-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

HANDLEIDING

TOT DE

AARDRIJKSKUNDE.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Dr. A. A. VAN HEUSDEN.

HANDLEIDING

TOT DE

AARDRIJKSKUNDE

NEGENDE, VERBETERDE DRUK,

BEWERKT DOOR

Dr. J. J. DE HOLLANDER,

Hoogleeraar in de Taal- en Letterkunde aan de Koninklijke Militaire Academie.

££RST£ STUK.

BREDA, BROESE amp; COMP.

18 8 0.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

I

VOORWOORD VOOR DEN ACHTSTEN DRUK.

De in \'1872 verschenen Zevende druk van deze Handleiding was de laatste arbeid, dien het publiek van de hand van mijnen hoogjeschatte.n vriend, den te vroeg aan de wetenschap ontvallen Hoogleeraar Van He cs den, ontving; een arbeid, die nog steeds op hoogen prijs wordt gesteld, ook blijkens hel korte tijdsverloop, waarna weder eene nieuwe oplage wordt vereischt.

Toen ik op verlangen der Uitgevers de bearbeiding van dezen Achtsten druk op mij nam, was het hun ivensch dat de inrichting van hét werk dezelfde zoude blijven; en inderdaad zoude ik ook hebben geschroomd daarin veranderingen te maken, die wellicht niet in den smaak der gebruikers konden vallen. Men ontvangt dus het werk van Van Heusdex, maar zooveel mogelijk naar latere berichten verbeterd en bijgewerkt tot op den tegenwoordigen tijd, en wat de. statistieke opgaven betreft hier en daar iets meer uitgebreid. Moge het mij gelukt zijn daarbij eenigs-zins den graad van nauwkeurigheid te bereiken, die al den arbeid van den overleden Schrijver kenmerkte, en ook deze uitgave dezelfde gunstige ontvangst te doen verdienen, die aan hare voorgangsters te beurt viel.

Breda, April 1875.

DE HOLLANDER

Omtrent deze Negende uitgave valt alleen mede te deelen, dal daarbij steeds van de jongste berichten, zooveel mogelijk tot op het afdrukken van elk gedeelte, is gebruik gemaakt.

Breda, April 1880.

DE HOLLANDER.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

INHOUD

VAN HET

EERSTE STUK.

Inleiding.

§ Bepaling.................Blz. 1,

§ 2. Bronnen..................................» 1.

§ 3. Hulpmiddelen................................» i.

§ 4. Hoofdpunten uit de geschiedenis der aardrijkskunde en

der aardrijkskundige ontdekkingen................\'gt; \'i.

Hoofdstuk I.

DE AARDE ALS WERELDLICHAAM.

§ 1. De aarde in betrekking tot de andere wereldlichamen. » 25.

§ 2. Gedaante der aarde.............»30.

§ 3. Grootte der aarde............... 30.

§ 4. Bewegingen der aarde........................» 30.

§ 5. De cirkels en punten............»31.

§ 0. Geographische lengte en breedte, poolshoogte. ... » 34.

§ 7. Luchtstreken................»35.

§ 8. De globe.................»35.

Hoofdstuk II.

UE AARDE IN HAKEN NATUURLIJKEN TOESTAND.

§ 1. De oppervlakte der aarde...........»40.

§ 2. Het land..................................»40.

§ 3. De oceaan................................»48.

§ 4. De dampkring........................»52.

§ 5. Het klimaat................................»53.

§ 6. Voortbrengselen...............»58.

Hoofdstuk UI.

DE BEWONERS DER AARDE.

§ 1. Getal der nieiisclien..........................igt; 00.

§ 2. De menschenrassen............................o Gl.

§ 3. Volken en talen..............»62.

§ 4. Godsdienst................» C4.

§ 5. Maatschappelijke toestand der volken.......»71.

-ocr page 12-

1 N\' II O 15 D.

Hoofdstuk IV.

ALGEMEEN OVERZICHT VAN EUROPA.

§ 1. Grenzen, ligging, uitgebreidheid.........Blz. 75.

§ 2. De oceaan en de eilanden...........»76.

§ 3. Schiereilanden............• . . » 80.

§ 4. Stroomende wateren.............»81.

§ 5. Gebergten en vlakten.............» 85.

§ G. Klimaat.................» 94.

§ 7. Voortbrengselen...............» 95.

g 8. Volken en talen..............» 99.

§ 9. Godsdienst................»101.

§ 10. Beschaving................»101.

§ 11. Staatkundige verdeeling, met de grootte en bevolking. « 102.

Hoofdstuk V.

DE NEDERLANDEN.

§ 1. Ligging, grenzen, verdeeling, grootte en bevolking. . » 104. § 2. Bestanddeelen, steden en andere voorname plaatsen der

onderscheidene jirovinciën..........» 105.

gt;; 3. Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld, ridderorden. » 115,

§ 4. Volk, taal en godsdienst...........» 119.

§ 5. Zee en kusten...............» 120.

§ 6. Stroomende wateren.............» 121.

§ 7. Kanalen en vaarten.............» 133.

§ 8. Grond. . ................»138.

§ 9. Straat- en spoorwegen............» 140.

§ 10. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, visscherij, nijverheid, handel...............»144.

§ 11. Onderwijs, wetenschappelijke en andere nuttige inrichtingen.................tgt; 1^9.

§ 12. Verdedigingsliniën, vestingen..........»154.

§ 13. Krijgswezen te lande.............B 160.

§ 14. Zeewezen.................» 165.

§ 15. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten. . » 168.

§ 16. Koloniën.................» 169.

I. Bezittingen in Azië...........» 169.

II. Bezittingen in Amerika.........» 195.

Overzicht van de grootte en bevolking der Neder-

landsche koloniën............» 201 •

Hoofdstuk VI.

BELGIË.

§ 1. Ligging, grenzen en grootte..........» 202

$ 2. Verdeeling en steden.............quot; 202

§ 3. Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld , ridderorden. » 204

§ 4. Bevolking, taal, godsdienst...........» 205

§ 5. Stroomende wateren.............» 206

§ 6. Kanalen. . . ..............s 209

vin.

-ocr page 13-

INHOUD. TX.

§ 7. Grond..................Blz. 241.

§ 8. Straat- en spoorwegen.......* ...» 212.

§ 9. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, visscherij, nijverheid, handel..............»215.

§ 10. Onderwijs, wetenschappelijke en andere nuttige inrichtingen................p 210.

§ li. Verdedigingsliniën, vestingen........... 220.

§ 12. Krijgswezen................. 222.

§ 13. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevochten. » 225.

Hoofdstuk VII.

FRANKRIJK.

§ Ligging, grenzen en grootte............225.

§ 2. Verdeeling en voornaamste steden..........225,

§ 3. Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld, ridderorden. » 232.

§ 4. Bevolking, taal, godsdienst............233.

§ 5. Zee en kusten.................233

§ 6- Grond....................234. ^

§ 7. Strooraende wateren...............236

§ 8. Kanalen.....................242

§ 9. Hoofdwegen..................244.

§10. Spoorwegen. ............... . » 245.

§ 11. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, visscherij, nijver

heid , handel.................048

§ 12. Onderwijs, wetenschappelijke en andere nuttige inrich-

tingequot;......................

§ 13. Verdedigingsliniën, vestingen............252.

§14. Krijgswezen..................255.

§ \'•5, Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten. . » 259.

§16. Koloniën...................260\'.

I. In Amerika...............260.

II. In Azië...............» 262.

III. In Afrika................263.

IV. In Australië...............266.

Overzicht van de grootte en bevolking der Fransche koloniën............ . . . » 269

Hoofdstuk VIII.

HET DUITSCHE RIJK.

§ 1. Ligging, grenzen en grootte............269.

§ 2. Bestanddeelen...............269.

§ 3. Staatsregeling...................271

§ 4. Staats-inkomsten, uitgaven en schuld.........274.

§ 5. Ridderorden................275

§ 6. De staten met hunne voornaamste steden........278.

§ 7. Volk, taal, godsdienst..............284.

§ 8. Zee en kusten. .................285.

-ocr page 14-

x. I N\' ii o ii n.

§ 9. Grond.................Biz. 28G.

§ 10. Stroomende wateren.............» 292.

§11. Kanalen. .................» 305.

§12. Hoofdwegen................» 307.

§13. Spoorwegen................» 308.

§14. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, nijverheid, handel. » 315. §15. Onderwijs, wetenschappelijke en andere nuttige inrichtingen................» 323.

§ 16. Verdedigingsliniën, vestingen..........» 325.

§17. Krijgswezen................quot; 328.

§ 18. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten.. » 337.

Hoofdstuk IX.

LUXEMBURG EN LIECHTENSTEIN.

§ 1, Luxemburg................» 338.

§ 2. Liechtenstein...............» 340.

Hoofdstuk X.

DE OOSTENRIJKSCH-HONGAARSCHE MONARCHIE.

§ 1. Ligging, grenzen en grootte. ..........» 341.

§ 2. Verdeeling en voornaamste steden.......» 341.

§ 3. Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld, ridderorden. » 344.

§ 4. Bevolking, taal, godsdienst..........» 347.

§ 5. Zee, kusten, grond.............» 340.

§ 6. Stroomende wateren en kanalen.........» 353.

§ 7. Hoofd- en spoorwegen............» 356.

§ 8. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, nijverheid, handel. . « 359. § 9, Onderwijs, wetenschappelijke en andere nuttige inrichtingen ................................» 361.

§ 10. Verdedigingslinien, vestingen.........o 363.

§ 11. Krijgswezen................9 364.

§ 12. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten . » 367.

Hoofdstuk. XI.

ZWITSERLAND.

§ 1. Ligging, grenzen en grootte..........» 368.

§ 2. Verdeeling en hoofdsteden...........» 368.

§ 3. Staatsregeling, inkomsten en uitgaven.......» 369.

§ 4. Volk, taal, godsdienst............» 370.

.§ 5. Grond..................s 371.

§ 6. Stroomende wateren en wegen.........» 372.

§ 7. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, nijverheid, handel,

onderwijs................» 374.

§ 8. Verdedigingsliniën, vestingen..........» 376

§ 9. Krijgswezen................» 376.

§ 10. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten. . » 378.

VERBETERINGEN......... . . . » 379.

-ocr page 15-

INLEIDING.

§ 1. nEPALING.

De Aardrijkskunde is die wetenschap, welke ons bekend maakt met de gesteldheid van het wereldlichaam, dat wij bewonen en Aardrijk, Aarde of Aardbol noemen. De voordracht dezer wetenschap heet Aard-rijksheschrijviny of Geographie, cn is een tak van de Cosmographie of Wereldbeschrijoiny (beschrijving van het Heelal).

De Aardrijkskunde behandelt slechts de oppervlakte der aarde. Do Delf stof kunde [Mineralogie) on do Aardkunde (Geognosie) leeren do be-standdeelon dor aarde konnon, en de Geologie spoort na welke groote veranderingen het aardrijk in verschillende tijden heeft ondergaan.

§ 2. BRONNEN.

Do Bronnen der Aardrijkskunde zijn:

1. Sterrenkundige waarnemingen, voornamelijk voor het bepalen van de lengte en breedte der plaatsen;

2. Kaarten, vervaardigd naar gedane metingen en opnemingen;

3. Staatsstukken, als wetten, besluiten, verdragon, verbonden, volkstellingen en andere opgavgn, van staatswege openbaar gemaakt; hiertoe behooren ook staats-almanakkon en staats-couranten;

4. Oords- en plaatsbeschrijvingen (Chnro- en Topographiën) ;

5. Beschrijvingen of beschouwingen van landstreken uit een bijzonder oogpunt; b. v. ten opzichte van haar klimaat, bodem, bergen, rivieren, voortbrengselen, bewoners, kunsten, letteren, wetenschappen, onderwijs, handel, nijverheid enz.;

0. De Statistiek (de nauwkeurige kennis van den toestand der staten en volken);

7. Reisbeschrijvingen;

8. Beschrijvingen van enkele merkwaardigheden van natuur en kunst;

9. Berichten van wetenschappelijke maatschappijen, geheel of gedeeltelijk geographische ontdekkingen en onderzoekingen ten doel hebbende, enz.

§ 3. HULPMIDDELEN.

Deze zijn aardglobes en kaarten.

De kaarten worden onderscheiden in zee- en landkaarten.

I. 1

-ocr page 16-

\'2

D.; laiiclkaai\'ten zijn óf wereldkaarte n {planiglobes, planisferen, mappemondes), óf algemeene (universeele), óf bijzondere {speciale) kaarten.

Tot do bijzondere kaarten behooren ook de chorographische en t o po gr aph i sc he of militaire kaarten.

Men heeft nog velerlei andere kaarten voor zekere bepaalde behoeften en ornstandigheden, als h y d r o g r a p h i s c h e (stroom-), o r o g r a p h i-sche (berg-), geo gnostische, product- en handelskaar ten, grens-, post- of reiskaarten, waartoe ook do spoorwegkaarten behooren; plattegronden vansteden, plans van vestingenonz.

Rij het gebruiken van kaarten moet men zich oriëu teeren.

§ 4. hoofdpunten uit de geschiedenis der aardrijkskunde en der aardrijkskundige ontdekkingen.

De Aardrijkskunde bestond bij de oudste volken in overleveringen. De zucht tot vergrooting en de liefde tot hot wonderbare, aan allo weinig beschaafde natiën eigen, maakten haar zeer onzeker.

De vroegste aardrijkskundige berichten (de verspreiding van het menschdom na den zondvloed) zijn door Mozes (1500 v. C.) geleverd-De Hebreeuwen of Israëlieten waren geen zeevarend volk, en hadden weinig verkeer met ver afgelegen streken. Hunne kennis bepaalde zich in het zuiden tot Egypte en Ardbié; in het oosten strekte zij zich niet ver over den Tiger uit; in het noorden tot aan de Caspische en Zwarte Zeeën en den Caucasus, en in het westen tot Griekenland, waarover hunne denkbeelden zeer onvolkomen waren.

Met de ware gedaante der aarde was men onbekend. De Veda s of heilige boeken der Indiërs beschrijven haar als een berg, die zijn evenwicht verloren heeft en getorst wordt door een God, in eene schildpad herschapen.

Homerus (1000 v. C.), de oudste en grootste dichter der Grieken, stelde de aarde voor als eene schijf, omringd door den Oceaan of de Wereldrivier, uit welke alle wateren des aardbodems ontstonden. Deze Oceaan ontsprong uit de rots Leucas in hot land der Cimmeriërs (in Spanje), cn stroomde aan de westzijde door de later zoo genoemde Zuilen van Hercules (Straat van Gibraltar) in de Middellandse/ie, en aan de oostzijde door de rivier Phasis in de Zwarte Zee. Het middelpunt van de aarde was de berg Olympus, de verblijfplaats der Goden. De buitenkant dor aardschijf was bezet met hooge bergen, waartoe de Atlas behoorde. Op deze bergen rustte het hemelgewelf. De aardrijkskunde van Homerus bepaalde zich tot Griekenland, de eilanden in den Griekschen Archipel, Klein-Azië en de streken aan de westzijde van de Zwarte Zee. Egypte, Libye, Arabië en Ethiopië waren hem niet onbekend gebleven; doch van het Westen, hem alleen uit losse overleveringen bekend, verhaalde hij vele wonderen.

Do geographische kennis der Pheniciërs, de voornaamste zeevaarders van de oudheid, was grooter dan die van Homerus; doch zij hielden uit handelsbelang hunne ontdekkingen verborgen. Langs de Middellandsche

-ocr page 17-

Zee hadden zij hunne volkplantingfin, en strekten hunne zeetochten reeds zeer vroeg uit tot de Cassiterides of Tin-eilanden (Sorlings-eilan-den?), de kusten van Albion (Engeland) en de Barnsteenkusten (de Oostzee), de eilanden en kusten van de Perzische Golf, ja zelfs tot Indië. Ten tijde van den Egyptischen Koning Neko (000 v. C.) zeilden zij Afrika om. Met karavanen trokken zij naar Gelukkig Arabië, Babyion en Armenië.

De Carthagers hebben zich vele verdiensten verworven door ontdekkingstochten langs de westkust van Afrika. Hier vonden zij de Gelukkige (Canarische) Eilanden (440 v. C.).

Hoewel in do wijsgeerige scholen van Ana.xima.nder (600 v. C.) en van Pythagoras (500 v. C.) een gedeelte der wiskundige aardrijksbeschrijving schijnt behandeld te zijn, behield echter bij de Grieken de aardrijkskunde eene fabelachtige gedaante tot aan den tijd van Herodotus, den Vader der geschiedenis (444 v. C.). Deze gaf in zijne Mus en met de meeste nauwkeurigheid en waarheidsliefde berichten omtrent de landen en volken, die hij had leeren kennen, en deelde de verhalen mede, welke hem op zijne menigvuldige reizen waren ter ooren gekomen. — Hij had de verschillende Griekscbe staten bezocht en was tot den Ister (Donau) doorgedrongen, van welken hij eene nauwkeurige beschrijving geeft. Het land aan gene zijde van deze rivier kende hij vrij goed, alsmede de Tyras (Dniester), Hi/panis (Bog) en Boryslhenes (Dnieper), die hij na den Donau en Nijl voor de grootste rivieren dei-aarde hield; doch van westelijk Europa wist hij weinig. — Tn Azië had hij de Grieksche volkplantingen, alsmede Tyrus, Susa en Babyion bezocht. De Ar axes (Aras), de Caspisohe Zee, de Massagefen, do Bactriërs en de Indus waren hier de grenzen zijner kennis. — Zeer uitvoerig beschrijft Herodotus Egypte en den Nijl tot in het land der Ethiopiërs, waar Meroë lag. Hij wist vele bijzonderheden omtrent de Libyers, en was te Cyrene geweest; doch over de meer westwaarts gelogen landen verspreidt hij niet veel licht, hoewel hij eenigo melding maakt van de Carthagers, het Atlas-gebergte en do Zuilen van Hercules.

Eenige jaren na Herodotus boschroof Scyfax \\a\\r Caryanda, in Carië, de kusten der Zwarte en Middeilandsche Zee, en maakte de Grieken met de ontdekkingen der Carthagers bekend. Hij is de eerste Grieksche schrijver, die van Rome melding maakt.

Pytmeas van Massilia (Marseille), eene Grieksche volkplanting, stevende, op bevel dezer stad, naar de zeeën van het noordelijk Europa, landde in Noord-Gallië en Albion, en drong door tot Thule (Shetland?) en do Barnsteenkusten. Hij bepaalde ook de geographischo breedte zijner geboortestad.

Omstreeks denzelfdon tijd vermeldde Xenopiion de Athener vele bijzonderheden van de landen, welke hij met de tienduizend Grieken was doorgetrokken (401 v. O.).

Eindelijk verscheen Aristoteles (350 v. C.), die de ontdekkingen van Herodotus, Scylax, Pytheas en andere Grieksche reizigers tot één geheel bracht. Hij beweerde, op het voetspoor van Pythagoras (500

-ocr page 18-

4

v. C.), van Eudoxus van Cnidus (400 v. C.) en van Philolaus van Croton, dat dfi aarde een bol was, alsmede dat men, uit Europa westwaarts stevenende, Indië zou kunnen bereiken.

Van groot gewicht voor de uitbreiding der aardrijkskunde was de krijgstocht van Alexander den Groote (333 v. C.) door Klein-Azië, Syrië, Egypte en Perzië, noordwaarts tot aan den laxartes (Sihon) en oostwaarts over den Indus tot aan de Hyphasis. Op zijn bevel werden zeeën, kusten cn landen onderzocht. Omtrent twintig jaren na den dood van Alexander drong Seleücus Nicator tot den Ganges door. Tegelijkertijd vonden de vloten der Ptolejieussen de kust van Malabar en Taprohane (Ceilon).

Met Eratosthenes van Cyrene, opzichter der Alexandrijnsche Bibliotheek ten tijde van Ptolemeus Euergetes (222 v. C.), vangt de beoefening der aardrijkskunde als wetenschap eigenlijk eerst aan. Hij toch behandelde haar stelselmatig, richtte te Alexandrië de eerste sterrenwacht op, volbracht op eene eenigszins meetkundige, doch nog onvol-komene wijze eene meting van den omtrek der aarde, cn bepaalde zooveel mogelijk de geographische lengte cn breedte der hem bekende plaatsen.

De Romeinen breidden mot hunne veroveringen hunne aardrijkskennis naar alle zijden uit. Door hunne krijgstochten in Afrika en Azië won zij in zekerheid cn nauwkeurigheid; doch gewichtiger waren hunne ontdekkingen in het westen van Europa. — Juliüs Cesar onderwierp geheel Gallië (58—50 v. C.), viel over den Rijn in Germanië, en stak naar Britannië over, hetwelk men echter eerst onder Vespasiantjs (78 n. C.) als een eiland leerde kennen. — Onder Augustus (30 v. C.—11 n. O.) werd Hispanië geheel veroverd, de Romeinsche heerschappij tot den Donau uitgebreid, en Germanië tot aan de Elbe bekend. Het hoogere Noorden bleef evenwel nog in het duister. Een werk, waaruit men de aardrijkskunde der eeuw van Augustus leert kennen, is dat van den Griekschen schrijver Strabo , uit Pontus in \' Klein-Azië, die zelf van Armenië tot Etrurïë, en van de Zwarte Zee tot Ethiopië was gereisd. Na hem gaf Pomponius Mela , in Hispanië geboren, in de Latijnsche taal een Kort begrip der aardrijkskunde (50 n. C.), dat over noordwestelijk Europa volledige narichten mededeelt, welke den Romeinen alleen bekend waren. Plinius de Oude (70 n. C.) gaf daarna bij zijne Natuurlijke Historie ook eene Algemeene aardrijksbeschrijving, en Tacitus (80 n. C.) deelde in zijne geschiedwerken vele bijzonderheden mede omtrent Britannië en Ierland, maar vooral omtrent Germanië.

Dat de aardrijkskunde der Romeinen op geene wiskundige gronden steunde blijkt duidelijk uit hunne Reistafels. die voornamelijk vervaardigd werden om de legerhoofden bekend te maken met de heirbanen van het Romeinsche gebied en met de plaatsen (vooral rustplaatsen) daaraan gelegen. Deze tafels waren tweeërlei: de geschrevene, welke slechts de namen der plaatsen met hare afstanden bevatten, en de ge-teekende, waarop, behalve de groote wegen en de voornaamste plaatsen,

-ocr page 19-

ook de bergen, de aanzienlijke rivieren en de zeeün werden voorgesteld; zij waren echter omtrent dc ware gedaante en de uitgebreidheid der landen, die van het westen naar het oosten en achter elkander gerangschikt werden, zeer gebrekkig; dewijl men volstrekt geene middelen had om de lengte behoorlijk te bepalen, en zich dus alleen richten kon naar de afstanden en de geographische breedte, die slechts van enkele plaatsen bekend was. Tot de eerstgenoemde behoort de zoogenoemde Reis-tafel van Antonius, die tegen het einde der 4e eeuw onder de regeering van Theodostüs den Groote schijnt vervaardigd te zijn; van de tweede soort is de Tafel van Peutinger, aldus genoemd naar haren vorigen bezitter, den geleerden Augsburgschen Raadsheer Koenraad Peutinger (i quot;1547); deze kaart, thans berustende in de Keizerlijke Boekerij te Wrenen, wordt gehouden voor het werk van een monnik uit de 13° eeuw, die haar vervaardigde naar eene reistafel, wier oorsprong tot den tijd van Alexander Severus (222) opklimt.

In de eerste helft der tweede eeuw van onze tijdrekening leverde dc Grieksche geleerde Ptolemeus, te Pelusium in Egypte geboren, eene aardrijksbeschrijving, welke eigenlijk eene naamlijst is van de hem bekende landen en plaatsen, met opgave der ligging. Hij beging hier echter vele fouten, omdat hij do lengtegraden te kort nam, en Azië met Zuid-Afrika door een groot Zuidland verbond, waardoor men het omvaren van Afrika voor onmogelijk moest houden. Zijne wereldkaart is een langwerpig vierkant, dat van het westen naar het oosten \'124 (volgens hem 189), en van het zuiden naar het noorden 70 graden bevat. Volgens zijn wereldstelsel, dat tot in de 16e eeuw het heerschende bleef, stond de Aarde stil in \'t midden van hot heelal; om haar liepen zeven planeten (de Maan, Mercurius, Venus, de Zon, Mars, Jupiter en Saturnvs) ■ boven deze was het firmament, en hooger een kristallen gewelf, dat door twee andere gewelven ingesloten werd. liet firmament en de planeten draaiden in 24 uren van het oosten naar het westen om de aarde.

Da Barbaarsche volken, die hot West-Romeinsche Rijk vernietigden, verspreidden wel eenig licht over de landen, vanwaar zij kwamen, doch lieten alle wetenschappelijk onderzoek aan dc geestelijkheid over, die zich meer en meer aan godgeleerde twisten overgaf. Deze twisten oefenden ook in het Byzantijnsche Rijk een zeer nadeeligen invloed op de wetenschappen uit, waardoor in de aardrijkskunde verscheidene dwaalbegrippen de betere denkbeelden van Ptolemeus verdrongen.

Daarentegen werd do kennis der aarde vermeerderd door de Arabieren. Zij veroverden geheel West-Azié\' tot aan den Indus, don laxartes en don Caucasus. Hunne kooplieden en zendelingen bezochten China en de westelijke streken van Hindostan. Ceilon, do Andamansche Eilanden, hot schiereiland Malaka, Java en Sumatra bleven hun niet onbekend. Met de Slavonische volken ten westen en noorden van de Cas-pische Zee dreven zij handel, dien zij weldra tot aan de Oostzee-landen uitstrekten, en waardoor zij ook eenige kennis van Noord-Europa ver. kregen. In Afrika bemachtigden de Kalifen Egypte en de geheele

-ocr page 20-

6

noordkust, dc westkust tot voorbij kaap Bojador en de oostkust tot aan kaap Corriëntes, ten zuiden van welke zij de zee voor onbevaarbaar hielden. De rijke binnenlanden lokten vele veroveraars, en reeds vóór de elfde eeuw waren aan de oevers van don Niger verscheidene Maho-niedaansche staten gesticht. Madagascar en de Gelukkige Eilanden waren hun bekend. — Onder de Abassiden werden niet alleen beschrijvingen van de veroverde landen vervaardigd, maar ook graadmetingen gedaan tot bepaling van de grootte der aarde. Hunne voornaamste aardrijkskundigen waren Edrisi, uit Ceuta, die zijne Geographische vermakelijkheden schreef (1153) tot opheldering van eene zilveren globe, welke Koning Roger I van Sicilië had doen vervaardigen, en Aboelfeda, uit Damascus (1273—1332), die in de 14e eeuw eene zeer voortreffelijke Geogra-phie samenstelde, waarin do werken van vroegere schrijvers zorgvuldig gebruikt, en over Egypte, Syrië, Arabië en Per zie nauwkeurige eigene waarnemingen medegedeeld zijn. Ibn Batoeta, geboren te Tanger in Afrika, bezocht Spanje en Noord-Afrika, en doorkruiste Azië van Syrië tot China (1324—1354); zijne reis, door hem zeiven beschreven, is eene der voortrclfelijkste uit de middeleeuwen.

Wat de Arabieren voor het Zuiden en Oosten waren; dat waren de Noormannen voor het Noorden en Westen. Zij onttrokken hun vaderland Scandinavië (Noorwegen, Zweden en Deneraarken) en de landen aan de Oostzee aan den nevel, waarin zij gehuld waren, en legden in de negende eeuw, onder aanvoering van Rorik of Rurik, den grond tot den Russischen staat. In de 12e en 13° eeuw wendden zij hunne wapenen tegen de bewoners van Finland en Noord-Rusland. Doch reeds op het einde der 1\' eeuw bezochten zij Ierland, en stichtten daar eenige staten. In liet laatst der 8° eeuw hadden zij ook de Orcadische en S/iet-landsche Eilanden bezocht, waar zij zich omstreeks 964 vestigden. In 893 bezaten zij reeds de Hebriden. Omtrent het jaar 861 ontdekten zij de Far-öer en IJsland, dat in 874 door eenige Noorwegers onder hun opperhoofd Ingolf bevolkt werd. Groenland werd in 982 gevonden, en vier jaren later aldaar door IJslanders, onder aanvoering van Erik den Roo-de, eene volkplanting gesticht. Bjarne was afwezig, toen zijn vader Herjulf met Erik naar Groenland vertrok , en besloot, bij zijne terugkomst op IJsland, hem te volgen; doch do Groenlandsche Zee niet kennende, dwaalde hij af en zag onbekende landen. Leif, de zoon van Erik den Roode, ondernam daarop (1000) eene reis naar de streken, door Bjarne gezien, en vond een eiland, dat hij om zijne vlakke, steenachtige oevers Helluland noemde (thans New-Fcundland}; zuidwaarts stevenende ontmoette hij eene vlakke streek, met bosschen bedekt, waaraan hij den naam gaf van Markland, d. i. Houtland (thans Nieuw-Schotland, Nieuw-Brunswijk ou Beueden-Canada). Vanhier zijn koers in eene zuidwestelijke richting vervolgende, bereikte hij, na twee dagen zeilens, een land, dat hij om de menigte druiven, die het voortbracht, Vinland of Winland, d. i. Wijnland, noemde (thans Massachusets en Rhode Island). Deze streken werden nu meermalen door de Noormannen bezocht; doch sedert het jaar 1347, toen een tocht uit Groenland naar het zoogenoemde ilfartóinrf-ondernomen werd, vindt men hiervan gecne sporen meer.

-ocr page 21-

i)o ontdekkingen der Arabieren en Noormannen bleven lang onbekend aan het Christelijk Europa. Zendelingen, die het evangelie in afgelegen gewesten gingen verkondigen , en bedevaartgangers naar het Heilige Land verspreidden hier echter eenige berichten omtrent do landen, welke zij bezocht hadden. Maar voornamelijk werkten do kruistochten mede niet alleen tot eene nauwkeuriger kennis van het Oosten, maar ook tot mededeeling en uitbreiding van de geographische kennis der volkeren. De geheele kust der Oostzee verrees uit haar duister door de veroveringen der Duitsche Ridders (122G). Door de kruistochten ontwaakte de handelsgeest; de kooplieden van de Hansesteden drongen door tot in Tartarije: de Venetianen en Genueezen ondernamen de gevaarvolste reizen in Azië, om nadere en veiliger wegen voor den Indischen handel te zoeken. De menigvuldige omwentelingen in Azië brachten nieuwe volken te voorschijn, daaronder de Mongolen. Naar deze, de vijanden der Muzelmannen, werden meermalen gezanten gezonden, én om verbonden tegen den gemeenen vijand tot stand te brengen, én om hen het Christendom te doen omhelzen. Verscheidene dezer reizigers verspreidden door hunne verhalen veel licht over totnogtoe weinig of iu het geheel niet bekende landen en volken. De beroemdste en geachtste van al de reizigers, die vóór do zestiende eeuw het Oosten bezochten, is Marco Polo, een Venetiaansch edelman; hij doorreisde Azië gedurende 26 jaren (1271—1297), en was de eerste Europeaan, die China, Achter-lndië en verscheidene eilanden van de Indische Zee bezocht, en die do Japansche Eilanden kende.

Terwijl vele zendelingen Azië doorkruisten, werd door Flavio Gtoja. (1300), uit Amalfi in Beneden-Italië, het nuttig gebruik van het kompas meer bekend gemaakt. Hierdoor kreeg de zeevaart een geheel ander aanzien; doch het duurde evenwel nog lang, eer men van het kompas een algemeen gebruik maakte.

De verbazende rijkdommen, die de Venetianen door den Indischen handel gewonnen hadden, wekten de Portugtezen op om ter zee een weg naar Indië te zoeken. Door het veroveren van Ceuta op do Arabieren (1412) kregen zij gelegenheid om de westkust van Afrika te leeren kennen. Door bewerking van den Infant Hendrik , bijgenaamd Navigator (do Zeevaarder), oen der zonen van Joao I, beijverde men zich Kanp Non, tot welke de zeevaart zich gewoonlijk uitstrekte , eu de nog geduchter Kaap Bojador om te zeilen. Tot dat einde werden er verscheidene tochten ondernomen, op oen van welke Joan Gonzales Zarco en Tristan Vaz toevallig Purto-Santo (1418), en daardoor ook, met Bartholomeus Perestrello, Madera ontdekten (1419). Het duurde evenwel tot 1433, eer Gilianezo Kaap Bojador voorbijstovende. De Gelukkige of Canarische Eilanden, reeds in do 14e eeuw door do Spanjaarden gevonden, werden nu ook door de Portngeezen bezocht, en nog was de eerste helft der 15° eeuw niet ten einde, of Nugno Tristan zeiklo Kaap Verd om en owiAckie. Ai Kaapverdische Eilanden (1449). De Vlaamsche Eilanden, door oen Bruggenaar Josua van den Berg (1445) gevonden, werden in 1450 bezocht door Gonzalo Vallo, die hun naam in dien van Acorische (d. i. Havikken-) Eilanden veranderde. Bij den dood van Hendrik

-ocr page 22-

8

Navigator (-1403) was men echter nog niet aan de Linie gekomen; doch onder de rogeering van Am\'HONSUS V overschreed Pedro de Escovar haar, en landde op de Guineesche Eilanden (1471). Weinige jaren later zeilde Bartiiolomeus Dias do Zaïre (wier mond Jayme Cano in 1484 bereikt had) voorbij, en ontdekte de zuidelijke punt van Afrika (i486). Om den storm, dien hij hier had moeten doorstaan, gaf hij aan dit voorgebergte den naam van Stormkaap; doch Jao II, in de verwachting van langs haar den weg naar Indië te zullen vinden, veranderde dian in Kaap der Goede Hoop. Deze verwachting werd verwezenlijkt onder zijn opvolger Emanuël den Groote, toen Vasco da Gama om de bedoelde kaap (-1497), langs do kust van Sofala en Mozambique naar Meiinde voer, vanhier dwars door de Indische Zee zijn koers voortzette, en zich te Calicoet op de Kust van Malabar ontscheepte (1498).

Intusschen vormde de Genuees Christophorus Columbus (Chris-toforo Colombo) het stoute plan, om westwaarts over den Atlanti-schen Oceaan een weg naar Indië te zoeken. Isabella, Koningin van Castilië, gaf hem tot dat eindo drie kleine vaartuigen, met 120 koppen bemand, waarmede hij op Guanahani, dat hij St. Salvador noemde, aanlandde (1492). Weldra ontdekte hij ook Cuba en Haïti. Aan het laatstgenoemde gaf hij den naam van Isla HspaTiola (waarvan later Hispaniola gemaakt is), en stichtte aldaar de eerste Europeescho volkplanting in do Nieuwe Wereld. Daar nu Columbus meende in Indië gekomen te zijn, kregen de gevonden landen den naam van IVest-Indië, en de inwoners dien van Indianen. Op ecnc tweede reis (1493—1496) ontdekte hij vele der Antillische Eilanden, waaronder ook Portorico en Jamaica ■ op zijn derden tocht (\'1498—1500) de eilanden Trinidad en Margarita en het vasteland der Nieuwe Wereld aan de monding van den Orinoco. Overtuigd geworden, dat hij Indië niet gevonden had, ondernam hij eene vierde reis (1502—1504) om een doortocht te zoeken naar de zee, die het ontdekte vasteland van Indië scheiden moest; op deze zijne laatste reis vond hij do kusten van het vasteland van kaap Gracias a Dios tot Porto-Bello (op de landengte van Panama).

In 1499 ondernam Alonso de Ojeda, die do tweede reis van Columbus had medegemaakt, oen tocht naar het nieuwe werelddeel; hij onderzocht de kusten van Guiana en Columbia, en vond het eiland Curacao. Zijn metgezel Amerigo Vespucci, een Florentijnsch edelman, deed later nog drie reizen, en gaf eene uitvoerige beschrijving in hut licht (1507) van het werelddeel, dat hij bezocht had. Dit kreeg naar hem den naam van Amerika.

De ontdekkingen der Spanjaarden en Portugeezen wekten den naijver der Engelschen op. De Venetiaan John Cabot (Giovanni Gabotc), met zijne drie zonen in dienst van den Koning van Engeland (Hendrik VII), ontdekte, vergezeld van zijn tweeden zoon Sebastiaan, een eiland (1497), waaraan door hem de naam van Prima-vista (eerst gezien land) , en door do Engelschen die van New-Fonndland werd gegeven. Hij zeilde-ook het vasteland van Noord-Amerika langs, van 50quot; tot 38° N. Li (van do kust van Labrador tot die van Virginië).

-ocr page 23-

n

Do ontdekkingen van Cabot trokken weldra do aandacht dor Porlu-geezen, die Gaspar Cortereal uitzonden om een noordwestelijken doortocht te zoeken; hierin slaagde hij wel niet, doch vond (1500) den St. Laurens, Labrador en Groenland. — In hetzelfde jaar verschafte zijn landgenoot Pedro Alvares de Cabral, op eene reis naar Indië westwaarts gedreven, den Portugeezen het bezit van Brazilië, eenige maanden vroeger door don Spanjaard Vincent Yanez Pinson ontdekt.

Nadat de Spanjaard Vasco Nunez de Balboa in 1513 van de landengte van Panama den Grooten Oceaan gezien en zich dus overtuigd had, dat deze Amerika van Azië scheidde, begon men door het zuidwesten een weg naar Indië to zoeken. Juan Diaz de Solis (die met Vincent Yanez Pinson in 1508 hot schiereiland Yucatan ontdekt had) beproefde dit, en vond (1510) den Ri\'o de la Plata, doch werd aldaar door de Indianen vermoord. De bedoelde doortocht werd eindelijk in 1520 gevonden door een Portugees in Spaanschon dienst, Ferdinand Magellaan (FERNao de Magalhaens). Hij ontdekte de straat, naar hem genoemd, die Vuurland van Patagonië scheidt, en de Dieven-eilan-den, doch werd op de Philippijnsche Eilanden door de inboorlingen vermoord. Eenige zijner tochtgenooten kwamen onder aanvoering van Sebastian delCano, na verscheidene der Oostindische eilanden aangedaan te hebben, langs de Kaap de Goede Hoop in Spanje terug. Dit is de eerste reis, die rondom den aardbol volbracht werd (1519—1522).

Korten tijd te voren had Francesco Hernandez de Cordova een tocht naar Yucatan gedaan (1517), en was Mexico door .Tüan de Gry-alva ontdekt (1518). Dit kreeg den naam van Nieuw-Spanje, en werd door Ferdinand Cortez voor Spanje in bezit genomen (1510—1521). Eenige jaren later veroverde Francesco Pizarro Peru (1532), door hem in 1526 gevonden, en ontdekte Diëgo de Aljiagro Chili (1535), alwaar Pedro de Valdivia in 1540 St. Jago (de eerste volkplanting der Spanjaarden in dit gewest) stichtte. In 1530 vond Cortez hot schiereiland Califomië, en bevoer de golf van dien naam. Van Quito uit drongen de Spanjaarden onder aanvoering van Gonzalo Pizarro (1540) over de Cordilleras in de oostwaarts gelegen landen tot aan de Amazonen-rivier, welke Francesco de Orellana tot aan hare monding-afvoer. — Ook de noordwestkust van Amerika werd in deze en de volgende eeuw meermalen door de Spanjaarden bezocht.

Ook de Franschen deden zeetochten. Frans I zond namelijk den Flo-rcntijn Johan Verazzani naar Noord-Amefika. Deze vond Florida (in 1512 reeds door den Spanjaard Ju an Ponce de Leon ontdekt), en zeilde langs de kusten van 30° tot 50° N. 13. (1524). Jacques Cartier, uit St. Malo, onderzocht deze streken nader, en zeilde den St. Laurens-stroom zeer ver op (1534). Hij deelde het eerst berichten mede omtrent Canada, dat later met de nabij gelogen landen den naam van Niettw-Frankrijk kreeg.

Intusschen maakten de Portugeezen van de gewichtige ontdekking van Vasco da Gajia gebruik, om zich in het Oosten te vestigen. Zij bezochten niet\' alleen do geheelo oostkust van Afrika tot aan Abessinië, maar stichtten aldaar ook vele volkplantingen en onderwierpen zich

-ocr page 24-

■10

vele kleine staten. In minder dan vijftig jaren (1498—1542) ontdekten zij de geheele streek van Bab-el-Mandeh tot Japan (1542) en van Madagascar tot Nieuw-Guihea. De geheele zuidkust van Azië, do Indische Archipel, Japan en China werden nu bekend, en door de veroveringen van Francesco de Almeida (f 1509) en van Alfonso de Albuquerque (f 1515) gedeeltelijk de buit der ontdekkers.

De groote ontdekkingen waren zeer bevorderlijk voor de beoefening der aardrijkskunde. Reeds in 1492 vervaardigde Martin Behaim, van Neurenberg, zijne bekende aardglobe, waarop hij de geheele aarde volgens het \'stelsel van Dtglemeüs voorstelde, met bijvoeging der toenmalige ontdekkingen van de Poriugeezen. Tegen het midden der zestiende eeuw gaf Reinier Gemma (Frisiüs), Hoogleeraar te Lemen, eene wereldkaart in het licht, waarop al de nieuwe ontdekkingen in Oosten West-Indie werden aangewezen. Maar vooral blonken in dit tijdperk uit Gerard Mercator en Abraham Orteliüs, beiden woonachtig te Antwerpen; deze verwiert zich door zijn hoofdwerk Het Fooneel des aardbals den naam van Ptnlemens zijner eeuw; gene ontwierp naar een eigen plan (1556) eene verzameling van kaarten, opgehelderd door eene aardrijksbeschrijving {Over de schepping en het maaksel der wereld), welke de nauwkeurige berichten omtrent al de toenmaals bekende landen der aarde bevatte.

Ook de wiskundige aardrijksbeschrijving ging vooruit. De Pruisische sterrenkundige Nicolaus Copernicus ( 1543) week het eerst af van het tot zijn tijd gevolgde stelsel van Ptolemeus, en leerde dat de aL.rde en de andere planeten zich om de stilstaande zon bewogen. Dit gevoelen vond evenwel veel tegenstand, ook bij den voornamen Deenschen sterrenkundige Tvcuo Brahé (j 1601). Volgens dezen stond de aarde stil in het midden van \'t heelal: Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus liepen in leringen om de zon, die zich met deze planeten om het middelpunt der aarde bewoog. Maar in Duitschland trad de beroemde Keppler (f 1631) op, en in Italië Galilëï (f 1642), die, op het voetspoor van Copernicus, aantoonden dat de zon stilstaat.

Het zoeken naar een nieuwen en naderen weg naar Oost-Indië gaf aanleiding tot vele ontdekkingen in het Noorden. De Ëngelschen zochten dien eerst om het noordoosten, en leerden daardoor de Witte Zee, de Dwina en de kusten der Samojeden tot Nowaja Semlja [Nova-Zembla) en de Straat Vaigatsch [Waaigat) kennen, alwaar het ijs hun den doortocht belette. Nu hoopten zij langs het noordwesten den bedoelden weg te vinden. Drie tochten werden tot dat einde door Martin Frobisher (■1570—1578) ondernomen, op welke hij de Frobisher-straat vond. Gelijktijdig had de eerste reis van de Ëngelschen om don aardbol onder Francis Drake plaats (1577—1580), die, de Straat van Magellaan doorgezeild zijnde, het plan vormde ora door den Grooten Oceaan om hot noorden van Azië naar zijn vaderland terug te keeren. Hij landde aan de ton noorden van Californië gelegen kust, die hij Nieuw Albion noemde en voor Engeland in bezit nam, en zette, tot den voorgenomen

-ocr page 25-

doortocht geen l(ans ziende, koers naar do Mohikken, vanwaar hij de terugreis aannam. John Davis deed daarop drie reizen (1585—1587) tot opsporing van den noordwestelijken doortocht, en ontdekte de Cumlerlands-straat, alsmede de naar hem genoemde zeeëngte; doch het ijs verhinderde de oplossing van het vraagstuk.

Eonige jaren vroeger had de Spanjaard Alvaro de Mendana de Salomons-eilanden en den Archipel van Santa-Cruz gevonden (15C7). Later (\'loOS) ontdekte hij de Marquesas.

Tot op het einde van de IGquot; eeuw bleef de zeevaart der Nederlanders zich bepalen tot de zeeën van Europa; enkelen hunner evenwel voeren in dienst van Portugal naar Oost-Indië. Een van dezen was Jan IIuv-ghen van Linschoten, die, na een verblijf van vele jaren aldaar, in 1596 de beschrijving zijner reizen in het licht gaf, welke vele toen nog weinig bekende bijzonderheden omtrent Indië bevatte. Inmiddels verbood Philips II (1584) den Hollanders en Zeeuwen de vaart op Portugal, dat hij zich in 1580 had onderworpen. Toen echter ontwaakte bij den zeer ervaren aardrijks- en sterrenkundige Petrus Pi.ancius, Predikant te Amsterdam, den Pensionaris van Enkhuizen Francois Maelson en* anderen de zucht, om Nederland de eigen vaart op Indië te verschaffen. Om het noordoosten zou men dit beproeven, en tot dat einde werden op \'s lands kosten drie schepen uitgezonden onder hot opperbevel van Cornelis Cornelisz. Nay, vergezeld van den reeds genoemden Linschoten en Willem Barends (1594). Linschoten zeilde ten zuiden van het eiland Vaigatsch (Waaigat), dat hij Enkhuizen noemde, door de Straat Vaigatsch, wier voortzetting don naam van Straat Nassau kreeg, langs de Siberische kusten tot voorbij den mond der rivier Kara; Barends voer de noordpunt van Nowaja Semlja om, en ontdekte de Oranje-eilanden (thans nog Oranski-eilanden genoemd); doch vrees voor gebrek aan levensmiddelen deed hen terugkeeren. — In het volgende jaar (1595) werden zeven schepen onder den vermelden Nay uitgerust, bij wien zich andermaal Linschoten en Barends voegden. Men vertrok echter te laat in het jaar, waardoor men, de straat Vaigatsch genaderd zijnde, wegens het drijfijs genoodzaakt was terug te keeren. — Na deze twee mislukte pogingen waren de Staten niet gezind om eene derde onderneming te bekostigen, doch loofden eene premie uit aan hem, die daarin gelukkig zou slagen. De stad Amsterdam rustte nu (1596) twee schepen uit, onder bevel van Jacob van Heemskerk en Jan Cornelisz. Rijp, die beiden den tweeden tocht hadden bijgewoond. Op hot schip van Heemskerk bevond zich Barends als stuurman. Men ontdekte op dezen tocht het Beeren-eiland (nu Cherry-eiland genoemd, naar een Engelschen zeeman, die het later bezocht) en Spitsbergen, het noordelijkste der bekende landen van den aardbol. Heemskerk , van Rijp gescheiden, bereikte de noordoostzijde van Nowaja Semlja, doch werd door het drijfijs en het verlies van zijn schip genoodzaakt hier te overwinteren. Op de terugreis overleed Barends; doch Heemskerk kwam met Rijp, die te Kola in Rusland den winter had doorgebracht, in het vaderland terug.

-ocr page 26-

12

Nog voordat do tweede poging tot liet vinden van den bedoelden doortocht ondernomen werd, waagden Cornelis en Frederik Houtman het langs do Kaap de Goede Hoop naar Oost-lndië te stevenen (1595)., Nu was men er op uit om door de Straat van Magellaan in de Zuidzee te geraken, landen te ontdekken, den koophandel uit te breiden en den Spanjaarden afbreuk te doen. In 1598 zeilden tot dat einde vijf schepen uit onder bevel van Jakob Mahü, die spoedig overleed en opgevolgd werd door Simon be Cordes. Op dezen tocht deed Seb.vld de Weert do Falklands-eilanden aan (door een Engelschman, Hawkins, 1591, ontdekt), en noemde ze naar zijnen naam, en vond Dirk Gerritz het naar hem noemde Dirk-Gerritsland. — Gelijktijdig ondernam Olivier van Noordt eene reis rondom de aarde (1598—1G01); hij was de eerste Nederlander, die zulks ten uitvoer bracht.

Hoewel men tot nu toe te vergeefs beproefd had langs het noordoosten een weg ter zee naar Indië te vinden, besloot evenwel de Neder-landsche Oostindische Compagnie (in 1002 opgericht) den Engelschman Henry Hudson uit te zenden, om dien doortocht te zoeken. Deze, evenals zijne voorgangers bij Noioaja Semlja door het ijs gestuit wordende, wendde den steven naar Straat Davis, om den noordwestelijken doortocht te beproeven, waartoe hij reeds vroeger, in dienst van zijn vaderland, twee vergeèfsche pogingen had aangewend; doch wederom vruchteloos. Hij ontdekte echter de Mudsons-straat, de Hudsons-haai (1009) en (1610) Niemv-Nederland (thans een gedeelte van Rhode-Island, Connecticut, New-York en New-Jersey). — Zijn landgenoot Willem Bav-fin ontdekte (1616) de Baffinshaai en den Lancastersond.

In de zeventiende eeuw werden door de Nederlanders nog drie reizen om don aardbol ondernomen, namelijk door Joris van Spilbergen (1614—1617), die door de Straat van Magellaan de Molukken bereikte; door Willem Cornelisz. Schouten en Jacob le Maire (1615—1617), die do Straat Le Maire, het Statenland en Kaap Hoorn ontdekten, en door Jacob L\'Heremite (1623—1026), die aan het eiland, waarvan Kaap Hoorn het zuidelijkste punt is, zijn naam gaf.

Doch de verdiensten der Nederlanders tot verbreiding dor kennis van het aardrijk blinken voornamelijk uit in de ontdekking van een nieuw werelddeel. Het was toch de Nederlander Willem Janssens of (Jans-zoon), die, met het jacht de Duif hen (of hot Duif ken) van Bantam uitgezonden, om do kusten van Nieuw Guinea (\') te onderzoeken, in 1006 de noordelijke kusten van Nieuw Holland ontdekte. Men meende, dat het met het genoemde eiland verbonden was; doch kort daarna bevond de Spanjaard Louis Vaz de Torres, dat het daarvan gescheiden was door eene zeeëngte, welke naar hem de Torres-slraat genoemd is; hij hield hot er echter voor, dat het zuidelijke vasteland slechts eene keten van eilanden was. — Fn 1616 ontdekte Dirk Hartog de westkust van Nieuw Holland, aan welke hij naar zijn schip den naam gaf van Eendrachtsland. Twee jaren later (1618) zag het schip de Zeehen de

(\') Nieuw- Guinea word volgens Je Portugeezen door hen In 1527, volgens de Spanjaarden in 1028 door Alvaro de Saavedra ontdekt.

-ocr page 27-

•13

noordkust; in ■1019 bezocht Jan Edel do westkust, on noemde een deel er van naar zich EdeUland; het schip de Leeuwin gaf zijn naam (1022) aan Nieuw Hollands zuidwestkust. Jan Carstens ontdekte (1023) de oostzijde der Golf van Carpentaria, aldus naar den vijfden Gouverneur Generaal van Neérlandsch Indië, Pieter carpejmer, geheeten, en noemde het land, ten westen van den zeeboezem gelegen, naar zijn schip Arnhemsland. In 1027 ondernam Pieter Nuits het, ook de zuidelijke kust, waarvan een gedeelte zijn naam voert, te bezoeken, en in het volgende jaar vond G. F. de Witt De Wittsland, ton noorden van Eendrachtsland.

Antoni van Diemen, negende Gouverneur Generaal van Neérlandsch Indië, zeer begeerig om de aardrijkskennis uit te breiden, had nauwelijks zijne hooge betrekking aanvaard, of hij zond (-1636) Gerrit Thomasz. Pool om nieuwe ontdekkingen te doen. Deze bezocht do noordkust ten westen van Arnhemsland, welke hij, evenals de aldaar gelegen baai, naar Van Diemen noemde.

Belangrijker dan al deze tochten naar Nieuw Holland was de reis van Abel Tasman, uit Hoorn, den groofsten zeeman der 17\' eeuw (\'), die door den onderzoeklievenden Van Diemen uitgezonden werd om de ontdekkingen van Nuits voort te zetten. Hij vond in 1642 een land, dat hij voor de zuidpunt van Nieuw Holland hield, en Van Die-mensland noemde, ontdekte wijders Nieuw Zeeland, de later zoo genoemde Vriendschaps- en de Fidji-eilanden, en keerde langs de noordkust van Nieuw Guinea naar \'Batavia terug. Tot nog toe had men vermoed dat het Grooie Zuidland, gelijk men Nieuw Holland in het eerst noemde, zich tot eene onbepaalde breedte naar de zuidpool uitstrekte; doch de reis van Tasman leerde het tegendeel.

Gelijktijdig met Tasman zond Van Diemen (1643) twee schepen onder bevel van Marten Gerritz. de Vuies, om de ligging der landen ten noorden van Japan op te nemen. Deze ontdekte Jesso en eehige der Koerillen. Ook zeilde hij langs do oostkust van Sachalin tot aan Kaap Patientie of Keerweer, aldus genoemd, omdat hij, meenende den vasten wal voor zich te hebben, terugkeerde.

Ook de Russen droegen iets bij tot vermeerdering der kennis van den aardbol. Russische jagers en kooplieden waren de eerste ontdekkers van Siberië. In het jaar 1578 drong Jermak Timofejew aan liet hoofd van eene horde Donsche Kozakken\' Siberië binnen, en veroverde, na vele overwinningen op de Tartaren behaald te hebben, het stadje Sibir aan den Irtisch (1581). Hij was evenwel genoodzaakt Tzar IwAN IV Wasiljewitsch te hulp te roepen, en aan dezen het veroverde land af te staan. De Russen onderwierpen nu weldra de nomadenvolken van Siberië, en bereikten in 1639 de Zee van Ochotsk. Eenige jaren later (1645) vond Wassily Pojarkow den mond van den Arnoer, en bereisde een gedeelte der zeekust ten noorden van dezen.

0) Volgens de getuigenis van den beroemden zeereiziger Kdusenstern.

-ocr page 28-

14

lu 1048 stevende de Kozak Semoes Desjniew uit de Koly.m door de zeeën^te, die Azië van- Amerika scheidt, doch zonder do nabijheid van de Nieuw; Wereld te vermoeden, naar den mond van de Anadir. Hier bekwam bij berichten wegens Kamtsjatka; doch eerst in 1G9G drong men dit schiereiland binnen. — Daarna vertrok Vitus Bering, een ^Deen in Russischen dienst, uit Kamtsjatka, en voer de straat,

naar hem genoemd, door (1728).

Verscheidene pogingen werden nu gedaan (1730—1740) om, uit Archangel, Kamtsjatka ter zee te bereiken, die echter niet slaagden, daar bet ijs, waardoor Kaap Taimoer altijd omgeven is, der scheepvaart onoverkomelijke hinderpalen stelde; vandaar is dan ook de vaart tusschen de Jenissei en Lena nooit tot stand gebracht - In 1741 ontdekte Bering het vasteland van Amerika op 58 28 K B. (het schiereiland Aljaska], en bezocht zijn tochtgenoot Tsjirikow de Amen-kaansche kust op 5o03C\' N. B.

Bijna zestig jaren waren er na de reis van L\'Heremite verloopen, zonder dat er weder een tocht om de aarde gedaan was, toen eindelijk William Dampier, een Engelschman, er een ondernam (1683-1691). Deze stevende nog tweemaal den aardbol rond (1698-1701 en 1/03-1703). Hij bepaalde verscheidene punten der west- en noordwestkust van Nieuw Holland en van Nieuw Guinea, ontdekte Nieuw Bntannie, en verrijkte do natuurkundige aardrijksbeschrijving door zijne kennis omtrent de regelmatige winden, de stroomingen, de plantensoorten van Nieuw Holland, dfe menschenrassen en verscheidene nieuwe diersoorten. — Onder de reizigers, die in de eerste helft der achttiende eeuw dergelijke tochten waagden, verdienen voornamelijk genoemd te worden de Nederlander Jakob Roggeveen (1721-1723) die onder andere de Bonmand-eilanden ontdekte, en de Engelsche Commandeur George Anson (1740—1744).

In de 16lt;! en 17quot; eeuw was de aardrijkskunde, als wetenschap, nog aan vele gebreken onderhevig, vooral wat het bepalen der lengte en breedte van de plaatsen betrof, doordien zelfs do mtstekendste aardrijksbeschrijvers door lichtgeloovigheid vele dwalingen begingen, en z.j de Ouden, voornamelijk Ptolemeus, als onfeilbare g.dsen b,j hunn onderzoekingen aannamen. Tot op den tijd van Keppler en Galile. waren de sterrenkundige waarnemingen dan ook nog zeer gebrekkig, en, hoewel de laatste pogingen aanwendde om zijneoutdek\'angeninde sterrenkunde aan zeevaart en aardrijkskunde dienstbaar te makoi, hadden zij evenwel weinig gevolg door de gebrekkige werktuigen en de misslagen zijner volgers. Veel verdienste verwierf zich echter de Ne-derlandsche wis-, sterren- en aardrijkskundige Joannes Blaeu door de uitgave van oen grooten Atlas (1662), welke in nauwkeurigheid alk

kaarten van dien tijd overtrof.

Tot aan het einde der 17° eeuw beschouwde men de aarde als een

volkomen ronden bol. Hare grootte en omtrek waren s^ts onV^ quot; men bekend tot 1621, toen de Leidsche Hoogleeraar Willebrordus

-ocr page 29-

Snei.lius loerde, lioe men den omtrek dor aarde met nauwkeurigheid kon meten, en ook werkelijk zulk eene meting volbracht. Maar het waren voornamelijk onze landgenoot Chmstuan IIuygens (-[- 1603), de Italiaan Cassini (f\'1712) en de Engelsche wijsgeer Newton {y 1727), die onvermoeid bezig waren om do aardrijkskennis door do sterrenkunde to verbeteren. — Do schepper der hedendaagsche aardrijkskunde echter was de Franschman Willem Dei.isle (-|- 1726), die veel zorg droeg voor de mathematische juistheid der kaarten. Nog veel meer kennis en oordeel legde zijn voortreffelijke leerling Jean Baptiste Boürgoignon d\'Anville (j 1782) aan den dag, en verwierf zich daardoor te recht den naam van Vader der echte critische aardrijkskunde. Gelijktijdig leverde Anton Friedricii Büsching (f 1793) eene aardrijksbeschrijving , waaruit men voornamelijk den toestand der volken en staten van zijn tijd kan loeren kennen. Ook de Engolschman Edmund Halley (-j-1742) oefende een grooten invloed op deze wetenschap uit, doordien hij vele ontdekkingen in de sterrenkunde deed, en een der grondleggers was van de natuurkundige aardrijksbeschrijving.

In do twoodo helft der achttiende eeuw ontstond er oen nieuw tijdperk voor do aardrijkskunde, doordien verscheidene Europeesche mogendheden met elkander begonnen te wedijveren tot hot doen van zuiver wetenschappelijke ontdekkingsreizen. Hieraan waren gedeeltelijk hunnen oorsprong verschuldigd de tochten om de wereld van de Engelschen John Byron (1764—1760), Samuel Wallis (1766—1768), die O-Taïti (\') vond, en piiilir Carteret (1766—1769), die Nieuw Ierland on de Admiraliteits-eilanden ontdekte, en aan don Archipel van Santa-Cruz don naam gaf van Koningin-Ckarlotte\'s-eilanden, alsmede van den Franschen scheepsbevelhebber Louis Anton de Bougainville (1760—1769), die de Groote Cycladen en do Louisladen ontdekt^, en aan de Boumans-eilan-den van Roggeveen don naam gaf van Schippers- of Zeevaarders-eilanden [lies des navigateurs].

Belangrijker dan deze waren de drie reizon om don aardbol van den Brit James Cook, geheel tot wetenschappelijke einden ondernomen. — Op zijn eersten tocht (1708—1771) voor hij oin Kaap Hoorn naar O-Tditi. on bezocht verscheidene der omliggende eilanden, aan welke groep hij den naam gat van Gezellige of Gezelschap ^-eilanden [Society-Islands). Na Nieuw Zeeland omgezeild, on ontdekt te hebben dat het door eene zeeëngto (de Cooks-straat) in tweeën gedeeld was, bezocht hij de oostkust van Nieuw Holland, dio hij Nieuw Zuid-Wallis noemde, en voor ten zuiden van de Torres-straat door oeno zeeëngto, aan welke hij naar zijn schip den naam gaf van Endeavour-straat, over Batavia langs de Kaap de Goede Hoop naar Engeland terug.

lot op den tijd van Cook heerschto het gevoelen, dat de zuidpool omgeven was door een Groot Zuidland; om dit te onderzoeken ondernam hij zijne tweede reis (1772—1775), op welke hij vergezeld werd

(\') De Spanjaard Pedro Hernandez de Quiros ontdekte in 1600 een eiland, dat liij Sagiltana noemde, en hetwelk doorgaans voor O-Taïti gehouden wordt.

-ocr page 30-

■16

door den beroamden natuurkundige .Toiian Reinold Fokster en diens zoon George. Tot driemaal toe drong hij over den zuidpool-cirkel door: doch hot ijs belette hem zijn koers zuidelijker dan 71° Z. B. voort te zetten. Nergens vond hij sporen van een zuidelijk vastland, waaruit men toen meende to mogen opmaken, dat, zoo dit al aanwezig was, het zich nabij de zuidpool, on dus buit\'ii het bereik der scheepvaart, moest bevinden. Op dezen tocht ontdekte hij Sandwichsland, Nieuw Caledonïé en het eiland Norfolk, en onderzocht nauwkeurig cemge eilanden, vroeger door hem of anderen ontdekt, als Nieuw^ of Zuid-Georgië, ook Zuid-Thule genoemd (in 1673 door den Franschman La Roche avonden). Nieuw Zeeland, de Gezellige Eilanden, de door Tasman ontdekte eilanden, aan welke hij den naam van Vriendschaps-eilanden o-af het Paasch-eiland van Roggeveen, do Marquesas van Mendana de \'Groote Cycladen van Bougainville, die hij Nieuwe Hebnden ()

noemde, enz. , , i r. /„

De derde tocht van Cook (1776-1780) had ten doel de Groote

Zuidzee nader te onderzoeken, en vandaar door de Berings-slraat te zeilen, om langs het noorden van Amerika een weg naar den Atlanti. schen Oceaan te vinden. Ook nu deed hij gewichtige ontdekkingen, den Manqeea- of Cooks-archipel en de Sandwichs-eilanden, vanwaar hij naai het noorden koers zette, om de noordwestkust van Amerika te onderzoeken Hij voltooide vervolgens de ontdekking van Bering, en drong tot aan de\' IJskaap door, alwaar hot ijs hem den verderen doortocht onmogelijk maakte. Naar de Sandwichs-eilanden teruggekeerd, werd luj op Oewaihi, het grootste van deze groep, door de inboorlingen vermoord (1779). Zijne tochtgenooten beproefden nu andermaal langs ie noorden een weg te vinden, doch.even vruchteloos.

Groot zijn de verdiensten van Cook, niet alleen wegens de uitgestrektheid\' zijner ontdekkingen, maar ook om het juist bepalen van de li^ino- der door hem bezochte landen, waardoor hij den grond lcquot;der\'tot0 eene nauwkeurige aardrijksbeschrijving. Gewichtig waren ook de o-evolgen van Cooks reizen, voornamelijk door het aanleggen eener volkplanting aan de door hem ontdekte Botany-baai (later naar Port-Jackson en Sidney-Cove verplaatst), en door de invoering van het Christendom op verscheidene der door hem bezochte eilanden.

Ook te land trachtten de Engelschen de Noordelijke IJszee te bereiken. samuel Hearne bevoer (1771) de Kopermijn-rivier tot aan hare monding, en eenige jaren later waagde Alexander Mackenzie het de ongastvrije streken van Noord-Amerika door te trekken; hij de

rivier, naar hem genoemd, af tot aan hare uitwatering in zee (1/8.;. Door deze ontdekkingen werd het hoogst waarschijnlijk, dat de geheele noordkust van Noord-Amerika door de IJszee bespeeld werd.

De ijver der Engelschen om de aardrijkskennis uit te breiden had ook bij de Spanjaarden den lust tot ontdekkingen wedei oprewe it. Drie tochten werden er gedaan, om de noordwestelijke kusten van

(!) De Nieuwe Hehiiden zijn, volgons liet algemeen gevoeloa, hot Heilige-Geestland, in 1606 doov den Spanjaard Pedro Hernandez de Quiros ontdekt.

-ocr page 31-

Noord-Amerika op te nemen (1774, i 775 pn ^TO); Bodegay Quadra dood hier belangrijke ontdekkingen (1775 cn 1779). Doc.li liet was voornamelijk de Engelsclie Kapitein George van Couver, die op zijne reis om de aarde (1701—1795) hier alle bochten en zeeëngton onderzocht van 30° tot 62° N. B. Later heeft Otto von Kotzebue, een Duit-scher in Russischen dienst, op zijne twee tochten, om de wereld (1815— 1818 en 1823—1S2ö), deze kusten nog nader onderzocht; hij ontdekte den Kotzebue\'s Sond (1810).

F re de rik V, Koning van Denemarken, beijverde zich om door het zenden van geleerden naar het Oosten de wetenschappen, kunsten en letteren bevorderlijk te zijn. Van hen, die tot dit einde eene reis (1701—1707) ondernamen, bleef Carsten Nieruiir alleen over; deze bezocht verscheidene deoleu van Egypte, Arabië, Indië, Perzië en Syrië, en deelde over de talen, gebruiken, zeden en overleveringen der Oos-tersche volken belangrijke bijzonderheden mede.

Ook de Russische Keizerin Catharina II deed sedert 17G8 door onderscheidene geleerden de verschillende doelen van haar uitgestrekt Rijk onderzoekon. Do voornaamste hunner was Pallas, wiens reis (1708— 1774), in zijne moedertaal, het Hoogduitsch, beschreven, de grondslag werd voor allo volgende werken ovci Noordelijk Azië.

Terwijl al deze reizen door de bemoeiingen der regoeringen of van mnatschappijen plaats grepen, bezocht James Rruce, een Schotsch edelman, uit eigen beweging de kusten van Barbar/Je, alsmede Egypte, Abessinië, Syrië en Arabië (1705—1773).

De gunstige uitslag van Cooks reizen wekte ook Lodewijk XVI, Koning van Frankrijk, op om Francois Galoüp de la Pevrodse uit te zenden, ton einde, door sommige nog duistere punten op te helderen, de ontdekkingen van Cook te voltooien. La Peyrouse bezocht (1780—1788) verscheidene eilanden on kusten van don Grooten Oceaan, onder andere de noordwestkust van Amerika, Ladrnnen, de kusten van China en de Philippijn.iche Eilanden. Vanhier ging hij de oostkust van Tartarije opnemen, en ontdekte de Straat van Tartar (je, die volgens hem Sachalin van Azië\'s vasteland scheidt, en de zeeëngte tus-schon genoemd eiland en Jesso, welke haar hom don naam van Straat La Peyrouse kreeg. Na Kamfsjatka bezocht te hebben begaf hij zich naar de Boumans- en Vriendsclmps-eilanden, en vandaar naar de Botany-baai; den 10\'lcn Maart 1788 verliet hij deze; doch sedert was men onbewust van zijn lot. — In 1791 kreeg Brüny d\'Entrecasteaux den last onderzoek te doen naar het lot van La Peyrouse , en de ontdekkingen in den Grooten Oceaan voort te zetten. Hoewel geene gewichtige ontdekkingen dezen tocht om don aardbol (1791—1794) hebben gekenmerkt, was hij echter belangrijk voor de aardrijkskunde, dewijl de strekking der kusten van vele landen nauwkeurig werd opgenomen; doch van La Peyrouse vond men nergens eenige sporen I. \'

-ocr page 32-

•18

of tijdingnn. Men bleef omtrent hem in het onzekere, totdat de Brit Peter Dillon in 1827 ontdekte dat hij bij het eiland Wanikoro, be-hoorende tot den Archipel van Sanfa-Cruz, schipbreuk had geleden en door de wilden was vermoord of in de golven omgekomen.

De vestiging eener Britsehe volkplanting te Port-Jackson (1788) heeft de kennis van Nieuw Holland zeer uitgebreid. — Sedert 1795 deden Bass en Flinders ontdekkingstochten langs de kusten van dit land, en bevonden (1798) dat Van Diemensland door eene zeeengte (de Bass-straat) van Nieuw Holland gescheiden is, hetwelk aan Tasman en Cook onbekend was gebleven. Flinders bezocht later (1801) ook de nog niet geheel bekende zuidkust, waarvan een gedeelte naar hem genoemd wordt, en ontdekte de Spencers-baai; vervolgens zeilde hij ook langs do oost- en noordkust (1802—1803).

Gelijktijdig was de Kapitein Baudin door Fr ankrijks Eersten Consul Bonaparte uitgezonden tot voltooiing der ontdekking van Nieuw Hollands kusten. Hij werd vergezeld door den natuurkundige Péron en den sterrenkundige Freycinet, en ontmoette Flinders (1801) in de Encounter- (Ontmoet hi gs-) baai, ten oosten van welke men Napoleons-baai vindt. Hij gaf verscheidene Fransche namen aan de ontdekkingen van Flinders, en bezocht ook een groot deel van de westkust tot aan Arnhemsland. — In hetzelfde jaar (1801) bezocht de Brit James Grant dat gedeelte der zuidkust van Nieuw Holland, hetwelk zijn naam draagt. — Eenige jaren later bracht de Engelsche Kapitein Philips Parker King op vier reizen (1817—1822) allerbelangrijkste bijdragen tot de kennis der Nieuw Hollandsche kusten bijeen; doch de binnenlanden van dit uitgestrekte gewest bleven, niettegenstaande vele pogingen om er in door te dringen, op oen betrekkelijk klein gedeelte na, langen tijd onbekend. De ontdekking van rijke goudmijnen in het zuiden en zuidoosten van Nieuw Holland (1851) heeft echter den grond gelegd niet alleen tot het toenemen der Europeesche bevolking en do ontwikkeling van handel en scheepvaart, maar ook tot het nader bekend worden met de binnenlanden van dit in vele opzichten zoo merkwaardige werelddeel.

Om de binnenlanden van Afrika te leeren kennen werd in 1/88 te Londen de Afrikaansche Maatschappij opgericht. Verscheidene reizigers, door haar afgezonden, beproefden tot het binnenste van dit werelddeel door te dringen; doch bijna allen kwamen om door het klimaat of de woestheid der Negervolken. Do Schot Mungo Park bezocht evenwel den Niger (1790); doch later, deze rivier nader willende onderzoeken, werd hij te Boessa vermoord (1805). — Belangrijk was de reis van Denham, Clapperton en Oudney (1822—1824), op last dor genoemde Maatschappij ondernomen. Deze moedige Britten drongen uit Tripoli door de Sahara in Nigritië door, ontdekten het groote meer Tsad en bezochten de Rijken van Bornoe en der Fellatahs. Op eene tweede reis (1825), van de Slavenkust af begonnen, bereikte Cj.apperton den Niger cn bezocht de\'stad Boessa, doch stierf te Sdkoto, aan eene nevenrivier

-ocr page 33-

•19

van flen gonoonidon stroom gelegen. Zijn bediende Richard Lander keerde evenwel naar Engeland terug (1828;, on bozoclit, vergezeld van zijn broeder, andermaal Afrika (1830). Hij vond de uitwatering van den Niger.

Ook de stad Temboktoe strekte tot doel der navorscbing van vele reizigers, vooral nadat een Arnerikaansch matroos, Adams genaamd, (1810) voor het eerst eenige nadere, hoewel overdrevene berichten omtrent haar gegeven had. Hét mocht den Schot Laixg, van Tripoli vertrekkende (1820), gebeuren die stad te bereiken; doch hij werd vermoord, en zijne aanteekeningen gingen verloren. Gelukkiger was René Caillié, een Franschman, die uit Senegamhië eene reis naar Temboktoe ondernam, zich aldaar veertien dagen ophield (1828) en door de Sahara en Marocco naar zijn vaderland terugkeerde.

Om ons met de kustlanden van Afrika meer bekend te maken, hebben veel bijgedragen de krijgstocht van Bonaparte in Egypte (1798); de Zwitser Burckhardt, die (1808), behalve Egypte en Nubië, ook Syrië, Palestina en Arabië bezocht; de Engelsche Kapitein Tuckey, die de Zaire of Congo een eind opvoer (1810); de Franschman Mollien, die de bronnen van den Senegal, van de Gambia en van den Niger ontdekte [1818); de Franschman Catllaud (1821), die Egypte, Nubië en Abessinië doorreisde; zijn landgenoot Ciiampollion (1828—1830), die hoofdzakelijk de oudheden van Egypte onderzocht, en de Brit Linat, die den Bahr-el-Abiad bevoer en naar diens oorsprong onderzoek deed (1827).

Onder de reizigers, die in de vorige eeuw Zuid-Afrika bezocht hebben, is de bekendste de in Suriname geboren Franschman Le Vaillant (1780—1785), wiens reisverhaal echter mot vele onwaarheden doorweven is. Betere narichten leverden de Duitschers Alberti en Lichtenstein, die in het begin, der tegenwoordige eeuw (vóór 1800) zich in het Kaapland ophielden. Ook de Zendelingen hebben omtrent deze streken belangrijke ophelderingen gegeven, en wel voornamelijk de Brit Campbell door twee reizen (1812 en 1820) aldaar gedaan. Hij bereikte den 25quot; Z. B. Na hem strekten zijne landgenooten Bain (1825— 1820), Scoon en Mac Luckie hunne tochten uit, de eerste tot 25° Z. B., de twee anderen tot 24050\' Z. B. Later drongen Huml en Milan (1831—1832) en Smith (1834) tot de Keerkringslanden door.

Nadat men ten gevolge van vele mislukte pogingen van verdere ondernemingen ter ontdekking in 4/quot;\'^a\'s \';,ilmen\'aiKlen bijna geheel had afgezien, waagde in 1850 de Brit James Richardson het, vergezeld van twee Pruisen, Overweg en Barth, uit Tripoli door de Sahara in Soedan door te dringen, ten einde aldaar voor Engeland handelsverbintenissen aan te knoopen. Na zijne metgezellen door den dood verloren te hebben, moest Dr. Barth afzien van het oorspronkelijke doel van zijn tocht, hetwelk bestond in het doortrekken van Afrika in de richting van de Indische Zee. Hij drong echter oostelijker door dan ooit een Europeaan vóór hem gedaan had, reisde (1852—1853) van Koeka (oostwaarts van het Tsad-meer) over Sókoto naar Temboktoe, en begaf zich in 1854 vandaar naar Kano. Naar aanleiding van

-ocr page 34-

20

Earth\'s ontdekkingen heeft men het thans zoover gebracht, dat men door middel van den stoom binnen den tijd van oen paar weken tot diep in het hart van Afrika kan binnendringen. — Ook de Pruisische reiziger Eduxrd quot;Vogei,, uit JEngeland vertrokken om zich met Baetk te vereenig\'en, heeft in -1854 vele belangrijke bijzonderheden omtrent den toestand der binnenlanden van dat werelddeel bekend gemaakt. Gelijktijdig is een jong Zweedsch natuurkundige, Karel Anderson, uit het Kaapland tot \'iquot;5G\'Z. B. voortgedrongen (4853); doch de moeste verdiensten omtrent het doorvorschen der onbekende landstreken van Zuid-Afrika heeft do Engelsche Zendeling David Livingstone zich verworven (\'1849—1874) (\'). Vermelding verdienen hier ook de Britsche reizigers Stanley en de Luitenant Cameron, welke laatste in 187G eene reis dwars door Hidden-Afrika volbracht. — Door de in 1872 te Herlijn opgerichte Afrikanische Gesellschaft is reeds in hot volgende jaar ecno uitstekend uitgeruste expeditie uitgezonden onder aanvoering van Dr. GüSSFELDT, ora van de loowyo-kust [Neder-Guinea] uitgaande de binnenlanden van centraal-4/W^« te onderzoeken. Resultaten zijn daarvan nog niet bekend.

De oorlog met Frankrijk had de Britten van ondernemingen in hot Noorden van Amerika afgehouden; doch nauwelijks was de vrede tot stand gekomen. of zij richtten hunne aandacht weder op die stroken. Eene reis van Ross derwaarts (1818) leverde geene merkwaardige uitkomsten op. Gelukkiger was Parry, die.Ross vergezeld had; deze toch ontdekte dat de zoogenaamde Baffinsbaai door den Lancastersond en do Barrowstraat met de IJszee gemeenschap heeft, en vond Noord-Devon, de Nuord-George-eilanden, Noord-Sommerset met de Prins-Regentsvaart en Banksland (1819—1820). Gelijktijdig (1819) drong Franklin van de westelijke kusten der Hudsonsbaai overland tot de IJszee door, en vond do Golf van George IV en den Yorks-Archipel.

Op zijne tweede reis (1821—1823), uit de Hudsonsbaai ondernomen, bereikte Parry hot schiereiland Melville, hetwelk hij van Cockburn gescheiden vond door do Fury- en Hekla\'s-straat; hij overtuigde zich dat deze met de IJszee gemeenschap heeft, doch werd door het gt;js genoodzaakt zijn tocht te staken. Zijne derde reis (182-^—1825), om door de Barrowstraat en de Prins-Regents-vaart do IJszee te bereiken, miste insgelijks haar doel.

In denzelfden tijd trachtte Franklin te land tot den mond van de Mankenzie-rivier, en vandaar tot de Beringsstraat door te dringen (1825—1827), en stevende Beeciiey door den Grooten Oceaan naar de. ovengenoemde zeeëngte. Aan den mond van den Mackenzie gekomen drong Franklin westwaarts tot do Beechey-spits door; terwijl Beeciiey tot voorbij de IJskaap voer, doch door het ijs belet werd Franklin te ontmoeten.

(\') Hij overleed den 4den Mei 1874 te Moeïlala bewesten het meer liemha te midden van zijne nasporingen naar de bronnen der Luealaba. welke rivier hij voor de ware bron van den Nijl hield.

-ocr page 35-

Meermalen reeds waren er pogingen aangewend om de Noordpool te bereiken, toen Parry (1827) zulks-met van sleden voorziene booten over liet ijs beproefde. Hij kon ecliter niet verder dan 82quot;40\' N. B. komen, hoewel een walvisehvaarder (de Neptunus, uit Aberdeen) in 1810 tot 83o20\' N. B. was doorgedrongen.

Door zoovele ontdekkingen aangemoedigd besloot Ross tot een tweeden tocht (1820—1833). Hij voer uit de Baffinsbaai door de Barroicsiraat en de Prins-Regents-vaart, en ontdekte Bno/hia Felix, dat ten zuiden gehecht is aan het vasteland, door hem Koning Williams-land genoemd.

Kapitein Back , die Franklin op zijne beide reizen had vergezeld, uitgezonden om narichten in te winnen omtrent Ross, over wiens wegblijven men bezorgd werd, drong te land tot het Groote Slaven-neer door en ontdekte de Back-rivier, die hij van haren oorsprong uit het Aylmer-meer tot haren uitloop in zee bevoer. Hij gaf, evenals Ross, aan de nieuw ontdekte kust den naam van Koning-Williams-land (1833—1835).

Later (1838) hebben Dease en Simpson nagenoeg de schakel aangevuld, die nog ontbrak om de ontdekkingen van Parry en Ross te verbinden met die van Beechey en Franklin.

Omtrent de onderneming van Franklin (184-5), om bezuiden Groenland heen, door Straat Davis, de Baffinsbaai en do Barrowsfraat zich een weg naar de Beringssiraat te banen, verkeerde men 9 jaren lang in het onzekere. De talrijke pogingen, door Engelschen en Noord-Amerikanen in allo deelen der Noordpool-zee aangewend, om iets omtrent het lot van den beroemden zeevaarder te vernemen, waren alle vruchteloos tot in 1854. Toen gelukte het aan de nasporingen van Dr. John Rae, een ambtenaar der lliidsonsbaai-Conipagnie, die zich sedert 1846 door zijne ontdekkingstochten in de Noordpool-streken zeer verdienstelijk heeft gemaakt, zekere berichten mede te deelen omtrent den dood van Franklin en diens metgezellen.

Intusschen zijn ten gevolge van deze menigvuldige tochten de Noordpoolstreken meer en meer bekend geworden. De lang gezochte noordwestelijke doortocht is eindelijk gevonden door Kapitein M\'Ci.uer , een Ier van geboorte. In 1850 zeilde hij met zijn schip, den Investigator, uit den Grooten Oceaan door de Beringssiraat langs do kust van Noord-Amerika van Kaap Barrow tot Kaap Bat/iurst. Hier wendde hij den steven in eene noordoostelijke richting naar het zoogenoemde Banks-land, en vond dat dit uit twee groote eilanden bestond, waarvan hij het westelijke Barings-eiland en het oostelijke Prins-Alberts-land noemde. Aan de zeeëngte, die de beide eilanden van elkander scheidt, gaf hij den naam van Prins- van- Wallis-straat, welke thans in dien van Norih-West-Passage veranderd is. Aan den noordelijken mond dezer straat overwinterde M\'Cluer (1850—1851). Na de geheele zuid- en westkust van het Barings-eiland omgevaren te hebben, bleef hij den tweeden winter (1851 —1852) in do Mercybaai aan de noordzijde des eilands. Vanhier gingen eenigen zijner metgezellen over de Banksstraat naar Melville, en onderzochten in den zomer van 1853 de geheele kust van

-ocr page 36-

2\'2

dit eilrtiiil en de voortzetting der Barrowstraat tot aan Wellingtons-kanaal (tusscben Cornwallis en Noord-Devon), waar Kapitein Inglefield met zijn schip Phoenix den Luitenant Creswell van den Investigator opnam, en dezen naar Engeland voerde, om aldaar de berichten omtrent de gedane ontdekking over te brengen.

In \'1852 voer Kapitein E. Belciier het Wellingtons-kanaal op, en ontdekte vele eilanden, welke naar het noorden bespoeld worden door eenc open Poolzee, zoover het oog reikt. In den laatsten tijd hebben niet alleen Engelschen, maar ook Russen, Amerikanen, Zweden en Duitschers door stoute en gevaarvolle tochten veel bijgedragen tot hot meer bekend worden van de Noordpool-streken. Onder do talrijke Noordpool-expedities van den laatsten tijd verdienen inzonderheid vermelding: twee Duitsche, vooral op aansporing van Dr. Petermann ondernomen met de Germania, in 1808; twee Zweedsche, in \'18G8 en ■1872; twee door den heer Rosenthal te Bremerhaven uitgeruste, in ■18G9 en 1871; twee Engelsche, in 1869; vijf Noorweegsche in 1809— 1873; eene Russische, in 1870; oene Amerikaansche, in 1871; twee Oostenrijksche, de eene in 1871, en de andere onder aanvoering van de heeren Payer en Weyprecht in 1872—1874. Een onderzoekingstocht in de Noordelijke IJszee is in 1878 uit Nederland volbracht met het uit vrijwillige bijdragen dor natie uitgeruste schip Willem Barend.-:, onder bevel van den Zee-officier De Bruyne.

Ook het zuidelijk deel van Amerika bleef niet van nasporingen verstoken. In 1819 zag de Brit William Smith Dirk-Gerrits-land. hetwelk hij Nieuw-Zuid-Shetland noemde, en in 1822 ontdekte zijn landgenoot Weddell de Zuidelijke Oreaden. Deze drong voort tot 74° 15\' Z. B. , het zuidelijkste punt in den oceaan, dat men tot op dien tijd had bereikt. De Russische Kapitein Bellinghausen, tot onderzoeking van de Zuidelijke IJszee uitgezonden, ontdekte op zijne reis om de aarde (1819—1821; de eilanden Peter I en Alexander I (09° 30\' Z. B.).

Do binnenlanden van Amerika worden van dag tot dag meer bekend. Vele reizigers zijn dit werelddeel in verschillende richtingen doorgetrokken; doch niemand heeft zoo rijkelijk bijgedragen tot nadere kennis er van, als de Duitsche geleerde Alexander von Humboldt, die, vergezeld van den Franschen kruidkundige Aimé Bonpland, een groot deel van Spaansch Amerika (hoofdzakelijk Columbia, Mexico en Cuba) bezocht (1799—1804) en onschatbare berichten medegedeeld heeft omtrent do juiste ligging der plaatsen, de natuurlijke gesteldheid der landen, den staatkundigen toestand, de oudheden, de geschiedenis en het karakter der volkeren, welke hij heeft loeren kennen. — Door de waarnemingen van den Brit Pentland (1826) weten wij, dat Bolivia bergen heeft, die den Chimboraco, langen tijd voor den hoogsten borg der aarde gehouden, in hoogte overtreffen.

Door de steeds toenemende landverhuizing uit Europa wint Noord-Amerika dagelijks in belangrijkheid, en door het ontdekken van goudgronden in California (1848) is de scheepvaart op den Grooten Oceaan in den laatsten tijd bijzonder toegenomen.

-ocr page 37-

Op last van Catharixa II waron reeds pogingen aangewend om de noordoostelijke kusten van Azië nader te leeren kennen, toen onder de regeering van Keizer Alexander I door Kuusknstern eene reis om de wereld ondernomen werd (1803—1800). Na eenige nasporingen in de Groote Zuidzee gedaan te hebben , vervolgde hij do ontdekkingen van De Vries en La Peyrouse in de Jupansche zeeën; Sachalin hield hij voor een schiereiland, evenals de Brit Broüghton, die in 1797 deze kusten had opgenomen. — In 1811 werd de Russische Zeekapitein G clown in op een der Koerilische eilanden gevangen genomen en naar Jesso gevoerd, waar hij tot ISIS bleef. Hieraan hebben do Russen een werk te danken over het Japansche Rijk, dat tot dien tijd alleen door den Duitschor Engelbert Kümpfer (1691) en den Zweed Thun-bergh (1773 en 1776), beiden in Nederlandschen dienst, beschreven was. Na Golownin hebben de Nederlanders Doeff, Meyian, Overmeer Fischer en do Duitsche geleerde Von Sierold (in dienst van Nederland) vele belangrijke bijdragen tot do kennis van Japan geleverd. Het openen van sommige havens van dit Rijk voor den Europeeschen handel (1854, doch vooral sedert 1858) werkt krachtig mede om Japan meer algemeen bekend te doen worden.

Ofschoon eenige gezantschappen en de Protestantsche Zendeling Gutzlaff vole wetenswaardige bijzonderheden omtrent China aan het licht gebracht hadden, bleef echter onze kennis van dit land nog zeer gering tot 1842, toen de Britten het dwongen eenigo havens voor den Europeeschen handel open te stellen.

Het midden van Azië was genoegzaam onbereisd gebleven, toen de Engelschen, door verovering meester van bijna geheoi Vnor-Indië, Wehb en Colebrooke zonden (1808) om de bronnon van den Ganges op te sporen. Deze leerden door nauwkeurige metingen de verbazende hoogte van den Himalaia kennen. Later bezochten Moorcroft (1812) en Fraser (1815) dit gebergte. — De groote en hooge bergvlakte achter den Himalaia is echter door Europeanen nog weinig bezocht, behalve de woestijn Kobi, door welke van tijd tot tijd Russische gezantschappen naar Peking trekken. Doch hot was weder de groote Von Hümboldt, die op zijne reis door het Russische Rijk (1818) tot de kennis van deze vlakte en de gebergten van Azië kostbare bouwstoffen heeft verzameld-In den laatsten tijd hebben de gebroeders Schlagintweit en de Kolonel Waugh zich zeer verdienstelijk gemaakt door het onderzoeken en meten van do voornaamste toppen van den Himalaia (1850).

In het begin van het jaar 1840 ontdekte de Fransche scheepsbevelhebber Dumont d\'Urville onder 60° 33\'Z. B. en 158° 31\'O. L. (\') de kust van een met ijs en sneeuw bedekt en door ijsbergen en ijsvelden omgeven vastland, waaraan hij, naar zijne echtgenoot, den naam van Adelia gaf, en dat hij in eene westwaartsche richting omtrent 150 (Fransche) mijlen langs zeilde, in zooverre het ijs dit niet belette. Gelijktijdig nam de Amerikaansche zeevaarder Cn. Wilkes ten westen

(\') Meridiaan van Ferro. welke in deze Handleiding als eerste is aangenomen.

-ocr page 38-

24

van dc ontdekte kust op verscheidene punten tusschon ü5ü on 07° Z. li. land waar, terwijl de Britsclic Kapitein Ross in het begin van 1841 oostwaarts vandaar .tusschen 70° en 79° Z. B. vastland ontdekte, hetwelk hij Victoria noemde. Deze landen hangen waarschijnlijk met elkander samen, en zijn tlums onder den algcmeenen naam van Zuidpool-land bekend.

-ocr page 39-

EERSTE HOOFDSTUK.

De Aarde als V/ereldlichaam.

§ 1. de aarde in betrekking tot de andere ■wereldlichamen.

Du Aarde is slechts een zeer klein deel van het Heelal.

Door het Heelal of de Wereld verstaan wij de Aarde en de onmetelijke ruimte {hemelruimte of hemel), die men boven haar oppervlak ontwaart, met de ontelbare menigte bollen (wereldlichamen), welke in die ruimte gevonden worden.

De wereldlichamen kunnen onderscheiden worden in die, welke tot ons Znnne- of Planetenstelsel behooren, en die, welke daarbuiten zijn.

Ons Zonne- of Planetenstelsel bevat de Zm, de Planeten en de Kometen.

I. De Zon is, op een gemiddelden afstand van 20 GOG 800 geographi-sche mijlen van de Aarde, in het middelpunt van ons planetenstelsel geplaatst. Hare middellijn is 112,0G maal, en hare lichamelijke uitgebreidheid of inhoud dus 1 407 187 maal grooter dan die van de Aarde. De Zon bestaat echter uit eene stof, die minder zwaar is dan die van onze planeet, waardoor hare massa (d. i. de hoeveelheid stof, waaruit zij bestaat) die der Aarde slechts 359 551 maal overtreft. Zij draait in den tijd van 25 dagen en 4 uren van het westen naar het oosten om hare as. Bovendien beweegt zij zich snel met het geheele Planetenstelsel en de wereldlichamen daarbuiten om een gemeenschappelijk middelpunt of eene Centraalzon, omtrent wier plaats in de hemelruimte de geleerden liet nog geenszins eens zijn. De sterrenkundige Müdler te Dorpat zoekt deze Centraal- of Middelzon in de Alcyone, de helderste ster van de groep der Plejaden of het Zevengesternte, welke naar zijne berekening onze Zon 117 millioenmaal in lichamelijke uitgebreidheid overtreft, en 34 millioen aardbaanstralen (d. z. afstanden van de Aarde tot de Zon) van do grenzen van ons Planetenstelsel verwijderd is. Volgens hem zou onze Zon \'182 millioen jaren noodig hebben, om hare baan om deze Middelzon af te leggen.

II. Do Planeten of Dwaalsterren, aldus genoemd omdat zij aan het uitspansel als het ware schijnen te dwalen, zijn donkere bollen en ontleenen haar licht aan de Zon.

De Planeten worden onderscheiden in Hoofd- en Bijplaneten.

-ocr page 40-

•26

a. Do H o o fd p 1 an e ton, wier namen in de onderstaande tabel worden opgegeven, bewegen ïLch van het westen door het zuiden naar het oosten in elliptische banen van meerderen of minderen omvang om de Zon, als haar gemeenschappelijk brandpunt, en in dezelfde richting om bare as. Zij bestaan uit stof van verschillende dichtheid, waardoor hare massa niet evenredig is aan haren inhoud.

Hoofdplaneten.

Middellijn, die der Aarde als eenheid genomen.

Inhoud. die der Aarde als eenheid genomen.

Massa, die der Aarde als eenheid genomen.

Gemiddelde

afstand van de Zon in aardbaan-stralen.

Omloopstijd om de Zon.

Jaren.

Dagen.

Mercurius.

0,39

0,06

0,07

0,3871

88\'

Venus.

0,99

0,96

0,89

0,7233

225

De Aarde.

1

1

1

1

1

Mars.

0,52

0,14

0,13

1,5237

1

322

Asteroïden.

(\')

O

?

(3)

O

Jupiter.

11,20

1404

343,11

5,2028

11

315

Saturnus.

9,40

830

102,68

9,5388

29

167

Uranus.

3,52

44

14,44

19,1824

84

6

Neptunus.

4,54?

94?

?

30,0303

164

225

In 1877 is door den sterrenkundige Ann Arbor in Michigan nog none planeet ontdekt, wier bestaan sedert lang door Leverrier met zoo groote zekerheid was vermoed dat hij haar reeds den naam V\'dcanus had gegeven. Zij is eene ster van de vierde grootte (zie bl. 29), heeft hare loopbaan tusschen Mercurius en de Zon , en legt die af in omstreeks zeven jaren. Met j uistheid echter zij n haar omloopstijd en hare afmetingen nog niet bekend.

Van deze planeten waren er, behalve de Aarde, oudtijds slechts vijf bekend, namelijk Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en Saturnus (bl. 5). Eeuwen lang heeft men Saturnus voor de uiterste planeet van ons Zonnestelsel gehouden, totdat Herschel in 1781 buiten diens loopkring Uranus ontdekte. Nadat de Fransche sterrenkundige Leverrier weinige jaren te voren bewezen had, dat er zich buiten de loopbaan van den laatste nog eene planeet moest bevinden, is deze werkelijk in 1846 door Gam.e gevonden en heeft den naam van Neptunus ontvangen. — Reeds geruimen tijd vermoedde men het bestaan van eene dwaalster tusschen Mars en Jupiter, toen in 1801 Ceres ontdekt werd. Van 1802 tot 1807 vond men er achtereenvolgens nog drie andere, Pallas, Juno en Vesta, die, evenals Ceres, den naam \\an Asteroïden ot\'Kleine Planeten ontvingen, eene geringe grootte hebben, en als brokstukken beschouwd worden van eene enkele groote planeet, welke op eene ons onbekende wijze zou vaneen gesprongen zijn. Gedurende 38 jaren heeft men tusschen

0) Hare middellijtt is verschillend, en kleiner dan die van Mercurius.

(2) Haar inhoud is kleiner dan die van Mercurius.

(3) Haar afstand van de Zon verschilt van 45.5 tot 70.7 millioen geographische mijlen. Haar omloopstijd verschilt van 3 jaren en 97 dagen lot li jaren en 119 dagen.

-ocr page 41-

ilc loopkringen van Mars en Jupiter geen nieuwe dwaalsterren ontdekt; doch sedei\'t \'1845 is het vroeger bekende viertal der Asteroïden met nog meer dan 100 vermeerderd.

Men onderscheidt do hoofdplaneten in zichtbare en telescopische. Do zichtbare zijn die, welke van do hoogste oudheid bekend zijn. De telescopische, alleen door verrekijkers waar te nemen, zijn de sedert \'1781 ontdekte.

Mercuriiis en Venus (en Vuleanus), wier loopkringen door de aardbaan zijn ingesloten, worden Binnen- of Beneden-planeten, Mars en do volgende Buiten- of Boven-planeten genoemd.

Al de hoofdplaneten zijn kleiner dan de Aarde, met uitzondering van Jupiter, Satunms, Uranus en Neptunus.

Men verkrijgt nagenoeg de afstanden der hoofdplaneten van de Zon door te stellen, dat

Mercurius

4

4

Venus

4 (3 X

1) =

7

de Aarde

4 -f- (3 X

2) =

10

Mars

4 (3 X

4) =

10

de Asteroïden 4 (3 X

8) =

28

Jupiter

4 (3 X

10) =

52

Saturnus

4 (3 X

32) =

100

Uranus

4 (3 X

64) =

196

Neptunus

4 (3 x 128) =

OC GO CO

(ieder = ongeveer 2 000 000 geographische mijlen) van de Zon verwijderd is. — Neptunus biedt hier echter de grootste afwijking aan, dewijl zijn afstand van de Zon geen 770, maar G20 millioen geographische mijlen bedraagt.

b. De Bijplaneten, ook Wachters, Trawanten, Satellieten en Manen genoemd, bewegen zich van het westen naar het oosten om de hoofdplaneten, en met deze om de Zon. Zij hebben ook eene beweging om hare as. Men kent 21 bijplaneten, waarvan er i tot de Aarde, 4 tot Jupiter, 8 tot Saturnus, 0 tot Uranus en 2 tot Neptunus behooren. Al deze bijplaneten, met uitzondering van do Maan, den wachter der Aarde, kunnen alleen door kijkers worden waargenomen. Behalve door zijne wachters is Saturnus omringd door twee zich vrij bewegende en in hetzelfde vlak liggende dunne ringen, welke, evenals do planeten, door de Zon verlicht worden.

De Maan is gemiddeld (50,3 aardstralen of 51803 geographische mijlen van de Aarde verwijderd. Hare middellijn is 0,27234, haar inhoud 0,0202, hare massa 0,0114 van die der Aarde.

De loop van de Maan om de Aarde geschiedt van hot westen door het zuiden naar hot oosten in 2/ dagen en 8 uren [siderale omloopstijd], Intusschen heeft de Aarde omtrent 27° van hare baan afgelegd, waardoor de Maan nog 2 dagen en 5 uren moet besteden , om weder in donzelfden stand ten opzichte van de Zon en de Aarde to komen [synodische omloopstijd = 29 dagen en 13 uren). Gedurende den sideralen omloopstijd draait de Maan eens om hare as, zoodat steeds hetzelfde gedeelte \\an hare oppervlakte naar de Aarde gekeerd blijft.

-ocr page 42-

•28

Do Maan, een donker lichaam zijnde, wordt slechts aan eene zijde door do Zon verlicht, en van doze verlichte helft is van de Aarde uit een grooter ol\' kleiner gedeelte zichtbaar, naarmate van den stand der Aarde ten opzichte dier verlichte helft; hierdoor ontstaan de schijngestalten of phases Tan de Maan. Er zijn vior hoofdphases: nieuwe of donkere maan {conjunctie, d. i. samenstand van Zon en Maan), wanneer de Maan tusschen de Zon en de Aarde staat, en naar deze hare donkore zijde keert; eerste kwartier, wanneer zij een vierde van hare loopbaan heeft afgelegd, en hare westelijke helft of rechterzijde verlicht is; volle maan (oppositie, d. i. tegenoverstand van Zon en Maan), als zij de Aarde tusschen zich en do Zon hoeft, en wij hare verlichte helft geheel aanschouwen; laatste kwartier, wanneer zij drie vierde van haren weg heeft voleindigd, en hare oostelijke helft of linkerzijde verlicht is.

Het vlak van do baan der Maan snijdt dat van de baan der Aarde onder een\' hoek van 5°. Wanneer de Maan bij de conjunctie in of nabij een der snijpunten {knoopen) dezer banen is, dan heeft er eene Zonsverduistering [Zon-eclips) plaats; bij de oppositie eene Maansverduistering (Muan-eclips). Staat de Maan juist in het snijpunt, dan is de eclips geheel; staat zij er slechts nabij, dan is de eclips gedeeltelijk.

III. Ook de Kometen of Staartsterren ontvangen haar licht van de Zon, en bewegen zich in elliptische, doch zeer uitmiddelpuntige (excentrische) banen om dit wereldlichaam. Zij zijn alleen, doch niet altijd, zichtbaar, wanneer zij in de nabijheid der Zon zijn. Men onderscheidt aan de kometen de kern, don haar omringenden dampkring on gewoonlijk een meestal van de Zon afgekoerden staart. Sommige bestaan uit eene zeer dunne en zeer doorzichtige stof, en hebben zeer weinig massa. Eenige staartsterren blijven onzichtbaar voor het ongewapend oog; andere, gelijk in 1858 die van Donati, vertoonen zich met ongemeenon luister. Van do 600—700 tot dusver geziene kometen zijn er een ISOtal moor nauwkeurig waargenomen, en van slechts enkele de omloopstijden berekend; zoo volbrengt de komeet van Halley in 70, die van Olcers in 74, die van Biela. in ö\'/i, die van Encke in S\'/s jaren haren loop om de Zon. Den i2dequot; April 1874 is door don Sterrenkundige Coggia. te Marseille eene sedert naar hem genoemde komeet ontdekt, die volgens voorloopige berekeningen een omloopstijd van 9000 jaren zoude hebben.

De wereldlichamen buiten ons Zonnestelsel dragen den naam van vaste sterren, en\'worden aldus genoemd, omdat zij ten opzichte van elkander steeds denzelfden schijnbaren afstand behouden. Zij onderscheiden zich van de planeten door haar licht, hetwelk zij, evenals do Zon, in zichzelve hebben. Deze hemellichamen zijn derhalve zonnen i om welke zich hoogstwaarschijnlijk, ovenals om de onze, donkere doch ons geheel onbekende bollen wentelen. Zij bevinden zich op een zoor grooten, ofschoon bij sommige niet onmootbaren afstand van de Aarde. Uit nauwkeurige waarnemingen is het gebleken, dat de afstand dor ster 61 van bet sterrenbeeld de Zwaan tot aan de Zon gelijk is aan omstreeks 600 000 aardbaanstralen, en dat de ster Wega van de

-ocr page 43-

1

Lier bijna 790 000 aardbaanstralen van de Zon verwijderd is. Door : dozen verbazenden afstand vertoonen do vaste sterren, ofsclioon zij onze Zon in grootte evenaren of overtreffen, zich aau het oog als zeer klein.

De sterren, welke men met het ongewapend oog kan waarnemen, worden, ten opzichte van haren meerderen of minderen glans of schijnbare lichtsterkte, verdeeld in sterren van do eerste tot de zesde grootte. De meeste kunnen echter niet dan door telescopen gezien worden, en heeten daarom telescopische sterren, die in sterren van de zevende tot de zestiende grootte onderscheiden worden.

Reeds in de vroegste tijden zijn de vaste sterren tot groepen bijeen-( gevoegd, die men gesternten (constellaties) of sterrenbeelden noemt.

De Ouden kenden slechts 48 sterrenbeelden; doch thans telt men er \'108. Zij worden verdeeld in die van den Dierenriem (12 in getal) , die ten noorden (48) en die ten zuiden van den Dierenriem (48).

De Dierenriem of Zodiak is een gordel, 200 breed, aan het gewelf ■ des hemels, en bevat do volgende sterrenbeelden, welke door de bijgevoegde teekens aangeduid worden:

de Ram (Aries\'),

V de Stier (Taurus),

TT de Tweelingen (Gemini),

gn de Kreeft (Cancer),

de Leeuw (Leo),

flf de M a a g d ( Virgo),

=3= de Weegschaal (Libra), \'11 de Schorpioen (Scorpio),

de Schutter (Sagittarius),

\'quot;Vd de Steenbok (Capricormis),

Ut: de Waterman (Aquarius) en X de Visschen (Pisces).

Tot de hemellichamen buiten ons Zonnestelsel behooren verder de melkweg, de nevelvlekken en de dubbelsterren.

a. De melkweg is een verlichte gordel, die zich bijna in de gedaante van een grooten cirkel aan den hemel vertoont. Uit waarnemingen, met sterke verrekijkers gedaan, is hot gebleken, dat zijn glans alleen veroorzaakt wordt door het licht van duizenden sterren, die zich zeer klein voordoen, en in de richting van dezen gordel, op veellicht ongemeen groote afstanden, dicht bij elkander schijnen geplaatst te zijn; alsmede dat die plaatsen, well® zich het helderst aan het bloote oog vertoonen, het rijkst in sterren zijn.

b. De n e v e 1 v 1 e k k o n doen zich door goede kijkers voor als zwak verlichte wolken, en hebben sedert eeuwen noch hare gedaante noch hare plaats aan den hemel veranderd. Men onderscheidt ze in zoodanige, wier glans, met behulp van sterke verrekijkers, gebleken is te ontstaan door eene overgroote menigte van dicht bij elkander geplaatste sterren (Sterrenhoopen), en in zoodanige, welke door de sterkste verrekijkers het aanzien van wolken behouden, en derhalve óf inderdaad slechts lichtnevels zijn, óf, wanneer zij ook uit sterren bestaan, zoo ongemeen ver van ons verwijderd zijn, dat zelfs de afstand der

-ocr page 44-

30

gewone vaste sterren gering is in verhouding tot dien van deze hemellichamen.

c. Dubbelsterren zijn twee zeer nabij elkander geplaatste sterren, ■waarvan de eene zich om de andere beweegt, of die misschien beide om een gemeenschappelijk middelpunt loopen. Men heel\'t ook drie-, vier- en meervoudige sterren waargenomen, uit drie, vier of meer sterren bestaande, die onderling één geheel vormen.

§ 2. GEDAANTE DER AARDE.

De aarde heeft eene bolronde gedaante. — De bewijzen hiervoor zijn :

1. De waarschijnlijkheid, dat de gedaante der Aarde overeenkomt met die van de overige planeten;

2. Het rijzen en dalen van do Poolster met betrekking tot den horizon, naarmate men noord- of zuidwaarts gaat;

3. Het niet gelijktijdig verlicht zijn van do geheele Aarde door de Zon:

4. Het slechts allengs zichtbaar worden van verwijderde voorwerpen, van hun bovenste deel af;

5. De naar verhouding geringe afstand , op welken de grootste voorwerpen zich van onder af aan ons oog onttrekken;

0. De ronde schaduw der Aarde bij Maansverduisteringen;

7. De reizen rondom de Aarde gedaan.

De Aarde is evenwel geen volkomen bol, maar een aan de polen afgeplat bolvormig lichaam, eene spheroïde.

Uit de verrichte graadmetingen blijkt, dat de afplatting naar de polen toe geenszins volkomen regelmatig is. Vandaar dat men de ware afplatting nog niet nauwkeurig kont. Volgens de laatste metingen staat do middellijn van don evenaar tot de as der Aarde nagenoeg als 301 tot 300.

§ 3. GROOTTE DER AARDE.

De as der Aarde...................1712,5 geogr. mijl.

De middellijn van den evenaar...........1718,5 » »

De omtrek van den evenaar............ 5400 » »

De oppervlakte van den aardbol ongeveer. . . 9 261 000 □ » »

De inhoud van den aardbol bijna. ... 2 659 000 000 kub. » »

§ 4. BEWEGINGEN DER AARDE.

Behalve hare beweging mot de Zon en ons geheele Planetenstelsel door de ruimte der schepping (bl. 25), heeft de Aarde twee bewegingen, eene om hare as (de dagelijksche) , en eene om de Zon (de jaarlijksche).

Dat de Aarde zich om hare as draait wordt waarschijnlijk door de dagelijksche schijnbare omwenteling van den sterrenhemel; het is toch aannemelijker, dat deze door do omwenteling der Aarde wordt veroorzaakt, dan door eene gemeenschappelijke beweging van zoovele lichamen, waaronder er sommige zijn, die de Aarde verre in massa

-ocr page 45-

31

overtreffen , om don betrekkelijk kleinen aardbol. Ook het bestaan der regelmatige stroomingon van de zee en van den dampkring van het oosten naar het westen, die tusschen de keerkringen worden waargenomen , kunnen alleen uit eene dagelijksche omdraaiing der Aarde worden verklaard.

Deze beweging geschiedt van het westen naar het oosten, en wordt in 24 uren volbracht. Zij veroorzaakt dag en nacht, daar de Aarde, een donker lichaam zijnde, slechts aan de naar dc Zon gekeerde zijde wordt verlicht.

De Aarde beweegt zich van het westen naar het oosten om de Zon in eene elliptische baan van 134 000 000 (of volgens andere berekeningen 129 853000) geographische mijlen in omvang, binnen den tijd van 303 dagen, 5 uren, 4-8 minuten en 48 seconden, welk tijdsverloop een jaar wordt genoemd.

Door deze beweging schijnt de Zon in den tijd van één jaar den aardbol rond te loopen.

Do as der Aarde staat niet loodrecht op het vlak van hare loopbaan, maar helt daarnaar over onder een hoek van omtrent OG1/» graden. Vanhier het verschil in jaargetijden en dc ongelijkheid der lengte van dagen on nachten.

S 5. DE CIRKELS EN PUNTEN.

De denkbeeldige spil of as, waarom de Aarde zich draait, is die middellijn van dit wereldlichaam , welke door die punten gaat, welke bij deze omwentelingen alleen onbeweeglijk blijven. Hare uiteinden heeten aspunten of polen, en worden in noord- en zuidpool onderscheiden.

Over de oppervlakte dor aarde heeft men eene menigte denkbeeldige cirkels getrokken, welke in groote en kleine worden onderscheiden.

Groote cirkels zijn die, waarvan het vlak door hot middelpunt der Aarde gaat on haar dus in twee gelijke halfronden deelt; kleine, waarvan het vlak buiten het middelpunt des aardbols ligt.

Iedere cirkel wordt verdeeld in 360 graden {0)\', een graad in GO minuten (\'), en eene minuut in 60 seconden [quot;). Do graden van alle cirkels zijn derhalve niet even groot.

Een graad van de groote cirkels bevat:

111,111 kilometers,

104,3 Russische wersten,

75 kleine Italiaansche mijlen ,

73,779 palen van Java (van 1506 meters),

G9,12 Engolsche landmijlen,

60 groote Italiaansche, kleine of Engolsche zeemijlen cn palen

van Sumatra,

26,66 kleine Spaansche mijlen ,

25 Franscho mijlen (lieuos) ,

Poolsche en Hollandsche mijlen, groote zeemijlen on uren gaans (van 5555,5 meters),

20

-ocr page 46-

32

•19 Portugeesclio on grootc Spaanscho mijlen,

45 Geographischc nn Diiitsclic mijion,

■14,80 Oostonrijksche mijlen,

12 Mecklonburgsche en oud-Hongaarscho. mijlen,

10,41 Zweedsche mijlen,

10 Noorwoegsche mijlen.

De grootc cirkels zijn de evenaar, do middagcirkels, do zonsweg en do gezichteinder; de kleine, de parallellen ofi evenwijdige cirkels.

1. Do evenaar (equator), ook oven nachts lij n (equ ino c-1 tiaal) en linie genoemd, is op 90° afstands van do polen getrokken, on verdeelt de Aarde in een noordelijk en zuidelijk halfrond. Wanneer de Zon in den evenaar is, dan is de lengte van dag en nacht over dej gelioole Aarde gelijk.

2. De middagcirkels (meridianen) zijn door de beide polen; 1; getrokken en verdoelen den aardbol in een oostelijk en westelijk halfrond: Door den meridiaan eener plaats verstaat men echter gewoonlijk oor. halven cirkel, van do eeno pool tot de andere over do bedoelde plaats getrokken. Alle plaatsen, onder denzelfdon meridiaan gelegen, hebber op gelijken tijd middag. Het getal dezer cirkels is onbepaald, dam. elke plaats haren meridiaan beeft.

Een hnnner wordt als Eerste meridiaan aangenomen. Op oude Hollandscho kaarten vindt men als zoodanig veelal dien over de Piei van Teneriffe; in werken, die ton algemeenen nutte, mootsn dienen, doorgaans dien van Ferro, die echter een weinig ten oosten van dat eiland loopt. Vele volken nemen als Eersten meridiaan dien aan, welke over hunne hoofdstad of hunne voornaamste sterrenwacht, b. v, Greenwich , Parijs, Amsterdam enz. wordt getrokken. Onze zoolieden nemen dien van Greenwich als eersten aan.

I

3. De Zon beschrijft in haren schijnbaren jaarlijkschen loop om de Aarde , aan don hemel in het midden van don Dierenriem, een groot» cirkel, zonsweg of ecliptica genoemd. Dezen naam geeft met. ook aan een cirkel, die, den evenaar onder een hoek van 23,,28j|quot; snijdende, om den aardbol wordt getrokken.

Do punten, in welke do zonsweg don evenaar snijdt, hoeten nacht-; evenings- of equinoctiaal-punten, ook wol lente- en herfst! snode, en die, waar do ecliptica het vorst van den equator verwijderd is, solstitiaal- of zonnestilstands-punten (zomer- et| wintorzonnostand).

De zonsweg wordt verdeeld in 12 gelijke bogen, elk van 30°, die d teekens der ecliptica genoemd worden, en de namen der 12 sterronbeel-j don van den Dierenriem dragen. Men onderscheidt ze in noordelijke ens zuidelijke, — lente-, zomer-, herfst- en winterteekens :

-ocr page 47-

33

Noordelijke teekens.

Zuidelijke teekens.

Vi

V ! Lenteteekens.

TTL! Herfstteekens.

U 1

S)

kt gt; Zomerteekens.

XX\'z) Winterteekens.

tip)

X )

Men heeft ook eene verdeeling in dalende (25, , lip, =Q=, IIX, -H») en klimmende teekens , t~, K , V\', V i H), naar het schijnbaar dalen en klimmen van de Zon.

4. De gezichteinder (horizon) wordt op een afstand van 90° van do plaats, waar men zich bevindt, om de Aarde getrokken. Elk punt van den aardbol heeft derhalve zijn bijzonderen gezichteinder. Deze groote cirkel wordt de ware horizon genoemd, ter onderscheiding van den schijnbaren horizon, een kleinen cirkel, die op een vlak veld of de open zee het oog bepaalt en evenwijdig aan den voor ons onzichtbaren waren horizon loopt.

Door de dagelijksche beweging der Aarde zien wij de hemellichten boven den horizon rijzen {opgaan) en onder dezen verdwijnen {ondergaan). \'\'

Het uiteinde der rechte lijn, welke uit hot middelpunt der Aarde door het punt, waar men zich bevindt, naar den hemel getrokken wordt, heet toppunt [zenith). Het tegenovergestelde punt in het andere (onzichtbare) halfrond des hemels, 180quot; van het zenith verwijderd, wordt voetpunt {nadir) genoemd.

Elke groote cirkel, die door het zenith gaat en dus den waren horizon rechthoekig snijdt, draagt den naam van verticaalcirkel.

Des middags ten twaalf ure heeft de Zon voor dien dag haren hoog-sten stand boven den horizon bereikt. Denkt men zich nu een groeten cirkel, uit het toppunt door het middelpunt van de Zon naar den horizon getrokken, dan hoeft men daar, waar deze cirkel den gezichteinder snijdt, hot Zuiden {middag). Het tegenovergestelde punt van den gezichteinder is het Noorden [middernacht). Wanneer men zich nu met het gezicht naar het Zuiden wendt, dan heeft men aan zijne linkerzijde, 90° van het Zuiden en Noorden, het Oosten [morgen), waar de Zon met het begin van de lente en den herfst opkomt; aan zijne rechterzijde, insgelijks 90° van het Zuiden en Noordon, het Westen {avond), waar de Zon op don genoemden tijd ondergaat.

Deze punten worden hoofd-, wereld-,\'hemel- of windstreken genoemd. Daartusschen onderscheidt men nog vier nevenstreken, hot Noordoosten, Zuidoosten, Zuidwesten en Noordwesten. Tusschen de acht genoemde heeft men weder acht, en tusschen de zoo verkregene zestien weder zestien andore streken.

Eene naar deze 32 streken afgedoelde schijf draagt den naam van wind- of scheepsroos, en, wanneer zij van eene magneetnaald voorzien is, dien van kompas.

5. Eiken kleinen cirkel, evenwijdig aan den evenaar op den aardbol getrokken, noemt men evenwijdigen of parallel-cirkel. I. 3

-ocr page 48-

34

Do keerkringen zijn parallellen, op 23028\' afstands van den evenaar getrokken over de zonnestilstands-punten. Zij worden onderscheiden in den noorder- of kreefts-keerkring en den zuider- of steenboks-k eerkring.

Do poolcirkels bevinden zich op een afstand van 23028\' van de beide polen; zij bepalen de punten, voor welke de Zon in den lang-ston nacht gedurende 24 uren in het geheel niet boven den gezichteinder verschijnt, en op den langsten dag in hetzelfde tijdsverloop niet ondergaat. Men heeft den noord- en zuidpoolcirkel.

§ 6. GEOGRA-PIIISCHE LENGTE EN BREEDTE, POOLSHOOGTE.

■1. De geographische lengte van eene plaats is do afstand van haren middagcirkel ten oosten of westen van don eersten meridiaan , gemeten op den evenaar; vandaar ooster- en westerlengte. Wanneer bij het bepalen der lengte van eene plaats niet wordt uitgedrukt of zij oostelijk of westelijk is, dan is hot de lengte ten oosten van genoemden cirkel.

Stelt men de lengte van Ferro 0°, dan is

die van Tenerijfe 1° O.

die van Greenwich 17° 39\'3Gquot;0.

die van Parijs 20quot; O. en

die van Amsterdam 22° 32\'54quot; O.

Bij hot gebruik der meridianen van Ferro en Tenerijfe neemt men eigenlijk dien van Parijs als richtsnoer aan, en trekt den eerstgenoem-don 20°, dien van Tenerijfe 19° bewesten den meridiaan van Parijs. Op oude Hollandsche kaarten echter is do meridiaan, wolken men zich over do Piek van Tenerijfe moet voorstellen, 18052\' (of naar nauwkeuriger bepaling -18o50\'52quot;) ten westen van dien van Parijs. De meridiaan van Ferro wordt nagenoeg \'/i graad ton oosten van dit eiland getrokken , daar de westpunt van Ferro 20o30\'24quot;, de oostpunt 20o16 24 bewesten den meridiaan van Parijs ligt.

Elke lengtegraad bevat onder den evenaar 13 geographische mijlen. Naarmate men de polen nadert, worden de lengtegraden steeds kleiner ; op 52° N. B. zijn zij gelijk aan slechts O\'/j geographische mijlen , en onder de polen zelve gelijk 0.

2. De geographische breedte eener plaats is haar afstand van den evenaar, gemeten op den meridiaan der plaats. Daar de evenaar het aardoppervlak in een noordelijk en zuidelijk halfrond verdeelt, heeft men no or der- en zuiderbreedte.

De breedtegraden bevatten elk omstreeks 15 geographische mijlen, doch zijn, wegens de afplatting der aarde, bij den equator iets kleiner dan in de nabijheid van de polen.

3. Door poolshoogte van eene plaats verstaat men den afstand van de pool, dio het naast bij haar is, boven den waren horizon,

-ocr page 49-

35

gemeten op een verticaalcirkel. Do poolshoogte eener plaats is gelijk aan hare breedte.

§ 7. LUCHTSTREKEN.

De keerkringen en poolcirkels verdeelen de oppervlakte der aarde in vijf gordels [zonen] of luchtstreken: de heete luchtstreek, tusschen do beide keerkringen; de gematigde luchtstreken (noordelijke en zuidelijke), tusschen de keerkringen en poolcirkels, en de koude luchtstreken (noordelijke en zuidel ijk e), binnen de poolcirkels.

De heete luchtstreek bevat 0,398, de gematigde luchtstreken 0,520 en do koude 0,082 van de oppervlakte der aarde.

g 8. DE GLOBE.

A. Inrichting van de globe.

De globe is de voorstelling van het oppervlak der aarde op een bol. Do afwijking van eene volkoraene sfeer en de oneffenheden van de oppervlakte der aarde zijn in verhouding tot de grootte des aardbols te gering, om bij eene globe van gewonen omvang in aanmerking te komen.

Op do globe zijn aangewezen de evenaar, de zonsweg, de eerste meridiaan, de keerkringen en poolcirkels, terwijl gewoonlijk van iO tot 10 graden meridianen en parallellen getrokken zijn. Verder zijn de zeeën, landen, eilanden enz. in hunne evenredige grootte en omtrekken daarop afgeteekend.

Door het middelpunt en de polen van de globe gaat een koperen spil, wier meetkunstige as de as der aarde voorstelt. Deze spil draait aan de polen in een koperen ring, welks oostelijke kant met het ware midden van de globe overeenkomt, en het vlak van een middagcirkel voorstelt {algemeene middagcirkel). Hij wordt door de polen in twee halve cirkels verdeeld. Het bovenste gedeelte is van den evenaar tot aan de polen, hot benedenste gedeelte van de polen tot aan de evennachtslijn in tweemaal 90 graden verdeeld.

Tusschen den straks genoemden koperen ring en het oppervlak van de globe is om de noordpool een uurcirkel geplaatst, welke naar de uren van den dag in tweemaal 12 doelen verdeeld is, en om de as bewogen kan worden. Op sommige globes wordt de uurcirkel op den algemeenen middagcirkel bevestigd, en is hij van een beweegbaar wijzertje voorzien.

De globe wordt met haren koperen ring bevestigd in den stoel, bestaande uit een hoLiten rand en een voetstuk, waarop de gezegde rin0, in eene sleuf rust.

Het bovenvlak van don houten rand gaat door het middelpunt van den bol, en stelt het vlak van den waren horizon voor. In twee sleuven aan den binnenkant van dezen rand kan de koperen ring, in welken de globe hangt, bewogen worden.

-ocr page 50-

36

De bovenvlakte van den genoemden rand vertoont eene soort van altijddurenden almanak. Men vindt daarop van den binnen- naar den buitenkant:

1. een cirkel, verdeeld in 360 graden;

2. een cirkel, verdeeld in 12 deelen, naar de 12 sterrenbeelden van den Dierenriem; ieder teeken is weder in 30 graden verdeeld;

3. een cirkel, verdeeld in 365\'/» deelen, naar do dagen van een gewoon jaar, en daarnaast een anderen, om de Zondagsletter voor een gewoon jaar te bepalen ;

4. vier cirkels, naar het getal jaren van het eene tot het andere schrikkeljaar, het verschil aanwijzende, dat er tusschen deze jaren bestaat. Naast deze vindt men een cirkel in 12 deelen, naar de maanden van het jaar, met het aantal dagen voor iedere maand;

5. een cirkel, waarop de 32 windstreken zijn aangewezen.

Niet op alle globes volgen deze cirkels in dezelfde orde. Dikwijls is voor de cirkels, welke de dagen der verschillende jaren aanwijzen, slechts één cirkel genomen. Somtijds worden ook nog de voornaamste onveranderlijke feesten en Heilige dagen der Roomsche Kerk aangewezen.

Onderaan den voet des stoels van de globe is een kompas gevoegd.

Bij de globe behoort ook een verticaalcirkel, welke met eene schroef in het toppunt van den horizon aan den algemeenen meridiaan kan vastgemaakt en om de globe bewogen worden. Hij is vaii den horizon naar het toppunt in 90° verdeeld, en gewoonlijk tot 18° beneden den horizon verlengd.

B, Gebruik van de globe.

De aardglobe dient om ons eene juiste voorstelling te geven van de betrekkelijke ligging en de evenredige grootte der verschillende deelen van de oppervlakte der aarde, en tot het oplossen van vele geographische voorstellen, die echter door berekening, metingen en waarnemingen aan den sterrenhemel nauwkeuriger kunnen beantwoord worden.

1. De lengte en breedte eener plaats te vinden. — Men brenge de plaats onder den algemeenen meridiaan. De graad op dezen cirkel, welke met de bedoelde plaats overeenkomt, wijst de breedte aan; daar, waar de meridiaan den in graden verdeelden evenaar snijdt, vindt men de lengte.

2. Den afstand van twee gegeven plaatsen te vinden. Men mete met een passer den afstand dier plaatsen, en zie op den evenaar, hoevele graden de opening des passers bevat; of men gebruike daartoe den verticaalcirkel. Men herleide vervolgens hot verkregen aantal graden tot die maat, welke begeerd wordt.

3. Het verschil des tijds te vinden van twee plaatsen, die verschillende middagcirkels hebben. — Daar de zon, door de dagelijksche beweging der aarde, in 24 uren van het oosten

-ocr page 51-

37

naar het westen rondom de aarde een weg varf 360° schijnt af te leggen, zal zij één uur ■vroeger aan den meridiaan eener plaats zijn dan aan dien van eene andere, welke 15° westelijker ligt. Een graad verschil in lengte geeft dus 4 minuten verschil in tijd.

Men zoeke derhalve het verschil in lengte der twee plaatsen, en be-rekene daarnaar het verschil in tijd; — of men brenge eene der plaatsen onder den algemeenen meridiaan, en stelle dan het getal 12 van den uurcirkel insgelijks daaronder (of den wijzer op 12 uur). Wanneer men nu de globe draait, totdat de andere plaats aan den genoemden meridiaan komt, dan zal de uurcirkel het verschil in tijd der beide plaatsen aanwijzen.

4. De omwoners, tegenwoners en tegenvoeters te vindon. — De omwoners wonen onder dezelfde parallel, doch onder den tegenovergestelden meridiaan. (Verschil in tijd van 12 uren.) — De tegenwoners hebben denzelfden meridiaan, doch eene tegenovergestelde breedte. (Tegengestelde jaargetijden; de langste dag bij de eene is de kortste voor de andere.) — De tegenvoeters wonen onder den tegenovergestelden meridiaan en parallel. (Verschil in tijd van 12 uren en tegengestelde jaargetijden.)

Brengt men eene in het noordelijk halfrond gelegen plaats onder den algemeenen meridiaan, dan vindt men onder dien cirkel op zoovele graden zuiderbreedte, ais de plaats noorderbreedte heeft, de tegenwoners; wanneer men dc globe 180° door den bedoelden meridiaan laat gaan, dan krijgt men onder dezelfde noorderbreedte de omwoners, en onder de tegenovergestelde breedte de tegenvoeters.

5. De globe overeenkomstig eene gegeven plaats te stellen. — Men stelle den horizon van de globe overeenkomstig de windstreken, d. i. met de noordpool naar het noorden, brenge vervolgens de plaats onder den algemeenen meridiaan, en verheffe de noord- of zuidpool zoovele graden boven den noordelijken of zuidelijken horizon, als de plaats noorder- of zuiderbreedte heeft.

G. De rechte, schuinsche en evenwijdige sfeer aan te to on en. — De plaatsen, onder den evenaar gelegen, hebben de rechte sfeer. De zon komt rechthoekig op, en gaat rechthoekig onder. De polen zijn aan den horizon. Deze laatste verdeelt den evenaar en de parallellen in twee gelijke deelen; hieruit\' volgt dat onder de linie de lengte van dag en nacht altijd gelijk is.

Aan de polen heeft men de evenwijdige sfeer. De noord- of zuidpool staat in het toppunt, en de evenaar is in den horizon. De zon loopt evenwijdig met den gezichteinder, en is gedurende de eene helft van haren loop boven, en gedurende dc andere onder dien cirkel; vandaar is het voor de polen zes maanden dag en zes maanden nacht.

De plaatsen, tusschen den evenaar en de polen gelegen, hebben de schuinsche sfeer. De zon rijst schuins boven den horizon, en daalt er schuins onder. Daar gemelde cirkel de parallellen in twee ongelijke

-ocr page 52-

38

doelen verdeelt, is de lengte van dag en nacht niet gelijk, behalve op den tijd, wanneer de zon in den evenaar is.

7. De declinatie der zon te vinden op een bepaalden dag. — Declinatie der zon is de afstand van dat wereldlichaam tot den evenaar. Men heeft dus noordelijke en zuidelijke declinatie in de klimmende en dalende teekens.

Men zoeke eerst in den almanak op den horizon, met welken graad van den zonsweg de gegeven dag overeenkomt, en brenge daarna dien graad aan den algemeenen meridiaan, op welken men zie hoe vele graden de zon van den evenaar verwijderd is.

8. Het uur van opkomst en ondergang der zon te vinden voor eene plaats op een bepaalden dag. —Eerst stelle men de globe overeenkomstig de gegeven plaats, brenge voorts den graad der zonsdeclinatie aan den algemeenen meridiaan, en stelle den uurwijzer op 12 (of brenge 12 van den uurcirkel onder den genoemden meridiaan). Draait men nu de globe oost- en westwaarts, totdat do graad der zonsdeclinatie den horizon raakt, dan zal de wijzer (of de uurcirkel) aantoonen hoe laat de opkomst en ondergang der zon plaats heeft.

9. De plaatsen te vinden, waar de zon op een gegeven dag in het toppunt staat. — Do plaatsen, wier breedte gelijk is aan de declinatie, welke de zon op den gegeven dag heeft, hebben in don loop van dien dag (dos middags) do zon in hot toppunt.

10. Do hoogte der zon voor eene gegeven plaats en een bepaalden tijd te vindon. — Door hoogte van de zon verstaat men haren afstand van den horizon.

Men stelle de globe eerst overeenkomstig de gegeven plaats, on brenge dan den zonsdeclinatie-graad aan don algemeenen meridiaan. De boog des meridiaans, gemeten van den horizon tot de declinatie, zal dan do hoogte der zon op don middag aanwijzen.

Moet men hare hoogte buiten don middag vinden, dan brenge men, wanneer do zonsdeclinatie aan don genoemden meridiaan is, ook 12 van den uurcirkel onder dien meridiaan (of zette den wijzer op 12), en draaie dan de globe, totdat do uurcirkel (of do wijzer) het bedoelde uur aanwijst. Vervolgons brenge men den verticaalcirkel, aan hot toppunt vastgemaakt, over den graad der zonsdeclinatie, on mete door dezen cirkel den boog van den horizon tot aan dien graad.

11. Het uur te vinden, wanneer de morgenschemering begint on de avondschemering eindigt. — Bij helder weder heeft de schemering vóór hot opkomen of na het ondergaan van de zon plaats, zoolang zij zich niet moer dan 18° onder den horizon bevindt. Hoe grooter de breedte oener plaats is, des te langer duurt de schemering.

-ocr page 53-

an

Men ga op dezelfde wijze te werk als bij het vinden van het uur der opkomst en des ondergangs van de zon, doch brenge den graad der zonsdeclinatie niet aan, maar 18° beneden den horizon, hetwelk men mete door den verticaalcirkel (tot dit einde 18° grooter dan een kwartcirkel), aan het toppunt vastgeschroefd.

-ocr page 54-

TWEEDE HOOFDSTUK.

De Aarde in haren natuurlijken toestand.

§ 1. DE OPPERVLAKTE DER AARDE.

Wij kennen slechts het buitenste deel van den aardbol. Men is in de diepste bergwerken (in den Hartz) nauwelijks 700—800 meter ver naar binnen doorgedrongen, en, daar de bovonmoml dier mijnen hoog boven het oppervlak van de zee ligt, slechts tot ruim 100 meter onder dit oppervlak gekomen. In de veel lager gelegen steenkolenmijnen van Valenciennes en Luik is men betrekkelijk niet zuo diep, maar tot 400—500 meter onder den zeespiegel ingedrongen.

Voordat hare oppervlakte de tegenwoordige gedaante bekwam, heeft de aarde verscheidene groote veranderingen ondergaan, welke deels door de kracht van het vuur, deels door die van het water bewerkt zijn geworden. Deze beide krachten brengen door vulkanen, aardbevingen , watervloeden en aanslibbingen nog voortdurend veranderingen te weeg.

De bedoelde oppervlakte bestaat uit land en water. Het water (de zee of oceaan) beslaat eene ruimte van 6 798 000 □ geogr. mijl.; het land eene van..................... 2 463 000 □ » »(\');

dus te zamen 9 261 000 □ geogr. mijl.

De verhouding der oppervlakte van den oceaan tot die van het land is dus als 2,76: 1 ; met andere woorden, de oceaan beslaat nagenoeg 8/4, het land \'/^ van de oppervlakte der aarde.

In het noordelijk halfrond bevindt zich bijna driemaal zooveel land (40o/0 der oppervlakte) als in het zuidelijk (\'130/0 der oppervlakte), en in het oostelijk (ten oosten van den meridiaan van Ferro) bijna S\'/a maal zooveel als in het westelijk. In het zuidelijk en westelijk halfrond is derhalve meer water dan in het noordelijk en oostelijk. Daarom kan men de noordoostelijke helft van den aardbol het Land- of Continentale halfrond, de zuidwestelijke helft het Water- of Oceanische halfrond noemen.

§ 2. HET LAND.

In het oostelijk halfrond ligt eene groote uitgestrektheid lands, welke men liet Oostelijke vasteland of\' de Oude wereld noemt; in het westelijk halfrond ligthet W estel ijke vastelandofde Nieuwe wereld.

(\') Het Zuidpool-land (zie bl. 24), welks uitgestrektheid men niet kent, is hieronder niet begrepen.

-ocr page 55-

41

De Oude wereld bevat drie werelddeel en, Europa, Azië en Afrika; de Nieuwe wereld draagt den naam van Amerika, en vormt het vierde werelddeel.

In tegenstelling van het vasteland, heeten alle kleinere, met water omringde landen eilanden.

Het groote eiland, ten zuidoosten van de Oude wereld gelegen en Nieuw-Holland genoemd, wordt echter dikwijls als een vastland beschouwd, en vormt met eene ontelbare menigte grootere en kleinere eilanden het vijfde werelddeel) Australië geheeten.

Do oppervlakte der werelddeelen bedraagt ongeveer:

van Australië iCA 400 □ geogr. mijlen.

» Europa 182 200 □ » »

» Af rika 552 000 □ » »

» Amerika 773 400 □ » »

» Azië 794 000 □ » »

te zamen 2 463 000 □ geogr. mijlen. (\')

De verhouding der werelddeelen tot elkander, wat de grootte betreft, is dus als 1 : 1,125 : 3,42 : 4,79 : 4,92.

Een stuk lands, alleen aan ééne zijde (door eene landengte) met het vasteland verbonden, draagt den naam van schiereiland. Eene landtong is eene lange, smalle strook lands, welke zich aanmerkelijk in zee uitstrekt. Ver in zee vooruitstekende hooge punten van het land worden kapen of voorgebergten genoemd.

De zoom dos lands, zooverre het oog dien uit zee ontdekken kan, heet kust; zij is breeder dan de oever, welke die strook van het land is, waartegen de zee aanspoelt. Een vlakke oever, die onmerkbaar naar de zee afholt en bij hoog water onderloopt, draagt den naam van strand. Langs den oever vindt men somtijds zandige hoogten (duinen).

De bovenste laag der aardkorst, grond of bodem genoemd, is van verschillenden aard. Men heeft:

1. Rots- of steen gronden, welke voor beplanting genoegzaam ongeschikt zijn;

2. Zandgronden, die wel in het algemeen voor beplanting weinig geschikt zijn, doch door bewerking, bemesting, en somtijds ook door bevochtiging vruchtbaar kunnen gemaakt worden;

3. Kleigronden, welke uitmuntende bouw-en weilanden opleveren;

(1) Volgens Putz :

Australië

161 000

O*

m. met

4%

millioen bewoners

Europa

179 000

»

))

» »

303

»

»

Afrika

543 000

»

ïgt;

» »

206

»

ygt;

Amerika

750 000

))

» »

84%

»

»

Azië

813 000

»

»

» »

799

»

»

Tc zomen

2 446 000

1397

-ocr page 56-

42

4. Zavelgronden, don overgang van de zand- tot de kleigronden uitmakende;

5. Mergelgronden, die uit eene vermenging van klei en kalk bestaan;

G. Leemgronden, wier bestanddeelen klei en zand zijn;

7. Weekland of gronden, die nimmer of slechts voor een bepaalden tijd, en dat wel alleen aan dc oppervlakte, droog worden. Hiertoe beboeren;

a. Draslanden, zijnde met gras begroeide streken, die een weeken bodem hebben, en door toenemende vochtigheid moerassen, door voortdurende droogte vaste gronden worden;

h. Moer-, veen- of peellanden, zijnde slijkachtigegronden, met eigenaardige planten begroeid en met planten-overblijfselen vermengd; (hooge vemen geven, na afgegraven te zijn, door omwerking bouwlanden; lage veenen, na uitgebaggerd te zijn, plassen, welke, drooggemaakt zijnde, in goede bouw- en weilanden kunnen herschapen worden;)

c. Broeklanden, wanneer een vaste, meer of min veerkrachtige, meestal veenachtige laag een moeras overdekt; zij zijn gewoonlijk met boomen en struiken beplant, en geven, door waterafleiding drooggehouden, vruchtbare akkers, meersch- of maarschlanden genoemd;

d. Moerassen, zijnde de weekste grondsoorten; zij worden ook wel tot de staande wateren gerekend (zie beneden bl. 48).

De oppervlakte der aarde vertoont eene afwisseling van hoogten en laagten.

Men onderscheidt bij iedere verhevenheid van de oppervlakte der aarde de betrekkelijke van de volstrekte hoogte.

Betrekkelijke (relatieve) hoogte is het verschil in hoogte van het eene voorwerp met het andere vergeleken.

Volstrekte (absolute) hoogte is de hoogte der voorwerpen boven de oppervlakte van den oceaan.

A. De Bergen.

Afzonderlijk liggende hoogten op de oppervlakte der aarde dragen den naam van bergen, of dien van heuvels, wanneer zij slechts eene geringe verhevenheid hebben. De laatste hebben meestal zachte vormen of omtrekken. liet hoogste punt der aarde, dat men kent, is de Gaoerisjanka (door de Engelschen Mount Everest genoemd) in Nepaul, welke zich 9512 meter boven de oppervlakte van don oceaan verheft.

Van iederen berg of heuvel onderscheidt men den voet, of den omtrek van het laagste gedeelte, den top, of het bovenste deel, en de zijden, wanden, glooiingen of hellingen, welke den top met den voet verbinden.

Wanneer do top van een berg eene vlakte vormt, dan heet men dien top plat; hoeft de berg daarbij steile wanden, dan is het een tafelberg. Men noemt don top kop, wanneer hij geheel afgerond; rug, als hij lang en smal; spits, wanneer hij kegelvormig; kam en borg-graat, wanneer de rug ruw en rotsachtig is. Eene rotshoogte, die

-ocr page 57-

43

den vorm heeft van eene piramide met een breeden grondslag, noemt men piek, en wanneer zij spitser is, naald of hoorn.

De helling van een berg is doorgaande, wanneer do hellingshock nagenoeg dezelfde blijft; hol, als zij nabij den top steiler en nabij den voet llauwer wordt; bol, wanneer de zachte helling van den top nabij den voet steiler wordt. Somtijds ziet men ook de bergwanden trapsgewijze of terrasvormig opgaan, of kleine koppen daaruit te voorschijn komen.

De verschillende vormen der wanden bepalen de beklimbaarhcid der hoogten.

De diepten tusschen twee of meer dichtbij elkander liggende hoogten noemt men sleuven, wanneer zij nauw, dalen of valleien, wanneer zij breeder zijn; spleten, als de aangrenzende hoogten steile wanden hebben; afgronden, wanneer deze wanden steil en hoog te gelijk zijn. Bekkens of ketels worden van alle of bijna allo zijden door hoogten ingesloten.

De smalle diepten, welke twee dalen of bekkens met elkander verbinden , en in het algemeen de laagten tusschen de bergruggen, die als overgangspunten gebruikt worden, heeten bergpassen en, wanneer zij door hooge wanden begrensd worden, bergpoorten.

Verscheidene met elkander verbonden bergen, die bepaalde grenzen hebben en onder eene algemeene benaming een afzonderlijk geheel vormen, noemt men gebergte. Het is eene bergmassa, wanneer de uitgestrektheid in de lengte en de breedte nagenoeg dezelfde is, eene bergketen, wanneer het een doorgaanden rug en, in verhouding-tot de breedte, eene groote uitgestrektheid in de lengte heeft. — Samenhangende heuvels vormen eene h e u v e 1 r ij, en eene voortgaande verheffing van den bodem over eene aanzienlijke lengte een 1 an drug.

De hoofdrug van een gebergte is die, welke over het algemeen het meest verheven is, en dus de hoogste bergen bevat.

De plaats, waar een gebergte zich in verscheidene takken verdeelt, wordt middelpunt (centraalpunt) genoemd, en het gebergte zelf, waaruit deze takken zich verspreiden, middelgebergte (contraal-gebergte). Het bedoelde middelpunt heet bergknoop, indien er vier, vork, als er drie takken van uitgaan.

Onder de benaming van bergstelsel verstaat men de vereeniging van verscheidene gebergten, welke door do samenhang hunner ruggen en takken een afzonderlijk geheel vormen.

Naar de volstrekte hoogte onderscheidt men gewoonlijk:

Heuvels...................... beneden de GOO M.;

Lage gebergten................van 600 tot 1200 »

Gebergten van middelbare hoogte. . . » 1200 » 1800 »

Alpon-gebergten................ » 1800 » 3000 »

Reuzen-gebergten................ » 3000 M. en meer.

Do bergen kunnen, wat hunne inwendige gesteldheid aangaat, evenals do geheele aardkorst, in twee soorten verdeeld worden: in diegene , welke uit lagen bestaan, die óf in waterpasse richting op elkander gestapeld, óf in meer of min hellende richting zich vertoonen: en in

-ocr page 58-

44

diegene, bij welke geen laagsgewijze afscheidingen zichtbaar zijn. Bij de eerste hoofdafdeeling bestaan de lagen dikwerf uit verschillende steensoorten, die elkander van beneden af opvolgen in eene zekere orde, welke bevonden is in alle werelddeelen dezelfde te zijn. Onder deze lagen vindt men op vele plaatsen niet laagsgewijs zich vertoonende steenmassa\'s, welke overal van dezelfde soort zijn, en die de tweede hoofdafdeeling uitmaken. Deze steenmassa\'s zijn meestal kristalachtig op de breuk, en vertoonen geene sporen van overblijfselen van dieren en planten, die in de laagsgewijs voorkomende steensoorten meer of minder menigvuldig, en in de bovenste lagen het meest gevonden worden.

Tot de bergsoorten, bij welke geene lagen zichtbaar zijn, behooren ook de vulkanen of vuurspuwende bergen, die eene kegelvormige gedaante hebben en van tijd tot tijd uit eene trechtervormige opening, krater genoemd, vuur en rook, gloeiende en verkalkte steenen en stroomen van gesmolten stoffen, lava geheeten, uitwerpen. Een groot deel van deze bergen heeft reeds lang opgehouden vuur te spuwen, en overtreft in aantal verre diegene, welke nog werkzaam zijn. De meeste vulkanen bevinden zich op eilanden of op een kleinen afstand van do kust, en hunne uitbarstingen worden gewoonlijk voorafgegaan en somtijds gevolgd door aardbevingen en een geweldig koken en bewegen van de zee (zeebeving), in hunne nabijheid gelegen.

B. De vlakten.

Vlakten zijn landstreken, die zich aanmerkelijk in de lengte en breedte uitstrekken en geene of slechts geringe en zeer zacht op-loopende oneffenheden liebben.

Die vlakten, welke zich slechts weinig boven de oppervlakte der zee verheffen, of niet hooger, somtijds zelfs lager , dan deze liggen, dragen den naam van lage vlakten of lage landen.

Wanneer eene vlakte zich daarentegen aanmerkelijk (ten minste \'1(30 tot 190 M.) boven den waterspiegel verheft, dan is het eene hooge vlakte of bergvlakte {jüateau).

Vlakten, waarop zich hier en daar slechts geringe oneffenheden van den bodem voordoen, heeten golvende vlakten; indien deze oneffenheden menigvuldiger en dichter bij elkander zijn, dan ontstaat een heuvelland, wanneer de hoogten slechts heuvels, een bergland, wanneer zij bergen zijn. Eene hooge of bergvlakte echter van aanmerkelijke uitgestrektheid, door bergtakken in verscheidene kleinere vlakten gedeeld, noemt men een hoogland.

Tot de vruchtbare vlakten behooren die, welke door rivieren bevochtigd worden, en vele lage landen, die in de nabijheid der zee gelegen zijn, en den naam van kust- of aangespoelde vlakten (allui\'iaal-land) dragen.

In Afrika en Azië vindt men vlakten van eene grootc uitgestrektheid, welke, van water en wasdom verstoken, niets aanbieden dan eene zandzee. Dit zijn woestijnen. Daarin bevinden zich, evenals eilanden in het midden der zee, enkele vruchtbare plaatsen, oasen genoemd.

-ocr page 59-

45

Geheel verschillend van do woestijnen zijn do stoppen van Middel-Azië en Rusland. Dit zijn uitgebreide vlakten, die wel van houtgewas verstoken en ongeschikt voor bebouwing zijn, doch, met hoog en overvloedig gras bedekt, door zwervende herdersvolken bewoond worden. Sommige zijn tijdelijk dor, en hebben alsdan het aanzien van woestijnen. De uitgestrekte graslanden van Noord-Amerika dragon den naam van sa vanen of prairiën. Do karroos of de vlakten van Zuid-Afrika brengen gedurende den regentijd wol vele kruiden voort, doch zijn voor het overige geheel dor, en hebben een kleiachtigen met steenen vermengden bodem. Do llano\'s van Columbia, in de heete luchtstreek gelegen, veranderen driemaal in het jaar van aanzien; zij zijn in den drogen tijd dor en onvruchtbaar, in den regentijd met gras bedekt, totdat door de aanhoudende regens de rivieren zwellen, en hare overstroomingen aan deze vlakten het aanzien van een groot meer geven. De uitgestrekte pampa\'s van den Rio de la Plata zijn ook met hoog en overvloedig gras bedekt, en vormen zich op sommige plaatsen tot moerassen of tot ecne zout-steppo.

Ook in West-Europa vindt men onvruchtbare vlakten, doch van geringer uitgestrektheid. Zij zijn zandig en dor, en met heidekruid begroeid; in Duitschland en de Nederlanden noemt men ze heiden of heidegronden. Dergelijke landstreken heeten in Frankrijk lande s.

C. De landwateren.

Het water bedekt die deelen van do vaste aardkorst, welke in vergelijking met de hun aangrenzende streken het laagst gelegen zijn.

De landwateren worden onderscheiden in staande en loop en de of stroomende wateren.

De deelen van het land, die een water begrenzen, heeten oevers; bij gegraven wateren boorden. De oever van een loopend water, welke ter linkerzijde ligt, wanneer men zich keert naar de streek, werwaarts het stroomt, wordt zijn linker-, de tegenovergestelde de rechteroever genoemd. Eene plaats ligt boven of beneden eene andere, naarmate zij nader bij den oorsprong of bij den mond van een stroomend water gelegen is.

De diepte, welke door de oevers ingesloten wordt, heet het bed of de bedding; de diepste plaats in de bedding van een loopend water, waar de sterkste stroom gaat, is de dal weg.

De oppervlakte van het water noemt men den waterspiegel; de loodrechte afstand van dezen tot den bodem is do diepte, de afstand der beide oevers in rechte lijn de breedte. Door norm aaldiepte en breedte verstaat men de diepte en breedte, welke een water gedurende het grootste deel van het jaar heeft; door gemiddelde diepte en breedte daarentegen de rekenkunstige middenevenredige tusschen de jaarlijksche hoogste en laagste waterstanden.

1. Stroomende wateren.

De stroomende wateren hebben hunnen oorsprong uit bronnen, die uit den grond opwellen en door regen, dau w en gesmolten sneeuw

-ocr page 60-

46

cn ijs gevoed worden. Wanneer hot wator mot conig gowold to voorschijn komt cu zich conigszins hoven de oppervlakte verheft, dan noemt men het een watersprong; als het met eene veel grootere kracht voortgedreven wordt, en de waterstraal eene aanmerkelijke hoogte bereikt, dan is hot eene springbron.

Wanneer zich verscheidene bronnen in ééne bedding vereenigen, dan ontstaat eene beek, in vlak land ook wol vliet genoemd; hoeft deze eene zeer sterken stroom, hetwelk dikwijls in de gebergten het geval is, dan draagt zij den naam van bergstroom of stortbeek. De samenvloeiing van verscheidene beken vormt eene rivier, van verscheidene rivieren een stroom.

Het verschil in hoogte van twee of meer punten der oppervlakte van oen loopend water wordt verhang of verval genoemd. Hoe groo-ter het is, hoe sneller het water stroomt. Bijna alle stroomonde watoren hebben nabij den oorsprong grootor verval dan meer benedenwaarts.

Wanneer het water zich plotseling van eene aanzienlijke, steile hoogte nederstort, ontstaat een waterval {cataract, cascade).

Het uiteinde van ieder stroomend water heet mond of m onding; de weg, dien het van de bron tot den mond aflegt, zijn loo p. Do rechte lijn, die do bron met don mond verbindt, is de rechte {directe) afstand van beide; die lijn, welke al de kronkelingen dos loops van een stroom of eene rivier volgt, wordt de stroomdraad genoemd.

Men onderscheidt de stroomende wateren in hoofd stro om en of hoofdrivieren cn neven-of zijrivieren. De eerste storten zich in zee; de laatste wateren in de hoofdstroomon uit. De rivieren , die in de nevenrivieren uitloopen , heeten bijrivieren.

Eene rivier, welke geen uitgestrekten loop heeft cn onmiddellijk in zee valt, draagt den naam van kus tri vier.

Eene stepponrivier verliest zich, d. i. verdwijnt langzamerhand of plotseling in don drogen grond, of heeft haren mond in oen staand water, dat geene uitwatering hooft.

Somtijds verdoolt zich eene rivier in twee of moer armen of takken, en vormt, wanneer deze zich wederom vereenigen, eilanden, veelal waarden genoemd. Do hoof darm is die, welke het meeste water ontvangt: de andere zijn nevenarmen. Het begin van een arm heet de bovenmond, het uiteinde de boned en mond.

Wanneer een stroom zich in de nabijheid van zijnen mond verdeelt, en met verscheidene armen in zee loopt, dan ontstaat een rivier nee of delta.

Indien een stroomend water bij zijne monding een vlak en niet hei-lond strand ontmoet, dan vormt het soms eene lagune, welke afwisselend het aanzien van een meer en een moeras heeft, of, bij genoegzame vastheid van den grond, een strandmeer (in Pruisen Ha ff), dat door eene landtong of door dichtbij elkander liggende eilanden bijna geheel van de zee gescheiden is.

Somtijds, bij niet genoegzame helling van den bodem, verzandt de mond der rivier, of vormen zich door het zand, dat zij medevoert, vóór haren mond of ook in de bedding ondiepten, platonof banken.

-ocr page 61-

47

(Do bodems on oevors der grooto stroomen, voor zoover die bij Jaag water blootkomen, heeten in do provincie Zeeland slikken.)

Door het slijk, dat vele rivieren mot zich naar beneden voeren, wordt aan hare monden nieuw land gevormd (aanslibbingen, in de provincie Zeeland schorren). Door indijking ontstaan daaruit polders.

In do heete luchtstreek treden de rivieren regelmatig buiten hare oevers , en maken door het achtergelaten slib de aan haar liggende landen zeer vruchtbaar. In de gematigde luchtstreken daarentegen zijn de overstroomingen der rivieren onregelmatig en tracht men de omliggende landen door dijken er togen te beveiligen. Deze zijn niet altijd onmiddellijk aan de rivier, maar veelal op eenigen afstand daarvan aangelegd, waardoor zich tusschen den dijk en de rivier moestal eene strook voorlanden of uiterwaarden van meerdere of mindere uitgestrektheid bevindt. De meeste van deze uiterwaarden zijn aan ieder wassend water blootgesteld, doch sommige zijn door kaden tegen hoog zomerwater gedekt; alle worden echter des winters bij hoog water overstroomd.

De rivieren zijn belangrijk voor de afwatering en als middel van gemeenschap en vervoor.

De bevaarbaarheid hangt voornamelijk af van hare diepte en snelheid. Te geringe diepte en te groote snelheid zijn de oorzaken der onbevaarbaarheid.

Sommige rivieren hebben in een droog jaargetijde gebrek aan water, en zijn alsdan onbevaarbaar, terwijl zij bij middelbaren waterstand zeer geschikt voor de scheepvaart zijn, doch bij groeten aanwas van water motto grooto snelheid stroomende, daartoe weder onbruikbaar worden.

Do scheepvaart wordt gewoonlijk mooielijker , naarmate men zich meer van den mond der rivier verwijdert.

Eene snelheid, behoorondo bij een verval van 0,5—0,6 M. op de 1000 M., is over het algemeen de grens voor hot optrekken van schepen; eene van 3 M. in de seconde, overeenkomende met een verhang van ongeveer 0,3 M. op de quot;l 000 M., bij gunstigen en genoegzaam sterken wind, voor het opwaarts zeilen.

De landstreek, welke door een stroom met zijne neven- en bijrivieren besproeid wordt, is zijn stroomgebied.

Do lijn, die men zich op de grenzen van twee stroomgebieden denken kan, heet waterscheiding.

De gebieden van verscheidene stroomen, die in dezelfde zee uitloo-pen, vormen te zamen een zeegebied.

De waterscheiding tusschen twee of meer zeegebieden heet h\'oofd-waterscheiding.

2. Staande wateren.

Overal, waar op do oppervlakte van het land zich eene groote menigte water verzamelt, dat door de gesteldheid van zijne bedding of oevers niet verder stroomen kan, vormt zich een staand water.

-ocr page 62-

48

De voornaamste staande wateren zijn do nieren, welke onderscheiden worden in zulke,

a. die geene rivieren opnemen-, maar wel afzenden (bronmeren);

h. die rivieren opnemen en afzenden (stro om meren);

c. die wel rivieren opnemen, doch geene zichtbare uitwatering hebben;

d. die geene rivieren ontvangen of afzenden. De,beide laatste soorten dragen den naam van steppen meren.

In de heete luchtstreken vindt men ook periodieke meren, welke in den regentijd met water gevuld, in het andere jaargetijde droog zijn.

Een ondiep staand water, dat door langdurige droogte voor eenigen tijd de eigenschappen van week land aanneemt, wordt moeras genoemd. Is zoodanig water grooter en dieper, zoodat het minder aan droogworden onderhevig is, dan heet het een poel.

Men geeft den naam van v ij v e r aan een klein staand water, door kunst gevormd.

Tot de staande wateren rekent men ook de zoogenoemde doode armen der rivieren, die met de rivier, waartoe zij behooren, bij gewone waterstanden niet meer in verbinding staan en meestal moerassig zijn.

§ 3. DE OCEAAN.

De oceaan of wereldzee omringt al het land van den aardbol, en wordt, hoewel een samenhangend geheel vormende, verdeeld in vijf hoofdzeeën.

1. De Noordelijke IJszee omringt de noordpool, en wordt door de noordelijke kusten van Europa, Azië en Amerika en den noordpoolcirkel ingesloten.

2. De Zuidelijke IJszee wordt ten noorden door den zuidpool-cirkel begrensd.

3. De Atlantische Oceaan bespoelt de westelijke kusten der Oude wereld en de oostelijke der Nieuwe wereld, en strekt zich van den noordtot den zuidpoolcirkel uit. Daar, waar hij het vasteland niet raakt, wordt hij bepaald door den meridiaan van Kaap Hoorn en dien van de Kaap de Goede Hoop. Men verdeelt hem in Noord-, Keer kring s-en Zuid-Atlantischen Oceaan.

4. De Indische Oceaan of Zee heeft ten noorden Azië, ton oosten de Soenda-eilanden, Nieuw-Holland en den meridiaan van Kaap Leeuwin, ten zuiden den zuidpoolcirkel, en ton westen Afrika en den meridiaan van de Kaap de Goede Hoop.

5. De Groote Oceaan (oneigenlijk ook de Stille Oceaan, Stille Zuid. zee, Groote Zuidzee en Groote Stille Zuidzee genoemd) wordt ten noorden en zuiden begrensd door de poolcirkels, ten westen door Azië, Nieuw-Holland en don meridiaan van Kaap Leeuwin, ten oosten door Amerika en den meridiaan van Kaap Hoorn. Men kan dezen oceaan verdoelen in den Noordelijken Groot en Oceaan, den Keer-krings-Grooten Oceaan of Stillen Oceaan , en den Zuidelijken Grooten Oceaan of-de Groote stille Zuidzee.

-ocr page 63-

49

Naar hunno grootte hebben deze deelen van den oceaan do volgende orde:

1. De Noordelijke IJszee. . . 200 000 □ geogr. mijl.

2. De Zuidelijke IJszee. . . . 350 000 O » » (\')

3. Do Indische Zee......\'1 370 000 □ » »

4. De Atlantische Oceaan. . . 1 021 000 □ » »

5. De Groote Oceaan..... 3 300 000 □ » »

te zaraen 0 841 000 □ geogr. mijl.

Zij staan derhalve tot elkander in verhouding als 1 : \'l3/4; 7 :8: \'iO*/»-

Bijzondere doelen van den oceaan , veelal door het vasteland en door eilanden meer of min ingesloten, dragen den naam van zee, on tlion van binnenzee of middellandscho zee, wanneer zij slechts door een smal water, zoeëngte of straat geheeten, met den oceaan of eene zee gemeenschap hebben. Een doortocht van aanmerkelijke breedte tusschen twee landen wordt wel eens kanaal genoemd. Eene zee, waarin eene groote menigte eilanden liggen, noemt men archipel; door gevolgtrekking wordt eene groep eilanden zelve ook wol archipel geheeten.

De oceaan of de zee vormt langs do kusten der landen en eilanden zeeboezems, bochten, baaien, golven of inham in on,

Eene roede of roe biedt den schepen eene geschikte ankerplaats aan in de nabijheid van eenig land of eiland, alwaar zij tegen stormwinden gedekt zijn. Eene haven is moer bepaald eene door kunst vervaardigde ligplaats voor schepen.

Do grond van de zee is eene diepere voortzetting van het vasteland. Hare diepte is zeer verschillend, en bedraagt op sommige punten moor dan 2000 M. Do aanzienlijkste diepte der zee, voor zoover deze gepeild is, vond Kapitein Denham in quot;1852 in het vaarwater tusschen Rio Janeiro en de Kaaj) de Goede Hoop (op 30° 49\' Z. B. en 9° 20\' 0. L.). Hij peilde hier ruim 15000 M.

Wanneer do bodem der zee zich tot nabij den zeespiegel verheft, dan vormt hij ondiepten, banken genoemd (zandbanken, slib-banken, rotsbanken). Klippen zijn rotsen in zee: sommige steken met hare koppen boven do oppervlakte der\'zee uit; andere zijn onzichtbaar, en worden daarom blinde klippen genoemd. Eeno rij van klippen vormt een rif. Sommige banken langs de kusten loopen bij laag water droog; dit zijn wadden.

Do poolzeeën zijn altijd met ijs bezet; in den winter bevriezen zelfs do binnenzeeën op mindere breedte. Drijfijs strekt zich in den oceaan dikwijls tot 40° N. B. en 36° Z. B. uit; ijsvelden tot 71° N. B. en 020Z.B.; in zeer warme jaren echter slechts tot op minderen afstand van de polen.

De oceaan hooft verscheidene bewegingen, welke men tot drie soorten kan brengen: den golfslag, de get ij den en do stroom in gen.

(\') Zonder acht te slaan op hot Zuiilpool-land (zie Ijovcn bl. 24).

I.

-ocr page 64-

5(1

1. Dn golfslag of golving ontstaat voornamelijk door dn drukking van den wind op enkele deelen van de watervlakte, waardoor haar evenwicht verbroken wordt. Wanneer door een storm de zee in eone hevige beweging gebracht is, duurt deze ook nog eenigen tijd na het ophouden van den storm voort; dit noemt men holle zee of deining. — Uit het tegen elkander stoeten van do golven, welke uit zee naar de kust, en van de kust naar zee gedreven worden, ontstaat de branding. Naarmate de kusten steiler of met klippen en banken bezet zijn, is ook de branding heviger.

2. Door getijden verstaat men het regelmatig afwisselende stijgen en vallen van het zeewater, veroorzaakt door de aantrekkingskracht van maan en zon. — Het wassen van het water, vloed genoemd, duurt zes uren, totdat do hoogc of vollo zee of hooge vloed ontstaat, in welken stand de zee omtrent een vierde uur blijft. Dan begint het water te vallen of heeft do ebbe plaats, totdat de zee na zes uren haar laagston stand bereikt heeft, om gedurende bijna een vierde uur de diepe of lage ebbe of lage zee te vormen. Hot tweemaal wassen en vallen van het water binnen den tijd van 24 uren en omtrent 50 minuten heet de dagolijksche periode van ebbe en vloed; dit tijdsverloop is juist gelijk aan den tijd, dien do maan van den eenen tot den anderen dag besteedt, om weder in den meridiaan te komen.

Do vloed is niet altijd even hoog; den tijd van het eerste en laatste kwartier is hij hot kleinst (doode vloed); bij de nieuwe en volle maan\'het grootst (springvloed). Dit is do m aandelij ksche periode.

Door de jaarlijksch\'e periode verstaat men den sterkeren vloed ten tijde dor nachtevening bij nieuwe en volle maan, en den zwakkeren in het eerste en laatste kwartier, hetwelk bij den zomerstilstand in eene omgekeerde verhouding plaats vindt.

In binnenzeeën vertoont de ebbe en vlood zich weinig of niet; doch op groote stroomen en kustrivieren, welke niet in binnenzeeën uitwa-teren, worden de getijden tot op een meer of minder groeten afstand van den oceaan waargenomen.

3. Stroomingen zijn die bewegingen der zee, welke, onafhankelijk van wind en golven, in eene bepaalde of afwisselende richting regelmatig plaats hebben. Men onderscheidt ze in algemeene, die, van vaste en algemeene oorzaken afhangende, steeds dezelfde richting en uitgestrektheid behouden, en in bijzondere, die, door tijdelijke en plaatselijke bijzonderheden gewijzigd wordende , in beide verschillen.

Tot de algemeene stroomingen behooren de equatorstrooming en de poolstroomingen.

a. De warmte doet het water tusschen do keerkringen zich uitzetten en dus rijzon, waardoor lint, hooger staande dan elders, van den evenaar naar het noordenen zuiden stroomt; de omwenteling der aarde om hare as is intusschen oorzaak, dat de richting van die stroomen tegelijk\' ook westelijk wordt. Dozo beweging nu der zee van het oosten naar hot westen is bekend onder den naam van equatorstrooming,

-ocr page 65-

o1 .

on wordt voornamelijk waargenomen tusschen de keerkringen in den Grootpn en Atlanlischen Oceaan.

h. Tegenover deze warme stroomen staat in elk halfrond een stroom van koud water, welke zich van do poolcirkels naar de keerkringen wondt en gedurig het verbroken evenwicht tracht te herstellen. Dit zijn de poolstroomingen.

De bijzondere stroomingen zijn aan te merken als wijzigingen der algemeene. Do voornaamste is de warme golfstroom, welke door de equatorstrooming ontstaat. Deze namelijk, in den Atlantischen Oceaan de oostkust van Amerika genaderd, wordt hier door het vasteland teruggeworpen, en splitst zich i\'i een zuidelijken en noordelijken arm. Do zuidelijke volgt eerst de kusten van Amerika tot aan den mond van den Rio de la Plata, wendt zich dan naar Afrika, on vereenigt zich in eeno noordelijke richting met do equatorstrooming. De noordelijke, bepaaldelijk golfstroom genoemd, richt zich langs do oostkust van Noord-Amerika en zendt, behalve eenige zich zijwaarts afscheidende vertakkingen, zijne hoofdmassa noordoostwaarts voorbij Spitsbergen en Noxvaja Semlja tot boven 80° X. B. Daar waar zijne wateren tot do temperatuur van 3°,3 R. dalen en dus het maximum van dichtheid en de grootste zwaarte bereiken, hetgeen in Juli ten noorden van IJsland en Spitsbergen cn aan beide zijden van het Beren-eiland geschiedt, zinkt de golfstroom onder den hem ontmoetenden poolstroom: doch door de waarnemingen van Dr. Bessei, (Bremerhavensche Noordpool-expeditie van 18G9; zie bladz. 22) ïs de voortzetting van het warme golfstroom-water tot voorbij het Beren-eiland bewezen. Middendorff (Russische Noordpool-expeditie van \'1870) heeft den golfstroom tot aan de westkust van Noivaja Semlja gevolgd en hem op den meridiaan van Kanin-Noss, 2° ten noorden van die Kaap, breed en tot 40° R. warm gevonden, terwijl hij op 30 tot 30 vadem diepte meestal slechts 2 of 3 graden afkoelt. (\')

In de Straat va.n Gibraltar gaat eene zeer sterke strooming uit den Atlantischen Oceaan naar de Middellandsche Zee, werwaarts ook hot water der hooger staande Zwarte Zee gevoerd wordt.

In het Kattegat en den Smul heeft in den herfst, bij hovigen westenwind, eene zeer merkbare oostelijke stroómi\'ng plaats, in de overige jaargetijden echter eene westelijke; beide ton gevolge der grootere of geringere watermassa, welke de in de Oostzee uitloopende rivieren in haar storten.

In den Grooten Oceaan loopt van het zuiden naar het noorden een stroom koud water langs do westkust van Zuid-Amerika tot aan de Punta Aguja (in Peru), waar hij zich westwaarts wondt en zich in den wijden oceaan of in de equatorstrooming verliest.

Indien twee tegenstrijdige stroomingen elkander met hevigheid ontmoeten , of wanneer zij de terugkeerende ebbe en vloed aantreffen, of

(\') Dit is hier eenigszins uitvoerig beschreven omiiaL men vroeger meende, dat de golfstroom, na de oostkust van Noord-Amerika tot aan New-Foundland gevolgd te zijn, daar oostwaarts naar Europa omboog en dan weder met eene zuidwaartsche buiging zich in de algemeene strooming verloor.

-ocr page 66-

52

eindelijk als eone strooming door kusten of klippen teruggeworpen wordt, ontstaan er stroomingen in onregelmatig afwisselende richtingen (stroomrafelingen) of kringvormige bewegingen van de zee (draaikolken, m a a 1 s t r o o m e n).

§ 4. DE DAMPKRING.

De lucht of dampkring (atmosfeer), eone zeer fijne, doorschijnende en veerkrachtige vloeistof, bestaande uit 77 gewichtsdeelen stikstof en 23 gewichtsdeelen zuurstof, omringt den aardbol.

Nabij de aarde is de lucht het dichtst en warmst, doch wordt dunner en kouder naarmate zij er meer van verwijderd is. In haar stijgen de dampen of uitwasemingen der aarde, voornamelijk van den oceaan, omhoog en vormen zich tot wolken, welke zich door dauw, regen, sneeuw en hagel ontlasten.

Wanneer hot evenwicht dor lucht door de oone of andere oorzaak, inzonderheid door ongelijke warmte, verbroken is, ontstaan er in don dampkring bewegingen, winden genoemd, om het te herstellen.

Naar do meerdere of mindere hevigheid onderscheidt men zachten of matigen wind, in eone seconde een weg van 3 tot 10 M. afleggende; har don wind, welke 15 tot 20 M., storm, die 24 tot 27 M., en orkaan, die 35 tot 45 M. in eene seconde voortsnelt, Bij eene snelheid van 10 M. per seconde bedraagt de drukking, uitgeoefend op den M2. , 10 KG.: bij eene snelheid van 20 M., 40, en bij eene van 45 M. ruim 200 KG.

In het algemeen krijgen de winden den naam naar do hemelstreek, uit welke zij tot ons komen.

Ten opzichte van den tijd, wanneer zij waaien , worden de winden onderscheiden in r eg e I m at ige en o n r egel m atige of v erandorl ij ke.

1. De regelmatige winden zijn óf bestendig óf afwisselend (p e r i o d i e k).

Do bestendige winden, passaatwinden genoemd, waaien in het noordelijk halfrond uit het noordoosten, in het zuidelijke uit het zuidoosten. Zij heerschen in de heete luchtstreek, un wel in den Grooten en Atlantischen Oceaan; in de Indische Zee vindt men alleen bezuiden 10° Z. B. den zuidoost-passaat. — Tusschen do streken, waarde noordoost- en zuidoost-passaat bestendig waaien, is eene strook, waar windstilten met hevige stormen afwisselen.

De afwisselende winden zijn de moessons en de land- en zeewinden.

Do moessons (bij de Ouden otosische winden) heerschen in de Indische Zee benoorden 10° Z. B. Ten zuiden van don evenaar waait aldaar van April tot October do zuidoost- of droge moesson, van October tot April do noordwest- of regen-moesson. Ten noorden van genoemden cirkel heeft men van April tot October den zuidwest- of regen-moes son, de overige maanden den noordoost-of drogen moesson. De overgangs-seizoenen , kenteringen genoemd, kenmerken zich door veranderlijke winden en windstilte.

-ocr page 67-

De land- en zeewinden worden bijzonder aan de kusten der keerkringslanden waargenomen. Door de grootere dichtheid van het water dan van de aarde ontwikkelt zich de warmte spoediger boven het land dan boven de zee, en ook omgekeerd verliest de aarde spoediger hare warmte dan do oceaan. Hierdoor stroomt een paar uren na zons-opgang de alsdan nog koudere zeelucht landwaarts en veroorzaakt den verfrisschenden zeewind; en na het ondergaan der zon stroomt eveneens de boven het land weldra afgekoelde lucht zeewaarts en doet daar den koelen landwind ontstaan, die zich somtijds tien tot vijftien mijlen ver in zee laat waarnemen.

2. De onregelmatige of veranderlijke winden waaien noch op bepaalde tijden, noch uit een bepaalden hoek. Zij zijn eigen aan de gematigde en oen groot doel der koude luchtstreken, en aan de binnenlanden van den heeten gordel.

In de gematigde streken zijn intusschcn de westelijke winden over het algemeen de heerschcnde, en herstellen het evenwicht, dat door de passaten wordt verbroken.

§ 5. HET KLIMAAT.

Door het klimaat eener landstreek verstaat men de luchtsgesteld-heid, welke aldaar heerscht. liet richt zich naar den warmtegraad {temperatuur), naar de meerdere of mindere helderheid en droogte der lucht, naar de menigvuldigheid van regen en sneeuw en meer andere omstandigheden.

Do warmte der lucht is overal aan gedurige veranderingen onderworpen ; vandaar dat men spreekt van gemiddelden warmtegraad eener landstreek voor een dag, eene maand, een jaargetijde, een jaar.

Do lijnen, die de punten, boven welke de lucht een gelijken gemiddelden jaarlijkschen warmtegraad heeft, en die op de hoogte van den gemiddelden stand des oceaans gelegen zijn, met elkander verbinden, worden isothermen genoemd.

Do isothermen loopen niet evenwijdig aan den evenaar, dewijl het klimaat, hoewel in het algemeen afhangende van de geographische breedte, gewijzigd wordt door verscheidene oorzaken, als de verschillende vatbaarheid der bijzondere deelen van de oppervlakte der aarde voor verwarming; — de ongelijke verdeeling van land en water over die oppervlakte; — de verschillende gesteldheid van den bodem;— de richting en den aard der winden, enz.

1. liet land erlangt door de werking van het zonnelicht een hooge-ren graad van warmte dan het water, doch verkoelt daarentegen spoediger en sterker. Daarom liggen de temporatuur-veranderingen van den oceaan en van de lucht daarboven binnen engere grenzen dan die van het land. In hot midden van het groote vasteland is het verschil tusschen zomerwarmte en winterkoude driemaal grooter dan onder gelijke breedte op den oceaan. In den winter is daarom do zee minder koud, in den zomer minder warm dan het land; — een zeewind verwarmt in den winter en verkoelt in den zomer.

-ocr page 68-

34

2. Door de ongelijke verdeeling van land en water over de oppervlakte der aarde is de gemiddelde warmte van liet noordelijk halfrond, waar veel land gevonden wordt, over liet algemeen grooter dan die van het zuidelijke, waar meer water is en hot ijs uit de IJszee zich verder kan verspreiden. Dit verschil is echter niet zoo merkbaar tus-schen de keerkringen als op hoogero breedte. De omstandigheid, dat de evenaar slechts met ongeveer het zesde gedeelte van zijn omvang het land doorsnijdt, is ook van zeer veel invloed, niet alleen voorde keerkringslanden, maar ook voor de warmteverdeeling over de gansche aarde.

3. De warmte neemt af met het toenemen der hoogte boven de oppervlakte der zee. Hierdoor hebben landen, die aanmerkelijk boven den zeespiegel verheven zijn, een voel kouder klimaat dan lagere streken onder dezelfde breedte, en is er voor iedere plaats op de aarde een punt in den dampkring, waar de koude zoo sterk is dat de sneeuw niet meer smelt {Sneeuwgrens; bladz. 57). Vandaar dat de toppen van vele bergen, ook in den zomer en in de heete luchtstreek, altijd met sneeuw bedekt zijn. Door het smelten en weder bevriezen van deze sneeuw ontstaan in de dalen en sleuven der hooge gebergten de zoogenoemde Gletsckers. Niet zelden storten zich groote massa\'s sneeuw van de hoogte in de diepte neder; deze hoeten sneeuwvallen {lawinen).

4. Hoe effener eene landstreek is, des te meer vlakte biedt zij den zonnestralen aan; derhalve hebben hooge vlakten, onder voor het overige gelijke verhoudingen, eene warmer luchtsgesteldheid dan berglanden. Wanneer echter de bergen slechts weinig boven de oppervlakte der zee verheven zijn, dan kaatsen zij de warmte terug en verhoogen daardoor de temperatuur der omliggende landstreken; bij eene grootere hoogte daarentegen maken zij haar kouder, dewijl zij de koude, die bij hunne toppen heerscht, langs de wanden in de naburige dalen eri vlakten afzenden. — Evenzoo verkoelen talrijke landwateren en moerassen den dampkring. Is eene landstreek zonder plantengroei, dan deelt de zon aan den bodem natuurlijk eene grootere hitte mede dan aan streken, waar groote wouden of ook slechts dichte grasvelden gevonden worden, voornamelijk omdat de planten door uitwaseming veel warmte wegnemen. Ook door bebouwing van den grond wordt het klimaat gewijzigd.

5. De aard der winden hangt af van de natuurlijke gesteldheid dei-streken, van over welke zij tot ons komen. Zij kunnen dus koude, vochtigheid, droogte, warmte en hitte aanbrengen. Zoo geeft b. v. de passaat of bestendige oostelijke wind, over den uitgestrekten oceaan heenstrijkende, aan de oostelijke kusten der keerkringslanden eene koelere temperatuur dan zij anders door hare geographische ligging zonden hebben; doch, over het uitgestrekte vasteland waaiende, voert hij de warmte met zich naar westelijker streken, waardoor de westkusten der bedoelde landen een warmer klimaat erlangen. Dit is de oorzaak, waarom over een groot deel van het vasteland onder gelijke breedte eene afneming van warmte van het westen naar het oosten plaats vindt. — Zoogenoemde schadelijk.e of verschroeiende winden

-ocr page 69-

vertoonen zich overal, waar de lucht boven uitgestrekte kale vlakten, door de groote warmte van deze, in een hoogen graad heet wordt. Zij behooren derhalve voornamelijk in de heete luchtstreek tehuis, doch vertoonen zich ook, bij eene ge;ijke gesteldheid van den bodem, onder den invloed van eene groote zomerwarmte, in de gematigde gordels. Deze winden worden in Azië Samoem genoemd, in het Nijldal Khamsin, in het overige Afrika Harmattan, in Italië Sirocco, in Spanje Solano. — Daar de warme winden ook door hooge gebergten, over welke zij heenstrijken, worden afgekoeld, zoo geven zij aan de streken, die aan hunne andere zijde liggen, eene koudere temperatuur dan anders het geval zou zijn. Maar deze gebergten houden ook wel de winden en de wolken tegen, en verschaffen daardoor aan de hen begrenzende vlakten een kouder of warmer, vochtiger of droger klimaat, naar den aard dei\' winden, welken zij den doortocht beletten.

De lucht is boven den oceaan meer met dampen vervuld dan boven het vasteland. Derhalve is het klimaat aldaar, onder anderszins gelijke verhoudingen, vochtiger dan op het vasteland, waardoor de aan zeewinden blootgestelde kusten vochtiger zijn dan het binnenland. Hieruit volgt, dat het noordoostelijk halfrond een droger, warmer, doch ongelijkmatiger klimaat heeft dan liet zuidwestelijke, waar men een vochtiger, kouder, doch gelijkmatiger klimaat aantreft.

In het algemeen neemt de hoeveelheid damp, welke in de lucht opstijgt, af met de toenemende geographische breedte en volstrekte hoogte; doch ook evenzoo de doorschijnendheid van de lucht en de blauwe kleur des hemels. Hieruit volgt wel, dat in het algemeen ook de hoeveelheid regen en sneeuw, die in den tijd van een jaar valt, met de toenemende geographische breedte en volstrekte hoogte vermindert; doch ook de gesteldheid van den bodem en de heerschende winden oefenen hierop veel invloed uit; zoo valt op kusten en eilanden en in landstreken, wier heerschende winden over zee komen, meer regen of sneeuw dan in het binnenste der vastelanden en in die oorden, wier heerschende winden over dorre zandvlakten heenstrijken; — minder, in landen, wier grond niets voortbrengt, dan in uitgestrekte dichte wouden; enz.

In de heete luchtstreek heerscht gedurende eenige maanden van hot jaar droogte, en ontlast de dampkring zich gedurende de overige maanden door regen. — De landstreken, onder en nabij don evenaar gelegen, hebben in den loop van\'het jaar twee regentijden; terwijl in de overige deelen van dc hoete luchtstreek, met uitzondering van de kustlanden, slechts één regentijd is, en wel in het noordelijk halfrond, wanneer de zon zich ten noorden van den evenaar bevindt, en in het zuidelijke, wanneer zij ten zuiden van dien cirkel is. Gedurende den regentijd is in de keerkringslanden de warmtegraad lager dan in het andere jaargetijde.

In de gematigde luchtstreken merkt men in de nabijheid der keerkringen nog eene zekere regelmatigheid in de afwisseling van het droge en natte weder op; daar hier, in plaats van den winter, een, naarmate van de ligging en de gesteldheid van het land, kortere of

-ocr page 70-

56

langere regentijd hoerscht, terwijl in de zomermaanden (in het noordelijk halfrond van Mei tot October, in het zuidelijke van October tot Mei), bij een wolkenloozen hemel en eene steeds warmer wordende lucht, zelden regen valt. — In de overige deelen van deze luchtstreken is do afwisseling van droog en vochtig weder hot menigvuldigst en aan geen jaargetijde uitsluitend verbonden. In het binnenste van het vasteland echter is hot weder bestendiger dan aan de kusten en op do eilanden, alwaar de hemel gedurende het grootste deel van het jaar bewolkt is.

In de koude luchtstreken is de verandering\' van hot weder minder menigvuldig dan in de gematigde. De dampen verheffen zich slechts tot eene geringe hoogte; de wolken doen het zonnelicht ver-bleeken; nevel en rijp bedekken de oppervlakte der aarde. Omstreeks den zonnestilstand is het helderder en minder koud, namelijk in die gedeelten der koude luchtstreken, voor welke de zon boven den horizon is.

Mot betrekking tot do streken, waar alleen sneeuw, waar afwisselend sneeuw en regen, en waar alleen regen valt, kan men de oppervlakte der aarde verdoelen in vijf gordels; don noordelijken en zuidelijken gordel der sneeuw; den noordelijken en zuidelijken gordel, waar afwisselend regen en sneeuw valt, en den gordel van den regen.

a. De zuidelijke grens van den noordelijken gordel dei-sneeuw raakt de Beringsstraat, bereikt tegenover den mond der Mackenzie-rivier den 730 N. B., wendt zich ongeveer onder 80° W. L. in eene zuidoostelijke richting naar de Hndsonsstraat en Kaap Wosten-holm (omtrent GOquot; W. L. en 0\'2o 40\' N. B.), vanhier noordoostwaarts naar de westkust van Groenland onder 68° N. B., naar de oostkust van dit land onder 70° N. B., naar den TV N. B. tegenover de Nuordkaap in Europa, en naar het eiland Vaigatsch (70° N. B.), vanwaar zij do noordelijke kustlanden van Azië afwisselend onder 70° en 09° N. B. snijdt.

h. De noordelijke grens van den zuidelijken gordel dei-sneeuw bereikt 00° Z. B. tegenover Kaap Hoorn, en 00° Z. B. ten zuiden van Afrika en Nieuw-Holland, terwijl zij in het midden van de Indische Zee den BS\'quot;, en ten westen van Amerika in den Groeten Oceaan den 50en graad Z. B. raakt.

c. De zuidelijke grens van den noordelijken gordel, waar afwisselend regen en sneeuw valt, snijdt de westkust van Amerika onder 40°, en de oostkust van dit werelddeel onder 35° N. B., wendt zich dan noordoostwaarts naar de noordelijke kusten van Spanje, stijgt in het dal van den Rhone tot 45° N. B., omzoomt Italië\'s westkust, en snijdt het zuidelijk deel van dit land en van Griekenland, bereikt Azië\'s westkust ongeveer onder 40°, en do oostkust van dit werelddeel onder 35° N. B. De noordelijke grenslijn is dezelfde als de zuidelijke van den noordelijken gordel der sneeuw.

d. De noordelijke grens van den zuidelijken gordel, waar afwisselend regen en sneeuw valt, snijdt onder omtrent 48° Z. B. de zuidelijke spits van Amerika, en schijnt voor het overige ongeveer den 40° Z. B. te volgen. De zuidelijke grenslijn is dezelfde als de noordelijke van den zuidelijken gordel der sneeuw.

-ocr page 71-

57

e. Do gordel van den regen is begrepen tussehen de gordels, waar afwisselend sneeuw en regen valt.

Het gebogen vlak, hetwelk men zich boven do oppervlakte der aarde van den oenen sneeuwgordel tot den anderen denken kan, en dat door allo punten gaat, waarboven de sneeuw niet moer smolt, wordt do sneeuwgrens genoemd. Zoo kan men zich ook boven den gordel van den regen een gebogen vlak voorstellen, dat al de punten verbindt, boven welke de wolken zich afwisselend door regen en sneeuw ontlasten. Dit noemt men de grens van regen en sneeuw. Deze twee vlakken vordeolen den dampkring in drie streken [regions)

а. De streek van den regen, geheel tot den gordel van don regen behoorende, tussehen de oppervlakte der aarde en do grens van regen en sneeuw;

б. De streek van rogon en sneeuw, welke zich boven den gordel van den regen en die gordels. waar afwisselend sneeuw en regen valt, tussehen do grens van regen en sneeuw en de sneeuwgrens uitstrekt;

c. De streek van de sneeuw, zich over allo gordels uitstrekkende, boven de sneeuwgrens.

De sneeuwgrens en de grens van regen en sneeuw nemen wel in het algemeen naar den evenaar in hoogte toe, doch niet op eene regelmatige wijze.

De sneeuwgrens ligt namelijk;

Gcographische Breedte.

Plaats der waarneming

09°—74° N. B.

Oostelijk halfrond........

0.

63°—73,J »

Westelijk » ........

0.

71° »

Noorwegen .........

700.

70° »

» ......

1000.

07° »

»

1100.

05° »

IJsland...........

950.

61°—02° »

Noorwegen........

1600.

49°—51° »

2000.

49030\' »

Karpathen................

2200.

46°-47° »

Alpen, noordelijke helling.......

2500.

» — » »

» zuidelijke » ....

2800.

42°—43° »

Pyroneen, noordelijke helling.....

2500.

» — » »

» zuidelijke » ....

2700.

42° gt;,

Caucasus.............

3100.

37°45\' »

3200.

37quot; »

3300.

31° »

Himalaia, noordelijke helling.....

4900.

» »

» zuidelijke » .....

3800.

19° »

4500.

0° 1!.

Andes in Ecuador...........

4650.

16° Z. B.

5000.

30° »

» » Chili............

4550.

53°—66° »

0.

-ocr page 72-

58

De grens van regen en sneeuw begint zich boven do oppervlakte van de zee te verheffen bij de grenzen tusschen de gordels van de sneeuw en die van regen en sneeuw, en neemt over het algemeen naar den evenaar in hoogte toe. Zij ligt onder 37° N. 13. G50 M. )

» 28° » 1300 » l

» 20° » 2300 » f boven de oppervlakte van de » 0° B. 4000 » ? zee.

» 1(5° Z, B. 4250 » \\

» 30° » 1950 » /

§ 0. VOORTBRENGSELEN.

Alles, wat de aardbol oplevert, noemt men voortbrengselen. Zij worden onderscheiden in voortbrengselen uit het delfstoffen-, p 1 a n t e n- en diere n r ij k.

1. De delfstoffen behooren niet uitsluitend tot den oenen of andoren gordel; doch de edele metalen on edelo gesteenten zijn in de keerkringslanden beter en menigvuldigor dan in de koude en gematigde luchtstreken. Van de metalen is het ijzer het meest verspreid.

2. Het klimaat en de gesteldheid van den grond oefenen op den plantengroei {vegetatie) oen grooten invloed uit.

In het algemeen nemen de planten met do toenemende geographische breedte in grootte on menigvuldigheid af. De heete gordel hoeft moer gewassen dan de gematigde luchtstreken; planten, welke hier slechts als heesters voorkomen, zijn daar dikwijls boomen. In do nabijheid der poolcirkels treedt kreupelhout in do plaats dor boomen, en eindelijk is mos hot eenige, wat do grond voortbrengt. De boomen en andore gewassen behouden in den hoeten gordel het gohoole Jaar door bladeren; deze zijn hier breeder en dikker, en do bloemen grootor en levendiger van kleur dan in de gematigde luchtstreken, waar de gewassen in den winter hun groen verliezen.

Do plantengroei vermindert ook met de toenemende hoogte boven de oppervlakte der zee. Vandaar, dat men ten opzichte van de vruchtbaarheid do hooge gebergten in vier stroken of gordels kan verdoelen. De laagste streek bestaat meestal uit bouw- en wellanden; do daarop volgende is boschachtig. Aan deze sluit zich de Al-ponstreek aan, die gedurende het grootste gedeelte van het jaar doorgaans in wolken en nevel gehuld is on zich tot do sneeuwgrens uitstrekt; zij brengt slechts gras, enkele kruiden en een weinig kreupelhout voort. De hoogste streek eindelijk bestaat uit kale rotsen, die steeds met sneeuw bedekt zijn.

Een steen- of rotsgrond brengt geene planten voort, en wordt alleen bij voortdurende vochtigheid van den dampkring met oenig mos bedekt. De zee en de land wateren, op zichzelve onvruchtbaar, leveren door de op hunnen bodem of anderszins voorhandene vreemdsoortige stoffen slechts enkele gewassen op. De losse aardkorst daarentegen,

-ocr page 73-

59

die gedeeltelijk de bergen bedekt en den bodem der vlakten vormt, brengt er vele voort, doch niet overal in gelijke mate. De bestand-deelen toch van den bodem vereenigen zich door samenwerking van lucht, water, licht en warmte tot eene den plantengroei bevorderlijke stof. Waar een van deze ontbreekt of in te groote mate aanwezig is, daar is weinig of geen wasdom. Waar derhalve de warmte gemist wordt, zooals in de poolstreken en op hooge borgen, daar blijft do bodem koud en is do groeikracht gering. Komt bij gemis van warmte eene overvloedige bevochtiging, dan ontstaat er weekland, hetwelk slechts weinig plantensoorten voortbrengt. Bij grootere warmte en betrekkelijk geringer bevochtiging vormt do bod urn zich tot eene steppe, welke een eenvormigen plantengroei maar geene boomen heeft. Wanneer eindelijk de dampkring geen vocht aanbrengt, en de. grond alleen uit zand bestaat, geene rivieren heeft en aan eene onmatige warmte is blootgesteld, dan ontbreekt alle wasdom, en er ontstaat eene woestijn.

Iedere gordel, iedere bergstreek, iedere grondsoort, iedere temperatuur heeft dus haar eigenaardigen plantengroei. De landbouw heeft intusschen door het verbeteren van den grond, door het graven van kanalen enz. veel toegebracht tot grootere verspreiding van vele nuttige gewassen.

De sneeuwgrens is ook de uiterste grens van den plantengroei (vegetatie 1 ij n). Zoo bestaan er ook van den evenaar naar de polen, en van de oppervlakte des oceaans naar de hoogte, grenzen, binnen welke zekere plantensoorten worden gevonden, die men elders mist.

3. De verbreiding der dieren is grooter dan die der planten. Men vindt ze niet alleen in vruchtbare streken, maar ook op dorre eilanden, in woestijnen, in den oceaan, in de meren en rivieren en in de lucht. Zij zijn echter, hoewel minder dan de planten, aan bepaalde oorden gebonden. Vele dieren veranderen met de jaargetijden van verblijf. In het algemeen heeft de heete gordel de meeste, edelste, sterkste en schoonste dieren, terwijl de gematigde luchtstreken meer tam vee, en de koude gordels pelsdieren bezitten.

-ocr page 74-

DERDE HOOFDSTUK.

De Bewoners der Aarde.

§ 1. GETAL DER MENSCHEN.

Hot aantal menschen, over do goheele aarde verspreid, is niet

nauwkeurig te bepalen. Men schat liet thans

in Australïé op 4 500 000

» Amerika » 83 000 000

» Afrika » 175 000 000 (*)

» Europa » 303 000 000

» Azië » 800 000 000

To zamen 1367 500 000 (2)

Men onderscheidt de volstrekte bevolking van de betrekkelijk o. Door do eerste verstaat men het aantal bewoners van een werelddeel of eeno landstreek, zondor te lotton op do uitgestrektheid van den grond, waarop zij loven; do betrekkelijke bevolking daaron-tegen is hot aantal bewoners van dat werelddeel of die landstreek op de vierkante geographischo mijl of den viork. kilometer.

De betrekkelijke bevolking der vijf werelddeelon is dus op do viork. geogr. mijl ongeveer

van Australïé 27,

» Amerika 102,

» Afrika 317,

» Azië 1000,

» [Europa 1084.

Do verhouding der werelddeelen tot elkander, wat do volstrekte bevolking betreft, is nagenoeg als 1 : 19 : 44 ; 70 : 200; wat de betrekkelijke bevolking aangaat, als 1:4: 11,7 : 37 : (32,4.

O) Het gemiddelde tusschen de gissingen, die verschillen van 150 tol 200 millioen.

(2) Tot voor weinige jaren werd de bevolking van den aardbol geschat: in Auslrnlië^ op 3, in Amerika op 80, in Afrika op 125, in Europa op 300, in 4zié op G85 millioen . te zamen 1103 millioen menschen. Hierop is ook nog gebaseerd de berekening der rasverdeeling (bladz. 62) en die van de belijders der verschillende godsdiensten (bladz. 70), waarvan ons geene opgave naar de in den tekst medegedeelde bevolkings-sterkte bekend is.

-ocr page 75-

61

§ 2. DE MENSCHENRA.SSEN.

Hoewel ui de volken, die op den aardbol gevonden worden, volgens onze heilige oorkonden en beroemde natuurkundigen van den laatsten tijd, van één paar menschen afstammen, hebben echter het klimaat der landstreek, welke zij bewonen, de levenswijze, die zij leiden, en de trap van beschaving, welken zij bereikt hebben, na verloop van duizenden jaren eene zoodanige uitwerking gehad, dat zij op verschillende plaatsen in lichaamsgestalte, in schedelvorm, in gelaatstrekken en in kleur zeer van elkander verschillen.

Ten gevolge van deze verscheidenheid verdeelt men hot menschelijk geslacht in vijf hoofdsoorten (hoofdstammen of rassen).

1. Het Caucasische of Indisch-Europeesche ras bevat de bewoners van geheel Europa, van West-Azië (aan deze zijde van den Oby, den Bolor-Tagh en den Ganges), van het noordoosten en noorden van 4/quot;^« (tot den SsKejraien den IVVjre)-). Door verhuizing heeft het zich over de geheels aarde verspreid, voornamelijk over Amerika. — Deze stam onderscheidt zich in het algemeen door een regelmatigen en gespierden lichaamsbouw, door een bijna eivormig hoofd, langwerpig rond aangezicht en geregelde gelaatstrekken, door lang, somtijds gekruld, dik haaien een sterken baard, doch voornamelijk door de blankheid van de huid. Tn de warme landen evenwel is het vel meer verbruind en hot haar over het algemeen donkerder dan in de meer noordelijke gewesten.

2. Het Mongoolsche of Oost-Aziatische ras bewoont diëten oosten van den Ohi/, den Bolur-Tagh en den Ganges, met uitzondering van hot schiereiland Malaka. De inboorlingen der noordelijkste streken van Amerika (Eskimo\'s) behooren er ook too. — Do kenmerken van dezen hoofdstam zijn eene gele of vuilbruine huidkleur, eene ge-drongene, knokkige, meestal onregelmatige en kleine gestalte, een bijna vierkant hoofd, een breed en plat aangezicht, kleine, weinig geopende en scheef in het hoofd staande oogen, een breede, platte neus, vooruitstekende wangbeenderen en weinig, wreed, zwart haar.

3. Het Maleische of Australische ras wordt gevonden in Australië, op de Indische eilanden [Madagascar daaronder begrepen) en op het schiereiland Malaka. — Het heeft eene bruiiie, meer of min donkere kleur, een welgevormden, doch meestal kleinen lichaamsbouw, een van boven gewelfden, doch aan de zijden ingedrukten schedel, oen breeden neus en grooten mond, en dicht, zacht, niet krullend, zwart haar.

4. Het Ethiopische, Afrikaansche of Negerras is verspreid over geheel Middel- en Zuid-Afrika, en onder den naam van Papoea\'s langs de kusten van Nieuw Holland, over Nieuw Guinea, Nieuw Cale-donië en naburige eilanden. Door den slavenhandel is Amerika ook met een groot aantal Negers bevolkt geworden. — Het Negerras kenmerkt zich door zijne zwarte en donkerzwartbruine huid, kromme beenen, plat achterhoofd en vooruitstekende kakebeenen, breeden opgewipten neus, dikke lippen en kort, zwart kroeshaar. In dezen hoofdstam vindt men groote verscheidenheden. De Kaffers b. v. hebben

-ocr page 76-

02

omic geelachtige koperkleur en lang, wollig haar; do Hottentotten hebbon do kleur van hot Mongoolsche ras; do Papoea\'s zijn roetklcurig en wijken ook in andero opzichten van het Negertype af.

5. Het Amerikaansche ras bevat de oorspronkelijke bewoners van Amerika, met uitzondering van do noordelijke streken. —Deze hoofdstam is bruinrood of koperkleurig, heeft in lichaamsgestalte veel overeenkomst met het Caucasische ras, een breed gezicht, sterk geteekonde gelaatstrekken, vooruitstekende kakebeenen en diep in het hoofd staande oogon, weinig, wreed, ongekruld zwart haar en eon zwakken baard. Dit ras heeft verscheidene wijzigingen in kleur; do inboorlingen van Brazilië b. v. zijn bijna zwart.

De overgang van het oene tot het andere ras is niet plotseling, maar heeft langzamerhand plaats. Vandaar dat er van ieder men-schenras eene menigte verscheidenheden zijn.

Door huwelijken van menschen van een verschillend ras ontstaan de zoogenoemde gemengde rassen. Hiertoe beliooren:

a. de Mulatten (in Brazilië Pardo\'s), uit do vereeniging van menschen van het Caucasische en hot Negerras ontstaan;

h. de Liplappen (Paranal-an); kinderen van blanke vaders en Malei-sche moeders {Eurnpeesche liplappen); kinderen van Chineesche vaders en Maleische moeders {Chineesche liplappen);

c. do Mestiezen (in Brazilië M am mei ukken), geboren uit de vereeniging van menschen van hot Caucasische en Amerikaansche ras;

(l. de Zambo\'s (in Mexico C h i n o \' s , in Brazilië Cariboco\'s of Cafuso\'s), kinderen van Amerikanen en Negerinnen, of omgekeerd.

De kinderen van Europeanen, in Amerika geboren, heeten Kr ooien; die van Negers, aldaar verwekt, Neger-Kreolon. Door Kleurlingen verstaat men in dat werelddeel de Indianen, Negers, Zambo\'s en do niet blanke afstammelingen van Europeanen.

Van de bevolking des aardbols zijn:

in Europa, Azië, Afrika, Amerika, Australië. Te zamen. Caucasiërs 300 400 25 47 i,5 563,5 mill. Mongolen — 470 — — — 470 »

Negers — — 95 11 — 106 »

Amerikanen — — — 10 — 10 »

Maleiers — 25 5 — 1,5 31,5 »

Ge mengden — — — 12 — 12 »

Te zamen 300 085 125 80 3 1193 mill. (\')

§ 3. VOLKEN EN TALEN.

Do menschen, die, bij oono gemeenschappelijke afstamming, hunne voorstollingen on gewaarwordingen door eene en dezelfde taal, hoezeer dan ook in verschillende tongvallen (dialecten), te kennen geven, vormen een volk of eene natie.

(*gt; Zie de Noot op bladz. 00.

-ocr page 77-

03

Niet bij ieder volk is de taal even volkomen; hoe onbeschaafder eene natie is, des to armer, hoe beschaafder zij is, des te rijker en krachtiger is hare taal. Do taal van een volk is derhalve het kenmerk van zijn karakter en zijne beschaving.

De schrijftaal richt zich naar den tongval van dat gedeelte der natie, hetwelk de meeste welvaart geniet en daardoor hot beschaafdst is.

Bij sommige volken zijn twee of meer talen in gebruik, eone voor het dagelijksch leven, en eone voor geschriften, handelende over staats-en godsdienstzaken, enz. (heilige-, kerk-, hoftaal, taal der geleerden, der diplomatie en politiek).

Men onderscheidt de talen in doode en levende, in oorspronkelijke, zuster-, dochter- en gemengde talen.

De eigenlijke oorspronkelijke taal is, zoomin als het oorspronkelijke volk, aan te wijzen. Door eene oorspronkelijke taal verstaat men dus niet de alleroudste taal, waarvan het eerste menschengeslacht zich bediend hoeft, maar zoodanig eene, welke, naar don tegenwoor-digen stand onzer taalkennis, niet van eene andere kan worden afgeleid. Do oorspronkelijke talon kunnen echter met elkander verwantschap hebben, en zijn dan ton opzichte van elkander zustertalen. Afgeleide of dochtertalen daarentegen zijn dezulke, wier wortels en vormen aan eene andere ontleend zijn; zij heeten gemengde talen, wanneer zij zich uit meer dan ééne oorspronkelijke taal gevormd hebben.

Do met elkander verwante oorspronkelijke talen vormen met hare dochtertalen eene taalfamilie. Verscheidene familiën, die in algemeene vormen met elkander eenige overeenkomst hebben, doen een taalstam ontstaan.

Het aantal talen kan niet bepaald worden. Men neemt echter aan, dat er ongeveer 2000 verschillende talon bestaan, van welke er 800 in meer dan 5000 tongvallen kunnen worden aangewezen. Daarvan behooren er 53 tot Europa, 115 tot Afrika, 117 tot Australië, 153 tot Azië en 422 tot Amerikaj hieruit blijkt, dat de menigvuldigheid der talen toeneemt, naarmate do volken minder onderling verkeer hebben en daardoor onbeschaafder zijn.

Men onderscheidt do volken in oorspronkelijke, gemengde en verwante. Een oorspronkelijk volk heeft zich niet mot andere vermengd; een gemengd volk is uit do vereeniging van twee of meer natiën ontstaan; verwante volken zijn dezulke, wier taal tot een gemeenschappel ijken stam behoort. Do hoofd-Volksstam men komen dus overeen met do taalstammen.

Men kan de volkon on talon in acht hoofdstammen verdoelen:

1. Do Indisch-Germaansche of Japetische stam, waartoe behooren do Indische, de Medisch-Perzische of Iranische, de Caucasische, de Grieksch-Latijnsche, do Keltische, do Gormaansche, de Slavonische en do Lettische volken en talen;

2. De Semitische stam, onderscheiden in de Hebreeuwsche, Aramoïsche of Syrische, Arabische en Abessinische talon en volken;

-ocr page 78-

U4

3. Do Transgangctischo of Chincosch-Japansche stam, bevattende de Achter-Indische, Chineesche, Koreïsche en Japansche volken en talen;

4. De Tartaarsche of\' Hoog-Aziati sche stam, waartoe behooren de Tibetaansche, Tartaarsch-Mongoolsche, Tongusische en Turksclie volken en talen;

5. De Oeralische of Oegrische, Tsjoedische of Finsche stam, verdeeld in de westelijke Tsjoeden of eigenlijke Oegriers (waartoe de Finnen en Hongaren behooren), in Samojeden en de Oost-Siberische volken;

6. De Afrik aan sche stam, bevattende de volken cn talen van Midden- en Zuid-Afrika en van eenige streken van het noorden van dit werelddeel;

7. Do Amerik aanscho stam, waartoe bijna al de oorspronkelijke volken cn talen van Amerika behooren;

8. Do Maleisch-Australische stam, welke do volken en talen van het Maleische ras bevat.

§ 4. godsdienst,

Ten opzichte van den godsdienst kan men het monschelijk geslacht verdoelen in Mono theïst en, die den eenigon God vereeren, en in Heidenen, die den waren God niet kennen; do moesten van dezen aanbidden meer goden, en hooien vandaar Polytheïst en.

A. Monoiheïsten.

I. Do Israëlieten of Joden zijn over de geheele aarde verspreid, en in verscheidene sekten verdeeld, waarvan do voornaamste zijn:\'

a. De Talmudisten of Rabbinieton, die behalve de openbaring van Mozes on de Profeten ook de uitspraken van hunne Rabbijnen of godsdienstleeraars en het gezag van don Talmud, hot burgerlijk en kerkelijk recht bevattende, eerbiedigen;

6 Do Karaïoten (d. i. geheel ervarenen in do Heilige schrift), die het gezag van den Talmud verwerpen en alleen aan de boeken van hot Oude Verbond gelooven.

II. De Christenen vestigen de grondslagen van hun geloof op de boekon van het Oude en Nieuwe Verbond.

A. De Christenen, die in yeloofszaken behalve den Bijbel nog ander gezag erkennen, vormen de Latijnsche of Westerse he en de Griekscho of Oostorsche Kerk.

1. Tot de Westersche of Latijnsche Kerk behooren do Roomsch-Ca tb olie kon, die don Paus als onfeilbaar opperhoofd der Kerk erkennen, alsmede het gezag der overlevering on de besluiten dor algemeeno kerkvergaderingen [conciliën) eerbiedigen. Hunne geestelijken mogen niet in het huwelijk treden, en er bestaat onder deze eone hiërarchie. De loei- dor Roomscli-Catholieke Kerk is vooral heerschende

-ocr page 79-

05

in Zuidwest-Europa, in Ierland, in Zuid- en Midden-Amerika on in Mexico. Do Roora sch-Catho 1 iek en dor O utlo C1 croz ij (Jan-seniston) zijn door don Paus als onrechtzinnig veroordeeld.

2. De O o s t e r s c h e of G r i e k s c h e Kerk erkent het oppergezag ■van den Paus niet, en gebiedt het huwelijk aan de geestelijken. Er is ook eeno hiërarchie. Deze kerk wordt gesplitst in :

a. De Grieksche of Rechtzinnige Kerk, welke hot gezag der zeven kerkvergaderingen vóór de scheuring dor Christelijke Kerk erkent. — Tot haar hehooren bijna al de Grieken van het Turksche Rijk, van Rusland, van Griekenland, van do Ionische eilanden en een groot aantal menschen van verschillende natiën, die de Hongaarsche landen bewonen en in andere streken verspreid zijn. In Rusland is de Keizer bet hoofd der Grieksche Kerk, en oefent hij zijne geestelijke macht uit door de Heilige Synode van het Russische Rijk. Gok in Griekenland is eene Heilige Synode namens den Koning met het toezicht over den godsdienst belast. De overige volken, die deze geloofsleer toegedaan zijn, erkennen den Patriarch van Constantinopel als geestelijk opperhoofd. h. De Chaldeeuwsche of Nestoriaansche Kerk, die alleen het gezag der twee eerste kerkvergaderingen erkent, aan Christus twee personen toekent, en beelden uit do kerken weert. Hare aanhangers vindt men voornamelijk bij Mosoel (in Aziatisch Turkije), in Perzië en in de bergvlakte van Travankore (in Do-kan), alwaar zij ook Christenen van St. Thomas genoemd worden. De Patriarch van Mosoel is hun geestelijk opperhoofd. — Sedert 1599 hebben zij zich voor het grootste gedeelte onder den naam van Vereenigde Grieken met de Latijnsche Kerk vereenigd doch eenige bijzondere leerstellingen, kerkplechtigheden en het huwelijk dor priesters behouden.

c. DeMonophysische of Euty chische Kerk, wier aanhangers slechts do drie eerste kerkvergaderingen erkennen en alleen de goddelijke natuur van Christus aannemen. Hiertoe behooren; 1°. de Jacobieten, in Diarhekir (in Aziatisch Turkije), wier geestelijk opperhoofd zijn verblijf houdt te Karemid (in Diarhekir) en zich Patriarch van Antiochië noemt, en waarvan een groot deel zich met de Roomsche Kerk vereenigd doch eenige bijzondere kerkgebruiken behouden heeft; 2°. do Kopten of Christenen van Egypte, Nubië en Ahessinië, wier Patriarch te Ka\'iro woont en den titel draagt van Patriarch van Alecandrië en Jerusalem; en 3°. de Armeniërs, die vier Patriarchen hebben, waarvan de Ca-tholicos van al de Armeniërs de voornaamste is. Eenigo Armeniërs hebben zich aan het gezag van den Paus onderworpen.

d. De Maronitische Kerk, wier leden op den Libanon en op Cyprus wonen. Zij erkennen de vier eerste kerkvergaderingen. Het grootste deel heeft zich met de Roomsche Kerk vereenigd, doch de meeste gebruiken der Grieksche Kerk behouden. Hun geestelijk opperhoofd, die het gezag van den Paus erkent, draagt

I. 5

-ocr page 80-

66

den titel van Patriarch van Antiochië, en houdt zijn verblijf in het klooster Kannohin op den Libanon.

B. De Christenen, die in geloofszaken geen ander gezag dan dat van den Bijhei erkennen, in hot algemeen Protestanten genoemd, worden verdeeld in:

4, Luthers chen, vonriKiuiclijk iu Denpinarkeji, Noorwegen , Zweden, Hannover, Saksen, Wurtemberg en in andere Duitsche staten, alsmede in do Oost zee-provinciën van Rusland, in eenige streken van Hongarije en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. In Zweden hebben zij Aartsbisschoppen en Bisschoppen; zoo ook in Denemarken en Noorwegen. In Nederland zijn zij gescheiden in Evange-lisch-Lu therschen en Hersteld-Lutherschen.

2. De Gereformeerden of Hervormden (Calvinisten, Zwinglianen), voornamelijk in de Nederlanden, eenige kantons van Zwitserland, eenige Duitsche staten, in enkele streken van Frankrijk, in eenige deelen van Hongarije, in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika enz.

3. De Evangelise hen, zijnde de vereeniging van Gereformeerden en Lutherschen; in Pruisen en bijna al de Duitsche staten, alsmede in Rusland.

4. De A nglicaansche of Bisschoppelij ke (Episcopaalsche) Kerk, voornamelijk in Engeland, welke de Protestantsche leerstellingen heeft aangenomen, doch de hiërarchie, de kerkelijke tucht en de plechtigheden van de Roomsche Kerk behouden. h\\.Engeland heeten allen, die de Anglicaansche kerkleer niet toegedaan zijn, doch bepaaldelijk de Protestanten, Dissenters of Nonconformisten.

5. De Puriteinen, voornamelijk in Schotland en do Vereenigde Staten, verdeeld in Presbyterianen en Independenten of Congregationalisten.

6. De kleinere Protestantsche sekten, waartoe behooren de Remonstranten (Arminianen), de Doopsgezinden (Mennonieten), de Kwakers, de Moravische Broeders of Hernhutters, de Methodisten en de Christelijk-afgescheidene Gereformeerden.

7. De Unitarissen (Arianen, Socinianen, Deïsten), voornamelijk in Zevenbergen.

HL De Mahomedanen, die zich Moslemin (Muzelmannen), d. i. geloovigen, noemen, erkennen Mohammed of Mahomed als Gods Profeet. Zijne leer. Islam, d. i. Onderwerping aan God, geheeten, is samengesteld uit Arabische overleveringen. Christelijke, Joodsche en Indische leerstellingen, en vervat in den Koran, d. i. hot Boek der lezing.

Hot Islamisme is verdeeld in twee hoofdsekten, de Sonnieten en de Sjiieten, die weder in verscheidene andere sekten onderscheiden worden.

a. De Sonnieten ex-kennen naast den Koran het gezag der Sonna of overlevering, en houden Adoe-Bekr, Omar en Osman voor

-ocr page 81-

(37

■wettige Kalifon. — Zij bewonen Arabië, het Otlomanische Rijk, Egypte on andere streken van Afrika, de eilanden van de Indische zee enz.

6. Do Sjiieten (d. i. afvalligen), die zich Ac\'.elié\'s (d. i. rechtvaardigen) noemen, verworpen de overlevering, en houden Ali en zijne afstammelingen voor do ware opvolgers van Mahomed. — Men vindt hen voornamelijk in Perzië en Indië.

De Wahabieten in Arabië brengen het Islamisme tot zijne grootste eenvoudigheid terug. Volgens hen bevat de Koran eene goddelijke leer, doch was Mahomed sleehth een gewoon mensch, wien men dus geen goddelijke eer moet bewijzen. Naar do leerstellingen der Waha-bieten trachtten in het begin van deze eeuw de Padries op Sumatra het daar zeer verbasterde Islamisme te hervormen.

Do eerste Kalifen (Stedehouders van den Profeet), ook Leiders der geloovigen genoemd, waren zoowel met de geestelijke als mot de wereldlijke macht bekleed. Thans is er geen eigenlijke Kalif meer. De Sultan van het Turksche Rijk heeft alleen het wereldlijk gezag, en het is do Sjeichoe1! Islam, die met de Oelema\'s of Wijzen over geloofszaken oordeelt. In hetzelfde geval verkeert de Schach van Perzië. De Keizer van Marocco alleen oefent beide machten uit en geeft zich somtijds den titel van Kalif.

IV. Het Nanekismo of de leer der Seikhs, gesticht door Nanek (omstreeks 1500), en hervormd door Goeroe Govind (f 1707), die als een profeet beschouwd wordt, is eene vermenging van hot Brahmanisme en hot Islamisme. De Seikhs vereeren één God, geloovcn aan de onsterfelijkheid der ziel en aan belooningen en straffen na dit leven, en houden de Veda\'s en don Koran voor goddelijke boeken. Zij erkennen dat de loer van Brahma door de invoering van een veelgodendom en den beeldendienst bedorven is; daarom bevatten hunne tempels ook geen afgodsbeelden, en zijn hunne godsdienstplechtigheden en gebeden zeer eenvoudig.

B. Heidenen.

I. De Godsdienst van Brahma , bewaard in de Veda\'s of Heilige Boeken der Indiërs (Hindoes], leert dat de geheele natuur door ontelbare geesten en goden bezield is. Deze gaan allen uit van, en koeren weder tot één oorspronkelijk wezen, dat, door zichzelf bestaande, eeuwig en alles omvattende, beschouwd wordt als de grooto wereldziel, die aan alles hot loven geeft, in alles ademt, cn in den mensch zoowel het kwade als het goede uitwerkt. Dit wezen is Atma of Brahma, en openbaart zich in drie godheden, Brahma of de scheppende, Wisjnoe of de onderhoudende, en Siwa of de verdervende godheid, die echter niet meer dan één God zijn, en do Trimoerti of Drieëenheid vormen. Alles wat leven ontvangen hoeft, keert door de zielsverhuizing tot Brahma terug. — Het Brahmanisme voert tot de zinnebeeldige vereering van mon-schen, dieren en planten, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot de aanbidding van eene overgroote menigte afgodsbeelden.

-ocr page 82-

Ü8

IT. De godsdienst van Zoroaster of Zetidtischt , vervat in de Zend-Avesta (het levende woord), neemt do onsterfelijkheid dor ziel en twee goden of geesten aan, een goeden, Ormuzd , den vorst van het rijk des lichts, en een kwaden, Ahriman, den vorst van het rijk der duisternis, die steeds met elkander in strijd zijn; doch na do opstanding der dooden zal alleen het rijk des lichts overig zijn en alles omvatten. Ormuzd is als licht tegenwoordig in de zon, de maan, de sterren en het vuur, en deze worden als zijne afbeeldsels aangebeden. Hem staan een menigte goede geesten ten dienst, evenals aan Ahriman eene menigte kwade. Deze leer heeft in Perzië een gering aantal belijders.

III. De Boeddha-leer heeft haren oorsprong in Indië uit het Brahmanisme, en is ingesteld door Götama (waarschijnlijk 543 v. C.), ook sakyamoeni alsmede Boeddha, d. i. de Wijze, en door de Chi-neezen Fota, Fo, Foe en Fohi genoemd. Volgens deze leer bezielt één wezen, dat zich onder ontelbare vormen in de stof openbaart, alles wat bestaat, zonder zich echter in de door een onveranderlijk noodlot bepaalde wereldregeering te mengen, en zonder den toestand van eeuwige rust ooit te verlaten. Do zichtbare wereld is met al hare verschijnselen slechts het werk der verbeelding. Alle wezens bereiken door de zielsverhuizing de Nirvana, alwaar de vernietiging van alle wezenlijkheid is. Om het menschdom te verbeteren verschijnen van tijd tot tijd gelukzaligen in menschelijke gedaante op aarde. Zoodanig een was Götama , wiens bijnaam Boeddha ook aan de alles bezielende godheid en aan hen, die slechts eenmaal uit de Nirvana op de aarde verschijnen, gegeven wordt. Mindere heiligen of Bodhisa-toea\'s vertoonen zich meer dan eenmaal, totdat zij Boeddha geworden zijn. — Behalve Boeddha genieten nog vele andere goden en de Bodhisatoea\'s, benevens eene ontelbare menigte goede en booze geesten, goddelijke vereering. Ten gevolge hiervan ontbreekt het ook niet aan afgodsbeelden en beeldendienst. Het Boeddhaïsme telt weinig aanhangers in Indië aan deze zijde van den Ganges, doch heeft zich voornamelijk verspreid over Tibet, Ceilon, Indië aan gene zijde van den Ganges, China, Korea en Japan.

IV. Het Lamaïsme of de Priesterheerschappij in Tibet is eene wijziging van het Boeddhaïsme. Do Opperpriester of Dalai-Lama wordt beschouwd en aangebeden als de plaatsbekleeder van Sukyamoeni op aarde, en als het uitvloeisel van Boeddha zelvon. Na zijn dood gaat zijne ziel in een ander lichaam over en heerscht alzoo onsterfelijk voort.

V. De leer van Khong-foe-tseu (Confucius, 500 v. C.), in China de leer der geletterden genoemd, stelt dat de stof eeuwig is, dat de oorzaak der dingen (Lih) met de dingen zelve tegelijk aanwezig was, en derhalve eeuwig, onveranderlijk, grenzenloos, almachtig en alomtegenwoordig zijn moet, en dat het middelpunt der kracht.

-ocr page 83-

(59

waaruit deze oorzaak werkt, Je hemel met zon, maan en sterren (Tien) is. Het is daarom de hoogste plicht van den vorst, in naam zijner onderdanen aan den hemel offers te brengen. Confucius verhond hiermede eene strenge en eenvoudige zedenleer, maar bewerkte ook eene zucht tot waarzeggerij. Zij, die in dit leven hunne plichten vervuld hebben, mogen na den dood hunne vorige woonplaats weder bezoeken en hunnen nakomelingen weldaden bewijzen, van welke voorrechten de goddeloozen zijn uitgesloten. Hieruit is het geloof aan algemeene en bijzondere beschermgoden ontstaan. — Deze godsdienst heeft geen priesters of afgodsbeelden, en wordt hoofdzakelijk beleden door de hoogste en beschaafdste standen van China, Korea, Japan en Anam.

VI. De leer van Lao-tseu (COO v. C.), gegrondvest op die van L,vo-Kioeng (die eenige menschengeslachten vroeger leefde), en Tao-Tao (d. i. leer der leer of leer van de rede) genoemd, wordt, door hare belijders voor den oudsten godsdienst van China gehouden. Volgens haar is Tao (de Rede) het oorspronkelijke, eeuwige, onlichamelijke wezen, dat de wereld uit niets geschapen heeft en alles bestuurt. Zij heeft met de leer van Confucius, die haar hervormde, veel overeenkomst, doch is door de onkunde harer aanhangers (Tao-tse , d. i. Zonen der Rede, genoemd) in afgoden- en beeldendienst veranderd. De priesters en priesteressen zijn ongehuwd en zeer bedreven in zoogenoemde tooverkunsten. De tempels zijn vol van groote en mismaakte afbeeldingen van goede en booze geesten, die het gebied voeren over de verschillende voorwerpen der natuur. — Deze leer is behalve over China ook verspreid over Japan, Korea, Tonkin en bij de Tonguzen.

VII. De Sinto-leer is de oudste en oorspronkelijke leer van Japan, en grondt zich op de aanbidding en vereering van eene overgroote menigte goden en geesten, die het opzicht hebben over alle zichtbare en onzichtbare dingen.

VIII. Het Sabeïsmp is de aanbidding van zon, maan en sterren, hetzij afzonderlijk hetzij gezamenlijk. Deze oude eeredienst, vroeger over een groot deel der aarde verspreid , heeft zich met andere vermengd , en bestaat in zijne zuiverheid nog slechts bij eenige afgezonderde stammen.

IX. Het Schamanisme, de oudste en onbeschaafdste godsdienst van het Mongoolsche ras, heerscht hoofdzakelijk in Siberië, en vereert geen goede geesten, maar tracht ontelbare vijandige geesten, die er steeds op uit zijn om het menschelijk geslacht te kwellen, booze toovenaars en de afgestorvenen, wier zielen als spooksels op aarde ronddwalen, te bevredigen of af te weren. Hen te bannen en te bezweren is het werk der Schamanen of priesters, dio ook de toekomst voorspellen en een onbepaald vertrouwen genieten. Eene groote menigte afschuwelijke afgodsbeelden erlangt goddelijke vereering.

-ocr page 84-

70

X. liet Fetich isme, de godsdienst der Negers, na verwant met het Schamanisme, is de vereering van Aa fetichen [fetisso), onder welke benaming de Negers der westkust van Afrika de bezielde en onbezielde voorwerpen der natuur verstaanwaaraan de vrees, de erkentelijkheid of eenig ander gevoel hen nopen eenige goddelijke eer te bewijzen. Al wat hen omringt, de geheele natuur, hoornen, rivieren, het vuur, dieren, stukken hout en steen, in één woord alles, waaraan zij een weldadigen of schadelijken invloed toeschrijven, is het voorwerp van hunne vereering. Van het hoogste wezen noch van de onsterfelijkheid der ziel hebben zij eenig begrip.

XI. De godsdienst van hot Amerikaanse he ras is op verschillende plaatsen zeer verschillend. Die der volksstammen in het noorden heeft over het algemeen veel overeenkomst met het Schamanisme. Bij andere stammen bestaat wel het geloof aan den Groolen Geest, don schepper en onderhouder van allo dingen, aan de onsterfelijkheid en de vergelding na den dood, doch tevens de vrees voor booze geesten en toovenaars, en de vereering van afgodsbeelden.

XII. De godsdienst van het M a 1 e i s c h e ras vertoont zich ook onder verschillende vormen. Over het algemeen hebben de hiertoe behoorondo volken vrees voor de natuurkrachten en booze geesten, en bewijzen bijzondere eer aan de afgestorvenen, die zij eensdeels als spooksels vreezen, anderdeels tegen vijandige geesten zoeken te beschermen. Zij gelooven derhalve aan eeno onsterfelijkheid der zieli hoe onvolkomen hunne denkbeelden daaromtrent ook zijn mogen, maar ook aan tooverij en waarzeggerij. Bij eenige stammen bestaat de voorstolling van een Goeden Geest, die de menschen beschermt tegen den Boozen geest, die het licht schuwt, in holen woont en den dooden vijandig is. Sommige hebben afgodsbeelden, tempels en priesters, andere kennen geen eeredienst.

Waarschijnlijk bedraagt het aantal

in Europa, Azië, Afrika, Amerika, Australië. Te zamen.

Joden

4,5

2

1

0,1

7,5

mill.

Mahomedanen

7

71

35

113

»

Christenen

288

12

4

70

1,5

375,5

D

Heidenen

0,5

OCO

85

10

1,5

097

»

Te zamen

300

685

125

80,1

3

1193

mill.

Van do 375 500 000 Christenen behooren naar schatting tot Europa, Azië, Afr., Amer., Austr. Te zamen.

de Oostersche sekten

0,5

9,5

2,5

12,5

mill.

de Griekscho Kerk

08,5

0,5

09

»

de Protest. Kerk

71

1

0,5

33 )

100,5

»

de Roomsche Kerk

148

1

1

37 )

1,5

187,5

»

Te zamen

288

12

4

70

1,5

375,5

mill.

(\') Zie do noot oji blaclz. tiü.

-ocr page 85-

71

§ 5. MAATSCHAPPELIJKE TOESTAND DER VOLKEN.

Met betrekking tot de levenswijze verdeelt men de volken in die, welke een zwervend leven leiden, en die, welke vaste woonplaatsen hebben.

1. De zwervende volken zijn wilden of herders.

ö. De wilde volken wonen in de poollanden, in de vlakten van de heete luchtstreek, die met dichte wouden bedekt zijn, in verscheidene savanen, pampa\'s en llano\'s van Amerika, alsmede langs die kusten en op die eilanden, welke, zelden of nooit door beschaafde volkeren bezocht worden. Zij kennen den landbouw niet; wortelen en kruiden, die hot land in het wild voortbrengt, maar voornamelijk de jacht en visscherij verschalfen hun het noodige levensonderhoud. Zij vormen afzonderlijke familiën, die geen verkeer met elkander hebben en geene vaste verblijfplaats kennen. Holen en hutton, met beestenvellen of bladeren overdekt, zijn hunne woningen. Hunne zeden zijn ruw; maar, terwijl sommigen zich door onverzoenlijke wraakzucht, ongehoorde wreedheid en de afschuwelijkste ondeugden kenmerken, onderscheiden anderen zich daarentegen door vastheid van karakter, onverschrokkenheid, rechtvaardigheid en huwelijkstrouw. De meesten kennen geen oppergezag, doch kiezen zich somtijds tegen den gemeen-schappelijken vijand aanvoerders; enkelen hebben vaste opperhoofden, doch met zeer beperkte macht.

h. De herdersvolken (nomaden) zwerven met hun vee en tenten, welke zij nu hier dan daar opslaan, voornamelijk rond in de steppen en woestijnen van de Oude wereld en in sommige streken van Amerika. Al de leden van dezelfde familie erkennen het gezag van den oudste hunner (den Patriarch); verscheiden familiën vormen een stam, onderworpen aan een gemeenschappelijken gebieder en aanvoerder; de vereeniging van een aantal stammen onder een algemeen opperhoofd vormt eene horde. De kenmerkende eigenschappen der nomaden zijn: groote eenvoudigheid van zeden, eene matige levenswijze, een sterk lichaam, moed, vrijheidsliefde, gastvrijheid, onveranderlijke vriendschap, maar ook onverzoenlijke haat. Zij zijn min of meer onbeschaafd, en in alle opzichten het evenbeeld hunner vaderen, maar ook altijd krachtvol.

2. De volken, die vaste woonplaatsen hebben, verschaffen zich het onderhoud door land-, wijn- en bergbouw, boomkweekerij, veeteelt, visscherij, jacht, handwerken, handel, zeevaart, kunsten enz. Zij leven óf afzonderlijk op het land, óf vereenigd in gehuchten (ook buurten of buur schappen), in dorpen, vlekken en steden.

Hoewel de volken, die vaste woonplaatsen hebben, over hot algemeen beschaafder zijn dan de zwervende, is evenwel de trap van beschaving bij hen zeer verschillend. De beschaafdste volken vindt men hoofdzakelijk in de noorder gematigde luchtstreek.

Bij de meeste woeste volken voorziet ieder voor zichzelven in zijne behoeften, en zijn de maatschappelijke onderscheidingen onbekend; bij

-ocr page 86-

72

eonigc echter vindt men, bolialvo do opperhoofden en priesters, ook eene klasse van edelen. Bij de beschaafde natiën daarentegen bestaan verscheidene klassen, waarvan de eene in de behoeften van de andere voorziet. — Eene klasse is eene kaste, wanneer de geboorte alleen iedereen onherroepelijk zijn bedrijf en stand in de maatschappij aanwijst.

Er zijn weinig volken, bij welke het juiste evenwicht der verschillende klassen van de maatschappij bestaat. Het overwicht van de eene of andere klasse geeft aan ieder volk iets kenmerkends; vandaar de oiklerscheiding in landbouwende, industrieele, handeldrijvende volken enz.

Slechts zeer weinige steden worden voor het grootste gedeelte bewoond door landbouwers en dezulken, welke in de veeteelt hun bestaan vinden. Do voornaamste steden zijn veelal die, waar nijverheid en koophandel het hoofdbedrijf der ingezetenon zijn (fabriek- en koop-of handelsteden).

Eene landstreek, wier bewoners onder hetzelfde algemeen bestuur leven, vormt een staat.

De regeering (het gouvernement) is de macht, die don staat bestuurt; de wijze, waarop dit geschiedt, heet do regeeringsvorm of staatsregeling.

Ten opzichte van den regeeringsvorm worden de staten onderscheiden in monarchieën en republieken.

In eene monarchie is het hoogste gezag in handen van één persoon; in eene republiek berust het bij meerderen.

De monarchieën zijn erfelijk of verkiesbaar, onbepaald of bepaald. — De onbepaalde monarchen (alleenheerschers, autocraten) regeeren volgens de gewoonten en instellingen van don staat, doch door zichzelven; zij zijn het, die de wetten maken. Een alleen-heerschor is een despoot, wanneer hij regeert zonder wetten of er geen acht op slaat, en naar willekeur over de eigendommen, de vrijheid en hot leven zijner onderdanen beschikt. — In de bepaalde monarchieën is de macht van den vorst beperkt door eene grondwet (constitutie); hij alleen heeft de uitvoerende macht, en deelt de wetgevende met de Staten of Kamers [Staten-Generaal, Parlement, Rijksdag, Cortes enz.), welke het volk vertegenwoordigen. Deze volksvertegenwoordiging bestaat veelal uit twee Kamers. De eene is samengesteld uit de aanzienlijksten des rijks, en hare leden zijn door hunne geboorte gerechtigd om daarin zitting te nemen, of worden door den vorst of het volk benoemd (\'le Kamer, Senaat, Hoogerhuis of Huis der Lords enz.). Do leden der andere Kamer (2e Kamer, Kamer der afgevaardigden, Lagerhuis of Huis der gemeenten enz.) worden meer of min rechtstreeks door de natie zelve gekozen. De rechterlijke macht, die de wet handhaaft door hare overtreders te beteugelen en te straften, is in de bepaalde monarchieën onafhankelijk van het hoofd des staats, aan hetwelk echter het recht van gratie (het schenken van genade en verminderen van straf) behoort.

De Republieken of Gemeen ebesten worden onderscheiden in aristocratieën 011 democratieën, la eene aristocratie (regeering

-ocr page 87-

73

der aanzienlijken) is de hoogste macht alleen in handen dei\' aan-zienlijkste faniiliën van den staat; in eene democratie (volksregeering) berust zij bij het geheele volk, dat zijne overheden zelf kiest. De aristocratie kan ontaarden in oligarchie (regeering van weinigen); de democratie in ochlocratie (regeeringvan het gemeen).— Sommige republieken, wier grondgebied slechts ééne stad met hare omstreken bevat, dragen den naam van vrije stad.

Verscheidene monarchale en republikeinsche staten hebben zich ver-eenigd tot een Verbond, Bond of Bondgenootschap {Confederatie), en geven aan een centraalbestuur meer of minder uitgestrekte macht.

In enkele staten mogen geene ambten of bedieningen waargenomen worden dan door menschen, die een bepaalden godsdienst belijden. Dezen noemt men dan heerschenden of staatsgodsdienst.

Iedere staat heeft eene hoofd sta d, waar gewoonlijk het algemeen bestuur gevestigd is. In de monarchale staten is de hoofdstad niet altijd de residentie of verblijfplaats van den vorst. De confederaties hebben bepaalde steden, waar het algemeen of centraalbestuur gevestigd is.

Een staat is verdeeld in verscheidene onderdeden, welke verschillende benamingen dragen: gouvernementen, provinciën, departementen, kreitsen enz. De plaatsen, waar het bestuur over deze onderdeelen gevestigd is, zijn hoofdplaatsen. Door eene gemeente verstaat men in het burgerlijk bestuur eene stad, een dorp of eene vereeniging van dorpen en gehuchten, die onmiddellijk onder dezelfde overheidspersonen staan.

De sterkte van een staat hangt af van zijne uitgestrektheid, betrekkelijke bevolking, gesteldheid van don bodem, grenzen (natuurlijke of willekeurige), vestingen en andere sterke plaatsen, leger, vloot, inkomsten enz., maar voornamelijk van het karakter en den zedelijken toestand van zijne bewoners.

De opperhoofden der zwervende cn van eenige min beschaafde volken doen hunne onderdanen de voorwerpen zelve, welke zij tot onderhoud, kleeding, gemak of weelde noodig bobben, opbrengen. Bij de beschaafde volkeren daarentegen vloeien de staats-inkomst\'en hoofdzakelijk voort uit de volgende bronnen:

1. De domeinen of de grondeigendommen van don staat. In sommige monarchieën onderscheidt men: de domeinen van den staat, wier opbrengsten in \'s lands schatkist gestort worden; de kroon- of patrimoniale goederen, wier opbrengsten ten voordeele van den regeerenden vorst komen, en de apanage-goederen, welke dienen tot onderhoud van een niet regeerenden prins van den bloede;

2. De regaliën of de rechten, welke de staat zich voorbehoudt op zekere voorwerpen; — de voornaamste zijn; de rechten op in-, uiten doorvoer; de brieven- en paar denposter ij; het recht op de wateren, waartoe bohooren de havenrechten, het loodswezen, het strandrecht, de visscherij, de aanslibbingen enz.; de houtvesterij; de jacht; de mijnen; du munt; de alleenhandel [monopolie] in sommige waren:

-ocr page 88-

74

3. Do belastingen, welke tweeërlei zijn: directe, die rechtstreeks geheven worden op de bezittingen, inkomsten en personen der ingezetenen (grondbelasting en die op het personeel, patenten); indirecte, welke geheven worden op de voorwerpen, tot levensonderhoud dienende [accijnsen), op gezegeld papier, loterijen, het koopen en verkoopen van grondeigendommen, enz.;

4. De toevallige inkomsten, als leenrechten, successierechten, boeten, verbeurdverklaringen, octrooien enz.

De raming der inkomsten en uitgaven (begrooting of budget) van een staat voor één of meer jaren wordt in de bepaalde monar-chieiin en de republieken, op vastgestelde tijden, aan de vertegenwoordigers van de natie ter goedkeuring voorgelegd.

De staatsschuld of publieke schuld komt voort óf uit geld-leeningen, welke sommige staten van tijd tot tijd verplicht zijn geweest te sluiten, óf uit het in omloop brengen van papieren geld. De schuldbrieven , die de staat voor de geleende gelden uitgeeft [fondsen of effecten), rijzen nf dalen in waarde, naarmate het publiek crediet of het vertrouwen, dat men in den staat stelt, meer of minder gevestigd is. In enkele staten wordt jaarlijks eene som bestemd om de schuld af te lossen of te verminderen (amortisatie).

Verscheidene, hoofdzakelijk Europeesche, staten bezitten in andere werelddeelen landstreken van meerdere of mindere uitgestrektheid, door volkplanters uit het moederland bewoond, en daarom volkplantingen jof koloniën genoemd. Zij hebben ten doel door het ontginnen van mijnen, het bebouwen van den grond, het aanleggen van plantages en het drijven van handel het moederland te bevoordeelen. Deportatie-koloniën zijn do zoodanige, werwaarts misdadigers gebannen worden.

De naam van kolonie wordt ook wel gegeven aan eene vereeniging van menschen , die in hun vaderland woeste gronden ontginnen en bebouwen , en aan eene landstreek, die aan eene militaire bevolking tot woonplaats is aangewezen {militaire kolonie).

Tot bevordering van de gemeenschap tusschen verschillende plaatsen dienen de kanalen, vaarten , wegen en bruggen.

a. De kanalen zijn tot bevordering der scheepvaart gegraven om twee bevaarbare rivieren of twee zeeën te verbinden, of ook om eene plaats met oen stroom of eene zee gemeenschap te bezorgen. Dikwijls worden zij ook gegraven langs eene rivier, in welke ondiepten, watervallen , groote kronkelingen of dergelijke de scheepvaart belemmeren. Het water wordt doorgaans uit hooger gelegen wateren in de kanalen gebracht, en door sluizen daarin gehouden.

In een heuvel- of bergachtig land moeten de kanalen dikwijls door onderaardsche gangen, en over dalen en rivieren, door opgehoogde en gemetselde beddingen geleid worden.

Sommige kanalen dienen ook om aan eene rivier eene goede uitwatering te bezorgen, of om het omliggende land van overtollig water te ontlasten (uitwaterings- en afwaterings-kanalen).

-ocr page 89-

75

b. Gegraven wateren, alleen dienende voor kleine binnenvaartuigen, dragen den naam van vaarten en trekvaarten.

c. Van de wegen komen voornamelijk in aanmerking de groote wegen, die de steden van een staat met elkander gemeenschap bezorgen; zij zijn het menigvuldigst in die gewesten, waar veel welvaart en beschaving heerschen. Die groote wegen, welke de hoofdstad met de aanzienlijkste steden dos lands of met die van naburige rijken in verbinding stellen, zijn hoofdwegen. Men geeft dezen naam ook in het algemeen aan de voornaamste groote wegen, vooral aan dezulke, die een land over eene groote uitgestrektheid doorsnijden.

De wegen, wier bodem op eene kunstmatige wijze samengesteld is, heeten kunstwegen, en zijn straatwegen (met keien of klinkers bestraat), puinwegen (waartoe ook die, welke naar de wijze van Mac Adam vervaardigd zijn, behooren), grintwegen, schelpwegen, koolaschwegen {in landen, rijk in steenkolen), houten wegen (in houtrijke landen) en voornamelijk de spoorwegen.

Zoogenoemde militaire wegen zijn de zoodanige, langs welke een staat zijne strijdkrachten in den kortst mogelijken tijd tegen den vijand kan voeren, en die op behoorlijke afstanden voorzien zijn van de noodige magazijnen en gebouwen tot inlegering der troepen.

d. De bruggen worden onderscheiden in vaste en drijvende. —■ De vaste bruggen zijn geheel of gedeeltelijk uit steen, hout of ijzer vervaardigd en op verschillende wijzen samengesteld; hiertoe behooren ook de spoorwegbruggen. De drijvende bruggen zijn schip-, vlot- en gierbruggen.

Verder heeft men bij do rivieren vaste overgangsplaatsen (veren), waar men ze door middel van ponten of andere vaartuigen kan overtrekken; spoorweg-trajecten zijn ponten, ingericht tot het overzetten van spoortreinen.

VIERDE HOOFDSTUK.

Algemeen overzicht van Europa.

§ \'1. Grenzen, ligging, uitgebreidheid.

Europa is een groot schiereiland van de Oude,wereld, en aan de landzijde met Azië ter lengte van 360 geographische mijlen verbonden.

Ten noorden wordt Europa bespoekl door de Noordelijke IJsze ei en ten westen door den Atlantischen Oceaan. De zuidelijke landen zijn grootendecls gelegen aan binnenzeeën, door dezen oceaan gevormd, en op drie plaatsen slechts door smalle zeeëngten van Afrika, en Azië, en op eene vierde door het Caucasische gebergte van net laatste werelddeel gescheiden. Aan de oostzijde vormen do Cas-pi sc he zee, do Oeral, liet Oeralische gebergte en de Kara de grensscheiding.

-ocr page 90-

70

Van het vasteland van Europa is:

het noordelijkste punt de Nord-Kyn (71° N. B.); » zuidelijkste » Kaap Tarifa (36° » ); » westelijkste » KaapLaRoca (S^O. L.); » oostelijkste » de mond der Kara (81° » );

liet vasteland van Europa beslaat eene oppervlakte van 172000 vierk. geogr. mijl., en heeft een kustenomtrek van 4300 geogr. mijl., zoodat op eene uitgestrektheid van nagenoeg 40 vierk. geogr. mijl. eene kust-lengte van één mijl komt.

Van deze 4300 mijlen behooren er 780 tot de Noordelijke IJszee; \'1820 tot den Atlantischen Oceaan en zijne deelen; 1700 tot de Middel-landsche en Zwarte Zee.

De grootste uitgestrektheid van Europa is, van het zuidwesten naar het noordoosten (van Kaap St. Vincent tot aan de Kara) 750 geogr. mijl.; — van het noorden naar het zuiden (van de Nord-Kyn tot Kaap Matapari] 522 geogr. mijl.; — van het westen naar het oosten (van Bayonne tot de Caspische Zee) 520 geogr. mijlen.

In de richting van het noorden naar het zuiden neemt de uitgebreidheid van Europa van het westen naar hot oosten toe.

De eilanden van dit werelddeel, te zamen 8000 vierk. geogr. mijl. groot, zijn, met uitzondering van Spitsbergen en IJsland, nabij de kusten van het vasteland gelegen, en hebben een kustenomtrek van nagenoeg 1500 geogr. mijlen. Deze staat dus in verhouding tot hunne oppervlakte als 1 : 5.

§ 2. DE OCEAAN EN DE EILANDEN.

A. De Noordelijke IJszee.

De Noordelijke IJszee, welke de noordelijke kusten van Europa, bespoelt, belemmert de scheepvaart langs deze niet, daar zij hier niet op den duur, zooals langs Azië en Amerika, met uitgestrekte ijsvelden bedekt is.

De eilanden, welke in die zee liggen en tot Europa behooren, zijn; de groep van Spitsbergen, het noordelijkste der bekende landen van de aarde, dat door sommigen tot Amerika gerekend wordt; en zich noordwaarts tot ruim 80° N. B. uitstrekt; de groep van Mager-öe (Mager-iie met de Noordkaap, 70quot;10\'N. B.); de Lofodden en Kalgoeëw.

Deelen van de Noordelijke IJszee zijn: de Laplandsche Zee, aan beide zijden der Noordkaap, de Witte Zee (met de Golf van Kandaleskaia en de Onega- en Dwina-golven) en de Golf van Tsjeskaia. Door de Straat Vaigatsch (Waaigat) komt men oostwaarts in de Karische Zee.

-ocr page 91-

77

B. De Atlantische Oceaan.

1. EILANDEN IN DEN OPEN OCEAAN.

IJsland, dichter bij Amerika dan bij Europa gelegen. Het raakt met zijne Noordkaap den noordpoolcirkel, en wordt door den meridiaan van Ferro in twee bijna gelijke deelen gesplitst.

Do Far-öer of Schapen-eilanden, \\an welke Sfrom-iie bet voornaamste is.

De Britsche Eilanden , welke zijn:

a. Groot-Britannië (Engeland en Schotland), met de Kapen Landscnd, Lizard, Wrath en Dunkansby-head en de Landspits van Dover;

b. Ierland met de Kapen Clear en Malin-bead;

c. Anglesey, Man en Wight;

d. De Shetlandsche of Hitlandsche Eilanden, van welke Mainland, ook Hitland of Shetland genoemd, liet voornaamste is:

e. Do Orcadische of Orkney-eilanden. waarvan Pomona of Mainland het grootste is;

ƒ. De Hebriden of V/estersche Eilanden, van welke Skye en Lewis de grootste zijn;

g. De Scilly- of Sorlingsche Eilanden.

De Normandische Eilanden, welke zijn Aurigny, Guernsey en Jersey.

De Noord zee-eilanden, van welke Texel liet zuidwestelijkste, en Helgoland het meest van het vasteland verwijderd is.

2. DEELEN VAN DEN ATLANTISCHEN OCEAAN AAN DE WESTZIJDE VAN EUROPA.

De Scandinavische of Noorweegsche Zee, langs de kusten van het vasteland ten noorden van de Statenkaap.

De Noordzee (12000 vierk. geogr. mijlen), ten zuiden van de Statenkaap, welke in Groot-Britannië de Golven van Murray en van Forth en de Wash, en aan hare zuidoostzijde de Zuiderzee, het Groninger diep of do Lauwerzee, den Dollart en de Golf van Hamburg vormt.

Het Skagerrak, waarvan het Kattegat eene zuidelijke voortzetting is.

Het Kanaal of La Manche, dat in het vasteland de Golf van St. Michel of van Normandië vormt, en door de Hoofden, ook Nauw van Calais en Straat van Dover genoemd, met de Noordzee verbonden is.

Het Verkeerde Kanaal of het Kanaal van Bristol, eene golf aan de zuidwestzijde van Groot-Britannië.

Do lersche Zee, tusschen Groot-Britannië en Ierland, welke in het ifoorden door het Noorder-kanaal, in het zuiden door het Kanaal van St. George, dat aan de kusten van Groot-Britannië de baai van Cardigan vormt, met den Atlantischen Oceaan gemeenschap heeft. — In Groot-Britannië vormt de lersche Zee de Caernarvo n-, Morecambe- en Solway-baaien , en in Ierland de Baaien van Dublin, van Dunkalk en van Belfast.

-ocr page 92-

78

De Galway- en Donegalbaaion, aan de westzijde van Ierland.

De Cal edonische Zee, aan do noord- en noordwestzijde van Schotland, met de Minsh of Straat der Hebriden en de Straat vanPentland, welke de Orcadische Eilanden van Schotland scheidt.

DeBiscaïsche of Aquitanische Zee, ook Golf van Biscaj^e of van Gascogne, en, aan de zijde van Frankrijk, Bocht van Frankr ij k genoemd.

DeSpaansche Z ee, langs de westzijde van het Iberische schiereiland.

3. BINNENZEEËN VAN DEN ATLANTISCHEN OCEAAN.

a. De Oostzee.

Ten zuiden van het Kattegat vindt men de Deensche Eilanden, van welke Seeland en Funen do voornaamste zijn. Tusschen de laatstgenoemde en het vasteland leiden drie zeeëngten, de Sond,de Groot.e Belt en de Kleine Bolt, naar de Baltische of Oostzee (6400 vierk. geogr. mijlen).

De golven, door de Oostzee gevormd, zijn:

Do Golf van Slees wijk, ton westen van het eiland Femern;

De Golf van Lu bek, ten zuiden van Femern;

De Rugensche of Gri ef swa 1 der-Bod den, ten zuidoosten van het eiland Rugen, dat door de Gel In van het vasteland gescheiden is ;

De Golf van Swinemünde, ten noorden van de eilanden Use-dom en Wollin;

De Golf van Dantzig;

De Golf van Riga of Lijfland, met de eilanden Oesel en Dago

aan haren ingang;

De Golf van Finland, wier oostelijk uiteinde de Golf van

Kroonstad is;

De Bothnische Golf, door de Alandsche Eilanden in het zuiden bepaald.

Buiten de genoemde eilanden komen nog in aanmerking Bornholm, Oelaml, door den Kalmar-Sond van het vasteland gescheiden, en Gothland.

h. De Middellandsche Zee.

De Middellandsche Zee, door de Straat van Gibraltar (3 geogr. mijl. breed) met den Atlantischen Oceaan verbonden, bespeelt Europa, Azië en Afrika, is meer dan ï)00 geogr. mijl lang, tot 240 van die mijlen breed, en beslaat eene oppervlakte van 47500

vierk. geogr. mijlen.

In hare westelijke helft vindt men de volgende eilanden:

De Pityusen zijnde Ivira en Formentera;

De Balearische Eilanden, zijnde Majorca (Mallorca) en Minorca (Menorca);

Corsica; (noordelijkste punt Kaap Corso; zuidelijkste nagenoeg de stad Bonifacio.)

-ocr page 93-

79

Sardinië, door de Straat van Bonifacio, 21/2 geogr. mijl breed, van Corsica gescheiden; (noordelijkste punt Kaap Longosardo; zuidwestelijkste Kaap Teulada; zuidoostelijkste Kaap Carbonara.)

Elba, door het Kanaal van Piombino van het vasteland gescheiden ;

Sicilië, door de V4 mijl breede Straat (Faro) van Messina van Italië\'s vasteland gescheiden; uiteinden de Kapen Faro of Peloro, Passaro en Boiio;

De Liparische Eilanden, ten noordoosten van Sicilië ;

De Egadische Eilanden, ton westen van Sicilië;

Malta, Gozzo en Comino, ten zuiden van Sicilië.

De deelen van de westelijke helft der Middellandsche Zoo zijn:

De Golf van Valencia;

De Leeuwen zee of Golfe du lion (\');

De Golf van Genua of de Ligurische Zee;

De Toscaansche of Tyrrheensche Zee, welke aan de Italiaan-sche kusten de Golven van Gaëta, van Napels en van Salerno vormt.

In de oostelijke helft der Middellandsche Zee, aan don kant van Europa , vindt men de volgende inhammen en eilanden :

De Ionische Zee, met de Ionische Eilanden {Corfu, Paxo, Santa Maura, Theaki, Cephalonia en Zante;— Cengo , ook tot deze eilanden gerekend, ligt ten zuiden van de Peloponnesus). Zij vormt aan de westzijde de Golf van Tarente; aan de oostzijde de Golven van Colokythia, Coron, Arcadia en Patras, welke door de Straat van Lepanto met de Golf van Lepanto of van Corinthe gemeenschap heeft, alsmede de Golf van Arta, die door de Straat van Prevesa met haar verbonden is.

Do Adriatische Zee, door het Kanaal van Otranto met de Ionische Zee verbonden, vormt aan de westzijde de Golf van Man-fredonia, en aan de noordzijde de Golven van Venetie, van Triest en van Quarnero. Aan de oostzijde liggen de Dalmatische Eilanden, waarvan Cherso het noordelijkste en grootste , en Meleda het zuidelijkste is.

De Archipel of Egeïsche Zee, ten zuiden bepaald door hot eiland Candia (Creta), bevat eene groote menigte eilanden, die gedeeltelijk tot Europa, gedeeltelijk tot Azië behooren. De voornaamste Europeesche eilanden zijn de Cycladen, waarvan Dili (Delos) het middelpunt is, Negropont of Egribos (Eubcra), Scyro (Scyros), Stalimene (Lemnos), Taso (Thasos), Samotraki (Samotrace) en Imbro (Imbros). — De Archipel vormt aan den kant van Europa, van het zuiden naar het noorden, de Golf van Nauplia, de Golf van Egina met de

(\') Deze golf wordt somtijds ten onrechte genoemd naar de stad Lyon. die bijna 30 geographischa mijlen van haar verwijderd is; zij heette in de middeleeuwen Mareleoms (Leetiwenzee, Mer of Golfe du lion), omdat zij wegens de menigvuldige stormen door de zeelieden gevreesd werd.

-ocr page 94-

80

eilanden Egina en Koheri (Salamis), de Golf van Negropont, welke door de straat van dien naam met de Golf van Talanta verbonden is, verderde Golven van Salonichi, van Contessa en van Saros.

c. De Zwarte Zee.

De Zwarte Zee (8700 vierk. geogr. mijl.) kan aangezien worden als een gedeelte van de Middellandsche Zee, waarmede zij verbonden is door de Straat der Dar dan ellen (Hollespont, op enkele plaatsen Vs uur breed), bot Marmer meer (Propontis) en do Straat van Constantinopel (Thraciscbe liosporus).

Do Zwarte Zee vormt aan hare noordzijde do Golf van Perekop of de Do ode Zee en de Zee van Azof, waarmede zij door de Straat van Jenikale, van Kaffa of van Feodosia (Cimraerische liosporus) verbonden is.

§ 3. SCHIEREILANDEN.

In geen ander werelddeel dringt de zee zoo diep landwaarts in, als n Europa; bierdoor zijn vele schiereilanden ontstaan.

Wanneer men eene lijn trekt van den mond der Adour (bij Bayonné) naar bet noordelijkste punt van de Caspische Zee, en de genoemde punten door lijnen verbindt met den mond van do Kara, dan verkrijgt men een driehoek, die bet eigenlijke vasteland van Europa insluit, en buiten welken de schiereilanden liggen, die te zamen tot bet overige vasteland in verbonding staan als \'1 : 3.

Deze schiereilanden zijn:

1. Kanin: noordelijkste punt do Kanin-Noss.

2. De Lapmark of Kola; oostelijkste punt de Orlof-Noss.

3. Scandinavië; noordelijkste punt de Nord-Kyn, zuidelijkste de Landspits van Falsterbo, zuidwestelijkste Kaap Lindesnass of Ter Neus.

4. Jutland; noordelijkste punt Skagens-Horn of Kaap Skagen.

5. Noord-Holland; noordelijkste punt De Helder.

C. Cotentin of het Normandische Schiereiland; noord-westelijkste punt Kaap La Hogue.

7. Bretagne; bet westelijkste punt nagenoeg Kaap Raz.

8. Het Hesperiscbe, Iberische of Pyreneesche Schiereiland; noordelijkste punt Kaap Orfegal, zuidelijkste Kaap Tarifa, westelijkste Kaap La Roca. oostelijkste Kaap Creus. quot;Verder komen als voorname punten nog in aanmerking de Kapen Finisierre, St. Vincent, de Ga/a, de Palos, La Nau en St. Sebastiaan.

9. Het Italiaanscbe of Apennijnsche Schiereiland, aan bet zuideinde door de Golf van Tarente gesplitst in twee landtongen, de Cal ab ris cbe, in het westen, en de Apulische, in het oosten. Zuidwestelijkste punt Kaap Spartivento, zuidoostelijkste Kaap di Leuca. Behalve deze komen nog in aanmerking Kaap Circello, in het westen, en Kaap Gargano, in het oosten.

10. Istrië, tusschen de Golven van Triest en Quarnero.

-ocr page 95-

8-1

11. Het Griek sch-Turksche Schiereiland ook wel Balkanschiereiland genoemd, waann door diep indringende golven weder kleinere schiereilanden gevormd worden, waarvan de voornaamste zijn: de Peloponnesus of Mor ca (met de Landengte van Corinthe), Chal-cidice, de Tliracische Chersonesus of de Landtong van Gallipoli en het Schiereiland van Gonstantinopel. — De uiteinden zijn de Kapen Linguetta, Matapan , Colonna, Athos of Monte Santo en de stad Gonstantinopel.

12. Tau ris of de Krim, door de Landengte van Perekop met het vasteland verbonden; zuidwestelijkste punt Kaap Cherson.

Deze twaalf schiereilanden beslaan te zamen eene oppervlakte van 40000 vierk. geographische mijlen, en hebben eene kustenlengte van iets meer dan 2600 geographische. mijlen. De lengte van hunne kusten staat dus in verhouding tot de uitgebreidheid als 1 : 15.

§ 4. STROOMENDE WATEREN.

Het vasteland van Europa vormt twee hellingen, eene noordwestelijke en eene zuidoostelijke. De hoofdwaterscheiding begint bij Kaap Tarifa, en strekt zich in eene noordoostelijke richting uit tot aan het Oeralische Gebergte.

Tot de noordwestelijke helling behooren de gebieden van de Noordelijke IJszee, van de Oostzee, van de Noordzee, van het Kanaal, van de Biscaïsche Zee en van de Spaansche Zee; tot de zuidoostelijke die van do Middellandsche Zee, van de Zwarte Zee en van de Caspische Zee.

Voornaamste steden aan deze.

Zeegebieden.

Rivieren.

Kara.

Petsjora.

Mezen.

Dwina, de samenvloeiing van de Soechona (l.) en de Joeg (r.). R. Wytsjegda.

Onega.

Tornea.

L. Muonio.

Newa, uitwatering van

het Ladoga-meer, Duna.

Niemen of Memel (Ku-rische HaiT).

R. Wilia.

Pregel (Frische Haff). Weichsel (Frische Half). R. Bug.

Oder (Stettiner Half). R. Wartha.

R. Netze.

Gebied van de Noordelijke IJszee.

II. Gebied der Oostzee.

Archangel.

Tornea.

St. Petersburg.

Witebsk, Dunaburg, Riga. Grodno, Kowno, Tilsit.

Wilna.

Koningsbergen.

Krakau, Warschau, Dantzig.

Brzesc-Litowski.

Breslau, Frankfort, Stettin.

Posen.


-ocr page 96-

82

Voornaamste steden aan deze.

Rivieren.

Zeegebieden.

III. Gebied Glommen, der Noord- Eider.

Elbe.

L. Moldau.

Saaie.

R. Havel.

L. Spree.

Wezer, samenvloeiing van de Fulda (l.) en de Werra (r.).

Eems.

Rijn. (Meer van Con-stanz).

V. Gebied van het Kanaal.

L. Aar.

III.

Nahe.

Moezel.

R. Neckar.

Main.

Lahn.

Lippe.

Maas.

L. Sambre.

Schelde.

L. Leije.

R. Rupel, samenvloeiing van de Dijle (l.) en de Nethe (r.). Theems.

Humber, samenvloeiing van de Noorder Ouse (l.) en den Trent (r.)

Somme.

Seine.

R. Aubc.

Marne.

Oise.

L. Aisne. L. Yonne.

Orne.

Rendsburg.

Dresden, Wittenberg, Maagdenburg, Hamburg, Altona, Cux-haven.

Praag.

Berlijn. Bremen.

Embden.

Schaffhausen, Bazel, Mannheim, Menz, Coblenz, Keulen, Dusseldorp, Wezel, Arnhem, Wijk bij Duurstede, Utrecht, Leiden.

Bern.

Straatsburg.

Bingen.

Metz.

Heidelberg.

Würtzburg, Frankfort.

Verdun, Namen, Luik, Maastricht, Rotterdam.

Charleroi.

Valenciennes, Gent, Antwerpen, Vlissingen.

Oxford, Londen. Huil.

Amiens.

Parijs, Rouaan, Havre de Grace. Chalons.

Caen.


-ocr page 97-

83

Voornaamste steden aan deze.

Zeegebieden.

Rivieren.

V. GebiedjLoire. Orleans, Tours, Xantos. van de Bis- L. Allier.

caïschc Zee.|charnnte, Rochefort.

Garonne, na de ver-Toulouse, Bordeaux, eeniging met de Dor-i dogne, Gironde ge-1 noemd.

R. Arriège,

Tarn.

Lot.

Dordogne.

Adour.

VI. Gebied Minho.

der Spaan-Douro.

sche Zee. Mondego.

Taag.

Guadiana.

Guadalquivir.

VII. GebiedSegura.

der Mid-.Guadalaviar.

dellandsche Ebro.

Zee.

Macon, Chalons.

Grenoble.

Florence.

Rome.

Turin, Piacenza. (Lago Pavia.

Rhöne. (Meer

nève).

R. Saóne.

L. Doubs.

L. Isère.

Durance.

Arno.

Tiber.

Po.

L. Tessino.

Maggiore.)

Adda. (Meer Como.)

Oglio. (Meer Iseo.)

Mincio. (Meer Gar- Mantua, da).

Bayonne.

Oporto.

Coimbra.

Toledo, Lissabon. Badajoz.

Cordova, Sevilla.

Murcia.

Valencia.

Saragossa, Tortosa. Ge-Geneve, Lyon, Avignon.

Etsch of Adige, Vardar.

Maritza.

Donau.

Gebied der Zwarte Zee.

VIII

R. Lecli. Isar. Inn. Raab.

Verona.

Adrianopel.

Ulm, Régensburg, Passau, Lintz, Weenèn, Presburg, Ofen, Pesth, Belgrado, Widdin, Roestsjoek, Silistria, Brailow, Ismail, Kili. Augsburg.

Munchen.

Innspruck.

Raab.


-ocr page 98-

84

Voornaamste steden aan deze.

Zeegebieden.

Rivieren.

Drau (Drave). Sau (Save). L. Naab.

March (Morawa). Gran.

Theiss. ! Pruth.

Dniester (Dnjestr.) Dnieper (Dnjepr).

R. Beresina. Bog.

Don.

R. Donee. IX. Gebied Wolga. der Caspi-j sche Zee.

R. Oka.

L. Moskwa. ; L. Karna.

Oeral.

Essek. Semlin.

Szegedin.

Dubossari.

Smolensko, Mohilew, Kiew, ,Tc-katerinoslaw, Alexandrowsk, Cher son.

Bobroeïsk.

Nikolajew.

Taganrog.

Jaroslaw, Kostroma, Nisjnei-Nowgorod, Kasan, Simbirsk , Saratow, Astrakan.

Kaloega, Rjiisan.

Moskou.

Perm.

Orenburg, Oeralsk.


Lengte van den loop en grootte van het stroomgebied der hoofdrivieren.

Rechte afstand

van de bron tot den mond, in geographische mijlen.

Stroomdraad, in geographische mijlen.

Hoofdrivieren.

Petsjora.............

Dwina (van de bron der

Soechana)..........

Duna...............

Niemen..............

Weichsel............

Oder................

Elbe.................

Wezer...............

Earns...............

Rijn................

Maas................

Schelde..............

Seine...............

Loire................

Garonne.............

Douro...............

Taag...............

Gnadiana............

150.

160. 140. 115. 130. 120. 155. 70. 43. 150. 88. 54. 92. 130. 80. 100. 120. 105.

90.

70. 70. CO. 70. 70. 80. 50. 32. 90. 62. 23. 55. 80. 50. 65. 90. 05.

-ocr page 99-

85

Hoofdrivieren.

Rechte afstand van de .bron tot den mond in geographische mijlen.

Stroomdraad, in geographische mijlen.

Stroomgebied, in □ geographische mijlen.

Guadalquivir..........

45.

70.

950.

Ebro................

65.

80.

1200.

Rhóne...............

60.

109.

1760.

Po..................

58.

88.

1200.

Donau...............

220.

365.

14400.

Dniester.............

90.

110.

1500.

Dnieper.............

•140.

240.

8500.

Don.................

•105.

195.

8000.

Wolga..............

210.

430.

30000.

Oeral..............

140.

190.

4700.

§ 5. GEBERGTEN EN VLAKTEN.

Eene lijn, van den mond van den Rijn naar dien van den Dniester getrokken, verdeelt nagenoeg het vasteland van Europa in een Noordoostelijk V1 a k 1 a n d en een Z u i d w e s t e I ij k Bergland.

A. Het Noordoostelijke Vlakland.

1. HET VASTELAND.

Het Noordoostelijke Vlakland is eene voortzetting van de groote Noord-Aziatische Vlakte, van welke het grootendeels door het Oeralische Gebergte is gescheiden. Het beslaat eene oppervlakte van omtrent 100000 vierk. geogr. mijlen (bijna \'/j van geheel Europa), en wordt verdeeld in de Sarmatische Vlakte, ten oosten van de Weichsel, en de Germaanse he Vlakte, ten westen van dien stroom. Het bestaat deels uit geheel eftene, deels uit golvende vlakten van weinig volstrekte hoogte, en heeft geene eigenlijke bergen dan tusschen Lublin en Krak au, maar wel samenhangende landruggen, die vlakke, zacht afhellende streken van meer volstrekte hoogte vormen en deze groote vlakte in de richting van het oosten naar het westen doorsnijden.

i. De Oeralisch-Carpathische Landrug. — Van het Oeralische Gebergte wendt zich onder den naam van Obtsjei-Syrt eene heuvelrij naar de Wolga. Eene voortzetting daarvan is de heuvelreeks langs den rechteroever der genoemde rivier , oncigenlij k W o 1 g a - g e b e r g t e genoemd. Hieraan grenst een breede landrug, die zich tot aan het dal van de Oder uitstrekt. Eene lijn, getrokken van Saralow over Woronesz, Kiew, Wladimir en Lublin naar den mond van de Katzbach (linker-zijrivier van de Oder), wijst zijne noordelijke grens aan; eene andere, van Sarepta over Nieuw- \'Fsjerkask en Alexandrowsk naar Dubossari, de zuidelijke. Ten westen van de Oder, en zelfs van de Elbe, vindt men in minder

-ocr page 100-

80)

samenhangende hoogten eene voortzetting van dezen landrug. — Zijne hoogte boven de aangrenzende vlakten is niet aanmerkelijk, en neemt van het oosten naar het westen toe. De hoogste toppen van de Ohtsjei-Syrt verheffen zich slechts ongeveer 150 meter boven de aangrenzende steppe van do Caspische Zee; bij hemberg is de volstrekte hoogte 300, iets westelijker 335 M.; aan de linkerzijde van de Oder neemt zij allengs af. Met uitzondering van de Berggroep van San-do mi r (ten westen van de Weichsel, tusschen Lublin en Krakau), wier hoogste toppen zich tot 025 M. boven den zeespiegel verheffen, is de oppervlakte van dezen landrug nergens bergachtig en zelden met heuvels bezet, maar over het algemeen vlak, en slechts door diepe dalen, waardoor de rivieren stroomen , doorsneden.

\'2. De Oer al isch-Bal tis ch e Land rug. — Van de bron der Petsjora wendt zich een weinig verheven landrug, de waterscheiding uitmakende tusschen het gebied van de Noordelijke IJszee en dat van de Caspische Zee, naar de bronnen van de Wolga , werwaarts ook een andere, die meerdere hoogte heeft, van het Oeralische Gebergte over Perm, Nisjnei-Nowgorod, Wladirnir en Moskou heenstrljkt. Hier, bij de bronnen van de Wolga, verheft zich het dusgenoemde Waldaï-gebergte of Wolchonskische Woud 325 M. boven de oppervlakte van de zee. Ten westen daarvan strekt zich een breede landrug, waarop eene overgroote menigte kleine meren dicht bij elkander liggen , tot aan de Elbe uit; de zuidelijke grens wordt aangewezen door eene lijn, getrokken van Witebsk over Grodno en Bromberg , langs de Netze en de Elbe \'naar Hamburg; de noordzijde is niet ver van de kusten der Oostzee verwijderd. Langs den oostkant van Jutland heeft men eene voortzetting van dezen landrug tot aan het Kattegat. - De volstrekte hoogte van den geheelen landrug stijgt, van het oosten naar het westen tot aan het Wolchonskische Woud, van 60 tot 325 M., zinkt dan westwaarts allengs tot 125 M., maar verheft zich ten westen van de Weichsel weder tot 325 M., om vervolgens tot 100 M. te dalen. De voortzetting in Jutland echter stijgt in den Hemelsberg (ten westen van Aarhuus) tot 250 M. boven den zeespiegel.

3. De Finsche Meer- en Rotsstreek strekt zich uit van de Finsche Golf tot aan de noordelijke kusten van het schiereiland Kola, en van den oever der Bothnische Golf tot aan de noordwestzijde van de meren Ladoga en Onega, De bodem is met rotsen bezet, en bijna voor de helft ingenomen door met klippen vervulde en met elkander in verbinding staande meren (van welke het Saima- en Pajama-meer de voornaamste zijn), rivieren vol watervallen en van weinig uitgestrekten loop, moerassen en poelen. — De volstrekte hoogte is in de nabijheid van het Pajama-meer het aanzienlijkst (375 M.), doch over het algemeen

slechts ongeveer ISO M.

Door de opgegeven landverheffingen wordt de Sarmatische

Vlakte verdeeld in:

a. de Pool vlakte, tusschen de IJszee en den Oeralisch-Baltischen Landrug, en tusschen de Finsche Meer- en Rotsstreek en het Oeralische Gebergte;

-ocr page 101-

87

b. de Kustlanden van de Oostzee, ten westen van de Finsdie Meer- en Rotsstreek en den Oeralisch-Baltischen Landrug;

c. Midden-Rusland, tusschen den Oeralisch-Baltischen en den Oeralisch-Carpathischen Landrug;

d. de Kustlanden van de Zwarte Zee, ten zuiden van den Oeralisch-Carpathischen Landrug, langs de Zwarte Zee en de Zee van Azof;

e. de Steppe van de Caspische Zee, die zich ook ten oosten van de rivier Oeral in Azië uitstrekt.

De kleinere Germaansche Vlakte kan men onderscheiden in;

a. De Wendische Vlakte, tusschen de Weichsel en de Elbe;

b. De Saksische Vlakte, tusschen de Elbe en de Wezer;

c. De Fries che Vlakt e, ten westen van de Wezer.

2. DE SCHIEREILANDEN.

a. De schiereilanden Kanin, Kola, Jutland en Noord-Holland zijn voortzettingen van het Noordoostelijke Vlakland.

b. De Krim is geheel vlak, behalve aan dc zuidoostelijke kust, alwaar men het Taurische Gebergte vindt, hetwelk daar Jaila genoemd wordt en slechts eene geringe uitgestrektheid heeft. De hoogste top is dc Tsjadoer-Dagh of Ten tb erg (1500 M.).

c. Van Scandinavië is de grootste (noordwestelijke) helft bezet met gebergten, die gezamenlijk den naam van Scandinavische Alpen dragen; de oostzijde van het schiereiland, aan de Baltische Zee grenzende, behoort tot de lage landen. Aan de oostelijke uiteinden van eene rij stroommeren (het Wettern-, Wennern-, Si Ij an-, Stor-, Stor-Uman- en Enara-meer] vormen lage berg- en heuvelstreken den overgang van het hooge tot het lage land. Het eerste is eeno samenhangende massa; het laatste wordt daarentegen door meren, berg- en heuvelrijen doorsneden.

Men onderscheidt de Scandinavische Alpen in vier hoofddoelen, welke, van het noorden naar het zuiden, zijn;

1. het Laplandsche Gebergte, tot 67° N. B.:

\'2. de Kjölen, tot 63° N. B.;

3. de Dovre-Fjeld, tot aan de bron van denquot; Lougen (rechterzijrivier van den Glommen);

4. de Zuidelijke Fjelds, die zich tot aan het Skagerrak uitstrekken, en waarvan de Lange Fjeld de voornaamste is.

De Scandinavische Alpen vormen geen bergketen maar eene bergmassa, wier bovenste deel uit breede bergvlakten [Fjelds) bestaat, waarboven naaldvormige toppen (Tind) uitsteken. — Dc gemiddelde hoogte neemt in het algemeen van het noorden naar het zuiden toe, en bedraagt in het Laplandsche Gebergte 300—600 M., in de Kjölen 450— 600 M., in de Dovre-Fjeld ^00—1100 M., terwij! zij in de zuidelijke bergvlakten tot 1300—1500 M. stijgt, om meer zuidwaarts tot 1000, ja zelfs tot 450 M. volstrekte hoogte te dalen. — De voornaamste toppen zijn de Skages töl-Tind (2400 M.) in de Lange Fjeld, en Sneehatten (2200 M.) in de Dovre-Fjeld.

-ocr page 102-

88

B. Het Zuidwestelijke Bergland.

1. HET VASTELAND.

Wanneer men voorloopig op de schiereilanden geen acht slaat, en de bron van de Garonne met de monden van den Donau en van den Rijn, en den mond van dezen laatste met dien van den Dniester door rechte lijnen verbindt, dan zullen deze lijnen het vaste bergland van Zuidwest-Europa nagenoeg insluiten.

Aan dit bergland grenzen twee lage vlakten, de Fransche en Walachische, welke beide met het Noordoostelijke Vlakland samenhangen.

a. De Fransche Vlakte wordt bepaald door de Noordzee, het Kanaal, de Bocht van Frankrijk, de bergachtige streken van Normandië, Bretagne en het Iberische Schiereiland, en door de lijn, van de bron der Garonne naar den mond van den Rijn getrokken.

h. De Walachische Vlakte of de Vlakte van den Beneden-Don au, aan de beide oevers van den Beneden-Donau, begint in het westen nagenoeg onder den meridiaan van Corinthe, en strekt zich oostwaarts tot aan den mond van den Dniester uit.

Binnen de aangewezen grenslijnen liggen zeven vlakten:

a. De Vlakte van den Neder-Rijn strekt zich oostwaarts tot aan de bronnen van de Eems en de Lippe uit, en verbindt de Fransche met de Germaansche Vlakte.

b. De Provengaalsche Vlakte of de Vlakte van den Benede n-R h u n e bevat het land, aan de monden van den Rhóne gelegen.

c. De Lombardische Vlakte strekt zich uit aan de beide zijden van den Po en langs de noordzijde van de Adriatische Zee.

d. De Vlakte van den Middel-Rijn strekt zich uit langs de beide oevers van den Rijn, van Bazel tot Menz.

e. De Neder- of Groote Hongaarsche Vlakte ligt voor het kleinste gedeelte ten westen , en voor het grootste gedeelte ten oosten van den hier zuidwaarts stroomenden Donau. Zij wordt besproeid door de Theiss.

ƒ. De Opper- of Kleine-Hongaarsche Vlakte, ten noordwesten van de vorige, strekt zich uit langs de beide oevers van den Donau, van Presburg tot den mond der Gran.

g. De Oostenrij k sch e Vlakte, waarin Weenen ligt, heeft langs de beide zijden van den Donau slechts eene geringe uitgestrektheid.

De bergstreken, door de opgegeven lijnen ingesloten, onderscheidt men in de Alpen, de Carpathen, het Duitsche en het Fransche Bergland.

a. De Alpen worden ten westen begrensd door het dal van den Rhóne en de Provenpaalsche Vlakte; ten zuiden door de Ligurische Zee, de Lombardische Vlakte, alwaar eene reeks van stroommeren aan haren voet gevonden wordt (het Meer Maggiore en die van Lugano, Como, Iseo, Idro en Gar da), de Adriatische Zee en de gebergten van het Grieksch-Turksehe Schiereiland; ten oosten dour de beide

-ocr page 103-

80

Hongaarsche Vlakten; ten noorden door den Donau, van den mond der March tot dien van den Inn, en door eene rij stroommeren [Chiem-, Wurm-, Boden-, Zuricher- en Geneefsche-meer). — De Alpen bestaan uit verscheidene bergketens, welke hare bijzondere namen hebben. — Hare hoogte is zeer onregelmatig; doch over het algemeen zijn zij daar het laagst, waar zij zich het meest in de breedte uitstrekken, namelijk in het oosten, en zijn de hoogste toppen in den smallon ■westelijken vleugel, terwijl do massa zich in het midden het meest verheft. De hoogte der toppen stijgt in de West-Alpen van het zuiden naar het noorden van 2200 tot omtrent 4000 M. (M o n t-P e 1 v o u x, 3950; Mont-Olan, 3850; Mont-Iseran, 3900 M.); in de Middel-Alpen daalt zij van het westen naar het oosten van 4630 tot 2500 M. (Mont-Blanc, de hoogste berg van Europa, 4650; Monte-Rosa, 4480; Finster-Aarhorn 4150; O r11 es-Spit s, 3775 M.); in de Oost-Alpen in dezelfde richting van omtrent 3000 tot 1600 M. Gross-Glockner, 3650 M.)

b. De Carpathen of Crapacks, ten noorden en noordoosten door de Sarmatische Vlakte begrensd, worden door de Walachische, Hongaarsche en Oostenrijksche Vlakten en den Donau van de Alpen en van de gebergten van het Grieksch-Turksche Schiereiland gescheiden, en strekken zich westwaarts tot aan de March uit. Men onderscheidt het Carpathische stelsel in drie deelen: 1°. het Zevenbergsche Hoogland, in het zuidoosten; het midden is een heuvelland van 300—400 M. hoogte; de oost- en zuidrand wordt gevormd dooide ketens der Zevenbergsche Alpen (2500—2800 M.), de west- en noordrand door die van het Zevenbergsche Ertsgebergte (1600—2000 M.); — 2°. het Carpath is ch e-W oud gebergte, in het midden, dat zich van de bronnen der Theiss noordwestwaarts uitstrekt, en uit vele ketens en groepen bestaat, wier toppen meestal niet hooger dan 1000 M. zijn, en- slechts in hot zuiden zich meer verheffen; — 3°. het Carpathisch-Hongaarsche Hoogland, in het noordwesten; het midden (de Middel-Carpathen of Hooge Ta tra) ligt ongeveer 1800 M. boven den zeespiegel en heeft toppen, die omtrent 600 M. hooger stijgen; doch de daaraan grenzende groepen, die verschillende namen dragen, zijn lager.

c. Het Duitsche Bergland grenst ten zuiden aan de Alpen; ten westen aan de Ain (rechter-zijrivier van den Rhóne), den Boven-Doubs, de Vlakte van den Middel-Rijn en aan den Neder-Rijn; ten noorden aan de Vlakte van den Neder-Rijn en de Germaansche Vlakte; ten oosten aan de March. Het wordt verdeeld in het Zuid-Duitsche en het Noord-Duitsche Bergland.

I. Het Zuid-Duitsche Bergland heeft tot grondslag eene min of meer elfen bergvlakte, wier hoogte over het algemeen van het zuiden naar het noorden afneemt. Men onderscheidt het in de volgende deelen:

1. De Zwitsersch-Beiersche Bergvlakte (gemiddeld 300— 400 M. boven den zeespiegel), aan do noordzijde der Alpen, en verder begrensd door het Meer van Neufchatel, de Aar en den

-ocr page 104-

90

Boven-Donau tot aan den mond van den Inn; zij wordt door den Rijn en het Meer van Constanz verdeeld in de Noord-Zwitsersche en de Zuid-Beiersche Bergvlakte;

2. Den Jura, die zich van den Rhone (tusschen den mond der Ain en liet Meer van Genève) in eene noordoostwaartsche richting tot aan den mond van den Altmühl (linker-zijrivier van den Donau), en vervolgens noordwaarts, ten westen van de Naab, tot aan den Main uitstrekt. De Rijn doorsnijdt bij Bazel deze bergketen, en verdeelt haar in den Z w i t s e r s c h e n of F r a n-schen Jura en den Duitschen Jura (Rauhe of Zwabi-sche Alp en Frankische Hoogten). De hoogte neemt van het zuiden naar het noorden af. (De Pré de Mar miers in den Franschen Jura 1650 M.; de hoogste toppen van de Rauhe Alp bijna 1000 M., die van de Frankische Hoogten 600 M.);

3. Het Schwarzwald (hoogste toppen 1450 M.) met het Oden-wal d (hoogste toppen 600 M.), van den Rijn tot aan den Main langs de oostzijde der Vlakte van den Middel-Rijn;

4. Het Bohemer woud (hoogste punt 1400 M.), van den Donau (bij Lintz) noordwestwaarts tot aan de bronnen der Naab;

5. Het Moravische Gebergte (hoogste toppen 1000 M.), van den Donau (bij Lintz) noordoostwaarts tot aan de bronnen der March;

0. De Zwabische Bergvlakte, tusschen het Schwarzwald met het Odenwald, en de Rauhe Alp met de Frankische Hoogten;

7. De Frankische Bergvlakte, tusschen de Frankische Hoogten en het Bohemerwoud;

8. Het Boheemsche Heuvelland, ten noorden van het Bohemerwoud en het Moravische Gebergte;

9. Het Moravische Heuvelland, tusschen het Moravische Gebergte en het Garpathisch-Hongaarsche Hoogland.

II. Het Noord-Duitsche Bergland is eene lagere voortzetting van liet Zuid-Duitsche, en bestaat uit de volgende deelen:

1. De Sudeten, van de bronnen dor Beczwa (linker-zijrivier van de March) zich noordwestwaarts uitstrekkende tot aan de Elbe (bij Dresden), en bevattende de eigenlijke Sudeten of het. Silezisch-Moravische Gebergte, ten noorden van het Moravische Heuvelland; — het Glatzer- en Reuzengebergte, beide ten noordoosten van het Boheemsche Heuvelland; — en het Lausitzer gebergte, ten noorden van evengenoemd heuvelland ; — de hoogste toppen van de Sudeten vindt men in het Reuzengebergte (de Sneeuw- of Reuzenkop 1555 M.);

2. Het Bergland tusschen de Elbe en de Wczer (met de Werra), alwaar men vindt: het Ertsgebergte (hoogste punt 1200 M.), ten noordwesten van het Boheemsche Heuvelland; — het Fichtel-gebergte (hoogste punt 1000M.), bij de bronnen van de Naab, de Saaie en den Main; — het Thuringerwoud (hoogste top 975 M.); — de Hartz (de Broeken of Bloksberg 1100 M.); — en het Oostelijke Wezergebergte (500 M.);

-ocr page 105-

Oi

3. Het Bergland tusschen de Wezer en don Rijn, bevattende: het Ilessische Bergland met den Spessart, den Vogelsberg en het Rhöngebergte (hoogste top, in het laatste ,875 M.); — het O o s t-N ede r-Rij n s c h e Bergland, tusschen den Main nn de Lippe, met den Taunus, het Wes-terwald, het Sauerlandsche Gebergte en de Haar of Haarstrang (hoogste top, in den Taunus, 800 M.); — on het Westelijke Wezergebergte, waartoe het Teutoburger-woud behoort (hoogste top 500 M.).

d. Het F ranse he Bergland wordt begrensd door de Fransche Vlakte en die van den Neder-Rijn, door den Rijn, de Vlakte van den Middel-Rijn, den Boven-Doubs, de Ain, den Rhone, de Provencaalsclio Vlakte, het Kanaal van Languedoc (dat de Garonne met de Middel-landsehe Zee verbindt) en de Garonne. Het heeft tot grondslag eene hooge vlakte, waarop verscheidene gebergten zich verheffen, en wordt in drie deelen onderscheiden:

I. Het West-Neder-Rijnsche Bergland, ten noorden van de Nahe en de Chiers (rechter-zijrivier van de Maas), bevat den Hunds-rück en het Hochwald (Erbeskopf 500 M.), tusschen de Nahe en Moezel, tegenover den Taunus; de Ei fel (Hohc Acht 700 M.), ten noorden van de Moezel en hare linker-zijrivier de Sure, en het Ardennerwoud (gemiddelde hoogte 500, met toppen van 600— 750 M.), dat zich ten westen van deze gebergten tot aan het vlakke land uitstrekt.

II. De Vogesen of het Wasgaugebergte (Ballon de Sulz quot;1400 M.), ten westen der Vlakte van den Middel-Rijn, met het Heuvelland van Lotharingen, welks westrand het Argonner-woud (300—375 M.) is.

IH. Het Hoogland van Zuid-Frankrijk, ten zuiden van de bronnen der Saone en Maas, heeft zijn middelpunt bij de bronnen van do Loire en den Allier. Vanhier wenden zich zuidwaarts de Cevennes (Mont-Mezenc 1775 M.); noordwaarts, tusschen de Loire en den Allier, het Forez-gebergte (Pierre-sur-haute 1575 M.); langs den rechteroever van den Rhone en de Saöne eene bergreeks, welke van het zuiden naar het noorden de namen draagt van Gebergte van Lyonnais, van Charollais, van Cóte d\'or en van Fauci 11 es; deze laatste vormen den zuidrand van het Lotha-ringsche Heuvelland, en sluiten zich door weinig verheven hoogten aan de Vogesen aan. Ten westen van den Allier, ten noorden van de Lot en bij de bronnen van do Dordogne, ligt het Hoogland van Auvergne(Mont Do re 1900, Mont Can tal 1850, Puy de Dóme 1450 M.), dat door verscheidene kleine bergtakken met het vermelde middelpunt verbonden is. Ten westen van de Cevennes en het even-vermelde hoogland vindt men bergvlakten met enkele hoogten en korte bergtakken. Tusschen de Saóne en den Jura ligt do Bergvlakte van Hoog-Bourgondië.

-ocr page 106-

•J\'i

2. DE SCHIEREILANDEN*.

1. Norman die on Bretagne zijn heuvellanden; het Arróe-gebergte in het laatstgenoemde heeft enkele toppen van ongeveer 300 M hoogte boven den zeespiegel.

2. Het Iberische of Pyreneesche Schiereiland bestaat grootendeels uit eene afwisseling van bergvlakten en bergketens, en heeft slechts enkele weinig uitgestrekte lage vlakten, van welke de Arragonsche, aan beide zijden doch voornamelijk aan den linkeroever van den Ebro, de Andalusische, langs de beide zijden van den Guadalquivir, en die van Est re ra a du ra, aan den Beneden-Taag, de voornaamste zijn.

Vier hoofd-bergketens doorsnijden hot schiereiland van het oosten naar liet westen: \'iquot;\'. de Pyreneën (Maladetta 3350 M.), die bij Kaap Creus beginnen, en waarvan het Cantabrische Gebergte, dat bij Kaap Finisterre eindigt, eene westelijke voortzetting is; — 2°. het Castilische Gebergte, dat zich onder verscheidene namen van omtrent den mond van den Ebro tot Kaap La Roca uitstrekt, en in liet midden, in de Somo Siërra en Siërra de Guadarama, zich 2200—2500 M. boven den zeespiegel verheft, terwijl in het westen de Serra Estre 1 ha dezelfde hoogte bereikt; — 3°. het Andalusische Gebergte, van Kaap La Nao tot Kaap St. Vincent, dat in het midden den naam van Siërra Mo re na (1000 M.), en ten westen van de Guadiana dien van Serra de Monchique (1100 M.) draagt; — 4°. De Siërra Nevada, van Kaap de Gata tot Kaap Tarifa, met den Cumbre de Mulahacen (3450 M.), den hoogsten berg van het Iberische Schiereiland.

Het midden bevat twee door het Castilische Gebergte gescheiden bergvlakten, de Oud-Gastilische, langs de beide zijden van den Boven Douro, en de Nieuw-Castilische, aan de beide oevers van den Boven-ïaag en van de Boven-Guadiana. De laatste wordt door het Andalusische Gebergte gescheiden van het Andalusische Vlakland.

3. Het llaliaansche of Apennijnsche Schiereiland is, met uitzondering van weinige kleine kustvlakten, geheel door de keten der A p e n n ij n e n (Gran Sasso 2400 M.) en eenige kleine bergmassa\'s doorsneden.

De voornaamste vlakten zijn de Apulische [Tavoliere di Puglia), aan de Golf van Manfredonia; de Cara panische [Campagne felice), aan de Golven van Napels en Gaëta; de Romeinsche (Campagna di Horna) met de Pontijnsche Moerassen, van Kaap Circello tot den mond van den Tiber; en de ïoscaansche, aan den mond van den Arno.

In de Campanische Vlakte verheft zich de vuurspuwende Vesuvius H00 M. boven de oppervlakte der zee.

4. Istrië is door de Alpen bezet.

5. Het Grieksch-Turksche Schiereiland heeft slechts enkele, weinig uitgestrekte vlakten, van welke die van Thessalië, aan beide zijden van het middelste gedeelte der Salambria (Peneus), en van alle kanten door borgen ingesloten, die van Pel la, aan den mond van den Var-dar, die van Seres, aan den Beneden-Strymon, en de Albaansche Vlakte, aan de Adriatische Zee, de voornaamste zijn.

-ocr page 107-

93

Aan de westzijde vindt men de berglandschappen Dalmatië, Montenegro, Albanië en Jipirus, geheel bezet met bergketens, die zich in de richting van het noordwesten naar het zuidoosten uitstrekken. Diegene, welke ten oosten van deze landschappen de waterscheiding tusschen de naburige zeeën uitmaakt, voert van de bronnen der Kulpa (rechterzijrivier van de Sau), tusschen welke en de Golf van Quarnero zij met de Alpen in verbinding staat, tot aan die van den Vardar den naam van Dinarische of Dalmatis che Alpen, heet vervolgens Tsjar-Dagh of Scardus, zuidelijker Bora-Dagh, en ten oosten van Epirus Grammos- of Pindus-gebergte: zij stijgt in den Tsjar-Dagh tot eene hoogte van 2500 M. boven de oppervlakte der zee. Aan het zuideinde van den Pindus sluit zich het Bergland van Hellas aan (Parnassus 2350, Helicon 1650, Oeta 1250, Citheron 1250 M.).

Aan de noordoostzijde van de Dinarische Alpen liggen de berglandschappen Croatïë, Bosnië en Servië, door vele bergketens (1000—2000 51.) van het noordwesten naar het zuidoosten doorsneden.

Van den Tsjar-Dagh strijkt oostwaarts naar Kaap Emineh aan de Zwarte Zee eene bergketen, die de waterscheiding tusschen den Archipel en den Donau vormt. Zij bereikt in den Orb el us of Egriso-Dagh hare grootste hoogte (1250 M.), en draagt aan hare oostelijke helft don naam van Balkan of H e m u s. Ten noorden van deze bergreeks heeft men het Bulgaarse he Bergland; ten zuiden, de door den Despoto-Dagh (hoogste toppen 2000—2200 M.) gescheiden Thracische en Macedonische Berglanden (Monte Santo of Athos in Chalcidice 1950 M.). Het Macedonische wordt van het Thessalische Bergland gescheiden door het V o 1 u zza- of Olympische Gebergte (de Olympus 1900 M.).

Het Peloponnesische Hoogland is geheel van andere gebergten gescheiden door de Landengte van Corinthe, die zich geen 60 M. boven den zeespiegel verheft. Het vormt in het midden eene bergvlakte, welke 600 M. boven den zeespiegel ligt en omringd is door gebergten, wier toppen 1300—2200 M. hoog zijn. In het zuiden is de Taygetus (2300 M.) de grootste verhevenheid van de Peloponnesus.

C. De eilanden.

Al de eilanden van Europa zijn bergachtig, met uitzondering van die, welke in de nabijheid van het groote Noordoostelijke Vlakland liggen, zooals Kalgoeëw, de Noordzee-eilanden, ,de Deensche Archipel en de Eilanden van de Oostzee.

1. De gebergten van IJsland hebben toppen van 900—1800 M. volstrekte hoogte en vele vulkanen, van welke de Hek la (1500 M.) de voornaamste is.

