-ocr page 1-

DE SPECTRAAL-ANALYSE.

î

-ocr page 2-

. * Mj-

, • ■ \' i\'■

-ocr page 3-

DE

SPECTRAAL-AIALYSE.

AKADEMISCH PEOEFSCHßlFT,

op gezag van den rector magnipicüs

c. H. D. BUYS BALLOT,

GEWOON HOOGLEEKAAR IN DE WIS- BK NATÜUHKUNIJIGE FACULTEIT ,

MET TOESTEMMING VAN DEN AKADEMISCHEN SENAAT

VOLGENS BESLUIT VAN DE WIS- EN NATUURKUNDIGE
FACULTEIT,

ter verkrijging van den graad

DOCTOR m DE WIS- m MTUÜRKUWDE,

AAN

DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,

HENDfiïK CORNBLÏS flUBBITS,

geboren te ütrecht,

TE VERDEDIGENnbsp;quot;

OP DONDERDAG 25 JUNIJ 1863, DES NAMIDDAGS ÏE 1 URE.

BOTTERDAM ,

E. H. TASSBMEIJEE.
1863.

-ocr page 4-

as^-

\'f^iHHöa\'i:^ Oi!^ HmVM kM A

-riet

/rojjAH ^.riH M (I /gt; .Hl

mmmw

VJ

Minmzumf^MM\'fmjj^

-ocr page 5-

AAN

MIJNE MOE DE E.

-ocr page 6-

. .0: ^f X ^ -J \'

V \'

■fi\'- quot;^iy-^-\'lf - fl\'^r •quot; \' ■ -,

-ocr page 7-

V O O E E E D E.

Bij het verlaten der Academie een kort woord van inni-
gen, welgemeenden dank aan allen, wier onderwijs ik al-
daar hel genoten. In de eerste plaats aan V, Hoogleeraren
der philosophische Faculteit! Wat ik aan ieder Uwer in
het hijzonder verf ligt len, is meer dan zich hier laat uit-
drukken. Uw onderwijs. Uw vriendschappelijken omgang.
Uwe liefderijke leiding zal ik nimmer vergeten. Blijft ze
fnij J)ij voortduring schenken!

Allermeest breng ik U mijnen dank toe, Hoog Geachte
Promotor, Hoog Geleerde
muldek! Bank voor alles, wat
inzonderheid gedurende de heide laatste jaren, voor
mij zijt geweest! Bank voor Uwe raadgevingen en huif,
hij de bewerking mijner dissertatie bewezen! Onverge-
telijk zullen zij mij altijd blijven, de dagen, die ik onder
Uwe meer bijzondere leiding doorbragt, onvergetelijk de wen-
den en raadgevingen, daarbij zoo menigmaal van U ont-
vangen! O blijf voor mij, wat Gij zoo lang voor mij zijt
geweest!

En Gij, Hoog Geleerde Heer j. a. c, oudemans! Zeer

-ocr page 8-

Geleerde Heeren kbecke, guwking, Vlaanderen, a. c.
otjdemans
en eauwenhoee! ook voor Uw onderwijs, vroe-
ger of later genoten, ook voor Uwen vriendschappelijken
om.gang zij U mijn dank toegebragt!

Ik reken het mij tot eer onder mijne Uermeeeters ook U
te mogen noemen. Zeer Geleerde Heer
van üoesbubgh !
die mij reeds zoo vroegtijdig liefde tot de natuurwetenschap-
pen hebt ingeboezemd, die m.ijne allereerste schreden op den
weg van hare beoefening hebt geleid, en mij ook later,
waar ik die behoefde, uwe hulpe niet hebt onthouden. Gij
weet, dat ik U daarvoor dankbaar ben; maar het was mij
behoefte dit nogmaals uit te spreken!

Ontvang ook mijn dank voor de verschillende voorwerpen,
mij voor de bewerking m.ijner dissertatie toegezonden!

Zoo ook Gij, bekende en onbekende vrienden! die mij
boven verwachting van dienst zijt geweest in de verzameling
van voorvjerpen tot datzelfde doel. Ontvangt daarvoor mijn
dank, al kan ik dien U allen niet persoonlijk betuigen!

En Gij, mijne academievrienden! blijft aan mij denken,
ook waar wij gescheiden zijn. Uwe vriendschap blijft mij
dierbaar. Vaartwel!

-ocr page 9-

INHOUD.

Inleiding..................................^

HOOPDSTÜK I. Historisch ovkbzigt.......... 3.

A.nbsp;Onderzoekingen omtrent spectra vóór die van kirchhoef en

BUNSEN...................

B,nbsp;De onderzoekingen van kikchhoï]? en bunsen......29.

O. De onderzoekingen omtrent spectra na 1860 ...... 36.

Literatuur over liet Rubidium en Caesium.......52.

quot;Voorkomen van Lithium en Strontium........57.

Literatuur over het Thallium...........59.

Hoofdstuk IL spectra dee vlammen van eenige gassen . .nbsp;63.

Algemeene opmerkingen over den spectraal-toestel en zijn gebruik. 63.

Spectrum der vlam van hydrogenium..........80.

»nbsp;M „ kooloxyde...........89.

„ vlammen van koolwaterstoffen.......95.

„ vlam van chloroform..........]03.

„ cyan............105.

» „ „ „ ammoniak...........I37.

quot; 1,nbsp;„ nitrobenzine..........I39.

\'gt; .. „ „ zwavel............142.

gt;. « =, zwavelwaterstof.........143.

» » ,) „ zwavelkoolstof.........148.

-ocr page 10-

Pag.

Spectrum tier vlam van zwavelammoninm........155.

