan geen visch „gebruiken. Gedurende het geheele jaar zal hij drie dagen

8

-ocr page 128-

ii4

„\'s weeks vasten, en visch, olie en wijn derven, tenzij „lichaamszwakte of de zomerhitte eenige verzachting „noodzakelijk make. Hij zal kleederen dragen, zoo in „snede als in kleur gelijk aan die der religieuzen, met „twee kleine kruisjes op de onderzijde. Hij zal zoo „mogelijk dagelijks de H. Mis en op de feestdagen ook ..de Vesper in de kerk bijwonen. De andere kerkelijke „uurgebeden zal hij, waar hij zich ook bevindt, aan God „opdragen, te weten: zeven keeren daags tienmaal het „ Onze Vader en te middernacht twintigmaal. Hij zal de „zuiverheid onderhouden. Eens in iedere maand moet hij „deze akte des morgens aan zijn kapelaan te Céré ver-„toonen. (Den kapelaan dragen Wij op, nauwlettend „zorg te dragen dat zijn boeteling een godvruchtig leven „leide). Dit alles moet hij getrouw nakomen, en zoo hij „verachtelijk weigert dit te onderhouden, willen Wij, dat „hij beschouwd worde als een meineedige, een ketter en „geëxcommuniceerde en dat hij van de gemeenschap der „Kerk worde afgesneden.quot; \')

Dusdanig was de kerkelijke tucht in de i3de eeuw. Sedert het geloof en de liefde verflauwd zijn, en de Kerk, altijd tegemoetkomend zooveel zij kan, haar tucht-regels heeft gematigd, klinken die straffen ons hard in de ooren; misschien zouden sommigen geneigd zijn den H. Dominicus van overdreven gestrengheid, van hardvochtigheid te beschuldigen. De straffen echter, door den Heilige aan dezen bekeerden ketter opgelegd, gingen niet van hem zeiven uit: grootendeels waren zij door de hoogere kerkelijke overheid of door het gebruik voorgeschreven. Van algemeene bekendheid zijn de pijnlijke en vernederende boetplegingen, die den eersten

i) Malvenda. p. 122,

-ocr page 129-

115

christenen vaak voor een enkele zonde opgelegd, en door hen met liefde aanvaard en gedragen werden. Ook in de middeleeuwen nog- was het niets ongewoons, dat de geloovig\'en tot uitdelging hunner schulden bij God, zich aan zware boete onderwierpen. Hendrik II, koning van Engeland, liet zich openlijk ten aanschouwe van zijn eigen onderdanen door monniken geeselen op het graf van den aartsbisschop van Kantelberg, Thomas Becket, die hem ten gevalle vermoord was. In de kloosterorden, welke in die tijden zijn ingesteld, werden voor onvrijwillige, zelfs schijnbaar onbeduidende overtredingen, strafbepalingen tot regel gemaakt, die in verhouding tot den misslag oneindig strenger waren. En zelfs, wanneer wij de aangehaalde voorschriften met andere uit dezelfde dagen vergelijken, ademen zij nog een waarlijk toegevende zachtheid. Dit alles moge bevreemdend klinken in de ooren van hen, die gewoon zijn eenige mondgebeden als genoegzame voldoening te beschouwen voor een zondeschuld, misschien van vele jaren: destijds, toen het godsdienstig leven gloeide in de harten, begrepen de geloovigen te goed welke rechtmatige straf de zonden en beleedigingen, een hoogste Majesteit aangedaan, verdienden, en verkozen zij liever in het leven vrijwillig te voldoen, dan eenmaal met schuld beladen in de handen te vallen van een rechtvaardigen God, die tot de laatste penning voldoening zal eischen in de pijnen des vagevuurs.

De oorlog tusschen de Katharen, met graaf Raymun-dus VI aan het hoofd, en de katholieke ridders onder den graaf van Montfort, duurde met afwisselend geluk voort. Doch de laatste gevechten hadden den kruisvaarders aanmerkelijke voordeelen aangebracht. Béziers, Carcassonne en andere beduidende plaatsen waren genomen, de graafschappen Foix en Comminges, benevens andere landstreken geheel in hun macht. Die zegepralen

-ocr page 130-

116

echter hadden hun krachten verzwakt. Het oorlog-szwaard had de gelederen gedund, eenige grooten hadden na de behaalde overwinningen met hun strijdbenden het leger vaarwel gezegd. Ook het uitzicht op nieuwe hulp werd weldra verijdeld. Toen de koning van Frankrijk, Philips II, op het punt stond met een leger de goede zaak te komen steunen, zag hij zich in een oorlog met Engeland en Duitschland gewikkeld, die hem de handen vol gaf, zoodat hij slechts zijn zoon Lodewijk met eenige versterkingen naar Montfort afzenden kon.

Blijkbaar evenwel moest het vraagstuk, althans voor het oogenblik, tot een oplossing komen. Pedro II, koningvan Arragon, had zich de zaak van graaf Raymundus van Toulouse, zijn schoonbroeder, aangetrokken, en aanvankelijk langs den weg der onderhandelingen beproefd het pauselijk hof gunstig voor hem te stemmen. Maar toen in het voorjaar van 1213 de pauselijke legaten met eenige bisschoppen te Lavaur een Concilie hadden belegd , hetwelk ook door de katholieke legerhoofden werd bijgewoond , sloeg- hij een anderen toon aan, en vorderde gebiedend de teruggave van alle steden en sterkten, tot hiertoe op den graaf van Toulouse en diens vazallen veroverd, alsmede hun ontslag van den kerkban. Zijn oogmerk met dezen forschen eisch was geenszins de dwaling en den opstand tegen het wettig gezag te bevorderen of te steunen; integendeel, Pedro II was een aan het geloof en de Kerk innig verknocht vorst, en schoon zijn levenswandel niet altijd even onbesproken was, hij verfoeide de ketterij. Maar hij meende bespeurd te hebben — en hierin had hij goed gezien — dat, terwijl de Paus niets anders dan de uitroeiing der albigenzische secten, de rust van de christenheid en in het bijzonder van het geteisterde Frankrijk beoogde, de pauselijke legaat, Arnoud van Citeaux, aan den oorlog nevenbedoelingen ver-

-ocr page 131-

li?

bond, en niets minder wilde, dan in elk geval het geslacht van Raymundus VI voor goed van het graafschap beroofd en uitgesloten zien. In dit streven vond Arnoud steun bij sommige katholieke baronnen en edelen, en zelfs bij bisschoppen. Al deze plannen echter werden gesmeed buiten weten, ja volstrekt tegen den wil van den Paus: en ook Simon van Montfort, schoon hij om de bestrijding der ketters den oorlog voeren bleef, kon ze niet goedkeuren. Terwijl dan Rome en de christelijke strijders inderdaad enkel de zaak van het geloof voorstonden, hield Pedro van Arragon alleen rekening met de belangen zijner bloedverwanten, die hij op het spel zag. Zijn eisch aan het Concilie van Lavaur was kortzichtig, voortvarend , maar uit boosheid of ingenomenheid met de ketterij kwam hij niet voort.

Het Concilie oordeelde zich verplicht den eisch, voor den boosaardigen graaf Raymundus gedaan, beslist af te wijzen. Hij had alle vertrouwen verbeurd. Slechts de graven van Bearn, Comminges en Foix, zoo luidde de toezegging, zouden, indien zij blijken van oprechten terugkeer en onderwerping gaven, in de gemeenschap der geloovigen worden opgenomen. In dit antwoord meende nu de koning van Arragon het vooropgezette plan der algeheele verdrijving van het huis van Toulouse kennelijk te zien doorschemeren. Hij verklaarde zich tot Raymundus\' bondgenoot, en beriep zich tegenover het Concilie op den Paus. Beide partijen schreven een- en andermaal naar Rome. Innocentius III kwam nu eerst tot de ontdekking, dat kwalijk begrepen ijver en verkeerde inzichten zich in de zaak gemengd hadden. Hij maande Simon van Montfort aan, zonder zelfzucht te handelen, en gebood Pedro de wapenen te laten rusten, totdat opnieuw een kardinaal als gevolmachtigde zou aankomen, de wederzijdsche belangen onderzoeken, en

-ocr page 132-

118

recht spreken. Het was te laat! Nog\' vóór hem de brief van den Paus gewerd, was Pedro II met zijn benden de Pyreneën overg-etrokken, had zich met de troepen van zijn schoonbroeder vereenigd, en rukte nu. aan het hoofd van niet minder dan honderdduizend man, tegen de kruisvaarders op. \')

Een leekebroeder van de Gistereiënsers sprak in deze onrustbarende omstandigheden eens den H. Dominicus aan: „Meester Dominicus, zullen deze rampen nooit een einde nemen?quot; Dominicus zweeg. De broeder, die wel wist, dat God meermalen zijn dienaar de toekomst ontsluierde, herhaalde de vraag. „Ja, sprak de Heilige ten laatste, eindigen zullen zij, maar niet zoo spoedig; eerst moet nog veler bloed stroomen, en in een veldslag zal een koning sneuvelen.quot; Zij , die deze woorden vernamen, dachten aanstonds aan den zoon van den koning van Frankrijk, die zich bij Montfort had aangesloten, en gaven hun vrees te kennen. „Neen, zeide Dominicus, weest voor den franschen vorst niet bezorgd: het leven van een anderen koning zal in dezen oorlog worden geëischt.\'\' -)

Te Muret, een stad aan de rivier de Garonne, drie mijlen ten zuidwesten van Toulouse, zou een bijeenkomst van prelaten en andere geestelijken gehouden worden. Ook Dominicus begaf zich als gevolmachtigde der legaten daarheen. Daar verschijnt op het onverwachtst het leger van den koning van Arragon en zijn bondgenooten, en slaat zijn tenten op in de vlakte vóór de stad. Muret was Pedro een belangrijk punt: vooreerst was de vesting zelve een sterke borstwering, ten andere zou zij hem,

r) Vgl. Rohrbacher. 1. 71. § 4.

2) Theodoric. 1. 1. c. 2 S. Antonin. tit. 23. c. 2. § 2.

-ocr page 133-

119

indien zij in zijn macht viel, het behoud en de verdediging van Toulouse verzekeren. Het scheen echter, als dacht hem de inname van Muret nog tijdig genoeg: toch had \'t hem op dit oogenblik luttel moeite gekost, de bezetting van slechts dertig soldaten, die daar tot bewaking der vestingtorens waren achtergebleven, te verdrijven. Zooveel te meer haastte zich Montfort. Toen hem de verschijning van den vijand geboodschapt werd, bevond hij zich te Fanjeaux, doch had slechts achthonderd ruiters en een kleine bende voetvolk te zijner beschikking. Maar de held schrikte niet terug, waar het recht den strijd gebood. Geestdrift bezielt hem en zijn strijders: zij breken op. De bisschoppen van Toulouse, Nimes, Uzès, Lodève, Com-minges, Béziers en Agde volgden hem. Te Saverdun bracht hij den nacht in gebed door, sprak zijn biecht, bereidde zich tot den dood en schreef zijn testament. Zijn vrienden en krijg\'smakkers volgden zijn voorbeeld. Den volgenden avond kwamen zij aan de rivierzijde vóór Muret, terwijl de vijandelijke strijdmacht aan den tegenoverge-stelden kant was gelegerd. Ongehinderd trokken Mont-forts troepen de Garonne over en de vesting binnen; de koning van Arragon scheen zich over „een handvol zwaardvechtersquot;, zooals hij de dapperen noemde, het hoofd niet te breken.

Bij het krieken van den volgenden dagquot;, den i3den September 1213, wilden eenige geestelijken zich naar het vijandelijk kamp begeven, om nog eens over vrede te onderhandelen, toen onvoorziens de voorhoede der arragonsche ruiterij een stormrit doet op de poorten. Montfort springt met de zijnen in het zadel. Zij trekken een openstaande kerk voorbij, en juist sprak de bisschop van Uzès het Do minus vobiscuvi vóór het Offertorium, als Simon de kerk binnentreedt, zich op de knieën werpt, en de handen ten hemel heft met de woorden: „Mijn

-ocr page 134-

I20

bloed en mijn leven voor God en het geloof!quot; De bisschop van Toulouse wil de soldaten van Christus voor de laatste maal zegenen. De achthonderd dapperen stijgen van hun rossen en knielen neer. Maar de stem van Fulco beeft, hij kan van aandoening geen woord uitbrengen. Nu beklimt de bisschop van Comminges een verhevenheid en spreekt: „Gaat in den naam van Jezus Christus! Ik betuig en verzeker u voor het oordeel Gods, dat al wie in dezen veldslag zal sneven, het eeuwig-loon en de glorie der martelaren bekomen zal!quot; Hij geett hun vervolgens den zegen, en zij snellen ten strijde, terwijl de bisschoppen en de geestelijkheid zich naar de kerken begeven om te bidden.

Gesplitst in drie eskadrons, ter eere der H. Drieëenheid, stormen de kruisvaarders uit een der vestingpoorten, die de vijand onbezet had gelaten, en veinzen te vluchten. Het verbonden leger zet hen achterna. Maar op eenmaal wendt zich het eerste eskadron, en stort met volle vaart op de belegeraars, wier voorste gelederen den schok niet weerstaan kunnen, en breken. Snel als de bliksem volgt het overige deel van Montforts soldaten zijn spitsbroeders, en is in een oogwenk tot in het hart van het vijandelijk leger doorgedrongen. Bloedig en verwoed wordt de strijd, maar God kampte voor de zijnen. De belagers van het christenheer vallen bij honderden. Midden in het arragonsche leger streed Pedro II, door de bloem zijner ridders omstuwd. Hij had zijn vorstelijke wapenrusting aan een spaansch soldaat gegeven en zich met diens kleederen omgord, en zóó zocht hij onopgemerkt graaf Simon te treffen. Twee fransche ridders van hun kant wilden den koning van Arragon ontmoeten, zagen den soldaat, in den koninklijken krijgs-dos getooid, voor den koning zeiven aan, en hieuwen op hem in. De Spanjaard beantwoordde hun slagen maar

-ocr page 135-

I 2 I

flauw. „Neen, zegt daarop een der fransche strijders, dat zijn geen slagen van een koning, die arm is krachteloos; dat is Pedro van Arragon niet!quot; —■ „Gij hebt gelijk!quot; riep nu deze laatste hun toe, en reed op hen aan. „Als gij den koning van Arragon zoekt, hier is hij!quot; Dat woord kostte hem het leven. Trots zijn persoonlijke dapperheid, kon hij het welgerichte zwaard der fransche helden niet weerstaan, werd eerst gewond , en ten laatste met de keur der zijnen, die nog hun vorst poogden te redden, neergeveld. De voorspelling van Domini-cus: „In een veldslag zal een koning sneuvelenquot; was vervuld.

Zijn val besliste. Van schrik ontzet, ging het gehavende leger der verbondenen op de vlucht, wierp zich met een overhaasting, die nog velen het leven kostte, op in de Garonne liggende transportschepen, en zocht den overkant te bereiken. Een deel van het kruisleger zette hen na, terwijl het andere, op een mogelijk hernieuwden aanval voorbereid, zijn broeders op een afstand volgde. Maar de strijdlust was aan de benden van Raymundus ontzonken, zij stoven uiteen als zand. Het christenleger behield het veld, Muret was bevrijd en de zege volkomen. Niet minder dan twintigquot; duizend vijanden waren gevallen, Montfort verloor slechts negen strijders.

Weinig tijds na den slag van Muret opende Toulouse zijn poorten voor den overwinnaar; de ketterschgezinde Raymundus was voor het oogenblik verdreven, zijn macht gefnuikt. Bij besluit van een Concilie, het volgend jaar te Montpellier gehouden, werd aan Simon van Montfort voorloopig\' het bestuur over de landen van Raymundus VI en diens vazallen opgedragen, totdat de op handen zijnde algemeene kerkvergadering te dezen opzichte een beslissing geven zou. \')

i i Petrus, de V. S. Hist. Alb. cap. 125 129. Mariana. Annal. 1. 12. cap. 2.

-ocr page 136-

Zóó gezegend een omkeer in den staatkundigen toestand werd algemeen beschouwd als het werk van Gods hand, en als de vrucht van de vurige gebeden zijner dienaars. Het gebed was het eenig aandeel, dat de H. Dominicus in den strijd had genomen. Alet de zeven bisschoppen en de Cisterciënser-abten was ook hij bij den aanvang van het gevecht ter kerke gegaan. Daar verzuchtte hij onder tranen voor de zegepraal van het geloof; in den angst zijner smeekingen wierp hij zich ter aarde, zoodat de grond met zijn tranen besproeid werd, en bad zóó luide, zegt een geschiedschrijver, dat hij niet scheen te bidden, maar te roepen tot den Hemel. Het zegegejuich verkondigde hem de beslissing. Montfort zelf heeft zijn overwinning nooit aan iets anders dan aan Dominicus\' gebed toegeschreven. Van dien dag af steeg de vriendschap en de bewondering, die de godvreezende ridder voor den Heilige koesterde, steeds hooger en hooger. Maar Dominicus kende de waarde van mensche-lijke grootheid en van den voorspoed der wapenen te goed, dan dat hij er op bouwde: hij beantwoordde de genegenheid van Montfort, zonder te steunen op een macht, die haar drager even spoedig kon ontvallen als ze hem toegekomen was. Slechts enkele malen zien wij hem met den held in aanraking. Hij diende het H. Doopsel toe aan een dochter van den graaf, en zegende het huwelijk in van Montforts oudsten zoon, Amauri, met Beatrix, een dochter van den prins van Dauphiné. \') De verdere lotgevallen van den overwinnaar van Muret liggen niet op het veld onzer geschiedenis. De oorlogs-

Vine. Bellov. lib. 30. cap. 9. Martinus Polonus. Chronicon. lib. 4. Baro-

nius (Bzovius) ad ann. 1213. cap. 7. 8, 9, 10. Rohrbacher. 1. 71. 4. -Hergenröther. I. p. 938. vv.

1) Theodoric. 1. i. c. 11. Humb. Apud Malv. ad ann. 1217. cap 2.

-ocr page 137-

kansen, door de Voorzienig-heid geleid, openden Domi-nicus den weg tot de uitvoering van datgene, wat zich zoolang reeds, in steeds duidelijker trekken voor zijn zielsoog vertoond had. De wolken waren voor een oogen-blik van den gezichteinder verdreven. Toen de voormalige hoofdzetel der ketterij in de macht der katholieken, de storm van den strijd gestild was, en God den wil der menschen naar zijn inzichten geschikt had, kon de H. Dominicus, in zijn zesenveertigste levensjaar, zich bezighouden met het instellen zijner Orde.

-ocr page 138-

E L F D E H O O F1) S \'J\' U K.

DE H. ÜOMIX1CÜS BEGINT Dl-. STICHTING ZIJNER ORDE EN VERKRIJGT DE VOORLOOPIGE GOEDKEURING VAN DEN PAUS.

^ ort na de inneming- van Toulouse kwam de Heilige in die stad. Wanneer hij bij den veranderden staat van zaken een blik terugsloeg op zijn apostolaat, dan had hij redenen, God voor de bekeering van duizende ketters te danken. Zijn liefde echter was met den verkregen uitslag niet tevreden. Kon hij wel overal zijn, waar de zielen hongerden naar het voedsel des bovennatuurlijken levens, en licht zochten om hun schreden te richten op de paden des heils? En toch Avenschte en verlangde hij allen naar dat heil te geleiden, omdat hij allen beminde. De Heiligen deelen de gevoelens van den goddelijken Verlosser. Jezus Christus was voor allen gestorven, ook Dominicus kende geen ware liefde dan die. welke allen omvatte. Ijverig was hij bijgestaan door de priesters, die onder zijn leiding predikten, maar hun

-ocr page 139-

125

getal was zoo gering; en al nam het toe, \'twas slechts bij tusschenpoozen; velen zeiden spoedig den onvrucht-baren akker vaarwel. Waren niet enkelen hem trouw ter zijde gebleven, de Heilige had vaak gansch alleen gestaan, met het harteleed, dat er vele zielen omkwamen, omdat geen reddende hand zich over haar ontfermde. Daarbij was de missie nog altijd tot bepaalde landen, tot Zuid-Frankrijk, beperkt gebleven, terwijl zich over de geheele christenheid de behoefte aan een verlevendigd geloof, aan een degelijk onderricht in de godsdienstwaarheden, aan de verbeteringquot; der zeden gevoelen deed. De ketters waren nog op verre na niet allen bekeerd. Het verlies van duizende aanhangers, en de overwinningen door het kruisleger behaald. hadden hen verzwakt, maar ook des te meer verbitterd; het vergoten bloed en de rookende puinen hadden hun harten niet bekeerd, den wortel hunner boosheid niet uitgesneden. De goede wil der betergezinden, de predikingen, de redetwisten, de behoedzame maatregelen der geestelijke overheid hadden de wonden wel verzacht maar niet geheeld. Zouden de vruchten rijker en duurzamer zijn, dan kon dit slechts door een krachtig en blijvend werkend middel worden verkregen.

De overweging van dit alles bewoog den H. Dominicus, nu niet langer de inspraak zijns harten te weerstaan, de volvoering van zijn lang beraamd plan niet meer uit te stellen: daar moest een kloosterorde geboren worden, wier roeping en doel zijn zou de prediking des Evangelies, de verdediging des geloofs, de beoefening der godgeleerde studiën en de uitbreiding van het Christendom door de bekeering van de zondaars, ketters en ongeloovigen. Grootsch en veelomvattend was dat plan, te meer, wijl in die Orde, zooals de Heilige zich haar voorstelde, die veelzijdige arbeid met al de gestrengheden van het kloosterleven

-ocr page 140-

I 26

en de regels, in de kloosters gebruikelijk, moest worden vereenigd. Reeds geruimen tijd had hij den Heer geraadpleegd, en door gebed en boetvaardigheid de verlichting des Hemels afgesmeekt. Ook bij heilige en ervaren mannen was hij te rade gegaan. Wij weten dat hij vroeger den bisschop van Osma over een zoodanige stichting gesproken had; met hem, en later ook met de pauselijke legaten, had hij zoowel de bezwaren gewogen , aan de uitvoering verbonden, als de voordeelen berekend, die zij beloofde. Toen hij nu het tijdstip aangebroken oordeelde, achtte hij zich nogmaals verplicht het gevoelen der bisschoppen van Languedoc te vernemen. Niet zoodra had hij hun zijn oogmerken blootgelegd, of zij erkenden den vinger Gods. Zij vereenig-den zich met zijn inzichten, keurden die eenstemmig goed, en, hiermede niet tevreden, drongen zij er op aan, dat hij onverwijld een begin zou maken met het stichten van die Orde, terwijl zij van hun kant hun ondersteuning en bescherming toezegden.

Dominicus riep dan uit zijn medearbeiders diegenen, wier ijver voor de verkondiging des geloofs, wier liefde voor de zielen, wier moed en deugd hem het meest gebleken was, tot zich, en verklaarde hun juist en bepaald zijn meening. Hij stelde hun voor oogen, hoeveel vruchten er meer te hopen waren van een duurzaam gevestigd apostolaat, dan van een zending, waarbij ieder priester op zich zeiven stond, en, door \'geen enkelen band aan het apostolisch leven gebonden, het werk des Heeren naar vrije keus kon verlaten. Naast den toestand van Languedoc zette hij hun de behoeften der geheele Kerk uiteen, beschreef met de taal der liefde het betreurenswaardig lot der zondaren en ketters, wees op de noodzakelijkheid van een diepere godsdienstkennis bij de geloovigen, en legde ten slotte zijn voorgenomen

-ocr page 141-

127

plan bloot voor de stichting der religieuze vereeniging, die zich aan het werkzame leven wijden moest. Nu was Gods uur gekomen. De Geest, die het aanschijn dei-aarde vernieuwt, en zijn woorden gelegd had op de lippen van een man naar Gods hart, daalde in de harten van hen, die zijn dienaar hoorden. Zij erkenden de waarheid van Dominicus\' woord, wat meer is, zij zagen in hem den man, door wien die stichting moest tot stand komen. en voelden in hun ziel als de ingeving, dat zij de eerste leden dier Orde zouden wezen Daarom verklaarden zij zich bereid, onder zijn leiding den kloosterstaat en het apostolisch leven te omhelzen, zich geheel en al op te offeren voor de verkondiging der waarheid.

Dat was het begin der Dominicaner-orde. De namen dier eerbiedwaardige mannen, de eerste zonen van een dierbaren heiligen Vader, zullen wij straks vermelden. Een hunner. Petrus Cellani van Toulouse, die zich nog maar korten tijd aan den Heilige gehecht had, was de gelukkige, onder wiens tent de heilige Aartsvader zijn intrek nam met zijn geestelijk huisgezin, dat eenmaal talrijk zou worden als de sterren des uitspansels. \')

Dominicus bekleedde zijn kinderen met het kleed dat hij zelf droeg: een wit wollen habijt met gordel, een korter linnen bovenkleed of rochet, en een zwarten mantel met kap. Dit was het kleed der reguliere kanunniken, dat hij te Osma had ontvangen, en dat hij voor zich en zijn Orde behield, totdat een gedenkwaardige gebeurtenis, die wij later zullen mededeelen, in het dominicanerhabijt een wijziging bracht. -) Zij begonnen nu in het huis van Petrus Cellani het kloosterleven en

ii Theodoric. nquot;. 56. Apud. Boll. p. 570.

2) Malv. ad ann. 1218. c. 20. Vgl. Boll. nquot;. 541.

-ocr page 142-

or,: na de inneming van Toulouse kwam de Heilige in die staid. Wanneer hij bij den veranderden staat van zaken een blik terugsloeg op zijn apostolaat, dan had hij redenen, God voor de bekeering van duizende ketters te danken. Zijn liefde echter was met den verkregen uitslag niet tevreden. Kon hij wel overal zijn, waar de zielen hongerden naar het voedsel des bovennatuurlijken levens, en licht zochten om hun schreden te richten op de paden des heils? En toch wenschte en verlangde hij allen naar dat heil te geleiden, omdat hij allen beminde. De Heiligen deelen de gevoelens van den goddelijken Verlosser. Jezus Christus was voor allen gestorven, ook Dominicus kende geen ware liefde dan die. welke allen omvatte. Ijverig was hij bijgestaan door de priesters, die onder zijn leiding predikten, maar hun

£ 1. F D E H O ü F D S T U K.

DE H. UOIIIXICUS HEGIXT Dli STICHT1NC1 ZIJNER ORDE H.\\ VERKRIJGT IJE VOORLOOPIGE GOEDKEURING VAX DEN PAUS.

-ocr page 143-

125

getal was zoo gering-; en al nam het toe, \'t was slechts bij tusschenpoozen: velen zeiden spoedig den onvrucht-baren akker vaarwel. Waren niet enkelen hem trouw ter zijde gebleven, de Heilige had vaak gansch alleen gestaan, met het harteleed, dat er vele zielen omkwamen. omdat geen reddende hand zich over haar ontfermde. Daarbij was de missie nog altijd tot bepaalde landen, tot Zuid-Frankrijk, beperkt gebleven, terwijl zich over de geheele christenheid de behoefte aan een verlevendigd geloof, aan een degelijk onderricht in de godsdienstwaarheden, aan de verbetering der zeden gevoelen deed. De ketters waren nog op verre na niet allen bekeerd. Het verlies van duizende aanhangers, en de overwinningen door het kruisleger behaald. hadden hen verzwakt, maar ook des te meer verbitterd; het vergoten bloed en de rookende puinen hadden hun harten niet bekeerd, den wortel hunner boosheid niet uitgesneden. De goede wil der betergezinden, de predikingen, de redetwisten, de behoedzame maatregelen der geestelijke overheid hadden de wonden wel verzacht maar niet geheeld. Zouden de vruchten rijker en duurzamer zijn, dan kon dit slechts door een krachtig en blijvend werkend middel worden verkregen.

De overweging van dit alles bewoog den H. Dominicus, nu niet langer de inspraak zijns harten te weerstaan, de volvoering van zijn lang beraamd plan niet meer uit te stellen: daar moest een kloosterorde geboren worden, wier roeping en doel zijn zou de prediking des Evangelies, de verdediging des geloofs, de beoefening der godgeleerde studiën en de uitbreiding van het Christendom door de bekeering van de zondaars, ketters en ongeloovigen. Grootsch en veelomvattend was dat plan, te meer, wijl in die Orde, zooals de Heilige zich haar voorstelde, die veelzijdige arbeid met al de gestrengheden van het kloosterleven

-ocr page 144-

I 26

en de regels, in de kloosters gebruikelijk, moest worden vereenigd. Reeds geruimen tijd had hij den Heer geraadpleegd, en door gebed en boetvaardigheid de verlichting des Hemels afgesmeekt. Ook bij heilige en ervaren mannen was hij te rade gegaan. Wij weten dat hij vroeger den bisschop van Osma over een zoodanige stichting gesproken had; met hem, en later ook met de pauselijke legaten, had hij zoowel de bezwaren gewogen , aan de uitvoering verbonden, als de voordeelen berekend, die zij beloofde. Toen hij nu het tijdstip aangebroken oordeelde, achtte hij zich nogmaals verplicht het gevoelen der bisschoppen van Languedoc te vernemen. Niet zoodra had hij hun zijn oogmerken blootgelegd, of zij erkenden den vinger Gods. Zij vereenig-den zich met zijn inzichten, keurden die eenstemmig goed, en, hiermede niet tevreden, drongen zij er op aan, dat hij onverwijld een begin zou maken met het stichten van die Orde, terwijl zij van hun kant hun ondersteuning en bescherming toezegden.

Dominicus riep dan uit zijn medearbeiders diegenen, wier ijver voor de verkondiging des geloofs, wier liefde voor de zielen, wier moed en deugd hem het meest gebleken was, tot zich, en verklaarde hun juist en bepaald zijn meening. Hij stelde hun voor oogen, hoeveel vruchten er meer te hopen waren van een duurzaam gevestigd apostolaat, dan van een zending, waarbij ieder priester op zich zeiven stond, en, door \'geen enkelen band aan het apostolisch leven gebonden, het werk des Heeren naar vrije keus kon verlaten. Naast den toestand van Languedoc zette hij hun de behoeften der geheele Kerk uiteen, beschreef met de taal der liefde het betreurenswaardig lot der zondaren en ketters, wees op de noodzakelijkheid van een diepere godsdienstkennis bij de geloovigen, en legde ten slotte zijn voorgenomen

-ocr page 145-

plan bloot voor de stichting der religieuze vereeniging, die zich aan het werkzame leven wijden moest. Nu was Gods uur gekomen. De Geest, die het aanschijn dei-aarde vernieuwt, en zijn woorden gelegd had op de lippen van een man naar Gods hart, daalde in de harten van hen, die zijn dienaar hoorden. Zij erkenden de waarheid van Dominicus\' woord, wat meer is, zij zagen in hem den man, door wien die stichting moest tot stand komen, en voelden in hun ziel als de ingeving, dat zij de eerste leden dier Orde zouden wezen Daarom verklaarden zij zich bereid, onder zijn leiding den kloosterstaat en het apostolisch leven te omhelzen, zich geheel en al op te offeren voor de verkondiging der waarheid.

Dat was het begin der Dominicaner-orde. De namen dier eerbiedwaardige mannen, de eerste zonen van een dierbaren heiligen Vader, zullen wij straks vermelden. Een hunner. Petrus Cellani van Toulouse, die zich nog maar korten tijd aan den Heilige gehecht had, was de gelukkige, onder wiens tent de heilige Aartsvader zijn intrek nam met zijn geestelijk huisgezin, dat eenmaal talrijk zou worden als de sterren des uitspansels. \')

Dominicus bekleedde zijn kinderen met het kleed dat hij zelf droeg: een wit wollen habijt met gordel, een korter linnen bovenkleed of rochet, en een zwarten mantel met kap. Dit was het kleed der reguliere kanunniken , dat hij te Osma had ontvangen, en dat hij voor zich en zijn Orde behield, totdat een gedenkwaardige gebeurtenis, die wij later zullen mededeelen, in het dominicanerhabijt een wijziging bracht. -) Zij begonnen nu in het huis van Petrus Cellani het kloosterleven en

1) Theodoric. n0. 56. Apud. Boll. p. 570.

2) Malv. ad ann. 1218. c. 20. Vgl. Roll. nquot;. 541.

-ocr page 146-

de religieuze tucht te onderhouden. Met het oog op de loopbaan, waartoe zij zich verplichten wilden, verdeelden zij den tijd tusschen het gebed, de oefening der versterving , de kerkelijke getijden en de studie der H. Schriften. Zij beoefenden een volstrekte armoede, als een der eerste bepalingen, die de H. Stichter gemaakt had. De band der broederlijke liefde vereenigde hen, en de ijver voor het heil der zielen was hun een nieuwe prikkel tot het streven naar volmaaktheid. Tntusschen bleven zij voortgaan met het prediken des geloofs in Toulouse en de omstreken, hielden geloofstwisten met de ketters, en versterkten door hun opwekkingen de verflauwde katholieken.

Met oprechte voldoening zag de bisschop van Toulouse in de religieuzen der nieuwe Orde den ijver en het vuur der heilige Apostelen herleven. Besloten al het mogelijke te doen, om het begonnen werk te steunen en aan te moedigen, veroorloofde hij hun vrijelijk het prediken in zijn bisdom, en stond met goedkeuring van zijn kapittel hun ten eeuwigen dage het zesde deel van de jaarlijksche opbrengsten, die voor het onderhoud en de versiering der kerken van het bisdom bestemd waren, af. De graaf van Montfort liet zich niet in vrijgevigheid overtreffen. Behalve de schenkingen reeds aan het zustersklooster van Prouille gedaan, gaf hij aan Dominicus het kasteel van Cassanel met bijbehoorende goederen en landerijen in eigendom. \') Niet dan met weerzin liet de Heilige zich tot het aanvaarden dier welgemeende giften overhalen: uit de gebeurtenissen, die onder zijn oogen hadden plaats gegrepen, uit de lastertaal der kwaadwilligen, die om de tijdelijke goederen den bedienaar der Kerk verachtten, kende hij te wel het gevaar, dat in de rijkdommen

i) Vine. Bellov. 1. 29. c. 105. - Theodoric. 1. r. c. ir.

-ocr page 147-

129

gelegen was. De armoede was hem dierbaar, en hij haakte voor zich en de zijnen naar geen anderen schat. Voor het oogenblik nochtans, daar het een eerste vestiging betrof, week hij voor de vertoogen zijner vrienden, en berustte in de schenkingen, maar met de stille hoop, ja het onwrikbaar besluit, zich zoodra mogelijk van dien last te ontheffen, en aan God alleen de zorg voor zijn dagelijksch brood over te laten.

Toen nu zijn instelling zoover gevorderd was, meende de Heilige terecht, dat indien zij haar plaats als kloosterorde in de Kerk zou innemen en haar bestaan en toekomst gewettigd zien, zij de hooge bezegeling en goedkeuring dragen moest van hem, die de Vader is der geheele katholieke wereld, den Stedehouder van Jezus Christus. Van Rome was vóór ruim elf jaren, zijn zending uitgegaan. Toen hij daar met Diëgo van Azevedo voor de voeten van Innocentius was komen neerknielen, had deze hem de prediking onder de ketters opgedragen, en al wat hij in Frankrijk verricht had, was uit die zending voortgevloeid. Doch nu hij een Orde wilde stichten niet voor Frankrijk alleen, maar voor geheel de Kerk bestemd, nu meende hij niet verder te mogen gaan, zonder eerst den Opperpriester gehoord, en diens toestemming en bevestiging verkregen te hebben.

Innocentius III had de behoeften van zijn tijd doorgrond, er de wonden van gepeild, de strijdkrachten en kansen zoo van het goede als van het kwade berekend. Het Oosten werd door de Halve Maan overheerscht; op grieksche trouw viel niet te rekenen. In het Westen had de zede-wet des Evangelies tegenkanting ontmoet van de men-schelijke hartstochten. De valsche wijsheid, die zich in de vorige eeuw van lieverleê had ingedrongen, en nog maar kortelings tot zwijgen gebracht was, had een menigte begrippen achtergelaten, die wanneer zij ont-

9

-ocr page 148-

I30

wikkeld werden, tot de gevaarlijkste gevolgtrekkingen zouden leiden. De ketterijen van Albigenzen en Waldenzen met geheel hun nasleep, leefden nog in Frankrijk, hadden Spanje aangegrepen, Noord-Italië veroverd, dreigden reeds zich straks binnen Rome te nestelen. In zijn vaderlijke zorg besloot daarom de Paus, zooals hij in zijn decreet van April 1213 zeide: „naar het voorbeeld der oude Vaderen een algemeen Concilie bijeen te roepen, opdat daardoor de ondeugd uitgeroeid, de deugden geplant, de gebreken hersteld, de zeden hervormd, de ketterijen verdelgd, het geloof bevestigd, de vrijheid beschermd, de vorsten en volken gunstig gestemd voor de bevrijding van het H. Land, en krachtdadige bepalingen voor de hoogere en lagere geestelijkheid gemaakt zouden worden.quot;

In den herfst van 1215 ging ook Fulco, Toulouse\'s kerkvoogd, op naar de Eeuwige Stad, om zijn plaats onder de Concilievaders in te nemen, en wilde zich daarbij van een godgeleerde voorzien, die in de behandeling der verschillende theologische vraagstukken zijn raadgever zijn moest. Zijn keuze viel op onzen Heilige. En ja, ook Do-minicus had veel te zeggen, veel ook te vragen, daar ginder aan gene zijde der bergen, aan de graven der Apostelen! Wat was er veel gebeurd in die elf jaren, sedert hij voor de eerste maal Rome bezocht, toen niet het apostolaat onder de Cumannen, maar de evangelieverkondiging onder de Albigenzen hem opgelegd was! Wat was er geleden en gezwoegd! Hoeveel tranen waren vergoten, hoeveel arbeid en moeiterquot; doorgestaan! Het lang overlegde voornemen begon nu, nu eerst, werkelijkheid te worden, en hij, die het vormde had zesenveertig levensjaren achter zich, zonder dat de toekomst iets met zekerheid voor zijn ondernomen stichting beloofde. Het moest wel iets anders zijn dan enkel menschelijke geestdrift of

-ocr page 149-

i3i

een oogenblikkelijke opwelling, dat hem de taak deed ondernemen, met een klein getal priesters de wereld te leeraren. Dominicus werd gedreven door die boven-aardsche macht, welke den loop der wereld naar haar welgevallen leidt. De instelling van kloosterorden is het gevolg van een goddelijke roepstem, geen uitvinding van den menschelijken geest. God weet zijn plannen ten uitvoer te leggen. In die overtuiging steunde de Heilige op de leiding der Voorzienigheid. Hij aanvaardde de reis en groette ten tweede male de stad der peoisen.\')

Daar kwam den iiden November 1215 in de kerk van Sint-Jan van Lateranen een der eerbiedwaardigste en gewichtigste kerkvergaderingen bijeen, die ooit zijn gehouden. Eenenzeventig primaten en metropolitanen, vierhonderd twaalf bisschoppen, ruim achthonderd abten en kloosteroversten , benevens vele plaatsvervangers van afwezige kerkvoogden waren samengekomen, om over het alge-meene welzijn van Kerk en maatschappij te beraadslagen. De gezanten van den keizer van Constantinopel, van de koningen van Frankrijk, Engeland, Sicilië, Hongarije, Cyprus en Arragon, alsmede de zaakgelastigden van vele prinsen en steden waren tegenwoordig. Graaf Raymun-dus van Toulouse verscheen er met zijn , zoon en de graven van Eoix en Comminges; Simon van Montfort liet er zich vertegenwoordigen door zijn broeder Guido. Deze kerkvergadering, de twaalfde in de rij der algemeene Conciliën, de vierde, die in de lateraansche Basiliek werd gehouden, is voor het katholiek geloof van het grootste aanbelang geweest. Gelijk God in vorige eeuwen, bij het ontstaan der grieksche ketterijen, de geopenbaarde

1) Ven. Humb. Chron. ad. ann. 1215. — Vine. Bellov. 1. 30. e. 65. — Mart. Polonus. Chron. 1. 4.

-ocr page 150-

waarheid duidelijker en krachtiger had doen uitspreken, zoo bediende Hij zich thans van de ketterij der Katharen, om door den mond van de Leermeesteres der wereld andermaal uitdrukkelijke verklaringen voor geloof en zedeleer te doen afkondigen, en voor het christelijk leven hervormingen en regels te doen vaststellen, die onberekenbaar veel tot den bloei der Kerk hebben bijgedragen. De leer betreffende de HH. Sacramenten, voornamelijk het Doopsel en het H. Altaargeheim, werd hier verklaard, de jaarlijksche biecht en paaschcom-munie aan ieder katholiek verplichtend opgelegd. In duidelijk omschreven canons werd de ketterij gebrandmerkt en veroordeeld ; over de sectarissen, hun aanhangers en begunstigers het banvonnis uitgesproken; tuchtregels voor het bestuur der bisdommen, voor de leefwijze van bisschoppen, priesters en religieuzen uitgevaardigd ; in één woord aan elke nieuwe verslapping een slagboom in den weg gesteld, dien het bederf van later tijden niet heeft kunnen wegdringen. Bijzondere belangen van bisschoppen en eenige tijdelijke vorsten werden geregeld, hun verschillen vereffend. Ook de zaak van den graaf van Toulouse en zijn onderhoorige landen werd behandeld, en het bestuur van dat graafschap, met vervallenverklaring van Raymundus VI, aan den graaf van Mon tfort toegewezen. Kortom, de kerkvergadering werkte met evenveel wijsheid als kracht aan de algemeene verbetering. „De inhoud der decreten van het Concilie bewijst, in hoe droevigen toestand het de wereld en de Kerk gevonden had. Iedere dag was getuige van een nieuw verval, terwijl met ieder uur de teekenen van een ongeloofelijke en voortdurende werkzaamheid van den menschelijken geest voor het kwade te bespeuren vielen. Vele eeuwen had Europa noodig gehad , om tegen de barbaarschheid te strijden, waardoor het na den ondergang van het Romeinsche keizerrijk over-

-ocr page 151-

133

stroomd was. Maar toen de wateren van dien grooten stortvloed gevallen waren, was de wereld, die er onder bedolven had gelegen, langzamerhand tot het leven teruggekeerd; en juist dit tijdvak zag een levenskracht ontwikkelen, die zich in de volgende eeuw door een overvloed van sappen openbaarde, \'t Was in de wereldgeschiedenis een van die toestanden, waarin het God behaagt groote mannen op te wekken, die hun handen over de ongeordende elementen uitbreiden, en aan deze een bepaalden vorm geven.quot; ^

Hartelijk werd de Heilige te Rome door den Paus en de Concilievaders ontvangen. Zij kenden Dominicus van Guzman, den geloofsverkondiger onder de Albigenzen, en zagen in hem een werktuig, waardoor de Hemel veel scheen te willen verrichten. Den 8sten October, nog vóór de opening van het Concilie, bevestigde Innocentius bij Apostolische Breve het klooster van Prouille met zijn goederen, en stelde het onder de hoede van den H. Petrus. 1) Na het sluiten der kerkvergadering, die slechts drie weken geduurd had, openbaarde nu Dominicus den Paus het verlangen zijns harten, en vroeg de goedkeuring voor de kloosterorde, wier instelling reeds een begin had genomen. Hij kende het antwoord. Bij de uitvoering zijner plannen doet God dikwijls zijn werktuigen op hinderpalen stuiten, die hen in hun werkingen moeten bemoeielijken, opdat in de uitkomst de verheven macht aan Hem, en niet aan den mensch Avorde toegeschreven. Onder de tuchtregels die het Concilie vastgesteld had, waren er twee, die van den Paus zeiven uitgegaan, en met alge-meene stemmen aangenomen en bekrachtigd, iedere hoop

1

Buil. Ord. FF. Praed. T. I. p. i.

-ocr page 152-

134

op het verwerven eener goedkeuring voor Dominicus\' stichting dreigden te leur te stellen. De iode canon namelijk, in het noodzakelijk godsdienstonderricht willende voorzien, en het aan waardige mannen toevertrouwen, verordende, dat de bisschoppen in hun diocesen bekwame en deugdzame priesters moesten aanstellen, om. daar zij zeiven onder te zware en te talrijke zorgen gebukt gingen, het woord des Evangelies aan het ge-loovige volk te verkondigen. Volgens dit voorschrift derhalve kwam aan de bisschoppen, als een uitsluitend recht het aanstellen van predikers toe. Nu had, wel is waar, Dominicus voor zijn leerlingen van Fulco het verlof bekomen voor de evangelieverkondiging in diens bisdom, Toulouse; maar indien een geheel op zich zelf staande kloosterorde, met een eigen bestuur, en van de bisschoppen onafhankelijk, het recht verkreeg om te prediken, te onderwijzen en de priesterlijke bedieningen uit te oefenen, zou dat geen inbreuk maken op de rechten van het episcopaat, en werd zoodoende gemelde canon niet nutteloos overtreden? Nog grooter bezwaar leverde een ander voorschrift van het Concilie op. Het verschijnsel had zich in de laatste tijden meer dan éénmaal voorgedaan, dat lieden, door kettersche begrippen aangetast , onder glimp van vrijwillige armoede, versterving en hervorming van zeden, zoogezegd religieuze vereeni-gingen gesticht hadden, die in het einde niets anders bleken dan nieuwe broeiholen van het kwaad; enkele malen ook hadden sommigen, gansch te goeder trouw, maar in onbetoomden ijver, zonder zending, zelfs zonder voldoende kennis, zich het predikambt aangematigd, de H. Schriften eigenmachtig uitgelegd, en alzoo zich zeiven en anderen in de dwaling gestort. Naar aanleiding hiervan, en om nog andere goede redenen, bepaalde de i3de canon: „Opdat een al te groote

-ocr page 153-

135

„veelvuldigheid van religieuze Orden niet een belem-,, merende verwarring in Gods Kerk te weeg brenge, „verbieden Wij streng, dat in het vervolg iemand we-„der een nieuwe Orde ins telle. Wanneer iemand den „kloosterstaat omhelzen wil, hij begeve zich in een „reeds goedgekeurde Orde. Desgelijks zoo iemand een „nieuwe kloostervereeniging wil stichten, dat hij dan den „regel en de instellingen van een reeds goedgekeurde Orde „aanneme.quot; Zoo luidde het voorschrift der kerkvergadering. En nu, slechts eenige dagen na de afkondiging dier besluiten, komt Dominicus, ongetwijfeld met de zuiverste en heiligste bedoelingen, maar ook zonder verderen waarborg dan deze, en verzoekt een nieuwe kloosterorde, met een geheel nieuw doel, te mogen instellen! Zou het raadzaam, zou het zelfs mogelijk zijn, het plechtig decreet van het algemeen Concilie, uit de rijpelijk overwogen gedachte van den Paus zeiven geboren, te overtreden? Innocentius III gevoelde de moeielijkheid, welke uit de beide canons tegen de voorgenomen stichting oprees, en achtte een toestemming ongeraden. Wanneer hij echter de welkome hulp overwoog, die een apostolische kloosterorde aan de Kerk beloofde, en bedacht, hoe door zulk een stichting haar een altijd levende bron werd geopend, waaruit de zuiverheid van leer en zeden haar kinderen zou toevloeien, dan meende hij wederom niet te mogen twijfelen, of God wilde door Dominicus van Guzman, die in aller oog een Heilige was, zijn Bruid ondersteunen in haar roeping: de voortzetting van het verlossingswerk. Vandaar dat de Paus aarzelde, maar bij het bestaan der twee decreten en der oorzaken, die ze in het leven geroepen hadden, voorshands den Heilige bleef afwijzen. Doch nu nam deze een middel te baat, dat bij hem onfeilbare kracht scheen te bezitten: het gebed. En God verhoorde de smeekin-

-ocr page 154-

136

gen van Dominicus. Op zekeren nacht had de Paus een verschijning. Het dacht hem, de kerk van Sint-Jan van Lateranen, „de Moeder en het Hoofd aller kerken,quot; te zien. De Basiliek, zoo scheen \'t den Opperpriester toe, stond op het punt inéén te storten, toen Dominicus kwam en met de schouders den tempel steunde, zoodat hij stand hield. Toen had \'s Pausen weifelen uit. Nu enkele jaren geleden, was de Arme van Assisië ook voor Innocentius\' troon komen knielen met eenzelfde bede, als heden Dominicus voordroeg. Toen had de Paus dezelfde verschijning aanschouwd, en in Franciscus den man van God, in zijn Orde het werk des Hemels erkend. En thans zond de Gsest des Heeren hem nog eenmaal dat nachtgezicht over! Viel Gods wil nog langer te miskennen? Innocentius ontbood den Heilige bij zich, liet hem nogmaals zijn plannen, doel en inrichting der Orde, en de middelen, die hij gebruiken wilde, blootleggen, en gaf hem eindelijk zijn toestemming. Doch om de beperkingenquot;, door het Lateraansch Concilie gemaakt, niet over het hoofd te zien, wilde hij, dat Dominicus naar Frankrijk zou teruggaan, daar in overleg met zijn metgezellen een der bestaande kloosterregels tot grondslag zijner instelling kiezen, vervolgens er die voorschriften en bepalingen aan toevoegen, welke voor zijn stichting en haar doeleinde noodig zouden zijn, en dan naar Rome wederkeeren, om van den Apostolischen Stoel de bekrachtiging en goedkeuring der nieuwe Orde te ontvangen. \')

1) Const, de Medici, Act. S. Dom. nquot;. 17— Theodoric. v. Apolda. 1. 1. c. 12 — Vine. Bellov. 1. 30. c. 65. — S. Antoninus, ut supr. § 3. — Martinus Polonus, Chronic. 1. 4 — Sebast. de Olmeda en Anton. Senensis. Chronic. Ord. apud Malv. c 36 — Bern. Guido. apud Boll. p. 436 — S. Bonaventura, Vita S. Francisci c. 4. nü. 38 — Wadding, Annul. Minor ad. ann. 1210 n0. 14 — en anderen, apud Boll. 1. II Octob. p. 591.

-ocr page 155-

1.37

Toen verliet Dominicus met jubel en dankbaarheid in het hart het pauselijk hof: een zijner dierbaarste wen-schen ging- vervuld worden! Het oogrnerk van zijn reis naar Rome was bereikt; hij spoedde zich terug naar zijn leerlingen in Frankrijk.

-ocr page 156-

TWAALFDE HOOFDSTUK.

REGEL EN CONSTITUTIGN DER DOMINICANER-ORDE. —

HET EERSTE KLOOSTER.

et lag niet in de besluiten der goddelijke Wijsheid, dat Innocentius III het begonnen werk zou voltooid zien: de goedkeuring der Orde van den H. Dominicus was aan zijn opvolger voorbehouden. Maar den naam, welken zij dragen zou voor de Kerk en voor de wereld, dien mocht alleen de groote Innocentius haar geven. Toen kort na Dominicus\' vertrek uit Rome, de Paus hem, wellicht naar aanleiding van zijn bede, te schrijven had, gebood hij zijn secretaris den brief op te stellen, en dien te richten: „Aan frater Dominicus en zijn gezellen.quot; Doch een oogenblik later zeidehij: „Neen, schrijf aldus: „Aan frater Dominicus, en degenen die met hem prediken in het land van Toulouse.quot; quot; Eindelijk verbeterde hij zich nogmaals, en zeide: „Neen, schrijf met deze woorden: „Aan Meester Dominicus en de Predikbroedersquot;quot; ])

i) Vine. Bandelli Comment. Constit. O. P. Dist I. e. 15. Steph. de Salagnac.

-ocr page 157-

139

Tijdens het verblijf van Dominicus in de stad der pausen, hadden zijn leerlingen te Toulouse in zijn geest gearbeid, en hun nauwelijks begonnen stichting zoeken uit te breiden. Bij zijn terugkeer, in een der eerste maanden van 1216, vond de Heilige hun aantal meer dan verdubbeld. Groot was de vreugde en dankbaarheid zijner geestelijke kinderen, toen hij, na de eerste uitstortingen des harten over het verblijdend weerzien, hun van zijn bezoek aan den Vader der geloovigen verslag deed, en verklaarde, dat er nu aan de grondslagen voor hun Orde, aan een wetgeving, moest gedacht worden. Daarom spoorde hij hen aan, door vurige gebeden het bovennatuurlijk licht over hun toekomstige beraadslaging te doen neerdalen. Vervolgens riep hij hen tegen de maand April in het klooster van Onze-Lieve-Vrouw van Prouille bijeen, om daar gezamenlijk de voorschriften en regels te bepalen, welke hun en, zoo God hun die verleende, ook hun nakomelingen tot wet verstrekken zouden. Van Prouille\'s klooster, de eerste stichting door Dominicus\' hand opgetrokken, van Prouille, het heiligdom van Maria, die, zooals aan vele heilige kloosterlingen dier dagen werd geopenbaard, \') de stichting der Dominicaner-orde tot heil der wereld bij haar goddelijken Zoon had verworven, van Prouille moest de wetgeving uitgaan, welke aan die Orde een duurzaam en vruchtbaar levensbeginsel zou instorten.

Op den bestemden dag verzamelden zich de eerste Broeders, met hun heiligen Vader aan het hoofd, binnen

apud Malv. p. 160. — De naam Prcdikbroeders [Fr at res Pr dedicator es) is de authentieke benaming voor de zonen van den H. Dominicus; ook worden zij in nagenoeg alle talen aldus geheeten. In ons land werd die naam weergegeven door: Broeders Praedicaren of kortweg Praedicaren. In den mond des volks werd dit tot Prediker en en eindelijk tot Predikheer en vervormd.

1) Gerardus deFracheto, De vitis FF. 1. i. c. 2. — Theodoric. v. Apolda. 1. 1. c. 12. — S. Antonin. tit. 23. c. 3. — Thomas Catimpr. De Apibus 1. 2. c. 43 en c. 57.

-ocr page 158-

140

de stille muren. Hier mogen wij een enkelen oogslag werpen op de mannen, die door den H. Geest verwekt, zich onder de leiding van den H. Aartsvader naar het voorbeeld vormden van Jezus Christus, en de stamvaders werden van een nieuw geslacht, de voorgangers eener nieuwe strijdmacht, door den Verlosser aan zijn Bruid tot haar verdediging geschonken.

Als twee fonkelende sterren ter weerszijden van de zilverheldere maan, verschijnen naast Dominicus op de eerste plaats Mannez van Guzman en Bertrandus van Garriga, beiden met de kroon der zaligen overstraald en door de Kerk op de altaren verheven; gene, des heiligen Stichters oudere broeder naar het vleesch, deze, zijn vertrouweling en reisgezel. Den luister van zijn geslacht vaarwelzeggend, had Mannez zijn vaderland verlaten, om in Languedoc het geloof der ééne, heilige, apostolische Kerk te verdedigen en uit te breiden. Toen Gods leiding het uur voor de instelling der Orde aanwees, wierp hij zich voor zijn broeder neder, erkende hem als Vader, en ontving uit zijn handen het kloosterkleed. Als ijverig priester brandde hij voor de bekeering der zondaren; hij had de eenzaamheid en het stilzwijgen lief, was een man van gebed en overweging, en bezat in hooge mate de gave van beschouwing. Toen de Heer ten jare 1230 zijn getrouwen dienstknecht het loon der onsterfelijkheid schonk, werd het lichaam van Mannez in het familiegraf te Gumiël d\'Izan bijgezet. De mirakelen aan dat grafgesteente op zijn voorbede gewrocht, dwingen het nageslacht den eerbied af voor hem, die in zijn deugd en werkzamen ijver zoo vervuld bleek met den geest zijns heiligen broeders Dominicus.

De Z. Bertrandus van Garriga blonk vooral in zijn versterving en boetvaardigheid uit als een volmaakt navolger van zijn heiligen Vader. Dag en nacht beweende

-ocr page 159-

i4i

hij zijn zonden. „Mijn broeder, zeide hem eens de H. Dominicus, wil liever de zonden van anderen betreuren dan uw eigen misstappen.quot; Dit woord maakte op zijn ziel zoo diepen indruk , dat hij voortaan in tranen smolt, bij het overdenken der beleedigingen, welke ondankbare schepselen de oneindige goedheid van God aandeden.

De apostolische arbeid van Wilhelmus Claret, dagtee-kende reeds van den tijd, toen Diëgo van Azevedo predikend het land had doorwandeld. In hem had de bisschop een voornamen steun voor de missie van Lan-guedoc gevonden. Hij was ook standvastig gebleven, toen na Diëgo\'s overlijden velen gevloden waren, had den H. Dominicus eerst als het hoofd der zending erkend, en werd thans een zijner eerste zonen.

Ook Stephanus van Metz en Dominicus, de Jongere bijgenaamd, een Spanjaard, waren sedert aanmerkelijken tijd de metgezellen des heiligen Instellers geweest. Den eersten ontmoeten wij reeds in 1213 te Carcassonne, waar hij met den arbeid, ook het lijden en de versmading van Gods dienaar deelde. Van den jongeren Dominicus zegt Jordanus van Saksen: „Hij was onaanzienlijk van gestalte, maar uitmuntend in deugd en in wetenschap.quot;

Mattheus, een Franschman, had zijn opleiding genoten aan de parijzer scholen. Door God tegen het bederf der wereld gevrijwaard, had hij den geestelijken staat omhelsd, waarin hij om zijn deugdzamen wandel van de eene waardigheid tot de andere opklom. Hij was prior van het kapittel der Sint-Vincentiuskerk te Castres, toen hij in het jaar 1213 aan den H. Dominicus gastvrijheid verleende ter liefde van Christus. Als men nu, op het uur des mid-dagmaals, vergeefs wachtte, dat ook Dominicus aan tafel verscheen, zond Mattheus een zijner geestelijken om hem te zoeken. Deze ging, en vond den heiligen dienaar Gods

-ocr page 160-

142

in de kerk, voor het altaar in geestvervoering, een halve el boven den grond zweven. Zonder hem aan zijn verkeer met den hemel te onttrekken, ging de geestelijke zijn prior roepen, en Mattheus, getuige van het mirakel, vatte zóó hoogen dunk van Dominicus\' heiligheid op, dat hij de voordeelen en den luister zijner waardigheid versmaadde, zijn prioraat nederlegde, en het apostolisch

leven omhelsde.

Suéro Gomez, de zevende onder Dominicus\' volgelingen, was een portugeesch edelman, gunsteling van koning Sancho I. Toen Paus Innocentius de christenridders ter kruisvaart tegen de kettersche woelgeesten opriep, had Suéro het hof verlaten, en zijn zwaard geheiligd aan de verdediging des geloofs. Doch weldra noodigde een inwendige stem den ridder tot den dienst van den zachtmoe-digen Jezus, en gehoorzaam aan die roeping, offerde hij den roem en den valschen glans der wereld op, voor de nederigheid en de armoede des kruizes in de leerschool

van een heilige.

Micha\'él de Fabra, een Spanjaard van adelijken bloede, was de eerste die in de Orde den graad van leeraar verwierf, en beroemd om zijn predikingen, welke door den Hemel met de rijkste vruchten werden gezegend. In later jaren naar zijn vaderland gezonden, vergezelde hij koning Jacobus I van Arragon, op diens tocht tegen het eiland Majorca, dat door de Mooren werd overheerscht. Gedurende de geheele krijgsbeweging werd er niets besloten zonder zijn raadgeving. Na de verovering van het eiland, werd hij als de vader en beschermer er van beschouwd, en zijn naam na dien der H. Moedermaagd aangeroepen. Zóó algemeen bekend was de hulp en de kracht van zijn gebed voor de spaansche legers, dat de overwonnen Mooren zeiven verklaarden: „Pater Michaël heeft ons Majorca ontnomen.quot;

-ocr page 161-

143

Weinige zijn de bijzonderheden, ons door de geschiedenis bewaard, omtrent den eersten levensloop van Michael d\'Uzéro, Petrus van Madrid. beiden Spanjaarden, Natalis van Prouille, en Laurentius. De laatste, van britsche afkomst, was een der veertig door Dominicus van den ondergang geredde pelgrims.

Thomas en Petrus Cellani, die naar allen schijn nog geen priester waren, inwoners van Toulouse, stonden bij hun medeburgers voor edel van geboorte en karakter bekend.

Nog telde Dominicus twee andere leerlingen: Joannes van Navarre, dien hij bij zijn terugkeer uit Rome in de woning van Petrus Cellani had binnengeleid, en broeder O der ie van Nor mandie. Doch wijl Joannes van Navarre eerst later het religieuze kleed ontving, en Oderic lee-kebroeder was, is het niet zeker dat zij aan het opstellen der regels te Prouille hebben deelgenomen. \')

Allen waren bijeen. Als van een bovenaardsch licht omstraald en vervuld van heiligen ernst, stond daar Dominicus als Vader in hun midden. Allen gevoelden het gewicht van het oogenblik, het belangrijke van de taak, een nieuwe kloosterorde te grondvesten; zij beseften ten volle, dat met de keuze en de vervaardiging harer regels over haar toekomst en de verwezenlijking van haar doel ging beslist worden. Nog eenmaal sprak de Heilige een vaderlijk woord, nog eens drukte hij hun het gewicht der te nemen besluiten op het hart. Toen wierpen de vijftien mannen zich ter aarde neer, en smeekten den bijstand af des H. Geest es, de voorlichting van den Vader des lichts, uit Wien alle goede gaven voortvloeien; in kinderlijk vertrouwen riepen zij ook de voorbede in der Onbevlekte Moedermaagd, onder wier hoede zij

i) Theodoric. 1. i. c. 2. — Steph. de Salgn., B. Jord. Sax. Bern. Guido passim. — Bolland p. 439. vv. — Alex. Mamachi. 1. 2. p. 361. vv.

-ocr page 162-

144

waren bijeengekomen, om het werk te stichten, dat Zij bij haar goddelijken Zoon tot zaligheid der menschen verworven had. Toen het vervolgens tot een beraadslaging was gekomen, viel hun keuze op den regel, welke in de Kerk onder den naam van den Regel van den H. Augustinus bekend staat. Die regel zou aan de Orde der Predikbroeders ten grond liggen. Het was deze regel, door den H. Bisschop en Kerkleeraar zeiven geschreven, welken in latere tijden de bisschoppelijke kapittels en de reguliere kanunniken tot den hunnen gemaakt hadden, welken de H. Norbertus in 1120 voor zijn beroemde Orde had aangenomen, en welken na de Dominicanen vele andere religieuze vereenigingen tot uitgangspunt hunner wetgeving kozen. \') Beperkt als de keuze van Dominicus was, door het gebod des Pausen, zich overeenkomstig den i3den canon van het Lateraansch Concilie een reeds bestaanden regel te kiezen, was deze uitslag te voorzien geweest. Want behalve dat hij zelf in Osma negen jaren onder dien regel geleefd en er al de kracht en deugdelijkheid van beproefd had, was er onder de verschillende regels, door de Kerk goedgekeurd, geen zoo geschikt voor het doelwit, dat de heilige Ordestichter zich voorstelde. Terwijl de regel van den H. Augustinus al die deugden aanbeval, welke voor ieder kloosterling, die zijn heiligen staat waardig wil beleven, onmisbaar zijn, liet hij toch de ruimst mogelijke vrijheid, voor die meer bepaalde inzettingen en voorschriften, welke aan iedere Orde haar eigen en onderscheidend karakter konden geven. In het kort bestek van weinige bladzijden schrijft hij, in algemeene trekken, de liefde tot God en

I) Malvenda noemt met name 18 Orden en Congregratien, contemplatieve en actieve, bedel- en militaire kloosterorden, die volgens dien regel werden ingesteld. Ad. Ann. 1216. c. 2.

-ocr page 163-

145

den naaste, de eendracht van hart en van leven, de gemeenschap der goederen, het gebed, de eenvoudigheid in kleeding en voeding, de reinheid van lichaam en ziel, de waakzaamheid over de zintuigen, de broederlijke berisping , de zorg voor de zieken, en de gehoorzaamheid aan de oversten voor. Doch wat verder de meer bepaalde kloostergebruiken betreft, welke in andere regels, in die van Sint-Benedictus bijvoorbeeld, zoo nauwkeurig omschreven waren, kleur en vorm van kleeding, het openbaar koorgebed, bestemde uren voor overweging en lezing, bepaalde tijden van vasten, bepaalde werken van versterving, de wijze van bestuur in de afzonderlijke huizen en in de geheele Orde, regelingen betreffende de studiën en het predikambt, en dergelijke wetten, waaruit juist de verscheidenheid der kloosterorden ontspruit, daarvan wordt in dien regel geen melding gemaakt. Zoo zag derhalve de H. Dominicus zich in den Regel van Attgushmis slechts de eerste omtrekken van het religieuze leven afgeteekend, en behield hij volle vrijheid, om in meer bepaalde voorschriften de eigenlijk gezegde Constitutiën zijner Orde op te stellen, en de leefwijze zijner religieuzen tot in de kleinste bijzonderheden te bepalen. De Regel was als de grondslag, de Constitutiën waren het eigenlijke gebouw.

Aan deze Constitutiën werd dan op de tweede plaats de aandacht gewijd. Zij moesten de vereischte middelen aanbieden tot bereiking van het hoofddoel, dat bij de stichting van Dominicus\' Orde voorzat. Dat doel, wij weten het, was de arbeid aan de zaligheid der zielen, bepaaldelijk door het prediken, het verkondigen des ge-loofs onder de ketters, het behoud en de bevestiging der katholieken tegen de aanvallen van het ongeloof, en de beoefening der theologische wetenschappen. Om dit doel nochtans wilde Dominicus het karakter van een kloosterorde niet verloochend zien, en in niets afwijken

10

-ocr page 164-

146

van de leefregels en gebruiken der middeleeuwsche monnikenorden. Ervaren in de wetenschap Gods, wist hij, dat zij, wier roeping \'t is anderen te heiligen, zeiven op een meer dan gewonen trap van deugd staan moeten, en dat de priester, die anderen tot de waarheid brengen zal, zelf ook door studie en beoefening van de kennis der goddelijke zaken doordrongen moet wezen. Hier openbaarde zich derhalve voor zijn Orde een drievoudige strekking: het beschouwende leven en de volmaking van den religieus door de kloostertucht, met al de gebruiken, die het beschouwende leven vergezellen; de studie der theologie, als vereischte om anderen tot leermeesters te zijn; en het apostolaat, dat uit de vereeniging dezer twee geboren wordt, als de eigenlijke werking naar buiten, onder den dubbelen vorm van leeraren en prediken. Dit drukken de Constitutiën uit met de woorden; „Onze Orde is van den beginne voornamelijk, in haar ■wezen en naam ingesteld tot het leeraren en prediken, om aan anderen de vrucht der beschouwing mede te deelen en het heil der zielen te bewerken.quot; \')

Omtrent de drie plechtige geloften van gehoorzaamheid, zuiverheid en armoede, behoefde geen beraadslaging gehouden te worden: het zijn de noodzakelijke vereischten voor den religieus, die om zich geheel aan zijn Schepper op te offeren, èn aan de goederen, die buiten hem staan, èn aan die, welke, zoo naar lichaam als naar geest, de zijne heeten mogen, vaarwelzeggen moet. Rijper overweging vorderden de overige punten. De overtuiging stond te dien tijde vast, dat de middelen tot eigen volmaking en tot stichting van den naaste allen uit eenzelfde bron, uit de kloostertucht, het stilzwijgen, de armoede, het gebed

1) Constit. Ord. Praed. Prol. T. III et Deel 1.

-ocr page 165-

147

en de overweging moesten voortvloeien. De heilige Ordestichters der middeleeuwen, doordrongen van de beginselen, die immer bij iedere levensuiting der katholieke Kerk tot richtsnoer waren, kenden te zeer het innig verband tusschen \'s menschen lichaam en ziel, wisten te goed hoeveel zijn uiterlijke en zijn inwendige gesteltenis elkander wederkeerig steunen en helpen in hun arbeid, voor den hemel, wanneer hij tot het goede, voor het verderf, wanneer hij tot het kwade geleid wordt, dan dat ook maar één oogenblik de gedachte bij hen oprees, geen, of slechts minder belangrijke regels voor het uiterlijke leven hunner kloosterlingen te doen onderhouden. Beiden, zijn stoffelijk deel zoowel als zijn geestelijk, dankt de mensch aan zijn Schepper; beiden werden in de verlossing vrijgekocht en geadeld ; beiden, het lichaam en de ziel, zijn bestemd voor den hemel. Is dus het streven, de aandrift, om ook met het lichaam God te dienen, en zóó voor den ge-heelen mensch de glorie der zaligheid te verwerven, in den christen niet natuurlijk? Toen de hervorming haar eeredienst grondde op zoogezegde godsvereering in geest en waarheid, brandmerkte zij zich zelve reeds daardoor alleen, dat zij dien natuurlijken band vanéén wilde rijten. Het protestantisme is weggestorven, niet de vruchten die zijn beginsel voortbracht. Doch de natuur laat zich niet altoos onderdrukken: de tijd is reeds gekomen, dat ook te dezen opzichte de geloovigen den geest der Kerk, die altijd en in alles op de waarheid gevestigd is, in zich voelen herleven, en, misschien onbewust, overtuigd worden, dat geest en stof beide in Christus\' Kerk streven moeten naar één verheerlijking, die beiden te wachten staat, en waaraan de een zonder den ander geen deel kan hebben.