2. Men onderscheidt Groot-Britannië in de volgende deelen:

a. De Vlakte van Zuidoost-Engeland, door vele heuvelrijen doorsneden;

b. Het Gornwallische Bergland, ten zuiden van het Verkeerde Kanaal; hot stijgt tot 500 M. boven den zeespiegel;

-ocr page 108-

94

c. Hot Hoogland van Wallis, ten westen van de Severn (600— 900; de Snowdon 1000 M.);

d. Het Gebergte van Noord-Engeland (000—900 M.), ten noorden van den Trent, welks hoofdmassa Peak-gebergte genoemd ■wordt;

e. Het Schotsche Grensgebergte (600—900 M.), in het zuiden van Schotland, waarvan het Cheviot-Gebergte het zuidelijk gedeelte is ;

ƒ. De Schotsche Laaglanden, zijnde golvende vlakten, die zich ten noorden van het Schotsche Grensgebergte, van de Golf van Forth tot die van Clyde, uitstrekken;

(j. Het Schotsche Hoogland, dat door eene met meren vervulde kloof, die zich van de Murray-golf zuid westwaarts tot aan de tegenovergestelde kust uitstrekt, in twee deelen gesplitst wordt; het Grampian-gebergte, ten zuiden (Ben-Nevis 1250 M.), en het Noord-Caledonische Gebergte, ten noorden.

3. Ierland heeft in het noorden, westen en zuiden vele berggroepen, welke zich 600—1200 M. boven den zeespiegel verheffen; die van hot zuidwesten zijn de hoogste en hebben eenigen samenhang. In het midden daarentegen zijn groote vlakten, door lage bergmassa\'s van elkander gescheiden.

4. Corsica is bijna geheel niet bergen bedekt, daar men slechts aan de oostkust enkele zeer smalle vlakten vindt. (Monte Rotondo 2650 M.).

5. Sardinië wordt aan de oostzijde door eene bergketen, welke zich van Kaap Carbonara tot Kaap Longosardo uitstrekt, doorsneden. (Monte Genargentu 1750 M.). In het noordwesten vindt men eene berggroep, welke met de hoofdketen samenhangt. De Vlakte van Campidano scheidt beide van de bergmassa, die in het zuidwesten bij Kaap Teulada eindigt.

6. Sicilië is grootendeels bezet met bergen, wier hoofdketen zich langs de noordzijde van Kaap Faro tot Kaap Boëo uitstrekt, en toppen van 1800—3600 M. hoogte heeft. Alleen de omstreken van Catania zijn vlak; hier verheft zich de vuurspuwende Etna tot eene hoogte van 3200 M. boyen de oppervlakte der zee.

7. Candia wordt van het westen naar het oosten door eene bergketen doorsneden, wier hoogste top de Psiloriti (Ida) is (2250 M.).

§ 0. KLIMAAT.

Europa ligt bijna geheel in den noordelijken gordel, waar afwisselend regen en sneeuw valt; de zuidelijke kustlanden alleen behooren tot dien van den regen.

De hoogte, welke de sneeuwgrens boven de oppervlakte der zee bereikt, en waar dus de streek van de sneeuw begint, is:

in de Scandinavische Alpen (670N. B.),

aan de westzijde........1000 M,

» » oostzijde.........1300 »

-ocr page 109-

95

aldaar (60° N. B.) aan de westzijde........1500 M.

» » oostzijde.........1000 »

op IJsland (65° N. B.).................. 950 »

in de Carpathen.......................2200 »

» » Alpen, aan de noordzijde..........2500 »

» » zuidzijde 2600—3000 »

» » Pyreneën, aan de noordzijde.......2500 »

» » zuidzijde........2700 »

» » Siërra Nevada...................3300 »

op Sicilië............................3200 »

Tot de streek, waar afwisselend sneeuw en regen valt, behoort derhalve het grootste gedeelte der Europeesche gebergten.

De streek van den regen, alleen eigen aan de zuidelijkste bergen van dit werelddeel, bereikt eene hoogte van ongeveer 400 M. in de Apennijnen,

450 » op het Grieksche Schiereiland,

500 » op den Etna,

C00 v in de Siërra Nevada.

De gemiddelde jaarlijksche warmtegraad neemt in Europa niet alleen af van het zuiden naar het noorden, maar ook van het westen naar het oosten, en wel ten gevolge van de nabijheid van Noord-Azië, dat een koud klimaat heeft, en van de richting en den aard der heerschende winden.

In bijna het geheele werelddeel heeft eene regelmatige afwisseling van vier jaargetijden plaats; alleen in het hoogste noorden, waar heete zomers en koude winters ongemeen snel op elkander volgen, zijn lente en herfst van zeer korten duur, en in de zuidelijkste streken bijna onmerkbaar met den zomer en den zich door menigvuldige stortregens kenmerkenden winter ineengesmolten. — Het verschil in warmte der jaargetijden wordt grooter met de toenemende geographische breedte cn oostelijke lengte. Plaatselijke oorzaken, voornamelijk de bergen, brengen hierin evenwel somtijds wijzigingen teweeg.

Ten gevolge van zijne ligging, brengen westenwinden Europa vochtigheid en regen aan, oostenwinden droogte, noordenwinden koude, zuidenwinden warmte. Die uit het westen matigen derhalve zoowel de winterkoude als de zomerwarmte; die uit het oosten verhoogen daarentegen beide.

§ 7. VOORTBRENGSELEN.

a. Plantenrijk.

Ten opzichte van de voortbrengselen uit het plantenrijk wordt Europa verdeeld in vier gordels: dien van het mos en de heesters; dien van de Europeesche graansoorten en der noordelijke woudboomen; dien van den wijnstok, en dien van de altijd groene boomen en edele vruchten. De drie eerstgenoemde behooren tot den gordel, waar afwisselend regen en sneeuw valt, de laatste tot dien van den regen.

-ocr page 110-

90

1. Dn gordel van hot mos en de heesters beslaat het noordelijkste gedeelte van Europa, en heeft in plaats van graslanden mos, in plaats van boomen heesters, waarvan de meeste beziën dragen. In het zuiden komen echter eenige, boomen [dennen, wilgen, herken) voor, doch meestal in den vorm van kreupelhout.

2. De gordel van de Europeesche graansoorten en der noordelijke woudboomen, wiens noordelijke grenslijn Scandinavië onder 70° N. B. snijdt en zich vanhier zuidoostwaarts naar de bron der Petsjora {02° N. B.) wendt, kenmerkt zich door heidevelden, bouw- en weilanden, menigvuldig afgewisseld door grootere en kleinere wouden. Deze zijn het uitgestrektst in het noorden, alwaar zij uit dennen en berken bestaan, en de ukkerbouw gering en tot haver en gerst beperkt is. In het midden, waar rogge de meest verbreide graansoort is, en de noordelijke vruchtboomen {appelen, peren, kersen, pruimen) beginnen aangekweekt te worden (ten zuiden van 58°—56° N. B.), wisselen wouden van dennen en loofboomen {eiken, ijpen, beuken, elzen, esschen, linden enz.) elkander af. In het zuiden, alwaar de tarwe het meest gebouwd wordt, hebben de loofboomen de overhand.

3. De gordel van don wijnstok wordt ten noorden bepaald door eene lijn, die van den mond der Loire langs Parijs naar Metz gaat, vanhier de Moezel volgt, en den Rijn tusschen 51° en 52° N. B. snijdt, dan zich naar Dresden, en vervolgens zuidoostwaarts, den Don onder 48° N B. snijdende, naar den mond van den Oeral wendt. In dit klimaat, waar de wijnstok en de noordelijke vruchtboomen tot volkomenheid geraken, bestaan de bosschen hoofdzakelijk uit beuken, en in het zuiden uit kastanjes. Van de granen worden haver, gerst en rogge zeldzamer, hoe,meer men het zuiden nadert; doch daarentegen treft men naast de tarwe ook mais en rijst aan.

4. De gordel van de altijd groene boomen en de edele vruchten, wiens noordelijke grenslijn dezelfde is als die van den gordel van den regen, mist over het algemeen in de lagere streken groote wouden en graslanden, doch heeft daarentegen kleine bosschen, bestaande uit boomen, die nooit hun loof verliezen {eikensoorten, mirten, cypressen enz.), en menigvuldige altijd groene heestergewassen en kruiden. De noordelijke vruchtboomen worden hier zeldzaam; doch in hunne plaats vindt men naast den wijnstok, citroenen, oranje-appelen, vijgen, amandelen, granaten en vooral olijven. Behalve tarwe, maïs en rijst worden ook suikerriet en boomwol aangekweekt. In het zuiden vertoonen zich reeds op enkele plaatsen keerkrings-plantensoorten, als palmen, aloe\'s, dadels enz.

b. Dierenrijk.

Over het algemeen komen de Europeesche wilde dieren noch in grootte noch in kracht met die van de heete luchtstreek overeen, en zijn minder in getal dan in andere werelddoelen. Van de roofdieren behoort de ijsbeer alleen in het noorden tehuis; de beer, de wolf, de los en de vos verspreiden zich van de I.Tszeo tot in het midden

-ocr page 111-

97

van het werelddeel, en zijn zelfs op de gebergten van het zuiden te vinden; doch hun aantal vermindert steeds. Op do Britsche eilanden wordt de vos reeds zeldzaam, terwijl de grootere roofdieren sedert lang uitgeroeid zijn. Wolven, lossen en beren komen hoofdzakelijk voor in de wonden van Oost-Europa, doch worden ten westen van de Oder zeer zelden aangetroffen; de eerste vindt men aldaar slechts in de bosschen van den Jura, in liet Ardenner- en Argonnerwoud; de laatste alleen in de eenzaamste streken van de Alpen en Pyreneën. In Zuid-Europa vindt men reeds diersoorten uit de keerkringslanden, als wilde katten, hagedissen, slangen, en op de rotsen van Gibraltar zelfs apen.

Ook het aantal wilde grasetende dieren {herbivoren), van welke herten, reeën, wilde zwijnen, hazen en konijnen door gansch Middel- en Zuid-Europa verspreid zijn, neemt zeer aanmerkelijk af, voornamelijk daar, waar de bevolking toeneemt en de bosschen verdwijnen. Enkele soorten schijnen geheel uitgeroeid, van andere zijn slechts geringe overblijfsels te vinden. Zoo komen de eland en de wilde koe (Auerochs), vroeger over het midden van dit werelddeel verbreid ^ „thans slechts voor in de dichte wouden der Oost-Baltische kustlanden, de eland echter ook in Scandinavië, en vindt men gemzen en steenbokken alleen nog op de hooge gebergten.

Van de zoogenoemde huisdieren bezit hot noorden alleen den over de geheele aarde verspreiden hond en het rendier, hetwelk ten zuiden van 05° in Scandinavië, en van 03° N. B. in Rusland nauwelijks meer voorkomt. In het midden vindt men het paard, het rund, het schaap, het varken en do geit. Het zuiden voegt bij deze soorten ook den ezel, den muilezel, hot muildier, den kameel cn den buffel. Dc meerdere of mindere volkomenheid dezer dieren hangt niet alleen af van het klimaat en de voedingsmiddelen, maar ook van de verzorging; waaruit blijkt, dat zij uit warmer landen oorspronkelijk zijn.

De vogels van Europa zijn, evenals in de andere deelen der gematigde luchtstreken, noch in grootte noch in fraaiheid van kleuren met die van don heeten gordel te vergelijken, maar daarentegen zijn er (in het midden en zuiden) vele soorten, welke boven deze door haar welluidend gezang uitmunten. In de noordelijkste • streken zijn de watervogels zeer talrijk; ten zuiden van 60° N. B. verminderen zij allengs in aantal doch niet in soorten, cn vermeerderen de landvogels. \\ran de groote roofvogels zijn de arend, de gier, de valk en de uil bijzonder eigen aan do hooge gebergten en dichte wouden van Middelen Zuid-Europa, hoewel ook enkele soorten in het noorden voorkomen (de JJslandsche of witte valk, de sneeuw-uit). Onder het tamme pluimgedierte nemen de voornaamste plaats in de hoenders, kalkoenen , duiven, ganzen en eenden; de drie laatste soorten komen ook in het wild voor, en zijn met de eiders (in het noorden), patrijzen, snippen, kwartels, meerlen enz. voorwerpen van eene winstgevende jacht, evenals do pelikanen en flamingo\'s aan de kusten der Middellandsche Zee. Sommige in Europa voorkomende vogels vertrekken vóór den winter naar het warmer klimaat van Azië en Afrika, zooals de ooievaar, de

I. 7

-ocr page 112-

08

koekoek, do hop, do zwaluw. Zoo drijft ook dikwijls de strenge koude watervogels uit het noorden naar de kusten van middel-Europa, en verkondigen soms gansche driften zwanen en eiders de nadering van

een harden winter.

Van de minder bewerktuigde dieren (visschen, insecten enz.) bezit het zuiden van Europa meer geslachten en soorten; het noorden daarentegen een grooter aantal.

c. Delfstoffenrijk.

Europa is niet zoo rijk in edele gesteenten en edele metalen, als de andere werelddeelen, maar bezit daarentegen een grooteren overvloed der nuttigste metalen, ijzer, koper, lood enz.

Diamanten vindt men alleen in het Oeralische Gebergte; andere edele gesteenten in do Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie (Bohemen, Hongarije en Zevenbergen) en in het Koninkrijk Saksen.

De mijnen van Rusland alleen leveren ten minste tienmaal meer goud op dan die van de andere staten van Europa te zamen, doch bevinden zich grootendeels op Aziatisch grondgebied, namelijk in het Oeralische Gebergte, dat ook platina en zilver bevat, in den Altai en in het Daurische Gebergte. Met betrekking tot de overige gewesten bevat de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie alleen (voornamelijk Hongarije en Zevenbergen, in veel mindere mate Oostenrijk, Stiermarken, Tyrol en Bohemen) goud in eene aanmerkelijke hoeveelheid. Hot meeste zilver levert dezelfde monarchie (in de genoemde landen); dan volgen het Koninkrijk Saksen, Pruisen, Scandinavië (voornamelijk Noorwegen), en, hoewel aanmerkelijk minder opbrengende. Frankrijk, Sardinië enz.

Ten opzichte van de andere metalen kan men aanmerken, dat Groot-Britannië het meeste koper oplevert; Spanje het meeste lood, en na Spanje Groot-Britannië; het moeste ijzer laatstgenoemd land, en na dit naar rang Frankrijk, Rusland, Pruisen, Scandinavië, Oostenryk enz. (Het Zweedsche ijzer wordt voor het beste gehouden.) Aan tin is ons werelddeel betrekkelijk arm; alleen Groot-Britannië hoeft rijke mijnen van dit metaal; die van het Koninkrijk Saksen en van Bohemen brengen weinig op. Zink wordt alleen door Pruisen in groote hoeveelheid geleverd. , , De steenkolen, naast het ijzer, \'t gewichtigste voortbrengsel uit het delfstoffenrijk, zijn in meerdere of mindere mate in de meeste landen van Europa te vinden; doch nergens zoo aanmerkelijk veel als in Groot-Britannië, welks jaarlijksche opbrengst van deze delfstof tot die der overige staten te zamen nagenoeg in verhouding staat, als 20:0. Na Groot-Britannië bezit België den grootsten rijkdom aan steenkolen, dan Pruisen, en vervolgens Frankrijk. — Van de overige brandbare mineralen levert Italië (in het bijzonder de Beide Sicihën) de meeste zwavel, Nederland de grootste hoeveelheid turf, Pruisen de meeste bruinkolen.

-ocr page 113-

99

Eon grootcn overvloed van keukenzout hebben Rusland, Groot-Bri-tannië, de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie, Spanje, Frankrijk, Portugal, Italië, Turkije en Griekenland. — De opbrengst van andere zouten [vitriool, salpeter, aluin] is betrekkelijk gering.

§ 8. VOLKEN EN TALEN.

De volken van Europa behooren allen tot het C a u c a s i s c h e ras, en ten opzichte van do taal en afstamming voor verre het grootste gedeelte tot den Indisch-Germaanschen of Japetischen stam, tot welken in dit werelddeel dc Grieksch-Latijnsche, de Germaansche., de Keltische, de Slavonische, de Lettisohe en enkele Caucasische volken gerekend worden.

1. De Grieksch-Latijnsche volken zijn:

a. Do Grieken, voornamelijk in het Grieksch-Turksche Schiereiland, wier taal, het Nieuiv-Grieksch, gevormd is van het Oud-Grieksch (dood);

b. Do Romansche volken, die hoofdzakelijk hot zuidwesten van Europa bewonen; hunne talen, gevormd uit het Latijn (dood) mot andere talen vermengd, zijn hot Italiaansch, Spaansch, Pnr-tugeesch, Fransch, Provencaalsch en Walachischs, benevens de Ro-manische tongval aan de bronnon van don Rijn, en de Ladinische aan den Boven-Inn en do Boven-Etsch;

c. De Albaneezen, Arnauton of Ski petaren, voornamelijk in de berglandschappen Albanië en Epirus, wier taal uit het Grieksch en Slavonisch gevormd is.

2. De Gennaansche volken bewonen hoofdzakelijk Duitschland, het grootste (noordelijk) deel van Zwitserland, hot noorden van België, de Nederlanden, Denemarken, het grootste gedeelte van Scandinavië en van het Britsche Rijk, IJsland en gedeeltelijk de oostelijke kustlanden van de Baltischo Zee. — De Gennaansche talen worden onderscheiden in:

a. Den Germaanschen of Duitschen tak, bevattende het Hoogduitsch en Nederduitsch [Hollandsch of Nederlandsch, Vlaamsch, Friesch] ;

b. Den Scandinavischen tak, waartoe behooren het Moeso-Gothisch (dood) en het Oud-Nnordsch, dat in zijne oorspronkelijke gedaante verdwenen is, doch het IJslandsch, Oud-Noorweegsch, Zweedsch en Deensch, waarvan het Nieuw-Noorioeegsch een tongval is, heeft voortgebracht;

c. Den Anglo-Britschen tak, bevattende het Angel-Saksisch (dood) en het Engelsch.

3. De Kelten of Gel ten bewonen eenige streken van Noordwest-Europa. Hunno talen zijn het West-Galisch of lersch, het Galisch of Schotsch, het Wallisch (in het Hoogland van Wallis) en het Bretonsch of Annoricaansch (in het schiereiland Bretagne).

4. De Slavonische volkoren of do SI awen vindt men in het oosten van Europa. Hunne talen worden onderscheiden in twee takken :

-ocr page 114-

100

a. Den Oost-Slavonischen tak, waartoe behooren liet Russisch en het Illyrisck-Slavonisch, hetwelk door de Bulgaren, Bosniërs, Serviërs, Croaten, Slavoniërs, Dalmatiërs, Montenegrijnen en Winden (in de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie) in onderscheidene tongvallen gesproken wordt;

b. Den West-Slavonischen tak, bevattende het Poolsch, Boheemsch en Sorahisch of Wendisch (voornamelijk aan de Boven-Spree).

5. De Letten zijn verspreid over de kustlanden van do Oostzee, tusschen het Kurische Half en de Golf van Finland. De Letlische talen, waartoe het Oud-Pruisisch (dood), het hitthausch en de talen der Koeren, Lijven en Es then behooren, verbasteren meer en meer door vermenging mot die van de naburige volken, waardoor men deze familie voor een tak nu eens van de Slavonische, dan eens van de Finsche, dan weder van de Germaansche familie gehouden heeft.

6. De Caucasische volken behooren grootendeels tot Azië; die, welke Europa bewonen, zijn voornamelijk de Tsjerkessen of Cir-cassiërs (aan den Caucasus) en de Armeniërs (door geheel Oost-Europa verspreid).

Verder wordt Europa bewoond door familiën van den Oeralischen en den Tartaarschen stam.

Tot den Oeralischen stam behooren de Finnen, aan de Oostzee; de Lappen, aan de Noordelijke IJszee; de Hongaren of M a-djaren (Magyaren), voornamelijk in de Hongaarsche Vlakten en in Zevenbergen; de Samojeeden, aan den Mezen en de Petsjora, en verscheidene volksstammen van Oost-Rusland.

Tot den Tartaarschen stam behooren de Turken, Osmanen, Ottomanen of Osraanli (op het Griekscli-Turksche Schiereiland en Gandia), de Kal makken (in de Steppe van de Caspische Zee) en de Turksch-Tartaarsche volksstammen in het zuiden en zuidoosten van Europeesch-Rusland.

De Bas ken, afstammelingen van de Iberen (aan de westelijke Pyreneën en het Cantabrische Gebergte), die eene eigen taal hebben , behooren tot den Keltischen of Celtischen stam en beschouwen zich als de oudste bewoners van Spanje.

Do Israëlieten, door geheel Europa verspreid, behooren tot den Semitischen stam.

De Heidens, een zwervend volk (vooral in Hongarije), door de Duitschers Zigeuners, door de Fransc.hen Bohémiens en Egyptiens, door de Engelschen Gipsies, door de Italianen Zingani, door de Spanjaarden Gitanos en door de Portugeezen Cigar os genoemd, schijnen uit Indië oorspronkelijk te zijn, en dus te behooren tot den Indisch-Ger-maanschen stam.

Van de bevolking van Europa behooren nagenoeg tot

de Rornansche volken............. ...94 600 000. (31,2 %)

de Germanen.......................94 500 000. (31,2 » )

de Slawen...........................83 000 000. (27,3 »)

de Oeraliérs (Finnen, Madjaren enz.)... .10 400 000. ( 3,5 ») de Israëlieten....................... 4 800 000. ( 1 ,G » )

-ocr page 115-

101

de Tartaren.....................

de Grieken en Albaneezen.........

de Kelten......................

de Letten.......................

de Basken, Armeniërs, Heidens enz,

4 000 000. ( 1,3 »/0) 3 900 000. ( 1,3 »)

3 400 000. ( 1,1 » )

2 900 000. ( 1 » )

1 500 000. ( 0,5 » )


303 000 000.

In het algemeen valt hierbij nog op te merken, dat de Roman-sche volken in het zuiden en zuidwesten, de Germanen in het midden en noordwesten, en de S 1 a w e n in het oosten van Europa de heerschende volken zijn.

§ 9. godsdienst.

Bijna de geheele bevolking van Europa belijdt den Christelijken godsdienst.

Tot de Roomsch- Catholieke Kerk behooren de Romansche volkeren (behalve do Walachiërs), de Basken, het grootste gedeelte der Kelten (de Ieren en Bretons), een deel van de Duitschers (van de Hoog- en Nederduitschers), van de Polen en van de Slavonische bevolking der Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie en van Turkije, de Hongaren of Madjaren en een deel der Armeniërs; — tot de Grieksche Kerk de Slavonische volken (behalve een deel van de Polen en der Slavonische bevolking van de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie en van Turkije), de Grieken, de Walachiërs en een deel van de Arnauten en van de Armeniërs; tot de Profeslantsche Kerk de Germaansche volkeren (behalve een deel van de Duitschers), een gedeelte der Kelten (de Schotten en de bevolking van Wallis), de Finnen, de Letten, een klein deel van de Franschen en een deel van de bevolking der Hongaarsche landen. — Hieruit blijkt, dat de Roomsch-Catholieke Kerk in het zuidwesten, do Protestantsche in het noorden en raidden, do Grieksche in het oosten van Europa de overhand heeft.

Do leer van Mahomed wordt beleden door de Tartaarsche volken (met uitzondering van de Kalmukken) en door een gedeelte van de Arnauten en van de Slavoniers in Turkije.

De Israëlieten zijn voor het grootste gedeelte Talmudisten.

Tot de Heidenen behooren de Kalraukken (wier godsdienst het La-maïsme is), de zoogenoemde Heidens (Zigeuners), een klein deel dei-bevolking van het Oeralische Gebergte in het zuiden van Rusland, de Samojeeden en een deel der Lappen.

§ 10. beschaving.

De Europeanen overtreffen de volkeren van andere werelddeelen verre in beschaving, en oefenen hierdoor een machtigen invloed op hen «it. Door veroveringen en het aanleggen van volkplantingen hebben zij hunne beschaving aan het grootste gedeelte van Amerika medegedeeld, in Azië Siberie, de Caucasische Streken en Indië, in Afrika verscheidene kustlanden aan zich onderworpen, en zich in Australië gevestigd.

-ocr page 116-

102

Do meeste volken van Europa hebben vaste woonplaatsen en beoefenen den landbouw. Uitgezonderd worden de nomaden dor steppen van Zuid-Rusland, de visschersvolken van de kusten en eilanden der Noordelijke zeeën, benevens de herders en jagers, welke die streken bewonen, waar de grond voor bebouwing ongeschikt is of weinig voortbrengt, zooals in Noord-Rusland en op do hooge Alpen, in Apulië en op de bergvlakten van het Iberische Schiereiland.

Do bewerking der mijnen houdt een groot gedeelte dor bevolking bezig in het Oeralische Gebergte, de Scandinavische Alpen, Groot-Britannië, den Hartz, het Ertsgebergte, de Carpathen, het Ardenner-woud, de Alpen, de Pyreneën en de Siërra Morena.

Er is bijna geen volk van Europa, of het verschaft zich werk door eenigen tak van nijverheid (industrie). Deze bloeit echter veel meer in het westen dan in het oosten, in het noorden dan in hot zuiden, en hot meest in Engeland, België, Frankrijk en in het midden van Duitschland.

Er is insgelijks bijna geen volk, of het drijft eenigen handel, hetzij binnen- of buitenlandschon, land- of zeehandel. De laatste is het aanzienlijkst bij de Engelschen. De buitenlandsche handel omvat de geheele bekende aarde, en bestaat voornamelijk, wat den uitvoer betreft, in verwerkte stoffen (manufacturen); ten opzichte van den invoer, in suiker, koffie, thee, peper, katoen, indigo en andere verfstoffen, geneeskruiden enz. (koloniale waren).

De wetenschappen, letteren en schoone kunsten worden min of meel bij de meeste Europeesche volken beoefend, en bloeien in Duitschland, Frankrijk, Groot-Britannië, de Nederlanden, Zwitserland, Italië en in sommige steden van Rusland*, vandaar vele bibliotheken van 100000 en meer boekdoelen, een groot aantal museums en sterrenwachten, eene menigte geleerde genootschappen en de ongemeen groote hoeveelheid van geschriften over allerlei onderwerpen, door de boekdrukkunst toegankelijk voor allen.

De hoogte, waarop het openbaar onderwijs zich bevindt, is mede een kenmerk van de Europeesche beschaving. Men telt in ons werelddeel een honderdtal hoogescholen (universiteiten) met 120—130000 studenten. In Pruisen en de andere staten van het Duitsche Rijk, in de Nederlanden, Denemarken, Schotland en een deel van Zwitserland is het onderwijs het meest verbreid en geniet het de meeste zorg. Portugal, Spanje, Italië, Griekenland en Rusland zijn in dit opzicht het meest achterlijk.

§ 11. STAATKUNDIGE VERDEELING, MET DE GROOTTE EN BEVOLKING.

Men kan Europa verdoelen in Middel-, Noord-, Zuid- en Oost-Europu.

Middel-Europa bevat de Nederlanden, België, Frankrijk, het Duitsche Rijk, aan welks hoofd Pruisen staat, Luxemburg, de Oostenrijksch-liongaarsche Monarchie, Liechtenstein en Zwitserland.

-ocr page 117-

103

Tot Noord-Europa behooren het Britsche Rijk, Deneraarken, Zweden en Noorwegen.

In Zuid-Europa vindt men Portugal, Spanje, Andorra, Italië, Monaco, San Marino, Europeescli Turkije, de vorstendommen Koemanie, Servië en Montenegro, benevens Griekenland.

Oost-Europa bevat Europeesch Rusland met Polen.

Ton gevolge van hun staatkundig gewicht worden vijf van deze staten onderscheiden met den naam van Groote Mogendheden; De Oostenrijksch-llongaarschc Monarchie, Rusland, Groot-Britannië en Ierland, Pruisen en Frankrijk, liet aanzien van Pruisen wint nog daardoor, dat het aan het hoofd staat van alle staten, die het Duitsche Rijk vormen, en het op deze grooten invloed uitoefent.

Liechtenstein, Andorra, San Marino en Monaco hebben geen staatkundige beteekenis.

Do grootte en bevolking is nagenoeg als volgt (\');

Grootte,

Bevolkin

g.

Verdeeling.

de Neder

in vierk.

landen als

Betrek

geogr. mijl.

eenheid

\\ oistrekte.

kelijke.

genomen.

A.

Middel-Europa.

\\.

De Nederlanden.. ..

597

1

3 700 000

0182

2.

België............

535

0,9

5 000 000

9340

3.quot;

Frankrijk.........

9599

16

30 500 000

3802

4.

liet Duitsche Rijk. .

9818

16,4

41 000 000

4183

5.

Luxemburg........

47

0,079

200 000

4255

G.

Oostenrijksch-llon-

gaarsche Monarchie.

•H306

18,89

36 000 000

3184

7.

Liechtenstein.......

3

0,005

8 000

2067

8.

Zwitserland.......

752

1,26

2 070 000

3564

B.

Noord-Europa.

9.

Groot-Britannië en

Ierland...........

5720

9,50

32131 000

5617

•10.

Denemarken.......

094

1,16

1 800 000

2594

IJsland en de Far-öer

•1894

3,10

77 000

41

li.

Zweden..........

8024

13,4\'

4 200 000

523

12.

Noorwegen.......

5751

9,61

1 741 000

303

(\') De grootte en bevolking der landen van Europa, waarvan de laatste hier in ronde getallen is medegedeeld, die ook niet alle op hetzelfde jaar betrekking hebben, zie men nauwkeuriger en gedeeltelijk naar jongere opgaven bij de behandeling dei-afzonderlijke rijken. De hier gegevene tabel diene slechts tot algemeen vergelijkend overzicht.

-ocr page 118-

•104

Bevolking.

Grootte,

Verdeeling.

C. Zuid-Europa.

13. Portugal.........

14. Spanje............

15. Andorra...........■

16. Italië..............

17. San Marino........

18. Monaco............;

19. Europeesch Turkije..

20. Griekenland........

D. Oost-Europa.

Betrekkelijke.

2464 •1828 1714 4985

7500

»

•1701 1658

in vierk. geogr. mijl.

de Nederlanden als

eenheid genomen.

Volstrekte.

1023

2,71

4 000 000!

9208

15,38

16 835 000

7

0,0117

•12 000:

5376

8,95

O O O O O 00 CD CM

1

0,0017

7 500,

0,27

0,00040

3000;

9370

15,06

16 500 000!

910

1,52

1 500 000;


21. Europeesch Rusland. 98289 J1G4,5

71 000 000 722

1680

311 684 500

300

Te zamen ,179524

i

VIJFDE HOOFDSTUK. De Nederlanden.

§ 1, LIGGING, GRENZEN, VERDEELING, GROOTTE EN DEYOLIvlNG.

Het Koninkrijk der Nederlanden, zich uitstrekkende van nagenoeg 50°46\'—53°32\'N. B. en van 2r3\'—24° 52\' O. L., grenst aan de Noordzee, Pruisen en België. Het beslaat cene oppervlakte van bijna 600 vierkante geograpbische mijlen, en is verdeeld in 11 provinciën, wier namen, grootte en bevolking volgens bet bevolkingsregister op 1 Januari 1877 beneden worden opgegeven. Eene van deze provinciën, Limburg, draagt volgens de grondwet den naam van Hertogdom, en behoorde, ofschoon een deel van Nederland uitmakende, sedert 1839 mede tot de staten van het Duitsche Verbond. Door de ontbinding echter van deze confederatie in 1866 en de overeenkomst, in 1867 met do Groote Mogendheden gesloten, hebben alle betrekkingen van Limburg tot Duitschland opgehouden.

-ocr page 119-

105

Uitgestrektheid in

vierkante!

geogr. | hectaren, mijlen, j

1

Grootte, die van Utrecht als eenheid genomen.

Aantal inwoners

op de □ geogr. mijl.

Aantal inwoners.

Provinciën.

Noord-Brabant..........93,125

Gelderland..................92,376

Zuid-Holland............54,802

Noord-Holland............49,332

Zeeland......................32,054

Utrecht......................25,140

Friesland....................59,470

Overijsel....................00,713

Groningen..................41,637

Drenthe......................48,357

Limburg....................40,030

3,704 3,074 2,161 1,972 1,273 1

2,305

2,4

1,056

1,923

1,593

4904 4911 13934 13015 5835 7405 5337 4411 5814 2355 5876

512 772,66 508 395,58 302 280,33 273 956,48 177 859,51 138 410,83 332 034,28 334 494,89 229 769,70 206 250,08 220 429,73 450 709 453 624 763 036 642 073 187 040 1861G4 317 405; 267 8261 242 005\' 113 773 235135;


I

Totaal van het Rijk.

0474

597,042 3 297160,07! 23,715 3 805 450

§ 2. BESTANDDEELEN, STEDEN EN ANDERE VOOUNAME PLAATSEN DER ONDERSCHEIDENE PROVINCIËN.

1. Noord-Brabant, bevattende 185 gemeenten.

Bestanddeelen. Steden enz. (\')

I. Het voormalige Staats-Brabant, een deel der Generaliteits-landen.

a. De Stad en Meierij van \'s Hertogen- \'s Hertogenbosch bosch, verdeeld in 4 kwartieren: 24,5

1. Peelland. Helmond 7.

*St. Oedenrode 4,3.

2. Kempenland. ^Eindhoven 3,5.

*Oirschot 4,3.

3. Oisterwijk, waartoe oen gedeelte. Tilburg 26,1

van de Langstraat behoorde. quot;Loon op Zand 6,5.

i\'Boxtel 5,2. I Waalwijk 3,7.

4. Maasland. *Oss 4,5.

h. De Stad Grave en het Land van Cuyk. Grave 3.

(\') De hoofdplaatsen der provinciën zijn met tusschenruimten gedrukt. Deze en die, welke met cursieve letters zijn opgegeven, waren voorheen sleden van den eersten rang. De andere waren sleden van den tweeden rang ofpXatlebindssleden. De plaatsen , waarvoor het teeken * staat, zijn vlekken of aanzienlijke dorpen. Het getal, achter de steden geplaatst, duidt het duizendtal inwoners aan op 1 Januari 1877.

-ocr page 120-

10(5

Bestanddeelen.

Steden enz.

c. De Stad en Baronie van Breda, met de Vrije Heerlijkheden Oosterhout en Roosendaal.

d. De Heerlijkheid Steenbergen.

e. De Heerlijkheid Prinsland. ƒ. Do Heerlijkheid Willemstad.

g. Het Markgraafschap Bergen op Zoom.

Breda 16.

\'Dongen 4. \'Zundert 4. Oosterhout 9,5. Roosendaal (met

pon) 8,4. Steenbergen (met Kruisland) 6,7.

Willemstad 2.

Bergen op Zoom 9,8. \'Oudenbosch 4,1.

Nis-


II. Het zuidoostelijk gedeelte van de voormalige provincie Holland.

а. De stad en het Land van Heusden, waartoe een gedeelte van de Langstraat behoorde.

б. Het Land van Altena.

c. De Heerlijkheid Geertruidenberg.

d. De Heerlijkheid Emüia-polder.

e. De Heerlijkheid Zwaluvve.

ƒ. De Heerlijkheid Zevenbergen.

g. De Heerlijkheid Niervaart (Nieuwer-vaart) of de Klundert.

h. Het westelijk deel van de Langstraat, benevens de dorpen Dussen en Werkendam.

Hl. Een klein deel van de voormalige provincie Zeeland (de polder Hinkelenoord en Nieuw-Vosmeer).

IV. Een klein deel van de voormalige provincie Gelderland (de Heerlijkheden Dieden en Oijen).

V. De (in 1800) Gecedeerde landen, binnen het voormalige Staats-Brabant gelegen, doch een anderen Souverein dan de Staten der Vereenigde Nederlanden erkennende.

a. Het Graafschap Bokhoven (in het Land van Heusden).

li. Het Graafschap Megen

c. De Heerlijkheid Ravenstein.

d. De Baronie van Boxmeer (in het Land van Cuyk).

e. De Heerlijkheid Oeflelt (in het Land van Cuyk).

f. De Kommanderij van Gemert (in Peel-land.)

Heusden 2,2. Woudrichem 1,8. Geertruidenberg 1,9.

Zevenbergen 6,4. Klundert 3,2.

Ravenstein 1.

quot;Gemert 5.

-ocr page 121-

•107

2. Gelderland, bevattende IIC gemeenten.

Bestanddeelen.

I. De voormalige provincie Gelderland (mctj uitzondering van eenige dorpen, die bijl Zuid-Holland en Noord-Brabant gevoegd!

zijn, en de sterkte Schenkeschans, aan.

Pruisen afgestaan).

a. Het Kwartier van Nijmegen bevattende\'

3 steden en G ambten ten platten lande:

1. Het Rijk van Nijmegen. Nijmegen 23,5.

2. Het Ambt tusschen Maas en Waal. Batenburg 0,0.

3. De Over-Betuwe. l\'Elst 5,2.

4. De Neder-Betuwe.

5. De Tieler- en Bommelenvaard. Tiel 8,9.

Bommel 4.

C. Het Ambt van Beesd en Renoy. i

b. Het Kwartier van Zutphen (het Graaf- Zutphen 14,5.

schap). Doesburg 4,5.

Doetinchem 2,8.

Lochem 2,7.

Groenlo of Grol 2,4. \'s Heerenberg -1,8. Bredevoort 0,8.

Borculo of Borkelo 4. Ter Borg 0,8. \'Winterswijk 7,8. .Arnhem 38. Harderwijk 6,4. Wageningen 6,1.

Hattem 2,8.

Elburg 2,7.

Nijkerk 7,7.

\'Apeldoorn 13,8. \'Brummen 6,6.

\'Ede.

II. De Graafschappen Culemborg en Buren, Culemhonj of Kuilenburg onafhankelijk van de Republiek der Ver- 6,7. eenigde Nederlanden (in het Kwartier van Buren 1,9.

Nijmegen). • I

HL Een klein gedeelte van de voormalige;

provincie Holland (Loevestein).

IV. Een deel van het Graafschap Leerdam

(het dorp Acquoy of Akkooi.

V, Eenige voormaals Pruisische bezittingen

(het ambt en de stad lluissen, de stad Huissen 3,7.

Zevenaar, het ambt Malburgen, het ambt Zevenaar 4.

Lijmers, de heerlijkheid Wehl, Lobith,

\'s Gravenweerd, de Bijlandsche Waard en de Kijfwaard, benevens de buurschappen Loeth en Kekerdom en het gehucht llulhuizen).!

Steden enz.

c. Het Kwartier luwe.

van Arnhem of de Ve-

-ocr page 122-

•108

3. Zuid-Holland, bevattende 192 gemeenten.

Bestanddeelen.

Het zuidelijk gedeelte van do voormalige provincie Holland (met uitzondering van die deelen, welke bij Noord-Brabant, Gelderland en Utrecht gevoegd zijn).

a. Rijnland. Leiden 41,3.

\'Alphen 3,3.

quot;Wassenaar 3,5. \'Katwijk (Binnen en

aan Zee) 5,5.

Woerden 4.

\'sGravenhageKM. (\') Delft 24,5.

Vlaardingen O,-!. Maassluis 4,7. quot;s Gravesande 4. \'Naaldwijk 4,7.

d. Schieland, met het Baljuwschap Oude- Rotterdam 130,2.

water. Schiedam 21,9.

Gouda 17.

jDelfshaven 10. I Oudewater 2,3. \'Kralingen 10,3.

e. De Krimpenerwnard.

ƒ. De Alblasserwaard, met het dorp Lan-\'

gerak, dat voorheen tot Utrecht be-\'

hoorde.

Steden enz.

b. Groot-Waterschap van Woerden.

c. Delfland.

Schoonhoven 3,8. \'Alblasserdam 4. \'Hardinxvcld 4,1. \'Slicdrecht 8. Nieuwpoort 0,6.

g. De vijf Heerenlanden.

1. Het Land of de Heerlijkheid van GomcAem 9,3. Arkel

2. De Heerlijkheid Vianen. Vianen 3,3.

3. De Heerlijkheid Hagestein, voorheen een deel van Utrecht.

4. Hot Graafschap Leerdam of Ter Leede, onafhankelijk van de voormalige Republiek.

5. Everdingen, voorheen een deel van \'t Graafschap Culemborg.

h. De Heerlijkheden Asperen en Heuke-lom.

i. Het Eiland van Dordrecht of de Dordt-sche Waard.

Leerdam 3,2.

Asperen 1,4. Heukelom 1,4. Dordrecht 2ü,ü.

k. Hot Land van Overmaas of het üver-maassche.

(\') Hieronder de bevolking vau Scheveningeu (9; begrepen.

-ocr page 123-

10!)

Bestanddeelen.

1. Het eiland Uselmonde (bevattende \'Charlois 0,9.

de Zwijndrechtsche en Riederwaard \'Ridderkerk (met Rijs-bencvens andere polders). oord) 0,7.

2. De Hoekscbe waard (bevattende liet land van Strljen en Beierland).

3. Het eiland Voorn (Oostvoorn) met Brielle 4,2.

het Land van Putten. Hellevoetsluis 4,7.

4. Het eiland Rozenburg.

Steden enz.

5. Het eiland Goeree (Westvoorn) en Goedereede of Goeree

Steden enz.

Overflakkee (Zuidvoorn) met de Heerlijkheid Sommelsdijk, die voorheen tot Zeeland behoorde.

1,-1.

4. \'Noord-Holland, bevattende quot;134 gemeenten.

Bestanddeelen.

I. Het noordelijk gedeelte van de lige provincie Holland.

a. Amstelland (met do drooggemaakte Diomer- of Watergraafmeer).

b. Gooiland.

voorina-

c. Kennemerland (niet de bedijkte Schermer en den Haarlemmermeer-polder).

d. Waterland (met de drooggemaakte meren Worraer, Purmer en Beemster).

e. West-Friesland (met de uitgemalen en bedijkte polders de Heer-Huigenwaard, de Zijpe en de Wieringerwaard).

ƒ. De eilanden Texel (met het daarmede vereenigde Eierland), Vlieland, Terschelling, Wieringen, Urk en Marken. ff. Een klein gedeelte van Rijnland (hel; dorp Kudelstaart).

II. Enkele gemeenten van het sticht van Utrecht (Ankeveen, Kortenhoef, Neder-horst-den-Berg en Uithoorn).

Amsterdam 296,2. \'Nieuwer-Amstel 11,5. Weesp 3,5.

Muiden i,7.

Naarden 2,8.

\'Hilversum 7,8. Haarlem 34.8. Zaandam 12,8.

Alkmaar 12,2.

Beverwijk 3,0.

\'Helder 22.

\'Haarlemmermeer 4 3,2. Purmerend 4,9.

Edam 5,4.

Monnikendam 2,7.

Hoorn 9,8.

Enkhuizen 5,0. Medemblik 2,2.


-ocr page 124-

no

5. Zeeland, bevattende 112 aomcenton.

Bestanddeelen.

I. De voormalige provincie Zeeland (met uitzondering van kleine deelen, die bij Noord Brabant en Zuid-Holland gevoegd zijn). a. Walcheren (met bet daarmede vereenigde St. Joostland). (\')

h. Het eiland Schouwen.

c. Het eiland Duiveland.

d. Het eiland Tholen.

e. Het eiland St. Filipsland.

ƒ. Zuid-Beveland (met het daarmede veree-iGoes G.

nigde Wolfaartsdijk en Oost-Beveland). (\')

g. Het eiland Noord-Beveland.

11. Het voormalige S taats-Vlaand eren (nu Zeeuwsch-V laanderen), een deel der Gene-raliteits-landen.

a. Zeeuwsch-Vlaanderen bewesten den Braakman.

1. Het Vrije van Sluis.

Hulst 2,3.

Axel 2,9.

Sas van Gent 1,2. Neuzen of Terneuzen4,4.

Sluis 1,5. Aardenburg 1,8. IJzendijke 2,8. Oostburg 1,9.

2. Het land van Cadzand. h. Zeeuwsch-Vlaanderen beoosten den Braakman, bevattende een deel der Vier ambachten.

1. Het Hulster-Ambacht.

2. Het Axeler-Ambacht.

• 3. Een gedeelte van het Asseneder-Ambacht.

4. Een gedeelte van het Boechouter-Ambacht.

Steden enz.

Middelburg 16. Vlissingen 10.

Veere 1.

Arnomuiden 1,7. Zierikzee 7,0. Brouwershaven 1,9.

Tholen 2,7.

6. Utrecht , bevattende 72 gemeenten.

Steden enz.

Bestanddeelen.

I. De voormalige provincie Utrecht (Sticht, Nedersticht) met uitzondering van eenige

(\') Door de afdamming van het Sloe en het Kreekerak (beneden § 6) hebben TVat-cheren en 7.Uid-Beveland opgehouden eilanden te zijn.

-ocr page 125-

Ml

Bcstanddcolen.

Steden enz.

dorpen, die nu tot Zuid- en Noord-Holland behooren.

a. Het Nederkwartier of Kwartier van Abcoude.

b. Het O verkwartier.

c. Eemland.

d. Het Land van Montfoort.

H. De Baronie van IJselstein, voorheen aan IJselstein 3.

Holland leenroerig.

III. Een deel van Holland (het Baljuwschap der Loosdrechten en de dorpen Waver-veen, Polsbroek en Jaarsveld).

Utrecht 60,1.

Rhenen 4,3.

Wijk bij Duurstede 3. \'Zeist 5,6.

Amersfoort 13,0. Montfoort \'1,8.


7. Friesland, bevattende 43 gemeenten (\').

Bestanddeelen.

Steden enz.

I. De voormalige provincie Friesland, ver

deeld in 11 steden, 3 kwartieren en 30

grietenijen.

a. Kwartier Oostergoo, bevattende 2 ste

den en 11 grietenijen.

Leeuwarden 27.

1. Leeuwarderadeel.

2. Ferwerderadeel.

3. West-Dongeradeel.

4. Oost-Dongeradeel.

5. Kollumerland en Nieuw-Kruisland.

0. Achtkarspelen.

7. Dantumadeel.

Dokkum 4,5.

8. Tietjerksteradeel.

\'Dragten 5,5.

9. Sinallingerland.

10. Idaarderadeel.

11. Rauwerderhem.

b. Kwartier Westergoo, bevattende 8 ste

den en 9 grietenijen.

1. Menaldumadeel.

2. Franekeradeel.

Franeker 0,0.

3. Barradeel.

Harlingen 11.

4. Baarderadeel.

5. Hennaarderadeel.

(\') Vroeger H steden en 32 grietenijen, welke laatste overeenkomen met de tegenwoordige gemeenten ten platten lande en samengesteld zijn uit een grooter of kleiner aantal dorpen en gehuchten.

-ocr page 126-

U\'2

Bestanddeelen.

6. Wonseradeel.

7. Wijmbritseradeel.

8. Hemelumer-Oldephart ■wolde.

Steden enz.

Bolsward 5,\'2. Sneek 10.

Ulst 1,7. Stavoren 0,0. Hindeloopen 1. fVorkum 3,8.

en Noord-

9. Het Bildt.

c. Kwartier Zevcmvolden, bevattende één stad en 10 grietenijen.

Utingeradeel.

2. Aengwirden.

3. Doniawerstal.

4. Haskerland.

5. Schoterland. \'Heerenveen

6. Lemsterland. \'de Lemmer 2,8.

7. Gaasterland. Sloten 0,!

8. Opsterland.

9. Oost-Stellingwerf.

quot;10. West-Stellingwerf.

II. Do eilanden Ameland (vroeger eenc vrije Heerlijkheid, onafhankelijk van do Republiek) en Schiermonnikoog, thans do gemeente Ameland en Schiermonnikoog . vormende.

8. Overijsel, bevattende 01 gemeenten.

Bestanddeelen. j Steden enz.

De voormalige provincie Overijsel (met Drenthe hot Oversticht), verdeeld in 3|

steden en 3 kwartieren.

a. Salland. Zwolle 2-1,0.

Deventer 18,0.

Kampen i 0,8 Gramsbergen 3. Hardenberg 1,4. Ommen 2,5.

Wilsum 0,7. Grafhorst 0,0. Genemuiden 2,0. quot;Kaalte 5,0.

b. Vollenhove (met het eiland Schokland, Vollenhove 1,0. waarvan het noordelijk gedeelte, Emmel- Hasselt 2,4.

oord genoemd, voorheen onder Holland Steenwijk 4,0. behoorde). \'Steenwijkerwold 5,9.

-ocr page 127-

113

Bestanddeelen.

Steden enz.

c. Twenthe.

Almelo 4,1.

Enschede 5,6.

Oldenzaal 3,6.

Ootmarsum 1,7.

Dolden 1,7.

Rijssen 3,8.

Goor 2,3.

Diepenlieim 1,7.

\'Lonneker 12.

9. Groningen, bovattondo 57 gemeenten.

Steden enz.

Bestanddeelen.

I. De voormalige provincie Groningen (oudtijds Friesland tusschen de Eems en de Lauwers, of Friesland ten oosten van de Lauwers, vervolgens Groningen en Ommelanden of Stad en Lande genoemd).

а. Do Stad.

б. Het Rechtsgebied der stad.

1. Het Goorecht.

2. De Oldambten- (Groot- of Woud-Oldambt en Klein- of Klei-Oldambt).

Groningen 4.0,0.

\'Hoogezand 7,7. \'Sappemeer 4,4. Winschoten 6,2. \'Veendam 9,9. \'Wildervank 8,2. *Nieuwe-Pekela 5,3. \'Scheemda 4,4.


c. De Ommelanden.

1. Hunsingoo of Hunsegoo.

2. Fivelgoo of Fivelingoo.

3. Het Westerkwartier.

II. Westerwolde of Wedde en Westwoldinger-land, vroeger eeno afzonderlijke Heerlijkheid, aan de stad Groningen behoorende, HL Het eiland Rottum.

Appingedam 4. Delfzijl £gt;,5,

\'Onstwedde 7. \'Üude-Pekela 4,9.

-ocr page 128-

114

10. Drenthe, bevattende 33 gemeenten.

Bestanddeelen.

Steden enz.

I. Het landschap Drenthe.

а. Het dingspil Zuideveld.

б. Het Beiler-dingspil.

c. Het Dieverder-dingspil.

d. Het Rolder-dingspil.

e. Het dingspil Noordeveld.

ƒ. Het dingspil Oostermoer.

II. De Heerlijkheid Coevorden, voorheen onder de souvereiniteit van Drenthe. (De vesting behoorde tot de Generaliteit.)

\'Emmen 8,9.

\'Odoorn 5,3.

\'Beilen 4,2. \'Hoogeveen 11. Meppel 7,9.

Smilde 5,1.

Assen 7,5.

\'Norg (met Veenhui-

zen) 3,5.

quot;Borger 5,4.

Coevorden 2,9.


11. Hertogdom Limburg, bevattende 125 gemeenten.

Bestanddeelen.

Steden enz.

I. Een deel van de voormalige Generaliteitslanden.

a. Een gedeelte van Brabant.

h. Een deel van Staats-Limburg of de Landen van Over-Maas, bevattende gedeelten van de Landen van Valkenburg (Fauquemont), \'s Hertogenrade (Rolduc) en Daalhem C). c. Staats-Opper-Gelderland of het Over-kwartier van Gelderland.

II. Een deel van Oostenrijksch Valkenburg, \'s Hertogenrade en Daalhem.

III. Een deel van Oostenrijksch Opper-Gelder-land.

IV. Een deel van Pruisisch Opper-Gelderland.

V, Het Graafschap Hoorn of Horn (met uitzondering van een klein gedeelte), tot het Bisdom Luik behoord hebbende, en de in dat Graafschap gelegen Abdij van Thorn.

VI. Een deel van Kleefsland en Gulikerland.

Maastricht 29. \'Heerlen 5,3. \'Vaals 4,4. Valkenburg 0,9.

Venlo 8,5. \'Echt 4,4. \'Kerkrade 5,8.

Roermond 9,7.

\'Horst 3,8. Weert 7,3.

Sittard 5.


(\') \'s Hertogenrade en Daalhem zelve behooren niet tot het tegenwoordige Hertogdom Limburg.

-ocr page 129-

■115

§ 3. STAATSREGEUNG, INKOMSTEN, UITGAVEN, SCHULD, RIDDERORDEN.

De macht des Konings is bepaald door de Grondwet. Hij is onschendbaar; de Ministers zijn verantwoordelijk.

Het Groot-Hertogdom Luxemburg, waarover de Koning gebied voert, is niet verbonden met het Koninkrijk der Nederlanden.

De kroon is erfelijk in de mannelijke en vrouwelijke linie, naar het recht van eerstgeboorte; doch eerst bij geheele ontstentenis van mannelijke nakomelingen kunnen ook vrouwen regeeren.

De Kroonprins of troonopvolger is de eerste onderdaan des Konings, en voert den titel van Prins van Oranje.

De Koning alleen heeft de uitvoerende macht. Hij heeft het opperbestuur der buitenlandsche betrekkingen; verklaart oorlog en maakt vrede; sluit alle andere verbonden en verdragen; heeft het oppergezag over de vloten en legers, het opperbestuur over de volkplantingen en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, alsmede over de geldmiddelen; heeft het recht van de munt; verleent adeldom; lijft in in de Ridderorden des Rijks; heeft hot recht van gratie, enz.

De Koning deelt de wetgevende macht met de Staten-Generaal. die het geheele Nederlandsche volk vertegenwoordigen en uit twee Kamers bestaan. De Koning heeft het recht om deze Kamers elk afzonderlijk of beide te zamen te ontbinden. ]n zoodanig geval moeten er binnen 40 dagen nieuwe Kamers gekozen worden, en deze binnen 2 maanden samenkomen.

De Eerste Kamer is samengesteld uit 39 leden, behoorende tot de hoogst aangeslagenen in de Rijks directe belastingen, in elke provincie, in dier voege te bepalen, dat op iedere 3000 zielen één verkiesbaar is, en voor het overige voldoende aan dezelfde vereischten, welke hierna voor de Tweede Kamer worden opgegeven. Zij worden verkozen door de Provinciale Staten in de volgende verhouding; Noord-Brabant 5, Gelderland 5, Zuid-Holland 7, Noord-Holland G, Zeeland 2, Utrecht 2, Friesland 3, Overijsel 3, Groningen 2, Drenthe 1 en Limburg 3. Zij hebben zitting gedurende 9 jaren; een derde gedeelte treedt om de 3 jaren af. De uitvallende leden zijn dadelijk weder verkiesbaar. De Voorzitter wordt door den Koning uit de leden benoemd voor den duur van ééne zitting, uit een drietal hem door de Kamer aangeboden.

De leden der Tweede Kamer worden in de kiesdistricten, waarin het Rijk verdeeld is, gekozen door de meerderjarige ingezetenen, Nederlanders, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsrechten, en betalende in de directe belasting eene som, die, overeenkomstig met de plaatselijke gesteldheid, doch niet beneden het bedrag van ƒ 20 noch boven dat van /100, in de kieswet wordt vercischt. Het getal der leden wordt bepaald naar de bevolking, voor iedere 45000 één. Het bedraagt thans 83. Zij hebben zitting gedurende 4 jaren; de helft van hen valt om do 2 jaren uit, De uitvallenden zijn dadelijk weder verkiesbaar. De Voorzitter wordt voor elke zitting door den Koning uit de leden benoemd, waartoe hem een drietal door de Kamer wordt voorgedragen. Om tot lid van de Tweede Kamer verkiesbaar te zijn wordt alleen vercischt, dat men Nederlander, in het volle genot der

-ocr page 130-

nr.

burgerlijke on burgerschapsrechten zij, en den ouderdom van 30 jaren hebbe vervuld. Voor de verkiezing van leden der Tweede Kamer is het Rijk verdeeld in 41 kiesdistricten, waarvan er één (Amsterdam) 6, twee 3, acht 1, en de overige dertig 2 leden benoemen.

De beide Kamers hebben het recht van interpellatie, strekkende om aan de Regeering inlichtingen te vragen omtrent bepaalde zaken; alleen de Tweede Kamer heeft het recht van enquête, dat is, om zelve eene zaak te onderzoeken, waaromtrent de Regeering geene voldoende inlichtingen verstrekt. Voorts heeft deze Kamer het recht van amendement of het recht van wijzigingen in een door de Regeering ingediend wetsvoorstel te maken, en het recht van initiatief, dat is, om zelve voorstellen van wet aan den Koning te doen.

De Koning brengt alle voorstellen, door hem aan de Staten-Generaal te doen of door deze aan hem gedaan, alsmede alle algemeene maatregelen van inwendig bestuur van den staat en de buitenlandsche bezittingen ter overweging bij den Raad van State, die tevens de bevoegdheid heeft aan den Koning voordrachten te doen omtrent onderwerpen van wetgeving en bestuur. De Koning is voorzitter van dezen Raad, en benoemt den vice-president en de leden, 14 in getal. De Prins van Oranje heeft, nadat zijn 18de jaar vervuld is, van rechtswege zitting en eene raadgevende stem. Door den Koning kan aan de overige Prinsen van zijn Huis, wanneer zij meerderjarig zijn, zitting en eene raadgevende stem in den Raad verleend worden. Ook kan hij staatsraden in buitengewonen dienst benoemen ten getale van ten hoogste 15. Niemand kan zijn vice-president, lid van den Raad van State of staatsraad in buitengewonen dienst, dan die Nederlander, in het volle genot der burgerlijke en- burgerschapsrechten is, en den ouderdom van 35 jaren heeft vervuld.

De leden der Provinciale Staten worden voor 6 jaren onmiddellijk gekozen door de ingezetenen, die de vereischten bezitten om leden van de Tweede Kamer te kiezen. De helft dier leden treedt om de 3 jaren af. De Provinciale Staten zijn belast met het inwendig beheer hunner provincie onder voorzitting van een Commissaris des Konings. Uit hun midden benoemen zij een college van Gedeputeerde Staten, waaraan de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken is opgedragen.

Aan het hoofd van elke gemeente (■) staat een Raad, welks leden onmiddellijk door de ingezetenen voor een bepaald aantal jaren worden verkozen. De Voorzitter (Burgemeester) wordt door den Koning, ook buiten de leden van den Raad, benoemd en ontslagen. Om kiezer in eene gemeente te zijn moet men de vereischten van kiezer voor de leden der Tweede Kamer bezitten, met uitzondering van de belastingsom, die op de helft gebracht wordt.

De Algemeene Rekenkamer is een college, waaraan verantwoording moet worden gedaan van alle rijks-, provinciale en gemeente-uitgaven en inkomsten. Zij bestaat uit zeven leden, door den Koning voor hun

(i) Het onderscheid, vroeger tusschen steden en plattelandsgemeenten gemaakt, is bij de gemeentewet van 1851 geheel opgeheven. — Het rijk telt thans 1136 gemeenten , waaronder er vele zijn. die uit eene vereenlging van dorpen en gehuchten zijn samengesteld.

-ocr page 131-

117

levcn benoemd uit een drietal, hem voor elke vacature door de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden.

Do Rechterlijke macht is samengesteld uit een Hoogen Raad, welke zitting heeft te \'s Gravenhage en verdeeld is in twee Kamers, voor Burgerlijke en voor Strafzaken; 5 Gerechtshoven, namelijk te \'s Hertogenbosch, voor Noord-Brabant en Limburg, te Arnhem voor Gelderland en Overijsel, te \'s Gravenhage voor Zuid-Holland en Zeeland, te Amsterdam voor Noord-Holland en Utrecht, en te Leeuwarden voor Friesland, Groningen en Drenthe; voorts 23 Arrondissements-Rechtbanken en een aantal Kantongerechten, waarvoor elke provincie in arrondissementen, deze weder in kantons verdeeld zijn. Het krijgsvolk te water en te lande wordt wegens alle misdrijven te recht gesteld voor Krijgsraden en een Hoog Militair Gerechtshof, zitting houdende te Utrecht.

Volgens de grondwet stelt de Koning Ministerieele Departementen in, benoemt er de hoofden van, en ontslaat die naar welgevallen. De Ministers, gelijk de hoofden dezer Departementen genoemd worden, zijn de verantwoordelijke raadslieden des Konings; zij zorgen voor de uitvoering der wetten en moeten alle Koninklijke besluiten, ieder voor zooveel zijn Departement aangaat, mede onderteekenen [contrasigneeren). Er zijn 8 Ministerieele Departementen, dat van Buitenlandsche Zaken, dat van Justitie, dat van Binnenlandsche zaken, dat van Waterstaat, Handel en Nijverheid, dat van Marine, dat van Financiën, dat van Oorlog en dat van Koloniën. Het Kabinet des Konings, aan welks hoofd een Directeur staat, is de plaats waar de werkzaamheden, die onmiddellijk onder den Koning geschieden, worden verricht.

De hoofdstad van het Rijk is Amsterdam; de residentie van den Koning, waar ook het algemeen bestuur gevestigd is, \'s Gravenhage, de tweede residentie Leeuwarden. Koninklijke zomerverblijven zijn het Loo, ten noorden van Apeldoorn, en het Huis ten Bosch, nabij \'s Gravenhage.

Volgens de grondwet wordt de begrooting der uitgaven en inkomsten van het Rijk telkens voor den tijd van één jaar vastgesteld.

De begrooting der Staats-uitgaven, zooals zij voor het jaar

1879 is voorgesteld, bedraagt:

Hoofdst. I. Huis des Konings..............ƒ , 750 000,00

» II. Hooge Collegiën van Staat en Kabinet des

Konings...................» 015 339,00

» Hl. Departement van Buitenlandsche Zaken. . » 635 990,00

» IV. Departement van Justitie..................4488778,00

s V. Departement van Binnenlandsche Zaken. . » 0 837 701,00

» VI. Departement van Marine..........» 13 138 662,82

jA. Nationale schuld............» 28 435 920,33

» VH. jg Departement van Financiën......» 17 880 659,54

» VHI. Departement van Oorlog..........» 18 867 000,00

» IX. Departement van Waterstaat, Handel en

Nijverheid.................» 22 521 392,00

» X. Departement van Koloniën.........» 1 696 086,29

» XI, Onvoorziene uitgaven.............» 50 000,00

Te zamen ƒ 115 917 528,98

-ocr page 132-

■118

Onder de som van ƒ 28 435 920,33, uitgetrokken voor Hoofdst. Vil A, is begrepen eeno som van ƒ 675 C00 tot amortisatie en aflossing van schuld; onder die van ƒ 17 880 659,54, uitgetrokken voor Hoofdst. VUB, eene som van ƒ 2 012 523,29 voor de kosten der eerediensten, en eene van ƒ 8 540 000 als uitkeering aan de gemeenten van 4/5 der opbrengst van de belasting op het personeel; onder die van ƒ22 521 392, uitgetrokken voor Hoofdst. IX, eene som van ƒ 8 000 000 voor den aanleg van spoorwegen, eene van ƒ 1 550 610 voor de verbetering van den waterweg van Rotterdam naar zee, en eene van ƒ831 700 als uitkeering en vergoeding aan de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij; onder die van / 1696 086,29, uitgetrokken voor Hoofdst. X, eene van f 928 580,25 voor uitgaven ten behoeve der kolonie Suriname, en eene van ƒ 491 864,66 ten behoeve van Curagao.

De Staats-inkomsten, bij dezelfde begrooting aangewezen ter goedmaking van de uitgaven voor 1879, vloeien voort uit:

1. de Hijks directe en indirecte belastingen, accijnsen en andere rechten, als: de grondbelasting; —de belasting op het personeel: — het patentrecht; — de accijnsen; —de rechten en boeten van zegel, registratie, hypotheek, successie en overgang bij overlijden; — de rechten op den invoer, en het formaatzegel; — de waarborg en belasting der gouden er. zilveren werken...............................ƒ 91 338 297,00

2. de inkomsten der domeinen, wegen en vaarten.....» 1 695 000,00

3. de opbrengst der posterijen.....................» 3 600 000,00

4. de inkomsten der rijkstelegrafen.................» 800 000,00

5. \'de opbrengst der staatsloterij...................» 430 000,00

6. de opbrengst der uitgifte van acten voor de jacht en

visschenj.........\'...........................gt;\' 1^3 000,00

7. de opbrengst der loodsgelden....................» 900 000,00

8. het recht op de mijnen........................» 2 265,00

9. het aandeel van het Rijk in de opbrengst van de

exploitatie der staatsspoorweg en..................» 1 626 000,00

10. de opcenten op de hoofdsom van onderscheidene belastingen en rechten (/8 337 300, begrepen onder 1). » »

11. het essailoon, in geval van verbreking van gouden en zilveren werken en voor gehalte-proeven (/ 1200,

begrepen onder 1).,.........................» »

12. verschillende andere ontvangsten en toevallige baten., » 3 090135,00

13. eene bijdrage uit het fonds, voortspruitende uit koopprijzen van domeinen......-....................* 900 000,00

14. eene uitkeering uit de opbrengst der bij de wet van

5 Juni 1878 vastgestelde geldleening............» 7 300 000,00

Te zamen ƒ111 824 097,00

In de som, welke aan de middelen en inkomsten tot goedmaking dor

uitgaven ontbreekt, kan, in afwachting van latere wettelijke bepalingen, worden voorzien door uitgifte of beleening van Schatkistbiljetten,

tot een bedrag van hoogstens ƒ 4 100 000.

-ocr page 133-

119

Het Koninkrijk der Nederlanden heeft twee Ridderorden; de Militaire Willemsorde en de Orde van den Nederlandschen Leeuw, beide ingesteld door Koning Willem I, de eerste den 30sten April 1845, de andere den 29sten September van hetzelfde jaar. De Koning is Grootmeester van beide orden.

a. De Militaire Willemsorde dient ter belooning van krijgslieden te water en te land, die zich door uitstekende daden van moed, beleid en trouw hebben onderscheiden. Zij is verdeeld in vier klassen: Grootkruisen, Commandeurs, Bidders van de 3de klasse en Ridders van de Me klasse. — De krijgslieden beneden den rang van Officier bekomen als Ridders der 4de klasse levenslang eene toelage, gelijkstaande aan de helft der soldij, welke zij op het tijdstip hunner benoeming genoten , en de geheele soldij, als zij tot Ridders van de 3de klasse worden benoemd.

b. De Orde van den Nederlandschen Leeuw is ingesteld tot eene onderscheiding van hen, die bewijzen geven van beproefde vaderlandsliefde , bijzonderen ijver en trouw in het volbrengen hunner burgerplichten , of buitengewone bekwaamheid in wetenschappen en kunsten. Zij is verdeeld in drie klassen: Grootkruisen, Commandeurs en Ridders, Er zijn aan deze Orde ook Broeders verbonden, waarvan sommige een jaargeld trekken.

In de Nederlanden bestaat ook nog de Duitsche Orde in hare Balie van Utrecht (\').

§ 4. volk, taal en godsdienst.

De Nederlanders stammen af van de Germanen. De Neder-landsche taal, eene zuster van de Hoogduitsche en tot den Ger-maanschen stam behoorende, wordt in verschillende tongvallen gesproken , het zuiverst in Zuid-Holland. Aan de Belgische grenzen heeft de tongval veel overeenkomst met het Vlaamsch, aan de Pruisische met het Plat-Duitsch. De schrijftaal is het Hollandsch. Het Friesch of Land-Friesch, na verwant met het Angel-Saksisch, wordt door s/4 deel der bevolking van Friesland gesproken (vooral op het platteland).

Naar de volkstellingen bedroeg de bevolking den Sisten Dec. 1859 3 309128; den 31 sten Dec. 1869 telde zij 3 652 070 zielen. In den tijd van tien jaren was zij alzoo met 342 942 zielen of.nagenoeg 10,36 ten honderd toegenomen. Naar de bevolkingsregisters bedroeg zij op 1 Januari 1877 (zie blz. 105) 3 805 456 zielen.

Nederland, waar, 1 Januari 1877, 6474 menschen op de vierkante geographische mijl woonden, behoort tot de dichtstbevolkte landen van Europa. Met voorbijgaan van enkele zeer kleine staten, wordt het in dit opzicht alleen door België en het Koninkrijk Saksen overtroffen.

Aan alle kerkgenootschappen in het Koninkrijk wordt, volgens de grondwet, gelijke bescherming verleend. De belijders der onderscheidene godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden , ambten en bedieningen.

(\') De Orde van do Eiken Kroon en die van den Gouden Leeuw van het huis van Nassau zijn Luxemburgsche Orden.

-ocr page 134-

■120

De Protestanten maken nagenoeg 3/s , de Roomsch-Catholieken bijna Vs van de bevolking uit.

Verre de meeste Protestanten beliooren tot de Gereformeerden of Hervormden; een klein gedeelte tot de Lutherschen (G8 000, verdeeld in Evangellsch-Lutherschen en Hersteld-Lutherschen), Doopsgezinden (44 000), Remonstranten (5500), Moravische Broeders of Hernhutters (310) en Christelijk Afgescheiden Gereformeerden (107 000).

Onder de Roomsch-Catholieken vindt men er eenige van de Oude Clerezij, gemeenlijk Jansenisten genoemd (5300).

In Noord-Brabant en in Limburg maken de Catholieken de meerderheid van de bevolking uit, in de overige gewesten de Protestanten.

Van de Israëlieten (68 000) woont bijna de helft in Noord-Holland (ongeveer 30 000 te Amsterdam).

§ 5. ZEE EN KUSTEN.

De Noordzee bespoelt de noordelijke en westelijke kusten van de Nederlanden, en hooft aan de eerste drie inhammen gevormd: den Do 11 art, de Lauwerzee en de Zuiderzee. De kustontwikkeling is nagenoeg 1 geogr. mijl op de 6 vierk. g. m. oppervlakte.

1. De Dollart, tusschen de provincie Groningen en het Pruisische landschap Oost-Friesland gelegen, ontvangt het water van de Eems in zich, en ontstond in 1277 door een geweldigen watervloed, die hier 33 dorpen wegnam. Zij wordt langzamerhand, vooral ook door aanslibbing, verkleind.

2. De Lauwerzee of hot Groninger Diep, tusschen Groningen en Friesland, is meerendeels toegeslijkt, en wordt door de in haar uitstroomende wateren slechts hier en daar verdiept.

3. Do Zuiderzee bespoelt Friesland, Overijsel, Gelderland, Utrecht en Noord-Holland. Haar zuidelijk deel was weleer een meer (bij de Romeinen Flevo, bij de Germaansche volken Fleet of F lie genoemd), waarin zich de Usel ontlastte en daaruit onder den naam van Flevo (F/ie of Fliestroom) tusschen Friesland en Noord-Holland (West-Friesland), toen alleen door dien stroom gescheiden, in de Noordzee viel. De zee verbreedde echter allengs de bedding van dezen oostelijken arm des Rijns, en overstroomde in den loop der 13de eeuw het geheele zuidwestelijke deel van Friesland en het noordoostelijke van Noord-Holland, waardoor de tegenwoordige Zuiderzee en de eilanden aan haren ingang gevormd werden. — In deze zee vindt men de eilanden Wieringen, Marken, Urk en Schokland, en in haar noordelijk deel, wel eens de Middelzee geheeten, een groot aantal slib- en zandbanken, welke van elkander gescheiden worden door meer of minder diepe vaarwaters, waarvan de voornaamste zijn de Texel stro om, die naar het Marsdiep (tusschen den Helder en Texel) leidt, en het Flie of de Fliestroom, welke tusschen F/ie- of Flieland en Terschelling met de Noordzee gemeenschap krijgt. — Een inham van do Zuiderzee is het thans grootendeels ingepolderde IJ, aan welks ingang men de ondiepte Pampus vindt.

-ocr page 135-

121

Tusschon do eilanden Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog cn Rottum en de noordelijke kust van liet vasteland van Friesland en Groningen vindt men het Wad of de Wadden, zijnde ondiepten, welke bij laag water genoegzaam droogloopen, en een eng vaarwater in het midden hebben.

De Nederlandsche kusten zijn laag, aan den vloed blootgesteld, en slechts op weinige plaatsen hooger dan de Noordzee. Deze wordt ten doele in toom gehouden door zandheuvels, duinen genoemd, welke, om het verstuiven te beletten, met helm beplant worden, en zich langs de westzijde van ons vaderland onmiddellijk aan den zeeoever, in één, twee tot vijf rijen, gewoonlijk tot eene hoogte van 15—20 nieter verheffen, doch zelden die van GO meter te boven gaan. De breedte van deze duinenreeks bedraagt 200 tot 2300 meter, terwijl hot zand zich tot op een afstand van 3000 tot 5ö00 meter van haren voet naar het binnenland uitstrekt. Op eenige plaatsen evenwel zijn de duinen door den vloed weggeslagen, hetwelk onder anderen het geval is bij Westkapelle op Walcheren, alwaar de beroemde Westkappelsche Dijk gevonden wordt, en in \'Noord-Holland tusschen de dorpen Kamp en Petten, alwaar eene vlakte van meer dan 3000 meter lengte, de Honds-bossche genoemd, bedijkt is. Van de eilanden, aan den ingang der Zuiderzee en meer oostwaarts gelegen, door watervloeden van den vasten wal afgescheiden, zijn de duinen grootendeels weggespoeld. Hier heeft men dus, om het land tegen de zee te beveiligen, dijken moeten aanleggen, zoo ook aan de binnenzijde der Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche eilanden, aan de oevers der Zuiderzee en langs de geheele noordzijde van Friesland en Groningen.

Zandbanken, welke zich langs de kust van Zeeuwsch-Vlaanderen en langs die van de Zeeuwsche en Hollandsche eilanden uitstrekken, alsmede de geringe diepte der Noordzee langs de westzijde van Holland, zijn oorzaak, dat alleen kleine vaartuigen onze kusten kunnen bereiken. Van de zeegaten, die voor groote en zwaar geladen schepen toegankelijk zijn, komen voornamelijk in aanmerking: de mond der Wester-Schelde bij Vlissingen, de mond der Ooster-Schelde bij Zierikzee, het Bruuwers-havensche Gat, het Goereesche Gat bij Hellevoetsluis, het Marsdiep bij den Helder, en de mond der Hems bij Delfzijl.

§ G. STROOJIENDE WATEREN.

De Nederlandsche bodem wordt besproeid door drie stroomen, den Rijn, de Maas en de Schelde, benevens door eene menigte kleine rivieren. De oevers van deze wateren zijn vlak, met uitzondering van den rechteroever des Rijns van Arnhem tot Amerongen (een uur beneden Rhenen), die, behalve een klein gedeelte tusschen Wageningen en de Grebbe, hoog en heuvelachtig is, en de beide oevers van de Maas in Limburg, alwaar zij bijna overal hoog zijn.

De armen der Schelde zijn aan een zeer sterken invloed der getijden onderworpen. Op de Waal is de dagelijksche vloed merkbaar tot bij Bommel, bij hooge stormvloeden iets hooger; — op de Lek tot

-ocr page 136-

122

bij Vianen, bij buitengewone vloeden tot Kuilenburg; — op den Usel tot even boven het Katerveer, bij buitengewone stormvloeden soms tot voorbij Wijhe; — op de Maas gewoonlijk tot bij Heusden, soms tot Well.

Ten gevolge van hare geringe snelheid en verval kan men bij gun-stigen wind de hoofdrivieren in ons vaderland over de geheele lengte opzeilen. De grootste snelheid is bij middelbaren waterstand waargenomen aan den bovenmond van het Pannerdensche Kanaal, en bedraagt 1,18 M. in ééne seconde, bij een verval van 0,1275 M. op de 1000 M. De groote breedte en de geringe stroom van de benedengedeelten onzer rivieren, gevoegd bij de afwisseling van eb en vloed, veroorlooft zelfs, ook bij weinig en minder gunstigen wind, zoowel naar boven als naar beneden te zeilen.

De geheele lengte der bevaarbare rivieren in ons vaderland bedraagt 1828 kilometer, gemiddeld 3054 meter op de vierkante geOgraphische mijl.

I. De Rijn, tusschen het Pruisische vlek Elfen en het Geldersche dorp Lobith het grondgebied der Nederlanden binnengetreden , verdeelt zicli aldaar viermaal in twee armen: boven Pannerden, bij Westervoort, bij Wijk bij Duurstede en bij Utrecht. Boven Pannerden neemt de linker-of hoofdarm den naam van Waal aan, en behoudt de rechter dien van Rijn (ook wel Ned er-Rijn). Bij Westervoort blijft de hoofdarm, die westwaarts voortvloeit, dien naam behouden, en wordt do noordelijke Usel genoemd. Bij Wijkbij Duurstede heet de linker-of hoofdarm Lek, de rechter Kromme Rijn; bij Utrecht de linker- of hoofdarm Oude-Rijn, de rechter Vecht. De Rijn verdeelde zich voorheen omstreeks Lobith, bij de thans vervallen Schenkeschans, in twee armen, waarvan de noordelijke langs de dorpen Herwen en Aerdt liep. Daar nu de zuidelijke arm van vroege tijden af meer toevoer van water kreeg dan de noordelijke, verlamde deze en dreigde geheel droog te worden. Om dit te voorkomen werd het Pannerdensche Kanaal gegraven (1701—1706).

a. De Rijn wendt zich van Lobith door het zoogenoemde Bijland-sche Kanaal (gegraven 1773—1774, om de rivier een korteren loop en eene bettre richting te geven) naar Pannerden-, vanhier loopt hij door het Pannerdensche Kanaal noordwestwaarts, en besproeit vervolgens Arnhem, Wageningen, R ken en en Wijk bij Duurstede. Vele zandplaten en ondiepten belemmeren des zomers bij laag water de scheepvaart op deze rivier en haren hoofdarm de Lek.

Schipbrug en spoorwegbrug bij Arnhem.

Gem. breedte: bij Lobith..................... 670 M.

» » van het Bijlandsche Kanaal..... 422 »

» » van het Pannerdensche Kanaal... 107 »

» » bij Angeren................... 400\' »

» » bij don kop van den Usel....... 250 »

» » bij Arnhem................... 147 »

» » bij Opheusden................. 120 »

» » bij de Grebbe.................. 290 »

» diepte: bij Pannerden.................. 4 »

-ocr page 137-

123

Verval van den Neder-Hijn met de Lek, van hot punt van scheiding bij Pannerden tot Krimpen: bij eb 11,834, bij vloed 9,948 M.

6. De Kromme Rijn vloeit met een kronkelenden loop van Wijk hij Duurstede, alwaar hij door sen sluisje of duiker in den Lekdijk met den Neder-Rijn gemeenschap heeft, naar de stad Utrecht. Deze arm is slechts een gering water en alleen bruikbaar voor platbodemde vaartuigen.

c. De Oude Rijn of Leidsche Vaart vloeit van Utrecht langs de Meern, Harmeien, Woerden, Bodegraven, Zwammerdam, Alphen, Leiden en Rijnsburg naar Katwijk binnen, vanwaar naar Katwijk aan zee een kanaal (het Katwijksche Kanaal) gegraven is (1804—1807), dat den Rijn door drie groote sluizen eene uitwatering in de Noordzee bezorgt. Do Oude Rijn is bevaarbaar voor kleine binnenschepen.

Over den Krommen en Ouden Rijn liggen verscheidene bruggen.

d. De Waal stroomt langs Nijmegen en Tiel, en had vroeger op de hoogte van de schans Nieuw-St. Andries door hot Kanaal van St. Andries, ook het Schansche gat genoemd (gem. breedte 119 M.), gemeenschap met de Maas; doch dit kanaal is in 1850 afgesloten door een zwaren dam, waarin eene schutsluis is aangebracht. Vanhier langs Bommel loopende, vormt zij, na zich bij Loevestein met de Maas ver-eenigd te hebben, de Mor we do. De Waal is, niettegenstaande vele zandplaten, bruikbaar voor groote vaartuigen.

Spoorweg- en gierbruggen bij Nijmegen en Bommel.

Gom. breedte: aan den bovenmond van de Waal. 407 M.

» » bij Nijmegen............. 207—374 »

» » even boneden Tiel............................641 »

» » bij Varik..........................................485 »

» quot; tusschen Rossum en Heesselt.... 701 »

» » bij Bommel......................................452 »

» diepte: bij Nijmegen....................................5,2»

» » bij Varik..........................................2,9»

Verval van de Waal met de Merwede, van het punt van scheiding bij Pannerden tot Hardinxveld: bij eb 10,204, bij vloed 9,027 M.

e. De Usel (Geldersche IJsol) stroomt van Westervoort langs Doesburg, Zutphen en Deventer naar Kampen, beneden welke stad hij met vijf monden door en om het Kamper-eiland in de Zuiderzee valt. Van deze monden zijn het Ganzediep en dc Ketel alleen voor de scheepvaart geschikt; de andere verzanden. (De Usel, thans een arm van den Rijn, was vóór de komst der Romeinen hier te lande niet met dezen verbonden; doch Drüsus, onder Augustus bevelhebber der Romeinsche legioenen in deze gewesten, deed uit den Rijn een kanaal graven naar den Usel, ter plaatse waar nu Doesburg ligt. Dit kanaal wordt de Drususgracht en ook wel Nieuwe IJsol genoemd, in tegenoverstelling van den Ouden Usel, voorheen een deel van den Usel. De Drususgracht gelijkt thans weinig naar eene gegraven vaart, daar zij van tijd tot tijd door doorbraken als anderszins verbreed is

-ocr page 138-

124

geworden, on zoodanige bochten en kronkels heeft ontvangen, dat zij geheel en al het aanzien van eene rivier heeft aangenomen. Vandaar dat sommigen meenen, dat Drusus alleen de gemeenschap tusschen den Rijn en den IJsel hersteld heeft.)

Spoorwegbruggen: bij Westervoort, Zutphen (tevens voor rijtuigen en voetgangers) en beneden Hattem bij Katerveer; — schipbruggen; bij Westervoort, Doesburg en Deventer; — vaste ijzeren brug (242 M. lang) bij Kampen.

Gem. breedte: bij Westervoort............... 120 M.

» » bij Doesburg.................. 98 )i

» » Zutphen...................... 95 »

d d Deventer...................... 95 »

» » in het Ongemak beneden Olst... 240 »

» » even boven het Katerveer....... 270 »

» » bij het Katerveer.............. quot;175 »

» » bij Zalk...................... 290 d

» » Kampen................. 213—220 »

Verval, van Westervoort tot aan den mond van het Ganzendiep: bij eb 9,05, bij vloed 9,49 M.

R De Oude IJsel j br. in Westphalen; komt bij Gendringen in Nederland, loopt langs Doetinchem, alwaar hij bevaarbaar wordt; m. bij Doesburg.

De B er kei; br. bij Coesfeld in Westphalen; loopt langs Borkelo en Lochemj m, te Zutphen. In het voor- en najaar is hij van Coes-/eld af bevaarbaar, doch in droge zomers eerst van omstreeks Lochem af.

L. De Slink of Slinge; br. in de venen bij Winterswijk in Gelderland; loopt langs Grol; m. onder den naam van Lebbinkbeek beneden Borkelo.

De Schipbeek; br. in Westphalen; m. bij Deventer. Zij vloeit gedeeltelijk langs de grenzen van Overijsel en Gelderland, is alleen in het voor- en najaar voor schuiten bruikbaar, en in den zomer nagenoeg droog.

L. De (Veluwsche) Grift; br. in de Veluwe uit verscheidene beekjes, welke zich bij Apeldoorn vereenigen; bij Hattem ontvangt zij het water van andere weteringen, en neemt dan den naam van Streng aan; m. beneden Hattem. Zij is van Apeldoorn tot Hattem bevaarbaar gemaakt en staat door de Boter-strang beneden Hattem in gemeenschap met den IJsel. f. De Lek stroomt van Wijk hij Duurstede langs Kuilenburg, Vlanen. Vreeswijk, Nieuwpoort en Schoonhoven, en ontlast zich bij het dorp Krimpen in de Nieuwe Maas. (Door het graven van het Panner-densche Kanaal heeft de Lek een \'veel grooteren toevoer van water gekregen dan vroeger, en is hierdoor veel breeder en dieper geworden dan zij oorspronkelijk was. Daar nu de dijken ter wederzijde niet ver genoeg van elkander verwijderd zijn, worden de landen, aan hare oevers gelegen, vooral bij ijsgang dikwijls met overstroomingen bedreigd.)

-ocr page 139-

125

Spoorwegbrug: bij Kuilenburg; — schipbrug: bij Vianen.

Gem. breedte: bij Kuilenburg................ 19C M.

» » bij Vianen.................... 225 »

» » bij Schoonhoven............... 200 »

g. De Vecht (Utrechtsche of Hollandsche Vecht) loopt van Utrecht langs Zuilen, Maarssen, Br enkelen, Nieuwersluis, Loenen en JVeesp naar Muiden, alwaar zij door eene sluis in do Zuiderzee valt. Zij is bevaarbaar.

Van Utrecht tot Muiden, 8 bruggen.

Gem. breedte: 90—95 M.

II. De Maas; br. in Frankrijk op de Faucilles, komt bij het dorp Eysden , even boven Maastricht, op don Nederlandschen bodem, en stroomt tusschen deze stad en Wijk langs Stevenswaard, IVessem, Roermond, Neer, Venlo, Cuyk, Mook, Grave, Ravenstein, Batenburg, Megen, de schans Crevecoeur en Hedel naar het fort Loevestein, alwaar zij , zich met de Waal vereenigcnde, den naam vanMerwede of Merwe aanneemt. liet groote verval tusschen Maastricht en Venlo veroorzaakt tusschen die twee steden in den zomer een lagen waterstand, en in den winter bij hoog water een sterken stroom, waardoor de scheepvaart aldaar zeer belemmerd wordt.

Steenen brug: bij Maastricht; spoorwegbrug: bij Venlo;

spoorweg- en schipbrug: bij Hedel.

Gem. breedte: bij Grave..........................................188 M.

» » bij Megen..........................................110 »

» » boven Maas-Bommel........................170 »

» » bij Heerenwaarden..........................220 »

» » bij Driel.........................................339 »

» d bij Crevecoeur..................................190 »

» » bij Bokhoven....................................179 »

» » bij Heusden......................................190 »

» » bij Giessen........................................406 »

» » even boven Woudrichem ..............150 »

» diepte: bij Megen..........................................3,36 M.

d » bij Bokhoven.....................3,15 »

Verval bij middelbaren waterstand tusschen Maastricht en Venlo op den kilometer 0,34 M.; tusschen Venlo en Crevecoeur op den kilometer 0,055 M.

Verval van Grave tot Woudrichem : bij eb 4,26, bij vloed 3,83 M. L. De Jaar ofJeker, ook wel Geer genoemd; br. in het noorden van Luik; m. bij Maastricht.

De Neer; br. in Belgisch Limburg; m. bij Keer.

De Raam; br. in Noord-Brabant; m. bij Grave.

De D i e z e , ontstaande te \'s Hertogenbosch uit de vereeniging van den Dommel met de Aa (\'), ontlast zich een groot uur

(\') Vele riviertjes en beken, uit de venen ontstaande, dragen den naam van Ja en worden veelal onderscheiden door bijnamen , ontleend aan de plaatsen, waar zij langs of doorloopen.

-ocr page 140-

120

gaans ten noorden van de genoemde stad , bij de schans Crevecoeur, in de Maas. De Dieze heeft genoegzame diepte voor zwaar geladen binnenschepen.

De Dommel ontstaat in de Donderslagsche Heide, bij het dorp Asch in Belgisch Limburg; vanhier loopt hij noordwaarts langs Valkenswaard, Eindhoven, Boxtel, Vught en de forten Isabel en St. Antonie naar \'s Hertogenbosch. Bevaarbaar van Boxtel af (2 uren van \'s Bosch).

De A a of A d e ontstaat in de Peel in Noord-Brabant, op de grenzen van Limburg, uit de zoogenoemde Zeven Moeren. Zij loopt langs Helmond, Erp, Veghel en Heeswijk naar \'s Hertogenbosch , en is van Erp af (ruim 4 uren van \'s Bosch) bevaarbaar.

R. Do Geule; br. in het Akerbosch in de Pruisische Rijn-provincie; m. tegenover Reekheim in Belgisch Limburg. De Roer; br. in de Pruisische Rijn-provincie; m. bij Roemowrf/ zij is voor een gedeelte bevaarbaar.

De Niers: br. in de Pruisische Rijn-provincie; m. beneden Gennep bij het Genneper-huis.

Do Me r vv e de (zie ook blz. 127) stroomt langs Woudrichem, Gorin-chem, Sleeuwijk, Werkendam, Hardinxveld en Sliedrecht naar Dordrecht. Hier verdeelt zij zich in twee armen, van welke de linker Oude AI a a s , de rechter Noord wordt genoemd.

Gom. breedte: bij Woudrichem..............................600 M.

» » even beneden Dalem......................1100 »

» » bij Gorinchem................................760 »

» » bij Werkendam..............................395 »

» » vóór .Dordrecht................................395 »

» diepte: bij Gorinchem................................4,4»

» » bij Werkendam...........................5,9»

R. De L in ge of het Lange Water, ontstaande bij Doornenburg in Gelderland, loopt langs Hemmen, Geldermalsen, alwaar zij voor kleine vaartuigen bruikbaar wordt, Asperen, Leerdam en Heukelom naar Gorinchem, en ontlast haar water aldaar door eene sluis, en bij hoogen waterstand ongeveer l\'/s uur lager door het Kanaal van Steenenhoek in de Merwede.

Spoorwegbrug: beneden Geldermalsen.

De Oude Maas wendt zich van Dordrecht westwaarts, scheidt don Hoekschen Waard van IJselmonde, en vereenigt zich aan de westzijde van laatstgenoemd eiland met de Nieuwe Maas. — Armen van de Oude Maas zijn de Dordtsche Kil, welke het Eiland van Dordrecht van den Hoekschen Waard scheidt, en het Spui, dat tusschen dezen waard en Voorne stroomt.

De Noord strekt zich van Dordrecht noordwestwaarts naar Krimpen uit. Na de Lek opgenomen te hebben heet zij Nieuwe Maas. Deze stroomt langs Rotterdam, Delf shaven, Schiedam en Vlaardingen, beneden hetwelk zij zich met de Oude Maas vereenigt, om een weinig lager zich in twee armen te splitsen, van welke de zuidelijke, don naam van Nieuwe Maas behoudende. Rozenburg van Voorne scheidt, Brielle

-ocr page 141-

127

besproeit, en zich door een breeden mond, het Brielsche Diep genoemd, in de Noordzee stort. Do noordelijke arm, het Scheur genoemd, stroomt langs Maassluis en de noordzijde van Rozmhurg, en vereenigde zich vroeger beneden Brielle weder met de Nieuwe Maas; die oude mond van het Scheur is echter thans afgedamd, en dooiden Hoek van Holland een nieuwe waterweg naar zee gegraven, waardoor zich die arm nu ontlast (blz. 134).

Spoorwegbruggen: over de Oude Maas bij Dordrecht; over de Nieuwe Maas bij Rotterdam.

Gem. breedte: bij Rotterdam 350 M.

Ofschoon de monden der Maas eene aanzienlijke breedte hebben, is hunne diepte echter te gering (op sommige plaatsen nauwelijks 3,7 M.) voor matig diep gaande schepen (zie blz. 134).

Verval van Krimpen tot Brielle: bij eb 0,405, bij vloed 0,178 M.

R. De Alblas, bij zijnen oorsprong Graaf of Graafstroom genoemd, loopt langs Oud-Alblas, en valt bij Alblasserdam in de Noord. Hij is bruikbaar voor kleine vaartuigen.

De IJsel (Beneden-, Goudsche of Hollandsche Usel) staat door een duiker beneden Vreeswijk met de Lek in verbinding, doch ontvangt door eene sluis (den Doorslag) bij Jutphaas uit den Vaartschen Rijn (gegraven vaart tusschen Vreeswijk en Utrecht) zijn meeste water, hetwelk hem door eene vaart, omtrent een half uur lang, wordt toegevoerd. Langs Uselstein, Montfoort, Oudewater, Gouda en Ouderkerk vlietende, valt hij tegenover Uselmonde in de Nieuwe Maas. Hij is bevaarbaar.

L. De Vliet, welke te Schoonhoven uit de hek voortkomt; m. te Haastrecht.

R. De Gouwe, welke vroeger haren oorsprong had bij Boskoop, vanwaar een verbindingskanaal is gegraven naar den Ouden Rijn, een weinig ten oosten van Alphen; m. te Gouda.

De Rotte ontstaat bij Moerkapelle uit de plas de Wilkj m. te Rotterdam.

Beneden Werkendam, of het daartegenover liggende Hardinxveld, ontlast zich een aanzienlijk gedeelte van het water der Merwede in de door kunst gevormde Nieuwe Merwede, die door den Biesbosch loopt naar den Amer, waarmede zij zich bij Willemsdorp (zuidpunt van het eiland van Dordrecht) vereenigt. Deze Biesbosch, ook het Bergse he Veld genoemd, waarin men meer dan 50 door killen gescheiden eilandjes vindt, wier grond week en moerassig, is, en die meest alle met riet en waterwilgen bewassen zijn, werd gevormd door den St.-Elisaheths-vloed, 18 November 1421, welke 72 dorpen overstroomde, waarvan er 34 geheel verdwenen zijn. De belangrijkste van die Killen waren de Bakkerskil, het Steurgat en de Groote Westkil, die door haren gemeenschappelljken bovenmond, den Ouden Wiel, tegenover Hardinxveld een groot doel van het water der Merwede tot zich trokken, gelijk zulks lager, tegenover Giessendam, ook nog door de Hoogkil en de Kik vorschenkil geschiedde, tot groot nadeel van de bevaarbaarheid der rivier: daarom zijn langzamerhand de meeste

-ocr page 142-

128

■van deze Killen afgesloten, zoodat thans alleen de Groofe West kil onder den naam van Nieuwe M e r w e d e een veel kleiner gedeelte van het ■water uit de hoofdrivier naar den Am er (zie beneden) voert.

Voorheen liep de Maas langs Heusden; hiervan is nog een riviertje, de Oude Maas, gewoonlijk het Maasje genoemd, overgebleven, hetwelk bij Heusden door een dam van de Maas is afgescheiden, langs Heesbeen, Doeveren en Drongelen loopt, zich bij Geertruidenberg met de Donge (br. bij Baarle-Nassau in Noord-Brabant, bevaarbaar van \'s Gra-vemoer af) vereenigt, en den Am er vormt.

Breedte van het Maasje: bij het veer aan den straatweg van Breda naar Gorinchem, bij gewoon laag water 104, bij op-perwater (in Nov. 1824) 144 M.

De A ra er stroomt van Geertruidenberg westwaarts, een grooten toevoer van water uit den Biesbosch ontvangende, en neemt, na zich niet de Nieuwe Merwede vereenigd te hebben, omstreeks Moerdijk den naam van Hollandsch Diep aan. Dit splitst zich beneden Willemstad in tweeën. De rechterarm. Haringvliet geheeten, stroomt beneden Helleooetsluis door het Goereesche Gat (den diepsten der monden van de Maas) in de Noordzeej de linkerarm, eerst Volkerak, vervolgens Krammer, en daarna Grevelingen of Bieningen genoemd, valt beneden Brouwershaven door het Brouwershavensche Gat in dezelfde zee.

Spoorwegbrug over het Hollandsch Diep: bij Moerdijk.

Gom. breedte van het Haringvliet: bij Hellevoetsluis 2700 M.,

bij Goedereede 5500 M.

\'Grootste gem. diepte van het Hollandsch Diep: bij Moerdijk 22

a 23, bij Willemstad 22 M.

Gem. breedte: bij Moerdijk 1500, bij Willemstad 2000 M. Gem. breedte van de Greveiingen; bij Brouwershaven 7000 M.

L. De Mark of Merk heeft haren oorsprong in de provincie Antwerpen uit een grooten poel, Merksplas genoemd. Zij vloeit eerst noordwaarts langs Galder en Ginneken naar Breda, alwaar zij bevaarbaar wordt. Bij Terheiden wendt zij zich westwaarts naar Standdaarbuiten, waar zij den naam vau Dintel aanneemt, en ontlast zich bij Dinteloord door eene sluis in het Volkerak. Door de Haven van Zevenbergen, waaraan de Mark een deel van haar water geeft, en waarvan de Roode Vaart het verlengde is, staat de rivier ook in verbinding met het Hollandsch Diep (ten oosten van Moerdijk).

Draaiende spoorwegbrug: bij Breda.

L. De A a of Weerreis ontstaat onder den naam van B ij-loop in de provincie Antwerpen, en vloeit op kleinen afstand van Zundert, Rijsbergen en Prinsenhage; m. even boven Breda j niet bevaarbaar.

De Roosendaalsche Vliet ontstaat ten zuiden van Esschen in de provincie Antwerpen, komt even boven Nispen Noord-Brabant binnen, loopt langs Roosendaal, en valt, na de Haven van Steenbergen opgenomen te hebben, onder den naam

-ocr page 143-

12!)

van Steenbergscho Vliet door twee sluizen, westwaarts van Dinieloord, in het Volkerak. Do Vliet is van Roosendaal af bevaarbaar gemaakt, doch thans niet meer bruikbaar voor diep geladen vaartuigen.

Een arm van de Grevelingen is het D ij k w a t e r, dat Schouwen van Duiveland scheidt, en door de Haven van Zierikzee, waarmede zij door twee sluizen verbonden is, gemeenschap heeft met de Oosfer-Schelde.

III. De Schelde treedt niet verre van het Antwerpsche dorp Zandvliet ons grondgebied binnen, en verdeelde zich vóór 1807 bij Bath in twee armen, waarvan de linker Hont of Weste r-Sch el de genoemd wordt, en de rechter, die den naam van Ooster-Schelde draagt, in dat jaar afgedamd is.

a. De Hont of Wester-S che 1de scheidt Zeeuwsch-Vlaanderen van Zuid-Beveland en Walcheren, stroomt langs Bath, Terneuzen, Ellewoutsdijk, Vlissingen en Breskens, en stort zich door de Wielingen, de Spleet, den Deurloo en het Oostgat in de Noordzee. Zij

is bevaarbaar voor de grootste schepen.

Gem. breedte: bij Bath............... 1800 M.

» » bij Terneuzen............ 4700 »

» » bij Vlissingen............ 4200 »

Grootste gem. diepte: bij Bath........... 23 »

» » » bij Terneuzen........ 26 »

» » » bij Vlissingen........ 37 »

Uit de Wester-Schelde stroomen twee zijtakken in Zeeuwsch-Vlaanderen, namelijk het Hellegat, dat zeer smal, en de Braakman, die grootendeels verslijkt is.

Walcheren werd vroeger geheel doch thans gedeeltelijk van Zuiden Noord-Beveland gescheiden door het Sloe, \'t welk beneden Veere door het Veergat in zee valt. Voor den aanleg van den Zeeuwschen staatsspoorweg is het Sloe in 1871 bij Amemuiden afgedamd.

Uit het Sloe stroomt een arm Oostwaarts, welke eerst Zuid vliet en vervolgens Zandkreek genoemd wordt; hij scheidt het bij Zuid-Beveland ingedijkte Wolfaartsdijk van Noord-Beveland, en valt bij Kats door het Katsche Gat in de Ooster-Schelde.

Walcheren is gedeeltelijk van St Joostland gescheiden, ten zuiden door het Kanaal van Wel zin ge, ten noorden door het Arnemuidsche Gat.

b. De Ooster-Schelde scheidt Zuid- en Noord-Beveland van Tho-len, Duiveland en Schouwen, en stort zich door don Roompot in de Noordzee. Het nauwe en ondiepe Kreekerak, dat tusschen Noord-Brabant en het verdronken land van Zuid-Beveland stroomt, en vroeger de Ooster- met de Wester-Schelde gemeenschap bezorgde, is in 1807 ten behoeve van den staatsspoorweg van Vlissingen naar Roosendaal afgedamd, tengevolge waarvan de aanslibbing sterk zal toenemen en Zuid-Beveland eerlang met Noord-Brabant geheel verbonden zijn. Het I. 0

-ocr page 144-

■130

vaarwater in de nabijheid van Bergen-op-Zoom draagt den naam van Bergsch e Diep.

Gem. breedte: bij de haven van Goes......... 4200 M.

s » bij de haven van Zierikzee......4100 »

» vgt; van den Roompot........GGOO—9000 »

Grootste gem. diepte; bij de haven van Goes..... 26 »

» » » bij de haven van Zierikzee. . . 43 » R. Dc Zoom ontstaat ten zuidoosten van Bergen-np-Znom, en vloeit ten westen van die stad in het Bergsche Diep. Zijn mond vormt de haven van Bergen-op-Zoom en is alleen bevaarbaar. Uit de Ooster-Schelde stroomt tusschen Noord-Brabant en Tholen de Eendracht; tusschen genoemde provincie en St. Filipsland het Slaak. Dit grootendeels verslijkt water is in 1858 afgedamd; doch de dam is later voor den vloed bezweken.

Tusschen Tholen en Duiveland heeft men het Keeten, dat verder oostwaarts Mastgat heet, en onder den naam van Z ij p e, tusschen St. Filipsland en Duiveland, bij Bruinisse in het Krammer valt. Uit het Mastgat voeren twee vaarwaters naar de Bendracht, namelijk de Krabbekreek, langs dc noordzijde van Tholen, en de Mossel kreek, langs de zuidzijde van St. Filipsland.

Do Ooster- en Wester-Schelde met hare armen dragen in het algemeen den naam van Zeeuwse he Stroomen.

IV. De Westerwoldsche Aa, eene bevaarbare rivier, ontstaat omstreeks Wedde in Groningen uit dc vereeniging der Ruiten- en Mussel-Aa, welke uit de Drentsche venen haren oorsprong nemen. Zij loopt noordoostwaarts langs de Bellingeviolder- of Oude-Schans en de Nieuwe- of Lange-Akkerschans, en ontlast zich één uur lager door eene sluis in den Dollart.

L. De bevaarbaar gemaakte Pekel-Aa of het Pekelerdiep neemt een aanvang in Groningen aan de grenzen van Drenthe, en stroomt langs de dorpen Nieuwe- en Oude-Pekel-Aaj m. beneden de Oude-Schans.

V. De Hun se ontstaat onder den naam van Exl o osch-dicp op het Ellersveld in Drenthe bij het gehucht Val the, in de gemeente Odoorn. Zij wordt bij het dorp Gasselter-Nijveen, waar zij den naam van O os-ter moer sche Vaart aanneemt, voor kleine vaartuigen bruikbaar, en stroomt door het Zuidlaarder-meer, hetwelk zij onder den naam van Drentsche Diep in Groningen verlaat; omtrent een uur gaans lager neemt zij den naam van Schuitendiep aan, en loopt noordwest-waarts naar de stad Groningen, waar zij, zich met het Hoorn sche Diep vereenigende, het Reitdiep vormt, dat voor aanzienlijke schepen bevaarbaar is en bij Zoutkamp in de Lauwerzee valt. — (De Hunse liep vóór het midden der -13de eeuw, op eenigen afstand van de stad Groningen, noordwaarts om deze stad tot Wierum, vanwaar zij haren loop nagenoeg op dezelfde wijze als nu voortzette. Deze oude kil is nog onder den naam van Oude Hunse bekend.)

-ocr page 145-

•131

L. Do Drentsche Aa, in Groningen Hoornschc Diop genoemd, ontstaat op bet Ellersveld bij bet dorp Borger in Drenthe. Na ongeveer een halfuur gaans de grensscheiding tusschen Groningen en Drenthe bepaald te hebben, wordt zij bevaarbaar en vercenigt zich daarna binnen do stad Groningen met do Hunse of het Schuitendiep.

VI. De La uwer s, langs de grenzen van Groningen en Friesland, was eertijds cene aanmerkelijke rivier; thans vliet zij door eene nauwe en ondiepe bedding, en is in den zomer gewoonlijk droog. Door eene sluis {Monnikezijl) valt zij in de Lauwerzee.

VIL De Boom, eerst Koningsdiep genoemd, ontstaat in het oosten van Friesland en stroomt westwaarts langs Beetsterzicaag, alwaar zij bevaarbaar wordt, Oldeboorn en Akkrnm, waarna zij aan hare rechterzijde de Grouw ontvangt, en onder den naam van Wetering in het Sneeker-meer valt.

VUL Do Kuinre of Kuinder, bij de Friezen ook wel Tjonger genoemd, bij het dorp Haule in het zuidoosten van Friesland ontstaande, valt bij het Overijselsche dorp Kuinre door eene sluis in dn Zuiderzee.

L. De Linde; br. nabij het dorp EIsloo in het zuidoosten van Friesland: grensrivier tusschen Friesland en Overijsel; m. niet verre van Spanga bij do thans vervallen schans Slijkenburg.

IX. Do Oude of S te en w ij k er-Aa, bij Dieveren in Drenthe ontstaande, besproeit Steemoijk; vandaar af is zij onder den naam van Steenwijker-Diep bevaarbaar gemaakt. Boneden Blokzijl ontlast zij zich in de Zuiderzee.

X. Het Zwarte Water heeft zijn oorsprong uit verscheidene kleine beken of weteringen, die in do omstreken van Deventer ontstaan, en niet verre van Zioolle samenvloeien. Het heeft genoegzame diepte voor zwaar geladen schepen, en loopt van Zioolle langs Hasselt en Zwartsluis naar Genemuiden, beneden welke stad het zich door hot

sche Diep in de Zuiderzee stort. Bij Zioolle heeft het door de stadsgrachten en de Willemsvaart gemeenschap met den Usel.

R. De Vecht (Groote of Overijselsche Vecht) ontstaat in Westphalen, en treedt boven Gramsbergen de provincie Overijsel binnen. Zij loopt langs deze stad, Hardenberg en Ommen; ra. niet verre van de buurschap Genne beneden Zwolle. Zij is bevaarbaar, en heeft door de afgesloten Nieuwe- of Binnen-Vecht gemeenschap met Zwolle.

L. De Dinkel; br. in Westphalen; zij stroomt in \'toosten van Overijsel, gedeeltelijk langs de grenzen van Hannover; m. beneden Nietihuis in Hannover.

Do Rogge heeft door eene gracht en twee sluizen gemeenschap met de Schipbeek, en vliet langs Goor en Rijssen,

-ocr page 146-

■132

tusschen welke plaatsen zij verscheidene beken opneemt, die in het zuidoosten van Overijsel ontstaan; vervolgens stroomt zij langs Hellendoorn, en heeft haren mond beneden Ommen.

R. De Kleine Vecht vloeit uit de grachten van Coevorden, waarin het Drostendiep, het Loodiep en het Schoone-beker-diep zich ontlasten; m. boven Gramsbergen. (Het Schoonebeker-diep, ook Aa genoemd, maakt in het zuiden van Drenthe de grensscheiding met Hannover.)

Het Meppeler-diep, gevormd door do vereeniging van de Reest met de Havelter-Aa, stroomt van Meppel naar Zwartsluis, waar het zich in het Zwarte Water ontlast. Het is bevaarbaar.

De Reest; br. in de venen bij het gehucht Luiten in do gemeente Hurdenberg: zij loopt langs de grenzen van Drenthe en Overijsel naar Meppel, en is niet bevaarbaar.

De Havelter-Aa; br. bij het dorp Bellen in Drenthe uit de samenvloeiing van verscheidene beken; zij vereenigt zich bij Meppel met do Reest, en is niet bevaarbaar.

XI. De Eem is haar ontstaan verschuldigd aan verscheidene beken, die uit de Veluwe komen, en bij en in de stad Amersfoort samenvloeien. Aldaar wordt zij tamelijk breed en diep, en bevaarbaar voor groote schepen. Zij loopt uit in de Zuiderzee.

Een der riviertjes, waardoor de Eem gevoed wordt, is de Grift (Bissch op-D a vids-Gr i ft), ook wel de Greb of Grebbe genoemd, welke in de venen ten oosten van Rhenen ontstaat en door eene sluis met den Rijn gemeenschap heeft. Zij loopt noordwaarts naar Veenendaal, en vereenigt zich vervolgens met de Luntersche Beek, die met andere de Eem vormt.

XII. De Am stel ontvangt een weinig boven den Uithoorn zijn water uit de Drecht (br. de plas bij Oude-Wetering in Zuid-Holland) en de Kromme Mijdrecht (br. uit de venen omstreeks Achttienhoven in Zuid-Holland), en stroomt langs Ouderkerk of Ouder-Amstel naar Amsterdam, alwaar hij door sluizen gemeenschap heeft met de stadsgrachten en door deze met het IJ. Hij is bevaarbaar.

R. De Aar verlaat ten oosten van Alphen onder den naam van Korte Aar den Ouden Rijn, heet een weinig lager Kromme Aar en vervolgens eenvoudig Aar; m. bij het Tolhuis, onder Nieuwveen, in de Drecht.

De Angstel of Kromme Angstel trekt zijn water voornamelijk uit de Vecht, uit welke van Nieuwersluis af eene vaart (de Rechte Angstel of Vaart van Nieuwersluis) gegraven is naar deze nevenrivier van den Amstel j na het Abcoudermeer verlaten te hebben, neemt hij den naam van Holendrecht aan, welken hij een weinig later met dien van Bul lew ijk verwisselt; m. bij Ouder-Amstel. Hij is bevaarbaar.

XIII. De Zaan, welke nabij Knollendam ontstaat, waar zij met het Noord-Hollandsche Kanaal verbonden is, vliet langs Wormerveer,

-ocr page 147-

133

Zaandijk, de Koog en Zaandam, is bevaarbaar, en heeft beneden laatstgenoemde plaats door de V o o r-Z aan gemeenschap met het Noordzee-kanaal (blz. 185) en het IJ.

XIV. Het Spaarne of Sparen, èen uur gaans ten zuiden van Haarlem uit de ringvaart van den Haarlemmermeer-polder ontstaande, loopt door Haarlem, is bevaarbaar, en ontlast zich beneden Spaam-dam in het Noordzee-kanaal. — Boven Spaarndam ontvangt het aan zijne rechterzijde het riviertje de Li ede, dat insgelijks uit de genoemde ringvaart zijn water krijgt.

§ 7. KANALEN EN VAARTEN.

Geen land is rijker aan waterwegen dan Nederland, vooral de provinciën Zuid-Holland, Noord-Holland en Friesland, waar alle voorname plaatsen met elkander te water gemeenschap hebben.

De gezamenlijke lengte der kanalen en vaarten bedraagt 2502 kilometer; alzoo gemiddeld 4190 meter op de vierk. geographische mijl.

In Noord-Brabant en Limburg.

De Zuid-Willemsvaart, van Maastricht langs Weert en Helmond naar \'s Hertogenbosch. Zij is 122 550 M. lang, 10 M. breed en 2,1 M. diep, heeft 20 schut-en 4 keersluizen, 37 enkele ophaalbruggen (waarvan er 13 op de sluizen liggen) en 2 vaste bruggen (te Maastricht). Dit kanaal heeft door een zijtak gemeenschap met Eindhoven, en staat in verbinding met het Kanaal van Maastricht naar Luik, dat slechts voor een klein gedeelte over ons grondgebied loopt, en bij \'s Hertogenbosch met de Dieze, door welke het ook met de Maas gemeenschap heeft.

In Zeeland.

Het Kanaal van Te me u zen, van Terneuzen naar Sas van Gent, en vanhier naar Gent. — Een zijtak van dit kanaal gaat van het gehucht Sluiskil naar Axel.

De Vaart van Sluis naar Brugge loopt slechts voor een klein gedeelte door Zeemvsch-Vlaanderen.

De Haven van M i d d e 1 b u r g, 1 uur lang, noordoostwaarts naar het Sloe. Zij is in verband gebracht met het Kanaal van Middelburg naar Vlissingen, waardoor de gemeenschap van de Wester-Schelde met het Sloe is hersteld, welk laatste is afgedamd (blz. 129).

De Haven van Zierikzee, Vs uur lallgi zuidwestwaarts naar de Ooster-Schelde. De haven wordt diep gehouden door het Dijkwater, waarmede zij door sluizen verbonden is.

Het Kanaal van Hansweert, op Zuid-Beveland, van Hansweert naar Wemeldinge, voor zeeschepen, om de Wester- met de Ooster-Schelde gemeenschap te bezorgen, welke door het afdammen van het Kreekerak (blz, 129) verbroken is.

-ocr page 148-

134

In Zuid-Holland.

Het Voornsche Kanaal, dwars door het eiland Voorne, verbindt het Haringvliet met de Nieuwe Maas; het begint bij Hellevoetsluis, en wendt zich noordoostwaarts naar de Nieuwe Maas, alwaar het bij Nieuwesluis, ten oosten van Zwartewaal, eindigt. Het heeft eene lengte van 10544, eene breedte van 34, en eene diepte van ruim 5 M., bij gewonen waterstand, en is voorzien van 2 schutsluizen (aan do uiteinden), 4 vlotbruggen en 1 dubbele ophaalbrug bij Nieuwesluis. Het is aangelegd voor de scheepvaart van Rotterdam, daar de mond van de Maas bij Brielle voor groote schepen niet bruikbaar is. — Daar echter ook het gat bij Hellevoetsluis met vele banken en ondiepten bezet is, ondervinden de groote koopvaardijschepen aldaar vele belemmering. Om hierin te voorzien is gemaakt

De Nieuwe waterweg van Rotterdam naar zee. Hiertoe is de Nieuwe Maas van Krimpen af verbeterd, de mond van het Scheur afgedamd (blz. 127) en aan dit water door het graven van een Kanaal dwars door den Hoek van Holland eene nieuwe uitmonding in zee gegeven. Het Kanaal heeft eene lengte van 5000 bij eene breedte vanquot;OOO M., terwijl de diepte moet gebracht worden op G M., die het echter nog niet heeft bereikt. Tot bescherming van dit Kanaal zijn twee hoofden in zee uitgebracht ter lengte van 1150 en 18G0 M. De Haven van Goeree, Va uur lang, noordoostwaarts naar het

Haringvliet. •, r • n i

Het Kanaal van Steenenhoek, uitwatering van de Ltnge (blz.

126)

Het Zederik-kanaal loopt van Vianen uit de hek langs Meerkerk naar den Arkelschen Dam\', alwaar het zich met de Lingo vereemgt, die lanfrs Arkel stroomt, en te Gorinchem in de Merwede valt (zie blz. 120). De geheele lengte met de Linge bedraagt 22700, zonder die rivier 17800 M. Het heeft 3 sluizen (te Vianen, aan den Arkelschen Dam en te Gorinchem), over welke dubbele draaibruggen voeren; verder vindt men tusschen Vianen en den Arkelschen Dam 9 enkele vlotbruggen en

te Gorinchem 2 ophaalbruggen.

De Schie, van Delft door Overschie naar Schiedam, waarvan de Heul of Rotter dams che Schie, die van Overschie naar Rotterdam loopt, en de trekvaart van Overschie naar Delfshaven zijtakken zijn.

Trekvaart van Delft naar Schipluiden, alwaar zij zich in twee takken splitst, waarvan de oostelijke zich naar Vlaardmgen wendt, de

westelijke naar Maassluis vloeit.

De Delfts che Vliet komt te Leiden uit den Ouden Rijn, en vloeit langs Leidschendam en Voorlurg naar Delft. — Zij ontvangt in zich do Haagsche Vliet, die van \'s Gravenhage komt.

Trekvaart van Leiden naar Haarlem.

Het Kanaal van Katwijk, uitwatering van den Ouden Rijn.

In Noord-Holland.

Het Noord-Ho 11 andsche Kanaal (gegraven 1819—1825), 78500 M. lang, bijna 38 M. breed, bij gewonen zomerstand nagenoeg 0 M.

-ocr page 149-

•135

diep, en bevaarbaar voor zeeschepen, loopt uit het IJ, van het zuid-eimle der landtong tegenover Amsterdam, langs de steden Purmerend en Alkmaar tot in de haven het Nieuwe Diep bij den Helder, Het is van 8 schut- en doorvaartsluizen, 3 dubbele draaibruggen (over de sluizen te Buiksloot en te Purmerend en bij de stad Alkmaar) en verscheidene vlotbruggen voorzien, en gegraven voor de scheepvaart van Amsterdam, om de ondiepte Pampus te mijden. Van dit kanaal loopt een zijtak naar den Helder, 3150 M. lang.

Het Noordzee-kanaal of Kanaal door Holland op zijn smalst is gegraven (1865—1875) in het belang van den handel van Amsterdam, omdat groote zeeschepen niet met volle lading door het Noord-Hollandsch Kanaal deze stad kunnen bereiken. Dit Kanaal loopt van Amsterdam westwaarts dooi\' het daarvoor drooggemaakte westelijke gedeelte van het IJ en hot eveneens drooggemaakte Wijker-meer langs Velzen, waarbeneden het bij IJ muiden de Noordzee bereikt. Daar de kust geen natuurlijke haven aanbiedt, is hierin voorzien door het in zee uitbouwen van twee hoofden van 1500 M. lengte, met eene tus-schenruimte, die van 1200 tot 200 M. afneemt. De lengte van het Kanaal is 23700, de breedte G5 tot 130, en de diepte 7 M.; ten einde den waterstand te kunnen regelen zijn bij Schellingwoude in het Oostelijk gedeelte van het IJ en boven IJmuiden op 1200 M. van de Noordzee-kust sluizen gebouwd. Zijtakken van het Kanaal loopen naar Beverwijk, Spaarndum, Nauerna, Westzaan, Halfivey-Haarlem, Zaandam, Barndegat, Oostzaan en Nieuwendam. ter gezamenlijke lengte van 21600 M.

Draaiende spoorwegbruggen: bij Velzen en bezuiden Zaandam.

Vaart van Amsterdam naar de Vecht, door den Amstel tot aan den Omval, verder door de ringvaart van de Dierner- of Watergraafsmeer en door de Gaasp tot de stad fVeesp, en vandaar door het Smal-Weesp (een deel der stadsgracht) in de Vecht. Zij is een gedeelte van de zoogenoemde Keulsche Vaart, waartoe wijders de Vecht, de Vaartsche Rijn en het Zederik-kanaal behooren, en waardoor de groote Rijnschepen of Keulenaars van Amsterdam naar de Lek en de Merwede en terug varen.

Trekvaart van Alkmaar naar Hoorn.

Trekvaart van Hoorn door Edam naar Monnikendamj en vanhier zuid westwaarts naar het Noord-Hollandsche Kanaal.

Trekvaart van Hoorn naar Purmerend, in gemeenschap met het Noord-Hollandsche Kanaal.

Trekvaart van Haarlem naar Amsterdam.

Trekvaart van Amsterdam door Muiden naar Naarden.

In Utrecht.

De Vaartsche Rijn, ook wol de Vaart genoemd, 2 uren lang, komt bij het dorp Vreeswijk of de Vaart uit de Lek, met welke zij door twee groote sluizen gemeenschap heeft, en wendt zich noordwaarts

-ocr page 150-

136

naar do stad Utrecht, alwaar zij door eene sluis met dc Vecht verbonden is. Verscheidene bruggen voeren over dit kanaal.

In Gelderland.

De Haven van Nijkerk, ruim \'/a ulu\' lanS*

liet A pel do om sch o of Grift-kanaal, de gekanaliseerde Grift (blz. 124), bezorgt Apeldoorn gemeenschap met Hat tem en den IJsel.

Het Dierensche Kanaal, van Apeldoorn zuidoostwaarts naar Dieren aan den IJsel.

In Ouerijsel.

De Willemsvaart, 2400 M. lang, bij gewonen waterstand breed 21, diep 1,89 M, van Zwolle naar het Katerveer aan den IJsel, ter verbinding van deze rivier met het Zwarte Water. Zij wordt van dit door eene keersluis, van den IJsel door twee schutsluizen gescheiden. Over de binnensluis aan deze rivier en over de sluis bij Zwolle voeren ophaalbruggen.

De D edemsvaart, nagenoeg 40000 M. lang, 14 M. breed en 1,6 M. diep, van de Vecht bij Ane, beneden Gramsbergen, langs de kolonie Ommerschans naar Hasselt aan het Zwarte Water, werwaarts zij door middel van 9 sluizen afdaalt. In den winter wordt zij genoegzaam gevoed uit de hooge venen, maar des zomers is het moeielijk er water genoeg op te houden. — Door het Lichtmis-kanaal, dat naar de Binnen-Vecht (blz. 181) voert, heeft de Dedemsvaart gemeenschap met Zwolle.

Het Kanaal van Almelo, van Almelo langs Eg ede aan do Reg ge naai\' Zwolle, 48300 M. lang, met een zijtak 21300 M. lang van ongeveer Daarle noordwaarts naar de Haandrikschans, even boven Gramsbergen,. aan de Vecht, vanwaar hij door het Coevordensche Kanaal met Coevorden in verbinding staat; een andere tak, 27300 M. lang, voert van Dalmsholte zuidwaarts langs Raai te naar Deventer.

In Drenthe.

De Smildervaart of Drentsche Hoofdvaart, 44000 M. lang en 7 M. breed, van Assen langs het dorp Smilde naar Meppel, alwaar zij zich in het Meppeler-diep ontlast. Acht sluizen verdeelen het water-verval, dat 11,4 M. bedraagt. — Aan hare oostzijde ontvangt deze vaart het Oranje- of Drentsche Veen- en Midden-kanaal, dat uit de venen naar Smilde loopt, den B e i 1 e r s t r o o m of de Beiier-vaart, welke bij het dorp Beilen een aanvang neemt, en de Hooge-v eens olie Vaart, die ter lengte van 27300 M. van Hoogeveen naar Meppel loopt, en van Hoogeveen oostwaarts tot in de zuidoostelijke venen verlengd is.

De Noord-Willemsvaart, waarmede de Smildervaart te Assen gemeenschap heeft, verbindt deze stad met het Hoornsche Diep en alzoo met Groningen.

-ocr page 151-

•137

In Groningen.

Het Damster diep, zijnde gedeeltelijk de bevaarbaar gemaakte riviertjes de Delf en de Fivel of Fivel-Aa, 31000 M. lang en 14 tot 50M. breed, begint bij de stad Groningen, en loopt in eene noordoostelijke richting langs Appingedam naar Delfzijl, alwaar het door twee sluizen eene uitwatering heeft in den mond der Eems.

Het Winschoter-diep, dat van Winschoten naar Groningen loopt en na de vereeniging rnet het Drentsche Diep (blz. 130) Schuitendiep heet, bezorgt aan dit laatste door de Pekel-Aa gemeenschap met de Wester-woldsche Aa, en loopt langs de dorpen Hoogezand, Sappemeer en Scheemda. — Deze vaart ontvangt aan de zuidzijde het O os ter- en Westerdiep, waaraan de dorpen Wildervank en Veendam liggen, en die in verbinding staan met het Stadskanaal, hetwelk van Ter Apel in het zuidoosten der provincie, langs de grenzen van Drenthe, tot een weinig ten zuiden van Wildervank gegraven is.

Trekvaart van Groningen naar Stroobos, welke in de nabijheid van de stad Groningen Hoendiep genoemd wordt.

Den 12den October 1876 is tusschen hot Duitsche Rijken Nederland eene overeenkomst gesloten tot uitvoering van de volgende kanaalverbindingen : 1°. tusschen het Groningsche Stadskanaal bij Ter Apel en het Pruisische Noord-Zuidkanaal in de richting op Haren; 2°. tusschen het Almelosche kanaal bij Almelo en het Pruisische Ems- Vecht-kanaal boven Nord-Horn; 3°. tusschen de Overijselsche kanalen bij Coevorden en het Pruisische Noord-Zuidkanaal bij de kolonie Oud-Picardiëj 4°. tusschen de Hoogeveensche vaart in Drenthe en het Noord-Zuidkanaal in de richting van Meppen.

In Friesland.

Er zijn in dit gewest drie vaarten, welke voor groote schepen bruikbaar zijn.

1. De Vaart van Harlingen naar de Lauwerzee; — van Harlingen langs Franeker naar Leeuwarden; vanhier door dc Ee langs Birdaard naar Dokkum, en verder door het Dokkum\'er-diep, hetwelk zich 27» uur ten oosten van evengenoemde stad door de Dokkumer nieuwe zijlen (sluizen) in de Lauwerzee ontlast.

2. De Vaart van Leeuwarden naar Takozijl en de Lemmer; — van Leeuwarden langs Wartena naar Grouw; vanhier door de Gr 0 uw, de Wetering en het S neeker-m efer, dan voorbij Uitwel-lingerga en door de Wijmers en Noor der-Ee (vaarwaters tusschen IJ 1st en het Slo ter-meer) naar Woudsend; vanhier door het Slot er-me er naar Sloten, en verder door de Ee naar Takozijl, of oostwaarts door de Lange Sloot naar de Lemmer.

3. De Vaart van Stroobos naar Stavoren; — van Stroobos door het Kolonels-diep {Casper de Robles Diep] cn het Bergunier-meer naar Wartena, vervolgens door de Grouw, de Wetering en het Sneeker-meer, verder naar Heeg, vanwaar men door het

-ocr page 152-

•138

Heegcr- en Fluesser-mcer, door de Morrha, de Geeuw en de Warnservaart te Stavoren komt.

Verder heeft Friesland eene groote menigte vaarten, waardoor alle voorname plaatsen met elkander gemeenschap hebben.

§ 8. GROND.

De grond der Nederlanden is laag, op sommige plaatsen zelfs lager dan do zee, en vormt deels effene, deels min of meer golvende vlakten. Hij is voor ongeveer V5 van alluviale, voor 2/5 van diluviale formatie; tot het alluvium behooren in het algemeen de duinstreken, de venen, de vlakke kleigronden langs de oevers der rivieren en de polders in het noorden en westen des lands; tot het diluvium, de zand-. Icemen zavelgronden in het oosten en zuiden. Alleen in het zuiden van Limburg quot;en het oosten van Gelderland en Ooerljsel bevinden zich gedeelten van oudere formatie.

Door de geringe helling van den bodem verliezen de groote stroomen, die ons vaderland besproeien, hunne snelheid, waardoor de lage landen, vooral in Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland, bij hoog water en bij ijsgang of kruiing, aan gedurige overstroomingen zouden blootstaan, indien er geen dijken langs de lage oevers der groote rivieren waren aangelegd. Door afleidings- en van sluizen voorziene uitwateringskanalen T alsmede door watermolens wordt het lage land van hot overtollige water ontlast. — Voordat er nog dijken bestonden, bouwden onze voorouders hunne woningen op opgeworpen hoogten, terpen, wierden oï killen genoemd, van welke er nog in Friesland en Groningen gevonden worden; dergelijke heeft men ook in Zeeland, alwaar zij den naam van vloed- of vliebergen dragen.

De gesteldheid van den grond is zeer verschillend.

Langs de Noordzee vindt men duinen en zandgronden (zie § 5).

Zeeland en de Zuid-Hollandsche eilanden bestaan uit eene menigte, polders, welke een voortreffelijken, zwaren kleibodem hebben en uit-muntende bouwlanden bevatten.

Het westen en noorden van Noord-Brabant (aan de Ooster-Schelde, de Eendracht, het Slaak, hot Volkerak, hot Hollandsch Diep, den Amer, den Biesbosch, de Merwede en de .Vaas) vertoont dezelfde grondsoort, aan de Maas echter met eene dunne laag zwarte tuinaarde bedekt.

De streken tusschen de Maas, de Waal, den Rijn, de Merwede en de Lek, en die, welke aan den rechteroever van den Rijn en de Lek liggen,\'bevatten insgelijks meestal klei, doch van eene lichtere soort dan in Zeeland.

Zuid-Holland ten noorden van de Nieuwe Maas en het Scheur is een laagliggend veenland, welks veenbedding 3—4.7 meter diep gaat, en met eene 3—6 decimeter dikke laag vruchtbare aarde overdekt is. Tusschen Leiden en Utrecht treft men echter langs don Ouden Rijn weder klei en een hoogeren bodem aan, zoo ook langs den Usel in de provincie Utrecht. De hier bedoelde streken bevatten goede bouw-, doch meerendeels uitmuntende weilanden. Veenderijen vindt men in

-ocr page 153-

■139

Schieland (ten westen van den Use I en de Gouwe), in het oostelijk deel van Delfland en in het aan Utrecht grenzende gedeelte van Rijnland; hierdoor zijn eene menigte plassen ontstaan, waarvan er echter vele drooggemalen en in bouw- en weilanden herschapen zijn. De voornaamste dezer droogmakerijen, de Zuidpias (tusschen Gouda en Rotterdam), is in 1840 voleindigd.

De grond van Noord-Holland is in het algemeen van gelijken aard als die van Zuid-Holland ten noorden van de Nieuwe Maas en het Scheur, en levert bijna uitsluitend voortreffelijke weilanden op. In hot westen tusschen Beverwijk en Alkmaar, en in den noordoostelij ken hoek {Drechterland) vindt men evenwel een meer kleiachtigen bodem. Er zijn in deze provincie nog eenige meren, niettegenstaande er vele drooggemaakt zijn, zooals de Beemster (in IC\'IO), de Purmer (in 1020), de Wormer (in 1026 en andermaal in 1826), de Schermmeer of dc Schermer (in 1032), de Diemermeer (in 1030 en andermaal in 1G51), het Wij-kermeer en het westelijke gedeelte van het IJ (^ISOG—\'1875). Het grootste was de Haarlemmermeer, waarmede verscheidene andere, vroeger daarvan gescheiden, vereenigd waren, en dat op den duur land iuzwolg; dit is mede in deze eeuw ingedijkt en drooggemaakt (1840—1853) en alzoo in vruchtbaar land herschapen.

Ten oosten van den Haarlemmermeer-polder en langs de oevers van de Vecht treft men weder veenderijenen uitgeveende plassen aan, waarvan er eenige tot goede, bouw- en weilanden gemaakt zijn.

Langs de zuidelijke kust van de Zuiderzee heeft men eene smalle strook klei van middelmatige soort, welke in Gooiland door zandige heuvels afgebroken wordt. Aan de monden en langs de oevers van den IJsel treft men betere klei aan; doch bij Zwolle begint de veengrond weder, bedekt met eene dunne laag aarde, en strekt zich uit door het noordwesten van Ocerijsel, alwaar men vele uitgeveende plassen vindt, alsmede door het zuidwestelijk deel van Friesland, waar de bodem doorsneden is met vele meren, van welke het Tjeuke-meer, het Sloter-meer, het Fluesser- met hot daarmede verbonden Heeger-meer, en het Sneeker-meer de voornaamste zijn.

Het noordelijk gedeelte van Friesland en van Groningen bestaat uit voortreffelijke klei, welke heerlijke bouw- en weilanden oplevert.

Aan de omschreven klei- en lage veengronden grenzen hoogere streken , die afwisselend zand, heide en hooge venen aanbieden. Hiertoe behooren het zuidoostelijk deel van Friesland, het zuidelijk gedeelte van Groningen, de provincie Drenthe, bijna geheel Overijsel, hot kwartier van Zutphen, de Veluwe en het oostelijk deel van Utrecht, hetwelk door eene lagere streek, waardoor de Kern en de Grift stroomen, van de Veluwsche hoogten gescheiden is. Hier worden de heidevelden afgebroken door de kleigronden langs den Rijn, dc Maas en de Waal, behalve tusschen Nijmegen en Mook, alwaar men de Mookerheide vindt; doch dan beslaan zij weder het grootste gedeelte van Noord-Bralant en een deel van Limburg. — Door bearbeiding, afgraving en bemesting zijn vele dezer gronden tot goede weiden, en vooral tot bouwlanden gemaakt.

In Noord-Brabant en Limburg, tusschen de Maas en du Zuid- Wïllems-

-ocr page 154-

■140

vaart, vindt men een uitgestrekt moeras, de Peel, dat ongeveer uren lang en 2 uren breed is. Verder omsluiten de heidevelden van het kwartier Zutphen vele moerassige, veenachtige gronden. Het dus-genoemde Bourtanger moeras, aan de oostzijde van Groningm en Drenthe, is voor het grootste gedeelte drooggemaakt en in vruchtbaren

grond herschapen.

Bergen heeft ons vaderland niet, doch wel heuvels, aan welke men dien naam geeft, ofschoon slechts enkele eene hoogte van 100 meter boven de oppervlakte der zee bereiken. Men vindt ze hier en daar m Drenthe, in Overijsel, in welks midden zich eene heuvelreeks van het noorden naar het zuiden verheft (de Lemelerberg, 81 M.), in de omstreken van Lochern, \'s Heerenherg (de Hettenheu vel, 105 M.) en Nijmegen (de Ho anderber g, 97 M.), op de Veluwe (de Aardman-berg, 107 M.), in het oosten van Utrecht en in Gooiland. In het zuiden van ^Limburg verheft zich de kruin van den St. Pietersberg 123, die van den Bescheilberg 210, die van den Krikelenberg 227

M. boven den zeespiegel.

Uitgestrekte bosschen worden in de Nederlanden niet gevonden. Men heeft echter overblijfselen daarvan in het zuidoosten van Friesland, in Noord-Holland (den Alkmaar der- en Haarlemmer-hout), in Zuid-Holland (het Haagsche Bosch), op de Veluwe (het Dooren-weerdsche, Dierensche, Loenensche, Hoog-Soerensche, Udelerbosch enz.), in het kwartier van Zutphen (het \'s Heer en-bergerbosch enz.), in de Baronie van Breda (het Lies-, Mast- en Ulvenhoutsche Bosch).

§ 9. ■ STRAAT- EN SPOOEWEGEN.

Den Isten Januari 1878 bedroeg de lengte der kunstwegen (rijksr, provinciale, gemeente- en buurtwegen) 12124 kilometer; gemiddeld 20300 meter op de vierkante geographische mijl.

De voornaamste straat- en andere kunstwegen, die de Nederlanden, van de grenzen af, doorsnijden, zijn de volgende.

a. Van Brugge {\') in West-Vlaanderen over Sluis, Oostburg, Breskens (de Hont), Vlissingen en Middelburg naar Veere.

b. Van Maldeghem in Oost-Vlaanderen (aan den straatweg van Brugge naar Gent) over Aardenburg naar den straatweg van Sluis naar Oostburg.

c. Van St. Nicolaas in Oost-Vlaanderen naar Hulst.

d. Van Antwerpen over Merxem, Brasschaat, Wustwezel (in Antwci-pen), Groot-Zundert, Rijsbergen en Prinsenhage naar Breda, alwaai de straatweg zich in twee hoofdtakken verdeelt:

1ste Zijtak: van benoorden Merxem (in Antwerpen) over Putten naar Bergen-op-Zoom.

2de Zijtak: van Prinsenhage over Etten, Roosendaal, Wouw, Bergen-op-Zoom, (Eendracht) Tholen, Gorishoek, (Ooster-Schelde) IJersekendam, Goes, (over het Sloe) en Nieuwland naar Middelburg.

O) De namen der steden zijn cursief gesteld.

-ocr page 155-

141

1ste Hoofdtak; van Breda over Terheiden, Moerdijk, (Ilollandsth Diep) Willemsdorp, Dordrecht, (Merwedc) Zwijndrecht, Katendrecht, (Maas) Rotterdam, Overschie, Del/t, langs Rijswijk, over \'s Gravenhage , het Haagsche Schouw (of met oen kleinen omweg over Leiden), Sas-senheirn, Lisse, Hillegom en Haarlem naar Amsterdam.

1ste Zijtak; van Rotterdam over Delf shaven, Schiedam, Vlaar-dingen, Maassluis, (het Scheur) het eiland Rozenburg, (de Nieuwe Maas) en Brielle naar Hellevoetsluis.

2de Zijtak; van Rotterdam naar Gouda, en vanhier naar Bodegraven.

3de Zijtak: van een weinig ten zuidoosten van Rijswijk over Voorburg en Voorschoten naar Leiden.

4de Zijtak ; van \'s Gravenhage twee straatwegen naar Scheve-ningen; de eene naar het dorp, de andere naar hot Badhuis.

5de Zijtak ; van Haarlem over Beverwijk en Alkmaar naar het Nieuwe Diep en den Helder.

6de Zijtak: van Haarlem naar Zandvoort.

2do Hoofdtak : van Breda over Oosterhout, langs Geertruidenberg (over het Maasje) over Sleeuwijk, (de Merwede) Gorinchem, Meerkerk, Vianen, (do Lek) Vreeswijk, Utrecht, langs Maarssen, over Breukelen, Nieu-wersluis en Abcoude naar Amsterdam.

1ste Zijtak: van een weinig ten oosten van Breda over Tilburg (met een zijtak naar Besoijen) naar Vught, en vanhier naar \'s Hertogenbosch.

2de Zijtak: van Geeriruidenherg over Raamsdonk, Waspik, Ca-pelle, Besoijen, Waalwijk, Baardwijk, Drunen (met een zijtak naar Heusden), Nieuwkuik, Vlijmen en Deuteron naar \'s Hertogenbosch, e. Van Luik over Tongeren (met een zijtak vanhier naar Maastricht) en Hasselt (in de Belgische provincie Limburg) naar Valkenswaard, en vanhier over Eindhoven, Boxtel en Vught naar \'s Hertogenbosch, alwaar de weg zich in twee hoofdtakkon verdeelt;

1. Van \'s Hertogenbosch (over de Maas) over Bommel, (de Waal) Geldermalson en Kuilenburg, (de Lek) naar Utrecht.

2. Van \'s Hertogenbosch over Grave, (de Maas) Nijmegen, (de Waal) en Lent (over den Rijn) naar Arnhem. Hier verdeelt de straatweg zich in vier takken :

1. Van Arnhem over Wageningen, Rhenen, A.merongen, Leersum, Doorn, Driebergen, Zeist en De Bilt naar Utrecht.

2. Van Arnhem over Ede, Scherpenzeel, Amersfoort, Soest, Eemnes-binnen, Eemnes-buiten, Laren, Naarden en Muiden naar Amsterdam.

3. Van Arnhem over Apeldoorn naar Hattem.

4. Van Arnhem over Dieren, (over den Usel) Zutphen, Deventer, Wijhe, Zwolle en Staphorst naar Meppel; en vanhier noord westwaarts over Steenwijk, Heerenveen en Akkrum naar Leeuwarden , en noord-oostwaarts over Smilde en Assen naar Groningen.

1ste Zijtak: van omstreeks Friens over Deernsum en Sneek naar De Lemmer.

-ocr page 156-

142

2Jo Zijtak; van Leeuwarden over Hardegarijp, Optwijzol, Bui tonpost. Visvliet, Grijpskerk, Nordhorn en Zmdhorn naa.

f Z Aken (Pruisische Rijnprovincie) naar Maastricht.

f,. Z mIIhM .»r SiL\'i, «N—, quot;

naar Nijmegen.

h Van Kleef (Pruisische Rijnprovincie) naar ymegen. ,

■ Van EJeriJc (Pruisische Rijnprovincie) over r en Wester

,00,1 (d... IJ»I) ..»» ™ »quot;■ •\' quot;■ L!\'«-Kcwcl

Sróéndemgen, oan de Wcdplinalicl» grenzen, ««r T^ Bo„,

Doetinchem Hoog-Keppel en Doesburg (den I.Tsel) naar Dieit .

/ Van Winterswijk, aan de Westphaalsche grenzen, over Grol, ■Rnurlo Vorden en Zutphen (den IJsel) naar Apeldoorn.

T Vnn «r\'ej» ™ We..ph.len, oven Hengelo,

Abndo Raalte en Zwolle (over den IJsel) naar Kampen.

Zijtak: van Zvolle (over den IJsel) over Putten en NyherJc tot een weinig ten westen van quot;°e;filakrequot;-n Van Nord-Horn in Hannover over Oldenzaal, Hengelo, ecequot;\' ^ Holten Deventer, (den Use!) Apeldoorn, Hoevelaken, Amersfoort, D Bilt, Utrecht, Harmeien, , Bodegraven, Alphen en Leidend

van het Haagsche Schouw over Valkenburg en Katwijk-binnen naar Katwijk aan zee.

Den Isten Januari 1878 bedroeg de lengte der spoorwegen 1081 kilometer- gemiddeld 2782 nieter op de vierkante geographische m.j .

Door bijzondere Maatschappijen zijn de volgende spoorwegen aangele . ï De Hollandsche spoorweg, van Amsterdam langs Haarlem, Leiden \'s Gravenhage, Delft en Schiedam naar Rotterdam. - Deze w ^ is met den Noord-Hollandschen staatsspoorweg verbonden door eene 1 ]

van Haarlem langs Beverwijk naar Uitgeest. , T

o De Rijn-spoor weg, van Amsterdam langs Abcoude, Loenen,

Vreeland, Nieuwersluis, Breukelen, Maarssen, Utrecht, Zeist, Dneb^-

cren Maarsbergen, Veenendaal, Ede en Wolfhezen naar Arnhem, zn

vanhier langs Zevenaar naar de Pruisische grenzen; vervolgens naar

V.mmerik en verder naar Keulen.

Zijtakken; van Arnhem naar Nijmegen (vanhier naar Kleef), van Utrecht langs Hameien, Woerden, Oudewater, Gouda,^ Meu-werkerk en Capelle naar Rotterdam , en van Gouda naar s Gravenhage. Tot verkorting van den weg tusschen Amsterdam en Rotterdam is eene lijn van Breukelen naar Harmeien nangele^\'-De Hollandsche en de zijtak van den Rijn-spoorweg naai o

staan in verbinding niet ATnprd\'ik

3. Den Nederlandsch-Belgischen spoorweg, van Moeid.jk

langs Zevenbergen, Oudenbosch en Roosendaal naar de Belgische grenzen,

en vanhier naar Antwerpen.

Zijtak; van Roosendaal langs Etten naar Breda.

-ocr page 157-

•143

4. De Ccntraal-spoorweg, van Utrecht langs Dp Bilt, Soest, Amersfoort, Nijkerk, Putten, Harderwijk, Hulshorst, Nunspeet, Elhurg, Oldebroek en Hattem naar Zwolle; en vanhier langs Mastenbroek naar Kampen.

5. Do Ooster-spoorweg, van Amsterdam over fVeesp en Naarden naar Hilversum, vanwaar een tak zuidwaarts naar Utrecht gaat, en een zuidoostwaarts over Amersfoort en Apeldoorn naar Zutphen, en vanhier over Vorden en Ruurlo naar Winterswijk.

6. De Nijnieegsch-Kleefsche spoorweg, van Nijmegen langs Groesbeok en Cranenburg (in Pruisen) naar Kleef, en verder naar Keulen.

7. De spoorweg van Maastricht langs Meerssen, quot;Valkenburg, Wylre en Simpelveld naar Aken (en vanhier naar Keulen).

8. De spoorweg van Maastricht naar Hasselt (Belgisch Limburg), en vanhier langs St. Truien naar Landen.

9. De spoorweg van Maastricht naar Luik.

10. De spoorweg Almelo-Saltzbergen, van Almelo langs Borne, Hengelo en Oldenzaal naar Gildehaus in Hannover, en vanhier langs Bentheim naar Saltzbergen, aan den spoorweg Emden-Minden.

11. De spoorweg van Terneuzen langs Sluiskil en Sas van Gent naaide Belgische grenzen, en verder naar Gent; met een zijtak van Sluiskil langs Axel en Hulst naar do Belgische grenzen, cn verder naar St. Nicolaas.

12. De spoorweg van Tilburg langs Baarle-Nassau aan de Belgische grenzen; vanhier langs Turnhout naar Aarschot, en verder naar Leuven en Brussel.

13. Do spoorweg van Eindhoven langs Valkenswaard naar de Belgische grenzen, en verder naar Hasselt en Luik.

14. De Noord-Brabantsch-Duitsche spoorweg van Boxtel langs Schijndel, Veghel, Udon, Oeffelt en Gennep naar de Pruisische grenzen, waar hij bij Goch aan den weg van Arnhem naar Keulen (zie 2, hierboven) aansluit.

15. De spoorweg van Venlo naar de Pruisische grenzen en vervolgens naar Wezel.

16. De Zuidooster-spoorweg van Tilburg over \'s Hertogenbosch naar Nijmegen.

Overeenkomstig de wet van 18 Augustus 1860 zijn voor rekening van den staat de volgende spoorwegen aangelegd:

van Arnhem langs Zutphen, Deventer, Zwolle, Meppel, Steenwijk en Heerenveen naar Leeuwarden;

van Harlingen langs Franeker, Leeuwarden, Groningen en Winschoten naar de Nieuwe-Schans, aan de Hannoversche grenzen, en verder naar IJirhove ;

van Groningen, naar Assen en Hoogeveen naar Meppel;

van Zutphen langs Lochem, Goor, Hengelo en Enschede naar Glaner-beek aan de Pruisische grenzen;

van Maastricht langs Sittard, Roermond, Venlo, Helmond, Eindhoven, Boxtel en Tilburg naar Breda - met een zijtak van Roermond naar Glad-bach (Pruisen) ;

van Roosendaal langs Bergen-op-Zoom, Goes en Middelburg naar Vlis-singen ;

-ocr page 158-

144

van Venlo tiaar de Pruisische grenzen, en vanhier over Kaldenkirchen naar Keulen;

van Utrecht langs Kuilenbury, Zalt-Bommel, Hedel en \'.s Hertogenbosch naar Boxtel;

van Rotterdam langs Dordrecht, Willemsdorp en Zwaluwe naar Breda, met een zijtakje van Zwaluwe naar Moerdijk, en een van Zwaluwe naar Zevenbergen (en verder naar Roosendaal) ■

van Amsterdam langs Zaandam, Uitgeest en Alkmaar naar het Nieuwe Diep.

Voorts zijn in 1876 nog wetsontwerpen aangenomen tot den aanleg van de volgende Staatsspoorweglijnen:

van Zwolle over Raalte naar Almelo ;

van Amersfoort over Rhenen naar Nijmegen j

van Nijmegen over Boxmeer naar Venlo, langs den linkeroever der Maas;

van Stavoren langs Hindeloopen en Sneek naar Leeuwarden; van Schiedam of Rotterdam langs Vlaardingen en Maassluis naar den Hoek van Holland;

van Zwaluwe door de Langstraat naar \'s Hertogenbosch;

van Zaandam langs Pvrmerend en Hoorn naar Enkhuizen; van Dordrecht langs Gorinchem, Leerdam en Tiel haar Eist; van Groningen langs Appingedam naar Delfzijl.

§ 10- VOORTBRENGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, VISSCHERIJ, NIJVERHEID , HANDEL.

Hoewel er aan den landbouw veel zorg wordt besteed, levert de grond echter geen genoegzame hoeveelheid granen op, om in de behoefte van de bevolking te voorzien, dewijl er vele wei- en hooila,nden tot voeding van het vee noodig zijn, en nagenoeg een vijfde gedeelte van de oppervlakte ingenomen wordt door stranden, duinen, bies- en rietlanden, heiden en veengronden. De uitgestrektheid der beide laatstgenoemde vermindert echter op den duur, dewijl (zooals in § 8 gezegd is) vele heiden en hooge venen door afgraving en bemesting, en vele uitgeveende plassen door indijking en droogmaking in bouw- en weilanden herschapen worden. Door de droogmaking van de Haarlemmermeer heeft men een aanwas van omstreeks 18000 hectaren bouwland verkregen.

Men schat dat van de oppervlakte van Nederland (blz. 105) 5 p.cï. door water, dijken en wegen, 1 p.ct. door gebouwen, 22 p.ct. door woeste gronden, en 6 p.ct. met bosch bezet is. Het overige (CG p.ct.) bestaat uit bouwland (nagenoeg 874 270 hectaren), wei- en hooiland (ongeveer 1 195 888 hectaren), warmoezerijen, boomgaarden en boom-kweekerijen.

In Noord-Brabant heeft men nog de meeste onbebouwde gronden (heide en hooge venen), en wel 181 049 hectaren; in Gelderland 464 658, in Overjsel 125 973 en in Drenthe 121 986 hectaren.

De voortbrengselen, welke door den landbouw verkregen worden, zijn, naarmate van den grond, verschillend.

-ocr page 159-

Het hoofdvoortbrongsel van de kleigronden is tarwe, van welke de Zeeuwsche eene grooto vermaardheid heeft; van de zandgronden rogge, die echter ook op de klei zeer goed voortkomt. Verder leveren de kleigronden kool- en raapzaad, vlas, hennep, klaver, boonen, erwten en meekrap (de laatste hoofdzakelijk in Zeeland, doch ook in het noordwesten van Noord-Brabant en in liet zuidwesten van Zuid-Holland)-, de zandgronden boekweit, hop en tabak (den laatsten bij Amersfoort, Amerongen, Rhenen, Wageningen en op de Veluwe tusschen Arnhem en Nijkerk). Gerst en haver slagen zoowel op do klei als op het zand, zoo ook de a a r d a p p e 1 en. Uitmuntende moeskruiden, boom- en aardvruchten zijn aan beide grondsoorten eigen.

De geneeskruiden van Nocrdwijk zijn bekend, de bloembollenteelt van do omstreken van Haarlem is door geheel Europa beroemd.

Ons vaderland is niet rijk in houtgewas; vooral is er gebrek aan hout, voor den scheepsbouw geschikt. Gelderland, alwaar zich eenige betrekkelijk groote bossclien bevinden (blz. 140), is do provincie, die liet meeste timmer- en brandhout oplevert.

De veeteelt is zeer aanzienlijk en eene voorname bron van den volksrijkdom. Ons vaderland is te dien opzichte geenszins afhankelijk van het buitenland Integendeel, de uitvoer van slachtvee, boter en kaas overtrof in 1875 (laatste bekende opgave) den invoer tor waarde van bijna 43 millioen gulden. Het rundvee, meer bepaald van Holland en Friesland, munt uit boven dat van andere streken, Engeland alleen uitgezonderd, en de Hollandsche boter en kaas wordt als de beste der wereld geroemd. De paarden zijn over het algemeen groot, sterk en voor den arbeid geschikt. In Gelderland, alwaar men zich op de veredeling van het ras toelegt, treft men de beste aan; zij kunnen voor de ruiterij dienen. Friesland levert goede en sterke paarden voor rijtuigen; Zeeland, vooral Zuid-Beveland, de beste paarden voor den landbouw. De harddravers behonren in Zuid-Holland tehuis. Talrijke kudden schapen vindt men voornamelijk op de heiden van Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant, Overijsel en Drent\'te, en op Texel.

Bij het einde van 1875 bedroeg de veestapel 260 05G paarden en veulens, 3430 ezels en muilezels, 1 450 681 koeien en kalveren, 941 007 schapen, 153 082 hokken en geiten, en 338040 varkens. Deze veestapel werd, naar de gemiddelde marktprijzen van 1875, geschat op eene waarde van ruim 304 millioen gulden.

Vorder levert het dierenrijk hazen, konijnen (minder dan vroeger, daar zij in de duinen uitgeroeid zijn), enkele reeën en herten (in Gelderland en Overijsel), veel gevogelte (hoenders, ganzen, eenden, patrijzen, snippen, lijsters) enz. — Op de bijenteelt legt men zich voornamelijk toe in de heidestreken van Noord-Brabant, Gelderland en Drenthe en in het zuidoosten van Friesland.

De visscherij op de binnenwateren levert vele soorten van riviervisch op. De paling, welke men in de meren van Friesland vangt, wordt grootondeels naar Engeland gevoerd. Aanzienlijk is de I. 10

-ocr page 160-

140

zalm vis sell er ij, welke plaats heeft in den Bieshosch, op de Waal en Merwe.de, den quot;Rijn (van Pannerden tot Arnhem), de Lek en de Maas (bij Brielle), terwijl ook van de kunstmatige zalmteelt in den laatsten tijd veel werk wordt gemaakt.. Ansjovis vangt men op de Oosfer-Schelde bij Tholen en Bergen-op-Zoom, terwijl men oesterbanken op de Zeemvsche stroomen en bij Texel heeft.

De schrobnet- of kust vis sc he rij levert kabeljauw, leng, schel-visch, schol, tarbot, rog, tong en bot, en wordt gedreven langs de kusten, doch vooral op de hoogte van Doggersbank, door Noord-Holland (Egmnnd en Zandvoorf) cn Zuid-Holland [Noordtoijk, Katwijk en Scheve-ningen). De zeevisscherij in Friesland, Groningen en Zeeland is op verre na niet zoo aanzienlijk als in Holland.

De kol- of kabeljau wvisscherij op do kusten van IJsland, die in 1856 nog door 7 schepen uit Vlaardingen gedreven word, is geheel vervallen. Daarentegen is de beug- of wi nt er-kabel j au wvisscherij in de Noordzee in de laatste jaren zeer vooruitgegaan. Zij wordt door ongeveer GO schepen uit Vlaardingen, Maassluis, Zwarlewaal op Voorne, Scheveningen, Middelharnis op Overflakkee en Pernis op IJselmonde gedreven, en bezorgt, behalve eenigen verschen visch, verscheidene vischsoorten, die gezouten, gerookt of gedroogd in den handel komen.

De groote of haringvisscherij (zoutharingvisscherij), op de kusten van Engeland en Schotland, is grootendeels in handen van Vlaardingen en Maassluis. Zij wordt (1875) uitgeoefend met 115 buizen of schepen, bemand met omstreeks 1500 koppen. De haring, welke men op onze kusten en in de Zuiderzee in het najaar vangt (versch-of steurharingvisscherij), wordt versch (als panharing) door de mindere klasse gebruikt, of, voornamelijk te Harderwijk en Vollenhove, tot bokking gerookt. In 1875 werden daarvoor 222 vaartuigen gebezigd.

De lage venen van Holland, Utrecht en Friesland leveren uitmuntende turf; van mindere hoedanigheid is die uit de hooge venen van Groningen, Friesland, Drenthe en Overijsel, op welke nagenoeg 5/6 dei-opbrengst van de turf komt, die Nederland oplevert. — De overige voortbrengselen uit het delfstoffenrijk zijn niet overvloedig. Limburg alleen heeft steenkolenmijnen en cenige steengroeven, doch op verre na niet genoegzaam voor de behoefte. De opbrengst der mijnen van Kerkrade, die een grooten overvloed van eerstgemelde delfstof bezitten, is nog niet voldoende voor Limburg. In Drenthe, Overijsel en het kwartier van Zutphen graaft men roode oer (eene soort van ijzererts). Van ebbeslijk (uitden Hollandschen IJsel en bij Dordrecht), van klei (vooral van de uiterwaarden) en leem (op de bodems der rivieren, alsmede in enkele lagen in Gelderland] maakt men veel gebruik in de steen- en pottenbakkerijen.

Het fabriek we ze n, hoewel in \'t algemeen niet zoo bloeiende als in naburige landen, heeft zich sedert de scheiding van België zeer uitgebreid, en is in vele opzichten belangrijk te noemen; bijna alles,

-ocr page 161-

-147

wat tot bohoefto, gemak on weoldo diont, wordt dan ook in ons vaderland vervaardigd.

Ofschoon door het minder bezoeken van vreemde havens in over-zeesche gewesten en don vóór eonige jaron te overdreven aanbouw van groote zceschepen, de scheepsbouw aan het kwijnen is geraakt, kan niettemin de nijverheid, die rechtstreeks met de zeevaart on don kolonialen handel in verbinding staat, nog aanzienlijk genoemd worden. Van do ruim 600 scheepstimmerwerven houden or zich omstreeks 150 in Holland, Zeeland en Groningen met den bouw van zeeschepen bozig. Talrijke houtzaagmolens, touw slager ij en , zeilenmakerijen en ankersmederijen staan hiermede in verband. Het toenemend gebruik van stoom op schepen on in fabrieken heeft do oprichting van verscheidene s t o o ra w e r k t u i g-f a b r i o k o n on ij z e r g i e t o r ij o n ten gevolge gehad, waarvan die te Amsterdam en te F/Jenoord (tegenover Rotterdam) de voornaamste zijn.

Do katoen-spinnerijen on weverijen hebben haren hoofdzetel in hot landschap Twenthe, vooral te Enschede on Lonneker; zij bloeien ook te Haarlem, in de Meierij van \'s Hertogenhosch en in hot Kwartier van Zutphen. Do meeste linnen-, damast- en pellenfabriekon vindt men in genoemde Meierij, vooral te Helmond, Boxtel en Woensel; deze tak van nijverheid is ook aanzienlijk in Twenthe. Do linnen-en garenbleekerijen van dit landschap en Haarlem zijn beroemd.

De laken- on wol fab rieken hebben haren hoofdzetel te Tilburg. Daarna verdienen vooral opmerking die van Leiden, Utrecht, Geldrop (bij Eindhoven) en Vaals (in Limburg). Van do tap ij tfabri eke n noemt die to Deventer, alwaar zoogenaamde Smyrnasche tapijten vervaardigd worden, de eerste plaats in; vorder verdienen opmerking die van Delft en Breda. Grove tapijten en baai worden vervaardigd in het Gooiland, vooral te Hilversum.

Langs den Rijn, Je Lek, de Waal, de Merwede, den Gelderschen en Hollandschen IJsel verschaffen de steen- en pan n e D bakker ij en aan duizenden werk. De bloeiendsto dezer werkplaatsen liggen nabij Nijmegen. Glasblazerijen worden aangetroffen in Zuid-Holland, Utrecht en Drenthe; eene fabriek van hard glas te Leerdam; pijpenfa-brioken te Gouda; eene zeer aanzienlijke aar den werk-, glas- en kristal fabriek te Maastricht; kalkbranderijen vooral in Friesland en Groningen, waar de Wadden veel schelpen opleveren.

Tabak-, snuif- en sigarenfabrieken bloeien inzonderheid te Amsterdam, Utrecht cn Eindhoven. Ofschoon do b e e t wo r t e 1 s u i k e r-fabrieken steeds in aantal toenemen, is de suikerraffinaderij nog altijd zoor aanzienlijk te Amsterdam en Botterdam. — Van do j o n e v er-st oker ij en staan die van Schiedam bovenaan; dan volgen die van Delf shaven on Rotterdam. Veel vertier hebben do likeurstokerijen van Amsterdam en \'s Hertogenbosch; de bierbrouwerijen van Noord-Brabant en Amsterdam (waar ook zoogenoemd Beiersch bier gebrouwen wordt); de schoenmakerijen van de Langstraat en do daarmede in verband staande leerlooier ij en. Eonig in ons land zijn de d i a ni a n t-slijporijon te Amsterdam, die do mededinging van hot buitenland

-ocr page 162-

■148

kunnen weerstaan; talrijk de goud- cn zilver smeder ij en in Schoonhoven cn de groote steden van Holland, alsmede in Friesland en Groningen.

De meest oven in Zeeland en aangrenzende streken worden allengs verdrongen door de garancine-fabrieken van Zierikzee, Goes, Amsterdam, Rotterdam en Tiel. — Langs de Zaan treft men de voornaamste olie- en verfmolens aan. Hier is ook de hoofdzetel der papiermolens. Het vervaardigen van papier is ook belangrijk te Maastricht en Roermond, als ook op do Veluwe, vooral te Apeldoorn.

Verder verdienen vermeld te worden de wapenfabriek te Maastricht : de i n s t r ii m e n t m a k e r ij e n, vooral te Amsterdam j de r ij t u i g-en meubelmakerijen, vooral te \'s Gravenhage, Utrecht en Arnhem; de gasfabrieken in bijna alle belangrijke plaatsen; de talrijke b o eken steend rukkerijen; de lettergieterijen te Haarlem, Amsterdam, Arnhem enz.; de vuurhaardenfabrieken, vooral te \'s Hage; de klokkengieterij te Aarle-Rixtel (in de Meierij van\'s Hertogenbosch); de 1 oodwitfabrieken van Amsterdam, Rotterdam en Schoonhoven; de h oeden fab r ie k en, bijzonder in Noord-Brabant; de ij zer gieter ij en van Deventer cn Utrecht; de ijzergieterij en koper ple tter ij te \'s GravenUage ; de zeep- enzoutziederijen; de c i c h o r e i fa b r i e k c n, vooral in Friesland cn Groningen, enz.

De voornaamste bron van welvaart is de koophandel cn zeevaart.

Nederland had op den Sisten December 1877 eene koopvaardijvloot van 1247 schepen, te zamen metende 338978,5 ton, waaronder 79 stoomschepen (in 1876 was dit cijfer 1786 schepen, metende 419755,4 ton), en drijft, behalve op de buitenlandsche bezittingen, een aan-merkelijken handel met bijna alle Europeesche havens en de meeste handelslanden buiten Europa.

De handel in koloniale waren (hoofdzakelijk suiker, koffie, rijst, indigo en tin), alsmede de speculatie- en commissiehandel, waarmede een gewichtige wisselhandel verbonden is, overtreft verre dien in inlandsche waren.

De voornaamste inlandsche voorwerpen van uitvoer zijn: slachtvee, vlas, boter, huiden, kaas, gedistilleerd, meekrap en visch.

De hoofdartikelen van invoer zijn, behalve de koloniale waren, manufacturen, steenkolen, granen, erwten en linzen, scheepstimmerhout, garen, wijn, ijzer, katoen enz.

In 1871 bedroeg de invoer, zoo ter zee als langs de rivieren en te lande , eene waarde van bijna 785l/2 i do uitvoer eene van ongeveer 649Vi millioen gulden. Onder beide is begrepen de doorvoer, ter waarde van 189 millioen gulden. (\')

(\') Na het jaar 1871 is de waarde van den algemecnen in-, uit- en doorvoer niet meer op te geven, ten gevolge van het Kon. Besluit van 26 Maart 1872, houdende bepalingen tot vereenvoudiging der daarbij in achtte nemen formaliteiten, volgens welke do hoeveelheden ten deelc alleen in bruto-gewicht worden opgegeven; en dan heeft men in 1876: Algemeene invoer 7619.000000 KG., invoer tot verbruik, voor 713,000000 Guld.; algemeene uitvoer, 3461 000 000 KG; uitvoer uit het vrije verkeer, voor 533 000 000 Guld.; doorvocr\'1422 000 000 KG. Zie Staatkundig en stdathuishoudkundig Jaarhoekje , voor 1878.

-ocr page 163-

149

Ten aanzien van de belangrijkheid der waarde van den algemeenen invoer namen in 1871 naar volgorde de voornaamste plaatsen in; Groot-Britannië, Pruisen, Java, België, Rusland, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, de Engelschc. Oostindische bezittingen. Frankrijk, Hamburg, Zweden, Noorwegen, Italië en Bremen; met betrekking tot don algemeenen uitvoer; Pruisen, Groot-Britannië, België, Java, Italië, Frankrijk, Hamburg, Rusland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika.

De Nederlandsche Handelmaatschappij, wier hoofdbestuur te Amsterdam gevestigd is, heeft tot doel de bevordering van handel, scheepvaart, scheepsbouw, visscherijen, landbouw, fabrieken en trafieken, en handelt op onze Oostindische volkplantingen, doch zonder uitsluitend voorrecht.

De Nederlandsche Bank, te Amsterdam gevestigd, houdt zich bezig met het escompteeren van wissels en ander handelspapier; het beleenen van effecten, vreemde geldspecien , muntmetaal en koopwaren; handel in goud, zilver en andere muntstoffen, alsmede het vermunten en verwerken hiervan; het ontvangen van gelden in rekening-courant en het betalen van assignatiën of quitantiën, op die rekeningen af te geven. De betalingen der bank geschieden in gereed geld of in bankbiljetten, die op vertoon in contanten verwisselbaar zijn.

De voornaamste z e e li a n d e I p 1 a a t s e n zijn Amsterdam en Rotterdam ; daarna Dordrecht, Schiedam, Harlingen en Groningen. Na deze volgen van verre Middelburg, Vlaardingen, de Helder, P urinerend, Zaandam, Edam, Zwolle, Kampen en Delfzijl.

De binnenlandse he handel, bevorderd door eene groote menigte rivieren, kanalen en wegen, is zeer aanzienlijk, en wordt hoofdzakelijk gedreven door Amsterdam, Rotterdam, Dordrecht, Schiedam, Leiden, Delft, Gorinchem, Gouda, Alkmaar, Utrecht, Middelburg, Leeuwarden, Harlingen, Sneek, Groningen, Meppel, Zwolle, Deventer, Kampen, Nijmegen en \'s Hertogenbosch.

§ 11. ONDERWIJS, WETENSCHAPPELIJKE EN ANDERE XUTTIGE INRICHTINGEN.

Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht der overheid , en bovendien, voor zoover het middelbaar en lager onderwijs betreft, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid der onderwijzers.

De inrichtingen voor het hooger onderwijs zijn:

De Rijks Universiteiten te Leiden, Utrecht en Groningen, en do Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam , welke op het einde van 1877 gezamenlijk 138 Hoogleeraren en 2180 studenten telden. Aan deze Universiteiten wordt onderricht gegeven in vijf faculteiten: godgeleerdheid, rechtsgeleerdheid, geneeskunde, letteren en wijsbegeerte, wis-en natuurkunde ;

het Seminarium voor de Lutherschen, dat voor do Israëlieten, de Kweekschool der Remonstrantsche Broederschap en die van de Alge-meene Doopsgezinde Sociëteit, alle te Amsterdam;

-ocr page 164-

150

do Theologische school voor do Christelijk afgescheidene Gereformeerde Kerk te Kampens

het Seminarium van de Oude Clerezij der Roomsch-Catholieken te

Amersfoort ;

de Seminaria voor de Roomsch-Catholieken: in Noord-Brabant te Haren en te Ginneken met eene voorbereidende school te Hoeven; in Utrecht te Driebergen: in Zuid-Holland te Warmond; in Limburg te Roermond;

de Gyranasiën en Latijnsche scholen, welke den Isten Jan. 1878 door 1351 leerlingen bezocht werden, 233 onderwijzers hadden, en 51 in getal waren.

Het middelbaar onderwijs, geregeld bij do wet van 3 Mei 1863, wordt gegeven in openbare en bijzondere scholen. De eerste, opgericht en onderhouden door gemeenten, provinciën en het rijk, hetzij afzonderlijk hetzij gezamenlijk, worden onderscheiden in burgerscholen, hoogere burgerscholen, landbouwscholen en de polytechnische school.

In elke gemeente, wier bevolking 10000 zielen te boven gaat, moet ten minste ééne burgerschool bestaan, voornamelijk bestemd voor aanstaande ambachtslieden en landbouwers. Op het einde van 1877 waren in werking 5 burgerdag- en avondscholen en 26 burgeravondscholen; te zamcn met 3G2 onderwijzers (waarvan er velen tevens aan hoogere burgerscholen werkzaam waren) en 4171 leerlingen.

De hoogere burgerscholen worden officieel onderscheiden in die met vijfjarigen en die met driejarigen cursus; er zijn er echter ook met \' vierjarigen cursus. Men telt thans (1878) 50 hoogere burgerscholen. Hiervan zijn er 18 Rijksscholen, en wel 9 met vijf- en 9 met driejarigen cursus; 52 gemeente-scholen, namelijk 23 met vijf-, 3 met vier- en 6 met driejarigen cursus; benevens 10 middelbare scholen voor meisjes met vijf- en driejarigen cursus (te Arnhem, te -Haai lem, te Rotterdam, te Amsterdam, te Goes, te Utrecht, te Leeuwarden, te Deventer, te Groningen en te Dordrecht); één is eene bijzondere school met vijfjarigen cursus (de Twentsche industrie- en handelschool te Enschede). Bij deze inrichtingen moet nog gevoegd worden de openbare handelschool te Amsterdam. Op het einde van 1877 telden de 50 toon bestaande hoogere burgerscholen 597 leeraren en 3930 leerlingen.

De polytechnische school is gevestigd te Delft en bestemd voor de opleiding 1°. van aanstaande industrieelen of technologen, die eene groo-tere mate van theoretische en technische kennis verlangen dan aan eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus kan verkregen worden; 2°. van hen, die verlangen zich te bekwamen tot burgerlijk ingenieur, architect, ingenieur voor den scheepsbouw, voor cle werktuigkunde en voor de mijnen. Zij telde in 1877 12 Hoogleeraren, 8 leeraren, 6 adsistent-leeraren en 289 leerlingen.

Eene Rijkslandbouwschool is in 1876 te Wageningen opgericht. Zij bevat drie afdeelingcn, van welke eene overeenkomt met eene hoogere burgerschool met driejarigen cursus en do beide andere voor verschillende takken van het landbouw-onderwijs bestemd zijn, In 1877 telde de eerstgenoemde afdeeling 35, de beide andere te zamen 32 leerlingen;

-ocr page 165-

iSl

liet aantal leeraren was 20 benevens 3 adsistenten. Te Warffum in Groningen is eene bijzondere landbouwschool. ïe Watergraafsmeer (nabij Amsterdam) heeft men de tuinbouwschool Linnaeus, met 30 leerlingen.

In overeenstemming met de wetten van 4857 en 1878 wordt in elke gemeente van overheidswege lager onderwijs gegeven in een voor de bevolking en de behoeften voldoend aantal scholen, toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid.

Op het einde van 1876 telde men 3821 lagere scholen, namelijk 2705 openbare en 1116 bijzondere, te zamen met 12621 onderwijzers, onderwijzeressen en kweekelingen. Zij werden den 15 Juli van dat jaar bezocht door 483377 dagschalieren, waarvan bijna de helft kosteloos onderwijs genoot. Men berekent, dat van de kinderen van 6 tot en met 11 jaar er op dat tijdstip bijna 32 ten honderd geen gebruik van de dagschool maakten. Van de miliciens der lichting van 1876 bedroeg het aantal van hen, die noch lezen noch schrijven konden, gemiddeld 11,99 ten honderd. De verhouding van de verschillende provinciën wisselt af van 6,62 (Noord-Holland) tot 21,04 ten honderd (Noord-Brabant).

Rijkskweekscholen voor schoolonderwijzers vindt men te Haarlem, te Groningen, te \'s Hertogenbosch en te Middelburg. Ook zijn er ter opleiding van onderwijzers aan enkele openbare lagere scholen normaallessen verbonden. Te Groningen is de Brugsma-stichting, uitgaande van het aldaar gevestigde Departement der Maatschappij tot nut van \'talgemeen, bestemd om mannelijke en vrouwelijke kweekelingen op te leiden tot hulponderwijzers en hulponderwijzeressen. Te \'Nijmegen is eene Christelijke normaalschool. Te Arnhem heeft men eene kweekschool voor onderwijzeressen, evenals te Haarlem en te Groningen, alle opgericht door de aldaar gevestigde Departementen der Maatschappij tot nut van \'t algemeen. Tot opleiding van onderwijzeressen heeft men wijders te Amsterdam en op enkele andere plaatsen dusgenoemde vormscholen.

Verder heeft Nederland nog eene menigte inrichtingen van onderwijs, voor bijzondere vakken of voor bijzondere personen ingesteld, waarvan voornamelijk in aanmerking komen;

de Koninklijke Militaire Academie te Breda, met vierjarigen cursus, ter opleiding van jongelieden tot Officieren voor al de wapens der Landmacht zoo hier te lande als in Oost-Indie;

het Koninklijk Instituut voor de Marine te Willemsoord, aan het Nieuwe Diep, ter opleiding van jongelieden tot Adelborsten der 1ste klasse bij \'s Rijks Marine;

hot Zendelingshuis te quot;Rotterdam, opgericht en onderhouden door het Nederlandsche Zendelinggenootschap, tot opleiding van Hervormde Zendelingen bestemd voor de overzeesche bezittingen; en het Zendingsinstituut te Utrecht met hetzelfde doel.

Verschillende bijzondere scholen te Doetinchem tot aanvankelijke opleiding van jongelieden tot Predikanten bij de Hervormde gemeente.

De opleiding van militaire genees- en artsenijmengkundigen bij het garnizoenshospitaal te Amsterdam in verband met het onderwijs aan de Universiteit aldaar.

-ocr page 166-

152

\'s Rijks Voeartsenij-school te Utrecht;

de gemeentelijke instelling van onderwijs in de Indische taal-, landen volkenkunde te Leiden , en eeno dergelijke instelling, door de gemeente Delft opgericht;

de Rijks-Academie van beeldende kunsten te Amsterdam; de Koninklijke School voor nuttige en beeldende kunsten te \'s Hertogenbosch;

do Academie Minerva te Groningen, welke ten doel heeft het geven van onderwijs in de teeken-, schilder- en boetseerkunst, en do toegepaste werktuig- en zeevaartkunde;

de Academie van beeldende kunsten te \'s Graoenhage ;

de Koninklijke Muziekschool te \'s Gravenhage;

de Kweekschool voor de zeevaart (koopvaardij) te Amsterdam. Verder heeft men zeevaartscholen te Rotterdam, Hurling en, Helder, Veendam, Delfzijl, Vlieland en Schiermonnikoog;

de Kweekschool ter practische opleiding van schoepsjongens en lichtmatrozen voor de Koninklijke Marine te Leiden;

de Pupillenschool te Nieuwersluis;

de Instituten voor doofstoraraen te Groningen, SI. Michiels-Gestel (Noord-Brabant) en Jtotterdam;

het Instituut voor blinden te Amsterdam; dat te Grave; en de werkinrichting voor hulpbehoevende blinden te Rotterdam ^ waar ook onderricht wordt gegeven in het lezen;

het Gesticht voor minderjarige idioten te \'s Gravenhage; de Rijkskweekschool voor vroedvrouwen te Amsterdam. Ter bevordering en uitbreiding van wetenschappen, letteren en kunsten bestaat in de Nederlanden een zeer groot aantal vereenigingen, van welke de eerste plaats bekleedt de Koninklijke Academie van wetenschappen , gevestigd te Amsterdam; zij bestaat uit twee afdeelinger., eene voor de wis- en natuurkundige wetenschappen, en eene voor de taal-, letter-, geschiedkundige en wijsgeerige wetenschappen. — Verder zijn de voornaamste: de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden; het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van kunsten en wetenschappen te Utrecht; het Provinciaal Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen te Middelburg; de Hollandsche Maatschappij der wetenschappen te Haarlem; de Hollandsche Maatschappij van fraaie kunsten en wetenschappen, gesplitst in 5 afdeelingen, te Amsterdam, Dordrecht, \'s Gravenhage, Leiden cn Rotterdam; het Friesch Genootschap ter beoefening van Friesche geschied-, oudheid- en taalkunde te Leeuwarden; het Provinciaal Noord-Brabantsch Genootschap van kunsten en wetenschappen te \'s Hertogenbosch; het Bataafsch Genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam; het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs te \'s Gravenhage; de Vereeiiiging ter beoefening van do Krijgswetenschap te \'s Gravenhage; het Koninklijk Instituut voor de taal-, land- cn volkenkunde van Nederlandsch Indië, en het Indisch Genootschap, beide te \'s Gravenhage; Teylees Stichting to Haarlem; hot Historisch Genootschap to Utrecht; het Geschied- cn Oudheidkundig Genootschap te Maastricht; het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap

-ocr page 167-

■153

to Amsterdam; het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut te Utrechtj de Verceniging voor de statistiek in Nederland; het Aardrijkskundig Genootschap te Amsterdam (opgericht in 1873) en het Genootschap ter bevordering der natuur-, genees- en heelkunde, mede aldaar.

\'s Rijks verzamelingen met betrekking tot kunsten, letteren en wetenschappen zijn: de Koninklijke Bibliotheek, hot Koninklijk Kabinet van ponningen en gegraveerde steenen, het Koninklijk Kabinet van schilderijen (van doodo meesters), hot Koninklijk Kabinet van zeldzaamheden, het Museum Meermanno-Wostroenianum (boeken, handschriften, platen, kaarten, penningen, munten, oudheden, schilderijen en zeldzaamheden), en \'s Rijks Archief, alle tc\'s Grcwenkagej—\'s Rijks Museum van schilderijen en prenten te Amsterdam; — \'s Rijks Verzameling van schilderijen (van levende meesters) en de verzameling voor do geologie van Nederland, beide op hot Paviljoen te Haarlem; — \'s Rijks Museurn van Natuurlijke Historie, dat van Oudheden, \'s Rijks Herbarium, hot Kabinet van penningen en munten, dat van pleisterbeelden en de prentverzameling van wijlen Roijer, benevens \'s Rijks Ethnogra-phisch Museum, waarin het voormalige Japansch Museum yon Siehold is opgenomen, alle te Leiden.

Voorts hebben de Universiteiten, de Koninklijke Militaire Academie, de Polytechnische school, de Maatschappijen en Genootschappen meer of min aanzienlijke boekerijen en andere verzamelingen.

De Maatschappij tot nut van \'tal gom een, wier hoofdbestuur te Amsterdam gevestigd is, telt (1878) in 332 departementen nagenoeg 17500 leden. Haar dool is; door de bevordering van godsvrucht cn goede zeden, overeenkomstig de beginselen van den Christelijken godsdienst, en door hot voortplanten van nuttige kundigheden, voornamelijk onder mingogoedon, algemeen volksgeluk te verspreiden.

De Maatschappij van Weldadigheid, in 18i8 gesticht en in \'1859 ontheven van hot bestuur der bedelaarsgestichten te Omuierschans en Veenhuizen, heeft tot doel, door het verschaffen van arbeid, voor-nanjelijk veldarbeid, den toestand der lagere volksklasse te verbeteren. Zij heeft tot dat einde aan do grenzen der provinciën Friesland, Over-ijsel en Drenthe drie vrije koloniën gevestigd, Frod-eriks-, Wil-helmina\'s- en Willemsoord, en telt in 47 afdeelingen 4771 loden; het getal kolonisten is nagenoeg 2000.

De gestichten te Ommerschans (onder Ommen in Overijsel) en te Veenhuizen (onder Norgh in het noordwesten van Drenthe), thans onder rijksbeheer (Departement van Justitie) zijn bedelaarskoloniën, bestemd tot opneming van bedelaars en landloopers, en tevens voor woezen, vondelingen en verlaten kinderen, alsmede voor armen, die verlangen daarin te worden opgenomen.

De voreeniging Nederlandsch Mettray, te Rljsselt bij Zulphen, in 18o0 opgericht, heeft ten doel hulpbehoevende on verwaarloosde knapen van do Protestantsche geloofsbelijdenis in eene landbouwkolonie op te nemen, voor hunne godsdienstige en verstandelijke opleiding to zorgen, en hen door oefening in den land- en tuinbouw, verschillende

-ocr page 168-

154

ambachten en lager onderwijs in staat to stellen later in hun eigen onderhoud te voorzien.

Het Protestantsch landbouwkundig opvoedingsgesticht voor verwaarloosde en verlaten kinderen van beiderlei kunne te Mont-foort is in 1847 opgericht, met het doel om de erfelijke overplanting van armoede en misdrijf te voorkomen.

quot;Voorts verdienen nog vermelding: de Vereenigingen Talitha Kumi en Bethel, en het asyl Steenbeek, alle te Zetten in Gelderland, tot verzorging of terechtbrenging van verwaarloosde, verlatene of gevallen meisjes of vrouwen, en het Nederlandsch genootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen; welke alle vooral door gepast onderwijs en verstandsontwikkeling der verpleegden hun doel trachten te bereiken.

§ 12. VERDEDIGINGSJLINIËN, VESTINGEN.

Het vestingstelsel des Rijks en zijne voltooiing is geregeld en vastgesteld bij de wet van 18 April 1874. Daarbij is men uitgegaan van het beginsel, dat ons betrekkelijk zwakke leger onmogelijk het geheele land tegen een overmachtigen aanvaller kan beschermen, zonder zichzelf aan hot gevaar bloot te stellen van reeds dadelijk bij den aanvang van den oorlog geheel te worden verslagen; en dat men zich dus moot bepalen tot de ernstige verdediging van slechts een gedeelte des lands. Dat gedeelte moet in hoofdzaak weinig meer zijn dan de beide provinciën Holland, die niet alleen in hare ligging en natuurlijke gesteldheid den meesten steun voor cone hardnekkige verdediging opleveren, maar ook in vele opzichten als de voornaamste gewesten van ons land moeten worden aangemerkt.

Aangezien het echter, ook bij het aannemen van een geconcentreerd defensiestelsel, steeds wenschelijk blijft den vijand zoolang mogelijk van de hoofdverdedigingsliniën verwijderd te houden, en het voorts eene dwaasheid zou mogen heeten, ingeval er slechts sprake was van eene handhaving onzer neutraliteit, het leger al dadelijk geheel binnenslands op te stellen, zijn er ook buiten de vestingen en liniën, die tot bescherming van het eigenlijke hart des lands moeten strekken, nog eenige verdedigingswerken in de wet opgenomen.

Diensvolgens omvat hot vestingstelsel van ons land:

A. de Nieuwe Hollandsche Waterlinie, van de Zuiderzee, langs Utrecht tot de Lek, van de Lek tot de Merwede, en door het Land van Altena tot de Nieuwe Merwede;

B. de stelling van de Gelderscho Vallei, met die in de Neder-Bet uwe, als voorpoststelling der eerstgenoemde;

C. de stelling van het Hollandsch Diep en het Volkerak;

D. de stelling van de monden der Maas en van het Haringvliet;

E. de stelling van Den Helder;

f. de werken tot dekking van rivierovergangen en opname van troepen aan Usel, Waal en Maas;

-ocr page 169-

153

G. de stelling van Amsterdam;

H. de Zuid er Waterlinie, van de Maas boven St. Andries tot den Amer beneden Geertruidenberg;

I. de werken aan de Wester-Schelde;

A. De Nieuwe Hollandsche Waterlinie,

Deze linie, met het oog op hare bestemming, namelijk du onmiddellijke bescherming van de provinciën Holland tegen een aanval uit het oosten, van het grootste gewicht, strekt zich uit van Maiden aan de Zuiderzee langs de Vecht tot Utrecht, vandaar langs den Vaartschen Rijn tot Vreeswijk aan de Lek, en voorts van de Lek, langs den Dief-dijk en de Linge over Gorinchem en door het hand van Altena tot de Nieuwe Merwede. Zij bestaat uit eene reeks van onderwaterzettingen, waar tusschen slechts enkele hooger gelegen wegen en andere accessen openblijven. Tot afsluiting dier accessen en bescherming der sluizen en verdere inundatiemiddelen moeten de volgende verdedigingswerken dienen:

a. Benoorden de hek.

De vesting Naarden met Ronduit, het offensief van Naarden en werken aan de Karnemelkslout.

De vesting Muiden met Kasteel en Westbatterij.

De vesting Weesp.

De forten: Uitermeer, Hinderdam, Kijkuit, Spion en Nieuwersluisj het fort aan de Tienhovensche Vaart en hot werk aan den Maarsse-veenschen weg (*) C).

De forten de Klop, de Gagel, Ruigenhoek, Blauwkapel, Voordorp en Biltstraat.

Het werk aan den Hoofddijk, de forten Rijnauwen, Vechten en Vos-segat, het werk aan \'t Hemeltje, en vier lunetten op de Houtensche Vlakte.

De stelling van Jutphaas, waartoe behooren het fort met batterijen en werken aan den Overeindschen Weg.

liet fort bij Honswijk met bijgelegen lunet, benevens batterijen achter het kanaal naar de Schalkwijksche Wetering.

h. Tusschen hek en Waal-Merwede.

Hot fort bij Eoerdingen en het werk aan hei Spoel.

Do stelling bij Asperen.

De vesting Gorinchem., de batterijen bij Dalem en do stelling bij Vuren.

(\') Het teeken (\') duidt aan dat het werk, waarvan de vermelding onmiddellijk daaraan voorafgaat, nog slechts ontworpen is. De plaatsen voor die ontworpen verdedigingswerken zijn nog niet definitief vastgesteld, zoodat daarin vermoedelijk nog wel eenige wijzigingen zullen gebracht worden, en ook sommige werken quot;waarschijnlijk geheel achterwege zullen blijven, zooals dat aan den Maarsseveenschen weg, aan het Sleurgat, op de Welpotdersche Gors en andere.

-ocr page 170-

156

c. Tusschen Waal en \'Maas.

Hot Fort Loevestein.

d. Bezuiden de Maas, de Mei-wede en de Nieuwe Merwede.

De vesting Woudrichem, met voorwerk aan den linker Maasdijk (\').

De stelling in het hand van Altena; bestaande uit het fort A Itena met batterij op don straatweg naar Geertruidenberg, en een werk bij Giessen.

Het werk aan de Bakkerskil en het werk bij den dam in het Steur gat (\').

B. De stelling van de Geldersche Vallei, met die in de Neder-Betuwe.

Deze stelling, zich uitstrekkende van Spakenburg aan de Zuiderzee over Amersfoort tot aan den Neder-Rijn bij de Grebbe, en vandaar tot Och ten aan de Waal, moet dienen tot opname van uit het oosten terugtrekkende troepen en tot voorwerk van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie, waarvan zij gemiddeld 5 a 6 uren gaans verwijderd blijft. Zij bestaat mede uit eene reeks van inundatiën met de navolgende verdedigingswerken:

a. Benoorden den Neder-Rijn. (\')

De werken bij Spakenburg, do post aan de Eembrug (*), de post bij Krachtwijk; de post aan de Koelhorsterkade (*) en de post aan de Glashut (*).

De linie van de Eem bij Krachtwijk af tot even bezuiden den Roo-den Haan, met daarin gelegen batterijen. (De meeste dezer batterijen moeten nieuw worden aangelegd).

Het werk bij de samenvloeiing van de Brocksloot en de Luntersche Beek (*) en de post aan den Rooden Haan.

Twee lunetten vóór Amersfoort {*); de post aan den Engelaar; het fort op den Emrnikhuizer Berg (\') en hot fort aan do Buursteeg.

Do stelling aan de Grebbe, bevattende: het werk aan de sluis, het middelwerk op den uiterwaard en de batterij aan den Rijn.

h. Bezuiden den Neder-Rijn.

Hot werk aan do Spees.

De linie van Spees tot Och ten.

Hot werk bij Ochten aan do Waal.

Do in deze stelling bestaande werken zijn van weinig beteekonis en vorkeeren in zeer vervallen toestand.

(\') Alle hier met (\') gemerkte werken zullen waarschijnlijk niet worden uitgevoerd.

-ocr page 171-

•157

C. De stelling van het Hollandsch Diep en het Volkerak.

Bestemd om den vijand te beletten het Volkerak te forceeren en met schepen in het Hollandsch Diep door te dringen, ten einde door deze ondersteund hier wellicht een overgang te beproeven, bestaat deze stelling uit:

het fort bij Numansdorp op Beijerland j

het fort aan de spoorwegbrug over het Hollandsch Diep, op het eiland van Dordrecht (*);

de vesting Willemstad met aanhoorige forten, als: aan de Boven-sluis; de Rel; de Ruijter; op den Sladschen Dijk (*): en aan don Tonnedijk (*);

de werken op Overflakkee, bestaande uit; het fort Prins Hendrik, tegenover de Ruijter: de linie van Ooltgensplaat met drie redouten en voorgelogen inundatie, en een fort op de Weipoldersche Gors (*).

D. De stelling van de monden der Mans eu van het Haringvliet.

Do hier bestaande en nieuw aan te leggen werken moeten de genoemde riviermonden afsluiten en tevens beletten dat een opliet,., eiland Voorne gelande vijand zich daar vastzette, om van hieruit naar den vasten wal van Zuid-Holland over te gaan. Do bedoelde werken zijn ;

twee forten aan den Nieuwen Maasmond (quot;); een post bij den mond van het Amersgat (*); een post bij den mond van hot Staaldiep (\'); en een post aan den Heuvel op Rozenburg tegenover Brielle (\') ;

de vesting Brielle met Havenbatterij; batterijen op den hoogen Pen-scherdijk {*) en op den Noorddijk (*), en andere batterijen tot dekking van de inundatie van het Land van Voorne tusschen Brielle en Helle* voet sluis;

de vesting Hellevoetsluis met buitendijkscho lunet en hot fort op de Hüornsche Hoofden (*).

E. De stelling van Den Helder.

Do hoofdinvaart van het Marsdiep, do roede van Texel en do haven het Nieuwe Diep, met do daar aanwezige maritieme etablissementen, arsenalen enz., worden zoo aan de land- als aan de zeezijde beschermd door de Stolling van Den Helder, bevattende:

de kustbatterij Wierhoofd; de Oostbatterij en een fort op de Harssens (*); het fort Erfprins met de kustbatterij Kaaphoofd; de forten Dirks-Admiraal, Westoever cn Oostoener (ter weerszijde van het Noordhollandsch Kanaal), en gemeenschapsliniën tusschen de drie eerstgenoemde forten; het fort Kijkduin.

F. De werken tot dekking van rivierovergangen en opname van troepen aan Usel, Waal en Maas.

De hier bedoelde werken met uitzondering van die aan de Maas, waarvoor naar letter H wordt verwezen, zijn:

-ocr page 172-

158

fla werken om Doesburg, bestemd tot opname van oostwaarts van den IJsel vooruitgeschoven troepen;

drie forten (*) tot afsluiting van de spoorwegbruggen bij Zwolle, Zutphen en Westervoort j

het fort op den Hoofd dam bi j Pamierden, o. a. bestemd om meester te blijven van do waterverdeeling op den Neder-Rijn en de Waal;

het fort boven Lent, dat beneden Lent, en het fort Krayenhofl, alle bij Nijmegen, waar zij den overtocht over do Waal moeten beletten en de spoorwegbrug beschermen.

G. De stelling van Amsterdam.

De stelling van Amsterdam vormt, zoowel bij een aanval van de land- als van de zeezijde, het centraal-reduit onzer landsverdediging, met andere woorden, een laatste toevluchtsoord voor ons leger. Zij bezit eene zeer groote sterkte, die zij voornamelijk ontleent aan uitgebreide inundatiën, zoo van zoet als van zout water, welke binnen een kort tijdsbestek rondom Jmsterdam kunnen gesteld worden. Tusschen deze inundatiën blijven slechts weinige en nauwe accessen open, die gemakkelijk zijn af te sluiten. Zoowel in het noorden als in het zuiden blijven de inundatiën op vrij grooten afstand van de eigenlijke stad verwijderd, ton einde deze tegen oen bombardement te beveiligen en meerdere hulpbronnen tot verpleging en huisvesting dor binnen de stelling op te nemen troepen beschikbaar te houden. De stelling bevat de volgende posten en forten:

a. Benoorden het Kanaal van de Zuiderzee naar de Noordzee.

Het fort aan den mond van het Kanaal (\') en het fort bij Velzen (*). Het fort tusschen het Wijkermeer cn het Wijkerbroek (*); do post aan den Nieuwendijk (*); het fort aan den spoorweg tusschen Uitgeest en Krommenie (*), met posten achter den St. Aagtendijk (\') en vóór den Krommenie-dijk (*).

Het fort bij Knollendam (\'); het fort aan den zuidelijken () en het fort aan den oostelijken (*) ringdijk van De Beemster.

Het fort benoorden Edam (*); de post benoorden (*) en do post bezuidoosten (\') Monnikendam, en werken aan den zeedijk bezuiden Uitdam (*)

b. Zuiderzee.

Kustbatterijen op de IJdijken {*).

c. Bezuiden het Kanaal van de Zuiderzee naar de Noordzee.

De werken bij Nieuwer sluis (\') en de batterij aan het spoorwegstation aldaar (\'); de werken aan den Demmerikschen Watermolen (*), op de Baarn-hrugsche Zuwe (*), aan het uiteinde der Groenlandsche Kade (*) en bij Botshol (*); fort aan den Ouden Waver bij Vrede lust (*); batterij in

-ocr page 173-

-159

den Zuidwesthoek van den Rondehoeps-polder achter de Nessersluis (\'); het fort tegenover die batterij op den oostelijken dijk van den Boven-kerker Polder (\'); het fort op den westelijken dijk van dien polder (*); het fort bij Amstelveen (*) en het fort op den Oosieinderdijk (*).

Het fort Schiphol en het fort aan het Nieuwe Meer; het werk bij Sloten (*); het fort aan den Nieuioerkerkerhoek (\'): het werk bij Polanen (*); het fort aan do Liede met post achter de Liehrug j de post aan het Penningsveer; het fort achter Spaarvdam (*); het fort in den Buiten-huizer-polder (*) en het fort bij Halfweg (\') met lunet aan de Zwet.

De thans in de stelling bestaande forten, posten en batterijen zijn in hot algemeen dichter bij Amsterdam gelegen, en verkoeren grooten-deels in min of meer vervallen toestand. De voornaamste dier werken zijn: de posten bij Immetjeshcrn en Diemerdam; die bij de VMebrug en aan het Weesper-Tolhek; het fort Bijlmermeer; de posten bij Ouder-Amstel en die bij Nieuwer-Amstel; de forten Schiphol en aan het Nieuwe Meer; de posten bij Halfweg, bij Spaarndum, aan het Penningsveer en aan do Liebrug; het fort aan de Liede; de posten te Couhorn en Ka-doelen; de post aan do Slochterbrug (aan het Noordhollandsche Kanaal) en de post bij Burgerdam.

H. De Zuider Waterlinie.

De Zuider Waterlinie, zich langs de Maas, het Oude Maasje en den Amer uitstrekkende van boven St. Andries tot beneden Geer-truidenberg, bestaat uit de genoemde rivieren en zuidwaarts daarvan te stellen inundatiën met verdedigingswerken op de meest blootgestelde punten. Zij dient tot opname-stelling van in het zuiden van ons land vooruitgeschoven troepen, en heeft tevens ten doel den vijand het doordringen in den Bommeler-waard te beletten. Zij bevat de navolgende verdedigingswerken :

a. St. Andries—Heus den.

Het fort Nieuw St. Andries; het fort aan de Blauwe Sluis en het fort Crevecceur met batterijen.

Ook zullen de bestaande forten Isabel en St. Antonie alsmede de overige werken buiten de thans opgeheven vesting \'s Hertogenhosch behouden blijven, totdat op dit punt eene behoorlijke opname-stelling zal zijn tot stand gekomen.

b. Stelling van Heusden.

De oude vesting en werken achter de Hedikhuizensche Sassluis; achter den Hoogen Maasdijk bij Hedikhuizen; aan de Bernschs Hoeven; op den straatweg van Heusden naar Elshout; achter den Elshoutschen dijk, en achter de sluis te Doeveren met batterij op den Pruimend ijk.

-ocr page 174-

-160

c. Bezuiden het Oude Maasje.

(Langstraat.)

Het fort bij het Lahhegat (*); de post bezuiden Capelle (*) en de stelling aan het Dijksken hij Waspik {\').

d. Stelling van Donge en Amer.

Do vesting Geertruidenberg met lunet; de batterij aan het Donge-veer (op den straatweg naar Breda) (*); de stelling van Steelhoven ; het werk op den Hoogen Rug achter Made (*) en het werk bij Drimmelen (*).

I. Werken aan de West er-Schelde.

Deze werken, bestemd tot afsluiting van de genoemde rivier, zijn:

het fort bij Ellewoutsdijk;

de vesting Neuzen.

Al de bedoelde werken zouden binnen acht jaar, te rekenen van 1 Januari 4875, moeten voltooid zijn doch komen waarschijnlijk niet gereed. De kosten zijn geraamd op circa 31 millioen gulden.

§ 13. KRIJGSWEZEN TE LANDE.

Overeenkomstig de grondwet is het dragen der wapenen tot handhaving der onafhankelijkheid van den Staat en tot beveiliging van zijn grondgebied een der eerste plichten van alle ingezetenen des Rijks.

Het leger bestaat gedeeltelijk uit vrijwilligers (hetzij inboorlingen of vreemdelingen), gedeeltelijk uit nationale militie, en is verdeeld in vier Divisiën (elk bestaande uit twee Brigades), wier hoofdkwartieren zijn \'s Gravenhage, Haarlem, \'s Hertogenbosch en Arnhem, benevens eene Reserve-Brigade, bestaande uit het Regiment Grenadiers en Jagers te \'s Gravenhage, dat echter in tijd van vrede aan do 1ste Divisie is toegevoegd. Elke Divisie bestaat uit twee Regimenten Infanterie, een Regiment Cavalerie, drie batterijen Veld-Artillerie, en eene halve compagnie Genietroepen. De Reserve-Artillerie bestaat uit vier batterijen Rijdende Artillerie te Amersfoort.

Volgens de wet van 19 Augustus 1801 gaat de sterkte der militie het getal van 55000 niet te hoven , en wordt zij zooveel mogelijk uit vrijwilligers samengesteld. Bij gebrek aan genoegzame vrijwilligers voor de militie wordt zij voltallig gemaakt door loting uit de ingezetenen, die op den Isten Januari van elk jaar hun 20ste jaar zijn ingetreden, en aan welke de wet geene vrijstelling verleent. Jaarlijks geschiedt eene lichting, welker sterkte door den Koning wordt bepaald , doch hot getal van 11000 niet mag te boven gaan. Een deel van elke lichting, mits niet meer dan G00 man bedragende, kan voor den dienst ter zee worden bestemd. Voor dc ingelijfden bij dc militie te land duurt de dienst

-ocr page 175-

IGl

3, voor die bij de militie ter zee 4 jaren. In oorlogstijd of andere buitengewone omstandigheden kan eene wet hen tot langeren dienst verplichten.

Ieder loteling kan zich in den dienst doen vervangen of zich daarvan door nommerverwisseling bevrijden. De ingelijfden bij de militie woi\'den tot eerste oefening gedurende het geheele eerste jaar van hun diensttijd onder de wapenen gehouden, tenzij do Koning zulks niet noodig acht, en kunnen in de volgende jaren telkens slechts gedurende zes weken tot oefening worden opgeroepen. Sedert 1874 is echter bij Koninklijk besluit de tijd van eerste oefening voor sommigen onder bepaalde omstandigheden tot negen maanden verkort. Behalve de lichting, die voor het eerst dient, kan steeds een zevende van het geheele bedrag der militie te land onder de wapenen worden gehouden of geroepen.

Ieder ingezeten, die op den Isten Januari van elk jaar zijn 25ste jaar is ingetreden en zijn 34ste niet heeft voleindigd, is. tenzij de wet hem vnjstelle, dienstplichtig bij de schutterij.

In alle gemeenten, welke 2500 of meer inwoners hebben, bestaan dienstdoende, in kleinere gemeenten rustende schutterijen, die beide na vijfjarigen dienst in reserve-schutterijen overgaan.

Wijders is de schutterij verdeeld in 3 bans. In tijd van oorlog kan de 1ste ban (ongehuwden, alsmede gehuwden en weduwnaars zonder kinderen) mobiel verklaard worden, terwijl de 2de cn 3de ban (gehuwden en weduwnaars met kinderen) alsdan de reserve vormen en in de vestingen of tot plaatselijken dienst kunnen worden gebruikt. — Bovendien kan men een landstorm oprichten, samengesteld uit alle weerbare ingezetenen tusschen de 18 cn 60 jaren, die niet reeds in dienst zijn.

Het actief der dienstdoende schutterij bedraagt ongeveer 25 000, de reserve 18 000, te zamon 43 000 man; de rustende schutterij telt ongeveer 71 000 man.

Onder den naam van Weerbaarheid bestaan er in verscheidene plaatsen vereenigingen, die ten doel hebben zich te oefenen in den wapenhandel en in tijd van oorlog de strijdkrachten te vermeerderen.

Het Rijk is verdeeld in vijf Militaire afdeelingen.

De 1ste bevat de provinciën Friesland, Groningen en Drenthe, benevens Noord-Holland, met uitzondering van het gedeelte uitmakende de 5de en van dat gevoegd bij de 2de Militaire Afdeeling. De standplaats van den Bevelhebber (Generaal-Majoor of Kolonel) is Amsterdam.

De 2de bevat het zuidoostelijke \'gedeelte van Noord-Holland, het noordoostelijke gedeelte van Zuid-Holland, de provinciën Utrecht en Overijsel cn het benoorden den Rijn gelegen gedeelte van Gelderland. Standplaats van den Bevelhebber, Utrecht.

De 3de bevat van Gelderland het gedeelte bezuiden den Rijn en de Lek, van Zuid-Holland het oostelijke gedeelte, de provincie Limburg, benevens Noord-Brabant behalve liet westelijke gedeelte, dat tot de 4de Afdeeling behoort. Standplaats van den Bevelhebber, Gorinchem. I. 11

-ocr page 176-

•102

De -ide bevat Zuid-Holland behalve de gedeelten, die tot de 2de en 3de Afdeeling behooren, Zeeland en het westelijke gedeelte van Noord-Brabant. Standplaats van den Bevelhebber, \'Rotterdam.

De 5de bevat het noordelijke gedeelte van Noord-Holland met de eilanden Wieringen, Texel, Vlieland en Terschelling. Standplaats van den Bevelhebber, Helder.

Voorts is het Rijk verdeeld in acht Verdedigingsstellingen , elke met een Artillerie- en een Genie-commandement.

De -Iste Verdedigingsstelling bevat de Nieuwe Hollandsche Waterlinie (bl. 155 en volgg.) van het fort de Klop tot aan de Lek. Standplaats van den Commandant der Artillerie en dien der Genie, Utrecht.

De 2de bevat de Nieuwe Hollandsche waterlinie van de Zuiderzee tot het fort de Klop. Standplaats der Commandanten, Naarden,

De 3de bevat de Nieuwe Hollandsche Waterlinie van de Lek tot de Merwede en door het land van Altena tot de Nieuwe Merwede. Standplaats der Commandanten , Gorinchem.

De 4de bevat de stelling van de Geldersche vallei met die in de Neder-Betuwe en de werken tot dekking van rivierovergangen en opname van troepen aan den Usel. Standplaats der Commandanten, Zwolle.

De 5de bevat de stelling van het Hollandsch Diep en het Volkerak en de stelling van de monden van de Maas en van het Haringvliet, benevens de werken aan de Wester-Schelde. Standplaats der Commandanten, Dordrecht.

De Ode bevat de stelling van den Helder. Standplaats der Commandanten, Helder.

De 7de bevat de stelling van Amsterdam. Standplaats der Commandanten, Amsterdam.

De 8ste bevat de Zuider-Waterlinie van de Maas boven St.Andrles tot den Amer beneden Geertruidenberg en de werken tot dekking van rivierovergangen en opname van troepen aan de Waal en de Maas. Standplaats der Commandanten, \'s Hertogenbosch.

Voor de Militaire rechtspleging is het Rijk verdeeld in vijf Militaire arrondissementen.

Het 1ste, standplaats \'s Gravenhage, bevat de Militaire auditiën (Provinciën) Zuid-Holland en Zeeland;

Het 2de, standplaats \'s Hertogenbosch, de auditiën Noord-Brabant en Limburg;

Het 3de, standplaats Arnhem, de auditiën Gelderland eu Utrecht;

Het 4de, standplaats Haarlem, de auditie Noord-Holland;

Het 5de, standplaats Leeuwarden, de auditiën Friesland, Groningen, Drenthe en Overijsel.

De voornaamste Militaire inrichtingen zijn:

De Koninklijke Militaire Academie te Breda (bl. 151);

De Krijgsschool, 2de Afdeeling, te \'s Gravenhage, bestemd tot voortgezette wetenschappelijke en practische vorming van officieren, ook tot opleiding voor den generalen staf. (De 1ste Afdeeling van deze Krijgsschool zal worden gevestigd te Breda).

-ocr page 177-

■103

De Hoofdcursus te Kampen, \'s Hertogenhosch en Haarlem, tot opleiding van Officieren der Infanterie en Cavalerie, en te Delft tot opleiding van officieren der Artillerie. (De vervanging van deze cursussen door Militaire scholen is in 1878 besloten doch nog niet uitgevoerd.)

De Rijschool of Rij cursus en de Hoefsmidschool te Venlo;

De Normaal-schietschool te \'s Gravenhagej

De Artillerie-schietschool te Zwolle, met een permanent kamp op de Oldenbroeksche heide;

Het Instructie-bataillon te Kampen, tot opleiding van korporaals en onderofficieren der Infanterie;

De Instructie-compagnie ts Schoonhoven, tot opleiding van korporaals en onderofficieren dor Artillerie;

De Pupillenschool te Nieuwersluis;

Het Algemeen depot van discipline te Vlissingen ;

Het Invaliden-huis te Leiden, en het Koloniaal Invaliden-huis op het landgoed Bronbeek bij Arnhem;

De Artillerie-, stapel- en constructie-magazijnen te Delft;

De Pyrotcchnische school te Delft;

Het Topographisch bureau te \'s Gravenhage;

De Geschutgieterij te \'s Gravenhage; \'■

Het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk;

De Torpedo-compagnie te Brielle;

De depots van draagbare wapenen te Dordrecht en Gorinohem; de geweer winkel en het wapendepot te Delft, en de geweerwinkel te Maastricht;

De Magazijnen van kleeding en uitrusting, hospitaalgoederen enz. te Amsterdam, Delft en Woerden;

De Militaire gevangenis te Oegstgeest bij Leiden.

Iedere vesting heeft daarenboven hare tuighuizen (arsenalen) en kruitmagazijnen , iedere garnizoensplaats haar hospitaal of ziekenzaal (infirmerie). Hot Rijkshospitaal is te Utrecht, en het Rijksmagazijn van geneesmiddelen te \'s Gravenhage.

Samenstelling van het leger in December 1878.

B 0 c

O CJ

o c quot;S

— o O

Officieren.

Korpsen.

Totaal.

Aanmerkingen.

19 10

19 10

38 20

21 22

21 22

42

1. Groote Staf van het leger.

2. Territoriale Commando\'s.

3. Generale Staf. ....

4. Militaire Intendance. . .

Van de Staven der wapens afgetrokken.

Zonder de Kwartierm., die bij de troepen zijn ingedeeld.

5. Provinciale en Plaatselijke

Staven.......

6. Ministerie van Oorlog. .

7. Geneeskundige dienst. .

47

34

47 34

71

Recueil Militair, April 1878.

Zonder de Off. van Ge-zondh., die bij de Korpsen zijn ingedeeld.


-ocr page 178-

*1 (34

Officieren.

Totaal.

Aanmerkingen.

Korpsen.

O ö eS fl S quot;o O-l «

22 156

22

119

37

16

8. Veterinaire dienst.. . .

9. Koninklijke Militaire Acade

mie........

10. Infanterie. a. De Staf.

Zonder de 217 Cadetten. De hier ingedeelde Off. zijn van de Staven hunner wa-Ipens afgetrokken.

I

Zonder de Off. elders in dezen staat vermeld.

107

908

5 32

6

20 2

4228

4335

64 1 1

38552 39400

»

609 21

641 27

97

»

242

240

1090 I 43727144817

91

h. 1 Reg. Grenadiers en Jagers, bestaande uit 4 bataljons, elk van 5, en 1 depot van 2 comp.....

c. 8 Reg. Infanterie, elk bestaande uit 4 veldbataljons, elk van 5 comp., en 1 depot van 5 comp......

d. 1 Normaal schietschool.

e. 1 Instructie-bataillon van 4 comp.......

ƒ. 1 Depot van discipline van 1 comp.......

g. 1 Koloniaal werfdepot van 3 comp.......

h. 1 Pupillenschool. . .

i. 2 comp. hospitaalsoldaten. k. Onderofficieren van den Hoofdcursus, die tot off. worden opgeleid. . . .

Te zamen. .

11. Cavalerie.

a. De Staf......

Zonder de daar gedetacheerde manschappen.

Zonderde vlottende sterkte.

Het aantal pupillen is bepaald op 200, doch nog niet voltallig.

Zonder de Off. elders in dezen staat vermeld.

Het 5de Reg. heeft 4 Off. boven de normale sterkte.

Aantal onbepaald.

4505

4317

188

b. 4 Reg. Huzaren, elk van 4 veld-escadrons, 1 reserve-en 1 depot-escadron. . .

2658 3 Reg. hebben respectievelijk 2, 6 en 4 Off. boven de normale sterkte.

2664

191

Te zamen.

43171 4508

Zonder de Off. elders in dezen staat vermeld.

56 110

5

14

»

»

1

571 861

756

54

197

4 6

12 32 77

74 12

6541 178 226

316 636 2041

1873

6738 182

232

328 668 2118

1947 12

11867112335 | 2208 |

468

b. 40 comp. Vesting-artillerie, verdeeld in 8 Afdeelingen.

c. 1 Torpedo-compagnie. .

d. 1 Instructie-compagnie.

e. 1 Korps Pontonniers van 2 comp........

ƒ. 1 Reg. Rijdende Artillerie, van 4 veldbatterijen en 4 depot. ........

g. 1 Reg. Veld-artillerie, van 8 batterijen, 1 depot en 1 comp. transporttrein. . . 1 Reg. Veld-artillerie, van 6 batterijen, 1 depot, 1 comp. transporttrein en 1 comp. artill. transporttrein. . .

h. Officieren gedetacheerd bij de Applicatieschool. . . .

Te zamen. . .

12. Artillerie. a. De Staf.

-ocr page 179-

•165

B

\' M

- « vlilSl

1

Korpsen.

Offi. eieren.

Onderofficieren en soldaten.

Totaal.

Paarden.

Aanmerkingen.

13. Korps Ingenieurs, Mineurs en Sappeurs.

a. De Staf.......

b. 1 Bataljon Mineurs en Sappeurs , bestaande uit 5 comp. en 1 school- en telegraaf-comp.........

c. Officieren gedetacheerd bij de Applicatieschool. . . .

62

28 7

42

1169

»

104

1197 7

»

i

»

Zonder de Off. elders in dezen staat vermeld.

ïe zamen. . .

97

12111 1308

i

14. Koninklijke Marechaussée. 1 Korps, verdeeld in 2 division, waarvan 1 in Noord-Brabant en Zeeland, en 1 in Limburg.

10

363

373

193

De formatie van het leger was dus.

2139

61604! 63743

5316

I

Op 1 Juli 1878 ontbraken er: bij den Generalen Staf. . . » » Plaatselijken Staf. . » » Geneesk. dienst. . . » » Veterinairen dienst. . » de Administratie. . . .

» » Infanterie.....

» » Cavalerie.....

» » Artillerie. ..... » » Genie.......

4 1

37 2 11 137 12 57 7

»

»

»

»

»

7723 524 1204

35

4 1

37 2 11 7860 536 1261 42

-

Te zamen. . .

268

94861 9754 i

gt;

§ 14.

ZEEWEZEN.

,

\\A

ifif

f:i9

Er zijn 3 Directiën der marine, namelijk te Amsterdam, Helle-voetsluis en Willemsoord.

Rijks-scheepstimmerwerven (Constructiewerven) vindt men te Amsterdam, Willemsoord en Hellevoetsluis. Die van de beide laatstgenoemde plaatsen dienen alleen voor de uitrusting, oplegging en herstelling der schepen.

O or logs havens zijn het Nieuwe Diep, voor de grootste schepen, en Hellevoetsluis, voor korvetten en kleinere vaartuigen.

Voor het loodswezen, de betonning, bebakening, verlichtingen denquarantaine-dienst heeft men 6 districten, waarvan de Inspecteurs gevestigd zijn van het 1ste te Groningen, van het 2de te Terschelling, van het 3de te Willemsoord, van het 4de en 5de te Hellevoetsluis, en van het 6de te \'Vlissingen.

\'s Rijks zeemacht bestond op den 1 Augustus 1878 uit 89 schepen en vaartuigen van oorlog, namelijk:

A. Schepen tot verdediging van kusten, zeegaten, reeden en stroomen.

2 ijzeren ramschepen 2 » »

I. Gepantserde schepen.

van 2 st. en 4Ü0 paardenkr., elk met 130 m. » 6 » » 400 » » » 152 »

wm

tóa

f

■sfw

#lr

-ocr page 180-

■106

1 ijzeren rammonitorlstekl. van2 st. enl60 paardenkr. met 120 m.

7 » ranmionitors 2de» » 2 » » 140 » elk » 113 »

5 » monitors » » » 2 » » 140 » » » 113 »

1 » stoorakanonneerb. » 2 » » 120 » » 48 »

5 » stoomriyiervaart. » 2 » » 50 » elk b 40 »

23 vaartuigen, met 54 stukken en 2278 m.

11. Niet gepantserde schepen.

25 ijzeren stoomkanonneerb. van 1 st. en 30 paardenkr. elk met 22 m.

1 » » » 2 xi » 30 » » 30 »

26 vaartuigen, met 27 stukken en 580 m. benevens 12 torpedo-booten, waarvan 9 in aanbouw.

B. Schepen voor algemeenen dienst. I. Gepantserde schepen.

1 ijzeren ramtorenschip van 8 st. en 000 paardenkr. met 250 m. (\').

1 » » » 8 » » 400 » » 230 » (\').

2 vaartuigen, met 16 stukken en 480 man.

II. Niet gepantserde schepen.

1 houten fregat met stoomverm. v. 51 st. en 400 p.k. met 500 m.

3 ijzeren met hout bekleede

schroefstoomschepen » 10 » » 450 » elk » 200 »

1 houten schroefstoomsch. 1ste kl. » 12 » » 280 » » 225 »

1 « » » » » 12 » » 250 » a 225 »

1 » » » » » 14 » » 250 » » 225 »

1 » » » » » 16 » » 250 b b 225 b (\').

1b b b b b 14 b b 250 b d 225 b (\').

2b- b 2de bb 6 b b 280 b elk b 130 b (\').

1 schroefstoomsch. Cp. bw. 3de b b 3 b b 140 b b 100 »

1 houten schroefstoomsch. b b » 7 b b 119 b b 100 »

1 b » 8 b b 6 b b 119 b b 100 » (5).

1 schroefstoomsch. Cp. bw. 4de b » 3 » b 90 b » 75 b (3). 3 ijzeren met hout bekleede

schroefstoomschepen 4de kl. b 4 b b 90 b elk » 75 b

1 houten raderstoomsch. 1ste b b 6 b b 300 b b 120 b

19 vaartuigen, met 198 stukken, en 3205 man.

C. Schepen bestemd voor bijzondere diensten.

I. Wacht- en Kostschepen.

1 houten linieschip van 19 st. met 450 man (\'\').

1 b fregat » — b b — b (4),

1 b b b 12 b b 400 b {5).

1 b korvet 1ste kl. b 10 b b 20Ö b (6).

1 » schroefstoomsch. 4do kl. b 4 b b 75 b

2 b kanonneerbooten b 2 » elk b 20 »

7 vaartuigen, met 49 stukken, en 1165 man.

-ocr page 181-

167

II. Instructie- en exercitievaartuigen.

2 houten fregatten » korvet

» schroefstoomsch. 3de kl. » drijvende batterij » schoonerbrik » korvet » flottillevaartuig » brik ijzeren brik houten kanonneerboot

van 8 stukken elk met 10G man

» — » » — »

(\')• (\')• (\')• O-(\'). (2)-(5)-C). (\')■ (!). (\')•

86

96

54 135

20

» 7

» 15 » 4 » 4

12 vaartuigen, met

55 stukken, en

603 man.

D. Schepen der Indische militaire Marine. (1)

ht. raderstoomsch. 2e kl. v. 6 st. en 220 p. k.

ijz. met hout bekl.

m. 65 m.

raderstoomsch. » »

sam. m. 12 »

elk 200

»

sam. »

200 »

4

ijz. raderstoomsch. 3e »

» » 16 »

» 200

»

» »

400 »

1

» » 4e »

v. 3 »

en 100

»

»

57»

1

» » » »

» 3 »

» 80

»

»

43»

1

ygt; » » »

» 1 »

» 70

»

7gt;

43»

1

» » » »

» 3 »

» 80

»

»

— »

2

» » » »

sam. ra. 8 »

elk 100

»

»

- »

1

ht. schroefstoomsch » d

v. 2 »

en 80

»

»

80»

2

» » » »

sam. m. 12 »

elk 80

»

sam. m.

160»

4

comp. bouw. schroef-

stoomschepen » »

» » 12 »

» 80

»

» »

320»

4

comp. bouw. schroef-

stoomschepen » »

» » 12 »

» 90

»

» »

320 »

3

ijz. met hout. bekl.

schroefstoomsch. » »

» » 9 »

» 90

»

» »

320 »

1

ht. fregat

v. 28 »

120 »

O-

1

» gladdekskorvet

D 10 »

120»

(8)-

1

» schroefstoomsch. 2e »

» 10 »

en 200

»

»

63»

(\')■

1

» korvet 1e »

» — »

»

— »

1

cp. bw. opnemings

vaartuig

» — »

» 80

»

»

32»

1

kanonneerboot

» 1 »

d

12 »

(quot;).

33 vaartuigen, met

148 stukken, en

2355 man.

Volgens Besluit van Maart 1879 is de formatie van het korps zeeofficieren als volgt: 6 vlagofficieren of zooveel minder als in het belang van den dienst door den Koning wordt noodig geacht, 20 kapiteins ter zee, 40 Kapitein Luitenants, 120 Luitenants t/z. 1ste klasse en

1

Opleiding van jongens. (2) Voor de instructie van Adelborsten te Willemsoord. (\') Voor de Artillerie-instructie te Willemsoord. (*) Opleiding van bootsmansleerlingen. (4) Torpedo-dienst. (0) Kweekschool voor de Zeevaart te Leiden. O) Wachtschip te Batavia. (8) Wachtschip te Soerabaja. (9) Wachtschip te Atjih. (\'quot;) Wachtschip te Samarang.

C) Deze zijn gebouwd ton laste der Koloniale geldmiddelen.

-ocr page 182-

108

225 Luitenants t/z 2de klasse. Het getal Adelborsten 1ste klasse is onbepaald. Verder heeft men 123 officieren van administratie en scheepsklerken, 99 officieren van gezondheid, 7 officieren-machinist, en 13 Ingenieurs der Marine.

De bemanning van de in dienst zijnde bodems bedroeg:

Voor binnenlandschen dienst en voor kruistochten.... 5680 koppen.

Voor het auxiliair eskader in Oost-Indië.............1365 »

Voor de Oost-Indische Marine......................1827 »

Voor West-Indië.................................. 150 »

Te zamen 9022 koppen. De zeemilitie (bl. 100) wordt bestemd tot bemanning van de verdedigingsvaartuigen voor den binnenlandschen dienst en langs de kusten. Zij wordt niet naar de koloniën en bezittingen van het rijk in andere werelddeelen gezonden, tenzij, in geval van zeer buitengewone omstandigheden, eene nadere wet daartoe machtiging verleene.

De sterkte van het korps Mariniers op 1 Juli 1878 was als volgt;

Sterkte aan wal......................

Officieren.

Onderofficieren en

minderen.

Te zamen.

30 12 42 52

890 1123 quot; 2013 2121

920 1135 2055 2173

Sterkte aan boord....................

Gezamenlijke sterkte...........

Bepaalde sterkte..............

Alzoo ontbraken..............

10

108

118

De opleiding van jongelingen tot Adelborsten der 1ste klasse bij \'s Rijks zeemacht heeft plaats aan het Koninklijk Instituut voor de Marine te Willemsoord (bl. 151).

§ 15. PLAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN OF GEVECHTEN. (\')

In Noord-Brabant: Boxtel (1794).

In Gelderland: het voormalige Tolhuis bij Lobith (1672).

In Zuid-Holland: Woerden (1672).

In Noord-Holland: Bergen, Egmond, Castricum (1799).

In Utrecht: Amerongen (1585).

In Friesland: Stavoren (1572).

In Ooerijsel: Hardenberg (1580).

In Groningen: Wittewierum, Heiligerlee (1568) — Noordhorn (1581). In Limburg: Mook (1574).

(\') Zoo hier als in het vervolg, sedert het jaar 1500.

-ocr page 183-

100

16. KOLONIËN.

I. Bezittingen in Azië.

Do Nederlandsclie bezittingen in Azië zijn gevestigd in den Indiscken Archipel en worden daaroui Nederlandsch Indië genoemd. Zij liggen ongeveer tussclien 5° N.B. en 11° Z.B., en tusschen 113° en 158°40/O.L. Zij beslaan eene oppervlakte van nagenoeg 30000 vierk. geographische mijlen, en zijn alzoo vijftigmaal grooter dan Nederland.

Nedwlandsch Indië bevat geheel Java met het eiland Madoera, liet grootste deel van Sumatra, de eilanden Bangka en Blitong ofBilliton, den Archipel van Bintan of Riouw-Lingga-archi-pel, het grootste gedeelte van Borneo, geheel Celebes, de Kleine Soenda-eilanden, den Molukschen Archipel en de grootere, westelijke helft van Nieuw Guinea.

De Indische Archipel wordt besproeid door de Indische Zee en den Grooten Oceaan, welke hier vele binnenzeeën en straten vormen, waarvan de voornaamste zijn: de Straat van Malaka tusschen het schiereiland van dien naam en Sumatra; de Chineesche Zee, tusschen Achter-Indië en Borneo; de Mindoro-zee, tusschen het noordoostelijk deel van Borneo en de Philippijnen; de Soeloe-zee oi Zee van Ce--, lebes, ten noorden van Gelebes; de Straat van MangTcasar, tusschen Borneo en Celebes; de Straat der Mo lukken, tusschen Celebes en den Molukschen Archipel; do Javaansche Zee of SoeMtia-zee tusschen Java en Borneo; Straat Soenda, tusschen Java en Sumatra.

Met uitzondering van de Papoea\'s of inheemsche bevolking van Nieuw Guinea, die tot het Negerras behooren en ook wel Austraal-negers of Negrito\'s worden genoemd, zijn de inboorlingen van Nederlandsch Indië allen van het Maleische ras en worden gewoonlijk verdeeld in -vier hoofdstammen:

а. Eigenlijke Maleiers, die oorspronkelijk op Sumatra tehuis hehooren, doch zich ook met hunne taal over al de eilanden \\an den Indischen Archipel (hoofdzakelijk langs do kusten) verspreid hebben;

б. Javanen en Soendaneezen, dio landbouwers en aan den grond hunner geboorte gehecht zijn; zij worden dan ook zelden buiten hun eiland aangetroffen;

c. Boegineezen en Mangkasaren, onder welke namen men in het algemeen de bevolking van Zuid-Celebes verstaat; zij zijn zeevarend, en hebben zich, evenals de Maleiers, in vele doelen van den Archipel gevestigd;

d. Alfoeren of Harafoeren van do oostelijke eilanden, waarmede waarschijnlijk de Dajaks van Borneo on de Bataks van Sumatra verwant, en die evenals dezen voor een groot doel nog woest en onbeschaafd zijn.

Op hot einde van 1875 schatte men de bevolking van onze recht-streoksche bezittingen in Nederlandsch Indië op ruim 22 800 000 zielen. Hieronder waren 312800 Chineozon en nagenoeg 34 750 Europeanen, do troepen niet medegerokend.

-ocr page 184-

-170

Het hoogste burgerlijk en militair bewind wordt uitgeoefend door een Gouverneur Generaal, die voorzitter is van den Raad van Indië, samengesteld uit een vicepresident en 4 leden.

De rechterlijke macht wordt uitgeoefend door het Hoog Gerechtshof te Batavia, Raden van Justitie (te Batavia, Samarang, Soerabaja, Padang, Ambon, Banda, Ternate en Mangkasar), Land-en Residentie-Raden en Rechtbanken van omgang. — De krijgsmacht staat terecht voor Krijgsraden en het Hoog Militair Gerechtsh of, gevestigd te Batavia.

De begrooting voor Nederlandsch Indië is voor het jaar 1879 voorgesteld op ƒ 154 609 454 voor de uitgaven, en ƒ144 609 454 voor de ontvangsten.

De hoofdstad van Nederlandsch Indië is Batavia; de gewone residentie van den Gouverneur Generaal Buitenzorg, beide op het eiland Java gelegen.

De landmacht, geheel afgescheiden van die van het moederland, bestaat uit Europeanen, Inlanders en Negers. De werving van deze laatsten ter Kust van Guinea heeft opgehouden.

Het leger is, behalve den staf van den Gouverneur Generaal, de Gewestelijke en Plaatselijke Staven, de Directie der Artillerie, den Staf der Genie, de Militaire administratie en den Geneeskundigen dienst, samengesteld uit:

18 Veld-bataljons Infanterie, elk van 4 compagnieën;

9 Garnizoens-bataljons Infanterie;

4 Garnizoens-Compagnieën »

4 Depot-bataljons »

3 Subsistenten-kaders;

1 Regiment Cavalerie, van 8 compagnieën;

21 Compagnieën Artillerie;

4 Compagnieën Genietroepen;

1 Korps Pupillen, van 3 compagnieën; (\')

1 Korps Stafmuzikanten;

1 Strafdetachement voor Europeanen en 1 voor Inlanders;

1 Suppletie-Depót.

De formatie en wezenlijke sterkte van het leger bedroeg op den 31 December 1876;

Formatie. Sterkte.

Officieren bij de Staven, den Geneeskundigen dienst

en de Militaire administratie (1)......................570 508

Officieren der Infanterie.................877 831

» » Cavalerie....................................40 34

)j » Artillerie....................................94 89

» » Mineurs en Sappeurs......................14 6

Kader van het korps Pupillen............................7 5

Militaire school............................................7 7

Militair huis van arrest....................................3 \'2

Te zamen . . . 1612 1482

1

(s) Onder deze zijn begrepen, in de formatie 61 en in de sterkte 39 officieren der Genie.

-ocr page 185-

171

*1 [

Onderofficieren, manschappen en paarden:

Sterkte.

; -\'iSfB

m

i

4

t\'y

19

5 ■:r-i

18385 637 1321 218 76

269

943 6

10591 452 2267 299 280

14457 669 1248 220 61

810 595

851 G00

19 64 31 60 23 79 110 630 339 234 35

2

364

21

662

■ Jl

Infanterie.....................

Cavalerie......................

Artillerie....... ..............

Mineurs en Sappeurs...........

Genie..........................

Topograph, bureau, lithogr. etabl. photogr. atel., instrum. mak.

winkel.......................

Militaire verkenningen..........

Korps Muzikanten.............

Kader van het korps Pupillen... Idem van het Huis van arrest..

Onderoffic. kwartiermeesters.....

Militaire school.................

Hospitaaldienst.................

Schrij vers-personeel.............

Gedetineerden..................

Boven de formatie gevoerden....

Te zamen...

Korpsen.

85 126 1017

575

»

»

155801quot;3461 69111731911451115513T298\' 1028\' 2109211405

104751 346 406 2054 335 » 295 »

Formatie.

O n

73

C lt;

091

% 1

PÉi

h#

tl

\'iÊ :,:pL

S|

vil

m

.iri\'f

■■■ • o W

33936 35548 450 pupillen.

Met de Officieren .

benevens .

|P

Behalve het staande leger heeft men op sommige hoofdplaatsen schutterijen, samengesteld uit Europeanen en daarmede gelijkgestelden van \'10 tot 45 jaren.

Bovendien heeft men op Java de volgende gewapende korpsen, niet tot het leger behoorende:

1. Pradjoerits, zijnde kleine afdeelingen inlandsche soldaten, in de hoofdplaatsen der meeste Afdeelingen; zij dienen tot wachten en escorten, en kunnen in oorlogstijd ook buiten hun gewest gebruikt worden;

2. Djajèng sekars, inlandsche ruiterij, in de hoofdplaatsen van verscheidene Residentiën, dienst doende als marechaussee; en Lijfwachten-Dragonders, kleine troepen Europeesche Cavalerie in Soerakarta en Djokjakarta. Beiden zijn thans ingelijfd bij het Regiment Cavalerie.

3. De Barisans (infanterie, cavalerie en artillerie), zijnde de krijgsmacht der inlandsche Vorsten op Madoera, en steeds beschikbaar om als hulptroepen het leger te versterken;

4. De Legioenen der onafhankelijke Prinsen in de Vorstenlanden van Java.

Sedert i Januari 1868 heeft Nederlandsch Indië een eigen materieel van schepen onder den naam van Koloniale Marine of Indische militaire Marine, uitsluitend bestemd voor den dienst in den Archipel, doch bemand met officieren en matrozen der Nederlandsche Marine. liet aantal en de hoedanigheid dezer schepen op 1 Januari 1878 is boven bij

37931 Met de

Officieren 39413 benevens 371 pupillen.

IJl fei

-ocr page 186-

172

de sterkte der Nederlandsche vloot (biz. 1G7) opgegeven. Bovendien was er op dien datum van de schepen, bestemd voor den algemeenen dienst, een auxiliair eskader van 4 schepen in Indië, namelijk:

i ijzeren ramtorenschip van 8 st. en 400 paardenkr. met 230 man.

•1 houten schroefst.sch. 1ste kl. » 46» » 250 » » 225 » 1 » » » » » 14 » » 250 » » 225 »

1 » » 2de d ygt; G » » 280 » » 130 »

Ook heeft men, onder den naam van Gouvernemenis-marine een aantal kleine vaartuigen in dienst, die ter beschikking der civiele autoriteit staan en wier bestemming is: het waken tegen zeeroof en sluikhandel; het verleenen van hulp aan schepen, die zich in zeegevaar bevinden; het bewaken van weinig belangrijke punten in den Archipel, en het vervoeren van Gouvernementsgoederen of personen. Zij bestond op 1 Januari 1878 uit 21 deels ijzeren deels houten stoomvaartuigen (waarvan 5 in aanbouw) en 68 zeilvaartuigen (waarvan 11 in aanbouw). Deze vaartuigen zijn grootendeels met Inlanders bemand; de gezagvoerders , stuurlieden en machinisten der stoomvaartuigen zijn echter altijd Europeanen. Die bemanning telde op genoemd tijdstip 959 Inlanders en 93 Europeanen.

A. JAVA. EN MADOERA.

Java of Djawa (5quot;52\'— 8o50/Z.B,; 122,,52\'— 132029\'O.L.) beslaat met Ma doer a eene oppervlakte van ruim 2444 vierkante geogra-pbische mijlen , en is alzoo ongeveer viermaal grooter dan Nederland. Het grenst ten noorden aan de Javaansche Zee, ten zuiden aan de Indische Zee, en wordt ten westen door de Straat Soenda van Sumatra, en ten oosten door de Straat van Bali of Balambangan van Bali gescheiden.

Het wordt verdeeld in de Gouvernementslanden en de Vorstenlanden.

De Gouvernementslanden, Madoera daaronder begrepen, bevatten 21 Residentiën, aan wier hoofd Europeesche Residenten staan. Iedere Residentie is verdeeld in Afdeelingen, aan wier hoofd een aan den Resident ondergeschikte Adsistent Resident is geplaatst. In eene enkele kleine Afdeeling is geen Adsistent Resident, maar alleen een inlandsch Regent, welke ambtenaren in de andere Afdeelingen den Adsistent Resident ter zijde staan. In de Residentie Batavia zijn echter geene Regenten.

De Vorstenlanden zijn het Keizerrijk Soerakarta (112 □ g. m.) en het Koninkrijk Djokjokarta (58 □ g. m.), welke echter ook een Resident hebben, die zorgen moet voor de naleving der verdragen, gesloten tusschen het Nederlandsch bewind en de vorsten van deze staten, welke den Koning der Nederlanden als opperheer huldigen. — In de Vorstenlanden wordt over de Inlanders recht gesproken door Javaansche rechtbanken naar Javaansche wetboeken.

De rivier Losari, welke langs de oostelijke grenzen van Tjeribon stroomt, en de Tji-Tandoeivi, die de Preanger-Regentschappen ten oosten begrenst, verdeden het eiland in de Soen da-dist rieten of Westelijk Java en in O o s t e 1 ij k of e i g e n 1 ij k Java.

-ocr page 187-

173

Voornaamste plaatsen. {\')

Residentiën.

A. De Soenda-disfrieten.

1. Bantam (Banton)......

2. Batavia, waartoo de afdee-

ling Buitenzorg behoort.

3. Krawang..........

4. Preanger-Regentschappen

5. Tjeribon (Tjirebon).....

Serang, Bantam, Anjer, Tjiringin. Batavia 99, Tangeran, Weltevreden,

Meester Cornclis, Buitenzorg. Poerwakarta, Krawang, Tji-kao.

Bdndong, ÏJandjoor, Soemedang, Garoet. Tjeribon, Indramajoe, Madjalengka.


II. Oostelijk Java.

Tegal, Brebes, Pamalang.

Pekalongan, Batang, Wiradessa.

Samarang 50, Oengaran, Demak, Sala-

tiga, Ambarawa.

Magelang, Temanggoeng.

Poerworedjo, Gombong, Wonosobo. Banjoemus, Tjelatjap, Poenvakerta. Soerakarta of Solo 60, Klattcn, Bojolali. Djokjokarta 80, Brosot.

Madioen, Ngawi, Patjitan, Pangoel. Kediri, Ngrowo, Blitar, Trengalek.

Patti, Djapara, Djowana, Koedoes. Rembang, Toeban, Lassem , Blora. Soerabaja 90, Grissee, Modjokerto. Pasoeroewan 20, Malang, Bangil. Probolinggo, Loemadjang, Kareksan. Besoeki, Panaroekan, Sitoebondo.

22. Banjoewangi (s)......Banjoewavgi, Sockorodjo.

23. Madoera...........Pamekassan, Bangkalan, Soemenap,

| Sampang.

De woningen der Javanen zijn veelal gebouwd van bamboesriet, met palmbladeren [atap) of eene soort van lang gras [alang alaiig), en in de bergstreken met middendoor gekloofde bamboezen bij wijze van pannen overdekt, en van een stuk land omringd. Steenon huizen worden somtijds, doch zelden, door de inlanders bewoond; de Chineezen daarentegen hebben meestal zoodanige gebouwen, waardoor hunne kampongs of wijken altijd van die der inlanders onderscheiden zijn. De woningen van de regenten hoeten dalems, de paleizen der vorsten kratons; deze zijn met brcedc steenon muren omgeven. De steden en dorpen zijn naar de inlandsche wijze aangelegd, niet uitzondering van Batavia, Samarang en Soerabaja, die grootendeels op de Europeesche wijze gebouwd zijn.

Het eiland wordt door vele goede wegen doorsneden. De voornaamste daarvan is de grootc postweg, welke bij Anjer aan de westkust

(\') De hoofdplaatsen zijn met cursieve letters opgegeven.

(\') De gewesten Bolélèng en Djembfana op Baü vormen eene afdeeling van de Residentie Banjoewangi.

6. Tegal. . . .

7. Pekalongan.

8. Samarang.

9. Kedoe.....

40. Bagelên. . . .

11. Banjoemas. .

12. Soerakarta of

13. Djokjokarta. .

14. Madioen. . . .

15. Kediri.....

16. Djapara. . . .

17. Rembang. . .

18. Soerabaja. . .

19. Pasoeroewan.

20. Probolinggo.

21. Besoeki. . . .

Solo.

-ocr page 188-

174

hegint, en zich grootnndepls langs de noordkust over Serang, Batavia, Weltevreden, Meester Cornelis, Buitenzorg, Tjandjoer, Bandong, Tjeribon, Tegal, Pekalongan, Sam ar art g, Patti, Djowana, Rembang, Toeban, Grissee, Soerabaja, Pasoeroewan, Probolinggo, Besoeki, Panaroekan, Soemberwaroe en Badjoel-mati tot Banjoewangi uitstrekt. Van dezen weg gaat een zijtak van Samarang zuidwaarts over Oengaran naar Bawen, alwaar hij zich in drie takken splitst, waarvan de westelijke over Temanggoeng, Wonosobo en Banjoemds naar Tjelatjap, de middelste over Magelang naar Djokjakarta, en de oostelijke langs Salatiga, Bojolali en Kartasoera naar Soerakarta loopt. Van Kartasoera gaat een tak langs Klatten naar Djokjakarta.

Van Samarang loopt een spoorweg naar de Vorstenlanden, en wol langs Kedoeng-djati naar Soerakarta, en vanhier langs Klatten naar Djokjakarta; met een zijtak van Kedoeng-djati naar de vesting Willem I. Ook is Batavia met Buitenzorg door een spoorweg verbonden, en Soerabaja met Pasoeroewan en Malang; terwijl nog voor andere lijnen concessiën verleend zijn en opnamen gedaan worden.

Den Sisten December 1875 bedroeg de bevolking van Jaya, Madoera daaronder begrepen, -18 335 778 zielen. Hiervan behoorden er 851 672 tot Soerakarta, en 437 700 tot Djokjakarta. Het aantal vreemde Oosterlingen, de Chineezen en Arabieren niet medegerekend, was 13 839 zielen. Indien de opgegeven officieele cijfers juist zijn, dan is Java, dat met Madoera 7502 zielen op de vierk, geogr. mijl telt, dichter bevolkt dan Nederland, en is de bevolking gedurende het laatste tiental jaren gemiddeld met ruim 400 000 zielen \'s jaars toegenomen.

De bevolking bestaat uit:

1. Javanen in Midden- en Oast-Java, Soendaneezen in West-Java, en Madoereezen, op Madoera en in Oost-Java. Zij belijden de leer van Mahomed , die echter bij de strandbewoners door den omgang met Arabische priesters stipter gevolgd wordt dan bij de bevolking van het binnenland, bij welke veel bijgeloof heerscht.

2. Malei ers of afstammelingen van Maleiers, voornamelijk langs de kusten, bijzonder nabij de hoofdplaatsen; zij bewonen meestal eene afzonderlijke wijk of Kampong, staan onder het bestuur hunner eigene hoofdlieden, zijn ondernemender dan de Javanen, en nemen Jeel aan den handel.

3. Boegineezen en Mangkasaren, langs de kusten, alwaar zij, evenals de Maleiers onder eigen hoofden, hunne kampongs bewonen en handel drijven.

4. Arabieren (9027), die overal gevonden worden, waar handel gedreven wordt, doch vooral te Grissee. Weinigen zijn van zuiver Arabische geboorte, en meestallen van een gemengd ras, uit Arabieren en inboorlingen der eilanden afkomstig; velen hunner zijn priesters of dragen een geestelijken titel.

5. Chineezen (195 384), die hunne zeden, gewoonten, taal en kleederdracht behouden, en op Java meestal aanhangers van Fo zijn, hoewel ook eenigen de leer van Confucius volgen. Ofschoon overal langs de kusten verspreid, bewonen zij echter in de voornaamste plaatsen afzonderlijke kampongs, en staan aldaar onder hunne eigene hoofden,

-ocr page 189-

•175

die den titel van Luitenun!, Kapitein, soms van Majoor voeren. Vele ambachten en neringen zijn nagenoeg bij uitsluiting in hunne handen; zij zijn pachters van het gouvernement en van bijzondere personen, uitmuntende landbouwers en fabrikanten; ook drijven zij soms een veel omvattenden handel, vooral kustvaart, die grootendeels in hunne handen en in die der Arabieren is. — Daar er geene vrouwen rechtstreeks uit China naar Nederlandsch Indië komen, huwen de Chineezen veeial niet inlandsche vrouwen of met de dochters hunner landslieden, bij inlandsche vrouwen verwekt.

6. De Heidenen van het Tengersche gebergte, bij den berg Brorno, in de residentie Pasoeroewan (omtrent 3000), die aanhangers zijn van den godsdienst van Brahma, hoewel zeer verbasterd.

7. De Ba doe wis of Badoewinen, op het Kendangsche gebergte in Bantam (omstreeks 900, volgens sommigen slechts 200), die misschien oorspronkelijk Boeddhisten waren, doch thans zeer verwarde godsdienstbegrippen hebben.

8. Europeanen, zonder de troepen en de soldatenkinderen, ten getale van 28 229.

Vroeger had men op Java ook eene klasse van slaven, die, in 1858, 4675 in getal en gewoonlijk huisbedienden waren; zij diendenquot;\'\' meer tot pracht en weelde dan tot arbeid op het veld. Bij de wet van 7 Juni 1859 is de slavernij in Nederlandsch Indië afgeschaft, en zijn dientengevolge al de slaven, tegen schadevergoeding aan de eigenaars vrijgelaten.

De west- en noordkust van Java is over hot algemeen laag, en op vele plaatsen tot op een meer of min aanmerkel ijken afstand moerassig. Zij biedt vele goede baaien, reeden en ankerplaatsen aan , waarvan de voornaamste zijn: aan de westkust, de Meeuwenbaai, gevormd door de Behouden Passage, welken naam men geeft aan de zeeëngte, die het Prinsen-eiland {Poeloe Pandit an] van Java scheidt, de Welkomstbaai, de Peperbaai en de reede van Anjer;— aan de noordzijde, de baaien van Bantam en van Batavia, de reeden van Indramajoe, Tjeribon, Tegal, Samarang, Djapara, Rembang, Toeban, Grissee, Soerabaja, Pasoeroewan en Besoeki. De reede van Soerabaja is de veiligste van alle, als zijnde tegen alle winden gedekt door het eiland Madoera.

De zuid- en oostkust is over het algemeen rotsachtig en steil, en biedt geene goede ankerplaatsen aan dan in de Wijnkoopsbaai, de Haven van Tjelatjap ten noorden van het eiland Noesa Kembanffan, en de Baai van Patjitan, die aldaar de eenige zijn, welke door groote schepen bezocht worden. De Sega ra Anakanof Kinderbaai, mede ten noorden van Noesa Kembangan, is wel veilig, doch heeft geene genoegzame diepte zelfs voor middelmatige vaartuigen. — Op vele punten zijn de kusten door koraalriffen moeielijk te naderen, vooral aan den zuidkant, waar bovendien de branding zeer hevig is.

Behalve Madoera, door de straat van dien naam van Java gescheiden, vindt men in de nabijheid van dit eiland vele kleinere,

-ocr page 190-

176

waarvan do meest bekende zijn: het reeds genoemde Prinsen-eiland; Dwars in den weg (Poeloe Soengejan), nagenoeg evenver van Java als van Sumatra, in het noorden van Straat Soenda; de Duizend eilanden (nog geen honderd in getal), vóór en in de baai van Batavia, waartoe Onrust (Poeloe Kapal), ten noordwesten van do hoofdstad, behoort; de Karimon-Djawa eilanden, ten noordon van Djapara, het reeds vernielde Noesa Kembangan, ten zuiden van Banjoemds, en Bawean, dat eene afdeeling van de Residentie Soerabaja uitmaakt.

Java kan verdeeld worden in een noordelijk vlakland en een zuidelijk bergland, welk laatste verre het grootste deel van het eiland inneemt. Het vlakland heeft eene zachte noordwaartsche helling; behalve in do nabijheid van Anjer, Samarang en Djapara, waar de kuststreek spoedig steil oploopt. De bergen zijn van vulkanischon aard: sommige zijn uitgebrand, andere rocken nog en richten van tijd tot tijd verwoestingen aan. Geen hunner bereikt de sneeuwgrens. Do voornaamste zijn (\'): de Salak (2200), Pangerango (3100) en Ge dé (*3000), belioorondo tot het dusgonoemdo Blauwe Gebergte op de grenzen van de afdeeling Buitenzorg en de Preanger-Regentschappen j de Tjerimai of Tj er mé ( *3000) in 7ym\'6o« ; de Slamat (*3400) in hot zuiden van Tegal; do Sin dor o (*3300) en Soembing (3400) op de grenzen van Bageltn en Kedoe; de Merbaboe (3100) op de grenzen van Samarang, Kedoe en Soerakarla; de Morapi (*2900) op de grenzen van Soerakarta, Djokjokarta en Kedoe; de Lawoe (*3300) op de grenzen van Soerakarta en Madioenj de Ardjoeno (*3500) in hot westen van Pasoeroetvan, op de grenzen van Soerabaja j de Bromo (*2300) en de Seméroe (*3800), de hoogste berg van Java, op de grenzen van Pasoeroetvan en Probolinggo.

De volo rivieren hebben geen uitgestrekten loop, doordien zij meest alle eene noordwaartsche of zuidwaartsche richting hebben. Die, wolko in de Javaansche Zee uitwateren, on ton allen tijde eenige mijlen ver door prauwen of inlandsche vaartuigen kunnen opgevaren worden, zijn: de Tji-Oedjong in Bantam, welke naar het dorp, aan haren mond gelegen, ook wel Rivier van Pon tang genoemd wordt; de Tji-Doerian, doorgaans Tji-Kandi geheeten, welke de grensscheiding tusschen de Rosidentiën Bantam en Batavia vormt, en bij Tanara in zee valt; de Tji-Dani of Rivier van Tangoran, welke de Residentie Batavia doorstroomt en bij Ontong-djawa haren mond heeft; de T j i-Li weng, meestal Gr oote R i v ie r genoemd (2), die door dezelfde Residentie en door de stad Batavia loopt; de Tji-Taroem of Rivier van Krawang, welke in de Preanger-Regentschappen haren oorsprong neemt, en door Krawang, gedeeltelijk langs do grenzen van Batavia, loopt, en do Tji-Manoek of Rivier van Indramajoe in de Prean-

(\') De tusschen haakjes geplaatste cijfers duiden in ronde getallen de hoogte in meters aan boven de oppervlakte der zee; bij do werkende vulkanen is een sterretje (\') gevoegd.

O Zij heeft dien naam, niet omdat zij de grootste rivier van Java, maar omdat Bij de grootste in den omtrek van Batavia is.

-ocr page 191-

ger-Regentschappen cn Tjerihon. — Do rivieren, wolke aan de zuidzijde uit wateren, zijn uit zee moeielijk te naderen door do gevaarlijke branding en do banken, die meestal voor hare monden gevonden worden. De voornaamsto zijn: do Tji-Tandoewi, dio grootendeels de grensscheiding tusschen de Preanger-Reyentschappen en Tjerihon uitmaakt en in do Segara Anakun uitloopt; de Serajoe, in Bagelén cn Banjoemds, welker mond verslijkt is, doch dio door oen kanaal met do Haven van Tjelatjap verbondon is, cn de Progo, in Kedoe on Djokjokartaj do twee cerstgenoenido kunnen ver het binnenland in door prauwen opgevaren worden, hetwelk bij de laatste, hoewel breed en diep, door don sterken stroom geen plaats kan hebben. — Do twee belangrijkste stroomen van Java storten zich in de Straat van Madoera, en zijn de Solo of Bengawan en de Kediri of Rivier van Soerabaja. De eerste ontspringt op den Merapi, en loopt eerst Oostwaarts naar de stad Soerakarta; vanhier wendt zij zich doorgaans in eene noordoostelijke richting, doch met vele kronkelingen, door de Residentiën Soerakarta, Madioen, Rembang en Soerabaja naar de evengenoemdo straat, waarin zij ten noorden van Grissee uitloopt: zij is voor prauwen bevaarbaar van boven de stad Soerakarta af, en neemt bij Ngawi, op do grenzen van Madioen en Rembang, de bevaarbare Oen toeng of Rivier van Madioen op, die door do Residentie van dien naam van. het zuiden naar het noorden langs de stad Madioen stroomt. De Kediri neemt onder den naam van B ran ta s haren oorsprong in de Residentie Pasoeroewan, loopt door Kediri en Soerabaja, en valt met twee voorname armen, waarvan de linker of Kali-maas door de stad Soerabaja stroomt, mede in de genoemde straat: zij is voor een groot deel bevaarbaar voor inlandsche vaartuigen.

De grond is zeer vruchtbaar en levert niet alleen allerlei keerkringsvruchten (kokosnoten, mangga\'s, pisang of bananen, limoenen, ananassen, citroenen, oranje-appel on, granaten en meerandere), maar in de hoogere streken ook vele Europeesche groenten en veldvruchten. De landbouw heeft eene aanzienlijke hoogte bereikt, en verschaft, behalve maïs of Turksche tarwe, rijst, die het gewone voedsel der inlanders uitmaakt, en waarvan eene groote hoeveelheid uitgevoerd wordt, maar voornamelijk koffie en suiker, die, evenals de indigo, peper, tabak, thee, kaneel en kina-bast, grootendeels naar\'het moederland gevoerd worden. Men bouwt ook nopal voor de cochenille-teelt. Waar de grond onbebouwd is, vindt men groote wouden methooge zware hoornen, van welke de Djati-bosschen vooral in het midden des eilands, die uitmuntend timmerhout, ook voor den scheepsbouw, opleveren, bijzonder in aanmerking komen.

In 1872 bedroeg op Java en Madoera do invoer van koopmanschappen zoo van particulieren als van het gouvernement eene waarde van bijna 60, de uitvoer eene van bijna 108 millioen gulden. (\')

(*) Na 1873 is de waarde van den in- en uitvoer op Java en Madoera niet meer afzonderlijk opgegeven maar vereenigd met die van de Buitenbezittingen. In 1875 bedroeg de waarde van den invoer in geheel Nederlandsch Indië ƒ241,087,274, en die van den uitvoer ƒ 270,085.3G3.

I. 12

-ocr page 192-

-178

Uit het dierenrijk vindt men hoofdzakelijk buffels of karbonwen, die niet alleen tot voedsel dienen, maar ook voor den landbouw en het vervoeren van lasten onontbeerlijk zijn, een klein doch sterk en vlug ras van paarden, Bengaalsche koeien, uit Europa overgebracht rundvee, schapen, geiten en zwarte oibonte varkens. Van de wilde dieren zijn de voornaamste de rhinoceros of het neushoorndier (in de hoogere streken van Westelijk Java), de tijger (in de minst bewoonde deelen), het wilde zwijn, de jakhals of chakal, de aap, Ae civetkat. Langs de kusten heeft men haaien en krokodillen. Van de vogels komt hoofdzakelijk in aanmerking eene soort van zwaluwen, die de bekende eetbare vogelnestjes, een voornaam artikel van uitvoer vooral naar China, opleveren. Hoenders, ganzen, eenden, kalkoenen en duiven zijn zeer talrijk.

Belangrijke aderen van erts en andere delfstoffen zijn op Java niet gevonden, met uitzondering alleen der steen- of bruinkolenAagtin in Bantam, Tjeribon en elders, die echter niet bewerkt worden, dewijl zij van geringe zwaarte en hoedanigheid zijn. Daarentegen treft men vele warme en minerale bronnen aan. De zoutwellen van Koewoe, ten zuidoosten van Samarang, leveren slecht keukenzout; overigens wordt eene groote hoeveelheid uitmuntend zout voor Gouvernementsrekening (monopolie) uit zeewater vervaardigd op Madoera en vroeger ook op sommige plaatsen van Java\'s noordkust.

Voor het krijgsbewind is Java verdeeld in 3 groote militaire com-mandementen, wier hoofdplaatsen zijn Batavia, Samarang en Soerabaja.

De noordkust van het eiland is nagenoeg overal voor den vijand genaakbaar; de zuidzijde bijna nergens, en de haven van Tjelafjap, aan dien kant het meest kwetsbare punt, is sterk door hare gunstige ligging en de aangelegde verdedigingswerken.

Daar de vroegere Oostindische Compagnie bij de meeste voorname plaatsen sterkten deed bouwen, vindt men op Java eene groote menigte kleine forten, waarvan er vele half gesloopt of vervallen zijn, en genoegzaam alle waarde verloren hebben. Na het eindigen van den oorlog op Java in 1830 ontwierp de Generaal Van den Bosch (van 1830 tot 1833 Gouverneur Generaal van Neder] andsch Indië) tot verdediging van dat eiland een plan, hetwelk echter slechts gedeeltelijk is uitgevoerd, en waarnaar de volgende sterkten gebouwd zijn:

Aan of nabij de kust der Javaansche Zee .-

Het fort Prins Frederik, bij Weltevreden;

De citadel Prins van Oranje, bij Samarang;

De citadel Prins Hendrik, aan den rechteroever en den mond der Kali-Maas, bij Soerabaja;

In het binnenland:

Het fort teWonosobo in Bagelên, op de zuidwestelijke helling van den Sindoro, nagenoeg 780 meter boven den zeespiegel, aan den weg van Ambarawa naar Tjelatjap;

De vesting Willem I, in Samarang, bij Ambarawa, niet ver van Bawen, waar de groote weg naar de Vorstenlanden zich in tweeën splitst; alsmede het zuidwaarts daarvan gelegen versterkte kampement te Banjoe-biroe j

-ocr page 193-

170

Het fort Generaal van den Bosch, bij Ngawi, aan do samenvloeiing van de Solo en de Gentoeng of Rivier van Madioen.

Van de oudere sterkten komen vooral in aanmerking de forten bij Soerakarta en Djokjokarta, die de kratons der vorsten bestrijken; dat bij Klatten, halverwege tusschen die steden gelegen, en de forten bij Anjer aan Straat Soenda en bij Barjoewangi aan Straat Bali.

Bij Poerworedjo, do hoofdplaats van Bagelen, vindt men het kampement Gedong Kebo.

Te Soerabaja is een artillerie-constructie-winkel en eene pyrotechni-sche werkplaats; aldaar en op het eiland Onrust maritieme etablissementen. Ook heeft men te Soerabaja eene fabriek voor de marine en het stoomwezen.

Tot opleiding van Onderofficieren tot Officieren van do Infanterie en de Militaire administratie is er eene school te Meester Cornells; ter opleiding tot Artillerie-officieren eene school te Weltevreden.

Het eiland Madoera, dat eene Residentie op zichzelf vormt, is 97 vierkante geographische mijlen groot, en telde den Sisten December 1875, 757 953 inwoners, waaronder 509 Europeanen, 5827 Chineezen, 1171 Arabieren en 4987 andere vreemde Oosterlingen. Het bestaat uit de Regentschappen Madoera, Sampang, Soemenap en Pame-kassan. Het laatste wordt rechtstreeks door een Nederlandschen Resident bestuurd. Madoera, Sampang en Soemenap hebben nog inland-sche Regenten, die echter de opperheerschappij van den Koning der Nederlanden erkennen.

De Regent van Madoera houdt zijn verblijf te Bangkalan; die van Soemenap te S o e m e n a p; die van Sampang , te Sampang; P a m e k a s-san is de hoofdplaats der Residentie.

De grond is- eene afwisseling van bergen, heuvels en vlakten, en aan den zeekant onvruchtbaar. Do binnenlandsche vlakten zijn zeer geschikt voor den landbouw, en leveren hoofdzakelijk muis; er wordt ook rijst, koffie, tabak en peper gebouwd.

B. SUMATRA.

Sumatra (112lt;,5C\' — 123043\' O.L. en S-iö\'N.B. — 5U59\'Z. B.) wordt door de Straat van Malaka van het schiereiland van dien naam gescheiden, en beslaat eene oppervlakte van ongeveer 8000 vierkante geographische mijlen.

Van het noordwesten naar het zuidoosten wordt de westelijke, kleinere helft van Sumatra doorsneden door eene bergketen van vulkanischen aard, welke onder den algemeenen naam van Boekit Barisan bekend is, en zich van de Indische Zee tot op een afstand van 15—25 geographische mijlen in het binnenland uitstrekt met groote kronkelingen en bochten, waarvan de glooiingen op sommige plaatsen de zee naderen en de gemeenschap overland langs het strand meer of min belemmeren. De hoogste bekende bergen zijn; de Abong-Abong (3200) en de Loese (3400), in Atjih; de Pasaman ofOphir (2900), onder

-ocr page 194-

180

dfin evenaar; de Singalang (3000) en de Me ra pi (*2900), in de Padangsche Bovenlanden; de Indrapoera (\'3800), in het zuiden dei-Residentie Padang, en de Dempo (*3200), in het westen der Residentie Palembang.

De smalle vlakte langs de westkust wordt besproeid door eene over-groote menigte rivieren, die echter door hare geringe breedte en sterken stroom grootendeels onbevaarbaar zijn. De oostelijke, grootere helft van het eiland is geheel vlak, aan de kusten op vele plaatsen moerassig, en heeft rivieren van meer breedte en een uitgestrekter loop, waarvan de voornaamste zijn:

1. De Rivier van Palembang, die geheel tot de Residentie van dien naam behoort, onder den naam van Moe si op de grenzen der Residentie Beng koelen, op den Oeloe Moesi of Boekit Besar (•1500 M.) ontspringt, en met drie armen, waarvan de Soensang de westelijkste en voornaamste is, in de Straat van Bangka uitloopt. Zij is tot boven Palembang voor zware fregatten bevaarbaar, en beneden die stad op sommige punten meer dan 600 meter breed. De voornaamste bevaarbare zijrivieren der Moesi zijn: (L.) de Ra was, (R.) de Lematang, Ogan en Komering.

2. De Banjoe Asin of Zout-rivier, in de Residentie Palembang, die uit de samenvloeiing van verscheidene beken ontstaat, en met de Soensang verbonden is. Zij is voor groote schepen bevaarbaar en valt in de Straat van Bangka.

3. De Rivier van Djambi, die onder den naam van Batang Hari uit de Padangsche. Bovenlanden komt, de bevaarbare Limoen (R.) opneemt, Tanah Pileh en Moewara Kompeh besproeit, en met verscheidene monden in zee valt.

4. De Indragiri, welke ontstaat uit verscheidene beken, die haren oorsprong nemen in het midden der Padangsche Bovenlanden, en zich ten oosten van Tandjong Ampalo vereenigen onder den naam van Kwan-tan. Dezen naam verwisselt de rivier lager met dien van Indragiri, welken zij behoudt, totdat zij zich 15—16 geographische mijlen beneden het aan hare beide oevers gelegen Ringat (voormalige hoofdplaats van het Rijk Indragiri) met vier armen tegenover het eiland Lingga in zee stort. Een paar mijlen beneden het gemelde vereenigingspunt wordt zij bevaarbaar voor kleine prauwen, bij Loeboe Djambi voor grootere vaartuigen.

5. De Mahi, welke in de Padangsche Bovenlanden ten oosten van Bondjol uit den Boekit Gedang ontspringt, bij Kot a Baroe voor kleine prauwen bevaarbaar wordt, en zich omtrent twee dagreizen ten oosten van die plaats met de Kam par (L.) vereenigt. Vervolgens wordt zij door eenigen Mahi, door anderen Kam par genoemd. Na de bevaarbare. Sibajang (R.) opgenomen te hebben, krijgt zij den naam van Kampar besar of Groote Kampar, die bij de voorname inland-sche handelplaats Poeloe Lawang door groote schepen bevaren wordt, en iets lager in de Straat van Malaka uitloopt.

G. De Siak of Tapoeng, die haren oorsprong heeft in de bergreeks, welke de Padangsche Bovenlanden ten oosten begrenst, bevaarbaar

-ocr page 195-

181

wordt bij het aanzienlijke dorp Paken Baroe, de stad Siak in tweeën splitst, en 16 geographische mijlen lager onder den naam van Koe wa 1 a Siak in de Straat van Mataka valt.

7. De R o k a n, welke onder den naam van S o e m p o e r op de grenzen der Padangsche Bovenlanden ontstaat, en insgelijks in de ovengenoemde straat uitwatert.

De Straat Soenda vormt in de Lampongsche Districten de L am pong s-baai en de Semangka- of Keizersbaai.

De kustlanden zijn zeer vruchtbaar, en leveren rijst, mais, sago cnpeper in grooten overvloed, verder koffie, katoen, kaneel, muskaatnoten, kamfer, henzoïn (eene welriekende, harsachtige gom) enz.; de bergachtige streken, vooral in het zuiden, zijn met groote, soms ondoordringbare wouden bedekt, en bevatten goud, ijzer, steenkolen (van uitmuntende hoedanigheid in de Padangsche Bovenlanden), salpeter, zwavel en andere delfstoffen. Men vindt er dezelfde diersoorten als op Java, doch ook olifanten, zwarte beren, herten en den orang oetan.

Het Nederlandsch grondgebied op Sumatra bestaat uit het Gouvernement van Sumatra\'s Westkust, de Residentie Bengkoelen, de Residentie Lampongsche Districten, de Residentie Palembang, de Rijken Indragiri en Kwantan, en de Residentie Sumatra\'s Oostkust bevattende het Rijk Siak en onderhoorigheden. Voorts rekent men daartoe thans ook het Gouvernement van Atjih en onderhoorigheden (zie blz. 183).

I. Het Gouvernement van Sumatra\'s Westkust strekt zich uit van Oedjong Petikalla op 2°22\'N. B. ten noorden van Sing kei, tot aan de rivier Mandjoeta, en heeft tot hoofdplaats Padang. Het is verdeeld in drie Residentiën: Tapanoeli, de Padangsche Benedenlanden en de Padangsche Bovenlanden.

a. De Residentie Tapanoeli bevat de kuststreek van Oedjong Petikalla tot Tandjong Toewa voorbij Natal, de landschappen Angkola en Mandaïling, benevens Poeloe Nias en onderhoorige eilanden. Do voornaamste havens zijn Singkel, Baros, Siboga en Natal. Siboga ligt aan de ruime en veilige Baai van Tapanoeli, welke eene geheele vloot kan bevatten. Do hoofdplaats is voor alsnog Siboga, hoewel Padang Sidem-poean in het binnenlandsche landschap Angkola gelegen daartoe reeds sedert geruimen tijd bestemd is.

b. De Residentie Padangsche Benedenlanden of eenvoudig Padang, met de hoofdplaats Padang, strekt zich uit langs de kust van Tandjong Toewa tot aan do rivier Mandjoeta, en bevat wijders het landschap Rau bonevens de Batoe- , Mentawei- en Pageh- of Nassau-eilanden. Aan zee liggen Ajer Bangis, Ti koe, P riant an, Padang (15000 inw.) en Indrapoera.

c. De Residentie Padangsche Bovenlanden ligt ton oosten van de Residentie Padangsche Benedenlanden, en omvat het voornaamste gedeelte van het voorheen machtige Rijk van Menangkabau. Zij wordt voor een der vruchtbaarste, schoonste en meest bevolkte gedeelten van gansch Sumatra gehouden. De hoofdplaats is Boekit Tinggi Fort de Koek, inliet landschap Agam. Behalve door deze sterkte worden de Padangsche Bovenlanden beschermd door verscheidene forten, waarvan de voornaamste

-ocr page 196-

182

zijn het fort Van der Capellen, ten zuidwesten, dat te Padang Pandjang, ten zuidoosten van den Merapi, dat te Pajakomba, hoofdpost der L Kotas of Rana Lima Poeloeh, en dat te So lok in de XIII Kota\'s.

II. De Residentie Bengkoelen, waartoe ook het eiland Engano behoort, strekt zich langs de westkust uit, van de rivier Mandjoeta tot aan den Vlakken Hoek of Tandjong Blimhing of Rata, het zuid-westelijkste punt van Sumatra. Zij heeft tot hoofdplaats Bengkoelen i dat door het aan zee gelegen fort Marlborough beschermd wordt. Op geringen afstand van de kust ligt het Ratten-eiland of Poeloe Tikoes, dat den schepen eene veilige ankerplaats aanbiedt.

III. De Residentie Lampongsche Districten beslaat het zuidelijk deel van Sumatra, en heeft tot hoofdplaats Telok Betoeng, aan de Lampongs-baai.

IV. De Residentie Palembang bevat het voormalige Rijk van dien naam, en grenst ten zuiden aan de Lampongsche Districten, waarvan zij door de rivier Masoedji gescheiden is, ten oosten aan de Javaansche Zee en de Straat van Bang ka, ten noorden aan het Rijk van Djambi, ten westen aan de Residentie Bengkoelen. De hoofdplaats Palembang, met 46000 inwoners, ligt grootendeels aan den linkeroever en 12 geogra-phische mijlen van den mond der rivier van dien naam; zij heeft een sterk fort, vroeger den kraton van den Sultan; de dalem of eigenlijke woning van den Sultan is thans de woning van den militairen Commandant.

Eene onderhoorigheid van de Residentie Palembang is het Rijk van Djambi, welks Sultan het oppergezag van Nederland erkent. Hij houdt zijn verblijf te Doesoen Tengah, twee dagreizen boven de hoofdplaats Tanah Pileh {Nieuw-Djambi), aan de Rivier van Djambi, aan wier samenvloeiing met de Kompeh (R.) Moewara Kompeh ligt, waar ons bewind eene vestiging heeft.

V. Ten hoorden van Djambi vindt men het Rijk van Ind ragiri, met het daaraan onderhoorige, westwaarts gelegene Kwant an of Loeboe Djambi, wier Vorsten en Hoofden de opperheerschappij\'van Nederland huldigen De beide Rijken benevens het ten zuiden van Indragiri gelegene landschap Refeh zijn onderhoorigheden van de Residentie Riouw. De hoofdplaatsen zijn: van Indragiri het aan de rivier van dien naam gelegene Djapoera; van K wan tan Loeboe Djambi, aan denzelfden stroom, die hier Kwantan genoemd wordt.

VI. De Residentie Sumatra\'s Oostkust bestaat uit hetrijkSiak, het daaraan onderhoorige ten zuiden er van gelegene Kam par en een aantal meer noordwaarts liggende staatjes, van welke De li het belangrijkst is, en strekt zich uit van Indragiri tot Atjih, van welk laatste zij gedeeltelijk door het riviertje Tamian wordt gescheiden. Voorts behooren er too eenige langs de kust in de Straat van Malaka gelegene eilanden, van welke Bengkalis, Padang, Panljor, Rantau en Roepat de voornaamste zijn. Alleen het eiland Bengkalis, waar ook de zetel van het Europeesch bestuur is gevestigd en de Resident verblijf houdt, is rechtstreeksch Gouvernements grondgebied; overal elders wordt het bestuur uitgeoefend door Inlandsche Vorsten en Hoofden

-ocr page 197-

■183

onder toezicht van Nederlandsche ambtenaren. De hoofdplaats van S i a k, waar de Sultan resideert, is Siak, aan de rivier van denzelfden naam ; die van D e 1 i, dat met enkele andere landschappen ceno Adsistent-Residentie vormt, Laboean Deli, de standplaats van den Adsistent-Resident.

Een betrekkelijk klein deel van Sumatra is nog onafhankelijk, en wel:

I. De onafhankelijke Bataklanden, in het binnenland tusschen de Residentie Tapanoeli en de onderhoorigheden van Siak.

II. Het kleine staatje Taroemon, aan de westkust onmiddellijk ten Noorden van de Residentie Tapanoeli.

III. Het Rijk van Atjih of Atsjin, dat het Noorden van het eiland beslaat en zich aan de westkust uitstrekt tot Silikat, op nagenoeg 2050\'N.B., waar het aan Taroemon grenst, en aan de oostkust tot Kaap Tamian (4025/N.B) , waar het begrensd wordt door landschappen, die tot Siak behooren. De hoofdplaats is Atjih, in het noorden; aan de westkust vindt men eene menigte havens, uit welke veel peper wordt uitgevoerd, en die daarvan den naam van Peperhavens dragen.

In het jaar 1874 is echter de hoofdplaats Atjih door de Nederlanders veroverd en aan den in een Nederlandsch fort herschapen kraton des Sultans de naam Kuta Radja gegeven. Later hebben achtereenvolgens ook de meeste kustplaatsen de suprematie van Nederland, althans Mn naam, erkend. In Januari 1878 is hot burgerlijk en militair bestuur over Kota Radja en zijnen naasten omtrek, waar ons gezag ten minste eenigszins gevestigd is, opgedragen aan eenen Hoofdofficier der landmacht met den titel van Gouverneur van Atjih en onderhoorigheden, zoodat men thans ook spreekt van het Gouvernement van Atjih. De geheele bevolking van het binnenland blijft zich echter, waarschijnlijk met geheime medewerking van die der kuststaatjes, nog (1879) zoo krachtig tegen onze vestiging verzetten, dat het vooralsnog voorbarig zoude zijn Atjih onder de Nederlandsche bezittingen te rekenen.

Een groot deel der binnenlanden is geheel onbekend; vandaar dat het aantal inwoners niet kan bepaald worden, en de opgaven daaromtrent zeer verschillen. Sommigen schatten het op 4 500 000 zielen; in verhouding met de volkstellingen in de Gouvernementslanden (\') zal het ongeveer 3 000 000 zielen bedragen.

De inboorlingen van Sumatra en der eilanden aan de westkust zijn deels M a 1 e i e r s, deels B a t a k s.

Tot de Maleiers behooren de Atjineezen, in het noorden; de eigenlijke Maleiers in het Gouvernement van Sumatra\'s Westkust; de oorspronkelijke bevolking van Bengkoelen; de Redjangs en de Pasoemahs in het zuidwesten van Palemhang, alsmede de bewoners van Korintji (ten westen van Djambi): de met den Javaanschen stam vermengde inboorlingen van Palembung, Djambi en Indragiri, benevens die van Siak en onderhoorigheden.

Tot de Bataks rekent men de eigenlijke Bataks of Batta\'s en de inboorlingen van de meeste eilanden, die zich langs de westkust

(\') Zie do bevolking dor Gouvernementslandeu aan liet einde van dit hoofdstuk.

-ocr page 198-

•184

van Sumatra uitstrekken. Ook de tot de Mal e ie r s behoorende bevolking der Lampomjsche Districten schijnt hier en daar met de Bataks vermengd te zijn.

Evenals in de andere deelen van den Archipel, hebben zich op Sumatra ook Chineezen, Arabieren en andere Oosterlingen, voornamelijk om don handel, nedergezet.

De bewoners zijn of heoten grootendeels Mahomedanen. Onder de Maleische bevolking van het Rijk van Menangkabau (de tegenwoordige Padangsche Bovenlanden) ontstond in het begin dezer eeuw eene nieuwe godsdienstsekte, die der Padri\'s (godgeleerden), om hunne hen kenmerkende witte kleeding ook Orang Poetihs (d. i. witte menschen) genoemd, die als hervormers van hot verbasterde Islamisme optraden; zij breidden hunne leerstellingen met het zwaard uit, maar wierpen tevens het vorstelijk bestuur omver, en voerden de geestelijke of priesterheerschappij in. Hunne macht is in 1838, na een langdurigen en hardnekkigen oorlog, door ons gouvernement geheel gefnuikt.

Bij de Bataks, alhoewel sommige stammen niet op den laagsten trap van beschaving staan, heerscht nog de gewoonte van ter dood veroordeelde misdadigers op te eten. Iedere stam heeft zijne bijzondere goden of geesten, die hij aanbidt, onder welke ook de Bégoes of geesten van overledene bloedverwanten voorkomen. Sommigen hunner zijn door de nabuurschap of door do overheersching der Padri\'s wel tot het Islamisme overgegaan; doch deze godsdienst heeft bij hen geen diepe wortelen geschoten, en de indrukken, welke dit volk van den eenigen God gekregen hoeft, zijn genoegzaam verdwenen.

C. BIOÏÏW, BANSKA. EN BLITONG.

i. De Residentie Riouw bevat, behalve de Rijken van Indragiri en Kwantan op de oostkust van Sumatra, de geheele eilandengroep, welke ten zuiden van het schiereiland Malaka ligt, en daarvan en van het Britsche eiland Singapoera door de Straal van Singapoera gescheiden is, benevens do oost- en noordoostwaarts in do Chineesche Zee gelegen Tim-halan-, Anamhas-, Natoena- en Serasan- of Zeeroovers-eilanden.

De voornaamste eilanden van deze Residentie zijn Binta n of B i n t ang en het zuidwaarts daarvan liggende Lingga. Hot eerste beslaat eene oppervlakte van ruim 20, het andere van bijna 18 vlerk, geogr. mijlen.

liet Nederlandsch bewind wordt alleen rechtstreeks uitgeoefend op Tandjong Pinang, een eilandje, ruim een vierkante geogr. mijl groot, ten zuidwesten van Bin tan. Hier ligt de hoofdplaats Ricuw, eene vrijhaven, aan de straat van dien naam, beschermd door het fort Kroonprins.

quot;Voor den uitvoer levert Bin tan peper, doch vooral ga-nhir, eene plant , uit wier bladeren de bittere zelfstandigheid getrokken wordt, die bij de betel behoort, en in Europa onder den naam van Terra Japonica bekend en vooral als looistof belangrijk is.

Op Bintan bestaat do meerderheid der bevolking uit Chineezen» die op groote schaal gambir en peper bouwen. Op het einde van 1873

-ocr page 199-

185

bedroeg de bevolking der Residentie Riouw, Indragiri en Kwanfan niet medegerekend, 72310 üielen, waaronder 160 Europeanen, 37509 Chi-neezen en 223 andere vreemde Oosterlingen.

Westwaarts van Bintan en zuidwaarts van Singapoera liggen de Karimon-eilanden, waarvan het voornaamste ,Groot-Karinion, bekendis door het uitmuntende tin, dat het heeft opgeleverd. De mijn-arbeid geschiedde door Chineezen ten voordeele van de te Amsterdam gevestigde Karimon-tin-maatschappij, doch is in 1868 gestaakt, dewijl de voorraad tin was uitgeput.

Do Sultan van Lingga, wiens heerschappij zich over de geheele eilandengroep uitstrekt, en wiens oppergezag door den Vorst van Indragiri erkend wordt, oefent het bewind uit door een Onderkoning, die gevestigd is op het nabij Riouw gelegen eilandje Penjingat, en in alle onderhandelingen met het Nederlandsch gouvernement als gevolmachtigde van den Sultan optreedt.

2. De Residentie Bangka omvat hot eiland van dien naam benevens de omliggende eilandjes, waaronder voornamelijk do zuidoostwaarts van Bangka gelegen Lepar-groep.

Bangka (230 vierk. geogr. mijlen) wordt door Straat Bangka van Sumatra gescheiden, en heeft vele bergen, waarvan de Maras, in het noorden, ten zuiden van de Klahat-baai, de hoogste is en zich ruim 800 meter boven don zeespiegel verheft; de meest bekende is de Mo-nopijn of Munoembing (500 meter), ten noorden van Muntok, aan de westzijde van het eiland, tegenover den mond der Soensang.

De steen- en kalkachtige grond van Bangka is over het algemeen ongeschikt voor bebouwing, liet hoofdvoortbrengsel is tin. De 186 gouvernements- en 159 particuliere mijnen, welke op het eiland in 1876 bewerkt werden, leverden ruim 62912 pikols (\') tin. De Gouvernements-mijnen worden, onder het opzicht van Europeesche ambtenaren, bewerkt door Chineezen.

De hoofdplaats Muntok aan Straat Bangka, beschermd door een fort, waar de Resident zijn verblijf houdt, is voor den grooten handel opengesteld.

Het bestuur over de Lepar-eilanden is toevertrouwd aan een Europeesch Posthouder, aan do bevelen van den Resident van Bangka onderworpen, wien eenig inlandsch personeel is toegevoegd.

De bevolking der Residentie bedroeg, op het einde van 1875, 65751 zielen; hieronder waren 213 Europeanen en 19523 Chineezen , waaronder 7879 mijnwerkers.

3. De sedert 1853 op zichzelve staande Adsistent-Residentie B li tong of Bill it on bevat het eiland van dien naam (119 vierk. geogr. mijlen), dat door Straat Gaspar van Bangka en door de Straat van Kari-mata van Borneo gescheiden is. Aan bijzondere personen is in 1850 (sedert 1860 de Billiton-mnafschappij) de ontginning der tingronden van dit eiland toegestaan. Do opbrengst der 99 hier aanwezige tinmijnen

(\') Eeu pikoi - 62,ü kilogrammen.

-ocr page 200-

•186

bedroeg in 1870 ruim 59532 pikols. Zij werden bewerkt door 3856 Chineozen. — Tot deze Adsistent-Residentie, waarvan Tandjong Pandang , aan de westkust, de hoofdplaats is, behooren ook de eilandjes, beoosten de hepar-eilanden en in de onmiddellijke nabijheid van Biltong gelegen.

Op het einde van 1875 bedroeg de bevolking 27840 zielen, waaronder 64 Europeanen en 5G22 Chineezen.

D. BORNEO.

Borneo (126033\'— 13702\'O.L.; 70N.B.—4(,20\'Z.B.) beslaat eene oppervlakte van bijna 13000 vierkante geographische mijlen. Het heeft ten noorden de Chineesche Zee , ten noordoosten de Mindoro-zee, ten oosten de Zee van Celebes en de Straat van Mangkasar, ten zuiden de Ja-vaansche Zee, ten westen de Straat van Karimata en de Chineesche Zee.

De kusten zijn over het algemeen laag en doorsneden met vele moerassen, die in den drogen tijd geheel of gedeeltelijk verdwijnen. Do binnenlanden daarentegen bevatten vele gebergten, die de hoogte van 1800 meter boven den zeespiegel niet overschrijden. De hoogste der bekende bergen van Borneo is de Kina-Baioc, ten noorden van het meer van dien naam, in het noorden van het eiland, welke zich ongeveer 3500 meter boven het vlak van den oceaan verheft.

Belangrijk is het aantal rivieren, waarvan er vele een uitgestrekten loop hebben en door aanzienlijke vaartuigen tot diep in de binnenlanden kunnen opgevaren worden. De voornaamste zijn: do Kapoeas of Rivier van Pontianak, welke aan hare rechterzijde de Rivier van L an dak opneemt, en met verscheidene monden aan de westkust in de Chineesche Zee wïtyiaXei\'*,, de Kahajan, deKapoeas Moeroeng en de Barito ofBandjar, die in de Javaansche Zee vallen, en do M a h a k a m of Rivier van Koetei, die zich in de Straat van Mangkasar ontlast.

De grond van Borneo bevat veel goud, ijzer en steenkolen, verder antimonium, tin, kwik, diamanten en platina. De bodem is uitermate vruchtbaar, maar de landbouw nog van weinig beteekenis, en de uitvoer daardoor gering. De bosschen zijn zeer rijk in goede houtsoorten, doch er wordt door do inboorlingen weinig nut van getrokken. Het planton- en dierenrijk heeft hier nagenoeg hetzelfde aanzien als op Java en Sumatra.

De bevolking is zeer schaarsch en kan ten hoogste op 1 400 000 zielen geschat worden. De oorspronkelijke bewoners van het land, D aj a k s genoemd, zijn voor hot meerendeol nog geheel onbeschaafd en woest, vooral in de binnenlanden. Zij wonen over het algemeen langs de oevers der rivieren, en zijn Heidenen. In de kustlanden zijn zij in den regel onderworpen aan de Arabieren, M a 1 o i e r s en B o e g i-neezon, die zich aldaar aan de monden en oevers dor rivieren gevestigd hebben, en zich met handel, landbouw, veeteelt en vischvangst bezighouden. Ook Chineezen drijven aldaar handel en bewerken do rijke goudmijnen.

Slechts een betrekkelijk klein deel van Borneo is onafhankelijk , namelijk de Noordwest- en de Noordoostkust.

Do Noordwestkust vormt het Rijk van Broenei, door de Europeanen gewoonlijk Borneo Proper genoemd, en wordt van het Nederlandsch

-ocr page 201-

•187

gebied en dat van de Noordoostkust gescheiden door eene bergketen, welke zich van Tandjong Daloe in eene noordoostwaartsche richting uitstrekt tot Kaap Simpang Mengajou. De Sultan houdt zijn verblijf te Broenei, omstreeks 5 uren van den mond der rivier van dien naam welke in de Golf van Broenei uitwatert. Aan den ingang van deze golf ligt het eiland Laboean, hetwelk in 1846 door den Sultan aan het Britsche Rijk bij verdrag is afgestaan. Kort te voren had de Brit James Brooke zich gevestigd te Sera wak, aan de rivier van dien naam, die in de Bocht van Dutoe uitloopt; hij is als Radja of Vorst van de aldaar liggende landstreek door den Sultan van Broenei erkend geworden, en bij zijn overlijden door een zijner neven opgevolgd. De Noordoostkust behoort tot het gebied van den Sultan der Soeloe-of Solo-eilanden, welke tusschen Borneo en het Philippijnsche eiland Magindanao gelegen zijn; ook hier heeft zich thans een Engelschman gevestigd, op gelijke wijze als Brooke in Serawak.

Het overige gedeelte van Borneo met de omliggende kleinere eilanden maakt het Nederlandsch Gebied van Borneo en onderhoorig-h eden uit, en is verdeeld in twee afdeelingen: de W es ter-a fdee-ling en de Zuid er- en Ooste r-a f d e e 1 i n g.

1. De Wester-afdeeling omvat de verschillende rijkjes en eilanden , langs de westkust gelegen, van Tandjong Datoe ten noorden fot Matan met Kandawangan ten zuiden, en strekt zich voorts uit over de gezamenlijke landschappen, die tot het stroomgebied van de Kapoeas behooren. De voornaamste rijkjes langs de kust zijn Sambas, Mampawa, Pontianak, Simpang, Soekadana en Matan j meer binnenwaarts liggen Landak, Tajan, Sintang en eenigo kleinere.

Het bestuur over deze afdeeling is toevertrouwd aan een Resident, die zijn verblijf houdt te Pontianak, met 20000 inwoners en het fort Du Bus, aan den linkeroever en omtrent 5 uren van den hoofdmond der Kapoeas Te Sambas, met \'!0000 inwoners en een fort, aan den linkeroever en ruim 7 uren van de uitwatering der rivier van dien naam, is een Adsistent-Resident gevestigd; zoo ook te Montrado, in de Chinecsche districten, en te Sintang, in de binnenlanden aan de Kapoeas. Aan den mond der Rivier van Sambas vindt men de Chinee-sche volkplanting Pamangkat, waar in 1850 het fort Sorg gebouwd is. Andere voorname plaatsen zijn: Soekadana, aan de Straat van Karimata (aldus genoemd naar do Karimata-eilanden); Landak, aan de rivier van dien naam; Mampawa, nabij den mond der rivier van Mampawa, en Tajan, aan de Kapoeas.

De havens van Sambas, Pontianak en Soekadana zijn vrijhavens.

In het noordelijk gedeelte der westkust hebben zich sedert jaren Kongsies of vereenigingen van Chinee zen gevestigd, die aldaar ten hunnen voordeele de rijke goudmijnen bewerken, waarvoor zij aan het Nederlandsch bewind eene belasting moeten betalen. Op hot einde van 1875 bedroeg hun aantal 24409, hoofdzakelijk in Sambas, Pontianak en Mampawa. — Ook levert do westkust, vooral Landak, diamanten die hoofdzakelijk door de inboorlingen worden opgedolven.

2. De Zuider- en Ooster-afdeeling bevat al de kustlanden van Borneo, gelegen op de zuidkust ten oosten van Matan en Kandawangan,

-ocr page 202-

188

en op de oostkust van den zuidhoek af tot en met de Tidoengsche Landen tot 4° 12\' N. B. (den mond van het riviertje Tauwan], benevens de omliggende kleinere eilanden en de gezamenlijke binnenlanden, grenzende aan die der Wester-afdeeling.

Dit gebied vormde in vroegeren tijd grootendeels het Rijk van Ban-djarmasin. Al de kustlanden behoorden reeds, volgens de bestaande verdragen, in vóllen eigendom aan Nederland, toen in 1860 ook het leenroerig eigen gebied des Sultans van Bandjarmasin rechtstreeks onder het Nederlandsch gezag werd gebracht. De Sultanslanden, gelijk zij genoemd worden, strekten zich uit noordwaarts van de hoofdplaats Bandjarmasin tusschen de Bandjar-rivier ten westen en de binnenlanden van Tan ah Boeniboe en Pasir ten oosten. De Sultan hield zijn verblijf te Hartapoera, aan de Kajoe Tangi. Deze valt met twee armen, die het eiland Tatas vormen, in de Bandjar-rivier; de rechter-of noordelijke arm draagt den naam van Antassan Koewln of Kween.

Het bestuur over de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo wordt uitgeoefend door een Resident, hetzij rechtstreeks, hetzij door inlandsche vorsten, die de opperhoogheid van Nederland erkennen. Hij houdt zijn verblijf te Bandjarmasin (3000 inwoners), beschermd door het kampement Tatas, en omstreeks 5 uren van den mond der Bandjar-rivier, aan de beide oevers der Antassan Koewln en der Kajoe Tangi gelegen.

Het zuidelijk gedeelte der Residentie bevat:

1. Het Rijk Kotaringin, welks leenroerige Sultan het binnenlandsch bestuur naar goedvinden regelt;

2 De Zuider-afdeeling, bevattende de landschappen Pernhoean, Semhoeloe, Sampit, Kating an, Mendawei en eenige kleinere, onder een Europeeschen gezaghebber, gevestigd te Telok Telaga in Sampit, aan wicn tevens het toezicht over Kotaringin is opgedragen ;

3. De afdeeling Grooteen Kleine Dajak, onder een Europeeschen gezaghebber;

4. De afdeeling Doesoen en Bekompei, onder een Europeeschen gezaghebber, gevestigd te Marahahan, aan den rechter- of westelijken oever dor Bandjar-rivier;

5. De afdeeling Amoentai, het noordelijk gedeelte der voormalige Sultanslanden, onder een Adsistent-Resident, gevestigd te Amoentai;

6. De afdeeling Martapoera, het zuidelijk deel der voormalige Sultanslanden, onder een Adsistent-Resident, gevestigd te Martapoera; waartoe thans ook als Onder-afdeeling behoort het landschap Tan ah Laoet, dat den zuidoosthoek van Borneo inneemt, onder het onmiddellijk toezicht van een Controleur, gevestigd te Palai-ari of Pleihar[ in het noorden van het gewest;

7. De afdeeling Koewin of Kween (hoofdzakelijk het rivier-eiland Tatas], met de hoofdplaats Bandjarmasin, onder hot bestuur van een Adsistent-Resident.

Het oostelijk deel der Residentie bevat: Tan ah Koesan of de Koesansche Landen, met de eilanden Poeloe Laoet en Poeloe Seboekoe ; Tanah Boemboe; het Rijk Pasir; het Rijk Koetei; de Berouw-sche landen [Sambilioeng , Goenoeng Teboer en Boelangan of Boeloengan)

-ocr page 203-

189

en de Tidoengsche Landen, die zich op eenigen afstand van de kust noordwaarts van Boeloengan tot 4quot; 12\' N. B. uitstrekken. — Het bestuur over het geheele oostelijk deel is opgedragen aan een Adsistent-Resident, die te Samarinda in Koetei gevestigd is.