„ „ „ „ hydrogenium vermengd met zontzunrgas . 159.
„ „ „ „nbsp;„nbsp;„ „ koolzuur . . 161.

„ jj „ „ „nbsp;„ „ zwaveligzuur. 163.

HOOFDSTUK III. Algemeenjs opmerkingen........165.

HOOFDSTUK IV, Specteaal-analyxisch onderzoek van eenige

nedeelandsche wateren..............186.

Methode van onderzoek..............193.

Lijst der onderzochte wateren........... . 300.

Opmerkingen omtrent de resultaten van dit onderzoek.... 304.

Ketelsteenen..................210.

Onderzoek van het Rijnwater op Caesium en Rubidium . . . 220.

Tufkrijt van Maastricht.............. 224.

Mergel van de Lutle............... 225.

Duinzand van Scheveniiigen ............. 236.

-ocr page 11-

INLEIDING.

Het jaar 1860 zal in de geschiedenis der wetenschap
steeds eene belangrijke plaats blijven bekleeden. De men-
schelijke geest streeft steeds naar vooruitgang, naar ver-
meerdering van kennis, maar de mate van dien vooruit-
gang is voor een deel afhankelijk van de hulpmiddelen,
welke beschikbaar zijn. TV^ordt er plotseling een nieuw
hulpmiddel aan den waarnemer geschonken, zoo is daar-
door ook het vooruitzigt geopend op snelleren vooruit-
gang in kennis, op de ontsluijering van enkele der on-
telbare geheimen, die de nadenkende mensch rondom zich
in de natuur waarneemt.

Zulk een nieuw hulpmiddel werd in het jaar 1860 der
wetenschap geschonken door de schoone onderzoekingen
van
kieohhopf en bunsen. De spectraal-analyse (de pris-
matische ontleding van het licht, dat sterk verhitte gas-
of dampvormige ligchamen uitzenden), door de beide
Heidelbergsche hoogleeraren in het leven geroepen, heeft
een geheel nieuw veld van onderzoekingen geopend, een
veld waarop reeds veel is verrigt, waarop nog oneindig
veel te verrigten valt.

Gelijk alle hulpmiddelen der wetenschap, zoo laat
^ich ook dit tot meer dan één doeleinde aanwenden-
Igt;ooi\' verschillende waarnemers is het reeds gebj-uikt ter

1

-ocr page 12-

opsporing van reeds bekende of nog onbekende stoffen
aan de oppervlakte onzer planeet; anderen, door theo-
retische beschouwingen daartoe geleid, hebben het aange-
wend tot de ontleding van den dampkring der zon en
van andere hemelligchamen; weder anderen hebben het
gebruikt om door waarneming de kennis van de eigen-
schappen der gasvormige ligchamen uit te breiden, vooral
met betrekking tot de werking, die zij op den lichtether
of de hchtether op hen uitoefent. Nog zeer weinig is er
gebruik gemaakt van de spectraal-analyse ter opsporing
van de wetten, die de verbrandings-verschijnselen van
gassen beheerschen: wetten, die bestaan, maar nog bijna
geheel onbekend zijn. Het laat zich verwachten, dat
ook hier het nieuwe middel van onderzoek veel, wat
thans nog duister is, eenmaal aan het licht zal bren-
gen. Het is daarom, dat wij ons hebben bezig gehou-
den met de prismatische ontleding van het licht van
eenige vlammen van gassen.

In het eerste hoofdstuk geven wij een beknopt histo-
risch overzigt van de vroegere onderzoekingen omtrent
de zigtbare spectra in het algemeen; in het tweede
deelen wij onze eigene onderzoekingen mede omtrent
de spectra van eenige vlammen; in het derde leiden wij
eenige gevolgtrekkingen af uit de door anderen en ons
gevondene feiten; in het vierde eindelijk vermelden wij
nog eenige eigene spectraal-analytische onderzoekingen
omtrent eenige Nederlandsche wateren.

-ocr page 13-

HOOFDSTUK I,

HISTOKISCH OVEEZIGT.

A. Onderzoekingen omtrent spectra vóór die van
kikchhopf en bunsen.

De allereerste kennis omtrent het spectrum van het
zonlicht zijn wij verschuldigd aan den grooten
newton.
Hij was de eerste, die het met aandacht beschouwde,
met naauwkeurigheid waarnam, wetenschappelijk bestu-
deerde. En al is ook veel van hetgeen door den groo-
ten natuuronderzoeker als waarheid werd aangenomen,
door latere onderzoekingen als ongegrond en onwaar
^üt de wetenschap vervallen, toch is er nog menige bij-
zonderheid omtrent de kleuren van het spectrum, die
de wetenschap van onze dagen aan
newton te danken
heeft. Doch de kennis, door hem in velerlei rigtingen,
maar vooral ten opzigte der lichtverschijnselen verspreid
^^leef na zijnen dood zeer geruimen tijd op dezelfde
^loogte staan. Zulk een\' grooten eerbied had men voor
^let werk van den grooten man, dat gedurende meer
dan eene eeuw niemand het waagde, dat werk door
^\'erder onderzoek te verbeteren. Van daar een stilstand

l#

-ocr page 14-

in de ontwikkeling onzer kennis omtrent alle lichtver-
scliijnselen, en dus ook ten opzigte van het spectrum,
een stilstand, die, wat het laatste punt aangaat, eerst
met den aanvang der negentiende eeuw door
wollaston
werd opgeheven. Deze ontdekte namelijk in 1802 quot;•) (zes
jaren vóór de ontdekking der polarisatie door
malus),
dat het zuivere zonnespectrum geen onafgebroken geheel
uitmaakt, maar door 5 donkere dwarslijnen doorsneden
wordt De ontdekking van
wollaston wekte evenwel
in den beginne weinig belangstelling, zoo weinig zelfs,
dat zij na een dozijn jaren in Duitschland nog niet be-
kend was geworden. Onafhankelijk van
wollaston werd
dezelfde ontdekking in 1824 op nieuw door
fraunhofek
gedaan ; deze achtte de zaak een meer volledig onder-
zoek waardig, en door zijne eigene voortreffelijke kuiist-
producten daartoe in staat gesteld, bragt hij in korten
tijd de kennis van dit onderwerp tot op eene voor dien
tijd bewonderenswaardige hoogte. Het is daaraan dan
ook toe te schrijven, dat de donkere strepen in het
zonnespectrum niet den naam van
v,\'quot;OLLASTON , maar
dien van
fbaijnhoeeb hebben vereeuwigd.