Door die beginselen geleid, regelde de H. Dominicus onderscheiden hoofdstukken zijner Constitutiën. Tegelijk

-ocr page 166-

148

sloeg hij evenwel acht op een bijzonder vereischte, door het doel zijner instelling gevorderd. Eischte zij als kloosterorde haar regels en voorschriften tot instandhouding der kloosterlijke observantie, die regels mochten geen ijzeren boei zijn, welke haar werking, den arbeid aan het zielenheil belemmerde: de middelen waren noodzakelijk, maar mochten niet in die mate tot regel worden, dat zij het bereiken van het einddoel in den weg stonden. De regeltucht en de gebruiken, in de middel-eeuwsche kloosterorden in zwang, werden dus ook groo-tendeels die der Dominicanen. Er werd bepaald, dat men de kerkelijke getijden in koor zou bidden of zingen „zoowel des daags als des nachtsquot; doch „kort, en niet te gerekt, opdat de Broeders hun godsvrucht niet verliezen en m kim studiën niet belet worden!\' x) Aan dat koorgebed verbonden de Constitutiën verschillende plechtigheden , welke reeds in de monnikenorden gebruikelijk. geheel den mensch tot een smeek- en aanbiddingsoffer maakten voor den Allerhoogste, en door dien uitwen-digen luister het geloof en de liefde des harten steeds hooger stemden. 1) Het derven van vleesch, een vasten, van den feestdag van Kruisverheffing tot Paschen en op alle vrijdagen des jaars, behoorden onder de middelen ter beteugeling van den zinnelijken mensch, en werkten mede om de ziel op te voeren tot God en de overweging der goddelijke zaken. Met het oog nochtans op de vermoeienissen en den arbeid, waartoe de ordeleden waren geroepen , met het oog tevens op de inspanning, welke de studiën zouden vorderen, houden de Constitutiën te voren reeds de duidelijke en uitdrukkelijke bepaling in; „dat ieder overste

1

Ibid. n0. 61 et Cap. II.

-ocr page 167-

149

in zijn convent de macht helhe zijn Broeders te dispenseeren, wanneer hij \'t nuttig oordeelt, vooral in die zaken, ■welke de studie of de prediking of den ar hei d aan het zielenheil zouden heleinmeren? En in het gebruik van deze macht is de overste alleen in zóóver beperkt, dat hij de dispensatie niet tot het geheele convent moet uitstrekken, of tot regel maken. \') De armoede en eenvoudigheid in kleeding en woning werden nauwkeurig omschreven. Het stilzwijgen, dat de moeder is der vrome gedachten en der heilige begeerten, de bewaakster der regeltucht en der studie, bekleedde in het leven van den religieus een eerste plaats; niettemin kunnen de oversten verlof tot spreken geven, behalve in de eetzaal, de gangen, het dormitorium, gedurende den nacht, en op sommige tijden gedurende een bepaald g-e-deelte van den dag. Het kapittel, dat is, de bijeenkomst der religieuzen, waar zij zich zeiven of elkander van de overtreding der regelen beschuldigen en de vermaningen hunner oversten ontvangen, mocht, als een uitstekend middel ter volmaaktheid, niet ontbreken. De studie der H. Schriften en der theologische wetenschappen werd verplichtend gemaakt, bepalingen omtrent het prediken, het houden van godsdienstige verhandelingen, het bezoeken en het houden der scholen van theologie vastgesteld, kortom al die wijze maatregelen beschreven, welke in de Orde van den H. Dominicus den kloosterling tevens tot een werkzaam arbeider in \'s Heeren wijngaard vormen, en hem het eigen karakter zijner Orde indrukken.

Dusdanig luidden de voornaamste grondwetten der Dominicaner-orde. Eenige dezer inzettingen waren reeds

i) Prolog. T. III. — Dist. I. Cap. V. et Deel, 3.

-ocr page 168-

15°

gedeeltelijk bij de monniken van Citeaux, bij de Kar-thuizers of de Norbertijnen in g-ebruik; anderen waren van geheel nieuwe schepping. \') Doch het samenstel van het geheel is, volgens het oordeel van geleerde en heilige mannen, een onovertroffen voorbeeld van wetgeving, een regel voor ware heiligheid. De wereld, die immer zooveel op de Heiligen en hun werken zoekt af te dingen, omdat hun grondstellingen niet met de hare strooken, heeft ook Dominicus in de stichting zijner Orde aangerand. Waarom, zoo luidde het, een nieuwe Orde gesticht? Als Dominicus de vereeniging van het beschouwend leven met werkend beoogde, dat had immers vóór hem reeds de H. Norbertus tot stand gebracht; waarom trad hij niet in een klooster van Premonstreit ? Of als zijn tijdgenoot, Franciscus van Assisië, een dergelijk doelwit nastreefde, waarom hebben dan de twee Heiligen, die immers met elkaar bevriend waren, niet te zamen één Orde gesticht? Maar wij herhalen hetgeen wij straks zeiden : de instelling van kloosterorden is het werk van God, niet van menschen. Daar bevinden zich in elk dier orden menschelijke bestanddeelen, die ook het menschelijke met al zijn zwakheden en onvolkomenheden aan het licht brengen, maar het geheel, de strekking, het doel, het ontstaan van ieder hunner komt van den Hemel, die alles regelt volgens zijn plannen. En wie is Gode tot raadsman geweest? Wat de Orde van den H. Dominicus betreft, zij had haar eigen roeping. Gelijk Gods adem andere instellingen schiep, hetzij tot vrijkoop der slaven, of voor het onderwijs der jeugd, of voor de verpleging der zieken, of tot de gewapende verdediging der christenheid, of tot wat doeleinde ook — want de christelijke liefde

i) Vgl. Malvenda p. 147. — Danzas. Etudes etc. T. I. chap. 3.

-ocr page 169-

i5i

is onuitputtelijk vindingrijk — zoo was de ketterij der Albigenzen de tijd des Heeren, om een Orde tot verdediging en verbreiding der waarheid in het leven te roepen. Waarheid in de verkondiging des geloofs, waarheid in godgeleerdheid en wijsbegeerte, waarheid, voorgestaan, overal waar het katholieke leven zich uitte, in de kunst, in het christelijk en maatschappelijk bestaan, dat was haar streven, haar doel, dat het standpunt, haar in den grooten wereldstrijd tusschen het goed en het kwaad, door haar heiligen Stichter, onder de ingeving des H. Geestes voor immer aangewezen.

Na het sluiten der vergadering te Prouille, keerde Do-minicus naar Toulouse weder, en openbaarde den uitslag aan bisschop Fulco. Opgetogen van dankbare vreugd, vol bewondering voor de verheven wijsheid van den man, onder wiens bestiering dergelijke kloosterregels waren opgesteld, die bij getrouwe naleving, slechts heiligen konden vormen, en verzekerd, dat de religieuzen van Dominicus in zijn bisdom met groote vrucht zouden arbeiden, werkte Fulco zooveel mogelijk de vestigingen uitbreiding der Orde in de hand. Met toestemming van zijn kapittel schonk hij den Heilige drie kerken in het diocees van Toulouse, opdat hij daar een klooster zou oprichten en den heiligen dienst door zijn religieuzen doen verrichten.

De eerste en voornaamste dezer kerken was te Toulouse zelf, en toegewijd aan den H. Martelaar Romanus; de tweede was te Pamiers, de derde, onder aanroeping der H. Maagd, tusschen Sorèze en Puy-Laurens gelegen. \') Door de vrijgevigheid zijner vrienden zag de

i) Humb. Chron. — Bernard. Guid. Comment, de Reb. Ord. — Apud Malv. ad ann. 1216, c. 4.

-ocr page 170-

152

Heilige zich aanstonds in staat, naast de eerstgenoemde dezer kerken een klooster te doen bouwen. Immers, het huis van Petrus Cellani was voor het toenemend aantal te klein, voor het onderhouden der kloosterregels niet zeer geschikt. Als een eenvoudig gebouw, in welks benedenverdieping zich de gangen en de vertrekken van gezamenlijke bijeenkomst bevonden, boven deze de corridors, waar zich in regelmatige rijen de armoedige cellen uitstrekten, zóó verrees daar aan de zijde der kerk het nederige klooster van Sint-Romanus. De heilige Insteller waakte zelf over den arbeid. Het eerste klooster zijner Orde moest als een spiegel wezen, waarnaar andere zich. konden vormen; de tucht die daar heerschen zou wilde hij aan zijn toekomstige kinderen tot toonbeeld stellen. In korten tijd was het voltooid en bewoonbaar. Wat reine weelde doorstroomde Dominicus\' hart, bij den aanblik dier stille muren, verachtelijk in het oog der menschen, maar die hem en den zijnen de voorzalen waren van het huis Gods daarboven! Als hij zijn kinderen in hun cellen in het gebed zag verslonden, of in de studie verdiept, of straks, op het vriendelijk gelui der kloosterklok, in zwijgende ingetogenheid langs de stille gangen voort-treden naar het koor, dan gevoelde hij, hoe de Hemel wasdom schonk aan het nietig zaadje; dan voorzag hij in den geest, hoe dat geringe eenmaal een talrijk kroost zou worden, hoe talrijke scharen onder het witte kleed zijner Orde rust zouden komen zoeken voor hun hart, en in zijn regel tot dienaars der waarheid worden opgeleid; dan sloeg hij dankbaar het oog op tot den Vader aller goede gaven, en de bede drong zich van zijn hart op de lippen: „ Vader, bewaar hen, die Gij mij gegeven hebt.quot; \')

i) Joann. XVII. n.

-ocr page 171-

153

\'t Was Augustus van hetzelfde jaar 1216 toen het klooster geheel voleindigd stond. Den 2 8sten dag dier maand schonk Dominicus het religieuze kleed aan Joannes van Navarre. Vervolgens bereidde hij zich tot een nieuwen tocht naar Rome, om na de reeds verkregen goedkeuring , van Innocentius III ook de schriftelijke eindbekrachtiging zijner Constitutiën te verwerven. Doch vóór zijn vertrek verrichtte hij nog een daad, voortgekomen uit de overtuiging, dat zijn leerlingen ervaren moesten zijn in de gewijde wetenschappen. Daar leefde te Toulouse een beroemd leeraar, die de godgeleerdheid onderwees. Alexander, zoo heette hij, bevond zich eens des morgens zeer vroeg in zijn woning met de studie bezig, toen hij langzamerhand door den slaap bevangen werd en insluimerde. Nu meende hij zeven sterren te zien, eerst klein van omvang, maar die in grootte en helderheid toenamen, vervolgens Frankrijk, en ten laatste de geheele wereld bestraalden. Toen hij ontwaakte, en bemerkte dat het lesuur geslagen had, riep hij den dienaar die zijn boeken droeg, en begaf zich naar het gebouw, waar hij zijn theologische voorlezingen hield. Binnengetreden vond hij daar Dominicus met zes zijner leerlingen in hun wit habijt en zwarten mantel gekleed. Zij zeiden hem, dat zij arme Broeders waren, die het Evangelie predikten aan geloovigen en ongeloovigen, en nu zijn lessen kwamen aanhooren. Alexander begreep, dat dit de sterren waren, die hij in den droom gezien had. Toen hij vele jaren later aan het hof van Engeland vertoefde, en de Orde der Dominicanen reeds bekend was geworden in Europa, verhaalde hij, hoe hij een zestal van haar eerste leden onder zijn gehoor had mogen tellen. 1)

1

Humb. c. 32. — Theodoric. 1. i. c. 12.

-ocr page 172-

154

Nog verwijlde de Heilige in de zoete rust van het klooster, als zich eensklaps een onverwachte treurmare verspreidde, die niet weinig vreezen deed voor de verdere ontwikkeling van het zoo heerlijk begonnen werk. Inno-centius III, de groote Opperpriester, de wijze en krachtig werkende Paus, was den i6den Juli te Perugia overleden\' Het afsterven van dien man, die de geheimen van Domi-nicus\' hart kende, zijn verlangens begreep, en in wien deze zoo hechten steun voor zijn stichting gevonden had, moest bij den eersten indruk de hoop op een spoedige goedkeuring wel verzwakken. Zou de nieuwe Paus, Honorius III, die reeds twee dagen na den dood zijns voorgangers den Stoel van Petrus beklommen, en vele nieuwe prelaten en raadslieden aan zich verbonden had, jegens den Ordestichter dezelfde genegenheid koesteren als Innocentius? Zou hij een instelling bevestigen, die nog zoo geringe bewijzen van levenskracht had gegeven? Of, zoo die bekrachtiging\' in de toekomst te hopen was, zou het wel raadzaam zijn, reeds nu den nieuwen Paus, te midden der beslommeringen, welke een nieuw bestuur medebrengt, en terwijl hij zelf nog buiten Rome verbleef, over de zaak te onderhouden? Dominicus aarzelde niet. Hij wist, dat het licht, hetwelk Innocentius bestraald had, ook Honorius zou voorlichten, en rekende op de goddelijke hulp. Hij nam afscheid van zijn broeders, beval hun het gebed, de studie en de observantie, stelde den Z. Bertrandus van Garriga tot tijdelijk bestuurder over het Sint-Romanusklooster aan, en vertrok in de eerste dagen van September naar Rome.

-ocr page 173-

DERTIENDE HOOFDSTUK.

DOMINICUS\' WEDERVAREN TE ROME. — GOEDKEURING DER ORDE.

etrouw aan zijn goddelijke beloften: „ De poorten „der hel zullen haar niet overweldigenen: „Ik hen „met u tot aan het einde der tijderf \') heeft Jezus Christus zijn heilige en vlekkelooze Bruid, de Kerk, immer van die hulpbronnen voorzien, met die wapenen toegerust, welke zij naar den eisch der tijden behoefde, om haar roeping, de uitbreiding van het hemelrijk op aarde, na te komen. Doch, zooals de H. Paulus zegt, gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en alle leden des lichaams hoewel vele, nochtans één lichaam uitmaken, zoo ook Christus, dat is: zoo ook zijn geheimzinnig lichaam, de Kerk. Daar zijn verdeelingen van genadegaven, maar \'tis dezelfde Geest, en verdeelingen

i) Matth. XVI. 18; XXVIII. 20.

-ocr page 174-

156

van bedieningen maar dezelfde Heer, en verdeelingen van werkingen maar dezelfde God, die alles in allen werkt en daar is ook eenzelfde Geest, die aan ieder toedeelt gelijk Hij wil. ^

Tegenover de tweevoudige krankheid, die in de i3de eeuw aan het hart der maatschappij knaagde, de blindheid des geestes en de bedorvenheid des harten, schonk de oneindige Barmhartigheid ook een tweevoudig geneesmiddel, dat de wereld behouden moest, voor dien tijd en den toekomenden. Terwijl aan den H. Dominicus de verkondiging der waarheid in de Kerk toevertrouwd werd en de kracht van dat woord, dat doordringender is dan een tweesnijdend zwaard, riep Gods scheppende stem in Italië een ander man op, die door de krachtige prediking van leer en van voorbeeld, aan de hebzucht en de weelde het woord des Verlossers zou begrijpelijk maken: „Ga en verkoop alles, en gij zult een schat in den hemel bezitten; en kom dan en volg Mijquot; 1) O, wie kent hem niet, wie bemint hem niet, den liefdevollen vereerder des Ge-kruisten, den armen, van liefde gewonden Franciscus van Assisië? Wie heeft niet, in bewondering, dien arme rijk geprezen om de onverteerbare schatten welke hij zich oplegde ? Wie heeft niet gewenscht, slechts een vonk te mogen ontvangen, van die vlammen, waardoor dat sera-fijnenhart werd verteerd? Terwijl Dominicus en zijn Orde, de Orde der Cherubijnen in de Kerk, met de bestemming om de goddelijke wetenschap over de wereld uit te stralen, voor ons verschijnt als een afspiegeling van het goddelijk Woord, dat van eeuwigheid uit het oneindig verstand des Vaders werd geboren, was_ de

1

Luc. XVIII. 22.

-ocr page 175-

i57

Orde van den Serafijnschen Franciscus als een weerkaatsing en terugstraling van die Liefde, welke de Heilige Geest zelf is, voortgekomen uit het onderlinge beminnen van den Vader en den Zoon. Door Dominicus en Franciscus, en hun stichtingen, moest de wereld een God leeren kennen en leeren beminnen, die ons het eerst heeft liefgehad! Uit kracht dier bestemming, aan de twee Orden door goddelijke beschikking gegeven, moest onder de kinderen van Franciscus de Serafijnsche Leeraar, de H. Bonaventura, zijn wegsleepende liefdetaal in de kostbaarste gedenkstukken neerschrijven, en zien wij onder het nageslacht van Dominicus den H. Thomas van Aquino, den Engel der School, om zijn verheven verstand met de Cherubijnen vergeleken, stralen als de lichtzon der Kerk. Bijna gelijktijdig waren de twee heilige Aartsvaders tot rijpheid van werking gekomen; bijna gelijktijdig legden zij de grondslagen hunner Orden onder de bescherming der onbevlekte Maagd, Dominicus in het heiligdom van Onze-Lieve-Vrouw van Prouille, Franciscus in de kerk van de H. Maria der Engelen te Assisië. Op dit tijdstip van onze levensgeschiedenis bevonden beiden zich te Rome, om den Paus de goedkeuring hunner Orden te vragen. \')

Toch kenden de twee Heiligen elkander niet, en nog nimmer was des eenen naam tot den ander doorgedrongen. Op een nacht, als Dominicus in een kerk was blijven waken en bidden, werd hij in geestvervoering opgenomen. Aan de rechterhand des Vaders aanschouwde hij Jezus Christus, van goddelijken toorn vlammend, en

i) Mondelinge goedkeuring had de H. Patriarch van AssisiÖ reeds vijf jaren eer dan de H. Dominicus voor zijn Orde bekomen. De schriftelijke bekrachtigingsbul der Minderbroeders echter werd door Honorius III eerst twee jaren na Dominicus\' dood geteekend, den 29 Nov. 1223.

-ocr page 176-

158

gereed, met drie lansen de zondaren te treffen, de hoog-moedigen, hebzuchtigen en wellustigen van het aardrijk uit te roeien. Terwijl het gansche hemelhof voor het dreigend gelaat van den verbolgen Godmensch sidderde, naderde daar de goedertierene Maagd Maria, wierp zich voor de voeten van haar goddelijken Zoon en riep zijn barmhartigheid af over de rampzalige zondaars. Maar Hij gaf haar ten antwoord: „Ziet Gij dan niet hoeveel beleedigingen zij Mij aandoen? Zooveel zonden en boosheden kan mijn rechtvaardigheid niet langer ongestraft laten!quot; Toen sprak zijn heilige Moeder: „O mijn Zoon, ziehier den weg, waarlangs Ik de zondaars tot U terug zal voeren. Ik heb een trouwen dienaar; dien zult Gij over het aardrijk zenden, opdat hij uw wet en uw geboden verkondige, en de zondaren zich mogen bekeeren tot U, hun God en Zaligmaker. Ook heb Ik nog een anderen dienaar; dien zal Ik hem als medehulp toevoegen, en hij zal eveneens doen.quot; Door de smeekingen zijner Moeder verwonnen, sprak toen de Verlosser: „Welnu, Ik neem uw beden goedgunstig aan, en wil U verhooren: toon Mij, wie Gij zenden zult.quot; Daarop zag Dominicus, hoe Maria twee mannen voor den troon van haar Goddelijk Kind aanbood. Duidelijk herkende hij zich zeiven in één dier twee; maar hoe nauwlettend hij ook den ander gadesloeg, hij kende dien medeuitver-korene niet. Toen de Heiland hen beiden met welgevallen aanschouwd had, sprak Hij: „Ik ben bevredigd, mijn Moeder, zij zullen goed en ijverig doen, wat Gij gezegd hebt.quot; Nog geheel vervuld van wat hij gezien en gehoord had, trad Dominicus den volgenden dag een kerk binnen, en daar ziet hij, in een ruw bedelaarskleed met een grove koord om de lendenen, den man staan, dien Maria aan zijn zijde den Zaligmaker had voorgesteld. Hij snelt tot hem, ook de ander

-ocr page 177-

159

breidt de armen uit, en Franciscus ligt aan Domi-nicus\' hart! Zij kenden en noemden elkaar bij den naam. Van tranen overstelpt hielden zij een tijd lang elkander omarmd, en stortten hun zielen uit in een taal, die het hart alleen spreken en verstaan kan. Eindelijk sprak Dominicus als buiten zich zei ven: „Gij zijt mijn broeder en metgezel! Laat ons te zamen gaan en niets zal tegen ons vermogen!quot; \') Van dat uur hadden zij slechts één hart en één ziel; en ofschoon God gewild heeft, dat beider geestelijke kinderen, als twee onderscheiden kloosterorden, ieder voor zich de taak zouden vervullen, die Hij hun opgelegd had, heeft toch immer een nauwe liefdeband hen onderling vereenigd gehouden. Geroepen in den dienst der Kerk hebben beide Orden gevoeld, dat zij tot eenzelfde werk waren uitgekozen. Uit éénzelfde blik der goddelijke Barmhartigheid geboren, zijn zij gezamenlijk over de wereld gegaan, om de liefde van den Gekruiste en de waarheid van Gods woord te verkondigen. Gezamenlijk hebben zij door woord en voorbeeld geleeraard, en hun leer en hun liefde betuigd en bezegeld met hun bloed; gezamenlijk hebben zij onder hun kloosterregels heiligen gekweekt, die de Kerk van Christus versierd en het hemelsch Sion bevolkt hebben. Te treffend is het woord van een Paus over hun beider regels, om het hier niet zijn plaats

i) Het verhaal dezer treffende gebeurtenis danken wij aan den H. Patriarch van Assisiö, die het aan zijn broeders mededeelde; Dominicus heeft het altoos verzwegen. — Eenige schrijvers plaatsen deze ontmoeting der twee heiligen een jaar vroeger, tijdens het vorige verblijf van Dominicus te Rome. Dit onbeduidend verschil werpt echter op het feit zelf niet den minsten twijfel, gelijk dan ook trouwens beider levensbeschrijvers het eenstemmig geboekt hebben. — Gerardus de Fracheto. Dc Vitis Fr at um. 1. i. c. i. — Theodoric. Apud Boll. P. II. c. i. — S. Antoninus, tit. 23. c. 3. — Wadding. Annal. Minorum ad ann. 1216. Apud Boll. T. II. Octob. p. 605.

-ocr page 178-

i6o

te geven. Toen eenmaal een ridder, afkeerig van de wereld den kloosterstaat omhelzen wilde, doch besluiteloos aarzelde, welke der beide Orden hij zou intreden, en zich tot Paus Clemens V wendde, met verzoek om een beslissenden raad, antwoordde hem de Paus. „Gij vraagt Ons, dat Wij u verklaren zullen, aan welke der twee Orden gij de voorkeur geven moet. Wij kunnen dit op de eerste plaats slechts aan u zeiven overlaten, want gij kunt beter de regels van elk dier Orden kennen, welke niet in alles gelijk zijn, en in vele punten elkander overtreffen en door elkaar overtroffen worden. Want in de eene is de legerstede harder, de onthechting drukkender, en naar het oordeel van velen, heerscht er een diepere armoede. Doch in de andere is het voedsel kariger, de vasten langduriger, en gelijk velen meenen;) is er een heiliger kloostertucht. Wij derhalve stellen geen van beiden boven de andere, maar zijn van gevoelen , dat zij, in de armoede geworteld, beiden éénzelfde doel, de zaligheid der zielen nastreven. En daarom, hetzij gij de eene Orde uitkiest of de andere, gij zult in ieder geval den eng en weg betreden, en door de nauwe deur ingaan in het land, dat overvloeit van melk en honig, en bovenal schoon is.quot; \')

Honorius III was weldra binnen Rome. Hoewel de Paus zich in talrijke moeielijkheden zag gewikkeld, verwierf toch Dominicus door Gods beschikking weldra gehoor. De Opperpriester droeg reeds kennis van alles, wat er tusschen Innocentius en den heiligen Stichter was verhandeld; zijn persoonlijk ontmoeten met den Heilige, diens leven en deugden deden hem gereedelijk toestemmen, om den arbeid door zijn grooten voorganger

i) Const. Ü. P. Dist. II. cap. deel. 7.

-ocr page 179-

i6i

begonnen, te voltooien. In twee Bullen, op denzelfden dag, den 22sten December 1216, uitgevaardigd, schonk hij aan de Orde van den H. Dominicus de plechtige, authentieke goedkeuring. De nagedachtenis van den grooten Heilige aan wien ze werden gericht, de nagedachtenis ook des onvergetelijken Hoogepriesters, die ze schonk, maakt ons de mededeeling van hun eerbiedwaardigen inhoud tot plicht.

„Honorius, Bisschop, dienaar der dienaren Gods, aan „Onzen welbeminden Zoon, frater Dominicus, Prior van „het klooster van den H. Romanus te Toulouse, en aan „zijn Broeders, zoo tegenwoordige als toekomende, die „den kloosterlijken staat aanvaarden zullen, Heil en Apos-„tolischen Zegen.

„Het is billijk, degenen, die het kloosterleven omhelzen „onder Onze Apostolische Bescherming te nemen, opdat „geen overmoedige aanslagen hen van hun voornemen „aftrekken of — wat God verhoede — de kracht van „het religieuze leven verbreken. Daarom, veelgeliefde „Zonen in den Heer, bewilligen Wij goedgunstig- uw „verzoek, en krachtens deze Bul nemen Wij de kerk van „den H. Romanus te Toulouse, in welke gij u aan den „dienst van God hebt verbonden, onder de hoede van „den H. Petrus en de Onze. Op de eerste plaats bepalen „Wij, dat de canonieke kloosterorde, volgens God en „den Regel van den H. Augustinus in voornoemde kerk „gevestigd, aldaar ten eeuwigen dage ongeschonden be-waard blijve. Wijders verordenen Wij, dat alle bezittin-„gen, alle goederen, welke genoemde kerk op dit oogen-„blik rechtmatig en billijk bezit, of die haar later door „schenkingen van kerkvoogden, door de milddadigheid „van koningen en vorsten, de giften der geloovigen of „op andere wettige titels, door de genade des Heeren „zullen toekomen, voor u en uw opvolgers bestendig

11

-ocr page 180-

102

„en onaangeroerd blijven. Onder deze goederen meenen „Wij met name te moeten vermelden; de plaats zelve, „waarop de kerk van den H. Romanus gelegen is, met „al haar onderhoorigheden; de kerk van Prouille, met al „haar onderhoorigheden; het kasteel van Cassanel, met al „zijn onderhoorigheden; de kerk der H. Maria te Lescure, „met al haar onderhoorigheden; het hospitaal van Toulouse, „genaamd het hospitaal van Arnoud Bérard, met al zijn „onderhoorigheden; de Heilige-Drievuldigheidskerk te „Lobens, met al haar onderhoorigheden; zoomede detien-„den, welke u door de godvruchtige en zorgzame vrijge-„vigheid van Onzen Eerwaarden Broeder Fulco, Bisschop „van Toulouse, met goedvinden van zijn kapittel geschonken zijn, gelijk dit uit de aktestukken blijkt. Dat „ook niemand zich verstoute tienden van u te eischen „of af te persen, hetzij van de opbrengst der landerijen, „die gij met eigen handen of op uw kosten bebouwt, „hetzij van het voedsel voor uw vee.

„Wij staan u toe, in uw Orde op te nemen geestelijken „zoowel als leeken, die de wereld wenschen te verlaten, „en hen zonder vrees voor tegenspraak te huisvesten, „mits zij vrij zijn, en geen andere verbintenissen hebben „aangegaan. Wij verbieden aan ieder uwer Broeders, „na in uw kerk beloften gedaan te hebben, zonder „verlof van zijn prior heen te gaan, tenzij hij wenschen „mocht in een strengere Orde te treden; en Wij ver-„ bieden aan een ieder, zulk een voortvluchtige op te „nemen zonder uw toestemming. Voor de parochiekerken, „welke gij bezit, zal het u vrijstaan priesters te kiezen, „en aan den diocesaan-bisschop voor te stellen, opdat „deze, indien zij er toe geschikt zijn, hun de zielzorg toe-getrouwe, zoodat zij in dat geval in het geestelijke aan „den bisschop, en in het tijdelijke aan u verantwoordelijk „zullen wezen. Wij verordenen verder, dat niemand uw

-ocr page 181-

103

„kerken met nieuwe en onbillijke lasten bezware, of „zonder klaarblijkelijke en gegronde redenen tegen u of „uw voorzegde kerk de excommunicatie of het interdict „afkondige. Zoo er een algemeen interdict afgekondigd „is, moogt gij nog met gesloten deuren, na diegenen, „welke met den ban of het interdict getroffen zijn, te heb-„ben verwijderd, zonder klokgelui en met halver stem „de heilige diensten verrichten. Het heilig Chrisma, „de heilige Olie, alsmede de wijding uwer altaren en „kerken en de toediening der heilige Wijdingen aan uw „religieuzen, zult gij ontvangen van uw diocesaan-bis-„schop, zoo deze althans katholiek is, in de gunst en gemeenschap met den H. Stoel leeft, en u het gevraagde „zonder onredelijke voorwaarden geven wil; bij gebreke „daarvan, kunt gij u bij eiken katholieken bisschop naar „keuze vervoegen, die in genade en gemeenschap staat „met den H. Stoel, en deze zal u, uit kracht van Ons „bevel, geven wat gij verlangt.

„Wij schenken u de vrijheid, in uw eigen kerk te begraven, en Wij bevelen, dat niemand zich tegen het „godvruchtig verlangen en den uitersten wil diergenen, „welke in uw kerk wenschen ter aarde besteld te worden, „aankante — indien zij althans niet onder den kerkban of het „interdict liggen;— onverminderd het recht dier kerken, „aan welke de lichamen van die afgestorvenen toekomen.

„Bij het overlijden van u, die thans Prior dier plaats „zijt, of van uw opvolgers, stelle zich niemand door list of „geweld aan het hoofd; slechts hij zij overste, die met „algemeene stemmen, of door het grootste en beste „deel der Broeders, volgens God en den Regel van den „H. Augustinus zal gekozen zijn. Wij wettigen en be-„krachtigen voor altijd ongekrenkt alle vrijheden, ont-„heffingen en redelijke gewoonten, die aan uw kerk „verleend, en aldaar tot op heden onderhouden zijn.

-ocr page 182-

164

„Wij bevelen diensvolgens, dat niemand, wie ook, zich „vermete gemelde kerk te verontrusten, of haar bezittin-„gen te ontvreemden, onder zich te houden, te vermin-„deren of haar door afpersingen te kwellen; maar alles „moet ongeschonden blijven ten algeheele gebruike diergenen, tot wier nut en ondersteuning het gegeven is, „behoudens het gezag van den Apostolischen Stoel en de „kerkelijke rechten van den Bisschop.

„Al wie in het vervolg, geestelijke of leek, ken. „nis dragende van deze Onze bepaling, nochtans niet „schroomt haar te overtreden, zoo hij een tweede en „derde maal gewaarschuwd, toch zijn schuld niet door behoorlijke voldoening uitwischt, die worde van alle waardigheid, macht en eer vervallen verklaard, die wete „dat hij voor Gods oordeel aan het bedreven onrecht „schuldig is, hem worde het allerheiligst Lichaam en „Bloed van onzen Heer en Verlosser Jezus Christus ont-„zegd, en in het laatste oordeel moge hij strenge straf „ondergaan. Maar aan al degenen, welke aan die plaats „haar rechten zullen handhaven, zij de vrede van Jezus „Christus, onzen Heer, opdat zij hier de vrucht van hun „goed werk ontvangen, en bij den rechtvaardigen Rechter „het loon der eeuwige vrede vinden mogen. Amen. Amen.

„Honorius, bisschop der Katholieke Kerk.quot;

Volgen de handteekeningen van achttien kardinalen, welke de goedkeuringsbul onderschreven.

„Gegeven te Rome, bij Sinte-Sabina, door de hand van Raynerus, prior van Sint-Fridianus, in het bisdom Lucca, vice-kanselier der H. Roomsche Kerk, den 2 2sten December, de vijfde indictie, het jaar onzes Heeren 1216, het eerste regeeringsjaar van Paus Honorius III.quot; !)

1) Bul Religiosam vitam. Bull. Ord. Praed. T. I. p. 2. — Het origineel berast in de Archieven te Toulouse.

-ocr page 183-

I65

De andere Bul, die aanmerkelijk korter is, luidt aldus: „Honorius, Bisschop, dienaar der dienaren Gods, aan „Onzen geliefden Zoon, frater Dominicus. Prior van Sint-„Romanus te Toulouse, en aan zijn Broeders, die het „kloosterleven onderhouden of in het vervolg onderhouden „zullen, Heil en Apostolisch en Zegen.

„Overwegende, dat de Broeders uwer Orde de kamprechters des geloofs en de ware lichten der wereld „zullen zijn, bekrachtigen Wij uw Orde met al haar „tegenwoordige en toekomstige goederen en bezittingen, „en nemen de Orde zelve, met al haar bezittingen en „rechten onder Ons toezicht en Onze bescherming.

„Gegeven te Rome, bij Sinte-Sabina, den 2 2sten De-„cember, het eerste jaar van Ons pausschap.quot; ■)

Zoo had de Dominicaner-orde het aanzijn ontvangen. Zij bezat thans de levende en leventelende kracht, die de katholieke Kerk alleen geven kan; zij was geënt geworden op den altoos groenen boom, die op de rots van Petrus bloeit, en in Jezus Christus geworteld is. De eerste der twee Bullen bevestigde haar, met alle rechten en bezittingen, en verleende de voorrechten, voor haar werkzaamheid en uitbreiding noodig; in de tweede had het Hoöfd der Kerk, door de wijsheid des H. Geestes bestraald, een verhevene en voor Dominicus troostrijke voorzegging neergeschreven: „de Broeders uiuer Orde zullen de kampvechters des geloofs en de ware lichten der wereld zijn!\' Wat mocht nu de Heilige meer wenschen? Was nu niet zijn verlangen vervuld? Kampvechters voor het geloof, lichten der wereld, ja, die had hij ten dienste der Kerk in het leven willen roepen, mannen, die haar trouw zouden ter zijde staan, waar en in wat vormen

i) Bul Nos attendentes. Bull. Ord. Praed. T. I. p. 4.

-ocr page 184-

166

ook, zij aan verdedigers der waarheid behoefte zou gevoelen! Nu was die wensch verwezenlijkt, en het hoogste gezag der wereld had aan Dominicus\' stichting zijn zegel gehecht, en over hem en zijn kinderen het machtwoord uitgesproken: „Groeit aan en vermenigvuldigt u, en bevolkt de aarde.quot;

De liefderijke zorg van Paus Honorius was echter nog niet voldaan. Een maand later, den 26sten Januari 1217, richtte hij andermaal een schrijven: Aan zijn beminde Zonen, den Prior en de „Broedersquot; van Sint-Romanus, „Predikersquot; in het land van Toulouse, waarin hij hen prees om hun apostolischen arbeid, en heenwijzend op de onvergankelijke heerlijkheid, die het lijden van dezen tijd kronen zal, hen aanspoorde, naar het bevel des Apostels, tijdig en ontijdig het werk van evangelieverkondigers te verrichten. Twee dagen later, werden bij pauselijke Breve het bisschoppelijk kapittel en de ge-loovigen van Toulouse aangemaand, om de zusters van het in de eerste Bul vermelde hospitaal van Arnoud Bérard, dat onder het bestuur der Orde stond, haar liefdevolle taak door ruime aalmoezen te vergemakkelijken. Eindelijk verscheen den 7den Februari een afzonderlijke Breve, ter meerdere bekrachtiging van een punt, dat reeds in de eerste goedkeuringsbul bepaald was, het verbod namelijk dat geen der Broeders, tenzij voor een strengeren regel, de Orde verlaten mocht. 1)

Doch niet alleen door den mond van zijn Plaatsbe-kleeder wilde God aan de Orde van Dominicus zekerheid geven van haar roeping, de Hemel zelf zou daar onmiddelijk voor getuigen. Op een nacht werd de heilige Stichter in de Sint-Pieterskerk, terwijl hij voor het be-

1

Bull. Ord. Praed. T. I. pp. 4 en 5.

-ocr page 185-

167

houd en de uitbreiding zijner Orde bad, in geestvervoering opgenomen. Daar verschenen hem de beide Apostelvor-sten Petrus en Paulus. De H. Petrus bood hem een staf aan, als het zinnebeeld zijner apostolische reizen; de H. Paulus gaf hem een boek, ten teeken, dat hij en de zijnen de leer des Evangelies moesten verkondigen. Tegelijk klonk er in het duister van den nacht een stem door de stille tempelgewelven: „Ga en predik, want hiertoe zijt gij door God uitgekozen!quot; Vervolgens zag Dominicus zijn kinderen twee aan twee over de wereld gaan, en zich tot haar uiterste palen verspreiden, alom het woord des Heeren met vrucht verkondigend. Sedert droeg hij altijd met het evangelie van den H. Mattheus de brieven van den H. Paulus bij zich, terwijl hij, zoowel op zijn reizen als in de steden, altijd met een staf in de hand ging. 1)

Nu had hij van Rome niets meer te vragen: hij zou zich nu mogen heenspoeden naar zijn dierbare zonen in Frankrijk, en hen deelgenooten maken van zijn vreugd. Zoo meende, zoo verlangde het ook de Heilige. Doch de Paus behield hem te Rome. De vastentijd brak aan, en Honorius wilde dat de Stichter der Predikorde in de hoofdstad der christenwereld, gedurende dien tijd van boete en zegening de dagelijksche predikingen zou houden. God zeggende het woord van den heiligen apostel, en deed het gedijen; het bracht dertig-, zestig- en honderdvoudige vruchten voort. Deze heilrijke uitslag bracht den zorgzamen Honorius III op het denkbeeld, aan Dominicus den last op te dragen, voor het pauselijk hof en ten aanhoore eener uitgelezen schaar de H. Schriftuur

1

Theodoric. Apud Boll. n. 70. — Vine. Bellov. 1. 70. c. 67. — Steph. de Salagn. Apud Malv. p. 168. — Fr. Joann. Hisp. in Canoniz.

-ocr page 186-

i68

te verklaren. De Heilige, die reeds vroeger als leeraar aan de scholen te Palencia en in zijn redetwisten met de Albigenzen de bewijzen van een diepe kennis der gewijde letteren gegeven had, trad nu als uitlegger van Gods woord op, in het paleis des Pausen; en van zijn lippen stroomde de wijsheid en wetenschap Gods, en vloeide een liefdevuur, dat de harten zijner hoorders ontbranden deed. Honorius zelf werd door zijn zalvende taal getroffen. Den leerstoel, dien Dominicus in zijn paleis voor het eerst had beklommen, wilde hij blijvend vestigen, den zegen, die daaruit voor tal van hoorderen geboren werd, duurzaam maken. Dit was de aanleiding tot het instellen eener nieuwe waardigheid aan het pauselijk hof, die van Magister Sacri Palatii Apostolici. Dit ambt droeg Honorius aan Dominicus op, die voor zoover zijn reizen hem veroorloofden, het bleef vervullen. Met den tijd zijn de lasten en de voorrechten dezer bediening toegenomen. Aanvankelijk slechts hofprediker en uitlegger der H. Schriftuur in de school van het paleis der pausen, werd de Magister Palatii vervolgens de theologant van den Paus, zijn raadsman in de oplossing van theologische vraagstukken, de boekenkeurder, zonder wiens schriftelijke toestemming geen werk binnen Rome het licht mag zien; hem alleen werd het recht voorbehouden den doctoralen graad aan de universiteit van Rome te verleenen; hij is belast met de benoeming dergenen, die op hooge feesttijden in de tegenwoordigheid van den H. Vader moeten preeken, en heeft nog meer eervolle voorrechten en bedieningen, die altijd door een religieus van de Orde van den H. Dominicus worden bekleed. \')

i) S. Antonin. tit. 23. c. 2. § 3. - Echard. Biblioth. Praed. T. 1, p. 418.

-ocr page 187-

169

Tijdens zijn verblijf in de Eeuwige Stad trad de H. Dominicus in vriendschap met den bisschop van Ostia, kardinaal Hugolinus Conti. Schoon het lichaam van den drieënzeventig-jarig-en grijsaard zich kromde onder den last van den ouderdom, leefde er nog in zijn boezem een kracht die hem met jongelingsvuur een Heilige deed beminnen , wiens voortreffelijke gaven, zoowel die der natuur als die der genade, hij naar waarde schatte. Innig gehecht aan den H. Franciscus van Assisië, die hem zijn verheffing op den pauselijken troon had voorspeld, koesterde de grijze kerkvoogd een even warme liefde voor diens heiligen medebroeder. Schoone vriendschap, die tusschen heiligen gekweekt wordt! Zij is niet voor den tijd, zij is een voorspel van de onverbreekbare liefde der gelukzaligen; zij wordt door geen aardsche inzichten geleid, door geen lotswisselingen geknakt, door geen dood verbroken! Eenmaal, als Dominicus en Franciscus niet meer van deze aarde zullen wezen, als ook Honorius zal zijn heengegaan met zooveel anderen, die nu nog in de omgeving der twee Heiligen leven, dan zal nog de stokoude Hugolinus Conti daar staan, niet meer als bisschop van Ostia, maar als Paus Gregorius IX; dan zal hij, met de onfeilbaarheid des Opperpriesters, de namen van Dominicus en Franciscus in onvergankelijke letteren schrijven op de lijst der Heiligen fti Gods Kerk, en aan de wereld getuigenis geven van de deugden en de onsterfelijke glorie zijner twee boezemvrienden.

Ten huize van kardinaal Hugolinus ontmoette Dominicus een jeugdig Franschman, Willem van Montferrat, die ter viering der paaschfeesten Rome bezocht. De boeiende aantrekkelijkheid van de woorden des apostels, die in zoo hooge mate de gaaf bezat van harten te winnen, overmeesterde den jongeling zoozeer, dat hij spoedig uit geheel zijn ziel den Heilige aanhing, en besloot zijn

-ocr page 188-

170

ordekleed te aanvaarden. „Het is nu zestien jaar geleden, zoo getuigde hij in 1233, voor het proces van Dominicus\' heiligverklaring, dat ik te Rome de vasten kwam doorbrengen. De tegenwoordige Paus, toenmaals bisschop van Ostia, ontving mij ten zijnent. In die dagen verbleef frater Dominicus, Insteller en eerste algemeene overste der Predikbroeders, aan het hof van Rome, en kwam ook meermalen ten huize van Monseigneur den bisschop van Ostia. Hierin vond ik aanleiding om met hem in kennis te komen. Zijn omgang trok mij aan, en ik begon hem lief te hebben. Meer dan eens onderhielden wij elkander over onze zaligheid en die van anderen, en mij dunkt, dat ik nooit heiliger mensch gezien heb, schoon ik in mijn leven er velen heb gekend, die heilig leefden. Niemand scheen zóó vurig te verlangen naar de zaligheid der zielen. In hetzelfde jaar ging ik naar Parijs in de godgeleerdheid studeeren, want ik was met hem overeengekomen, dat, wanneer ik twee jaren gestudeerd, en hij zelf de zaken zijner Orde geheel zou geregeld hebben, wij te zamen zouden gaan arbeiden aan de bekeering der heidenen in Perzië en in de streken van het Noorden.quot;

Daar openbaart zich nogmaals het lang geliefkoosde denkbeeld van den apostolischen Dominicus! De zorgen voor zijn nog jeugdige Orde, tal van andere bedieningen, welke zijn aandachtige werkzaamheid onverdeeld schenen te vorderen, konden in zijn hart den ouden wensch, hem door Diëgo van Azevedo als bij erflating geschonken, niet versmoren: te beginnen met de bekeering van Perzië, vervolgens noordwaarts de streken der Cumannen op te zoeken, en die volken, al was het ten koste van zijn bloed, aan het zoete juk van Christus te onderwerpen. Waarlijk, onder die monnikspij klopte een groot hart, leefde een edele ziel, die veel, die alles omvatten kon.

-ocr page 189-

i7i

waar het de liefde des goddelijken Meesters gold! Die liefde drong hem. Hij wilde gaan, en aan de volken, die het licht nog niet mochten aanschouwen, verkondigen, hoezeer God ook hen had bemind; hij wilde gaan, en een liefdevlam naar God doen opstijgen uit die zielen, gekocht door het goddelijk Bloed, dat uit liefde op Golgotha werd vergoten.

-ocr page 190-

VEERTIENDE HOOFDSTUK.

DOMINICUS ONTVANGT DE PLECHTIGE GELOFTEN ZIJNER KINDEREN EN VERSPEIDT HEN NAAR VERSCHILLENDE STREKEN.

®g|fmstreeks de maand Mei of Juni zag Dominicus het roeklooster van Sint-Romanus weer. Wie schildert ons de zielsvreugd zijner vrome leerlingen, toen hij hun met de pauselijke Bullen de zekerheid overlegde, dat hun Orde gevestigd was, het doel, dat zij zich voorgesteld en de middelen, welke zij gekozen hadden, door het apostolisch gezag goedgekeurd, hun regel en Con-stitutiën bekrachtigd waren! In die goedkeuring vond de heilige Insteller onmiddelijke aanleiding om hen tot een ijverig onderhouden dier heilige wetten aan te vuren. Hij zelf onderrichtte hen in het streven naar de religieuze volmaaktheid, verklaarde hun nog duidelijker de verplichtingen , die op den kloosterling en den priester rusten, leerde hun nog volkomener de armoede, nederigheid en versterving beoefenen, ter liefde des Verlossers en ter wille der hemelsche belooning, en ontsluierde hun de geheimen van het inwendig leven. Was het wonder dat

-ocr page 191-

173

\'t hun daar g-oed was te zijn, in het klooster onder de leiding en het levend voorbeeld van zulk een vader? Was het wonder dat zij de hoop voedden, nog- langen tijd zoo bijeen te mogen blijven, en in de leerschool van hun heiligen voorganger al de zoetheid van het verborgen leven te mogen smaken? Doch ziet, op zekeren dag vergadert Dominicus zijn kinderen om zich heen. Een warm en ernstig woord over hun apostolische roeping- spreekt hij hun toe, en openbaart hun zijn besluit, binnen eenige weken hun zestiental te verspreiden, hen naar verschillende landen te zenden, opdat zij met het werk der prediking een aanvang maken, en door het stichten van kloosters de Orde trachten uit te breiden.

Met eerbiedig stilzwijgen hoorden zij dit voorstel van hun Vader aan. Op zoo spoedig een scheiding hadden zij niet gedacht: die hadden zij nog ver in de toekomst gemeend. Zij voorzagen dat het hun zwaar zou vallen, niet langer van nabij met hem te mogen verkeeren, niet meer hun hart aan het zijne in die zuivere liefde tot God te mogen ontsteken, zijn adel van ziel, zijn deugd en grootsche inzichten, door zijn bijzijn in zich te doen overvloeien. Maar gedachtig, dat de verkondiging des ge-loofs het doel hunner stichting was, en gehoorzaam steunend op het doorzicht des Heiligen, bogen zij het hoofd, en onderwierpen zich aan zijn wil, waarin zij de uitspraak van God erkenden. Buiten het klooster echter ontmoette Dominicus op verre na zooveel heilige, kalme berusting niet, daar baarde zijn voornemen verwondering, tegenspraak zelfs. Terwijl zijn religieuzen tevreden waren met een beschikking-, die inderdaad hen alleen betrof, ondervond Dominicus moeielijkheid van den kant diergenen , die in den grond der zaak er vreemd aan behoorden te blijven. Wel spraken dezen met de zuiverste bedoelingen, maar hun blik was te menschelijk, hun gezicht-

-ocr page 192-

174

einder te bekrompen. De aartsbisschop van Narbonne, de bisschop van Toulouse, graaf Simon van Montfort, allen die de opkomst der Orde met gunstig oog hadden begroet, met milde hand gesteund, verzetten zich, en poogdenDo-minicus te bewegen, vooralsnog op zijn besluit terug te komen. Het is immers onvoorzichtig gehandeld, zeiden zij, zulk een arbeid te vergen van een zoo zwak en nog jong gevormd lichaam! Wat goeds kon men verwachten van eenige priesters, wanneer zij zich over Europa gingen verstrooien, nog vóór de Orde zelve bekend was? Zij baden daarom den Heilige en bezwoeren hem zelfs, niet zoo spoedig, niet zoo overhaast, te werk te gaan, en te wachten tot het Sint-Romanusklooster meer bevolkt, zijn broeders meer bevestigd en versterkt zouden wezen. Kalm hoorde Dominicus hun vertoogen aan, maar bleek ten laatste onverzettelijk. „Mijn heeren en eerwaardige Vaders, zeide hij, verzet u niet tegen mijn voornemen, want ik weet wat ik ga doen.quot; „En, voegde hij bij een andere gelegenheid er aan toe, als gij het zaad opéén hoopt, bederft het, strooit gij het uit, dan zal het vruchten dragen.quot; De prelaten en ridders zagen eindelijk in, dat de man Gods, in zijn beslissing door hooger hand geleid, door hoogere kennis voorgelicht werd dan men-schelijke kortzichtigheid; zij berustten in zijn onverander-lijken wil, en wachtten er slechts de uitvoering van af. 1) Wat was er wel gebeurd, dat den Heilige, schijnbaar zoo plotseling, tot dien stap mocht bewogen hebben? Dominicus ging niet onbedacht te werk. Lang, vóór hij nog bij zijn Broeders terug was gekeerd, op zijn reis uit Rome, te Rome zelf reeds, was hij met God te

1

Theodoric. v. Apold. 1. 2. c. 1. — Vine. Bellov. 1. 30. c. 67. — Humb. Chronic, ad ann. 1217.

-ocr page 193-

175

rade gegaan. Wat daar in die stille nachten tusschen zijn ziel en den Hemel werd gesproken en gevraagd en gegeven, is het geheim van God en zijn engelen. Dit alleen weten wij, dat de Hemel zijn wil geopenbaard had. Nog klonk Dominicus dat woord in de ooren: „Ga en predik, want daartoe zijt gij door God uitgekozen /quot; Bovendien had de H. Geest hem op meer dan één punt een blik in de toekomst geschonken; Dominicus wist welke nieuwe reeks van rampen te wachten stond. In het aangrenzend Provence voer de gruwel der verwoesting, de Albigenzenoorlog weder over het land, en dreigde straks op Languedoc los te gaan. Een verschijning, door den Hemel hem overgezonden, had hem de naaste toekomst ontsluierd. Hij aanschouwde een grooten boom, die sterk, bloeiend en overschoon was van aanzien, en zijn takken ver uitbreidde over het landschap. In zijn schaduw hadden vele vogelen een schuilplaats gezocht tegen de brandende zonnehitte, in zijn loover hadden anderen hun nesten gebouwd. Eensklaps viel er een slag, en de krachtige boom stortte neder, en alles, wat zich aan zijn beschutting toevertrouwd had, werd verstrooid en verjaagd. God gaf met dit gezicht ook den zin er van te verstaan. De boom beduidde niemand anders dan den graaf van Montfort, den vader en beschermer der katholieken, die na de verdrijving van den graaf van Toulouse, diens staten verkregen had. Die boom zou binnen korten tijd vallen, en zij, die zich onvoorwaardelijk onder zijn bescherming veilig rekenden, zouden zich van alle hulp beroofd zien, en weerloos in de macht des vijands vallen, of uiteengedreven en verstrooid worden.

Daar was echter nog meer wat Dominicus tot het verspreiden zijner Broeders noopte. Er waren, gelijk wij den Heilige tot Willem van Montferrat hoorden zeggen, nog zaken in zijn Orde te regelen. Een dezer

-ocr page 194-

176

betrof het bezit van tijdelijke goederen. De religieuze gelofte van armoede, welke zijn kinderen binnen kort gingen afleggen, hield noodzakelijk in, dat ieder kloosterling persoonlijk en voor zich zeiven geen tijdelijke bezittingen, geen eigendom, hoe gering ook, mocht hebben, en met den afstand van alle persoonlijk bezit, tevens aan alle vooruitzicht om het ooit te verkrijgen moest vaarwelzeggen: het in allen opzichte gemeenschappelijk leven lag voor hem onvermijdelijk in de belofte van armoede opgesloten. Dit punt was trouwens van den aanvang reeds nauwkeurig nagekomen, gelijk de Regel van den H. Augustinus het voorschreef. Hiermede evenwel was Dominicus niet voldaan. Al kon ieder religieus geen bezit hebben, aan de kloosters, aan de gezamenlijke huizen was toch door de belofte van armoede het goederenbezit niet ontzegd, de kloosters mochten toch eigendom genieten. Maar in de geschiedenis der laatstverloopen tijden had de Heilige de wrange vruchten gezien van den rijkdom, die tot weelde opgevoerd, de verslapping der kloostertucht na zich gesleept, den ketters een nieuw wapen tegen het geloof aan de hand gedaan had. Dit bewoog hem vroeger te Montpellier reeds, aan de legaten en bisschoppen den raad en het voorbeeld eener armoedige leefwijze te geven, ten einde door die onthechting de hoogmoedige ketters tot God te bekeeren; daarom ook had hij zelf met zijn metgezellen te voet het land doorreisd, en meermalen zijn onderhoud van de liefdadigheid der geloovigen afgevraagd. Om die redenen wilde hij ook in zijn Orde de armoede niet enkel tot den kloosterling beperken, maar ze tot de kloosters zeiven uitstrekken, en ook deze slechts doen leven van de aalmoezen die de Voorzienigheid hun zou toezenden. Met andere woorden: hij wilde zijn Orde als bedelorde stichten. De tijdelijke zorgen en de beslommeringen van

-ocr page 195-

177

het aardsche mochten de Broeders noch van de beschouwing- der hemelsche zaken, noch van de studie en de overweging der geloofswaarheden aftrekken. Daarom verlangde hij hen te ontheffen van alle zorg voor tijdelijke bezittingen, en de huizen zeiven aan de armoede prijs te geven. Zóó had hij reeds aan Paus Innocen-tius III zijn meening voorgedragen. Doch tegen een zoo stoute onderneming, tot quot;hiertoe ongehoord in de geschiedenis, rezen aanstonds, \'t sprak als van zelf, ernstige bezwaren. — Immers dat eenige priesters, in een beperkt getal bisdommen in armoede en ontbering het geloof verkondigden^ dat was een stichtend en prijzenswaardig voorbeeld; maar een geheele kloosterorde, die over de gansche christenwereld moest verspreid worden, en bestemd was, te blijven bestaan, ook als de omstandigheden, die haar deden geboren worden, zouden verdwenen zijn, aan de armoede en haar gevolgen bloot te stellen, het geheele lichaam slechts het onderhoud uit de giften der barmhartigheid toe te staan, zonder maar een enkelen dag zijn tijdelijke middelen te verzekeren, was dat uitvoerbaar, kon het althans van duur zijn? Omdat de kwaal van den tijd een genezend voorbeeld behoefde, moest men toch de toekomst dier Orde niet in de waagschaal stellen; en wat voor deze tijdsomstandigheden als een uitzondering gelden kon, behoorde dat tot blijvenden regel gemaakt? Zoo hadden mannen van doorzicht en gezag aangemerkt; en wellicht hadden deze of nog andere redenen den H. Dominicus de regeling dier zaak voorloopig doen opschorten. Niettemin, de gedachte bleef hem bij. De Pausen, die mondeling of schriftelijk zijn Orde goedkeurden, hadden hem de hoop niet ontnomen, dat hij eenmaal zijn voornemen volvoeren mocht, en toen hij te Prouille met zijn leerlingen de Constitutiën opgesteld had, was de

12

-ocr page 196-

178

armoede der geheele Orde als lichaam, reeds in beginsel aangenomen, hoewel niet onmiddellijk in werking gebracht. ]) Dominicus had in den eisch van het oogen-blik berust, en voorshands, zoo van bisschop Fulco als van graaf Simon en anderen, goederen en tienden in eigendom aanvaard. Honorius III had zelf de Orde in het bezit van een en ander bevestigd. Doch de Heilige rekende er op, ja was er\'zeker van, dat het hem eenmaal zou vrijstaan van dit alles afstand te doen, en moest hij tot later uitstellen, wat nu niet kon gedaan worden, hij wilde toch een stap nader treden tot die daad van onthechting. Hij verlangde dat zijn kinderen ten minste niet meer op de tijdelijke gunst van menschen rekenden, en hoe eer zoo liever wilde hij hen onttrekken aan een bescherming, waarin hij voor zijn Orde minder of meer gevaar ontdekte. Noch Montfort, noch de andere leden van den katholieken adel, noch zelfs bisschop Fulco mochten langer den stoffelijken steun zijner Orde uitmaken.

En al had die steun haar nuttig kunnen zijn, zij was toch voor den arbeid aan het zielenheil bestemd. De tijd drong. In de verte dreigden reeds oorlog en vernieling. Dominicus\' beslissing was genomen, en wat er aan de vorming\' zijner leerlingen, in het beschouwende kloosterleven aangevangen, nog ontbrak, zou de apostolische arbeid zelf voltooien.

Hij zegde hun dan den aanstaanden 150011 Augustus, den feestdag der ten-hemelopneming van Maria, als den dag

1) Proposuerunt autem ex tunc ne praedicationis impediretur offieium, a se terrenas possessiones abjicere, quod postmodum in primo capitulo generali

Ordinis......affeetu pariter et effeetu......fuit exeeutioni mandatum. — S.

Antonin. — Chron. Ill tit. 23 e. 4. ^ 3. — Eveneens luidt het bij Theodoric. v. Apolda I. 1. c. 12. en bij Jord. van Saksen (Editio Boll.) c. 2 n. 32.

-ocr page 197-

i79

aan, waarop zij, tot hiertoe door geen blijvende verplichtingen gehouden, zich door de plechtige religieuze geloften , voor eeuwig aan God en de Orde zouden verbinden. In de kloosterkerk van O. L. V. van Prouille zouden zij dien feestdag hunner dierbare Moeder Maria gezamenlijk vieren, voor haar altaar en als door haar handen, hun offer aan God brengen, en dan uit den mond van hun aller Vader en Stichter hun bestemming vernemen. De enkele weken, die er nog vóór dien dag ver-loopen moesten, schonk hij hun om zich te beraden op dien stap, en door boete en gebed zich voor te bereiden.

De zuidelijke Augustuszon bescheen Prouille\'s kloosterkerk, waar zich een talrijke schaar geloovigen ter feestviering had verzameld. Onder de belangstellenden waren eenige bisschoppen van omliggende kerken, tal van prelaten, graaf Simon van Montfort met vele ridders en edelen uit den omtrek, eenige religieuzen uit andere kloosterorden, allen, vrienden en warme vereerders van Dominicus en zijn Orde, die thans getuigen wilden zijn van het vertrek der Broeders, in wier deugd zij zich maar zoo korten tijd hadden mogen stichten. Het bepaalds uur had geslagen. Daar verscheen de H. Dominicus in priesterlijk plechtgewaad voor het altaar. Met hem kwamen zijn zestien kinderen: zij hadden geen oogenblik gewankeld. Met een van aandoening bevende stem, en terwijl de tranen der reinste vreugde hem langs het gelaat stroomden, droeg de heilige Aartsvader het H. Misoffer op, ter eere van Maria, hun verheerlijkte Moeder en Beschermster. Zijn broeders volgden de verhevene handeling in diepe ingetogenheid. Toen het H. Sacrificie ten einde was, wendde zich Dominicus, nog met de priesterlijke gewaden bekleed, tot zijn zonen. In warme en liefderijke woorden herinnerde hij hen nogmaals aan den oorsprong en het doel hunner Orde. Toen wees hij hen

-ocr page 198-

i8o

op het kruis, dat zij ter liefde des Zaligmakers door de religieuze geloften op zich gingen nemen, en hield hun de vervolgingen en het lijden voor oogen, dat zij om Jezus\' naam zouden te verduren hebben. Maar naast dat kruis toonde hij hun het betrouwen op de goddelijke Voorzienigheid, en spoorde hen aan tot onverwinnelijken moed, om den strijd des Heeren te strijden, en de H. Kerk te dienen, overal waar de Bruid van Christus hun arbeid zou vragen, onder de zondaren, ketters of onge-loovigen. Ten laatste toonde hij hun de overschoone kroon en de heerlijkheid, die hun in den hemel bereid was, wanneer zij alles om Gods wil zouden verlaten hebben. Toen zweeg hij, en wachtte hun antwoord. Daar treden de zestien grootmoedige mannen vooruit, knielen voor den Heilige neder, en brengen in zijn handen zich zeiven geheel en voor immer ten offer, door de onverbreekbare beloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid, tot den dood. De menigte die er getuige van was stortte tranen, de bisschoppen waren diep bewogen, en menigeen benijdde in stilte het geluk dier edele zielen, die op dit treffend oogenblik de aarde en zich zeiven verzaken mochten, om den hemel en Jezus Christus te winnen.

Nu richtte de Heilige zich tot het vergaderde volk, of liever, minder tot de oprechte geloovige katholieken des lands, dan tot de hardnekkige en ondankbare bevolking van het kettersche Languedoc en Provence. Twaalf jaren lang had hij het land doorkruist, armoede en vermoeienis verdurend; twaalf jaren lang had hij met zachtmoedigheid gepredikt en vermaand, gebeden en geweend, den dood zelfs onder de oogen gezien, en in vergelijking met zooveel opoffering waren de vruchten niet zoo rijk als hij had mogen hopen. Duizenden hadden naar zijn liefderijke woorden geluisterd, tienduizenden roekeloos de

-ocr page 199-

i8i

genade verworpen en versmaad. Toch zou hij, de onvermoeibare, in zijn onuitputtelijke liefde kracht genoeg gevonden hebben om nog langer en nog meer, al ware \'t tot zijn sterfuur toe, voor die rampzaligen te werken en te lijden; toch had hij gaarne blijven weenen over hun blindheid, met liefde zijn predikingen, zijn gebeden en verstervingen verdubbeld, om die zielen te redden zooveel hij vermocht. Maar \'t was hem nu niet meer vergund. De bekeering der kettersche gewesten, door den Heilige begonnen, zouden, nadat die landen eerst hun straf hadden ontvangen, zijn geestelijke zonen ten einde brengen: hem zei ven teekende Gods vinger andere wegen af, hem wees Gods hand een breeder tooneel voor zijn arbeid. Voor de geheele aarde was zijn bestemming. Dominicus onderwierp zich aan den wil des Hemels. Hij onderwierp zich er aan, om ook de woorden uit te spreken welke God hem thans beval te verkondigen. Evenals de zachtmoedige Verlosser schreide over het ondankbare Jeruzalem, dat den tijd der bezoeking niet gekend had, en niet had willen weten, wat het tot vrede kon strekken, zoo weende ook de H. Dominicus over Languedoc. Maar toch, het schrikkelijk „weequot; moest hij uitspreken: God wilde het zoo. En letter voor letter heeft de geschiedenis ons zijn woorden overgebracht. ïoen hij dan de plechtige geloften zijner eerste kinderen ontvangen had, en op het punt stond hen naar verschillende oorden te verspreiden, sprak hij het volk daar vóór hem met deze woorden toe: „Jaren lang heb ik u met zachtheid vermaand, tot u „gepredikt, voor u gebeden en geweend, en steeds zonder „vrucht. Maar, zooals een spreekwoord in mijn vaderhand zegt, wat de zegening niet uitwerkt, zal de roede „vermogen. Ziet, men zal tegen u de vorsten en mach-„tigen opzetten, en zij zullen de volkeren en de rijken „tegen dit land in het harnas jagen. Dan zullen zij velen

-ocr page 200-

I 82

„onder u doen sterven door het zwaard; uw landstreken „zullen zij verwoesten, uw ommuurde steden omverhalen, „en gij zult zuchten in slavernij. En zoo zal de roede „uitwerken, wat de zegening- en de zachtzinnigheid niet „konden!quot; \')

Dat was Dominicus\' profetisch afscheid van het ondankbare, kettersche land; de voorzegging zou aldra op ontzettende wijze worden bewaarheid.

Nu ging hij zijn laatste taak vervullen : zijn Broeders hun bestemming aanwijzen. Vooreerst behoorden er religieuzen in het Sint-Romanusklooster, het eerste dat de Orde bezat, achter te blijven, om ook in het land van Toulouse des Heiligen instelling uit te breiden, en steeds de genade der bekeering aan die ongelukkigen aan te bieden. De leiding en het bestuur der Zusters te Prouille eischte eveneens een liefderijke en voorzichtige hand. Voor het overige wilde Dominicus zijn Orde op vier punten in Europa vestigen. Spanje, zijn geboorteland, zou een zending Predikbroeders ontvangen: vervolgens ook Rome, Bologne en Parijs. Rome was de stad der pausen , de Hoofdstad en de Meesteres der christelijke wereld, Bologne in Boven-Italië, en Parijs in Noord-Frankrijk waren de twee universiteitssteden, waar de jongelingschap uit alle beschaafde landen samenstroomde, om er met de wetenschappen ook deugd of ondeugd, adel van ziel of lage hartstochten aan te leeren en over te brengen naar hun vaderland. Rome, Bologne en Parijs, de toongeefsters van Europa, waarin en waaromheen zich het leven en streven van het halve werelddeel samentrok, dat waren de steden, waar de Heilige de

i) Naar het oude handschrift van Prouille , uitgegeven door P. Percini; bij Lacordaire. Vie de S. Dom. chap. X.

-ocr page 201-

183

eerste plantingen zijner Orde wilde zaaien, haar eerste kloosters gebouwd zien, opdat zij eenmaal in het hart van Europa\'s godsdienstig en wetenschappelijk leven geworteld, zich te krachtiger ontwikkelen en uitgebreider wasdom verkrijgen zou. Hij verdeelde dan zijn zestien religieuzen volgenderwijze: Thomas en Petrus Cellani moesten voorloopig in het klooster van den H. Roma-nus blijven. Wilhelmus Claret en Natalis belastte hij met het bestuur der Zusters van den Tweeden Regel te Prouille. Zeven anderen zond hij naar Parijs, te weten; zijn broeder naar het vleesch, den gelukzaligen Mannez van Guzman, den zaligen Bertrandus van Garriga, Mat-theus, Michaël de Fabra, Joannes van Navarre, Laurentius, alsmede den leekebroeder Oderic van Normandië. Aan deze Broeders gaf Dominicus de Bullen van de goedkeuring der Orde mede, om die in Frankrijks hoofdstad openlijk af te kondigen. Voor Spanje bestemde hij Petrus van Madrid, Dominicus, Michaël d\'Uzéro en Suéro Gomez. De beide andere belangrijke stichtingen, Rome en Bologne, zouden zijn onmiddelijke zorg uitmaken, en hij koos zich tot die taak alleen Stephanus van Metz tot medearbeider. En alsof dat plan niet omvattend genoeg was, meende hij binnen kort, wanneer de Orde in Italië was gevestigd, de zee te kunnen oversteken en het evangelie te gaan verkondigen aan de heidenen. In het vooruitzicht dier reis, verzocht hij zijn Broeders, dat zij één uit hun midden zouden kiezen, die, wanneer hij zelf eenmaal naar de oostersche volken was gaan prediken, in zijn naam de geheele Orde besturen zou. De keuze der Broeders bestemde frater Mattheus voor dien last, dien hij nooit zou behoeven te dragen, omdat God nooit aan den H. Dominicus het apostolaat onder de volken van het Oosten veroorlooven zou. Toen drukte de H. Stichter zijn kinderen één voor één aan het hart, schonk hun

-ocr page 202-

184

zijn vaderlijken zegen, en zond hen toen te voet, zonder reisgeld, zonder andere aanbeveling dan hun deugd, zonder andere hulpmiddelen dan het onbegrensd vertrouwen op Gods Voorzienigheid, de wereld in, ieder naar zijn bestemming. \')

Eenige Cisterciënser-monniken, die bij dit alles tegenwoordig waren, gaven luide hun afkeuring te kennen over de vermetelheid, gelijk zij het noemden, een handvol mannen, geheel en al van stoffelijke middelen ontbloot, tot de prediking en het onderwijs uit te zenden. Openlijk gispten zij het gedrag van Dominicus. Bracht de Heilige hen door een zachtmoedige berisping tot zwijgen, toch had de taal dier kleingeloovigen een zwakke aan het wankelen gebracht. Joannes van Navarre schrikte terug voor het denkbeeld, zonder geld of leeftocht een voetreis van tweehonderd mijlen naar Parijs te moeten maken, terwijl hij zelfs niet wist, wat hem daar ginder wachtte: hij vroeg eenig reisgeld. Dominicus zag, hoe op den bodem van dat hart mistrouwen op den bijstand des Hemels schuilde, werd bedroefd, en bad den religieus, met tranen in de oogen, toch edelmoediger te zijn jegens den goeden God, die hem zoo groote genade geschonken had, en zich onbekommerd in zijn armen te werpen. Doch toen Joannes bleef aanhouden, liet hij hem twaalf tienlingen toetellen, en zond hem henen. -)

Nog een maand ongeveer na het vertrek zijner religieuzen bleef de Heilige met Stephanus, Thomas en Petrus Cellani in het klooster van Toulouse, en nam

1) Theodoric. v. Apolda 1. 2. c. 2. — Process, canonizat. passim. — Stephan de Salagnac, Bernardus Guido. apud Malvenda. c. 3.