Aan de Batoe Api, eene der bronnen van de Kajoe Tangi, in den berg P eng ar on bevinden zich rijke steerafo/en-beddingen, waarvan de ontginning in 1849 met vrucht is begonnen. In 18G9 werd aldaar uit de mijn Oranje-Nassau eene hoeveelheid van 10000 ton uitgegraven, in 1872 slechts 5811 ton, doordat een voornaam gedeelte der beschikbare werkkrachten moest worden gebruikt voor den aanleg eener nieuwe mijnontginning iets meer zuidwaarts bij Asahan. In 1876 hebben deze mijnen ruim 5500 ton kolen opgeleverd. Die steenkolen zijn van eene goede hoedanigheid, en wDrden naar Java en elders afgescheept. Tanah Laoet heeft uitgestrekte ?3:.£rer-gronden, die echter nog niet in het groot bewerkt worden. Wijders zijn de vroegere Sultanslanden rijk in diamanten, goud en platina. De twee laatstgenoemde delfstoffen worden ook in Tanah Laoet gevonden.

E. CELEBES.

Celebes (136025\'— 1420 55\' O.L.; 1,46/N. B. — 5° 42\' Z. B.) wordt ten westen door de Straat van Mangkasar van Borneo, en ten oosten door de Straat der Molukken van den Molukschen Archipel gescheiden; het heeft ten noorden de Zee van Celehes of Soeloe-zee, ten zuidoosten de Zee van Banda, ten zuiden de Javaansche Zee, en is ongeveer 3300 vierkante geographische mijlen groot.

Diep het land in dringen aan de oostzijde de Golf van Tomini of Gorontalo en die van Tolo of Tomaiki, aan de zuidzijde de Golf van Boni. Door deze inhammen worden vier groote landtongen of schiereilanden gevormd. Aan de noordwestzijde van het eiland heeft men de Baai van Menado, aan de westkust de Baai van Palos en die van Man dar, en eene menigte kleinere.

De streken langs de zee zijn over het algemeen laag en voor bebouwing geschikt; het binnenland bevat vele gebergten, deels van vulkani-schenaard, wier hoogste toppen zich doorgaans 1200—1500 meter boven den zeespiegel verheffen, en welke afgewisseld worden door vruchtbare vlakten , met rivieren van weinig uitgestrekten loop doorsneden. De hoogste der bekende bergen zijn de Lompo-Battang of Piek van Bantaëng (Bon-thain) en de Boho-Karueng, in het zuiden, en do Klabat, in het noordoosten; de laatste verheft zich 2000, de beide eerstgenoemde 3200 meter boven de oppervlakte van den oceaan.

Met betrekking tot het Nederlandsch bewind wordt het eiland Celehes verdeeld in de Residentie Menado, het Gebied van den Sultan van Ternate op de oostkust, en hot Gouvernement van Celehes en onderhoorigheden.

1. De Residentie Menado omvat, met uitzondering van het rijkje Tontoli op de noordwestkust, de geheele noordelijke landtong en een gedeelte van de landen langs de west- en zuidkust der Golf van

-ocr page 204-

490

Tomini, benevens de noordoostwaarts van Celebes gelegen Snngi- en Talaoer-eilanden, en de Schildpad-eilanden in dc Golf van Tomini.

Het noordoostelijk gedeelte van dit gebied, onder den naam van Minahasa of Bondgenootschap van Men ado bekend, wordt rechtstreeks bestuurd door den Resident, die zijn verblijf houdt te Menado, gelegen aan de baai van dien naam, en beschermd door het fort Amsterdam. De Gorontalosche landschappen, in het midden van het noordelijke schiereiland gelegen , staan onder het onmiddellijk bestuur van een Adsistent-Resident, te Gnrontalo gevestigd. Overal elders is het beheer, onder een meer of minder beteekenend toezicht van den Resident, overgelaten aan de kleine inlandsche vorsten.

De inboorlingen zijn Alfoeren en grootendeels Heidenen. De strandbewoners zijn in don regel Mahomedanen of overgegaan tot het Christendom, hetwelk zich, vooral in de Minahasa, meer en meer uitbreidt.

De Minahasa, met hare nijvere, landbouwende bevolking (122 721 in 1875), brengt vooral rijst, koffie en cacao voort. De rijkjes, welke tot de Residentie behooren, leveren goud op, waarvan vroeger door sommige een gedeelte tegen bepaalde prijzen aan het Gouvernement moest worden geleverd. Die levering bleef evenwel steeds verre beneden de bedongen hoeveelheden. Daarom hoeft men sedert eenige jaren het beginsel aangenomen om de goudlevering te vervangen door eene directe belasting, betaalbaar in geld. De Sangi- en Talaoer-eilanden brengen klapper- of kokosboomen in groote hoeveelheid en een weinig rijst voort.

De havens van Menado (C000 inw.) en van Kerna zijn sedert 1 Januari 1849 vrijhavens.

2. Het gebied van den Sultan van Ternate op Celebes strekt zich uit over de landen en eilanden om en in de Tolo-baai, van Tandjong Api tot de Baai Nipa-Nipa, en behoort tot de Residentie Ternate.

3. Het Gouvernement van Celebes en onderhoorigheden bevat de grootste of zuidelijke helft van Celebes, benevens de omliggende eilanden en de meer zuidwaarts gelegen groepen tot en met Soembawa. Een der op Soembawa heerschende vorsten, do Sultan van Bima, strekt zijn gezag ook uit over de westelijke helft van het eiland Flores, Ma-ngerai genoemd.

Het onmiddellijk beheer van het Gouvernement bepaalt zich tot hot zuidelijk gedeelte van het zuidwestelijke schiereiland, bevattende de af-deelingen Mangkasar, Noorderdistricten of Maros, Oostor-dis trie ten (waartoe hot landschap Boelekomba en oen gedeelte van Boni behoort), Zuidor dist rieten (met het landschap Baniaëng of Bonthain), en het eiland Saleier, door de straat van dien naam van Celebes gescheiden, met de omliggende kleinere eilanden. De bevolking van dit rechtstreeksch gebied bedroeg uit. December 1875 ruim 355100 zielen.

Onder het middellijk gezag van het Gouvernement staan de leenroerige staten Bone of Boni en Ta nette, wior Vorston geheel vrij zijn met betrekking tot de regeling der inwendige belangen van hun rijk.

-ocr page 205-

191

Al de overige landen on rijken van dit Gouvornement, waartoe ook Tontoli, in het noordwesten van het noordelijke schiereiland behoort, vormen een algemeen bondgenootschap, waarvan de Vorst van Go a of Mangkasarhet eerste lid is, en aan welks hoofd het Nederlandsch bewind als beschermheer geplaatst en met het oppergezag bekleed is. Onder hetzelfde beschermheerschap staan de Vorsten van het eiland Soerabawa en de Sultan van Boeten (een eiland ten zuidoosten van Celebes) ; doch alleen de laatste is in het bondgenootschap opgenomen.

De Gouverneur heeft zijn zetel in de hoofdplaats Mangkasar of Vlaar-dingen (20000 inw.), welke aan de zeezijde beschermd wordt door het fort Rotterdam en sedert i Januari 1847 eene vrijhaven is. De Noor-der-, Ooster- en Zuiderdistricten hebben ieder een Adsistent-Resident en wel te Maros, Balang-Nipa en Bantaéng; in de afdeeling Saleier is, evenals te Jiima, een Europeesch gezaghebber gevestigd.

Alleen in hot binnenland en aan de zuidwestzijde van het Gouvernement van Celebes is de landbouw, voornamelijk de rijstteelt, van noemenswaardig belang. Paarden worden, evenals buffels en runderen, in sommige stroken, bijzonder in het zuidoosten, in het wild aangetroffen. De inboorlingen weten ze goed te temmen en af te richten. De Mangka-saarsche paarden en die van Bima worden als de beste en sterkste der inheemsche rassen van Nederlandsch Indië geroemd. *•

De bevolking der kustlanden is voor het meerendeel de Mahomedaan-sche leer toegedaan en gesplitst in twee groote stammen, die echter in gewoonten en zeden veel overeenkomst hebben. Het zijn ten westen de Mangkasar en, waaronder het rijkje Goa de voornaamste plaats inneemt, en ten oosten de Boegineezen of Boegiërs, waarvan Boni en Wadjoe de belangrijkste staatjes zijn. De eersten zijn bij uitnemendheid stoutmoedige visschers, die in den Molukschen Archipel, zelfs tot op de kusten van Nieuw Guinea en Nieuw Holland, de vangst drijven van karet (schildpad) en tripang (een zeekwal, die, bereid en gedroogd, bijna uitsluitend door de Chineezen gebruikt wordt). De laatsten, waaronder vooral ook de Wadjoereezen, zijn de voornaamste handelaars van den Indischen Archipel, en als zoodanig heinde en ver verspreid. De binnenlanden zijn bewoond door Alfoeren, die Heidenen zijn.

F. DE MOLUKSCHE ARCHIPEL.

De Moluksche of Specerij-eilanden, ook onder den naam van de Grooto Oost bekend, liggen tusschen Celebes en Nieuw Guinea, en strekken zich uit van 2°43\'N. B. tot S023\'Z. B., en van omstreeks 142° tot 152035\'O. L. Zij zijn bezet met vele bergen, waaronder enkele werkende vulkanen. De kusten zijn over het algemeen rotsachtig.

De oorspronkelijke bevolking bestaat uit Alfoeren, die zich veelal voor de kustbewoners, zijnde volkplanters uit verschillende oorden van den Archipel, naar de binnenlanden hebben teruggetrokken; zij zijn Heidenen en verkeeren nog in een woesten staat. Veel minder onbeschaafd zijn die Alfoeren, welke, zonder zich echter met de volkplanters te

-ocr page 206-

192

vermengen, nevens hen aan de kusten leven. De strandbewoners zijn in den regel Mahomedanen of overgegaan tot het Christendom.

De Molukken brengen weinig rijst voort; sago is het hoofdvoedsel der bevolking. Het voornaamste voortbrengsel zijn de specerijen.

Zij vormen met de landen van den Sultan van Ternate op Celebes (bl 190) en met het grootste gedeelte van Nieuw Guinea twee Residentiën: Ambon of A\'mboin a en Ternate. De eerste wordt rechtstreeks door het Neder-landsch bewind bestuurd; in de andere oefent hot slechts middellijk gezag uit.

4. De Residentie Ambon bevat, behalve eenige kleinere en minder opmerkelijke eilanden, het eiland van dien naam, de Oeliassers, Boeroe, Ceram en deBanda-eilanden, benevens deZuidooster-en Zuidwester-eilanden, waardoor men die groepen verstaat, welke zuidoost- en zuidwestwaarts van Banda tusschen Timor en Nieuw Guinea gelegen zijn.

Ambon of Amboina, 14 vierkante geographische mijlen groot en om zijn hoofdvoortbrengsel, den kruidnagel, het belangrijkste eiland der Molukken, bestaat uit twee schiereilanden, waarvan het noordelijke Hitoe, het zuidelijke Leitimor heet, en welke door de landengte Pas Bagoeala verbonden zijn. Op Leitimor ligt aan de Baai van Ambon de hoofdplaats der Molukken Amboina, (sedert 1854 eene vrijhaven), de zetel van den Resident, met het kasteel Victoria en 7000 inwoners.

De Oeliassers, welke insgelijks kruidnagelen leveren, liggen ten oosten van ^4in6on, en zijn H aroek oe , Sapar o ewa en Noesa Laoet.

Ceram, hetwelk eene oppervlakte van 309 vierkante geographische mijlen beslaat, is het grootste der Ambonsche Eilanden. Door het midden van het eiland loopt eene bergketen, die zich in den Noesa Heli 3000 meter boven den zeespiegel verheft. De binnenlanden, door woeste Alfoeren bewoond, zijn weinig bekend.

Op het eiland Boeroe, 164 vierk. geogr. mijlen groot, zijn sedert kort pogingen aangewend tot verbetering en uitbreiding van den landbouw, in\'t bijzonder van de rijst- en koffieteelt. — In het noordwesten van het eiland vindt men den 3200 meter hoogen Tomahoe.

De Banda-eilanden , met eene bevolking van 8642 zielen, leveren muskaatnoten en foelie. Zij zijn tien in getal, van welke er zeven bewoond worden. Van deze zijn de voornaamste Banda Neira en Banda Lontor of Lontar; van de niet bewoonde Goenoeng Api.

De Adsistent-Resident houdt zijn verblijf op Banda Neira, aan welks zuidzijde het vlek Banda, ook Neira genoemd, (sedert 1854eene vrijhaven) en het fort Nassau liggen. Ten noorden van deze sterkte ontmoet men op een heuvel het fort Belgica.

GoenoengApi (d. i. Vuurberg) wordt aldus genoemd naar een 800 M. hoogen vulkaan, die meermalen groote verwoestingen heeft aangericht. Het ligt ten westen van Neira, waarvan het door het ondiepe en enge Zonnegat gescheiden is.

Banda Lontor of Lontar, ook Groot Banda en het Hooge Land van Banda geheeten, ligt ten zuiden van de twee genoemde eilanden, en wordt door het Gat van Lontor van Goenoeng Api, en door het Oostergat of Gat van Neira van Banda Neira gescheiden.

-ocr page 207-

)93

De muskaatnootperken zijn het eigendom van Europeanen of hunne afstammelingen.

Tot het gebied van de Residentie Ambon behoort ook de westelijke, grootste helft van Nieuw Guinea of Papoea, raetde daarbij gelegen Papoea-eilanden. Deze landen, wier inboorlingen, de Papoea\'s, veel overeenkomst met de Negers hebben, behooren geographisch tot Australië. In 1828 werd op de zuidwestkust van Nieuw-Guinea, die den naam van Merkus-oord ontving, aan de Tritons-baai het fort Du Bus gesticht. Om de ongezondheid, waarmede men hier steeds te kampen had, is in 1836 deze sterkte geslecht en de kust zelve door de Nederlanders verlaten.

2. Tot de Residentie Ternate (de eigenlijke Molukken] behooren, behalve de landen om de Tolo-baai op Celebes (bl. 190), al de eilanden van den Molukschen Archipel, welke ten noorden van Ceram en Boeroe gelegen zijn, namelijk Halmaheira of Djilolo, Morti, de Batjan-, Obi-, Soela- en Banggaai-eilanden, Ternate, Tidore en verscheidene andere.

Halmaheira is het grootste der Ternataansche eilanden, en beslaat eene oppervlakte van ruim 313 vierkante geographische mijlen. Op een kleinen afstand van de westkust liggen Ternate en Tidore, die elk nog geen 2 vierk. geogr. mijlen groot zijn, en een vulkaryi bevatten, waarvan die op Ternate bijna 1700 M. boven de oppervlakte der zee verheven is; aan de oostzijde van dit eiland vindt men de hoofdplaats Ternate met het fort Oranje, — Bat jan, waar men in 1853 de aanwezigheid van steenkolen ontdekt heeft, ligt ten zuidwesten van Halmaheira, is daarvan door de Straat Patient ie gescheiden en heeft de groep van Obi ten zuiden van zich. Morti of Morotai ligt ten noordoosten van Halmaheira, en is daarvan door de Straat van Morti gescheiden. De Banggaai- en Soela-eilanden liggen voor de Tolo-baai.

De Vorsten der Ternataansche Eilanden, de Sultans van Ternate Tidore en Batjan, erkennen het oppergezag van Nederland. De Resident, te Ternate (sedert 1854 eene vrijhaven) gevestigd, leidt en bewaakt de Vorsten en zorgt voor de belangen van het Gouvernement.

Het gebied van den Sultan van Bat jan strekt zich alleen uit over de Batjan-groep. De overige eilanden behooren óf aan den Sultan van Ternate óf aan dien van Tidore. Het groote eiland Halmaheira is tusschen hen verdeeld. De Obi-groep is in de 17de eeuw door den Sultan van Batjan aan de Oostindische Compagnie verkocht; zij is thans onbewoond.

G. DE KLEINE SOEMDA-EILANDEN.

Onder dezen naam verstaat men die reeks van eilanden, welke ten oosten van Java gevonden worden, en waarvan de voornaamste zijn Bali, Lombok, S o e m b a w a, S o e ra b a of het Sandelhouteiland, F lor es en Timor. De grond is van vulkanischen aard, aan de kusten over het algemeen vlak, in het binnenland bergachtig.

I 13.

-ocr page 208-

194

Bali, door de straat van dien naam van Java, en door die van Lombok van Lombok gescheiden, is 103 vierk. geographische mijlen groot en heefc naar schatting eene bevolking van 450 000 zielen, üe noordelijke helft is zeer bergachtig, de zuidelijke over het algemeen vlak. In het oosten van het eiland verheft zich de vuurspuwende Agoeng of Piek van Bali bijna 3500 meter boven de oppervlakte der zee. De grond is zeer vruchtbaar en levert rijst en katoen in groote hoeveelheid, ook koffie en tabak, doch van mindere hoedanigheid dan op Java. De inboorlingen zijn den godsdienst van Boeddha toegedaan. In de voornaamste kustplaatsen wonen Chineezen, Boegineezen en Ma-leiers, en drijven aldaar handel. — Bali is verdeeld in negen gewesten of staatjes, waarvan er twee, Bolélèng of Bléling, in het westelijk deel van de noordkust, en Djembrana, in het zuidwesten van het eiland aan Straat Bali, rechtstreeks door het Nederlandsch gouvernement beheerd worden. De zeven andere rijkjes worden bestuurd door hunne eigene Vorsten, over welke de Vorst van het op de oostkust gelegen K lo n k o n g met zeker oppergezag bekleed is. Deze, zoowel als de andere Vorsten, erkent de opperheerschappij van Nederland. Te Singaradja, de hoofdplaats van Bolélèng, is een Adsistent-Resident gevestigd, ondergeschikt aan den Resident van Banjoewangi op Java, die belast is met de zaken van Bali en Lombok.

Lombok, door de inboorlingen Salaparang of Tanah Sasak genoemd, is door de Straat van Lombok van Bali, en door die van Alias van Soembawa gescheiden. Het beslaat eene oppervlakte van 103 vierk. geographische mijlen, en brengt veel rijst voort. Do Rindjani of Piek van Lombok, in het noordoostelijk deel van het eiland, bereikt eene hoogte van bijna 3800 meter. — Lombok, weleer in verscheidene staatjes gesplitst, later door de Vorstenfamilie van Karang Asam (ten noorden van Klongkong op Bali) veroverd, staat thans onverdeeld onder het gezag van den Vorst van Mat ar am, aldus genoemd naar zijne hoofdplaats, in het westelijk deel van het eiland gelegen, aan wien thans ook de Vorst van het zooeven vermelde Karang Asam ondergeschikt is. Hij erkent het Nederlandsch oppergezag. — De bevolking wordt geschat op 400 000 zielen, waaronder 20000 Balineezen en 5000 Boegineezen.

Ten oosten van Lombok ligt Soembawa, dat 278 vierk. geogr. mijlen groot is, en met het westelijk deel van Flores tot het Gouvernement van Celebes behoort (bl. 190). Het is verdeeld in vier staatjes, wier Vorsten het oppergezag van Nederland huldigen. De voornaamste hunner is de Vorst van Bi ma, in wiens hoofdplaats Bima, aan de oostzijde der baai van dien naam, de Nederlandsche gezaghebber gevestigd is. In het noorden van het eiland vindt men den 2800 meter hoogen vulkaan Tambora.

Het oostelijkste en grootste der Kleine Soenda-eilandtn is Timor, dat eene oppervlakte van ruim 600 vierk. geographische mijlen beslaat. De grond is doorsneden met vele kleine rivieren en bezet met bergen, waarvan de hoogste gevonden worden in het oosten en midden van het eiland, alwaar de Alas zich 3800 en de Lakan zich 1900 meter

-ocr page 209-

boven den zeespiegel verheft. Onder de voortbrengselen, welke uitgevoerd worden, behooren voornamelijk goud, maïs, sandelhout, buffels, ■paarden en was. Ook bevat het eiland koper, waarvan in 1849 rijke lagen ontdekt zijn. De bevolking, op 300 000 zielen geschat, is gesplitst in twee staramen; de Beloneezen, in het oostelijk, en de Ti moreezen , in het westelijk deel van het eiland; tot de laatste, ofschoon er eenigszins van onderscheiden, behooren de Koepangeezen, in den zuidwestelijken uithoek. Het westelijke en grootste gedeelte van Timor is aan Nederland, het oostelijke aan Portugal onderworpen. Dilli, aan de noordoostzijde van het eiland, is de hoofdplaats der Portugeezen, in wier gebied de inboorlingen den naam hebben van den Roornsch-Cathoüeken godsdienst te zijn toegedaan. Onder de Heidensche bevolking van het Nederlandsche gedeelte, met name in het zuidwesten, heeft het Christendom , volgens de leer der Hervormden, eenige vordering gemaakt.

De Residentie Timor en onderhoorigheden bestaat uit de westelijke, grootere helft van Timor (met eene bevolking van ongeveer 150 000 zielen), en uit de zuidwest- en westwaarts daarvan gelegen eilanden Samaoe, Rotti, Sawoe, Soemba of Sandelhout-eiland, het oostelijk deel van Flores, Andonare, Solor, Lomblen, Pantar en Ombaai, benevens al de tusschen- en omliggende kleinere eilanden. Hot Neder-landsch bewind oefent binnen dat gebied zijn gezag middellijk uit.^ De Resident houdt zijn verblijf ter hoofdplaats Koepang, welke aan de golf van dien naam, in het zuidwesten van Timor, gelegen is en vroeger door het thans zeer vervallen en niet meer bezette fort Concordia beschermd werd. De Timoreezen hebben hunne eigene Vorsten, die, onder het oppergezag van het Nederlandsch bewind, over een meer of minder uitgestrekt gebied regeeren. Op de onderhoorige eilanden daarentegen, wier bewoners onderling in taal en zeden verschillen, is het gezag in den regel verdeeld onder een groot getal kleinere hoofden. Aan de oostzijde van Flores ligt de handelplaats Larantoeka, en op eenigen afstand van daar Lokea, waar de Nederlandsche Gezaghebber van dat gedeelte van Flores en van de Solor-eilanden is gevestigd, en bij welke plaats een thans niet meer bewapend fortje ligt.

H. JAPA-N.

In Japan heeft Nederland eene factorij op het eilandje Desima, dat door eene brug verbonden is met do stad Nangasaki, op het eiland Kioesioe of Ximo.

Tot -1804 had Nederland, bij uitsluiting van alle andere Europeesche natiën en onder zeer strenge bepalingen, alleen het recht handel te drijven met Japan, die echter beperkt was tot de haven van Nangasaki, werwaarts het jaarlijks slechts één schip mocht zenden. Sedert genoemd jaar zijn ook andere havens voor den Europeeschen handel geopend. (Zie beneden Azië, bepaaldelijk Japan.)

II. Bezittingen in Amerika.

De Nederlandsche bezittingen in Amerika, Nederlandsch West-In d i ü genoemd, bevatten de koloniën S u r i n a in e en C u r a f a o ,

-ocr page 210-

190

welke ieder namens den Koning door een Gouverneur beheerd worden. In elke dezer koloniën is een Raad van bestuur, bestaande uit den Gouverneur als voorzitter, den Procureur-Generaal van het Hof van Justitie (het opperste Gerechtshof in de kolonie) als ondervoorzitter, en drie leden, die door den Koning benoemd worden.

De ingezetenen worden vertegenwoordigd door de Koloniale Staten. Daartoe worden in do kolonie Suriname jaarlijks vóór i Mei vier leden door den Gouverneur benoemd; de overige loden worden door do kiezers rechtstreeks gekozen in verhouding van één op do tweehonderd kiezers, doch nimmer in minderen getale dan negen. Kiezers zijn ingezetenen, die den ouderdom van 25 jaren hebben bereikt, in het volle genot dor burgerlijke rechten zijn, en in de directe belastingen eene som betalen, waarvan het juiste bedrag, mits niet beneden dat van ƒ 20 noch boven dat van ƒ100, bij het kiesreglement wordt bepaald.

In de kolonie Curacao zijn de Koloniale Staten samengesteld uit de leden van den Raad van bestuur als vaste leden en uit acht leden, door den Koning te benoemen.

Bij do wet van 1862 is de slavernij in geheel Nederlandsch IVest-Indië afgeschaft, en zijn dientengevolge den Isten Januari 1864 al de slaven, tegen schadevergoeding aan de eigenaars, vrijgelaten. Hun aantal bedroeg in Suriname ruim 3G000, op Curacao en onderhoorige eilanden ruim 10000.

De inkomsten der West-Indische koloniën zijn op verre na niet toereikend om de uitgaven te bestrijden. Vandaar dat jaarlijks op de begrooting der staatsuitgaven aanzienlijke geldsommen moeten gebracht worden om in dit tekort te voorzien (bl. 118).

De landmacht in Neder landsch West-Indië bestaat uit:

3 Compagnieën Infanterie, waarvan er 2 in Suriname en 1 op Curacao zijn;

2 Detachementen Artillerie, 1 in Suriname en 1 op Curacao.

De sterkte der landmacht in het jaar 1877 was als volgt:

In Suriname.

Op

Curagao.

■---

Te zamen.

Onderoffie.

Onderoffie.

ome.

en

Offic.

en

manschappen.

manschappen.

Staf..........

4

4

))

))

8

Infanterie.......

9

407

5

183

604

Artillerie.......

1

40

1

\'100

142

Geneeskundige dienst

6

»

2

»

8

Administratie.....

»

»

»

))

»

Genie.........

»

»

»

))

»

Te zamen . . .

20

451

8

283

762

Er is ook, zoo in Suriname als op de eilanden, eene schutterij, die uit blanken, kleurlingen en negers is samengesteld. Op het

-ocr page 211-

107

bovengenoemde tijdstip telde zij in Suriname 23 officieren en 527 onderofficieren en manschappon, op de eilanden 9 officieren on 930 onderofficieren en manschappen. Voorts heeft men in Suriname in do Districten eene gewapende burgermacht van 74 officieren en 1580 onderofficieren en manschappen, en op Curacao een korps volontairs van 10 officieren en 171 man met Beaumont-geweren gewapend.

De zeemacht, een deel van de Nederlandsche Marine, bestond den len Januari 1878 uit 2 schroefstoomschepen, een van de 3de klasse met C stukken, 119 paardenkracht en 100 man, gestationneerd te Curasao, en een van de 4de klasse met 3 stukken, 90 paardenkracht en 75 man, gestationneerd te Suriname.

A. SURINAME.

De kolonie Suriname omvat het grondgebied, bekend onder den naam van Nederlandsch Guiana, gelegen tusschen omstreeks 2° en Gquot; N. B. en ongeveer 36,)20\' en 40° W. L. Dit wordt ten noorden ter lengte van 50 geographische mijlen door den Atlantischen Oceaan bespoeld. Ten westen stroomt de rivier Corantijn . die het van Britsch Guiana, ten oosten de Marowijne, die het van Fransch Guiana scheidt.

Het wordt besproeid door vele rivieren, waarvan de voornaamste^ijn:

De Corantijn, waarin vele eilandjes liggen en wier oevers onbebouwd zijn; in haren mond watert (R.) de Nickerie uit;

De C o p p e n a m e, met onbebouwde oevers;

De Saramacca, die in het bovenland (R.) dc Ponnama opneemt, en zich met de Coppename nagenoeg door ééne monding in zee stort;

De Suriname, waarin beneden Paramaribo bij het fort Nieuw-Amsterdam de Commewijne (R.) zich ontlast; deze laatste ontvangt de Cottica (R.) in zich;

De Marowijne, door de Franschen Maroni genoemdj in welke men eene menigte eilandjes vindt, en wier oevers grootendeels onbebouwd zijn.

Deze rivieren zijn allo aan hare monden voor zeeschepen bevaarbaar, doch in het bovenland vol rotsen en watervallen.

Tot op ongeveer 12 geographische mijlen van de zee is het land vlak en verheft zich geen 3 meter boven den zeespiegel. Dan begint het hier en daar heuvelachtig te worden. . Op 16 mijlen afstands van de kust vindt men reeds hoogten van 125 meter, b. v. den Blauwen Berg aan de Boven-Suriname. Eenige mijlen verder stijgt het gebergte wel tot 300 nieter.

Een klein deel van deze landstreek (ongeveer 30 vierk. geogr. mijlen) wordt ingenomen door het eigenlijke Suriname, dat, op het einde van 1876, 276 in werking zijnde plantages en gronden bevatte, waaronder 49 suiker-, 1 koffie-en kost-, 11 cacao-en kost-, 51 cacao-, 28 bananen-, 6 katoen- en 1 hout-plantages; de overige 129 zijn kosten kweekgronden, die geene voortbrengselen voor tien uitvoer leveren.

De plantages liggen voornamelijk aan de Suriname, de Commewijne, do Cottica, de Saramacca en aan een aantal lireken (welken naam men hier geeft aan kleine stroomende wateren), die met deze rivieren

-ocr page 212-

198

gemeenschap hebben, doch er zijn or ook eenige in het westen, aan do zee en aan de Beneden-Nickerie, aangelegd. Deze laatste zijn bekend onder den naam van de Nieuwe Kolonie, en vormen de districten Nic-kerie en Coronie.

Verre het grootste gedeelte van Noderlandsch Guiana ligt nog onbebouwd , en is bedekt met dichte wouden van de hardste en fijnste houtsoorten; men vindt er ook uitgestrekte savanen.

In deze onbebouwde streken zwerven nog enkele Indiaansche stammen rond , welke tot twee kennelijk onderscheiden rassen , de Arowakken en Caraïben of Cariben behooron; zij leven van de jacht en visschorij, en zijn van allen geregelden arbeid afkeerig. Verder wonen in deze oorden de zoogenoemde Boschnegers (bij de Franschen Marons geheeten), zijnde afstammelingen van vroeger weggeloopen slaven, wier onafhankelijkheid is erkend. Zij zijn verdeeld in drie hoofdstammen, en verrichten, behalve hot bewerken van gronden tot hun levensonderhoud, geen anderen arbeid dan het vellen en hakken van eenig hout, dat zij langs de rivieren afvoeren om hot te verkoopen. De getalsterkte der Indianen en Boschnogers kan niet met eenige zekerheid worden opgegeven. In vroegere jaren schatte men dat dor eersten op 1000, dat der laatsten op 8000.

Den Sisten December 1876 bedroeg de bevolking der kolonie Suriname, buiten de Bosch negers, de Indianen en de verpleegden van het leprozen-etablissement Batavia, 51255 zielen, het garnizoen, de marine en do koopvaardijvloot daaronder niet begrepen.

De bevolking bestaat slechts voor een klein gedeelte uit Europeanen en hunne onvermengde afstammelingen (652), en voor het overige uit Israëlieten, Negers, Kleurlingen, en sedert 1858 ook uit Chiieesche immigranten, die op het laatst van 1870 3G08 bedroegen.

Het Christendom heeft door zendelingen van de Moravische Broeders onder de Negers op de plantages en te Paramaribo groote vorderingen gemaakt; sedert 1840 verkondigen zij ook het evangelie aan de Bosch-negers en Indianen ; ook Roomsch-Catholieke geestelijken nemen hieraan ijverig deel.

Het aantal Protestanten in Suriname bedroeg, in het laatst van 1872, ongeveer 37683 zielen, en wel 8500 Nedorduitsch-Hervormdon, 2500 Evangelisch-Lutherschen on 22383 leden der Moravische Broedergemeente. Het zielental der Roomsch-Catholieke gemeente bedroog ongeveer 13000; het aantal Israëlieten 1300.

Tot 1864 werd de arbeid op do plantages uitsluitend door Negerslaven verricht; thans zijn zij vrije arbeiders, die onder toezicht der regeering gehouden zijn zich tot werken aan te molden, met vrijlating op welke plantage zij hunne diensten willen aanbieden. Hunne aangeboren traagheid en weinige behoeften, alsook de lage trap van ontwikkeling, waarop zij staan, zijn echter oorzaak dat de grondeigenaars te kampen hebben mot gebrek aan geschikte werklieden. Hierin tracht het gouvernement nu wel te voorzien door het uitloven van premiën aan vreemde landbouwers; doch de aanvoer van deze immigranten is tot nog toe betrekkelijk gering, tengevolge waarvan de plantages in

-ocr page 213-

109

een minder gunstigen toestand dan vroeger verkeeren, en de handel kwijnende is.

De -warme vochtigheid der lucht boven de lage gronden langs de oevers der benedenrivieren, welke bij uitstek vruchtbaar zijn en daarom ter beplanting zijn gekozen, werkt nadeelig op het gestel der Europeanen en verbiedt hun veldarbeid te verrichten. De proeven, daartoe genomen, zijn mislukt. Zoo werd in 184-3 aan de Sarumacca de Europeesche kolonie Groningen gesticht, die niet tot den gewenschten bloei gekomen en in 1853 opgeheven is. Ook de vestiging Albina, op den linkeroever van de Marowijne, omstreeks 8 uren van hare monding, door Wurtembergers gesticht, is genoegzaam vervallen en telde op het laatst van 1876 nog slechts 22 personen.

De voortbrengselen voor den uitvoer zijn hoofdzakelijk suiker, koffie (doch veel minder dan vroeger), katoen, cacao, rum, dram (eene mindere soort van ruin) en melassie (stroop van suiker). In 1876 bedroeg de waarde van den uitvoer ƒ 2 762 568. Zij werd door den invoer met nagenoeg één half millioen gulden overtroffen. Vroeger was de handel bijna uitsluitend in handen van Nederland, doch thans nemen ook Noord-Amerika, Groot-Britannië en de Britsche koloniën er deel aan.

De stad Paramaribo telde den 31sten December 1876, 21406 inwoners. Zij ligt aan den linkeroever van de Suriname, 4 uren boven Brarnspunt of den mond dezer rivier, en wordt beschermd door het noordoostwaarts gelegen fort Zeelandia, waar de kazerne en de officierswoningen in goeden toestand zijn. Voor de stad is de voortreffelijke reede, die 100 schepen bevatten kan. De invaart der rivier wordt 2t/3 uur van haren mond verdedigd door het fort Nieuw-Amsterdam, dat op de landpunt, gevormd door de samenvloeiing van de Suriname en Commeu/jne, is gelegen, en zich in behoorlijken staat van tegenweer bevindt. De schansen Leiden en Purmerend, in de nabijheid van dit fort, deze aan den linker-, gene aan den rechteroever der Suriname, zijn geheel vervallen.

Tot vóór korten tijd was Paramaribo de eenige stad der kolonie; doch thans vindt men in het district Nickerie, dat in Dec. 1876 reeds 2188 zielen telde, de stad Nieuw Rotterdam, aan wier uitbreiding met ijver wordt voortgegaan.

Aan de Coppename vindt men het etablissement Batavia, bestemd tot opneming en afzondering van lijders aan melaatsche ziekten. Het staat onder de zorg der Roomsch-Catholieke geestelijkheid, en telde op het einde van 1876, 99 verpleegden.

Bij de Joden-Savane, vroeger een welvarend doch thans nagenoeg verlaten dorp, 10 uren boven Paramaribo, begon weleer aan den rech-teroever van de Suriname het zoogenoemde cordon van binnenlandsche defensie, en strekte zich noordoostwaarts tot aan zee uit. Het bestond uit een goed onderhouden militairen weg, beschermd door posten, doch is thans geheel verlaten.

B. CURASAO,

Het grondgebied der kolonie Curasao omvat de eilanden Curasao, Bonaire en Aruba inde Caribische Zee ten noorden van Venezuela,

-ocr page 214-

200

op ongeveer 12° N. B. en tnsschen omstreeks 50o40\' en 52°30\' W. L gelegen, benevens de eilanden St. Eustatius, Saba en de helft van St. Martin, die zeer nabij elkander op omtrent IT\'SO\'—18° N.B. en ongeveer 46° W.L. liggen, ten westen van St. Christoffel (Engelsch) en SL Barthelemi (Fransch) en ten oosten van de Virginische Eilanden.

De bevolking der kolonie Curacao bestaat uit blanken, kleuilingen en negers, en bedroeg den Sisten December 18/8:

Op

23 977 4 809 6 072 1 884 2108 3 656

Curafao . . . Bonaire . . . Aruba .... St. Eustatius

Saba.....

St. Martin. .

42 506

De bevolking was naar de Kerkgenootschappen aldus onderscheiden; 8204 Nederd. Hervormden, 640 Methodisten, 32773 Roomsch-Catho-lieken en 889 Israëlieten.

De landbouw op Curacao en de nabij gelegen eilanden is zeer beperkt. Die van bijzondere personen bepaalt zich tot het winnen van levensmiddelen voor de bevolking en van voeder voor het vee. De eigenaardige schraalheid van den grond en gebrek aan tijdig invallende regens doen den oogst niet zelden mislukken.

Voor rekening van het gouvernement is men vóór eenige jaren begonnen met de teelt van aloë en nopal en de kweeking van het cochenille-insect.

De veeteelt maakt een niet onbelangrijken tak van bestaan voor de volkplanters uit.

Het voornaamste voortbrengsel is zout.

Voor den uitvoer naar het moederland leveren de C u r a c a o s c h c Eilanden weinig op. Daarentegen zijn zij voor den handel met het vasteland van Amerika zeer gunstig gelegen. Deze, hoewel zeer vervallen in vergelijking met vroegere tijden, is dan ook niet onbelangrijk.

Saba, St. Eustatius en St. Martin leveren voor den uitvoer eene geringe hoeveelheid suiker, rum, melassie, aardappelen en zout. De handel met de naburige eilanden is genoegzaam te niet.

1. Curapao is aan de noordzijde met steile rotsen bezet en ontoegankelijk; aan de zuidzijde zijn de kusten laag en zandig, op eenige plaatsen door riffen en rotsen omzoomd, op andere doorsneden met baaien, welke de toegangen tot hot eiland vormen, doch waarvan er vele slechts voor kleine vaartuigen bruikbaar zijn. De grond is over het algemeen rots- en bergachtig.

-ocr page 215-

201

In het zuiden ligt de eenige stad, Willemstad (met hare drie voorsteden 7000 inwoners tellende), aan de oostzijde van de St. Anna-baai, welke eene ruime haven aanbiedt, en door het ten zuiden van de stad gelegen fort Amsterdam, het ten noorden liggende fort Nassau en andere werken beschermd wordt. Curacao is sedert 1828 eene vrijhaven.

2. Aruba of Oruba, ten westen van Curacao, is grootendeels bergen steenachtig, en heeft geene goede haven, zoodat slechts kleine vaartuigen het kunnen bezoeken.

Op dit eiland wordt goud gevonden, doch de door het gouvernement ondernomen delvingen hebben schade opgeleverd. De voordeelen, door bijzondere personen daarmede behaald, schijnen onbeduidend te zijn.

Het voornaamste vlek of dorp is Oranjestad met het fort Zoutman , aan de slechts voor kleine vaartuigen toegankelijke Paardenbaai,

3. Bonaire of Buon-Ayres, ten oosten van Curacao, is met bergen en bosschen bezet.

4. St. Eustatius bestaat uit twee steile bergen, van welke de zuidoostelijke een uitgebrande vulkaan is, en die door eene smalle vallei met elkander verbonden zijn. De kusten zijn hoog, rotsig en slechts aan de zuidwestzijde toegankelijk. Hier ligt de stad St. Eustatius, met het fort Oranje, dat de reedn bestrijkt. \'•

5. Saba, ten noordwesten van St. Eustatius gelegen, is eene rots, die slechts van de westzijde genaakbaar, en wier top met vruchtbare aarde overdekt is.

6. St. Martin, 4 a 5 uren in omtrek en het noordelijkste dezer eilanden, is bergachtig. Het noordelijke en grootste gedeelte behoort aan Frankrijk, het zuidelijke aan Nederland. Het laatste heeft tot hoofdplaats Philipsburg, aan de Groote Baai.

Overzicht van de grootte en bevolking der Nederlandsche koloniën.

Koloniën.

/. In Azië.

1. Java, Madoera en andere onderhoorigheden.

2. Gouvernement van Sumatra\'s Westkust . .

3. Residentie Bengkoelen.............

4. Residentie Lampongsche Districten.....

5. Residentie Palembang (zonder Djambi). . . 0. Djambi.....................

7. Rijk van Indragiri..............

8. Residentie Sumatra\'s Oostkust........

9. Residentie Riouw (zonder Indragiri). . . .

10. Residentie Bangka...............

11. Adsistent-Residentie Blitong.........

12. Wester-afdeeling van Borneo.........

13. Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo. . . \'14. Gouvernement van Celebes en oriderhoorigh.

Grootte

Bevolking,

□ geogr. mijlen.

ultimo 1875.

2444

18 335 778

2200

964 776

450

136 082

475

■116 067

1340

507 245

1220

76 000?

400

20 000?

1(300

32 000?

150

72 310

234

65 751

122

27 846

2800

365 186

0570

362 468

2200

355 133


-ocr page 216-

•202

Grootte in □ geogr. mijlen.

Bevolking, ultimo 1875.

Koloniën.

quot;15. Residentie Menado............

16. Residentie Anabon..............

17. Res. Ternate (m. d. land. o. d. Tolo-Baai;

18. Nieuw-Guinea met de Papoea-eilanden. .

19. Residentie Timor en onderhoorigheden. .

20. Bali en Lombok...............

II. In Amerika.

1. Nederlandsch Guiana, (uit. 1876).....

2. Curasao en onderhoorigheden. (uit. 1878)

Te zamen. . .

1270

206 592

890

209 530?

970

99 042

6000

200000?

1000

900 000?

208

850 000

32543

24 404 806

2813

54 255

17

42 506

2830

93 864

35373

24 495 667


ZESDE HOOFDSTUK.

België.

§ 1. LIGGING, GRENZEN EN GROOTTE.

Het Koninkrijk België, gelegen tusschen 49030\'—51o30\' N. B. en 20o15\'—23°45\' O. L., grenst aan de Noordzee, de Nederlanden, Pruisen, het Groot-Hertogdom Luxemburg en Frankrijk, en is bijna 535 vierkante geographische mijlen, of, volgens de jongste topographische opnemingen van den Generalen Staf, 2 953 225 hectaren of 536,33 □ g. m. groot.

§ 2. VERDEELING EN STEDEN.

Steden. (s)

Provinciën. (\')

I. Brabant. (Zuid-Brabant.) 59,621 □ geogr. mijlen. 936 062 inwoners. Verdeeld in 3 arrondissementen en 46 kantons.

Brussel (Bruxelles) 161,8. (s) Leuven (Louvain) 33,9.

Thienen (Tirlemont) 13,3.

Nijvel (Nivelles) 9,8.

Diest 7,2.

Hal of Halle 8,8.

Waveren (Wavre) 6,5.

Aarschot 5.


-ocr page 217-

•203

Provinciën.

Steden.

II. Oost-Vlaander en, 54,482 □ geogr. mijlen. 863 458 inwoners. Verdeeld in C arrondissementen en 47 kantons.

III. West-Vlaander en. 58,744 □ geogr. mijlen. (384 408 inwoners. Verdeeld in 8 arrondissementen en 51 kantons.

IV. Henegouwen. 67,588 □ geogr. mijlen. 956 354 inwoners. Verdeeld in 6 arrondissementen en 33 kantons.

Gend (Gand) 127,6. St. Nicolaas 25,1.

Aalst (Alost) 21.

Lokeren 17,4.

Ronsse (Renaix) 14.

Eeclo 10,3.

Dendermonde (Termonde) 8,2. Geertsbergen (Grammont) 9,1. Oudenaarde (Audenarde) 5,6. Ninove 6,3.

[ Deinze 3,8.

Brugge (Bruges) 45. Kortrijk (Courtrai) 26,4. I.Tperen (Ypres) 15,5.

Ostende 16,8.

Thielt 10,2.

Poperinge 11,3 Roesselare (Roulers) 10,1. Iseghem 8,9.

Thourout 8,7.

Meenen (Menin) 11,3.

Warwijk (Wervicq) 6,6. Waasten (Warneten) 3,6. Veurne (Furnes) 4,9. Dixmuiden (Dixmude) 4. Nieuwpoort (Nieuport) 3,1.

Bergen (Mons) 24,3. Doornik (Tournai) 32,1. Ath 8,8.

Charleroi 15,9.

Peruwelz 7,9.

Soignies 7,8.

Leuze 6,3.

Binche 7,9.

Braine le Comte 7.

Lessines \'6,7.

Gosselies 7,9.

ïhuin 5,4.

Enghien 3,8.

Chatelet 9,1.

Chimai 3.

Fontaine l\'Evèque 5.

Chièvres 3,2.

Roeulx 2,7.

Antoing 2,6.

Sclioonenberg (Beaumont) 2. St. Ghislain 3,3.


-ocr page 218-

204

Provinciën.

Steden.

V. Namen. 66,475 geogr. mijlen. 3\'15 796 inwoners. Verdeeld in 3 arrondissementen en 33 kantons.

Namen (Namur) 25. Dinant 6,2.

Andenne 7.

Fosse 3,2.

Filipstad (Philippeville) 1,3.

VI. Antwerpen. 51,427 □ geogr. mijlen, 538 381 inwoners. Verdeeld in 3 arrondissementen en 24 kantons.

VII. Luik.

52,556 □ geogr. mijlen. 632 228 inwoners. Verdeeld in 4 arrondissementen en 34 kantons.

VIII. Limburg. 43,811 □ geogr. mijlen. 205 237 inwoners. Verdeeld in 3 arrondissementen en 15 kantons.

Antwerpen (Anvers) 150,6. Mechelen (Malines) 39.

Turnhout 15,7.

Lier (Lierre) 16.

Luik (Liége, Lüttich) 115,9.

Verviers 37,8.

Hoei (Huy) 11,8.

Stavelot 4,1.

Herve 4,4.

Visé 2,7.

Limbourg 2,4

Hasselt 11,4.

St. Truien (St. Trond) 11,3. Tongeren (Tongres) 7,6. Maeseyck 4,4.


Arlon 6,7. Bouillon 2,5. Bastogne 2,6. St. Hubert 2,5. Marche 2,8.

Virton 2,4. Neufcbateau 2. La Roche 1,5. Chiny 1.

Houffalize 1,3. Durbuy 0,4.

STAATSREGELING, INKOMSTEN, UITGAVEN, RIDDEROUDEN.

IX. Luxemburg. 80,232 □ geogr. mijlen. 204 201 inwoners. Verdeeld in 5 arrondissementen en 20 kantons.

§ 3.

SCHULD,

De macht des Konings is bepaald door do grondwet (constitutie) van 7 Febr. 1831. De kroon is erfelijk in do mannelijke linie volgens het recht van eerstgeboorte. De oudste zoon des Konings draagt den titel van Hertog van Brabant.

De Koning heeft de uitvoerende macht; hij is onschendbaar; zijne Ministers zijn verantwoordelijk. Hij deelt de wetgevende macht met

-ocr page 219-

\'205

twee Kamers: den Senaat en de Kamer der volksvertegenwoordigers, die beide rechtstreeks door het volk gekozen worden.

De Senaat telt 58 leden, Belgen , in het volle genot der burgerlijke en burgerschaps-rechten, die den ouderdom van 40 jaren moeten bereikt hebben, en ten minste 2000 frank (\') in de directe belastingen betalen. Zij hebben zitting voor den tijd van 8 jaren.

De Volksvertegenwoordigers worden voor 4 jaren gekozen. Zij zijn 116 in getal, Belgen, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsrechten , die niet beneden de 25 jaren oud zijn.

Om kiezer te zijn moet men Belg en in het volle genot der burgerlijke en burgerschaps-rechten wezen, den leeftijd van 25 jaren bereikt hebben, van 40—160 frank in de directe belastingen betalen , naarmate van de plaats, waar men woont.

Iedere provincie wordt bestuurd door een Commissaris des Konings, die den titel van Gouverneur draagt. Aan het hoofd van elke gemeente staat een Burgemeester.

De hoofdstad en de residentie des Konings is Brussel. De zomerverblijven des Konings zijn het kasteel Schoonenberg te haken, \'/„ uur ten noorden van Brussel, en het kasteel van Ardenne onder Houyet, ten zuidoosten van Dinant.

De inkomsten van den staat werden voor 1877 geraamd op,., 252 245 760 frank. De begrooting der uitgaven voor datzelfde jaar bedroeg 248 936 782 fr., waaronder begrepen was eene som van 65 071 815 fr. voor de openbare schuld. Deze bedroeg den 1 sten Mei 1877, 1257 974 555 frank.

Tot belooning van diensten, aan den staat bewezen, is door Leopold I den llden Juli 1832 eene burgerlijke en militaire Ridderorde ingesteld, de Leopolds-orde genaamd. Zij heeft den Koning tot Grootmeester, en is verdeeld in 5 klassen: Grootkruisen, Groot-Officieren, Commandeurs, Officieren en Ridders. Door Leopold II is den 2\'lsten Juli 1867 de Orde voor burgerlijke verdiensten gesticht.

§ 4. bevolking, taal, godsdienst.

De bevolking bedroeg op den Sisten December 1876, 5 336185 zielen (9949 op de vierk. geogr. mijl).

De Belgen worden onderscheiden in Vlamingen en Walen. De eersten, ruim 3/5 van de bevolking, zijn van Germaanschen oorsprong en spreken de Nederduitsche taal in verschillende tongvallen, waarvan de Vlaamsche de schrijftaal is. De laatsten, nagenoeg sls van de bevolking, behooren tot de Romansche volken, en spreken Waalsch, een zeer bedorven Fransch (Patois), waarschijnlijk met vele Oud-Keltische (Gallische) woorden vermengd. Het Vlaamsch en Waalsch zijn echter slechts de talen van de volksklasse, daar het Fransch in de groote steden en bij de hoogere standen vrij algemeen gebruikt wordt. In alle openbare of staatsstukken bezigt men de Fransche taal; sedert

(1) 1 Frank = nagenoeg /quot;0,47 NederlandscU.

-ocr page 220-

200

1873 wordt echter bij rechtzaken in sommige gevallen ook van de Vlaamsche taal gebruik gemaakt. — Ten opzichte van de taal kan men België verdeelen in Vlami nger 1 an d (de beide Vlaanderens, Antwerpen, Limburg en het noordelijk deel van Brabant) en in Walschland (Henegouwen, Namen, Luik, Luxemburg en het zuidelijk deel van Brabant).

De bevolking behoort bijna uitsluitend tot de Roomsch-Catholteke Kerk. Men schat het aantal Protestanten op 20000, dat der Israëlieten op 3000; van beide woont de grootste helft in de provinciën Antwerpen en Brabant. Volgens de grondwet is de vrije openlijke uitoefening van alle eerediensten verzekerd.

§ 5. STROOMENDE WATEREN.

België heeft twee hoofdrivieren, do Maas en de Schelde, en ééne kustrivier, de User. De gezamenlijke lengte der rivieren, voor zoover zij bevaarbaar zijn, bedraagt 182 uren gaans.

1. De Maas (la Meuse.) ontspringt in Frankrijk op de Faucilles nabij het dorp Meuse, ten noordoosten van Langres, en loopt langs Neuf-chdteau, Verdun, alwaar zij bevaarbaar wordt, Sedan, Mezières en Givet, beneden hetwelk zij op Belgischen bodem treedt. Hier stroomt zij langs Dinant, Bouvignes, Namen, Andennes, Hoei, huik en Visé. Beneden deze stad verlaat zij het Belgische grondgebied, om Maastricht te besproeien, waarna zij voor een gedeelte de grensscheiding vormt tusschen het Hertogdom Limburg en de Belgische provincie van dien naam, waar zij Reekheim, Stokheim en Maeseyck {Maaseik) bevochtigt. Iets lager behoort zij geheel tot de Nederlanden. (Zie bl. 125.) Tot Vaucouleur (beneden Neufchateau) stroomt de Maas door een breed dal, doch beneden deze plaats zijn de oevers over het algemeen hoog en steil, voornamelijk van Sedan tot Luik; bij deze stad verlaten de hoogten de oevers der rivier, en verliezen zich beneden Maastricht in de vlakte. Tusschen Dinant en Maastricht wordt bij lagen waterstand de scheepvaart door ondiepten belemmerd.

Bruggen in België: spoorwegbruggen bij Dinant, Namen, Fle\'malle, Seraing en Luik; andere bruggen bij Dinant, Namen, Hoei, Seraing (hangende brug), Luik (drie) en Vtsé.

Gern. breedte tusschen Sedan en de Belgische grenzen: 00 a 100 M.; — tusschen Namen en Luik; 100 a 140 M.

R, ^ (\') De Chiers; br. in de Ardennen, in \'t zuidwesten van het Groot-Hertogdom Luxemburg; zij stroomt door een eng daV met steile wanden langs Longwy en Montmedy, en behoort bijna geheel tot Frankrijk; m. boven Sedan.

_ üe Semois; br. in de Ardennen, nabij Ar Ion inde provincie Luxemburg; eerst stroomt zij door oen breed dal tot voorbij Chiny, beneden hetwelk zij door een eng dal tusschen steile en rotsachtige

(i) , De aldus gemerkte zijn onbevaarbaar.

-ocr page 221-

207

hoogten langs Bouillon tot aan haren mond, 2 uren beneden Me-zières, voortloopt.

, De Les se; br. in de provincie Luxemburg, nabij Ochamps. Zij stroomt vervolgens nagenoeg evenwijdig aan de Semois door de provincie Namen, waar zij de Grot van Ham doorloopt; m. boven Dinant.

De Ourthe ontstaat in de provincie Luxemburg uit twee beken, de Boven- en Beneden-Ourthe, die zich ten westen van Houfalize vereenigen, stroomt door eene bergachtige streek, door een meestal eng dal, langs La Roche, waar zij bevaarbaar wordt, en Durbuy, en heeft hare uitwatering bij Luik. Een spoorweg volgt nu eens den linker- dan weder den rechteroever, die dus door verscheiden bruggen gemeenschap met elkander hebben. De rivier is door het Maas—Moezel-kanaal met de Sure of Sauer en door deze met de Moezel verbonden.

R. De A ra b 1 è v e; br. in de Pruisische Rijn-provincie nabij Hep-penbach; zij loopt door de provincie Ltiik langs Stavelot, en wordt bevaarbaar bij Remouchamps (een gehucht, onderhoorig aan de gemeente Jywaille); m. tegenover Comhlain.

,De Weze of West (Vesdre); br. ten oosten van Eupen in de Pruisische Rijn-provincie; loopt door de provincie Luik langs Limburg en Verviers; m. \'/s uur boven Luik. De spoorweg van Keulen naar Luik passeert haar meermalen.

L. , De V i r o i n wordt gevormd ten oosten van Mariënburg door de samenvloeiing van het Witte Water (Eau blanche), hetwelk Mariënburg, en het Zwarte Water (Eau noire), dat Couvin besproeit; m. in Frankrijk bij Vireux boven Givet.

De Sambre ontspringt in Frankrijk in de Ardennen, tusschen La Capelle en Cuteau-Camhresis en loopt langs Landrecies, waar zij bevaarbaar wordt, en Maubeuge, waarna zij België binnentreedt. Hier stroomt zij langs Thuin, Charleroi en Chdtelet, en valt binnen de stad Namen in de Maas. Het dal der Sambre is boven Landrecies vlak, doch krijgt beneden deze stad steeds steiler zijden. Van Thuin af zijn de dalwanden nu en dan rotsachtig, en het dal zelf soms zeer eng, soms aan eene zijde zich verwijdende, zooals bij Charleroi aan den rechteroever. quot;Vanhier tot Namen beheerscht meestal de rechter- den linkeroever. De spoorweg tusschen Maubeuge en Namen passeert veertienmaal deze rivier.

. De Méhaigne of Méhangne; br. in Namen ten oosten van Gembloux; m. in Luik, boven Hoei.

,De Jaar of Jeker. Zie bladz. 125.

II. De Schelde (l\'Escaut) ontspringt in Frankrijk op de Ardennen, Vj uur ten zuidoosten van Le Cdtelet, hetwelk zij besproeit. Zij stroomt verder noordwaarts langs Kamerijk, waar zij bevaarbaar wordt, Bouchain, Denain, Valenciennes en Condé naar België, dat zij even boven Antoing binnentreedt. Vanhier haren loop in dezelfde richting vervolgende, besproeit zij Doornik, Oudenaarde en Gend, vanwaar

-ocr page 222-

208

zij zich oostwaarts langs Dendermonde on Rupelmonde naar Antwerpen wendt. Vervolgens stroomt zij noordwaarts langs hillo en Liefkens-hoek naar de Nederlanden, waar zij zich bij Bath in twee armen verdeelde. (Zie bl. 129.) — Do vloed en ebbe is tot Antwerpen zeer sterk en wordt nog bij Gend waargenomen. Tot aan don mond dor Scarpe stroomt de Schelde door een breed dal, en tot beneden Oudenaarde naderen nog dikwijls geringe hoogten hare oevers; doch vanhier af stroomt zij door vlak land. — Van boven Dendermonde af naar beneden zijn hare oevers bedijkt, de linker-geheel, de rechter-op de meeste plaatsen. Zij is door geheel België voor riviervaartuigen, en van Antwerpen af zelfs voor groote zeeschepen bruikbaar.

Bruggen in België: bij Doornik, Oudenaarde, Gend (een groot aantal), Wet ter en, Dendermonde en Temsche of Tarnise (schipbrug); spoorwegbruggen: bij Doornik, Oudenaarde, Gend en Dendermonde.

Breedte; boven Doornik 20, bij Gend 40, bij Dendermonde 100, bij Antwerpen 350—600, bij Zandvliet 1200 M.

R, ^ De H a i n e; br. ten zuidoosten van Binche in Henegouwen ; zij loopt langs Binche, Jemmappes en St. Ghislain; m. te Condé in Frankrijk. Tot op de hoogte van Bergen zijn hare oevers bergachtig, beneden deze stad vlak.

L. , De T r o u i 11 e; br. ten zuidwesten van Binche op de grenzen van Frankrijk; zij loopt door Bergen; m. bij Jemmappes. De Dender; br. in Henegouwen boven Alh; zij heeft over het algemeen vlakke oevers, en stroomt langs Ath, waar zij bevaarbaar wordt, Lessines, Geertsbergen, Ninove en Aalstj ra. te Dendermonde. Zij is van Aalst tot Dendermonde gekanaliseerd.

De Ru pel ontstaat in de provincie Antwerpen bij het dorp Rumpst uit de samenvloeiing van de Dij le en de Groote Nethe, en is 300 meter breed; hij stroomt langs Boom j m. tegenover Rupelmonde. Hij heeft vlakke oevers, eb en vloed, en is bevaarbaar voor de grootste binnenschepen.

De Dijle; br. te Houtain-le-mont in het zuiden van Brabant; zij besproeit Genappe, Ottignies, Waveren, Leuven en Mechelen, en wordt bevaarbaar bij hare vereeniging met den Demer. Het rivierdal heeft aanvankelijk veelal steile wanden, wordt beneden Waveren zeer breed en vlak, en verliest zich beneden Leuven in de vlakte. (Spoorwegbruggen: te Ottignies, te Lemen en te Mechelen.)

R. De Demer; br. in Limburg, \'/j uur ten noordoosten van Tongeren; hij heeft lage en vlakke oevers, en besproeit Bil-sen, Hasselt, Diest (spoorwegbrug), Sichem en Aarschot; m. te Werchter, 2 uren beneden Leuven. De Demer wordt bevaarbaar even boven Diest; hier neemt hij (L.) de Groote Geete op, welke langs Thienen (spoorwegbrug) en Halen vloeit, en bij hare vereeniging (R.) met de Kleine Geete, waaraan Zout-Leeuw (Léau) ligt, bevaarbaar is.

L. , De Sen no; br. bij Roeulx in Henegouwen; zij vliet langs Hul, Brussel en Vilvoorden; m. beneden Mechelen, Haar dal

-ocr page 223-

209

is tot Hal eng en heeft steile wanden, doch wordt beneden deze plaats breed en vlak, en verliest zich eindelijk in de vlakte. Spoorwegbruggen; bij Hal en bij Brussel. L, ^ De Kleine Senne; br. bij Roeulx; zij loopt langs

Soignies, Sleenkerke en Tnbizej ni. bij Tubize. De GrooteNethe ontstaat in de provincie Limburg bij het dorp Hechtelj zij heeft vlakke oevers, stroomt langs Gheel, wordt bevaarbaar bij Iteghem, en besproeit Lier, waar eenc spoorwegbrug is. R. De Kleine N e t h e: br. in de provincie Antwerpen bij het dorp Postel: zij is van Herenthals tot Lier, waar zij haren mond heeft, gekanaliseerd, en hoeft vlakke oevers.

L. De Scarpe, wier loop zich geheel tot Frankrijk bepaalt, ontspringt ten westen van Atrecht, besproeit deze stad, Douui, boven hetwelk zij bevaarbaar wordt, en St. Amand; in. vlak aan de Hene-gonwsche grenzen beneden laatstgenoemde plaats. Hare oevers zijn vlak.

De L ( i e (Lys) ontspringt bij het dorp Leienburg [Lysbourg) in Artois, en besproeit Aire, vanwaar zij langs St. Venant tot Mer-ville gekanaliseerd is. Vandaar loopt zij langs Armentières, vormt vervolgens, langs de Belgische plaatsen Waasten, Warwijk en Mee-nen loopende, de grensscheiding tusschen Frankrijk en België, ^«n behoort eindelijk geheel tot dit rijk. Zij stroomt wijders door Kortrijk en langs Deinze naar Gend, waar zij haren mond heeft. De oevers zijn vlak.

De Dunne, bevaarbaar gemaakte rivier, welke in het noorden van Oost-Vlaanderen bij het dorp Winckel ontstaat, langs Lokeren stroomt, en bij Thielrode, tusschen Dendermonde en Rupelmotide, hare uitwatering heeft. De spoorweg van Gend naar Antwerpen passeert haar bij Lokeren.

III. De Use r ontstaat in Frankrijk, ten noordoosten van St. Omer, en komt bij het dorp Ronsbrugge, waar zij bevaarbaar wordt, in België. Zij loopt hier langs Knocke en Dixmuiden, en valt beneden Nieuwpoort in de Noordzee. Zij heeft vlakke oevers, en is van Knocke tot Nieuwpoort gekanaliseerd.

R. De IJperlee; br. te Sillebeke in West- Vlaanderen, ten zuiden van IJperen, welke stad zij besproeit; m. bij Knocke. Zij is van IJperen tot Knocke gekanaliseerd.

§ 6. KANALEN.

In de beide Vlaanderens.

Het kanaal van Ostende naar Brugge.

» » » Brugge naar Gend, in gemeenschap staande met het voorgaande.

Het kanaal van Da mme (van Brugge langs Damme naar Sluis in Zeeuwsch Vlaanderen).

I. 14

-ocr page 224-

210

Het kanaal van Plasschendale (aan het kanaal van Ostende naar Brugge) naar Nieuw poort.

Het kanaal van Nieuwpoort naar Veurne.

» » » Veurne naar St. Winoxbergen (Bergnes), in Frankrijk.

Het kanaal van Veurne naar Duinkerken, in Frankrijk.

De Loovaart (van Veurne langs Loo naar de User boven Knocke).

Het kanaal van IJ peren (zijnde de gekanaliseerde rivieren de User en IJperlee, in de vorige § vermeld).

Het kanaal van Dixmuiden naar Handzame.

Het kanaal van Gend naar Sas van Gend, in Zeeland (en vanhier naar Terneuzen).

Het kanaal van Schipdonck, dat bij Deinze aan de Lijs begint, het kanaal van Brugge naar Gend ten westen van laatstgenoemde stad snijdt, en vervolgens onder den naam van kanaal van de Lieve (zijnde de bevaarbaar gemaakte Lieve) langs Eeclo naar Damme loopt.

Het Leopolds-Kanaal, zijnde de voortzetting van het voorgaande, van Damme naar Heyst aan de Noordzee.

De Moervaart, welke het kanaal van Gend naar Sas van Gend verbindt met de bevaarbaar gemaakte Durme, en door deze met de Schelde.

Het kanaal van Stek enen, van de vereeniging der Moervaart en Durme noordwaarts naar Stekenen (en vanhier naar Hulst in Zeeland).

Het kanaal van BI ankenberghe of van Lisseweghe, van Brugge naar de Noordzee, ten westen van Blankenberghc.

Het kanaal van Bossuijt, dat de Lijs bij Kortrijk verenigt met de Schelde bij Bossuijt.

In Antwerpen.

Het kanaal van Lier naar Herenthals (de bevaarbaar gemaakte Kleine Ne the, bij de rivieren vermeld).

In Limburg.

De Zuid-Wilemsvaart (blz. 133).

In Luxemburg.

Het Maas-Moezel-Kanaal, dat de Our the bij Houffalize verbindt met de Sauer of Sure, boven Diekirck, en door deze met de Moezel.

In Antwerpen en Limburg.

Het Noorder- of Kempen-kanaal [Canal de jonction de 1\'Escaut a la Meuse) van Antwerpen langs Herenthals, waar het met de Kleine Nethe gemeenschap heeft, naar Bocholz, aan de Zuid- Willemsvaart, ten zuidwesten van Weert.

-ocr page 225-

211

Het kanaal van Antwerpen langs Turnhout naar Hasselt, dat bij Antwerpen gemeenschap heeft met het \'Noorder-kanaal.

In Luik.

Hot kanaal van Luik naar Maastricht {Canal lateral de la Mmse), langs den linkeroever der Maas. Het staat bij Maastricht in verbinding met de Zuid-Willemsvaart.

In Brabant en Antwerpen,

Het kanaal van Willebroeck (van Brussel langs Vilvoorden on Willebroeck naar de Rupel, waarin het tegenover Boom eene uitwatering heeft).

Het kanaal van Leuven naar Me ch el en en do Rupel.

In Henegouwen en Brabant.

Het kanaal van Charleroi naar Brussel (langs Hal), 15 uren lang en het grootste in België. Het verbindt de Sambre met het kanaal van Willebroeck.

In Henegouwen.

Het kanaal van Mons naar Con dé, in Frankrijk, dat eerstgenoemde plaats dus met de Schelde verbindt (bl. 207).

Het kanaal van Pommerceul (aan het kanaal van Mons naar Condé), langs Slaton naar Antoing, aan de Schelde, meteen noord-waartschen zijtak van Slaton naar Ath.

§ 7. GROND.

De Noordzee besproeit West-Vlaanderen over eene lengte van C8000 meter (1274 uur gaans) of ruim 9 geogr. mijlen zonder noemenswaardige inhammen, en heeft langs hare oevers duinen. De kustontwikkeling is dus gering en bedraagt slechts 1 g. m. op de 60 □ g. m. oppervlakte.

De grond is in het noorden en westen [Vlamingerland] laag en vlak, in het zuiden en oosten (Walschland) bezet met bergen of heuvels, welke een deel uitmaken van de Ardennen, en wier hoogste toppen, in het zuiden van het rijk, zich omtrent 650 meter boven de oppervlakte van de zee verheffen.

Tot het vlakke land behooren de beide Vlaanderens genoegzaam geheel, Antwerpen, bijna geheel Limburg en het grootste (noordelijk) gedeelte van Brabant; tot de berg- en heuvellanden Luxemburg, Luik, Namen en Henegouwen, terwijl ook het zuiden van Limburg en van Brabant en het zuiden en oosten der beide Vlaanderens met eenige 11 euvels bezet zijn.

-ocr page 226-

242

De bodem, hoewel zeer verschillend, is over het algemeen bijzonder vruchtbaar, voornamelijk de vette, zware kleigrond der beide Vlaanderens, de oevers der Schelde en de noordelijke streken van Henegouwen. De bodem van Luxemburg, Namen, het zuidelijke Henegouwen en het zuidoostelijk deel van Luik is rots- en steenachtig, doch, met uitzondering van Luxemburg, grootendeels met eene vruchtbare aardlaag overdekt. De dorre of onvruchtbare gronden beslaan nochtans \'/s van de oppervlakte, en bevinden zich, behalve in Luxemburg, hoofdzakelijk in Antwerpen en Limburg, wier noordelijk deel, onder den naam van het Kempenland of de Kempen (la Campine) bekend, uitgestrekte heiden, met moerassen afgewisseld, aanbiedt. Door bebouwing nemen echter de moerassige gronden zeer af, zoodat, behalve het Moeras van Veurne, er niet één van aanmerkelijke grootte is overgebleven.

De bergachtige streken, vooral Luxemburg lt;m Namen, zijn zeer boschrijk. Bekend is het Soniënbosch {Forel de Soignes), in Brabant, hetwelk een groot halfuur ten zuiden van Brussel een aanvang neemt en 8000 hectaren groot is. — Ongeveer de helft der oppervlakte wordt door bouwland , Va c\'oor bosschen, en het overige deels door wei- en hooilanden deels door woeste gronden en onbebouwde terreinen ingenomen.

§ 8. STRAAT- EN SPOORWEGEN.

De gezamenlijke lengte der groote wegen in België bedraagt 7960 kilometer, waarvan er ruim 0000 door den Staat zijn aangelegd. De voornaamste zijn;

a. Van de Nederlandsche grenzen (van Breda) over Wustwezel, Bras-schaat, Merxem, Antwerpen, Mechelen en Vilvoorden naar Brussel.

Zijtak; van Mechelen naar Leuven.

b. Van de Nederlandsche grenzen (van Eindhoven) over Hechtel, Helchteren, Houthalen, Zonhoven, Hasselt en Tongeren naar Luik.

c. Van de Nederlandsche grenzen (van Maastricht) over Tongeren naar St. Truien.

d. Van de Pruisische grenzen (van Aken] over Herve naar Luik.

e. Van de Pruisische grenzen (van Malmedy] over Spa, Theux, Luik, St. Truien, Thienen en Leuven naar Brussel; en vanhier over Aalst, Gend, Eeclo en Maldeghem naar Brugge.

Zijtakken: van Maldeghem naar Aardenburg in Zeeland; — van Brugge naar Sluis in Zeeland.

f. Van de Groot-Hertogelijk Luxemburgsche grenzen (van Luxemburg) over Arlon, Bastogne en Marche naar Namen.

Zijtak: van Arlon over Neufchdteau en Rochefort naar Marche.

g. Van de Fransche grenzen (van Longwy) naar Arlon.

Ji. Van de Fransche grenzen (van Sedan) over Bouillon naar Recogne (dorp ten noordwesten van Neufchdteau, aan den weg van Arlon naar Marche).

i. Van de Fransche grenzen (van Givef] over Dinunt en Bouvignes naar Namen, waar de weg zich in twee takken splitst, van welke

-ocr page 227-

213

de westelijke over Gembloux en Waveren naar Brussel, en de oostelijke over Andennes en Hoei naar Luik gaat.

k. Van de Fransche grenzen (van Mezières over Roeroy) overCouvin, Mariënburg, Philippeville, Charleroi, Qosselies, Quatre-Bras (\'), Genappe, Mont St. Jean en Waterloo naar Brussel.

I. Van de Fransche grenzen (van Parijs over Valenciennes) over Quiévrain, Bergen, Soignies, Braine le Cornle en Hal naar Brussel.

m. Van de Fransche grenzen (van Rijsseï) over Meenen, Kortrijk, Gend, Lokeren, St. Nicolaas en het Vlaamsche hoofd naar Antwerpen.

Zijtak: van St. Nicolaas naar Hulst in Zeeland.

n. Van de Fransche grenzen (van Valenciennes) over Doornik, Kortrijk en Ingelmunster naar Brugge.

In evenredigheid met zijne grootte bezit België het meest uitgebreide spoorwegnet van Europa. In den aanvang van 1877 bedroeg de gezamenlijke lengte der spoorwegen 3589 kilometer, waarvan er 2105 door den Staat zijn aangelegd. Op de vierkante geographische mijl heeft men alzoo gemiddeld 6700 meter spoorweg.

Do staatsspoorwegen hebben tot middelpunt Mechelen, en worden onderscheiden in de volgende lijnen:

I. De Noor der lijn: van Mechelen langs Contich naar Antwerpen,

Zijtakken: van Contich naar Lier en vanhier naar Herenthals en naar Aarschot-, — Van Antwerpen langs St. Nicolaas en Lokeren naar Gend.

II. De Zuiderlij n; van Mechelen langs Vilvoorden, Brussel, Hal, Braine leComte, Jurbise, Mons en Quiévrain naar Valenciennes in Frankrijk, en vanhier naar Parijs.

Zijtakken: van Braine le Comte en van Mons naar Manage, en vanhier over Charleroi naar Namens — en van Hal over Enghien, Ath en Leuze naar Doornik.

III. De Westerlijn: van Mechelen langs Dendermonde, Audeghem, Schellebelle, Gend, Eeclo en Brugge naar Ostende. (Een kortere weg van Gend naar Brugge gaat over Landeghem en Aeltre).

Zijtakken: 1 van Dendermonde langs Lokeren en Moerbeke naar Salzaete aan den weg van Gend naar Terneuzen; — 2 van Audeghem en van Schellebelle naar Aalst, en vanhier naar Denderleeuw, waar de weg zich in drieën splitst, westwaarts over Sottegem en Oudenaarde naar Kortrijk, oostwaarts naar Brussel, en zuidwaarts langs Ninove, Geertsbergen [Grammont], Lessines en Ath naar Jurbise aan de Zuiderlijn; — 3. van Gend langs La Pinte, Deinze, Kortrijk en Mouscron naar Tourcoing in Frankrijk en verder naar R/jssel; en van Mouscron langs Doornik naar Ath j — 4. van Gend langs La Pinte, Oudenaarde, Renaix en Leuze naar Blatm en verder naar Valenciennes in Frankrijk; — 5. van Gend langs Sottegem,

(\') Viersprong, waarvan de noordelijke tak zich naar Brussel wendt, de zuidelijke naar Charleroi, de oostelijke over Sombref naar Namen, de westelijke naar JSijvcl.

-ocr page 228-

214

Geertsbergen, Enghien en Braine le Comte naar Charleroi en naar Mons ; — 6. van Gerid langs Deinze, Thielt, Ingelmunster, Roulers, Lichtervelde, Cortemarck en Dixmuiden naar Veurne (Fumes) en verder naar Duinkerken en Calais.

IV. De Oosterlij n: van Mechelen langs Leuven, Thienen, Landen, Luik, Chaudfontaine, Pepinster en Vereiers naar Aken in de Pruisische Rijnprovincie (en vanhier naar Keulen).

Zijtakken: van Leuven langs Waveren en Ottignies, en vanhier naar Charleroi en naar Namen: — van Thienen zuidwaarts langs Jodoigne, Ramilies en Namen naar Dinant; en noordwaarts over niest naar Herenthals; — van Landen over St. Trond naar Hasselt, en vanhier noordoostwaarts naar Maes-eyck, en zuidwaarts over Roei, Modave, Ciney en Marloie naar Libramont, en vandaar naar Bastogne, naar Arlon en naar Virton; — van Luik noordwaarts naar Hasselt, en zuidwaarts naar Marloie.

Van de spoorwegen, door bijzondere maatschappijen aangelegd, worden hier bij voorkeur alleen die vermeld, welke België mot de naburige staten en met de zee gemeenschap bezorgen.

Met de Nederlanden staat het in verbinding door de volgende lijnen :

1. Van Gend naar Sas van Gerd in Zeeuwsch-Vlaanderen, en vanhier langs Sluiskil naar Terneuzen.

2. Van Mechelen langs St. Nicolaas (aan de lijn, die Gend door het Land van Waas langs Lokeren en St. Nicolaas met Antwerpen gemeenschap bezorgt) naar Hulst in Zeeuwsch-Vlaanderen, en vanhier langs Axel en Sluiskil naar Terneuzen; en van Lokcren (aan dezelfde lijn) over Sas van Gend naar Terneuzen.

3. Van Antwerpen (ter verlenging van de Noorderlijn) naar Roosendaal in Noord-Brabant, en vanhier naar Moerdijk.

4. Van Lier naar Herenthals, en van Brussel langs Leuven, Aarschot, Herenthals en Turnhout naar Baarle-Nassau in Noord-Brabant, en vanhier naar Tilburg.

5. Van Landen (aan de Oosterlijn) langs St. Truien en Hasselt naar Valkenswaard in Noord-Brabant, en vanhier naar Eindhoven.

6. Van Antwerpen langs Lier, Aarschot, Diest en Hasselt naar Maastricht.

7. Van Namen (langs de Maas) langs Hoei, Luik en Visé naar Maastricht.

Met Pruisen staat België in geen onmiddellijke verbinding, dan door

de Oosterlijn. Daarentegen heeft het met het Groot-Hertogdom Luxemburg gemeenschap door twee wegen:

1. Van Pepinster (aan de Oosterlijn) langs Spa en Diekirch naar Luxemburg.

2. Van Brussel langs Ottignies, Gembloux, Namen, Neufchateau en Arlon naar Luxemburg.

Behalve door de Zuiderlijn en door den boven als zijtak van de Westerlijn vermelden weg van Gend naar Rijssel worden de Fransche grenzen doorsneden door de volgende spoorwegen:

1. Van Brussel langs Waterloo, Nwelles, Fleurus en Charleroi naar Marïénburg, en vanhier zuidoostwaarts naar Mezières en zuidwestwaarts naar Vervins en verder naar Laon.

-ocr page 229-

215

2. Van Arlon naar Longwy.

3. Van Namen langs Dinant naar Givet, en verder naar Mezières.

4. Van Givet en van Charleroi naar Mariënburg en verder langs 1.

5. Van Landen over Genibloux en Charleroi naar Maubeuge.

G, Van Mons naar Maubeuge, en verder naar Landrecies.

7. Van Doornik naar Rijssel,

8. Van Kortrijk langs IJperen (dat langs Roesselare en Thourout met Brugge en Ostende verbonden is) en Poperinge naar Hazebrouck (tus-schen Rijssel en St. Omer).

9. Van Thourout langs Cortemarck naar Dixmuiden (zie de Westerlij n 6).

Behalve door de Westerlijn staat België met de Noordzee in gemeenschap door de lijnen:

1. Van Dixmuiden naar Nieuwpoort.

2. Van Brugge naar Blankenberghe en Heyst.

m

§ 9. VOORTBRENGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, VISSCHERIJ, NIJVERHEID, HANDEL,

De landbouw heeft in België, voornamelijk in de beide Vlaander ens, een hoogen trap van volmaaktheid bereikt. Beroemd is in dit opzjcht het Land van Waas (\'), dat als de vruchtbaarste en meest bevolkte streek van geheel Europa beschouwd wordt.

De grond levert gewoonlijk meer dan het dubbel der granen op, welke noodig zijn voor het verbruik der inwoners (geschat op 7 000 000 hectoliter jaarlijks.)

De bebouwde gronden (bouw- en weilanden) beslaan nagenoeg 2 000 000 hectaren, of Vj van de oppervlakte des Rijks.

De voortbrengselen van het plantenrijk zijn :

Granen (tarwe, rogge, spelt, boekweit, gerst, haver), welke over de geheele uitgestrektheid van den Staat gebouwd worden, doch voornamelijk goedslagen inde beide Vlaander ens, Brabant en Henegouwen; (de bouw van boekweit is in Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg veel sterker dan elders;)

Vlas en hennep, in de beide Vlaanderens, doch voornamelijk in het Land van Waas2 verder in Henegouwen, Namen en Antwerpen;

Kool- en raapzaad, in alle provinciën, doch vooral in Oost-Vlaanderen ;

Hop, welke bijzonder slaagt in de omstreken van Poperinge (West-Vlaanderen) en van Aalst (Oost-Vlaanderen); wijders in Brabant en Limburg ;

Cichorei, veel in Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Namen, vooral in de nabijheid der steden; ook in Henegouwen en Limburg;

\\M fel ■; M

Tabak, aan welks teelt men zich voornamelijk in de beide Vlaanderens wijdt, doch ook in Henegouwen en Limburg;

iim

(\') Het Land van Waas (de Lusthof van Vlaanderen) bevat 2 steden , St. Ni col aas en Lokeren, en 26 plattelands-gemeenten, waaronder Rupelmonde, Temsche en Thielrodc behooren.

-ocr page 230-

216

Meekrap, welke zeer goed slaagt in de beide Vlaanderens, en ook, hoewel in mindere mate, in het noordwesten van Antwerpen en in Limburg ;

Wouw, welke met zorg in Oost-Vlaander en gebouwd wordt, en ook in Namen goed slaagt;

Beetwortels, voornamelijk in Henegouwen en Brabant:

Geneeskruiden, in Namen en Luxemburg;

Timmer- en brandhout, voornamelijk uit de bosschen van Luxemburg , Namen, Henegouwen, Luik en Brabant;

De wijnstok, welke met meer of minder goed gevolg, doch in geringe hoeveelheid, gebouwd wordt nabij Ronsse (Oost-Vlaanderen), te Wesemaal (Brabant), in de omstreken van Luik en Hoei, bij Namen en Rochefort (Namen) en bij Virion (Luxemburg);

Aardappelen, moes- en tuinvruchten, alsmede vruchtboom en, aan het klimaat eigen.

De Belgische paarden zijn, met uitzondering van de Luxemburg-sche, van een groot en sterk ras, en zeer geschikt voor werk- en trekpaarden. Die van Vlaanderen en Antwerpen kunnen dienen voor de artillerie, die van Namen voor de cavalerie en rijdende artillerie. De Luxemburgsche, bekend onder den naam van Ardensche, zijn klein doch sterk en zeer gezocht, vooral in Frankrijk, voor den landbouw, de paardenposterij, de lichte cavalerie en rijdende artillerie, \'s Rijks stoeterij is te Termeren in Brabant.

Het rundvee is bijna overal van een zeer goed ras.

De schapen, waarvan België talrijke kudden bezit, worden onderscheiden in Vlaamsche, wier wol gezocht is voor de weverren van serge, camelot en merinos, en in Ardensche, wier fijne, zijdeachtige en gekrulde wol gebruikt wordt tot het vervaardigen van verschillende fijne geweven stoffen {tissus). Het vleesch der laatste is zeer sappig en malsch.

De varkens, die men, met uitzondering van Oost-Vlaanderen en Limburg, in grooten getale door het geheele rijk, doch voornamelijk in Luxemburg, aanfokt, maken een belangrijk artikel van binnen- en buitenlandschen handel uit.

De veestapel bedraagt ongeveer 283 000 paarden, 1 250 000 runderen , 586 000 schapen en 600 000 varkens.

De geiten zijn niet talrijk; doch in enkele streken van Namen en Luxemburg vindt men er geheele kudden van.

Op de bijenteelt legt men zich voornamelijk toe in Oost-Vlaanderen en de Antwerpsche Kempen.

Gevogelte (hoenders, kalkoenen, duiven, ganzen, eenden enz.) levert het land genoegzaam voor de behoefte der ingezetenen.

Groot en klein wild (wilde zwijnen, dassen, reeën, hazen, konijnen, patrijzen, wachtels, snippen enz.) wordt gevonden in al de provinciën, doch vooral in Luxemburg , Namen, Luik, Limburg en Antwerpen (het wilde zwijn alleen in de bosschen der Ardennen).

Men teelt z ij d e w o r m e n op de plaatsen, waar de witte moerbeziënboom

-ocr page 231-

217

geplant is, voornamel jk te Meslin-TEvique in Henegouwen, alsmede te Forest en te Uccle nabij Brussel.

De visscherij op de stroomen, in de Noordzee cn op de hoogte van IJsland levert vele soorten van visch.

De haring- en kabeljauw-visscherij heeft ongeveer 260 vaartuigen in gebruik, behoorende aan de steden Antwerpen, Ostende, Brugge en Nieuwpoort, en aan de dorpen Blankenberg he, Heyst enz.

In de bergachtige streken van België vindt men een groot aantal mijnen cn steengroeven.

Henegouwen alleen levert meer steenkolen dan geheel Frankrijk; in Luik zijn zij weinig minder overvloedig. In Namen vindt men eene soort, welke koolaarde (terre-houille) genoemd wordt, omdat zij met eene meer of min groote hoeveelheid klei vermengd is. De voornaamste steenkolenmijnen worden gevonden in de nabijheid dor steden Luik, Hoei, Namen, Charleroi en Mons. (Die van Hoei en Namen evenwel zijn minder belangrijk dan de andere.) In 1876 bedroeg de opbrengst van deze delfstof ruim 14 millioen ton, ter waarde van ruim 194 millioen frank.

Zwavel en aluin worden geleverd door de provinciën Namen on Luik.

Verscheidene soorten van marmer vindt men ia Henegouwen, Namen, Luik en Luxemburg. Het zwarte marmer van Dinant is zeer gezocht.

Hard-, kei- en kalksteen trekt men uit dezelfde provinciën en uit Limburg. De blauwe hard- of arduinsteen der omstreken van Dinant en van Soignies is uitmuntend. De groeven van Brabant leveren witten hardsteen, welke in groote hoeveelheid naar de Nederlanden wordt uitgevoerd; Quenast (nabij Nijvel) heeft eene beroemde k eis teen g roe v e. —Mole n s teenen, slijpsteenen, vuur-steenen en vele andere vindt men in Luxemburg en in Luik; de slijpsteen, welken men uit de groeven van Viel-Salm (in Luxemburg) verkrijgt, overtreft dien van andere landen, en levert een belangrijk artikel voor den uitvoer op.

Rijke leigroeven heeft Luxemburg; de belangrijkste is die van Herbeumont.

De landstreek, gelegen tusschen de Maas \'en de Sambre, heeft zeer vele ijzermijnen, zoo ook Luxemburg. Vele andere vindt men nog in Luik en Limburg. In 1876 bedroeg de opbrengst ongeveer 269000 ton, ter waarde van nagenoeg 2l/2 millioen frank. (\')

Lood leveren Luik, Namen, Luxemburg en Limburg, doch op verre na niet genoegzaam voor de behoefte. De belangrijkste mijn is die van Longwilly (in Luxemburg). De gezamenlijke opbrengst was in 1876 ruim 12400 ton, ter waarde van bijna 2 millioen frank.

Koper, in zeer geringe hoeveelheid, wordt in Henegouwen, Luik en Limburg aangetroffen.

(\') In 1S70 was dezo opbrengst ruim 1354 000 ton. ter waarde van bijna 6 millioen frank.

-ocr page 232-

218

Zink levert vooral Moresnet (in Luik); men vindt het ook in Namen, Henegouwen en Limburg.

Turf wordt geleverd door de veengronden van West-Vlaanderen en

Limburg.

Henegouwen en Namen leveren klei van eene uitmuntende hoedanigheid, geschikt tot het vervaardigen van pijpen en plateel- of aardewerk ; Oost- Vlaanderen en Antwerpen eene soort van klei, welke gebruikt wordt in de pannen-, steen- en pottenbakkerijen.

België bezit op verscheidene plaatsen minerale wateren, van welke die van Spa en Chaudfontaine (beide in de provincie Luik) de beroemdste zijn.

De voortbrengselen van de nijverheid, welke hier eene zeer aanzienlijke hoogte bereikt heeft, zijn zeer talrijk. Alom bekend en beroemd zijn de linnens van Vlaanderen, de rijtuigen van Brussel, de wapenen van Luik, de messen van Namen, de lakens van Verviers, de tapijten en het porselein van Doornik, de kanten van Brussel en Mechelen, de katoenen stoffen van de beide Vlaanderens en van Antwerpen, het bier van Leuven, Brussel en Diest, de hoeden van Brussel en Mechelen, de doozen van Spa enz. Zeer belangrijk zijn de leerlooierijen, waarvan de meeste en aanzienlijkste zich te Gend, Luik, Stavelot en Dinant bevinden. Veel omvattend is de bewerking van metalen, vooral in de provinciën Luik, Namen, Henegouwen en huxemburg: de grootste ijzergieterijen zijn te Mons en te Luik; eene klokkengieterij heeft men te Brugge. Eene Europeesche vermaardheid heeft het etablissement van den in 1840 overleden John Cookerill te Seraing (Vi uur ten zuidwesten van Luik), waar alle soorten van ijzeren werktuigen en stoommachines vervaardigd worden. De beetwortelsuiker-fabrieken, 135 in getal (in 1870), leveren nagenoeg zooveel suiker, als voor het verbruik van het geheele land noodig is.

De Belgische handel, bevorderd door een uitmuntend spoorwegstelsel, neemt van jaar tot jaar in belangrijkheid toe, In i875 bedroeg de invoer eene waarde van bijna 2319 000 000, de uitvoer eene van ruim 2107 000 000 frank.

De koopvaardijvloot was op het einde van 1876 samengesteld uit 48 schepen, metende te zamen 44980 ton. Op hetzelfde tijdstip telde men 255 visschersvaartuigen van 8388 ton.

De voornaamste koopstad is Antwerpen; daarop volgen in belangrijkheid Brussel, Gend, Brugge en Ostende.

Zeehavens zijn Antwerpen, Ostende en Nieuwpoort. Brugge kan ook als eene zeehaven aangemerkt worden, dewijl groote schepen derwaarts uit de Noordzee door het Kanaal van Ostende aankomen. In de gezamenlijke havens zijn in 1875 binnengekomen 6066 schepen, metende 2 440 681 ton, en vandaar vertrokken 6052 schepen, metende 2 429 135 ton. Het twee-derde gedeelte van deze handelsbeweging heeft te Antwerpen plaats.

-ocr page 233-

219

§ 10. ONDERWIJS, WETENSCHAPPELIJKE EN ANDERE NUTTIGE INRICHTINGEN.

Het onderwijs is in België geheel vrij.

Voor het hooger onderwijs bestaan twee Rijks-Hoogescholen of Universiteiten, te Gend en te Luik, waar men de letteren, de wis- en natuurkunde, de rechtsgeleerdheid en de geneeskunde onderwijst. Brussel en Leuven bezitten elk eene bijzondere Hoogeschool: de eerste draagt den naam van Vrije Universiteit; de andere, aan welke eene faculteit der godgeleerdheid is toegevoegd, dien van Catholieke Universiteit. Deze inrichtingen telden in 1877 te zamen ongeveer 170 Hoogleeraren en 2600 studenten.

Bij de Hoogeschool van Gend is eene school voor burgerlijke ingenieurs

(école du génie civil, voor bruggen en wegen, werktuigkunde, nijverheid en burgerlijke bouwkunde); bij die van Luik, eene school voor kunsten en handwerken en de mijnen (école d\'arts et métiers et des mines), waar ingenieurs en conducteurs der mijnen gevormd worden; bij die van Brussel, eene Polytechnische school. Het getal der leerlingen van deze inrichtingen is niet onder het hierboven vermelde der studenten begrepen en bedroeg in hetzelfde jaar ruim 700.

Het middelbaar onderwijs is geregeld door de wet van 1 Juni 1850. Dientengevolge bestaan er 10 Koninklijke Athenaea (te Brussel, Luik, Gend, Antwerpen, Mons, Hasselt, Doornik, Namen, Arlon en Brugge), vier normaalscholen tot vorming van onderwijzers, 50 middelbare staatsscholen, en 31 middelbare gemeentescholen bijna alle door den Staat gesubsidieerd. Verder heeft men 84 bijzondere inrichtingen van middelbaar onderwijs onder hqt bestuur der Geestelijkheid, en 20 onder dat van particulieren. Het getal leerlingen der Athenaea en der openbare middelbare scholen bedroeg in 1876 bijna 17900.

Behalve de 4 bovenvermelde staatsnormaalscholen, van welke er eene tot opleiding van onderwijzeressen dient, zijn er nog 8 normaalscholen voor onderwijzers en 23 voor onderwijzeressen, door de Geestelijkheid gesticht en meerendeels door de Regeering ondersteund.

Volgens de wet van 23 September 1842 is iedere gemeente verplicht op hare kosten eene lagere school te onderhouden, waar de kinderen van behoeftigen kosteloos onderwijs ontvangen. Op het laatst van 1875 telde men 5856 lagere scholen, zoo openbare als bijzondere, gezamenlijk bezocht door 669192 leerlingen, waarvan er bijna 300 000 kosteloos onderwijs ontvingen. Over het algemeen bestaat er veel schoolverzuim. In 1876 konden van de 45309 lotelingen 8246 lezen noch schrijven, en 2015 alleen lezen.

Bij Brussel vindt men de Militaire scholen voor alle wapenen (zie bl. 224). Te Antwerpen is eene Pyrotechnische school. Antwerpen en Ostende hebben ieder eene Zeevaartschool, Antwerpen eene handelsschool, Gembloux eene landbouwschool en Cureghem eene veeartsenijschool.

Ieder Bisdom (\') heeft voor de godgeleerdheid een groot Seminarie,

(\') België is verdeeld ia zes Bisdommen; dat van Mechelen is een Aartsbisdom.

-ocr page 234-

220

cn wel in zijne hoofdplaats: Mecheien, Brugge, Gend, Doornik, Luik en Namen.

Men telt in België acht Academiën van schoone kunsten. De Koninklijke Academie van schilder-, beeldhouw-, graveer- en bouwkunst te Antwerpen, met 16G1 leerlingen in 1876, is er de voornaamste van. Te Brussel vindt men eenc Koninklijke school voor de graveerkunst en eene Koninklijke Muziekschool (Conservatoire). Ook Luik en Gend hebben Muziekscholen. Te Luik is een Koninklijk Instituut voor doofstommen en blinden; te Namen een Instituut voor doofstommen.

België bezit een groot aantal maatschappijen en geleerde inrichtingen , waarvan de voornaamste zijn: het Koninklijk Observatorium, de Koninklijke Academie van wetenschappen, letteren en schoone kunsten, en de Koninklijke Academie voor do geneeskunde, allen te Brussel.

Van de taalkundige maatschappijen en genootschappen van Rheto-rica, die veel bijdragen tot opbouw en bloei der Ylaamsche letteren, komen hoofdzakelijk in aanmerking: de Maatschappij van Ylaamsche letteroefening te Gend: De taal is gansch het volk; de West-Vlaandersche Maatschappij ter bevordering der Vlaamsche taal en letterkunde; het taalkundig genootschap te Brussel: Vaderlandsliefde, en de Antwerpsche Rederijkerskamer: de Olijftak.

Het Geographisch Instituut van Van der Maelen te Brussel heeft vele verdiensten voor de aardrijkskunde.

§ 11. verdedigingslinièn, vestingen.

België heeft geen natuurlijke grenzen dan in het westen, waar het door de Noordzee bespoeld wordt, en in het oosten, waar de Maas over eene kleine uitgestrektheid de grensscheiding tusschen Belgisch en Nederlandsch Limburg vormt.

Ofschoon volgens de bepalingen van 1839, krachtens welke België zijne onafhankelijkheid verkregen heeft, aan dit Rijk bij allo mogelijke geschillen der Europeesche mogendheden ten allen tijde onzijdigheid gewaarborgd is, heeft de regeering het niettemin doeltreffend gerekend, ten einde de zelfstandigheid en neutraliteit te handhaven, het land in een behoorlijk verdedigbaren toestand te brengen, en een sterk geoefend leger op de been te hebben.

Sedert 1859 heeft België volkomen gebroken met het oude verdedigingsstelsel , dat met zijne, menigte vestingen en forten geenszins in verhouding stond tot de troepen, die het in tijd van oorlog onder do wapenen kon brengen. Dientengevolge is men overgegaan tot een zuiver geconcentreerd stelsel van verdediging, en zijn alle versterkte plaatsen, die daarin niet tehuis behoorden, ontmanteld. Van Antwerpen is een centraal-reduit gemaakt, en van de vroegere vestingen zijn alleen Den der monde, Diest, de citadel van Namen cn de forten bij Luik behouden.

Met hare ruime entrepots en groote magazijnen, gelegen in eene vruchtbare streek, omringd door welvarende dorpen, door de Schelde,

-ocr page 235-

\'221

op wier rechteroever zij ligt, in vrije gemeenschap met de zee, bezit de aanzienlijke handelstad Antwerpen al de hulpmiddelen, om eeno krijgsmacht van 100 000 man op te namenen to voeden. De wallen, die tot 1859 het oude gedeelte dor stad omringden, zijn vervangen door eene omwalling, die het nieuwe gedeelte met de voorsteden Dambrugge, St. Willebrord, Borg er hout, Berchem en St. Laurent insluit, en zóó in het zuiden als in het noorden, waar men de groote Nonrder-citadel (\') vindt, die de Schelde en de inundatie voor de noordelijke fronten bestrijkt, zich aan de rivier aansluit. De nadering van den vijand kan aan de noord- en noordoostzijde der stad door het onderwaterzetten der laaggelegen polders Met worden. Aan de zuid- en zuidoostzijde daarentegen is het terrein hooger, en kan men goen inundatie stellen. Hier zijn daarom, op een afstand van 3000—4500 meter van de omwalling der stad, negen groote forten gebouwd, die, omstreeks 2000 meter van elkander verwijderd, door hun artillerie-vuur het voorliggend terrein bestrijken en de stad tegen een bombardement vrijwaren. Ten einde de veiligheid der stad aan de noord-en noordoostzijde niet geheel aan de inundatie toe te vertrouwen, zijn, in aansluiting aan de oostelijke forten en een in het noorden, vlak aan de Schelde, westwaarts van de Noorder-citadel gelegen fort (vroeger Philippe), aan de zuidwestzijde van het dorp Brasschaat een groot fort en bij de dorpen Eeckeren en Wilmarsdonk drie redouten aangelegd. — De geringe verheffing van den bodem veroorlooft ook het tegenover Antwerpen op den linkeroever der Schelde gelegen terrein onder water te zetten. Daar echter een weinig ten westen van de dorpen Zwijndrecht en Burg kt hoogere gedeelten voorkomen, vanwaar men de stad zou kunnen beschieten, is de vlak tegenover Antwerpen gelegen sterkte hot Vlaamsche Hoofd geenszins voor de verdediging voldoende. Met behoud van dit werk als reduit voor de stelling op den linkeroever, heeft men hier behalve de oude batterij St. Marie, in een fort herschapen, nog drie forten gebouwd, tengevolge waarvan de kring der Antwerpsche forten een omtrek van 45 kilometer heeft verkregen.

Tusschen Antwerpen en de zuidelijke grenzen van het land vindt men eene onafgebroken rivierlinie, die gevormd wordt aan de westzijde door de Schelde en de Leiej in het front door de Schelde van Oend tot Ru-pelmonde on door de Rupelj aan de oostzijde door de Dijle, de Dewier en de Groote Nethe. Het belang dezer rivieren wordt verhoogd door eene onderwaterzetting, die langs hare oevers kan gesteld worden, cn zich uitstrekt van Dendermonde langs Mechelen tot boven Lier, terwijl de Demer eene inundatie om Diest kan leveren. De vestingen Dendermonde, aan den rechteroever van de Schelde en aan den mond van de Dender, en Diest, aan den linkeroever van de Demer, dienen hier als bruggehoofden. Naar het gevoelen van velen is de

(\') Niet te verwarren met do door Alva gebouwde en in 1832 door Ghassé verdedigde citadel, die aan de zuidzijde der stad lag en in 1870 geslecht is.

Eene meer uitvoerige beschrijving der verdedigingswerken van België vindt men bij m. H. J. Plantenga, Militaire aardrijkskunde en statistiek van Nederland, België en Duitschland, Dl. II.

-ocr page 236-

222

laatstgenoemde vesting te ver vooruitgeschoven, en zou daarom moeten geslecht worden; daarentegen zou men Mechelen en Lier moeten versterken.

Aan de Maas, die het oostelijk deel van België doorstroomt, vindt men aan hare samenvloeiing met de Samhre de citadel van Namen, tusschen de berde rivieren op eene steile rots gelegen, en meer benedenwaarts de forten van Luik, namelijk do citadel, aan de noordzijde der stad op den St. Walhurgsberg aan den linkeroever, en het fort La Chartreuse op den berg Cornitlon aan den rechteroever der Maas.

§ 12. KRIJGSWEZEN.

Het Koninkrijk is verdeeld in 2 militaire afdeelingen (divisions territoriales) , ieder gecommandeerd door een Luitenant-Generaal. — De eerste (hoofdkwartier Antwerpen) bevat de provinciën Antwerpen, Oost-Vlaanderen en West-quot;Vlaanderen; — de tweede (hoofdkwartier Brussel) de provinciën Brabant, Henegouwen, Limburg, Luik, Luxemburg en Namen.

Iedere provincie heeft een Provincialen Commandant (Generaal-Majoor of Kolonel), en is verdeeld in militaire districten (te zamen 41), overeenkomende met de administratieve arrondissementen (bi 202 —204), en deze te zamen weder in 303 militaire kantons.

Overeenkomstig de wet van 29 Januari 1874 is het leger op voet van vrede samengesteld als volgt:

Samenstelling.

Officieren.

Onderofficieren

en soldaten.

Totaal.

Paarden

Groote Staf van het leger.......

33

»

33

104

Generale Staf..............

46

46

96

Administratie van het leger......

185

)gt;

185

14

Bataljon van administratie (hospitalen ,

bakkerijen, slachterijen, fourages). .

74

820

894

»

Geneeskundige en veterinaire dienst. .

219

»

219

61

Provinciale en Plaatselijke Staven. . .

56

39

95

25

1676

25571

27247

254

Cavalerie.................

296

5680

5976

5440

Artillerie................

492

7559

8051

2565

Trein..................

23

377

400

311

Genie...................

135

1453

1588

37

Te zamen.....] 3235 j 41499 |44734 | 8907

In tijd van oorlog is de formatie van het leger 3448 Officieren, 100137 onderofficieren en manschappen, 13 793 paarden en 240 veldstukken.

De Infanterie is samengesteld uit 1 Regiment Carabiniers, 3 Regimenten Jagers, 14 Regimenten Infanterie van linie en 1 Regiment Grenadiers; te zamen 19 Regimenten. Het Regiment Carabiniers heeft 4 veld- en 2 reserve-bataljons; de overige Regimenten, 3 veld- en één

-ocr page 237-

223

reserve-bataljon. De bataljons bestaan uit 4 compagnieën. Ieder Regiment heeft buitendien een depot, samengesteld uit een staf en ééne compagnie. Daarenboven bevat de Infanterie 2 sedentaire compagnieën (samengesteld uit ondercfficieren), 1 depot van discipline en 1 school van soldaten-kinderen.

De Cavalerie is samengesteld uit 2 Regimenten Jagers te paard 4 Regimenten Lansiers en 2 Regimenten Guides. Alle Regimenten, tellen 4- veld-eskadrons en 1 depot-eskadron {escadron de renfort).

De Artillerie bevat een Staf en 7 Regimenten (4 veld-artillerie en 3 vesting-artillerie), \\ compagnie pontonniers, 1 comp. vuurwerkers, 1 comp. artillerie-werklieden, en i comp. wapensmeden. Het 1ste en 3de Regiment veldartillerie bestaat elk uit 8 bespannen en 2 reservebatterijen; het 2de en 4de Reg. veld-artillerie bestaat elk uit 7 bespannen. 2 rijdende batterijen en 1 reserve-batterij. Het 5de, 6de en 7de Reg. vesting-artillerie bestaat elk uit 10 belegerings-batterijen, 1 reserve-en 1 depot-batterij.

De Trein bevat een Staf, 4 compagnieën voor de equipages der pontonniers, der Genie en der parken, 2 compagnieën voor de equipages der vivres en der ambulances, en 1 depot-compagnie.

De Genie bestaat uit een Staf en 1 Regiment van 3 bataljons, elk bestaande uit 4 compagnieën Mineurs en Sappeurs en 1 depot. Aan dat Regiment zijn, wat de administratie betreft, toegevoegd 5 compagnieën voor speciale diensten, namelijk; 1 spoorweg-compagnie, I comp. veld-telegrafisten, i comp. vesting-telegrafisten en vuurwerkers, 1 comp. pontonniers en 1 comp. werklieden.

Volgens de wet van 18 September 1873 wordt het leger voltallig gehouden door vrijwilligers en dienstplichtigen of miliciens. Ieder ingezetene is verplicht in het jaar, waarin hij den vollen leeftijd van 19 jaren bereikt heeft, zich te doen inschrijven, ten einde deel te nemen aan de loting voor de lichting van het volgende jaar. Het jaarlijksche contingent wordt gesplitst in twee deelen, het eene voor den actieven dienst, het andere voor de reserve, bestemd voor de infanterie. Zij, die de laagste nommers trekken, worden, tenzij de wet hun vrijstelling verleene, ingedeeld in het actieve leger; zij, wien hoogere nommers ten deel vallen, bij de reserve. Plaatsvervanging en nommerverwisseling zijn toegestaan. De diensttijd is bepaald op acht jaren. De miliciens en plaatsvervangers, die tot het actieve leger behooren, worden met onbepaald verlof naar huis gezonden, wanneer zij bij de infanterie van linie, de jagers te voet en den trein 28 maanden, bij de grenadiers en carabiniers 36 maanden in den loop der vier eerste dienstjaren, bij de vesting-artillerie, genie, pontonniers en vuurwerkers en het administratie-bataljon 3 jaren, bij do rijdende en veld-artillerie en de cavalerie 4 jaren onder de wapenen zijn geweest. De miliciens en plaatsvervangers, wier diensttijd op 28 maanden is bepaald, kunnen in het vierde dienstjaar voor ééne maand tot herhalingsoefeningen worden opgeroepen. In geval van oorlog of wanneer het grondgebied bedreigd wordt, kan de Koning zoovele met verlof zijnde lichtingen tot werkelijken dienst oproepen, als hij noodig oordeelt.

-ocr page 238-

224

De sterkte der lichting wordt jaarlijks door de wet bepaald; sedert 18G9 bedroog zij steeds 12000 man, waarvan 11000 voor het actieve leger on 1000 voor de reserve.

Tot handhaving van de binnenlandsche rust dient de Burgerwacht of Schutterij {Garde oivique), waartoe alle ingezetenen van het Rijk be-hooren, die 21—50 jaren oud zijn, en zich niet in werkolijken militairen dienst bevinden of om andere redenen -vrijstelling genieten. In tijd van oorlog dient zij ook tot versterking van het leger en moet dan 50 Bataljons ter gezamenlijke sterkte van 30 000 man als garnizoenstroepen leveren. — Zij wordt verdeeld in dienstdoende en rustende burgerwacht. Alle gemeenten van 10 000 en meer zielen hebben eene dienstdoende, de andere eene rustende burgerwacht. In 1877 bedroeg de sterkte van de dienstdoende burgerwacht 29833 man.

Voorts is er een korps Gendarmerie, verdeeld in 3 divisiën elk van 3 compagnieën, te zamen tellende 45 officieren en 1452 onderofficieren en manschappen. Zij is geheel uit vrijwilligers samengesteld, dientin vredestijd tot handhaving der openbare orde en staat als zoodanig onder de Departementen van Binnenlandsche Zaken en Justitie; echter maakt zij als militair korps ook een deel uit van het leger en is onder andere in oorlogstijd belast met den politiedienst in de kantonnementen en legerkampen.

De voornaamste militaire etablissementen zijn;

De militaire school {école militaire) te Ixelles bij Brussel, ter opleiding van jongelieden tot Officieren voor alle wapens der Landmacht en voor de Marine, met tweejarigen cursus voor Infanterie en Cavalerie, en vierjarigen voor de Artillerie en Genie; de leerlingen voor de twee laatstgenoemde wapens worden echter ook reeds na het behoorlijk volbrengen van het tweede studiejaar aangesteld tot 2de Luitenant.

De Krijgsschool [école de guerre) te Ixelles, mot driejarigen cursus, voor Officieren van alle wapens, die minstens twee jaren in dezen rang hebben gediend, ter hunner opleiding voor den dienst bij den Generalen Staf.

De Rijschool te Yperen, voor Officieren en Onderofficieren, tevens tot vorming van hoefsmeden voor den militairen dienst; de cursus voor de Officieren en Onderofficieren duurt één jaar.

De Artillerie-schietschool te Brasschaat nabij Antwerpen, met een cursus van vier maanden. Er zijn voor de oefeningen eene batterij velden eene batterij vesting-artillerie in het kamp gedetacheerd, die jaarlijks worden afgewisseld.

Regimentsscholen tot vorming van Onderofficieren en Korporaals zijn bij de korpsen der verschillende wapens. Eene school voor soldaten-kinderen te Aalst dient mede tot aanvulling van het Kader.

De Pyrotechnische school te Antwerpen (bl. 219), waar van elk artillerie-regiment eenige jongelieden onderricht, ontvangen in het maken van vuurwerken;

De Koninklijke Geschutgieterij te Luik;

De Geweerfabriek te Luik j

Do Koninklijke Buskruitfabriek te Wetteren (in Oost-VIaanderen);

-ocr page 239-

•241

R. De Au be; br. de Faucillesj zij besproeit Bar sur Aube en Arcis, waar zij bevaarbaar wordt; rn. beneden Ménj. Zij stroomt groo-tendeels door vlak land.

De Marne; br. de Faucillesj zij besproeit Chaumont, St. Dizier, waar zij bevaarbaar wordt, Chalons sur quot;Marne en Meaux; m, bij Parijs. Hare oevers zijn grootendcels vlak.

De Oise; br. de Ardennen op de grenzen van Frankrijk en België; zij stroomt door een breed en vlak dal langs La Fère, Chuumj, Noyon, Compiègne en Pont oise; m. bij Confians. Zij wordt bevaarbaar bij Chauny, vanwaar tot la Fère langs den rechteroever der rivier een kanaal gegraven is, dat in verbinding staat met het Kanaal van St. Quintijn (zie beneden § 8).

L. De Aisne; br. het Argonnerwoud j zij besproeit St. Menehould, Béthei, Neufchdtel, waar zij bevaarbaar wordt, en Soissons; m. boven Compiègne. Tot beneden St. Menehould loopt zij door een diep dal; doch verder zijn hare oevers meestal vlak.

L. De Yonne, br. het Morvan-gebergte; zij wordt bevaarbaar bij Auxerre ; m. bij Monter eau. Haar eng dal verbreedt zich bij Auxerre; de dalwanden blijven echter steil aan de rechterzijde tot Sens, aan de linkerzijde tot aan den mond.

,De Loing; br. het Morvan-gebergte; heeft vlakke oevers, en besproeit Montargis, Nemours en Moret, alwaar hij zijne uitwatering heeft.

De Eure; br. in Normandië, ten oosten van Mortagne; zij besproeit Chartres, Maintenon, waar zij bevaarbaar wordt, Ivry en Louviers; m. bij Pont de l\'Arche. Hare oevers zijn tot beneden Maintenon meestal hoog.

De S o m m e ontspringt in de Ardennen en besproeit St. Quintijn, Ham, Péronne, Bray, waar zij bevaarbaar wordt, Amiens, Abbeville en St. Valery, waar zij door een met zandbanken bezetten mond in zee valt. Van haren oorsprong tot Péronne zijn hare oevers moerassig; de dalwanden zijn bijna overal zacht hellende, en slechts tusschen Péronne en Amiëns hier en daar steil.

D. Gebied van de Noordzee.

De Soh elde-met hare linker-zijrivieren de Scarpe en de L eie (bl. 207-209).

De Maas met hare rechter-zijrivieren de Chiers en de Semois en hare linker-zijrivieren de Viroiri endeSambre (bl. 206 en 207).\'

Van de linker-zijrivieren van den Rijn neemt de Moezel haren oorsprong op Franschen bodem in de Vogesenj zij loopt langs Epinal, Toul, Pont a Mousson, waar zij bevaarbaar wordt, en treedt daarna het Duitsche grondgebied binnen. Tot beneden Epinal is haar dal eng en steil; vervolgens wordt het wijder, doch tot Metz met steile wanden. R. De Meur the; br. de Vogesen; zij besproeit Luneville en Nancy, waar zij bevaarbaar is; m. beneden Toul. — Tot ï- -16.

-ocr page 240-

242

Raon VEtape stroomt zij door eon eng en steil, vervolgens door een breed dal, dat zich dikwijls in de vlakte verliest.

§ 8. KANA.LEN.

Het Znider- of Koningskanaal j^Canal du Midi, Canal Royal), ook Kanaal van Languedeo genaamd (34 mijlen lang), verbindt de Middellandsche Zee door de Garonne met den Atlantischen Oceaan. Het begint bij Toulouse, en valt een weinig ten noordoosten van Agde in het Etang de Thau, dat door de haven van Cette met de Middellandsche Zee gemeenschap heeft. — Zijtakken zijnde Kanalen van Carcassonne, van Narbonne en van Agde; de twee laatste verbinden Narbonne en Agde met de Middellandsche Zee.

Het Middel-kanaal [Canal du, Centre) of Kanaal van Charol-lais (15 m.) bezorgt de Saone gemeenschap met de Loire; het begint bij Chalons sur Saone en eindigt bij Digoin.

Het Kanaal van Bourgondië of van de Cóte d\'or (30 m.) verbindt de Seine door de Yonne met de Saone. Het neemt een aanvang een weinig boven Roche sur t Yonne, besproeit Dij on en eindigt bij St, Jean de Losne aan de Saone.

Het Rhone- Rhijn-kanaal of Kanaal van den Elzas, eerst Kanaal Napoleon, daarna Monsieur genoemd (40 m). , verbindt eerst de Saone met den Doubs (van een weinig boven St. Jean de Losne tot Dole), wordt vervolgens gevormd door den bevaarbaar gemaakten Doubs (van Dole tot Vougeaucourt), besproeit daarna Montbéliard {Mompelgard], waarbeneden het Duitschland binnentreedt, om nabij Straatsburg in den Rijn te vallen.

Het Marne- Rijn-kanaal, dat de Seine verbindt met den Rijn. Het begint bij Epemay aan de Marne, snijdt de Maas ten zuiden van Commercy en de Moezel beneden Toul, en loopt vervolgens langs Nancy en Saarburg door het dal van Zabern naar den Rijn bij Straatsburg.

Het Kanaal van St. Quintijn of St. Quentin, dat de Schelde met de Oise en dus de Noordzee met het kanaal verbindt, neemt een aanvang te Kamerijk, besproeit St. Quintijn en eindigt aan het kanaal gegraven tusschen Chauny en La Fère, beide aan de Oise (bl. 241.)

Het Kanaal van de Somme begint bij St. Simon aan het Kanaal van St. Quintijn (ten zuiden van die stad), volgt het dal van de Somme, besproeit Ham, Péronne, Amiëns en Abbeville, en eindigt te Si. Valery.

Het Kanaal van Briare neemt een aanvang bij Briare aan de Loire, en eindigt bij Montargis aan den Loing.

Het Kanaal van den Loing, eene voortzetting van het voorgaande, volgt van Montargis tot Nemours den linker-, van deze plaats tot Mor et, waarbeneden het in de Seine valt, den rechteroever van den Loing.

Het Kanaal van Orleans verlaat bij Combleux (een weinig ten oosten van Orleans) de Loire, en eindigt te Bug es aan het Kanaal van den Loing. Deze drie kanalen, die de Loire met de Seine vereenigen, brengen dus tevens eene binnenlandsche verbinding tot stand tusschen de Golf van Biscaye en het Kanaal.

-ocr page 241-

243

Het Kanaal der Ille en Rance verbindt de Vilains met de Rance van Hennes tot Dinan, en volgt het dal van de Ille en de Rance.

Het Kanaal van Bretagne, of van Nantes naar Brest (over Blain, Redon, Malétroit, Josselin, Rohan, Pontivy en Ckdleaulin).

In 1873 is een Kanaal geprojecteerd om de Saöne met de Moezel te verbinden: het zal 480 kilometers lang en in acht jaren voltooid moeten zijn.

Tot de kanalen van den tweeden rang worden de volgende gebracht:

Het Kanaal van Beaucaire naar Aigues-mortes.

Het Kanaal van Arles naar Port de Bouc.

Het Kanaal van Berry of van den Cher loopt van de mijnen van Comrnentry noordwestwaarts naar Mont-Lucon, volgt dan het dal van den Cher tot St. Arnand, vanwaar het zich over Charenton en Bourges naar Vierzon wendt. Vanhier volgt het den linkeroever van den Cher tot St. Agnan, waar het eindigt.

Het Kanaal van Nivernais verbindt de Loire met de Yonnc, van Declze tot op eenigen afstand ten zuiden van Corbigny, vanwaar de Yonne tot Auxerres gekanaliseerd is.

Het Kanaal van de Ourcq begint bij Mareuil aan de Ourcq (rech-ter-nevenrivier van de Mame), loopt op eenigen afstand van den rechteroever der Ourcq en Mame, ten noorden om de stad Meaux, geeft water aan het Kanaal van St. Denis, en valt aan de noordoostzijde van Parijs in de kom La Vilette. Dit kanaal is slechts voor kleine vaartuigen bruikbaar, en dient voornamelijk om Parijs van genoegzaam water te voorzien.

Het Kanaal der Ardennen bezorgt de Maas met de Aisne gemeenschap, van Donckery (beneden Sédan) tot Semoi aan de Aisne, en vanhier oostwaarts tot Vauziers, en westwaarts tot Neufchdtel, beide aan die rivier gelegen.

Het Kanaal der Sensée (de bevaarbaar gemaakte Sensêe, linkerzijrivier van de Schelde) verbindt de Scarpe met de Schelde, van Douai tot Bouchain.

Het Kanaal van de Deule (de bevaarbaar gemaakte Detóe, rech-ter-zijrivier van de Leie), verbindt de Scarpe met de Leie, van Douai over Rijssel tot even boven Waasten.

Het Kanaal van de Sambre naar de Oise, van Landrecies aan de Sambre naar La Fire aan de Oise.

Het Kanaal van St. Omer naar Aire (aan de Leie).

Het Kanaal van de Aa (de bevaarbaar gemaakte Aa), van Sl. Omer naar Grevelingen, met zijtakken naar Ardres en Calais, naar Duinkerken (en vanhier naar Veurne), en naar St. Winoxhergen [Bergnes] en vanhier naar Veurne.

Het Kanaal van La Roebelle, van Dampoix aan de Sèvre Nior-taise zuidwestwaarts naar La Rochelle.

-ocr page 242-

244

§ 9. HOOFDWEGEN.

Uit België en Luxemburg.

a. Van de Belgische grenzen (van Meenen) over Rijssel en Douai naar Kamerijk, en vanhier langs den weg b naar Parijs.

b. Van de Belgische grenzen (van Mens) over Valenciennes, Bouchain, Kamerijk, Péronne en Senlis naar Parijs.

c. Van de Belgische grenzen (van Mens) over Maubeuge, Avesnes, Vervins, Laon, Soissons en Dammartin naar Parijs.

d. Van de Belgische grenzen (van Dinant) over Givet, Rocroy, Me-zières, Réthel en Rheims naar Soissons, en vanhier over den weg c naar Parijs.

e. Uit Luxemburg (van Luxemburg) over Longwy naar Verdun, en vanhier langs den weg ƒ naar Parijs.

Uit het JDuitsche Rijk en Zwitserland.

f. Van de grenzen van Duitsch-Lotharingen (van Metz) over Verdun , St. Menehould, Chalons sur Marne, Epernay, Chateau-Thierry, La Ferté en Meaux naar Parijs.

g. Van de grenzen van den Elzas (van Straatsburg over Pfalzburg en Saarburg) over Luneville, Nancy, Toul, Bar ie Due, St. Dizier en quot;Vitry naar Chalons sur Marne, en verder langs den weg ƒ naar Parijs.

h. Van de grenzen van den Elzas (van Huningen over Altkirch), over Belfort, Vesoul, Chaumont, Bar sur Aube , Troyes, Nogent en Provins naar Parijs.

i. Van de Zwitsersche grenzen (van Genève) over Gex, door den Col de laFaucille en den Col des Rousses, over Poligny, Dole, Auxonne, Dijon, Montbard, Tonnerre, Joigny, Sens, Pont sur Yonne, Montereau en Melun naar Parijs.

Uit Italië.

k. Van de Italiaansche grenzen over Chambéry, Les Echelles en La-Tour-du-Pin naar Lyon, waar de weg zich in twee takken splitst, gaande

1. over Viliefranche, Macon, Chalons sur Saöne en Auxerre naar Joigny, en vanhier langs den weg i naar Parijs;

2. over Roanne en La Palisse naar Moulins, en ■verder langs den weg m naar Parijs.

I. Van de Italiaansche grenzen over Nizza, Antibes, Draguignan, Brignolles, Aix, Avignon, Oranje, Montelimart, Valence en Vienne naar Lyon, en vanhier langs den weg k naar Parijs.

Zijtak; van Toulon over Marseille naar Aix.

Uit Spanje,

m. Van de Spaansche grenzen (van Figueras) door den Col de Pertus, over Bellegarde, Perpignan, Narbonne, Béziers, Lodève, Milhau, Mar-vejols, St. Flour, Issoire, Clermont, Gannat, Moulins, Nevers , Cosnegt; Briare, Montargis, Nemours en Fontainebleau naar Parijs,

-ocr page 243-

245

n. Van de Spaansche grenzen (van Vittoria) door den Pasvanlrun, over St. Jean de Luz, Bayonne, Mont de Marsan, Bazas, Bordeaux, Barbezieux, Angoulême, Poitiers, Tours, Vendóme, Chateaudun, Char-tres, Rambouillet en Versailles naar Parijs.

Van de westelijke en noordelijke kusten.

0. Van Rochefort over Mauzé en Niort naar Poitiers, en vanhier langs den weg n naar Parijs.

Zijtak: van La Rochelle naar Mauzé.

p. Van PaimbcEuf over Nantes, Ancenis, Angers, La Flèche, Le Mans en Nogent naar Chartres, en vanhier langs den weg n naar Parijs.

q. Van Lorient over Ploermel naar Rennes, en vanhier langs den weg r naar Parijs.

r. Van Brest over Morlaix, St. Brieu , Rennes, Laval, Mayenne, Alenfon, Mortagne en Dreux naar Versailles, aan den weg n naar Parijs.

s. Van Cherbourg over Caen, Evreux, Mantes, St. Germain en Neuilly naar Parijs.

t. Van Havre de Grace over Yvetot, Rouaan en Pontoise naar St. Denis, en verder langs den weg v naar Parijs.

u. Van Dieppe over Gournay naar Pontoise, en verder langs den weg t naar Parijs.

v. Van Calais over Boulogne, Montreuil, Abbeville, Beauvais en St. Denis naar Parijs.

w. Van Duinkerken over St. Winoxbergen, Cassel, Aire, St. Pol, Doulens, Amiëns en Clermont naar St. Denis, en vanhier langs den weg v naar Parijs.

§ 10. SPOORWEGEN.

De spoorwegen zijn alle door bijzondere maatschappijen aangelegd en gaan na afloop van den duur der concessie aan den Staat over. Zij hadden op 24 November 1878 te zamen eene lengte van 24050 kilometer, of gemiddeld 2496 meter op de vierk. geogr. mijl (bijna 46 meter op den vierk. kilom.); hiervan behoorden 1548 kilom. aan den Staat. Zij hebben tot middelpunt Parijs, en zijn met hunne voornaamste vertakkingen de volgende.

1. De Westelijke lijnen.

a. De Normandische lijnen: 1. van Parijs langs Mantes en Rouaan naar Havre de Grace, meteen zijtak van Rouaan naar Dieppe; — 2. van Parijs langs den genoemden weg tot Mantes, en vanhier langs Evreux, Mézidon en Caen naar Cherbourg.

Zijtakken; 1. van Caen over Fitre en Laval naar Angers; — 2. van Mézidon over Argentan en Alengon naar Le Mans.

b. De lijn van Brest: van Parijs langs Versailles, Rambouillet, Chartres, Le Mans, Laval, Vitré, Rennes en St. Brieu naar Brest.

Zijtakken: 1. van Versailles over Droux, Argentan, Fiers en Vire naar Granville aan de kust: — 2. van Le Mans naar

-ocr page 244-

246

Tours; — 3. van Le Mans naar Angers; — 4, van Vitré over Fougeres naar Avranches; — 5. van Rennes noordwaarts naar St. Malo en zuidwaarts naarRedon; — 6. vanSt. Brieu naar Auray.

II. De N o o r d e 1 ij k e 1 ij n e n.

o. De 1 ij n v a n R ij s s e 1: van Parijs langs St. Denis, Creil, Clermont, Amiëns en Atrecht naar Douai, waar zij zich in twee takken splitst; de eene gaat naar Rijssel en vanhier naar Mouscron in België (naar Kortrijk en Gend), de andere langs Valenciennes naar Quiévrain in België (naar Mons en verder naar Brussel).

Zijtakken: 1. van Atrecht naar Hazebrouck, en vanhier naar Calais, naar Duinkerken en naar IJperen in België; — 2. van St. Denis over Pontoise en Neufchatel naar Dieppe; — 3. van Amiëns naar Rouaan; — 4. van Creil langs Beauvais en Ga-maches naar Le Tréport; — 5. van Duinkerken gaat eene lijn naar Veurne in België (verder naar Brugge); —6. van Rijssel voert eene lijn naar Doornik in België.

h. De lijn van St. Quintijn, die zich te Creil van de lijn van Rijssel afscheidt, en langs Noyon, St. Quintijn, Landrecies, Hautmont en Maubeuge naar Charleroi in België voert.

Zijtak: van Hautmont naar Mons in België.

c. De lijn van Amiëns en Calais, die zich te Amiëns van de lijn van Rijssel scheidt en zich langs Abbeville en Boulogne naar Calais wendt.

d. De lijn van Laon: van Parijs langs Soissons, Laon, Vervins, Avesnes en Valenciennes naar Peruwelz in België (en verder naar Doornik en Ath). Tusschen Verviers en Avesnes scheidt zich hiervan een lijn af naar Chimai in België (en verder naar Charleroi).

III. De Oostelijke lijnen.

а. De lijn van Straatsburg: van Parijs langsEpernay, Chalons sur Marne, Bar le Due, Commeroy, Nancy en Lunevilïe naar Saarburg in Duitsch-Lotharingen (en verder naar Straatsburg).

Zijtakken: 1. van Epernay naar Rheims, en vandaar noordwest-waarts naar Laon, en noordwaarts langs Réthel, Mezières en Givet naar Dinant in België (en verder naar Namen); — 2. van Epernay langs Romilly naar Monterau; — 3. van Nancy naar Metz in Duitsch-Lotharingen en verder naar Thionville en Luxemburg; —4, van Mezières langs Sédan er. Montmédy naar Thionville in Duitsch-Lotharingen; — 5. van Rheims langs St. Ménéhould en Verdun naar Metz; — 6. van Sédan over Verdun naar Commeroy en Chaumont; — 7. van Chalons sur Marne over Troyes, Sens en Montargis naar Orleans.

б. De lijn van Mühlhausen: van Parijs langs Troyes, Chaumont, Langres en Vesoul naar Belfort, en vanhier naar Mühlhausen in den Elzas.

IV. De lijnen Par ij s-Lyon-Middellandsche Zee.

a. De lijn van Lyon en Marseille: van Parijs langs Melun, Fontainebleau, Montereau, Sens, Dijon, Chalons sur Saóne, Macon,

-ocr page 245-

247

Trevoux, Lyon, Valence, Oranje, Avignon, Tarascon en Aries naar Marseille; en vanhier langs Toulon naar Nizza.

Zijtakken; 1. van Montereau over Montargis naar Nevers, en vanhier: a. langs Autun naar Chalons sur Saone; 6. over Bourges (hier een zijtak over St. Amand naar Montlujon; zie hieronder 5) naar Tours; c. over Moulins, St. Germain des Fosses (hier een zijtak naar Vichy), Clermont-Ferrand, Arvant (hier een zijtak over Aurillac naar Figeac van de lijiiquot;V,c. 1) en St. Georges d\'Aurac naar Nimes; — 2. van Dijon naar Langres; — 3. van Auxonne naar Vesoul; — 4. van Dijon langs Auxonne naar Dole, en vanhier: a. langs Poligny en Pontarlier naar Neufchatel in Zwitserland, met een zijtak van Pontarlier naar Lausanne; h. langs Besancon naar Mühl-hausen in den Elzas; — 5. van Chalons sur Saone over Moulins, Montlugon en Gueret naar St. Sulpice (Gironde), aan de lijn van het midden (zie V. c.); — 6. van Lyon naar Grenoble, en vanhier naar Chambery aan de lijn van Italië, en langs Porcalquier en Pertuis naar Marseille; — 7. van Lyon over Roanne naar St. Germain des Fosses; — 8. van Lyon naar St. Etienne, en vanhier: a. over Monthrison en Thiers naar Clermont-Ferrand; i. naar St. Georges d\'Aiyac; c. naar Roanne; — 9. van Beaucaire (tegenover Tarascon) langs Nimes en Montpellier naar Cette; — 10. van Nizza over Grenoble naar Macon (aan den Victor-Emanuëls-spoor-weg).

h. De lijn van Italië (Victor-Emanuëls-spoorweg), die zich van de lijn van Lyon afscheidt te Macon, en vanhier langs Bourg, Couloz en Chambéry, en vervolgens door de nagenoeg 13 kilometer lange tunnel van den Mont-Cenis naar Italië voert (naar Turin).

Zijtakken: van Couloz naar Genève in Zwitserland, en van Bourg naar Poligny.

V. De lijnen van Orleans, drie in getal:

et. De lijn van Bordeaux: van Parijs langs Brétigny, Orleans, Blois, Tours, Poitiers en Angoulême naar Bordeaux (nog eene andere lijn loopt van Parijs over Corbeil en Malesherbes naar Orleans, met een zijtak van Malesherbes naar Montargis (IV. a. 1.)).

Zijtakken: 1. van Brétigny over Chateaudun en Vendöme naar Tours; — 2. van Tours over Loudun, Bressuire en La Roche St. Yon naar Les Sables d\'Olonne; — 3. van Poitiers over Niort naar La Rochelle; — 4. van Poitiers naar St. Sulpice (Gironde); — 5. van Angoulême naar Limoges; — 6. van Angoulême over Saintes naar La Rochelle.

h. De 1 ij n van B r e t a g n e, die zich van de vorige scheidt te Tours, en langs Angers, La Possonniere, Nantes, Vannes, Aurayen Quimper naar de lijn van Brest loopt.

Zijtakken: 1. van Nantes langs La Roche St. Yon, La Rochelle en Libourne naar Bordeaux; — 2. van Nantes over Chateau-briant en Segre naar Le Mans en naar Laval (zie I, è); —

-ocr page 246-

248

3. van La Possonniere over Bressuire naar Niort; — 4. van Angers over Loudun naar Poitiers.

c. De lijn van hat Midden, die zich te Orleans van de lijn van Bordeaux scheidt, en langs Chateauroux, St. Sulpice (Gironde), Limoges en Périgueux naar Agen voert, en verder langs Auch en Tarbes naar de Spaansche grenzen.

Zijtakken: i. van St. Yrieix (ten zuiden van Limoges) langs Brive, Figeac en Lexos naar Toulouse; — 2. van Périgueux over Brive naar Tulle; — 3. van Auch naar Toulouse.

VI. De Zui der lijn en.

a. De lijn van Bayonne of Spaansche lijn: van Bordeaux over Morcenx naar Bayonne en de Spaansche grenzen.

Zijtakken: 1. van Bayonne over Pau en Tarbes naar Toulouse;— 2. van Morcenx over Mont de Marsan naar Tarbes.

b. De lijn van Cette: van Bordeaux langs Agen, Montauban, Toulouse en Carcassone naar Narbonne, en vanhier noordwaarts naar Cette, en zuidwaarts langs Perpignan naar Port-Vendre aan de Spaansche grenzen.

Voorts bestaat het plan tot den aanleg van eene nieuwe ceintuurbaan rondom Parijs: langs de achterzijde der forten van Villeras en Haut-Buc (zie bl. 254,) over het plateau tusschen Versailles en St. Cyr, en verder langs Poissy, Montlignan, Domont, Gonesse, Vaujours, Vil-leneuve-St. George, Juvioy, Savigny en Paliseau,

Ook bestaat er een project voor een onderzeeschen spoorweg tusschen Frankrijk (bij Calais) cn Engeland {yiargaretha-baai ten oosten van Dover). De lengte van den eenen oever tot den anderen zal 34 kilometer zijn; de kosten zijn berekend op 250 millioen francs, en de tijd voor den bouw te besteden op 20 jaren.

§ H. VOORTBRENGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, VISSCHERIJ, NIJVERHEID, HANDEL.

Wanneer men Frankrijk in 100 gelijke deelen verdeelt, dan worden er 48,5 van door bouwland, 3,7 door wijnbergen, 9,7 door voedergewassen, 17,8 door wei- en hooilanden, 16,8 door bosschen, en 3,5 door wegen, gebouwen, rivieren, kanalen, staande wateren, stranden, heiden en onvruchtbare gronden ingenomen.

Bijna 0,53 der bevolking houdt zich met den landbouw bezig. De gewone oogst der granen (tarwe, rogge, boekweit, haver, gerst), gevoegd bij de opbrengst der aardappelen en moeskruiden, is meer dan voldoende om in de behoefte der inwoners te voorzien.

De oostelijke en noordoostelijke departementen leveren betrekkelijk de meeste granen. In het zuidoosten zijn zij schaarsch; doch de tarwe en rogge worden hier vervangen door kastanjes, welke in het zuiden in groote menigte gewonnen worden en het hoofdvoedsel van de lagere volksklasse uitmaken. Zoo treedt ook in eenige departementen van het zuidwesten dit voortbrengsel en maïs of Turksche tarwe in de plaats van het gewone koorn,

-ocr page 247-

240

Dc departementen aan de oevers van den Rhone en aan de Middel-landsche Zee zijn rijk aan olijven en zuidvruchten, en brengen ook in het groot den witten moerbeziënboom voort.

Op Corsica staat de landbouw nog op een lagen trap; de graanoogst is ook betrekkelijk gering doch, bij het algemeen gebruik van kastanjes, voldoende voor de bevolking.

De wijnbouw, die het aanzienlijkst is in de landstreek tusschen de Loire en Garonne, alsmede in Champagne en Bourgondië, is voor den rijkdom en den handel van Frankrijk van het grootste gewicht; in 1875 leverde hij eene hoeveelheid van ruim SS\'/j millioen hectoliter wijn. Alleen in de noordelijke departementen wordt de wijnstok niet in het groot gekweekt. De waarde der jaarlijksche opbrengst van den wijnbouw bedraagt ongeveer 340 millioen gulden.

Naar den bouw van den olijf, de maïs en den wijnstok wordt Frankrijk in vier vegetatie-gordels verdeeld, wier grenzen de meridianen onder schuinsche hoeken snijden. — Eene lijn, getrokken van Sagnères de Luchon (dep. Hautes-Pyrénées) naar Die (dep. Dröme) geeft de grens aan, bij welke de bouw der olijven ophoudt. Eene andere, welke aan den Atlantischen Oceaan tusschen de monden der Loire en der Charente (ongeveer 47° N.B.) begint, en zich met eenige buigingen in eene oostnoordoostelijke richting naar den Elzas wendt, wijst fle noordelijke grens van de maïs aan. Eene derde lijn, welke door den wijnbouw in het groot niet overschreden wordt, neemt een aanvang aan den Atlantischen Oceaan bij Vannes, en wendt zich met verscheidene kronkelingen naar Mezières.

De veeteelt is over het algemeen ten achteren.

Hoewel de Staat veel tot veredeling der paardenrassen (door stoeterijen als anderszins) bijdraagt, hebben deze echter veel van hun vroegeren roem verloren. Intusschen leveren Normandië, Sarthe, Limousin, Auvergne, de Ardennen en de Pyreneën (het Navarreesche ras) goede rijpaarden; de departementen Ardennes, Finisterre, Nord, Haute-Vienne en Doubs de beste trekpaarden. Het aantal paarden is niet genoegzaam; weshalve er voor het leger jaarlijks eene aanzienlijke menigte uit Noord-Duitschland en elders moet ingevoerd worden.

Muildieren en muilezels vindt men in het midden en zuiden van Frankrijk, voornamelijk in Auvergne. In het zuidwesten worden hoofdzakelijk ezels bij den landbouw gebruikt.

Het rundvee is niet voldoende voor de behoefte; het meeste treft men aan in Normandië en Bretagne, waai- ook veel boter gemaakt wordt.

De voornaamste tak van de veeteelt is de schapenfokkerij, welke het best slaagt in de bergachtige streken van het midden en zuiden van Frankrijk.

Varkens in groot aantal worden gevonden in Gascogne en in het dep. Basses-Pyrénées; geiten behooren in de dalen der Alpen en der Pyrenè\'en en op Corsica tehuis.

De veestapel bedraagt jaarlijks gemiddeld: nagenoeg 3 000 000 paarden, 330 000 muildieren en muilezels, 4 000 000 ezels, 12 000 000 runderen,

-ocr page 248-

250

35 000 000 schapen (waaronder nauwelijks 150/0 veredeld), 5 000 000 varkens en 900 000 geiten.

Het wild is sedert de omwenteling van 1789 zeldzamer geworden. In de Pyreneën en Alpen vindt men beren en wolven; alsook» doch in kleinen getale, steenbokken en gemzen.

De k u s t v i s s c h er ij in den Atlantischen Oceaan en de Middellandsche Zee, en de kabeljauwvangst op de kust van New-Foundland verschaffen aan meer dan 3000 menschen het noodige levensonderhoud.

De voortbrengselen uit het delfstoffenrijk bepalen zich hoofdzakelijk tot steenkolen (jaarlijks ongeveer 200 millioen centenaars) en ijzer (jaarlijks meer dan 20 millioen centenaars). De voornaamste steenkolengroeven vindt men in het departement du Nord in de nabijheid der steden Rijssel en Valenciennes, waar de mijnen van Anzin (bij laatstge-melde stad) de merkwaardigste zijn. —Verder levert Frankrijk, doch in geringe hoeveelheid, bruinkolen, lood, koper, een weinig zilver, vitriool, aluin, keukenzout, marmer (vooral in de Pyreneën, hetwelk het Cararische evenaart) en andere steensoorten. Het bezit wijders vele minerale bronnen, van welke er ongeveer 700 bekend zijn; terwijl er van tijd tot tijd nieuwe ontdekt worden. De meestbe-kende zijn die van Aix in Savoye (dicht bij Chambéry), Aix in Provence, Bagnères (bij de Pyreneën) en Vichy in het dep. Allier.

De voortbrengselen der nijverheid zijn zeer menigvuldig, en vereenigen deugdzaamheid met schoonheid van vormen. In de laatste zestig jaren zijn de fabrieken en trafieken in aantal zeer toegenomen, terwijl sommige harer voortbrengselen met die van de meeste andere landen kunnen wedijveren of ze overtreffen. Bijzonder munten uit de fabrieken van zijden stoffen (de voornaamste van Europa, voornamelijk te Lyon, Ntmes en Avignon); die van wol, van katoen (voornamelijk in Normandië), van linnen (vooral die in Vlaanderen, Bretagne en Dauphiné), de beetwortelsuikerfabrieken, de leder- en papierfabrieken, de metaal-en wapenfabrieken (vooral van St. Etienne), de spiegel-, aardewerken porselein-fabrieken. (Onder de laatste is vooral beroemd die van Sèvres.)

De voortbrengselen van de nijverheid, gevoegd bij die van den grond, zijn de voorwerpen van een aanzienlijken binnen- en buitenlandschen handel, die zoowel door de ligging van het rijk aan twee zeeën, als door goede wegen en vele bevaarbare, door groote kanaien verbonden rivieren bevorderd wordt.

De voornaamste artikelen van invoer zijn paarden , runderen , granen, onbewerkte zijde, was, pelterijen, wol, tabak in bladen, verfhout, ijzer, tin, lood, koper, zilver, goud, zwavel, hennep, katoen, indigo, suiker, koffie, cacao en specerijen; van uitvoer wijnen, granen, jenever, linten, kanten, lakens, wollen, zijden en katoenen stoffen, papier, boeken, platen, kaarten, meubels, mode-artikels (uit Parijs), bewerkt ijzer, goud en zilver, uurwerken, porselein, spiegels, hoeden, vruchten enz. De werkelijke waarde van den geheelen invoer, met uitzondering

-ocr page 249-

251

van de edele metalen, bedroeg in 1877 ruim 3756 (waaronder 210 aan granen), die van den uitvoer ruim 3484 (waaronder 207 aar granen) millioen frank, terwijl de waarde van den in- en uitvoer van goud en zilver 683 en 141 millioen frank beliep.

De voornaamste koopsteden binnen in het rijk zijn: Parijs, Lyon, Roman, St. Eli enne, Beaucaire, Aix, Toulouse, Carcassonne, Ntmes, Montpellier, Heziers, Rijssel, Nancy en Perpignan. Aan de scheepvaart en den zeehandel wordt het meest deelgenomen door Duinkerken, Boulogne, Dieppe, Havre de Grace, St. Mala, Lorient, La Rochelle, Bordeaux, Bayonne, Cette en Marseille. Van al deze steden bekleeden de volgende den eersten rang, en kunnen ten opzichte der belangrijkheid van haren handel en nijverheid op deze wijze gerangschikt worden: Parijs, Lyon, Rouaan , Havre de Grace, Bordeaux, Marseille, Rijssel, Nantes en Duinkerken,

De zeehavens, welke na de opgenoemde bijzonder in aanmerking komen, zijn, van het noorden naar het zuiden en oosten: Calais, Caen, Cherbourg, Granville, Morlaix, Brest, Vannes, Rochefort, Narbonne, Agde, Cette, Aries, Martigues, Toulon, St. Troupez en Antibes.

Den 31sten December 1876 telde de handelsvloot van Frankrijk 14861 zeilschepen, metende 792 836, en 546 stoomschepen, metende 218 449 ton; de visschersvloot bestond op dat tijdstip uit 9590 vaartuigen , metende 133 521 ton.

§ 12. ONDERWIJS, WETENSCHAPPELIJKE EN ANDERE NUTTIGE INRICHTINGEN.

De gezamenlijke Hoog esc holen van Frankrijk hebben tot middelpunt de Universiteit van Parijs, welke, evenals die te Bordeaux en Lyon, al de faculteiten bevat. Van de overige hebben sommige slechts ééne, andere twee, en enkele drie faculteiten; deze Academiën worden gevonden te Aix, Besancon, Caen, Chambéry, Clermont, Dijon, Douai, Grenoble, Montpellier, Nancy, Poitiers, Rennes en Toulouse. Te Montauban is eene academie voor de godgeleerdheid naar de kerkleer der Gereformeerden; in 1875 zijn Katholieke Universiteiten opgericht te Parijs, Angers en Orleans. — Eene uitmuntende inrichting voor hooger onderwijs in de algemeene wetenschappen en letteren, is het Collége de France te Parijs. Als voorbereidings-scholen tot hoogere studiën dienen de Lyceën en Colleges; er zijn omstreeks 75 Lyceën, en 250 gemeentelijke Colleges; bovendien heeft men nog vele bijzondere inrichtingen van dien aard.

Het lager onderwijs is in de laatste 40 jaren zeer vooruitgegaan. In 1833 waren er niet meer dan 22640 openbare lagere scholen; in 1862 was haar aantal tot 52303 gestegen, en telde men bovendien 15752 bijzondere scholen; inden aanvang van 1866 had men in \'t geheel 38629 jongens-en gemengde, en 27254 meisjesscholen. Er waren toen evenwel nog 694 gemeenten, die van scholen verstoken waren. Thans genieten op ruim 70000 scholen nagenoeg 5 millioen kinderen lager onderwijs. — Bij de volkstelling van 1866 konden van de inwoners 32,84 pet» noch lezen noch schrijven, 11,47 pet. alleen

-ocr page 250-

252

lezen, en 55,69 pet. lezen en schrijven. Van de 1000 dienstplichtigen, die onder de wapenen geroepen werden, konden er in 1827 slechts 410 lezen, in 1836 reeds 540, in 1840, 604, in 1859, 670, in 1867, 770; in 1873 konden er 740 lezen en schrijven, 30 alleen lezen, en 230 noch lezen noch schrijven. Met betrekking tot het onderwijs heerscht in de verschillende departementen een groot verschil: in sommige [Jura, Haule-Mame, Vosges en Doubs] vond men in 1866 slechts 5,67—10 pet., die noch lezen noch schrijven konden; in andere daarentegen (Dordogne, Morbihan, Finisterre, Oost-Pyreneën, Indre, Cher en Haute Vienne) 60—67 pet. Er zijn streken, waarin in genoemd jaar 67 pet. der bruidegoms en tot 98 pet. der bruiden hun naam niet konden teekenen.

Onder de inrichtingen van onderwijs in bijzondere vakken komen voornamelijk in aanmerking: de Veeartsenijscholen te Alfort (2 uren van Parijs) en te Lyon; de Waterstaats-school (école desponts et chaus-sées) te Parijs; de Bergwerk-school [écoles des mines) aldaar, en de Houtvesters-school te Nancy.

Frankrijk bezit een groot aantal wetenschappelijke inrichtingen, waarvan de eerste plaats inneemt het Instituut van Frankrijk, te Parijs, verdeeld in de Fransche Academie, de Academie der opschriften en fraaie letteren, de Academie der wetenschappen, de Academie der staat- en zedenkundige wetenschappen en de Academie der schoone kunsten. Wereldberoemd is het Museum van natuurlijke historie te Parijs, waarmede een plantentuin en eene groote diergaarde verbonden zijn.

Frankrijk heeft, zonder Parijs mede te rekenen, maar met inbegrip van de stad Algiers, 338 openbare boekerijen, welke gezamenlijk ruim 44000 handschriften en ongeveer 4 000 000 gedrukte boekwerken bevatten ; 41 van die boekerijen bezitten meer dan 20000 boekdeelen. Te Parijs vindt men omstreeks 40 openbare bibliotheken. De Staats-Bibliotheek aldaar is eene der rijkste boekverzamelingen der wereld; zij telt meer dan 700 000 boekdeelen en 80000 handschriften.

Onder de kunstverzamelingen verdienen vooral de aandacht het Museum in de Louvre te Parijs, het Nationale Museum te Versailles en de Oudheidkundige verzamelingen, welke, behalve in de hoofdstad, in vele departementale hoofdplaatsen, onder anderen te Lyon, Marseille, Nimes, Valence, Vienne enz., gevonden worden.

Het Observatorium te Parijs, waarmede het Bureau des longitudes verbonden is, is een der oudste en beroemdste van de wereld. Met de zeevaartscholen (zie § 14) in de havensteden zijn sterrenwachten verbonden, evenals met menige academie, zooals te Montpellier en te Toulouse; de lust voor de uitbreiding der sterrenkunde is zoo algemeen, dat op vele plaatsen ook bijzondere observatoriën met uitmuntende werktuigen zijn opgericht.

§ 13. VERDEDIGINGSLINIËN, VESTINGEN.

Noordelijk frontier.

Het gedeelte tusschen de zee en de Maas ligt geheel open. De moerassen nabij de zee, de rivieren en kanalen, die het land in allo

-ocr page 251-

253

richtingen doorsnijden, en door welke men inundatiën kan bewerken, kunnen evenwel ter verdediging dienen. Dit frontier, dat door de onzijdigheid van België gedekt wordt, heeft niettemin een groot aantal vestingen (\'), en wel in de

1ste linie: Duinkerken, St. Winoxbergen, Rijssel, Condé, , Valenciennes, Le Quesnoy, Maubeuge, en , Charlemont (de citadel van , Givet) ;

2de linie: , Grevelingen, t Calais, St. Omer, Aire, St. Venant, Béthune, Atrecht, Douai, Bouchain, Kamer ijk, Landrecies, Avesnes en Rocroy;

3de linie: Montreuil, Hesdin, de citadel van Doulens, Bapaume en het kasteel van Guise;

4de linie; Abbeville, de citadel van Amiëns, Péronne, het kasteel van Ham, La Fère, t Soissons en Laon.

Het oostwaarts van de Maas gelegen terrein wordt sterk doorkruist door de Ardennen, en beschermd, behalve door de onzijdigheid van België, door de aan de grenzen gelegen vestingen , Givet, ,Mezières, Sédan, Montmédy en Longwy.

Oostelijk frontier.

Na den Fransch-Duitschen oorlog heeft de versterking van het oostelijk frontier belangrijke wijzigingen ondergaan. Het wordt thans beschermd door twee liniën, terwijl als derde linie of reduit Par ij s wordt beschouwd.

De 1ste linie bevat: de kleine bergvestingen Longwy en Montmédun, de citadel van Sédan tot versperring van den spoorweg, een fort bij Hirson aan de Oise om de lijn Namen- Givet- Parijs af te sluiten; de vesting Verdun met een aantal forten en redouten; 6 sperforten tus-schen Verdun en Toul tot verdediging van de Maas-overgangen; Toul, door 12 verschillende vestingwerken gedekt en voorzien van enkele vooruitgeschoven werken om de nadering per spoor te beletten; bij bij St, Vincent aan den Moezel en bij St. Nicolaas aan de Meurthe, werken om den overgang over deze rivieren te dekken; de bevestiging der Vogesen, waartoe een aantal gedetacheerde werken in den omtrek van Epinal, dat zelf niet versterkt is, behooren; Belfort, welks rayon gedeeltelijk de wegen, die uit het Moezel-Hal daarheen loopen, insluit, en waar nabij, ten zuiden, de vestingwerken van Montbéliard aanvangen; en eindelijk de Jura-bevestiging, bestaande in het fort Lomont en de batterijen te Pont de Roide aan den rechteroever van de Doubs.

2de linie: Besangon (nog niet voltooid); D ij o n; Langres, uitgebreid tot een groot versterkt kamp; Vitry, als spoorwegfort aan Ae Marnes en Rheims, waarvan de werken worden uitgebreid.

De 3de linie of het centraal-reduit wordt gevormd door het met drie gordels omgeven Parijs; de eerste gordel heeft 130, de tweede

(\') De vestingen van den eersten rang zijn met tusschenruimten, die van den tweeden en derden cursief, en die van den vierden met gewone letters gedrukt. Die van den tweeden rang hebben het teeken , vóór zich.

-ocr page 252-

254

55 cn de binnenste, de stads omwalling, 33 kilometer in omtrek. De laatste, bestaande uit 94 bastions, onderging geene verandering en blijft in tijd van vrede onbewapend; de 11 M. breede en 6 M. diepe gracht is droog, doch kan door inlating van water uit Seine, de Ourcq en het kanaal van St. Denis worden gevuld. De voorgeschoven liniën zijn of worden niet 16 forten vermeerderd, die in 1881 moeten gereed zijn, waardoor de naaste omgeving van Parijs de volgende sterkten zal bevatten: a. Noordelijk front: Fort Corneille, Sannois, met tus-schenliggende redouten en batterijen ; verder La Batte Pincan en Gorges, eindelijk Montlignan, Domant cn Ecouen; h. Oostelijk front: Fort Baujours met twee nevenliggende batterijen, de forten Chelles, Villiers, Chen-nevières en Villeneuve St. George; c. Zuidelijk front: Fort Paliseau, Villeras en Hautbuc, waarachter meerdere batterijen als twee liniën; d. Westelijk front: Fort SI. Cyr en Bots d\'Arcy, ten westen van het park van Versailles: terwijl St. Germain nog onversterkt blijft en ook de ceintuurbaan ter verbinding der forten voorloopig niet zal worden aangelegd.

Zuidelijk frontier.

1. Aan de kusten der Middellandsche Zee (zie § 5) vindt men de versterkte havens Antibes, St. Tropez, Toulon, Marseille, Bouc, Aigues-mortes, Cette en Agde, benevens de forten op de Hyërische Eilanden (ten oosten van Toulon) en de citadel van Montpellier.

IT. Het frontier der Pyreneën wordt onderscheiden in dat van de Oostelijke, dat van de Middel- en dat van de Westelijke Pyreneën.

a. het oostelijk gedeelte is goed gedekt door de bergen, de kleine rivieren en drie liniën vestingen:

1ste linie. Port Vendre met het fort St. Elme,-Bellegarde, Pratz de Mollo, Ville France en Mont-Louis ;

2de linie, tPerpignan;

3de linie, Narbonne en Carcassone.

Hierachter vindt men het Zuider-Kanaal.

b. Het middelste gedeelte, verstoken van wegen, is genoegzaam door de bergen gedekt; men vindt er geene vestingen maar eene goede wapenplaats, Toulouse,

c. Het westelijk gedeelte is bijna geheel open, dewijl Spanje in het bezit is van de hoofdketen der Pyreneën. Van het door veelvuldige bergtakken en beken doorsneden terrein kan men echter bij de verdediging veel nut trekken. De versterkte punten zijn het kasteel van Lourdes, Oléron, Navarreins, de citadel van St.-Jean-Pied-de-Port en , Bayonne, en daarachter Dax. Daar de Adour in den zomer op vele punten doorwaadbaar is, kan hij niet dienen om met de Garonne en het Zuider-Kanaal eene onafgebroken verdedigingslinie achter de Pyreneën te vormen. Aan gene zijde van den Adour wordt Bordeaux gedekt door de Landes, waardoor slechts enkele wegen leiden.

-ocr page 253-

255

Westelijk frontier.

De kusten van den Atlantischen Oceaan, het Kanaal en de Noordzee (zie § 5) zijn door vele vestingen, forten en batterijen versterkt. Hiertoe behooren, behalve de reeds genoemde vesting , Bayonne: het fort van de Pointe de Grave, dat den mond der Gironde ter linkerzijde, en dat van Royan, \'twelk dezen ter rechterzijde verdedigt, en hooger het fort Medoc aan den linker-, de citadel van Blaye aan den rechteroever, en het op een eiland in het midden der genoemde rivier gelegen fort Paté; de vestingen . Rochefort, La Roebelle en St. Martin (op Ré); de forten en batterijen op de eilanden Oléron, Aix, Yeu en Noirmoutier; de forten Mindin en St. Nazaire, het eerste aan den linker-, het andere aan den rechteroever van den mond der Loire; de vestingen Quiberon, Le Palais (op Belle He), Port Louis, Lorient, Concarneau en Brest; de forten op Groix, de Glenans eilanden en Ouessant; de vestingen St. Malo, Granville, Cherbourg, Havre de Grace en Dieppe, benevens de reeds bij het Noordelijk frontier vermelde vestingen , Calais, t Greve-lingen en Duinkerken.

Op Corsica.

Op Corsica vindt men Bastia met zijne citadel en forten, Bonifacio, de citadel van Ajaccio, de citadel van Corté en Calvi.

§ 14. KRIJGSWEZEN.

Na den Fransch-Duitschen oorlog van 1870—1871 is het geheele krijgswezen in al zijne deelen gereorganiseerd. Bij de wetten van 27 Juli 1872 en 24 Juli 1873 en de decreten van 28 September 1873 en 6 Augustus 1874 is daaromtrent in hoofdzaak het volgende vastgesteld en thans in werking.

De algemeene dienstplicht is ingevoerd, met een diensttijd van 20 jaren. Het leger is verdeeld in een Actie/ en een Territoriaal leger. Ieder dienstplichtige behoort 5 jaren tot het Actieve leger en 4 jaren tot de Reserve daarvan; evenwel is slechts de helft van het contingent werkelijk 5 jaren onder de wapenen, de andere helft één jaar of, voor personen, die vóór hunne indiensttreding eenige militaire opleiding hadden genoten, slechts zes maanden. Ook is het stelsel van Éénjarige Vrijwilligers, evenals in Duitschland, ingevoerd. Na negen jaren gaat men uit het Actieve leger over bij het Territoriaal leger, dient daarbij 5 jaar, en behoort dan nog 6 jaar tot de Reserve er van. Het contingent voor 1876 was bepaald op 143 649 man. In 1878 bedroeg het gezamenlijke effectief van het Actieve leger 436 901 manschappen en 102 775 paarden, van welke laatste 59023 voorde Cavalerie, 32690 voor de Artillerie en de overige voor den Trein enz.

Het actieve leger bestaat uit:

Infanterie:

144 Regimenten Infanterie van linie, elk van 4 bataljons, bestaande uit 4 compagnieën en 2 depöt-corapagnieën.

-ocr page 254-

•256

30 Bataljons Jagers te voet, elk van 4 compagnieën cn 1 depótcompagnie, waarvan 6 bataljons in Algérie,

4 Regimenten Zouaven, bestaande uit 4 bataljons van 4 compagnieën; en buitendien 2 depöt-compagnieëa per Regiment. ^

3 Bataljons lichte Afrikaansche Infanterie {Zépkirs), elk van 6 J compagnieën.

1 Vreemden-legioen van 4 bataljons, elk van 4 compagnieën.

3 Regimenten Algerijnsche Tirailleurs [Turcos), bestaande uit 4 bataljons van 4 compagnieën; en buitendien 1 depót-compagnie 1 per Regiment.

5 Straf-compagnieën.

Cavalerie:

-12 Regimenten Kurassiers, elk van 5 eskadrons, waarvan 4 depót-esk.

26 Regimenten Dragonders, elk van 5 eskadrons, waarvan 1 depót-esk.

20 Regimenten Jagers, elk van 5 eskadrons, waarvan 1 depót-esk,

42 Regimenten Huzaren, elk van5 eskadrons, waarvan 4 depót-esk.

4 Regimenten Afrikaansche Jagers, van 6 eskadrons, waarvan 2 depót-esk.

3 Regimenten Spahis, van 6 eskadrons, waarvan 2 depót-esk.

8 Compagnieën remonte-cavaleristen, van ongelijke sterkte.

Voorts zullen, volgens besluit van 22 Maart 4876 in geval van oorlog 49 eskadrons Eclaireurs geformeerd worden, elk van 120 man, hetzij uit het actieve leger of uit de reserve te nemen.

Artillerie:

49 Regimenten Divisie-artillerie. Elk Regiment bestaat uit 3 batterijen artillerie te voet, 8 batt. veld-art. en 2 depót-batt. Van deze zijn 42 batt. der artillerie te voet naar Algérie gedetacheerd, van welke er daar 3 als veldbatterijen en 9 als bergbatterijen zijn uitgerust.

49 Regimenten Korps-artillerie, elk van 8 veld-, 3 rijdende en 2 depót-batterijen.

2 Regimenten Pontonniers, elk van 44 compagnieën.

40 Compagnieën artillerie-werklieden, waarvan 4 in Algérie.

3 Compagnieën vuurwerkmakers.

57 Artillerie-trein-compagnieën, van welke er \'49 bij de Divisie-

en 38 bij de Korps-artillerie-regimenten zijn ingedeeld.

Genie:

4 Regimenten Sappeurs en Mineurs, elk bestaande uit 5 bataljons van 4 compagnieën, 4 depót-comp., 4 spoorweg-arbeiders-comp. en 4 sappeur-conducieurs-comp. Bovendien 4 sappeur-conduc-teurs-comp. in Algérie.

Trein:

20 Eskadrons trein der militaire equipages, elk van 3 compagnieën. Verder 42 comp. in Algérie.

Administratie-troepen: enz.

25 Secties schrijvers en militaire handwerkers bij de administratie.

25 Secties ziekenverplegers (hospitaalsoldaten).

-ocr page 255-

De Constructie-magazijnen te Antwerpen.

Jaarlijks in de maand Augustus worden 8 tot 10000 man en 12 tot 1500 paarden in het kamp van Beverloo (Prov. Limburg) vereenigd, om zich gedurende ééne maand in den -wapenhandel te oefenen.

De zeemacht is van weinig beteekenis; zij telt slechts 4 schepen met 34 stukken.

Scheepstimmerwerven zijn te Antwerpen en Ostende, welk laatste tot cone oorlogshaven verklaard is.

§ 13. PLAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN OF GEVECHTEN.

In Brabant: Ramillies (1706) — Quatre-Bras (Viersprong, 1815) — Waterloo en Mont-St.-Jean (1815)—Waveren (1815)—Leuven (1831).

In Oost-Vlaanderen; Oudenaarde (1708).

In West-Vlaanderen: Nieuwpoort (1600) — Meenen en Warwijk (1793),

In Henegouwen; Senef (1674) — St. Denis (1678) — Fleurus (1690 en 1794) — Leuze (1691) — Steenkerke (1692) — Fontenoy (1745) — Jemmappes (1792) — Doornik (1794),

In Namen.- Gembloux (1578) — Walcourt (1689) — Ligny (1815).

In Antwerpen-. Turnhout (1597 en 1789) — Eeckeren (1703),

In Luik: Dalhem of Daalhem (1568) — Landen en Neerwinden (1693 en 1793) — Rocoux of Raucoux (1746),

In Limburg: Lafeld (1747) — Hasselt (1831).

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Frankrijk.

§ 1. LIGGING, GRENZEN EN, GROOTTE,

Frankrijk (met uitsluiting van Corsica) gelegen tusschen 40o20\' — 5105\' N, B, en 12o50\' tot 25°20\' O. L,, grenst aan den Atlantischen Oceaan, het Kanaal, het Nauw van Calais, de Noordzee, België, het Duitsche Rijksland Elzas-Lot haring en, Zwitserland, Italië, de Middelland-sche Zee, Spanje en Andorra. Het beslaat met Corsica eene oppervlakte van 9634 vierk, geogr. mijlen of 528572 vierk. kilom.

§ 2. VERDEELING EN VOORNAAMSTE STEDEN.

Vóór de omwenteling van 1789 was Frankrijk verdeeld in 32 gouvernementen of provinciën van eene zeer ongelijke uitgestrektheid. Thans I, 15,

-ocr page 256-

256

30 Bataljons Jagers te voet, elk van 4 compagnieën en i depot-compagnie , waarvan 6 bataljons in Algérie,

4 Regimenten Zouaven, bestaande uit 4 bataljons van 4 compagnieën; en buitendien 2 depót-compagnieën per Regiment.

3 Bataljons lichte Afrikaansche Infanterie (Zéphirs), elk van 6 compagnieën.

1 Vreemden-legioen van 4 bataljons, elk van 4 compagnieën.

3 Regimenten Algerijnscbe Tirailleurs (Turcos), bestaande uit 4 bataljons van 4 compagnieën; en buitendien 1 depót-compagnie per Regiment.

5 Straf-compagnieën.

Cavalerie:

■12 Regimenten Kurassiers, elk van 5 eskadrons, waarvan 4 depót-esk.

26 Regimenten Dragonders, elk van 5 eskadrons, waarvan \\ depót-esk.

20 Regimenten Jagers, elk van 5 eskadrons, waarvan 1 depót-esk.

12 Regimenten Huzaren, elk van 5 eskadrons, waarvan 1 depót-esk.

4 Regimenten Afrikaansche Jagers, van 6 eskadrons, waarvan 2 depót-esk.

3 Regimenten Spahis, van 6 eskadrons, waarvan 2 depót-esk.

8 Compagnieën remonte-cavaleristen, van ongelijke sterkte.

Voorts zullen, volgens besluit van 22 Maart 1876 in geval van oorlog 19 eskadrons Eclaireurs geformeerd worden, elk van 120 man, hetzij uit het actieve leger of uit de reserve te nemen.

Artillerie:

19 Regimenten Divisie-artillerie. Elk Regiment bestaat uit 3 batterijen artillerie te voet, 8 batt. veld-art. en 2 depót-batt. Van deze zijn 12 batt, der artillerie te voet naar Algérie gedetacheerd, van welke er daar 3 als veldbatterijen en 9 als bergbatterijen zijn uitgerust.

19 Regimenten Korps-artillerie, elk van 8 veld-, 3 rijdende en 2 depót-batterijen.

2 Regimenten Pontonniers, elk van 14 compagnieën.

10 Compagnieën artillerie-werklieden, waarvan 1 in Algérie.

3 Compagnieën vuurwerkmakers.

57 Artillerie-trein-compagnieën, van welke er 19 bij de Divisie-en 38 bij de Korps-artillerie-regimenten zijn ingedeeld.

Genie:

4 Regimenten Sappeurs en Mineurs, elk bestaande uit 5 bataljons van 4 compagnieën, 1 depot-comp., 1 spoorweg-arbeiders-comp. en 1 sappeur-conducteurs-comp. Bovendien 1 sappeur-conduc-teurs-comp. in Algérie.

Trein:

20 Eskadrons trein der militaire equipages, elk van 3 compagnieën. Verder 12 comp. in Algérie.

Administratie-troepen: enz.

25 Secties schrijvers en militaire handwerkers bij de administratie.

25 Secties ziekenverplegers (hospitaalsoldaten).

-ocr page 257-

\'223

De Constructie-magazijnen te Antwerpen.

Jaarlijks in de maand Augustus worden 8 tot 10000 man en 12 tot •1500 paarden in het kamp van Beverloo (Prov. Limburg) vereenigd, om zich gedurende ééne maand in den wapenhandel te oefenen.

De zeemacht is van weinig beteekenis; zij telt slechts 4 schepen met 34 stukken.

Scheepstimmerwerven zijn te Antwerpen en Ostende, welk laatste tot ccne oorlogshaven verklaard is.

§ 13. PLAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN OF GEVECHTEN.

In Brabant: Ramillies (1706) — Quatre-Bras (Viersprong, 1815) — Waterloo en Mont-St.-Jean (1815) — Waveren (1815) — Leuven (1831).

In Oost-Vlaanderen: Oudenaarde (1708).

In West-Vlaander en-, Nieuwpoort (1600) — Meenen en Warwijk (1793).

In Henegouwen: Senef (1674) — St. Denis (1673) — Fleurus (1690 en 1794) — Leuze (1691) — Steenkerko (1692) — Fontenoy (1745) — Jemmappes (1792) — Doornik (1794).

In Namen: Gembloux (1578) — Walcourt (1689) — Ligny (1815).

In Antwerpen ■. Turnhout (1597 en 1789) — Eeckeren (1703).

In Luik: Dalhem of Daalhem (1568) — Landen en Neerwinden (1693 en 1793) — Rocoux of Raucoux (1746).

In Limburg: Lafeld (1747) — Hasselt (1831).

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Frankrijk.

§ 1. LIGGING, GRENZEN EN GROOTTE.

Frankrijk (met uitsluiting van Corsica] gelegen tusschen 40020\' — 51°5\' N. B. en 12lt;gt;50\' tot 25020\' O. L., grenst aan den Atlantischen Oceaan, het Kanaal, het Nauw van Calais, de Noordzee, België, het Duitsche Rijksland Elzas-Lotharingen, Zwitserland, Italië, de Middelland-sche Zee, Spanje en Andorra. Het beslaat met Corsica eene oppervlakte van 9634 vierk. geogr. mijlen of 528572 vierk. kilom.

§ 2. \'VERDEELING EN VOORNAAMSTE STEDEN.

Vóór de omwenteling van 1789 was Frankrijk verdeeld in 32 gouvernementen of provinciën van eene zeer ongelijke uitgestrektheid. Thans I. 15.

-ocr page 258-

220

bevat het, na den afstand in 1871 van den Elzas en Duitsch-Lotharingen, 87 departementen (\'), welke den naam ontvangen van de rivieren en bergen, die aldaar gevonden worden, van hunne ligging of eenige andere plaatselijke omstandigheid. Ieder departement, bestuurd door een prefect, is weder verdeeld in onderprefecturen of arrondissementen (362), en deze weder in kantons (2865), welke te zamen 35989 gemeenten bevatten.

Steden. (3)

Oude Gouvernementen. Departementen. (\')

In het Noorden.

1. Vlaanderen (met Henegouwen (4) en het Landschap Ka-1 merijk).

2. Artois

3. Picardië

Nord.

5680,8 □ kilom. II 519 585 inw.

Pas de Calais. 6605,6 □ kilom. 793 140 inw.

ÏSomme.Somme.

6161,2 □ kilom. 556 641 inw.

iRijssel (Lille) 162,8. Duinkerken 35.

[Tourcoing 48,6.

iDouai 27.

JGrevelingen (Gravelines) 6,5. Uvainerijk (Cambrai) 22. K. moubaix 83,7.

[Valenciennes 26. H.

ICondé 4,6. H.

\\Maubeuge 10,8. H. jAtrecht (Arras) 26,8. i Armentières 21,7.

JSt. Omer 21,9.

(Aire 9.

13. Boulogne sur mer 40, (3. Calais 12,7.

\\ 3. St. Pierre les Calais 25,6.

Amiëns 66,9.

Abbeville 19.


-ocr page 259-

227

Seine-Iiiférieure. 6035,5 □ kilom. 798 414 inw. Eure.

5957,7 □ kilom. 373 629 imv. Calvados.

45520,7 □ kilom. 450 220 imv. La Manche. 5928,4 □ kilom. 539 910 imv. Orne.

6097,3 □ kilom. 392 526 imv.

Seine.

478,8 □ kilom. 2 410 849 inw.

7. Lotharingen (Lorraine).

Seine et Oise. 5603,6 □ kilom. 561 990 inw.

5. Ile de France. . .1 \\

Seine et Marne. 5736,4 □ kilom. 347 323 inw.

Oise.

5855 □ kilom. 401 618 imv.

Aisne.

7352 □ kilom. 560 427 inw. Ardennes. 5232,9 □ kilom. 326 782 inw.

Marne.

8180,4 □ kilom.

6. Champagne.....gj80 imv-

6001,4 □ kilom. 255 217 imv. Haute-Marne. 6219,7 □ kilom. 252 448 inw.

Meuse.

16227,9 □ kilom. \'294 054 inw. iMeurthe et Moselle. 5232,3 □ kilom. 404 609 inw.

4. Normandië. .

Rouaan (Rouen) 104,9. Le Havre of Havre de Gramp;ce Dieppe 20,3. [92.

Evreux 12.

Caen 41,2.

)st. Lo 9,7.

fCherburg (Cherbourg) 37,2.

Alengon 16.

Parijs 1988,8.

St. Denis 34,9.

Boulogne 21,6.

Neuilly 20,8.

Vincennes 24.

Versailles 49,8.

^èvres 6,7.

St. Germain en Laye 16. St. Cloud 5,2.

Rambouillet 4.

Melun 11,4.

Meaux 11,3.

Fontainebleau 10,8.

Beauvais 15.

Compiègne 12.

Laon 10.

3. St. Quintijn (St. Quentin) Soissons 11. [38,9.

Mezières 5,8.

Sedan 15.

Chalons sur Marne 20,2. Rheims 81,3.

Troyes 41,3.

Chaumont 8.

Langres 8.

Bar-le-Duc 15.

Verdun 13.

Nancy 66,3.

Luneville 15.

Toul 7,4.


-ocr page 260-

228

Oude Gouvernementen.

Steden.

Departementen.

Lotharingen (Vervolg.)

8. Orléanais. .

9. Touraine. . 10. Berry. . . .

H. Nivernais. .

12. Bourbonnais

13. Marche. . .

14. Limousin. .

15. Auvergne. .

10. Maine.

I

SVosges.Vosges.

5852,7 □ kilom. 407 082 inw.

In het Midden.

Loiret.

6771.2 □ kilom. 360 903 inw.

lEure et Loir.

5874.3 □ kilom. 283 075 inw.

Loir et Cher. 6350,9 □ kilom. 272 634 inw.

IIndre et Loire. 6113,7 □ kilom. 324 875 inw.Indre et Loire. 6113,7 □ kilom. 324 875 inw.

IIndre.

i6795,3 □ kilom. 281 248 inw.6795,3 □ kilom. 281 248 inw.

Cher.

7199,3 □ kilom.

345 613 inw.

Nièvre.

6816,6 □ kilom.

346 822 inw.

Allier.

7308,3 □ kilom. 405 783 inw.

Creuse.

5568,3 □ kilom. 278 423 inw. Haute-Vienne.

5516.6 □ kilom. 336 061 inw.

jCorreze. 5866 □ kilom. 311 525 inw.

Puy de Döme. 7950,5 □ kilom. (570 207 inw.

Cantal.

5741.5 □ kilom. 231 086 inw.

In het Westen.

iSarthe.Sarthe.

6206.7 □ kilom. 446 239 inw. Mayenne.

5170.6 □ kilom. 351 933 inw.

Epinal 12.

Orleans 52,2. Montargis 6.

jChartres 20,5. (5. Dreux 6.

jfilois 20,5.

Tours 48,3. Amboise 4,2.

Chateauroux 17.

Bourges 35,8.

Ne vers 22,7.

Moulins 21,8 Montlucon 23,4.

Guéret 5.

Limoges 59.

[Tulle 12,6.

Clermont-Ferrand 41,8. Aurillac 11.

Le Mans 50,2.

jLaval 27,1. (Mayenne 11.


-ocr page 261-

Oude Gouvernementen.

Departementen.

Steden.

Maine et Loire. .... 7120,9 □ kilom, 517 258 inw.

| Ille et Vilaine. 6725,8 □ kilom. 602 712 inw.

Cótes du Nord. 6885,6 □ kilom. 630 957 inw.

TTiril

18. Bretagne.....(6721,7 □ kilom.

666 106 inw. Morbihan. 6797,8 □ kilom. 506 573 inw. Loire-Inféricure. 6874,6 □ kilom. 1612 972 inw. /Vienne.

6970.4 □ kilom. 1330 916 inw.

IDeux Sèvres.

19. Poitou......lt;5999,9 □ kilom.

1336 655 inw. iVendée.

6703.5 □ kilom. \'411 781 inw. (Charente-Inférieure.

20. Aunis.......16825,7 □ kilom.

(564 628 inw.

21. Saintonge en . .. Angoumois. D kilom.

[373 9o0 mw.

17. Anjou.

Angers 56,8. Saumur 13,6.

Ren nes 57,2. St. Male 11.

1st. Brieux 15,8.

Quimper 12,5 Brest 66,8.

Vannes 14,5. Lorient 35,2.

Nantes 122,2.

(Poitiers 33,3.

Niort 20,9.

Napoléon-Vendée (vroeger Bourbon-Vendee) 8,7.

L a Rochell e 19. 21. Rochefort 27.

Angoulême 30,5. Cognac 9,4.


Een klein deel van den Elzas (Alsace). . . .

22.

23. Franche-Comté.

Bourgondië (Bourgogne).

In het Oosten.

[Haut-Rlün (een klein ) deel).

j610,l □ kilom. (68 600 inw. /Haute-Saóne. 5339,9 □ kilom. 1304 052 inw.

jDoubs.

.lt;5227,6 □ kilom. /306 094 inw.

[Jura.

14994 □ kilom. |288 823 inw.

lYonne.

lt;7428 □ kilom. f359 070 inw.

Belfort of Béfort 8.

Vesoul 7,6.

Besangon 54,4.

|ljons-lc-Saunier 10. jDóle 11.

Auxerre 15,5.


24.

-ocr page 262-

•230

Oude Gouvernementen.

Steden.

Departementen.

/Cote d\'Or. 8761,2 □ kilom. 1377 663 inw. iSaone et Loire. lt;8551,7 □ kilom. 1614 309 inw. lAin.

5799 □ kilom. \'365 462 inw. /Rh6ne.

12790,4 □ kilom. |705131 inw. \'JLoire.

[4759,6 □ kilom. 1590 613 inw.

Bourgondië (Vervolg.)

25. Lyonnais,

Dij on 47,9

Le Creusot 26,4.

Macon 18.

Chalons sur Saone 20,9 Bourg 14.

Lyon 342,8.

|st. Etienne 126. jRoanne 22,8.


In het Zuiden.

; Haute-Loire. 4962,3 □ kilom. 313 721 inw. Ardèche.

5526,7 □ kilom. 384 378 inw. Lozere.

5169,7 □ kilom. 138 319 inw. Gard.

5835,6 □ kilom. 1423 804 inw.

26. Languedoc.

Hérault. 6198 □ kilom. 445 053 inw.

Tarn.

5742,2 □ kilom. 359 232 inw.

Aude.

6313,2 □ kilom. 300 065 inw. Haute-Garonne. 6289,9 □ kilom, 1477 730 inw. VPyrénées-Orientales.

27. Roussillon.....vil 22,1 □ kilom.

(197 940 inw.

ÏArriège.Arriège.

4893,9 □ kilom. 244 795 inw.

[Le Puy 19,5. IPrivas 7.

Mende 6,5.

jNmies 63.

jAlais 20,9. iBeaucaire 9,4.

iMontpellier 55,3. Béziers 38,2.Montpellier 55,3. Béziers 38,2.

Cette 28,7.

Agde 9,6.

Castres 25,9.

Alby 16,6.

Carcassonne 26. Narbonne 20.

Toulouse 131,6. Perpignan 28,4. Foi x 6,7.


i

-ocr page 263-

231

Oude Gouvernementen.

Steden.

Departementen.

29. Guyenne en Gascofme.

30. Navarre en Béarn.

31. Dauphinc.

L\'Avignonais et le Comtat Venaissin.

O

32. Provence.

Dordogne.

9182.6 □ kilom. 489 848 inw. Gironde.

9740.3 □ kilom. 735 242 inw.

Lot et Garonne. 5354 □ kilom. 316 920 inw.

Lot.

5211.7 □ kilom. 276 512 inw.

Tarn ot Garonne.

lt;3720,2 □ kilom. 221 864 inw. Aveyron. 8743,3 □ kilom. 413 826 inw. Landes.

9321,3 □ kilom. 303 508 inw.

Gers.

6280,3 □ kilom. 283 546 inw. Hautes-Pyrénées.

4529.5 □ kilom. 238 037 inw. Basses-Pyrénées. 7622,7 □ kilom. 431 525 inw.

Isère.

8289,3 □ kilom. 581 099 inw. [Drome.

6521.6 □ kilom. 321 756 inw. Hautes-Alpes.

5589.6 □ kilom. 119 094 inw. Vaucluse.

3547.7 □ kilom. 255 703 inw. Basses-Alpes. 6954,2 □ kilom. lt;136 166 inw. JBouches du Rhóne. f5104,9 □ kilom.

1556 379 inw.

Périgueux 24,2. Bergerac 12.

(Bordeaux 215,1.

Agen 18.

Cahors 14.

Montauban 27.

Rhodez 12.

Mont de Marsan 8,5.

Auch 12,5.

Tarbes 21,3.

Bagnères de Bigorre 9,4

(Pau 28,9.

(Bayonne 27,4.

IGrenoble 45,4.Grenoble 45,4.

quot;Vienne 26,5.

Valence 23,2.

Gap 8.

Avignon 38.

Oranje 10,6.

Digne 7.

iMarseilIe 318,9, |Aix 28,7.

)Arles 25.


(\') Dit gewest behoorde tot 1791 aan den Paus.

-ocr page 264-

232

Oude Gouvernementen. Departementen.

Steden.

Var.

\'6027,5 □ kilom. 1295 763 inw.

Provence (Vervolg.)

Draguignan 10. iToulon 70,5. Antibes 6. ICannes 4,5. Fréjus 3.


\'Basse-Savoie.

Chambéry 18.

Savoye (\'),

Annecy 11,5.

5759,5 Q kilom.

1268 361 inw. IHaute-Savoie.

4314,7 □ kilom. [373 801 inw.

lAlpes Maritimes. i3916,6 □ kilom. \'203 604 inw. Corse.

Nizza (\')

Nizza of Nice 53,4.

lAjaccio 14,5. •Bastia 21. lBonifacio 3,5.

Corsica (S!).

8747,1 □ kilom. 262 701 inw.

§ 3. STAATSREGELING, INKOMSTEN, UITGAVEN, SCHULD, RIDDERORDE.

Frankrijk is sedert 4 September 1870 eene Republiek, aan wier hoofd een President staat, die de uitvoerende macht heeft. Volgens de wet van 25 Februari 1 «75 berust de wetgevende macht bij twee lichamen, de Kamer van Afgevaardigden en den Senaat, die zich. in sommige gevallen vereenigen tot een Congres. De Senaat bestaat uit 300 leden, van welke 225 door kiescolleges in de Departementen worden gekozen voor 9 jaren en om de drie jaar voor \'/3 gedeelte aftreden doch herkiesbaar zijn, en de 75 anderen voor hun leven door het Congres worden benoemd. De leden van de Kamer van Afgevaardigden, 533 in getal, worden bij algemeen stemrecht door de Franschen die boven de 21 jaren oud zijn, rechtstreeks gekozen onder voorwaarden bij de kieswet bepaald, treden om de drie jaren af doch zijn herkiesbaar.

Algerië wordt zoowel in den Senaat als in de Kamer van Afgevaardigden door 3 leden vertegenwoordigd. (In Maart 1879 is ook aan de koloniën Guiana en Senegambië het recht toegekend elk eenen Afgevaardigde naar de Kamer te zenden, zoodat deze voortaan 535 leden zal tellen).

De President der Republiek wordt door het Congres met volstrekte meerderheid van stemmen gekozen voor den tijd van 7 jaren, en is herkiesbaar. Hij heeft, evenals de beide Kamers, het recht van initiatief tot het voorstellen van wetten, en kan, in overeenstemming met den Senaat, de Kamer van Afgevaardigden tusschentijds ontbinden. De Ministers zijn voor de regeeringsdaden verantwoordelijk aan de

(\') Het Hertogdom Savoye en het Graafschap Nizza zijn in 1860 door Victor Ema.-NUëL II afgestaan en bij Frankrijk ingelijfd.

O Het eiland Corsica werd niet onder de groote gouvernementen gerekend.

-ocr page 265-

233

Kamers; de President is zulks alleen in geval van hoogverraad. In Juni 1879 is door het Congres besloten den zetel der regeering en der vertegenwoordiging, die tot dusverre te Versailles was, tegen October van dat jaar, naar de hoofdstad Parijs over te brengen; de vergaderingen van het Congres zullen echter te Versailles blijven gehouden worden.

De staats-inkomsten zijn voor het jaar 1878 berekend op 2793,177804 frank, de staats-uitgaven op 2781,035095 frank. De rente der staatsschuld bedroeg 1063,264641 frank.

Tot belooning van militaire en burgerlijke verdiensten is bestemd de Orde van het Legioen van eer, in 1802 door Napoleon Bo-naparte gesticht. Zij is verdeeld in vijf klassen: Grootkruisen, Groot-Officieren, Commandeurs, Officieren en Ridders.

§ 4. bevolking, taal, godsdienst.

Den 31sten December 1876 telde Frankrijk 36 905788 inwoners (3831 op de vierk. geogr. mijl of 70 op de vierk. kilom.), welke aldus verdeeld worden:

1. Franschen, 0,9793 van de bevolking, afstammende van de Galliërs (Kelten), Romeinen en Germanen; het Fransch, waarvan het Provengaalsch, Languedocsch, Waalsch en andere soorten van Patois tongvallen zijn, behoort tot de Romansche talen. Onder hen worden gerekend de Breyzad of Bas-Bretons (1 000 000) in Neder-Bretagne, de Basken ofEscualdunac (200000) in Béarn, die ieder hunne eigene taal hebben, en de Israëlieten, verspreid in de voornaamste steden des lands.

2. Vreemdelingen, 0,0207 van de bevolking; namelijk: Italianen (112 579), op Corsica en in Nizza; Belgen (347 558); Elzas-Lotharingers en Duitschers (104169); Spanjaarden (52954); Zwitsers (42834); Engelschen (26003); Nederlanders (17 077); Polen (7328); Amerikanen (6859); Oostenrijkers en Hongaren (5116); Russen (1982); voorts Scandinaviers, Turken, Grieken, Aziaten, enz. en Heidens (Bohémiens, Egyptiens) in de aan Spanje grenzende landstreken, die eene eigene genoegzaam onbekende taal hebben.

Ongeveer 35V3 millioen inwoners behooren tot de Roomsch-Catho-lieke Kerk. Omstreeks 580000 inwoners zijn Protestanten; men vindt ze vooral in het zuiden van Frankrijk (JLanguedoc en Guyenne), in Saintonge, Poitou, Dauphiné en te Parijs. Het aantal Israëlieten bedraagt nagenoeg 50000, waarvan de helft in het Departement Seine.

§ 5. zee en kusten.

De kustontwikkeling is betrekkelijk niet groot, daar Frankrijk slechts twee belangrijke schiereilanden heeft, die van Bretagne en van Nor-mandié\'j zij bedraagt niet meer dan 300 g. m. (dus 1 m. op de 32 □ m. oppervlakte), van welke nagenoeg 30P den Atlantischen Oceaan en V» op de Middellandsche Zee komen.

-ocr page 266-

234

Het Kanaal besproeit de noordwestelijke kusten van Frankrijk, en vormt hier twee groote inhammen: de Golf van de Seine en die van St. Maio of St. Michel, waarin de Norrnandische Eilanden liggen. De scheepvaart in het Kanaal en om het schiereiland Bretagne is wegens de menigvuldige stormen zeer gevaarlijk.

Van de Belgische grenzen tot aan den mond van de Somme is de kust laag en vlak, en gedeeltelijk door duinen tegen de zeevloeden beschermd; tusschen den mond van genoemde rivier en St. Malo over het algemeen steil, terwijl zij tusschen de Ome en de Vire eene rij klippen (de Rotsen van Calvados) voor zich heeft. Van St. Malo tot Brest zijn de kusten steil en rotsachtig en met vele eilandjes en klippen omzoomd; de zee heeft hier vele grootere en kleinere inhammen gevormd.

De westelijke kust, besproeid door de Bocht van Frankrijk, welke tot aan den mond der Gironde verscheidene inhammen vormt, is van Brest tot Lorient steil; vanhier tot aan den mond der Loire wisselen hooge granietrotsen en vlakke, zacht oploopende stranden elkander af. Van de Loire tot aan de Gironde is de oever deels met moerassen bedekt, deels met duinen en kalkrotsen bezet. Voor deze kust liggen verscheidene eilanden, van welke de voornaamste zijn: Ouessant (door de Nederlandsche zeelieden Heisand genoemd), Groix of Groaix, Belle Isle (bij de Nederlanders Boulein), Noirmoutier, Yeu (Dieu), Ré en Oléron.

Van den mond der Gironde tot dien van de Adour zijn de kusten vlak, zandig, voor het grootste gedeelte door duinen tegen de zeo-vloeden beveiligd, gevaarlijk voor de zeelieden, en zeer moeielijk te naderen. Men vindt er vele zoogenoemde étangs (meestal moerassige, ondiepe «taande wateren) en enkele moerassige baaien, welke nauwelijks voor visschersvaartuigen bruikbaar zijn en waarvan die van Ar-cachon de voornaamste is. De kleine haven Tête de Buch, aan deze baai gelegen, is de eenige aan dit gedeelte der kust.

De kusten langs de Golf du Lion zijn bij de Pyreneën bergachtig, doch vandaar tot aan de monden van den Rhone laag, zandig, bezet met étangs en moerassen, en omzoomd met ondiepten, die eene landing onmogelijk maken. De voornaamste der bedoelde étangs zijn die van Thau en van Valcarès (op het eiland Camargue). Van de monden van den Rhone tot voorbij den mond van den Var is de kust steil, heeft verscheidene baaien en havens, en is door kleine eilanden omgeven.

De westkust van Corsica is rotsachtig en hoog, en heeft veis inhammen; de oostkust daarentegen is vlak, laag en van slechts weinige goede ankerplaatsen voorzien.

§ 6. GROND.

Het westelijk gedeelte van Frankrijk (de Fransche Vlakte, bl. 88) is, met uitzondering van Bretagne en Normandië (bl. 92), óf geheel vlak óf doorsneden met lage heuvelrijen. Daarentegen verhellen

-ocr page 267-

zich aan de zuid- en oostzijde hooge gebergten, die met hunne takken Oost-Frankrijk tot een bergland maken. Men vindt in dit gedeelte slechts ééne lage vlakte, en wel de Provengaalsche Vlakte (bl. 88).

In het zuiden vormen de Pyreneën (bl. 92) de grensscheiding met Spanje, en dalen naar de zijde van Frankrijk in korte takken steil en terrasvormig neder. Hun hoogste top in dit rijk is de Mont-Perdu (3300 M.). Van de passen , welke uit Spanje over de Pyreneën naar Frankrijk leiden, zijn er slechts twee, die met de hoofdwegen in verbinding staan en ten allen tijde voor voertuigen bruikbaar zijn, namelijk in het westen de Pas (Col) van Irun of St. Jan de Luz (aan den grooten weg van Vittoria naar Bayonne), en in het oosten de Col de Pertus (Coll de Portus bij de Spanjaarden, aan den grooten weg van Figueras naar Perpignan). Bij de bronnen van de Arriège scheiden zich de Zwarte Bergen van den hoofdrug der Pyreneën af, en strekken zich tot het Kanaal van Languedoc uit; hunne hoogste toppen bereiken geen 1000 nieter boven de oppervlakte der zee.

Ten oosten van den Rhone vindt men in Provence, Nizza, Dauphiné en Savoye een deel der W e s t-A 1 p e n (bl. 89). Deze strekken zich onder den naam van Zee-Alpen uit door Provence en langs de grenzen van Nizza en Piëmcnt tot den Monte-Viso (3700 M.); vanhier langs de grenzen van Dauphiné en Savoye met Piëmont tot den Mont-Cenis (2750 M.) onder die van Cottische of Dauphinésche Alpen. Tot deze behooren de Mont-Pelvoux (3950 M.), de Mont-01 an (3850 M.) en de Mont-Genèvre (3500 M.). De voornaamste pas, welke echter alleen in den zomer voor voertuigen bruikbaar is, is de Col du Mont-Genèvre (2000 M., aan den weg van Susa naar Brianjon). Van den Mont-Cenis tot den Mont-Blanc (4650 M.) heeft men tusschen Savoye en Piëmont de Grajische, Grauwe of Savoyer Alpen, met den Mont-Iseran (3900 M.).

De grensscheiding met Zwitserland wordt gevormd door den Fran-schen ofZwitserschen Jura (bl. 90), welks hoogste top, de Pré de Marmiers (•1650 M.), op Fransch grondgebied gelegen is. De voornaamste passen zijn die van het Fort VEcluse (Rhöne-Klause, 325 M.) en van Bellegarde (aan de Perte du Rhone), beide aan den weg van Genève over Nantua naar Lyon; — de Col de la Faucille (1250 M.) en de Col des Rousses of de Dóle-pas (1200 M.), aan den grooten weg van Genève naar Poligny; — de Col de Jougne (850 M.) en de pas van het Fort de Jouv (Doubs-Klause), aan den weg van Lausanne naar Pontarlier.

De overige gebergten behooren tot het Fransche Bergland, en zijn het Ardenner-woud, de Vogesen (Vosges), wier zuidelijk gedeelte Frankrijk van het Duitsche Rijk scheidt, met de heuvels van Lotharingen en het Argonner-woud, en wijders de gebergten van het Hoogland van Zuid-Frankrijk, hetwelk in het Hoogland van Auvergne vele uitgebrande vulkanen bevat. (Zie bl. 91).

Het eiland Corsica is bergachtig (zie bl. 94).

De grond is over het algemeen vruchtbaar en voor het grootste gedeelte bebouwd. Den rijksten grond hebben Vlaanderen, de streken

-ocr page 268-

236

aan de Somme en de Seine en het gebied van de Beneden-Loire. Tot de onvruchtbaarste streken behooren de Alpen van Dauphiné, de Pyre-neën, een groot deel van den Jura, der Vogesen en van het Gebergte van Auvergne, alwaar een krijtachtige, zandige en droge bodem nauwelijks met eenig gras en enkele bremstruiken bedekt is, het oostelijk gedeelte van Champagne (Champagne pouilleuse), de heiden (bruyères) van Bretagne, de Landes of heiden in het zuidwesten van het rijk , het groote kiezelveld Crau, ten zuiden van Arles aan den oostelijken Rhöne-mond, en de Sologne, eene heidestreek vol moerassen en poelen in het departement Loir et Cher (in Orléanais).

Frankrijk bezit, hoofdzakelijk op zijne gebergten, aanzienlijke bos-schen, vooral in het noordoosten op de Ardennen en den Jura. (De Pyreneën en de Alpen zijn over het algemeen arm aan hout.)

§ 7. STROOMENDE WATEREN.

Frankrijk heeft zes hoofdrivieren, waarvan er drie, de Garonne, Loire en Seine, geheel, ééne, de Rhöne, voor het grootste gedeelte, en twee, de Maas en Schelde, slechts voor een klein gedeelte, tot zijn grondgebied behooren.

De voornaamste kustrivieren zijn de Var, de Argens, de Hérault, de Aude, de Adour, de Charente, de Sèvre Niortaise, de Vilaine, de Blavet, de Aulne, de Rance, de Vire, de Orne en de Somme.

A. Gebied van de Middellandsche Zee.

(l) De Var stroomt door het gebied van Nizza, en valt ten westen van de stad van dien naam in zee. Hij is bijna op alle punten doorwaadbaar, behalve in den winter, wanneer hij gewoonlijk buiten zijne oevers treedt.

JDe Argens stroomt door Provence in eene oostelijke richting, en heeft haren mond nabij Fréjus.

De Rhóne ontspringt nagenoeg i500 M. boven de oppervlakte der zee, in het noordoosten van het Zwitsersche kanton Wallis op den berg Furca, loopt langs Sitten, en stort zich ten westen van Villeneuve in het Geneefsche Meer, dat hij te Genève verlaat, om Frankrijk binnen te treden. Hier stroomt hij langs het fort l\'Ecluse, Seyssel en het fort Pierre-Chdtel. Iets beneden laatstgenoemd fort wendt de Rhóne zich in eene westelijke richting naar Lyon, vanwaar hij zijn loop zuidwaarts vervolgt langs Valence, Avignon, Beaucaire en Arles. Nabij deze stad verdeelt hij zich in twee armen, van welke de oostelijke Groote Rhóne, de westelijke Kleine Rhóne genoemd wordt. Deze vormen het eiland Camargue, en verdeden zich ieder weder in twee takken, welke in de Golf du Lion uitloopen. — Het dal, waardoor de Rhóne stroomt, is aanvankelijk eng en door hooge rotswanden begrensd. Van Brieg (in Wallis) af wordt het breeder, doch naderen op sommige plaatsen de

(\') . De aldus gemerkte rivieren zijn onbevaarbaar.

-ocr page 269-

237

Alpen met steile hellingen de oevers. Bij den ingang in het Geneefsche Meer is de rechteroever moerassig. Beneden Genève wordt het dal weder zeer eng, in het bijzonder van het fort VEcluse af; één uur beneden deze sterkte, bij Bellegarde, stort de rivier zich neder door eene nauwe spleet, wier rotsachtige zijden boven het water elkander bijna aanraken [La Perte du Rhone). Boven Seyssel verwijdt zich het dal weder, en bij den mond van den Ain worden de oevers vlak. Van Lyon af wordt de rechteroever begrensd door de steile wanden der Cevennes, doch is de linkeroever over het algemeen vlak. Bij den mond der Ardèche treedt de Rhone in de Provencaalsche Vlakte, en stroomt tusschen vlakke, gedeeltelijk moerassige oevers naar zee. — Bij Seyssel wordt hij bevaarbaar, en is beneden deze stad, doch voornamelijk van den mond der Drome tot dien der Durance, bezet met vele eilandjes. Demonden zijn verzand, doch de gemeenschap met de Middellandsche Zee is hersteld door de kanalen van Beaucaire en Ar les. — De Rhone is aanvankelijk de snelst stroomende rivier van Europa. Van Lyon tot Avignon neemt de snelheid van den stroom al meer en meer af, en is eindelijk beneden laatstgenoemde stad zeer gering.

De gemiddelde breedte van den oorsprong tot Lyon bedraagt 60 M. (bij Genève 95; vandaar tot het fort VEcluse gemiddeld 68 M.; vanhier af vernauwt het bed der rivier zich allengs tot 5 M., en bij de Perte du Rhóne, waar zij zich tweemaal naar beneden stort, over eene lengte van meer dan 60 M., tot nagenoeg 1,6 M.). Na de Drome opgenomen te hebben, heeft zij met de eilandjes eene breedte van 600—1500 M.

R. .De Ain; br. de Jura: m. bij Anthon boven Lyon. Zijn dal is zeer eng en diep tot Pont d\'Ain, vanwaar langs den rechteroever steile hoogten, langs den linker- vlakke streken zijn.

De Sa6ne; br. de Faucilles. Zij stroomt langs Auxonne, waar zij bevaarbaar wordt. Si. Jean de Losne, Chalons en Mdcon; m. te Lyon. Tot Auxonne is haar dal eng; beneden deze stad afwisselend meer of minder breed en door heuvels begrensd.

L. De Doubs; br. de Jura. Hij stroomt in eene noordoostelijke richting langs Pontarlier, langs de grenzen van het kanton Neufchatel, waar hij den Saut du Doubs vormt, door het kanton Bern naar Saint Ursanne, waar hij zich westwaarts wendt, om Frankrijk weder te besproeien. Vervolgens stroomt hij zuidwestwaarts langs Besancon en Dole naar Verdun sur Saóne, waar hij in de Sadne valt. De Doubs is gedeeltelijk bevaarbaar gemaakt (zie beneden § 8, Rijn- en Rhune-kanaal), en heeft tot op de hoogte van Mompelgard {Montbé-liard) een eng en rotsachtig, doch later over het algemeen een breed dal.

, De Ardèche; br. de Mont-Lozh-e in de Cevennes; m. bij Pont St. Esprit.

, De Gard of Gar don; br. de Cevennes; m. boven Beaucaire. L. t De Guiers, tusschen Dauphiné en Savoye, besproeit Les Echelles en Pont-de-Beauvoisin, en heeft zijn mond bij St. Génis.

-ocr page 270-

238

De Isère; br. in Savoye op den Mont-Iseran in de Grajische Alpen j zij komt bij het fort Barraux Dauphiné binnen , en besproeit Grenoble, waar zij bevaarbaar wordt. Zij stroomt meestal door een breed dal met steile zijden; m. even boven Valence.

.De Dróme, in Dauphiné; m. beneden Valence.

,De Durance; br. Mont-Genèvre in de Cottische Alpen; zij stroomt eerst snel door een eng en diep dal langs Briancon naar Embrun, vervolgens langs Sisteron tot aan hare vereeniging met den Ver don (L.) door een meer open doch rotsachtig dal, en vanhier tot haren mond bij Avignon langs vlakke oevers, welke meermalen overstroomd worden.

.De Herault, in Languedoc; br. de Cevennes; m. bij Agde.

.De Au de, in Languedoc; br. de Pyreneën; besproeit Carcassonne; m. ten oosten van Narbonne.

B. Gebied der Golf van Gascogne.

De Ad our; br. de Pyreneën; stroomt langs Bagnères de Bigorre, Tarbes, Aire, St. Sever, waar hij bevaarbaar wordt, en Dax naar Bayonne, om zich daar in zee te storten. Het dal, aanvankelijk eng, wordt bij Tarbes wijder, en behoudt steile zijden tot Aire; doch vanhier af vindt men aan den rechteroever een vlakken heidegrond, terwijl de linker- over het algemeen door rotsachtige hoogten begrensd wordt. — De Adour neemt eene groote menigte beken op, die van de Pyreneën afstroomen en onder den algemeenen naam van G a v e s bekend zijn.

De Garonne ontspringt op de Pyreneën in de Vallei van Aran (een diepen ketel in Spanje), en treedt even boven St. Béat Frankrijk binnen, Zij loopt langs Toulouse, Agan, Marmande en Bordeaux naar Bec d\'Anbez, waar zij, met de Dordogne vereenigd, den naam van Gironde aanneemt. Na Blaye besproeid te hebben, valt zij bij Roy an, tegenover den Vuurtoren van Cordouan (wiens licht 8 uren ver kan gezien worden) in zee. — Tot SI. Béat stroomt de Garonne door een eng en diep rotsdal, dat zich vanhier af meer en meer opent, en tot aan Toulouse door langzaam afhellende hoogten begrensd wordt. Vanhier tot Bordeaux wordt zij in haren loop vergezeld door wijnbergen, die op sommige plaatsen, vooral in de omstreken van Agen, zeer nabij den oever komen. De Gironde heeft vele eilandjes en zandbanken, en stroomt door een geheel vlak land. — De eb en vloed doen zich tot boven Bordeaux gevoelen. — De Garonne wordt tusschen Muret en Toulouse voor kleine, bij ovengenoemde stad voor groote, en bij Bordeaux voor zeeschepen bevaarbaar; de scheepvaart is echter moeielijk en wordt bij lagen waterstand dikwijls verhinderd.

De gemiddelde breedte bedraagt beneden Toulouse 200 M.; in de nabijheid van Bordeaux 500—800, de diepte 20—30 M. Vanhier af neemt de breedte steeds toe, zoodat zij bij Blaye 3600, lager 14000 M. is. Nabij de monding vermindert zij echter, en is bij Roy an slechts 500 M.

R. De Arriège; br. de Pyreneën; zij stroomt dooreen meestal vrij breed, door bergen begrensd dal, langs Foix en Hauterive, waar zij bevaarbaar wordt; m. boven Toulouse.

-ocr page 271-

239

De Tarn; br. Mont-Lozère; stroomt aanvankelijk door een eng rotsachtig dal, dat beneden Milh.au breeder wordt doch steile wanden behoudt, behalve in de nabijheid der monding, waar de oevers vlak zijn. De Tarn besproeit Athy, Gaillac, waar hij bevaarbaar wordt, en Montauban; m. bij Moissac.

R. De Aveyron; br. het Lozère-gebergte; stroomt door een eng bergdal, wordt bevaarbaar bij Négrepelisse (ten noordoosten van Montauban); m. beneden Montauban.

De Lot; br. Mont-Lozère; loopt aanvankelijk door een eng bergdal, vervolgens door vlak land, doch hier en daar door heuvelrijen begeleid; wordt bevaarbaar bij Cahorsj m. beneden Ag en.

De Dor dog ne; br. de Mont-Dore (gebergte van Auvergne), is tot nabij Bergerac aan beide zijden door berg- en heuvelrijen begeleid, en wordt bij Limeuil, waar zij (R.) de Vézère opneemt, bevaarbaar, bij Libourne voor zeeschepen.

L. , De Gers, waaraan Auch ligt; m. boven Ag en.

De Char en te; br. in Limousin; besproeit Angoulême, waar zij bevaarbaar wordt, Jarnac, Cognac en Rochefort, beneden welke plaats zij in zee valt. Zij stroomt van Augoulême af door vlak land.

De Sèvre Niortaise, in Poitou, vliet van Niort af, waar zij bevaarbaar wordt, door eene moerassige vlakte, en heeft hare uitwatering in de Periuis Breton (die het eiland van het vasteland scheidt).

De Loire ontspringt 1436 meter boven de oppervlakte der zee op den Gerbier de Jones in de Cevennes, besproeit Roanne, waar zij bevaarbaar wordt, Nevers, Briare, Orleans, Blois, Tours,. Saumur, Nantes en Paimboeuf, en stort zich tusschen de forten Mindin en St. Nazaire in de Bocht van Frankrijk. — De oevers zijn van Roanne af over het algemeen vlak. Tusschen Tours en Paimboeuf vindt men vele eilandjes in de rivier. In den zomer is zij door ondiepten op vele plaatsen doorwaadbaar. Zeeschepen varen haar op tot Paimboeuf, en, wanneer zij licht geladen zijn tot Nantes; tot ongeveer 2 uren boven deze stad doen zich eb en vloed gevoelen.

Breedte: bij Roanne 125, beneden Nevers 250—375, bij Nantes 1000, bij Paimboeuf 2400, bij St. Nazaire 2000 M.

L. De AHier, die ook als eene bron van de Loire kan worden beschouwd; br. op den Mont-Lozère; zij wordt bevaarbaar na hare vereeniging met de Do re (R.), en stroomt langs Moulins; m. beneden Nevers. Haar dal, aanvankelijk eng, verbreedt zich aanmerkelijk beneden Issoire.

De Cher; br. Gebergte van Auvergne; stroomt door een rotsachtig dal tot Montlugon, vandaar af door vlak land; bevaarbaar bij St. Agnan; ra. beneden Tours.

De Indre; br. Gebergte van Auvergne; stroomt over het algemeen door de vlakte, en wordt bevaarbaar bij Chdtillon; ra. beneden dien van den Cher.

De Vienne; br. Gebergte van Auvergne; stroomt grootendeels door vlak land en wordt bevaarbaar bij Chdlelleraut; m. boven Saumur.

-ocr page 272-

240

R. De Creuse; br. Gebergte van Juvergne; vliet langs Guéret, en wordt eerst ongeveer 4 uur van haren mond bevaarbaar; tn. beneden Chdtelleraut.

De Sèvre Nantaise; br. Dep. Deux Sèvres j m. tegenover Nantes.

R. De May enne; br. in het zuiden van Normandië; zij wordt bevaarbaar bij Laval en stroomt tot op een afstand van 3—4 uren boven Angers door een eng doch niet diep, en vandaar door een breed en vlak dal. Na hare vereeniging met de Sarthe neemt zij den naam van Maine aan, en besproeit Angers, beneden hetwelk zij hare uitwatering heeft.

L. De Sarthe; br. in het zuiden van Normandië; zij besproeit Alengon en Le Mans, waar zij bevaarbaar wordt; m. even boven Angers.

L. De Loir; br. ten zuidwesten van Chartres; bevaarbaar bij Chdteau-du-Loir; m. boven Angers.

De Vilaine, in Bretagne, wordt bevaarbaar bij Hennes, waar zij (R.) de IIle opneemt, en heeft haren mond ten noorden van dien der Loire. De vloed en ebbe doen zich tot Redon gevoelen. Van den oorsprong tot aan deze stad heeft de rivier aan de rechterzijde meestal steile, aan de linkerzijde doorgaans vlakke oevers, van Redon tot aan den mond geringe hoogten aan beide kanten.

De BI a vet, in Bretagne, wordt bevaarbaar bij Pontivy, stroomt door een eng en rotsachtig dal, en valt bij Lorient in zee.

De Aulne, in Bretagne, stroomt door een eng en rotsachtig dal, wordt bevaarbaar bij Chdteaulin, en stort zich in de Golf van Brest.

C. Gebied van het Kanaal.

De Rance, in Bretagne, stroomt door een meestal eng en rotsachtig dal, wordt bevaarbaar bij Dinan en valt bij St. Malo in de. Golf van St. Michel.

De Vire, in Normandië, besproeit St. Ld, waar zij bevaarbaar wordt, en valt bij Isigny in de Golf van de Seine.

De O r n e, in Normandië, besproeit Caen, waar zij bevaarbaar wordt, en stort zich in de Golf van de Seine.

De Seine ontspringt 446 meter boven de oppervlakte der zee op de Fauci lies tusschen St. Seine en Chanceaux, en besproeit Chdtdlon, Bar-sur-Seine, Troyes, Méry, Monlereau, Melun, Parijs, St. Cloud, Neuilly, St. Denis, St. Germain, Pont de VArche, Rouaan en Cauiebec, en stort zich beneden Havre de Grace in de Golf der Seine. Zij wordt bevaarbaar beneden Méry en voor zeeschepen bij Rouaan, omvat tusschen Parijs en Rouaan vele eilandjes, en heeft beneden Caudebec vele ondiepten, waardoor de scheepvaart bemoeilijkt wordt. Ebbe en vloed worden tot ongeveer 20 uren van den mond waargenomen. — Het rivierdal is tot Chdtillon op sommige plaatsen eng en diep, doch wordt beneden deze stad open, breed en over groote uitgestrektheden geheel vlak.

Gem. breedte: bij Parijs 125 M.; in het departement der Eure 400—800 M.; aan den mond één uur gaans.

-ocr page 273-

257

20 Secties schrijvers bij den Generalen Staf.

8 Secties spoorweg-arbeiders.

i Korps Intendanten (300).

i Korps Officieren van administratie (1346).

1 Korps Officieren van gezondheid (1166).

1 Korps militaire apothekers (125),

Voorts heeft men nog de Gendarmerie, bestaande uit: de Departementale Gendarmerie, 21000 man sterk, verdeeld in Legioenen, en deze weder in compagnieën; — het Algiersche gendarmerie-legioen van 900 man; — het mobiele gendarmerie-legioen te Versailles, 1200 man sterk, bestaande uit 8 compagnieën en 1 eskadron; de Garde républicaine te Parijs, 4000 man, verdeeld in 3 bataljons elk van 8 compagnieën, en 6 eskadrons.

De Generale Staf van het actieve leger bestaat (1878) uit 3 Maarschalken, 175 Divisie- en 380 Brigade-generaals en 536 Stafofficieren van verschillenden rang.

Het Fransche grondgebied is verdeeld in 18 militaire Regions, in elk van welke een Generaal Opperbevelhebber is. De hoofdplaatsen dezer Regions zijn; Rijssel, Amiëns, Roman, Le Mans, Orleans, Chdlons sur Marne, Besangon, Bourges, Tours, Rennes, Nantes, Limoges, Clermont-Ferrand, Grenoble, Marseille, Montpellier, Toulouse en Bordeaux. Elk dezer Regions is weder in 8 Onder-régions gesplitst. Het Departement der Seine ressorteert gedeeltelijk onder het Région Amiëns, gedeeltelijk onder Roman, gedeeltelijk onder Le Mans en gedeeltelijk onder Orleans. — A1 g e r i ë maakt een 19de Région uit met de hoofdplaats Algiers.

In verband met deze territoriale indeeling is ook het actieve leger verdeeld in 18 Armeekorpsen, elk bestaande uit 2 Divisiën linietroepen (8 Regimenten, 1 voor elk Onder-region), waarbij ook de 30 Bataljons Jagers te voet zijn ingedeeld, verder 1 Cavalerie-brigade, 1 Artilleriebrigade, 1 Genie-bataljon, 1 Trein-eskadron, 1 Generalen Staf en de overige noodige Staven. De troepen van A1 g e r i ë vormen een afzonderlijk 19de Armeekorps, dat uit 3 Divisiën bestaat.

Het Territoriale leger, dat op 560 000 man wordt berekend, bestaat uit:

145 Regimenten Infanterie, elk van 3 bataljons bestaande uit 4 compagnieën en 1 depot-compagnie. Tot elk Armeekorps behooren 8 Regimenten , alleen het 15 Armeekorps (dat van Marseille) telt er 9.

48 Regimenten Cavalerie, elk van 4 eskadrons.

18 Regimenten Artillerie, te zamen van 262 batterijen en de noodige Artillerie-treincompagnieën, benevens de canonniers sédentaires van Rijssel en Valenciennes.

18 Trein-esltadiwis (het Setal der compagnieën onbepaald.

De voornaamste inrichtingen voor militair onderwijs, die mede in den laatsten tijd belangrijk hervormd doch nog niet geheel geregeld schijnen te zijn, zijn:

I. 17.

-ocr page 274-

258

De Militaire school te St. Cyr, tot vorming van officieren voor de infanterie, de cavalerie, den generalen staf en de mariniers; met een tweejarigen cursus. Het normale aantal leerlingen dezer school is sedert het jaar 1874 op 1000 bepaald;

De Polytechnische.school te Parijs, ter vorming van jongelingen tot officieren voor de land- en zee-artillerie, de genie en den generalen staf van het leger en de vloot; met een tweejarigen cursus;

De Hoogere Krijgsschool [Ecole militaire supérieure de guerre) te Parijs, waarmede sedert 1878 de Applicatieschool voor den generalen staf is samengesmolten, tot opleiding voor den generalen staf, met een tweejarigen cursus, voor Luitenants en Kapiteins van alle wapens, ook van de Marine, die na een vergelijkend examen worden toegelaten.

In 1876 is te Versailles eene Ecole de travaux de campagne geopend, met een cursus van zeven weken, waaraan jaarlijks 60 kapiteins der Infanterie deelnemen, voor de theoretische en practische oefening in fortificatie, aanval en verdediging van sterkten, enz. De officieren, die dezen cursus hebben bijgewoond, treden later als instructeurs bij hunne korpsen op.

De Cavalerie-school te Saumur, voor officieren en onderofficieren tusschen de 18 en 22 jaren oud; met een tweejarigen cursus;

DeOnderofficiersschool in het kamp van Avord, in 1873 opgericht en in 1876 uitgebreid, met éénjarigen cursus, welke moet worden bijgewoond door alle onderofficieren van het leger, ook van de Marine-infanterie , die voor bevordering tot officier in aanmerking zullen komen.

Het Militaire College te La Flèche (voorbereidende school), voornamelijk voor onbemiddelde officiers-zonen en weezen.

Voorts zijn in .1874 te Para\'s opgericht: eene Normaalschool tot vermeerdering van het aantal leerlingen der stafschool en die voor de wapens der Cavalerie en Genie; — eene Normaal-schietschool;—eene Normaalschool voor de gymnastiek en het zwemmen; — en een Rijcursus.

Onder de verdere militaire inrichtingen komen voornamelijk in aanmerking:

De Geschutgieterijen te Douai en Toulouse;

De Wapenfabrieken te St. Etienne, Tulle en Chdtelleraut;

De Invaliden-huizen te Parijs en Avignon.

Op den Isten Januari 1878 bestond de vloot uit 223 oorlogsvaartuigen; te weten:

23 gepantserde schepen van den Isten rang;

12 ï » » » 2den »

4 » kustschepen;

11 » kanonneerbooten;

39 kruisers van den Isten, 2den en 3den rang;

16 stations-advies vaartuigen;

15 groote transportschepen;

12 transportschepen voor materieel;

24 flottilje-adviesvaartuigen;

-ocr page 275-

7 torpedo-vaartuigen;

60 zeilschepen.

Bovendien waren nog in aanbouw: 3 gepantserde schepen van den Isten en 3 van den 2den rang, 4gepantserde kustschepen, 14 kruisers, 6 stations-adviesvaartuigen, 4 groote transportschepen, 6 transportschepen voor materieel en 6 torpedo-vaartuigen.

Van deze vloot waren 120 schepen verdeeld over de volgende marinestations : Algerië, Konstantinopel en Donau, Antillen en New-Foundland, Guiana, IJsland, Zuid-Atlantische Zee, Senegal en Gabon, Stille Zuidzee, China en Japan, Cochin-China, Nieuw-Caledonie, Oostkust van Afrika, Réunion en Mayotte, en de Fransche kusthavens.

Het korps Zeeofficieren bestond op denzelfden datum uit 2 Admiraals , 15 Vice-admiraals, 30 Contre-admiraals (Schout-b ij-nachts), 100 Kapiteins ter zee, 200 Fregat-Kapiteins (Kapitein-Luitenants), 320 Luitenants ter zee 1ste klasse, 320 Luitenants ter zee 2de klasse, 557 Officieren van gezondheid, 360 Administrateurs, 17 Ingenieurs-Hydro-grafen, 500 Vaandrigs en 210 Adspiranten (Adelborsten) der 1ste en 2de klasse. De bemanning telde 46500 koppen. Voorts heeft men 4 Regimenten Marine-Infanterie (10000 man), 1 korps Marine-Artillerie (4500 man) en 1 korps Marine-Genietroepen (129 man). Het jaarlijksch contingent, uit de dienstplichtigen te nemen, bedroeg, in 1876, 6406 man; zij dienen bij de Marine 9 jaren, waarvan 5 in activiteit en 4 bij de reserve; daarna gaan zij over bij de reserve van het Territoriaal leger, waarin zij tot hun 40ste jaar blijven.

Er zijn 5 zee-districten: Cherbourg, Brest, Lorient, Rochefort en Toulon. — Cherbourg zn Lorient zijn oorlogshavens van de 2de, de andere van de 1ste klasse. Tot deze behooren oorlogshavens van de 3de klasse; als tot Cherbourg Havre de Grace en Duinkerkenj tot Brest St. Servan (bij St. Malo); tot Lorient Nantes; tot Rochefort Bordeaux en Bayonne; tot Toulon Marseille. Het 6de zee-district is Algiers.

Voor het onderricht der zeelieden dienen:

De Marine-school te Angoulêmej

De School voor den scheepsbouw te Parijs;

De Marine-genie-school te Lorient, voor kweekelingen der Zeevaartscholen en van de Polytechnische school;

De Artillerie-scholen te Lorient, Brest en Toulon, voor officieren en onderofficieren van de zee-artillerie;

13 groote Zeevaart scholen te Toulon, Marseille, Cette, Bayonne, Bordeaux, Rochefort, Nantes, Lorient, Brest, St. Malo, Caen, Havre de Grace en Duinkerken,

§ 15. PLAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN OF GEVECHTEN.

In Vlaanderen; (Dep. du Nord) Grevelingen (1558) — Malplaquet, in Fransch Henegouwen (1709) — Denain (1712) —Hondschote, Famars (1793)—Landrecies, Cateau-Cambresis, Tourcoing (1794).

In Artois: (Dep. Pas de Calais) Renti (1554)— Lens (1648) — Ba-paume (1870 en 1871).

-ocr page 276-

260

In Picardië(Dep. Aisne) St. Quintijn (1557 en 1871) — (Dep. Somme) Albert, Abbeville (1870).

In Nor mandie: (Dep. Seine Inférieure) Arques (\'1589) — Rouaan en Grand Couronne (1870) — (Dep. Eure) Ivry (1590).

In He de France: (Dep. Seine) St. Denis (1567)— de Montmartre bij Parijs (1814) —om en bij Parijs (1870 en 1871) — (Dep. Seine et Marne) Nangis, Montereau (1814 en 1870) — Melun (1870) — (Dep. Aisne) Chateau-Thierry, Craonne, Laon (1814) — (Dep. Eure et Loir] Dreux (1562 en 1870) — (Dep. Oise) Breteuil (1870).

In Champagne: (Dep. Marné) Valmy (1792)—La Fère Champenoise, Montmirail, Beauchamp en Etoges, Champaubert (1814) — Langres (1870) — (Dep. Aube) Arcis-sur-Aube, Brienne-le-Chateau, La Rothière, Mery-sur-Seine (1814)—(Dep. Haute-Marne) Vassy (1562) — (Dep. des Ardennes) Busancy, Nouart, Stenay, Beaumont, Carignan, Douzy, Ba-zeilles. Sédan, Mezières (1870).

In Orléanais: (Dep. Eure et Loir) Chateaudun, Toury, Orgères (1870) — (Dep. Loir et Cher) Salbris (1870)— (Dep. Loiret) Artenay, Orleans, Chateauneuf, Laden, Beaune, Chilleurs, Beaugency (1870).

In Touraine: (Dep. Indre et Loire) Monnaie, Tours (1870).

In Maine: (Dep. Sarthe) Le Mans (1793) — (Dep. May enne) Laval (1793).

In Anjou: (Dep. Maine et Loire) Chollet (1793).

In Poitou: (Dep. Vienne) Montcontour (1569) —(Dep. Vendée) Lu?on (1793).

In Saintonge en Angoumois: (Dep. Charente) Jarnac (1568).

In Tranche Comté: (Dep. Haute Saóne) Rioz, Voray, Gray (1870) — Villersaxel (1871).

In Bourgondië: (Dep. Saóne et Loire] Macon (1814) — (Dep. Cote d\'or] Dijon, Arnay, Nuits, Beaune (1870).

In Beam: (Dep. Basses-Pyrenées) Orthez (1814),

§ 16. KOLONIËN.

I. In Amerika.

A. DE FRANSCHE ANTILLEN.

1. Martinique, nagenoeg 18 □ geogr. mijlen (987 □ kilom.) groot met eene bevolking van 162 000 zielen, is door eene vulkanische bergketen , waarvan zich talrijke beken nederstorten , doorsneden en grooten-deels niet ondoordringbare oorspronkelijke wouden en savanen bedekt. Alleen langs de kusten vindt men bebouwde gronden, welke suiker, koffie, cacao, boomwol, tabaken ook specerijen opleveren. — De hoofdstad Fort de France (vroeger Fort Royal) met 12000 (volgens eene andere opgave 25000) inwoners ligt aan de westzijde van eene diepe baai, en heeft eene uitmuntende haven, welke door het op eene landtong gelegen fort verdedigd wordt. Da voornaamste stad is St, Pierre (30000 inw.), insgelijks aan de westzijde, met een fort, ten noorden van Fort de \'France.

-ocr page 277-

261

2. Guadeloupe, een der aanzienlijkste en bloeiendste der Kleine Antillen, ongeveer 30 □ geogr. mijlen (1646 □ kilom.) groot, met eene bevolking van 170 800 zielen, ligt ten noorden van Martinique, en is door eene smalle zeeëngte in twee eilanden verdeeld, waarvan het grootste of westelijke Sasse-Terre, het kleinste of oostelijke Grande-Terre wordt genoemd. Het eerste wordt door eene boschrijke bergketen van vulkanischen aard van het noorden naar het zuiden doorsneden ; Grande- Terre is daarentegen geheel vlak, of slechts met onbeduidende heuvels bezet. De voortbrengselen zijn dezelfde als op Martinique. — De hoofdstad is het aan zee gelegen Basse-Terre, nabij de zuidpunt van het eiland van dien naam, mot 15000 inwoners. Op Grande-Terre ligt Point-h-Pitre, met eene bevolking van 18000 zielen. Aan de Bocht Petit-Portland leven nog enkele familiën, nakomelingen van de Cariben of oorspronkelijke bewoners der Kleine Antillen. Dit is het eenige overblijfsel van dit volk op deze eilanden.

Onderhoorigheden van Guadeloupe zijn:

a. Les Saintes, eene uit twee grootere en twee kleinere eilanden en eenige rotsen bestaande groep (ten zuiden van Basse-Terre). Van de beide grootere heet het oostelijke, grootste, best bebouwde en meest bevolkte Terre d\'en kant of Land hoven den wind, het kleinste of westelijke Terre d\'en bas of Land beneden den wind;

b. D e s i r a d e (ten oosten van Grande- Terre ) met een rotsachtigen bodem;

c. Marie Galante (ten zuiden van Grande-Terre) met een vruchtbaren grond;

d. St. Barthélemy (in 1877 door Zweden aan Frankrijk afgestaan), ten zuidoosten van St. Martin gelegen, is nauwelijks \'/s □ geogr. mijl groot, bergachtig, en brengt voornamelijk katoen en suiker voort. De bevolking bedraagt ruim 2300 zielen, van welke omstreeks 1000 in de stad Gustavia, die eene vrijhaven is;

e. Het grootste (\'/j) of noordelijk gedeelte van St. Martin, waarvan het zuidelijk deel aan Nederland behoort. De voornaamste plaats der Franschen is Marigot.

B. FRANSCH GUIANA.

Fransch Guiana, 2200 □ geogr. mijlen (121 413 □ kilom.) groot niet eene bevolking van 27100 zielen, grenst ten oosten en zuiden aan Brazilië, ten westen aan Nederlandsch Guiana, en ten noorden aan den Atlantischen Oceaan. Van den mond der Oyapok, welke de grensscheiding met Brazilië vormt, tot aan dien van de Maroni {Marowijnè), die het van Nederlandsch Guiana scheidt, is de lengte van de kust 45 geographische mijlen.

Het zuidelijk gedeelte is bergachtig en genoegzaam onbekend. Talrijke rivieren, van wier loop men bijna niets weet, stroomen uit het zuiden naar zee, en kunnen in het binnenland om de menigte watervallen, die zij vormen, niet bevaren worden. Hare monden zijn meer of minder met slibbanken bezet en daardoor voor groote schepen onbruikbaar. De eenige rivier, welke hierop eene uitzondering maakt, is de Cayenne,

-ocr page 278-

262

aan wier mond de hoofdstad der volkplanting, Cayenne (3000 inw.), op het eiland van dien naam gelegen is; doch ook de haven van deze stad slibt van jaar tot jaar meer en meer aan.

De kusten zijn vlak of met lage heuvels bezet, en brengen keerkringsgewassen, bijzonder\' suiker en boomwol, voort, alsmede de uit Oost-Indië derwaarts overgebrachte specerijen {muskaatnoten, pepergt; kaneel en kruidnagels).

Verscheidene kleine eilanden bevinden zich langs de kust, die, wegens de gevaarlijke scheepvaart tusschen Cayenne en den mond der Moroni, Duivelskust genoemd wordt.

De inboorlingen zijn in aantal zeer verminderd, en bedragen geen 10000 meer, tengevolge van de verdelgings-oorlogen, welke zij met elkander voeren.

C. ST. PIERRE EN MIQXIELON.

Deze groep bestaat uit de eilandjes St. Pierre, Klein-Miquelon of Langley en Groot-Miquelon, ligt nabij de zuidkust van New-Foundland en is ruim 4 □ geogr. mijlen (235 □ kilom.) groot.

Alleen St. Pierre, het kleinste van het drietal, is op den duur bewoond door ongeveer 5000 zielen; men vindt er het vlek Port Anna Maria met 2000 inwoners. Op dit eilandje worden eenige aardappelen en moeskruiden gewonnen. De beiden Miquelons zijn daartegen onbebouwd en onbewoond. Zij zijn echter van groot gewicht voor de kabel-jauwvisscherij (voor stokvisch), welke de Franschen, bij uitsluiting van •anderen, langs de geheele westkust en een deel der zuid- en noordkust van New-Foundland drijven.

II. In Azië.

De bezittingen van Frankrijk in Voor-Indië, ruim 9 □ geogr mijlen (496 □ kilom.) groot, bepalen zich tot het grondgebied van Pon-dichery, Carical en Yanaon, op de Kust van Corornandel, van Chandernagor in Bengalen, en van Mahé op de Kust van Malabar, welke alle door het Britsch-Indische gebied worden ingesloten. Zij worden geschat op eene bevolking van 285 000 zielen.

De hoofd voortbrengselen zijn suiker, koffie, specerijen en katoen, De voornaamste steden zijn Pondichery, de zetel van den Gouverneur-Generaal der Fransche bezittingen in Azië, aan de Kust van Corornandel (40000 inw.), en Chandernagor oi Tsjandernagor (32000 inw.), aan den rechteroever van den Hoegly, den westelijken arm van den Ganges, en Carical (49000 inw.).

Frankrijk heeft daarenboven factorijen te Mazulipatnam aan de Kust van Corornandel, te Calicoet aan de Kust van Malabar en te S u r a t e aan de Golf van Cambay.

In Achler-lndië hebbende Franschen in 1859 de stad Saigon (40000 inw.), de voornaamste handelplaats van het Keizerrijk Anam (gewoonlijk Cochin-China genoemd) in bezit genomen. Zij ligt in het landschap

-ocr page 279-

263

Cambodja, aan eene bevaarbare rivier, die door een kanaal met den May-ka-oeng in verbinding staat. Sedert hebben de Franschen hun gebied aldaar uitgebreid, en den Keizer van Anam in 1862 en 1863 gedwongen tot den afstand van zes provinciën, die onder den algemeenen naam van Neder-Coehin-China bekend zijn. Zij zijn berekend op eene oppervlakte van 1023 □ geogr. mijlen (56244 □ kiiom.); terwijl de bevolking, in 1875, 1 595 862 zielen bedroeg.

III. In Afrika.

A. 1H SENEGAMBIË.

De bezittingen in Senegambié\', die in het algemeen den naam van Senegal voeren, worden verdeeld in twee districten. Zij worden berekend op eene uitgestrektheid van 4900 □ geogr. mijlen (268 815 □ kilom.), met eene bevolking, in 1875, van 220 860 zielen.

Het district van St. Louis bevat het eiland van dien naam, inden mond van den Senegal, met de eilandjes Bahaghé, Sa/al en Ghibar of Gheber, verscheidene vastigheden aan den vermelden stroom, de zoogenoemde escales of handelplaatsen langs den Senegal, waar de gom-handel gedreven wordt, en de kust van Kaap Blanc tot de Jof-baai.

Het district van Goeree bevat het eiland van dien naam, \'/a uur van Kaap Verd gelegen, en door de Franschen Gorée, door de inlanders Bir genoemd, en de kust van de Jof-baai tot aan het kantoor Al-breda, aan de Gambia.

De hoofdstad der kolonie Senegal is St. Louis (15000 inw.), op het eiland van dien naam, met eene voortreffelijke haven voor de grootste zeeschepen.

Boomwol en indigo zijn de voortbrengselen, welke in Senegal goed slagen.

Langs den linkeroever van den Senegal strekt zich ongeveer van zijn mond tot 40 Fransche mijlen boven St. Louis het Koninkrijk Wallo of Howal uit, welks Vorst de opperheerschappij der Franschen erkent.

B. IN DE INDISCHE ZEE.

Het eiland Réunion, voorheen Bourbon, na Algerië, Martinique en Guadeloupe de gewichtigste der Fransche volkplantingen, is een der Mascarenische Eilanden , 3G □ geogr. mijlen (1979,5 □ kilom.) groot, en bestaat uit een 2350 meter hoogen vulkaan, welke aan zijne hellingen verscheidene terrassen en kleine vlakten- vormt. Talrijke beken storten in watervallen van dezen berg naar beneden. — Men bouwt er suiker, koffie, boomwol en een weinig indigo en kruidnagels. De hoofdplaats is het vlek St. Denis (12000 inw.), aan de noordzijde van het eiland; verder heeft men er St. Pierre en St. Benoitj de geheele bevolking bedraagt 183160 zielen. (\')

(\') In 1876 is door den Minister van Marine en Koloniën bij de Volksvertegenwoordiging een wetsontwerp ingediend tot het maken van eene haven bij de Pointe des Galeis en het aanleggen van een spoorweg, die deze haven niet de voornaamste plaatsen van bet eiland zoude verbiaden. Het lot van dit voorstel is oas aiet bekead.

-ocr page 280-

264

Onderhoorigheden van Reunion zijn de eilanden St. Marie, aan de oostkust, en Nossi-Bé, aan de noordwestkust van Madagascar, benevens Mayotte (in *1844 in bezit genomen), het zuidelijkste der Comorische Eilanden, in het Kanaal van Mozambique.

Reunion met zijne onderhoorigheden heeft eene oppervlakte van 71 □ geogr. mijlen (3646 □ kilom.) en eene bevolking van 208 325 zielen.

C. algerië.

Algiers, door de Franschen, die het in 1830 in bezit namen, Algerië genoemd, ligt tusschen Marocco en Tunis, nagenoeg tusschen 30° en 37° N. B., en wordt thans berekend op eene oppervlakte van 5800 □ geogr. mijlen (318 334 □ kilora.), van welke41600 □ kilom. onder burgerlijk bestuur staan (Territoire civil) en het overige onder militair beheer {Territoire de comtnandement). (\') Het land is over het algemeen bergachtig. De boschrijke Atlas strekt zich langs de kust in lage heuvelrijen uit, neemt naar het zuiden in hoogte toe, en verheft zich eindelijk 1000—1300 meter boven de oppervlakte der zee. De voornaamste rivier is de Sjellif, die door het Tittery-meer stroomt, en bij Mostagenem in zee valt. Over het algemeen zijn de kust- en binnenlandsche vlakten zeer vruchtbaar; in het bijzonder is dit het geval met de vlakte Metidsja, welke zich zuidwaarts van de stad Algiers, ter lengte van 10—12 en ter breedte van 2—3 geographische mijlen, uitbreidt in den vorm eener halve maan, wier uiteinden west- en oostwaarts van de stad de zee raken , terwijl zij zich in het midden steeds verder van haar verwijdert. — Het klimaat komt met dat der zuidelijke landen van Europa overeen. De voortbrengselen van den bodem zijn zuidvruchten, in het bijzonder dadels en olijven, granen, saffraan enz. Deze zijn door de Franschen nog vermeerderd met vele Europee-sche gewassen, zooals den wijnstok, vlas, hennep, tabak enz., die hier zeer goed slagen. Zout is in overloed voorhanden. Ook aan delfstoffen is de bodem rijk; belangrijke ijzermijnen vindt men in den omtrek van Bona (Departement Constantine) en Tlemsen (Dep. Oran), wier gezamenlijke opbrengst in 1876 ruim 400 000 ton orts bedroeg; koper- en loodmijnen, mede in den omtrek van Bona-, verder zinkmijnen en marmergroeven.

De inwoners, in 1877 ruim 2 867 600 in getal, zijn, met voorbijgang der Europeanen, voor nagenoeg */3 deel Berber en of, gelijk zij hier genoemd worden, Kabylen, de oorspronkelijke bevolking van het land. Na deze zijn de talrijkste de Arabieren, onderscheiden in Mooren, welke vaste woonplaatsen hebben, en in Bedoeïnen, die een zwervend leven leiden. Verder vindt men bier Israëlieten, Turken en Negers. Op de Israëlieten na, belijden zij allen de leer van Mahomed.

(\') Volgens de Offlcieële opgave over 1877. Andere berichten spreken zelfs van ruim 12000 Q geogr. mijl.

-ocr page 281-

265

De Europeesche bevolking bedroeg in genoemd jaar 302 576 zielen, voor verreweg het grootste gedeelte Franschen.

Het hoofdbedrijf der bevolking is landbouw en veeteelt, waarmede zich ook de Europeesche volkplanters, vooral in de vlakte Metidsja, bezighouden. Verscheidene takken van nijverheid verschaffen zoowel den Europeanen als den Mooren het onderhoud, vooral zijde-, katoen-) wol- en linnen-weverijen, leerlooierijen, wapen-, goud- en zilversmederijen; ook het bereiden van papier en geweven goederen uit de vezels van de alfa, eene eenjarige plant, is in de laatste jaren een belangrijke tak van industrie geworden. De handel, inzonderheid met Marseille en Toulon, is zeer aanzienlijk; de uitvoer bestaat hoofdzakelijk in granen, delfstoffen, vruchten, was, struisvederen, leder, wollen dekens enz.; de waarde van den invoer bedroeg in 1876 ruim SIS1/, die van den uitvoer 166,/i millioen francs. De koraalvisscherij bij Bona en La Calle, aan het oostelijk deel der Algerijnsche kust, is zeer belangrijk.

Voor het onderwijs heeft men in Algerië; eene school tot opleiding van burgerlijke en militaire geneeskundigen en apothekers te Algiers; cursussen voor de Arabische taal te Algiers, Constantine en Oran; openbare middelbare scholen (Lycaeën of collegiën) te Algiers, Constantine, Pkilippeville, Oran, Miliaria, Bona, Setif, Tlemsen, Mostagenem en Blida j bijzondere middelbare scholen te Algiers, Blida en Oran; voorts 573 deels openbare deels bijzondere scholen voor lager onderwijs, en 2 normaalscholen tot opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen,

Algerië is verdeeld in 3 Departementen: Oran, in het westen, Algiers in het midden, en Constantine in het oosten, die elk voor een gedeelte gebracht zijn onder een geregeld burgerlijk bestuur, dat telkens verder wordt uitgestrekt naarmate de omstandigheden zulks gedoogen (Territoire civil), doch thans nog voor het grootste deel onder militair beheer staan {Territoire de com-mandement). Het opperbestuur berust bij een civiel Gouverneur-Generaal, die tevens opperbevelhebber der krijgsmacht kan zijn, indien hij daartoe de vereischten bezit; hij is alleen verantwoordelijk aan den President der Fransche Republiek, en wordt in zijn beheer bijgestaan 1°. door een Directeur Generaal voor de civiele en finan-cieële zaken, onder wien een Directeur voor binnenlandsche zaken, een voor openbare werken, en een voor financiën werkzaam zijn; 2° door een Regeeringsraad (conseil de gouvernement), welks advies de Gouverneur-Generaal kan inwinnen, zoo dikwijls hij dit noodig acht; 3°. door een Hoogen regeeringsraad {conseil supérieur de gouvernement), die eenmaal \'s jaars vergadert tot voorloopige vaststelling van de jaarlijksche begrooting en de belastingen, die vervolgens aan den Ministerraad in Frankrijk onderworpen en door de Volksvertegenwoordiging aldaar bekrachtigd moet worden. Onmiddellijk onder den Gouverneur-Generaal staat in elk Departement een Prefect, evenals in Frankrijk. In het Territoire de commandement oefent de bevelvoerende Generaal de macht van Prefect uit. Elk Departement wordt in de Fransche Kamers vertegenwoordigd door een Senator en een Afgevaardigde.

-ocr page 282-

266

De versterkte hoofdstad en de zetel van den Gouverneur-Generaal is Algiers; zij heeft (1876) 52702 inwoners, eene citadel en eene zeer bezochte haven; in het binnenland van dit Departement vindt men Blida, Miliaria, Orleansville, Medea, Teniet el Haad, Bochar, Aumale, Ft. Napoleon enz.

De hoofdplaats van de westelijke provincie is het versterkte en aan zee gelegen Oran met (1872) 40674 inwoners. Oostwaarts van deze stad liggen mede aan zee Ar sew, Mazagran en Mostagenem: in het binnenland vindt men Tlemesen of Tlemsen, ook Tremesen genoemd, met 20000, Mascara met 6000 inwoners, Da/a, Saïda, Tiaret, Ammi-Moessa, enz.

De oostelijke provincie heeft tot hoofdplaats het sterke Constantine met (1876) 39823 inwoners. Aan zee liggen Boegia, Djidjelli, Phi-lippeville, met eene citadel, Bona, met eene citadel, eene zeer bezochte haven en 12000 inwoners, en La Calle; in het binnenland, Ain Mokra met ijzermijnen, Guelma, Setif, Batna, Ain Beida, Tebessa, Biskara, Boe Arreridj enz.

Op het einde van 1877 bedroeg de lengte der in exploitatie zijnde spoorwegen 635 kilom., namelijk: van Algiers over Miliana, Orleansoille en Tlelat naar Oran (426 kilom.), met een zijtak in aanleg van Tlelat naar Sidi bel Abbas; van Philippeville naar Constantine (87 kilom.), en vanhier in aanleg eene verlenging naar Batna en een zijtak naar Setif; van Bona naar de ijzermijnen van Ain Mokra (32 kilom.), en van Bona naar Guelma (90 kilom.). In aanleg is eene lijn van Arzew over Mascara naar Saïda.

De gezamenlijke telegraaflijnen hadden in hetzelfde jaar eene lengte van 5964 kilometer.

IV. In Australië.

A. O-TAÏTI.

O-Taïti, ook Tahiti en Otaheite genoemd, 2073 □ geogr. mijl (1124 □ kilom.) groot, is het grootste en gewichtigste van de Gezelschapseilanden (Society-Islands), wier Koningin zich in 1842 onder de bescherming van Frankrijk gesteld heeft.

De genoemde eilanden strekken zich uit van ongeveer 16° tot ISquot; Z. B. en van 224° tot 229° O. L., zijn bergachtig, van vulkanischen aard en met koraalriffen omgeven. Zij zijn gezamenlijk 34 □ g. m. (1865 □ kilom.) groot, en worden geschat op eene bevolking van 11000 zielen. De bodem is vruchtbaar, goed bebouwd, en levert, behalve velerlei keerkringsvruchten, ook suikerriet, peper, tabak, katoen en houtgewas, waaronder eene harde soort, die tot het bouwen van sloepen gebruikt wordt. De inboorlingen behooren tot de beschaafdsten en schoonsten van het Maleische ras, en zijn groot van gestalte. Zij hebben hunne beschaving te danken aan Engelsche zendelingen, die hun in 1797 het evangelie begonnen te verkondigen, aanvankelijk zonder eenig gunstig gevolg; doch sedert 1816 hebben zij bijna allen, op het voorbeeld van den toen regeerenden Koning, den Christelijken godsdienst

-ocr page 283-

267

omhelsd. Van afgodsbeelden en vorige bijgeloovige gebruiken is thans geen spoor meer te vinden; de menschenoffers, de aanhoudende en bloedige oorlogen onderling, het eten van menschenvleesch, het be-prikken en beschilderen van de huid (tatoeëeren) zijn met de invoering van het Christendom verdwenen. Vele scholen zijn door de zendelingen gesticht, met het gunstig gevolg, dat de meeste inboorlingen nu kunnen lezen en schrijven. Ook zijn er vele kerken of kapellen gebouwd, die vlijtig bezocht worden.

De gezamenlijke eilanden staan onder eene Koningin, doch hebben hunne eigen opperhoofden , die als leenmannen van de Koningin zijn aan te merken. De kroon is erfelijk, en de koninklijke macht, vroeger onbepaald, beperkt door eene grondwet en een Parlement of wetgevende vergadering. Er zijn geschreven wetten, voor wier handhaving door de gerechtshoven gezorgd wordt.

O-Taïti bestaat uit twee bergachtige schiereilanden (hoogste top, de Orohana, 8000 vt.), die door eene lage en smalle landengte verbonden zijn, en heeft tot hoofdplaats Papeïti (2500 inw.) De bevolking (18000 zielen) woont hoofdzakelijk langs de vlakke kust, die op sommige plaatsen tot \'/„ uur breed, op andere aanmerkelijk smaller is, en den Engelschen en Noord-Amerikaanschen schepen (vooral walvisch-vaarders), welke dit eiland bezoeken, onderscheidene goede ankerplaatsen aanbiedt. Vele Europeanen hebben zich hier nedergezet en fabrieken opgericht, die voortreffelijke suiker voor den uitvoer leveren. Ook de inboorlingen houden zich met het bouwen en bewerken van dit voortbrengsel bezig. Jaarlijks worden verscheidene schepen voor de parelvisscherij naar de oostwaarts gelegen Lage of Porno toe-eilanden (thans Toeamotoe-eilanden genoemd) gezonden.

Het eiland Eimeo, ook Mo er ia of Mo ore a genoemd (1260 bew.) en ten westen van O-Taïti gelegen, heeft aan de noordwestzijde de voortreffelijke haven van Taloe, en is merkwaardig, omdat de Christelijke godsdienst hier zijne eerste aanhangers in Australië vond. De zendelingen hebben er boekdrukkerijen aangelegd, waar de bijbel en andere godsdienstige geschriften in de landstaal gedrukt worden, en er de Academie der Zuidzee gesticht, waar hunne kinderen en ook jonge inboorlingen hooger onderwijs ontvangen. Deze school heeft reeds verscheidene Christenleeraars gevormd, die op de andere Australische eilanden het evangelie verkondigen.

B. DE MARQUESAS.

De Marquesas, ook Archipel van Mendana genoemd (7° 37\' —10° 25\' Z.B. en 237°—2390O.L.), in 1842 door Frankrijk in bezit genomen, liggen ten noordoosten van de Lage of Toeamotoe-eilanden, en bevatten 12 eilanden, van welke de 5 zuidoostelijke de eigenlijke Marquesa s vormen, en de 7 noordwestelijke den naam van Washing-tons- of Revolutie-eilanden (\') dragen. Zij zijn te zamen ruim

(\') Den eersten naam kregen zij van don Noord-Amerikaan Ingraham, die ze in ngi ontdekte; den anderen van den Franschen zeevaarder Maucuand. die zo in hetzelfde jaar vond.

-ocr page 284-

268

22 □ g. m. (1230 □ kilom.) groot, met eene bevolking (in 1875) van 60H zielen.

Het voornaamste en meest bevolkte eiland (2700 zielen), waar de Franschen zich gevestigd hebben, behoort tot de Washingtons-eilanden, en is Noekahiva {Federal-Island van Ingraham, lie Beau van Mar CHANd). Aan de zuidzijde vindt men onderscheidene veilige reeden.

Al de eilanden van deze groep zijn bezet met bergen, die gedeeltelijk een vruchtbaren grond hebben, gedeeltelijk naakte rotsen zijn; zij sluiten grootere en kleinere dalen in, die zeer vruchtbaar zijn en besproeid worden door vele kleine rivieren en beken, waarvan er eenige •watervallen vormen. Onder deze munt vooral die op Noekahiva uit, ■welke zich van eene hoogte van meer dan 60 meter naar beneden stort. De voortbrengselen zijn dezelfde als op de Oezelschaps-eilanden.

De inboorlingen behooren, gelijk die van de ovengenoemde eilanden, tot de schoonste van het Maleische ras, en staan onder van elkander onafhankelijke hoofden. De huidkleur der vrouwen en kinderen is tamelijk blank, van de mannen en jongelingen daarentegen door het tatoeëeren zeer donker en bijna zwart. Ook op deze eilanden is een deel der bewoners, vooral van Noekahiva, door de bemoeiingen der Engelsche en Fransche zendelingen tot den Christelijken godsdienst overgegaan, waardoor de beschaving zeer is toegenomen, en het eten van menschenvleesch, vroeger hier zwang, geheel heeft opgehouden.

C. DE GAMBIER-EILANDEN.

De Gambier-eilanden, sedert 1844 onder de bescherming van ■Frankrijk, vormen de zuidoostelijke groep der Lage of Toeamoioe-eilanden, en onderscheiden zich van de meeste van dezen Archipel daardoor, dat zij bergachtig en met koraalriffen omgeven zijn. Zij hebben bergen, die zich tot ongeveer 400 meter verheffen en tot aan den top met bosschen begroeid zijn. Do inboorlingen zijn, tengevolge der pogingen van in die gewesten sedert lang gevestigde Fransche zendelingen, grootendeels tot den Roomsch-Catholieken godsdienst overgegaan. Het grootste eiland van deze groep is Marewa of Mangarewa. De ge-heele groep der Toeamotoe-eilanden wordt geschat op 120 □ g. m. (6662 □ kilom.) met 8000 bewoners, die der Gambier-eilanden op ruim Va □ g- m. (29,7 □ kilom.) met 1500 zielen.

D. NIEUW-CALEDONIË.

Nieuw-Caledonië, in 1853 door Frankrijk in bezit genomen en thans tot verbanningsoord dienende, ligt ten oosten van Nieuw-Holland. Het beslaat eene oppervlakte van ongeveer 320 □ g. m. (17573 □ kibm.) en heeft eene goede haven, die van Balade, waar reeds sedert geriümen tijd Fransche zendelingen gevestigd zijn. De inboorlingen zijn Papoea\'s en omstreeks 29000 in getal; de geheele bevolking bedroeg, in 1875, 58300 zielen.

Oostwaarts van Nieuw-Caledonië liggen de Loyalty-eilanden, welke mede tot de bezittingen van Frankrijk behooren; zij zijn ongeveer 40 □ g. m. (2147 □ kilom.) groot, met eene bevolking van 13300 zielen.

-ocr page 285-

269

Overzicht van de grootte, en bevolking der Fransche koloniën.

Grootte in Ogeogr. mijlen.

Koloniën.

Bevolking.

a. Martinique......................................48 1 62 000

b. Guadeloupe en onderhoorigheden............34 173 150

c. Guiana..........................................2200 27 100

d. St. Pierre en Miquelon........................4 5 000

e. Bezittingen in Voor-Indië....................9 285 000

ƒ. Saigon en grondgebied in Achter-Indië. . . 1023 1 595 862

g. Senegal en onderhoorigheden................4900 220 860

h. Réunion........................................36 183160

i. Onderhoorigheden van Réunion..............35 25 165

k. Algerië..........................................5800 2 867 600

l. De Marquesas..................................22 6 011

ra. O-Taïti met onderhoorigheden..............34 11 000

n. De Toeamotoe-eilanden........................120 8 000

o. Nieuw-Caledonië met de Loyalty-eilanden. 360 71 600

Te zamen . . . 14595 5 641 508

ACHTSTE HOOFDSTUK. Het Duitsche Rijk.

§ 1. LIGGING, GRENZEN EN GROOTTE.

Het Duitsche Rijk, gelegen tusschen nagenoeg 47°20\'tot 56°N.B., en omstreeks 23°30\' tot 40°30\' O. L., grenst aan de Noordzee, Denemarken, de Oostzee, Rusland (hoofdzakelijk Polen), de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie, Zwitserland, Frankrijk, Luxemburg, België en de Nederlanden. Het heeft eene uitgestrektheid van 9840 vierkante geo-graphische mijlen of 539 816,20 □ kilometers.

§ 2. BESTANDDEELEN.

Vóór den oorlog van 1866 bevatte Duitschland, waartoe de Pruisische provinciën Pruisen en Posen benevens het Hertogdom Slees-wijk niet gerekend werden, 34 staten, die te zamen het Duitsche Verbond vormden. Door dien krijg en den daarop gevolgden vrede van Praag (23 Aug. 1866) is dat Verbond, na een ruim vijftigjarig bestaan, vernietigd. Oostenrijk, dat daarin het voorzitterschap bekleed had, van alle verbinding of vereeniging met de buiten zijne grenzen

-ocr page 286-

270

liggende Duitsche staten uitgesloten, en het aanzienlijk vergroote Pruisen als Duitsche Hoofdmogendheid erkend.

Toen bracht Pruisen het Noord-Duitsche Verbond tot stand, waarin, met uitzondering van het Groot-Hertogdom Luxemburg en het Hertogdom Limburg, onder de leiding van den Koning van Pruisen de geheele Pruisische Monarchie en al de Duitsche Staten, die zich van de Noord- en Oostzee tot aan den Main en het Ertsgebergte uitstrekken , ■werden opgenomen. De Zuid-Duitsche staten, of die, welke zuidwaarts van den Main liggen, bleven alzoo van het Verbond uitgesloten en op zichzelve staan.

Toen in 1870 de oorlog tusschen Pruisen en Frankrijk uitbarstte, werd eerstgenoemde mogendheid daarin niet alleen overeenkomstig de staatsregeling van het Noord-Duitsche Verbond, door de Noord-Duitsche staten, maar ook, volgens gesloten verdragen, door de Zuid-Duitsche staten Beieren, Wurtemberg en Baden, met hunne troepen bijgestaan.

Reeds gedurende dien oorlog, welke voor Duitschland de schitterendste uitkomsten gehad heeft, brachten de Koning van Pruisen in naam van het Noord-Duitsche Verbond en de Koningen van Beieren en Wurtemberg alsmede de Groot-Hertog van-Sacfera een »D u i t s c h Verbondquot; tot stand. Toen Koning Wilhelm I van Pruisen den 18den Januari 1871 den titel van Duitsch Keizer aannam, ontstond uit dit Verbond het tegenwoordige Duitsche Rijk, dat 25 staten benevens een Rijks-land bevat. Dit Rijksland, een gemeenschappelijk eigendom van het Duitsche Rijk, bestaat uit de landstreken, bij den vrede te Frankfort aan den Main den IGden Mei 1871 door Frankrijk afgestaan, namelijk een vijfde gedeelte van Lotharingen [Duitsch-Lotharing en) met Mttz en hove, en .den Elzas met uitzondering van Belfort en zijn omtrek.

De staten, waaruit het Duitsche Rijk is samengesteld, zijn met hunne grootte en bevolking op 1 December 1875, naar officiëele rangorde, de volgende:

Grootte in □ geogr. mijlen.

Bevolking.

Staten.

Volstrekte.

1. Koninkrijk Pruisen met Lauenburg.

2. » Beieren..........

3. » Saksen...........

4. » Wurtemberg.......

5. Groot-Hertogd. Baden.........

6. » Hessen........

7. » Mecklenburg-Schwerin

8. tgt; Saksen-Weimar . . .

9. » Mecklenburg-Strelitz

10. » Oldenburg......

11. Hertogdom Brunswijk.........

12. » Saksen-Meiningen.....

13. » Saksen-Altenburg.....

14. » Saksen Coburg-Gotha. . .

25 742 404 5 022 390 2 760 586

6334,50 1383,44 273,23 355,21 275,78 139,41 242,65 66,23 53,20 117,17 67,02 44,83 24,00 35,73

881 505 507179 884 218 553 785 292 933 95 673 319 314 327 493 194 494 145 844 182599

-ocr page 287-

\'274

Grootte

Bevolking.

Staten.

in O geogi-.

mijlen.

Volstrekte.

Betrek

kelijke

15.

Hertogdom Anhalt...........

42,63

213 565

5010

16.

Vorstend. Schwarzburg-Rudolstadt . ,

17,11

76 676

4482

17.

» Schwarzburg-Sondershausen

15,65

67 480

4312

18.

» Waldeck...........

20,61

54 743

2656

19.

» Reu ss oudere linie......

5,79

46 985

8063

20.

» Reuss jongere linie.....

15,06

92 375

6134

21.

» Schaumburg-Lippe......

8,05

33133

4116

22.

20,60

112 452

5459

23.

Vrije stad Lubek............

5,13

56 912

11094

24.

» Bremen...........

4,54

142 200

31320

25.

» Hamburg...........

7,44

388 618

52233

26.

Rijksland Elzas-Lotharingen......

264,60

1 531 804

5788

Het Duitsche Rijk.......

9839,61

42 727 360

4342

Zeelieden buiten \'s lands 2 710

42 730 070

§ 3. STAATSREGELING.

Volgens de Rijks-constitutie van 16 April 1871 hebben de Vorsten der in de vorige paragraaf vermelde staten en de drie vrije steden een eeuwig verbond gesloten tot bescherming van het bondsgebied en het daarin geldende recht, alsmede tot bevordering der welvaart van het Duitsche volk. De alzoo gevormde Statenbond draagt den naam van Duitsch Rijk.

Binnen het bondsgebied oefent het Rijk de wetgevende macht uit, en wel zoo dat de Rijkswetten den voorrang hebben boven de wetten der afzonderlijke staten.

Voor geheel Duitschland bestaat een gemeenschappelijk burgerrecht, zoodat de onderdaan of staatsburger van eiken bondstaat in alle andere bondstaten als inboorling te beschouwen is, en alzoo in het genot van alle burgerlijke rechten en de bevoegdheid tot het bekleeden van openbare ambten gesteld wordt. Tegenover het buitenland hebben alle Duitschers gelijke aanspraak op de bescherming van het Rijk.

Het voorzitterschap van het Verbond behoort aan den Koning van Pruisen, die als zoodanig den naam van Duitsch Keizer voert. Hij vertegenwoordigt het Rijk als mogendheid; verklaart in naam des Rijks oorlog en sluit vrede; gaat verbonden en verdragen aan met vreemde mogendheden; benoemt en ontvangt gezanten; stelt alle Rijksambtenaren aan en ontslaat ze. Tot het verklaren van den oorlog in naam des Rijks is de toestemming van den Bondsraad noodig.

De wetgevende macht van het Rijk berust bij den Bondsraad en den Rijksdag. De meerderheid van stemmen van beide staatslichamen wordt tot het uitvaardigen van eene Rijkswet vereischt.

De Bondsraad bestaat uit de gemachtigden der leden van het Verbond, die te zamen 58 stemmen uitbrengen, indiervoege dat Pruisen (met Lauenburg) 17, Beieren 6, Saksen en Wurtemberg elk 4,

-ocr page 288-

272

Baden cn Hessen elk 3, Mecklenburg-Schwerin en Brunswijk elk 2 stemmen, en de overige staten elk ééne stem hebben. Het Rijksland Elzas-Lotharingen heeft, sedert 1879, in den Bondsraad eenen vertegenwoordiger met raadgevende stem, die door de Landes-Ausschuss (bl. 273) behoudens de \'goedkeuring des Keizers wordt benoemd.

De Bondsraad vormt uit zijn midden blijvende Commissiën: 1. voor het leger en de vestingen; 2. voor het zeewezen; 3. voor de tollen en belastingen; 4. voor handel en verkeer; 5. voor spoorwegen, postwezen en telegrafen; 6. voor de justitie; 7. voor de financiën. In elk dezer commissiën moeten, behalve het praesidium [Pruisen), ten minste 4 bondstaten vertegenwoordigd zijn, en heeft elke staat slechts ééne stem. In de Commissie voor het leger en de vestingen heeft Beieren bestendig zitting, en worden de overige leden, evenals die der Commissie voor het zeewezen, door den Keizer benoemd. De leden der andere Commissiën worden door den Bondsraad zeiven gekozen. Bovendien wordt in den Bondsraad uit de gevolmachtigden der Koninkrijken Beieren, Saksen en Wurtemberg en twee jaarlijks door den Bondsraad te kiezen gemachtigden van de andere Bondstaten, eene Commissie voor de buitenlandsche aangelegenheden gevormd, waarin Beieren het voorzitterschap bekleedt.

Het voorzitterschap in den Bondsraad en de leiding der staatsaange-legenheden is opgedragen aan den Rijkskanselier, die door den Keizer benoemd wordt. Hij onderteekent mede alle besluiten en verordeningen des Keizers en is daarvoor verantwoordelijk.

De Rijksdag vertegenwoordigt het gezamenlijke volk, en bestaat uit de afgevaardigden der verschillende staten van het Rijk, die bij algemeen stemrecht rechtstreeks gekozen worden. Ieder Duitscher is in den Bondstaat\', waar hij zijne woonplaats heeft, kiezer, zoodra hij den leeftijd van 25 jaren bereikt heeft en in het bezit van zijne burgerrechten is. quot;Verkiesbaar is in het geheele Rijksgebied ieder Duitscher, die boven de 25 jaren oud is, in een tot het Rijk behoorenden staat ten minste één jaar gewoond heeft, en niet van het kiesrecht is uitgesloten. Het getal der leden van den Rijksdag bedraagt in het geheel 382, en wel: van Pruisen 236 (waaronder 1 van Lauenburg); van Beieren 48; van Saksen 23; van Wurtemberg 17; van Baden 14; van Hessen 9; van Mecklenburg-Schwerin 6; van Saksen-Weimar, van Oldenburg, van Brunswijk en van Hamburg elk 3; van Saksen-Meiningen, Saksen-Coburg-Gofha en Anhalt elk 2; van elk der overige staten 1.

De Keizer heeft het recht den Bondsraad en den Rijksdag samen te roepen, te openen, te verdagen en te sluiten. De bijeenroeping van den Bondsraad moet volgen, zoodra zulks door een derde gedeelte der stemmen verlangd wordt.

De leden van den Rijksdag nemen zitting voor den tijd van drie jaren. Tot ontbinding van den Rijksdag is een besluit van den Bondsraad en de toestemming van den Keizer noodig. In zoodanig geval moeten binnen 60 dagen nieuwe keuzen, en binnen 90 dagen de opening van den nieuwen Rijksdag plaats hebben. Zonder toestemming van den Rijksdag mag zijne verdaging den tijd van 30 dagen niet overschrijden, en gedurende dezelfde zitting niet herhaald worden.

-ocr page 289-

273

Ut; plaats, waar de Bondsraad en de Rijksdag samenkomen, is Berlijn.

In het Rijkstand El z as-Lot haringen oefent de Keizer, volgens de wet van 9 Juni 1871, het staatsgezag uit. Hij benoemt daar, sedert •1879, een Stedehouder, die zijnen zetel hoeft te Straatsburg, waar ook gevestigd is een Ministerie, voor Elzas-Lotharingen, uit verschillende afdeelingen bestaande, met een verantwoordelijk Staats-secre-taris aan het hoofd, die de besluiten van den Stedehouder contrasigneert. Vorder is er een Staatsraad, gepresideerd door den Stedehouder en overigens bestaande uit den bevelvoerenden Generaal, den Staatssecretaris, de hoogste ambtenaren en zeven door den Keizer telkens voor drie jaren te benoemen loden. De volksvertegenwoordiging (Landes-Ausschuss) bestaat uit 58 leden.

In Pruisen is de macht des Konings , die den titel voert van Duitseh Keizer en Koning van Pruisen, bepaald door eene constitutie, welke dagteekent van 31 Januari 1850, doch later verscheidene wijzigingen heeft ondergaan, en den Isten October 1807 ook van toepassing is verklaard op de in 1866 ingelijfde landen. De kroon is erfelijk naar het recht van eerstgeboorte in de mannelijke en, bij ontstentenis van mannen, ook in de vrouwelijke linie. De kroonprins draagt den titel van Prins van Pruisen en Stadhouder van Pommeren.

De uitvoerende macht berust bij den Koning. Hij doelt de wetgevende macht met den Landdag, die uit twee Kamers of Huizen bestaat : het Heerenhuis en het Huis der Afgevaardigden.

Het Heerenhuis bestaat uit de meerderjarige Prinsen van het Koninklijk Huis en uit leden van den hoogen adel, die door den Koning erfelijk of voor hun leven benoemd worden. In 1878 waren zij 302 in getal.

Do leden van het Huis dor afgevaardigden, 434 in getal (1 op de 59300) worden in kiesdistricten voor den tijd van 3 jaren benoemd door kiezers. Voor deze Kamer zijn verkiesbaar alle Pruisen die hun 30ste jaar volbracht hebben, in het volle genot hunner burgerlijke rechten en langer dan één jaar Pruisisch staatsburger zijn. De Koning heeft het recht dit Huis te ontbinden, mits binnen 00 dagen na de ontbinding een nieuw Huis samenkome. — De kiezers van het Huis der Afgevaardigden worden benoemd door stemgerechtigden, die, naargelang der door hen te betalen directe belastingen, in drie klassen verdeeld zijn, en wel indiervoege dat op elke klasse een derde gedeelte valt van het gezamenlijk bedrag der belastingen, die door al de stemgerechtigden betaald worden. Elke klasse kiest een derde gedeelte der te benoemen kiezers.

De hoofdstad en de residentie van den Koning is Berlijn; de tweede residentie Potsdam. De hoofdstad van het eigenlijke Pruisen, Koningsbergen , is de derde residentie. quot;

Het Hertogdom Lauenburg, sedert 1865 onder het bewind van den Koning van Pruisen, maakte vroeger geen deel van dit Koninkrijk uit en had zijne eigen regeering en volksvertegenwoordiging, doch is in 1870 bij de Pruisische provincie Slees wij k-Holstein ingelijfd.

I. 18.

-ocr page 290-

274

Behalve de drie vrije steden, die eene democratisch republikeinsche staatsregeling hebben, zijn al de overige staten van het Duitsche Rijk constitutioneele erfelijke monarchieën.

In Beieren, Saksen, Wttrfemherg, Baden en Hessen bestaat de Land-dag of Stenden-vergadering uit twee Kamers, in de overige staten uit ééne Kamer.

In de vrije sleden berust de uitvoerende macht bij den Senaat, die de wetgevende macht deelt met de Burgerschap. Aan het hoofd staan in Lubek 1, in Bremen on Hamburg 2B urge meesters, die door den Senaat uit zijn midden, in Hamburg voor 1, in Jsubek voor 2 en in Bremen voor 4 jaren gekozen worden.

55 4. STAATS-INKOMSTEN, UITGAVEN EN SCHUI-D.

De inkomsten van het Duitsche Rijk voor 1878—1879 zijn geraamd op 536 496 800 Mark (\'), de uitgaven op eene gelijke som. Na de aflossing der ten behoeve van den oorlog in 1870—1871 gesloten leeningen is in 1877 eene nieuwe leening aangegaan van 77 731 321, en in 1878 eene van 97 484 865 Mark. Eene vlottende schuld is gecreëerd dooide uitgifte van schatkistbiljetten op korten termijn om het bedrijfskapitaal van de Rijkskas te vermeerderen. Ingevolge de Wet van 20 April 1874 zijn Rijks-schatkistbiljetten tot een bedrag van 120 000 000 Mark uitgegeven en over de verschillende Duitsche Staten naar verhouding hunner bevolking verdeeld. Dezelfde wet machtigt tot de uitgave van Rijks-schatkistbiljetten tot een bedrag van 54 889 940 Mark om de aanmunting van nieuw geld te vergemakkelijken ; hiervan waren op 1 April 1877 uitgegeven 48 741 235 Mark, zoodat toen voor een bedrag van 168 741 235 Mark aan schatkistbiljetten in omloop waren.

De begrooting der staats-inkomsten en uitgaven, alsmede de sommen voor renten en aflossing van de openbare schuld voor ieder der staten van het Duitsche Rijk, is in Mark als volgt:

Staten.

Jaar.

Staatsinkomsten.

Staatsuitgaven.

Renten en aflossing van schuld.

Pruisen.........

■1878—1879 1878—1879 1878—1879

1878—1879 1878

1877—1878 1876—1877

1879—1880

713 857 764 221 633 348 62 491 000 37605135 34 213 031 17 447 515 2 049170

6 766 805 ?

713 857 764 221 633 348 62 431 417 37 605 135 34 491 847 17 449 631 2 049170

6 737 687 ?

67 596 069 40 507 603 27 502 851 14 543 825 1 444 608 681 905 37 500

435 754 ?

Wurtemberg......

Baden..........

Hessen.........

Mecklenburg-Schwerin. Saksen-Weimar . . . . Mecklenburg-Strelitz. .

(\') De Mark is de in liet jaar 1874 voor het Duitsche rijk ingevoerde munt-eenheid; zij is gelijk 1/:l Pruisische Thaler of nagenoeg ƒ0,60 Nederlandsch of 1,25 Frank. De Thaler wordt gewoonlijk berekend tegen ƒ 1,80 Nederlandsch.

-ocr page 291-

275

Htnten en aflossing van schuld.

Staatsinkomsten.

Staatsuitgaven.

Staten.

Oldenburg.......

Brunswijk.......

Saksen-Meiningen. . . Saksen-Altenburg. . . Saksen-Coburg-Gotha.

Anhalt.........

Sclrwarzburg-Rudol-

stadt.........

Schwarzburg-Sonders-

hausen .......

Waldeck........

Reuss oudere linie. . Reuss jongere linie. . Schaumburg-Lippe . .

Lippe-Detmold.....

Lubek.........

Bremen........

Hamburg........

Elzas-Lotbaringen. . .

18

•18

1878 1878 •1878 ■1879 •1879 78—4879

1878

•1879 -1880 1878 1878 78—1879 1878 1878 1876 1878 1878

0 839 400

7 700133 4 223 640

2 274 347

3 370 980

8 785 000

1 794 060

2164 742 973 404 543 594

1 117 146; 704 522 920 474;

2 638 658: 13191 586 26 611 000 39 353 315 7 100 061 7 700133 3 793 640

2 274 347

3 370 980 9 460 000

1 777132

2151 346 973 404 543 594

1 115 168 704 522 948 552

2 638 658 15 055 071 28 443 500 39 353 315 116 770

3 022 640 585 164

74 233 530 645 368 00(1

207 475

205 762 125 665 65113 41 622 14 400 56 643 1 128 976

4 276 033 6 955 000 \'


§ 5. ridderorden.

Pruisen.

1. De Orde van den Zwarten of Pruisischen Adelaar, eerste Huisorde gesticht in 1701 door Frederik I.

2. De Orde van den Ronden nï Br an denburg schen Adelaar , in 1705 door George Willem, Erfprins van Bayreuth. gesticht, en door Frederik Willem II in 1792 tot tweede Huisorde verheven.

3. De Orde pour le Mérite,\'m 1740 door Frederik II gcsticlit, aanvankelijk voor militaire en burgerlijke, doch door Frederik Willem Hl in 1810 alleen voor militaire verdiensten bestemd; Frederik Willem IV voegde in 1842 aan deze Orde eene vrede-klasse toe voor diegenen, welke zich in wetenschappen en kunsten\' bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt.

4. Het IJzeren Kruis, in 1813 door Frederik Willem III gesticht, en alleen uitgereikt aan krijgslieden en burgers, die van 1813 tot 1815 gewichtige diensten aan het vaderland bewezen hebben. Deze Orde is in 1870 door Willem I vernieuwd, tot belooning van hen, die zich in den oorlog tegen Frankrijk onderscheidden.

5. De Pruisische Orde van St. Jean, in 1812 door Frederik Willem Hl, in plaats van de opgeheven Balie van Brandenburg der Orde van St. Jan. of Malta gesticht, en in 1852 door Frederik Willem I\\ op nieuw geregeld.

6. De Huisorde van Ho/iemollern, in 1841 gesticht door de Vorsten Frederik Willem Constantlin en Karei., en in 1851 door Frederik Willem IV onder de Pruisische Orden opgenomen, niet de zinspreuk

-ocr page 292-

276

von Fels zu Meer, Zij wordt verleend ter zake van bijzondere gehechtheid en trouw en bewezen diensten aan het Koninklijke stamhuis.

7. De Orde der Kroon, in i8G7 door Willem I gesticht.

8. De Zwanen-Orde, in 1440 door Keurvorst Frederik II gesticht en in 1843 door Frederik Willem IV vernieuwd.

9. De Louise-Orde, voor vrouwen, in 1814 door Frederik Willem III gesticht, in 1848 vernieuwd door Frederik Willem IV, en andermaal vernieuwd in 1865 door Willem I.

10. Het Kruis van verdienste voor vrouwen en jonkvrouwen, in 1871 door Willem I, Duitsch Keizer en Koning van Pruisen, gesticht.

Beieren.

1. De Orde van den Heiligen Hubertus, gesticht in 1444 door Gerhard V, Hertog van Gulik en Berg, en in 1800 bevestigd door den Keurvorst Maximiliaan Jozef. (Alleen voor vorsten, graven en vrij-heeren.)

2. De Orde van St. Joris, tijdens de kruistochten ontstaan, en in 1827 door Koning Lodewijk I bevestigd.

3. De Militaire Max-Jozefs-Orde, in 1806 door Koning Maximiliaan Jozef gesticht.

4. Do Orde van de Beiersche Kroon (voor burgerlijke verdiensten), in 1808 gesticht door Koning Maximiliaan Jozef.

5. De Orde van St. Michael, in 1693 door den Keurvorst van Keulen Jozef Clemens I, als Hertog van Beieren, gesticht, en in 1837 door Koning Lodewijk I in eene Orde van verdienste veranderd.

6. De Koninklijke Lodewijks-Orde, in 1827 door Koning Lodewuk I gesticht voor SOjarigen hof-, staats-, krijgs- en kerkdienst.

7. De Maximiliaans-Orde, in 1853 door Koning Maximiliaan II Jozef gesticht, voor kunsten en wetenschappen.

8. De Militaire Orde van verdiensten, in 1866 door Koning Lodewijk II gesticht.

9. Het Kruis van verdienste (ook voor vrouwen), in 1870 door Koning Lodewijk II gesticht.

Wurtemberg.

1. De Militaire Kareis-Orde, in 1759 door Hertog Karel Eugenius gesticht.

2. Do Orde der Wurtembergsche Kroon, in plaats van de vroeger bestaan hebbende Orde van den Gouden Adelaar en die voor Burgerlijke verdiensten, door Koning Willem I in 1818 gesticht.

3. De Frederiks-Orde, voor militaire en burgerlijke verdiensten, gesticht in 1830 door Koning Willem I.

4. De Olga-Orde (ook voor vrouwen), in 1871 door Koning Karel I gesticht.

Saksen.

1. De Militaire St. Hendriks-Orde, door Koning August III in 1736 gesticht.

-ocr page 293-

277

2. De Orde van de V.uitenkroov, in ,]807 door Koning Frederik August 1 gesticht.

3. De Orde voor verdiensten, in 1815 door Koning Frederik August 1 gesticht.

4 De Alberts-Orde, in -1850 gesticht door Koning Frederik August II.

5. De Sidonia- Orde, voor vrouwen, in 1871 door Koning Joh an gesticht.

Baden.

1. De Huisorde der Trouw, in 1715 door den Markgraaf ven Baden-Durlach Karel Willem gesticht, en in 1803 door den Markgraaf Karel Frederik vernieuwd.

2. De Militaire Karel-Frederiks-Orde, in 1807 door den Groot-Hertog Karel Frederik gesticht.

3. De Orde van den Zahringer Leeuw, in 1812 door den Groot-Hertog Karel gesticht.

Hessen.

1. De Lodewijks-Orde, Huisorde, en voor militaire en burgerlijke\' verdiensten, in 1807 door den Groot-Hertog Lodewijk I gesticht.

2. De Orde van Filip den Grootmoedige, Huis- en Verdienste-orde, in 1840 door den Groot-Hertog Lodewijk II gesticht.

Oldenburg.

De Huis- en Verdienste-Orde van Hertog Peter Frederik Lodewijk, in 1838 gesticht door den Groot-Hertog Paul Frederik August.

Saksen- Weimar.

De Huisorde van den Witten Valk of der Waakzaamheid, in 1732 door den Hertog Ernst August gesticht, doch later ingetrokken, en in 1815 door den Groot-Hertog Karel August vernieuwd.

yiecklenburg-Schwerin en Strelitz.

De Orde der Wenden-Kroon, in 1864 gesticht door de Groot-Hertogen Frederik Frans van Mecklenburg-Schwerin en Frederik Willem van Mecklenburg-Strelitz.

Brmswijk.

De Orde van Hendrik den Leeuw, in 1834 door Hertog Willem gesticht.

Saksische Hertogdommen.

De Hertogelijk Saksisch-Ernestinische Huisorde, in \'1833 gesticht door de Hertogen Frederik van Saksen-Altenburg, Ernst van Saksen-Go-burg-Gotha en Bernard Erich Freund van Saksen-Meiningen,

-ocr page 294-

Anhalt.

De Orde can Albrecht den Beer, in 1382 dooiquot; SlGISMOM) I gesticht, en in •18:i() door de Hertogen Hendrik van Anhalt-Cöthen, Leopold Frederik van Anhalt-Dessau en Alexander Ka rel van Anhalt-Bern-burg vernieuwd.

Schwarzburg-Rudolstadt en Sondershausen,

Het Eerekruis van Schwarzburg, in 1853 gesticht door Vorst 1quot; rede-rik Guntiier van Schwarzburg-Rudolstadt, en volgens overeenkomst van 1857 mot Vorst Günther Frederik Ka hel van Scliwarzburg-Sondershausen voor de beide Vorstendommen bestemd.

Lippe en Schaumburg-Lippe.

Het Lippesche Eerekruis, als gemeenschappelijk eereteeken in 1869 gesticht door de Vorsten Leopold van Lippe en Adolf van Schaumburg-Lippe.

Orden der Vorsten, wier staten bij Pruisen zijn ingelijfd.

Hannover. 1. Ue Guelfen-Orde, in 1815 door den Prins Regent George, namens zijn vader Koning George III, gesticht: 2. de Orde van Sl. Joris, in 1839 door Koning Ernst August voor vorsten en edellieden gesticht.

Hessen-Kassei. 1. De Huisorde van den Gouden Leeuw, door den Landgraaf Frederik H in 1770; 2. de Orde voor militaire verdiensten, door denzelfden in 1769; 3. de Orde van den IJzeren Helm, voor militairen, door Keur vorst Willem I in 1814; 4. De Orde van Keurvorst Willem, door Keurvorst Willem 11 in 1851 gesticht.

Nassau. 1. De Orde van den Gouden Leeuw van Nassau (zie beneden Hoofdstuk IX, Luxemburg); 2. de burgerlijke en militaire Orde van Adolf van Nassau, in 1858 door Hertog Adolf gesticht.

§ 6. de staten met hunne voornaamste steden. A. Pruisen.

Het Koninkrijk Pruisen beslaat bijna Va van het grondgebied van hut Duitsche Rijk, waarvan het, met voorbijgang der kleine staten, die het óf geheel óf grootendeels insluit, lint geheele noordelijk gedeelte omvat.

Vóór 1866 was Pruisen verdeeld ia 8 provinciën, die geen .samenhangend geheel vormden, maai\' in een oostelijk en westelijk deel gesplitst waren. Het eerste bevatte Brandenburg, Po mm eren. Silezië, Saksen, Pruisen (in 1877 gesplitst in Oost-Pruisen en West-Pruisen) en Posen; het andere Wostfalen en de Rijnprovincie. Hierbij moeten nog gevoegd worden de Vorstendommen Hohenzollern-Hechingen en H oh en zo 1 lcr n-S i gmar ingen,

-ocr page 295-

-279

in hut zuiden van Duitschland genoegzaam geheel door Wurtemberg ingesloten, en in 1850 door hunne Vorsten afgestaan, benevens het Jade-gebied aan de Noordzee, in 1854 door den Groot-Hertog van Oldenburg aan Pruisen verkocht en in 1873 bij Hannover ingelijfd.

Behalve de genoemde landen vereenigt de Koning van Pruisen thans ook onder zijne heerschappij:

De Hertogdommen S1 e e s w ij k, H o 1 s t e i n en Lauenburg.inl 864 bij den vrede te Weenen door den Koning van Denemarken aan Oostenrijk en Pruisen afgestaan; bij het verdrag van Gastein in 1865 stond Oostenrijk tegen eene geldelijke vergoeding het bezit van Lauenburg (boven bl. 273) aan den Koning van Pruisen af, en was bij den vrede te Praag in 1866 gedwongen hierbij ook SI ces wijk en Holstein te voegen; welke drie Hertogdommen thans ééne Provincie vormen;

Het Koninkrijk Hannover, het Keurvorstendom Hessen (Hessen-Kassei), het Hertogdom Nassau en de vrije stad Frankfortaan den Main, in 1866 ingelijfd;

Het Landgraafschap Hessen (Hessen-Hom burg), in 1866 afgestaan door den Groot-Hertog van Hessen, wien het in hetzelfde jaar, tengevolge van het uitsterven der mannelijke linie van het Huis van Hessen-Homburg, ten deel was gevallen.

De bevolking, in de volgende tabel bij de provinciën en steden opge- \'• geven, is die van December 1875 (bij de steden in duizendtallen).

Provinciën.

Steden. (•)

1. Brandenburg. 727,3 □ g. m. 39899 □ kilom. 3126411 inw.

2. Pom me ren. 548,8 □ g. m. 30107 Q kiloin. 1 461 980 inw.

3. Silezië. 734 □ g. m. 40285 □ kilom. 3 707167 inw.

4. Saksen. 460 □ g. m. 25240,3 □ kilom. 2168 988 inw.

Berlijn 967 (2), Potsdam 45, jSpandau 27, Brandenburg 27,3, ^Frankfort aan de Oder 47,2, Cüstrin (lO, Landsberg 21,4.

iS t e 11 i n 81 , S winemünde 7, Straalsond 27,8, Greifswald 17, Wol-gast 6,3, Colberg 13, Stolp met de haven Stolpmünde 15.S t e 11 i n 81 , S winemünde 7, Straalsond 27,8, Greifswald 17, Wol-gast 6,3, Colberg 13, Stolp met de haven Stolpmünde 15.

f B r e s I a u 239, Brieg 14, Schweid-Xnitz 16, Glatz 11,8, Liegnitz 31,4, lt;Gross-Glogau 18, Oppeln 11, Neisse /19, Ratibor 14,5, Cosel 4,4, Gör-[litz 45,3.

i Maagdenburg (met de voorsteden) 122,8, Halberstadt27,8, Mer-Iseburg 13, Torgau 10,7, Wittcn-|bergl2, Halle 60,5, Eisleben 12,5, Naumburg 14,7, Erfurt 48, Mühl-hausen 20,0. Maagdenburg (met de voorsteden) 122,8, Halberstadt27,8, Mer-Iseburg 13, Torgau 10,7, Wittcn-|bergl2, Halle 60,5, Eisleben 12,5, Naumburg 14,7, Erfurt 48, Mühl-hausen 20,0.


(!) De hoofdplaatsen zijn met tusschearnimte gedrukt. O In 1877 reeds 1 018 818.

-ocr page 296-

280

Provinciën.

Koningsbergen 122,ü, Tilsit 19, Memel 18, Pillau 3,8, Lötzon 3,5.

. - - -------- | Dantzig (met de voorstad Ohra)

464 □ g. m. 25499,6 □ kilom. \'li03, Elbing 33,5, Thorn 16, Grau-4 343 000 inw. (denz 13.

7. Posen.

525,8 □ g. m. 28951,5 □ kilom.

Steden.

5. O o s t - P r u i s e n. 674 □ g. m. 30975,9 □ kilom. 1 85G 421 inw.

0. West-Pruisen.

1 006 084 inw.

Posen 01, Bromberg 31,3.

i Munster 35,7, Minden 17, Pu-derborn 16, Iserlohn 15, Bielefeld Munster 35,7, Minden 17, Pu-derborn 16, Iserlohn 15, Bielefeld

26.6, Dortmund 57,7.

Ia.a. in Neder-Rijn; C o b 1 e n z (met Ehrenbreitstein) 34,1, Trier (met de voorsteden) 33, Aken 79,6, Eupen 14, Gulik (Jiilich) 4,7, SaarlouisS, Duren 11.

Ib.b. in Gulik-Kleef-Bery: Keulen (Coin) 135, Deutz 10,5, Dusseldorp

80.7, Cleve of Kleef 9, Wezel 18,5, Crefeld 03, Elberfeld 80,5, Barmen 80,5, Solingen 13, Bonn 28.

u. in Sleeswijk: Sleeswij k 12,4, Flensburg 20,5, Eckernförde 5, Fre-jderikstad 2,5.

b. in Hulstein: Glückstadt 6, Al-jtona 84, Kiel 37,2, Rendsburg 12,5, fPioen 5.

l c. in Lauenburg.- R a t z e b u r g 4,5.

8. Westfalen. 306,8 □ g. m. 20199 □ kilom. 1 905 697 inw.

9. Rijnland (Rijnprovincie,

R ij li -Pr li i s e n). 489,9 □ g. m. 26974,9 □ kilom. 3 804 381 inw.

10. SI ees w ij k - H o 1 st ei n. 331,4 □

m. 18287,3 □ kilom. 073 926 inw.

1 07

M.

697,8 □ ;

2 017 393 inw

12. Hess en-Nassau. 285,5 □ g- 1 • 15002,5 □ kilom. 1 467 898 inw.

(\') Hieronder is begrepen het 0,25 Q g. m. groote Jade-gebied; zie bi. 279.

1

^ d. Frankfort aan den Main 103,1.

-ocr page 297-

Provinciën.

I

Hohen zoltern. ] „. . ¥T , .

20,7 □ g. m. 1442 □ kilom. Sigmaringen 2,7, Hechmgen

66406 inw. r\'0quot;

Staten.

Oldenburg, \'14,9, Varel 5, Jever

Bremen 102,5, Bremerhaven 8,5. Hamburg 264,7, Cuxhaven 1,8.

B, De andere Noord-Duitsche Staten.

Steden. (\')

1. Oldenburg, begrensd door Hannover en de Noordzee, met het Vorstendom Lubek of Eictin (in Hol-gt;

stein) en het Vorstendom Birkenfeldi^\' Eutin 3\'0\' Bit konfeld 2\'--(in Rijn-Pruisen).

2. Bremen, ingesloten door Han-|

nover en Oldenburg.

3. Hamburg, tusschen Holstein/

en Hannover. (

4. Lubek, omgeven door Hol-|

stein, Lauenburg, Mecklenburg en| Lubek 44,8, TravemUnde 1,6. de Oostzee. )

5. Mecklenburg-Schwerin,)

niet Mecklenburg-Strelitz begrensd/ S eh we r in 28, Ludwigslust 5,6, door de Oostzee, Pommeren, Bran-;Güstrow 10,5, Wismar 14, Rostock denburg, Hannover, Lauenburg en\\34,2, Warnemünde 2.

Lubek.

lt;gt; at„„1.1 „„i c* 1* i Nieuw-Strelitz 8,5, Oud-Stro-d. Mecklenburg-Strelitz. g

7. A n h al t, ingesloten door Prui- j Dessau 17,4, Cöthen 13, Bern-sisch-Saksen en Brandenburg. (burg 13.

B r u n s w ij k 66, Wolt\'enbuttel 10.

Bü ckeburg 4,7.

8. Brunswijk, ingesloten door Pruisisch-Saksen en Hannover.

9. L i p p e-D u t m o 1 d, met Schaum-j hurg-Lippe, omgeven door Hannoveri\' Uetmold 6,5. en Westfalen.

10. Schaumburg-Lippe.

11. Waldeck, omgeven door A\'quot;01U/equot; 2\' 1Cuquot; 2\'4\' Westfalen en Hessen-Nassau. mont 1,4 (tusschen Hannover on

(Lippe).

(\') De hoofdsteden der staten zijn met tusschenruimte gedrukt.

Steden.

-ocr page 298-

282

Staten.

Du 8 Thuringsche Staten, zeer verbrokkeld quot;tusschen \'t Koninkrijk Saksen, Beieren, Hessen-Nassau en Pruisisch Saksen gelegen, en hier onder Nquot;. —19 volgende.

12. Saks en-W ei mar.

13. Saksen-Coburg-Gotha.

14. Saksen-Meiningen.

15. Saksen-Altenburg.

1(5. Reuss oudere linie.

17. Reuss .jongere linie.

18. Sch warzburg - Sonders-hausen.

19. S ch w a r z b u r g -R u d o 1-s t a d t.

20. Koninkrijk Saksen, grenzende aan Pruisisch-Saksen, Silezië, Bohemen, Beieren en de Thuringsche Staten.

a. Dresdener-Kreits.

b. Leipziger-Kreits.

c. Zwickauer-Kreits.

d. Bautzener-Kreits.

21. Groot-Hertogdom Hessen.

Steden.

Weimar 16, Eisenach 14,

Jena 7,8.

Coburg 12,8, Gotha 22,9.

Heiningen 8,8, Hildburghausen 5, Saalfeld 5,3.

Altenburg 22,3.

Greitz 11,6.

Schleitz 5, Ebersdorf 1,1, Lo-benstein 2,8, Gera 20,8.

i Sondershausen 5,8, Arn-stadt 8,6.

Ru dolst a dt 7, Frankenhau-sen 5.

Dresden 197,3, Freiberg, 23,6.

Leipzig 127,4.

Zwickau 31,5, Chemnitz 78,2, Plau-en 28,8, Glauchau 21,7.

Bautzen (Budissin) 12,6, Zittau Herrnhut 1.

1 Bai (20,4,


a. het Zuidelijk gedeelte (Star-j kenburg en Rijn-Hessen), zuid-/ Darmstadt43,7,(Meubach25,0 waarts van den Main, ingeslo-/Mentz (Mainz) 56,4, Worms 13,4 ten door Hessen-Nassau , Beie-\\Bingen 5.6.

ren, Baden en Rijn-Pruisen. I

b. het Noordelijk gedeelte (Op-j per-Hessen), noordwaarts van Giessm m den Mam, ingesloten domi Hessen-Nassau.

-ocr page 299-

C. De Zuid-Duitsche Staten.

—--

Staten.

Steden.

Elzas, Rijn-Beieren, Hessen, Beieren, Wurtemberg, Hohonzollern en Zwitserland.