Van deze donkere strepen werden er door Fraunho-
fer
ongeveer 600 gezien, waarvan hij de meest in het
oog vallende met de letters A, B — H onderscheidde;

1)nbsp;Phil. Trans. 1802, p. 378. — Gilb. Ann. 31, p. 413.

2)nbsp;WOLLASTON duidde deze donkere strepen aan met de letters B, f,
C, g en D. In tegenstelling met de theorie van
newton, die 7 kleuren
in het spectrnm aannam, meende
wollaston, dat er slechts 4 waren (rood,
geelgroen, blaauw en violet), wier grenzen bij aanduidde door de letters
A, B, C, D en E. Het behoeft niet gezegd te worden, dat deze notaties
van
wollaston thans geheel vervallen zijn.

3)nbsp;Denkschr. d. Münch. Akad. d. Wiss. f. 1814—181.5. Bd. V. — Gilb.
Ann. 56, p. 378. —■ Schumacher\'s Astron. Abhandl. 1823, Hft. II. p. 16.

-ocr page 15-

340 daarvan bragt hij op eene naauwkeurige teekening
fgt;ver. Öp het groote belang van zijne ontdekking voor
eene menigte optische proeven (het bepalen van bre-
kings-indices als anderzins), behoeven wij hier niet te
^^\'ijzen.

Maar de onvermoeide i\'baunhüpeb bleef niet bij het
^oiinespectrnm staan. Reeds vroeger had hij gevonden,
dat de spectra van bijna alle vlammen eene dubbele
gele streep van vrij groote intensiteit gemeen hebben i).
k\'ater toonde hij aan, dat het licht, afkomstjg van de
®aan en van de planeten Venus en Mars, dezelfde don-
kere strepen bevat als het zonlicht, maar dat eenige
^aste sterren, zoo als Sirius, Gaster, Pollux, Capella,
Betelgeuze en Procyon, deels andere, deels weder de-
zelfde strepen in haar spectrum vertoonen Hij on-
derzocht met zijne voortreffelijke prismata het licht der
lilaaspijpvlam (kaars- of olievlam, met lucht aangeblazen),
alsmede dat der gewone electrische vonk, en vond in
beide eigenaardige
lichte strepen.

^a EKAUNHOEER hebben de meeste der zoo even ge-
iioemde feiten, benevens nog eenige nieuwe, betrekking
hebbende op de kennis der spectra, onderzoekingen van
quot;Verschillende waarnemers uitgelokt, ofschoon voor het
grootste deel eerst geruimen tijd na het onderzoek van
^\'ÄAUNHOEEs. Wij willen ze allen kortelijk doorloopen.

De eerste, die na eraunhoeee, onze kennis omtrent
quot;^^e spectra een\' stap verder bragt, was beewster. Deze
deed in 1833 de ontdekking®), dat, wanneer men zon-

1)nbsp;Gilb. Ann. 56, p. 269 en 311. — Schum. Astron. Abh. Heft,
p. 16.

2)nbsp;Gilb. Ann. 56, p. 308 en 74, p. 374. — Sebum. Astron. Abh.
fift- 11. p. 43.

3)nbsp;Phil. Mag. (3). 2, p. 360. — Pogg. Ann. 28, p. 380.

-ocr page 16-

licht of liclit eener andere bron, lietwelk een onafge-
broken spectrum geeft, door salpeterigzure dampen laat
gaan alvorens het op het prisma te laten vallen, men
een spectrum verkrijgt, hetwelk een zeer groot aantal
regelmatige donkere strepen ^^ bevat, welke in duide-
lijkheid toenemen, naarmate de massa des clamps, hetzij
door vermeerdering van de dikte der absorberende laag,
hetzij door verhooging van temperatuur, grooter wordt.
Beewstek kon van deze donkere strepen er circa twee
duizend ^derscheiden. Drie jaar later toonde hij aan,
dat het meerendeel daarvan zamenvalt met donkere stre-
pen in het zonnespectrum, waarvan hi] er meer dan
twee duizend zag tevens leidde hij uit zijne waarnemin-
gen bij hoogen en lagen stand der zon af, dat ten
minste eenige der donkere strepen van het zonnespec-
trum door absorptie in de atmospheer onzer aarde ont-
staan , iets wat reeds vroeger door
john hebschel
voor waarschijnlijk was gehouden. Aan bkewsteb komt
de eer toe, het eerst de uitnemende methode ter ver-
gelijking van de spectra van twee verschiUende licht-
bronnen aangewend te hebben, om namelijk het licht
van beide door dezelfde spleet te laten vallen.

In hetzelfde jaar, waarin beewstek, zijne ontdekking
omtrent de absorptie van NO4 bekend maakte, vonden
millee en daniell^), dat ook de dampen van jodium
en bromium dergelijke absorptie-strepén geven als NO4,
terwijl daarentegen chlorium wel een deel des spectrums
absorbeert, doch zonder waarneembare strepen.