2) Processus Canonizat. — Testim. fr. Joannis Hisp. n0. 29.... ct misit hunc teste?)! , quamvis invitum , zegt hij van zich zeiven. — Steph. de Salagnac, ut sup.

-ocr page 203-

i85

in dien tijd nieuwe leden in de Orde aan. Onder dezen tellen wij Pontius Sarmatan, die later het klooster van Bayonne stichtte, Arnoud van Toulouse, den eersten prior van het convent van Lyon, en Raymundus de Falg-aire, uit een van de voornaamste familiën des lands gesproten. Den iiden September sloot hij een overeenkomst, waarbij eenige moeielijkheden uit den weg geruimd werden, die omtrent de door Fulco geschonken tienden gerezen waren. Weinige dagen daarna verliet hij Frankrijk, om het maar zelden meer, en dan nog alleen als in het voorbijgaan, terug te zien.

Ook voor ons is de geschiedenis van den H. Dominicus op den bodem van Provence, Languedoc en omliggende gewesten van Zuid-Frankrijk ten einde: wij hebben den dierbaren Heilige naar elders te volgen. Nog had hij de grenzen des lands niet overschreden, als op den i3den September 1217, juist vier jaren na den veldslag bij Muret, de oude graaf Raymundus VI wederom zegepralend Toulouse binnentrok. Sedert eenige maanden had zijn zoon voor hem een gedeelte van Provence aan de handen van Montfort ontweldigd; met de herovering van Toulouse was diens macht gebroken. Een oogenblik herstelde hij zich nog, en belegerde met de weinige ridders en krijgsknechten, die niet bij het keeren der kansen hem aanstonds verlaten hadden, de stad gedurende negen maanden. Op den 25sten Juni van het volgend jaar, berichtte men hem, dat de vijand een uitval deed en zich in hinderlaag gelegd had. Montfort trok zijn wapenrusting aan, en ging de H. Mis bijwonen. Een tweede bode meldt, dat zijn stormtuigen gevaar loopen. „Laat mij, geeft de graaf ten antwoord, tot ik eerst het geheim onzer Verlossing aanschouwd heb.quot; Andermaal smeekt men hem zijn troepen, die dreigen achteruitgedrongen te worden, te hulp te snellen; hij

-ocr page 204-

186

geeft hetzelfde antwoord, en blijft. Doch als de priester het allerheiligst Sacrament van Jezus\' Vleesch en Bloed ter aanbidding omhoog hief, toen bad Montfort op de knieën liggend met de handen hemelwaarts gestrekt: „Heer, laat nu uw dienaar gaan!quot; — „Laat ons gaan, voegde hij er bij, en, zoo noodig, sterven uit liefde tot Hem, die voor ons gestorven is.quot; Zijn tegenwoordigheid op het slagveld doet den moed der zijnen weder opvlammen; zij dringen de troepen van Raymundus binnen de vestingwerken terug. Dat was zijn laatste heldenpoging voor de zaak der Kerk. Een steen van den stadsmuur geslingerd trof zijn hoofd, en hij viel ter aarde. Met vijf pijlen doorboord, voelt hij de kilte des doods over zich henen varen; hij slaat zich rouwmoedig op de borst, beveelt zijn ziel aan God en de H. Maagd, en sterft. Dat was het einde, een christenridder waardig, van Simon van Montfort, graaf van Leicester, een held, even god-vreezend als dapper, voorzichtig in zijn besluiten, ervaren in de krijgskunst, ernstig in de opvatting van zijn taak, rein en onbesproken van leven, vriendelijk in den omgang, grootsch en nederig tevens, wiens hart klopte voor het geloof, wiens arm aan de Kerk was gewijd, wiens heldendood menig christenstrijder benijden mocht, wiens naam steeds met eerbied genoemd zal worden in de levensgeschiedenis van den grooten, heiligen apostel van Languedoc, die hem onder zijn vrienden telde. \')

De boom was gevallen, en al wat er zijn schuilplaats onder gezocht had werd verstrooid!

De landschappen, die voor weinig tijds aan den ouden booswicht ontkomen waren, keerden nagenoeg tot de vroegere toestanden terug; de katholieken gevoelden op-

i) Petrus de V. S. apud Malv. p. 81 en 182. — Rohrbacher 1. 71. § 4.

-ocr page 205-

187

nieuw het knellende der kettersche onderdrukking, de rooverijen en baldadigheden vervulden wederom het land met schrik en ontzetting. Raymundus VI behield de overweldigde heerschappij tot aan zijn dood in 1222. Moge God de teekenen van berouw en boete, welke hij nog in die laatste schrikkelijke ure toonde, toen reeds de spraak hem verlaten had, in barmhartigheid aangenomen hebben! Zijn zoon en opvolger Raymundus VII trad in het voetspoor zijns vaders, en bleef de ketters en oproermakers begunstigen. Toch mocht het kwaad niet altoos zegevieren. Het fransche koningsleger kwam zich op die schoons landen nederstorten, tuchtigde op vreeselijke wijze het ontaarde Languedoc, vernielde de ommuurde steden, en vermoordde de opstandelingen, alles gelijk de H. Do-minicus het aangekondigd had. Eindelijk kon Raymundus Vil niet langer weerstand bieden. Een verdrag in 1228 tusschen hem en den H. Lodewijk IX gesloten, maakte een einde aan den krijg. Raymundus moest de belofte afleggen, der Kerk getrouw te zijn en haar tegen de ketters te verdedigen; hij moest een gedeelte van zijn gebied terstond afstaan, vijf jaren lang het kruis aannemen tegen de Saracenen, zijn eenige dochter uithuwen aan \'s konings broeder, en na zijn dood geheel zijn leengoed doen overgaan aan het koninklijk huis. 1) Daarmede was de stoffelijke kracht der ketters verslagen , maar de kwaadaardige leer zelve niet uitgeroeid , haar verderfelijke ontwikkeling niet gestuit. Gelijk de

1

De H. Lodewijk werd op 12 jarigen leeftijd, 29 November 1226 gezalfd. — Het verdrag draagt zijn naam, schoon het regentschap van zijn moeder Blanca nog voortduurde. — Zie Rohrbacher Liv. 73. p. 106. — Wallon zegt; Du gouvernement de Blanche a celui de Saint Louis , il n\'y a pas de translation bien marquée, Saint Louis se plut jusqu\'a la fin a suivre les conseils de sa mère. — {Saint Louis, par H. Wallon. Tours 1878. Chap. IV. p. 49).

-ocr page 206-

i88

verschillende secten, onder de algemeene benaming van Katharen, in andere landen haar veroveringen voortzetten , zoo bleven zij ook in Frankrijk, hoewel van tijdelijken steun beroofd, voorttieren met al de weligheid van het bederf. Doch de barmhartigheid van Hem, die der zondaren leven wil, hield, toen de tuchtiging was voltrokken, haar genadebronnen voor die ongelukkigen geopend. Toen arbeidden de zonen van den H. Dominicus op den grond, waarop de Orde zelve geboren werd, en voerden de afgedwaalden den schaapstal van Jezus Christus binnen.

Het huis van Petrus Cellani, waar de eerste Broeders gewoond hadden, werd naderhand de verblijfplaats van de Inquisiteurs in het land van Toulouse.

En de religieuzen van het Sint-Romanusklooster ? Ook zij namen met volhardenden moed deel aan den grooten strijd voor de waarheid en zuiverheid van leer en van zeden. Met verbazende snelheid breidde de Orde zich daar uit, en groot was het getal dergenen, die in het convent van Toulouse het habijt des H. Stichters ontvingen. Na den dood van bisschop Fulco in 1232, zagen de Broeders van Sint-Romanus, een uit hun midden, den straks genoemden Raymundus de Falgaire op den bis-schoppelijken zetel dier stad verheven. Doch grooter eer nog mochten de religieuzen der Orde in Toulouse en de omstreken verwerven: den roem, hun bloed te storten voor het heilig geloof. In het jaar 1242, daags vóór Onzes Heeren Hemelvaart, werden Wilhelmus Arnauld, Bernardus de Rochefort en Garcias dAura met acht metgezellen door de kettersgezinden gegrepen en te Avignonnet, in het paleis van den stadsprefect , en voor de oogen van den wreedaard zeiven, die zich in de pijnen van zijn slachtoffers verlustigde, gefolterd. De bloedgetuigen van Christus hieven gezamenlijk het Te Deum laudavius aan, en terwijl hun licha-

-ocr page 207-

189

men onder de pijnigingen bezweken, gingen hun zielen in den hemel den triomf vieren met den Koning der martelaren. In de oogen der dwazen schenen zij wel te sterven, zij evenwel zijn in vrede, zij leven in eeuwigheid en hun loon is bij den Heer. De Kerk, voor wie zij getuigenis aflegden, plaatste de elf gelukzaligen op haar altaren, eri hun ordebroeders vieren jaarlijks op hun feestdag de gedachtenis hunner glorierijke zegepraal. Nog anderen volgden hen op den bloedigen weg. In 1262 viel Franciscus van Toulouse den Katharen in handen, die hem met heidensche barbaarschheid martelden. Toch liet hij in het midden der pijnen niet af, Jezus Christus en zijn waarheid te belijden. Toen vlochten de beulen hem een doornenkroon, en dreven die hem in het hoofd. Franciscus dankte zijn Verlosser voor de onverdiende genade, zijn goddelijk Toonbeeld van zóó nabij te mogen gelijken. Ten laatste werd hij met pijlen doorschoten, tot hij stierf, om te leven in het licht rondom Gods troon, waar de zielen der Heiligen in rusten.

Een dochter van Montfort, Amicia, trad na den dood van haar gemaal, den heer de Joigny, in de Tweede Orde, en stierf als een heilige. Haar .eenig kind, een kleinzoon van den grooten christenheld, ontving nog op zijn sterfbed het ordekleed, en gaf den geest in de armen van de kinderen van Dominicus als een hunner broeders.

Het algemeen kapittel der Dominicanen, in 1256 te Parijs gehouden, verordende, dat jaarlijks op den 26sten Juni in de getijden een gebed zou gestort worden voor de zielerust van graaf Simon van Montfort. \')

1) Leander Albert. II. 2 et 3. — S. Antonin. tit. 23. c. 10. § 1. et c. 11. §1.— Anton. Sen. en Sebast. de Olmeda, Chron. apud Malv. ad ann. 1231. —Theodo-ricus v. Apolda. 1. 1. c. 11. — Gerard, de Fracheto. De Viiis FF. 1. 5. c. 1. — Bzovius. Annales (Baronii) ad ann. 1242. n0. 5. — Acta Cap. Gener. Parisiis. sub Ven. Humb. anno 1256.

-ocr page 208-

I go

Doch dit alles ligt buiten ons verhaal. Een kort woord gewijd aan de instelling, die het werk van den H. Dominicus als Ordestichter volmaakte, en ook wij gaan Frankrijk verlaten, om met hem het nieuwe levenstijdperk te doorloopen, dat hij nu intreedt.

-ocr page 209-

VIJFTIENDE HOOFDSTUK.

DE DERDE ORDE.

Mallet de tweevoudige stichting, tot hiertoe door den %Heilige in het leven geroepen, was zijn taak als \' Insteller niet afgewerkt, zijn liefde niet voldaan. Had hij het klooster geopend voor maagden en vrouwen, die zich in afzondering op de beschouwing toelegden, had hij de kloostertucht geëigend voor de vorming en volmaking van priesters, die den arbeid der Apostelen hadden voort te zetten, met milde hand moest de weldaad van het religieuze leven der wereld worden aangeboden, die heerlijke bron moest geplant worden midden in de woestijn der aardsche beslommeringen, het kloosterkleed moest zijn plaats innemen in den huiselijken kring, in de voorhoven der vorsten, op de straten der steden.

De drie Orden, beter gezegd, de drie takken van dezelfde Orde, als spruiten van één wortel door Domini-cus\' hand gekweekt, komen hierin met elkaar overeen, dat, terwijl haar bestemming blijvend en voor immer was,

-ocr page 210-

ig2

zij haar ontstaan aan behoeften van het oogenblik dankten. De prediking- tegen de ketters schonk de Orde der Predikbroeders het leven; het gevaar dat onschuldige zielen bedreigde, wier deugd door duivelenlist strikken werden gespannen, deed Prouille bouwen, als het begin der Tweede Orde; de loop der omstandigheden leidde eveneens tot de stichting der Derde. Aan de geheele instelling van den H. Dominicus lagen de toestanden, door de albigenzische ketterij geschapen, ten achtergrond; en toch zouden die stichtingen blijven voortbestaan, als de sporen zelfs van de gruwelen der Katharen tot het verre verleden behoorden. Wij moeten ook hier weder erkennen, wat bij ieder grootsch feit, bij iedere ingrijpende gebeurtenis in de geschiedenis der Kerk en der volken in het oog springt: hetgeen God door den mensch wil ten uitvoer leggen, laat zijn Voorzienigheid, die alles met zachtheid regelt, dikwerf uit den loop der menschelijke zaken, welken Hij immers zelf te voren bepaald heeft en leidt, geboren worden. En daarna, wanneer het vergankelijke, dat de oorzaak was van het werk, voorbij is gevloden, als de menschelijke steun, dien het scheen te behoeven, bezweken is, houdt zijn arm het in stand door de kracht, welke het inderdaad van den aanvang af slechts aan Hem ontleende.

Het godsdienstig-ridderlijk karakter der middeleeuwen bleef zich ter gelegener ure uitspreken. Geboren uit de edele aandrift, den zwakke te beschermen tegen den overmoed, had de ridderstand een boven alles heilige beschermelinge gevonden in haar, die immer verdrukt werd: de Kerk; tegelijk had de aanraking van haar teedere hand veel van de oorspronkelijke ruwheid des geharnasten krijgers verzacht, aan zijn zwaard en zijn schild door den stempel des Kruizes hoogere wijding geschonken. Dat tweevoudig element had zich ook in de

-ocr page 211-

193

terugwerking tegen de ketterij geopenbaard. De nieuw gestichte kloosterorde van predikende monniken vertegenwoordigde het sterkst de macht van Jezus\' leer; in den oorlog tegen de Albigenzen uitte zich het ridderlijk beginsel. Beiden werkten, met hun eigen middelen, op hun eigen weg, aan de uitroeiing van het onkruid.

Maar was er geen vereeniging dier twee mogelijk? Voor andere landen en andere behoeften was die vraag reeds opgelost door de stichting der militaire kloosterorden. De gang der gebeurtenissen gaf ook voor Frankrijk het antwoord daarop.

De katholieke Kerk, zoo klonk de leus der Katharen, moest, van de smetstof der tijdelijke bezittingen gezuiverd, terug worden gebracht tot den eenvoud en armoede der apostolische tijden. Onder dat voorgeven werden kerken en kerkelijke goederen, alles wat priesters, kloosterlingen of katholieken leeken toebehoorde aan de onverzade lij ke hebzucht of het woest geweld priis gegeven. Priesters, behoeftigen, weezen, weduwen, al wat zich niet gewapenderhand verdedigen of herstellen kon, hadden nu enkel de keus tusschen een eerlijke maar bittere armoede, en het omhelzen eener leer, die aan alle driften den teugel vierde. Altijd zien wij de trawanten der hel onder verschillenden vorm dezelfde middelen aanwenden tot de uitbreiding van het rijk der duisternissen: list, stoffelijk geweld, hand aan hand met de aanlokselen der verleiding. Het handhaven van het eigendomsrecht, het terugvorderen van geroofde goederen, het beletten der afpersingen kon derhalve een rechtvaardig doelwit van den christenridder uitmaken. Tot dat godvruchtig einde vormde zich te Toulouse een afzonderlijke vereeniging, saamgesteld, niet enkel uit adelijken en krijgers, maar ook uit burgers der stad en van de voorsteden. Dat was de kiem, waaruit de Derde Orde van den H. Domi-

13

-ocr page 212-

194

nicus ontsproot. IJveraar voor het welzijn der christenheid, voor de landstreken, door de ketterij het hevigst aangegrepen, in \'t bijzonder, was de Heilige altijd Gods werktuig geweest, waar het goed moest gesticht, waar er hemel-sche tarwe moest gezaaid worden, die sterker zou wassen dan het onkruid van den vijand. Toch moet de lezing der eerste pauselijke Breven, aangaande de nieuwe ver-eeniging, het vermoeden doen rijzen, dat bisschop Fulco, niet Dominicus, de man was, wiens bezielende adem haar het leven ingestort had en onderhield, \'t Is hetzelfde, wat wij reeds meermalen in Dominicus\' levensgeschiedenis zagen. Diëgo van Azevedo had hem op het tooneel van zijn arbeid geleid, had te Montpellier het eerst de nieuwe richting, den nieuwen vorm voor de geloofsverkondiging aangeraden, was zelfs niet geheel vreemd gebleven aan de oprichting van Prouille; thans is Fulco des Heiligen gids. \'t Schijnt alsof God telkenmale de prinsen zijner Kerk tot zijn afgezanten maakte, door wie Hij tot zijn dienaar spreken wilde. Zoo dan verzwijg-en de eerste Breven van den H. Stoel den naam des heiligen Aartsvaders, wel is waar, maar de geschiedenis van de geleidelijke ontwikkeling der Derde Orde, wijst, in verband met later uitgevaardigde Bullen, het uit, aan wien zij haar instelling, haar geest en haar strekking te danken heeft. \')

Haar naam was in den beginne: Orde van den krijgsdienst van Jezzis Christus. Mannen van standvastig geloof, onwrikbare trouw en onversaagden moed, bereid om voor de goede belangen der Kerk hun bezittingen en leven veil te stellen, verbonden zich onder eede, door

i) Alex. Mamachi, Annates Ord. Praed. 1. i. p. 230—273. — Touron, Vie de S. Dominique, liv. I. oh. 17. — Bullar. Ord. FF. Praed. T. VII. p. 2—11. — Brémond. Tractatus de consensu Bullarum. tit. 14 — Guil. de Pod. Laur. Chron. c. 15.

-ocr page 213-

195

alle geoorloofde middelen de verdrukten van het juk der ketters te bevrijden, zich het lot der armen en hulpbehoevenden aan te trekken, den heiligen kamp te voeren voor het recht, de goederen, welke de nieuwe Manicheën onder zich hielden, te herwinnen, en, zoo de nood het vorderde, geweld met geweld te keeren. De bekende canon van het Lateraansch Concilie, was oorzaak, dat deregel, welken zij aanvankelijk naleefde, geen nieuwe was, maar die van de Tempelridders, alleen de kleeding uitgezonderd. \') Niettemin bepaalde Honorius III uitdrukkelijk , dat zij daardoor niet aan het gezag dier Ridderorde waren onderworpen. -)

\'t Duurde niet lang, of deze instelling verkreeg ruimer uitbreiding, ook buiten Frankrijk, en hechter grondslagen. Omgewoeld door staatkundige beroeringen, een gevolg van de verwikkelingen tusschen den H. Stoel en het Duitsche Rijk, was Italië een geschikte bodem om het zaad der nieuwe begrippen op te nemen en tot wasdom te brengen. Zelf was Dominicus getuige van den toestand aldaar geweest, zijn voortdurend verblijf in dat land, waarheen wij hem straks gaan volgen, deed hem daar nog verder in doordringen. Daar hij ten volle begreep, dat er meer moest gedaan worden dan enkel prediken en redetwisten, vestigde de Heilige ook in die streken de Broeders van den krijgsdienst van Jezus Christus, ter verdediging van \'s Heeren erfdeel. Allengs ontving die Orde nu meer bepaalde voorschriften. Wel was de strijd voor de Kerk haar doel, maar daar de geest van den

1) Habitu dumtaxat excepto. — Honorius III, 26 Juli 1220. — Bullar. Ord. FF. Praed. T. VII. p. 2. — Zie dien regel bij Stellard, Fundavicnta et Regulae Omnium Ordinum etc. p. 466. vv.

2) „Illis juxta morem quorum elegerint vivere......nullam per hoe jurisdic-

tionem habiluris in ipsos.quot; — Honorius III, 7 Juni 1221. — Bull. 1. c. p. 4.

-ocr page 214-

igó

goddelijken Heiland een geest is van vrede, werd het den Broeders ontzegd wapenen te dragen, buiten het geval, waarin zij opkwamen voor de hun toevertrouwde belangen. Het voorbeeld hunner deugd moest dieper treffen dan de scherpte van het zwaard. Ook de echt-genooten der Broeders, en zelfs andere vrouwen, konden deel van de Orde uitmaken. Zij moesten beloven, niet alleen den mannen geen hinderpalen te leggen bij het nakomen hunner verplichtingen, maar ook hen door woorden op te wekken en hun taak te vergemakkelijken, door alle middelen, welke haar als echtgenoote, moeder of dochter ten dienste stonden. Voor het overige was het haar roeping, door goede werken, gebeden en aalmoezen aan de vereeniging allen mogelijken onderstand te ver-leenen, zoo geestelijk als tijdelijk. Zonder door de drie eigenlijke kloostergeloften gebonden te zijn, onderhielden de Broeders en Zusters toch naar vermogen den geest van het religieuze leven, moesten de eenvoudigheid in kleeding, huisraad en voedsel in acht nemen, beoefenden de gehoorzaamheid aan hun bestuurder, en niet zelden legden zij geloften van zuiverheid af. Het kleed der Derde Orde was, wat den vorm betreft, onveranderd de gewone dracht der leeken, de kleur was die der Eerste Orde, wit en zwart, zinnebeeld van reinheid en versterving. Het bidden van het Onze Vader en het Wees gegroet verving voor hen de kerkelijke getijden der geestelijken. Onder de leiding van hun Priester of Bestuurder kwamen zij bijeen, om hun gebed te storten voor het welzijn der zielen, en de onderrichtingen aan te hooren, welke hen tot de volmaaktheid moesten vormen. De verdere, hun slechts mondeling medegedeelde regelen, waren op het doel der instelling gegrond, en berekend voor den toestand van menschen, die in de wereld, door de dagelijksche beslommeringen omgeven, zich op de

-ocr page 215-

beoefening der deugd toeleggen en den naaste nuttig zijn wilden. Door dien regel behield de H. Dominicus in zijn nieuwe instelling de onderlinge liefde en eenheid, baande haar het pad der volmaaktheid en verzekerde haar een levenskracht, die anders onder de menschelijke onstandvastigheid spoedig zou te niet gegaan zijn. \')

Toen, na Dominicus\' intrede in het verblijf der gelukzaligen, de nieuw-manicheïsche ketterij door zijn apos-tolischen arbeid en dien zijner zonen was uitgeroeid, onderging ook de aard der Derde Orde een wijziging, verloor zij haar bestemming als krijgsorde, en bleef haar doel, het zijdelings medewerken met de inzichten der Eerste Orde, de heiliging harer leden, de beoefening van het godvruchtig leven en het verrichten van goede werken. Sedert verkreeg zij ook meer bepaaldelijk den naam van Orde van Boetvaardigheid of Derde Orde van den H Doviimcus. De Broeders en Zusters legden zich meer toe op den inwendigen strijd tegen de vijanden der zaligheid, en wijdden zich aan werken van boetvaardigheid en liefde. Langzamerhand deed zich ook de behoefte aan een geschreven regel gevoelen. De zevende generaal der Dominicaner-orde, Munio van Za-mora, verzamelde, ten einde een gelijkvormige wet vast te stellen, alle tot dan toe mondeling overgeleverde voorschriften, en bracht die in het jaar 1285 tot een geheel , in een regel, in tweeëntwintig hoofdstakken vervat. Deze werd hetzelfde jaar door Honorius IV goedgekeurd, en later door Innocentius VII en Eugenius IV bekrachtigd. 1) De laatste planting van Dominicus was niet de minst vruchtbare. „De wereld, zegt Lacordaire, werd bevolkt met maagden, weduwen en gehuwden, menschen uit

1

Bullar. Ord. FF. Praed. T. II. et T. 111.

-ocr page 216-

iq8

eiken stand, die openlijk de onderscheidingsteekenen eener religieuze Orde droegen, en, in hun woningen afgezonderd , de oefeningen van het kloosterleven tot de

hunne maakten...... De geschiedenis dezer instelling

is een der schoonste, die men kan lezen. Zij heeft heiligen voortgebracht onder alle standen van het menschelijk leven, van den troon af tot de werkbank, en wel in zulk een menigte, dat de woestijn en het klooster er naijverig op mogen wezen.quot; \') Wie denkt bij deze woorden niet aan de twee gelukzalig^en, Albertus, den armen landbouwer van Bergomo en de koningsdochter, Mar-garetha van Savoye, beiden in Dominicus\' regel voor den hemel gekweekt. Heiligen, als Rosa van Lima, het licht van de nieuwe Wereld, en de met Jezus\' wondteekenen begiftigde serafijnsche Catharina van Senen, wier leven een doorloopend wonder was, staan aan de spits eener rij hemellingen uit alle tijden der Derde Orde. De schitterende deugden, welke bloeiden in haar schoot, niet slechts waar de leden in kloosters bijeenleefden, gelijk in later tijd geschiedde, 1) maar ook onder hen die verbleven in het midden der wereld, verklaren ons het groot aantal Breven en pauselijke Bullen, waarin haar door de Opperpriesters der Kerk de hoogste lof wordt toegezwaaid. Daar waren, zoo ons plan het gedoogde, vele treffende bladzijden uit haar geschiedenis te lichten. Tot op dit uur is zij over alle deelen der aarde verspreid. Haar geest is voor alle tijden berekend, de middelen ter volmaaktheid, welke zij aanbiedt, zijn geschikt voor eiken stand, haar oefeningen kunnen met vrucht door ieder christen worden onderhouden, het pad, dat zij baant

1

Vóór de hervorming bloeiden ook in ons vaderland de Tertiairenkloosters gt; o. a. van Asperen, \'s Bosch, Gemert, Workum, enz.

-ocr page 217-

i gg

naar den hemel, is voor elk begaanbaar. De geest van geloof bezielt de Broeders en Zusters bij hun handelingen, het gebed is het voedsel hunner zielen, versterving en boetvaardigheid — harde woorden voor hem, die ze niet verstaat — zijn hun zoetheid en troost, en de liefde is de band, die hen met elkander en met God, de oneindige Liefde, vereenigd houdt.

Maar te ver reeds liepen wij de geschiedenis vooruit; slaan wij het oog terug op den Heilige, wiens leven wij beschrijven.

-ocr page 218-

ZESTIENDE HOOFDSTUK.

rome. - het klooster van den h. sixtüs. -

de regixaldus.

J^joor Stephanus van INIetz vergezeld, trok de H. Do-fydj1 minicus in October de Alpen over, en richtte voor de vierde maal zijn schreden naar de stad der pausen. Hij was thans in de volle kracht van den rijpen mannelijken leeftijd. Middelmatig van gestalte, met schoo-nen, evenredigen lichaamsbouw, in houding krachtig en edel, en toch eenvoudig, gelijk geheel zijn karakter eenvoudig was tot het kinderlijke toe; met een schoon gevormd, ietwat mager, doch blozend gelaat, waarop zijn teeder hart en reine ziel spraken uit de zachte glinstering der levendige oogen, en nog meer uit den lichtenden glans, die hem op het voorhoofd was blijven rusten, sedert daar bij zijn doop een schitterende ster op verschenen was; de lichtblonde haren op zijn kruin hier en daar door enkele grijze afgewisseld; in geheel zijn uiterlijk innemend, aantrekkelijk, en de liefde uit-

-ocr page 219-

20 I

drukkend, die hij jegens iedereen koesterde, zóó wordt hij ons eenstemmig- geteekend door de gelukkigen die hem persoonlijk mochten kennen. 1) Zijn vier laatste levensjaren leggen ons geheel zijn ziel bloot in al haar schoonheid; en dat zielsleven, zijn woorden en zijn daden, hebben diegenen, welke zijn omgang genoten, bespied met de onschuldigste, de heiligste nieuwsgierigheid, en beschreven in een taal, die, hoe dikwijls ook gelezen, immer nieuw en jeugdig is, en ons met altijd grooter liefde op zijn persoon staren doet. Wij voor ons kunnen niet nalaten, een enkele maal althans, die stemmen der oudheid te doen hooren, en bijwijlen met haar woorden de levensgeschiedenis van onzen Heilige voort te zetten.

Te Rome werd de heilige Ordestichter door den Paus met alle blijken eener vaderlijke welwillendheid ontvangen. Zijn bede om de pauselijke ondersteuning voor het oprichten van een klooster, willigde Honorius niet alleen in, maar hij schonk meer dan Dominicus gevraagd had. Op een van de stilste gedeelten der stad, stond tusschen de vervallen gedenkstukken van het heidendom, een aloude christentempel, toegewijd aan den heiligen Paus en Martelaar Sixtus II, wiens gebeente daar, naast de overblijfselen van vijf andere om het geloof gemartelde pausen, rustte. Belendend aan deze, nog onlangs vernieuwde kerk, verrees een ruime, bijna voltooide klooster-bouw. Innocentius III had dezen bouw ondernomen, en in groote afmetingen doen optrekken, met het doel daarbinnen een aantal vrouwelijke religieuzen, welke in onderscheidene wijken van Rome verspreid leefden, onder

1

Men zie hierop Theodoric. v. Apolda. 1. 4. c. 8. — Wadding. Annalcs Mino-rnvi. ad arm. 1221. nü. 48. Apud Boll. p. 518.

-ocr page 220-

202

eenzelfden regel en één hervormde levenswijze te vereenigen. Maar zijn dood was daartusschen getreden, en sedert was het klooster onafgewerkt blijven staan. Zonder het plan zijns voorgangers geheel vaarwel te zeggen, schonk nu Honorius III die kerk met het klooster aan den H. Dominicus, om het voor zijn Orde in te richten, en daarin te leven met de religieuzen, die God hem schenken zou.

Xu ging Dominicus eiken dag door de straten van Rome, en zamelde aalmoezen in voor zijn onderhoud en voor het voltrekken van zijn klooster. Tegelijk arbeidde hij aan het geestelijk gebouw zijner Orde, en trachtte nieuwe leden aan te winnen. Zijn liefderijke woorden, het overwicht van zijn heilig voorbeeld en de glans zijner deugden wonnen vele zielen voor het religieuze en apostolisch leven. Nu eens klopte hij vrijmoedig aan de deur van dengene, dien hij door God tot den kloosterlijken staat geroepen wist, en een enkel: „Volg mijquot; was dikwijls, onder de werking der genade, machtig genoeg om alle banden te verbreken, welke die ziel nog hechtten aan de wereld. Dan weder zag hij, na den afloop zijner dagelijksche predikingen, welke hij nu in deze, dan in gene kerk hield, eenige jongelingen aan zijn voeten knielen, en, de hoop eener schitterende toekomst ten offer brengend, hem het ordekleed verzoeken. Met ongeloofelijk snelle vruchtbaarheid groeide het getal zijner leerlingen aan. Nog waren er geen vier maanden verloopen, toen hij reeds in het klooster van den H. Sixtus aan meer dan honderd personen het habijt geschonken had. Gelijk vroeger voor zijn Broeders te Toulouse, was hij zelf ook thans de geestelijke leidsman zijner kinderen. Hij leerde den nieuw aangekomenen de regels en gebruiken der Orde kennen en nakomen, onderrichtte hen in alle kloosterlijke verplichtingen, en

-ocr page 221-

voerde de observantie in, gelijk hij, de liefderijke Heilige, die verstond; hij onderwees hen in de beoefening der deugd, en stortte zijn geest in hen over, zoodat de Broeders, door hem gevormd, in hun levenswandel duidelijk verriedden, wie hun geestelijke vader geweest was. Zoo aanstonds zal een der schoonste bladzijden uit de geschiedenis van het kort verblijf der Broeders in het Sint-Sixtusklooster ons een blik geven in het leven, dat die gelukzaligen daar, onder het bestuur van een Heilige, binnen die stille muren leidden. \')

De ijverige dienaar des Heeren hield intusschen niet op zijn krachten te besteden aan het zielenheil. Geregeld zette hij zijn dagelijksche predikingen voort, gaf nog in het bijzonder vermaningen, troost en geestelijken raad aan al wie ze behoefde, en bleef ook in zijn hoedanigheid van Magister Sacri Palatii zijn lessen geven aan het pauselijk hof. Voornamelijk vermelden de oude schrijvers omtrent dezen tijd, hoe leerrijk en stichtend hij de brieven van den H. Paulus uitlegde, en door de verklaring en verdediging der katholieke leerstukken de geloovigen wapende tegen de scheeve voorstellingen der ketters. Gansche scharen stroomden naar zijn predikingen; zijn woord werkte wonderbare bekeeringen, niet slechts door de kracht zijner redenen, rb.aar vooral ook door dat geheime vermogen dat de harten vermeestert, de heiligheid.

Eens, toen de heilige apostel in de Sint-Marcuskerk zijn prediking hield, bevond zich een voorname romein-sche weduwe, Gutadonia geheeten, onder zijn gehoor. Schoon haar eenig kind gevaarlijk ziek lag, was zij toch, uit godvruchtig verlangen om den H. Dominicus te hooren

i) Humb. Chron. ad ann. 1217. — Theodoric. v. Apolda. 1. 2. c. 3.

-ocr page 222-

204

ter kerke gespoed, en had het knaapje toevertrouwd aan de verzorg-ing- der huisgenooten. Helaas, bij haar thuiskomst vond de arme moeder slechts een lijkje! Groot was haar smart, maar grooter nog haar geloof. Zij laat een dienstmaagd het ontzielde lichaam van haar kind dragen, en ijlt met haar naar het klooster van Sint-Sixtus. Daar men nog met de noodzakelijke verbouwingen bezig was, lag een deel des kloosters open, zoodat Gutadonia daar kon binnengaan. Zij vindt den Heilige voor de deur van de kapittelkamer staan, in een houding, als wachtte hij iemand. De ongelukkige moeder neemt haar kind uit de armen der dienstmaagd, en vraagt, terwijl zij zelve op de . knieën valt, meer door tranen dan door woorden haar dierbaar kind terug. Haar smart roert Dominicus tot in de ziel. Hij gaat een oogenblik de kapittelzaal binnen, en stort een vurig gebed tot den Heer van leven en dood. Spoedig keert hij terug, maakt over het kind het kruisteeken, bukt zich, en terwijl hij het bij de hand neemt en opricht, geeft hij het levend aan de moeder weer, als loon voor haar geloof. Hij verbood haar aan iemand het gebeurde bekend te maken. Maar de vreugde der overgelukkige was te groot; en wat eenmaal in Judea gebeurde, schoon de g\'oddelijke Weldoener geboden had: „Zie toe dat gij het aan nietnand zegtquot; \') geschiedde ook hier: het wonder werd door geheel Rome bekend. Het kwam den Paus ter oore. Honorius verordende, dat het ter eere Gods en ter verheerlijking zijns dienaars openlijk in de kerken zou verkondigd worden. Doch dat was te veel voor den ootmoed van Dominicus. Hij verklaarde, dat, zoo dit geschiedde, hij terstond naar de ongeloovigen gaan, en nooit meer te

i) Marc. I. 44.

-ocr page 223-

Rome wederkeeren zou. Wel wetend, dat hij in zijn nederigheid zijn heilig-e bedreiging- zou volvoeren, hield de Paus niet verder aar. Niettemin had de algemeen verspreide mare van het mirakel het volk in geestdrift gebracht. Bij menigte stroomde het den Heilige, wanneer hij zich in de straten vertoonde, na; het vereerde hem met eerbiedige bewondering, en verdrong zich, om hem slechts te mogen aanraken. Zóóver zelfs ging de opgewektheid, dat de brave lieden hem stukken van zijn mantel en zijn habijt afsneden, om die als kostelijke reliquiën te bewaren. En nu was Dominicus op zijn beurt blijde. Met zijn gescheurde kleederen had hij het uiterlijk van een bedelaar: dat was hem een schoone, een dierbare vernedering, Eenige zijner religieuzen wilden het volk beletten, aldus zijn kleederen te havenen; hij echter verzette zich tegen hun pog\'ingen en zeide: „Laat hen begaan, en verhindert hun godsvrucht niet.quot;

Omstreeks denzelfden tijd, toen men quot; eenige herstellingen aan het klooster verrichten moest, brachten in de afwezigheid des Heiligen, eenige Broeders een bouwmeester onder een gewelf, om er de hechtheid van te onderzoeken. Eensklaps stortte dit krakend inéén, en begroef den armen man onder zijn puinen. Schrik\' en verwarring greep de omstanders aan. Nog stonden zij radeloos, toen Dominicus ter plaatse kwam. Op het noodgeschrei der Broeders doet hij de steenen en het puin wegruimen, en nu zagen allen het ontzielde en vermorzelde lichaam vóór zich. Toen bad de Heilige een wijle: en overwonnen door het gebed des geloofs, dat bergen verzet, gaf de dood zijn prooi terug. Het gebed was het onfeilbaar en onveranderlijk wapen, waarvan de man Gods zich bediende in iederen nood. Niet te vergeefs had hij het woord des Heeren vernomen: „Al iaat gij vraagt in het

-ocr page 224-

2o6

gebed, het zal n gegeven worden, zoo gij gelooft^ \') Het klooster van Sint-Sixtus was in den tijd, dat het door de Broeders bewoond werd, meer dan eenmaal getuige van de wonderdadige werking van het gebed, door een man van geloof, als Dominicus, gestort. Een doode-lijke ziekte had eens den procurator van het convent, frater Jacobus de Mello, aangegrepen. Reeds had men hem de HH. Sacramenten der stervenden toegediend, reeds bevalen zijn medebroeders, rondom zijn sterfbed geknield, zijn ziel aan de goddelijke barmhartigheid, en verwachtten ieder oogenblik zijn dood, als op eenmaal Dominicus het bevel gaf, dat allen het vertrek zouden verlaten. Hij sluit daarop de deur. Alleen gebleven met den kranke, roept hij tot God, en toen hij de Broeders weder deed binnenkomen, zagen zij frater Jacobus hersteld en van zijn ziekte genezen. 1)

Indien wij de onbaatzuchtigheid des Heiligen, en zijn liefde voor de armoede niet kenden, wij zouden moeite hebben te gelooven, dat de man, die door het romein-sche volk als op de handen gedragen werd, die vrijen toegang had tot het pauselijk hof en de paleizen der grooten, die geheel Rome door zijn predikingen boeide, doorzijn deugden stichtte, toch vaak voor zich en de zijnen geen bete broods bezat. Het klooster had geen inkomsten, en de broederschap verkreeg slechts haar onderhoud van de aalmoezen, welke de kloosterlingen, door de stad bedelend, van de milddadigheid der geloovigen ontvingen. Die aalmoezen waren verre van ruim, dikwijls zelfs ontoereikend. De goede Vader in den hemel, die zijn

1

Theodoric. loc. cit. —- Constant, de Medic n0. 27. — Humb. Acta S. Dom, nu. 34. — Vine. Bellov. 1. 30. c. 71. — Thcod. 1. 3. c. 5.

-ocr page 225-

207

vogelen verzadigt, liet toe, dat zijn kinderen de nijpendste armoede gevoelden, om hun vertrouwen op zijn Voorzienigheid te beproeven. En die beproeving hebben zij verduurd en met liefde gedragen. Eenmaal hadden zij zich zeiven arm gemaakt, om Jezus\' wille en om het loon des hemels; dat offer wilden zij brengen ten einde toe. Maar toch, de natuur deed zich gevoelen: er was broodsgebrek. Meer dan eens vertoonde zich de procurator bij den Heilige, met het bericht, dat men dien middag niet te eten zou hebben. „God zal wel voorzien, mijn broeder,quot; was dan het antwoord van Dominicus; en inderdaad, God voorzag op wonderbare wijze. Op een morgen — de religieuzen waren toen omstreeks honderd in getal — zeide de Heilige aan frater Joannes van Calabrië en frater Albertus van Rome, dat zij in de stad zouden gaan bedelen. Zij trokken de huizen rond tot omstreeks drie uur na den middag, doch zonder iets, hoe gering ook, te ontvangen. Zij keerden toen huiswaarts, en waren reeds vrij dicht bij het klooster, toen zij een vrouw ontmoetten, die den Broeders grooten eerbied toedroeg. Als deze hen met ledige handen zag terugkeeren, gaf zij hun een brood, zeggende: „ik wil niet, dat gij geheel en al zonder iets thuiskomt.quot; Eenige schreden verder, trad hun een arme man op zijde . en vroeg een aalmoes. Eerst verontschuldigden zij zich, omdat zij bijna niets voor zich zeiven hadden; doch toen de bedelaar sterker bleef aandringen, zeiden de beide religieuzen tot elkander; „Wat zullen wij ook voor ons geheele convent met een enkel brood doen? Laten wij het hem geven ter liefde Gods.quot; Zij schonken hem dan het brood, en verloren hem spoedig uit het gezicht. Bij hun terugkeer in het klooster, trad de H. Dominicus, wien de H. Geest reeds alles geopenbaard had, hun tegen, en zeide glimlachend: „Kinderen, hebt gij niets?quot; —

-ocr page 226-

2o8

„Neen, Vader,quot; was hun antwoord; en zij verhaalden het voorgevallene, hoe zij het brood aan den armen bedelaar gegeven hadden. „Het was een engel van den Heer, mijn Broeders, sprak daarop de Heilige; de Heer zal de zijnen wel weten te voeden. Laat ons gaan bidden.quot; Hij beg-af zich naar de kerk. Na een poos keerde hij terug, en zeide, dat zij de Broeders ten refter zouden roepen. „Maar Vader, antwoordden zij, hoe kunt gij willen, dat wij ze bijeenroepen, daar er toch niets op te dienen is ?quot; Opzettelijk draalden zij daarom, het gegeven bevel uit te voeren. De Heilige deed nu den ref-termeester, broeder Rogier, komen, en beval hem voor het middagmaal te luiden, omdat de Heer, zoo zeide hij, in hun behoeften voorzien zou. De tafels werden dan gereed gemaakt, de schalen er op geplaatst, en op een gegeven teeken trad het convent de eetzaal in. Dominicus zelf sprak den zegen uit, en toen alle gezeten waren, begon frater Plenricus de lezing. Middelerwijl hield de Heilige de handen op tafel gevouwen, en bad. En ziet, eensklaps verschijnen twee engelen in de gedaante van jongelingen, die in lange witte doeken, welke hun naar voor en achter over de schouders afhingen, brooden droegen. Zij begonnen deze uit te deelen beginnend van de jongsten, en zoo vervolgens hooger opgaande, de een aan de rechter, de ander aan de linker tafel, en legden vóór ieder religieus een geheel brood neder. Toen zij met hun uitdeeling tot de dwars-tafel, aan het hoofdeinde der eetzaal, waar Dominicus zat, gekomen waren, legden zij vóór hem eveneens een heel brood neder, bogen het hoofd, en verdwenen onmid-delijk. Tranen van dankbaarheid en aandoening stonden allen in de oogen. De H. Dominicus zeide: „Eet, mijn .Broeders, eet het brood, dat de Heer u gezonden heeft.quot; Vervolgens zeide hij tot de broeders, die de tafel dienden.

-ocr page 227-

209

dat zij wijn zouden schenken. „Vader, daar is niets,quot; gaven zij ten antwoord. Toen sprak Dominicus, van den geest der voorzegging vervuld: „Gaat naar het vat, en schenkt den Broederen ook den wijn, dien God hun heeft toegezonden.quot; Zij gingen, en vonden het vat boordevol met kostelijken wijn, dien zij zich haastten op te dienen. En wederom sprak de gelukzalige Vader: „Drinkt, mijn Broeders, drinkt den wijn, dien de Heer u heeft gezonden.quot; De kloosterlingen aten en dronken dan van de Avonderbare spijs en drank, dien dag en de twee volgende. Maar na het middagmaal van den derden dag, liet Dominicus al wat er nog van het brood en den wijn overgebleven was onder de armen uitdeelen, en wilde niet, dat men er nog iets van in hot convent behield. Gedurende die drie dagen was niemand uit bedelen gegaan, omdat, naar de woorden van den Heilige „de Heer in hun behoeften voorzien had.quot; Dominicus hield vervolgens tot zijn kinderen een warme toespraak, waarin hij hen opwekte, nimmer, zelfs in den hoogsten nood niet, te twijfelen aan de goddelijke Voorzienigheid, die ook in den tijdelijken nood voorziet van hen, die op Haar betrouwen. \')

Meer dan zeshonderd en vijftig jaren zijner verloopen, sinds God door zijn engelen de kloosterlingen van het Sint-Sixtusconvent spijzigde, en nog wordt op heden, telken dage in de kloosters der Dominicanen dit wonder van Gods goedheid herdacht. Als de kloosterklok de religieuzen tot het micldag\'maal roept, verzamelen zij zich buiten den refter, en treden dien na een teeken, door den prior te geven, binnen. Dan zingen zij staande de gebeden voor tafel, en als daarna ieder op zijn plaats

i) Theodoric. v. Apolda. 1. 3. c. 4. — S. Antonin. tit. 23. c. 2. § 1.

14

-ocr page 228-

2 I O

gezeten is, begint de lezing, terwijl er nog geen spijs op de tafels staat. Een wijle hoort de broederschap stilzwijgend de lezing aan, en de prior geeft andermaal een teeken. Dan treden twee der broeders, die de tafel dienen, binnen, en dragen de spijs op, juist gelijk de engelen in Sint-Sixtus het deden, de een aan de rechter, de ander aan de linkerzijde, te beginnen met de jongste religieuzen, die op de laatste plaatsen zitten; intusschen wordt de lezing voortgezet. Zóó is het in de Constitutiën der Orde later voorgeschreven, opdat de kinderen van den H. Dominicus zich iederen dag opnieuw de goeder-tierende zorg zouden herinneren van God, die door zijn engelen eenmaal aan hun heiligen Vader brood toezond, en ook nu nog dieg\'enen niet verlaten zal, welke al hun zorg in den schoot zijner vaderlijke goedheid werpen, en zich van de vreugden en goederen der aarde hebben ontdaan om eens te mogen deel nemen aan het feestmaal der engelen. \')

Nog eenmaal in denzelfden tijd aanschouwde het klooster van den H. Sixtus hetzelfde mirakel. De procurator was weder bij den Heilige gekomen met het bericht, dat men dien dag met twee of drie brooden voor het gansche convent zou moeten tevreden zijn, omdat er niet meer voorraad in het klooster was. Dominicus begon te weenen van heilige vreugde, dat hij zóó arm mocht zijn, en ook de armoede gevoelen mocht. Hij gelastte, het weinige, daquot;; er was, onder de broederschap te verdeelen, en op het gewone uur voor den maaltijd te luiden. Toen de kloosterlingen den refter binnentraden, wist ieder, dat er niet meer voedsel voor hem gereed lag dan een mondvol brood. Als waardige zonen van hun geestelijken Vader hieven zij

i) Consl. O. P. — Dist. I. c. V. t. i.

-ocr page 229-

2 11

blijde de dankbare harten omhoog-, en zongen uit volle borst de gebeden der zegening. Men zette zich aan tafel; Dominicus zat op zijn plaats, aan het hoofd, onder het kruisbeeld, dat in het midden van den muur hing, en bad. En nu verschenen er andermaal twee in het wit gekleede jongelingen, traden op de tafel, waaraan de Heilig-e gezeten was, toe, en legden daarop heerlijke brooden neder, die zij in hun overkleederen hadden medegebracht. De Broeders aten, werden verzadigd, en verheerlijkten de goedheid des Heeren, die om de verdiensten van zijn heiligen dienaar dit wonder gewrocht had. \')

Dominicus had Tancred tot prior van Sint-Sixtus aangesteld. Tancred was een man van voorname afkomst, en verkeerde eertijds aan het hof van keizer Frederik II. In de eerste dagen van 1218 bevond hij zich te Bologne, werwaarts de heilige Insteller, zooals wij later zullen verhalen, kort te voren eenige zijner religieuzen gezonden had. Nu gevoelde Trancred zich in een oogenblik van nadenken door de schrikwekkende gedachte aan de eeuwigheid aangegrepen, en het gevaar van voor eeuwig verloren te gaan trad hem voor den geest. In zijn angst beval hij zijn zaligheid aan Maria, de Toevlucht der zondaren, en legde zich des avonds met de bede te rusten, dat Zij hem aan haar zachte Moederhand op het pad zou geleiden, hetwelk heenvoert ten eeuwigen leven. En ziet, des nachts, daar verschijnt hem de liefderijke Hemelkoningin, omstraald van een zachtglinsterend licht, en spreekt hem deze, voor zijn geest onbegrijpelijke Avoorden, toe: „Tancred, ga in mijn Orde!quot; Hij ontwaakte, maar viel spoedig weder in slaap. Nu verschenen hem

1) Theodor. loc. cit. — Vine. Bellov. 1. 30. c. 72. — S. Antoninus, loc. cit. c. 4. § 9.

-ocr page 230-

twee mannen in het kleed der Orde, en een hunner, een ■achtenswaardig grijsaard, zeide hem: „Gij hebt de Heilige Moedermaagd gebeden, dat Zij u den weg der zaligheid mocht aantoonen? Welnu, kom bij ons, en gij zult zalig worden.quot; Tancred, die de Orde en het habijt niet kende, hield bij zijn ontwaken het gezicht voor louter verbeeldingsspel. Des morgens deed hij navraag, waar hij de H. Mis zou kunnen bijwonen. Men wees hen de Maria-kerk, die den religieuzen van Dominicus behoorde, en bij het binnentreden ontmoette hij de twee kloosterlingen, die hem in den droom verschenen. In den prior, Rogerius, herkende hij den grijsaard, die hem des nachts tot het omhelzen der Orde had uitgenoodigd. Tancred begreep nu den wenk zijner hemelsche Voorsprekeres, stelde onverwijld orde op zijn zaken, en trad te Rome onder de leiding van den H. Dominicus.

Nog van een ander lid van het sixtijnsche convent moeten wij melding maken. Frater Henricus, dien wij straks aan tafel de lezing zagen houden, was een beminnenswaardig jongeling van groote deugd. Hij was te Rome geboren. Zijn bloedverwanten, die zich eerst tegen zijn intrede in de Orde aangekant, en ten laatste maar half vrijwillig daarin toegestemd hadden, trokken op zekeren dag tegen het klooster op, om hem met geweld daaruit te voeren. De H. Dominicus, Avien dit opzet niet verborgen gebleven was, en die wist, dat God den jongeling werkelijk tot den religieuzen staat had geroepen, had hem reeds met eenige gezellen Rome doen verlaten. Juist was frater Henricus de rivier de Anio overgestoken , toen hij aan den overkant zijn vervolgers bemerkte, eveneens tot den overtocht gereed. In dit gevaar beval hij zich aan den goeden God, om de verdiensten van Dominicus. En ziet, het onaanzienlijke riviertje zwol terstond zóó snel en zóó sterk, dat de ruiters het op hun

-ocr page 231-

( 213

paarden niet doorwaden konden, en gedwongen waren onverrichter zake af te trekken. Zoodra Henricus nu niets meer te duchten had, stak hij andermaal het water, dat thans zijn vorigen stand hernomen had, over, en kwam binnen het klooster terug.

De heilige Vader, zoo verhaalt ons de geschiedenis van het Sint-Sixtusklooster, bevond zich eens in het kapittel onder zijn kinderen, toen hij een ingeving van boven ontving, en zeide: „Weet, mijn kinderen, dat binnen kort twee onder u het leven des lichaams, en twee het leven der ziel zullen verliezen.quot; Eer nog vier dagen verstreken waren, hadden twee, eerst onlangs aangenomen religieuzen, het zoete juk des Heeren afgeworpen en waren in de wereld teruggegaan. Den dag, nadat Dominicus deze voorspelling gedaan had, ontsliep frater Gregorius, een religieus van heiligen wandel, zacht en kalm in den Heer, en nog twee dagen later verliet frater Albertus, die eens aan den engel het brood gegeven had, toen hij meende het aan een armen bedelaar te schenken, den somberen kerker des lichaams om in te gaan in het eeuwig licht bij God en zijn heiligen. 1)

Het geheele tijdsverloop, waarbinnen de gebeurtenissen, in dit hoofdstuk beschreven, zich bewegen, omvat slechts vijf maanden. Omstreeks November 1217 ving Dominicus de stichting van het klooster van den H. Sixtus aan, en in de eerste dagen van Maart 1218 verlieten de Broeders het, voor het convent der H. Sabina op den Aventijn. De aanleiding tot deze verandering verhalen wij in het volgend hoofdstuk.

Eerst evenwel moeten wij het oog slaan op een geluk-

1

Humb. Vita S. Dom. c. 47. — Constant, dc Medicis. — Echard p. 33 — Vine. Bellov. 1. 30, c. 77. — Theodoric. Apud. Boll. c. XII. n. 136. vv.

-ocr page 232-

zalige, een priester, die door Maria zelve uitgekozen was, niet alleen om onder haar leiding een kind van den H. Dominicus te worden, maar in wiens persoon de ge-heele Orde een treffend blijk harer teederste moederlijke liefde ging ontvangen.

Reginaldus, dus was zijn naam, was omstreeks het jaar 1175, in het ons bekende Saint-Gilles, op de grenzen van Languedoc en Provence geboren. Naast den voor-trefFelijksten verstandelijken aanleg, verried hij reeds vroegtijdig een meer dan gewone deugd en een reinheid van ziel, welke hem aan de Koningin des hemels bij uitstek welgevallig maakte. Zijn eerste wetenschappelijke opleiding genoot hij in de aloude Benedictijner-abdij zijner geboorteplaats. Als achttienjarig jongeling bezocht hij de parijzer universiteit, waar hij zich met zóó volhardenden ijver op de wetenschappen toelegde, dat hij nauwelijks dertig jaren oud, reeds als doctor in het kerkelijk recht honderden tot zijn leerstoel trok. Vijf jaren had hij met roem onderwijs gegeven, toen de kanunniken der Sint-Anianuskerk te Orléans hem tot hun deken kozen. In deze waardigheid bestuurde hij hen zeven jaren door woord en voorbeeld. In dit jaar nu van onze geschiedenis kwam hij als pelgrim te Rome de graven der HH. Apostelen bezoeken, met het voornemen, vervolgens naar Jeruzalem en het H. Land te gaan, en de dierbare plaatsen te vereeren, waar de Verlosser eenmaal vcor onze zaligheid geleden had. Maar die bedevaart had nog een ander oogwit dan enkel het voldoen van zijn godsvrucht. De liefde tot Jezus Christus had vurige stralen geschoten in Reginaldus\' edel hart, en een inwendige stem, die hem sinds lang noodigde tot het dragen van Jezus\' kruis, had hem het verlangen ingefluisterd, om Christus\' wille de wereld te verlaten en in armoede het Evangelie te gaan prediken. Terwijl hij niet wist,.

-ocr page 233-

hoe dien drang- der genade gevolg te geven, wilde hij door een pelgrimstocht de goddelijke verlichting verkrijgen , grootmoedig besloten tot het offer, dat God op welke wijze ook hem vragen zou. Nu gebeurde het, tijdens zijn verblijf in de Eeuwige Stad, dat hij in vertrouwen aan een kardinaal den toestand zijner ziel en zijn godvruchtig verlangen openbaarde. De kardinaal gaf hem aanstonds ten antwoord: „Welnu, tot hetzelfde doeleinde, als gij u voorstelt, is voor weinig tijds een nieuwe kloosterorde gesticht, en de Insteller zelf vervult tot op dezen dag geheel Rome met zijn wonderen en predikingen.quot; Op dit bericht ging Reginaldus den H. Dominicus bezoeken. Deze ontving hem met liefde, en trof terstond zoozeer zijn hart, dat hij zijn ziel en zijn wenschen den Heilige onverholen blootlegde. Daar was tusschen hun beider levensloop tot hiertoe een treffende overeenkomst geweest. In ouderdom slechts vijf jaren verschillend, waren beiden vroegtijdig onder de leiding van geestelijke leermeesters opgevoed, Dominicus te Gumiël d\'Izan, Reginaldus bij de Benedictijner-monniken. Beiden hadden hun jongelingsjaren aan een hoogeschool doorgebracht, en vervolgens het leeraarsambt bekleed; beiden waren tot het bestuur van een kapittel van kanunniken geroepen geworden; en thans gloeide in Reginaldus\' borst hetzelfde vuur, dat altijd de ziel van Dominicus verteerd had, het verlangen, om de liefde van God en de waarheid van het Kruis aan de wereld te verkondigen. Die overeenkomst kan dezen twee heiligen mannen niet ontgaan zijn, en het oog des geloofs, dat in alles het bestuur der oneindige Wijsheid erkent en aanbidt, moest ook hier meer dan louter toeval zien. De taal en de deugden van Dominicus voltooiden Reginaldus\' roeping; het stond vast: God riep hem binnen de kloostermuren van Sint-Sixtus. Hij beloofde dan het ordekleed te aan-

-ocr page 234-

2 I 6

vaarden; doch vóór hij dit ontving, werd hij door Maria met een verschijning begenadigd, welke in de geschiedenis der Dominicaner-orde immer onvergetelijk blijven zal. 1) God, die zijn uitverkorenen zelfs in hun heiligste voornemens op de proef stelt, bezocht ook zijn dienaar. Reginaldus werd door een hevige koorts aangegrepen, die hem binnen weinige dagen aan den rand des grafs bracht, en de geneesheeren aan zijn behoud deed wanhopen. Eén was er, die de hoop niet verloren gaf. Vurig en onafgebroken stegen Dominicus\' smeekingen omhoog tot God en tot Maria, de Beschermster zijner Orde, en, zoo deelde de Heilige later aan zijn religieuzen mede, hij bezwoer den Hemel, hem niet zoo spoedig de vreugde te ontnemen over het bezit van een zoon, die eenmaal een vat van genade en uitverkiezing zijn kon. Terwijl Dominicus aldus bad, lag Reginaldus wakend op zijn sponde en verwachtte ieder oogenblik den dood. Eensklaps ziet hij duidelijk de Moeder Gods verschijnen en met liefdevollen blik op hem toetreden. Aan haar ééne zijde stond de H. Cecilia met een vaas vol kostelijken balsem, aan de andere de H. Catharina, met het habijt der Dominicaner-orde in haar handen. Doch dit kleed was niet volkomen gelijk aan dat, hetwelk de Broeders tot dien tijd gedragen hadden. Wel waren het nog het witte wollen habijt en de kap. maar in plaats van \'t linnen overkleed, dat over \'t habijt gedragen werd, zag Reginaldus een breeden band, van dezelfde stof en kleur als het habijt zelf, die de geheele breedte van de borst kon bedekken, en uit één stuk, naar voor en naar achter over de schouders, tot beneden de knieën kon afhangen. Terwijl hij dit alles gadeslaande., verbaasd en ontsteld was over deze verschijning, sprak Maria hem minzaam aan; „Reginaldus,

1

Vgl. Vie du B. Reginald, par le R. P. Emman. Cesl. Bayonne.

-ocr page 235-

217

vraag Mij wat gij wilt, en Ik zal het u toestaan.quot; Aangemoedigd door zooveel goedheid, overlegde hij reeds bij zich zeiven, wat hij vragen zou, toen een der twee heilige maagden hem den raad gaf, niets te vragen, maar zich geheel en al ter beschikking te stellen van de Koningin des hemels. Reginaldus beval zich dan in haar moederlijke barmhartigheid. Toen strekte Maria de hand uit, en met de olie, door de H. Cecilia medegebracht, zalfde Zij hem achtereenvolgens de oogen, de ooren, den neus, den mond, de handen, de lendenen en de voeten, en bij iedere zalving sprak Zij toepasselijke woorden, die den kranke met den zoetsten troost vervulden. Bij de zalving der lendenen zeide Zij: „Dat uw lendenen omgord zijn door het koord der zuiverheid,quot; en bij die der voeten: „Ik zalf uw voeten tot de prediking van het Evangelie des vredes.quot; Toen nam Zij uit de handen van de H. Catharina het nieuwe kleed der Orde, en toonde het hem zeggende: „Ziehier het kleed uwer Orde.quot; De verschijning verdween, en Reginaldus, gezalfd en aangeraakt door de Aioeder van Hem, die het geheim bezit aller geneesmiddelen, gevoelde zich op het eigen oogenblik volkomen hersteld.

Zóó vond Dominicus hem den volgenden dag. Met de diepste ontroering hoorde de Heilige het verhaal der verschijning, en dankte zijn goede Moeder voor die dubbele weldaad. En, als wilde Maria ook den heiligen Insteller zeiven haar wil openbaren, herhaalde zich drie dagen later, toen Dominicus met den gelukzaligen Reginaldus en een religieus van de Orde der Hospitaalridders in gesprek was, dezelfde verschijning, en zalfde Maria opnieuw het gelukkig kind harer bevoorrechting. ^

i) Barthol. Trident, n0. 8 en 9. — B. Jord. apud Boll. nü. 42. — Theodoric. cap. IX. nü. 104—107. — Constant, de Medic. nn. 24.

-ocr page 236-

2l8

Sedert dat uur legden Dominicus en zijn Broeders het linnen opperkleed of rochet af, en bekleedden zich met het kleed hun door Maria geschonken: het scapulier. Blank van kleur, en de borst en het hart van den kloosterling bedekkend, was het scapulier het zinnebeeld der reinheid, en daarom het kleed van de Koningin der Maagden. Die smettelooze zuiverheid ontving Reginal-dus door een buitengewone gunst des Hemels. De zalving door Maria\'s hand, had hern niet slechts van de kwaadaardige koorts genezen, maar doofde ook voor altoos de hitte der begeerlijkheid in hem uit, zoodat hij, gelijk hij zelf later ootmoedig beleed, door die genade geen enkelen aanval van het vleesch meer te doorstaan had. Het scapulier werd het voornaamste, het kenmerkend deel van het Dominicaner-habijt. „ Ordinis Vestiariaquot;, zoo betitelt de oudheid der Orde de liefderijke Moeder, ter herinnering aan dat blijk van haar teederheid. Als de novicen na den proeftijd hun geloften afleggen, dan is \'t niet enkel een uiting van godsvrucht, dan is \'t diepgevoelde erkentelijkheid, dan is \'t innige liefde, die hen ook aan Maria gehoorzaamheid doet beloven. \') Dan wordt door den prior het scapulier gewijd, en Paus Joannes XXII heeft een aflaat van vijf jaren en vijfmaal veertig dagen verleend aan alle geloovigen, die uit godsvrucht tot Maria en tot de Orde van den H. Dominicus, het gezegend scapulier van een der religieuzen met eerbied kussen. -)

Reginaldus vertrok, kort na zijn genezing, met toestemming van den H. Dominicus naar het H. Land, en volbracht den voorgenomen pelgrimstocht.

1) ,,....... et promitto obedientiam Deo, et Bcatae Mariaequot; etc. Constitut.

Orel. Praed. Dist. I. c. XV.

2) Bevestigd door Innocentius VIII en Benedictus XIII. Buil. Ord.-Constit. 1. c. deel. 3.

-ocr page 237-

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.

SINT-SIXTUS WORDT EEN KLOOSTER DER TWEEDE ORDE.

^^ionorivis III had de door zijn voorganger beraamde -pquot; hervorming der romeinsche kloostervrouwen slechts \'|J uitgesteld, om, zoodra God hem een man deed vinden, die in staat bleek, deze teedere aangelegenheid tot een gunstig einde te leiden, zijn maatregelen zooveel te krachtiger en zekerder te kunnen nemen. Eenigen dier religieuzen waren dermate van haar wetten afgeweken, dat zij geheel buiten het gemeenschappelijk leven, in afzonderlijke huizen op zich zelve of bij haar bloedverwanten woonden, van iederen band ontslagen, aan geen oversten gehoorzaamden, haar vrijheid als eenigen regel volgden, en van het kloosterleven weinig meer dan het kleed hadden overgehouden. Anderen woonden nog gemeenschappelijk in een klooster. Onder deze laatsten behoorden vooral de nonnen van het convent der H. Maria, in de wijk Trastevere, welke meeren-deels uit voorname familiën van Rome gesproten, het

-ocr page 238-

220

leven, dat zij in de wereld volgens haar stand genoten, in het huis des Heeren bleven voortzetten. Gaf haar samenwonen, onder het bestuur eener abdis, aan dat klooster nog een schijn van regelmaat, met het onderhouden van de regelen en de gestrengheden des kloosters stond \'t ook daar treurig geschapen. In de overige geestelijke huizen was de toestand weinig stichtender. \'t Mocht derhalve geen lichte taak heeten, deze verflauwde religieuzen te bewegen, de dierbare vrijheid en haar gemakkelijke levenswijze te verwisselen met het juk van gehoorzaamheid en tucht. Heeft de traagheid in \'s Heeren dienst eenmaal het zorgelooze hart in slaap gewiegd en het liefdevuur doen kwijnen, dan kan slechts een meer dan gewone werking der genade de ziel aan die gevaarlijke sluimering ontrukken, en haar nieuwe bovennatuurlijke kracht instorten. En dit geldt dubbel voor hen, die, tot hoogere deugd geroepen, afwijken van het aangewezen pad der volmaaktheid. Het bederf is te heviger en dieper, naarmate het voortreffelijker zaken aangrijpt. Dat \'s Pausen hervormingsplannen op harde tegenkanting van de zijde der menschelijke hartstochten stuiten zouden, was te voorzien; daarom hing ook het welslagen der onderneming minder af van een krachtig optredend gezag, dan van de voorzichtige leiding van een zachtaardig doch vastberaden man, die de gemoederen kon bewegen en besturen. Honorius liet het oog vallen op den H. Domi-nicus. De uitstekende deugden van den dienaar des Heeren, zijn overredingsgave, ontsproten uit de wonderbare mengeling van zachtmoedige liefde, met een door geduld en zielskalmte gematigde wilskracht, moesten hem, zoo oordeelden de Paus en de hoogere geestelijkheid van Rome, een beslissenden invloed op de harten verzekeren. In meer dan één gelegenheid was het reeds gebleken, dat God zich van den Heilige bediend had, om

-ocr page 239-

het goede tot stand te brengen, en Honorius twijfelde geenszins, of de Voorzienigheid had hem voor de hervorming der kloostervrouwen ook in Dominicus den aangewezen man toegezonden.

Met eerbied ontving de Heilige den hem opgedragen last. De ootmoedige dienaar meende evenwel, dat zijn gezag, zijn persoonlijk doorzicht alleen niet toereikend zouden zijn tot het verbeteren dier religieuzen of het bewerken van de noodzakelijke verandering. Hij verzocht daarom den Paus, hem als medehelpers drie kardinalen toe te voegen, die hem met hun raad konden bijstaan, en door hun hooge waardigheid wellicht grooter invloed doen gelden dan hij, een arme bedelmonnik. Honorius willigde dit verzoek in, en benoemde drie kardinalen als zijn zaakgelastigden naast Dominicus. Zij waren, de vriend des Heiligen, kardinaal Hugolinus, bisschop van Ostia, Stephanus van Fossa-Nova en Nicolaus, bisschop van Tusculum. Op voorstel van den Heilige, wees de Paus verder het klooster van Sint-Sixtus £ils de plaats aan, waar de vrouwelijke religieuzen, onder een gemeenschappelijken leefregel moesten gaan wonen, en machtigde hem tevens, om haar den regel, die door de Zusters van Prouille nageleefd werd op te leggen, en aldus te Rome ook een klooster te stichten voor de vrouwen zijner Orde. Voor de Broeders, die op het oogen-blik Sint-Sixtus bewoonden, gaf Honorius een ander klooster ten geschenke, waar zij hun verblijf konden vestigen, wanneer Sint-Sixtus door de Zusters zou worden betrokken. Dit was het convent der H. Sabina, in de onmiddelijke nabijheid van het pauselijk paleis.