2. W u r t e m b e r g, begrensd door Baden, Beieren en Hohenzollern.

a. Neckar-Kreits.

b. Schwarzwald-Kreits.

c. Donau-Kreits.

d. Jaxt-Kreits.

Mannheim 46,5, Heidelberg 22,3, \'Constanz of\' Costnitz 10, Freiburg 30,6, Bruchsal 9,7, Oiid-Breisach 3.

Stuttgart 107,3, Ludwigsburg |12,5, Esslingen 17,9, Heilbronn 21,2.

Reutlingen 13,7, Tubingen 9, Freudenstadt 5.

Ulm 30,2

Ellwangen 4, Hall (Zwaabseh Hall) 7,3, Mergentheim 3.

, tj i , ov, , , , . C a r 1 s r u h e 42,9, Pforzheim 23,7, 1. Baden, begrensd doui\' uemD , i, . • - rgt; i „ , .

0 . \'Rastadt 11,5, Baden-Baden 10,


3. Beieren, grenzende aan Hes-sen-Nassau, de Thuringsche Staten, het Koninkrijk Saksen, de Oos-tenrijksch-Hongaarsche Monarchie, Wurtemberg, Baden en Hossen.

a. Opper-Beieren.

h. Nsder-Beieren.

c. Opper-Palts en Regensburg.

d. Zvvaben en Neuburg.

Munchen 198,8, Ingolstadt 18.

Landshut 14,5, Passau 15,(5.

Regensburg 31,5.

Augsburg 57,2, Neuburg 8, Lin-\'dau 5,3, Memmingen 7.

f Anspach 13, Neurenberg 91, jFürth 27,4, Erlangen 11,5, Schwa-bach 7, Nördiingen 7.

Baireuth 17,8, Bamberg 27.

e, Middel-Franken.

f. Üpper-Franken.

g. Neder-Franken en Aschall\'en-l burg. \\

Wurtzburg 45, Aschaffenburg 10, Schweinfurt 9,7.


h. De Palts (Rijn-Palts, Run- ,, SPierf (Speyerj U^ Landai. H. Beieren) lt;Kaiserslautern 22,7, Tweebrugger

\'(Zweibrücken) 9,4, Germersheim 10.

Beieren)

4. Het Rijksland Elzas-Lotha-i\'ingen.

-ocr page 300-

284

Steden.

Staten.

a. De Elzas.

b. Duitsch-Lotharingen.

Straatsburg 94,3, Schlettstadt 9, Colmar 24, Mühlhausen 58,5.

Metz 45,9, Diedenhove (Thionville) 8.


§ 7. VOLK, TAAL, GODSDIENST.

Met uitzondering van een klein aantal Heidens (Zigeuners) en de vreemdelingen, die zich in het Duitsche Rijk gevestigd hebben, bestaat de bevolking (42 727 360 zielen, d. i. 4342 op de vierk. geogr. mijl, bl. 271) uit:

1. Duitschers of Hoogduitschers, 37 820 000 of 38/ioo van de bevolking, die Hoogduitsch (de schrijftaal) en Platduitsch of Neder-Sah-sisch in onderscheidene tongvallen spreken;

2. Denen, omstreeks 150000 met de Deensche taal, in het noorden van Sleeswijk;

3. Sla wen, en wel 2 450 000 Polen, het stamvolk van de provinciën Pruisen en Posen, alsmede van Opper-Silezië; — 190 000 Czech en en Wenden, de eersten in Silezië, de anderen in dat gewest en in Brandenburg, alsmede in het Koninkrijk Saksen (vooral in de Bautzenei-Kreits); — de twee laatstgenoemde volkstammen hebben hunne taal met de Duitsche verwisseld, doch de Polen hebben de hunne behouden;

4. Letten, 150 000, namelijk de Koeren on Litthauers, in het oostelijk deel der provincie Pruisen, de eersten bepaaldelijk om het Kurische of Koersche Haff; hunne talen zijn grootendeels door de Duitsche vervangen;

5. Franschon, ongeveer 220000, voornamelijk in den Elzas en in Duitsch-Lotharingeu, in welk laatste zij ongeveer 170 000 in getal zijn;

6. Israëlieten, 520 575, over het Rijk verspreid.

Met betrekking tot het Koninkrijk Pruisen kan men aanmerken, dat van de 100 inwoners er 88 tot de Duitschers, 0,6 tot de Benen, 10,1 tot de Polen, 0,0 tot de Czechen en Wenden, 0,6 tot de Letten, 0,05 tot de Walen of Franschen behooren.

In het Rijksland EIzas-Lotharingen is ruim 6/, van de bevolking van Duitschen en nauwelijks Vu van Franschen oorsprong.

De Duitsche adel wordt onderscheiden in hoogen en lagen. De eerste wordt gevormd door de leden der regeerende Vorstenhuizen en de voormaals rijksvrije en rijks-onmiddelbare, doch thans gemediati-seerde Prinsen, Graven en Heeren, die in de staten, tot welke zij behooren, de eerste Standsheeren zijn. Deze klasse van den adel is vooral talrijk in Pruisen , Beieren, Wurtemberg, Baden en Hessen. Sedert 1848 heeft de adel veel van zijne vroegere voorrechten verloren.

Van de bevolking van het Rijk behoort ongeveer 62,5 pet. tot de

-ocr page 301-

285

Evangelische Kerk (de vereeniging van Lutherschen en Gereformeerden), 36 pet. tot de Roomsch-Catholieke Kerk, 1,2 pet. tot den Israëlietischen godsdienst, en het overige gedeelte tot kleine Christelijke sekten.

De Roomsch-Catholieke Kerkleer wordt beleden door de Koningen van Beieren en Saksen, alsmede dooi- verre het grootste gedeelte der bevolking van Beieren (71,1%), Baden (03,6%), de zuidwestelijke provinciën van Pruisen, en het Rijksland Elzas-Lotkaringen (78,6%). Zij heeft derhalve de overhand in het westen en zuiden van het Rijk. De overige regeerende Vorsten en de groote meerderheid der bevolking van de niet genoemde landen en staten behooren tot de Evangelische Kerk.

Van de 100 inwoners zijn in Pruisen 33,1, in Wurtemberg 30,1, in Hessen 28,4, in Oldenburg 22,5 Catholiek. In Saksen bedraagt het aantal Catholieken slechts 2,6V„; in de kleinere staten verschilt het van 3,31 tot PJl1\'/0.

In het Koninkrijk Pruisen, waarin, gelijk boven is aangetoond, nagenoeg \'/a gedeelte der bevolking tot de Catholieke Kerk behoort, is het aantal Catholieken in de provinciën Sleeswijk-Holstein, Pommeren , Brandenburg en Saksen zeer gering (0,6, 1,2, 3 en 0%); in Hannover bedraagt het 11,9, in Pruisen 27,0, in Hessen-Nassau 26,5%; in Silezië en Westfalen de helft der bevolking (51,1 en 53,5%); in Posen en Rijnland bedraagt het 63,7 en 73,6%. In Hohenzollern is 96% van de bevolking Catholiek; in het kleine Jade-gebied 14.10 en in Lauenburg slechts 0,3%.

§ 8. ZEE EN KUSTEN.

De Noordzee bespoelt het noordwestelijk gedeelte van het Duitsche Rijk, namelijk Hannover, Oldenburg en Sleeswijk-Holstein, en vormt hier drie inhammen: den Do Hart, tusschen de Nederlandsche provincie Groningen en het Hannoversche landschap Oost-Friesland, de Jad e-golf, in Oldenburg, en de Golf van Hamburg, aan den mond van de Elbe. De kusten zijn laag, en door duinen en dijken tegen den vloed beveiligd. Voor de Oost-Friesche kust vindt men oene rij kleine eilanden, door wadden van het vasteland gescheiden. Het overige gedeelte der Noordzee-kusten is op vele plaatsen met zandbanken bezet, en langs Sleeswijk ook door de voorliggende kleine eilanden tegen hot geweld der zee beschermd.

De Oostzee besproeit Sleeswijk-Holstein, Mecklenburg, benevens de provinciën Pommeren en Pruisen. In Sleeswijk-Holstein, waartoe de eilanden Alsen en Femern behooren, vormt zij de Golf van F1 e n s-burg, ten zuiden van Alsen, de Schlei, waaraan de stad Sleeswijk ligt, de Golf van Eckernförde, die van Kiel, en die van Sleeswijk, ten westen van Femern. Ten zuiden van dit eiland vindt men de Golf van Lubek; ton zuidoosten van het eiland Rug en, dat door do G e 11 n van het Pommersche vasteland is gescheiden, de R u g o n-sche of Greifs walder-Bodden; ten noorden van de Pommersche eilanden Usedorn en Wollin de Golf van Swinemünde; in de provincie Pruisen de Golf van Dantzis\', waarvan het Pautzker-

-ocr page 302-

280

W i o k, ten westen van het schiereiland Hela, een gedeelte is, en do Memeler-bocht.

Op sommige punten is de Oostzee-kust hoog en steil, vooral aan do rotsachtige noordzij.de van Rugen, doch over het algemeen laag, groo-tendeels met duinen bezet, en op enkele plaatsen door dijken togen de zee beveiligd.

Sj 9. GROND.

Het grootere, zuidelijk gedeelte van het Duitsche Rijk bestaat uit hooge vlakten en berggroepen, die voor de meerderheid behooren tot het Duitsche Bergland, dat door het Meer van Constanz (aan do zuidelijke grenzen van Baden, Wurtemberg en Beieren), dorr het Wurm-en Chiem-meer (in Zuid-Beieren), alsmede door den Inn van de Alpen gescheiden wordt.

Met uitzondering van den Franschen Jura, de Zwitsersche bergvlakte. het Moravische Gebergte, de eigenlijke Sudeten, het Boheemsche- en Moravische Heuvelland, behoort het Duitsche Bergland (bl. 80—91) geheel tot het Duitsche Rijk.

1. De Bergvlakte van Zuid-Beieren of van den Boven-Do-nau is hier en daar, doch voornamelijk aan de west- en oostzijde en aan den voet der Alpen, bezet met heuvels en lage bergen, waarvan de hoogste zich tot 700—800 M. boven de oppervlakte der zee verheffen. Langs de oevers der voorname rivieren vindt men op sommige plaatsen uitgestrekte vlakke, moerassige en onvruchtbare streken. Moose en Riede genoemd, zooals het Donau-Ried tusschen Ulm en Do-nanwörth, het Donau-Moos aan den rechteroever van den Donau, ten zuiden van Neuburg en Ingolstadt, het Dachauer-Moos aan den linkeroever der Isar, ten noordwesten van Munchen, het Erdinger-Moos aan den rechteroever van die rivier, tusschen Munchen en Erding, het Isar-Moos ten noorden van het vorige, het Rosenheimer-Moos aan den linkeroever van den Inn, zuidwaarts van Rosenheim, en meer andere.

2. Het Schwarzwald, in Baden en Wurtemberg, beeft eene gemiddelde breedte van 4 geographischo mijlen. Het zuidelijke en hoogste gedeelte is ruw en boschrijk, en bereikt in den Fe ld berg eeno hoogte van nagenoeg 1444 M. boven den zeespiegel. Ten noorden van de Mnrg (rechter-zijrivier van den Rijn) verliest het Schwarzwald zich in eene 7 geographische mijlen lange heuvelreeks, waardoor het verbonden is met het Odenwald (tusschen den Neckar en den Main) in Hessen-Darmstadt, welks voornaamste top, de Katzenbuckel (ten noordoosten van Eberbach) eeno volstrekte hoogte van G75 M. heeft. De geheele bergketen heeft aan de oostzijde eene zeer zachte helling, doch is aan de zuid- en westzijde zeer steil en rotsachtig.

De overgangspunten over het Odenwald en de heuvelrij tusschen dit en het Schwarzioald bieden slechts onbeduidende hindernissen aan. Geheel anders in het in \'t Schwarzwald, waar de enge dalen van do Murg, Rench, Kintzig en Eltz (allen rechter-zijriviertjes vnn den Rijn) en van de Treisan (linker-zijrivier van de Eltz) de eenigf wegen over de steile helling der westzijde van dit gebergte zijn.

-ocr page 303-

287

a. De weg, die het Rench-dal volgt, gaat door den 800 M. hoo-gen Knie bis-pas over den Rossbüh 1, en vereenigt zich met den weg van het Murg-dal bij Freudenstadt, vanwaar kunstwegen zuidwaarts over Schiltach naar het oostelijk uiteinde van den Kintzig-weg en naar Rnlweil aan den Boven-Neckrir, en noordoostwaarts over Nugold naar Stuttgart voeren.

b. De kunstweg van het Kintzig-dal leidt naar Homberg, en verder door den Pas van het Mo os wal dover Schramberg naar Rofweit.

c. De weg van het Eltz-dal overschrijdt den hoofdrug van het Schwarzwald bij Rosseck, en leidt naar Fürtwangen, en vanhier als kunstweg over Vnhrenbach en Villingen zuidoostwaarts naar Do-naueschingen en noordwestwaarts naar Rotweil.

d. De kunstweg van het Höllen-dal verlaat de enge kloof der Trei-sam door deSteig, bereikt het diepe dal der Wutach (rechterzijrivier van den Rijn) bij Neustadt, en voert dan over Lóf fingen noordoostwaarts naar Donaueschingen, zuidoostwaarts over Stuklin-\'jen naar Sohaffhausen of naar W aid shut.

3. De Duitsche Jura, in Wurtemberg en Beieren, is met liet zuidoostelijk gedeelte van hot Schwarzwald nauw verbonden en bestaat uit eene inde lengte uitgestrekte, meestal woeste en kale bergvlakte niet steile wanden en eene menigte spleten. Aan de noord- en westzijde is dit gebergte hooger en steiler dan aan de zuid- en oostzijde. Het hoogste gedeelte tusschen de dalen van den Boven-Donau en Boven-Neckar heet Ran he- of Z wab ische-A I p en heeft toppen van 1000 M. volstrekte hoogte. Vanhier neemt de hoogte allengs af tot aan de Beneden-Altmühl. liet noordelijk gedeelte, geheel tot Beieren behoo-rende, strekt zich uit onder den naam van Frankische Hoogten van den mond der Altmühl tot aan den Main. Eigenlijke bergpassen heeft de Duitsche Jura niet.

4. De Zwabische Bergvlakte, in Wurtemberg en Beieren, en de Frankische Bergvlakte, in laatstgenoemd rijk, hebben een golvende oppervlakte; gene heeft heuvels van 400—550, deze van 300— 400 M. boven de oppervlakte der zee.

5. Het Bohemer-woud, op de grenzen van Beieren en Bohemen, hangt niet onmiddellijk samen met de gebergten, welke het ten noorden begrenzen, en bereikt in het middelste, zeer rotsachtige gedeelte, in den Groot en Arber, eene hoogte van 1400 M.

Do hoofdpassen , die met kunstwegen in verbinding staan , zijn :

a. De Pas van Kirschbaum (680 M.), aan den weg van Vraag over Budweis naar Lintz;

b. De Philippsreuther-pas, aan den weg van Praag naar Passau ;

c. De Pas van Noumark, aan den weg van Praag over Pitsen naar Fürth;

d. De Pas van Waldmünchen, aan den weg van Pitsen naar Witzj bij laatstgenoemde plaats splitst de weg zich in twee takken, van welke do eene naar Regevshurg en de andere naar Schwandorf en Amberg loopt.

-ocr page 304-

ass

e. De Frauenberger-pas, aan den weg van Pilsen over Amberg en Sulzbach naar Neurenberg.

6. De Sudeten, langs de grenzen van Buhemen en Pruisisch Silezi\'è en in het zuidoostelijk leel van het Koninkrijk Saksen, bevatten, voor zoover het Duitschc Rijk betreft, do volgende gebergten :

a. Het Glatzer-gebergte, op de grenzen van Bohemen en Pruisisch Silezië, een heuvelland, door hooge randen omgeven. De zuidelijke rand bereikt in den Groot en Sneeuwberg eene hoogte van iets minder dan -14-00 M.; de noordwestelijke rand wordt gevormd door het Schweidnitzer-gebergte, welks voornaamste toppen eene volstrekte hoogte van 900 M. hebben.

b. Het Reuzen-gebergte, eene voortzetting van het vorige, tusschen Bohernen en Pruisisch Silezië; het is eene zich steil verheffende rotsachtige bergketen, met den 1555 M. hoogen Reuzen- of S n e e u w-kop, den hoogsten top van het Duitsche Bergland, waarover de grens tusschen Pruisen en Oostenrijk loopt. Het Iser-gebergte kan als eene voortzetting van het Reuzen-gebergte worden beschouwd.

c. Hot Lausitzer-gebergte, in het noorden van Bohernen, hot zuidoosten van het Koninkrijk Saksen en het aangrenzende Silezië; eene bergmassa, welke in het noorden en zuiden zachte hollingen heeft, en wier voornaamste toppen 750—775 M. hoog zijn.

Het Lausitzer-gebergte heeft voor het verkeer slechts kleine hindernissen en geen eigenlijke bergpasseri. De toegangen over het Glatzer-gebergte z\\\\\\\\ daarentegen beperkter , dewijl hier slechts vier overgangspunten voor voertuigen gevonden worden, namelijk;

a. de Pas van M i 11 e 1 w a 1 d, aan den weg van Ollmütz over Schildberg naar Glatz ;

b. de Pas tusschen Nachod en Reinertz, en

c. het Dal van de Silezische Neisse bij Wartha, beide aan den kunstweg van Königgratz over Glatz naar Breslau;

d. de Pas van Braunau, aan den weg van Braunau naar Freiburg in Silezië.

Veelvuldig zijn de passen over het Schweidnitzer-gebergte; hands-hut en Waldenburg (in Pruisisch Silezië) zijn do punten, waar zich de uit Bohernen komende wegen vereenigen, en vanwaar zij in onderscheidene richtingen Silezië doorloopen.

De hooge kam van het Keuzen-gebergte heeft geeno bergpassen en kan alleen door middel van voetpaden en enkele slechte zomerwegen overschreden worden.

7. Het Ertzgebergte strekt zich van de Elbe zuid westwaarts op de grenzen van Bohernen en het Koninkrijk Saksen uit tot aan do bron van do Witte Ulster. Het is aan de zuidzijde steil, doch heeft aan de noordzijde zachte hellingen en verheft zich in den Keil berg nagenoeg 1200 M. boven den zeespiegel.

De gewichtigste passen over dit gebergte zijn :

«. De Nollendorfer-pas (675 M. hoog), aan den kunstweg van Praag over Tiiplitz en Pirna naar Dresden;

b. De Zinn wa 1 d er-pas, aan den weg van Tiiplitz over Dippoldswalda naar Dresden ;

-ocr page 305-

289

c. De Pas van den Sebastiaansberg, aan den kunstweg van Kommotau naar Chemnitz;

d. De Passen van Gottesgab (950 M. hoog) en Wie-senthal, aan den weg van Carlsbad over Annaberg naar Chemnitz en x\\\'A3ir Zwickau;

e. De Passen van Neudeck en Eibenstock, aan den kunstweg van Carlsbad naar Zwickau;

f. De Pas van Schönberg, aan den kunstweg van Eger over Plauen en Zwickau naar Dresden.

Ten noordwesten en ten noorden van het Ertsgebergte breiden zich uitgestrekte bergvlakten en heuvellanden uit, van welke dat tusschen de Zwickauer-Mulde en de Saaie het hoogste en ruwste is en den naam van het Voigtlandsche Bergland draagt.

8. Het Fic h tel-geberg te is eene kleine berggroep in het noordoosten van Beieren, met den Sneeuwberg (1030 M.) en den Ossenkop (1000 M.). De belangrijkste bergpas is de Höllpas, waardoor de weg westwaarts naar Culmbach aan den Main voert.

9. Het Thuringsche Bergland, in de kleinere Saksische Staten, Heuss, Schwarzburg en Pruisisch Saksen, is verdeeld in:

a. Het Frankenwaid, eene zich langzaam verheffende, golvende en boschrijke bergvlakte van 550 M. hoogte met afzonderlijke bergtoppen, aan den linkeroever der Saaie;

b. Het Th u ringer woud, ten noordwesten van het vorige, eene 15 geographische mijlen lange bergketen, langs den rechteroever der Werra, in het zuidoosten nagenoeg 5, en in het noordwesten slechts l\'/j mijl breed. De hoogste berg is de Groote Beerberg in Saksen-Coburg-Gotha (975 M.). Het Thuringerwoud heeft talrijke passen, en aan den kant van de Werra zachtere hellingen dan aan de tegenovergestelde zijde; de belangrijkste passen vindt men in het noordwestelijk gedeelte; namelijk:

a. De Saubergspas, op den weg van Hildburghausen over Eisfeld naar Rudolstadt en Saalfeld ;

h. De Pas van Allzunah, op den weg van Hildburghausen over Ilmenau naar Erfurt;

c. De Pas van Oberhof, op den weg van Meiningen naar Gotha ;

d. De Nesselbergspas, op den weg van Smalkalden naar Gotha.

c. Het Thuringsche Heuvel- en Vliikland, dat zich terrasvormig tusschen de Saaie en de Werra, ten noorden van het Thuringerwoud uitbreidt en eene 150—225 M. hooge golvende vlakte is, waarop verscheidene aan het Thuringerwoud evenwijdig loopende berg- en heuvelrijen zich verheffen, wier hoogste toppen echter niet meer dan 450 M. boven den zeespiegel reiken.

10. De Ha.rtz is eene bergmassa, welke zich door de Pruisische provincie Saksen, het zuiden van Hannover en door Brunswijk uitstrekt, 14—15 geographische mijlen lang en 4—5 van die mijlen breed is.

I 19

-ocr page 306-

290

De voornaamste top is do Broeken of Bloksberg (1100 M.) in Pruisisch Saksen. Do zuidoost- en de noordwestvoet van den Hartz wordt begrensd door heuvollanden; de zuidwest- en de noordoostzijde dalen steil neder. Het kleinste westelijke gedeelte van dit gebergte noemt men den O p p er-H a r t z, het grootore oostelijke den N e d e r-H a r t z.

H. Het Hessische Berg- en Heuvelland, tussehen den Main en de Diemei (linkerzijrivier van de IVezer) en ten westen van de fVezer, is in het zuiden hooger dan in het noorden, waar do bergen en heuvels minder samenhangen. Hiertoe bohooren :

a. De S p e s s a r t, eeno boschrijke bergmassa in het noordwesten van Beieren, welke door den Main van het Odenwald gescheiden is, en zich tot dezelfde hoogte als dit verheft; door den Pas van Rohrbrunn loopt de weg van Aschaffenburg over Lengfurt naar Wurzburg.

b. Do Vogels berg, in Hessen-Darmstadt, door golvende bergvlakten van den noordwestvoet des Spessarts gescheiden, met vele kegelvormige toppen, die ongeveer 725 M. hoog zijn.

c. Het Rhon gebergte, in Hessen-Kassei en Saksen-Weimar, ten noordoosten van den Spessart, en door de JVerra van het Thuringerwoud gescheiden; de voornaamste toppen liggen bij de bron der Fuldu en hebben eene volstrekte hoogte van 875 M.

12. Het Berg- en Heuvelland aan de Wezor ligt aan. beide zijden van de Wezer, ten noordwesten van den Hartz en ten noordon van de Diemei, die het van het Hessische Bergland scheidt. Het bestaat uit eene menigte kleine bergvlakten en lage bergrijen, welke zich van het zuidoosten naar het noordwesten uitstrekken en nauwelijks 500 M. boven den zeespiegel verheven zijn. Hiertoe behoort het Teutobur-gerwoud, dat zich door Westfalen en Hannover, van de Diemei naar Bevergern (in het noorden van Westfalen) wendt, en welks hoogste top 440 M. boven de oppervlakte dor zee reikt.

13. Het Oost-Noder-Rijnsche Bergland wordt door de dalen van do Lahn, de Sieg en do Buhr in vijf deelen gesplitst. De zuidrand wordt gevormd door den T annus of de Höhe, in Nassau tussehen den Main en de Lahn; dit gebergte is aan de zuidzijde steil, doch in hot noorden zacht hellende, hoeft eene gemiddelde hoogte van 475 M., en steekt met den Groot en F el db erg 800 M. boven de oppervlakte der zee uit. — Tussehen de Lahn en de Sieg heet hot gebergte in hot algemeen Westerwald (in Nassau en Rijn-Pruisen), en aan de noord westzijde, aan den Rijn tegenover Bonn, het Zevengebergte, waartoe de Löwenberg (600 M.) en de Drachenfels (460 M.) bohooren. — Rothhaar- of Rothlager-gobergte wordt de 475 M. hooge bergketen genoemd, welke zich in Westfalen van de bron der Sieg noordoostwaarts naar die der Ruhr uitstrekt, en hier hare grootste hoogte bereikt in de Bergvlakte van Winterberg (625 M.) met den kegelvormigen Astenborg (780 M.) en andere toppen van gelijke gedaante en hoogte. — Ten westen hiervan vindt men in Rijn-Pruisen en Westfalen tussehen de dalen dor Sieg en Ruhr het Sauerlandscho Gebergte. — Do noordelijke rand van het geheel wordt gevormd door de Haar of Haarstrang.

-ocr page 307-

291

eene bergreeks, welke zich ten noorden van het dal der Ruhr van het westen naar het oosten tot aan het Teutoburgerwoud uitstrekt, en eene gemiddelde hoogte van 300 M. heeft.

Binnen het Duitsche Bergland vindt men geen enkele lage vlakte; doch aan de zuidwestzijde wordt het begrensd door de Vlakte van den Middel-Rijn (bl. 88), wier oostelijke helft tot Baden en Hessen-Dannstadt behoort, terwijl do westelijke helft in den Elzas, Rijn-Beieren en Hessen-Darmstadt gevonden wordt.

De gebergten van Duitschland ten westen van den Rijn behooren tot het Fransche Bergland (bl. 91), en zijn:

1. De Vogesen, in den Elzas (bl. 233) en in Rijn-Beieren, in welk laatste zij den naam van Hardt- of Haardt-gebergte dragen, aan de oostzijde met steile en aan de westzijde met langzaam afloo-pende hellingen. Noordwaarts vindt men verscheidene op zichzelve staande berggroepen in Rijn-Beieren en Hessen-Dannstadt, welke als eene voortzetting der Vogesen beschouwd worden, en waartoe de omtrent G50 M. hooge Donnersberg (in het noorden van Rijn-Beieren) behoort.

2. Het West-Neder-Rijnsche Bergland, eene voortzetting van het tegenoverliggende Oost-Neder-Rijnsche Bergland, en bestaande uit:

a. den Hundsrück, in Rijn-Pruisen en het Oldenburgsche Vorstendom Birkenfeld, tusschen den Rijn, de Nahe, de Saar en de Moezel, welks zuidwestelijk deel den naam van Hochwald draagt en zich in den Erbeskopf (300 M.) het meest verheft. Dit gebergte kan beschouwd worden als eene westwaartsche voortzetting van den Tannus, waarvan het door don Rijn wordt gescheiden.

h. denEifel, in Rijn-Pruisen, tusschen den Rijn, de Moezel, de Sauer, de Ourthe en de Vlakte van den Neder-Rijn, met de Ho he Acht (700 M.) of den Hoogen Eifel en den bijna even hoogen Schneifel of Sn eeuw-Ei fel. Het Ho he Veen, in het noordwesten op de grenzen van Luik en aan de Boven-Roer, heeft bijna geen toppen en bestaat uit een hoogen moerassigen veengrond.

Het kleinere, noordelijke gedeelte van het Duitsche Rijk {Hannover, Oldenburg, Bremen, Hamburg, Lubek, Sleeswijk-Holstein, Mecklenburg en de oostelijke provinciën van Pruisen, behalve in het zuiden vanSaksen en van Silezie) behoort tot de Germaanse he ,en Sannatische Vlakte (bl. 85), die door de Weichsel gescheiden zijn. Aan deze vlakte sluit zich de Vlakte van den Neder-Rijn (bl. 88) aan (in het noorden van Rijnland en het noordwesten van West/alen), die de Germaansche met de Fransche Vlakte verbindt.

Dit vlakke land wordt in het noorden doorsneden door den O e r a-Hsch-Baltischen Landrug (bl. 86), welke enkele heuvels vertoont, waarvan de Th urm berg bij Schönberg (tusschen Dantzig en Behrendt) de voornaamste is en eene volstrekte hoogte van bijna 325 M. heeft.

Meer zuidwaarts heeft men den Oeralisch-Carpathischen Landrug (bl. 83), waartoe behooren de zoogenaamde Trebnitzer-bergen (300 M.) in Silezië (ten noorden van de Weichsel), de Flamming (hoogste punt 200 M.), de waterscheiding der linker-zijriviertjes van de Havel en de rechter- van de Elbe, en de Lunenburg er-heide, waarvan het grootste gedeelte tot Hannover behoort.

-ocr page 308-

292

Noord-Duilsckiand daalt allengs van het zuidoosten naar het noordwesten naar de Noord- en Oostzee af, en ligt slechts weinig hooger, op sommige punten, vooral in het noordwesten, zelfs lager dan de oppervlakte van de zee. Tengevolge van de geringe helling des bodems verliezen de groote rivieren in de oostelijke provinciën van Pruisen hare snelheid, en vormen aan hare monden strandmeren: het Stet-tiner Haff, door de eilanden Usedom en Wollin, het Frische Haff, door de Frische Nehrung, eene met duinen bezette landtong, en het Kurische Haff, door de insgelijks met duinen bezette Kurische Nehrung van de Oostzee gescheiden.

In de provinciën Brandenburg, Pommeren en Pruisen (op den Oeralisch-Baltischen Landrug) is het Koninkrijk Pruisen buitengewoon rijk in meren, welke echter slechts eene geringe uitgestrektheid hebben; het grootste van alle is het Mauer-meer in Oost-Pruisen, dat eene oppervlakte van nog geen twee vierkante geographische mijlen heeft.

In het vlakke land wisselen kale zand-, hei-, veen- en moerasgronden af met vruchtbare, goed bebouwde en rijk bewaterde streken en groote dennenbosschen, welke laatste, vooral in Silezië en de provincie Pruisen, een groot deel der oppervlakte innemen.

§ 10. STROOMENDE WATEREN.

A. Gebied van de Noordzee.

De Rij n ontspringt in het Zwitsersche kanton Grauwbmderland ongeveer 2000—2200 M. boven de oppervlakte der zee, uit drie bronnen: den Voor-Rijn, welke ontstaat uit het kleine Torna- of Trümli-meer, in eene spleet van den berg Badutz, aan de oostzijde van den St. Got hard; den Mid del-Rijn, die uit drie kleine meren op den Luckmanier zijn oorsprong neemt; en den Achter-Rijn, welke zijne bron heeft in den grooten Rheinwald-Gletscher, aan de oostzijde van den Vogelberg. De Voor-Rijn vereenigt zich bij Disentis met den Middel-Rijn, bij Relchenau met den Achter-Rijn. Vandaar stroomt de Rijn noordoostwaarts naar Chur, waar hij zich noordwaarts wendt, om vier uren benoden deze stad Grauwbunderland te verlaten en de grensscheiding tusschen St. Gallen en Tyrol te vormen. Beneden Rheineck valt hij in het Meer van Constanz of de Bodensee, dat hij bij het Badensche stadje van dien naam verlaat, om het met het Zeiler-meer te verbinden. Na dit bij Stein verlaten te hebben stroomt de Rijn westwaarts voort tot Schaffhausen, en vormt bij het nabijgelegen dorp Laufen een beroemden waterval, door zich met eene breedte van nagenoeg 65 M. van eene hoogte van bijna 24 M. neder te storten. Na nu zijn loop zuidwaarts gericht te hebben wendt hij zich lager weder westwaarts, maakt grootendeels de grensscheiding uit tusschen Zwitserland en Baden, vormt bij het Aargausche vlek Laufenburg een tweeden doch kleineren waterval, en verlaat bij Bazel zijn geboortegrond, om zich noordwaarts te wenden en Baden van den Elzas en Rijn-Beieren te scheiden. Hij doorsnijdt vervolgens het zuidelijk deel van het Groot-Hertogdom Hessen, scheidt Nassau gedeeltelijk van dit landschap en

-ocr page 309-

293

van Rynland, en doorloopt het laatste in eene noordwestelijke richting, ■waarna hij de Nederlanden binnentreedt (bl. 122). Op Duitschen bodem besproeit de Rijn (behalve het reeds genoemde Constanz) de steden Oud-Breisach, Germersheim, Spiers, Mannheim, Worms, Ment2, Biberich, Bingen, Cohlenz, Bonn, Keulen, Dusseldorp, Wezel en Emmerik. — De Rijn heeft tot beneden Bazel, en van Mentz tot Bonn (vooral beneden Bingen] een snellen, doch voor het overige een langzamen stroom, is van Bazel tot nabij Spiers, en van Oppenheim tot Bingen met eilandjes bezet, en wordt bevaarbaar bij Chur. De scheepvaart wordt echter tweemaal door de genoemde watervallen afgebroken. — De Voor-, Middel- en Achter-Rijn storten zich door diepe rotssleuven en afgronden naar beneden. Bij Reichenau opent zich het rivierdal, en wordt de R ij n door vruchtbare heuvels van de Jlpen begeleid; op enkele plaatsen echter worden zijne oevers door rotshoogten begrensd. Van Zizers (in Grauwbunderland, beneden Chur) tot Sargans (in St. Gallen) is het Rijndal weder eene wilde rotsengte, doch wordt daarna over het algemeen breed met langzaam oploopende zijden, en eindelijk geheel vlak. Van zijne uitwatering uit het Zeiler-meer tot Bazel zijn de oevers rotsachtig, hoog en nabij elkander; van Bazel tot Bingen over hot algemeen vlak; vandaar tot nabij Bonn weder rotsachtig en hoog, en eindelijk weder laag en grootendeels vlak.

Bruggen in Zwitserland: bij Schaffhausen (spoorwegbrug); in Zuid-Duitschland; bij Waldshut (spoorwegbrug), Oud-Breisach (spoorwegbrug) , bij Kehl tegenover Straatsburg (spoorwegbrug), Germersheim (schipbrug), Maxau tegenover Carlsruhe (spoorwegbrug) , Mannheim (spoorweg- en schipbrug), Mentz (spoorweg- en schipbrug); — in Rijn-Pruisen: spoorwegbruggen bij Cohlenz, Keulen (tevens voor voetgangers en rijtuigen), Hamm (boven Dusseldorp), Rheinhausen (bij Duisburg) en Wezel; schipbruggen bij Cohlenz, Keulen, Dusseldorp en Wezel; spoorweg-trajecten bij Bonn, Ruhrort en Laag-Elten (beneden Emmerik); gierbruggen bij Neuwied, hintz, Königswinter, Verdingen, Orsoy, Beck (Xan then), Rees en Emmerik; vaste en schipbruggen op een vijfentwintigtal plaatsen.

Breedte: bij Chur 30, bij Rheineck 60, bij Stein 75, bij Bazel 225, tusschen Straatsburg en Spiers 300—400 (met de eilanden 600—1800), bij Mannheim 350, tusschen Mentz en Bingen 700—1000, tusschen Bingen en Coblenz 350, bij Bonn 380, bij Keulen 400, bij Dusseldorp 375, bij Wezel 500, beneden Emmerik 550, bij Schenkeschans 700 M.

De diepte is tusschen Bazel en Oud-Breisach 1—3, tusschen Oud-Breisach en Straatsburg 1—4, tusschen Straatsburg en Germersheim 1,5—5,5, op eenige plaatsen 7,5, tusschen Mannheim en Mentz 1,5—7,5, tusschen Bingen en Caub 1,9—6, vandaar tot Bonn 2,5—7,5, op enkele punten 9, bij Bonn 3—3,5, bij Keulen 2,6—3,7, bij Grimlinghausen 5—5,5, boven Dusseldorp 8—9, beneden deze stad 3,5—4,5, bij Wezel 3,5—4,5, bij Emmerik 2,8—4,7, nabij de Nederlandsche grenzen 3—5 M.

-ocr page 310-

204

L. Do Aar ontspringt in het zuiden van het kanton Bern, op de grenzen van Wallis, uit de Gletschers van den Ober-, Finster- en Lauter-Aarhorn, en valt bij Briem in het meer van dien naam, hetwelk zij met .het Thuner-meer verbindt; dit verlaat zij bij Thun, en stroomt door de steden Bern en Solothurn en langs Aar au naaiden Bijn, in welken zij bij Coblenz boven Waldshut uitwatert. Zij wordt bevaarbaar bij Briem; doch de doorgaans snelle stroom maakt de scheepvaart moeilijk en onbeduidend, en verhindert haar geheel bij Bern. — De Aar behoudt tot boven laatstgemelde stad hooge rotsocversj en loopt vervolgens door een breed dal tot Aar-hurg, waar hare oevers weder zeer hoog en rotsachtig worden. (Haar loop behoort geheel tot Zwitserland.)

R. Do Reuss ontspringt in het kleine Luzendro-meer op den St. Gothard, en vloeit door het kanton Uri, het Vierwald-stadter-meer en de kantons Luzern en Aargau naar Brvgg, beneden hetwelk zij haren mond heeft. Zij wordt bevaarbaar bij Luzern; doch de scheepvaart wordt op vele plaatsen door den snellen stroom belemmerd. — Het diepe rotsachtige dal wordt boven Altorf iets breeder, en van Luzern af stroomt zij door een breed dal tusschen zacht hellende hoogten. (De Reuss behoort geheel tot Zwitserland.)

De Limmat neemt haren oorsprong onder den naam van Li nth uit de Gletschers van den Dödi, stroomt langs de stad Glarus, en wordt van Mollis af door een kanaal naar het Wallenst\'ddter-meer geleid. Daaruit wordt zij door het Linth-kanaal gevoerd naar het Züricher-meer, hetwelk zij te Zurich onder den naam van Limmat verlaat, om in het kanton Aargau even beneden den mond der Reuss in de Aar te vallen. — Haar dal is doorgaans eng en diep, beneden Zurich breeder, doch met rotsachtige en steile zijden. (Zij behoort geheel tot Zwitserland.)

De 111; br. de Jura; zij stroomt in den Ehas tot Mühlhausen tusschen heuvelachtige oevers, en verder door vlak land langs Col-mar, Schlettstadt, waar zij bevaarbaar wordt, en Straatsburg, beneden hetwelk zij haren mond heeft.

„De Lanter; br. in Rijn-Beieren op de Vogesen; gedeeltelijk vormt zij de grensscheiding tusschen genoemd gewest en den Elzas, en loopt langs Weissenburg en Lauterburg, beneden hetwelk zij in den Bijn valt. Andere weinig beduidende en onbevaarbare riviertjes zijn nog de Mo der, de Queich, de Spiersbeek en de Pfriem.

De Nahe ontspringt in het Hoehwald, op de grenzen van de Pruisische Rijn-provincie en het Oldenburgsche Vorstendom BirTcen-feld, loopt door dit Vorstendom, vormt de grensscheiding van de Rijn-provincie met Rijn-Beieren en grootendeels met Hessen-Darm-stadt, en valt bij Bingen in den Rijn. — Zij stroomt door een eng en rotsachtig dal tot Creutznach (in de Rijn-provincie), waar zij voor kleine vaartuigen bruikbaar, en haar dal breeder wordt.

Dc Moezel komt uit Frankrijk (bl. 24\'!) beneden Pont a Mous-

-ocr page 311-

295

sow, waar zij bevaarbaar wordt, Duitsch-Lotharingen binnen, besproeit aldaar Metz, Diedenhove en Sierck, waarna zij, langs Remich en Grevenmachern stroomende, de grensscheiding tusschen Luxemburg en de Pruisische Rijn-provincie vormt. Zij doorloopt vervolgens, langs Trier, genoemde provincie in eene noordoostelijke richting tot Coblenz, waar zij haren mond heeft. — Haar dal is in Duitschland steil en rotsachtig. — Bruggen bij Metz (spoorwegbrug), Diedenhove, Remich, Conz, Trier, Berncastel en Coblenz.

R, De Meurthe, in Frankrijk (bl. 241).

De Saar; br. de Vogesen, in den Elzas, waar zij Saar-burg en Saargemünd [Sarguemines] besproeit; m. bij Conz boven Trier in Rijn-Pruisen. Zij wordt bevaarbaar bij Saaralbe (boven Saargemünd), waar zij aan hare rechterzijde de Blies opneemt, en heeft een bergachtig dal. — Van minder belang is „de Seille, die bij Metz in de Moezel valt.

L. De Sauer of Sure; br. in de Ardennen, ten oosten van Neufchateau in Belgisch Luxemburg; zij vloeit door een eng dal langs Diekirch en Echternach (beide in het Groot-Hertogdom Luxemburg), waar zij bevaarbaar wordt; m. bij Wasserbillich boven Trier, Bij Ettelbrück neemt zij (R.) de Alzette ofElze op, welke de stad Luxemburg besproeit, en beneden Diekirch de O u r (L.), welke langs Stolzemburg en Vianden loopt, en gedeeltelijk de grensscheiding vormt tusschen het Groot-Hertog-dom Luxemburg en de Pruisische Rijn-provincie. — De overige linkerzijriviertjes der Moezel, de Kyll, de Salm, de Lieser, de A1 f en de E1 z zijn onbevaarbaar.

De , A h r; br. in den Ei fel; zij stroomt in de Pruisische Rijnprovincie door een bekoorlijk dal, en heeft haren mond bij Sinzig boven Remagen.

R. De Neck ar ontspringt in Wurtemberg, op de grenzen van Baden in het Schwarzwald, loopt door Wurtemberg, Baden en het Groot-Hertogdom Hessen, en besproeit de steden Cannstadt, waar hij bevaarbaar wordt, Heidelberg en Mannheim, waar hij zijn mond heeft. — Van zijn oorsprong tot Rothenburg, en van Heilbronn tot Heidelberg stroomt de N e c k a r door een diep efi eng, van Rothenburg tot Heilbronn door een breed dal tusschen zacht hollende hoogten en wijnbergen. Bij Heidelberg treedt hij in de vlakte van den Middel-Rijn, en blijven zijne oevers tot aan den mond vlak. De breedte bedraagt bij Cannstadt 30, bij Heilbronn GO, bij Heidelberg 100 en bij Mannheim 125 M.; bij deze plaatsen zijn ook de belangrijkste bruggen. Zijne zijriviertjes zijn weinig beteekenende woudbeken.

De Main ontstaat beneden Culmbach uit de samenvloeiing van den Witten met den Rooden Main (waaraan Baireuth ligt), welke in het Fichtel-gebergte ontspringen, besproeit Wurtzburg en Aschaffenburg in Beieren, Hanau en Frankfort in Hessen-Nassau, en valt bij Castel tegenover Mentz (Mainz) in den Rijn. Na dc Regnitz te hebben opgenomen wordt hij bevaarbaar. — Van de vereeniging van den Witten met den Rooden Main stroomt de rivier tusschen

-ocr page 312-

296

zacht hellende hoogten en somtijds langs weilanden. Bij Sckweinfurt wordt de rechteroever steil, bij Kitzingen het dal nauwer, bij Wurtzburg steil, van Homburg tot Obernburg zeer eng en rotsachtig. Bij laatstgenoemde plaats treden de heuvels van het Odenwald van den linkeroever- terug; doch de hoogten van den Spessart vergezellen nog den rechteroever tot beneden Asehaffenburg, vanwaar beide oevers genoegzaam vlak en laag zijn. — De breedte is bij Bamberg 60, bij Schweinfurth 90, bij Wurzburg HO en bij den mond 200 M.; talrijke vaste bruggen verschaffen gemeenschap tusschen de beide oevers.

L. De Rednitz of Regnitz ontspringt op de FranUsche Hoogten in Beieren, uit de vereeniging van de Zwabische en de Frankische Rezat, wordt bevaarbaar bij Forchheim voor kleinere, bij Bamberg voor grootere vaartuigen; en valt beneden deze stad in den Main. — Zij stroomt door een breed dal tusschen zacht hellende hoogten tot boven Forchheim , waar zij geheel vlakke oevers krijgt. Tot aan Furth, waar zij de Pegnitz opneemt, heet zij Rednitz, daar beneden Regnitz.

De smallere Tauber, m. bij Wertheim, stroomt dooreen eng, vrij diep ingesneden dal.

R. ,De Frankische Saaie; br. één uur beneden Konigshofen in Beieren; m. bij Gemünden. — Tot Hamelburg loopt zij door een breed dal; doch vandaar worden de dalzijden hooger en steiler, en het dal zelf enger.

De Kinzig, m. bij Hanau, stroomt door een grootendeels eng dal.

De Lahn stroomt door Hessen-Nassau en Hessen \\a.ngs Marburg, Giessen, Weilburg, Dietz, waar zij bevaarbaar wordt, en Emsm. bij Lahnstein, boven Coblenz. — Haar dal is tot bij Marburg eng en rotsachtig, vanhier tot Dietz breeder en niet zeer steil, en dan tot aan de monding zeer diep en rotsachtig.

De Sieg; br. het Rothlager-gebergte; zij loopt door West/alen en de Rijn-provincie, en wordt bevaarbaar bij Siegburg; m. even beneden Bonn. — Tot bij Wiesen zijn hare oevers hoog; doch van daar af wordt haar dal allengs geheel vlak.

De Wupper of Wipper; br. het Sauerlandsche Gebergte in Westfalen; zij loopt door Rijn-Pruisen langs Elberfeld, Bamen en Solingen, alwaar zij bevaarbaar wordt; m. beneden Keulen. — Haar dal is eng en steil.

De Ruhr; br. in Westfalen in het Rothlager-gebergte; zij stroomt door Westfalen; m. bij Ruhrort, beneden Duisburg. Zij wordt bevaarbaar bij het dorp Langschede (ten zuiden van Unna), en stroomt snel en kronkelend tusschen doorgaans steile hoogten.

De L i p p e; br. ten noordoosten van Paderborn in het Teutobur-gerwoud; zij stroomt door Westfalen, wordt bevaarbaar bij Lippstadt, en vloeit langzaam en kronkelend door vlak land langs Hamm en Haltem naar Wezel, waar zij haren mond Jieeft.

De Eems ontspringt in het Teutoburgeru/oud, ten noorden van de stad Paderlom in Westfalen, stroomt tusschen lage oevers door deze

-ocr page 313-

297

provincie en Hannover, langs de steden Rheine, hingen, Meppen en Leer, en valt bij Emden in den Dollart. Zij wordt bevaarbaar op de grenzen van Hannover j doch de scheepvaart wordt dikwijls door ondiepten belemmerd. Breedte: bij Rheine 30, bij Meppen GO, bij Leer 120, bij hare monding meer dan 300 M. — Spoorwegbruggen nabij Munster, bij Rheine, Lingen en Papenburg.

Zijrivieren zijn:

R. De , H a a s e, br. in het Teutohurgerwoud, m. bij Meppen. De Leda, br. in het Saaterland; m. bij Leer.

De Jahde, een kustriviertje van 3 g. m. lengte, dat zijn mond heeft in de Jahde-golf, waaraan de oorlogshaven Wilhelmshaven ligt.

De Wezer ontstaat bij Münden in Hannover uit de samenvloeiing van de Fulda en Werra, vormt eerst gedeeltelijk de grensscheiding tusschen Hannover en 21 runs wijk met West.falen, loopt dan door Bruns-wijk, door Hannover langs Hameln, door West/alen langs Minden, weder door Hannover langs Nienburg, langs de vrije stad Bremen, eindelijk langs de. grenzen van Oldenburg en Hannover, en stort zich beneden Bremerhaven in\' de Noordzee. Zij is over haar geheelen loop bevaarbaar, bij Ëlsjleth (aan den mond van de Hunte) voor zeeschepen. — Steile bergen begeleiden hare oevers, doch doorgaans op eenigen afstand; boven Minden verlaat zij door de Porta Westphalica (eene 125 —200 M. diepe rotskloof) het bergland, en treedt in de vlakte.

Breedte: bij Münden 100, vandaar tot Minden 100—200, van Minden tot Bremen 200—220, bij Végesack 230 M.; bij den mond van de Hunte \'/t en bij hare uitwatering (bij Lang-warden) l\'/j geogr. mijl.

Spoorwegbruggen: bij Höxter, Hameln en Rehme; gewone bruggen bij Minden, Bremen en elders.

L, De Fulda; br. het Rh\'ón-gebergte, in Beierenj zij loopt door Hes-sen-Nassau langs Fulda, Hersfeld, waar zij voor kleinere, en Kassei, waar zij voor grootere schepen bevaarbaar wordt. — Zij stroomt over het algemeen door een eng dal met steile wanden.

De Hunte; br. ten oosten van Osnabrug op het Wiehengebergte ten noorden van het Teutoburgerwoud; zij stroomt door het vlakke land van Hannover en Oldenburg, langs de stad Oldenburg, waar zij bevaarbaar wordt; m bij Elsfleth.

R. De Werra; br. in Saksen-yieiningen. uit het Thuringerwoud, ten noordoosten van Eisfeldt j zij stroomt langs de stad Meiningen, Saksen-Weimar, door Pruisisch Saksen, waar zij bij Treffurth voor kleine, door Hessen-Nassau, in hetwelk zij bij Witzenhausen voor groote schepen bevaarbaar wordt, en door Hannover. — Haar dal is doorgaans breed en door zacht hellende hoogten begrensd.

De Aller; br. in Pruisisch Saksen, ongeveer 2 geogr. mijlen ten westen van Maagdenburg; zij stroomt tusschen vlakke oevers door Hannover langs Gif hom en Celle, waar zij bevaarbaar wordt, en Ver den; m. beneden deze stad.

Spoorwegbruggen: bij Celle en Verden.

-ocr page 314-

\'298

De Elbe ontspringt op het Reuzen-gebergte, ten westen van den Sneeuwkop in Bohemen. Zij stroomt door dit Koninkrijk langs de steden Josephstadt, Königgr\'dtz en Theresiënstadt, en wordt bevaarbaar bij den mond van de Moldau. Vervolgens loopt zij door het Koninkrijk Saksen langs de stad Dresden, en treedt boven Mühlberg de Pruisische provincie Saksen binnen. Hier besproeit zij Torgau, Wittenberg en, na Anhalt bevochtigd te hebben, Maagdenburg. Lager raakt zij Mecklenburg, en vormt, langs Lauenburg, Hamburg, waar zij voor zeeschepen bevaarbaar wordt, Altona en Glückstadt stroomende, de grensscheiding tusschen Hannover en Lauenburg en Holstein, waarna zij bij Cuxhaven in de Golf van Hamburg valt. Bij laag water wordt de scheepvaart door ondiepten bij Mühlberg, aan don mond der Zwarte Elster en bij Maagdenburg belemmerd. Van Tangermünde (in de prov. Saksen) tot Lauenburg is zij met verscheidene kleine, en van boven Hamburg tot Glückstadt met vele zoo grootere als kleinere eilanden bezet. — Aanvankelijk stroomt de Elbe door een eng, diep en rotsachtig dal, hetwelk bij Josephstadt breeder en lager wordt. Bij Nimburg wordt het weder steil en is bij Brandeis zeer eng en diep. Vandaar tot even boven Theresiënstadt zijn de oevers zacht hellend; doch dan beginnen zij zich allengs weder te verheffen tot Lowositz, vanwaar de Elbe door een eng, diep en rotsachtig dal tot Pirna (in Saksen) voortstroomt. Hier verlaten de bergen al meer en meer den linkeroever, doch vergezellen den rechter- nog tot boven Meissen. Vanhier tot Torgau wordt de rivier begeleid door heuvels, welke beneden deze stad geheel verdwijnen. Bij Dommitsch nadert eene heuvelrij den linker- en bij Wittenberg steile hoogten den rechteroever. Vandaar af zijn de oevers geheel vlak tot boven Maagdenburg, waar eerst aan den rechter-, daarna aan den linker-, dan weder aan den rechteroever heuvels worden gevonden. Vervolgens zet de Elbe haren loop tot aan de zee door vlak land voort.

Breedte: beneden Königgratz 30, aan den mond der Moldau 00, vandaar tot Dresden \'125—-190, vandaar tot Tangermünde 190—300, van Tangermünde tot beneden Hitzacker met de eilanden 600 M.; bij Hamburg met de eilanden 1 , beneden Hamburg Ysj bij Cuxhaven 3 geogr. mijlen.

Spoorwegbruggen: bij Dresden, Meissen, Riesa, Torgau, Wittenberg, Roslau, Maagdenburg, Tangermünde, Wittenberge, Dömitz en Hamburg; voorts een aantal gierbruggen en veren.

L. De Moldau; br. in het Bohemerwoud; zij stroomt door Bohemen langs Budweis, waar zij voor kleine, en Praag, boven hetwelk zij voor grootere schepen bevaarbaar wordt; m. bij Melnick. Haar dal is over het algemeen diep en eng tot beneden Praag, waar de oevers allengs vlak worden. (Zij behoort geheel tot de Oostennjisch-Hongaa rsche Monarchie.)

JDe Eger; br. in Beieren in het Fichtel-gehergte; zij stroomt door Bohemen langs Eger; m. bij Theresiënstadt. Wegens haar snellen stroom is zij onbevaarbaar. — De oevers zijn afwisselend hoog en vlak.

,De M u 1 d e ontstaat beneden Colditz uit de samenvloeiing van

-ocr page 315-

\'209

de Zwickauer- (L.) en Freiberger-Mulde (R.), welke in liet Ertsgebergte ontspringen, en loopt door het Koninkrijk Saksen, Pruisisch Saksen en Anhalt, waar zij beneden Dessau haar mond heeft. — Hare oevers zijn van Trebsen af genoegzaam vlak.

De Saaie; br. in Beieren op het Fichtel-gebergte; zij stroomt door Reuss, Saksev-Meiningen langs Saalfeld, Schwarzburg langs Rudolstadt, Saksen-Weimar langs Jen a, door Pruisisch Saksen langs Naumburg, waar zij bevaarbaar wordt, Weissenfels, Merseburg en Halle, en door Anhalt langs Bernburg; m. bij Barby in Pruisisch Saksen. — Hare oevers zijn afwisselend hoog en vlak.

L. Do Un s t r u t; br. ten westen van Dingelstedt in de Pruisische provincie Saksen, tot welk gewest zij geheel behoort; zij stroomt eerst langs Muhlhausen en Langensalza, wordt bevaarbaar bij Brettleben, boven Artern, en heeft haren mond bij Naumburg. — Haar dal is tot Rossleben meestal breed en vlak. Beneden deze plaats worden de dalzijden steil en rotsachtig, doch het da! is nergens zeer eng. — Een linkerzijriviertje is de Hel me.

R. De Witte Els ter; br. op hot Elstcrgebergte tusschen het Fichtel- en Ertsgebergte in het Koninkrijk Saksen; zij loopt ^ langs Greitz, Gera en Leipzig: m. tusschen Merseburg en Holle. — Haar dal is bij afwisseling bergachtig en vlak.

R. De Zwarte Elster; br. op het Lausitzer-gebergte ten zuiden van Elster in het Koninkrijk Saksen; zij loopt door Pruisisch Saksen; m. boven Wittenberg. — Hare oevers zijn vlak; de grootste breedte is 30 M.

De Havel ontstaat uit een klein meer in Mecklenburg-Strelitz, en stroomt, vele meren vormende, door dit Groot-Hertogdom en Brandenburg langs Liebenwalde, waar zij door het Finowkanaal gemeenschap heeft mot de Oder, Oraniënhurg, Spavdau, Potsdam, Brandenburg en Havelberg, beneden hetwelk zij bij Werben haren mond heeft. Zij wordt bij Fürstenberg (in Mecklenburg-Strelitz) bevaarbaar. — Hare oevers zijn vlak, behalve tusschen Spandau en Brandenburg, waar zich op sommige plaatsen zandheuvels verheffen. Bij Oraniënburg is zij 50 M. breed, vormt tusschen Spandau en Potsdam een langwerpig meer, vernauwt zich bij laatstgenoemde plaats weder tot 70 M., en verbreedt zich daarna weder tot 100 en 150 M.

L. De Spree; br het Lausitzer-gebergte in het Koninkrijk Saksen; bevaarbaar bij het Müllroser-kanaal; zij stroomt langs Bautzen, Cottbus Rn Furstenwalde, door Berlijn ; m. bij Spandau. Zij vormt, evenals de Havel, eenige kleine meren. — Tot beneden Bautzen (in Saksen) stroomt zij door een bergachtig dal, doch vervolgens meestal door vlak land. Door het Friedrich- Wilhelmskanaal heeft zij gemeenschap met de Oder.

De ,S t e pn it z, de ^E 1 d e, do tDe 1 ven a u en de ,81 ör zijn kleine riviertjes, die bij Wittenberge, Dömitz, Lauenburg en Glnckstadt in de Elbe vallen.

-ocr page 316-

300

De Eider heeft haren oorsprong uit een klein meer, 21/, uur ten zuiden van Kiel in Holstein, vormt grootendeels de grensscheiding tus-schen dit gewest en Sleeswijk, wordt bevaarbaar bij Rendsburg, stroomt vervolgens langs Frederikstad, en valt beneden Tönningen in de Noordzee. — Zij heeft vlakke , oevers.

B. Gebied van de Oostzee.

De Trave ontstaat in Holstein, loopt door dit gewest langs Oldes-lohe, waar zij bevaarbaar wordt, en het grondgebied van Lubek langs Luhek naar Travernünde, waar zij in de Golf van Lubek valt. — Zij heeft vlakke oevers.

De War now ontstaat uit een klein meer in Mecklenburg-Schwerin, stroomt langs Rostock, waar zij voor groote hoewel niet voor zeeschepen bevaarbaar is, naar Warnemünde in de Oostzee. — Zij heeft vlakke oevers.

De Peene is de uitwatering van het Malchiner-meer in Mecklenburg-Schwerin, stroomt door het op de grenzen van dit Groot-Hertogdom en Pommeren gelegen Kummerowsche Meer, en valt beneden Anklam in het Stettiner-Haff, waarvan zij de westelijke uitwatering vormt. Zij wordt bevaarbaar voor groote schepen bij Demmin, en heeft vlakke oevers.

De Oder ontspringt in Oostenrijksch Sileztë nabij Klein-Glöckersdorf, 4 uren ten oosten van Olmütz op de Sudeten, en treedt een weinig boven Ratibor het Pruisische grondgebied binnen. Zij stroomt in eene noordwestelijke richting door de provinciën Silezië, Brandenburg en Pommeren, langs Ratibor, waar zij bevaarbaar wordt, Cosel, Oppeln, Brieg, Breslau, Gross-Glogau, Frankfort, Cüstrin, Schwedt en Garz, boven hetwelk zij zich in twee armen deelt, waarvan de linker-, den naam van Oder behoudende, langs Stettin loopt, de rechter-1 Reglitz of Tolstroom (Zollstrom) genoemd, in het Dammsche Meer valt en, dit verlatende, zich weder met de Oder vereenigt-Ook tusschen Cüstrin en Zehden vormt de Oder twee armen, die zich weder vereenigende het Oderbroek insluiten; de linker-arm draagt den naam van Oude Oder, terwijl de rechter, oorspronkelijk slechts een kanaal, thans de hoofdrivier is. Na de vereeniging van de Reglitz met de Oder valt zij door het Papenwater in het Stettiner-of Pommersche Ha ff, dat drie uitwateringen in de Oostzee heeft: de Diewenow (tusschen Pommeren en het eiland Wollin), de Swine (tusschen de eilanden Wollin en Usedom) en de Peene (tusschen Usedomen Pommeren). — De Oder stroomt tot op de Moravisch-Silezische grenzen door een bergachtig dal, doch wordt van even boven Ratibor slechts door middelmatige hoogten op eenigen afstand van hare oevers begeleid. Boven Breslau verlaten deze de oevers, doch naderen hen weder bij Dyhernnfurth. Beneden Cöben worden de oevers geheel vlak en slechts op enkele punten door heuvels begrensd.

Breedte: boven Ratibor 30, bij Cosel 50, bij Oppeln 90, bij Brieg 125, bij Breslau 180, vandaar tot Cüstrin 150 — 250, bij

-ocr page 317-

301

Schwedt ruim 250 M. Tot Stettin is zij voor zeeschepen bevaarbaar.

Bruggen: bij Ratibor, Cosel, Oppeln, Brieg, Breslau, G log au, Rothenburg, Crossen, Frankfort, Cüstrin, Schwedt en Stettin.

L. Silezische Neisse; br. het Glatzer-gehergte; zij loopt door

Silezië langs Glalz en Neisse; m. boven Brieg. — Aanvankelijk stroomt zij door een meer of minder eng dal tot Wartha (beneden Glatz), waar zij hooge rotsoevers heeft. Daarna treedt zij in een breed dal, met steile zijden tot Michelau.

L. tDe Steine; br. het Glatzer-gehergte, m. beneden Glatz.

De Ohlau; br. de noordelijke helling der Sudeten, stroomt langs Ohlau, m. bij Breslau.

„De Weistritz of het SchweidnitzerWater; br. hot Glatzer-gehergte; zij loopt door Silezië langs Schweidnitz, en valt, na (L.) het Striegauer Water opgenomen te hebben, beneden Breslau in de Oder. — Haar dal is afwisselend eng en breed.

.De Katzbach; br. het Reuzengebergte; zij stroomt door Silezië langs Liegnitz m. bij Leubus. — Tot Goldberg is het dal rotsachtig en diep, en houdt verder steile wanden tot Liegnitz.

„De Bober; br. in het Reuzengebergte nabij Landshut; zij loopt door Silezië en Brandenburg, langs Löwenberg; m. bij Crossen. — Zij heeft afwisselend hooge en lage, doch bij de monding vlakke oevers.

De Lausitser Neisse ontstaat uit de vereeniging van de Zwarte- en Witte Neisse, welke op het Lausitzer-gehergte ontspringen. Haar loop bepaalt zich tot Silezië en Brandenburg langs Zittau, Görlitz en Guben ; m. bij Schidlow, beneden Crossen. Zij wordt bij Guben in Brandenburg voor kleine schepen bevaarbaar. — Haar dal is aanvankelijk afwisselend eng en breed, doch van de Bran-denburgsch-Silezische genzen af geheel vlak.

De Finow, alleen belangrijk omdat zij het Finow-kanaal met de Oder verbindt, stort zich door het Oderberger Meer tusschen Cüstrin en Schwedt in de hoofdrivier.

R. De Bartsch ontstaat uit moerassen nabij Ostrowo in Silezië, stroomt langs Trachenberg, waar zij bevaarbaar wordt, en heeft haren mond boven G log au; zij is gemiddeld 40 M. breed en heeft bijna overal moerassige oevers.

De Wartha ontspringt in Polen bij Kromolow, wordt bevaarbaar bij Kolo, komt beneden Peisern op Pruisisch grondgebied, doorloopt de provincie Posen, waar zij door de stad van dien naam stroomt, en valt, na Schwerin en Landsberg besproeid te hebben, in Brandenburg bij Cüstrin in de Oder. — Haar dal is aanvankelijk bergachtig, doch van Czenstochowo, in Polen, geheel vlak, en de oevers zijn meermalen moerassig. Bij Peisern bedraagt hare breedte 80, bij Posen 100, bij Landsberg 130 en aan den mond 200 M.

L. „De Pros na; grensrivier tusschen Polen en Posen; m. beneden Peisern. Hare oevers zijn vlak.

-ocr page 318-

302

R. De N e t z e ontstaat uit het Goplo-meer in Pasen, op de grenzen van Polen, wordt bevaarbaar bij Nakcl, en heeft haren quot;100 M. breeden mond in Brandenburg boven Landsberg. — Zij heeft lage en moerassige oevers, en staat door het Bromberger-kanaal in verbinding met de Weichsel.

„De Persante vloeit uit een klein meer door Pommeren naar Col-berg, waar zij haar mond heeft. Andere kleine onbevaarbare kust-riviertjes in Pommeren zijn nog de Rega, de Stolpe (mond bij Siol-pemünde) en de L e b a.

„De Wipper neemt haar oorsprong uit een klein meer mede in het oosten van Pommeren, en valt V* uur beneden Riigenwalde, welks haven zij vormt, in de Oostzee.

De Weichsel ontspringt op de Carpathen\'m Oostenrijksch Silezië, an vormt, na dit gewest verlaten te hebben, de grensscheiding van Galicië met Pruisisch Silezië, stroomt dan door Galicië langs de stad Krakau, waar zij bevaarbaar wordt, en vormt vervolgens de grensscheiding tusschen dit gewest en Polen. Van even beneden Sandomir behoort zij geheel tot Polen, waar zij de steden Iwangorod, Warschau en Plock besproeit. Vervolgens treedt zij West-Pruisen binnen, loopt langs de steden Thorn, Culm en Graudenz, en verdeelt zich bij de Montauer-spits, beneden Mewe, in twee armen: de oostelijke, Nogat genoemd, besproeit Mariënburg en valt met 20 monden in het zuidwestelijk deel van het Frische Haff; de westelijke of hoofdarm behoudt den naam van Weichsel, en verdeelt zich nogmaals in twee takken, waarvan de oostelijke, onder den naam van Nieuwe- of Elbinger-Weichamp;el, zich met 14 monden inliet Frische Haff werpt, de westelijke, Oude-of Dantziger-Weichsel genoemd, langs Dantzig stroomt, en beneden deze stad door het Nieuwe Vaarwater {Neu Fahrwasser) zich bij Weichselmünde in de Golf van Dantzig stort. — Het dal van de Weichsel, aanvankelijk eng en bergachtig, opent zich weinige uren van haren oorsprong; de oevers worden vlak, met meren en moerassen bezet, vervolgens heuvelachtig, dan weder moerassig tot Sandomir, beneden hetwelk zij vlak blijven doch steeds boschrijker worden. Van den mond des Bugs af wordt de rechteroever door steile hoogten begeleid, terwijl de linker- vlak blijft. Beneden Thorn treft men rechts nog slechts enkele hoogten aan, terwijl van Graudenz af beide oevers vlak zijn.

Gem. diepte in Pruisen: 3—3,7 M., bij den hoogsten waterstand 7—8 M.

Breedte: bij Warschau 350, bij Thorn 730, bij Graudenz 800, bij Mewe 950; de Nogat bij Mariënburg 80 M.

Verval: tusschen Thorn en Dantzig op de geographische mijl 1,3 M.

R. De Bug; br. ten oosten van hemberg in Galicië; hij maakt voor een groot gedeelte de grensscheiding uit tusschen Polen en West-Rusland, en wordt bevaarbaar bij Brzec-Litowski; m. bij Modlin,

-ocr page 319-

303

beneden Warschau, — Zijne oevers zijn laag en met meren, moerassen en bosschen bedekt. (Deze rivier behoort voor een zeer klein gedeelte tot de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie, voor het overige tot Rusland.)

R. Do .Narew, die geheel tot Polen behoort en bij Senck (beneden Pultusk) in de Bug valt.

De .D r e w e n z, die uit eenige meertjes in Oost-Pruisen ontstaat en langs moerassige oevers zuidwestwaarts vloeit, totdat zij zich een weinig boven Thorn ontlast.

L. De B r a h e of B r a a; br. een klein meer ten westen van Rum-melsburg, in het oosten van Pommeren : zij stroomt tusschen vlakke oevers door dit gewest, West-Pruisen en Posen, en wordt bevaarbaar bij Brombergj m. beneden deze stad, waar zij in gemeenschap staat met het Bromberger kanaal, dat vanhier naar Nakel aan de N e t z e loopt.

,De Passarge ontvangt bij Hohenstcin in West-Pruisen het water van verscheidene kleine meren, en valt een weinig beneden Brauns-berg in het Frische Huff.

De Pregel ontstaat uit de vereeniging van de Angerap (L.) en de In ster (R.) bij Tnsterburg in Oost-Pruisen, vanwaar hij bevaarbaar is. Vanhier loopt hij langs Wehlau en door Koningsbergen, beneden hetwelk hij in het noordoostelijk gedeelte van het Frische Ha ff valt. — Hij heeft vlakke oevers.

Gem. breedte: 60—80, bij Koningsbergen 230 M.

L. De Allo; br. een klein meer in het zuidwesten van Oost-Pruisen ; zij besproeit Schippenbeil, waar zij bevaarbaar wordt, en Fried-landj m. bij Wehlau. — Zij heeft over het algemeen lage oevers.

De Memel of Mümel, welke in Rusland, waar zij haren oorsprong heeft ton zuiden van Minsk, den naam van N i e m e n draagt, stroomteerst westwaarts door West-Rusland, maakt vervolgens, langs Grodno, waar zij bevaarbaar wordt, en Kowno loopende, de grensscheiding tusschen dit en Polen, en treedt daarna bij Johannisberg Oost-Pruisen binnen, waar zij Tilsit besproeit. Beneden deze stad verdeelt zij zich in twee takken, van welke de rechter- ofhoofdarra, Rus se of Roess geheeten, met 3, en de linker-. Gil ge genoemd, met 4 monden in het Kurische Haff uitloopt. — Hare oevers zijn vlak en op veie plaatsen moerassig.

Gem. breedte van het bevaarbare gedeelte: 300 M.; gem. diepte: bijna 1 M.

R. De Wilia; br. in West-Rusland ten noorden van Minsk; zij wordt bevaarbaar bij Wilna; m. bij Kowno.

C, Gebied van de Zwarte Zee.

De Donau ontstaat bij Donaueschingen in Baden uit de vereeniging van twee beken, do Brigach en de Brege, die in het Schwarzwald

-ocr page 320-

304

ontspringen, stroomt door Baden, door Hohenzollern langs Sigmaringen, door Wurtemberg langs Ulm, door Beieren langs Donauwörth, Neuburg, Ingolstadt, Regensburg en Passau, waar hij de Oostenrjksch-Hongaarscke Monarchie binnentreedt. Bij Ulm wordt de Donau bevaarbaar, doch de scheepvaart tot O/era in Hongarije meermalen door klippen en den sterken stroom moeielijk gemaakt. In Beieren is deze rivier van den mond van den Lech tot dien der Altmühl met vele eilanden bezet. — Tot Ulm zijn langs beide zijden van den Donau zacht hellende hoogten; de linkeroever is echter van Riedlingen tot Elehingen (beneden Ulm) steiler en hooger dan de rechter-, die van Mengen tot Riedlingen, en van Ehingen tot Elehingen door vlakke weilanden gevormd wordt. Van laatstgemelde plaats tot Gundelfingen zijn links vlakke, moerassige oevers, rechts geringe heuvels. Vervolgens is de rechteroever tot Fi/s-hofen (boven Passau), behalve bij Neuburg en van Neustadt tot Regensburg, vlak en ten deele moerassig, terwijl de linker- steeds door aanmerkelijke hoogten, die steil nederdalen, begeleid wordt. Van Fi7j-ho/en af zijn beide oevers hoog en steil.

Breedte: bij Ulm 50; aan den mond van den Lech 125; vandaar tot aan den mond der Altmühl met de eilanden 300, zonder deze 90—150; van den mond der Altmühl tot Passau 125—250 M.

Bruggen: bij Ulm, Leipheim, Gunzburg, Donauwörth, Neuburg, Ingolstadt, Kelheim, Regensburg, Straubing, Deggendorf en Passau.

R De IIIer; br. de Allgauer-Alpen in Vorarlberg; zij stroomt eerst door Beieren langs Kemp ten, waar zij bevaarbaar wordt, tot even boven Aitrach, vanwaar zij de grensscheiding vormt tusschen dit Koninkrijk en Wurtemberg; m. bij Ulm. — Haar dal is tot Immenstadl breed, wordt dan minder diep, doch smaller, en van Aitrach af breed en vlak. Breedte bij Ulm 40 M.

De Lech; br. de Allgauer-Alpen; hij stroomt door Tyrol en door Beieren langs Fussen, Schöngau, waar hij bevaarbaar wordt, Landsberg en Augsburg; m. beneden Donauwörth. — Tot aan de grenzen van Beieren heeft de Lech hooge oevers; vandaar tot Itandsberg blijft het dal nog bergachtig en eng, doch wordt lager geheel vlak. Breedte: van 30—150 M.

De Isar; br. Ae. Allgauer-Alpen; zij loopt door Tyrol endoor Beieren langs Tölz, waar zij bevaarbaar wordt, Munchen, F reising en Landshut; m. bij Deggendorf. — Tot Tölz heeft zij een diep en steil dal; vandaar tot Munchen zijn hare oevers begeleid door iage, doch msestal steile hoogten; lager zijn zij geheel vlak en grootendeels moerassig. Breedte: bij Munchen 140, die lager tot 300 M. toeneemt.

De Inn; br. in het kleine Lago di Lugni, aan de oostzijde van den berg Septimer in de Alpen; hij stroomt door het Zwitsersche kanton Grauwbunderland, door Tyrol langs Innspruck, Hall, waai hij bevaarbaar wordt, en Kuffstein, waarna hij Beieren binnenkomt, Rosenheim en Mühldorf besproeit, om van Braunau in Oostenrijk de grensscheiding tusschen dit Aartshertogdom en Beieren te vormen; m. bij Passau, — In Grauwbunderland stroomt hij langzaam dooi

-ocr page 321-

305

eene schoone vallei, Engadin genoemd. In Tyrol is zijn dal eng en steil tot Neuheurn in Beieren, waar hij de Alpen verlaat, en de linkeroever vlak en moerassig, de rechter- steil blijft. Bij Atti, boven Wasserburg, wordt het dal weder eng en aan beide zijden steil, bij Mühldorf weder breeder. Van Braunau tot Schiir-ding is de linkeroever laag, de rechter- hoog. Vandaar tot Passau zijn beide steil en nabij elkander, doch de rechter- steeds hooger

dan de linkeroever. In Beieren wisselt de breedte af van 70_600 M.

R. De Salza of Salzach; br. de Sahburger-Alpen; zij stroomt door het Hertogdom Salzburg langs Halletn, waar zij bevaarbaar wordt, en Salzburg, en vormt een weinig lager de grensscheiding van het genoemde Hertogdom en het Aartshertogdom Oostenrijk met Beieren; m. boven Braunau. — De oevers zijn bij afwisseling hoog en laag; van Laufen tot Braunau beheerscht de rechter- den linkeroever. Breedte 100 tot 300 M.

L. De .W ö r n i t z of W e r n i t z; br. bij Schillingsfürst op de Frankische hoogten; zij doorstroomt in Beieren het smalle dal, dat de Zwubische van de Frankische Jura scheidt; m. bij Donauwörth.

,De Altmühl; br. de Frankische Hoogten; zij loopt door Beieren, langs Pappenheim en Eichstddt; m. bij Kellheim (boven Regensburg). Zij heeft steile rotsachtige oevers.

,De Naab; br. uit drie beken, van welke er twee in het Fich-tel-gebergte ontspringen, de dei\'de in het Bohemerwoud haren oorsprong heeft; zij vloeit door Beieren; m. boven Regensburg. — Haar dal is diep, rotsachtig en eng, met uitzondering van de streek tusschen Schwandorf en Burglengenfeld, waar de linkeroever vlak en moerassig is.

.De Zwarte of Groote Regen; br. uit verscheiden beken op het Bohemerwoud; vereenigt zich later met de Witte of Kleine Regen, en stroomt langs Nittenau; m. tegenover Regensburg.

,De Ilz; br. het Bohemerwoud; stroomt langs Fürsteneck; m. bij Passau.

§ 11. KANALEN,

Tn Pruisen.

Het Eider- of Sleeswijk-Holsteinsche Kanaal verbindt de Noord- met de Oostzee. Het is van Rendshurg tot Kluvensick de bevaarbaar gemaakte Eider, en valt ongeveer één uur ten noordoosten van Kiel in den Kieler-Fjord.

Het Stecknitz-kanaal, dat van Lauenburg noordoostwaarts tot een weinig ten zuidwesten van Luhek loopt, en de Elbe met de \'Vraue verbindt. Het bestaat uit do gekanaliseerde Delvenau (zijrivier der Elbe) en Stecknitz (zijrivier der Trave).

Hot Kanaal van Maxhafen, ook het Munstersche of Max-Cle mens-ka naai genoemd, i n IVestfalen, gaat van Munster noord-westwaarts naar het dorp Maxhafen, aan de Vecht.

I. 20.

-ocr page 322-

306

Het Plauensche Kanaal, in Saksen, gaat uit de Elbe bij het dorp Parey (5 mijlen beneden Maagdenburg) naar Plane aan de Havel. Het maakt de gemeenschap ■van de Havel met do Middel- en Boven-Elbe korter.

Het Finow-kanaal, in Brandenburg, gaat bij Liebenwalde uit de Havel oostwaarts langs Neustadt-Eherswalde naar de Finow, die bij Oderberg in de Oder valt. Het verbindt dus de Elbe door de Havel en Finow met de Oder.

Het Müllroser- of Friedrioh-Wilhelms-kanaal, in Brandenburg, verbindt de Elbe door de Havel en de Spree, met de Oder. Het begint bij het dorp Neubriiek aan de Spree, en loopt langs Müllrose en Ober-Lindow naar de Oder, waarin het bij Brieskow boven Frankfort uitwatert.

Het Bromberger- of Netze-kanaal, dat bij Nakel uit Ae Netze oostwaarts naar Bromberg aan de Brahe loopt, en. dus de Oder met de Weichsel verbindt.

De Nieuwe De ine, die bij Tapiau den Pregel verlaat en beneden Labiau in het Kurische Haff valt; het benedenste deel is de bevaarbaar gemaakte Deine.

De Friedrichs-graeht, die bij Labiau de Deine verlaat, en zich noordoostwaarts naar Seckenburg aan de Gilge, den zuidelijken arm var, de Memel, wendt, en alzoo den Pregel met deze rivier verbindt.

In Pruisen en Saksen.

Het Elbe-Spree-Kanaal (in aanleg) ter verbinding van Dresden met Berlijn. Het scheidt zich bij Meissen, oen weinig beneden Dresden, van de Elbe af, doorsnijdt, langs Liebemverda, Tröbitz en Schlieben gaande, het gebied van de Zwarte Elster, wordt door middel van twintig sluizen door het hoogland bij Baruth gevoerd, loopt- van Teu-pitz af door de daar aanwezige meertjes en valt bij Kónigswusterhausen 4V2 mijl boven Berlijn in de Spree. De geheele lengte van dezen waterweg bedraagt 27 geographische mijlen, van welke het Kanaal zelf er quot;IS1/» inneemt.

In Hannover.

Het Ruitenbroeks-Kanaal, van Haren naar Ruitenhraek, dat de Eems verbindt met de Huilen-Aa (bl, 130).

Het Eems-kanaal van Dingen naar Meppen, dat bij laatstgenoemde plaats in verbinding staat met de Haase.

Het Eems-Jahde-kanaal tot verbinding dier twee rivieren (nog niet geheel voltooid).

Het Eems-Vecht-kanaal tusschen Hanekenfdhr en Frenswegen , tot verbinding van de Eems met de Overijselsche Vecht (bl. 131).

Het Noord-Zn id-kan aal, ten westen van de Eems, evenwijdig aan haar middengedeelte.

Over de verbinding van deze kanalen met de vaarwaters in Nederland (zie men bl. 137).

-ocr page 323-

307

Voorts zijn nog kanalen ontworpen ten oosten van de Ems bezuiden Papenburg, doch nog niet uitgevoerd.

In Beieren.

Het L ud wigs-kan aal verbindt den Rijn door den Main en de Altmühl met den Donau. liet begint bij den mond der Regnitz beneden Santberg, loopt langs Erlangen, Furth, Neurenberg en Neumarkt, en eindigt bij Dietfurt aan de Altmühl (zie bl. 303).

In Wurtemberg.

Het Willems-kanaal, van Gross-Siissen langs den rechteroever van den Neck ar naar Cannstadt.

In Elzas-Lotharingen.

Het Rhóne-Rijn-kanaal of Kanaal van den Elzas (bl. 242) komt beneden Mompelgard uit Frankrijk den Elzas binnen, besproeit aldaar Mühlhausen, Nièuw-Breisach en Straatsburg, waar beneden het in den Hijn valt.— Zijtakken zijn: het Kanaal van Mühlhausen, dat deze plaats met Huningen (aan den Rijn) gemeenschap bezorgt, en het Kanaal van Nieuw-Breisach, dat van Ensisheim aan de lil noordoostwaarts naar Nieuw-Breisach, en vanhier noord westwaarts naaide lil gaat, en deze even beneden Schlettstadt bereikt.

Het Ma me-Rij n-kanaal; (zie bl. 242.)

§ 12. HOOFDWEGEN.

Twee hoofdwegen doorsnijden Duitschland van het westen naar het oosten.

De noordelijke hoofdweg gaat van de Belgische grenzen (van Luik) over Aken, Keulen, Elberfeld, Arnsberg, Kassei, Nordhausen, Maagdenburg, Potsdam, Berlijn, Müncheberg, Cüstrin, Conitz, Dirschau, Elbing, Braunsberg, Koningsbergen en ïilsit naar de Russische grenzen, en verder naar St. Petersburg.

De zuidelijke hoofdweg begint aan de Fransche-grenzen bij Luneville, en gaat over Pfalzburg, Straatsburg, Kehl, Carlsruhe, Stuttgart, Ulm, Augsburg, Munchen en Braunau naar Lintz in Oostenrijk, en verder naar Weenen, en vanhier naar Presburg of naar Raab, beide in Hongarije.

De voornaamste takken van den noordelijken hoofdweg aan de noordzijde zijn;

а. van Aken over Neuss en Dusseldorp naar Elberfeld;

б. van Kassei over Göttingen en Nordheim naar Hannover;

c. van Berlijn over Fehrbellin, Ludwigslust en Lauenburg naar Hamburg;

d. van Berlijn over Werneuchen naar Stettin.

De noordelijke hoofdweg is met den zuidelijken verbonden door drie wegen :

-ocr page 324-

308

a. de ■westelijke gaat van Kassei over Giessen, Butzbach, Frankfort aan den Main, Darmstadt en Heidelberg naar Carlsruhe;

i. de middelste van Maagdenburg over Halle, Leipzig en Dresden naar Töplitz in Bohemen, en verder over Praag naar Weenen;

c. de oostelijke van Müncheberg (ten oosten van Berlijn) over Frankfort aan de Oder, Crossen, Breslau, Oppeln en Ratibor naar Olmütz in Moravië, en verder over Brünn naar Weenen.

Uit Frankfort aan den Main, in het midden van don westelijken verbindingsweg, gaan nog de volgende wegen;

a. over Mentz en Bingen naar Trier;

b. over Wiesbaden, Ems, Coblenz, Keulen, Neuss, Geldern en Kleef naar de Nederlandsche grenzen (Nijmegen);

c. over Hanau, Fulda, Eisenach, Gotha, Erfurt, Weimar, Halle en Wittenberg naar Potsdam (en verder langs den noordelijken hoofdweg naar Berlijn);

d. over Wurtzburg, Anspach, Weissenburg en Ingolstadt naar Mun-chen; en over Wurtzburg en Neurenberg naar Regensburg.

Een noordelijke tak van den zuidelijken hoofdweg gaat van Augsburg over Dnnauwörth, Weissenburg, Neurenberg, Creusen, Baireuth, Berneck, Zwickau, Dresden en Bautzen naar Breslau.

De voornaamste takken van den zuidelijken hoofdweg aan de zuidzijde zijn:

a. van Kehl (tegenover Straatsburg) over Freiburg naar Bazel in Zwitserland;

b. van Ulm naar Friedrichshafen aan het meer van Constanz;

e. van Mnnchen naar Innspruck in Tyrol, en vanhier over Brixan, Botzen en Trente naar Verona in het Venetiaansche Gebied.

§ 13. SPOORWEGEN.

De spoorwegen, waarvan Berlijn als het middelpunt wordt aangemerkt, hadden 1 Januari 1878 te zamen eene lengte van 4091 g. m. of 30303,05 kilometer, of gemiddeld 3079,7 meter op do vierk. geogr. mijl. De voornaamste kunnen aldus gerangschikt worden.

I. Van Berlijn langs Angermünde, Stettin, Stargard, Kreuz, en vanhier de Koninklijke Pruisische Oosterspoorweg langs Schneidemühl, Bromborg, Dirschau, Mariënburg, Elbing en Braunsberg naar Koningsbergen: vanhier langs Insterburg naar Kowno in Rusland, en verder naar St. Petersburg.

le Zijtak: van Schneidemühl langs Flatow en Kanitz raar Dirschau.

2e Zijtak: van Angermünde langs Pasewalk naar Straalsond, met een zijtak van Pasewalk naar Stettin, en een (de F r i e-drich-Franz-Spoorweg) van Pasewalk langs Neu-Bran-denburg naar Güstrow en vandaar in verbinding met den Mecklenburgschen Spoorweg (III 6).

3e Zijtak: van Stargard langs Belgard, Cöslin, Schlawe, Stolpe, Lauenburg en Neustadt naar Dantzig, met een zijtak van Belgard naar Colberg,

-ocr page 325-

309

4e Zijtak: van Kreuz langs Posen en Lissa naar Breslau. 56 Zijtak: van Bromberg naar Thorn, en vanhier naar Warschau. 6e Zijtak: van Dirschau naar Dantzig.

7® Zijtak: van Koningsbergen naar Pillau.

8quot; Zijtak: de Oost-Pruisische Zuider-Spoorweg, van Koningsbergen langs Pruisisch Eylau , Korschen en Lyck naaide Russische grenzen en verder naar Bjelostok ; met een zijtak van Lyck naar Insterburg.

II. Van Berlijn langs Frankfort a/d Oder (tot hier langs VII), Reppen, Schwiebus, Bentschen, Posen {Marks-Posensche Spoorweg), Gnesen, Inawraclaw, Thorn (O b e r - S i I e z i s c h e S p u o r w e g), Briesen, Duitsch Eylau, Osterode, Ailenstein, Korschen, Insterburg en Tilsit naar Memel (Kon. Pruis. Oosterspoorweg).

■le Zijtak: van Reppen langs Rothenburg, Grunburg, Glogau, Raudten en Steinau naar Breslau; met een zijtak van Raud-ten naar Liegnitz.

\'i0 Zijtak: van Reppen langs Cüstrin en Stettin naar Swinemunde. 3e Zijtak: van Posen langs Jaroczijn, Ostrowo, Kempen en Creuzburg naar Kolonowska en verder naar de Poolsche grenzen.

4e Zijtak: vau Posen langs Scheidemühl en Neu-Stettin naar Belgard.

5C Zijtak: van Gnesen langs Jaroczijn en Krotoschin naar Oels aan den Breslau-Warschauer Spoorweg, en verder de Rechter- Oder- oever Spoorweg langs Constadt naar Creuzburg.

6« Zijtak: van Thorn naar de Poolsche grenzen en verder naar Warschau.

III. Van Berlijn langs Spandau, Wittcnberge, Hagenow en Büchen naar Hamburg (Ber 1 ij n-H am bu rger Spoorweg). Eene voortzetting van dezen spoorweg is die van Altona langs Elmshorn en Neumünster naar Kiel.

Zijtakken van den weg van Berlijn naar Hamburg:

a. Van Wittenberge naar Lunenburg.

ft. Van Hagenow langs Schwerin naar Rostock (met zijtakken naar Wisraar en Güstrow).

c. Van Büchen langs Ratzeburg, Lubek, Eutin en Ascheburg naar Kiel; met een zijtak van Eutin naar Neustadt, en een van Ascheburg naar Neumünster.

d. Van Büchen langs Lauenburgnaar Lunenburg en vanhier: 1°. langs Harburg en Stade naar Guxhaven; 2°. langs Jesteburg, Buchholz en Bremervörde naar Geestemünde en Bremerhaven.

e. Van Hamburg langs Oldesloe naar Lubek, met een zijtak van Oldesloe naar Neumünster.

Zijtakken van den weg van Altona naar Kiel:

а. Van Elmshorn langs Glückstadt en Itzehoe naar Heide.

б. Van Neumünster langs Rendsburg, Sleeswijk en Flensburg

-ocr page 326-

310

naar Farris aan de Deensche grenzen, met een zijtak naar Tonningen, en een naar Tondern.

c. Van Neumiinster langs Heide naar Tonningen.

IV. Van Berlijn langs Potsdam, Brandenburg, Maagdenburg, Wol-fenbuttel, Brunswijk. Lehrte, Hannover, Wunstorf, Buckeburg, Minden, Lölme, Bielefeld, Hamtn, Dortmund, Oberhausen, Duisburg, Dusseldorp, Keulen en Aken naar de grenien van België, in verbinding met de O os ter lijn van dit Rijk (bl. 214).

Zijtakken van dezen weg:

a. Van Maagdenburg langs Stendal naar Wittenberge (aan den weg van Berlijn naar Hamburg).

b. Van Maagdenburg langs Zerbst naar Dessau.

c. Van Maagdenburg langs den Westfaalschen Spoorweg over Paderborn naar Soest.

d. Van Brunswijk langs Halberstadt en Sandersleben naar Halle aan den Berlijnsch-Anhaltschen Spoorweg. Hieraan sluit zich de lijn van Halle over Delitzsch, Eilen-burg (dat ook met Leipzig verbonden is), Torgau, Kirch-hain, Cottbus en Sagan naar Glogau aan den Neder-Silezischen Spoorweg; met een zijtak van Cottbus over Ruhland (aan den Bo ven-Lausi tzer-Spoorweg) naar Grossenhain en verder naar Dresden; en van Cottbus naar Frankfort aan den Oder, en vanhier 1°. naar Anger-münde, 2°. naar Cüstrin.

ff. DeMaagdenburgsch-Anhaltsch-Leipziger Spoorweg: van Maagdenburg langs Cöthen en Halle naar Leipzig, met een zijtak van Halle langs Bitterfeld naar Wittenberg ,\' en een van Halle langs Eisleben, Sangershausen en Nordhausen naar Kassei aan den Hessischen Nporder Spoorweg. — Van deze is de Saksisch-Beierscho Spoorweg eene voortzetting: van Leipzig langs Altenburg, Werdau en Plauen naar Hof, met een zijtak van nabij Borna langs Chemnitz naar Annaburg aan de Boheemsche grenzen. -—Deze sluit zich aan den Beierschen Spoorweg aan: van Hof langs Neuenmarkt, Lichtenfels, Bamberg, Neurenberg, Donauwörth en Augsburg naar Munchen; en vanhier naar Rosenheim (vanhier naar Saltzburg en Inn-spruck in de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie).

Zijtak van den Maagdenburgsch-Anhaltsch-Leipziger Spoorweg: van Halle langs Merseburg, Weimar, Erfurt en Gotha naar Eisenach; en vanhier de B e r g - M a r k i s o h e Spoorweg langs Kassei en Trendelburg naar Carls-hafen (in Hessen-Nassau, aan de Wezer) en van Carls-hafen langs Arnsberg en Witten naar Dusseldorp.

Zijtak van den Saksisch-Beierschen Spoorweg: de Saksische Spoorweg, van Leipzig langs Riesa naar Dresden; met een zijtak van Riesa langs Döbeln, Chemnitz, Glauchau en Zwickau naar Werdau, en een van Dresden langs Freiberg naar Chemnitz.

-ocr page 327-

311

Zijtakken van den Beierschen Spoorweg; 1. van Lichten-fels langs Coburg en Heiningen naar Eisenach aan den Thuringer Spoorweg; — 2. van Bamberg langs Schweinfurt (vanhier een zijtak naar Meiningen), Wurtz-burg, Aschafienburg en Hanau naar Frankfort aan den Main; — 3. van Neurenberg langs Furth naar Wurtz-burg; — 4. van Neurenberg naar Regensburg; — 5. van Neurenberg langs Ansbach a. naar Heilbronn en h. naar Stuttgart; — 6. van Neurenberg langs Am-borg en Regensburg a. naar Passau en h. naar Munchen, vanwaar weder een weg noordwestwaarts gaat langs Ingolstadt, Gunzenhausen en Ansbach naar Würzburg en verder naar Frankfort a/d Main. — 7. van Augsburg langs Kempten naar Lindau, aan het meer van Constanz; — 8. van Augsburg naar Ulm.

ƒ. Van Lehrte langs Celle en Lunenburg naar Harburg (tegenover Altona en Hamburg).

g. Van Hannover langs Nordsteinen, Gandersheini en Göttin-gen naar Kassei, en vanhier langs Giessen naar Frankfort aan den Main.

h. Van Hannover langs Walsrode en Jesteburg naar Harburg.

i. Van Hannover langs Hameln, Pyrmont, Detmold en Berg-heim naar Paderborn; met een zijtak van Bergheitn over Herford naar Lemforde aan den Venlo-Hamburger Spoorweg.

k. Van Oldenburg langs Cloppenburg naar Quakenbrück, en vanhier 1°. naar Osnabriick; 2°. langs Rheine, Burgstein-fürt en Coesfeld naar Oberhausen.

I. Van Wunstorf langs Niënburg on Verden naar Bremen, en

verder naar Bremerhaven.

m. Van Löhne langs Osnabrug naar Rheine.

n. Van Hamm langs Munster, Rheine, Galtzbergen, Lingen, Meppen, Ihrhove en Leer naar Emden (met a, een zijtak van Saltzbergen langs Bentheim naar Oldenzaal in Nederland, en vanhier langs Hengelo naar Almelo; b. een zijtak van Ihrhove naar Nieuwe Schans (bl. 143) en vanhier naar Groningen, en c. een zijtak van Leer langs Oldenburg en Bremen naar Hamburg, mot een tak van Oldenburg naar Wilhelmshaven).

o. Van Hamm langs Soest en Paderborn naar Trendelburg

(aan den weg van Kassei naar Carlshaven).

p. Van Dortmund langs Barmen en Elberfeld naar Dusseldorp. q. Van Oberhausen langs Wezel en Emmerik naar de Neder-landsche grenzen (en verder langs Zevenaar naar Arnhem), r. Van Oberhausen langs Ruhrort, Crefeld en Gladbach naar Aken.

s. Van Wezel langs Haltern naar Munster, en vandaar de Par ijsch-Hamburger lijn langs Osnabriick naar Bremen en verder naar Hamburg.

-ocr page 328-

312

t. Van Dusseldorp langs Neuss en Gladbach naar Aken.

u, Van Keulen langs Neuss, Crefeld en Kleef naar Zevenaar, met een zijtak van Kleef langs Cranenburg naar Nijmegen.

v. Van Keulen langs Bonn, Coblenz en Bingen naar Mentz; en van Bingen langs Creutznach naar Neunkirchen, aan den Rijn -Beierschen Spoorweg.

w. Van Keulen langs Deutz, Siegburg, Dillenburg en Wetzlar naar Giessen.

x. Van Aken naar Maastricht.

V. Van Berlijn langs Jüterbogk, Wittenberg en Dessau naar Cothen, aan den Maagdenburgsch-Anhaltscli-Leipziger Spoorweg.

VI. Van Berlijn langs Zossen, Kirchbain en Elsterwerda naar Riesa aan den Saksischen Spoorweg.

VII. Van Berlijn langs weg V naar Jüterbogk; vanhier naar Riesa en langs den Saksischen Spoorweg naar Dresden. Van Dresden wendt zich een spoorweg naar Praag in Bohemen, welke zich aansluit aan den Noordelijken Oostenrijkschen Staatsspoorweg.

VIII. De Neder-Silezisch-Markische Spoorweg: van Berlijn langs Frankfort aan de Oder, Hansdorf, Kohlfurt en Liegnitz naar Breslau, waar hij zich aansluit aan den Opper-Silezischen Spoor-w e g, die van laatstgenoemde stad langs Brieg, Oppeln en Cosel naar Myslowitz voert. Vanhier loopt een spoorweg oostwaarts naar Kra-kau, in Oostenrijksch Galicië, en een andere noordwaarts door Polen naar Warschau.

Zijtakken van deze wegen:

a. Van Frankfort langs Gastrin naar Kreuz. (boven I.)

b. Van Hansdorf langs Gros-Glogau naar Lissa. (boven I, 4C Zijtak.)

c. De Saksisch-Silezische Spoorweg: van Kohlfurt langs Gorlitz, Löbau en Bautzen naar Dresden, met een zijtak van Löbau langs Zittau naar Königgratz in Bohemen.

d. Van Liegnitz langs Königszelt en Schweidnitz naar Frankenstein.

e. Van Brieg langs Neisse naar Cosel (Silezische Spoo r weg).

ƒ. Van Oppeln naar Myslowitz.

g. De Willems-Spoorweg: van Cosel langs Ratibor naar Oderberg, vanwaar een spoorweg zuidoostwaarts naar Prerau in Oostenrijksch Moravië loopt, die hem met den Keizer-Ferdinands-Noorderspoorweg vereenigt, welke van Oderberg noordoostwaarts loopt door Moravië naar Myslowitz.

IX. Van Berlijn langs Lübbenau, Cottbus, Gorlitz, Lauban (Silezische berg lijn). Waldenburg en Königszelt naar Breslau, en vandaar de Breslau-Warschauer Spoorweg naar Oels en Kempen en verder naar Warschau.

Zijtakken van dezen weg:

a. Van Lübbenau naar Dresden.

b. Van Lauban naar Kohlfurt.

c. Van Waldenburg naar Glatz en verder naar de Moravische grenzen,

-ocr page 329-

313

d. Van Königszelt naar Glatz.

e. Van Brcslau naar Glatz.

X. Van Berlijn naar Cüstrin, aan den Kon. Pruisischen Oosterspoorweg.

XI. Van Berlijn over Spandau en Rathenor naar Stendal, vanwaar een tak naar Hannover, en een over Salzwedel naar Bremen gaat.

XII. De Noorder-Spoor weg: van Berlijn over Neu-Strelitz en Neu-Brandenburg naar Straalsund.

XIII. DeBerlijn-Coblenzer-Spoorweg: van Berlijn langs Brück naar Sandersleben, waar hij aan de lijn IV. d. aansluit.

De Taunus-Spoorweg gaat van Frankfort aan den Main langs Höchst en Gastel (tegenover Mentz) naar Biberich (met zijtakken van Frankfort naar Homburg, en van Höchst naar Soden). — Zij staat in verbinding met den Nassauschen Spoorweg: van Wiesbaden langs Biberich, Rudesheim en Ober-Lahnsteiu naar Coblenz, en van Ober-Lahnstein langs Ems naar Wetzlar (Lahn-Spoorweg).

De Main-Neckar-Spoorweg loopt van Frankfort aan den Main langs Darmstadt naar den Badenschen Spoorweg, bewesten Heidelberg; en van Mentz naar Mannheim.

DeFrankfort-Bebraër-Spoorweg loopt van Frankfort langs Hanau, Gelnhausen, Elm, Fulda en Hersfeld naar Bebra aan den Berg-Markischen Spoorweg tusschen Cassel en Eisenach.

Zijtakken: a. van Hanau naar Friedberg; — b. van Gelnhausen naar Giessen;—c. van Elm langs Gemünden naar Schwein-furt; — d. van Fulda naar Giessen: — e. van Hanau langs Aschaffenburg en Worth naar Königshofen (Tauberdal-S po or weg), en vanhier 1° naar Heidelberg (Oden wa ld-Spoorweg), 2° naar Crailsheim (Tauber-Spoorweg).

De Badensche Spoorweg loopt van Mannheim langs Heidelberg, Bruchsal, Carlsruhe, Rastadt, Oos, Appenweier, Offenburg en Freiburg naar Bazel in Zwitserland. (Voortzetting: van Bazel oostwaarts langs Waldshut (in Baden) en Schafl\'hausen naar Constanz).

Zijtakken: a. van Carlsruhe naar Pfortzheim; — b. van Oos naar Baden-Baden; — c. van Appenweier naar Kehl (tegenover Straatsburg).

De Rijn-Beierse he Spoorweg wondt zich van Ludwigshafen (tegenover Mannheim) langs Neustadt, Kaiserslautern, Neunkirchen en Saarbrück naar Metz in Duitsch-Lotharingen.

\'le Zijtak: van ten zuidwesten van Ludwigshafen langs Spiers

naar Germersheim.

2C Zijtak: van Saarbrück naar Trier, en vanhier naar Luxemburg.

De Wurtembergsche Spoorweg gaat van Hall langs Heilbronn, Bietigheim, Ludwigsburg, Cannstadt, Stuttgart, Esslingen, Göppin-gen, Ulm, Biberach en Ravensburg naar Friedrichshafen, aan het Meer van Constanz,

Zijtakken: a. van Bietigheim naar Bruchsal, aan den Badenschen Spoorweg; — b. van Cannstadt naar Nördlingen, aan den Beierschen Spoorweg; — c. van Stuttgart over Rottweil

-ocr page 330-

314

naar Singen en verder langs de Zwitsersche grenzen naar Basel; — d. van Stuttgart over Hochdorf en Freudenstadt naar Appenweier aan den Badenschen Spoorweg; — e. van Uhn naar Kempten aan een zijtak van den Beierschen Spoorweg; — ƒ• van Ulm naar Rudolfszell aan de Zwitsersche grenzen.

De Beiersche Staatsspoorweg van Munchen langs Mühldorf naar Simbach op de Oostenrijksche grenzen en verder naar Linz en Weenen.

Zijtakken: a. van Mühldorf langs Rosenheim naar Kufstein in Tirol en verder naar Innsbruck; — h. van Mühldorf langs Plattling naar Eisenstein in Bohemen en verder naar Pilsen en Praag.

De Beiersche Ooster-Spoorweg van Neurenberg langs Neu-kirchen, Amberg, Schwandorf en Chain naar Furth aan de Boheein-sche grenzen, en verder naar Pilsen en Praag.

Zijtakken: a. van Neukirchen naar Weiden; — h. van Schwandorf langs Weiden naar Eger in Bohemen, met een zijtak\' van Weiden over Baireuth naar Neuenmarkt (IV. e) en verder naar Hof; — c. van Schwandorf langs Regensburg, In-golstadt en Donauwörth naar Ulm; — d. van Cham langs Straubing en Pilsting naar Landshut en verder naar Munchen.

DeSpoorwegen in Elzas-Lotharingeri :

a. Van Kehl in Baden langs Straatsburg en Saarburg naar Luneville in Frankrijk (lijn Parijs—Straatsburg, bl. 246).

b. Van Straatsburg langs Schlettstadt, Colmar en Mühlhausen naar Bazel in Zwitserland.

c. Van Straatsburg over Worth naar Germersheim.

d. Van ten noorden Straatsburg langs Hagenau en Weissenburg naar Landau in Rijn-Beieren, en vanhier naar Neustadt aan den Rijn-Beier-schen Spoorweg.

e. Van Hagenau langs Bitsch , Saargemünd , Benningen , Remilly en Courcelles naar Metz, en vanhier zuidwaarts naar Nancy in Frankrijk, en noordwaarts over Diedenhove naar Luxemburg en naar Montmédy in Frankrijk. — Ook Diedenhove staat rechtstreeks met het Fransche spoorwegnet in verbinding.

f. Van Diedenhove naar Teterchen, en vanhier: 1°. naar Courcelles; 2°. over Benningen, Saargemünd en Saaralbe naar Saarburg; 3°. naar Saarbrücken.

Zijtakken: a. van Saaralbe naar Chat Salins en verder naar Nancy; — b. van Saarburg over Pfalzburg en Bensdorf naar Remilly.

g. Van Saarbrücken over Zweibrucken naar Landau.

h. Van Mühlhausen naar Belfort in Frankrijk (lijn Parijs—Mühlhausen, bl. 246).

De Eifel-Spoorweg, van Keulen naar Trier en vervolgens naar Luxemburg, met een zijtak van Trier naar Coblenz.

-ocr page 331-

315

§ 14. VOOETBKENQSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, NIJVERHEID, HANDEL.

Het Duitsche Rijk heeft over het algemeen een zeer vruchtbaren grond. Met betrekking tot de bebouwde en onbebouwde of woeste gronden kan men de oppervlakte van de hieronder volgende staten eu landen percentsgewijze nagenoeg aldus verdeelen.

Bouw- en

tuingronden.

Wei- en hooilanden.

Woeste gronden.

Staten.

Totaal.

Bosschen.

50.1

42.2 52,4

47.6 37,2

51.4 49,8

52.7

53.5 43,2

18,3 19,8 13 17

17.5

13.6 13 10,3 15 15,3

23,1 32

30.5

30.6

33.4 29

32.7

30.5 13,3 19,7

91,5 94 95,9 95,2 88,1 94 95,5 93,5 81,8 78,2

8,5 0

4,1 4,8 11,9 6

4,5 6,5 18,1 21,8

Pruisen met Lauenburg ,

Beieren..........

Saksen...........

Wurtemberg.......

Baden...........

Elzas-Lotharingen.....

Hessen..........

Thuringsche staten. . .

Mecklenburg.......

De andere staten te zamen.

48,6

25,2

91,5

8,5

17,7

Het Duitsche Rijk.

In het algemeen wordt de landbouw, het voornaamste middel van bestaan der bevolking, nergens, Engeland en Vlaanderen alleen uitgezonderd, met beter gevolg beoefend dan in het Duitsche Rijk. De jaarlijksche opbrengst van tarwe, rogge, gerst en haver, in het noorden ook boekweit, is meer dan voldoende voor de behoefte, zelfs na aftrek van de benoodigde granen voor de jeneverstokerijen, bierbrouwerijen en stijfselfabrieken. De bouw van aardappelen is nergens zoo uitgebreid als hier, waar dit gewas niet alleen het hoofd-voedsel van de talrijke volksklasse uitmaakt, maar tevens in groote hoeveelheid gebruikt wordt in de branderijen, wier aantal in de laatste 50 jaren zeer toegenomen is, en bovendien uitgevoerd.

In Noord-Duitschland nemen met betrekking tot de voortreffelijkheid en de zorgvuldige bebouwing van den grond de Saksische landen de eerste plaats in. Men merke hierbij evenwel op, dat, terwijl de provincie Saksen aanzienlijke hoeveelheden tarwe en rogge voor den uitvoer levert, het Koninkrijk Saksen in dit opzicht ternauwernood in de behoefte van de buitengemeen talrijke bevolking kan voorzien. Als de rijkste koornlanden zijn Sleeswijk-Holstein en Mecklenburg bekend i voor welke de granen tot de gewichtigste artikelen van uitvoer behoo-ren; verder de provinciën Pruisen, Pommeren, Hannover en Hessen-Nas-sau. In Zuid-Duitschland wordt de landbouw allenvege met groote zorg beoefend; in Wurtemberg staat hij op een hoogen trap van volkomenheid. In dit Rijk, evenals in Baden, alsmede in verscheidene deelen van Beieren en Hessen neemt de bouw van spelt de voornaamste plaats in. In Elzas-Lotharingen, waar een voortreffelijke grond gevonden wordt, heeft de landbouw ook groote voortgangen gemaakt.

-ocr page 332-

316

De gemiddelde jaarlijksche opbrengst der granen en aardappelen in het geheele Rijk kan bij benadering aldus in millioenen hectoliters berekend worden:

Tarwe. Spelt. Rogge. Gerst. Haver. Aardappelen.

Pruisen met Lauenburg. . . 19 » 69 12 55 176 De overige staten...... 15 15 25 18 32 96

34 15094 30 87 272 De bouw van vlas is zeer algemeen en neemt nagenoeg 5% van] al het bouwland in, voornamelijk in de provinciën Silezië, West/alen en Hannover, in het district Kassei (Hessen-Nassau), in het Koninkrijk Saksen, in Brunswijk en Thuringen. die van hennep behoort bij voorkeur in Baden, West falen en een deel van Hannover tehuis. De bouw van hop is in Beieren beroemd, en maakt ook in het Koninkrijk Pruisen (meer bepaald in Posen), in Wurtemberg en in den Elzas groote vorderingen. Die van beetwortels is in de provinciën Saksen, Silezië, \\ en Brandenburg, alsmede in Anhalt en Brunswijk van groot belang, in 1870/71 bedroeg de hoeveelheid der tot het fabriceeren van suiker 1 bestemde ruwe beetwortels in het geheele Rijk (zonder Elzas-Lotha-ringen) nagenoeg 61 millioen centenaars; in Elzas-Lotharingen wordt, de jaarlijksche opbrengst van dit gewas op 1 millioen centenaars begroot. Aan den bouw van tabak wordt in Baden en Rijn-Beieren (uit I welke landen dit product veel wordt uitgevoerd), in de provinciën Brandenburg, Pommeren, Silezië, Saksen en Rijnland buitengewoon veel zorg besteed. Warmoezerijen van groote uitgebreidheid vindt men in den omtrek van Erfurt, Frankfort aan den Main, Bamberg, Neurenberg, Ulm en in het dal van den Rijn. Zuid-Duitschland munt boven | Noord-Duitschland uit in het kweeken van vruchtboomen: Wurtemberg, Baden en Hessen behooren in dit opzicht tot do rijkste van Europa, 1 en voeren aanzienlijke hoeveelheden vruchten uit; ook in Rijnland, Nassau, in verscheidene deelen van Saksen en Thuringen is de vruchtenteelt aanzienlijk.

De wijnbouw wordt in grooten omvang en met aanzienlijken uitvoer gedreven in Rijnland, in Nassau (dat de beroemdste Rijnwijn-soor-ten, Johannisberger, Riidesheimer, Hochheimer levert), in Baden, Rijn-Hessen, Wurtemberg, de Palts, de Beiersche Kreits Neder-Franken en Elzas-Lotharingen. De gemiddelde jaarlijksche opbrengst van wijn wordt gesteld als volgt:

in Pruisen........ 378 000 hectoliter,

» Beieren........ 612 000 »

1

414 000 798 000 1 900 000 322 000 10 000

» Wurtemberg . . .

» Baden.......

» Elzas-Lotharingen.

» Hessen ......

t de overige staten .

Te zamen .

4 440 000 hectoliter.

(\') De geringe hoeveelheid spelt, welke Pruisen en andere Noord-Duitsche staten opleveren, is onder de tarwe begrepen, zoodal de 15 mill, hectoliter spelt alleen op de Zuid-Duitsche staten en Elzas-Lotharingen betrekking hebben.

-ocr page 333-

317

De Duitschers wijden tegenwoordig meer dan eenig ander volk hunne opmerkzaamheid aan het onderhouden en aankweeken van groote b o s-schen en wouden, ten einde te voorkomen dat men, bij de meer en meer aangroeiende bevolking en de steeds toenemende behoefte aan brand- en timmerhout, daaraan in het vervolg gebrek hebbe, hetwelk thans in menige streek van Duitschland reeds min of meer merkbaar is, daar vele bosschen uitgeroeid zijn zonder door nieuw houtgewas te zijn vervangen. De invoer van hout overtreft dan ook den uitvoer.

De Duitschers hebben van vroege tijden af zich op de veeteelt toegelegd, en in den laatsten tijd, vooral in de schapenfokkerij, zoodanige vorderingen gemaakt, dat zij de Engelschen hierin evenaren of misschien overtreffen. De uitvoer van wol naar Groot-Britannië neemt echter van jaar tot jaar af, sedert dit Rijk meer dan de helft van hetgeen het van dit voortbrengsel behoeft uit zijne Australische koloniën ontvangt. De schapenfokkerij is desniettemin eene bron van rijkdom, vooral voor het Koninkrijk Saksen, waar veel voor de veredeling van het ras (dooi- Spaansche merino\'s) is gedaan , en welks elec-toraal-wol algemeen beroemd is. Behalve Saksen nemen Mecklenburg (zoowel met betrekking tot de hoeveelheid als do hoedanigheid der schapen), de provincie Silezie, Wurtemherg en eenige streken van Thuringen de eerste plaats in. Ook Brunswijk, Ankalt, Hannover en Oldenburg leveren aanzienlijke hoeveelheden schapen en wol aan den handel. In 1874 bedroeg het aantal schapen in Duitschland 22 000 000 (verg. bi. 318).

Het rundvee van Beieren, vooral van de zuidelijke door de Alpen bezette streken, is voortreffelijk. Dit is ook van eene goede hoedanigheid in Mecklenburg, Oldenburg, Wurtemberg, de provinciën Hannover en Pruisen, en bijzonder in Sleeswjk-Holstein, waar veel boter en kaas gemaakt wordt, en hot zoogenaamde Hamburger rookvleesch een voornaam voorwerp van handel uitmaakt.

Mecklenburg, Hannover, Oldenburg, Sleeswijk-Holstein en Wurtemberg leveren de beste paarden van Duitschland. De zware Holsteinsche paarden zijn uitmuntend geschikt voor het vervoeren van lasten.

De teelt van varkens heeft haar hoofdzetel in het Hannoversche landdrostambt Osnabrug, in Lippe en de provincie\' West/alen, waaide naar het laatste gewest genoemde hammen een voornaam artikel van handel uitmaken. De varkensteelt strekt zich wijders zuidwaarts uit door het geheele district Kassei tot in de Groot-Hertogelijke provincie Opper-Hessen, en daaruit tot in Baden en de Beiersche kreits Neder-Franken. Het aangrenzende Middel-Franken daarentegen wedijvert met Pommeren en eenige Hannoversche gewesten (vooral Oost-Friesland) in het aanfokken van pluimgedierte, voornamelijk hoenders en ganzen, waardoor een gewichtige handel in veeren ontstaat. De bijenteelt bloeit hoofdzakelijk op de groote heiden van Hannover en hier en daar in Zuid-Duitschland.

In Baden en Hessen heeft de teelt van geiten haar hoofdzetel. Die van muildieren en ezels is onbelangrijk.

De veestapel bedraagt gemiddeld jaarlijks in duizendtallen nagenoeg;

-ocr page 334-

318

Paard.

Rund.

Schap.

Vark.

Geit,

in

Pruisen met Lauenburg. . .

. 2320

8025

22310

4887

1343

Tgt;

380

3186

2058

926

150

112

625

304

325

93

»

104

911

655

255

31

»

75

610

182

355

59

ygt;

Hessen............

44

280

175

183

72

D

de Thuringsche staten. . . .

49

366

718

304

119

»

Mecklenburg-Schwerin . . .

90

246

1233

218

15

280

890

1484

588

170

In het geheele Rijk...... 3454 15139 29119 8041 2052

Van vroege tijden af heeft het bewerken der mijnen in Duitschland een \'hoogen ^trap van volkomenheid bereikt. In dit opzicht bekleedt Je Pruisische Monarchie eene der eerste plaatsen in Europa, en overtreft zij in de opbrengst van steenkolen en ijzer al de staten van het vasteland van dit werelddeel, en in die van zink alle staten der aarde.

In 1872 bedroeg de opbrengst der mijnen en van het zout in het geheele Duitsche Rijk (zonder Elzas-Lotharingen) eene waarde van ruim 250 millioen Thaler, waarvan er bijna 193 millioen aan Pruisen ton deel vielen. In 1872 bedroeg alleen de steenkolenproductie in Duitschland 666120 000 centenaars, ter waarde van 98 880 000 Thaler.

De Saksische zilvermijnen in het Ertsgebergte zijn de voornaamste van Europa; men vindt er ook goud. De Hartz levert goud en zilver aan Hannover, Brunswijk en Anhalt. Nassau heeft zilvermijnen te Holtzap-pel en op den PJingstwiese bij Ems ■ Baden wint stofgoud uit den Rijn, en uit de Kinizighaler-mxinen zilver; ook Beieren bevat goud, doch in

zeer geringe hoeveelheid.

Niet edele metalen worden in alle staten, met uitzondering van Oldenburg, Mecklenburg, hippe en de vrije steden, gevonden. Koper wordt in Hannover, Brunswijk, Pruisisch Saksen, Hessen-Nassan, Saksen, Baden, Waldeck, Hessen en Anhalt gewonnen, in afnemende hoeveelheid naarmate zij hier later genoemd zijn. Lood leveren Hannover, Rijn-Pruisen, Nassau, Silezië, Saksen, Brunswijk, Baden, Schwarzburg en Heuss: lood glit dezelfde landen en Anhalt; ijzer al de mijnstaten, voornamelijk de provinciën Rijnland, Silezië, Westfaler. en Hannover, Nassau, Elzas-Lotharingen, Beieren, Brunswijk en Saksen; tin alleen Saksen; zink Opper-Silezië, Rijnland, Hannover en Saksen; kobalt voornamelijk Saksen, Hessen-Kassei, Schwarzburg en Reuss. K w i k-zilver, antimonium en zwavel worden bijna uitsluitend in Pruisen] nikkel en aluin het meestin denzelfden staat, arsenicum grootendeels en grafiet hoofdzakelijk in Saksen, vitriool voornamelijk in Pruisen en Saksen gewonnen.

De grootste steenkolenlagen vindt men in Silezië, de Rijnprovincie, West falen, Rijn-Beieren en het Koninkrijk Saksen; do aanzienlijkste bruinkol enlagen in de provinciën Saksen en Brandenburg, alsmede in Anhalt; terwijl Hannover en Oldenburg, met hunne uitgestrekte veengronden, eene groote hoeveelheid turf leveren.

-ocr page 335-

319

Steenzout wordt in aanzienlijke hoeveelheid in de provincie Saksen, in Anhalt en in Wurtemberg gewonnen; keukenzout in de provinciën Saksen en Hannover, in Beieren en de andere Zuid-Dnitscho staten, alsmede in Thuringen.

Gezondheidsbronnen heeft Duitschland in groote menigte; de beroemdste zijn te Wiesbaden, Ems, Schlangenbad, Langen-Schwalbach , Roden, Homburg, en Nenndorf in Hessen-Nassau, Baden in Baden, Kissingen in Beieren, Liebenstein in Saksen-Meiningen, Alexisbad in Anhalt, Pyrmont in Waldeck, Bentheim in Hannover, Aken, Creutznach en Neuenahr in Rijn-Pruisen.

Met betrekking tot de nijverheid heeft het Duitsche Rijk eene aanzienlijke hoogte bereikt. Dit is meer bepaaldelijk het geval in het Koninkrijk Pruisen. Men meeno echter niet dat in alle deelen dier monarchie het fabriekwezen zich evenzeer ontwikkeld heeft. Zoo houden de provinciën Pruisen, Posen en Pommeren, alsmede het oostelijk deel van Brandenburg zich bijna uitsluitend met den landbouw en de veeteelt bezig, en is de linnenweverij en spinnerij slechts in enkele streken van Oost-Pruisen van eenige beteekenis. Niet veel beter is het in Sleeswijk-Holstein gesteld, waar echter de stad Altona eene groote bedrijvigheid, vooral in suikerraffinaderijen en tabaksfabrieken, ten toon spreidt. In Hannover is het vlasspinnen en linnenweven het hoofdmiddel van bestaan voor de landlieden in de landdrostambten Hannover, Hildesheim, Lunenburg en Osnabrug. Het verschaft wel aan de helft der bevolking van de gansche provincie óf geheel óf grootendeels het noodige onderhoud, en vormt een gewichtigen tak van buitenlandschen handel. Belangrijk is hier ook de vervaardiging van ijzerwaren, van wollen en katoenen stoffen, als ook van leder. In het district Wies-baden (Nassau) werkt men slechts voor de noodzakelijkste behoeften van de landstreek zelve; Frankfort aan den Main met zijne fluweel-, zijde-, katoen- en metaalfabrieken maakt hier eene uitzondering. In het district Kassei (Hessen-Kassei) is het vervaardigen van linnen algemeen, en het Hessische lijnwaad een voornaam artikel van handel. De lakenfabrieken zijn insgelijks van belang, zoo ook de leerlooierijen, minder de katoenfabrieken. Hoogstgewichtig is heffabrikaat van koper-, ijzer- en staahvaren en van de vermaarde smeltkroezen.

In hot midden van Brandenburg vertoont hot fabriekwezen zich in al zijne levendigheid, en strekt zich aan de eene zijde naar Silezië, aan de andere zijde door Saksen en West/alen naar de Rijn-provincie uitj waar de nijverheid sedert vroege tijden zeer bloeit en een buitengewoon grooten omvang heeft. Hier zijn het hoofdzakelijk drie fabriek-streken , die de. opmerkzaamheid verdienen: aan de westzijde van den Rijn de stad Aken niet Duren, Eupen, Montjoie en Malmedy, waar de fijnste lakens vervaardigd worden, en de stad Crefeld met Gladbach, Rheidt, Grevenbroich, Viersen enz., waar zijde-, katoen- en linnenfabrieken bloeien; aan de oostzijde van den Rijn de steden Elberfeld en Barmen of het Wupperdal, dat met Solingen, hennep en andere plaatsen als het ware eene enkele stad van 4 vierkante geographische mijlen

-ocr page 336-

320

oppervlakte vormt, en -waar men allerlei fabrieken aantreft, doch vooral katoenspinnerijen en weverijen, uitmuntende ververijen en wereldberoemde metaalfabrieken. Eene gelijke bedrijvigheid als in het Wupper dal heerscht ook in de Ruhr- en Sieg-dalen, waar papiermolens, ijzer-, staal- en koper-, katoen- en zijde-fabrieken in vollen gang zijn. Minder levendig is het\' fabriekwezen in het regeerings-district Minden, waar Bielefeld met zijne van oudsher bekende linnenweverijen en bleekerijen bijzonder uitmunt; in het district Munster heeft men katoenweverijen. Do provincie Saksen neemt aan het vervaardigen van lakens, katoenen, leder en metaalwaren een zeer groot aandeel. Silezies hoofdtak van nijverheid is de linnenweverij; zeer gewichtig is ook aan den voet van het Reuzengebergte de vervaardiging van glas, dat met het Boheemsche in deugd en schoonheid kan wedijveren, alsmede de pottenbakkerijen van Buntzlau, die eene groote uitgebreidheid hebben. In Brandenburg vindt men bijna alle takken van nijverheid: lakens en andere wollen stollen, katoenen en zijden stoffen, leder en metaalwaren van alle soort worden hier, zoowel op het land als in de steden, vervaardigd; bovenal munt Berlijn uit, waar het fabriekwezen zeer ontwikkeld is.— De voornaamste suikerraffinaderijen worden in Brandenburg en in de Rijn-provincie aangetroffen; zij leveren eene groote hoeveelheid suiker, die echter ongeveer viermaal overtroffen wordt door die, welke de beet-wortelsuiker-fabrieken inzonderheid in de provinciën Saksen, Silezië en Brandenburg, en in Anhall en Brunswijk produceeren.

Vooral in Beieren is de bierbrouwerij zeer belangrijk; de voornaamste brouwerijen vindt men te Munch en. Regensburg, Augsburg, an Neurenberg. Doch ook elders wordt deze tak van nijverheid gedreven; zooals te Berlijn, Breslau, Dantzig, Dortmund, Erfurt, Kassei, Goslar, Dresden, Brunswijk, Ulm, Straatsburg, in Thuringen en den Elzas. Het ge-heele rijk telt meer dan 20000 bierbrouwerijen. Stokerijen van gedistilleerd, omstreeks 30000 in getal, zijn vooral in do provinciën Brandenburg, Posen, Saksen en Silezië, in Beieren, Wurtemberg en Hamburg.

Tabaksfabrieken vindt men vooral te Bremen, Hamburg, Berlijn, Maagdenburg, Minden, Keulen, Frankfort aan den Main, Hannover, Kassei, Hanau, Leipzig en Dresden en in Baden, Hessen en Rijn-Beieren.

In het Koninkrijk Saksen en de Thuringsche staten heeft, evenals in de aangrenzende Pruisische gewesten, de nijverheid eene aanzienlijke hoogte bereikt. Het genoemde Koninkrijk is een fabriekstaat bij uitnemendheid. De bearbeiding van het vlas is daar de oudste tak van nijverheid, en staat met betrekking tot damast en beddetijk op een zeer hoogen trap van volmaaktheid. Gewichtiger is de vervaardiging van lakens en wollen stoffen; het gewichtigst echter zijn de katoen fabrieken, die in het Ertsgebergte zeer talrijk zijn, en in de groote steden aan eene menigte menschen het levensonderhoud verschaffen; de belangrijkste dezer fabrieken zijn te Chemnitz en te PUrnen. Aan de spinnerijen en weverijen slniten zich katoendrukkerijen aan, die in den laatsten tijd voor Saksen een zeer voorname tak van nijverheid geworden zijn.

De nijverheid is, gelijk reeds opgemerkt is, ook buitengewoon ontwikkeld in Heuss, Schwarzburg en de kleinere Saksische staten. De eerst-

-ocr page 337-

321

genoemde landen vervaardigen wollen en katoenen stoffen. Belangrijk zijn de kousenfabrieken van de Weimarsche stad Apolda, bekend de katoenen van Sakse?i-Gotha, het glas van Coburg, het met het Neurenberg sche wedijverende speelgoed van Coburg en Meiningen, alsmede de ijzerwaren en messen van het dorp Buhla in Saksen-Eisenach.

In de overige staten wordt de fabriek-nij verheid wel niet verwaarloosd, doch dienen hare voortbrengselen hoofdzakelijk voor binnenlandsch gebruik en worden weinig of in het geheel niet uitgevoerd, terwijl deze of gene staat somtijds ook verplicht is buitenslands fabriekwaren voor zijne behoeften aan te koopen. Dit is het geval met Beieren ten opzichte van fijne lakens, katoenen stoffen en fijne linnens, dewijl deze takken van het fabriekwezen aldaar in het geheel niet ontwikkeld zijn. Met uitzondering van eenige fabrieken van wollen stoffen heeft dit Koninkrijk als voorname takken van nijverheid, die ook voor het buitenland gewichtig zijn, weinig meer dan de bovenvermelde bierbrouwerijen en distilleerderijen, liet Neurenberger speelgoed verschaft een uitge-breiden handel. Leerlooierijen en pottenbakkerijen zijn niet onaanzienlijk, terwijl vele ijzerwaren, in het bijzonder naalden en spelden , uitgevoerd worden. De mathematische en optische werktuigen, die te Mmchen en Benedictbeuern vervaardigd worden, zijn wereldberoemd. Men heeft er ook beetwortelsuikerfabrieken.

De fabrieken van Wurtemberg werken hoofdzakelijk voor het Rijk zelf, en leveren voor den uitvoer alleen grove ijzer- en houtwaren, een weinig leder en eenige andere weinig beteekenende voorwarpen.

In Baden vindt men fabrieken van linnen, wollen en katoenen stoffen, leder, aardewerk, metaal en galanterie-waren, ook glas, welke niet uitsluitend voor eigen behoeften dienen; de in het Badensche Schwarzwald vervaardigde houten uurwerken zijn een veel gezocht artikel van handel.

In het Groot-Hertogdom Hessen munt de provincie Starkenburg door menigvuldige fabriekwaren uit, bijzonder leer, papier, lakens en wollen stoffen, hout- en verlakte blikwaren; dezelfde goederen levert ook min of meer de provincie Opper-Hessen, welke zich sedert eenigen tijd mede op het vervaardigen van katoenen stoffen toelegt.

In Mecklenburg, waar landbouw en veeteelt zulkë groote vorderingen gemaakt hebben, is de nijverheid zeer ten achteren. Voor Oldenburg, Brunswijk en Lippe zijn de linnenweverijen van veel gewicht; voor Brunswijk ook de beetwortelsuikerfabrieken. Waldeck heeft geen fabrieken van aanbelang. Behalve door het vervaardigen van ijzerwaren in den Bernburgschen Harlz en zijne 35 beetwortelsuikerfabrieken (1871) neemt Anhalt slechts weinig deel aan de nijverheid.

Hamburg spreidt eene groote bedrijvigheid in het fabriekwezen in zijn geheelen omvang ten toon, voornamelijk in suikerraffinaderijen en tabaks- en sigarenfabrieken. Het wordt hierin, ofschoon van verre, nagevolgd door Bremen. Sedert Lubek in het Tolverbond is opgenomen, begint het fabriekwezen ook aldaar vorderingen te maken.

In Ëlzas-Lolharingen bloeien de katoenfabrieken. Straatsburg, Mühl hausen en Metz zijn er de voornaamste fabrieksteden.

1. 21.

-ocr page 338-

322

De handel van Duitschland stond voorheen geenszins in verhouding tot den rijkdom der voortbrengselen van den grond en de bloeiende, nijverheid der inwoners, en wel tengevolge van de verbrokkeling in vele, deels kleine staten en het vroeger gevolgde afzonderingsstelsel der grootere rijken, door het vormen van tolliniën tegen de kleinere, soms geheel door hen ingesloten staten. Het nadeel, dat hieruit voor de bevolking ontstond, is echter allengs verdwenen door het stichten van het Pruisisch-Duitsche Tolverbond in 1828, dat door het vormen van een gemeenschappelijk tolstelsel en de verdeeling dor daaruit voortvloeiende inkomsten in evenredigheid met de bevolking, het onderling handelsverkeer zeer bevorderde. Aanvankelijk namen slechts enkele staten aan dit Tolverbond deel; langzamerhand echter vermeerderde hun aantal, en reeds in 1851 waren, met uitzondering van de Oostenrijksche handen, lAechtenslein, Holstein, Mecklenburg, Limburg, Hamburg, Lubek en Bremen al de Duitsche staten en do niet-Duitsche provinciën van Pruisen [Pruisen en Posen) in het Tolverbond opgenomen.

Volgens de Rijks-constitutie van 1G April 1871 vormt het Duitsche Rijk thans één Tol- en Handelsgebied, omgeven door eene gemeenschappelijke tolgrens. Hiervan zijn slechts uitgezonderd enkele kleine gedeelten (waaronder de stad Altond), die wegens hunne ligging tot insluiting binnen de tolgrens niet geschikt zijn. Evenzoo blijven de vrije steden Hamburg en Bremen als vrijhavens buiten de gemeenschappelijke tolgrens, totdat zij verlangen in het Tolgebied te worden opgenomen. Daarentegen is het Groot-Hertogdom Luxemburg, dat sedert 1842 tot het Pruisische Tolverbond behoorde, ofschoon geen deel van het Duitsche Rijk uitmakende, in het Duitsche Tol- en Handelsgebied opgenomen.

Volgens de thans bestaande bepalingen kunnen alle handelswaren van den eenen in den anderen Bondsstaat ingevoerd, en in den Jaatsten slechts in zooverre aan een inkomend recht onderworpen wordan als aldaar van gelijksoortige inheemsche voortbrengselen eene binnenland-sche belasting geheven wordt. Het Rijk heeft uitsluitend de wetgeving over het gezamenlijke tolstelsel, over de belasting van de in hetBonds-gebied gewonnen tabak on zout, het daarbinnen bereide gedistilleerd en bier, en de uit beetwortels of andere inlandsche voortbrengselen vervaardigde suiker en stroop. In Beieren, Wartemberg en Baden is echter de belasting van binnenlandsch gedistilleerd en bier aan de bijzondere wetgeving dier staten overgelaten, en komt ten hunnen bate. — De opbrengst der Rijkstollen en der andere aan de Rijkswetgeving onderworpen belastingen komen ten voordeele van \'s Rijks schatkist.

De voornaamste handelstad van het Duitsche Rijk niet alleen, maar van het geheele vasteland van Europa, zoowel ten opzichte van zeeals landhandel, is Hamburg (met Cuxhaven). Daarop volgen Bremen (met Bremerhaven) en Lubek (met Travemünde).

Behalve deze vrije steden zijn Pruisen, Mecklenburg-Schwerin en Oldenburg de eenige Duitsche staten, die aan de zeevaart kunnen deelnemen.

De zeehavens van Pruisen zijn, van het oosten naar het westen; Memel, Koningsbergen (met de voorhaven Pillau), Elbing, Dantzig ^ Stolpenmünde, Rügenwalde, Colberg, Stettin (met de voorhaven Swinem\'ünde),

-ocr page 339-

323

Wolgast, Greifswald, Strualsond, Kiel, Sleeuw ijk, Altona, Stade cn Emden;—van Mecklenburg-Schwerin: Rostock (met de voorhaven PVar-nemünde) en Wïsmarj — van Oldenburg: de vrijhaven Brake.

De opmerkelijkste handelsteden in het binnenland zijn, in Pruisen; Berlijn, het middelpunt van den handel der geheele monarchie, Bres-Urn, het middelpunt van den Silezischen handel, Keulen , de voornaamste handelstad in Rijnland, Maagdenburg, hot middelpunt van het verkeer langs de Elbe en van dat tusschen het oosten en westen van den staat, Frankfort aan den Main, Kassei, Frankfort aan de Oder, Aken, Coblenz, Elberfeld en Dusseldorp; — in Saksen: Leipzig en Chemnitz j — in Bruns-wijk; Brunswijk; — in Hessen; Mentz en Offenbach; — in Baden : Maun-heim; in Wurtemberg: Ulm; — in Beieren: Munchen, Wurtzburg, Neurenberg on Augsburg; — in Elzas-Lotharingen: Straatsburg ew Mühlhausen.

De gewichtigste missen of jaarmarkten worden gehouden te Leipzig, Frankfort aan den Main en Brunswijk.

De belangrijkste artikelen van uitvoer zijn paarden, rundvee en schapen, granen cn meel, vlas, linnen en garen, wol, laken en andere wollen stoffen, katoenen en zijden stoffen, wijn, ooft, zout, ijzer, zink, steenkolen, ijzer- en koperwaren, was, leder, glas, porselein, velerlei houtwerk, snuisterijen en speelgoed. Zeer gewichtig is ook de boekhandel. Ingevoerd worden hoofdzakelijk de Oost- en Westindische voortbrengselen, mode- en galanterie-waren, zijde en katoen.

Officieele bescheiden omtrent de waarde van den in- en uitvoer van het Dnitscho Tolgebied ontbreken. Voor het jaar \'1877 wordt die van den invoer op 3877, die van den uitvoer op 2775,3, millioen Mark berekend.

Onder deze sommen is de waarde van den in- en uitvoer, zoo van de zee- als landzijde, der vrije steden Hamburg en Bremen, die, gelijk gezegd is, niet in het Tolgebied zijn opgenomen, niet medegerekend. Voor Hamburg bedroeg die van den invoer in 1878 ongeveer 2000 millioen Mark : over den uitvoer ontbreken de noodige gegevens. Voor Bremen bedroeg do waarde van den invoer in 1878 ruim 441,2 millioen , die van don uitvoer 431 millioen Mark.

De Duitsche handelsvloot telde in 1878 4805 schepen, nietende l 117 935 ton, waaronder 330 stoomvaartuigen, metende 183 379 ton.

§ 15. ONDERWIJS, WETENSCHAPPELIJKE EN ANDERE NUTTIGE INRICHTINGEN.

Het volksonderwijs heeft zijne grootste hoogte bereikt in het Koninkrijk Saksen en de Thuringsohe Staten, die met de Pruisische provinciën Saksen en Brandenburg liet middelpunt der beschaving van geheel Duitschland zijn.

De mate van beschaving in de verschillende deelen van het Koninkrijk Pruisen kan eenigszins opgemaakt worden uit den graad van ontwikkeling van hen, die in den militairen dienst treden. Zoo waren van do lichting van 1874—1875 over hot algemeen 3 a 4 van de 100 dienstplichtigen van allo schoolonderwijs verstoken gebleven, en wel in do provinciën Pruisen 12,49, Brandenburg 1,0, Pommeren 2,3, Posen 18,9, Silezië 5,10, Saksen 0,01, Hannover 1,09, West falen 1,79, Hessen-Nassau

-ocr page 340-

324

1,03, Rijn-Pruisen 1,23, Hokemollern 0,4, het Jahde-gebied 0, Lauenburg 1,93 en Sleeswijk-Holstein 0,98 ten honderd.

Het Duitsche Rijk (zonder Elzas-Lolharingen) bezit omstreeks 60000 volksscholen, waarin ongeveer 6 000 000 kinderen onderricht ontvangen. Op iedere 1000 inwoners heeft men een gemiddeld aantal van omstreeks 150 leerlingen der lagere scholen. Dit aantal worAt\'m Brwiswijk, An-halt, Oldenburg, Saksen en Thuringen aanzienlijk overschreden (op de 1000 inwoners 175—160 scholieren), in daarentegen (op de

1000 inw. 121 scholieren) en in Beieren (op de 1000 inw. 126 scholieren) op verre na niet bereikt. Van de volksscholen behooren er ruim 34000, met 3 650 000 leerlingen, tot het Koninkrijk Pruisen. In 1870 vond men in het Duitsche Rijk 190 kweekscholen voor onderwijzers, waarvan 128 in Pruisen.

Het lager onderwijs is verplicht; de schoolplichtige leeftijd is van het 6de tot het 14de (in Anhalt voor jongens tot het voleindigde 15de) levensjaar. In Pruisen en andere staten bestaan naast de eigenlijke volksscholen ook Zondags- of herhalingsscholen, wier bezoek in Beieren, Wurtemberg en Baden verplicht is voor hen, die geen ander onderwijs genieten.

Ter voorbereiding tot de lessen aan de Universiteiten dienen de Gymnasiën, ProgymnasiënenLatijnsche scholen; voor het middelbaar onderwijs heeft men Real-enHoogere Burgerscholen. In 1872 waren deze gezamenlijke inrichtingen 832 in getal, en werden zij door 180 000 leerlingen bezocht. Tot het Koninkrijk Pruisen behoorden er 397 met 101 960 leerlingen.

Het Duitsche Rijk bezit 21 Universiteiten of Hoogescholen.en wel 10 in Pruisen: te Berlijn, Bonn, Breslau, Halle, Göttingen, Koningsbergen, Greifswald, Marburg, Munster en Kiel; — 3 in Beieren: te Munchen, Wurzburg en Erlangen; — 2 in Baden: te Heidelberg en Freiburg; — 1 in Saksen; te Leipzig.—1 in Wurtemberg: te Tü-bingen; — 1 in Saksen-Wei ra ar: te Jena; — 1 in het Groot-Hertogdom Hessen: te Giessen; — 1 in Mecklenburg-Schwerin: te Rostock, en 1 in E1 zas-L oth aringen: te Straatsburg. — In het win-ter-halfjaar 1873—1874 bedroeg aan de gezamenlijke universiteiten (Straatsburg uitgezonderd) het aantal Hoogleeraren en Leeraars 1G04, dat der studenten 15417. De raeestbezochte Hoogeschool was die van Berlijn met 175 Leeraars en 3573 studenten, daarna die van Leipzig met 135 Leeraars en 2032 studenten; de minstbezochte die van Rostock met 36 Leeraars en 135 studenten. — Iedere Universiteit bevat 4 faculteiten, de godgeleerde, rechtsgeleerde, geneeskundige en philosophi-sche. De godgeleerde faculteit is te Breslau, Bonn en Tubingen dubbel, namelijk Catholiek en Evangelisch; te Munchen, Wurtzhurg en Freiburg alleen Catholiek; aan de andere Universiteiten Evangelisch. Te Munchen, Wurtzburg en Tubingen bestaat bovendien eene staathuishoudkundige, en te Tubingen ook eene natuurwetenschappelijke faculteit.

Bovendien heeft Pruisen voor de Catholieke godgeleerdheid en philosophic de Academie te Munster (met 20 Leeraars en 460 studenten in 1872), het Lyceum Hosianum te Braansberg en het Semina-

-ocr page 341-

325

rium Theodosianuni te Paderhorn. Verder hebben Pruisen, Beieren, Wurtemberg, Baden, Elzas-Lotharingen en Hessen Priester-se-rainariën; Wittenberg, Hannover, Loccum en Herhorn in Pruisen, Munchen in Beieren, Friedberg in Hessen en Wolfenbuttel in Brunswijk Evangelische Seminariën, m Gnadenfeld\'m Pruisisch Silezië een Seminarie voor Hernhutters. Een Israëlietisch-Godgeleerd Seminarie vindt men te Breslau.

De Polytechnische scholen zijn 10 in getal, waarvan er 4 in Pruisen gevonden worden, namelijk de Academie voor b ou wku n de en de Academie voor industrie (voor werktuigkunde en het ingenieursvak, scheikunde, mijnwezen en scheepsbouw), beide te Berlijn, benevens de Polytechnische scholen te Hannover en te Aken. De 6 andere zijn te Munchen, Dresden, Stuttgart, Carlsruhe, Darmstadt en Brunswijk (Collegium Carolinum). In 1872 bedroeg het aantal Leeraars aan deze inrichtingen 360, dat der leerlingen 4500.

Voor de vorming tot een of ander bepaald vak of beroep is door een groot aantal bijzondere kweekscholen uitmuntend gezorgd; geen vak is hierbij verwaarloosd.

Aan de bevordering van wetenschappen, letteren en schoone kunsten wordt bijna nergens meer zorg besteed dan in Pruisen. Berlijn, het middelpunt der geleerdheid, bezit vele wetenschappelijke inrichtingen en kunstverzamelingen van allerlei soort (de Koninklijke Academie van wetenschappen, de Koninklijke Academie voor kunsten, de Koninklijke Bibliotheek met 600 000 boekdeelen en 10000 handschriften, de Sterrenwacht en den Kruidtuin der Universiteit, het Kunstmuseum enz.); doch ook in de Academie-steden, zoowel als in de groote en zelfs in vele kleine steden, vindt men inrichtingen, die de bevordering van kennis ten doel hebben. Bijzondere vermelding verdienen de Koninklijke Maatschappij van wetenschappen te Göttingen, het Academisch Museum aldaar, eene der rijkste verzamelingen van natuurlijke historie en zeldzaamheden, en de Bibliotheek van de in de stad gevestigde Universiteit, de meest volledige voor de nieuwere letterkunde.

Doch niet alleen Pruisen, ook andere Duitsche staten nemen een ijverig deel aan de beoefening en verbreiding van. kennis en kunst. Te dezen opzichte munt vooral Munchen uit met zijne Koninklijke Academie van wetenschappen en die van beeldende kunsten, zijn Naturaliën-kabi-net, de Glyptotheek of Museum van antieke kunstwerken en de Staatsbibliotheek, welke in rijkdom van boeken en handschriften met die te Berlijn wedijvert. Opmerking verdienen ook de Koninklijke Bibliotheek te Dresden, de Koninklijke Bibliotheek te Stuttgart, met de rijkste verzameling van bijbeluitgaven, de Openbare Boekerij te Jena en de Geo-graphische Instituten te Got ha en te Weimar.

§ 16. VERDEDIGINQSLINIËN, VESTINGEN.

Het aan Frankrijk grenzende gedeelte van het Duitsche Rijk, namelijk Elzas-Lotharingen, is door den Rijn van het Groot-Hertogdom Baden gescheiden en heeft op korten afstand van die rivier de vestingen

-ocr page 342-

326

Nieuw-Breisach en Straatsburg (\'). Voorwaarts van den Rijn strekken zich de Vogesen (met hunne voortzetting het Hardl-gehergle in Rijn-Beieren) uit, met de vesting Bitsch. Vlak aan de Fransche grenzen liggen de .vestingen Metz, aan den rechteroever der Moezel (omgeven door een kring van forten, en met versterkingen aan den spoorwegbrug over de Moezel bij Longevilles, liet snijpunt der spoorwegen Metz—Pagny, Metz —Diedenhove en Metz—Aman Villers), en Dieden hove [Thionville), aan den linkeroever derzelfde rivier.

Ten noorden van Elzns-Lotharingen ligt de vesting Saarlouis, in Rijn-Pruisen aan den linkeroever van de Saar (met een bruggehoofd aan den rechteroever).

Langs den Rijn, de hoofdverdedigingslinie van het Duitsche Rijk tegen Frankrijk, vindt men, behalve de reeds genoemde in den Elzas, de volgende vestingen: Rastadt, in Baden aan de Murg, die een weinig lager haren mond heeft; — Mentz (Mainz) in Hessen aan den linkeroever van den Rijn (met eene citadel aan de zuidzijde der stad, het versterkte Gastel en het fort Montebello aan den rechteroever, alsmede de St. Petersschans op een eiland, gevormd door den Rijn en Main)- — de Pruisische vestingen in Rijnland, namelijk Cob 1 enz aan den linkeroever, aan do samenvloeiing van Moezel en Rijn (met het vlak tegenover de stad op een 250 meter hoogen berg gelegen Ehrenbreitstein aan den rechteroever; benevens den Karthuizerberg, waartoe de forten Alexander en Constant jn behooren, en den Petersberg, bekend onder den naam van Vesting Keizer Frans, op don linker-, alsmede de werken op de Pfaff en dorfer-hu og te op den rechteroever); K e u 1 e n, aan den linker- met het versterkte Deulz aan den rechteroever; do versterking van de spoorwegbrug bij het dorp Hamm, boven Dussel-dorp; Wezel, aan den rechteroever van den Rijn en den moid der Lippe (met eene citadel aan de zuidzijde der stad, het fort Blücher aan den linkeroever, benevens een versterkt eiland inden R/jn zei ven).

Achter den R/jn vindt men het Schwarzwald met het Odenwald, en meer noordwaarts het Oost-Nederrijnsohe Bergland.

In het noordwesten bieden de Lippe, hot Kanaal van Maxhafen en de Eems aan den kant- der Nederlanden eene goede verdedigingslinie aan, en is het voorliggend terrein in Hannover hier en daar moerassig. Tusschen den Rijn en de Eems aan de eene en de IVerra en Wezer aan de andere zijde, en vanhier tot de Elbe is Noord-Duitschland door vele moerassen, riviertjes, kanalen en bosschen doorsneden, waardoor de bewegingen van groote legerafdeelingen behalve langs de kunst-

(\') De vestingen in Duitschland worden naar hare grootte, bewapening, bezetting en beteekenis in drie klassen verdeeld;

Vestingen met bewapening van den Isten rang: Straatsburg, Rastadt, Mainz. Metz, Coblenz met Ehrenbreitstein, Keulen, Wezel, Ulm, Maagdenburg. Glogau, Neisse, Cüstrin, Spandau, Thorn, Posen, Dantzig en Königsberg.

Vestingen met bewapening van den 2den rang: Neu-Breisach, Diedenhove, Bitsch, Saarlouis, Torgau, Königstein, Glatz, Marienburg en Boven.

Kustversterkingen : Wilhelmshaven, Friedrichsort, Pillau , Memel. de sterkten bij Colberg, Swinemünde, Straalsond, Sonderburg en de monden van de Elbe en de Wezer.

-ocr page 343-

327

wegen zeer bemoeilijkt worden. Middel-Duitschland is een bergachtig doorsneden hoogland, dat vele goede stellingen aanbiedt. Niet minder beletselen heeft het terrein tusschen de Elbe en Oder met zijne vele rivieren, meren en moerassen.

Aan den mond van do Wezer vindt men in Hannover het fort Wilhelm, bij Bremerhaven.

De Elbe wordt verdedigd door de volgende vestingen: Königstein, aan den linkeroever, in het Koninkrijk Saksen, op eene 700 M. hoogc rots aan den voet van het Ertsgebergte;—Tor ga u, aan den linkeroever, in do provincie Saksen (met een bruggehoofd aan de rechterzijde, en het fort Hartenfels in do stad); — Maagdenburg, aan de beide oevers, mede in de provincie Saksen (met eene citadel en het bruggehoofd de Torenschans aan de oostzijde, de Sterrenschans en het fort Scharnhorst aan de zuidzijde der stad).

Niet verre ten westen van Berlijn ligt in Brandenburg aan den rechteroever der Havel, tegenover den mond van de Spree, de vesting S pand au (met eene citadel op een eilandje van de Havel) als centraalpunt der legeruitrusting en bewapening en toevluchtsoord voor kassen enz. van Berlijn.

Langs de Noordzee vindt men versterkingen aan de Jade-golf (Wilhelm shaven), aan den mond van de Wezer {met hot reeds genoemde fort Wilhelm) en aan dien van de Elbe.

In de Oostzee ligt nabij de kust van Sleeswijk het eiland Alsen met de versterkingen Sonderburg-Düppel; zuidwaarts daarvan aan den ingang der Golf van Kiel het fort Friedrichsort, nabij den mond van het Sleeswijk-Holsteinsche Kanaal, en de havenversterking van Kiel.

De Oostelijke provinciën van het Koninkrijk Pruisen hebben in het noorden de Oostzee tot natuurlijke grens, en zijn aldaar versterkt door de volgende vestingen: Straalsond, aan de Gelln j — S w i n e m ü n d e, aan den mond der Swine, op het eiland Usedomj — Colberg, aan den mond der Persante, \'/4 uur van de zee (de buitenwerken strekken zich oostwaarts tot aan den Wolfsberg, en vanhier tot aan de haven van Münde uit, die door schansen verdedigd wordt);— Dantzig, aan den linkeroever der Oude Weichsel en aan de beide oevers der Mottlau, die hier (L.) in do Weichsel valt; (ten westen der stad vindt men de versterkte Bisschnfsberg, Hagelsberg en Zigankaberg, waarop eene rij van werken tot aan het Neu-Fahrwasser volgt, aan welks rechteroever het fort Weichselmünde ligt, dat de reede en den mond der rivier beschermt); — Pill au, op eene kleine landtong aan den ingang van het Friesche Huff; — K oningsbergen (Königsberg) aan de beide oevers van den Pregel: — Memel, aan de noordzijde en den ingang van het Kurische Haff.

Aan de oostzijde heeft het Koninkrijk Pruisen tegen Rusland geene natuurlijke grenzen; doch uitgestrekte wouden, moerassen, kleine meren en eene menigte riviertjes maken den toegang moeielijk. Behalve de straks genoemde vestingen M e m e 1 en K 0 n i n g s b e r g e n, vindt men hier zuidoostwaarts van laatstvermelde stad het versterkte Lötzen Boyen-vesting), aan noordzijde van het Leventiner-rneer.

-ocr page 344-

In de tweede linie biedt de Weichsel, aan haren rechteroever verstrekt door Thorn en Marienburg (aan de Nog at, bl. 302), en verder noordwaarts door het reeds genoemde Dantzig, eene goede verdedigingslinie aan; zij is echter van ondergeschikt belang, dewijl Rusland het midden van haren loop bezit, en haar uit Polen kan omtrekken. Zuidwestwaarts van Thorn ligt nabij de Poolsche grenzen, aan de beide oevers der Wartha, de vesting Posen (met eene citadel en het fort Wyniary aan den linkeroever).

Van veel gewicht tegen een aanval van do oostzijde is de Oder, welke aan den linkeroever beschermd wordt door de vesting Gross-Glogau (met een bruggehoofd aan den rechteroever), aan de rechterzijde door Cüstrin, aan den mond der Wartha.

Tegen Moravië heeft de provincie Silezie geene natuurlijke grenzen, maar wel tegen Bohemen, waarvan het door het Glatzer-, Schweidnit-zer-, Reuzen- en Lausitzer-gebergte gescheiden is. Hier vindt men de vestingen N eis se, aan den rechteroever der rivier van dien naam (met het fort Pruisen aan den linkeroever), G1 a t z , aan de beide oevers der Neisse, en het bovenvermelde Gross-Glogau aan de Oder.

Het Koninkrijk Saksen is van Bohemen door het Lausitzer- en Ertsgebergte gescheiden, en heeft slechts ééne vesting, hot reedsgenoemde, aan de Elbe gelegen Konigstein.

Het Koninkrijk Beieren heeft in het oosten tegen Bohemen het Bohemerwoud, en tegen Oostenrijk een klein deel van den Dmiau benevens den Inn met de Saltza tot natuurlijke grenzen. In het zuiden wordt het, althans grootendeels, door de Allgauer-Alpen van Tyrol gescheiden.

Wurtemberg en Baden worden in het zuiden gedekt door de onzijdigheid van Zwitserland, waarvan zij grootendeels door het Mee\'- van Constanz en den Rijn gescheiden zijn.

De Donau, die door het zuiden van Duitsche Rijk stroomt, wordt in Wurtemberg beschermd door de vesting Ulm aan zijn linkeroever.

§ 17. KRIJGSWEZEN.

Ieder Duitscher is weerplichtig en kan zich in het vervullen van dien plicht niet doen vervangen.

De gewapende m a c h t bestaat uit het leger, de marine enden landstorm. Het leger wordt verdeeld in het staande leger en de landweer; de marine in de vloot en de zeeweer. De gezamenlijke zeemansbevolking is van den dienst in het leger tc lande vrijgesteld en daarentegen tot dien in de Rijksmarine verplicht.

De weerplichtigheid duurt van het voleindigde 47de tot het voleindigde 42ste levensjaar. Gedurende dezen tijd is ieder weerplichtige 12 jaren lang dienstplichtig in het leger of bij de marine.

Volgens de wet van 12 Februari 1875 behooren alle weerplichtigen, die niet bij het leger of bij de marine zijn ingedeeld, tot den landstorm. Deze komt alleen onder de wapenen, wanneer deelen van het rijksgebied door een vijandelijken inval getroffen of bedreigd worden. Deze

-ocr page 345-

329

wet is ook voor Beieren var; kracht ingevolge de bepalingen van het verdrag van 23 Nov. 1870; zij is niet van toepassing op de vóór 1 Januari 1851 geboren Elzas-Lotharingers.

Ieder Duitscher behoort 7 jaren lang, inden regel van zijn voleindigde 20ste levensjaar tot aan het begin van zijn 28ste, tot het staande leger of de vloot, en wel de drie eerste jaren tot het actieve leger of den actieven zeedienst, de vier laatste jaren tot de reserve. De daarop volgende dienstplichtigheid bij de land- en zeeweer duurt 5 jaren.

Het vrijwillig in militairen dienst treden staat lederen jongeling, die den leeftijd van 17 jaren bereikt heeft, vrij. Jonge menschen, die blijken geven van de vereischte kunde te bezitten , en gedurende hun diensttijd zich op eigen kosten kleeden, uitrusten en onderhouden, worden reeds na één jaar dienst in het actieve leger bij de reserve overgeplaatst (éénjarige vrijwilligers). Jonge zeelieden van beroep en machinisten, die eene zekere mate van beschaving en kennis bezitten, voldoen aan hunne dienstplichtigheid bij de actieve marine door éénjarigen vrijwilligen dienst, zonder dat zij daarom gehouden zijn zich op eigen kosten te kleeden en te -voeden. Naarmate van hunne kennis en geschiktheid kunnen de éénjarige vrijwilligers tot officieren van de reserve en van de land- en zeeweer bestemd worden.

De Pruisische militaire wetgeving is op het geheele Duitsche Rijk toepasselijk. Tot nadere regeling behoudt echter Wurtemberg zijne eigene militaire strafwetten, en Beieren zijne militaire wetgeving, met uitzondering van de bepalingen der Rijksconstitutie ten opzichte van weerplicht en diensttijd.

De gezamenlijke landmacht van het Rijk vormt een eenig leger, dat in tijd van oorlog, en (met uitzondering van de Beiersche troepen) ook in tijd van vrede onder de bevelen van den Keizer staat. Alle Duitsche troepen zijn daarom onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan den Keizer verschuldigd; de Beiersche troepen echter alleen in tijd van oorlog. Met uitzondering van Beieren worden de commandeerende Officieren van ieder contingent, evenals de Officieren, die meer dan één contingent aanvoeren, benevens alle Vestingcommandanten lt;,loor den Keizer benoemd. Bij de benoeming van Generaals is zijne toestemming noodig. De andere Officieren (in Beieren alle Officieren) worden door de Bonds-vorsten of de regeeringen der vrije steden aangesteld, in zooverre zij van dit recht door aangegane overeenkomsten (conventies) niet hebben afgezien. De Bondsvorsten zijn Chefs van al de tot hun gebied behoo-rendc troepen.

De Keizer heeft het recht binnen het Rijk vestingen aan te leggen; in Wurtemberg echter in overleg, en in Beieren in overeenstemming met den Koning. Wanneer de openbare veiligheid bedreigd wordt, kan de Keizer elk deel van het Rijksgebied in staat van beleg verklaren.

De sterkte van het Rijksleger op voet van vrede wordt bij de wet vastgesteld. Het aantal jaarlijks in dienst te stellen recruten bedraagt ongeveer 130 000 man.

Het Duitsche Rijksleger bevat de volgende contingenten.

-ocr page 346-

330

1. Het Koninklijk Pruisische leger. Hierin zijn de dienstplichtigenvan Oldenburg , Schioarzburg-Sondershausen, Lippe, Schaumburg-Lippe, Waldeck, Lubek, Bremen en Hamburg ingedeeld, daar deze staten van het stellen van een eigen contingent afgezien en de militaire regeling geheel aan Pruisen overgegeven hebben.

2. De contingenten van Baden, Mecklenburg-Sch\\verin, Meckl enburg-Strel itz. Hessen, Saks en-Weimar, Saksen-Meiningen, Saksen-Coburg-Gotha, Saksen-A Itenburg, Schwarzburg-Rudolstad, Reuss en Anhalt, die niet het Pruisische leger ten nauwste verbonden zijn, en wier officieren, portépée-vaandrigs, artsen en militaire beambten door den Keizer benoemd worden. — Het contingent van Baden vormtéén afzonderlijk legerkorps, dat van Hessen eene afzonderlijke divisie, beide verbonden met het Pruisische leger. De contingenten van de andere genoemde staten zijn in eigene infanterie-regimenten geformeerd; de voor cavalerie en speciale wapens geschikte weerplichtigen uit deze staten volbrengen hun dienst in Pruisische troepen-afdeelingen.

3. Het contingent van het Hertogdom Brunswijk.

4. Het Koninklijk Saksische contingent, dat een afzonderlijk legerkorps vormt.

5. Het Koninklijk Wurtemhergsche contingen t, dat eveneens een afzonderlijk legerkorps uitmaakt.

6. Het Koninklijk Beierse he leger, een op zichzelf staand deel van het Duitsche leger, mot een eigen beheer, onder het opperbevel van den Koning van Beieren.

De onder i, 2 en 3 opgegeven contingenten worden in de volgende opgaven bij het Pruisische leger gerangschikt.

De formatie van het staande leger is als volgt:

1. Infanterie, 148 regimenten en 26 jager-bataljons. Er bestaan 9 Pruisische Garde-regimenten (4 Garde-reg. te voet, 4 Grenadier-reg,, en 1 Fuselier-reg.), 139 Linie-regimenten, namelijk: 10G Pruisische (16 Grenadier-reg., 12 Fuselier-reg. , 78 Inf.-reg.), 16 Beiersche (1 Lijf-In-fanterie-reg., 15Inf. reg.), 9 Saksische (1 Lijfgarde-reg., 1 Garde-reg., 1 Fuselier-reg. en 6 Inf.-reg.), 8 Wurtembergsche (2 Garde-reg. , en 6 Inf.-reg.), — en 26 Jager-bataljons, namelijk: 14 Pruisische (1 Garde-Jager-bat., 1 Garde-scherpschutters-bat., en 12 Jager-bat.), 10 Beiersche en 2 Saksische. Ieder Infanterie-regiment telt 3 bataljons (het 116de slechts 2), van 4 compagnieën; van 5 der garderegimenten zijn de bataljons op voet van vrede sterk 22 officieren en 661 man, van de overige regimenten 18 officieren en 549 man; op voet van oorlog telt ieder bataljon 1052 man. Ieder jager- of scherpschutters-bataljon, 4 compagnieën sterk, telt op voet van vrede 571, op voet, van oorlog 1052 man. Bovendien wordt in tijd van oorlog voor ieder Infanterie-regiment 1 Ersatz-bataljon (van 4 comp. en 1028 man, en 1 afdeeling werklieden van 212 man), voor ieder Jager-bataljon 1 Er-satz-compagnie (van 256, met eene afdeeling werklieden van 60 man) gevormd.

-ocr page 347-

331

2. Cavalerie, 93 regimenten, namelijk: 73 Pruisische (10 Kuras-sier-reg., te weten; ^ Reg. Lijfgarde, l Garde-Kurassier-reg. en 8 Ku-rassier-reg. — 20 Dragonder reg., te weten: 2 Garde-Dragonder-reg. 22 Dragonder-reg., 1 llessiscli Gardo-Dragonder-reg. en i Ht-ssisch Lijf-Dragonder-rcg. — 18 Huzaren-reg., to weten: 1 Garde-Huzaren-reg., 16 Huzaren-reg. en 1 Brunswijksch Huzaren-reg. — 19 Ulanen-reg., te weten: 3 Garde-Ulanen-reg., en 10 Ulanen-reg.);— 10 lieiersche, te weten: 2 Kurassier-reg., 0 Dragonder-reg, lichte ruiterij, en 2 Ulanen-reg.;

_ 0 Saksische, tc weten: 1 Garde-Ruiter-reg., 2 Huzaren-reg., 1 Karabi-

uier-reg. en 2 Ulanen-reg. — 4 Wurtembergsche, te weten: 2 Dragonder-reg. en 2 Ulanen-reg. Ieder Cavalerie-regiment telt 5 eskadrons, van welke het 5de bij hot uittrekken als Ersatz-eskadron achterblijft, in vrede 070, in oorlog 702 man (benevens één Ersatz-eskadron van 208 man en eene afdeeling werklieden van 00 man).

3. Art i lier ie, 30 regimenten Veld-ar ti 11 er ié, 13 regimenten en 3 bataljons Vesti ng-artiller ie (28 Pruisische, 2 Saksische, 2 Wurtembergsche en 4 Beiersche regimenten Veld-artillerie; 10 Pruisische, 1 Saksisch en 2 Beiersche regimenten Vesting-artillerie, en 2 Pruisische en 1 Wurtembergsch bataljon Vesting-artillerie). Bij het Gardekorps, het 1ste tot en met het 11de en bij het 10de en 17do (Beiersche) legerkorpsen zijn ieder twee regimenten Veld-artillerie ingedeeld, waarvan het eene drie afdeelingen ieder van 3, en het andere twee afdeelingen van 4 batterijen bevat; dat is dus bij ieder legerkorps 17 batterijen. Bij het 11de legerkorps behoort nog bovendien het Hessische regiment Veld-artillerie met twee afdeelingen ieder van 3 batterijen, zoodat dit legerkorps 23 batterijen telt. Bij het 12de (Saksische) legerkorps telt het eene regiment twee afdeelingen ieder van 4 en eene afdeeling van 2 batterijen, het andere regiment twee afdeelingen van 4 batterijen, in het geheel bij dit legerkorps dus 18 batterijen. Het 13de legerkorps (Wurtembergsche) telt één regiment van 14 batterijen; het 14de legerkorps twee regimenten ieder van twee afdeelingen elk van 4 batterijen, dus in het geheel 10 batterijen. Bij het 15de legerkorps is één regiment Veld-artillerie ingedeeld van 2 afdeelingen ieder van 4 batterijen. Het geheele aantal batterijen bedraagt dus 300, waarvan 45 rijdende; in tijd van vrede heeft iedere batterij -4, in tijd van oorlog 0 stukken. De sterkte eener batterij Veld-artillerie is op voet van vrede 104 man, in tijd van oorlog 108 man; die eener rijdende batterij 90 en 101 man. Elk regiment Veld-artillerie heeft daarenboven op voet van oorlog 1 munitie-colonne-afdeeling\'sterk 902 man; verder wordt bij elk regiment eene Ersatz-afdeeling van 2 batterijen en eene afdeeling werklieden gevormd.

De regimenten Vesting-artillerie tellen ieder 2 bataljons, elk van 4 compagnieën; in tijd van oorlog wordt het aantal compagnieën verdubbeld; de sterkte van eene compagnie is in vrede 123, in oorlog 209 man. In tijd van oorlog worden er bovendien door de Veld-artillerie-regimenten nog 54 reservebatterijen geformeerd, die als uitvalbatterijen in de vestingen dienst doen.

4. Pioniers, 20 bataljons (1 Garde-, 2 Spoorweg- en 13 andere Pruisische, 1 Saksisch, 1 Wurtembergsch en 2 Beiersche, waaronder

-ocr page 348-

332

begrepen i Spoorweg-comp.). De bataljons tellen ieder 4 compagnieën, behalve do Beiersche, die 5 compagnieën sterk zijn; de eerste zijn in tijd van vrede 521, de laatste 580 man sterk. In tijd van oorlog bestaat elk der 18 mobiele pionier-bataljons uit 3 compagnieën en de noodige pontoncolonnes, ter gezamenlijke sterkte voor ieder bataljon van 959 man; buitendien worden er nog 9 veld- en 6 reserve-v e 1 d-telegrafenafdeelingen gevormd. Elk pionier-bataljon krijgt buitendien in tijd van oorlog ééne Ersatz-compagnie van 218 man en ééne afdeeling werklieden van 59 man. Voor de bezettingstroepen worden daarenboven 48 vesting-pioniercompagnieën (36 Pruisische, 3 Saksische. 3 Wurtembergsche en 6 Beiersche) gevormd. Op voet van oorlog telt het spoorweg-bataljon in 12 compagnieën 2640 man.

5. Trein. In tijd van vrede bestaat de trein uit 18 bataljons (14 Pruisische, 1 Saksisch, 1 Wurtembergsch en 2 Beiersche) en 1 Hessische treincompagnie. Het garde- en het 2de treinbataljon tellen 3, de overige 2 compagnieën. Uit deze trein-compagnieën worden bij mobilisatie de noodige colonnes en detachementen gevormd.

De Landweer is alleen voor de Infanterie in bepaalde korpsen geformeerd; in oorlogstijd wordt ook (Beieren uitgezonderd) de landweer-manschap der Cavalerie, naargelang van de behoefte, in bijzondere korpsen (Reserve-Cavalerie-regimenten) ingedeeld, en uit landweermannen Reserve-jager-compagnieën — 1 voor ieder jager-bataljon — gevormd. De landweermannen der andere wapens treden bij mobilisatie in het staande leger.

De Landweer-infanterie bestaat uit 293 bataljons; namelijk 227 Pruisische (9 Garde-landweer-reg. en 97 Landweer-reg. elk van 2 bat., 1 Landweer-reg. van 1 bat., 3 reserve-landweer-reg. elk van 1 bat., en 11 res. landweer-bat.); 32 Beiersche; 17 Saksische en 17 Wurtembergsche.

Bij mobilisatie wordt uit de manschap der Landweer-infanterie de Ersatz voor do linie-infanterie en de reserve van het staande leger gevormd ; uit de oudste lichtingen der landweer en uit recruten werden in 1871 garnizoens-bataljons opgericht.— Wanneer een landweer-bataljon tot den dienst wordt gebezigd, wordt het verdeeld in 4 compagnieën , met eene volledige sterkte van 802 man (zonder de werklieden). In vredestijd zijn van de Landweer-infanterie slechts kleine kaders (dis-stricts-commando\'s) in dienst.

Het Duitsche Rijksleger heeft, met voorbijgang van de gendarmerie, in vrede eene sterkte van ruim 401 000, in oorlog van ruim 1 340 000 man. (\')

De troepen hebben volgens de organisatie de volgende sterkte.

(\') Door de Regeeringisbij den Bondsraad een voorstel ingediend om met 1 April 1881 de sterkte van het leger te vermeerderen met: 11 Reg. Infanterie (8 Pruisische, 2 Saksische en 1 Beiersch), 1 Reg. Veldartillerie (Pruisisch), 32 Veldbatterijen (24 Pruisische, 4 Beiersche, 2 Saksische en 2 Wurtembergsche), 1 Reg. Vesting-art. (Pruisisch) en 1 Bataljon Pioniers (Pruisisch). Het leger wordt daardoor op voet van vrede gebracht op 427 250 man, dat is 1 ten 100 van de bevolking.

-ocr page 349-

333

i. Staven...............

-1987

4

»

»

2. Infanterie

Linietroepen............

8740

255679

»

»

Jagers ...............

534

14454

ygt;

Landweer.............

348

4633

»

»

Te zamen......

9622

274766

»

i

3. Cavalerie..............

2357

64709

62591

4. Artillerie

quot;Veld-artillerie...........

1629

30733

14845

1206

Vesting-artillerie.........

683

15167

X

»

Te zamen......

2312

45900

14845

1206

5. Pioniers..............

394

10324

»

»

0. Trein................

200

4998

2457

7. Bijzondere formaties, scholen enz.

311

958

»

»

Totaal.......

17183

401659

79893

1206

Daarvan levert Pruisen. . . .

13281

311459

62757

» !gt; Beieren. . . .

2127

48244

8726

» » Saksen. . . .

1011

24208

5055

» gt;gt; Wurtemberg.

764

17748

3355

Op voet van oorlog:

a G

O O)

Wapens.

Officieren.

o 2 o % a c

Paarden.

Stukken.

a. Veldleger.

i.

Staven...............

863

5170

5070

t

2.

Infanterie van linie.......

10190

455620

17908

v

3.

Jagers...............

572

26676

1046

ygt;

4.

Cavalerie.............

2144

59814

65688

»

5.

Artillerie.......... . . •

2286.

78120

77432

1800

6.

Pioniers..............

555

20917

9647

»

7.

Trein................

484

38451

46017

»

8.

Verschillende administraties. . .

216

2826

10864

»

Te zamen......

17310

687594

233592

1800

b. Ersa

z-troepen.

1.

Plaatsvervangende Staven. . . .

375

1836

I

322

»

2.

Infanterie van linie........

2812

179524

1036

s

3.

Jagers............• . .

104

8008

26

i

4.

Cavalerie.............

465

23994

19716

»

5.

Artillerie.............

340

13261

5507

426

-ocr page 350-

334

c a

ü O

Wapens.

Officieren.

Onderoff. Manschap]

Paarden.

Stukken.

6.

Pioniers

90

4950

20

D

7.

Trein. .

240

11522

3903

rgt;

Te zamen......

4426

243095

30530

426

c. Bezettings-troepon.

1.

Verschillende commando\'s enz. .

850

10000

1850

B

2.

Infanterie van linie........

6424

250244

2044

»

3.

Jagers...............

104

6500

26

»

4.

Cavalerie..............

828

22968

25380

))

5.

Artillerie.............

1370

54852

8114

324

6.

Pioniers .............

531

8538

»

»

Tc zamen......

Totaal......

10107

353102

37414

324 2550

31843

1283791

301536

Hierbij moeten nog gevoegd worden 25975 man, waaronder 4-053 Artsen, 838 Paardenartsen, 1672 Betaalmeesters, 1057 Geweermakers, 711 Zadelmakers, en verdere beambten en dienstpersoneel.

Hot Duitscbe Rijksleger bestaat, behalve het Korps Pruisische Garcle| uit 17 legerkorpsen; dienovereenkomstig is ook het rijk in militair opzicht verdeeld in 17 Corps-Bezirke of Kreitsen, namelijk: 1°. de Prov. Oost-en West-Pruisen; 2°. Prov. Pommeren en de Kreits Bromberg; 3°. Prov. Brandenburg; 4°. Prov. Saksen, Anhalt, Saksen-AI-tenburg, Reuss en Schwarzburg; 5°. Kreits Posen en Liegnitz; 0°. Kreits Breslau en Oppeln; 7°. Prov. Westfalen, Kreits Dasseldorp en Lippe; 8°. De Rijnprovincie behalve de Kreits Dusseldorp; 0°. Prov. Sleeswijk-Holstein, Kreits Stade, Mecklenburg en de Hansesteden; 10°. Prov. Hannover, behalve Stade, Oldenburg en Brunswijk; 11°. Prov. Hessen-Nassau, Groothertogdommen Hessen en Saksen, Hertogd. Saksen-Coburg, Gotba en Meiningen, Vorstendom Waldeck; 12quot;. Koninkrijk Saksen; 13°. Koninkrijk Wurteraberg; 14°. Groothertogdom Baden; 15°. Elzas-Lotharingen; 10°. en 17quot;. Koninkrijk Beieren. Dn legerkorpsen zijn;

De Pruisische legerkorpsen Nquot;. 1—11 (tot het 11c legerkorps behoort de Hessisclie divisie) en N0. 14;

Het Saksische legerkorps, Nquot;. 12;

Hot Wurtembergsche legerkorps, N°. 13;

Het legerkorps N0. 15, bestemd voor de bezetting van EIzas-Lotlia-ringen;

De Beiersche legerkorpsen Nquot;. 1 en 2, (16 en 17,le korps).

Op voet van vrede bevat het Garde-korps 2 Infanterie-division elk van 2 Infanterie-brigaden, 1 Cavalerie-divisie van 3 Cavalerie-brigaden en 1 Artillerie-brigade; het 11de legerkorps bevat 3 divisiën en 1 artillerie-brigade, elke divisie bestaat uit 2 Infanterie-en 1 Cavalerie-brigado;

-ocr page 351-

335

het 12de legerkorps bevat 2 Infanterie-divisiën, elk van 2 Infanteriebrigaden , 1 Cavalerie-divisie van 2 Cavalerie-brigaden en i Artillerie-brigade ; al de overige legerkorpsen bevatten elk 2 divisiën, en 1 Artillerie-brigade , elke divisie samengesteld uit 2 Infanterie-brigaden en 1 Cava-lerie-brigade. In het geheel zijn er dus 74 Infanterie-brigaden, 38 Cavalerie-brigaden en 18 Artillerie-brigaden.

Op voet van oorlog wordt het Rijksleger in verscheidene legers gesplitst, ieder van 2—4 legerkorpsen.

Aan het hoofd van ieder legerkorps staat oen Generaal-cominando. De zetels van deze Commando\'s zijn: van het korps Pruisische Garde te Berlijn; van de legerkorpsen 1—15 te Koningsbergen, Stettin, Berlijn, Maagdenburg, Posen, Breslau, Munster, Coblenz, Alton a, Hannover, Kassei, Dresden, Stuttgart, Carlsruhe en Straatsburg; van de beide Beiersche legerkorpsen te Muncken en Wurtzburg.

De oor logs marine van het Duitsche Rijk staat onder het opperbevel van don Keizer, die de officieren en beambten benoemt.

In het midden van 1878 telde de Duitsche oorlogsvloot:

a. Stoomschepen. Stukken. 7 gepants. fregatt. (1 van 23, 2 van 10, 2 van 9 en 2 van G st.). 85

3 gepants. korvett. (1 van 8 en 2 van 6 st.).......20

2 gepants. vaartuigen (1 van 4 en 1 van 3 st.)......7

5 gepants. kanonneerbooten van 1 st.........5

1 linieschip van 23 st..............23

11 gedekte korvett. (3 van 19, 2 van 18, 1 van 10,

2 van 12 st. en 3 onbewapend)..........153

7 gladdeks korvett. (2 van 10, 2 van 9 en 3 van 8 st.) ... 02

3 aviso\'s (waarvan 2 met 2 st.)..........4

2 keizerlijke jachten (waarvan 1 met 2 st.).....2

4 kanonneerbooten (1 van 14, 1 van 8 en 2 van 4 st.) . 30 11 torpedo-vaartuigen..............»

2 transportstoomschepen.............»

58 stoomschepen met..............391

b. Zeilschepen:

1 fregat (van 10 st ).............lO

3 brikken (van 0 st.).............18

4 zeilschepen met...............28

De oorlogsvloot bevat alzoo 02 schepen en vaartuigen, te zamen

voerende 419 stukken.

In aanbouw waren:

2 gepants. korvett. van 0 st.........12 stukken.

1 gedekte korvet van 12 st.........12 »

3 kanonneerbooten van 4 st.........12 t

2 gepants. kanonneerb. van 1 st........ 2 »

8 schepen met.............38 stukken.

-ocr page 352-

336

Het personeel der vloot was in 1878 als volgt:

Zeeofficieren en adelborsten.......

Machinisten-ingenieurs.........

Betaalmeesters...........

2 rnatrozen-afdeelingen.........

2 werklieden-afdeelingen op de werven. . .

Afdeeling scheepsjongens........

De wacht van den staf der marine. Marine-infanterie-bataljon (6 corap.). . . . Geneeskundige dienst.........

508 man. 20 » 54 »

6108 » 1866 » 412 »

67 i 1076 »

68 »

10179 man.

De Zeemacht is verdeeld in: het Marine-station der Oostzee (oorlogshaven Kiel] en het Marine-station der Noordzee (oorlogshaven Wilhelmshaven aan de Jade-golf). Elk dezer stations staat onder het opperbevel van een Contre-Admiraal (Schout-bij-nacht).

Te Dantzig vindt men de Keizerlijke scheepstimmerwerf; te Kiel is mede eene scheepstimmerwerf.

De voornaamste militaire inrichtingen zijn de volgende:

In Pruisen, do Militaire Academie te Berlijn; zij heeft ten doel de hoogere wetenschappelijke vorming van officieren van alle wapenen, en kan alleen bezocht worden door officieren, die ten minste drie jaren in dienst zijn; de cursus duur 3 jaren; — de Vereenigde Artillerie-en Genieschool te Berlijn, tot opleiding van officieren voor deze wapens; zij moeten echter eerst na het onderwijs aan eene Militaire school te hebben genoten tot 2\'lcn Luitenant zijn benoemd; die der Genie worden daarna terstond, die der Artillerie eerst na 1 of 2 jaren bij dit wapen te hebben dienst gedaan aan deze school geplaatst, en treden eerst na het verlaten daarvan werkelijk als Genie- en Artillerie-officieren op; — de Krijgsscholen of Militaire scholen te Potsdam, Erfurt, Neisse, Engers, Kassei, Hannover, Anklam en Metz, voor de militair-wetenschappelijke opleiding der adspirant-officieren van alle wapens, hetzij van de centrale Cadettenschool of uit het leger afkomstig, waarin zij dan minstens 5 maanden moeten hebben gediend; — de hoogere centrale Cadettenschool te Licht erfelde, waar jongelieden voor het officiers-examen worden bekwaam gemaakt, en de lagere Cadettenscholen te Culm, Potsdam, Wahlstadt, Bensherg, Pioen en Oranie\'nstein, waar voorbereidend algemeen wetenschappelijk onderwijs wordt gegeven en vanwaar men des verkiezende in het burgerlijk leven kan terugtreden; — de Onderofficiers-scholen te Potsdam, Gulik, Biberich, Ettlingen en Weis-senfels; — het Frederik-Wilhelms-Instituut voor genees- en heelkunde, de Medicinisch-Chirurgische Militaire Academie en de Militairs Paardenarts-school te Berlijn; — de Infanterie-schietschool te Spandau; — de Artillerie-schietschool en de Oppervuurwerkersschool te Berlijn; — de Rijschool te Hannover; — de Centrale Gymnastiek-school te Berlijn; — de Marine-school, de Dekofficiers-school en de Marine-onderofficiers-school te Kiel; — de geschutgieterij te Spandau en die te Essen (particuliere onderneming); — de geweerfabrieken te Dantzig, Erfurt,

Te zamen.

-ocr page 353-

337

Spandan, Sömmerda nn Suh! (prov. Saksen); — do klingfabrieken te Solingen en Suhl; — de groote Artillerie-werkplaatsen te Spundau, Deulz, Danfziff en Straatsburg; — do buskruitfabrieken te Spandan, Neisse en Metzj — het Invalidenhuis te Berlijn;— het Militaire weeshuis te Potsdam.

In Beieren, de Militaire Aeadomie, do Artillerie- en Genie-school, de Militaire-school, het Boiorsche Cadetten korps en de Rijschool, allen te Munchen; de geweerfabriek te Amberg.

In Wurtemberg, de Militaire-school te Ludtoigsburg.

In Baden, de Onderofficiers-school te Ettlingeu.

In Saksen, het Saksische Cadettenkorps en de Rijschool te Dresden.

§ IS. PLAATSEN, MERKWAARDIG n00quot;R VELDSLAGEN OF GEVECHTEN.

In Pruisen.

In Brandenburg: Wittstock (1036) — Fehrbellin (1075) — Zorndorf (1758) — Ziillichau, Kunersdorf (1795) — Prentzlau (1800) —Luckan, Gross-Beeren, Dennewitz (1813).

In Silezie: Molhvitz (1741) — Ilohcn-Friedborg (1745) — Neustadt (1745, 1778, 1779) — Moys (1745, 1758, 1813) — Ilabelschwerdt (1745, 1779)— Landshut (1745, 1700) —Breslau (1757) — Leuthen (1757)— Liegnitz (1700) — Reichenbach (1702, 1813) — Burkersdorf (1702) — Hainan (1813) — Wahlstadt (bij de Katzbach, 1813).

In Saksen.- Mühlberg (1547) — Lützen (1032) — Rossbach (1757) — Törgau (1700) — Langensalza (1701, 1813,1800) — Auerstiidt (1800)— Gross-Görschen (\'/2 uur ten zuidoosten van Lützen), Hallo, Warten-burg (1813) — Maagdenburg (1814).

In Pruisen.- Gross-Jagerndorf (1757) — Friedland, Pruisisch Eylan, Heilsberg (1807).

In Westfalcn: Minden en Todtenhausen (1759) — quot;Vellinghausen (1701).

In Rijnland: Crefeld (1758) — Aldenhoven (1793) — Wetzlar (1790).

In Sleesioijk-Holstein: (Holstein) Meldorf (1500)— Grossenbrode (1027)

— Elmshorn (1045) — (Sleeswijk) Sehestedt (1813) — Eckernforde (1849)

— Idstedt (1850) — Düppe\'i (1804).

In Hannover: .Temmingen of Jemgum (1508) — Hastenbeck (1757) — Göhrdo (1813).

In Hessen-Nassau: (Hessen) Sondershausen (1758)—Borgen (1759)— Marburg (1700) — Hanau (1813) — (Nassau) Höchst (1795) — Limburg (-1790) — Hochheim (1813).

In HohenzollernOstrach (1799).

In de andere staten.

In yiecklenburg-Schwerin: Dömitz (180\'.)).

In Anhalt: Dessan (1020 en 1813).

In Brunswjk: Lutter (1020).

T. \' 22

-ocr page 354-

338

In Hessen: Monsheim (1705).

In Saksen-Weimar: Jena (1800).

In Saksen-Meiningen: Saalfeld (1800).

In Schwarzburg-Rudolstndl: Frankenhausen (1525).

In liot Koninkrijk Saksen.- (üresdener kr.) Kesselsdorf (1745)—Frpi-berg (1702) —Dresden (1813) — (Leipziger kr.) Leipzig (1631, 1042 en 1813) — (Zwickauer-kr.) Chemnitz (1813) — (Bantzener-kr.) Hoch-kirch (1758) — Bautzen, Bischofswerda (1813).

In Baden: Handschuhheim (1795) — Emmendingen, Schliongen, Malsch, Kelil (1790) — Constanz, Stokach (1709)—Engen, Moskirch (1800).

In Wurtemberg: (Neekar-kr.) Cannstadt, Esslingen (1796) — (Donan-kr.)Biberach 1790 en 1800) — (Jaxt-kr.) Neresheira (1790).

In Beieren: (Oppcr-Beieren) Pfaffenhofen (1745) — Hohenlinden (1800)— Landshut (1809)— (Neder-Beieren) Simpach (1743) — (Op-per-Palts en Regensburg) Amberg, Toiningon (1790) — Abensberg, Kirchdorf, Eckmi\'ihl, Regensburg (1809) — (Zwaben en Nenburg) Höch-stadt (1703, 1704, 1800) — Friedberg (1796) — Memmingen, Ober-hausen (1800) — Elchingen (1805) —(Middel-Frankeh) Neurenberg (1032) — Nördlingen (1034) — (Neder-Franken on Aschaffenburg) Dcttingen (1743) — Wurtzburg (1790) — Kissingen, Hanimelburg (1800) — (De Paits) Pirmasentz, Hornbach, Kaiserslautern (1793)—Frankenthal (1795).

In Elzas-Lotharingen.

In den Elzas; (Boven-Rijn) Ensisheim, Müblhausen (1674) — Titrk-heini (1675) — Nieuw-Breisach (1870) — (Beneden-Rijn) Weissenburg, Worth, Straatsburg (1870).

In Duitsch-Lotharingen Pange, Mars-la-Tour, Vionviile, Gravelotte, Noisseville, St. Privat (1870).

NEGENDE HOOFDSTUK. Luxemburg en Liechtenstein.

§ 1. Liixemhurg.

Het Groot-Hertngdom Luxemburg, gelegen tusschen nagenoeg 40° 26\' en 50010\' N. B. en tusschen 23n25/ en 24quot;20\' O. L., wordt ingesloten door België, de Pruisische Rijn-provincie en Elzas-Lotharingen. Het beslaat eene oppervlakte van 47 □ geogr. mijl. of 2587,45 □ kilom.

-ocr page 355-

Het heeft wnc golvende oppervlakte. Het noordelijk gedeelte (het Oesling] is ruw en wordt doorkruist door een deel der Ardennen met enge dalen en holle wegen, en verheft zich op sommige punten 000—700 meter boven don zeespiegel; het zuiden (het Gut land] vormt een bekoorlijk, vruchtbaar heuvelland.

Langs Remich en Grevenmachern stroomende, vormt de Moezel (bi. 205) voor oen deel de grensscheiding tusschen het Groot-Hertogdom en Rijn-Pruisen. Zij ontvangt bij Wasserhillich aan hare linkerzijde de uit Belgisch Luxemburg komende Saner of Sure, welke na Diekirch besproeid te hebben langs do Pruisische grenzen en Echternach stroomt-Bij Eltelbrück neemt de Sm/er rechts de langs de stad Luxemburg loo-pende Ki ze of Alzette op, en beneden Diekirch links de Our, die Stolzemburg en Vianden op de Pruisische grenzen besproeit.

De hoofdstad Luxemburg, met 15930 inwoners (1 .Tan. \'I87G), aan het riviertje de Rlze, staat door spoorwegen met de naburige landen in verbinding: zuidwaarts met Diedenhove en Metz in Duitsch-Lotharingen; oostwaarts niet Trier in Rijn-Pruisen; noordwaarts langs Ettelbriick fmet een zijtak vanhier langs Diekirch en Echternach naar Trier) met de Belgische Oosterlijn (bl. 214); westwaarts met Arlon in Belgisch Luxemburg (mot een zijtak naar Longwy in Frankrijk). De noord- en zuidwaarts loopende lijn heet do Luxeraburgsche Wil-lems-spoorweg, de andere de Prins Hendrik-spoorwegen. In I87S had de eerste eene lengte van 109,4, do laatste eene van 104 kilometer; dus te zamen 273,4 kilometer, of 5813 meter op de vierk. geogr. mijl. Buitendien waren van de Prins Hendr i k-spoorwogen nog 100 kilometer in aanbonw of geconcessioneerd.

De Koning der Nederlanden is Groot-Hertog van Luxemburg, dat evenwel geen deel uitmaakt van het genoemde Koninkrijk, maar eene eigene staatsregeling en een eigen bestuur heeft. Namens den Koning wordt dit uitgeoefend dooreen doorhem benoemden Stadhouder. Volgens de constitutie van 17 October 1848 deelt do Groot-Hertog de wetgevende macht met de Kamer der afgevaardigden. Deze telt 41 leden, die voor den tijrl van 6 jaren rechtstreeks gekozen worden, en alle 3 jaren voor de helft aftreden. Ieder Luxemburger is kiezer, wanneer hij den leeftijd van 25 jaren bereikt heeft, en eene zekere som in de directe belastingen betaalt, die niet boven do 30 en niet beneden de 10 frank mag gesteld worden.

Voor 1879 zijn de staats-inkomsten geraamd op 7 221 475, de uitgaven op 0 888 055 frank. De openbare schuld spruit voort uit leeningen ten behoeve der spoorwegen, en bedraagt 12 000 000 frank.

De militaire macht bestaat uit een Jagerkorps, dat 1 bataljon met 4 compagnieën vormt, en eene sterkte heeft van 513 man behalve de kaders. Bovendien hooft men do Gendarmerie, die 132 man telt.

Tot 1800 behoorde het Groot-Hertogdom tot de staten van het Duitsche Verbond, en was de hoofdstad Luxemburg eene bondsvesting met Pruisische bezetting. Bij het verdrag, den 11 Mei 1807 te Londen tusschen de Groote Mogendheden, België en de Nederlanden gesloten, is het Groot-Hertogdom voor een onzijdigen staat verklaard, en is tevens bepaald dat de hoofdstad zou ophouden eene vesting te zijn.

-ocr page 356-

340

Luxemburg hoeft twee Ridderorden , namelijk de Orde van de Eileen Kroon, in 1841 gesticht door den Koning Groot-Hertog Willem IT en in 1858 gewijzigd door den Koning Groot-Hertog Willem Hl, en de Orde van den Gouden Leeuw van Nassau, in 1858 door den laatste met AnoLF Hertog van Nassau gesticht.

Den 1 Januari 1876 bedroeg de bevolking 205158 zielen (4365 op de vierkante geographische mijl). Met voorbijgang van 2000—3000 Walen, op de Belgische grenzen, is zij van Duitschen oorsprong. De bewoners behooren bijna uitsluitend tot de Roomsch-Catholieke Kerk; op het einde van 1875 telde men slechts ongeveer 850 Evangelischen en 6G0 Israëlieten.

De hoofdtakken van bestaan der bevolking zijn landbouw, veeteelt, het bewerken der ijzermijnen, ijzersmelterijen en, in het noorden des lands, het kweeken der dusgenoemde looiheggen (jong eikenhout, van welks schors de run voor de leerlooierijen verkregen wordt). Men berekent dat 42 pet. van den bodem ingenomen wordt door bouwland, 2 pet. door moesgronden en wijnbergen, 22 pet. door bosschen en meer dan 8 pet. door looiheggen. Met betrekking tot de nijverheid komen naast de ijzer-industrie hoofdzakelijk in aanmerking do leerlooierijen. Verder hoeft men handschoen-, porselein- en aardewerk- en papierfabrieken, linnen- en katoenweverijen, bierbrouwerijen, 2 beot-wortelsuiker-fabrieken enz. Handel en verkeer worden zeer bevorderd niet alleen door de goede land- en spoorwegen, maar ook door de opneming van Luxemburg in het Duitsche Tolgebied (bl. 322).

Na de hoofdstad verdienen vermelding de steden Echternach (aardewerk-fabrieken) met 3800, Diekirch met 3200, Grevenmachern (wijnbouw) aan de Moezel met 3000, Wiltz met 3000, en Vianden mot 1500 inwoners. Opmerking verdient ook de badplaats MnndorJ.

§ 2. LIECHTENSTEIN.

Het Vorstendom Liechtenstein, op eenigen afstand ten zuiden van het Meer van Const an z aan den rechtoroever van den Rijn, tus-schon Zwitserland en Tyrol gelogen, behoorde tot 186G tot de staten van het Duitsche Verbond, doch staat sedert geheel op zichzelf. Het heeft eene oppervlakte van 3,25 □ geogr. mijl. of 178,4 □ kilom. en, volgons de telling van 1870, eene bevolking van 8604 zielen (2666 op de vierk. g. m.), van Duitschen oorsprong, en genoegzaam uitsluitend van do. Roomsch-Catholieke Kerkleer.

Het land is zeer bergachtig en boschrijk. De hoofdtak van bestaan is de landbouw. De veeteelt wordt door voortreffelijke weilanden begunstigd. De fabriek-nijvorheid is onbeduidend. Met betrekking tot den handel behoort hot Vorstendom tot het Oostenrijksch-Hongaarsche Tolgebied.

De hoofdplaats en de residentie van den Vorst is hot aan don Rijn gelegen vlek Vadutz, ook wel Liechtenstein genoemd, mot 021 inwoners (in 1868).

De Vorst deelt de wetgevende macht met eono Kamer van 15 loden, waarvan or 3 door hom benoomd on 12 door do kiezers gekozen worden.

-ocr page 357-

341

In 1870 (laatste bekende opgave) bedroegen de staatsinkomsten 50293, de uitgaven 43952 Oostenrijksche gulden (\'). De staatsschuld beloopt 175 000 zoodanige gulden.

Sedert 18C8 bestaat er geen militaire macht, en is de bevolking van militairen dienstplicht ontheven.

TIENDE HOOFDSTUK. De Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie.

1. LIGGING, GRENZEN EN GROOTTE.

De Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie, gelijk de Oostenrijksche Keizerstaat sedert 14 November 1808 genoemd wordt, ligt nagenoeg tusschen 42quot; 15\' en 51° N. B. en tusschen 27° 10\' en 44° 15\' O. L. Zij grenst aan Italië, Zwitserland, Liechtenstein, Beieren, het Koninkrijk Saksen, liet Koninklijk Pruisen, Polen, Rusland, de Vorstendommen Roemanië en Servië, do aan Turkije behoorende doch thans door Oostenrijk bezette provincie Bosnië en de Herzogewina en de Adriatische Zee. Zij beslaat eene oppervlakte van 11346 □ geogr. mijl. of G22 440,08 □ kilom. en is al zoo na Rusland liet uitgestrektste Rijk van Europa.

§ 2. VERDEELING EN VOORNAAMSTE STEDEN.

Naar de nationaliteit worden de staten, die de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie vormen, onderscheiden in de Duitsche, Slavonische en Hongaarsche Landen; met betrekking tot den staatsrechtelijken toestand in twee groepen, namelijk de in den Rijksraad vertegenwoordigde Landen, bevattende de Duitsche en Slavonische Staten; en de Landen van de Hongaarsche Kroon. Naar de Leitha, die op de grenzen van Oostenrijk en Hongarije stroomt, dragen de in den Rijksraad vertegenwoordigde Landen den naam van Cisleithaansclie, en de Hongaarsche dien van Tran sleithaan-sche Staten (d. i. Staten aan deze en aan gene zijde van de Leitha).

De Duitsche Staten (met uitzondering van het zuidelijk gedeelte van Istrië, dat vóór 1797 oen deel van het gebied der Republiek Venetië uitmaakte) benevens de Silezische Hertogdommen Zator en Auschwitz behoorden vroeger tot het Duitsche Verbond, waarvan de Oostenrijksche Monarchie in 1800 is uitgesloten (bl. 209).

(\') Een Oosteurijksche Gulden nagenoeg = ƒ1,20 Nedcrlandsch.

-ocr page 358-

342

De grootte der Duitsche Landen is ... . 3617,40 □ geogr. mijl. Die van de Slavonische Landen..... 1854,55 » » »

Die van de Cisleithaansche Landen . . . Die van de ïransleithaansche Landen .

5471,95 □ geogr. mijl. 5874,05 » » »


Te zamen . . . 11346,00 □ geogr. mijl. In de volgende tabel worden de Staten, waaruit de Monarchie is samengesteld, met de voornaamste steden opgegeven.

Staten.

Steden. (\')

2. Oostenrijk boven de Enns

h. Hertogdom Saltzburg ....

c. Hertogdom Stiermarken. . .

d. Hertogdom Karinthië (Karnten)

e. Hertogdom Kraiu (Carniole), .

f. Hot Oostenrijksch-Illyrisclie Kustland, bevattende het Graat-schap Görtz en Gradisca, het Markgraafschap Istric en de stad Triest met haar gebied.

g. Graafschap Tyrol niet Vorarl-berg.

h. Koninkrijk Bohemen......

i. Markgraafschap Moravië. . . .

k. Hertogdom Silezië.......

II. Slavonische Staten.

a. Koninkrijk Galicië (met Lodo-mirië, het Groot-Hertogdom Krakau en do Hertogdommen Auschwitz en Zator.)

A. lu den Rijksraad verteijenwoonliijde Landen. I. Duitsche Staten.

n. Aartshertogdom Oostenrijk.

1. Oostenrijk beneden de Enns.

W e e ii en (W i e n) 637,5 met de voorsteden 833,8,VViener-Neustadt\'18.

L i ii t z 33,4.

Saltzburg 20,3.

Gratz 81,-1. (3)

li 1 a g e n l\'u r t 15.

Laibach 22,6.

Triest 109,3, Görtz 17, Rovigno 10.

1 n n s p r u c k 23, Trente (Trient) 17, Botzen 9.

Praag 190, Töplitz 10, Eger 13, Reichenberg 22,4, Pilsen 23,7.

Brünn 73,8, Olmiltz 15.

T r o p p a u 17.

Lemberg 87,1, Brody 23, Krakau 49,8.


(\') De hooidsteden zijn met tusschenruimte gedrukt; de bevolking is in duizendtallen die van 31 December ISü\'J.

(2) In 1875 reeds 073 865 en met de voorsteden 1 020 770 zielen.

i3) In 187(3 reeds 86309.

-ocr page 359-

343

Stedt\'ii.

Staten.

b. Hertogdom Bukowina.

c. Koninkrijk Dalmatie. (\')

Czernowitz 33,9.

Z a r a 9, Spalato 12, Kagusa 0, Spitza.


B. Landen van de Hongaarsche Kroon.

a. Koninkrijk Hongarije.

1. Kreits aan deze zijde (links) van den Donau.

2. Kreits aan gene zijde (rechts van den Donau.

3. Kreits aan deze zijde (rechts) van de Theiss.

4. Kreits aan gene zijde (links) van de Theiss.

Buda-Pest, 270,5 (2), Kecskemet 41,2, Schemnitz 14, Gran 9, Presburg 46,5, Zombor 24,3, Maria-Theresiënstad 56,3.

Oedenburg 21, Raab 20, Komorn i 3, Stuhlweissenburg 22,7, Fünfkir-chen 23,9.

Erlau 18, Kaschau 21,7.

Debreczin 46,1, Grosswardein 28,7, Szegedin 70, Arad (Oud-Arad) 32, Temeswar 32,2, Versecz 21.


Klaus en b u r g 26,4, Karlsburg 8.

Maros-Vasarhely (Neumarkt) 13.

Hermannstadt 19, Kronstadt 27,8.

Agram 19,8, Fiume 19, Essek (in Slavonic) 17.

Peterwardein • 5, Semlin 8, Panc-sova 12.

De grootte in vierkante kilometers en de bevolking behalve de militairen op het einde van 1877 is voor de verschillende deelen dei-Monarchie als volgt:

(\') Bij het Berlijnsch tractaat van 13 Juli 1878 is het gebied van Spica of Spitza 35 □ kilom. groot met 2000 inwoners, van Turkije afgenomen en bij Dalmatië ingelijfd.

(3) In het jaar 1872 zijn de steden Of en of Buda en Pest benevens Alt of en en het Margnretha-eilnnd tot ecne gemeente (municipiii/n) vereenigd. Buda had in 18(59 55000. Pest 202 000 inwoners.

5. Groot-Vorstendom Zevenbergen.

1. Het Land der Madjaren. . .

2. Het Land der Szeklers. . .

3. Het Land der Saksers . . .

c. Koninkrijk Croatië en Slavonic.

d. Militaire Grenzen........

-ocr page 360-

344

Bevolking.

Gewesten.

Grootte.

Oostenrijk beneden, de Euns........

Oostenrijk boven de Enns.........

Saltzburg..................

Stiermarken.................

Karin thië...................

Kruin.....................

Het Oostenr. Illyrische Kustland.....

Tyrol en Vorarlberg............

Bohemen...................

Moravië...................

Silezië....................

Gallicië....................

Bukowina..................

Dalmatië...................

Hongarije met Zevenbergen........

Croatië en Slavonie .... .......

Militaire Grenzen..............

Militairen in de Cisleith. Landen . . . . Milit. en Honveds in de Transl. Lauden.

19824,17 11996,70 7105,68 22454,04 10373,32 9988,3:! 7988,59 29326,81 51955,78 22229,61 5147,53 78496,77 10451,00 12792,57 280388,92 22945,98 18914,88

2172488 748196 154584 1184904 339035 470965 628980 898072 5399028 2001802 565195 6088509 553949 471180 13724442 1146358 693733 177449 92128

Totalen.......] 622440,68 | 37600997

§ 3. STAATSREGELING , INKOMSTEN, UITGAVEN, SCHULD, RIDDEnORDEN.

De Oostenr ij ksch-Hongaarsche Monarchie is, volgens de Pragmatieke Sanctie van Karel VI van 26 December 1724 eene ondeelbare, in de mannelijke en vrouwelijke linie naar liet recht van eerstgeboorte erfelijke monarchie, doch zoo dat alleen bij ontstentenis van mannelijke nakomelingen de vrouwen kunnen opvolgen.

Aan het hoofd van het Rijk staat de Keizer, die het praedicaat voert van Keizerlijke Koninklijke Apostolische Majesteit. De kinderen, broeders en zusters van den Keizer worden Aartshertogen en Aartshertoginnen genoemd.

Vóór 1848 was de macht van den Keizer onbeperkt. In genoemd jaar werden er pogingen aangewend om de Oostenrijksche Staten in eene constitutionoele monarchie te hervormen. Keizer Frans Jozei\' I verleende hun dan ook den 4den Maart 1849 eene staatsregeling, volgens welke al de landen, aan zijn gezag onderworpen, eene vrije, z\'.\'lfstan-dige, ondeelbare en onontbindbare constitutioneele monarchie zouden vormen. Bij eene zoo vreemdsoortige samenstelling van staten en nationaliteiten, als die van de Oostenrijksch-Hongaarsche Kroon, en die op zulk een verschillenden trap van volksbeschaving staan, was de invoering der verleende constitutie voor allen niet alleen hoogst moeielijk, maar bijna ondenkbaar. Zij heeft dan ook slechts in naam bestaan, en werd den Sisten December 1851 opgeheven. Later werd, na de uitvaardiging van het Keizerlijk Diploma van 20 October 1860, bij Keizerlijk Patent van 26 Februari 1861 de eenheid van den staat met

-ocr page 361-

eene volksvertegenwoordiging vastgesteld. De tegenwerking van Hongarije was echter oorzaak, dat de Rijksconstitutie bij Keizerlijk Manifest van 20 September 1805 geschorst werd. Kort daarna maakten de noodlottige gevolgen van den oorlog van 1800 doortastende veranderingen in het regeeringsstelsel noodig. Den 4den Februari 1807 werd dan ook de schorsing der constitutie herroepen, en den 17den daaraanvolgende een afzonderlijk Ministerie voor Hongarije ingesteld. Daarop kwam den 25sten Augustus een vergelijk met dit Koninkrijk tot stand, en werd den Sisten December 1807 de gewijzigde constitutie vastgesteld. Volgens deze vormen de Duitsch-Slavonische of Cisleithaansche en de Hongaarsche of Tra nslcitiiaansche Landen twee verschillende staten, die echter een gemeenschappelijk Opperhoofd, eene gemeenschappelijke vertegenwoordiging in het buitenland, en een gemeenschappelijk staand leger hebben, terwijl de Landweer in de beide deelen van het Rijk op zichzelve staat.

Sedert 1848 zijn alle staatsburgers gelijk voor de wet, en hebben gelijke burgerlijke en staatkundige rechten; de Israëlieten ondervinden ten opzichte van de laatste slechts enkele beperkingen. Er bestaat verder vrijheid van godsdienst.

De Monarch heeft de uitvoerende macht, en deelt de wetgevende in de Duitsch-Slavonische Landen met den Rij ksraad en de Landdagen der verschillende Kroonlanden, in de Landen der Hongaarsche Kroon met den Rijksdag en met den Landdag van Croatië en Sla-vonië. Ten opzichte van de gemeenschappelijke aangelegenheden der geheele Monarchie heeft de Keizer de medewerking on toestemming noodig van twee Delegatiën, ieder van 00 leden, die door de beide Rijksvertegenwoordigingen voor één jaar uit haar midden gekozen worden.

In dc Duitsch-Slavonische Lande?! is de Rijksraad samengesteld uit twee Kamers, het Heerenhuis en liet Huis der afgevaardigden. Op het einde, van 1877 tolde het Heerenhuis 191 leden, namelijk 13 meerderjarige Prinsen van liet Keizerlijk Huis, 54 tot erfelijke leden benoemde Hoofden der hooge adellijke familiën, die in hot bezit zijn van groote grondeigendommen, 10 Aartsbisschoppen en 7 Bisschoppen met vorstolijken rang, en 107 leden, die om hunne verdiensten jegens den staat, de Kerk, de wetenschappen on kunsten door den Keizer levenslang benoemd zijn. Het Huis der afgevaardigden is volgens de Wet van 2 April 1873 samengesteld uit 353 leden, die voor den tijd van 0 jaren worden gekozen door vier kiezersklassen, namelijk dc groote grondeigenaars, do steden, de kamers van handel en nijverheid en do plattelands-gemeenten, en wel in dc drie eerstgenoemde bij rechtstreeksche keuze, in de laatste door kiescolleges. Tot do bevoegdheid van den Rijksraad behooron alle onderwerpen dor wetgeving, welke voor al do Duitsch-Slamnische Landen gemeenschappelijk zijn, voor zooverre zij niet tengevolge van de veroeniging mot Hongarije als gemeenschappelijke aangelegenheden der gohoele Monarchie door de reeds vermelde twee Delegatiën behandeld worden.

Do bijzondere aangelegenheden der verschillende Kroonlanden zijn

-ocr page 362-

346

overgelaten aan hunne Landdagen, met uitzondering van de stad Triest met haar gebied, welke vertegenwoordigd wordt door haren Stadsraad. De Landdagen zijn samengesteld uit leden, die tengevolge van hunne bediening zitting hebben (Aartsbisschoppen, Bisschoppen, Rectoren dei-Universiteiten) en uit afgevaardigden , die voor den tijd van G jaren gekozen worden. Deze Landdagen oefenen in het land, dat zij vertegenwoordigen, de wetgevende macht mede uit.

De H o n g a a r s c h e R ij k s d a g heeft een engeren en een wijderen werkkring. Ten opzichte van den eersten treedt hij op als wetgevend lichaam alleen voor Hongarije, waarmede Zevenbergen volkomen ver-eenigd is; met betrekking tot den laatsten is hij ook voor de wetgeving in Croatia en Slavonïé bevoegd, met uitzondering van die aangelegenheden, welke uitsluitend tot de autonomie van deze landen behooren. Hij bestaat mede uit twee Kamers, de Magnaten-tafel (het Hoogerhuis) en de Representanten-tafel (het Lagerhuis). De Magnaten-tafel is samengesteld uit 3 Keizerlijke Prinsen, 33 Aartsbisschoppen en Bisschoppen, zoo van de Catholieke als Grieksche Kerk, 12 Rijksbaronnen, 57 Opper-Gespannen (de Gouverneurs der comitaten of provinciën), 21 Vorsten, 439 Graven, 192 Vrijheeren, 2 Croatisch-Slavonische afgevaardigden en 0 Zevenbergsche Regalisten (edellieden), te zamen 703 leden. De Representanten-tafel telt 410 afgevaardigden uit de Hongaarsche en Zevenbergsche comitaten, districten en vrije steden, die rechtstreeks voor den tijd van 3 jaren gekozen worden, en uit 34 vertegenwoordigers van Croatië en Slavonïé, die de Landdag van doze Kroonlanden uit zijn midden voor den duur eener zitting benoemt.

De Landd ag van Croatië en Slavonië\' bestaat uit de Aartsbisschoppen en Bisschoppen, de Opper-Gespannen, de Magnaten (Vorsten, Graven en Vrijheeren) en 77 voor den tijd van 3 jaren gekozen atgevaar-digden. Wanneer de Landdag over staatsrechtelijke aangelegenheden handelt, nemen ook 23 vertegenwoordigers van de Militaire Grenzen aan de beraadslagingen deel.

De Militaire Grenzen, ofschoon een land van de Hongaarsche Kroon, zijn echter van het Hongaarsche Ministerie onafhankelijk, en staan onmiddellijk onder het beheer van het Ministerie van Oorlog des Rijks. Hare bestemming is de verdediging der Monarchie. Dientengevolge zijn de bewoners dezer grenslanden in oorlog en vrede, zoowel buiten-als binnenslands, tot den militairen dienst verplicht. Deze dienstplichtigheid staat met het vruchtgebruik van den bodem in verband; zij begint met liet 20ste levensjaar, en duurt zoolang als de dienstplichtige in staat is de wapenen te voeren. — In 1871 is echter een deel der Militaire Grenzen (de Warasdiner Grenzen) van het krijgsbeheer ontheven en onder het burgerlijk bestuur van Croatië en Slavonië gesteld. Sedert de invoering der algemeene dienstplichtigheid in het geheele Rijk zijn de redenen van den exceptioneelen toestand der grensgewesten weggenomen, tengevolge waarvan het te verwachten is dat de grensbewoners eerlang niet meer uitgesloten zullen zijn van het volle genot der constitutioneele rechten, die aan de landen, tot welke zij staatsrechtelijk behooren, bij de wet verzekerd zijn.

-ocr page 363-

347

De hoofdstad van liet geheele Rijk en de residentie van den Keizer is IVeenen, in welks nabijheid de Keizerlijke buitenverblijven Schönbrunn en Laxenburg liggen. De hoofdstad van Hongarije is Of en ot Buda. aan den rechteroever van den Donau, dat niet het aan de andere zijde der rivier gelegen Pest, waar de Hongaarsche Rijksdag vergadert, door ecne brug verbonden is en daarmede sedert 1872 één geheel uitmaakt onder den naam Buda-Pest (bl. 343, noot).

Bij de begrooting voor het jaar 1879 werden de ink om sten in Üos-tenrijksche guldens geraamd als volgt:

voor de gemeenschappelijke aangelegenheden der Monarchie 138 537 380

voor de Cisleithaansche Landen.............. 392 565144

voor do Transleithaansche Landen............. 222 208 602

Te zamen. . . 753 311 126 de uitgaven, voor de gemeenschappelijke aangelegenheden der Monarchie................... 138 537 380

voor de Cisleithaansche Landen.............. 471 163 650

voor de Transleithaansche Landen............. 256 436 380

Te zamen. . . 866137 410 Den 1 Januari 1878 bedroeg de staatsschuld der Cisleithaansche Landen 2 887197 276 en die der Transleithaansche Landen 401 342 820 Oostenrijksche Gulden, waarvan de rente respectievelijk 115 317 856 en 33 232 733 gulden vereischt.

De Ridderorden zijn:

1. De Orde van het Gulden Vlies, in 1420 gesticht door Philips den Goede, Hertog van Bourgondië (alleen voor vorsten en de hoogste grootwaardigheidbekleeders);

2. Do Orde van Maria Theresia (voor militaire verdiensten), in 1756 gesticht door Maria Theresia;

3. De Koninklijk-Hongaarsche Sf.-Siefanus-Orde, in 1764 gesticht door Maria Theresia;

4. De Oostenrijksch-Keizerlijke Leopolds-Orde, in 1808 door ÏRANS 1 gesticht:

5. De Oostenrijksch-Keizerlijke Orde van de IJzeren Kroon, in 1816 gesticht door Frans 1;

6. De Oostenrijksch-Keizerlijke Vrans Jozefs-Orde, in 1840 gesticht door Frans Jozef I;

7. De Orde van Elisabeth Theresia (tweede Militaire Orde), in 1750 gesticht door Keizerin Elisabeth Christina, weduwe van Karel VI, en in 1771 vernieuwd door Maria Theresia;

8. De Orde van het Sterrenkruis (voor vrouwen), in 1668 gesticht dooi- Ei.eonora , weduwe van Keizer Ferdinand 11.

Behalve deze heeft men nog de Duitsche of Teutonische Orde, in 1190 te Jeruzalem gesticht, in 1809 door Napoleon I ontbonden, en in 1840 door Ferdinand 1 hersteld.

4. bevolking, taal, godsdienst.

Volgens de volkstelling van 31 December 1869 bedroeg het aantal inwoners:

-ocr page 364-

348

in de Duitsche Landen................... 13 979 926

in de Slavonische Landen.................. 0 415 054

in de Cisleithaansche Landen................ 20 394 980

in de Transleitliaansclie Landen.............. 15 509 455

Te zamen. . . 35 904 435, zoodat er bijna 3165 menschen op de vierkante geographische mijl waren. Doch volgens eene officieelc berekening bedroeg op het einde van \'1877 de bevolking der Cisleithaansche landen 21 944 330 en die der Trans-leithaanschc 15 05G0G1 zielen (zie bl. 344).

Met betrekking tot de nationaliteit biedt geen staat van Europa, Rusland alleen uitgezonderd, zoo groote verscheidenheid aan als de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie, Met voorbijgang van de Israëlieten, de Heidens en een betrekkelijk gering aantal Armeniërs, Grieken en Albaneczen, wordt zij door vijf verschillende volken bewoond,

1. De Du it schers (9 000 000), het hoofdvolk der Duitsche Landen, zijn met hunne taal over al de deelen der Monarchic verspreid. In Opper-Oostenrijk, Saltzhurg en Vorarlberg zijn genoegzaam al de bewoners Duitschers; in Neder-Oostenrijk maken zij meer dan 90, in Karin-thië 71% der bevolking uit; in Stiermarken en Tyrol zijn ruim 3/5, in Silezië meer dan de helft, in Bokemen 2/s, in Moravië a/10 der bewoners, in Hongarije 13 en in Zevenbergen 10 ten honderd der bevolking van Duitschen oorsprong. In de andere staten is hun aantal gering.

2. De S law en (17100 000) zijn in alle deelen der Monarchie, met uitzondering van Opper-Oostenrijk, Saltzburg en Vorarlberg gevestigd. Tot hen behooren: de Czech en (3/j der bevolking van Bokemen), de Ilannaken. r/iU der bewoners van Moravië en nagenoeg de helft van die van Silezië) en de Slo waken (170/0 der bevolking van Hongarije), die alleu Czechisch of Boheemsch in onderscheidene tongvallen spreken; — de Polen (in het westen van Galicië), die zich van de Poolsche, en de Rusniaken, stamverwanten van de Russen (inliet oosten, van Galicië, in de Bukowina en het noordoosten van Hongarije), die zich van de Russische taal bedienen; — de Wenden of Winden (nagenoeg Va der bevolking van Stiermarken, in Karinthië, Kruin, het noorden van Croatië en de westelijke streken van Hongarije), de Cr oaten, de Slavoniërs, de Dalmatiërs en de Illyriërs (in het Kustland), die allen de Illyrisch-Slavonische taal, doch in onderscheidene tongvallen , spreken.

3. De Hongaren of Magyaren (Madjaren) (5 700000), het heerschende volk in Hongarije en Zevenbergen, spreken de Hongaarsche taal. Tot hen rekent men ook de Jazygen en Kumanen (in Hongarije), die van Turksche afkomst zijn, doch Hongaarsch spreken, en de SzekIers (Siculi), in het oosten van Zevenbergen, die, evenals de Magyaren van Finschen of Oeralischen oorsprong zijn. De bevolking van Hongarije bestaat voor 40% uit Magyaren, 30% uit Slawen, 15% uit Walachiërs, 12% uit Duitschers en 3% uil Italianen, Grieken enz.

4. De Walachiërs, die zich Roe ra oen i of Roman en noemen

Ml li

-ocr page 365-

340

(3 000 000), maken de meerderheid uit van de bevolking van Ze-venbergen, doch worden gevonden in de Bukowina en het oosten van Hongarije. Hunne taal is een mengsel van Latijn, Grieksch, Slowakisch, Turksch cn Gothisch, en behoort, evenals de Italiaansche, tot de Ro-mansche talen.

5. De Italianen (633 000) maken nagenoeg ^ der bevolking van Tyrol uit (in het zuiden van dit Graafschap), en worden verder gevonden in het Illyrische Kustland cn in Dalmatië.

De godsdienst, welke door l/3 der bevolking (23 954 233) beleden wordt, is de Roomsch-Catholicke.

De Grieksch-Catholieke Kerk (Vereenigde Grieken, die het oppergezag van den Paus erkennen) telt 3 04-1 790 belijders, voornamelijk in Galicie, Hongarije en Zevenbergen.

Ruim 3 000 000 inwoners, vooral in Hongarije, Zevenbergen, de Bukowina en Slavonië behooren tot de niet Vereenigde Grieken of de Griekse he Rechtzinnige Kor k.

Het aantal inwoners, die tot de Armenische Kerk behooren, bedraagt ruim 8000.

Do I\'rotestantschc Kerk telt ruim 3 509 000 belijders, hoofdzakelijk in Hongarije en Zevenbergen; hiervan behooren er ruim 2143 000 tot deGereformeerde, l 300000 tot de Luthersche Kerk.

Het aantal Unitarissen, die bijna uitsluitend in Zevenbergen te huis behooren, bedraagt ruim 55 000, dat van kleinere Christelijke sekten omstreeks 7000.

Rijna -137G000 inwoners zijn Israëlieten. Zij zijn het talrijkst in Galicie en do Bukowina, in welke landen zij nagenoeg 10%, daarna in Hongarije, waar zij 4,64I1/() van de bevolking uitmaken.

§ 5. ZEE, KUSTEN, GROND.

De Adriatische Zee vormt in de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie de Golven van Triest en Quarnero en het Morlachische Kanaal, dat de noordelijke Dalmatische Eilanden van het vasteland scheidt.

Het Kustland, Croalië cn Dalmatië hebben liooge , steile en rotsachtigo kusten, zoo ook de Dalmatische Eilanden. Deze zijn van het vasteland gescheiden door smalle doch diepe zeeëngteh, die, waar geen klippen de vaart moeielijk en gevaarlijk maken, aan groote oorlogschepen de gelegenheid aanbieden om de kust tot op een kleinen afstand te naderen.

De gebergten der Oustenrijksch-Hongaarsche-Monarchie zijn doelen van de Alpen, van het Bergstelsel van het Grieksch-Turksche Schiereiland en van het Duitsche Bergland, en het ge-beele Stelsel dor Garpathen.

I. De Alpen (bl. 88) bedekken Tyrol, Saltzburg, Oostenrijk ten zuiden van den Donau, Stiermarken, Karinthië, Krain en het Kustland.

De Mid del-Al pen strekken zich onder den naam van Tyroler-

-ocr page 366-

350

Alpen van den Or ties-spits (3775 M.), den hoogs ton berg van de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie (op de grenzen van Tyrol en Lombardije), oostwaarts uit door Tyrol tot aan Hon 3050 M. hoogon Gross-Glockner (op de grenzen van Tyrol, Saltzburg en Karin-thië). — Een noordelijke tak van de Rhetische Alpen (die zich langs do grenzen van Gruuwhunderland in homhardije uitstrekken) zijn de All-gauer-Alpen (hoogste toppen 2850 M), ten noorden van den Inn, op de grenzen van Tyrol en Beieren; een zuidelijke de Ortles-A 1 pen, op de grenzen van Lombardije en Tyrol, wier zuidelijke voortzetting Triëntinische- (Trentener) Alpen, en ten oosten van hot Garda-meer Lesinisch Gebergte genoemd wordt.

De Oost-Alpen behooren geheel tot de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie, en worden onderscheiden in de volgende drie hoofddeelen :

a. De Norische Alpen, van den Gross-Glockner oostwaarts door het Hertogdom Saltzburg (Saltzburger-Alpen), door het noorden van Stiermarken (Steiersche of S ti er m ar k sch e Alpen), en door het zuidoosten van Oostenrijk (Weener-Woud) tot aan do grenzen van Hongarije. — De hoogste top der Saltzburger-Alpen is do Hohe Narr of Ilohe Aar (3150 M,), en van de Steiersche Alpen do Hochgolling (2750 M.), terwijl het Weene.r-Woud nergens moer dan quot;1000 M. boven den zeespiegel verheven is, en ten laatste tot 500—COC M. afdaalt.

b. De Karnische of Karinthische Alpen, welke zich van den Monte-Pellegrino ten zuiden van de Drau, langs de grenzen van Tyrol en het gebied van Venetië en door Karinthië tot op de grenzen van Stiermarken uitstrekken, en wier voornaamste toppen 2500—2075 M. volstrekte hoogte hebben. — Van den Monte-Pellegrino wenden zich de Cadorische Alpen langs de grenzen van Tyrol en het Venetiaansche westwaarts naar het Lesinische Gebergte. Takken van do Karinthische Alpen bezetten ook de landstreek tusschen de Drau on Sau, doch bereiken nergens eene hoogte van 050 M. boven den zeespiegel.

c. De Julische- of Krainer- (Carniolische) Alpen, welke zich van den berg Terglou (2750 M.), den hoogsten top van dit gebergte, door Krain tot aan de rivier Kul pa uitstrekken.

Het aantal passen, die over den hoofdkam der Middel-Alpen voeren, is gering; grooter is dat in de Oost-Alpen.

De hoofdpas over do Tyroler-Alpen is de B renner-pas (1280 M.), ten zuiden van Innspruck, aan den kunstweg van Munchen over Innspruck en Brixen naar Botzen; — over de Rhetische Alpen het Stilfser-Joeh (2700 M., het hoogste punt van alle bestaande kunstwegen), aan den kunstweg van Innspruck over Finstermüntz en Glurns, of over den Brenner-pas, Botzen en Glurns (aan den voet van dezen pas) naar Milaan.

In de Oost-Alpen zijn van de passen, die over den hoofdkam van het gebergte voeren, de voornaamste:

a. De Bad s tad te r-Ta n er pa s (1525 M.), in de Saltzburger-Alpen , aan den kunstweg van Saltzburg naar Villach en Kla-genfurt;

-ocr page 367-

b. Do Rothenmanner-Tauerpas (1700 M.), in de Steiersche Alpen, aan den kunstweg van Saltzburg naar .Tuden-burg in Stiermarken:

c. De Pas van Eisenertz, in do Steiersche Alpen, aan den kunstweg van Enns (in Oostenrijk) over Leobon naar Briick (in Stiermarken);

d. Do Gamsalpen-pas, in de Steiersche Alpen, aan den weg van St. Pölton (in Oostenrijk) over Mariazell naar Briick:

e. De Semring-pas, (975 M.), in de Steiersche Alpen, aan don hoofdkunstweg van Weenen over Briick naar hetVenetiaanscho;

ƒ. De Adelsberger-pas (060 M.), in do Julische Alpen, aan don kunstweg van Briick over Gratz, Laibach en Adelsborg naar Triest;

g. De Saifnitzer-pas (750 M.), in de Karinthische Alpen, aan don kunstweg van Briick over Klagenfurt on Villach naar Udine, en verder naar Venetië;

h. De Loibi-pas (1325 M.), in de Karinthische Alpen, aan den wog van Klagenfurt naar Laibach.

IT. Tot hot bergstelsel van hot Grieksch-Tnrksche Schiereiland (bl. 92) behooren do Dinarische Alpen, welke door do Kulpa van de Julische Alpen gescheiden zijn, en zich door Croalië en Dulmatü uitstrekken. Tn het laatstgenoemde gewest ligt aan de bron dor Kerka de Dinari (2200 M.), de hoogste top van dit gebergte, hetwelk naar hem genoemd is.

III. liet noordwestelijk doel van de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie behoort tot het Duitsche Bergland (bl. 89), en bevat:

a. Het Mora viscli-Silezisch Gebergte (de oigonlijko S n-deton), dat Mnravië van Oostenrijksch Silezië scheidt; het zuidoostelijk gedeelte, in het noordoosten van Moravië, draagt den naam van Moravisch Gesenke, en is aldaar oen laag bergland met koppen van 300—450 M.; in het noordon echter verheffen zich verscheidene bergen van grootere hoogte, waarvan do Aitvater of Moravische Sneeuwberg (1400 M.) do voornaamste is;

b. Hot Glatzor-, Reuzen- on Lausitzer-gobergto (blz, 288);

c. Hot Ertsgebergte (bl. 288) en hot Bohemèr-woud (bl. 287);

d. Het Moravische Gebergte, welks hoogste toppen aan do zuid-westzijde zich 950—1050 motor boven den zeespiegel verheffen, dat geen doorloopendon rug heeft, en hot Boheemse he van hot Moravische Heuvelland scheidt.

IV. Do Car path on of Crapacks (bl. 89) worden onderscheiden in drie doelen:

«. Het Zovonbergsche Hoogland, hetwelk geheel Zevenbergen beslaat en door do Zovonbergsche Alpen, die bij Orsowa aan den Donau oen aanvang nomen, van Walachije, Moldavië en do Bukowina, door hot Zovonbergsche Ertsgebergte van Hongarije geschei-don wordt;

b. Hot Car pathische Woudgebergte, dat zich op de grenzen van Hongarije en Galicië tot op geringen afstand ton oosten van de

-ocr page 368-

352

Lomnitzer-spits uitstrekt, en waarvan rle Pietrozza (2100 M.) de hoogste top is;

c. Hot Carpathisch-Hongaarsche Hoogland, dat uit 4 hoofdgroepen bestaat: 1. de Middel-Carpathen of Iloogon Ta tra met de Lomnitzer-spits (2550 M.) enden Hoogen Crivan (2375 M.), beide op de grenzen van Hongarije en Galicië; — 2. dcBeskiden, die zich ten noorden van den Hoogen Tatra, van den Dunn jee (linker-zijri-vier van de Weichsel) door Galicië en Moravië tot aan de March uitstrekken (de Babia Góra, in Galicië, ten zuidwesten van Krakau, -1700 M.), en door eene terrein-inzinking, de Moravische poort genaamd, gescheiden worden van het Moravische Gesenke; — 3, het Hon-gaarsche Ertsgebergte, in Hongarije, ten zuiden van den Hoogen Tatra en ten oosten van de Waag (de Dj limbi er 1950 M.), — en 4. de Kleine Car pa then (500—750 M.), ten zuidwesten van do Beskiden, zich door Hongarije en Moravië, tusschen de Waag on March, naar den Donau wendende.

De passen over de Zevenbergsche Alpen zijn weinig in getal, en moeielijk door te trekken. De voornaamste zijn;

a. De Terregovaër-en Slatinaër-sleutel, aan don weg van Orsowa naar Temeswar;

b. De Vulkaan-pas, ten zuiden van Katszeg in Zevenbergen ;

c. De Ro o den-t or en-pa s (400 M.), aan don kunstweg die noordwaarts naar Hermannstadt voert;

d. De Törtzburger-pas, ton zuidwesten van Kronstadt;

e. De Ojtos-pas, en ƒ. de Gyimes-pas, op de grenzen van Zevenbergen en Moldavië;

g. De Borgo-pas, op de grenzen van Zevenbergen en de Bukowina.

De overgangspunten van het Carpalhische Woudgebergte zijn moeielijk; de hoofdpassen zijn :

«. Do Pas van Vereczke, aan den weg van Lembergnaar Munkacs in Hongarije;

6. De Pas van Uszok, aan den weg van Lemberg naar Unghvar in Hongarije;

c. De Dukla-pas, aan don weg van Dukla naar Kaschau in Hongarije;

De passen over het Carpathisch-Hongaarsche Hoogland zijn menigvuldig, en bieden slechts onbeduidende beletselen voor do gemeenschap aan.

In do Duitsche landen heeft men slechts eene lage vlakte: de Oostenrijkse he (bl. 88), wier noordelijk gedeelte het dorre, onvruchtbare Marchveld vormt.

Hongarije bestaat voor eon groot gedeelte uit vlak land: de Opperen Neder- Hongaarsche Vlakten (bl. 88), welke docr het Ba-kon y-woud grootendeels gescheiden worden. — Do eerste is ton westen van de Raab geheel vlak: in het noorden lag vroeger nabij de Oostenrijksche grenzen het thans uitgedroogde Neusiedler-meer, en ten zuidoosten daarvan vindt men het Hansag-moeras; ten oosten der ge-

-ocr page 369-

353

noemde rivier biedt zij eene afwisseling van vlak- en heuvelland aan. — üe Neder-Hongaarsche Vlakte is slechts in het westen, in don omtrek van het gedeeltelijk door kleine moerassen omringde Platten-of Balaton-meer, en tusschen de Drau en Sau heuvel- en bergachtig; voor het overige geheel vlak. Aan den linkeroever van den Donau vindt men op vele plaatsen uitgestrekte zand- en heidegronden en moerassen.

Het grootste gedeelte van Galicië behoort tot de Sarmatische Vlakte (bl. 85).

§ 6. STROOMENDE WATEREN EN KANALEN.

A. Gebied van de Noordzee.

De Rijn maakt over eene kleine uitgestrektheid de grensscheiding uit tusschen het Graafschap Tyrol en hot Zwitsersche kanton St. Gallen (bl. 292).

De Elbe (bl. 298) met hare linker-zijrivieren de Mol dau en Eger in Bohemen.

B. Gebied van de Oostzee.

Do Oder (bl. 300), in Moravië, en de Weichsel {bl. 286), in Moravië en Galicië, verlaten spoedig de Oostcnrijksch-Hongaarsche Monarchie, waarin zij ontspringen.

C. Gebied van de Zwarte Zee.

De Dniester ontspringt in het Carpathische Woudgebergte nabij het vlek Lutowiska, ten zuidwesten van Lemberg in Galicië, waartoe hij, voor zoover de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie betreft, zijn loop bepaalt, en dat hij beneden Zaieszcyk verlaat om Rusland binnen te treden. Hij wordt bevaarbaar bij Halicz en heeft over het algemeen vlakke oevers.

De Donau (bl. 303) treedt beneden de Beiersche stad Passau de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie binnen en stroomt in eene oostelijke richting door het Aartshertogdom Oostenrijk langs Lintz en Weenen, en door het westen van Hongarije langs Presburg, Komorn en Gr an. Bij Wait zen wendt hij zich zuidwaarts, om Buda-Pest en Mohacz te besproeien en aan de grenzen van Slavonië zijne oostelijke richting te hernemen. Bij Peterwardein komt hij de Militaire Grenzen binnen, vormt van Semlin af de grensscheiding tusschen deze landen en het Vorstendom Servië, en verlaat bij Orsowa de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie om zijn loop tusschen het Turksche en Roemenische grondgebied te vervolgen. — Bij Presburg verdeelt de Donau zich in twee armen, van welke de linker- Zwarte Water, de rechter- Groote Donau wordt genoemd, en die, het 12 mijlen lange en 2—4 mijlen breede eiland Schütt (bij de Hongaren Czallo Kóz) gevormd hebbende, zich bij Komorn weder vereenigen. Ten zuidwesten van Schütt ligt het I 23.

-ocr page 370-

354

Kleine Schuit [Szitget Köz) tusschen don Grooten Donau en een anderen arm, die, in tegenstelling van dezen, Kleine Donau genoemd wordt. Lager splitst deze stroom zich nog driemalen in twee takken, waardoor de eilanden St. Andreas (bij Waitzen), Csepel (beneden Buda) en Margita (bij Mohacz) gevormd worden. — Tusschen Passau en Lint2 zijn de beide oevers hoog en steil. Bij laatstgenoemde stad verlaten de hoogten den rechter-, bij Mauthausen ook den linkeroever, en wordt het dal breeder, doch bij M\'ólk weder zeer eng en steil. Van Krems tot Presburg zijn de beide oevers over het algemeen, en van Presburg tot een uur beneden Komorn geheel vlak en op sommige plaatsen moerassig, vervolgens bergachtig, aan de linkerzijde tot Waitzen, aan de rechter-tot Of en; deze wordt tot Mohacz door zacht afhellende heuvels, en lager door vlakke, moerassige streken begeleid; gene is geheel vlak tot aan Ujpalanka, beneden den mond der Morawa (rechter-zijrivier, in Servië), en afwisselend met moerassen en bosschen bezet. De rechteroever wordt weder bergachtig bij Bukuvar (beneden den mond der Drau), de linker- bij Ujpalanka. Van Golubacz (in Servië) tot Orsowa stroomt do Donau zeer snel door een eng dal, tusschen bergen en steile rotsen; deze engte draagt den naam van Demir Kapi, d. i. IJzeren Poort.

R. De Lech, die in Tyrol zijn oorsprong neemt (bl. 304).

De Is ar, mede in Tyrol ontspringende (bl. 304).

De Inn met zijne rechter-zijrivier de Salza in het Aartshertogdom Oostenrijk langs de grenzen van Beieren (bl. 304).

De T r a u n; br. de Steiersche Alpen in Stiermarken; zij loopt vervolgens door Oostenrijk door het Hallstddter- en Traun-meer, waar zij bevaarbaar wordt; m. tusschen Lintz en Enns. — Hare oevers zijn meestal steil.

De Enns; br. de Steiersche Alpen in Stiermarken, waar zij bij Gr\'óbming bevaarbaar wordt; zij loopt vervolgens door Oostenrijk; m. bij Enns. — Hare oevers zijn grootondeels hoog en steil.

De Leitha; br. de Sommering (een tak van de Steiersche Alpen), loopt door Oostenrijk, gedeeltelijk langs de grenzen van Hongarije; m. bij Hongaarsch Altenburg.

De Raab; br. 3 mijlen ten noorden van Gratz; zij loopt door Stiermarken en Hongarije, wordt hier bij Körmend bevaarbaar, en valt beneden Raab in don Grooten Donau. — Hare oevers zijn tot Körmend meestal bergachtig, daarna vlak en op vele plaatsen moe- . rassig.

De Drau of Drave; br. bij Troblach in Tyrol; zij stroomt door dit Graafschap, door Karinthië langs Villach, waar zij bevaarbaar wordt, door Stiermarken langs Marburg, door Croatië langs IVaras-din, en langs de grenzen van Hongarije met Croatië en Slavonic, in welk laatste zij Essek besproeit; m. beneden deze stad. — In de Duitsche Landen zijn hare oevers bergachtig, voor het overige vlak en laag, op vele plaatsen boschrijk , en nabij den mond moerassig.

L. De Mur; br. de Saltzburger Alpen; zij loopt door Oostenrijk, door Stiermarken langs Judenburg, Brack en Gratz, waar zij

-ocr page 371-

bevaarbaar wordt, en langs de grenzen van Hongarije en Oo-atië; ra. bij Legrad. — Haar dal is afwisselend eng en min of meer breed.

De S a u of S a v e; br. in de Karinthische Alpen, nabij den berg Terglou; zij stroomt door Krain, waar zij ten noorden van Lai-bach bevaarbaar wordt, langs de grenzen van dit gewest en Stiermarken, door Croatië en door de Militaire Grenzen, van welke zij de Slavonische van het Turksche Rijk afscheidt; m. bij Semlin, tegenover de Turksche stad Belgrado. — Tot aan den mond der Kulpa zijn de oevers bergachtig, vandaar tot aan dien der Unna vlak, links met moerassen, rechts met bosschen bezet. Van den mond der Unna tot Brod is de rechteroever zeer bergachtig, de linker-vlak, tot Gradisca moerassig en dan boschrijk; van Brod af is deze tot aan de monding weder moerassig, terwijl de rechteroever door boschrijke hoogten begeleid wordt tot aan den mond der Bosna, vanwaar hij afwisselend met bosschen en moerassen bezet is, om nabij de monding weder steil en rotsachtig te worden.

R. De Kulpa; br. in Croatië; zij loopt eerst langs do grenzen van dit gewest en Krain, doorsnijdt vervolgens Croatië tot Karlstadt, waar zij bevaarbaar wordt, en scheidt het daarna van de Militaire Grenzen; m. bij Petrinia.

. De March of Morawa; br. in het noorden van Moravië uit het Glatzer-gebergte; zij loopt door dit landschap langs Olmütz, wordt bevaarbaar bij Göding, en vormt lager de grensscheiding tusschen het Aartshertogdom Oostenrijk en Hongarije; m. boven Presburg. — Tot Hohenstadt stroomt zij door een eng en rotsachtig dal; vandaar tot Littau wordt zij door heuvels begeleid; lager zijn de oevers meestal vlak en hier en daar moerassig.

De Waag; br. in den Hoogen Tatra; zij stroomt door Hongarije langs Leopoldstadt, waar zij bevaarbaar wordt; ra. bij Guta, boven Komorn. — Hare oevers zijn tot Leopoldstadt bergachtig, lager vlak.

De G r a n; br. in den Hoogen Tatra; haar loop bepaalt zich tot Hongarije; ra. tegenover Gr an. — Haar dal is meestal eng en bergachtig, behalve nabij de monding.

De Theiss (Tisja) ontstaat uit de samenvloeiing van de Witte (L.) en Zwarte Theiss (U), die op het Carpathische Woudgebergte in Hongarije op de grenzen der Bukowina ontspringen, loopt zeer langzaam en met vele kronkelingen langs Sziget, waar zij voor kleine vaartuigen bruikbaar wordt, Nagy-Szöllös, Tokai, Szolnok, waar zij bevaarbaar wordt voor groote schepen, en Szegedin, en valt beneden Titel, in do Militaire Grenslanden, in den Donau. — De Theiss verlaat bij Huszt (tusschen Sziget en Nagy Szöllös) haar eng bergdal, en stroomt vervolgens door de Neder-Hongaarsche Vlakte tusschen lage, meestal moerassige oevers.

R. De Hernath; br. de Hooge Tatra; bevaarbaar bij Onod, beneden hetwelk hij zijn mond heeft. — Zijn dal is breed doch bergachtig tot Onod, waar hij de vlakte binnentreedt.

De Zagyva; br. het Carpathisch-Hongaarsche Hoogland;

-ocr page 372-

350

bevaarbaar bij Jasz Bereny; m. bij Szolnok. — Hare oevers zijn tot Hatvan bei\'gachtig, daarna vlak.

L. De Korös ontstaat uit de samenvloeiing van de Snelle, Zwarte en Witte Körös, welke in het Zevenbergsche Ertsgebergte ontspringen, en valt beneden Czongrad in de Theiss. — Hare oevers zijn vlak en moerassig, hetwelk ook het geval is met de bronrivieren, op eenigen afstand van haren oorsprong.

De Maros; br. de Zevenbergsche Alpenj zij besproeit Maros-Vasarhely, Karlsburg, waar zij bevaarbaar wordt, en Arad ; m. bij Szegedin. — Zij heeft in Zevenbergen een meestal breed dal, door bergen begrensd, doch treedt boven Arad in de vlakte.

De Tem es; br. het Zevenbergsche Ertsgebergte; bevaarbaar bij Lugos; m. bij Pancsova. — Van Lugos af zijn hare oevers vlak en moerassig.

D. Kanalen.

Het Wiener-Neustad ter Kanaal, in Oostenrijk, van Wiener-Neustadt naar Weenen.

Het Fransen- of B aczer-kan aal, in Hongarije, van den Donau beneden Bezdan naar de Theiss bij Beche.

Het Be ga-k anaal, \'m Hongarije, van Temeswar naar Groot-Beczkerek.

§ 7. HOOFD- EN SPOORWEGEN.

De hoofdwegen van de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie zijn de volgende. .

o. De verlenging van den Zuid-Duitschen hoofdweg (bl. 307); van Munchen in Beieren naar Braunau, en verder over Liritz en Weenen naar Presburg of naar Raab, beide in Hongarije. Van Raab leidt de weg verder over Komorn en Buda naar Pest. Hier verdeelt hij zich in twee takken, van welke de westelijke over Peterwardein en Semlin naar Belgrado, en verder door Turkije over Sophia en Philippopel naar Adrianopel, de oostelijke over Szegedin en Temeswar naar Orsowa, en verder door Turkije, overWiddin, Adrianopel en Borgas naarConstan-tinopel loopt. Van Temeswar gaat een zijtak over Hermannstadt naar Bucharest in Walachije, en vanhier wijders naar Borgas.

b. Van Dresden in Saksen naar Töplitz in Bohemen, en verder over Praag naar Weenen.

c. Van Ratibor in Pruisisch Silezië (bl. 308) naar Olmütz in Moravië, en verder over Brünn naar Weenen, met een zijtak van Olmütz over Teschen naar Krakau. Van dezen laatsten gaat van Isdebnik een weg noordoostwaarts naar Lemberg, en vanhier zuidoostwaarts over Stanis-lawo en Czernowicz naar Jassy in Moldavië, en wijders naar Odessa aan de Zwarte Zee in Rusland.

d. Van Munchen naar Innspruck in Tyrol, en vanhier over Brixen, Botzen en Trente naar Verona in het Venetiaansche.

-ocr page 373-

e. Van Weenon over Brück, Klagenfurt en Villach naar ïreviso in het Venetiaansche, en van Brück over Gratz en Laibach naar Triëst.

De spoorwegen van de Monarchie hadden in den aanvang van 187Ü te zamen een lengte van 18270 kilometer, of gemiddeld 1610 meter op de vierkante geographische mijl; hiervan komen 11208 kilom. op Oostenrijk en 7002 op Hongarije. De voornaamste volgen hier.

1. Kei zer-Fer dinan ds-Noor de rspoorweg: van Weenen langs Giinserndorf, Lundcnburg, Prerau, Weisskirchen, Schönbrunn, Oder-berg en Trzebinia naar Krakau, met zijtakken: a. van Giinserndorf naar Marchegg; i. van Lundenburg naar Brünn; c. van Prerau naar Olmütz; d. van Oderberg naar de Pruisische grenzen, en verder naar Breslau.

2. De Moravisch-Silezische Noorder spoor weg: van Brünn naar Prerau,

3. De Noordelijke O o s te nr ij ks che Staatsspoorweg: van Brünn en Olmütz (boven 1. b. ene.) naar Boheemsch Trübau; en vanhier langs Pardubitz, Neu Kolin en Praag naar Bodenbach (verder naar Dresden).

4. De Zuidoostelij ke O o s tenr ij ksch e Staatsspoorweg: van Marchegg (boven 1. a.) langs Presburg, Neuhausel, Buda-Pest, Cze\'gled, Kecskemet, Szegedin, Temeswar en Verzecs naar Bazias (aan den Donau). Met deze staat in verbinding de Neutra-spoorweg, van Neuhausel langs Neutra, Trentschin, Brumow en Meser naar Troppau in Moravië, Een zijtak loopt zuidoostwaarts van Temeswar naar Karansebes.

5. De Noordwestelijke Spoorweg: van Weenen langs Stocke-rau, Retz, Znaym,Iglau en Kuttenberg naar Neu Kolin aan den Noordelijken Oostenrijkschen Staatsspoorweg. In verbinding hiermede eene lijn van Neu Kolin langs Königgratz, Geiersberg en Schönberg naar Olmütz.

6. De Raaber-spoorweg van Weenen langs Raab naar Neu-Szöny (aan den Donau tegenover Komorn); met een zijtak van Raab naar Oedenburg (7. h).

7. De Lijnen der Zu ider-spoor w egm aatschappij: a. van Weenen langs Wiener-Neustadt, Brück, Gratz, Marburg, Pragerhof, Steinbrück, Laibach, St. Peter, Divazza en Nabresina naar Triëst; met zijtakken van Laibach naar Villach, van Divazza over Canfanaro naar Pola (met een zijtak van Canfanaro naar Rovigno), van Brück naarLeoben, en van Nabresina langs Görtz naar do Italiaansche grenzen (tot aansluiting aan den spoorweg naar Venetië en Milaan); — b. van Wiener-Neustadt langs Oedenburg en Steinamanger in Hongarije, Ka-nizsa, Zakany, Fünfkirchen en Villany naar Essck, met een zijtak van Villany naar Mohacs; — c. van Marburg langs Klagenfurt naar Villach; — d. van Pragerhof langs Kottori, Kanizsa (Frans-Jozofs-Oostor spoor weg) en Stuhlweissenburg naar Buda (met een zijtak van Stuhlweissenburg naar Komorn, en een langs Veszprim in verbinding met den Hongaarschen Westerspoorweg); — e. van Steinbrück

Croatische Spoorweg) langs Agram, Sissek en Neu-Gradiska naar

-ocr page 374-

358

Essek, met een zijtak van Agrara langs Karlstadt, Moravicza, Fiurne en Gastra naar St. Peter en verder naar Triest; —ƒ. van Kufstein (in verband met den Beierschen spoorweg van Munchen langs Rosenheim, bl. 310) de Tyroolsche Spoorweg langs Wörgl, Inspruck, Franzens-Feste, Botzen en Trente naar Ala aan de Italiaansche grenzen, en vanhier naar Verona; met een zijtak van Franzens-Feste naar Villach; — g. de S al tzburg-Tyro olsche Spoorweg van Wörgl langsSaalfelden, Bischofshofen, Radstadt en Steinach naar Sclzthal aan den Rudolfs-Spoorweg.

8. Kei zerin-Elizabeths-Wes ter spoor weg; van Weenen langs Valentin, Lintz en Wels naar Saltzbnrg (en vanhier door Beieren langs Rosenheim naar Munchen); met een zijtak van Saltzburg naar Bischofshofen, een van Wels over Neumarkt naar Passau in Beieren, en een van Neumarkt naar Brunau op de Beiersche grenzen, en verder naar Munchen, met een zijtak van Brunau naar Saltzburg.

9. Keizer-Frans-Jozefs-spoorweg: van Weenen langs Gmünd, Budweis en Pilsen naar Eger (in verband met de Saksische en Beiersche lijnen); met een zijtak van Gmünd naar Praag, een van Budweis naar Lintz, en een van Pilsen langs Klattau en Eisenstein naar Deg-gendorf in Beieren (Pilser-spoorweg).

10. Kroonprins-Rudolfs-spoorweg: van Valentin (aan den Keizerin-Elizabeths-Westerspoorweg) langs Steyer, Hieflau, Selzthal St. Michael en St. Veit naar Villach; met een zijtak van St. Veit naar Klagenfurt.

11. De Boheemsche Westerspoorweg: van Praag langs Pilsen naar Furth in Beieren (en verder naar Regensburg en Neurenberg).

12. De Prager-Tiirnan-spoor weg; van Praag langs Kralup, Bakov en Turnau naar Reichenberg, en vandaar naar Zittau en Görlitz in Pruisén.

13. De Boheemsche Noorderspoorweg; van .Bakov langs Bo-heemsch Leipa en Tetschen naar Rumburg (ter aansluiting aan de Saksische spoorwegen), met een zijtak van Leipa naar Tetschen en verder naar Dresden. Hiermede staat in verbinding de Boheemsche Noordwester-spoorweg van Tetschen langs Osseg, Brüx en Karlsbad naar Eger en verder naar den Beierschen Oosterspoorweg.

14. De Zu i d-Noorddui tsche Ver b ind i ngs-spoor weg ; van Pardubitz (boven 3.) langs Königgratz en Josephstadt naar Reichenberg (ter aansluiting aan de Saksische spoorwegen).

15. De Galicische Karel-Lodewij ks-spoorweg; van Krakau (boven 1.) langs Tarnow en Przemysl naar Lemberg.

16. De Lem b er g-Jas sy - sp o or weg ; van Lemberg langs Czer-nowitz naar Jassy in Moldavië.

17. De Hongaarsche staatsspoorwegen: a. de Koninklijk-Hongaarsche Noorderspoorweg, van Pest (boven 4.) langs Hatvan, Tarjan, Fülek, Altsohl en Sillein (Szolna) naar Oderberg in Moravié; — h. van Hatvan naar Szolnok; — c. van Hatvan langs Miskolcz naar Fülek; — d. van Zakany naar Agram; — e. De Hongaarsche Westerspoorweg, van Raab langs Steinamanger en St. Gotthard naar Gratz.

-ocr page 375-

18. Do Theis s-spoorwegvan Czoglcd (boven 4.) lungs Szolnok, Piispok-Ladany, Debreczin , Tokai, Miskolcz, Kaschau, Abos, Leluchow en Neu Sandec naar Tarnow aan den Galicischen Karel-Lodewijks-spoorweg, met zijtakken: a. den Kaschau-Oderberger spoorweg, van Abos naar Sillein; — b. van Szolnok langs Oud-Arad naar Temeswar; — c. van Püspok-Ladany naar Grosswardein; — d. van Debreczin langs Nagy Karoly, Szathmar, Kiralyhaza en Tecso naar Sugatag; — e. van Miskolcz over Batyu naar Kiralyhaza, met een zijtak van Batyu naar de Galicische grenzen en verder naar Lemberg.

•19. De Donau-Drau-spoorweg, van Zakany langs Kaposvar, Baja en Szegedin naar Arad.

20. De Zevenbergsche spoorweg: van Arad langs Piski, Karls-burg en Felvincz naar Klansenburg en verder naar Grosswardein, met zijtakken van Piski naar Petrocseny, van benoorden Karlsburg naar Scbassburg en van Felvincz naar Maros Vasarhely.

21. De Spoorweg van Grosswardein naar Essek (Alfold-Sp oor weg): van Grosswardein langs Szegedin, Maria-Theresiënstadt en Zorabor naar Essek.

§ 8. VOORTBRENGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, NIJVERHEID, HANDEL.

In den land- en boschbouw, wier gezamenlijke jaarlijksche opbrengst op eene waarde van meer dan 2000 millioen Oostenrijkscbe gulden wordt geschat, vindt ongeveer drie vierden van de bevolking der monarchie, hetzij onmiddellijk hetzij middellijk, zijn bestaan.

Van den bodem wordt omstreeks 31,l0,\'o \'l001\' bouwland, 0,90/o door wijngaarden, 12,37o door gras- en tuingronden, 13,90/„ door weilanden, 28,70/0 door bosschen, en 13,\'170 door onvruchtbare gronden ingenomen.

De opbrengst van granen en veldvruchten is meer dan voldoende voor de behoefte, tengevolge waarvan groote hoeveelheden worden uitgevoerd. De rijkste korenlanden zijn Hongarije, Bohemen, Ga-licië, Moravië en Oostenrijk. Met uitzondering van Galicië, munten de genoemde landen benevens Tyrol en Stiermarken ook uit in het aankweeken van vruchtboom on. Vlas en hennep (ofschoon niet genoegzaam voor de behoefte) alsmede beetwortels slagen het best in Silezië, Moravië, Bohemen en Hongarije; hop in Bohemen; tabak en raapzaad in do Hongaarsche landen. De wijnbouw wordt, met uitzondering van Galicië, Silezië rn Saltzburg, in alle landen gedreven, maar vooral in Hongarije, welks Tokajcr-wijn wereldberoemd is. De monarchie is ongemeen rijk aan wouden en bosschen, niet alleen op de Alpen en Carpathen maar ook op de lagere gebergten; het aankweeken en onderhouden er van hooft in de meeste streken eon hoo-gen trap van volkomenheid bereikt.

Van de veeteelt staat die van schapen bovenaan, welke voornamelijk in Moravië, Silezië, Bohemen, Neder-Oostenrijk en Hongarije

-ocr page 376-

3(50

voortreffelijk mag heeten, cn veel wol voor den uitvoer levert. De rundvee-teelt is uitstekend in de Alpenlanden, en ook in Hongarije en Galicië van groote beteekenis. De paarden- en var ken steelt is voorat in de Hongaarsche Landen op eene aanzienlijke hoogte.

De veestapel wordt geschat op nagenoeg 3 400 000 paarden, bijna 14 000 000 runderen, 30 000 000 schapen, 1 500 000 geiten, 8 000000 varkens en 75000 ezels en muildieren.

De uitvoer van vee, met uitzondering van varkens, overtreft den invoer.

De zijdeteelt is voor Zuid-Tyrol van beteekenis.

Met betrekking tot de delfstoffen behoort de Oostenrijksch-Hon-gaarsche Monarchie tot de rijkste van Europa. — Zevenbergen en Hongarije , en in mindere mate Saltzhurg en Tyrol, leveren goud; Hongarije, Ba hemen, en in mindere hoeveelheid Galicië, Stiermarken, Opper-Oostenrijk, Tyrol en Zevenbergen, zilver. Van de niet edele metalen leveren de beroemde bergwerken van Idria, in Krain, kwikzilver, Bohemen tin, Hongarije koper, Karinthië en Krain vooral lood. Aanzienlijker evenwel is de opbrengst van ijzer, hetwelk, met uitzondering van Opper-Oostenrijk, Dalmatië en het Kustland, in al de staten, doch voornamelijk in Stiermarken, Karinthië, Bohemen, Moravië en Hongarije wordt gewonnen. Verder levert de staat op; keukenzout (beroemd zijn de zoutmijnen van Wieliczka in Galicië), aluin, ijzervitriool, zwavel, doch vooral steenkolen (hoofdzakelijk in Bohemen , Moravië cn Silezië). De aard-en steensoorten, voor verwerking geschikt, zijn talrijk, evenals de gezondheidsbronnen, van welke die van Karlsbad, Tnplitz en Mariënbad in Bohemen, en die van Ischl en Gastein in Oostenrijk de vermaardste zijn.

Ofschoon de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie bij voorkeur een landbouwstaat is, neemt echter de nijverheid eene aanzienlijke plaats in, en levert jaarlijks voor eene waarde van nagenoeg 1 400 millioen Oostenr. gulden aan goederen. — De katoenweverijen, welke in de laatste jaren groote vorderingen gemaakt hebben, bloeien vooral in Neder-Oostenrijk en Bohemen, en zijn ook in vollen gang in Opper-Oostenr ijk en Moravië. De Duitsche Landen leveren de meeste en beste soorten van wollen stoffen; te Lintz zijn de oudste en grootste wolweverijen; Moravië, Silezië en Bohemen zijn de hoofdzetel der lakenfabrieken. De zijdeweverijen bloeien te Weenen, in Tyrol, het Kustland en Bohemen. Linnen wordt in alle deelen der Monarchie vervaardigd; doch de fijnste soorten worden geleverd door Bohemen, Moravië en Silezië. — Bohemen en Oostenrijk vervaardigen half linnen en half katoenen stoffen. Weenen is de hoofdwerkplaats voor half zijden stoffen. Tapijtfabrieken vindt men te Weenen, te Lintz en in Tyrol; kousen wever ij e n voornamelijk in Opper-Oostenrijk en Bohemen. Het laatste is ook de hoofdzetel van de kant-werkerijen. Aanzienlijk zijn de ververijen. De leerlooierijen van Oostenrijk zijn wel zeer volkomen, doch niet voldoende voor de

-ocr page 377-

3(51

behoefte; de papierfabrieken van Bohemen en Oostenrijk zijn daarentegen zoo in gang, dat geen invoer noodig is. De vervaardiging van glas is een der gewichtigste takken van nijverheid van de Monarchie, waarin Bohemen den voorrang heeft. Aardewerk en porselein worden in alle staten in groote hoeveelheid vervaardigd. De hoofdzetel der smelter ij en van de niet edele metalen is Stiermarken, daarna Krain en Karinthië. In Stiermarken maken de metaa 1 fabrieken, inzonderheid die van het ijzer, den hoofdtak der nijverheid uit, doch ook de overige Duitsche Landen nemen daaraan deel; daarentegen zijn de Hongaarsche hierin zeer achterlijk. Branderijen vindt men in alle dealen van den staat, doch het meest in Galicië. De raffineering der suiker houdt vele fabrieken gaande, zoo ook de vervaardiging van beetwortel-suiker, waarvan men (1871) 228 fabrieken heeft (in Bohemen 136, in Moravïé 42, in Hongarije 26).

De handel is zeer levendig onaanzienlijk; de buitenlandsche wordt grootendeels te land gedreven; de zeehandel bepaalt zich hoofdzakelijk tot de Middellandsche Zee. De handelsvloot telde, bij den aanvang van het jaar 1879, 2490 schepen, metende 313 223 ton, waaronder 95 stoomvaartuigen, metende 57701 ton. Buitendien waren er 5397 vis-schersvaartuigen, lichterschepen, enz,, metende 14506 ton.

De voornaamste voorwerpen van uitvoer zijn: granen, ooft, wijn, hout, runderen, schapen, wol, wollen, linnen en katoenen stoffen, zout, glas, ijzer enz.; van invoer koffie, suiker, olie, katoen, leder, vlas en hennep. In het jaar 1877 bedroeg de waarde van den invoer, in het Oostenrijksch-Hongaarsche tolgebied, behalve de edele metalen, 546,7, en die van den uitvoer ruim 550,6 millioen Oostcnrijksche gulden. Aan edele metalen werd ingevoerd voor ruim 28,3, en uitgevoerd voor ruim 15 millioen gulden. In het Dalmatische tolgebied bedroeg de invoer bijna 14 en de uitvoer ruim 8, en in Triest de invoer ruim 140 en de uitvoer bijna 106 millioen gulden.

De voornaamste zeehavens zijn : Triest en Rovigno in het Kustland, Fiume in Croatië, Zara, Spalate, Ragusa en Cattaro in Dalmatië. Van deze is de voornaamste zeehandelstad Triest, vervolgens Fiume en Ragusa.

De gewichtigste landhandelplaatsen zijn : Weenen, het middelpunt van alle verkeer; daarna Praag, Lemberg en \'Brody; verder Pest, Botzen, Brünn, Kaschau, Oedenburg, Olmütz, Trappau, Gratz, Lintz, Kronstadt, Semli?i, Pitsen, Reichenberg en Saltzburg.

§ 9. ONDERWIJS, WETENSCHAPPELIJKE EN ANDERE NUTTIGE INRICHTINGEN.

Sedert 1848 wordt door de regeering aan het lager onderwijs veel zorg besteed, en is het aantal scholen aanzienlijk vermeerderd. In 1875 telde men in de Duitsch-Slavonische landen 15166 volksscholen, met 31196 onderwijzers en onderwijzeressen en 2134 683 leerlingen. Wanneer men het werkelijke schoolbezoek vergelijkt met de schoolplich-tigheid der kinderen, welke van het 6de tot het voleindigde 12de

-ocr page 378-

302

levensjaar duurt, dan waren er in het genoemde jaar van de 100 schoolplichtigen slechts ruim 66 die do scholen bezochten. Omtrent de Hongaarsche landen ontbreken ons de noodige gegevens. Voor hen die de volksschool verlaten hebben en niet op een gymnasium of reaalschool onderricht ontvangen, bestonden in 1804 16103 herhalingscholen met 899 008 leerlingen van 12—15 jaren. Volgens de schoolwet van 14 Mei 1809 moesten in de Duitsch-Slavonische Landen in 1872 burgerscholen geopend en de herhalingscholen gesloten worden, en is de schoolplichtigheid bepaald van het 0de tot het voleindigde 14de levensjaar. — In de monarchie bestaan ongeveer 100 kweekscholen voor „ onderwijzers en omstreeks 350 gymnasiën en reaalscholen met 80000 leerlingen.

Van de 8 universiteiten, welke de monarchie bezit, hebben die te Weenen, Praag, Gratz, Krak au en Pest ieder 4 faculteiten (godgeleerdheid volgens de Catholieke Kerkleer, rechts- en staatswetenschappen, geneeskunde en philosophic), die te Innspruck en Lemberg daarentegen slechts 3 faculteiten (daar die der geneeskunde ontbreekt). Die te Weenen is de meest bezochte, daarna die te Pest.

In 1875 is te Czernowitz in de Buknwina eene Universiteit gesticht aanvankelijk met drie faculteiten (de Grieksch-Oostersche theologie, rechtsgeleerdheid en philosophic) waaraan in het volgende jaar eene vierde (de mathematische en natuurwetenschappen) is toegevoegd. Zij heeft leerstoelen voor de Slavische talen, de Rutheensche taal, de Ro-maansche philologie en de Rumenische taal en letterkunde.

Verder zijn er 7 polytechnische instituten, namelijk te Weenen, Praag, Gratz, Brünn, Lemberg, Krakau en Of en.

De inrichtingen voor bijzondere vakken zijn zeer talrijk. Hiertoe behooren : de Hoogere kweekschool voor wereldlijke priesters te Weenen, de Catholieke godgeleerde faculteiten te Olmütz en Saltzburg, 71 Bisschoppelijke kweekscholen voor Catholieke godgeleerdheid, 9 kweekscholen voor Grieksch-Orientalische theologie, de Evangelisch-godgeleerde faculteit te Weenen, 8 Luthersche lyceën en godgeleerde kweekscholen in Hongarije en Zevenbergen, 5 Gereformeerde colleges in Hongarije, het college voor Unitarissen te Klausenburg en 3 Israëlietische kweekscholen voor Rabbijnen; — 6 academiën voor de rechtsgeleerdheid en verscheidene andere colleges tot beoefening van rechts- en staatswetenschappen; — 6 kweekscholen voor chirurgie; de veeartsenij-scholen te. Weenen en te Pest; — de handels- en zeevaart-academie te Triest, de handels-academie te Weenen en verscheidene andere inrichtingen van dien aard; — de kweekscholen voor land- en boschbouw; — de academiën voor het mijnwezen te Schemnitz, Leoben en Przibram en 5 lagere scholen voor dezen tak van kennis; — de academie van beeldende kunsten te Weenen; de schilder-academie te Gratz, de school voor schoone kunsten te Praag, de muziek-conservatoriën te Weenen en te Praag, enz.

Onder de wetenschappelijke vereenigingen nemen de voornaamste plaats in: de K. K. Academie der wetenschappen te Weenen en do K. K. Maatschappij der wetenschappen te Praag. Talrijk zijn de verzamelin-

-ocr page 379-

303

gen uit alle vakken van wetenschap en kunst, vooral te Weenen, waar de Keizerlijke Bibliotheek meer dan 400 000 boekdeelen en 20000 handschriften bevat. De Universiteits-boekerij aldaar telt 200 000 boekdeelen ; die te Praag is weinig minder aanzienlijk.

§ 40. VERDEDIGINGSLINIËN, VESTINGEN.

Bohemen is tegen Beieren gedekt door het Bohemer-woud, tegen Saksen door het Erts- en Lausitzer-yehergte, tegen Pruisen door het Lausitzer-,

Reuzen- en Glatzer-gebergte, en is wijders sterk door groote wouden, veelvuldige heuvelrijen en eene menigte rivieren, van welke vooral de Moldau, Eger en Elhe verdedigingsliniën aanbieden. Aan den linkeroever van laatstgenoemden stroom vindt men, van het westen naar het oosten, de vestingen Th er esiëns ta dt (aan den mond derifyer, met een bruggehoofd) en Josephs tad t.

Moravië is door het Moravisch-Silezische gebergte, zijn heuvelachtig en door vele riviertjes doorsneden terrein en Olmütz (tusschen twee armen der March) met eene verschanste legerplaats tegen Pruisen gedekt.

Galicië is in het noordwesten door de Weichel van Pruisen en Polen gescheiden, on aldaar versterkt door Krak au, aan de IVeichsel, met eene verschanste legerplaats. Voor het overige liggen Galicië en de Bukowina geheel open voor Rusland, doch hebben achter zich de hoofdketen der Carpalhen langs de grenzen van Hongarije.

Zevenbergen is sterk door zijn bergachtig terrein, en wordt tegen Moldavië en Walachije beschermd door de hooge, boschrijke en rotsachtige Zevenbergsche Alpen, wier passen voor de gemeenschap vele moeielijkheden hebben en versterkt zijn. Aan den linkeroever van de Maros ligt de vesting Karlsburg.

In het zuiden hebben de Militaire Grenzen tegen Walachije, Servië en Bosnië de Zevenbergsche Alpen {tot Orsowa), den Donau (tot Seralin),

de Sau (tot aan den mond der Unna), de Unna en de Dinarische Alpen tot natuurlijke grenzen, en vindt men in de eerste linie de vestingen Brod en Oud-Gradisca aan den linkeroever der Sa«, en Karlstadt aan de rechterzijde der Kulpa; in de tweede linie het Bega-kanaal met de vesting Temeswar, den Donau met de vesting Peterwardein aan den rechteroever, en de Drau met de aan hare rechterzijde gelogen vesting E s s e k (in Slavonië). Achter Temeswar en Peterwardein ligt de vesting Nieuw-Ar ad aan den linkeroever der Maros.

Dalmatië is aan de landzijde \'door de Dinarische Alpen bijna ontoegankelijk; men vindt hier de vesting Knin. Aan do Adriatische Zee wordt het in het zuiden beschermd door de vestingen Cattaro, aan \' de golf van dien naam, en Ragusa; verder noordwaarts door de voorliggende eilanden. In het Illyrische Kustland vindt men aan de zuidwestzijde de versterkte oorlogshaven Po la.

Aan den kant van Italië bieden Krain en Karinthië met hun bergachtig terrein vele hindernissen aan.

Tyrol, aan alle zijden door hooge bergen ingesloten, is alleen toegankelijk door enge passen, die ól\' versterkt zijn lt;5f in tijd van nood

-ocr page 380-

304

gemakkelijk en spoedig kunnen versterkt worden. Ue bergachtige grond geeft daarbij den verdediger vele voordeelen. Achter de Allgauer-Alpen, die Tyrol van Beieren scheiden, vindt men den Inn, aan welks rechteroever Kufstein ligt, met de op eene steile rots gebouwde vesting Geroldseck en den Jozefsberg.

Het Aartshertogdom Oostenrijk bezit in den Inn en de Salza, die het grootendeels van Beieren scheiden, goede verdedigingsliniën tegen dit Rijk.

In Hongarije vindt men de vesting Kom or n (meteen bruggehoofd) in het zuidoosten van het eiland Schütt, aan de samenvloeiing van het Zwarte Water en den Groeten Donau.

§11. KRIJGSWEZEN.

In de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie berust het stelsel van den gewapenden dienst op de wetten van 5 December 1808. Volgens deze bestaat er algemeene dienstplichtigheid , aanvangende met het 20ste levensjaar, met de instelling van éénjarige vrijwilligers en zonder plaatsvervanging.

De gewapende macht wordt onderscheiden in: 1. het staande leger, 2. de oorlogs-marine, 3. de landweer (in Hongarije ook Honved-troepen genoemd), 4. de Ersatz-reserve, en 5. den landstorm. De laatste is alleen in de Hongaarsche Landen ingevoerd. De diensttijd bedraagt 12 jaren, namelijk 10 jaren in het staande leger (3 in de linie en 7 in de reserve) en 2 jaren in de landweer. Het jaarlijksche contingent bedraagt 95474 man, waarvan 40933 dooide Hongaarsche Landen te leveren. De overcompleete dienstplichtigen blijven 10 jaar bij de Ersatz-reserve en dienen 2 jaar bij de landweer, of wel zij worden dadelijk bij de landweer ingedeeld en dienen daarbij 12 jaren. De éénjarige vrijwilligers blijven na dien diensttijd 9 jaar bij de reserve en 2 jaar bij de landweer. De sterkte van het leger in oorlogstijd is op 800 000 man bepaald; tot dekking van verliezen in den krijg worden jaarlijks 9500 man als Ersatz-reserve bestemd. De diensttijd in de oorlogsmarine bedraagt slechts 10 jaren, dewijl diegenen, die daartoe behoord hebben, vrijgesteld zijn van de landweer. De Militaire Grenzen vormen, gelijk vroeger (bl. 340) medegedeeld is, tot dusverre eene militaire kolonie.

In vredestijd is het leger ingedeeld in vijftien Ter rito r iaal-krei tseu namelijk: 1. Neder-Oostenrijk, hoofdplaats Weencn; 2. Stiermarken, Karinthie en Krain, hoofdplaats Gratz; 3. het Oostenrijksch-Illyrische kustenland, hoofdplaats Triestj 4. Tyrol en Voralberg, hoofdplaats Innspruckj 5. Bohemen, hoofdplaats Praag; 0. Moravie en Silezië, hoofdplaats Brmn ; 7. Galicië en de Bukowina, hoofdplaats Lemherg ; 8. West-Galicië, hoofdplaats Krakau; 9. Dalmatië, hoofdplaats Zara; 10. Hongarije, hoofdplaats Buda-Pesthj 11. Croatië, Slavonië en het Grensgebied, hoofdplaats Agram : 12. Zevenbergen, hoofdplaats Hermannstadt; 13. Presburg; 14. Kaschau; 15. Temeswar. Elk van deze kreitsen staat onder een militair beheer, dat in sominise Generaal-commando. in

-ocr page 381-

andere Militair-commando heet. — In oorlogstijd vormt het leger dertien Armee-korpsen (elk van drie Infanterie-divisies en een korps-geschut-reserve) en vijf Cavalerie-divisies. Hiervan bestaan zes Infanterie-divisies en eene Cavalerie-divisie uit de Hongaarsche landweer.

De indeeling en sterkte van het leger was in Augustus 1878 als volgt:

In vrede.

In Oorlog.

l-\'omatie.

^C. c - O

- D

e o

e o

1622 116

1787 540

3008 116

10400 540

92

141440 3612

10995 42271

20223 7110

6880 151

693 1722

1060 356

500 15

60 37022

10040 218

990 2214

1467 526

473040 10037

47223 50457

38279 18388

169 bat. 696 stukk. (i0 comp. ti bat.

S71 fl

^71quot; 1623 stukk. 77 72 comp. quot; 10 bat.

56 comp.

25 comp. 36 eskadr.

244

129

206

5484

2922 2305

12 6

127)

385 202 991

16248 7850 30047

202 13738 2618 17616

1451 9929 156

14705 237112 47987

23637 761929 156242

81 bat. 11 bat.

509 62 1

1629 370

2266 500 150

92206 22100 4320

24

13 Reg. Veldart.,

12 Bat. Vestingart.

4. Tech nische troepen.

2 Reg. Genietroepen.........

1 Reg. Pioniers...

5. Trein...........

6. Gezondheidstroepen.........

7. Mil. inrichtingen.. Totaal van het staande

leger......

II. Landweer.

a. De Oostenrijksohe Landweer.

Infanterie...........

Tyr. Scherpschutters. Cavalerie............

I Rog Tyr. Jag... 33 (in oorlog 43)

Bat, Jagers...... 33 bat.

2. Cavalerie.

14. Reg. Drag......

16 Reg. Huzaren.. .(24G eskadr.

II Reg. Ulanen____

3. Artillerie.

1. Het staande leger.

Commando\'s en Staven Gardes..............

1. Infanterie.

80 (in oorlog 160) Regimenten Linie-infanterie........

400 bat. 7 bat.

56 a 04 comp. 25 comp. 72al08esk.

400 a 480 bat. 88/« bat.

41\'/t bat.

81 bat. 20 bat. en 2 eskadr. 25 eskadr

287 eskadr.

291611180261 6070

5721 1999

92 bat.

24

Totaal der Oosten-rijksche Landweer..

-ocr page 382-

860

in vrede.

In oorlog.

Formatie.

EskadrJ terijen. ^

Oiflcieren. \\ f

c

O) O. CU eO

x:

o

a o •a

eo

bi T3

J* d

OT;® - 03

Officieren.

c •v

s.

O. to x: o

G

C

•o «

Batalj Bat

a

eo

s

O.

quot;ro quot;

p aa ca

a

a

53

D.

h. De Hongaarsche Landweer (Honveds).

Koninkl. Hongaarsche

2

58

2

58

Infanterie...........

Cavalerie............

92 bat. 20 eskadr

379 80

5740 1520

1380

92 bat. 40 esk.

■202« AÜ0

11S:!56 8820

8752 7990

Totaal der Hongaar-

sche Landweer.....

Veiligheidstroepen

(Gendarmerie).......

Stoeterijen..........

» »

401

M

148

7318

8808 5093

1380 »

n

u »

3208

u «8

127234

8808 5095

16742 »

Totaal van helleger. 1

15886

280332

29729

1021692

179054

In Augustus 1879 telde de Oorlogs-marine:

Stoomschepen.

Tonnen inh.

Paardenkr

Stukken-

Manschappen.

8 gepants. kazematschepen.

42930

6750

108

3974

3 gepants. fregatten.....

13390

2100

50

1350

2 fregatten..........

6860

1200

30

688

4 gedekte korvetten.....

5710

860

41

838

5 gladdeks-korvetten . . . .

7810

1490

22

730

9 kanon neerbooten.....

5740

495

24

983

6 raderstoomsch. en jachten

6480

1550

15

684

3 transportschepen.....

3240

650

6

238

1 werkschip. .......

2150

250

2

105

2 Donau-monitors......

620

160

4

98

43 oorlogschepen.......

94940

15505

302

9688

Bovendien:

9 schoolschepen.......

9270

230

18

V

5 adviesjachten (tenders). .

1060

276

»

■177

1 sleeper...........

180

75

»

30

58 vaartuigen.........

105450

16086

320

9895

Het korps zei officieren {de vaandrigs en cadetten daaronder begrepen) telde op hetzelfde tijdstip 483 man; in tijd van oorlog moet het 556 man sterk zijn.

Het korps matrozen is op voet van vrede 5836, op voet van oorlog 11532 koppen sterk.

De hoofd-oorlogshaven is Pola; mindere oorlogshavens zijn Cattaro en Ragusa.

De Militaire scholen hebben in 1876 eene geheele hervorming ondergaan. Drie lagere Opvoedingsgestichten, elk voor 100 soldaten-kinderen,

-ocr page 383-

367

5 hoogere Opvoedingsgestichten, elk voor 200 kweekelingen, en de 7 School-Compagnicen (voor Infanterie, Artillerie en Pioniers) dieren hoofdzakelijk tot vorming van Onderofficieren. De 8 Cadettenscholen voor de Infanterie- en Cavalerie-, 1 voor de Artillerie-, 1 voor de Genie- en i voor de Pionier-Cadetten, hebben ten doel jongelieden voor te bereiden tot de Militaire Academiën.

Er zijn vier inrichtingen ter opleiding van jongelieden tot Officieren bij de landmacht, waar ook jongelieden niet van de Cadettenscholen maar uit het leger afkomstig kunnen worden toegelaten, en eene voor die bij de zeemacht; namelijk: de Militaire technische school te Weisikirchen (in Moravië) met 400 leerlingen en een driejarigen cursus; het Militair College te St. Pölten met 200 leerlingen, ter voorbereiding voor de Militaire Academie te Wiener-Neustadt; de Militaire Academie te Wiener-Neustadt, met 400 leerlingen en een vierjarigen cursus; de Technische Militaire Academie te Weenen, met 280 leerlingen, en de Marine-school te Fiume.

De Stafofficiers-cursus (Krijgsschool) te Weenen, met een tweejarigen cursus, is bestemd voor Officieren van alle wapens , ten einde hen op een hoogeren trap van kennis te brengen, en ook om hen voor den Generalen Staf te vormen. De Centrale Infanterie-cursus (ook voor de Cavalerie), de Hoogere Artillerie-school te Weisskirchen en de Hoogere Genie-school te Kloster-Brück, insgelijks met een tweejarigen cursus, dienen om officieren van die wapens eene hoogere wetenschappelijke opleiding te geven.

Verder heeft men de Centrale Militaire Rijschool en de Artillerie-Rijschool, beide te Weenen, tot vorming van leeraars en pikeurs; het Militaire Leeraars-Instituut te Wiener-Neustadt tot vorming van leeraars voor do Onderofficiers-opvoedings-gestichten , alsmede voor het schermen en de gymnastiek; de Jozefs-Academie voor genees- en heelkunde, de Militaire Veeartseuij-school en de School voor Militaire Administratie, alle te Weenen; de Schietschool, te Brück.

Van de overige militaire inrichtingen komen voornamelijk in aanmerking: de groote arsenalen te Weenen en Triest; de geschutgieterijen te Weenen en Mariazell (in Stiermarken); de geweerfabrieken te Ober-ferlach (in het Kustland bij Klagenfurt), Steyer (in Stiermarken), Weenen,

Teschen, Troppau, Karlsbad, Weipert (in Bohemen), Wernsdorf (in Bo-hemen) enz,; de klingfabrieken te Veitz (in Stiermarken) en Pottenstein (bij Baden in Oostenrijk); de Invaliden-huizen in Weenen, Praag, Pettau en Tyrnau.

§ 12. PLAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN OF gt;

GEVECHTEN.

In Oostenrijk: Groot Aspern en Esslingen, Duitsch-Wagram (1809).

In Tyrol: Roveredo (1794) — Calliano (179G).

In Bohemen: Praag (de Witte Berg 1620), (1757) — Jankau of .Tan-kowitz (1G45) — Czaslau (1742) — Sohr (1743, 1806) — Lowositz (1756) — Kollin (1757) — Nollendorf, Kulm (1813) — Gitschin, Nachod ,

Skalitz, Trautenau, Bunkersdorf, Sadowa of Koniggriitz (1866).

-ocr page 384-

368

In Moravië: Austerlitz (1805) — Tobitschau, Prerau (1860). In Hongarije: Mohacz (1526 en 1687) — Zenta (1096) Raab (1800) — Kapolna, Szolnok, St. Andreas, Waitzen, Nagy-Sarlo, Gran, Schiitt, Szegedin, Temeswar, Debroczin (1849).

In dc Militaire Grenzen: Salankemen (1691) — Peterwardein (1710).

ELFDE HOOFDSTUK.

Zwitserland.

§ 1. LIGGING, GRENZEN EN GROOTTE.

Zwitserland ofHelvetië, gelegen tusschen 45050/—47050\'N. B, en 23045\'—2805\' O. L., grenst aan Frankrijk, den Ehas, Baden, Jfur-temherg, Tyrol, Liechtenstein en Italië. Het beslaat eene oppervlakte van ruim 752 vierkante geographische mijlen of 41389 □ kilom.

§ 2. VERDEELING EN HOOFDSTEDEN.

Grootte in □ geogr. mijlen.

Bevolking. 1 Juli 1878.

Kantons.

Hoofdsteden. Bevolking 1870.

a. De noordelij ke.

1. Bazel.

а. Bazel-stad........

б. Bazel landschap.....

2. Solothurn (Soleure) . . .

3. Aargau..........

4. Schaffliausen.......

5. Thurgau.........

6. Zurich..........

b. De oostelijke.

7. Appenzell.

a. Appenzell-Inner-Rhoden .

b. Appenzell-Ausser-Rhoden

8. St. Gallen........

9. Grauwbunderland.

a. Gotteshaus-Bund . . . .

b. Obere of Graue Bund. .

c. Zehnaerichts-Bund. . . .

52865 56055 78907 202529 39355 95707 298642

0,669 7,675 14,252 25,524 5,448 17,942 31,299

11934 48907 198913

2,887 4,732 36,667

93307

130,483

Bazel 44,8.

Liestall 3,4. Solothurn 6.

Aarau 5,2. Schaffhausen 10,3. Frauenfeld 4. Zurich 21,2.

Appenzell 3,3. Trogen 3. St. Gallen 16,8

7,4.

Chur (Coire) Ilanz 0,8. Mayonfeld 1,2.


-ocr page 385-

369

Grootte

Bevolking,

Hoofdsteden.

Kantons.

•quot; □ geogr. mijlen.

l Juli 1878.

Bevolking 1870.

c. Do z u i d e 1 ij k o.

Bellinzona \'2,2. \\| gt;

10. Tessin of Tossino . . . .

51,490

122536

|Lugano 5,4. gt;«|

Locarno 2,8. / 3 ^

11. Wallis (le Valais). . . .

95,293

101776

Sitton (Sion) 4,2.

d. De w e s t e 1 ij k o.

12. Gonèvo..........

5,134

101536

Gonèvo 4C,8.

13. Waadtland (Pays do

Vaud)..........

58,530

240273

Lausanne 26,5.

14. Freiburg.........

30,311

115067

Freiburg 10,9.

15. Noufchatol of Neuenburg.

14,670

104820

Noufchatol 13,3.

e. Do middelste.

10. Bern...........

125,111

536606

Bern 36.

17. Luzern..........

27,257

133665

Luzern 14,5.

18. Schwyz..........

10,499

49756

Schwyz 5,7.

19. üri............

19,541

17183

Altorf 2,4.

,20. Unterwalden.

a. Nid-Waldon......

5,270

12098

Stanz 2,1.

b. Ob-Walden......

8,624

15221

Sarnen 3,3.

12,553

36546

Glarus 4,5.

4,343

22055

Zug 3,8.

Totaal......

752,198

2792264

§ 3. STAATSREGELING, INKOMSTEN EN UITGAVEN.

no 22 kantons hebben gelijke rechten en een van elkander onaflian-kelijk bestuur, doch vormen ter handhaving van hunne vrijheid en onafhankelijkheid een bondgenootschap.

De aangelegenheden van hot Verbond zijn toevertrouwd aan den Land- of Bondsdag {Schweizerische Bundesversammlung), welke, volgens do staatsregeling van 29 Mei 1874, uit twoo afdeolingen bestaat; den National en Raad en den Sten den- of Stat en-Ra ad.

De Nationale Raad vertegenwoordigt het geheele Zwitsorsche volk. De leden worden voor den tijd van 3 jaren rechtstreeks gekozen in de kantons, indiervoego dat elke 20000 inwoners één vortogen-woordigor hebben; zoodra er eou overschot blijft van moer dan 10000 inwoners, benoemt hot kanton één afgevaardigde moei\'. Elk kanton, en, wanneer het verdeeld is, elk half-kanton, heeft recht op ten minste één vertegenwoordiger. Naar de bevolking van 1870 moet de Nationale Raad 135 leden tellen. Teder Zwitsorsch burger, die meer dan 20 jaren oud en in hot volle genot zijner burgerlijke rechten is, kan deelnomen aan de verkiezingen; verkiesbaar is ieder, die hot recht van stemmen heeft, met uitzondering van de geestelijkheid.

I. 24.

-ocr page 386-

370

Di; St en den- of Sta ten-Ra ad vertegenwoordigt de kantons, in-diervoege dat er 44 afgevaardigden zijn, twee voor elk der 22 kantons. Elk half-kanton benoemt er één.

Het bestuur der bondsaangelegenheden en de uitvoering der besluiten van den Bondsdag is opgedragen aan den Bondsraad, samengesteld uit 7\'leden, welke voor den tijd van 3 jaren door den Bondsdag benoemd worden uit hen, die voor den Nationalen Raad verkiesbaar zijn. Na iedere nieuwe verkiezing van den Nationalen Raad wordt ook de Bondsraad vernieuwd. De President en Vice-President van het Bondgenootschap (en van den Bondsraad) worden jaarlijks benoemd in eene vereenigde zitting der beide staatslichamen, die den Bondsdag vormen; zij zijn niet herkiesbaar dan na verloop van één jaar.

Alleen het geheele Bondgenootschap, vertegenwoordigd door den Nationalen Raad en den Stenden-Raad, heeft het recht oorlog te verklaren, vrede te sluiten, en verdragen en verbonden aan te gaan. Ook is de regeling der betrekking tusschen de kantons en vreemde mogendheden, evenals het postwezen en het heffen van tolrechten, aan het geheele Bondgenootschap opgedragen.

De zetel van den Bondsraad en de stad, waar de Bondsdag bijeenkomt, is Bern.

De meeste kantons vormen elk één staat, enkele echter zijn in twee of meer staten verdeeld. Hiertoe behooren Bazel, dat in Stad en handschap, Appenzell, hetwelk in Inner-Rhoden en Ausser-Rhoden, en ünter walden, dat in Nid-Walden of Nid dem Walden Ob- Walden of Ob dem Wald verdeeld is. Wallis is een federatieve staat, gevormd door 13 vrije Zehnlen. [Tienden) of Republieken, wier afgevaardigden te Sit ten bijeenkomen. G r a u w b u n d e r 1 a n d bevat 26 vrije gemeenebesten, welke drie Bunden (Bondgenootschappen) vormen, die weder met elkander vereenigd zijn, en wier afgevaardigden jaarlijks afwisselend in de hoofdplaats van een der drie Bunden samenkomen.

Al de kantons hebben eene democratisch-republikeinsche staatsregeling.

Tot bestrijding der algemeene staats-uitgaven worden jaarlijks door ieder kanton naar eene zekere verhouding bepaalde sommen verstrekt.

Voor het jaar 1879 waren de inkomsten begroot op 40 565 000 en de uitgaven op 42 028 000 frank (\'). Staatsschuld heeft het Verbond niet.

§ 4. VOLK, TAAL, GODSDIENST.

Volgens de volkstelling van 1 December 1870 had Zwitserland 2 069 147 inwoners (3548 op de vierkante geographische mijl). Den len Juli 1878 was dit getal 2 792 264, dus 3712 op de □ geogr. mijl.

Met uitzondering van 6996 Israëlieten, van welke de meesten zich in Aargau en Bern ophouden, zijn 69% van de bewoners Duit-schers, die Zwitsersch, een ruwen tongval van het Hoogduitsch, 240/0 F r a n s c h e n, die Franscfi, 5,40/Igt; Italianen, die Italiaansch, en 1,6quot;/,,

-ocr page 387-

371

Rhetiërs, dio Roinanische on Ladinische tongvallen spreken. De sclnijt-taal der Duitsche Zwitsers is het Hoogduitsck.

Duitsch zijn de noordelijke, de middelste (behalve Bern) en de oostelijke kantons (behalve Grauwbunderland).

Fransch zijn de westelijke kantons (niet uitzondering van Freiburg).

Duitsch en Fransch zijn Bern, Freiburg en Wallis.

Ital iaansch is Tessin.

Duitsch, Ital iaansch en Rhetisch is Grauwbunderland.

Omtrent 3/s gedeelte der bevolking (1 566 347) is Protestantscli (hoofdzakelijk Gereformeerd), ongeveer s/s (1 084 369) Roomsch-Catholiek.

Geheel of bijna geheel Protestantseh zijn Zurich, Bazel, Sckaffhamen en Waadtland.

Geheel of bijna geheel Roomsch-Catholiek zijn Luzern, Uri, Schwyz, Unterwalden, Zug, Freiburg, Solothurn , Tessin en Wallis.

In Appenzell is Inner-Rhoden Gatholiek, Ausser-Rhoden Protestantseh. In St. Gallen is ruim 60, in Genève ruim 51, in Aargau bijna 45, in Grauwbunderland 43,5, in Thurgav. ruim 25, in Glarus bijna 20, in Bern 13 en in Neufchdtel bijna 12 ten honderd van do bevolking Roomsch-Catholiek.

csfli

\' iü

% T

: •fJjj!

§ 5. GROND.

Zwitserland is over het geheel een vrij ruw en zeer hoog bergland, en voor het grootste gedeelte bezet door de Middel-Alpen, welke zich van den Mont-Blanc in Savoye tot aan den Gross-Glocbier, op de grenzen van Tyrol en Neder-Oostenrijk (bl. 350) uitstrekken.