1)nbsp;Donkere strepen, op deze wijze door absorptie ontstaan, zullen wij
in het vervolg
ahsorptie-strepen noemen.

2)nbsp;Phil. Mag. (8). 8, p. 364. — Pogg Ann. 38, pi 50.

3)nbsp;Treat, on Astronomy p. 213.

4)nbsp;Phil, Mag. (3). 2, p. 381. — Pogg. Ann. 38, p. 386.

-ocr page 17-

Wij willen thans een oogenblik de chronologische volg-
orde verlaten, en hier melding maken van een\' lateren,
^\'eel uitvoeriger arbeid van
millee (1845), omtrent de
absorptie van het licht door gassen en dampen Bij
^yn onderzoek kwam hij tot de volgende resultaten:

1- Kleurlooze gassen geven nimmer absorptie-strepen.
i^ezen regel leidde hij af uit 14 gassen, die hij aan de
proef onderwierp, namelijk: O, H, N; NO, NOo; NHg-,
HS, HCl, HJ, CO2, SO2; CoN; etherdamp en damp van
chloorzwavel (chloride of sulphur)

2. Het al\' of niet voorkomen van absorptie-strepen
hangt niet alleen af van de kleur; bromiumdamp h. v.
geeft zeer vele donkere strepen en de bijna even eens
gekleurde damp van wolframchloride geeft er volstrekt
geene.

3- Be kleur van het gas bepaalt geenszins de plaats
tier strepen; bij het groene mangaanhyperchloride b. v.
biggen de meeste in het groen, bij het roode NO4 Hg-
gen zij voornamelijk in het hlaauw en violet.

4.nbsp;Zoowel enkelvoudige als zamengestelde gassen kun-
^^en absorptie-strepen veroorzaken; en twee enkelvoudige
gassen, die ieder voor zich geen strepen geven, doen
het soms wel na scheikundige verbinding, b. v. Cl en

K en O, enz.

5.nbsp;Soms geven enkelvoudige gassen strepen, maar
^lunne verbindingen niet, b. v. jodium wèl, maar jood-
^vaterstof niet.

6.nbsp;Soms vertoonen verschillende oxydatietrappen der-
zelfde stof dezelfde absorptie-strepen, b. v. CIO3, CIO4

ï) Phil. Mag. (3). 27, p. 81. — Pogg. Ann. 69, p. 404.

Voor waterdamp werd hetzelfde reeds vroeger aangetoond door d.
ïorbes. Pogg. Ann. 47, p. 593.

-ocr page 18-

en 20105,0103. (Opmerkelijk is het, dat daarentegen het
roodgele CIO volstrekt geen strepen geeft.)

7.nbsp;De absorptie strepen nemen over het algemeen in
aantal en in intensiteit toe, wanneer of de dikte, öf de
digtlieid der absorberende laag vermeerdert.

8.nbsp;De absorptie-strepen vertoonen zich zoowel in ge-
woon als in gepolariseerd licht.

Wat het tweede punt aangaat, dat namelijk gekleurde
gassen niet altijd absorptie-strepen geven, hierom.trent
heeft
miller nog een groot aantal gassen en dampen
onderzocht. Hij kon namelijk geen spoor van strepen
ontdekken bij de volgende stoften (alle in gas- of damp-
vormigen staat):

Ohlorium . ......groengeel.

Zwavel (spec. gew. = 6,6). . geel.

Selenium........geel.

Selenigzuur (SeOg).....geel.

Onderchlorigzuur (010) . . . geel.

Wolframoxychloride (WOIO3) . rood.

Wolframhyper chloride (WCI3) . rood.

IJzerchloride (Femels) .... roodbruin.

Mangaanhyperfluoride (MnoFly). groengeel.

Overmangaanzuur. (Mn^Oy). . purper.

Indigo.........karmosijnrood.

Alizarine........rood.

Wij hebben hierbij in het oog te houden, en mil-
ler
zelf maakt daarop opmerkzaam, dat welUgt bij
eenige stoffen wèl absorptie-strepen voorkomen, die alleen
een krachtiger toestel dan de zijne kan doen ontdekken.

1) Eobiqueï vond dit later voor het chloor bevestigd; hij zegt ervan:
, Avec le chlore sec il ne se produit pas la plus petite apparence de raies,
,mênje avec un tube de 4,50 mètres de long.quot; — Compt. rend. 49, p. 607.

-ocr page 19-

Wanneer wij nu het resultaat van miller\'s proeven
^og eenmaal zamenvatten, clan kuniien wij het aldus
^^tdrukken: zeer dikwijls ziet men geen absorptie-stre-
Pen waar men ze met regt verwachten zou, en omge-
^^eerd; voor geen enkel geval laat het zich vooruit be-
palen. Zijn resultaat is alzoo meer negatief dan positief.

toch hiat zich uit zijne proeven menige gewigtige
gevolgtrekking afleiden, waarop wij later terugkomen.

In het tweede gedeelte zijner boven aangehaalde ver-
l^andeling geeft
millee nog eene korte beschrijving, van
^eer slechte afbeeldingen vergezeld, van de spectra der
alkoholvlam gekleurd met koperchloride, boorzuur, stron-
^iaan, kalk en barijt; hij onderzocht ook de spectra
\'^\'an eenige metalen (zink, ijzer, staal, platina, koper,
^^od, antimonium) in de knalgasvlam, doch zag bij de
heeste alleen de bekende gele sodiumstreep. Over de
door hem onderzochte spectra der alkaliën spreken wij
^og later (pag. 26); wij merken hier slechts aan, dat
toen reeds, in 1845,. op het punt was van de groote
ontdekking te doen, die 15 jaren later aan den roem
^\'an
bunsbn en kiechhofe nieuwe lauweren heeft toe-
gevoegd.