De eerste pogingen, welke de H. Dominicus nu bij de verschillende religieuzen deed, om haar tot een meer volmaakt nastreven van haar roeping te bewegen, ondervonden een hevigen tegenstand. Hartstochtelijk ver-

-ocr page 240-

222

klaarden zij zich van alle gezag vrij, en beweerden, dat de keuze van zich aan regels te onderwerpen aan haar alleen stond, en men haar niet tot een verandering van woonplaats en levenswijze noodzaken kon. Zulk een bejegening, hoe weinig liefderijk ook, had de Heilige verwacht. Niet beter werd hij door de vrouwen van het overtiberijnsche Mariaklooster en door haar abdis ontvangen. Zoodra het ruchtbaar geworden was, wat de Paus en Dominicus met haar vóór hadden, waren haar bloedverwanten en vrienden toegesneld, en hadden door allerlei oproerige gesprekken haar zucht naar onafhankelijkheid gestijfd. Een bijzondere omstandigheid daarenboven hechtte deze vrouwen aan haar verblijfplaats, en maakte haar van ieder voorstel afkeerig. Het Mariaklooster, een oud en eerbiedwaardig heiligdom, waarvan het alleen te betreuren viel, dat het thans zooveel verslapping binnen zijn muren herbergde, bezat een voor de godsvrucht dierbaren schat, welken de bewoonsters tot geen prijs en op geen voorwaarden wilden verliezen: een miraculeuze schilderij der H. Moeder Gods, lui-dens de overlevering door de hand van Sint-Lucas gepenseeld. Eeuwen geleden, was dit stuk uit het Oosten naar Rome gezonden, en door Paus Gregorius den Groote in plechtige processie omgedragen, tijdens een pestziekte, die onmiddelijk bij het rondvoeren der wonderbeeltenis begon te wijken. In later tijd had Sergius III dit doek uit het klooster naar de Basiliek van Sint-Jan-van-Lateranen overgebracht; maar het was op geheimzinnige wijze in den nacht naar zijn oud verblijf teruggekeerd, als had de Hemelkoningin willen beteekenen, dat daar, in het klooster over den Tiber, haar uitverkoren woonstede was. Een en ander had veler ingenomenheid met die religieuzen niet weinig verhoogd, en schonk haar zeiven een voorwendsel tot verzet tegen den wil des Pausen. Nauwe-

-ocr page 241-

223

lijks had dan ook de H. Dominicus bij zijn eerste bezoek een woord geuit over een kloosterslot en gemeenschappelijk leven in Sint-Sixtus, of het geheele convent gaf hem eenstemmig de vaste verzekering, dat niemand van haar zijn beschikkingen, noch die der kardinalen, noch zelfs die van den Paus zou aannemen, en zulks, niet omdat zij aan het wettig gezag de gehoorzaamheid opzeiden , maar dewijl, naar haar meening, niemand ter wereld haar dwingen kon, of het recht had, haar dien levensstaat op te leggen. Geduldig en liefderijk bewaarde Dominicus zijn ziel in lijdzaamheid, maar gaf niets toe; hij betrouwde alleen op God, en God schonk hem wijsheid, en een taal, waaraan niemand weerstand kon bieden. Slechts van zijn oude wapenen, het gebed en de liefde, voorzien, begaf hij zich een tweede maal naar het Maria-klooster, en nu slaagde hij er in, de religieuzen het gevaar te doen begrijpen, waarin haar deugd, haar zaligheid zelfs verkeerde, zoolang zij traag bleven in de goddelijke liefde. De oneindige Barmhartigheid had haar tot hiertoe voor groote misstappen bewaard; doch moesten zij niet vreezen, dat God de zielen, eerst door Hem met de genade der religieuze roeping beweldadigd, maar die nu slechts lauwheid wedergaven voor zijn groote liefde, zou uitspuwen uit zijn mond en aan haar zelve ten verderf overlaten? Het meest van allen gevoelde zich de abdis door het woord van den dienaar des Heeren getroffen. Ontsteld bij de gedachte aan de verantwoording, die zij als kloosteroverste eenmaal had af te legg\'en, omdat zij niet naar plicht en geweten voor het onderhouden der regels gewaakt had, betreurde zij rouwmoedig haar fouten , beleed haar schuld, en stelde zich geheel ter beschikking van Dominicus, opdat hij over haar verordenen zou wat hem goeddacht en de Paus kon verlangen. Haar voorbeeld overwon den onwil der overige zusters; allen,

-ocr page 242-

224

één slechts uitgenomen, sloten zich bij haar aan, beloofden zich in alles naar Dominicus\' wil te voegen, en den regel, wolken hij haar voor zou schrijven, te aanvaarden. De eenige voorwaarde, die zij bedongen en waarvan zij de uitvoering dier beloften afhankelijk maakten , was, dat \'t haar vrij zou staan de wonderbare schilderij der H. Maagd naar haar nieuw verblijf mede te nemen; keerde deze, door eenzelfde mirakel als vroeger, naar het overtiberijnsche klooster terug, dan zouden zij ook van alle verdere verplichtingen ontheven zijn. Verheugd over deze verandering der harten, het werk van de hand des Allerhoogsten, nam Dominicus de voorwaarde aan, en ontving vervolgens van elk der zusters afzonderlijk de gelofte van gehoorzaamheid. Ten einde dezen gelukkigen uitslag te bestendigen, verbood hij haar ten streng\'ste, onder welk voorwendsel ook, haar vrienden of bloedverwanten in het klooster te ontvangen, haar tevens verzekerende , dat het convent van den H. Sixtus spoedig voor haar in gereedheid zou zijn gebracht.

Maar de vijand sliep niet. Zoo lijdelijk kon de aartsverleider en hater van alle goed het niet aanzien, dat die zielen zich onder de regels en de tucht van het kloosterleven sterker dan ooit tegen zijn aanvallen zouden beveiligen. Hij verwekte den valschen ijver dergenen, die zich het vermeende belang dier religieuzen aantrokken, en zette den laster tegen den Heilige op. Toen bleek het wederom , welke waarde er te hechten valt aan den bijval der wereld. Op het ééne uur was in Rome aller mond vol van Dominicus, den Ordestichter, den Wonderdoener, die zelfs dooden ten leven had opgewekt, een oogenblik later werd hij voor velen een voorwerp van spot en versmading. „Wat hebt gij u door dien gelukzoeker laten betooveren om uw vrijheid prijs te geven?quot; zeide men tot de zusters. „Uw oud en heilig

-ocr page 243-

225

klooster zal dan verlaten, en gij zelve zult naar een andere plaats moeten overgebracht worden, om daar onder een ondragelijk juk te zuchten;? Onvoorzichtigen, die gij zijt! Gij hebt u door overhaasting in zijn strikken laten vangen. Breekt zijn banden, vóór hij u geheel en al in boeien knelt, waaruit gij u niet meer zult kunnen losworstelen.quot; Zoo klonk de verleidende taal dergenen, welke de religieuzen, tegen het gegeven verbod in, bij zich toegelaten hadden, en zij vond bij de zwakken wel ingang. Eenigen begonnen te wankelen in haar besluit, velen kregen berouw over de belofte van gehoorzaamheid, die zij aan Dominicus hadden gedaan.

Door een inwendige verlichting droeg de Heilige kennis van het voorgevallene. Eerst liet hij de opgewonden gemoederen een weinig bekoelen, en begaf zich vervolgens op een morgen naar het Mariaklooster, waar hij voor de vergaderde Zusters het H. Misoffer opdroeg. Daarna richtte hij een lange en warme toespraak tot haar, welke hij vol zachtmoedigheid met deze woorden besloot: „Mijn dochters, gij komt terug op uw heilig voornemen, alsof het kwaad ware dit te hebben gevormd; gij zucht over de afgelegde belofte, en wilt, na eenmaal uw voet op den weg des Heeren gezet te hebben, schandelijk terugkeeren? Welnu dan, dewijl slechts zij, die vrijwillig en ongedwongen zich zeiven opofferen, aangenaam en welgevallig zijn voor het oog van God, indien er iemand onder u is, die God vreest en luisteren wil naar de stem van zijn dienaar, dat zij vrij opsta, en zooals wij overeen zijn gekomen hier in mijn handen opnieuw haar gehoorzaamheid aan God belove.quot; De genade werkte, de bekoring was geweken. Alle Zusters met de abdis aan haar hoofd stonden op, naderden tot den H. Dominicus en hernieuwden haar beloften.

Het was nu noodig gebleken een mogelijken, her-

15

-ocr page 244-

226

nieuwden aanval van den kant der buitenwereld af te sluiten. Niet alleen herhaalde Dominicus zijn verbod, haar bloedverwanten bij de Zusters toe te laten, maar hij deed leekebroeders uit Sint-Sixtus komen, en gaf dezen de sleutels van het klooster in bewaring, met den last, aan de nonnen al het noodige te verschaffen, doch overigens allen omgang met vreemden, tenzij alleen in tegenwoordigheid van getuigen, ten strengste te beletten.

Op Aschwoensdag begaven zich de drie kardinalen , Hugolinus, Stephanus en Nicolaus, vroeg in den morgen naar het Sint-Sixtusconvent, waar de H. Dominicus met de geheele broederschap hen ontving. De dag, waarop de Kerk haar tijd van boetvaardigheid aanvangt, zou voor de kloostervrouwen ook een nieuw leven van boete openen. De abdis van het overtiberijnsche klooster trok met haar religieuzen processiesgewijze ook derwaarts, om, alvorens de Zusters er gevestigd werden, haar gezag op de gevolmachtigden des Pausen over te dragen en eenige verdere aangelegenheden te behandelen. Dominicus zette zich met de kardinalen, de abdis en al de Zusters in de kapittelzaal neder, ontving de akte van afstand der overste, en begon de bespreking der zaken van het nieuwe vrouwenklooster. Hij had de H. Mis nog niet opgedragen. Eensklaps verneemt men een luid geschreeuw. Een man komt binnengesneld, wien de ontsteltenis op het gelaat stond, en die slechts eenige verwarde klanken kon uitbrengen. Men vraagt hem wat er geschied is. „De neef van kardinaal Stephanus , luidt zijn antwoord, is zoo even van het paard gevallen en heeft den geest gegeven!quot; Deze jongeling heette Napoleon. Zijn oom, die hem als een vader liefhad, werd op het plotseling vernemen dier smartelijke tijding doodsbleek, en viel in zwijm tegen de borst van Dominicus. Men moest

-ocr page 245-

hem opvangen en ondersteunen. De Heilige rees ijlings op, besproeide den kardinaal met wijwater, en hem verder aan de zorg der aanwezenden toevertrouwend, snelde hij ter plaatse, waar het jammerlijk verpletterde lijk van den jongeling neerlag. Hij liet het opnemen, naar het klooster dragen, daar in een afzonderlijk vertrok nederleggen , en de deur zorgvuldig sluiten. Toen kwam de geest des Heeren over hem. Een oogenblik stond hij in zichzelven g-ekeerd, en zeide toen aan den prior, frater Tancred, dat hij de H. Mis wilde lezen. Men bracht het altaar en de verdere benoodigdheden in gereedheid, en Dominicus bekleedde zich met de heilige gewaden. De drie kardinalen, de geheele broederschap van het Sint-Sixtusconvent, de abdis met haar Zusters begaven zich allen gezamenlijk naar de plaats waar het altaar stond, niet anders denkend dan dat de Heilige, voor de zielerust des afgestorvenen en tot troost van kardinaal Stephanus, het zoenoffer voor levenden en dooden aan den hemelschen Vader ging opdragen. Dominicus begon de heilige offerande en zette die voort onder een vloed van tranen. Maar toen hij na de Consecratie het aanbiddelijk Lichaam des Heeren omhoog hief, werd hij zelf door een wonder een ellemaats-hoogte van den grond cpgenomen, ten aanschouwe van alle aanwezigen. Na den heiligen dienst keerde hij naar de kamer, waar het lijk neergelegd was, terug. De kardinalen, de Broeders en de Zusters met nog eenige andere personen, onder welke de bisschop Ivo van Ivra-kau met zijn gevolg, vergezelden hem. Als hij nu bij het ontzielde lichaam gekomen was, schikte hij eigenhandig de verbrijzelde ledematen op hun plaats. Daarna wierp hij zich plat ter aarde in gebed. Tot driemaal toe raakte hij het aangezicht en de ledematen des overledenen aan, driemaal boog hij zich op den grond

-ocr page 246-

228

neer, en toen hij voor de derde maal opgestaan was,, plaatste hij zich aan het hoofdeinde van het lichaam. Daar verhief zich zijn hand zegenend en maakte een kruis over het lijk; toen breidde hij de handen en de armen in volle lengte ten hemel uit, en bleef op die wijze een tijdlang bidden met onuitsprekelijke verzuchtingen , zonder dat de overigen duidelijk verstaan konden wat hij bad. Eensklaps zweeft hij, nog in dezelfde houding, meer dan een el hoog boven den grond, en roept met luider stem: „Jongeling Napoleon, in den naam van onzen Heer Jezus Christus zeg ik u: Sta op!quot; En voor aller oog staat de jongeling levend op, en spreekt: „Vader, geef mij iets te eten.quot; Dominicus liet hem spijs en drank brengen, en schonk hem, zonder dat er nog eenig spoor van kwetsuur was overgebleven, aan zijn verheugden oom weder.

Wilde God door dit mirakel het geloof der kloosterzusters aan de heiligheid van zijn dienaar, haar betrouwen op zijn leiding bevestigen? De bekoorder vermocht haar althans niet meer van het goede pad af te brengen; zij bleven getrouw, en betoonden zich in den dienst van haar goddelijken Bruidegom zooveel te vuriger als zij voorheen nalatig geweest waren. Vier dagen later, op den eersten zondag van de vasten, betrokken de Zusters van het Mariaconvent, tegelijk met een gedeelte van de nonnen uit dat der H. Bibiana, benevens eenige andere vrouwen, te zamen vierenveertig in getal, voor goed het klooster van den H. Sixtus. Dominicus gaf haar den sluier, het habijt en den regel zijner Orde, met de wijzigingen, welke voor haar kunne werden gevorderd. De Broeders verlieten omstreeks denzelfden tijd, het sixtijn-sche klooster en gingen naar dat van de H. Sabina. Om allen volksoploop te vermijden had de Heilige bepaald, dat de miraculeuze schilderij niet vóór den volgenden

-ocr page 247-

229

nacht zou worden overgevoerd. Dit geschiedde in de grootste stilte. Toch was \'t een plechtige stoet, welke die nachtelijke hulde bewees aan de Koningin der Maagden. Voorop gingen eenige vrome lieden met flambouwen; dan volgden de kardinalen Stephanus en Nicolaus met den H. Dominicus, die zelf de wonderbeeltenis op de schouders droeg, terwijl andere fakkeldragers den trein sloten. Allen waren blootsvoets. In Sint-Sixtus aangekomen, vonden zij de geheele zusterenschaar eveneens ontschoeid, in stil gebed den heiligen schat afwachten. Het beeld werd in de kerk geplaatst, en keerde niet, zooals de religieuzen aanvankelijk gevreesd hadden, naar Trastevere terug. \')

Korten tijd slechts waren de Zusters in haar nieuw verblijf gevestigd, toen het convent reeds over de zestig leden telde. Dominicus had ook het geluk, vele vrouwen van rang de wereld te zien verlaten, om onder zijn regel den sluier aan te nemen. Onder de religieuzen die uit het Mariaklooster overgegaan waren, bevond zich een jeugdige spruit uit het adelijk huis der Cesarini\'s, Cecilia, die nauwelijks de kinderjaren ontwassen, in het klooster over den Tiber geplaatst was. Daar had zij Dominicus\' heiligen levenswandel leeren kennen, zijn liefderijke taal gehoord, en door zijn woorden ontstoken, had de zeventienjarige maagd, met oprechten ijver het habijt zijner Orde verzocht. Haar ziel, met de uitste-kendste hoedanigheden begaafd, was groot genoeg om die van haar geestelijken vader te begrijpen. Naar verhaald wordt, was deze eenvoudige kloosterlinge een der vertrouwelingen van Gods dienaar, en deelde hij haar

i) Relatio Ceciliae. nü. 13 — Theodoric. Apud Boll. c. VII. n0. 82. vv. en cap. VIII per tot. — S. Antonin. tit. 23. c. 4. § 11. — Vine. Bellov. 1. 30.

-ocr page 248-

230

menig dierbaar geheim, menig heilig verlangen mede. Haar bewondering voor den Heilige klom tot een warme en blijvende vereering, de eerbied bracht haar tot het navolgen zijner deugden, en het levensverhaal, dat zij ons van den H. Dominicus nagelaten heeft, bewijst in zijn eenvoudige taal, waaruit de geest van de schrijfster zelve spreekt, hoezeer Cecilia dat vertrouwen ten volle waardig was.

Zoo zag dan ook Rome een stichting der dochteren van den H. Dominicus binnen zijn muren. De Orde, die de Heilige onder Gods beschikking gesticht had, was voor al haar leden één in doel en bestemming. Stond de volmaaktheid der religieuzen op den voorgrond, haar werking naar buiten gold de redding der zielen: .zijn kloosterorde was een apostolische. In die taak van het werkend leven had ook de vrouwelijke vertakking, de Tweede Orde, haar aandeel, en dit misschien zooveel te heerlijker, als haar werking en de vruchten daarvan meer voor het oog van de wereld bleven verborgen. Terwijl de Broeders van de Eerste Orde de vermoeienissen en de hitte van den dag droegen, en arbeidden om zielen te redden of te behouden voor den hemel, moesten in de stilte des kloosters de reine bruiden van Christus als zooveel schuldclooze slachtoffers, door haar boetoefeningen, haar tranen en gebeden, genade en barmhartigheid verwerven voor de zondaars, die geen barmhartigheid verdienden, moesten zij ook den zegen des Hemels afsmeeken over den arbeid harer Broeders. God alleen is het bekend, hoevelen hun zaligheid danken, minder aan de predikingen en vermaningen zijner priesters, dan aan het gebed en de verdiensten dier vergeten kloosterzusters. Treffend, belangwekkend en stichtend is het leven, de geschiedenis der Tweede Orde. Onderdenzelfden regel en dezelfde beloften levend als de Predikbroe-

-ocr page 249-

231

ders, onder Constitutiën, die wat het kloosterlijk leven betreft, bijna woordelijk eensluidend zijn, vinden ook de Zusters Dominicanessen in het koorgebed, de overweging, het kapittel, het stilzwijgen en andere religieuze oefeningen dezelfde middelen ter heiliging. Van haar afwisselende bezigheden is het handwerken de voornaamste, terwijl sommigen zich op de beoefening der latijnsche taal toeleggen. Doch de omgang met de wereld is den Zusters ontzegd. Die schoone deugden blijven achter het kloosterslot verborgen, slechts gezien door Hem, voor wien ze alleen beoefend worden, en die alleen ze naar waarde beloonen kan. Over geheel Europa verspreid in de eeuwen harer bloei, zag de Tweede Orde haar schoonste en volkrijkste kloosters in Duitschland, Spanje en Italië en de Nederlanden verrijzen; de geschiedenis dier kloosters en van hun leden vullen de stichtelijkste bladzijden. \') Als kostelijke vruchten schonk zij ook haar zaligen aan den hemel; de bloemen, in dien uitverkoren hof gekweekt, werden door de hand des Bruidegoms geplukt, om, in heerlijker gaard overgeplant, in onverwelk-baren bloei te geuren in het paradijs, voor de voeten der hemelsche Koningin Maria, wier verborgen en toch voor het heil der wereld zoo werkdadig leven zij op deze aarde hadden nagevolgd.

De H. Dominicus stelde frater Odo tot prior over de Zusters van Sint-Sixtus aan; doch hij bleef zelf haar geestelijke leidsman en was in den eersten tijd haar eenige meester in het geestelijk leven. Terwijl hij in het Sabinaklooster woonde, bezocht hij haar dagelijks, sprak haar uit de volheid zijns harten de woorden des levens toe, leerde haar Jezus, den Gekruiste, dien zij zich

i) Zie Danzas. Etudes etc. T. 4. en de Jongh, Belgium Dominicanum.

-ocr page 250-

232

tot Bruidegom verkozen hadden beminnen, en die liefde in zelfverloochening beoefenen. Waar hij iets vermocht tot hulp of troost zijner kinderen, daar was zijn teeder hart altoos bereid, al moest hij door zijn gebed den Hemel een wonder afsmeeken. Acht dagen woonden de Zusters binnen haar nieuw klooster, toen hij, op den tweeden zondag van de vasten, haar bezocht, en voor het traliehek van het koor staande, een toespraak hield tot haar en de vergaderde geloovigen. Een bezetene vrouw onderbrak zijn rede en overlaadde hem met smaadwoorden. De Heilige gebood haar te zwijgen, en verloste haar vervolgens door het kruistceken van den boozen geest. Eenige dagen later kwam de vrouw tot haar bevrijder, en verzocht om onder de Zusters te worden opgenomen; Dominicus gaf haar het ordekleed en noemde haar zuster Aviata, dat beteekent; „Beminde,quot; opdat zij altijd de liefde zou indachtig zijn, waarmede God haar aan de macht des duivels ontrukt, en onder de schaduw zijner vleugelen opgenomen had. Een andermaal klopte de Heilige op een onverwacht uur aan de kloosterpoort. De zuster-portierster, Constantia, opende. — „Hoe maken het zuster Theodora, zuster Thedrana en zuster Nimpha?quot; vroeg hij zonder binnen te treden. — „Zij hebben alle drie de koorts,quot; antwoordde de portierster. — „Ga haar van mijnentwege zeggen, dat zij geen koorts meer hebben mogen,quot; hernam Dominicus. — Constantia bracht dit bevel aan de drie kranke Zusters over, en zoodra zij het vernomen hadden, waren zij hersteld. Alle religieuzen waren hiervan getuigen. Constantia berichtte toen aan den Heilige, die aan de poort was blijven wachten, hoe zij op zijn woord waren gezond geworden; hij zeide God lof en ging henen. 1)

1

Theodoric. 1. c.

-ocr page 251-

233

Toen de heilige Stichter in den volgenden tijd door verschillende reizen, die hij af te leggen had, zijn onmid-delijke zorg niet aan de geestelijke vorming zijner religieuzen wijden kon, droeg hij die geheel aan frater Odo over, en liet acht Zusters uit Prouille naar Rome overkomen, om daar de laatste hand te leggen aan de kloosterobservantie , en de nieuwaangekomenen in de regels en gebruiken der Orde te onderrichten. Zuster Blanca, die vele jaren in Prouille voorbeeldig geleefd had, stelde hij tot priorin in Sint-Sixtus aan, en het heilig voorbeeld dezer overste bracht veel bij, om aan het klooster der Zusters te Rome een hoogen bloei te schenken, die zich vandaar uit ook aan andere huizen der Tweede Orde heeft medegedeeld.

-ocr page 252-

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

HET KLOOSTER DER H. SABINA. - DE H. HYACINTHUS EN

DE Z. CESLAUS MET HUN GEZELLEN.

nmiddels was in verschillende streken het aantal mannenkloosters toegenomen, en reeds gevoelde de Heilige een verlangen in zijn borst ontwaken, zijn kinderen te gaan zien, en zich te verheugen over den bloei en de vruchten van hun arbeid. Op het oogenblik nochtans kon hij R.ome niet verlaten. Met de vestiging van het zustersklooster was zijn last binnen Rome verdubbeld; want vorderden de vrouwelijke religieuzen van hem een veelvuldig bezoek en een voortdurend ondar-richt in het geestelijk leven, ook aan zijn Broeders, en voornamelijk aan de talrijke nieuwelingen, die zich uit iederen stand en leeftijd voor zijn instelling aanboden, moest hij de teederste zorgen wijden. De volmaaktheid welke hij hen onderwees, bestond vóór alles in de vervulling van het gebod, door het Toonbeeld der volmaaktheid , Jezus Christus, als het grootste en eenige aan de wereld geleeraard; die deugd, welke de H. Paulus den

-ocr page 253-

235

band der volmaaktheid noemde: de liefde tot God en den evenmensch. In het beminnen zelf had hij de kennis en de wetenschap der liefde geleerd, en wat hij kende deelde hij mede, en gaf het den zijnen tot leefregel. Het was uit die bron dat hij èn zijn welsprekendheid èn zijn gave van de zielen op de wegen der deugd te leiden geput had. Een jongeling, opgetogen over zijn predikingen, vroeg hem eens in welke boeken hij gestudeerd had, om dat alles zoo aangrijpend te kunnen zeggen. „Mijn zoon, antwoordde Dominicus in de oprechtheid zijns harten, in het boek der liefde, meer dan in ieder ander; want dat boek leert alles!quot; ^ En wanneer wij het regelboek der Orde, het boek, door dien heiligen Vader aan zijn zonen als gids der volmaaktheid nagelaten, openslaan, dan is dit de eerste regel, het eerste woord dat het oog ontmoet, „Vóór alles, mijn veelgeliefde broeders, moeten lüij God beminnen en daarna den evennaaste, omdat voornamelijk deze geboden ons zijn gegeven? 1) Om tot die vereeniging door de liefde te geraken, moesten krachtige middelen te werk gelegd worden, die de hindernissen der bedorven natuur overwonnen, en den mensch gelouterd en gezuiverd, vleugelen deden aanschieten naar zijn oorsprong, naar God. Dominicus vond die voor zijn religieuzen zooals hij ze voor zich zei ven gevonden had, in de kloosterregelen, in het gebed, de eenzaamheid, het stilzwijgen, de verstervingen en het vasten, de armoede, de godsdienstige plechtigheden, kortom, in al de oefeningen en ceremoniën, welke dag aan dag over het leven van den kloosterling een hemelschen geest uitstorten, en hem als in een

1

Regula B. Augustini Epi. Prooem.

-ocr page 254-

236

bovennatuurlijken atmosfeer doen ademhalen. Wij merkten het reeds op: die kloostergebruiken, die ceremoniën, niet slechts in den kerkelijken dienst, maar bij alle verrichtingen van de communiteit, idles in het algemeen, wat de natuur van den mensch tot grondslag neemt, om haar, door de genade volmaakt en versterkt, boven haar zelve te verheffen, dat alles was in het oog van alle middeleeuwsche ordestichters van het hoogste gewicht. De Constitutiën der Dominicaner-orde zijn vervuld van voorschriften, uit dat beginsel geboren; en de geest, die op dit punt uit die Constitutiën ademt, spreekt zich in al de instellingen, welke tijdgenooten of voorgangers der Dominicanen waren, uit, in de regels van Citeaux, in die van den H. Bernardus en den H. Nor-bertus, in de regels der Minderbroeders en der religieuzen van den Karmel. Iedere handeling, welke de kloosterling verricht, ieder nieuw werk, waartoe de gehoorzaamheid hem brengt, is als begeleid door een beeld, dat hem heenwijst naar boven, naar den God zijner liefde, is als bewaakt door een stem, die hem spreekt van den hemel, welken hij hoopt te verwerven. En gelijk ieder werk, zoo ook iedere plaats der kloosters, iedere schrede, ieder ontmoeten. Als hij voorttreedt door de gangen, vaak de rustplaats zijner afgestorven medebroeders, en waar hij niet anders gaat dan een Dc profundis biddend voor de rust hunner zielen, dan is het hem als hoorde hij den zoeten klank der hoop, die hem bemoedigt om te wandelen, zooals zij wandelden, die daar rusten, en die in denzelfden regel den weg gevonden hebben naar het vaderland, dat ook het zijne is. Treedt hij de eetzaal binnen om de gaven van Gods goedheid te gebruiken , het beeld van den Gekruiste trekt zijn oog en spreekt hem toe met de woorden der H. Schrift: „Zij hebben Mij gal tot voedsel gegeven, en Mij in mijn dorst met

-ocr page 255-

237

azijn gelaafdquot; ^ En terwijl hij zijn maaltijd nuttigt, leest een zijner broeders het woord van God, of de lessen en voorbeelden der Heiligen voor, opdat naar het voorschrift van den H. Augustinus, niet slechts de mond spijs nuttige, maar ook dc oor en mogen hongeren naar Gods woordquot; 1) Het kapittel roept hem zijn zwakheid, zijn menschelijke gebreken te binnen, doch niet om hem den moed te benemen bij het gezicht zijner tekortkomingen aan enkele punten der religieuze observantie, integendeel, die plaats, waar de religieuzen zich van de overtredingen beschuldigen, wordt hem een oefenschool van kostbare deugden, mits hij slechts liefde genoeg bezit, om zich zelf over zijn fouten aan te klagen en de liefderijke vermaningen van zijn overste of zijn medebroeders op te volgen. In zijn cel, in de eenzaamheid, waar hij rusten mag met de wijsheid, is alles verboden wat de stilte verstoren kan, en naar den regel van den H. Dominicus wordt in de cellen slechts een van deze drie zaken toegestaan: „bidden, studeer en of schrijvenr De corridor, waar de cellen in dubbele rij elkaar opvolgen, het Dormitorium, is een heiligdom, waar altoos de diepste stilte heerschen moet, waar in sommige orden zelfs, ook in die van Dominicus, een altaar of minstens een beeltenis verrijst van Maria, de moederlijke Beschermster, die de heilige Stichter eenmaal zegenend langs de cellen zijner religieuzen zag heengaan. Wanneer de nachtklok ter metten ^ roept, begint de broederschap, in twee rijen voor dat altaar geschaard, op bepaalde dagende getijden der H. Maagd, om daarna in de kerk de getijden van den dag te bidden. Het koor zelf, waar zij wederom in dubbele rij, onder

1

S. Aug. In Regul i.

-ocr page 256-

238

herhaalde buigingen en eerbiedbetoon, God lof zeggen, is het niet het beeld van den hemel, waar de koren der engelen, zich onophoudelijk nederwerpen voor Gods troon en het Lam aanbidden, dat gezegend is in eeuwigheid? Ja, de heilige instellers wisten het, en ook Do-minicus besefte \'t diep, hoe door de kloosterregels, door het schijnbaar geringe, door het uitwendige, ook de ziel tot het bovenzinnelijke, tot het ongeschapene op moest klimmen. De nieuwelingen, die van zijn lippen de lessen der volmaaktheid ontvingen, lessen, versterkt en bekrachtigd door het voorbeeld van hem, die ze gaf, en van allen, die ouder waren in den kloosterlijken staat, zij mogen getuigen , hoe diep de liefde wortel schoot in de harten, waarin zij door de hand van den Heilige geplant was. Die nieuwelingen schonk God hem bij menigte, en groote heiligen, mannen van wetenschap en godsvrucht waren het, die in den hof van het religieuze leven, in het Sa-binaklooster rijpten voor den hemel.

Bij de straks verhaalde wonderdadige opwekking van den jongen Napoleon, zagen wij den bisschop van Kra-kau. Ivo de Konski, als getuige. Het kon wel niet anders, of deze kerkvoogd trad in nadere kennis met den man Gods, op wien de geest des Heeren rustte in wonderen en teekenen. Niet zoodra had hij de strekking der Orde begrepen, en met eigen oogen het leven der Broeders aanschouwd en hun gezegenden arbeid onder de christenen, of hij verzocht den Heilige eenige fraters naar Polen te mogen medenemen, om ook in de landen van het Noorden de Orde uit te breiden en aan het heil der zielen, aan de bevestiging der katholieken, en meer nog aan de bekeering der heidensche stammen te werken. Dominicus maakte de opmerking, dat er onder de geheele broederschap van het Sabinaconvent zich niemand bevond die de poolsche taal en zeden genoegzaam kende,

-ocr page 257-

239

en dat het wellicht Gods wil zijn kon, dat om de Orde in de noordsche streken te vestigen iemand uit \'s bis-schops gevolg het ordekleed aannam. En ziet, daar boden zich do twee neven van den bisschop zeiven aan, Hya-cinthus en Ceslaus. Beiden waren uit het grafelijk huis van Odrowaz, waarschijnlijk zelfs volle broeders, en hadden reeds vroegtijdig den geestelijken staat aanvaard, waarin zij blijken van deugd en bekwaamheid gegeven hadden. Hyacinthus was kanunnik der kathedraal van Krakau, Ceslaus proost van het kapittel van Sandomir. Op hetzelfde uur ontvingen zij in de kapittelzaal van het Sabinaconvent met twee hunner reisgezellen, Henricus van Moravië en Herman, een Duitscher van geboorte, het kloosterhabijt uit de handen van den H. Dominicus.

Deze vier vurige novicen beijverden zich nu met de meeste zorg, de lessen en voorbeelden van hun Vader in zich op te nemen, en zich te doordring-en van den geest hunner Orde. De verloochening en opoffering van zich zeiven, de onthechting aan al wat de wereld lief heeft, het verzaken van hun eigen wil, de liefde voor het gebed, de godsvrucht tot Maria en het verlangen om in al hun werken en lijden God te verheerlijken door zijn Zoon Jezus Christus, dat waren de grondslagen waarop zij het gebouw hunner volmaaktheid optrokken. Inderdaad, wanneer wij hen zes maanden na hun inkleeding genoegzaam gevormd zien, om op hun beurt de stichters van kloosters en provinciën te worden, en sterk door het geloof, het kruis van Christus te planten, dan mogen wij wel besluiten, dat de zegen van God rustte op Dominicus\' instelling, dat de Koningin des Hemels met moederlijk oog beschermend neerzag op de religieuzen der Orde, die Zij zelve eens „haar Ordequot; noemde. \')

i) De duur van het noviciaat was in den beginne niet vast bepaald. De zal.

-ocr page 258-

240

Toen zij, met den vaderlijken zegen van den Heilige, naar Duitschland en Polen op weg, te Freisach gekomen waren, dreef de H. Geest hen aan tot het verkondigen van het woord Gods. Hun prediking droeg rijke vruchten. Zij stichtten te dier plaatse een klooster, dat al spoedig door vele religieuzen bevolkt werd. Na zes maanden gingen de vier mannen uiteen. Herman bleef als bestuurder van het nieuwe klooster achter. Henricus van Moravië richtte zich naar Stiermarken en Oostenrijk, waar hij onderscheidene conventen stichtte. Toen God hem, na een leven van een waarachtig leerling van Dominicus, zijn laatste ziekte overzond, begon hij met de oogen op het kruisbeeld gevestigd, van blijdschap luide te zingen, totdat zijn ziel zich onder de engelenreien ging scharen, om de eeuwige lofzangen mede te jubelen in de koren der heiligen Gods.

De zalige Ceslaus breidde de Orde in Bohemen en Silezië uit, en stichtte onder meer de kloosters van Praag en Breslau. Vele zielen won hij voor den goddelijken Meester, doch altijd te weinig voor zijn brandend apostolisch hart. Zijn leven was een leven van opoffering, en de laatste woorden die hij op zijn sterfbed tot zijn in tranen wegsmeltende medebroeders, na hen allen omhelsd te hebben, sprak, waren een opwekking tot het onderhouden der kloosterregelen en tot beoefening van een vurige liefde.

En Hyacinthus, de Heilige, de apostel, de engel van reinheid, het toonbeeld van onwrikbaar vertrouwen,

Jordanus van Saksen deed zijn geloften drie dagen na zijn inkleeding. De eerste algemeene bepaling hieromtrent stelde den proeftijd op zes maanden , totdat het algemeen kapittel, te Londen gehouden in 1250, onder het generalaat van Joannes Theutonicus, dien op een jaar vaststelde, welke regel later door de Kerk bekrachtigd en over de andere orden uitgestrekt is.

-ocr page 259-

241

is misschien de eenige onder de Heiligen der Dominicanerorde, in wien de geest van hun H. Vader zoo luisterrijk heeft uitgeblonken. Wat Dominicus met zielsverlangen gewenscht had, maar wat God hem niet toestond, de prediking aan de volkeren van het verre Noorden en Oosten, dat was aan Hyacinthus geschonken. Over Zweden en Noorwegen, in Rusland, van de Zwarte zee tot in het Noorden, breidde hij zijn apostolische reizen uit, en zelfs de volken van Azië, de mongoolsche stammen, hoorden uit zijn mond de woorden des heils, terwijl de Heer zijn predikingen bevestigde door tal van mirakelen. Hij was een vurig dienaar van Maria; hij verkeerde met haar in teederheid en eenvoud, en Zij zelve beloonde zijn liefde meer dan eens door buitengewone gunsten. Een enkel voorbeeld kunnen wij hier ter onzer stichting bijbrengen. Een inval van woeste Tartaren-horden bedreigde de stad Iview, waar Hyacinthus een kerk gesticht had, met den ondergang. Alles vluchtte voor de vernieling. Ook de Heilige zag zich gedwongen voor het gevaar de wijk te nemen. Hij toog ter kerke, waar een groot steenen beeld der Moeder Gods stond, aan welks voeten hij menigmaal van zijn vermoeienissen was komen uitrusten. Met een kort gebed beval hij zich in Maria\'s bescherming, betrad vervolgens eerbiedig het altaar, nam de ciborie, waarin het H. Sacrament rustte, en wilde daarmede vluchten, om het hoogheilig Geheim te beveiligen tegen de baldadigheid der woestelingen. Daar klonk \'t uit het beeld; het was de stem van Maria: „Mijn zoon, gaat gij vluchten en laat Mij hier alleen?quot; — En eenvoudig als een kind gaf Hyacinthus ten antwoord: „Lieve Moeder, ik kan U niet dragen. Gij zijt zoo bovenmate zwaar,quot; — „Neem de proef, hernam Maria, Ik zal u bijstaan.quot; En met dezelfde eenvoudigheid, steunend op Maria\'s hulp, sloeg de Heilige zijn arm om het

16

-ocr page 260-

242

beeld, en droeg dit, schoon het van grooten omvang en uit zware stof vervaardigd was, zoo gemakkelijk alsof hij niets te dragen had. Met het beeld der H. Maagd in de eene, en de heilige ciborie in de andere hand, verliet hij den tempel en kwam voor de rivier de Dnieper. Toen wandelde hij droogvoets over den stroom, en terwijl de Tartaren op Kiew aandrongen, bracht hij aan de overzijde zijn dierbare schatten in veiligheid. Op het feest harer Hemelvaart, den i5den Augustus 1257, voerde Maria haar dienaar den hemel binnen. De jaren zijner pelgrimsreize waren toen tweeënzeventig in getal. De H. Kerk viert zijn feestdag op den i6den Augustus, en dan bidden haar bedienaren den Heilige dat woord na, dat zijn laatste was op deze wereld, zijn eerste, mogelijk, :n de eeuwigheid: „Op U, Heer, heb ik gehoopt, in eeuiuig-heid zal ik niet beschaamd worden.quot; \')

1) Clemens VIII, Bulla Canoni;;. S. Hyac. — Seraphinus Cracoviensis. In Vita.— Leander Albert, lib. V. — Bzovius. Annal. Ecclesiast. Tom. XIII. — Boll. Tom. III. Aug. p. 309. w.

-ocr page 261-

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

HET KLOOSTER DER H. SABIXA, — LEEFWIJZE VAN DEN H. DOJIINICUS.

eeren wij tot het Sabinaklooster terug. Opnieuw treden wij binnen die stille muren, om een oog-slag te werpen op het leven der kloosterlingen, op het leven vooral en de dagelijksche gewoonten van onzen Heilige, en tevens eenige opmerkenswaardige of treffende voorvallen uit zijn geschiedenis te vernemen.

De avond is gevallen, \'t Is het uur der completen, het uur, waarop de bezigheden van den dag, het werkzame leven der religieuzen, plaats gaan maken voor de rust van gebed en beschouwing. Alle kloosterlingen moeten in het koor tegenwoordig zijn, gezamenlijk de completen zingen, en den bepaalden tijd besteden aan de overweging. Na het gemeenschappelijk gebed moeten allen, zóó had Dominicus het bevolen, zich te rusten begeven; want te middernacht of daaromtrent zou de bedeklok hen wederom roepen tot de metten, en de

-ocr page 262-

244

Heilige was van oordeel, dat zijn Broeders voor het herstellen hunner lichaamskrachten en het behoorlijk volbrengen hunner werkzaamheden de vereischte nachtrust genieten moesten. Als allen naar hun cellen waren teruggekeerd, dan begon voor den H. Dominicus zeiven nog een bijzondere tijd van waken en gebed, die eerst met de metten, soms nog later, eindigde. Den dag besteedde hij aan den arbeid, aan het heil der zielen, het geven van onderricht, met predikingen te houden, bedroefden te troosten, en andere werken van barmhartigheid; de nacht schonk hem, in een innig verkeer met God, de verkwikking, waaraan hij naar lichaam en ziel behoefte had. Een nederige schroomvalligheid deed hem vreezen, dat misschien zijn Broeders dien geheimen omgang met den Hemel mochten ontdekken, en dit was een tweede reden waarom hij er zoo sterk op aandrong , dat allen zonder uitzondering naar het dormitorium zouden gaan, en hem alleen laten. Maar de heilige nieuwsgierigheid zijner kinderen overtrad, — en wij zijn er hun dankbaar voor — meer dan eens zijn bevel, en spoedig-hadden de kloosterlingen ontdekt, wat hun heilige Vader in de stilte des nachts in de kerk verrichtte. Zij verborgen zich in een schuilhoek van het tempelgebouw, waar zij zeker waren niet te worden bemerkt, en uit hun mond hebben de levensbeschrijvers van den dienaar Gods de bijzonderheden ontvangen, welke zij ons zoo uitvoerig hebben overgeleverd.

Zoodra dan de Heilige alleen was met zijn God, en de uitingen zijner liefde slechts het oog van zijn Schepper tot getuige hadden, begon hij in de stilte en het donker van het heiligdom, slechts door een enkelen straal van de godslamp beschenen, zijn hart voor het voorwerp zijner liefde uit te storten. De kerk, Gods woonstede onder de menschen, verhief zijn ziel, zijn gedachten en

-ocr page 263-

245

verlangens naar den zetel der heerlijkheid daarboven: zijn oog en zijn handen, dikwijls geheel zijn lichaam richtten zich omhoog, als getrokken naar dat vaderland, werwaarts al zijn streven gericht was, waarvoor hij arbeidde en leed. Hij verliet het koor en ging langzaam de kerk rond, hield in iedere kapel, voor ieder altaar stil, om te bidden, nu eens zich diep nederbuigend, dan weder plat ter aarde geworpen. Beurtelings wierp hij zich neder en richtte zich weder op, en bad met den koninklijken profeet: „Komt, laaf ons God aanbidden en ons nederwerpen voor den Heer, laat ons weenen voor hei aanschijn van God onzen Schepper.quot; V „Heer, hoorde men hem somtijds uitroepen, ontferm Uover mij, zondaar!quot; of andermaal met David; „Mijn ziel hecht zich aan den grond, maak mij levend volgens uw belofte\'.\' 2) Als hij was opgestaan van de aarde, sloeg hij de betraande oogen op het kruisbeeld, boog dan vele achtereenvolgende malen langzaam de knieën, en stond weder op, telkens zijn gekruiste Liefde aanstarend en aanbiddend, en genade afsmeekend voor de wereld. Uren lang rekte hij soms deze stomme beschouwing, terwijl hij van tijd tot tijd een plaats uit de psalmen bad en stil nederknielde, in de tegenwoordigheid van God verslonden. Andere malen bleef hij geknield liggen en bad overluid: „ Verhoor , o Heer, de stem van mijn gebed, als ik tot U roep, en mijn handen ophef tot uw heiligen tempelquot; *) en werkelijk bracht hij, als de uitdrukking van den wensch zijns harten, de handen vooruit naar den hemel, den tempel des Allerhoogsten. Dan rees hij op, en het scheen als ging hij ontbonden worden en leven met

i\' Ps. 94. v. 6.

2) Ps. 118. v. 25.

3) Ps. 27. v. 2.

-ocr page 264-

246

Christus; zijn gelaat straalde van hemelschen glans, zijn bewegingen en geheel zijn persoon verriedden hoe brandend hij verlangde den afstand weggenomen te zien, die hem nog scheidde van zijn Welbeminde; de woorden des gebeds kwamen hem niet meer van de lippen, maar met de oogen des geestes staarde hij naar het hemelsche Sion, zijn borst hijgde, en terwijl zijn hart sneller klopte, als dat van den pelgrim, die zijn vaderland nadert, stroomden zijn tranen van heilig verlangen, tranen van smart, omdat zijn ballingschap nog verlengd werd. Andere malen zag men hem rechtop staan voor het altaar, de handen voor zich open houdend alsof hij iets uit een boek las; dan bracht hij soms de handen omhoog, en hield ze uitgestrekt tot op de hoogte der schouders, of hij bedekte zich het gelaat er mede om nog dieper, en meer in zich zeiven gekeerd, te overwegen. Meermalen zagen zijn Broeders hem boven den grond zweven, het aangezicht naar den hemel gekeerd, en de handen uitgestrekt, alsof hij een aalmoes vroeg, en ze vervolgens te zamen sluitend, alsof hij ontvangen had wat hij wenschte. Hij had nog een wijze van bidden, die hij gebruikte toen hij den dooden jongeling opwekte, en zóó bad hij altpos, wanneer hij een buitengewone weldaad van God vroeg: hij stond dan, de handen en armen recht uitgestrekt, gelijk de Verlosser, toen Hij stierf aan het kruis voor de redding der wereld. In die houding bad hij: „O Heer, God van mijn heil, ik roep tot U bij dag en hij nacht! Ik strek den ganschcn dag mijn handen tot U uit. Mijn ziel is voor U als aarde zonder water; verhoor ■mij spoedig. Ik roep tot U; wend uw aanschijn niet van mij af, zwijg niet tegen mij! Ontferm Umijner. Heer, verblijd dc ziel van tiw dienaar, want tot U verheft zich mijn ziel,quot; \')

1) Ps. 87. v. i en 10; Ps. 142. v. 6. 7. 8; Ps. 85. v. 4.

-ocr page 265-

247

of andere plaatsen uit de H. Schriftuur, naar gelang zijn godsvrucht en de verschillende aandoeningen zijns harten hem ingaven.

Wat waren dat voor smeekingen, welke als zoovele vuurschichten uit zijn ziel ten hemel stegen, en doordrongen tot voor het aanschijn van God? Het waren de uitingen van het verlangen dier reine ziel naar de gelukzalige aanschouwing van Dengene, dien hij altijd bemind had; het waren smeekingen voor de heilige Kerk, gebeden voor de uitbreiding des geloofs, voor de bevestiging der christenen, voor de verlichting der ongelukkige volken, welke nog in den nacht van het heidendom verzonken lagen; het waren tranen, gestort voor de arme zondaren, tranen, kostbaar voor Gods oog, omdat de liefde tot de zielen ze hem uit de oogen drongen. Het waren gebeden voor zijn kinderen , die hij in Jezus Christus voor het religieuze leven gebaard had, beden voor het welzijn, den bloei en de uitbreiding zijner Orde, voor al de belangen welke hem aanbevolen waren, voor alles, in één woord, wat zijn minnend hart dierbaar was. En met dat plengoffer zijner tranen stelde hij zich niet tevreden. Had hij, de martelaar van begeerte, niet altijd verlangd zijn bloed te mogen storten voor Jezus en zijn Kerk? De stille nacht weerklonk van de felle geeselslagen, die hij met een uit ijzeren kettingen saamgestelde discipline op zijn lichaam deed neerkomen. Tot driemalen toe herhaalde hij telken nacht deze zelfkastijding, en tuchtigde zijn maagdelijk vleesch, totdat het bloed uit de wonden vloeide. Van dat bloed en van die pijnen maakte hij een drievoudig offer: hij droeg ze op, om van de goddelijke barmhartigheid de uitwissching zijner fouten te verwerven, voor de afgestorvenen de verlossing uit het vagevuur, en de bekeering voor de zondaren op deze wereld. Het gebeurde zelfs, dat hij een zijner religieuzen deed komen om

-ocr page 266-

248

hem te geeselen, ten einde aldus dieper vernedering en heviger lichaamssmart te lijden. Beminnelijk toonbeeld van een liefde, die zich uit in haar hoogste daad, het sacrificie! Jezus Christus, de oneindige Liefde zelf, was niet voldaan, vóór Hij dien doop had ontvangen, waarnaar Hij zoozeer gesmacht had; het goddelijk zoenbloed, dat er vloeide op het kruis, was tegelijk het zoenoffer voor de wereld en het blijk van de hoogste en krachtigste liefde. Dominicus had dat voorbeeld begrepen; hij kon het begrijpen, omdat hij beminde; en meer nog: omdat hij beminde kon hij het navolgen. O, gewis, God heeft die stem gehoord, die evenals het bloed van den God-mensch niet om wraak riep, maar om vergeving; het bloed van Dominicus is niet vergeefs gestort geworden. Het heeft zijn uitwerking gehad, en misschien. God weet \'t, voor honderden de eeuwige gelukzaligheid verworven. \')

Wanneer de Heilige langen tijd op deze wijze gewaakt en gebeden had, en zijn lichaam als een godgevallige offerande had aangeboden, ging hij, zoo het uur der metten nog niet aangebroken was, de kerk uit en het klooster binnen, naar boven, naar het dormitorium, waar zijn religieuzen sliepen. Zachtjes trad hij in iedere cel, bad een wijle voor ieder der zijnen het gebed van een vader: „dat zij blijven mochten in de goddelijke liefde,quot; zegende hen met het heilig kruisteeken, en verliet de cel weder even stil als hij gekomen was.

Eenmaal, in een nacht, als hij weder in het Sabina-klooster op deze wijze zijn teedere zorg voor zijn Broe-

1) Testimonia pro Canoniz. passim. — Gerard, de Fracheto, De Vitis FF. I. 2. c. 18. — Theodorie. v. Apolda. 1. 3, c. 12. et 1. 4. c. 8, 9, 11. — Id. (Edit. Bolland.) c. XXXIV per tot. — S. Antonin. 1. C. c. 2. § 1. — Vine. Bellov. 1. 30. e. 112.

-ocr page 267-

249

ders aan den dag legde, werd hij wonderbaar door een heerlijke verschijning getroost. Aan het einde van de gang, waarlangs de cellen waren, zag hij drie heilige vrouwen naderen, van wie de glorie der eeuwige gelukzaligheid afstraalde. De middelste was schitterender gekleed dan de anderen en had ook een meer eerbiedwaardig uiterlijk; van de beide anderen, die haar dienaressen bleken, droeg de eene een vaas met wijwater, de andere een sprengkwast, welken zij aan haar meesteres aanbood. Langzaam gingen zij over den corridor voort, en bij iedere cel bleef de eerbiedwaardige Vrouw stilstaan , en zegende den religieus, die er sliep, door met het wijwater het kruis over hem te maken. Dominicus herkende aanstonds zijn hemelsche Koningin Maria, de Beschermster zijner Orde. Hij merkte ook op, dat de Moeder Gods één cel voorbijging zonder haar zegen te geven. Toen het heilig drietal omtrent het midden van de gang was gekomen, waar de lamp hing te branden, trad Dominicus vooruit, wierp zich voor Maria\'s voeten en vroeg, schoon hij het reeds wist, wie Zij was. „Ik ben, antwoordde zij minzaam, diegene welke gij iederen avond in het Salve Regina aanroept; en wanneer gij bidt: Eja ergo advocata nostra. Welaan dan onze voor-sprekeres, dan werp Ik Mij voor mijn goddelijken Zoon neder, en bid Hem voor het behoud van uw Orde.quot; Dominicus vroeg verder, welke de twee heilige maagden waren die Haar vergezelden; waarop Maria antwoordde: „Deze is de H. Cecilia, de andere de H. Catharina.quot; — Het waren dezelfde heilige maagden en martelaressen, die bij de verschijning aan den zaligen Reginaldus Maria begeleidden. Haar verschijnen was niet zonder betee-kenis voor de Orde van den H. Dominicus; Cecilia, de lofzingende maagd, stelde het beschouwend leven, het leven van gebed voor, Catharina, die door haar wijsheid

-ocr page 268-

250

en haar kennis van de waarheden des gquot;eloofs de heiden-sche wijzen beschaamde, was het beeld van het werkend leven. Dominicus vroeg verder, waarom Maria een der Broeders was voorbijgegaan zonder hem te zegenen. Zij gaf ten antwoord: „Omdat hij niet behoorlijk gekleed lag te rusten.quot; Vervolgens ging de H. Maagd de overige cellen langs, de religieuzen besproeien, en daarna hield de verschijning op. Aran de teederste aandoeningen van dankbaarheid en vertrouwen op Maria vervuld, ging de H. Dominicus weder naar de plaats, waar hij te voren in gebed geweest was, en nauwelijks had hij zijn gebeden hervat, of hij werd in geestvervoering opgenomen tot voor Gods troon. Hij zag Jezus Christus op den zetel der heerlijkheid, en aan \'s Heeren rechterhand de glorierijke Hemelvorstin, in een wijden saffierkleurigen mantel gekleed. Terwijl nu de Heilige zijn oogen door het hemelsch Paradijs liet rondgaan, aanschouwde hij, vóór en rondom den troon der goddelijke Majesteit, religieuzen uit alle kloosterorden, die er bestonden, maar hoe hij ook zag, hij bespeurde er niet een enkel zijner kinderen onder. Toen rees een droevige gedachte bij hem op, en hij begon bitter en luide te weenen. Maria wenkte hem, dat hij met vertrouwen naderbij zou komen, maar hij durfde niet. Doch toen ook de Zaligmaker zelf hem een teeken gaf dat hij komen moest, trad hij bevend nader, en wierp zich schreiend voor Jezus en Maria neer. De gezegende Heiland zeide hem op te staan, en toen de Heilige gehoorzaamd had, vroeg hem de Verlosser: „Dominicus, waarom schreit gij zoo bitter?quot; — „Heer antwoordde hij, zou ik niet bedroefd zijn, daar ik voor uw troon religieuzen uit alle orden zie en geen enkelen uit de mijne?quot; — „Zoudt gij dan uw Orde wel willen zien?quot; hernam de Zaligmaker. En vol bezorgdheid antwoordde Dominicus: „Ja Heer.quot; De Zoon Gods legde

-ocr page 269-

nu zijn hand op den schouder zijner heilige Moeder, en zeide tot Dominicus: „Ik heb uw Orde aan mijn Moeder toevertrouwd. Zoudt gij werkelijk uw Orde willen zien?quot; — „Ja Heer,quot; was andermaal het antwoord des Heiligen. Nu gaf de Zaligmaker een teeken aan zijn Moeder, en op hetzelfde oogenblik sloeg Maria langzaam den mantel waarmede zij bekleed scheen op, en breidde dien voor de oogen van Dominicus in zijn volle lengte uit, zoodat het kleed bijna de geheele uitgestrektheid van het hemelhof bedekte. En daar zag nu de Heilige onder den mantel van Maria een onafzienbare menigte zijner ordekinderen, talloos als het zand der zee, die door de bescherming der Moeder van barmhartigheid tot de glorie des hemels gekomen waren. Toen werd hem het hart vol. Opnieuw stroomden de tranen, maar thans van zielsvreugd en weelde, hem langs het gloeiend gelaat, en hij wierp zich andermaal neder om God en Maria te danken. Eenige oogenblikken later kwam hij tot zich zeiven. Het was nu tijd voor de metten, en hij zelf ging daarvoor de klok luiden. Na afloop der nachtgetijden vergaderde hij de broederschap in kapittel, waar hij een treffende toespraak hield over de liefde en den eerbied, welke zij voor Maria moesten hebben; en hij verhaalde het visioen, dat aller hart met de heiligste vreugd vervulde. Nadat hij het kapittel had gesloten, riep hij den frater, die door Maria niet was gezegend geworden, ter zijde, en vroeg hem of hij niet een fout had begaan. — „Neen, heilige Vader, antwoordde deze, ik heb niets op het hart; dit alleen: toen ik dezen nacht ontwaakte, bevond ik, dat ik niet behoorlijk meer gedekt was.quot; Dominicus, die nu zag, hoe juist dit antwoord overeenkwam met hetgeen Maria had gezegd, begreep hieruit hoezeer de Beschermster zijner Orde de zedigheid op prijs stelde, en hij gebood daarom zijn Broeders, dat

-ocr page 270-

252

zij bij het te rusten g-aan zorg zouden dragen, zedig en passend gekleed te zijn. \')

Dat de Heilige zelf de klok voor de metten luidde was niets ongewoons; meestal echter wachtte hij in het koor den tijd af, dat degene die er mede belast was het deed. Somtijds gebeurde het, dat gedurende zijn gebeden de natuur bezweek en de slaap hem overviel; de Broeders vonden hem dan tegen een altaar leunen of op den grond liggen. Onder de metten bad of zong hij uit volle borst mede, en ging zelfs over en weder, van het eene koor naar het andere, de religieuzen opwekkend om met godsvrucht en blijdschap hun getijden te bidden. Na de metten en het kapittel, ging hij, wanneer hij zijn gebed niet voortzette, te rusten in een of anderen hoek van het klooster; want ofschoon hij, in het Sabinaconvent althans, van tijd tot tijd in een cel woonde, in den regel had hij er geen bepaalde tot zijn eigen gebruik, maar sliep slechts op een handvol stroo, op een bank of op den naakten grond, somtijds op de trappen van het altaar, als kon zijn lichaam daar het veiligst rusten, waar zijn ziel haar eenige rustplaats vond op deze aarde; in het huis van God.

Geheel ongestoord mocht hij zich echter niet altijd met het gebed en de overweging bezighouden. De booze geest poogde hem te ontstellen door verschrikkingen of listig bedrog, en meer dan eenmaal vertoonde de duivel zich in zichtbare gedaante om Gods dienaar te kwellen. Alle helsche kunstgrepen evenwel lieten Dominicus even kalm; verachting was al, wat hij voor den Satan had, en alles wat deze te werk legde om den Heilige in zijn ijver te doen verflauwen, of af te trekken van het gebed.

i) Gerard. 1. c. c. 14. — S. Antonin. c. 3 ei c. 4. gt;5 6. — Theodoric. 1. c. c. 13.

-ocr page 271-

253

was vruchteloos. Eens had hij het zelfs op zijn leven gemunt. Terwijl Dominicus op een nacht in de kloosterkerk der H. Sabina lag te bidden, wierp de duivel een vervaarlijk grooten steen boven uit het gewelf naar beneden. De steen streek Dominicus langs het hoofd, scheurde zijn capuce en viel zonder hem verder letsel te doen met zoo donderend geraas neder, dat eenige fraters, uit den sluimer gewekt, verschrikt néiar de kerk ijlden. Daar vonden zij het plaveisel vanééngespleten en den steen tot in den bodem doorgedrongen; de Heilige was stil blijven bidden en scheen van alles niets te hebben bemerkt. \')

Een andermaal nam de booze geest list te baat om den dienaar van God te kwellen. Hij wist, dat deze aan de religieuzen van het klooster bevolen had, op bepaalden tijd hun gebeden te eindigen en te rusten te gaan. Op zekeren nacht nu, toen dat uur reeds aanmerkelijk lang-was verstreken, en Dominicus zich naar gewoonte in de kerk met God onderhield, nam de duivel de gedaante van een frater aan, en ging, in de witte pij gekleed, zeer godvruchtig op de knieën zitten bidden voor

i) Gerard, de Fracheto. de Vit. FF. 1. 2. c. 12. — Thcodoric. 1. 3. c. 13. — De steen wordt nog in de kerk der Sabina bewaard. Pompejus Hugonio, bij Malvenda. ad ann. 1218. cap. 35. beschrijft hem als rond, zwart , en van een gewicht van vijftig (oude romeinsche) ponden. Voorheen lag hij boven op een kleine kolom met een ijzeren keten bevestigd , en gaf de volgende latijnsche inscriptie te lezen :

Credidit orantem jacto contundere saxo Sanctum hie Dominicum hostis versutus: at illum Illaesum Dominus servat. Mirabile factum Marmoris illisi confractio monstrat in aevum;

Hisque fidem praebet et iste molaris.

Rudi quidem et pingui Minerva, voegt dezelfde schrijver cr bij, sedqui (versus) monumentum gestae rei fideliter exprimerent. — Malv. 1. c.

-ocr page 272-

254

een altaar. Dominicus niet anders denkend, dan dat het een zijner religieuzen was, ging tot hem en beteekende hem vaderlijk, dat hij zou gaan slapen. De gewaande frater boog nederig het hoofd, stond op, en vertrok als een gehoorzame zoon. In den loop van den dag bracht de Heilige de communiteit in het algemeen nogmaals het vroeger gegeven gebod, van op het vastgesteld uur des avonds de cellen binnen te gaan, in herinnering. Doch den volgenden nacht verscheen de vermeende religieus opnieuw, en bad noch vromer dan te voren. Dominicus trad weder op hem toe, en vreezend dat hij hem de vorige maal niet goed begrepen mocht hebben; zeide hij hem met nadruk dat hij heen moest gaan, de ander ging weder even gewillig als den voorgaanden nacht. In den derden nacht op hetzelfde uur, dezelfde vertooning. Nu liep het verzet te ver, meende de Heilige, zóó opzettelijk een ongehoorzaamheid was strafwaardig. Hij ging wederom naar den schuldige en gaf hem een vrij strenge berisping. Toen liet de duivel zien wie hij was en wat hij was komen doen; met een helschen schaterlach sprong hij in de lucht, en riep Dominicus toe: „Ha! zoo heb ik u dan een fout doen begaan: ik heb u het stilzwijgen doen verbreken, en ik heb u toornig gemaakt!quot; Zonder te ontstellen gaf Gods dienaar ten antwoord: „Neen, booze geest, gij hebt mij geen fout doen begaan; want ik zelf heb de wet van het stilzwijgen gemaakt, en kan er mij zei ven van ontheffen; en wat mijn toorn betreft, een heilige gramschap tegen de overtreders der wetten is niet lakenswaardig.quot; De duiv€;l zag zich verslagen, en ging op de vlucht. \')

Het diepe stilzwijgen, dat de booze geest den Heiligde

i) Gerard, op. cit. 1. 2. c. 15.

-ocr page 273-

255

Avilde doen verbreken, was voorgeschreven van des avonds na de completen, tot des morgens na het bidden der primen. Na dat uur las Dominicus gewoonlijk de H. Mis. Behoeft het gezegd te worden, met welke godsvrucht hij die heilige handeling verrichtte, hoe zijn liefde, zijn ingetogenheid al hooger klom naarmate het plechtigst oogenblik der offerande naderde ? Zij, die hem bij het H. Sacrificie dienden, zagen dikwerf, hoe omtrent de Consecratie of onder het bidden van het Pater Noster hem de tranen uit de oogen stroomden; en door hun geestelijken Vader bewogen, weenden zij zeiven mede, uit liefde tot dien God, die dagelijks in de handen zijner priesters het offer hernieuwt, dat Hij eenmaal tot zoen voor de wereld bracht op het kruishout. Den dag besteedde Dominicus, zoo hij niet op reis was, aan het geven van onderrichtingen, het verkondigen van Gods woord in verschillende kerken, het bezoeken van armen, kranken en veriatenen, en het bestuur zijner religieuzen. Aan tafel was hij een voorbeeld van versterving. Volgens het gebruik van dien tijd werden er twee soorten van spijs opgediend; doch hij gebruikte gewoonlijk slechts van een enkele, en in zeer matige hoeveelheid. Na het zing-en der dankgebeden zette hij zich in een of ander stil vertrek neder, maakte het kruisteeken, en ging wat er dien middag aan tafel voorgelezen was overwegen, of hij opende de H. Schrift om zijn ziel te verzadigen met het woord des Heeren. Zij, die hem gadesloegen, zagen hoe hij het boek kuste, aan zijn borst drukte, en aandachtig begon te lezen. Spoedig werd hij door de woorden der waarheid als buiten zich zei ven gebracht; hij maakte bewegingen en gebaren, alsof hij zich met iemand onderhield; dan weder zat hij, als leende hij het oor aan een stem die tot hem sprak. Beurtelings glimlachend en weenend, klopte hij zich op de borst, blikte rustig ten hemel, of bedekte

-ocr page 274-

256

zich het gelaat met den capuce om dieper te overpeinzen, al naar de verschillende bewegingen zijns harten hem drongen. Zijn medebroeders en geestelijke kinderen lichtte hij door woord en voorbeeld op het pad der volmaaktheid voor. „Alles ademde in hem, zegt Gerardus de Fracheto, de heilige armoede: zijn habijt, zijn schoeisel, zijn gordel, zijn boeken en alles wat hij in gebruik had-Zijn scapulier was kort, en hij bedekte het niet met zijn mantel, zelfs niet in tegenwoordigheid van voorname personen. Zomer en winter droeg hij hetzelfde kleed, dat zeer oud en versleten was; zijn mantel was van de slechtste soort.quot; \') — „Nooit, zoo getuigde een van de Broeders in het proces der heiligverklaring, nooit zag men ootmoediger dienaar des Heeren dan Dominicus; hij verachtte zich zeiven in hooge mate en telde zich voor niets; hij was een voorbeeld voor zijn Broeders in alles, in woorden, houding, voedsel, kleedij, en in al zijn handelingen.quot; Met alle nauwgezetheid waakte de Heilige voor het onderhouden der regelen. Hij bestuurde zijn kinderen met onveranderlijke liefde, en zelfs bij berisping of bestraffing was hij altijd een vader. Zag hij een religieus een misstap tegen den regel begaan, hij liet dien voor het oogenblik schijnbaar onopgemerkt, doch later zeide hij met teederheid en kalmte: „Mijn broeder, gij hebt daarin niet goed gedaan; beken uw fout en beter u,quot; en dit was dikwijls de eenige straf. Somtijds echter was er tot handhaving der regeltucht werkelijk een strengere noodig; en nochtans, zij die het ondervonden getuigen het, zelfs in het gebruiken van de roede had zijn barmhartigheid de bovenhand; het deed hem.

i) Deze door ons reeds dikwijls aangehaalde schrijver gaf zijn Vitis Fr at rif m, het Fiorctti der Dominicaner-orde, in 1257 in het licht, op last van den vijfden eneraal, den Eerbiedw. Humbertus.

-ocr page 275-

257

zeiven diepe smart wanneer hij een zijner broeders moest straffen. Hij stelde er hoogen prijs op, dat de religieuzen geen enkele overtreding der regelen als gering beschouwden, overtuigd, dat de vijand er slechts op bedacht was, hun langs den weg van kleine fouten groote afbreuk te doen, hen door geringe overtredingen tot verslapping te brengen.

De twee volgende voorvallen vinden hier gevoegelijk hun plaats. Dorainicus zag eens des nachts den duivel, die met de handen krampachtig een blad papier vasthield , waarvan hij bij het licht eener lamp halfluid stond te lezen. De Heilige vroeg wat hij daar las, en ontving ten antwoord: „Een lijst van fouten, waaraan uw religieuzen zich schuldig maken.quot; Onmiddellijk gebood de dienaar des Heeren den duivel in naam van Christus hem dit papier te geven. De helsche geest was door de kracht Gods gedwongen te gehoorzamen, en nu las Dominicus werkelijk een aantal fouten, die zijn Broeders begingen. Als waakzaam vader vermaande hij hen daarover in het kapittel, en keerde aldus datgene, wat de Satan had willen gebruiken om hem te kwellen tegen den vijand zeiven. Die dagelijksche oefening van het kapittel, het kapittel der schuldbekentenis genaamd, schonk den heiligen Aartsvader immer een ruime gelegenheid zijn kinderen in de wegen des Heeren te onderwijzen, over hun gebreken te vermanen en den zwakken moed in te storten. De openbare belijdenis van de overtredingen, welke de kloosterling tegen den regel en de Constitutiën beging, was een allerkrachtigst middel voor den bloei der observantie in de kloosters; daarvan moest de booze geest zelf getuigenis afleggen. Toen de heilige Stichter eens biddend door het klooster wandelde, en over de zijnen waakte, ontmoette hij den aartsvijand, die als een brieschende leeuw, vlammend op prooi, rondging. Hij dwong hem tot staan, en vroeg: „Waarom loopt gij aldus rond, wild

-ocr page 276-

dier?quot; — „Om het voordeel,quot; antwoordde de Satan. — Dominicus vroeg verder; „Wat wint gij dan wel op het dormitorium?quot; — De duivel antwoordde: „Ik ontneem den Broeders hun slaap, of ik verstoor hun nachtrust; ik bekoor hen tot traagheid en zoek hen te verleiden om, Avanneer zij in het koor moeten zijn, zich aan den slaap over te geven, en zelfs wanneer God het mij toestaat, zend ik hun droomen en nachtgezichten over.quot; — De Heilige sleurde den Booze naar het koor en vroeg: „Wat wint gij wel op deze heilige plaats?quot; — „Ik doe hen te laat komen, was het antwoord, en te vroeg weggaan, en zich zeiven vergeten. — Toen Dominicus hem dezelfde vraag stelde omtrent de eetzaal, antwoordde de booze geest kortaf met de wedervraag; „Wie eet er niet of te veel óf te weinig?quot; — Daarop bracht de Heilige hem naar de spreekzaal, en toen hij den duivel naar den buit vroeg, dien hij daar maakte, grijnsde deze met helsche vreugd; „Zie, hier ben ik geheel meester; hier wordt gelachen, hier spreekt men nuttelooze woorden en verhaalt men beuzelingen!quot; Maar toen Dominicus hem ten laatste dwong naar de kapittelzaal mede te gaan, en te verklaren, wat hij daar wel winnen mocht, poogde de duivel te vluchten en riep vol spijt; „Deze plaats is mij een hel, want alles wat ik elders gewonnen heb, verlies ik hier weder; hier toch worden de religieuzen over hun fouten vermaand, hier beschuldigen zij zich zei ven of worden door hun medebroeders aangeklaagd, hier worden zij gestraft en ontvangen zij vergiffenis!quot; — Zoo diende dan die plaats tot beschaming van den vijand., en bleek \'t, hoeveel voordeel zij tot den vooruitgang der religieuzen bijbracht. ^

i) Humb. 1. 4. c. 17 et c. 26. — Theodoric. v. Apolda. n0. 173. sqq. Apud Boll, p. 588. — S. Antoninus. Apud Malvenda Ad. ann. 1218. p. 342.