De tot het Bondgenootschap behoorende deelen van dit gebergte zijn :

a. De Penninische Alpen, van den Mont-Blanc tot den Monte-Rosa, het hoogste en wildste gebergte der Alpen en van geheel Europa, dat Wallis van Piëinont scheidt, en welks takken zich noordwaarts tot aan het dal van de Rhóne uitstrekken. De voornaamste bergen zijn de Groote St. Bern hard (met den 3250 M. hoogen Vel an), de Mont-Gombin (4150 M.), de Mont-Cervin (4450 M.) en de Mo n te-Ros a (4480 M.);

b. De Lepontische of Adular-Alpen, van den Monte-Rosa tot aan den Splügen-pas, in Wallis, Uri, Tessin, Grauwbunderland en op de grenzen van Piemont en Lombardije, roet den Sim pion (3250 M.), den St. Gothard (3100 M.) en den Bernhardin (3300 M.):

c. De R h e t i s c h e Alpen, \'van den Splügen-pas tot aan de Orlles-spils, door Grauwbunderland en op de grenzen van Lombardije, met toppen van 3100—3500 M.;

d. De Berner-Alpen, ten noorden van de Penninische en Lepon. tische, tusschen den Boven-Rhone en de Boven-Aar, met den Finster-A a r h o r n (4150 M.), den S c h r e c k h o r n (3850 M.), de Jonkvrou w (4000 M.) en den Furca (4100 M.);

e. De Vier walds tad ter-Alpen, tusschen de Boven-Aar on Boveu-Reuss, niet de Galenstock (3550 M.);

-ocr page 388-

372

ƒ. De Glarner- cn Schwyzer-AIpen, tusschen de Boven-Reuss, den Boven-Rijn, de Linth en liet Wallenst\'ddter-meer, niet den Düdi (3450 M.), den SchneeUorn (3150 M.) en den Rigi (1675 M.).

De hoofdpassen, welke men ten allen tijde met voertuigen kan doortrekken, zijn:

Over de Lepontische Alpen: de Simplon-pas (1925 M.), de St. Gothard-pas (2075 M.), de Bernhardin-pas (2050 M.) en de Splügen-pas (2025 M.).

Over de Rhelische Alpen het Stilfser-Joch (bl. 350).

Aan de zuidzijde der Alpen vindt men in Zwitserland het noordelijk gedeelte van het Lago Maggiore en het Meer van Lugano; aan de noordwestzijde het Meer van Constanz (Bodensee) met het daarmede verbonden Zeiler-meer, de Meren van Zurich, van Zug, van Luzern of der Vier Woudsteden, van Briënz, van Thun en van Genève (Leman). Ten zuidoosten van het Zürieher- ligt hot Wallenstadter-meer.

Ten noordwesten der meren ligt aan den noordwest-voet der Alpen de Noord-Zwitsersehe Bergvlakte (bl. 90), welke door het Meer van Neufchdtel, het Bieler-meer en de Beneden-Aar van de Jura gescheiden is, zich gemiddeld 300—400 M. boven den zeespiegel verheft, en door lage, niet zelden rotsige bergen en heuvels doorsneden wordt.

Van Frankrijk wordt Zwitserland gescheiden door den Franschen of Zwitserse hen Jura (bl. 235).

§ G. STROOMENDE WATEREN EN WEGEN.

Van het groot aantal strooraende wateren zijn de voornaamste:

De Rhone (bl. 236);

De Rijn met zijne linker-zijrivier de Aar, waarin de Reuss en Limmat uitloopen (bl. 292—294);

De I n n (bl. 304);

Do Te ss in o (beneden Hoofdstuk XVII).

De hoofdkunstwegen zijn;

a. Uit den Elzas en Baden over Bazel, door het Münsterdal, over Solothurn, Bern en Murten (Morat) naar Lausanne, met zijtakken van Bern naar Freiburg en naar Thun.

h. Van Bazel over Rheinfelden en Brugg naar Zurich, en vanhier over Frauenfeld naar de Badensche stad Constanz, aan het meer van dien naam.

c. Uit Ti/ml over Mayenfeld en Chur naar Splügen, waar de weg zich in tweeën splitst, gaande de oostelijke over den Splügen-pas naar het Meer van Cumo, de westelijke over den Bernhardin-pas en Bellinzona naar het Meer van Lugano en het Lago Maggiore.

d. Van Bellinzona over den St. Gothard-pas naar Altorf.

e. De Sim pion-weg, van Milaan over Domo d\'Ossola en den Simplon-pas naar het kanton Wallis, door hetwelk hij naar Br kg, en vanhier af door hot dal van den Rhone over Sitten (Sion) tot

-ocr page 389-

373

St. Maurice loopt. Hier splitst du weg zich in twee takken, van welke de eene op den linker-Rhone-oever en langs den zuidelijken oever van het Geneefsche Meer, gedeeltelijk door Savoye, naar de stad Genève loopt; de andere op den rechter-Rliöne-oever en langs de noordzijde van het genoemde meer, over Villmeuue, Vevay en Lausanne naar de stad Genèoe gaat

/. Uit Frankrijk, van Chambéry naar Genève, en van Lyon naar Genèv?.

g. Van Genève langs het Geneefsche Meer, over Aubonne, La Surra. Granson, Neufchutel en Biel (Bienne) naar den weg van Bazel door het Münsterdal naar So lot hum, niet een zijtak, die zich tusschen het Meer van Neufchdtel en dat van Biel van den hoofdweg oostwaarts over Aarburg naar Bern wendt.

In December -1877 bedroeg de gezamenlijke lengte der spoorwegen 23i2G kilometer, of gemiddeld bijna 3358 meter op de vierkante geo-graphische mijl. Alle spoorwegen zijn door bijzondere maatschappijen aangelegd, behalve de Bernerspoorweg, die een staatsspoorweg is.

Een spoorweg (in verband met dien van Straatsburg naar Bazel (bl. 314) leidt van Bazel naar Olten, alwaar hij zich in tweeëngt;,splitst,

\'1. De eene (Cent ra al-s poor weg) gaat van Olten langs Aarhurg en Herzogenbuchsee naar Bern; en vanhier zuidwestwaarts langs Freiburg naar Lausanne, en zuidoostwaarts naar Thun.

Met dezen weg staan in verbinding de spoorwegen:

a. Van Aarburg naar Luzern;

b. Van Aarburg langs Murten en Avenches naar Pay erne, met zijtakken vanhier naar Freiburg en naar Icerdun.

c. Van Herzogenbuchsee langs Solothurn, Biel, Neufchdtel, Bas-signy, Lausanne, Villeneuve (Italiaansche spoorweg), St. Maurice en Martigny naar Sitten of Sion.

Zijtakken: a van Solothurn langü Lyss, naar Frdschels; — b. van Biel naar Bern j — c. van Biel naar Chaud de Funds; — d. van Neufchdtel langs Chaud de Fonds naar Locle ; — e. van Neufchdtel (F r a n s c h-Z w i t s e r-sche Spoorweg) naar Pontarlier in Frankrijk (bl. 247);— ƒ. van Bussigny naar Genève, en vanhier naaide Fransche grenzen (langs Couloz naar Lyon, bl. 247).

2. De andere weg (Cen tr aal-spoor we g) gaat van Olten langs Aar au, Brugg, Zurich, Wallisellen, Winterthur en Frauenfeld naar Ro-manshorn aan het Meer van Constanz.

Met dezen weg staan in verbinding de spoorwegen:

a. Van Brugg naar Waldshut in Baden (bl. 313);

b. Van Zurich langs Zug naar Luzern;

c. Van Wallisellen langs Rapperschwyl, JVesen, Sargans en Mayenfeld naar Chur; met een zijtak van Wesen langs Nd-fels naar Glarus;

d. Van Winterthur naar Schaffhausen;

e. Van Winterthur langs St. Gallen en Riiti naar Sargans.

/. Van Winterthur langs Koblenz naar Stein.

-ocr page 390-

374

Een spoorwjg van Bazel naar Brugg.

Een spoorweg van Bazel langs Delsburg en Prufftrut naar de Fran-sche grenzen en verder naar Belfort, niet een zijtak van Delsburg naar Dachsfelden aan den weg van Biel naar Chaud de Fonds, een naar Tuvannes en een naar Glovelier.

Een spooi\'weg van Zug langs Schwijz en Altorf naar Göschenen, vanwaar een -15 kilom. lange tunnel door den St, Gothard (in 1880 voltooid) naar Airoio voert; vanhier gaat de weg verder langs Biasca, Bellinzona en Lugano naar de Italiaansche grenzen en voorts naar Coma en Milaan.

De Berner Staatsspoorweg van Bera naar Langnau, onverder langs Wohlhusen naar Luzern.

Een spoorweg van Zurich langs Lachen naar N\'dfels (tegenover Wesen).

Opmerkelijk is de Rigi-baan, welke van het Meer van Luzern naar den top van den Rigi voert, die zich ongeveer 1300 M. boven het vlak van dat meer en 1673 M. boven den zeespiegel verheft.

§ 7. VOORTBRENGSELEN, LANDBOUW, quot;VEETEELT, NIJVERHEID, HANDEL, ONDERWIJS.

Van do oppervlakte van Zwitserland worden 20 pet. door Alpen- en weiland, 18 door wouden, 15 door bouwland, 20 door graslanden, 0,7 door wijnbergen, en 20,3 pet, door woeste gronden ingenomen.

Zwitserland is over het algemeen niet vruchtbaar, en levert geen genoegzame granen voor de behoefte der inwoners. Alleen de kantons Luzern, Solothurn en Aargau brengen meer granen voort., dan zij noodig hebben; de bodem van Bern, Grauwbunderland. Wallis, Uri en Glarus is het minst voor den landbouw geschikt. Het gemis van koorn wordt gedeeltelijk vergoed door de aardappelen, die in alle deelen van het Bondgenootschap in groote menigte gebouwd worden. Moeskruiden worden aan de noordzijde der Alpen en in het westen van Zwitserland met veel vlijt aangekweekt. Vlas en hennep worden toereikend voor eigen gebruik, voornamelijk in Thurgau en Bern, gebouwd. Aanzienlijk is de ooftb ou w, vooral in de noordelijke streken, waar men niet alleen groote boomgaarden, maar ook langs de wegen eu om de landerijen eene menigte appel-, peren-, pruimen- en kersen-boomen aantreft. Aan de zuidelijke helling der Alpen vindt men de kastanje in overvloed, aan het Meer van Lugano den olijf, in Tessin voornamelijk den moerbezieboom.

De wijnstok wordt het meest gekweekt in de kantons. Zurich, Waadtland, Neufchdtel, Tessin, Genève, Bazel, Thurgau OU Sckaffhausen, en levert meer dan voor de behoefte noodig is.

Dichte wouden, hoofdzakelijk dennenhout, bedekken een deel der oppervlakte; de opbrengst overtreft het verbruik.

Een hoofdmiddel van bestaan is de teelt van rundvee, waarvan er veel, zoowel als boter en kaas, wordt uitgevoerd. Men berekent het aantal runderen op 900000.

-ocr page 391-

375

liet aantal paarden bedraagt 95000 sluks; het ras is sterk en wordt grootendeels voor trek- en lastpaarden gebruikt. De schapenteelt is gering, het ras klein, de wol kort. Men schat het aantal op 110000, dat der geiten op 350000, dat der varkens op 320000.

Opmerkelijk is de bijenteelt in genoegzaam alle deelen van het land, en de zijdeteelt in het kanton Tessin.

Do voortbrengselen uit het delfstoffenrijk zijn weinig: lood, zink en ijzer, voornamelijk uit de bergwerken van het kanton Bern, den Jura, Solothurn, Tessin en Grauwbunderland; doch niet half genoeg voor de behoefte. Ontoereikend is ook de opbrengst van zout uit de mijnen bij Beco in Waadtland an van Schweizerthal in Bazel-Landschap. De landstreek tusschen den Rijn en de Aar is tamelijk rijk aan steenkolen en turf, waarvan men, met uitzondering van Zurich, Aargau en Bern, weinig gebruik maakt. Minerale bronnen zijn er menigvuldig.

De nijverheid houdt een groot dool der bewoners bezig, voornamelijk in de westelijke en noordelijke kantons, in welke men vele katoenweverijen en spinnerijen, linnen-, zijde- en wolfabrieken, leder-,, wapen-, uurwerk-, bijouterie- en buskruitfabrieken, de laatste voornamelijk in het kanton Bern, aantreft. De voornaamste fabrieksteden zijn; Genhe, Bazel, Zurich, St. Gallen, Winterthur (kanton Zurich), Bern, Gersau (kanton Schwyz), Herisau, Glarus, Chaud de Fonds (kanton Neufchatel) en Locle (kanton Neufchatel).

Door do ligging van het land tusschen Duitschland, Italië en Frankrijk is de transito-handel zeer gewichtig. Bazel en Genèoe zijn de groote stapelplaatsen voor den buitenlandschen, Bern, Zurich en Luzern die voor den binnenlandschen handel.

De voornaamste voorwerpen van uitvoer zijn rundvee, kaas, boter , talk, gedroogde vruchten, kersenwater, timmerhout, katoenen, linnen en zijden stoffen, uurwerken en buskruit; — van invoer granen, zout, gezouten visch, wijn, brandewijn, tabak, zuidvruchten, koloniale waren, ruwe zijdeen katoen, lakens, ijzeren gereedschappen en artikels van weelde.

Officieele opgaven omtrent de waarde van den in- en uitvoer bestaan niet. Bij benadering schat men die van den invoer (na aftrek van den doorvoer) op 457 millioen, die van den uitvoer op 418 millioen frank.

Over het algemeen heeft Zwitserland , ■ in het bijzonder de Protestant-sche kantons, vele en voortreffelijke lagere scholen, welke met die van andere staten, waar het volksonderwijs in bloei is, kunnen wedijveren; voornamelijk is dit het geval met Zurich, Bern, Bazel, Schaff-hausen, Aargau, Waadtland, Neufchatel en Genèoe. In eenige kantons echter, Uri, Schwyz, Unterwalden, Appcnzell-Inner-Rhoden, Grauwbunderland, Tessin en Wallis, is dit onderwijs nog zeer ten achteren.

Universiteiten of Hoogescholen vindt men te Bazel, Zurich en Bern, aan welke laatste in December 1874 eene faculteit voor de

-ocr page 392-

370

meiuv-Catholieke theologie is toegevoegd: Academiën (zondei- geneeskundige faculteit) te Genève en Lausanne; eene bondgenootschappelijke Polytechnische school te Zurich.

Wijders zijn er kweekscholen voor onderwijzers, gymnasiën, lyceën, scholen voor de nijverheid enz., en verscheidene geleerde genootschappen.

§ 8. VERDEDIGINGSL1N1ËN, VESTINGEN,

Zwitserland heeft buiten het met vestingwerken voorziene Genève en het bergslot Aarburg (in het kanton Aargau, aan den rechteroever der Aar) geene vestingen, doch is sterk door den bergachtigen bodem, de vele rivieren en meren.

In het noorden wordt Zwitserland tegen Duitschland beschut door den Rijn van Bazel tot Stein, en verder door het Zeiler- en Boden-meer; in de 2e linie door de Aar en Limmat met het Züricher-meer.

De oostelijke grenzen tegen de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie zijn sterk door den Rijn, de Thur-Alpen en de Rhetische Alpen, die met hunne takken Grauwbunderland bezetten ; in de 2e linie door de Linth en het Meer van Zurich; in de 3e linie door de Reuss met het Meer van Luzem.

In het zuiden is het Bondgenootschap tegen Italië gedekt door de Rethische, Lepontische en Penninische Alpen, en tegen Savoye door het Geneefsche Meer. Achter de Lepontische en Penninische Alpen heeft men den Rhone, vervolgens de Berner-Alpen en de Aar met de Briën-zer- en Thuner-meren.

Het westen is tegen Frankrijk gedekt door den Jura; in de 2e linie door het Geneefsche Meer, de Venoge (welke in dit meer uitwatert), de Orhe (welke in het Meer van Neufchatel valt), de Meren van Neuf-chdtel en Biel en het Munster dal; in de 3e linie door de Saaue (linkerzijrivier van de Aar) en de Aar.

§ 9. KRIJGSWEZEN.

Zwitserland, waaraan in 1815 eene altijddurende onzijdigheid verzekerd is, onderhoudt geen staand leger. Volgens de wet van 1850 begint de dienstplicht voor iederen Zwitser met zijn 20ste en eindigt met zijn voleindigd 44ste jaar. Overeenkomstig die wet is het Bonds-leger samengesteld uit:

1. De geregelde troepen [Bundes-Auszug), bevattende de dienstplichtigen van 20 tot 32 jaren, ten bedrage van 3 ten honderd van de bevolking;

2. De landweer, bestaande uit hen, die hun diensttijd bij de geregelde troepen volbracht hebben en van 32 tot 44 jaren oud zijn.

Wanneer de noodzakelijkheid het vordert, komen eerst de geregelde troepen geheel of gedeeltelijk onder de wapenen; slechts bij groot en dringend gevaar wordt ook de landweer opgeroepen.

-ocr page 393-

377

Op i Januari 1878 was de sterkte van het bondsleger als volgt:

Wapens.

Auszug.

Landweer.

Totaal.

1. Staven.

Generale Staf.............

»

»

oo

Divisie-, Brigade- en Regiments

staven.................

542

133

075

2. Infanterie.

Fuseliers................

89015

74050

163071

Scherpschutters............

7583

5012

13195

Te zamc-n......

97198

79668

170800

3. Cavalerie

Dragonders..............

2290

2205

4495

Guides.................

403

295

098

Te zamen......

2093

2500

5193

4. Artillerie.

48 Veldbatterijen...........

9190

1873

11003

2 Bergbatterijen..........

418

«

418

10 Positie-compagnieën.......

1349

2022

3371

10 Park-colonnes...........

2423

2346

4709

8 Treinbataljons...........

1855

1316

3171

2 Vuurwerkerscompagnieën . . . .

289

94

383

Te zamen......

15524

7651

23175

5. Genie. . -.............

2590

1661

4257

G. Gezondheidstroepen.

Geneeskundig personeel........

1007

»

1007

Transportcolonnes der Gezondheids

reserve ................

»

110

110

Te zamen......

1007

110

1117

7. Administratie (Verwaltungs)

troepen................

422

5

427

Totaal van Staven en Troepen. . .

119982

91728

211705

De formatie der troepen is deze:

1. Infanterie. Auszug: a. 98 Fuselier-bataljons, elk van4conip. ii 185 man; h. 8 Scherpschutters bat., elk var. 4 comp. ii 184 man. Landweer.- eveneens.

2. Cavalerie. Auszug.- a. 24 Dragonder-eskadrons van 124 man; b. 12 cornp. Guides van 43 man. Landweer: eveneens.

3. Artillerie. Auszug: a. 48 Veldbatterijen van IGO man; h. \'2 Bergbatterijen van 170 man; c. 10 Positie-compagnieën van 122 man; d. 10 Park-colonnes van 100 man; e. 8 Treinbataljons van 214 man; ƒ. 2. Vuurwerkers-comp. van 160 man. Landweer: a. 8 Veldbatterijen van 100 man; b. 15 Positie-compagnieën van 122 man; c. 8 Parkcolonnes van 100 man; d. 8 Treinbataljons van 214 man; e. 2 Vuurwerkers-comp. van 100 man.

4. Genie. Auszug: 8 Genie-bataljons van 393 man, 1 Sappeur-, 1 Pontonnier- en 1 Pionier-compagnie. Landweer: eveneens.

-ocr page 394-

378

5. Gezondheidstroepen. Auszug: 8 Veld-lazarets van 207 man. Landweer: 5 Reserve-transportcolonnes van 14 man, en het noodige aantal ambulances van 40 man.

6. Administratie-troepen. Auszug; 8 Administratie-corap. van 51 man. Landweer: eveneens.

Voor het militair onderwijs bestaat eene Bondgenootschappelijke algemeene krijgsschool te Thun, voornamelijk voor de Artillerie, de Genie en den Generalen staf, doch zoo ingericht dat zij ook voor de andere wapens kan dienen. Te Bern en Lausanne bestaan militaire scholen.

Eene geschutgieterij is te Aarau.

§ 10. PVAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN OF GEVECHTEN.

In Schaffhausen: Schaffhausen (1798 en 1800).

In Thurgau: Frauenfeld (1799) — Diessenhofen (1799).

In Zurich: Andelfmgen (1799).

In Waadtland: Payerne of Peterlingeu (1802).

In Bern: Neueneg (1798).

In Unterwalden: Stanz (1798).

In Zug: Morgarten (1798 en 1799).

In Glarus: Glarus, Nafels (1709).

-ocr page 395-

VERBETERINGEN.

14 rfig. 12. In 1879 is door eene Zweedsche expeditie onder aanvoering van Professor Nordenskjöld met het schip Vepa de reis door de Noordelijke IJszee, om kaap Taimoer en kaap Tsjeljoeskin (hot noordelijkste punt van Azië\'s vasteland) naar de Bering-slraat volbracht en daarmede de mogelijkheid van de noordoostelijke doorvaart bewezen.

100 reg. 16 v. o. De woorden «behooren tot den Keltischen of Celtischen stam enquot; moeten vervallen.

161 reg. 13 v. o. tot bl. 16\'2 reg. 6.

De hier vermelde verdeeling van het rijk in vijf Militaire Afdeelingen wordt met 1 Mei 1880 vervangen door eene nieuwe in drie zoodanige Afdeelingen.

De ls,e bevat de provinciën Noord-Holland en Zuid-Holland ten noorden van de Nieuwe Maas en de Lek. De stand-plaats van den Bevelhebber (Generaal-Majoor of Kolonel) is Amsterdam.

De 2lle bevat de provinciën Utrecht, Overijsel, Drenthe, Groningen, Friesland en Gelderland ten noorden van den Rijn. Standplaats van den Bevelhebber Utrecht.

De 3d• bevat van de provinciën Zuid-Holland en Gelderland de gedeelten ten zuiden van de Nieuwe Maas, de Lek en den Rijn, en verder de provinciën Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Standplaats van den Bevelhebber Gorinchem.

199 reg. 15 v. o. Nieuw Rotterdam is door de zee verzwolgen. Thans is er eene nieuwe vestigingsplaats, Nieuw Nick er ie, aan de linkerzijde van den mond der Nickerie-rivier.

251 reg. 2 v. o. In 1879 waren er in Frankri/k 60265 openbare en 12845 bijzondere scholen.

328 reg. 24 staat Saltza lees: Salza.

353 reg. 18 staat: (bl. 286) lees: (bl. 302).

-ocr page 396-

---

quot; .

\'

___

-ocr page 397-

Dr. A. A. VAN HEÜSDEN. HANDLEIDING

TOT DE

AARDRIJKSKUNDE

NEGENDE, VERBETERDE DRUK,

BEWERKT DOOR

Dr. J. J. DE HOLLANDER,

Hoogleeraav in de Taal- cn Letterkunde aan de Koninklijke Militaire Academie,

TWEEDE STI K.

BREDA,

BROESE amp; COMP.

1 8 80.

-ocr page 398-
-ocr page 399-

INHOUD

VAN HET

TWEEDE STUK.

Hoofdstuk XH. GROOT-IiRITANNIË EN IERLAND.

§ 1. Bcstanddeelcn, grootte on aantal inwoners.....BIz. 1.

§ 2. Ligging en grenzen.............» 2.

§ 3. Vcrdccling en voornaamste steden........» 2.

^ 4. Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld, ridderorden . » 6.

§ 5. Volk, taal, godsdienst............» 8.

§ 0. Zee, kusten, grond.............»10.

§ 7. Stroomonde wateren.............» 10.

§ 8. Kanalen.................»12.

§ 9. Wegen.................»13.

§ lO. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, vissclierij, nijverheid , handel.............»17.

§ 11. Onderwijs, wetenschappelijke en andere nuttige inrichtingen.................»20.

§ 12. Verdediging, vestingen............»21.

§ 13. Krijgswezen te lande............» 22.

§ 14 Zeewezen.................»26.

§ 15. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten. . » 27.

§ 16. Koloniën.................»27.

I. In Azië..............»27.

II. In Amerika..............»38.

III. In Afrika..............»47.

IV. In Australië,......•......»53.

Overzicht van de grootte en bevolking der Britsche

koloniën...............» 60.

Hoofdstuk XJU.

DENEMARKEN.

§ 1. Bestanddeelen, grootte en aantal inwoners.....» 62.

§ 2. Ligging en grenzen.............»62.

§ 3. Verdeeling en voornaamste steden........» 63.

§ 4. Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld, ridderorden. » 63.

§ 5. Bevolking, taal, godsdienst..........» 64.

§ 6. Zee, kusten, grond.............»64.

-ocr page 400-
-ocr page 401-

iii

ê

INHOUD

VAN HET

TWEEDE STUK.

Hoofdstuk XII,

GROOT-BRITANNIË EN IERLAND.

§ l. Bestanddeelen, grootte cn aantal inwoners.....Blz. 1.

§ 2. Ligging en grenzen.............» 2.

ij 3. Verdeeling en voornaamste steden........» 2.

4. Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld, ridderorden . » 6.

§ 5. Volk, taal, godsdienst............» 8.

§ 6. Zoo, kusten, grond.............»10.

§ 7. Stroomende wateren.............» 10.

§ 8. Kanalen.................»12.

§ 9. Wegen.................»13.

10. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, visscherlj, nij-

verlieid, handel.............»17.

§ 11. Onderwijs, wetenschappelijke en andere nuttige inrichtingen.................»20.

§ \'12. Verdediging, vestingen............»21.

§ 13, Krijgswezen te lande............»22.

§ 14. Zeewezen.................»20.

§ 15. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten. . » 27.

§ 16. Koloniën.................»27.

I. In Azië..............»27.

II. In Amerika..............»38.

HI. In Afrika..............»47.

IV. In Australië.......•......»53.

Overzicht van de grootte en bevolking der Uritsche

koloniën...............» 00.

Hoofdstuk XIII.

DENEMARKEN.

§ 1. Cestunddeelen, grootte en aantal inwoners.....» 02.

§ 2. Ligging on grenzen.............» 02.

§ 3. Verdeeling en voornaamste steden........» 03.

§ A. Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld, ridderorden. » 03.

§ 5. Bevolking, taal, godsdienst..........» 04.

§ 0. Zee, kusten, grond.............»04.

Jf IÉ

Ij

s

11

lil

SJ

I Él n

i

m

f | ü

iii

•£

I §

M

:\'? kb

V ,

IIIquot;:

-ocr page 402-

INHOUD.

§ 7. Strooinende wateren, kanalen en wegen......UIz. G5.

§ 8. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, visscherij, nijverheid , handel, onderwijs...........» Gü.

§ 9. Verdedigingsliniën, vestingen..........»67.

§ 10. Krijgswezen................» 68.

§ H. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten. . » 69.

§ 12. Koloniën.................»69.

Hoofdstuk XIV.

SCANDINAVIË.

§ 1. Ligging, grenzen en grootte..........»70.

§ 2. Verdeeling en voornaamste steden........» 70.

§ 3. Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld , ridderorden. » 72.

§ 4. Bevolking, taal. godsdienst..........» 74.

§ 5. Zee, kusten, grond.............»75.

§ 6. Stroomende wateren, kanalen en wegen......»75.

§ 7. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, visscherij, nijverheid, handel, onderwijs..........» 77.

§ 8. Verdodigingslinien, vestingen..........»79.

§ 9. Krijgswezen................»79.

§ 10. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen ol\' gevechten. . » 84.

Hoofdstuk XV.

SPANJE EN ANDORRA.

§ 1. Ligging, grenzen en grootte van Spanje. ...... d 84.

§ 2. Verdeeling en voornaamste steden........» 84.

g 3. Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld, ridderorden. » 86.

§ 4. Bevolking, taal, godsdienst..........» 87.

§ 5. Zee, kusten, grond.............. 88.

§ 6. Stroomende wateren.............» 89.

§ 7. Kanalen................• » 90.

§ 8. Hoofd- en spoorwegen.............» 90.

§ 9. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, nijverheid, handel,

onderwijs................»92.

§ 10. Verdedigingsliniën, vestingen..........»94.

§ H. Krijgswezen................»94.

§ 12. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten. . » 97.

§ 13. Koloniën.................»98.

I. In Afrika..............»98.

II. In Amerika.............. gg.

III. In Azië............... loo.

Bevolking en grootte der Spaansche koloniën ...» -100.

§ 14. Andorra.................. 101.

IV.

-ocr page 403-

INHOUD.

Hoofdstuk XVI.

I. In Afrika............

II. In Azië.............

Grootte en bevolking der Portugeesche koloniën.

Hoofdstuk XVII.

ITALIË, SAN MARINO EN MONACO.

Ligging, grenzen, bestanddoelen, grootte en bevolking

van Italië...............»

Verdeeling en voornaamste steden........»

Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld.....»

Ridderorden ............... »

Volk, taal, godsdienst............

Zee, kusten, grond. ............

Strooniende wateren en kanalen.........

Hoofd- en spoorwegen............

Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, visscherij, nijverheid, handel, onderwijs..........

Vestingen................

Krijgswezen................

Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten. . San Marino en Monaco......•.....

Hoofdstuk XVIII.

GRIEKENLAND.

Ligging, grenzen, bestanddoelenen grootte.

Verdeeling en voornaamste steden .... Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, ridderorde

Bevolking, taal, godsdienst..........»

Zee, kusten, grond, strooniende wateren, wegen. . . » Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, visscherij,

beid, handel, onderwijs.......

Vestingen.............

Krijgswezen.............

PORTUGAL.

Ligging, grenzen en grootte.........

Verdeeling en voornaamste steden.......

Staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld, ridderorden.

Bevolking, taal, godsdienst..........

Zee, kusten, grond, strooniende wateren, wegen . Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, nijverheid, handel,

onderwijs................

Verdedigingsliniën, vestingen.........

Krijgswezen...............

Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten , Koloniën................

§ 1-

§ 2.

§ 3.

§ 4.

§ 5.

§ 0-

Blz. 101.

» 101.

» 102.

» 103.

» 103.

» 104.

»

»

»

»

»

B

105.

106. 108. 100.

109.

110. 111.

§ 9. § 10.

1.

111.

113. 113. 116. 118. 118. 119. 12\'2.

124. 126. 127. 131. 131.

§ 2. § 3.

§ 4.

§ 5.

§ 6.

§ 7.

§ 8.

§ 9-

§ 10. § M. § 12. S 13.

%

•1: IL

§ 1.

§ 2.

§ 3.

§ 4.

§ 5.

§ 6.

§ 7.

§ 8.

132.

133.

133.

134.

134.

135.

136.

137.

mj vei

i

-ocr page 404-

I N 11 O li D.

Huofdstuk XIX.

TURKIJE EN DE VORSTENDOMMEN ROEMENIË, SERVIË EN MONTENEGRO.

§ 1. Ligging, grenzen en grootte van Turkije.....BI/,. 138.

§ \'i. Verdeeiing en voornaamste steden........»138.

§ 3. Staatsregeling, uitgaven, inkomsten, ridderorden. . . » 140,

§ 4. Bevolking, taal, godsdienst..........\'» 143.

§ 5. Grond, kusten en wegen in het Turksclie schiereiland. . » 144. § 0. Stroomende wateren in het Turksche schiereiland . . » 145. § 7. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, nijverheid, handel, onderwijs in Europeesch Turkije......» 140.

§ 8. Verdedigingsliniën, vestingen.........» 147.

g 9. Krijgswezen...............»148,

§ 10. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten. . » 150.

§ 11. Landen buiten Europa............»150.

I. Aziatisch Turkije...........» 150.

II. Egypte..............»153.

III. Tunis en Tripoli...........»150,

g 12. Het Vorstendom Roemenië..........» 150.

Do Europeesche Donau-commissie.......»100.

§ 13. Het Vorstendom Servië...........»160.

§ 14. liet Vorstendom Montenegro..........» \'103.

Huofdstuk XX.

RUSLAND.

§ 1. Ligging, grenzen en grootte..........»105.

§ 2. Verdeeling en voornaamste steden.......» 100.

§ 3. Staatsregeling, inkomsten, schuld, ridderorden. . . » 108.

§ 4. Bevolking, taal, godsdienst....... . . . » 170.

§ 5. Zee, kusten, grond.......... ...» 171.

§ 0. Stroomende wateren............»172.

§ 7. Kanalen.................»175.

§ 8. Wegen.................»170.

§ 9. Voortbrengselen, landbouw, veeteelt, vissclierij, nijverheid, handel..............»179.

§ 10. Onderwijs, wetenschappelijke en andere nuttige inrichtingen ................»182.

g 11. Verdedigingsliniën, vestingen.........» \'182-

g 12. Krijgswezen...............» 184.

§ 13. Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevochten . » 191.

§ 14. Landen buiten Europa. Aziatisch Ruslaiul . » \'192,

Huofdstuk XXI.

AZIË.

I. ALGEMEEN OVEIlZlr.HT.

§ 1. Ligging, grenzen en uitgebreidheid........» 197.

J 2. Du oceaan en de eilanden..........»198.

VI.

-ocr page 405-

1 N II O III

§ 3. Schiereilanden..............lilz. 201.

^ 4. Stroomende wateren..............202.

§ 5. Gebergten en vlakten..............205.

§ 0. Klimaat en voortbrengselen..........»212.

§ 7. Bevolking, godsdienst, beschaving..........219.

§ 8. Verdeeling..................221,

II. UE niJZONUKHE I.A.\\|ji;X.

§ 1. Arabic.................»221.

§ 2. Perzic...................224.

§ 3. Oost-Iran of Oost-Perzië.............228.

^ 4. Onafhankelijk Tartarije,.............230.

§ 5. China...................232.

§ 6, Japan...................241.

§ 7. Achter-Indië..................240.

Hoofdstuk XXII.

AFRIKA.

I. ALUI3MEEN ÜVEIIZICHT.

§ i. Ligging, grenzen, uitgebreidheid........» 249. \'•

§ 2. De oceaan en de eilanden..........» 250.

§ 3. Gebergten en vlakten............»251.

§ 4. Stroomende wateren en meren.........» 255.

§ 5. Klimaat en voortbrengselen..........» 258.

§ G. Bevolking, godsdienst, beschaving........» 250.

§ 7. Verdeeling,..................263.

II. DE BIJZONDERE I.ANDEX.

§ 1. Barbarije..................203.

§ 2. Do Nij Handen...............» 200.

S 3. De Sahara.................» 270,

§ 4. Senegambië.....•..........» 271.

Ü 5. Soedan.................» 272.

§ 0. Opper-Guineu...............» 273.

§ 7. Neder-Guinea................» 275.

§ 8. Do Hollandsch-Afrikaansche Republieken......» 275.

§ 0. De Oostelijke kusten............» 277.

§ 10. Madagascar...............» 278.

Hoofdstuk XXHL

AMERIKA.

1. ALGEMEEN UVEUZICHT.

^ 1. Grenzen, ligging, uitgebreidheid, schiereilanden ...» 280.

§ 2. De oceaan en de eilanden..........» 282.

§ 3. Gebergten en vlakten............» 285.

§ 4. Stroomende wateren en meren.........» 201.

§ 5. Klimaat en voortbrengselen..........» 290.

vir.

-ocr page 406-

gt;5 0. Bovolking, godsdienst, beschaving........Blz. 302.

§ 7. Verdeeling................® 306.

II. DE BIJZONDEHE LANDEN.

§ 1. De Vereenigde staten van Noord-Amerika.....» 307.

§ 2. De Spaanscli-Amerikaansche Staten.......» 319.

§ 3. Brazilië.................B ^28.

§ 4. De republieken Haïti en St. Domingo.......» 334,

§ 5. Patagonië en de zuidelijke eilanden.......» 337.

Hoofdstuk XXIV.

AUSTRALIË.

§ 1. Ligging en uitgebreidheid..........» 33!).

§ 2 Nieuw-Holland..............» 339.

§ 3. De eilanden...............» 344.

§ 4. Nadere beschouwing der eilanden........» 340.

Verbeteringen..............s 351,

-ocr page 407-

TWAALFDE HOOFDSTUK. Groot-Britannië en Ierland.

§ 1. BESTANDDEELEN, GROOTTE EN AANTAL INWONERS.

Grootte in □ geogr. mijlen.

Bestanddeelen.

Aantal inwoners.

o

A. De Hoofdlanden.

1. Het Koninkrijk Engeland met het Prinsdom Wallis {Wales).......

2. Het Koninkrijk Schotland.......

3. Het Koninkrijk Ierland........

4. Het eiland Man............

5. De Normandische Eilanden.......

Soldaten en matrozen buitenslands.

22 712 266\' 3 360 018 5 412 377 54 042 90 596 216 080

2742,683 1432,819 1530,107 10,680 3,551

5719,840

31 845 379

Het Vereenigde Koninkrijk........

B. De Europeesche Nevenlanden.

1. Het eiland Helgoland

2. De stad Gibraltar . .

3. De eilanden Malta,

en Cominotto...........

De Nevenlanden...........

Te zamen.

In het Vereenigde Koninkrijk woonden dus\' toen 5568 inwoners op de vierkante geographische mijl; in Engeland (met Wallis) 8281, in Schotland 2345, in Ierland 3530.

Volgens latere berekening bedroeg echter in het midden van 1878 de bevolking van:

Engeland met Wallis.......... 24 854 397

Schotland................. 3 593 929

Ierland.................. 5 350 950

Man en de Normandische eilanden. . . 145 000 Soldaten en matrozen buitenslands . . 216 000 Het Vereenigde Koninkrijk....... 34160 276 zielen.

(\') Voor do Huofdtandcn volgens de üfticioele telling van 3 April 1871; voor Helgoland inl871,voor Gibraltar in 1873, voor Malta en onderhoorigheden in 187C.

II. 1.

0,01 0,09

6,71

1 913 25143

Gozzo, Comino

147 306

6,81

174 362

5726,650

32 019 741

-ocr page 408-

2

§ 2. LIGGING EN GRENZEN.

Zuidelijkste punt van Engeland: Kaap Lizard, nagenoeg 50° N.B.

Noordelijkste punt van Schotland: Kaap Wrath, 58035\' N.B.

Noordelijkste punt van de Shetlandsche Eilanden: 64045\' N. B.

Westelijkste punt van Ierland: Kaap Sybille, omtrent 7°40\'O. L.

Oostelijkste punt van Engeland: Yarmouth, 49015\' O. L.

De Britsche Eilanden zijn omringd door den Atlantischen Oceaan, de Noordzee en het Kanaal.

§ 3. VERDEEUNG EN VOORNAAMSTE STEDEN.

Engeland is in 40 en Wallis in 12 Graafschappen {Shires) verdeeld; het eiland Man en de Normandische Eilanden vormen twee bijzondere districten. Schotland bevat 30 Graafschappen (Shires) en 2 Landvoogdijen (Stewartries); Ierland 32 Graafschappen [Counties).

Graafschappen.

Steden. (•)

Hoofddeelen.

I. Engeland.

1. Middlesex........

2. Essex...........

3. Suffolk..........

4. Norfolk..........

5. Cambridge........

6. Hertford.........

7. Buckingham.......

8. Oxford..........

9. Gloucester........

10. Monmouth........

[11. Hereford.........

12. Worcester........

13. Warwick. ........

14. Northampton.......

15. Bedford..........

16. Huntingdon.......

17. Rutland..........

18. Leicester.........

Koninkrijk Essex.

Koninkrijk Oost-An gein.

Koninkrijk Mercia.

Lon-den 3254 (2). Chelsea 31.

Colchester 26.

Ipswich 42,9.

Norwich 80,4. Yarmouth 35. Lynn-Regis of King\'s Cambridge 30. [Lynn 10. Hertford 7. Buckingham 4.

Oxford 32.

Gloucester 16. Cheltenham 44,5. Bristol 182,6. (3) Monmouth 6.

Hereford 16.

Worcester 33.

Warwick 11.

Coventry 39. Birmingham 343,7. (4) Northampton 41,2. Bedford 13.

Huntingdon 4.

Oakham 4.

Leicester 95,2. (5)


-ocr page 409-

3

120. Shropshire of Salop.....

lt;21. Chester of Cheshire.....

22. Derby.............

23. Nottingham.........

24. Lincoln............

25. Hertogd. York, verdeeld in a. het gebied der hoofdstad . h. North Riding........

c. East Riding........

d. West Riding........

Koninkrijk

Mercia. (Vervolg).

26. Lancaster of Lancashire . .

Koninkrijk Northumberland.

27. Durham . .

28. Northumberland.

29. Cumberland . . .

Koninkrijk Kent.

Koninkrijk

Sussex.

Koninkrijk Wessex.

30. Westmoreland.

lt;31. Kent

(32. Sussex.

(33. Surrey......

I 34. Berk (Berkshire)

\\35. Hamps (Hampshire) of South ampton (met het eil. Wight).

f3G, Devon

I

Stafford 13.

Wolverhampton 68,3. (\') Dudley 43,8. Shrewsbury 23.

Chester 32.

Stockport 53.

Derby 49,8.

Nottingham 8G,6. (s) Lincoln 21.

York 43,8.

Scarborough 14. Kingston upon Hull [121,9. O Leeds 259,2. (4) Sheffield 240. (5) Lancaster 15,

Preston 85,4. Manchester 351. (6) Liverpool 493,4. (7) Bolton 82,9.

Blackburn 76,3. Durham 14.

Sunderland 98,2. (8) Newcastle 128,4. (9) Carlisle 31.

Whitehaven 19. Appleby 3.

Canterbury 21. Maidstone 23.

i Dover 25.

iRoehester 17.

/Chatham 45,8. Woolwich 39. Greenwich 28.

Deptford 30.

Gravesend 19. Chichester 8.

Brighton of Bright-helmstone 90. (I0) Hastings 18.

Guildford 8.

Reading 32.

Windsor 10.

Winchester 15. Southampton 53,7. Portsmouth 113,5. (quot;) Exeter 25.

Plymouth 08,8. (quot;)


(\') 73389. (gt;) 95025. O 140002. C) 298189. (») 282130. (0) 359213. (\') 527083. {») 110382. (9) 142231. (\'0) 102264. (quot;) 127144. (quot;) 72911. Alle in hel jaar 1877.

-ocr page 410-

4

Hoofddeelen.

Graafschappen.

Steden.

Koninkrijk Wessex. (Vervolg).

1

37. Somerset...........

38. Wilt (Wiltshire) ......

39. Dorset............

40. Hertogdom Cornwallis . . .

De Normandische Eilanden. . . (I. bl. 77.)

Bath 52,5.

Salisbury 12. Dorchester 6,8. Launceston of Launs-Falmouth 6. [ton 3, St. Hélier (op Jersey) 10.

St. Peters Port (op

Guernsey) 15. Carletown 2.

II. Prinsdom Wallis.

1. Pembroke . .

2. Caermarthen.

3. Glamorgan. .

Zuid-Wallis.

Noord-Wallis.

4. Brecknock.....

5. Cardigan.....

6. Radnor......

7. Montgomery. . .

8. Merioneth . . . . ,

9. Flint........

110. Denbigh......

[11. Caernarvon . . . \\12. Anglesey (eiland).

Pembroke 15, Caermarthen 20. Cardiff 33. Swansea 57. Brecknock 5,3. Cardigan 3,6. New-Radnor 2,3. Montgomery 1,3. Dolgelly 2,2. Flint 3,8. Denbigh 6. Caernarvon 8,6. Beaumaris 2,6.


III. Schotland.

1. Midlothian of Edinburgh. .

2. Westlothian of Linlithgow.

3. Eastlothian of Haddington.

4. Berwick of Merse......

5. Tevioddale of Roxburg. . .

6. Selkirk............

7. Tweeddale of Peebles. . . .

8. Dumfries...........

9. Stewartry East-Galloway of Kirkudbright........

10. West-Galloway of Wigton.

11. Ayr..............

12. Lanark of Clydesdale. . . .

13. Renfrew...........

14. Stirling of Striveling. . . .

15. Klackmannan........

Zuid-Schotland.

Edinburgh 197,6. (\') Leith 44,7.

Linlithgow 4. Haddington 4.

Greenlaw 1,4,

Hawick 8.

Selkirk 3,7.

Peebles 2.

Dumfries 14.

Kirkudbright 2,6. Wigton £.

Ayr 10,7.

Kilmarnok 23,

Lanark 5,2.

Glasgow 477,2. (s) Renfrew 3,3.

Paisley 48,2.

Greenock 57,8.

Stirling 14. Klackmannan 5.


O 218729. (2) 555933. In 1877.

-ocr page 411-

U?. Kinross............

118. Dumbarton of Dumbritton,

\\ 00k Lenox..........

[19. Bute (5 eilanden)......

Zuid-Schotland. (Vervolg.)

Cupar 5.

Dunfermline 14.

Kinross 2,1.

Dumbarton 8.

Rothsay 7 (op het eiland Bute).


Middel-Schotland.

Noord- of

Hoog-Schotland.

20.

21. 22.

23.

24.

25.

26.

27.

28.

129.

/30. |31. /32.

Inverary of Argyle (met het schiereiland Kantyre en de Zuidelijke Hebriden). .

Perth.............

Angus of Forfar......

Mearns of Kinkardine Aberdeen of 51 ar.

Banff........

Elgin of Murray .

Nairn........

Inverness (met de Middelste

Hebriden).........

Ross en Cromarty (met de Noordelijke Hebriden). . .

Sutherland..........

Caitness...........

Orkney Stewartry (de Orkney- en Shetlandsche Eilanden)...........

Inverary 2,5. Perth 25. Forfar 9,3. Dundee 119. Montrose 14,6. Stonehaven 3. Aberdeen 88,2. Banff 7.

Elgin 7,5. Nairn 3.

Inverness 13. Cromarty 5. Tayn 4. Dornoch 1. Wick 7,5.

Kirkwall 3 (op Pomona). Lerwick 3 (op Shetland).


IV. Ierland.

1. Dublin........

2. Wicklow.......

3. Wexford.......

4. Kilkenny.......

5. Caterlagh of Carlow

6. Kildare........

7. Queens-County. . . .

Provincie Leinster.

1 8. Kings-County

9. East-Meath. 10. West-Meath

11. Longford.

12. Louth . .

Dublin 246,3. (l) Wicklow 3,2.

Wexford 13.

Kilkenny 20.

Carlow 9,2.

Kildare 1,3.

Queenstown of Maryborough 2.

Kingstown of Philips-

town 1.

Trim 6,3.

Mullingar of Molingar

11,5.

Athlone 6.

Longford 4.

Dundalk 12.

Drogheda 17.


(\') 314666 in 1877.

-ocr page 412-

1

Graafschappen.

Steden.

Hoofddeelen.

Provincie Ulster.

\'Sill! I ill

1

1 \'

li

Provincie C onnaught.

Provincie Munster of

Mounster.

V. De Europeesche Neven-landen.

Antrim............

Londonderry of Coleraine, ook Krine.........

19. Donegal of Dungal, ook Tyr-conel............

\'20. Tyrone of Tir-Owen, ook

Tir-Eoghain........

M. Fermanagh..........

22. Leitrim............

23. Sligo.............

24. Mayo.............

25. Roscommon.........

20. Galway of Galiive......

27. Clare.............

28. Tipperary..........

29. Waterford..........

30. Limerick.......• • ■ .

31. Kerry ............

32. Cork.............

a. Eiland Helgoland......

b. Gibraltar...........

c. De Italiaansche eilanden

Malta, Gozzo, Comino en Cominotto.

13. Ca van . .

14. Monaghan,

15. Armagh . 10. Down. . .

■n.

VI8.

Cavan 3,5. Monaghan 3,0. Armagh 10. Down-Patrick 4. Newry 14. Belfast 174,3.

Londonderry 20.

Donegal 5.

Omagh 3. Enniskillen 0. Carrick 2.

Sligo 11. Castlebar 4. Roscommon 3,5. Galway 17. Ennis 7.

Clonmel 15. Waterford 24. Limerick 45. Tralee 10.

Cork 78.

Helgoland. Gibraltar 15,7. La Valette GO. (op Malta).


§ 4. STAATSREGELING, INKOMSTEN, UITGAVEN, SCHULD, RIDDERORDEN.

Het Vereenigde Koninkrijk Groot-Britannië en Ierland is eene bepaalde, in de mannelijke en vrouwelijke linie erfelijke monarchie; het vrouwelijke geslacht van de oudere linie heeft den voorrang boven het mannelijke der jongere, in de regeerende linie daarentegen de jongere zoon boven de oudere dochter. De Koning of de Koningin (die sedert 1877 ook den titel van Keizer of Keizerin van Indië voert) is onschendbaar, de Ministers zijn verantwoordelijk. Het Hoofd van den staat heeft de uitvoerende, het Parlement de wetgevende macht. Dit bestaat uit den Koning of de Koningin, het Hooger- en het Lagerhuis.

Het Hoog er huis, ook Kamer der Pairs of Huis der Lords genoemd, is samengesteld uit de Prinsen van den bloede, de hooge Anglicaansche geestelijkheid, den hoogen adel en de Lords opperrechters, en heeft tot voorzitter den Lord Groot-Kanselier. In 1878 telde het 488 leden i als; 418 Engelsche erfelijke Pairs, 5 Prinsen van den bloede daaronder

-ocr page 413-

7

begrepen; 16 Schotsche Pairs, die voor iedere zitting uit den hoogen adel van Schotland gekozen worden; 28 lersche Pairs, wier waardigheid levenslang is, en 26 geestelijke Pairs (Aartsbisschoppen en Bisschoppen van de Anglicaansche Kerk).

Het Lagerhuis of het Huis der Gemeenten bestaat uit de afgevaardigden der graafschappen, steden en marktvlekken (boroughs) en dei-Universiteiten van Oxford (2), Cambridge (2), Londen (1), Edinburgh (1) en Glasgow (1), en telt 658 leden, die voor den tijd van 7 jaren gekozen worden (493 voor Engeland en Wallis, 60 voor Schotland en 103 voor Ierland). De voorzitter wordt Speaker {Spreker) genoemd. Volgens de reform-acte van \'15 Augustus 1867 is ieder kiezer, die in eene stad of marktvlek eene huishouding heeft; in de graafschappen ieder, die 15 L. S. (\') in de directe belastingen betaalt. Men kan tegelijk kiezer zijn in de stad en op het land. Hij, die een deel der woning van een ander in huur heeft, is geen kiezer. Om tot afgevaardigde van een graafschap verkozen te worden, moet men een eigendom bezitten, dat jaarlijks 600 L. S. oplevert; de afgevaardigden der steden en marktvlekken moeten een inkomen van 300 L. S. hebben. Voor de zonen van Pairs en de vertegenwoordigers der Hoogescholen is dit echter geen vereischte.

De Scilly- en Normandische Eilanden, Man, Helgoland, Gibraltar eri de groep van Malta worden in het Parlement niet vertegenwoordigd.

De hoofdstad van het geheele Rijk en de residentie van het Hoofd van den staat is Londen (paleis van St. James). De gewone zomerverblijven der Koningin zijn het kasteel te Windsor {Windsor-Castle), het grootste en fraaiste der Koninklijke buitenverblijven, en Osborne-house, bij Cowes, aan de noordzijde van het eiland Wight. — Ierland heeft een Stadhouder of Onderkoning [Lord Luitenant van Ierland), die zijnen zetel heeft te Dublin.

Aan het hoofd van ieder graafschap staat een Lord Luitenant (het bevel voerende over de militie) en een Sheriff (burgerlijke gouverneur). De eerste wordt voor zijn leven door het hoofd van den staat benoemd, de andere voor den tijd van één jaar uit de aanzienlijkste grondbezitters gekozen. — In iedere stad heeft men een Mayor (te Londen, York en Dublin Lord Mayor) aan het hoofd van het bestuur.

De Kroonprins is door zijne geboorte Hertog van Cornwullis en Graaf van Chester, en wordt bij Koninklijk besluit verheven tot Prins van Wallis.

De rekening der staatsfinanciën over 1878—1879 (van 1 April tot 31 Maart) bedroeg in ontvangsten en uitgaven 128 721 865 L. S. Onder de ontvangsten is begrepen eene som van 8 710 000 L, S. als belasting op de inkomsten, en onder de uitgaven eene som van 28644183 L. S. voor de rente der staatsschuld. In 1879 was deze 778 078 840 L. S. groot.

Het Britsche Rijk heeft de volgende ridderorden:

1. De Orde van den Kousenband, in 1348 door Eduard 111 gesticht, voor Vorsten en Engelschen van den hoogsten adel;

(\') L. S. of een pond sterling =; 12 gulden Nederlandsch.

-ocr page 414-

2. De Orde van de Distel of St. Andreas, in 1540 door Jakob V, Koningvan Schotland, gesticht, en in 1703 door Koningin Anna vernieuwd, voor Schotsche edellieden;

3. De Orde van St. Pafrik, in 1783 door George III voor !Icr.sche edellieden gesticht;

4. De Bath-orde, in 1399 door Hendrik IV (volgens sommigen door zijn voorganger Richard II) gesticht, in 1725 door George I vernieuwd, en in 1815 door George III gewijzigd.

5. De Orde van St. Michael en St. Joris, in .1818 voor de lonisclio Eilanden en Malta door George III gesticht.

6. Do Militaire Orde voor de inboorlingen van Indië, in 1842 door Victoria I gesticht.

7. De Orde van de Indische Ster, in 1861 gesticht door Victoria I.

§ 5. volk, taal, godsdienst.

De bevolking is van G e r m a a n s c h e n en van K e 11 i s c h e n oorsprong.

Tot do Germaansche familie behooren de Engelschen (bijna 2/3 der bevolking), nakomelingen dpr Anglen en Saksen, die zich eerst vermengd hebben met de oorspronkelijke bewoners en de Caledoniërs, daarna met de Normandiërs; met de Engelsche taal, de hoerschende in Groot-Britannië met uitzondering van het Schotsche en Wallische Hoogland, waar, evenals in Ierland, slechts de Engelschen, die zich aldaar nedergezet hebben, en do hoogero klassen Engelsch spreken. De afstammelingen der Noor wegers op de Shetlandsche Eilanden en de Friezen op Helgoland zijn ook leden van de Germaansche familie.

\\a.n Keltische afkomst zijn de Schotsche Hooglanders of Bergschotten (nakomelingen der oude. Galen of Caledoniërs), die Galisch (Schotsch), de bewoners van het Wallische Hoogland, die Wallisch, en de Ieren, die West-Galisch {lersch of Ersisch) spreken.

Op de Normandische Eilanden vindt men Franschen; op de groep van Malta Italianen.

Omtrent 4G000 Israëlieten leven in het Britsche Rijk, hoofdzakelijk te Londen.

Do godsdienst van 58,00/» der bevolking van het Veroenigde Koninkrijk is de Anglicaansche of Bisschoppelijke (Episcopaal-sche), welke door de regeeronde familie beleden wordt, en in Engeland 2 Aartsbisschoppon (die van Canterbury, primaat van geheel Engeland, on van York) on 25 Bisschoppen, in Ierland 2 Aartsbisschoppen en 10 Bisschoppen heeft. In Engeland behoort 77,8, in Ierland 16,5, in Schotland 2,2 ten honderd van de bevolking dier landen tot dit Kerkgenootschap.

De Presbyteriaansche Kerkleer is die van de groote meerderheid der Schotten. Hare aanhangers zijn verdeeld in die van de Schotsche Kerk (43,9% der bevolking van Schotland), welke, ovenals de Anglicaansche, den Souvorein als hoofd der Kerk erkent, en die van de Vrije Presbyteriaansche Kerk (do kleinere Protestantsche sekten daaronder begrepen), 44,20/„ der bevolking van Schotland).

-ocr page 415-

D

Tot de Room sch-Catholieke Kerk behoort 17,5 ten honderd der inwoners (76,7% der bevolking van Ierland).

Verder vindt men Methodisten, Doopsgezinden, Kwakers, Moravische Broeders en leden van eene menigte andere sekten, doch in geringer aantal.

De verschillende Christelijke gezindten hebben gelijke staatkundige rechten.

Volgens de Britsche staatsregeling zijn er na don Souverein slechts twee standen, die evenwel weder in vele klassen onderscheiden worden.

De eerste stand, welke gevormd wordt door de Prinsen van den bloede en den hoogen adel (Nobility), vertegenwoordigt het aristocratische beginsel in den staat. De leden van dezen stand worden Lord genoemd, en voeren den titel van Hertog, Markgraaf [Marquis], Graaf (EarT), Burggraaf {Viscount) en Baron. Deze hooge adel is van vaderszijde erfelijk op den eerstgeboren zoon, of, bij ontstentenis van zonen, op de oudste dochter; indien een Lord geene nakomelingen heeft, zoo treedt bij zijn overlijden het oudste lid van zijne familie in zijne rechten. De Souverein kan ieder uit den tweeden stand tot den hoogen adel verheffen, welke erfelijk wordt in het geslacht van den nieuwen Lord, zoodra daarmede grondbezit wordt verbonden. De oudste zoon voert bij het leven van zijn vader den titel, volgende op diens rang; bij de twee laagste klassen behoort hij tot den tweeden stand. Door hun ambt behooren ook tot den hoogen adel de geestelijke Pairs en de Lords Opperrechters, doch zij bezitten dit recht alleen persoonlijk; de Lord Groot-Kanselier daarentegen wordt, wanneer hij tot den tweeden stand behoort, door zijn ambt erfelijk Pair.

De tweede stand {Commonalty), het democratische beginsel in den staat, wordt onderscheiden in de Gentry of middelklasse, welke den lagen adel en de beschaafde volksklassen bevat, en de lagere volksklasse.

Tot de Gentry behooren: 1° de jongere zonen der Hertogen, Markgraven en Graven, die den titel van Lord voeren; —2° de zonen der twee laagste klassen van den hoogen adel, die Sir genoemd worden; — 3° de Ridderschap, welke insgelijks den titel van Sir heeft onverdeeld is in Baronets en Knights Bannerets, wier waardigheid erfelijk is naar het recht van eerstgeboorte, de Knights Bachelors, wier waardigheid persoonlijk is, en de leden der Koninklijke Orden (voor zoover zij niet reeds in den hoogen of lagen adel begrepen zijn); — 4° de jongere zonen der Ridderschap, Esquires (schildknapen) genoemd; — 5° de groote grondbezitters (in Engeland ook Esquires, in Schotland Lairds gehee-ten); — 0° de zoogenoemde gentlemen, aan welke ook de titel van Esquire gegeven wordt, al komt hij hun van rechtswege niet toe, en waartoe gerekend worden de geleerden, de geestelijken van minderen rang, voorname kunstbeoefenaars, aanzienlijke staatsbeambten, de officieren van de land- en zeemacht, de groothandelaars, de groote fabrikanten , de bevelhebbers van handelsvaartuigen, en in het algemeen allen, die tot de hoogere burgerklasse behooren of de vereischten bezitten om tot lid van het Lagerhuis gekozen te worden.

Tot de lagere volksklasse behooren: 1° de kleine grondbezitters (Feo-

-ocr page 416-

10

men), welke onderscheiden worden in vrije grondeigenaars (Freeholders] en diegenen, op wier grondbezit een erfcijns rust [Copyholders); — 2° de pachters [Farmers), die de landgoederen van den adel bebouwen ; — 3° alle kleinhandelaars, winkeliers, kleine fabrikanten, handwerkslieden , daglooners enz.

§ 6. ZEE, KUSTEN, GROND.

De zeeboezems, welke de Atlantische Oceaan met de Noordzee in het Britsche Rijt vormt, zijn I. bi. 77 opgegeven.

De kusten van Groot-Britannië bestaan grootendeels uit steil afdalende krijtrotsen, vooral in het noorden van Schotland, in het Prinsdom Wallis en aan de noordwestzijde van Cornwallis, waar de scheepvaart wegens de menigvuldige zandbanken en klippen, vooral bij ebbe, zeer gevaarlijk is. Alleen tusschen de Golven van Clyde en Solway tot aan den mond van de Dee, aan de Golf van Forth, aan den mond van de Theems, en vandaar zuidwaarts tot Deal (Duins) zijn do kusten lager, op sommige plaatsen vlak, en over het algemeen toegankelijker. — Do kust van Ierland bestaat van Belfast tot Donegal uit basaltrotsen, vandaar tot aan de Bocht van Cork uit krijtbergen, en is wijders genoegzaam geheel vlak en gemakkelijker te naderen.

Groot-Britannië en Ierland bieden eene afwisseling aan van hoog en laag land (zie I. bl. 93 en 94).

De Shetlandsche, Orcadische en Westerse/ie Eilanden of Hebriden zijn met bergen en rotsen bezet, en hunne kusten met riffen omgeven. Van de 8ö eilanden, waaruit de eerste, en de 30, waaruit de tweede groep bestaat, zijn er slechts weinige bewoond; de grond is er naakt en kaal, en brengt zeer weinig voort. De Hebriden zijn ongeveer 300 in getal, waarvan er omtrent 40 bewoond en vrij wel bebouwd zijn.

Van de 145 Scilly- of Sorlings-eilanden zijn er, slechts G bewoond.

Man, Anglesey, Wight en de Normandische Eilanden zijn berg- en heuvelachtig; Helgoland is een 60 M. hoog rotseiland; de groep van Malta bergachtig; Comino en Cominotto zijn niet meer dan rotsen in zee.

De stad Gibraltar ligt aan de straat van dien naam aan de westzijde en den voet van een steilen, 438 M. hoogen rotsberg, die \'l3/* vierkante geogr. mijlen in omvang heeft, en aan de noordzijde door eene lage landengte met het Iberische Schiereiland verbonden is.

§ 7. STROOMENDE WATEREN.

De stroomende wateren van het Britsche Rijk hebben geen uitge-strekten loop doch meestal wijde, naar zeeboezems gelijkende monden. Over het algemeen stroomen zij langzaam door breede dalen en uitgestrekte vlakten.

De voornaamste rivieren van Engeland zijn de volgende.

1. De Theems ontstaat uit eene menigte beken, van welke de 1 s i s, die bij Lechlade bevaarbaar wordt, de voornaamste is. Deze vereenigt zich bij Oxford met den Charwell (L.), en neemt alsdun

-ocr page 417-

ipi Al

;quot;! lil

1-1

den naam aan van Thames, door ons Theems genoemd. Zij besproeit wijders Reading, Chelsea, Londen, Deptford, Greenwich, Woolwich en Gravesend, en valt tusschen de eilanden Skeppey (dat door de Swale van het vasteland gescheiden is) en Foulness in de Noordzee. Tot aan de Londen-brug kan de Theems door zeeschepen worden opgevaren. — Te Londen is de rivier 350—550 M. breed. De gemeenschap tusschen de beide oevers heeft aldaar plaats door negen bruggen (do Vauxhall-, Westminster-, Waterloo-, Blackfriars-, Southwark-, Londen-, Chelsea-, Battersea- en Hungerford- of Charing-Cross-brug; de laatste is een spoorwegbrug) en, aan het oosteinde der stad, door een onderaard-schen gang, de beroemde Tunnel, welke (1825—1843) meer dan 10 M. onder de bedding der Theems is aangelegd. Zij bestaat uit twee gaanderijen, die ieder nagenoeg 4 M. breed, 5 M. hoog en 400 M. lang zijn.

R. DeMedway of Rivier van Rochester wordt bevaarbaar bij Maidstone, loopt vervolgens langs Rochester en Chatham, tot waaide grootste zeeschepen de rivier kunnen opvaren, en valt bij Sheerness (op het eiland Sheppey) in den mond van de Theems.

2. De Oostelijke Ouse wordt bevaarbaar bij Bedford en valt bij King\'s Lynn of Lynn-Regis in de Wash.

3. De Humber, een wijde riviermond, die beneden Kingston upon Hull in de Noordzee valt, ontstaat uit de samenvloeiing van den Trent (R.), welke bij Burton voor kleine vaartuigen bruikbaar wordt, en langs Nottingham, Newark en Gainsborough stroomt, en de Noordelijke Ouse (L.), die boven York bevaarbaar wordt en Goole besproeit. V

4. De Tyne wordt van Newcastle af bevaarbaar, en valt beneden deze stad in de Noordzee.

5. De Severn ontspringt in Wallis, wordt aldaar bevaarbaar voor kleine vaartuigen bij Welchpool, en besproeit in Engeland Shrewsbury, Worcester, Gloucester en Newnharn, vanwaar zij met zeeschepen kan bevaren worden, en allengs wijder wordt, totdat zij zich in het Kanaal van Bristol verliest.

L. De N o o r d e 1 ij k e A v o n; m. bij Tewksbury.

De M i d d e 1-A v o n wordt bevaarbaar bij Bath en valt beneden Bristol in den mond der Severn.

6. De Mersey wordt bevaarbaar bij Stockport en stort zich beneden Liverpool in de lersche Zee.

De rivieren van Schotland hebben een nog korteren loop dan die van Engeland, zijn meerendeels snelstroomend en, behalve aan hare monden, van weinig boteekenis voor den handel. De voornaamste zijn:

1. De Tweed, grensrivier tusschen Éngeland en Schotland, welke bij Berwick in de Noordzee valt;

2. De Forth, die boven Edinburgh zich in de Golf van Forth verliest;

3. De Tay, de uitwatering van het meer van dien naam, welke Perth besproeit, en beneden Dundee door de naar hem genoemde golf in de Noordzee uitloopt;

4. De Ness, de uitwatering van het meer van dien naam, welke beneden Inverness in de Golf van Murray valt;

i-iiü

Iquot; H Ï

f\'m

iglH

|pfc:

ipmsip

m 1

li li \'V .. 1!

|k . ■ ■ \':

-i5 *. xi. ■.«,«

-ocr page 418-

5. De Clyde, die langs Glasgow, Dumbarton en Greenock loopt, en zich in de Golf van Clyde verliest.

De opmerkelijkste rivieren van Ierland zijn:

1. De Shannon, de grootste rivier van het Vereenigde Koninkrijk, welke zijn oorsprong neemt ten noorden van het Meer Allen, door dit en de Meren Eske, Ree en Derg stroomt, en zich 12 geographische mijlen beneden Limerick in den Atlantischen Oceaan stort; hij -wordt bevaarbaar bij de uitwatering van het Meer Allen voor kleinere, bij die van het Meer Ree voor grootere vaartuigen, en bij Limerick voor de grootste koopvaardijschepen;

2. De Erne, die door het Meer Ought er stroomt, dit bij Enniskilla met het Meer Erne verbindt, en in de Baai van Donegal uitloopt; zij wordt bij het eerstgenoemde meer bevaarbaar;

3. De Foyle, welke bij Strabane bevaarbaar wordt, en beneden Londonderry in de Foyle-baai uitloopt;

4. De Bann, die bij Gilford bevaarbaar wordt, door het Mee Neagh (het grootste der menigvuldige lersche meren en van het ge-heele Britsche Rijk) stroomt, en ten oosten van de Foyle-baai in den Atlantischen Oceaan uitwatert;

5. De Boyne, bevaarbaar bij Navan, en beneden Drogheda in de lersche Zee vallende;

C. De Liffey, die onbevaarbaar is en beneden Dublin in de lersche Zee uitloopt:

7. De Barrow, die bij A thy bevaarbaar wordt en ten zuidoosten van Waterforth in het Kanaal van St. George zijn mond heeft.

R. De Suir, bevaarbaar bij Clonmel; mond beneden Waterford:

8. Het Blackwater, dat bij Lismore bevaarbaar wordt en aan zijn mond de Youghal-baai vormt.

§ 8. KANALEN.

In Engeland.

Het Kanaal van Liverpool naar Leeds; van Liverpool noord-oostwaarts over Blackburn naar Leeds, aan de bevaarbare Aire, eene rechterzijrivier van de Noordelijke Ouse. (Waterverbinding van Liverpool met Huil.)

De Groote Tronk begint aan de Mersey tegenover Liverpool, en wondt zich zuidoostwaarts naar Nottingham aan den Trent. (Waterverbinding van Liverpool met Huil.)

Het Bridgewater-kanaal, van de steenkolenmijnen van Worsley, in het graafschap Lancaster, naar Manchester, en vanhier naar den mond der Mersey (waardoor ook genoemde stad met Liverpool te water gemeenschap heeft.)

Het Rochdale-kanaal, van Manchester noordoostwaarts naar Halifax.

-ocr page 419-

13

Het Hud der s field er-k anaa 1, van Manchester oostwaarts naar Ashton, en vanhier noordoostwaarts naar Huddersfield.

Het Shr owsb u r y-k an aal, van Liverpool zuidwaarts over Chester naar de Severn. (Waterverbinding van Liverpool met Bristol.)

Het Stafford- en Worcestershire-kanaal, van den Grooten Tronic (ten oosten van Stafford) zuidwestwaarts naar de Severn. (Waterverbinding van Hull met Bristol.)

Het Kanaal van Coventry en dat van Oxford, van den Groo-ten Tronk zuidelijk naar Oxford aan de Theems.

Het Groote Verbi ndings-k anaai (Grand Junction), van Erentfort bij Londen noord westwaarts naar Braunston aan het Oxford-kanaal. (Waterverbinding van Londen met Liverpool en Ruil).

De Kanalen van Birmingham naar Fazeley, aan het Kanaal van Coventry; — langs Warwick naar Nap ton, aan het Oxford-kanaal; — naar Worcester, aan de Severn, met een zijtak naar Stratford aan den Noordelijken Avon; — naar het Stafford- en Worcestershire-lcanaal.

Het Theems- en Severn-kanaal verbindt de Theems met de Severn, van Lechlade aan de Isis naar Stroud, en vanhier door het Stroudwater-kanaal naar de Severn beneden Gloucester.

Het Kennets- en Avons-kanaal, van Bristol aan den Middel-Avon naar Reading, aan de samenvloeiing der Theems en Kennet. (Waterverbinding van Bristol met Londen.)

In Schotland.

Het Forth- en C1 y d e - k a n a a 1, ter verbinding der rivieren van die namen.

Het quot;Vereenigings- (Union-) kanaal, van Falkirk aan het Forth- en Clyde-kanaal naar Edinburgh.

Het Caledonische Kanaal, dat de Linne-baai met de Golf van Murray verbindt, bij fort William begint, door de Meren Lochy, Oich en Ness loopt, en bij Inverness eindigt.

In Ierland.

Het Groote Kanaal, van Dublin naar Banagher aan den Shannon, met een zijtak naar Athy aan den Barrow.

Het Koninklijke Kanaal, van Dublin naar Tormanbury aan den Shannon.

§ 9. wegen.

De groote wegen in Groot-Britannië overtreffen die van alle andere landen, en zijn zonder uitzondering kunstwegen, waarvan de meeste naar de wijze van Mac-Adam zijn aangelegd. Ierland daarentegen is in dit opzicht zeer verwaarloosd, en bezit geene kunstwegen dan zijne spoorwegen.

-ocr page 420-

14

f-

Geen land ter wereld heeft zoovele spoorwegen, als het Vereenigde Koninkrijk, bepaaldelijk Engeland; een groot deel daarvan vindt men in de kolen-districten van het noorden (de graafschappen Northumberland, Durham en Lancaster). In den aanvang van 1879 bedroeg de lengte dier wegen in Engeland quot;19 082, in Schotland 4579, in Ierland 3637 kilometer, of gemiddeld 7176, 3196 en 2375,5 meter op de vierkante geographische mijl. De voornaamste zijn de volgende;

1. Van Londen zuidwaarts langs Reigate naar Brighton, aan het Kanaal,

a. Van Reigate oostwaarts over Tunbridge naar Ashford; en vanhier 1. noordoostwaarts langs Canterbury naar Ramsgate, Margate en Deal (Duins), allen aan de Noordzee, 2. oostwaarts langs Folkstone naar Dover, aan de Hoofden, en 3. zuidwestwaarts naar Hastings aan het Kanaal.

b. Van Brighton oostwaarts naar Hastings.

c. Van Brighton westwaarts langs Portsmouth, Southampton, Wim-borne Minster, Wareham en Dorchester naar Weymouth aan het Kanaal.

d. Van Dorchester over Muden-Newton naar Yeovil (4 c.) met een zijtak van Muden-Newton naar Bridport aan het Kanaal.

2. Van Londen zuidwaarts langs Dorking en Horsham naar Shoreham aan het Kanaal.

3. Van Londen zuidoostwaarts langs Tunbridge naar Tunbridge Wells, en vanhier 1. zuidoostwaarts naar Hastingsj 2. zuidwestwaarts naar Brighton, en 3. westwaarts over Horsham en Petersfield naar Southampton.

4. Van Londen zuidwestwaarts langs Guildford en Winchester naar Southampton, aan de baai van dien naam, welke door het Kanaal gevormd wordt.

■a. Van Guildford zuidoostwaarts naar Horsham, en zuidwaarts naar Haslemere en vanhier 1. zuidwaarts naar Chichester, en 2. zuidwestwaarts naar Portsmouth en naar Southampton.

h. Van WiacAesier zuidoostwaarts naar Gosporf, voorstad van Portsmouth (boven 1, c.).

c. Van Bishopstoke bezuiden Winchester westwaarts naar Salisbunj en verder langs Wilton, Templecombe en Yeovil naar Exeter.

d. Van Southampton noordwestwaarts over Salisbury, Wilton, Bradford en Bath naar Bristol.

5. Van Londen westwaarts langs Maidenhead, Reading, Bradford en Bath naar Bristol (beneden 9.).

a. Van Maidenhead noordwaarts langs Aylesbury naar Northampton (beneden 0.), en noordwestwaarts langs Oxford (beneden C, fl.) en Worcester naar Birmingham (beneden 9.).

b. Van Reading over Didcot naar Oxford, met een zijtak van Didcot naar Bath.

c. Van Bristol zuidwestwaarts over Taunton naar Exeter, en vanhier: 1. zuidwaarts langs het Kanaal, over Plymouth en Devon-port naar Falmouth; 2. eerst west- en vervolgens zuidwestwaarts over Oakhampton en Lidford naar Plymouth, met een zijtak van Lidford over Launceston en Truro naar Penzance bij Kaap Lanè

f\'» f

lil

-ocr page 421-

13

; i

End; 3. noordwestwaarts langs Barnstaple naar llfracombe aan het Kanaal van Bristol.

6. Van Londen noordwestwaarts langs Stratford, BKsieorM op eenigen afstand van Northampton, Rugby, Leicester, Derby, Sheffield, Rot her ham, York. Durham, Newcastle en Berwick naar Edinburgh; en vanhier langs Linlithgow, Falkirk, Stirling, Perth, Forfar, Montrose, Stonehaven, Aberdeen, Huntly, Elgin, Forres en Inverness naar Invergorden in het noorden van Schotland.

a. Van Stratford zuidwestwaarts langs Winslow naar Oxford (boven 5, a.); met een zijtak van Winslow langs Buckingham en Banbury naar Birmingham (beneden 9.) en vorder naar Liverpool (benoden 10.).

b. Van Blisworth noordoostwaarts langs Northampton en Peterborough (beneden 7, a.) naar Boston (beneden G, h.) nabij de Wash en verder naar Hull.

c. Van Blisworth over Northampton noordwaarts naar Market Har-borough, en vanhier 1. noordoostwaarts naar Peterborough, en 2. noordwestwaarts over Burton en Stoke naar Chester en Liverpool.

d. Van Rugby noordoostwaarts naar Peterborough.

e. Van Rugby westwaarts langs Coventry naar Birmingham.

f. Van Rugby noordwestwaarts naar Stafford (beneden 9.) en verder naar Stoke.

g. Van Rugby noordwaarts langs Wigston, Leicester en ^Nottingham naar Sheffield.

h. Van Derby oostwaarts naar Nottingham, en vanhier 1. oostwaarts over Grantham naar Boston, en 2. noordoostwaarts over Lincoln naar Boston (boven 6, b.).

i. Van Derby zuidwaarts langs Dudley naar Birmingham (boven 5, a.),

k. Van Sheffield oostwaarts langs East Bedford, en noordoostwaarts

langs Rotherham en Doncaster naar Hull.

I. Van Sheffield westwaarts naar Manchester en verder naar Liverpool.

ra. Van York noordoostwaarts naar Scarborough (beneden 10.) en Withby, beide aan de Noordzee, en zuidoostwaarts naar Huil.

n. Van Newcastle westwaarts naar Carlisle (beneden 9.), en vanhier 1. naar Maryport, aan de Solway-baai en verder zuidwaarts langs de kust naar Lancaster, en 2. langs de noordzijde der Solway-baai over Dumfries naar Port Patrick aan het Noorder-Kanaal, met een zijtak van Dumfries over Kilmarnock en Paisley naar Glasgow en Greenock (beneden 9, j.].

o. Van Perth noordwestwaarts over Blair, Atholl en Inch naar Abernethy, en vanhier 1. over Elgin naar Lossiemouth, en 2. over Forres naar Findhorn, beide aan de Moray-baai.

7. Van Londen noordwaarts langs Cambridge en Ely naar King\'s Lynn aan de Wash en verder langs de kust naar Hunstanton en Morston.

a. Van Cambridge noordwestwaarts naar Huntingdon en verder naar Peterborough (boven 6, b, c en d.).

b. Van Cambridge zuidoostwaarts naar Colchester (beneden 8.).

c. Van Cambridge oostwaarts naar Bury St. Edmunds, en vanhier

J\'fSK

M

\' r : I is ^

tl

li IPia

jwi \'®f|

üH

mi

-ocr page 422-

10

i. zuidwaarts naar Colchester; 2. zuidoostwaarts naar Ipswich (beneden 8.), en 3. noordoostwaarts over Haughley, Norwich en Reedham naar Yarmouth aan de Noordzee, met een zijtak van Reedham naar Lowestoff (Lestoffe) aan de Noordzee.

d. Van Ely westwaarts langs March, Peterborough en Oakham naar Leicester (boven 6.).

e. Van Ely noordwestwaarts langs March en Spalding naar Boston.

f. Van Ely noordoostwaarts naar Norwich (boven 7. c.).

8. Van Londen noordoostwaarts langs Chelmsford, Witkam, Marlcstey, Colchester en Ipswich naar Yarmouth, aan de Noordzee.

а. Van Witkam naar Maldon aan de kust.

б. Van Markstey over Halstead en Haverhill naar Cambridge (boven 7.),

c. Van Colchester naar Wivenhoe en Brightlingsea aan de kust.

d. Van Ipswich naar Felixton aan de kust.

9. Van Bristol (boven 5.) noordwaarts langs Gloucester, Worcester. Birmingham (boven 5, a.), Stafford (boven 6, f.), Crewe, Preston, Lancaster, Kendal, Carlisle (boven 6, n.) en Lanark naar Edinburgh (boven 6.).

a. Van Gloucester langs de noordzijde van het Kanaal van Bristol over Newport, Cardiff, Swansea en Caermarthen naar Milford; met zijtakken: 1. van Newport noordwaarts naar Hereford; 2, van Swansea over Hereford en Worcester naar Birmingham.

b. Van Worcester noordwestwaarts langs Shrewsbury en Chester naar Liverpool.

c. Van Birmingham noordwestwaarts over Wolverhampton naar Shrewsbury.

d. Van Stafford naar Shrewsbury.

e. Van Crewe oostwaarts over Newcastle under Tyne naar Derhj (boven 6, ft.).

f. Van Crewe noordwestwaarts langs Chester naar Liverpool.

g. Van Preston noordwestwaarts naar Fleetwood aan de lersche Zee, en oostwaarts over Blackbury en Bradford naar Leeds.

h. Van Lancaster zuidoostwaarts naar Leeds.

i. Van Kendal oostwaarts over Darlington naar Hartlepool aan de Noordzee; en vanhier naar Newcastle aan de Tyne.

j. Van Carlisle oostwaarts naar Newcastle, en noordwestwaarts over Lanark naar Glasgow (beneden li.) en Greenock aan de Clyde-golf.

10. Van Liverpool aan den mond der Mersey langs Manchester (boven 6, l] en Leeds (boven 9, g. cn h.) naar Huil, en vanhier noordwaarts naar Scarborough (boven 6, m.).

a. Van Manchester zuidwestwaarts over Stockport en Crewe (boven 9.) naar Whitechurch, en vanhier 1. langs Shrewsbury naar Hereford (boven 9, a, 1 en 2.), en 2. over Welshpool, Newton en Neivbridgt naar Swansea en naar Milford (boven 9, u.).

b. Van Leeds noordwaarts naar Hartlepool (boven 9, i.).

11. Van Edinburgh langs Ratho, Linlithgow (boven 6.), Falkirk, Glasgow (boven 9, j.) en Paisley naar Greenock (boven 9, ;.).

a. Van Glasgow langs Airdrie naar Ratho.

-ocr page 423-

17

b. Van Glasgow zuidoostwaarts langs Hamilton on Carstnirs nalt;.T Edinburgh.

c. Van Glasgow langs Hamilton, Carluke, Tinto Hill, Peebles, Galashiels en Cornhill naar Berwick (boven 6.).

d. Van Paisley zuidwaarts langs Kilbimie, Irvine, Ayr, Girvan en Stranraer naar Port Patrick (boven 6, n.).

In het Prinsdom Wallis heeft men, behalve de reeds onder 9, a., b, on 10 a. genoemde wegen, nog die van Cardiff aan hot Kanaal van Bristol over Merthyr-Tydwill naar Newbridge; en die van Holyhead, aan de lorsche Zee, over eene Kokerbrug over de Menay-straat (welke Anglesey van Wallis scheidt) naar Bangor, vanwaar de weg oostwaarts gaat naar Chester (boven 9, ƒ.) en zuidwaarts, grootendoels langs do kust van het Kanaal van St. George, naar Mil ford.

Het project tot aanleg van een onderzeeschen spoorweg van nabij Dover naar Calais is vermeld in Dl. I, bl. 248.

In Ierland zijn de volgende de voornaamste:

a. Van Dublin noordwaarts langs Drogheda, Dundulk, Armagh, Belfast, Antrim en Coleraine (aan den rechteroever van deBann. die uit het meer Neagh komt), naar Londonderry.

b. Van Dublin westwaarts langs Athlone naar Galway.

c. Van Dublin zuidwostwaarts langs Killdare en Maryborough naar Cork; met een zijtak langs Limerick naar Ennis.

d. Van Dublin zuidoostwaarts naar zijne haven Kingstown.

e. Van Belfast noordoostwaarts naar Carrickfergus, zuidwaarts naar Downpatrick, en oostwaarts naar Bangor en Donaghadee, allen aan de kust.

ƒ. Van Carrickfergus noordwostwaarts langs Antrim, Ballymena, B ally money, Coleraine en Ballykelly naar Londonderry; met zijtakken: 1. van Antrim langs Toome naar Cnckstown; 2. van Toorne langs den linkeroever van de Bann tot tegenover Coleraine, waar hij aan den hoofdweg aansluit; 3. van Coleraine naar Port Rush aan de noordkust.

g. Van Londonderry zuidwaarts langs Lifford en Omagh naar Ennis-killen, en vanhier oostwaarts naar Dundalk.

§ 10. VOORTBRENGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, VISSCHER1J, NIJVERHEID, HANDEL.

In geen land van Europa bloeien landbouw en veeteelt zoozeer, als in het Britscho Rijk, bepaaldelijk in Engeland. Ruim 4/5 gedeelte der oppervlakte van het gohoele rijk wordt ingenomen door bouw- en weilanden en enkele bosschen; het overige is onvruchtbare grond, of bestaat uit rivieren, nieren, moerassen, wegen, gebouwen enz.

Het hoofdvoortbrengsel van den landbouw is in Engeland tarwe, daarna gerst, in Schotland haver, in Ierland aardappelen. Van de olie-en handelsgewassen worden voornamelijk raapzaad, vlas (hoofdzakelijk in Schotland en Ierland), hennep en hop gebouwd. Moesgronden en

n. . 2.

-ocr page 424-

18

vrnchtboomen vindt mftn bijna overal, waar het klimaat niet te ongunstig is. De opbrengst der granen is evenwel, niettegenstaande den hoogen bloei van den landbouw, niet genoegzaam voor de behoefte der bevolking; hierin moet dus gedeeltelijk door den invoer worden voorzien. Van groote wouden is in het Britsche Rijk bijna geen spoor meer te vinden; het is clan ook, ten opzichte van het hout, afhankelijk deels van zijne Noord-Amerikaansche bezittingen, deels van het buitenland.

Nergens in Europa vindt men fraaier paarden en zwaarder rundvee dan in Groot Britanniè, en in de schapenteelt wordt het alleen door Middel-Duitschland geëvenaard of misschien overtroffen. Hoe groot de hoeveelheid wol ook zij, die gewonnen wordt, is zij evenwel niet voldoende voor de behoefte der fabrieken (I. bl. 317). Het aanzienlijk verbruik is ook oorzaak dat veel slachtvee, boter en kaas, voornamelijk uit de Nederlanden, wordt ingevoerd.

De veestapel wordt geschat op ongeveer: 1 800 000 paarden, 9 000 000 stuks rundvee, 36 000 000 schapen, 3 000 000 varkens en 100 000 geiten.

Gewichtig, vooral voor de bewoners der Hehriden, Oreaden, Shetland-sche Eilanden en der noordwestelijke kusten van Schotland, is de haring v i ssch e rij, die in de laatste jaren zeer is toegenomen. De uitvoer van pekelharing uit Schotland is grooter dan die uit Holland. De wal v is ch van gs t, waartoe jaarlijks vele schepen naar de kusten van Groenland vertrekken, en die ook in de zuidelijke zeeën plaats vindt, verschaft aan duizenden werk.

Zeer groot is de rijkdom aan delfstoffen, voornamelijk in Engeland en Wallis, waar een groot deel der bevolking zich met de bewerking dei-mijnen bezig houdt. De bodem bevat wel is waar, met uitzondering van een weinig zilver, geene edele metalen, maar geeft daarvoor eene voldoende schadeloosstelling in tin, koper, lood, ijzer, en in het bijzonder in onuitputtelijke steenkolenmijnen, met welke die van geen ander land kunnen vergeleken worden. Zij strekken zich van Zuid-Schotland door gansch Noord- en West-Engeland en door een groot deel van Wallis uit, en vergoeden in Groot-Britannië hot gebrek aan hout. Dit doet in Ierland de turf. Engeland is rijk aan pottenbakkersaarde. Keukenzout wordt als steen-, bron- en zeezout gevonden en bereid. Er wordt ook vitriool en aluin gewonnen. Groot-Britannië heeft wijders verscheidene minerale bronnen, van welke die van Bath, Bristol, Cheltenham en Har-rowgate het meest bezocht worden.

Niet alleen in den landbouw en de veeteelt, maar ook in het fabriekwezen hebben de Britten een hoogen trap van volmaaktheid bereikt. Men kan zich genoegzaam geen tak der nijverheid denken, waarmede zij zich niet bezig houden, en dien zij niet tot de grootste voortreffelijkheid gebracht hebben. Het zijn de werkplaatsen van Engeland en Schotland, die niet alleen het gansche rijk maar bijna de geheele bekende aarde met hare waren voorzien.

De voornaamste tak der nijverheid is de vervaardiging van katoenen stoffen, welke, niettegenstaande de vele in gebruik zijnde stoomwerktuigen , aan ten minste 800 000 menschen bezigheid verschaft. Zij

-ocr page 425-

1!»

heeft haar hoofdzetel in Engeland in het graafschap Lancaster, voornamelijk te Manchester, in Schotland te Glasgow. Den tweeden rang nemen de fabrieken van lakens en wollen stoffen in, die in Engeland te Leeds, Bradford, Hvddersjield, Halifax, Kendale, Coventry, Colchester, Ipswich en Norwich, in Schotland te Aberdeen, Inverary en Haddington, in Ierland to Dublin, Cork en Kilkenny bloeien. Duizenden vinden hun bestaan in het vervaardigen van linnens en garens, voornamelijk in Ierland, en wel te Dublin, Cork, Limerick, Galway enz,, vervolgens in Schotland, hoofdzakelijk te Dundee; in Engeland zijn het Exeter, Brid-port, Sherburne en andere plaatsen, die kanten leveren. De zijde-ma-nufactuur bloeit te Londen, te Manchester en in andore plaatsen van Engeland, en ook te Paisley in Schotland. Smelterijen, gieterijen en smederijen houden eene groote menigte bezig; beroemd zijn de fijne ijzerwaren van Sheffield, de grove van Birmingham en het goud- en zilverwerk van Londen; eene groote voortreffelijkheid hebben de wis- en natuurkundige werktuigen en de stoommachines van Engeland, welke door die van andere landen nog niet geëvenaard zijn. Gewichtig zijn de papiermakerijen, voornamelijk in Wallis (nergens wordt fraaier en deugdzamer papier vervaardigd), de suikerraffinaderijen en brouwerijen van Engeland, de branderijen, hoofdzakelijk in Schotland en Ierland, de tabaksfabrieken, de leerlooierijen, de bontwerkerijen, de zeepziederijen, de kaarsenfabrieken, de oliemolens, de pottenbakkerijen, voornamelijk in het Engelsche graafschap Stafford; bekend zijn het aardewerk en de porseleinwaren van Worcester en Derby en het glaswerk (in \'t bijzonder kristal en spiegelglas) van St. Helens in Lancaster, van Londen en Liverpool. Hoogst aanzienlijk eindelijk zijn de scheepsbouw en die takken van nijverheid, welke daarmede in betrekking staan.

Geen volk heeft ooit op zulk oen hoogen trap van handelsgrootheid gestaan, als de Britten. Do binnenlandsche handel is zeer aanzienlijk ; de buitenlandsche, uitsluitend zeehandel, omvat de gansche aarde. De waarde van de in 1878 ingevoerde goederen bedroeg, behalve de edele metalen, bijna 308,8, die der uitgevoerde ruim IOSjS millioen L S. Hieronder is begrepen eene waarde van ruim 77,9 millioen L. S. voor den invoer uit, en eene van ruim 66,2 millioen L S. voor den uitvoer naar de gezamenlijke Britsche buitenlandsche bezittingen. Aan edele metalen, hetzij gemunt of in staven, werd buitendien nog ingevoerd voor ruim 32,4 en uitgevoerd voor bijna 27 millioen L. S,

De gewichtigste artikelen van invoer zijn: katoen, granen, suiker, thee, koffie, vlas, zijde, bereide en onbereide huiden, wol, cochenille, meekrap, talk, indigo, timmerhout, hennep, wijnen, rijst, slachtvee, kaas, boter, tabak, nnz. Onder de voorwerpen van uitvoer nemen de katoenen stoffen de eerste plaats in; dan volgen de katoenen gareus , de wollen stoffen, de linnens, de staalwaren, de geraffineerde suiker, het koperwerk, ijzer, steenkolen enz. enz.

De Britsche handelsvloot telde, 31 Dec. 1878, 21058 zeilschepen, metende 4 239 000, en 4826 stoomschepen, metende 2 316 000 ton. Zij had eene bemanning van ruim 267 600 koppen. De handelsvloot der

-ocr page 426-

20

Britsche Koloniën bestond uit 11451 zpilscheppn, metende 1 598 000 ton, en 1281 stoomschepen, metende 170 000 ton, met eene bemanning van 352 900 koppen.

Engeland heeft 72, Schotland 20, on Ierland 15 groote havens, welke deelnemen aan den zeehandel. De voornaamste daarvan zijn: Londen, Liverpool, Bristol, Hull, Newcastle en Sunderland in Engeland; Greenock en Glasgow in Schotland; Belfast en Cork in Ierland; ha Vale tte op Malta.

Tot bevordering van den binnen- en buitenlandschen handel dienen de banken, van welke de En gel sch e te Londen, de Schotsche te Edinburgh en de lersche te Dublin de voornaamste zijn.

Onder de handelsvereenigingen verdienen opmerking de Afrikaan-sche, de Levantsche, de Zuidzee-, de Russische-, de Oostzee-en de Hamburger Maatschappij, benevens de Hudsonsbaai-Compagnie, aan welke Eritannië het bezit der Poollanden van Amerika te danken heeft.

§ 11. ONDERWIJS, WETENSCHAPPELIJKE EN ANDERE NUTTIGE INRICHTINGEN.

Engeland heeft twee Universiteiten , te Oxford en Cambridge, die van het midden dor 13de eeuw dagteekenen, en tot heden hare oude vormen behouden hebben; zij zijn, evenals de andere op bl. 7 genoemde hoogescholen, ook staatslichamen. De andere hebben meer overeenkomst met de Duitsche Universiteiten, en zijn; in Engeland de vrije Universiteiten te Londen en Durham ; in Schotland de beroemde Universiteiten van Edinburgh en Glasgow, benevens die van Aberdeen en St. Andrews, welke laatste evenwel slechts als Lyceën of voorbereidingsscholen zijn aan te merken; Ierland heeft, behalve de Protestantsche Universiteit te Dublin, in dezelfde stad ook eene Catholieke (in 1850 gesticht). Wijders heeft men voor de godgeleerdheid vele seminariën; voor de rechtsgeleerdheid vele colleges {Inns of court), en voor de beoefening der geneeskunde de hospitalen der hoofdstad, welke onder het opzicht van beroemde artsen staan.

De opleiding van jonge menschen uit den beschaafden stand is voortreffelijk, daar genoegzaam ieder uit de Nobility en Gentry, al is hij ook niet voor den geleerden stand bestemd, eene min of meer geleerde opvoeding erlangt in de dusgenoemde openbare scholen, die veel overeenkomst hebben met de Duitsche gymnasiën. De beroemdste van deze zijn die van Westminster (een deel van Londen), Eaton, Winchester en Harrow. De Boarding-schools of kostscholen, ofschoon in den laatsten tijd eenigszins verbeterd, laten echter nog veel te wenschen over.

Vóór ongeveer 50 jaren was het lager onderwijs nog zeer ten achteren, en bleef 3/5 der bevolking zonder eenig onderricht; doch sedert zijn zoowel door de regeering als door bijzondere vereenigingen vele scholen gesticht, en daar, waar de jeugd reeds vroegtijdig aan den fabriekarbeid moet deelnemen, Zondagsscholen geopend. Evenwel blijft in Engeland nog een groot deel der jeugd van onderwijs versto-

-ocr page 427-

ken. In Schotland, waar iedere gemeente hare eigene school heeft, is het onderwijs op een veel beteren voet en algemeen verbreid; maar in Ierland, waar het grootendeels onder den invloed der Catholieke geestelijkheid staat, is het slecht, en ontvangt, niettegenstaande het aantal scholen in de laatste 50 jaren verdubbeld is, eene overgroote menigte kinderen geen onderricht. Op vele scholen wordt de leerwijze van Josua. Lancaster, dat is van onderling onderricht, gevolgd.

Onder de inrichtingen van enderwijs, voor bijzondere vakken of personen ingesteld, komen voornamelijk in aanmerking de industriescholen te Londen en in de groote fabrieksteden, alsmede het Oostindische College te Haileybury tij Hertford, waar aan jongelieden, die als ambtenaren in Oostindië wenschen geplaatst te worden, onderricht wordt gegeven in de talen, geschiedenis, staatsregeling en rechtspleging van Indïê, benevens in de wis- en natuurkunde; na dit onderwijs twee jaren te hebben bijgewoond, vertrekken de kweekelingen naar Calcutta, om in het aldaar gevestigde College hunne studiën voort te zetten.

Groot is het aantal geleerde maatschappijen, voornamelijk voor de natuurkundige wetenschappen. De eerste plaats nemen hiervoor in de Koninklijke Maatschappijen te Londen, Edinburgh en Dublin.

In geen land van Europa wordt de sterrenkunde meer beoefend dan in het Britsche Rijk. Behalve de groote Nationale sterrenwacht te Greenwich en de observatoriën van de hoogescholen, treft men er vele aan, die aan bijzondere personen toebehooren.

Onder de wetenschappelijke en kunstverzamelingen staat het Britsche Museum te Londen bovenaan; het bevat onder andere rijke verzamelingen van natuurlijke historie, van munten, van oudheden, van schilderijen, en eene zeer aanzienlijke bibliotheek. Van veel belang is ook, vooral voor de taal-, letter- en geschiedkunde van het Oosten, de boekerij van het Oostindische Huis te Londen. Bovendien bezit ieder der talrijke te Londen bestaande wetenschappelijke genootschappen zijne bibliotheek. Van de Universiteits-boekerijen is de Bodlejaansche te Oxford, van de schilderij-verzamelingen de Nationale Galerij te Londen de grootste en voornaamste van het Britsche Rijk.

§ -12. verdediging, vestingen.

liet Vereenigde Koninkrijk heeft geene andere grenzen dan de zee, en is sterk door zijne grootendeels hooge rotskusten (zie § 6) en het overwicht zijner zeemacht boven die van alle andere landen.

De punten, waar eene landing zou kunnen gedaan worden, zijn door forten, bomvrije schansen en kustbatterijen versterkt; de havens zijn met wallen omgeven en door buitenwerken tegen een bombardement beveiligd, terwijl op de gewichtigste punten reduits zijn aangelegd, waarin de bezetting zich in tijd van nood kan terugtrekken. In het binnenland, waar de vele rivieren en kanalen goede verdedigingsliniën aanbieden, treft men vele versterkte kazernen aim.

De hoofdvestingen van Engeland tegen Frankrijk zijn:

1. Plymouth, aan de noordzijde van den Plymouth-Somd, welke

-ocr page 428-

■gt;Cgt;

eonc der schoonste havens van Europa vormt. De citadel aan de oostzijde van de stad beheerscht den genoemden inham, die door batterijen en verschansingen gedekt is. Bovendien is nog de in de haven liggende rots St. Nicolaas door batterijen versterkt, en de steenen dam Breakwater, dwars voor den ingang der golf, van eene borstwering voorzien. ■

2. Portsmouth, de gewichtigste oorlogshaven van Engeland, met vestingwerken omgeven. Do noordwaarts gelegen voorstad Portsea is regelmatig versterkt, evenals het westwaarts liggende Gosport, dat door de havenmonding van Portsmouth gescheiden is. Tusschen de stad en het eiland Wight heeft men de groote en veilige Reede van Spit-head, die wel 1000 linieschepen bevatten kan en door batterijen bestreken wordt.

3. Dover, dat, behalve door eene citadel aan de noordzijde, beschermd wordt door versterkte kazernen, kustbatterijen, een fort, dat de haven bestrijkt, en een geretrancheerd kamp aan de zuid westzijde.

4. Chatham, dat door afzonderlijke werken beschermd wordt. Aan den linkeroever van den Medway ligt het slot Upnor-Castle, aan de andere zijde de citadel. Aan den mond van den Medway heeft men op het eiland Sheppy het sterke Sheerness.

Wijders vindt men aan den linkeroever van de Theems hot gewichtige fort Tilbury, dat Londen aan do zeezijde dekt.

De Normandische Eilanden zijn versterkt door forten, batterijen en torens.

Helgoland wordt beschermd door een fort, en de beide, havens worden door batterijen bestreken.

Gibraltar is eene der sterkste vestingen der aarde; de berg, aan welks voet het is gebouwd, is zoowel op den top als aan de zijden bedekt met werken, die grootendeels in de rots zijn uitgehouwen.

De vrijhaven La Valette, aan de oostkust van Malta., is de hoofdankerplaats der Britsche vloot in de Middellandsche Zee. De stad bestaat uit vijf deelen, die als even zoovele steden en vestingen aangemerkt en ieder afzonderlijk verdedigd kunnen worden. Ook Citta Vecchia of Malta, nagenoeg in het midden van het eiland, is versterkt. Gozzo wordt door een kasteel en sterke vestingwerken beschermd.

§ \'13. KRIJGSWEZEN TE LANDE.

Het staande leger bestaat geheel uit vrijwilligers. Hiertoe is het rijk verdeeld in werfdistricten. De diensttijd is quot;12 jaren; na drie jaren actieven dienst kan de, soldaat overgaan bij de reserve, doch moet dan daarbij 3 jaren dienen voor elk nog niet volbracht actief dienstjaar. Na 12 jaren actieven dienst kan hij zich opnieuw voor 9 jaren verbinden en heeft daarna recht op pensioen.

De troepen zijn verdeeld in het Actieve leger en het Bezet-tings-leger. Het eerste bestaat uit acht korpsen, welker hoofd-kwartieren zijn Colchester, Aldershot, Croydon [Londen), Dublin, Salisbury, Chester, York en Edinburgh, die te zamen 08 Districten bevatten. Elk korps bestaat uit drie Divisies Infanterie, eene Brigade Cavalerie, en de daarbij behoorende gedeelten der Artillerie en Genie.

fïi I

-ocr page 429-

Behalve het staande leger heeft men nog andere korpsen (auxiliary forces), die evenwel niet buitenslands mogen gebruikt worden. Zij zijn de volgende:

1. De Militie (eene soort van schutterij) is voor de binnenlandsche verdediging van het rijk bestemd. Ieder Engelander is na het intreden van zijn \'18de jaar verplicht daarbij te dienen; maar eene jaarlijksche wet bepaalt het getal van hen, die, boven de vrijwilligers, door het lot daartoe worden aangewezen. De sterkte kan tot 150 000 man gebracht worden. De diensttijd is 5 jaren; doch in vrede worden zij, na eerst behoorlijk geoefend te zijn, jaarlijks slechts 27—35 dagen onder de wapenen geroepen. Ieder graafschap heeft een depot voor het materieel van zijn contingent.

2. De Yeomanry, 14G00 man sterk, eene uit gegoede grondeigenaars en pachters samengestelde ruiterij, wier oefeningen jaarlijks gedurende 8 dagen plaats hebben. De yeoman moat zijn paard op eigen kosten aanschaffen en onderhouden. Zij staan ten allen tijde ter beschikking van de civiele autoriteit tot het, des gevorderd, onderdrukken van opstanden en volksbewegingen. Do lersche yeomanry is in 1835 afgeschaft; in Schotland bestaat zij alleen in de negen zuidelijke graafschappen.

3. De Vrijwilligers (Volunteers, sedert 1859), in 1879sterk 182810 man (scherpschutters, cavalerie, artillerie en genie-troepen). Zij worden door het rijk gewapend, en jaarlijks eenigen tijd geoefend. Alleen bij een inval -van een buitenlandschen vijand zijn zij tot bestendigen dienst verplicht; overigens staan zij alleen dan onder militaire wetten, wanneer zij gemeenschappelijk met de geregelde troepen aan de krijgsoefeningen deelnemen.

Bovendien heeft men in Indië het Keizerlijke leger uit Inboorlingen bestaande, gedeeltelijk met Engelscho officieren, ter sterkte van 127170 man; in Ierland een op militaire wijze georganiseerd Politiekorps van 13000 man met 400 paarden; op de Normandische eilanden eene Militie van 300 officieren en 7000 man; in Indië een op militaire wijze georganiseerd Politiekorps van 190 000 man met Engelsche officieren; en in de andere Koloniën Militie en Vrij-willigers-korpsen.

In 1879 was de samenstelling en sterkte van het leger als volgt:

Onder

om- [

Rijks-

Troepensoorten.

Officieren.

officieren

Totaal.

siers- |

soldaten.

paarden.

I. Het staande 1

eger.

1. Cavalerie,

3 Garde-regimenten.....

81

1221

1302

230

825

28 Linie-regimenten......

765

15181

1594(1

2070

10782

1. Cavalerie ....

840

1 li402 j i /

\'s, iUO

1 10(1/

-ocr page 430-

Onder

Offi

Rijks-

Troepensoorten.

Officieren.

officieren

Totaal.

ciers-

soldaten.

paarden.

2. Artillerie.

3 Brigaden rijdende artillerie

(33 batt.)..........

229

5187

5416

550

4488

Rijschool..........

7

177

184

13

112

6 Brigaden veld-artillorie

(91 batt.).........

599

14419

15018

60

8750

0 Brigad. garnizoons-artill.

(106 batt.).........

529

12814

13343

50

»

üistrictsstaven en remonte.

65

1386

1451

10

»

2. Artillerie ....

1429

33983

35412

683

13350

3. Genie.

40 Comp. on 3 Trein compagnieën

825

4909

5734

»

422

4. Infanterie.

7 Batalj. Garde-Infanterie . .

240

5710

5950

38

»

141 Bat. Linie-infanterie ....

3875

106816

110691

962

»

07 Brigade-depots.......

945

12356

13301

268

»

4. Infanterie ....

5060

124882

129942

1268

»

5. Koloniaal korps.

Antillen (2 Rog. Infanterie).

102

1736

1838

12

B

Malta (1 Reg. Artillerie). .

20

349

369

»

»

Hongkong, Ceilon.....

»

278

278

»

»

3. Koloniaal Korps.

122

2363

2485

12

»

ü. Administraties.

Generale staf........

78

151

229

600

»

Betaalmeesters (300), Gees

telijken (85), Artsen (535),

Controle-departement (448)

1368

»

1368

350

))

1095

Legertrein.........

8

3066

3074

»

Hospitaal-korps.......

45

1700

1745

»

»

Verschillende inrichtingen.

■115

750

865

»

6. Administraties. .

1614

5667

7281

950

1095

7. Reserve.

Officieren op half traktement

1500

»

150C

»

»

Soldaten van het leger . .

»

43000

4300C

»

»

Soldaten van de Militie. .

»

30000

3000C

»

»

7. Reserve.....

1500

73000

7450C

»

igt;

I. Het staande leger.....

11396

261206

272602

5213

26474

-ocr page 431-

Onder-

Troepensoorten.

Officieren.

officieren , Totaal

Paarden.

soldaten. 1

II. Het territoriaal leger.

Yeomanry en militie.

Cavalerie (yeomanry), 39

korpsen..........

794

13820

14614

15000

Artillerie, 32 korpsen . .

508

17012

17520

»

Genie, 3 korpsen.....

37

1278

1315

»

Infanterie, 95 bataljons .

2940

115003

117943

800

4279

147113

151392

15800

Hieraf soldaten, die bij de Reserve

van het Staande leger staan . .

»

30000

30000

»

1. Yeomanry en Militie

4279

117113

121392

15800

2. Vrijwilligers (Volunteers).

Cavalerie.........

31

597

628

650

Artillerie.........

1500

31909

33409

200

Genie...........

300

7211

7511

»

Infanterie (202 batalj. Jag.)

5600

134163

139763

700

Staven...........

269

1230

1499

270

2. Vrijwilligers.....

770(1

175110

182810

1820

11. Het territoriaal leger. .

11979

292223

304202

17620

III. Het Keizerlijke leger van Inlanders in Indië.

Gardes du corps.....

2

170

172

70

Cavalerie. 42 Regimenten.

310

18500

18810

20100

Artillerie........

20

800

820

600

Genie, 25 compagnieën .

40

3200

3240

200

Infanterie, 143 Regimenten

1100

101200

102300

2220

Staven enz........

1828

»

1828

1000

I. Het Keizerlijk inlandsch leger.

3300 (\')

123870 (s)

127170

24190 (3)

Totaal.....

26675

677299

703974

73497

Tot opleiding en vorming van officieren voor het leger dienen: \'1. Het Koninklijke Militaire College te Sandhurst (ten zuidwesten van Windsor), gesplitst in twee afdeelingen: de eigenlijke cadettenschool voor infanterie en cavalerie, en de afdeeling te Farnham tot verdere vorming van officieren, die reeds als zoodanig 4 jaren moeten gediend hebben, voor hoogere graden en voor den generalen staf;

2. De Koninklijke Militaire Academie te Woolwich, voor artillerie en genie, met een driejarigen cursus.

Tot vorming van artillerie- en genie-officieren, bepaaldelijk voorden dienst in Oost-Indië, heeft men een College te Addiscombe bij Londen.

(\') Engclschc Officieren. (\') Inlandsche Officieren en manscliappen. (•quot;■quot;) Paarden, olifanten en ossen.

-ocr page 432-

\'2(,i

liet grootste deel der wapenen wordt vervaardigd in fabrieken van bijzondere personen, voornamelijk te Londen en Birmingham. Te En-field (in Middlesex, ten zuiden van Waltham) is eene groote Koninklijke geweerfabriek. Eene Koninklijke buskruitfabriek bestaat te Waltham-Abhy (aan de Lea, in Essex); doch er wordt ook veel buskruit in bijzondere werkplaatsen vervaardigd. Te Woolwich is het grootste arsenaal en artilleriepark der wereld, dat van alles voorzien is, wat tot de uitrusting van eene groote vloot en een aanzienlijk leger noodig is; hier vindt men ook eene geschutgieterij, eene modelzaal enz.

§ 14. ZEEWEZEN.

In September \'1879 bestond de oorlogsvloot uit;

3 gepantserde schepen der le klasse.

8 » » » 2e »

14 » » » 3quot; »

3 » » » quot;i0 »

1 » v) » 5e » 5 » » » 6e »

2 torenschepen » \'le » 0 » » 2e » 1 » » 4e » 7 » » 5C »

3 ramschepen 360 stoomschepen 125 zeilschepen

te zamen 549 oorlogsvaartuigen.

Hiervan waren in activiteit: 20 gepantserde schepen, 10 torenschepen, 2 ramschepen, 153 stoomschepen en 76 zeilschepen.

Het personeel der marine bestond in 1879 uit:

A. Personeel voor den dienst der actieve Marino.

1. Marine-personeel.

Officieren in dienst.................... 4600

Officieren op wachtgeld................. 590

Onderofficieren...................... 16500

Matrozen, Stokers enz.................. 18600

Scheepsjongens van 15 tot 19 jaar.......... 6300

~ 46590

2. Marinetroepen, waarvan de helft in activiteit:

Generale Staf....................... 8

1 Divisie Marine-artillerie van 16 comp. te Portsmouth

(100 Offic. en 2800 man)............ 2900

3 Divisies of 48 comp. Infanterie te Chatham , Plymouth

en Portsmouth (300 Offic. en 10792 man). . . . 11092

14000

3. Marine-reserve:

420 Officieren en 21000 man.................21420

Totaal . . . . 82010

-ocr page 433-

B. Personeel der werven en andere Marine-établissementen.

1. Beambten.............................. 500

2. Werklieden, vuurwerkers, politie enz.

a. Op de scheepstimmerwerven te Chatham, Sheer-

ness, Portsmouth, Devonport (Plymouth), Pembroke en in de Koloniën.............. 18070

b. Op de uitrustingswerven te Deptford, Portsmouth,

Plymouth en in de Koloniën........... 1453

c. Hospitalen in Engeland en de Koloniën...... 581

20104

Totaal .... 20604

Tot opleiding van jongelieden voor \'s Rijks zeedienst heeft men kweekscholen {Naval Colleges) te Portsmouth en Plymouth.

De voornaamste oorlogshavens zijn Deptford, Woolwich, Chatham, Sheer ness, Portsmouth, Plymouth [Devonport), Mil/ordhaven en Yarmouth in Engeland- — Leith en Inverness in Schotland:— Cork, Waterford, Gulway. Bantry en Limerick in Ierland.

§ quot;15. PLAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN EN GEVECHTEN.

In Engeland: (Worcester) Worcester (1651) — (Warwick) Edgehill (1042) — (Northampton) Naseby (1C45) — (York) Marstonmoor (1644)— (Lancaster) Preston (1715). — (Northumberland) Newburn (1640) — (Berk) Newbury (1643 en 1644).

In Schotland: (Eastlothian) Dunbar (1650)—Prestonpans (1745) — (Perth) Dumblane (1715) — (Inverness) Culloden (1746).

In Ierland: (Wexford) Wexford (1798) — (Longford) Ballinamuck (1798) — (Louth) Drogheda (de Boyne, 1690) — (Mayo) Castlebar (1798) — (Galway) Aghrim (1691).

§ 16. KOLONIËN.

I. In Azië.

De Britsche bezittingen in Azië, het Indisch-Britsche Rijk of Britsch Indië genoemd, waarvan de Koningin van Engeland thans Keizerin getiteld is, werden vroeger onderscheiden in het rechtstreek-sche gebied van de Britsche Kroon en de landen van de Oostindische Compagnie.

De genoemde Compagnie regelde zelve, onder oppertoezicht van den staat, alle staats-, krijgs-, rechts- en geldelijke aangelegenheden, zoowel in Engeland als in Indië; doch nadat in 1834 het laatste overschot van haar monopolie opgeheven, en de handel op Indië aan allo volken toegestaan was, werd haar werkkring in 1858 geheel gesloten, til het bestuur over al de Indische bezittingen rechtstreeks opgedragen

-ocr page 434-

aan do Kroon. Een verantwoordelijk Minister is dientengevolge in Enyeland met het beheer der Oostindische zaken belast, en oefent al de macht uit, die vroeger bij de Oostindische Compagnie en hare Bestuurders berustte. Hij is verplicht in gewichtige aangelegenheden het advies in te winnen van den Raad van Indi\'é, welks leden voor de eene helft door de Kroon, voor de andere door bijzondere kiezers benoemd worden.

De gewapende macht in Oostindië, wier sterkte bl. 24 en 25 is opgegeven, bestaat uit Britsche troepen en het Keizerlijke leger van inlandsche soldaten Cipajers of Sipahis (Sepoys) genoemd, die geworven worden uit de Hindoes en Mahomedanen. Bovendien moeten de afhankelijke vorsten in tijd van oorlog troepen leveren.

In het dienstjaar 1877—1878 bedroegen de ontvangsten van Oostindië 58 909 301, de uitgaven 67 303 440 L. S., waaronder ruim o millioen L. S. voor renten der openbare schuld, en bijna 5 millioen voor openbare werken.

A. gebied, welks beheer vroeger alleen aan de britsche kroon behoorde.

Het gebied der Britsche Kroon bepaalde zich tot 1858 alleen tot de eilanden Ceilon, Hongkong en Laboean.

Ceilon (6° — 10° N. B.; 98° — 100° O. L.), ook Ceilan, Selan en door de inboorlingen vroeger Singh a la, thans Lak ka of Lanka genoemd, is door de Golf van Manaar en de Palks-straat van Voor-Indi\'é gescheiden en 1166 □ geogr. mijl. of 63975,6 □ kilom. groot, met 2556777 bewoners. De bodem is vruchtbaar. De kusten zijn vlak en met rijstvelden en kokospalmen bedekt. Het binnenland is grootendeels doorsneden door gebergten, van welke rivieren en beken in alle richtingen naar zee stroomen, en bedekt met oorspronkelijke wouden, waarin zich vele olifanten ophouden. De voornaamste bergketen deelt het eiland in twee bijna gelijke deelen, en verheft zich in de Adamspiek 1800 M. boven den zeespiegel; op den hoogsten top van dezen berg is eene diepte, welke door de Singhaleezen voor den voetstap van Boeddha gehouden wordt, en werwaarts vele duizenden jaarlijks ter bedevaart gaan.

Het hoofdvoortbrengsel voor den uitvoer is kaneel, hetwelk in dichte bosschen in het wild groeit, en langs de kusten in tuinen met goed gevolg geplant en gekweekt wordt. ïot 1832 had de Regeering alleen het recht om dit gewas te bouwen en te verkoopen, docb sedert is dit tegen betaling van eene belasting geheel vrij. Langs dc kusten wordt de parelvisscherij gedreven met booten, die uit verscheidene deelen van Indïè herwaarts komen. In 1877 beliep de waarde van den invoer 5 886 000, en die van den uitvoer 5 730 000 L. S.

De oorspronkelijke bevolking bestaat uit de Weda\'s of Wedda\'si wilden, die zich in de bosschen van het binnenland ophouden; zij worden onderscheiden in twee stammen, de Kei é-W e d d a en dc Gan-Wedda, van welke vooral dc eerstgenoem/Jen zich door aan

-ocr page 435-

29

dierlijkheid grenzende onbeschaafdheid kenmerken. De bewoners der kusten zijn afkomstig van het -vasteland, in het zuiden S in gh al e ezen, in het noorden Mal abaren; dezen vereeren BRAHMa, genen Boeddha, wiens leer op Ceilon boven alle landen van Voor-Indie de grootste uitbreiding verkregen heeft. Behalve deze drie hoofdstammen vindt men er ook eenige Maleiers, Kaffers en Javanen, weinige Chineezen en vele afstammelingen -van Portugeezen en Nederlanders, als ook eenige van Engelschen, bij inlandsche vrouwen verwekt.

De tegenwoordige taal der Sing hal eezen is afkomstig van het Pali, eene zuster van het Sanskrit, en nog in gebruik als heilige en geleerde taal bij hen en andere aanhangers van Boeddha.

Aan het hoofd van het bestuur staat een Gouverneur, tevens opperbevelhebber der troepen, die bijgestaan wordt door een Uitvoerenden Raad van 5 en een Wetgevenden Raad van 15 leden.

De voornaamste steden op Ceilon zijn: Colombo, aan de westzijde , op de Europeesche wijze gebouwd, de hoofdplaats en zetel van den Gouverneur, met een zeer sterk fort, eene goede haven en 50000 inwoners; — Trincomali of Trinconomale, aan de noordoostzijde, met zeer sterke vestingwerken, eene voortreffelijke haven, waarin 200 schepen veilig kunnen liggen, en 8000 inwoners; — Punto de Gale, aan de zuidwestspits, eene sterke vesting, met eene zeer goede haven en 17000 inwoners; — Candy, in het midden des eilands en door eene met forten bezette bergreeks omgeven, met 10000 inwoners. Te Batticaloa, aan de oostkust, is eene hoogeschool, door het Ame-rikaansche zendeling-genootschap gesticht.

Het eiland Hongkong, l\'/j □ geogr. mijl groot met 139144 bewoners, ligt aan den mond der Bocca Tigris (het beneden-einde van den Sikiang, bij Canton] en is in 1842 door China aan de Britsche Kroon afgestaan. Het wordt bestuurd door een Gouverneur, bijgestaan door een Uitvoerenden Raad van 4 en een Wetgevenden Raad van 9 leden.

Aan den ingang der Golf van Broenei, aan de noordwestkust van Borneo, ligt het eiland Laboean, l\'/s □ geogr. mijl groot met bijna 5000 bewoners, dat in 1840 door den Sultan van Broenei aan het Britsche Rijk is afgestaan (I. bl. 187). Het levert steenkolen van eene goede hoedanigheid, en wordt bestuurd door een Gouverneur.

b. bezittingen, die vroeger d.oor de oostindisohe compagnie beheerd werden.

De bezittingen, welke tot 1858 door de Oostindische Compagnie beheerd werden, beslaan nagenoeg geheel Voor-In die, het noordwestelijk deel en de westelijke kustlanden van Achter-Indië, benevens het gebied van Aden, aan de zuidwestzijde van Arable. Zij strekken zich, met uitzondering van het laatstgenoemde, uit van ongeveer 1° tot 34quot; N. B. en van 85° tot 122° O. L., en worden begrensd door Beloedsjistan, Afghanistan, Kasjmir, het aan China onderworpen Tibet,

-ocr page 436-

30

Nepal, het landschap Bhntan of Boetan, de onafhankelijke volksstammen in het noorden van Achter-Indië, hot Birrnansche Rijk of Ava, Siam, de kleine staten der Maleische opperhoofden op het schiereiland Malaka en de Indische Zee. In uitgebreidheid en aantal inwoners komt Britsch-Indië nagenoeg overeen met het vasteland van Europa, Rusland daaronder niet begrepen.

Het noordelijk gedeelte van Voor-Indië wordt begrensd door het hoogste gebergte, dat men kent, den Himalaia. Een klein deel van het Britsche gebied ligt aan de zuidelijke helling van deze bergketen, welke hier in den Nanda-Dewi eene volstrekte hoogte van nagenoeg 7000 nieter bereikt. Aan den zuidvoet van den Himalaia strekt zich de groote vlakte van Hindostan uit. Deze wordt ten zuiden bepaald door het Vindhya-gebergte, dat zich in verscheidene evenwijdige ketens van het oosten naar het westen wendt. Vanhier richten zich langs de westkust de Westelijke Gates (Gahts, Gauths, hoogste toppen 1800—2500 M.) zuidoostwaarts, en de Oostelijke Gates (hoogste toppen 1800 M.) op eenigen afstand van de oostkust zuid-westwaarts, tot zij elkander ongeveer onder 11° N.B. ontmoeten, om zich onder den naam van Gebergte van Travankore naar Kaap Comorin, het zuidelijkste punt van Voor-Indië, te wenden. Hot Vindhya-gebergte en de beide ketens der Gates sluiten eene bergvlakte in, welke ten noorden van de Kistna don naam van Dek an of Dokkan, ten zuiden van deze rivier dien van Mysore draagt.

Voor-Indië wordt door vele stroomen en rivieren doorsneden, waarvan de voornaamste zijn: de Indus of Sind, welke in Tibet op don Himalaia ontspringt, aan zijne linkerzijde den Pandjnad ofPoen-djoed, die uit de samenvloeiing van vijf rivieren ontstaat, in zich ontvangt, en mot verscheidene monden in de Golf van Oman valt; de Nerboedda en de ïapty, die in do Golf van Cambay uitloopen; de Kavery, do Kistna en de Godavery, welke in de Westelijke Gates ontspringen en zich in de Golf van Bengalen storten; de Ganges, de heilige stroom der Hindoes, welke ontstaat uit de vereeni-ging van den Bhagirathy en de Alaknanda, die beide in don Himalaia hunnen oorsprong hebben; hij neemt vele aanzienlijke rivieren op, waarvan de Dj am na of Dj oom na (R.) en de Go gr a (L.) de voornaamste zijn, en verdoelt zich eindelijk in vele armen, welke de grootste delta der aarde vormen en in de Golf van Bengalen uitloopen; zijne twee hoofdarmen zijn de Hoegly (do westelijke) en de Hoeringotta (de oostelijke). De laatste vereenigt zich met den Bramapoetra, gewoonlijk Boerrampooter genoemd, welke in Assam (in Achter-Indië) zijn oorsprong neemt, en stort zich met dezen door één mond, Megna geheeten, in zee.

De bodem is over het algemeen vruchtbaar, vooral in de vlakte van het gebied van den Ganges, die jaarlijks geregeld buiten zijne oevers treedt en een vet slib achterlaat. Aan de grenzen van Afghanistan vindt men, aan den linkeroever van den Indus, eene groote woestijn met enkele oasen. De zoogenoemde Indische Woestijn strekt zich uit door Sinde en Daodpoetra.

-ocr page 437-

3-1

De onafhankelijke staten van Voor-Indië zijn;

1. Kasjmir, met cenige andere landstreken, te zamen uitmakende het noordelijk deel van het voormalige Rijk der Soikhs of Sikhs, welks Maharadja of Vorst in 1849 zijn gebied grootendeels aan de Britten moest afstaan; ook het overige gedeelte staat onder de bescherming van Engeland. De hoofdstad Kasjmir of Serinagnr telt 40000 inwoners.

2. De staat Nepal of Nepaul, in het noorden, ten zuiden van Tibet en den Himalaia, 2500 vierk. geographische mijlen; 2 000 000 inwoners; met de hoofdstad Khatmandoe met 50000 inwoners.

3. Het landschap Boetan, dat vroeger eenigszins onder Chineeschen invloed stond, ten oosten van Nepal; 1000 vierk. geogr. mijlen groot, met naar schatting 1 000 000 inwoners; voornaamste plaatsen, Tasgong of Bengkar, in het oosten, en Tassisoedon in het noordwesten. De inboorlingen van Boetan, Bhotija\'s of Bhots genoemd, zijn verwant met de Tibetanen en vormen eene sekte van het Lainalsme. De vorst, die den titel van Dherma-Radja voert, is eigenlijk slechts het geestelijk opperhoofd, dewijl hij, als plaatsbekleeder en uitvloeisel der Godheid, geen deel neemt aan het wereldlijk gezag. Dit wordt uitgeoefend door zijnen eersten staatsdienaar, den Deb-Radja, die met een heirleger van beambten het volk in eene soort van slavernij houdt.

Het overige gedeelte behoort, met uitzondering van de kleine Fran-sche en Portugeesche bezittingen, tot de landen, die aan het Britsche Rijk onderworpen zijn. Deze worden verdeeld in de bezittingen , welke onmiddellijk onderworpen zijn en door Britsche ambtenaren bestuurd worden, en in de inlandsche staten, die hun eigen bestuur hebben, en of bondgenooten zijn van de Britsche Kroon of onder hare bescherming staan. De onmiddellijk onderworpen landen van Voor- en Achter-Indië samen beslaan nagenoeg 3/s, de inlandsche staten \'/s van het grondgebied. Aan de met haar verbondene staten waarborgt Engeland bescherming tegen oen buitenlandschen vijand, en behoudt zich de beslissing in al hunne buitonlandscha aangelegenheden voor; hiertoe heeft het eene legermacht onder de wapenen, tot wier onderhoud de bedoelde staten onderstandsgelden opbrengen, of waarvoor zij in bijzondere gevallen een gedeelte van hun grondgebied aan Engeland kunnen afstaan. De staten, die onder de bescherming van de Britsche Kroon staan, mogen evenmin met eene vreemde mogendheid eenige staatkundige onderhandeling voeren; zij moeten óf schatting betalen, öf eene krijgsmacht op de been houden, die zich, wanneer zulks noo-dig geoordeeld wordt, met de Britsche troepen moet vereenigen. Het Britsche bewind houdt in deze staten geen geregelde krijgsmacht op de been. Met betrekking tot het inwendig beheer behoudt zich de Kroon, zoowel in de verbondene als in de onder hare bescherming staande staten, het recht voor, zelve de leiding over te nemen, zoodra de inlandsche vorsten zich aan een slecht bestuur schuldig maken.

Het hoogste burgerlijk en militair gezag over de Britsche bezittingen in Indië [Ceilon, Laboean en Hongkong daaronder niet begrepen) berust bij een Onderkoning of Gouverneur Generaal, die zijn zetel

-ocr page 438-

32

hoeft te Calcutta. Hij wordt in hot bewind bijgestaan door een Uitvoerenden Raad van 6 leden, waaronder de opperbevelhebber der troepen, en een Wetgevenden Raad, samengesteld uit 18 leden, waaronder die van den Uitvoerenden Raad.

Briisch-Indië wordt verdeeld in drie Presidentschappen: dat van Calcutta of Bengalen, dat van Madras en dat van Bombay.

Het Presidentschap Calcutta bevat het noorden en midden van quot;Voor-Indië, benevens de bezittingen in Achter-Indië. Het is verdeeld in 5 provinciën, welke hier volgen.

a. Bengalen, ruim 11185 of, volgens eene andere opgave, li795 O geogr. mijlen groot, onder een Luitenant-Gouverneur. Het bestaat uit de provinciën Neder-liengalen, Behar, Orissa, Khota-Nagpore en het landschap Assam (2533 [J geogr. mijlen) dat door den Bramapoetra besproeid wordt en in het noordwesten van Achter-Indië gelegen is. In het eigenlijke Bengalen vindt men de volgende belangrijke steden; Calcutta (77G 579, met de voorsteden 874 363 inw.), de hoofdstad van het Indisch-Britsche Rijk en van de provincie; het ligt aan den Hoegly, en wordt verdedigd door het fort William;— Dakka (G9 200 inw.), aan een arm van den Ganges; — Moersjidabad (150 000 inw.); — Patna (159 000 inw.), aan den Ganges; — Jaggernauth of üjagrenath of Poeri (30 000 inw.}, beroemde bedevaartstad der Hindoes, aan de Golf van Bengalen.—Nabij Calcutta ligt aan den westelijken of rechteroever van den Hoegly de stad Serampore (13000 inw.), welke, evenals Trankebar op de Kust van Coromandel, in 184o door de Denen aan de Britten verkocht is.

b. De Noordwestelijke Provinciën, ten westen van Bengalen, waarbij in 1877 de vroeger zelfstandige ten zuidwesten van Nepal gelegene provincie Oude of Aud (1128 O g. m.) is ingelijfd en daarmede ruim 4933 (of 5056) □ geogr. mijlen groot, onder een Luitenant-Gouverneur. Hierin vindt men steden Allahabad (144 000 inw.), de hoofdplaats, aan de samenvloeiing van de Ganges en de Djoemna, met een fort;— Benares (175 000 inw.), de heilige stad der Hindoes, aan den Ganges; — Agra (149 000 inw.), aan de Djoemna, met het fort Akberabad; — Delhi (160 000 inw.), aan de Djoemna, voorheen de hoofdstad van het Rijk des Grooten Mogols; — Cawnpore, aan den Ganges (123 000 inw.); — Sjahsjahanpore (72000 inw.); — Farrakhabad (79000 inw.); — Mirsapore (67000 inw.); — en in Oude: Lucknow (285 000 inw.) en Fyzabad (100 000 inw.).

c. Pendjab ofPoendjab {Land dervijf stroomm, vroegor bekend onder den naam van Land der Seikhs), ongeveer 6240 Q gcog1quot;\' mijlen groot, onder een Luitenant-Gouverneur. Het wcrdt besproeid door den Indus en de vijf stroomen, die den Poendjnoed vormen, en heeft tot hoofdplaats Lahore (128 500 inw.); verder zijn de belangrijkste plaatsen Pesjawer (58500 inw.) in het noordwesten en Moeit an (51000 inw.) in het zuidwesten. {\')

(\') Deze provincie is in het jaar 1879 omstreeks 1450 Q g. m. vergroot door de inbezitneming van de Afghanistansche provincie Seiwistan en eene smalle strook langs de oostelijke grens van dat rijk. 7,ie hierachter Hoofdst. XXI. Tweede Afd. § X

-ocr page 439-

33

d. De Centraal-jirovineuin (voormaals Nagpor e), 3959 (nf 3990) □ geogr. mijlen groot, onder een Hoofd-Coramissaris. Zij bestaan uit het noordelijk deel der bergvlakte van Dekan (in het midden van Vooi-Indië), met de hoofdplaats Nag pore (84000 inw.) en Djabalpore (55000 inw.).

e. Britsch Birma, 4405 (of 4165) □ geogr. mijlen groot, onder een Luitenant-Gouverneur. Het strekt zich uit langs de Golven van Bengalen en Martaban in Achter-Indië, en bevat de volgende landschappen: i. Arakan aan de Golf van Bengalen, en ten oosten door gebergten begrensd, met de belangrijke havenstad Akyab (5000inw.); — 2. Pegu, langs de Golf van Bengalen en die van Martaban, met de stad Pegu (6000 inw.), aan de rivier van dien naam, welke in een der menigvuldige armen uitloopt, waarmede de Irawaddy in zee stort, en het zuidwaarts daarvan gelegene Rangoen (108000 inw.), de hoofdplaats der provincie en hare voornaamste handelstad, aan den gelijknamigen arm van den Irawaddy; — 3. ïenasserim, dat zich van den mond der Saloeën zuidwaarts langs de Golf van Martaban uitstrekt.

De verbondene staten, welke rechtstreeks onder den Gouverneur-Generaal staan, zijn: 1. Hyderabad of Berar (het Land van den Nizam of Subhadar van Dekan), 837 □ g. m. groot, ten zuiden van de Centraal-provinciën, met de hoofdstad Hyderabad (200 000 inw.); en 2. Koerg (Goorg) (94 □ g. m.) en Mysore (1274 □ g. m.), in de bergvlakte van dien naam, en ingesloten door de provincie Madras, behalve aan de noordwestzijde, waar het aan het grondgebied van Bombay grenst; de hoofdstad is Bangalore (142 500 inw.), de vroegere hoofdstad Seringapatam (12000 inw.); Mysore (57800 inw.).

De verbondene staten, welke verder tot het Presidentschap Calcutta behooren, zijn: 1. de Mahrattenstaat van S i n d i a of S c i n d i a, ook Gwalior of Goealior genoemd, ten westen van de Noordwestelijke provinciën, met de hoofdstad Gwalior (50000 inw.); en 2. het Koninkrijk In do re (Hol kar-staat), in hot Vindhya-gebergte en aan den Nerboedda, met de hoofdstad Indore (15000 inw.).

Tot de staten, die onder de bescherming van de Britsche Kroon staan en een deel van het Presidentschap Calcutta uitmaken, behooren de Radj poe ten-s taten (in het noordwesten yan Hindostan) en eene menigte andere.

De Presidentschappen of provinciën Madras en Bombay, ofschoon onder het gezag staande van den Gouverneur-Generaal, genieten echter meer zelfstandigheid dan de reeds genoemde provinciën. Zij worden ieder bestuurd door een Gouverneur, bijgestaan door een Uitvoerenden en een Wetgevender. Raad.

Het Presidentschap Madras, 0607 (of0505) □ geogr. mijlen groot, bevat het zuiden en zuidoosten van Voor-Indië. De hoofdplaats Madras (397 550 inw.) met het fort St. George, Mazulipatnum (28 000 inw.) en Trankebar (23 000 inw.) liggen op de Kust van Coromandel; Calieoet (15 000 inw.) op de Kust van Malabar; Salem (50 000 inw.); Madura (52000 inw.); Bellari of Balhari (52 000 inw.).

II. 3.

-ocr page 440-

De verbondene staten, tot dit gebied behoorende, zijn;

«. Het Land van dei^ Radja van Travankore, het zuidwestelijk deel van Voor-Indië, met de hoofdstad Trivanderam (20 000 inw.).

6. Het Land van den Radja van Cochin ofCotchin, ten noorden van het vorige, met de hoofdstad Cochin (20 000 inw.).

Het Presidentschap Bombay, 5998 (of 5864) □ geogr. mijlen groot, bevat de westelijke kustlanden van quot;Voor-Indië, ten noorden van het Presidentschap Madras, de voormalige Bondsstaat Sin de ofSind, ook Seinde genoemd (2294 □ g. m.) en aan den Beneden-Indus gelegen, daaronder begrepen. De hoofdplaats Bombay (044 400 inw.), met eene citadel, ligt op het eiland van dien naam; de stad Surak (107 000 inw.), met eene citadel, nabij den mond van den Tapty; Hyderabad (24 000 inw.), de voormalige hoofdstad vanSinde, aan den oostelijken oever van den Indus; Punai (118 900 inw.); Solapore (53400 inw.).

De verbondene staten, tot dit Presidentschap behoorende, zijn:

a. Het Koninkrijk Baroda (Guikowar-staat), voornamelijk op het schiereiland Guzerat of Gudsjerat, ten noorden van de Golf van Cambay, met de hoofdstad Baroda (140 000 inw.); Ahmadabad (\'H6 800 inw.).

h. Het Land van den Rao van Kutsch, op het schiereiland van dien naam, door de Golf van Kutsch van Guzerat gescheiden, met de hoofdstad Bhoedsch (20 000 inw.); het noordoostelijk deel bestaat uit een zeer uitgestrekt moeras, het linnn genoemd, dat in den regentijd naar een zeeboezem gelijkt.

Zuidwaarts van Britsch Birma vindt men de Nederzettingen aan de Straat van Mala ka (Straits Settlements), bestuurd door een Gouverneur, wien een Uitvoerende en een Wetgevende Raad ter zijde staan. Deze Nederzettingen, welke te zamen een grondgebied van nagenoeg 57 vierkante geographische mijlen (of 08 □ g. ra. of 3742,4 □ kilom.) beslaan, en ongeveer 308100 inwoners tellen, zijn de volgende.

1. Het eikmd Singapoera of Singapore, ten zuiden van het schiereiland Malaka en ten noordwesten van het Nederlandsche eiland Bintang, waarvan het dooi\' de Straat van Singapoera gescheiden is. De hoofdplaats en de zetel van den Gouverneur is de stad Singapoera, eene vrijhaven met 82000 inwoners van allerlei natiën, en de stapelplaats van den Europeeschen en Aziatischen handel.

2. De stad en het grondgebied van Malaka, aan de straat \\an dien naam. De handel van deze stad (12000 inw.), vroeger zeer aanzienlijk , is door de mededinging van Singapoera thans van weinig beteekenis.

3. Poeloe Pinang of Prins van Wallis eiland, met 100000 inwoners, aan den noordelijken ingang der Straat van Malaka op korten afstand van de kust van het schiereiland, met de hoofdplaats Georgetown, Tegenover het eiland ligt de kleine provincie Wellesley.

-ocr page 441-

Buiten het grondgebied van Indië bezit Groot-Britannië het in 187S door Turkije daaraan afgestane eiland Cyprus (Kibris), in do Middellandsche Zee ten zuiden van Klcin-Azië op 35° N.B. en 50°—52\'\' O.L. gelegen. Het is 175 □ geogr. mijlen of 9G03 □ kilom. groot, in het midden vlak doch in het noorden en zuiden bezet met bergen, die veelal steil in zee afloopen. Het heeft den plantengroei van Zuid-Europa en brengt vooral uitstekenden wijn voort. De bevolking wordt geschat op 135 000 zielen. De hoofdstad Nikosia of Levkosia (15000 inw.), ligt op eenigen afstand van de noordkust niet ver van de Golf van Pentaja; de beste haven is Larnaka aan de zuidoostzijde.

Aan de westzijde van Arabië, nabij den ingang van de Roode Zee, heeft liet de stad en het gebied van Aden, aan de golf van dien naam (22700 inw.), in 1839 in bezit genomen. Het is eene vrijhaven, die steeds in bloei toeneemt, en aanzienlijk versterkt is. In de Straat Bab-el-Mandeb ligt westwaarts van Aden het eiland Perim, waar de Britten een vuurtoren hebben opgericht.

De Kokos-eilanden, eene kleine groep in de Indische Zee, zuid-westwaarts van Java, behooren sedert 1857 mede tot do bezittingen van het Britsche Rijk.

Indië levert alle soorten van keerkringsgewassen op, en in de hoo-gere streken ook vele Europeesche. De hoofdvoortbrengselen voor den handel zijn: indigo, vooral in Bengalon en do Noordwestelijke Provinciën; zijde, in Beneden-Bengalen; katoen of boomwol, voornamelijk in Bengalen en de Centraal-provinciën; opium, in de vlakte van den Ganges bij Patna en Benares, en in Malwa aan de noordelijke helling van het Vindhya-gebergte; suiker, zeer overvloedig in geheel Indië; koffie, voornamelijk aan de Kust van Malabar en in Koerg en Mysore; rijst, het hoofdvoedsel der bevolking, in zeer groote hoeveelheid in Bengalen; tabak; peper en andere specerijen; salpeter. Sedert eenigen tijd bouwt men in de oostelijke streken van Bengalen ook thee. De westelijke en noordelijke provinciën leveren tarwe en gerst. De bouw van aardappelen is begonnen. In de dichte wouden, welke de bergen bedekken, heeft men overal overvloed van hout. De rozenteelt en de vervaardiging van rozenwater en rozenolie is zeer aanzienlijk, vooral aan den Midden-Ganges.

Uit het dierenrijk vindt men hoofdzakelijk paarden, Bengaalsche koeien, buffels, kameelen, schapen, geiten en varkens; verder herten, civetkatten, apen, leeuwen, hyena\'s, tijgers, luipaarden, jakhalzen, wolven, olifanten, rhinocerossen, slangen: velerlei vogels, als; pauwen, flamingo\'s, kasua-rissen, papegaaien enz.

Britsch-Indië bevat diamanten (in Golkonda of Dekan en in de Noordwestelijke Provinciën), goud, ijzer (het beste in Kutsch), koper, zink, lood, zwavel en steenkolen (in Beneden-Bengalen en Kutsch); doch het bewerken der mijnen heeft over het algemeen nog geen groote vorderingen gemaakt. Zeezout leveren Madras en Bombay.

Vele takken van nijverheid bloeien zeer, voornamelijk de katoenfa. brieken van Bengalen (in het bijzonder van Dakka), van het Presidentschap Madras en van de stad Surate met haar omtrek, alsmede de

-ocr page 442-

36

zijde-fabrieken, vooral van Moersjidabad, Benares en Sur ate. De Himaiaia-gewesten leveren grove wollen stoffen, doch hier en daar ook fijnere van Tibetsche wol, welke tak van nijverheid buiten het Britschc gebied in Kasjmir (ten noorden van Pendjab) zeer bloeit. De grove ijzerwaren van Kutsch, vooral de hoefijzers, zijn door geheel Indië beroemd. Verder levert Indië de schoonste matten, en heeft voortreffelijke ververijen, olie- en suikermolens, indigofabrieken, scheepstimmerwerven enz.

De zee- en landbandel is zeer gewichtig. In 1877 bedroeg de invoer eene waarde van bijna 49 millioen, de uitvoer eene van ruim 65 millioen L. S. De voornaamste handelstad van Indië, en, naast Canton, van geheel Azië is Calcutta; hierna Bombay, Madras en Singapoen. De binnenlandsche handel wordt zeer bevorderd door spoorwegen, welke in Augustus 1878 (Ceilon daaronder begrepen) te zamen eene lengte hadden van 12153 kilometer. Do belangrijkste spoorwegen zijn:

Van Calcutta langs Bardawan . Patna, Benares, Allahabad, Cawnpore, Agra, Allyghoer, Delhi, Lahore, Moeltan en Bawalpoer naar Champoer, Zijtakken: van Bardawan langs Bhagalpore en Mungair naar Patna; — van Benares langs Fyzabad en Lucknow naar Cawnpore; — van Lucknow langs Sjahsjahanpore naar Allyghoer; — van Lahore langs Wazirabad naar Pesjawer.

Van Moedlah, ten zuiden van Calcutta, langs Calcutta en Kuschtia naar Galband aan de samenvloeiing van den Ganges en de Bramapoetra,

Van Bombay langs Poerkampore (of Bhusawal) naar Allahabad. Zijtak: van Poerkampore (of Bhusawal) naar Nagpore.

Van Bombay langs Soerat, Baroda en Ahmadabad naar Wirangan en Wadwan op het schiereiland Guzerat.

Van- Bombay langs Punai en Solapore naar Madras.

Van Madras langs Salem en Koimbatoer naar Calicoet.

Zijtak: van ten zuidwesten van Salem naar Negapatnam.

De inboorlingen van Voor-Indië, in het algemeen Hindoes genoemd, beboeren tot het Caucasische ras en tot den Indisch-Germaan-schen stam; zij worden onderscheiden in ongeveer 40 volksstammen, waarvan de voornaamste zijn: de Hindoes (in engeren zin), in eigenlijk Hindostan;de Bengaleezen, in Bengalen; de Orissa s en Telinga\'s of Klings op de Kust van Coromandel; de Malabaren of Tamoelen, op het zuidelijk deel der Kust van Malabar en aan de zuidpunt van het schiereiland; de Kanareezen, ten noorden van de Malabaren, oostwaarts tot de Oost-Gates; de Konkaneezen, ten noorden van de vorige, aan de westkust; de Mahratten o! Maharatten, ten oosten der vorige, aan beide zijden van den Ner-boedda, op het Vindhya-gebergte, in de bergvlakte van Malwa en aan den Midden-Godavery; de Guzeraten, op het schiereiland Guzerat; de Sindhiaan den Beneden-Indus; de Seikhs, in het noordwesten; di Djauts of Djaten, in Opper-Hindostan; de Zinganes, waarmede de zoogenoemde Heidens of Zigeuners in Europa verwant schijnen. De Assameezen, in Achfer-Indiè. behooren ook tot de Hindoes.

-ocr page 443-

De ilindoesche talen, in het algemeen Prakrit [Prdkrita, ontsierde, bedorvens, gemeene taal) genoemd, zijn afgeleid van het Sanskrit, [Sanskrita, de volmaakte taal), waarin de Veda\'s geschreven zijn. Het Sanskrit wordt niet meer door het volk gesproken, maar is nog de heilige taal en die der geleerden.

De Hindoes zijn verdeeld in 4 reine hoofdkasten; de Brahmanen of Brahminen (priesters, geleerden); de Kshatriya\'s (krijgslieden), waartoe de niet Mahomedaansche Radja\'s of Vorsten en de Radsjpoeten (die in de scholen der Brahminen opgevoed worden) behooren; de W a is y a\'s, die zich met landbouw, veeteelt, fabrieken en handel bezig houden, en de Soedras (kunstenaars, handwerkslieden en kleine kooplieden). De drie eerste zijn edele kasten; de dienende of 4de kaste alleen is vijfmaal sterker dan de drie andere te zamen. Iedere hoofd-kaste is weder in onderafdeelingen gesplitst; de laatste in de meeste, daar ieder bedrijf of handwerk eene eigene kaste vormt. Er is één onreine kaste, die der Paria\'s, welke niet met de andere in de steden of dorpen mogen wonen, maar in afgelegen streken of bosschen hunne hutten moeten bouwen.

Do inboorlingen van Britsch Birma behooren tot den Transgange-1.ischen hoofdstam, en spreken talen, afgeleid van het Pali, dat nog als heilige en geleerde taal bij hen in gebruik is. De oorspronkelijke bewoners van Poeloe Pinang, Malaka en Singapoera zijn Maleiers.

Van de vele volken, die zich in Indië nedergezet hebben, zijn de voornaamste de Mongolen, Arabieren, Afghanen, Parsies of Oud-Perzen, voornamelijk te Bombay, Surate en in andere steden van Guzeraf, Israëlieten (ongeveer 10000), waarvan eene kolonie zoogenoemde Zwarte Joden in Cochin gevestigd is, volgens de overlevering sedert de Babylonische gevangenschap, Europeanen, voornamelijk Engelschen en Portugeezen. Volgens de volkstelling van 1872 leefden in Indië 75734 Engelschen, behalve het leger, en 38450 andere Europeanen.

De overgroote meerderheid der Hindoes volgt den godsdienst van Brahmü. Het Islamisme telt ongeveer 40 867 000 belijders, voornamelijk bij de Mongolen, de Arabieren, de Maleiers, de Djauts en verscheidene vorsten. De Seikhs belijden de leer van Nanek, welke ook vele aanhangers heeft in het westen der Noordwestelijke Provinciën. Het Boeddhaïsme is weinig verbreid in Voor-Indië, maar daarentegen de heerschende godsdienst in Britsch Birma. De leer van Zoroaster wordt gevolgd door de Parsies. In de binnenlanden van Dekan, waar de Gonds nog menscheneters zijn, en in do bergstreken vindt men verscheidene weinig bekende of genoegzaam onbekende Heidensche godsdiensten.

De Catholieken waren vroeger in Indië talrijk; doch in de laatste honderd jaren is hun aantal aanmerkelijk afgenomen. Op vele plaatsen is de Catholieke leer zeer verbasterd en grenst zij aan het Brahmanisme. De oudste Christen-sekte in Indië is die der Syrische of St. Thomas-Christenen (nagenoeg 70000), in het zuidelijk gedeelte van Voor-Indië, die thans in drie afdeelingen gesplitst zijn:

-ocr page 444-

38

de Syrische, de Syrisch-Roomsche en de Latijnscke Kerk, van welke de eerste hare oorspronkelijke leer behouden heeft, de beide andere de Roomseh-Catholieke leerstellingen hebben aangenomen, met dit onderscheid dat in de eene het Syrisch, in de andere het Latijn de kerktaal is. Ofschoon over alle deelen van Indië zendelingen verspreid zijn, heeft de Protestantsche kerkleer betrekkelijk nog weinig vorderingen gemaakt.

Behalve de Presidentschappen Madras en Bombay, een gedeelte van Bengalen en Sinde, waaromtrent de opgaven ontbreken, was in 1872 de verdeeling der bevolking naar de godsdiensten als volgt:

Christenen......... 898 300.

Hindoes (Brahmanen). . . 139 344 000.

Mahomedanen....... 40 867 000.

Boeddhisten........ 2 833100.

Verschillende....... 7124 400.

Te zamen. . . 191 006 800.

I i

I

Door de Britsche regeering is veel voor het volksonderwijs gedaan; zij heeft de weinige scholen, welke zij in Indië vond, onder hare bescherming genomen en eene groote menigte nieuwe gesticht of de oprichting daarvan bevorderd. De hoogere scholen (Colleges) zijn: de Calcutta Madrissa of Mahomedaansche Hoogeschool te Calcutta j de Hin-doe-Sanskrit-Hoogescholen te Benares, Calcutta, Agra en Delhi; de Hindoe-Hoogeschool te Poena, in het Presidentschap Bombay; de Vi-dyala- of Engelsch-Indische Hoogeschool te Calcutta j de Engelsche Hoogeschool te dier stede, waarin de verdienstelijkste jongelieden van de Hindoesche en Mahomedaansche Hoogescholen onderricht in de wetenschappen en in de Engelsche en Oostersche talen ontvangen; het Bisschoppelijk College nabij Calcutta, hoofdzakelijk tot vorming van Christen-leeraars der Anglicaansche Kerk (zoowel Hindoes als Europeanen); het Engelsch-Chineesche College te Malaka, voor de beoefening der Chineesche en Engelsche talen en letterkunde, alsook tot onderricht van jonge Indiërs en Chineezen in den Christelijken godsdienst. Aan deze. hoogescholen sluiten zich eene menigte andere colleges aan, in welke het onderricht wel op een lageren trap blijft, doch ook de godgeleerdheid, rechtskennis, genees- en heelkunde omvat. De Aziatische Maatschappij te Calcutta is het voornaamste geleerde genootschap var. geheel Azië.

II. In Amerika.

A. IN NOORD-AMERIKA.

I. Ten noorden van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en van nagenoeg 41°30\' N. B. ligt het uitgestrekte grondgebied, dat thans den naam draagt van Gebied van Canada (Dominion of Canada). Het bestaat uit 8 provinciën, welke met hare grootte en bevolking in 1871 (laatste opgave) hier volgen.

-ocr page 445-

39

Grootte in Dgeogr. mijlen.

Aantal inwoners.

Provinciën.

Ontario (Opper-Canada)..........

Quebec (Neder-Canada)..........

Nieu w-Schotland..............

Nieuw-Brunswijk............ . .

Manitoba..................

Britsch Columbia.............

Hudsonsbaai-landen............

Prins Edwards-ciland...........

Te zamen. . . . I

De uitvoerende macht berust bij den Gouverneur Generaal, bijgestaan door een Raad; de wetgevende sedert 1867 bij het Parlement, waarin echter tot dusverre slechts de vier eerstgenoemde provinciën vertegenwoordigd zijn, en dat uit een Hooger- en een Lagerhuis bestaat. Het eerste telt 72 leden, daartoe, opgeroepen door den Gouverneur Generaal, namelijk 24 voor Ontario, 24 voor Quebec, en 24 voor Nieuw-Schotland en Nieuw-Brunswijk samen. Het Lagerhuis bestaat uit 181 leden, voor den tijd van o jaren gekozen, en wel 82 voor Ontario, 05 voor Quebec, 19 voor Nieuw-Schotland, en 15 voor Nieuw-Brunswijk.

Voor het jaar, eindigende den 30 Juni 1878, bedroegen de inkomsten 36 376 712, de uitgaven 41041919 dollars (*). Op denzelfden datum beliep de openbare schuld eene som van 140 362 070, met een rentenlast van 8184156 dollars.

Naast de Britsche krijgsmacht, wier sterkte in 1869 tot 2000 man verminderd was, bestaan sedert 1868 een korps Vrijwilligers en eene Militie, waartoe in geval van nood alle Britsche onderdanen van 18—60 jaar kunnen opgeroepen worden. Deze Militie is in eene actieve en eene reserve-afdeeling gesplitst. Tot de eerste behooren de vrijwilligers, de geregelde en de marine-militie. De vrijwilligers dienen in den regel 3, de overigen 2 jaren.

Den 31 December 1871 (laatst bekende gedetailleerde opgave) telde

de Actieve Militie:

609 compagnieën Infanterie en Jagers....................35573 man.

? comp. scherpschutters in Manitoba....................318 »

30 afdeelingen {troops)] Cavalerie .\'......................1571 »

70 batterijen Vesting-artillerie, 1 brigade werklieden

en 19 op zichzelf staande batterijen..................3844 »

10 veldbatterijen met 42 stukken en 441 paarden, . . 949 »

4 comp. Genie............................................132 »

3 comp. Marine-infanterie................................174 »

Groote staf..............................................64 »

Kweekelingen op de militaire scholen . .............479 »

5069,5

1 620 851

9094,5

1 191 516

1022,1

387 800

1285,1

285 594

654,9

11 963

10018,0

42 000

138000,0

85 000

102,2

94 021

165246,3

3 718 745

Te zamen. . . 43104 man.

(\') Een dollar = ƒ 2,50 Nederlandsch.

-ocr page 446-

40

Voor het jaar 1872 wordt de sterkte der Actieve militie aangegeven op 30144 man, waarvan 951 voor de Veld-artillerie, 1697 voor de Vesting-artillerie, 100 voor de Genie, en 25724 voor de Infanterie enz. De formatie bedroeg voor de Actieve militie 44237 en voor de Reserve 694008 man.

In 1875 telde de Actieve militie in Ontario 13457, in Quebec 9902, in Nieuw-Brunswijk 2376, in Nieuw-Schotland 3225, in Manitoba 126, in Britsch Columbia 126, en op Prins Edwards-eiland 788, dus te zamen ongeveer 30000 man; en de reserve-militie gezamenlijk 655000 man.

In 1875 bevonden zich op de Canadasche Meren en de rivier St. Laurens 3 zee- en 2 rivier-stoomschepen.

In het jaar 1876—1877 bedroeg de invoer eene waarde van 20 693 000, en de uitvoer eene van 15 807 000 L. S. De hoofdvoortbrengselen voor den uitvoer zijn hout (voor 4 325 000 L. S.), granen (voor 2 829 000 L. S.), en dieren en dierlijke producten (bontwerk) (voor 4180 000 L. S.).

In den aanvang van 1878 bedroeg de gezamenlijke lengte der spoorwegen 8603 kilometer.

De provinciën Ontario en Quebec zijn de bestanddeelen van het eigenlijke Canada, dat aan deVereenigde Staten van Noord-Amerika, Nieuw-Brunswijk, de Golf van St. Laurens en de Hudsonsbaai-lan-den grenst. De grond is over het algemeen vlak en met groote wouden bedekt; de waterscheiding van de Hudsonsbaai en de Golf van St. Laurens wordt gevormd door de Landshoogte (Landsheight], wier toppen geschat worden 600—900 M. boven de oppervlakte der zee verheven te zijn. Op de grenzen van Canada en de Vereenigde Staten vindt men de Canadasche Meren, zijnde het Boven-, Michigan-, Huron-, Erie en Ontario-Meer, welke met elkander verbonden zijn. De uitwatering van het Erie- in het Ontario-meer vormt den beroemden waterval van den Niagara; die van het laatstgenoemde meer is de rivier St. Laurens, welke beneden Quebec buitengewoon breed wordt en aan hare monding naar een inham der zee gelijkt. Wijders is het land nog door vele kleine meren en rivieren doorsneden. De grond is vruchtbaar, de landbouw aanzienlijk. De bodem van Ontario bevat goud, die van Quebec rijke ijzermijnen; in eerstgenoemde provincie zijn bij het Huron-meer ook belangrijke kopermijnen ontdekt.

Bijna 2/5 der bevolking van Canada bestaat uit afstammelingen van Franschen (1 082 940), de eerste volkplanters in dit deel der Nieuwe Wereld, die zich nog van de Fransche taal bedienen. In de provincie Quebec zijn zij zeer talrijk, ruim il3, in Ontario daarentegen nog geen \'/45 der inwoners. De groote meerderheid der overige bevolking stamt af uit Groot-Britannië en Ierland (2 102 729) of uit de Britsche Koloniën, eenigen ook uit de Vereenigde Staten en uit Duitschland. Het aantal Indianen wordt op 26600 geschat. Met betrekking tot den godsdienst behoort de meerderheid tot de Protestanten (2 019 853); de Roomsch-Catholieken maken in de provincie Quebec nagenoeg 85 pet. der bevolking uit (1 019 852).

De provincie Ontario (Oppcr-Canada) is gevormd uit het westelijk deel van liet eigenlijke Canada. Hierin ligt op de grenzen van

-ocr page 447-

de provincie Quebec aan de Ottawa, eene linker-zijrivier van den St. Laurens, de hoofdstad van geheel Britsch Noord-Amerika, Ottawa (vroeger Bytown) met 21545 inwoners. Aanzienlijker is de voorname handelstad Toronto (vroeger York) aan het Ontario-meer (46092 inw.). Oostwaarts daarvan ligt aan hetzelfde meer, daar waar de St. Laurens er uitstroomt, de stad Kingston (12407 inw.) met het Fort Henry, na Quebec de sterkste plaats van Canada; westwaarts, aan de westpunt van het gezegde meer, Hamilton (26 716 inw.). Aan de noordwestzijdc van het Boven-meer, aan de westelijke grenzen van Canada, vindt men het Fort William, de hoofdstapelplaats van den pelshandel in het binnenland.

Van de provincie Quebec (Beneden-Canada) is de hoofdplaats de aanzienlijke handelstad Quebec, aan den linkeroever van den St. Laurens, met eene zeer sterke citadel en 50700 inwoners. Hoogerop vindt men, op een eiland in de genoemde rivier, Montreal (107 225 inw.), met het versterkte St. Helens in de nabijheid. Tot de provincie Quebec behoort ook het in de Golf van St. Laurens, aan den mond der rivier van dien naam gelegen eiland Anticosti.

De provincie Nieuw-Brunswijk wordt begrensd door de Ver-eenigde Staten van Noord-Amerika, Canada, de Golf van St. Laurens, Nieuw-Schotland en de Fundy-baai. Het heeft eene golvende oppervlakte, welke zich op sommige punten tot bergen verheft, met aanzienlijke wouden bedekt, en door eene menigte rivieren doorsneden is. De bevolking bestaat uit nakomelingen van Franschen, uit Britten en Indianen (1630). De hoofdstad Frederictown (6000 inw.) ligt in het midden des lands, aan den rechteroever van de rivier St. John, aan wier uitwatering in de Fundy-baai de aanzienlijke handelstad St. John (28805 inw.) gevonden wordt.

De provincie Nieuw-Schotland of Nova-Scotia (vroeger A cadi ë) is een schiereiland ten zuidoosten van Nieuw-Brunswijk, waarmede het door eene 1 geographische mijl breede landengte verbonden is. Het heeft vele voortreffelijke havens, eene golvende oppervlakte en een groot aantal kleine meren. De landbouw, veeteelt, visscherij en de wouden leveren veel voor den uitvoer; aanzienlijk is de opbrengst der steenkolenmijnen; ook goud en rijke ijzermijnen worden in het oostelijke gedeelte gevonden. De bevolking is van dezelfde afkomst als die van Canada; het aantal Indianen wordt op 1840 geschat. De hoofdplaats is Halifax (29582 inwoners), de hoofd-oorlogshaven van Britsch Noord-Amerika. — Eene onderhoorigheid van Nieuw-Schotland is het eiland Kaap Breton, dat door eene smalle zeeëngte daarvan gescheiden is, en welks bewoners grootendeels van Bergschotten en Vran-schen afstammen.

De provincie Britsch Columbia (vóór 1858 Nieuw-Hannover en Niemv-Georgië genoemd en in 1871 bij Canada ingelijfd) strekt zich uit langs den Grooten Oceaan, van de rivier Simpson, die het van het voormalige Russisch Amerika scheidt, tot 49° N. B., waar het aan de Vereenigde Staten van Noord-Amerika grenst. Ten oosten wordt het bepaald door het Rotsgebergte (Rocky-mountains). In 1858 is

-ocr page 448-

men begonnen aan de Fraser-rivier, die in de Golf van Georgië uitloopt, goud te delven, hetwelk een aantal gelukzoekers, ook Chinee-zen, derwaarts getrokken heoft. Behalve veel goud en zilvererts (het laatste aan den noordelijken oever van het Boven-meer) levert de kolonie, ■wier bevolking grootendeels uit Indianen bestaat (28520 van de 33590 zielen), uitmuntend timmerhout en goede steenkolen op; ook geeft de jacht op pelsdieren (bevers, vossen, beren, wolven, lossen, marters, wezels, otters) groote voordeelen. Tot deze provincie behoort ook de Van-Couvers-Archipel, die zich langs de westkust uitstrekt, en waarvan Van-Couvers-eiland het voornaamste is. Het is rijk aan goud en steenkolen, en heeft aan zijn zuidelijk uiteinde Victoria, de hoofdplaats der provincie, met 5000 inwoners. —Noordwaarts van Britsch Columbia ligt ten oosten van het voormalige Russisch Amerika de kolonie Stick een, welke haar naam ontleent aan de Stickeen of Fraser-rivier en ook rijke goudvelden bevat; zij maakt thans een onderdeel uit van Britsch Columbia.

De provincie Manitoba, in 1870 gevormd uit een deel der Hud-sonsbaai-landen, ligt op do grenzen van de Vereenigde Staten, westwaarts van het eigenlijke Canada, daar waar men het Winnipeg- en Manitoba-meer vindt. De bevolking bestaat deels uit Fransche en En-gelsche kleurlingen (9840), deels uit blanken (nagenoeg \'1565) en Indianen (558). Aan de Roods Rivier, die in het Winnipeg-meer uitloopt, ligt Fort Garry, de voornaamste volkplanting in dit gebied.

De Hudsonsbaai-landen, in den laatsten tijd ook wel Nieuw-Britannië genoemd en in 1871 bij het gebied van Canada gevoegd, beslaan het uitgestrekte, doch schaars bevolkte gebied, dat zich van de Hud-sonsbaai westwaarts uitstrekt tot Britsch Columbia en het voormalige Russisch Amerika, en van de Vereenigde Staten (van 49° N. B.) en Manitoba noordwaarts tot aan de Noordelijke IJszee. . De hoofdplaats is Fort York aan de Hudsonsbaai. Het ligt in Nieuw-Zuid- Wallis of de landstreek, die zich langs de zuidwestzijde van de Hudsonsbaai uitstrekt, en door de rivier Missinippi of Churchill van Nieuw-Noord-Wallis, aan de westzijde van gezegde baai, gescheiden wordt. — Het Rotsgebergte doorsnijdt het westelijk gedeelte van het gebied der Hud-sonsbaai-landen; oostwaarts daarvan vindt men uitgestrekte prairiën. De grond wordt door vele rivieren besproeid, en is met eene menigte groote en kleine meren bedekt. In het noordon heerscht eene groote koude, en brengt het land weinig of niets voort; in de zuidelijke streken, aan de Vereenigde Staten grenzende, is hot klimaat minder ruw, en vindt men groote wouden en een vruchtbaarder grond, die voor den landbouw geschikt is; deze is hier evenwel nog weinig ontwikkeld.

De Indianen en Eskimo\'s, welke deze streken bewonen, zijn onafhankelijke zwervende volken, die, in staramon verdeeld, onder hunne eigene opperhoofden, van de jacht en visscherij loven.

Vroeger voerde de Hudsonsbaai-Compagnie de heerschappij in dit gebied; doch in 1859 heeft hare rechtsmacht opgehouden, en is de Britsche Kroon in haro plaats getreden. De Compagnie heeft tot doel de jacht op pelsdieren, de rijkdom van dit deel van Noord-Amerika, en den

-ocr page 449-

handul met de inboorlingen. Zij heeft aan Jen westelijken oever der Hudsonsbaai in Nieuw-Zuid-Wallis vier forten gesticht, waaronder het reeds genoemde York. Behalve deze forten bezit zij nog op onderscheidene punten kleine sterkten of blokhuizen [Houses], welke echter niet op don duur bezet of bewoond zijn. De hoofdstapelplaats van den handel is het bij Canada vermelde Fort William.

Tot het gebied der Hudsonsbaai-landen kan men ook de Britsche Noordpool-landen rekenen, die ten noorden van Labrador en den Noordpool-cirkel tusschen Groenland en het voormalige Russisch Amerika gelegen zijn. Hiertoe behooren voornamelijk; Baffin stand, bestaande uit verscheidene grootere en kleinere eilanden [Cockburn, Cumberland enz.), ten westen van Straat Davis en de Bafiinsbaai (Baffinszee); — liet eiland Southampton, in het noorden van de Hudsonsbaai; — het tusschen dit en Cockburn gelegen schiereiland Melvillej — Noord-Devon, door de Barrowstraat van Cockburn gescheiden; — Noord-Georgië of de Parry-eilanden, waartoe Cornwallis, Bathurst en Melville behooren, ten westen van Noord-Devon; — het eiland Noord-Somerset en het schiereiland Boothia-Felix met het daarmede verbonden Prins-van- Wallisland, ten westen van Cockburn, enz.

De Provincie Prins-Edwards-eiland, in 1873 bij het Gebied van Canada ingelijfd, bevat het eiland van dien naam, dat vroeger St. John genoemd werd; het ligt in de zuidelijke bocht der Golf van St. Laurens, wordt door de Northumberland-straat van Nieuw-Brunswijk en Nieuw-Schotland gescheiden, heeft vele inhammen en eene golvende oppervlakte. Landbouw en veeteelt zijn het hoofdbedrijf der bevolking, welke, wat de vreemdelingen betreft, voor meer dan de helft uit Schotten en Ieren (te zamen 7840), wijders uit Engelschen en Franschen bestaat; de Inboorlingen zijn ruim 8000 in getal. De hoofdplaats is Charlottetown (5000 inw. ■, aan een inham van de Northumberland-straat.

II. Het Gouvernement van New-Foundland bevat het eiland van dien naam en de kusten van het schiereiland Labrador, dat ten oosten van de Hudsonsbaai gelegen is. Van de binnenlanden dezer streken is nog weinig bekend. Langs de kusten is de landbouw niet onaanzienlijk, en levert hoofdzakelijk haver en aardappelen; ook wordt de veeteelt beoefend; doch het voornaamste bedrijf der bewoners van New-Foundland (deels Franschen, deels Engelschen] is de kabeljauw- en walvischvangst. In den laatsten tijd zijn hier ook zeer rijke kopermijnen ontdekt. De handel is niet onbelangrijk; in 1877 beliep de invoer 1 534 000, en de uitvoer 1 425 000 L.\' S. De oorspronkelijke bevolking (Indianen en Eskimo\'s) zal ongeveer 6000 zielen bedragen. De zetel van den Gouverneur, die wordt bijgestaan door een Uitvoerenden en een Wetgevenden Raad, is St. John (21 000 inw.), aan de zuidoostzijde van het eiland.

-ocr page 450-

u

13. IN west-INUIE (\').

I. Het Gouvernement der Bermudas of Somers-eilanden (\') ligt in den Atlantischen Oceaan, ISO geographische mijlen ten oosten ■van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, en bestaat uit zeven grootere en eene menigte kleinere eilandendie met elkander ruim één vierkante geographische mijl groot zijn. De grond brengt koffie, suiker, boomwol en indigo voort, doch in zeer geringe hoeveelheid. In 1877 bedroeg de waarde van den invoer 280 000, die van den uitvoer 75000 L. S. De bevolking bestaat voor de grootste helft uit Engelschen, voor de kleinste helft uit Negers (die in al de Britsche koloniën vrij zijn). De hoofdplaats is het versterkte Hamilton, op het eiland Bermuda, ook Long Island genoemd.

II. Het Gouvernement der Bahamas of Lucayos strekt zich ter lengte van 150 geographische mijlen van het noordwesten naar het zuidoosten aan beide zijden van den Kreefts-keerkring uit, en bevat eene overgroote menigte meest kleine, lage eilanden, waartoe ook de Turcs- en Caisos-eilanden behooren. Slechts \'/e gedeelte van den grond is bebouwd; keerkrings- en Europeesche gewassen slagen hier voortreffelijk; de veeteelt is niet onbelangrijk, en vele dezer eilanden leveren uitmuntend hout voor den scheepsbouw. In 1877 bedroeg de waarde van den invoer 176 000, die van den uitvoer 133 000 L. S. De bevolking is samengesteld voor een klein deel (7000) uit Engelschen of hunne afstammelingen, voor het overige uit Negers en Mulatten. De hoofdplaats is Nassau (7000 inwoners), op Nieuw Providence; zuidoostwaarts van dit eiland ligt Guanahani, waaraan Colümbus den naam gaf van St. Salvador, en dat thans gewoonlijk Cat {Katten-eiland) genoemd wordt.

IH. Het Gouvernement Jamaica bestaat uit het eiland van dien naam, het grootste, schoonste en belangrijkste der Britsche bezittingen in West-Indië. Het behoort tot de Groote Antillen, en is van het oosten naar het westen door eene boschrijke bergketen (de Blauwe Bergen] doorsneden, welke zich in het oosten tot 2400 M. boven den zeespiegel verheft, en het eiland met hare takken vervult. Talrijke bergstroomen besproeien het land. De kust biedt 10 veilige havens aan, en wel 30 inhammen en reeden, waar de schepen een goeden ankergrond kunnen vinden. De bodem is over het algemeen vruchtbaar, en brengt alle keerkringsgewassen voort; de handelsvoortbrengselen zijn suiker, rum en koffie. De teelt van Europeesch vee slaagt bijzonder goed. Jamaica drijft na Guiana den voornaarnsten handel van

(\') Aan het hoofd van ieder Gouvernement van Britsch West-Indië staat een Gouverneur (in Honduras een Luitenant-Gouverneur), bijgestaan door een Uitvoerenden en een Wetgevenden Raad.

(2} Den eersten naam dragen zij naar den Spanjaard Jua.n Bkumudas , die ze in 1503 ontdekte, den anderen naar Sir George Somers, die hier in 1G09 schipbreuk leed. hetwelk de inbezitneming dezer eilanden door de Engelschen ten gevolge liad (1612).

-ocr page 451-

■45

Britsch West-Indië; in 1877 bedroeg de waarde van den invoer 1 552 000 en die van den uitvoer 1 459 000 L. S. De blanke bevolking-is van Engelsche afkomst, en bedraagt ongeveer -14000 van de 506 000 bewoners, die al zoo voor verre het grootste gedeelte Kleurlingen (\') zijn. De voornaamste plaatsen liggen aan de noordoostzijde en zijn: de versterkte hoofdstad St. Jago de la Vega of Spanish Town (7000 inwoners), aan de rivier Cobre; Kingston (36000 inwoners), de versterkte en gewichtigste haven van het eiland, aan de Baai van Port Royal; Port Royal (16000 inwoners), aan den ingang van dezelfde baai, met een zeer sterk fort.

IV. Het Gouvernement van de Eilanden beneden den wind (Leeward Islands) (2) bestaat uit de Kleine Antillen Antigua, Dominica, Montserrat, Barbuda, St. Christoffel of St. Kitts, Newis of Nevis, Anguilla en uit de aan het Britsche Rijk behoorende Virginische of Jonkvrouw-eilanden, waarvan Tortola het voornaamste is. Al deze eilanden zijn klein; het grootste, Dominica, is nog geen 14 vierkante geographische mijlen groot; zij zijn alle, met uitzondering van eenige der Jonkvrouw-eilanden, meer of min hoog en bergachtig. De hoofdvoorlbrengselen zijn suiker, rum, koffie en boomwol; do handel is zeer aanzienlijk, en de uitvoer overtreft thans den invoer (in 1877, 534 000 en 433 000 L. S.). De blanken zijn bijna allen van Britsche afkomst, doch hun aantal is in vergelijking met dat der Kleurlingen zeer gering; de geheele bevolking bedraagt ongeveer 118 000 zielen. De Gouverneur houdt zijn verblijf te St. Johns-Town (16000 inwoners), met eene veilige door forten verdedigde haven, op het eiland Antigua.

V. Het Gouvernement der Eilanden boven den wind (Windward Islands) bevat de kleine Antillen Barbadoes, St. Lucia, St. Vincent, Grenada en Tobago, benevens de tusschen Grenada en St. Vincent gelegen Grenadines of Grenadillen. Al deze eilanden zijn hóóg en bergachtig, behalve Barbadoes, dat grootendeels vlak is, doch zich in het noordoosten tot bijna 350 M. verheft. De voortbrengselen zijn dezelfde als op de Eilanden beneden den wind; ook hier is de uitvoer aanzienlijker dan de invoer (in 1877, 1 667 000 en 1 599 000 L. S.); op Barbadoes, waar de meeste handel gedreven wordt, overtreft echter de invoer den uitvoer (1 144 000 en 1 098 000 L.S.). St. Lucia is het grootste (12 vierkante geographische mijlen) van deze groep, Barbadoes het volkrijkste (1lt;32 0 00 inw.) van al de Britsche Kleine Antillen. De bewoners, wier gezamenlijk aantal 290 000 bedraagt,

-ocr page 452-

4()

zijn voor de groote meerderheid Kleurlingen, voor het overige meest Britten. Do hoofdplaats van dit Gouvernement is het door verscheidene forten beschermde Bridge-Town (35 000 inw.), aan de Carlisle-baai, op het eiland Barbadoes.

VI. Het Gouvernement Trinidad bestaat uit het eiland van dien naara, dat door de Boca de Dragos, de Golf van Paria en de Boca de Sierpe van het vasteland van Zuid-Amerika gescheiden is. Het is het zuidelijkste en grootste der Kleine Antillen, en wordt in het noorden door eene tot bijna 1000 M. hooge bergketen doorsneden; ook de zuidelijke kust is bergachtig, het midden grootendeels vlak. De hoofdvoortbrengselen zijn dezelfde als op de andere Britsche Antillen, waarbij hier nog cacao moet gevoegd worden. De waarde van den handel bedroeg in 1877 in uitvoer 2 094 000 en in invoer 1 709 000L. S. De blanke bevolking is genoegzaam geheel van Spaansche afkomst, en bevat nauwelijks Vinder inwoners [grootendeels Kleurlingen), die op 109 000 worden geschat. De hoofdplaats is Puerto de Espana of Port of Spain (12 000 inwoners), in het noordwesten van het eiland aan de bovengenoemde golf, die een goeden ankergrond en verscheidene goede havens aanbiedt.

VII. Het Gouvernement van Honduras (het Engelsche Hout-district), 357 □ g. m. of 19 585 □ kilom. groot met 24 700 bewoners, ligt aan de baai van dien naam, tusschen het schiereiland Yucatan en den staat Guatemala. De kust is laag, doch de grond verheft zich aanmerkelijk naar het binnenland. Het hoofdvoortbrengsel is mahoniehout, waarvan hier groote wouden gevonden worden. De bevolking is samengesteld uit blanken van Engelsche afkomst, Negers en Indianen. De hoofdplaats is het aan zee gelegen Belize (5000 inwoners). In 1877 bedroeg de invoer 166 000 en de uitvoer 125 000 L. S.

C. IN ZUID-AMERIKA.

I. Het Gouvernement Guiana (Britseh Guiana), 4700 of volgens eene andere opgave 4033 □ geogr. mijlen of 221 243 □ kilom. groot, grenst ten noorden aan don Atlantischen Oceaan, ten oosten aan Nederlandsch Guiana, waarvan het door do rivier Corantijn gescheiden is, ten zuiden aan Brazilië, en ten westen aan Venezuela. Van de vlakke kust rijst het land allengs op tot eene bergketen, die het Gouvernement van het noordwesten naar het zuidoosten doorsnijdt, en in den Rovaima eene hoogte van 2350 M. boven de oppervlakte der zee bereikt. De hoofdrivieren zijn, behalve de reeds genoemde, de Berhice, Demerartj en Essequeho, langs welke men de koloniën van dien naam aantreft. De grond is zeer vruchtbaar; de voornaamste voortbrengselen zijn hout, suiker, rum, koffie en katoen. Van de Britsche bezittingen in Westindie en Zuid-Amerika drijft Guiana den aanzienlijksten handel; in 1877 was de waarde van den invoer 2 230 000, en die van den uitvoer 3 049 000 L. S. De bevolking (240 500 zielen

-ocr page 453-

47

in 1874) bestaat uit blanken (11500), voornamelijk Britten en slechts weinige Nederlanders, de vroegere bezitters dezer koloniën. Negers en Indianen, welke laatsten evenwel gering in aantal zijn. De hoofdstad is Georgetown, voorheen Stabroek genoemd (35000 inwoners), aan den Demerarij; aan den Berbice ligt de stad Nieuw-Amsterdam (3000 inw).

II. De Fal klands-eil anden, door de Franschen Malouines genoemd (Eilanden van S eb aid de Weert, zie I. bl. IS), te zamen ongeveer 300 □ geogr. mijl. of 16834 □ kilom. groot met ■1114 bewoners in 1870, liggen in den Zuid-Atlantischen Oceaan, ten oosten van Patagonië, en bestaan, behalve uit eene menigte kleine, uit twee groote eilanden. West- en Oost-Falkland, welke door den Falkland- of Carlisle-Snnd (ook St. Carlos-Sond genoemd) gescheiden zijn. Oost-Falkland verheft zich tot 525 M. boven den zeespiegel; West-Falkland is lager. Zij hebben volstrekt geen hoornen en zijn zeer schaars bewoond, doch zijn van gewicht voor de walvischvaarders, die in de talrijke baaien dezer eilanden voortreffelijke ankerplaatsen vinden. Port-William op Oost-Falkland is de zetel van den Gouverneur. De waarde van den in- en uitvoer in 1877 bedroeg 33000 en G0000 L. S.

III. Sta ten-eiland, zuidwestwaarts van de Falklands-eilanden gelegen, is door de Straat he Maire van hot westwaarts liggende Vuurland gescheiden. De Engelschen hebben er eene volkplanting voor de walvisch vangst.

III. In Afrika.

I. Het Gouvernement van de Kaap de Goede. Hoop of het Kaapland strekt zich van Afrika\'s zuidpunt noordwaarts uit tot aan den Gariep of Oranje-rivier, den grootsten stroom van Zuid-Afrika. Het land stijgt van de kust terrasvormig naar boven, en wordt van het westen naar het oosten doorsneden door drie voorname bergketens, van welke de laagste zich langs de kust uitstrekt, de tweede den naam van Zwarte hergen draagt, en de derde of hoogste Nieuwevelds-bergen heet. Tusschen de twee laatstgenoemde vindt men eene groote, 20 geographische mijlen breede, onvruchtbare landstreek, de Karroe (zie I. bl. 45) genoemd, welke zich gemiddeld 325 M. boven den zeespiegel verheft. Over het algemeen heerscht in het Kaapland, met zeer geringe uitzondering, eene groote droogte, en de rivieren, die in menigte dit gebied doorsnijden, hebben gedurende het grootste gedeelte van het jaar gebrek aan water. Het zuidwestelijk deel eindigt in een schiereiland, dat aan de noordzijde door de Tafelbaai, aan de zuidzijde door de Valsche Baai begrensd wordt, en door eene lage landengte met het vaste land verbonden is; in het noorden van dit schiereiland ligt de Tafelberg (108G M.); de zuidelijke punt is de Kaap de Goede Hoop.

De hoofdvoortbrengselen zijn Europeesche granen, die hier uitmuntend slagen, en de wijnstok, voornamelijk in het zuidwesten. De rundvee- en schapenteelt is zeer aanzienlijk.

-ocr page 454-

48

De handel is zeer belangrijk; In 1877 bedroeg de invoer eene waai-rtp van 5 457 000, en de uitvoer 3 663 000 L. S. Op het einde van -187fi waren 335 kilom. spoorweg in exploitatie.

De blanke bewoners van het Kaapland (ongeveer 190 000) zijn voor het grootste deel nakomelingen van Nederlandsche volkplanters, vanwaar ook het Nederlandsch de volkstaal is; zij worden onderscheiden in land-, wijn- en veeboeren; de laatste zijn de talrijkste en meest gegoede. Sedert dit gebied aan het Britsche Rijk is gekomen, hebben zich hier ook Engelschen voor den landbouw en den handel nedergezet. Verder vindt men er Negers en Maleiers. De inboorlingen (ruim 300 000) zijn deels Hottentotten, die grootendeels zwervende herders zijn, deels, voornamelijk aan de grenzen. Kaffers en verscheidene stammen, die met deze of met de Hottentotten verwant zijn, zooals de Boschjesmannen en Beetjuanen. Nergens hebben de zendelingenootschappen tot verbreiding van het Christendom onder de Heidenen zoovele posten als in Zuid-Afrika.

De Gouverneur wordt bijgestaan door een Uitvoerenden Raad. De wetgevende macht berust bij een Wetgevenden Raad van 21 en een Huis van Afgevaardigden van 66 leden. De hoofdplaats is de Kaapstad (28000 inwoners), aan do Tafelbaai, met het voortreffelijke Zuid-Afri-kaansche College, eene openbare bibliotheek en eene Koninklijke sterrenwacht. Door een spoorweg langs Stellenbosch en Paarl is de Kaapstad met het bloeiende dorp Wellington verbonden. In het zuidoosten ligt, niet ver van zee en nabij de Kaffergrenzen, Grahamstown, mot 11500 inwoners. Westwaarts hiervan vindt men aan de Algoa-baai Fort Elizabeth met toenemend handelsverkeer en 11000 inwoners.

II. De\'Provincie Transvaal, vroeger de Transvaalsche republiek, 5379 □ geogr. mijl. groot, grenst ten zuiden aan den Oranje-Vrijstaat, waarvan zij door de Vaal-rivier wordt gescheiden, ten oosten, waar het Draken-gebergte en het Lnbombo-gebergte grootendeels de grens vormt, aan het Zoeloe-land en de kust van Sofala, en wordt ten Noorden ingesloten door de Limpopo of Krokodil-rivier en ten westen door de Mariko of Meriqua (zijrivier van de Limpopo] en de Hart (zijrivier van de Vaal).

De Transvaalsche republiek ontstond in 1848, toen de meeste uitgeweken boeren van Hollandsche afkomst over de Vaal trokken en zich ten noorden van die rivier vestigden. Hunne onafhankelijkheid werd in 1852 door het Britsche bewind erkend, doch in 1877 werden zij ondanks de protesten van het bestuur der republiek door Engeland geannexeerd.

Deze Provincie is verdeeld in do 12 Districten Pretoria, Potchef-stroom, Rustenburg, Leijdenburg, Middelburg, Utrecht, Wakker stroom, Heidel-berg , Zoutpansberg, Waterberg, Mariko en Bloemhof. Het voornaamste gedeelte des lands bestaat uit eene uitgestrekte door vele riviertjes doorsnedene bergvlakte, die zich van Pretoria (3000 voet) langzaam golvend verheft tot aan het Draken-gebergte, dat hier en daar meer dan 10000 vt. bereikt en in het oostelijke District Leydenburg (waar

-ocr page 455-

zich de rijke goudvelden bevinden) een aantal diepe dalen en steile bergwanden vormt. Noordelijker, in do Districten Zoutpansberg en Waterberg daalt het terrein voortdurend tot aan de oevers der Limpopo.

Do grond is voortreffelijk. Behalve eenige naakte granietrotsen, welke zich hier en daar in verschillende vormen vertoonen, is de bodem o veral met een rijken plantengroei, bosschen en hoornen bedekt. Op vele plaatsen aanschouwt men uitgestrekte weilanden, waarop groote kudden runderen, schapen en geiten overvloedig voedsel vinden. Het gras wordt menigmaal 2 M. hoog. Alle Europeesche eu vele keerkringsgewassen slagen bijzonder goed. Do granen brengen viermaal zooveel voort als in do Nederlanden, en do boomen bereiken eene aanzienlijke hoogte. Hier en daar treft men dichte oranje- en citroenbosschen aan, en de wijnstok belooft groote voordeelen. — Een groot nadeel is hot voor do volkplanting, dat zij zoover van de zee verwijderd is. De naaste haven is do Delagoa-bnai, en de eenige tot dus ver bekende weg, dio derwaarts leidt, loopt van Orichstad (in het noordoosten) over het woeste Drakengebergte en vervolgens door eene opone, ongezonde en door wilde dieren onveilige vlakte naar do kust. Uit het midden der Provincie kan men Port-Nutal nauwelijks in drie weken bereiken, en al de rivieren zijn onbevaarbaar. De ontworpen aanleg van een spoorweg van de hoofdstad Pretoria naar de Delagoa-bnai zal hierin echter groote verbetering brengen.

De blanke bevolking, ongeveer 40000 zielen tellende, is nagenoeg geheel van in het Kaapland geboren Hollanders en Franscben afkomstig. De algemeen hcerschonde taal is de Nederlandsche, slechts met weinig vreemde woorden vermengd, doch zeer verbasterd; de godsdienst die der Hervormde Kerk. Het hoofdbedrijf der boeren is de veeteelt, voornamelijk die van runderen en schapen; die der laatste is echter niet zoo uitgebreid als in de Republiek der Oranje-rivier. De paarden zijn sterk en goed, doch niet talrijk. Do jacht op olifanten verschaft, wegens het ivoor, groote voordeelen; die op leeuwen, panters en andere roofdieren wordt alleen dan ondernomen, wanneer zij zich in de nabijheid der kudden vertoonen. Wildbraad is er overvloedig. Do landbouw heeft geen groote uitbreiding, en bepaalt zich tot maïs, een weinig tarwe, bataten, tabak en suikerriet; in do tuinen treft men moeskruiden, boomvruchten en ook druiven aan. Hennep wast er overal in het wild.

De minerale schatten van hot land zijn belangrijk. Men vindt er ijzer, koper en steenkolen. In 1807 en J872 zijn er rijke goudvelden ontdekt, en sedert ook diamantvelden langs of nabij de rivier Limpopo. De annexatie van die doelen dor diamant-districten, welke toebehooren aan de Griquas en andere inlandsche stammen, die verzocht hebben als Britsche onderdanen te worden aangenomen, is in 1877 door den Gouverneur dor Kaap-kolonie afgekondigd, en in 1877 is geheel West-Griqualand ingelijfd en onder het bestuur van een Luitenant-Gouver-neur gesteld.

Do waarde van den invoer schatte men in 1864 (laatste bekende opgave) op 133 500, die van den uitvoer op 180 000 L. S. De uitvoer TT. A.

-ocr page 456-

hestonct hoofdzakelijk in struisvecren, wol, ivoor, rundvee, granen, leder, oranje-appelen, gedroogde vruchten, tabak, boter enz.

Do inboorlingen van het land, wier aantal op 250 000 tot 300 000 zielen geschat wordt, zijn Kaffers en Beetjuanen, dio zich eveneens met de veeteelt- bezighouden, en aan de opperheerschappij der blanken onderworpen zijn.

Het hoofd des bestuurs voert den titel van Administrator. Voorts is er een Volksraad van 60 tot 70 leden, die door do meerderjarige blanken worden gekozen, en door wie de Landdrosten der 12 provinciën en tot dusverre ook de vier Raadsleden, die het uitvoerend bewind vormen, werden benoemd.

De staatsinkomsten waren voor het jaar 1875—1876 (laatste opga ve) geraamd op 80496, de uitgaven op 87054 L. S.

De zetel des bestuurs is Pretoria (1500 inw.) in het zuidwesten. Zuidelijker ligt Potchefstroom of Vrijburg (2000 inw.). Al de andere plaatsen zijn kleiner. Rustenburg (500 inw.) ligt noordelijker; Leyden-bury (300 inw.) en Orichstad in het noordoosten nabij het Drakengebergte; Zouipansberg in het noorden.

III. Het Gouvernement Natal ligt aan de zuidoostkust van Afrika, en wordt begrensd in het noorden door den Toegela en den in hem uitloopenden Oem-Sinjati of Buffelrivier j in het zuiden door den Oein-Simkoeloe; in het oosten door do Indische Zee; in het westen door het Kathlamba- of Drakengebergte, hetwelk van de Nieuwevelds-bergen noordoostwaarts, evenwijdig met de oostkust, voortloopt. In deze bergreeks nemen de Nu-Gariep en de Ky-Gariep of Vaalrivier, uit wier vereeniging de Oranje-rivier ontstaat, hun oorsprong.

Deze volkplanting is haar ontstaan verschuldigd aan uit het Kaapland geweken boeren van Nederlandsche afkomst, die zich hier sedert 1835 een onafhankelijken staat zochten te stichten, doch in 1842 aan het Britsche bewind onderworpen zijn, met bepaling, dat zij eeno afzonderlijke kolonie met een eigen bestuur (een Luitenant-Gouverneur met een Uitvoerenden en een Wetgevender! Raad), doch onder het oppergezag van het Britsche Rijk, zouden uitmaken.

De blanke bevolking, ofschoon aanvankelijk door nieuwe verhuizing (\') aanzienlijk verminderd, bedraagt thans ongeveer 20000 zielen, en bestaat deels uit boeren van Nederlandsche afkomst, deels uit Engel-schen, die óf uit het Kaapland öf uit het Britsche Rijk derwaarts getrokken zijn, benevens eenige Duitsehers. De inboorlingen zijn Kaffers, wier aantal op ruim 300 000 wordt geschat.

Behalve eenige dorpen, heeft men er twee steden, namelijk de hoofdstad Pieter-Mauritzhurg (7000 inw.), midden in het land, en dquot;Urban (10000 inw.), nabij de baai van Port-Natal, de eenige goede reede in dit land, waar in 1877 voor 1 167 000 L. S. aan koopwaren werd in-en voor 690 000 L. S. uitgevoerd.

(\') Zie over de Republieken, door de Nederlandsche uitgewekenen ia 7.iiid-Afrika gesticht, beneden Hoofdstuk XXII, -do afd. § 8.

-ocr page 457-

M

Het land flor Zoo In os, ten ooston van do \'Vrunsvudl on ton noorden van Natal gelegon, zal, na de overwinningen door de Engelsclien in liet najaar van \'IS79 op dezen volksstam behaald, waarschijnlijk mede bij dit Gouvernement worden ingelijfd.

IV. Britsch Kaffraria, onder een Luitenant-Gouverneur, ligt, tus-schen het Kaapland en Natal, on wordt bewoond door Kaffers, die een zwervend herdersleven leiden. Langs do kust is do bodem zeer geschikt voor den bouw van katoen en suikerriet.

V. Het Basuto-land, eerst sedert ■! 870 onder Britsche heerschappij, wordt aan de oostzijde begrensd door Britsch Kaffraria en Natal, waarvan het door hot Drakengebergte gescheiden is, aan de noord- on westzijde door den Oranje-Vrijstaat, en ton zuiden door het Kaapland. Hot is een bijna ontoegankelijk bergland, dat door do Basutó\'s, oon machtigen stam der Beetjuanen, bewoond wordt on vrij dicht bevolkt is (127 700 zielen in 1875). Voeteolt en landbouw zijn hun hoofdbedrijf.

VI. Het Gouvernement van St. Helena bestaat uit do kleine eilanden St. Helena on Ascension, beide in den Atlantischen Oceaan. Hot oorsto verheft zich niet zijn hoogste punt nagenoeg 800 M. boven don zeespiegel; het andere is een 900 M. hooge, uitgebrande vulkaan, en heeft behalve do bezetting geone bewoners. De zetel van don Gouverneur is Jamestown (6000 inw.), op St. Helena.

VIL Do Koloniën van West-Afrika (West-A frican Settlements), in 1860 tot één Gouverneraont voroenigd, zijn de volgende:

a. Do Neger-kolonie Siërra-Leone, op do Kust van Opper-Gui-nea, in 1787 door eene Engelsche maatschappij voor vrijo Negers opgericht, ten einde hen tot Christenen te vormen en in de Europeesche beschaving te doen deelon. Zij is belangrijk voor don handel in Britsche fabriekwaren met de volken van hot binnenland, en levert voor den uitvoer hoofdzakelijk cacao, gember, gom, palmolie en huiden. In 1870 bedroeg de invoer 326 000 en do uitvoer 350 000 L. S. In 1872 telde de kolonie op een grondgebied van 22 vierk. geogr mijlen 38G81 inwoners. Do Gouverneur houdt zijn verblijf te Freetown (18000 inw.), aan de rivier Sié\'rra-Leone, die met verscheidene armen in zee loopt.

b. De Goudkust, of dat gedeelte van Opper-Guinea, dat zich uitstrekt van de rivier Assini in het westen tot de rivier Volta in het oosten. Do Britten houden hier eenigo forten bezot, waarvan het hoofdfort is Kaap Kors {Cape-Cunsf-Castlc). In 1850 hooft Denemarken zijne bezittingen op deze kust aan het Britsche Rijk afgestaan, welk voorbeeld in 1872 door de Nederlanders is nagevolgd. Hot hoofdfort van de Nederlanders was St. George del Mina (18000 inw.), ten westen van Kaap Kors. Do hoofdzetel van het Engelsche bestuur is thans Accra, de residentie van den Gouverneur Christiansborg. De uitvoer

-ocr page 458-

r.2

van flo Goudkust bostaat liooftkakolijk uit goiul (uit do rivioren), ivoor, gom on palmolie. De slavernij, die hier vroeger op groote schaal bestond, is in 1874 door de Engelschen afgeschaft. De geheele bevolking wordt geschat op ruim 520 000 zielen.

e. Lagos,- een eiland en haven op de Kust van Guinea, oostwaarts van Kaap Kors, en in i 861 aan het Britsche Rijk afgestaan, met eenc bevolking van, in 1872, G0221 zielen. De voortdurende bezetting van deze plaats werd noodzakelijk geacht om den slavenhandel in de Golf van Benin volkomen te vernietigen, en tot bescherming en bevordering van den aanzienlijken handel, waarvan Lagos de hoofdplaats is. Katoen en palmolie zijn de voornaamste artikelen van uitvoer. De waarde van den uitvoer was in 1877 ruim 014 000, die van den invoer 735 000 L. S.

d. De Kolonie der Gambia, met ruim 14100 zielen, ligt in Senegambië, en bestaat uit het eiland St. Maria [St. Mary), aan den mond van de Gambia, met de hoofdplaats Batkurst (8000 inw.), uit het hoogerop in dezelfde rivier gelegen Macarthy\'s-eiland, met het James-fort, en uit eenige kleinere etablissementen in de nabijheid van het laatstgenoemde eiland. De volkplanting heeft voornamelijk den handel met het binnenland ten doel. De uitvoer bestaat hoofdzakelijk uit was, hout, ivoor, stofgoud, rijst en gember, en beliep in 1876 eene waarde van 86 000 L. S., terwijl do invoer 89000 L. S. bedroeg.

VIII. Het Gouvernement van Mauritius (lie de France). Het eiland Mauritius, 33,3 □ g. m. groot, in de Indische Zee, ten noordoosten van het aan Frankrijk behoorende Reunion {Bourbon) gelegen, is van vulkanischen aard, en verheft zich in den Pieter Both 800 M. boven den zeespiegel. Het heeft twee voortreffelijke havens, Port Louis (26000 inw.), de hoofdplaats, aan de noordwestzijde, en Mahebourg of Grand Port (9000 inw.), aan de zuidoostkust. De hoofdvoortbrengselen zijn suiker, koffie, katoen en een weinig indigo en specerijen. De blanke bevolking is grootendeels van Franschen oorsprong, en bedraagt slechts \'/jo der inwoners; 4/3 bestaat uit Negers; het overige Vio uit Chineezm, Arabieren, Singhaleezen en Hindoes. In 1870 was het geheele zielental 345 955.

Onderhoorigheden van Mauritius zijn:

Het eiland Rodriguez, 5 □ g. m. groot, ongeveer 75 geographischp mijlen ten oosten van Mauritius; het is bewoond door een duizendtal Fransche volkplanters, die zich met de schildpadvangst bezighouden.

b. Do Seichellen of Mahé-eilanden, 30 lage en vlakke eilanden, met uitzondering van het grootste, Mahé-eiland, dat rotsachtig is, zijn te zamen ongeveer 5 □ g. m. groot. De bewoners van deze groep, ruim 1100(1 in getal, zijn of van Fransche en Portugeesche afkomst, öf Negers. Dp voortbrengselen zijn dezelfde als op Mauritius.

c. Diëgo Garcia, het hoofdeiland van tien Tsjagos Archipel, ten oosten van de vorige groep; het wordt door weinige volkplanters van Mauritius bewoond.

Het Gouvernement van Mauritius heeft een handelsagent te Port-Luhes of Louquez, aan de noordoostkust van Madagascar, en drijft een

-ocr page 459-

aanzienlijken handel; in 1877 bedroeg de waarde van den invoer 2359000 en die van den uitvoer 4 201 000 Tv. S.

IX. Tot de bezittingen der Britten in Afrika behooren wijders;

a. Het eiland Sokotoro, behoorende aan den Vorst van Kesjin in Hadraniaut, gelegen in de Indische Zee ten zuiden van Arabië. en oji eenigen afstand van Kaap Guardafui, het oostelijkste punt van Afrika. De bevolking bestaat hoofdzakelijk uit Arabieren. De hoofdplaats is Tnmaridu, aan de noordzijde van het eiland; hare haven diende vroeger tot aanlegplaats voor de tusschen Suiiz en Bombay varende stoomschepen. In 1876 is door Engeland met dien Vorst een verdrag gesloten, waarbij werd bepaald dat hij zonder toestemming van het Britsche Gouvernement het eiland aan geene vreemde Mogendheid zal afstaan of eenige vestiging daarop toelaten, waarvoor hij jaarlijks eene geldelijke schadeloosstelling ontvangt. Hoewel het eiland nog van zijnentwege wordt bestuurd, is hij dus daarvoor feitelijk vazal van Engeland.

b. Tadjoera, eene haven in Abessiniü, nabij den ingang der Straat Bab-el-Mandeb, in 1840 in bezit genomen.

c. De Tristan-da-Cunha of Ververschings-eilanden, drie in getal, westzuid westwaarts van het Kaapland. Op Tristan-da* Cunha, het grootste van deze groep, hadden de Engelschen tijdens de gevangenschap van Napoleon eene kleine bezetting; na diens dood (1821) is deze door hen ingetrokken.

TV. In Australië.

De Britsche bezittingen in Australië bevatten 8 Gouvernementen. Hiervan behooren er vijf tot Nieuw-Holland, door de Engelschen bij uitnemendheid Australië genoemd (\'), namelijk: Nieuw-Zuid -W a 11 i s, Queensland, Victoria, Zui d-Austral i ë en West-Australië. De drie andere zijn Tasmania, Nieuw-Zeeland en de Fidji-eilanden.

Vóór weinige jaren hadden de Britten ook eene volkplanting in Noord-Australië (Arnhemsland, een deel der noordkust van Nieuw-\' Holland). Deze word in 1838 aan Port Essington op het schiereiland Cohurg, dat aan de noordzijde der Van-Diemensbnai gevonden wordt, gesticht, en haai\' de naam van Victoria gegeven. Zij is nooit tot bloei gekomen, en in 1849 om het ongezonde klimaat verlaten. In deze ge-heele kolonie, 24624 □ geogr. mijlen groot, bevonden zich in 1876 slechts 743 inwoners. Reeds vroeger\' d 824) was er op het nabijgelegen eiland Melville eene kolonie gevestigd, doch deze is in 1829 opgeheven.

Sedert 1850 is in elke Australische kolonie een Wetgevende Raad ingesteld, waarvan twee derden der leden door de volkplanters, en het overige derde door de Kroon benoemd wordt. Aan het hoofd van

(\') Vergelijk hier de algeiueeue beschrijvhig van \\iaiw-Holland. beneden Hoofdstuk XXIV, g

-ocr page 460-

54

é. \' JIJ

het bestuur staat in iedere kolonie een Gouverneur, die bijgestaan wordt door een Uitvoerenden Raad, samengesteld uit beambten en aanzienlijke inwoners, met eene raadgevende stem.

Ofschoon tam vee in Nieuw-Holland niet inheemsch en derwaarts uit Europa overgebracht is, wordt de veeteelt thans aldaar op eene zeer uitgebreide schaal gedreven, en maakt zij in Nieuw-Zuid-Wallis en Victoria de hoofdbron van welvaart en bloei uit. De veestapel van Australië werd in 1870 geschat op 52 000000 schapen, ü ii 7 000 000 runderen en 8G0 000 paarden. Door kruising van het Engelsche met het Indische, Kaapsche, Saksische en zuivere merino-ras, is het schapenras zeer veredeld, en Australië het land geworden, dat veel meer dan do helft levert van al do wol, die in Groot-Britannië wordt ingevoerd. In 1877 bedroeg het gewicht van de uitgevoerde wol 351 700 000 Eng. ponden. Aanzienlijk is ook de uitvoer van talk, door het koken van schapen en runderen verkregen. In den laatsten tijd is de uitvoer van schapen- en ossenvleesch zeer toegenomen; in 1800 bedroeg de waarde daarvan slechts 321 L. S., in 1870 was deze tot 200 000 L. S. gestegen (voor 1/1 schapenvleesch).

De blanke bevolking is in de laatste jaren, doch vooral sedert 1851, toen er rijke goudmijnen ontdekt zijn, door landverhuizing, bijzonder uit het moederland, zeer aanzienlijk toegenomen, waardoor landbouw, veeteelt, handel en scheepvaart buitengemeen zijn bevorderd; ook de wijnbouw wordt er ingevoerd; in 1874 waren omstreeks 8000 hectaren met wijnstokken beplant. Van 1851 tot 1801 is er voor ongeveer 100 millioen L. S. aan goud uitgevoerd. In 1877 bedroeg de uitvoer er van ruim 10 millioen L. S., voornamelijk uit Victoria, Nieuw-Zeeland, Queensland on Nieuw-Zuid- Wallis. In 1877 had de geheele uitvoer (het goud er onder begrepen) eene waarde van 45 384 000, de invoer eene van 48 308 00Ó L. S., waarvan nagenoeg de helft naar en uit het moederland.

Tot bevordering van het binnenlandsch verkeer is in al de koloniën een begin gemaakt met het aanleggen van spoorwegen, waarvan op het einde van 1877 de gezamenlijke lengte 5590 kilometer bedroeg, terwijl nog 1974 kilometer in aanbouw waren. De lengte der telegraaflijnen bedroeg 59 480 kilom.

De Engelsche regeering onderhoudt geene militaire macht meer in Australië; doch er bestaan vrijwillige korpsen in sommige koloniën, in 1877 ter gezamenlijke sterkte van 10000 man. Tot verdediging der kusten onderhoudt de Britsche regeering in Australië een eskader van 12 schepen, bemand met 1100 koppen. Het koloniaal bestuur van Victoria heeft een gepantserd torenschip laten bouwen van 250 paardenkrachten, metende 2107 ton en met 4 stukken bewapend.

H

* m

i

f

\'li

1

Point Danger (28quot; Z. li) tot aan Kaap Howe, den zuidoostelijken uithoek van het vasteland. Tot 10 a 12 geographische mijlen van de kust vonut de bodem eene golvende vlakte, welke door talrijke rivieren van weinig

-ocr page 461-

uitgestrekten loo]) wordt besproeid: dan verheft zich eene bergketen, de Blauwe Bergen, die evenwijdig met de kust loopen, en zich in den Mount York ongeveer li 00 M. boven den zeespiegel verheffen. Het noordelijk uiteinde van dit gebergte draagt den naam van Liver-pool-keten, en bereikt in den Mount Lindesay (in Queensland) eene volstrekte hoogte van ongeveer 1800 M. In hot zuiden vindt men de Australische Alpen met den 2000 M. hoogen Kosziusko, op de grenzen van Victoria.

De kolonie Nieuw-Znid-Wallis werd in 1788 gesticht, om als verblijfplaats te dienen voor verbannen misdadigers (gedeporteerden). Sedert hebben zich hier ook vrije volkplanters nedergezet, waardoor haar bloei allengs is toegenomen. Doordien men in 1840 heeft opgehouden veroordeelden derwaarts te zenden, is de maatschappelijke toestand in den laatsten tijd zeer veel verbeterd. In \'1877 bedroeg de bevolking G62 212 zielen.

Het hoofdbedrijf der volkplanters is de veeteelt, vooral de schapenfokkerij. Ongeveer \'/» ^ai1 de wol, welke Australië uitvoert, wordt door Nieuw-Znid-Wallis geleverd. Minder belangrijk is de landbouw. De wijnbouw maakt sedert eenigen tijd vorderingen. De walvisch- en robbenvangst, welke door Sydney gedreven wordt, is zeer aanzienlijke. Behalve goud, in 1851 ontdekt, levert het delfstoffenrijk koper, lood, ijzer, en vooral steenkolen. Do handel met het moederland, Oost-Indië, China, de Zuidzee-eilanden, Amerika en het Kaapland is zeer levendig. De voorwerpen van uitvoer zijn hoofdzakelijk wol, talk, spermaceti, traan, balein, gezouten vleesch, hout, granen (tarwe, maïs, gerst), goud en steenkolen. De waarde van den uitvoer bedroeg in 1877 ruim 13 millioen L. S.

Sydney, de hoofdstad der kolonie en de hoofdstapelplaats van den handel in Australië, telt (in 1878) met do voorsteden bijna 183 000 inwoners, en ligt aan Port Jackson. Meer zuidwaarts vindt men de Bntany-haai, naar welke de volkplanting vroeger genoemd werd. Ongeveer 20 uren ten noorden van Sydney heeft men Port Hunter met Newcastle, de hoofdstapelplaats der steenkolen, welke het dal van den Hunter in groote hoeveelheid oplevert. De bloeiende stad Maitland ligt omstreeks 10 uren van den mond dezer rivier, welke tothier door stoombooten wordt opgevaren. De aanzienlijkste stad in het binnenland is Bafhurst, het middelpunt der goudgravingen; men vindt haar aan de westzijde der Blauwe Bergen, in eene westelijke richting van Sydney, waarmede zij door een goeden weg verbonden is.

11. Het Gouvernement Queensland (Koninginne-land) maakte vóór 1859, onder den naam van District der Moreton-baai, een deel uit van Nieuw-Zuid-Wallis. Het bevat het noordoostelijk gedeelte van Nieuw-Holland, en strekt zich langs de kust uit van Point Danger tot Knap York, het noordelijkste punt van Australië\'s vasteland. Zijne westelijke grenslijn is, evenals die vau Nieuw-Zuid-Wallis en Victoria, de 141° meridiaan van Greenwich (158040\' O. L. van Ferro).

Het begin van deze volkplanting dagtcekent van 1824, toen aan de

-ocr page 462-

56

rivier Brisbane, die in de Moreton-baai uitwatert, eene strafkolonie gesticht werd, die tot 1842 bestaan heeft. Hierdoor ontwikkelde zich het eerst de Europeesche beschaving in deze streken, waarin tot dien tijd toe slechts inboorlingen rondzwierven. Sedert men in 1840 begonnen is de weilanden ten westen van het gebergte, dat zich oii eenigen afstand van de kust uitstrekt, in bezit te nemen, is het getal volkplanters zeer toegenomen: in 1840 bedroeg het slechts 2270, op het einde van 1877 was het tot ruim 203000 gestegen. De waarde van den uitvoer, die voor meer dan de helft uit wol bestoud, bedroeg in 1877 bijna 41/a millioen L. S.

Naast do schapenteelt zal mettertijd de bouw van katoen eene voorname plaats innemen. Reeds gedurende omstreeks 20 jaren heeft men in verscheidene streken van Queensland boomwol gekweekt, die bevonden is van eene uitmuntende hoedanigheid te zijn. Het koloniaal bestuur wendt dan ook krachtige pogingen aan, om den katoenbouw aan te moedigen en te bevorderen. Suikerriet, koffie en thee worden thans met uitstekend gevolg aangekweekt.

De hoofdstad Brisbane ligt aan den mond der rivier van dien naam, en telde in 1878 reeds 32 012 inwoners; het geheele Gouvernement telde 203 084 zielen.

III. Het Gouvernement Victoria (Grantsland), vroeger Port-P h i 1 ip en A u s t r al i a Fe I ix genoemd, eene vrije volkplanting, in 1835 gesticht, was tot 1850 slechts een deel van Nienw-Zuid-Wallis. Eene lijn, getrokken van Knap Hnwe tot aan de bron van den Murray, en verder deze rivier zelve, geven de grensscheiding aan tusschen deze Gouvernementen, terwijl de 141e meridiaan van Greenwich de grens bepaalt tusschen Victoria en Zuid-Australië.

In het oosten vindt men de Warragons of Australische Alpen, waarop de Murray, de aanzienlijkste rivier van Nieuw-Holland, ontspringt, en vandaar in eene westelijke richting naar Zuid-Australië stroomt. In het westen strekt zich een gebergte uit, dat den naam van Grampians draagt.

Ofschoon deze volkplanting slechts ruim 40 Jaren bestaat, is zij niettemin thans do bloeiendste der Australische gewesten. In 1851 telde zij ruim 77000 zielen, een getal, dat, onder den aanlokkeltjken invloed der sedert ontdekte rijke goudmijnen, steeds toeneemt in eene verhouding, grooter dan die van eene der andere koloniën. In 1877 telde zij dan ook reeds 800 787 inwoners, waaronder 20000 Chineezen en 1067 inlanders.

De landbouw wordt door verscheidene volkplanters beoefend, en voor den tarwe-, maïs- en aardappelen-bouw wordt het om Port-Philip gelegen land door geen ander in Australië overtroffen. Maar de rijkste bron van welvaart heeft tot nog toe bestaan in de schapenteelt; de vanhier uitgevoerde hoeveelheid wol (98 468 000 pond in 1877) evenaart die van Nieuw-Zuid-Wallis. Dc handel is aanzienlijk. De uitvoer van Victoria beliep in 1877 eene waarde van ruim 15 millioen L. S. (voornamelijk wol en goud); de invoer bedroeg er eene van ruim IC millioen L. S.

-ocr page 463-

De hoofdplaats Melbourne, vóór de goudontdekkingen reeds 23000, en in 1877 met de voorsteden 250 678 inwoners tellende, ligt aan de Yar ra-Y ar ra. omstreeks 21/2 uur van de plaats, waar deze zich in Port-Philip ontlast. De haven van Melbourne is Williams-Town, aan den mond van deze rivier. Aan de westzijde van Port-Philip vindt men Geelnng, met 17200 inwoners. De middelpunten der goudgronden zijn Ballarat (35086 inw.) en Sandhurst (35000 inw.), die door spoorwegen met Geelong en Melbourne verbonden zijn. Voorts zijn belangrijk Castlemaine met 10000 inw. en Maryborough. De goudproductie neemt echter in de laatste jaren af, en hiermede vermindert ook de bevolking van laatstgenoemde steden.

IV. Het Gouvernement van Z uid-Australië (F 1 inder s 1 and), westwaarts van Victoria gelegen, omvat do in 1836 aangelegde vrije volkplantingen aan de Spencersbaai en de Golf van St. Vincent, welke door het schiereiland York van elkander gescheiden zijn. De grootste stroom van Nieuw-Holland, de Murray, voleindigt zijn loop in dit gewest: aan zijn mond vormt hij het ondiepe en moerassige Alexandrina-meer. dat, ten oosten van de Golf van St. Vincent, in do Encounter-baai zijne uitwatering heeft.

Do hoofdplaats Adelaide, met 31573 inwoners, ligt ruim één uur van de oostzijde der Golf van St. quot;Vincent, aan de Torrens, eene rivier, die het grootste deel des Jaars droog ligt. Een goede weg verbindt deze stad met Port Adelaide, bijna 3 uren noordwestelijke!\' gelegen. Aan de zuidwestzijde der Spencerbaai vindt men de voortreffelijke haven Port Lincoln.

In 1877 bedroeg de bevolking 236 864, waaronder 3953 inboorlingen. Ofschoon de veeteelt in deze kolonie met gunstig gevolg beoefend wordt, geschiedt zulks echter op eene veel minder uitgebreide schaal dan in Victoria en Nieuw-Zuid-Wallis. De landbouw daarentegen staat hier op een hoogeren trap, en aan de vanhier uitgevoerde tarwe wordt eene hooge waarde toegekend. Ook wordt er wijn gebouwd. De voornaamste rijkdom van Zuid-Australië echter zijn de delfstoffen; lood, zilver, ijzer, tin, en vooral koper. De rijkste kopermijn, de Burra-Burra, omtrent 30 uren ten noorden van Adelaide gelegen, is in 1845 ontgonnen; in 1869 werd uit Zuid-Australië voor eene waarde van bijna 623 000 L. S. aan koper uitgevoerd. Vóór eenige jaren is ook in deze kolonie goud ontdekt, doch tot dusverre in betrekkelijk geringe hoeveelheid. De waarde van .den geheelen uitvoer beliep in 1877 bijna 5 millioen L. S., die van den invoer nagenoeg evenveel.

Zuidwaarts van de Golf van St. Vincent ligt het Kengoeroe-eiland, waar zich ruim 100 volkplanters met den landbouw en de visch- en robbenvangst bezighouden.

V. Het Gouvernement van West-Australië bevat de in 1829 aangelegde kolonie aan de Zwanen-rivier en die, welke in 1826 aan den Koning-George-Sond gesticht is, beide in het zuidwestelijk deel van Nieuw-Holland, de eerste aan de westkust in Leeuwinneland, de

-ocr page 464-

andere aan de zuidkust in Nuitsland. Deze volkplanting is de minst aanzienlijke der Britten in dit werelddeel, en nog geenszins tot bloei gekomen. De volkplanters vinden hun bestaan in landbouw en veeteelt. Ook worden de steenkolenmijnen, in de nabijheid der Zwanen-rivier, bewerkt, doch op geen uitgebreide schaal. Gebrek aan handen voor den arbeid heeft het Britsche bewind, op verlangen der kolonisten, in 1850 doen besluiten, derwaarts veroordeelden te zenden, die voornamelijk gebruikt worden tot het maken van wegen en het ontginnen van woeste gronden. Sedert 1852 is West-Australië de eenige volkplanting in dit werelddeel, werwaarts misdadigers mogen gezonden worden. In 1877 bedroeg het aantal inwoners 27838 zielen. De waarde van den uitvoer was 368 000, die van den invoer 363 000 L. S.

De hoofdplaats Perth (7000 inw.) ligt 3 uren van zee aan de Zwanen-rivier, welke zich beneden de stad ontlast in een zeeboezem, het Melville-water geheeten, aan welks ingang men Freemantle vindt. Dit is de voornaamste haven der volkplanting.

Koning-George-Sond is eene schoone baai, waaraan het stadje Albany ligt.

VI. Het Gouvernement van Tasmania bestaat uit het eiland van dien naam, dat door ons \'Van-Diemensland genoemd wordt en door de Rass-straat van het zuidoostelijk deel van Nieuw-Holland gescheiden is, en de in die straat gelegene King\'s Insel, Flinders Insel, Cape Barren Insel en eenige kleinere eilanden. De zee vormt verscheidene, diep het land indringende baaien, die voortreffelijke reeden bevatten: de grond wordt door vele rivieren besproeid en vertoont eene afwisseling van vlakten en met bosschen bedekte bergen, waarvan de Ben Lomond in het noordoosten zich 1500, en de Mount Wellington in het zuiden zich 1300 M. boven den zeespiegel verheffen.

De handel is hier betrekkelijk van weinig belang doch toenemend; in 1877 bedroeg de invoer 1 309000, en de uitvoer 1 417 000 L. S.

Veeteelt en vooral landbouw zijn de hoofdmiddelen van bestaan dezer in 1803 gestichte kolonie, welke in 1851 ongeveer 70000 volkplanters telde, waarvan meer dan de helft der mannelijke bevolking uit veroordeelden bestond. In 1853 heeft men opgehouden derwaarts misdadigers te zenden. In 1877 bedroeg de bevolking 107104 zielen. De inboorlingen zijn geheel verdwenen. Steenkolen zijn over het oostelijk deel van het eiland ruimschoots verspreid, zoowel in de nabijheid der kust als in het binnenland. Men vindt er ook ijzer en koper. Sedert eenigen tijd wordt de wijnstok er met goed gevolg gebouwd.

De hoofdplaats Hobart Town, niet 19000 inwoners en eene voortreffelijke haven, ligt in het zuiden van het eiland aan den mond van dc bevaarbare rivier Dement, welke in de Stormbaai uitloopt. De tweede stad, Launceston, met 10670 inwoners, vindt men in het noorden aan den Tamar; zij heeft door een goeden weg gemeenschap niet Genrge- Toit», waar de Tamar door Port Dalnjmple in zee valt.

Vil. Het Gouvernement van Nieuw-Zeeland bevat de onder dien

-ocr page 465-

50

naam bekende eilandengroep, welke, behalve uit eenige kleinere, uit twee groote, door de Cooksstraat gescheiden eilanden bestaat, en in -1840 door het Britsche Rijk in bezit genomen werd. De beide groote eilanden zijn bergachtig en boschrijk. Het zuidelijke is tengevolge van den rotsachtigen bodem slechts aan de noord- en zuidzijde en langs de oostkust bewoond; het noordelijke daarentegen heel\'t een zeer vruchtbaren grond, vele rivieren en veilige havens, en is daarbij sterker bevolkt. Sedert 1814 zijn vele inboorlingen door Britsche zendelingen tot het Christendom gebracht, hoofdzakelijk op het noordelijke eiland, aan welks noordoostzijde men de Eilanden-baai, door de eilanders Kororarika. genoemd, vindt; hier hebben zich sedert jaren reeds Britsche volkplanters voor den handel nedergezet. Nieuw-Zeeland was vroeger genoegzaam alleen belangrijk voor de walvischvangst, die door Britten uit het moederland en uit Nieuw-Zuid-Wallis, door Amerikanen en Franschen gedreven wordt. In de laatste jaren zijn echter met de vermeerdering der bevolking ook landbouw en veeteelt zeer toegenomen. In 1851 waren er slechts 30000 acres land in bebouwing; in 1874 werden er 1 547 645 bebouwd, en bedroeg de veestapel nagenoeg •12 millioen schapen, ruim 494 000 runderen en bovendien een aantal paarden en varkens. Nieuw-Zeeland bezit daarenboven steenkolen, ijzer, koper en goud. In 1877 werd voor eene waarde van 1 642 000 L. S. aan goud en eene hoeveelheid van 04 481 000 pond wol uitgevoerd. De geheele waarde van den invoer was bijna 7, die van den uitvoer bijna (j\'/j millioen L. S.

De zetel van den Gouverneur is Wellington (18950 inw.), aan de Cooksstraat, in het zuiden van het noordelijk eiland, aan welks noordwestzijde men Auckland (24770 inw.), en aan de noordoostzijde Hussel (Kororarika) aan de Eilanden-baai vindt. Deze drie steden zijn in 1842 tot vrijhavens verklaard, lu het zuidoosten van het zuidelijke eiland ligt aan zee Dunedin (22525 inw.), dat zijne opkomst aan do goudgravingen te danken heeft. Voorts is belangrijk Christchurch met 20000 inw.

In 1877 bedroeg de bevolking 417 022 zielen, waaronder 42820 inboorlingen (Maori\'s), wier aantal steeds vermindert.

VIII. De Fidji- of Viti-eilanden, in October 1874 door de Eu-gelschen in bezit genomen en tot een afzonderlijk Gouvernement gevormd, zijn eene zeer talrijke groep kleine eilanden ten oosten van Nieuw-Holland tusschen 16quot; tot 20° Z. B. en 177quot; tot O. L. van Greenwich gelegen. Zij zijn te zamen 377,87 vierk. geogr. mijlen groot en hebben (1870) eene bevolking van 119 570 zielen, waaronder 1509 blanken. De grootste zijn Viti Levoe (70450 inw.) en Vanoea Leooe (33500 inw.). Levneka, de hoofdplaats, ligt op het kleine eiland Ovalau, dat zich nagenoeg in het midden van de groep bevindt. Zij zijn van vulkanischen aard, zeer vruchtbaar, en bijzonder geschikt voor de teelt van katoen, koffie en suikerriet, welke cultures er in (te laatste jaren zijn ingevoerd. Voorts brengen zij eene groote hoeveelheid bananen, broodvruchten en jammen voort, benevens kokosnoten.

-ocr page 466-

GO

welker olie, met schildpad en tripang, de belangrijkste voorwerpen van uitvoer zijn. Het dierenrijk is overigens van weinig belang.

De inboorlingen bebooren tot bet Negro-maleische ras (eene vermenging van Papoewa\'s met Maleiers) en waren tot voor een dertigtal jaren kannibalen van de ergste soort. De invoering van bet Christendom door Engelsche en Duitsche zendelingen beeft daarin echter eene aanzienlijke verbetering te weeg gebracht; hot grootste deel der bevolking belijdt thans dezen godsdienst, en het eten van menschenvleesch schijnt zich tegenwoordig nog slechts op kleine schaal tot de binnenlanden der grootste eilanden tc bepalen.

De blanke volkplanters, hoofdzakelijk Engelschen, Amerikanen en Duitschers, houden zich met de teelt der bovengenoemde gewassen cn met den handel bezig. Het is ook door hunnen invloed, dat het Opperhoofd van het kleine, ten zuiden van Viti Levoe gelegen, eilandje Mbau of Mhencja, die zich tot koning van de geheele groep had weten te verheffen, eene soort van constitutioneelen regeeringsvorm heeft ingevoerd, een ministerie en een parlement geheel uit blanken bestaande ingesteld, en eene eenigszins geregelde inlandsche krijgsmacht, door Engelsche Officieren gecommandeerd, op de been gebracht. Op aandrang van deze regeering zijn ook de Fidji-eilanden bij de Engelsche bezittingen ingelijfd, terwijl zij vroeger slechts onder bescherming van hel Britsche rijk stonden.

Overzicht oan de grootte en bevolking der Britsche buitenlandsche bezittingen en koloniën.

Grootte in □ geogr. mijlen.

Bevolking

o

Koloniën.

2 336 777 139144 4 898 135 000 (?)

77 378,701 240 335 023

191 168 400 46 000 000 308 097 22 707


1 1 ()(j,OC 1,50 1,50 173,00

43 386,20 30 391,00 37,00 0,50

-ocr page 467-

0-1

Grootte in □ geogr. ! mijlen.

Koloniën.

Bevolking.

. West-Indische bezittingen. a De Bermuda\'s (1870)........

b. Do Bahama\'s (1872).........

c. Jamaica (1872) . ..........

d. Eilanden beneden den wind (1872)

e. Eilanden boven den wind (1872) .

ƒ. Trinidad (1872)...........

y. Honduras (1872)...........

h. De Turcs- on Caicos-eilanden (1872).

, Zuid-Amerikaansche bezittingen.

a. Guiana (1874)............

b. üo Falklands-eilandon en het

Stateneiland (187G)........

Te zamen.....

5 232 398

720 984 315 000 326 959 127701 45 277 6 2C8 033 417 359 346 85 5 000

9

2 540 037

III. In Afrika.

1. Het Kaapland en Britsch Kaffraria (1875).................

2. De Provincie Transvaal (1877)

3. Natal (1875).............\'

4 Basuto-land (1875)..........

5. West-Griqualand (1877).......

6. St. Helena en Ascension (1871)

7. West-Afrika (1871). . ■..... ]

8. Mauritius en onderhoorighoden (1870) fl. Tristan da Cunha (1875)......

10. Sokotoro..............

11. Tajoera................

To zamen.....

l,VO

241,00 200,00 30,70 39,19 82,83 357,00 10,00

4 700,00

300,00

13 418 43 900 506 155 118 013 290 108 109 038 24 710 4 723

240 500

1 114

IV.

In Australië. (\') T.) . .

Nieuw-Zuid-Wallis (187 Queensland (1876) . . Victoria (1876) .... Zuid-Australië (1876). West-Australië (1876). Noord-Australië (1870) Tasmania (1876). . . . Nieuw-Zoeland (1878) Fidji-eilanden (1870). .

Te

zamen.

1 14 513,2 !

629 776

187100

1 4160,3

840 300

i 17 901,7 |

225 677

45 898,1 :

27 321

24 624,4

743

1 233,0

105 484

i 4 997,9 ■

459 641

377,9 |

119 569

145138,2 | 2 595 611


De koloniën te zamen.

412 934,67

250 703119

O De uitgestrektheid der Australische koloniën wordt ook wel kleiner opge-evcn quot;quot;«quot;t men er de onbekende binnenlanden niet hij. \'

-ocr page 468-

ü\'i

Volgons oene andere opgave is de grootte en bevolking der Britsclif bezittingen en koloniën, als volgt;

In Europa............375 Q kilom. . . . 174 362inw.

» Azië (\')..........244 3700 » »

» Amerika,..........913 O H 0 » »

» Afrika............152 5188 » »

194 301 223 5197 919 2 927 537 2 051 500

205 312 541

» A\\istralië .... 798 8974 » »

Te zarnen.

21 088 407 »

DERTIENDE HOOFDSTUK. Denemarken.

§ 1. BESTANDDEELEN, GROOTTE EN AANTAL INWONERS.

Bestanddeelcn.

Grootte in □ geogr. mijlen.

Bevolking in Fe Volstrekte.

br. -1878,

Betrekkelijke.

A. Koninkrijk Denemarken.

De eilanden........

Jutland..........

B. De Far-öer..........

Te zamen

235,97 458,45

.1 074 000 800 000

4551 1889

094,42

1 940 000

2794

24,2 1 800

11 000 72 000

455 39

1 884,2

83 00U

44

2 578,02 j 2 02:;.000 j 784

§ 2. LIGGING EN GRENZEN.

Het Koninkrijk Denemarken ligt tusschen 54quot;35\' en 57quot;42\' N. B., en (met uitzondering van Bornholm) tusschen 25° 45\' en 30° 14\' 0. L. Het grenst aan de Noordzee, het Skaijernik, het Kattegat, den Sond de Oostzee en Sleeswijk.

IJsland (03quot;23\'—06°30\' N. B. en 7° W. L.—3° O. L.) en de Far öer (Gl°15\' — G2028\' N. B. en 9°40\' — 12010\' O. L.) liggen in den Noord-Atluntischen Oceaan.

O) Hieronder niet begrepen de Verbondene- en Vazalstaten. z\\c bl. 60.

-ocr page 469-

f;:-!

§ 3. vrcnnkeung en voornaamste steden.

I. Koninkrijk Denemarken. A. üe Deensche Eilanden.

Seeland...........

Samsö...............

Möen................

Bornholm.............

Fnnen of F}\'fin..........

Taasinge of Thorsengo......

Langeland.............

Arrö................

Laaland of Lolland........

Falster...............

Jutland of Nourd-Jut/and (met de eilanden Liïssö en An holt.)

II. Do Far-öer.....

IIT. IJsland........

Koppenhagen (Kiöbenliavn) 250, Elseneur (Helsingör)

8.5, Rothsehild (Röskilde)

4.6.

Norby.

Stege 2.

Riinne 5,4.

Odensee 15, Nyborg 3,8,

Svendborg.

Tronse 1.

Rudkjöbing 2,8.

Arröskjübing 1,5.

Mariebo 2.

Nykjöbing 3,3.

Aalborg 11, Frederikshaven (voorheen Fladstrand) 1,0, Wiborg (Viborg) 4, Aarhnus 12, Randers 9,7, Ripen (Ribe) 3,6, Fredericia 9,7, Kol ding 4.

Thorshaven (Thorshavn) 1,

op Strömö.

Reikiavik 1,3, Akureiri.


§ 4, staatsregeling, inkomsten, uitgaven, schuld, ridderorden.

De Koninklijke macht, in Denemarken sedert 1660 onbeperkt, is sedert 1849 bepaald door eene grondwet (herzien in 1866). De kroon is erfelijk in de mannelijke linie naar het recht van eerstgeboorte. De uitvoerende macht berust bij den Koning, wiens ministers vorantwoor-delijk zijn. Hij deelt de wetgevende macht met den Rijksdag, welke samengesteld is uit twee Kamers: hot Folkething of do Volksvertegenwoordiging (2de Kamer) en het Landsthing of de Landsver-tegenwoordiging (1ste Kamer). Voor hot Folkething is verkiesbaar ieder Deen, die boven de 25 jaren oud en onbesproken van gedrag is. De loden van deze Kamer worden voor den tijd van 3 jaren rechtstreeks in de kiesdistricten, waarin het Rijk verdeeld is, gekozen in verhou-iling van 1 op de 16000 inwoners. Het Landsthing telt 66 leden, waarvan er 12 door den Koning voor hun leven, de overigen voor tien tijd van 8 jaren benoemd worden, en wel 7 door Koppenhagen, 45 door de steden en hot platteland, 1 door Bornholm en 1 door de Far-öer, Voor het Landsthing zijn allen verkiesbaar, die zulks zijn voor

-ocr page 470-

liet Fnlkethivig, mits zij godnrnnrte het jaar, dat do vnrkiczingen voorafgaat, in het kiesdistrict gewoond hebben. De leden, behalve die, welke de Koning benoemt, worden gekozen door kiezers, die door de eigenlijke kiezers zijn aangewezen. De Koning heeft het recht iedere Kamer afzonderlijk of beide te zamen te ontbinden. Alle voorrechten, vroeger aan rang, titel of geboorte verbonden, zijn opgeheven.

De hoofdstad des Rijks en de residentie des Konings is Koppenhagen.

De begrooting der staatsinkomsten van 1 April 1879 tot 31 Maart 1880 bedroeg 40 347 086, die der uitgaven 40 909 737 kronen {\'), waaronder 7 490 300 kronen voor interest der staatsschuld, die, op ;i1 Maart 1878, 84474 387 kronen bedroeg.

De Ridderorden zijn:

1. De Orde van den Olifant, in 1462 gesticht door Christiaan I, en in 1093 vernieuwd door Christiaan V;

2. De Dannebrog-Orde, in 1219 gesticht door WALDEMAR II, en in 1671 vernieuwd door Christiaan V.

§ 5. bevolking, taai,, godsdienst.

De bevolking (met uitzondering van 4290 Israëlieten) is van Gerrnaanschen oorsprong, en wordt verdeeld in:

1. Denen, de groote meerderheid der inwoners, die de Deensche taal, afkomstig van het Oud-Noordsch, spreken en schrijven;

2. I.Tslanders, die IJslandsch, afkomstig van het Oud-Noordsch, en na verwant met het Oud-Noorweegsch, spreken en schrijven;

3. Noorwegers, op de Far-öer, wier volkstaai een tongval is van het Oud-Noordsch. De hoogere standen spreken hier, evenals op IJsland, Deensch.

De godsdienst, welke door den Koning en bijna de geheele bevolking (ruim 99%) beleden wordt, is de Evangelisch-Luthersche. Het aantal Catholieken, Gereformeerden, Hernhutters en Mennonieten is zeer gering (te zamen ongeveer 9000); buitendien waren er in 1870 ruim 2000 Mormonen.

§ 0. zee, kusten, grond.

Denemarken wordt aan de zuidoostzijde bespoeld door de Oostzee, welke door den Sond (tusschen Seeland en Zweden), den Grooten Belt (tusschen Seeland en Funen) en den Kleinen Bolt (tusschen Funen en Jutland) gemeenschap heeft met het Kattegat (tusschen Jutland en Zweden). Dit is door het Skagerrak verbonden met do Noordzee, welke de westelijke kust van Jutland begrenst.

De zee vormt in Denemarken eene menigte grootere en kleine inhammen {Fjorden Viig), waarvan de lO\'/s googr. mijl lange Lym-Fjord, die het noorden van Jutland tot een eiland maakt, de voornaamste is. Aan de oostzijde van Jutland vindt men de Mariager-, Randers-en Aarhuus-Fjords; in het noorden van Seeland den Ise-Fjord met den daarmede verbonden Röskilder-Fjord.

(\') Een kroon = 1,125 Pruisische mark ot nagenoeg ƒ 0,68 Nederlandsch.

-ocr page 471-

05

De kusten der Deensche eilanden zijn deels steil, deels vlak, en op sommige plaatsen slechts weinig boven den zeespiegel verheven. De westkust van Jutland is geheel vlak. Aan de oostzijde is het land hoogor, en de kust meer of min steil.

De grond is vlak, en slechts hier en daar met heuvels bezet. Door het oosten van Jutland strekt zich een lange landrug (do Ahlheide) uit, welke eene voortzetting van den Oeralisch-Baltischen landrug is, en in den Hemel sherg zijne grootste hoogte bereikt (zie I, bl. 80).

De Far-tier bestaan uit 25 grootere en kleinere eilanden, van welke ei 17 bewoond worden, liet zijn rotsen en klippen, met eene dunne aardlaag overdekt; de kusten zijn over het algemeen ruw en steil. De hoogste bergen zijn de Slattaretind (875 M.), op Osterö, en de Skjellingsfjeld (730 M.), op Stroma.

IJsland is met bergen bezet (zie I, bl. 93), en slechts aan de kusten over eene uitgestrektheid van 200 vierk. geogr. mijlen bewoond. Het zuidwestelijk deel der kust biedt de minste moeielijkheid aan om te landen, en is het meest bekend. Merkwaardig zijn de 1500 M. hooge, vuurspuwende Hekla en de vulkaan As tja, benevens de vele heete en warme bronnen, van welke de Geiser, 12 geogr. mijlen ten_ oosten van Reikiavik, de voornaamste is.

§ 7. STROOMENDE WATEREN, KANALEN EX WEGEN.

De rivieren hebben een weinig uitgestrekten loop en zijn grooten-deels onbevaarbaar. De voornaamste is de Gilden, die in hot stift Aarhuus uit het moeras van Rye ontstaat, en bij Randers in den Ran-ders-I\'jord valt; hij is boven deze stad bevaarbaar.

De voornaamste kanalen zijn: het Kanaal van Odensee, dat de stad van dien naam (op Funen) met de zee gemeenschap bezorgt, en het Daneskioldscho of Nest veder- kanaal, op Seeland, van Nösdybrö bij Ringsted zuidwaarts door het Meer van Bavelse quot;nnr Nestved, waarboneden het in zee valt.

De wegen zijn over het algemeen slecht. De hoofdweg doorsnijdt het schiereiland van het zuiden naar het noorden, en voert van Kol-ding aan de Sleeswijksche grenzen over Veile, Horsens, Aarhuus, Randers en Aalborg naar Hjorring. Deze weg staat met de hoofdstad in verbinding, van Kolding over den Kleinen Belt en Middelfart naar Odensee, en vanhier over Nyborg, den G rooien Belt, Korsör, Slag else, Sorö, Ringsted en Röskilde naar Koppenhagen, en vanhier noordwaarts naar Elseneur.

In den aanvang van 1877 bedroeg de gezamenlijke lengte der spoorwegen in Jutland en op de Deensche Eilanden 136C kilometer, d. i. gemiddeld 1967 meter op de vierkante geogr. mijl. De voornaamste lijnen zijn:

1. Van de Sleeswijksche grenzen (van Farris, I, bl. 310) langs Lun-derskov, Kolding, Fredericia, Veile en Horsens naar Aarhuus, en vanhier langs Langaa, Randers en Aalborg naar Frederikshaven;

-ocr page 472-

or.

Van huuderskov langs Bramminge (hier een zijtak naar Ripen) naar Esbjerg.

Van Langaa langs Viborg en Skive naar Struer, en vanhier naar Holstebro.

2. Op Funen; van Striib (tegenover Fredericia) langs Odensee naar Nyhorg, met een zijtak van Odensee naar Soendborg.

3. Op Seeland: van Korsör (tegenover Nyhorg) langs Slag else l Ring-sled en Röskilde naar Koppenhagen, en vanhier noordwaarts naar Elseneur.

Van Röskilde langs Kjiige en Nestoed naar Vindingbord aan de zuidkust.

4. Op Falster: van Gaabense (tegenover Vordinghord) naar Nykjöbing.

5. Op Laaland; van Nakskov op de westkust langs Maribo naar de oostkust tegenover Nykjöbing; niet zijtakken, zuidwaarts naar Rödby, en noordwaarts naar Band holm.

§ 8. VOORTIIRENGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, VISSCIIERIJ, NIJVERHEID, HANDEL, ONDERWIJS.

Dc landbouw is liet hoofdmiddel van hestaan der inwoners. Hij bloeit voornamelijk op de eilanden, wier bodem zeer vruchtbaar is, minder in Jutland, in welks westelijke helft dorre gronden de overhand hebben. De gewone oogst der granen (tarwe, rogge, boekweit, gerst, haver) is meer dan voldoende voor de behoefte, zoo ook het raapzaad. Wijders is de bouw van aardappelen, vlas en hennep niet onaanzienlijk. Hoewel men hier en daar bosschen aantreft, heeft Denemarken evenwel gebrek aan brand- en timmerhout, dat uit Noorwegen moet ingevoerd worden.

De veeteelt staat op een lageren trap dan in het naburige Slees-wijk-Holstein. De runderen zijn over het algemeen\' klein, en in de heidestreken van West-Jutland schraal. De lichte Deensche paarden zijn geschikt voor de ruiterij. De Koninklijke stoeterij te Frederiks-borg-Ladegaard, bij Hilleröd (op Seeland), en verscheidene bijzondere stoeterijen hebben de veredeling van het ras ten doel. Schapen worden meer bepaald voor het vleesch dan voor de wol aangefokt. De teelt van ganzen is zeer uitgebreid.

De visscherij langs de kusten is zeer aanzienlijk, en levert vele soorten van visch.

Het delfstoffenrijk levert slechts kalk, klei, turf en een weinig steenkolen (de laatste op Bornholm, doch van slechte hoedanigheid).

De nijverheid is weinig ontwikkeld, en hare voortbrengselen zijn niet voldoende voor de behoefte. Laken- en wol-, katoen- en linnen-fabrieken, leerlooierijen, touwslagerijen, zeilenmakerijen, suikerraffinaderijen, tabaksfabrieken, bierbrouwerijen en branderijen, benevens handschoenfabrieken, voornamelijk te Randers, zijn de hoofdtakken der nijverheid; Koppenhagen is de voornaamste fabriekstad. Zoowel in Jutland als op de eilanden vervaardigen de landlieden zelve alles, wat zij voor kleeding en huisraad noodig hebben.

De handel, bijzonder de buitenlandsche, is niet onaanzienlijk. De

-ocr page 473-

voornaamste artikelen van uitvoer zijn: granen, vee, boter, kaas en haring, van de fabriekwaren alleen kanten en handschoenen; van invoer: koloniale waren, wijn, hout, steenkolen, metalen en metaalwaren. De gewichtigste handelsteden zijn Koppenhagen, Elseneur en Aalborg. In ■1877 bedroeg de invoer eene waarde van nagenoeg 225,5 millioen,de uitvoer eene van ruim 164 millioen kronen. De handelsvloot telde in hetzelfde jaar 3091 zeilschepen, metende 213 201 ton, en 188 stoomschepen, metende 45125 ton.

Op de Far-\'óer worden hoofdzakelijk gerst en aardappelen gebouwd. Hout ontbreekt geheel, doch dit gemis wordt vergoed door steenkolen. De hoofdbezigheid der bevolking is de schapenteelt en de verwerking van wol, de visscherij en de jacht op eiders.

De voornaamste voortbrengselen van IJsland zijn: rendieren (in -1770 derwaarts overgebracht), rundvee, schapen, paarden, geiten (in het noorden), eiders en andere vogels, vele en velerlei visschen, moeskruiden (koorn ontbreekt), eene menigte eetbare beziën, zwavel, vitriool, aluin, zout en turf. Boomen (berken en wilgen) komen alleen als kreupelhout voor.

Het onderwijs van alle klassen der bevolking is op een goeden voet, en wordt door de regeering zeer bevorderd. Over het algemeen vindt-, men in Denemarken weinig menschen, die niet kunnen lezen en scbrij ven. ïe Koppenhagen is eene Universiteit gevestigd, alsmede eene Polytechnische school. Voor het middelbaar onderwijs hoeft men geleerde middelscholen, voor het lager onderwijs meestal scholen van onderling onderricht. Op IJsland is de volksklasse zeer beschaafd; er bestaan aldaar 2 geleerde scholen, te Skalholt (de oude hoofdstad) en te Holum, alwaar de godgeleerdheid, wijsbegeerte, geschied-, aardrijks- en wiskunde onderwezen worden. Te Reikiavik is eene openbare boekerij (de noordelijkste der aarde).

Koppenhagen heeft vele geleerde maatschappijen, onder welke eene voorname plaats innemen die dor wetenschappen en die van Noordsche oudheidkunde: in 1876 is er ook een Aardrijkskundig genootschap opgericht. De Koninklijke Bibliotheek behoort onder de rijkste van Europa, en bevat meer dan 450 000 boekdeelen en vele handschriften; het Museum van Noordsche oudheden is het .voornaamste der verzamelingen van dien aard.

§ 9. VERDEDIGINGSLINIËN , VESTINGEN.

Denemarken is van alle kanten dooi de zee omgeven, behalve aan de zuidzijde van Jutland, alwaar het aan Sleeswijk grenst.

Aan de westzijde van Jutland vindt men geene vestingen; eene landing is hier, door de moerassige gesteldheid van den zeeoever, zeer moeielijk te volvoeren. De oostkust en de eilanden bieden daarentegen verscheidene goede landingsplaatsen aan, en moeten hoofdzakelijk door de vloot verdedigd worden. De vestingen, welke men hier vindt, zijn: Frederikshaven, in het noordoosten van Jutland, aan het Kattegat, met eene citadel en een fort op het kleine eiland Degel v

-ocr page 474-

()8

tot dekking van de ruime haven; Fredei icia, insgelijks in Jutland, aan den noordelijken ingang van den Kleinen Belt; Nyborg, aan de oostzijde van Funen aan den Grooten Belt; het daartegenover aan den westkant van Seeland gelegen Korsör; Kronenburg (Kr onb org), bij Ëlseneur, aan de noordoostzijde van Seeland, aan de invaart van den Sond uit het Kattegat; Koppenhagen, aan de oostzijde van het laatstgenoemde eiland, met de citadel F rede rikshaven aan den noordwestkant, en buitenwerken op het eiland Amak of Amager, door eene smalle zeeëngte, die eene voortreffelijke haven vormt, van de stad gescheiden. Op Bornholm is de haven van Rönne versterkt; noord-oostwaarts van deze plaats ligt eene groep van 5 kleine eilanden, vroeger de JErtholmen, thans Christians-öer genoemd, waarvan er een met een fort en batterijen versterkt is.

In den aanvang van het jaar 1875 is door den Minister van Oorlog bij het Folkething een wetsontwerp ingediend voor een nieuw stelsel van verdediging van Denemarken, dat in vier jaren zoude moeten worden uitgevoerd en waarvan de kosten begroot zijn op 16 800 000 kronen. De werken, daarbij bedoeld, zijn: 1°. de bouw van nieuwe fortificatiën ter verdediging van de hoofdstad aan de zeezijde; 2°. vermeerdering van de reeds bestaande maritieme versterkingen; 3°. fortificatiën aan den Grooten Belt; 4°. fortificatiën aan den Kleinen Belt; 5°. de aanvulling van .het torpedo-materieel.

§ 10. KRIJGSWEZEN.

Volgens de wet van 6 Juli 1807 bestaat er algemeene dienstplicht. De dienst begint op den leeftijd van 22 jaren, en duurt voor de Linie en de Reserve (1ste Ban) 8 jaren (voor de Linie 4 en de Reserve 4). De 2de Ban is tot den leeftijd van 38 jaren dienstplichtig.

Behalve den Generalen staf (25 officieren en 21 onderofficieren) is volgens de genoemde wet het leger aldus samengesteld:

Wapens.

1ste Ban.

2de Ban.

Officieren.

Onderoffic.

en soldaten.

Officieren.

OuderofQc. en soldaten.

I. Infanterie.

Bat.

Bat.

Garde......

1

1

Linie......

20

774

26 992

12

245

10 925

Reserve.....

10

II. Cavalerie.

Esk.

Esk.

5 Regimenten..

1G

128

2180

III. Artillerie.

Batt.

Batt.

2 Regimenten..

12

145

4 755

41

2 068

2 Bat. v. G comp.

5

Bat.

Bat.

1

IV. Genie-troepen.

2

59

624

_

ïe zamen. .

1106

\'1

| 288

12 993

35 057 13279

-ocr page 475-

69

AJ/oo heeft de 1ste en 2de Ban te zaraen (het leger op voet van oorlog), de Generale Staf daaronder begrepen, eene sterkte van 48982 man.

Tot vorming van officieren zijn te Koppenhagen de Academie voor Infanterie en Cavalerie en de Militaire Hoogeschool voor den Generalen Staf, de Genie en Artillerie.

Te Frederiksvark op Seeland is eene kanon- en kogelgieterij; aldaar en te Hammermolle of Hellebek (ten noordwesten van Elseneur) zijn geweerfabrieken.

De oorlogsvloot telde in 1878:

a Gepantserde stoomschepen:

paardenkr.

stukken.

2 fregatten.................

40

3 drijvende batterijen...........

..... 3930

16

2 kazematschepen.............

22

1 torpedo-vaartuig..............

8

b. Niet gepantserde stoomschepen:

3 fregatten..................

81

2 korvetten.................

32

0 schoeners .................

21

12 ijzeren kanonneerbooten.........

29

4 raderstoomschepen............

31

35 stoomschepen...............

..... 29826

284

Verder had men nog 3 zeilschepen (1 fregat en 2 kotters), 8 roei-kanonneerjollen en 20 ijzeren transportbooten.

Het korps Zee-officieren telt 1 Admiraal, 15 Commandeurs, 34 Fregat-kapiteins, 47 Scheeps-luitenants en 20 Onder-luitenants. Tot do vloot en de werven behooren bovendien 1 Artillerie-korps van 136, 1 Matrozen-korps van 101, 1 Werklieden-korps van 540, en een personeel van toezicht van 23 man, te zaraen 800 man.

De hoofdligplaats der vloot is de haven van Koppenhagen, welke 500 schepen kan bevatten. In deze stad is eene Koninklijke Kweekschool voor de Marine.

§ 11. PLAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN OF GEVECHTEN.

Op Seeland: Humbelbeek (1700).

Op Funen: Assens (1535) — Kartemunde of Kierteminde, Nyborg (1059).

In Jutland: Fredericia (1849).

§ 12. KOLONIËN.

1. In Azië: de Nikobarische Eilanden, op welke vroeger Moravische Broeders gevestigd waren; zij zijn reeds sedert 1848 door de Denen verlaten, en behooren slechts in naam tot hunne bezittingen. Men schat de bevolking op 5000 zielen.

2. In Amerika: de westkust van Groenland, belangrijk voor de walvischvangst, met (in 1876) 9473 inwoners; de belangrijkste baai

-ocr page 476-

is de Disko-baai, door het eiland Bisko gedekt. De inboorlingen zijn Eskimo\'s, waarvan cr eenige door zendelingen der Moravische Broeders tot Christenen zijn gemaakt; de voornaamste kolonie is Julians-haab, met 1300 inwoners; verder heeft men de koloniën Upernavik en Frederikshaab. Tot de belangrijkste plaatsen behooren voorts Hol-steinborg en Ivigtut met kryolietmijnen. — In West-Indïé bezit Denemarken de Kleine Antillen St. Croix, St. Thomas en St. Jan, welke tot de Virginische Eilanden behooren, en te zamen eene oppervlakte van nagenoeg 6,7 vierkante geographische mijlen hebben; in 1874 telden zij 37700 inwoners, waaronder ongeveer 25000 Negers, die sedert 1848 vrij zijn. Door den ijver der zendelingen van de Moravische Broeden zijn vele Negers tot het Christendom bekeerd. De handelsvoortbrengselen zijn suiker en rum. De hoofdplaats Christiaanstad (5000 inwoners] ligt aan de noordoostzijde van het eiland St. Croix, het grootste dei drie.

VEERTIENDE HOOFDSTUK. Scandinavië.

§ 1. LIGGING, GRENZEN EN GROOTTE.

Scandinavië, gelegen tusschen 22° tot 50° O. L., en 55° tot 7 N. B., grenst aan de Noordelijke IJszee, Rusland, de Oostzee, den Sond het Kattegat, het Skagerrak, de Noordzee en de Scandinavische Zee. He beslaat eene oppervlakte van 13829,7 vierkante geographische mijlen van welke in Zweden 678,6 □ g. ni, door meren worden ingenomen.

§ 2. VERDEELING EN VOORNAAMSTE STEDEN.

Scandinavië bevat 2 staten: Z w eden, 8078,2, en No or wege n, 5751 vierkante geographische mijlen groot.

Zweden wordt verdeeld in 3 landschappen en voor het burgerlijl bestuur in 24 provinciën (L\'dné), Noorwegen in 6 stiften en vooi het burgerlijk bestuur in 2 stadsgebieden (Christiania en Bergen) en 1 ambten {Amte).

I. Zweden.

Oude provinciën, waarmede de tegenwoordige overeenkomen

Hoofdplaatsen.

Provinciën.

Upland en Söder-manland .... Upland......

Stokholm 165,7. Upsala of Upsal [13,5.

Westeras 5.

306283 107121

Westmanland.

126753

A. Zweden [Svea, Sverige, Svealand).

1. Stokholm met de hoofdstad.....

2. Upsala. . . .

3. Westeras of West-manland.......

(\') De bevolking is in Zwedut die van ol Dcc. 1877, in Noorwegen die van 31

-ocr page 477-

Provinciën.

.

Bevolking.

Oude provinciën, waarmede de tegenwoordige overeenkomen

Hoofdplaatsen.

4. Nyköping of Soder-

manland......

14392fi

Södermanland. . .

Nyköping 5,2.

Nerike en West-

5. Oerebro.......

181231\'

manland ....

Oerebro 10,8.

6. Karlstad of Werm-

land.........

268557

Wermland ....

Karlstad 5.

7. Falun of Stora-

Dalarne ofDalekar-

Kopparberg. ....

189C50

lië, ook Dalland.

Falun 5,6.

B. Gothland [Gotaland).

268584

134005 256712

Malmöhus 343074*Schonen (Skane)

19. Wisby of Gothland.

54964

eiland Gothland .

8. Linköping of Oester-Götland.......

9. Calmar (met het eil. Oeland).......

10. Jönköping......

11. Kronoborg ofWexio.

12. Karlskrona of Ble-kinge........

13. Mariestad of Skara-borg.........

14. Gothenburg of Göte-bnrg-Bohus.....

15. Wenersborg of Elfs-borg........

16. Halmstad of Halland.

17. Ghristianstad.

IS. Malmö of

252952U)alsIaiid en West-( Gothland. . . .

288963

•1339881Halland......

2308691

241939jSmaland.

1931131

168031\'

Blekinge. . . . West-Gothland.

Oost-Gothland

Linköping 7. (Norrkoping 27.2.)

Calmar 10,2, Jonkoping 14,5. Wexiö 3,6.

Karlskrona 17,8.

Mariestad 2,4.

Gothenburg 71,7. Wenersborg 4.4.

Halmstad 4,5. Ghristianstad 6.4. Malmö 34,4. (Lund 13,4. Helsingborg Wisby 6. [10,6.)

C. Noord land met Lapland (Norrland).

20. Gelle of Gefleborg.

21. Pitea of Norr-Botten......

22. Umea of Wester-Botten......

23. Herniisand of Wester-Norrland.

24. Oestersund of Jamtland.....

169194 Gostrikland en Hel-singland.

86655|Wester-Bottun en ( Lapmark. 101499)

Medelpad en Anger-158134 manland .... Jamtland en Herje 78387 dalen

Gefle 18,1.

Pitea 1,7.

Umea 2,1. Hernosand 3.4. Oestersund 1,8.


-ocr page 478-

Tl

TI. Noorivegen.

Hoofdplaatsen.

Stiften.

Ambten.

A. Christiania. 489 915 imv.

B. Haraar. 23G 432 inw.

C. Christiansand. 342 672 inw.

D. Bergen. 284 061 imv.

E. Drontheini (Trondhjem).

271 575 inw.

F. Trotnsö (met de Lofodden en Ma-ger-üe-groep).

182 245 inw.

1. Aggerhuus of Akers-huus (met do stad Christiania).....

2. Smaalehnen.....

3. Buskerud.......

4. Jarlsberg en Laurvik.

i 5. Hedemarken.....

I G. Christians......

7. Bradsberg......

8. Listor en Mandal . .

9. Nodenas.......

[10. Stavanger......

ill. Sijndre-Bergonhuus

| (met de stad Borgen). (12. Nordre-Bergonhuus .

,13. Romsdal.......

\\l4. Söndro-Trondhjem .

\'l5. Nordre-Trondhjem .

jlG. Nordland. ... , . . 117, Finmarken......

Christiania 7G,9. (\') Frederikstad 5. Drammen 18,9. Tönsberg 2,9. Kongsvinger 0,5. Lillehammor 1,7. Skeen 4.

Christiansand 12,2. Oester-Risoer 2,4. Stavanger 20,2. Bergen 34,4.

Leganger. Christiansund 5. Drontheini (Trondhjem) 22,5. Levanger 0,9.

Bodüe 0.5.

Tromsöo 3.


§ 3. STAATSREGELING, INKOMSTEN, UITGAVEN, SCHULD, RIDDEROUDEN.

Zweden en Noorwegen zijn onder één Koning veroenigd, doch hebben elk een eigen bestuur, eigene rechten en wetten en eene afzonderlijke volksvertegenwoordiging. In beide Koninkrijken is de kroon erfelijk in de mannelijke linie naar het recht van eerstgeboorte.

In Zweden is de macht des Konings beperkt door den Rijksdag, die ten gevolge van de wet op de nationale vertegenwoordiging van December 18G5 niet meer samengesteld is uit vier standen (adel, geestelijkheid, steden en platteland), maar uit twee Kamers met gelijke rechten. De leden der Eerste Karaer (149 in 1877) worden voor den tijd van 9 jaren gekozen door de Provinciale Vergaderingen (Lands-thing) en voor de steden door de gemeenteraden, indiervoege dat voor iedere 30000 inwoners een afgevaardigde optreedt, die boven de 35 jaren oud moet zijn, en ten minste 80000 kronen of rijksdaalders (2) aan onroerende goederen of 4000 rijksdaalders aan inkomsten moet bezitten. De leden van de Tweede Kamer worden gekozen voor den tijd van 3 jaren, op het land in ieder kiesdistrict 1, in de groote

(\') In 1878 met de toeu daarbij ingelijfde voorsteden 106781 inw.

(2; Ken Zweedsche kroon of rijksdaalder nagenoeg = ƒ 0,68 Nederlandsch.

-ocr page 479-

73

stedon voor iedere 10000 inwoners i. Het getal der afgevaardigden van het land bedraagt ongeveer 130, dat van de steden ongeveer 50. Ieder is kiezer, die in de aangelegenheden zijner gemeente het stemrecht heeft, en ten minste 1000 rijksdaalders aan onroerende goederen bezit of een jaarlijkseh inkomen van ten minste 800 rijksdaalders heeft. Op het land en in de kleine steden geschieden de verkiezingen niet rechtstreeks (1 kiezer op de 500 inwoners), in de groote steden rechtstreeks. Ieder lid van den Rijksdag moet de Luthersche Kerkleer zijn toegedaan; voor de kiezers is dit echter geen vereischte.

In Noorwegen deelt de Koning de wetgevende macht met het Storthing, welks leden voor den tijd van 3 jaren door stemgerechtigden gekozen worden. Het bestaat uit twee Kamers: het Lagthing en het O dels thing. Het Storthing kiest namelijk uit zijn midden een vierde gedeelte, dat het Lagthing uitmaakt; het overige drievierde v ormt het Odelsthing. Elk ontwerp van wet wordt het eerst aan het Odelsthing onderworpen; keurt dit het goed, dan wordt het in het Lagthing in behandeling gebracht. Ingeval dat deze vergadering het voorstel verwerpt, wordt het teruggezonden aan het Odelsthing, dat het óf kan doen vallen óf opnieuw, met of zonder wijziging, aannemen. Wanneer een ontwerp door het Odelsthing aangenomen, en door het Lagthing tweemaal verworpen is, wordt het aan het oordeel van het Storthing in zijn geheel onderworpen; doch dan is voor de aanneming eene meerderheid van Vs der stemmen noodig. De Koning neemt ten slotte het ontwerp aan of verwerpt het. De adel met zijne voorrechten is geheel opgeheven; ieder Noorweger, die don 25jarigen leeftijd bereikt heeft, beambte is of geweest is, of 5 jaren lang grondeigendommen bezit, of meer dan 5 jaren pachter van landerijen is, of een goed bezit, dat 300 speciedaalders (\') waarde heeft, is stemgerechtigd. Verkiesbaar zijn allen, die boven de 30 jaren oud zijn en ten minste 10 jaren in Noorwegen wonen. De stemgerechtigden benoemen kiezers, die de leden van het Storthing verkiezen.

De Koning kan voor Noorwegen een Onderkoning of een Stadhouder benoemen. De waardigheid van Onderkoning mag alleen bekleed worden door den Kroonprins of diens oudsten zoon; die van Stadhouder door een Noorweger of Zweed.

De hoofdstad van Zweden en de residentie des Konings is Stok-holm; de hoofdstad van Noorwegen Christiania.

De inkomsten van Zweden voor 1880 zijn geraamd op 72G30000, de g ewone uitgaven op 56901 798 kronen, terwijl de buitengewone uitgaven, voor dat jaar toegestaan, 13 209 202 kronen bedragen, waarvan 8 500 000 bestemd zijn voor den aanleg en het onderhoud van spoorwegen; buitendien vereischten de staatsschulden voor rente en aflossing 10 273 200 kronen. Den 31 December 1878 bedroeg do staatsschuld van Zweden 212 548 240 kronen. In 1878 waren de inkomsten van Noorwegen 50 441 700, en de uitgaven

(\') Een Noorweegsche speciedaalder nagenoeg = ƒ 2,64 Nederlandsch of 4 Zweedsche kronen.

-ocr page 480-

74

51 771 SCO kronen, waaronder 14 703 900 voor den aanleg van spoorwegen. De staatsschuld van dit Rijk bedroeg op het einde van hetzelfde jaar eene som van 91 000 000 kronen, grootendeels aangegaan voor den aanleg van spoorwegen.

De ridderorden zijn:

1. De Serafijnen-Orde (het blauwe lint), naar men meent, op het einde dor 13de eeuw door Magnus I gesticht; in 1748 door Fredeuik I vernieuwd;

2. De Zwaard-Orde (het gele lint), in 1522 door Gustaaf I Wasa gesticht, en in 1748 door Frederik I vernieuwd, voor krijgslieden;

3. De Orde van de Noordstar (het zwarte lint),\'van ouden oorsprong, in 1748 door Frederik I vernieuwd, voor burgerlijke verdiensten;

4. De Wasa-Orde (het groene lint), in 1772 gesticht door Gustaak III, voor verdiensten in landbouw, mijnwerken, kunsten, wetenschappen en handel;

5. De Orde van Karei XIII, in 1811 door Karel XIII voor vrijmetselaars gesticht;

6. De Orde van den heiligen Olof, in 1847 door Oscar I ingesteld, tot belooning van buitengewone diensten, aan Koning en vaderland, de menschheid, en ook aan kunsten en wetenschappen bewezen.

§ 4. bevolking, taal, godsdienst.

Het aantal inwoners bedraagt (\'):

in Zweden 4 484 542 (555 op de vierk. geogr. mijl) in Noorwegen 1 806 900 (314 » » » » » )

te zamen 6 291 442 (455 op de vierk. geogr. mijl)

De bevolking is bijna uitsluitend van Germaanschen, en voor ecu klein gedeelte van Finschen oorsprong.

1. Tot de Germanen behooren de Zweden, die de Zweedsche taal spreken en schrijven, en de Noor wegers met een klein aantal Denen (nagenoeg 4800). Het Oud-Noorweegsch wordt in de hoogere streken, het Norske of Nieuw-Noorweegsch in de lagere en de steden gebruikt; het laatste is een tongval van het Deensch, dat door de hoogere standen gesproken wordt en de schrijftaal is.

2. De Finsche of Oeralische familie bevat de Lappen en Finnen, welke volksstammen het noorden van Scandinavië bewonen. In Zweden bedraagt het aantal Finnen bijna 15000, dat der Lappen bijna 7000; in Noorwegen zijn de Finnen nagenoeg 7G00 en de Lappen omstreeks 17000 sterk.

In Zweden vindt men ruim 1800 Israëlieten.

De heerschende godsdienst, welke door den Koning en bijna de ge-heele bevolking beleden wordt, is de Evangeliseh-Lutherschc (met Bisschoppen). In Zweden is de vrijheid van godsdienstoefening aan alle Christelijke gezindheden toegestaan, en worden de Israëlieten

C1) Voor Zweden op 31 Dec. 1877; voor JSoorwegen op liqt einde van 1875.

-ocr page 481-

geduld. In 1870 waren er slechts 000 Catholieken. In Noorwegen hadden de Roomsch-Catholieken vroeger geene vrijheid van godsdienst, en was het den Israëlieten (34 in 1875) niet vergund zich te vestigen; doch in 1851 heeft het Storthing de uitsluiting der Israëlieten opgeheven, en tevens de vergunning verleend tot het bouwen eener Catho-lieke kerk te Christiania. Deze is in het laatst van 1853 ingewijd, en de eerste Catholieke kerk, die sedert de kerkhervorming in Noorwegen gesticht is; het aantal Roomsch-Catholieken bedroeg in 1875 ruim 500. In Finmarken vindt men eenige Lappen, die nog Heidenen zijn.

§ 5. ZEE, KUSTEN, GROND.

De kust van Noorwegen is rotsachtig en steil, op sommige plaatsen meer dan 600 M. hoog, en omzoomd door eene overgroote menigte grootere en kleinere eilanden en scheren {S kar en, kleine rotseilanden, klippen en riffen, ten deele door de zee bedekt). De zee vormt een ongemeen groot aantal diep het land indringende golven {Fjords], welke zelden meer dan één geogr. mijl breed zijn. Ook de Zweedsche kust is rotsachtig, doch veel lager dan de Noorweegsche; zij is, evenalg deze, door vele doch kleinere inhammen doorsneden, en, behalve bij Schonen, met scheren omzoomd. Van de Noorweegsche eilanden zijn de Lofodden en de groep van Mager-öe, in de Noordelijke IJszee, van de Zweedsche Gothland en Oeland, in de Oostzee, de voornaamste.

De Scandinavische Alpen (I, bl. 87) maken Noorwegen en het grootste gedeelte van Zweden tot een ruw bergland.

Geen land van Europa heeft zoovele meren als Scandinavië. De meeste hebben hooge rotsoevers en zijn vol kleine eilandjes en scheren; de grootste zijn: het Malar-raeer (22,\'2 □ g. m. groot), hetwelk bij Stokholm door den Noorder- en Zuiderstroom in de Oostzee uitwatert, het Wetter-meer (33,7 □ g. ra.), het Wen er-meer (94,7 □ g. m.) en het Hj el mar-ra eer (8,8 □ g. m.).

§ 7. STROOMENDE WATEREN, KANALEN EN WEGEN.

De rivieren van Scandinavië hebben geen uit\'gestrekten loop, en zijn wegens haar sterken stroom, hare vele klippen en watervallen over het algemeen niet bevaarbaar.

De voornaamste, die in de Oostzee uitloopen, zijn: de Tornea-Elf (\'), welke (L.) den Muonio opneemt en met dezen grootendeels de grensscheiding tusschen Zweden en Rusland vormt; de Kalix-Elf; de Lulea-Elf; de Pitea-Elf; de Ümea-Elf; de Angerman-Elf, die bij Hernösand in zee loopt; de Indals-Elf; de Ljusne-Elf; de Dal-Elf; de Motala, welke uit het Wetter-meer komt, de Boren-Roxen- en Glan-meren vormt, en Norrköping besproeit.

De KI ar a-Elf ontstaat in Noorwegen onder den naam van F ;w mund-Elf uit het F\'dmund-meer; lager neemt zij den naam van

(\') Elf beteekent stroom of rivier.

f

-ocr page 482-

70

Tryssiid-Elf aan, krijgt in Zweden dim van KI ar a-Elf, en valt bij Karlstad met drie armen in het Wener-meer, hetwelk zij als Gotha-Elf verlaat; een weinig lager vormt zij bij het dorp Trolhatfa zes watervallen (te zamen 40, de grootste 14 M. hoog), en verdeelt zich bij Kcngelf in twee armen, die in hot Kattegat uitloopen; de linker besproeit Gothenburg. Het is de grootste rivier van Scandinavië.

Van do vele rivieren van Noorwegen is de Glommen de aanzienlijkste; hij vloeit uit het Oestingmeer, aan de zuidelijke helling van de Dovre-Fjeld, vormt in zijn loop verscheidene watervallen en meren, en valt bij Frederikstad in het Skagerrak. Zijne voornaamste nevenrivier is (R.) dc Lougen, die insgelijks op de -DoBre-pye/rf zijn oorsprong neemt en door het Mjosen-meer stroomt.

Van do kanalen komt voornamelijk in aanmerking het Gotha-k anaal, dat 51 geogr. mijlen lang is en de Noordzee met de Oostzee verbindt; het begint bij Gothenburg aan het Kattegat, wordt eerst gevormd door de Gotha-Elf en het \'/lt; geogr. mijl lange Trollhiitta-k anaal (om den waterval te mijden), verbindt vervolgens hot Wener-met Ik t Wetter-meer, verlaat dit door de Motala, loopt dan door de Beren- en Roxen-meren, en valt voorbij dc stad Söderköping dooi\' de Golf van S Uithak en in de Oostzee.

De hoofdwegen van Scandinavië zijn de volgende.

1. Van Stokhulm over Nyküping naar Norrköping, en vanhier — a. over Calmar en Karlskrona naar Ystad; h. over Jönkoping naar Hel-singborg (aan den Sond, tegenover Elseneur).

2. Van Stokholm langs de beide oevers van het Malar-meer naar Ar hog a, en verder — a. over Oerebro en Mariestad (aan de oostzijde van het Wener-meer) naar Gothenburg; — of b. over Oerebro en Karlstad (aan de noordzijde van het Wener-meer) naar Christiania.

3. Van Stokholm over Upsal naar Gejle, en vanhier langs de kust der Bothnische. Golf naar Sundsval; — hier wendt de weg zich westwaarts over Oestersund naar Vardalsüren, aan de Golf van Drontheim.

4. Van Christiania langs het Kattegat over Moss, Frederikstad, Fre-derikshald, Gothenburg en Halmstad naar Helsingborg.

5. Van Christiania langs de oostzijde van het Mjosen-meer, door het dal van den Lougen en langs de oostelijke helling van den Sneehatten naar Drontheim, en vanhier langs de oostzijde der Golf van Drontheim naar Vdrdalsóren.

0. Van Christiania langs de. noordwestelijke kust van het Skagerrak over Arendal naar Christianstad.

Deze wegen zijn goed onderhouden. Voor het overige vindt men in dc bewoonde dalen overal goede wegen; doch hoe meer men het hoogland nadert, des te enger en moeielijker worden zij, en zijn ten laatste niet meer dan voetpaden, die in de woeste bergstreken geheel ophouden. In de noordelijke gewesten, die weinig bevolkt zijn en waaide woningen zeer verspreid liggen, ontbreken goede wegen geheel en al, en voeren slechts voetpaden over hot gebergte.

Op het einde van 1878 bedroeg de gezamenlijke lengte der spoorwegen in Zweden 5241 kilometer (G49 M. op de vierk. geogr. mijl), terwijl

-ocr page 483-

nog 1034 kilom. in aanbouw waren: op het \'einde van 1879 die in Noorwegen 4059 kilometer (ruim 184 M. op de vierk. geogr. mijl.).

De belangrijkste spoorwegen in Zweden zijn:

Van Stokholm langs Cathrineholm, Hallsberg, Laxa, Falkóping. J\'ón-k\'óping, Nassjü, Alfvestad, Hesleholm , Eslóf en Lund naar Malmö.

Zijtakken:

Van Cathrineholm naar Norrköping.

Van Hallsberg langs Oerebro, Dylta, Nasby en Falun naar Gefle; met zijtakken: a. Van Dylta naar Nora; b. Van Nasby over Arboga en Hoping naar Gunnilbo.

Van Laxa langs Christinehamrn naar Karlstad, en verder naar Kongsvinger en Christiania in Noorwegen.

Van Falkóping langs Herljunga naar Gothenburg, met zijtakken van Herljunga; a. over Wenersborg naar Udewal; b. naar Boras.

Van Ndssjö naar quot;Oscarhamm.

Van Alfvestad naar Wexiö.

Van Hesleholm naar Christianstad.

Van Eslöf: a. over Landskrona naar Helsingborg; b. naar Ystad .

Van Stokholm naar Westerns.

Van Stokholm over Upsala naar Sala. \'•

In Noorwegen ■

Van Christiania naar Drontheim.

Van Christiania over Drammen naar Kongsberg.

Van Drontheim naar Storen.

Voorts is besloten tot den aanlog van eene lijn van Drontheim naar Umea (in Zweden), die dus dwars door het Scandinavische schiereiland loopend de Noordzee met de Bothnische Golf zal verbinden,

§ 7. VOORTBRENGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, VISSCHERIJ , NIJVERHEID, HANDEL, ONDERWIJS.

De natuurlijke gesteldheid van den bodem met zijne vele bergen , rivieren, meren en moerassen, gevoegd bij het ruwe klimaat, is geenszins gunstig voor den landbouw. Van de geheele oppervlakte van Scandinavië is nauwelijks \',/(00 bebouwd, tengevolge waarvan de opbrengst van granen, voornamelijk in Noorwegen, op verre na niet voldoende is voor de behoefte, evenmin als die van hennep, vlas en tabak. Slechts het zuiden van Zweden tot op de hoogte van Stokholm brengt granen voort in eene genoegzame hoeveelheid. . Tn de noordelijke streken van dit rijk wint de bouw van aardappelen jaarlijks in uitbreiding. In Noorwegen zijn boekweit, haver en aardappelen de eenige veldgewassen, die min of meer slagen: in gunstige jaren ook een weinig tarwe en gerst.

Scandinavië is rijk in wouden (dennen, elzen, berken), die nagenoeg Vs van de oppervlakte beslaan; aanzienlijk is dan ook de uitvoer van hout, vooral uit Noorwegen. In het noorden wordt het gebrek aan hout door turf vergoed.

De veeteelt heeftoverhet algemeeen geen grootea omvang. Slechts Vioo van den bodem wordt door weilanden ingenomen. Hot rundvee

-ocr page 484-

78

is klein; het beste vindt men in Schonen. De Zweedsche paarden zij n niet groot maar sterk, inhei bijzonder de Noordlandsche; in de laatste tijden is er veel voor de veredeling van het ras gedaan, en de ruiterij kan thans geheel van inlandsche paarden worden voorzien. Ook op de verbetering van de schapen legt men zich toe. Verder heeft men varkens , geiten (die in de bergstreken tehuis behooren) en, in het noorden, rendieren, welke den eenigen rijkdom der Lappen uitmaken en bijna enkel van mos leven.

Van groot belang is de visscherij, het hoofdbedrijf der kustbewoners; in Noorwegen vooral wordt veel kabeljauw tot stokvisch gedroogd.

De grootste rijkdom van Scandinavië ligt in de mijnen. Geen land ter aarde bezit zooveel en zoo voortreffelijk ijzer als Zweden, en wel in de provinciën Karlstad, Falun, Oerebro, Wester\'ds en Upsala met den hoofdzetel Dannemora (ten noorden van Upsal). Naast het ijzer is koper het gewichtigste voortbrengsel, en wel te Falun in Zweden en te Röraas in Noorwegen (stift Drontheim). De zilvermijn van Kongs-berg in het Noorweegsche ambt Buskerud is de aanzienlijkste van Noord-Europa. In het zuiden van Zweden vindt men bruinkolen, en op vele plaatsen turf. Ten opzichte van steenkolen is Zweden genoegzaam geheel afhankelijk van het buitenland, evenals met betrekking tot zout, dat Scandinavië bijna niet bezit. Het is daarentegen rijk in marmer, hard- en leisteen.

Zweden heeft weinig fabrieken, Noorwegen bijna geene. De staal-, aardewerk-, spiegel- en lakenfabrieken laten weinig te wenschen over, de zijden, linnen en katoenen stoffen zijn daarentegen zeer middelmatig. De scheepsbouw is niet onaanzienlijk, voornamelijk te Bergen; uitmuntend zijn de stoombooten van Motala. In de beide rijken vervaardigen de landlieden zelve, evenals in Denemarken en Rusland, het grootste gedeelte hunner gereedschappen en andere benoodigdheden.

De handel is van veel meer beteekenis dan de nijverheid, en levert voor den uitvoer hoofdzakelijk hout, ijzer en ijzerwaren, alsmede visch; de invoer bestaat voornamelijk in granen, fabriek- en koloniale waren. In 1877 bedroeg in Zweden de waarde van den invoer bijna 303,5 millioen, die van den uitvoer bijna 216 millioen kronen; in Noorwegen de invoer bijna 190 millioen, de uitvoer ruim 109 millioen kronen. De handelsvloot van Zweden telde, op het einde van 1877, 4472 zeil- en stoomschepen, die van Noorwegen, op het zelfde tijdstip 8064 zeil- en 273 stoomschepen. De gewichtigste zeehandelsteden van Zweden zijn Stokholm, Gothenburg en Gefie; van Noorwegen, Christiania, Christiansand, Bergen en Drontheim.

Het lager onderwijs is op een goeden voet en algemeen verbreid: in de steden vindt men vele scholen van onderling onderricht. Bijna alle Zweedsche en Noorweegsche boeren kunnen lezen; de meesten ook schrijven. De in het noorden wonende Finnen en Lappen staan echter nog op een lagen trap van beschaving. Voor het hooger onderwijs heeft men gymnasiën en de universiteiten van Upsala (met eene zeer rijke boekerij), Lund (in Malmö) en Christiania. Vele geleerde maatschappijen en wetenschappelijke inrichtingen werken mede tot bevordering van letteren en wetenschappen.

-ocr page 485-

§ 8. VERDEDIGtNGSUNIËN, VESTINGEN.

Scandinavië is aan de zeezijde door de menigte scheren, welke de vaart langs de kust moeielijk en gevaarlijk maken, en door zijne vloot gedekt.

Aan de noordoostzijde , waar het aan Rusland grenst, is een aanval weinig te vreezen, daar het ruwe klimaat, liet woeste, onvruchtbare en weinig bevolkte land, de menigte snelstroomende rivieren, die meermalen buiten hare oevers treden, de groote wouden en moerassen, benevens het gemis van wegen voor een voortrukkend leger vele beletselen opleveren , en het terrein voor de verdediging buitengemeen geschikt maken.

Van de Alandsche Eilanden, in het bezit van Rusland, kan eene legermacht in korten tijd Stokholm bereiken. Van hoog gewicht zijn hier dus de vestingen Waxholm en Freder i k sb org, welke de haven der hoofdstad verdedigen.

Aan de zuidzijde van Zweden vindt men de vestingen Karls-krona, op verscheidene door bruggen verbonden eilanden gebouwd (met de forten Kungsholm en Drottningskdr), Christianstad, op een kleinen afstand van de Oostzee, het fort Ny-Elfsborg, op een eilandje in den mond der Got ha-Elf (ter verdediging van Gothenburg), en Karl-stein (met de forten Gustavs- en Frederiksborg), bij het op een rotseiland nabij de kust aan den noordelijken ingang van het Kattegat gelegen Marstrand.

Binnenslands biedt het Gotha-kanaal met de daarmede verbondene meren eene uitmuntende verdedigingslinie aan; als middelpunt der verdediging vindt men aan zijne uitwatering in het Wetter-meer de vesting Karlsburg (voorheen Vanas).

Het zuiden van Noorwegen heeft aan de Golf van Christiania de vestingen Fr ederiks teen (bij Frederikshald), Frederikstad en Frederiksviirn. De havens van Christiansand, Bergen en Drontheim worden door forten cn batterijen verdedigd.

§ 9. KRIJGSWEZEN.

Het Zweedsche leger bestaat uit;

4. De Viirfvade (geworven troepen), vrijwilligers met in den regel zesjarigen diensttijd, die het eigenlijke staande leger van het Koninkrijk vormen;

2. De In delta (ingedeelde, gekantonneerde troepen); deze ontvangen deels van grondeigenaars, deels uit daartoe bestemde kroondomeinen buiten hun »Torpquot; (woonhuis en akker) een jaarlijksch loon in geld of voortbrengselen, en, wanneer zij tot den dienst opgeroepen worden, soldij; de officieren en onderofficieren hebben sedert 1875 vast traktement. Eenmaal \'s jaars worden zij samengeroepen en gedurende vier weken in den wapenhandel geoefend; de soldaat dient zoolang als hij daartoe geschikt is;

-ocr page 486-

80

3. Do Bo var in g (conscriptie, landweer), welke bestaat uit dienstplichtigen (20—25 jaren), die door het lot gekozen en jaarlijks gedurende 14 dagen mot de andere troepen in den wapenhandel geoefend worden. De lotelingen treden in dienst bij de regimenten hunner provincie of bij de marine. In oorlogstijd worden uit deze troepen de verliezen der beide voorgaande categorieën aangevuld.

4. De Militie van Gothland, welke allo weerbare manschap van 18—50 jaren van genoemd eiland bevat, en buiten het eiland geen dienst doet.

De sedert quot;1801 tot verdediging des lands opgerichte Vrijwillige Scherpschutters-korpsen, wier bevelhebbers door den Koning benoemd worden, telden op het «inde van 1878 12248 man.

De Infanterie is samengesteld uit; 2 Lijfgarde-regimenten; 2 Lijfgrenadier-regimenten; 2 Lijf-grenadier-bataljons; 17 Infanterie-regi-raenten en 4 Jager-bataljons. Elk regiment hoeft in vrede 2 bataljons van 4 compagnieën, in oorlog 3 bataljons.

De Cavalerie bestaat uit 47 eskadrons, namelijk: 1 reg. Lijfgarde van 4 esk.; 4 reg. Huzaren, te zamen 20 esk.; 2 reg. Dragonders van 15 esk.; en 1 korps Jagers te paard van 2 esk.

De Artillerie, in 1874 gereorganiseerd, bestaat uit: 3 regimenten, te zamen 30 batterijen sterk, van welke 22 batt. veld-artillorie, G batt. rijdende artillerie en 2 batt. artillerie te voet; voorts G comp. vestingartillerie; 9 batt. reserve-artillerie; 3 batt. en 1 korps vuurwerkers in Gothland. Een Artillerie-regiment is in 5 Divisies, eene batterij in 3 Afdeelingon, elke van 2 stukken, verdeeld.

De Genie bestaat uit: 1 bataljon Pontonniers (Staf en 3 comp.); 1 bataljon Sappeurs, en 1 comp. veld-telegrafisten.

De sterkte van het Zweedsche leger was in 1879 als volgt:

-ö.l a o

oa

Soldaten.

Totaal.

Wapens.

I. Linietroepen.

9

»

»

»

»

9

»

37

39

2

»

j)

»

41

»

78

261

144

776

158

3419

4748

234

1197

Genie en Fortificatie.....

62

16

150

14

730

972

»

36

219

11b

519

144

3960

4957

»

51ÜÜ

1144

212

3976

1250

20627

27209

»

199

I. Linietroepen te zamen. •

1734

489

5421

1566

28736

37936

234

6G47

II. Reserve troepen (Landweer).

^ r a n lArtillerie. . . «. Geoefende Re- Cavalerie _

5000 i

4000 [ 125352 116000 \\

» \\ 72

» f »

» ( » » 3 ^

12500U 125424

352

servetroepen. jInfanterie . .

b. Niet geoefende 1 ^Ulleri\'e\' .\' ! Reservetroe- Cavalei.ie. _ .

pen- (Infanterie . .

II. Reservetroepen te zamen.

72

424

-ocr page 487-

*1

ï-. ® O •p

-o .ü

Soldaten.

Totaal.

Wapens.

III. Plaatselijke verdediging.

Disponibele officieren.....

68

»

»

»

»

»

Militie van Gothland.....

109

10

109

76

7503

26275

24

Scherpschutters (bl. 80) . . .

»

»

»

»

18310

))

ITT. Plaats, verded. te zamen.

Totaal. . .

177

10

109

76

25813

20275

24

2124

418

4577

1493

148358

150970

258

6411

Te Marieberg bij Stokholm is eene gieterij van alle soorten van ge-schut; ijzeren-geschutgieterijen zijn te Aker in Södermanland, Finspang in Oost-Gothland en Strafsöe.

Do groote arsenalen van het leger zijn te Stokholm, Gothenburg en Christianstad; geweerfabrieken tc Eskihtima in Södermanland, te JVor-dertelge in Upland, en te Söderham in Helsingland (de laatste behoort aan de Kroon). Klingen worden in de fabrieken te Vira en Eskilstum in Södermanland vervaardigd. Buskruit-fabrieken zijn te Aker in Södermanland, te Torsebro in Schonen, te Hushjkloster in Dalekarlië en te Fliseri in Smaland.

Zweden heeft eene Militaire Academie voor land- en zee-cadetten te Karlsherg (aan het Malar-meer) en eene hoogore Artillerie-school te Marieberg, voor officieren van de Artillerie, de Genie, den Oene-ralen Staf en de Marine, met een driejarigen cursus.

De Koninklijke Academie der krijgswetenschappen to Stokholm heeft ten doel de verbreiding van nuttige kundigheden onder de officieren van de land- en zeemacht.

De vloot was tot \'1873 verdeeld in de Koninklijke oorlogsvloot, die in de haven van Karlskrona lag, en de Scherenvlool. (smalle niet diepgaande vaartuigen, die zich gemakkelijk tusschen de scheren en op de binnenwateren bewegen kunnen), wier havens Stokholm en Gothenburg waren ; doch sedert de reorganisatiën van 2 Sept. 1873 en 27 Aug. 1875 bestaat de Zweedsche oorlogsvloot alleen uit de Koninklijke vloot, wier stations Stokholm en Karlskrona zijn, de Reserve en de Zeeweer (be-viiring). Het personeel der Koninklijke vloot bestaat uit: 1 admiraal, 3 contre-admiralen, 5 commandeurs, 20 kapiteins-commandanten, 43 kapiteins, 43 luitenants, 2G onder-luitenants, 255 onderofficieren, 000 matrozen, 150 scheepstimmerlieden, 5051 marine-soldaten, 13 scheeps-bouw-officieren en 24 artsen. De Reserve bestaat uit 76 officieren, 30 onderofficieren en \'15 ingenieurs. De Zeeweer telt ongeveer 40000 man.

De vloot was in hot jaar 1878 aldus samengesteld:

a. Stoomschepen. Paardenkr. Stukken. Man.

1 linieschip................. 800 CC 735

1 fregat.................. -1400 10 310

-ocr page 488-

Paardenkr. Stukken. Man

4 korvetten................. 5860 21 5C5

4 monitors................. 1570 8 330

10 kleine monitors............. 1191 10 411

8 kanonneersloepen............. 5860 16 ;)08

10 sloepen.................. «00 10 390

1 transportschip.............. ^0 » ^8

2 adviesbooten............... 230 5 141

1 torpedovaartuig............. 960 _1_ _

42 stoomschepen, met...........19311 1gt;3 3o/j

b. Zeilschepfin.

5 korvetten.......................

5 brikken........................ .

10 zeilschepen, met....................

c. Roeivaartuigen.

f 7

5 mortierbooten...................... 0

pn 7

34 kanonneersloepen....................

/ Q 7

48 kanonneerjollen..................... ^ quot;

87 roeivaartuigen, met..................

De voornaamste werven en zeetuighuizen zijn te Stokholm, Karlskrona en Gothenburg.

Volgens de wet van 20 April 1866, in werking getreden den 1 Ja nuari 1867 en gewijzigd in 1876 wordt de gewapende macht van het Koninkrijk Noorwegen onderscheiden in:

a. De Landmacht; linietroepen, trein, landweer, burgerwapening en landstorm;

b. De Zeemacht: de vaste bemanning der vloot (vrijwilligers) conscriptie der zeevarenden, districts-zeetroepen met reserve, en kustweer.

De linietroepen der landmacht moeten in tijd van vrede 12000 man met 750 officieren sterk zijn, en mogen in tijd van oorlog zonder de bewilliging van het Storthing niet boven de 18000 man gebracht worden. De landweer dient slechts tot verdediging van het eigen land de burgerwapening tot locale verdediging; de landstorm wordt alleen in tijd van oorlog georganiseerd. De linie wordt voltallig gehoudet door conscriptie na het voleindigde 22ste levensjaar. De diensttijt van alle troepen is 10 jaren, waarvan 7 bij de linie en 3 bij de landweer; na dien tijd behoort do manschap tot hun 50ste jaar tot de burgerwapening en den landstorm. De door conscriptie gelichte manschaj moet eene recrutenschool van minstens 50 dagen voor de Infanteri en de Artillerie te voet, en van 90 dagen voor de overige wapen doorloopen; voorts worden zij nog gedurende 3 tot 5 jaren jaarlijk: 30 dagen tot oefening onder de wapenen geroepen.

De Infanterie bestaat uit het Noorweegsche Jagerkorps en 5 Briga den. — Het Jagerkorps is 5 compagnieën sterk, van welke ééne d\'

95 . 1298 10 249

-ocr page 489-

SS

lijfwacht des Koning? uitmaakt on in Stokhnlm in garnizoen ligt, de \\ier overige doen den garnizoensdienst in Christiania. — Eene Brigade bestaat uit 4 bataljons elk van 4 compagnieën. Bij elke brigade be-hooren een depot van 2 compagnieën en 8 landweer-divisies, welke laatste echter alleen in geval van oorlog binnenslands bij de bataljons worden ingedeeld en dan bij elk van deze 2 nieuwe compagnieën vormen.

De Cavalerie, 1250 man sterk, bestaat uit ééne Brigade van 3korpsen Jagers te paard: het Aggerhusische met 5, het Oplandsche met 4, en het Drontheimsche met 2 eskadrons. De Cavalerie heeft slechts 80 rijkspaarden bij een der Aggerhusische eskadrons; overigens heeft elk eskadron Hl Districtspaarden.

De Artillerie, ongeveer 16000 man sterk, bestaat uit ééne Brigade van 5 Bataljons en eene afdeeling vuurwerkers en handwerkslieden; het 2de Bat. heeft 3 batterijen, de overige 2; elke batterij tolt 8 stukken. Er zijn 6 batterijen veld-artillerie, 3 rijdende artillerie en 3 artillerie te voet. Zij heeft 24 rijks- en 1007 Districtspaarden.

Een Genie-korps bestaat er niet, behalve een twintigtal officieren.