Wij komen thans tot de geschiedenis der electrische
spectra. De eerste, die zich hiermede bezig hield, was
quot;^
ollaston , ■ die er evenwel slechts dit weinige van zegt,
i^adat hij het spectrum der kaarsvlam beschreven heeft\'):
«When the object viewed is a blue line of electric light,
j?I have found the spectrum to be also separated into
several images; but the phenomena are somewhat dif-
j?ferent from the preceding.quot; Reeds boven hebben wij
aangemerkt, dat het spectrum der electrische vonk ook

1) PWi. Trans. 1802, p. 380.

-ocr page 20-

reeds door ïtuaunhofee was waargenomen: deze onder-
scheidde daarin eene zeer helle groene, eene zwakkere
oranje en eene zeer flaanwe roode streep, benevens nog
vier helle strepen in het blaauw en violet Hij ge-
bruikte de vonk eener gewone electriseermachine, maar
geeft de metalen niet op, waartusschen de vonk over-
sprong. Verder ging hij evenwel niet: hij wisselde de
omstandigheden zijner proef niet af en kwam daardoor
ook niet verder in kennis.

Wheatstone ging een stap verder hij gebruikte
verschillende metalen tot electroden, en vond, dat ieder
metaal zijne eigene, kenmerkende strepen geeft; bestaan
de electroden uit twee verschillende metalen, dan ziet
men de strepen van beide te gelijk. De metalen, die
hij onderzocht, waren: zink, cadmium, tin, bismuth,
lood en kwik; hij gebruikte de vonk eener gewone elec-
triseermachine, van een\' electro-magnetischen toestel en
van eene sterke galvanische batterij, die alle drie het-
zelfde resultaat opleverden. De vonk van kwik onder-
zocht hij daarenboven in zeer verdunde lucht en in
koolzuur, waaruit hij de gevolgtrekking afleidde, dat
de elektrische vonk geen
verbrandings-verschijnsel kan
zijn; overigens vond hij hierbij niets nieuws. Hij was
intusschen tot een zeer gewigtig resultaat gekomen, dat
namelijk ieder metaal zijne eigene strepen heeft; hij zegt
er van: ,,the appearances are so different, that by this
„mode of examination the metals may be readily distin-
„guished from each other.quot; — Eerst onlangs zijn omtrent
zijne proeven eenige bijzonderheden bekend gemaakt

1)nbsp;Gilb. Ann. 66, p. 311 en 74, p. 374, — Schumacher. Astroc.
Abband. Hft. II. p. 44.

2)nbsp;Phil. Mag. (3). 7, p. 399. (1835). — Pogg. Ann. 36, p. 148.

3)nbsp;Chem. News. 3. (30 Maart 1861), p. 198.

-ocr page 21-

In 1849 deelde foucault eenige waarnemingen
mede omtrent de spectra van den electrischen lictó-
\'joog, waarbij hij een zeer gewigtig feit ontdekte, dat
evenwei spoedig in vergetelheid geraakte. Wij hespre-
\'^en dit later, op pag. 32.

Het onderzoek, dat door wheatstone was begonnen,
quot;^verd door
masson op eene voortreffelijke wijze voort-
gezet en uitgebreid Met groote naauwkeurigheid be-
paalde hij de strepen van kool, cadmium, antimonium,
^ismuth, lood, tin, ijzer en zink, en voegde met de
^aiuera clara geteekende afbeeldingen aan zijne metin-
gen toe. Maar daarenboven kwam hij bij zijne onder-
zoekingen tot de ontdekking van een nieuw feit, name-
^yk dat, wanneer men van electroden verwisselt, niet
^^ cle strepen veranderen, maar dat er in de spectra
der verschillende metalen gemeenschappelijke strepen
doorkomen, die hij aan de dampkringslucht, waarin
^yne vonk oversprong, toeschreef Hij gebruikte de vonk
^ener gewone electriseermachine, voorzien van een\' con-
^^ensator, en breidde verder zijn onderzoek uit over de
spectra van het licht des galvanischen strooms in ver-
tVde lucht en in vloeistoffen.

Kort na masson deed ook ajstgstköm®) onderzoekin-
S^Q omtrent het electrische spectrum, en wel in de
eerste plaats met het licht van wrijvings-electriciteit in
^ei-schillende gassen. Wat
masson reeds voor damp-
^ingslucht had gevonden, vond
angsteöm ook voor
andere gassen, namelijk O, CO.^, NOs, H, C4H4. en N
dat namelijk het spectrum der electrische

■ 1) L\'Institut 17, p. 44.

2) Ann. Chim. et Phys. (3). 31, p. 295. — Verhand, v. d. Hüll. Maatech.
quot;• Wetensch. Xf. St. 1. 1854.

Pogg. Ann. 94, p. 141.