-ocr page 277-

259

Het volgend verhaal ontleenen wij aan zuster Cecilia, die hier beschreef wat zij zelve gezien had:

„Onze heilige Vader was gewoon den ganschen dag te besteden om zielen te winnen door veelvuldige predikingen, biechthooren en andere werken van naasteliefde; des avonds kwam hij de Zusters in het Sint-Sixtusklooster bezoeken, en hield in het bijzijn van eenigen der Broeders een toespraak, of onderwees haar omtrent de verplichtingen, welke de regel haar voorschreef. Zij hadden geen anderen meester, die haar hierin onderrichtte. Nu gebeurde \'t op zekeren avond, dat hij langer dan gewoonlijk uitbleef, en de Zusters hadden, in de meening dat hij niet meer komen zou, het gebed geëindigd en waren weder in haar cellen gegaan. Op eenmaal, daar luidden de Broeders het klokje, ten teeken van het bezoek van den gelukzaligen Vader. Zij spoedden zich naar de kerk, en toen het traliehek ontsloten was, zagen zij hem reeds met zijn metgezellen op haar wachten. „Kinderen, sprak de Heilige, ik kom van de vangst; de Heer heeft mij een grooten visch toegezonden.quot; Hiermede doelde hij op frater Gaudion, dien hij in de Orde had opgenomen, den eenigen zoon van zekeren Alexander, een voornaam ingezetene van Rome. Nu hield hij een toespraak, die de Zusters tot grooten troost en stichting verstrekte. Daarna zeide hij: „Kinderen, \'t zou goed zijn, dat wij een weinig dronken,quot; en hij liet broeder Rogerius, den reftermeester, wijn en een beker aanbrengen. De Heilige gebood hem den beker tot den rand toe te vullen, zegende dien, en dronk er van. Na hem dronken al de aanwezige Broeders. Deze nu waren vijfentwintig in getal, zoo koorreligieuzen als leekebroeders. Zij dronken zooveel zij wilden, en de wijn in den beker verminderde niet. „Ik wil dat mijn dochters ook drinkenquot;, sprak Dominicus toen; hij riep zuster Nubia, en

-ocr page 278-

2 6o

zeide: „Neem den beker, ga rond, en laat alle Zusters drinken.quot; Zuster Nubia gquot;ing dan , door een medezuster begeleid, en nam den vollen beker zonder dat er een druppel uitvloeide. De priorin dronk het eerst, en na haar de overigen, terwijl de Heilige herhaaldelijk zeide: „Drinkt met bedaardheid, mijn dochters.quot; De Zusters waren toen ten getale van honderd en vier, en ofschoon allen naar goedvinden dronken, bleef de beker niettemin gevuld alsof er voortdurend wijn in gegoten werd, en bij Dominicus teruggebracht was hij nog boordevol. Hierna sprak de Heilige: „De Heer wil nu, dat ik naar het Sabinaklooster, naar mijn Broeders terugga.quot; Tancred, de prior der Broeders en Odo, de overste der Zusters, met alle overigen, zoo ook de priorin met haar religieuzen poogden hem terug te houden, zeggende: „Heilige Vader, \'tis reeds laat en bijna middernacht; gij moest niet meer henengaan.quot; Maar hij sloeg hun aanzoek af met de verzekering: „De Heer wil volstrekt, dat ik gaan zal, Hij zal zijn engel met ons zenden.quot; Toen nam hij Tancred en Odo met zich, en wilde de kerkdeur uittreden. En ziet, daar vertoont zich een jongeling van buitengewone schoonheid, die een reisstaf in de hand hield, en tot een tocht gereed scheen. Dominicus liet zijn twee gezellen vóór zich uit treden, vóór dezen ging de jongeling, hij zelf volgde het laatst, en zoo trokken zij de kerk uit, de straten van Rome door, tot aan de deur der Sabinakerk. Deze vonden zij gesloten. De jong eling drukte tegen een der zijden van de deur, en deze sloeg aanstonds open: hij trad het eerst binnen, na hem de twee religieuzen en ten laatste ook Dominicus. Vervolgens trad de jongeling weer naar buiten, sloot de deur weder, en verdween. „Heilige Vader, vroeg Tancred vol verwondering, wie is die jongeling?quot; — „Een engel des Heeren, mijn zoon, antwoordde Dominicus, dien God

-ocr page 279-

201

tot onze bescherming gezonden heeft.quot; Intusschen luidde men voor de metten; de broederschap van Sinte-Sabina daalde naar de kerk af, en verwonderd, den Heilige en zijn gezellen daar te vinden, waren zij verlangend te weten, hoe deze door de gesloten deuren waren binnengekomen.

„Nu was er, zoo vervolgt dezelfde pen, in het convent een jeugdige novice, een Romein, frater Jacobus geheeten, die door een hevige bekoring aan het wankelen gebracht, besloten had, zoodra men na de metten de kerkdeuren had geopend de Orde te verlaten. Domi-nicus, wien God dit had g-eopenbaard, liet na afloop van de nachtgetijden den novice bij zich komen, en vermaande hem met teederheid, zich niet voor de aanvallen van den vijand gewonnen te geven, maar moedig te volharden in den dienst van Jezus Christus. Doch de jongeling bleef ongevoelig voor zijn raad en zijn gebeden, stond op, ontdeed zich van het habijt, en verklaarde dat hij vast besloten was te vertrekken.- Diep getroffen staarde de medelijdende Vader hem aan, en sprak: „Een oogenblik nog, mijn zoon, daarna moogt gij doen wat u goeddunkt.quot; Toen wierp hij zich op den grond neder en begon te bidden. En nu bleek, hoe groot de verdiensten van den H. Dominicus bij God waren, en hoe gemakkelijk hij alles van Hem kon verwerven wat hij verlangde. Nog had hij zijn gebed niet geëindigd, of met tranen in de oogen viel de novice voor zijn voeten en smeekte, het kloosterkleed, dat hij in de hitte der bekoring weg had geworpen, terug te mogen ontvangen, terwijl hij beloofde de Orde nooit te verlaten. De eerbiedwaardige Vader gaf hem het ordekleed terug, niet zonder er een vermaning bij te voegen, opdat hij in het vervolg in Christus\' dienst standvastig zou blijven. En werkelijk leefde de religieus lang en tot groote stichting in de Orde.

„Den volgenden morgen ging Dominicus, van eenige

-ocr page 280-

Broeders vergezeld, weder naar het Sint-Sixtusklooster, en de religieuzen verhaalden aan zuster Cecilia en de andere Zusters wat er gebeurd was. De Heilige bevestigde hun woorden en zeide: „Mijn dochters, de vijand van God wilde een schaap des Heeren rooven, maar de Heer heeft het uit zijn handen verlost.quot; 1)

Daar leefden te Rome nog andere zielen die het voorwerp waren van des Heiligen zorg; dc Rcchtscn. Het waren godvruchtige vrouwen, die op verschillende plaatsen der stad, elk afzonderlijk , uit boetvaardigheid zich in een nauwe cel, in een torenvertrek of in een muur lieten opsluiten, en haar verblijf zoodanig dichtmetselen, dat er slechts één opening overbleef, waardoor licht en lucht binnendrongen, het noodige voedsel werd toegereikt, en de priester met haar spreken kon. Had Domi-nicus op den dag soms meermalen voor de vergaderde geloovigen het woord Gods verkondigd, dan bracht hij nog tegen den avond een liefderijk bezoek aan de reclu-sen, en telde de vermoeienissen niet, al moest hij torens beklimmen of een langen weg afleggen van de eene cel naar de andere. Een dezer reclusen, Lucia, had haar cel achter de Anastasiakerk, nabij den weg die van het six-tijnsche klooster naar dat der Broeders voerde. De Heilige bezocht haar zeer dikwijls. De ongelukkige Lucia leed aan een vreeselijke kwaal. Haar arm was door een kankerende ziekte zoo hevig aangetast, dat bijna al het vleesch weggeteerd en het armbeen tot aan den elleboog zichtbaar was. Eens kwam Dominicus in gezelschap van enkelen zijner religieuzen voor haar cel, deed haar den arm uitsteken, gaf er zijn zegen over, en op hetzelfde

1

Relatio Ceciliae. n0 6. — Theodoric. v. Apold. 1. 3. c. 6. —S. Antonin c. 4-§§ 9 et 11.

-ocr page 281-

263

oogenblik was zij volkomen genezen. Bona, een andere recluse, een zeer deug\'dzame vrouw, leed eveneens aan een afzichtelijke ziekte, welke haar geheele borst zoozeer aangreep, dat deze door de wormen werd wegge-knaagd. Die onuitstaanbare pijn en diepe vernedering droeg de vrome vrouw met geduld ter liefde van haar Zaligmaker, en zij beschouwde de wormen, die haar kwelden, als kostbare kleinodiën, haar door haar godde-lijken Bruidegom geschonken. De H. Dominicus was haar biechtvader. Eens had hij haar het H. Lichaam des Heeren uitgereikt en voor het venster harer cel eenige woorden van troost en stichting toegesproken, toen hij, op het punt van heen te gaan, zeide: „Ik bid u, geef mij een der wormen, die u zoozeer pijnigen.quot; En zie, in de hand van den dienaar des Heeren veranderde het diertje eensklaps in een prachtigen edelsteen. Dominicus reikte haar door het venstertje den steen over, en deze veranderde oogenblikkelijk weer in een worm. Toen gaf de Heilige zijn zegen en liet haar den vrede des Heeren. Doch nauwelijks was hij vertrokken, of haar wonden begonnen te genezen, en haar vleesch werd gezond, zoodat zij binnen weinige dagen hersteld was. \')

De kerk en het klooster der H. Sabina behoort nog aan de Orde, hoewel het niet meer de zetel van den Magister-Generaal is, die sinds 1273 in het convent Santa Maria Sopra Minerva, in het middelpunt der stad, zijn verblijf houdt. Zelfs de verwoestende Italiaansche eenheid, die zooveel schoons en eerbiedwaardigs binnen Rome vernielde, heeft, hoe ongaarne misschien ook, tot hiertoe het Sabinaklooster der Dominicanen ontzien. In het klooster wordt nog de eenvoudige cel bewaard, waar

1) Theodoric. v. Apolda. 1. 2. c. 14. — S. Antonin. c. 4. § 10.

-ocr page 282-

264

de H. Dominicus van tijd tot tijd verbleef, en die tot een kapel is ingericht. Eveneens bestaat daar nog de kapittelzaal waar hij den H. Hyacinthus en den Z. Ceslaus het ordekleed schonk; en in den kloosterhof bloeit tot op onzen tijd nog een oranjeboom, door den heiligen Aartsvader zeiven geplant, als het zinnebeeld van dien geestelijken boom, dien hij in den hof der Kerk geplant en door zijn heilige verdiensten vruchtbaar gemaakt heeft.

-ocr page 283-

TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

REIS VAN DEN H. DOMINICUS NAAR SPANJE.

J^^edert den dag, waarop de heilige Stichter zijn kinderen over de wereld verspreid had, waren hem de meest troostrijke berichten over hun vestiging en de uitbreiding der Orde toegekomen. De God en Vader van onzen Heer Jezus Christus had hen gezegend met alle geestelijke zegening: de tijd der stichting en uitbreiding van Dominicus\' instelling was een tijd van heil en genade gebleken voor de wereld. Steeds moeielijker had daarom de Heilige den drang van zijn vaderhart weerstand kunnen bieden, dat hem dreef hen te gaan bezoeken, om in hun midden God te danken voor het lief en het leed, dat zijn Voorzienigheid hun toebedeeld had.

Omstreeks October 1218 verliet hij de stad der pausen. De weg, dien hij zich voorstelde, leidde over Bologne, door Frankrijk naar Spanje, vervolgens naar Parijs, om, volgens de ingeving van den H. Geest, nieuwe kloosters te stichten, en na een tweede bezoek aan Bologne terug te keeren.

Wij willen bij deze reis den Heilige op den voet vol-

-ocr page 284-

206

gen; de wijze waarop hij zijn tochten placht te doen is ons met de grootste nauwkeurigheid door de tijdgenooten opgeteekend.

Minnaar van armoede en eenvoud, ging de H. Domi-nicus altijd te voet, met een stok in de hand, zonder geld of eenige kostbaarheden bij zich, dan alleen de H. Schriftuur, die op weg het voedsel zijner ziel was. Hij bedelde zijn brood van de barmhartigheid der menschen. De weinige benoodigdheden, die hij mede had te voeren, droeg hij in een bundeltje op de schouders, en hoe dringend ook zijn medebroeders smeekten, hem van dien last te mogen ontslaan, hij wilde het nimmer gedoogen. Was hij buiten bewoonde streken gekomen, dan ontdeed hij zich van zijn schoeisel, en ging, ondanks hobbelige en moeielijke wegen, in den geest van boetvaardigheid blootsvoets. Het gebeurde aldus meermalen, dat hij zich de voeten aan een kantigen steen of een scherpen doorn kwetste: hij wendde zich dan met een glimlach tot zijn medebroeders, en zeide; „Ziet, dat is een versterving.\'\' Eens kwam hij op een plek vol scherpe steenen, en terwijl hij met vreugde zijn lijden aan den goddelijken Heiland opdroeg, betreurde hij \'t, dat hij dit niet altijd zóó had kunnen doen. „Ongelukkige, die ik ben, riep hij uit, op deze plaats was ik eens genoodzaakt mijn schoeisel aan te doen!quot; — „Waarom, Vader?quot; vroeg broeder Bonvisi, die hem vergezelde. „Omdat het zoo sterk geregend had,quot; was het antwoord. Viel er regen, zoodat Dominicus soms doornat werd, of ontmoette hij anderen tegenspoed, hitte, stof of windvlagen, immer dankte hij, blijde onder kruis en wederwaardigheden, den hemelschen Vader en zong zijn geliefkoosde hymnen Ave maris Stella en Veni Creator. Stuitte hij op rivieren of beken, welke tengevolge van stortregens of overstroomingen hoog gezwollen, bijna een onoverkomelijken hinderpaal schenen

-ocr page 285-

267

voor ieder reiziger, hij maakte enkel het kruisteeken over den stroom, betrad dien vervolgens in vertrouwen op den bijstand des Hemels, en bemoedigde zijn bevreesde metgezellen om onbeschroomd den weg te gaan dien Gods hand hun baande over de wateren. Bijna altijd ging hij met de oogen neergeslagen, en hij liet op plaatsen waar hij niet alleen was, zijn blikken nimmer rondgaan. Meermalen gebeurde \'t, wanneer de tocht door eenzame streken leidde, dat hij zich van zijn gezellen afzonderde om zich in overwegingen te verdiepen en ook hun de gelegenheid daartoe te geven. „Gaat een weinig vooruit, zeide hij, en laat ieder van u aan den goeden God denken.quot; En hij deed zelf hetgeen hij hun gebood, liet den vrijen loop aan zijn tranen, zuchtte overluid, en voedde zijn ziel met heilige overwegingen. Xiet zelden moesten degenen, die hij aldus had laten vooruitgaan , later te vergeefs op hem wachten, en als zij ten laatste zich gedwongen zagen terug te keeren om hem te zoeken, vonden zij den Heilige op de knieën liggen bidden in het kreupelhout langs den weg, of nog dieper het bosch in, de wereld en de menschen vergetend, zonder dat hij op het gevaar, door wolven te worden aangevallen , bedacht scheen. Met God of over God spreken was zijn stelregel, en hij onderhield dien getrouw; altijd en overal bad hij, of sprak over goddelijke zaken, nu eens bij wijze van geestelijk gesprek, dan onder den vorm van godgeleerde vraagstukken. Zóó sterk was deze gewoonte in hem geworteld, dat \'t hem hierin onverschillig was, of hij zich op reis bevond of in zijn klooster, bij ketters of onder katholieken: van God of met God spreken kon hij altijd en overal. Zoodra hij van verre de torenspitsen eener stad aanschouwde, drong zich de gedachte aan het lijden, dat haar inwoners naar ziel of lichaam te doorstaan hadden, en meer nog de gedachte

-ocr page 286-

268

aan de zonden, welke binnen haar muren bedreven werden, bij hem op. Weenend riep hij de goddelijke barmhartigheid over de stad in; onmiddelijk wierp hij zich ter aarde, en als ware hij zelf de grootste zondaar, smeekte hij den Hemel, haar toch niet om zijn zonden te verdelgen, maar haar te sparen om Christus en zijn barmhartigheid. De stad binnengetreden, nam hij zijn intrek in het klooster zijner Orde, als er zich een bevond, of anders mochten de monniken van andere kloosters de stichting van zijn voorbeeld en heilige gesprekken genieten. Na des morgens de H. Mis gelezen te hebben, besteedde hij, wanneer hij op een plaats vertoefde, den dag op de gewone wijze, zijn tijd verdeelend tusschen het prediken, het geven van onderricht en het bezoeken van al wie in nood of ellende verzuchtte. Bij het vallen van den avond ging hij in de kerk zijn gewone nachtwaken en boetoefeningen beginnen. Des nachts, zelfs in de kloosters van andere orden, wekte hij de religieuzen, wanneer de tijd voor de metten was aangebroken, en het voorrecht van gezamenlijk de nachtgetijden te kunnen bidden was een der redenen, waarom hij op reis zooveel mogelijk in een klooster overnachtte, „want, zeide hij den vorigen dag tot zijn reisgezellen, dan kunnen wij van nacht de metten zingen.quot; Bevond er zich echter in de plaats, waar hij des avonds aankwam, geen enkel klooster, dan liet hij de keuze van een nachtverblijf aan zijn medebroeders over, verheugde zich als hij de vernedering onderging, een onderkomen te moeten bedelen, en zijn blijdschap steeg hooger naarmate hij slechter werd behandeld. Nimmer echter betrad hij het huis, waar men hem gastvrijheid schenken zou, zonder eerst in de kerk een bezoek aan Jezus Christus in het H. Altaargeheim te hebben gebracht. Hij at en dronk van hetgeen de goedwillige lieden voor-

-ocr page 287-

269

zetten, de vleeschspijzen alleen uitgezonderd: want ook op reis onderhield hij nauwgezet de regels der Orde, zelfs die, welke alsdan niet verplichtend waren, of waarvan hij zich wettig had kunnen ontslaan. Hij leefde als in het klooster zelf, zoodat hij gedurende de reis op dezelfde uren het stilzwijgen onderhield, als dit in het klooster voorgeschreven was. Wanneer somtijds een voornaam persoon hem ter tafel noodigde, en de Heilige de uitnoodiging niet wel kon afwijzen, ging hij eerst naar een waterfontein om te drinken, ten einde hij daarna aan tafel de perken der matigheid niet overschrijden zou. De nederige dienaar meende, dat hij niet verstorven en zijn zinnen niet meester genoeg was, om onder den maaltijd niet een enkelen beker meer te drinken dan dc religieuze ingetogenheid paste. Zoo hij bij wereldlijke personen overnachtte, liet hij zich vroeg in den avond zijn slaapvertrek wijzen, doch enkel om den halven, den geheelen nacht bijna te geruster te kunnen bidden, totdat hij zich voor een oogenblik op den grond of op een plank tot rusten uitstrekte. Zijn medebroeders zagen hem meer dan eens van deur tot deur een stuk brood bedelen en met de grootste dankbaarheid, ja op de knieën, de giften ontvangen, die hem niet altijd even welwillend toegereikt werden. Een bete broods, om Gods wil gevraagd, was dikwijls zijn eenig voedsel op een ganschen dag. Tijdens een ziekte, die hem op het smart-bed neerwierp, koos hij een handvol wortelen en eenige moeskruiden boven uitgezochte spijzen: aan het denkbeeld, dat ziekte, arbeid of vermoeienis ooit reden kon zijn, iets minder te doen of te lijden voor den goeden God, bleef hij immer vreemd. Daarom wilde hij ook, des avonds afgemat van de reis en doornat van den regen of met stof bedekt in een zijner kloosters aangekomen, zich geen rust vergunnen; hij liet aanstonds de

-ocr page 288-

270

gcheele broederschap bijeenkomen, gaf hun zijn zegen, en onderhield zich geruimen tijd met hen over geestelijke zaken. Als hij vervolgens vernam dat er in het convent een religieus aan ziekte of bekoringen leed, of met moeie-lijkheden, van welken aard ook, had te kampen, spoedde hij zich tot hem, bracht hem troost en opbeuring, en verliet hem niet, voordat vrede en blijdschap in de ziel des bedroefden teruggekeerd waren. De religieuzen stelden dan ook zoozeer prijs op zijn gezelschap en zijn gesprekken, dat zij bij zijn vertrek hem een groot eind weegs vergezelden, om te langer zijn omg\'ang en liefderijke taal te kunnen genieten. \')

\'t Was, zooals wij zeiden, in de maand October, ongeveer op denzelfden tijd, als de H. Hyacinthus met zijn gezellen naar het Noorden vertrok, toen Dominicus Rome verliet. Het eerste belangrijke punt, waar wij op dezen tocht den Heilige zien vertoeven, is Bologne in Lom-bardije. Bologne, de groote universiteitsstad, bezat op dit oogenblik een klooster van zijn religieuzen. In Januari van dit jaar, vijf maanden na de eerste uitzending uit Prouille, had de heilige Insteller van Rome uit, Joannes van Navarre, die uit Parijs was teruggekeerd, met zekeren Bertrandus, niet te verwarren met den Z. Bertrandus van Garriga, naar Bologne gezonden om de stichting aan te vangen. Spoedig daarna had hij hun nog vijf religieuzen toegevoegd; Michaël d\'Uzero en Dominicus den Jongere, die zich uit Spanje naar Rome begeven hadden om den uitslag der in hun vaderland gedane pogingen te verhalen, Richardus, Chris-tianus, en een leekebroeder, Petrus. Zij kregen een

1) Theod. v. Apolda. Apud Boll. nü. 189. vv.— Barthol. Trid. nü. 8. —Relatio juridica. Testificatio fr. Bonvisii. — Echard. I. p. 47.

-ocr page 289-

271

klein klooster met een kerk, Santa Maria de Ma scar el la genaamd, in bezit, en trokken aanvankelijk de aandacht der Boloneezen, zoodat zij een niet onbeduidend aantal novicen opnamen. Do^h al spoedig geraakten de Predik-broeders in verlatenheid, en ook de bevolking des kloosters nam weinig toe: bovendien hadden zij met onderscheidene moeielijkheden te kampen en leefden in gToote armoede. Dominicus wist dit en had er in voorzien. Toen bij zijn aankomst in Bologne de prior en al de Broeders hem hun nood klaagden, troostte hij hen niet alleen met het vooruitzicht op den hemel, als belooning voor hun lijden, maar voorspelde hun ook betere dagen, en maakte hun bekend, dat hij den Z. Reginaldus van Orléans, van wiens arbeid hij veel verwachtte, bij diens terugkeer uit het H. Land naar Bologne zou doen komen.

Het verblijf des Heiligen in deze stad mag zich hoogstens tot enkele weken uitgestrekt hebben; althans vóór het Kerstfeest bevond hij zich reeds in Spanje. Een Minderbroeder, Albertus, had zich op reis bij hem aangesloten. Een weinig buiten Bologne werd Albertus door een woedenden hond aangevallen, die zonder hem zeiven merkelijk te deren, zijn monnikspij aan flarden scheurde. De arme Franciscaan, in de onmogelijkheid gebracht den tocht te vervolgen, zette zich mistroostig aan den kant van den weg; maar Dominicus nam een weinig slijk, hechtte daarmede de stukken van het habijt aan elkander, en toen het slijk droog geworden was, bleek het kleed zóó volkomen hersteld alsof het nimmer was gehavend geweest.

In een plaatsje van Lombardije begaf de Heilige zich met zijn gezellen naar een aan den weg gelegen huis, dat tot herberging der reizigers ingericht was, en waar zij met andere gasten den maaltijd zouden gebruiken.

-ocr page 290-

Er werd vleesch opgediend, doch Dominicus en de zijnen raakten het niet aan. De waardin, in de weinig liefderijke meening, dat zij slechts uit gierigheid zich met brood en wijn tevreden stelden, werd verstoord en liep toornig heen en weder, totdat zij ten laatste in luide smaadwoorden tegen Gods dienaren losbrak. Vruchteloos poogde Dominicus haar met zachtheid te bedaren; zij sloeg nog heftiger scheldwoorden uit en overlaadde hen met verachting. Dit verdroot den Heilige, niet om de vernedering welke hij onderging, maar omdat hij Jezus Christus door de ongelukkige zag beleedigen. Toen dan zijn pogingen om haar te stillen niet baatten, sprak hij ten laatste zacht maar ernstig: gt;,Mijn dochter, opdat gij leeren moogt de dienaren Gods ter wille huns Meesters liefderijk te ontvangen, bid ik den Heer Jezus dat Hij u het stilzwijgen oplegge.quot; Nauwelijks had hij gesproken, of de vrouw verstomde en verloor volkomen het gebruik harer spraak. De straf werkte tot haar verbetering. Toen Dominicus acht maanden later op zijn terugkeer uit Spanje dienzelfden weg voorbij trok, werd hij door de vrouw herkend; zij wierp zich voor zijn voeten, en betuigde door tranen haar schuld en haar berouw. Toen maakte hij het kruisteeken op haar mond, en terstond werd haar tong ontbonden.

Na de Alpen overgetrokken te zijn bevond de Heilige zich wederom in Languedoc, zoolang het tooneel van zijn arbeid, dat hij, nu een groot jaar geleden, vaarwel had gezegd. Daar was veel veranderd sedert „de bcom gevallen was en de vogelen uiteen waren gedrevenquot;, sedert het bestuur der katholieken aan kettersche tirannie de plaats had moeten ruimen. Maar wat ooit den H. Dominicus vermocht te treffen of te ontstellen, geen verandering, geen wisseling van het aardsche. De heiligen, die op aarde levend, toch hun verkeer hebben in den

-ocr page 291-

273

hemel, beschouwen hun leven alleen als den tocht van den pelgrim, die voorttrekt en reist, zonder te vragen, wat er gewordt van al hetgeen er staat langs zijn weg; zij gaan voort, betreden het pad, dat hen hemelwaarts leiden moet, en doen wel, zonder van al het vergankelijke een anderen indruk mede te nemen, dan dat het vergankelijk is.

Een enkel oogenblik slechts toefde de heilige Vader 1n Frankrijk, in het Sint-Romanusklooster te Toulouse, waar hij den Z. Bertrandus van Garriga, die uit Parijs derwaarts teruggekeerd was, tot prior aanstelde. Toen vatte hij weder den wandelstaf op, trok de Pyreneën over, en begroette Spanje, zijn vaderland! — „Hij spoedde zich, zegt Lacordaire, naar zijn vaderland, welks bodem hij in vijftien jaar niet meer betreden had. Als eenvoudig kanunnik van Osma was hij er uitgetogen: hij keerde er weder als apostel, wonderdoener, stichter eener kloosterorde, als wetgever, als patriarch, als de verdelger der ketterijen van zijn tijd, als een der machtigste dienaren van de Kerk en de waarheid. Wie hem daar in de pyreneesche bergpassen, met het gelaat naar Spanje gekeerd, had ontmoet, zou hem voor een bedelaar uit den vreemde gehouden hebben, die zich neer kwam zetten in Iberië\'s weelderigen zonneschijn. Werwaarts richtte hij zijn schreden het eerst? Was \'t naar het Dourodal? Of wachtte men hem op het kasteel, waar de dood zijn vader en moeder uit had verdreven? Ging hij bidden op hun graf te Gumiël d\'Izan, of op dat van Azevedo te Osma? Of zag de abdij van Sint-Dominicus van Silos hem neerknielen op de zerken, waar eenmaal zijn moeder door raadselachtige voorspellingen was getroost geworden? De geschiedenis zegt er ons niets van, en zij behoefde ons ook niet te zeggen, wat het hart des Heiligen alleen ons verhaalde. Hij had van Jezus

18

-ocr page 292-

274

Christus geleerd ieder natuurlijk gevoel te adelen, zonder er een enkel te versmoren.quot; \')

Segovië in Oud-Castilië, niet ver van Osma, is de eerste plaats waar wij Dominicus aantreffen. Op twee heuvels gebouwd, door de rivier de Eresma doorsneden, verheft zich die stad als de koningin der dalen, prachtig en rijk, door het lommer der altoos groene olijven omzoomd. De Heilige vond* te dier stede een onderkomen bij een vrouw, wier barmhartige hulpvaardigheid door God ter wille zijns dienaars met een wonder beloond werd. Tijdens zijn verblijf aldaar verwisselde Dominicus het boetkleed, dat hij voortdurend onder zijn habijt droeg, voor een ander van nog harder en pijni-gender maaksel. Zijn gastvrouw, van eerbiedige bewondering vervuld voor de schitterende voorbeelden van deugd, die zij in hem opgemerkt had, wist het afgelegde kleed meester te worden, en sloot dit weg in een koffer, bij haar weinige kostbaarheden. Eenigen tijd later ontstond er in haar afwezigheid brand in haar woning. Teruggekeerd vond zij al haar meubelen verteerd, slechts de koffer, die het kleed van Dominicus en haar kostbaarheden bevatte, was te midden der vlammen ongeschonden gebleven.

Bij de inwoners van het land vond de Heilige de warmste blijken van genegenheid; dat hij slechts in een onaanzienlijke woning huisvesting genoot, moet gewis aan zijn liefde voor eenvoud en nederigheid, geenszins aan de hardvochtigheid of den onwil der Castilianen toegeschreven worden. Als hij het woord van God verkondigde verdrong- zich een dichte schare om den apostel, en \'t behaagde den Heer, die hem gezonden had, de heiligheid van zijn dienaar te beves-

i) Vie de S. Dom. Ch. XIV.

-ocr page 293-

275

tigen door wonderen, niet enkel in het verborgen, maar ook ten aanschouwe van velen geschied. Geruimen tijd reeds werd die landstreek zoozeer door de droogte geplaagd, dat de akkerlieden in den laatsten zaaitijd hun velden geheel en al onbebouwd hadden laten liggen, en de terecht gevreesde duurte en gebrek aan levensmiddelen de armen bijna tot vertwijfeling bracht. Eens waren de inwoners van Segovië en de omstreken gemeenschappelijk naar een plaats buiten de stad getrokken , om door hun gebed God tot barmhartigheid te bewegen. Maar nog altijd bleef hun een koperen hemel boven het hoofd branden, en aan den gezichteinder verrees geen wolkje, dat uitzicht op den zoo noodzakelijken regen opende. Op het onverwachtst staat de eerbiedwaardige figuur van den H. Dominicus midden tusschen de menigte. Hij bestijgt een verhevenheid, en onder de doodsche stilte van het in afwachting verkee-rende volk, opent hij den mond. „Wilt u niet langer ontstellen, mijn broeders, zoo klinkt \'t profetisch van zijn lippen, betrouwt u aan de goddelijke barmhartigheid toe, want nog heden zal God u een overvloedigen regen schenken, die uw droefheid in vreugde veranderen zal.quot; Daarop vervolgde hij zijn rede, zonder dat de lucht eenige verandering toonde. Maar ziet, eensklaps komen er van alle kanten zware wolken opzetten, die tot elkander gedreven zich boven de stad tot dichte gevaarten samenpakten, tot eindelijk een geweldige stortregen de menigte uiteendreef, en akkers en velden de gewenschte uitkomst schonk. De dankbaarheid der inwoners stichtte later op de plaats waar de Heilige gestaan had een kapel, die de gedachtenis aan de weldaad bij hun nakroost levendig houden moest.

Dezelfde voorzeggingsgave bleek nog bij een andere gelegenheid, doch ditmaal ten schrik van al wie het

-ocr page 294-

276

woord des Heeren versmaadde. Daar werd eens — het was een feestdag — in het open veld een beraadslaging over tijdelijke aangelegenheden gehouden, waarbij de voornaamste burgers der stad tegenwoordig waren. Ook Dominicus bevond zich daar. Een brief van den koning werd voorgelezen en met eerbied door de vergadering aangehoord. Daarna nam de Heilige het woord op.

„Ziet, mijn broeders, zeide hij, gij hebt daar den wil vernomen van een aardsch koning, die sterfelijk is; luistert nu naar de geboden van den onsterfelijken koning des hemels.quot; Hij wilde een prediking beginnen. Een der aanwezige edellieden, die te paard gezeten was, een man vol hoovaardij, bij wien de godsdienst geen diepe wortelen had geschoten, riep gramstorig uit: „Wel ja, misschien wil die prater ons den geheelen dag met zijn preeken bezighouden en ons het eten doen missen!quot; Hij wendt den teugel, en slaat toornig den weg in naar zijn huis. Toen ontsloot zich de toekomst voor het oogvan Dominicus: hij staart den ongelukkige na, en roept hem toe: „Gij gaat nu heen; maar vóór nog een jaar verloopen is, zal het paard, dat gij thans berijdt, zonder ruiter wezen, en gij zult, doch te vergeefs, trachten, in den toren, dien gij bij uw huis gebouwd hebt, uw moordenaar te ontvluchten!quot; Dat woord was Gods oordeel. Nog was geen jaar verstreken, toen op dezelfde plek de edelman door zijn vijanden nagejaagd word; hij poogde nog den toren te bereiken, maar werd door zijn moordenaar gegrepen en met zijn zoon en een bloedverwant om het leven gebracht.

De heilige Ordestichter verloor het doel van de reis naar zijn vaderland, de uitbreiding zijner Orde en het stichten van kloosters, geenszins uit het oog. Aan Segovië\'s noordelijken heuvel koos hij een plek gronds uit, die hem voor het optrekken van een klooster geschikt toe-

-ocr page 295-

277

scheen. Toen gebeurde wederom wat in de eerste tijden der Orde, bij nieuw ondernomen kloosterbouw, zoo dikwijls plaats greep: de stoffelijke en geestelijke opbouw der stichting, het aannemen van novicen en het optrekken der kloostermuren gingen hand aan hand. Terwijl milddadige ondersteuning hem in staat stelde den bouw van het convent aan te vangen en te voltooien, ging hij in de stad prediken, en leidde hen die door Gods genade geroepen waren, tot het religieuze leven. Zóó had hij spoedig aan vele jongelieden het ordekleed geschonken, ook mannen in de kracht des levens schaarden zich onder de nieuwelingen, en namen het juk des Heeren aan onder de observantie van het kloosterlijk leven.

Nabij het klooster, dat aan het H. Kruis werd gewijd, had de Heilige een diepe bergspelonk ontdekt, door de natuur zelve als tot een plaats van stilte en afzondering gevormd. Daar bracht hij menigmaal den nacht door, daar verlustigde zich zijn ziel in de overweging, daar waakte hij tot den morgen en verrichtte er zijn boetoefeningen voor de zondeschuld van anderen. Maar zelfs, hetg\'een hij daar in dien verborgen schuilhoek verrichtte, zijn verkeer met God, zijn vertrouwelijke omgang met den Hemel, bleef der wereld geen geheim. God wilde dat het openbaar werd, tot stichting van ieder, die het zou vernemen. Zij, die het konden weten, die oor- of ooggetuigen waren, verhalen ons, hoe de grot voortdurend besproeid werd met zijn tranen, hoe haar wanden en haar bodem geverfd werden met het bloed, dat de geeselslagen hem uit de wonden dreven. Bij de inwoners des lands, die wisten, welken rijkdom zij in den H. Dominicus bezaten, is die plek in èeuwig gezegend aandenken gebleven. Wat den Heilige zei ven betreft, schatten van genaden, stroomen van zegeningen heeft hij daar door zijn gebeden en verstervingen van

-ocr page 296-

278

God verworven. Meer dan driehonderd jaren werd reeds Dominicus met de glorie der onsterfelijkheid omstraald in den hemel, toen die plaats bezocht werd door een Heilige, nog onder de stervelingen verkeerend, een vrouw, door Jezus Christus uitverkoren tot het stichten van veel goeds in zijn Kerk, de H. Theresia. Toen zij de in een kapel veranderde grot was binnengegaan, en voor het altaar in gebed verzonken geweest was, zag |zij op eenmaal aan haar linkerzijde den g-lorierijken H. Dominicus staan in den glans des hemels. In het vertrouwelijk onderhoud , dat de twee Heiligen , van wie de een nog in het worstelperk verkeerde, de ander reeds den zegepalm droeg, met elkander voerden, vroeg Theresia aan Dominicus waarom hij zich aan haar linkerzijde hield. „Omdat, luidde het antwoord, de rechterzijde voor mijn Meester is.quot; En als nu Theresia ter rechterzijde opzag, aanschouwde zij haar goddelijken Bruidegom, Jezus Christus, die na een wijle met haar gesproken te hebben, haar verliet, zeggende: „Blijf hier nog een weinig u verheugen met mijn vriend.quot; Toen bleef Theresia nog twee volle uren in het genot van Dominicus\' bijzijn, en gedurende die verschijning verzekerde de heilige Aartsvader haar, hoeveel vreugde \'t hem deed, dat zij die plaats was komen bezoeken, en openbaarde haar hoeveel lijden hij daar om Jezus\' wil had doorstaan, hoeveel genaden hij door zijn gebeden, in die grot gestort, van de goddelijke barmhartigheid had verkregen. ])

Nadat hij de stichting van het klooster voltooid, en zijn nieuwaangekomen kinderen genoegzaam in de Con-stitutiën der Orde en in alles, wat de religieuze volmaakt-

1) Ribera. Vita S. Theresiae (versio Matth. Martinez). 1. 4. Cap. 13. Apud Boll, torn. VII Octob. pars prior. p. 682. nu. 141.

-ocr page 297-

279

heid betreft, onderwezen had, ging- Dominicus verder, en doorwandelde vele plaatsen van Oud- en Nieuw-Castilië. Hij predikte alom met apostolischen ijver tegen de ketters, welke ook daar begonnen binnen te dringen, en liet aan de inwoners met het voorbeeld zijner deugd het verlangen , hem nog lang in hun midden te behouden of spoedig weder te zien. „Hij maakte zich bij een ieder beminnelijk, getuigde Joannes van Navarre, bij rijk en arm, zelfs bij de joden en ongeloovigen, die in Spanje zeer talrijk zijn; en hij werd ook door iedereen bemind, behalve door de ketters en vijanden der Kerk. Want ofschoon hij hen liefderijk tot berouw en bekeering aanmaande, door zijn redetwisten en predikingen overtuigde hij hen toch van dwaling.quot; \') Even buiten den omtrek der spaan-sche hoofdstad vond de Heilige een reeds tamelijk bevolkt klooster, door Petrus va.n Madrid gesticht. Van de drie medebroeders, welke met dezen naar Spanje gegaan waren, zagen wij er twee te Rome teruggekeerd, en door Dominicus uitgezonden om Bologne te stichten; de derde, Suéro Gomez, was naar zijn vaderland, Portugal, getogen, waar hij onder de hooge bescherming der Infante Donna Sancia, in de uitbreiding der Orde voortreffelijk geslaagd was. Als hoofd en algemeen overste zijner religieuzen legde Dominicus de laatste hand aan de geestelijke vorming van het madridsche convent. Misschien was \'t reeds bij deze gelegenheid, waarschijnlijker iets later, dat hij, altijd bezorgd voor den wasdom zoo van den mannelijken als van den vrouwelijken tak zijner Orde de bestemming van het klooster veranderde, de Broeders in een volkrijk gedeelte der stad hun cellen deed bouwen, en het bestaande huis voor de Zusters van de

i)k In Processu Canonizat. nü 31.

-ocr page 298-

2 8o

Tweede Orde liet inrichten. Hij stelde het convent onder de aanroeping van zijn Patroonheilige, de toevlucht zijner zalige moeder, den heiligen abt Dominicus van Silos. Maar in den loop des tijds liet men ongemerkt den naam van Silos weg, en in de openbare meening was het klooster aan niemand anders dan aan den heiligen Ordestichter zeiven toegewijd. \')

Nog een dierbare plek vol vreedzame herinneringen mocht Dominicus terugzien: Palencia. Zullen daar niet velen zich nog Dominicus van Guzman hebben herinnerd, wiens naam door geen twintig jaren kon worden uitgewischt, zullen niet de armen vooral hun weldoener hebben herkend, en met eerbiedigen dank hun kinderen den man gewezen hebben, die menig hunner het leven redde? Licht verklaarbaar was de geestdrift, waarmede hij ontvangen, zijn prediking aangehoord werd. En welk was, naar de geschiedenis ons mededeelt, het voorwerp dier predikingen te Palencia? \'t Was Maria\'s geschenk: de Rozenkrans. De Rozenkrans, overal waar hij gebeden werd zoo rijk aan vruchten, vond ook te Palencia ijverige beoefenaars. De Heilige stelde er zelfs een broederschap van den Rozenkrans in. Het blijkt ook als zeker, dat hij te Palencia een klooster stichtte onder aanroeping van den H. Paulus. 1) Vele onder de spaansche kloosters dingen naar de eer, dat hun grondslagen door den heiligen Vader zeiven gelegd zouden zijn. Daar bestaan voor die van Saragossa en Zamora goede gronden: omtrent de overige is een beslissing moeielijk. Zeker is \'t, dat vele plaatsen van Castilië het voorrecht genoten, hem gedurende zijn

1

Alex. Mamachi. Annalcs. 1. 2. c. 6.

-ocr page 299-

kort verblijf in zijn vaderland te zien en te hooren. De-vurige apostel sprak overal luide tegen de dwaling, en voerde menig verloren zoon tot den barmliartigsten aller Vaders weder. Meermalen ook riep hij, als door profetisch licht bestraald, den man uit het midden der wereld, den jongeling in den bloei eener hoopvolle jeugd, naar de eenzaamheid, de armoede en de vergetelheid des kloosters , om hem daar te vormen tot bedienaar van het werk, dat hij met de stichting zijner Orde had willen bevorderen. En waar het zwaar viel de banden te breken, die nog hechtten aan de wereld, waar het juk des Verlossers te drukkend toescheen aan wie nochtans geroepen was het te dragen, daar trad zijn raad, daar zijn machtig gebed tusschenbeiden, ruimde de hinderpalen uit den weg en stemde de harten voor den dienst van Christus en zijn kruis. Zóó had hij onlangs te Rome frater Jacobus van de bekoring bevrijd, zóó voerde hij ook nu weder de zwakken, die hem ontrouw werden, terug. Met eenige jeugdige Castilianen, die zich als novicen bij hem hadden aangesloten, wilde hij de terugreis naar Frankrijk aanvaarden, en was reeds te Guadalaxara op negen mijlen afstands van Madrid gekomen, toen de bekoorder hen naderde en verleidde om, na eerst de hand aan den ploeg geslagen te hebben, weder terug te zien. „Wat, spiegelde hij hun voor, wat zouden zij, die altijd in rijkdom en overvloed hadden verkeerd, in het vervolg een hard en verstorven leven moeten leiden, dat onmogelijk stand kon houden?quot; God echter, die de aanslagen des duivels verijdelen wilde, zond zijn dienaar een gezicht over: een vervaarlijke draak spalkte den vurigen muil op, en dreigde de fraters te verslinden. Toen de man Gods den zin dezer verschijning verstaan had, maakte hij haar aan de novicen bekend, en vermaande hen, aan de naderende bekoring standvastige tegenweer te bieden. Zij bezweken

-ocr page 300-

niettemin, en verlieten hem bijna allen. De Heilige wendde zich nu tot de drie, die hem getrouw gebleven waren, frater Adam en twee leekebroeders, en sprak hun de woorden des Zaligmakers toe: „ IVi/l ook gij niet heengaan?quot; \') — „God verhoede, was het antwoord van een hunner, dat ik het hoofd zou verlaten en de voeten gaan volgen.quot; Dominicus, die den wil van God kende, stierde zijn smeekingen voor de kleinmoedigen ten hemel, en zag met vreugde bijna al de afgedoolde schapen terug-keeren. -)

Dat voorbeeld van den heiligen Stichter is tot regel gemaakt en in de Constitutiën zijner Orde aan de religieuzen voorgeschreven, als gedragslijn jegens novicen, die het kloosterleven vaarwel willen zeggen. „Wij bevelen aan al onze Broeders, zoo luidt het, dat zij de nieuwelingen, die tot de wereld willen teruggaan, vrij laten vertrekken, en hun alles teruggeven, wat zij met zich in het klooster hadden medegenomen, en dat zij hen daarover niet lastig vallen, maar het voorbeeld van Hem indachtig zijn, die, toen eenigen zijner leerlingen heengingen, tot de overblij-venden zeide; „ IV/\'tt ook gij niet heengaan ?quot; 1)

1

Constit. O. P. Dist. I. cap. XIV. T. VJII.

-ocr page 301-

EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

DE H. DOMINICÜS VERTREKT UIT SPANJE NAAR FRANKRIJK. — ^ HET KLOOSTER VAN PARIJS.

SÉW

a een verblijf van enkele maanden, — voor hem die jilpi on(^er Gods zegen arbeidt lang genoeg om veel v goeds te stichten, veel duurzaams tot stand te brengen , — verliet de dienaar van Christus zijn geboortegrond, dien hij nu voor het laatst had betreden. Den geest vervuld met de zoetste herinneringen en de meest verblijdende vooruitzichten voor zijn Orde in Spanje, niets anders zoekend dan de eer en de verheerlijking van den goddelijken Meester, hervatte hij zijn voetreizen. Den bijna onafgebroken bloei der spaansche ordeprovinciën te beschrijven ligt buiten onzen arbeid; doch het land heeft zich den grooten Heilige, dien het aan de Kerk en de wereld geschonken had, waardig getoond. Hij zelf, de ootmoedige, meende nog niets verricht te hebben, en trok verder het veld zijner werkzaamheid in, arm en eenvoudig. Toch voerde hij nog iets anders over de

-ocr page 302-

284

Pyreneën mede dan enkel dank- en zegenbeden in het hart en op de lippen. Op zijn schouders — wie zou t geloofd hebben, had niet de geschiedenis \'t opgetee-kend? — op zijn schouders droeg Dominicus een pak cypressenhouten lepels, die hij als geschenk voor de kloosterzusters van Rome bestemd had. \'t Was een eigenaardig maaksel uit zijn land, en de gedachte, dat hij de arme Zusters van het sixtijnsche convent een verrassing kon bezorgen, deed hem die lepels, tot een bundeltje gebonden, over bergen en heuvels door Spanje, Frankrijk en Italië op de schouders dragen. Toen hij te Rome was teruggekeerd, deelde hij ze aan de Zusters uit. die ze als een kostbaar aandenken bewaarden.

Te Toulouse gebruikte de Heilige met zijn medebroeders het middagmaal, toen men ontdekte dat er slechts één beker wijn in voorraad was. Uit medelijden met hun zwakheid, daar sommigen van hen in de wereld voorheen een overvloedige tafel gewoon waren, beval hij de zaak aan de goedertierenheid des Hemels, en verwierf door zijn gebed zulk een vermeerdering van den wijn, dat allen er bij hun maaltijd naar behooren van gebruiken konden.

Alleen door den Z. Bertrandus van Garriga vergezeld, begaf hij zich vervolgens op weg naar Parijs. Toen zij te Roc-Amadour, een bedevaartplaats, luidens een overlevering door Zacheus, den bekeerden tollenaar, gesticht, den nacht in de kerk der H. Moeder Gods doorgebracht hadden, zagen zij des morgens bij het voortzetten hunner reis zich vergezeld van eenige duitsche pelgrims, die van een bezoek aan het heilig oord naar het vaderland wederkeerden, en hoorende hoe de twee mannen door psalmgezang en gebed hun weg heiligden, hen met godsvrucht • volgden. Aan de eerstkomende rustplaats noodig-den de bedevaartgangers de dienaren des Heeren door

-ocr page 303-

285

teekenen uit, met hen aan tafel aan te zitten. De vier volgende dagen genoten Dominicus en Bertrandus dezelfde milddadigheid van de goede lieden. Eindelijk echter sprak de Heilige tot zijn metgezel: „Broeder Bertrandus, ik gevoel inderdaad mijn geweten er over bezwaard, dat wij van die vrome pelgrims het tijdelijke maaien, zonder dat wij in staat zijn het geestelijke te zaaien in hun zielen; wij moesten daarom God op onze knieën smeeken, dat Hij ons de gave schenke hun taal te verstaan en te spreken, opdat wij ons met hen over den Heer Jezus kunnen onderhouden.quot; Zij baden, en tot groote verwondering der pelgrims begonnen zij duitsch te spreken en te verstaan, zoodat zij gedurende nog vier dagen met hen spraken over geestelijke onderwerpen. Zij kwamen te Orleans; de bedevaartgangers zich in hun gebeden aanbevelend sloegen den weg naar Chartres in, Dominicus en zijn medebroeder dien naar de hoofdstad. Den volgenden dag zeide de ootmoedige Heilige tot Bertrandus; „Broeder, nu komen wij te Parijs. Wanneer onze Broeders het wonder, dat God gedaan heeft vernamen, zouden zij denken dat wij heiligen waren, terwijl wij nochtans maar zondaren zijn; en zoo het den wereldschen menschen ter oore kwam, zouden wij aan bekoringen van ijdel-heid blootstaan. Daarom verbied ik u ónder gehoorzaamheid, vóór mijn dood aan iemand er iets van te zeggen.quot; Bertrandus deed, wat hem opgelegd was; maar toen door Dominicus\' afsterven het verbod was opgeheven, maakte hij het wonder ter eere Gods en tot verheerlijking van zijn geestelijken Vader aan velen bekend. De Z. Bertrandus mocht, als reisgezel van den heiligen man Gods, van menige gunst, door den Hemel op diens gebed geschonken , getuige zijn. Zoo vernemen wij, uit hetgeen hij aan den Z. Jordanus verhaalde, het volgende. Hij bevond zich eens met Dominicus op weg, toen een hevig

-ocr page 304-

286

onweder, vergezeld van geweldige plasregens, hen overviel. Terwijl het bij stroomen neerstortend water de wegen bijna onbegaanbaar maakte, teekende de Heilige zich met het kruis, en hierdoor beschermd gingen zij voort. Niettegenstaande de grond met water overdekt was, droeg zelfs de zoom hunner kleederen geen spoor van vochtigheid. quot;)

Te Parijs vond de heilige Insteller een dertigtal religieuzen bijeen. De Broeders, door hem vóór omstreeks twee jaren uit Prouille met de zending naar de fransche hoofdstad belast, waren daar op onderscheidene tijdstippen aangekomen. De zalige Mannez van Guzman, Michaël de Fabra en de leekebroeder Oderic, bereikten den 12den September 1217 hun bestemming; Mattheus, Bertra,ndus, Joannes van Navarre en Laurentius, welke beide laatsten hun studiën nog moesten voltrekken, volgden omstreeks drie weken daarna. Mattheus was de eenige, die niet geheel vreemdeling was in de Seinestad. In den beginne was armoede en vergetelheid hun deel. Tien maanden leefden zij verborgen in een woning, welke zij in het midden der stad hadden gehuurd. Maar de liefde tot hun goddelijk Toonbeeld deed hen alles kloekmoedig verdragen; met tevredenheid onderwierpen zij zich aan zijn wil. Hun vertrouwen trok Gods barmhartigheid over hen af, en een openbaring aan Laurentius geschonken, gaf toezegging van betere tijden. Deze braken weldra aan.

Joannes de Barastre, deken der kerk van Sim-Quin-tinus, kapelaan des konings en hoogleeraar aan de universiteit, had onlangs bij een der stadspoorten een liefdadigheidsgesticht voor arme pelgrims geopend, dat

1) Dt Vitis FF. 1. 2. c. 5. it. c. 10. — Theodoric. v. Apold. 1. 3. c. 7 et 8. S. Antonin. Hist. part. III. tit. 23. c. 4. §§5, 9. 10. it. c. 2. § 2.— Vine. Bellov. 1. 30. c. 73. — B. Jord. Sax. Vtia S. Dom. nquot;. 74. Apud Boll.

-ocr page 305-

287

*

onder aanroeping van den H. Jacobus, den schutspatroon der bedevaartgang-ers. was ingewijd, en door broedersziekenverplegers bediend werd. Hetzij deze stichting weinig duurzaamheid beloofde, hetzij andere redenen hem drongen, de Barastre, die intusschen de kinderen van Dominicus had leeron kennen, veranderde de bestemmingvan het godshuis en schonk het hun den 6den Augustus 1218 tot klooster. Deze verbetering van woonstede bracht den religieuzen niet slechts de lang gewenschte gelegenheid aan, om de regels der Orde meer naar den eisch na te komen dan zulks tot hiertoe kon geschieden, maar opende hun bovendien het vooruitzicht op ruimer werkkring en beloofde aan hun arbeid rijkere vruchten. Werkelijk kwam nu het volk met grooten toeloop hun kerk bezoeken. Hun predikingen werkten heilzame bekeeringen uit, de ware godsvrucht herleefde of werd versterkt in vele zielen, en onderscheidene studenten der universiteit, zoo Franschen als vreemdelingen, verlieten de loopbaan der wereldsche wijsheid voor de dwaasheid van het kruis en de armoede van den kloosterstaat. Want arm, ja, waren zij, de eerste Broeders te Parijs, ook na hun intrek in het Sint-Jacobusklooster. Behoeftig gekleed, sober gevoed, zonder geld hun apostolische voetreizen makend, vonden zij hun eenige stoffelijke ondersteuning in de aalmoezen der geloovigen. Gerardus de Fracheto geeft ons in zijn De Vitis F rat rum het volgend verhaal: „Twee Broeders die op reis waren, hadden tot aan het uur der nonen hun tocht voortgezet, zonder nog eenig voedsel te hebben genoten, en vroegen elkander, hoe zij in die arme en onbekende streek, waar zij doortrokken, hetquot; noodige tegen den honger vinden zouden. Terwijl zij hierover spraken, vertoonde zich iemand in het kleed van een reiziger en zeide: „Waar spreekt gij over, kleingeloovigen? Zoekt eerst het rijk

-ocr page 306-

288

ti

Gods, en het overige zal u ruimschoots geschonken worden! Eenmaal was uw geloof sterk, uw vertrouwen vast genoeg, om alles aan God ten offer te brengen, en zoudt gij nu meenen dat Hij u zonder voedsel laten zal? Steekt dit veld, dat hier vóór u gelegen is, over, en als gij daar beneden aan het dal komt zult gij een dorp zien. Treedt de kerk dier plaats binnen, en de priester, die haar bedient, zal u te gast noodigen. Daarop zal er een edelman komen, die u bijna met geweld dwingen zal ook zijn gasten te wezen, totdat ten laatste de beschermheer dier kerk tusschenbeiden zal treden en den priester, den edelman en u beiden te zamen naar zijn ■woning brengen en u voortreffelijk onthalen zal. Betrouwt dus op den Heer en wekt ook uw broeders tot vertrouwen op.quot; Na deze woorden verdween de vreemdeling, en alles droeg zich juist toe gelijk hij \'t aangekondigd had. Toen de twee religieuzen te Parijs waren teruggekeerd, verhaalden zij het voorgevallene aan frater Henricus en aan het klein getal arme Broeders, dat zich toen daar bevond.quot; ])

Is deze frater Henricus van het parijsche convent dezelfde als die, welke onder den naam van Henricus van Marburg voorkomt? In elk geval is de wijze, waarop do laatste tot de Dominicaner-orde geroepen werd, merkwaardig genoeg om vermelding te verdienen. Zijn oom, een vroom ridder, die te Marburg in Duitschland woonde, had hem naar Parijs ter studie gezonden, en was iniusschen gestorven. De overledene verscheen op zekeren nacht aan zijn neef en beval hem het volgende: „Neem ter uitdel-ging mijner schulden het kruis op, en steek de zee over. Wanneer gij daarna uit Jeruzalem terugkeert, zult gij te

l) 1, I. c. 5.

-ocr page 307-

289

Parijs een nieuwe kloosterorde van predikers vinden; begeef u in die Orde. Laat u niet afschrikken door hun armoede, en minacht hun gering\' aantal niet, want zij zullen aanwassen tot een groot volk, en machtig worden om het heil van velen te bewerken.quot; Henricus volvoerde den hem opgedragen last, trok naar Palestina, en bij zijn terugkeer vond hij alles gelijk \'t hem was voorspeld. Zonder aarzelen omhelsde hij het religieuze leven in de nieuwgestichte Orde, en werd een zeer beroemd prediker.

Zoo vond dan de H. Dominicus, toen hij in den zomer van 1219 de fransche hoofdstad bezocht, zijn kinderen nog in tamelijk behoeftigen toestand. Betrekkelijk kort bleef hij in hun midden. In dien tijd schonk hij onder anderen het ordekleed aan Willem van Montferrat, dien hij te Rome had leeren kennen, en die thans zijn belofte, vóór twee jaren den Heilige gedaan, volbrengen kwam. Reeds enkele malen merkten wij de voorliefde op, waarmede Dominicus diegenen als nieuwelingen opnam, welke door onverdroten ijver en toeleg zich een ongemeene bekwaamheid in de gewijde wetenschappen hadden verworven. Stond de kloosterpoort open voor ieder, die door de goddelijke genade tot hooger volmaaktheid geroepen, bereidwillig aan de uitnoodiging des Hemels gevolg gaf. God zond hem in voldoend aantal ook dezulken toe, die, den lauwer der geleerdheid aan de liefde tot de deugd parend, de Orde tot luister konden verstrekken, en op meer dan gewone wijze medewerken tot haar doel. Zulk een man, met die dubbele kroon gesierd, was een jeugdig Duitscher, in de raadsbesluiten van God voorbestemd tot opvolger van Dominicus als Generaal der Orde. De zalige jordanus van Saksen, te Boterge in het bisdom van Mainz in Duitschland geboren, stamde uit het edele gravenhuis van Ebemstein. Te Parijs, waar hij de wijsheid met volhardende studie gezocht, en den graad van licentiaat in

19

-ocr page 308-

288

Gods, en het overige zal u ruimschoots geschonken worden! Eenmaal was uw geloof sterk, uw vertrouwen vast genoeg, om alles aan God ten offer te brengen, en zoudt gij nu meenen dat Hij u zonder voedsel laten zal. Steekt dit veld, dat hier vóór u gelegen is, over, en als gij daar beneden aan het dal komt zult gij een dorp zien. Treedt de kerk dier plaats binnen, en de priester, die haar bedient, zal u te gast noodigen. Daarop zal er een edelman komen, die u bijna met geweld dwingen zal ook zijn gasten te wezen, totdat ten laatste de beschermheer dier kerk tusschenbeiden zal treden en den priester, den edelman en u beiden te zamen naar zijn woning* brengen en u voortreffelijk onthalen zal. Betrouwt dus op den Heer en wekt ook uw broeders tot vertrouwen op. Na deze woorden verdween de vreemdeling, en alles droeg zich juist toe gelijk hij \'t aangekondigd had. Toen de twee religieuzen te Parijs waren teruggekeerd, verhaalden zij het voorgevallene aan frater Henricus en aan het klein getal arme Broeders, dat zich toen daar bevond.quot; \')

Is deze frater Henricus van het parijsche convent dezelfde als die, welke onder den naam van Henricus van Marburg voorkomt? In elk geval is de wijze, waarop de laatste tot de Dominicaner-orde geroepen werd, merkwaardig genoeg om vermelding te verdienen. Zijn oom, een vroom ridder, die te Marburg in Duitschland v oonde, had hem naar Parijs ter studie gezonden, en was intusschen gestorven. De overledene verscheen op zekeren nacht aan zijn neef en beval hem het volgende: „Neem ter uitdel-ging mijner schulden het kruis op, en steek de zee o\\ ei. Wanneer gij daarna uit Jeruzalem terugkeert, zult gij te

i) 1, i. c. 5.

-ocr page 309-

289

Parijs een nieuwe kloosterorde van predikers vinden; begeef u in die Orde. Laat u niet afschrikken door hun armoede, en minacht hun gering- aantal niet, want zij zullen aanwassen tot een groot volk, en machtig worden om het heil van velen te bewerken.quot; Henricus volvoerde den hem opgedragen last, trok naar Palestina, en bij zijn terugkeer vond hij alles gelijk \'t hem was voorspeld. Zonder aarzelen omhelsde hij het religieuze leven in de nieuwgestichte Orde, en werd een zeer beroemd prediker.

Zoo vond dan de H. Dominicus, toen hij in den zomer van 1219 de fransche hoofdstad bezocht, zijn kinderen nog in tamelijk behoeftigen toestand. Betrekkelijk kort bleef hij in hun midden. In dien tijd schonk hij onder anderen het ordekleed aan Willem van Montferrat, dien hij te Rome had leeren kennen, en die thans zijn belofte, vóór twee jaren den Heilige gedaan, volbrengen kwam. Reeds enkele malen merkten wij de voorliefde op, waarmede Dominicus diegenen als nieuwelingen opnam, welke door onverdroten ijver en toeleg zich een ongemeene bekwaamheid in de gewijde wetenschappen hadden verworven. Stond de kloosterpoort open voor ieder, die door de goddelijke genade tot hooger volmaaktheid geroepen, bereidwillig aan de uitnoodiging des Piemels gevolg gaf. God zond hem in voldoend aantal ook dezulken toe, die, den lauwer der geleerdheid aan de liefde tot de deugd parend, de Orde tot luister konden verstrekken, en op meer dan gewone wijze medewerken tot haar doel. Zulk een man, met die dubbele kroon gesierd, Avas een jeugdig Duitscher, in de raadsbesluiten van God voorbestemd tot opvolger van Dominicus als Generaal der Orde. De zalige Jordanus van Saksen, te Boterge in het bisdom van Mainz in Duitschland geboren, stamde uit het edele gravenhuis van Ebernstein. Te Parijs, waar hij de wijsheid met volhardende studie gezocht, en den graad van licentiaat in

19

-ocr page 310-

ago

de theologie verworven had, leefde hij tot stichting van allen, die hem kenden; en werden in de wereldstad en te midden van het universiteitsleven aan zijn deugd tallooze strikken gespannen, hij had zijn ziel onbesmet bewaard. Hij deelde in een gewoonte, te dier tijde onder godvruchtige geloovig\'en niet zeldzaam: te middernacht stond hij op, en ging in de kerk de nachtgetijden bijwonen. Op een nacht ontwaakte hij uit den slaap, en in de meening dat de klokken der naaste kerk reeds geklept hadden, verliet hij haastig zijn legerstede, zonder zich den tijd te gunnen iets meer dan een enkel overkleed om te werpen, dat hij met zijn gordel vastsnoerde. Op de straat werd hij door een bedelaar om een aalmoes aangesproken. In de overijling, misschien ook om het nachtelijk uur, had hij geen geld bij zich genomen; doch een arme van Christus afwijzen was voor zijn edele ziel een onmogelijkheid: hij ontdoet zich van zijn met kostbaar metaal versierden gordel, en schenkt hem den bedelaar. Aan de kerk gekomen vond hij de deuren nog gesloten, want hij had zich in het klokgelui vergist, en het uur had nog niet geslagen. Hij bleef derhalve wachten tot men opende, en toen hij nu voor een beeld van den ge-kruisten Zaligmaker neerknielde, bemerkte hij Wien hij zijn aalmoes uitgereikt had: de Verlosser droeg zijn gordel! De liefde tot God en den naaste dreef Jordanus tot hooger. Reeds lang had hij inspraken van boven vernomen en zich voor de genade ontvankelijk gesteld; maar zijn oogenblik was nog niet gekomen. De vrucht, de schoonste wellicht die aan de parijsche universiteit bloeide, was nog niet rijp genoeg voor de hemelsche voorraadschuur des kloosters. Dominions, voor wien de jongeling zijn hart uitstortte, wilde Gods beschikkingen niet vooruitsnellen. Hij ried hem, zonder terstond den klooster-staat in te treden, zich door het ontvangen der H. Wij-

-ocr page 311-

291

dingen aan den dienst des Heeren te verbinden, en voor het overige op God te vertrouwen, die ter gelegener ure voltooien zou, wat Hij in hem was begonnen. \')

Wij herinneren ons, wat de Heilige eenmaal tot degenen zeide, die zijn gedrag hadden afgekeurd, toen hij zijn leerlingen over verschillende steden verdeelde: „Als gij het zaad opéénhoopt bederft het, strooit gij het uit, dan zal het rijke vruchten voortbrengen.quot; Dien stelregel volgde hij ook thans. Dertig religieuzen telde het klooster van den H. Jacobus binnen zijn muren, en om dat getal te bereiken hadden de eerste Broeders twee moeitevolle jaren doorgeworsteld. Nog mocht, zoo meenden zij, voor den bloei van het convent hun aantal veilig vermeerderen, eer er aan een uitzenden naar andere steden gedacht werd. Doch Dominicus zag verder; hij riep zijn kinderen en zond ze uit. Petrus Cellani bestemde hij voor Limoges, Wilhelmus zond hij naar Poitiers, Philippus en Guerric naar Rheims en Metz, weder anderen naar Orléans, allen met den last, in die steden te prediken, een klooster te stichten, nieuwe religieuzen aan te nemen, op te leiden en te vormen. Gehoorzaam ging elk naar zijn bestemming. Toch meende Petrus Cellani één opmerking te mogen maken. „Vader, sprak hij, ik ben een onwetend religieus, en ik heb geen enkel boek om te studeeren dan alleen een bundel homiliën van den H. Gre-gorius.quot; Dominicus antwoordde: „Ga, mijn zoon, ga onbevreesd en zonder weifelen! Tweemaal daags zal ik u voor God indachtig zijn, gij zult vele zielen winnen, rijke vruchten inzamelen, groeien en toenemen, en de Heer zal met u zijn.quot; Toen ging ook Petrus. Hij, die

1) B. Jord. Vita S. Dom. c. 2. n0. 40. — S. Antonin. tit. 23. c. 9. — Humb. Chron. Magistr. Ord. — Dc Vitis FF. 1. 3. c. 1,2,4. — Theodoric. v. Apolda.

-ocr page 312-

292

eenmaal aan de Orde van Dominicus op den dag harer geboorte de eerste weldaad bewees, door zijn huis aan den heiligen Insteller af te staan, boog nu nederig het hoofd onder het juk der gehoorzaamheid. En het woord des Heiligen was profetie geweest! Petrus Cellani zelf heeft verklaard, dat zoo dikwijls hij door angst gekweld werd of in zijn arbeid op hinderpalen stuitte, hij God en den H. Dominicus aanriep, en alles te boven kwam. Zulke handelwijze van Dominicus sproot voort uit zijn onbegrensd vertrouwen op God. „Het was zegt de Z. Jor-danus van Saksen in zijn levensbeschrijving van den Heilige, iets wonderbaars in den dienaar des Heeren, den H. Dominicus, dat hij zijn Broeders her- en derwaarts zond over alle streken van Gods Kerk, en dit met het grootste vertrouwen — hoezeer anderen ook zijn daad misbillijkten — alsof hij reeds van den uitslag verzekerd, of door een openbaring des H. Geestes onderricht was. Inderdaad, wie zou dit kunnen betwijfelen? In den beginne had hij eenige weinige fraters, meerendeels ongeletterd en eenvoudig, en niettemin verdeelde hij die over geheel de H. Kerk, zoodat de kinderen dezer wereld, die naar eigen zienswijze oordeelden, meenden, dat hij, in plaats van groote zaken tot stand te brengen, veeleer afbrak wat hij begonnen had. Hij echter vergezelde degenen die hij uitzond met de hulp zijner gebeden, en de kracht Gods werkte om hen te vermenigvuldigen.quot; \')

1) B. Jord. Vita S. Dom. c. 2. nquot;. 45.

-ocr page 313-

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

TERUGKEER VAN DEN H. DOMINICUS NAAR ITALlë. -

HET KLOOSTER VAN BOLOGNE.

deze nieuwe uitbreiding zijner Orde had de Hei-iBb\'^lig\'6 zijn taak in Frankrijk vervuld; hij schonk zijn \' kinderen den zegen en verliet Parijs. ïe Chatillon-sur-Seine genoot hij de gastvrijheid eens priesters, die met zijn zuster hetzelfde huis bewoonde. De zoon dezer vrouw had het ongeluk, van een bovenverdieping te storten, en werd meer dood dan levend opgenomen. De jammerklachten der hopelooze moeder vonden weerklank in des Heiligen gevoelig hart; tot tranen bewogen bad hij den God van vertroosting, de bedroefde vrouw barmhartig te willen zijn. Aanstonds rees de knaap ongedeerd op. De moeder zelve, die aan de koorts lijdende was, en aan tafel niets gebruikte, genas hij, door haar een weinig van de opgediende visch, die hij gezegend had, te doen nuttigen in den naam van den Heer Jezus Christus.