De Trein, bestaande uit 4 depots, is in vredestijd verder niet georganiseerd ; in oorlogstijd kunnen 3 a 4000 man bijeengebracht worden.

Het personeel van den Geneeskundigen dienst is zeer gering.

Bij de zeemacht wordt de vaste bemanning der vloot, bij gebrek aan vrijwilligers, uit de conscrits der zeevarenden voltallig gehouden; de dienstplichtigheid ter zee duurt van het 22ste tot het 35sto levensjaar. De districts-zeetroepen moeten in tijd van vrede 2000 man tellen, en in tijd van oorlog op 3500 kunnen gebracht worden; de diensttijd is, evenals bij de landmacht, 10 jaren; 5 lichtingen vormen de sterkte in vrede, 2 de reserve, 3 de (voor locaalverdediging bestemde) kustweer.

Het hoofd-arsenaal der artillerie is te Aggerhuus.

Tc bestaateone Krijgsschool met tweejarigen cursus tot

opleiding van Officieren voor de infanterie, cavalerie en artillerie, en eene Koninklijke Hooge Militaire School tot opleiding van Staf-officieren en hoogere vorming der Officieren van de artillerie en genie, gesplitst in twee afdeelingen, de eerste met een éénjarigen en de tweede met een tweejarigen cursus.

De Noorweegsche oorlogsvloot bestond in\'Juli 1879 uit:

a. Stoomschepen. Paardenkr. Stukken.

4 monitors...................... 650 8

2 fregatten...................... 900 78

1 gedekte korvet................... 250 16

1 ongedekte korvet.................. 80 14

1 kanonneerboot, 1ste klasse............ 180 2

0 kanonneerbooten, 2de klasse........... 300 10

14 kanonneerbooten, 3de klasse........... 234 14

1 boegseer-stoomboot................ 80 2

30 stoomschepen, met................ 2734 144

b. Zeil- en roeivaartuigen.

1 fregat (Artillerie-instructieschip)............ » Stukken.

2 instructie-vaartuigen................... quot;12 »

-ocr page 490-

S4

51 kanonneersloepen.....................102 stukknn.

35 kanonneerjollen...................... 35 »

1 kazerneschip........................ » »

2 transportschepen..................... » »

92 vaartuigen, inet.....................149 stukken.

Hot personeel der Marine bestond op denzelfden tijd uit: 104 Officieren en Artsen en 305 onderofficieren en voor vast aangeworven matrozen.

Het hoofdstation dor Noorweegsche oorlogsvloot is Horten (ambt Jarlsberg en Laurvik), met groote scheepstimmerwerven en magazijnen. De stations der roei-flotille zijn Horten, Frederiksvcirn, Christiansand, Bergen en Drontheim.

§ -10. PLAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN EN GEVECHTEN.

In Zweden: (Wenersborg) Uliriciiham ofBogesund (4520) — (Maltnö) Helsingborg (1710).

In Noorwegen: (Aggerhuus) Enningdal (1805).

VIJFTIENDE HOOFDSTUK.

Spanje en Andorra.

§ 1. LIGGING, GRENZEN EN GROOTTE VAN SPANJE.

Het Koninkrijk Spanje, gelegen tusschen 36° tot 43° 45\' N. B. en 8° 40\' tot 22° O. L., grenst aan den Atlantischen Oceaan, Frankrijk, Andorra, de Middellandsche Zee, de Straat van Gibraltar en Portugal. Het is, zonder de Balearische en Canarische Eilanden, welke laatste door de Spanjaarden tot Europa gerekend worden doch geographisch tot Afrika behooren, 8988,7, met deze 9208,3 vierkante geographische mijlen groot.

§ 2. VERDEELING EN VOORNAAMSTE STEDEN. (\')

Bevolking.

Steden.

Provinciën.

Hoofddeelen.

A. Koninkrij k C a s t i 1 i ë.

I. Koninkrijk Nieuw-Castilië met La Mancha.

1. Madrid. . .

2. Toledo . . .

3. Cuenga. . .

4. Guadalaxara.

5. Ciudad Real (vroeger La Mancha) . .

484541

340742

238938 208561

Madrid 307,3. Aranjuez 11. El Escorial ( vlek) 2. Toledo 17,3.

Talavera de la Reyna 10. Cuenca 6,9.

Guadalaxara G,G.

265022 Ciudad Real 11,7 .


(\') De hoofdplaatsen der hooMdeelen zijn met tusschenruimte, die der provinciën het eemt bij ieder van deze opgegeven. De bevolking is die van 1870.

-ocr page 491-

Hoofddeelen.

1

Provinciën.

Bevolking.

Steden.

1 6.

Burgos. . .

355793

Burgos 24,4.

7.

Logrono . .

183205

Logrono 12,8.

1 8-

Santander .

240172

Santander 39.

11. Koninkrijk Oud-Castilië.

\\ 9. /■10.

Soria. . . . Segovia. . .

158992 152474

Soria 6,3. Segovia 10,3.

San lldefonso (vlek) 2.

\'li.

Avila. . . .

175513

Avila 8.

12.

Palencia . .

189393

Palencia 13,2.

13.

Valladolid .

246708

Valladolid 44,9.

14.

Leon. . . .

351392

Leon 10 3.

111. Koninkrijk

li 5.

Zamora. . .

255784

Zamora 14,2.

Leon.

il6.

Salamanca.

281761

Salamanca 16,3. Ciudad Rodrigo 6.

IV. Vorstend. Asturië.

17.

Oviëdo . . .

605353

Oviëdo 31,9.

18.

Corunna. .

627479

La Corunna 29,9. San Jago de Compos tella 27.

V. Koninkrijk

Ferrol 17.

Galicië.

19.

Lugo. . . .

474286

Lugo 21,7.

20.

Orense. . .

401857

Orense 11.

1 l

21.

Pontevedra.

479076

Pontevedra 9. Vigo 8.

22.

Badajoz. . .

431124

Badaj oz 18.

VI. Landschap

Olivenza 7.

Estreruadura.

23.

Caceres. . .

301506

Caceres 10,9. Alcantara 6.

1 |

24.

Sevilla . . .

509001

Sevilla 119.

i

25.

Huelva. . .

194529

Huelva 12.

VII. ]a. Kon. Sevilla.

26.

Cadix. . . .

421666

Cadix (op het eiland

Anda-(

Leon) 57.

lusie. j

Xeres de la Frontera 52.

lb. K. Cordova.

27.

Cordova . .

383472

Cordova 44,4.

U. Kon. Jaen.

28.

Jaen ....

393230

Jaen 21.

1

29.

Granada . .

483415

Granada 60,5.

VIII. Koninkrijk

30.

Malaga. . .

502378

Malaga 98.

Granada.

360517

Antequera 26.

31.

Almeria . .

Almeria 34,3.

IX. Koninkrijk Murcia.

,32.

Murcia. . .

438013

Murcia 82,6. Carthagena 54,3.

33.

Albacete. .

221089

Albaccte 16,6.

B. K o n i n k r ij k

Arragon.

I. Koninkrijk Arragon.

34.

Saragossa .

402713

Saragossa 67,5.

35.

36.

Teruel . . . Huesca. . .

251909 275097

Teruel 10,3. Huesca 10,2.

37.

Barcelona .

751129

Barcelona 216.

38.

Tarragona .

347591

Tarragona 19.

II. Vorstendom Gatalonië.

|39.

Lerida . . .

330447

Reus 30.

Tortosa 25. Lerida 18,4. Seo do Urgel 3.

[40.

Corona. . ,

323257

Gorona 18,6.

-ocr page 492-

8(5

Bevolking.

Steden.

Provinciën.

Hoofddeelcn.

III. Koninkrijk Valencia.

IV. Koninkrijk Mallorca.

(de Balearischo Eilanden en de Pityusen).

C. Koninkrijk 45. Navarre . . N a v a r r e.

46. liiscaya

i (Bilbao) . . (Bilbao) . .

47. Guipuzcoa (San Sebastian)

06125C 43785C

294555

288747

318954

187028 180105 103341

i\'41. Valencia. .

42. Alicante . .

43. Castellon de la Plana . . .

44. Mallorca(Ma jorca of Palma)

48. Alava (Vit-toria)

E. De Can arise he Eilanden.

49. De Canari-sche Eilanden of Santa-Cruz. 283402

V alencia 153,5. Alicante 32,7.

Castellon de la Plana 20,9

P a 1 m a 53 (op Majorca). Port-Mahon 0 (op

Minorca). Pamplona (Pampel una) 22,7.

Bilbao 26,4.

San Sebastian 17,9.

Vittoria 18,7.

Santa-Cruz (op Tone-riffe) 14,5.


§ 3. STAATSREGELING, INKOMSTEN, UITGAVEN, SCHULD, RIDDERORDEN.

Spanje is, na gedurende een paar jaren eene republiek te zijn geweest, sedert December 1874 weder, evenals vroeger, eene in de mannelijke en vrouwelijke linie naar het recht van eerstgeboorte erfelijke monarchie.

Volgens de staatsregeling van 30 Juni 1870 berust de wetgevende macht bij den Koning en de Cortes of Volksvertegenwoordiging, welke bestaat uit twee lichamen, den Senaat en het Congres der Afgevaardigden. Do Senaat is samengesteld uit: a. leden, die rechtens daarin zitting hebben, namelijk Koninklijke Prinsen, Grandes (leden van den hoogen adel) en de hoogste rijksbeambten; h. leden, die voor hun leven door den Koning worden benoemd; c. leden, die door de hooge staatslichamen en door de hoogst aangeslagenen in de belastingen volgens bestaande wettelijke bepalingen worden gekozen. Het getal der beide eerste categorieën raag niet hooger dan 180 zijn, dat van de derde is even groot. Het Congres der Afgevaardigden bestaat uit leden, die door de kiesdistricten voor den tijd van 5 jaren (1 Afgevaardigde op de 50 000 inwoners) worden gekozen. Voor de verkiesbaarheid worden vereischt het Spaansche staatsburgerschap, meerderjarigheid en het gehot van alle burgerlijke rechten; geestelijken zijn niet verkiesbaar. Wanneer\'Afgevaardigden een pensioen, een ambt of eene decoratie van de Regeering of den Koning aannemen, vervalt hun mandaat. De Cortes vergaderen jaarlijks. Het Congres der Afgevaardigden verkiest zelf zijnen Voorzitter en de Vice-Voorzitters; die van den Senaat worden door den Koning benoemd. Beide lichamen en ook de Koning hebben het recht wetsvoorstellen te doen. De

-ocr page 493-

87

Koning en, wanneer zulks te pas komt, de Regent leggen den eed van trouw aan de constitutie af aan de Cortes; dezen benoemen ook den Regent en den Voogd van oenen minderjarigen Koning. Het Congres kan de Ministers in staat van beschuldiging stellen, in welk geval de Senaat als rechtbank optreedt. De Koning, de Senatoren en de Afgevaardigden zijn onverantwoordelijk en onschendbaar.

De Koning voert den titel van Catholieke Majesteit; de Kroonprins dien van Prins van Asturië. De Prinsen en Prinsessen van den bloede worden Infanten genoemd.

De hoofdstad en de residentie van hot hoofd van den staat is Madrid. Koninklijke buitenverblijven zijn te Aranjuez en San Ildefonso of La Granja.

Voor het jaar \'1878—1879 waren do staats-uitgaven geraamd op 753 177 865, de inkomsten op 750630202 pesetas (•). De Staatsschuld bedroeg, den 30 Juni 1878, 12 875 007 428 pesetas, waarvan 108 260 822 pesetas rente moet worden betaald.

De Ridderorden zijn:

1. De orde van het Gulden Vlies, in 1429 gesticht door Philips den Goede, Hertog van Bourgondië;

2. De Koninklijke Orde van Karei III, in 1771 door Karei. III gesticht;

3. De Koninklijke Militaire orde van den Heiligen Ferdinand, in 1811 door de Generale Cortes van het Rijk ingesteld, en in 1815 door Ferdinand VII bevestigd;

4. De Koninklijke Amerikaansche Orde van Isabella de Catholieke, in 1815 door Ferdinand VII gesticht;

5. De Koninklijke Militaire Orde der Heilige Hermenegilde, in 1814 gesticht door Ferdinand VH.

liehalve deze heeft men nog de Ridderorden van Alcantara, in 1156, van Calatrava, in 1158, van den Heiligen Jacob van het Zwaard, in 1170, en van Onze Lieve Vrouw van Monteza, in 1360 gesticht, benevens die van St. Jan oï Malta. — Voor vrouwen heeft men de Maria-Louise-Orde, in 1792 door Maria Louise, gemalin van Karel IV, gesticht.

§ 4. bevolking, taal, godsdienst.

Spanje telde, in 1870,10 222 814 inwoners (1805 op de vierk. geogr. mijl, de Ualearische eilanden 288 747 (3300 op de □ g. m.) en de Canarische eilanden 283 402 (2150 op de □ g. m.)

De Spanjaarden behooren tot den Romanschen stam. Hunne taal, eone dochter van de Latijnsche, wordt in drie hoofdtongvallen, het Castiliaansch (de schrijftaal), het Catalonisch en het Galicisch, gesproken.

De Bas kon (ongeveer 700 000) wonen in Navarre en do Baskische Provinciën. Zij worden beschouwd als afstammelingen der Iberiërs, de oudste bewoners van Spanje, waarschijnlijk van de noordkust van Afrika afkomstig.

C1) 1 Peseta = 4 realen = ƒ0,50 Nederlandsch. i Kroon (escudo) lü realen ol\' ƒ1,25 Nederl. De Spaansche piaster (duro) = 2 kronen of ƒ2,50 Nederlandsch.

-ocr page 494-

SS

Wijders vindt men in Spanje omstreeks 450ÜÜ Heidens, die aldaar Gitanos genoemd worden en in de bergvlakten een zwervend leven leiden, ongeveer C0000 Modejaren of afstammelingen der 3fo-riskos (nakomelingen der Arabieren), voornamelijk in Granada, en omstreeks 6000 Israëlieten.

De Ro omsch-Catholieke godsdienst is de heerschende en wordt door bijna de geheele bevolking beleden. Bij de Constitutie van 1876 is echter ook aan allo andere gezindten vrijheid van godsdienst toegekend; de werkelijke toepassing van dit beginsel laat evenwel tot dusverre nog te wenschen over.

De bevolking wordt onderscheiden in vier standen: de geestelijkheid, \'/75 der inwoners; den adel, verdeeld in hongen en lagen (gene vormt de Titulados, onderscheiden in Grandos de Espana en Titulados de Castilla, deze de talrijke klasse der Hidalgos)-, den stedelijken stand, ongeveer \'/7 der bevolking, en den landelijken stand, kleine grondbezitters of pachters. Geen stand heeft echter eenige voorrechten boven den anderen; allen zijn gelijk voor de wet.

§ 5. ZEE, KUSTEN, GROND.

De noord- en noordwestkust van Spanje is steil en rotsachtig; de Biscaïsche en Spaansche Zeeën vormen hier aan do monden der talrijke kustrivieren eenemenigte kleine inhammen, van welke de Baai van La Corunna, in het noordwesten van Galicië, de voornaamste is. Van den mond der Guadiana tot dien van den Giiadulquivir is da kust laag en met zandbanken bezet, in het zuiden zeer rotsachtig, vooral bij Gibraltar, doch ten oosten van die stad minder steil. De oostkust is afwisselend steil en rotsachtig, of vlak en laag, het laatsto voornamelijk op verscheidene plaatsen in Valencia en Catalonië. Aan de zuidwestkust ligt het eiland Leon, dat ten noorden door de Golf van Cadix bespoeld wordt en ten oosten door het Kanaal van St. Pedro van het vasteland is gescheiden. Do Straat van Gibraltar vormt ten westen van de stad van dien naam de naar haar genoemde baai. Aan de Middellandsche Zee vindt men do Baaien van Alm er ia, Car-thagena, Murcia en Rosas, terwijl de bocht van deze zee ten noorden van Kaap La Nao langs de kust van Valencia den naam van dit gewest draagt.

De Pityusen en de Bale arische Eilanden, 87,5 □ g. m. groot, zijn bergachtig; het hoogste punt, deSitta de T0re 11 as, op Majorca, verheft zich nagenoeg 1500 M. boven de oppervlakte der zee. Aan de zuidzijde van dit eiland vindt men de Golf van P a 1 m a, aan do noordzijde die van Alcudia.

De voornaamste bergketens, bergvlakten en lage vlakten van Spanje zijn I. bl. 92 opgegeven.

-ocr page 495-

lt;Slt;I

§ 6. STROOMENDE WATEREN.

A. Gebied van de Spaansche Zee.

De M i n h o stroomt door Galicië van het noorden naar liet zuiden langs Lugo en Orense, en vervolgens westwaarts langs de grenzen van dit gewest en de Portugeeschc provincie Minho, voorbij de Spaansche stad Tuy, waar hij bevaarbaar wordt, en de Portugeesche steden Melgaco, Va/enca en Caminha, waar hij in zee valt.

De Douro (bij de Spanjaarden Duero) besproeit Oud-Castilië en Leon, en de steden Soria, Arando, Toro en Zamora; vervolgens vormt hij de grensscheiding tusschen het laatstgenoemde gewest en de Portugeesche provincie Tras-os-Montes, scheidt deze en de provincie Minho van Beira, en valt beneden Oporto in zee. Hij is alleen in Portugal bevaarbaar.

R. De Pisuerga, in Leon, gedeeltelijk langs de grenzen van Oud-Castilië; zij besproeit Valladolid en Simancas; m. beneden deze plaats.

De Valderaduy, in Leonj m. boven Zamora.

De Es la, in Leon, m. beneden Zamora.

L. De Tormes, in Leon, besproeit de stad Salamanca.

Do Taag (in Spanje Tajo, in Portugal Tejo), de grootste rivier van het Iberische Schiereiland, stroomt door Nieuw-Castilië langs Aranjuez, Toledo en Talavera de la Reyna, en door Estrernadura langs Alcantara. Vervolgens treedt hij Portugal binnen, vormt daar de grensscheiding tusschen Beira en Alem-Tejo, en stroomt eindelijk door Portugeesch Estrernadura langs Abrantes, waar hij bevaarbaar wordt, Sanlarern en Lissabon, beneden hetwelk hij zijn mond heeft.

R. De Xarama, in Nieuw-Castilië; m. bij Aranjuez. Hij neemt aan zijne rechterzijde den 11 en ar es op, die Guadalaxara besproeit, aan zijn linkeroever den Man za nar es, waaraan Madrid ligt.

De Gu ad i an a stroomt door Nieuw-Castilië en Estrernadura. Beneden Badajoz treedt zijde Portugeesche provincie Alem-Tejo binnen, en woi\'dt daar bij Mer/ola bevaarbaar; vervolgens vormt zij de grensscheiding tusschen Algarvië en Andalusie, en valt beneden - Ajamonte in zee.

De Guadalquivir, in Andalusië, besproeit Cordova, waar hij bevaarbaar wordt, en Sevilla, en heeft zijn mond bij San Lucar de Barrameda.

B. Gebied van de Middellandsche Zee.

Do Segura stroomt door Murcia langs do stad van dien naam, en door Valencia langs Orihuela en Guardamar, waai\' zij in zee valt.

De Xucar, de grootste kustrivier van het Iberische Schiereiland, besproeit Nieuw-Castilië en Valencia, en heeft zijn mond bij Cullera.

De Guadalaviar stroomt door Arragon en Valencia, en valt beneden de stad van dien naam in zee.

De Ebro ontspringt in het noordoosten van Leon, besproeit Oud-Castilië, scheidt dit gedeeltelijk van de Baskische Provinciën en Navarre,

-ocr page 496-

\'.10

en stroomt verder door dit gewest, Arragon en Caialonië. Hij besproeit de steden Logronn, Tudela, Saragossa, Mequinenza, Flix en Tortosa, beneden hetwelk hij in zee valt. De Ehro wordt bij Tudela voor kleine vaartuigen bruikbaar; doch de vaart is door klippen, ondiepten en den sterken stroom zeer moeielijk tot Sustago, waar hij met grootere vaartuigen bevaren wordt, doch bij laag water niet zonder bezwaar. Van Amposta tot aan den mond bij het eiland Buda is de rivier zoo verzand, dat zij slechts voor zeer kleine vaartuigen bruikbaar blijft.

§ 7. kanalen.

Het Keizers-kanaal (onder Keizer Karel V begonnen) Is gegraven langs den rechteroever van den Ebro, van Tudela tot beneden Saragossa, en moet verlengd worden tot Sastago.

Het Carlos-Kanaal of Kanaal van Alfaguas, van Amposta zuidwaarts naar de haven Alfaguas, bezorgt Tortosa gemeenschap met de Middellandsche Zee.

Het Kanaal van Castilië, dat de haven van Santander moet verbinden met den Douro, is slechts voor een gedeelte voleindigd, namelijk van Alar del Rey, in Oud-Castilië, tot aan den mond van de Pisuerga in den Douro. Een zijtak van dit kanaal loopt van een weinig ten noordwesten van Palencia westwaarts langs Paredes naar Medina del Rio Seco.

Het Kanaal van Olraedo of van Segovia, van ongeveer Segovia langs Olrnedo naar den Douro, in welken het tegenover den mond der Pisuerga uitwatert.

Het Kanaal van Murcia of Hue scar, dat Carthngena met den Guadalquivir, en bijgevolg den Atlantischen Oceaan met de Middellandsche Zee verbinden moet, is slechts gedeeltelijk voltooid.

§ 8. hoofd- en spoorwegen.

Tot vóór omstreeks 40 jaren waren de wegen in Spanje over het algemeen slecht en zelden voor voertuigen bruikbaar, tengevolge waarvan de gemeenschap van het eene gewest met het andere zeer moeielijk en dikwijls gevaarlijk was. Sedert is in dit opzicht veel verbeterd.

De hoofdwegen, welke hier volgen, zijn kunstwegen, aie echter niet overal in een gunstigen toestand verkeeren.

1. Van de Fransche grenzen (van Bayonne over St. Jean de Luz) door den Pas van Irun, over Irun, Vittoria, Burgos en Aranda de Duero naar Madrid.

2. Van de Fransche grenzen (van Perpignan over Bellegarde) door den Coll de Portus, over Figueras, Gerona en Hostalrich naar Barcelona, en wijders langs den weg 7 naar Madrid.

3. Van La Corunna en Ferrol over Betanzos, Lugo, Astorga, Bena-vente en El Escorial naar Madrid (of over Betanzos, San Jago de Compostella en Orense naar Benavente, met een verbindingsweg van Lugo naar Orense).

-ocr page 497-

91

4 Van de Portugeesche grenzen (van Elvas) over Badajoz, Merida, Truxillo en Talavera de Ia Reyna naar Madrid.

5. Van San Lucar de Barrameda en Puerto de Santa Maria (tegenover Cadix) over Xeres de la Frontera, Sevilla, Cordova, Andujar, Valdepenas en Aranjuez naar Madrid.

G. Van Valencia over Villalgordo, Valverde en Tarancon naar Madrid.

7. Van Barcelona over Lerida, Saragossa, Medina Celi en Guadalaxara naar Madrid.

In de jaren, die de laatste onlusten in Spanje kort voorafgingen, is cr met veel ijver en op breede schaal aan spoorwegen gearbeid. Den Isten Januari 4870 bedroeg de lengte der voltooide spoorwegen 5442 kilometer, of gemiddeld C00 meter op de □ g. m., terwijl er nog 2027 kilometers in aanbouw waren; de staatkundige en financieele toestand des lands heeft echter die werken zoodanig belemmerd dat er op den Isten Januari 1878 nog slechts 6199 kilometer in exploitatie waren.

Van Madrid, als het middelpunt, gaande volgende lijnen:

1. De Noorder lijn: van Madrid langs El Escorial, Avila, Medina del Campo, Valladolid, Venta de Banos, Burgos, Miranda, Vittoria en St. Sebastiaan naar Irun aan de Fransche grenzen, en vanhier langs Bayonne naar Parijs (I. bl. 248).

Zijtakken: a. van Medina dol Campo naar Zamora; h. van Medina del Campo naar Salamanca;

Met dezen weg staan in verbinding de spoorwegen — a. van Venta de Banos langs Palencia, Alar del Rey en Reinosa naar Santander aan de Biscaïsche Zee; — b. van Palencia langs Leon, Astorga, Ponferrada, Monforte en Orense naar Vigo, met een zijtak van Monforte langs Lugo naar La Corunna; — c. van Leon langs Sama en Oviedo naar Gijon aan de noordkust.

2. De Oosterlijn: van Madrid langs Guadalaxara, Alagon, Saragossa en Lerida naar Barcelona; met een zijtak van Lerida langs Reus naar Tarragona. Van Barcelona gaat eene lijn op geringen afstand van de kust noordwaarts langs Gerona naar Perpignan (Frankrijk) en zuidwaarts langs Tarragona, Tortosa, Castellon de la Plana, Valencia, Carcagente en Candete naar Alicante.

Met de Oosterlijn staat in verbinding: de\' spoorweg van Alagon langs Tudela naar Alfaro; hier splitst hij zich in twee takken, waarvan de eene noordwaarts naar Pampeluna gaat, en zich aan de Noorderlijn aansluit, de andere zich noordwestwaarts langs Logroïio, Miranda en Orduna naar Bilbao wendt.

3. DeZuidoosterl ijn: van Madrid langs Aranjuez, Castillejo, Alcazar, Albacete, Chinchilla, Almanza en Candete (zie boven) naar Alicante.

Zijtakken: a. van Castillejo naar Toledo; b. van Chincilla langs Murcia naar Carthagena; c. van Chincilla naar Candete.

4. De Zuid er lijn: van Alcazar (aan de Zuidoosterlijn) langs Man-zanares, Cordova, Sevilla en Xeres do la Frontera naar Cadix.

Zijtakken: a. van Cordova langs Campillos naar Malaga; met een zijtak van Campillos naar Granada; b. van Sevilla naar lluelva» en vanhier naar Tharsis.

-ocr page 498-

itti

o. De W es t o r 1 ij u: van Manzanares (aan de Zuiderlijn) langs Ciudac Real, Almaden en Cabeza naar Badajoz, en vanhier naar Lissabon en Oporto.

Zijtak: van Cabeza naar Cordova.

§ 9. VOORTBRENGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, NIJVERHEID, HANDEL, ONDERWIJS.

Ofschoon Spanje op vele plaatsen een bij uitstek vruchtbaren bodem heeft, was de landbouw in het begin der tegenwoordige eeuw zoo verwaarloosd, dat nauwelijks Va van de oppervlakte bebouwd werd Tengevolge van de meerdere zorg, die men in den laatsten tijd aan den grond besteedt, is thans meer dan sj3 van den bodem bebouwd en levert Spanje eene aanzienlijke hoeveelheid granen voor den uitvoer, waaraan het vroeger behoefte had. Dit neemt echter niet weg dat verscheidene streken te dezen opzichte nog veel ten achteren staan bij andere landen. Het midden van Spanje (de Castilischc Bergvlakten) heeft geene of weinige hoornen, en bestaat grootendeeli uit heigrond en slechte koornvelden; misgewas is hier niet zeldzaam en de oogst niet voldoende voor do behoefte. Daarentegen zijn het oostenen zuiden bij uitstek vruchtbaar, vooral Valencia, dat niet alleen alle Europeesche graansoorten, gierst, rijst en maïs, maar ook olijven en zuidvruchten voortbrengt. Bijzondér gunstig voor den bouw der laatstgenoemde gewassen en van den w ij n s t o k (die in alle deelen van Spanje gekweekt wordt) zijn Granada en Andalusïé; beroemd zijn de wijnen van Malaga en Xeres de la Frontera; eene groote hoeveelheid druiven worden tot rozijnen bereid. Het noorden levert kastanjes en rogge. Vlas en hennep (in Arragon en Galicië) worden niet genoegzaam voor de behoefte gewonnen, daarentegen verfplanten en soda (de laatste in Valencia en Murcia) in overvloed. In Valencia en Granada bouwt men boomwol in groote hoeveelheid. Door aanzienlijke nopal-aanplantingen in de omstreken van Malaga, Murcia en Cadix heeft men de cochenille inheemsch gemaakt De bouw van suikerriet in Malaga, Valencia en Granada neemt zeer toe. Eigenlijke wouden heeft Spanje niet, en aan het kweeken en onderhouden van bosschen wordt weinig of niets gedaan; er is dan ook gebrek aan hout.

Do veeteelt, vroeger, vooral die van paarden en schapen, zeer in bloei, staat, ofschoon vooruitgang merkbaar is, op geen hoogen trap. De meeste en schoonste paarden vindt men in Andalusïé, Granada en Valencia; de beste muildieren en muilezels in Nieuw- Castilïé. Ezels zijn overal talrijk. Do teelt van merinos-schapen, welke de kudden van Middel-Europa veredeld hebben, is thans zeer vervallen die van gewone schapen daarentegen nog zeer algemeen; in 1874 werd hun aantal op 22 000 000 geschat. In vele deelen van Spanje verschaft de geitenfokkerij aan de volksklasse vleesch, melk en kaas; de teelt van rundvee is in vele streken onbeduidend, en over het algemeen zeer verwaarloosd. Vooral Estrernadura en de noordelijke

kustl zijd vang bije R( metf zij i Amei zaan looi zuid Eun Grai ciën wor Zoi

ZWi 0 deli echi mot Kat Cor voo I

-ocr page 499-

93

i -

kustlanden leveren varkens; doch niet in voldoende hoeveelheid. De zijdeteelt heeft, vooral in het zuiden, een niet onaanzienlijken omvang, maar de hoedanigheid der zijde laat te wenschen over. De bijenteelt levert geen was genoeg voor de behoefte.

Reeds in vroege tijden werden de rijke mijnen, ook die van edele metalen, bewerkt, doch na de verovering van Mexico en Peru kwamen

zij in verval; sedert het verlies der koloniën op het vasteland van 1

Amerika wijdt men evenwel aan het mijnwezen weder meer opmerkzaamheid. De hoofdvoortbrengselen uit het delfstoffenrijk zijn thans lood en kwikzilver; het laatste wordt voornamelijk te Almaden (in het

zuidwesten van Nieuw-Castilië), waar de rijkste kwikzilvermijnen van :- \'\\i

Europa zijn, het eerstgenoemde bij Adra en Berja (in het zuiden van Granada) gewonnen. IJzer leveren hoofdzakelijk de Baskische Provinciën y koper dezelfde gewesten, Granada en Arrar/on. Steenkolenlagen worden in bijna al de provinciën gevonden, doch weinig ontgonnen.

Zout heeft Spanje in overvloed, zoo ook vitriool, salpeter en zwavel.

Ofschoon de nijverheid in de laatste jaren, vooral door vreemdelingen, hoofdzakelijk Engelschen, voortgangen heeft gemaakt, is zij echter nog zeer ten achteren in vergelijking met andere staten, en moet Spanje de meeste fabriekwaren van het buitenland ontvangen.

Katoenen, wollen, linnen en zijden stoffen, leder (beroemd is dat van Cordova), ijzer- en staalwaren, tabak, papier en chocolade zijn de voornaamste voortbrengselen.

Het gemis van goede wegen, de weinige bevaarbare rivieren en kanalen waren langen tijd de oorzaken der onbeduidendheid van den binnenlandschen handel; sedert het aanleggen van spoorwegen is hierin een groote vooruitgang merkbaar. De handel langs de kusten is vrij levendig; de buitenlandsche is, ofschoon in den laatsten tijd veel vooruitgegaan, echter sedert het verlies der volkplantingen op het vasteland van Amerika, in vergelijking met andere zeehandelstaten, van weinig beteekenis. De voornaamste koopsteden zijn Cadix. Malaga,

Cart hag en a, Alicante , Valencia, Barcelona, Bilbao, San Sebastian, Santander en La Corunna. De overige havensteden houden zich meer met den kusthandel bezig.

De hoofdartikelen van uitvoer zijn wijn, brandewijn, olie, zout,

soda, zuidvruchten, merinos-schapen, wol, Andalusische paarden, lood,

kwikzilver en zwavel; die van invoer, koloniale waren, timmerhout, gedroogde en gezouten visch, varkens, muildieren, muilezels, vlas, hennep, alle soorten van linnen, wollen en zijden stoffen, metaal- en glaswaren enz. In 1871 (laatste bekende opgave) bedroeg de waarde ,

van den invoer 569 millioen, die van den uitvoer ruim AiL2\'!„ millioen pesetas. De handelsvloot telde, in 1877, 2685 zeilschepen, metende 381 070, en 230 stoomschepen, metende 176 250 ton.

Ofschoon het aantal scholen in de laatste 40 jaren zeer is toegenomen, is echter het volksonderwijs, onder den invloed der geestelijkheid, nog zeer gebrekkig, en nauwelijks \'/i der kinderen, die in den leeftijd zijn om de scholen te bezoeken, ontvangt het noodige

-ocr page 500-

94

onderricht. Tot voorbereiding voor liet hooger onderwijs heeft men 5m Koninklijke Instituten of Gymnasiën en 48 bijzondere Colleges. Vootl het hoogeronderwijs wordt gezorgd door 40 Universiteiten, namelijii te Madrid, San Jago de Compostella, Barcelona, Granada, Sevilla, Fa B lenoia, Valladolid, Oviëdo, Salamanca en Saragossa.

§ 10. VERDEDIGINGSLINIËN, VESTINGEN.

Tegen Frankrijk is Spanje gedekt door de Pyreneën en 3 liniën vestingen:»

1ste linie: de vesting Figueras, de citadellen van Campredon.B Pu y eer da, Urgel, Venas que en Jaca en de vesting Pampelu na;B

2de linie: de forten van Gerona, Hostal rich, Car dona cnl Solsona, benevens de vestingen Barcelona, Balaguer en L e r i da:B

3de linie: de vesting Tor to sa, de forten van Flix en Mequi-B nenza, alsmede de vesting Saragossa, allen aan den Ëbro , welkfB met het Keizers-kunaal eene voortreffelijke verdedigingslinie vormt.

Langs de Biscaïsche Zee en in Galicië vindt men de versterkt-B havens van Fuentarabia, San Sebastian, Portugalete (haverB van de op eenigen afstand van zee gelegen vesting Bilbao), San-B tona, Santander, Gijon, Ribadeo, Ferrol, La CorunnaoB Vigo.

Tegen Portugal ligt Spanje genoegzaam geheel open. De Minho, Doun.M Taag en Guadiana vormen wel op sommige plaatsen de grensschei-B ding; doch deze rivieren zijn bij de verdediging van ondergeschiktB belang, daar zij uit Portugal kunnen omgetrokken worden. Aan deB grenzen liggen hier de vestingen Tuy, Ciudad Rodrigo, Alcan-B tara, Badajoz en Olivenza.

Langs de Middellandsche Zee vindt men de vesting Cadix, het fortB van Tarifa, de linie van San Roque (tegen Gibraltar], de fortenB van Marbella, Malaga, Velez-Malaga en Almeria, de vestingB Carthagena, de forten van Orihuela (op eenigen afstand van zee.B aan de Segura), van Alicante en Denia, de vesting San FelipeB (vroeger Xativa, binnenslands, in Valencia), het fort van ValenciaB (op eenigen afstand van zee, aan den Guadalaviar), de vesting Mur-H viëdro (het oude Saguntus), het fort van O r op os a, de vestingecB Penniscola en Tortosa (aan den Ebro), het fort van Reus, dfB vestingen Tarragona, Barcelona en Rosas.

Het binnenland is sterk door het bergachtig en zeer doorsneden! terrein; behalve de Ebro, bieden ook de Duuro (met devesting Arandal de Duero, de citadel van Simancas, op een kleinen afstand, aanl do Pisuerga, en de vestingen T o r o en Z a m o r a), do Taag, de Guadian 1 en de Guadalquivir goede verdedigingsliniën aan.

Op Majorca heeft men de vesting Pal ma; op Minorca de fortenl en batterijen van Port Mahon; op Ivica de vesting van dien naam I

§11. KRIJGSWEZEN.

Voor het militair beheer is Spanje met zijne koloniën verdeeld inl 14 Kapitein-Generaalschappen: Nieuw-Castilië, Oud-Castilië, Cufaluiiië,I

-ocr page 501-

Arragon, Valencia, Navarre, Andalusie, Granada, Galicië, de Balearen, de Canarische Eilanden, Cuba of Havanna, Porto-Rico en de Philippijn-sche Eilanden of Manilla.

Bij de wet van 27 Sept. 1872 was de algemeene dienstplicht ingevoerd met zevenjarigen diensttijd, waarvan 3 jaren bij het actieve leger en 4 jaren bij de reserve. Onder de republiek werd deze bepaling bij de wet van 17 Februari 1873 ingetrokken en vastgesteld dat het actieve leger, waarvan de sterkte jaarlijks bij eene wet moest worden bepaald, zoude worden voltallig gehouden door aanwerving van vrijwilligers, die zich aanvankelijk voor 2 jaren moesten verbinden, doch daarna telkens weder voor één jaar opnieuw konden worden aangeworven. Na do herstelling van het Koningschap is echter de wet van 1872 weder van kracht geworden.

De sterkte van het staande leger is bepaald op 100 000 man, en wel: In fan terie:

40 Linie-regimenten, van 2 bat. elk van 8 comp.J 1 Garnizoens-regiment van Ceuta, van 2 bat. elk/

van 8 comp.

20 Bataljons Jagers van 8 comp.

1 Bataljon Schrijvers en Ordonnansen.

80 Reserve-bataljons, waarvan 40 actief.

Artillerie:

5 Reg. Art. te voet, van 2 batalj. elk van ^

C comp.

C Reg. Veld-artillerie, van 4 batter. elk van 6 stukken.

3 Reg. Berg-artillerie, elk van 6 comp.

6 stukken.

1 Remonte-eskadron.

Cavalerie:

12 Reg. Ulanen, elk van 4 eskadrons.

19 Reg. Jagers, elk van 4 eskadrons.

2 Reg. Huzaren, elk van 4 eskadrons.

2 Op zichzelf staande Jager-eskadrons [Sueltos).

20 Reserve-kaders.

Genie:

4 Reg. elk van 2 bataljons. De bataljons der.

3 eerste Regimenten bestaan uit 1 Sappeuren 5 Mineur-compagnieën; het 4de Reg.

bestaat uit 4 Pontonnier-, 2 Telegraaf- en 2 Spoorweg-compagnieën.

100000 man.

1 Topographische brigade van 188 man.

De Lijfgarde des Konings bestaat uit 2 Hellebaardier-compagnieën en 1 Eskorte-eskadron.

De Groote Staf telt 9 Kapitein-Generaals, 79 Luitenant-Generaals, 129 Veldmaarschalken (Generaal-majoors) en 305 Brigadiers.

De Generale Staf bestaat uit 163 officieren, benevens den Generalen Staf der vestingen ten getale van 256 officieren.

Het Ingenieur-korps telt 366 officieren.

Het korps der Administratie bestaat uit 1 Generaal-Directeur, 1

09492 man.

10232

mot

10130

4140

-ocr page 502-

00

Directeur (Opper-controleur), 4 Leger-, 13 Divisie- en 24 Onder-intendanten, 175 Krijgs-commissarissen en 000 Officieren en beambten.

Tot het personeel van den Geneeskundigen dienst behooren 1 Gene-raal-Directeur, O Inspecteurs, 33 Onder-inspecteurs, 58 Opper-artsen, 220 Artsen en 173 Apothekers.

Voorts behooren nog tot de Spaansche krijgsmacht;

De Militie op de Canarische eilanden, bestaande uit 0 bataljons en 2 secties.

De Civiele garde, omstreeks 20000 man sterk, verdeeld in 113 compagnieën en 25 eskadrons.

Het korps Carabiniers tot bewaking der genzen en kusten, verdeeld in 92 compagnieën en 22 afdeelingen te paard.

In de koloniën is het leger samengesteld als volgt:

a. Cuba. Bij verschillende besluiten van 1875 is het staande leger van Cuba met de expeditionnaire troepen vereenigd. De Infanterie telt 8 Regimenten van 2 bataljons, 50 bataljons Jagers, 4 bataljons gemobiliseerde Vrijwilligers, 2 bataljons Blanke en 3 bat. Inlandsche Militie. De Cavalerie bestaat uit 7 Jager-regimenten van 3 eskadrons, 4 op zichzelf staande Jager-eskadrons {Sueltos), die dienst doen als gendarmes, 1 centraal Cavalerie-depot en 4 regimenten Militie van 4 eskadrons. De Artillerie heeft 1 reg. van 2 bataljons Artillerie te voet, 1 reg. Berg-artillcrie van G comp. Artilleristen en 1 comp. Werklieden. De Genietroepen bestaan uit 1 batalj. van 8 comp. en 1 depot; hieraan zijn toegevoegd 1 Telegraaf-compagnie, 3 comp. Inlandsche Militie, en 3 comp. Inlandsche Werklieden. Voorts heeft men op Cuba 3 Tercios (Regimenten) Nationale garde. De Generale Staf telt 13 Officieren.

b. Por to-Ri co. 2 Halve-brigades Infanterie van 2 bataljons, 1 bataljon Artillerie, 1 comp. Genie-werklieden, 1 Strafcomp., 1 Tercio Nationale garde en 2 eskadrons Militie.

c. De Phil ippijnen. 7 Reg. Inlandsche Infanterie, elk van G comp., 1 eskadron Ulanen, 1 reg. Artillerie verdeeld in 2 bataljons elk van 6 comp., 1 bataljon Genie-werklieden, 2 comp. Genietroepen, 5 Tercios Nationale garde van 8 comp. op Lucon. De Generale Staf telt 12, en de Geneeskundige dienst 35 officieren.

De inrichtingen voor het hooger militair onderwijs zijn: de Academie voor Militaire Ingenieurs te Guadalaxara; de School voor den Go-neralen Staf te Madrid; de Artillerie-School te Segovia; de Infanterie-school te Toledo, en de Cavalerie-school te Alcala Henares.

Beroemd zijn de wapenfabrieken van Toledo en Albace\'e, en de ge-•weerfabriek van Segovia.

In het jaar 1878 bestond de oorlogsvloot uit:

Schepen der 1 ste klasse. Paardenkr. Stukken.

5 gepantserde schepen............................4300 72

9 fregatten (schroefstoomschepen)..............5020 249

\'2 raderstoomschepen............................1000 15

-ocr page 503-

97

Sdipppn dor 2(1fi klasso. Paardftnkr. Stukken.

7 raderstoomschepRn..............................2080 24

9 schroefstooraschcpon............................1895 38

2 transportstoomschppnn..........................600 »

Schepen der 3fle klasse.

1 gepantserde monitor..........................260 3

•16 schroefstoomschepen............................2320 36

28 scbroefkanonneerbfioten........................995 28

7 raderstooraschepen. .........................787 43

3 schrofiftransportschepen........................410 »

1 stoomschip (hydrograph. dienst)..............150 2

1 stoomschip......................................360 5

29 kléine stoomschepen..........................1134 38

120 stoomschepen. 21271 523

Bovendien behoorden nog tot de vloot 2 schoolschepen met 26 stukken. 2 pontons, 5 vaartuigen voor haven- en wachtdienst en 5 sleepstoom-booten, en waren in aanbouw 3 gepantserde fregatten.

Het personeel der vloot telde in 1878: 1 Admiraal, 6 Vice-admiraals, A 26 Contre-admiraals, 20 Kapiteins der Iste klasse, 41 Kapiteins der 2de klasse, 87 Fregat-kapiteins, 176 Luitenants en 250 Zeecadetten. De bemanning bedroeg 14000 koppen. De Marine-infanterie bestaat uit 6 bataljons van 6 compagnieën, ter gezamenlijke sterkte van 5500 man.

Oorlogshavens zijn Cadix, Fenol en Carthagenu.

\'s Rijks scheepstimmerwerven vindt men te La Caracca (op een eilandje nabij Cadix), te Ferrol en te Carthagenu.

Te San Fernando bij Cadix is een Instituut voor de Marine.

§ 12. PLAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN OF GEVECHTEN.

In Nieuw-Castilië: (Toledo) Ponte del Arcobispo (1808) — Talavera de la Reyna, Almonacid, Ocana (1809) — (Ciudad Real) Ciudad Real (1809) — (Cuenf.a) Cuenca (1809)— (Guadalaxara) Villa Viciosa (1710).

In Oud-Castilië; (Burgos) Burgos (1808) — (Santander) Espinosa de los Monteros (1808).

In Leon: (Palencia) Cabepon (1812) — (Valladolid) Medina del Rio Seco (1808) — Valladolid (1812) — (Zamora) Alba de Tormes (1809) — (Salamanca) Fuentes de Onores (1811) — Ciudad Rodrigo, Salamanca (1812).

In Estremadura: (Badajoz) Badajoz (1709) —Mingabril en Don Benito (1809)—Albuhera (1811) — (Caceres) Alcantara (1580).

In Andalusii\'; (Cadix) Barossa (1811) — (Jaen) Baylen (1808) — übeda (1810).

In Murcia: (Murcia) Lorca (1811) — Carthagena (1873) — (Albacete) Ahnanza (1707) — Yeda (1813).

In Arragov.: (Saragossa) Saragossa (1710) — Belchite (1809).

II. 7.

-ocr page 504-

98

In Catalonië(Barcelona) Monsnrrat, Igualada (181 \'1) —Ordal (1813) — (Tarragona) Almenara (1710)—(Lerida) Cervera (1811) — (Gerona) Campredon (1704).

In Valencia: (Valencia) Murvië.dro en Pnzol (1811) — (Alicante) (Jastalla (1813).

In Navarre: (Pampeluna) Pampeluna, Tubela (1808)—Arronin (bij Estella, 1835).

In de Baskische Provinciën: (Guipuzcoa) Irun (1813) —Alegria (bij Tolosa, 1834) — Segura on Bergara (1835) — Salinas (1836) — (Alava) Vittoria (1813) — Eulate (1835) — Bilbao (1874).

§ 13. KOLONIËN.

I. In Afrika.

I. De Presidios bestaan uit de sterkten Ceutu (8000 imv.), den zetel van den Gouverneur, die onder de bevelen van den Kapitein-Generaal van Granada staat, Penon-de Velez, Alhucemas en Melilla, allen aan de noordkust van Marocco: zij dienen gedeeltelijk tot verbanningsplaatsen voor misdadigers.

In 1860 beeft Spanje van Marocco eene uitbreiding van grondgebied gekregen bij Ceuta, en is in het bezit gekomen van de handelstad Tetuun, welke het echter, volgens het toen gesloten vredesverdrag, ontruimen moet, zoodra Marocco eene som van 20 millioen piasters zal betaald hebben.

II. De provincie der Ga u arise he Eilanden bevat de groep van dien naam. Van de 20 eilanden, waaruit deze bestaat, zijn de zeven grootste, Teneriffe, Canaria , Paima, Fuertaventura of Forteventura, Lm-cerota, Gomera en Ferm, bewoond. Zij hebben steile kusten en bevatten vele bergen van vulkanischen aard, waarvan de bekende Piek van Teneriffe [Pico de Teydes) zich 3575 M. boven den zeespiegel verheft. De heuvels en vlakten hebben een vruchtbaren grond, en brengen granen, wijn (vooral op Teneriffe], soda, suiker, katoen en zuidvruchten voort. Men vindt hier uit het dierenrijk muildieren, muilezels, kameelen. kleine paarden en kanarievogels. De inboorlingen, G««»fccAe» genoemd, zijn geheel uitgestorven: de tegenwoordige bevolking bestaat uit eeno vermenging van Spanjaarden, Guantschen en Mooren, spreekt de Spaanschf taal, en belijdt den Roomsch-Catholieken godsdienst. De hoofdplaats is Santa- Cru: (9000 inwoners), aan de westzijde van het eiland Teneriffe.

III. De eilanden Fernando dol Po of For nam do Po en Anno-bon, in de Golf van Guinea, werden in 1778 door Portugal imn Spanje afgestaan, doch in vervolg van tijd verlaten. In 1827 stichtten do Engelschen op het eerstgenoemde eene volkplanting en het fort Clarence. Het eiland was reeds door hen verlaten, toen Spanje het in 1843 weder in bezit nam.

II. In Amerika.

I. Het Kapitein-Generaalschap van Havanna bevat het eiland Cuba. het grootste en aanzienlijkste der Gronte Antillen, dat met de onder-

-ocr page 505-

90

lioorigherlen «ene oppervlakte van 2158 vierkante geograpliisch« mijlen beslaat. Het heeft vele baaien en reeden, en is omgeven door eene menigte eilandjes en riffen. Van liet westen naar liet oosten wordt het doorsneden door eene bergketen, die zich in hot zuidoosten tot nagenoeg 3000 M. verheft, en van welke talrijke maar onbevaarbare rivieren afstroomen. In do nabijheid der zee is do bodem laag. Over het algemeen is de grond zeer vruchtbaar, doch wordt in het binnenland nog weinig bebouwd. De hoofd voortbrengselen zijn suiker, tabak, mm , was en honig; de ■vee- en bijenteelt is aanzienlijk; de handel van groot gewicht: in 1807 werd naar het moederland voor eene waarde van bijna 21 millioen kronen uitgevoerd, terwijl de invoer vandaar 10 mil-Uoen kronen bedroeg; later is van sommige in-en uitgevoerde artikelen alleen het gewicht of getal, niet de waarde opgegeven; in 1878 bedroeg fle uitvoer van suiker nagenoeg 530 millioen kilogram, die van tabak 7 millioen kilogram, die van sigaren ruim 182 millioen stuks, die van honig 258 312 gallons, die van was 151 255 kilogram.

De bevolking bedraagt (1877) 1 39451C zielen, waaronder omstreeks 000 000 blanken, bijna geheel van Spaanschen oorsprong; de overigen zijn mulatten en negers. De slavernij moet in do Spaansche koloniën langzamerhand afgeschaft worden. Volgens de wet van 1870 worden ... vrij verklaard: 1°. alle na de afkondiging van die wet geboren kinderen van slavinnen; 2°. alle tnsschen don 17 September 1808 (omwenteling in Spanje) en het uitvaardigen der wet geborenen, tegen schadeloosstelling aan do eigenaars: 3°. alle slaven, die gedurende den opstand op Cuba voor Spanje gestreden of den troepen diensten bewezen hebben, tegen schadeloosstelling aan de aan Spanje getrouw gebleven eigenaars, aan de andere niet; 4°. alle slaven, zoodra zij den leeftijd van 00 jaren bereikt hebben, zonder schadeloosstelling; 5°. alle slaven, die den staat toebehooren. — Do hoofdstad van Cuba, Havanna (met de voorsteden 230 000 inwoners), heeft eene universiteit en ligt aan do noordwestzijde, aan eene baai, welke eene veilige en rnimc haven vormt, die 1000 schepen kan bevatten. De stad heeft met andere voorname havens en met het binnenland gemeenschap door spoorwegen, wier gezamenlijke lengte 040 kilometer bedraagt. Oostwaarts van Havanna vindt men aan de Baai van yiatanzas de stad San Carlos de Matanzas (25000 inwoners); in het binnenland Villa Clara (flOOO inwoners), met eene zilvermijn, en Puerto Principe (Ciudad de Santa Maria de Puerto Principe, 50000 inwoners); aan de zuidoostzijde San Jago de Cuba (30000 inwoners).. — Van do eilandjes, die tot Cuba bohooren, is hot grootste het ten zuidwesten gelegene Isla de Pinos (Pijnboomeneiland), waarop men de kolonie Reyna. Amalia met 400 inwoners vindt.

H. Het Kapitein-Generaalschap van P o r t o - R i c o (P u o r t o - R i c o) bevat het tot de Groote Antillen behoorende eiland van dien naam (met de onderhoorigheden 109 vierkante geographische mijlen). Hot wordt van het westen naar het oosten door eene 1000—1200 M. hooge bergketen doorsneden, levert dezelfde voortbrengselen als Cuba, en telde in 1877, 061 494 inwoners [blanken, negers en mulatten]. De hoofdplaats San Juan de Porto-Uien (18100 inwoners) ligt aan de noordzijde. Tot

;

m

i

1 • - ^quot;

-l

i»S

\'ÊÊ \' \\ ^

t \'Bb

I

ü

life ï-ifji

.**■

mi

|i| Iffquot;:

• \' k

ii IotK 111111 ^ lÉf Mm?

ÏM

-ocr page 506-

mo

dit Kapitein-Genpraalschap holinnron nok oonigo der Virginische Eilunden (7 □ geogr. m ijl on, 2C00 inwonrrs).

TIT. In Azië.

HetKapitfiin-Generaalschap der Philippijnsche Eilanden bestaat nit de groep van dien naam en uit de Marianen.

De P h i I i p p ij n s c h e of M a n i 11 i s e. li e Eilanden, ten noordoosten 1 van Borneo gelegen, zijn bergachtig, van vulkanischen aard en zeor vruchtbaar, voornamelijk in rijst, suiker, tabak, koffie en indigo: ook zijn zij rijk in goud en timmerhout. De kustbewoners behooren tot het Maleische ras; die der binnenlanden, welke genoegzaam onbekend zijn on Negrito\'s genoemd worden, hebben veel overeenkomst met dol negers. Hoewel de Spanjaarden zich de heerschappij over deze eilandon I toeëigenen, leeft evenwel een groot gedeelte der inboorlingen vrij on onafhankelijk onder hunne eigene opperhoofden. De hoofdplaats Manilla (1 GO 000 inw.) heeft eene universiteit, en ligt aan de zuidwestzijde van het eiland van dien naam, dat ook wel Lucon genoemd wordt on het grootste van de groep is. Op Mindanao of Magindimuo vindt men aan de zuidwestzijde de handelplaats Samboangan.

De Marianen, Ladronen of Dieven-eilanden liggen ten ooston van de Philippijnen, ziju van vulkanischen oorsprong, grootendeels bergachtig, en missen veilige havens. De voortbrengselen zijn dezelfde als op de even vermelde groep. Van de vijf bewoonde eilanden is Guam {Guajarn, Gnahan of San Juan) het grootste: hier ligt de hoofdplaats San Ignucio de Ag (ma, waar de Gouverneur, die onder de bevelen staat van den Kapitein-Generaal der Philippijnen, zijn verblijf houdt. — Eene onderhoorigheid van de Marianen zijn de Carol in en of Nieuwe Philippijnsche Eilanden, tusschen de Marianen en Nieuw-Guinea gelegen. Zij zijn klein en van weinig belang.

I [»•1!

l\'l é

J-if

if

if

Bevolking en grootte der Spaansche koloniën.

Grootte

Koloniën.

in Q geogr.

Bevolking.

mijlen.

\\.

De Presidios.................

2

•13000

2.

ïetnan en zijn gebied...........

43

15 000

3.

De, Canarische Eilanden (-1870)......

-132

283 402

4.

Fernando del Po en Annobon (1858) . .

40

35 000

O.

Cuba (1877).................

2158

1 394 510

6.

Porto-Rico (1877)..............

ion

661 494

7.

De Philippijnen, Marianen en Carolinen.

(-1878)...................

3-150

6 200 432

Te zamen. . . .

5703

8 002 844

-ocr page 507-

101

s 14. ANDORRA.

De Republiek Andorra, 7 vierkante geographische mijlen grout, met 18000, doch volgens anderen slechts 4000, inwoners, beslaat de vallei van dien naam, en ligt in Catalonië aan de zuidelijke helling der Pyreneën, tusschen Foix in Frankrijk en Urge! in Spanje.

liet gemeenebest staat onder de bescherming of de opperheerschappij van Frankrijk en den Bisschop van Urgel. Het wordt geregeerd door een Generalen Raad van 24 leden, die door 4 familiehoofden van elk der (5 gemeenten, waarin de republiek verdeeld is, voor den tijd van 4 jaren gekozen worden. President van dien Raad is een Eerste Syndicus, wien een Tweede Syndicus is toegevoegd; beiden worden door den Raad zeiven voor 4 jaren gekozen. De uitvoerende macht is aan den Eei\'sten Syndicus opgedragen, de rechterlijke aan twee Stadhouders (Viguiers) en een Civiel-rechter. Frankrijk en de Bisschop van Uigel benoemen ieder een van die Stadhouders, en afwisselend den Civiel-rechter. Jaarlijks betaalt de republiek aan Frankrijk 9(30, en aan den Bisschop van Urgel 891 frank.

liet hoofdbedrijf der bevolking, die den Catholieken godsdienst belijdt, is veeteelten een onbeduidende handel in hout, steenkolen, ijzererts en wol.

De hoofdstad is Andorra la viella met 2000 (volgens sommigen slechts 850) inwoners.

ZESTIENDE HOOFDSTUK.

Portugal.

§ 1. LIGGING, GRENZEN EN GROOTTE.

Het Koninkrijk Portugal, gelegen tusschen 8° 10\' tot 11° 20\'O. L. en bijna 37quot; tot 42° 10\' N. B., grenst aan den Atlantischen Oceaan en Spanje, liet beslaat eene oppervlakte van bijna 1(32:5, niet de Acorische Eilanden en Madera, welke door de Portugeezen tol Europa gerekend worden doch geographisch tot Afrika behooren, eene van nagenoeg 1684,5 vierkante geographische mijlen.

§ 2. VERUEEUNG EN VOORNAAMSTE STEDEN.

Provinciën.

Districten.

Steden. O

i, Lissabon.......Lissabon 265.

Setubal (St. Ubes) 15,6

2. Santarem......Santarem 9.

Abrantes 5. i 3. Leiria........Leiria 2,5.

1. Estremadura. 323,27 □ g. m.

951 545 inw.

(\') De eerslgonoemde stad bij iedere provincie en ell; dislrict it de hoofdstad. D» bevolking is die van 1 Januari 1878.

-ocr page 508-

2. Beira.

434,82 □ g. m. •1 390 747 imv.

3. Minho.

132,05 □ g. m. •1 015 394 imv.

4. Tras-os-Montes. 201,68 □ g. m. 410 461 inw.

5. Alem-Tejo. 442,89 □ g. in. 374 503 inw.

6. Algarvië.

88,08 □ g. rn. 205 901 inw.

7. Acorissche Eilanden. 46,87 □ g. m.

264 352 inw.

8. Madera. 14,8 □ g. m. 132 221 inw.

5. Castollo-Brai

6. Guarda .

7. Viseu . .

8. Aveii\'o. . .

9. Oporto. . .

10. Braga . . .

11. Vianna. . .

12. Villa Real.

13. Braganza .

/14. Portalegre. Vl5. Evora . . .

16. Beja .

17. Faro.

18. Angra.....

19. Horta .....

20. Ponta Delgada

21. Funclial.

Coïmbra 18,1. Castello-Braneo 7. Guarda 4.

Viseu 9.

Lamego 9,5.

Aveiro 4,0.

Oporto (Port a port) 108 Braga 20,3. ste Ho.\' Vianna do Ga

Villa Real 4,8. Braganza 3,6.

Portalegre 6.

Evora 12.

Elvas 11.

Beja 5.

Faro 8,5.

Tavira 11.

Lagos 8.

Angra (op Terceira) li Horta (op Fayal) 8,5. Ponta Delgada (up San

Miguel) 18.

Funchal (op Madera [20,6.


§ 3. STAATSREGELING, INKOMSTEN, UITGAVEN, SCHULD, RIDDERORDEN.

Portugal is eene in de mannelijke en vrouwelijke linie naar lid recht van eerstgeboorte erfelijke monarchie. De Koninklijke macht i-beperkt door de Cortes, welke uit twee Kamers bestaan: de Kanw der Pairs [Cnrte dos Paros), wier loden (omstreeks 100) voor hun lew door den Koning, en de Kamer der Afgevaardigden [Corte dos Deputados], die sedert 1878 ten getale van 149 door kiezers benoemd worden.

De Koning of Koningin wordt Allergetrouwste Majesteit genoemd; di Kroonprins draagt den titel van Hertog van Braganza; de Prinsen ei Prinsessen van den bloede heeten Infanten.

De hoofdstad en de residentie van het hoofd van den staat is Lissabon.

De inkomsten kunnen de uitgaven niet dekken; deze zijn voot 1 Juli 1879 tot 30 Juni 1880 begroot op 33 544079, de inkomsten up 26 424 842 milreis (\'). Den 30 Juni 1878 bedroeg de staatsschuld 374122 000 milreis. De begrooting voor de koloniën beliep voor hetzelfiif jaar in uitgaaf 2 142 967 en in ontvangst 1 957 833 milreis.

(\') Milreis of 10ü0 reis nagenoeg — ƒ\'2,02 Nederlandscb.

-ocr page 509-

103

Ue Ridderorden zijn:

1. De Militaire Orde van Avis (voorheen Orde van Evnra). in 1162 dooi\' Alphonsus I ingesteld;

2. De Militaire Orde van St. Jakub van het zwaard, dooi\' Alphonsus I in \\\\T1 gesticht en door Dionysius den Recht vaardige in •1320 bevestigd;

3. De Militaire Orde van Christus, in \'1317 door Dionysius den Rechtvaardige in plaats van de opgeheven Orde der Tempeliers gesticht:

i. De Militaire Orde van den Toren en het Zwaard, in quot;1459 door Alphonsus V ingesteld en in 1808 door .Ioao Vl te Rio Janeiro vernieuwd;

5. De Orde der Ontvangenis of van Villa Vicosa, in 1818 dooi\' .Ioao VI gesticht.

De drie eerstgenoemde waren oorspronkelijk geestelijke Ridderorden, doch zijn in 1789 door Maria I Francisca wereldlijk gemaakt. Ook bestaat in Portugal nog de Orde van St. Jan van Jeruzalem of\' van Malta. — Voor vrouwen is in 1801 door den Prins Piegent Joao (later Joao VI) de Orde van de Heilige Elizabeth gesticht.

§ 4. bevolking, taal, godsdienst.

Ue bevolking bedroeg den 1 Januari 1878, zonder de Acorische Eilanden en Madera, 4 348 551 (2080 op de vierkante geographische mijl), met deze, 4 745124 zielen.

Behalve omtrent 50000 GaUegos of Spanjaarden uit Galicië, die zich in Portugal nedergezet hebben, eenige Zigeuners of Heidens en ongeveer 10000 Engelschen, Franschen, Duitschers en Italianen, die in de grnote steden handel drijven, zijn de inwoners Portugeezen. Hunne taal, welke tot den Romanschen stam behoort, is na verwant met het Spaansch, en vermengd met vele vreemde, vooral Arabische, Engelsche en Fransche woorden.

De heerschende godsdienst en die van bijna het geheele volk is de Ronmsch-Catholieke. Aan de belijders van andere Christelijke gezindten (er zijn voor de Protestanten, wier aantal op 2000 wordt begroot, kerken te Lissabon en Oporto) alsmede aan de Israëlieten, die men op 1000 schat, is vrije godsdienstoefening toegestaan.

De adel splitst zich in hoogen (de Titulados) en lagen (de Fidalgos). De geestelijkheid is zeer talrijk. De stedelijke stand maakt ongeveer \'/i der bevolking uit. De boeren .zijn voor de grootste helft pachters der grondeigendommen van den hoogen adel en de geestelijkheid. Alle standen zijn gelijk voor de wet.

§ 5. zee, kusten, grond, strooiende wateren, wegen.

De kust van Portugal is van den mond van den Minho tot dien van den Mondego vlak en zandig of moerassig, en de zee aldaar over het algemeen ondiep. In Eslremadura is de kust nu eens steil en rotsachtig, vooral bij Kaap La Roca, dan weder vlaken met zandbanken

-ocr page 510-

104

bezet. In Alem-Tejo en Algarvië is zij vlak en mot klippen omzoomd tot Kaap St. Vincent, waar zij plotseling hoog en rotsachtig wordt en zulks blijft tot Faro; vanhier af is zij weder vlak, en de zee ondiep.

De grond is grootendeels bergachtig. De bergketens, welke het rijk van het oosten naar het westen doorsnijden, zijn voortzettingen van die in Spanje, en worden door niet zeer uitgestrekte hooge vlakten van elkander gescheiden. Van de lage vlakten is die van Estremadura de voornaamste. (Vergelijk I. bl. 91).

De hoofdrivieren zijn de in het vorige hoofdstuk (bl. 89) opgegevene Minho, Douro, Taag en Guadiana. Van de kustrivieren, die in Portugal ontspringen, is de Monde go do voornaamste; deze loopt door Beira langs Cnïmhra, en valt beneden Figueira in zoo. Do Saado of Sadao stroomt door Alem-Tejo en Estremadura, vormt ton zuiden van St. Ubes een strandmeor, en heeft beneden deze stad zijnon mond.

De wegen zijn slecht. De hoofdweg, welke uit Spanje (van Burgos over Valladolid, Salamanca en Ciudad Rodrigo) over Almeida, Abrantes en Santarem naar Lissabon voert, en vóór den aanleg der spoorwegen de kortste en meest gewone verbinding te land met hot overige Europa vormde, is in don Serra Estrelha eng en steil. De tweede hoofdweg voert van Badajoz (Spaansch Estremadura) over Elms on Estremos naar Lissabon.

Op het einde van 1S79 bedroog do gezamenlijke lengte der spoorwegen 1151,5 kilometer, of gemiddeld ruim 709 meter op do vierk. geogr. mijl. Deze spoorwegen zijn;

Van Lissabon langs Torres Noras en Portalegre naar de grenzen en verder naar Badajoz (Spanje; bl. 92. 5).

Zijtakken: 1. van Torres Novas langs Coïmbra en Aveiro naar Oporto; 2. van Portalegre naar de grenzen en verder naar Caceres (Spanje).

Van Barreiro (tegenover Lissabon) langs Pinhal Novo, Casa Branca en Beja naar Serpa.

Zijtakken: 1. van Pinhal Novo naai\' Setubal; 2. van Casa Branca langs Evora naar Estremoz; 3. van Beja langs Casevel en Silveira naar Faro.

Van Casilhas naar Cezimbra.

Van Oporto langs Braga naar Valenca op de Spaansche grenzen en verder naar Vigo.

Van Oporto langs Pavao de Varzim naar Villa Nova de Famalicdo.

Van Ermezinde (9 kilom. van Oporto) langs Juncal naar Pinhdo.

Van Peso da Regoa naar Villa Real.

6. VOORTBRENGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, NIJVERHEID, HANDEL, ONDERWIJS.

Hoewel de grond over het algemeen zeer vruchtbaar is, wordt echter aan den landbouw weinig zorg besteed; zelfs in de meest voor bebouwing geschikte provinciën, Alem-Tejo en Estremadura, liggen uitgestrekte landstreken geheel woest. Nauwelijks \'/3 van den bodem is bebouwd. De opbrengst van tarwe, rogge, maïs en een weinig

-ocr page 511-

quot;105

gerst (haver wordt in liet geheel niet gebouwd) is dan ook niet voldoende voor de behoefte. Aan hout is gebrek. Aanzienlijk daarentegen is do wijnbouw, voornamelijk aan de oevers van den Douro, alwaar de Portwijn wast, die voor een groot gedeelte, hoofdzakelijk naar Engeland, wordt uitgevoerd. Ook de bouw van zuid vrucht erii vooral in het dal van den Taag, is zeer gewichtig.

Dc veeteelt is onbeduidend. Aan paarden en rund er en is gebrek. Talrijker zijn de schapen (vooral in Beira), geiten, varkens, ezels, muilezels en muildieren; de beide laatste zijn in Tras-os-Montes voortreffelijk, damp;ch ook niet genoegzaam voor de behoefte, in genoemd gewest wint men ook zijde, doch in geringe hoeveelheid.

De zeevisscherij geeft velen een bestaan, en dc visch maakt een voornaam handelsartikel uit.

Met het bewerken der mijnen houdt men zich weinig bezig; zij leveren alleen een weinig ijzer, lood en steenkolen. Daarentegen wordt aan de inzameling van zeezout veel zorg besteed; de voornaamste marinhas of zoutgroeven vindt men nabij den mond van den Saado bij St. Ubes.

De nijverheid is nog weinig ontwikkeld, waardoor Portugal met betrekking tot fabriekwaren grootendeels van de Britten afhankelijk is\'.\' De meeste fabrieken zijn in handen van vreemdelingen, in het bijzonder de wol-, katoen-, zijde- en metaalfabrieken benevens de leerlooierijen.

Zeehandel wordt gedreven door Lissabon, Oporto en St. Ubes; tengevolge der verdragen met het Britsche Rijk is Portugal bijna als eene handelskolonie van dien staat aan te merken. De binnenlandsche handel werd lang door het gemis van goede wegen zeer belemmerd. De handelsvloot bestond in 1878 uit 42 stoomschepen en 546 zeilschepen.

De artikels van uitvoer zijn wijn, zuidvruchten en zout; die van invoer hoofdzakelijk granen, stok visch, gezouten vleesch, paarden, runderen, muildieren, muilezels, koloniale waren en alle soorten van fabriek-goederen. In 1870 bedroeg de waarde van den invoer ruim 341/3 millioen, die van den uitvoer ruim 2273 millioen milreis.

Ofschoon aan het lager onderwijs meer zorg besteed wordt dan vroeger, is echter het aantal scholen op verre na niet voldoende voor de behoefte, en het onderwijs, dat er gegeven\'wordt, nog zeer onvolkomen. De lagere standen kunnen er over \'t algemeen noch lezen noch schrijven. Tot voorbereidingsscholen voor hoogere studiën dienen de Lyceën en Latijnsche scholen. Te Coïmbra is eene universiteit, eene der oudste van Europa. Verder heeft men eene Polytechnische School te Oporto; Academiën voor genees- en heelkunde te Lissabon, Oporfo en Funchal (op Madera); de Normaalschool tot vorming van onderwijzers te Lissabon; 9 Seminariën tot vorming van Catholieke godgeleerden; de Academiën der schoone kunsten te Lissabon en te Oporto, enz.

g 7. VERUEÜ1GINGSUNIËN, VESTINGEN.

Portugal is sterk door zijn bergachtig terrein, en het trekken van troepen gaat op vele plaatsen dooi\' het gemis van goede wegen met

-ocr page 512-

mo

groote aioeilijkheden gepaard. Het wordt uau de landzijde (van het noorden naar het zuiden) gedekt door de vestingen V a I e n 5 a (aan den linkeroever van den Minho), Almeida, Monsanto of Montc Santo, Mar va 0, Cara po Maior, Elvas (met het fort La Lip pc of Da Grata aan de noordzijde) en Jerumenha, aan den rechteroever van de Guadiana, welke in het zuidoosten eene goede verdedigingslinie vormt.

De voornaamste werken aan de Spaansche Zee zijn de vesting Penichu en de forten, die den ingang van den Taag beschermen.

§ 8. KRIJGSWEZEN.

Volgens de wet van 23 Juni 1804, gewijzigd door verscheidene decreten van do jaren 1808, 1809, 1875 en 1877 zijn alle mannen, die den leeftijd van 21 jaren hebben bereikt, dienstplichtig. Hetjaarlijk-sche contingent, dat door de Cortes op 10000 man is bepaald, wordt verkregen door het aannemen van vrijwilligers en overigens bij loting. Van de laatstgenoemde categorie neemt men het dubbele van het be-noodigde aantal, en hiervan wordt weder bij loting de helft aangewezen om eerst 3 jaren bij het actieve leger te dienen en daarna 5 jaren bij de reserve te staan; terwijl de andere helft gedurende 8 jaren bij de tweede reserve gesteld en zelfs niet geoefend wordt, maar alleen dient om ingeval van oorlog aan het leger het noodige aantal recruten te verzekeren.

De organieke samenstelling van het leger in Europa is als volgt:

In vrede.

In uorlofc

Wapens.

1

Comp.

Offie.

Soldat.

Comp. j

Oflic.

Soldat.

Groote Staf...........

32

42

_

Generale Staf..........

31

34

infanterie: 18 reg.......

a 8

570

15 084

a 12

1080

39 012

9 batalj. Jagers.......

a 8

279

6 240

a 8

387

•13 302

3 id. id. (op Madera

en de Acoren)........

a 0

75

1 950

a 8

129

4 434

Infanterie. . . .

1 930

23 280

15901 57 348

Cavalerie:

2 reg. Lansiers.......

ii 0

50

794

a 8

82

1 204

108

2 382

a 8

280

3 792

Cavalerie. . . .

224

31701

3081 5 050

Artillerie: Staf.........

73

73

2 Voldregimenten......

a 10

102

1 058

a 10

190

4 144

1 Garnizoens-regiment . . .

a 12

45

1 359

a 12

07

1 937

•1 id. . . .

a 12

07

1 937

1 Berg-veldregiment . . . .

213

a 6

48

1 041

•1 Berg-brigadc.......

a 2

11

4 Garnizoen s-compagnieën .

4

12

358

4

16

466

Artillerie. . . .

243

3 5881

401

1 9 525

-ocr page 513-

107

--

In vrede.

In oorlog.

Wapens.

■j—

Comp.

Offlc.

Soldal.

Comp.

Offic.

Soldat.

Genie: Staf...........

100

100

3

787

a 6

7

928

Genie. . . .

103

787

107

928

Municipale Garde:.......

35

1 135

35

1 135

Oporto............

20

577

20

577

Mimic. Garde. . . .

| 55

1 712

1 55

1 712

Geneeskund. Dienst.: Artsen. .

9

9

Administratie-troepen.....

\'2

O

385

9

O

442

Strafcompagnieën.......

3

12

297

3

12

325

liet leger. . . .

1643

CO ,

co 1

2ü88| 75 336

34 874 78 024

Tot liet leger behooren: 3509 paarden en muildieren in vrede, 8554 in ouilog; 92 stukken geschut in vrede, 192 in oorlog. De feitelijke sterkte van het leger was op 31 Augustus 1879 als volgt:

Wapens.

Officieren.

Suldaten.

40

Generale Staf. ....................

41

Infanterie.......................

1043

17146

283

3157

179

lt;2229

Municipale Garde...................

50

■1700

Artsen.........................

9

Administratie-troepen.............. . . .

9

436

12

310

Te zamen, . . .) 1744 | 25833

Cavalerie-paarden................... 2314

Artillerie- en Genie-paarden en muildieren...... 903

Paarden der Municipale garden............ 216

Te zaraen. . . . 3493 paarden.

Hierbij komen nog 90 officieren in verschillende, commissies, 49 in vestingen en aan inrichtingen van onderwijs, 52 in de koloniën en 77 non-actief of ter beschikking; zoodat het geheele aantal officieren 2012 en de totale sterkte van liet leger in Europa 27845 man bedraagt.

-ocr page 514-

•108

In de koloniën had men in 1879:

Officieren.

Soldaten.

Kaap Verd...................

24

530

400

Angola. . . . .\'...............

81

2074

Mozambique..................

102

1921

104

1705

Macao en Timor..............

58

89ö

Te zamen, . .

447

7526

In Angola zijn voorts nog 2 bataljons Jagers en \'28 mobiele compagnieën , welker sterkte naar omstandigheden afwisselt, en in Macao 1 bataljon. In 1879 telde de vloot:

a. Stoomschepen. i\'aardenkr. Stukken.

1 Gepantserd korvet.............. 5ÜÜ 7

9 korvetten................... 2120 71

8 kanonneerbooten............... 1000 28

(j stoomschepen................. 271 6

4 transportschepen............... 550 0

28 stoomschepen van.............. 4441 met 118

b. Zeilschepen, Stukken.

1 fregat......................................19

1 korvet ........................................................0

3 schooners....................................................2

4 transportschepen............................................4

9 zeilschepen, met............................................31

37 oorlogsvaartuigen, met....................................149

terwijl nog 4 stoomkanonneerbooten in aanbouw wareii.

Het personeel der marine bestond uit 1 Vice-Admiraal, 12 Contre-Admiraals, 18 Linieschipskapiteins, 2(3 Fregatkapiteins, 40 Kapitein-Luitenants, 51 Luitenants 1ste kl., 71 Luitenants 2de kl., 21 Artsen, 7 Kapelaans en 7 Ingenieurs. Daarbij komen nog 44 man Marine-wacht en 45 Officieren van administratie. De bemanning der vloot bedroeg 3195 koppen.

De Militaire scholen zijn: de Polytechnische School (vroeger A dels-college), de School voor artillerie en genie, het Cadettenhuis en de Zeevaartschool, allen te Lissabon.

Tot het groote arsenaal te Lissabon behoort ook de Koninklijke geschutgieterij te Bacarena (nabij de hoofdstad). Er is ook eene wapenfabriek te Elvas.

De oorlogshaven van het Kijk is Lissabon.

§ 9. PLAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN OF GEVECHTEN.

In Beira.- Busaco (1810) — Sabugal (1811).

-ocr page 515-

•100

In Estremadura: Roloia, Vimeira (1808) —Alcacer do Sal (1833) — Almoster, Asseiceira (1834).

In Alem-Tejo: Villa Vicosa (1003),

§ 10. KOLONIËN\'.

I. In Afrika.

I. Do Aporischo of Vlaamschn Eilanden, 9 in getal, liggen in don Noord-Atlantischen Oceaan, zijn allon bergachtig en van vnlka-nischen oorsprong. Zij hebben een zeer vruchtbaren grond, waarvan echter geen genoegzaam voordeel getrokken wordt, dewijl de landbouw in deze en de andere koloniën, evenals in het moederland, zeer ten achteren is. De hoofdvoortbrengselen zijn zuidvruchten , vooral Cliina\'s-appelen, in groote hoeveelheid op het eiland St. Miguel, granen en wijn; de handel is hoofdzakelijk in handen der Britten. De bevolking bestaat uit Portugeezen. (\')

TI. Madera (Madeira) en Porto Santo liggen ten zuidoosten van de Vlaamsche en ten noorden van de Canarische Eilanden, en zijn, evenals deze, bergachtig, van vulkanischen aard en zeer vruchtbnar. Het hoofdvoortbrengsel is de bekende wijnsoort. Granen en zuidvruchten slagen zeer goed; zoo ook de koffie, welke men sedert eenigen tijd hier heeft begonnen te bouwen. De bewoners zijn Portugeezen.

III. Het Gouvernement der Kaap ver dische Eilanden bestaat uit de eilanden van dien naam, 14 in getal, waarvan er 0 bewoond zijn. Zij liggen ten westen van Senegamhië, en ontleenen hun naam aan Kaap Verd, het westelijkste punt van Afrika s vasteland. Zij hebben een heet en ongezond klimaat, zijn berg- en rotsachtig, en lijden gebrek aan water. De handelswaren zijn zout, palmolie en geitenvellen. Langs de kusten vindt men veel visch en schildpadden, tot wier vangst vele vreemde schepen herwaarts komen. De bevolking bestaat voor do grootste helft uit Portugeezen en hunne afstammelingen, bij Afrikaansche vrouwen verwekt, voor de kleinste helft uit Negers, die het Catho-lieke geloof zijn toegedaan. De hoofdplaats is Porto Praya (1200 inw.) op San Jago, het grootste eiland der groep. — Tot dit Gouvernement behooren ook eenige plaatsen of posten langs de kust van Senegamhië, van don mond der rivier St. Domingo tot dien van den Nugnez, waarvan Cachao of Casjeu (500 inw.), aan den mond der eerstgenoemde rivier, de voornaamste is, en waartoe ook Bissau en het Bissagos-eiland behooren.

IV. Het Gouvernement van San Thomas en Do Principe (Prin-sen-eiland) bevat de eilanden van dien naam, in de Golf van Guinea gelegen. Zij hebben een heet en ongezond klimaat, zijn bergachtig, goed bewaterd en zeer vruchtbaar. Deze kolonie is zeer vervallen; de voorheen talrijke suikerplantages zijn geheel verdwenen, en men bouwt er voor den uitvoer slechts koffie. De bevolking bestaat uit Portugeezen en Negers. De hoofdplaats is San Thomas (4500 inw.), aan de oostzijde; van het eiland van dien naam.

(\') De voornaamste jilaatsen van deze en de volgende groep z(|n Si\'2 opgegeven.

-ocr page 516-

110

V. Het Gouvernement Angola liovat de Koninkrijken Angola, Benguela en Mossamedes, op de Kust van Neder\'Guinea o( Congo, aan de westzijde van Afrika. De grond is langs de kust vlak, door eene menigte rivieren doorsneden en moerassig; liet binnenland met bergen bezet; de bodem vruchtbaar. De handel bestaat hoofdzakelijk in den uitvoer van elpenbeen, verfhout, was, huiden, gom en palmolie. De inwoners zijn voor een klein gedeelte Pnrtugeezen en hunne afstammelingen, voor het overige Negers, die het Fetichisme zijn toegedaan. De zetel van den Gouverneur is het aan zee gelegen San Paoln de Loanda (20000 inw.), de hoofdplaats van Angola. Zuidwaarts hiervan vindt men, mede aan zee, San Felipe de Benguela, de hoofdplaats van Benguela, en Mossamedes, de hoofdplaats van het rijk van dien naam.

■VI. Het Gouvernement Mozambique bevat die. deelen der Oostkust van Afrika, welke bekend zijn onder de namen van Mozambique (van Kaap Delgado tot aan den mond van den Zambezi] en Sofala (van den Zambezi tot de Delagoa-baai). De kuststreek is laag, vlak en aan overstroomingen blootgesteld; het binnenland bergachtig. De grond brengt granen, rijst, keerkringsvruchten, suiker, katoenen kostbare houtsoorten voort. De bewoners zijn voor een klein gedeelte Pnrtugeezen, voor het overige Negers, Mooren en Arabieren, door welke de leer van Mahomed onder de inboorlingen verbreid is. De hoofdplaats Mozambique ligt op een eilandje nabij de kust, en heeft ongeveer 8000 inwoners; hier was voorheen de hoofdmarkt van den slavenhandel. Het gewichtigste punt der Portugeezen is thans de stad Quelimane, op eenigen afstand van de kust gelegen aan de rivier van denzelfden naam, die in den regentijd in gemeenschap staat met den Zambezi. De vroeger bloeiende havenstad Sofala is bijna geheel vervallen.

De Delagoa-baai op de zuidoostkust van Afrika, welker bezit sedert het jaar 1820 een twistappel was tusschen Engeland en Portugal, is in 1875 bij scheidsrechterlijke uitspraak door den President der Fransche republiek aan laatstgenoemd rijk toegewezen. Zij is de eenige haven, die eene gemakkelijke gemeenschap aanbiedt met de Transvaal (bl. 48).

II. In Azië.

De Portugeesche bezittingen in Azië, welke vroeger het Onder koninkrijk van Indië (Vice-rcynado da India) vormden, bevatten twee Gouvernementen:

I. Het Gouvernement van Goa, aan de westkust van Voor-Indii, met Villa Nova de Goa (Pandjim), de hoofdstad (met 10000 inwoners), aan den mond der rivier Mandava; hiertoe behooren ook D a m a o of Daman n, aan de Golf van Cumhay, en Diu, op een eilandje aan de zuidzijde van Guzerat;

TI. Het Gouvernement van Macao en Timor, bevattende: a. het eiland Poeloe Kambing en de noordoostelijke, kleinere helft van het eiland Timor met de hoofdplaats Dilli (zie I. bl. 195), on waarin verder Batoe Gedeh en Manatoetoe bijna de eenige plaatsen zijn, waar de Gouverneur rechtstreeks gezag uitoefent; overal elders geschiedt dit door de inlandsche vorsten; b. de stad Macao

-ocr page 517-

111

(\'20000 imv.) mot harftn omtrek op hot schiernilanrt van dien naam, aan de Golf van Canton, onder de opperheerschappij van den Keizer van China, on do eilanden Taipa en Colovane. Dit gebied is zeer belangrijk voor den handel met genoemd Rijk.

Grootte en bevolking der Portugeesche koloniën.

Grootte

Koloniën.

in □ geoptr.

Bevolking.

mijlen.

1. De Acjorischo Eilanden (1878)......

40,87

264 352

2. Madera en Porto Santo (1878).....

14,80

132 221

3. Do Kaapverdische Eilanden (1875). . . .

77,50

90 704

4. Tn Senogambië (1873)...........

1087,00

9 282

5. De eilanden San Thomas en Do Principe

(•1878)....................

21,37

25 431

ti. Gouvernement Angola (1805)......

14700,00

2 000 000

7. » Mozambique........

18000,00

350 000

8. » Goa (1877)........

68,00

444 087

ft. Timor en P. Kambing...........

260,00

250 000 quot;

10. Macao en onderhoorigheden (1871) . . .

0,C0

77 230

Te zamon. . . .

I 34876,26

j 3 644 207

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.

Italië, San Marino en Monaco.

§ 1. UGGINO, GUENZEN, BESTANDDEELEN, GROOTTE EN BEVOLKING VAN ITAMÊ.

Het Koninkrijk Italië ligt nagenoeg tusschen 24° tot 36° O. L., en 30quot; 30\' {Kaap Passaro) tot 40° 40\' N. B. Hot grenst aan Frankrijk, Zwitserland, do Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie, do Adriatische, Tonische, Middellundsche en Toscuansche Zee en de Golf van. Genua.

Vóór 1850 bevatte Italië negen afzonderlijke en van elkander onafhankelijke staten, namelijk: drie Koninkrijken, het Lombar disc h-Venetiaansch Koninkrijk, dat een deel uitmaakte van de Oosten-rijksche Monarchie, Sardinië en do Beide Siciliën (bestaande uit hot Koninkrijk Napels en het eiland Sicilië)-, éóno geestelijke monarchie, of het gebied van don Paus, de Kerkelijke Staat genoemd; één Groot-Hertogdom, Toscane; twee Hertogdommen, Par ma en Modena; één Vorstendom, Monaco, en ééne Republiek, San Marino.

I

Éi

«•

.V:;

-ocr page 518-

112

Al dflze sta ton, met uitzondering van Monaco en San Marino, die buitengemeen klein van omvang zijn en geene staatkundige beteekenis hebben, vormen thans te zamen het Koninkrijk Italië.

Den 17 Maart 1861 nam Victor E ma nu kt. 11, Koning van Sardinië. den titel aan van Koning van Ttalië. Tot dit Koninkrijk behooren:

1. De landen, vroeger nitmakende het Koninkrijk Sardinië, met uitzondering van Savoy e en Nizza, den 24 Maart 1800 aan Frankrijk afgestaan;

2. Lombardijo tot aan den Mincio (met uitzondering van Mantua en Peschiera), door Oostenrijk afgestaan bij het verdrag van Villa-Franca (11 Juli 1850), bevestigd door den vrede te Zurich (10 Nov. 1850):

3. Emilia, bestaande uit de Hertogdommen Par ma. en Modena benevens de Romagna, zijnde het noordelijk deel van den Kerkelijken Staat, geannexeerd den 18 Maart 1800;

4. Het Groot-Hertogdom Toscane, geannexeerd den 22 Maart 1860;

5. De Marken, het zuidoostelijk deel, en Umbrië, het midden van den Kerkelijken Staat, geannexeerd den 17 December 1860;

6. Het Koninkrijk der Beide Siciliën, geannexeerd den 17 December 1800;

7. Het Venetiaansche Cr eb led (met Mantua en Pischieru), door Oostenrijk afgestaan bij het verdrag van 4 Juli 1866, bevestigd door den vrede te Praag (23 Ang. 1800);

8. Latium (het dusgenoemde Patrimonium van St. Petrus), het westelijk deel van den Kerkelijken Staat, geannexeerd den 0 October 1870,

De grootte en bevolking van het Koninkrijk Italië was op het einde van 1878 als volgt:

Grootte

Restanddeelen.

in □ geoRr.

Bevolk inpr.

mijlen.

1.

De oude provinciën............

1070,32

4 631 512

2.

Lombardlje.................

427,27

3 053 941

3.

Venetië...................

426,13

2 812 022

4.

2193 445

3.

De Marken.................

170,23

948 284

6.

Umbrië...................

174,95

573 405

7

436,83

2 219 422

8.

Latium...................

210,43

849125

9.

De Napolitaansche provinciën......

1549,43

7 529 792

10.

De Siclllaansche provinciën........

531,05

3 400 099

Te zamen. . . .1 5381,22 1 28 209 620

Dus was de gemiddelde bevolking van het geheele Koninkrijk ruim 5242 zielen op de vlerk, geogr. mijl.

-ocr page 519-

•113

§ 2. VERDEELING EN VOORNAAMSTE STEDEN.

Hoofddcolon.

Provinciën.

Steden. (\')

A. Oude Provinciën. i. Piëmont. . . . 531,55 □ g. m. 3 077 200 inw.

2. Genua nf Li-gurië.

96,60 □ g. m. 886 885 inw.

3. Sardinië(eilan(l) 442,08 □ g. rn. 667 427 inw.

B. L o m 1) a r d ij o.

O. Venetië. . . .

Turin. . .

Novara. . A-lcssandria

Cuneo of Coni. Genua .....

Porto Maurizio

Cagliari.....

Sassari.....

Milaan.....

Pavia. . Com o. . Sondrio. . Bergamo. Brescia. , Cremona Mantuaquot;. . Venetië.

Rovigo . Verona . Vicenza. Padua . Treviso. Bol] uno. Udine. .

Turin 2-14,2.

Ivrea 9.

Aosta 7.

Novara 31.

Vercelli 26,7. Alessandria 59,3. Casale 27,2.

Asti 33,6.

Cuneo 21,9.

Genua 163,2. Savona 18,5.

Porto Maurizio 6. Cagliari 34. Sassari 34.

Milaan 262,3.

Lodi 18.

Pavia 27,7.

Como 24,2. Sondrio 4. Bergamo 36. Brescia 34. Cremona 25,7. Mantua 24,8. Venetië 425.3. Chioggia 27,7. Rovigo 10.

Verona 66. Vicenza 37,3, Padua 66,2. Treviso 28,5. Belluno 14.

Udine 28,8.

if

\' •quot; f

m

\' \' %•

:quot;vquot;\' quot; jffji m

C : f»

\'P \'fV-X

■■


I). E m i 1 i a.

i. De Romagna. •181,66 □ g. m.

I Bologna Ferrara. Ravenna

. * ••

/jfir-\'

Forli

2. Modena. . . . 86,69 □ g. m.

Modena.....

Reggio Emilia. Massa-Carrara.

Bologna 112. Ferrara 75,4. Ravenna 60,7. Imola 28,5, Forli 39,5. Rimini 35,7. Modena 56,3. Reggio 50,6. Massa 5.

(\') De hoofdplaatsen der provinciën zijn bij oil; iiet. eerst vermeld, in duizendtallen, is die van 1.S7S.

De bevolking.

-ocr page 520-

114

Hoofddeelcn.

Steden.

Provinciën.

3. Panna.....

104,23 □ g. m.

E. De Markfin. .

F. U m b r i ë. .

G. Tos can fi.

H. L a t i n m.

I. Ntlpcls . . . . 1. Campanië . . 320,50 □ g. m. 2 879 717 inw.

2. Dfi Abruzzen lt; Molise.

314 □ g. m. •) 333 056 inw.

3. Apulië. . . . 401,03 □ g. ni. •1 522 782 inw.

4. Basil icata . . •193,93 □ g.m. 532 927 inw.

Parma . Piacenza

Ancona.

Ascoli Piccno Maeerata . . . Pesaro-Urbino

Penigia. Florence

Lncca. . Pisa. . . Siëna. . Arezzo . Grosscto Livorno.

Rome.

Napels (met de eilanden Iseliia, Procida en Ga-pri).

Caserta (mot de Ponza-eilanden). (Terra di La-! voro).

I

] Salerno (Principato Cite-j riore).

jAveilino (Princ. Ultoriore),

Benevento ........

Cbieti (Abruzzo Citer.) . Teramo (Abr. Uit. 1.) . Aqnila (Abr. Uit. II.). . Campobasso (Molise.) . . . Foggia (Capitanata). . . Bari (Terra di Bari) . . liccce (Terra d\'Otranto) .

Poten za. . . .

Panna 41. Piacenza 31,5.

Ancona 40,7.

Loroto 5.

Ascoli 22,9.

Maeerata 20,4.

Urbino 0.

Pesaro 11.

Perugia 49,4.

Riëti 10.

Florence (Firenze) 108,4.

Prato 42,4.

Pistoja 12.

Lucca 08,0.

Pisa 501,3.

Siëna 22,8.

Arezzo 39.

Grosseto 4.

Livorno 98.

Porto Ferrajo (op Elba) 4.

Rome 233,7.

Tivoli 7.

Viterbo 20,8.

Civita Veccbia 10.

Velletri 13.

Frosinone 7.

Napels 451.

Portici 11.

Castellamare 28,1.

Caserta-miova 30,7.

Gaëta 15.

Aversa 21.

Capua 12.

Salerno 31.

Avellino 21,3.

Beneventc 21,4.

Chiëti 23,9.

Teramo 20,4.

Aquila 10.

Campobasso 13,5.

Foggia 39.

Bari 55,2.

Lecce 24,4.

Tarente (Taranto) 29,3. O trail to 3.

Potenza 15,5.


-ocr page 521-

■H5

Hoofddeelen,

Provinciën.

Steden.

5. Calabrië. . . .

Cosenza (Calabr. Citer.). .

Cosenza 12.

313,41 Qg. m.

Reggio Calabria (Calabr.

1201 310 inw.

Uit. I.)..........

Reggio 37,6.

Castelvetero 21,5.

Catanzaro (Calab. Uit. 11).

Catanzaro 25,2.

Pizzo 6,5.

K. S ici 1 ië (eiland).

Palermo (raet hot eiland

Ustica.).........

Palermo 232.

Messina (met do Liparischo

Messina 121.

Eilanden).

Lipari 5,5.

Catania...........

Catania 91.

Syracuse of Noto.....

Siragosa (Syracuse) 23,7.

Noto 12,6.

Agosta (Augusta) 9,3.

Ragusa 24.

Caltanisetta........

Caltanisetta 28.

Girgenti (mot de eilanden

Pantalaria, Linosa en

Lampedusa).......

Girgenti 21,9.

Trapani (met do Egadischo

Trapani 37,3.

Eilanden).

Marsala 37,6.

§ 3. STAATSREGELING, INKOMSTEN, UITGAVEN, SCHULD.

Do constitutie van het voormalige Koninkrijk Sardinië van 4 Maart 1 lt;841 is, raet de noodige wijziging, ook die van het tegenwoordige Koninkrijk Italië.

De kroon is erfelijk in de mannelijke linie. De Koning, wiens Ministers verantwoordelijk zijn, heeft de uitvoerende macht en deelt do wetgevende met twee Kamers: den Senaat, wiens loden (270 in 1870) behalve de Prinsen van don bloede, die van rechtswege zitting hebben, voor hun leven door den Koning benoemd worden, on de Kamer van Afgevaardigden, wior loden (508 in 1871) worden gekozen door kiezers, die eeno bepaalde som in de directe belastingen botalen. De hoofdstad dos Rijks is sedert den aanvang van 1871 Rome.— Voor den dienst van 1879 bedroeg de begrooting der staats-inkomsten 1 435 828 569, die der uitgaven 1 408 212 949 lires (\'). Er was dus een overschot van 27 615G20 lires. In 1878 bedroegén de uitgaven voorde staatsschuld 494 848 298 lires aan renten, en 8 014 914 tot amortisatie.

Tengevolge van het bezetten van het laatste overblijfsel van don her-kelijken Slaat door de Italiaansche troepen in September 1870, heeft do wereldlijke macht van den Paus {den Heiligen Vader, Zijne Heiligheid), hot Hoofd der Roomsch-Catholieke Kerk, feitelijk opgehouden te bestaan. Wel hoeft de Paus togen doze handelwijze geprotesteerd; doch dit heeft do inlijving van zijn gebied niot kunnen beletten. Den 13den Mei 18/1

(,\') 1 Lire (Livrc) — i frank of nagenoeg ƒ 0,47 Nederlandscli.

-ocr page 522-

HG

hoeft do Italiaansche regooring oeno garantie-wet uitgevaardigd, waarbij do persoon des Pausen onschendbaar wordt verklaard, on hem zekere souvereine rechten toegestaan worden. Ook is hom eene jaarlijkscho rente van 3 225 000 lires als dotatie toegekend, en hem het bezit van het Vaticaan, het Later aan (boide te Rome) en de villa Castel-Gandolfo gewaarborgd. Met betrekking tot do gezanten van vreemde staten bij don Apostolischen Stoel, en tot de gezanten van den Apostolischen Stoel in hot buitenland zijn den Paus, evenals ten opzichte van het post-on telegraafverkeer, de rechten van oen Souverein toegekend. De Paus hoeft echter deze garantiewet niet aangenomen of orki 1 — Na hot overlijden van den Paus vergaderen do Kardinalen (het Conclave), en kiezen uit hun midden een nieuwen Paus. Hun collego kan uit 70 leden bestaan, doch is zelden voltallig.

4, ridderokden.

Italië.

•1. Do Hoogste Orde der Aankondiging {delC Annunciata) , welke tusschen 1300 en 1363, onder den naam van Orde van den Halsband, door Amadeus VI Graaf van Savoye gesticht word, en van Kabel IT Hertog van Savoye in 1518 eene nieuwe inrichting en haar tegenwoordigen naam ontving. Victor Amadeus II verhief haar in 1720 tot de eerste Orde, van het Koninkrijk Sardinië. (Alleen voor ouden adel.)

2. Do Orde van den Heiligen Mauritius en Lazarus (aanvankelijk eene geestelijke Ridderorde, thans voor burgerlijke on militaire verdiensten), in 1434 gesticht door Amadeus 111, Hertog van Savoye, in 1572 door Hertog Emanuël Phiubert en in 1810 door Victor EmanuëlT, Koning

van Sardinië, vorniouwd.

3. Do Militaire Orde van Savoye, in 1815 door Koning Victor

Emanuëi, l gesticht.

4. Do Burgerlijke Orde van Savoye, in 1831 gesticht door Koning

Karei, Ai.p.eiit.

5. Do Orde der Italiaansche Kroon, in 1868 door Koning Victor Emanuël 11 gesticht.

Orden der Vorston, wier staten geannexeerd zijn:

Panna.

De Orde van den Heiligen Constantijn, in 1190 gesticht door Isaac Angelus Comnenus, Keizer van hot Byzantijnsche Rijk. In 169!) stond Andreas Angelus Flavius (do laatste Comnenus) het erfrecht van het grootmeesterschap dezer Orde at aan Trams I Hertog van Panna (uit het Huis van Farnese). Karei, , do zoon van Philips \\, Koning van Spanje, werd, na 3 jaren over Panna geregeerd te hebben, in 1735 (als Karei, IV) Koning van Napels, en bestemde deze Orde nu voor dit Koninkrijk. Maria Louise vernieuwde haar in 1815 voor Panna.

-ocr page 523-

117

Modena.

De Orde nan den Adelaar van Jisle, in \'1855 door Hertog Frans Y gesticht.

Toscane,

1. De Orde van den Heiligen Stephanus, in 15(51 gesticht door OoSMO BK Medici, Hertog vuu Florence (in \'15(39 Groot-Hertog van Toscane), in 1817 vernieuwd door Ferdinand lil.

2. De Orde van den Heiligen Jozefs in 1807 gesticht door Feiiüi-nand Hl.

3. De Orde van het, Witte Kruis ot\' het Kruis der Trouw, in 1814 gesticht door Ferdinand HI (voor militaire verdiensten).

Du Ridderorden van het in 1847 met Toscane vereenigde Lucca zijn:

1. De Orde van St. Joris, voor militaire verdiensten, in 1833 gesticht door Hertog Kakel Lodewijk.

2. De Orde van den Heiligen Lodewijk, voor burgerlijke verdiensten, in 1836 gesticht door Hertog Karel Lodewijk.

Beide Sicili\'én.

1. De Orde van den Heiligen Constantijn (zie boven onder Panna).

2. De Koninklijke Orde van den Heiligen Januarius, in \'1738 gesticht door Koning Karel IV (later Karel III, Koning van Spanje).

3. Do Koninklijke Orde van den Heiligen Ferdinand en van verdienste, in 1800 door Ferdinand IV gesticht.

4. De Orde der beide Siciliën, in 1805 door Jozef Bonaparte gesticht.

5. De Koninklijke Militaire Orde van SI. Joris der hereeniging, in 1819 gesticht door Ferdinand IV (I).

ü. De Koninklijke Orde van Frans I, in 1829 door Frans I gesticht, voor burgerlijke verdiensten.

De Pauselijke Orden.

1. De Christus-Orde, in 1317 gesticht door Dionysius den Rechtvaardige, Koning van Portugal, met vergunning van Paus Johannes XXII. Deze Paus bepaalde in 1319, dat alleen aan hem en zijne opvolgers het recht toekwam om Ridders van deze Orde te benoemen. (Voor personen van hoogen rang.)

2. De Orde van St. Silvester (voor burgerlijke verdiensten), in 1841 door CVregorius XVI ingesteld, ter vervanging der Orde van den Gouden Spoor, in 1559 gesticht door Paus Pius IV.

3. De Orde van den Heiligen Gregorius (voor militaire en burgerlijke verdiensten), in 1831 door Paus Gregorius XVI gesticht.

4. De Orde Virtuti et Merito (voor deugd en verdienste) ol\' Pius-Orde, in 1847 gesticht door Paus Pius IX.

-ocr page 524-

•118

godsdienst.

Met voorbijgang van enkele vreemdelingen, die zich om den handel als anderszins in Italië gevestigd hebben, en omstreeks 135 000 Franse hen (vooral in Piëmont), zijn genoegzaam al do inwoners Italianen, en spreken de Italiaansche taal, eene dochter van do hatijnsche, in onderscheidene tongvallen, van welke de Toscaansche voor de beschaafdste en welluidendste gehouden wordt. In Apulië en op Sicilië zijn eenige zoogenaamde Grieksche, eigenlijk Albaneesche, volkplantingen gevestigd (ongeveer 75000 zielen). In het Venetiaansche gebied behooren omstreeks 33000 inwoners tot den Slavonischen volksstam. Nagenoeg 35000 Israeli eten zijn over Italië verspreid, en wel in de groote steden en handelplaatsen.

Ue godsdienst, welke door bijna do geheele bevolking beleden wordt (26 658 679 in 1871), is de Roomsch-Catholieke. Sedert eenigen tijd, vooral sedert de uitbreiding der heerschappij van Victor Emanuël II, begint do Hervormde godsdienst, die vroeger geweerd werd, eenige vorderingen te maken, liet aantal protestanten bedraagt ongeveer 58700.

De adel en geestelijkheid zijn zeer talrijk, en bezitten verre het grootste gedeelte van den grond; hunne voorrechten zijn echter in den laatsten tijd vernietigd. In Opper-Itaïïë en Toscane was het lot van den burger- en boerenstand vrij goed, doch in Midden- en Beneden-Italië zeer gedrukt door den invloed en het grondbezit van adel en geestelijkheid. Do laatste maakte vroeger in de Beide Siciliën \'/no» i\'1 ^011 Kerkelijken Staat (in haar vroegeren omvang) \'l4S van de bevolking uit.

§ g. zee, kusten, geond.

De benamingen, welke de Middellandsch.e Zee langs de kusten van Italië draagt, en de voornaamste inhammen, die zij in dit schiereiland vormt, zijn I. bl. 79 opgegeven.

De kust is aan de westzijde meestal steil en rotsachtig, voornamelijk aan de Golf van Genua tot Livorno en bij Piombino; hier wordt zij vlak en in Latiuin meermalen moerassig. Van de Golf van Gaëta tot Tarente wisselen rotsige en bergachtige met vlakke oevers af; vandaar is de kust tot Manfredonia laag, tot Rimini weder rotsachtig en steil; eindelijk laag tot den mond van den I.■ionzo (in de Golf van Triest uitwaterende). Noordwaarts van Rimini is zij in de Romagna en het Venetiaansche ter breedte van 1—2 geogr. mijlen door moerassen, maremmen (droogliggende met dicht gras bedekte moerassen) en lagunen (I. bl. 40) omzoomd. De eerste worden door dijken en duinen, ile laatste door zandige eilanden en zandbanken, die bij den vloed geheel of gedeeltelijk onderloopen, van de zee gescheiden.

In het noordwesten en noorden wordt Italië van het overige vasteland gescheiden door de Alpen (I. bl. 88). De West-Alpen strekken zich uit onder den naam van Zee-Alpen van den Col di Tenda (1740 M.), bij de bron van den Tanarn, noordwestwaarts langs de grenzen van Frankrijk en Piëmont tot den Monte-Viso (3700 M.);

-ocr page 525-

119

vanhier tusschen beide landen tot den Mont-Cenis (\'2725 M.) onder dien van Cottische of Daupliineesche Alpen; verder tot aan den Mont-Blanc (4650 M.) onder dien van Grajische, Grauwe ot\' Savoy er Alpen, met den Mont-Iseran, die zich 3900 M. boven den zeespiegel verheft (I. bl. 235). — Langs de grenzen van Zwitserland vindt men de Penninische, Lepontische en Rlicti-sche Alpen (I. bl. 371), langs die van de Oostenrijksck-Honguarsche Monarchie de Or ties- en Triëntinische Alpen, alsmede het Lesinische Gebergte (I. bl. 350), welke alle tot de Midden-Aipen behooren, en wijders de Kar nis che Alpen (1. bl. 350), een deel van de Oost-Alpen.

Van de Col di Tcnda scheidt zich de lioofdketen der A p e n n ij n e n (1. bl. 92) m de Alpen, en doorsnijdt het geheole schiereiland van het noordwesten naar hot zuidoosten; in Midden-ltali\'é nadert zij meer de oost- dan de westkust, en strekt zich door Beneden-1 talie meer door het midden uit. Bij de bron van don Brandano (kustrivier der Golf van Tarente) splitst zij zich in twee takken, van welke de westelijke (Calabrischc Apennijnen) bij Kaap Spartivento, de oostelijke (Apulische Apennijnen) bij Kaap di Leuca eindigt.

Ten zuiden van de Alpen vindt men de Lombardische Vlak\'te (I. bl. 88), die van het westen naar het oosten allengs naar de Adria-tische Zee afbelt, en waarop zich geene hoogten van belang bevinden dan do Euganeïsche Heuvels (575 M.), ten zuiden van Padua, en do Be ri cis che Heuvels (375 M.), ten zuiden van Vicenza. De overige zijn kleine kustvlakten, van welke de voornaamsteI. bl. 92 zijn opgegeven. In de Cumpanische Vlakte vindt men ten zuidoosten van de stad Napels den 1100 M. hoogen, vuurspuwenden Vesuvius.

De eilanden Sardinië en Sicilië zijn met bergen bezet (zie I. bl. 94). Elba bestaat uit eene bergmassa, welke zich in het westen in dc Monte del la Cam pa na 770 M. boven den zeespiegel verheft.

§ 7. STR00MENDE WATEREN EN KANALEN.

De Po, de hoofdrivier van Italië, ontspringt aan do oostzijde van den Monte- Viso, op de grenzen van Frankrijk en Piëmont, stroomt eerst door dit gewest langs Turin, Chivasso en Casale, maakt van den mond van den Tessino af de grensscheiding tusschen Piëmont en Lnmbardije, en vervolgens, langs Piacenza, Cremona en Guastalla stroomende, die tusschen hombardije en Parma met een klein gedeelte van Modena. Van Guastalla loopt hij door hombardije, en vormt van den mond van den Mincio af met zijn hoofdarm de grensscheiding tusschen het gebied van Venetië en de Romagna. Bij en beneden Ferrara verdeelt hij zich in verscheidene takken, met welke hij in de Adriatische Zee uitloopt. De Po wordt bevaarbaar bij Turin; doch bij laag water wordt de scheepvaart moeielijk door de menigte slib- en zandbanken. — Het enge berg-dal opent zich bij Saluzzo, waar de oevers laag worden. Van Turin tot Casale is de rechteroever bergachtig; lager zijn beide vlak, en van den mond van den Mincio af meestal moerassig.

-ocr page 526-

120

li. Re Groot (3 Dor ia of Dora Bal tea; br. in de Alpen, ten westen van den Grooten St. Bernhard; zij loopt dooi\' Piëmont langs Aosta en loreaj m. bij Grescentino.

De JSesia; br. boven Riva aan de zuidelijke helling van de Mnnt\'e Rosa; m. heneden Casale.

DeTessino of Ticino; br. in het Zwitsersche kanton Tessin, aan de noordzijde van den Griesberg. Beneden Bellinzona valt hij in het Lugo Muggiore; na dit verlaten te hebben vormt hij de grensscheiding tusschen Piëmont en Lombardije; m. beneden Pavia. De Tessino is van het Lage Maggiore tot Tornavenie, en van Pavia tot zijn mond bevaarbaar.

De ^Olona stroomt door Lombardije langs Milaan; m. beneden Corte Olona.

De Adda; br. het IVormser-Joch op de grenzen van het Zwitsersche kanton Grawwbmderland; zij behoort geheel tot Lombardije, loopt door het Meer van Cumo, wordt, dit verlaten hebbende, bevaarbaar, en besproeit Lodi en Pizzighettone j m. boven Cremona.

De Oglio; br. de Alpen; hij stroomt door Lombardije, door het Meer van Iseo, en wordt bevaarbaar bij Ponlevico; m. bij Borgnforte.

Do Mincio stroomt bij Peschiera uit het Meer van Garda, is bevaarbaar en besproeit Mantua; m. ten zuidoosten van deze stad bij Governolo.

R. De Tan aro; br. de Zee-Alpen; hij loopt door Piëmont langs Asti en Alessandria, waar hij bevaarbaar wordt; ra. beneden Valenza.

De ,Trebia; br. de Apennijnen; ra. boven Piacenza.

DePanaro; br. de Apennijnen, in het zuidoosten van Modena; hij wordt bevaarbaar bij Vignola, en maakt vandaar af de grensscheiding tusschen het genoemde landschap en de Romagna; m. bij Bicondeno in een der armen van den Po [Po Morto).

Noordwaarts van den Pu heeft men de volgende rivieren:

De Etsch, in Italië Adige genoemd, ontspringt op de Zwitsersche grenzen in Tyrol, alwaar zij Glurns, Botzen, vanwaar zij bevaarbaar is, en Trente besproeit, loopt wijders door hot Venetiaansche langs Verona, Legnago en Rovigo, en valt een weinig ten noorden van don Po in de Adriaiische Zee. — Van Glurns tot beneden Meran is haar dal diep, doch niet zeer eng; lager is het eng en steil tot Trente, waar het zich weder opent. Bij hare komst in het Venetiaansche vloeit de rivier in een eng dal met steile wanden (de Etsch-Klause), dat nabij Verona wijder wordt en zich daar in de vlakte verliest. Van Rovigo af zijn do oevers veelal moerassig.

De Brenta neemt haar oorsprong in het zuidoosten van Tyrol, en loopt vorder door het Venetiaansche. Ten oosten van Padua neemt zij hot kanaal van die stad op, en is vandaar tot Do In bevaarbaar gemaakt. Van Dnlo af heet zij B rent a M o r t a, en loopt er langs haren linkeroever een kanaal, met hetwelk zij bij Fusina in de Lagunen van Venetië valt. — De Brenta Nova is een kanaal, dat van Dolo zuidwaarts naar de haven van Brondolo voert, na (R.) don Bacchigliono te hebben opgenomen.

De Venei

verse: slechi

De bopat beva;

Va do v Ik node IK [ Umb en l Di af v van D ben( de

-ocr page 527-

Du P i ii v e ontspringt op do Karinthische Alpen, en stroomt door het Venetiaansche langs Belimio naar de Adriatische Zee, in welke zij met verscheidene monden ton noordoosten van Venetië uitwatert. Zij is slechts een gedeelte van het jaar bevaarbaar.

De Tagliamento heeft zijn oorsprong in de Karinthische Alpen, bepaalt zijn loop tot het Venetiaansche Gebied, en is van Lasitano af bevaarbaar.

Van de rivieren, die aan de westzijde van Italië uitwateren, verdienen de volgende de meeste opmerking:

De Arno, in Toscane, welke bij Florence bevaarbaar wordt en beneden Pisa zijn mond heeft;

De Tiber (Tevere), die in hot oosten van Toscane ontspringt, door Umhrië langs Perugia en door Rome, waar zij bevaarbaar is, stroomt, en bij Ostia in zee valt;

De Garigliano, die door Latium en Napels loopt, van Pontecnrvo af voor platbodemde vaartuigen Isandali) bevaarbaar is. en in de Golf van Gaëta uitwatert;

De Volturno, in Napels, welke langs Cap au. stroomt, aan zijn benedeneinde voor platbodemde vaartuigen bruikbaar is, en mede iji de Golf van Gaëta valt.

De gewichtigste kanalen heeft Opper-1talie, namelijk:

De N a v i g 1 i o Grande, van Tornavente naar Pavia, langs den lin-keroever van den Tessino, met een zijtak naar Milaan;

liet Kanaal van Pavia, van Pavia naar Milaan;

liet Kanaal va n Ma r t i s a n a, van Milaan naar de Adda ;

De Naviglio Busse en het Kanaal van Legnago, welke den Po met de Adige verbinden, van Ostiglio naar hegnago;

Do Kanalen Bianco, Loreo en Cavanella, van Polesella aan den Po naar Venetië;

liet Kanaal van Mest re, van Venetië langs Mestre en Padua naar Este.

Ook in de andore doelen van Italië, voornamelijk in Piëmont, Modena en de Romagna, vindt men er verscheidene, doch het zijn meer waterleidingen dan vaarten. Onder do laatste komen vooral in aanmerking:

1 Iet Kanaal van Pisa, van deze stad naar Livorno;

Hot Kanaal van Conto, dat Bologna met Ferrara gemeenschap bezorgt;

Het Kanaal Tassoni, van Reggio, in Modena, naar Moncasale, aan den Po;

Hot Kanaal van Modena, van die stad naar den Panaro.

Voorts bestaat er een ontwerp tot het graven van een kanaal van 300 kilometer lang en 100 meters breed van Rome naar Fiumicio bij Ostia, waardoor Rome niet alleen in rechtstreeksche gemeenschap mot do zee zoude worden gebracht, maar ook de loop van den Tiber beter geregeld en daardoor de veelvuldige overstroomingen zouden voorkomen worden.

-ocr page 528-

122

§ 8. HOOFD- EN SPOORWEGEN.

De wegen zijn, behalve in het noorden, in Toscane en Modena, waar het land door vele en voortreffelijke kunstwegen doorsneden wordt, meestal slecht.

De hoofd-kunstwegen, welke Italic niet het buitenland gemeenschap

bezorgen, zijn de volgende:

1. Van de Fransche grenzen (van Antibes over Nizza) over Monaco

en Savona naar Genua.

2. Van de Fransche grenzen (van Lyon over les Echelles en Cliam-béry) over den Mont-Cenis, Susa en Rivoli naar Turin, en vanhiti over Alessandria, den pas La Bochetta, Genua, Massa, Pisa, 1 loience, Arezzo, Perugia, Spoleto, Terni, Rome, Velletri, Capua, Napels, Por-tici, Salerno en Cosenza naar Reggio, aan de Straat van Messina.

3. De Simplon-weg, van Genève langs den zuidelijken oever van het Geneefsche Meer en door Zwitserland naar Milaan (zie I. bl. 372).

4. De wegen, welke uit Zwitserland over den Bcrnhurdin-pas naar het Lago Maggiore en het meer van Lugano, en door den Sphigen-pus naar het Meer van Como leiden (zie I. bl. 372).

5. Van de Tyrolsche en Zwitsersche grenzen (van Innspruck) over

het Stilfser-Joch (I. bl. 350) naar Milaan.

6. Van de Tyrolsche grenzen (van Innspruck over den Brenner-pas |

en Trente) naar Verona (I. bl. 356).

7. Van de Karinthische grenzen (van Weenen over Villach) over 1 re-viso naar Venetië (I. bl. 357), of over Treviso en Verona naar Milaan.

Den i Januari 1878 bedroeg de gezamenlijke lengte der spoorwegen 8046 kilometer, of gemiddeld 1495 nieter op de vierk. geogr. mijl. -\'I I zijn gedeeltelijk van Staatswege, gedeeltelijk door particuliere maatschappijen aangelegd; de exploitatie der eerstgenoemde is echter ook aan cle laatstgenoemde verpacht. De Staatsspoorwegen zijn de L i g u i 1 s quot; \' Toscaansche en de Calabrisch-Siciliaansche lijnen; verder onderscheidt men de Romeinsche, de Zuid-Italiaansche, de| Noord- of Op p er-I tali aan sche en de Sardinisclie spoorwegen, alsmede de lijnen Turin-Civié en Turin-Rivoli. De Zuid-Italiaansche lijnen zijn echter in 1876 door den Staat overgenomen en do bezit-1 tingen en lasten der maatschappij op dezen overgegaan.

De voornaamste wegen zijn de volgende:

1. Van de Fransche grenzen door den tunnel van den Mont-Oems langs den Victor-Emanuel-spoorweg (I. bl. 247) naar Turin.

2. Van Turin langs Chivasso, Santhia, Vercelli, Novara, Milaan,! Treviglio, Bergamo, Brescia, Peschiera, Verona, Vicenza, Padua cnl Mestre naar Venetië. Deze weg staat bij Verona in verbinding met de lijn ƒ. der Oostenrijksch-Hongaarsche Zuider-spoorwegmaatschappij

1)1- 358). , ^ r„. |

Zijtakken: a. van Turin naar Civié en naar Rivoli. — o. van Chivasso 1 naar Ivrea. — c. van Santhia naar Biela. — d. van Novara naar Gozzano en naar Arona aan het Meer Maggiore. — e. van Milaan langs Gallarate naar Arona en naar Varese. - ƒ. van Milaan naar Como en naar

-ocr page 529-

Lecco. — \'j. van Bergamo naar Cremona. — h. van Brescia naar Cremona. — i. van Verona langs Mantua en Modena naar Bologna. — h. van Verona langs Rivoli naar Ala (in Tyrol) en verder naar Innspruck. — l. van Padua langs Rovigo en Ferrara naar Bologna. — m. van Mestre langs Treviso en Udine in aansluiting aan de lijn a. iler Oostenrijksch-Hongaarsche spoorwegmaatschappij (I. bl. 357) naai\' Gortz en Triest.

3. Van Turin naar Carmagnola, en vanhier: 1. naar Cuneo (Coni), \'2. langs Bra en Cherasco naar Savona.

4. Van Turin langs Asti, Alessandria en Novi naar Genua.

Zijtakken: a. van Asti over Casale en Mortara naar Novara en naar

Milaan. — h. van Alessandria naar Valenza, en vanhier 1. over Casale naar Verceili; 2. naar Mortara; 3. over Pavia naar Milaan. — c. van Alessandria langs Tortona en Voghera naar Pavia en naar Piacenza.

5. Van Pavia langs Cremona naar Mantua, met een zijtak van Cremona naar Treviglio aan de lijn 2, en van Cremona naar Brescia, aan dezelfde lijn.

0. Van Genua langs Voltri, Giuseppa, Savona, Porto-Maurizio en Vontimiglia naar Nizza in Frankrijk; met een zijtak van Giuseppa. naar Acqui en verder naar Alessandria.

7. Van Genua langs Spezzia, Pisa, Livorno, Cecina, Civita-Vecchia, Rome, Velletri, Capua en Caserta naar Napels, en vanhier langs Salerno, Eholi en Potenza naar Tarente, en verder langs Lecce naar Otranto.

Zijtakken van Pisa naar Collo Salvetti; — van Cecina naar Volterra.

8. Van Genua langs den vorigen weg naar Pisa, en vanhier langs Lueca en Pistoja naar Florence, of langs Pontedera en Erapoli naar laatstgenoemde stad, en verder langs Arezzo en Perugia naar Foligno.

9. Van Empoli langs Siena, Orvieto en Orte naar Rome.

10. Van Florence langs Pistoja (zie 8) en Bologna en Ferrara naar Padua.

11. Van Rome langs Orte, Terni, Spolcto en Foligno naar Ancona.

12. Van Milaan langs Lodi, Piacenza, Parma, Reggio, Modena, Bologna, Imola, Forli, Rimini, Pesaro, Ancona, Pescara, Termoli, Foggia, Barletta, Bari, Brindisi en Lecce naar Otranto; met zijtakken; a. van Imola naar Ravenna; — h. van Forli, 1. naar Ravenna, 2. naar Florence; — c. van Pescara naar Aquila; — d. van Foggia, i. langs Benevento en Caserta naar Napels, en 2. langs Ascoli, Eboli on Castellamare naar Napels; — e. van Bari naar Tarente.

13. Van Tarente langs de Oostkust van Calabrïé langs Corigliano, Cotrona, Catanzaro en Castelvetere naar Reggio (Calabrisch-Siciliaansche spoorweg).

\'14. Een spoorweg van 840 M. lengte van den voet naar den krater van den Vesuvius langs de helling van den berg is in 1880 voltooid.

15. Op Sicilië: van Messina langs Catania en Bicocca naar Siragosa (Siracuse): — van Bicocca langs Leonforte en Serradifalco naar Girgenti, met een zijtak van Serradifalco naar Licata; — van Palermo langs Termini en Cammarata naar Girgenti.

-ocr page 530-

•124

16. Op Sardinië: van Cagliari langs Deciraoniannu, Villasor, Oristano, Pauli Latino, Macomer, Ploaghe en Sassari naar Porto Torres.

Zijtakken: a. van Decimomannu naar Iglcaias; — h. van Ploaght langs Ozieri naar Terranova Pausania; — c. van Sassari naar AlgheroJ Voorts is nog geprojecteerd een tunnel onder de Straat van Messiml van Reggio naar Messina, om de spoorwegen van Sicilië met die van het vasteland in verbinding te stellen; zij zal eene breedte van 9 eil eene lengte van 8500 meter hebben.

§ 9. VOORTBRENGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, VISSC1IE1UJ, NIJVERHEID, HANDEL, ONDERWIJS.

De grond is over het algemeen zeer vruchtbaar en rijk in voortbrengselen. Do landbouw wordt in Opper-ltalïé behoorlijk beoefend, doch staat in Midden- en Beneden Italië, behalve in de Rotnagna, Pantin, Modena, het dal van den Arno en enkele provinciën van Napels en Sicilië op een zeer lagen trap van ontwikkeling. Ofschoon Sicilië en Sardim in vroegere tijden de koornschuren van Rome genoemd werden, is di opbrengst van granen in het Koninkrijk niet genoegzaam voor de behoefte. Van den graanbouw is die van tarwe, rijst en mais dt voornaamste, van minder beteekenis die van rogge en gerst; no; beperkter die van haver en boekweit. Verder levert Italië hookl zakelijk o lij ven, wijn, zuidvruchten, kastanje s, boomwol, hennep, vlas, tabak en saffraan. De bosschen van Italië worden niet onderhouden; het eiland Sardinië maakt hierop eene uitzondering De veeteelt is niet onaanzienlijk, doch staat, vooral in het zuiden, niet op die hoogte, welke zij door meer doeltreffende middelen zou kunnen bereiken. De schoonste en meeste paarden vindt men in Napels en Toscane; doch zij zijn over het algemeen zeer in aantal afgenomen en worden, vooral in de bergachtige streken, door muildieren, muilezels en ezels vervangen. Het beste rundvee leveren Panna, Modena, Latium, Lombardijs en Venetiëj buffels vindt| men in Midden- en Beneden-Italië. De schapenteelt is het aanzienlijkst in Napels, in Toscane en op het eiland Sardinië; die van varkens in Piëmont, Toscane, Modena, Parma en de Rcmagna; die vaiij geiten op het eiland Sicilië. Belangrijk is do zijdeteelt, vooi in Piëmont en Lombardije. Te St. Rossore bij Pisa worden kameelei] aangefokt.

De visscherij langs de kusten verschaft aan velen hot noodige onderhoud, en levert verscheidene en voortreffelijke soorten van viscli vooral tonijnen, sardijnen, kreeften en oesters.

De bewerking der mijnen wordt, behalve in Opper-Italië en Toscant. vrij algemeen verwaarloosd, vooral in Napels en op Sicilië, waar alleen zwavel (in het zuiden van Sicilië — in 1873 ruim 200 000 kilogram) en zout (steen- en zeezout) gewonnen wordt. De andere landen leveren] hoofdzakelijk veel ij ze r, koper, lood, kwikzilver (Toscane), steen kolen, marmer (beroemd is dat van Carrara), albast, veel zouti aluin (de beste, die men kent, bij Tolfa in Lntium), salpetei e» zwavel.

Ter ylidde [Frans Venet Livor |evenv De llioofd landsi kels van i raelij Genu In 1 den zara( en \' 1232\'

inhe 1 OC 1)

goe( mis ken Jlre (in

sc

I SC if m

I er

I i( ti

v

-ocr page 531-

125

Ten opzichte van de nijverheid staan do Italianen, vooral in Midden- cn Beneden-Italië, verre beneden de Engelschen, Duitschors, Franschen en Belgen. Enkele streken, voornamelijk in Lomhard/Je en Venetië, alsmede sommige steden, zooals Turin, Genua, Lucca, Florence, Livorno, Rome, Bologna, Ancona, Napels, Palermo en Catania, munten evenwel door hare fabrieken uit.

De buitenlandse he handel, die zich tot vóór weinige jaren hoofdzakelijk bepaalde tot de kustlanden en eilanden van de Middel-landsche Zee, is in den laatsten tijd zeer vooruitgegaan. De hoofdartikels van uitvoer zijn zijde, rijst, olie, zuidvruchten, tarwe en zwavel; van invoer, koloniale waren en fabriekgoederen van allerlei soort, voornamelijk metaalwaren. De voornaamste zeehandelsteden zijn Venetië, Genua, Livorno, Civita- Vecchia, Ancona, Napels, Palermo en Messina. In 1878 bedroeg de waarde van den invoer 1070,8 millioen, die van den uitvoer 1045,8 millioen lires. In 1877 waren in de gezamenlijke Italiaansche havens binnengeloopen 78889 geladene vaartuigen en 21853 in ballast, en uitgezeild 77733 geladene vaartuigen, en 23270 in ballast. Op 1 Januari 1879 telde de handelsvloot, met inbegrip der groote visschersvaartuigen, 32355 zeilschepen, metende^ 1000 043, en 152 stoomschepen metende 03020 ton.

De land handel wordt in Opper-Itulië, Toscane cn Modena door goede wegen zeer bevorderd, doch in de overige landen door het gemis daarvan zeer belemmerd, en is hier dan ook van minder betee-kenis. De opmerkelijkste koopsteden van het binnenland zijn Milaan, Brescia, Bergamo, Turin, Alessandria, Florence, Lucca, Modena, Reggio (in Modena), Parma, Bologna, Ferr ara, Perugia, Rome, Foggia en Lecce.

Voor het hooger onderwijs heeft men universiteiten, in Turin, Genua, Pavia, Cagliari en Sassarij to Padua; te Modena; to Parma; to Florence, Pisa on Siena; to Rome, Bologna, Ferrara, Camerino, Mucerata, Urhino on Perugia; te Napels, Palermo, Catania on Messina. Van deze universiteiten zijn die van Napels, Pavia en Turin do meest bezochte. De gezamenlijke universiteiten telden in hot jaar 1872—1873 ruim G950 studenten.

In hetzelfde jaar had hot Koninklijk Instituut voor hoogor schoolonderwijs te Florence 214 leerlingen; do Koninklijke school tot opleiding van Ingenieurs te Turin 173, die to Napels 185; het Technisch Instituut te Milaan 209; de hoogere normaalschool te Pisa 41; de Veeartsenijscholen te Milaan, Napels en Turin te zamen 295; 79 Koninklijke lyceën te zamon 4228; 104 Koninklijke gymnasiën te zamen 8462; 02 Koninklijke technische instituten to zamen 6161; 26 Koninklijke Con-Victen (kostscholen) te zamen 2708 leerlingen.

Hot lager onderwijs, vroeger bijna uitsluitend in handen of onder don invloed van do geestelijkheid, was slecht en weinig verbreid, zoodat do volksklasse over hot algemeen op een lagen trap van ontwikkeling staat. In do laatste jaren is hierin echter eene aanzienlijke verbetering gekomen. In het jaar 1871—1872 waren er 30975 jongens-en meisjes-

-ocr page 532-

■126

scholen met gemiddeld i 200 000 leerlingen; ongeveer 3000 gemengd openbare scholen met gemiddeld 150 000: 7874 bijzondere jongens- en meisjesscholen met gemiddeld 148 000; 1293 gemengde bijzondere scholen met gemiddeld 28000; 9809 avondscholen met 376 000; 4743 zondagsscholen mét 162 500■ 115 normaalscholen met 6130 leerlingen; 57# meisjes-kostscholen met 17158 kostmeisjes en 11937 dagscholieren; en 1099 bewaarscholen met 130 806 kinderen. — In 1872 konden nog 56,740/0 der dienstplichtige mannen niet lezen of schrijven.

Van de genootschappen tot bevordering van wetenschappen en kunsteri zijn de voornaamste: de Academie van wetenschappen te Turin, hel Instituut der wetenschappen en kunsten te Milaan, de Academif van schoone kunsten te Florence en het Athenaeum te Venetië. Ondci de vele kunst- en andere verzamelingen munten uit het Egyptisch nm seum en de bibliotheek der universiteit te Turin, de Amhrosiaanschi bibliotheek en die van Brera., beide te Milaan, de St. Marcus-bibliothee: en het Groote Archief te Venetië, het museum van natuurlijke historie cn dat van oudheden en schoone kunsten (het fraaiste van alle ver zamelingen van dien aard) te Florence, de museën en do bibliothpck van het Vaticaan te Home, en het Koninklijk museum van oudhede te Napels, waar de oudheden van Herculanum, Pomjieji en Bajae bewaard worden.

§ 10. VESTINGEN.

Opper-Italië, door de Alpen van Frankrijk, Zwitserland en do Oosten rijksch-Hongaarsche Monarchie gescheiden, is voor het grootste gedeelte vlak land, dat door een overgroot aantal rivieren en vaarten door sneden wordt. In Piëmont liggende volgende sterkten: hot fort Bard nabij de Zwitsersche grenzen, aan den linkeroever der Dora Ballen het fort Exilles, aan de Dora Ripera (linker-zijrivier van den Po), ei Fenestrolla, beide op de grenzen van Frankrijk; de citadel van Turin, aan de samenvloeiing van den Po en de Dora Ripera; de citadel van Alessandria, aan den linkeroever van den Tanaro (de stad zelve ligt aan den rechteroever); Pa via, aan den linkeroever van den Tes-sinfh — Aan de Ligurische Zee vindt men het fort van Ventimiglia de citadel van Savon a en Genua, en noordwaarts daarvan, aan den weg naar Novi, Gavi.—Oostwaarts van den Tessino liggen: Pizzi-ghettone, aan de beide zijden der Adda, on P ia c enz a, aan den rccli teroever van den Po. Dan volgt de bekende vierhoek (de Mincio- en Adige-liniën) met de vestingen Peschiera, aan de zuidzijde van hel Garda-meer en de beide oevers van den Mincio, Mantua, omgeven aa« de noord- en oostzijde door moren, die door de ovengenoemde rivier worden gevormd, aan do zuidzijde door uitgestrekte moerassen, Voron en Lflgnago, beide door do Adige doorsneden. Zuidoostwaarts van Mantua ligt de citadel van Mi ran do la, in het noordoosten van Modena en oostwaarts daarvan de citadel van F er rara, aan oen arm van den Po {Po di Prlmaro) in de Romagna. — Aan de naar haar genoemde golf vindt men de stad Venetië, zoo aan de zee- als aan de landzijde

-ocr page 533-

127

door uitgebreide werken omringd, en noordoostwaarts daarvan, niet ver van zee op de grenzen van het Oostenrijksche Graafschap Górtz, Palma ofPalma Nova.

Aan de, Adriatische Zee liggen, van het noorden naar het zuiden: Gom ach io, in de Romagnaj de citadel van Ancona, in de Marken ; Pescara, de citadel van Manfred on ia en de twee forten van Br in-disi, allen in Napels; — aan do Golf van Tarente, mede in Napels, Tarente.

Aan de Toscaansche Zee vindt men, van het zuiden naar het noorden : de forten van Napels en Gaëta, in Napels; C ivita - Vecchi a, in Latium; het fort van Porto Longone aan de oost- en de twee forten van Porto Ferrajo aan de noordzijde van het eiland Elba; Orbitello en Livorno, heide in Toscane.

Tusschen do stad Napels en Gaëta ligt Capua aan den Volturno, en racer noordwaarts de citadel van Aquila en Civitella del Fro n to.

Op het eiland Sardinië: Cagliari, aan de golf van dien naam, aan de zuidzijde van het eiland; Algheri, aan den westkant, aan de haai van dien naam, en Gastel Sardo, aan de noordkust, aan de Golf van Sassari.

Op het eiland Sicilië: aan de noordzijde, Messina, het fort van Milazzo en de citadel van Palermo; aan de westzijde. Trapan 1; aan do oostzijde, Agosta en Siragosa.

In do laatste jaren zijn verschillende plannen voor een nieuw verdedigingsstelsel van Italië ontworpen, doch nog niet uitgevoerd.

§ H. KRIJGSWEZEN.

Volgens de wet van 7 Juni 1875 zijn alle weerbare mannen van hun 20ste tot aan het voleindigde 39ste levensjaar dienstplichtig. Zij worden in drie categorieën verdeeld. De Iste en 2de categorie omvat al diegenen, welke achtereenvolgens bij het staande leger, de mobiele militie (landweer) en de territoriale militie moeten dienen. Zij, die bij de loting de laagste nummers trekken, worden bij de Iste, de overigen bij de 2de categorie ingedeeld. Do manschappen van de 1ste categorie dienen 8 of 9 jaar bij het staande leger, 4 of 3 jaar bij de mobiele militie, en 7 jaar bij de territoriale militie; met uitzondering van de cavaleristen, die 9 jaar bij het staande leger dienen en daarna 10 jaar tot de territoriale militie behooren. Degenen, die tot deze categorie behooren, blijven 3 (dc cavaleristen 5) jaar onder de wapens, en vormen den overigen tijd, gedurende welken zij tot het staande leger behooren, do actieve reserve. De manschappen van de 2de categorie dienen 5 of G jaar bij het staande leger, 4 of 3 jaar bij dc mobiele, en den overigen tijd bij de territoriale militie; zij blijven slechts 5 maanden, die over verschillende jaren kunnen verdeeld worden, onder de wapens. Voorts worden bij de territoriale militie ingedeeld de jongelieden, die wegens familie-of andore omstandigheden daarop aanspraak hebben; zij maken de 3de categorie uit en doen in vrede geen dienst, doch worden gedurende 30 dagen geoefend; in oorlogstijd dienen zij binnenslands en vormen desnoods cene laatste reserve. Jongelieden, die een daarvoor bepaald examen afleggen en

-ocr page 534-

•128

■1500 (bij de cavalerie 2000) lires aan de krijgskas betalen, kunnen volstaan met éénjarigen diensttijd, dien zij desverkiezende, evenals do studenten der universiteiten en andere inrichtingen van hooger onderwijs, eerst pa hun 26ste levensjaar behoeven te vervullen. Het jaar-lijksche contingent bedraagt 145 000 man, van welke 65000 man bij de 1ste, 45000 bij de 2de categorie worden ingedeeld, en de overigen bij het territoriale leger ingeschreven.

Bij de wet van 22 Maart 1877 is Italië verdeeld in 10 Arrneekorpsen, elk van 2 Divisies. Elke Divisie bevat weder 1 tot 5 Militaire districten; te zamen 20 Divisies, die 62 Militaire districten bevatten.

Verder is het Koninkrijk .verdeeld in 6 Artillerie-territoriaal-comman-do\'s, elk van 2 (samen 12) Artillerie-territoriaal-directies, en in 6 Genie-territoriaal-commando\'s, van 2 of 3 (samen 16) Genie-territoiiatil-directies. — De 20 Militaire-commissariaats-directies, en de 20 Militaire-Gezondheids-directies hebben dezelfde grenzen als de Militaire Divisies.

Volgens de wetten van 30 September 1873 en 7 Juni 1875 is do landmacht van Italië verdeeld in: I. het staande leger, II. de mobielo of provinciale militie, III. de territoriale militie.

I. Tot het staande leger behooren: 1quot;. de Groote staf; 2°. de Generale staf; 3°. de Artillerie- en Genie-troepen; 4quot;. de Linie-troepen (Infanterie- en cavalerie); 5°. de Karabiniers (Gendarmerie); 6quot;. het Invalieden- en Veteranenkorps; 7°. het Gezondheidskorps; 8quot;. het militaire Commissariaat; 9Ü. het korps der militaire administratie; 10 , hot korps van den Vcterinairen dienst; voorts nog de militaire rechtspleging,

do krijgsscholen, enz.

Elk regiment Veld-artillcrie heeft \'10 batterijen, 3 treincompagnieën

en 1 depot.

Elk regiment Vesting-Artillerie heeft 15 compagnieën en 1 depót.

Elk Genie-regiment bestaat uit 4 comp. Pontonniers, 14 comp. Sap-peurs, 2 Spoorweg-comp., 3 trein-comp., 1 instructie-peloton en 1 depót,

Elk regiment Infanterie heeft 3 bataljons van 4 comp. en 1 depót.

Elk regiment Bersaglieri (Scherpschutters) heeft 4 batalj. van 4 comp. en 1 depót.

Elk regiment Cavalerie hoeft 6 eskadrons.

In vrede-

Tn oorlog

Een regiment heeft:

Officieren.

Man-schapp.

Paarden.

Officieren.

Manschap]).

Paarden.

Veld-artillerie......

Vesting-artillerie ....

Genie..........

Linie-infanterie.....

Bersaglieri........

77 80 125 65 84 46

137C 1591 2453 1310 1690 1030

664 24 168

3

4 750

88 90 153 76 100 49

3267 3035 5582 2187 3270 1001

3097 200 1668 24 30 862

1 Alpen-compagnie. . .

4

100

1

1

2..i0

-ocr page 535-

l-gt;!)

II. De Mobiele militie bestaat uit; 1°. 129 bataljons Linie-infanterie elk van 4 comp. en \'21 bataljons Bersaglieri elk van 4 corap.; \'2°. 32 corap. Veld- en 20 comp. Vesting-artillerie; 3°. 10 corap. Genietroepen; 4quot;. 10 Treincompagnieën; 5°. 1 escadron Cavalerie.

De samenstelling en sterkte op voet van vrede van bot staande leger is volgens de wet van 30 September 1873 als volgt:

Wapens.

Officieren.

Manschappen.

Paarden.

1. Groote Staf..............

130

»

»

2. Generale Staf.............

118

»

B

3. Artillerie-Staf.............

191

»

B

10 Reg. veldartillerie.........

770

137Ö0

6640

320

0304

96

2 comp. vuurwerkers, 2 comp. ar

beiders, 1 comp. geweermakers,

1 kust-comp............

24

000

B

1 Veteranen-comp.........

4

230

B

2 instructie-batterijen (veld.-art.). .

8

294

150

1 instructie-batterij (vesting-art.) .

4

107

B

3. Artillerie te zamen.

1321

21355

6886

248

B

»

2 Genie-regimenten..........

250

4906

336

4. Genie te zamen.

498

4906

336

5. Infanterie.

40 Brigaden = 80 Reg. Linie-inf.

5200

104800

240

10 Reg. Bersaglieri..........

840

16900

40

Staven der 02 Militaire-districten. .

803

715

62

170 districts-compagnieën.......

352

6160

B

24 Alpen-compagnieën........

90

2400

24

3 Instructie-bataljons........

78

2118

3

1 Normale-Infanterie-school.....

12

236

B

PI aatscom m andantschappen.....

50

B

B

17 Compagnieën van discipline. . .

92

526

B

5. Infanterie te zamen.

7523

133855

369

G. Cavalerie.

20 Reg. Cavalerie...........

920

20600

15000

Rijschool (3 eskadrons) en Stoeterii.

34

60\'i.

480

6. Cavalerie te zamen.

954

21204

15480

7. Karabiniers.

11 Territoriaal-legioenen en 1 In

structie-legioen ............

400

19725

3154

8. Gezondheidstroepen, 16 compagnieën.

185

1135

»

9—13. Invaliden-korps, Vee-artsen,

Administratie, Scholen en verschil

lende etablissementen........

921

3134

ygt;

Totaal van het staande leger.

12190

205314

26225

ir. 9.

-ocr page 536-

130

De feitelijke sterkte van de geheele Italiaansche krijgsmacht was op

30 September 1877 als volgt:

I. liet staande leger:

Linie-infanterie................................................249813

Militaire kreitsen..............................................215517

Alpen-compagnieën............................................7551

Bersaglieri......................................................42557

Cavalerie........................................................28218

Artillerie........................................................59932

Genie............................................................11228

Karabiniers......................................................18938

Lecr-inriclitingen................................................3723

Gezondheids-compagnieën......................................3900

Invaliden en Veteranen........................................1175

Stoeterijen......................................................232

Compagnieën van discipline..................................1395

Straf-inrichtingen . ...........................................1905

Actieve en disponibele officieren..............................13477

I, Het staande leger . . . G59615

II. De mobiele militie:

Infanterie en Bersaglieri......................................243050

Artillerie........................................................12440

Genie............................................................2500

Officieren........................................................2323

II. De mobiele militie. . . 200325

III. Reserve-officieren...................2107

IV. Territoriale militie..................................290513

Het leger. . . . 1212020

Op den Isten Januari 1879 bestond de oorlogsvloot uit de volgende schepen:

Aantal.

Stukken.

Tonnen.

Paardenkracht.

Oorlogschepen:

Gepantserde schepen......

20

242

105400

13890

Schroefstoomschepen......

18

143

24280

4010

Uaderstoomschepen.......

0

41

7900

2050

Totaal oorlogschepen. .

44

420

137700

20550

Transportschepen:

Schroefstoomschepen......

20

40

17703

2914

Raderstoomschepen.......

9

12

2244

725

Transportschepen. .

29

52

19947

oOLiJ

De geheele oorlogsvloot. .

73

478

157047

24189

-ocr page 537-

■l.-ii

Het personeel dor vloot bestond op hetzelfde tijdstip uit: 1 Admiraal, 4 Vice-admiraals, 9 Contro-admiraals, 36 Linieschips-kapiteins, 02 Fregat-kapiteins, 201 Liniesehips-luitenants, -150 Linieschips-onderluitenants, 78 Officiers-machinisten, 49 Genie-Officieren, 235 Commissariaatsbeambten, 417 Artsen, OOG stuurlieden, 7878 matrozen, 2162 artilleristen, 840 man voor den torpedodienst, -1987 machinisten en stokers, 408 onderofficieren , 059 werklieden, 200 ziekenverplegers en i 83 muzikanten, te zamen -15055 man.

Er is eene Militaire school te Napels, eene Militaire Academie voor de Artillerie en Genie te Twin, eene Normaalschool voor de Infanterie en Cavalerie te Modena: voor de Marine zijn er scholen te Genua en te Napels.

§ 12. PLAATSEN, MERKWAARDIG nOOR VELDSLAGEN of GEVECHTEN.

In Plëmont: Cerisoles (1544) — Casale (1640) — Staffarda (1690) — Marsaglia (1693) — Turin (1706) — Exilles (1747) — Montenotte, Cossaria, Dego, Mondovi (1796)—Fossano, Savigliano (1799) — Cas-teggio, Marengo (1800) — Novara (1821 en 1849) — Goito, Mozambano, Curtatone (1848) — Montebello (1800 en 1859) — Palestro (1859).

In Genua-, Loano (1795) — Voltri (1796 en 1800) — Millesimo (1796) — Novi (1799).

In LomhardijeMarignano (1515 en 1859) — Pavia (1525) — Lodi (1790) — Castiglione (1796) —Cassano (1799) — Magenta, Solferino (1859).

In Venetië: Lonato, Arcole, Bassano (1796) — Rivoli (1797) — Magnano (1799) — quot;Valleggio (de Mincio, 1800 en 1814) — Sacile en Fontana Fredda (1809) — Santa Lucia, Roverbello (1848) — Custozza (1848 en 1860).

In Parma.- Luzzara (1702) — Piacenza (1740 en 1799).

In Modena: Carpi (1701 en 1815) — Guastalla (1734 en 1814) — Rnbiëra (1814).

In do Marken: Tolentino (1815) — Castelfidardo (1860).

In Umbrië: Riëti (1821).

In Latium: Mentana (1867).

In Napels.- Semkiara, Cerignola (1503) — de Garigliano (1503 en 1800) — Bitonto (1734) — San Germano (1815) — Aspromonte (1802).

§ 13. San Marino en Monaco.

I. De kleine Republiek San Marino, op de grenzen van de Romayna en de Marken, ten zuiden van Rimini gelegen, beslaat eene oppervlakte van 1,12 vierkante geographische mijl, en telt 7810 inwoners (in 1874), die den Roomsch-Catholieken godsdienst belijden, en wier hoofdbedrijf land- en wijnbouw is. Zij bevat alleen het stadje San Marino en vier omliggende dorpen. Vroeger onder de bescherming van don Paus, staat het gomeenebest sedert 1800 onder die van den Koning van Ilalië,

-ocr page 538-

i:w

De hoogste macht berust bij don Grooten So u v ei\'eineu Hu ad, samengesteld uit 60 leden (20 edelen, 20 burgers en 20 eenvoudige grondbezitters), die voor hun leven door den Raad zeiven benoemd worden. Met de uitvoerende macht zijn belast twee Regenten (Ca-pitani Reggenti), van welke do een uit de adellijke, de andere uit de overige leden van den Raad voor den tijd van zes maanden gekozen wordt Do Ridderorde van San Marino is in 1859 door den Grooten Souvereinen Raad gesticht.

De staatsinkomsten bedragen gemiddeld 112 503, de uitgaven 109 063 frank; staatsschuld bestaat er niet.

De gewapende macht bestaat uit 8 compagnieën Infanterie, ter gezamenlijke sterkte van 55 Officieren, 76 onderofficieren en 819 soldaten: te zamen 950 man.

II. Het Vorstendom Monaco, gelegen aan de Middellandsche Zee en voor het overige door het voormalige Graafschap Nizza ingesloten, bevat sedert den afstand dor gemeenten Jioquehrune en Menlone aan Frankrijk (1861) slechts het stadsgebied van Monaco en Monle Carlo. Het beslaat eene oppervlakte van 0,27 vierkante geographische mijl, en telt 7049 inwoners (in 1878), waarvan 2863 in de stad Monaco.

De erfelijke Vorst (Karei, IH) heerscht onbeperkt en heeft in 1865 de Orde van den Heiligen Karei gestioht.

C

ACHTTIENDE HOOFDSTUK. Griekenland.

§ 1. ligging, grenzen, bestanddeelen, grootte.

Het Koninkrijk Griekenland strekt zich uit van nagenoeg 36° tot 40° N.B. en van omstreeks 37\'\' tot 43° 45\' O.L., en grenst aan Euro-peesch Turkije, den Archipel, do Middellandsche en de Ionische Zee.

Griekenland, 910,27 □ g. ra. groot, bestaat uit vier hoofddoelen: a. Hellas (Livadië), b. Do Peloponnesus (Mor aa) , c. De Eilanden in den Archipel, d. Do Ionische Eilanden; en is verdeeld in dertien Noraarchioën of gouvernementen.

De Griekse he Archipel bevat hot eiland Euboea of Negropont met de noordoostwaarts daarvan gelegen Sporaden (waarvan Scyro cl Scyros hot voornaamste is) benevens de zuidwaarts van Euboea liggende Cycladen, waartoe Andro (Andros), Tino (Tinos), Si/ra (Syros) , Mykono, Tzia, Thermia, Naxia (Naxos), Paro, Serpho, Sipheno, Milo (Milos), Mo, Ajnoergo, Santorin en verscheidene andere behooren.

-ocr page 539-

133

De Ionische Eilanden, vroeger cone Republiek onder de besclier-ming van het Britsche Rijk, en in 1804 bij Griekenland gevoegd, bestaan uit 7 grootere cn vorschoidene kleinere eilanden, die, met uitzondering van Cerigo en eenige kleinere (tusschen Candia cn de Peloponnesus), allen in de Ionische Zee, ten westen van Epirus cn het Grieksche vastland liggen. —De 7 grootere zijn Corfu (Corcyra), Paxo (Paxos), Santa

Cephalonia (Cephallenia), Zanle

Maura (Leueadia), Theaki (Ithaca), (Zacynthus) en Cerigo (Cythera).

S 2. VERDEELING EN\' VOORNAAMSTE STEDEN.

Bevolking in 187».

Grootte in Q g. m.

Nomarchieen.

Hoofdplaatsen. (Bevolking in 1871).

A. Hellas.

1. Attica en Boeotië,

2. Phtiothis en Pho-

cis........

Acarnanic cn Eto-liö........

3,

B. P

4.

68,09 95,40 78,93 57,68 89,75

74,02 43,50

20,10

14,19 13,05

cloponnesus. Argolis cn Corin-the.......

5. Arcadië.....

6. Laconië.....

7. Messenië ....

8. Achaja en Elis.

C. De Eilanden in

den Archipel.

9. Euboea......

10. De Cycladen. . .

D. De Ionische

Eilanden.

11. Corfu met Paxo en S. Maura. . .

12. Cephalonia met Theaki......

13. Zante met Cerigo.

116,70

90,54 142,26

183 304! Athene (Athiniah ot\' Seti-[nes 44,5. 128 440 Lamia of Zeitoen 5.

Missolonghi 6.

Nauplia (Napoli dl Roma-Tripolitza 7,5. [nia) 0. Mistra (Nieuw-Sparta) 2,3. Calamata 0,3.

Patras 19,6.

95130 132 020

106109

80 543 44 522

Negropont (Egribos, Chal-[cis) 4,6.

Syra of Ilermopolis (op Sy-[ros) 21.

Corfu 15,5.

Argostoli 5. Zante 17,5.

138 444

130081 148 905 121 110

155 700 181 032


1 654 072

g 3. STAATSREGELING, INKOMSTEN, UITGAVEN, RIDDEUOHDE.

De regccringsvorm is bepaald monarchaal; de kroon erfelij-k in dc mannelijke linie naar het recht van eerstgeboorte. Volgens do constitutie van 1804 deelt de Koning de wetgevende macht met de Kamer van Afgevaardigden, die 187 leden telt, rechtstreeks door het volk voor den tijd van vier jaren gekozen.

De hoofdstad van het Rijk en de residentie des Konings is Athene.

Bij de begrooting voor 1879 zijn de staatsinkomsten geraamd op 45 808 000, de uitgaven op 60 078 700 drachmen. Op het einde van

910,27

-ocr page 540-

13i

het jaar 1878 bedroeg dc openbare schuld 543 082 902 drachmen, waarvan 17 328 888 drachmen (\') rente moest worden betaald.

In 1833 is door Koning Otto I de Orde van den Verlosser gesticht, j

§ 4. ÜEVOLKING, TAAL, GODSDIENST.

Wanneer men bij de in § 2 volgens de laatste mededeeling opge-1 gevene sterkte der bevolking nog voegt de daaronder niet begrepen I 20523 land- en zee-soldaten en 5180 matrozen buitenslands, wordt het geheele aantal 1C70 775, of gemiddeld 1845 zielen op de vierkante geographische mijl. Van 1861 tot 1870 is de bevolking nagenoeg 10 | ten honderd toegenomen.

Zij bestaat voor verre het grootste gedeelte uit Grieken, die de] Nieuw-Grieksche taal spreken, en wier aantal, volgens de telling van 1870, 1 380 953 bedroeg. Wijders woonden in Griekenland, 37598 Albaneezen, 1217 Walach ij ers, en 29120 Italianen, Engel-] schen, Franschen, Israëlieten, Zigeuners en Turken.

Do heerschende godsdienst, welke door bijna de geheele bevolking (1 441 810, in 1870) beleden wordt, is de Grieksche, waarvan de Koning het hoofd is; hij oefent zijne geestelijke macht uit door dn Heilige Synode. Voorts waren er 12585 belijders van andere Christelijke gezindten, waaronder ongeveer 10000 Roomsch-Catholieken, 2582 Israëlieten, en 917 aanhangers van verschillende sekten.

§ 5. ZEE, KUSTEN, GROND, STROOMENDE WATEltEN, WEGEN.

De. grond van het vasteland is over het algemeen bergachtig (zie I. bl. 92 en 93). De kusten zijn grootendeels niet rotsen en bergen bezet; alleen de noordkust der Peloponnesus is vlak, en van Corinthe tot Patras aan overstroomingen blootgesteld. De zee vormt verscheidene grootere en kleinere inhammen met voortreffelijke reeden en ankerplaatsen, en wel aan de oostzijde de Golven van Volo, Zeitoen, \'Vulanta, Negro pont, Athene of Egina en Nauplia; aan dc zuidzijde de Golven van Colokythla en van Coron; aan de westzijde die van Arcadia, Patras, Corinthe en Arta (vergelijk I. bl. 79 en 80).

De meeste Grieksche eilanden in den Archipel zijn, evenals het vasteland, zeer bergachtig. Ook de Ionische Eilanden zijn bezet met heuvels en bergen, waarvan de Zwarte Berg {yiontagna Negra], in het zuiden van Cephalonia, de hoogste is en zich ongeveer 1200 M. boven den zeespiegel verheft.

nl

I

i

1

De rivieren zijn klein en meestal ondiep; eenige vormen moerassen, andere liggen in den zomer geheel droog. Do voornaamste zijn: in Hellas, de Asper of Aspropotaraos [Achelous), welke uit Turkije komt en tegenover het eiland Cephalonia in de Ionische Zee valt; de Hel lad a (Sperchius), die in de Golf van Zeitoen uitloopt; de Mauro-Nero of Mavro-Potamos {Cephissus), die in het Meer van Copaïs of Topolias (9 mijlen in omtrek, het grootste van Griekenland) uitwa-

(1) Eene drachme = nagenoeg ƒ0,43 Nederiandsch.

! I

-ocr page 541-

tert; — in de Peloponnesus, de Carboiiaro (Alpheus), die onder den naam van Roefia zijn mond heeft in de Golf van Arcadia, en de V a s i 1 i c o-P o t a m o s {Eurotas), welke in de Golf van Golokythia uitloopt.

De wegen zijn over het algemeen smal en slecht, en veelal alleen voor lastdieren (paarden, muilezels, kameelen) bruikbaar. Ofschoon men zich in de laatste jaren beijverd heeft eenige voorname plaatsen door kunstwegen met elkander te verbinden, is men ten opzichte Van spoorwegen nog zeer ten achteren. Eerst in Januari 1869 is de eerste spoorweg op Griekschen bodem, van Athene naar den Piraeus (haven van Athene) en Phaleros, ter lengte van 12 kilometer, geopend. In December 1872 is men begonnen met den aanleg van een 220 kilom. langen weg van den Piraeus naar Lamia, en is concessie verleend voor hot aanleggen van eene 275 kilom, lange lijn van Athene naar Kalamata, die echter nog geen van beide voltooid zijn.

Sj 0. VOORTBRENGSELEN, LANDliOUW, VEETEELT, VISSOIIEUIJ, NIJVERHEID, HANDEL, ONDERWIJS.

De landbouw, gedurende de Turksche heerschappij zeer verwaarloosd, is sedert de onafhankelijkheid van Griekenland, voornamelijlv in do Peloponnesus, wel toegenomen; doch de oogst van tarwe, gierst, maïs en gerst is niet voldoende voor de behoefte. Er worden bovendien veel aardappelen, boon en en kalebassen (hoofdzakelijk in do Peloponnesus, waar zij de plaats van het brood innemen) gebouwd. Verder levert Griekenland tabak (vooral in Argolis), boom-wol, rijst, olijven en zuidvruchten, waarvan de vijgen een voornaam handelsartikel vormen. De vruchten van den wijnstok worden grootendeels (hoofdzakelijk in de landen aan de Golf vafi Lepanto) gedroogd, en als krenten en rozijnen uitgevoerd; de beste wijn (malvezei) wast op de eilanden, en maakt een niet onbelangrijk handelsartikel uit. De wouden worden zeer veronachtzaamd; die van Mistra en de lagere deelen van de Peloponnesus zijn de voornaamste; zij leveren goed hout voor den scheepsbouw en eene groote hoeveelheid teer.

De veeteelt is aanzienlijk. Het rund-vee en de schapen zijn klein, doch talrijk (de Peloponnesus voert veel boteren kaas naar Con-slantinopel uit), liet aantal geiten is ook zeer groot; de paarden-teelt is onbelangrijk. Verder vindt men er muilezels, muildieren, ezels, kameelen en varkens. De bijen-en zijdeteelt is zeer belangrijk; de laatste vooral in Morea, alwaar de moerbezie-boom uitmuntend slaagt. De visscherij langs de kusten en bij de eilanden is aanmerkelijk.

De bewerking der mijnen is in de laatste jaren belangrijk toegenomen, vooral door de oprichting eener Mijnmaatschappij, die inzonderheid de loodmijnen in den omtrek van de baai van Laurium [Brgastiria], aan de zuidpunt van Attica tegenover het eilandje Macronisi, ontgint; de jaarlijksche uitvoer van lood vandaar bedraagt 7000 ton; ook op andere plaatsen komt lood voor. Zwavel vindt men op de eilanden

-ocr page 542-

136

Melos, Naros en Tkera; steenkolen lagen op Euhoea. IVkcnd is het marmer van Paros.

De nij verheid is op het vasteland onbeduidend; eenigszins beter is het hiermede op de eilanden gesteld. Zij bepaalt zich tot het bereiden van leder, het verven van wol, hot weven van zijden, wollen en katoenen stoffen, en het vervaardigen van waren uit staal, ijzer cn koper. Op het platteland maakt de Griek de noodigste gereedschappen zelf.

De hoofdvoortbrengselen der Ionische Eilanden zijn o 1 ij ven en k renten, vervolgens wijn en zuidvruchten. Degraanoogst is, Cerigo uitgezonderd, nauwelijks half genoeg voor de behoefte. Er is gebrek aan houtgewas. De veeteelt, bijzonderde schapenfokkerij, geeft aan velen werk, doch men heeft zich nog weinig op de veredeling van het ras toegelegd.

De Grieksche handel op Engeland, de Middellandsche en Zwarte Zee is zeer belangrijk. In -1875 (laatste opgave) bedroeg de waarde der ingevoerde waren (vooral granen, manufacturen, huiden, suiker, hout, steenkolen en koffie) 145 500 000, die der uitgevoerde (vooral krenten, huiden, olijfolie, zuidvr uchten, wijn, tabak en lood) 88 972 000 drachmen. De handelsvloot telde, op het einde van 1876, 5017 vaartuigen, metende 239 640 ton, waaronder 46 stoomschepen van 0048 ton. De voornaamste handelplaatsen en zeehavens zijn: Hermopolis [Nieuw-Syros], Nauplia, Corinthe, Patras, de Piraeus en Corfu.

Voor het volksonderwijs, gedurende de Turksche heerschappij geheel verwaa rloosd, is door de regeering door het oprichten van scholen veel gedaan; een groot deel der bevolking kan niettemin noch lezen noch schrijven. Te Athene en te Corfu zijn universiteiten. Verder heeft men 11 gymnasiën, 7 lyceün, 1 normaalschool tot vorming van onderwijzers, 1 seminarium (te Athene), 4 geneeskundige scholen enz.

§ 7. VES TINGEN.

In Hellas: hot fort van Vonizza, aan de zuidzijde der Golf van Arta; Missolonghi, aan de Golf van Patras; Zeitoen of Lam ia, aan de Golf van Zeitoen.

In de Peloponnesus: Nauplia nut twee forten , aan de golf van dien naam; de citadel van Argos, aan den Inachus. op een kleinen afstand van de evengemelde golf: het bargslot van Monembasia (Na po li di Mal va sla), aan den Archipel; Coron met twee forten, aan de golt van dien naam; Mod on (Met hone) met eene citadel, aan de zuidwestzijde van de Peloponnesus; de citadel van Navarinn (Pylos), aan de Golf van Navarino, ten noorden van Modon; bet kasteel T o rn e s e, bij de kaap van dien naam , tegenover het eiland Zante; Patras met eene citadel, aan de golf van dien naam; het kasteel van Morea ot Rhioem (Marah-Kawak), bij Kaap Rhioem, tegenover het kasteel van R o in e! i ij of A n t i-Rh i oe m (in Hellas), welke

-ocr page 543-

Je Slraut van Lcpanto bootlijken; het bergslot Aerocorinthe, aan de oostzijde van Corinthe, dat de landengte van dien naam beheerscht.

Chalcis, op het eiland Euhoea, is door eene brug niet het vasteland verbonden, en wordt beschermd door enne citadel en een fort.

Op de Ionische Eilanden zijn Corfu en Santa Maura vestingen.

§ 8. KRIJGSWEZEN.

Bij de wet van 15 Januari 18G7, gewijzigd bij die van 18 Juli 1877, is de algemoene dienstplicht zonder plaatsvervanging of afkoop ingevoerd, welke duurt van het 20ste tot het 50ste levensjaar, waarvan 3 jaren bij het actieve leger, 7 jaren bij de reserve daarvan, 10 jaren bij de landweer, en 10 jaren bij de reserve van deze. Bovendien is de Regeering gemachtigd vreemdenlegioenen te vormen en bij een vijan-dclijken inval den Landstorm op te roepen, waartoe alle weerbare mannen beneden den 20jarigen en boven den 50jarigen leeftijd behooren. Volgens deze regeling kunnen in geval van oorlog 200000 man op de been worden gebracht, van welke 120 000 bij het actieve leger en de reserve daarvan, 50000 bij de landweer en 30000 bij de reserve van deze komen. In vrede zal de sterkte echter slechts 24376 man bedragen, van welke 20168 bij de Infanterie, 1059 bij de Artillerie, 1000 bij de Cavalerie en 1104 bij de Sappeurs komen. De Generale staf bestaat uit 10 officieren.

Tot den dienst bij dc Marine zijn allo weerbare mannen der zeeplaatsen verplicht en worden daartoe bij het lot bestemd, voor zooverre er geen voldoend aantal vrijwilligers is. Voor het jaar 1876 was het aantal matrozen 582, dat der officieren op 71 bepaald.

Volgens de verordening van 18 Juli 1877 bestaat hot actieve leger uit;

8 Regimenten Infanterie, van 2 batalj. elk van 4 compagnieën.

4 Bataljons Jagers, elk van 4 compagnieën.

1 Regiment Artillerie, van 8 veld- en 4 bergbatterijen.

1 Regiment Cavalerie van 5 eskadrons.

1 Bataljon Sappeurs van 0 compagnieën.

2 Compagnieën Ziekenverplegers.

Deze troepen vormen 2 Divisies, elk van 2 Brigaden. Eene Brigade bestaat uit 2 reg. Infanterie, 1 batalj. Jagers, 3 batterijen Artillerie cn 1 comp. Sappeurs.

De vloot bestond in 1877 uit: 1 gepantserd stoorafrogat, 1 monitor, 1 Koninklijk stoomjacht, 8 schroefttoomschepen en 10 zeilschepen.

De hoofdligplaats der Grieksche vloot is do haven van Poros of Ca-lauriu, tusschen het eiland van dien naam en de Peloponnesus, in de Golf van Eyina, waar zich ook de Marine-depots bevinden; hot Arsenaal aan den Piraeus is onbeduidend.

Aan don Piraeus is eene militaire school voor alle wapens der landmacht en voor de zeemacht; het aantal der onderwijzers is 10, dat der leerlingen on go veer 00.

-ocr page 544-

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

Turkije en de Vorstendommen Roemenië, Servië en Montenegro.

§ 1. LIGGING, GRENZEN EN GROOTTE VAN TURKIJE.

Hut Tarksche of Ottomanische Rijk ligt gedeeltelijk in Aeié\', gedeeltelijk in Afrika en gedeeltelijk in Europa.

Het Europeesche gedeelte, met uitzondering van Candia, strekt zich uit van 39° tot 45° 10\' N. B. en van 33° 30\' tot 47° 20\' O. L. (binnen welke grenzen echter ook de onafhankelijke Vorstendommen Servië, Roemenië en Montenegro gelegen zijn) en grenst aan de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie, Servië, Roemenië, de Zwarte Zee, do Straat van Constantinopel, de Zee van Marmora, de Straat der Dardanellen, den Archipel, Griekenland, Montenegro, de Ionische en de Adriatische Zee. Het beslaat met Candia eene oppervlakte van 6104,2 vierkante geogra-phische mijlen.

§ 2. VERDEELING EN VOORNAAMSTE STEDEN.

Europeesch Turkije bestaat, ingevolge het Berlijnsch tractaat van 13 Juli 1878, uit landen, welke onmiddellijk aan den Sultan onderworpen zijn (3405,31 vierk. geogr. mijlen), het schatplichtige Vorstendom Bulgarije (1164,10 □ g. m.), de onder staatkundig en militair beheer des Sultans staande doch administratieve autonomie bezittende provincie Oost-Roemelic (045 □ g. m.), en de dooi\' Oostenrijk-Hongarije bezette en beheerde gewesten Bosnië met Tu rk sch Croatië en de Herzogewina (949,73 □ g. m.). Het is verdeeld in stadhouderschappen of gouvernementen (vilajets); deze in provinciën (sandsjaks), en deze weder in districten (kazas). Na de wijzigingen, welke deze onderdeden in 1878 hebben ondergaan, is echter hunne grootte tot dusverre slechts bij benadering en ook alleen het totaal van hunne gezamenlijke bevolking op te geven.

-ocr page 545-

m

A. De onmiddellijk onderworpen ianden.

Bestanddeelen en verdeeling.

Grootte in □ g. m.

Bevolking 1877.

Voornaamste steden.

R o e m e 1 i ë. (Stadsgebied van Constantinopel Europ. gedeelte, en een gedeelte van het voormalige Vilajet Edirné ol Adrianopel).

Macedonië en Thes-

sa 1 i ë.

(Vilajet Salonichi of\'Sela-nik).

Albanië, zuidelijk gedeelte.

(Vilajet Janina).

910 842

652

gt;5,275,000

Constantinopel (Istaraboel, Stamboel) 600. Adriano-pol (Edirné) 62. Gallipoli (Gheliboli) 50. Rodosto (Tekfoerdaghi) 26. Araba (Luleh). Kirk Kilissé.

Salonichi (Selanik) 80. Seres (Siros) 30. Bitolia (Monas-tir) 33. Oeskoeb (Skopia) 10. Trikala (Tirkala) 12. Larissa (Jenisjér) 25. Kjeuprulu. Prisjtina.

Janina (Yania) 26. Argyro-castro. Berat. Avlonu.

Albanië, noordel ij k

gedeelte. (Vilajets Skutari en Pris-rend) (\').

945

Skutari (Iskenderi) 25. Pris-rend. Dulcigno. Lurazzo. Diwra.

C a n d i a ol\' C r e t a. (Vilajet Kirid).

Ü e eilanden van

d e n Archipel, Europeesche en Aziatische (2).

(Vilajet Djezaïri).

150 ?

7

Candia (Kirid) 12. Canea (Hania) 8.

Rhodus 20.

Te zamen. . .

3405

5 275 000

B. Do niet on middel 1

j k o n dergt;v o rpen 1 anden.

Vorstendom B u 1 g a r ij e.

1164,16

1 859 000

Tirnova. Silistria 24. Roesj-tsjoek 30. Sjoemla 60. Varna 26. Widdin 25. Sofia (Triaditza) 30. Sjis-towa. Nikopoli. Plewna. Lowatz. Wratza. Kos-tendil.

(\') Een gedeelte van de Vilajet Skutari wordt volgens het Berlijnsch tractaat bij Montenegro gevoegd. Zie § 14.

(2) Van de Turksch-Europeesche eilanden zijn de voornaamste: Taso (Thasos) Samotraki (Samotlirace), Imbro (inabros) en Stalimene (Lemnos); — van de Turksch-Aziatische: Hhodus (30 □ g. m.); Stanchio (Cos), Sussam-Adassi (Öamos) (10 □ g. m. 150 000 inw.), Nicaria (Icaria), Saki Adassi of Skio (Chios) en Mitylene (Lesbos, 8 □ g. m. 30 000 inw.). Van de gezamenlijke grootte en bevolking zijn geene opgaven bekend.

-ocr page 546-

Bestanddeelen.

Grootte in □ g. m.

Bevolking 1877.

Voornaamste steden.

Provincie Oost-Roe meliö.

G45

751 000

Philippopel (Filibé) 28. Boer-gas. Sliwno. Kesanlyk. Jamboly. Tatar Basar-dsjik. Saramboy.

Bosnië met T u r k s c h Croatië on de H er zo-ge w i n a.

949,73

•1 080 000

Serajowo (Bosna-Serai) 21,3. Banjaloeka 9,5. Swornik 12. Lowno 4,0. Novibazar. Mitrowitza. Travnik (5. Mostar 11. Trebinje. Novi,

Te zamen. . .

\'2758,89

3 G90 000

§ 3. staatsregeling, uitgaven, inkomsten, ridderorden.

Do waardigheid van Sultan, Groote Heer, Ottomanische Keizer of Padisjah is erfelijk in den mansstam van Osman, den stichter der Turksche heerschappij, doch gaat niet altijd van den vader op den zoon over.

De Koran, het heilige bock der Muzelmannen, is het geestelijk, burgerlijk en staatkundig wetboek.

De Sultan, die aangemerkt wordt als de opvolger van de Kalifen, vereenigt in zich de geestelijke en de wereldlijke macht, en oefent haar uit door twee hooge staatsdienaars, die hem vertegenwoordigen, den Sjeichoe\'l Islam (\') en den Groot-Vizier. Deze staat aan het hoofd van het burgerlijk en militair bestuur, gene aan dat van de geestelijken en wetgeleerden {Oelema\'s of Wijzen).

De Vilajets of stadhouderschappen staan onder VaWs (Wall\'s) of Gouverneurs-generaal; do SandsjaJcs onder Moetessarifs of Gouverneurs, en de Kazas onder Kdlrnukans of Onder-Gouverneurs.

De vroeger onbeperkte macht des Sultans is thans door de Constitutie van 23 December 1870 bepaald. Deze staatsregeling behelst in hoofdzaak het volgende: De Sultan is onverantwoordelijk, zijn persoon is onschendbaar; hij benoemt en ontslaat de Ministers, heeft het recht van do munt, verklaart oorlog en sluit vredes- en andere verdragen , is opperbevelhebber der land- en zeemacht, vaardigt wetten en besluiten uit en zorgt voor hunne naleving. Hij roept do Rijksvergadering op en verdaagt haar, en kan de Kamer van Afgevaardigden ontbinden. Alle onderdanen zijn gelijk voor do wet; hot Islamisme is de staatsgodsdienst, doch de vrije uitoefening van alle andere erkende

(\'} Deze SjeichoeH Islmn of HoofJ van den Islam wordt ook wel Muf li genoemd; dit laatste is echter de titel vau elk reclitsgeleerd lid iu de verschillende colleges van bestuur.

-ocr page 547-

godsdiensten is gewaarborgd. Drukpers en onderwijs zijn vrij behoudens wettelijk toezicht. Belastingen mogen slechts bij wet worden geheven. De Ministers zijn verantwoordelijk aan de Kamer van Afgevaardigden, die, na een aangeklaagden Minister gehoord le hebben, haar besluit aan den Sultan ter eindbeslissing voorlegt. De R ij k s-vergadering bestaat uit twee kamers, den Senaat en de Kamer van Afgevaardigden. Beiden vergaderen den isten November van elk jaar; de Ministers kunnen aan hare beraadslagingen deelnemen; niemand is vervolgbaar voor zijne uitgebrachte meening of stem. Het initiatief van wetsvoorstellen behoort bij het Ministerie, doch ook de Kamers hebben dat recht; geen voorstel kan tot wet worden verheven zonder toestemming dor beide Kamers en bekrachtiging door den Sultan. De leden van den Senaat worden door den Sultan voor hun leven benoemd; hun aantal mag niet meer dan een derde van dat der Afgevaardigden bedragen. Deze laatsten worden door de bevolking voor den tijd van 4 jaren gekozen in verhouding van 1 op de 50000 mannelijke ingezetenen; ieder onbesproken ingezetene, die 30 jaren oud is en de Turksche taal verstaat is verkiesbaar, mits hij geen staatsambt bekleedt behalve dat van Minister. De President, en de twee Vicepresidenten der Kamer worden door den Sultan uit een door haar aangeboden negental benoemd. De Afgevaardigden zijn gedurende de zittingen niet gerechtelijk vervolgbaar.

De hoogste rijksvergadering, samengesteld uit den Groot-Vizier, den Sjeichne\'l Islam, de Ministers en andere grootwaardigheid-bekleeders is de Divan (d. i. vergadering). Er is ook een Staatsraad (Sjoerai-devlet), aan welken de uitwerking van wetsontwerpen, de beoordeeling van het budget enz. is opgedragen; hij telt 50 leden, deels Mahomedanen deels Christenen; de President is als zoodanig tevens lid van den Divan.

Er bestaat een Opperste gerechtshof {Divan akiam adlié) van 30 leden, waaronder 10 Senatoren, 10 leden van den Staatsraad, en 10 uit de Presidenten der mindere rechtbanken gekozenen. Het spreekt in eersten aanleg recht over alle hooge staatsbeambten, die aangeklaagd worden van majesteitsschennis of handelingen, gevaarlijk voor de veiligheid van den staat. Bij alle rechtbanken zijn de rechters onafzetbaar en hebben de zittingen in het openbaar plaats.

De onderdanen van het Turksche Rijk worden onderscheiden in Muzelmannen , rayas en slaven, — De eersten zijn het heerschende volk. Door de raya\'s (d. i. kudde) verstaalt men diegenen, welke de leer van Mahomed niet zijn toegedaan; op iedere plaats, waar zij slechts eenigs-zins talrijk zijn, vormen zij eene soort van gemeente, aan wier hoofd een hunner staat, die primaat genoemd wordt. De slaven zijn van alle burgerlijke rechten verstoken. Een Muzelman kan nooit tot slaaf gemaakt worden; een slaaf, die den Mahomedaanschen godsdienst omhelst, wordt vrij.

De hoofdstad van het Rijk is Constantinopel, alwaar de Sultan zijn verblijf houdt in het Serail. Het hof van den Grooten Heer wordt de Porie genoemd.

-ocr page 548-

142

Do staatsinkomsten van liet Ottomanische rijk voor 1877—1879 waren geraamd op 19 725 34-5 Turkschc ponden (\'), de looponde uitgaven (behalve de buitengewone oorlogskosten van 16 232 785 T. p.) op 31 754 045 T. p. De vlottende schuld en do achterstallige rente der geconsolideerde schuld, ten bedrage van 31 976 919 T. p., is daarbij buiten rekening gelaten. Om in den dringenden geldnood te voorzien werd, behalve het invoeren van een aantal nieuwe belastingen, steeds voortgegaan met het uitgeven van papieren geld (Kaimehs), welks som in 1877 reeds 600 000 000 piasters bedroeg en dat dus bijna waardeloos was geworden. Het goheele passief van hot Turkscho rijk op het einde van 1877 wordt, bij gebrek aan officieele opgaven, geraamd op ongeveer 6 130 000 000 frank.

Turkije heeft vier Ridderorden; de Orde van de Halve Maan, welke in 1799 door Selim III is ingesteld en alleen aan vreemdelingen wordt uitgereikt; de Orde van den Roem [Nisjan-Iftisjar), in 1831 door Mahmoed II, de Orde van Medjidié, in 1852 door Abdoel-Medjid , en de Orde van Osmanié, in 1861 door Abdoel-Aziz gesticht.

Het Vorstendom Bulgarije, zooals dit door het Berlijnsch tractaat van 43 Juli 1878 is omschreven, grenst ten noordon aan Roemenië, waarvan het wordt gescheiden grootendeels door den Donau (van boven Widdin tot beneden Silistria) en verder door eene denkbeeldige lijn, die van beoosten Silistria naar Mangalia aan de Zwarte Zee loopt; ten Oosten wordt het door deze Zee bespoeld;ten zuiden grenst het eerst aan de Provincie Oost-Roemelië, waarmede het Balkangebergte grootendeels de grensscheiding vormt (tot aan den top van Kosica), en vervolgens tot een weinig ton noordwesten van Kostendil aan Roemeliëj ton westen wordt het door Semè\'bepaald (s). Het is verdeeld in 5 provinciën [Sandsjaks) , waarvan Tirnova, Roesisjoek, Varna, Widdin en Sofia de hoofdplaatsen zijn, en die te zamen 38 districten [Kazas] bevatten. Het is eene erfelijke en constitntioneele monarchie met eene Christelijke regeering, on heeft, hoewel schatplichtig aan de Porte, zijn eigen bestuur en wetgeving {autonomie). De Vorst, voor de eerste maal in 1879 door de bevolking gekozen en door den Sultan onder goedkeuring der Groote Mogendheden bevestigd, bekrachtigt de door de Nationale vergadering vastgestelde wetten en kondigt ze af. De Nationale vergadering bestaat uit den Bulgaarschen Exarch, de helft der bisschoppen, de helft van de voorzitters en leden der voornaamste gerechtshoven, en uit afgevaardigden van het volk (1 op de 20000 zielen). De Ministers zijn verantwoordelijk aan den Vorst on de Nationale vergadering. Hot Vorstendom heeft zijn eigene nationale militie.

De bij hetzelfde tractaat gevormde provincie Oost-Roemelië grenst ten noorden en noordwesten aan Bulgarije tot aan den top van Kosica, en wordt vandaar af gescheiden van Roemelië door eene zeer onregelmatig loopende lijn, die aan de Zwarte Zee tusschen do monden

(\') Een Turksch pond = 100 Turksche piasters — nagenoeg f 10.HO Nederlandscli. (\') Men zie deze grenzen nauwkeurig omschreven in Art. 2 van het Berlijnsche tractaat.

-ocr page 549-

143

der riviertjes Doeka en Karagals-Sue eindigt (zie Art. 14 van liet Tractaat). Zij staat onder hot staatkundig en militair gezag van den Sultan, floch lieeft administratieve autonomie en wordt door een Christelijken Gouverneur-Generaal bestuurd, die door de Porte onder goedkeuring der Groote mogendheden telkens voor den tijd van vijf jaren wordt benoemd. De provincie heeft hare eigene militie en gendarmerie, welker officieren door den Sultan worden aangesteld. De geheele organisatie van het bestuur wordt vastgesteld door cene Euro-peesche Commissie, die tot zoolang de macht van Gouverneur-Gene-raal uitoefent.

Bosnië met Turksch Croatie en de Herzogewina worden door Oostenrijk-Hovgarije bezet en bestuurd, met uitzondering van de provincie (Sandsjak) Novibazar, die zich tussciien Servië en Montenegro uitstrekt tot voorbij Mitrowitza, waar het Turksche bestuur behouden blijft; evenwel heeft Oostenrijk-Honganje het recht ook daar bezetting te leggen en militaire en handelswegen te bezitten. Eene strook in het zuidoosten van do Herzogewina wordt bij Montenegro gevoegd (zie § -14).

§ 4. BEVOLKING, TAAL, GODSDIENST.

Volgens de op bl. 139 en 140 opgegevene bevolking, ten gezamenlijke bedragenn van 8 971 000 zielen, heeft het Turksche rijk, met voorbijgang van de Yiiajet Djezaïri (bl. 139), ruim 1COO bewoners op de vierk. geogr. mijl.

De volken, welke Europeesch Turkije bewonen, zijn:

1. Osman li of O tt om an en (Turken, 2 095 833) (\'), liet heer-schende volk, mot de Turksche taal; zij behooren tot den Tartaar-schen hoofdstam;

2. Slavoniers of Slawen (3 706 277), waartoe de Serviërs (in de Herzogewina), de Bosniërs, de Croaten en de Bulgaren behooren: zij spreken de Illyrisch-Slavonische taal in onderscheidene tongvallen;

3. Grieken (1 048 C44), talrijk in Thessalië, Neder-Albanië, een deel van Macedonië en Thracië en op het eiland Candia, met de Nieuw-Grieksche taal;

4. Skipetaren, door de Turken Arnauten, door de Europeanen Albaneezen genoemd (van den Grieksch-Latijnschen stam, 1 245182), de groote meerderheid der bevolking van Albanië, en talrijk in Thracië, Macedonië en Bulgarije; hunne taal is eene vermenging van Grieksch en Slavonisch;

5. Israëlieten (7G894), voornamelijk in de groote handelsteden.

De niet talrijke Europeesche Christenen, bij de Turken Franken

genoemd, en de zwervende Heidenen (Zigeuners), zijn onder de

(\') Deze cijfers zijn vastgesteld voor de jongste wijzigingen in liet Turksche gebied en dus thans niet meer juist; do betrekkelijke verhouding zal echter waarschijnlijk nagenoeg dezelfde zijn gebleven.

-ocr page 550-

M4

bovenstaande; opgave, die alleen de onmiddellijk onderworpen landen betreft, begrepen.

De taal van het hof, der geleerden en geestelijken is het Arabisch.

De heerschende godsdienst is de M a h o m e d a a n s ch e; aan alle Christelijke gezindheden is de openlijke godsdienstoefening toegestaan (bl. 140).

Do Turken en een groot gedeelte der Bosniërs, Albaneezen en Bulgaren zijn Mahomedanen (3 009 455), en erkennen den Sjeichoe\'l Islam, den plaatsbekleeder van den Sultan voor al wat den godsdienst betreft, als geestelijk opperhoofd.

Het grootste gedeelte der bevolking belijdt den Cli r i s tel ij k e n godsdienst, doch behoort tot verschillende kerkgenootschappen. De Grieken, en een deel van de Bosniërs en Bulgaren volgen de leer van de Grieksehc Kerk, wier hoofd de Patriarch van Constantinopel is. Een deel der Albaneezen, der Bosniërs en der Armeniërs is Roomsch-Catholiek, De meerderheid der laatsten behoort tot de Armenische Kerk. Men schat het aantal inwoners, die tot de Grieksche of Oostersche Kerk behooren, op nagenoeg 4 390 000, die, welke het gezag van den Paus erkennen, op omstreeks 318 000; het aantal Protestanten is gering.

§ 5. GROND, KUSTEN EN WEGEN IN HET TURKSCHE SCHIEREILAND.

Het Turksche Schiereiland is een bergland, en heeft slechts enkele, weinig uitgestrekte vlakten (zie I. bl. 92), behalve in het noorden, waar zich langs de beide oevers van den Donau door Walachije en Bulgarije de Walachische Vlakte (I. bl. 88) uitstrekt. De hoofdgebergten zijn I. bl. 93 opgegeven.

De eilanden zijn allen bergachtig. Candia (zie I. bl. 94) heeft steile kusten en aan de noordzijde vele inhammen; de zuidkust is gedeeltelijk ongenaakbaar.

De kusten van het vasteland zijn over het algemeen steil en rotsachtig. Die van de Walachische en van de Albaansche Vlakte (van de Golf van Durazzo tot Kaap Linguetta) zijn vlak.

De wegen zijn zeer slecht en over het algemeen niet bruikbaar voor voortuigen. De hoofdwegen, welke Constantinopel met het buitenland verbinden, zijn:

1. Van do Oustenrijksch-Hongaarsche grenzen (van Semlin) over Belgrado en Nissa in Servië, Sophia, Philippopel, Adrianopel en Borgas naar Constantinopel;

2. Van de Russische grenzen (van Saroka) over J assy en Bucharest in Roemenië, Roestsjoek, Sjoemla, Kirk-Kilissa en Borgas naar Constantinopel.

In 1878 waren in het tegenwoordige Turksche rijk de volgende spoorwegen in exploitatie ter gezamenlijke lengte van 1407 kilometers:

Van Constantinopel langs Araha (Luleh), Kulleli, Adrianopel, Trnova (aan de Maritza), Philippopel en Tatar Basardsjik naar Sarumbey; met zijtakken: a. van Kulleli naar Dede Aghntsch aan do Jigeische Zee-, b. van Trnova naar Jamboly.

-ocr page 551-

Van Varna langs Jenihusar (vanhier oen zijtukje naar Sjoemla) en Rasgrad naar Roestsjn°k (in verbinding met de spoorwegen in Roemenie).

Van Salonichi langs Kjeuprulu, Oeskoeb en Prisjtina naar Metrowitza.

Van Banjaloeka {Bosnië) naar Novi aan de Militaire grenzen.

Voorts is men indertijd begonnen met den aanleg van een 072 meter langen onderaardschen spoorweg van Gal at a naar P era. die de vlakte van den Bosporus met liet hoogste punt van Pera zoude verbinden; zijne voltooiing is ons echter niet met zekerheid bekend.

§ 0. STROOMENDE WATEREN IN HET TURKSCHE SCHIEREILAND.

De Don au (zie I. bl. 353) vormt van den mond der Sau tot Orsowu de grensscheiding tusschen de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie en Servië, en besproeit in dit Vorstendom de steden Belgrado, Semendria en Nieuw-Orsowa. Vanhier loopt hij eerst langs de grenzen van Servië en Walachije, dan langs die van dit Vorstendom en Bulgarije, voorbij de steden Widdin, Nikopoli, Turna, Sistowa, Roestsjoek, Ginergewo en Silistria, wendt zich dan noordwaarts door het tegenwoordige Roemenië, tusschen Walachije en Dobroedsja, langs Rassowa, Hirsowa en Brdila, naar Galatz, waar hij oostwaarts stroomt om eerst do grens tusschen Moldavië en Dobroedsja en dan die tusschen dit gewest en het Russische rijk te vormen. Beneden Galatz stroomt de Don au langs de steden Reni (Russisch) Isaktsji (Roemenisch) en splitst zich boven Toeltsja (Roem.) in verscheidene armen, van welke de voornaamste zijn: de Kilia-Bogasi, de noordelijkste, die de grens met Rusland vormt en waaraan de Russische steden Ismail, Toetsjkow en Kilia liggen; de Kidrille-Bogasi of St. George, de zuidelijkste, waaraan Toeltsja ligt; en de uit laatstgenoemde voortkomende Soelina-Bogasi, de middelste, die als de hoofdarm wordt aangemerkt en aan welks mond Soelina ligt. — De gesteldheid der oevers tot Orsowa is I. bl. 33-4 opgegeven; een weinig beneden deze plaats treedt de rivier in de vlakte, en wordt de linkeroever geheel vlak, terwijl de rechter- tot Rassowa meermalen door takken van den Balkan genaderd wordt. Van Belgrado af is de Donau met zeer vele grootere en- kleinere eilanden bezet, lieeft beneden Widdin verscheidene bochten en meren aan beide oevers, en is met deze dikwijls meer dan \'/2 geographische mijl breed. Bij Silistria wordt hij voor zeeschepen bruikbaar; beneden deze plaats tot Galatz is de linkeroever zeer moerassig, en ook de Donaumonden vormen eene moerassige delta.

R. De San of Save vormt de grensscheiding tusschen Bosnië en Servië en de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie (zie I. bl. 355).

R. De Oena, in Turksch Croatië, scheidt gedeeltelijk dit gewest van de Hongaarsch-Croatische Militaire Grenzen, en wordt bij Novi voor kleine vaartuigen bruikbaar; m. tegenover Vaszenovacz (Militaire Grenzen).

Do Werbas, in Bosnië; bevaarbaar bij Banjaloeka.

De Bos na, in Bosnië, bevaarbaar bij Wranduk; m. bij Lukacz.

11. 10.

-ocr page 552-

!(il niii i

De J)rin;i of üi\'inna stroomt door liet oostim van iins-nië, gedeeltelijk langs do grenzen van dit gewest en Servië; bevaarbaar voor groote vaartuigen bij Zvornik ; ra. bij Racsa ■of Ratsja.

De Morawa ontstaat bij Kroesjewalz in Servië uit de samenvloeiing van do West- en Oost-Morawa; m. ten oosten van Semendria; zij is alleen voor kleine vaartuigen bruikbaar.

De Ti mok, een klein riviertje, dat in het oosten van Servië ontstaat en gedeeltelijk de grensscheiding vormt tussehen dit Vorstendom en Bulgarije; m. beneden Negotin.

L. Do Aloeta ontspringt in Zevenbergen, en loopt door dit gewest en Walachije; m. ton westen van Toernoe Mugoerelli tegenover Nikopolij zij is alleen voor vlotten bruikbaar.

^De Sercth of Sireth; br. in de Bukovvina; stroomt door Uoldavië, gedeeltelijk langs de grenzen van Walachije; m. even boven Galatz.

De Pruth; br. in Galicië; hij vormt gedeeltelijk de grensscheiding van Moldavië en het Russische gewest Bessarabië; m. beneden Galatz nabij Rem. Hij wordt bevaarbaar bij Sfephanestij.

Do Maritza of Maridsja (Hebros) ontspringt in den Balkan, stroomt door Thracië langs de steden Tatar Basardsjik, Philip popel (prov. Oost-Roemelie) en Adrianopel, waar zij bevaarbaar wordt, en valt in de Golf van Enos (gevormd door den Archipel).

De S t ry m a (S t r y m o n), S t r o e m a of K a r a s o e, ook M a r ra a r n genoemd, loopt door Macedonië, wordt ton westen van hot op eenigen afstand gelegen Seres bevaarbaar, vormt beneden deze stad het Meer Tachyno, en valt ten westen van Orphani in de Golf van Contessa.

.De Var dar (Axios) loopt door Macedonië, en valt ten westen van Salonicld in de golf van dien naam.

.De Salambria (Pene us), in Thessalië, besproeit Larissa, en werpt zich in de Golf van Salonichi.

,De Drino of Drin (Dryion), in Albanië, ontstaat uit de samen-vlooiing van den Witten- (R.) en Zwarten-Drin (L.), en valt beneden Alessio (Ljesj) in de Adriatische Zee.

§ 7. VOORTIiRF.NGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, NIJVERHEID, HANDEL, ONDERWIJS IN EUROPEESCH TURKIJE.

Europeesch Turkije is een der vruchtbaarste landen van Europa, en brengt, hoewel de landbouw meer of min verwaarloosd wordt meer granen voort dan de inwoners behoeven. Eet meest worden gebouwd tarwe en gerst, dan maïs en gierst, minder rogge, maar daarentegen veel rijst en eene groote menigte peulvruchten, inzonderheid boonen. Do wijnstok wast bijzonder goed. Hennep en vlas worden overal gebouwd: Bosnië brengt eene groote hoeveelheid ooft voort. Olie, tabak (vooral in den omtrek van Salonichi en in Albanië) en boomwol (de beste in Macedonië) zijn de hoofdvoort-brengselon dor zuidelijke streken.

lil ilB

II

\'I

.ui

-ocr page 553-

1 \'i7

l)igt; vnoteclt, voornamelijk die van paarden, is zner belangrijk. ])e Tnrkschc paarden, gedeeltelijk van edel i-as, in het bijzonder in Albanië, zijn over het algemeen van middelbare grootte, sterk er; onvermoeid. In het zuiden hloeit do zijdeteelt zeer. Van veel belang voor het vervoer van lasten zijn de karneelen, muildieren, muilezels en ezels.

De gebergten bevatten vele delfstolïen; doch liet bewerken der mijnen wordt zeer verwaarloosd, en er wordt slechts eene geringe hoeveelheid zilver, lood, ijzer en koper gewonnen.

De nijverheid is zeer weinig ontwikkeld. Cunstantinopel, Salonichi, Adrianopel, Ruestsjoek, Seres en Sjoetnla zijn de eenige steden, welke door hare fabrieken uitmunten. De bereiding van leder, het katoenen zijde-weven en verven, de metaal- en wapenfabrieken, de tabaks- en pijpen-fabrieken, alsmede de zeepziederijen zijn de hoofdtakken der nijverheid.

De buitenlandsche handel is zeer gewichtig, en wordt grooten-deels gedreven door Grieken, Arraeniers, Joden en Franken. De hoofdartikels van uitvoer zijn: vee, huiden, wol, wijn, tabak, opium, katoen en zuidvruchten; die van invoer, allerlei voorwerpen van weelde en koloniale waren. De gemiddelde waarde van den invoer wordt op 402 500 000, die van den uitvoer op 250 000 000 frank geschat. De voornaamste zeehandelplaatsen zijn Cunstantinopel, Salonichi, Gallipoli, Enos en Varna. In \'187ü telde de Turksche handelsvloot 231 schepen, metende 37850 ton, waaronder II stoomschepen, metende 3350 ton.

De b in n en 1 an d s che hand e 1 wordt gedreven met karavanen: de gewichtigste koopsteden in het binnenland zijn Adrianopel, Bosna-Serai en Janina in de onmiddellijk aan de Porte onderworpene landen en Belgrado in Servië.

Het onderwijs staat nog op een lagen trap, en bepaalt zich grooten-deels tot het onderricht in den Koran, lezen en schrijven, dat in de met de moskeeën verbonden lagere scholen geleerd wordt. Ook bestaan er verscheidene hoogere colleges, waar kosteloos onderwijs wordt gegeven. ïo Constantinopel vindt men eeno school voor do wiskunde, eene voor de geneeskunde en eene voor de Fransche taal. In 1851 is er door den Sultan eene Academie van wetenschappen opgericht. In den laatsten tijd worden enkele jongelieden van goeden aanleg naar Parijs en Weenen gezonden, om zich in de wetenschappen te oefenen en na volbrachte studiën Europeesche beschaving in hun vaderland over te brengen.

§ 8. VERUEDIGINGSUNIËN, VESTINGEN.

Europeesch Turkije is sterk door zijne grootendeels natuurlijke grenzen, het bergachtig, door vele rivieren doorsneden terrein en den slechten toestand der wegen, waardoor het vervoeren van geschut vooral zeer moeielijk is. Daarenboven worden zeer vele plaatsen en bergpassen door forten verdedigd; doch deze zijn, evenals de meeste vestingen, over het algemeen slecht onderhouden en tegen een Europeeschen vijand weinig bestand.

-ocr page 554-

1 i8

In liet noorden bieden de San on Dunau, en daarachter de Balkan (door de Turken Emineh-Dagh, d. i. Schutgebergte, genoemd) voortreffelijke verdedigingsliniën ann.

De invaart van de Straat van Cunstantivopel en die dor Dardanellen wordt aan de Europecsche cn Aziatische zijde door forten of kasteden beschermd.

Voorts zijn de belangrijkste versterkte plaatsen:

In Tnrksch Croatië B i h a c z, op een eiland van de Oena ;

In Bosnië, B an ja 1 o e k a, aan de beide oevers van de Werhas (roch-tcr-zijrivier van de Sau), en S w o r n i k , aan den linkeroever der Drina;

In Albanië, Skutari, aan de zuidzijde van het meer van dien naam;

Op Candia, Candia, aan de noordkust.

Ingevolge Artt. 11 en 52 van het Berlijnsch tractaat worden alle Donau-vestingen beneden de IJzeren poort aan de westelijke grens van Roemenië (I. bl. 354), dus Widdin, Roestsjoek en Silistria, alsmede Sjoemla en Varna in Bulgarije geslecht.

§ 9. KRIJGSWEZEN.

Volgons de wet van 22 Juni 1869 bestaat er algemeene dienstplicht voor de Mahomedanen, en wordt het leger voltallig gehouden door vrijwilligers en door loting. De diensttijd begint met het 20stt; levensjaar, en duurt in het geheel 20 jaren, en wel 4 in het actieve leger [nizam], 2 in de eerste reserve (ichtiyaty, C in do tweede reserve [redif) en 8 in den landstorm {moestehafiz).

De niet-Mahomedanen kunnen door afkoop vrijgesteld worden van den dienst bij de landmacht, doch moeten des gevorderd op do vloot dienen.

Het Turksche leger is samengesteld uit het staande leger of de geregelde troepen, de ongeregelde troepen en de hulptroepen.

Volgens de evengenoomde wet en latere besluiten moest het leger, in 1878, in tijd van oorlog 720 000 man tellen, waarvan er 220 000 bij het actieve leger, 80000 bij de eerste reserve en de overige 420 000 bij de tweede reserve en den landstorm zouden komen. Het jaarlijk-sche contingent bedroeg dan 37500 man. De oorlog van 1877—1878 heeft echter, groote afwijkingen van deze organisatie veroorzaakt; en ook de veranderingen in het grondgebied volgens het Berlijnsche tractaat zullen wijzigingen in de formatie ten gevolge hebben.

I. Degeregelde troepen waren verdeeld in 7 legerkorpsen (Ordu): 1 °. Gardekorps {Cunsiantinopel], 2°. korps van den Donau [Sjoemla], 3°. van Roemelië (Monastir), 4°. van Anatolië [Erzeroem], 5°. van Syrië [Damaskus], C°. van Irak (Bagdad), 7°. van Jemen (Sanaa). Zij waren samengesteld als volgt:

a. Infanterie: 41 Linie-regimenten, 2 reg. Bosniakon, 1 Cordon-reg., en 1 Grieksch grens-reg. Elk reg. heeft 3 bataljons van 8 compagnieën. Voorts zijn er 41 Scherpschutters-batalj., 2 batalj. Herzogewiners, 2 Albaneesche Grensbatalj. en 1 Cordon-batalj. van Xiksitsj. ïe zamen 178 batalj. Infanterie.

-ocr page 555-

149

J. Cavalerie: 24 rog. van 0, 1 rog. van 5 en 1 rog. van 4 eskadrons, 1 reg. kameel-ruiterij en 2 onafhankelijke Cavalerie-eskadrons. Te zamen 161 eskadrons.

c. Artillerie: 3 reg. Veldartillerie van 14, 1 reg. van 13, 1 reg. van 17, 1 reg. van 11,1 reg. van G, en 1 reserve-reg. van 12 batterijen; elke batterij heeft 6 stukken. Te zamen 103 batt. en 018 stukken. Buitendien zijn er nog 7 rog. Vesting- en Kust-artillerie, 5 zelfstandige Artillerie-bataljons, 17 plaatselijke Artil-lerie-afdeelingen, 2 reg. Administratie-troepen, het Gendarmerie-korps van 03 bataljons, en 1 korps Artillerie-werklieden.

d. Genie: 1 Genie-brigade van 7 comp. Sappeurs en 7 comp. Werklieden.

Eon georganiseerde trein bestaat er niet; in geval van nood worden voertuigen en lastdieren gerequireerd.

II. Tot de Ongeregelde troepen behooren: de Basji-JBozoeks, vrijwillige Infanterie, die van de Regeering alleen wapens en munitie ontvangt; de Spahis, vrijwillige ruiters, meest door de Mahomedaan-schc hoofden van Bosnië en andere provinciën geleverd; Bedoeïnen uit Azië en Afrika, en andere vrijwillige korpsen. Te zamen ongeveer 70000 man.

III. De Hulptroepen of de contingenten van de provinciën, die nog geone troepen voor het staande legor leveren en van de schatplichtige staten; ongeveer 33000 of COOOO man. (Oppor-Albanië 10000, Bosnië 20000, Egypte 17000 ii 20000, Tunis 3000 tot 3000, onz.).

In vrede zal het leger 137667 man (waaronder 14300 man gon-darmerie) en 26040 paarden tellen. In oorlog zal het zijn :

I. Geregelde troepen :

Het «actieve leger....... 203 700 man.

Eerste reserve........ 103 600 »

Tweede reserve........ 24 000 »

Gendarmerie......... 32 800 »

Landstorm.......... 120 000 »

-■- 486 100 man.

II. Ongeregelde troepen.............. 70 000 »

III. Hulptroepen.................. 35 000 »

Te zamen. . . . 611 100 man.

De diensttijd op de vloot is 13 jaren, waarvan 8 in actieven dienst en 3 in reserve; van beide categorieën zijn er ongeveer 30000 man.

De Marine-infanterie bestaat uit 1 reg. van 3 batalj., elk van 8 comp., en 2 reg. Marine-werklieden, elk van 2 bataljons.

In 1877 bestond de vloot uit:

13 groote gepantserde stoomschepen, met 149 stukken. 18 kleine » » » ? » 45 stoomschepen............ » ? »

78 stoomschepen.

Bovendien waren er nog 30 houten zeil vaartuigen, doch nagenoeg onbruikbaar. De vloot is echter door den laatsten oorlog veel verzwakt.

-ocr page 556-

150

Oorlogsliavens zijn Cuvslantinopcl en Gallipoli.

To Constantinopcl is oenc militaire cn eene zeevaartschool, on op Hebeli-adassi [Halki], oen eiland in de Zoo van Marmora, eeno Manno-schooi tot opleiding van Zee-officieren, die overigens uit hut scheepsvolk worden getrokken.

§ 10. PLAATSEN, MERKWAARDIG DOOR VELDSLAGEN OV GEVECHTEN.

In Epirus: Arta (1822).

In Bosnië: Swornik (1810 en 1813).

In Bulgarije: Kolidsja, tusschen Paravadi en BasardsjiK, (1744) — Varna (1773) — Sjoemla (1774 en 1828) — Matsjin, Rabadagh (1791) — Cervena, ton westen van Roestsjook, (1810) — Roestsjoek, (1811 en •1877) — Eski-Arnautlar, ton noorden van Paravadi, Koeleftsja, nabij Sjoemla (1829) — Sjistowa, Nikopolis, Plewna, de Sjipka-pas, Telisch, Gorni üubnik on Widdin (1877).

§ 11. LANDEN BUITEN EUROPA.

I. Aziatisch Turkije.

Aziatisch Turkije, dat bij het Berlijnsch tractaat van 13 Juli 1878 in het noordoosten eenige wijziging van grenzen heeft ondergaan, ligt nagenoeg tusschen 44° tot 06° O. L. en 30° tot 42quot; N. B. Het is ongeveer 34448 vierkante geographische mijlen groot, cn grenst aan do Straat der Dardunellen, de Zes van Marmora, de Straat van Cunstantinopel, de Zwarte Zee, Rusland (van onmiddellijk ten zuiden van Batoem tot op eenigen afstand ten noorden van Bajased), Per zie of Iran, de Perzische Golf, Arable, do Middellandsche Zee en den Archipel.

Hieronder volgen de gewesten, welke tot dit gedeelte van hetTurk-sche Rijk behooren en zonder de eilanden (bl. 139) te zarnen 13 vilajets vormen, namelijk: Aidin (hoofdplaats Smyrna), Aleppo, (h. Aleppo], Angora (h. Angora), Bagdad (h. Bagdad), Diarbekir (h. Diarbekir], £r-zeroem (h. Erzeroem), Khudavendighiar (li. Broessa), Kastmaoeni (li. Kas-tamoeni), Konia (li. Konia), Siwas (h. Siwas), Synë of S;\'«»3 (hoofdplaatsen Damascus en Bairoet), Libanon of Moetessarislik (hoofdplaatsen Deir-el-Kamr en Betj-ed-Din) en Trapezunt (h. Trapezunt), benevens liet schatplichtig Vorstendom Santos.

-ocr page 557-

151

Voornaamste steden.

Koctahia 30, Kara-Hissar 13, Broessa (Brusa of Bursa) CO, Smyrna (Izmir) 150, Magnesia (Gusel-Hissar) 30, Koniah (Iconium) 12, Tokat 46, Siwas 36, Cac-sarea (Kaisarieli) 00, Trebisonde (Trapc-znnt) 50, Kastaraoeni 13, Angora cyra) 25, Skutari (Eskiudar) 40, Adalia 20, Tarsus 20, Adana 20, Ismid (X;-coraodia.)

Erzeroem 60, Bajased.

Diarbokir 40, Wan.

Mosoel of Mossoel 40.

Bagdad 40, Bassora (Basra) 5.

Alnppo (Haleb) 70, Beiroet of Bairoet 70, Tripoli (Tarabolos) 16, Akka of Acre (St. Jean d\'Aere, Ptolemaïs) 10, Jeruzalem (Soliinan) 28, Damascus (Dimisjk-cl-Sjam) 150.

! Chora.

Landen.

K1 o i n-A z i ë (Anadoli,

of A n a t o I i ë Levante.)

A r in e u i ë. Ku rd i stan. M e s o p o t a m i ë. (Al Dsjesireh.) Irak-A rab i. S y r i ë. (Soristan, Sjam/

Eiland Sa in os. (Sarao )

L)e voornaamste rivieren zijn do E u ph r aa t en de Tiger of Tigris. De eerste neemt zijn oorsprong in Armenië, en besproeit Rakka, de andere ontspringt in Kurdistan, en loopt langs Mosoel en Bagdad; beide vereenigen zich bij Korna en vormen den Chat el Arab (Stroom der Arabieren), welke zich beneden Bassora in de Perzische Golf werpt. Na deze verdienen de meeste opmerking de Kisil-Irmak (Halys), in Anatoüë, welke in de Zwarte Zee valt, de Aasi (Orontes), die beneden Antakia zich met een wijden mond in de Middellandsche Zee stort, en de Arden (.Tordaan), welke door het Meer van Tabariëh [Genezarelh) stroomt en in de Doode Zee uitloopt.

De grond is gi\'ootendeels bergachtig. Uit Armenië wenden zieh drie bergketens westwaarts, van welke do noordelijke zieh op een kleinen afstand langs de Zwarte Zee uitstrekt, de middelste den naam van Anti-Taurus voert, em de zuidelijkste of Taurus (D j ebe 1-Koer i n) op ongelijke afstanden de kusten van de Middellandsche Zee volgt. Van deze laatste wendt zich zuidwaarts naar Syrië de Alma-dagh, waarmede de Libanon (hoogste top 3200 M.) en de Anti-Li ba non in verbinding staan. Uit Armenië strekt zieh een bergtak zuid westwaarts door Kurdistan uit, een andere (het ICurdische Gebergte) zuidoostwaarts door Kurdistan naar de grenzen van Perziè. Het zuidelijk gedeelte tusschen den Libanon en de Perzische Golf is eene nitgestreJvte vlakte, grootendeels woestijnen, en alleen langs de oevers van den Euphraat en \'Tiger vruchtbaar.

Niettegenstaande de geringe bebouwing is het land rijk in voortbrengselen: vuel granen, rijst, wijn, ooit, zuidvruchten, olijven,

-ocr page 558-

•152

nuirnia, tabak, meekrap, safl\'raan, suikerriet, opium, indigo, katoen, gom, in eenige streken aanzienlijke wouden (vooral van ceders en eiken). Het dierenrijk levert rundvee, sclioone paarden, buffels, karaeelen, ezels, muildieren, muilezels, schapen (waaronder met breede staarten), Angorasche geiten; in sommige streken is de zijde- en bijenteelt zeer aanzienlijk; van de wilde dieren vindt men hoofdzakelijk hyena\'s, jakhalzen, tijgers en luipaarden. Het delfstoffen rijk bevat goud, zilver, ijzer, koper, lood, aluin, salpeter, marmer en zout.

De nijverheid, vooral in do steden, is hier meer in bloei dan in Europeesch Turkije. De voornaamste fabriekwaren zijn: de zijden stnffen van Aleppo, Damascus, Bagdad en Broessa; do katoenen stoffen van Mosooi, Damascus, Aleppo, Diarbekir, Smyrna en Magnesia; de linnens van Broessa, Trapezunt, Bagdad en Diarbekir; de kamelots en sjaals van Angora; de tapijten van Broessa, Kara-Hissar, Aleppo en Damascus ; het marokijn en ander leder van Konia en Diarbekir; de zeep van Damascus, Bagdad en Aleppo; de klingen on messen van Damascus.

De landhandel, welke met karavanen gedreven wordt, is zeer aanzienlijk; Erzeroem. Kara-Hissar, Angora, Broessa, Smyrna, Bassora, Bagdad, Diarbekir, Aleppo, Mosoel en Damascus zijn do voornaamste steden, door welke de karavanen trekken, die uit Perzië, Arabic en Europa komen. De zeehandel (handel van den Levant), behalve die van Bassora, wordt bijna geheel door Europeanen voornamelijk Engel-schen, Franschen, Nederlanders, Oostenrijkers (in het bijzonder Triësters) en Venetianen gedreven. Smyrna, Latakia (haven van Aleppo), Tripoli en Akka zijn de voornaamste zeehandelplaatsen. De opmerkelijkste haven van de Zwarte Zee is Trapezunt. De Armeniërs, en na hen do Joden en Grieken, zijn onder de inboorlingen de aanzienlijkste kooplieden.

Er zijn thans door Engelschen invloed verschillende plannen in overweging om door middel van eenen Spoorweg de Middellandsche Zee met de Perzische Golf te verbinden. De meeste kans voor verwezenlijking schijnt te bestaan voor eene lijn, die bij Iskendernem, aan de Golf van dien naam zoude aanvangen, vanhier op Aleppo gaan, dan den rechteroever van den Eupkraat volgen, om bij Grane den westelijken oever der Perzische Golf te bereiken. Spoorwegen in Klein-Azië zijn van Smyrna langs Cassabe naar Allasjeir [Philadelphia) en van Smyrna naar A\'idin (te zamen 231 kilometer) en van Skutari naar Ismid (43 kilom.). Voorts zijn thans ook Trapezunt en Erzeroem door een goeden rijweg met elkander verbonden.

liet aantal inwoners bedraagt ongeveer 17 500 000 zielen. Het Islamisme is de heerschende godsdienst, en wordt beleden door het grootste deel der bevolking, voornamelijk de Osmanli (11 000000), de Turkoman nen (85000), de Lazen (een onafhankelijken volksstam in het bergachtig gedeelte van Trapezunt), de Arabieren, de Perzen, en een deel der Kurden. (De Kurden tellen in het geheel omstreeks 1000 000 zielen). De Drusen (30000, in den Libanon en Anti-Libanon) en de Nosairen (onder eigene opperhoofden in het lagere gedeelte van den Libanon) zijn sekten van het Muhomedanisme. De

i i1

1 I

I

i

! [\'ilfj\':\' r

i ;

y. •

-ocr page 559-

153

Ye ui den, een stam van de Kurden, en bekend utu luiiiue roofzuclit en wreedheid, hebben een eigen godsdienst. De Christelijke godsdienst telt een groot aantal belijders; dc Grieken (1 000000) beboeren tot de Grieksche, de Armeniërs (2 000 000) tot de Armenische Kerk; de leerstellingen der Roomsch-Catholieke Kerk worden gevolgd door vele Grieken, Armeniërs en Kurden, alsmede door dc meeste Maronieten; de Jakobitische kerk telt vele leden onder du Kurden en Grieken, de Nestoriaansche onder de Kurden en Armeniërs (\'}. Israëlieten (70000) vindt men in de groote koopsteden.— Men schat het aantal Mahoraedanen op 12 600 000, die van do Grieksche en de Armenische Kerk op 3 000 000, en die, welke het gezag van den Paus erkennen, op 260 000 zielen.

Het westelijke gedeelte van Arabië, Hedsjas of het Sherifaat van Mekka benevens Yemen, die zich langs den oostelijken oever van de Roede Zee of Golf van Arabië uitstrekken, en Hedsjer in het oosten van Arabië, langs de Perzische Golf, zijn aan den Sultan van Turkije onderworpen en vormen drie Elajets of stadhouderschappen, van welke de beide eerste te zaraen eene oppervlakte van 10312,5 □ g. m. en eene bevolking van 1 134 375 zielen hebben, terwijl het laatste 1477 □ g. m. groot is en 162 470 inwoners tolt. (Zie vorder beneden Hoofdstuk XXI, 2e afd., § 1.)

Het eiland Sa mos, dat sedert 1832 een schatplichtig Vorstendom vormt, is 10 □ geogr. mijlen groot en hoeft (in 1879) 37080 bewoners» die allen tot de Grieksche Kerk bchooren. Do staatsinkomsten waren voor het jaar 1879—1880 begroot op 2 732 080 en de uitgaven op 2 932 080 piasters, waaronder 400 000 piasters schatting aan de Por te ; openbare schuld is er niet. De voornaamste voortbrengselen zijn rozijnen, wijn en olijfolie, die ook benevens huiden de belangrijkste artikelen van den uitvoer vormen, welks bedrag in 1878 op 11 020 410 piasters werd geschat, terwijl de invoer, in 1877, 13 356 765 piasters beliep. Dc handelsvloot telde 310 vaartuigen, metende 6506 ton.

II. Egypte.

Egypte is eene Turksche provincie, aan wier hoofd een schatplichtige doch voor het overige genoegzaam onafhankelijke Stadhouder der Porte staat, die sedert 1807 officieel den titel van Hoogheid en Khedive of Onderkoning draagt, en een onbeperkt gezag over hot land bezit. Sedert 1841 is het stadhouderschap erfelijk in het geslacht van den Onderkoning, doch eerst in 1860 heeft dc Porte den Khedive het erfrecht in de rechte nederdalende linie toegestaan, en in 1873 het recht om handelsverdragen te sluiten en het binnenlandsch bestuur geheel zelfstandig te voeren. Sedert 1866 heeft Egypte eene \\ ergadering van Volksvertegenwoordigers, bestaande uit 75 loden, die voor den tijd van 3 jaren gekozen worden doch slechts eene randge-vendc stem bobben. Aan hot hoofd van hot bestuur staat een Geheime

(\'gt; Zie over de Maronicltn } -hikübietcu en Sesloriancn I. bi. Gö.

-ocr page 560-

Raad of Slaatsraad, waarvan de Erfprins voorzitter is en die overigens is samengesteld uit Prinsen van den bloede, de Ministers, den opperbevelhebber van het leger en enkele andere hooge staatsbeambten.

De fmaiicieele toestand vau Egypte, bevindt zich in een staat van overgang. Door den Khedive is in 1878 eene Commissie van onderzoek ingesteld om alle misbruiken en onregelmatigheden in het beheer, en do tekorten na te gaan, het bedrag der vaste ontvangsten te bepalen en de grondslagen vast te stellen om de ontvangst der inkomsten te verzekeren. Het budget voor 1879 beliep in uitgaven 10 330 253 L. S,, waaronder 5 800 704 voor rente van staatsschuld, in ontvangsten 9 940 000 L. S. De geconsolideerde schuld bedroeg 91, de niet geconsolideerde ruim 9 millioen L. S.

liet leger, dat door conscriptie voltallig wordt gehouden, bestaat uit geregelde en ongeregelde, troepen. Het geregelde leger bevat 18 reg. Infanterie, 4 batalj. Jagers, 4 reg Cavalerie elk van 6 eskadrons, 2 reg. Artillerie van 6 batterijen elk van 6 stukken, 10 comp. Negers cn 2 reg. Bedoeïnen. Afzonderlijke Genietroepen zijn cr niet. Dit leger kan tot op 100 000 man worden gebracht. Do ongeregelde troepen bestaan uit 7 bereden korpsen van 4000 man.

In 1878 telde de oorlogsmarine 14 stoomschepen, en wel 3 jachten, 2 fregatten, 2 korvetten, 4 schroefkanonneerbooten, 1 aviso cn 2 ka-nonneersloepen.

Gelegen tusschen 23\'\' 30\' tot 32° N. B. cn 45quot; tot 52° O. L., beslaat figypfe eene oppervlakte van ongeveer 10040 vierk. geogr. mijlen, waarvan hot bebouwde gedeelte slechts 705 van die mijlen bevat. Het grenst aan de Middellandsche Zee, Arabië (waarmede het vroeger door de Landengte van Suëz verbonden was), de Rwde Zee, Nubië en de woestijnen van Sahara en Barka.

De Nijl treedt bij Asswand {Syene), waar hij in verscheidene watervallen nederstort, Egypte binnen cn doorsnijdt het van het zuiden naar het noorden; bij Cercasorus verdeelt hij zich in twee armen, van welke do westelijke bij Rosette of Rasjid, de oostelijke bij Damictte in de Middellandsche Zee valt. liet Nijldal, 2 tot 3 geogr. mijlen breed, en de Delta, door de Nijl-armen gevormd, zijn door de jaarlijk-sche overstroomingen der rivier zeer vruchtbaar; oir. het water te verspreiden zijn naar alle richtingen kanalen aangelegd. Opmerkelijk is het in 1820 voltooide Kanaal Mahmoedi, dat 75 kilometers lang is en Alexandria met don Nijl gemeenschap bezorgt. Van veel groottr belang zijn echter het 100 kilometer lange Kanaal van Suëz, dut van 1858 tot 1809 door de Landengte van dien naam gegraven is, van het op een eiland in 1862 aangelegde Port-Saïd laar Suez, waardoor de Middellandsche Zee met de Uoode Zee gemeenschap heeft gekregen, cn de verbindingsweg van Europa met Zuid- en üost-A.zië aanmerkelijk is verkort, en het in 1879 voltooide Is in ai I ich-Ka n aal, dat, 103 kilometer lang, van Ismailia langs Zngazig en Gassassine naar Cairo loopt.

In 1S78 bedroeg de gezamenlijke lengte der spoorwegen 1763 kilometer. Zij bestaan uit de volgende lijnen:

-ocr page 561-

•] 55

Van Alcxanclrië naar Cairo (210) cn vanhior naar Barrage (17) en naar Holoean (10).

Van Alexandria naar Rosottc (74,75), on van Alexandiië naar Raiu-leli (8,4).

Van Bcnha langs Zagazig naar Suëz (203,5) en van Benha naar Mitberry (13).

Van Calioeb en Mansoera naar Damiëtte (182).

Van Tanta naar Talka (53) en van Tanta naar Schibin-cl-Kom (30).

Van Zifte langs Mehallct en Dessoek naar Schirbin (180).

Van Bessoek naar Daraanhoer (19,25).

Van Cairo naar Tell-el-Baroed (130) en van Cairo naar Sioet (306,5).

Van Oeasta over Medinet-el-Fayoera naar Aboeksa (05,75).

Van Reni-Mazar naar Aba-el-Qoeakf (37,25).

Van Assoean naar den Eersten waterval (5).

Van Wady over Haifa naar Akascha (147 kilom.).

Met uitzondering van de lijn van Alexandrië naar Ramleh zijn het alle Staatsspoorwegen.

In \'1875 is op last van den Khedive een Aardrijkskundig genootscliap opgericht.

Bo grond is aan de Middellandsche Zee zeer laag en verheft zich allengs van het noorden naar het zuiden. Tusschen den JV7/7 en de Ronde Zee vindt men een ruw doch niet hoog rotsgebergte; aan do westzijde nadert het hibysche Gebergte moer of min de rivier, doch verlaat haar dal ten noordwesten van Cairo. Het grootste deel van den bodera bestaat uit onvruchtbaar zand.

Het aantal inwoners werd in 1877 op 5 002 027 zielen berekend, waaronder Kopten (afstammelingen der oude Egyptenaren), Turken, Arabieren (voor het meerendeel Fellah\'s of landbouwers, voor het overige Bedoeïnen of zwervende herders), Armeniërs, Griek e n, Israëlieten, Negers en Europeanen of Franken. Be heer-schende godsdienst is de Mahomedaansche: de Kopten behooren tot de Monophysische Kerk (zie I. bl. 05).

Be hoofdvoor tbr cngselen, zijn: rundvee, schapen, ezels, ka-meolen, buffels, zijdewormen, bijen; — granen, voel rijst, vlas, hennep, zuidvruchten, tabak, olijven, opium, voortreffelijke boomwol, wijn, indigo, suiker; — salpeter, zout, steenkolen, marmer.

Be nijverheid is in den laatsten tijd zeer toegenomen, voornamelijk wat do vervaardiging van katoenen stoffen aangaat; ook heeft men zijde-, linnen- en lakenfabrieken, suikerraffinaderijen, buskruitmolens, salpcterziederijen , geweerfabrieken , geschutgieterijen , scheepstimmerwerven enz.

Be handel is aanzienlijk, on wordt ter zee en te land (door karavanen met de binnenlanden van Afrika en met Arabic) gedreven. Be voornaamste handelssteden zijn : de hoofdstad Cairo of Kahira (327 500 inw.), Alexandrië (160 000 inw.), Damiëtte (32 700 inw.). Rosette (10000 inw.), Purt-Said (4000 inw.), Suëz (11300 inw.), Sioet (in Uuvcn-Egypte, 27500 inw.), Tanta (60000 inw.), Zmjaziy (40000 inw.) en Ismailia, halverwege tusschen Port Said en Suëz, dat nog in zijne opkomst is en in 1877 reeds 4000 inw. telde.

-ocr page 562-

150

In 1817 bedroeg de waarde van den uitvoer uit geheel Egypte 1 275 023 21-1, en die van den invoer 449 344 135 piasters (\'); alleen te Alexandria beliep in 1872 de invoer 590 300 000 en de uitvoer 1 330 500 000 piasters. De voornaamste artikelen van uitvoer zijn boomwol (in 187G voor 213110475 frank), boomwolzaden (37 700 8201 fr.), suiker (17 571 100 fr.), granen (14G16560 fr.), boonen (12912 715 fr.),, gom, wol, struisvederen, huiden, rijst, koffie en ivoor. — De Egyptische handelsvloot telde in 1872 555 zeilschepen, metende 30909 ton, en 30 stoomschepen, metende 28965 ton.

Aan den Khedive, van Egypte zijn wijders onderworpen geheel Nubië (Kor do fan daaronder begrepen) en de op een eilandje in de Roode Zee gelegen Abessinische stad M as so e ah. Men schat de grootte van deze landen op 22000 vierk. geogr. mijlen, en hunne bevolking op ongeveer 3 000 000 zielen. Voorts is in 1875 ook Darfoer bij Egypte ingelijfd, (Zie Iloofdst. XXII, 2de Afd. §§ 2 en 3V

III. Tunis en Tripoli.

De Barbarijsche Staten Tunis en Tripoli, wier Beis onbeperkt regec-ren, erkennen de opperheerschappij van den Sultan van het Turkschc Rijk, en zijn verplicht dezen in tijd van oorlog met manschap en eenige oorlogschepen te ondersteunen. Tripoli wordt ais eene Turkschc provincie (Vilajet) beschouwd. (Zie verder Iloofdst. XXII, 2\' afd., § 1),

§ 12. HET VORSTENDOM ROEMENIË.

Het vorstendom Roemenië, in 1801 gevormd uit de vereenigde vorstendommen Walachije en Moldavië met Bessarabië, stond volgens de bepalingen van den vrede te Parijs van 1850 onder de bescherming van de vijf Groote Mogendheden en den Koning van Italië, was vrij in zijn inwendig bestuur doch schatplichtig aan De Pork. Bij het Berlijnsche tractaat van 13 Juli 1878 is de volledige onafhankelijkheid van Roemenië ten opzichte van het Turksche rijk erkend, doch heeft het Bessarabië weder aan Rusland moeten afstaan en is daarvoor schadeloos gesteld door toevoeging van de Dobroedsja (dc landstreek ten Oosten van den bencden-Donau), do Donau-monden en het kleine Slangen-eiland. Het grenst dus thans ten noorden en oosten aan Rusland, waarvan het gescheiden wordt door de Pruth en den Kilia-mond van den Donau, en verder aan de Zwarte Zee; ten westen aan Hongarije en Servië (de Yzeren Poort); ten zuiden aan Bulgarije, waarvan het gescheiden wordt door den Donau tot beneden Silistria en vandaar af door eene denkbeeldige lijn, die ten zuiden van Mangalia aan de Zwarte Zee eindigt.

(\') 97\'/i-Egyptische piasters zijn gelijk 1 pond slcrl.

-ocr page 563-

Grootte iquot; □ g. m.

Bestanddeelen.

ncvolliing.

Voornaamste steden.

Bucharest ITS. Krajowa 22,8 Braïla (Ibrahil) 28,3. Plo-jcsti 33. Giocrgcwo 20,9. Boeseo. Pitesjt.

.Tassj- 90. Galatz 80. Boto-sjani 40. Berlad 26,6. Fok-sjani 20,3. Piatra 20. Te-koetsj. Roman. Pasjkani.

Tooltsja. Rassowa. Hirsowa. Mangalia. Kustendsje. Tsjernawoda.

Walachije (Eflak)

Moldavië (Bngdan). \\ 2,0)25,C) 5376000

Dobroedsja.

Volgens de Constitutie van 1866 is do macht van don erfelijken Vorst beperkt door de Volksvertegenwoordiging, bestaande uit twdt* kamers: den Senaat met 76, en de Kamer van Afgevaardigden met 157 leden , die in districts-kiescolleges worden gekozen. De hoofdstad en de residentie van den Vorst is Bucharest.

Voor het jaar 1879 waren de staats-inkomsten en uitgaven geraamd op 109164 091 lei (\'). De staatsschuld bedroeg op het einde van dat jaar 473 292 009 lei.

De volken, welke Roemenie bewonen zijn:

1°. Roemenen (Roemoeni, Walachiërs), van den Romanschen stam, het hoofdvolk van hot Vorstendom (ongeveer 4 300 000), met Je Walachische taal.

2°. Slawen of Slavoniërs (85000); zij spreken de Illyrisch-Sla-vonische taal in verschillende tongvallen.

3°. Hongaren (29500), mot de Hongaarsche taal.

4°. Israëlieten (ongeveer 400 000).

5°. Heidenen of Zigeuners (ongeveer 400 000).

Voorts Grieken (5000) met de Nieuw-Grieksche taal, A r m e n i ë r s, Turken, enz.

Van de volken van West-Europa zijn de Duitse hers verreweg het sterkst vertegenwoordigd; hun aantal, wordt op 39 000 geschat.

De heerschende godsdienst is de G r ieksch-Cath ol ie ke, die ongeveer 4 529 000 belijders tolt. Alle godsdienstige gezindten hebben echter dezelfde burgerlijke rechten en vrijheid van openbaren eere-dienst. Het aantal Roomsch-Gath olieken bedraagt ongeveer 114200, dat der Protestanten 13800, der Armeniërs 8000, der Mahomedanen 2000, der Israëlieten 400 000.

Voor de gesteldheid van den grond enz. verwijzen wij naar § § 5 en 6 hierboven.

O \'1 Lei = -1 Frank.

-ocr page 564-

15tS

])(j Spoorwegen hadden in 187\'.) eeno gezamenlijke li\'ngte vail i,0i88 kilometers. De thans bestaande lijnen zijn do volgende:

Van Bucharest langs Gioergewo (tegenover Roestsjoek) naar Smarda. Van Bucharest langs Pitcsjt en Krajowa naar Orsowa aan de Yzeren poorM Van Bucharest langs Plojesti, Boeseo en Br dit a naar Ga^atz. Van Galatz naar Tekoetsj, en vanhier u. naar Berlad; b. langB Roman en Pasjkani naar Soeczawa (in de Bukowina) en verder naaM Galicië, met zijtakken: 1quot;. van Soeczawa naar Botosjani; 2quot;, van PasjkatM en van Roman naar Jassy, en vanhier naar Oengheni (Bessarabië) o®| verder naar Odessa.

Van Tsjernawoda naar Kustendsje.

De voortbrengselen van Roemenië zijn voornamelijk granen, h en n e|l en vlas, wijndruiven, rnndvee, schapen, varkens en zomB Do nijverheid is gering, de handel niet onbelangrijk; de voornaamstB koopsteden zijn Braila, Bucharest, Gioergewo, Soelinn, Kustendsje i\'ili Galatz. Do waarde van don invoer in het goheele Vorstendom bodroc-.B in 1873 bijna 101, en die van den uitvoer bijna 145 millioen lei.

Hoewel het onderwijs in de laatste jaren aanmerkelijk is uitgebreidl en verbeterd, laat het toch nog voel te wenschen over. Te Bucharem is eene universiteit, te Jassy eeno academie.

Vestingen of belangrijke versterkte plaatsen bezit Roemenië niet. IIoil wordt aan de zijde van Hongarije gedekt door de hooge, boschrijke eiJ rotsachtige Zevenbergsche of Transsylvanische Alpen, aan do zijde vari Rusland door do Pruth, en aan de zijde van Bulgarije door den DonauË terwijl aan do oostzijde de Donau mot zijn moerassigen linkeroever hoil doordringen in Walachije bemoeilijkt.

Volgens de wet van 27 Maart 1872 bestaat hot leger van Roemonifl uit: a. het staande leger [Armata permaninte) met zijne reserve; b. heil territoriale leger {Armata territoriale) met zijne reserve; c. de Militie;! d. de Nationale garde voor de steden, en don Landstorm voor het platte l land. Alle Roemenen van 21 tot 40 jaar zijn dienstplichtig; hot lotl beslist over don dienst in het leger of in de militie, enz. De diensttijill in het staande leger duurt van het 21sto tot het 29ste jaar (do laagstil nummers), waarvan 4 in actiovon dienst en 4 bij de reserve; die iel liet Territoriale leger, van het 21ste tot hot 29ste jaar (de hoogst\'! nummers), waarvan bij de Infanterie (Dorobantzen) G, en bij de Ga-I valorio (Kalarasch) 5 jaar in actioven dienst en don overigen tijd bij de reserve; bij de Militie, van het 21ste tot het 29ste jaar bij den eersten ban, zijnde do zoodanigen die boven het voor het leger ver-eischte aantal gerecruteerd worden; en van hot 29ste tot het 37sti jaar bij den tweeden ban; bij do Nationale garde en den Landstorm (die met het overige leger niet organiek samenhangt) van hot 37sto tot het 4Gste jaar.

Het leger is in 4 Torritoriaal-divisios, elk van 2 Brigaden, verdeeld; namelijk die van Bucharest, van Jassy, van Crajowa en van Galatz.

De samenstelling van het logor is als volgt:

I. Het staande leger.

h. I n fa n t e r i e.

-ocr page 565-

8 regini. Inlimtei\'ie van 2 battilj. en 1 reserve-but. elk van A coniji., die in vrede 120, in oorlog 250 man sterk zijn. Elk regiment heeft 5 hoofdofficieren, 14 kapiteins, 14 luitenants en 24 onderluitenants.

4 batalj. Jagers, elk van 4 comp. Elk batalj. heeft 1 hoofdofficier, 5 kapiteins, 5 luitenants, 8 onder-luitenants en 480 onderofficieren en manschappen.

h. Cavalerie.

2 reg. Cavalerie (Roschiori), elk van 5 eskadrons en don staf. Een eskadron telt in vrede 100, in oorlog 170 paarden. Elk reg. heeft 4 hoofdofficieren, 7 ritmeesters, 7 luitenants en 10 onderluitenants.

c. Artillerie.

4 rog. Artillerie, van 6 batterijen, elk van G stukken, en 1 comp. werklieden. In vrede 2318 man, 1618 paarden en 96 stukken; in oorlog 2996 rnan, 2240 paarden en 124 stukken. Een reg. heeft 4 hoofdofficieren, 3 kapiteins-intendanten, 0 batterijchefs, 0 luitenants en 12 onder-luitenants. In oorlog hooft elke batterij een officier meer.

cl. G e n i e.

1 Genie-bataljon, bestaande uit 1 comp. mineurs, 2 comp. sappeurs en 1 tolegraaf-afdeeling (1 officier en 46 man). Elke comp. heeft in vrede 4 officieren en 100 man, in oorlog 5 officieren en 250 man.

e. Trein.

2 eskadrons met 318 man en 328 paarden, welke cijfers in oorlog naar behoefte verhoogd worden.

ƒ. Gezondheidstroepen.

1 comp. van 4 officieren on 284 man, die in oorlog naar behoefte vermeerderd worden.

Voorts worden nog tot het staande leger gerekend 700 gendarmen te paard, 206 gendarmen te voet en 914 op militaire wijze georganiseerde pompiers.

IF. Het territoriale leger.

10 reg. Infanterie van 4 comp. elk van 200 man. Hunne hoofdkwartieren zijn Krajowu , Rimnik Vulcea , Slatina, Pitesjl, Gioer-yewo, Bucharest, Plojesti, Bueseo, Bratla, Foksjani, Galatz, lierlad, J assy, Roman, Piat\'ra en Botosjani.

5 reg. Cavalerie, ingedeeld als bij het staande leger.

32 batterijen Artillerie, elk van 6 stukken, en het pompierskorps.

De sterkte van hot Territoriale leger bedraagt 54473 man en 192 stukken geschut.

III. De Militie.

De Militie telt 33 batalj. Infanterie en 33 eskadr. Cavalerie; te zamon 4774G man. Artillerie bestaat er niet.

IV. De Nationale garde en de Landstorm hebben geene bepaalde sterkte of organisatie.

Roemenië kan dus 144 668 man en 288 stukken geschut in hot veld brengen.

-ocr page 566-

IÜU

Voorts heeft het 3 stoomschepen en 6 lianonneersloepen, bemand reet 20 oflioieren en 2-40 koppen, van geen militair belang en nit-sluitend bestemd om te waken tegen den sluikhandel op den Don au.

Plaatsen, merkwaardig door veldslagen of gevechten zijn in Roemenië: Bucharest (1771) — Foksjani, Martinesjti (1789)— Kalafat, tegenover Widdin (\'1790) — Oerfsjikscni (1800) — Gioergewo en Slobodsea (1809) — Rimnik (•1S24-)—Czorloe (1828).

De Europeesche Donau-commissie.

De Europeesche Donau-commissie, gevestigd te Galatz, is opgericht ingevolge het verdrag van Parijs (30 Maart 185G) en bestendigd bij dat van Berlijn (13 Juli 1878). Zij is onafhankelijk van de Roemeon-sche regeering en heeft als gemeenschappelijke plaatsbekleedster van de zeven contracteerende Mogendheden en Roemenië zekere volmachten met souverein gezag over den benedenloop van den Donau van Isaktsji af, oefent de politie, geeft reglementen, die kracht van wet hebben, heft rechten, sluit leeningen, en beschikt over deze gelden voor werken van algemeen nut. In 1878 bedroegen hare inkomsten 2 179 075 en de uitgaven 949 9G8 frank.

ij 13. HET VORSTENDOM SERVIË.

Servië (Syrp), bij het meergemelde Berlijnsche tractaat geheel onafhankelijk gemaakt van Turkije en in het zuidoosten aanmerkelijk vergroot, wordt ten noorden door do Sau en den Donau van Hongarije, en ten westen door de Drina van Bosnië gescheiden; verder loopt de grenslijn onregelmatig in zuidoostwaartsche richting langs de Turksche provinciën Novibazar en Prisjtina totdat zij de westelijke grens van Bulgarije op eenigen afstand ten noorden van Kostendil bereikt, en volgt dan eerst deze en eindelijk die van Roemenië tot aan de IJzeren poort (zie Art. 36 van het Berlijnsch tractaat).

De grootte van het Vorstendom bedraagt thans 887 vierk. geogr. mijlen, de bevolking ongeveer 1 720 000 zielen. De voornaamste steden zijn: Belgrado (27600 inw.), Semendria (4000), Kragoe-ewatz (4000), Sjahatz (4000), Waljewo, Mali-Swornik, Oesjitza, Nissa of Nisch, Leskomatz en Vranja.

De macht van den erfelijken Vorst is beperkt door de constitutie van 1869 en de Skupsjtina of volksvertegenwoordiging, die tot dusverre uit 134 loden bestaat, van welke ei\' 33 door de regecring en 101 door het volk gekozen worden (1 afgevaardigde op de 2000 zielen). Ook is er een Staatsraad, aan wien de voorbereiding der wetten is opgedragen. De zetel der regeering en de residentie van den Vorst is Belgrado, hoewel hij ook dikwijls te Kragoejewatz verblijf houdt.

Voor het jaar 1877 —1878 waren de staatsinkomsten geraamd op 38 800 388, en de uitgaven op 38 627 752 Impost-piasters (\'). Eene openbare schuld, die tot 1876 niet bestond, is in dat jaar aangegaan

( \') 100 Impost-piasters — nagenoeg ƒ *18,55 Nederlandsch.

-ocr page 567-

iöi

tot voorziening in de oorlogskosten; haar bedrag is echter nog niet bekend. Ook is nog niet vastgesteld het aandeel in de Turksche schuld, dat Servië voor zijne vergrooting van grondgebied moet overnemen.

De bevolking van Servië (1 576 622 in 1874) bestaat hoofdzakelijk uit Slawen (Serviërs, 1 058-189 in 1866); vorder uit Roemenen (W a 1 a c h i ë r s, 127 545), Z i g e u n c r s (24607), It u i t s c h o r s enz. De Grieksche Kerk is de heerschende en telde in hetzelfde jaar 1 340 291 belijders. Alle andere erkende gezindten hebben echter gelijke burgerlijke rechten en vrijheid van openbaren eeredienst. Er waren in dat jaar 4161 Room sch-Catholieken, 463 Protestanten, 2049 Israëlieten en 6306 Mahomedanen.

Voor de gesteldheid van den grond enz. verwijzen wij naar §§ 5 en 6 hierboven. Spoorwegen bestaan in Servië niet; eene lijn van Belgrado naar Nissa is sedert lang ontworpen maar nog niet uitgevoerd.

De voortbrengselen van Servië zijn voornamelijk granen, vlas, hennep, ooft, rundvee, schapen, geiten, varkens en paarden. Dn handel is niet onbelangrijk: in 1874 bedroeg de waartle van den invoer 32 456 362, die van den uitvoer 39 001878, en van den doorvoer 6 631 400 frank. De voornaamste handelplaats is Belgrado. De binnenlandsche handel wordt hier, evenals in het grootste gedeelte van het gelieele Turksche schiereiland, met karavanen gedreven.

Omtrent het onderwijs is weinig bekend; dit schijnt nog in gebrekkigen toestand te verkeeren. Sedert 1869 is te Belgrado eene universiteit.

Behalve de natuurlijke grensverdediging, welke de rivieren en bergketenen opleveren, heeft Servië als hoofdvesting Belgrado, verder Semendria mede aan den Dutiau, Sjabatz aan de Sau, en Oesjitza en Nissa in het binnenland.

Volgens besluit der Skupsjtina van 23 October 1870 bestaat de gewapende macht uit het Staande leger (Stojeca vojska) en het Nationale leger (Narodna vojska). Alle weerbare mannen zijn van hun 20ste tot hun 50ste jaar dienstplichtig, en wel 2 jaar bij het Staande en 28 jaar bij het Nationale leger. Het Staande leger, dat men in vredestijd op de been houdt, dient alleen om het volk aan krijgstucht te gewennen en de kaders voor het Nationale leger te leveren. Dit laatste is de eigenlijke krijgsmacht, en verdeeld in twee bans, van welke de eerste uit alle troepensoorten is samengesteld en het eigenlijke veld- on operatie-leger vormt, terwijl de tweede alleen uit Infanterie bestaat en hoofdzakelijk binnenslands gebezigd wordt, maar in oorlogstijd ook dient om de verliezen in den eersten ban aan te vullen. Het jaarlijk sch contingent voor het staande leger bedraagt 1500 tot 1700 man; de overige twintigjarigen treden dadelijk in hot Nationale leger. Na het jaar 1876 is echter hot leger gedeeltelijk opnieuw georganiseerd, op do volgende wijze. Het land wordt verdeeld in 4 territoriën, en het legor dienovereenkomstig in 4 Territoriaal-korpsen Infanterie. Uit do manschappen van deze territoriën worden in oorlogstijd 4 actievo en 4 reserve-korpsen goformoord. (Do vordooling in eorsten on tweedon II. 11.

-ocr page 568-

•ir;a

ban woi\'dt dus afgeschaft en vervangen door die in actieve en reserve-troepen). Alleen Infanterie- en Cavalerie-afdeelingen blijven onder de wapenen; van do andere troepensoorten zijn alleen de kaders voorbanden. Er is dus nu een Staand leger en eene Militie, die gesplitst is in actieve en reserve-troepen. Bij de actieve militie, die den vroe-geren eersten ban bevat, zijn alle wapens vertegenwoordigd; bij de reserve, den vroegeren tweeden ban, ontbreken de Cavalerie en de Artillerie. De 4 Territoriaal-korpsen zijn verdeeld als volgt;

lquot;. het Korps van de Sjoeinadja. Brigaden: Belgrado, Kragoe-jewatz, Roednik, Posjarewatz. Hoofdkwartier Belgrado. Dit korps zal 21 actieve bataljons vormen.

2°. het Korps van de Drina. Brigaden: Sjabatz, Podenije, Waljewo, Oesjitza. Hoofdkwartier Waljewo. 17 actieve bataljons.

3°. het Korps van de Morawa. Brigaden: Tsjatsjak, Kroesje-watz, Jagodina, Tsjoepria. Hoofdkwartier Kroesjewatz. 4 7 actieve bataljons.

4quot;. het Korps van de Ti mok. Brigaden: Alexinatz, Knjasjewatz, Tsjernoreika, Branitzjcwo. Hoofdkwartier Javanowatz. 20 actieve bataljons. (\')

Te zamen 75 bataljons van 800 man, of 60000 man.

De Artillerie is in 4 Brigaden ingedeeld, zoodat er quot;1 bij elk korps komt. Elke brigade heeft 8 batterijen.

De Cavalerie is ingedeeld in 5 Regimenten, van welke 2 bij het korps van de Sjoemadja, en bij elk der andere korpsen 1 komen. Een Regiment heeft 4 eskadrons, behalve het regiment van het korps van de Drina, dat G eskadrons heeft. Een eskadron is 155 man sterk.

Overeenkomstig de Brigade-indeeling is het land in kreiis-comraando\'s verdeeld. Als kreits-commandant treedt in den regel de commandant van de Tnfanterie-brigade op. Een kreits-commando bestaat uit den Coinman-dant, zijn Officier van den Generalen Staf, l Adjudant, \'1 Auditeur, 1 Rechter, I Arts, 1 Apotheker, 5 tot 7 bataljons-officieren, 1 Commandant der Artillerie-brigade, en het noodige kanselarij-personeel.

De Infanterie formeert bataljons van 4 compagnieën; do Cavalerie, eskadrons van 4 escouades {Ziiyen); de Artillerie, zware batterijen van 8, en lichte en bergbatterijen van 4 stukken. De in de Territoriën gevormde Pioniertroepen worden bij de mobielverklaring in bataljons ingedeeld.

In den aanvang van 1877 bestond hot Servische leger uit: een Staand leger van 4 bataljons (ongeveer •1200 man), 80 bataljons Actieve en evenzooveel Reserve-militie; 3 eskadrons Cavalerie van het Staande leger (375 man) en 22 Actieve eskadrons; 25 zware, 7 lichte bergen \'18 lichte vierponders batterijen, en bij de Réserve 3 twaalfponders en 5 vierponders bergbatterijen; 4 Pionierbataljons met bruggentreins. De belegeringstrein telde 00 stukken.

O Natuurlijk is in deze indeeling de in 1878 aan Servië toegevoegde landstreek niet begrepen.

-ocr page 569-

1 (gt;:lt;

Depots bestaan in Belgrado en Krayoejewatz; in laatstgenoemde starl bevindt zich ook een groot arsenaal en eene geschutgieterij.

Inrichtingen voor militair onderwijs zijn do Militaire Academie te Belgrado, de Veeartsenijschool, de Instructie-compagnie, en in elke Kreits eene onderofficiersschool voor de Militie.

Plaatsen merkwaardig door veldslagen of gevechten zijn: Batoesjina (1089), Nissa (1089, \'1878), — Grotzka (1739) — Ljesjnitza (1789, 1800 en 1807) — Oesjitza (1807).

§ *14. TIET VORSTENDOM MONTENEGRO.

Het onafhankelijke Vorstendom Montenegro of Zernagorn, vroeger slechts 85,0 □ geogr. mijlen groot, is bij het Berlijnsche tractaat in uitgestrektheid verdubbeld ten koste van de Herzogewina en Nuor-delijk Albanië, waarvoor liet echter een later te bepalen deel van de Tnrksche staatsschuld moet op zich nemen. Het wordt ten westen begrensd door de Herzogewina, ten noorden en noordoosten door\' de Tnrksche provincie Novibazar, ten zuidoosten, waar de grenslijn over het midden van het Meer van Skutari loopt, aan Noord-Albanië, en ten zuidwesten aan de Adriatische Zee (tot bezuiden Spitza) en Dalmatië. De grenslijnen loopen grootendeels over bergtoppen, die in Art. 28 van het Tractaat nauwkeurig worden aangewezen.

Het oude Montenegro is verdeeld in de acht Nahiu\'s of Districten Kaloensku, Cermnitzka, Rijetzka, Ljesjunska, Vlejopavlitzka, Piperska, Moratzka en Vasojevitska, te zamen 85,0 Q g. m. groot, met 180 000 bewoners. De thans daaraan toegevoegde gewesten, die nog niet in Nahhi s zijn ingedeeld, zijn; van de Herzogewina de landschappen Banjani en Hoe dine, Niksjitz en Doega, Piva, Drobnjak en Jezera, en Kolasjin en Sarantzi, te zamen 55 □ g. m. groot met 54 000 inwoners; en van Albanië de landschappen S/)Uz, Podgoritza, Zubljak, Plava en Goesinje, en Antivari en Krajina, te zamen 31,3 □ g. m. groot met 52 000 inwoners. Het goheele Vorstendom heeft dus thans eene oppervlakte van 171,9 □ g. m. met eene bevolking van 286 000 zielen, of ruim 1063 op de □ g. ra.

De belangrijkste plaatsen zijn: in het voormalige Montenegro; de hoofdstad Cettinje (1400 inw.), Niegosj (4000 imv.), Dunilovgrad (2000 inw.); in liet ingelijfde gedeelte van de Herzogewina: Niksjitz (4U00 inw.), Kolasjin (2000 inw.); in de Albaneesche landschappen; Antivari (8000 inw.), Podgoritza (0000 inw.), Spoesj (2000 inw.), Shabljak (2000 inw.).

Het bestuur berust bij eenen Hospodar of Wladika, die tegelijk kerkelijk opperhoofd en wereldlijk vorst is en onbeperkt regeert, hoewel een Senaat van 10 loden eenigen invloed op zijne regeeringsdaden nil-oefent. De acht Nahia\'s of Districten, waarin het oude Montenegro verdeeld is, worden bestuurd door Woiwoden of S er dar en, wier waardigheid erfelijk is in hun geslacht doch verkiesbaar in den persoon. Het bestuur der nieuw aangeworven gewesten is nog niet geregeld.

-ocr page 570-

104

Van de staatsinkomsten en uitgaven bestaan geene officieele mede-deelingen. De quot;Vorst heeft een inkomen (civiele lijst) van 6000 dukaten (35000 Oosteni\'ijksehe florijnen), voorts eene toelage van Rusland van 80000 roebels (130 000 O. 11.) en eene van Oostenrijk van 20000 flor., te zamen 185 000 flor. De staatsinkomsten bedragen ongeveer 300 000 O. fl., waaronder 110 000 aan indirecte belastingen. De uitgaven worden begroot op 130 000 fl., waaronder 35000 voor de civiele lijst, 42000 voor het onderwijs, 14500 voor traktementen van Hoofden, enz.

De zeer krijgshaftige bevolking behoort voor verreweg het grootste gedeelte tot den Slawischen stam en belijdt den Griekschen godsdienst. Er zijn thans ongeveer 25000 Roomsch-Catholieken en cven-zooveel Mahoraedanen. Allo erkende gezindten hebben in allo opzichten gelijke rechten.

Montenegro is een weinig vruchtbaar bergland met naakte, kale rotsen. Het levert echter eenig graan, wijndruiven en ander ooft op, alsmede schapen en geiten, die de belangrijkste uitvoerartikelen zijn. Dn handel is gering; de wegen zijn gebrekkig, en van spoorwegen is in het geheel geene spraak.

Een bezoldigd staand leger bestaat er niet, wanneer men de 100 man sterke bereden lijfwacht van don Vorst (Perjaniki) uitzondert, leder Montenegrijn is verplicht te dienen in een der drie Bans, welke het leger vormen en de geheele mannelijke bevolking omvatten. Van liet 17de tot het 48ste jaar behoort men tot den Eersten ban (17000 man), van het 14de tot het GOste tot den Tweeden ban (8000 man), en van het 12dc voor zijn gansche leven tot den Derden ban (5000 man). Daar iedere knaap reeds met zijn 10de jaar wapenen bekomt, kunnen in geval van nood nog een 3000-tal knapen hierbij worden gevoegd. Ook de vrouwen doen dienst bij het opwerpen van verschansingen, het verplegen van gewonden, bij den trein enz. Het geheele land is op militaire wijze georganiseerd en verdeeld in acht Districten (tot 1878), die 42 stammen of 45 Capitanaten omvatten. Het leger is ingedeeld in bataljons, elk van 4 tot 10 (gewoonlijk 0) compagnieën. Er is geene georganiseerde Cavalerie, doch de dorpen uit de vlakte kunnen in geval van nood 3000 man goed bereden troepen in het veld brengen. De Artillerie heeft 210 stukken geschut, maar bij gebrek aan Artilleristen zijn er slechts GO in gebruik.

Versterkte plaatsen zijn voornamelijk Podgoritza en Niksjifz (door de Montenegrijnen genomen in 1878); voorts zijn de meeste kloosters, die in vele Montenegrijnsche dorpen worden gevonden, versterkt. In de streek tusschen het Meer van Skutari en de kust mogen geene forten of sterkten worden aangelegd.

Montenegro mag geene oorlogschepen bezitten noch eene oorlogs-vlag voeren. De haven van Antivari en alle tot Montenegro behoorende wateren moeten voor de oorlogschepen van alle natiën gesloten blijven; de zee- en gezondheids-politie wordt daar door kleine Oostenrijksch-Hongaarsche kustwachtschepen uitgeoefend.

-ocr page 571-

TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Rusland.

ij 1. LIGGING, GRENZEN, GIIOOTTE.

Het Keizerrijk Rusland beslaat behalve Oost-Europa ooli het noordelijk gedeelte van Azië en is bij het Berlijnsch tractaat van 13 Juli 1878 in Bessarabië en Armenië {Trans-Caucasië) eenigszins vergroot.

liet Europeesehe gedeelte, zich uitstrekkende van 40° tot 70° N. B., en van 30° tot 82° O. L., wordt door de. rivier Kara, het Oeralische Gebergte, do rivier Oeral, do Caspische Zee en hot Caucasische Gebergte van Azië gescheiden, en grenst verder aan de Zwarte Zee, Europeesch Turkije, de Ooslenrijksch-Honganrsche Monarchie, Pruisen, de Oostzee, Zweden, Noorwegen en de Noordelijke IJszee.

De grootte dor hoofddoelen van het geheelo Russische Rijk is in vierkante geographische mijlen en hunne bevolking in het daarbij opgegeven jaar als volgt:

Op de

Grootte. Bevolking. Dg. m.

Eigenlijk Europeesch Rusland (1870). . . . 87 817,42 65 864 910 750

Koninkrijk Polen (1872).......... 2 312,19 6 328 017 2823

Vergrooting in Bessarabië (1878)..... 154,57 127 000 ? 822

Groot-Vorstendom Finland (1876)..... 6690,91 1 941 255 290

Stadhouderschap van den Caucasus (1876). 8127,52 5 391 744 663

Vergrooting in Armenië (1878)....... 470,00 ? ?

Siberië (1873)................. 227 763,57 3 440 362 15

Centraal-Azïë (1873)............. 61 630,80 4 505 876 73

Te zamen. . . . 392 966,98 87 799 000 223

Bij de opgave der grootte en bevolking van Europeesch Rusland in het eerste stuk bl. 104 (98289 vierkante geographische mijlen) is do grootte van Polen en Finland, alsmede die van do gouvernementen Perm en Orenburg, welke geographisch gedeeltelijk tot Azië behooren, geheel medegerekend. Daarentegen is die van Cis-Caucasië, d. i. dat gedeelte van het stadhouderschap van den Caucasus, hetwelk ten noorden van het gebergte van dien naam ligt, buiten rekening gebleven.

-ocr page 572-

1 (■,(•,

*5 2. VERDHELING EN VOORNAAMSTE STEDEN.

Bevolking. •1R70.

Vcrdeeling.

Steden. (\')

A. De Oostzee-provinciën. I. Gouvern. St. Petersburg. .

(Ingernmnland).

1 320 87.quot;

St. Petersburg 608. Kroonstad (op het eil. Kot-

lin) 47.

Gzarskoje-Selo li.

Narwa 0.


Esthlimd (met hut eiland Dago). . . Lijfland (met het eiland Oesel) . .

Koerland......

Rusland.

■rn. Moskou......

Smolensk.....

Pskow (Pleskow) .

Twer........

Nowgorod.....

Olonetz ......

Archangel (niet de eilanden Vaigatsch. Nowaja Semlja en

Kalgoeëw).....

VVologda......

Jaroslaw......

Kostrorna.....

Wladimir.....

Nishnei (Nisclii-) Nowgorod . . . .

Tambow......

Rjasan.......

Toela......

Kaloega......

Orel........

Kursk . . . Woroneseh R ii s 1 a n d. ern. Kiew . . .

Tsjernigow.....

Poltawa......

Charkow (de Slo-bodische Ukraine).

2. 3.

4.

B. G roo

1. Goi

2.

3.

4.

5.

(3.

7.

8.

O.\'

10.

■H.

12.

-13.

-14.

15.

10.

17.

18.

■19. O. Klei \'1. Got

o-

3.

4.

323 961 1 000 876 019134

281 112 1 003 039 1 001 748

1 170 097

1 259 923

1 271 504

2 150 971 I 477 433 1 107 878

990 252 1 596 881

698 015

1 954 807

gt;2 153 090

2175132 , 1 659 600

Reval 29.

Riga 103. Dorpat 21. Mittau 23.

1 9-13 099 Moskou (Moslava) 002. I 140 015 Smolensk 23.

773 701 Pskow 17.

1 528 881 Twer 30.

1 011 445 Nowgorod-Weliki ol\'Groot-j Nowgorod 18.

296 392 Petrosawodsk 11,5.

2 109 614 Poltawa 32.

Charkow 82,1.

Archangel 21.

Wologda 19.

Jaroslaw 30.

Rybinsk 15.

Kostroma 22.

Wladimir 13.

Nishnei-Nowgorod 44,2.

Tambow 36.

Rjasan 22.

Toela 57,4.

Kaloega 37.

Orel 44,3.

Jelez 30.

Kursk 28.

Woroneseh 42,1.

Kiew 127,3.

Berditsjef 52,0. Tsjernigow 11.


(l) De eerstgenoemde stad van ieder gewest is de hoofdplaats.

-ocr page 573-

J 07

Vordeeling\'.

Steden.

Bevolking. -1870.

D. \'L uid-Ru sland. 1. Gouvcrn. Cherson.

2. » Jekaterinoslaw . .

3. » Taurie (Vlc Kiiiu).

4. Prov. der Donsche Kozakken,

5. Gouvei\'iiemeiit Bessarabië. .

Vergrooting in Bessarabië.

•1 596 BOOjCherson 40,3.

i Odessa \'184,8.

Xieolajew 82,8. j.Ielisawetgrad 32.

1 352 S00 Jekaterinoslaw 22. jTaganrög 48,2. 704 997iSimpferopol (Akmetsjet) 17. Sebastopol 8,5.

Uaktsjisarai 11.

j liupatoria 7.

Kertsch 21.

Feodosia (Kalfa)

1 080 264 1 078 932

-127 000

9.

Nieuw-Tsjerkask 18. Kisjinew 102,4.

Akernian (Akjerraan) 29. Bonder 22.

Toetsjkow 30. ■*\'

Kil ia 6.

Ismail 21.


E. West-of Wit- olquot; Too 1 scli-R li s I a n d.

1. Gouvern. Wilna.......

2. » Kowno.......

) Grodno.......

3.

4 5. B.

888 727 947 025 1 182 230

l 719 890

1 933 188

7.

8.

Witebsk. Mohilew Minsk .

» Volhynië.....

» Podolië......

1 OOI 909 1 156 041 1 008 52-1

Wilna 64,2.

Kowno 35.

Grodno 26.

Bialystok 17.

Brest (Brzesc-Litowski) 21. Witebsk 28.

Dunaburg 28.

Mohilew (aan den Dnieper)

40,4.

Minsk 36.

Bobroeïsk 19.

Borissow 6.

Sjitomir 43. Kaminiek-Podölski 20. Mohilew (aan den Dniester) 9.5.


Wiatka ......

Perm (gedeeltelijk

tot Azië).....

Simbirsk......

Pensa.......

Astrakan......

Saratow......

Oel\'a........

F. Ü o s t-R ii s i a n d. 1. Gouvcrn. Kasan.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8. 9.

10.

Orenburg (gedeeltelijk tot Azië) .

Samara 2 198 606 1 205 881 1 173 186 60-1 514 1 751 208 1 364 925

900 547

1 837 081

1 704 624 Kasan 86,3.

2 406 024 Wiatka 15.

Perm 19. Simbirsk 25. Pensa 27. Astrakan 48,2. Saratow 85,2. Oefa 16,5.

Orenburg 33. Oeralsk 12. Samara 34.


-ocr page 574-

•108

Bevolking. •1870.

Vordcoling

Steden.

r

925 639 069 261 682 4-95 332 460 518 730 707 098 504 000 471 938 524 489 489 699

(1870)

Fin-

G r o o t-V or s te n d o m 1 a n d.

(met de Alandsche eilanden)

1. Gouvern. Nyland ....

2. »

3. »

»

5. »

6. »

7. »

8. »

li

11

831 740 473 974 530 980

Wiborg.....

Abo-Björneborg. Tavastehus . . . .

St. Michel.....

Kuopio.......

Wasa.......

Uleaborg......

C i s-C a u c a s 1 ë.

1. De Koebansche Landstreek (Land der Kozakken van de Zwarte Zee of Tsjernomors-kische Kozakken).....

2.- Gouvern. Stavropol ....

3. » Daghestan (Terels

. Koninkrijk Polen. 1. Gouvern. Warschau.

2.

»

Kalisch

3.

»

Petrikau.

4.

»

Radom.

5.

»

Kjeletz.

0.

»

Lublin.

7.

v

Sjedletz

8.

)gt;

Plock. .

9.

»

Suwaiki

10.

»

Lomsja.

II.

Warschau 297.

Kalisch 13.

Petrikau (Piotrokow) 11,6. Radom 10.

Kjeletz (Kielce) 10.

Lublin 19.

.Sjedletz (Sjedlce) 9,5. jPlock (Plotzk) 16.

Suwaiki 12,0.

Lomsja (Loniza) 0.

185 041 Helsingfors 34,0. 290 318 Wiborg 12,7. 324147 A.bo 22,8. 206 056 Tavastehus 3. 104100 Lovisa 2,5. 242 310 Kuopio 4. 331 215;Nicoiaïstad 4. 197 453 Uleaborg T.

Jekaterinodar Stavropol 17. Dor bent 11,5.

9,5.

§ 3. STAATSREGELING, INKOMSTEN, SCHULD, RIDDERORDEN.

De Keizer (vroeger Tzar), die de hoogste wereldlijke en geestelijke macht in zich vereenigt, heerscht onbepaald; de kroon is erfelijk in de mannelijke en vrouwelijke linie naar het recht van eerstgeboorte; doch eerst bij volkomen ontstentenis van mannelijke nakomelingen volgen de vrouwen op. De Prinsen en Prinsessen van den bloede voeren don titel van Grootvorst en Groolvorstin. Er is een Rijksraad, samengesteld uit Prinsen van den bloede, de Ministers, Opper-offieieren van de land- en zeemacht en eenige burgerlijke leden; hij is verdeeld in drie Departementen, een voor de wetgeving, een voor burgerlijke aangelegenheden en eeredienst, en een voor de staatshuishouding en financiën. Voorts is er een Senaat, mede in Departementen gesplitst, tot wiens bevoegdheid behoort het afkondigen en registreeren van wetten en keizerlijke besluiten, het verleenen van adellijke titels, de rechterlijke beslissing ter laatste instantie over staatsmisdaden, enz.

De onderscheidene deelen van dit uitgestrekte Rijk worden niet alle op dezelfde wijze bestuurd. In sommige streken toch zijn nog

-ocr page 575-

1(59

oude voorrechten van kracht; andere hebben tijdens hare inlijving eene afzonderlijke staatsregeling bekomen. In Lijfland en Esthland bestaan gewestelijke standen; in Koerland heeft de adel groote voorrechten; Finland heeft een afzonderlijk bestuur, en de Keizer is aldaar aan de oude wetten en vrijheden van het land gebonden; er bestaat eene volksvertegenwoordiging van de vier standen (adel, geestelijkheid, steden en boeren). De Kozakken van den Don en die van de Zwarte Zee vormen militaire republieken, aan wier hoofd Heimans of Atamans staan. Het Koninkrijk Polen is in 1832 bij Keizerlijk besluit in het Russische Rijk ingelijfd en dus als eene provincie er van te beschouwen, doch heeft een eigen bestuur met een Stadhouder, die te Warschau zijn zetel heeft.

De oude hoofdstad van Rusland is Moskou; de nieuwe of tweede hoofdstad en de gewone verblijfplaats van den Keizer St. Petersburg.

De inkomsten van Rusland (Polen daaronder begrepen) zijn voor het jaar 1879 geraamd op 628 965 708 zilver-roebels (*), de uitgaven op een gelijk bedrag, waaronder 156 577 526 voor rente der staatsschuld; deze bedroeg, op 1 Januari 1878, 2 022 045 444 zilver-roebels. 0,yer het Jaar 1877 bedroegen de inkomsten en uitgaven van 1\'inland eene som van 39 884 544 zilver-mark (2); den Isten Januari van het jaar 1879 bedroeg de staatsschuld 58 872 804 zilver-mark.

Rusland heeft de volgende Ridderorden:

1. De Orde van den Heiligen Andreas, de hoogste Orde der Rijks, in 1698 door Peter den Groote gesticht;

2. De Orde van den Heiligen Alexander Newsky (voor militaire en burgerlijke verdiensten), in 1722 door Peter den Groote gesticht;

3 De Orde van St, Anna, in 1735 gesticht door Hertog Karel Frederik van Sleeswijk-Holstein-Gottorp, grootvader van Keizer Paul I, die haar voor eene Russische Orde verklaarde;

4. De Orde van St. George, in 1769 door Catharina II gesticht (voor militaire verdiensten);

5. De Orde van den Heiligen Wladimir, in 1782 door Catharina. II gesticht (voor militaire en burgerlijke verdiensten);

6. De Keizerlijk-Koninklijke Orde van den Witten Adelaar, in 1325 door Wi.adislaus V, Koning van Polen, gesticht, en in 1705 door August II vernieuwd;

7. De Keizerlijk-Koninklijke Orde van St. Stanislaus, in 1765 door Stanislaus August Poniatowsky, Koning van Polen, gesticht, en in 1815 door Alexander I vernieuwd;

8. De Orde der Heilige Catharina (voor vrouwen), in 1714 door Peter den Groote gesticht.

Ook bestaat nog de Orde van St. Jan van Jeruzalem in twee Groot-Prioraten.

(\'} Een zilver-roebel = ƒ 1,905; een papier-roebel = ƒ 0,53. (s) Een zilver-mark = V» zilver-roebel.

-ocr page 576-

170

§ 4. BEVOLKING, TAAL, GODSDIENST.

Het aantal inwoners van geliuul Rusland bedroeg volgens de laatste bekende opgave (zie bl. 1G5) 87 799 000 zielen.

Geen staat van Europa wordt door zoovele verschillende volkeren| bewoond, als Europeesch Rusland.

1. De Slawen of Slavoniërs maken verre liet grootste gedeel der bevolking uit, en worden onderscheiden in Russen (het heerschendi volk, 51 500 000) en Polen (4 700 000, in Polen en West-Rusland), eersten, waartoe uok de Kozakken behooren, worden verdeeld in Groot-Russen, Klein-Russen en Rusniaken (in West-Rusland), die den overgang van de Russen tot de Polen uitmaken. De hoofdtalen zijn het Russisch en het Poolsch, welke in verscheidene tongvallen gesproken worden.

2. Van Lettische afkomst zijn de Litthauers, Koeren, Lijven en Jüslhen (te zamen 2 700 000). Hunne talen zijn vermengd met die der naburige volken.

3. Tot den F i n s ch c n of Oeralischen stam behooren de eigenlijke Finnen en Aa Lappen, de Samojeeden (in het Gouvernement Archangel), benevens verscheidene volken in Oost-Rusland (op het Oeralische Gebergte, langs den Kama (bl. 174), Wolga en Oeral), als de Bjarmiërs of Permiërs, de Syrjanen, de Woljaken, de Wogoelen en de Tsjeremisseii (te zamen 4 850 000].

4. Van de Germaan se he volken hebben zich voornamelijk Duit-schers, Zwitsers en Zweden in Rusland gevestigd (ongeveer 1000 000). Zoo bestaat de adel en de bevolking der steden van Koerland, Lijfland en Esthland grootendeels uit Duitschers, waardoor de Hoogduitsche taal hier, vrij algemeen is. Menigvuldige volkplantingen van Duitschers en Zwitsers vindt men in het zuiden van Rusland, en het aantal van eerstgenoemden neemt in Polen zeer toe. In Finland bestaat een groot deel der bevolking, hoofdzakelijk in de steden, uit Zweden (125 000).

5. Tot den Tartaarschen stam (2(500 000) behooren de Turken van de oude Tartaarsche staten Kasan en Astrakan, van de Krim en van de Vlakte der Zwarte Zee, benevens de Kalmukken, Kirgizen en Baschkiren, die in de steppen van de Caspische Zee omzwerven.

6. Caucasiërs vindt men in de Caucasische Landen (Tsjerkessen ol Circassiërs); hiertoe brengt men ook de Armeniërs, die zich over het Rijk verspreid hebben.

7. De Walachijers (900 000) maken de hooidbevo.king uit van het gouvernement Bessarabië.

8. De Israëlieten (2 600 000) zijn vooral talrijk in Polen (ruim 780 000).

9. De Heidens (Zigeuners) zijn het talrijkst in Bessarabië en de Krim.

De Russische landlieden waren tot vóór een twintigtal Jaren voor een groot gedeelte lijfeigenen. Het aantal van dezen bedroeg in 1858 ruim 23 millioen, waarvan er ongeveer 500 000 in Azië tehuis behoorden. In Maart \'1861 heeft echter de Keizer een manifest uitgevaardigd, waarbij de lijfeigenen vrij verklaard zijn. Aan de grondheeren is daarbij tijd

gelatt het l de li, de T;

-ocr page 577-

gelaten voor liet overdragen van grondeigendom aan landbouwers, en het bepalen der vergoeding. In de Duitsche gewesten en in Polen is de lijfeigenschap reeds lang afgeschaft; bij de Finnen, de Kozakken, de Tartaren en de zwervende volken bestond zij niet.

Tot de Grieksche Kerk, waarvan de Keizer het hoofd is, en welke bestuurd wordt door de Heilige Synode, behooren ongeveer 53 millioon inwoners (de Russen met de Kozakken, de Walachijers en een gedeelte der Rusniaken en der Finsche volken): tot de Roomsch-Catholieke Kerk 7 millioen (de Polen, Litthauers en Rusniaken); tot de Protestantsche Kerk, welke hier sedert de vereeniging van Lutherschen en Gereformeerden den naam van Evangelische draagt, 4 millioen (de eigenlijke Finnen, de Lappen, de Germanen, de Letten). Verder vindt men Mahomedanen (do Tartaarsche volken, 2 000 000), Israëlieten en Armeniërs. Ue Kalmukkon zijn Lam ais ten; de Samojeeden en verscheidene Oeralische volkstammen S c h a mane n.

§ 5. ZEE, KUSTEN, GROND.

Du Noordelijke IJszee vormt in liet noorden van Europeesch Rusland verscheidene grootere en kleinere inhammen, van welke de Witte Zee, de Golf van Tsjeskaia en de Ka rise he Zee (I. bl. 70) de voornaamste zijn. De kusten zijn langs het schiereiland Kola rotsachtig en met klippen bezet; voor het overige laag, moerassig en door het ijs niet ten allen tijde voor de scheepvaart toegankelijk.

De kusten van de Uothnische en Finsche Golf zijn wegens hare eilanden en klippen zeer gevaarlijk voor de scheepvaart; die der Golf van Riga en van Koerland vlak en met lage duinen bezet.

De zuidkust van het schiereiland de Krim is steil en rotsachtig, en daalt op vele plaatsen loodrecht in de Zwarte Zee (I. bl. 80) neder. Voor het overige heeft deze zee, alsmede die van Azof en de Caspische Zee, meestal vlakke oevers.

Van de tot Rusland behoorende eilanden zijn de voornaamste: de Solowetzkoi-ellunden, in de Witte Zee aan den ingang der Golf van Onega; in de Noordelijke IJszee, het door eenige Samojeeden bewoonde Kalgoeëvi of Kalgoejef, het geliefkoosd verblijf van eiderganzen en andere zeevogels, liet rotsachtige Vaiyatsck (Waaigat), door de straat van dien naam van het vasteland gescheiden, de niet bewoonde groep van Nowaju Semlja (Nova-Zembla), en de groep van Spitsbergen (I. bl. 76). De laatste, ten noordoosten van Groenland gelegen, bestaat uit drie grootere en verscheidene kleinere eilanden, die eene menigte niet sneeuw en ijs bedekte bergen bevatten; de haven Smeerenburg, aan de westkust van eigenlijk Spitsbergen, wordt door walvischvaarders van verschillende natiën bezocht; ook houden zich hier, om de jacht en visscherij, gedurende ecu deel van het jaar eenige Russen op. In de. Oostzee liggen aan den ingang der Bothnische Golf de Alandsche PAinnden, omtrent 250 in getal, waarvan er nagenoeg 50 bewoond zijn: zij zijn grootendeels

-ocr page 578-

•172

rotsachtig en steken bijna alle ver boven de zoe uit; het grootste\' is Aland, door -visschers bevolkt. De oostwaarts gelegen Abo-Archipel bestaat uit eene groote menigte zich weinig boven den zeespiegel ver-hellende rotsen. Ten noorden van de Golf van Riga heeft men de eilanden Oesel en Dago, met vlakke doch steile oevers en vele inhammen,

Europeesch Rusland beslaat nagenoeg de geheele Sarmatische en een deel der Germaanse he Vlakte (Polen, ten westen van de Weichsel); boven dit uitgestrekte vlakland verheffen zich min of meer dc O e r a I i s o h-C arpathische en do O e r a 1 i s c h-B a 11 i s oh e L a n d r u g, benevens de Finsche Meer- en Rotsstreek (I. bl. 85 en 8ö). Alleen in het zuiden en oosten vindt men hooge gebergten. Deze zijn:

1. Het Taurische gebergte of Jaila (I. bl. 87);

2. De Caucasus, welke zich van het westen naar het oosten tus-schen de Zwarte en Caspische Zee uitstrekt, en in den Elbrus zicli meer dan 4800 M. boven den zeespiegel verheft;

3. Het Oeralische Gebergte, dat zich van het zuiden naar het noorden wendt, in het zuiden (onder 54° N. B.) zijne grootste breedte (40 geogr. mijlen) heeft, en vanhier af naar de IJszee allengs smaller wordt; men verdeelt het in den Zuidelijken, Kirgizischen of Woudrijken Oeral, van 50°—55° N. B., den Midden-, Werchoturischen of Ertsrijken Oeral, van 55°—01° N. B, (de Pawdinskoi-Kamen onder 59° N. B., 2000 M.) en den Noordelijken of Woesten Oeral, van Cl0 tot 09° N. B.

In Bessarabië vindt men tusschen den Pruth en den Dniester oen tak van de Carpathen.

Rusland heeft verscheidene steppen, als; in het noorden, tusschen de Petsjora en de Divina, de Petsj ora steppe; — in het zuiden, dc Donsche, in het Land der Donsche Kozakken, de Azofsche, aan beide zijden van den Manitz, de Koebansche en Tereksche, beide aan de noordzijde van den Caucasus, de Koemansche, aan den noordwestelijken oever van de Caspische Zee, en de Kalm ukken-steppe, aan den noordkant van deze zee, tusschen de IVolga enden Oeral, welke haar van de uitgestrekte Kirgizen-steppe scheidt.

§ 6. STROOMENDE WATEREN.

A. Gebied van de Noordelijke IJszee.

De Kara, kleine grensrivier tusschen Europa en Azië, heeft zijn mond in de Karische Zee.

De Petsjora (Pee zo ra) ontspringt op den Woesten Oeral, bevat vele eilanden, wordt weinig bevaren, en valt met een wijden mond in eene golf der IJszee.

De Mezen wordt bevaarbaar bij Petrowa, en valt beneden Mezen in de Witte Zee.

De Dwina (door de Russen Noordelijke Dwina genoemd) ontstaat bij Oestjoeg- iVeliki (Welikoi- Oestjoeg) uit de samenvloeiing van den Joeg (R.), welke bij Nikolsk, en de Soeehona (L.), die bij het Koe-

-ocr page 579-

17:-!

benskoi-meer, waaruit zij stroomt, bevaarbaar wordt, en valt beneden Archangel met vijf monden in de golf van dien naam. Zij is bruikbaar voor groote vaartuigen, en met vele eilanden bezet.

R. De Wytsjegda (Wyczegda).

De Onega vloeit uit liet IVosher-meer, stroomt door het Lutsja-neer, waarna zij bevaarbaar wordt, en valt bij Onega in de golf van dien naam.

B. Gebied van de Oostzee.

De Tornea, met den Muonio (L.) grensrivier tusschen Rusland en Zweden; m. bij Tornea in de Bothnische Golf.

De N e w a verlaat bij Olonitz of Sleutelburg liet Ludoga-meer (het grootste van Europa, 300 vierk. geogr. mijlen groot, met vele eilanden, klippen en ondiepten, en zeer gevaarlijk voor de scheepvaart), is bruikbaar voor groote vaartuigen, en valt bij St. Petersburg in de Golf van Kroonstad.

In het Ladoga-meer loopen uit: de Woxa, uitwatering van hgt Subna-meer in Finland; de Swir, uitwatering van het Meer Onega (na dat van Ladoga het grootste van Europa en, evenals dit, met eilandjes, klippen en ondiepten bezet); de Ssilss (Sas, Si-iiss, Siasi), die bij Nieuw-Ladoga haren mond heeft, en de Wolehow, welke bij Nowgorod- IVeliki uit het Ilmen-meer stroomt. Dit meer ontvangt veel water van de Lowat, welke bij IVeliki-Loeki bevaarbaar wordt.

De Narwa of Narowa, bevaarbare uitwatering van het Meer Pei-pus, valt bij Narwa in de Golf van Finland. De scheepvaart wordt boven Narwa door twee watervallen belet.

De D u n a (door de Russen Z u i cl o 1 ij k e D w i n a, door de Letten Drugowa genoemd) ontstaat uit een moeras aan de westzijde van liet Wolchonskische Woud, besproeit Witebsk, Dunaburg en Riga, en valt beneden deze stad, bij Dunamünde, in do Golf van Riga. Zij is voor verre het grootste gedeelte van haren loop bevaarbaar.

Do Nicmen, grensrivier tusschen Polen enquot; West-Rusland, besproeit Grodno en Kowno (I. bl. 303).

R. De Wil ia (I. bl. 303).

Do Weichsel stroomt door Polen langs Warschau en Plock (1. bl. 302).

R. De Bug (l. bl. 302).

C. Gebied van de Zwarte Zee.

Do Pruth (bl. 140), linker-zijrivier van den Dona.u, maakt gedeeltelijk de grensscheiding tusschen het gouvernement Bessarabië en het Vorstendom Roemenië {Moldavië), dat verder door den Donau van Bessarabië wordt gescheiden (bl. 145).

De Dniester (Dnjestr) komt uit de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie (l. bl. 353), en besproeit Chozirn (Chotin), Mohilew, Dubossari en Akerman, beneden hetwelk hij in zee valt.

-ocr page 580-

De Dnieper (Dnjepr) ontstaat uit een moeras in het Wolchon-skiscke mud, loopt langs de steden Smolensk, waar h.j bevaarbaar wordt Mohilew , Kiew, Jekaterinoslaw, Alexandrowsk en Cherson, en va t tusschèn Oczakow en Kinburn met een wijden mond m zee. Om de watervallen van deze rivier te vermijden zijn verscheidene kanalen langs

hare oevers gegraven. , .. ,

R De B ere sin a besproeit Borissow en Bobroeisk; m. bij Globowo.

De Prypetz (Przypiec): m. bij Glebow, boven Kiew.

De Bog besproeit Nicolajew; m. tusschen Cherson en Oczakow. L. De Sosha; ra. boven Lujew.

De Desna; m. boven Kiew.

De Don ontstaat uit het Meer hvanow, loopt langs Zadonsk, waar hli bevaarbaar wordt, Paulowsk, Oud-Tsjerkask, Azof en Taganrog, waar hij met een breeden mond in de Zee van Azot mtwateit. I De Woronesz; ra. beneden Woronesz.

\' Do Chop er of Khoper; m. bij Khoperskaja.

De Medweditza; m. bij Ostrowskaja.

De Man it z (Manyez); ra. beneden Nieuw-Tsjerkask.

De Koeb an (II y pa nis) ontspringt in den Caucasus, besproe.t Caucascaja, waar hij bevaarbaar wordt, on Jekatesmodar, en valt m do Zwarte Zee.

]). Gebied van de Caspische Zee.

■ i- ,1..,, Cnnnnsus on loopt met vorsolioidonc De Torek ontspringt in den uiucasui,, i

monden bonoden Kizljar in zoo. ,, ,

De Koema neemt haren oorsprong in den Caucasus, en valt met

versKhoidono monden in zee.

De Wolga, de grootste stroom van Europa, ontspuM m hot

Wolchonskische Wond, loopt langs Twer, waar zij n.i.ii m. „ \' ^ binsk, Jaroslaw, Kostroma, Nishnei-Ncwgorod hasan,

Wolsk {Wolshsk), Saratow, Sarepta on Astrakan en v. -done monden benedon deze stad in .zee. Van den mond de, Karna

is do rivier met vele eilandjes bezet.

R. De Oka besproeit Orel, Kaloega on Rjasan; m. b.j N.shne,

Nowgorod.

L. Do Moskwa besproeit Moskou; in. hi] Kolomna.

Do Soera loopt langs Pensa; ra. bij iVi\'Sil.

T;. Do Twerza; ra. bij Truer.

Do Mologa; m. bij Mologa. /»• ; ■

Do Szok °na, uitwatering van hot Witte Meer (Bjeloje Osero).

m. bij Rybinsk.

Do Kostroma; m. bij Kostroma.

De Oonsha; m. Joergewcz-Powolskoi.

Do Wotloeaa: m. bij Koezimdemjansk.

IV Karna, de gvootsto ,».»,«»,■ .«» * r*. W-Perm; m. beneden Kusun.

R. De Wjatka loopt langs Wjiitka; m. ton oosten va,, Kas*

-ocr page 581-

De Oeral ontspringt in het Oeralische Gebergte, scheidt Europa van Azië, besproeit Orenburg, waar hij bevaarbaar wordt, en Ueralsk, en valt bij Goerjew met drie monden in dn Caspische Zee.

§ 7. KANALEN.

Drie kanaalstelsels bezorgen de Newu met de Wolgu (de Oostzee met de Caspische Zee) gemeenschap.

Het Mar i a-kan aa 1 stel se 1. — Om de ondiepten en klippen van het Ladoga-meer te vermijden zijn langs zijn zuidelijken en zuidoostelijken oever drie kanalen gegraven: het Ladoga-kanaul (9 geogr. mijlen lang), van Sleutelburg aan de Newa naar den mond van den Wolchow, het Ssiissche Kanaal (l1/» g- ra.), dat den Wolchow met de Ssass verbindt, en het Swirsche Kanaal (51/., g. m.), van den mond der Ssass naar dien van den Swir. Bij de uitwatering van deze rivier uit het Meer Onega verlaat het Onega-kanaal (!) g. m.) haar, en wendt zich, ter vermijding van de moeielijke vaart op het meer, langs zijne zuidzijde naar Wytegra, aan den mond der Wytegra (welke in het Meer Onega uitloopt). Deze rivier is door het Maria-kanaal (1 g. m.) verbonden met de Kowza, welke valt in lift IVille Meer, dat door de Szeksna gemeenschap heeft met de Wulgu. Om de moeielijke vaart op dit meer te vermijden, loopt langs zijne west- on zuidzijde een kanaal (10 g. m.), dat de Kowza met de Szeksna verbindt,

2. Het Tichwinsche Kanaalstelsel. — Het Tichwinsche Kanaal (i g. m.) verbindt de Tichwinka (rechter-zijrivier van de Ssass) en de Somina, welke door de Czagodoszcza [Sjagodostja] met do Mologu, die (L.) in de Wolga valt, gemeenschap hoeft.

3. Het Wi szn e i-Woloczoksche (Wisj noi-Wolotsj oksche) Ka n aal s t r I soI. — Door het Ladoga-kanaal naar den Wolchow; deze is in de nabijheid van Nowgorod-Weliki door het Kanaal van Nowgorod of S ie vers (ll/i S- ra.), tor vermijding van de watervallen des Wolchows bij zijnen loop uit het Ilmen-raeer, verbonden mot de JIxta (die in dit meer uitwatert). Do Msta heeft door een kanaal gemeenschap met do Zm, welke door het Kanaal van Wisznei-Woloczok (\'/„ g. rn.) met de Twerzu, linker-zijrivier van de Wulga, verbondon is.

Do Oostzee heeft met de Witte Zee gemeenschap door het Kanaal van Koebenskoi of van Hertog Alexander van Wurtemberg, dat de Szeksna, kort na haren uitloop uit het Witte Meer bij Kirilnw, verbindt met het Koebenskoi-meer, waaruit de Soechonu, bronrivier van de Dwina, stroomt. (Dit kanaal bezorgt ook de Witte Zee en de Oostzee gemeenschap met do Caspische Zee).

De Witte Zee heeft met de Caspische Zee gemeenschap door het Noor-tier- of Catharina-kanaal (1 g. ra.), dat de Noordelijke Kelhna, welke in de Wytsjegda uitloopt, verbindt met den Dsjoeritz [üszoericz], ecne zijrivier van de Zuidelijke Kelt ma, die in de Karna valt.

-ocr page 582-

•176

De volgende kanalen brengen de Oostzee met de Zwarte Zee in gemeenschap :

1. Het Lepel- of Be resina-kanaal (l\'/t g* m-), dat de Oella, linker-zijrivier van de Dun a, met de Beresina, rechter-zijrivier van den Dnieper, verbindt;

2. Het Kanaal van Oginski (T\'/s g. m.), dat de\' Szara, rechterzijrivier van den Bug, die in de Weichsel uitloopt, door de Jasioldu met den Prypetz, rechter-nevenrivier van den Dnieper, verbindt;

3. Het Konings- of Moechawiezsche Kanaal, dat den Bug door de Moechavnez met de Pina, linker-zijrivier van den Prypetz, gemeenschap bezorgt.

§ 8. WEGEN.

De meeste wegen zijn, voornamelijk in het voor- en najaar, slecht en gewone landwegen, welke in de boschrijke en moerassige streken door knuppel- en steendammen bruikbaar gemaakt zijn. De hoofdwegen zijn ter wederzijde met eene dubbele rij berken beplant en van houten werstpalen voorzien. In den winter, wanneer de grond met dikke, harde en gladde sneeuw bedekt is, reist men in sleden zeer snel. In-tusschen is en wordt er veel tot verbetering der gemeenschap te land gedaan. Zoo verbindt een Mac-Adamsweg St.Petersburg met Moskou (beneden weg 3), en loopt wijders over Wladimir naar Nishnei-Nnwgu-rod; een andere gaat van St. Petersburg over Riga en Dmaburg naar Kowno. Van Moskou loopen dergelijke wegen naar Jaroslaw, Rjiisan, Toela en Smolensk. — Warschau is op dezelfde wijze verbonden met Brzesc-hitowski, Kowno en Kalisch, enz.

De \'hoofdwegen zijn de volgende:

-1. Van de Witte Zee: van Archangel naar Sioeskaja, en vanhier zuid-westwaarts over Wytegra, Nienw-Ladoga en Sleutelburg naar St. Petersburg; zuidwaarts over Wologda en Jaroslaw naar Moskou.

2. Van de Bothnische Golf: a. de Strandweg [Strundwuger) van Torneu over Uleaborg, Wasa, Abo, Helsingfors, Friedrichsham en Wiborg naar St. Petersburg; — b. de Landweg (Landswiiger) van Limingo (aan den straks vermelden weg, een weinig ten zuiden van Uleaborg) midden door Finland over Jidensalmi, Kaavi en langs het Ladoga-meer over Kexholm naar St. Petersburg.

3. Van de Golf van Finland: van St. Petersburg over Nowgoml-Weliki, Waldaï, Wisznei-Woloczok, Twer en Klin naai Moskou.

4. Van de Oostzee (in verband met den weg van Koningsbergen over Tilsit naar de Russische grenzen): van Polangen over Mittau , Riga, Dorpat en Narwa naar St. Petersburg.

5. Van de Pruisische grenzen: van Kalisch naar Warschau, en vanhier: a. over Pultusk, Ostrolenka, Suwalki, Kowno, Dunaburg, Pskow en Gdow naar Narwa, en vervolgens naar St. Petersburg; — b. over Sjedletz, Brest (Brzesc-Litowski), Kobryn, Pruzany, Slonim, Minsk, Borissow, Orsza, Smolensk, Dorogoboetz, Wjasma, Gzatzk en Mosaïsk naar Moskou.

-ocr page 583-

0. Vnn do Oostenrijksch-Hongaarsclio gronzen: (van Brody) over Rad-ziwilo, Nowgorod-Volhynsk, Sjitomir, Kicw, Tsjernigow, Orol en Toola naar Moskou.