-ocr page 22-

vonk uit twee elkander overdekkende gedeelten bestaat,
waarvan het een zijn oorsprong te danken heeft aan de
inetaaldeeltjes van de electroden, het ander aan het
gas, waarin de vonk overspringt. De strepen der elec-
troden onderscheiden zich daardoor, dat zij bij geringe
spanning der electriciteit alleen in de nabyheid der elec-
troden te zien zijn, terwijl de strepen van het gas zich
onverzwakt van de eene pool tot de andere voortzetten.
Opmerkelijk is het, dat hij in het spectrum van NOi de
strepen van N en van O vereenigd terugvond. Van de
metalen nam hij de spectra waar van lood, tin, zink,
cadmium, bismuth, koper, ijzer, kwik, zilver, goud, pla-
tina, antimonium en arsenicum; hij vond daarbij, dat
enkele metalen een of meer strepen gemeen hebben, iets
wat evenwel door onderzoekingen met een krachtiger
toestel dan den zijnen bevestigd verdient te worden, al-
vorens men er eenige gevolgtrekking uit af mag leiden.
Belangrijker is het, dat
angstüöm waarnam, dat, wan-
neer de electroden uit legeringen van twee metalen be-
staan, de strepen van beide te gelijk worden gezien.
Bij het gebruik van zwavel-metalen als electroden vond
hij alleen de strepen van het metaal terug, zoodat hij
uit zijne proeven afleidde, dat zwavel, evenmin als
carbonium, eigene strepen geeft. Dit laatste resultaat
was evenwel onjuist. Dat carbonium een eigen spectrum
heeft, was reeds vroeger door
masson (pag. 11) aan-
getoond, en werd later door
van deb willigen beves-
tigd; dat ook zwavel eigene strepen in het spectrum
geeft, is gebleken door de later te vermelden proeven
van
seguin.

iSTa angstböm hebben zich nog van der willigen en
PLtiCKBB, beide een\' geruimen tijd, met het onderzoek
der electrische spectra bezig gehouden.

-ocr page 23-

Van der willigen\'\') begon met hetzelfde onderzoek,
dat reeds door
aistgström was verrigt, namelijk met eene
naauwkeurige plaatsbepaling der gemeenschappelijke stre-
pen in dampkringslucht, koolzuur, zuurstof en waterstof.
In de wijze van waarnemen bragt hij evenwel eene groote
verbetering aan, door namelijk de wrijvings-electriciteit,
die door zijne voorgangers was gebruikt, te vervangen
door den stroom va,n een\' Rhumkortfschen inductietoestel.
Maar daarenboven beschreef hij de strepen, die aan
alle metalen gemeen zijn bij het overspringen der vonk
111 chloor, welk gas door
angstböm niet was onderzocht.
Oo]£ maakte hij er op opmerkzaam „dat in de verschil-
lende gassoorten bij geringe onzuiverheid door damp-
kringslucht de karakteristieke strepen der dampkrings-
jducht mede voor den dag komen.quot; (p. 22rx) In het
spectrum van NO en van NO, vond hij, gelijk
Axngstköm
^oor het laatste reeds had aangetoond, de strepen der
dampkringslucht terug.

^ In zijne tweede verhandeling (Nov. 1857) toonde
^^^^ deb willigen de overeenkomst aan tusschen de
strepen van het electrische kool-spectrum en de strepen
ket spectrum van koolwaterstofvlammen, die kort te
Voren door
swan waren onderzocht, (verg. pag. 23.)

aarop s) nam hij het spectrum waar van de electrische
vonk in eenige vloeistoffen, een onderwerp waarmede
^
Asson zich ook reeds, doch zonder eenig bijzonder
S^volg^ had bezig gehouden. Van dee willigen vond
fgt;ok hier weder de strepen van het metaal, waaruit de

1)nbsp;Verslag, en Medea. der Kon. Akad. v. Weteuseh. VIT. p 209 —
i^ogg. Ann. 106, p. 610.

2)nbsp;Verslag, eii Meded. d,n\' Kon. Akad. v. Wetensch. VU p 267 —
l\'^gg. Ann. 107.
p. 473.

3)nbsp;Verslag, en Meded. der Kon. Akad, v. Wetensch. VIT. p. 274.

-ocr page 24-

electroden bestonden, terug, en daarenboven eigenaar-
dige strepen voor de vloeistof of hare ontledingspi-oduc-
ten. In zijne vierde verhandeling beschreef hij de
strepen van zich ontwikkelend hydrogenium, welke hij
overeenkomstig vond met die van de gewone vonk in
gewoon hydrogenium.

Het was omstreeks dezen tijd, dat er eene nieuwe
rigting voor het onderzoek der electrische spectra werd
geopend door de schoone kunstprodiicten van
geisslee,
te Bonn. De door dezen vervaardigde buizen, met ver-
schillende gassen en dampen onder zeer geringe druk-
king gevuld, maakten het mogelijk het electrische licht
in bijna luchtledige ruimten waar te nemen. Zoowel
VAN DER wiiiLiGEN als PLtïCKEB maakten dan ook ver-
schillende dezer buizen tot het voorwei\'23 van hun onder-
zoek. Daar evenwel eerstgenoemde ze meer bestudeerde,
met het doel het ontstaan van het electrische licht in
het zoogenoemd luchtledig te verklaren, laatstgenoemde
daarentegen ze vooral gebruikte om de strepen der ver-
schillende gassen zoo naauwkeurig mogelijk vast te stellen,
spreken wij hierover zoo aanstonds uitvoeriger.
Van der
WILLIGEN kwam intusschen reeds tot het resultaat, dat
bij de vonk in eene zeer verdunde atmospheer het licht
alleen ontstaat door de gloeijende of trillende gasdeel-
tjes, terwijl de metaaldeeltjes der electroden aan deze
trillende beweging geen deel nemen. Het eene van de
beide door
angstböm onderscheidene spectra valt hier
dus geheel weg; alleen het spectrum van het gas blijft over.

Veel uitvoeriger nog zijn de onderzoekingen van plüc-

!)■ Verslag, en Meded. der Kon. Akad. v. Wetensoh. VIT. p. 362.
2) Verslag, en Meded. der Kon. Akad. v. Wetenseh. VIII. p. 33 eii
189. — IX. p. 300.