-ocr page 314-

2g4

Omtrent zijn reis door Frankrijk heeft de geschiedenis ons verder niets, althans wat genoegzaam betrouwbaar is, medegedeeld. In Juli of Augustus stak hij de grenzen over, vergezeld van een leekebroeder, Joannes, die later in Marokko stierf, waarheen hij met de missionarissen zijner Orde getogen was. Toen de twee reizigers zich in de lombardische Alpen bevonden, en sedert lang geen spijs hadden geproefd, begon broeder Joannes den last des hongers te gevoelen. Mondbehoeften echter ontbraken. De broeder vermande zich wat hij vermocht, maar de nood werd zóó nijpend, dat hij niet verder kon reizen, en ten laatste .stortte hij van afmatting neder. „Broeder, bemoedigde hem de H. Dominicus, tracht u in te spannen; laten wij nog een weinig voorttrekken, wij naderen het oord, waar wij eenig voedsel kunnen vinden.quot; Maar toen Joannes verklaarde, dat het verder gaan hem onmogelijk was, en al zijn krachten waren uitgeput, wendde de heilige man Gods zich tot zijn gewoon redmiddel, het gebed. Een oogenblik later strekte hij de hand uit, en zeide tot den broeder: „Sta op, mijn zoon, ga naar gindsche plek, en wat gij daar vinden zult, breng dat hier.quot; Met dc uiterste inspanning sleepte Joannes zich naar de aangewezen plaats, een steenworp ver. Daar vond hij een wonderschoon brood in een hagelwitten doek gewikkeld. Hij nam het, en zonder er iets van te eten, daar \'t hem nog niet geboden was, kwam hij terug. Toen wachtte hij het verlof af, en at zooveel als noodig was om zijn krachten te herstellen. Op de vraag van Dominicus of zijn honger nu genoegzaam was gestild en hij zich in staat gevoelde de reis voort te zetten, antwoordde hij bevestigend. „Sta dan op, gebood de Heilige, wikkel het overschot van het brood weder in den doek, en leg het waar gij het gevonden hebt.quot; De broeder deed dit, en zij namen den

-ocr page 315-

295

wandelstaf weder ter hand. Doch na een poos kwam Joannes tot bezinning, en dacht: „Wie zou dat brood daar neergelegd hebben, of hoe zou het daar gekomen zijn? Hoe dwaas, dat ik dit niet gevraagd heb! —-Heilige Vader, zeide hij overluid, vanwaar was dat brood gekomen, of wie had het op die plaats nedergelegd?quot; — Dominicus, die de ootmoedigheid liefhad en haar wilde bewaren, sprak ontwijkend: „Mijn zoon, gij hebt gegeten zooveel als gij noodig hadt, niet waar? Welnu, bedank dan den goeden God, zooals het betaamt, en bekommer u verder niet over dis zaak.quot; \')

In de laatste dagen van Augustus bevond de Heilige zich voor de tweede maal te Bologne. De tijd van beproeving, de armoede, de verlatenheid, welke de eerste maanden van de vestiging der Broeders vergezelde, was thans voorbij; de verheerlijking zou hun volharding bekroonen.

Den 2isten December 1218, op het oogenblik dat Dominicus den spaanschen grond betrad, was de Z. Re-ginaldus, uit het H. Land teruggekeerd, ingevolge den hem opgedragen last naar Bologne gekomen.

Een plotselinge omkeer was van zijn verschijnen het onmiddelijk gevolg, binnen twee of drie dagen was de gansche stad in beweging. Zijn uitstekende talenten, zijn boeiende en wegsleepende welsprekendheid, zijn liefderijke en aantrekkelijke omgang overmeesterden de gemoederen. De kloosterkerk was te klein voor de opeengedrongen scharen, die aan Reginaldus\' voeten het vurig woord des levens kwamen aanhooren. Als in begeestering snelden tal van studenten naar het klooster, en vroegen het

1) Gerardus de Fracheto, De Vitis FF. 1. 2. c. 12, vv. — Theodoric. v. Apolda. . c. 9. — S. Antonin. tit. 23 c. 2. § 2. et c. 4. § 9.

-ocr page 316-

296

ordekleed. Nog geen vijf dagen was Reginaldus in de stad, en reeds was hij een werktuig, waardoor God vele aanzienlijke en geleerde mannen, priesters, aartsdiakenen, professoren en rechtsgeleerden tot het kloosterleven riep. Reeds zeide men algemeen in Bologne dat „zoo iemand geen Predikbroeder wilde worden, hij zich wel wachten moest, de preeken van Reginaldus te gaan aanhooren.quot; Toch vermocht de genade ook den meest onverzettelijken wil te buisren. Een leeraar, wiens faam van veelomvat-

O \'

tende kennis door geheel Italië weerklonk, Meester Moneta, werd door eenigen zijner vertrouwde leerlingen aang\'ezocht, zich naar de kerk te beg\'even, waar Reginaldus preeken zou. Onder den indruk van het volks-g-ezegde, dat hem zulks ontried, vreezend dat hij overgehaald zou worden tot het aanvaarden der monnikspij, sloeg hij onder allerlei voorwendselen de uitnoodiging af, doch bezweek ten laatste voor het dringend aanhouden zijner vrienden. Met opzet echter bleef hij dralen, ging in een andere kerk ter Mis, en bleef nog zóólang vertoeven, dat hij met de zijnen bijna twee uur later dan men overeengekomen was, ter plaatse waar Reginaldus preekte aankwam. Hij hoopte alles reeds geëindigd en het tempelgebouw ledig te vinden, maar zag zich bedrogen. De menigte, die met ingehouden adem naar het woord vem den godsgezant luisterde was zóó groot, dat Moneta op den drempel moest blijven staan, \'t Was de 2 6ste December, de tweede Kerstdag, het feest van den H. Stephanus. Reginaldus sprak over de woorden van dien heiligen Martelaar, aan de epistelles van den feestdag ontleend; „Ik zie den hemel openquot; — „Ja, riep hij uit, op het oogenblik dat Moneta het eerst zijn woorden opving, ja, ik zie den hemel open! De hemel staat open voor ieder, die slechts zien wil en binnengaan; de deuren staan open voor elk, die wil intreden. O, sluit uw

-ocr page 317-

297

hart niet, sluit uw mond en uw handen niet, opdat misschien ook niet de hemel zich voor u sluit. Waarom toeft gij? De hemel staat voor u open!quot; Dat was het oogen-blik der genade. Moneta gevoelde, besefte het: ook voor hem stond de hemel open, de hemel van het religieuze leven, die een voorhof is van het eeuwig geluk der zaligheid. En \'t bleef hem geheimzinnig toeklinken: „Sluit uw hart niet, sluit uw mond niet, opdat misschien niet ook de hemel zich voor u sluite. Waarom toeft gij ? De hemel staat voor u open!quot; Ontroerd en getroffen, bood hij niet langer weerstand. Zoodra de godsdienstoefening ten einde was, vroeg hij Reginaldus te spreken, openbaarde hem, wat er omging in zijn ziel, legde hem zijn verlangens, zijn betrekking-en in de wereld bloot, en eindelijk den wensch, dien God hem tot het leven onder de Predikbroeders ingegeven had. Daar evenwel verschillende aangelegenheden hem bonden, deed hij wat hij voor het oogenblik kon. Hij legde in de handen van Reginaldus belofte van gehoorzaamheid af, maar bleef vooralsnog in de wereld, totdat hij na omstreeks een jaar, toen zijn zaken geregeld waren, het religieuze kleed ontving.

Niet ver van den stadsmuur, tusschen de omliggende wijnbergen, lag een kerk onder aanroeping van den H. Nicolaus. Vele jaren geleden, vóór nog Dominicus\' kinderen zich in Bologne hadden vertoond, waren de burgers meermalen getuigen geweest, hoe een arme vrouw, die door de wereld niet geacht, om haar godsvrucht welgevallig was in \'s Heeren oog, zich tegenover een der wijnbergen op de knieën zette en bad. Wanneer de voorbijgangers haar bespotten, dat zij als een dwaze voor een wijngaard lag te bidden, antwoordde zij: „Ongelukkigen, die gij zijt, gij zei ven zijt uitzinnig! Indien gij wist, wie hier eenmaal zullen wonen, en welke gebeurtenissen hier zullen plaats

-ocr page 318-

2g8

grijpen, zoudt gij u in aanbidding voor God neerwerpen; want zij, die hier eenmaal zullen wonen, zullen door hun licht de gansche wereld bestralen.quot; Toen nu het klooster der H. Maria, waar de Broeders tot dusver gewoond hadden , te bekrompen van omvang bleek voor het dag\'elijks aangroeiend getal religieuzen, wist Reginaldus door bemiddeling van Dominicus\' vriend, kardinaal Hugolinus, toen pauselijk legaat in die streken, bij den bisschop van Bologne te bewerken, dat genoemde Nicolaaskerk aan hen geschonken werd. De wereldpriester, die met de bediening dier kerk belast was, een godvreezend man, wel verre van zich tegen de vrijgevigheid zijns bisschops te verzetten, trad zelf in de Orde. Van hem, frater Rodolfus, is het verhaal over die vrouw tot ons gekomen. Een der Broeders van Bologne verhaalt nog, dat in vroeger jaren de wijngaardeniers ter plaatse, waar later het Nicolaasklooster stond, een menigte schitterende lichten hadden zien zweven. Een ander, frater Clarus, getuigt, dat toen hij als kind nog langs die plek wandelde, zijn vader hem reeds zeide: „Hier op deze plaats heeft men dikwijls engelenstemmen gehoord; dat is ongetwijfeld een belangrijk voorteeken van iets, dat in de toekomst gebeuren moet.quot; En toen de knaap antwoordde: „Misschien zijn \'t stemmen van menschen geweest, of het gezang van de monniken der Proculuskerk,quot; hernam zijn vader: „Neen, neen, de stemmen van menschen zijn geheel anders dan die der engelen, en verschillen er te veel van.quot; — „Deze woorden, verzekerde de frater naderhand, zijn mij nooit uit het geheugen gegaan.quot; \')

i) Humbert. Chronic, ad ann. 1218. — De Vitis FF. 1. 4. c. 10. item. 1. 1. c. 3. — Theodoric. v. Apolda. 1. 3. c. 1. 2. 3. — Processus Canoniz. Testim. fr. Rodolfi. — Leander Albert, lib. 5.

-ocr page 319-

299

Toch was, toen in de lente van 1219 het nieuwe klooster betrokken werd, niet alle leed gedragen, niet alle beproeving geweken. De onzekerheid, omtrent den duur en de levenskracht der nieuwe orde werd een bekoring , die , ware God niet met zijn hulp nabij geweest, voor het klooster van Bologne gevaarlijk had kunnen worden. Wij laten het woord aan Theodoric van Apolda: „Toen de Orde, nog als een kleine kudde was, ontstond er in het convent van Bologne een groote bekoring, zoodat sommigen, door den geest van moedeloosheid bedrogen, reeds met elkander overlegden tot welke kloosterorde zij zouden overgaan, daar immers hun nieuwe planting al te zwak scheen. Reeds hadden twee religieuzen van den pauselijken legaat verlofbrieven hiertoe bekomen; en toen de groote Reginaldus deze brieven voor de communiteit voorlas, ontstond er alge-meene neerslachtigheid, en de ontsteltenis groeide aan. Reginaldus, de man Gods, sloeg de oogen ten hemel, zijn hart sprak tot God. Toen stond frater Clarus op, een godvreezend man, die veel gezag had, daar hij leeraar in de wetenschappen en in het kerkelijk recht was, en in het burgerlijk recht ervaren. Hij troostte de Broeders, en bemoedigde hen door vele redenen. Nauwelijks had hij geëindigd, of zie, daar kwam Meester Rolandus, beroemd leeraar te Bologne, door den geest van God gedreven om de wereld te vluchten, naar het klooster. Zonder iets vooraf te zeggen, vroeg hij, geheel buiten zich zeiven in de Orde te worden aangenomen. De groote Reginaldus kon van blijdschap niet wachten tot er een habijt gebracht werd, ontdeed zich van zijn scapulier en bekleedde daar Rolandus mede. De kerkklok werd geluid, de Broeders hieven het Vcni Creator aan. Daar kwam eensklaps de gansche stad in opschudding-. Mannen, vrouwen, studenten snelden naar het

-ocr page 320-

3°°

klooster. Uit overmaat van vreugde konden de religieuzen bijna niet zingen, de tranen beletten \'t hun. Toen keerde het godvruchtig vertrouwen van vroeger terug, alle mismoedigheid en alle bekoring week; de twee religieuzen wierpen zich onder hun broeders neer, beleden hun verkeerde handelwijze, verzaakten aan de verlofbrieven en beloofden volharding.quot; ^

In den nacht, die op dezen blijden dag volgde, ontving Rodolfus een verschijning, welke het algemeen vertrouwen nog meer bevestigde. Hij zag den goddelijken Heiland met zijn H. INIoeder aan zijn rechterhand, en den H. Nicolaus, den Patroon des kloosters, aan zijn linker. De H. Nicolaus legde hem de hand op het hoofd en zeide: «Mijn goede broeder, vrees niet! Alles zal u en uw Orde voorspoedig gaan, want onze Meesteres draagt zorg voor u allen.quot; Daarop zag Rodolfus in de rivier, die langs Bologne stroomt, een schip liggen, waarop zich een tallooze schaar zijner medereligieuzen bevond. De H. Nicolaus toonde hem dit zeggende: „Ziet gij uw broeders? Vrees dan niet, want hun getal is zóó groot, dat zij de gansche wereld zullen bevolken!\'

Inderdaad, het aantal kloosterlingen te Bologne klom met den roep hunner deugden en de vrucht hunner predikingen. Binnen zes maanden had Reginaldus, die door den H. Dominicus tot vicaris-generaal benoemd was, meer dan honderd novicen ingekleed. Brandend \\ an ijver voor de volmaaktheid, hadden allen steeds de verplichtingen op het oog, welke zij door het omhelzen \\ an dien levensstaat op zich hadden genomen. Zij brachten hun leven door in de beoefening der verhevenste zelfverloochening, boetvaardigheid en gebed. Sommigen,

i) Ada S. Dom. 1. 3. c. 3.

-ocr page 321-

jOI

wien de levenswijze van hun Stichter was ter oore gekomen of die er zeiven getuigen van hadden mogen zijn, beijverden zich in getrouwe navolging van zijn nachtwaken, zijn gebeden en al zijn oefeningen. Geen uur van den dag ging er voorbij, waarop men niet velen in de kerk voor het Allerheiligste in overweging verzonken zag. Wanneer er personen kwamen , die een der kloosterlingen wenschten te spreken, gebeurde \'t niet zelden dat de broeder-portier naar de kerk ging, in de overtuiging, dat de gevraagde daar het zekerst te vinden was. Wanneer de klok hen tot de completen riep, scheen het, alsof zij ten feestmaal genoodigd werden, zóó ijverig en met zóó heiligen spoed snelden zij naar het koor. Het g\'ebod door den H. Dominicus vroeger aan zijn religieuzen van Rome gegeven, van hun nachtelijke gebeden niet te lang te rekken, bestond voor die van Bologne niet, en zij maakten van de bestaande vrijheid een heilig gebruik. Niet alleen na de completen, maar ook na de nachtgetijden bleven zij in gebed voor het H. Sacrament, of brachten een bezoek aan het altaar hunner teedere Moeder Maria, zongen gezamenlijk lofzangen Haar ter eer, en bevalen zich zeiven, hun Orde en al hun dierbare belangen aan haar moederlijke bescherming. lederen dag, alvorens het onbevlekte Offer aan den eeuwigen Vader op te dragen , wieschen zij hun zuivere zielen in het bad der boetvaardig\'heicl. Diegenen onder hen, welke met de bedieningen der naasteliefde waren belast, konden er niet toe overgaan, zich aan tafel te zetten, indien zij niet eerst het woord Gods hadden verkondigd, of een godvruchtige samenspraak met wereldlijke personen gehouden, of de armen en zieken in de gasthuizen gediend hadden. In vasten en versterving herstelden zij hun door den arbeid uitgeputte krachten; de zoetste vrede sprak uit hun oog, hemelsche zielsrust uit iedcren trek van hun gelaat, uit elk hunner hande-

-ocr page 322-

302

lingen. Waren zij streng in het onderhouden der regelen, was hun leven hard en moeielijk, wijze gematigdheid effende den weg, en de liefde schonk hun krachten om met reuzenschreden te gaan op het pad der volmaaktheid.

Een leekebroeder had eens zonder verlof een stuk grof doek van onbeduidende waarde in gebruik genomen. De overtreding werd geopenbaard, en Reginaldus gaf den schuldige in het kapittel een berisping, waarbij hij het stuk stof voor de oogen der kloosterlingen deed verbranden. De ongelukkige broeder echter weigerde zijn schuld te erkennen, morde en wilde zich niet vernederen. Toen gebood Reginaldus dat men hem de schouders ontblooten zou. Hij hief zijn met tranen gevulde oogen naar den hemel en bad, terwijl hij de roede in de hand hield: „Heer Jezus Christus, die eenmaal aan uw dienaar, den H. Benedictus, de macht hebt geschonken, door middel van de geeselroede den duivel uit het hart van een zijner monniken te verdrijven, geef mij, bid ik U, dat ik door de kracht dezer tuchtiging ook den geest des verderfs uit de ziel van dezen broeder verdrijven moge. Die leeft en heerscht in alle eeuwigheid. Amen.quot; Toen begon hij den schuldige met zooveel kracht te kastijden, dat de religieuzen tot schreiens toe bewogen werden. Het geneesmiddel miste de ge-wenschte uitwerking niet: de broeder kwam tot inkeer, en zeide met tranen van berouw tot Reginaldus: „Heb dank, mijn Vader, heb dank; gij hebt werkelijk een duivel uit mij verjaagd, want ik heb duidelijk gevoeld, dat er een slang uit mijn binnenste uitgegaan is.quot; — „En, voegt de geschiedschrijver er bij, de broeder beterde zich, maakte vorderingen op den weg der deug-d en werd een goed en ootmoedig religieus.quot;

Een ander kloosterling van Bologne, door den bekoor-der verleid tot het verlaten der Orde, werd op het

-ocr page 323-

303

oogenblik dat hij zijn plan meende te volvoeren, door zijn medebroeders ontdekt, in zijn opzet verhinderd en voor zijn overste gebracht. Reginaldus deed hem in het kapittel verschijnen, waar hij reeds tot inkeer gekomen zijn schuld beleed, en zich nederig gereed maakte om de discipline te ontvangen. Op de knieën liggende aan Reginaldus\' voeten onderwierp hij zich aan de tuchtiging, en terwijl de gelukzalige aan de geheele broederschap gebood voor hun armen medebroeder te bidden, deed hij met volle kracht de geeselslagen op diens schouders nederkomen, telkens zeggende: „Ga uit. Satan, ga uit!quot; Na geruimen tijd met het grootste geduld die pijnlijke en vernederende strafoefening verduurd te hebben, sprak de frater; „Vader, hoor mij aan.quot; — „Wat wilt gij, mijn zoon?quot; vroeg Reginaldus. — „Do Satan is heengegaan, was het antwoord; ik beloof u, in het vervolg standvastig te blijven.quot; \')

Voorzeker, daar was zielskracht niet alleen en zelfverloochening, daar was bovenal groote, edelmoedige liefde noodig, om het kruis van Jezus te omhelzen, waar het zich in zoo harde vormen aanbood. Een karig voedsel, een onderbroken nachtrust op een schamele legerstede, ootmoedige bedieningen door de gehoorzaamheid opgelegd, het verzaken van den eigen wil, de vermoeienissen van het werkend leven met de strengheden des kloosters vereenigd, — kon de weerspannige natuur dit alles verduren zonder tegenspraak? Waar haar krachten te kort schieten, daar behoudt nog de genade, de liefde tot God, haar alvermogende werking. Dat kruis, uit liefde

i) Leander Alb. 1. 5.—Susat. in Chron. en Sebastian, de Olmeda, apud Maiv. ad ann. 1219. cc. 6 et 7. — De Vitis FF. 1. 1. c. 5. it. 1. 4. c. 2. et c.8. — S. Antonin. 1. c. — Theodoric. 1. 3. cc. 2 et 3.

-ocr page 324-

304

gedragen, sterkte niet alleen de natuur van die mannen , menschen gelijk wij, maar vervulde hun ziel met hemelsche vreugd, herschiep hun eiken doorn in een balsemgeurige roos. Reginaldus zelf verklaarde het openlijk. Een zijner medereligieuzen, die hem vroeger reeds gekend had, betuigde hem zijn verwondering, dat hij, die voorheen in de wereld in roem en grootheid had geleefd, omringd van alles, wat hem het leven kon veraangenamen, zich sterk genoeg gevoeld had, zulk een moeielijken regel te omhelzen, en daarin te volharden. „Ach, gaf de gelukzalige dienaar des Heeren ten antwoord, dat alles verdroeg ik nog zonder verdienste van mijn kant; want ik heb te midden daarvan altijd de grootste vreugde gesmaakt!quot; De gevoelens van dien grooten voorganger deelden al zijn medebroeders. 1 oen zij in den kloosterstaat zich zeiven aan God ten offer brachten, wisten zij vooraf wat hun te wachten stond. Onfeilbaar zeker wisten zij, wat thans nog ieder en novice, bij zijn inkleeding in de Orde van den H. Dcminicus, gezegd wordt: dat niet alleen, wanneer zij tegen den regel misdeden, maar zelfs „nis zij alles ondsThouden hadden, dan nog wederwaardig heden, bestraffing en versmading hun deel wezen zonquot; Maar even onfeilbaar kenden quot;zij ook het eind van dien kruisweg; de kroon, die bij dezelfde plechtigheid den novice door zijn prior toegezegd wordt met de woorden: „Al is dat alles zwaar, gij moet het nochtans geduldig dragen, want het schenkt ic een groote helooning, namelijk het eeuwig leven. Rn ik, uit naam van God, beloof u dit, als gij dat alles zult hebben onderhoudend 1)

Zonder strijd echter wordt de hemel niet verworven.

1

Caeremon. S. O. P. p. IV. c. 2. art. 2. Dc Receptionibus.

-ocr page 325-

305

De duivel, de zielenhater, legde alles te werk, om de vrienden des Heeren te verontrusten, hen af te trekken van hun heilige oefeningen. God, die het goede uit het kwaad weet te trekken, liet zulks toe, ter beschaming van den vijand zeiven en om de deugd zijner dienaren meer te doen uitschitteren. Een frater van het Nicolaas-klooster was eens des nachts in de kerk in gebed gebleven, toen hij zich plotseling door een onzichtbare hand aangegrepen gevoelde, geweldig heen- en woder-geschud, en een eindweegs in de kerk voortgesleurd werd. Op zijn hulpgeroep kwamen ongeveer dertig kloosterlingen toegesneld, die al ras begrepen, dat de onverzoenlijke vijand zijn boosaardig spel vierde. Eenigen werden op hun beurt aangegrepen en evenzoo mishandeld als het eerste slachtoffer. Eindelijk verschijnt Reginaldus, brengt den frater, die het eerst aangerand was voor het altaar van den H. Nicolaus, en verjaagt den boozen geest. Groot was de verwarring en de schrik, die allen bevangen had, maar zóó nauwgezet waren zij in het nakomen hunner regelen, dat gedurende al dien tijd niemand van het geheele convent het diepe stilzwijgen, dat in den regel gedurende den nacht voorgeschreven is, verbrak, en de hulpkreten van den religieus, op wien de duivel begonnen was zijn Avoede te koelen, het eenige gerucht was, dat de nachtelijke stilte had gestoord. \')

Levert de geschiedenis van de eerste tijden der Orde talrijke voorbeelden van een wonderbare roeping tot het kloosterleven, of van een niet minder wonderbare bevestiging in den eens omhelsden staat, ook Bologne\'s icommuniteit kon op meer dan één kloosterling wijzen, wiens roeping of volharding ontwijfelbaar aan de tusschen-

i) Gerard, de Fracheto, De Vitis FF. c. 4. — Theodoric. 1. 6 c. 3.

-ocr page 326-

3O6

komst des Hemels te danken was. Wij noemden straks Meester Rolandus bij den plotselingen ommekeer in de gemoedsgesteldheid der boloneesche religieuzen. Op den dag vóór zijn intrede in de Orde nam hij, zonder te weten welke genade God hem bereid had, aan een feestmaal deel, waar hij in prachtige kleederen gedost den ganschen dag met zijn vrienden in spel, overdaad en allerlei ijdelheden doorbracht. Des avonds, toen hij alleen was, keerde hij in zich zeiven en sprak: „Waar is nu dat feest, waar de vreugde die wij genotenHij zag in, hoe spoedig alle wereldsche blijdschap vervliegt, en op den bodem van den vreugdebeker slechts bitterheid en wrang vergif achterlaat. Den volgenden morgen snelde hij naar het klooster, waar hij onder een stroom van tranen het ordekleed ontving, en rust vond voor zijn hart. Een ander lid der universiteit, die zijn buitengewone talenten door nog grooter ij delheid en wereldschen zin ontsierde, ontving aldus zijn roeping, t Scheen hem in een nachtgezicht toe, dat hij midden op een uitgestrekte vlakte door een hevig onweder werd overvallen. Zwarte wolken bedekten de lucht, en terwijl het neer-stroomend water hem deed verkleumen, joegen de felle stormvlagen hem den hagel in het gelaat. Daar ontdekt hij bij het licht der bliksemflitsen op eenigen afstand een huis. In de hoop daar een schuilplaats te vinden, snelt hij er heen, klopt aan, en vraagt om een onderkomen. Doch een stem van binnen de woning gaf hom ten antwoord: „Ik ben de Gerechtigheid, en dit huis is het mijne; maar, omdat gij de gerechtigheid niet beoefent, zult gij hier niet binnenkomen.quot; Treurig ging hij verder en bereikte, onder het aanhouden des donders, een volgend huis, waar hij zijn bede herhaalde. „Ik ben de Waarheid, klonk \'them afwijzend tegen, en ik neem u niet op, want de waarheid redt slechts hen, die haar lief-

-ocr page 327-

307

hebben.quot; Een derde deur trok zijn oog-, en op zijn verzoek om herberging verneemt hij weder een stem: „Ik ben de Vrede. Daar is geen vrede voor de goddeloozen, maar alleen voor de menschen van goeden wil. Dewijl ik echter de Vrede ben, en mijn gedachten ook gedachten van vrede zijn, zal ik u een nuttigen raad geven. Ginds woont mijn zuster, de Barmhartigheid. Zij komt altijd allen ongelukkigen te hulp; begeef u tot haar en doe, wat zij u zeggen zal,quot; De ongelukkige sloeg den weg naar de aangewezen woning in, en nog vóór hij ze bereikt had, snelde de Barmhartigheid hem reeds te gemoet en zeide: „Zoo gij u tegen het dreigend omveder beveiligen wilt, ga dan in het klooster van den H. Nico-laus, waar de Predikbroeders wonen.quot; Zij voegde er nog bij, wat hij daar vinden zou: de boetvaardigheid, de onthouding, de goddelijke onderrichting, den eenvoud en de voorzichtigheid, licht en sterkte op zijn loopbaan en eindelijk de eeuwige zaligheid. Hij ontwaakte. Het droomgezicht bracht hem tot nadenken, het nadenken deed zijn hart ontroeren; hij volvoerde den raad hem door de Barmhartigheid gegeven, en om den storm der goddelijke wraak te ontkomen trad hij in het klooster. \') Bij het lezen van zoo menig bovennatuurlijke gebeurtenis in het leven der Heiligen, moge wellicht een of andere door de wijsheid der wereld besmette geest de lippen plooien tot een halfongeloovigen glimlach, zoo hij al niet erger doet, — wij, die uit het geloof, en misschien wel bij ondervinding weten hoe machtig God is, en hoe liefderijk voor hen, die Hem beminnen, wij betrouwen ten volle het getuigenis hunner tijdgenooten; en terwijl wij ons zeiven onwaardig achten met zoo groote genaden te

i)wGerardus de Fracheto. Dc J\'iiis FF. 1. i. c. 3.

-ocr page 328-

3O8

worden begunstigd, verheerlijken wij Hem, die hen roept tot zijn dienst, hen versterkt en wapent tegen den strijd en hun hart met dien zaligen vrede vervult, welke het onverstoorbaar aandeel is zijner vrienden.

Ongemerkt trok de beschouwing van de deugden der kinderen onze aandacht af van het beeld en den persoon van hun heiligen Vader. Laten wij hem te Bologrie aanschouwen. Groot was de blijdschap, toen de kloosterlingen den H. Dominicus in hun midden begroeten mochten. Velen, de meesten zelfs, zagen hem voor de eerste maal, en toch allen kenden hem reeds, kenden zijn deugden, zijn liefde, zijn zielenijver, zijn wijze van leven en van bidden. Zij kenden dat alles, niet alleen door den roep van heiligheid, die hem allerwege vooruitsnelde, maar ook door eigen oefening en navolging. Toch vond de Heilige bij zijn bezoek iets in hen te verbeteren, of juister gezegd, hij voerde hen een schrede nader tot dien graad van armoede, welken hij de geheele Orde wilde doen bereiken. Oderic Galiciani, een aanzienlijk burger van Bologne, had zijn goederen, ter waarde van vijfhonderd boloneesche ponden, aan het klooster vermaakt, en de schenkingsakte in tegenwoordigheid des bisschops doen opstellen. Zoodra Dominicus dit had vernomen, deed hij het stuk vernietigen, onder verklaring, dat zijn Broeders geen tijdelijk goed mochten bezitten, en als ware armen slecht leven moesten van de dagelijksche aalmoezen. Die onveranderlijke liefde voor de armoede was een karaktertrek van den Heilige ; overal en in alle omstandigheden zocht hij die deugd te beoefenen in den geest van liefde cn boetvaardigheid, en hij prentte haar zijn leerlingen diep in het hart. Eens had de procurator aan tafel voor de communiteit een buitengewone spijs doen opdienen. Na den maaltijd wenkte Dominicus hem, cn fluisterde hem zachtjes in het oor: „Waarom wilt gij de Broeders dooden

-ocr page 329-

309

met die buitengewone schotels?quot; Toch had het klooster van Bologne, niettegenstaande de vriendschapsbewijzen, welke het van de geloovigen ondervond, waarlijk geen overvloed; ook daar moesten de religieuzen de armoede gevoelen en den last er van dragen. Maar ook daar zorgde de hemelsche Vader voor het onderhoud van hen, die zaaiden, noch maaiden, noch in de schuren verzamelden. Wat de kloosters van Rome hadden aanschouwd, daar was ook Bologne meer dan eenmaal getuige van; op Dominicus\' gebed herhaalde zich het wonder der broodvermenigvuldiging. Kwam Rodolfus zijn nood klagen, dat hij niet wist, hoe dien dag de broederschap van het noodige te voorzien, de Heilige antwoordde hem: „Ga naar de kerk, en bid om uitkomst.quot; Hij ging dan zelf mede, en bad tot de Hemel hulp schonk. Op een vastendag — Bonvisi bekleedde het ambt van procurator, — ontbrak het brood aan den maaltijd, en op zijn vraag ontving Dominicus ten antwoord, dat er in het geheele klooster geen enkel brood voorhanden was. De Heilige loofde God, toen eensklaps twee mannen binnentraden, van welke de een een korf met brood, de ander een met gedroogde vijgen aanbracht, zoodat de religieuzen overvloedig voedsel voor dien dag bekwamen. Een andermaal waren er slechts twee brooden. Dominicus gebood den broeder, die de tafel diende, rond te gaan en aan elk twee of drie kleine stukjes uit te reiken. Tot twee-, tot driemalen toe had de broeder reeds op herhaald bevel uitgedeeld, en altoos bleef hij voortgaan en brood uitreiken. Toen allen waren verzadigd bleef er nog over. Uit gebrek aan geldelijke middelen was men in het klooster genoodzaakt, zich van wijn, den alge-meenen en in die zuidelijke landen bijna onontbeerlijken drank, te onthouden; nochtans werd er altoos met zorg een weinig bewaard voor de zieken. Spoedig echter was

-ocr page 330-

3IO

ook dit verbruikt, en de broeder-ziekenverpleger beklaagde zijn arme zieken, nu zij zelfs het noodzakelijkste ontberen moesten. „Ga naar den kelder, antAvoordde Dominicus, en help hen zoo goed gij kunt.quot; Men ging, en vond het vat tot den rand gevuld met goeden wijn, dien God op wonderdadige wijze aan zijn vrienden had toegezonden. ^

Te rekenen van dezen tijd, mogen wij zeggen dat de H. Dominicus, zijn twee reizen door Italië uitgezonderd, Bologne, de stad, die zijn laatste rustplaats zou wezen, niet meer verliet. Hij leefde daar gelijk overal en altijd, als een levende spiegel der volmaaktheid, nauwkeurig de regelen onderhoudend, die hij den zijnen voorschreef. Hij hield zijn predikingen, vervulde de harten met liefde voor de deugd en won vele zielen voor God en voor zijn Orde. Somtijds riep hij jongelieden tot den kloosterlijken staat, op een wijze, die in het oog der wereld vreemd en aanmatigend schijnen mag, doch ons de bovennatuurlijke voorlichting verraadt, welke zijn handelingen bestuurde. Een student, die meermalen de predikingen van den grooten wonderdoener aangehoord, en zijn biecht bij hem gesproken had, zat des avonds met eenige makkers aan tafel, toen twee religieuzen uit het Nicolaasklooster zich bij hem aanmeldden met de boodschap: „Frater Dominicus verzoekt u onmiddelijk bij zich.quot; — „Ik kom, zoodra ik mijn avondmaal genomen heb,quot; gaf hij tot bescheid. — „Neen, was het antwoord, gij moet dadelijk komen.quot; De student stond dan van tafel op, en ging naar het klooster, waar hij Dominicus in het midden der broederschap vond zitten. De

i) Acta Canonizat. — Testim. fr. Rodolfi. n0. 38 et 40. — It. fr. Eonvisii n0. 24 (Edit. Boll.).

-ocr page 331-

Sn

Heilige zeide tot de omstaande Broeders: „Leert hem, hoe hij zich ter aarde moet werpen,quot; (gelijk diegenen doen welke het habijt der Orde gaan ontvangen). Zij leerden \'t hem, en hij wierp zich neder. Zonder meer, bekleedde de Heilige hem vervolgens met het ordekleed onder het uitspreken van deze woorden: „Ik wil u de wapenen geven, waarmede gij uw geheele leven lang tegen den duivel strijden moet.quot; Tot op dat uur had de nieuw-ingekleede er nog nimmer aan gedacht, het kloosterleven te omhelzen, maar op dat oogenblik werd zijn hart getroffen, en hij aanvaardde gewillig, wat hij als een beschikking Gods erkende. Deze novice was frater Stephanus, later provinciaal van Lombardije, en die de waarachtigheid van het verhaal zijner wonderbare inkleeding met eede bevestigd heeft. \')

De ware apostel en ijveraar der zielen liet inmiddels het oog vallen op de meest noordelijke streken van Italië, waar de nieuw-manicheïsche ketterij, of vertakkingen daarvan, haar valsche leer verspreidden. Dciar vroeg het geloof moedige verdedigers, de waarheid onversaagde kampvechters, het christenvolk priesters en apostelen, die hen voeden konden met het brood des levens en terughouden van de vergiftige weiden der dwaalleer. Zulke mannen meende hij onder de kloosterlingen van Bologne te hebben ontdekt. Naar het voorbeeld des Zaligmakers zond hij ze uit, en vóór enkele weken ver-loopen waren hoorden Milaan, Florence, Piacenza, Verona, Bergomo, Asti en andere steden van Toskanen en Lombardije het woord der evangeliepredikers, zagen alom de nieuwe kloosters bevolkt worden, met dien wasdom, die het deel scheen van de door Dominicus uitgezonden

i) Acta ut sup. — Testim. fr. Stephani. n0. 46.

-ocr page 332-

312

stichtingen. Nog maakte de Heilige een andere beschikking. Reginaldus, de groote apostel van Bologne, ontving bevel zich naar Parijs te begeven, opdat hij ook daar de invloedrijke gaven, waarmede God hem verrijkt had, tot glorie des Heeren en zaligheid van zijn evenmensch zou aanwenden. Smartelijk viel den religieuzen het scheiden van een medebroeder, die hen allen door woord en voorbeeld had gesticht en versterkt, smartelijk hun vooral, die, door zijn woord voor Jezus Christus gewonnen, hem als hun vader beminden. Maar hun aller Insteller wist wat goed was, zijn wil was de hunne; Reginaldus vertrok naar Parijs. Lag het in Dominicus\' levensgeschiedenis, wij zouden terugkeeren en Reginaldus naar Frankrijk volgen, om nog eenmaal de deugden, de liefde en de ongeëvenaard werkzame kracht te bewonderen, welke die groote zoon van een zoo heiligen Vader in dien nieuwen werkkring ontwikkelde. Wij zouden dat sieraad des kloosterlevens, machtig in woorden en werken, met de alvermogende kracht van zijn geloof het Evangelie zien verkondigen; wij zouden ons stichten in zijn vriendschap met den zaligen Jordanus van Saksen en andere uitverkoren zielen; wij zouden getuigen mogen zijn der bewondering , waarvan hij zoo terecht onder het geloovig volk het voorwerp was. In korten tijd vervulde hij een lange loopbaan. Hij stierf nog vóór zijn geestelijken Vader. Toen tegen het einde van Januari 1220 zijn laatste ziekte hem aangegrepen had, vroeg hem de prior van het convent of hij niet het H. Sacrament des Oliesels wilde ontvangen om zich te sterken in den laatsten strijd. „O, antwoordde de gelukzalige, ik vrees den strijd niet, ik verbeid dien integendeel met vreugde. Vurig verlang ik bij de liefderijke. Moeder van barmhartigheid te komen, op wie ik al mijn vertrouwen gesteld heb. Zij heeft mij te Rome met eigen hand gezalfd. Doch om niet den

-ocr page 333-

J schijn te hebben, alsof ik de zalving der H. Kerk gering schatte, wensch ik die te; ontvangen.quot; Was het de dankbare herinnering, die hem hier het geheim ontlokte van het wonder, tot hiertoe verzwegen? Zijn omstaande medebroeders begrepen hem slechts ten halve; eerst na zijn dood verkregen zij de volle kennis van datgene, waarop hij zinspeelde. Met levend geloof ontving hij de troostmiddelen der Kerk, liet zich vervolgens op asch nederleggen, en terwijl zijn broeders rondom hem schreiden en baden, vlood zijn engelachtige ziel naar het verblijf der eeuwige glorie, om zich te gaan verheugen in het bezit van Jezus en Maria. 1)

Was Bologne een vruchtbare akker, waarop vele schoone vruchten voor de Dominicaner-orde gekweekt werden, het was ook den heiligen Insteller geschonken, daar betrekkingen aan te knoopen, welke leidden tot het stichten van een klooster der Tweede Orde. De edele jonkvrouw, die de stichteres en de eerste zuster der boloneesche Dominicanessen worden zou, behoorde tot de machtige familie der Andaio\'s, die eenige aan het Nicolaasklooster belendende goederen in eigendom bezat.

\' Naast de uitstekendste gaven der natuur, een edel hart en een voortreffelijk ontwikkelden geest, bezat Diana d\'Andalo een rijken schat van christelijke deugden. Haar vader was achtereenvolgens podesta van Milaan, Piacenza en Genua; haar broeders, Brancaleone en Petrus, bekleedden dezelfde waardigheid te Genua en te Parma; haar zelve hadden haar bloedverwanten een echtverbintenis met een lid uit het doorluchtig huis der Salinguerra\'s

1

3. c. 10. — Vgl. ook de bovenaangehaalde biografie, Vic du D. Reginald. van P. Bayonne.

-ocr page 334-

314

toegedacht. Maar de Hemel had haar tot zijn bruid verkoren , en met heiligen naijver bewaakte de eeuwige Bruidegom haar ziel en haar wandel. Getroffen door de predikingen der Broeders, inzonderheid door die van den Z. Reginaldus, begon zij de ijdele gTootheid der wereld te verachten, zocht zij al meer den omgang met de kinderen van Dominions. Toen dan de Heilige te Bologne kwam, begaf zij zich tot hem. De aanraking met den dienaar des Heeren loste spoedig den twijfel op, welke tot dusver haar keus tusschen den huwelijken staat en het kloosterleven verdeeld hield. Zij beloofde een klooster voor Zusters onder den regel van Dominions te stichten, gelijk aan dat van Prouille, Rome en Madrid, en legde weinige dagen later voor het altaar van den H. Nicolaus in Dominions\' harden de gelofte af, onder zijn gehoorzaamheid te leven en ter bestemder ure zijn regel te omhelzen. Van dien tijd leefde zij, schoon in haar uiterlijk niets veranderde, in haars vaders paleis meer met het lichaam dan met de ziel. Haar met goud en edelgesteenten bezette purperen en zijden gewaad verborg een haren boetkleed en een scherpgepunten ijzeren gordel, dien zij om de lendenen droeg. Den tijd, dien zij in de eenzaamheid mocht doorbrengen, wijdde zij aan het gebed en de overweging. Haar voorbeeld wekte navolging; ook andere vrouwen en maagden van aanzienlijken huize gaven Dominions haar voornemen te kennen, of deden reeds de belofte leden te worden der Tweede Orde. De Heilige beraamde nu spoedig, hoe het plan tot stichting van een vrouwenklooster het best kon worden uitgevoerd. Toen eenigen zijner Broeders, met wie hij daarover beraadslaagd had, hun gevoelens hadden geuit, sprak hij: „Voor het oogenblik neem ik geen beslissing; ik zal er met God over te rade gaan, en morgen zult gij mijn antwoord vernemen.quot; Den volgenden dag zeide

-ocr page 335-

3i5

hij: „Mijn broeders, wij moeten volstrekt een klooster voor de Zusters bouwen, al moesten wij ook daartoe den verderen uitbouw van ons eigen huis onderbreken.quot; Want het Nicolaasklooster, hoewel reeds lang- bewoond, was nog niet geheel en al voltooid. Daar Dominicus Bologne voor een korte poos ging verlaten, benoemde hij vier religieuzen om voor den bouw van het zusters-klooster zorg te dragen, te weten: Paulus van Hongarije, Ventura, den prior, Rodolfus, den procurator van het convent van Bologne, en den Z. Guala, die later prior te Brescia en vervolgens bisschop dier stad werd. De Heilige zelf echter mocht de voltooiing van dien arbeid niet aanschouwen. Toen Diana en de overige godvreezende vrouwen na talrijke moeielijkheden eindelijk haar wenschen vervuld , en het klooster der Zusters voltrokken mochten zien, had hij reeds dit aardsche ballingsoord verlaten, en liet hij, met zooveel wat hem dierbaar was, ook dat deel zijner geestelijke nalatenschap aan zijn opvolger, den Z. Jordanus van Saksen, achter. \').

i) Malvenda Annales Ord. pracd. ad ann. 1223. c. 1. — Danzas. Etudes sur les temps primitifs de l\'Ordre de S. D. T. IV. ch. 26.

-ocr page 336-

DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

EERSTE REIS VAN DEN H. UOJIINICUS DOOR ITALIO.

op een der laatste dagen van de maand October 1219 de stad Bologne van den zuidelijken kant was genaderd, had daar vijf kloosterlingen de poort zien uittreden en den weg inslaan, die in de richting der Apennijnen voert. De H. Dominicus, Willem van Montferrat, Bonvisi, Frugerius van Penna en Paulus van Venetië wendden hun schreden naar Rome. Vrome overpeinzingen, een warm gebed, een gesprek over geestelijke onderwerpen, ter afwisseling een blijde lofzang, verkortten de voetreis. De heilige Aartsvader en zijn vier medebroeders trokken het gebergte over, dat het schoone Italië in zijn geheele lengte doorsnijdt, en toen zij de groen beplante helling afdaalden, lag het Arnodal en Florence aan hun voeten.

Joannes van Salerno, die eenmaal de gelukzalige grondlegger worden zou van het convent Santa Maria Novella, was voor enkele maanden met een twaalftal medereligieuzen door den H. Dominicus van Bologne uit

-ocr page 337-

317

naar Florence gezonden, en schoon onder de jongsten in jaren en eerst onlangs in de Orde opgenomen, aan het hoofd der stichting geplaatst. De eerste vestiging, die de Predikbroeders, na een tijd lang buiten de stad in een huis gewoond te hebben, hun door een welwillend burger geschonken, binnen Florence\'s muren verkregen, was de Sint-Pancratiuskerk. Niet ver van daar woonde een vrouw, die algemeen te slechter faam stond, en dikwijls in zóó buitengewonen toestand verkeerde, dat men niet anders meenen kon of God had haar lichaam tot straf harer zonden aan de macht des duivels overgegeven. De prediking van den H. Dominicus maakte die-

Ipen indruk op dat door de hartstochten versteende gemoed, en toen hij haar met ernst en nadruk haar afwijkingen onder het oog bracht, schonk God haar de genade der bekeering, en op het gebed van den Heilige de verlossing van haar plaag. \') Van zijn verderen arbeid te Florence bij dit bezoek geven ons de geschiedschrijvers geen bericht.pen indruk op dat door de hartstochten versteende gemoed, en toen hij haar met ernst en nadruk haar afwijkingen onder het oog bracht, schonk God haar de genade der bekeering, en op het gebed van den Heilige de verlossing van haar plaag. \') Van zijn verderen arbeid te Florence bij dit bezoek geven ons de geschiedschrijvers geen bericht.

Viterbo was het tweede rustpunt op den tocht. Daar verbleef op het oogenblik Christus\' Stedehouder, Honorius III. Belangstellend als de Paus zich immer betoond had voor alles, wat Dominicus en zijn medebroeders betrof, luisterde hij aandachtig naar alles, wat de Heilige hem mededeelde over den bloei der Orde in de landstreken, door hem bezocht, in Spanje en in Frankrijk. Kon het einders dan dankbaarheid jegens den Hemel, zorg voor het algemeen welzijn der Kerk wezen, die den Opperpriester een Breve in de pen gaf, waarbij de kinderen

i) Constant, de Medici. Acta S. Dom. nquot;. 35 — Humbert. Vita S. Dom. c. 42. — Processus Canoniz. Tcstim. ffr. Frugerii et Pauli. — Echard, Biblioth. Praedic. I. p. 32.

-ocr page 338-

318

van den heiligen Installer op bijzondere wijze aan de bisschoppen en de prelaten van Spanje werden aanbevolen? Drie weken later richtte de Paus deze aanbeveling tot alle kerkelijke overheden der geheele christenwereld, in het volgend schrijven :

„Hoxoricjs, Bisschop, dienaar der dienaren Gods, aan „Onze Eerwaarde Broeders, de Aartsbisschoppen, Bis-„schoppen, Abten en andere kerkvoogden, wien deze j „zullen geworden, heil en Apostolischen zegen.

„Onze beminde zonen, de Prior en de Broeders der „Predikorde, het woord indachtig, dat zij die het graan „verborgen houden, den vloek der volken op zich laden, „strooien onvermoeid hun tarwe, het woord der prediking, „dat het voedsel der zielen is, over vele wateren, dat is „over vele volken, uit. Om te vaardiger te kunnen gaan „over den akker dezer wereld, die thans meer dan ooit „met doornen van ondeugd overgroeid is, hebben zij „den last der aardsche rijkdommen van zich geworpen. „In den ootmoed van vrijwillige armen gaan zij uit, en „werpen weenend hun zaad, om, terwijl de Heer in zijn „barmhartigheid den wasdom schenkt, met blijdschap „hun schooven in zijn voorraadschuren te kunnen opleggen.

„Wij dan, hun heilig doel en hun nuttige bediening „erkennend, meenen hen op het liefderijkst aan u allen „te moeten aanbevelen. Wij bidden en bezweren u bij „den Heer, en Wij bevelen u door Ons Apostolisch „schrijven, dat gij uit eerbied voor de goddelijke Majes-„teit hen welwillend toelaat tot de bediening des woords, „waartoe zij zijn gezonden. Wij bevelen u ook, dat gij „de u toevertrouwde geloovigen naarstig vermaant, uit „hun mond het zaad van Gods woord met godsvrucht „aan te nemen, en dat gij, uit ontzag voor Ons en voor „den Apostolischen Stoel, hen vrijgevig in hun nood-„wendigheden ter zijde staat.

-ocr page 339-

319

„Mogen de geloovigen, door u opgewekt en voor-„bereid om dat woord te ontvangen, als een goede en „vruchtbare grond, in plaats van distels der zonden, „zaden van deugd voortbrengen, en mogen die religieuzen „door uw medewerking hun begonnen loopbaan geluk-„kig voleinden, en de gewenschte vrucht en den uitslag „van hun arbeid verwerven, namelijk de zaligheid der zielen.

„Gegeven te Viterbo, den 6den vóór de Iden van „December, het vierde jaar van ons Pausschap.quot; \')

Den 17den dier maand teekende Honorius te Civita-Cas-tellana een akte, waarbij hij de vroeger mondeling gedane schenking der Sint-Sixtuskerk te Rome aan de Orde bevestigde. 1)

In de eerste dagen van 1220 kwam de heilige Stichter in de stad der pausen. Met die reine zielsweelde, waarvan de heiligen altijd overvloeien, zoo dikwijls zij de eer van hun goddelijken Meester op deze wereld verhoogd zien, aanschouwde hij, hoe door het woord der prediking zijner zonen, de ware godsvrucht onder de geloovigen steeds dieper wortelen schoot, en hoe onder zijn kinderen zeiven in de twee kloosters van Rome, met het aantal ook de kloosterlijke deugd in wasdom toenam.

Wij ontleenen hier eenige trekken aan het tafereel, dat Theodoric van Apolda en andere schrijvers der eerste tijden ons van die religieuzen schetsen; trekken die hen teekenen als stralende toonbeelden van deugd, en ons aanmanen, om, daar wij niet kunnen wat zij deden, althans te doen, wat wel in ons vermogen is, maar wat wij misschien tot hiertoe verzuimd hebben.

De geur van heiligheid verspreidde zich van de muren

1

Bullar. Ibid.

-ocr page 340-

320

van Sint-Sixtus en Sinte-Sabina, en uit die verborgen cellen straalde een schitterende glans over de heuvelen der Tiberstad. Mocht het kloosterslot de Zusters tegen de besmetting der wereld vrijwaren, de wereld zelve bleef van haar invloed niet verstoken. De heiligheid bezit een geheimzinnige kracht, die onbewust, den cijns van eerbied afdwingt; zij is een vuur, dat zich mededeelt en doordringt, ook al schijnt het klooster dien gloed naijverig binnen zijn muren te willen besluiten. Voor de Broeders van Sint-Sixtus was het de aangename tijd, de dagen van heil. De zonen Gods groeiden aan, vermeerderden en vervulden de aarde. Vele uitstekende mannen, van hoogen rang of edele geboorte, vele leeraren in onderscheidene vakken van wetenschap, verlieten alles om Christus en het Evangelie, en droegen zich als een welgeurend en aangenaam offer voor het aanschijn des Heeren op. Doch ook zwakken van lichaamskracht, eenvoudigen van ontwikkeling, jongelingen van weinig kunde naar de wereld, maar die lievelingen van Gods welbehagen waren, vonden in het klooster de kracht en de wetenschap, die het kruis en de liefde schenken; en menigwerf heeft God op Dominicus\' voorbede grootscher en rijker werk verricht door hetgeen nietig scheen, dan door schitterende talenten. Hadden velen hunner voorheen de zoetheid der wereld genoten, thans omhelsden zij met geestdrift de boetvaardigheid en zelfverloochening. Uit alle kracht streefden zij naar een volkomen reinheid van geweten, niet alleen bewaakten zij zorgvuldig hun zinnen en iedere beweging van hun hart, maar ook wanneer zij zich aan een geringe overtreding hadden schuldig gemaakt, openbaarden zij hun fout en beleden die rouwmoedig. Altoos wakend tegen den bekoorder, waren zij tegen iederen aanval op hun hoede. Weinig sloegen zij er acht op, wat grootheid of luister, wat kennis of

-ocr page 341-

321

rijkdom hen voorheen in de wereld versierd had: zij vergaten alles wat achter hen lag, waren slechts gelukkig, allen gelijk te zijn als dienaren van Jezus Christus, en trachtten elkander te overtreffen in ootmoed en liefde, in gebed en versterving. Wanneer zij overwogen hoe overheerlijk schoon de roeping was, waarmede God hen had begenadigd, berouwde hun alleen dit, dat zij niet eer het waarachtig geluk hadden gezocht.

De teederste vaderzorgen wijdde men aan de opleiding der novicen; nauwlettend werd er gewraakt voor het behoud hunner gezondheid, opdat zij niet door onberaden ijver zich ongeschikt maakten tot verderen arbeid, want men moest hen dikwerf des nachts in ledige cellen of in hoeken des kloosters, waar zij heimelijk zich in gebed en boetvaardigheid oefenden, gaan vinden en dwingen tot de noodige rust.

Daar was onder hen allen heilige vrede en rustig zwijgen, zoo bewaarden zij den Heiligen Geest in hun harten. Het H. Misoffer, het koorgebed, verrichtten er velen onder tranen van godsvrucht. Vooral hun moederlijke Beschermster Maria vereerden en beminden zij met teederheid, haar getijden baden zij met opgewekten zin, voor haar beeltenis géschaard. Dikwijls na de metten of de completen trokken zij in processie rond het altaar. Haar toegeheiligd, en boden Haar de purperen rozen hunner versterving en de blanke leliën hunner reinheid aan. Hun gebeden stegen hemelwaarts als de geurige wierook, die verteerd wordt door het vuur, want de versterving, de liefde, de gave der tranen schenen hen te verteren. Zij kastijdden zich door geeselslagen, en onderwierpen zich zelfs aan de tuchtiging, die zij elkander toedienden, gelijk hun heilige Vader \'t hun geleerd had. Ofschoon hun voedsel karig en sober was, waren er nog, die het met water overgoten of er bittere kruiden onder mengden.

21

-ocr page 342-

322

Anderen matten hun lichaam af door honderd of tweehonderd achtereenvolgende kniebuigingen. Hun leven van gebed en van zuchten in de stilte des kloosters, was in één woord het leven van heiligen, die hier geen blijvende woonplaats hebben en van verre reeds in smachtend verlangen opzien naar hun vaderland. \')

Drie maanden ongeveer bleef de H. Dominicus onder zijn kinderen te Rome, hun zijn geest mededeelend om hen te bevestigen, en getroost te worden door de heiligheid, welke hij in hen aanschouwde.

a; Irr

Omstreeks dezen tijd kunnen wij de samenkomst stellen der twee heilige Aartsvaders, Dominicus en Fran- h ciscus, ten huize van hun vriend en vertrouweling, kar- L dinaal Hugolinus van Ostia. Nadat zij eenigen tijd in |ci geestelijke gesprekken hadden doorgebracht, vroeg de L kardinaal aan de twee Heiligen: „Waarom kiezen wij L ook uit uw religieuzen geen bisschoppen en prelaten? st Deze konden dan door leer en voorbeeld aan anderen ei tot lichtbaak verstrekken.quot; Stichtend was beider antwoord, oi „Mijn Broeders, Heer, sprak Dominicus, zijn hoog ge-\'tx noeg geplaatst; voor zoover het in mijn macht staat zal B ik niet gedoogen dat zij tot hoogere waardigheid op- jh: klimmen.quot; — Franciscus\' antwoord luidde; „Heer, mijn K kinderen zouden geen Minderbroeders zijn, als zij meer- 01 deren wilden wezen.quot; Hugolinus was getroffen, maar lt;gt;lt; hield zich niettemin overtuigd, dat voor Jezus\' Kerk ni een keus van bisschoppen uit die twee kloosterorden een ei groote weldaad mocht heeten. En toen hij later Hono- ] ] rius III op den pauselijken zetel opgevolgd was, benoemde jd( hij vele kinderen van Franciscus en Dominicus voor.

r

i) Theodoric, v. Apolda. n». 255. vv. Apud Boll. p. 601. — Thomas Catimprat J4\' De Apiius 1. 2. c. 19. — Gerard, De Vitis FF, 1. 3. c. 15 et 1. 4. c. 2. vv. ïv

-ocr page 343-

onderscheidene bisschopszetels, en zag zich in zijn verwachting niet teleurgesteld. \')

Drie achtereenvolgende brieven, uit Viterbo, den 2osten, 2 3sten en 24sten Maart 1220 geteekend, hielden n .den lof in, door Christus\' Stedehouder aan de burgers |van Madrid, Segovië en Bologne geschonken, voor den r liefderijken ontvangst den Dominicanen bewezen, en een n , opwekking om te volharden in die edele genegenheid, f- Den 6den Mei volgde een aanbeveling voor de Broeders aan den aartsbisschop van Tarragona; den i2den een 1- machtiging aan eenige religieuzen uit andere orden tot 1- het houden van missiën, mits onder de leiding van r- Dominicus. Den 26s;en Februari had de Opperpriester een schrijven gericht aan de Benedictijnen van Parijs, waarin hij zijn vreugde betuigt, over de hulp welke zij aan de kloosterlingen van den H. Dominicus te dier stede getoond hadden. In het bijzonder maakt de Paus er gewag van, dat aan de Predikbroeders, zoolang hun oigen kerk er niet geschikt toe was, welwillend een - begraafplaats voor hun overleden medebroeders in het Benedictijner-convent was toegestaan. Had Honorius hier misschien het oog op de begrafenis van den Z. Reginaldus, die in de eerste dagen dier maand overleden onder de heilige gewelven der zonen van Sint-Benedictus ben laatste rustplaats gevonden had? Hij kon immers niet onbekend zijn met den persoon, de levensgeschiedenis len het heilig uiteinde van dien grooten dienaar des Heeren, dien vriend van Maria? In ieder geval geven deteze herhaalde brieven ons een overtuigend bewijs, dat or

1) S. Antonin. Histor. III. Act. S. Franc. tit. 24. c. 2. — Wadding. Opusc, |B. Franc. torn. 3. coll. 10. — De laatstgenoemde meent in zijn later uitgegeven I Annates Ord. Min. dat dit onderhoud te Perugia plaats greep. — Vgl. Boll. t. 1. Aug. p. 484. vv.

-ocr page 344-

324

Honorius III den Heilige liefhad, en wenschte, er krachtdadig\' toe medewerkte, dat zijn Orde haar arbeid en streven met gezegenden uitslag mocht bekroond zien. \') Toen de Plaatsbekleeder van Christus, op den 2 2sten December 1216, Dominicus\' kloosterorde goedkeurde, had hij tevens den heiligen Stichter tot overste zijner Broeders aangesteld, met de volledige macht, om voor te schrijven en te regelen, al hetgeen naar zijn inzien noodig wezen zou tot het welzijn zijner religieuzen. Toenmaals bepaalde zich het geheele lichaam der Orde tot het Sint-Romanusklooster te Toulouse, en Dominicus zelf werd in de goedkeuringsbul nog niet anders dan Prior van Sint-Romanus geheetcn. Wien geen bovennatuurlijke lichtstraal den sluier der toekomst doorzichtig gemaakt had, hij had niet kunnen voorzien welke uitbreiding, zelfs niet welken duur de nieuwe stichting verkrijgen zou. Doch, nu met den tijd ook de ontwikkeling gekomen was, en de Orde reeds in verschillende landen telkens meer kloosters telde, elk met tal van religieuzen bevolkt, nu was \'t voor de eendrachtige samenwerking en voor de instandhouding der regeltucht van belang, dat Dominicus door den Paus nogmaals op authentieke wijze tot algemeen overste van alle Broeders en van elk klooster benoemd werd. \'t Valt te betreuren, dat de tekst der Breve, welke die bevestiging inhield, en op het einde van 1219 of in het begin van 1220 werd geteekend, verloren gegaan is. 1)

Die benoeming en bekrachtiging van den H. Dominicus als Magister Generalis zijner Orde, eerst bij mondelinge

Theodoric. v. Apolda. Apud

1

Processus Canoniz. — Testim. fr. Venturae. — Boll. n. 183.

-ocr page 345-

325

verklaring van den H. Stoel uitgegaan, door zijn kinderen stilzwijgend aanvaard, als hetgeen door allen verlangd werd, en geen verklaring behoefde, thans bij openbaar geschrift afgekondigd, zouden zij zeiven weldra plechtig uitspreken in het algemeen kapittel, dat ophanden was. Dan, door den dubbelen band van plicht en vrije keuze, van gehoorzaamheid en liefde aan hun Insteller en Vader verbonden, zouden zij in de beoefening dier twee deugden een nieuw hulpmiddel vinden op den weg der volmaaktheid, een nieuwen steun voor de toekomst en den bloei hunner Orde.

-ocr page 346-

VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

EERSTE ALGEMEEX KAPITTEL DER ORDE.

inksterdagquot;, de i7de Mei 1220, zag een groot aan-tal Broeders uit de spaansche en portugeesche quot; gewesten, uit Frankrijk, Italië, Dalmatië en Polen, als vertegenwoordigers der Orde, binnen de muren van het Nicolaasklooster te Bologne in algemeen kapittel vergaderd. Wie \'t waren, die door hun medebroeders afgevaardigd of door Dominicus geroepen, daar verschenen, valt niet met zekerheid te beslissen; alleen weten wij dat Ventura, Bologne\'s prior, zitting nam, en dat de Z. Jordanus van Saksen met drie religieuzen van Parijs was gekomen, ongeveer drie maanden na het afleg gen zijner kloostergeloften. Malvenda is van oordeel dat onder dit viertal parijzer Dominicanen ook de prior Mattheus zich bevond, en dat ook Suéro Gomez uit Por-

-ocr page 347-

327

tugal en de apostel van het Noorden, de H. Hyacinthus, aan het kapittel deelnamen. \')

Wie op dien plechtigen dag de Aula Capitular is van het boloneesch convent was binnengetreden, zou ongetwijfeld zijn getroffen door den aanblik dier eerbiedwaardige vergadering. Daar, onder die spitsboogvormige gewelven, stonden in het rond langs de eenvoudige muren de houten banken, die den kloosterlingen tot zitplaats dienden. Wat telden die breede rijen er velen, die het oog der engelen met welgevallen tot zich trokken! Daar, onder eenzelfde kleed, waren zij gezeten, mannen van verschillenden landaard en geboorte, die alles wat de wereld hun aan luister en genot aanbood, den rug hadden gekeerd, om zich te hechten aan een Heilige, hun voorganger in de zelfverloochening; grootmoedige zielen, die de vrijwillige armoede tot hun deel hadden verkoren en met een hart vol edele gevoelens op de stem der gehoorzaamheid naar verre landen heen waren getogen ter evangelieprediking; verstorven kloosterlingen , van wier gelaat, door de tranen verbleekt, door boetvaardigheid uitgemergeld, dat licht der zaligste tevredenheid straalde, waarbij aardsche blijdschap enkel schaduw is; priesters, wier krachten onder de vermoeienissen en opofferingen zouden bezweken zijn, had niet de goddelijke liefde die krachten verhonderdvoudigd; apostelen, die met heilige blijdschap mochten opzien naar het beeld des Gekruisten, dat daar zoo veelbeteekenend de doorwonde handen tot hen en over hen uitstrekte. En in hun midden en aan hun hoofd rees Dominicus, de vijftigjarige, wien de dunne haarlok om de rustige slapen reeds begon te grauwen, maar wien nog jeugdige kracht en levendige gloed sprak uit het tintelend oog,

i) Annales, ad ann. 1220. c. 13.

-ocr page 348-

o28

wicn de blos des levens naast do blankheid der onschuld het gelaat teekende met schier hemelsche verven. Hij stond daar als de stam, waaruit al die groene takken het leven en de vruchtbaarheid trokken, krachtvol en groot, en hij liet den dankbaren blik rusten op zoovelen zijner dierbare kinderen, onwraakbare getuigen, dat de zegen des hcmelschen Vaders rustte op zijn stichting, dat zijn Orde geen werk van menschen was. Drie jaren tijds, — en van eenvoudig prior over zestien religieuzen in een vergeten klooster van Provence, was hij Vader geworden van vele kinderen, die op hun beurt zich vermenigvuldigend, de wereld hadden overdekt, hadden bestraald met den glans hunner deugden; en thans, na rijken arbeid, kwam de bloem zijner zonen zich rond hem scharen, om verslag te geven van de volbrachte zending, en aan zijn vaderhart nieuwe krachten te putten tot nieuwen arbeid. Drie jaren tijds — en zooveel groots, en zooveel goeds hadden zijn kloosterlingen tot stand gebracht in vele landen van Europa! Hoe warm klopte hem het hart, hoe vloeiden de tranen hem uit de oogen, telkens als de kloosterpoort zich opende voor een nieuw aantal zijner kinderen en zijn armen zich uitbreidden tot den broederkus! Ongekende dankbaarheid vervulde zijn boezem, als elk van hen, die kwamen, hem mededeelde, wat er geworden was van de uitgestrooide zaden, hoe die op waren gegroeid, klein eerst en nietig, om ten laatste als volwassen boomen hun schaduwrijke loten over de volken uit te breiden en rijke vruchten op te leveren ter zaligheid. Wij mogen \'t ons voorstellen in welke treffende woorden zijn ziel zich uitstortte en hij zijn medebroeders opwekte om den liefderijken Hemelvader ten allen tijde dank te zeggen voor de geschonken zegen, voor den onderstand hun verleend, zoo dikwijls zij in behoeften verkeerden, maar bovenal voor de ge-

-ocr page 349-

329

nade, waarmede Hij hun prediking had voorkomen, vergezeld en gevolgd. En met levend vertrouwen riep hij de volheid van den Pinkstergeest af over hen, die daar zaten, over hen, die afwezig waren, opdat de genade des Heeren hun zinnen en harten verlichten mocht, en hen steunen in het bekeeren der afgedoolden, in het verbreiden van het rijk van waarheid en liefde.

Stichting en aanmoediging echter door dankgebed en zegeningen was niet de reden waarom hij hen uit zoo verre landen ontboden had. De Orde en haar samenstel was bloeiend en krachtig, doch haar betrekkelijk nog jeugdig leven had behoefte, kon die althans hebben, aan nieuwe voorschriften, aan regels ter verdere ontwikkeling van het goede, tot heiliging en volmaking van het geheele lichaam en van ieder religieus, misschien ook aan voorzorgen, die een dam konden stellen tegen misbruiken, waardoor alles, waar de mensch deel in heeft, gevaar loopt te worden aangetast.

Toen dan, na de aanroeping des H. Geestes, de voorstellen en beraadslagingen van het kapittel een aanvang namen, achtte Dominicus het oogenblik daar, om eindelijk door de beslissing zijner kinderen zeiven zijn lang-gevormden, thans gerijpten wensch te vervullen, en voor immer afstand te doen van alle tijdelijke goederen en eigendommen, welke de Orde of haar kloosters bezaten, \'t Is ons reeds bekend èn wat den Heilige dreef tot het omhelzen van dien graad van armoede, èn om welke goede redenen hij dat vraagstuk — want dat was het — niet vroeger tot een oplossing had gebracht. Thans had de ondervinding ook voor het oog der wereld bewezen, wat hem nooit een raadsel geweest was: de kloosters, die geen vaste bezittingen of inkomsten genoten, hadden niet alleen geen gebrek aan het noodzakelijke geleden, maar de mindere zorg voor de goederen der aarde was

-ocr page 350-

00°

zoowel aan het onderhouden der regelen, den bloei der studiën, de rust en onafhankelijkheid der religieuzen, als aan den uitslag hunner predikingen en hun invloed op het geloovig volk ten voordeel gekomen. Met instemming derhalve van het kapittel verzaakte Dominicus uit naam der geheele Orde aan alle goederen, landerijen, gebouwen, opbrengsten en renten, welke zij te Toulouse of op andere plaatsen van Frankrijk, in Italië of Spanje bezat, deed met een enkel woord van dat alles afstand aan de Zusters der Tweede Orde en aan religieuzen van andere geestelijke vereenigingen, en bepaalde, dat in het vervolg noch de Orde, noch haar kloosters eenige tijdelijke bezittingen meer mochten of konden hebben. Deugd alleen zou voortaan den schat zijner Broeders op deze wereld uitmaken. De Heilige wilde nog verder gaan. Hij deed het voorstel, het beheer zelfs over de aalmoezen, welke in hun dagelijksche nooddruft voorzagen , aan de leekebroeders in handen te geven. opdat de koorreligieuzen, door geen zoggen afgetrokken, zich onverdeeld konden bezighouden met de overweging, de studie en het prediken. Doch hiertegen maakten zijn medebroeders een gegrond bezwaar. Zij beriepen zich op hetgeen men niet lang geleden in de Orde der Grand-montijnen gezien had, waar een dergelijke maatregel die vereeniging van haar eigen leekebroeders afhankelijk gemaakt, en veel aanleiding gegeven had tot het verstoren der regeltucht. Dominicus erkende de juistheid van het oordeel zijner kinderen, en het bestuur der geldelijke middelen bleef in ieder klooster derwijze aan een der religieuzen toevertrouwd, dat van den eenen kant de broederschap zich over niets had te bekommeren en niemand in zijn bedieningen werd gestoord, terwijl aan den anderen de waakzaamheid der oversten, gesteund door wijze wetten, alle misbruik voorkwam of onderdrukte.

-ocr page 351-

33i

Voor het overige moesten allen slechts leven van de giften der geloovigen, en wanneer de nood het eischte , zeiven aan de deuren het brood der barmhartigheid bedelen. \')

Deze wet werd in de Constitutiën opgenomen, achtereenvolgens door verschillende kapittels bekrachtigd, en op dat van Parijs in 1228, tijdens het generalaat van den Z. Jordanus van Saksen, onder die regels gerangschikt, welke als onveranderlijk en van altijd blijvende kracht zouden gelden. -)

En toch is die regel niet slechts gewijzigd, maar in zijn wezen zelf veranderd. Doch het bevel tot die ver-., andering ging uit van een hoogere dan de wetgevende macht der Orde, het werd uitgevaardigd door het hoogste gezag op aarde: de Kerk. En de redenen, die haar er toe leidden waren de meest billijke. Hoe dierbaar ook de armoede aan het hart van den heiligen Stichter en zijn kinderen was, hoe rein en ongekreukt zij die immer zochten te bewaren, met welke kracht de Orde zich immer aan een regel hechtte, die haar zooveel luister bijzette, haar Broeders zooveel deugd deed beoefenen, — noch de H. Dominicus, noch andere Instellers, noch hun opvolgers of hun kinderen, beschouwden dien graad van armoede, waarbij aan ieder klooster en aan de geheele Orde alle eigendom werd ontzegd,\'als het einddoel of als een wezenlijk bestanddeel hunner instelling. Die regel gold hun voor wat hij werkelijk was, een middel ter bereiking van verder gelegen doeleinden. Op zich zelf toch is het gemeenschappelijk bezit van vaste goederen of geldelijke inkomsten, zonder dat de religieuzen

1) Theodoric. v. Apolda. 1. 4. c. 1 et 4. — Humb. Chron. apud Mal vend, p. 302. -- Vine. Bellov. 1. 25. c. 46. et 1. 30. c. 66. — S. Antonin. Hist. p. 2 tit. 15. c. 21. et p. 3. tit. 23. c. 4. § 13.