1. Van do Zwarte Zoo: van Odessa naar Kiew; on vanhier: «. langs wog 6 naar Moskou; — b. langs weg 0 tot Tjsernigow, on wijders over Moliilow, Orsza on Witebsk naar Pskow, on vorder langs wog 5 a. naar St. Petersburg.

8. Van do Zee van Azof: van Rostow ovor Nionw-Tsjerkask, Paulowsk on Woronosz naar Toela, on wijders langs weg G naar Moskou.

9. Van do Caspischo Zoo: van Astrakan ovor Saropta, Zarizyn, Kho-porsk, Tarabow, Koslow en Rjasan naar Moskou.

40. Van de Aziatisclio grenzen: van Orenburg over Simbirsk, Ka san, Nislinei-Nowgorod en Wladimir naar Moskou.

Don i Januari 1878 bedroeg de gezamenlijke lengte dor spoorwegen in Enropeesch Rusland 21463 kilomotor (daaronder bogrepon 694 kiiom. in Finland en 1004 in Caucasic), dus in Rusland mot Polen gemiddeld 204 meter op do viork. geogr. mijl.

Do voornaamste lijnen zijn de volgende:

1. Van St. Petersburg langs Wxjborg on Helsingfors naar Hungö afltn do Finscho Golf.

Zijtak: van Helsingfors naar Tawastehus, en vanbior: 1. naar Wasa aan de Bothnischo Golf; 2. naar Tamerfors.

2. Van St. Petersburg langs do zuidzijde van de Finscbo Golf over Gatschina on Rev al naar Baltischport.

3. Van St. Petersburg langs Pskow, Ostroto, Dunaburg, Wilna, Land-warowo, Grodno, Bialystock [Bjelostok), Warschau en Koluszki naar do grenzen van Galicië on verder naar Krakau (I. bi. 357, 358 on 359).

Zijitakken:

a. Van Ostrow langs Dorpat naar Herul (boven 2.): mot oen zijtak van Dorpat over Riga, Mittau on Schawa naar de Dnit-sche grenzen en verder naar Tilsit on Koningsbergen (I. bl. 309).

b. Van Dunaburg langs Riga naar Boïderaa aan do Golf van Riga.

c. Van Dunaburg langs Schatoa naar Lib au aan do Oostzoo.

d. Van Landwarowo naar Kowno, en vanhier: 1. naar Schawa, on 2. naar Wirhallen on vorder naar Koningsbergen.

e. Van Bialystock naar Grajewo, en vorder naar Koningsbergen.

f. Van Warschau langs Modlin on Ciechanow naar Mlawka on verder naar Dantzig (I. bl. 309).

g. Van Koluszki: 1. naar Bresïau, on 2. naar Posen (I. bl. 309).

4. Van Moskou langs Rnstow on Jaroslaw naar Wologda.

5. Van Moskou langs Twer, Olaschkowo, Bologoje, Tschudowo on Tosna naar St. Petersburg.

Zijtakken:

a. Van Olaschkowo naar Pisc/mvo.

b. Van Bologoje naai\' Rybinsk.

c. Van Tschudowo naar Nowgorod-lVeliki.

0. Van Moskou langs Moschaisk, Wjasma, Smolensk, Bori.isow, Minsk en Brest (Brzesc- Litowski) naar IVarschau.

II. 12.

-ocr page 584-

•178

Zijtakken ;

a. Van Smolensk over Witebslc naar Dmahurg (boven 3).

h. Van Minsk naar Landwarowo (boven 3).

c. Van Brest naar Bialystnck (boven 3).

7. Van Moskou langs Podolsk, Toeln, Orel, Kursk, Charkow, Losown. Constantinowsk, Tagnnrog, Rostov en Pjatigorsk naar Wladiknwkns in den Caucasus.

Zijtakken:

a. Van Toelu langs Kahega naar Wjasma (boven 6).

h. Van Orel langs Brjansk en Roslmoi naar Smolensk (boven tl).

c. Van Kursk langs Konofop, Njeschin, Kiem, Fastow, Kasatin, Schmerinka, Birsoela en Rustelnaja naar Odessa aan de Zwarte Zee. — Met dezen weg staan de volgende lijnen in verbinding: 1. van Konotop langs Bobruisk naar Minsk (boven (5); 2. van Konotop naar Romny, en vanhier: n. over Pultawa (beneden 7 d) naar Jekaterinoslaw (beneden 7 e); b. naar Krementschug (beneden 7 d); 3 van Fastow naar Elisabethgrad (beneden 7 d): 4. van Fastow naar Sjitomir; 5. van Kasatin over Berditschevj\' Kriwino en Lublin naar Brest (boven C), met een zijtak van Kriwino naar Badziwilow en verder naar Lemberg in Galicii; (I. bl. 358); 0. van Schmerinka naar Wolotschisk en verder naar hemberg: 7. van Rastelvnja langs Tiraspol en Kischineff naar Jassy in Moldavië (I. bl. 358 en II. bl. 158).

d. Van Charkow langs Pultawa en Krementschug aan den Dnieper naar Elisabethgrad, en vanhier: i. naar Birsoela (boven 7 c). en 2. naar Nikolajew aan de Zwarte Zee.

e. Van Jiosowo langs Jekaterinoslaw (boven 7 c, •! «), Ale.ran-drowsk, Melitopol, Simferopol on Baktschisarai paar Sebastopol; met ei^n zijtak van uit liet noorden van .den Krim naar Feo-dosia aan de zuidoostkust.

f. Van Constantinowsk langs Nowotroizk naar Mariapol aan de Zei\' van AzoC.

8. Van Moskoiv langs Luchow, Hjiisa», Rjiischk. Koslöw, Grjasy, Woro-nesc/i, Li ski en Gruschewkn naar Ros toto (boven 7.)

Zijtakken :

a. Van Rjiischk naar Toelu (boven 7.).

b. Van Rjiischk langs Morschansk, Pensu, Sysran , Samara en Roe-soeloek naar Orenburg aan de Aziatische grenzen.

c. Van Koslow langs Tambow, Kirsanow, Umet en Atkarsk naar Saratow aan do Wolga.

(/. Van Grjasy langs Livezk naar Jeletz, en vanhier l. naar Toelu, en 2. naar Orel (boven 7.).

e. Van Grjasy langs Borisnglebsk, Alexikowo (vanhier een zijtak naar Uropinsk) en Filnow naar Zarizyn aan de Wolga.

f. Van hiski naar Losowo (boven 7.).

g. Van Gruschewka langs Kala/sch naar Zarizyn.

(.t. Van Moskon langs Wlndimir. Iwanowsk, Nis/wei-Nowgorod, Kasm en Sarapnl naar Jekaterinenburg in het Oeralische gebergte en verder naar Azie.

-ocr page 585-

Zijtak: Van Iwammsk langs Sehuja on Iwanowo naar Kineschma.

10. Van Poti, aan ilo Zwarto Znc liozniden den Caucasus, langs Koetdis naar \'riflis.

Zie verder bladz. 196.

§ 0. VOORTBRENGSELEN, LANDBOUW, VEETEELT, VISSCIIERM, NLIVERIIEID, HANDEL.

Do landbouw, waarmede zich nieor dan 2/3 der bevolking bezighoudt, wordt overliet algemeen, niettegenstaande hot streven der regooring naai verbetering, zeer beleiniuerd door do weinige beschaving, de gehechtlieid aan hot oude, on do traagheid van het volk, alsmede door hot gemis van goede wegen in vele streken, on tot voor weinige jaren ook dooi het drukkende der lijfeigenschap. T)o Oosfzee-provinciën, waar Duitsche beschaving haar invloed uitoefent, maken hier eono uitzondering. Tn do streken, waar zich Dnitschers gevestigd hebben, en in do gou-vei nomenten om Moskou neemt men oon grooten vooruitgang waar-Slechts een betrekkelijk klein dool van don grond wordt bebouwd , ongeveer 0,18 van het geheel, terwijl 0,12 door weiland wordt ingenomen. Hot midden en zuiden zijn grootondools vruchtbaar, in hot bijzonder Polen, Jol/tynié, Podoliè, Klein-Rushwd, Cherson en Jekaterinoslaw, die aanzionliike lioeveelheden koorn voor den uitvoer leveren. Do lioofd-voortbrengsolen van don landbouw zijn: tarwe (tot 02quot; N. B.), rogge (tot 07 N. B.), haver, gerst, boekweit, peulvruchten, maïs (in Bossarabië;, gierst, rijst, (in hot zuiden, voornamelijk in Cis-Caucasié), aardappelen (in het bijzonder in do Oostzoo-provinciën on Polen), hennep (vooral in do Ooral-landon), vlas (in groote hoevool-hoid in hot midden on de Oostzee-provinciën), tabak (voornamelijk langs den Dnieper), beetwortels tot vervaardiging van suiker (in het midden van Groot-Rusland), hop en wijn (in het zuiden).

Eiiropeoscli Rusland is zoor houtrijk; de bosschen beslaan ■•G\')/0 van don bodem: de wondon van de Kroon alleen nomen eono ruimte in van 24584 vierkante geographische mijlen, waarvan er 102 met bont, voor don scheepsbouw geschikt, bedekt zijn. In hot zuiden vindt men geone ol weinige bosschen: in hot midden, voorheen mot ondoordringbare wondon bedekt, begint men op sommige plaatsen reeds gebrek aan hout te ontwaren. Het Wolchonskische Woud, hetwelk 50 geographische mijlen lang is, on dat van Blaloweshu, in het gouvernement Grodno, behooron tot do grootste van Europa : doch\'hot zijn voornamelijk do noordelijke gouvernementen Archunyel, [Vologda, IVialka en Perm, die een grooton overvloed van hout bezitten. Tn Polen nemen de wouden ,/i van do oppervlakte in.

De veeteelt wordt, behalve in de zuidelijke streken, door do Russische landlieden over het algemeen verwaarloosd. Do paarden (18 000 000) zijn klein, doch vlug en sterk, voor do ruiterij geschikt; do boste en meeste worden bij de zwervende volken van hot zuiden gevonden. Voor do veredeling dor rassen bestaan or vole Keizerlijke en bijzondere stoeterijen. Het rn n d v eo (25 000 000) is in hoi noorden,

-ocr page 586-

-180

mot uitzondering van het gouvernement Archnrtgel, waar het van ITol-landsch en Engelscli ras is, klein on mager; boter in het midden des Rijks; uitmuntend in Podolië, Volhynië en Klein-Rusland. In Zuid-Rusland en bij do nomaden-volken is de rundveoteelt zoor aanzienlijk. Talrijke kudden schapen (met votstaarton) vindt men bij do Kirgizen, Tsjorkessische of Circassischo in groote menigte in Cis-Caucasië en de steppen van de Zwarte Zee ; op de veredeling van het ras logt men zich toe in do Oost zee-provinciën, Polen, Wesl-, Klein- en Zuid-Rusland. Men schat het aantal schapen op 48 000 000. O ei ten worden voornamelijk in de zuidelijke gouvernementen gefokt (marokijn); Angora-geiten in Podolië on Jekaterinoslaw (Angora-sjaals). Verder vindt men varkens: ezels in de Krim on Polen; buffels in Klein- en Zuid-Rusland en do Caucasische Streken; kameel en, in do Krim, bij de Kalmukken en in Caucasië; rendieren, bij de noordelijke volken; wilde runderen (A u ë r o c h s e n), in liet woud Binlomesha. (Het aantal wordt op 800 geschat, en vermindert steeds.)

De bijenteelt is zeer aanzienlijk; die van zijdewormen wordt ten zuiden van 47°—48° N. B. beoefend.

Do jacht op beren, wolven, vossen, gestreepte eekhorens, lossen, marters, otters, hermelijnen, elanden, hazen enz. is een voornaam middel van bestaan voor de Finsche on Tartaarsche volken van hot noordon en de Oeral-landen. \'Ook de jacht op gevogelte i^ in hot noor-don, vooral in do gouvernementen Archangel on Wologda, zoor gewichtig.

Do visscherij op zoo, in de moren on rivieren is zoor aanzienlijk; op de IJszee houdt zij 2000—3000 monsclion bezig; op rio Zwarte Zee on do Zee van Azof wordt voornamelijk do haringvisschorij gedreven. Hot gewichtigst is die op do Caspische Zee on do in haar uitloopendo rivieren\' op steuren (die de bekende Astrakansche kaviaar leveren) en robben; zij verschaft aan meer dan 20000 monsclion werk, en geeft eone jaarlijksche opbrengst van ongeveer ƒ 25 000 000.

Het Oeralische Gebergte levert goud (jaarlijks gemiddeld 28 :i 20000 kilogram), platina, zilver (jaarlijks gemiddeld 20000 kilogram), koper en edele gesteenten (waaronder ook diamanten); Finland koper, tin en oen weinig zilver; Polen zink; Astrakan vitriool en salpeter. Uzer komt niet alleen in het Oeralische Gebergte, maar ook in hot vlakke land in groote hoeveelheid voor. Steenkolen lagen van groote uitgestrektheid zijn in latoron tijd in Zuid-Rusland ontdekt geworden, Turf vindt men op vele plaatsen in overvloed. Zout hooft Rusland in groote hoeveelheid; inzonderheid in do steppen van Astrakan, ten oosten van den bonedonloDp dor Wolga, worden vele uitgestrekte zoutmeren of zoutvlakten aangetroffen.

Door hot sluiten van Rusland (sedert 1822) voor sommige vreemde waren, waarvan in hot rijk zelf fabrieken bestaan. het oprichten van Technologische Instituten to St. Petershirg on Moskou, het in alle landen, waar do nijverheid bloeit, onderhouden van agenten, die van de vorderingen van het fabriekwezen vorslac: moeten atevon. on het be-

-ocr page 587-

181

gunstigen der vestiging van vreemde fabrikanten in den staat, heeft de rogeering in de laatste jaren veol bijgedragen tot de ontwikkeling dor nijverheid. Onder diegene, welke het meest zijn vooruitgegaan, behooren de fabrieken, van lakens en andere wollen stoffen, do katoen-1 zijdo- en linnen-fabriekon, de leerlooierijen, de talkziederijeu, de kaarsenmakerijen, do zoepziederijen en de motaalfabrieken. Vorder komen voornamelijk in aanmerking de touwslagorijen, zeilenmakerijen, tabaksfabrieken, suikerraffinadorijen, beetwortelsuiker-fabrieken (in \'18G8 in Rusland 283, en in 1870 in Polen 42), branderijen, glasblazerijen, papiermolens, hoodonmakorijon en do porselein- on aardewerk-fabrieken. De stad Moskou is de hoofdzetel der nijverheid, en in hot gouvernement van dien naam, alsmede in do gewesten, die hot omringen, vindt men over hot algemeen do voornaamste fabrieken. Evenals in do drie Noord-sche Rijken vervaardigen de landlieden do voorwerpen, welke zij noodig hebben, grootondoels zeiven.

Met de nijverheid heeft ook do handel in uitbreiding gewonnen. De hoofdvoorwerpen van uitvoer zijn granen, vlas, hennep, lijnzaad, olie, timmerhout, pelswerk, wol, visch (in het bijzonder haring), varkensborstels, talk, huiden en leder; die van invoer, suiker, koffie, fiioe, wijn, vruehton, tabak, ruwe en verwerkte zijde on katoen, lijne lakens, verfstoffen, lood en tin.

De voornaamste zeehavens zijn: aan do Witte Zee, Archangel; — aan do Oostzee (van hot noorden naar hot zuiden), Uloaborg, Wasa, Abo, Helsingfors, Wiborg, Kroonstad, Narwa, Reval, l\'ornau, Arens-burg (op Oesel), Riga, Windau en Libau; — aan de Zwarte Zee, Akorrnan, Odessa, Cherson, Kaffa en Kertsch; — aan de Zee van Azof, Taganrog; — aan do Caspische Zee, Astrakan.

Den aanzienlijksten zeehandel drijft St. Petersburg; daarna Riga, Odessa, Cherson, Taganrog en Archangel.

In 1876 tolde de Russische handelsvloot 1785 zeilschepen, metende 391 000 last, en 151 stoomschepen, metende 105 962 last; do Finscho handelsvloot bestond in 1878 uit 1836 zeilschepen, metende 294 086 ton, en 161 stoomschepen, metende 8710 ton.

Do landhandel wordt bevorderd door de menigte bevaarbare rivieren on kanalen, in den laatsten tijd ook door de spoorwegen, alsmede door vele jaarmarkten, welke door duizenden bezocht en waarop uiil-lioenen omgezet worden. Moskou is het middelpunt van het binnen-landsch vorkeer. Te Nishnei-Nowgorod wordt sedert 1817 de grootste jaarmarkt der aarde gehouden, waarop Russische en Aziatische kooplieden hunne waren brengen. Orenburg is hot middelpunt voor den karavanenhandel met Azië. Behalve deze steden hebben ook Dor pat, Rybinsk (in Jaroslaw), Lebedjan (in Tambow), Korennaja-Poesstinja (in Kursk), \'IForonesz, Kietv, Poltawa, Rnmnii of Romen (in Poltawa), Charkow, Ssoemü (in Charkow), Odessa, Nieuw Tsjerkask, Berditsjew en Postjayew (beide in Volhynië), Nishnei-Lomoic (in Pensa), Saratow, Simbirsk en andere plaatsen aanzienlijke jaarmarkten. De voornaamste koopsteden van Polen zijn Warschau en Lublin.

•Mt

viï\'

-ocr page 588-

182

i

I? i

§ 10. ONDKUWI.IS, WETENSCHAPPKLI.IKE EN ANDERE NUTTIGE INRICHTINGEN.

Hoewel do regeering zich zeer beijvert om het onderwijs van het volk te verbeteren en uit te breiden, is Rusland in dit opzicht over het algemeen nog zeer ten achteren. Wel heeft de beschaving bij den adel, de bewoners der steden en van hare naaste omstreken groote voortgangen gemaakt; doch de meerderheid der landlieden verheft zich slechts weinig boven den oorspronkelijken toestand van half barbaarsche volken. In 1874 waren er in het Russische rijk 44033 lagere scholen met 1 525 850 leerlingen, dus nagenoeg 1 scholier op de 50 inwoners: in de steden is deze verhouding echter veel beter, liet gunstigst is zij over het algemeen in de Oostzee-provinciën, vervolgens te St. Peters-burg en Moskou; het ongunstigst in Volhynië.

Voorts zijn er \'130 gymnasiën en 20 progynmasien met 42000 leerlingen tot opleiding voor burgerlijke betrekkingen; 14 gymnasiën en 11 progymnasiën mot 9000 leerlingen voor toekomstige militairen: 57 gymnasiën en 121 progymnasiën voor meisjes, met 17000 leerlingen; en 51 gymnasiën met 14000 leerlingen, ter opleiding van toekomstige geestelijken voor de Grieksche kerk.

Voor het hooger onderwijs wordt gezorgd door de universiteiten te St. Petersburg, Moskou, Dorjml, Charkow, Kasan, Kiew, Odessa en IVnr-schau. Buitendien zijn er 4 militaire Academiën en 4 Academiën voor geestelijken van de Grieksche kerk. Ook in Siberië (bl. 192) is te Tomsk in 1875 eene Hoogeschool gesticht, die voorloopig uit eene rechtsgeleerde! en eene geneeskundige faculteit bestaat.

Voor bijzondere vakken, als handel, landbouw, schoone kunsten, enz , bestaan er verscheidene scholen, voornamelijk te S/. Petersburg en Moskou.

Voor de bevordering der wetenschappen wordt van staatswege gezorgd door de Keizerlijke Academie der wetenschappen te St. Petersburg, eene der voornaamste onder de geleerde genootschappen van Europa.

Openbare boekerijen vindt men, behalve te St. Petersburg, alleen in de Academie- en enkele gouvernements-steden. De voornaamste is de Keizerlijke bibliotheek in genoemde stad ; daarna die van de Academie der wetenschappen.

§ 11. VERUEDIGINGSI.INIÊN, VESTINGEN.

In evenredigheid met zijne grootte heeft Rusland weinig vestingen. Ue voornaamste sterkte van het rijk bestaat, behalve in zijne groote land- en zeemacht, in de moeielijkheden, welke een voortrukkend léger door het gemis van goede wegen ondervindt, de strengheid en den langen duur van den winter, de over groote uitgestrektheden onbewoonde en onbebouwde streken, en het betrekkelijk kleine aantal groote steden, waardoor bet aanleggen van magazijnen, bij de verwijdering van eigen hulpbronnen onontbeerlijk, zeer moeielijk wordt.

In het noorden vormt de IJszee de natuurlijke grens, en wordt de wond der Dwina beschermd door het fort No vod vin sk ofNowod-

ffil

m

I

iii -

-ocr page 589-

■svinskaja (ten noordwesten van Archangel). In het noordwesten , waar du Torven niet den Muonio Rusland van Zweden scheidt, biedt het terrein te veel beletselen aan, om van dien kant een inval te vreezen.

Aan do Oostzee vindt, njen de vestingen Sweaborg (het Ballische Gibraltar), o|) zeven met elkander verbondene rotseilanden vóór de stad Helsingfors, Uotsjensalm (Ruotsinsalmi), aan den mond \'an den Kymmene (onbevaarbare uitwatering van het Pajana-meer), Fried riks-ham, Kroonstad op het eiland Kotlin, Narwa en lieval, alle aan of in do Finsc.he Golf, alsmede het straks te noemen Riga niet Du nam ün de, aan de Golf van Riga.

Tegen Pruisen liggen West-Rusland en Polen geheel open. De vesting Modlin, thans Nieuw-G eorgiewsk genoemd, aan de samenvloeiing van de Weichsel en den Buy, alsmede Warschau, aan den linkeroever van de genoemde hoofdrivier, met de Alexanders-citadel aan de noordzijde der stad, en de versterkte voorstad Praga aan den rechteroever, zijn hier van veel belang. Oostwaarts van Warschau vindt men aan den rechteroever van den Bug Brzesc-Litowski (Brest). Achter den Niemen, die omgetrokken kan worden, vormt de Dm/a, met de vestingen Dunamünde aan haren mond (L.) en Riga benevens Dunaburg aan haar rechteroever, eene goede verdedigingslinie. A_

Ook tegen Oostenrijk heeft Rusland geene natuurlijke grenzen, en wordt het alleen gedekt door do vestingen Zamosk (in het zuidoosten van Polen] en Chotin (aan den rechteroever van den Dniester). Achterwaarts bieden de moerassen van den Prypetz, ondersteund door de vesting Bobroeïsk, aan den linkeroever der Beresina, en de Dnieper , met de vesting Kiew aan zijn rechteroever, goede vcrdedigingsliniën aan.

Bessarabië is tegen Roemenië gedeeltelijk gedekt door den Pruth, die het van Moldavië scheidt, en verder door den beneden- Donnu, die do grens met de Dobroedsja vormt, en daarachter door den Dniester, welke door een tak der Curpatken van den Pruth. gescheiden is en ondersteund wordt door de vestingen Chotin en Ben der, aan zijn rechter-. Tiraspol, aan zijn linkeroever. Akerman en O widiopol, beide aan zijnen mond, deze aan de rechter-, gene aan de linkerzijde.

Langs do Zwarte Zee vindt men, behalve de reeds genoemde vestingen Aker man en O widiopol aan den mond van den Dniester, de vestingen Kinburn, op eene landtong aan den linkeroever van den mond des Dniepers, Cher son aan den rechteroever van die rivier, Pe re k op, op de landengte van dien naam, S eb a s to p ol, in het zuidwesten van de Krim, en de citadel van K e r t s c h, aan do Straat van Jenikale.

In het zuidoosten vormen twee snel stroomende en ondiepe rivieren, de Tsjorok (die nabij Batoem in dó Zwarte Zee uitwatert) en de Aras of Araxcs (rechter-zijrivier van den Koer of Cyrus, welke zich in de Caspische Zee stort) eene goede verdedigingslinie tegen Aziatisch Turkije en Perziëj zij worden ondersteund door verscheidene versterkte plaatsen , van welke AI e x a n dr o p o 1 (voorheen G o e m r y), A r d ah a n, Kars en de citadel van Erivan de voornaamste zijn. Daarachter heeft men den Caucasus met de Caucasische Linie, waartoe de rivieren Koeban en Terek, alsmede de vestingen Stavropol,

-ocr page 590-

184

Georgiewsl!, J e k a t e r 1 n o g r a d, M u z d o k , K i z 1 j a r en verscheidene andere, weinig beteekcnende plaatsen en posten behooren.

12. KRIJGSWEZEN.

Het Russische rijk in Europa en Azië is verdeeld in de volgende veertien Militaire kreitsen ot\' Coinmandementen, elk onder commando van oenen Generaal: 1. St. Petersburg, bevattende de Gouvernementen St. Petersburg, Pskow, Olonetz, Archangel en Esthland; i. Finland, bevattende het Grootvorstendom van dien naam; 3. Wilna, bev. de Gouv. Wilna, Grodno, Kowno, Witebsk, Minsk, Mohilew, Lijfland, en Koerland; 4. Warschau, bev. het koninkrijk Polen; 5. Kiew, bev. de Gouv. Kiew, Volhynië en Podolië; G. Odessa, bev. de Gouv. Cherson, Jekaterinoslaw, Taurië eu Bessarabië; 7. Charkow, bev. de Gouv. Charkow, Tsjernigow, Poltawa, Orel, Kursk en Woroneseh; 8. Moskou, bev. de Gouv. Moskou, Wologda, Kostroma, Jaroslaw, Nishnei-Nowgorod , Wladimir, Twer, Smolensk, Kaloega, Toela, Rjiisan en Tambow; 0. Kasan, bev. de Gouv. Kasan, Wiatka, Perm, Pensa, Simbirsk, Samara, Saratow en Astrakan; 10. Caucasus, bev. het Gouv. Stavropol en do Caucasus-landen; H. Orenburg, bev. do Gouv. Orenburg en Oefa; 12. West-Siberië, bev. de Gouv. Tobolsk, Tomsk, het gebied Semipolatinsk en dat van de Siberische Kirgizen; 13. Oost-Siberië, bev. de Gouv. Irkoetsk en Jenisseisk benevens het Amoer- en kusten-gebied; 14. Turkestan, bev. de Prov. Sir-Daria, Semiretsjinsk en Fergana, begrensd dooi- het gouv. Orenburg en West-Siberië.

De Russische krijgsmacht bestaat uit het Staande leger en de Landweer (Opoltscheme), welke laatste alleen in oorlogstijd wordt opgeroepen.

Het Staande leger bestaat uit Land- en Zeemacht.

De Landmacht bevat: 1° do door jaarlijksehe lichting uit het geheele Rijk aan te vullen Geregelde troepen; 2°. de Reserve, bestaande uit hen, die na afloop van hunnen actieven diensttijd met verlof worden gezonden doch in oorlogstijd tot aanvulling van het leger weder opgeroepen; 3°. de Kozakken (Ongeregelde troepen); 4°. de uit vreemde volksstammen samengestelde troepen-afdeelingen.

Volgens de Wet van 1 Januari 1874 is ieder Rus zonder onderscheid van stand tot den krijgsdienst verplicht; afkoop en plaatsvervanging zijn afgeschaft. Opgeroepen worden alle mannen bij het voleindigde 20stc levensjaar; de voor den dienst geschikt gekeurden onderwerpen zich aan eene loting. Zij, die daardoor van den dienst in hot Staande leger worden vrijgesteld, worden ingedeeld bij de Landweer. De diensttijd bedraagt bij de landmacht 15 jaren, waarvan G in actieven dienst en9 bij de reserve (in Finland 11 jaren, waarvan 3 in actieven diensten 8 bij de reserve); bij de in Azië gestationneerde troeoen bedraagt hij echter slechts 10 jaren, waarvan 7 in actieven dienst en 3 bij do reserve. Zij, die een zekeren graad van beschaving bezitten, behoeven naarmate daarvan slechts \'/27 1 of 3 jaar bij het Staande leger to dienen. Ook is een stelsel van Vrijwilligers ingevoerd, die naar gelang

-ocr page 591-

185

van den graad huimcr beschaving slechts ljk, \'/s ol 2 jaar bij hei. Staande leger dienen en dan nog 9 jaren bij de reserve worden ingedeeld.

De Landweer, bij de Wet van 30 October 187G definitief georganiseerd, bestaat uit alle niet bij het Staande leger of de Reserve ingedeelde weerbare mannen van 20 tot 40-jarigen leeftijd, en is gesplitst in twee categorieën; de eerste bevat de vier jongste jaren der personen, die zich vrijgeloot hebben en dadelijk bij de Landweer zijn ingelijfd, alsmede hen, die reeds uit de Reserve zijn uitgetreden; deze categorie kan, bij onvoldoende Reserve, ook tot aanvulling van het Staande leger worden bestemd; de tweede categorie omvat al de overigen en doet uitsluitend dienst als Landweer.

Volgens de organisatie van 1874 en eenige later daarin aangebrachte wijzigingen is de samenstelling van het leger als volgt.

1 Geregelde troepen.

a. Hel actieve leger.

De Infanterie telt 48 (3 Garde-, 4 Grenadier-, 41 Leger-) Infanterie-Divisies van 2 Brigaden, elke van 2 Regimenten. Elk Regiment bestaat uit 4 Bataljons van 4 Compagnieën.

De Cavalerie bestaat uit 2 (in oorlog 3) Garde-, 14 Legei1-, 1 Caucasische-, 1 Donsche Kozakkcn-Cavalerie- en 1 Caucasi-sche Kozakken-Cavalerie-Divisie ; te zamen 19 (in oorlog 20) Divisies. Bovendien 1 gecombineerd Garde-kozakken-regiment, 2 Donsche Kozakken-regimenten, 1 Lijfgarde-Oeral-eskadron, en de Escorte van den Keizer, gevormd uit 1 Eskadron Caucasische Garde-kozakken en 1 Eskadron Caucasiërs. De Divisie is verdeeld in 2 fde 2dö Garde-Divisie in vrede in 3) Brigaden van 2 (do 2de Brig, van de 2de Garde-Divisie in vrede van 3) Regimenten. Terwijl elke Brigade der 1ste Garde-divisie uit 2 Kurassier-, die der Caucasische uit 2 Dragonder-, en die der Donsche Kozakken-Cavalerie uit 2 Donsche Kozakken-Regimenten bestaat, heeft de Iste Brigade der 2de Garde-divisie i Rijdende-Grenadier- en 1 Ulanen-Regiment; de 2de, 1 Dragonder-, 1 Huzaren- en 1 gecombineerd Kozakken-Regiment; de 3de, 1 Ulanen-en 1 Huzaren-Regiment. De Iste Brigade van elke Leger-divisie bestaat uit 1 Dragonder- en 1 Ulanen-, de 2de uit 1 Huzaren-en 1 Donsche Kozakken-Regiment. Elk geregeld Cavalerie-regiment heeft 4 Eskadrons, elk Kozakken-regiment 0 Sotniën. Te zamen 81 (in oorlog 82) Regimenten Cavalerie, bevattende 225 Eskadrons en 146 (in oorlog 154) Sotniën.

De Artillerie. 48 Brigaden Artillerie te voet zijn aan de Infanterie-Divisies toegevoegd en voeren den naam en het nummer van deze. Buitendien zijn er nog 2 Turkestansche en 1 Oost-Siberische Artillerie-Brigaden en 1 West-Siberische batterij te voet. De 48 Brigaden hebben elk 6 batterijen (3 negen- en 3 vierponds). De 1ste Turkestansche heeft 1 negen-, 2 vierponds-en 1 bergbatterij; de 2de Turkestansche en de Oost-Siberische hebben 2 vierponds- en 1 bergbatterij; de West-Siberische bestaat uit vierponders. In oorlogstijd worden nog 2 berg-batterijen gevormd.

■■ \'-I. r!

m

1 : 1

■•M

s

■0

t \' • , • \' »

■■

-ocr page 592-

•1 so

De Rijdende Artillerie heeft in vrede 6 Garde- (waarvan 1 Dotischo Kozakken-) en 28 Leger- (waarvan 7 Donsohe Kozakken-) batterijen, waarbij in oorlog nog 14 Donsclie Kozakken-batterijen komen. De gewone batterijen tellen 6, de Garde-Kozakkc.n-batterij in vrede 4, in oorlog 7 bespannen stukken. Van de 2-1 Donsclie Kozakken-batterijen zijn er 7, elk met 0 bespannen stukken, in dienst, en 14, met ü bespannen stukken, met verlof. In vrede zijn dus \'244, in oorlog 288 stukken beschikbaar. De Rijdende Artillerie vormt een integreerend deel van de Cavalerie-Divisies, zoodat de fl Garde-batterijen behooren bij de 2 Garde-Divisies, en de 28 Leger-batterijen bij dc 14 Leger-Cavalcrie. Divisies. De geheele Rijdende Artillerie ligt in Europeesch Rusland.

Van de 8 Artilleriepark-Brigaden, tot aanvulling der munitie te velde bestemd, hebben G elk 3 Artillerie- en 1 Rijdende Artillerieparken, de 2 andere elk 3 Artillerieparken. Daarbij komen nog 2 Belegeringsparken. Bovendien bestaan in Finland \\ Vliegende Artillerie-, in Oost-Siberië Vs Artillerie-, in den Caucasus 4 Artillerie-, 1\'/2 R\'jdMnk Artillerie- en 1 Belegerings-parken. In oorlogstijd formeert elk Artilleriepark een mobiel en een vliegend park; de Caucasische hebben dan alleen vliegende parken.

De Genie. De 5 Sappeurs-Brigaden bevatten 15 Sappeurs-bataljons van 4 compagnieën, 6 Pontonniers-half bataljons van 2 comp., 3 Spoor-wegbataljons, 4 Ingenieurparken en 9 Veldtelegraafparken. Eene van deze Brigaden, uit 3 Sappeurs-bataljons bestaande, bevindt zich in den Caucasus.

In Turkestan bestaat nog 1 Sappeurs-compagnie.

Een zelfstandig georganiseerde Trein bestaat niet; deze is uiiiuid-dellijk verbonden aan de staven en afdeelingen der veldtroepen. De Artillerie- en Genietroepen hebben behalve den Intendance- ook een techni\'schen trein. In vrede is slechts een gedeelte der voertuigen bespannen.

In oorlogstijd komen bij het mobiele veldleger nog de Colonnes der Veld-artillerie-reserve, dor Mobiele werkplaatsenen laboratoria, der Gezondheids-inrichtingen en van het Intendance-transport. In vrede is daarvan alleen het materieel voorhanden; de manschappen en paarden worden er eerst bij de mobielverklaring bij ingedeeld. b. De Reserve.

Tot de Reservetroepen, die tot rechtstroeksclie versterking van het leger te velde bestemd zijn of als etappen-troepen in d • tweede linie worden opgesteld, behooren:

Het Garde-reserve-kader-bataljon, waaruit in oorlog 1 Regiment van 4 bataljons wordt gevormd:

De Leger-reserve-Infanterie-bataljons, die, zonder dat or in vrede kaders van bestaan, eerst in oorlog evenals de Veld-Infanterie geformeerd worden. Bij een toereikend aantal Reserve-manschappen moeten 104 bataljons, in Reserve-Infanterie-Brigades of Divisies vereenigd, worden opgericht.

De Reserve-compagnie van 180 man, die in oorlogstijd voor hüt Finsche Garde-Scherpschutters-bataljon wordt gevormd.

-ocr page 593-

■187

De vorming van Reserve-batterijen Artillerie te voet is verordend doch nog niet uitgevoerd.

Eveneens is bevolen de oprichting van 23 Reserve-Saiipeurs-bataljons.

c. Do Aanvwllings-(Ersatz-)troepen.

Do aanvullingstrocpen hebben ten doel de dekking der in den oorlog door het actieve leger geleden verliezen. Zij bestaan uit:

199 (1\'2 Garde-, 16 Grenadier-, 104 Leger-Infanterie-, 1 Garde-scherpschutters-, 0 Leger-scherpschutters-) Aanvullings-bataljons van 3 compagnieën, die, zonder vredeskaders, eerst bij oorlog geformeerd worden.

50 Aanvullings-eskadrons Cavalerie, die in vrede de remontepaarden voor de Actieve regimenten toerijden.

Do oprichting van Aanvullings-batterijen voor de Artillerie te voet en voor de Rijdende Artillerie is bevolen.

5 Aanvullings-Sappeurs-bataljons bestaan alleen in tijd van oorlog.

d. De Locale troepen.

De Locale troepen worden onderscheiden in; voor den dienst te velde geschikte en eigenlijke locale troepen.

De .eerstgenoemden zijn: 34 (7 Caucasische, 2 Orenburgsche, 4 West-Siberische, (i Oost-Siberische en 15 Turkestansche) Linie-bataljonsquot;*\' van 5 (in den Caucasus 4) compagnieën: 24 Kader-Vesting-lnfanterie-butaljons van 4 compagnieën in vrede, die in oorlog tot 24 Regimenten van 4 Bataljons elk van 4 Compagnieën worden uitgebreid, en in Brigaden of Divisies vereenigd te velde of als etappentroepen kunnen worden gebruikt. Ook dergelijke batterijen Vesting- en Véld-artillerie worden in Azië en den Caucasus geformeerd.

De eigenlijke locale troepen, bestemd tot plaatselijken dienst en tot versterking der middelen tot formeering der Reserve- en Aanvullings-afdeelingen in tijd van oorlog zijn: 8 (en I Caucasisch) locaal-kader-ba tal jon, van 400 man in 4 corap., die in oorlog worden uitgebreid tot 4 locaal-regimenten van 4 bataljons; — 10 (en 2 Caucasische) locaal-bataljons van 600 a 1000 man in 4 coinp. of 400 a 500 man in 2 comp.; — .0gt;5 (en 12 Caucasische) locaal-kader-connnando\'s, 64 tot 250 man sterk, dio in oorlog tot locaal-bataljons van 2 of 4 comp. worden uitgebreid: — 408 (en 47 Caucasische). locaal-commando\'s van ongelijke sterkte, met een permanenten staf; — 21 begeleidings-eominando\'s voor het transporteeren van arrestanten.

e. De Instructie-troepen.

De Instructie-troepen omvatten: het Instructie-Infanterie-bataljon, de Caucasische Instructie-compagnie, het Instructie-eskadron, de Instructie-Artillerie (voet- en rijdende) batterij en de Galvanische Instructie-compagnie.

ƒ. De Hulp-afdeclingev.

De Hulp-afdeelingen bestaan uit: de compagnie der Paleis-Grenadiers, de Locale Artillerie-commando\'s bij de Artillerie-depots en technische Instituten, de Locale Genie-commando\'s bij de vestingen en Genie-arsenalen, de Genie-werklieden-commando\'s, het korps Gendarmes, de Militaire hospitaal- en gevangenis-commando\'s, het korps der Militaire topografen en de Garde-invaliden.

-ocr page 594-

188

II. Ongeregelde troepen.

Deze bestaan uit 10 Kozakken-Woisko\'s of korpsen, en wel: het korps der Donsche Kozakken, het Orenburger-korps, het Koeban-korps, liet Terek-korps, het Astrakan-korps, hot Oeral-korps, het Siberische korps, het Semiretsjinsksche korps, het Trans-Baikalsche korps en het Amoer-korps.

Het Donsche Kozakken-korps, dat ook gedeeltelijk bij de Geregelde troepen is ingedeeld (zie bl. 185), is in 1875 en 1877 op nieuw georganiseerd. Alle weerbare mannen, met uitzondering van de geestelijkheid en enkele andere standen, zijn van hun achttiende jaar af gedurende 20 jaren dienstplichtig; afkoop of plaatsvervanging is niet mogelijk. Zij zijn verdeeld in drie categorieën: de Iste omvat de 3 eerste dienstjaren, tot voorbereidende oefening bestemd; de 2de, do 12 volgende of den eigenlijken diensttijd, waarvan 4 jaren in actieven dienst cn 8 met verlof; de 3de, de 5 laatste jaren, waarin men tut de reserve behoort. Het korps bestaat uit Cavalerie, Rijdende en Veldartillerie. De eerste is ingedeeld in Divisies, Regimenten en Sotniën van 100 man; 6 Sotniën vormen gewoonlijk een Regiment; de Artillerie is ingedeeld in Batterijen van G of 4 stukken. Er zijn 1 Lijfgarde-Kozakken-Regiment, 20 Vcld-regimenten, 1 Garde-rijdende batterij en 7 Rijdende Veld-batterijen.

De Orenburger-, Koeban- en Terek-korpsen bestaan insgelijks uit Cavalerie en Artillerie; do Astrakan-, Oeral-, Siberische en Semiretsjinsksche korpsen alleen uit Cavalerie; de Trans-Baikalsche en Amoer-korpsen uit Cavalerie en Infanterie.

III. De uit vreemde volksstammen samengestelde troepenafdeelingen.

Voorloopig bestaan slechts do Kriin- en Baschkiren-Divisie (2 eskadrons). \'De eerste is bestemd tot oefening der Krim-ïartaren; de laatste tot vorming der Baschkiren met eigen paarden en eigen uitrusting. De sterkte dezer troepen is nog niet bepaald, althans niet bekend gemaakt.

De sterkte van het leger in vrede en oorlog kan, daar sommige opgaven nog niet bekend zijn, slechts bij benadering worden opgegeven als volgt:

I. Geregelde troepen.

72000 9

7000 1500

428500 520 11800 103200

15609 21 578 8200

44100 40 3200 35600

346 1

33a

48

A. In Europoesch Rusland.

Veldleger........................

Reservetroepen..................

Aanvullingstroepen...............

Locale troepen en inrichtingen enz..

Te zamen______I 547 | 385|ia34l 244081 5440201 830001 80509

-ocr page 595-

i 89

quot;o es

i.

Stukken. |

Officieren.

Ja S c c 0 5

U

C o

O «-»

V ^ J* ei

c

O rt £

13. 1 ii den tl a ii c a s u s.

Veldleger........................

119

jgt;

38 4

»

168! 2577 » 32 » j 700

70400 780 25500

8300 210 2500

9100 500 270

Tezamen.....| 119 ( 42(168| 33091 90680] 110101 9870

C. Tn Aziatisch R u s 1 a n d.

Veldleger........................

Locale troepen enz.......... ....

»

»

58

»

178 750

4100 17270

800 2570

800 380

Tezamen......I 41/4| » | 581 fl28l 21370] 3370] -1180

Totaal.........| Ii7u\'/4| /12711400! 28B4Ö| GCi207ü) i)73SÜ| QluM

In oorlog\'.

A. In Europeesch Rusland.

Veldleger........................

540

341

2188

18252

070900

53700

152000

Reserve troepen..................

108quot;,.

B

192

3051

172000

13500

14000

Aan v ulli ngst roepen...............

170

156

102

6156

252900

37300

22100

Locale troepen en inrichtingen enz..

»

»

»

10800

274900

41400

1800

Te zamen.....

884V4

497

25721 388591 13707001145900|189900

R 1 n d e n G a u c a s u s.

119

38

336

2970

137380

10400

21740

29

12

»

901

36400

5400

1600

Locale troepen enz................

»

»

»

1100

47500

3280

720

Te zamen......

118

501 330

4971

2212801 IJUSOl 2\'iÜüO

C. Tn Aziatisch Rusland.

41/,

96

194

6300

1100

2100

))

»

»

870

28500

3000

1700

Tc zamen......

4\'/»

*

961 10641 348001 4100 ] 3800

Totaal.........jlOoC\'/\'j] 54713004] 4i89ij 1020/8üilljüGSO,2177G0

II. Ongeregelde troepen, (behalve de Militie en Landweer.)

s

Officieren.

J, c

N iet-combattanten.

a

Gom p.

Sotniür

S amp;

o 5 u

\'p

es ei PH

_

3

171

48

1740

33827

1512

31198

20

726

180

3505

131290

5698

120999

Behalve de Nieolans-Academie voor\'den Generalen Staf, de Michaül-Artillerie-Academie, de Nieolaus-Ingeriieur-Academie en do Militaiv-Jnristische Academie, allo te S/. Petersburg, en de bl. 182 vermelde militaire gymnasiën en progymnasiën, bestaan de volgende militaire scholen voor den adel en de weezen van verdienstelijke krijgslieden:

Te St. Petersburg het 1ste en 2de Land-cadetten-Korps, de Genieschool, de Artillerie-school, het Pages-korps, het Adellijke Volontair-korps, het Pawlowsche Cadetten-korps en de Garde-Jonkersschool;

Te Czarskoje-Selo het Alexandrowsche Cadetten-korps en het Keizerlijk Lyceum:

-ocr page 596-

mo

To Moskou het Nowgorodsche Cadetton-korps;

Te Grusino, aan den Wolchow, liet Araktsjejewsche Cadetten-korps.

Te Toela en Tambotv de Cadetten-korpsen voor den adel der omliggende gouvernementen;

Te Orenburg de Neplniewsche militaire school, voor kinderen van aanzienlijke Aziaten;

Te Kasan het Cadetten-korps voor den adel van Siberië;

Te Kiew het Cadetten-korps voor den adel van Klein- en Zuid-Rusland:

Te Plock het Adellijke Cadetten-korps;

Te Poltnwa het Petri-Poltawsche Cadetten-korps;

Te Jelisawetgrnd hot Cadetten-korps:

Te Orel het Bachtinsche Cadetten-korps;

Te Woronesz het Michaïlovvsche Cadetten-korps ;

Te Friedrichsham het Firische Cadetten-korps.

Bovendien heeft men eene Kozakken-school te Omsk in Siberië on bestaan er soldatenscholen in alle gouvernementen, alsmede eeiif rijschool te St. Petersburg.

Van de andere militaire inrichtingen komen voornamelijk in aanmerking:

Di1 wapenfabrieken te Toela, Briansk (gonv. Orel), Jjweski (gonv. Wüitka) en Ssecstroviatzk of Sexterhek (bij St. Petersburg);

De geschutgieterijen te St. Petersburg, Moskou, Warschau, Kiew. Kasa.n, Odessa en Riga;

De buskruitfabrieken to St. Petersburg en Moskouj

De groote buskruitmolens te Okhta (bij St. Petersburg), te Kasmi (gonv. Kasan) en te Sjotersk bij Gloechow (gonv. Tsjernigow);

De groote arsenalen te St. Petersburg, Toela en Kiew;

De groote militaire hospitalen te St. Petersburg, Moskm en lligu.

De Zeemacht bestaat uit de Vloot en do Reserve. De duur van d™ diensttijd is iü jaren, waarvan 7 in acticven dienst en 3 in reserve,

Het personeel der vloot bestond in 1878 uit 141 Admiraals, 138quot; Marine-Officieren, 407 loodsen, 200 Officieren der Marine-Artillerii1, 130 Marine-Ingenieurs, 507 Werktuigkundige Ingenieurs, 51 Haven-bomv-Ingenieurs, 284 Admiraliteitsbeambten, 311 Artsen , 525 burgerlijk\'\' beambten, 174 Adspiranten en Conducteurs. De bemanning bedroeg 26083 koppen.

De vloot, geheel uit stoomvaartuigen bestaande, was samengesteW als volgt:

Aantal. Stukken.

Tonnen- Paarden-in\'ioud. kracht.

Pantserschepen . . Oorlogstoomschepen Transportschepen . , 20 109

55 230 180 950 268-27 71 » 1


1

Oostzee-vloot.

-ocr page 597-

-101

Aantal.

Stukken.

Tonneninhoud.

Paardenkracht.

2. Vloot dor Zwarte Zee.

|

Pantserschepon {Poponka\'s).....

Oorlogstoomschopen.........

Transportschepen...........

2 31 14

18 j

101 (

» ,

23 327

4515

3. Vloot van de Caspischo Zoo.

Oorlogstoomschepen.........

Niet gewapende stoomschepen. . . .

12 8

43

»

5 030

818

4. Siberische Vloot.

Oorlogstoomschopen.........

Niet gewapende stoomschepen. . . .

10

13

44

»

7 827

1725

5. Vloot van het Meer Aral.

Stoomschepen.............

G

1.3

1 185

217

Te zamen.....

018

218 9-25

34102

Do voornaamsto oorlogsliavens zijn: Kroonstad, Rpvnt, Sweaborg pn Rotsjensatm aan do Oostzoo; Archangel aan do Witto Zoo; Sebastopoi, Nicolajew (aan don nng), Cher san (aan doiT Dniopor) on Taganrog (aan ilo Zoo van Azof) voor do Zwarte Zoo; Astrakan voor de Caspischo Zoo: Ockotsk, aan do zoo van dion naam in hot ooston van Siborië, Wlu-diwostoek, ton znidon van don mond van don Amoer op hot schioroiland Moravinw, en Peter-Paulshaven [Petropawlosk), aan de oostzijde van liet schioroiland Kamtsjatka

Do grooto schoopstimmerworvon van hot Rijk zijn to St. Petersburg, Okhta (aan do Newa, ondorlioorighoid van St. Potersburg), Kroonstad Archangel on Nicolajew.

Tot opleiding van zeelieden dienen hot Zeocadetten-korps to Oraniën-baum, hot stnurmans-halfhataljon to Kroonstad, on do school-work-bataljons dor marine to St. Petersburg on Kroonstad. Voorts is in 1873 to Sebastopol on to Kroonstad eon instrnctie-vaartnig voor anker gelegd, oik geschikt tot opname van 400 jongens van \'13 tot 15 jaar, die na volbrachten leertijd 0 jar on op de vloot moeten dienen; aan elk van doze vaartuigen is oen klein zeilschip toegevoegd voor de practische oefeningen.

§ 13. PI.AATSF.N MERKWAARDIG POOR VF.T.DSI.AGEN OF GEVECHTEN.

In do Oost zee-provinciën : (Esthland) Narwa (i7U0) — (Koerland) Ge-raauerthof (1705) — Eckau, Dalkirchen (1812).

-ocr page 598-

40\'2

In Groot-Rusland; (Moskou) Klin (1040) — Borodino, Mosaïsk, Ta-rootina (1812) — (Smolensk) Krasnoi, Smolensk, Valoetina-Gora, Wjasma (1812) — (Kaloega) Medinsk, Maloi-.Taroslawetz (1812).

In Klein-Rusland: (Poltawa) Poltawa (1700).

In Zuid-Rusland: (Taurië) Kinburn (1787) — do Alma, Inkerman (1854) — do Tjsernaia (1855) — (Bessarabië) Stawoctsjane (1730) — Larga, Waidoe (de Kagoel, 1770).

In West-Rusland; (Wilna) Kowno (1812) — (Grodno) Brzosc-Li-towski (1704) — Kobryn, Gorodeczna, Wolkowisk (1812) —(Witebsk) Kliastizy, Polotzk (1812) — (Mohllow) Ljesna (1708) — Ostrowno, Mobilew (1812) — (Minsk) Borissow (de Beresina, 1812).

In Polen: Warschau (1656) — Klissow (1702) — Pultusk (1703, 1800) — Kalisch (1700) — Rawka on Scelze, Maczieowice (1794) — Lowicz (1800) — Ostrolenka (1807, 1831) — Wawer, Bialolenka en Grocbow nabij Praga, Dembe-Weliki, Sjedletz of Sjedlce (1831).

§ 14. LANDEN nmTEK EUROPA.

AZIATISCH RUSLAND.

Aziatiscli Rusland, met uitzondering van Trans-Caucasië, ligt ongeveer tusscben 70° tot 207° O. L. en 40° tot 78° N. B., en grenst aan Europeesch Rusland, de Noordelijke IJszee, de Berings-straat, de Zee van Kamtsjatka of Bering, de Zee van Ocholsk, China, Toeran en de Caspische Zee.

Trans-C au casië of dat gedeelte van bet Stadbouderseliap van den Caucasus (bl. 105), betwelk zuidwaarts van bet gebergte van dien naam gelegen\'is, wordt ingesloten door Europeesch Rusland, de Caspische Zee, Perzië, Aziatisch Turkije en de Zwarte Zee.

De grootte en bet aantal inwoners van bet Aziatisc.be gedeelte van bot Russiscbe Rijk zijn boven (bl. 105) opgegeven. liet bevat, behalve bet oostelijk gedeelte van do gouvernementen Perm en Orenburg (bl. 107), de volgende landen.

Landen.

Bevolking.

Voornaamste steden.

I. Siberië. (1873)

a.

Gouvernement Tobolsk ...

1 080 848

Tobolsk 18.

b.

» Tomsk.....

838 750

Tomsk 2yi.

c.

» Jenisseisk . . .

390 783

Jenisseisk 7.

d.

» Irkoetsk . . . .

358 029

Irkoetsk 28.

e.

Provincie Trans-Baikal . . . .

447 503

Tsjita 3. Kjachta.

ĥ

» van bet Kustland

(Kamtsjatka, Ochotsk enz.) . .

50 512

Ochotsk, Peter-Paulsba-ven (Petropawlosk) 0,0.

ff-

Provincie van den Amoer . , .

25 204

Blagowjestsjensk 2. Wla-diwostock 4,5.

230 007

Jakoetsk 5,5

-ocr page 599-

li 13

Voornaamste steden.

Landen.

Bevolldng.

II. Orcnbnrgsclie Kirgize

steppe. (1870)

«. Provincie Oeralsk......

h. » Toergaï......

III. W e s t-S i b er i sell e Kirgi-

zensteppe. (1870) «. Provincie Akmollinsk.....

b. » Semipolatinsk. . . ..

IV. G o u v e r n e ni ent T n r k e-;

.stan. (1870)

a. Provincie Sir-Daria met het grondgebied van Samarkand . h. Provincie Semiretsjinsk ....

c. District Koeldscha. (\')....

(7. » Amoe-Daria.....

e. Provincie Sarefsjan (ten noorden van Bokhara) . .

ĥ

062 859 593 784 570 091 547 693 539 383 481 624 68 839 15 735

74 442

Fergana

ij. Trans-Caspiseli gebied

V. T r ari.SrCan ca si ë. (187(5) Gouvernement Tillis ....

•lelisawetpol.

» » » » »

District Militair Kaleli.

Koetnïs

Erivan.....

Bakoe.....

346 715 338 802

381 900 510 163

053 200 539 530 -130 000 109 585

280 449

800 000

275 000

Dagestan . . . Sakatali.... van de Zwarte /.ee district van Soesjom-

k. Vergrooting in Armenië (1878).

Oeralsk. Toergaï.

Akmollinsk ö. Semipolatinsk 9,7.

Tasjkend 78,2.

Wjernoje.

Koeldscha. Petro-Alexandrowsk.

Kodsjend 45. Samarkand. 20.

Khokand 40. Namangan. Tsjoest. Naoeknt. Kas-san.

Alexandrovvsk. Krasno-wodsk.

Tiflis 70,6.

■lelisawetpol 19.

Koetaïs 4.

Erivan 12.

Bakoe 14.

Derbent. Zoedachar.

Sakatali.

Psesoeape.

Soesjom-Kaleh 0,3.

Ardaban. Kars. Batoem. Glte. Trebenek. Bardoez.


De grond wordt besproeid door vele rivieren , van welke de voornaamste zijn :

1. De Koer (Cyrns), welke in Aziatisch Turkije ontspringt, door Trans-Caucasiö langs Tiflis loopt, en in de Caspische Zee nitwatert; aan zijne rechterzijde neemt bij den A ras (Araxes) op:

2. De Oeral (zie bl. 175);

3. De O bi of Ob, welke door de gonvernenienten Tomsk en Tobolsk loopt, en door de naar hem genoemde golf in de Noordelijke IJszee

C) liet District Koeldsclia is mot uitzondering van liet dal van do rivier Tckes. dat ongeveer \'/-j van dit gobied uitmaakt, in 1879 voor 5 000 000 roebels door Hns-land weder aan Gbina afgestaan en daarmede ook do hoofdstad Koeldscha.

u. is.

-ocr page 600-

194

valt; —aan zijne rechterzijde ontvangt hij den Tom, waaraan de stad Tomsk ligt;\'aan zijn linkerkant den I rtysch, die uit China komt, door het Meer Dsaisang stroomt, en de steden Omsk en Tobolsk besproeit; — in den Irtysch vallen (L.) do Isjim en de Tobol (m. te Tobolsk);

4. De Jenissei, welke in China zijn oorsprong heeft, door het gouvernement Jenisseisk langs de stad van dien naam stroomt, en dooide naar hem genoemde golf in de Noordelijke IJszee uitloopt; — rechter-zijrivicren zijn de Angara of Boven-Tonguska, welke de uitwatering is van het Meer Baikal, de stad Irkoetsk besproeit, en boven Jenisseisk haren mond heeft, en de B ene de n-Tongu s ka;

5. De Lena, welke door het gouvernement Irkoetsk en do provincie Jakoetsk langs de stad van dien naam loopt, en met verscheidene monden in do Noordelijke I.lszee valt; — aan hare rechterzijde ontvangt zij den Witim, de Olekma en den Aldan;

0. De Amoer of Sachalin-Ula (Zwarte Rivier), sedert 1858 grensrivier tusschen Aziatisch Rusland en China; hij loopt uit in de Straat van Tartarije, en heeft door deze gemeenschap met de Zee van Ochotsk;

7. De Sihon of Sir-Daria, in het Gouvernement Turkestan; zij loopt uit in de oostzijde van het Meer Aral, dat geheel tot Rusland behoort.

8. De Gih on of Amoe-Daria, d\'e op den Bolor-Tagh ontspringt, door West-Toeran (Rokhara en Khiwa) stroomt, in welk laatste gewest zij de grensscheiding tusschen het gebied van den Khan en dat van Rusland vormt, en zich in de oostzijde van de Caspische Zee ontlast (zie hl. 20:!).

Verre het grootste gedeelte van Siberië is vlak land en weinig boven den zeespiegel wrheven (de N^nnrd-Aziatlsche Vlakte, ISfiOOO vierk. geogr. mijlen; de grootste der aarde). In het westen, zuiden en oosten heeft het gebergten, van welke de hoofdgroepen hier volgen:

1. Het Oeralische Gebergte (zie bi. 172);

2. De KI ei ne Al tai (hoogste top 2050 M.), een tak van den Grooten Altai (van het Dsaisang-meer tot de bronnen van den Jenissei)\',

3. Het Sajanisch o Gebergte, van den Jenissei tot het Meer Baikal;

4: Het Daurische of Ne r ts.j in ski s ch e Gebergte, van het

Meer Baikal tot aan de bronnen der Olekma;

5. Het Jab 1 onnoifgebergte, vanhier tot aan de Zee van Ochotsk;

ü. Het S tan n o wo i-geb ergte j dat zich van het laatstgenoemde afscheidt, en zich door het oosten van Siberië naar de Berings-straat wendt;

7. Het Kamtsj atka-geb ergte, oen tak van het vorige, dat Kamtsjatka van liet noorden naar bet zuiden doorsnijdt.

Het hand der Kiryizen (om het Meer Aral en tusschen den Oeral en Irtysch) is cene steppe of lage vlakte, welke van het westen naar het oosten doorsneden is door het Alginsk i-gebergte (Dalai-Kanitsjnt der Kirgizen); het bestaat uit weinig samenhangende heuvels en lago bergen, welke door het Dson garische Gebergte met den AUhï verbonden zijn. Zuidwestwaarts van bet Jssi-Koel-meer strekt zich langs de grenzen van China de Muz-Tagb (het I.tsgebergte) uit.

-ocr page 601-

195

Trans-Caucasië is met bergen bezet. (Zie over den Cau casus bl. 172.)

Van de eilanden in de Nuurdelijke IJszee, die alle onbewoond zijn, zijn de voornaamste Vaigatscli en Nowaja Semlja {bl. 171 vermeld), benevens de Niouw-Siberische Eilanden; deze zijn 1000 vierkante geograpbischo mijlen groot (gt;11 merkwaardig door de vele olifants-, mammoetbs-, rhinoceros- en buffel-tanden en beenderen, welke bier gevonden worden.

De Zee van Bering wordt ten zuiden bepaald dooi\' de Aleoetische Eilanden, welke zich van Kumtsjalka tot het Ainerikaansche schiereiland Aijaska uitstrekken en, evenals dit, sedert 1807 tot het grondgebied der Vereenigde Staten behooren. /ij zijn 40 in getal, berg- en rotsachtig. De bewoners leven meest van de jacht en visscherij.

Van de Koerilische Eilanden, tusschen Kamtsjutka en het Ja-pansche eiland Jcso, behooren de noordelijke tot Rusland; zij hebben een rotsachtigen, vulkanischen en onvri;cbtbaren grond; do jacht en visscherij zijn het hoofdbedrijf der bevolking.

Sedert den afstand van het gebied van den Amoer behoorde ook het noordelijke gedeelte van hot Japansche eiland Sachalin, ook Karafta en Tarrakai genoemd, tot de bezittingen van Ruslandj inden aanvang van het jaar 1875 is het geheel aan dit rijk afgestaan en, in plaats van Siberië, tot verbanningsoord voor misdadigers bestemd. Het is door de Straat van Tarturije van het vasteland, en Hoor Ae. Straat van La P ey rouse van het zuidwaarts gelegen Je sa gescheiden en is ongeveer \'2000 □ g. m. groot. Door het geheele binnenland loopt eene zware bergketen; do kusten zijn meerendeels vlak en zandachtig. Vooral het zuidelijke gedeelte is zeer vruchtbaar, heeft prachtige wouden en uitgestrekte steenkolenlagen. De voornaamste baaien zijn de Aniva-haai aan de zuidkust, de Patientie-haai aan dé oostkust, de Noordbaai aan de noordkust, de Nadeshdu-, Obtnan- en Langle-baaien aan de westkust. De bevolking, die tot het Mongoolsche ras behoort, bestaat in het noorden uit Giljaken, in het midden uit Tonguzen en in het zuiden uit Aino\'s.

Het noorden en oosten van Siberië is door de groote koude niet voor bebouwing geschikt; doch in het zuiden, voornamelijk langs de groote slroomen en in de valleien van den Altai, het Sajanische en Daurische Gebergte, vindt men zeer vruchtbare streken, die eene aanzienlijke hoeveelheid granen opleveren, en waar ook tabak gebouwd wordt.

De Trans-Caucasische Gewesten brengen suikerriet, boomwol, saffraan, meekrap en tabak (Havanna) voort: men vindt er geheele bosschen van vr uc htboomen.

Zeer groot is de rijkdom aan hout; groote en nog onaangeroerde wonden worden vooral langs de Zwarte Zee, den Obi, den Irtysch en den Jenissei en in het Sajanische Gebergte aangetroffen.

Wilde paarden vindt men in de steppen ten westen van den Obi eu Irtysch; zeer goed rundvee en buffels inde Caucasische Landen. In den laatsten tijd legt men zich in IVest-Siberië toe op de veredeling der schapen. De noordelijke volken leven van hunne rendieren.

-ocr page 602-

-1 f)C

vnn de visschprij on rlo jacht op polsdi oron; dwso mak on pon ann-zienlijken tak van handol voor hot binnonland on met China uit.

Do grootft rijkdom van Aziatiscli Rusland bestaat in do mijnen van den Alla\'i en liet Daurische Gebergte. welke edoI o gestoen ton, goud, zilver, ijzer, koper, lood on tin leveren; in iiot laatstgenoemde gebergte vindt men ook kwikzilver; naphtha in grooto hoeveelheid in don Caucasus, bij Hakoe op hot schiereiland Apsjeron.

Siberië dient nog tot verbanningsoord van veroordeelden, waarvan er sommige tot dwangarbeid in do mijnen verwezen zijn, do moeste als volkplanters gebruikt worden; hoewol reeds in 1875 bepaald is voortaan hot eiland Saehalin daartoe to bezigen (hl. 195).

Do bevolking der steden bestaat grootPiideels uit Russen en Duit-s ch e r s.

Den 30 December 1875 is door do Russische rogecring besloten tot don aanleg van spoorwegen van Jekaterinenhurg (zie bl. \'178, 9) naar Tioemen (S^O kilom.), van Tioemen naar Omsk (050), van Omsk naar Tomsk (950), van Tomsk naar Jenisseisk (580), van Jenisseisk naar Jrkoetsk (1070), van Irkoetsk naar Skita (700) en van Skita naar Khdilar (400 kilom,); later stolt men zich voor den weg van laatstgenoemde plaats to verlengen tot Peking. Ook bestaat er plan tot den aanleg van oen zijtak- van Jekaterinenhurg naar Tasjkend. Do lijn tot Tioemen moest binnen vier jaar gereed zijn.

Do voornaamste volken van Aziatisch Rusland zijn de volgende.

1. Van don Tartaarschen afHoog-Aziatischen stam, de Kirgizen, in do naar hen genoemde stoppen, do Turk om an non, inTirkestan. on andere Turkseh-Tartaarscho stammen tusschen den \'Middol-Frtysch en do Boven-Angara, van welke de bekendste zijn de Barabinzen, in de Steppe van Baraba, tusschen den Irtysch en Obi, do Tol cut en of zoogenoemde W i 11 o K a 1 m u k ken, aan den Boven-Obi, en de S a j a. n e n, aan don Boven-.lonissoi; vorder do Tonguzen, van den Jenissoi tnt aan de Zoo van Ochotsk, in verscheidene stammen verdeeld, de Ja-koeten, aan do Lena on hare zijrivieren, do Tsjoowaschen of Borg-Tartaren, in den Midden- on Zuidelijken Oeral.

2. Van den Finschen stam, do Samojoeden, langs (io noordelijke kust, van den mond dor Kara tot dien van do Lena; de Ostjaken, ten noorden van de Tartaarsche stammen tusschen het Oeralische Gebergte on den Jenissei; deSoyoten of Soyeoton (Zuidelijke Samojoeden), aan de zuidwestzijde van het Moor Baikal en in hot Sajanische Gebergte; do Kam tsj ad al e n, op het schiereiland Kamtsjatka; de Tsjooktscben, in hot noordoosten van Siberië; de Koorillon, op do eilanden van dien naam.

3. Van den Indisch-Germaanschen stam, de Cancasische volken, waartoe do Circassiërs of Tsjerkessen, de Losghiiirsj de Goorgiërs of Grusicrs en anderen bohooren.

-ocr page 603-

197

De Cuucasischo volken behooi\'eu grootendeels tot de Armenische Kerk; de ïurksche stammen volgen nieestid de leer van Mahomed ; de overige Siberische volken zijn heidenen en over het algemeen het Schamanisme (1. bl. (59) toegedaan.

EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Azië.

E E U S T E A E D E E L 1 N G.

ALGEMEEN OVEUZiCHT.

§ 1. MGGING, GRIiNZEN EN UIÏGEBKEIÜIIEID.

Azië is hot hoordbestanddeel dor Oude Wereld, waarvan Europa en Afrika als schiereilanden zijn aan te merken. Zijn vastland ligt geheel in het noordelijk halfrond, en overtreft al de andere werelddeelen niet alleen in grootte, maar ook in uitgebreidheid van het wésten naar het oosten; het noordoostelijk niteindo ligt oostwaarts van 180quot; O. L., en alzoo in het westelijk halfrond.

Ten noorden wordt Azië bespoeld door de Noordelijke IJ s z e e, ten oosten door den Groot en Oceaan, ton zuiden door de Indische Zee; ten westen is het door het Kanaal van Suëz van Afrika en wijders door de Middellandsche Zee niet den Archipel, de Straat der Dard an ellen, het Marmer-meer, de Straat van C o n s t a n t i n o p e I en de Zwarte Zee, benevens den Caucasus, de Caspische Zee, de rivier Oeral, hot Oeral ische Gebergte en de rivier Kara van Europa gescheiden. — Alzoo is A:ië aan de landzijde met Eurnpn verbonden , en slechts door een gegraven kanaal en eene smalle zee vau Afrika gescheiden. In hot noordoosten nadert Azië Noord-Amerika, waarvan het aldaar slechts door de Benngs-straat is gescheiden, en in het zuidoosten staat het door den Indischen Archipel met Australië s vastland in verbinding.

Van het vasteland van Azië is;

het noordelijkste punt Kaap Tsjeljoeskin of Severovo-stotchnoï of de Heilige Kaap (ruim 78quot; N. B.);

hot zuidelijkste punt Kaap Romoenia, op het schiereiland Ma-laka {1quot; 30\' N. B.):

hot westelijkste punt Kaap Baba, aan de westkust van Aziatisch Turkije (44° O. L.):

-ocr page 604-

108

het oostelijkste punt de Oost kaap, aan de Berings-straat (150° W. L.).

Azië beslaat eene oppervlakte van 794 000 vierk. geographische mijlen, waarvan er 730 000 voor het vasteland gerekend worden. Dit heeft een kustenomtrek van 7700 geographische mijlen, zoodat er op eene uitgestrektheid van 105 vierk. geographische mijlen eene kustenlengte van ééne mijl komt.

Van deze 7700 mijlen behooren er 650 tot de Middellandsche en Zwarte Zee; \'1550 tot de Noordelijke IJszee j 2100 tot den Groeten Oceaan, en 3400 tot de Indische Zee.

De uitgestrektheid van Azië van het westen naar het oosten, van Kan}) Baba tot de Straal van Tartarije. bedraagt nagenoeg 1300; van het zuidwesten naar het noordoosten, van het Kanaal van Suëz tot aan de Oostkaap, 1 \'200: van het zuiden naar het noorden, van Kaap Tio-moenia tol Kaap Severovostotchnoi, 1150: van het noordwesten naar het zuidoosten, van de Karische Zee tot aan de Straat van Hainan. 800 geographische mijlen.

§ \'2. DE OCEAAN EN DE EILANDEN.

A. De Noordelijke IJszee.

De Noordelijke IJszee, welke do noordkust van Azië bespoelt, is hier op den duur met uitgestrekte ijsvelden bezet, waardoor de scheepvaart zeer belemmerd wordt.

De eilanden, welke in deze zee liggen en tot Azië behooren, zijn: Vaigatsch. door de straat van dien naam van het vasteland gescheiden ; Nowaja-Semlja (noordelijkste punt Kaap Nassau), bestaande uit twee eilanden, die door de straat Ma to tsjkin-Sjar van elkander worden gescheiden, ten noorden van het vorige; de Nieuiv-Siberische-eilanden. eene groep van drie grootere en verscheidene kleinere; — de Beren-eilanden, eene kleine groep, ten zuidoosten der vorige, nabij het vasteland.

Van de golven, welke de I.Tszee langs de noordkust van Azië vormt, zijn de voornaamste : de Kar i sch e Z e e, ten oosten van Nowaja-Semlja; de Golven van O b i en J e n i s s e i, aan de monden der stroomen van die namen, en de Golf van Taimoer, ten zuidwesten van Kaap Tsjeljoeskin, tusschen deze en kaap Taimoer. Minder opmerkelijk zijn de Limans of golven, welke meer oostwaarts gevonden worden en den naam dragen van de rivieren, die in haar uitloopen.

Tusschen de Oostkaap, het noordoostelijkste punt der Oude Wereld, en de Prins-van-Wallis-kaap, het westelijkste der N\'euwe Wereld, heeft de Noordelijke IJszee door de Berings-straat gemeenschap met den \'Grooten Oceaan.

B. De Groote Oceaan.

1. EILANDEN.

De Koerillen, eene reeks kleine eilanden, welke zich van Kaap Lo-patka, het zuidelijkste punt van het schiereiland Kamtsjatka, zuidwest-

-ocr page 605-

190

waarts naar de Japaische Eilanden uitstrekken. Het grootste is Hoe-roep of Stateneiland.

Tarrukai, Karaf tu ui\'Sachalin (bl. 195).

De Japansche Eilanden, eene groep van vier grootere en verscheidene kleinere eilanden, welke zich onmiddellijk aan de Koerillei! en aan Tarrakai aansluiten. De vier gruote zijn, van het noorden naar het zuiden, Jeso , Nipon , Sikokf on Kioesioe; tot de kleinere behoort de groep der Line-Kkioe-eilanden.

De Chineesche Eilanden bestaan uit de kleine groep der Madjiko-Simah-eilanden, en uit de grootere Formosa ol\' Taiwan en Hainan.

Dc Oostindische Archipel ligt tusschen den Grooten Oceaan en de Indische Zee, en kan derhalve zoowel tot de cone als tot de andere gerekend worden. Hij bevat:

a. De Philippijnsche of Manillische Eilanden, waarvan de grootste zijn: Iakou of Manilla en Mindanao of Magindanao;

b. De Solo- of Soeloe-eilanden, eene i\'ij kleine eilanden, die zich van Mindanao zuidwestwaarts naar Borneo uitstrekken;

c. De Soenda-eilanden, verdeeld in Groote eu Kleine; de Or note zijn Celebes, Borneo, Sumatra en Java, benevens de kleine eilanden, welke in hunne onmiddellijke nabijheid liggen; — de Kleine zijn eene rij eilanden, die zich oostwaarts van Java uitstrekken, en waarvan Bali het westelijkste, Timor het oostelijkste is;

d. De Molukken of Specerij-eilanden, ton oosten van Celebes, verdeeld in drie hoofdgroepen: do Ternataansche of oigenlijk-Moluksche, de Am-bonsche en de Banda-eilanden.

•1. JJEEL12N VAN DKX GROOTEN OCEAAN.

De Groote Oceaan vormt langs de oostkust van Azies vastland vijf groote zeeën.

1. Du Zee van Bering of Kamtsjatka, tusschen Azië en Noord-Amerika, heeft in het noorden dooi\' de Berings-straat met de Noordelijke IJszee gemeenschap, en wordt ten zuiden begrensd door de Aleoeten, eene rij eilanden, welke tot Amerika gerekend worden. Sommigen geven alleen aan het zuidwestelijk deel dor Berings z ee den naam van Zee van K a m t s j a t k a.

2. Do Zee van üchotsk of Lama, begrepen tusschen het vasteland, Tarrakai, Jeso, en de Koerillen; haar zuidelijk deel wordt Zee van Sachalin of Tarrakai genoemd.

o. Dc Japansche Zee, ten westen begrensd door het vasteland, ten oosten door Tarrakai\' en do Japansche Eilanden. Zij heeft door de Straat van Tartarije of Tart aars chen Sond, tusschen het vasteland en Tarrakai, en door de Straat v a n L u P e y rouse, tusschen Tarrakai en Jeso, gemeenschap met de Zee van Ochotsk; door de Straat van Korea, tusschen het schiereiland van dien naam en Kioesioe, met de Zee van Korea.

4, De Zee van Korea of Noor do lij ke Oh i neesche Z ee, door de Chineezen Tong-Hai of Oostzee genoemd, is begrepen tusschen

-ocr page 606-

200

het vasteland, Jo Liuc-KIii^-eilundcn, lt;lo Madjiko-Siiuali-eilanden en Formosa. Haai1 noordelijk gedeelte draagt den naam vau Gele Zee (Wan g-IIai).

5. Do Chineesche ot\' Zuidelijke Chineesche Zee, door de Cliineezen N a h-H a i of\' Zuidzee gcnoenid , heeft door de S t r aa t v a n F o k i e n of F o e-k i a n, tusschen het vasteland en Formosa, gemeenschap met de Zee van Korea, en wordt begrensd door het vasteland, Formosa, de Philippijnsche Eilanden, Borneo, Blitong, Bangka en Sumatra. Zij vormt in het vasteland de Go 1 v e n van To n k i n en S ia m, en hangt met do Indische Zee samen door de Straat van Malaka, tusschen het schiereiland van dien naam en Sumatra.

In den Indischen Archipel vindt men de volgende zeeen :

1. De Mind or o-zee, tusschen Borneo, de Philippijnen en de Soelue-eilanden;

2. De Zee van Gele bes of Soeloe-zee, tusschen Borneo, de Soeloc-eilanden, Mindanao, de Sangi-eilandon en Celebes; zij heel\'t dooide Straat van Makassar gemeenschap met

3. De Ja va an sch e of So en da-zee, welke Borneo en Celebes ten noorden, en Java met de kleine Soenda-eilanden ten zuiden heeft; zij staat door Straat So en da en verscheidene zeeëngten tusschen de Kleine Soenda-eilanden in verbinding met de Indische Zee;

4. De Moluksche Zee, tusschen Celebes en Nieuw-Guinea, welke in het zuiden den naam van Zee van Ban da draagt, en met den Grooten Oceaan samenhangt door de Straat der Mo lukken, tusschen Celebes en Ilalmaheira, het grootste der Ternataansche Eilanden, en door de Zee van Ilalmaheira, tusschen het eiland van dien naam en Nieuw-Guinea.

O. De Indische Zee.

De Indische Zee bespoelt de zuidelijke kusten van Azië, en vormt in het vasteland van dit werelddeel twee groote inhammen: do Golf van Bengalen en de Golf van Oman.

De Golf van Bengalen, begrepen tusschen Voor-cn Achter-Indië, vormt in het laatste de Golf van Mar tab an, en staat door dt\' Pal ks-straat, tusschen Voor-Indië en Ceilon, in verbinding met de Golf van Ma naar, die meer zuidwaarts do genoemde landen van elkander scheidt.— Behalve Ceilon vindt men in deze golf de Andamansche en de meer zuidwaarts, ten noordwesten van Sumatra gelegen Nikoba-rische Eilanden.

De Golf of Zee van Oman, ook wel Arabische of Perzische Zee genoemd, wordt begrensd door Voor-Indië, Beloedsjistan, Arabië en de Oostkust van Afrika. Zij vormt in Voor-Indië de Golven van Cambay en K ut sch, en hoeft door de Straat van Gr mus gemeenschap met de Golf van Perzië, die Perzië van Arabië scheidt. Een deel der Zee van Oman is ook de Golf van Aden, tusschen Arabië en Afrika, welke door de Straat Bab-el-Mandeb in verbinding staat met de Roode Zee of Golf van Arabië, die in het

-ocr page 607-

nooi\'iicn de Ciulvcu van Suëz en Akuba vormt. — In het westen der Zee van Oman vindt men liet eiland Solcotoro, dat tut Afrika gerekend wordt; in het /.nidoosten, nabij Voor-Indië, de Lakka-Divert, Zuidwaarts van deze liggen de Mala-Diven; nog zuidelijker AoTsjagos-eilanden.

1). De Atlantische Oceaan.

De zeeën, welke de westelijke kusten van Azic bespoelen, zijn under-deelen van den A tla ntisehen Oceaan.

liet oostelijk doel van de Middel I a ndsche Zee, dat de kust van Syrio en de zuidkust van Klein-Azië besproeit, draagt den naam van Levantsche Zee, en vormt in het vasteland de Golven van S kan der o en (Alexand rotte, Iskonderoen) on An tal ia. Deze vindt men noordwestwaarts, gene noordoostwaarts van Cyprus ot\' Kibris , mot uitzondering van enkele kleinere vlak langs de kust, hot eenige eiland, dat in de Levantsche Zee gelegen is.

In den Archipel of de Egoïseho Zee, welke do westkust van Klein-Azië bespoolt, vindt men daarentegen eeno groote menigte eilanden, waarvan de voornaamste, die tot Azië gerekend worden, zijn; R/wlIus , Stimchiu {Cos), Sussam-Adassi [Sumos), Nikaria (Icaria), Saki-Adassi of Skio [Chios] en Mitylene (Lesbos). — Deze zee vormt in het vasteland verscheidene golven, van welke de opmerkelijkste zijn: die van Mar ma ri tza, ton noordon van Rhodus; die van Cos, ten oosten van hot eiland van dien naam: die van S a m o s, ton noorden van Samos; die van Smyrna, ton zuidoosten van Lesbos, en die van Edrom id of Mitylene, ten noordoosten van laatstgenoemd eiland.

Uit den Archipel komt men door do Straat dor Dar dan ellen, hot Marmer-meer en de Straat van Constantinope 1 in de Zwarte Zee, welke de noordkust van Klein-Azië en de Ïrans-Cauca-sischo Streken besproeit on geene eilanden hooft.

§ 3. SCHIEREILANDEN.

Wanneer men rechte lijnen trekt van het Kanaal van Suez naar de straat, welke hot eiland Hainan van hot vasteland scheidt, — vanhier naar Kaap Sjelachskoï, aan do Noordelijke IJszee (nagenoeg onder 70quot; N. B.), — van deze kaap naar do Karische Zee, — en vanhier naar hot Kanaal van Suez, dan verkrijgt men oen vierhoek, die hot eigenlijke vasteland van Azië insluit, en buiten wolken do schiereilanden liggen, die to zamon tot het overige vasteland in verhouding staan als 1 : 4.

Deze schiereilanden zijn de volgende:

1. Arabië; oostelijkste punt Ras (kaap) el Had.

2. Voor-Indië; zuidelijkste punt Kaap Comorin. Aan de westzijde vindt men tusschon de Golven van Kutsch en Cambay hot schiereiland Gudsj o rat of G uzerat.

3. Achter-I n dië, met het schiereiland Mala ka; zuidwestelij kste punt Tandjong Boeroe, zuidoostelijksto Kaap JRomoenia.

-ocr page 608-

\'202

4. Korea; zuidwestelijkste punt de Zuidwest-kaap.

5. Kamtsjatka; zuidelijkste punt Kaap Lopalka.

0. liet Schiereiland der Tsj oektsclien of Tsjuekotsken, het noordoostelijk deel van Siberië; oostelijkste punt de Oostkaap.

7. Klein-Azië of Anatolic (Anadoli, Lcvante); westelijkste punt Kaap Baba.

Dezo zeven schiereilanden beslaan te zamen eenc oppervlakte van 155 000 vierkante geographische mijlen, en hebben ecne kustenlengte van 4200 geographische mijlen; deze staat dus in verhouding tot hunne uitgebreidheid als 1 : 37.

§ 4. STROOMENDE WATEREN.

Met betrekking tot de stroomende wateren is Azië verdeeld in vier zeegebieden, dat van de Noordelijke IJszee, dat van den Grooien Oceaan, dat van de Indische Zee, en dat van de Middellandse/ie en Zwarte Zee. liet laatste bevat, in vergelijking met do drie andere, slechts kleine en onbeduidende rivieren. Bij do genoemde vier zeegebieden kan men nog een vijfde gebied voegen, namelijk dat der Steppenmeren, welke in het westen van Azië gevonden worden.

i. Gebied van de Noordelijke IJszee.

De üb of O bi, die in de golf van dien naam uitwatert.

L. De Irty sell, die door het Meer Dsaisang stroomt, en aan zijne linkerzijde den Isjim en den Tobol opneemt.

De Jenissci, die in de golf van dien naam uitloopt.

R. De Angara of Bo ven-Tonguska, welke door het Meer Baikal stroomt, waarin de Selengu uitwatert.

De B e n e d e n-T o n g u s k a.

De Lena, die zich met verscheidene monden in de golf van dien naam stort.

R. De Witim, de Olekma en de Al dan.

Oostwaarts van de Lena stroomen de Indigirka en Kol u ma, die in vergelijking niet de genoemde, een zeer beperkten loop hebben.

2. Gebied van den Grooten Oceaan.

De Amoer of Sachalin-Ula (Zwarte Rivier) die zijn water stort in de Straat van Tartarije, en door deze gemeenschap heeft met de Zee van Ochotsk.

De Hoang-Ho of Gele rivier, welke in de Zee van Korea uil-watert.

De Yan-tse-Kiang of Blauwe Rivier, die mede in de Zee van Korea valt.

De Sikiang, welke nabij zijnen mond den naam draagt van Tigr of

Bocca Tigris, en in de Chineesche Zee uitwatert. De May-ka-oeng, Menam-Kong of Kambodja-rivier, die mede

in de Chineesche Zee valt.

De Men am, welke in de Golf van Siuni uitloopt.

-ocr page 609-

\'203

3. Gebied van de Indische Zee.

Du Siiloeëu (Th a la yn), die zijn wattr in tic Gulf van Martaban stoet. Du Irawaddy, die in dezelfde golf uitloopt.

Du Ganges, welke niet verscheidene armen in de Golf van Bengalen uitloopt. Zijne hoofdarmen zijn de lioegly (de westelijke) en de lloeringotta (de oostelijke).

R. De Djoemna of Dj am na.

L. De Gogra.

De Br ah m apoe tr a, die in den lloeringotta uitloopt en niet dezen den broeden riviermond Megna vormt.

Du Go da very, in de Golf van Bengalen uitwaterende.

De Kistna, welke in dezelfde golf uitloopt.

Dc Ka very, mede in die golf vallende.

Du Tapty, die in de Golf van Cambay valt.

De Nerboedda, die in dezelfde golf zijne uitwatering heeft. De Indus of Sind, welke zich met verscheidene armen in de Zee van Oman werpt.

R De Kaboel.

ij. De Poendjnoed, Pandjnad of Djoenab, welke ontstaat \'uit de samenvloeiing van vijf rivieren, van welke de Soelloedj Setledj de voornaamste is.

De Euphraat of Phrat, welke aan zijne linkerzijde den Tigris of Tiger opneemt en, met dezen vereenigd, onder den naam van Ghat-el Arab (Stroom der Arabieren), in de Golf van Perzië uitloopt.

4. Gebied van de Middellandsche en Zwarle Zee.

De Aasi (Orontes), welke in dc Levantsche Zee uitwatert. De Mender of Mend res (Mae an der), die in den Archipel uitloopt. Do Kisil-Irmak (Halys), die in de Zwarte Zee valt.

5. Gebied der Steppenmeren.

De Caspische Zee, welke oene oppervlakte beslaat van ruim 0000 vierkante geographischc mijlen en 85 voet beneden den zeespiegel ligt, heeft gcene zichtbare uitwatering; weshalve zij tot de steppenmeren gerekend wordt. Om hare uitgebreidheid — zij is het grootste van alle steppenmeren der aarde, — het zoute water, dat zij bevat, en de groote stroomen, die in haar uitloopen, gelijkt zij volkomen naar eene binnenzee, behalve alleen daarin, dat zij geene zichtbare gemeenschap met den oceaan heeft. — Do voornaamste rivier, die op Aziatisch grondgebied zich aan de westzijde in deze zee stort, is dc Koer (Cyrus), die aan zijn rechterkant den Ar as (Ar axes) opneemt. Aan do oostzijde ontlast zich daarin sedert het jaar 1878 weder de Gihon, Amoe-Daria of Oxus (bl. 191) bij de Russische vesting Krasnowo^lsk in het Trans-Caspisch gebied (bl. 193). Deze stroom, vroeger door afdamming gedwongen zich naar de zuidzijde van het Meer Aral te wenden , heeft in dat jaar den grooten dijk ter hoogte van het fort Bend

-ocr page 610-

204

(in het noordoosten van Kliiwa) doorgebroken, duur de kanalen van Bandan-Khan-Yah en Kochbeh zich gestuit in zijne oude bedding, de Oesboi, do meren Sary-Kamisch gevuld, en zijn vroegeren loop hernomen, waardoor eene uitgestrekte tot dusverre dorre zandstreek in het Trans-Caspisch gebied wordt bevloeid. — De Oeral behoort tut Azië en Europa.

Na de Caspische Zee is het Meer Aral het grootste steppenmeer, niet alleen van Azië maar ook van de geheele aarde. Het beslaat eene oppervlakte van 1100 vierkante geographisehe mijlen, en bevat zout water. Zijne oppervlakte ligt 250 voet boven die van de Caspische Zee, van welker oostzijde zijn westelijkste punt slechts 25 geographisehe mijlen verwijderd is. Ifet Meer Aral heeft noch met de Caspische, noch met eenige andere zee zichtbare gemeenschap, en ontvangt in zich den Sihon, Sir-Daria of .Taxart es (hl. \'194) en vroeger den Amoe-Daria.

Het land, gelegen ten noordoosten en oosten van de Caspische Zee en het Meer Aral, tot aan den Midden-Obi en den meridiaan van Kaap Severovostotchnoï, is zeer rijk aan kleine steppenmeren, waarvan de voornaamste zijn: het Issi-koel-noor (\'), het Bnlkasch-nonr, dat de rivier lli opneemt, en hot Lop-noor, dat het water van den Tarim in zich ontvangt.

ïen westen van de Caspische Zee vindt men ook eenige kleine steppenmeren, doch in veel mindere hoeveelheid. De opmerkelijkste zijn: de Dwidc Zee, waarin de Arden of J or daan uitwatert, het IVnn-meer en het Oeroemia-, Oermia- of Tehris-meer.

Ten zuidoosten van de Caspische Zee heeft men het Zareh-meer, waarin de Hilmend of Hirmend uitwatert.

Lengte van den loop en yrontte van hel gebied der hoofdstrommen.

Rechte afstand | stroomdraad van de bron tol. .n

den mond j „^gj. mjjien.

in geogr. mijlen. | = D ^

Stroomgebied in

vierk. geogr. mijlen.

Hoofdstrooinen.

! i \'

Obi............................270 ; 475 i (34000

Jenissei............ j 315 quot;410 47000

•Lena........................300 440 37000

Amoer........................2Ü0 430 \' 38000

Hoang-ho....................280 570 34000

Yan-tse-Kiang................390 650 35000

Irawaddy......................165 270 7400

Ganges............! 200 290 I 25000 (*)

Indus. ................200 340 i 19000

Euphraat......................150 300 I 11200 0

Gihon..........................170 230 I 8000 (4)

Sihon..........................170 210 5000

Tarim............i 180 200 i 10000

(\') Noor beteckcnt /neer. (2) Met den Bnihnntpoclrd. (3) Met den Tigris. (\'•gt; Dit stroomgebied is door de nieuwe richting, welke deze rivier genomen heeft (zie hierboven) aanmerkelijk vergroot.

-ocr page 611-

S 5. GEBERGTEN EN VLAKTEN.

Omstreeks 5/s deel van Azië l)ostaat uit berg- en hoogland: liet overige bevat lage vlakten.

Van de oevers der Egeische en Zwarte Zee tot aan de kusten der Chineesche en Jupmsebe Zee strekt zich eene samenhangende massa van hooge gebergten en hooge vlakten dwars door het vasteland van Azië uit. Dit hoogland wordt allengs breeder, naarmate het meer de oostelijke kusten nadert, behalve op ééne plaats, nagenoeg onder 90quot; O. L., waar liet vlakke land het aanmerkelijk smaller maakt. Deze versmalling van het Aziatische Hoogland geeft aanleiding om bette verdeelen in het Oost-Aziatische en het West-Aziatische Hoogl an d.

A. Het Oost-Aziatische Hnoglancl.

1. De zuidelijke rand van hot O os t-Az iati sell e Hoogland wordt gevormd door de hoogste gebergten, die men kent: den Hi mal ai a en den Sine-Sjan.—DeHimalaia (d. i. Woning der sneeuw) breidt zich uit ten noorden van Voor-Indië tusschen den Indus en den Brahmupoetra, en beeft verscheidene toppen, die zich meer dan 8000 M. boven de oppervlakte van den oceaan verheffen. De Dhawal a-Oi ri (d. i. Witte Berg) heeft eene volstrekte hoogte van 8795 M., en werd vroeger als de hoogste van do bekende bergen des aardbeis beschouwd. In 1848 heeft men echter bevonden dat de Kansjinjinga zich 9198, en in \'1856 dat do Gaoerisjanka (door de Engelschen Mount Everest genoemd), in het oosten van Nepaul, zich 9512 M. boven den zeespiegel verheft. — De Sine-Sjan (d. i. Sneeuwgebergte), van den Brahmupoetra zich naar de Golf van Tonkin wendende, is den Europeanen nog weinig bekend, maar wordt gehouden voor het ontoegankelijkste en woestste gebergte van geheel Azië, welks toppen die van den Himalain wellicht nog in hoogte overtreffen. Eene oostelijke voortzetting van den Sine-Sjan is de Nan-Ling (het Zuidelijk Gebergte), dat zich ten zuiden van den Ya.n-tse-Kia.ng tot aan de Straat van Fokten uitstrekt en, evenals de reeds genoemde, toppen heeft, die de sneeuwgrens bereiken.

2. De oostelijke rand van het Oost-Aziatische Hoogland is insgelijks nog weinig bekend, en bestaat uit woeste berglandschappen, welke door den Hoang-Ho in twee ongelijke deelen verdeeld worden. Het zuidelijke, of het Ch in eesch e\'A Ipen I an d, is in hot zuiden ten nauwste met den Sine-Sjan verbonden, en komt dezen, gelijk men wil, in woestheid en hoogte nabij. Eene oostelijke voortzetting van het Chineesche Alpenland, de Pe-Ling (Noordelijk Gebergte), ten noorden van den Yan-tse-Kiang, is een gebergte van middelbare hoogte. — Het noordelijke, berglandschap, misschien niet zoo hoog maar veel grooter, is het Man dsj oersche Alpenland, dat zich noordwaarts tot aan den Amoer uitstrekt, en oostwaarts met iOOO—1300 M. hooge wanden onmiddellijk aan de Japansche Zee raakt. Zijne westelijkste en, naar het schijnt, hoogste ketens scheiden Mandsjoerije van Mongolië. De

-ocr page 612-

200

Bergketen van Koren, welkr zich zuidwaarts aan lift Mandsjoersche Alpenland aansluit, schijnt .slechts van middelbare hoogte te zijn.

3. De noordrand van het Oost-Aziatische Hoogland bevat eveneens ruwe berglandschappen met hooge bergketens, behalve in het westen, waar de verheffing boven den oceaan aanmerkelijk lager schijnt te zijn. Men vindt hier: a. het Jablonnoi-gebergte, van de Zee van Ochotsk tot aan de bronnen der Olehnu.: — h. het Daurische Alpenland, van de bronnen der Olehna tot aan het Meer Baikal (530 M. boven den zeespiegel en 2940 tot 3700 51. diep); het heelt toppen, die de sneeuwgrens bereiken; — c. de Altai (Altain-Ola, d.i. Goud-gebergte), bevattende de gebergten van het Meer Baikal tot aan het Dsaisang-meer en den Irtysch; de zuidelijkste bergketen van deze groep is de Groote Altai, welke samenhangt met den Kleinen Altaï (hoogste toppen 2050 M), van de bronnen van den Jenissei tot het Dsaisang-meer; de noordelijkste is hot Sajanische Gebergte, tusschen het Meer Baikal en den Jenissei; — d. hot Dsongarische Bergland, van het Dsaisang- tot hot Issi-Knel-meer, hetwelk uit verscheidene minder samenhangende en daarom toegankelijker groepen bestaat, die de sneeuwgrens niet bereiken.

4. De westelijke rand van het Oost-Aziatische Uoogland wordt gevormd door twee hooge, met sneeuw bedekte, ontoegankelijke gebergten. Het noordelijke, de Muz-Tagh (d.i. IJsgebergle), naar den voornaamsten pas ook Karakoroem genoemd, strekt zich van hot Issi-Kuel-meer zuidwestwaarts uit; hot zuidelijke, de Bo 1 or-ïagh (d i. Neiiei-gebergte), wendt zich zuidoostwaarts naar den Himaiaia. Do westelijke takken van deze gebergten vormen hot woeste Bergland van Turkestan, dat door den Boven-Sihon doorstroomd wordt en zich zuidwaarts tot den lioven-Gihon uitstrekt.

5. Het binnenste gedeelte van het O os t-Aziati.sc he Hoogland vormt eene bergvlakte, die over het algemeen van het noorden naar het zuiden in hoogte toeneemt, en van het westen naar het oosten door drie hooge bergketens doorsneden wordt. De noordelijkste of Thian-Sjan (Hemel-gehergte) is ecne oostolijko voortzetting van den Muz-Tagh; de middelste, Küen-Lün of Kwenloen genoemd, strekt zich uit van den Bulor-Tagh tot aan do bronnen van den Hoang-ho en Yan-tse-Kiang; de zuidelijkste, welke geen algemeenen naam draagt, verbindt den zuidelijken Bolor-Tagh met den westelijken Sine-Sjan. — Slechts betrekkelijk kleine gedeelten van de bedoelde hooge vlakte, namelijk le rivierdalen en de oevers der meren, bezitten een vruchtbaren bodem; daar, waar gebrek is aan stroomende wateren, vindt men boomlooze steppen of dorre zandwoestijnen. Zoo is bijna geheel Mongolië bonevens het oostelijk deel van Hoog-Tartarije en van Dsongarije eene 400 geogr. mijlen lange woestijn, die Gobi of Sjamo genoemd wordt en in het westen van Mongolië hare grootste breedte (100 g. m.) bereikt. Het westelijk dool dezer woestijn bestaat uit lossen zandgrond; hot oostelijke daarentegen meer uit steenvelden en verbrijzelde steenbrokken.

Met het Oost-Aziatische Hoogland zijn verbonden: in hot noorden, het Stan no woi-gebergte, hetwelk zich van bet Jablonnoi-

-ocr page 613-

gebergte noordooslwaarta naar de Berings-strnat wendt, en waarmede het Kamtsjatka-gebergte samenhangt, dat het schiereiland van dien naam van hot noorden naar het zuiden doorsnijdt en verscheidene werkende vulkanen bevat, van welke de Kljoetsji, naar men meent, •WOO M. hoog is; — in het zuiden, de vijf Bergketens van Achter-Indië, namelijk het Cochin-Ch 1 neesche Kustgebergte , het Oost-Siam eesch e scheidingsgebergte tusschen de Kanibodju-rivier en Siam, het Wes t-Siameesche schei dingsgebergte tusschen Siam en Birma, het ]\'gt; i r m a sc h e schei dingsgebergte en de Kust keten van Arakan, welke, zich van het noorden naar het zuiden wendende, door de valleien van de vier hoofdstroomen des lands, de Kambodja, de Menton, de Salueën en do Irawaddij, van elkander gescheiden zijn, en wier hoogste toppen zich ruim 1800 M. boven den zeespiegel verhefl\'en.

B. Het West-Aziatische Hoogland.

1. Hot West-Aziatische Hoogland is met het zuidwestelijk deel van het Oosl-Aziatisc/ie verbonden door den 11 indoe-Koeh/oen hoog, woest en ontoegankelijk gebergte, dat 00 geogr. mijlen breed is. Hieraan sluiten zich do gebergten, welke den noordrand van hot West-Aziatische Hoogland vormen en zich langs de zuidelijke grenzen van Toerun, don zuidelijken oever der Caspische Zee, hot dal van don Koer en do zuidzijde der Zwarte Zee naar de Straat der Durdanelten wenden. — Tusschen den Hindoe-Koek en do Caspische Zee heeft men den Paropamisus, die van hot oosten naar het westen in hoogte afneemt en op sommige plaatsen slechts 1200 51. en minder hoven don zeespiegel verhoven is; het is hot toogankelijkste gebergte van het West-Aziatische Hoogland. Langs den zuidelijken oever van do Caspische Zee tot aan don Koer verheft zich eeno woeste, hoogo bergketen, de Al hors of El broes, onder wier voornaamste toppen de vulkaan Do ma ven d behoort, die eeno volstrekte hoogte van ongeveer 3800 M. heeft. De zich westwaarts tot aan de Straat der Dardanellen nitstrekkende gebergten voeren geen algemeenen naam.

2. Do oostrand van het West-Aziatische Hoogland wordt gevormd door het 1 n d i s eh-Por z i schc Grensgebergte, dat den westelijken oever van don Indus begeleidt en aldaar rotsachtige en steile wanden heeft. Een der hoogste toppen, de S a lomonst roon , verheft zich 3800 M. boven den zeespiegel.

3. Do zuidrand wordt gevormd door verscheidene evenwijdige bergketens, die aanvankelijk do kusten van de Perzische Zee en de Perzische Golf volgen, hier steil naar de smalle kustvlakten afdalen, en naar hot binnenland in hoogte toenemen (tot nagenoeg 2r)00 M.). Aan de noordoostzijde der Perzische Golf nomen deze bergketens eeno noord-wostwaartsche richting, en wonden zich naar de Golf van Skanderoen. Van omstreeks hier strekt zieh de Taurus (Dj ebel-Koeri n), met toppen van 3800 M. on steile wanden , langs de noordkust der Levatil-sche Zee tot aan don Archipel uit.

-ocr page 614-

208

4. Di1 gobrrgten langs ilo oostzijdn der Egeische Zee, wolko don westrand van het West-Aziatische Hoogland vormen, dragen geen algemeenen naam. De bergtak ten noordoosten van Kaap Baba wordt Ida genoemd.

5. Het binnenste deel van het West-Aziatische Hoogland wordt onderscheiden in de Bergvlakte van Iran, het Medisch-Armenische Bergland en het Hoogland van Anatolië.

u. De Bergvlakte van Iran, welke zich oostwaarts van het Oermia-meer uitstrekt, wordt door goene enkele rivier van beteekenis besproeiden bestaat grootendeels uit dorre woestijnen. Slechts in de nabijheid der grensgebergten vindt men uitgestrekte grasrijke steppen, doch genoegzaam nergens boomen of een vruchtbaren grond dan in de valleien, vooral der zuidelijke bergketens, waar men door waterleidingen den landbouw begunstigd heeft. Het midden is eene steen-en kiezelvlakte, die slechts hier en daar met eenige zontplanten bedekt is, en geen ander water heeft dan brakke of zoute poelen en kleine moerassen. Deze Groote Zout woestijn begint ton zuiden van Teheran, en strekt zich, ter breedte van 18—3G geogr. mijlen, 120 mijlen zuidoostwaarts uit tot in de nabijheid van het Zareh-meer. waar zij verandert in eene zandwoestijn, die zich aan beide zijden van hot Hilmend-dal uitbreidt.

h. In de nabijheid van het Oermia-meer naderen de gebergten van Iravs zuid- en noordrand elkander zoo dicht, dat hunne takken één onkel bergland vormen. Dit Medisch-Armenische Bergland omsluit het Wan-meer on de bronlanden van den Euphraat en Tiff ris, en strekt zich noordwaarts uit tot het dal van den Koer. Tusschen do bergtakken vindt men vruchtbare valleien en hooge vlakten, waarvan die van. Erzeroem, ton noordwesten van het Wan-meer, zich nagenoeg -1000 M. boven don zeespiegel verheft. De berg Ararat stijgt uit de \'1000 11. hooge vlakte van Erivan tot eene volstrekte hoogte van ongeveer 5000 M.

c. Het Hoogland van Anatolië bestaat uit eene afwisseling van hooge vlakten, bergtakken en op zichzelve staande bergen, van welke laatste de Ardsjish (A r ga e os), aan den Boven-Kisil-Tnnak, de voornaamste is en zich 3200—3700 M. boven den zeespiegel verheft.

Eene noordelijke voortzetting van het West-Aziatische Hoogland is de Caucasus, welke zich ten noorden van hot dal van den Koer tusschen do Caspische en Zwarte Zee uitstrekt en zich in don El broes 4800 M. boven den zeespiegel verheft.

Zuidwaarts hangt het West-Aziatische Hoogland samen met het Syrische Hoogland, hetwelk zich langs de oostzijde der Levantsche Zee uitstrekt. liet bestaat uit eene bergvlakte, die naar het oosten allengs lager wordt, en don grondslag uitmaakt van verscheidene kleine, gedeeltelijk hooge berggroepen. Van de Gulf van Ahiba tot aan don znidvoot van den Taurus strekt zich eene 1-15 mijlen lange spleet of kloof uit, welke 3—en minder mijlen brood is

-ocr page 615-

fin hfit Syrische Hoogland in cone westelijke en oostelijke lielft verdeelt. Deze bergspleet, in het zuiden het Dal el Ghor genoemd, wordt besproeid door de Doode Zee, den in haar uitloopenden J or daan, het door dozen gevonnde Galileesche Meer (Meer van Tiberius, Tubarië/t of Genezareth] en den Aasi of Orontes; hij de bronnen van dezen draagt zij den naam Dal van Baalbek of CoeIesyrië.

De westelijke helft van het Syrische Hoogland wordt verdeeld in vier hoofdgroepen:

«. De Alma-Dagh. van den tot aan den mond van den Orontes;

b. Het Bergland der Nosairen of Nasairen, van den mond van den Orontes tot nabij Tripoli of Tirabolos;

c. De boschrijke Libanon, met toppen van 2500-2600 M. (hoogste top 3200 M.), tusscheu Tripoli en Soer of Tyrus;

d. Het Bergland van Palestina, .\'500—000 M. hoog, ten zuiden van den Inbanon, met den Tabor, den Hernion en den Karmel.

Ten zniilen van de Doode Zee gaat het Bergland van Palestina over in eelie hooge zandwoestijn, El Tyh genoemd, welke zich uitstrekt tot aan Au Landengte can Suez, en het schiereiland tusschen de Golven van Suez en Akuba vervult. In het zuiden van dit schiereiland verheft zich het Sinaï-gebergte, van welks toppen de Djebi- of Gebl-Moesa (de Mozesberg, deSinaï) zich meer dan 2300, endeHorebof St. Catharina-berg zich ruim 2000 M. boven den zeespiegel verheft.

Ten oosten van het dal El Ghor stijgt de Syrische Bergvlakte omhoog niet een rotsrand, die grootendeels even steil, gedeeltelijk zelfs steiler en hooger is dan aan de westzijde. Dit laatste is bepaaldelijk van toepassing op het Bergland der Moabieten en Ammonieten, en op het boschrijke G ebergte Gilead, welke nagenoeg 300 M. hooger zijn dan het aan de andere zijde des dals gelegen Bergland van Palestina. De Anti-Libanon, door Coelesyrië van den Libanon gescheiden, bereikt evenwel de hoogte van dezen niet, maar verheft zich slechts \'1500 M. boven den zeespiegel, terwijl de hoogten beoosten het dal van den Orontes zich nog minder verheffen.

Het Arabische Hoogland (het schiereiland van dien naam) hangt in het noordwesten met het Syrische Hoogland samen, en is slechts zeer onvolkomen bekend. Langs de kusten vindt men gebergten, die aan de west- en oostzijde steil en terrasvormig tot smalle kustvlakten afdalen, aan de zuidzijde onmiddellijk de zee raken. Hunne grootste hoogte wordt aan den westkant op 1800—250(1, aan den oostkant op 1800 M. geschat. De toestand en de richting van het noordelijk uiteinde van het hoogland is niet nauwkeurig bekend. Het binnenland van Arabië is eene hooge vlakte, doorsneden door bergketens van wier richting en afmeting niets bepaalds kan gezegd worden. Het is eene zandwoestijn, zonder rivieren en boornen, aan welke, behalve op enkele grasrijke plaatsen of oasen, genoegzaam allo wasdom ontbreekt. Het middelste) hoogste deel, dat den naam van Nedsjed (Nedschd, Nedsched) draagt, heeft kale bergtoppen, wier hoogte op 2800 M. geschat wordt,

II. 1-4.

-ocr page 616-

210

C. De op zichzelve ntnande berglanden.

Dn berglatlflon, welko niot mnt hot grootn Aziatische IToogland samonliangen, on dus grhool zichzelve staan, zijn het Hoogland van Dolcan en het Oeralische Gebergte.

u. Onder den naam van Hoogland van Dek an verstaat men het bergland. dat zuidwaarts van den Ganges bijna het geheele schiereiland van Vnor-lndië inneemt. - Van den mond van den Nerboedda strekt zich, onder den naam van Westelijke Gates of Gahts, eene boschrijke bergketen langs do Kust van Malabar zuidwaarts uit tot liquot; N. B.; zij is slechts door eene smalle kustvlakte van de zee gescheiden, en neemt over het algemeen van het noorden naar het zuiden in hoogte toe: hare voornaamste toppen (13° N. B.) verheffen zich -1800 M. boven den zeespiegel. Tegenover deze bergketen strekkon zich langs de Kust van Coromandel, op oen gemiddelden afstand van 15 goographische mijlen van de zoo, de Oostelijke Gates uit, wier voornaamste toppen zich nog geen *1000 M. verheffen. Beide zijn onder 12° N. B. met elkander verbonden door den Nil-Gem of het BI an wo Gebergte, het hoogste van het schiereiland, welks toppen tot 2550 M. stijgen. Dit gebergte wordt ten zuiden begrensd door eene smalle lage vlakte, het Gap genoemd, welke de Kusten van Malabar en Coromandel met elkander gemeenschap bezorgt. Spoedig echter rijst het Gebergte van Travankore weder omhoog, en wendt zich, met toppen van 2200 M., naar Kaap Comorin.

De noordrand van het Hoogland van Dekan bestaat uit het ontoegankelijke en minderbekende Vindhya-gebergte, dat zich ten noorden van den Nerboedda in verscheidene evenwijdige ketens van hot westen naar het oosten uitbreidt en in hot noordwesten do boschrijke, 000 M. hooge Ti erg vl akte van Malwa vormt, wier steile westzijde hot hoogst is (000—1100 M.) en do lage vlakte ten oogton van den Mus begrenst. Als eono voortzetting van het Vindhya-goborgto zijn de lage en afzonderlijke bergtakken van het schiereiland Guzerat te beschouwen.

Hot Vindhya-gebergte en de beide ketens der Gates sluiten de Bei g-vlakte van Dekan in, dio door vele rivieren besproeid wordt en buitengemeen vruchtbaar is. Aan dat gedeelte, hetwelk ten zuiden van de Kistna, ligt, geeft men soms den naam van Bergvlakte van Mysore.

b. Het Oeralische Gebergte, scheidt Azië van Europa, wordt, van het noorden naar het zuiden allengs breeder, en wordt verdeeld in:

1. Den Noordelijken of Woesten Oeral, van 09»—01quot; N. B., mot naakte toppen, die in het zuiden tot 1500 M. stijgen;

2. Den M id d on-, Wercho tu rischon of E r tsr ij ken Oeral, van

(;lt;] o_550 p, _ nl0t kale rotstoppen doch met hout bedekte wanden;

de Pawdi nskoi-Kamen (50° N. B.) verheft zich 2000 M. boven don zeespiegel;

8. Den Zuidelijken, Kirgizischen of Wou d rij k en O er a 1, van 55°_50° N. B,, welks hoogste top zich 1400 M. verheft.

Met uitzondering van de lage en vlakke Lakka-Diven en Mala-Diven zijn al de Aziatische eilanden hoog, bergachtig en van vulkanischen

-ocr page 617-

aard. Op Nipon vindt mon werkende vulkanen, die do sneeuwgrens bereiken; op de Molukken en de Soenda-eilanden versclieidene bergtoppen, die ziel, 2500-3800 M. boven den zeespiegel verheffen.

D. De lage vinkten.

Tiissclien en naast de beschreven berglanden liggen uitgestrekte la^e vlakten.

•1. DeGroote Noord-Aziatische Vlakte of Siberi ö wordt ten noorden begrensd door do Nonrdelljlce IJszee, ton oosten door hot Sfcn-nowoi-gehergte, ten zuiden door hot Onsélzlatische Hoogland en Toer at,, ton westen door hot Oeralische Gebergte, lietwolk haar van het Noordoostelijke vlakland van Europa scheidt Het is de grootste vlakte dolaarde, en overtreft Europa in uitgebreidheid: 186 000 vierk. geogra-phischo mijlen groot, beslaat zij bijna \'/, der oppervlakte van Azië. Aan de noordolijko helling van hot Oost-Aziatische Hoogland bestaat zij nit boschrijko heuvellanden, welke vruehtbaro streken omsluiten. Moer noordwaarts vindt men geheel vlakke graslanden of steppen, welke onder 00» en 70« N. B. plaats maken voor dorre, moerassige, onvruchtbare, steeds met sneeuw en ijs bedekte stroken, ilie zichquot;\'tot aan de kusten van do IJszee uitstrekken.

2. Do Groote West-Aziatische Vlakte of Toe ran is oene zuidwestelijke voortzetting dor vorige, waarvan zij gescheiden is door een lagen niet samonhangendon landrug of heuvelreeks, welke, onder den oneigenlijken naam van Alginski-gehergte (Dalai-Kamfsjat der Kirgizen) oono betrekkelijke hoogte van ongeveer 150—180 i\\r. hooft, en do waterscheiding vormt tusschen het gebied van den Obi en hot Meer Aral. De genoemde vlakte wordt verder ten noorden begrensd door de zuidelijke hellingen van don Woudrijken Oeral, ten westen dooide rivier Oeral, die haar van de Europeesche Steppe der Caspische Zee scheidt, on door deze zee zelve, ten zuiden door het West-Aziatische, ton oosten door het Oost-Aziatische Hoogland. Zij bestaat ton zuiden van don Arme-O aria, tusschen do Caspische Zee en het Meer Aral, on ton oosten van dit, in het bijzonder ten zuiden van den Beneden-Sir-Drnia, grootendools nit zandwoestijnen, slechts bieren daardoor oasen verlevendigd. Overal elders vindt men steppen, die door enkele onbeduidende heuvels en khppenrijen doorkruist worden, en bijna geeno boonion bezitten, dan aan de lage oevers der periodiek droog wordende stoppenrivieren, waar zich laag houtgewas vertoont

•5. Do O os t-A z i a. f, i s c h e of Chiueosclio Vlakte wordt van allo kanten ingosioten door het Oost-Aziatische Hoogland, behalve aan de oostzijde, waar zij door de Zee van Korea begrensd wordt. Besproeid door hot benoden-einde van don Hoang-ho en van don Yan-tse-Kiang en door oene groote menigte kleinere rivieren en waterleidingen, vormt hare golvende oppervlakte goed bebouwde en vruchtbare velden, .die slechts langs don \\an-tse-Kiang op enkele plaatsen afgewisseld worden door moren en moerassige streken.

4. In Achter-Indië strekken zich langs de beneden-einden van don Tra -waddy en Saloeën, van den Menam en don May-ka-oeng en langs de

-ocr page 618-

2-12

Chineesche Zee, van de kust landwaarts in, vlakten uit tussclien de bergketens, welke de waterscheiding tussclien de genoemde stroomen vormen. Deze Vlakten van Ach ter-I ndië zijn:

a. De Birmansclie quot;Vlakte, wier zuiderdeel Pegu genoemd wordt, aan den Beneden-Irawaddy en den mond van den Saloeën;

b. De Vlakte van Si am, aan den Beneden-Meniim;

c. De Vlakte van Kambod ja, aan den Beneden-Muy-ku-neny;

d. De Vlakte van Cochin-China, aan de Chineesche Zee;

e. De Vlakte van Tonkin, ten westen van de golf van dien naam, en ten noorden van de vorige.

Ten westen van Birma, door eene bergketen daarvan gescheiden, ligt de Kustvlakte van Arakan, welke met de Vlakte van Hindustan één geheel uitmaakt.

5. De Vlakte van Hind os tan strekt zich uit van den Indus tot aan den mond van den Ganges, en wordt ten noorden begrensd door bot Oost-Aziatische Hoogland, ten zuiden door bet Hoogland van Dekan, aan welks noordoostzijde zij met de Kustvlakte van Co romandel samenhangt. Zij is langs de beide oevers van den Ganges, waarin eene groote menigte rivieren uitloopen, bij uitstek vruchtbaar. Aan den kant van den Indus, die na zijne vereeniging met den Poendjnoed geene zijrivieren meer opneemt, heeft men daarentegen veel dorre gronden. Wel vindt men in Pendjab, of de streken tusscben den Indus en den Soetloedj, langs do oevers der rivieren goed bebouwde velden; doch voor een groot deel bestaat dit land uit woestijnen. Ten zuiden van den Soetloedj, strekt zich de Thoerr of Indische Zandwoestijn, wier eenvormigheid door eenige oasen wordt afgebroken, zuidwestwaarts uit tol in de nabijheid van het Roenn, een moeras ten noorden van Kutsch (ten noorden van Guzerat), dat in den regentijd naar een zeeboezem gelijkt.

C. De S y ri s cb - A r ab isc he Woestijn met de Vlakte van Mesopotamie wordt ten westen begrensd door het Hoogland van Syrië, ten zuiden door het Arabische Hoogland, ten oosten door de Perzische Golf en bet West-Aziatische Hoogland, dat haar ook ten noorden bepaalt. — De landstreek, aan de beneden-einden van den Euphraat en Tigris gelegen (Mesopotamië), is over het algemeen vruchtbaar. De eentonigheid van do S y ri s ch - Ar ab i s che Woestijn, die zich van het Syrische Hoogland tot nabij den Euphraat uitstrekt, wordt alleen afgewisseld door geheel op zichzelve staande dorre rotsketens.

li. KLIMAAT EN VOORTBRENGSELEN.

Ongeveer 3/4 van Azië ligt in de noorder-gematigde luchtstreek; alleen de noordelijke kustlanden van Siberië behooren tot de noorder-koude, en de zuidelijke helft van Arabië benevens de Indische schiereilanden en eilanden tot de heete luchtstreek.

Eveneens ligt bet grootste gedeelte van dit werelddeel in den noordelijken gordel, waar afwisselend regen en sneeuw valt. Dat deel van Siberië, hetwelk benoorden Of)quot; en 70° N. B. gelegen is.

-ocr page 619-

•213

behoort tut den noordelijken gordel der sneeuw. De landen, gelegen ten zuiden van eene lijn, welke de westkust onder 40° en de oostkust onder 35quot; N. li. snijdt, namelijk het grootste deel van Aziatisch Turkije, geheel Arabic\', Perzië, Voor- en Achter-Indië, het zuidelijk deel van China en dü Oost-Indische Eilanden , belmoren tot den gordel van den regen. Daar echter de genoemde grenslijn oji du hoogte van den gemiddelden stand des oceaans gelegen is, zoo wordt de uitbreiding van dezen gordel aanmerkelijk verminderd door de ontzaglijke berggevaarten, die binnen zijne grenzen gevonden worden.

Het verschil van do temperatuur der jaargetijden is nergens zoo groot als in het binnenland van Azië. Verscheidene oorzaken werken samen om de winterkoude in dit werelddeel, o[i middelbare en hoogere breedte, aanzienlijk te verhoogen. Over eene lengte van 1550 geogra-phische mijlen komt het met de Noordelijke IJszee in aanraking; — zijn kustenomtrek is gering met betrekking tot de grooto uitgestrektheid van zijn vastland, waarmede, gelijk vroeger is aangetoond (I. bi. 53), eene strengere winterkoude verbonden is; — de gebergten strekken zich over hot algemeen van het westen naar het oosten uit, en weren derhalve do warme zuidenwinden af van de noordelijke streken, terwijl zij den scherpen noordenwinden vrijen toegang gtiven: daarbij zijn hunne hooge toppen in het midden des quot;werelddeels o|) den duur met sneeuw en ijs bedekt; — Azië\'s hooglanden liggen grooten-deels in de gematigde, en slechts voor een klein deel in de heete luchtstreek; — zijne lage vlakten vindt men hoofdzakelijk in den gematigden en in den kouden gordel, waardoor niet alleen dit werelddeel van haren warmteverwekkenden invloed beroofd wordt, maar ook nog dit nadoel heeft, dat de bevroren steppen van het noorden tot vermindering van den warmtegraad het hare bijdragen. — Evenals door de grooto uitgestrektheid van Azië\'s vastland de winterkoude verhoogd wordt, zoo doet ook dezelfde oorzaak de zomerwarmte stijgen. Daarbij strekken zijne aanzienlijkste schiereilanden zich zuidwaarts uit, waardoor dit werelddeel mot de warmere wateren van de Indische Zee over eene betrekkelijk grootore uitgebreidheid in aanraking komt dan met die der andere zeeën, wolke tengevolge van hare ligging een minder guustigen of tegengestelden invloed uitoefenen. Een groot deel van Azië bestaat eindelijk uit steppen of woestijnen, die, van water en wasdom verstoken, meer warmte ontvangen en verspreiden dan rijk bewaterde en dicht begroeide vlakten.

Tengevolge van deze omstandigheden hebben de verschillende doelen van Azië over het algemeen eene 3—6° lagere winter- en eene 2—3° hoogere zomer-temperatuur dan die streken van Amerika en Europa , welke onder dezelfde breedte liggen.

De ontzaglijke uitgebreidheid van Azië, de grooto verscheidenheid van den bodem, zoo met betrekking tot de hoogte als ten opzichte van de vruchtbaarheid, en de meerdere of mindere verwijdering der bijzondere landstreken dezes werelddeels van den oceaan, veroorzaken eene grooto verscheidenheid van klimaat en voortbrengselen. Met het oog hierop kan men Azië, onderscheiden in vier deelen: Oostelijk Hoog-Azië, Zuidoost-Azië, Noord-Azië en West-Azië.

-ocr page 620-

214

1. Li Oostelijk IIoüg-Azië worden winterkoude en zomerhitte meer dan elders verhoogd door de droogte van den dampkring en de schaarschte van stroomende watoren en wasdom. Ofschoon liet zni-derdeel van dit hoogland, volgens zijne geographische ligging, tot den gordel van-den regen behoort, zoo is echter de aanmerkelijke verheffing van den bodem oorzaak dat de wolken zich hier ook in sneeuw ontlasten, en dat zelfs sommige hooge bergtoppen op den duur met sneeuw en ijs bedekt zijn. Gedurende den winter houdt alle wasdom op, en bedelven hevige, snerpende stormwinden alles onder zand en sneeuw, welke zich in de vlakten hier en daar tot ecne aanzienlijke hoogte opeenhoopen. Alsdan zijn de uitgestrekte hooge vlakten ongenaakbaar, en menschen en dieren zoeken eene schuilplaats in de warmere en meer beschutte valleien. Wanneer de stormen uitgewoed hebben en de lentezon de sneeuw heeft doen smelten, wordt de bodera binnen zeer korten tijd met gras en planten overdekt, behalve in de eigenlijke woestijnen j waar de zoutdeelen van den grond en het stuifzand alle groeikracht verstikken. In dezen tijd worden de steppen bevolkt met doortrekkende karavanen en zwervende herders, die hier overvloedig voedsel vinden voor hunne runderen, paarden en schapen; terwijl tijgers on heren op buit loeren, cn gazellen, ezels, bergyeiten en ander wild deze anders zoo onherbergzame oorden verlevendigen. Maar nauwelijks is de droge zomer begonnen, en heeft de hitte dei\' zon de vochtigheid van den winter doen verdwijnen, of de grasvelden verdorren even spoedig als zij verschenen zijn, en de van boomen verstoken grond verandert in eene dorre woestijn, die de warmte verhoogt en niet zelden die heete en verschroeiende winden verwekt, welke voor het leven van menschen en dieren zoo gevaarlijk zijn.

Daar echter, waar het land genoegzaam bewaterd is, zooals aan de hellingen der Chineesche, Mandsjoersche en Daurische Gebergten, vindt men wouden met hooge boomen, altijd groene weidevlakten, en bij voldoende bebouwing ook een overvloed van voedende plantgewassen, terwijl ook de diersoorten talrijker en raenigvuldiger zijn.

Do groote invloed der zomerwarmte van het vasteland is vooral merkbaar in do hooge valleien vaii Tibet, waar gedurende don 5—7 maanden langen winter bijna niets dan sneeuw valt, doch niet in groote hoeveelheid. Zwaraachtige mossoorten, welke bij het smelten der sneeuw do vochtigheid opslorpen, vergoeden hier gedeeltelijk het gemis van water en schaduwrijke boomen, terwijl zij hot verdorren van den grond beletten, hetwelk hij de zeldzaamheid van zomerregen des te sterker zijn zou, naarmate de zuidelijke ligging des lands aan do zon meer kracht geeft. Door deze ligging en de aanzienlijke verheffing bóven den zeespiegel is het verschil tusschon de jaargetijden hier het sterkst. Op den strongsten winter volgt bijna onmiddellijk oen betrekkelijk warme zomer, onder wiens weldadigen invloed druiven nog op eene hoogte van 2500 M. rijp worden; appelen, noten en abrikozen op eene van 2750, en granen [rogge en gerst) nog op eene van 3800—4400 M. in do valleien goed slagen. — Do sneeuwgrens bereikt aan de noordzijde van den Himalaia eene hoogte van 4700—4900, aan do zuidzijde eene van

-ocr page 621-

±15

3600—3800 M. boven den zeespiegel. — Men vindt in Tibet eigenaardige diersoorten, die zoowel tegen do strenge koude als tegen de hevige warmte bestand zijn; zooals een bijzonder ras van schapen, wier fijne en rijke wol den bewoners eene wanne winterkleeding bezorgt, bijzondere soorten van geiten, runderen, varkens, buffels, paarden en groote honden, die allen onder hun haar eene fijne, wollige vacht hebben, en zeer behendig zijn om de steile rotshoogten te beklimmen, zoodat niet alleen paarden maar ook schapen en geiten als lastdieren gebruikt worden.

2. Zuidoost-Azië heeft twee klimaten: hot heete der vlakten en kuststreken, en het koelere der berglanden. Aan den zuidvoet van den Himalaia begint het plantenrijk zich in den bekoorlijksten en weelde-rigsten dos te vertoonen. In Üost-Indiëen op de Oost-Indische Eilanden, waar de invloed van den oceaan mot dien der zonnewarmte en van den rijk bewaterden grond samenwerkt, vindt men boomen, die meer dan 40 M. hoog zijn, planten [oarenkruid), die zoo groot worden als onze boomen, grassoorten {bamboes), wier halmen naar holle boomstammen gelijken, dichte wouden met de kostbaarste houtsoorten, als sandel-, ebben-, ijzerhout enz., verscheidene palmsoorten, waaronder de sagamp;- en kokos-palm eene voorname plaats innemen en, evenals de banaan en broodvruchtboom, tot voedsel dienen. De eilanden vooral brengen de geurigste specerijen voort: hiertoe behooren, behalve de gember en verscheidene pepersoorten, de kruidnagelen en de muskaatnoot der Molukken en het kaneel van Ceilon. Naast de rijst, het gewone voedsel der inlanders, de boomwol, het suikerriet en andere keerkrings-gewassen, slagen ook de Europeesche granen en planten.

In de dichte wouden cn wildernissen van Oost-lndië zwerven olifanten, koningstijgers, leeuwen (niet op de Oost-Indische eilanden), panters, neushoorndieren of rhinocerossen, ongemeen groote wilde zwijnen en andere wilde beesten rond, welke over het algemeen die van andere wereld-deelen in kracht en grootte overtreffen. Reusachtige slangen en verslindende krokodillen vindt men er in groote menigte. Onder de huisdieren behooren, naast de Europeesche en den getemden olifant, de buffel, de kameel, de dromedaris (deze beide, niet op de Oost-Indische eilanden) en een eigen ras van paarden.

Naarmate men uit de lage vlakten in de berglandschappen hooger opstijgt, wordt de lucht niet alleen allengs droger en koeler, maar verliest ook het plantenrijk zijn eigenaardig karakter; op eene hoogte van 300—450 M. verdwijnen de specerijen en kokospalmen, op eene van 900 de bananen, weinig verder de eigenaardige vorm der palmboomen. Daarentegen beginnen zich dichte wouden van altijd groene boomen te vertoonen, en aanschouwt men den koffieboom, den boomwolstruik, de edele vruchten en veelvuldige andere gewassen in. hunne volle kracht en frischheid, oen gevolg van do altijddurende lente, welke in de bergvlakten van Indië heerscht.

Zuid-Azië heeft twee jaargetijden, welke veroorzaakt worden door de afwisselende richting der heerschende winden of de Moessons. Ten noorden van den evenaar heeft men van April tot October den Zuidwest-, de overige maanden den Noordoost-moessonj ten zuiden der linie, van

-ocr page 622-

210

Octobei tot April den Noordivest-, do overige nuianden den Zuidnosl-moes-son; terwijl de overgangs-seizoenen of kenteringen zieli door geweldige stormen of door windstilte kenmerken. De Oost-moesson brengt droogte, de West-moesson nevel, drukkende warmte en overvloedige regens aan, welke echter nergens langer dan drie maanden duren. De jilaatselijke gesteldheid en de richting der hooge bergen, die de wolken tegenhouden, zijn echter oorzaak, dat niet overal het regenseizoen gelijktijdig of juist in den West-moesson invalt; zoo is b. v. de Oost-moesson de regentijd voor de Kust van Coromandel on de Molukken. (Vergel. I, bl. 52.)

Tot het klimaat der edele vruchten behoort ook de Chineesche Vlakte. Tengevolge der nabijheid van den oceaan mist men hier de droogte, de hoogere zomerwarmte en de strengere winterkoude der andere doelen van het uitgestrekte vasteland, die onder dezelfde breedte liggen, en door de nabuurschap van hooge met sneeuw bedekte gebergten ook de heetere lucht van Indië. Zoover de vlakte reikt, is-het land bebouwd en beplant, voornamelijk met rijst, met Europeesche moeskruiden en graansoorten, met edele vruchten, en bijzonder met den voor de zijdeteelt zoo gewichtigen moerbeziënboom, met boomwol, verfhouten enz. In hot wild groeiende gewassen zijn hier bijna even zeldzaam als wilde dieren. Ook het aantal huisdieren is betrekkelijk gering; alleen het zwijn is, evenals op de Oost-Indische Eilanden, algemeen verspreid. Slechts aan de hellingen der naburige bergen vindt men eigenlijke wouden, die, naast Aapuimen, cipressen en andere altijd groene boomên, verscheidene voor den handel gewichtige gewassen bevatten, zooals den zeep-, talk-, was- en kamferboom enz. Hier is ook het vaderland van den China bijzonder kenmerkenden theestruik.

3. Noord-Azie, geheel open voor de gure noordenwinden, en gelegen tusschen eene steeds met ijs bedekte zee,en hooge mot sneeuw bedekte gebergten, die de warmere zuidenwinden koeren, is voor het grootste gedeelte van het jaar aan eene buitengemeene koude blootgesteld, terwijl de lage ligging en de vlakke bodem gedurende den zomer de warmte doen stijgen.

Slechts oen betrekkelijk klein deel van Siberië ligt in den gordel der sneeuw, het overige in dien, waar afwisselend sneeuw en regen valt. Ofschoon eigenlijk-gezegde wouden ton noorden van 55° N. B. zeldzaam zijn, en do graanbouw aldaar weinig verbreid is, behoort echter de zuidelijke helft van Siberië tot die streken, waar de noordelijke woud-boomen en do Europeesche graansoorten nog voortkomen; het grootste gedeelte wordt echter door uitgestrekte steppen ingeromen.

De sneeuwgrens bereikt op de zuidelijke grensgebergten van Siberië (50° N. Li.) eene hoogte van 2100, in het zuiden van Kamtsjatka (52quot; —35° N. B.) 1500—1000 M.; de 1200 M. hooge toppen van het Stan-nowoi-gebergte (55° N. B.) en den Oeral onder 58quot;—GOquot; N. B. raakt zij niet. Boomgewas verdwijnt op den Altai\' bij eene hoogte van 1700, op het Stannowoi-gebergte bij eene van U00, en op den Oeral onder 67quot; N. B. bij eene van 225 M. De graanbouw stijgt op den Altai tot 700 M. boven den zeespiegel.

-ocr page 623-

Op den langen, strengen winter, gedurende welken een deel van Siberië in een bestendigen nacht gehuld is, volgt bijna onmiddellijk een drukkend hoete zomer, in welk seizoen voor het noorden des lands de zon nooit, en voor de middelste deden slechts voor weinige uren ondergaat Ofschoon hierdoor do vruchten binnen korten tijd rijp worden, ontdooit echter do grond slechts weinige decimeters diep. Het gevolg hiervan is, dat wegen en velden in den zomer in slijkerige gronden veranderen, niettegenstaande er geen overvloedige regens vallen.

Van de wilde gras-etende dieren vindt men den eland slechts in de wouden ten westen van den Jenissei; het hert is nog zeldzamer: doch het rendier is, zoowel wild als tam, over geheel Siberië verspreid. Menigvuldig zijn de pelsdieren, als vossen, heren, xcoloen, hermelijnen enz. Gedurende den heeten zomer vertoonen zich hier soms ook panters en tijgers, die in het zuiden des werelddeels tehuis behooren. In de steppen aan beide zijden van den Irtysch zijn paarden en schapen algemeen verbreid, en zelfs kameelen vindt men nog in het zuiden en westen.

4. De landen van West-A zie, welke in den gordel van den regen liggen, hebben over het algemeen een droog en heet klimaat. D« invloed van den oceaan is zeer gering, dewijl de hooge vlakten van het binnenland door gebergten van de kuststreken gescheiden worden.

Arabic is uit gebrek aan toereikende bewatering en door de schaarschte van regen dor en onvruchtbaar. De dadelpalm is bijna de eenige boom, dien men er vindt. Slechts in het zuidwesten (Gelukkig Arabic of Yemen), waar kleine rivieren en de nabijheid dos oceaans den dampkring verkoelen, is de groeikracht grooter, en vindt men edele vruchten, palmen, koffie, gierstsoorten, welke andere slechts schaars voorhanden granen vervangen, specerijen en met geurige kruiden bedekte weilanden, welke aan een edel paardenras voedsel verschaffen. Over het algemeen heeft Arabië, zoowel wat het klimaat als het planten- en dierenrijk aangaat, veel overeenkomst met het naburige Afrika. Kameelen, gazelle)/, wilde ezels, struisvogels en al zulke dieren, die zich snel van de eene oase naar de andere kunnen bewegen, behooren tehuis in do woestijnen van dit. land, welke door leeuwen, hyena\'s, jakhalzen en andere roofdieren onveilig worden gemaakt.

Syrië komt in klimaat en voortbrengselen met Arabië overeen, mot dit onderscheid evenwel dat de eigenlijk-gezegde keerkriugsgewassen allengs zeldzamer worden, en plaats maken voor do zoodanige, die aan meer noordelijke gewesten eigen zijn. In do streken, welke aan Arabië grenzen, en overal, waar gebrek is aan water, is het dor en onvruchtbaar; doch in de rijk bewaterde valleien on kustlandschappen van den Libanon vindt men, ovenals in die van het Anatolische Hoogland en in de Vlakte van Mesopotamië, wouden van altijd groene en andere boomen, kleinere graslanden, en velden mot tarwe, rijst en mais bebouwd. Aanzienlijk is ook de bouw van wijn, boomwol, koffie c\\\\ moerbeziën, en naast do edele vruchten, olijven eu vijgen, komen ook de fijnere Europeescho ooftsoorten voort, die hier haar vaderland hebben.

-ocr page 624-

218

In Por zie is Lot klimant dor kusten heet on dor; m de bergvlakte komt het overeen mot dat van hot Arabische Hoogland door do droogte van den dampkring, de verschroeiende winden, den nachtelijken dauw rn een in don zomer steeds helderen, wolkenloozen hemel; hot verschilt er echter van door do regelmatigheid der jaargetijden, dooide gloeiende hitte van den dag 011 den zomer, en door do sterke koude van den nacht en don winter. Ofschoon de Bergvlakte van Iran binnen den gordel van den regen ligt, is echter door de grooto verheffing van den bodem de sneeuw er in den winter niet zeldzaam, en de groeikracht gering. Daar toch, waar geene kunstmatige waterleidingen voorhanden zijn, vindt men wijd en zijd niets dan steppen en woestijnen; terwijl zwermen van sprinkhanen, evenals in Arabic en Afrika, soms do weinige bouwlanden in woestenijen herscheppen. Uij den kameel, een edel ras van paarden on de wilde dieren van Arabic, bezit Perzië ook don beer en den buffel. — Op de torrassen en in de valleien dor gebergten, die do hooge Vlakte van Iran omzoomen, werken landbouw en eeno overvloedige bewatering samen, om de natuur in do. volle pracht der zuidelijke hemelstreek to vertoonen. In deze wonder-schoone, vruchtbare landschappen groeit do tarwe nog op eene hoogte van 1200, de oranje-appel nog op oene van 900 M., en wisselen boomgaarden van Europeescho ooftsoorten af met edele vruchten, mirton-bosschen en wijngaarden.

De overige doelen van Voor-Azië liggen buiten den regengordel. Toe ran bevat woestijnen on steppen, waar hot paard, de kameel en het wijd verspreide scAcü«/) voedsel vinden. In de Caucasische Streken, A rm enië en het noorderdeel van Anatolie krijgen Europeescho wouden, planten en huisdieren de overhand op de Aziatische, ofschoon deze landen nog in de heete zomers van het uitgestrekte vasteland deelen. Op den Caucasus bereikt de sneeuwgrens eene hoogte van 3100—:}200 M. boven de oppervlakte der zee, terwijl zij op de Pyre-noën, die nagenoeg onder dezelfde breedte liggen, 400—000 M. lager daalt.

Van do voortbrengselen uit het dolfstolfenrijk komen voornamelijk in aanmerking;

Diamanten, in Voor- en Achter-lndië, op Borneo en in het Oeralische Gebergte;

Robijnen, in het zuiden van ïoeran en in Achtor-Indië;

Saffieren, op Coilon en in Pegu (Achter-lndië);

Goud, in het Oeralische Gebergte, op Borneo, Colebes en do .lapansche Eilanden;

Zilver, in het Daurische Gebergte en in Japan;

Platina, in het Oeralische Gebergte en op Borneo;

Koper, in Japan, Inclië en het Oeralische Gebergte;

Tin, op de eilanden Bangka, Billiton, Karimon on Sumatra;

Lood, in Turkestan;

Kwikzilver, in Japan;

Uzer, in Voor-en Achter-lndië, iu het Oeralische Gebergte, en over het algemeen in de meeste landen van Azië, ook in Oost-Turkestan;

-ocr page 625-

219

Steenkolen, op Borneo cn Sumatra on in Oost-Turkestan;

Naphtha, langs den Boven-Slr-Daria en aan de Caspische Zee up het schiereiland Apsjeron in de omstreken van Bakoe;

Steenzout, op de grenzen van Khokand (hl. \'10,3) en in de heuvels van Samarkand.

§ 7. BEVOLKING, GODSDIENST, BESCHAVING.

Do volkeren van Azië hehooren tot drie verschillende rassen: die van hot oosten (mot uitzondering van het schiereiland Malaka) lot het Mongooische; die van het westen tot het Caucasische; die van het schiereiland Malaka cn de Oost-Indische Eilanden tot het Maleische ras (vergelijk I. hl. 61). — Do voornaamste volken van het Mongoolsehe ras zijn; de Japannëezen, Chineezen, Tibetanen, Mand» sjoeren, Tonguzen, de eigenlijken Mongolen, de Tartaren, Kalmukken, Kirgizen en de volken van Achter-Indië; — van hot Caucasische ras: de Hindoes, Perzen, Afghanen, Beloodsjen, Arabieren, Turken, Armeniërs, Oeorgiërs enz.

Ten opzichte van de taal on alstamming worden de Aziatische volkeren verdeeld in:

1. Volken van den Indisch-Germaanschen of Japetischen stam: de Hindoes, Perzen, Afghanen, Beloedsjen, Kurdon, Armeniërs en Oeorgiërs;

2. Volken van den Semitisch en stam: de Arabieren, Syriërs on Israëlieten;

3. Volken van den Transgangetischen of Chineesch-Japan-schen stam: de Chineezen, Koreërs, Japanneezen en de inboorlingen van Achter-Indië (behalve Malaka):

4. Volken van den Tai taarschen of Hoog-Aziatischen stam: de Tibotanen, Tartaren , Mongolen, Kalmukken, Tonguzen, Mandsjoeren, Tm-ken, Kirgizen, enz.;

5. Volken van den Oeralischen of Finschen stam: aan don Oeral, de Sainojeedon en do inboorlingen van Oost-Sibcrië;

6. Volken van don Mal ei sch-A us tral is ch en stam: de inboorlingen van het schiereiland Malaka en de Oost-Indische Eilanden.

In West-Azië, van de Straat der Dardancllen en de Roode Zee tot aan hot Chineesche Rijk en den Indus, in oenige streken van Voor-Indië en op verscheidene eilanden van don Indischen Archipel is het Islamisme do heorschende godsdienst; in Voór-Indië hot Brahmanisme; op Coilon, in Achter-Indië, hot Chineesche Rijk en Japan het Boeddhaïsme, waarmode het Lamaïsme in Tibet verwant is. In China en Japan vindt men echter ook velo aanhangers der leer van Confucius , Lao-tsed en Sinto. In Pendjab zijn de Seikhs don godsdienst van Naneic toegedaan. In Perzië en naburige landen tolt de leer van Zoroaster nog oenige belijders. In Noord-Azië on op eenige Oost-Indische Eilanden heerscht oen ruw hoidondom. In Armenië, Syrië on Voor-Indiö vindt men loden van inlandscho Christelijke gezindheden; in Indië, op do eilanden on elders, botrokkolijk weinig Roomsch-

-ocr page 626-

220

Cat holleken en Hervormden, die door Europeesche zendelingen bekeerd zijn; terwijl de leer der Grieks olie Kerk zich in Siberië uitbreidt. De Israëlieten zijn het talrijkst in Aziatisch Turkije.

Met betrekking tot dc levenswijze worden de volkeren van Azio verdeeld in die, welke vaste woonplaatsen hebben, en die, welke een zwervend herdersleven leiden. Do eersten vindt men voornamelijk in het zuiden en oosten, de anderen in de steppen van het westen en noorden. De landbouw wordt het best beoefend in China, Japan, Voor-Indië en op Java. De veeteelt is bij de Arabieren, Kirgizen, Mongolen en Siberische volken een hoofdmiddel van bestaan. De z ij-de teelt bloeit in China, Japan, Perzië en Aziatisch Turkije, gedeeltelijk ook in Voor-Indië. De visscherij is voor de kustbewoners en eilanders van groot belang. De jacht verschaft velen Siberischen stammen het onderhoud. De b e wer king der m ij nen houdt een deel der bevolking bozig in Aziatisch Rusland, Aziatisch lurkije, China, Japan, Indië en Perzië, op Borneo, Bangka en Blitong. Het labriek-wezen bloeit het meest in China, Japan, Voor-Indië en Perzië, welke landen porselein, lakwerken, lljne leersoorten, katoenen en zijden stollen opleveren.

De handel is, voor zooverre hij door de Aziaten zelve gedreven wordt, grootendeels binnenhandel, die to land door middel van karavanen, ter zee slechts als kustvaart plaats vindt. Handeldrijvende volken zijn voornamelijk de Perzen, de Turken, de Boecharen, do bewoners van Voor-Indië, de Chineezen, Japanneezen en de Europeanen, die zich in Azië gevestigd hebben. Het verkeer met andere wereld-deelpn wordt levendig gehouden door de Europeanen, in het bijzondei door de Britten en Nederlanders, en ook door de Noord-Amerikanen. Japan was tot 1854 het eenige land, dat voor. den buitenlandschen handel gesloten was, behalve voor dien der Chineezen en Nederlandeis, voor welke laatsten hij echter tot de stad NangasaH was beperkt. Sedert zijn voor den Europeeschen en Noord-Amerikaanschen handel ook andere havens geopend. — Do voornaamste landhandelplaatsen zijn Aleppo, Bagdad, Tijlis, Taurls , Ispahan, Kaboel, Bokhara, Samarkand, Kjachta (de hoofdstapelplaats voor den handel van Rusland met China, in Siberië) en Benares, De gewichtigste zeehavens zijn Smyrna, Tia-pezunt, Djidda, Mokka, Aden, Maskate, Bassora, Aboesjir, Bombay, Madras, Calcutta, Singapoera, Batavia, Canton en Manilla. — De voornaamste artikels van uitvoer zijn: thee, katoen en katoenen stollen, zijde en zijden stollen, paarlen, edelgesteenten, specerijen, koffie, suiker, koper, tin enz., verscheidene gomsoorten, verfstoffen, porselein, kemelshaar, sjaals, geneeskruiden, rijst, sago, Arabische paarden, pelswerk enz.; van invoer: allerlei Europeesche fabriekwaren, kunstvoorwerpen en doels gemunte deels ongemunte edele metalen.

Wetenschappen en kunsten staan in Azië op een veel lageren trap dan in Europa. De meeste wetenschappelijke beschaving, met eene rijke, deels overoude letterkunde, vindt men bij de Chineezen en Japanneezen, onder welke het lezen en schrijven algemeen verbreid is.

-ocr page 627-

Ook de Hindoes en Perzen bezitten nog een niet gering aantal wetenschappelijke en dichterlijke werken uit de oudheid. De minste beschaving heerscht bij de herders-, jagers- en visschersvolken, van welke er sommige, vooral in het hoogste noorden, nog zeer woest zijn. De voornaamste inrichtingen voor hooger onderwijs zijn te Samarkand, Bukhara en Ispahan voor de Mahomedanen, en te Benares voor de aanhangers van Brahma. Leerscholen, op de Europeesche wijze ingericht, vindt men in Aziatisch Rusland, en vooral in Britsch en Nederlandsch Indië.

Do Aziatische staten hebben bijna geene staatkundige beteekenis; óf omdat zij zich tot vóór weinige jaren van het buitenlandsch verkeer hebben uitgesloten, en hardnekkig aan het oude gehecht zijn gebleven, gelijk China cn Japan; óf dewijl zij tot onmacht gezonken zijn, gelijk Perzië, de Indische staten en de Turksche heerschappij; óf omdat hunne staatsinrichting zoo weinig ontwikkeld is, gelijk bij de zwervende volken. De staatsregeling der volken, welke vaste woonplaatsen hebben, is van oudsher óf volstrekt willekeurig óf onbeperkt; die van de zwervende stammen patriarchaal of aartsvaderlijk.

«j 8. verdeeling.

Azië wordt verdeeld in: \'I. Aziatisch Rusland, 2. Aziatisch Turkije, 3. Arabië, 4. Perzië of Iran, 5. Oost-Iran of Oost-Perzië, 0. Onafhankelijk Tartarije, 7. China, S. Japan, 9. Voor-Indië, 10. Achter-Indië en 11. de Oost-Indische Eilanden.

Van Aziatisch Rusland, Aziatisch Turkije, Voor-Indië en de Oost-Indische Eilanden, welke reeds bij rle staten van Europa behandeld zijn, zal in de volgende afdeeling niet gesproken worden.

T W E E D E AFDEELIN G.

DE BIJZONDERE LANDEN.

§ 1. arabië.

Arabië, gelegen tusschen 50quot;—77°50\' O. L. en 13quot;—34\'1 N. 13., is een groot schiereiland, dat door de 15 geographische mijlen breede Landengte van Suëz met Egypte verbonden was, doch er thans door het Kanaal van Suëz (bl. 154) van gescheiden is, en voor het overige begrensd wordt, ten westen door de Roode Zee en de Straat Bah-el-Mandebj ten zuiden dooi\' de Golf van Aden en de Zee van Oman; ten oosten door de Straal van Ormus en de Perzische Golf; ten noorden door de Syrisch-Arabische Woestijn. De grootte wordt op 48000 of 50000 vierkante geographische mijlen geschat.

-ocr page 628-

222

Aan \'lc west- on oostzijilo zijn do knston vlak , aan den zuidkant steil. Do smalle kustvlakten worden door gebergten gescheiden van do liooge zandwoestijnen dos binnenlands, dio door bergketens doorsneden worden, wier richting on samenhang grootendeols onbekend zijn (bl. 209).

Weinige streken der aarde zijn zoo van stroomendo wateren verstoken, tisArahVê. Men vindt or slechts enkele kleine kust- en steppen-rivieron, bepaaldelijk in hot zuidwesten.

Het klimaat is gedurende don regentijd langs de kusten zeer zacht, in de bergstreken en in bet binnenland daarentegen koud. Tn bet droge jaargetijde is de hitte daar, waar de zeewinden geon invloed kunnen nitoofonon, bijna ondraaglijk; dos nachts echter is hot kool en valt or een sterke dauw. Van de boerschendo winden is de over dn woestijn komende noordwestenwind droog en heet: daarentegen de van zoo komende zuidoostenwind vochtig. In do noordelijke woestijn is do verschroeiende samoetn of samiël geen zeldzaam verschijnsel.

Do bevolking, welke door velen op 40—12000000 zielen geschat wordt, bedraagt waarschijnlijk niet meer dan 4000 000 zielen. Zij bestaat hoofdzakelijk uit Arabieren, afstammelingen van Ismakt,, den zoon van Aiiu.uiam on Hagar; verder uit Turken, Israëlieten, Europeanen en Banianen, welken naam men geeft aan de Hindoes, die zich hier om don handel hebben nedergezet. — Do Arabieren en Tnrkon zijn Mahomedanen, en voor hot moerendeel Son nieten, die weder in verscheidene sekten verdeeld zijn. In 1770 trad Addoe (. wahfib op als hervormer van hot verbasterde Islamisme, on word de stichter van do sekte dor Wahabioton of Wochabieten, dio in den aanvang dezer eeuw hunne geestelijke en wereldlijke heerschappij over de geheole westkust van Arabië uitbreidden, doch eerst in 1818 en daarna in 1839 door de troepen van don Onderkoning van Egypte naar do binnenlanden werden teruggedrongen;

Met betrekking tot de levenswijze worden do Arabieren onderschoideh in Fellahs, die in steden en dorpen wonen, en in Bodoeïn en, dio oen zwervend leven leiden en onder tenten hun verblijf houden. Dt koffiebouw maakt langs do kusten het hoofdbedrijf der bewoners uit De veeteelt wordt voornamelijk gedreven in do boogo vlakten; zij levert do edelste paarden, benevens de boste kameelon en ezels. De landbouw is van zoor ondergeschikt belang; do nijverheid onbeduidend Do Fellahs vervaardigen slechts grove katoenen stoffen: bijna alle andere tot kleeding geschikte stoffen komen nit Indië en Europa, wapenen uit Turkije on Perzië, voorworpen van weelde uit Europa. Do handel is grootendeols in handen van Banianon, .Todon, Engelschen on Noord-Amerikanen. To land wordt hij gedreven door middel van karavanen, waaronder die, wolko jaarlijks naar Mekka en Medina trekken, do voornaamste zijn. Kunsten en wetenschappen worden weinig booofond, on vele Arabieren zijn van alle onderricht verstoken; echter is de dichtkunst bij hen zeer geliefd, vooral wanneer zij hun nationalon trots vleit, of oenige gevaarvolle onderneming tot onderworp hooft.

Arabië bevat vole van elkander onafhankelijke staten on stammen.

-ocr page 629-

223

i

. *

. ■»

ilic op vcrscliill(gt;nfli\' vijzen bestmirrl wordon. Do zwervende volksstammen , waaronder er zijn. die van roof leven, hebben elk hunnen Emir of Sjeik, die uit de voornaamsten gekozen wordt. Aan de west- en zuidwestkust (Hedsjas en Yemen) voert de Sultan van Turkije in naam het gebied, inderdaad echter de Sherif van Mekka, de Imam van Sana en andere kleinere volkshoofden.

Oudtijds verdeelde men Arabic in Steenachtig- (het noordwesten),

Gelukkig- (het zuidwesten) en Woest-Arabië (het midden). Deze indeeling is echter bij do inboorlingen zelve onbekend, die daarentegen van oudsher do zes volgende landschappen onderscheiden:

1. Hedsjas of bet Sherifaat van Mekka, langs de Rnncle Zee gelegen (zie bl. 153). Het vormt de twee provinciën Mekka en Me- 1 \' ■ dina, waarin men de heilige steden der Mahomedanen Mekka (45000)

en Medina (18000) vindt. In deze is het graf van Mahomed ; gene is zijne geboorteplaats, werwaarts ieder Muzelman verplicht is, ten minste eens in zijn leven, eene pelgrimsreis te doen. Ten westen van Mekka ligt Djidda (40000) aan de Ronde Zee. werwaarts Indische handelsvaartuigen hunne waren brengen, die vervolgens naar Suez en Cmro vervoerd worden; in het noorden aan de kust Mneilah.

2. Yemen (zie bl. 453), het zuidwestelijk deel van Arabië, vormt\'\'iie twee provinciën Yemen en Mokka. Hier liggen de steden Sana of Senna (40000), de zetel des Imams van Sana; Mokka of Mnka (5000),

aan de Rnode Zee, en Hodeida, meer noordwaarts aan dezelfde kust.

met handel in koffie, die bijna geheel in handen van Banianen is;

Aden (50000), aan de golf van dien naam, sedert \'1S3S door de Britten bezet, zoo ter beheersching van de Roode Zee, als tot deelneming aan den koffiehandel. In de Straat Bab-el-Mandeb ligt het eilandje Perim, in 1857 insgelijks door de Britten bezet.

3. Hadramant, langs de zuidkust, met de haven Makalla (5000)

en Kesjin, aan welks vorst in naam het eiland Sokotoro behoort (zie bl. 53).

4. Oman, het zuidoostelijk deel van Arabië, onder het bestuur van een Sultan, die door eene aristocratie met erfelijke voorrechten beperkt is.

Men vindt hier de hoofd- en havenstad Mask at of Mask ale (40000) aan do Golf van Oman. (Vroeger was de Imam van Maskate de machtissto vorst van het schiereiland , die een uitgebreiden handel dreef, en wiens schepen de Arabische stapelwaren (paarlen, dadels, semiebladgn, koffie,

wierook, schildpad, gom enz.) naar allo kusten van de Indische Zee overbrachten. Tevens was hij de gropte slavenhandelaar voor de kustlanden aan do Arabische en Perzische Zee. Buiten zijn gebied over het grootste dool van Oman, waren hom ook onderworpen hot eiland Or-mus, benevens een deel dor kust van Iran, als ook een aanzienlijk ge-deolto der kusten van Zanzibar on Ajan in het oosten van Afrika. (\')

welke laatste thans een onafhankelijk Sultanaat vormen terwijl de eerste tot Perzië behooren.) Aroorts vindt men nog aan do Golf van Oman,

Sohar en Sjinas en, aan de Perzische Golf (Zeerooverskusi), Sjardsja.

(\') Zio beneden Hoofdstuk XXTT. -ido afd.. S 9.

jl

-ocr page 630-

224

3. Hedsjer of E1 Hassa, ook Laclisa en Hcsse genoemd, dat zicli uitstrekt langs de Perzische Golf, tot aan den mond. van den Ckut-el-Arub (zie bl. 133). De bewoners staan onder kleine Vorsten of Emirs, en zijn gedeeltelijk zeeroovers. üe belangrijkste plaatsen zijn aan de kust Koe it \'of Korein in het noorden en Hedsjer in het zuiden, en meer landwaarts in El-Hof oef mede in het zuiden. Nabij de kust vindt men de Bahrein-eilanden, drie in getal , welke beroemd zijn wegens hunne parelvisscherij en sedert eenigen tijd door de Engelschen bezet, waardoor de zeerooverij in deze Golf aanmerkelijk beteugeld is.

C. Nedsjed. Onder dezen naam verstaat men in hot algemeen het gansche binnenland, doch meer bijzonder dat gedeelte, hetwelk tusschen Hedsjas en Hedsjer gelegen en beroemd is wegens zijne voortreflelijke weiden en voorname kameelteelt. Uier is de hoofdzetel der Wahabieten, met de hoofdstad Derrejeh of Riad (15000). Door het noordelijke gedeelte van dit gewest stroomt eene nog gebrekkig bekende doch, naar het schijnt, in Hedsjas ontstaande rivier, de Wadi-er-Roemen, die zich in den Eaphraat ontlast.

§ i. PEUZIË,

Per zie, door de inboorlingen Iran genoemd, beslaat behalve IVest-Iran nog een gedeelte van het Annevische hoogland, en heeft in laatstgenoemd gewest bij het Berlijnsch tractaat van l:\'. Tuli 1878 eenige uitbreiding gekregen (de stad en het gebied van Khotoer). liet strekt zich uit van 62° tot SOquot; O. L. en van 25quot; tot 39quot; N. B. en grenst ten noorden aan Trans-Caucasïé, de Caspiscke Zee en Onafhankelijk Tartarije [ West- Toeran); ten oosten aan Afghanistan en Beloedsjistan ; ten zuiden aan de Zee van Oman, de Straat van Onnus en de Perzische Golf; ten westen aan Aziatisch Turkije. De grootte wordt geschat op ongeveer 31900 vierkante geographische mijlen.

Behalve den Aras of Araxes, die grootendeels de grensscheiding met Trans-Caucasië vormt, en enkele zijrivieren van den Beneden-Tiger en den Chat-el-Arab, in het zuidwesten, heeft Iran slechts kleine kusten steppen-rivieren, die in den zomer droog worden. \\run de waterleidingen, die in de oudere tijden bestonden, zijn er slechts enkele meer in bruikbaren staat. In het noordwesten vindt men het Oermia-meer.

Iran is eene. hooge vlakte, aan alle zijden, behalve in het oosten, door gebergten begrensd, van welke de zuidelijke het van de smalle, zandige kustvlakte langs de Perzische Golf afscheiden. Het vlakke land bestaat in de nabijheid der bergen uit grasrijke steppen, meer naar het midden uit eene groote Zoutwoestijn. In die valleien der bergstreken, waar het niet aan water ontbreekt, is de grond bij uitstek vruchtbaar (bl. 218).

In de berglanden is het klimaat over het algemeen gematigd, doch in den winter koud. De lage kustvlakte langs de Perzische Golf lijdt daarentegen het grootste deel van het jaar aan eene overmatige hitte. In de hooge vlakte is gedurende den langen, drogen zomer de hitte insgelijks zeer sterk, en de lucht zoo helder en doorschijnend dat men

-ocr page 631-

225

bij hot sterrenlicht kan lozon. Do regentijd dnnrt hier van November tot Februari, wanneer het, vooral des nachts, buitengewoon koud is (bl. 218).

üe bevolking, die op 7 000 000 zielen geschat wordt, bestaat uit nomaden, hier Ihlats genoemd, en uit diegenen, welke vaste woonplaatsen hebben en den naam van Tadjiks dragen. Beiden zijn Mahomedanen, voor het meerendeel van de sekte der Sjiieten.

üe Tadjiks, de niet onvermengde nakomelingen der oude Perzen, Meders en Bactriërs, vormen het hoofdbestanddeel der bevolking. Het is een schoon, schrander, levendig, maar tevens zedelijk diepgezonken volk, welks huichelachtige vleierij, bedrieglijke aard en lafhartigheid in geheel Voor-Indi\'e algemeen bekend zijn. Van zuiverder afkomst en reiner zeden zijn de Par sen (Oud-Perzen), die, slechts weinige duizenden sterk, in het zuiden wonen. Zij volgen de leer van Zoroaster, en vereeren een eenig hoogste wezen onder de gedaante van het vnur of de zon. Door hunne stamgenooten worden zij Gu ebreu, d. i. ongeloovigen genoemd. Van de Perzische familie zijn nok rle stammen der Luren en Iviirden, in het westen.

De Ihlats, nauwelijks \'1 500 000 zielen sterk, zijn het heerschenile volk, en behooren tot den Turkschen stam. Het zijn do Turko-mannen, die aan het land zijne vorsten gegeven hebben, in groote onafhankelijkheid leven, en met verachting oyi de aan hen onderworpen Tadjiks nederzien. Zij zwerven in talrijke stammen, vooral in liet noorden, met hunne kudden rond. Slechts enkelen hebben zich hier en daar aan den landbouw, en in de groote steden aan een handwerk gewijd.

Bovendien heeft men in Per zie, evenals in bijna alle deelen van Azië, Arabieren (200 000), die in het zuidoosten oen zwervend leven leiden of zich met de vischvangst bezighouden, en eenige Israëlieten, Armeniërs, Hindoes (Banianen), Zigeuners enz.

De monarch voert den titel van Sjah en regeert geheel willekeurig, hoewel hij in 1875 eene grondwet heeft gegeven, doch zonder volksvertegenwoordiging. De troon is erfelijk in de mannelijke linie, doch niet naar het recht van eerstgeboorte: want de Sjah benoemt een zijner zonen tot opvolger. De Prinsen van den bloede plaatsen Mirzu (konings- of vorstenzoon) achter hunne namen; de voorname staatsbeambten voeren daarentegen dien titel vóór de hunne. De hoofdstad fles rijks, tevens residentie van den .Sjah, is Teheran (100 000 inw.) in het landschap Irak-Adjemi in het noorden des lands gelegen. — Het bestuur is in handen van genoegzaam onbeperkte, willekeurig heerschende landvoogden of gouverneurs, die doorgaans verwanten van \'len regeerenden Vorst, althans Turkomannen zijn. Deze provinciën zijn: «. aan de fnrksche grenzen: Ade rb ei d sj a n of Azerb eidsj an, hoofdplaats Tabrix (100000 inw.), waarin ook Khotoer en Oermia liggen; K e r m a n-sjah (Ardilan) en Khoerdistan, hoofdpl. Kermansjah (30000 inw.), verder Sllmah; Arabistan (Cho esistan) en Loeristan, hoofdpl. Sjaester (25000 inw.), verder Huhahan, Disfoel (30000 inw.).

n. \' 15.

-ocr page 632-

\'22G

Dsjaidar; b. aan do Caspischo Zon; Ma z oud or a n, boofdpl. Sun, verdor Balfroesj (100 000 imv.); Astorabad, hoofdpl. Asterahad (20000 inw.); Ghilan, hoofdpl. Rescht (25000 inw.) ; c. aan do Perzische Golfen do Golf van Oman: Farsistan, hoofdpl. Sjiras (25000 inw.), verder Boesjir of Ahoesjir (25000 inw.), handelplaats aan de kust; Korm an en B el o edsj i s tan, hoofdpl. Kennun (25000 inw.); d. in het binnenland: Ispahan met Goelpaigan en ( honsar, hoofdpl. Ispahan (80000 inw.), verder Kasjan (20000 inw.), Chonsar; Chorasan en Seistan, hoofdpl. Mesjed (00000 inw.), verder Nisjapoer, Koetsjan; Teheran, Krasjan {Karsgan), Koera, Saweh en Zer end, hoofdpl. Teheran, verder Koem (20000 inw.), Demuwend; Khamsoh of Ghamsoh, hoofdpl. Zendjan : Kas win, hoofdpl. Kaswin (30000 inw.); Yezd, een gedeelte van do bovenvermelde zoutsteppe, hoofdpl. Yezd (40000 inw.); Irak en Kam er oh, hoofdpl. Soeltanabad; Hamadanen Dardjezin, hoofdpl. Hamadan (30000 inw.); Malajer, F o e r s i k a n en N o h a v e n d, hoofdpl. Dauletahad, .in het noorden; Sim nan on Damghan, hoofdpl. Simnan, verder Dumghan, in het noorden; Sjahroed en Bostam, hoofdpl. Bostam, verder Sjahroed, in het noorden.

Do Ihlats genieten onder hunne oigeno opperhoofden eene soort van onaf hankel ij kheid.

Het Perzische leger is ongeveer GOOOO man sterk, en bestaat uit het Staande leger of de Geregelde troepen en de Ongeregelde of Reserve-troepen [Redif).

De Staf\' van het leger telt 8 Maarschalken, 31 ülv.sie- en 2S Brigade-Generaals, (18 Oversten en 57 mindere Officieren.

De- Geregelde troepen bestaan uit:

77 Bataljons Infanterie [Nizam), elk van 000 tot lOfO man;

20 Regimenten Artillerie, van i , 2 of 3 batterijen elk van 18 tot 24 stukken; te zamen 5000 man en 200 stukken.

Eene geregelde Cavalerie is er niet. Elke stam is verplicht in geviil van oorlog oen bepaald aantal ruiters te leveren. In het geheel kunnen ongeveer 30000 man worden te velde gebracht, naar het aantal stammen verdeeld in 70 Regimenten. ,

Do Militie (Tfanadsji) .wordt uit de plattelands-bewoners gevormd te voet en te paard; zij worden alleen als grensbewakers, gendarmen en politietroepen gebezigd, en tellen 24 compagnieën [Datsj) van 100 tot 500 man.

De Redifs worden in geval van nood opgeroepen door hunne stamhoofden, die tevens hunne Commandanten zijn; zij bestaan hoofdzakelijk uit ruiters, die in hunne eigene paarden en wapenen voorzien, en alleen wanneer zij tot werkelijken dienst worden opgeroepen soldij genieten.

Hierbij komt nog de Staande Militie van de provinciën Asterabad, Mcizenderan en Ghilan.

De diensttijd van den Perzischen soldaat is levenslang; hij ontvangt echter meermalen voor een langen tijd verlof. Bij de grondwet van 1875 is wel de diensttijd op 12 jaren bepaald en loting met vergunning van plaatsvervanging ingevoerd, doch aan deze regeling is neg geen gevolg gegeven.

-ocr page 633-

Enno oorlogsvlonr, hooft Perzi\'è niot.

Do Staatsinkomston bedroegen, in 1870, 34 720 000 francs in geld on 0 300 000 franco in producten: de uitgaven 40 000 000 francs. Eenn staatsschuld bestaat or niot.

In 1808 is door Sjah Fetii-Ali-Khan eene Ridderorde gesticht, de Orde van de Zon en den Leeuw genoemd.

Do onderdrukking on willekeur, waaraan de Tadjiks van do zijde hunner overheorschors zijn blootgostold, zijn oorzaak dat de landbouw niot op die hoogte staat, welke hij zou kunnen boreikon. Niettemin zijn de zijdeteelt on do bouw van rijst, quot;suikerriet, wijn, boomwol, tabak, opium on rozen (dc geurigste dor aarde) zeer aanzienlijk. Bij de zwervende stammen bloeit de teelt van paarden, die mot de Arabische wedijveren, kameelen, schapen en geiten. Do bewerking der mijnen houdt slechts weinigen bezig, en levert edelgesteenten, ijzer, koper en zwavel. Zout wordt zoowel door de zee als dooi- de steppen verschaft.

Do Perzen vervaardigen zeer gezochte on door levendige klenren uit-muntonde tapijten, fijne sjaals, schoone goud- en zilverstoffen, voortreffelijk aardewerk on lijn porselein , dat hot Chineescho nabijkomt, zijden, wollen on katoenen stoffen, leder, vooral marokijn en segrijn, goede sabelklingen enz.

De handel is niet onbeduidend, doch grootondeels in bandon van Armeniërs, Banianen, Russen en Engelschen. Hij wordt hoofdzakelijk te land gedreven met karavanen, ilio naar Arabië, Turkije, Onafhankelijk Tartarije, Oost-Iran en Indië trekken. Mot Rusland geschiedt hot verkeer over de Caspische Zee, aan wier zuidzijde de steden Bal-froesj en llescht liggen. Do voornaamste havens aan do Perzische Golf zijn Aboesjir, waar de Engelschen ceno factorij hebben, on Ben der-Abassi of Go in r on (4000), dat vroeger mot oen deel van do kust onder do heerschappij stond van den Imam van Maskafe (bl. 223). Do aanzienlijkste handel plaatsen van hot binnenland zijn : T e h e r a n ton zuiden van de Caspische Zee j T auris, ook Tabris of Tebris genoemd, in het noordwesten des rijks, do hoofdstapelplaats voor hot vorkeer mot Europa; Sjiras, in het zuiden, in welks nabijheid, 7 mijlen noord-oostwaarts, men de prachtige bouwvallen van Persepolis vindt; I s p ah a n, vóór 1704 do hoofdstad des rijks, in hot midden; Yczd of .lesd, in eene zandvlakte in do Zoutwoostijn, tor plaatse waar vele karavanen wogon elkander kruisen: Mesjed en Nisjapoor; Kasjan on Ham ad an (hot oude Ecbatana), tusschon Ispahan on Tauris. — De uitvoer, die omstreeks de halve waarde van den invoer bedraagt, bestaat hoofdzakelijk uit do roods gemolde fabriekwaren, uit paarlon, zijde, paarden, kameelen, kemelshaar, wol on genoeskruiden. Ingevoerd worden voornamelijk fijne lakens en andere Europooscho waren.

Aan inrichtingen van onderwijs is over hot algemeen geen gobrok. Met do moskeeën zijn scholen verbonden. Geleerdheid en vooral do dichtkunst worden bij do Perzen zeer op prijs gestold. Zij hebben uit oudere tijdon eeno rijke letterkunde, vooral in het vak dor dichtkunst, gesohiodonis, aardrijkskunde en wiskunde. De Porzisohe taal is zoor

-ocr page 634-

228

beschaafd, on wordt ook in andere Aziatische landen, namelijk in Voor-Indië, als hof- en beroepstaal gebruikt. De voornaamste hooge-school is te Ispahan, andere vindt men in Sjirns en Mesjed. Op deze hoogescholen wordt onderricht gegeven in de godgeleerdheid, do Arabische tnal en het Mahomedaansche recht. In het jaar 1850 is te Teheran eene soort van Militaire Academie gesticht, waar do wis-, natiuir-, geschied- en aardrijkskunde, do Fransche en Engelsche talon en tactiek worden ondorwozon; daar echter de leerlingen na voleindigden leertijd niet verplicht zijn bij het leger in dienst te treden, geniet dit daarvan weinig vruchten. Met betrekking tot do kunsten hebben do Perzen in de bouwkunst alleen uitgemunt; al do overige zijn nog in bare kindsheid.

§ 3. OOST-tRAN or OOST-PERZIK.

Door Oost-Iran of Oost-Porzië verstaat men die landen, welke tusschon West-Iran of eigenlijk Perzïé en Voor-Indië gelegen zijn, en ten noorden door Onafhankelijk Tartarvje, ten zuiden door do Xec van Oman begrensd worden. Het strekt zich uit van ongeveer 75quot; tot 88° O. L. en van omtrent 25° tot 37quot; N. B. Het bevat twee van elkander onafhankelijke landen;

A fgh a n i s t a n of K a b oe 1 i s t a n 10550 vierk. g. m. met 8 000 000 inw. (1)

Beloedsjistan............. 0000 » » » » 2000000 »

Te zamen 17150 vk. g. m. met quot;10000 000 inw.

liet klimaat is naar d(gt; ligging zeer verschillend: in de lage stroken heet, np middelbare hoogte gematigd, op de hooge bergen van het oosten koud.

liet zuidwestelijk gedeelte van Afghanistan bestaat grootendeels uit eene woestijn. Daarentegen zijn do gebergten, in bot noorden en oosten , mot wouden bedekt, en do valleien zeer vruchtbaar. Beloedsjistan, ton zuiden van Afghanistan gelegen , is in het oosten en zuiden bergachtig; in het noordoosten bevinden zich nabij do grenzen van Afghanistan in het Sarhad-gebergte do werkende vulkanen Koeh-i-Basman (3400 M.) en Koeh-i-Naoesjada (4000 51.), en oenige mijlen verder noordoostwaarts do Koeh-Taftan. Voor bot overige bestaat Beloedsjistan grootendoels uit dorre zandwoestijnen, waarvan do Gedrosische, welke zich aan die van Afyhftnistun aansluit, do grootste is. Alleen in het zuidoosten vindt men eene vruchtbare vlakte.

Oosi-Iran heeft, evenals Perzië, weinig rivieren van lt;enige beteeke-nis. Hierop maakt echter eene uitzondering do Uil mond, welke Afghanistan van het oosten naar het westen doorstroomt, en beneden Doeschak in het Meer Zareh uitloopt.

cl) Vroeger werd ifghanislnn berekend op 12000 O doch in 1871) is dc

provincie Seiwislnu in liet zuidoosten en eene smalle strook langs dc oostelijke grens ter gezamenlijke grootte van ongeveer 1450 □ g. ni. aan Engehuid afgestaan, waardoor de Kltj ht-\'i-. do l\'ciwur- en Mmiuk-pussen in handen van dit rijk zijn gekomen. Dit afgestane, gedeeltelijk woeste en weinig bevolkte, gebied heeft geene andere dan strategische waarde. Op de bevolkingssterkte van Afghanislan, die overigens slechts bij gissing bekend is, oefent deze vermindering van grondgebied weinig invloed uit.

-ocr page 635-

229

Do Afghiinen, die. zirli P oesh tan eh s noemen en bij de L\'in-does den naam van Patanen dragen, zijn het heerschende vulk in Kaboelislan. Met betrekking tot hunne taal behooren zij tot de Perzische familie. Omtrent hunne afkomst kan echter niets met zekerheid gezegd worden. Vermoedelijk hebben zij zich in overoude tijden van den Hindoe-Koeh en hot Indisch-Perzische Grensgebergte over hot reeds door Perzen en Hindoes bewoonde land als veroveraars verspreid, on is hunne taal door don invloed der meer beschaafde overwonnolin-gen allengs gewijzigd. Zij zijn voor liet moerondool nomaden; slechts enkelen beoefenen den landbouw en hebben zich vaste woonplaatsen gekozen. Dooi\' dapperheid en vrijheidsliefde, maar ook door vorove-rings- en roofzucht, hebben zij zich ten allen tijde bij hunne naburen zoowel als bij do handelskaravanen gevreesd gemaakt. In vroegeren tijd de Boeddha-leer toegedaan, zijn zij later overgegaan tot hot Islamisme, en wol tot de sekte dor Sonnieten; echter niet zonder een in-mengsel van heidenscho voorstellingen en bijgeloovige begrippon. In de hoogste dalen van den Hindoe-Koeh wonen de Kafirs (ongeloovigen), bij welke de leer\' van Mahomed geen ingang hooft gevonden.

Do waarschijnlijk oudore bewoners van Oost-lran zijn van Perzische on Indische afkomst, en grootondeels Tad j i k s, die vaste woonplaatsen hebben en landbouw en handwerken beoefenen. De Perzen zijn Sjiieten; de Indische bevolking, hier llindki\'s genoomd, zijn voor hot meerendoel volgers van Naxek.

Ook omtrent de afkomst der Beloedsjen, wier onbeschaafde taal mot de Perzische verwantschapt is, kan niets met zekerheid gezegd worden. Zij zolve rekenen zich van Arabischon oorsprong. Zij zijn, evenals do Afghanen, Sonnieten en nomaden, en onderdrukken de Tadjiks en llindki\'s, die in hun land gevestigd zijn.

Behalve deze volken vindt men in Oost-lran ook nog zwervende T urk om an non , Tartaren en Kurden, handeldrijvende Arabieren, Armeniërs en Joden, die vooral in Kaboel zeer talrijk zijn-

Do beschaving staat op een lagoron trap dan in Perzië, ofschoon er in de steden geen gebrek is aan scholen. Do landbouw is van weinig beteekonis, vooral in üeloedsjistan, on levert nagenoeg dezelfde voortbrengselen als in Perzië. Do teelt van paarden, kameelen, schapen en geiten is het hoofdmiddel van bestaan. Onder de takken van nijverheid zijn die, welke in Perzië bloeien, ook hier van de meeste beteekonis.

Do handel, vooral die van Kaboel, is, trots de onveiligheid der wegen on do hoorschondo willekeur, zoor belangrijk, dewijl hier do groote handelswegen gevonden worden, die West- met Oost-Azië verbinden.

Do Afghanen zijn in vele stammen verdeeld, die hunne eigone, na-genoog onafhankelijke opperhoofden hebben. Het hoogste bewind over Afghanistan of Kaboel is tan wordt gevoerd door den Sjah of Khan of Emir van Kaboel, die zijn verblijf houdt in do hoofdstad Kaboel (00000), in hot noordoosten, aan do rivier van dien naam, welke ook langs Djellalabad (10000) stroomt on in don Indus uitwatert; in hot zuiden dos lands ligt do aanzienlijke handelstad Kandahar (50000) aan

-ocr page 636-

230

een klein zijriviertje van de Hilmend. Het noordwesten van Afghanistan wordt ingenomen door het landschap Herat, waarin men do aanzienlijke handelstad Herat (100 000) vindt.

Ook in Beloedsjistan zijn de hoofden dor verschillende stammen van elkander onafhankelijk, doch voïmen een bondgenootschap tot handhaving hunner vrijheid tegen hot buitenland. Ue machtigste der Vorsten van dit land, die over de andere eono soort van oppergezag uitoefent, is de Khan of Emir van Kelat, die zijn zetel heeft in de stad van dien naam (12000), in het noordoosten.

§ 4. ONAFHANKELIJK TARTAKIJE.

Onafhankel ijk Tartar ij e, ook Toeran, Turkestan, Dsjaga-tai en G root-B oe char ij e genoemd, grenst ten westen en noorden aan Aziatisch Rusland, ten oosten aan het Chineesche Rijk, ten zuiden aan Afghanistan en Iran. Het strekt zich uit van omstreeks 74° tot 94° O. L. en van omtrent 3(3quot; tot 44° N. 13., en beslaat eene oppervlakte van ongeveer 20000 vierkante geographische mijlen.

Het grootste gedeelte van Toeran is een lage vlakte, en bestaat uit woestijnen en steppen (bi. 218). Het oostelijk deel is een bergland, gevormd door den Bolor-Tagh en den Hindoe-Koeh met hunne westelijke takken (bl. 200). Het klimaat is zeer verschillend: in de hooge bergstreken is het koud, in de lagere gematigd, terwijl de vlakte zich door overmatig heete zomers en zeer strenge winters kenmerkt. De Sihon of Sir-Daria (Lu-artes) stroomt in het noorden en vormt gedeeltelijk de grensscheiding met Aziatisch Rusland; zij ontlast zich in de oostzijde van het Meer Aral. De Gihon of Anioe-Daria (bl. 194 en 203) doorstroomt Bokhara en Khiwa en loopt door het Russische Trans-Caspisehe Gebied naar de Caspische Zee. Behalve het genoemde vindt men hier nog verscheidene kleinere step-penmeren.

Het heerschende volk zijn de Oesbeksche Turken, die voor het meerendeel hunne vroegere zwervende levenswijze verlaten en zich vaste woonplaatsen gekozen hebben. Zij zijn Mahomedanen van de sekte der Sonnieten.

Het hoofdbestanddeel van hen, die vaste woonplaatsen hebben, wordt gevormd door de nakomelingen der oude Perzen en Bactriers, die den naam dragen van Tadjiks of Sarten en Boecharen. Zij zijn Sjiieten , beoefenen, evenals de Oesbcken, den landbouw, houden zich in de steden met handwerken en handel bezig, en hebben veel te lijden van de onderdrukking en willekeur hunner overheerschers.

Met do Oesbeken zijn de Turkomannen verwant. Zij zijn Sonnieten. In vele van elkander en van de Oesbeksche Khans onafhankelijke stammen verdeeld, zwerven zij als herders, roovers en krijgslieden op hunne snelle paarden rond in de woestijnen en steppen tusschen den Gihon en het Meer Aral aan de eene, en de Caspische \'Zee aan de andere zijde. Zij zijn de gevaarlijkste vijanden voor de handelskaravanen en de gevreesde naburen der Perzen, wier grenzen zij meermalen overvallen, om met buit en slaven in hunne woestijnen terug te koeren.

-ocr page 637-

■ .Hir-

2il

Verder vindt men in Toerun Israëlieten, voornamelijk in Bokhara, on eenige Armeniërs.

liet aantal bewoners wordt zeer verschillend opgegeven. Soinniigen schatten het 0)1 4 000 000. Hiervan bohooren er 500 000 tot de O os-beken, 2 000 000 tot de Tadjiks en Boecharen, en \'1 500 000 tot de T u r k o m annen.

Staten in den eigenlijken zin des woords vindt men in Toerun nieti behalve het Groot-Khanaat of Koninkrijk Boechara of Bokhara liet overige bestaat uit landschappen, die wel Kbanaten genoemd worden doch geen geregeld bestuur, niet eens bepaalde grenzen hebben, en uit steppen of woestijnen, welke meest door onafhankelijke, zwervende volksstammen bewoond worden.

Het Groot-Khanaat Boechara of Bokhara, ook Oesbekistan genoemd, ligt aan beide zijden van den Midden-Gihnn, en is het rijkste en meest bevolkte land van Onafhankelijk Tartarije. De Groote Khan, die volstrekt willekeurig-heerscht en steeds eene aanzienlijke macht ruiterij (Oesbeken en Turkomannen) onder de wapenen heeft, houdt zijn verblijf in de hoofdstad Bokhara (70000), in een vruchtbare oase gelegen, en do stapelplaats voor den handel van Midden-Azië.

Aan den Grooten Khan zijn onderworpen: «.

1. Het Khanaat Balkh (het oude Bactrië), in 1823 veroverd; het ligt ten zuidoosten van Bokhara, aan de zuidzijde van den Gihun, en heeft tot hoofdplaats Balkh (het oude Bactra, 2000);

2. Oostwaarts van Balkh ligt aan de beide oevers van den Boven-Gihon het Khanaat Koendoes, dat bijna het geheele zuidoostelijk deel van Onafhankelijk Tartarije bevat. De hoofdstad is Koendoes (1500), ten zuiden van den Gihnn. Aanzienlijker stad is STAoeZoem (10000), tusschen haar en Balkh gelegen.

3. Het Khanaat Khiwa of Chiwa, in 1843 ten ondergebracht, cene vruchtbare oase aan den Beneden-Gihon, welke vroeger hier in het Meer Aral viel; met do hoofdplaats Khiwa (20000). Het oostelijke gedeelte hiervan is in 1873 aan Rusland afgestaan (District Amoe-Daria, zie bl. \'193).

Het hoofdbedrijf der zwervende volken van het noorden, westen en zuiden (Turkomannen) is de veeteelt, in het bijzonder die van paarden, kameelen, geiten en schapen, waaronder er ook met vetstaarten gevonden worden. De paarden der Turkomannen munten uit in schoonheid, sterkte en vlugheid. Handwerken beoefenen de nomaden bijna in het geheel niet, doch op enkele plaatsen houden zij zich met den landbouw bezig; zij vervaardigen wollen en kemelsharen stollen, en bereiden vilt uit quot;eitenhaar. Ook drijven zij een levendigen ruilhandel met de voortbrengselen hunner talrijke kudden.

De Oesbeken, Tadjiks en Boecharen dri j ven den landbouw met groote vl ijt in de oostelijke, vruchtbare streken. Meloenen, dadels, peulvruchten, tarwe, gerst, gierst en boomwol zijn de hoofdvoortbrengselen. Aanzienlijk is de zijdeteelt in Bokhara en (het thans Russische) Khokand (Prov, Fergana, bl. 193). De stedelingen vervaardigen zijden en katoenen stoffen, en bereiden leder, vooral segrijn. Gewichtig is de handel: groote karavanen

\' ^ ,VV - 4

: rf! SjS.A}» .

S ^ ï! :

i

hMil ! i

; 1

dft jiyr\' 5 r .ÜO :■ t

iU.- . hUk]

imiv -.

:*• ■quot; j-

j: \' J j

\' If. quot;

■■ jl \'r .jj

l

■^ |

\'ï-

. r

Ï»\'\'quot;\' -i1 jti ■ : *

-ocr page 638-

232

gaan van de hoofdsteden naar alle naburige staten, ook naar Siberië en Orenburg, waar zij de Indische en andere voortbrengselen tegen Euro-peescho waren inruilen. Slaven, die door de strijdlustige noniaden in Perzie en aan do Russische grenzen geroofd worden, zijn een hoofdvoorwerp van den handel.

De meeste beschaving heerscht bij de Boecharen. Reeds in vroege tijden had Samarkand (Russische provincie Sarefsjan, bl. 193) eene der voornaamste hoogescholen van Azië, werwaarts zich Mahomedaansche jongelingen nit alle oorden van dit werelddeel begaven. Ook thans bloeit zij nog, ofschoon ook te Bukhara in lateren tijd eene hoogeschool is gesticht.

§ 5. CHINA.

liet Chineosdie R ij k , zich uitstrekkende van omstreeks S\'.lquot; tot 1 (510 O. L. en van ongeveer 18° tot 54° N. 13., wordt ten noorden begrensd door Aziatisch Rusland, ten oosten door de Zeeën van Ochofsk, van Japan en van Korea, ten zuiden door de Chineesche Zee, Achter- en Voor-lndië, ten westen door Onafhankelijk Tartarije en Aziatisch Rusland. Het bevat nagenoeg geheel hot Oost-Aziatische Hoogland benevens de Oost-Aziatische Vlakte, over wier gesteldheid en klimaat bl. 205, 211 en volgg. gehandeld is.

Hot Chineesche Rijk bestaat uit do volgende doelen:

1. Eigenlijk China of Sina, besproeid door don Hoang-Ho, don Yan-tse-Kiang en den Sikiang ; — met vele zeer volkrijke steden, waaronder Peking (1 649 000), in het noordoosten, de hoofdstad van het goheole rijk en de zetel des Keizers: Nanking (1 000 000), aan den Yan-tse-Kiang; Canton (1 500 000), aan den Sikiang; Amny (88000) en Foe-tsjeu foe (000 000), aan de Straat van Fokion: Ningpo (120 000) en Sjang-hai (279 000), aan de Zee van Korea;

2. Mandsjoerije of Sjing-King, door den Amner van Aziatisch Rusland gescheiden, ten noordoosten van hot eigenlijke China;—mot Moekden oï Sjing-King (130 000), in hot zuidwesten, de hoofdstad, en Tsitsikar, in het westen:

3. De onderworpene en schatplichtige vazalstaten, namelijk:

a. Korea of Koor ai, een schiereiland ten zuiden van Mandsjoerije, tusschen do Gele en Japansche Zee; — met de hoofdstad Han-Tsjing of Hanyang-Tsjing (100 000) in het midden des lands, aan eene rivier, welke in do Gele Zee uitwatert; (\')

b. Mongolië (mot het Land der Kalmukken en dcelen van Dson. garije), ton noorden en noordwesten van het eigenlijke China en ten westen van Mandsjoerije, grootendeels ingenomen door de met gras-steppen omgeven zandwoestijn Gobi (bl. 206); — met de hoofdstad Oer ga of Koeren (10000) , de noordwaarts daarvan aan de Siberische grenzen tegenover Kjachta gelegen stapelplaats Maimnlsjin, en Kalguti (70000) in het zuiden.

(\') Vroeger was Korea ook schatplichtig aan Japnu, doch ten gevolge van een in 1876 gesloten verdrag heeft deze schatplichtigheid opgehouden.

-ocr page 639-

c. D s o li ga r ij e, ton oosten vim do liussisclie provinciën Semipola-tinsk on Semiretsjinsk on ton wustun van Mongolië; — met de hoofd-plaats Tsjoegoetsjak jii het noorden, en Kar-kara-oesoe in hot zuidon.

d. IIoog-Tartarije, ook Oost-Dsjagatai, Oost-Turkestan, Oost-Toerau (Turfan) en Klein-Boecharij o genoemd, ten westen van Mongolië, en evenals dit voor een groot deel door de woestijn Gobi ingenomen; — met de steden Aksoe (30000), do hoofdstad, IV-kund of Jarkiang (00000) en Khashgnr (50000), allen in het westen, on Turfan, in hot noordoosten;

e. Tibet, ten westen van eigenlijk China, ton zuidon van Mongolië en Hoog-Tartarije, en ton noorden van den Himalaia: — mot de hoofdstad Lhassa (24000), in G r o o t-T i b o t, on Ladak ot\'Leh, in Klei n-T i b e t.

Do gezamenlijke grootte van deze landen wordt geschat up ongeveer 221 000 vierkante geographische mijlen. Omtrent liet aantal inwoners verschillen do opgaven van 170 000 000 tot nagenoeg 450 000 000. Wol geschieden er van tijd tot tijd volkstellingen in het eigenlijke China; doch do opgaven, welke daarvan tot ons gekomen zijn, leveren te groote verschillen om er onbepaald op te vertrouwen. Zoo b. v. goeft do volkstelling van 1790 een aantal van 142, die van 1794 een van ,333, die van 1812 een van ruim 361, die van 1849 een van ongeveer 415 millioon zielen. Even onzeker zijn do opgaven omtrent de bevolking der onderworpen landen, die geheel op schatting berusten.

Men stelt tegenwoordig do grootte en bevolking der verschillende doelen van China aldus:

vierk, g, m.

bevolking.

Eigenlijk China........

. . 74 092,50

404 946 514

Mandsjoerije..........

12 000 000

Rechtstreoksch gebied , ,

, , 91 345,50

416 946 514

Korea..........

8 500 000

Mongoiie...........

2 000 000

Dsongarije..........

500 000

Hoog-Tartarije........

, . 27 000,00

580 000

Tibet ......

6 000 000

Do onderworpen landen ,

. , 129 624,00

17 580 000

liet geheele rijk......

, . 220 969,50

434 526 514

Hetzij men de laagste of hoogste opgave volgo, altijd is het aantal inwoners van het Ghineesche Rijk grooter dan dat van eenigen anderen staat. Inmiddels blijkt uit de bovenstaande cijfers, dat do bevolking van Mandsjoerije (700 op de vierk. geogr, mijl) eu der onderworpen landen, met uitzondering van Korea, zeer schaarsch is. in hot eigenlijke China daarentegen leven, wanneer de bevolking 405 millioen zielen bedraagt, gemiddeld 5460 inwoners op de vierkante geographische mijl, waarbij men moot opmerken dat de westelijke provinciën hier veel minder bewoond zijn dan de oostelijke, en dat do vlakke landen langs den Hoagt;iff-Hi) en Yan-tse-Kiang op sommige plaatsen over eone aanmorkolijke uitgebreidheid betrekkelijk veel sterker bevolkt zijn dan de meest bevolkte staat van Europa.

-ocr page 640-

234

De groote meerderheid der bevolking van eigenlijk China bestaat uit Chineezen, die hunne beschaving, taal en eigenaardige instellingen meer of minder aan liet geheele Rijk hebben medegedeeld, ofschoon /.ij sedert 1044 aan de heerschappij der Mandsjoeren onderworpen zijn.

Do Chineezen zijn bij uitnemendheid vlijtige landbouwers, vindingrijke werktuigkundigen, bedreven handwerkslieden en ondernemende handelaars. De landbouw wordt met bewonderenswaardige zorg gedreven, en staat in zulk eene hooge achting, dat de Keizer zeil jaarlijks eenmaal den ploeg in de hand neemt en er eenige voren mede in den grond maakt. Geen plekje van den door natuur en kunst goed bewaterden grond blijft ongebruikt liggen, zoo zelfs dat een groot deel der minvermogende volksklasse aan land geen plaats kan vinden om zich neder te zetten, maar zijn verblijf moet houden op de rivieren en binnenwateren, in vaartuigen, drijvende hutten en op vlotten. Tarwe, gerst, tabak en peulvruchten zijn de voornaamste voortbrengselen der noordelijke provinciën; rijst, boomwol, suikerriet, betel, specerijen, zuidvruchten enz. van de middelste en zuidelijke. Thee, het meest gezochte handelsgewas van China, groeit in de valleien der koelere bergstreken, hooger op de rabarber en andere als geneesmiddel gebruikte wortelgewassen. De zijdeteelt, waarvan China waarschijnlijk het vaderland is, wordt algemeen beoefend. — Van minder beteekenis is de veeteelt; men houdt slechts zooveel huisdieren als tot den arbeid en de bewerking van den grond volstrekt noodig zijn. Varkens en eenden, beide goedkoop te onderhouden, worden veel aangelokt en leveren den Chineezen hunne meest geliefde vleeschspijzen. — Alleen in de bergstreken is de jacht van eenig belang: in de vlakten ontbreekt wild geheel en al. — De boomkweekerij wordt in de bergachtige zuidelijke- gewesten met groote vlijt en zorg beoefend. — \\an veel meer omvang echter is de visscherij op zee en op de stroomen, welke aan millioenen het onderhoud verschaft. — De bewerking der mijnen bezorgt edele metalen, koper, tin, ijzer en eene buitengemeen groote hoeveelheid steenkolen, welke, bij het gebrek aan brandhout, van het allerhoogste belang zijn.

Even bloeiend, als de meeste takken van den landbouw, is de nijverheid der Chineezen. Hunne werkplaatsen leveren voortreflelijk porselein, uitmuntende zijden en katoenen stollen (nanking), nog niet door de Europeesche fabrieken geëvenaarde verlakte waren, lichte (niet zware) wollen stollen, zoogenoemden Oostindischen inkt, papier en meerandere waren.

Als handelaars zijn de Chineezen niet minder werkzaam en ondernemend. Het binnenlandsch verkeer is tengevolge der dicht opeengehoopte bevolking bijzonder levendig, en wordt zeer bevorderd door eene groote menigte bevaarbare rivieren en kanalen, als ook, ofschoon in mindere mate, door goede wegen. De staatkundige vereeniging van China met de uitgestrekte en niet vruchtbare binnenlanden van Hoog-Azië verschaft den handel ongemeen groote voordeelen. — Aan den buitenlandschen handel, die door do rijkswetten niet begunstigd wordt, wijden de Chineezen betrekkelijk weinig opmerkzaamheid. Voor den karavanenhandel

-ocr page 641-

235

met lirt buitenland zijn de volgendo steden de liuofdsUipelpliUitsen: aan de Siberische grenzen, Maimatsjin, in Mongolië, tegenover de Siberische handelstad Kjacht a; — aan de grenzen van Onafhankelijk Tartarije, Yarkand, in Hoog-Tartarije, waar ook K hash gar en Aksoe stapelplaatsen zijn: — aan de grenzen van Voor-lndië, Ladak of Leh en L has sa, beide in Tibet; — aan de grenzen van Achter-Indië, Yong-tsjang-foe en Kenïlin-foe, beide in eigenlijk China. — De handel ter zee is meest kustvaart; vandaar dat de Chineesche jonken of schepen gewoonlijk niet verder stevenen dan Bnluvia of Singapoera aan de eene, Japan en Manilla aan de andere zijde. Ofschoon de rijkswetten den Chineezen verbieden hun vaderland te verlaten, laten echter de provinciale besturen die zeereizen oogluikend toe, en vergunnen zelfs de landverhuizing naar den Indischen Archipel en elders, onder voorwaarde dat zij, die op deze wijze den staat verlaten, zich op den duur als onderdanen des rijks zullen beschouwen. — Tot 1842 was alleen de haven van Canton aan den Sikiang voor den Europeeschen en Noord-Amerikaanschen handel geopend; doch in dat jaar werden de Chineezen door de Britten gedwongen hun niet alleen het eiland Hong-Kong aan den ingang van den Bocca-Tigris (mond van den Sikiang) af te staan, maar ook, behalve Canton, de havens van Arnoy, Foe-tsjeu-foe, Ningpo en Sjang-hai voor den wereldhandel open te stellen. Later (■1858,- 1800 on 1870) zijn nog zestien andere havens (\') voor den handel geopend. Het hoofdartikel van uitvoer is thee; verder porselein, parelmoer, schildpad, rabarber, nanking, zijde en zijden stoffen, verlakteen andere waren van do Chineesche nijverheid. Ingevoerd worden lakens en andere wollen stollen, metaalwaren, steenkolen, pelterijen (vooral nit Rusland), goud- en zilverdraad, spiegels en andere glaswaren, uurwerken, vogelnestjes, tripang en meerandere. Een hoofdartikel van invoer is opium, ofschoon langs den weg des sluikhandels, daar do invoer dooide Chineesche regeering ten strengste verboden is. In het jaar 1870 bedroegen de inkomende rechten in de gezamenlijke voor den handel opengestelde havens 4003 582, en die der uitgaande 09055(:9 Thaïls (5); de waarde van den invoer was 70 209 574, die van den uitvoer 80 850512 Thaïls; het aantal der in- en uitgeloopen schepen was te zamen 17940.

In 1876 heeft zich te Londen eene maatschappij gevormd voor den aanleg van spoorwegen in China; de eerste lijn is in dat jaar gelegd van Sjang-hai naar het 2 geogr. mijlen noordelijker aan de kust gelegene Woe-soeng, doch in het volgende weder opgebroken.

(\') Bij den vrede tc Tien-Tsin (1858) de havens van Kioeng-lsjeu (op Hainan). Tdmsoei, Kilong, Takno en Taiwdti (op Formosa), Swntan, Tsji-foc en \\ioe-ts/oe~ ang, benevens die van Tsjiug-kiung, Kioe-kiang en Uang-kau aan den Yan-tse-kiang; bij den vrede te Peking (1860) de haven van Tien-Tsin, aan de rivier Peiho, waardoor Peking gemeenschap heeft met de Gele Zee; bij de Conventie van 13 Sept. 1870, TVen-tsjau aan den zuidelijken oever der rivier H cn-tsji. Pak-hoi of Pni-hni in de provincie Canton aan de Golf van Tonkin, Woe-hoe aan den Van-tse-kiang, en 1-tsjang aan dezelfde rivier 950 Eng. mijlen van zee.

(2) De waarde van de Thaïl is niet in alle havenplaatsen en ook niet altijd even groot; gemiddeld zal zij gelijkstaan met ongeveer ƒ 4 Nederlandsch.

-ocr page 642-

236

Omtrent den stiuit der rijks-liiiaiiciën bestaan geene betrouwbare op-gaven. In 1875 bedroegen du inkomsten 7!!1/., tnillioeu ïhaïls. Het bedrag der binnenlandsche schuld is niet bekend; in \'1874 heeft do Chineeschc regcering voor hot eerst eene buitenlandsche leening gesloten, ten bedrage van 027 075 L. S., gewaarborgd door de opbrengst der inkomende en uitgaande rechten.

De beschaving der Chineezen, zoo merkbaar in de groote voortrefi\'e-lijkheid van hun landbouw en fabriekwezen, dagteekent van de hoogste oudheid, en heeft zich geheel eigenaardig moeten ontwikkolen, dewijl zij hun land steeds zooveel mogelijk gesloten hebben gehouden voor vreemdelingen [barbaren), op welke zij, uiterst verwaand en ijdel, met verachting nederzien. Dit weinige verkeer met het buitenland, gevoegd bij de halstarrige gehechtheid aan het oude, is de oorzaak dat do Chineezen gedurende al den tijd. dat zij met de Europeanen in aanraking zijn geweest, van dezen niets hebben overgenomen en sedert eeuwen op denzelfden trap van beschaving zijn blijven staan. Ofschoon de wetenschappon nergens zoo hoog gewaardeerd worden als in China, is echter hunne eenzijdigheid daarin vooral merkbaar. Hunne bekendheid metroken-, meet-, sterren- en natuurkunde is zeer gering; de aardrijkskunde beoefenen zij, voor zoover zij China betreft; van het buitenland hebben zij niet dan zeer onvolkomen en verwarde begrippen. Moer zorg genieten taal en redekunst, benevens de konnis der geschiedenis, wetten en staatkunde van hun land. Op de talrijke hoogore en lagere scholen, die zeer druk bezocht worden, leert men, behalve do genoemde vakken, ook de zedenkunde en die maatschappelijke gebruiken, oorbe-wijzingen en plichtplegingen jegens Goden en monschen, waarop de Chineezen zóó grooton prijs stellen, dat zij niets meer geschikt achten tot bewaring van de openbare orde en rust dan hot streng en zorgvuldig opvolgen van de bedoelde ceremoniën. Op deze handhaving der openbare orde is huimo gansche zedenleer gericht. Zij leert onvoorwaardelijke gehoorzaamheid der kinderen jegens hunne ouders, der onderdanen jegens de overheid, der leerlingen jegens den onderwijzer, eerbied der vrouw Jegens den man, welwillendheid onder broeders, trouw onder vrienden, wellevendheid jegens modemonschen; doch dit alles niet om Godo welgevallig te worden, maar ter wille van aardsche belangen, tot het algemeen welzijn. Daar do regeering alle vergrijpen tegen deze voorschriften, zelfs de kleinste nalatigheid in hot opvolgen der bepaalde plichtplegingen, sedert eeuwen mot groote strengheid straft, zoo zijn de Chineezen inderdaad hot wollovondsto en ordelievendsto, maar tevens het meest slaafsche on kruipondsto volk der aarde geworden.

Do groote meerderheid der bevolking van eigenlijk China volgt do leerstellingen van Boeddha, die hier onder den naam van Fo of Fou vereerd wordt. De godsdienst van Kiiong-foe-tseu of Confucius, do Loer dor geletterden genoemd, is de godsdienst van staat, en wordt beleden door de hoogste en beschaafdste standen. De Keizer is er het hoofd van. Ook do Loer van Lao-tseu of der rede telt een groot aantal volgelingen. — De leer der E.00 m s c h-Cat hol i eko Kerk, sedert do 17do eeuw door zendelingen in China verkondigd, telt

-ocr page 643-

237

eciiige duizenden leden (volgens sommigen 256 000). In den laatsten tijd heeft ook, niettegenstaande den afkeer der Chineezen voor al wat nieuw is, de Protestantsche Kerkleer, voornamelijk door de ijverige bemoeiingen van den zendeling Gützlaff (-[- 1851) en het verspreiden van overzettingen der Heilige Schrift in de Chineesche taal, betrekkelijk groote vorderingen gemaakt. In 1858 is bepaald dat de Christelijke godsdienst in China vrij mag uitgeoefend worden, en geheel het rijk voor de Christen-zendelingen openstaat.

De hoogste wereldlijke en geestelijke macht berust bij den Keizer, die door de Chineezen Zoon des Hemels genoemd wordt en van de Mandsjoeren afstamt. U j heerscht onbeperkt, doch niet willekeurig, dewijl hij verplicht is zijne onderdanen met vaderlijke liefde en zorg te behandelen, in sommige opzichten den raad in te winnen van zekere klasse van hooggeplaatste staatsdienaren, en zijne ambtenaren naar vastgestelde bepalingen te kiezen uit de geletterden, die aan strenge staats-examens onderworpen zijn en pene ware aristocratie vormen. Bovendien is hij bij genoegzaam al zijne handelingen aan zeer strenge on dikwijls kleingeestige plechtigheden gebonden. De troon is erfelijk in di\' mannelijke linie; doch het recht van eerstgeboorte wordt nlft altijd geëerbiedigd. Sedert 1802 bestaat er eenc Beraadslagende Vergadering, die elk jaar gedurende twee maanden in de hoofdstad bijeenkomt, en samengesteld is uit afgevaardigden uit de verschillende provinciën (van elk gewest 2). Het hoogste staatslichaam wordt gevormd door den Staatsraad of het Groot Secretariaat, die 0 staats-ministers telt. van welke 3 Mandsjoeren en 3 Chineezen moeten zijn, doch die in den laatsten tijd veel van zijne staatkundige betee-kenis heeft verloren. Een ander lichaam is het Staats-Secretariaat, dat uit een onbepaald aantal Keizerlijke Prinsen en andere grootwaardigheid-bek lecders is samengesteld, en welks taak is «Keizerlijke verordeningen en beslissingen te remgeeren en zulke besluiten te nemen als voor een werkzaam en ordelijk burgerlijk en militair bestuur ver-eischt worden.quot; Onafhankelijk van de regeering is hot College van openbare censoren, dat samengesteld is uit 40—50 leden, en alleen het recht heeft den Keizer voorstellen te doen en bezwaren te opperen. Een der leden woont de zittingen der 0 departementen van bestuur hij, zonder echter aan de beraadslagingen deel te nemen; anderen reizen het land rond, en oefenen het toezicht uit op het bestuur en de hoogere ambtenaren. — De voornaamste rijksbeambten of Koeang, door do Europeanen Man dar ij ns (\') genoemd, worden onderscheiden in burgerlijke en militaire Mandarijns, die ieder weder in verschillende klassen verdeeld zijn. Hunne onderscheidingsteekens bestaan in borduursels op het gewaad, maar voornamelijk in een knoop, welke de muts versiert, en naarmate van den rang des Mandarijns van eene verschillende stof en kleur is. Het recht om eenc pauwenveer achterop de muts te dragen wordt als do hoogste onder-

(•) Dit woord is door dc Portugeezen ingevoerd en afkomstig van liet Indische Mu/itri. hetwelk Minister of Plantsvervanger i\'u/i ilt\'n / orst beteekent.

-ocr page 644-

\'iiw

scheidinrc beschouwd, die een Chinees kan te beurt vallen. Het bestuur over do achttien verschillende provinciën van eigenlijk China is aan verscheidene, van elkander onafhankelijke, ambtenaren (Gouverneurs) opgedragen, die, wanneer zij zich niet elkander niet verstaan kunnen, zich tot den Keizer moeten wenden. Een Opper land voogd, door do Europeanen Onderkoning genoemd, heeft gewoonlijk twee provinciën onder zijn bestuur. Mandsjoerije is in drie provinciën verdeeld. De Keizerlijke verordeningen worden bekend gemaakt door eene soort van staatscourant, welke te Peking verschijnt, en uit deze door de gewestelijke dagbladen.

Evenals in Indïè is het verschil in maatschappelijken stand zeer scherp afgeteekend, met dit onderscheid echter, dat in het Homel-sche Rijk, gelijk China door de inboorlingen genoemd wordt, niet de geboorte, maar genoegzaam alleen verdiensten en kennis den stand bepalen. Behalve het gemeen (Zin), dat de dienstboden, slaven en allen, die openbare vertooningen geven, omvat, en de landloopers (Man), onderscheidt men in de klasse van de Liang, of het eerwaardige deel der bevolking, vier standen: 4. den adel, welke óf erfelijk óf persoonlijk is; tot den erfelijken behooren de leden van het Keizerlijk geslacht en de afstammelingen van Confucius; tot den persoonlijken de hoogere staatsbeambten of Mandarijns, benevens allen, die, boven de \'10 jaren oud, zich aan de wetenschappen wijden en zieli aan de staats-examens onderwerpen: — 2. den boerenstand, die na den adel voor den hoogsten gehouden wordt: — 3. den stand dei-kooplieden en schippers; — 4. den stand der kunstbeoefenaars en handwerkslieden. Iedere hoofdklasse, in het bijzonder de adel, is weder in eene menigte onderafdeelingen gesplitst, welke ieder hare bijzondere voorrechten, onderscheidingsteekenen en eerbewijzingen hebben.

Do krijgsmacht, hoe sterk ook, is niet bestand .tegen de Europecschc oorlogskunst en krijgstucht. Zij bestaat uit drie deelen. Het eerste, of de vaan del troepen , die de kern van het leger uitmaken, wordt gevormd door de Mandsjoeren en door de afstammelingen van die Mongolen en Chineezen, welke zich bij de verovering van eigenlijk China aan hen hebben aangesloten: het telt 24 Banieren of Regimenten (8 Mands-joerijsche, 8 Mongoolsche en 8 Chineesche) en is sterk ongeveer-105 000 man, gewapend met bogen, lansen en lontgeweren. Het tweede deel is de Keizerlijke Garde, die alleen dient om de residentiën te bewaken en de leden der Keizerlijke familie op hunne reizen te escorteeren. Het derde deel, uitsluitend uit Chineezen bestaande, is het Provinciale leger of de Troepen van het Groene vaandel, dat in aantal hot sterkst is en al de jongste oorlogen in China heeft gevoerd. Het is verdeeld in 18 Legerkorpsen overeenkomstig het aantal provinciën des rijks. Elk korps is gesplitst in Divisies, en deze weder in een aantal Waclit-stations, zoodat elke provincie voorzien is van oen stelsel posten en cordons, die een net van strategische liniën vormen. De gewichtigsto punten zijn bovendien versterkt en met geschut bewapend. Dit provinciale leger, volgens de formatie, 051 077 man sterk, is gedeeltelijk gebrekkig gewapend, doch ook gedeeltelijk met nieuwere vuurwapens voorzien.

-ocr page 645-

23!)

De Chincescho vloot was in 1870 verdeeld in drie eskaders:

lquot;. Het eskader van Canton, bestaande uit stoomjonken, 2 van de Engelschen gekochte en 7 in Engeland gebouwde kanonneerbooten. 2quot;. Het eskader van Foe-tjseu-foe, bestaande uit 1 korvet, G kanonneerbooten en 8 transportschepen.

3°. ITot eskader van Sjang-hai, bestaande uit 2 fregatten en 0 kanonneerbooten, waarvan 1 gepantserd.

Dns te zamen 38 schepen, terwijl nog 4 kanonneerbooten in Engeland in aanbouw waren.

Opmerkelijk is de groote muur langs de noordelijke grenzen van eigenlijk China, welke vóór omstreeks 2000 jaren gebouwd is om de invallen der Mandsjoeren en Mongolen te stuiten. Hij is meer clan 400 uren gaans lang, heeft eene hoogte van omtrent 8 M., en bestaat uit twee muren met eene tusschenruirate van gemiddeld 4,5 M., welke met aarde en puin opgevuld is. Nagenoeg bij iedere 100 schreden verheft zich een versterkte toren. De meeste van deze torens zijn echter zonder bezetting, en de muur zolf is op verscheidene plaatsen zeer vervallen.

Onder de volken, die, behalve de Chineezen, liet eigenlijke China bewonen, verdienen voornamelijk genoemd te wordende Mandsjoeren, die in hot midden der 17de eeuw het land veroverd en er een nieuw vorstenhuis aan gegeven hebben. Zij behooren tot den Tartaar-schen stam, en hebben de beschaving en zeden der Chineezen overgenomen. In de zuidelijke gewesten van hun vaderland is de invloed van China zelfs zoo groot geweest, dat de eigenaardige taal der Mandsjoeren nagenoeg verdwenen en door do Chineesche vervangen is. Oorspronkelijk een jagersvolk, hebben zij hunne vroegere levenswijze met den landbouw en andere bedrijven van beschaafde natiën verruild. In do noordelijke bergstreken echter en langs den Amoer leven zij nog op de wijze hunner voorvaderen, in al do ruwheid van het Schamanisrne.

De Koreërs, waarschijnlijk een gemengd volk van Chineesch-Mandsjoersch-Japansche afkomst met de Chineesche taal en den godsdienst van Boeddha., zijn den Chineezen zeer gelijk en, evenals dezen, bekend als vlijtige landbouwers, bekwame werklieden en ondernemende handelaars. — Korea is een zelfstandig Koninkrijk mot eene staatsregeling, welke met die der Chineezen veel overeenkomst heeft. De Koning zendt jaarlijks, ten toeken zijner afhankelijkheid, geschenken aan den Keizer van China; dit schijnt echter de eenige hulde te zijn, die men van hom vordert.

Evenals de Mandsjoeren, behooren de Mongolen, die hun naam aan Mongolië gegeven hebben, tot den Tartaarschen stam. Onderscheiden in eigenlijke of Oost-Mongolen, West-Mongolen of Kal-mukkon, en Noord-Mongolen ol\' Doeree ten, leven zij, verdeeld in vele zwervende stammen, onder eigene hoofden en erfvorsten, die slechts in naam aan de Chineesche heerschappij onderworpen zijn. Wel zijn zij, evenals de Mandsjoeren, in militaire districten verdeeld, aan wier hoofd Chineesche landvoogden staan, doch dezen mengen zich niet in do volksaangelegenheden; hun werkkring bepaalt zich alleen tot don

-ocr page 646-

240

krijgsdienst, welken China van hen, meer als bondgenooten dan als onderdanen, kan vorderen. — Zij zijn aanhangers van den Dalai-Lama. Hun rijkdom bestaat in schapen, kameelen (met twee bulten) en paarden; op enkele plaatsen ook in runderen on ezels. Landbouw en handwerken zijn zeer onbeduidend; hetgeen zij\' voor hunne geringe behoeften noodig hebben , koopen zij van de Chineozen.

De volken van Hoog-Tartarije bestaan uit Boecharen (Perzen nf Tadjiks), de oorspronkelijke bewoners; — uit Oesbeksche Turken; — uit do horde dor Zwarte Kirgizon; — uit verscheidene herwaarts verhuisde K al m u kk en-s tam ra c n; — uit Dsongaron; — uit verbannen Chineezen en Chineesche militaire kolonisten. — T)e Chineozen, Turken en Tadjiks houden zich bezig met den landbouw, en vervaardigen in den handel gezochte wollen, zijden en katoenen stoffen. De Kirgizen, Kalrnukken en hot raeerendeol der Dsongaron zijn daarentegen nomaden, en leven in nagenoeg denzolfden maatschap-polijkon toestand als de herdersvolken van Mongolië. Hot Mongoolscho deel der bevolking is den Lama-dienst, en hot Turksch-Perzische het Islamisme toegedaan, terwijl de Kirgizen deels tot dezen, deels tot genen godsdienst behooren. De Turken, die hier, evenals elders, de Tadjiks aan zich hebben onderworpen, hadden vroeger hunne eigene erfvorsten of Khodja\'s (Chodscha\'s), doch zijn thans onderdanen van den Chineeschen Keizer, die hun echter eenige vrijheden gelaten hooft. Alleen de Khodja van Turf an hooft hot erfelijk bewind over zijn land, doch onder Chineesche opperheerschappij, on alzoo nog eenige staatkundige betookonis behouden.

Tibet wordt beheerscht door Priesters van Boeddha , aan wier hoofd de Dalai-Lama staat, die vereerd en aangebeden wordt als do plaatsbekleeder en monschwnrding van Boeddha op aarde. Deze Dalai-Lama of Opperpriester is echter geen zelfstandig- monarch, daar hij don Keizer van China eeno schatting moet betalen, en zijn wereldlijk gezag door Chineesche landvoogden beperkt wordt. — Het klimaat begunstigt den landbouw niet; de opbrengst van granen is nauwelijks voldoende voor do behoefte. Van voel meer gewicht is de veeteelt, welke hier geheel eigenaardige soorten van huisdieren mot fijne vachten aanfokt, en deels zwervend, deels in vaste woonplaatsen gedreven wordt. De mijnen leveren edele metalen, ijzer, koper, lood on zont; de fabrieken voornamelijk wollen stoffen, benovens gouden en zilveren sieraden. De bevolking behoort tot don Tartaarschen stam, en bevat oen groot aantal geestelijken van beiderlei kunne, \'waarvan het mooron-deol werkeloos in eene soort van kloosters leeft, en door zedeloosheid oen zeer nadeeligen invloed op het volk uitoefent. — Hot westelijk gedeelte van Tibet wordt Ngari en meestal Klein-Tibet genoemd, in tegenstelling van hot grootere, oostelijk gedeelte, waar de Dalai-Lama rechtstreeks gebied voort, en dat den naam van Groot-Tibet draagt. In Klein-Tibet hoerschen verscheidene kleine Vorsten, die de opperheerschappij van don Dalai-Lama en derhalve ook van China erkennen. De voornaamste dezer Vorsten is de Radja van Ladak of Lek.

-ocr page 647-

241

§ 0. Japan.

Het Japanschc Uijk, zich uitstrekkende van omstreeks 1 ACr tot 168° O. L. en van omtrent 24° tot ihquot; N. B., bestaat geliee) uit eilanden (naar men wil 3850 in getal), welke ten westen door de Japaiische Zee van Mandsjoerije en Korea gescheiden, en ten oosten door den Gronten Oceaan bespoel d worden.

Het wordt verdeeld in het eigenlijke Keizerrijk Japan en de onderworpen landen, en beslaat eene oppervlakte van ruim 0!)20 vierkante geographische mijlen, waarvan er nagenoeg 5\']82 voor liet eigenlijke Keizerrijk komen.

Het eigenlijke Keizerrijk bevat de eilanden Ni pon (4096 vierk. g. m.), liet grootste van de geheele groep, met de ten westen daarvan liggende kleine Sado- en O k i-e i 1 an d en ; — Kioesioe, ook onder den naam van Ximo bekend, ten zuidwesten van Nipon en daarvan door de Straat van Kioesioe en van Korea door de Straat van Korea gescheiden, met de in laatstgenoemde straat liggende Tsoe-Sima, Iki-, Awadji- en andere kleine eilanden: — en Si kok of Xikoko, ten zuiden van Nipon en ten oosten van Kioesioe.

De onderworpen landen zijn: Jeso of Matsmai, ten noorden van Nipon en daarvan door de Sangar-straat gescheiden; — de Zuidelijke Koer ill en, ton noordoosten van Jeso, waarvan Koenasjir en Ttoeroep de grootste en door Japanneezen bezet zijn; — do Bonin-Sima- of Arzobispo-ei landen, ten zuidoosten van Nipon en ten noordwesten van de Ladronen; en de Lioe-Khioe-eilanden, ongeveer 90 in getal, die zich in eene lange rij uitstrekken tusschen Kioesioe en Formosa, waarvan het voornaamste is Lioe-Khioe of Tsoesjan met de hoofdplaats Sjoei of Sjoeli {King-Tsing) en de havenstad Nawa of Napa. (\')

Al de eilanden zijn grootendeels met bergen bezet. Op Nipon vindt men er verscheidene, wier toppen op den duur met sneeuw en ijs bedekt zijn, en ook eenige werkende vulkanen. Groote rivieren hebben de Japansche eilanden niet; zij zijn echter met vele stroomende wateren doorsneden, waarvan de meeste óf onbevaarbaar óf slechts voor niet diepgaande vaartuigen bruikbaar zijn.

Tengevolge van den hoogen, bergachtigenquot;grond, de ligging aan zee en de nabijheid der koude woud- en bergstreken van Korea en Mandsjoerije is het klimaat niet zoo zacht als de geographische breedte zou doen vermoeden. De drie eilanden, welke het eigenlijke Keizerrijk vormen, hebben geen zachter klimaat dan Opper-Italië en Zuidelijk Frankrijk, ofschoon deze veel noordelijker liggen. Zelfs te Jeddo (30° 30\' N. B.) valt in den winter de sneeuw eenige centimeters boog, en blijft in het noorden van Nipon tot in April liggen, terwijl meren en moerassen toevriezen. In den zomer is de lucht doorgaans vochtig, hetwelk niet weinig medewerkt tot de vruchtbaarheid van den grond.

(!) Vroeger waren de Lioe-Khiuc-eildndeu zoowel aan Chinn als aan Japan scbat-plichlig, doch in 1872 zijn zij geheel bij Japan ingelijfd en vormen thans eene provincie van dil rijk, die door een Onderkoning wordt bestuurd.

II. \' 10,

-ocr page 648-

Het eigenlijke Keizerrijk is sterk bevolkt; van de onderworpen landen hebben de Lioe-Khioe-eilanden betrekkelijk de meeste bewoners, en Jeso, welks bevolking hoofdzakelijk np de zuidpunt des eilands is samengedrongen, de minste. Volgens de telling van -1874 had

Nipon........................25 478 834

Kioesioe....................................4 980 CM i5

Sikok..................................................2 484 538

Sado, Oki, Tki, Tsoe-Sima, Awadji enz..........3(52 177

Eigenlijk Japan..................................33 312 102

Jeso en de Koerillen................................144 009

De Lioe-Khioe-eilanden..............................107 073

Bonin-Sima..........................................75

De onderworpen landen........................311 217

Het geheele rijk....................................33 023 379

inwoners, waaronder ongeveer 14 inillioen landbouwers en l\'/a quot;\'i\'-lioen kooplieden. Naar de volkstelling van 30 Sept. 1878 was dit getal toen gestegen tot 34 338 404 zielen.

De Japanneezen behooren, evenals de Chineezen, tot het Mongoolsche ras en vormen, met betrekking tot hunne taal, eene zelfstandige familie van den Chineesch-Japanschen stam. liet is een zeer oud volk, dat waarschijnlijk van de Chineezen zijne beschaving ontvangen heeft, doch dezen in menigen tak van kunst on wetenschap niet alleen evenaart maar zelfs overtreft. Minder bekrompen en hooghartig dan de Chineezen, verzuimen de Japanneezen geenc gelegenheid om ook van de Europeesche beschaving voordeel te trekken. Men zegt, dat er geen of genoegzaam geen volwassene onder hen wordt aangetroffen, die niet lezen of schrijven kan, en dat zij in de wiskundige wetenschappen groote vorderingen gemaakt hebben. Op het einde van 1874 was Japan verdeeld in 7 groote onderwijsdistricten, die weder onderverdeeld waren in 240 districten voor het middelbaar, en in 40087 voor het lager onderwijs. Het aantal openbare, geheel of gedeeltelijk door de regeering bekostigde, lagere scholen was 18712; dat der bijzondere 2350. Het aantal leerlingen bedroeg 1 725 108 (ruim 5,13 pet. der bevolking). Voorts worden nog vermeld 52 normaalscholen met 5022, 92 scholen voor vreemde talen met 5319, en 24 Gouvernements-colleges met 3973 leerlingen. In 1870 is te Jeddo eene hoogeschool voor schoone kunsten gesticht, waarvoor men Europeesche professoren tracht te bekomen.

Gewichtig vooral is de bouw van rijst, tarwe en andere granen, thee, tabak, katoen en kamfer. Aanzienlijk is de zijdeteelt en de visscherij. De bergwerken leveren edele metalen, ook op het ei,and Sudn, koper, kwikzilver, lood en tin. De nijverheid verschaft de voortreffelijkste verlakte en kabinetswerken, zijden en katoenen stoffen en metaalwaren, vooral deugdzame klingen; verder uitmuntend porselein, glas, papier enz. Van do veeteelt wordt in het eigenlijke Japan weinig werk gemaakt: de paarden zijn klein; het rundvee wordt alleen bij den landbouw en als trekbeesten gebruikt; varkens worden meer aangelokt; talrijk is het tam gevogelte;, vooral eenden. — De binnenlandsche

-ocr page 649-

243

handel is zeer levendig en wordt begunstigd door voortreffelijke wegen; de bnitenlandsche was tot quot;1854 onbeduidend, en door de rijkswetten beperkt tot de haven van Nangasaki (47400), aan de westzijde van Kioesioe, werwaarts bij uitsluiting van alle andere natiën, onder zeer strenge bepalingen alleen de Chineezen jaarlijks li jonken, en de Nederlanders slechts één schip mochten zenden. In genoemd jaar heeft do Japansche regeering de haven van Simoda, ongeveer 18 geographische mijlen ten zuidwesten van Jeddo op hot eiland Nipon, en die van Hakodadi, noordoostwaarts van Matsmai in het zuiden van Jeso, voor de Noord-Amerikanen, Nederlanders, Engelschen en Russen geopend. Bij een verdrag, in 1858 met Groot-Brit anniï gesloten, heeft zij moeten toestaan, dat de havens van Hakodadi, Kanagawa of Yokohama (61550 inw., 4 uren van Jeddo, aan de baai van dien naam, en zulks ter vervanging van Siraoda, in 1854 door eene aardbeving verwoest), Nangasaki en Nagata (aan de westkust van Nipon, 500 000 inw.), en van 1803 af ook die van Hiogo (nabij de groote stad Osaka, 281120 inquot;quot;., aan de zuidzijde van Nipon] voor den Britschen handel en dien der onderdanen van alle mogendheden, die met Japan tractaten hadden gesloten, zouden geopend worden. — De hoofdartikelen van invoer zijn: Engelsche, Duitsche, Belgische, Nederlandsche en Zwitsersche manufacturen, welke meest over Engeland, in den laatsten tijd ook rechtstreeks uit üuitschland en de Nederlanden komen, verder Engelsche en Duitsche wapenen, rijst (uit China en Siam), suiker, boomwol en metalen ; die van uitvoer: zijde en thee (de laatste grootendeels naar Noord-Amerika), wijders lakwaren, porselein, koper , kamfer enz. — In 1877 bedroeg de waarde van den invoer van boomwollenwaren, wollenwaren, rijst, suiker en metalen 27 973 000, en die van den uitvoer van zijde, zijdewormen-eieren, thee, rijst, koper enz. 32 946 000 yen (\').

De aloude staatsgodsdienst der Japanneezen is de Sinto-leer. Bovendien heeft zich sedert de 6de eeuw van onze jaartelling ook het Boeddhaïsme over Japan verspreid, welks stichter er onder den naam van Seiaka vereerd wordt. Ook de leer van Confucius telt hier onder de aanzienlijken eenige aanhangers. De verspreiding van den Chris-telijken godsdienst werd tot in den laatsten tijd streng geweerd: wel had deze er in den loop der 10de eeuw eenigen voortgang gemaakt; doch hij is, onder de wreedste vervolgingen, in het eerste vierdedeel der 17de eeuw geheel en al uitgeroeid. Volgens het verdrag, in 1858 met Groot-Britannië gesloten, is bet den Europeanen thans vergund in de voor den handel geopende plaatsen hun godsdienst uit te oefenen en kerken te bouwen.

Het hoogste gezag berust bij (jen erfelijken Keizer, die, naar de begrippen der Japanneezen, van do Goden afstafnt en door hen Mikado (d. i. Groote Keizer) genoemd wordt. Tot vóór korten tijd was hij echter

(!) Sedert de laatste jaren zijn in Yokohama eene groote hoeveelheid i\'ens of Dollars in goud geslagen en als wettige munt in omloop gebracht; zij hebben de waarde van den Noord-Amerilcaanschen dollar of ƒ 2.50 Nederlandscli,

-ocr page 650-

244

niet veel meer dan een scliacluwkeizer, daar de werkelijke lieerschappij sedert het einde der 12de eeuw berustte bij een erfelijken Siogoen of Taikoon, den opperbevelhebber van het leger en opperlandvoogd, die door do Enropeanen ook Keizer genoemd word. Do Mikado, die ook Zoon des Hemels genoemd eu als zoodanig vereerd wordt, oefende, ofschoon van hot wereldlijk gezag verstoken, niettemin grooten invloed uit, daar hem de geestelijke heerschappij onverdeeld toekwam. Het stond hem vrij mannon, die zich jegens het vaderland verdienstelijk gemaakt hadden, tot den rang van Goden te verheffen of zo heilig te verklaren. Hij benoemde de grootwaardigheidbekleeders en ambtenaren van ziju Hof, dat eene soort van hiërarchie vormt. Deze bedieningen, als heilig aangemerkt, zijn het voorwerp der eerzucht, niet alleen van Rijksvorsten en staatsdienaren, maar waren het ook van den Taikoen zeiven. In 1808 is er echter eene omwenteling tot stand gekomen, tengevolge waarvan de Mikado door de machtigste Rijksgrooten als de eenige Opperheer is erkend geworden, en de Taikoen zijn bewind hoeft moeten nederleggen. Do Rijksvorsten of Daimio\'s, wier waardigheid erfelijk is, voerden in vroegere tijden het souverein gezag in de aan lien onderworpen landen. Later waren zij niet meer dan leenmannen des rijks, die verplicht waren op hunne kosten voor den staat troepen onder de wapenen te hebben, wegen en andere werken ten openbaren nutte aan te leggen en te onderhouden, hunne familiën gedeeltelijk aan het Hof te laten wonen, en zelve aldaar een tijd van Int jaar door te brengen. In 1869 heeft de Mikado den naam van Daimio buiten gebruik gesteld en bepaald, dat de tot dusver bestaande Daimio\'s de betrekking van Gouverneur in hunne provinciën zouden uitoefenen. Behalve deze Rijksgrooten heeft men een talrijken orfadel en eene nog talrijker geestelijkheid, welke beiden groote voorrechten genieten. Dan volgt de stand der krijgslieden en eindelijk de drie• werkende standen: kooplieden, handwerkslieden en landbouwers. quot;Volgens sommigen is de slavernij bij de Japanneezen onbekend; volgens anderen bestaat er eene klasse van slaven, zijnde do nakomelingen van in vroegere tijden gemaakte krijgsgevangenen. •

De staatsinkomsten en uitgaven zijn voor het jaar -1880 begroot op 55(351 379 yen. Do staatsschuld bedroeg, niet inbegrip van li3,5 mil-lioen circuleerend papieren geld, 304 933 882 j\'en. Deze schuld is gedeeltelijk ontstaan door eene buitenlandscho leening van één millioen L. S., welke de Japansche regeering in 1869 heeft gesloten voor den aanleg van een spoorweg van Jedo naar Miako; in 1870 waren echter nog slechts geopend; de weg van Jedo naar Yokohama, ongeveer 29 kilom. lang, die van Htago naar Osaka, 32 kilom. en van Kioto [Miako) naar Osaka, 43,5 kilom.

De algemeene dienstplicht met recht tot vrijkoop is liij Keizerlijk edict van 28 December 1872 verordend en in November 1875 werkelijk ingevoerd. Bij de reorganisatie van laatstgenoemd jaar is het leger samengesteld uit drie doelen: 1°. Het staande leger (Jobigoen), waarbij alle weerbare mannen, behalve de bij do wet vrijgestelden, na hun voleindigde 20ste levensjaar dienstplichtig zijn doch jaarlijks

-ocr page 651-

245

slechts een bepaal.;! contingent bij loting won It ingelijftl; tie diensttijd is 3 jaren. 2quot;. De Reserve (Kobigoen), bestaande uit hen die bij liet Staande leger hebben gediend; hun diensttijd duurt 5 jaren; zij worden alleen ingeval van nood opgeroepen en bij hot leger ingedeeld, doch van tijd tot tijd gedurende eenige dagen geoefend. 3\'. Do Landweer (Kokoemingoen), waartoe alle mannelijke onderdanen van hun l/de tot hun 40ste jaar behooren, doch die alleen worden opgeroepen, wanneer do vijand in het land, en de Reserve bij het Staande leger ingelijfd is.

Het Japansche leger bestaat uit: 14 Brigaden of 28 Regimenten lu-fanterie, 3 Eskadrons Cavalerie, \'18 Bataljons Artillerie, 10 Bataljons Genietroepen, (i compagnieën Commissariaatstroepen en 9 comp. Marine-Artillerie. De sterkte is in vrede 31680, in oorlog 46350 man, met 1485 officieren, liet leger is verdeeld in 6 Divisies overeenkomstig de 6 Militaire districten, waarin het rijk is verdeeld, namelijk dat van Tokio, van Osaka, van Kioesioe (standplaats Koemamoto), van Nugoja, vau Hirosima en vau het Noordoosten (standplaats Sendai).

De vloot telt (in 1877) 16 schepen, te zamen van 0820 paardenkracht met 78 stukken geschut. Daaronder zijn: 1 gepantserd fregat van 3500 paardenkracht met 0 stukken, 1 gepantserd ramschip van 500 paardenkracht met 3 stukken, en I pantserkorvet van 280 paardenkracht met 10 stukken. De bemanning telt 1900 koppen, waaronder 200 officieren; daarbij komen nog het Bataljon Marine-Infanterie van 204 man en 8\'J muzikanten.

De hoofdstad en de verblijfplaats van den Mikado is Kioto of Kio, door de Europeanen Miako genoemd, aan eene baai, aan de zuidzijde van Ni pon; zij telt ruim 238 000 inwoners, is do zetel der Japansche geleerdheid en de schoonste stad des rijks, zoo om hare prachtige paleizen , tempels en andere gebouwen, als om do bekoorlijke landstreek waarin zij gelegen is. De tweede hoofdstad van hot Ivijk is het groote en volkrijke Jedo of Jeddo of Tokio (met de voorsteden 813 500 inw.), vroeger de residentie van den Taikoen: zij ligt in het oostelijk deel van Nipon, aan de beide zijden van den Tonjuk, die in de Baai van Jedo uitloopt.

Aan de zuidspits van hot eiland Jeso bestaat sedert het begin der 16de eeuw eene Japansche volkplanting, welke Matsmai (Matsoemai) genoemd wordt, en ender een van het rijk afhankelijken Rijksgroote of Stadhouder staat. Hier heerscht Japansche beschaving; voor het overige echter zijn do bewoners van Jeso ruwe, woeste jagers en vis-schers, die noch van landbouw noch van handwerken iets verstaan, en geen schrift hebben voor hunne taal. Het zijn de tot het Mon-goolsche ras behoorende Jeso\'s of Ai no\'s, die niet alleen op Jeso, maar ook op Sachalin en de Koerilische Eilanden in kleine stammen verspreid zijn. Het hoofdbedrijf is de jacht op pelsdieren, wier bont zij verruilen tegen andere waren, welke de Japanncezen hun brengen. Zij hebben geen tempels, maar branden ter eere hunner godheden groote vuren op de bergen en langs Je kusten. Hunne gehuchten of dorpen, die niet talrijk zijn, staan onder het bestuur van oudsten.

-ocr page 652-

240

De boschrijke en bcrgaclitige groep van Bonin-Sima bevat 80 eilanden, waarvan er 10 bewoond worden door Japansche volkplanters, die landbouw, visscherij en houthandel drijven. De Japansche regeering schijnt op deze eilanden weinig invloed te hebben.

De bevolking der Lioe-Khioe-eilanden behoort meerendeels tot denzelfden stam als die van Korea. Men bouwt er rijst en wijn, weeft zijden en andere stollen, en neemt deel aan scheepvaart en handel: de belangrijkste handelplaats is Napa (bl. 241).

§ 7. ACHTER-XNDIE.

Acht er-I ndië ul\' Indië aan gene zijde van den Ganges strekt zicb uit van ongeveer 108° tot \'1270 O. L. en van omtrent 1° tot 27quot; N. 15. Het grenst ten noorden aan Boetan, Tibet en eigenlijk China; ten oosten aan de Chineesche Zee, welke hier de Golven van Tonkin en Stam vormt; ten zuiden aan de Straal van Singapoeru; ten westen aan de Straat van Malaka en de Golf van Bengalen, welke hier de Golf van Martaban vormt. De oppervlakte wordt geschat op ongeveer 44000 vierkante geographische mijlen.

Het wordt van het noorden naar het zuiden doorsneden door vijf weinig bekende bergketens (bl. 207), welke door vlakten (bl. 212) van elkander gescheiden worden, liet klimaat is in de vlakten en kuststreken heet, in de berglanden koeler (bl. 215). De jaargetijden worden bepaald door de moessons (bl. 215).

In Achter-Indië vindt men drie groote rijken: Birma, in het westen; — Si am, in het midden, — en A nam, in het oosten. De Britsche bezittingen in Achter-Indië (hl. 33 en 34) zijn hoofdzakelijk vroegere bestanddeelen van Birma. Het schiereiland M a 1 a k a is voor een klein deel onafhankelijk, voor het overige onderworpen aan de Britten, en grootendeels aan Siam.

De inboorlingen, in het algemeen Indo-Chineezen genoemd, zijn eene vermenging van Hindoes en Chineezen, en worden tot den Chi-neesch-Japanschen stam gerekend. Uitgezonderd zijn de Maleiers van het schiereiland Malaka, de kuststreken van Siam en de zuidkust van Anam. Dezen belijden de leer van Ma.HO.med; de Indo-Chineezen daarentegen die van Boeddha. — In Siam en Anam, wier Vorsten de niet drukkende opperheerschappij van den Keizer van China erkennen, zijn de Chineezen zeer talrijk. Ook in Birma vindt men ze als volkplanters en handelaars langs de rivieren en in de groote steden. In Cochin■ China, ten noordwesten vau Saigoen. vindt men wilde stammen, Sedang, Rongao, Kalong en laraï geheeten, die op een lagen trap van beschaving staan. (\')

Trots de herhaalde en gruwelijke vervolgingen der Christenen heeft de Roomsch-Catholieke godsdienst in Anam zulke groote voortgangen gemaakt, dat men het aantal zijner belijders op meer dan 400 000 schat. In Siam, op Malaka en in Birma is het onbeduidend; in de

(\') Tijdschi\'. van het Aardrijksk. Genootschap I, bl. 3Ü0.

-ocr page 653-

\'247

drie laatstgenoemde landen zijn echter in de laatste tijden Protostant-sche zendelingen begonnen liet evangelie te verkondigen.

üe harde onderdrukking, waaraan de bevolking van de zijde harer bebeerschers is blootgesteld, oefent op de beschaving en de welvaart een nadecligen invloed uit. Vooral in Birma verkeei\'en landbouw en nijverheid in (!cn ongunstigon toestand. In Siam en Anam bloeien zij meer, voornamelijk door den invloed der hier in grooten getale gevestigde Chineezen, die vele voorrechten genieten. Rijst, kokospalmen, kaneel, peper, thee, katoen, suikerriet en zijde worden in de beide landen aangekweekt, vooral in het dicht bewoonde landschap Tonkin of Noord-Anam. De teelt van buffels, runderen en ezels is algemeen; de olifant is hier, evenals in Voor-Indië, een last-, jacht- en pronkdier. De bewerking der mijnen levert edele en andere metalen: groote wouden bevatten den tek- of djati-boom en andere gezochte houtsoorten. De voornaamste fabriekwaren zijn zijden en katoenen stoffen benevens verlakte goederen. De handel, begunstigd door groote bevaarbare rivieren en goede havens, is niet onbeduidend doch beperkt door monopoliën en grootendeels in handen van Chineezen, dewijl do landswetten den inboorlingen alleen kustvaart verooiiooven.

1. Birma (9000 vierk. geogr. mijl., 3 000000 inw.), het westelijkste der drie groote rijken van Achter-Indië ligt tusschen Brilsch-Indie en Siam.

De Monarch, die den titel van 13üa of Keizer voert, heerscht willekeurig over het leven en de bezittingen zijner onderdanen. Zijn gezag is erfelijk, doch gaat niet altijd op don oudsten zoon over. De staande krijgsmacht is niet sterk, en gedeeltelijk up de Europeesche wijze gewapend en geoefend. De Keizer kan echter spoedig een aanzienlijk leger op de been brengen, daar ieder Birman tot den krijgsdienst verplicht is, zoodra hij daartoe wordt opgeroepen.

De tegenwoordige hoofdstad is M a n d a 1 a i of P a 11 a n i a p o e r a (90000), in de vlakte van den Irawaddy. Zuidelijker liggen aan de genoemde rivier de voormalige hoofdstad Amarapoera (30000) en Ava, eene groote doch weinig bevolkte stad.

2. Siam (14500 vierk. geogr. mijl., 0 000 000 inw.) ligt tusschen Birma en Anam, en wordt ten zuiden begrensd door de Golf van Siam, waarin de Men am, de hoofdstroom van hot land, uitloopt.

Het is eene onbeperkte feudale monarchie. Er bestaan twee Koningen, van welke echter de tweede slechts den titel van Koning voert en niets te doen heeft, ofschoon hem-eene hofhouding, ministers en eene kleine krijgsmacht zijn toegestaan. Do, Eerste Koning heeft de uitvoerende en wetgevende macht. Het Koningschap is zoo goed als erfelijk, daar bijna altijd de oudste zoon als opvolger gekozen wordt. Deze keuze geschiedt door den Senabodi of hoogsten staatsraad, samengesteld uit de eerste Prinsen en voornaamste edelen.

De geringe krijgsmacht wordt door Europeesche officieren geoefend. In geval van oorlog zijn alle volwassen mannelijke inwoners tot den krijgsdienst verplicht. De oorlogsflotille bestaat uit 7 vaartuigen , te zamen met 40 stukken.

-ocr page 654-

248

Do hoofd- en residentie-stad Bangkok of Bankasai ligt aan den Menam, nabij zijn mond; hot is do aanzienlijkste handelstad van geheel Achtei\'-Indië en telt 450 000 inwoners, voor bijna de helft Chi-neezen. Noordelijker vindt men op oen eiland van de genoemde rivier de oude hoofdstad Ajoethia, ook Siyothiya en vroeger Si am genoemd (\'100 000).

Tot het Koninkrijk Siam behooren ook gedeelten van de landschappen Laos en Kambodja, benevens het noordelijk deel van het schiereiland Malaka. Wel heeft hot laatste zijne eigene Maleische Vorsten; doch deze erkennen de opperheerschappij van den Koning van Siam.

3. A nam (9400 vierk. geogr. mijl., 11 000 000 inw.) ligt tusschen Siam en do Chineesche Zee, welke hier de Golf van Tonkin vormt, on wordt besproeid door den May-ka-oeng {Mekong) of Rivier van Kambodja.

Do regeeringsvorm is despotisch. De Monarch draagt bij de Europeanen don naam van Keizer, en zijne hoogere staatsdienaren worden, evenals in China, Mandarijns genoemd. Hot staande leger, dat aan goede wapenen en krijgstucht gebrek hooft, bestaat, naar men wil, uit 30000 man Garde, 40 regimenten Infanterie (ieder van 000 man) met 800 olifanten. Ruiterij is er niet. Ieder bewoner tusschen do 18 en 00 jaren is dienstplichtig. Do zeemacht is geenszins onbeduidend en bevat schepen, welke 16—22 stukken voeren.

Men onderscheidt van het Keizerrijk Anam de volgende doelen; Tonkin of Noord-A nam, zich uitstrekkende langs de Golf van Tonkin, — Cochin-China of Zuid-A nam, langs do Chineesche Zee, — het grootste deel van Kambodja, besproeid door don May-ka-oeng, — hot noordelijker gelegen Zuid-Laos, — en de provincie Tsjampa, langs do Chineesche Zee, ten zuidwesten van Cochin-China.

De hoofdstad en de residentie van den Keizer isllué of Foechoean (100 000), in Cochin-China aan zee gelogen. Iets zuidelijker ligt aan de Baai van Toerane of Han de grootendeels door Chineezen bewoonde gewichtige handelstad Hue han of Faifo (20000), met oene voor-treffelijke haven. — Do voornaamste stad van het rijk vindt men in Tonkin, namelijk K o t sj o of C ach ao, bij do inboorlingen Bak than genoemd (150 000), aan de rivier Sangkoi, die in de Golf van Tonkin uitloopt.

In 181)2 en 1803 heeft do Keizer van Anam do zuidelijke provinciën van zijn Rijk aan Frankrijk afgestaan (I. bl. 203).

4. Het zniderdeel van het schioreiland Malaka is verdeeld in verscheidene kleine onafhankelijke Maleische staten, waarvan er enkele nauwelijks 2000 inwoners tellen. Hiertoe, behooren Perak en Sala-ngor aan de westkust, ten noorden van het Britsche grondgebied van Malaka; Djohor, aan de zuidkust; Pahang, ten noorden van het laatste, aau de oostkust, enz.

-ocr page 655-

249

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK Afrika.

EERSTE AFDEEL ING.

ALGEMEEN OVERZICHT.

§ 1. GRENZEN, LIGGING. UITGEBREIDHEID.

Afrika, het zuidwestelijk deel der Oude Wereld, is een groot schiereiland, dat slechts aan zijne noordoostzijde door het Kanaal van Suëz (Ijl. 197) van Azië is gescheiden, en voor het overige omringd is dooiden oceaan: ten noorden de Mi ddellandsche Zee, ten westen den Atlantisch en Oceaan, ten zuiden en oosten de Indische Zee niet de Roode Zee.

Van Afrika s vastland is:

het noordelijkste punt Kaap Blanco of do Witte Kaap (37° N. B.), liet zuidelijkste punt K a a p A g u I h a s of de Naalden k a a p (35° Z^B.); het westelijkste punt Kaap Verde of do Groene Kaap (0quot;7\' O. L.); het oostelijkste punt Kaap Guardafui (09quot; O. L.).

Behalve de genoemde zijn voor de bepaling van den omtrek der kusten voornamelijk nog de volgende kapen op te merken:

Aan de Middellandsche Zee, Kaap Bon, een weinig zuidelijker dan Kaap Blanco, — Kaap Spartel, aan de Straat van Gibraltar;

Aan den Atlantischen Oceaan, de Kapen Non, B o j a d o r en Blanco, alle tusschen de Straat van Gibraltar en Kaap Verde, — de Kapen Verga (10oN. B.) en Si ërra-Leona, zuidoostwaarts van deze, — de Kapen Pa lm as, der Drie Pu n ten en Formosa, alle nagenoeg onder dezelfde parallel (bijna 5° N. B.), — Kaap Lopez (10Z. B.),— Kaap Negro (10quot; Z. B.), — dn Kaap de Goede Hoop, het zuidwes-teiijkste punt van hot vasteland , ten noordwesten van de Naal den kaap;

Aan de Indische Zee, Kaap Corriëntes, bijna onder den Steen-boks-keerkring, — Kaap Delgado of Seal (rnini ICTZ. B.).

Ofschoon Afrika zich van den evanaar af nagenoeg even ver naar het zuiden als naar hot noorden uitstrekt, is Noord-Afrika evenwel, tengevolge van zijne aanzienlijke uitbreiding van het westen naar het oosten, meer dan dubbel zoo groot als Zuid-Afrika.

Men schat de oppervlakte van \'het geheele werelddeel op 544 000 vierkante geographische mijlen, waarvan er 533 000 voor het vasteland gerekend worden. Van deze liggen er 363 000 in het noordelijk, en 170 000 in het zuidelijk halfrond.

De uitgestrektheid van Afrika van het westen naar het oosten, van Kaap Verde tot Kaap Guardafui, bedraagt nagenoeg 1020: die van het noorden naar het zuiden, van Kaap Blanco tot de Naaldenkaap, ongeveer 1070 geographische mijlen.

De oceaan dringt nergens diep hot land in. Tengevolge hiervan heeft Afrika geen enkel schiereiland en een kleinen kustenomtrek.

-ocr page 656-

250

Deze bedraagt omstreeks 3500 geograpliiscbe mijlen, zoodat er up eene uitgestrektheid van 152 vierkante geographischo mijlen eene kusten-lengte van éénc mijl komt.

§ 2. DE OCEAAN EN DE EILANDEN. (\')

A. De Atlantische Oceaan.

De Atlantische Oceaan bespoelt do westelijke kusten van Alrika, van kaap Spartel tot aan de Kaap de Goede Hoop, en draagt ten zuiden van den evenaar ook wel den naam van Ethiopische Zee. De groote inham, welken deze oceaan in dit werelddeel vormt, heet Golf van Guinea, van welke de Golven van Benin en 13 i af ra onderdeelen zijn. In deze golf liggen de G nine a-eilanden: Fernando del Po (Spanje), do Principe of het Prinsen-eiland (Portugal), San Thomas (Portugal) en Annabon (Spanje).

De eilanden, welke in den open oceaan gevonden worden, zijn, van het noorden naar het zuiden:

Do Acorische of Havikken-eilanden, ook Vlaamsche Eilanden genoemd (Portugal), van welke San Miguel en Terceira do grootste zijn:

Madera en Porto Santo (Portugal);

De Canarische Eilanden (Spanje), van welke Canaria, Teneriffe en Ferro de voornaamste zijn;

De Kuapverdische Eilanden (Portugal), van welke San Jago of Santiago het grootste is;

Goedereede of Goeree (Frankrijk), door de Franschen Gorée genoemd, aan de kust, een weinig ten zuiden van Kaap Verde;

De Bijaga- of Bissagos-eilanden (Portugal), eene kleine groep langs de kust, zuidwaarts van Goeree;

Ascension (Groot-Britannië);

St. Helena (Groot-Britannië);

De Tristan-da-Cunha- of Ververschings-eilanden (Groot-Britannië), drie in getal, westzuidwestwaarts van de Kaap de Goede Hoop; Tristan-da-Cunha is het grootste.

De Atlantische Oceaan heeft door de Straat van Gibraltar gemeenschap met de Middellandsche Zee, welke de noordelijke kusten van Afrika bespoelt, en hier de Golf van Cab es {Kleine Syrtes) en de Golf van Sidra {Groote Syrtes) vormt.

li. De Indische Zee.

De eilanden, welke in deze zoo gevonden en tut Afrika gerekend worden, zijn:

Madagascar, door het Kanaal van Mozambique van het vasteland gescheiden;

(\') De tusschen haakjes achter cle eilanden geplaatste namen duiden do staten aan. lot welke zij behooren.

-ocr page 657-

De Comorische Eilanden, aan do noordzijde van het Kanaal van Mozambique: het grootste is Comoroj liet zuidelijkste Mayotte (Frankrijk);

De Mascarenische Eilanden, oostwaarts van Madagascar; behalve eenige onbeduidende eilandjes bevatten zij Reunion, voorheen Bourbon genoemd (Frankrijk), en Mauritius, vroeger lie de France (Groot-Bri-tannië);

De Admirnnlen (Groot-Britannië), eene kleine groep, ten noordoosten van Madagascar;

De Seychellen, Sesjellen of Make-eilanden (Groot-Britannië), insgelijks eene kleine groep ten noordoosten van de Admiranten;

Sokotoro (Groot-Britannië, zie bl. 53), nabij Kaap Guardafui.

Door de Golf van Aden, de Straat Bab-el-Mandeb en de Roode Zee (bl. 221) is Afrika vau Arabie gescheiden.

§ 3. GEUERGTEN EN VLAKTEN.

Van de zuidpunt tot omstreeks lOquot; en op sommige plaatsen tot iequot; N. B., bestaat Afrika nagenoeg over zijne geheele breedte waarschijnlijk uit een enkel hoogland, het Hoogland van Afrika of lloog-A f r i k a genoemd.

Ten noorden van dit hoogland tot omtrent 25quot; en 30° N. B. ligt een evenzoo samenhangend groot vlakland, dat de geheele breedte van het werelddeel inneemt, en den naam draagt van het Vlakland van A f r i k a of La a g-A f r i k a.

Noordwaarts van deze groote vlakte vindt men langs de noordelijke kusten van het werelddeel twee van elkander gescheiden hooglanden, namelijk het Ho o gland van Ba r bar ij e en de Bergvlakte van Bark a.

A. Hoog-Afrika.

Iloog-Afrika wordt onderscheiden in drie deelen: het Zuid-Afri-kaansche Hoogland, Hoog-Soedan en het Abessinische A 1-p e n I a n d.

1. Het Zuid-Afrikaansche Hoogland, het hoofdbestanddeel van Hoog-Afrika, wordt üen noorden begrensd door eene lijn, getrokken van de Golf van Biafra over het Tsad-meer naar Kaap Guardafui, en voor het overige door smalle kustvlakten, welke de volgende namen dragen:

a. Adel, van de Straat Bab-el-Mandeb tot Kaap Guardafui;

b. Ajan, van Kaap Guardafui tot 3quot; Z. B.;

c. Zanguebar of Zanzibar, vanhier tot Kaap Delgado of Seal:

d. Mozambique, van Kaap Delgado tot aan den mond van den Zambezi:

e. Sofala, tusschen den mond van den Zambezi en de Delagoa-baai;

f. Natal of de Kafferskusl, van de Delagoa-baai tot omstreeks 32° 30\' Z. B.;

g. Het Kaapland, vanhier tot aan den mond der Oranje-rivier;

h. Onbekende Kusten, vanhier noordwaarts tot aan Kaai) Negro;

i. Neder-Guinea, van Kaap Negro noordwaarts tot Kaap Lopez.

-ocr page 658-

252

Hut Zuid-Afrikaanscho Hoogland is slechts aan zijne grenzen eenigerrnate bekend. Omtrent het binnenland ontbreken voldoende narichten; misschien is het eene uitgestrekte bergvlakte, misschien een met bergketens doorsneden hoogland; men houdt het voor niet waarschijnlijk dat het uitgestrekte lage vlakten zou bevatten.

De zuidrand stijgt terrasvormig omhoog. De 5—7 geogr. mijlen breede kustvlakten van het Kaapland worden door de Bok kevel d s-en Zwarte Bergen (1200—1500 M.) gescheiden van de Karroe, eene hooge, van water verstoken vlakte van 1000 vierk, geogr. mijlen, welke in het natte jaargetijde overvloedig met gras en kruiden bedekt, doch in bet droge seizoen van wasdom verstoken is en niets dan eene dorre woestijn aanbiedt. Eene bergketen, welke verscheidene namen draagt en zicb in het midden, in de Nieuwe-velds-bergen, 3000 M. boven de oppervlakte der zee verheft, scheidt de Karroe van de \'1500 M. hooge Bergvlakte der Oranje rivier. Deze, waarschijnlijk een gedeelte der uitgestrekte Vlakte van Hoog-Afrika, is schaars van water voorzien, deels zandig, deels met dicht kreupelhout bedekt en, voor zoover men weet, slechts door lage, zich niet ver uitstrekkende bergreeksen doorsneden. Ten noorden van de Oranje-rivier heeft men de woestijn Kalahari, die zich tot nabij het Meer Ngami uitstrekt.

De oostrund schijnt even terrasvormig omhoog te stijgen als de zuidrand. Dat is althans het geval in do nabijheid van den Zambezi. Hier liggen op eenigen afstand van de kust lage berglandschappen; dan volgt het evenwijdig met de kust loopendc Lupata-gebergte, dat waarschijnlijk eene hoogte van 3000 M. bereikt, en door vlakkere streken gescheiden wordt van het meer landwaarts in gelegen Fura-gebergte. Noordwaarts van den Zambezi is de oosirand slechts onvolkomen bekend; hij bereikt zijne grootste hoogte tusschen 1quot; enZ. B., waar de Kenia en de Kil i mand schar o zich tot meer dan üOGO M., dus boven de sneeuwgrens, verheffen. Het zuidelijk uiteinde van don oostrand, waar do Oranje-rivier hare bronnen heeft, draagt den naam van Kathlamba- of Draken-gebergte, en sluit zich aan de Nieuwevelds-bergen aan.

Do noordrand is eveneens slechts op enkele punten eenigerrnate onderzocht, en hangt waarschijnlijk in het oosten met de Abessinische Alpen samen. Volgens do overlevering heeft men hier het hooge Maan-gebergte of Gebl el Komri, dat wellicht ten zuiden van Abessinië met de voortzettingen van het Lupata-gebergle samenhangt doch over welks ligging, hoogte, richting en uitgestrektheid niets mot zekerheid bekend is. — Ten zuiden, zuidwesten en westen van het Tsad-meer kent men lage berglandschappen, welke, naar men wil, zuidwaarts aan hoogere grenzen.

De westrand is tusschen de Oranje-rivier tot aan Kaap Negro in het geheel niet, en ton noorden van deze kaap slechts zeer onvolkomen bekend. Hier stijgen, ten oosten van de kustvlakten van Neder-Gui-nea, de landen langs den Coanza en de Zaïre even terrasvormig omhoog als aan den Zambezi, en hebben bergen, die, naar men wil,

-ocr page 659-

253 Itók

| fiji \' \'■quot; • ■ \'M

iHOO—4400 M. liong zijn. Ann do Golf van Biafra verheft zich onmiddellijk hot Amboser-Hoogland, met toppen van meer dan 4000 M. volstrekte hoogte.

2. Hoog-Soedan is geen onmiddellijke voortzetting van het Zuid-Afrikaansche Hoogland, maar door het dal van den Beneden-Niger daarvan gescheiden. Het strekt zich noordwaarts uit tot \'IC N. li, , zuidwaarts tot aan do noordelijke kusten der Golf ran Guinea.

liet wordt van do zee gescheiden door slechts smalle kustvlakten :

die van Opper-Guinea, van Kaap Lopez tot Kaap Verga, en die van Senegambië, van Kaap Verga tot 17° N. R.

Uet hoofdgebergte var Hoog-Soedan is het Kong-gebergte, dat zich van den rechter- of westelijken oever van den Beneden-Niger tot aan Kaap Siërra-Leona uitbreidt. Het verheft zich ten oosten van 20quot; O. L. niet boven de 800—900 M.; doch meer westwaarts, aan de bronnen van den Niger, schijnt het eene hoogte van ITiOO 11. te bereiken.

3. Het A bes s i nis c he Alpenland is eene noordoostelijke voortzetting van het Zuid-Afrikaansche Hoogland. Het strekt zich uit van ■10quot; tot \'10° N. B., en van de Ronde Zee westwaarts tot omstreeks 30° O. L.

Het Tzana-gt;neer ligt 1800 M. boven den zeespiegel in de uitgestrekte Dergvlakte van Arahara en Gondar, welke van alle kanten door hooge gebergten ingesloten wordt. Deze grenzen ten oosten aan lint Hoogland van Tigré, dat door verscheidene, met elkander en de Roode Zee evenwijdig loopende bergketens van deze gescheiden is.

B. Iduag-Afriku.

Laag-Afrika wordt, evenals Houg-Afrika., onderscheiden in drie deelen: het Vlak land van Soedan, de Sahara en de Beneden-la n d e n van den Nij I.

1. Het Vlakland van Soedan, onmiddellijk aan den noordvoet van Hoog-Afrika gelegen, en tusschen Hoog-Soedan en het Abessinische Alpenland ingesloten, vormt den overgang van Hoog- tot Laag-Afrika. liet is een golvend heuvelland, dat zich gemiddeld 375 11, boven den zeespiegel verheft.

\'2. De Sahara, de grootste woestijn dor aarde, beslaat eene oppervlakte van meer dan 100 000 vierkante geographische mijlen. Zij grenst ten zuiden aan Soedan, ten westen aan den Atlantischen Oceaan, ten noorden aan Barbarije en Barka, ten oosten aan de Benedenlanden van den Nijl. — Do Sahara is van water en wasdom verstoken, behalve in eenige betrekkelijk kleine, met bronnen begiftigde oasen. Zij schijnt van het oosten naar het westen eene zachte helling te hebben, on verheft zich ten noorden van het Tsad-meer 375 11. boven den zeespiegel. In het westen bestaat zij uit stuifzand, hoewel door bergen

ï\'lt • j\'»;\'

t.

Ui

» £

li

-ocr page 660-

254

en kleine oasen afgewisseld, en wordt hier Sahel genoemd; in hot oostelijk deel, de aan oasen i-ijkere Libysche Woestijn, uit kale, niet op den duur mot zand bedekte rotsvlakten en kiezelvelden, waarboven hier en daar rotsketens uitsteken. De oasen liggen aanmerkelijk lager dan de haar omringende zand- of rotsgrond; de schoone oase Sivah (bij de ouden bekend als oase van Jupiter Amman) in het noordoosten der Libysche Woestijn ligt zelfs 30 M. beneden de oppervlakte der zee.

3. De Benedenlanden van den Nijl strekken zich ten noorden van het Abessinische Alpenland langs do beide oevers van den N-ijl oostwaarts uit tot aan de Ronde Zee, en smelten westwaarts samen met de Sahara, en in het noordwesten met de Bergvlakte van Barta. Het vruchtbare, 2—3 geographische mijlen breede Nijldal wordt aan elke zijde tot SOquot; N. B. begeleid door eene lage, woeste, kale rotsketen, Het mondingsland van den Nijl is eene vruchtbare, lage landstreek, met moerassen, lagunen en strandmeren, door landtongen van de Mid-dellandsche Zee gescheiden.

C. De Noordelijke HooyUmden.

1. Hot Hoogland van Barbar ij e, door den Atlantischen Oceaim en de Middellandsche Zee bespeeldbestaat uit vele, in verschillondo richtingen zich uitstrekkende bergketens, die van het oosten naar hot westen allengs in hoogte stijgen. Van deze vormt de Kleine Atlas den noordrand; do in oone noordoostelijke richting loopende Hoogi Atlas of het Daran-gebergte, mot sneeuwtoppen van meer dan 4000 M., den westrand; en de Grooto Atlas, welke evenwijdig inot den Kleinen zich van het oosten naar het westen wendt, den zuidrand van het hoogland. De oostrand bestaat uit verscheidene lage rotshoogten, welke verschillende benamingen dragen. De zuid voet van don Grooten en 11 oog en Atlas raakt de Sahara niet, maar wordt daarvan gescheiden door eene smalle, westwaarts breeder wordende strook vruchtbaar vlakland, dat Belad-ad-Djerid (BileduIgerid) of hot Dadelland genoemd wordt.

2. De Bergvlakte van Bar ka, ten noordon door de Middellandsciu Zee bespoeld, is ton westen door een deel dor Sahara, die haar ook ton zuiden begrenst, van het Barbarijsche Hoogland gescheiden, en paalt ton oosten aan do Benedenlanden van den Nijl. Z j stijgt met steile rotsige wanden uit zee omhoog, en heeft eene gemiddelde hoogte van nagenoeg 500 M.

1). De Kilanden.

De meeste Afrikaansche eilanden zijn hoog, bo-gachtig en voor hei moerendool van vulkanischen aard. Onder deze bekleedt Madagascar de voornaamste plaats: het wordt van het zuiden naar het noorden doorsneden door eene bergketen, wier toppen eene hoogte van omstreeks 3400 M. boven don zeespiegel beroikon; hot bovat echter ook kloiti

I HU

l! i|

it!

quot;f li

il ili

i

■ i r

Hl B»\' ?!

i

ri

-ocr page 661-

vlakten en moerassige gronden. — Alleen rtn Admiranten on Seychellen zijn lage eilanden.

§ 4. STROOMENDE WATEREN EN MEREN.

Met den loop der stroomen van Afrika is men nog zeer onvolledig bekend. Het schijnt echter zeker, dat dit werelddeel geenszins zoo rijk van water voorzien is als Azië en Amerika Uitgestrekte deelen der binnenlanden zijn er geheel van verstoken, en langs een groot deel der kusten vindt men over groote uitgebreidheden nergens den mond eener eenigszins aanzienlijke rivier.

1. Gebied van de Middellandsche Zee.

De N ij 1, de grootste stroom van Afrika, wordt gevormd door de samenvloeiing van don Bahr-el-Abiad of Witte Rivier en den Bahr-el-Azrok of Blauwe Rivier. Do eerste, ook Westelijke Nijl genoemd, is de hoofdbron en ontspringt diep in de binnenlanden, op het Maan-gehergte (vergel. bl. 257); do andore of Oostelijke Nijl in do Abessinische Alpen, en doorstroomt hot Dembeu- of Tzana-meer. Na de voroeniging van boide, bij Khartoem in Nubië, neemt de Nijl, omstreeks 30 goographischo mijlen meer noordwaarts, aan zijne rechterzijde don A tb ar a of Takazze op, on stroomt vervolgens, vele wator-vallon vormende, naar de grenzen van Egypte, hetwelk hij bij Asswand [Si/ene) binnentreedt. Dit land doorloopt hij van het zuiden naar het noorden, en verdeelt zich beneden Cairo in twee hoofd- en verscheidene neven-armen. welke te zamon do vruchtbare Delta vormen, on waarmede hij in zee stort.

Van de monden van den Nijl tot aan Kaap Bon vindt men eeno kust, welke geheel of genoegzaam geheel van stroomend water verstoken is. Van Kaap Bon tot Kaap Spartel treft men slechts kleine kustrivioron aan, van welke do Medjordah in Tunis, de Sjollif in Algeria, en do Maloevia of Mooi via in M/rrocco de voornaamste zijn.

2. Gebied van den Atlantischen Oceaan.

Van Kaap Spartel tot op de hoogte der Canarische Eilanden vindt men slechts onbeduidende kustrivioron; moor zuidwaarts tot aan den mond van don Senegal is do kust zonder stroomende wateren.

Do Senegal ontstaat uit do samenvloeiing van den Kokoro (rechts) on den Bafing (links), welke in Hoog-Soedan ontspringen. Hij stroomt in oeno noordwestwaartscho richting, treedt, na den Faleme opgenomen en verscheidene watervallen gevormd to hebben, in do vlakte, on stort zich eindelijk noordwaarts van Kaap Verde mot verscheidene monden in zee.

Do Gambia loopt nagenoeg evenwijdig met don Senegal, en valt zuidwaarts van Kunp Verde, insgelijks met verschoidono armen, in don ocoaan.

-ocr page 662-

256

De Rio Grande, zuidwaarts van den Gambia, heeft zijn mond tegenover de Sissagos-eilanden.

De Niger, welke in liet Kong-gebergte ontspringt, wendt zich onder den naam van Dj o lib a noordoostwaarts naar het Dibbie-meer, hetwelk hij, na aan zijne rechterzijde de Oei aba te hebben opgenomen, doorstroomt, en de stad Timboktoe. Hier ontvangt hij den naam van Koearra of Kowara, en neemt cene zuidoostelijke richting aan, om eindelijk, na aan zijne linkerzijde bij de stad Bi dn de Binoë of Tsjadda (die uit het landschap Adamaoea komt en grootendeels het Rijk der Fellatahs (bl. 272 ten zuiden begrenst) te hebben opgenomen, niet verscheidene armen in de Golven van Benin en Biafra uit te loo-pen. Zijn hoofdarm is de R i o F o r ra o s a.

De Ogowai of O go we ontspringt in het binnenland van Hoog Afrika, omstreeks op de breedte van den evenaar en valt, na eenen zuidwestwaartsclien loop, niet verscheidene monden, van welke de zuidelijkste Ban go heet, ton noordenen zuiden van Kaap Lopez in zeo.

De Congo of Zaïre neemt zijn oorsprong diep in de binnenlanden, uit het meer Tanganjika (zie bl. 257). Hij heet eerst Loekoega, vervolgens Loealaba, ontvangt een aantal zijrivieren, verandert meermalen van naam en krijgt eerst in zijn benedenloop dien van Congo of Zaïre, onder welken hij op ruim fiquot; Z. B. in zee valt.

De Coanza of Coeënza stroomt zuidwaarts van den Zaïre en ontlast zich op ruim 0quot; Z. B.

De Gariep of Oranje-rivier ontstaat uit de samenvloeiing van den Nu-Gariep of Zwarte Rivier (links) met den Ky-Gariep of Gele Rivier, ook Vaal-rivier genoemd (rechts). Hij stroomt westwaarts, vormt de noordelijke grens van liet Kaapland, en heeft zijn mond bij Kaap Voltas.

;i. Gebied van de Indische Zee.

De Limpopo ontspringt in het Land der Beetjuanen, en loopt in de Delagoa-baai uit.

De Koe am a of Zambezi heeft zijn oorsprong diep in de binnenlanden, en stort zich met verscheidene armen in het Kanaal van Mozambique. De Quelimane, vroeger voor een van die mondingsarmen gehouden, is eene afzonderlijke ten noorden van de Zambezi stroomende rivier, die echter op eenigen afstand binnenslands met deze gemeenschap heeft door een arm, het Moe toe-ka na al gel ■oe ten , dat evenwel buiten den regentijd droog ligt. Nabij haren mond ligt de stad Quelimane (bl. 110).

De Loefidsji of Roefidsji komt uit de binnenlanden en valt ruim 20 geogr. mijlen ton zuiden van liet eiland Zanzibar tegenover het eiland Monfia in zee.

De Wam i en de K in ga ni, op oudere kaarten S or dan en Oetando geheeten, ontspringen mede in het binnenland en vallen tusschen 0quot; en 7° Z. B. tegenover het eiland Zanzibar in zee.

-ocr page 663-

257

De Dsjoob, Gavind of (iosjop ontspringt diep in do binnenlanden, waarschijnlijk op hot Muan-geberyte, on stroomt zuidoostwaarts naar de Kust van Ajan, waar hij in zee valt.

4. Meren en steppen-rivieren.

In evenrodiglieid met zijne grootte schijnt Afrika weinig nieren te bezitten ; althans kan het in dit opzicht noch met Aztï noch met Eu-ropa, en het allerminst mot Amerika vergeleken worden. Van die, waarvan men kennis draagt, zijn do volgende de voornaamste.

Het Tsad-moor, ongeveer 40 geographische mijlen lang en 30 breed, is het grootste van de tot nu bekende meren van Afrika. Hot ligt midden in Soedan en bevat vele eilanden. In het westen ontvangt het den Yaoe in zich; in hot zuiden den Shary.

Hot D ibbie-m oor, waardoor de Niger stroomt, ligt mode in Soedan,

De in 18C3 en 1806 ontdekte meren Oekerowe of Victor ia-Ni an z a en Mwootan of Albert-Nianza, ton westen van de Kust van Zanzibar, leveren hot meeste water aan den Witten Nijl. Het eerste ligt ongeveer 1400 meter boven de oppervlakte der zee, mot zijn noordelijk gedeelte onder den evenaar, en op gemiddeld 30° O. L.: in dit moer ontlasten zich verscheidene rivieren, van welke de belangrijkste zijn aan de zuidzijde de Sjimjoe {Shirnijoe of Shimeegu] en aan de westzijde de Kifangoele of Kagera, beide meer dan 100 g. m. lang; de laatste, die do grootste is, wordt dooi\' Stanley de Alexandra-Nijl, en een meer, waardoor zij hooger op heenstroomt, het Alexandra-ineer genoemd. Het A I b o r t-N i a n z a ligt op 30quot; O. L. en strekt zich van 2quot; Z. B. tot 3° N. B. uit.

Het Oedsjidsji- of Tanganjika-meer, omstreeks donzelfden tijd ontdekt, vindt men ten zuidwesten van de vorige op 47°30\' O. L. en tus-schen 3° 18\'3quot; (of volgens eene andore opgave 4quot; 58\') en 8° 4G\'54quot; Z. B. 1000 metor boven den zeespiegel; het is door de daaruit stroomende rivier Loekoegu (bl. 250) de hoofdbron van den Congo, en wordt gevoed door verscheidene daarin vallende rivieren, o. a. do Roesisi aan do noordzijde.

Zuidoostwaarts daarvan hoeft men ten noordwesten van de Kust van Mozambique het Nyassa- of Nj assi-m eer, tusschen l iquot; en 13° Z. B. en op 52u O. L.; en verder zuidwaarts, nagenoeg onder 20° Z. B., omstreeks halverwege tusschen de oost- en westkust, het in 1840 ontdekte Ngarai-meer, dat bijna 700 M. boven den zeespiegel ligt, en nagenoeg 15 geogr. mijlen lang en 4 breed is.

Het Bangweolo- of Bemba-meer, 1300 meter boven de oppervlakte der zee, tusschen 11° tot 12° Z. B. en 45quot; tot 48° O. L.

Hot Dom boa-of Tz an a-moer, waardoor de Bahr-el-A zrek stroomt, in Abessinië.

Het Lowdea-meer, ton westen van de Golf van Cubes, in Tunis^ dat grootondoels opgedroogd is.

Het meer Menzaloh, in Egypte, waardoor hot Kanaal van Suez loopt.

II. 17,

-ocr page 664-

258

§ 5. KLIMAAT EN VOORTBRENGSELEN.

Afrika behoort geheel tot den gordel van den regen: want nergens valt er sneeuw op de hoogte van den gemiddelden stand des oceaans.

Bijna 4/5 van Afrika ligt tusschen de keerkringen. Ongeveer do helft van al het vasteland van den aardbodem, tusschen die cirkels bo-grepen, behoort tot dit werelddeel, en van de 900 geographische mijlen, waarmede de evenaar het vasteland raakt, telt men er nagenoeg 500 voor Afrika.

Daar de zee nergens diep het land binnendringt, is de kustenom-trek van Afrika betrekkelijk gering, en de invloed van den oceaan op het uitgestrekte en samenhangende vasteland dus van weinig beteekenis. Het gevolg hiervan is, dat het verschil van de temperatuur dor jaargetijden en van dag en nacht in de binnenlanden van dit werelddeel. onder anderszins gelijke omstandigheden, veel grooter is dan in Amerika. Op do ondraaglijke, gloeiende hitte van den dag volgen naar verhouding zeer koele nachten. Evenzoo plotseling is de verandering met betrekking tot regen en wind: geweldige stortregens toch volgen op eene verzengende droogte, hevige stormen op aanhoudende windstilte. In de kuststreken is intusschen het verschil van warmtegraad minder groot. Zij hebben tevens een meer vochtigen dampkring en veelvuldi-ger regens dan de eentonige streken van het binnenland. Door den grooten afstand van don oceaan, de uitgestrekte, van wasdom verstokene vlakten, het gemis van groote wouden en de schaarschto van stroo-mendo wateren, is droogte van de lucht en dorheid van den bodem het heerschende kenmerk der binnenlanden.

Afrika heeft slechts twee jaargetijden, een nat en een droog.

Ten noorden van den ovenaar, tot omstreeks 30oN. B., heeft de regentijd over het algemeen plaats tusschen het midden van Mei on hot begin van October; ten zuiden van den evenaar tot omstreeks den Steenboks-keerkring, van November tot April. Gedurende dit natte seizoen, dat niet overal gelijktijdig invalt maar voor iedere landstreek van tweo tot drie maanden duurt, doen aanhoudende en hevige stortregens do rivieren buiten hare oevers treden. In het droge jaargetijde daarentegen valt er uit den steeds wolkenloozen dampkring geen droppel regen, maar wel des nachts een sterke dauw.

In de nabijheid van den evenaar heeft men twee kortere regentijden, en wel omstreeks de nachtevening. Ook do westelijke, tusschen de keerkringen gelegen kustlanden hebben twee regentijden, een langoren en een kortoren.

Ten noorden van 30° N. B. en ten zuiden van den Steenboks-keerkring komen, naarmate men de noord- en zuidkust nadert, do ovorgangs-jaargetijden, lente en herfst, allengs meer te voorschijn, met dien verstande dat in do noordelijke kustlanden tweo regentijden plaats vinden, en in het Kaapland het droge jaargetijde niet zonder regen, do regentijd niet zonder afwisseling van heldere dagen voorbijgaat.

In overeenstemming met zijn eenvormig klimaat heeft Afrika ten opzichte der voortbrengselen noch do groote verscheidenheid van Azië,

-ocr page 665-

noch de weelderigheid van Amerika. Daarentegen overtreffen de Afri-kaansche dieren do verwante soorten van andere werelddeelen in wildheid en kracht; men vindt or den leeuw, den panier, den luipaard, de hyena, den jakhals, liet nijlpaard {hippopotamus), den krokodil, den olifant, het neushoorndier {rhinoceros\'), don kameelpardel {giraffe\'), den Kaapschen ezel {zebra), den buffel, vele groote en vergiftige slangen, apen, antilopen, vele schoongevederdo vogelen, waaronder de struisvogel, de pelikaan, de ibis, de flamingo enz. Onder de huisdieren komt in de eerste plaats in aanmerking de kameel, «liet schip der woestijnquot;, en vervolgens het paard, het rund, het zwijn en de ezel.

De keerkringslanden van Afrika bezitten noch de uitgestrekte oor-spronkelijke wouden noch de onafzienbare graslanden van Amerika. Onder de kostbare houtsoorten moet vooral het ebien- en rozenhout vermeld worden. Men vindt er wijders den drakenbloedboom, aloc-soor-ten, en vooral acacias, welke hier vrij aanzienlijke bosschen vormen. Verder heeft men dadel-, waaier-, olie- en kokospalmen, vele specerijen, waaronder verscheidene pepersoorten, voortreffelijke indigo, boomwol, hennep, en zelfs vlas. Onder de planten, welke tot voedsel dienen, komen voornamelijk in aanmerking gierst, rijst, maïs, jammen, bataten en bananen, ananassen, suikerriet, koffie enz.

In do noordelijke kustlanden zijn bosschen, boomen en grasvlakten over het algemeen niot menigvuldig; men vindt ze bijna uitsluitend slechts langs de oevers der kustrivieren en aan de hellingen van den Atlas. De bouw van rijst, mats, boomwol en suikerriet gaat hier gepaard met dien van wijn en tarwe. Edele vruchtboomen vormen hier en daar in goed bewaterde streken kleine bosschages, en in het Nijldal slaagt de papierplant bijzonder goed.

In hot zuidelijk gedeelte van Afrika zijn wouden en weilanden even zeldzaam. Acacia-bosschen, heidekuid en bolgewassen bedekken de oppervlakte, van het hoogland. In do vruchtbare streken slagen, naast do keerkringsgewassen en edele vruchten, ook de wijnstok en de uit Europa ingevoerde ooftsoorten, groenten en peulvruchten voortreffelijk, en naast rijst en maïs wordt ook tarwe met hot beste gevolg gebouwd.

Met betrekking tot de voortbrengselen, van het delfstoffenrijk is Afrika, en wel bepaaldelijk Midden- en het grootste deel van Zuid-Afrika, zeer rijk in goud. Zilver wordt slechts in eenige doelen van den Atlas gewonnen. Koper komt in dat gebergte en aan de Oranjerivier voel voor, en ijzer in de meeste Afrikaansche landen. Diamantvelden heeft men in den laatsten tijd langs de rivier Limpopo ontdekt.

§ G. BEVOLKING, GODSDIENST, BESCHAVING.

De onbekendheid niet het grootste deel der binnenlanden van Afrika is oorzaak dat alle opgaven omtrent het aantal inwoners zeer onzeker zijn, en tengevolge daarvan meermalen veel van elkander verschillen (200 tot 150 millioen). Schat men de bevolking op 150 millioen zielen, dan is Afrika over hot algemeen betrekkelijk veel schaarscher bewoond dan Azië. Hot meest bevolkt schijnen het dal van don Pgt;e-neden-Nijl, Abossiniö, Soedan on do Kustlanden.

-ocr page 666-

200

De oorspronkelijke bevolking van Midden- en Zuid-Afrika, van do zuidelijke grenzen der Saliara tot aan de Kaap de Goede Hoop, behoort tot liet Ethiopische of Negerras, en is verdeeld in cenc groote menigte stammen met verschillende talen on tongvallen. Ofschoon de zwarte huid liet hoofdkenmerk van dit ras is, treft men er echter groote verscheidenheden in aan. De Jol off en, in Senegambië, zijn pikzwart; de Mandingo\'s, Foelalis en andere volken van Soedan zwartbruin; de Kaffers, Hottentott en, Boschjesmannen en Beetjuanen van Zuid-Afrika bruingeel of geelkoperkleurig. De Fans, een woest, krachtig gebouwd negervolk, aan de Oijmvai, zijn kannibalen, en trekken uit het binnenland steeds meer westwaarts; meer oostwaarts in liet binnenland van Hoog-Afrika wonen de Mon-boettoe\'s en Niam-niams, die geheel met hen overeenkomen.

Tot het Caucasische ras rekent men den Noord-Afrikaanschen of Libyschen slum, bestaande uit de Nubiërs en de Berberen. Door de laatsten verstaat men de oorspronkelijke bevolking van Barbarije en de Sahara , welke in Marocco den naam draagt van Sjelloes of Amazir-ken, in Algeriö en Tunis dien van Kabylen, en in de woestijn dien van Toeuregs en Tibbo\'s.

Eveneens behooren tot het Caucasiche ras, en wel tot. den Semitischen stam, de Abessiniërs, do Kopten of de nakomelingen der oude Egyptenaars, en de Arabieren, van welke zij, die in Noord-Afrika vaste woonplaatsen gekozen hebben, Mooren, en die, welke een zwervend leven leiden, Bedoéinen genoemd worden. Verder vindt men in Noord-Afrika en Egypte Turken, aldaar en in Abessinië Israëlieten, en in de handelplaatsen en in de koloniën Europeanen.

De Madegassen, of de oorspronkelijke bevolking van Madagascar en de omliggende eilanden, behooren grootendeels tot hot Maleis c hora s.

Het meerendeel der Negervolken is nog den ruwsten afgodendienst, het Fetischisme, toegedaan, welke bieren daar met menschenoflers en andere gruwelen gepaard gaat.

Het Islamisme is do hoorschende godsdienst in geheel Noord-Afrika. De Berberen, Mooren en Bedoeïnen zijn echter de eenigen niet, die haar belijden; ook de .Tolofl\'en, Foelalis, Mandingo\'s en do meeste andore Negervolken van Soedan zijn, althans voor hot uiterlijke, Mahomedanen.

Do Kopten en Abessiniërs zijn Christenen van do Monophysische Kerk. Do Portugeezen hebben in do hun onderworpen landen wel vele Negers tot hot Catholicismo bekeerd: doch men wil, dat do uiterlijke plechtigheden meer ingang bij hen gevonden hebben dan de leerstellingen van het Christendom. Mot betrekking tot hot la-atsto schijnen de Protestantse he zendeling-genootschappen heilzamer to werken, bepaaldelijk op do kusten van Senegambië en Opper-Guinea, alsmede in het Kaap- en Kafforland. De bewoners dor Afrikaansche eilanden zijn grootendeels Christenen, behalve die van Madagascar, waar hot Christendom vroeger onder de Heidonscho bevolking voortgangen maakte doch sedert 1828 óf uitgeroeid óf gestuit is. In den laatsten tijd heeft het zich echter weder verlevendigd.

-ocr page 667-

201

Ei.\'ii groot deel der bevolking van Afrika staat, gelijk reeds uit haren godsdienst blijkt, op een zeer lagen trap van beschaving, heeft geene vaste woonplaatsen, leeft van de jacht, de veeteelt, den roof en den oorlog, of houdt zich met niets bezig, zich voedende mot hetgeen de grond vanzelf voortbrengt. Ook ennige Mahomedaanschc stammen, zooals de Bedoeïnen, Borberon en andere wocstijnbewoners, leidon oen zwervend loven.

Om nu niet te spreken van den invloed, dien do Europeesche beschaving op de kustlanden uitoefent, heeft zich in sommige streken van het binnenland, waar het Islamisme doorgedrongen is, eene eigenaardige beschaving ontwikkeld, din wol niet op oen hoogen trap staat, doch bij do elders heerschende woestheid niet onopgemerkt mag blijven. Zoo is, behalve in de meeste kustlanden, de landbouw in Hoog-en Laag-Soedan zeer algemeen, ofschoon hij tengevolge van do bijna onophoudelijke twisten en oorlogen, het willekeurig gezag dor vorsten en de hieruit volgende onveiligheid der eigendommen, slechts op weinige plaatsen met zorg en vlijt beoefend wordt. In Iloog-Soedan, den Atlas, Abessinië, Nubië, en zelfs op de gebergten van Zuid-Afrika is do bewerking der mijnen bekend, on worden niot onaanzienlijke \'hoeveelheden edele metalen opgedolven. — Het fabriekwezen is niet geheel en al verwaarloosd. Hot bereiden van leder, het vervaardigen en verven van zijden, wollen, linnen en katoenen stoffen, smederijen, zadelmakerijen, pottenbakkerijen, en zelfs het maken van buskruit zijn in do bekende streken van het vasteland vrij algemeen verbreide takken van bestaan, en uit de onbekende binnenlanden komen zelfs fraai bewerkte gouden versierselen. — Do handel heeft te kampen zóó met do ontoegankelijkheid van vele landstreken, de woestheid dor volken, de hebzucht der vorsten, de roofzucht der Nomaden on godsdienstige vooroordeelen, als met de onbekendheid van bijna alle Afrikanen met de zeevaart, en met hot gemis van goede wegen, bevaarbare rivieren en middelen van vervoer. In de berglanden, waar de kameelen niet kunnen gebezigd worden, maakt men gebruik van lastdragers tot hot vervoeren van waren. Niettemin is het vorkoor betrekkelijk zeer levendig cn belangrijk, bepaaldelijk in do Mahomedaansche landen. De handel is hier grootendoels in handen van Arabische of Moorsche kooplieden, die mot karavanen hunne waren door do woestijn naar Soedan voeren, en daarmede trots de mededinging der Europeanen, ook de Kust van Opper-Guinea voorzien. De kooplieden van Soedan, die de waren door lastdragers over de gebergten, on verder over den Djoliba en zijne zijrivieren vervoeren, dienen hun hier als tusschenhandelaars. In het noordoosten van Afrika is de handel grootendoels in handen van den Khedive van Egypte. Aan de oostelijke kusten wedijveren in dit opzicht met elkander de Portugeezen, Franschen en Britten, wier handel op de Westkust door de mededinging der Nederlanders en Spanjaarden over het algemeen weinig benadeeld wordt.

De gewichtigste stapelplaatsen van het binnenland , waar, bij gelegenheid der jaarmarkten, eene groote menigte koopers en verkoopers uit do Mahomedaansche landen van Afrika samenstroomen, liggen

-ocr page 668-

262

in Soedan, en zijn Tcmboktoe, Kano, Sakkatoe en Koeka. Andere gewichtige handelplaatsen zijn, met voorbijgang der Turksche landen en der Europeesche koloniën, Gondar in Abessinië, Fez, Tettian, Ta filet en Tang er .in Marocco, en Litakoe in het Land der Beetjuanen.

De uitvoer bestaat voornamelijk in stofgoud, ivoor, struisveeren, rhinoceros-hoornen en huiden, panter- en leeuwenvellen, gom, ebbon-en sandelhout, indigo, dadels, rijst, tarwe en katoen (de drie laatst-genoenide artikels hoofdzakelijk uit Egypte). Ofschoon de slavenhandel reeds sedert geruimen tijd door verdragen tusschen de verschillende Europeesche mogendheden streng verboden is, word er echter tot vóór korten tijd jaarlijks een groot aantal Negers als slaven naar Amerika overgevoerd, bepaaldelijk naar Brazilië, Cuba en Portorico.— De hoofdvoorwerpen van invoer zijn wapenen, buskruit, zijden, wollen en katoenen stollen, ijzer-, staal- en koperwaren, en velerlei artikels van weelde.

Kunsten en wetenschappen zijn in Afrika genoegzaam onbekend. Wel vindt men in de Mahomedaansche staten hier en daar scholen; doch het onderwijs bepaalt er zich tot het lezen en uitloggen van den Koran. Slechts enkelen, en wel do geleerden, kunnen schrijven. Ook Abessinië, ofschoon de meerderheid der bevolking zich Christenen noemt, staat, met betrekking tot de wetenschap, op geen hoogeron trap; ja, men wil zelfs dat ruwheid en onwetendheid hier nog grooter zijn dan in de Mahomedaansche landen aan de Middel-landsche Zee. Do binnenlanden van het Zuid-Afrikaansche Hoogland, dat zich noordwaarts tot 8 ii •10quot; N. B. uitstrekt, zijn genoegzaam onbekend; doch wanneer men de ruwheid der aan de grenzen wonende volken in aanmerking neemt, kan men bij volken, die van alle verkeer verstoken zijn, nauwelijks iets beters verwachten. Do afschuwelijkste Fetischdienst en het geloof aan tooverij en bezweringen, de bloeddorstige willekeur en onophoudelijke oorlogen der maclithobbon-den, de dierlijke botheid on onverschilligheid der zwakkeren, het jacht-maken op en het verkoopon van slaven, het offeren van menschen tot bevrediging hunner valsche godheden, hot eten van menschenvleosch en andere gruwelen zijn de kenmerken van de woestheid der hier wonende volken. Iets beter is de. toestand in het zuiden van dit werelddeel, waar do Beetjuanen zich in aartsvaderlijke en betor geregelde instellingen verheugen, en do Kaffers en Hottentotten door den ijver der zendelingen en de waarheden van het Evangelie toi zachtere zoden gestemd worden. De Boschjesmannen of Saabs daarentegen zijn om hunne dierlijke botheid en aangeboren boosheid algemeen bekend.

Afrika telt eene groote menigte kleine, van elkander onafhankelijke landschappen en volksstammen, doch slechts enkele groote staten. Bijna al de kleinere staan nog op den laagsten trap van maatschappelijke ontwikkeling. Hot zijn óf, gelijk bij de Arabische en Libysclio volksstammen, aartsvaderlijke vereenigingon, wier opperhoofden door rijkdom, vooral in vee, krijgsbeleid of godsdienstijver tot groot aanzien zijn gestegen, — óf hot zijn woeste alleenheerschappijen, gelijk bij alle Negervolken, waar een geweldenaar volstrekt willokourig heerscht, zijne onderdanen als slaven beschouwt, en naar eigen goedvinden over

-ocr page 669-

hunne oigendomnien, vrijheid en leven beschikt. Du voorbeelden van een minder drukkenden regeeringsvorm uiju zeer zeldzaam.