-ocr page 25-

^ee omtrent de Geisslersche biiizen. In de eerste plaats
\'t\'Oonde hij aan\'), dat, ofschoon de Terschillende deelen
eener zoodanige buis, naarmate zij naauwer of wijder,
^igter bij of verder van de electroden verwijderd zijn,
^oor het bloote oog niet dezelfde kleur vertoonen, toch
^^et spectrum van die verschillende gedeelten dezelfde
strepen bevat, die alleen hare betrekkelijke intensiteit
\'Veranderen, waardoor dus ook het resulterende licht
®ene andere kleur kan verkrijgen.

PLticJKEB heeft daarop een naauwkeurig en uitvoerig
Onderzoek in het werk gesteld omtrent de spectra, die
quot;Verschillende gassen in uiterst verdunden staat geven
^ij het overspringen der electrische vonk Hij begon
ttiet hydrogenium, nitrogenium, koolzuur en oxygenium;
^^et spectrum van dit laatste gas was niet dan met groote
^ïioeite te bepalen, daar zoowel bij vrije zuurstof als
het gebruik van zuurstofhoudende gassen de zuui--
stof zici^ ijy doorgaan van den stroom zeer spoedig
^et het platina der negatieve electrode verbindt. Ook
spectrum van koolzuur is moeijelijk regtstreeks te
bepalen, daar er zich allengs bij het gebruik van me-
talen electroden metaal-oxyde op het glas afzet, en het
spectrum na eenigen tijd volkomen gelijk is aan dat van
^ooloxyde. Hij vond verder, dat een mengsel van twee
gassen de strepen van beide te gelijk vertoont, en dat
^letzelfde plaats heeft bij chemische verbindingen. Zoo
^^g hij bij NHp, de strepen van N en van H»); bij NO,
(verg. pag. 13) en daarenboven ook bij NOs de
strepen van N en van O\'\'); bij waterdamp de strepen

1) Pogg. Ann. 104, p.nbsp;123. (Maart 1858.)

Pögg. Ann. 105, p.nbsp;67—83 en 107, p. 497—539 en 638—643.

Pogg. Ann. 105, p.nbsp;78.

4) Pogg. Ann. 105, p. 81.

-ocr page 26-

van II en waarscliijnlijk in den beginne ook die van 0 ;
bij HCl de strepen van H en van C1 Daarop vi^endde
hij zieh tot de halogenen (J, Br, Cl), waarbij zich we-
der dezelfde zwarigheid als bij het oxygenium voordeed;
het gelukte hem evenwel door herhaalde waarnemingen
ook van deze de spectra te bepalen, welke onderlinge
groote overeenkomst vertoonden

In zijne verhandeling van Mei 1859heeft plückee
de naauwlveurige plaatsbepaling gegeven voor de spec-
tra der volgende stoffen, die alle in Geisslersche buizen
werden onderzocht: H, O, N, Hg, Na, J, Br, Cl,
SnCL, SiCl;;, PhCl;j, CO«, benevens eenige vlugtige or-
ganische verbindingen. Voor de voornaamste strepen
geeft hij daarbij de golflengten in het luchtledige op,
berekend uit de brekings-indices volgens de benaderings-
formule van
cauchy. Hij deed zyne waarnemingen met
één prisma en een\' goniometer van
baeinet ; even als
van dek willigen gebruikte hij daarbij een\' Rliumkorlf-
sclien inductietoestel.

Enkele opmerkingen over de proeven van plückee
mogen wij hier niet achterwege laten. In de eerste
plaats is het opmerkelijk, dat onder alle door hem on-
derzochte spectra dat van hydrogenium uitmunt door
zijne groote eenvoudigheid, daar het slechts drie stre-
pen van enkelvoudig licht bevat, terwijl stikstof, zuur-
stof, koolztuir, enz. vooral het eerste, uiterst zamen-
gestelde spectra geven. Natrium gaf slechts ééne streep,
zamenvallende met de streep D van
eeaunhoeee. Zeer

1)nbsp;Pogg. Arm. 105, p. 8L

2)nbsp;Pogg. Ann. 107, p. 533.

3)nbsp;Pogg. Ann, 105, p. 83.

4)nbsp;Pogg. Ann. 107, p. 497 en p. 638.

-ocr page 27-

opmerkelijk is liet nog, dat hij bij de drie onderzochte
ctiloruren 1° de strepen van het chloor, maar daaren-
boven
andere strepen waarnam, die eigen schenen
^^ zijn aan
verbindingen van het chloor met een der
elementen Sn, Si, Ph; vooral was dit duidelijk bij PhClg,
^aar dit behalve de chloorstrepen nog andere vertoonde,
terwijl damp van phosphorus volstrekt geen strepen gaf i).
Hieruit leidt
plücker alzoo teregt af, dat niet alleen
elementen, maar ook zamengestelde ligchamen hunne
eigene strepen kunnen bezitten. ~ Eindelijk moeten wij
quot;og wijzen op een zeer gewigtig punt, dat reeds bij de
f^iiderzoekingen van
van dek willigei^ voor den dag
Was gekomen, maar zich op nog veel schooner wijze
ij\' de proeven van
plüce:ee openbaarde, namelijk op
zoo uiterst gevoelige reactie, welke het prismatisch
onderzoek v.an het electrische licht oplevert. Wanneer
bedenken, dat de inhoud eener Geisslersche buis
ikwijls slechts weinige kubiek centimeters bedraagt,
die beperkte ruimte gevuld is met een gas, hetwelk
onder eene drukking van slechts weinige millimeters
evindt , dan worden wij in de eerste plaats getroffen
^oor de geringe\'hoeveelheid stof, die voldoende is om,
iJ het doorgaan van den electrischen stroom, op eene
^00 kenmerkende wijze aan ons oog de werkingen te
^^erraden, die zij in hare trillende beweging op de om-
liggende etherdeeltjes uitoefent, en niet alleen om die
verraden, maar ook om die in eene menigte bijzon-
ei\'heden aan ons gewapend oog te vertoonen. Maar
nog veel grooter wordt onze verbazing, wanneer
plücker
ons leert, dat niet alleen de geringe hoeveelheid gas,
^^elke in de zoo beperkte ruimte aanw^ezig is, zich aldus

Pogg. Ann. 107, p. 641.