2) Const. O. P. Dist. II. c. 1. deel. 7.

-ocr page 352-

332

persoonlijk eigendomsrecht kunnen doen g-elden, niet tegen de gelofte van armoede, daar deze immers ook in vele andere kloosterorden afgelegd wordt, waar toch dat gemeenschappelijk bezit is toegelaten. Eveneens, wat Dominicus\' instelling betrof, was dat bezit, in dien zin verstaan, niet tegen den grondslag harer wetgeving, den Regel van Sint-Augustinus. De H. Leeraar schreef slechts voor: „Dat onder 11 alles gemeenschappelijk zij, en aan een ieder door uw overste worde uitgedeeld\'.\'\' Feitelijk genoten ook andere orden, die op dienzelfden regel steunden, de geregelde inkomsten en opbrengsten hunner landerijen.

Maar moet de graad van armoede, door een kloosterorde onderhouden, dan niet ten maatstaf strekken harer volmaaktheid? Niets zou minder aan twijfel onderhevig zijn, indien volmaaktheid en armoede woorden van één beteekenis waren. Doch de onthechting moest slechts dienen om de hinderpalen uit den weg te ruimen, die aan het doel, aan de volmaaktheid zelve, en ook aan de werking eener Orde vijandig zijn. Hooren wij den H. Thomas van Aquino, in den tijd, dat het goederenbezit nog niet door de Kerk aan zijn Orde was toegestaan, uit dit beginsel de waarheid zonneklaar afleiden. „De armoede, zegt de Engel der School, is niet de volmaaktheid zelve, maar alleen een middel daartoe......Daar

nu een middel niet om zich zelf wordt gezocht, maar om zijn doel, zoo is een of andere zaak niet te volmaakter naar gelang het middel, dat er voor gebruikt wordt, grooter is, maar wel naar mate dit middel meer aan het doel is geëvenredigd. Een geneesheer bewerkt niet juist een meer volkomen gezondheid door het geneesmiddel in grooter hoeveelheid toe te dienen, maar wel naar gelang het meer tegen de ziekte is berekend. Zoo derhalve is een religieuze orde niet zooveel volmaakter als zij een strengere armoede beoefent, maar naarmate die

-ocr page 353-

333

armoede meer overeenkomstig is met het algemeene en haar eigene doeleinde. En ook, toegegeven dat een hooger graad van armoede een kloosterorde volmaakter doet zijn ten opzichte van de armoede, doet die haar toch niet volmaakter zijn in volamp;trekten zin.quot; \') De innerlijke waarde derhalve, de volmaaktheid eener religieuze instelling, haar werking, de bloei van haar tucht kunnen ongeschonden blijven, al wordt een der ondergeschikte punten, een der middelen gewijzigd of zelfs geheel uit haar wetboek gelicht.

Meer nog. Juist de instandhouding van haar bloei, \'• de vruchtbaarheid harer werking kan zulk een verandering gebiedend eischen. Met den loop der tijden namen de maatschappelijke toestanden geheel andere verhoudingen aan. Daar werden in de middeleeuwen verschillende orden en instellingen gesticht, die zich het bezit van inkomsten en goederen ontzegden. Het katholieke Europa dier tijden vergat nimmer, zelfs niet in de hevigste staatsberoeringen, wat het uit stoffelijk en geestelijk oogpunt aan de kloosters en de kloosterorden te danken had; het kende ook zijn plicht, om in het tijdelijk onderhoud te voorzien van hen, die alle bezit hadden verworpen om te arbeiden voor God en den evenmensch. De volkeren hielden sedert op katholiek te zijn. Het

t) Non intelligitur quod ipsa paupertas sit perfectio, sed perfectionis instrumen-

tum........ Quia vero instrumentum non propter se quaeritur, sed propter

finem , non tanto aliquid fit melius, quanto majus esi instrumentum, sed quanto est magis fïni proportionatum. Sicut medicus non tanto magis sanat, quanto majorem dat medicinam, sed quanto medicina est magis proportionata morbo. Sic ergo non oportet quod religio tanto sit perfectior , quanto majorem habet paupertatem , sed quanto ejus paupertas est magis proportionata fini communi et special!. Et si daretur, quod excessus paupertatis faceret religionem perfectiorem secundum hoc quod est pauperior, non tarnen faceret cam perfectiorem simplici-ter. — S. Th. 2. 2. quaest. 188. a. 7. ad 1«»quot;.

-ocr page 354-

334

geloof verflauwde, de liefde verkoelde, en zoo stonden zij, die van die liefde hun, zij \'t ook afgebedeld, dage-lijksch brood ontvingen, aan het gevaar bloot, door gebrek aan het meest noodzakelijke hun heilrijken arbeid te moeten verlaten, en de ontvolkte kloosters prijs te moeten geven aan verval en slooping. Dat voorzag het wakend oog der Kerk, die van de noodzakelijkheid der religieuze orden overtuigd is. Haar wijsheid wist het af te wenden. Terwijl de regels omtrent de armoede van ieder religieus volle kracht behielden, en het persoonlijk bezit bleef ontzegd; terwijl eenvoudigheid in kleeding, voedsel en huisraad evenals andere verplichtingen, die op de bedelorden rustten, voorschrift bleven, heeft de zorgzame Moeder uit kracht van het haar toevertrouwd gezag in behoeften voorzien, die met den tijd waren geboren. Paus Sixtus IV verklaarde door een openbare Bul het bezit van vaste goederen en inkomsten geoorloofd voor de kloosters, niettegenstaande de voorschriften, regels of bepalingen welke voorheen het tegendeel vaststelden. \') Het H. Concilie van Trente eindelijk vaardigde in zijn 2 55te zitting het volgende, door Pius IV bekrachtigd decreet uit: „De heilige kerkvergadering veroorlooft aan alle kloosters en huizen, zoo van mannen als van vrouwen, ook van de bedelorden — met uitzondering van de religieuzen van Sint-Franciscus, die Capucijnen heeten, en van hen, die Minderbroeders-Observanten worden genoemd — ook aan degenen, wien \'t of door hun Constitutiën was verboden, of wien zulks niet door een pauselijk privilegie was vergund, in het vervolg onroerende goederen te bezitten.quot; 1) Zij alleen, wier

1

De Regul. et Monial. cap. 3. — Men zie over het hier besproken punt. S. Antonin. Hist. p. 3. tit. 23. c. 4. § 13. — Const, ü. P. Dist. II. c. 1. deel. 7. —

-ocr page 355-

roeping het van den aanvang af was, een schitterend voorbeeld van onthechting te geven, de voornaamste takken der kinderen van Sint-Franciscus, mochten den luister en het sieraad hunner heilige instelling behouden. Doch zoolang de tijden het gedoogden, had de wereld zich mogen spiegelen aan het voorbeeld der diepste armoede, haar door andere kloosterorden gegeven, en dat zij van dat voorbeeld is beroofd, heeft zij voor een goed deel aan zich zelve alleen te wijten.

Met de aanneming van den regel van volslagen armoede achtte nu de H. Dominicus de wetgeving zijner Orde voltooid, en daarmede zijn arbeid als Stichter volkomen. Door zijn ootmoed gedreven deed hij thans aan het kapittel een voorstel, waarin vele heilige Ordestichters zijn voorbeeld hebben gevolgd. „Broeders, zeide hij, ik verdien ontslagen te worden van mijn bediening als uw overste; ik ben tot niets meer nuttig en mijn krachten hebben mij begeven.quot; Zoo sprak hij, die hen in heiligheid overtrof, die zelf hen in de school der deugd had binnengeleid en opgekweekt; hij wenschte nu als eenvoudig religieus te gaan leven onder het juk der gehoorzaamheid, en te gaan, waarheen zijn kinderen zouden goedvinden hun Vader te zenden. Toch, zoo hem keus ware gelaten, toch koesterde hij een voorliefde: de missie naar de heidenen. Zóó verklaarde hij zelf aan Paulus van Venetië. \') De tijd had in zijn edele ziel de vlam der zelfopoffering niet gedoofd, op den bodem van dat hart gloeide nog immer het verlangen voor God den marteldood te sterven, en hij wenschte — \'t zijn zijn eigen woorden — in stukken gehouwen te worden uit liefde

Bandelli, Comment. Constitut. in hunc. loc. — Giustiniani, Comment. Constit. in hunc loc.

i Process. Canoniz. — Testim. fr. Pauli.

-ocr page 356-

336

tot Jezus Christus. Hij haakte naar de bekeering der oostersche stammen. God heeft den wil voor het offer zelf aanvaard. — Diep werden de religieuzen getroffen door den ootmoed van hun beminden Vader; maar zij wisten te goed, wat hij voor de zijnen was. Eenstemmig weigerden zij hem te ontslaan, en verklaarden, dat zij hem zoolang hij leefde, voor hun Vader erkenden, en van die keuze door niets konden worden teruggebracht. De Heilige deed hen nochtans een bepaling vaststellen, waarbij de macht van den Magister Generalis beperkt werd door definitoren, die gedurende den tijd van het kapittel met oppergezag en wetgevende macht bekleed, het volle recht bezitten zouden, wetten uit te vaardigen, bindende voorschriften to geven, alles betreffende de geheele Orde te beslissen, hun overste rekenschap te vragen van zijn bestuur, en zelfs in sommige g-evallen hem te ontzetten van zijn waardigheid. Ook deze wet, door latere kapittels en door den H. Stoel bevestigd, is tot heden van kracht; nog vaardigt iedere ordesprovincie naar het algemeen kapittel een of meer harer leden af, om daar het gezag uit te oefenen, dat hun door het eerste kapittel geschonken is. \')

Onder de akten van dit kapittel vinden wij nog een bepaling, die oogenschijnlijk gering, evenwel den geest der Orde en haar zorg voor de minste bijzonderheden opnieuw in het licht stelt. In elk van de armoedige cellen der religieuzen moest de beeltenis gevonden worden van den gekruisten Heiland en van zijn H. Moeder Maria. -) Jezus en Maria! Jezus aan het kruis,

1) Processus Canonizat. — Testim. ffr. Rodolfi et Venturae. — Theodoric. v. Apolda. 1. 4. c. 1. — S. Antonin. 1. c. — Const. O. P. Dist. II. c. 5 in T. et deel. 2. et c. 8. passim.

2) Const. O. P. Dist. I. c. 9. in deel. n0, 175.

-ocr page 357-

337

het geopende boek, \') waarin God zoo onuitsprekelijk veel aan de wereld te lezen geeft; Maria, de teedere Beschermster van Dominicus\' kinderen, die over hen waakte bij dag en bij nacht, die hen bezocht en zegende, als zij rustten in hun cellen, Maria, wier kleed zij droegen, wier Rozenkrans zij baden, wier moederlijke hulp zij verwachtten en ondervonden in eiken nood! Dat was hun rijkdom, dat waren de bronnen, waar zij troost uit moesten putten bij het lijden, dat ook de priester, ook de kloosterling op zijn levenspad ontmoet; bronnen waar licht hun uit toestroomde en sterkte, om hen te leiden en te steunen in hun arbeid; voorbeelden, waar zij zich naar moesten vormen tot ware heiligheid, zooals die uit de wel bewaarde kloostertucht ontsproot.

In het belang dier tucht had de Heilige zijn kinderen om zich vergaderd. Overtuigd van het gewicht, dat de herhaalde vergadering van een algemeen kapittel voor het welzijn der Orde in de schaal legde, werd er thans vastgesteld, dat de definitoren en de overigen die er toe gerechtigd waren, jaarlijks omtrent het hoogfeest van Pinksteren in kapittel bijeen zouden komen. Met het oog op de belangrijkheid der universiteitssteden, Parijs en Bologne, voegde men er de bepaling bij , dat beurtelings de conventen van Sint-Jacobus en Sint-Nicolaus de verg-aderplaatsen zijn moesten. Om verder niet bekende redenen werd evenwel Bologne wederom voor het volgend kapittel aangewezen. Deze regel bleef van kracht totdat de glans dier twee scholen verflauwde, haar aanzien en waarde kwijnde; de Orde bepaalde toen, dat ook andere kloosters tot verzamelplaats konden bestemd

i) Liber expansus, zegt Gerardus de Fracheto, in gegronde, doch moeielijk weer te geven speling.

-ocr page 358-

338

worden. Toen vervolgens met de uitbreiding en het toenemen van het aantal provinciën, de verre afstand een jaarlijkschen tocht bezwarend maakte, toen vooral, na de ontdekking der Nieuwe-Wereld, een jaarlijksche bijeenkomst van kloosterlingen uit alle gewesten onmogelijk bleek, werd er verordend, dat het tijdsverloop tus-schen twee achtereenvolgende kapittels ruimer moest genomen worden, opdat niet de provinciaals en definitoren een groot deel van den tijd, dien zij nuttiger in hun eigen werkkring gebruiken konden, zouden verliezen. 1)

Dominicus en zijn zonen hadden wel reden aan het einde van hun arbeid het dankbaar oog hemelwaarts te heffen; wat het kapittel tot stand had gebracht mocht in den hoogsten zin belangrijk genoemd woorden voor de toekomst.

Door de opwekkingen des heiligen Aartsvciders gesterkt, door het schouwspel van elkanders deugden gesticht met de eerbiedwaardige wetsbepalingen toegerust, ontvingen de Broeders den zegen huns Instellens, en gingen, ieder naar zijn klooster, tot het hervatten van hun arbeid. Eenigen had Dominicus met bijzondere zending belast; de zalige Jordanus, onder anderen, moest te Parijs de H. Schrift verklaren, een taak welke hij, gelijk de geschiedenis meldt, met groote toejuiching voor een aanzienlijk gehoor vervulde. *)

Zeer waarschijnlijk is \'t hier de plaats, om het schrijven te vermelden, door Dominicus gericht aan de Zusters

1

B. Jord. Sax. nquot;. 64. — Humb. Chron. apud Malvenda p. 307. — Theo-doric. 1. c. — Const O. P. Dist. II. c. 8. deel. 1. — Men zie ook de Acta Capitularia van Bologne, 1245; Valentia, 1370; Rome, 1553 en 1558; Avignon, 1561; en de decreten van Urbanus VIII, 1625, Innocentius XI, 1679, en PiusIX, 4 April 1862.

-ocr page 359-

339

van de Tweede Orde te Madrid. De Heilige had, misschien wel van de kloosterlingen die uit Spanje op het kapittel verschenen waren, vernomen, dat er thans in haar klooster niets meer een beletsel voor het onderhouden der regeltucht opleverde. De eigenhandige brief, die nog in de i7deeeuw in het convent van Madrid berustte, luidt:

„Frater Dominicus, Magister der Predikorde, aan onze „veelbeminde Zuster, de Priorin, en aan het Convent der „Zusters te Madrid, heil en vermeerdering van deugd.

„Wij verheugen Ons zeer over uw ijverigen, heiligen „wandel, en brengen God onzen dank, dat Hij u aan „het slijk dezer wereld onttrokken heeft. Strijdt, mijn „dochteren, zonder ophouden tegen uw ouden vijand met „gebeden en vasten: want alleen hij die wettig gestreden „heeft zal gekroond worden. Tot nu toe ontbrak \'t u „aan een geschikt huis ter onderhouding van onze ordesregels; nu gij echter door Gods goedheid een klooster „bezit, waar de regel stipt kan nageleefd worden, kunt „gij geen enkelen grond meer aanvoeren ter uwer ver-„ontschuldiging. \'t Is derhalve Onze wil, dat voortaan „het stilzwijgen op de plaatsen waar de Constitutiën het „voorschrijven bewaard worde, te weten: in het koor, „in den refter en op de slaapzaal; en dat gij in alle „andere punten leeft volgens uw regels.

„Niemand van u mag den drempel der kloosterpoort „overschrijden. Ook mag niemand bij u binnengaan, dan „een bisschop of een prelaat om te prediken of enn „openbare visitatie te houden. Verzuimt de disciplinen „en het nachtwaken niet, en weest uw priorin gehoorzaam. Houdt u niet bezig met onder elkander gesprek-„ken te voeren, en verliest den tijd niet in nuttelooze „woorden.

„En ofschoon Wij u niet in uw tijdelijke aangelegen-

-ocr page 360-

34°

,,heden onderstand kunnen schenken, willen Wij u toch „ook niet bezwaren. Daarom verbieden Wij dat Onze „Broeders, wie ook, de macht zouden hebben novicen .,aan te nemen: dit recht komt alleen aan de priorin met „den raad van het convent toe.

„Verder bevelen Wij aan Onzen dierbaren medebroe-„der, die zooveel voor uw klooster gearbeid heeft, dat „hij alles, naar gelang hij nuttig oordeelt, regele, bepale „en voorschrijve, opdat gij een heilig en godvruchtig „leven leiden moogt. Wij geven hem de volmacht en „het recht, bij u een visitatie te houden, u straffen op „te leggen, en wanneer hij zulks noodig acht, met goedvinden van de meerderheid der Zusters de priorin te „ontslaan, alsmede u in sommige punten dispensatie te „verleenen volgens zijn voorzichtigheid.

„Vaartwel in Christus.quot; \')

\'t Is buiten twijfel, dat de Heilige meermalen brieven van opwekking aan een geheele provincie, aan een klooster of aan enkele religieuzen in het bijzonder richtte; de zalige Jordanus teekent dit uitdrukkelijk aan. Wat het stuk betreft, dat onder den naam van Brief aan de Provincie van Polen aan Dominicus toegeschreven wordt, schoon zijn inhoud den Heilige niet onwaardig is, meenen wij dat schrijven, hetwelk naar alle waarschijnlijkheid uit de pen van Joannes ïheutonicus, den vierden generaal, is gevloeid, niet te mogen aanhalen als een stuk, waarin Dominicus zelf zijn geest en karakter heeft nedergelegd.

i) Malv. Annales. ad ann. 1220. c. 9. — Alex. Mamachi. Annales. Lib. II. p. 494. — Boll. p. 474.

-ocr page 361-

VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

TWEEDE REIS VAN DEN H. DOMINICUS DOOR ITALlë.

iP^ombardije, Etrurië en het pauselijk rechtsgebied, ilp*! ^iet ^edeelte van \' benoorden de Apennijnen

\' \' tot aan de Alpenstreek, naar het zuiden zich uitstrekkend tot waar de Tiber zijn golven zeewaarts stuwt, was het tooneel van Dominicus\' prediking gedurende een deel van het jaar 1220 en het volgende. Uit dit tijdsverloop heeft de geschiedenis ons vele treffende feiten opgeteekend, waarvan het verhaal onze godsvrucht kan voeden en tot glorie verstrekken van Hem, die wonderbaar is in zijn Heiligen.

Een fransche kanunnik, die op reis was naar Rome, hoorde te Modena den ijverigen dienaar het woord zijns Heeren verkondigen. Hetzij de taal des apostels een vonk van leedwezen aan een lang versteend gemoed had ontlokt, hetzij de arme gefolterde een nieuwen straal van hoop die hem redding beloofde, zag glinsteren, de geestelijke wierp zich voor Dominicus\' voeten en open-

-ocr page 362-

342

baarde de wanhoop, die zijn ziel verscheurde bij het voortduren der hevigste bekoringen tegen de engelen-deugd, bekoringen, tegenover welke hij zich volkomen machteloos gevoelde. „Schep moed, mijn zoon, was het antwoord des Heiligen, blijf op de goddelijke barmhartigheid vertrouwen: ik zal u de genade der kuischheid verwerven.quot; De zwakke rees versterkt op, hij had reeds bekomen wat Dominicus hem toezegde. — Dominicus, altijd maagd naar lichaam en geest, levend als een engel in het vleesch, moest wel dierbaar zijn aan Jezus Christus, den Bruidegom der reine zielen; zijn gebed, dat voor anderen de gave der reinheid afsmeekte, moest met welgevallen in den hemel worden ontvangen, \'t Scheen zelfs als kroonde God reeds op aarde de deugd van zijn dienaar, als was het lichaam des Heiligen met een bovennatuurlijke kracht, het uitvloeisel van zijn reinheid, begaafd, die ook anderen in zuiverheid aan zich gelijk zocht te maken. Een student van Bologne, aan een zondige gewoonte verslaafd, had op een feestdag zich onder de geloovigen geschaard die het H. Misoffer en de prediking van Dominicus bijwoonden. Als hij nu bij de offerande, volgens toenmalig gebruik, met de overigen naar het altaar ging om des priesters hand te kussen, ontwaarde hij, terwijl hij de lippen drukte op des Heiligen vingeren, een liefelijken geur als hij nimmer had genoten ; tevens gevoelde hij zich een kracht en een zoetheid in het lichaam stroomen, die de hitte der bekoring- doofde, zoodat de zuiverheid, die hem vroeger onmogelijk toescheen, hem nu gemakkelijk viel te onderhouden. \')

t) Constant, de Medic, c. 43 — Humbert, c. 51. — Gerardus de Fracheto, De Vitis FF. 1. 2. c. 26. — Theodoric. v. Apolda. 1. 4. c. 6. — Vine. Bellov. 1. 30. c. 110. — S. Antonin. tit. 23. c. 2. § 1.

-ocr page 363-

343

Den iiden Juni, nog geen maand na het kapittel, vinden wij Dominicus te Milaan, tusschen zijn Broeders, in het later zoo beroemde Eustorgiusklooster. Een zware koorts belette hem hier zijn gewone priesterlijke bedieningen te verrichten; zij werd niettemin een bron van verdiensten voor hem, die alles deed en verduurde om de liefde van God, een bron van stichtingvoor zijn kinderen. Bonvisi, zijn reisgezel van Bologne af, thans zijn verzorger, verklaart van den Heilige nimmer een enkel klaagwoord te hebben opgevangen. Overviel hem de koorts , dan verried zijn gelaat dat hij in gebed en beschouwing verkeerde; was de aanval geweken, dan begon hij, schoon uitgeput op de sponde liggend, opnieuw te spreken over den hemel, deed zich een geestelijk boek voorlezen, of hield zelf de lezing, zoo hij zich daartoe krachtig genoeg- gevoelde. Hij dankte zijn Schepper, die hem met krankheid bezocht om zijn liefde te beproeven en zijn kruis en zijn glorie te vermeerderen. Ondanks zijn lichaamszwakte, wilde hij toch de vasten, door den regel voorgeschreven, niet verbreken, weigerde zelfs toen nog het gebruik van vleesch, wat de Constitutiën niet verboden; men zag hem zijn honger stillen met ruwe gewassen en vruchten, welke hij geheel ontoebereid nuttigde.- Weldra schonk de Hemel hem de krachten weder, en blijde dankte hij God, nu hij met den wandelstaf den arbeid hervatten mocht.

Te Faënza genoot hij de gastvrijheid in het huis van den bisschop. Toen des nachts de klokken der Andreas-kerk voor de metten klepten, zag men hem in gezelschap van een zijner Broeders, voorafgegaan van twee engelen met brandende fakkels, zich door de gesloten deuren der bisschoppelijke woning ter kerk begeven, vanwaar zij na afloop der nachtgetijden op even wonder-

-ocr page 364-

344

bare wijze terug-keerden. Toen de bisschop dit vernam, steeg- zijn eerbied voor den man Gods en zijn liefde voor diens Orde zóó hoog, dat hij een stuk grond naast die kerk voor een klooster ten geschenke gaf. De naam en de gedachtenis van Dominicus bleven in eer bij de burgers van Faënza, en de weg door hem betreden werd later de Engelemveg geheeten. Te Cremona vinden wij wederom de twee heilige vrienden, Dominicus en Franciscus te zamen. Terwijl zij daar bijeenzaten in Gods heerlijke natuur en spraken over den Welbeminde huns harten, naderden eenige kinderen van den Aartsvader der armen. „Heilige Vaders, geliefde vrienden van God, zeiden zij, \'t ontbreekt ons aan zuiver drinkwater. Wij verzoeken u, bidt gij den Heer voor ons, dat Hij onzen put, waarvan het water drabbig en bedorven is, zegenen moge.quot; Stilzwijgend staarden de twee dienaren Gods elkander aan, als noodigden zij elkander uit, aan de bede der religieuzen gevolg\' te geven. Eindelijk sprak de H. Dominicus: „Schept water uit den put, en brengt dat hier.quot; „Vader, zoo vervolgde hij tot den H. Franciscus, zegen dit water in den naam des Heeren.quot; — „Neen, Vader, luidde het antwoord, gij zijt de meerdere, gij zijt priester, zegen gij het.quot; — Nog een wijle duurde die heilige twist voort, totdat Dominicus ten laatste toegaf, en het kruis maakte over het water, met bevel dat men het weder in den put zou werpen. Een oogenblik daarna putto men weder, en bevond het water volkomen rein en drinkbaar. Wat boeit hier meer onze bewondering, de diepe ootmoed van Franciscus, die in de tegenwoordigheid eens priesters den zegen niet durft uitspreken, of de liefde van Dominicus, die het verlangen van zijn heiligen medebroeder vervulde, met verzaking aan zijn eigen wil? Immer groot in al hun daden, zijn de Heiligen het grootst, als zij zich verbergen in hun eenvoud. Werd Dominicus

-ocr page 365-

345

door God verheerlijkt in het wonder, dat de Hemel deed op zijn bede, Franciscus straalt evenzeer in den glans, van zijn ootmoed, en wellicht waren \'t zijn verdiensten niet minder dan die van zijn heiligen Broeder welke het wonder verwierven. \')

Eens kwam de Heilige des avonds voor de poort van het Cisterciënserklooster te Colomba, op een uur, dat reeds alle monniken in hun cellen te rusten lagen. Hij wierp zich met zijn reisgezel op den grond neder, besloten, liever onder den blooten hemel den nacht door te brengen, dan de rust der goede kloosterlingen te verstoren. Maar plotseling bevonden de twee reizigers, door Gods hulp zich midden in het klooster overgeplaatst, waar zij spoedig een legerstede vonden. -)

Welke waren verder de boven-italiaansche steden die Dominicus binnen haar muren herbergden? Bezocht hij misschien Venetië, om daar, aan het strand der Adriatische Zee , een weemoedigen blik oostwaarts te slaan naar het verre, steeds vruchteloos verlangde land der Cumannen? Drukte zijn voet de straten van Verona, waar reeds het kind opgroeide, dat eenmaal als martelaar stervend voor het geloof, het eerst onder zijn zonen met den aureool der Heiligen zou worden omkroond? Zag hij Padua, straks door het schitterend licht uit- de Orde van zijn vriend Franciscus bestraald? kwam hij thans te Mantua, te Forli, te Bergomo als Vader reeds de plaatsen bezoeken, waar later zoo menig gelukzalige onder zijn zonen en

1) Process. Canonizat, Testim. fr. Bonvisii. n0. 3. — Item fr. Venturae nn. 6. — Theodoric. v. Apolda. 1. 4. c. 3. — Taëg. in Chron. ad ann. 1220. p. 22, — Annales Conventus Faventini, bij Malvenda. p. 319. — Petrus Cali. Vita S. D. n. 21. — Alex. Mamachi. Annales. 1. 2. c. 41. en in de appendices, p. 345. — Boll. p. 496.

2) Testim. fr. Venturae nü. 5.

-ocr page 366-

346

dochteren zou worden verheerlijkt? Al die steden, en nog vele andere, roemen met meer of minder zekerheid op het bezoek, dat de Heilige haar ditmaal zou gebracht hebben; haar jaarboeken zijn vol van treffende of wonderbare gebeurtenissen welke zijn verblijf zouden hebben gekenmerkt. Wij gaan dat alles echter stilzwijgend voorbij, zonder omtrent de waarde dier vrome verhalen eenige uitspraak te doen. Toch, al zou daarin de waarheid meer zijn opgesierd dan de strenge historie gedoogt, wij leeren er de liefde en den eerbied uit kennen, waarmede de H. Dominicus door zijn tijdgenooten in die streken omringd werd, en zijn beeld blijft er ons met immer verhoogden luister uit tegenstralen. ^

In de maand Augustus bevond zich de heilige Aartsvader weder te Bologne. De prior der Cisterciënsers van Casamare, door den Paus met een zending naar Duitschland belast, later tot de bisschoppelijke waardigheid verheven, bracht den Heilige, met wien hij te Rome in kennis was getreden, een bezoek in het klooster van den H. Nicolaus. \'t Was de vooravond van Maria\'s Hemelvaart. Terwijl de laatste zonnestralen door de kleurige boogvensters nog hun gloed wierpen op de witte gestalten dier twee mannen, daar in de stilte van een ruim kloos-tervertrek te zamen gezeten, en elkander stichtend in heilige gesprekken, legde Dominicus zijn hart voor den Cisterciënser bloot, en openbaarde hem een geheim, waarvan nog niemand kennis droeg. „Prior, zside hij, ik wil u iets mededeelen, wat ik nog aan niemand heb gezegd, en daarvan moet gij tot mijn dood het geheim bewaren. Geheel mijn leven heb ik nog nooit iets aan den goeden God gevraagd, wat ik niet verkregen heb.quot;

t) Vgl. Alex. Mamachi , Annales Praedic. en Wadding, Annales Minor. 1220.

-ocr page 367-

347

Hoewel geheel verbaasd, durfde toch de Cisterciënser om de heiligheid van Gods dienaar niet twijfelen aan de waarheid zijner woorden. „Maar, als dit zoo is, sprak hij na een oogenblik, waarom vraagt gij God dan niet, dat Hij Meester Conradus in uw Orde doe treden, wat toch al uw Broeders hier zoo sterk verlangen ?quot; — Conradus was een om zijn kennis en deugd hoog geëerd universiteitsleeraar, en de kinderen van Dominicus hadden reeds dikwerf den wensch geuit dat hij onder de hunnen mocht zijn. „Gij vraagt wel een moeielijke zaak, antwoordde Dominicus. Indien gij nochtans dezen nacht met mij wilt blijven bidden, zal de Heer, vertrouw ik, ons de verlangde gunst niet weigeren.quot; De prior van Casamare verklaarde zich tot de nachtwake bereid. De completen waren gezongen, de kloosterlingen in hun cellen teruggekeerd; Dominicus bleef in de kerk bidden , en met hem de Cisterciënsermonnik. Zij namen vervolgens deel aan de nachtgetijden van het feest der Moeder Gods, en de morgen begon te lichten. Toen de zon opgegaan was, riep de klok de broederschap weder naar het koor voor de primen. Na de gewone openingsverzen, intoneert de cantor de hymne Jam huis or to sidere. 1) Daar opent zich de deur, die toegang tot het koor verleent, en Meester Conradus snelt als buiten zich zeiven naar de plaats, waar zich Dominicus aan het hoofd der zingende schaar bevindt, werpt zich op de knieën, en smeekt het ordekleed te ontvangen en het licht te mogen volgen, dat ook voor hem was opgegaan. De prior van Casamare bewaarde het geheim tot aan den dood des Heiligen. Wel had hij de vrees geuit, dat hij misschien vóór Dominicus door God zou worden opge-

1

lieeds is het zonlicht opgegaan. (Off. Eccles.).

-ocr page 368-

348

roepen, doch de dienaar des Heeren gaf hem de verzekering van het tegendeel, en inderdaad, hij overleefde den Heilige nog ruim twintig jaar. *)

Een andere novice, door Dominicus te Bologne in de Orde opgenomen, frater Thomas van Apulië, scheen om zijn kinderlijke onschuld en eenvoud des harten, zoozeer de voorliefde zijns heiligen Vaders verworven te hebben, dat hij als bij uitstek zijn zoon werd genoemd. Eenige oude makkers, die met leede oogen hem de wereld hadden zien verlaten, lokten hem listig buiten het klooster, grepen hem, en wilden hem de kleederen van het lichaam rukken. Op het vernemen van deze euveldaad, en terwijl de frater daar buiten zich nog tegen zijn aanvallers verdedigde, snelden eenige religieuzen tot den H. Dominicus, en zeiden: „Vader, men wil uw zoon met geweld naar de wereld terugsleuren!quot; Dominicus rees kalm op, en ging voor het Allerheiligste liggen bidden. De heiligschenners intusschen hadden frater Thomas van zijn wollen kleederen ontdaan, en beproefden hem een linnen gewaad over de leden te werpen, toen hij eensklaps onder de verschrikkelijkste smarten uitriep: „Ik brand, ik brand!quot; Zijn pijn was niet verzacht, vóór hij weder zijn wollen kleederen en het habijt had mogen terugnemen, en naar den schaapstal wedergebracht was, waaraan men hem had willen ontrooven. Nog een ander maal bewaarden het gebed en de verdiensten des Heiligen een religieus

i) Humbert. Act. S. Dom. c. 50. — Const, de Medio. c. 41. — Theodoric. v. Apolda. 1. 4. c. 6. — Vine. Bellov. 1. 30. c. 110. — S. Antonin. tit. 23. o. 1. §2. — Narravit quoque praedictus episcopus quod , cum B. Dominicus rogaret, ut hujusmodi factum secretum haberet, dum viveret, et ipse episcopus responderet, quod fortassis prius quam ipse moreretur, respondit B. Dominicus, quod sciret ipse, eum post se supervicturum; quod et postmodum rei demonstravit eventus , cum multo plus quam XX annos post B. Dominicum ipse vixerit. — Humb. 1. c.

-ocr page 369-

349

tegen de woede zijner aanvallers. Een rechtsgeleerde had het kloosterkleed aangenomen. Valsche vrienden poogden hem met geweld buiten het heilig oord te trekken. Reeds overlegden de kloosterlingen de hulp der wereldlijke overheid in te roepen, toen Dominicus op eenmaal in geestvervoering zeide: Wij behoeven geen menschelijke verdediging, ik zie meer dan tweehonderd engelen om onze kerk geschaard, door God hier gezonden ter bescherming der Broeders. Een onverklaarbare vrees greep op hetzelfde oogenblik de woestelingen aan, zij verbleekten, sidderden, en namen overhaast de vlucht, zonder zich zeiven rekenschap te kunnen geven wat de oorzaak was die hen deed afdeinzen.

Zóó waakte de goede herder over de zijnen als over den appel zijner oogen. Die waakzaamheid strekte zich tot allen en tot alles uit. Van het uur af dat een novice onder zijn leiding stond, omringde hij hem met de tee-derste vaderzorgen; de religieus, die slechts den weg betrad, hem door zijn heiligen gids gewezen, was van den hemel verzekerd. Nauwlettend gaf hij acht, dat zijn kinderen volhardden in de beoefening der deugden, welke den priester en den kloosterling sieren moeten. Hij maande hen voortdurend aan tot de studie der H. Schrift en der theologie, doch zóó, dat zij die kennis niet in de stilte des kloosters begraven, maar ze als een overvloedig zaad ten leven in de zielen strooien moesten. Hij wees den meesten den werkkring aan, waartoe God hen bestemd had, wekte hen op tot de ijverig-e verkondiging van het woord des Heeren, en gedoogde niet, dat zij die bijzondere geschiktheid voor het prediken aan den dag legden, tot andere werkzaamheden of bedieningen binnen het klooster werden gebezigd. Volgens Theodoric van Apolda waren er op het punt der regeltucht drie zaken, welke hij bovenal den zijnen op het hart drukte: nooit

-ocr page 370-

35°

anders dan van God of met God te spreken, geen geld bij zich te dragen zonder verlof, en geen tijdelijke bezittingen te aanvaarden. Eens ontmoette hij een frater, die door zijn prior uitgezonden was. Hij sprak hem eenige godvruchtige woorden toe, wanneer een inwendige verlichting hem den misstap kennen deed, door den religieus begaan. „Mijn broeder, zeide hij, gij hebt geld bij u?quot; — „Ja, Vader,quot; antwoordde de schuldige ootmoedig bekennend. — „Werp het dan terstond weg,quot; hernam de Heilige, en legde hem met zachtheid een boete op tot uitdelging zijner schuld.

Twee wonderbare bevrijdingen van religieuzen, die tot straf hunner overtreding door den duivel werden gekweld, beiden in het klooster van Bologne, behooren tot dezen tijd van Dominicus\' leven. Een broeder, die de zieken verzorgde, had de gewoonte, zonder verlof de vleesch-spijzen te gebruiken, welke van den maaltijd der zieken overbleven. Toen hij op een avond zich wederom hieraan schuldig maakte, greep hem de booze geest aan, zoodat de ongelukkige in vertwijfeling om hulp riep. Dominicus, met eenige kloosterlingen tot hem gekomen, en aanstonds de oorzaak kennend van de smarten des broeders, bestrafte den duivel, omdat hij een religieus had durven aanranden. Onbeschaamd sprak de booze geest; „Ik heb het gedaan, omdat hij het verdiende; want in het geheim, zonder verlof, eet hij het vleesch, dat voor de zieken bestemd is.quot; — „Uit naam van God, ontsla ik hem van die fout, sprak toen de Heilige, doch u, booze geest, beveel ik in de kracht van onzen Heer Jezus Christus, heen te gaan en den broeder niet meer te kwellen.quot; \')

i) Gerardus de Fracheto. Dc Vitis FF. 1. 2. c. 22. — Theodoric. v. Apolda. I. 4. c. 2

-ocr page 371-

351

Het tweede feit ontleenen wij aan een ooggetuige. Een leekebroeder van Bologne was op last van zijn prior bij de burgers der stad brood voor het klooster gaan bedelen; des avonds wedergekeerd, werd hij door den duivel aangevallen. Op zijn noodgeschrei rezen de overige leekebroeders, die in zijn nabijheid rustten, verschrikt uit den slaap op, en berichtten het voorgevallene aan den H. Dominicus. Deze liet den ongelukkige gekwelde, die zoo woest om zich henen sloeg, dat tien leekebroeders hem ternauwernood meester konden blijven, naar de kerk brengen. Doch niet zoodra overschreed de bezetene den drempel, of hij stiet plotseling een vervaarlijk geblaas uit, dat terstond alle lampen en kaarsen in de kerk doofde. Nog folterde de kwade geest zijn slachtoffer, toen de heilige man Gods sprak: „In den naam van Christus bezweer ik u. Satan, mij te verklaren, waarom gij dezen broeder aangegrepen hebt, wanneer en hoe gij in hem zijt gevaren?quot; De duivel beleed: „Ik ben in hem gevaren, omdat hij \'t verdiende. Hij heeft in de stad, zonder verlof en zonder het kruisteeken gemaakt te hebben, eenigen wijn gedronken. Toen ben ik in hem gegaan, ik was onder in den beker verborgen, en met den wijn heeft hij ook mij ingedronken.quot; Intus-schen luidde men in het klooster voor de metten, en de koorreligieuzen, die met al het gebeurde onbekend waren, traden hun cellen uit, en begaven zich naar beneden. „Nu kan ik hier niet langer blijven, riep de duivel uit, want de mannen met capucen staan op, om den Heer lof te zingen!quot; Hij vlood, en liet den broeder als gestorven achter. Men bracht den ongelukkige in het ziekenverblijf, en des morgens stond hij hersteld op, zonder iets omtrent het verschrikkelijke van dien nacht te weten.\')

i).....Inter haec factum est signum ad matutinas, et ait daemon: Amodo hie

-ocr page 372-

352

Na eenigen tijd verliet Dominicus Bologne weder en nam zijn reis over Florence. Bene, de vrouw, die hij in het vorig jaar van haar zondenlast ontheven, en van haar lichamelijke kwellingen verlost had, kwam hem thans belijden, dat de rust door God haar verleend, haar langzamerhand tot zorgeloosheid had gebracht, en zij eindelijk voor de bekoringen was bezweken. Ziende dat de tijdelijke weldaad, die zij had g\'enoten, het ongeluk harer ziel was g\'eworden, vroeg- de H. Dominicus haar, of zij tot haar vorigen toestand van lijden wilde terugkeeren. Toen zij zich geheel aan de beschikking van God en de leiding zijns dienaars toevertrouwde, zeide de Heilige: Mijn dochter, ik zal den Heer bidden, dat Hij u overzende wat het voordeeligst is voor uw zaligheid.quot; Weinige dagen later tastten de folteringen opnieuw haar lichaam aan, thans tot behoud harer ziel; en aldus werd hetgeen vroeger tot straf g\'eweest was harer zonden, thans voor haar een behoedmiddel tegen de verflauwing en een bron van rijke verdiensten. Bene nam later den sluier aan als zuster Benedicta. Nog lezen wij van haar, dat zij eenmaal zich bij Dominicus beklaagde over een priester, die haar tegenwerkte ter oorzake harer gehechtheid aan de Broeders van Florence, welke nu de kerk bezaten, die hij zelf te voren had bediend. „Heb slechts geduld, was het antwoord des Hei-ligen; uw vervolger zal weldra tot de onzen behooren, en veel en lang in onze Orde arbeiden.quot; De voorzegging werd later met schitterende juistheid vervuld. \')

remanere non possum, ex quo surgunt capuciali ad Dominum laudandum. Kt recedens dimisit Fratrem quasi mortuum jacentem. Interea Fratres eum tulerunt ad infirmitorium , et mane sanus surrexit, nesciens quid sibi accidisset. Hoe autem narravit Magistro Ordinis Frater qui interfuit. — Dc Vitis 1. 4. c. 16.

1) Const, de Medic, e. 37. — Humb. apud Boll. e. 46. — Vine. Bellov. 1. 30. c. 75

-ocr page 373-

353

Van Florence toog Dominicus naar Rome, waar hij zich reeds in het begin van December 1220 bevond. Dat bezoek zou het laatste zijn! Droeg- hij toen misschien het bewustzijn in zich om, dat hij welhaast de eeuwige Stad daarboven ging binnentreden? Was \'t het afscheid van zooveel dierbaars, wat hem nu zoo lang binnen Rome\'s muren hield gebonden? Straks hoorden wij hem aan den prior van Casamare voorzeggen, wie van hen beiden het eerst deze aarde verlaten zou, en \'t was als een zacht gefluister, dat van verre zijn verlossing aankondigde. En waarom thans juist vijf maanden binnen Rome vertoefd, zoo schijnbaar zonder reden, daar niets immers zóó lang- zijn tegenwoordigheid vroeg ? Was dat misschien een minder onduidelijk, schoon altijd nog flauw, heenwijzen op zijn naderend verscheiden ? O, als hij op zijn levenspad terugblikte, zooals het zich daar voor hem uitstrekte, van het uur af, toen hij \'t eerst de zevenheuvelenstad aanschouwde, om van den grooten Innocentius zijn zending te ontvangen; als hij zijn taak overschouwde, gelijk hij die onder het bestier der Voorzienigheid en de inwerking van Christus\' Plaatsbekleeder aangevangen en voortgezet had, wat rezen daar dan dierbare plekken binnen datzelfde Rome op voor zijn oog! De Sint-Pieter, waar de Prinsen der Apostelen hem verschenen waren, en hem uit hadden gezonden ter prediking; het paleis der pausen, waar hij zoo menig liefdeblijk uit de handen van twee hoogvereerde Opperpriesters ontvangen had; die vele heiligdommen en tempels, in welker gewelven nog de naklank ruischte van zijn priesterlijk woord, door den Hemel gezegend; die plaatsen, waar God om zijnentwille zoo schitterende mirakelen wrocht, waar hij zijn vriend Franciscus van Assisië had mogen omhelzen, waar hij Jezus\' naam had hooren zegenen, waar hij ook versma-

23

-ocr page 374-

354

ding verduurd had om zijn Heer! Met welke heilige mengeling van duizenderlei gevoel aanschouwde hij dat alles! Wat zeide die traan onbegrijpelijk veel, die daar fonkelde in zijn oog, wanneer het rustte op de nederige tinnen van Sinte-Sabina en Sint-Sixtus! Daar schuilde de bloem van dat geslacht, door hem aan de Kerk geschonken, als de strijders door prediking en gebed! Hij moest zich wel gedrongen voelen, dat alles nog eenmaal te bezoeken , nog een laatste getuigenis op deze aarde te geven, hoe hij dat alles beminde met de liefde die uit de genade voortspruit, met de liefde ook van zijn eigen minnend hart, dat door de genade nog hooger geadeld was dan de natuur het reeds had gevormd.

Daar, bij zijn laatste bezoek aan Rome, zond hem de Hemel nog den oudsten vriend, die hem was overgebleven, Fulco, den bisschop van Toulouse. ,.Fulco alleen vertegenwoordigde die reeds zoo ver gelegen tijden van Languedoc, de stichting van Prouille en van het Sint-Romanusklooster te Toulouse, alle weldaden en alle herinneringen, die de bakermat der Dominicanerorde omgaven.quot; *) Toch waren \'t niet enkel woorden van zoete en dankbare herinneringen, die er tusschen de twee mannen werden gewisseld. Eenmaal had Fulco aan Dominicus\' klooster met milde hand goederen en tienden geschonken, thans deed de Heilige bij authentieke verklaring afstand van dat alles. Daarentegen verkreeg hij voor de Zusters van Prouille de goederen van de kerk dier plaats in eigendom. Het besluit toch van geen goederen te bezitten, viel alleen op den man-nelijken tak der Orde; de Zusters van den Tweeden Regel, die in het kloosterslot zich op het beschouwende

i) Lacordaire. Vie de S. Dom. Chap. XVII.

-ocr page 375-

355

leven toelegden en nimmer de eenzaamheid verlieten om haar onderhoud te bedelen, mochten en moesten verzekerde bronnen van bestaan hebben, en om harentwille aanvaardde Dominions de nieuwe schenking van Fulco. \') Reeds zond de zuiderzon warmer stralen op de Tiber-streek, toen de Heilige Rome verliet. Te Viterbo verkreeg hij van kardinaal Capocci, die naar men zegt in een verschijning door de H. Maagd aangespoord was, een kerk en een klooster, het later zoo stichtende en beroemde convent Santa Maria dei Gradi. ïe Bolsena nam hij bij een burger zijn intrek, die voor de gastvrijheid aan Christus\' dienaar betoond, door een wonder beloond werd. Toen een vreeselijke hagelslag alle wijnbergen in den omtrek vernielde, zag men den H. Domi-nicus in de lucht verschijnen, zijn mantel boven de wijngaarden zijns gastheers uitgespreid houden en ze aldus tegen onberekenbare schade vrijwaren. Van deze verschijning was een groote menigte getuige. Het huis waarin de Heilige vertoefd had, Averd door de nakomelingen van den braven man als een heiligdom in hooge eer gehouden, en uit dankbaarheid herbergden zij Domi-nicus\' kinderen in diezelfde woning, zoo vaak zij te Bolsena kwamen. 1)

De maand Mei 1221 zag den ijvervollen apostel weder te Bologne zijn predikingen hervatten en aan de opleiding zijner religieuzen arbeiden. Had hij zelf immer het H. Evangelie en de brieven van den H. Paulus tot de stof zijner gestadige overweging gekozen, hier, gelijk te Rome, wilde hij, dat voor zijn kinderen de studie der

1

Annal. Conv. Viterb. apud Malv. p. 331. — Theodor. v. Apolda. 1. 8. c. 4. — Alex. Mamachi p. 634.

-ocr page 376-

356

HH. Schriften den grondslag zou leggen tot de bediening des woords.

Een student, getroffen door den ijver waarmede de kloosterlingen van Sint-Nicolaus het Evangelie verkondigden, bespeurde in zijn ziel een ontwakende begeerte om in hun leefwijze te deelen. Hij meende, opmerkelijk genoeg, dat hij onmogelijk onder Dominicus\' kinderen kon opgenomen worden, indien hij niet in bezit kwam van een Nieuw-Testament. Nog was hij met deze gedachten bezig, toen een knaap tot hem kwam en een boek te koop bood. Hij zag dat \'t het begeerde boek was, en kocht het gretig. Doch nu naderde de bekoor-der. De student begon te twijfelen of de wensen naar het kloosterleven wel door den Heer ingegeven, of integendeel een duivelsch bedrog was, dat hem een meer volmaakter staat voorspiegelde, waartoe hij niet was geroepen. Door die onzekerheid geslingerd, besloot hij, aan het woord van God de beslissing te laten. Hij smeekte de Voorzienigheid zijn gids te wezen, nam her gewijde Boek, teekende het met het heilig kruis en sloeg het open. Terstond viel zijn oog op de plaats uit de Handelingen der Apostelen, waar de H. Geest tot Petrus sprak over de afgezanten van Cornelius: „Sta op, begeef tt naar beneden, en ga zonder aarzeleti met hen mede, ■want Ik heb hen gezonden? Hij nam dit woord voor de uitspraak van God, gevoelde den vrede in zijn ziel teruggekeerd, en volgde de stem, die hem tot het kloosterleven onder Dominicus\' zonen had geroepen. 1)

1

Theodoric. v. Apolda. 1. 4. c. 4. — Vine. Bellov. 1. 30. c. 68.

-ocr page 377-

ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

TWEEDE ALGEMEEN KAPITTEL DER ORDE.

„ ^P^wee onzer Broeders, zoo verhalen Theodoric van Apolda en Gerardus de Fracheto, bevonden zich naar Bolog-ne op weg, toen een man in reisgewaad, wiens uiterlijk een renbode scheen aan te duiden, zich bij hen voegde met de vraag, waar zij henen gingen. — „Naar Bologne, was hun antwoord, waar onze Orde in kapittel vergadert.quot; — „Wat, zoo vroeg de onbekende verder, wat zal daar worden verhandeld ?quot; — „Onder meer, zeiden zij, zal er bepaald worden, dat eenige Broeders over alle deelen der wereld het Evangelie zullen gaan prediken aan alle schepselen, en het rijk Gods verkondigen.quot;— „Zullen er ook naar Hong-arije en naar Griekenland gezonden worden?quot; — „Ja, en velen ook, als \'t God behaagt.quot; — Toen riep de gewaande reiziger plotseling spijtig uit: „Uw Orde is onze beschaming!quot; en met die woorden verhief hij zich in de lucht, en verdween als rook. De twee Broeders kwamen te

-ocr page 378-

358

Bologne, en verhaalden het gebeurde aan den H. Do-minicus en aan de kloosterlingen, die daar in naam des Heeren waren vergaderd.quot; \')

De akten van het tweede kapittel-generaal, dat op het Pinksterfeest, den 3osten Mei 1221, een aanvang nam, zijn ons slechts gedeeltelijk bewaard gebleven. De bepalingen en besluiten van het voorgaande jaar werden goedgekeurd en bevestigd. Een zeer belangrijke zaak vorderde daarna de aandacht. Na vier jaren van krachtig en vruchtbaar leven, telde de Orde thans zestig, voor het meerendeel sterk bevolkte kloosters, terwijl op nog andere stichtingen het vooruitzicht open lag. Was het thans reeds bezwarend, bij een toenemende uitbreiding zou \'t een onmogelijkheid worden, dat de Magister Generalis het vereischte overzicht over al zijn kloosterlingen behield, zoo er niet een nieuwe schakel gevoegd werd in de keten van gezagquot;, die het Hoofd der Orde aan elk zijner religieuzen verbond. Daarom besloten de Heilige en zijn medebroeders tot een verdeeling der Orde in provinciën. Twee landen, Hongarije en Engeland, werden, omdat het kapittel zelf derwaarts eenige Broeders ter oprichting van kloosters zou afzenden, te dien opzichte op gelijke lijn gesteld met de gewesten, waar reeds conventen bloeiden.

Er werden dan acht provinciën onder de volgende namen en rangorde ingesteld: Spanje, Toulouse, Frankrijk, Lombardije, Rome, Duitschland, Hongarije en Engeland.

Aan het hoofd van iedere provincie werd een prior provincialis aangesteld. De provincie van Spanje, die toen het geheele Iberische schiereiland omvatte, doch later in meer provinciën werd gesplitst, telde op het

1) Theodoric. v. Apolda 1. 4. c. 7. —Gerard, de Fracheto.Zte Vit is F.F. 1.4. c, 15.

-ocr page 379-

359

oogenblik tien kloosters, en ontving Suéro Gomez, welke in die gewesten de Orde gevestigd had, tot eersten provinciaal. Toulouse, waaronder geheel Zuid-Frankrijk was begrepen, dat land aan Dominicus zoo dierbaar, de bakermat der Predikbroeders en het uitgangspunt der dwaling, was een zeer gewichtig deel der Orde, vorderde daarom een vaste hand door zachtmoedige deugd bestierd. De Heilige meende dat gedeelte der zijnen niet beter te kunnen toevertrouwen dan aan den Z. Bertrandus van Garriga. Het noordelijk deel des koningrijks werd als provincie van Frankrijk aan Petrus van Rheims, later bisschop van Agen, opgedragen. Voor Lombardije of Boven-Italië benoemde het kapittel den Z. Jordanus van Saksen, die op deze vergadering niet tegenwoordig was, en zijn nieuwe waardigheid slechts een jaar zou vervullen , om daarna door zijn medebroeders tot Magister Generalis gekozen te worden. \') Deze afwezigheid van Jordanus bij het tweede kapittel-generaal, wettigt het vermoeden , dat de regel, welken wij in de Constitutiën ontmoeten, namelijk dat een zelfde persoon niet op twee onmiddellijk volgende Capitula als definitor zitting mag nemen, reeds het vorig jaar, zoo niet schriftelijk vastgesteld, althans in beginsel aangenomen was. Het provincialaat over Rome, dat is over de kloosters die in den Kerke-lijken Staat lagen of in Beneden-Italië nog gebouwd zouden worden, werd aan Clarus van Bologne opgedragen. De provincie van Duitschland bevatte nog slechts een enkel klooster, dat van Freisach, door den H. Hya-cinthus gesticht. Conradus, wiens wonderbare roeping wij boven hebben verhaald, was de eerste bestuurder der gewesten, die zeker de omvangrijkste waren van alle

i) B. Jordan. Sax. c. 4.

-ocr page 380-

360

toenmalige ordesprovinciën. Voor de op te richten provincie van Engeland werden twaalf religieuzen uitgekozen, die onder leiding van Gilbertus, de Orde in het „Eiland der Heiligenquot; zouden vestigen, terwijl Paulus van Hongarije, leeraar in het kerkelijk recht, met de zending naar zijn vaderland belast werd, in gezelschap van den Z. Sadocus en drie andere medebroeders. \')

Dat de wetgevende macht der Orde de hoofden der onderscheiden provinciën benoemde, was voor de oprichting dezer laatste noodzakelijk, doch geen blijvende wet voor de toekomst. Zoodra in het vervolg de provinciën gevormd waren, en in het bezit van een vereischt aantal kloosters, kwam aan haar zelve, door haar prioren en een afgevaardigde uit elk convent, de keuze van den provinciaal toe, gelijk de geheele Orde bij stemming van den provinciaal en twee Broeders uit elke provincie den Magister Generalis, en ieder convent, zijn prior kiezen moest. En terwijl de Generaal door de keuze zijner medebroeders alleen in het rechtmatig bezit van zijn gezag trad, zouden de prioren der provinciën en der conventen hoogere goedkeuring behoeven. Nemen wij bovendien in aanmerking, dat op gezette tijden generale kapittels de belangen van de geheele Orde, provinciale die van elke provincie in behandeling namen, terwijl aan den prior een raad uit zijn convent voor do beslissing der belangrijkste aangelegenheden werd toegevoegd. dan kunnen wij ons, althans in het ruwe, een denkbeeld vormen van het bewonderenswaardig samenstel, dat Domi-nicus aan het bestuur zijner Orde schonk, waarin de

i) B. Jord. Sax. ut. sup. — Theodoric. v. Apolda. 1. 4. c. 7. — S. Antonin. c. 4. § 13. — Humb. Chron. ad ann. 1221. — Bern. Guido. De Rebus Ordinis. — Ant. Sen. Chron. p. 20. — Malvenda. p. 332.

-ocr page 381-

36I

hechtheid van het vaderlijk gezag zich paarde aan den niet min hechten band der broederlijke liefde.

Op deze vergadering werden ook uit de aanwezige Broeders missionarissen gekozen voor de landen van Klein-Azië, zuid-oostelijk en noordelijk Europa. Domi-nicus gaf hun dezelfde zending als immer aan zijn kinderen , en met zijn zegen deze les tot reispenning mede: „Vertrouwt op den Heer, en niets zal u ontbreken.quot; Door de voorbede des heiligen Stichters bereikten de uitgezondenen hun doel, en deden zooveel vrucht, dat al spoedig de provinciën van Polen, Denemarken, Griekenland en Palestina hun rang naast de eersten innamen.

Gilbertus, met zijn metgezellen op de engelsche kust ontscheept, ondervond de bereidwilligste ontvangst. Op den stoel van den H. Thomas Becket, zetelde thans een waardig opvolger, Stephanus Langton. Onder zijn bescherming reisden de vrome kloosterlingen naar Londen en vervolgens naar Oxford, waar zij spoedig een kerk gebouwd en een school onder aanroeping van den H. Eduard geopend hadden. Met deze stichting was de Orde van den H. Dominions aan de derde universiteit van Europa gevestigd.

De hongaarsche provincie draagt den roem, een der vruchtbaarste aan martelaren te zijn geweest. Niet slechts togen vandaar vele kloosterlingen naar de Cumannen, ter bekeering dier zielen, zoolang door Dominicus begeerd, maar het zwaard der wilde horden, welke die landen bestookten en den naam van Jezus Christus vervolgden, baande aan gansche scharen van Predikbroeders den weg naar den hemel. Reeds een jaar na zijn aankomst, werd Paulus met negentig medereligieuzen — zóó snel wies het getal aan — door de barbaren ter dood gebracht. 1)

1

Theodoric. v. Apolda. 1. c.— Leander Albert. 1. 2. — Anton. Senens. Chron. p. 35. — Thomas Catimprat. De Apibus. 1. 2. c. 21. § 1.

-ocr page 382-

302

Eenzelfde kroon wachtte den g-elukzaligen Sadocus. Toen hij het zaad des Evangelies in Hongarije uitgestrooid had, liet hij zijn talrijke leerlingen ter uitbreiding van het begonnen werk achter, toog naar Polen, en werd prior te Sandomir, waar hij zijn communiteit van acht en veertig religieuzen op den weg der apostolische volmaaktheid voorging, gelijk hij \'t zelf van zijn heiligen Vader had geleerd. In het jaar 1260 kwamen nieuwe invallen der Tartaren het christenvolk in Polen verontrusten. Op den isten Juni baden de kloosterlingen de nachtgetijden, toen de novice, die het martyrologium voor den volgenden dag lezen zou, daarin deze woorden geschreven zag: „Op den 2den Juni, te Sandomir, in Polen, dc marteling van negen en veertig bloedgetuige7i.quot; Hij las die woorden, door geen menschelijke hand daar neergeschreven , overluid; de kloosterlingen stonden in stomme verbazing over die vermelding van martelaren, wier naam en getuigenis hun volstrekt onbekend waren. Doch de Hemel deed aan Sadocus den zin er van kennen. Na den kerkdijken dienst gaf hij zijn Broeders de verzekering dat den volgenden dag de kroon der onsterfelijkheid hen allen wachtte. Vervuld van de zoetste hoop en kalme geestdrift, ontvingen de moedige dienaars van Christus het Lichaam en Bloed des Heeren als Teerspijs, en wapenden zich in het innigst gebed tegen den naderenden strijd. Den volgenden dag maakten de Tartaren zich meester van de stad, staken de straten in brand en joegen de burgers over de kling, hun spoor teekenend met bloed en puinhoopen. Nog was de Magdalenakerk gespaard gebleven. \'t Was in den avondstond; de kloosterlingen zongen de completen, en besloten die volgens gebruik der Orde met de processie naar het altaar hunner Moeder, onder het zingen van het Salve Regina. Plotseling dreunen de mokers der overweldigers tegen het heiligdom. Onbe-

-ocr page 383-

363

wegelijk knielt de heldhaftige schaar aan de voeten der Hemelkoningin: „Welaan dan, onze Voorsprekeres, wend uiv barmJiartige Mikken tot onsquot; smeeken zij, en de bloeddorstige barbaren stormen binnen. „Toon ons na deze ballingschap Jezus, de gezegende vrucht tiws lichaams. O goedertieren, o liefderijke, o zoete Maagd MariaT klinkt \'t nog krachtig uit veler onbezweken borst, en reeds woedt het moordzwaard in hun blanke reien. In een oogwenk is het snood bedrijf voltrokken, een purperen stroom verft de treden van het altaar, en negen en veertig martelaren zijn der ballingschap ontvloden\'; en in zegepraal door hun Moeder voor den troon van haar goddelijk Kind geleid. In dien heerlijken triomf vond een gebruik zijn oorsprong, sedert in de Orde van den H. Dominicus onderhouden. Als een der kloosterlingen op het uiterste ligt, knielen zijn medebroeders gezamenlijk aan zijn stervenssponde, en zingen het Salve Reg ma. opdat de stervende als met den groet aan Maria op de lippen den drempel der eeuwigheid betrede, en door zijn Beschermster uit deze ballingschap aan Jezus Christus worde aangeboden. — De gelukzalige Sadocus met zijn gezellen werd door Paus Pius .VII aan de openbare vereering der geloovigen voorgesteld. In hetzelfde jaar 1260 verwierven in Polen nog zeventig andere kinderen van Dominicus door de getuigenis des bloeds de aureool der martelaren. \')

De provincie van Duitschland, later bij het toenemen der kloosters, evenals de overige in meer provinciën verdeeld, omvatte in de eerste tijden ook ons vaderland, en Conradus de Duitscher was derhalve de eerste provinciaal over de hollandsche stichting. De geringere beteekenis

1) Annales Baronii (Bzovius). T. XIII. ad ann. 1260. c. 3.

-ocr page 384-

304

der nederlandsche gewesten in vergelijking met het groote Duitsche Rijk, maakt \'t licht verklaarbaar, dat de Orde zich enkele jaren later in de Nederlanden uitbreidde dan in Duitschland. Evenwel aanschouwde Conradus nog de stichting van het klooster te Utrecht, onder aanroeping van den Apostel Andreas, in 1232, elf jaren na Dominicus\' dood voltrokken. Ook zond hij Predikbroeders naar Friesland, waar het woord in goede aarde viel; \'tis zelfs niet geheel onwaarschijnlijk, dat de vestiging van Dominicus\' kinderen te Leeuwarden, reeds in 1228 voorbereid werd. Conradus werd, na een voorbeeldigen levenswandel, na een bestuur dat zich door hoogen bloei der regeltucht kenmerkte, te Maagdenburg door de kwaadaardige koortsen aangetast, die hem van deze wereld zouden wegnemen. Toen zijn sterfuur, door hem zeiven voorzegd, naderde, — \'t was op den 24sten November — sprak de broeder die met zijn verzorging belast was: „Vader, Christus roept u. Als Hij met zijn heilige engelen tot u komt, geef \'t ons door een teeken te kennen.quot; Conradus wenkte met het hoofd, ten blijk dat hij \'t beloofde. Terwijl nu de prior en de geheele broederschap rond het sterfbed knielden, begon de stervende eensklaps met heldere stem de woorden van den psalmist te zingen: „ Zingt den Heer een nieuw gezang. alleluja /quot; *) Toen sloot hij de oogen en lag sprakeloos: de omstaanden begonnen de boetpsalmen. Een wijle later sloeg hij de oogen weder op, liet ze op zijn medebroeders rusten en zeide: „De Heer zij met u.quot; — „En met uw geest,quot; antwoordden zij. — „Dat de zielen der geloovigen door Gods barmhartigheid rusten in vrede,quot; sprak de zieltogende. — „Amen!quot; klonk\'t uit aller mond. De prior sprak hem nog enkele woorden toe, doch ont-

1) Ps. 149. V. I.

-ocr page 385-

365

ving geen antwoord. Toen begon het convent de trap-psalmen, en als zij aan het vers van den 131^11 psalm waren gekomen: Dit is mijn rustplaats in eeuwigheid, bracht Conradus de hand omhoog, hief den vinger hemelwaarts, als om zijn rustplaats aan te duiden, bewoog de lippen tot een glimlach, en gaf den geest. Tranen van heilige aandoening, meer dan van smart, stonden allen in de oogen. „Broeder Robertas, zeide de prior tot den ziekenverzorger, hij heeft inderdaad aan uw verzoek voldaan en u het oogenblik te kennen gegeven, waarop Christus met zijn engelen is gekomen. Broeders, ver-quot; volgde hij tot allen, werpen wij ons ter aarde, want ik geloof, dat de Heer Jezus Christus in ons midden is.quot; Op dat oogenblik gevoelden zij zulk een inwendige zoetheid, dat de woorden hun ontbraken. Degenen die het lichaam des afgestorvenen voor \'t laatst met het habijt bekleedden, behielden nog vele dagen een geur aan hun handen, zoo aangenaam als zij, naar hun eenstemmig verklaren, nog nimmer hadden waargenomen. \')

Tijdens dit tweede kapittel, ontving de H. Dominicus een openbaar stuk van den magistraat van Bologne, • waarbij hij en al zijn opvolg\'ers, zoomede de prior van het Sint-Nicolaasklooster en dezes opvolgers, voor immer het burgerrecht dier stad bekwamen, met alle daaraan verbonden voordeelen, en het recht in de algemeene stedelijke raadsvergadering zitting te nemen met beslissende stem. In die akte leggen de bewindvoerders van Bologne hun eerbied aan den dag voor het adelijk geslacht der Guzmans, welks sieraad hij was, en noemen zich gevleid door de eer, dat binnen hun stadsmuren de

1) Gerardus de Fracheto. De Vitis FF. 1. 5. c. 2. — Theodoric. v. Apolda. 1. 4. c. 6. — Leander Alb. 1. 5.

-ocr page 386-

366

Orde haar vergadering kwam houden. Wie met den staatkundigen toestand van het Noord-Italië der 13de eeuw bekend is, en de macht en den invloed dier volkrijke steden kan wegen, begrijpt ook de hooge waarde welke in zulk bewijs van dankbare hoogachting lag opgesloten. Doch de Heilige behoefde geen eerbetuiging van menschen, zocht die veel minder. Gods eer en der zielen zaligheid was zijn levensdoel; en terwijl hij met zijn gewone minzaamheid die blijken van genegenheid aanvaardde, was zijn hart te ver boven de gunst van den sterfelijken mensch verheven, om zich te hechten aan hetgeen in zijn oog- geen wezenlijke waarde bezat. \')

Omtrent dezen tijd, men wil zelfs gedurende de zittingen van het kapittel, knielde een zestienjarig jongeling voor Dominicus\' voeten, smeekend om onder zijn kinderen te worden opgenomen. In 1205 of 1206 te Verona uit kettersche ouders geboren, was Petrus, door beschikking des Hemels, afgewasschen in de reinigende wateren des Doopsels, en bij het ontwikkelen zijner vermogens aan de zorgen van een christelijk onderwijzer toevertrouwd. Bij dezen leerde hij, door Gods genade versterkt, zijn reinheid onbesmet, zijn geloof onwrikbaar bewaren, trots de verleiding, die aan den huiselijken haard beiden belaagde. „Wat leert gij op de school?quot; vroeg eenmaal zijn oom. Het kind staarde den vrager in de oogen, en antwoordde met engelachtige oprechtheid: „Ik geloof in God, den almachtigen Vader, Schepper van hemel en

aardequot;...... „Houd op! viel de oude ketter in, meen

toch niet, dat God deze wereld gemaakt heeft: \'t is alles werk van den boozen geest!quot; — Doch nu verdedigde de kleine het ware geloof met zooveel vuur en stoutmoe-

1) Alex. Mamachi. In Vindiciis. bij Touron. Fie de S. Dom. Liv. II. ch. IX.

-ocr page 387-

367

digheid, dat de klemmende bewijsgronden, met een verstand, ver boven zijn jaren, ontwikkeld, zijn verslagen oom spijtig de geleden neerlaag deden verkroppen. Als kind van Dominicus bewandelde hij het voetspoor zijns Vaders, was een spiegel van zuiverheid, een geesel der ketters. Door den H. Stoel tot geloofsonderzoeker benoemd, verwierf hij door zijn ijver den haat der ketters, bij God de martelkroon. Zesenveertig jaren oud, werd Petrus van Verona, door een sluipmoordenaar, handlanger der ketters, op den weg van Como naar Milaan overvallen, en met een scherpe sikkel dubbel aan het hoofd gewond. De martelaar viel, en zoo luid zij vermochten spraken zijn stervende lippen nog eenmaal het getuigenis van zijn jeugd: „Ik geloof in God, den almachtigen Vader, Schepper van hemel en aarde!quot; Toen voelde hij het staal opnieuw, thans in zijn zijde ploffen, en trad, met den drievoudigen krans van maagd, leeraar en bloedgetuige versierd, de vreugde binnen. Reeds een jaar later, in 1253, schreef Paus Innocentius IV zijn naam op de lijst der Heiligen, en God heeft over alle plaatsen der aarde de gedachtenis van den „H. Petrus, Martelaarquot; door vele wonderen verheerlijkt. De zieken vooral vereeren in hem hun medelijdenden helper; het water, onder zijn aanroeping gewijd, heeft genezingen bewerkt, waarvan nog onze tijd kan getuigen, en die immer den vurigen dank hebben verworven der ongelukkigen, welke, Petrus\' geloof navolgend, niet vergeefs op zijn voorspraak vertrouwden. \')

Dikwerf reeds leidden de lotgevallen van de eerste leerlingen des heiligen Aartsvaders ons van zijn eigen ge-

1) Zie Boll. T. III. April. p. 686. vv. — Touron. T. I. Liv. V. p. 480, en de aldaar geciteerde schrijvers.