§ 7. VERDEELING.

Met voorbijgang van de nog onbekende binnenlanden wordt Afrika verdeeld in: \'1. Barbarije, 1. N/jllanden, 3. De Sahara, A. Senegambië, 5. Soedan, 6. Opper-Guh/ea, 7. Neder-Guinea, 8. liet Kaapland, 9. Do Hollandsch-Afrikaansche Republieken, 10. De Oostelijke Kusten en \'11. Madagascar.

Van het Kaapland on de Transvaal, reeds bij liet Britsche Rijk vermeld (bl. 47 en volgg.), zal in de volgende afdeeling niet gesproken worden.

T VV E E D E AFDEELING.

DE BIJZONDERE LANDEN.

§ 1. BARI3AUIJE.

Onder den naam van Da r bar ij e verstaat men de geheele kuststreek van Noord-Afrika, tusschen den Allantischen Oceaan ten westen en Egypte ten oosten, en tusschen de Middellandsche Zee ten noorden en de Sahara ten zuiden.

Barbarije is aldus genoemd naar de B er boren of oorspronkelijke bevolking, en bevat de volgende bestanddeelen: Marocco, een zelfstandig rijk; Algerië, sedert 1830 eene bezitting der Franschen; Tunis en Tripoli, welke de opperheerschappij der Porte erkennen.

Van Algerië, hetwelk reeds bij Frankrijk behandeld is (I. bl. 264), zal hier niet gesproken worden.

I. Marocco, hot westelijkste deel van Barbarije, is zeer bergachtig en bevat de hoogste toppen van don Atlas (bl. 254). Van de rivieren is do Moelvia do voornaamste.

liet Rijk van Marocco beslaat eene oppervlakte van 12210 vierkante geographische mijlen, waarvan er nagenoeg 3580 tot het Teil, d. i. hot vruchtbare kust- en berglandschap, 1230 tot de steppen, en 7400 tot de Sahara behooron. Van deze uitgestrektheid komen er ongeveer 9000 vierkante geographische mijlen op hot eigenlijke staatsgebied, daar de hoogero berglandschappon en do streken ton zuiden van den Atlas door genoegzaam onafhankelijke volksstammen bewoond worden.

De bevolking wordt zeer verschillend opgegeven, nu eens 6 dan weder 19, millioon zielen. Wanneer men de volksdichtheid van Al-geriö tot maatstaf neemt, zal hot getal inwoners ongeveer 0 millioon bedragen.

Het heerschonde volk, dat ongeveer de helft der bewoners uitmaakt, zijn de Arabieren, verdeeld in Moeren en Bedoeïnen. Iets minder

-ocr page 670-

264

talrijk zijn de Berberen of oorspronkelijke bevolking, bier Sjelloes of Ammirken genoemd, van welke een gedeelte, evenals de Bedoeïnen, een zwervend leven leidt. Bovendien vindt men or vele Israëlieten, en ook Negers, meest slaven, en een zeer klein aantal Turken en Europeanen. Met uitzondering van de laatston en do Israëlieten zijn de inwoners zeer ijverige Mahomed an en.

Ofschoon de bodem op vele plaatsen zeer vruchtbaar is, wordt echter de landbouw met weinig zorg beoefend; tarwe, gerst, gierst, olijf-olie en dadels zijn de hoofdvoortbrengselen. Van meer gewicht is de veeteelt, welke kameelen, zeer schoone paarden, die met de Arabische wedijveren, muildieren, ezels, een groot aantal schapen mot fijne wol, geiten met eene fijne huid, en schoon rundvee verschaft. De fabrieken leveren vooral leder (marokijn), wollen en zijden stoffen en tapijten. De handel, deels karavanonhandel naar Soedan en de Turksche staten, deels zeehandel, is zeer uitgebreid en grooten-deels in handen van Moeren en Negers (Foelahs).

De Keizer, die, naar men voorgeeft, in rechte linie afstamt van FaTima, de dochter van Mahomed, voort don titel van »Behocrscher der Geloovigonquot; en ook dien van »Stadhouder Gods.quot; Hij heerscht volstrekt willekeurig, en vereenigt met de wereldlijke macht, evenals weleer do Kalifen, ook het hoogste geestelijk gezag.

Het leger is in tijd van vrede 20Ü00 man stork. In tijd van oorlog wordt hot volk te wapen geroepen. De zeemacht is onbeduidend.

De hoofdstad van het Rijk en eene der residontiën van don Keizer is Marocco (4000C of 50000). Andere residontiën van den Keizer zijn Fez of Fas (130 000), de grootste stad van het Rijk, en Mekines of Miknos (50000), zijne gewone verblijfplaats.

Do gewichtigste handelstad is Tanger (10000), aan den ingang der Straat van Gibraltar. Zuidwaarts daarvan liggen aan den Atlan-tischen Oceaan : El Araisch of Larasch (4000), Rabat of Nio u w-Saleo (25000), Saffi of As af i (12000), Mo ga dor (10000), Casablanca en Mazagan. In 1878 liepen in deze havens binnen 1201 schepen, metende 265 922 ton, en vertrokken vandaar i 1 S3 schepen, metende 261318 ton; de waarde van den invoer bedroeg 23 955 000, die van den uitvoer 23 409 000 frank.

Ten oosten van Tanger ligt Ceuta, dat met nog drie andere plaatsen aan de Middellandsche Zee door Spanje bezet is. In 1800 is Spanje ook in het bezit gekomen van de stad Tetuan met haar gebied (bl. 98).

Het westelijk deel van Belad-el-Djerid of hot Dadelland, met de land-handelplaats Tafilelt of Tafilet (11000), maakt een deel uit van het gebied van den Keizer van Maroccn doch wordt geographisch tot de Sakara gerekend (zie benoden § 3).

H. Tunis ligt tusschen Algerië en Tripoli, on is het kleinste, maar betrekkelijk het meest bevolkte der Barbarijsche Staten. Het beslaat cone oppervlakte van 2150 vierkante geographische mijlen, waarvan er 510 tot het Teil of het vruchtbare land, 720 tot de steppen

li

-ocr page 671-

on 920 tut du Sahara hehooi\'en. De bodem, in verschillende richtingen door den Atlas doorsneden, is over het algemeen zeer vruchtbaar, voornamelijk langs de oevers van den Medjerdah, waar hij ook het best bebouwd is. De voortbrengselen zijn dezelfde als in Marocm. Aanzienlijk is de bouw van granen, waarvan een groot deel naar Tfalie\' en andere landen van Zuid-Europa wordt uitgevoerd. De handel is niet onbelangrijk en gedeeltelijk karavanenhandel, gedeeltelijk zeehandel, welke meestal in handen van Europeanen is. Eenige waren zijn een monopolie van de regeering, die het aan Israëlieten verpacht.

Het aantal inwoners wordt op ruim 2 millioen zielen geschat, waarvan er omstreeks 720 000 vaste woonplaatsen hebben en de overigen nomaden zijn. Het zijn Mooren, Bedoeïnen en Berberen ol\' Kabylen, allen Mahomedanen. Bovendien vindt men er omstreeks 45000 Israëlieten, omtrent 7000 Turken, en in de zeeplaatsen ruim 25000 Europeanen, nagenoeg uitsluitend Catholieken.

De. regeeringsvorm is eene soort van militaire republiek onder een erfelijken Bei, die de opperheerschappij der Porie erkent en verplicht is haar in tijd van oorlog met manschap en eenige oorlogschepen te ondersteunen. De macht van den Bei is genoegzaam onbeperkt, d\'ewijl de invloed van den Divan of regeeringsraad, die hem terzijde staat, onbeduidend is. Ilij verleent de Orde van Nisjan Iftihar.

Do geregelde krijgsmacht bestaat uit 7 Regimenten Infanterie, 4 Bataljons Artillerie en eene afdeeling Cavalerie, en is op voet van oorlog 20 000 man sterk. De ongeregelde troepen zijn nagenoeg 10 000 man sterk; daaronder zijn 3000 Koroegli\'s (afstammelingen der Turksche Janitzaren), 5000 Zouaven te voet en 1500 Spain\'s te paard. Hierbij komen nog omstreeks 500 politie-soldaten. In oorlog kan de ongeregelde ruiterij op ongeveer 30000 man worden gebracht.

Do zeemacht bestaat slechts uit 1 adviesstoomschip van 500 ton, 100 paardenkracht en 8 stukken, benevens 1 transportstoomschip van 400 ton, 140 paardenkracht en 2 stukken. Do bemanning telt ongeveer 250 koppen.

De staats-in kom sten waren voor het jaar 1874—1875 geraamd op 6 832 300, de uitgaven op 6 20G 850 frank; do openbare schuld bedroeg 125 000 000 frank.

De hoofdstad en de residentie van den Bei is Tunis (125000) met de versterkte haven floletta, aan de golf van Tunis. Zuidwaarts daarvan ligt op eenigen afstand van zee de stad Kairwan (150 000), en nog zuidelijker Cab es (30000) , aan de golf van dien naam. De handel concentreert zich hoofdzakelijk te Tunis. In 1870 beliep de waarde van den invoer bijna 12, en die van den uitvoer nagenoeg 17 millioen frank; deze geschiedde met 1145, gejie mot 1192 schepen. De uitvoer-artikelen waren voornamelijk: olijf-olie, granen, zuidvruchten, tabak, was, huiden en zijde.

Er zijn ongeveer 00 kilometer spoorwegen in exploitatie, namelijk: van Tunis naar Goletta, naar Bardo en naar Marsa, en van Marsa naar Goletta; terwijl eene lijn van Tunis naar Begia (in de richting van Ahjerië) in aanleg is.

-ocr page 672-

206

III. Tripoli, met Burka en Fezzan eouc oppervlakte beslaande van 16200 vierkantegeographische mijlen, met 1 010000 inwoners, is het oostelijkste land van Barburije, en ligt tusschen Tunis en Egypte, van welk laatste hetquot; als eene Vilajet (provincie) wordt beschouwd (bl. 156). De bodem, door takken van den Atlas doorsneden, is langs de kusten slechts middelmatig vruchtbaar, en verder landwaarts in grootendeels woestijn. Men vindt er nagenoeg dezelfde voortbrengselen als in Maroccn.

De bevolking bestaat voor het meerendeel uit Mo or en en Be-doeïnen, verder uit Turken, betrekkelijk veel Israëlieten en naar verhouding weinig Berber en.

Tripoli is eene militaire republiek, aan wier hoofd een Bei of Pacha staat, die door do Turksche krijgsmacht gekozen en door de Porte bevestigd wordt. De geregelde krijgsmacht bedraagt slechts 4500 man, en de zeemacht is van weinig beteekenis.

De hoofdstad en de zetel van den Bei is het aan zee gelegen T r i-poli (30000); in het zuidwesten ligt Gadames (7000), het middelpunt van onderscheidene karavanenwegen.

Tusschen de Golf van Sydra en Egypte ligt de bergvlakte Bar ka, wier kuststreek zeer vruchtbaar doch slecht bebouwd, en welke voor het overige eene woestijn is. De hoofdplaats van dit landschap, Bengasi (6000) ligt aan do evenvermeldo golf.

De oase Fezzan, welke geographisch tot de Sahara gebracht wordt, is schatplichtig aan den Bei van Tripoli (zie bl. 271).

De zeehandel bepaalt zich tot Tripoli en Bengasi, waar, in het jaar 1871, 748 en 328 schepen binnenliepen. De artikelen van invoer zijn vooral manufacturen, die vanhier door karavanen naar Soedan worden gebracht; uitgevoerd worden zout, ivoor, struisvederen, rundvee, granen, olie en wol.

§ 2. DE NIJLLANDEN.

De Nijllanden zijn die doelen van Afrika, welke door den Nijl met zijne bron- en zijrivieren besproeid worden, en ten westen van de Ronde Zee liggen. Zij bevatten Egypte, Nubiö en Abessinië.

I. Egypte is eene Turksche provincie, en reeds bij Turkije vermeld (bl. 153); weshalve het hier met stilzwijgen kan voorbijgegaan worden.

II. Nu bic is het middelste der Nijllanden, en gelegen tusschen Egypte ten noorden en Abessinië ten zuiden. Het beslaat eene oppervlakte van ongeveer 22000 vierk. geographische m\'.jlen; de gissingen omtrent de sterkte der bevolking verschillen van 1 tot 3 millioen zielen.

In het zuidelijk deel van dit land ontstaat de Nijl uit de samenvloeiing van den Bahr-el-Abiad met den Bahr-el-Azrek, en neemt lager den Atbara op (bl. 255). Nubië wordt, bepaaldelijk tusschen den Nijl en de Roode Zee, door lage bergrijen doorsneden, en het op sommige plaatsen zeer smalle dal van den Nijl aan beide zijden door rotsige heuvelreeksen begrensd. In het zuiden zijn de gebergten met bosschen bedekt; doch ten noorden van 15° N. B. worden zij allengs

-ocr page 673-

geheel kaal, en vindt men daartusschen dorre zandwoestijnen, van welke de Nubiscbe Woestijn, zich oostwaarts van den Nijl naar de Roode Zee uitbreidende, de voornaamste is. Alleen het Nijldal is door de jaarlijksche overstroomingen der rivier bij uitstek vruchtbaar; doch de landbouw is er nog geenszins op dezelfde hoogte als in Egypte. Men bouwt er granen, tabak en katoen; dadels vindt men in het noorden van het land. In het zuiden treft men leeuwen, panters, luipaarden, kameelpardels, olifanten, nijlpaarden enz. aan. In de woestijnen is de teelt van kameelen en paarden van veel belang. De voornaamste artikels van uitvoer zijn slaven, granen, stofgoud, kameelen, struis-veeren, olifantstanden, gom, sennebladen enz.

De bewoners zijn deels eigenlijke Nubiërs, die met de Berberen verwant zijn, deels Arabieren, onderscheiden in landbouwende Fellahs en zwervende Bedoe\'inen, deels Negers, en wel in het zuiden aan den Bahr-el-Abiad en Bahr-el-Azrek; verder Turken en Israëlieten. De Arabieren, Turken en Nubiërs zijn Mahomedanen; onder do Nubiërs treft men echter ook Koptische Christenen aan. De Negers zijn deels Mahomedanen, deels aanbidders der Fetischen.

Sedert -1820 staat geheel Nubië onder do heerschappij van\' den Onderkoning van Egypte. Deze oefent zijn gezag óf rechtstreeks uit door zijne landvoogden, of middellijk door de aan hem schatplichtige vorsten en volkshoofden.

Nubië bestaat hoofdzakelijk uit de volgende landschappen:

a. Beneden- of Eigenlijk Nubië, ook het Land der Bara-bras of hot Land der Nuba of Kenoes (gelijk de Nubiërs in hunne landtaal heoten) genoemd, ten zuiden van Egypte; met Derr of Deri (3000), aan don rechteroever van den Nijl, en Soeakin (8000), de be-drijvigste handelplaats van Nubië aan do Roode Zee, en Slassoea (5000) op een eilandje onmiddellijk aan de kust dier zee, nabij de tegenwoordige grenzen van Abessinië; deze beide havenplaatsen, benevens Sela en Berbera aan do Golf van Aden zijn met de daartoe behoorende kustlanden door aankoop uit het bezit van den Sultan van Turkije in dat van den Onderkoning van Egypte overgegaan.

b. Dongola, het middelste gedeelte van Nubië, beroemd door zijne paardenteelt, met de hoofdplaats El-Ordeh of Nieuw-Dongola (8000), aan den linkeroever van don Nijl:

c. Het Land der Sjeigias of Sjakie-Arabieren , ten zuidoosten van Dongola, met de hoofdplaats Kort/\'. aan den linkeroever van den Nijl;

d. Het L a n d B e r b e r, bewoond door een Arabischen stam, onmiddellijk beneden de samenvloeiing van den Nijl endenAtbara, met de hoofdplaats Berber, aan den rechteroever van eerstgenoemde rivier.

e. Het Land Sjendi, hetwelk een groot deel van het schiereiland inneemt, dat gevormd wordt door de samenvloeiing van den Nijl met den Atbara, en waar het oude Meroc lag; het heeft tot hoofdplaats Sjendi (0000), aan den rechteroever van den Nijl;

f. Het Land Half ai, ten zuiden van Sjendi, beneden do samenvloeiing van den Bahr-el-Abiad en den Bahr-el-Azrek, met de hoofdplaats Half ui (4000), aan den rechteroever van den Nijl;

-ocr page 674-

208

g. ïït\'t voormalige Negerrijk Sen na ar, thans de landen Sen naar en Khartoem, besproeid door den Bahr-el-Abiad en Bahr-el-Azrek, met de oude hoofdplaats Setmaar (12000), aan den linkeroever der laatstgenoemde rivier, en de stad Khartoem (40000), aan de vereeni-ging van beide, die thnns als de hoofdplaats van geheel Nubië wordt beschouwd.

h. Kordofan, eene groep kleine oasen, door woestijnen van het oostwaarts gelegen Sennaar gescheiden, en bewoond door Negers, Nubiërs en Bedoeïnen, met de hoofdplaats Oheid of Obeydha (12000), die eene belangrijke stapelplaats is voor den handel tusschen het binnenland van Afrika en Egypte, en uls zoodanig het meer zuidwaarts (op nagenoeg 5° N. B.) gelegene Gondokorn of Ismdilia grootendeels heeft vervangen. Een gedeelte van den handel van het laatstgenoemde heeft zich ook verplaatst naar het daar nabij gelegene Lado of Lardo.

De landschappen Sennaar en Kordofan met Darfoer (bl. 271) vormen sedert quot;1875 Egyptisch Soedan, welks bevolking op 12 millioen zielen wordt geschat.

Ill, Abessinië of Habesch (vroeger naar schatting -I5000 vierk. geogr. mijlen met ongeveer 4 000 000 inw., doch thans aanmerkelijk verkleind) met Nubië in de oudheid Ethiopië genoemd, is het zuidelijkste der Nijllanden, en grenst nu ten westen aan Egyptisch Soedan, ten oosten aan de den onderkoning van Egypte toebehoorende kustlanden (bl. 207) en ten zuiden aan de bijna geheel onbekende binnenlanden. Het bestaat grootendeels uit hooge gebergten en hooge vlakten (bl. 253). De Bahr-el-Azrek, welke het Dembea- of Tzana-meer doorstroomt, en de Al bar a nemen hier hun oorsprong.

Abessinië behoort tot de vruchtbaarste landen der aarde. Wel is de kuststreek zandig en gedeeltelijk eene zoutvlakte, doch naarmate men meer het land inkomt, neemt de groeikracht toe. Men treft er uitgestrekte wouden aan; op de hooge vlakten wisselen heerlijke weilanden uitgestrekte graanvelden af, terwijl cederbosschen de kruinen der bergen bedekken. De voornaamste voortbrengselen zijn maïs, gierst, gerst, tarwe, sennebladen en andere geneeskruiden; verder dadels, oranje-appelen, citroenen, bananen, granaten enz. In de westelijke streken groeit de koffie in het wild, en vindt men ook katoenplantingen, terwijl de grond op vele plaatsen geschikt is voer don suiker- en wijnbouw. Het dierenrijk levert rundvee, waaronder Sanga- of Gallu-runderen met hunne soms vier voet lange hoornen, geiten, schapen met zwarte vachten, en in de lagere streken ook kameelen. Naast de bij Nubië vermelde wilde diersoorten, welke hier in nog grootere menigte voorkomen, treft men den Kaapschen ezel of zebra en de reuzenslang aan. Ofschoon het land goud, zilver en ijzer bevat, wordt hiervan echter, uit onbekendheid met de bewerking der mijnen, weinig voordeel getrokken.

De A bes s i n i ë r s, of de oorspronkelijke bewoners van het land, welke tot het Caucasische ras behooren, vormen de meerderheid der bevolking, en zijn Koptische Christenen. De Christelijke godsdienst.

-ocr page 675-

2on

liier reeds in de 4de eeuw verbreid, is echter door Joodsche gebruiken, allerlei uiterlijke plechtigheden, bijgeloof en afgoderij zoo ontaard en misvormd dat zij nauwelijks meer te herkennen is.

Men treft in Abessinie vele Israëlieten aan, welke hier Falas ja\'s genoemd worden en zich door menige eigenaardigheid van hunne stamgenooten in andere landen onderscheiden. — In de dichte wouden van het westen zwerft de halfwilde Negerstam der Sjangalla\'s rond; terwijl de Galla\'s, een wijd verbreide volksstam uit de oostelijke streken der binnenlanden van Zuid-Afrika, die zich door zijne bruine huidkleur van de eigenlijke Negers onderscheidt, zich in de 1 Ode eeuw in Abessinie gevestigd en sedert verscheidene landstreken aan zich onderworpen hebben. Zij zijn voor het meerendeel aanbidders der Fetischen en vooreen klein deel Mahomed an en. — Onder de vreemdelingen, welke zich hier nedergezet hebben, behooren ook Arabieren en enkele Turken.

Aan het hoofd der regeering stond voorheen een onbeperkt Koning, de Gr co tb Negoe genoemd; doch zijne macht is door de invallen der Galla\'s en daarop gevolgde burgeroorlogen steeds verzwakt. Gedurende omstreeks 80 jaren heeft de schrikkelijkste regeeringlooSheid en het recht van den sterkste geheerscht; steden en dorpen zijn uitgeplunderd en platgebrand, en de inwoners weggesleept om als slaven verkocht te worden. Onder zulke omstandigheden vond de Negoe, die nog vóór eenige jaren te Gondar, met een klein gevolg van dienaren, van een sober inkomen leefde, reeds sedert lang geen gehoorzaamheid meer bij de R a\'s of landvoogden der verschillende gewesten, van welke zich eenigen den Koningstitel gegeven hadden en alleen, uit eene soort van eerbied voor oude herkomsten, voor het uiterlijke do waardigheid van Negoe lieten bestaan.

Tengevolge van de langdurige regeeringloosheid is de beschaving diep gezonken, de eigendom zonder waarde, de landbouw verwaarloosd, de nijverheid onbeduidend, en de handel in verval.

Uit het reeds vermelde blijkt dat Abessinie gesplitst is geworden in verscheidene rijken, deels door Galla-vorsten, deels door voormalige Landvoogden, die zich onafhankelijk gemaakt hebben, of hunne nakomelingen beheerscht. De voornaamste van die rijken waren:

Het Koninkrijk Tigré, dat het grootste deel der oostwaarts van den Alh/tra en eenige dor westwaarts daarvan gelegen landschappen bevat, met Adoiva (8000), de hoofdstad, en Antalov) (8000);

h. Het Koninkrijk Amhara of Gondar, zuidwaarts van Tigré, het midden van Abessinie beslaande, met de hoofdstad Gondar (7000), ten noorden van het Meer Tzana, en de rotsvesting Mugdala, wier werken in 18G8 door de Engelschen geslecht zijn;

c. Het Koninkrijk Sjoa, in het zuiden, hetwelk in een beter geor-denden toestand verkeert dan de overige landen, met de hoofdstad Ankobar (3000).

Sedert 1857 stonden deze drie Rijken genoegzaam geheel onder de heerschappij van den uit Amltara afkomstigen Lv K \\ ssa , die zich Keizer Theodorus noemde. Aanvankelijk bevorderde hij den landbouw, en

-ocr page 676-

270

beijverde zich zeer vooi\' de verbreiding van den Christelijken godsdienst en de Europeesche beschaving; doch allengs werd hij aan den drank verslaafd en ontaardde in den meest tirannieken dwingeland, waarvan d.e geschiedenis melding maakt. Toen hij cenige zendelingen en een Engelsch gezantschap wederrechtelijk gevangen hield, rustte de Britsche regeering eenn kostbare onderneming uit om hem tot rede te brengen. In 1868 landden hare troepen, en rukten onder het doorstaan van vele moeielijkheden en ontberingen voorwaarts. Zij bestormden ten slotte zijne hoofdvesting Mugdala, waarin hij zich volkomen veilig waande. De Britten drongen niettemin zijne vestingwerken binnen, en Theodorus bracht zicli om het leven. Sedert is zijn Rijk geheel ontbonden, en Abessinië weder in verscheidene geheel van elkander onafhankelijke staten verdeeld, die ter prooi zijn aan binnenlandsche onlusten en vijandelijke verwoestingen.

In de vroeger tot Abessinië maar thans aan den Onderkoning van Egypte behoorende kustlanden der Roode Zee (bl. 207), die van het overige gedeelte des lands door hooge gebergten gescheiden zijn, wonen verscheidene onafhankelijke en voor een deel zwervende stammen der oorspronkelijke bevolking. Behalve de reeds genoemde havenplaatsen Soeakin en Massoea, is hier het belangrijkst Arkiko (1000), een weinig ten zuiden van het laatstgenoemde, waar vroeger een Turksch Regent gevestigd was om voor de veiligheid der karavanen te zorgen. — Nabij den ingang der Straat Bab-el-Mandeb ligt Tndjoera, in 1840 door de Engelschen in bezit genomen (bl. 53).

§ 3. DE SAHARA.

De Sahara is, gelijk reeds is vermeld (bl. 253), van water en wasdom verstoken, behalve in do oasen, waar granen zuidvruchten en palmboomen voortkomen en goede weilanden gevonden worden. De veeteelt, bijzonder die van karaeelen, is hier zeer aanzienlijk. De oasen worden bewoond door drie hoofdstammen, die deels vaste woonplaatsenhebben, deels een zwervend leven leiden. Het zijnde Bedoeïnen, ook wel Moeren genoemd, in het westen, de Toearegs in het midden, en de zwarte Tibbo\'s in het oosten. De eersten zijn eene vermenging van Arabieren en Berberen, met den Mahomedaanschen godsdienst; van de twee andere stammen behoort de eerste tot de Eerberen, de laatste tot do Negervolken; zij zijn deels Heidenen doch meerendeels Mahomedanen.

Met uitzondering van de bewoners der straks te melden landstreken, welke aan andere staten schatplichtig zijn, leven deze volksstammen vrij en onafhankelijk onder hunne eigen vorsten en opperhoofden (\').

(\') Eenc belangrijke plaats schijnt hier te zijn Salaga, ruim 21)U g. in. van dc Goudkust ar inliet binnenland gelegen, tot waar in 1S70 dc Fransche reiziger Bonnat is doorgedrongen. Waarschijnlijk is dit dezelfde plaats, die op de kaarten Jssalagh heet en dan in het westen van het land der Toearegs op 20u N. B. zoude liggen. Zie TijdscJir, v. h. Aard. Gen. Dl. 11. bl. 131.

-ocr page 677-

Tusschon de Sahara on den Atlas vindt men Belad-el-Dj erid of het Da de II and, hetwelk zijn naam ontleent aan de groote menigte dadels, die het voortbrengt, en zich uitstrekt van den Atlantischen Oceaan tot aan de westelijke grenzen van Tripoli. Het behoort gedeeltelijk aan Marocco (bl. 2G4), gedeeltelijk aan Tunis, en is gedeeltelijk onafhankelijk.

De grootste en voornaamste oasen van do Sahara zijn Fezzan en D a r f o o r.

Fezzan, met ceno bevolking van ongeveer 80000 zielen, ligt ten zuiden van Tripoli. Het staat onder een Pacha, die aan den Bei van Tripoli schatplichtig is en zijn verblijf houdt te Moer zoek (11000), het middelpunt van verscheidene karavanenwegen, welke het noorden van Afrika doorsnijden.

Darfoer, eene oasen-groep in het zuidoostelijk deel der Sahara, westwaarts van Kordofan, een deel van Egyptisch Soedan uitmakende (bl. 208), heeft 200 000 inwoners en stond tot 1873 onder een onaf-hankelijken Sultan, die zijn verblijf hield to Fasjer of Facher, een weinig ten zuidoosten van de hoofdstad Kobbe (6000), hot middelpunt van verscheidene karavanenwegen. In den aanvang van genoemd, jaar hooft het zich echter aan den Onderkoning van Egypte onderworpen, en wordt namens dozen bestuurd door oenen te Facher gevostigden Gouverneur, aan wien, evenals in Egypte zelf, een Divan of Raad is toegevoegd. Het is verdoold in vier Mudiriehs of districten, over welke eenigo officieren, belast met de politic, en oen rechter zijn aangesteld.

§ 4. SENEGAJIBIË.

Senogambië (18000 vierk. goographische mijlen, met 9 000 000 inw.) ligt aan den Atlantischen Oceaan, tusschen de Sahara ten noorden on Opper-Guinea ton zuiden, terwijl het ton oosten door Soedan begrensd wordt. Gelegen aan do noordelijke en noordwestelijke holling van het Kong-gebegt;-gte is hot voor het grootste gedeelte een vlak land, dat doorsneden wordt door den Senegal on do Gambia, aan welke het zijn naam ontleent, en door don Rio Grande.

Van do verschillende Negerstammen, die Senogambië bewonen, zijn de voornaamste: do Joloffen, tusschen den Senegal en de Gambia; de Mandingo\'s, ten zuiden van de Gambia, en de Foolahs, aan do beide zijdon van don Senegal en bij de bronnen van deze rivier on van de Gambia. Zij zijn over hef algemeen aanbidders dor Fetischen, mot uitzondering van do Foolahs, die Mahoniedanon zijn.

Eonigo stammen houden zich bezig met landbouw, veeteelt, vis-schorij on jacht; andere, zooals de Joloffen en Mandingo\'s, ook met weven, hot bereiden van leder, ijzersmeden, pottenbakken enz. Hot handelsverkeer met do hier gevestigde Franscho, Britscho on Portu-geesche koloniën (I. bl. 203, H. bl. 32 en 109) en met de Noord-Amerikanen is vrij levendig De uitvoer bestaat hoofdzakelijk in gom (in hot noordon, aan de grenzen der Sahara, vindt men gehoole wondon van gomboomon), struisveoren, panter- on andere vellen, elponbeon,

-ocr page 678-

272

goud, peper, indigo en boomwol. Ook wordt er handel in slaven gedreven, niet alleen met het binnenland maar, althans tot vóór korten tijd, ook met Amerika, voor zoover men de strenge bepalingen der Europeesche mogendheden daartegen ontwijken kon.

De volksstammen van dit land vormen eeno groote menigte kleine, van elkander onafhankelijke staten, die verschillende regeeringsvor-nien hebben. Do grootendeels door Mahomedanen bewoonde staten der F o el ah s worden door priesters geregeerd, die zich EmiroH Moeminin (bij verkorting Almamy) of Beheerschers dor geloovigen noemen, en gekozen worden door de aanzienlijkste volkshoofden, die ook invloed op het bewind uitoefenen. Bij de Mandingo\'s vindt men erfstatcn en willekeurige heerschappij der vorsten; bij de .Toloffen eene soort van leenregeering.

De steden van Senegambië zijn klein en schaars bevolkt.

§ 5. SOEDAN.

Onder den naam van Soedan of Nigritië verstaat men de binnenlanden van Midden-Afrika, welke ten noorden grenzen aan de Sahara, ten oosten aan Durf oer, ten zuiden aan de onbekende binnenlanden van Zuid-Afrika en aan Ojiper-Guinea, ten westen aan Senegambië. De grootte wordt geschat op 40000 vierkante geographische mijlen, de bevolking op i 5 000 000 zielen.

Soedan is in het noorden en oosten vlak; in het westen en zuiden hoog, bergachtig en boschrijk. De hoofdstroom is de Niger (bl. 25G).

De over het algemeen vruchtbare grond brengt voort: gierst, rijst, maïs, Europeesche graansoorten, indigo, boomwol, manna, sennebladen, meloenen, jammen, kalebas-boomen (wier stam soms meer dan -10 M. in omtrek heeft), boter-, vijgen-, gom- en andere hoornen, ebbenhout, verscheidene palmsoorten enz. Men heeft hier de Europeesche huisdieren en kameelen, verder leeuwen, panters enz., gansche kudden olifanten, nog talrijker gazellen, nijlpaarden en krokodillen in den Niger en zijne zijrivieren, enz. Het delfstoffenrijk levert goud, zilver, lood, koper en ijzer.

Do bevolking bestaat uit Negers, die in onderscheidene stammen verdeeld, en gedeeltelijk Mahomedanen, voor het meerendeol echter aanbidders dor Fetischen zijn. De machtigste en beschaafdste stam is die der Fellatahs (in Senegambië Foelahs genoemd), onder welke het Islamisme het meest verbreid is.

De meeste volksstammen van Soedan hebben vaste woonplaatsen, beoefenen landbouw en veeteelt, drijven een zeer ievendigen handel (bl. 201), en zijn grootendeels zeer ervaren in het vervaardigen van katoenen stoffen, lijnwaad en ijzerwaren, in het bereiden van leder enz. Zij vormen eene menigte grootere en kleinere staten, waarvan de drie volgende de voornaamste zijn.

a. Het Rijk der Fellatahs, welks hoofdbestanddeel het berglandschap Haoessa (ten oosten van den Niger) is, en waaraan de staten aan beide, zijden van den Beneden-Niger schatplichtig zijn. De

-ocr page 679-

273

hoofdstad on de verblijfplaats van den Sultan is Sukkatue of Sókoto (25000), aan eene linker-zijrivier van den Niger. Meer oostwaarts ligt de aanzienlijke handelstad Kano (30000), en zuidoostwaarts Kijp (30000) en Jnkoba (150 000). In de afhankelijke landen zijn de voornaamste steden: Kutnenga of Eyco (30000), op eenigen afstand van den rechteroever van den Niger, en het zuidoostwaarts daarvan gelegen Fvendu of Fan da (70000), niet ver van den linkeroever der genoemde rivier verwijderd; Gouda, Bidn (80000) en Boessa, in het staatje van eerstgf-melden naam, aan de Midden-Niger; Jola, in het staatje Adamaoea, in het zuidoosten aan de Boven-liinoë (bl. 2511).

b. Bornoe of Boe moe, na het Rijk der Fellatahs het machtigste van Soedan, tusschen Haoessa en het Tsad-meer, met eene Mahome-daansche bevolking. Ook de landen om het genoemde meer zijn aan den Sultan van Bornoe onderworpen. De hoofdstad is Kneha (G0000), niet vei- van den westelijken oever van het Tsad-meer, aan welks zuidwestzijde de aanzienlijke handelstad Angornoe (30000) ligt.

c. Timboektoe of Temboktoe, aan den Boven-Niger, in het noorden van Soedan, aan rle grenzen der Sahara. De hoofdstad Timboektoe (13000) ligt op een kleinen afstand van de genoemde rivieu,, ten noordoosten van het Dibbie-meer; zij is de hoofdstapelplaats van het uit do Sahara komende en voor Soedan bestemde zout, en drijft wijders oen aanzienlijken handel: hare haven is Kabara aan den Niger.

Onder de kleinere staten verdienen voornamelijk opmerking het zuidwaarts van Timboktoe gelegen Rijk Djenné of .fenné (Ned er-Bam-bara), met de op oen eiland van den Niger gebouwde hoofdstad Djenné (8000): het Rijk B am ba r a (O pp er-B am bar a), met de hoofdstad Segoe (30000), aan de beide oevers van den Niger, ten zuidwesten van Djenné; het Rijk Bagirmi, ten zuidoosten van het Tsad-meer, met de hoofdstad Masenja; Kanem, ten noorden van het Tsad-meer, met Lilloa, en Wadai, ten oosten van het voorgaande, met Abesjr, Wam en Mangara.

§ (3. OPPER-GUINEA.

Onder den naam van Opper-Gninea. verstaat men de ruim 400 geographisclie mijlen lange kuststreek, welke zich van Kaap Verga eerst zuidoostwaarts tot Kaap Palmas, vervolgens oostwaarts tot de Oolf van Biafrn , en eindelijk zuidwaarts tot Kaap Lopez langs don Atlan-tischcn Oceaan uitstrekt, en aan, de landzijde ten noorden aan Sene-garnbië en Soedan, ten oosten aan de onbekende binnenlanden van Zuid-Afrika, ten zuiden aan Neder-Guinea grenst.

De binnenlanden zijn bergachtig (hot Kony-gebergte)-. het eigenlijke kustland daarentegen is vlak en op sommige plaatsen moerassig. De voortbrengselen zijn hoofdzakelijk dezelfde als in Scnegambië en Soedan. De bevolking bestaat uit Negers, die in verscheidene stammen verdeeld en Fetisch-dienaars zijn. Zij houden zich bezig met jacht, vis-scherij, landbouw, weverij, het bearbeiden van metalen, het vlechten van korven en matten enz., en drijven ook handel met de Europeanen, II, 18.

-ocr page 680-

\'274

voornamelijk met de Engelschen, die hier volkplantingen hebben (biz. 51 en 52). Do uitvoer bestaat hoofdzakelijk in stofgoud, elpenbeen, palm-olie, peper en gom. Ingevoerd worden daarentegen wollen, katoenen en linnen stoffen, ijzerwaren, schietgeweer en krijgsbehoeften, ijzer, lood, glaswaren, tabak, rum en andere sterke dranken enz.

Opper-Gninea bestaat uit eene menigte grootere en kleinere staten, van welke sommige een monarchalen, andere een republikeinschen regeeringsvorm hebben. De Negervorsten regeeren meestal willekeurig, en niet zelden met groote wreedheid.

Reeds van vroege tijden af heeft men Opper-Guinea verdeeld in zes kuststreken, en deze, met twee uitzonderingen, genoemd naar de hoofdartikels van uitvoer.

1. De Siërra-Leona-klist, van Kaap Verga tot Kaap de Monte, met de in 1787 gestichte Britsche vrije Neger-kolonie Sierra-Leona, wier hoofdstad Freetmvn is (bl. 51).

2. De Peperkust, waar echter de peperteelt vervallen is, tusschen Kaap do Monte en Kaap Palmas, met de Republiek Liberia. Deze in 1821 door de. Noord-Amerikaansche Maatschappij van kolonisatie, onafhankelijk van het bewind der Vereenigde Staten, gestichte volkplanting voor vrije Negers, welke sedert 1847, met toestemming barer stichters, een zelfstandigen staat vormt, beslaat eene oppervlakte van ongeveer 450 vierkante geographische mijlen, en telt veellicht 700 000 inwoners, van welke een betrekkelijk klein gedeelte (omstreeks 18000) uit deels van Noord-Amerika derwaarts overgevoerde vrijgelaten slaven, deels van de slavenschepen bevrijde Negers en hunne afstammelingen bestaat. Deze hebben den Christelijken godsdienst omhelsd en zijn min of meer beschaafd. De overigen zijn inheemsche Negers, die zich aan \'de Republiek hebben aangesloten. De hier gebouwde kerken en scholen worden vlijtig bezocht, landbouw, nijverheid en handel nemen steeds toe, en de hoofdstad Monrovia (8547 inw. in 1877) heeft eene druk bezochte haven. De wetgevende macht berust bij een Senaat en eene Kamer van vertegenwoordigers, de uitvoerende bij een President.

3. De Tand- of Elpenbeen-kust, van Kaap Palmas tot aan de rivier Assini. De voornaamste handelplaats is Laho, in het Rijk van dien naam.

4. De Goudkust, tusschen de rivieren Assini en Volta, met het machtigste Rijk van geheel Opper-Guinea, Ashantoe, waaraan de naburige kleine staten onderworpen of schatplichtig zijn. Men begroot bet aantal inwoners op 3 tot 4 millioen zielen, die der onderworpen landen daaronder begrepen. De macht van den erfelijken Koning is eenigszins beperkt door de Kabocirs of volkshoofden, die hem in den oorlog met hunne slaven bijstaan. De hoofdstad is Koemassi (15000, volgens anderen 70000 inw.). Van de onmiddellijk aan de kust gelegen Rijken is dat der Fan tij non het voornaamste, en, evenals de andere, aan Askantee schatplichtig.— Op de Goudkust vindt men verscheidene door de Engelschen bezette forten. Hiervan is Kaap Knrs bot boofdfort (bl. 51).

5. De Slavenkust, van de rivier Volta tot in de nabijheid der monden van den Niger. Met bier gelegen Negerrijk Dahomei, met

i

-ocr page 681-

(I(gt; hoofdstad Abomei (24000), is schatpUclitig aan de Fellatahs van Soedan. — Aan do kust hebben de Britten het vroeger Deensche fort Prinsensteen.

0. De Kust van Benin, van de monden van den Niger tot Kaap Lopez, Het Negerrijk Renin, mot do hoofdstad van dien naam (15000), aan den Rio Formosa of hoofdarm van den Niger, is schatplichtig\' aan do FeUatahs. Aan don mond van oen anderen arm van den Niger ligt op eon eiland do vrij aanzienlijke handelstad Bunny (20000). — In hot verscheidene rijkjes bevattende Hoogland der Ambo-sers (hl. 233) vindt men de stad Biafra, aan do golf van dien naam.

S 7. NEDER-GUINEA.

Noder-Gui noa, ook Congo genoemd, bevat do kustlanden, welke zich ton zuiden van don evenaar, tor lengte van nagenoeg 223 googra-phischo mijion, langs don Atlantisclion Oceaan uitstrekken, van Kaap Lopez tot Kaap Negro, Het is, met uitzondering van de eigenlijke, niot boven do 20 mijlen hreode kuststreek, zoor bergachtig, quot;■

Ofschoon sedert do 13do eeuw door do Portugeezon liet Christendom (hl, 200) hier is verbreid geworden, is echter hot nieerondeel dei-Ne gors hot Fetischisme toegedaan. Zij houden zich bozig met. landen bergbouw, veeteelt, eenige nijverheid on handel. Do uitvoer bestaat hoofdzakelijk in elpenboeu, verfhout, goud en andere metalen, honig en was: do voorwerpen van invoer zijn nagenoeg dezelfde als op do Kust van Opper-Guinea,

Do noordelijke helft van Neder-Guinen is onafhankelijk: de zuidelijke (Angola en Bonguela) onderworpen aan do Portugeezon (hl, 110), Van do onafhankelijke staten, welke men hier vindt, zijn do voornaamste :

«, Hot Koninkrijk Loango, van Kaap Lopez zuidwaarts tot nabij don mond van den Zaïre, mot do nabij do zoo gelegen hoofdstad Loango of Boeali ( 13000):

b. Hot Koninkrijk Congo, ton zuidoostop van Loango, zich tot diep in hot binnenland uitstrekkende, mot do hoofdstad Congo, door do Portugeezon San Salvador genoemd on in do bergachtige binnenlanden gelegen (15000), en Cabinda nabij do noordelijke grens aan do kust,

§ 8. DE IIOM.ANnSCIT-AFRTKA..\\NSCTIE REPUBLIEKEN,

1. Do Republiek van do Oranje-rivier of de Oran j e-Vrijstaat, gegrondvest door uit hot Kaapland en uit Port-Natal (bl, 30) uitgeweken boeren, werd in 1848 door do Britsche regeering onderworpen, doch is in ■1854 door haar als een vrij en onafhankelijk ge-ineenehest erkend. Zij wordt begrensd ton zuiden door den Nu-Gariep of Oranje-rivier, ton westen en noorden, door don A tj Gar iep of Vaat-rivier, ten oosten door hot slechts op enkele punten toegankelijke KaIh-lamba- of Draken-gebergte, waardoor zij van Natal goscboidon is.

-ocr page 682-

270

Het grondgebied der Republiek beslaat eene oppervlakte van nagenoeg 2000 vierkante geographische mijlen. Het aantal blanke inwoners wordt op 37000 geschat, waaronder 2000 Engelschen: de overigen zijn bijna uitsluitend van Nederlandsche afkomst, zij spreken nog do oude Hollandscho taal en belijden de leer der Hervormde Kerk. De inbooi-lingen zijn ongeveer 20000 in getal. Langs den rechteroever van don Nu-Gariep en de beide oevers der Vaal-rivier wonen de Griquas, een gemengd ras, ontstaan uit de vereeniging van blanken en inlanders, dat in den aanvang dezer eeuw uit het Kaapland is uitgeweken, en zich allengs, zóó door de aansluiting van Hottentotten en vrije kleurlingen uit het Kaapland, als door vluchtelingen uit de binnenlanden van Afrika, aanzienlijk versterkt heeft. In het oostelijk gedeelte dei Republiek, langs het Draken-gebergte, vindt men Beetjuanen, in verschillende stammen verdeeld.

Aan het hoofd der Republiek staat een President, die voor den tijd van 5 jaren door de Landdrosten en Heemraden der 5 districten, waarin liet land verdeeld is, gekozen wordt. De wetgevende macht berust bij den Volksraad, samengesteld uit 50 door het volk gekozen leden. De President, de Regeerings-secretaris, de Landdrost van Bloemfontein en drie andere uit de burgers genomen leden vormen den Uitvoerenden Raad.

Do Staatsinkomsten hebben in het jaar 1878 bedragen 125 l■! , en de uitgaven 115 040 L. S. De openbare schuld bedroeg 17400 L.S. behalve het overschot der in 1800 in omloop gebrachte banknoten, hetwelk in Mei 1879 nog 10713 L. S. beliep.

De Republiek bezit geen staand leger. In tijd van oorlog worden de gezamenlijke burgers te wapen geroepen. Zij moeten zelve voor hunne uitrusting zorgen, doch worden op staatskosten verpleegd. Plaatsvervanging is geoorloofd; doch strenge straffen zijn bepaald tegen hen,dii zich, wanneer een oorlog verklaard of uitgebroken is, zonder vei lot verwijderen.

De hoofdstad Bloemfontein, hoofdplaats van het district \\an dien naam, telt 2500 inwoners, en ligt in het zuidelijk deel van de Republiek. In het noordoosten vindt men aan den voet van bet Drakengebergte Harry smith of Vrededorp, hoofdplaats van het district Harrysmith, onmiddellijk aan den eenigen weg, die over dit woeste gebergte voert en het gemeenebest met de haven van Port-Natal in verbinding stelt. De drie andere districten zijn Winhurg, in bet noorden, Fauresmith in het zuidwesten, en Smithjield in het zuidoosten, met gelijknamige hoofdplaatsen.

De westelijke helft van het land bevat uitgestrekte grasvlakten, en is bij uitstek geschikt voor de veeteelt, in het bijzonder van runderen en paarden, die dan ook in groote menigte aangfifokt en naar de Kaap-kolonie uitgevoerd worden. Ook op de schapenteelt legt men zich toe, en in bet bijzonder beijvert men zich om de beste merino-wol te verkrijgen. — In het oostelijke en bergachtige gedeelte van den staat wordt de landbouw met goed gevolg gedreven. — Met betrekking tot delfstoffen is het land nog te weinig bekend. Men heeft er echter op

-ocr page 683-

277

meer dan eéne plaats stwrikolcn gevonden , die door de smeden gebruikt worden. Ook ijzer en andere ertsen zijn er voorhanden; zelfs heelt men goud, doch tot nog toe in geringe hoeveelheid, en diamanten ontdekt.

De handel neemt steeds toe. In het jaar 1875 bedroeg de waarde van den invoer 077 732 L. S. behalve nog 19293 L. S. aan edele metalen ; en die van den uitvoer 743 004 L. S. aan verschillende waren en 787 279 L. S. aan wol. Behalve de hier genoemde artikelen worden vooral huiden en struisvederen uitgevoerd. Het Kaapland en de Transvaal zijn genoegzaam de eenige landen, waarmede de Oranje-Vrijstaat in handelsverkeer staat. Met Natal is de gemeenschap zeer moeielijk. Vandaar dat Port-Blizabeth in liet zuiden van het Kaapland (bl. 48) als de haven van den Oranje-Vrijstaat kan aangemerkt worden.

II. Over de voormalige Transvaalsche Republiek, mede door llollandsche boeren gesticht doch in 1877 door Engeland geannexeerd, zie men blz. 48—50.

§ 9. DE OOSTELIJKE KOSTEN.

Van de Alrikaansche lauden aan de Indische Zee is slechts eene betrekkelijk smalle kuststreek bekend: van de dieper het land in gelegen deelen weet men nog veel minder dan van die der westkust.

De oostelijke kustlanden hebben over het algemeen een vruchtbaren bodem, en brengen granen, rijst, keerkringsvruchten, suiker, katoen en kostbare houtsoorten voort. Men vindt er kameelen, paarden, runderen, schapen en wilde dieren. Het delfstoffenrijk levert goud, zilver, koper en zeezout.

De Negers van deze streken zijn grootendeels woest en onbeschaafd, en het Fetischisme toegedaan. Men vindt er echter ook Mahomedanen, welke door de Portugeezen Moros of Moor en genoemd worden en eene zekere mate van beschaving erlangd hebben, althans vernuftiger en werkzamer zijn dan hunne Heidensche stamgenooten. Na de Negers zijn de Arabieren het talrijkst; zij hebben zich hier reeds in vroege tijden gevestigd, en zijn in sommige streken- het heerschende volk geworden. Verder vindt men hier Portugeezen en Hindoes (meer bepaaldelijk Baniunen , die zich hier om den handel hebben nedergezet). Bij de inboorlingen der oostkust heeft het Christendom, hier door de Portugeezen ingevoerd, veel minder ingang gevonden dan bij die dei-Kust van Neder-Guinea.

a. De Kust van Adel strekt zich uit langs de Golf van Aden, van Abessinië tot Kaap Guardafui. De Mahomedaansche bewoners leven, in stammen verdeeld, onder hunne eigene opperhoofden en houden zich bezig met de veeteelt, maar voornamelijk met scheepvaart en handel. Zij hebben een levendig verkeer niet alleen met de binnenlanden , maar ook met de Arabische kusten. De gewichtigste handelplaatsen zijn Sela en Berbera of Barbara , tegenover Aden in Arabic, die aan Egypte behooren (bl. 207); verder vindt men er Karnm, Ongor, hasghorey, .Doerdoerl en Alote.

-ocr page 684-

278

b. De Kust van Ajan, üicli uitstrekkende van Kaap Guardalui tot aan den mond der rivier Gcwind of Djoeh nagenoeg onder den evenaar, is gedeeltelijk onvruchtbaar en onbebouwd. De sc.haai\'sclie bevolking bestaat deels uit Arabieren, deels uit woeste en Heidensche Negers-Noordwaarts van den mond der river ligt aan de Indische Zee Brawa ol\' Barawa, do hoofdplaats van een onder Arabische Sjeiks staand Statenverbond. Ten noordoosten daarvan vindt men, insgelijks aan zee, Magadosja of Makdisjoe, vroeger de hoofdstad van een Arabisch rijkje, dat aan don Imam van Maskate schatplichtig was (bl. 223); en aan den mond der genoemde rivier, Gavind of Djoeb.

De kusten van Ajan en Adel begrenzen het schiereiland, dat bekend is als het Schiereiland Somali of Land der Somali\'s, onder welken naam de verschillende hier wonende volksstammen worden samengevat.

t. De Kust van Zanguebar of Zanzibar, van omstreeks den evenaar tot Kaap Delgado, is bezet met groote, ondoordringbare wouden, waarin zich talrijke wilde beesten ophouden, en bevat vele kleine staten, die vroeger grootendeels van de Portugeezen afhankelijk, later meestal aan den Imam van Maskate onderworpen of schatplichtig waren, doch thans oen onafhankelijk Sultanaat vormen. Do kustbewoners zijn van Arabische afkomst; die van het binnenland Negers. — De gewichtigste plaatsen, tot het voormalige gebied van den Imam van Maskate behoorende, zijn: Zanzibar (üOOOO), de zetel van den Sultan, op het eiland van dien naam (29 □ g. m. 100 000 inw.); het zuidwaarts daarvan mede op een eiland gelegen Quiloa (15000 inw.); het noordwaarts van Zanzibar ook op een eiland gelegen Mombasa (12000 inw.), met gewichtigen gom- en ivoorhandel. — Meer noordwaarts vindt men aan de kust de handelplaatsen Takangwi of Takaangoc, Malindi (5000) en Lamo.

In het jaar 1875 bedroeg de waarde van den invoer op het eiland Zanzibar ruim 23/4, en die van den uitvoer ruim 2I/3 mlllioen Maria-Theresia-ïhaler (\').

d. De Kust van Mozambique, van Kaap Delgado tot den mond van den Zambezi, on

e. De Kust v an So fa 1 a, vanhier tot aan de Delagoa-baai, be-hooren met deze baai tot het gebied van Portugal, en zijn bij dat Rijk behandeld (bl. 110).

Sj 10. MADAGASCAR.

Mad a gas car, eene oppervlakte van 10751 vierkante geographische mijlen beslaande, is een van de grootste eilanden der aarde, en door het Kanaal van Mozambique van de Portugeesche bezittingen op Afrika\'s oostkust gescheiden. Het is van hot noorden naar hot zuiden doorsneden door het Amobotismenische of Rooth Gebergte, dat zich tot 3400 M. hoven don zeespiegel verheft, en welks takken onder verschillende

(\') 1 Jlaria-Thercsia-Thaler nagenoeg gelijk ƒ2,475 Nederlandsch.

-ocr page 685-

279

benamingvn ht;t land (loorkruiseii. Niettegenstaande Madagascar grooten-deels in de heete luchtstreek ligt, is iiet klimaat er echter door de hooge bergen en do nabijheid der zee zeer zacht; de vlakke en moerassige streken aan de oostkust zijn ongezond. Met betrekking tot de voortbrengselen behoort Madagascar tot de gezegendste oorden der aarde. Uitgestrekte wouden bieden schoone en veelvuldige houtsoorten aan; rijst- en bataten-velden vindt men overal, waar de grond daartoe geschikt is; de overige gewassen van Afrika zijn er in menigte voorhanden, en men bouwt er thans ook suiker en koffie ten gebruike dei-meest beschaafden van de inwoners. De bosschen zijn bewoond door schoon gevederde vogels, apen en civetkatten; doch do groote wilde en verscheurende dieren van Afrika\'s vastland worden er niet aangetroffen; wel krokodillen in de talrijke meren en rivieren. Van dc huisdieren heeft men hier runderen (waaronder een bijzonder ras zonder hoornen) , buffels, geiten, schapen, varkens, en sedert do laatste 70 jaren ook paarden, die door de Engelschen ingevoerd zijn. Metalen en edele gesteenten ontbreken niet: vooral wordt er ijzer, koper en zilver in menigte gevonden.

De inwoners, onder den algemeenen naam van Madegasseh of Mal gas ch e n bekend, worden op 2 500 000 geschat en behooren tot twee kennelijk onderscheiden rassen. Ton westen van het Ronde Gebergte wonen volken, waarvan de Sakalawa\'s (500 000) de voornaamste zijn, die met de Negers en Kaffers der tegenoverliggende kust van het vasteland overeenkomst hebben; oostwaarts van dit gebergte vindt men de Owahs ofllowa\'s (•! 700 000) en andere volksstammen (Betsimisarakds, 300 000) die met de Maleiers verwant zijn. (\')

Tot den aanvang der tegenwoordige eeuw was Madagascar onder een groot aantal van elkander onafhankelijke volksstammen verdeeld. In •1810 trad echter het hoofd der Howa\'s Rad am a. 1 als veroveraar en hervormer der Heidensche bevolking op, en wist weldra nagenoeg het geheele eiland, dat hij tot een Koninkrijk Madagascar verhief, onder zijne heerschappij te brengen. Deze jeugdige vorst knoopte verbintenissen met Engeland aan, en beijverde zich om Europeesche beschaving in zijn Rijk in to voeren. Hij zond jonge menschen uit zijn volk naar Mauritius en Europa, om aldaar opgevoed te worden, omhelsde den Christelijken godsdienst, en liet door Britsche zendelingen het evangelie verkondigen en scholen oprichten, die weldra tot nagenoeg 100 stegen en door ongeveer 5000 kinderen bezocht werden. Zijn leger, 30000 tot 40000 man sterk, was op Europeesche wijze ingericht, en reeds had hij met het Britsche Rijk een verdrag tot afschaffing van den slavenhandel gesloten, toen hij in 1828 in den bloei zijner jaren dooi- zijne echtgenoot werd omgebracht. Deze, Ranavolo 1 genaamd, volgde hem op. Al wat nieuw was hatende weerde zij allen invloed der Europeanen, zeide het verdrag met de Engelschen op, sloot de scholen, verdreef de zendelingen, verbood de uitoefening van den Chris-

(1) De hier medegedeelde opgave der volksstammen is volgens ür. Mullens; andere reizigers vermelden weder andere stammen, o. a. de Zafln Ibrahim of Nakomelingen van Abraham. Zie Tijdschrift v. h. Aard. Gen. dl. II, bl. 383.

-ocr page 686-

28(1

telijkon godsdienst, eii deed velen ter dood brengen. !laar zoon en opvolger Radama II (1801), die Christen was, sloot met Frankrijk een handelsverdrag; doch zijne regeering was van korten duur: eene omwenteling kostte hem het leven en bracht zijne echtgenoot Rosaheuina oj) den troon (1803). Zij knoopte in 1805 met Engeland vriendschaps-cn handelsverbintenissen aan, en werd in 1808 opgevolgd door de tegenwoordige Koningin Ranavolo li, die zich in 1809 liet doopen, tengevolge waarvan, gelijk vernield wordt, reeds meer dan \'150 000 Madegassen, bepaaldelijk de Howa\'.s, tot hot Christendom zijn overgegaan.

De hoofdstad van het Rijk, Atananarivo of Tananarivo, ligt nagenoeg in het midden van het eiland, in het Land der Howa\'s, en telt 25000, of met de omliggende dorpen 80000 inwoners. De gewichtigste handelplaats aan de oostkust is Tamatave (3000). Aan de noordwestkust vindt men aan het Kanaal van Mozambique in hot Land der Sakala-wa\'s de handeldrijvende steden Boina en Masangaije.

De buitenlandsche handel wordt hoofdzakelijk door Engelsche schepen van Mauritius gedreven; de uitvoer van Madagascar naar evenge-noemd eiland bestaat voornamelijk in rijst en andere voedingsmiddelen en bedroeg in 1873 eene waarde van 155 000 L. S., terwijl do invoer van Mauritius naar Madagascar 145 000 L.S. beliep; de in- en uitvoer naar alle. andere landen werd te zamen op 100 000 L. S. geschat.

Te Port-Lukes of Luquez, aan de noordoostkust, hebben de Britten een handelsagent (bl. 52): terwijl de Franschen aan de oostkust op het eiland St. Marie, en aan de noordwestkust op het eiland Nossi-Bé gevestigd zijn (I. bl. 264).

DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Amerika.

EERSTE A F D E E L I N G.

ALGEMEEN OVERZICHT.

§ 1. grenzen, ligging, uitgebreidheid, schiereilanden.

A m e r i k a of do Nieuwe W e r e 1 d, na Azië het grootste werelddeel, wordt ten oosten door den Atlantisch en Oceaan van Europa en Afrika, en ten westen door den Grooten Oceaan van Azië en Australië gescheiden. Ten noorden wordt het bespoeld door de Noordelijke IJszee; ten zuiden vloeien de Atlantische en Groote Oceaan samen

Van Amerika\'s vastland is:

het noordelijkste punt de Barrow-spits, in voormaals Russisch Amerika (710N. 13.); of eigenlijk het noordelijk uiteinde (nagenoeg 74° N. B.) van het nog onvolkomen bekende Prins-van-Wallis-land, dat met het schiereiland Boothia Felix samenhangt en in hot noorden dooide Barrow-straat bespoeld wordt:

het zuidelijkste punt Kaap Froward (54quot; Z B.): gewoonlijk neemt

-ocr page 687-

281

men voor het zuidelijkste punt van Amerika Kaap Hoorn (56° Z, B,); docli deze behoort niet tot het vasteland, maar tot het eiland l\'He-remite, ten zuiden van Vuurland;

het westelijkste punt do Pr i n s-v an-Wa 11 is-kaap aan de Berings-straat (150° W. L.);

het oostelijkste punt Kaap St. Roque in Brazilië (17° 30\' W. L.).

Kaap St. Roque is van het westelijkste punt der Oude Wereld, Kaap Verde, 390, de Prins-van-Wallis-kaap daarentegen van Azie\'s Onstkaap slechts 7 geogi\'aphische mijlen verwijderd. Niettemin is Amerika over het geheel nader bij de westkust der Oude Wereld dan bij de oostkust.

Jlet vasteland van Amerika bestaat uit twee groote schiereilanden, Noord-Amerika en Zuid-Ameri ka, welke door de Landengte van Panama of Dariën (9quot; N. B.) met elkander verbonden zijn. — Noord-Amerika beslaat de grootere helft der Nieuwe Wereld, en ligt geheel in het noordelijk halfrond; wanneer men Groenland er bijvoegt, komt hot nader bij de noordpool dan eenig ander werelddeel. Zuid-Amerika, grootendeels in het zuidelijk halfrond gelegen, strekt zich van alle werelddeelen (het Zuidpool-land uitgezonderd) het meest zuidwaarts uit.

Tusschen de Barrow-spits en Kaap Froward heeft men een rechten afstand van 1875 of, wanneer men de schuinsche richting in aanmerking neemt, nagenoeg 2000 geographische mijlen. Amerika is het breedst tusschen de Prins van Wallis-kaap en Kaap Charles (het oostelijkste punt van Labrador), welke in rechte lijn 8Ü5 geographische mijlen van elkander verwijderd zijn; het smalst op de 6 van die mijlen breede Landengte van Panama.

Amerika heeft eene oppervlakte van 750 000 vierkante geographische mijlen. Hiervan behooren er ongeveer

385 0(10 tot Noord-Amerika;

360 000 » Zuid-Amerika, en

5 000 » de Westindische Eilanden.

Nagenoeg 700 000 van die mijlen worden gerekend voor het vasteland. Dit loopt naar het zuiden spits uit, en heeft een kustenomtrek van bijna 9400 geographische mijlen, waarvan er 750 tot de Noordelijke IJszee, 3500 tot den Grooten Oceaan, en 5100 tot den Atlantische» Oceaan behooren. Op eene uitgestrektheid van ruim 00 vierkante geographische mijlen komt er alzoo eene kustenlengte van eene mijl. Bijna -/j van den kustenomtrek behoort tot Noord-Amerika, daar de oceaan hier op verscheidene plaatsen, vooral aan den oostkant, diep het land indringt en schiereilanden vormt. Zuid-Amerika daarentegen heeft, evenals Afrika, geen enkel belangrijk schiereiland aan te wijzen; alleen het zuidelijk gedeelte der westkust van Pat agonie is zeer verbrokkeld; hier vindt men de kleine schiereilanden T re s Mo n tes, Koning Wilhelm de Vierde\'s Land en B runs wijk, het laatste aan de Straat van Magellaan.

De schiereilanden van Noord-Amerika zijn:

Boothia Felix, met hot daarmede verbonden Prins van Wal-

-ocr page 688-

282

lis-land, beide nog zeer onvolkomen bekend, en Melville, aan de Noordelijke IJszee;

Labrador (noordelijkste punt Kaap Wostenholni; oostelijkste. Kaap Charles); quot;Nieuw-Schotland of Aeadië (zuidelijkste punt Kaap Sable); Delaware; Florida (zuidelijkste punt Kaap Sable); Yucatan (noordoostelijkste punt Kaap Catoche), alle aan den Atlantischen Oceaan;

Het Sch iereiland der Tsjoegatschen, A Ij as k u en Cal i f o r n ië (zuidelijkste punt Kaap St. Lucas), aan den Grooten Oceaan.

§ 2. DE OCEAAN EN I)E EILANDEN.

A. De Noordelijke IJszee.

li

Dh Noordelijke IJszee, welke\'de noordkust van Amerika be-spoelt, is hier op den duur met ijs bezet, waardoor de scheepvaart belemmerd of belet wordt.

De eilanden, welke in deze zee liggen en tot Amerika behooren, zijn: B/rnksl/ind. bestaande uit twee eilanden, het Barings-eiland en Prins Alberts-land, die door de Prins van Wallis-straat [Nnrth-wesl passage) van elkander gescheiden zijn; Noord-Georgie of de Parry-cilanden, waartoe Melville, Bathnrst en Cornwallis behooren; Noord-De-vov; Nonrd-Somerset; Buffivsluvd, bestaande uit verscheidene grootere en kleinere eilanden, waarvan Cockburn en Cumberland de voornaamste zijn. De kusten van al deze eilanden, welke tot het gebied van Oroot-Britannië behooren, zijn slechts gedeeltelijk bekend. — Oostwaarts van Baffinsland ligt het onder heerschappij van Denemarken staande Groenland, waarschijnlijk twee of drie groote eilanden, omgeven dooi cenige kleinere.

Door de Berings-straat heeft de Noordelijke Uszse gemeenschap met den Grooten Oceaan. De voornaamste inhammen, welke de IJszee in het noorden van Amerika vormt, zijn: de Golf van Kotzebue, ten oosten van de evengenoemde zeeëngte, de Golf van Mackenzie en do George IV K r onings-golf. Ten noorden van deze golf vindt men een of meer eilanden {Wolloston-lavd, Victoria-land), waarvan alleen de zuidkust bekend is. — Tusschen Barings-eiland en Melville heeft men de Banks-straat; tusschen Melville en Prins Alberts-land, de. M e I v i 11 e-s t raa t; tusschen Cornwallis en Noord-Devon, Welling-tons-kanaal; tusschen Noord-Somerset en BaffinslancL (Cockburn), de P ri n s-R e g e n t s-i n v a art; tusschen Boothia Felix en Melville, de G o 1 f van Boothia; tusschen Melville en Baffinsland (Cockburn), de Fury-en H ek 1 a-s t raat; tusschen Noord-Somerset en Prins van Wallis-land , den Peel-sond; tusschen Noord-Devon en Baffinsland, de Barrows-straat, welke oostwaarts door den Lancaster-sond naar de Baffin s baai of Baffinszee voert. Deze stroomt tusschen Baffinsland en Groenland, en heeft door de Straat Davis gemeenschap met den Atlantischen Oceaan. — Dat deel van de IJszee, hetwelk ten oosten van Groenland en ten noorden van IJsland gevonden wordt, draagt den naam van Groen I an dsche Zee.

-ocr page 689-

li. De Atlantische Oceaan.

Uit den AtlantLscken Oceaan komt men door de Hudsonsstraat, tussclien Labrador en Baffinsland, in de Iludsonsbaai, wlke in het vasteland voi\'sclieideno golven vormt, van welke de James baai inliet zuiden de voornaamste is. In het noorden van de Hudsonsbaai vindt men, ten zuiden van het schiereiland Melville, het eiland Southampton-In de Hudsonsstraat liggen verscheidene kleine eilanden, waarvan Resolution het oostelijkste is, en die door de Frobisher-straat van Baffinsland gescheiden zijn. — Al de in deze streken gelegen eilanden rekenen de Britten tot hun gebied.

feu zuidoosten van liet schiereiland Labrador ligt New-Foundland ol\' Terre Neuve, welks zuidoostkust met eene uitgestrekte bank bezet is. Tusschen dit eiland en het vasteland vormt do oceaan de Golf van St. Laurens, waarin de eilanden Antieosti, Prins Edward en Kaap-Breton gevonden worden, en die, evenals New-Foundland, tot de bezittingen van Groot-Britannië behooren. De Fransche eilandjes St. Pierre en Miquelon liggen nabij de zuidkust van New-Foundland.

Zuidwestwaarts van New-Foundland vormt de oceaan in het vasteland de volgende inhammen: do Fundy-baai, waardoor Nieuw-Sehot-land tot een schiereiland gemaakt wordt; de Massachusets-baai; de Long-Is 1 ands-Sond, waardoor Long-Island van den vasten wal wordt gescheiden; de De law a re-ba ui, ten oosten, en de Chesa-peak-baai, ten westen van het schiereiland Delaware.

De Bermudas of Somers-eilanden (Britsch) liggen in den open oceaan o|) een aanmerkelijken afstand van de steaks vermelde kusten.

Zuidoostwaarts van het schiereiland Florida vindt men de West-in d i s c h e E i 1 a n d e ii of den A ra e r i k a a n s c h e n A r c li i p e I, verdeeld in drie hoofdgroepen:

a. de Bahama- of Luea\'ische Eilanden (Bi\'itscli), door de Straat van Florida of het Nieuw Bah am a-ka na al van Florida gescheiden;

b. do Groote Antillen, welke zijn Cuba (Spaansch), door het Oude Bahama-ka naal van de Lucaïsche Eilanden gescheiden; Jamaica (Britsch); Haïti (onafhankelijk), en Portorico (Spaansch); — tusschen Cuba en Haïti heeft men het Windward-kanaal; tusschen Haïti en Portorico de M o n a-p a s s a g e;

e. de Kleine Antillen of Cardibische (beter Caribische) Eilanden, verdeeld in: i. de Eilanden boven den Wind (\') (verdeeld tusschen Groot-Britannië, Frankrijk, de Nederlanden en Denemarken), waarvan de Virginische Eilanden de noordelijkste zijn, en Trinidad het zuidelijkste en grootste is; — 2. de Eilanden beneden den Wind, welke zich uitstrekken langs de noordkust van Zuid-Amerika, en waarvan de Curacao-sohe Eilanden (Nederlandsch) de westelijkste zijn.

Tusschen de Westindisehe Eilanden en het vasteland vormt de oceaan eene groote binnenzee, welke in twee groote doelen gesplitst is:

a. de Golf van Mexico, ingesloten door het schiereiland Florida,

(\') Vergelijk de aanteekeuing blz. 45.

-ocr page 690-

284

de vaste kust, het schiereiland Yucatan en de noordwestelijke kust van Cuba; zij vormt in het noordwesten van Florida de A pa lach e-baai, in het zuidwesten van Yucatan de Baai van Carnpcche, en is in het zuiden, tusschen Yucatan en Cuba, door de Straat van Yucatan verbonden met

6. de Caraïbischc Zee, begrepen tusschen het vasteland, ten westen en zuiden, en de Antillen, ten noorden en oosten; — zij vormt de Golf van Honduras, in het zuidoosten van Yucatan; de Golt van Guatemala of Mosquitos-baai, zuidoostwaarts van do vorige; de Golf van Dariën, bij de Landengte van Panama; de Gull van Maracaïbo, oostwaarts van de vorige, en door het Kanaal van Maracaïbo met het meer van dien naam verbonden; de Goll van Paria, tusschen het eiland Trinidad en de vaste kust, en in het noorden door de Boca de Dragos, in het zuiden door do Boca de Sierpe met den oceaan in verbinding staande.

De voornaamste inhammen langs de oostkust van Zuid-Amerika zijn: de Golf van den Mar an on; de Baai van San Salvador of de A He r-liei ligen-b aai (Bahia de todos os Santos); de Baai van Uio d e .1 a n e i r o; de Golf van den R i o d e 1 a P lata of v a n B u e n o s-Ayres; de Golf van San Antonio of San Mathias, en de Golf van St. George.

Ten zuiden van Zuid-Amerika\'s vastland, en daarvan gescheiden door de Straat van Magellaan, ligt Vuurland op de grenzen van den Atlantischen en Grooten Oceaan. Het is door de Straat Le Ma ire van het oostwaarts gelegen Statenland (Britsch) gescheiden, en wordt aan zijne zuidzijde omringd door verscheidene eilandjes, van welke L\'Heremite, met Kaap Hoorn, het zuidelijkste is.

Ten zuiden van 50° Z. B. vindt men in den open oceaan de volgende eilanden-groepen: do t\'alklands-eilanden otMalouines {Eilanden van Sebald De Jfeerl) (Britsch), oostwaarts van Vuurland; Nieuw- of Zuid-Georgië. ten zuidoosten der vorige; Sandwichsland, ten zuidoosten der laatstgenoemde; do Zuidelijke Oreaden of Powells-eilanden, ten westen van Sandwichsland; Dirk-Gerritsland of Niemv-Zuid-Shetland, ten westen der Zuidelijke Oreaden en ten zuiden van de Falklands-eilanden.

O. De Groote Oceaan.

De Zuid-Amerikaansche eilanden in den Grooten Oceaan zijn, van het zuiden naai\' het noorden gaande: de Archipel de Madre de Dins (Moeder-Gods-Archipel) ea C/iiloë, langs de westkust van Patagonië (het zuidelijkste land van Zuid-Amerika); de Juan Fernandez-eilanden; de noordwaarts daarvan dicht bij elkander liggende eilanden St. Veilt en St. Ambrosius; de Gallapagos of Schildpadden-eilanden.

De voornaamste golven, welke do oceaan aan de westkust van Zuid-Amerika vormt, zijn: die van Guayaquil (onder 3quot; Z. B.) en dit\' van Panama, ten zuiden van de landengte van dien naam.

Nabij de noordwestkust van Noord-Amerika, en daarvan door slecht

if\'. 4

I if

; i

-ocr page 691-

085

! \'1\' I

i

nauwe zeeëngten gcscheiden, vindt mon den Archipel van Van Corner . waarvan ilc twee grootste, Van Coiwers-eiland en Koningin Charlotte\'s-eiland, tot de bezittingen der Britten, de noordwaarts daarvan gelegene, waaronder Prins van Wallis-eiland en Sit ka of Baranow, vroeger aan Rusland, doch thans aan de Vereenigde Staten van Noord-Amerika beliooren. — Vorder trelt men hier nog aan Kodjak, de Aleoelen. eene rij kleine eilanden, welke zich van het Schiereiland Aljaska naar het westen wenden, en, noordwaarts van deze, Runiwak en St. Taurens, die alle tot het voormalig Russisch Amerika, en thans tot het gebied der Vereenigde Staten gerekend worden.

Aan de westkust van Noord-Amerika vormt de Groote Oceaan de Golf van Tehuantepec (onder \'16° N. B.); de Golf van Califor-nië, ook Vermiljoen-zee en Zee van Cortez genoemd, tusschen het schiereiland Californië en den vasten wal; den Koningin Charlotte\'s-Son d, tusschen Van Couvers-eiland en Koningin Gharlotte\'s-eiland; Prins W i 1 li ams-Sond en Co ok s-i n vaart, in het voormalig Russisch Amerika, Ten noorden van de Aleoeten heeft men tusschen Aziatisch Rusland en het voormalig Russisch Amerika de Zee van Bering of K am ts j a t ka, welke hier de B r i stol-haai en quot;den Norton-Sond vormt, en door de Beri ngsstraat gemeenschap heeft met de Noordelijke IJszee.

§ 3. GEIIF.RGTEN EN VLAKTEN.

A. üe Cordilleras,

Amerika wordt van het zuiden naar het noorden, van de Straat van Mayellaan tot aan de Noordelijke IJszee, doorsneden door de langste bergketen der aarde, de Cordilleras de los Andes (\'), ook wel eenvoudig Cordilleras of Andes genoemd. Dit gebergte strekt zich uit langs of althans in de nabijheid van de westkust, en bestaat óf uit ééne keten, óf doorgaans uit meer evenwijdige ketens, welke gewoonlijk golvende bergvlakten van eene aanzienlijke hoogte insluiten. De Cordilleras hebben aan de westzijde steiler hellingen dan aan den oostkant, en bevatten een groot aantal zoo uitgebrande als werkende vulkanen. Unn kam of rug bereikt eene hoogte van 1800—4500 M., terwijl de voornaamste toppen tot meer dan 7000 -\\F. boven den zeespiegel stijgen.

A. De Cordilleras van Zuid-Amerika worden onderscheiden in de volgende ondeidoelen.

i. De Cordilleras van Patagonië, eene enkele smalle bergketen, van K(iaj) Froward tot op de hoogte van het eiland Chiloë. Ten zuiden zetten zij zich voort, op Vuurland en do kleine omliggende eilanden, tot aan de !)00 M. hooge Kaap Hoorn.

5

I

f ^

m I

i\'ii §

\\m ft

f ji ;È 1

K:l

t .it

m l

i: li

l ü 1 : Mi

ïi\' i\' • gt; si

i

1

De naam van Cordilleras de los Andes geldt eigenlijk slechts voor de gebergten van Chili. Peru en Uinlo ; doch daar voorde geheele bergketen een gemeenschappelijke naam ontbrak. heeft men haar naar dit hoogste deel genoemd.

-ocr page 692-

280

2. Do Cordilleras van Cliili, van omstreeks Chilo\'é tot aan den Steenboks-keerkring, eveneens eeno enkele bergketen, die van het zuiden naar het noorden in breedte en hoogte schijnt toe te nemen, en wier rug voortdurend met sneeuw bedekt is. Oostwaarts zenden zij verscheidene takken het land in, die de sneeuwgrens niet schijnen te bereiken. De hoogste top is de Aconcagua (0834 M.).

3. De Cordilleras van Peru, van den Steenboks-keerkring tot omstreeks den mond van den Ucayali of 5° Z. B., bestaan uit twee, en in het noorden uit drie hoofdketens. Zij vormen, met eene kamhoogte van 4000—4500 M., op de grenzen van Bolivia en Peru, het hoogste deel van het geheele bergstelsel, en sluiten hier de Bergvlakte van Peru in, waarop het Titicaca-meer ongeveer 3700 M. boven den zeespiegel ligt. Hunne hoogste toppen zijn de II lam poe of Ne v ado de Sorata. (7513 M.), ten oosten, en de Nevado d\'Illimani (7314 M.), ten zuidoosten van het genoemde meer in Bolivia, en de S ah am a (0030 M.) in Peru. De sneeuwgrens wordt bereikt door hunne oostelijke vertakkingen, langs wier oostvoet zich een zoom van moerassen en oorspronkelijke wouden uitbreidt, waardoor zij van do naburige vlakten gescheiden worden.

4. De Cordilleras van Quito bestaan uit twee hoofdketens, die zich vereenigen bij de bronnen der Magdulena, tot waar zij zich uitstrekken. Zij sluiten de Bergvlakte van Quito (2000 M.) in, en hebben verscheidene toppen van eene aanzienlijke hoogte, waaronder do vulkanen Chimborazzo (0421 M.) en Cotopaxi (5943 M.) do voornaamste zijn.

5. Do Cordilleras van Nieuw-Granada worden door de Mag-dalena on hare linker-zijrivier de Cauca in drie ketens gesplitst: do Cordilleras van Choco, ten westen van de Cauca; de Cordilleras van Quindiu, tusschen de Cauca. on Magdalcna, en do Siërra de Sum a Paz, ten oosten van do Magdaleva. Zij zijn voel lager dan de Cordilleras van Quito, on haar kam bereikt do sneeuwgrens niet. De Quindiu-keten is de hoogste dor drie, en stijgt in den vulkaan F olim a 4450 M. boven don zeespiegel: de oostelijke koten vormt do Bergvlakte van Bogota, welke slechts weinig lager is dan die van Quito.

B. De Cordilleras van Noord-Amerika zijn, evenals die van Zuid-Amerika, in het zuiden hot smalst, en breiden zich naar het noorden moor on moer uit. Zij worden onderscheiden in de volgende doelen.

1. De Cordilleras van Guatemala, welke niet onmiddellijk met de Cordilleras van Choco samenhangen, maar daarvan gescheiden zijn door de Landengte van Panama, die slechts heuvels van 150—180 M. bevat. Uit deze bergopening stijgen zij plotseling steil omhoog, omzoomen mot hunne 2200 M. hooge hoofdketen, die vulkanen van 3000—4500 M. bevat, de kusten van don Grooten Oceaan, en zinken bij do Golf van Tehuantepec plotseling tot eene tweede bergopening, welke slechts 350 M. boven don zeespiegel verheven is. De Siërra

-ocr page 693-

van Yucatan on andere oostelijke takken zijn veel lager dan de hoofdketen.

2. De Cordilleras van Mexico, van de Golf van Tehucintepec tot 21° N. B. Zij zijn minder ketenvonnig dan de overige, en omvatten de uitgestrekte, 2200 M. hooge Bergvlakte van Mexico of Ana-linac. In de richting van het westen naar het oosten, van de eene kust tot de andere, ligt eene rij meest van elkander gescheidene sneeuwbergen en vulkanen, van welke de Piek van Orizaba (5100 M.) en de vulkaan Popoca-tepetl (5250 M.) de opmerkelijkste zijn.

3. Do Gen t raa 1-Cc rdi II eras van Noord-Am er ika, die zich aan den oostrand der Bergvlakte van Ana.huac aansluiten, en verschillende namen dragen: a. de Siërra Mad re, van 2-1° tot 30° N. B;_

b. de Grens-C or dilleras van Nienw-Mexico, van 30° tot 40quot; N. B., welke met do straks te vermelden Oostelijke Cordilleras de Bergvlakte van Nieuw-Mexico insluiten; — c. het Oregon- of Rotsgebergte [Rocky-mountains], dat zich vanhier tot aan den mond der Mackenzie-rivier uitstrekt, aanvankelijk nog 2200—2500 M. hoog is (Mount Hooker, 5000 M.), doch ten noorden van 50° X. B. aanmerkelijk lager schijnt te worden en op verscheidene plaatsen quot;hiet samen te hangen.

4. De Oostelijke Cordilleras van Noord-Amerika strekken zich onder verschillende benamingen, oostwaarts van en evenwijdig met de Centraal- Cordilleras, uit van 21° N. B. tot het bronland van den Platte (eene rechter-zijrivier van den Missouri), vanwaar de land-rug der Zwarte Heuvels (Black Hills] zich eerst noordoostwaarts tot aan den Missouri, en dan oostwaarts wendt langs de noordelijke grenzen van het gebied van den Misissippi en den St. Laurens. Zuidelijker (onder 30° N. B.) scheidt zich van het hoofdgebergte de veel lagere Siërra de Texas af, welke onder den naam van O z ar li-gebergte den mond van den Missouri bereikt en tot 000 M. daalt, en als landrug tot aan dc zuidelijke oevers van het Erie- en Onlario-meer voortloopt.

5. De Westelijke Cordilleras van Noord-Amerika, of de Noord-Amerikaansche Zee-Alpen, strekken zich uit van de zuid-spits van het schiereiland California., langs den Grooten Oceaan, tot aan de zuidwestpunt van het schiereiland A Ij ask a. Zij schijnen van het zuiden naar het noorden in hoogte toe te nemen. Op het schiereiland California is de vulkaan Giganta 2000 M. hoog: onder 40° N. B, verheft de rug der Zee-Alpen zich 2800, onder 00° N. B. de Mount Elias of Eliasberg (in het voormalig Russisch Amerika) zich 5791 M. boven den zeespiegel. De gebergten op dc eilanden langs de noordwestkust en op de Aleoelen vormen als het ware voortzettingen van de Zee-Alpen. De Aleoelen bestaan uit eene rij werkende vulkanen van -1000—2500 M. volstrekte hoogte.

Tusschen de Westelijke en Centraal-Cordilleras vindt men de Bergvlakte van Nieu w-Califor nië, in het zuiden, en die van Oregon, in het noorden, welke beide nog gedeeltelijk onbekend zijn. Die van Nieuw-Cali/omië wordt aan beide zijden van den Midden-Colorado als eene 20—30 mijlen breede zand- en zontwoestijn beschreven.

-ocr page 694-

■I

288

B. De afzonderlijke herggroepen.

Aan de oostzijde van Amerika liggen eenige berggroepen, die doorgaans noch met elkander noch met de Cordilleras verbonden zijn.

\\. Het Brazil ia an sche Bergland wordt ten oosten begrensd door de kustlanden van den Atlantischen Oceaan, ten zuiden door den Hio de la Plata en den Beneden-P arana, ten westen door den Midden-Parana, den Paraguay en den Araguaya, terwijl het zich noordwaarts tnt aan de monden van den Toean tin en Paranahyba uitstrekt. Het bestaat uit :!00—üOO M. hooge bergvlakten, waarop verscheidene bergketens gevonden worden, die zich meer of min evenwijdig met de Braziliaansche kust uitstrekken en op verscheidene plaatsen door dwars-ketens met elkander verbonden zijn. De hoogste keten is die van Villa Rica of Sierra do Es pin ha go, wier rug zich nagenoeg 1000, en wier toppen zich 1000—2200 M. boven den zeespiegel verheffen. — Bij de bron van den Paraguay scheidt zich, onder den naam van Cordillera Ge ral, eene lage bergketen van de hoofdgroep af en wendt zich noordoostwaarts naar de rivier Madeira.

2. Het Hoogland van Guiana, tusschen de monden van den Amazonen-stroom en den Orinoco, doch geen van beide bereikende, is nog weinig bekend, en schijnt uit verscheidene van het zuidoosten naar het zuidwesten loopende evenwijdige ketens te bestaan, van welke de oostelijke gemiddeld 000, en de westelijke 1200 M. hoog zijn, met toppen van 2200 M.

3. Het Kustgebergte van Venezuela, de voortzetting van de Siërra de Suma Paz (Cordilleras van Nieuw-Granada), strekt zich langs de noordkust van Zuid-Amerika uit tot aan de Golf van Paria, verheft zich\' met zijne hoogste toppen 2500 M. boven den zeespiegel en zet zich voort op het eiland Trinidad.

4. De Siërra Nevada de Santa Marta, tusschen de Straat van Maracaibo en den mond der Magdalena, is eene rotsige bergmassa met steile wanden en heeft sneeuwtoppen (de Horqueta) die 5500 M. hoog zijn.

Hl

5. Het Al legh ani-gebergte (\') strekt zich, ter breedte van 30 geographische mijlen en met eene gemiddelde hoogte van 1000 M.. uit van den B\'eneden-Tennessee tot aan den mond van den St. Laurens. Het bestaat uit verscheidene evenwijdige ketens (de Black Dome, 220Ü M., in de dwarsketen Black Mountains), en blijft tot aan de Hudsons-rivier 30—30 mijlen van de kust verwijderd; aan gene zijde van die rivier wordt het hooger, en vult het, onder den naam van Gebergte van N ieu w-Enge lan d, met toppen van bijna 2000 M. (Mount Washington), grootendeels de ruimte tusschen den Hudson, den SI. Laurens en den Atlantischen Oceaan. — Eene voortzetting van dit gebergte vindt men in Nieuw-Schotland.

(\') De naam Alleghani\'s behoort eigenlijk slechts aan een deel van het daaronder begrepen gebergte. Het draagt op verschillende plaatsen verschillende namen: A pa-

lachen. Blauw Gebergte, Groene Berp

-ocr page 695-

0. Het Rotsgobcrgto van Labrador. Op do waterscheiding tusschem de Hudsonsbaai en do Golf van SI. Laurens verheffen zicli met sneeuw bedekte bergrijen, wier hoogte men op 600-000 M. schat Aan do noordoostkust van dit nog weinig bekende schiereiland vindt mon oeno rij mot sneeuw on ijs bedekte rotshoogten. die don toegang tot hot binnenland versperren.

7. Het steeds mot sneeuw on ijs bedekte Kustgebergte van Groenland verheft zich aan do oostkust 900—-1200 M., en schijnt aan de westkust boogor te zijn, Mon kent dit gebergte slechts zeer onvolkomen en weet zolfs niet of het een enkel hoogland dan wol vei scheidene door zeeengten van elkander gescheidene berggroepen bovat. De ijsvelden langs de kusten beletten het binnendringen der inhammen van Groenland, zoodat men niet bepalen kan of deze zeeboezems dan wol doorvaarten vormen.

8. West-Indiö. De gebergten, welke de Groote Antillen van het westen naai\' het ooston doorsnijden, zijn als afgezonderde voortzettingen van de Siërra de Yucatan te beschouwen, en verheffen zich op Cuba tot :iO00 M. boven den zeespiegel. Ook het inoorendeel der Kkine Antillen is hoog en rotsachtig: zij stijgen van 300—1500 M. boven de oppervlakte dor zee, en zijn voor oen deel van vulkanischen aard: de

werkende vulkaan van St. Vincent bereikt eone hoogte van 1800 M._

De Bahama-, Jonkvrouw- en verscheidene kleine eilanden, die do Groote Antillen omgeven, zijn laag en vlak.

C. De lage vlakten.

Het midden zoo van Zuid- als van Noord-Amerika bestaat uit zeer uitgestrekte vlakten, die den oostvoot der Cordilleras boirrenzon en dit gebergte van do afzonderlijke berglanden der oostkust srheid. n. Nergens reiken deze groote vlakten aan den Grooten Oceaan; doch op drie plaatsen, aan de monden der groote rivieren van Zuid-A\'i\'.erika (Ri\'o de la Plata, Amazonen-stroom en Orinoco\'), breiden zii zi.quot;h i ■: aan len Atlantischen Oceaan nit.

Behalve deze groote vlakten in het midden van hot werelddeel vindt men nog verscheidene kleinere langs do oostkust.

I. Vlakten van Znid-Amerika.

1. Do Patagonische Steppe, ton ooston van do gelijknamige Cordilleras, en zich noordwaarts tot den R/o Colorado uitstrekkende, is zoor wuinig bekend en, voor zoover men weet, grootondeels oen zout-of kalkstoppo met goringen wasdom.

2. Do Pampa\'s van don liio do la Plata grenzen ton zuiden aan do Patagonische Steppe, ton westen aan do Cordilleras van Chili en Peru, ten ooston aan hot Braziliaansche Bergland, en worden ton noorden door den Cordillera Gerat van do Jjlavo s dos Amazonen-strooms gescheiden. Het zijn onafzienbare, «xobool vlakke, mot hoog en overvloedig

H. 10.

-ocr page 696-

■200

gras bedekte streken, waarin goheele kudden van wilde runderen en paarden ronddolen. Op enkele plaatsen vormen zij zich tot moerassen of tot eene zoutsteppe. Slechts aan de oevers der rivieren en beken en in do nabijheid -der moerassen vindt men groepen van palmboomen ; voor hot overige zijn do Pampu s geheel van houtgewas verstoken.

3. Do Vlakten van den Amazonen-stroom (145000 □ g. m.) nemen do ruimte in, welke begrepen is tusschen don Cordillerti Geval, hot Brazilioansche Serfjltind, den Atlantischen Oceaan, hot Hoogland van Guiana on do Cordilleras van Peru en Quito. Voor hot grootste deel, on wel aan tie beide oevers van den Amazonen-stroom, zijn dezo vlakten mot ondoordringbare oorspronkelijke wouden bedekt, waarnaar zij Bosques of Solvas boeten; voor hot overige zijn het, evenals do Pampa\'s, van boomen verstoken grasvlakten of Llano\'s, die in don drogen tijd geheel dor worden.

4. De Llano\'s van den Orinoco strekken zich uit langs den linkeroever van den Orinoco, tusschen hot Hoogland van Guiana, don Atlantischen Oceaan, hot Gebergte van Venezuela, de oostelijke Cordilleras vau Nieuw-Grunuda on do Ijlano s van don Amazonen-stroom , waarvan zij eene voortzetting zijn. Zij vormen in hot droge jaargetijde kale, dorre, van allen wasdom verstoken steppen. Wanneer de koerkringsregons nederstorten en alle rivieren buiten hare oevers treden, verandoren zij binnen weinige dagen in eene onafzienbare! watervlakte. Eerst na het ophouden van den regentijd, wanneer het water is afgeloopen, wordt do bodem bedekt met hoog gras, welks door den wind bewogen oppervlakte aan de baron dor zee doet donken, waarnaar de Llano\'s door de bewoners van Venezuela en Nieuw-Granada ook wel- Graszee (Mar do y er bas) genoemd worden. De eenvormige vlakte wordt slechts afgebroken door onbeduidende, 1—-2 M. boogo, broodo, soms uren lange verheffingen van den bodem, die als ondiepten van deze Graszee kunnen aangezien worden en daarvan den naam van Ban cos (banken) ontvangen hebben. Zij vormen tijdons de over-stroomingen een toevluchtsoord voor de halfwilde paarden en ezels, welke op do Llanos hun voedsel vinden. Vooral op deze Ban cos ontwikkelt zich echter in de laatste tijden een niet onbelangrijke boomgrooi.

5. De Kustvlakte van Guiana strekt zich uit langs don Atlantischen Oceaan, ton noordoosten van het Hoogland van Guiana, dat alzoo van alle kanten door lage vlakten omgeven is.

0. Do Vlakte van de Magdalona ligt ann don noordvoet dor Cordilleras van Nieuw-Granada, tusschen do Golven van Dariën en Maracaïbo, terwijl zij de Siërra Nevada de Santa Martha insluit.

II. Vlakten van Noord-Amerika.

Do Atlantische Kustvlakte, ten zuidoosten van do Alle-ghan\'is, is 30—36 goographische mijlen breed van den Beneden-Misissippi tot aan do Hudsons-rivier, en smaller vandaar tot aan de Funay-baai.

2. De Vlakte van den Mi sis sip pi, ton westen begrensd door de Oostelijke Cordilleras van Noord-Amerika, ten oosten door den Misis-

-ocr page 697-

29-1

sippi, ton zuiden door de Golf van Mexico, on ton noordon door dp Zwarte Heuvels, wordt door do Siërra de Texan on liet Ozark-yehergte in twee ongelijke doelen gesfjlitKt. Hot is oone uitgestrekte, van het westen naar liet oosten zncht hellende vlakte; in hot noorden en op den rechteroever van den Misissippi bedekt mot oorspronkelijke wonden, die echter door de steeds toenemende bebouwing van den grond reeds zeer verminderd zijn; in bet westen, en ten zuiden van den Arkansas eene steenachtige zandwoestijn. Ten noorden van die rivier daarentegen vormt het meerendeel van het land onafzienbare, naar de Llano\'s en Pampa\'s gelijkende grasvlakten, Savanen of Prairieën genoemd, die hier en daar door enkele boomen beschaduwd, en op eenige goed bewaterde plaatsen met bosschen bedekt zijn. Het bene-denland van den Misissippi is eene meestal zeer vruchtbare vlakte, die aan den zeekant en langs de oevers der rivier zeer moerassig is.

3. De No or d po o 1-v I ak t e, in hot zuiden door de Zwarte Heuvels van de Vlakte van den Misissippi gescheiden, wordt ten westen begrensd dooi- het Rotsgebergte, ten noorden door de IJszee, en ten oosten dooide Hudsonshaai. Zij heeft geene bergen, doch wordt doorsneden door verscheidene rotsachtige, landruggen, die zich in verschillende richtingen , doch meestal oostwaarts, uitstrekken, en aan den noordelijken oever van het Hoven-meer 300—-400 M. boven den zeespiegel verheven zijn. Deze vlakte kenmerkt zich wijders door eene overgroote menigte grootere en kleinere meren.

S 4. STROOMENDE WATEREN EN MEREN.

Amerika heeft de grootste stroomen der aarde, en is het waterrijkste der werelddeelen. Het zendt zijne wateren naar de drie groote oceanen, welke het bespoelen; zijne grootste en opmerkelijkste stroomen behoo-ren echter uitsluitend tot het gebied van den Atlantischen Oceaan.

Noord-Amerika behoort tot drie zeegebieden, dat van de Noordelijke IJszee, van den Atlantischen en van den Grooten Oceaan: Zuid-Amerika slechts tot de beide laatste, met dien verstande echter dat het, doordien de Cordilleras zich mee\\- nabij de westkust uitstrekken, naar den Grooten Oceaan slechts kleine kustrivieren zendt, welke hier niet zullen vermeld worden.

Geen der werelddeelen beeft zooveel meren als Amerika. Vooral bevat het noordelijk gedeelte van Noord-Amerika er eene overgroote menigte. Zuid-Amerika daarentegen beeft er slechts weinig.

I. Noo r d - A m er ik a.

A. Gehied van den Grooten Oceaan.

De Oregon of Columbia ontspringt op het Rotsgebergte, en valt bij Astoria in zee.

De Rio Colorado neemt insgelijks zijn oorsprong in het Rotsgebergte, en watert uit in de Golf van Californië.

-ocr page 698-

202

B. Gebied van de Noordelijke IJszee.

Do Mackon zio-ri vier ontspringt op hot Rotsgebergte onder den naam van Eland- of Athabasca-rivier, welke in het Athabasca- of Athapeskow-meer uitwatert, en dit onder don naam van S1 aven-rivier verlaat, om het mot hot Grooto Slaven-meer te verbinden. Vanhier stroomt do Mackonzie-rivier noord-westwaarts naar de Oolf van Mackenzie, waarin zij uitwatert.

L. Do Vrede-rivier ontspringt in het Rotsgebergte, on ontlast

zich in de Slaven-rivier.

R. Do Steen-rivier, de uitwatering van het Wol 1 oston-moor, werpt zich in het oostelijk deel van het Athabasca-meer. De Grooto Beren-rivier verbindt hot Grooto Beren-meer met don Mackenzie.

Do Koperm ijn -ri v ier is de uitwatering van verscheidene kleine moren, ton zuidoosten van het Grooto Beren-meer, en hooft haren mond in do, George IV Kronings-golf.

Racks Visch-rivier is de uitwatering van hot Aylmer-meer, dat ton noordoosten van hot Slaven-meer gelegen on daarmede verbonden is. Zij valt in zee ton westen van de landengte, waardoor Boothia Felix mot hot vasteland verbonden is.

C. Gebied van den Atlantischen Oceaan.

ft. Gebied van de Hudsonsbani.

Do, Churchill of Missinippi ontvangt in zijn loop een toevloed van water uit verscheidene kleine meren , en vormt er andere. Hij staat ook in verbinding mot hot Wolloston-méer, en door flit, do Steen-rivier en hot Athabasca-meer mot den Mackenzie.

Het Winnipeg-meor, dat voornamelijk gevoed wordt dooi\' den op hot Rotsgebergte ontspringenden Saskatchavan, heeft door de rivieren Nelson on Severn eene uitwatering in de Hudsonsbaai, en staat door verscheidene kleine meren en stroomende wateren in verbinding met den Churchill en hot Athabasca-meer.

De Albany doorstroomt verscheidene kleine meren, en valt in de Jamesbaai.

b. Gebied der Golf van St. Liinrens.

De grootste uitgestrektheid zoet water, welke op aarde bestaat, wordt gevormd door de vijf Canadasche Meren (4000 vierkante geographische mijlen). Het grootste hiervan is hot westelijkste of Boven-meer, dat, ISOO Q g. m. groot, alle andere wateren van dien aard in grootte overtreft. Hot is door moor-engten of straten verbonden met hef Michigan- en Huron-meer. Dit laatste hangt door de rivier Sinclair met het Er ie-m eer samen, hetwelk op zijne beurt door den Niagara met het Ontario-meer gemeenschap heeft. Daar, waar de Niagara door een eiland (Goat-Island) in twee

-ocr page 699-

203

deelen gesplitst wordt, vormt hij twee beroemde watervallen, waarvan die aan de westzijde ongeveer (550 M. breed en 46 51. hoog, die aan de oostzijde omtrent de helft smaller en 50 M. hoog is.

De uitwatering der genoemde nieren is do rivier St. Laurens, welke de steden Montreal en Quebec besproeit, en tegenover het eiland Anticosti in do Golf van St. Laurens uitloopt.

L. De Ottowa ontspringt ten noorden van het Iluron-rneer en heeft zijn mond boven Montreal.

K. De Sorel, de uitwatering van het Champlain-meer, heeft zijn mond beneden Montreal.

c. Onmiddellijk gebied ran den Atlantischen Oceaan.

De St. John besproeit Frederic town, en valt bij St. John in de Fundy-baai.

De Connecticut stroomt langs Hart fori, en valt bij Neivhaven in den Long-Islands-Sond.

De IIudsous-rivier besproeit Albany en New-York, waar hij zich aan de westzijde van Long-Islaud door de Bocht van New-^\'ork in zee stort.

De Delaware loopt langs Philadelphia, en valt beneden deze stad in de Delaware-baai.

De Susquehanna besproeit Harrisburg, en watert uit in de Che-sapeak-baai.

De Potomak stroomt langs Washington, en valt in de Chesapeak-baai.

De Jam es-rivier of Flu va na besproeit Richmond, en valt inde Chesapeak-baai.

De Roanoke vormt aan zijn mond eene lagune, welke Albemarle-Sond genoemd wordt.

De Savannah stroomt langs Augusta en Savannah, beneden hetwelk hij zijn mond heeft.

De Alatamaha wordt gevormd door de samenvloeiing van den Oakmulgee (R.) met den Oconee (L.), waaraan Milledgeville ligt.

De St. John stroomt van hot zuiden naar het noorden langs de oostkust van het schiereiland Florida en besproeit Jacksonville.

d. Gebied der Golf van Mexico.

De Misissippi ontstaat uit eene rij van kleine meren, omtrent 500 M. boven den zeespiegel, op den landrug der Zwarte Heuvels, ten westen van hot Boven-meer, en vormt verscheidene watervallen tot aan het fort St. Anthony, waar hij bevaarbaar wordt. Vervolgens stroomt hij langs St. Louis, en valt beneden New-Orleans met verscheidene monden in de Golf van Mexico.

R. Do Missou ri, welke eigenlijk als de hoofdstroom moest aangemerkt worden, daar hij zóó in lengte van loop als mot betrekking tot het water, dat hij afvoert, don Misissippi overtreft, ontspringt op het Rotsgebergte, besproeit Jefferson, on heeft zijn mond bij St. Louis.

-ocr page 700-

•204

R. Do Platte of Nebraska ontstaat uit de samenvloeiing van den Noord- met den Zuid-Platte, welke op de Oost-telijke Cordilleras van Noord-Amerika ontspringen.

De- Arkansas ontspringt op de Oostelijke Cordilleras van Noord-Amerika, besproeit Little Rock on Arkansas, beneden hetwelk hij uitwatert.

De Roode Rivier [Red River) heeft haar oorsprong op hetzelfde gebergte.

L. De Illinois ontstaat in de nabijheid van don zuidelijken oever van het Michigan-meer, en hoeft zijn mond even boven dien van den Missouri.

De Ohio ontspringt op hot Alleghani-gebergte. besproeit Pittsburg en Cincinnati, en hoeft zijn mond tusschen die van don Missouri en van den Arkansas.

L. Do Tennessee ontspringt oveneens op het Alleghani-gebergte , en verconigt zich mot den Ohio, kort voordat deze zich in don Misissippi werpt.

De Rio Grande del Norte, vroeger Rio Bravo genoemd, ontspringt op do Cordilleras van Nieuw-Mexico, en vormt de grensscheiding tusschen Texas en de Republiek Mexico.

e. Gebied der Cara\'ibische Zee.

Het Meer Nicaragua, in Midden-Amerika, heeft door de rivier San Ju an eeno uitwatering in zoo.

II. Z u id-A me ri k a.

Gebied van den Atlantischen Oceaan.

a. Gebied der Cara\'ibische Zee.

De Magdalena ontspringt op de Cordilleras van Nieuw-Granada, en stroomt noordwaarts naar zoe.

L. Do Canca neemt haar oorsprong op hetzelfde gebergte, en stroomt in dezelfde richting als de Magdalena.

Het Moor van Maracaïbo ontvangt het water van verscheidene kleine rivieren in zich, on heeft door eene straat gemeenschap met de golf van dien naam.

b. Onmiddellijk gebied van den Atlantischen Oceaan.

Do Orinoco ontspringt in het Hoogland van Guiana, op de grenzen van Brazilië on Venezuela. In het zuiden van laatstgenoemden staat zendt hij beneden Esmeralda een doel van zijn water door den Cassi-quiare zuidwaarts naar den Rio Negro, eene linker-zijrivior van don Amazonen-stroom, on scheidt wijders, eerst west-, vervolgons

-ocr page 701-

295

noord-, en eindelijk oostwaarts stroomende, het Hoogland van Guiana van de Llano\'s, die aan zijn linkeroever gevonden worden.

L. De G ii u v i are,

De Meta, br. de Siërra de Suma Paz.

De A pure,

De E s s e q u e b o, 1 De D e m e r a r ij,

De Berbiee,

De C o i\' a n t ij n,

De S u r i n a m e,

De M a r o w ij n e,

De O y a p o k,

De M aranon of Amazonen-stroom, de grootste stroom van den aardbol, ontstaat uit de samenvloeiing van den Tunguragua (L.) en den Ucayali (R.) , welke beide hun oorsprong nemen in de Cordilleras van Peru, do eerste uit het meer Lauricocha. Na de vereeniging dezer rivieren stroomt de Maranon oostwaarts langs de grenzen van Peru en Ecuador, en vervolgens door het noorden van Brazilië, om zich met een wijden mond in den oceaan te storten.

L. De Yapura of Caquota ontspringt op de Siërra de Slim».Paz. De Rio Negro, door den O as si qui are met den Orinoco verbonden.

R. De Madeira ontstaat uit de samenvloeiing van verscheidene rivieren, die op de Cordilleras van Peru en in het Braziliaansche Bergland haren oorsprong nemen.

De Topayos ontspringt in het Braziliaansche Bergland.

De Xingu heeft zijne bron in hetzelfde bergland.

De To can tin ontspringt in het Braziliaansche Bergland, stroomt noordwaarts, en valt met een wijden mond, Para geheeten, in den oceaan. De Para staat in verbinding met den mond van den Amazonen-stroom, en vormt met dezen het eiland Marajo.

L. De Araguaya of Rio Grande ontspringt mede in het Braziliaansche Bergland, en is eigenlijk de hoofdrivier. De Paranahyba of Paranaïba heeft zijn oorsprong in het Braziliaansche Bergland, en stroomt noordöostwaarts naar zee.

De San Francisco behoort tot liet oostelijk doel van het Braziliaansche Bergland.

De Rio de la Plata is de wijde riviermond, welke ontstaat door de samenvloeiing van den Parana (R.) met den Uruguay (L.).

De Parana, de hoofdrivier, ontspringt in het Braziliaansche Bergland.

L. De Parag uay neemt mede zijn oorsprong in hetzelfde bergland.

De Rio Sa lad o heeft zijne bron in de Cordilleras van Chili.

De Uruguay ontspringt in het zuidoostelijk deel van het Braziliaansche Bergland.

De Rio Colorado neemt zijn oorsprong op de Cordilleras van Chili, en vormt de grensscheiding tusschen de Pampa\'s van den Rio de la Plata en de Patagonische Steppe.

kustrivieren, welke in het Hoogland van Guiana ontspringen en de Kustvlakte van Guiana besproeien.

-ocr page 702-

29r.

De Rio Negro ontspringt mede op de Cordilleras van Chili, en stroomt door liet noordelijk deel van de Patagonische Steppe.

Het Titicaca- ot\' Chucuïto-meer, op de hooge Bergvlakte van Peru (bl. 28ü). heeft zout water en geono gemeenschap met de zee.

Lengte oan den loop en grootte van het gebied der hoofdstroomen.

Rechte afstand van de bron tot den mond, in geogr. miji.

Stroomdraad in

geogr. mijlen.

Stroomgebied in

viork. geogr. mijl.

90

190 ?

?

■130

160?

?

225

450

2700

45

?

250

400

62000

320

730

54000

220

300?

•13500

137

-150?

4000

100

320

15800

430

733

88400(I)

180

200?

7900

300

470

70000

S 5. KLIMAAT EN VOO UTH HENGSEL EN.

Hoofdstroomen.

Columbia............

Rio Colorado.........

Mackenzie (van de bron der

Vrede-rivier)........

Kopermijn-rivier........

St. Laurens (mot de meren), . Misissippi (van de bron van

den Missouri)........

Rio del Norte.........

Magdalena...........

Orinoco.............

Maranon (van de bron van

den Tunguragua)......

San Francisco.........

Rio de la Plata (van de bron van den Parana)......

Amerika strekt zich door alle klimaatgordels uit, behalve door den zuidelijken gordel dor sneeuw.

\'1. Do noordelijke gordel der sneeuw omvat slechts eon klein deel van Amerika, namelijk de noordelijke streken van den Archipel der Noordelijke IJszee, Alleen tusschen 80° en 00\' W.L. strekt hij zich verder zuidwaarts uit tot aan de noordwestelijke punt van Labrador.

2. Do noorde 1 ijke gordel, waar afwisselend sneeuw en regen valt, strekt zich zuidwaarts uit tot nagenoeg 40° N. B. aan de westkust, en tot 35° N. B. aan do oostkust. Hij omvat alzoo het grootste deel van Noord-Amerika, namelijk de uitgestrekte Noord/iool-vlakle, het gebied der Columbia, dat van don Boven- en Midden-Misis-sippi, dat van den St. Laurens en het grootste, noordelijk gedeelte van het gebied van de Atlantische Kustrivieren.

(\') Met den Tocantin, die door sommigen als eene zijrivier van den Amazonen-stroom beschouwd wordt.

-ocr page 703-

3. Tot den gordel van den regen behoort verre het grootste deel van Amerika. Hij reikt van 40° KB. aan de west-, en van 35° N, B. aan de oostkust, tot 48quot; Z. B. Hij omvat alzoo het zuiderdcel van Noord-Amerika, namelijk California, de gebieden van den Colorado, den Rio del Norte en den Beneden-Misissippi, Florida en hot kleinste of zuidelijk deel van het gebied der Atlantische Kustrivieren; — verdei\' geheel Midden-Amerika en West-Indië, benevens geheel Zuid-Amerika. niet uitzondering van liet smalle zuideinde van Patagonïê.

4. Do zuidelijke gordel, waar afwisselend sneeuw en regen valt, bevat slechts de uiterste zuidspits van Patagonie en de naburige eilanden.

Wanneer men den noordelijken gordel der sneeuw uitzondert, waar de bodem van alle groeikracht verstoken is , kan men Amerika, met betrekking tot de voortbrengselen van liet plantenrijk, in 7 gordels verdoelen.

De noordelij ke gordel, waar afwisselend sneeuw en regen valt, bevat twee van die gordels, welke gescheiden zijn door eene lijn, die de westkust onder 60° N. B. snijdt, en zich vandaar over het Groote Slavenmeer naar don mond van den St. Laurens (50° N. B.) uitstrekt.

n. Do noordelijke van de bedoelde gordels, of de gordel van het mos en de heestors, heeft, vooral in het noorden, in plaats van graslanden mos, in plaats van boomen struikgewassen, waarvan de meeste beziën dragen. In het zuiden komen echter kleine bosschen van dennen en ook van herken voor, die moor noordwaarts don vorm van kreupelhout aannemen, doch ook als zoodanig zich geenszins tot inliet noorden van den gordel uitbreiden.

h. De zuidelijke, of de gordel der Euro pees che graansoorten en der noordelijke woudboomen, kenmerkt zich door onafzienbare grasvlakten en uitgestrekte wouden. Deze bestaan in do vlakke streken uit eiken, beuken, ijpen, linden, kastanjes enz., welke met de gelijknamige Europeesche soorten overeenkomst hebben. De graslanden, hier Savanen of Prairieën genoemd, vindt men voornamelijk ten westen van den Misissippi. Bovendien brengt deze gordel alle herwaarts overgebrachte Eurojieesche granen, moeskruiden en ooftboomen voort, bepaaldelijk ten oosten van don Misissippi; in het zuiden slaagt ook de wijnstok goed.

Binnen den broeden, zich aan beide zijden van don ovenaar uitstrekkenden gordel van den regen onderscheidt men, met betrekking tot do voortbrengselen van het plantenrijk, vier gordels,

a. Do noordelijkste, of do noordelijke gordel der altijd groene boomen en edele vruchten, strekt zich zuidwaarts uit tot aan de zuidelijke uiteinden der schiereilanden Californië en Florida, of nagenoeg tot \'iquot;gt;quot; N. B. Onder den invloed van een zoor gunstigen warmtegraad en hot gering verschil der jaargetijden, komen hier niet alleen Europeesche en keerkrings-graansoorton [tarwe, maïs en rijst), wijn en edele vruchten voort (vooral in Californië neemt de wijnbouw op groote

-ocr page 704-

298

schaal toe); niaar de ineestü boonion, zooals de laurieren, olijven, magnoliën enz., vcrlieüen ook hun looi\' niet, en in het zuiden wordt reeds suikerriet, boomwol enz. aangebouwd. Grootc wouden en uitgestrekte, met manshoog gras bedekte vlakten ontbreken daarbij niet; de laatste beslaan zelfs een groot deel der oppervlakte, dewijl boomen en gewassen slechts over eene betrekkelijk geringe ruimte zijn aangeplant. Over het algemeen kenmerkt zich de plantengroei van dit overheerlijk klimaat door groote weelderigheid en saprijkheid.

b. De koer krings-gor deI of gordel der b anan en reikt van 25° N. B. zuidwaarts tot nagenoeg aan den Steenboks-keerkring. Hot verschil in warmte der jaargetijden is hier nog geringer dan in den straks genoomdon gordel. De in dezen voorkomende graansoorten en vruchtboomon, zelfs hot suikerriet en de boomwol, vindt men hier voornamelijk slechts op de hellingen der borgen, terwijl zich op do hoogte van den zeespiegel zulke; gewassen vertoonen, die den hoogsten warmtegraad behoeven on kunnen verdragon, zooals jammen, bataten, ananassen, bananen, meloen- en broodvrucht-boomen, kokospalmen enz. De uit-gestrokte en soms ondoordringbare wouden kenmerken zich niet alleen door do reusachtige vormen, maar ook door de groote verscheidenheid dor boomen, waaruit zij bestaan. Naast do fijnste en kostbaarste houtsoorten {Mahonie-, Campeche-, Brazilie-hout enz.) vindt men de reusachtige Mauritia- en Wijn-palmen; verscheidene grassoorten (bamboes) on het varenkruid groeien hier zoo welig, dat zij het aanzien van boomen erlangen. Bovendien is deze gordel ongonioon rijk in plantgewassen, waaronder kostbare specerijen [gember, vanielje), geneeskruiden en verf-planten gevonden worden. Ten oosten van de Cordilleras vindt men uitgestrekte Llanos, die periodiek met manshoog gras bedekt zijn.

c. Do z u i d e I ij k e gordel dor e d e 1 e v r u c h t e n en alt ij d groene boomen strekt zich zuidwaarts van don voorbaanden uit, aan de westkust tot 34quot;, aan do oostkust tot 30° Z. B. of den mond van den Rio do la Plata. Hot verschil van den warmtegraad dei-jaargetijden is hier nog geringer dan in den gelijknarnigon noordelij-kon gordel, waardoor het plantenrijk meer hot aanzien van dat der keerkringslanden heeft; palmen komen nog tot in de nabijheid van den mond van don Plata-stroom voor, on naar boomen gelijkende distels bedekken de uitgestrekte Pampa\'s. Europeescho gewassen {tarwe, gerst, de wijnstok, olijven,, edele vruchten) zijn naar de oostolijka streken van dozen gordel overgebracht.

d. Do zuidelijkste gordel van de regen-zone is do gordel der zuidelijke woudboom en en der Europeescho graansoorten-De laatste zijn hier slechts op enkele plaatsen ingevoerd, doch slagen overal tor hoogte van den zeespiegel goed. Aan de westkust komen nog lij no ooftsoorten en de wijnstok voort.

Tot don zuidolijkon gordel, waar afwisselend regen en sneeuw valt, behooren, gelijk reeds is aangemerkt, slechts do zuid-spits van Patagonie en de aangrenzende eilanden. Tengevolge van de geringe zomerwarmte en de hooge ligging dezer rotsachtige streken, is do groeikracht er veel geringer dan inden gelijknarnigon noordolijken

-ocr page 705-

gordel. Mns en varenkruid bedekken den bodem, en op enkele plaatsen vindt men boomen, die geene groote warmte behoeven, namelijk berken en beuken.

De Cordilleras en de Groep can St. Martha zijn du eenigc gebergten van Amerika, welke de sneeuwgrens bereiken, en derhalve met hunne toppen tot in de streek van de sneeuw uitsteken, Tus-schen 19° N. B. en 30° Z. B. verheft /iuh de sneeuwgrens over het algemeen 4500 M. boven den zeespiegel, en bereikt, niet onder den evenaar, maar onder Kiquot; B. hare grootste hoogte (5000 M.).

Binnen de s t r e e k, w a a r a f w i s s e 1 e n d s n e e u w e n regen valt, onderscheidt men, met betrekking tot de voortbrengselen, twee streken : eene hoogere, die van het mos en de A1 pen-kruiden, en eene lagere, die der boomen. Do laatste stijgt onder 20quot; N. B. en 25° Z. B. tot ongeveer 3800 M. boven don zeespiegel; doch tusschen 5° N. B. en 120° Z. B. vindt men op do gebergten óf geene wouden, gelijk op de kale westelijke hellingen der Cordilleras van Peru, óf alleen die boomsoorten, welke geene scherpe winterkoude kunnen verdragen en zich dus niet buiten do streek van den regen vertoonen. Niettemin stijgt de graanbouw [gerst) in Peru tot 4100, die van aardappelen aldaar tot 4600, en in Quito tot 4450 M. boven do oppervlakte dor zee.

De streek van den regen verheft zich

onder 37quot; N. B. 000 M. boven den zeespiegel.

»

28quot; » 1250 » » »

» 20quot; » 2200 » » » » » 0° B. 3450 »

» » »

» 16quot; Z. B. 3700 » » » » » 30quot; » 1900 d D n

Binnen deze onderscheidt men drie streken: 1. do bovenste, of de Tier ra fria der Cordilleras (tot welke ook de geheele niet breede streek, waar afwisselend sneeuw en regen valt, gerekend wordt), wier laagste grens bepaald wordt door eene lijn, gaande door de punten, totwaar do Europeesche granen goed slagen, onder 20quot; N. B. 2250, onder Oquot; B. 2800, onder 16° Z. B, 4100, onder 30quot; Z, B. 2200 M. boven de oppervlakte van don oceaan; — 2. do middelste streek, of de Tier ra templada der Cordilleras, de aangenaamste en gezondste van geheel Amerika, waar eene bijna onafgebroken liefelijke lente hoerscht, en heerlijke weilanden naast altijd groene bosschen on keerkringsgewassen gevonden worden: do main groeit binnen deze strook in Mexico tot 1250, in Quito tot 2200, in Peru (10° Z. B.) tot 3700 M. boven den zeespiegel, terwijl keorkringsboomen, b. v. palmen en laurieren, even hoog, en op sommige plaatsen nog hoogor voorkomen; — 3. de laagste streek, of de Tiërra caliënto, welke niet verder reikt dan tot daar, waar nog bananen, boomwol en suikerriet voortkomen (onder den evenaar nagenoeg 1000 M. boven den zeespiegel), en waarin de cacao, de broodvruchtboom en do kokospalmen tot eene volstrekte hoogte van bijna 400 M. gevonden worden.

Over het algeineeii is het klimaat van Amerika koeler en vochtiger dan in die streken van de Oude Wereld, welke onder dezelfde breedte

-ocr page 706-

MOO

liggen. De reden hiervan moet voornamelijk gezucht worden in de betrekkelijk geringe uitgebreidheid der Nieuwe Wereld van het westen naar het oosten, in hare ligging tusschen de twee grootste oceanen der aarde, en in den grooten overvloed van stroomende en staande wateren. Déze rijkdom van landwateren is niet zonder invloed op don weligen groei en de groote verscheidenheid van planten en boomen, die door uitwaseming op hunne beurt den dampkring vochtiger en koeler maken. Nergens vindt men zulke uitgestrekte oorspronkelijke wouden als in Amerika; tengevolge der samenwerking van keerkrings-hitte en overvloedige bevochtiging bereiken sommige boomsoorten hier eene hoogte van 50—60 M., en gewassen, die in Europa slechts als planten of struiken voorkomen, groeien hier tot boomen op. — Alleen de bergvlakten der Cordilleras en de binnenlanden van Noord-Amerika hebben een droger klimaat.

In de richting van het westen naar het oosten neemt men in Amerika eene vermindering van warmte waar, hetwelk hoofdzakelijk aan de heerschende winden is toe te schrijven. Tusschen de keerkringen vermindert de passaat de warmte der oostkust, terwijl do steeds met sneeuw bedekte toppen der Cordilleras die der westkust wijzigen.

In den k eerkrings-gor del onderscheidt men twee jaargetijden , het droge en het natte. De regentijd heeft in den regel voor het noordelijk halfrond plaats, wanneer de zon zich ten noorden, eu voor het zuidelijk halfrond, wanneer zij zich ten zuiden van den evenaar bevindt. Eenige streken maken echter hierop eene uitzondering; zoo heeft b. v. de westkust van Zuid-Amerika haren regentijd van November tot Maart, terwijl aan de oostkust van Brazilië de maanden Maart tot September de natte zijn. In dit jaargetijde, hetwelk voor iedere plaats nagenoeg drie maanden duurt, regent het sterk en onophoudelijk. In het droge seizoen daarentegen valt er slechts nu en dan aan de kusten en in de dichte wouden van den Maranon regen, terwijl alsdan in de Llano\'s en Pampa\'s geen droppel water valt, en de hemel steeds helder is.

De beide gordels der edele vruchten hebben twee natte en twee droge jaargetijden. Deze hebben voor beide gordels bijna gelijktijdig plaats; met dien verstande echter, dat de lente-regentijd van den noordelijken de herfst-regentijd voor den zuidelijken gordel is, en zoo vervolgens. Het verschil tusschen den hoogsten en laagsten warmtegraad is in den noordelijken gordel iets grooter dan in den zuidelijken.

Veel grooter is het verschil der jaargetijden in de beide gordels der Europeesche graansoorten. In den noordelijken wordt de winterkoude verhoogd door de uitgestrektheid van het vasteland; in den zuidelijken wordt zij verzacht door den invloed van den oceaan. Do eerste behoort dan ook tot den gordel, waar afwisselend sneeuw en regen valt, terwijl in den anderen de sneeuw ter hoogte van den zeespiegel eene zeldzaamheid is. In genen vertoonen zich al de verschijnselen van een noordschen winter, toegevroren rivieren, sneeuw, die blijft liggen, enz.; in den zuidelijken daarentegen zijn de winter-

-ocr page 707-

301

maanden wfgt;l ruw, storm-, regen- en nevelachtig, maar zoo er al eens sneeuw gevallen is, blijft zij na den middag niet liggen, en ijs is er eene groote zeldzaamheid.

In den noordelijken gordel van het mos en de heesters is hot verschil van den warmtegraad der jaargetijden veel grooter dan in den zuidelijken, dewijl in dézen de invloed van den oceaan veel sterker is dan in genen.

ITet dierenrijk, dat in Amerika eene zeer groote verscheidenheid aanbiedt, hoeft hier eon geheel eigenaardig aanzien, en verschilt veel van dat der Oude Wereld. Do noordelijke landen van Noord-Amerika maken hierop echter eene uitzondering; de rijkdom toch van deze stroken bestaat in pelsdieren {beren, wolven, lossen, elanddieren, Levers, muiters, wezels, otters enz.), welke mot die van Siberië van dezelfde soort zijn. Ook vindt men hier de muskus-koe, die buitengemeen lang\' haar heeft, en zich tot in hot hoogste noorden verspreidt. — Oorspronkelijk waren er in Amerika geene paarden, doch doze zijn, evenals de meeste Europeesche huisdieren, derwaarts overgebracht; zolfs do hond was or slechts in het hoogste noorden inheemsch.

De wilde dieren, welke in do Nieuwe Wereld tehuis belïooren, bereiken op verre na de grootte en kracht niet der Afrikaansche en Aziatische. Hot grootste dier van Noord-Amerika is de lison (rf Amerikaan-sche buffel, die in talrijke kudden in de prairiën van den Misissippi ronddoolt; van Zuid-Amerika is het de tapir, ook wol water zwijn of Amerikaansch nijlpaard genoemd, die do grootte van een ezel heeft en ook in Noord-Amerika voorkomt. De jaguar of Amerikaansche tijger heeft de grootte van den panter, en do kuguar of Amerikaansche leeuw is nauwelijks half zoo groot als de Afrikaansche. Voel kleinere soorten zijn de luipaard en het gordeldier of armadil, die in do warmste streken van Zuid-Amerika tehuis bohooren. Do alligator of kaaiman is kleiner dan de Afrikaansche krokodil; de ratelslang komt in geen ander werelddeel voor. — Onder do inheomscho tamme dieren bekleoden de llama en do paco of Chilische geit, die alleen in Peru, Bolivia on Chili voorkomen en aldaar ook als lastdieren gebruikt worden, de voornaamste plaats; zij worden zelden meer in het wild aangetroffen. Do llama hooft grof, wolachtig haar; do paco daarentegen eene fijne zijdeachtige vacht. Do fijnste en schoonste wol, die men kent, hoeft de vigonje of hot kameelschaap, dat meestal in wilden staat op do hooge gebergten van Peru, Bolivia en Chili looft. — Geen werelddeel hooft zoo velerlei soorten en zulke fraai gevederde vogels als Amerika. Vooral verdienen opmerking de nandu of Amerikaansche struisvogel, voornamelijk in do Pampa\'s van don Rio de la Plata en in Patagonië, de sariama, in do vlakten van het noorden van Zuid-Amorika, en de om hunne kleinte merkwaardige kolibries, van welke men meer dan 70 soorten kent, on dio bepaaldelijk in Zuid-Amerika en West-Indië tehuis bohooren. Van do roofvogels is do voornaamste de kond or, dio do grootte van een schaap on oono vlucht van 3—5 M. heeft; hij hoeft hoofdzakelijk op do hooge toppen der Znid-Amorikaanscho Cordilleras zijn verblijf.

-ocr page 708-

Met betrekking tot het delfstoffenrijk kan men aanmerken, dat de landen tussclien de keeikringen gelegen, en sedert eenige jaren ook Nieuw-Californië, Canada en Britseli Columbia, ongemeen veel goud, platina en zilver opleveren; geen streek der aarde bezit zulke rijke mijnen van liet laatste metaal als Mexico. In Brazilië vindt men diamanten.; andere edelgesteenten aldaar, in Columbia, Pern en Chili. Aan zout, steenkolen, kwik, tin, koper, lood, ijzer en petroleum heeft de Nieuwe Wereld geen gebrek; de drie laatstgenoemde delfstoffen zijn vooral overvloedig in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika; kolossale lichtgasbronnen vindt men in Pennsylvanië op 40°30\' N. B. en SOquot; W. L., op 30 Eng. mijlen van Pittsburg.

§ G. BEVOLKING, GOnSDIENST, BESCHAVING.

Na Australië is Amerika van al de werelddeelen het minst bevolkt. Men schat het aantal inwoners:

in Noord-Amerika..........op 55 000 000 zielen.

in Zuid-Amerika..........d 20 000 000 »

np de Westindische eilanden. ... » 4 000 000 »

te zamen op 85 000 000 zielen.

Alzoo wonen er in Zuid-Amerika, slechts 72, in Noord-Jmerika 143, en op de Westindische Eilanden 800, of in geheel Amerika 113 monsehen op de vierkante geographische mijl.

Met voorbijgang van eenige duizenden Israëlieten, Chineezen, Eskimo\'s enz. kan men aannemen, dat van de bevolking er bij benadering behooren 47 000 000 of ruim 0,55 tot het Caucasische ras;

-13 000 000 » » 0,15 » » Amerikaanse he ras; -11 000000 » bijna 0,13 » » Negerras, en 14000000 » » 0,17 » gemengde rassen. (\')

In Nnnrd-Amerika, maakt het Caucasische, in Zuid-Amerika, het Ame-rikaansche, en in West-Indië het Negerras de meerderheid der bevolking uit, terwijl het Amerikaansche in het laatstgenoemde deel der Nieuwe Wereld bijna geheel verdwenen is.

Toen de Europeanen Amerika ontdekten , vonden zij hier volken , die grootendeels woest en onbeschaafd waren, een zwervend leven leidden, en van de jacht en vischvangst leefden. Bij een bijna volslagen gebrek aan huisdieren was de landbouw in de meeste streken van weinig of geen beteekenis. Slechts enkele volken, zooals de Mexicanen en Peruanen, hielden zich hiermede bezig; deze hadden vaste woonplaatsen, leefden onder een geregeld bestuur, en hadden in sommige handwerken en kunsten niet geringe vorderingen gemaakt. Sedert de Europeanen zich in de Nieuwe Wereld gevestigd hebben, zijn zij, zóó door het overwicht hunner kennis en vuurwapenen als door hunne

(\') De opgaven omtrent het aantal inwoners van de verschillende deelen van Amerika berusten in de meeste gevallen op schatting of berekening, en geenszins op eene geregelde volkstelling. Vandaar groote verschillen in de cijfers bij onderscheidene aardrijkskundigen. De hier voorkomende zijn zooveel mogelijk in overeenstemming met de laatste berichten, en wijken ecnigszins af van die. welke bi. CU, C2 en 70 van het -Iste stuk vermeld zijn.

-ocr page 709-

nooit, te verzadinvn gourtdorst on stoute oiiflernemingszncht, de bebeer-schers der inboorlingen geworden. De harde onderdrukking, de zware en hun ongewone arbeid, de wreede vervolging on do bloedige oorlogen, waaraan de Indianen — dus noemt men do volken van het Amerikaansche ras — van de zijde hunner overheerschers zijn blootgesteld geweest, hebben hun aantal niet alleen op eone ontzettende wijze doen verminderen, maar hen in sommige streken, bepaaldelijk in Wes/-Indië, genoegzaam geheel uitgeroeid.

Niettegenstaande hnn betrekkelijk gering aantal en de ffroote gelijkvormigheid van hun uiterlijk voorkomen, bestaan de inboorlingen van Amerika uit eeno overgroote menigte volkeren en stammen, met verschillende benamingen, talen en tongvallen. Met betrekking tot hunne leefwijze kan men zo in drie klassen verdoelen:

1. diegenen, welke zich geheel aan do blanken onderworpen, hun eigenaardig karakter geheel verloren, on zelfs de taal en den godsdienst hunner beheerschers aangenomen hebben, voornamelijk in Mexico, Guutemala, Columbia, Venezuela, Ecuador, Peru on sommige dooien van Braziliëj deze hebben vaste woonplaatsen, en houden zich met landbouw, handwerken en hot opdelven van edele gesteenten of molalon bozig;

\'2. diegenen, die wel do opporlieerschappij der blanken erkennen on gedeeltelijk don Christclijkon godsdienst aangenomen, doch hunne eigen taal en zeden, ou voor oen dool zelfs hunne zwervende levenswijze behouden hebben;

fi. diegenen, welke hunne onafhankelijkheid bewaard hebben en den blanken vijandig zijn, on in Spaansch-Amerika Indies bra vos, in Brazilië Indios tapuyos gonoomd worden; zij zwerven in do uitgestrekte oorspronkelijke wouden on wijde vlakten als jagers rond, of houden zich langs de ontzaglijk groote stroomen en de kusten van hot vasteland met do vischvangst bozig; do landbouw wordt door bon slechts als bijzaak gedreven.

Vele stammen der beide laatste klassen zijn in hot bezit geraakt van paarden, die in do uitgestrekte; grasvlakten van Woord- en Zuid-Amerika in het wild voorkomen; doch slechts enkele zijn daardoor tot hot herdersleven gebracht. Het paard is hun in de meeste gevallen alleen hot middel, om hunne jacht-, roof- on krijgstochten met moer veiligheid en snolheid en op eeno grootere schaal to kunnen uitvoeren. Tengevolge hiervan vindt men thans i;i Amerika ruitervolken, die in stoutheid en vlugheid voor de Aziatische niet onderdoen. Van deze ruitervolken zijnde Araucaniërs, ten zuiden van Chili, het beschaafdste; niettegenstaande de woeste krijgshaftigheid, waarmede zij hunne onafhankelijkheid bewaard en zich zelfs bij hunne blanke naburen gevreesd gemaakt hebben, leven zij in vaste woonplaatsen on honden zich mot landbouw en handwerken bezig.

Do niet talrijke inboorlingen der noordelijke kustlanden van Amerika, van de oostkust van Groenland tot aan do Beringsstraut, zijn do Eskimo\'s. Zij onderscheiden zich door hunne kleine gestalte en gele huidkleur, on hobbon, evenals do Tsj oektschon, Tsj oogatschen

-ocr page 710-

304

nn Aloooten inliet voormaliquot;; Russisch Amerika, vool overeenkomst met de volken van Oost-Siberii\', waarom zij tot liet Mongool sche ras gerekend worden. Zij behooren, evenals de Pescherahs of inboorlingen van .Vuurland, do Patagoniërs en de volksstammen, die in de oorspronkelijke wouden on grasvlakten der keerkringslanden rondzwerven, tot de onbeschaafdste en meest woeste volken der Nieuwe Wereld. Bijna even woest, doch meer ontwikkeld, ondernemender en krachtiger zijn de stammen der Prairieën van Naord-Amerika.

De godsdienst der onafhankelijke inboorlingen heeft in het noorden veel overeenkomst met het Schamanisme van hot Oostelijk Siberië, bij andere stammen met het Sabeïsme. Het is zeer opmerkelijk, dat bij genoegzaam al de Indiaansche volken, zelfs bij de wildste, het geloof bestaat aan een hoogste wezen of Grintten Geest, die hemel en aarde bestuurt, benevens dat aan een boozen geest en aan de onsterfelijkheid der ziel. Sommige stammen hebben priesters of geestenbezweerders, anderen hebben ze niet; doch alle gelooven aan het bestaan van bovennatuurlijke wezens en aan oen toekomend leven. De eene stelt zich God voor in de gedaante van eene ster: de andere in die van een dier; een derde ziet de Godheid in de verschijnselen der natuur.

Om in de heete gewesten don zwaren arbeid in do mijnen te verrichten en den grond te bebouwen, waartoe, do oorspronkelijke bevolking óf te zwak bevonden werd ófte gering in aantal was, heeft men sedert meer dan drie eeuwen aan de kusten van Afrika Negers opgekocht en ze als slaven naar Amerika gevoerd. Wel is door verdragen , tusschen de Europeesche Mogendheden gesloten, de aanvoer van slaven verboden; doch niettegenstaande de groote waakzaamheid der Engelsche en Fransche kruisers, werden er tot voor zeer korten tijd nog steeds op Cuba en Porto-Rico en in Brazilië Negers ter sluik ingevoerd. Trots do verdrukking, waaraan het was blootgesteld, is dit sterk menschenras in Amerika zeer vermenigvuldigd, vooral wanneer men de door hunne vereeniging met blanken ontstane Mulatten er bijvoegt, die in do meeste gevallen meer overeenkomst met de zwarte dan met de blanke bevolking hebben. In de Britsche, Fransche, Deensche en Nederlandsche volkplantingen, in de staten der Nnnnl-Amerlkuunsche Unie, en in de meeste andere landen heeft men do slavernij afgeschaft: een aanzienlijk deel der Negerbevolking van West-Indlë, namelijk die van Haiti, heeft zich zelfs tot zelfstandige, onafhankelijke staten gevormd. In Brazilië en in de Spaansche koloniën is de slavenbevolking zeer talrijk, en ontmoette hare vrijverklaring tot dusverre vooral daarin groote zwarigheid, dat er vanwege den staat groote geldopofleringen moeten gedaan worden om de eigenaars voor hot verlies hunner slaven, die bijna uitsluitend den veldarbeid verrichten, schadeloos te stellen. Niettemin zijn er maatregelen getroffen, om in die landen de slavernij langzamerhand af te schallen. In Spanje (bi. 00) is daartoe in I S7(), in Brazilië in 1871 eene wet uitgevaardigd.

Vele Negers en genoegzaam al de Mulatten belijden den Christelijkon godsdienst. Zij behooren, evenals de Indianen, die het Christendom omhelsd hebben, tot dat kerkgenootschap, waarvan hunne voormalige of tegenwoordige beheerschers leden zijn.

-ocr page 711-

De blanki; bevolking\' is de hoorsclionrle in al de deelcn van Amerika, behalve in de Ropublleken Haïti en St. Domingo, in Pat agonie en in bot Land dei Araucatuers. Al do volkeren van Europa bobben tot do kolonisatie van de Nieuwe Wereld meer of minder bijgedragen gt; on alzoo medegewerkt om derwaarts bun godsdienst, boscbaving en instellingen over te brengen, Mon zou de Slawiscbe volken hiervan kunnen uitzonderen, indien zich geen Russiscbe volkplantingen in bot noordwesten van liet werelddeel gevestigd hadden. Drie natiën zijn bet, die op het vasteland een beslissend overwicht gekregen en zich tot zelfstandige staten gevormd hebben, namelijk de Britten sedert 1776, de Spanjaarden sedert 1810, en de Por tu gee zen sedert 4822. Slechts een betrekkelijk klein deel van bet vasteland is van do Europeesche mogendheden afhankelijk gebleven, namelijk de noordelijke landen van Noord-Amerika, welke tot bet gebied van Groot-Britannië bohooren, bonevens de Britscbe, Nederlandsche en Fransche volkplantingen in Guiana.

De blanke bevolking dor Vereenigde Staten van Noord-Amerika, vrij algemeen onder den naam van Amerikanen of Noord-Am er Ui a-nen bekend, is hoofdzakelijk van Britscbe, die van Brazilië, welke men gewoonlijk Brazilianen noomt, van Portugeescho, en die der overige staten van bet vasteland, Kr ooien gebeeton, van Spaan scho afkomst. Do naam van Krooien is dozen laatston echter niet bij uitsluiting eigen, daar mon hom ook geeft aan de in Amerika geboren afstammelingen van Portugeescho en Franscbo volkplanters.

De Westindische Eilanden, met uitzondering van Haïti, zijn zeer ongelijk verdeeld tusschen vijf Europeesche mogendheden, Spanje, Groot-Britannië, Frankrijk, Nederland on Denemarken (waartoe ook Groenland behoort).

In geheel Zuid-Amerika on in die staten van Noord-Amerika, welke van Spaanscho afkomst zijn, bobooren de Christenen, van welke kleur ook, bijna uitsluitend tot de Pioom scb-Catholieke Kerk. Ook in West-Indië beeft deze bet overwicht. In de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en do noordelijker gelegen landen vindt mon daarentegen Christenen van nagenoeg alle gezindheden, doch moor bepaaldelijk van do Her vormde Kerk, wier leer door de overgroote meerderheid wordt beleden.

Do talon der overheerscbende volken bobben die der inboorlingen grootondools verdrongen, en worden niet alleen langs de kusten maar ook in bet uitgestrekte binnenland bijna uitsluitend gesproken. Van de inlandsche talon beeft zich alleen de Quicbua-taal door bare welluidendheid, rijkdom en meerdere volkomenheid in Peru en aangrenzende landen staande gehouden, en wordt zolfs door bot overheerscbende volk gesproken.

Uit de veroeniging van menschon, tot verschillende rassen behoo-rondo, zijn de gemengde rassen ontstaan, welke nergens zoo talrijk zijn als in Amerika. Men onderscheidt van deze gemengde rassen de volgende soorten, dio, mot de Negers en Indianen, onder den alge-moenen naam van Kleurlingen begrepen zijn.

II. -20.

-ocr page 712-

306

1. Mulatten of, gelijk rnen ze in Brazilië noemt, Pardo\'s, door blanken bij Negerinnen verwekt; zij hebben eene zwartgele huidkleur) zwart, niet wollig haar en de gelaatstrekken van het negerras. Uit de vereeniging van een blanke niet eene Mulattin ontstaat een Ter-ceron, niet lang zwart haar en gelaatstrekken, welke nog slechts eene zwakke overeenkomst met die der Negers hebben. De Quarte-ron, of de zoon van een blanke en eene Tercerone, kenteekent zich reeds door zijne bijna Europeesche gelaatstrekken, en de Quinterons, of de kinderen van een blanke en eene Quarterone, verschillen weinig of niet van hot Caucasische ras. De kinderen, welke Mulatten, Ter-cerons enz. bij vrouwen van hunne kleur verwekken, gelijken hun volkomen. Uit de verbinding van een Neger met eene Mulattin ontstaan de Griffen of Cabers, die, met uitzondering van het kroeshaar, weinig of niet van de Negers verschillen.

2. Mestiezen, geboren uit de vereeniging van blanken met Indianen; zij komen bijna uitsluitend in de Spaansch-Amerikaansche Staten voor.

3. Zambo\'s, in Mexico Chino\'s en in Brazilië Cariboco\'s genoemd , kinderen van Indianen en Negerinnen, of omgekeerd.

§ 7. VERDEELING.

Met voorbijgang der reeds bij Europa behandelde bezittingen der Europeesche mogendheden, wordt Amerika in de volgende deelen onderscheiden.

1. De Vereenigde Staten vanNoord-Amerika of de Noord-Amerikaansche Unie, waar de Britsche volkseigenaardigheid het overwicht heeft.

2. De Spaansch-Amerikaansche Staten, onderscheiden in:

a. de Republiek Mexico;

b. Centraal- of Midden-Amerika, bevattende de Republieken Guatemala, San Salvador, Honduras, Nicaragua en Costa-Rica;

c. de Vereenigde Staten van Columbia (vroeger Nieuw-Granada), niet de Republiek Panama ;

d. de Vereenigde Staten van Venezuela;

e. de Republiek Ecuador;

f. de Republiek Peru;

g. de Republiek Bolivia;

h. de Republiek Chili;

i. de Vereenigde Staten van den Rio de la Plata, of Argentina;

k. de Republiek Paraguay;

l. de Republiek Uruguay.

3. Portugeesch Zuid-Amer ika, of het Keizerrijk Brazilië.

4. De Neger-republiek Haïti en de Mulatten-republiek St. Domingo.

5. Patagonië, met de naburige eilanden, in het zuiden van Zuid-Amerika.

In het algemeen moet hier opgemerkt worden, dat de heerschappij der uit Europa afkomstige volken zich grootendeels slechts in naam

-ocr page 713-

:JU/

uitbreidt over die uitgestrekte landstreken, waar de onafhankelijke Indianen of Indies bra vos rondzwerven.

De Spaansch-Amerikaansche Staten verkeerun over bet algemeen sedert den tijd, dat zij zich van bet moederland losgerukt hebben, nog steed;; in een revolutionnairen toestand, zoodat zij met betrekking tot het buitenland nog bijna nergens een zelfstandigen werkkring verkregen hebben. Hetzelfde is van toepassing o|i Haiti.

TWEEDE A F D E E L I N G.

DE BIJZONDERE LANDEN.

§ 1. DE VEREENIGDE STATEN VAN NOOHD-AMERIKA.

De Vereenigde Staten van Noord-Amerika, ook jvel de Noord-Amerikaansche Unie genoemd, strekken zich uit van 49quot; tot 25° N. B. en van 107° tot iOquot; W. L. Zij grenzen ten noorden aan Britsch Noord-Amerika; ten oosten aan den Atlantischen Oceaan; ten zuiden aan de Golf van Mexico en de Republiek Mexico; ten westen aan den Grooten Oceaan.

De Vereenigde Staten vormen, gelijk de naam aanduidt, eene vereeniging of een verbond van onafhankelijke staten, thans 38 in getal, waarbij nog gevoegd moeten worden het Bondsdistrict Columbia, 8 gebieden (territoriën), het Indianen-districten het grondgebied A Ij as ka, welk laatste niet binnen de boven opgegeven grenzen begrepen is.

Men onderscheidt de 38 zelfstandige staten met betrekking tot hun ontstaan in 13 oudere, die zich in 1770 van de Britscbe heerschappij losrukten, en 25 nieuwere; met betrekking tot hunne ligging in diegene , welke zich langs of nabij den Atlantischen Oceaan en (althans grootendeels) oostwaarts van de Alleghanïs uitstrekken, en in diegene, welke westwaarts van dit gebergte gelegen zijn.

1. Die, welke aan of nabij den Atlantischen Oceaan liggen, zijn 17 in getal, en vormen, behalve Maine, Vermont, West-Virginia en Florida, de 13 oudere staten (\'). Men verdeelt ze in

a. de G Noordelijke staten, te zaraen voorheen Nieuw-Eng eland genoemd: Maine (1820), New-Hampshire, Vermont (1791), Mas-sachusets, Rhode-Island en Connecticut;

i. de 0 Midden-staten: New-York, New-Jersey (s), Pennsy 1-

(\') Maine was voorheen een deel van Massachusels; Vermont behoorde tot New-Hampshire. Oost- en JVest-Virginia waren vroeger één staat onder den naam van Virginia. Toen deze staat zich van de Unie had losgescheurd, scheidde JVesl-Virgiuia er zich van af, en werd in 1863 als onafhankelijke staat in de Unie opgenomen. In de in den tekst voorkomende opgaaf is achter de namen der nieuwere staten tusschen haakjes het jaar vermeld, waarin zij als staat in de Unie zijn opgenomen.

O Een gedeelte van Rhode Island, Connecticut, New-York en New-Jersej- droegen voorheen den naam van Aienw-Xcderlaiid.

-ocr page 714-

;iU8

vanië, Delaware, Maryland en West-Virginia (1863) benevens het Bondsdistrict Coin m b i a;

c. de 5 Zuidoostelijke staten: Virginia (Oost-Virginia), Noord-Carolina, Zuid-Carolina, Georgië en Florida (-1845); 2. do 21 andere staten worden onderscheiden in u. de 7 Zuidelijke staten, waarvan Alabama (1819), Misissippi (1817), Louisiana (1812) en Texas (1845) aan de Golf van Mexico, en Kentucky (1792), Tennessee (1796) en Arkansas (1836) in het binnenland liggen;

h. de 11 Noordwestelijke of Centraal-staten: Ohio (1802), Michigan (1837), Indiana (1816), Illinois (1818), Wisconsin (1848) en Minnesota (1858), die allen aan de Canadasche Meren grenzen, benevens Jowa (1846), Missouri (1821), Kansas (1867), Nebraska (1867) en Colorado (1876), die meer in hot binnenland liggen;

c. de 3 Pacific-staten (Stiilezee-staten): Californië (Nieuw- of Oppor-C alifor nië, 1850) en Oregon (1859), die aan den Grooten liggen, benevens Nevada (1864), dat ten oosten van California gevonden wordt.

De 8 gebieden zijn: Washington (1853), aan den Groot en Oceaan, ten noorden van Oregon: Utah (1850), ten oosten van Nevada, daar waar het Groote Zoutmeer gevonden wordt; Idaho (1863), ten noordon van Utah; Montana (1864), tusschon Idaho en Britsch Noord-Araerika; Wyoming (1868), ten noorden van Colorado; Dakota (1861), ton westen van Minnesota; N ieuw-Mexico (1850), ten oosten van Arizona en ten zuiden van Colorado; Arizona (1863), ten zuiden van Utah.

Het\' Indianen-district wordt begrensd door Kansas, Missouri, Arkansas en Texas.

Het grondgebied Aljaska is het voormalige Russisch-Amerika) dat in 1867 aan de Vereenigde Staten is afgestaan. Door de Berings-straat en de Zee van Kamtsjatka van Azië gescheiden, strekt het zich uit over de noordwestelijke kust van Noord-Amerika en de daarlangs gelegen eilanden van 54° 40\' N. B. (de zuidelijke punt van het Prins van Wallis-eiland) tot 71° N. B. (do Barro,w-Spits); aan de landzijde paalt het aan Britsch Noord-Amerika.

Met betrekking tot zijne bijzondere aangelegenheden vormt ieder der 38 staten eene zelfstandige, souvereine republiek met eene eigene regeering, welke de volksheerschappij tot grondslag heeft. De wetgevende macht is in eiken staat toevertrouwd aan een door het volk gekozen Congres, bestaande uit een Senaat en eene Kamer van Volksvertegenwoordigers. De uitvoerende macht is opgedragen aan een Gouverneur, die insgelijks door het volk gekozen wordt.

De behartiging der belangen van het gehoele bondgenootschap is toevertrouwd aan een algemeen of centraal-bewind, dat zitting heeft te Washington in het Bondsdistrict Columbia. Het heeft hot recht met vreemde vorsten en volken onderhandelingen te voeren en verdragen aan te gaan, oorlog te verklaren en vrede te sluiten, munt te slaan en geldleeningen tot stand te brengen, algemeene belastingen te heffen

-ocr page 715-

309

cn to regelen, du land- cn zeemacht op een behoorlijken voet te honden , de geschillen tusschen de afzonderlijke staten te beslechten enz. De wetgevende macht behoort aan het Congres, dat uit eene Kamer van Volksvertegenwoordigers en oen Senaat is samengesteld. De eerste wordt gevormd door afgevaardigden (thans 292) uit de verschillende staten, die den ouderdom van 25 jaren moeten bereikt hebben en 7 jaren burger geweest zijn: in iederen staat wordt, in overeenstemming met de laatste volkstelling, voor elke 135 239 inwoners één vertegenwoordiger voor den tijd van 2 jaren door het volk gekozen; ieder burger, zonder onderscheid van ras, kleur of vroegere slavernij, heeft het kiesrecht. Naar den Senaat zendt de Wetgevende vergadering van eiken staat twee leden (Louisiana slechts één), die, ten minste 30 jaren oud, 9 jaren burger moeten geweest zijn, en voor G jaren zitting nomen; dit staatslichaam wordt om de twee jaren voor een derde gedeelte vernieuwd. Do uitvoerende macht is toevertrouwd aan een President, die tevens opperbevelhebber van de land- en zeemacht is, en voor den tijd van 4 jaren verkozen wordt door kiezers, van welke elke staat er zoovele kiest, als hij senatoren en vertegenwoordigers in het algemeen Congres heeft. De President motet den leeftijd van 35 jaren bereikt hebben en 14 jaren burger geweest zijn. Alle ontwerpen, door de beide Kamers aangenomen, krijgen door zijne onderteekening kracht van wet. Wanneer hij een ontwerp niet goedkeurt, kan het vervolgens met eene meerderheid van twee derden der stemmen als wet worden aangenomen.

Do Gebieden (Territoriën) hebben geen zelfstandig bestuur, maar staan, ovenals het Bondsdistrict Columbia, onder de onmiddellijke leiding van de Bondsrogeering. Wanneer\'echter hunne bevolking COOOO inwoners bedraagt, kunnen zij als onafhankelijke staten in do Unie worden opgenomen. Zij zenden wel elk één afgevaardigde of gedelegeerde naar het\'Congres, doch dezen hebben aldaar geen stem.

In het Indianen-district, bevolkt door genoegzaam onafhankelijke Indianen, leven deze onder hunne eigene instellingen, doch onder het oppertoezicht van de regeering der Unie.

In 19 van de 34 staten, waaruit de .Unie in J80i bestond, meer bepaald in die van het noorden, was de slavernij afgeschaft en waren do Negers en hunne afstammelingen vrij. In de 15 zuidelijke daarentegen bestond ruim een derde der gezamenlijke bevolking uit slaven, liet streven der noordelijke staten, om in de geheele Unie de slavernij af te schallen, gaf in 1861 tot zulk eene verdeeldheid aanleiding, dat elf der zuidelijke staten zich van de Unie afscheidden en eene afzonderlijke Confederatie vormden. Vandaar de onderscheiding in Separatisten of Geconfedereerden, gelijk men de afgescheidenen noemde, en in Federulis/eti, of voorstanders van het voortdurend bestaan der geheele Unie. Gedurende den oorlog, die in 1865 mot de onderwerping der Separatisten geeindigd is , zijn de slaven door liet bewind der Federalisten vrijverklaard (van I Januari 1803 af).

In de volgende tabel worden de staten en gebieden niet hunne grootte, bevolking (naar de volkstelling van Juni 1870) en voornaamste steden

-ocr page 716-

opgegeven. De oude slavenstaten, die gedurende 1801 —1865 in de Unie zijn gebleven, zijn met één *, die destijds de geconfedereerde republiek uitmaakten, met twee \'* gemerkt.

Staten en Gebieden.

Voornaamste steden. (\')

I. Staten van Nieuw-Engeland.

1. Maine......

1646,2

626 915

2. New-Hampshire.

43G,5

318 300

3. Vermont . . . .

480,3

330 551

4. Massachusets . .

366,9

1 457 351

5. Rhode-Island . .

61,4

217 353

6. Connecticut. . .

223,4

537 454

Te zamen. .

3214,7

3 487 924

(Augusta 8. (Portland 31,4. fConcord 11. lt;Manchester \'24. f Portsmouth 11. |Montpellier 5. f Bos ton 250,5. ,Lowell 41. /Worcester 41. iCambridge 39,6. Charleston 28. \'Salem 24. (Providence 69. (Newpcrt 10. (s) (Hartford 37,2. (Newhaven 51. ^3)


1(300

580 924

•13047

4980 9608

31705

11. Midden-staten.

7. New-York. . . .

2210,7

4 382 759

8. New-Jersey . . .

391,3

906 096

30 658

(.\') De eerstgenoemde stad bij eiken staat is de hoofdstad. De cijfers, achter do steden geplaatst, duiden de duizendtallen inwoners aan in 1870. De volkstellingen geschieden om de 10 jaar.

(2) Providence en Newport zijn beurtelings de zetel der regeering van Rhode-Island. (s) Hartfort en Newhaven zijn beurtelings de zetel der regeering van Connecticut,

Albany 76,2. New-York 942,3. iBrooklijn 396. jBulTalo 118. ^Rochester 62,4. JTroy 46,5. [Syracuse 43. Patterson 34. \'lUtica 28 i Trenton 17. ; Hoboken 20. JNewark 105. Uersey-City 82,5.

-ocr page 717-

;ui

Voornaamste steden.

Harris burg 23. Philadelphia 674. Pittsburg 86. Scranton 35. Alleghany 53,2. Reading 34. Lancaster 21. Dover 4,5. Wilmington 30,8. Annapolis 4,5. [Baltimore 267. Wheeling 14. Washington 109.

Staten cn

Gebieden.

Grootte in vierkante geogr. mijlen.

Bevolking in 1870.

Negers en Mulatten.

onder de bevolking begrepen.

9. Pennsylvanië. ,

2163,6

3 521 951

65 294 ,

10. Delaware. . . .

09,7

125 015

l

22 794

11. Maryland. . . .

12. West-Virginia. *Distr. Columbia.

523,2

1081,8 2,6

780 804

442 014 131 700

175 391

17 980 43 404

Te zamen. .

6472,9

10290420

407 602

TIL Zuidoostelijke staten.

\'13. Virginia . . .

1803,9

1225163

512 841

14. Noord-Carolina

2384,8

1 071 361

391 650

\'15. Zuid-Carolina.

1599,2

705 606

415 814

16. Georgië . . . .

2728

1 184109

545 142

\'17. Florida.....

2787,7

187 748

91 689

Te zamen. .

11303,6

4 373 98711 957136

IV. Zu icl elij ke

s late n.

18. Alabama. . . .

2385,7

996 992

475 510

19. Misissippi . . .

2218

827 922

444 201

20. Louisiana . . .

1944,7

726 915

364 210

21. Texas .....

12904,1

818 579

253 475

\'22. Kentucky . . .

1772,3

1 321 011

222 210

23. Tennessee . . .

2144,8

1 258 520

322 331

24. Arkansas . . .

2455,2

484 471

122169

Te zamen. .

25824,8

6 434 4111

2 204 106

(Wilmington 12. Columbia 6,5. Charleston 49. Milledgeville 4. Savannah 28. \' Augusta 12,5. [Talahassee 2. (Pensacola 3,6.

j Montgomery 9. /Mobile 32.

Jackson 3.

(Baton Rouge 5. jNieuw-Oiieansl91,4 Austin 4.

Frankfort 5. Louisville 101. Nashville 26. /Memphis 40. /Knoxvillo 8,5. iLittle-Rork of Akropolis 5.

-ocr page 718-

312

Staten en

Gebieden.

Grootte in vierkante geogr. mijlen.

Bevolking in 4870.

Negers en Mulatten,

onder de bevolking begrepen.

Voornaamste steden.


V. Noordwestelijke of Centraal-statcn.

25. Ohio......

•1879,7

2 605 260

63 213

26. Michigan. . . .

2655,2

1 184 059

11 849

27. Indiana.....

1590,2

1 680 637

24 560

28. Illinois.....

2606,2

2 539 891

28 762

29. Wisconsin . . .

2536,3

1 054 670

2 113

30. Minnesota . . .

3928,9

439 706

759

2589,1

1 194 020

5 762

\'32. Missouri . . . .

3073,8

1 721 295

118 071

33. Kansas.....

3824,8

364 399

17 108

34. Nebraska. . . .

3574,4

122 993

789

35. Colorado . . . .

4915,2

39 864

456

Te namen. .

33173,8113006794 i 273 442

VI. Paciflc-staten.

36. Californië. . . .

8888,7

560 247

4 272

37. Oregon.....

4481,3

90 923

346

5272,2

42 491

357

Tc zamon. .

18642,2

693 661

4 975

(St. Francisco 150. Sacramento-City 25. Salem 1,5. Virginia-City 18.

VII.

Gebieden.

/Columbus 31,3. jCincinnatl 216. jcheveland 92,8. [Dayton 30,4. (Lansing 4,6. (Detroit 80.

I Chicago 300. Madison 6,6. Milwaukee 71,4. St. Paul 20. Dcs Moines 4. Davonport 20. Jowa-City 5. (Jefferson 2,5. (St. Louis 310,8. Topeca 1. Kansas-City 32. Omaha-City 15. Golden-City 1.

1. Washington.. . *2. Utah.......

3. Idaho......

4. Montana.....

5. Wyoming. . . .

6. Dakota......

*1. Nieuw-Mexico. . 8. Arizona.....

3973,3 4058,9

6762.5 4603,9 7099,1

5700.6 _5358_ 40848,5

To zamcn. . De Verecnigde Staten metde Gebieden. Indianen-district. . Zwervende Indianen Aljaska.......

Te zatuen. .

-139480,5 3245

27157,6

169883,1

23 955

207

Olympia 1.

80 786

118

Zoutmeerstad 15.

14 999

60

Florence 6.

20 595

183

Virginia-City 10.

9118

183

Fort Laramie.

14181

94

Yancton.

91 874

172

Santa Fé 8.

9 658

26

Tucsou 1,5.

271 150

1 499

38 558 371

4 880 009

68 152

Choctaw-Agency.

228 614

70 461

? Nienw-Archangel

1,2 (op Sitka of

Baranow).

38 925 598

4 880 009


-ocr page 719-

De afzonderlijke staten dekken hunne uitgaven meestal door directe belastingen. Do inkomsten der Unie vloeien daarentegen voort uit do rechten op den in- en uitvoer, uit den verkoop van staatslanderijen en uit binnenlandsche belastingen. Voor den dienst van i Juli 1878 tot 30 Jnni 1879 waren do inkomsten der Unie begroot op 204 500 000 dollars (\'); de uitgaven op 240 100 000 dollars, waaronder 97 000 000 dollars voor renten en tot delging van staatsschuld. De openbare schuld, die don Isten Juli 1800 (alzoo vóór den oorlog) bijna 05 millioon dollars bedroeg, werd den Isten Juli 1877 op 2 000158 224 dollars berekend.

Den Isten Jan. 1878 telde bot geregelde bondsleger 414 Generaals on Hoofdofficieren, 2101 officieren en 25000 man, en was het samengesteld uit 25 regimenten Infanterie van 10 comp., 10 rog. Cavalerie van 12 esk., 5 rog. Artillerie van 12 bataljons, en 1 bataljon Gtonie van 5 comp. Hot wordt voltallig gehouden door werving voor den tijd van 5 jaren, en vormt slechts de kern, waarbij zich in oorlogstijd do Militie aansluit; het is ingedeeld in 3 groote Militaire divisies (die van don Missouri, van don Atlantischen Oceaan en van den Grooton {Pacific) Oceaan), welke 10 Militaire departementen vormen, on 1 zelfstandig Militair departement, dat van West-Point. Dozé\' organisatie berust op de wet van 3 Maart 1809.

Behalve hot g\'erogelde bondsleger hoeft men nog in eiken staat eone Militie of volkswapening, waaraan, op zekere uitzonderingen na, ieder burger, die in staat is de wapenen te dragon, van zijn 18de tot zijn 45ste jaar moet deelnemen. De organisatie on tucht dezer militie laat in de meeste staten veel te wenschen over.

Do georganiseerde Militie telt 8100 Officieren en 145 220 man: liet aantal der burgers, die in geval van nood voor de Militie kunnen worden opgeroepen, wordt berekend op 3 434 000.

Den Isten Mei 1878 telde de oorlogsvloot der Unie:

23 gepantserde schepen . mot 00 stukken, 00 schroefstoomschepen . » 782 gt; 8 raderstoomschepen. . . » 49 »

22 zeilschepen....... » 211 »

Te zamen 113 oorlogschepen. . . . ; mot 1108 stukkon.

Het korps zee-officieren in werkolijken dienst was 537 man sterk , behalve de adelborsten, artsen, betaalmeesters en ingenieurs. Het korps marine-soldaten had 33 Officieren.

Do bevolking is in de laatste 80 jaren bijna vertienvoudigd (2). Van 1800 tot 1870 is zij 22,37% toegenomen. Tot deze ongewone volks-vormeerdering draagt do voortdurende landverhuizing uit Europn (in 1877 bijna 95000 personen) het hare bij (3).

De blanke bevolking is do hoorschendo, en vormt nagenoeg :\'l6 van het geheel. Bijna alle Europeesche natiën hebben tot de bevolking en

(\') 1 Dollar =r ƒ 2,50 Nederlandsch.

(quot;) lu 1790 telden de Vereenigde Staten 3 92IJ 830; iu 1850, 23 191 018; i» 1860.31 443 321 in 1870, 38 558 371 ziele».

(\') In de laatste 50 jaren hebben zich, alleen uit Europa, meer dan 8 300 000 landverhuizers in Amerika gevestigd.

-ocr page 720-

314

bescha\\ing der Vereenigde Staten medegewerkt. De groote meerderheid is echter afkomstig uit het Britsche Rijk; vandaar dat de Engelsche instellingen, zeden, gewoonten en taal de heerschende geworden zijn. Naast de Britten zijn de Nederlanders de oudste volkplanters (\')• Talrijker zijn de Duitschers en daarna de Franschen; gering is het aantal der Spanjaarden en Italianen; dat der Israëlieten schat men op 15000. De genoemde niet Britsche bevolking heeft wel is waar, naast de Engelsche, nog hare eigene taal; doch deze, welke nergens bij de openbare aangelegenheden gebezigd wordt, is in een hoogen graad verbasterd. Op het grondgebied Aljaska vindt men tusschen de 800 en 900 Russische volkplanters. In de laatste jaren zijn er ook Chineezen naar de Vereenigde Staten, voornamelijk naar California en aangrenzende gewesten, overgestoken. In 1877 bedroeg dat aantal 10383, met inbegrip van 4 Japanneezen.

De Negers, Mulatten en verdere afstammelingen zijn, gelijk reeds vermeld is, thans allen vrij. Hun aantal bedroeg, in 1870, 4 880 000, over al de staten der Unie verspreid, doch het talrijkst in de zuidelijke en zuidoostelijke staten; bijna allen verkeeren zij in geringen stand, meestal in dienstbaarheid. Vóór 18C0 waren ongeveer 4 millioen van hen slaven. Niettegenstaande de aanvoer van Negers van buiten af geheel had opgehouden, en de slavernij in de 10 Noordelijke Staten was afgeschaft, was echter de slavenbevolking van 1840 tot 1850 met nagenoeg 14, en van 1850 tot 18G0 met ruim 23 ten honderd vermeerderd.

De sterkte der oorspronkelijke bevolking, de Indianen of Roodhuiden, is moeielijk te bepalen. In 1853 schatte men die op ongeveer 400 000 zielen. Sedert is zij aanzienlijk verminderd. In de opgaven omtrent de laatste volkstelling, die van 1870, vindt men, dat in de Vereenigde Staten, het Indianen-district en het grondgebied van Aljaska daaronder niet begrepen, 254 345 Indianen leefden; in Californie waren er 29025, in Nevada 16243, in Wisconsin 11521, in Oregon 11278, in Kansas 9814, in Michigan 8101, in Minnesota 7040, in Nebraska 0410, in New-York 5144; in de andere Staten veel minder. In de Gebieden zijn zij betrekkelijk het sterkst vertegenwoordigd; hun aantal aldaar bedroeg 143 145. Wellicht een tiende gedeelte van deze Indianen hebben vaste woonplaatsen, de overigen leiden een zwervend leven. De hoeveelheid Roodhuiden in het Indianen-district wordt thans op 593G7 zielen berekend. De bevolking van Aljaska wordt op 70000 zielen geschat, en bestaat hoofdzakelijk uit Indianen en Eskimo\'s, De Indianen zijn verdeeld in een groot aantal stammen, die echter elk slechts betrekkelijk weinig personen tellen. Enkele van die stammen bebouwen het land, oefenen handwerken uit en hebben het Christendom omhelsd; doch de meeste hebben allengs het oostelijk en zuidelijk deel van het Bondsgebied verlaten en zich in de

-ocr page 721-

woeste streken en dichte wouden van het westen teruggetrokken, waar zij voornamelijk van de jacht leven, maar waar ook gebrek en dt aanhoudende oorlogen, die de verschillende stammen met elkander voeren, duizenden den dood hebben berokkend. Sedert verscheidene jaren beijvert de Bondsregeering zich om den Indianen de landerijen, waarop zij zich tot heden ophielden, voor aanzienlijke sommen of tegen betaling van een jaargeld af te koopen, en hen te verplaatsen naar het Indianen-district.

Voor de belijders van alle Christelijke gezindheden bestaat in eiken staat volkomen godsdienstvrijheid. Het aantal Catholieken bedraagt, naar schatting, ongeveer vier millioen zielen. De overgroote meerderheid der bevolking behoort alzoo tot de Hervormde Kerk, welke hier in vele sekten verdeeld is. Het talrijkst zijn de Doopsgezinden of Baptisten, de Methodisten, de Presbyterianen en de Congregationa-listen. — In den loop dezer eeuw heeft zich eene nieuwe sekte in de Vereenigde Staten gevormd, namelijk de Mormonen, die zich in het gebied Utah gevestigd hebben. Hunne dweepzieke leerstellingen voeren tot zedeloosheid en veelwijverij. Sedert \'1871 is echter do Bondsregeering bezig om de wet tegen de veelwijverij in Utah ten uitvoer te leggen.

Langs de westelijke kusten van de Vereenigde Staten vindt men de Noord-Amerikaanse he Zee-Alpen. Aan dit gebergte grenst de Bergvlakte van Nieuw-Californië, welke aan do oostzijde bepaald wordt door de Gren s-Cordilleras van Nieu w-Mexico; deze hangen samen met het Rots- of Oregon-gebergte, dat zich verder noordwaarts wendt. Ten oosten van de Cordilleras van Nieuw-Mexico heeft men de Bergvlakte, van Nieu w-Mexico, die ten oosten begrensd wordt door de Oostelijke Cordilleras van Noord-Am er i ka, waarvan de Zwarte Heuvels eene noordoostelijke, en de Siërra de Texas eene zuidoostelijke voortzetting zijn. (Vergelijk bl. 287). — Do oostelijke staten worden doorsneden door het Alle-ghani-gebergte (bl. 288).

Van de uitgestrekte Amerikaansche vlakten vindt men in de Unie de Atlantische Kustvlakte en de Vlakte van den Misis-sippi met hare Suvanen of Prairieën (bl. 290).

Do Vereenigde Staten worden door vele bevaarbare rivieren doorsneden. De hoofdstroom is de Misissippi, die aan zijne rechterzijde den Missouri, den Arkansas en de Roode Rivier, en aan zijn linkerkant den Illinois en den Ohio opneemt, en in de Golf van Mexico uitloopt (bl. 293). In dezelfde golf watert de Rio Grande del Nor te uit, die de grensscheiding vormt tusschen Texas en de Republiek Mexico (bl. 294). — Tot het gebied van den Grooten Oceaan be-hooren de Oregon of C o 1 u m b i a en de Rio Colorado (bl. 291). — In den Allantischen Oceaan storten zich uit: de Connecticut, de Hudsons-ri vier, de Delaw are, de Susquehann a, de Potomak, de Jam es-rivier, de Roanoke, de Savannah, de Alatamaha en do St. John (bl. 293).

Van de vijf Canadasche Meren (bl. 292) behooren het Boven-, Huron-, Erie- en Ontario-meer voor de helft en het Meer Michi-

-ocr page 722-

31 (5

gan geheel tot de Verccnigde Staten. Bovendien verdienen nog opmerking het Groote Zoutmeer, ten westen van het Rotsgebergte, in het gebied Utah, en het Champlain-meer, oostwaarts van het Ontario-nieer op de grenzen van Canada.

Groot is het aantal kanalen, die alle tot de oostelijke helft der Vereenigde Staten behooren. De opmerkelijkste kunnen aldus gerangschikt worden.

a. Verbindingen van het gebied van den St. Laurens met dat van don Misissippi:

1. Het O hio-ka naai, van Cleveland aan het Erie-rneer naar Portsmouth aan den Ohio;

2. liet Miami-kanaal, van de zuidwestzijde van het Erie-meer tot Cincinnati aan den Ohio.

b. Verbindingen in het gebied der Atlantische Kustrivieren:

1. Het Vereenigings- (Junction-) kanaal, dat den Roanoke met eene rech ter-zij rivier van don James verbindt;

2. Het Chesapeak-Delaware-kanaal, dat den mond van don Susquehanna met dien van den Delaware verbindt, en alzoo eene rechtstreeksche vaart tusschen Baltimore en Philadelphia opent;

3. Het Hu d sons- en Delawa re-ka naai, dat den Delaware met den Beneden-Hudson verbindt;

4. Het Morris-kanaal, dat New-York aan den Hudson mot Easton aan den Delaware gemeenschap bezorgt.

c. Verbindingen van het gebied der Atlantische Kustrivieren met dat. van den St. Laurens:

1. Het Farmington-, Ham pshire- en Hampden-kanaal, van Newhaven aan den Long-Islands-Sond naar Northanapton aan den Connecticut, en verder noordwaarts naar den St. Laurens;

2. \' Het Erie-kanaal, van Buffalo aan het Erie-meer oostwaarts langs Utica naar Albany aan den Hudson; — het Os we go-kan aal is een zijtak van hot Erie-kanaal, en voert daaruit noordwestwaarts naar het Ontario-meer;

3. Het Champlain-kanaal verbindt door het meer van dien naam den St. Laurens met Albany aan den Hudson.

d. Verbindingen van het gebied van den Misissippi met dat der Atlantische Kustrivieren:

1. Het Pen nsy 1 van i a-k an aal verbindt Pittsburg aan den Ohio met Columbia aan don Susquehanna; het hoogst3 deel van deze gemeenschapslinie wordt overschreden door middel van een T1/» kilometer langen spoorweg;

2. Het Chesapeak-Ohi o-kanaal, van den Ohio boven Pittsburg naar Georgetown aan don Potomak.

lu de staten dor Unie vindt men vele kunstwegen, waaronder de spoorwegen, die in groote menigte het land doorsnijden, do voornaamste plaats innemen. Den \'Iston Januari 1878 bedroeg do gezamenlijke lengte der laatste 127 470 kilometers. Naar volgorde hebben de staten Pemi-sylvanië, Illinois, Ohio en New-York de meeste spoorwegen. Die, welke de meeste opmerking verdient, is de van 1860—1869 aangelegde Paci-fi c-spo or weg, die van Omaha, de hoofdstad van Nebraska, aan den

-ocr page 723-

Ml

Missouri westwaarts naar Sacramento mi St. francisco nan den Groolet\' Oceaan voert, en, in verbinding staande met don spoorweg, die van Omaha naar New-York leidt, den genoemden Oceaan mot den Atlanti-schen Oceaan gemeenschap bezorgt. De geheele lijn van New- York naar St. Francisco is 3280 kilometers lang. Onder de Hudson wordt thans oen spoorwegtunnel aangelegd om New-York met Jersey-city te verbinden.

Tengevolge van de groote uitgestrektheid en de verschillende gesteldheid van den bodem biedt het klimaat eene groote verscheidenheid aan. Opmerkenswaardig is hierbij, dat die deelen der Vereenigde Staten, welke onder dezelfde breedte liggen als de landen van Zuid-Europa, met deze in temperatuur zeer verschillen. Terwijl b. v. sneeuw en ijs te Perpignan en te Oporto tot de groote zeldzaamheden behooren, heerscht te Boston en te New-York in den winter dikwijls do grootste koude. De oostelijke landen zijn in de Vereenigde Staten veel kouder dan de westelijke. Zelfs in Maryland, dat onder gelijke breedte ligt als het zuidelijk deel van het eiland Sardinië, is de winter koud, ofschoon dan ook van een betrekkelijk korten duur. Meer zuidwaarts neemt de koude af met de afnemende breedte. In Florida heerscht\'Van October tot Juni eene zeer zachte temperatuur, in Juli en Augustus daarentegen dikwijls eene buitengewone hitte. In het algemeen vindt men hier, evenals in de andere streken langs de Golf van Mexico, reeds eenigszins het klimaat der keerkringslanden.

Daar, waar de landbouw nog geen vorderingen gemaakt heeft en liet land nog in zijn natuurlijken toestand verkeert, vindt men eene afwisseling van uitgestrekte wouden en onafzienbare grasvlakten [Prai-rie\'én of Savanen). Do bodem is in de meeste staten bij uitstek vruchtbaar. De landbouw is de hoofdbron der volkswelvaart. Tarwe en andere Europeesche graansoorten zijn in hot noorden — rijst, maïs, boomwol, tabak, indigo en suikerriet in het zuiden de hoofd voortbrengselen van den grond. Het werk in de plantages der zuidelijke staten werd vroeger door slaven verricht. Do meeste Europeesche vruchtboo-men zijn naar de Vereenigde Staten overgebracht. In de tuinen kweekt men zeer vele in Europa voorkomende moeskruiden, in de zuidelijke staten, in plaats van aardappelen, bataten; ook komen hier edele vruchten voort, zooals citroenen, oranje-appelen enz. De wijnbouw is in de laatste jaren aanmerkelijk vooruitgegaan, voornamelijk in Ohio, Cali-fornië en Kentucky. In Californië .en Texas wordt tegenwoordig ook thee geplant, en zulks met gunstige uitkomsten.

Van de wilde dieren hebben de noordelijke staten de meeste met Britsch Noord-Amerika gemeen: daar, waar nog oorspronkelijke wouden bestaan, en in Aljaska is do jacht op pelsdieren zeer belangrijk. De veeteelt (paarden, ezels, muildieren, rundvee, schapen (34 tnillioen in 1874), varkens) is zeer aanzienlijk in de noordelijke, doch van minder belang in de zuidelijke staten. De visscherij, zoowel op zee als in de vele rivieren en meren, is zeer aanzienlijk.

Met betrekking tot het delfstoffen rijk verdienen de eerst in 1848 ontdekte goudmijnen van Californië, en daarna ook die van Oregon

-ocr page 724-

:J1S

en Washington, de meeste opmerking; ook in Virginia, de beide Carolina\'s , Georgië en Tennessee treft men goud aan, doch in veel mindere mate. Zilver in groote hoeveelheid levert Nevada; ook in Niemo- Mexico, Colorado, Idaho en Montana is men begonnen zilvermijnen te ontginnen. California is rijk aan kwikzilver en zwavel. Het meeste koper levert Michigan, daarna Noord-Carolina en Virginia. Pennsylvanië is rijk aan ijzer, dat ook voortgebracht wordt door New-Jersey, Michigan en de Pacific-staten. Aan den Misissippi en Missouri en ook in de staten van Nieuw—Engeland vindt men lood in groote hoeveelheid; in Pennsyhmnië, Virginia, Missouri, Illinois, Kentucky en elders onuitputtelijke steenko-lenlagen. Zout is overvloedig voorhanden. Sedert 1850 leveren Penn-sylvanie, Ohio, West-Virginia en Californië groote hoeveelheden aardolie of petroleum; in 1874 bedroeg de uitvoer hiervan uit Noord-Amerika 232 700 000 gallons (\').

Het fabriekwezen heeft in de laatste vijftig jaren zeer groote vorderingen gemaakt, vooral in de noordelijke staten Massachusets gt; Rhode-Island, Connecticut, New-York, New-Jersey, Delaware, Pennsylvanië en Ohio. Meer bijzonder verdienen te dezen opzichte vermeld te worden de steden Boston en Lowell in Massachusets; New-York, Albany, Rochester en Troy in New-York; Philadelphia en Pittsburg in Pennsylvanië; Baltimore in Maryland; Cincinnati in Ohio, en Nieuw-Orleans in Louisiana.

Begunstigd door havenrijke kusten, door diep het land indringende golven, door groote voor zeeschepen bevaarbare stroomen, door meren, welke naar binnenzeeën gelijken, en door een goed stelsel van kanalen, land- en spoorwegen, is de handel zóó in natuurlijke als kunstvoortbrengselen zeer levendig en aanzienlijk. Met alle landen der aarde staan de quot;Vereenigde Staten in handelsverbinding. Van 1 Juli 1877 tot 30 Juni 1878 beliep de waarde van den invoer ruim 466 900 000, die van den uitvoer van inheemsche producten ruim 695 700 000 dollars , waaronder voor ruim 27 millioen dollars aan goud en andere edele metalen. De hoofdartikelen van den uitvoer zijn, behalve edele en andere metalen, boomwol en tabak, verder rijst, meel, timmerhout, masten, gedroogde en gezouten visch, traan, huiden, pelterijen, petroleum, enz.; die van den invoer koloniale waren, thee, wijn, zijden stoffen, lijne lakens, linnen enz.

De voornaamste zeehandelsteden zijn: aan den Atlantischen Oceaan, van het noorden naar het zuiden, Portland in Maine; Salem en Boston in Massachusets; Providence in Rhode-Island; New-York en Brooklyn in New-York; Philadelphia in Pennsylvanië; Baltimore in Maryland; Alexandria en Norfolk in Virginia; Charleston in Zuid-Carolina, en Savannah in (ieorgië; — aan de Golf van Mexico, Nieuw-Orleans in Louisiana; — aan den Grooten Oceaan, St. Francisco in Californië. — Van de genoemde steden drijft New-York den aanzienlijksten handel; daarop volgt Boston, en vervolgens Philadelphia, Baltimore, Nieuw-Orleans en St. Francisco. Op 30 Juni 1878 bestond de handelsvloot uit 25264 schepen, metende 4 212 764 ton, waaronder 4472 stoomschepen, metende 1 167 678 ton.

(•) 1 Gallon = 4.5 liter.

-ocr page 725-

310

De gewichtigste handolsteden in hot binnenland zijn: Albany, Troy, Utica, Rochester en Buffalo in New-York; Pitlshurg en Lancaster in Pennsylvanië; Richmond in Virginia: Cincinnati in Ohio; Chicago in Illinois; fjuuisrilie in Kentucky; Augusta in Georgië; St. Louis in Missouri, enz.

Hoewel reeds bi j congres-acte van 18 Augustus 1850 soraiïiige van de kleine, nagenoeg onder den evenaar gelegene Australische eilandengroepen, die om de daar in overvloed gevonden guano-mest druk door de Amerikanen werden bezocht, als bezittingen der Unie zijn verklaard, blijkt hot niet dat deze inbezitneming oenig werkelijk aevoU\'

cj o J o O

heeft gehad. Met de Samoa- of Schip pers-ei land en is den 17den Januari 1878 een vriendschaps- en handelsverdrag gesloten, waarbij de haven van Pagopago op het eiland Tutuila ter beschikking der Vereenigde Staten gesteld is als depot voor steenkolen en andere scheepsbehoeften.

§ 2. DE SPAANSCH-AMERIKAANSCHE STATEN.

Tot 1810, en gedeeltelijk nog eenlge jaren later, waren deze staten een eigendom van de Spaansche Kroon. Toen deze landen in de eerste helft der zestiende eeuw door de Spanjaarden, namens hun Koning, veroverd en in bezit genomen werden, waren zij niet, gelijk die, waaide Noord-Amerikaansche Unie zich gevormd heeft, bewoond door wilde volksstammen, maar door halfbeschaafde natiën, die zich in grootere of kleinere staten onder een geregeld bestuur hadden vereenigd. Toen zij meester werden van het land, hebben do Spanjaarden al deze natiën aan zich onderworpen, met uitzondering van die waarschijnlijk nimmer talrijke Indiaansche stammen, welke, in de binnenlanden in een staat van woestheid levende, zelden of nooit met hunne minder onbeschaafde stamgenooten in aanraking waren gekomen en thans nog een onafhankelijk zwervend jagersleven leiden.

Het blanke ras heeft zich in de Spaansch-Amerikaansche Staten niet zoo vermeerderd als in de Noord-Amerikaansche Unie, en vormt de minderheid dor bevolking. Met geringe uitzonderingen, heeft zich slechts ééne Europeesche natie, de Spaansche, in deze landen nedergezet, en wel in do eerste eeuw na de ontdekking der Nieuwe Wereld. De blanke beheerschers van het land zijn derhalve bijna uitsluitend in Amerika geboren; het zijn Kreolen, nakomelingen van die eerste volkplanters, welke hun vaderland verlieten om de rijke goud- en zilvermijnen van het Andes-gebergte te ontginnen. De Spaansche taal en de Roomsch-Catholieke godsdienst zijn dan ook de heerschende in de bedoelde staten, welke zich van omstreeks 32° N. B. tot ongeveer 40° Z. B. uitstrekken.

De groote meerderheid der bevolking bestaat uit Indianen, die, schoon in naam hunne vrijheid behoudende, sedert het verlies hunner onafhankelijkheid, bijna uitsluitend ton voordeele hunner blanke beheerschers liet land moesten bebouwen, liet vee hoeden of zwaren

-ocr page 726-

320

arbeid in de niljnen vemchten, terwijl zij te vuur en te zwaard tot het aannemen der Roomsch-Catliolieke Kerkleer werden gedwongen. De toestand der Indianen is in den loop dezer eeuw editor aanmerkelijk verbeterd, doordien hun en hunnen uit de verceniging met blanken ontstanen afstammelingen (Mestiezen), bij de vrijverklaring der Spaan-sche koloniën, dezelfde rechten zijn toegekend als aan de blanken.

liet Negerras is in deze landen nimmer talrijk geweest, dewijl men hier handen genoeg vond voor den arbeid, en dus niet noodig had, evenals de volkplanters in West-Indië, Noord-Amerika en Brazilië, slaven uit Afrika te halen. Do Negers zijn in de Spaansch-Amerikaansche Staten vrij.

De gezamenlijke grootte van deze staten schat men op nagenoeg 211 000 vlerk, geographische mijlen, waarop ruim 27 500 000 raenschen wonen. Te zamen genomen zijn zij derhalve op verre na niet zoo bevolkt als de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, ofschoon hunne opper, vlakte bijna anderhalfmaal grooter is dan de uitgestrektheid van deze.

De verhouding der rassen in geheel Spaansch-Amerika wordt aldus berekend: Blanken 21, Indianen 47,8, Gemengde rassen 29,5, Negers 1,7 ten honderd: waarbij nog moet opgemerkt worden dat do Kleurlingen dagelijks in aantal toenemen, terwijl de Kreolen, tengevolge zoowel van de onophoudelijke burgeroorlogen als van hunne steeds vermeerderende vereenigingen met de Gemengde rassen, dagelijks zwakker en niet — gelijk in Noord-Amerika — door landverhuizers uit Europa versterkt worden.

Bij het afwerpen van het Spaansche juk gaven de Spaansch-Ameri-kaansche Staten zich eene republikeinsche staatsregeling, geschoeid op de leest van die der Noord-Amerikaansche Unie. Ofschoon men in naam de beginselen der democratie streng toepast, de slaven vrijverklaard, en den Indianen gelijke rechten als den blanken toegekend heeft, bestaat er echter inderdaad eene zeer scherpe afscheiding tus-schen de menschen van verschillende kleur: de Kreolen zien met minachting neder op de Gemengde rassen, en deze achten zich op hunne beurt verre verheven boven de Roodhuiden en Negers. Deze tegenstrijdigheid in den wettelijken en feitelijken toestand; de eigenbaat, voor welke de democratie steeds een breeden weg opent; het gemis van ware beschaving en zedelijke waarde, van kerkelijke tucht en waren godsdienstzin: dit alles maakt van déze staten een tooneel van wanorde en regeeringloosheid, en eene prooi van eer- en hebzuchtige gelukzoekers. Hierin ligt tevens de grond van hunne staatkundige onbeduidendheid tegenover het buitenland, van de teugelloosheid der slecht ingerichte en slecht geoefende krijgsbenden, van den in de meeste staten verwarden en genoegzaam onredbaren toestand der openbare geldmiddelen enz.

Omtrent de grootte en het aantal inwoners der onderscheidene Spaansch-Amerikaansche Staten loopen do opgaven zeer uiteen. Volgens de laatste berichten kan men ze schatten als volgt:

-ocr page 727-

:tól

Staten.

Grootte iii

Verhouding der rassen op de 100 zielen.

vierk. geogr. mijl.

O

C

O

Gemeng-den.

Negers.

In Noord-Amerika.

Mexico.........

34 892,8

9 389 461

14,4

08,5

17

0,1

In Midden-Amerika.

Guatemala.......

San Salvador.....

Honduras.......

Nicaragua.......

Costa-Uica.......

1 918 343

2 215 2 73G 1 01-1

1 190 754 434 520 351 700 300 000 185000

•IJ 1.5 1,5 5

59

76,3 50 45,5 33 8

22

48,3 51,5 57 30

0,2 1,5

5

O O

In Zuid-Amerika.

Columbiam. Panama (\')

Venezuela.......

Ecuador........

Chili..........

Argentijnsche Republ.

Paraguay.......

Uruguay........

15 086 18 908 -11 082,9 29 102 25 220 G 237,57 55 484

2 607,0

3 284,7

2 950 017 1 784 197

1 146 033

2 734 945 2 325 000 2116 778 1 877 490

293 844 440 000

57,5 20 54 15 12 42 8 38 15

4,7 15

42

57

07,5

74,4

75

50

50

34.4 04

3 24 20

13.5 15 10 33

A,

3,4 1 1

4

0,5 0,1

2 \'2 2

Te zamen. . .

210 910,57

•27 519 739

21

47,8

29,5

Mexico, waar in -1810 de opstand tegen de heerschappij van liet moederland begon, -verklaarde zich in 1813 vrij en onafhankelijk. Na verscheidene regeeringsvormen beproefd te hebben, waaronder ook de constitutioneel-keizerlijke voorkwam (1822—1823), verklaarde het zich in 1824 tot eene federatieve republiek, samengesteld uit 19 souvereine staten, een bondsdistrict en 5 gebieden, onder den naam van Ver-eenigde Staten van Mexico. Deze staatsregeling bleef bestaan tot in 1834, toen de aristocratische en priesterpartij haar omverwierp, en van Mexico eene enkele en ondeelbare republiek vormde. Sedert was Mexico nu eens eene federatieve, dan weder eene ondeelbare republiek, tot in 1803, toon het door bewerking van Frankrijk in een constitutioneel erfelijk Keizerrijk herschapen, en de kroon opgedragen werd aan een Oostenrijkschen Aartshertog, die in 1804 onder den naam van Maximtuaan I het bewind aanvaardde. De republikeinschgezin-den erkenden hom echter niet en vatten de wapenen tegen hem op.

(\') De Republiek Panama is -1vierk. googr. mijlen groot ou telt ruim 220 000 inwoners (1870).

If. 21.

-ocr page 728-

a-w

In 1^07 ^pvnnftcn gpiionion , wcnl ]\\Iaximti.iaan (Inndgpschntrn. Si\'di\'r\'t is Mexico wodfr oi\'iie Ibdei\'utlcve ropubliok, saniengostckl uit 27 stilten, een bondsdistrict en liet grondgebied van Neder-Califumië. — Tot dn staten van Mexico behoort ook ^ ucatan, dat 1390,4 vierkante geogi\'aphisclie mijlen groot is en bijna 283 C00 inwoners telt. De bevolking van dit schiereiland bestaat bijna uitsluitend uit Indianen; de blanken bedragen er nog geen 4 ten honderd (\').

De vijf staten van Midden- of Centraal-Amerika maakten zich in •182\'! onafhankelijk van Spanje, en voogden zich aanvankelijk bij Mexico. Zij scheidden er zich in 1823 af en vormden sedert, onder den naam van Vereenigde Staten van Midden-Araerika, een bondgenootschap, dat in 1839 verbroken werd. Wel hebben zij zich in 1842 weder vereenigd; doch dit bondgenootschap is niet van langen duur geweest. Iedere Republiek staat derhalve geheel op zichzelve. — Ten oosten van de staten Honduras en Nicaragua strekt zich langs de Caraïbische Zee de Mosquito-kust uit, bewoond door Indianen [yioscos of Mosquitos), die vroeger bondgenooten waren van de Britsche Kroon. Volgens overeenkomst, in 1860 tusschen Engeland en Nicaragua gesloten, is het Britsche protectoraat over die kust opgeheven, en dit grondgebied aan de Republiek Nicaragua toegewezen.

Nieuw-Granada, Venezuela en Ecuador vormden van 1819 tot 1831 slechts ééne Republiek onder den naam van Columbia. — De Republiek Ni eu w-Gr an ad a heeft zich in 1801 gevormd tot een bondgenootschap onder den naam van Vereenigde Staten van C o 1 u ra b i a, en bevat als zoodanig 9 staten en 6 territoi iën. Een van deze staten, do republiek Panama, maakt wel een integree-rend deel van de confederatie uit, maar is genoegzaam geheel onafhankelijk van het bondsbestuur en heeft een eigen President. Ook de Republiek Venezuëla heeft zich in 1803 tot een federatie ven staat onder den naam van Vereenigde staten van Venezuëla hervormd (20 staten, 3 territoriën en een bondsdistrict).

De Republiek Peru, welke zich in 1821 onafhankelijk verklaarde, moest in 1836 een aanzienlijk deel van haar grondgebied aan Bolivia afstaan, hetwelk reeds in 1810 tegen Spanje in opstand was gekomen.

De onafhankelijkheid van Chili dagteekent van 4810. Tot deze Republiek behooren ook do eilanden St. Felix en St. Ambrosius, benevens die van Juan Fernandez en Chiloë. Ook wordt er toe gerekend het Land der Araucani\'érs, een vrij en krijgshaftig Indiaansch volk, dat zijne onafhankelijkheid steeds heeft weten te bewaren, en op ee:.! hoogeren trap van beschaving staat dan andere Indiaansche stammen. Hun land strekt zich van de stad Conception zuidwaarts tot Chiloë uit.

De Vereenigde staten van den Rio de la Plata, ook Argentijnsche Republiek genoemd, rukten zich reeds in 1810 los van de Spaansche heerschappij, doch waren lang het tooneel van

(Ij De uitgestrektheid van Mexico was vroeger grooter dan thans. Texas scheidde er zich in 1835 af, en voegde zich in 1845 bij de Vereenigde Staten van Nooïd-Amerika, aati welke Mexico in 18\'i8 ook Xieitw-Cnlifornië en yieuw-Mexico moest afstaan.

-ocr page 729-

staatkiimlign voi-flooldlioifl. In ^chourflo xirli zr!fs HueuoS\'Ayres,

de aanzienlijkste dor bondsstaten, van de confederatie af, en vormde eene zellstuudige Uejinbliek tut \'1800, toen het er zich weder mode \\ereenigde en er eene constitutie tot stand kwam, waarbij Buencs-Atjrcs tot hoofdstad verheven werd der i-i staten en 3 territoriër.\'. welke de Argentijnsche Republiek vonnen.

Paraguay, hetwellc zich in 1811 onafhankelijk vei\'klaarde, stond van \'ISl? tot 1840 onder de dictatuur van Dr. Franc;a, die alle gemeenschap niet de naburige staten streng verbood. In 1844 werd er eene nieuwe staatsregeling vastgesteld en deze in 1870, na het sluiten ^an den vrede tnsschen Brazilië en de Argentijnsche Republiek eenerzijds en Paraguay anderzijds (zie hl. 328), op nieuw gewijzigd. De uitvoerende macht berust bij een President, wien eene wetgevende vergadering, bestaande uit een Senaat en eene Kamer van afgevaardigden, is toegevoegd.

Het grondgebied van de tegenwoordige Republiek Uruguay (Repn-blica Oriental del Uruguay) was in vroegere tijden steeds een twistappel tusschen Spanje en Portugal. Bij het uitbreken van den vrijheidsoorlog in 1810 nam Uruguay aan de beweging deel, waarvan het Poi\'tugeesche bewind gebruik maakte om zijne oude aanspraken op dit land te doen gelden. Het gevolg hiervan was dat de Portu-geezen bet in 1817 bezetten en in 1823, onder den naam van Provinciu Cisplatina, bij Brazilië inlijfden. De Vereenigde Staten van den Rio de la Plata wilden echter deze handelwijze niet goedkeuren, en kwamen daarover niet Brazilië in oorlog, welke in 1828 met de erkenning van Uruguay als een onafhankelijken staat eindigde.

Ofschoon een groot deel van den bodem der Spaansch-Amerikaansche Staten ingenomen wordt door onvruchtbare vlakten en rotsgebergten, behooren echter deze streken, met betrekking tot hare voortbrengselen, tot de rijkste der aarde. Terwijl in de Tiërra caliënte (bl. 299) bananen, de broodvruchtboom, de kokospalm en de cacao voorkomen, groeien in de Tiërra templada, naast do weelderigste tarwevelden, suikerriet, boomwol, indigo, tabak, maïs enz. Gerst en aardappelen slagen nog op eene hoogte van 2200 M. boven de oppervlakte der zee. De landbouw, ten tijde der Spaansche heerschappij met zorgen vlijt gedreven, heeft echter veel geleden door de aanhoudende onlusten en burgeroorlogen; vele landstreken liggen thans ongebruikt, en men bepaalt zich vrij algemeen slechts tot den aanbouw van hetgeen volstrekt noodig is. Niettemin is de oogst, zoo van Europeesche als van Keerkringsgewassen, tengevolge van den vruchtbaren bodem en het gunstige klimaat, doorgaans zeer overvloedig.

Even algemeen als de landbouw is de veeteelt, welke zich over alle Europeesche huisdieren uitstrekt, doch waarop de staatkundige toestand insgelijks een nadeeligen invloed uitoefent. Zij speelt in het bijzonder eene gewichtige rol in de uitgestrekte grasvlakten van het binnenland, vooral in de Pampa\'s van Buenos-Ayres. Hier zwerven tallooze kudden wilde runderen en paarden rond, waarop half verwilderde Kreolen, de zoogenoemde Gauclios, jacht maken, meer om de

-ocr page 730-

huid, de talk on de horens, dan om liet vleesch. Voor do hooge gebergten van Peru, Bolivia en Cliili is de teelt der weinige aan Amerika eigen huisdieren, llama\'s, paco\'s en vigonjes, kenmerkend. De beide eerste soorten dienen in de steile, enge, bijna ontoegankelijke hooge bergpassen van deze landen tot het vervoeren van lasten, waartoe in andere streken Indianen, en in lagere landschappen paarden , ezels en muildieren gebruikt worden.

Groot is de rijkdom van de Spaansch-Amerikaansche Staten aan delfstoffen; sedert de omwenteling is echter de bewerking der mijnen in verval geraakt, en meestal in handen gekomen van vreemdelingen. Zilver is het hoofdvoortbrengsel dor mijnen van Mexico en Middf-n-Amerika; minder, goud en niet edele metalen, welke laatste, ofschoon in grooten overvloed voorhanden, slechts met betrekkelijk geringen ijver worden opgedolven. In Columbia, Chili, Peru en Bolivia, en hier voornamelijk in het rijke gebergte van Potosi, worden nog altijd zeer aanzienlijke hoeveelheden goud, zilver en koper, minder andere niet edele metalen gewonnen. Venezuela levert goud (de P«x/errt-gond-velden), slechts weinig koper en steenkolen, en in de Argentijnsche Republiek, in Uruguay en Paraguay wordt óf geen, óf slechts zeer weinig werk van hot mijnwezen gemaakt.

De ongunstige staatkundige toestand drukt vooral op do nijverheid, die weinig ontwikkeld is, en zich over het algemeen nog niet boven den gewonen handenarbeid verheven heeft.

De handel heeft met vele beletselen te kampen. Behalve in Mexico vindt men bijna nergens wegen, die voor voertuigen bruikbaar zijn; smalle paden door de dichtste wouden, langs de steilste afgronden en door onafzienbare vlakten, waar geen boom of struik tot wegwijzer dient, zijn doorgaans de eenige wegen, waardoor de groote steden met elkander gemeenschap hebben. Mexico heeft geen enkele bevaarbare rivier van eenige beteekenis. Voor Midden-Amerika is het Meer van Nicaragua met zijne uitwatering de San Juun van gewicht. In Zuid-Amerika is de Magdalena mot de Cauca voor Columbia, en de Rio de la Plata met zijne zijrivieren voor de La-Plata-Staten, voor Paraguay en Uruguay van veel belang. De overige staten hebben gebrek aan bruikbare waterwegen; want, ofschoon de grootste stroom der aarde, de Amazonen-rivier, in Spaansch-Amerika ontspringt en met aanzienlijke zijrivieren Ecuador, Peru en Bolivia besproeit, is hij echter voor deze staten van even weinig nut als de Orinoco voor Columbia en Venezuela. Deze rivieren strooinen namelijk voor een groot deel, ver buiten don bebouwden grond, door uitgestrekte wouden en wildernissen, welke nauwelijks door onafhankelijke Indianen bezocht worden. Tengevolge van den slechten toestand der wegen, het gebrek aan kanalen en bevaarbare rivieren, en de daarmede gepaard gaande onveiligheid, is dan ook het binnenlandsch verkeer in de meeste landen van weinig of geen beteekenis, terwijl de zeehandel der Spaansch-Amerikaansche Staten onderling bovendien zeer belemmerd wordt, zóó door vele beperkende bepalingen als door de heerschende winden en stroomingen.

-ocr page 731-

323

In enkele staten is in den laatsten tijd veel gedaan tot het verbeteren van de gemeenschap door het aanleggen van spoorwegen. In 1877 bedroeg hunne lengte in Mexico 533,5 kilometers (van Mexico over Vera-Cruz naar Medellinj van Mexico naar Guautitlan; van Merida naar Progreso, en van Apicazo naar Pueblo,; benevens 158 kilom. paardenspoorwegen; van Mexico naar Tlaipan en naar Tacuha, en van Vera-Cruz naar Jalapa); — in Columbia \'103 (die over de Landengte van Panama en die van Sabanilla aan den mond der Amazonen-rivier naar Baranquilla); — in Peru 1852 (van Pimenlel naar Chiclajo, Lam-bayeque en Ferrenafe; van Ferrenufe naar Eten; van Parasmayo naar La Vina; van Sotaverry naar Truxillo, Ascope en Checope; van Chimbote naar Huuras en Recuay; van Lima naar Chancay, naar Callao en naar Chorillos; van Callao over Lima naar Oroya; van Pisco naar Yca; van Arequipa naar Puno en naar Mollende; van llo naar Moquequa; van Arica naar Tacna; van Iquique naar La Noria; van Pisagua naar Sal de Opisbo); — in Chili 1689 (van Santiago naar Valparaiso; van Santiago over Curico naar Chilian; van Vegas over San Felipe naar Los Andes; van San Fernando naar La Pamilta; van Talcahuano naar Chilian; van San Rosen do naar Angol; van Santa Fé naar Los Anjeles; van Chanaral over Las Animas en Salade naar Pueblo Hundido; van Caldera Copiapo naar San Antonio; van Pabellon naar Chanardllo; van Paipote naar Putjnius; van Carrizal Allo naar Carrizal Bajo, met een zijtak naar Cerro Blanco; van Serena over Coquimbo naar Ovalle; van Tongoi naar Tamaya; van Boca de Maipo naar San Antonio; benevens stadsbanen in Santiago en Valparaiso); — in de Argentrnsche Republiek 2317 (van Buenos Ayres naar Chascomas, Dolores Flores en Azul, naar Chivilcoy, Lobos en Bragado, naar Tig re, naar Ensenada on naar Campana; van Rosaria naar Cordova; van Villa Maria naar Rio Cuarto en naar Villa Mercedes; van Concordia naar Monte Caseros; van Cordova naar Tucu-man); — in Uruguay 375.5 (van Montevideo naar Florida en Durazuo ; van Salto Oriental naar Santa Rosa; van Juan Chaso naar San José; van Montevideo naar Pando); — in Paragnaij 72 (van Assuncion naar Paraguay); — in Costa Rica 50 (van Alajuela over Herida en San Jose naar Carthago): — in Bolivia 130 (van La Paz naar de haven Aygacha aan het ïiticaca-meer, en van Antofagasta naar Salar). Do andere staten hadden er nog geenc. De meest opmerkelijke spoorweg is die welke de Ishno of Landengte van Panama doorsnijdt (75 kilometer lang) en den Atlantischen met den Grooten Oceaan verbindt; hij loopt van Colon of Aspinioall, aan de Caraïbische Zee, naar Panama aan de golf van dien naam.

Do handel met het buitenland, ofschoon geenszins te vergelijken mot dien van de Europeesche of Noord-Amerikaansche staten, is, wanneer men do geringe bevolking en haar lagen trap van beschaving in aanmerking neemt, evenwel van betrekkelijk groot gewicht; doch hij is grootendeols in handen van vreemdelingen, die zich hier nedergezet hebben, vooral van Engelschen, Duitschers en Franschen. De uitvoer bestaat voornamelijk uit edele metalen, kostbare fijne houtsoorten (mahonie-, campeche-hout enz.) en koloniale waren, als boomwol,

-ocr page 732-

tabak, cacao, granen, vaniolje, cochonillo enz. Tengevolge van de volstrekte onbeduidendheid der nijverheid worden bijna alle fabriekwaren uit het buitenland ingevoerd, voornamelijk linnen, katoenen, zijden en wollen stollen, voorwerpen van weelde en mode, papier, glas, gegoten en geslagen ijzer, staal- en ijzerwaren; verder wijn, brandewijn enz.

Van de havens van Mexico zijn Vera-Cruz (10), Tampico de Tumau-lipas (10) en Matumoros (10), aan do Golf van Mexico, cn Acapulco (4), Sun-Blus (3) en Mazatlan (15), aan den Grooten Oceaan, de voornaamste. i)e uitvoer bestaat hoofdzakelijk in zilver, goud en koper; hij bedroeg in 1870 eene waarde van 25 435 000 dollars, waarvan 15 millioen aan zilver; de invoer werd berekend op 28 485 000 dollars. De opmerkelijkste handelsteden van het binnenland zijn: do hoofdstad Mexico (i230), Querelaro (27,ü). Santé Fé de Guanaxuatn (50) Guadalajara (08), en San Luis de Potosi (34), allo noordwaarts, benevens Puëbla de lus Angelos (65) en Oaxaca (26), beide zuidwaarts van de hoofdstad gelegen. — Het schiereiland Yucatan, welks hoofdplaats Merida de Yucatan (30) van zee verwijderd ligt, voert zijn campeche-liout uit do haven Campeche (14) uit, welke aan de naar haar genoemde golf gelegen is.

liet middelpunt van den handel in Guatemala is de hoofdstad Nieuw-Guatemala (45), werwaarts de Europeesche en Noord-Amerikaansche waren gevoerd worden, óf uit de haven San José aan de Garaïbische Zee, óf uit de aan den Grooten Oceaan gelegen haven Estipa. De hoofdartikelen van uitvoer zijn cochenille, koffie, suiker en huiden. — De handel der overige staten van Middel-Amerika is van minder betee-kenis. San Salvador, met de hoofdstad San Salvador (16), midden in het land, en de havens Acajutla, La Libertad en La Union, alle aan den Grooten Oceaan, levert voor den uitvoer indigo, koffie en suiker; Honduras, mot de binnenslands gelegen hoofdstad Comaya-gua (8) en de havens Omoa en Truxillo, beide aan do Garaïbische Zee, goud en zilver, indigo, rundvee, hout en leder; Nicaragua, met de van de zee verwijderde hoofdstad Managua (10), zuidoostwaarts van de voormalige hoofdstad Leon (25), de havens Realejo of Coniito en San Juan del Sur, aan den Grooten Oceaan, en de haven San Juan del Norte of Grey town, op do Mosquito-kust aan do Garaïbische Zee, suiker, koffie, katoen, huiden, gom cn indigo. Het hoofdartikel van uitvoer van Gosta-Rica is koffie: het heeft tot hoofdstad San José (\'-2), en aan den Grooten Oceaan de haven van Punta-Arenas.

In de Republiek Panama heeft men nan do golf van dien naam de hoofdstad Panama (18,4), en aan de Garaïbische Zoo de havens van Chagres en Porto-Bello, die evenwel sedert den aanleg van den spoorweg over de Landengte van Panama (bl. 325) minder bezocht worden. Colo?i of Aspinwall is aldaar thans de moest bezochte haven.

De Vcreenigde Staten van Columbia voeren uit; goud, stoenzout. koper, cacao, koffie, indigo en huiden. Het meeste verkeer heeft plaats in het aan de Garaïbische Zee gelegen Carthagena (7,8) en de hoofdstad Sanlu Fé de Bogota (SO), midden in liet luiul. Oostwaarts

-ocr page 733-

:?ü7

van Cartliagena vindt racn mede aan de Caraïbischc Zee do havenstad La Hacha (3).

Van de-havens der Vereenigde Staten van Venezuela, alle aan de Caraïbische Zee gelegen, is La Guayra (0,8), de haven der hoofdstad Caracas (49), verre de gewichtigste. Minder opmerkelijk zijn Maracaïbo (22), aan den ingang van het meer van dien naam, Puerto-Cabello (12) en Ciiidad Bolivar (8,5). Uitgevoerd worden voornamelijk koffie, cacao, boomwol en indigo.

Van de Republiek Ecuador, wier uitvoer hoofdzakelijk in cacao, gom en boomwol bestaat, is Guayaquil (26), aan de golf van dien naam, de voornaamste haven. — De hoofdstad Quito (80) ligt binnen in het land, 2800 M. boven den zeespiegel.

In Peru was de hoofdstad Lima (100 in 1870) onder de Spaansche heei schappij de groote stapelplaats voor den handel der gansche westkust van Zuid-Amerika. Ofschoon dit sedert de vrijverklaring der koloniën opgehouden heeft, is niettemin de handel, welke over Callao (38), de haven van Lima, gevoerd wordt, nog vrij aanzienlijk. De andere havens zijn Paij/a in het noorden, benevens Arica en Iquigue in het zuiden. Do uitvoer bestaat hoofdzakelijk nit guano (\'), verder uit koper, tin, goud, zilver, marokijn, zeep, vigonje-wol, kina eife. — De tweede stad der Republiek is het binnenslands gelegen Cuzco (25), vóór do komst der Europeanen de hoofdstad van het Peruaansche Rijk en do verblijfplaats der Inca\'s of Vorsten. Moer zuidwaarts ligt Are-(juipa (40).

Do stapelplaats van den zeehandel van Bolivia, dat slechts voor een klein deel aan den Crooten Oceaan grenst, is Cobija, ook Puerto La Mar genoemd (2,4), vanwaar salpeter, zilver, koper, tin, kina, huidon, schapen- en vigonjo-wol worden uitgevoerd. — De voornaamste steden van Bolivia liggen in het binnenland, do hoofdstad Sucre, voorheen Chuquisaca of Charcas genoemd (24), 2800 , Lu Paz tTAyacucho (70), 3700, on Potosi (23), 4000 51. boven do oppervlakte der zee.

Chili is van de Spaansch-Amerikaansche landen aan den Grooten Oceaan datgene, hetwelk zich van het levendigste handelsverkeer heeft weten meester to maken. Van zijne havens Copiapo (li), Huasco (1), Coquimho oï La Serena (12,2), Valparaiso (08), Conception (18) on Val-divia (4) (do laatste op het grondgebied der Araucaniërs) is Valparaiso ontegenzeglijk de gewichtigste van do gansche westkust van Zuid-Amerika geworden. Elk Europeesch schip, dat Kaap Hoorn omgezeild is, doet in den regel Valparaiso, aan, voordat het zijn koers naar do meer noordelijke havens voortzet. Chili is do groote koornschuur voor Peru, Ecuador en Columbia. Grooto hoeveelheden Chilische tarwe gaan derwaarts, vooral naar Lima. Bovendien voert het vee, talk en

f1) De gnnno, welke eerst sedert 1840 naar Europa wordt overgevoerd, is de mest van zeevogels, en wordt op onbewoonde eilanden en klippen, vooral langs de kusten van Peru. in lagen van soms 20 of HO M. dikte aangetroffen. Hot is eene stof, die zirb aldaar sedert eeuwen beeft opgehoopt, en eene bijzonder vruclilbaarmakende

-ocr page 734-

328

huiden, koper, zilver, indigo en wol uit. — Do hoofdstad van Chili, Santiago de Chili (150), is het middelpunt van den binnenlandschen handel.

De La-Plat a-sta ten cn Uruguay bezitten in hunne hoofdsteden Buenos-Ayres (200) en Montevideo (91), beide aan den broeden mond van den Rio do la Plata, uitmuntende zeehavens, waardoor zij met hot buitenland in verbinding staan. Sulta (12) cn Jucuman (17,4) in hot noordwesten, Corriëntes (11) nabij do samenvloeiing van den Parana on Paraguay, Santa-Fé (10,7) en Cordova (28,5), noordwestwaarts van Buenos-Ayres, zijn do stapelplaatsen van don binnenlandschen handel der La-Plata-staten. Alle timmerhout, zóó voor schepen als huizen, drijft in vlotten den Paraguay en Parana af naar Buenos-Ayres. Do hoofdartikelen van uitvoer bestaan in wol, huiden en talk, verder in goud on zilver en vigonjc-wol uit Peru, benevens koper uit Chili. Do landhandol tusschen Buenos-Ayres, Bolivia, Peru en Chili is zeer aanzienlijk, en de zeehandel, vooral mot Frankrijk, Engeland, België cn Noord-Amorika, neemt dagelijks toe.

Do Republiek Paraguay, de oenigo der Spaansch-Anierikaansche Staten, welke niet onmiddellijk met den oceaan gemeenschap heeft, en wier hoofdstad Assmgion (20) aan don linker- of oostolijken oever van don Paraguay gelegen is, hooft zich door hare eigenaardige staatkunde jaren lang van het verkeer met hare naburen en het buitenland onthouden ; vandaar dat haar handel tot heden nog van weinig boteekonis is. Tengevolge van een vijfjarigen verwoestenden oorlog, door Brazilië eu de Argentijnsche Republiek togen Paraguay gevoerd, is de bevolking van dezen staat zeer aanzienlijk verminderd, en zijne regoering in 1870 genoodzaakt geweest, met de verbondene mogondheden een verdrag te sluiten, waarbij haar do vrije vaart op den Parana en Paraguay wordt toegestaan.

§ \'i. BRAZILIË.

Brazilië, gelegen tusschen 4° N. B. tot 34° Z. B. en 55quot; tot 17° \\V. L., grenst ten noorden aan Columbia, Venezuela, llritsch, Ncder-landsch en Fransch Guiana en den Atlantischen Oceaan; ten oosten aan dezen oceaan; ten zuiden aan donzelfden oceaan en Uruguay; ten westen aan Uruguay, Paraguay, Bolivia, Peru en Ecuador.

Het Rijk is verdeeld in 20 provinciën, welke, met hare hoofdplaatsen, zijn:

a. langs den Atlantischen Oceaan, van het noorden naar hot zuiden gaande:

-ocr page 735-

329

Grootle in □ g. m.

Provinciën.

Bevolking.

Hoofdplaatsen (\')

1. P a r a........

2. Mar an li ao . . . .

3. P i a u h y......

4. Ce ar a.......

5. Pii o Grande du

N o r t e.......

6. Parahyba.....

7. Pcrnambuco of

F e r n a m b u c o. .

8. Alagoas......

9. S o r g i p c......

10. Ba li ia.......

i 1. E s |) i r i t o Santo.

12. Rio de Janeiro

mot bet Munici-p i o n e u t r o . . .

13. San P a u 1 o . . . .

14. SantaCatharina.

15. RioGrandedoSu!:

of S a n P edr o . . |

h. in het binnenland, van liet oosten naar bet westen.

10. Minas Geraes. .

17. G o y a z.......

18. Parana......

19. Matte G r o s s o. .

20. A11 o A m a z o n a s. Niet getelde Gemeenten.

19 400,3 ö 0(52,6

3 840,5 2 364,1

946,8 957,0

2 175,7 547,6 566,2 9 632,9

801,0

809,7 4 258,6 890,1

5184,0

11 170,0

12 387,8 5 106,0

31 450,2 35 439,6

275 237 359 040

202 222 721 686

233 979 376 226

841 539 348 009 176 243 1 379 616

82137

1 057 696 837 354 159 802

2 039 735

160 395 126 722 60 417 57 610 177 813

Para of Belera 35. San Luis do Maranbao 32.

Theresina (Poti) 6. Ceara 16.

Natal 10.

Parabyba 14.

Fernambuco 117. Maceio 8.

Aracaju 5.

Bahia of San Salvador

129.

Victoria 5.

Rio de Janeiro 275. San Paulo 25.

Desterro of Sta. Catba-rina 12.

434 813 Porto Alegre 25.

Villa Rica of Villa Imperiale do Ouro Preto 20. Goyas of Villa Boa 8. Curitiba 5.

Cujaba 12.

Manoas of Barra de Uio ■ Negro 6.


Te zamen. . 154 656,7 10 108 291 Buitendien rekent men nog ongeveer 1 millioen Indianen.

Brazilië, sedert den aanvang der 16do eeuw eene Portugecsche kolonie, maakte zich in 1822 geheel-onafhankelijk van het moederland, en is de eenige monarcbale staat van de Nieuwe Wereld. Volgens de constitutie van 1S24, gewijzigd in 1834 en 1840, berust de uitvoerende rnaclit bij den Keizer, wiens waardigheid erfelijk is in de mannelijke linie volgons bet recht van eerstgeboorte. Hij deelt de wetgevende macht met de Vo 1 k s v e r t e ge n w o o r d i g i n g, welke uit twee

(\') Al deze hoofdplaatsen liggen aan den AtlantiscUen Oceaan, behalve \'l\'hcrcsinn. San l\'milo en l\'orto Alegre, welk laatste echter met den oceaan gemeenschap heeft door het Aleer Valos,

-ocr page 736-

330

Kamers bestaat, die dtr voor den tijd van 4 jaren gekozen Afgevaardigden (122 in getal), en den Senaat, wier leden (58) voor linn leven gekozen worden. Naar de letter der constitutie hebben alle vrije Brazilianen, zonder onderscheid van kleur of geboorte, gelijke rechten. De hoofdstad van het rijk en de residentie van den Keizer is Rin de Janeiro.

Brazilië heeft zes ridderorden: de Orde van het Zuiderkruis, de Orde van Pedro I en de Orde van de Roos, alle gesticht door Peduo I, do eerste in 1822, de tweede in 1820, en de laatste in 1829; — de Orde van Christus, de Orde van Avis en de Orde van St. Jakob van hot zwaard, oorspronkelijk Portugeesche orden (bl. 103), door Pedro II in 1843 ook voor Brazilië ingesteld.

Bij de begrooting voor het jaar 1880—1881 zijn de inkomsten geraamd op 101 900 000, de uitgaven op 121 119 590 milreis {\'). In 1879 bedroeg de staatsschuld 78011G837 milreis.

Bij de wet van 27 Februari 1875 is de algemeene dienstplicht ingevoerd , waarbij echter plaatsvervanging is toegelaten. De diensttijd is 0 jaren bij hot staande leger en 3 jaren bij de reserve. Do sterkte van het leger op voet van vrede is bepaald op 15000 man, doch bedroeg in 1877 1574 Officieren en 16177 onderofficieren en soldaten, behalve de compagnieën werklieden in de arsenalen ter sterkte van 1500 man. Op voet van oorlog is de sterkte op 32000 man vastgesteld.

Op voet van vrede is het staande leger samengesteld als volgt:

a. Infanterie: 21 bataljons, 8 garnizoens-compagnieën en 1 instructie-depot-compagnie ;

b. Cavalerie: 5 regimenten, 2 detachementen, 1 eskadron en 4 garnizoens-compagnieën;

c. Artiilor.ie: 3 regimenten Rijdende artillerie on 4 bataljons Artillerie te voet;

d. Genie: 1 bataljon Pioniers.

Voorts is er eene Gendarmerie van 7306 man, waarvan 10GG in Rio de Janeiro; de Nationale Garde is in 1874 ontbonden, om opnieuw te worden georganiseerd.

Do actieve vloot telde in 1879:

a. Stoomschepen: paardenkr. stukk. man.

12 gepantserde schepen. . van 2330 met 38 en 834

1

fregat.........

»

350

»

7

»

181

0

korvetten.......

1550

»

40

3gt;

741

20

kanonneerbooten. . .

»

1090

»

38

»

1153

3

transportschepen. . .

750

»

»

)gt;

190

Zeil

schepen:

1

korvet.........

. »

10

:■)

141

2

brikken........

11

»

136

Te zanien 45 oorlogschepen.....van 6070 met 144 en 3376

Bovendien waren er nog 1 exercitievaartuig en 1 brik voor cadetten, die niet bewapend waren; en iu aanbouw 3 kanonneerbooten.

(\') Kon milreis uf lOOU reis nagenoeg = ƒ2,(52 Nederlanclscli.

-ocr page 737-

liet personeel der marine bestond uit: 14 Stafofficieren, U31 Officieren der \'1ste en 159 der 2de klasse, 61 man voor den gezondheidsdienst, 17 Geestelijken, 88 administrateurs, 01 wachters, 154 machinisten , het korps dei\' Keizerlijke marine sterk 2603 man, liet zeebataljon sterk 492 man, en het cadetten — en jongenskorps sterk 1353 man; te zaaien 5174 man.

De oppervlakte van Brazilië wordt berekend op ruim 154 656 vierkante geographische mijlen. Van deze groote uitgestrektheid wordt echter ten hoogste slechts 0,03 bebouwd of tot weiland gebruikt; 0,12 is onder bijzondere personen verdeeld, maar nog onbebouwd; 0,15 bestaat uit rivieren, nieren, moerassen en uitland, dat voor bebouwing ongeschikt is; 0,70, eene ruimte, grooter dan half Europa, wordt ingenomen door dichte, oorspronkelijke wouden en wildernissen, wier bodem gedeeltelijk voor bebouwing geschikt en rijk is aan delfstoffen.

Door eene lijn, getrokken van het noorden naar het zuiden, langs de rivieren Tocantin, Arngaya, Parana en Uruguay, wordt Brazilië verdeeld in twee ongelijke helften. De westelijke of grootere helft, de uitgestrekte provinciën Para (behalve dc kuststreek), Alto Amazon as oil Mattn Grosso bevattende, is niet bewoond door menschen van Euro-peesche afkomst, met uitzondering van enkele verspreide volkplantingen langs de oevers van den Maranon, den Rio Grande en diens linkerzijrivier den Rio Branco, en in het zuiden van Matto Grosso, langs de.

grenzen van Bolivia. De oostelijke of kleinere en bewoonde helft bevat de kustprovinciën met de provinciën Minas Geraes en Goyaz.

Het aantal gezeten inwoners wordt geschat op ruim 10 millioen zielen. Hiervan bestaat slechts een achtste gedeelte uit zuivere blanken.

Meer dan 8 millioen zijn Kleurlingen: Negers, Indianen, Pardo\'s (Mulatten), Ma m m e 1 u k k e n (Mestiezen) en C a r i b o co\' s (kinderen van Indianen en Negerinnen of omgekeerd). De Negers vormen het talrijkste onvermengde ras; doch het hoofdbestanddeel der bevolking-bestaat overliet algemeen uit de Gemengde rassen.

De blanken zijn het heerschende volk, en voor het raeerendeel in Amerika geboren afstammelingen van Portugeezen, welke zich niet Kre-olen (\') maar Brazilianen noemen. Vooral sedert 1851, toen door de regeering doortastende maatregelen genomen werden tegen den aanvoer van slaven uit het buitenland, hebben zich eenige duizenden uit Europa afkomstige landverhuizers, voornamelijk Portugeezen en Duitschers, in Brazilië als landbouwers gevestigd. Ook de handel heeft er velen derwaarts getrokken, vooral Engelschen, Noord-Amerikanen, Duitschers en Franschen (2). Men vindt er »

wijders nog vele uit Portugal verbannen Israëlieten en verscheidene horden zwervende Heidens (Zigeuners of Gitano\'s), die in vroegere

C) Do naam van Krcool wordt in Brazilië gegeven aan een Neger, die in Amerika geboren is.

(^) Ju Zuid-Brazilië vindl men de Duitsche kolonie Donna-Vraiwisca, die in 1874 reeds 7800 zielen telde; de door haar gestichte stad Joinvillc had 1070 inwoners.

-ocr page 738-

332

tijden de Portugeezen over zee gevolgd zijn en, vooral in de binnenlanden, handel drijven in paarden en muildieren.

De Indianen, die vaste woonplaatsen hebben en aan de heerschappij der blanken onderworpen zijn [Indios mansos of capoeulos), loggen zich, ofschoon dan ook met tegenzin, eenigszins op den landbouw toe; hun hoofdbedrijf is jacht en visscherij. Hierdoor verschaffen zich ook de nog vrije, in de wouden en wildernissen rondzwervende Indianen {Indios tapuyos of bravos) het noodige levensonderhoud. Omtrent het aantal der laatsten loopen de opgaven zeer uiteen; men schat het thans op 1 000 000 zielen.

In 1871 bedroeg het aantal slaven 1 009 073, waarvan er 875 047 tot het mannelijk geslacht behoorden; in 1872 was dat cijfer tot 1 548 770 verminderd. De wet van 27 September van eerstgenoemd jaar heeft in beginsel do slavernij afgeschaft, niet eensklaps, maar langzamerhand, zoodat zij in 1900 geheel zal opgehouden hebben te bestaan. Al de kinderen, die na het afkondigen dezer wet uit slaven geboren worden, zijn vrij; het loskoopen is gemakkelijker gemaakt; er worden jaarlijks door den staat gelden beschikbaar gesteld voor het vrijkoopen van een zeker getal slaven; de eigenaars, die in 1900 nog slaven bezitten , worden van staatswege schadeloos gesteld. Al dadelijk zijn de 1650 zoogenoemde staatsslaven door de regeering vrijgelaten.

De Portugeesche taal is de heerschende. In de binnenlanden tusschen de Topayos en de Xingu In de Provincie Para en in enkele andere streken wordt echter eene taal gesproken, die ontstaan is uit eene vermenging van Portugeesche en Indiaansche woorden, en Lingoa Geral of algemeene taal genoemd wordt.

De heerschende en staatsgodsdienst is de Roomsch-Catholieke; alle andere gezindheden worden echter geduld. Tot de Roomsch-Catholieke Kerk, die hier, evenals in de Spaansch-Amerikaansche Staten, in diep verval is, en met haar de zeden des volks, behooren de Brazilianen en hunne bastaard-afstammelingen, benevens, althans voor het uiterlijke, vele Negers. Van de Indianen, die vaste woonplaatsen hebben, zijn er slechts weinigen voor het Christendom gewonnen geworden; zij zijn voor het meerendeel Heidenen, evenals de nog onafhankelijke inlandsche stammen.

Ofschoon de landbouw, trots de ondersteuning en bevordering van de regeering, niet overal met vlijt en zorg gedreven wordt, heeft echter Brazilië, voor verre het grootste gedeelte tusschen do keerkringen gelegen, tengevolge van het gunstige klimaat en den vruchtbaren bodem , eene groote verscheidenheid en een rijken overvloed van voortbrengselen. In de noordelijke provinciën (ten noorden van den Steen-boks-keerkring) bouwt men bij voorkeur de zoogenoemde koloniale waren op plantages, die tot dusverre door slaven bewerkt worden, doch geen maïs en andere granen genoeg om in de behoefte te voorzien. Hoofdvoortbrengselen zijn hier koffie en katoen, de gewichtigste stapelwaren , wier uitvoerwaarde die van alle overige voortbrengselen (het goud en de diamanten daaronder begrepen) verre overtreft. Verder bouwt men er suiker, tabak en cacao. In de zuidelijke provinciën

-ocr page 739-

(iaarentogon maakt mon meer work van den graanbouw, on worden naast de maïs en rijst, ook tarwe en andere Europeosche granen aangekweekt. Van bijzonder groot gewicht zijn de kostbare houtsoorten, cn voornamelijk de verfhouten, welke de wouden van Brazilië in grooten overvloed opleveren; van het roode verfhout, bekend onder don naam van Fernambuk- of Brazilie-hout, komt de beste soort uit de provincie Fernumhuco; het gele verfhout heeft zijne stapelplaats te Bah ia, waarheen het uit het binnenland wordt aangevoerd.

De veeteelt is in de noordelijke provinciën van weinig beteekonis; als hoofdvoedsel uit het dierenrijk dient hier het varkcnsvleesch schapen zijn er weinig; geiten worden om do melk, die zij geven, hooger geschat. Van moer gewicht is de veeteelt in de zuidelijke, landbouwende provinciën, waar men veel werk maakt van het aan-fokken van runderen, vooral in de provinciën Minus Geracs en Goyaz, waar ook veel boter en kaas wordt gemaakt, en in de provincie Rio Grande do Sul, waar zulk een eigenaardig herders- en jagersleven plaats vindt als in de Pampa\'s van Buenos-Ayres (hl. 323). De teelt van paarden en muildieren is niet zoo aanzienlijk als die van runderen. In het groot fokt men ze slechts in Hi\'o Grande do Sul, Parana en San Paulo, die bijna gansch Brazilië or van voorzien. In don laatston tijd heeft ook de schapenfokkerij in Parana on Minns Geraes groote vorderingen gemaakt. Sedert 1839 hoeft mon uit Portugal bijen ingevoerd, wier teelt in het zuiden reeds van beteekenis is.

De bewerking der mij non, welke in do provinciën Minus Geraes, San Paulo, Goyaz en Mafto Grosso goud, en inde eerstgenoemde, meer bepaald in den omtrek van Tajuco, en in Matto Grosso diamanten levert, is niet van zooveel beteekenis als in de Spaansch-Amerikaansche Staten, en verschaft op verre na die winsten niet als de koloniale waren en het verfhout. Hetgeen van andere metalen, buiten het goud, gewonnen wordt, is nauwelijks noemenswaard. Zout wordt door de zee geleverd. Rijke lagen van steenkolen hoeft men sedert eenige jaren in de provincie Santa Caiharina ontdekt.

Daar men zijne krachten bijna uitsluitend aan den landbouw wijdt, en do volksklasse zeer weinig behoeften kent, staat de nijverheid nog op een lagen trap. Fabrieken vindt men slechts in de groote steden, voornamelijk suikerraffinaderijen, branderijen en sedert eenigen tijd ook bierbrouwerijen, waartoe de bonoodigde gerst en hop genoegzaam geheel uit Europa moet worden aangevoerd. Zeer aanzienlijk zijn de tabaksfabrieken. In de laatste jaren zijn ook eenige werkplaatsen tot het vervaardigen van katoenen stoffen geopend. Van meer belang zijn de scheepstimmerwerven, de ijzergieterijen, de machine-fabrieken en de leerlooierijen.

Do hu i tonlandsche handel, voornamelijk in handen van Engol-schen, Noord-Amerikanen, Franschen en Duitschors, is zeer aanzienlijk en neemt van jaar tot jaar toe. Uitgevoerd worden de voortbrengselen van het land, koffie, katoen, suiker, huiden, tabak, gom-elastiek, diamanten, thee, cacao, verfhout; ingevoerd, manufacturen en genoegzaam alle andere fabriekwaren, meel, wijn, bier enz. De waarde van don

-ocr page 740-

:i:u

uitvoer lietlroog in IS70-—1877 ruim 190,7 millioon milrois, dip van don invoer bijna 155 miilioen. Van de 21 havens, die Brazilië aan den Atlantischen Oceaan bezit, zijn do voornaamste en meest bezochte Rto de Janeiro, Bahiu en Vernambuco.

Daar de zeeprovinciën do hoofdzetels der bevolking zijn, en deze zich in do grootere steden samentrekt, is do kustvaart onder Braziliaan-sclie vlag, voornamelijk met stoomschepen, van grooto beteekenis, cn in de laatste tien Jaren moer dan verdubbeld.

Het b i n n en 1 an d sch verkeer in een zoo uitgestrekt land, waar gebrek is aan gebaande wegen en op vole plaatsen slechts paden voor muildieren zijn, gaat met grooto moeielijkheden gepaard. De regeering heeft echter in de laatste jaren aanzienlijke sommen besteed tot het bevorderen der stoomvaart op do rivieren en het aanleggen van landen spoorwegen, ter verbinding van de kuststeden met hot binnenland. In •1871 bedroeg de lengte der spoorwegen, die do grooto havensteden met hot binnenland gemeenschap bezorgden, 812 kilometer; in 1872 waren er 1004 en in 1878 reeds 2753 kilometer in exploitatie.

Ofschoon over hot algemeen bij den Braziliaan weinig lust bestaat, om zich den geest te beschaven, en zelfs de priesters weinig ontwikkeld zijn, is er echter onder het bewind van den togenwoordigon Keizer (Pedro II) buitengewoon veel voor het v o 1 k s o n d er w ij s gedaan , door het allerwege stichten van lagere scholen. Voor hot middelbaar onderwijs zorgen openbare en bijzondere collegos. Do voornaamste van deze inrichtingen is hot Keizerlijke College te Rio de Janeiro, waaraan 22 leeraren werkzaam zijn. Het hooger onderwijs wordt door de regeering zeer bevorderd. Universiteiten hooft men echter nog niet, maar wol inrichtingen voor bijzondere vakken; hiertoe bohooren de Rechtsgeleerde scholen te Fernambuco cn San Paula; de Geneeskundige scholen te Rio de Janeiro en Bahiu; verder de Handelschool, do Militaire Academie, de Marine-school, het Conservatorium voor muziek en het Lyceum voor kunsten on wetenschappen, alle te Rio de Janeiro. Van de talrijke geleerde maatschappijen is het llisto-risch-Geographisch Instituut van Brazilië, in de hoofdstad, de voornaamste.

§ 4. DE REPUBLIEKEN haïti EN st. DOMINGO.

Haïti, een der Grooie Antillen, door Colump.us in 1492 ontdekt, en aanvankelijk Is la Espaïïola, verbasterd in Hispaniola, later St. Domingo genoemd, behoorde geheel aan Spanje tot in 1030, toen zich Fransche Boekaniers of Flibustiers op de niet bezette noordwestkust begonnen te vestigen. Sedert breidden do Franschen zich meer en meer uit over de westelijke helft van Haiti, welke hun in 1097 dooi- Spanje geheel word afgestaan, en allengs de gewichtigste volkplanting van Frankrijk werd. De grondbeginselen der Fransche omwenteling brachten gevaarlijke onlusten teweeg. De talrijke Mulatten en Negers van het aan Frankrijk behoorende doel des eilands vorderden gelijke rechten met de blanken, kwamen in 1791 in opstand,

-ocr page 741-

hrarliti\'n tiijnn ;il do blunki-n nm, vorwoosttcn pon aantal plantagos, i\'ii vril )rai!( Min do stodon Part-u a-Prince (1701) on Cap F/\'avcuis (^l 703). Uozo moord- on plundortooneelen vondon navolging in hot oostolijk dool van Si. Domingo, toon hot in ■I 795 dooi- Spanje aan do Fransche Republiek werd afgestaan. Intusschen was do aanvoerder der opstandelingen, de Neger Toussajnt Louverture, in 1794 door hot Fransche bewind als Generaal erkend. Doze hield nu hot gezag van Frankrijk in naam staande tot in 1801, toon hij het eiland onafhankelijk verklaarde. De troepen, door den Eersten Consul Bonaparte derwaarts gezonden, brachten in 1802 de Kleurlingen wol tot onderwerping en namen Toussaist gevangen (j 1803); doch in 1803 brak de opstand onder den Neger Dessalines op nieuw uit, en waren de Franschen, door aanstekende ziekten geteisterd en versmolten, gedwongen hot eiland te verlaten. Dessalines nam daarop in 1804, onder den naam van Jacques I, den titel aan van Keizer van Haïti, doch werd in 1800 vermoord. Nu ontstonden er (1808) twee staten; in het zuiden eene Mulatten-republiek onder Pethion, en in het noorden een Negerstaat onder Christoph , die zich in 1811. onder den naam van Henri I, tot Koning verhief en zijn Rijk op Europeesche wijze inrichtte. Xpen Henri I zich in 1820 bij oen togen hem uitgebroken opstand doorschoten had, vereenigde de Mulat Boyer, na den dood van Pethion (1818) President van de Republiek in het zuiden, beide deelen tot één gomeenebest, aan welks hoofd hij als President voor zijn leven geplaatst werd, terwijl do wetgevende macht werd opgedragen aan een Senaat en eene Kamer van volksvertegenwoordigers. Na lange onderhandelingen erkende Frankrijk in 1825 de onafhankelijkheid der Republiek Haiti. In 1843 brak togen Boyer een opstand uit, die spoedig zulk een ernstig karakter aannam, dat hij het eiland verliet, hetwelk nu aan regee-ringloosheid ter prooi was tot in 1847, toen de Neger-Generaal F Austin Soulouque een einde maakte aan de onlusten, en zich tot President der Republiek wist te doen benoemen. Hij verhief zich in 1849, onder don naam van Faustin I, tot erfelijk Keizer van Haïti. — Inmiddels had zich gedurende de onlusten het oostelijke, vroeger Spaansche, gedeelte van hot eiland in 1844 gevormd tot eene onafhankelijke Republiek, onder don naam van St. Domingo of Dominikaansche Republiek. — In den aanvang van 1859 werd Soulouque ten val gebracht, en Haïti in eene Republiek herschapen. In 1801 hield de onafhankelijkheid dor Dominikaansche Republiek op, doordien zij zich met Spanje hereenigde, waartoe zij vóót 1795 behoord had. Deze hereeni-ging was echter van korten duur. Reeds in 18G3 brak er een opstand uit tegen het Spaansche bewind. Tengevolge van don oorlog daaruit ontstaan heeft Spanje in 1865 van het bezit van St. Domingo afgezien.

Hot eiland Haïti, tusschen Cuba en Porto-Rico gelegen, heeft eene zeer onregelmatige gedaante en is 1318,5 vierkante geographische mijlen groot, waarvan er 480 op de Republiek Haïti en 838,5 op de Republiek San Domingo komen. Do zee vormt er verscheidene groo-tere en kleinere inhammen, van welke de Leogane-baai, waarin het eiland Gonave ligt, aan de westzijde van het eiland, de voornaamste

-ocr page 742-

yao

is. Hot binnenland is zocr bergachtig en verheft zich oj) soramigt punten 1500—1800 M. boven den zeespiegel. In hot midden vindt nier, het woeste Gebergte Cibao, welks vertakkingen vele vruchtbare vlakten en valleien insluiten. Aan grootc bosschen, die kostbare hout-soortén opleveren, is geen gebrek.

Het aantal inwoners van hot geheolo eiland wordt geschat n) 750 000 of 800 000, waarvan er 550 000 tot de Republiek Haïti, en do overigen tot de Dominikaansche Republiek behooren. De laatste is in evenredigheid tot hare uitgestrektheid zeer schaars bovolkt.

Do bevolking dor Republiek Haïti bestaat grootondoels uit Negers en verder uit Mulatten. Volgons de bestaande verordeningen kan geen blanke, van welke natie hij ook zij, in Haïti grondeigenaar zijn of hot burgerrecht verwerven. Daarentegen ontvangen alle Kleurlingen, waar ook geboren, wanneer zij zich in hot gemeenebest nederzetten, een jaar na hunne vestiging het burgerrecht. — Volgens de constitutie van 1807 is de uitvoerende macht toevertrouwd aan een President, die burger van Haïti en ten minste 35 jaren oud moet zijn; hij wordt benoemd voor 4 jaren, en is als zoodanig eerst weder verkiesbaar 4 jaren na don afloop van zijn vroeger voorzitterschap. De wetgevende macht berust bij de Nationale Vergadering, samengesteld uit den Senaat en de Kamer der Gemeenten. De leden van deze laatste worden rechtstreeks gekozen voor don tijd van 3 jaren; die van den Senaat voor 2 jaren door de Kamer dor Gemeenten. De heerschonde taal is de Fransche, in welke ook alle openbare aangelegenheden behandeld worden. De staatsgodsdienst is de Roomsch-Catholieke; doch de uitoefening van iederen andoren eeredienst is geoorloofd. Daar Euro-peesche beschaving tot grondslag der Republiek strekt, heeft men hier en daar volksscholen, benevens eene rechtsgeleerde, eene genees- en heelkundige, eene muziek- en eene teeken- en muziekschool opgericht.

Vóór het uitbreken van den Neger-opstand in 1791 leverde Haïti jaarlijks voor nagenoeg 100 millioen gulden koloniale waren: suiker, koffie, katoen, indigo, cacao. Do uitroeiing en verdrijving der blanken had eene verwoesting der talrijke plantages ten gevolge, en slechts langzamerhand heeft zich het eiland eenigszins van dezen schok hersteld. De suikerbouw hooft genoegzaam geheel opgehouden. De waarde dor voortbrengselen van uitvoer, hoofdzakelijk koffie, boomwol, cam-peche-hout, cacao, mahoniehout, honig en was, bedroeg in 1877 8 474 000 dollars. De graanbouw is zeer goring; in dit opzicht is Haiti van het buitonland afhankelijk. De rundveeteelt was vroeger zeer aanzienlijk on is ook thans nog van beteekenis.

Naar hunne eerste pogingen te oordoelen, schijnen de Negers van Haïti groote vorderingen in het fabriekwezen te zullen maken, wanneer zij in zedelijke en wetenschappelijke beschaving meer vooruitgegaan zullen zijn. De gewichtigste takken van n\'jverheid zijn tot nog toe de sigarenfabrieken en de rumbranderijen, wier opbrengst echter alleen tot inlandsch verbruik dient.

Do havens van Haïti staan voor alle handelaars open. De gewich-

-ocr page 743-

tiji\'istft zijn dn liool\'d.stad Port nu Prince (\'27), aan do westzijde van liet eiland aan de Leogane-baai (\'), en Kaap Haïti (15), vroeger Cup -Francais en tijdens het Koningschap van IIexri I Cap-TIenri gelieeten, aan de noordkust van het eiland. De hoofdartikelen van invoer zijn : meel, rijst, linnen, katoenen en zijden stoffen, aardewerk, ijzerwaren, wijn, brandewijn enz. (in \'1877 tot een gezamenlijk bedrag van 7 971 000 dollars).

De staatsbegrooting bedroeg voor het jaar \'1877 in ontvangst 4 104 088, en in uitgaaf 4 023 087 dollars.

liet leger bestaat uit vrijwilligers, die voor 4 jaren worden aangeworven, en wordt verder bij conscriptie aangevuld door lotelingen, die 7 jaren moeten dienen, liet is samengesteld als volgt: ft. Gardetroepen dor Regeering:

1 bataljon Artillerie.........van 100 man

I regiment Infanterie........ » 300 »

1 bataljon Jagers . . ....... » -150 »

\'1 eskadron Cavalerie........ » 100 »

h. Linietroepen:

4 bataljons Artillerie........ » 1000 »

0 regimenten Infanterie....... » 3200 »

4G compagnieën Gendarmes..... » 1978 »

Te zaraeu. . . . 0828 man.

De oorlogsvloot bestaat uit 2 stoomkorvetten van 1200 ton, met 8 stukken en 180 man.

De bevolking der Dominikaansche Republiek bestaat grooten-deels uit Mulatten en Blanken, die bijna allen den Roomsch-Catbolie-ken godsdienst belijden en de Spaansche taal sproken. De uitvoerende macht berust bij den President, de wetgevende bij de Volksvertegenwoordiging. De hoofdstad is St, Domingo (10) aan de zuidkust, met eene uitmuntende haven. Behalve de haven van St. Domingo heeft men ook nog die van Por\'n-Plalu. Do handel is van geen groote beteekenis. In 1873 bedroeg do waarde van den invoer in beide havens 1 745 054, die van den uitvoer i 540 800 dollars.

§ 5. tatvgonië ex de zuidelijke eilanden.

Door Pat agonie verstaat men het zuidelijkste deel van Amerika\'s vastland , hetwelk zich van 38° tot 54° Z. B., of van de zuidelijke grenzen der Vereenigde Staten van den Rio de la Plata zuidwaarts uitstrekt tot aan de Straat van Magellaan, terwijl het ten westen aan den Grooten Oceaan, en ten oosten aan don Atlantischen Oceaan grenst. De. grootte wordt geschat op 17000 vierkante geographischc mijlen; de zeer schaarsche bevolking op 120 000 zielen.

(\') In 1859, toen Jlaili eene republiek werd, heeft men aan de stad den naam Port Jirpublicain \'gegeven; deze is celiter in liet gebruik door den ouden verdrongen. In Februari 1875 is do. grootendeels uit bouten buizen bestaande, stad door brand nagenoeg gebeel vernield.

II. 90

-ocr page 744-

;5:i8

Het grootste deel van Patagonië is eene bijna geheel van booinen verstoken vlakte (bl. 289), aan de westzijde begrensd door de Cordilleras (bl. 285). 13e weinige rivieren, die zich in den Atlantisehen Oceaan uitstorten, zijn klein en van geringe beteekcnis. In do westelijke bergstreken vindt men dichte wouden , in de uitgestrekte vlakte grasvelden , waarop talrijke kudden verwilderde runderen en paarden rondzwerven. Langs de westkust liggen verscheidene grootere en kleinere eilanden, welke onder den algemeenen naam van Archipel de Madre de Dios

bekend zijn.\' .

Do inwoners, onder den algemeenen naam van Patagoniers (bl. 304) bekend, zijn onafhankelijke Indianen, die in talrijke stammen verdeeld zijn. Ofschoon geen reuzen, zooals oudere reisbeschrijvers wilden doen gelooven, behooren zij echter tot de grootste nienschen der aarde, en zijn daarbij van een sterken lichaamsbouw. De Patagoniers zijn bekwame ruiters en leven deels van de jacht en den roof, deels van de veeteelt en eenigen landbouw. Zij wonen onder tenten van dierenhuiden, die zij op hunne zwerftochten met zich voeren. Aan de Straat van Magellaan wonen reeds Peschoralis.

De kusten van Patagonië worden slechts om de walvisch- en ro ibon-van^st bezocht, en wel grootendeels door Noord-Amerikaansche schepen.

0V het schiereiland Brunswijk (bl. 281) is in 1843 van uit Clul, de kolonie Punta Arenas gesticht met de stad van denzelfden naam. Zy tolde in 1874 ruim 800 personen, die zich met goed gevolg bezig honden met do exploitatie van steenkolenmijnen , het wasschen van stofgoud uit de rivieren, do veeteelt en do vischvangst ook van walvisschen , die hier overvloedig voorkomen.

Ten zuiden van Patagonië, en daarvan door de Straat van Magellaan n-oscheidon, ligt Vuurland, eone groep van drie grootore en verscheidene kleinere eilanden. Het grootste is het eigenlijke Vuurland (Tiërra del Fuga), aldus genoemd naar de zich aldaar bevindende vulkanen. De Engelschen hebben hot in latcren tijd den naam van Konin g Karels-Zuidland gegeven. In hot oosten is het vlak, doch in het westen wordt het doorsneden door oene vulkanische bergketen, eene voortzetting van de Cordilleras, die zich in den vuurspuwondon Sar-miënto 1600 M. boven don zeespiegel verheft.

Oostwaarts van dit hoofdeiland ligt Statenland, hetwelk er dooide Straat Le Maire van gescheiden is, en waar de Engelschen om do walvischvangst eene kleine volkplanting hebben gesticht Het zuidelijkste en een der kleinste eilanden dor groep is L\'Herenntc met

Kaap Hoorn. ,

Do bodem van Vuurland is over hot algemeen rotsachtig en onvruchtbaar. De bewoners, Pescherahs genoemd, on volgons schatting onquot;eveer 2000 in getal, zijn klein en eonigszins mismaakt van gestalte, enquot; hebben in gelaatstrekken veel overeenkomst mot het Mongoolsche ras. Zij staan op een zoor lagen trap van beschaving on leven hoofdzakelijk van de vischvangst.

Do oostwaarts van Patagonië gelogon F a 1 k 1 a n d s-o i 1 a n d e n behoortn

aan het Britsche Rijk (bl. 47).

-ocr page 745-

331)

Dn moor zniflolijk gelegen eilandengroepen, gi wel Nieuw- of\'Zuitl-G eorgië, S andwichsl and, de Z u i d elijk e O rcaüon of Powell s-eilanden en Dirk Gerrits-land of Nieuw Zu i d-Sh et land zijn onder den algemeenen naam van Zu id po ol-ei landen bekend, en alle onbewoond, onvruchtbaar en niet sneeuw bedekt. Zij zijn alleen van belang 0111 de robben- en walvisclivangst, welke op hunne kusten wordt gedreven, vooral door Noord-Amerikaanscho en Britsche zeevaarders, die jaarlijks een groeten voorraad van traan en pelswerk van bier met zich voeren.

VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Australië.

§ 1. LIGGING EX UITGEBIiEIBHEID.

Australië (\') bestaat uit een vastland, dat don naam van Nieuw-llolland draagt, en uit eene overgroote menigte eilanden en eilandengroepen, die alle in den Groeten Oceaan, tusschen do Oude en Nieuwe Wereld, gelegen zijn, en zich uitstrekken van ruim 20° N. B. tot omstreeks 55° Z. B., en van omtrent 130° O. L. tot nagenoeg HOquot; W. L. Nieuw-HoIIand wordt aan zijne noord- en westzijde bespoeld door de Indische Zee, waaruit blijkt dat het hoofdbestanddeel van Auslralié in de nabijheid van Azië gelegen is, terwijl daarentegen slechts groepen van kleine eilanden zich naar den kant van Amerika uitstrekken.

Men rekent de oppervlakte van Australië op KiO 000 vierkante geoora-phische mijlen, waarvan er ongeveer 20000 tot de eilanden behooren. liet aantal inwoners wordt geschat op 3 000 000 zielen.

§ 2. NIEÜW-HOLLAND,

Niemv-Holland wordt ten noorden en westen door de Indiscke Zee, ten zuiden en oosten door den Groot en Oceaan bespoeld.

Het noordelijkste punt is Kaap York (1 lü Z. B.);

» zuidelijkste » » Kaap Wilson (SO0/. B.);

» westelijkste » » Steep-point (quot;1350 O. L.);

» oostelijkste » » Kaap Byron (171° O. L.).

(\') In den lateren tijd heeft men aan Auslrulië verschillende benamingen gegeven, die echter niet algemeen zijn aangenomen. De nieuwere Fransche aardrijkskundigen noemen het, den geheelen Oost-Indischen Archipel daaronder begrepen, Oceanië; sommige Duitsche geographen hebben het Z u i d-I n d i ë willen beeten. Soms is de naam vanNotasië {/.utd-Aziti) voor JSienw-Holland gebruikt. De Engelsciien maken een onderscheid tusscijen het vasteland en de naastbij gelegen eilanden eenerzijds en de overige eilandengroepen anderzijds. Do laatste vatten zij samen onder den naam van Polynesië, en noemen gene (Niéuw-Holland, Nieuw-Guinea, Van Diemensland, Nieuw-Zeeland, Nieuw-Caledonië, Nieuw-Geor gië, Nièiiw-Britannië en de Nieuwe llebriden) Australasië. Aan Niéuw-Holland in liet bijzonder yeven zij den nnam A ii p t r a l i ö.

-ocr page 746-

340

ii 4\' fon.l vtii do ^twce laatstgenoeiTide kapon bedraagt ongcvoci

j: d» ™ lt;;m

Nieuw-Holland heeft eene oppervlakte van omtren ( phische

•3« TSZ MSt»

Sir,^V.?lgt;\'.T..rt\'.P.quot;Xt» noorden «r.l.

n trs —

■westelnker, de ^am oi iu gc 11. i « n i • mn do

quot;:■ —\'t

r»vr.-*-

ssrrïr..quot;^.*^ ~«»d,»

oostkust bespeelt, dmgl on, do vele ,ieh «U~

tankon en rliïon den neon. van Koroal.oej »l1\'quot;fquot;™ quot;quot; vos-straat, die ten noorden van Kaap Vork van tal

eiland seh.ldt, gemeenschap met de Ind.seh. Zo^ ^

Grootondeels is Niemr-Holland sleclits langs (e • men\'die-

hot zuidoostelijk deel en aan den

per het land Ingedrongen. De kusten dragen o Critsehe

oren. waarvan echter do meeste sedert de uitbreidinD heerschappij in dit land genoegzaam geheel verdrongen zij . Carpentaria, aan de golf van dien naam;

Arnhemsland (Noord-Australië), ten westen van de Golf

^Van^Tè mens land, aan de Van Diemensbaai en Cambridgo-golf;

De Wittsland, zijnde de noordwestkust; vgehonden-

Eendrachtsland, de westkust, noordwaarts van de Zeehon .

delsland, de westkust, zuidwaarts van de Zcehonden-b^i; _ Leeuwinnel and (West-Australië), het zuidelijk Holl dl

tot aan Kaap Leeuwin, het zuidwestelijkste punt van Nieuw-Holland Nuitsland, dat deel der zuidkust, hetwelk aan Leeuwnmeland

0 Flin dersla nd [Zuid-Australië), de zuidkust langs de Spenceisbaai

en de golf van St. Vincent;

Baudins- of Napoleonsland, oostwaarts van hot Gr ants land [Victoria], de zuidkust, ten oosten va L \'

aan de Bass-straat;

-ocr page 747-

Nieuw Zuid-Wallis, du zuidoostkust; —,

Queensland, ten noorden van Nieuw Zma-Wallis.

Do kusten van Nieuw-Holland zijn over het algemeen vlak en laag, en op vele plaatsen, vooral aan de noordoostzijde, wegens de vele koraal-rillen en klippen, moeielijk te naderen. Sommige kuststreken zijn zandig en dor, andere hebben een vruchtbaren bodem.

Hot binnenland is, voor zoover men het kent, meestal vlak er; niet hoog boven den zeespiegel gelegen. Wel verheffen zich hier en daar bergketenen, doch geheel op zichzelve, zonder eenige verbinding met elkander.

De hoogste bekende bergen zij n de Warragongs of Australische Alpen, welke zich van de Bass-slraat noordoostwaarts door de ko-\'onie Victoria naar Nieuw Zuid- Wallis uitstrekken , en in den Kos ziusko (op de grenzen der beide Gouvernementen) zich ruim 2000 M. boven den zeespiegel verheffen. Noordwaarts van deze wendt zich, op een afstand van -10—12 geographische mijlen van de kust, eene bergketen onder den naam van Blauwe Bergen door Nieuw Zuid-Wallis, en bereikt in den Mount York eene volstrekte hoogte van 1100 M. Het noordelijk uiteinde van dit gebergte, do Liver pool-keten, verheft zich in Queensland in den Mou n t Lindesay ongeveer 1800 M. boven den zeespiegel.

In het westen van Victoria vindt men de Grampians met den W i 11 i a m s b e r g.

Van geringe uitgestrektheid schijnen de berglanden, welke zich in het zuiden om de Golven van St. Vincent en Spencer uitstrekken; hunne voornaamste toppen zijn omtrent 1000 M. hoog.

In Leeuwinneland heeft men op eenigen afstand van de kust eene zich van het zuiden naar het noorden uitstrekkende keten, het Dar-ling-gebergte, waarvan een der voornaamste toppen bijna 1000 M. hoog bevonden is. Meer naar het noorden treft men in Edelsland het Gebergte Victoria aan.

Stroomen van die grootte, als in de andere werelddeelen gevonden worden, heeft men in Nieuw-Holland niet aangetroffen. Slechts in het zuidoosten en zuidwesten kunt men, ofschoon nog zeer onvolkomen, den loop van eenige rivieren, terwijl op andere punten der kust wel de monden van stroomende wateren ontdekt, doch deze óf in het gu-heul niet, óf slechts voor een betrekkelijk klein deel zijn opgevaren.

De rivieren aan de oostkust, welke op het Blauwe Gebergte ontspringen . hebben geen uitgestrekten loop. De opmerkelijkste er van zijn:

1. De Brisbane, die met een breeden mond in do Morctonbaai uitloopt;

2. De Hastings, welke bij Port-Macquarie in zee valt;

3. De Hunter, die bij Pnrt-Hunter den oceaan bereikt;

4. Do Hawkcsbury, welke zich in do Brokenbaai uitstort.

De grootste der tot nog toe bukendo rivieren van Nieuw-Holland is de Murray, welke in Victoria op de Australische Alpen ontspringt, aan hare rechterzijde do van het Blauwe Gebergte komende Murrumbidgi (met hare rechter-zijrivier Lachlan) en Darling opneemt, en aan

-ocr page 748-

312

li aren mond in Zukl-Australië liet moerassige Alexandrina-mcer vormt, dat in de Encounlcr-haai zijne uitwatering liceft.

In het noorden van Leeuwinneland stroomt dn Zwanen-rivier, ■welke bij Perth in do Indische Zee valt.

In Noord-Australië vindt men de Victoria, die in het Koninginne-kanaal {Queen\'s Channel) valt, en de Daly, wier bovenloop Catha-ri na-rivier heet, die in de Anson-baai uitloopt.

Met uitzondering van de zuidelijke kustlanden ligt geheel Nieuw-Hulland binnen den gordel van den regen. Daar do bodem, voor zoover bekend is, zich nergens aanzienlijk boven den zeespiegel verheft, zoo behooren slechts betrekkelijk kleine terreindeelen tot de streek, waar afwisselend sneeuw en regen valt. Do noordelijke helft, ton noorden van den Steenboks-keerkring en dus in de heete luchtstreek gelegen, heeft twee jaargetijden, een droog, dat omstreeks April, en een nat, hetwelk omstreeks Octobcr een aanvang neemt. In de zuidelijke helft daarentegen heeft eene regelmatige afwisseling van vier jaargetijden plaats. In Nieuw Zuid-Wallis begint dc lente in September, de zomer in December, de herfst in den aanvang van Maart, de winter opliet einde van Mei; Juli is de koudste, Januari de warmste maand. De lente en herfst kenmerken zich door menigvuldige stortregens: de winter en zomer deor aanhoudende droogte, die door het vallen van dauw en enkele onweersbuien slechts weinig gewijzigd wordt. In den winter is de temperatuur doorgaans aangenaam en gelijkmatig; in den zomer drukkend heet. Slechts bij eene volstrekte lioogto van 000 M. valt er \'s winters soms sneeuw, die echter niet tot na don middag blijlt liggen. Aan de zuidkust langs do Bass-straat is de sneeuw, die hier tor hoogte van den zeespiegel valt, eveneens van korten duur.

Voor zoover men Nieuw-Holland kent, bezit het, vooral daar, waar zich Europeesche volkplanters hebben nedergezet, bij uitstek vruchtbare vlakten, die deels tot bouwland geschikt zijn, deels voortreffelijke weiden voor het vee aanbieden, en met begroeide heuvellanden of dichte wouden afwisselen. Hoe weelderig de plantengroei ook zij, eene groote verscheidenheid biedt hij echter niet aan. Integendeel, er heerscht eene groote eenvormigheid in do gewassen, welke in Nieuw-Holland oorspronkelijk tehuis behooren. De varenkruidboom bereikt hier eene hoogte van 5 tot G M.; daarentegen verheffen zich verscheidene palmsoorten (kokos-, sago-, waaierpalmen) tot 20 of 30 M. Bovendien heeft men loitte on roode gomboomen, acacias, die de zuiverste soort van gom opleveren, casuarinen, ijzerhoutboornen, cederen enz. In-lieemsche vruchtboomen zijn zeer zeldzaam; appelen, peren, pruimen, abrikozen, granaatappels, vijgen, olijven enz. zijn door de volkplanteis herwaarts overgebracht. De schoonste bloemgewassen zijn het land eii-cn; daarentegen zijn de meeste planten, welke tot voedsel dienen, zoo als granen, aardappelen, moes- en tuinvruchten, de wijnslok enz., uit Europa en Azië hierheen gekomen. Hetzelfde gekit van de handels-planten, zooals suiker, cacao, boomwol, vlas, hennep enz. Inheemsch zijn jammen en eene menigte wilde beziën.

Wanneer men het oostelijk gedeelte van den Indischen Archipel uitzondert. dan bezit Nieuw-Holland van de grootere en kleinere dieren

-ocr page 749-

343

der Oude en Nieuwe Wereld er geen enkel; het heeft daarentegen diersoorten, die men nergens elders vindt, en welke in gedaante geheel en al van die der andere vverelddeelen verschillen. Van deze is het grootste viervoetige dier de kengoerve, welke de grootte van de ree aan de gedaante van den eekhoren paart, en slechts op zijne van vogelklauwen voorziene achterpooten rondspringt. Andere aan Nieuw-Holland eigene diersoorten zijn: de dingo of Nieuiv-Hollandsc/ie hond, die dikwijls groote schade aanricht onder de schaapskudden in de Britsche koloniën; de vliegende vos, die ook in den Indischen Archipel voorkomt en do grootte van eene kat heeft: de vliegende eekhoren; de kengoeroerat, van de grootte eens konijns; het vogelbekdier, eene soort van mol met een eendensnavel. Onder de \\ogels verdienen vooral opmerking de emu of Nieutv-Tlollavdsche casunris. de zwarte zwaan en de wiite arend. Langs de kusten heeft men haaien, walvisschen, robben en schildpadden in groote menigte, vele vischsoorten, waaronder ongemeen groote en zware roggen, en tripang (een zeekwal, die, bereid en gedroogd, bijna uitsluitend naar China wordt vervoerd).

Aan huisdieren zou Nieirw-llolland een volslagen gebrek hebben,

indien er geen tam vee en gevogelte door de volkplanters derwaarts waren overgebracht. Zeer talrijk zijn thans schapen en runderen,, en do lijne wol der eerste vormt een voornaam artikel van uitvoer: ook paarden en varkens zijn overvloedig voorhanden.

Het delfstoffenrijk bevat hoofdzakelijk uitgestrekte steenkolenlagen, in Nieuw Zuid-Wallis; goud, hetwelk eerst iu 1851, zóó in dit gewest als in Victoria, ontdekt is, en sedert in groote menigte wordt gewonnen en uitgevoerd; rijke tinmijnen, vooral in Nieuw Zuid-Wallis, Queensland en Victoria; en kopermijnen in Zuid-Australië.

Nieuw-Holland is zeer zwak bevolkt. De inboorlingen, wier aantal op ten hoogste \'100 000 geschat wordt en steeds afneemt, zijn Papoea\'s, die eene donker-zwartbruine of roetkleurige huid hebben, en daarom ook wel Au straal-Negers genoemd worden. Voor zoover zij niet met Europeanen in aanraking zijn gekomen, staan zij nog op den allerlaagsten trap van beschaving. Zij zijn menscheneters, gaan geheel naakt of bedekken zich met beestenvellen, en slapen onder den blooten hemel of vinden eene schuilplaats in rotsholen of van boomschors gemaakte hutten. Vaste woonplaatsen kennen zij niet maar zwerven in kleine, uit weinige familiën bestaande staramen langs de kusten rond, waar zij hun onderhoud vinden in wortelen en kruiden, die de grond zonder bebouwing voortbrengt, of in hetgeen de jacht en visch-vangst hun opleveren. Zij geldoven aan een goeden en een boozen geest, en hebben eenige denkbeelden omtrent een toekomstig leven. De pogingen, welke men heeft aangewend, om hen aan de gemakken * van het beschaafde leven te gewennen, zijn doorgaans vruchteloos geweest; slechts enkelen houden zich op de landgoederen in de koloniën op, en bewijzen den volkplanters, vooral op de jacht, goede diensten.

Over het algemeen schijnt het den Papoea\'s niet aan gezond verstand te ontbreken; die, welke in de nabijheid van Sydney wonen, leeren jfemakkelijk Kngelsch spreken, en in sommige streken verleenen zij den kolonisten hulp bij den oogst.

-ocr page 750-

:1M

Tot 1788 was Nieuw-Ilolland alleen door inboorlingen bewoond; in dat jaar zond het Britsche bewind de eerste volkplanters naar Nieuw-Zuid-Wallis. Sedert hebben de Britten ook elders volkplantingen gevestigd, die onderscheiden worden met de namen West-Australie, ol\' de kolonie quot;aan de Zwanen-rivier, Zuid-Au str alië, Victoria ot A ustra 1 ia-Fe 1 ix (Gelukkig Australië), Queensland, en N oor d-Australie (thans nagenoeg verlaten). In 1870 bedroeg het aantal inwoners van deze volkplantingen ongeveer 1 910 200, meest Britten. Hun hoofdbedrijf is landbouw en veeteelt. (Zio wijders bl. 53 oS;.

§ 3. DE EILANDEN.

De eilanden van Australië kunnen verdeeld worden In:

a. die, welke, noord- en oostwaarts van Niemo-Holland, tusschen de Keerkringen gelegen zijn, en

b. die, welke zuid- en oostwaarts van Nieuw-Holland, ten zuiden van den Steenboks-keerkring gevonden worden.

A. Tusschen de Keerkringen.

Wanneer men de twee noordelijkste, meer op zichzelve staande groepen uitzondert, dan kan men do tusschen de Keeiklingen gelegen eilanden, met betrekking lot hunne ligging ten opzichte van Nieuw-Holland, onderscheiden in eene buitenrij en eene binnenrij.

De noordelijkste groepen zijn:

1. De Marianen, Liulronen of Dieven-eilanden, van welke Guam \'of San Juan, Seypan eu Tinian de grootste zijn.

2. De Öandwichs-eilanden, waarvan Owaihi of Hawaii het oostelijkste en grootste is.

De buitenrij der Australische eilanden bestaat uit eene reeks van groepen, welke zich van het noordwesten naar het zuidoosten uitstrekt. De eilanden, waardoor deze groepen gevormd worden, zijn alle zeer klein.

1. Dc Pelew- of Pal aos-ei landen, waarvan Palaos ot Baheldzoeap het hoofdeiland is.

2. De Carolinen of Nieuwe Philippijnsche Eilanden, waarvan Ponape of Ascension Insel en Oeulan of Strong Insel de voornaamste zijn.

3. De L o r d-M u 1 g r a v e\'s-A r c h i p e 1, verdeeld in twee hoofdgroepen : eene noordelijke, den Marshalls-Archipel, en eene zuidelijke, den Gilberts-Archipel, welke laatste door den evenaar doorsneden wordt. De noordelijke groep bestaat uit twee rijen eilanden, van welke de westelijke door de inboorlingen Ralik, de oostelijke Radak genoemd wordt.

4*. Do groep der Vriendschaps-eilanden, bestaande uit drie groepen: de Samoa-, Schippers- of Boumans-eilanden, waarvan Saioaii, Oepoloe en Toetoeila de grootste zijn, dc Viti- of Fidji-eilanden (bl. 59), en de Tonga- of Vriendschaps-eilanden in engeren zin, met het hoofd-

-ocr page 751-

eiland Tongataboe. De laatste liggen ten zuiden van de Schippers- en ten zuidoosten van de Fidji-eilanden.

5. De Mangea- of Cooks-Archipel, ook Hervey-eilanden genoemd, met de eilanden Mangea en Rarotmga.

0. De Gezelschaps- of Soc ie tei t s-e i I an den, waarvan Tahiti of Otaheite en Eimeo de grootste en gewichtigste zijn.

7. De Lage en Gevaarlijke ofToeamotoe- of Pom otoe-ei landen, waarvan de Gambier-eilanden de zuidoostelijke groep vormen; tot deze laatste behoort het eilandje Pitcairn, dat op het einde der vorige eeuw door Engelsche matrozen en schipbreukelingen werd gekoloniseerd.

8. Do Toeboe ai- of Austr aal-eilanden, ten zuiden van de twee vorige groepen, met het hoofdeiland Oparo of Rapa.

9. Da Archipel van Mend an a (do Marquesas) ligt ten noorden van de Lage Eilanden, on bestaat uit twee groepen: de noordwestelijke draagt den naam van Washingtons-eilanden, de zuidoostelijke dien van Marquesas. De voornaamste eilanden zijn Noekahiva en Hiwaoa, die tot de eerste groep behooren.

De binnenrij der Australische eilanden strekt zich uit tusschen Nieuw-Holland en de buitenrij, van het noordwesten naar het zuidoosten.

1. Nieuw-Gulnea, nagenoeg van dezelfde uitgebreidheid als Borneo, is het grootste der Australische eilanden, en wordt door de Torres-straat van Nieuw-Holland gescheiden. Aan de noordzijde dringt de Geelvinkshaai diep het land in. Aldaar en onmiddellijk langs de west- cn zuidkusten liggen verscheidene kleinere eilanden; en op eenigs-zins grootoren afstand westwaarts do Papoea-eilanden, zijnde de Gebeh-, do Waigeoe-, de Salawatti- en de Misool-groepen, die met de westelijke helft van Nieuw-Guinea aan Nederland behooren (I. bl. 193).

2. De Archipel van Nieuw-Britannië, noordoostwaarts van Nieuw-Guinea. De voornaamste eilanden van deze groep zijn: Niemv-hritannië, door de inboorlingen Bi rara genoemd, Nieuw-Ierland, waaraan zij den naam van Tombara geven, cn Nieuw-Haimover. Ten westen van hot laatste liggen do Adm irali tei t s-eil and en, die de westelijkste groep van dezen Archipel vormen.

3. Do Louisiade, eeno eilandengroep ten zuidoosten van Nieuw-Guinea.

4. De Sal om on s-eil and en of Nieu w-Georgië, zuidoostwaarts van den Archipel van Nieuw-Britannië, en oostwaarts van de Louisiade, met do eilanden Bougainville, CUoiseul, Isabel, Malaila, enz.

5. Do Archipel van Santa-Cruz of Koningin Charlottes-eilanden, zuidoostwaarts van Nieuw-Georgië, met Nitendi of Santu-Cruz en Vanikoro.

6. De N i eu we II e b r i d e n, G r o o t e Cycladen of II e i 1 i g o-Geest-Archipel, zuidwaarts van de vorige, en ten westen van de Fidji-eilanden, met de eilanden Espiritu Sanlo, Malikolo, Erromango en andere.

7. Nieu w-Caled on ië, één groot eiland en verscheidene kleinere Dl. 1, bl. 208) benevens de Loyalty-eilandeu, waarvan de

-ocr page 752-

346

voornaamste zijn Oeca of HaJgan, Lifne of Chabrol cr. Mare of Nevgone, ten zuidwesten van de Nieuwe Hebriden.

igt;\'. Ten zuiden van den Steenboks-keerkring.

De eilanden, welke ten zuiden \\an den Steenbüks-keerkring in den open oceaan lifrgen, strekken zich van liet noordoosten naar het zuidwesten uit, en kunnen als eene voortzetting van de hinnenrij dei-Australische eilanden beschouwd worden.

•1. De Kermandec-eilanden, zuidoostwaarts van Nieuvv-Caledonië. \'i. Nieu w-Zeeland, bestaande uit twee groote eilanden, het Woorden het Zuid-eiland, welke door de Cooks-straat van elkander gescheiden zijn (zie bi. 59).

3. De Lor d-A u ck 1 an d s-ei 1 an d e n, ten zuiden van Nieuw-Zeeland.

4. De Macquarie-eilanden, de zuidelijkste groep van Australië,

nagenoeg onder 55° Z. B.

Van de eilanden, in de onmiddellijke nabijheid van Nieuw-Holland gelegen, is Van Diemensland of Tasmania (bl. 58), hetwelk daarvan door de Bass-straat gescheiden is, het .grootste en gewichtigste.

§ 4. NADERE BESCHOUWING DER EILANDEN.

De eilanden van Australië zijn deels hoog en bergachtig, deels laag. Al de hooge eilanden zijn van vulkanischen aard: sommige, bepaaldelijk de kleinere, zijn hunne soms groote verheffing waarschijnlijk alleen aan hunne vulkanen verschuldigd; andere daarentegen schijnen van den beginne af eene bergachtige oppervlakte gehad te hebben, wier tegenwoordige vorm wol door vulkanen veranderd maar niet te

voorschijn geroepen is.

De lage eilanden zijn hun oorsprong verschuldigd aan de koraal-dieren, die zich aanvankelijk op de rotsgronden van den oceaan vasthechten en vandaar hunne kalkachtige polypenstokken of woningen boomsgewijze voortbouwen tot aan de oppervlakte dor zee: zoodra zij deze bereikt hebben, werken zij niet meer in de hoogte, maar breiden zich in de breedte en lengte uit tot koraalbanken en riffen. Wel vernielen golven en stroomen er sommige van, doch werpen daarentegen onophoudelijk slijk en zand op andere, en vormen ze alzoo tot eilanden, wier middelste gedeelte veel later dan de omtrek een vasten bodem krijgt en steeds eene laagte vormt; vandaar dat men op de meeste eilanden van die soort doorgaans in hot midden óf een meer óf een moeras vindt.

Tót de eilanden, die oorspronkelijk bergachtig zijn, behoort de geheele hinnenrij der Australische eilanden, benevens Nieuw-Zeeland en Van Diemensland. Met uitzondering van hot laatste hebben zij alle eene langwerpige gedaante en hunne grootste uitbreiding in eene richting, die bijna evenwijdig aan de tegenoverliggende luist van Nieuw-llolland loopt. — Al deze eilanden zijn te weinig bekend om er veel van te kunnen mededeelen. Üp Nieuw-Guinea, welks gebergten, even-

-ocr page 753-

Ml

als die der overige eilanden, zicli tot nabij de kust uitstrekken, kent men toppen van meer dan 5000 M. (liet Sneemvgebergte). Het Arfah-gebergte is veel lager en verheft zich 2500—2800 M. boven de zee; do Ar/uk is zooverre men weet de eenige werkende vulkaan. Ook Nieuw-Zeeland, Nieuw-Calednnië en meer andere hebben werkende vulkanen. Voor hunne kusten vindt men, evenals langs die van Niemv-Holland, koraalriffen en koraaleilandjes.

Ook de hooge eilanden van vulkanisch en oorsprong zijn met koraalriffen en koraaleilandjes omzoomd. Zij hebben eene meer ronde, geen langwerpige gedaante, cn zijn veel kleiner dan de vorige. Tot hen behooron de Marianen, de Sandwichs-, de Vriendschaps- cn de Gezelschapseilanden, benevens de Archipel van Mendcata. — Onder hen zijn de Sandwichs- en Gezelschaps-eilanden de hoogste. De vulkaan Maoena hoa op Owaihi is ongeveer 5000 M. hoog: de overige Sandwichs-eilanden hebben bergen van 2200—3000 ]\\r. De vulkaan van Tahiti verheft zich 3ö00 31. boven den zeespiegel. De Vriendschaps-eilanden zijn waarschijnlijk de laagste.

Tot de lage eilanden behooren voornamelijk de Palnos-eilanden, de Carolinen, de Lord Mulgrave\'s-Archipel, de Coo^-en de en Gevaar

lijke eilanden. Evenals de vulkanische zijn zij klein van omvang cn min of meer rond van gedaante.

Hot klimaat der Australische eilanden , voor hot meerendeel tusschen do keerkringen gelegen en aan den invloed van den oceaan blootgesteld, is over het algemeen zeer gelijkmatig. Do temperatuur ondergaat dan ook slechts zeer geringe veranderingen, en de keerkringswarmte wordt aanmerkelijk gewijzigd door de koele winden, die het geheele jaar door bijna onafgebroken uit denzelfden hoek waaien. Behalve \'Van Diemens-land, waar soms ter hoogte van den oceaan sneeuw valt doch spoedig weder smelt, behooren al de Australische eilanden, tot aan de zuidspits van Nieuw-Zeeland (47° Z. D.), tot den gordel van den regen.

Van Diemensland en de andere in de onmiddellijke nabijheid van Nieuw-Ilolland gelegen eilanden hebben dezelfde voortbrengselen als het naburige vasteland. De overige deelen van Australië komen in armoede van diersoorten, eenvormigheid van plantgewassen en weelderige groeikracht met Nicuw-Holland overeen; doch zij verschillen er daarin van, dat hunne voortbrengselen uit het dieren- en plantenrijk meer overeenkomst hebben met die van andere werelddeelen

De armoede aan dier- en plantensoorten neemt toe naarmate de eilanden meer oostwaarts liggen. Daarbij hebben do lage eilanden minder verscheidenheid in voortbrengselen dan de hooge; zij zijn verstoken van bosschen, en de broodnruchtboom benevens do kokospalm zijn bijna do eenige boomen, die men er vindt. Daarentegen hebben Nieuw-Guinea, Nieuw-Zeeland, de Sandwichs- en andere hooge eilanden geen gebrek aan dichte en uitgestrekte bosschen, vooral van sandelhout. De varenkruidboom bereikt op Nieuw-Zeeland eene hoogle van 7 tot 10 M.; de Nieuw-Zeelandsche eik is soms meer dan 30 M. hoog. Beroemd is ook het Nieuw-Zeelandsche vlas, waaruit voortreffelijk touwwerk vervaardigd,

-ocr page 754-

348

eu waarvan vccl door dc Britten uitgevoerd wordt. Van de dier- t(

soorten komt voornamelijk in aanmerking de paradijsvogel, welke op h

Nieuw-Guinea en de naburige Aroe-eilanden tehuis behoort. b

Europeesche granen, edele vruchten, groenten en andeie gewassen, de wijnstok, het suikerriet en Europeesche huisdieren, welke naar eenige ^

eilanden, meer bepaaldelijk de Marianen, do\' Sandwichs- en Gezelschaps- ],

eilanden, de Marquesas, cn gedeeltelijk ook naar Nieuw-Zeeland, zijn d

overgebracht geworden, slagen hier bijzonder goed. , j \'

Het delistoffenrijk is nog weinig onderzocht. Op Van Diemensland e

vindt men ijzer, steenkolen, en ook koper; Nieuw-Zeeland bezit dezetce s

delfstoffen benevens goud.

cl

Met uitzondering van Van Diemensland, vanwaar de oorspronkelijke bevolking (Papoe\'s) geheel verdwenen is, en dat thans alleen door Europeanen bewoond wordt, en met voorbijgang van dat betrekkelijk 2

klein aantal blanken, hetwelk zich op enkele plaatsen heeft nedergezet, bestaat de bevolking der Australische eilanden geheel uit inboor- ( lingen, die tot twee kennelijk onderscheiden rassen behooren; het Papoea- en liet Maleische ras.

De bewoners van de binnenrij der Australische eilanden, namelijk van Nieuw-Guinea, den Archipel van Nieuw-Britannië, de Lomsiade, (

Nieuw-Georgië, den Archipel van Santa-Cruz, de Nieuwe Hebnden en Nieuw-Caledonië, zijn Papoea\'s. Zij staan op een even lagen trap ,

van beschaving als de inboorlingen van Nieuw-Holland, Voor zoover ,

men ze kent, loven de meesten in een toestand van ruwheiden wild- ,

heid. die nog aan geene maatschappelijke of staatkundige vereeniging i

doet denken, of daar, waar zij bestaat, slechts uit bloedverwantschap

haren oorsprong neemt.

Terwijl de Papoea\'s een loven leiden, dat slechts weinig boven het dierlijke verheven is. kenmerken zich de inboorlingen dor andere eilanden,

die tot het Maleische ras behooren, door eene zekere mate van beschaving, die echter eerst dagteekent van den tijd, dat zij hot Christendom omhelsd hebben. Vóór dien tijd toch waren zij woest en wild. Wel kenden eenigen hunner den landbouw, doch op eene zeer onvolkomenc wijze; het gemis van huisdieren, waarvan zij slechts hot zwijn en den hond bezaten, belemmerde de ontwikkeling van dit bedrijf. Anderen loefden van de vischvangst en van hetgeen de natuur in het wild voortbracht, vooral van de broodvrucht en de kokosnoot,

welke laatste op geen der Australische eilanden ontbreekt, zelfs met op die, welke door den bouw der koraaldieren ontstaan zijn. Hunne godsdienstige denkbeelden waren zeer verward; hun eeredienst was do afschuwelijkste afgodendienst, verbonden mot menschcnoffers en het eten van menschenvleosch. In don loop der tegenwoordige eeuw is door dc invoering van het Christendom allengs in den toestand der Maleische volken van Australië veel verandering gekomen, vooral op de Sandwichs-, Gezelschaps-exi Vriendschaps-eilanden, ook op dc Marquesas en Nieuw-Zeeland. Mot den Christelijken godsdienst hebben zij ook veel van de kleeding, zeden en gebruiken der Europeanen overgenomen, scholen opgericht, den landbouw verbeterd en zich op handwerken

-ocr page 755-

340

toegelegd. Dtuir, waar hot Christendom nog geen ingang gevonden heeft, is in den vorigen toestand nog geen of weinig verandering merkbaar, en bestaat ook nog de gewoonte van zich te tatoeëeren.

Met betrekking tot den maatschappelijken toestand der Maleisch-Australische eilanden kan in het algemeen aangemerkt worden, dat het volk onderworpen is aan hoofden en gewoonlijk geen grondeigendom kent. AI het land is doorgaans óf in gemeenschappelijk gebruik bij eenen stam of do bevolking van een dorp óf wordt beschouwd als eigendom der volkshoofden, die soms, gelijk op de Sandwichs- en Gezel-schaps-eilanden, de opperheerschappij van een erfelijken Koning of Koningin erkennen, ofschoon in dat geval de Koninklijke macht dooide aristocratie zeer beperkt is.

Vier Europeesche mogendheden, namelijk Spanje, Groot-Britannië, de Nederlanden en Frankrijk hebben bezittingen op de Australische eilanden.

Tot het gebied van Spanje behooron de Marian en en Carol in en (bl. 100).

Groot-Britannië bezit Van Diemensland, Nieuw-Zeeland Tasmania en de Fidj i-e ilandcn (bi. 58—60).

Do Nederlanden rekenen do westelijke, grootste helft van Niéuw-Guinea tot hun gebied (I. bl. 193).

De bezittingen van Frankrijk zijn de Marquesas, onder welken naam hot den geheelon Archipel van Mondana begrijpt, benevens do Gambier-ei 1 anden en Nieuw-Calodonië met de Loj\'alty-eilanden. Verder erkent de Koningin van O-Ta Ui, de beheer-scheres der Gezelschaps-eilanden, de opperheerschappij van Frankrijk (I. bl. 266—268).

De Samoa-eilanden hebben handels- en vriendschapsverdragen gesloten met hot Duitsche rijk en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, en voor het eerste de haven van Saloeafata, voor de laatste die van Pagopago op het eiland Toetoeila ter beschikking gesteld tot het aanleggen van magazijnen enz,

Tot de gewichtigste dor Australische eilanden behooren de Sand-wichs-eilanden of het Koninkrijk Hawaii. Zij zijn vijftien in getal, to zamen 359 vierkante geographische mijlen groot, bergachtig en door eene menigte kleine rivieren doorsneden. Acht van deze eilanden zijn bewoond. Do inboorlingen, ofschoon donkerder van kleur dan die der GezeUchaps-eilanden, behooren tot de welgemaaktste en schoonste van het Maloische ras. Do vroegere afgodendienst met zijne menschcn-offers is geheel verdwenen, en het Christendom sedert 1820 door Noord-Amorikaansche zendelingen algemeen verbreid: deze hebben drukkerijen aangelegd en kerken en scholen gesticht. — Sedert 1840 is de macht van den Koning beperkt door eene constitutie, die in 1864 gewijzigd is. In gewichtige omstandigheden moet de Koning den Geheimen raad bijeenroepen, bestaande uit de Ministers, do Gouverneurs der voornaamste eilanden, den Kanselier des rijks en 16 loden dooiden Koning voor de helft uit de inboorlingen en voor de wederhelft uit\' de genaturaliseerde vreemdelingen gekozen, liet Parlement bestaat

-ocr page 756-

350

mt een Heerenhuis {House of nobles) van 20 voor liun leven benoemde leden, en een Huis van Afgevaardigden, dat minstens 24 en hoogstens 42 voor den tijd van 2 jaren gekozen leden telt en elke twee jaar moet worden • samengeroepen; het beraadslaagt in de moedertaal en in

het Engelsoh. .

Het staande leger telt slechts 75 man; doch er zijn 4 compagmeen vrijwilligers, Infanterie, Cavalerie en Artillerie, te zamen 400 man sterk, die in Hotioloeloe liggen; voorts heeft de Koning het recht alle weerbare Inboorlingen zonder uitzondering te wapen te roepen.

Eene oorlogsvloot bestaat er niet.

Den 27sten December 1878 telde het Koninkrijk 57985 inwoners, waaronder 44088 inboorlingen, 5916 Chineezen, 3420 van gemengd ras, en 4561 blanken, waaronder 1276 Amerikanen, 883 Engelschen, 436 Portugeezen, 272 Duitschers, 81 Franschen, G66 andere vreemdelingen en 947 daar geboren kinderen van vreemdelingen.

In den koers van Amerika naar Oost-lndië en China gelegen, worden de Sandwichs-eilanden veel bezocht, in het bijzonder door Noord-Ameri-kaansche en Britsche schepen, die zich hier van levensmiddelen en andere waren voorzien, en velerlei fabriek goederen aan de inboorlingen verkoopen. Het handelsverkeer neemt jaarlijks toe, zoo ook de scheepvaart der eilanders, die reeds vele eigene schepen bezitten en daarmede naar Kamtsjatka, de noordwestkust van Amerika, China en eenige eilanden van Australië stevenen. De voornaamste handelsvoortbreng-selcn zijn suiker, rijst, koffie, talk, wol, runderhuiden en geiten. In 1878 bedroeg de waarde van den invoer 3 046 000, 211 die ^ an den

uitvoer 3 548 000 dollars.

Van 1 April 1876 tot 31 Maart 1878 bedroegen de staatsinkom-sten 1 151 713, en de uitgaven 1110472 dollars, waaronder 370 220 voor den aanleg van wegen en andere werken van openbaar nut, en 71721 voor het openbaar onderwijs; op 31 Maart 1878 bedroeg de

staatsschuld 444 800 dollars.

Owaihi of Hawaii, het oostelijkste en grootste der Sandwichs-eilanden, heeft eene oppervlakte van 229 vierkante geographische mijlen, en telt 17034 inwoners, die, evenals op de andere eilanden, langs de vruchtbare kusten wonen, waar verscheidene baaien goede ankerplaatsen aanbieden. Het eiland is vulkanisch en heeft drie groote werkende vuurbergen: den Maoena Loa (5000 M.), den Mnoena Kea (4600 M.) en den Kilaoeëa (1300 M.). — De meest bezochte haven van den Archipel is Honoloeloe (14114 inw.), de zetel van den Koning, op het eiland O a hoe of Woahoe, den Lusthof der Sandwichs-eilanden, 33 vierkante geographische mijlen groot, met 20236 inwoners, waaronder 2580 vreemdelingen; in 1878 liepen daar 216 handelsvaartuigen binnen. Een spoorweg van 8 kilom. lengte verbindt deze haven met

het dorp Kcaiwa. t

Overigens zijn de belangrijkste eilanden Maoeï, Molokai, Lanai, Kahoelaoeï, Kaoeai en Nühaoe, alle van vulkanischen aard. Op het eerstgenoemde zijn twee spoorweglijnen in aanleg.

-ocr page 757-

:55l

VERBETERINGEN.

In het eerste stuk.

BI. 232 r. •12 v. o. staat: oin do driejaren; lees: om cie vier jaren allen te gelijk

» 200 r. 14 v. o. O-Taiti, dat sedert 1842 onder Fransch protectoraat stond, is in Juni \'1880 bij de Fransche bezittingen ingelijfd. De Koning, Pomare V, behoudt dien ecretitel en ontvangt een jaargeld.

» 270 r. 27 staat: hove: lees: Diedenhove.

» 28.\'? r. li De hoofdstad van Heuss jongere Unie is Gera.

» 320 r. 20 De stad Altona is in 1880 bij het Duitsclie tolgebied ingelijfd.

» 325 r. \'15 In Pruisen zijn van regeeringswege zeevaartscholen opgericht te Emden, Leer, Timmei, Pupenhurg, Geestemiinde, Altona, Flensburg, Apenrade, Bast, Straalsund, Memel, Pillau. Dantzig en Grabow.

In het tweede stuk.

Pil. 114 r. 15 staat: Pisa 501,3; lees: Pisa 50,3.

» \'143 r. 20 en 21 staat; gezamenlijke bedragenn; lees: gezaraen-1 ijken bedrage.

)gt; 153 r. 7 staat: Jacobitische ; lees: Jacobietisclie.

ï 180 r. 0 v. o. Dij de minerale voortbrengselen van Rusland is nog te vermelden do petroleum, die in groote hoeveelheid voorkomt in Cis-Caucasie in do goheele streek langs den Caucasus tusschen de Zwarte en Caspische zee, vooral in het dal van do Koebun (hl. 174), en waarvan inzonderheid te Taman aan do Zwarte en te Bakoe aan de Caspische zee raffinaderijen zijn.

» 273 r. 24 staat; Timboktoe; loos: Timboektoe.

ï 319 r. 14 staat: Tutuila; lees: Toetoeila.

» 322 en 327. Volgens Engolscho berichten zoude bij het vredesverdrag tnsschen Chili en Peru (1880) bepaald zijn, dat Bolivia ophoudt een afzonderlijke staat te zijn en bij Peru wordt gevoegd.

-ocr page 758-
-ocr page 759-
-ocr page 760-
-ocr page 761-