-ocr page 388-

368

schiedenis af, en \'t scheen als verloren wij hem zeiven uit het oog. Maar indien onze blik een wijle op hun heiligheid staarde, ontmoetten wij daar niets in van zijn beeld? Hun leven toch was een getuigenis voor dengene, die hen vormde, hun moed, die de wereld verwon, een bewijs voor de kracht zijner onderwijzingen. De gloriekrans , waarin zij schitteren overstraalt zijn beeltenis niet; integendeel, zij werpen een deel hunner glansen terug op den Vader die hun voorging langs den weg ter verheerlijking, zij bieden hem het rechtmatig deel, dat hem in hun zegepraal toekomt, gelijk de fonteinen, van de hoogten gevoed, haar heldere wateren weder omhoog schieten, als zochten zij haar oorsprong zeiven te besproeien.

-ocr page 389-

ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

KOSTBARE DOOD VAN DEN H. DOMINICÜS.

Jp/e dagen van de sterfelijke omwandeling des heiligen f Aartsvaders waren voleind, hij naderde het einde van e zijn loopbaan. Wat tellen een en vijftig levensjaren in den loop der geschiedenis? Vragen wij liever, van wat waarde zij niet zijn voor den rechtvaardige, die met eiken door de liefde bezielden harteklop zich een hemel verzekert. Dominicus\' leven was opgegaan in het streven naar zijn vaderland, waarnaar hij rusteloos verlangde, naar zijn Welbeminde, tot wien hij zijn arbeid en wen-schen, zijn liefde en lijden gericht had. In alle lotgevallen zijns levens had hij de leiding der Voorzienigheid ontwijfelbaar duidelijk onderscheiden, met zekerheid zijn roeping verstaan; thans, nu die roeping volbracht was, en zijn arbeid voleind, gevoelde hij het uur niet verre meer, waarop hij als ijverig arbeider het loon voor zijn liefde ontvangen zou; en met ongekende levendigheid tintelde

-ocr page 390-

37°

in zijn ziel het vurig verlangen naar den dag der onsterfelijkheid, waarop geen duister meer volgt.

Weinige maanden geleden had hij Rome bezocht, en daar lang getoefd, als viel hem het scheiden van zijn kinderen moeielijk; aan den prior van Casamare hoorden wij hem voorzeggen, dat niet hij, Dominions, maar de Cisterciënser het langst in deze ballingschap zou vertoeven; straks zagen wij hom zijn Orde verdeelen in provinciën, het bestuur regelen, belangrijke zendingen voorbereiden. Verried dat alles niet bewustheid van naderende verlossing? Thans schonk de Hemel hem er de bepaalde zekerheid van. Eenmaal, als hij weder zijn verlangens en verzuchtingen tot God opzond, en smeekte om ontbonden te worden en met Christus te zijn, verscheen hem een jongeling, met den luister der heerlijkheid omstraald, en noodigde hem tot de bruiloft des Lams, zeggende: „Kom, mijn welbeminde, kom, treed binnen in de vreugde!quot; Sedert werd zijn ziel van den zoetsten troost doorstroomd; de aarde, die hem nooit had gebonden, verloor voor hem nog het weinig aantrekkelijks, wat hij in de wereld om den Hemel bemind had, en reikhalzend zag hij uit naar den stond die hem aan zijn Schepper zou wedergeven.

Vervuld van die gevoelens, bracht hij een bezoek aan eenige studenten te Bologne, welke hij onder zijn vrienden telde. Nadat hij hen geruimen tijd over het verachten der wereld en de vergankelijkheid van al het aardsche gesproken had, zeide hij bij het afscheid: „Mijn dierbare vrienden, nu ziet gij mij gezond voor u, doch vóór het feest van Maria\'s Hemelvaart, zal ik uit dit leven genomen worden, en tot den Heer gaan.quot; ^

i) Theodoric. v. Apolda, 1. 4. c. 12. — Gerard us de Fracheto , De Vitis FF. 1. 2. c. 27. — Bartholom. Trid. n0. 13.

-ocr page 391-

37i

\'t Was toen midden in den zomer, en de hitte buitengewoon drukkend. Niettemin ondernam de Heilige een voetreis van vele dagen, van Bologne naar Venetië, waar hij met den pauselijken legaat, Hugolinus Conti, eenige belangen zijner kinderen te bespreken had. Een woord van een geschiedschrijver geeft ons omtrent het doel dezer reis nog iets meer te verstaan. „Hij bezocht den kardinaal, zegt Theodoric van Apolda, voor het bestuur van zijn eigen geweten.quot; \') God irnmers verlicht zijn heiligen niet uitsluitend door de inwendig stralende genade , ook voor hen klinkt in de raadgevingen van wijzen de stem des Heeren. Thans, bij het naderend einde van de pelgrimsreize, was daar wellicht nog menig dierbare vraag te richten aan een vriend, wien hij, \'t lijdt geen twijfel, meermalen het hoogste blijk van heilige vriendschap, het \'•rouwen in het bestuur zijner ziel, schonk.

Over R jruggekeerd, kwam Dominicus, uitgeput

van den vermoeienden tocht en de warmte, in de laatste dagen van Juli te Bologne weder. Dien avond bleef hij nog zeer laat, met frater Ventura, den prior, en frater Rodolfus, eenige zaken behandelen. De twee kloosterlingen namen eindelijk, toen \'t reeds nacht was geworden, hun rust, en rieden den Heilige, zijn krachten na zulk een vermoeienis door een weldadigen slaap te herstellen, en zich van het bijwonen der metten te ontslaan. Hij wees echter hun voorstel af, ging ter kerk, en bleef den ganschen voornacht ia gebed. Moest hij geen behoefte gevoelen, zijn ziel nog eenmaal uit te storten voor het aanschijn van zijn God, nog eenmaal te weenen voor den Heer, zijn Schepper, eer hij opging ter bruiloft? Ach, de zorgzame Vader had immers nog zooveel te vragen

i) Pro sui directione, et promotione Ordinis. — 1. 5. c. 1.

-ocr page 392-

372

voor zijn kinderen, die hij bleef liefhebben tot het einde toe! — Met zijn gewone godsvrucht nam hij vervolgens deel aan de metten. Doch na afloop van deze, zeide hij aan den prior, dat hij hoofdpijn gevoelde. Van dat oogenblik af openbaarde zich de ziekte, die hem aan het leven en aan zijn Broeders ontrukken zou. Weldra greep een afmattende koorts, van hevige dysenterie vergezeld, hem aan, en sloopte binnen enkele dagen zijn lichaamskrachten. Krankheid en uitputting namen met ongewone snelheid toe, en meer en meer kwijnde hij weg. Maar te midden zijner smarten deed hij het liefderijkst geduld uitschitteren; geen klacht, geen zucht verried zijn lijden, en \'t scheen als verdubbelde zijn zieleleven, naarmate het stoffelijk omhulsel ineenzonk. Wel verbleekte zijn gelaat, maar denzelfden glans van vergenoegdheid, dezelfde blijdschap als hij immer had betoond, bleef het ook toen nog afteekenen. Hij wilde niet op een rustbed worden nedergelegd; een ruwe, harde zak was hem voldoende voor zijn verzwakte ledematen. Hij, die reeds in zijn kinderjaren den grond tot rustplaats verkoos, wilde slechts in lijden en versterving opgaan tot zijn Verlosser, die op het harde kruis uit liefde tot hem was gestorven. 1)

Toen hij gevoelde dat het uur zijner verlossing slaan ging, deed hij zijn lievelingen, de novicen, bij zich komen. Weenend schaarden dezen zich om zijn sponde. Hij sloeg een liefdevollen blik op die jeugdige telgen, een gedeelte van de hoop zijner Orde, en in de treffende taal, die alleen de bezorgdheid een stervenden vader in den mond legt, wekte hij hen op, den goeden God

1

c. — Humbert, Acta S. Dom. c. 53. — Const, de Medicis n(). 45. — Vine. Bellov. 1. 30. c. 113.

-ocr page 393-

o »7

oio

altijd vurig te beminnen, hun Orde met alle kracht lief te hebben en te eeren, de regels nauwgezet te onderhouden en zich ijverrg te betoonen in de oefeningen van het geestelijk leven.

Toen zond hij hen henen, riep twaalf van de oudste religieuzen bij zich, en in hun tegenwoordigheid sprak hij openlijk aan den prior de algemeene biecht van zijn gansche leven. Wel had hij, de Heilige, wiens ziel nimmer door een doodelijke smet werd bezoedeld, getrouw zijn goddelijken Meester gediend; wel mocht hij, wiens leven een aaneenschakeling van werken van deugd was, de komst zijns Rechters met vertrouwen te gemoet zien; doch valt zelfs de rechtvaardige niet zevenmaal? Toch zijn de getuigen zoo eenstemmig in de verklaring, en zijn eigen geweten gaf hem door den H. Geest het getuigenis, dat hij door de genade van Jezus Christus steeds ijverig het welbehagen des hemelschen Vaders gezocht, zijn God vurig bemind had. Maar zelfs het weinige, wat in hem het goddelijk Oog zou mishagen, kon zijn liefde niet dulden, zijn nederigheid bewoog hem tot de openbare belijdenis daarvan. Na de H. Biecht sprak hij zijn religieuzen aan: „Ziet, mijn Broeders, tot op dit uur heeft de goddelijke barmhartigheid mijn vleesch zuiver, mijn maagdelijkheid ongeschonden bewaard. Zoo gij die eveneens onbesmet behouden wilt, vermijdt dan allen gevaarlijken omgang. Een dienaar Gods, die deze deugd bewaart, zal door zijn zuiver leven aan Christus welgevallig zijn, en door den welriekenden geur van een onbesproken naam, vrucht doen, en in hoogachting staan bij de menschen. Blijft den Heer dienen in ijver des geestes; tracht met zorg de nauwelijks begonnen Orde te ondersteunen en uit te breiden, volhardt standvastig in de heiligheid, en blijft altoos vooruitgaan in het onderhouden der regelen en de beoefening van alle deugden.quot;

-ocr page 394-

374

In zijn eenvoud echter gevoelde zich de Heilige over die woorden bezwaard, en zich tot den prior wendend fluisterde hij: „l^rater, ik heb niet goed gedaan, door ten aanhoore der Broeders openlijk over mijn zuiverheid te spreken, ik had zulks niet behooren te doen.quot; ^

Nogmaals traden de kloosterlingen aan de sponde, om de laatste vermaningen huns stervenden Vaders te vernemen.

Alsdan aanschouwde Dominicus in den geest al zijn kinderen, hen, die thans leefden in verschillende kloosters en onderscheidene landen, hen ook, die God in de toekomst tot zijn Orde roepen zou, allen, in een woord, die hem ooit met den zoeten naam „Vaderquot; mochten noemen. Hij wilde zijn laatsten wil doen kennen. Goud of zilver had hij niet weg te schenken, maar wat hij bezat gaf hij, en maakte hij hun als testament; de schatten des hemels, de onvergankelijke rijkdommen des eeuwigen levens. „Ziet hier, mijn Broeders en veelgeliefde kinderen, sprak hij, wat ik u als erfgoed nalaat: bewaart de liefde in uw harten, beoefent den ootmoed en weest rijk door de vrijwillige armoede.quot; -)

Zoo ooit des Heiligen lessen ingang in het hart zijner Broeders gevonden hadden, welke indruk trof het overstelpt gemoed der omstaande kloosterlingen bij die woorden van den stervende!

Toch gaven zij alle hoop op zijn behoud niet verloren. Om hem in zijn benauwdheid eenige verkwikking te schenken, droegen zij hem voorzichtig het klooster uit, naar een heuveltje buiten Bologne, onder de kerk Santa Maria del Monte behoorende, waar de lucht zachter was.

1) Testimon. fr. Venturae. nquot;. 5.

2) Vine. Bellov. 1. c. — Theodoric. v. Apolda, 1. 5. c. 1. — Humbert, nu. 53.

-ocr page 395-

375

Dominicus liet dit stilzwijgend toe; hij wilde dat blijk hunner kinderlijke teederheid niet verhinderen, ofschoon hij wist dat geen menschelijke kracht zijn ziel langer aan het stof kon binden. Werkelijk verergerde de koorts, reeds vertoonden zich de teekenen, die de voorboden zijn van den dood. Opnieuw ontbood de Heilige eenigen zijner kinderen; zij kwamen ten getale van twintig, met den prior Ventura, en plaatsten zich om den stervende. Toen hield hij, met reeds verzwakkende stem, een rede, die hun allen diep in de ziel drong, maar waarvan, helaas, niets bewaard gebleven is, dan de getuigenis der aamver zigen, dat zij nooit treffender en stichtender woorden vernamen. Om zich te sterken in den laatsten strijd, verlangde hij nu de HH. Sacramenten der stervenden, en ontving die met het levendigst g-eloof en de vurigste liefde, als genadebronnen, als heilige banden, welke hem al nauwer vereenigden met zijn Heiland, dien hij welhaast aanschouwen ging.

Intusschen had de priester, welke de kerk van Santa Maria del Monte bediende, te verstaan gegeven, dat hij, wanneer Dominicus te dier plaatse stierf, het recht bezat en zou doen gelden, het dierbaar lijk in die kerk te begraven. Te zeer beminde de Heilige zijn kinderen, om zelfs in den dood van hen gescheiden te willen zijn. „\'t Zij verre, sprak hij, dat ik ergens anders zou begraven worden dan onder de voeten mijner Broeders; draagt mij naar buiten, opdat ik in gindschen wijngaard sterve» en gij mij in onze kerk ter aarde bestellen kunt.quot; Zij namen hem dan op, en droegen hem naar het klooster terug, terwijl zij bij iederen tred vreesden dat hij in hun armen den geest gaf.

De arme volgeling van den armen Jezus had in het klooster geen eigen cel, en men bracht hem in die van frater Moneta. Nog wilde men hem van kleederen doen

-ocr page 396-

376

verwisselen; maar hij had geen andere dan die, welke hij op dat oogenblik droeg, en in zijn laatste ure nog moest hij de kleederen van een zijner medebroeders ontvangen. Toen liet hij asch op den grond strooien, zich daarop nederleggen, en wachtte zóó, arm en verstorven tot in den dood, zijn Verlosser af. ]) Zijn kinderen stonden of knielden om hem geschaard, Rodolfus ondersteunde zijn hoofd en wischte hem het klamme doodszweet van het bleek gelaat. Een vloed van tranen stroomde uit elk oog, de gedachte, dat hun goede, hun teerbeminde Vader hen verlaten ging, en zij daar staan zouden als weezen, sneed deiv kloosterlingen door de ziel. Dominicus ried wat er in hun gemoed omging en sprak tot hun troost: „ Wilt niet -doeenen, mijn kinderen, en laat mijn sterven u niet bedroeven. Op de plaats waar ik henen ga zal ik u voordecliger zijn dan ik hier op aarde geiveest ben\'.\' Hij wist op wien hij vertrouwd had, en droeg de zekerheid, dat God, die hem de weggelegde kroon der gerechtigheid schenken ging, ook den schat zijns harten, zijn Orde, niet zou verlaten. Nogmaals vroeg hem een der omstaande religieuzen: „Vader, waar zullen wij uw lichaam begraven?quot; — Hij antwoordde als straks: „Onder de voeten mijner Broeders.quot; -)

Een uur was nu verstreken sedert men den stervende in het klooster teruggebracht had; thans sprak Dominicus tot den prior: „Maakt u gereed voor de laatste gebeden.quot; Toen de religieuzen voor die zielroerende plechtigheid de noodige schikkingen gemaakt hadden en g-ereed waren, zeide de Heilige: „Wacht nog een wei-

1) Remansit autem in chterc corpus exanime, schrijft Theodoric. v. Apolda , 1. 5. c. 2, na den dood des Heiligen te hebben verhaald.

2) Testim. ffr. Ventura et Rodolfi. — Theodoric. v. Apolda. 1. c. — Leander Alb. c. 5. — S. Antonin. c. 4. § 14. — Vine. Bellov. 1. c.

-ocr page 397-

377

nig.quot; Allen beseften, dat thans het droevig- oogenblik ophanden was, en hij, wien dit op de eerste plaats toekwam, de prior van Dominicus\' lievelingsklooster, Ventura, sprak hem nog eenmaal uit naam van al zijn kinderen toe; „Vader, gij weet, dat gij ons in troostelooze droefheid gaat achterlaten. Wees dan onzer indachtig en bid God voor ons.quot; Toen sloeg Dominicus de brekende oogen omhoog, hief zijn stervende handen hemelwaarts, als om al zijn kinderen aan God op te dragen, en bad: „Heilige Vader, Gij weet dat ik altijd met blijdschap Uw wil volbracht heb, en degenen welke Gij mij hebt gegeven, hei behouden en bewaard. Nu beveel ik hen aan U: bewaar en bescherm hen. Ik kom tot U, hemelsche Vader!quot;

Alsnu, wetend dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld tot den Vader te gaan, zeide hij: „Begint thans de gebeden der stervenden.quot; De zielcsmart, de godsvrucht en tranen, waarmede de kinderen des Heiligen die laatste beden ten hemel zonden, kent Hij alleen, die de beden der armen niet versmaadt en de zuchten der bedroefden niet van zich stoot. Dominicus bad in den geest mede, en schoon zijn stem niet meer klonk, getuigde toch de beweging zijner loodkleurige lippen dat hij zijn ziel in de handen des Vaders aanbeval. Doch toen de Broeders aan de woorden gekomen waren: „Snelt ter hulp, Heiligen Gods, Engelen des Heer en, komt hem te gemoet: ontvangt zijn ziel en draagt haar voor het aanschijn des Allerhoogsten,quot; toen bewogen zich zijn lippen voor de laatste maal, toen strekte hij nog eenmaal de handen ten hemel, en gaf den geest. \'tWas omstreeks twaalf uur in den middag van vrijdag, den 6den Augustus 1221.

Maar voor hem, die de wisselingen van het tranendal was ontvloden, sloeg het morgenuur van don dag, die geen avond kent!

-ocr page 398-

378

Daar stonden de zonen van den heiligen Patriarch in stomme smart, en staarden treurig- op het ontzielde lichaam van dengene, die hen had bemind. Geen hunner, die het stilzwijgen verbrak, doch hun tranen en gesnik spraken luider dan woorden. Geen hunner, die thans niet dubbel gevoelde, wat Dominicus voor hen geweest was, voor hen en voor allen, die hem dierbaar waren; zijn voorbeelden, zijn lessen, zijn warme vaderlijke toespraken, alles waardoor hij de harten in heilige vriendschap aan zich had verbonden, rees hun opnieuw voor den geest, en opnieuw vloeiden de tolken hunner droefheid. Doch één woord beurde hen op: het onvergetelijk beloftewoord door den Heilige vóór zijn afsterven geuit. En \'t was als wenkten die gesloten oogen, en als lispelde die bleeke mond, en als fluisterde zijn geest, om hen zwevend, hun nog toe: „ Wilt niet wecnen, mijn kinderen; op de plaats waar ik henen ga zal ik u voordeeliger zijn dan ik op aarde geweest ben.quot; Ja, zij droegen er de overtuiging van, hij was bij God; daar zou hij zijn kinderen niet vergeten; ook in den hemel bleef hij Vader: hun kinderlijk vertrouwen zou niet worden beschaamd. \') Zeer vroeg in den morgen van dien dag was de prior van Sinte-Sabina, Tancred, met zijn medebroeder Raon van Rome naar Tivoli gegaan, waar zij een weinig vóór den middag aankwamen. Tancred verzocht Raon de H. Mis op te dragen. Deze sprak eerst zijn biecht bij zijn prior en ontving als penitentie, onder de H. Offerande te bidden voor hun Vader Dominicus, daar zij wisten dat deze te Bologne ziek lag. Toen nu frater Raon in den canon der H. Mis de gedachtenis der levenden hield, geraakte

i) Testim. ftr. Venturae et Rodolfi. -- Thcodoric. v. Apolda. 1. 5. c. 2. — Vine. Bellov. 1. e. — S. Antonin. e. 4. ^ 12.

-ocr page 399-

379

hij in geestvervoering, en terwijl hij onbewegelijk voor het altaar staan bleef, zag hij duidelijk den H. Domi-nicus, met een schitterende gouden kroon op het hoofd en omgeven van een luisterrijken stralenglans de stad Bologne uittreden, terwijl twee eerbiedwekkende grijsaards hem vergezelden. Raon ontving daarbij de openbaring, dat degene voor wien hij wilde bidden, reeds zijn gebed niet meer behoefde, maar zelf zijn Voorspreker geworden was. Hij kwam tot zich zeiven, bracht de H. Mis ten einde, en schreef later eigenhandig het verhaal dier verschijning aan frater Constantinus de Medicis, aan wien wij het hebben ontleend. \')

Op hetzelfde uur bevond zich de gelukzalige Guala, prior van Brescia, in zijn kloosterkerk, toen hij een weinig-tegen den klokketoren leunend, door een zachte sluimering overvallen, met de oogen des geestes den hemel open zag gaan, en daaruit twee ladders tot op de aarde nederdalen. Boven aan de eene ladder stond de goddelijke Heiland, aan de andere zijn gezegende Moeder Maria, en Gods heilige engelen gingen daar langs op en af. En ziet, beneden tusschen de ladders was een zetel geplaatst, en op dien zetel bevond zich iemand; zijn gedaante was als die van een Predikbroeder, en hij had het gelaat gekeerd naar het hemelsch Jeruzalem, doch bedekt met den capuce, gelijk degenen die begraven worden. Jezus Christus en zijn heilige Moeder trokken toen langzaam de beide ladders omhoog, en tevens rees de zetel met hem, die daarop geplaatst was. Boven gekomen trad deze onder de jubelzangen der engelen het eeuwige Sion binnen, de hemel sloot zich, en het gezicht verdween. Toen Guala daarna te Bologne kwam, ver-

i) Const, de Medicis, n0. 47. — Bartholom. Trident, n0. 15.

-ocr page 400-

380

nam hij, dat op hetzelfde oogenblik de H. Dominicus de ballingschap had verlaten, en het Paradijs was ingetreden, waarheen hij in zijn leven den dubbelen weg van beschouwing en arbeid had bewandeld. \')

Te Bologne zelf moesten de kinderen des Heiligen aldra afscheid nemen zelfs van de stoffelijke overblijfselen des dierbaren. Rodolfus, als procurator met de zorg der begrafenis belast, ontdeed met allen eerbied het lichaam van zijn kleederen. Toen steeg de verteedering ten top, bij de ontdekking, dat Dominicus tijdens zijn leven, tot in het harde sterfuur toe, om zijn lichaam een scherpe ijzeren keten had gedragen, wier diepe sporen bewezen, dat de boetvaardige dienaar des Heeren dat middel van versterving wel lang moest hebben gebezigd. Frater Rodolfus ontdeed het lijk ook van dat kostbaar kleinood, bewaarde het met godsvrucht en gaf het later aan den Z. Jordanus van Saksen. -)

Kardinaal Hugolinus was naar Bologne gekomen, en verzocht als een gunst, de begrafenisplechtigheden voor zijn vriend te mogen verrichten. Berthold, patriarch van Aquileja, vele bisschoppen, prelaten, abten en adelijke personen begaven zich mede naar het Nicolaasklooster, om den Heilige de laatste eer te bewijzen. Ook het volk van Bologne stroomde toe, en vulde het kerkgebouw.

Ernstig klonk de gewijde treurzang door de kloostergangen, de koor- en tempelgewelven, toen het heilig lichaam, met het kloosterhabijt bekleed, naar de kerk werd overgebracht. Hoevelen waren daar aanwezig, wier tranen vloeiden, om het verlies van een vader, een weldoener,

1) B. Jord. Sax. n0. 70. — Bartholom. Trident. nü. 14. — Theodoric. v. Apolda. 1. 5. c. 3. — S. Antonin. c. 4 *S 14.

2) Testim. fr. Rodolfi. — Theodoric. v. Apolda, 1. 5. c. 4.

-ocr page 401-

38I

een vriend of een leidsman! Doch ziet, te midden der rouwplechtigheid, verandert plotseling de gemoedsstemming der broederenschaar. Een van boven invloeiende geestdrift, zooals G-od die meermalen aan zijn heiligen overzendt, grijpt hen aan; zij vergeten hun verlies en slaan het oog op de glorie, welke den Heilige kroont. Ongekende zaligheid vervult hun ziel, en de op eenmaal uitbrekende jubelzang verkondigt, dat ook de aarde in de vreugdetonen deelt, welke in den hemel over Dominicus\' verheerlijking weerklinken. Vermeesterd door dezelfde vervoering als de kinderen des Heiligen bezielde, wierp Albertus, prior van het Catharinaklooster, zich op het heilig gebeente, overlaadde het met kussen en omhelsde het. En het doode lichaam profeteerde. Albertus rees op, en buiten zich zeiven riep hij den prior Ventura toe: „Blijde tijding, blijde tijding! Dominicus heeft mij omhelsd, en mij gezegd: Dit jaar nog, zult gij met mij bij Christus wezen!quot; De woorden werden binnen enkele maanden bewaarheid. \')

Het onbloedig zoenoffer voor levenden en dooden was door den kardinaal opgedragen, de kerkelijke dienst liep ten einde. Nog een laatsten blik wierpen allen op het stoffelijk overschot van den veelbeminden Heilige, en de eenvoudige houten kist, met lange ijzeren nagels voorzien, werd gesloten , en daalde langzaam in het graf, dat in den vloer der kerk tusschen de beide hoofdaltaren was gedolven. Een zware steen, eenvoudig als al het overige, dekte de groeve en werd zorgvuldig met kalk vastgemetseld, opdat geen vreemde hand het heilig gebeente aan zou raken. 1)

1

B. Jord. Sax. nu. 71. — Bartholom. Trident. 1. c.

-ocr page 402-

382

„Daar slaapt hij nu in den schoot der aarde en rust in vrede. Zoet is zijn sluimering-, en hij zal niet ontwaken. vóór hij op het jongste bazuingeschal verrijst, om met de uitverkorenen te staan aan Gods rechterhand. Maar zijn ziel waakt. De duistere nacht is verdreven, en hij mag zijn oogen openen ter aanschouwing der zoo lang begeerde klaarheid van het eeuwige licht. Hij waakt, en houdt de ooren geopend voor de beden der ongelukkigen en het geroep der bedrukten, die hij immer in hun nood te hulp komt. Want Gods alvermogende kracht gewaardigde zich in het sterven en na den dood van zijn uitverkoren dienaar, tot diens verheerlijking vele schitterende mirakelen te doen, en blijft die doen tot op dezen dag. — Zoo ligt hij dan begraven onder zijn kinderen, de heilige Vader, gelijk hij verlangd had, op een nederige en vergeten plaats, met geen reukwerken gebalsemd als andere Heiligen, en slechts door het zand en de aarde die hem bedekken aan de oogen der menschen onttrokken. Doch God die eenmaal het licht beval uit de duisternissen te voorschijn te breken, heeft in zijn genade en barmhartigheid uit den nacht des grafs, den glans der wonderteekenen doen stralen.quot; 1)

En wij, o God, getuigen van den kostbaren dood uws dienaars, zijn en onze laatste ure ons voor den geest roepend, wij bidden hier het woord der H. Schrift; Moge ik den dood der rechtvaardigen sterven, moge mijn uil-einde aan het hunne gelijk zijn. 2)

1

Theodoric. v. Apolda, 1. 5. c. 6.

2

Num. XXIII. 10.

-ocr page 403-

ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

PLECHTIGE OVERBRENGING VAN HET LICHAAM DES HEILIGEN. — ZIJN CANONISATIE.

jglJ n den winter, die op den dood van \'sHeeren die-iplij naar volgde, begon zijn graf een ongekenden, liefelijken geur te verspreiden, die vele dagen achtereen de geheele Nicolaaskerk vervulde, en door talrijke getuigen waargenomen, een bewijs te meer leverde, dat God zijn apostel met de kroon der onsterfelijkheid gesierd had. Vele godvruchtige vereerders des Heiligen snelden toe, en verheerlijkten God, die den zoeten geur van Dominicus\' deugden, zoo wonderbaar loonde in zijn stoffelijke overblijfselen.

Op het volgend Pinksterfeest, in 1222, koos het algemeen kapittel te Parijs den Z. Jordanus tot Magister Generalis en opvolger van den heiligen Stichter. Stepha-nus van Lombardije, wiens wonderbare roeping wij verhaalden, werd in Jordanus\' plaats provinciaal over Lom-

-ocr page 404-

384

bardije, tot welke provincie ook het klooster van Bolognc behoorde.

Had de heilige priester des Heeren in de dagen zijner sterfelijkheid God verheerlijkt, de glorie zijns Naams verbreid, thans, nu het vaderland zijn ziel, de aarde enkel zijn stof bezat, verhief de Hemel zijn nagedachtenis door schitterende mirakelen, na de deugd de sterkste getuigen van heiligheid. Dominicus was der wereld geschonken tot haar heil; zoo ooit, \'t werd na zijn dood bewezen. Van den dag dat zijn gebeente „onder de voeten zijner Fratersquot; gelegd werd, toen op zijn grafzerk een bezetene van den boozen geest verlost werd, stroomden de onge-lukkigen bij scharen naar de rustplaats van den Voorspreker 1), zooals de mond des volks hem zegenend noemde. Bij dagen en nachten stegen de beden der kranken en hulpbehoevenden op, weerklonken de dankliederen der ongelukkigen, die met herwonnen spraak, gehoor, gang of levenskrachten van het graf des Wonderdoeners terugkeerden. Pelgrims togen in groot getal met brandende kaarsen en fakkels in processie naar Bologne; de dankbare godsvrucht overlaadde de muren der kerk met ex-voto\'s, afbeeldingen der ledematen, waarvan zij op de aanroeping van Dominicus het gebruik herkregen, of met andere sieraden, tot aandenken der ontvangen gunsten. De vereering steeg nog hooger, toen men de grafzerk, door een afsluiting omgeven en met zijde en kostbare tapijten bedekken wilde.

De kloosterlingen van Bologne echter, verre van openlijk deel te nemen aan die betuigingen van christelijk vertrouwen, weigerden niet alleen de geloovigen te steunen in de versiering van het dierbaar graf, maar verzetten

1

II avvocato.

-ocr page 405-

385

zich zelfs teg-en de algemeene geestdrift, verhinderden het aa,nbrengen van sieraden, en lieten de ex-voto\'s van den muur wegnemen. Veel minder deden zij eenig-e stappen tot het bewerken der heiligverklaring van Gods dienaar, wien de luide roep zijner mirakelen en de mond des volks reeds zaligsprak. Wel koesterden de overige ordebroeders andere gevoelens, maar durfden of konden zich niet verzetten. Toch was \'t geen gemis aan liefde tot hun heiligen Vader, wat de Broeders van het Nico-laasklooster in die werkeloosheid gebonden hield. Zij vreesden, misschien niet zonder grond, dat de buitengewone volkstoevloed hen in hun heilige bedieningen verhinderen zou of een beletsel stellen aan de geregelde kloostertucht, en dat hun zelfs stilzwijgend instemmen met die openbare vereering, den schijn hun aanwrijven zou, alsof zij uit ijdelheid of winstbejag de godsvrucht voedsel gaven. Schoon die handelwijze stootend scheen, hun bedoeling was zuiver, hun hart eenvoudig, te eenvoudig wellicht. Het antwoord, dat een hunner gaf, toen de heiligverklaring andermaal ter sprake gebracht werd, teekent volkomen de onbaatzuchtige bedoeling der fraters van Bologne: „Waartoe een heiligverklaring? God weet, dat Dominicus heilig is; of de menschen \'t ook weten is van gering aanbelang.quot; 1)

Maar Hij, in wiens zalige aanschouwing de moedige strijder des geloofs na den kamp dezes levens rustte, wilde de heiligheid van Dominicus ook door de plechtige uitspraak der Kerk doen bevestigen. Een schijnbaar

25

1

Process. Canoniz. Testim. fr. Venturae, nü. 10. — Humbert. Chron. ad ann. 1222. — B. Jord. Sax. Epistola Encyclica ad Fr air es, en Vita S. Dom. Apud Boll. nü. 72. — Const, de Medio. n0. 48. — Theodorie. v. Apolda, 1. 5. c. 7. —

6. e. 1. — Leander Alb. 1. 3. — S. Antonin. c. 9. § 1. — Touron , Vie de S. Dominique. 1. III. c, 11.

-ocr page 406-

386

toevallige omstandigheid opende den kinderen des Heiligen de oogen, en deed hen zeiven tot de verheerlijking van hun Vader medewerken. Daar het aantal religieuzen, die door de verdiensten en de voorbede van Dominicus het ordekleed aanvaardden, gelijk overal ook te Bologne met den dag aangroeide, zagen de Broeders zich tot het vergrooten van het klooster en het verbouwen der kerk genoodzaakt. De kerk van den H. Nicolaus werd daartoe gedeeltelijk afgebroken, en terwijl de aanbouw der vernieuwing langzaam vorderde, bleef het dierbaar graf onder den blooten hemel aan regen en wind blootgesteld, bedekt door kalk en stof. Dat trof het kinderhart der Broeders. Zij kwamen tot erkenning, dat de nagedachtenis huns heiligen Vaders grooteren eerbied vroeg, en vormden het plan, het heilig lichaam naar een meer passende rustplaats over te brengen in het nieuwe gedeelte der kerk. Hetzij zij dit niet eigenmachtig meenden te mogen doen, of in het belang van de wettige vereering des Heiligen aan die overvoering een meer plechtig karakter wilden schenken, zij vaardigden eenigen uit hun midden af naar den Paus.

Hugolinus Conti versierde thans zes jaren Petrus\' stoel als Gregorius IX. Terwijl hij de religieuzen van den H. Dominicus minzaam ontving, en zijn toestemming schonk tot de prijzenswaardige overvoering, berispte hij ook hun nalatigheid, die zoolang de eer van Gods dienaar te kort gedaan had. „Ik heb dien waarlijk apostolischen man gekend, zeide hij; ik twijfel niet, of hij deek nu in den hemel de glorie der HH. Apostelen.quot; Zijn vriendschap met Dominicus indachtig, wilde Gregorius door zijn persoonlijke tegenwoordigheid de overbrenging opluisteren, en openlijk hulde brengen aan dien waarachtigen priester des Heeren. Tot zijn leedwezen zag hij zich door zijn hooge bezigheden verhinderd; daarom schreef hij

-ocr page 407-

387

den aartsbisschop van Ravenna aan, zich met zijn suffraganen naar Bologne te begeven, en in \'s Pausen naam de plechtigheid voor te zitten.1)

De verbouwing naderde haar voltooiing; de Broeders van Bologne deden een nieuwe steenen graftombe in gereedheid brengen, en bereidden zich voor op de overbrenging.

En \'t scheen als verlangde het zielloos gebeente zelf reeds naar die verheerlijking op aarde, vóór de jongste dag aanbrak, die het, met de ziel vereenigd, in de eeuwige glorie zou binnenvoeren. De grafsteen en de aarde daar rondom begonnen zonder eenige stoffelijke hulp omhoog-te rijzen en vertoonden zich als een verhevenheid boven den grond. ^

Als naar gewoonte werd op het Pinksterfeest het Capitulum Generale geopend; de Pinksterdinsdag, de 245*6 Mei 1233, was voor de plechtige overbrenging bestemd. Zoodra de geestelijke kinderen des Heiligen vernomen hadden, dat een openbare hulde, door den H. Stoel gewettigd, aan hun immer onvergetelijken Vader zou Avorden bewezen, voelden zij al hun teederheid en liefde herleven. Meer dan driehonderd Broeders, uit alle oorden toegesneld, bewogen zich in hun witte kleed onder Sint-Nicolaas\' kloostergewelven. De aartsbisschop van Ravenna was ingevolge pauselijke lastgeving aanwezig; met hem de bisschoppen van Bologne, Brescia en Modena, ook die van Doornik. Een aantal kerkelijke waardig-

1) B, Jord. Sax. Epistola Encyclica ad Fratres. Boll. n0. 856.

2 )....... cleri et populi ad ipsum (Dominicum) devotione crescente, monu-

mentum elevabatur a terra, quasi virtute interiori exterius propelleretur. — Bern. Guido. Apud Malvenda. p. 494. Hetzelfde schrijft Sebast. de Clmeda. Chron. Ord. — Antonius Senensis zegt: Antequam translatio fieret, ipsius sepulchri terra in altum elevabatur. — Malv. ibid.

-ocr page 408-

heidbekleeders, vele edelen en aanzienlijke personen van Bologne en omgquot;elegquot;en steden waren saamg\'ekomen. Het gcloovig volk verwachtte in heilig ongeduld het aangekondigde uur. Toch had een heimelijke vrees sommige vrienden des Heiligen bevangen, dat bij de opening van het graf, hetwelk nu twaalf jaar geleden gesloten, en op een vochtige plek gelegen was, er zich misschien een schouwspel vertoonen mocht, weinig- geschikt om de nagedachtenis des afgestorvenen te eeren, en dat veeleer den roep zijner heiligheid afbreuk kon doen. Ouder de kloosterlingen, wie die vrees het meest beangstigde , en die in bezorgdheid het oogenblik verbeidden, God smee-kend, dat Hij de eer van zijn dienaar en van zijn H. Naam zeiven mocht vrijwaren, was ook een leerling des heiligen Stichters, zijn metgezel op menig apostolischen tocht. In een visioen zag de Z. Nicolaus de Giovenazzo een man vol majesteit, die hem de woorden van den psalmist toesprak: „Deze zal zegening van den Heer en harmhartigheid van den God zijns heils ontvangen? 1) Nicolaus erkende in die wonderbare woorden de verzekering van de glorie, welke God aan Dominicus\' lichaam schenken zou, en de ongerustheid der Broeders maakte plaats voor de zoetste verwachting. 2)

Ten waarborg van de authenticiteit der heilige overblijfselen, misschien ook ter voorkoming, dat een onberaden ijver het graf vóór den bestemden tijd opende, deed de magistraat van Bologne het dag en nacht door gewapende ridders bewaken. Daar men evenwel, bij den onberekenbaren toevloed van geloovigen, welke voorzien

1

Ps. 23. V. 5.

2

B. Jord. Epistola, etc. nquot;. 857 en vv. — Theodoric. v. Apolda. 1. 7, c. 2—9. — Vine. Bellov. 1. 30. c. 115. — S. Antonin. c. 4. § 15.

-ocr page 409-

389

werd, een geestdrift vreesde, die den eerbied vergeten of stoornis verwekken zou, besloot men, reeds in den nacht welke den aangekondigden feestdag voorafging het graf te openen, om daarna het stoffelijk overschot in de nieuwe sarcophaag aan de vereering voor te stellen. Toch was de uitgelezen schare, die in den stillen nacht, bij fakkelen waskaarslicht om den eenvoudigen grafsteen te zamen kwam, talrijk g-enoeg. De Z. Jordanus van Saksen, de definitoren van het Capitulum Generale, een aantal der Broeders, de aanwezige bisschoppen, de podesta van Bologne met vierentwintig leden van den adel zouden de eerste getuigen zijn. !)

Alle voorzorgen waren genomen, de toegangen afgesloten. Onder de algemeene stilte en vrome aandacht, begonnen Stephanus, de provinciaal der lombardische provincie en Rodolfus, de procurator, het cement, waarmede de grafzerk in den grond was gemetseld, los te slaan. Daar dit hechtsel en de aarde rondom door den langen tijd verhard waren, konden zij er zelfs door middel van werktuigen en met behulp van andere Broeders niet zonder moeite in slagen. Met een ijzeren hamer sloeg Rodolfus vervolgens het metselwerk aan de buitenzijde weg, zoodat de steen los kwam liggen. Daarna begon men met hefboomen de zware zerk omhoog te werken. Op hetzelfde oogenblik drong een welriekende geur uit het graf op, die aller hart met de teederste aandoeningen vervulde en hun geen twijfel meer liet aan de glorie van den dienaar des Heeren. De bisschoppen en alle aanwezigen wierpen zich op de knieën, en loofden God, wonderbaar in zijn Heiligen. Naarmate de steen rees, werd de geur sterker, en toen het graf

1) lidem, ibid.

-ocr page 410-

39°

geheel open, de lijkkist met de heilige reliquieën er uit opgehaald en in het midden der opgetogen schare nedergezet was, scheen het geheele tempelgebouw met een hemelschen dampkring vervuld, \'t Was, zeggen de oude levensbeschrijvers, alsof er een geurig reukwerk gebrand werd, en als of er, niet een graf, maar een kostelijke reukwerkkamer was geopend. In zijn Epistola ad Fr aires, vergeleek de Z. Jordanus den geur bij dien van balsem , rozen, lelien, violen en allerhande bloemen. Met tranen in de oogen kusten allen, op de knieën liggend, het hout, dat den dierbaren schat hield omsloten. De ijzeren nagelen werden losgemaakt, de kist geopend, — en wat er na twaalf jaren rustens in den schoot der aarde stoffelijks was overgebleven van Dominicus van Guzman, vertoonde zich aan het oog der velen, die hem beminden, \'t Waren slechts beenderen , „maar beenderen vol heerlijkheid en leven, door den hemelschen geur, die daaruit opsteeg.quot; \') Nu trad de zalige Jordanus toe, en uit naam van al de kinderen des Heiligen, wier hoofd hij was, nam hij het heilige gebeente eerbiedig op en legde het in een nieuwe kist, van fijn hout vervaardigd. Nadat allen zich in het aanschouwen van die dierbare reliquieën hadden verzadigd, werd de kist gesloten met drie sleutels, waarvan de Magister Generalis er een behield, terwijl de beide andere aan den provinciaal van Lom-bardije en den podesta van Bologne werden ter hand gesteld. Toen droegen de kloosterlingen van Sir.t-Nico-laus, door de bisschoppen vergezeld, de overblijfselen huns Vaders in plechtigen optocht naar het marmeren grafgesteente, dat in een der zijkapellen ter eere des Heiligen was opgericht. -)

1) Lacordaire, Vie de S. Dominique, ch. XVIIT.

2) Processus Canoniz. passim. — B. Jord. ut sup. — Theodoric. v. Apolda,

-ocr page 411-

39i

De morgen was g-ekomen, en een tallooze menigte, van heinde en verre toegestroomd, verdrong zich in de ruime kloosterkerk. De adel, het stedelijk bestuur, alles wat Bologne groots en aanzienlijks vertoonen kon was tegenwoordig. Een zee van licht golfde door de kerk uit de ontelbare waskaarsen, die de geloovigen droegen. De bisschoppen, prelaten en kloosterlingen namen hun plaatsen aan het altaar of in de koorstallen. Het heilig gebeente lag ter vereering uitgesteld, en verkondigde door den immer opstijgenden geur de verheven deugden van \'s Heeren dienaar. De trompetten schalden, en onder den blijden, statigen koorzang betrad de aartsbisschop van Ravenna het altaar. Was \'t toeval, of niet veeleer een treffende beschikking van God, dat de H. Mis van den Pinksterdinsdag aanving met deze woorden, zoo toepasselijk op de plechtigheid: „Accipüe jucimditatem gloriae vestrae, gratias agentes Deo, qui vos ad coelestia rcgna vocavit.quot; „Ontvangt uw vreugd en uio roem, en dankt God, die u tot het heinelsch koninkrijk heeft geroepen.quot; De kinderen van den verheerlijkten Dominicus beschouwden ze als een stem van den hemel, die hun betuigde, dat hun Vader hun roem en blijdschap was, en God door zijn verdiensten en voorbeeld hen waarlijk op den weg had geplaatst, die ten hemel geleidt. Wat hun hart, het hart van oprechte kinderen smeekte, wat geheel die vrome schare bad tot God en tot Dominicus, wie zal \'t beschrijven? Want, zoo zij ooit met vertrouwen konden vragen, zij gevoelden, dat het op dezen dag zijn moest, nu de Heer zijn getrouwen dienaar, hun Voorspreker, voor het oog der wereld verheerlijkte. ^

Vine. Bellov, S. Antonin. 11. cc. — Bern. Guido en Sebast. de Olmeda, Apud Malvenda. p. 497. en vv.

1) lidem. ut sup.

-ocr page 412-

392

Toen de kerkdienst was geëindigd, werd de kist, en vervolgens het graf weder gesloten. Maar dewijl er dagclijks vele personen van aanzien kwamen, welke op dien gelukkigen dag niet te Bolognc konden zijn, en als een gunst verzochten, de heilige beenderen te mogen aanschouwen, deed Jordanus de sarcophaag na acht dagen weder ontsluiten. Hij nam het hoofd des Heiligen in de handen, en toonde het aan de opgetogen menigte. Toen mochten driehonderd kinderen van Dominicus het benijdenswaardig geluk smaken, een kus te drukken op dat dierbaar voorhoofd, waar de glans van liefde nog uit scheen te stralen, die er bij het leven op schitterde. Langen tijd behielden hun lippen de geurige sporen dier aanraking. „Ook wij hebben de zoetheid van dien geur waargenomen, schreef de zalige Jordanus, en wat wij gezien en waargenomen hebben, dat getuigen wij. Ofschoon wij gcruimen tijd stonden naast het lichaam van Dominicus , den drager van \'s Heeren woord, konden wij in geheel niet door dien geur worden verzadigd.quot; \')

Na zooveel wonderbare teekenen, achtte Paus Gre-gorius IX het tijdstip gekomen tot voorbereiding van de canonisatie des grooten dienaars, van wiens deugden , heiligen wandel en mirakelen hij zelf getuige was geweest. Zeven weken na de plechtige overbrenging, benoemde hij drie kerkelijke dignitarissen, Tancred, aartsdiaken van Bologne, Thomas, prior van Santa-Maria ad Rhenum, en Palmerius van Campagnola tot zijn zaakgelastigden in het onderzoek omtrent het leven, de deugden, den dood en de mirakelen van den gelukzaligen belijder. Van den kant der Orde ontving frater Philippus van Vercelli den last, bij de Broeders,

i) Epist. ut sup.

-ocr page 413-

393

welke den heiligen Stichter gekend hadden, getuigenissen in te winnen, en deze aan de pauselijke commissarissen over te maken. Uit het onderzoek kozen de gevolmachtigden de verklaringen van negen zonen des heiligen Aartsvaders, welke hun getuigenissen met eed bevestigden, \'t Waren die van Stephanus, provinciaal van Lombardije, Ventura, prior van Bologne, Rodolfus, procurator van hetzelfde convent; verder Willem van Montferrat, Amizio van Milaan, Bonvisi van Piacenza, Paulus van Venetië, Frugerius van Penna en Joannes van Navarre. Zeer veel van hetgeen wij omtrent des Heiligen laatste levensjaren mededeelden is aan die getuigenissen ontleend, gelijk deze, door den notarius van het onderzoek, Olderandus, opgemaakt, hier voor ons liggen.

Dewijl echter onder dit negental alleen Joannes van Navarre den Heilige gedurende het tijdperk van zijn apostolaat in Frankrijk gekend had, werd een nauwkeurig onderzoek in Languedoc zelf noodig geoordeeld, en die last op pauselijke verordening opgedragen aan den abt der Sint-Saturninuskerk, aan Pontius, zijn aartsdiaken, en Raymundus Donati, aartsdiaken van de kerk des H. Stephanus, alle drie te Toulouse. Vele tot dan toe onbekende bijzonderheden uit het leven van Frankrijks apostel traden nu in het licht. De notarissen vergenoegden zich met de getuigenissen van zesentwintig personen, geestelijken en leeken, op te schrijven, en deden deze door ruim driehonderd getuigen met eed bekrachtigen. Al die stukken werden vervolgens naar Rome opgezonden. Gregorius IX riep het H. Collegie bijeen, onderzocht de afgelegde verklaringen en raadpleegde de kardinalen over de heiligverklaring, \'t Was te midden dier eerbiedwaardige vergadering, dat de Paus deze merkwaardige lofspraak op Dominicus uitte: „Aan

-ocr page 414-

394

zijn heiligheid twijfel ik even weinig, als aan die der HH. Apostelen Petrus en Paulus.quot; \')

Eindelijk verscheen den 3den Juli 1234 de pauselijke Bul, welke met den hoogsten lof, dien de nagedachtenis van Dominicus ooit uit den mond eens menschen ontving, de verklaring zijner heiligheid inhield, waarop het zegel der onfeilbaarheid stond gedrukt.

„Gregorius, Bisschop, dienaar der dienaren Gods, aan .,Onze Eerwaarde Broeders, de Aartsbisschoppen en „Bisschoppen, en aan Onze geliefde Zonen, de Abten, ,,Prioren, Aartsdiakenen, Aartspriesters, Dekens, Proosten „en andere kerkvoogden aan wie deze zal geworden, „Heil en Apostolischen Zegen.

„De Bron der Wijsheid, het Woord des Vaders, onze „Heer Jezus Christus, wiens natuur goedheid, wiens werk „barmhartigheid is, die zijn schepselen heeft vrijgekocht „en doen herboren worden, en tot aan der eeuwen „eindpaal blijft met den wijngaard, welken hij uit het „Egypteland overgeplant heeft, doet nieuwe teekenen „ter wille van de onstandvastigheid der geesten, nieuwe „wonderen tegen de twijfelzucht des ongeloofs.

„In het begin der eerste Kerk, bij den dood van Mozes, „dat is, bij het eindigen der Wet, besteeg Hij zijn paar-„den, en gezeten op den vierspannigen wagen der „Evangeliën, droeg Hij den boog van het heilig- woord, „dienHij gespannen gehouden had, zoolang het Jodendom „stond, en vervulde de beloften, aan onze Vaderen gezworen. Hij baande zijn rossen den weg door de zee, „beduidde door Rahabs purperen teeken de redding van „de volheid der heidenen, en vertrad den trots van

1) Echard. I. p. 58. — Boll. p. 523. vv. — Theodoric v. Apolda. 1. 7. c. 2. — Steph. de Salagnac. Apud Malv. p. 527.

-ocr page 415-

395

„Jericho, de grootheid der wereld, die Hij, tot verbazing „der volken, door de stem der prediking overwonnen had.

„Gelijk de profeet Zacharias \'t aanschouwde, deed Hij „voor den wagen, die tot viermalen, tusschen twee koperen „bergen uit, voortreed, eerst roskleurige paarden verschij-„nen: de vorsten der volkeren, de machtigen der aarde, „die in geloovig gehoorzame onderwerping aan den God „van Abraham, den Vader der geloovigen, en steunend „op een nieuw Verbond, in het voetspoor van hun „leidsman, hun kleederen verfden in Bosra, dat is, in „kwelling en benauwdheid, en alle teekenen van hun „krijgsdienst rood kleurden. De vreugde der toekomstige „heerlijkheid deed hen onbevreesd zijn voor het zwaard „van dezen tijd. Zij werden martelaren, dat is, getuigen; „zij hebben door de stem hunner getuigenis het boek „der Nieuwe AVet onderschreven, en aan de kracht dier „getuigenis wonderteekenen toegevoegd. Dat boek, en „het tabernakel, door God, niet door een mensch opge-„richt, en alle vaatwerk der evangeliebediening besproei-„den zij met het bloed, niet van redelooze dieren, maar „van redelijke slachtoffers. Zij wierpen het net der pre-„diking over de gansche uitgebreidheid der zee, en „vergaderden de Kerk bijeen, rijk in aantal, uit alle „natiën, die onder den hemel zijn.

„Maar dewijl uit het groot aantal vermetelheid en „ondeugd uit de vrijheid ontsproot, deed God voor den „tweeden wagen een span paarden verschijnen, met de „kleur die aan treurenden en boetvaardigen past. Daardoor werden ons diegenen beteekend, die door den „Geest naar de woestijn des kloosters geleid, onder den „wagenmenner van het nieuwe Israël, den H. Benedic-„tus, gelijk profetenkinderen onder een anderen Elizëus. „het door de groote menigte verloren goed des gemeen-„schappelijken levens, in de gelukkige vereeniging van

-ocr page 416-

396

„blijde samenwoning terugschonken. Zij herstelden aldus „het gescheurde net der eenheid, verspreidden zich door „werken van deugd naar het land van het Noorden, „waaruit alle kwaad voortkomt, en deden Dengene, die „zich niet verwaardigt te wonen in lichamen, welke aan. „de zonden zijn onderworpen, een rustplaats vinden in „hen, die in de voorraadkamers der sneeuw waren binnen-„gegaan en vermorzeld van harte waren.

„Daarna, als om den vermoeiden scharen nieuwe „krachten te schenken, en den treurzang te vervangen „door het juichlied, spande God voor den derden wagen „witte paarden. Deze beduidden de Broeders van de „Orde van Citeaux en Flori. Hen deed Hij als versch „geschoren lammeren, vervuld van de tweevoudige liefde, „opstijgen uit het bad der boetvaardigheid. Hun leids-„man was de H. Bernardus, die als de voorganger der „kudde, met de kracht des Geestes van boven bekleed, „hun voorging naar de dalen, die rijk waren aan graan, „opdat zij, die voorbijtrokken, door hem bevrijd, met „aandrang zouden roepen tot den Heer, lofzangen zingen, „en de legertenten van den God der heerscharen zouden „opslaan op de wateren der zee.

„Met deze drie legers is het nieuwe Israël een gelijk „getal legers van Filistijnen tegengetreden.

„Doch op het elfde uur, toen de dag reeds ten avond „spoedde, bij het toenemen der boosheid veler liefde verdoelde, en de zon der gerechtigheid ten ondergang „neigde, wilde de Vader des huisgezins een krijgs-„bende verzamelen, meer geschikt om tegen de menigte „vijanden den wijngaard te verdedigen, welken zijn rech-terhand geplant had, en waarin Hij op onderscheidene „uren werklieden had gehuurd, met wie Hij voor een tien-„ling overeenkwam. Doch die wijngaard was overgroeid „met de distelen en de doornen der ondeugd, en bijna

-ocr page 417-

397

„geheel verwoest door de jong-e vossen. Daarom heeft ,,God, gelijk wij thans aanschouwen, na de drie wagens „den vierden doen zien, bespannen met moedige paarden „van verschillende kleur. Door deze beduidde Hij de „door Hem verv/ekte strijdbenden van Predikbroeders „en Minderbroeders, met hun uitverkorene aanvoerders.

„Een dezer was de gelukzalige Dominicus, een man, „wien God de kracht en vurigheid des geloofs schonk, „als een strijdros zijner heerlijkheid, wiens hals Hij begiftigde met het gehinnik der prediking. Reeds van „zijn kinderjaren bezat hij het hart van een grijsaard, „beoefende de versterving des vleesches, en haakte ijaar „den Oorsprong des levens. Gode gewijd en geheiligd „als Nazareër onder den Regel van den H. Augustinus, „volgde hij Samuël na in onafgebroken dienst in \'s „Heeren tempel, was als Daniël een man van godvruch-„tige begeerten. Als moedig kampvechter betrad hij de „paden der gerechtigheid, bewandelde de wegen der „heiligen, en verliet geen oogenblik het tabernakel des ..Heeren, den dienst en het leeraarsambt in de strijdende „Kerk. Door het vleesch aan den geest, de begeer-„lijkheid aan de rede te onderwerpen, werd hij één van „geest met God, en trachtte zich in de vervoering der „bespiegeling geheel met Hem te vereenigen, zonder de „liefde tot den naaste en het ware medelijden te verbiezen. Terwijl hij de lusten des vleesches wondde tot „den dood, en de verharde gemoederen der goddeloozen „trof met het licht van den bliksem, sidderde geheel de „kettersche secte, jubelde de geloovige Kerk van vreugd.

„Met de jaren toenemend in behagelijkheid, vervuld „van onuitsprekelijke blijdschap, wijdde hij zich uit ijver „voor de zielen aan het woord Gods, won door het „Evangelie velen voor Christus, en riep zoo groot een „menigte tot de bediening van datzelfde Evangelie, dat

-ocr page 418-

398

„hij verdiende op aarde den naam te dragen en het werk „te verrichten eens Aartsvaders. Immers ook hij werd „herder en vorst onder Godsvolk, en stichtte een nieuwe „Orde van Predikers, die hij door zijn voorbeeld een „regel schonk, en voortdurend door duidelijk bewezen „mirakelen bevestigde. Want behalve andere werken „van heiligheid en teekenen van macht, waardoor hij in „zijn sterfelijk leven uitschitterde, genas hij verschillende „kwalen, gaf stommen de spraak, blinden het gezicht, „dooven het gehoor, lammen den gang, een menigte „zieken de verloren gezondheid terug. Zóó bleek \'t „ontwijfelbaar duidelijk, welke geest daar leefde in zijn „heilig lichaam.

„Wij derhalve, uit den vertrouwelijken omgang, dien „Wij, nog een lageren rang in de Kerk bekleedend, met „hem gehad hebben, en door het getuigenis van zijn „uitstekenden levenswandel, ten volle van zijn heiligheid „overtuigd, dewijl Ons bovendien door geloofwaardige „getuigen de waarheid van genoemde mirakelen volko-„men zeker gebleken is, Wij vertrouwen, dat hij door „de goddelijke barmhartigheid Ons en de Ons toever-„ trouwde kudde des Heeren, door zijn voorspraak kan „bijstaan, opdat Wij, die op aarde den troost zijner be-„minnelijke vriendschap mochten smaken, Ons thans over „zijn voorspraak in den hemel mogen verheugen.

„Daarom, na den raad en toestemming van Onze Eer-„waarde Broeders, en van alle op dit oogenblik bij den „ H. Apostolischen Stoel aanwezige Kerkvoogden ingewon-„nen te hebben, is \'t Ons goed toegeschenen hem op de „lijst der Heiligen te plaatsen. Diensvolgens stellen Wij „vast en bevelen u allen bij deze, zijn feest plechtig te „vieren en te doen vieren op den 5den Augustus, den „dag- vóór dien, waarop hij den last des vleesches af-legde, en rijk aan verdiensten, in glorie aan de Heili-

-ocr page 419-

399

„gen gelijk, den hemel binnenging. Moge God, dien „hij tijdens zijn leven diende op zijn gebed ons in dit „leven zijn genade, in het toekomende zijn heerlijkheid „ schenken.

„Bovendien, verlangende dat het eerbiedwaardig graf „van dien grooten Belijder, hetwelk aan de gansche „Kerk door den glans der wonderen tot sieraad verstrekt, „door de christelijke godsvrucht waardig worde vereerd, „verleenen Wij goedgunstig, steunend op de barmhar-„tigheid van den Almachtigen God en op het gezag „zijner HH. Apostelen Petrus en Paulus, aan allen, die ,,na een rouwmoedige biecht het graf op den jaarlijkschen „feestdag des Heiligen met godvruchtigen eerbied zullen „bezoeken, een jaar kwijtschelding der tijdelijke straffen.

„Gegeven te Riëti, den 5den vóór de Nonen van Juli, „het achtste jaar van Ons Pausschap.

Gregorius IX, Paus.quot; \')

Met dat onfeilbaar woord van Jezus\' Stedehouder sluit de geschiedenis van den H. Dominicus, voor zoover daar een einde kan zijn aan de geschiedenis eens Heiligen, wiens nagedachtenis alle eeuwen hebben gezegend. Van den dag zijner verheerlijking af heeft zich zijn vereering uitgebreid tot alle tijden en werelddeelen. Het woord dat hij in de laatste ure tot zijn kinderen sprak, hebben allen, wien zijn naam en glorie bekend werd, opgevangen als ook tot hen gesproken: „ Op de plaats luaar ik henen

i) Bul Fons Sapientiae; Bullar. Ord. Praed. T. I. p. 67. — De sterfdag des Heiligen was destijds ingenomen door het feest van den H. Sixtus. Toen het feest van O. L. V. ter Sneeuw op den 5den Augustus geplaatst werd , bepaalde Clemens VIII den feestdag van den H. Dominicus op den 4den, waarop hij thans wordt gevierd.

-ocr page 420-

400

ga zal ik voordccligcr wezen dan ik op aarde had knnnen zipn!\' Waar lijden naar lichaam of ziel de onge-lukkigen drukte in deze ballingschap, daar vond hij, die tot Dominicus zijn toevlucht nam, zijn vertrouwen niet beschaamd. Wat groot is voor de wereld en wat groot is voor God, de armen en eenvoudigen, leggen in heiligen naijver hun vertrouwen en eerbied aan den dag. Terwijl de napolitaansche bedelaar u de geopende hand toesteekt onder het smeekend: „per San Donienicóquot;, en een weigering onmogelijk rekent, waar die naam genoemd wordt, hebben steden, landstreken en koninkrijken den dienaar des Heeren tot hun Schutspatroon verkoren, wijst Bo-logne, met rechtmatige fierheid op het kunstgewrocht dat des Heiligen overblijfselen omgeeft en waartoe het schatten gouds ten offer bracht. En vormen de wonder-teekenen door Dominicus na zijn dood verricht, de eerbiedsbetuigingen der volken en der tijden op zich zeiven een geschiedenis, ook Bologne\'s grafmonument heeft de zijne. Wel was het grafgesteente, waarin de Z. Jordanus de geurende beenderen neerlegde, uit kostbaar marmer gehouwen, maar geen beeldhouwwerk, geen voortbrengsel van kunst verbrak er de strenge lijnen van. Onder het bestuur van den Magister Joannes Vercelli, Dominicus\' vijfden opvolger, werd het heilig lichaam in tegenwoordigheid van vele Broeders en aanzienlijke personen door den aartsbisschop van Ravenna overgebracht naar een grafmonument, op welks zijden de kunstvaardige hand van Nicolaus van Pisa en van den leekebroeder fra Guglielmo eenigc treffende tafereelen uit het leven van den dienaar des Heeren en van diens waardigen zoon Reginaldus had gebeiteld. In het jaar 1383 werd het graf andermaal geopend, en het hoofd, afzonderlijk in een zilveren theca gesloten, aan de vereering voorgesteld. Reeds was het monument tot altaar ingericht, in dier voege, dat het

-ocr page 421-

40i

bewerkte marmer, hetwelk de lijkkist inhield, zich boven het altaarblad verhief, waarvan het nog door een ander stuk kostbaren steen was afgescheiden, \'t Scheen alsof de kunst zich de krachten voelde ontbreken om op eenmaal en door een enkele hand een waardig gesteente voor den grooten man te stichten en af te werken. Na een vierjarigen arbeid had Nicolaus van Bari (di Puglio) den i6den Juli 1473 het monumentale bovengedeelte afgewerkt, welks sierlijke rijkdom in beeld en in bloemen, zijn maker den naam verwierf van Niccolo dall\' Area. Ter epistelzijde plaatste hij een knielenden engel op de altaartafel. Een jaar later werd de onsterfelijke kunstenaar Michel-Angelo geboren, die, behalve ander prachtig- beeldwerk, den tweeden engel ter evangeliezijde zou oprichten. In 1532 bewerkte Alfonso Lombardi van Ferrara het benedendeel der graftombe, boven het altaarblad, en beitelde daar nog enkele trekken uit Dominicus\' leven op. \')

Sedert heeft geen hand dat heilig graf aangeroerd, geen oog dat kostbaar gebeente aanschouwd. Maar de kus der vrome vereering, de tranen der heiligste aandoening van zoovelen daar in warme godsvrucht kwamen nederknielen, getuigden, dat hij, wiens stof daar de verheerlijking verbeidt, leefde in de harten en het dankbaar aandenken der duizenden. De Hemel vlocht hem den stralenkrans van het licht der onsterfelijkheid, op aarde zal zijn naam worden gezegend van geslacht tot geslacht, zoolang er een hart kloppen zal van liefde tot Jezus Christus, van liefde en bewondering jegens hem, die zoo vurig den goddelijken Meester liefhad en navolgde.

i) B. Bartholom. Vicent. Apud Bolland, p. 530. — Marchese, Memorie dei pin insigni Pittori, Sc ui tori e Achitetti Domenicani. Vol. I. capp. 6. 7. 8.

-ocr page 422-

402

En nu, groote, innig beminde, dierbare, heilige Vader, aan het eind van onzen nederigen arbeid, U ter eer ondernomen, in den geest geknield voor dat heilig grafgesteente, duizendwerf kostbaar om zijn overdierbaren schat, de oogen omhoog geslagen naar dat verblijf der gelukzaligen, waar Gij jubelt met Jezus en Maria en met zoovelen uwer waardige zonen, die niet vruchteloos op (J vertrouwden, bidden wij dat gebed uwer kinderen, die bede, welke Gij zelf op hun lippen geroepen hebt, en die zij gedurende zes eeuwen tot U stierden:

O welk ïvonderbaar vertrouwen hebt Gij hun ingestort, die U in de ure uws stervens beschreiden, toen Gij beloof-det, na uw dood nuttig te zullen zijn aan uw Broeders l Vervul, o Vader, wat Gij ons hebt toegezegd en sta ons bij door uw gebeden. Gij, die schitter del door zooveel wonder teekenen, gewrocht aan kranke lichamen, schenk ons de hulp van Christus en genees de kwalen onzer ziel. Nogmaals, Vader, vervul de belofte, ons gedaan, help ons door uw voorspraak. — Heilige Vader, neem ons in het sterfuur tot U op, en blijf zoolang wij op aarde verwijlen, immer liefderijk op ons neder zien. Amen.

-ocr page 423-

INHOUD.

Biz.

Voorrede..................v

Eerste Hoofdstuk.

Geboorte en eerste levensjaren van den H. Dominicus . i Tweede Hoofdstuk.

Palencia\'s school..............I3

Derde Hoofdstuk.

Dominicus kanunnik te Osma.........23

Vierde Hoofdstuk.

De Albigenzen...............35

Vijfde Hoofdstuk.

De H. Dominicus komt in Frankrijk en ontvangt zijn

zending van Innocentius III.........48

Zesde Hoofdstuk.

Eerste arbeid van den H. Dominicus onder de ketters tot aan de stichting van het klooster van O. L. V. te

Prouille............................5^

Zevende Hoofdstuk.

Vertrek en dood van Azevedo. — Begin van den kruistocht tegen de Albigenzen..........72

Achtste Hoofdstuk.

Apostolaat van den H. Dominicus in het tijdvak van den oorlog...............85

-ocr page 424-

inhoud.

Negende Hoofdstuk. blz,

De H. Rozenkrans................

Tiende Hoofdstuk.

Dominicus als gevolmachtigde in de kerkelijke rechtspraak. — Voorloopig einde van den oorlog . . . 109 Elfde Hoofdstuk.

De H. Dominicus begint de stichting zijner Orde en verkrijgt de voorloopige goedkeuring van den Paus. 124 Twaalfde Hoofdstuk.

Regel en Constitutien der Dominicaner-Orde. — Het

eerste klooster.............138

Dertiende Hoofdstuk.

Dominicus\' wedervaren te Rome. — Goedkeuring der

0rde.................155

Veertiende Hoofdstuk.

Dominicus ontvangt de plechtige geloften zijner kinderen en verspreidt hen naar verschillende streken . . 172 V1 jftiende Hoofdstuk,

De Derde Orde..............

\\

Zestiende Hoofdstuk.

Rome. — Het klooster van den H. Sixtus. — De Z.

Reginaldus..................

Zeventiende Hoofdstuk.

Sint-Sixtus wordt een klooster der Tweede Orde. . . 219 Achttiende Hoofdstuk.

Het klooster der H. Sabina. — De H. Hyacinthus en

de Z. Ceslaus met hun gezellen.......234

Negentiende Hoofdstuk.

Het klooster der H. Sabina, — Leefwijze van den H. Dominicus..............243

404

-ocr page 425-

inhoud.

Twintigste Hoofdstuk. Biz.

Reis van den H. Dominicus naar Spanje.....265

Een en twintigste Hoofdstuk.

De H. Dominicus vertrekt uit Spanje naar Frankrijk. —

Het klooster van Parijs..........283

Twee en twintigste Hoofdstuk.

Terugkeer van den H. Dominicus naar Italië. — Het

klooster van Bologne...........293

Drie en twintigste Hoofdstuk.

Eerste reis van den H. Dominicus door Italië . . . 316 Vier en twintigste Hoofdstuk.

Eerste algemeen kapittel der Orde ...... 326

Vijf en twintigste Hoofdstuk.

Tweede reis van den H. Dominicus door Italië. . . 341 Zes en twintigste Hoofdstuk.

Tweede algemeen kapittel der Orde.......357

Zeven en twintigste Hoofdstuk.

Kostbare dood van den H. Dominicus......370

Acht en twintigste Hoofdstuk.

Plechtige overbrenging van het lichaam des Heiligen. —

Zijn canonisatie.......... • • 383

4° 5

-ocr page 426-
-ocr page 427-
-ocr page 428-
-ocr page 429-
-ocr page 430-
-ocr page 431-