-ocr page 28-

ontwijfelbaar laat herkennen, maar dat ook nog kleine
verontreinigingen, uiterst geringe inmengselen in dat
gas zich ook met even ontwijfelbare zekerheid laten
aanwijzen. Zoo niet de uiterste zorg in acht is geno-
men om het ingebragte gas absoluut zuiver te verkiij-
gen, dan ziet men ook nimmer het zuivere gas-spectrum,
maar de strepen der inmengsels vertoonen zich mede
met meeerder of minder intensiteit. Een uiterst gering
spoor van vochtigheid brengt dadelijk de strepen van
hydrogenium weder te voorschijn; een inmengsel van
dampkringslucht verraadt zich dadelijk door de eigen-
aardige stikstofstrepen. Stellen wij ons eens, om de
gedachten te bepalen, een gedeelte eener Geisslersche
buis voor van 1 □ mm. doorsnede en 10 mm. lengte;
dit gedeelte is voorzeker voldoende om het spectrum
van het ingesloten gas waar te nemen. Zij dit gas stik-
stof en bevinde het zich onder de drukking van Vwo
atmospheer. Nu weegt 1 liter stikstof onder de gewone
drukking 1,25 gram, en dus 10 kub. mm. 0,000 0125
gram; onder de drukking van
Vioo atmospheer bedraagt
dit 0,000 000 125 gram. Bevat de stikstof nu b. v. 1
percent van een .ander gas, dat zich op deze wijze nog
laat waarnemen, dan blijkt het dat daartoe slechts
noodig is: 0,000 000 001 25 gram De gevoehgheid der
reactie is voorzeker voor verschillende gassen zeer ver-
schillend, en de bovengenoemde getallen zijn voor een
deel willekeurig aangenomen; maar zooveel blijkt er
toch uit, dat de gevoehgheid dezer reactie enorm groot
is, en dat zij die van alle in dien tijd bekende reac-

1) Doet men dezelfde berekening voor eene Geisslersche buis van 1 □
m.m. doorsnede en 10 m.m. lengte, gevuld met hydrogenium, en neemt
men dat hydrogenium onder eene drukking van Viooo atmospheer, dan
vindt men, dat voor dit gas sleclita noodig is O, 000 000 0009 gram.

-ocr page 29-

tieven zeer verre overtreft. Plückeb overdreef het dus
geenszins, toen hij bij het begin van zijn onderzoek
schreef, dat op deze wijze nog „Bruchtheile der Tau-
j^sendtheile eines Milligramsquot;\') van een gas konden
borden aangetoond.

Doch keeren wij tot de proeven van van der willi-
ö
^en terug. Hij was de eerste, die zijne aandacht ook
^P de electrische spectra der
alkali-metalen vestigde s),
^^ daarbij vond, dat, ofschoon de chloruren wegens
kiinne meerdere vlugtigheid daartoe in het algemeen het
geschiktst zijn, echter ook andere verbindingen de stre-
pen van de metalen vertoonen, die daarin aanwezig zijn.
^ijne methode bestond daarin, dat hij de platina-elec-
tiquot;oden door eene doelmatige inrigting telkens met de
oplossing van het zout bevochtigde. Zoo bepaalde hij
^^et naauwkeurigheid de vrij zamengestelde spectra van
^hloorcalcium en chloorstrontium. Bij chloorlithium vond
ééne roode streep, bij chloornatrium ééne gele, bij
^^iloormagnesium eene dubbele groene en eene enkel-
quot;^oudige blaauwe; bij chloorkahum nam hij geen strepen
^aar. __ Jammer is het, dat hiermede de onderzoekin-
gen van
van der willigen Omtrent de electrische spec-
tra der metalen eindigen! behalve hare theoretische
^^\'aarde toch had
van der willigen er ook reeds dat
gebruik van gemaakt, waartoe zij noodzakelijk voeren
ll^oeten, namelijk het herkennen der elementen en het
eproeven van de zuiverheid der gebruikte stoffen.

Alvorens van de electrische spectra af te stappen,
boeten wij ten slotte nog vermelden, dat
despketz^)^

Pogg. Ann. 104, p. 123.

2) Verslag, en Meded. der Kon. Akad. v. Wetensch. VIII. p. 203. Verg,
^il. p. 217.

Compt. rend. 31, p. 418.

-ocr page 30-

tijdens\' zijn onderzoek omtrent het voortbrengen van
hooge temperaturen door middel van den galvanischen
stroom, aantoonde, dat de plaats der strepen in het
spectrum eener electrische vonk niet verandert, hetzij
men eene batterij gebruikt van 100, of van 600 ele-
menten achter elkander, of wel van 600 elementen, ge-
rangschikt aan 6 rijen ieder van 100. De plaats der
strepen is dus althans binnen zekere grenzen onafhan-
kelijk van de stroomsterkte.

Ten opzigte van de geschiedenis van het zigtbare deel
des spectrums blijven ons thans nog slechts de
natuurlijke
en de gekleurde vlammen over. Door natuurlijke vlammen
verstaan wij hier de vlammen van gassen of koolwater-
stoffen, zonder eenig kleurend inmengsel; met
gekleurde
Vlammen bedoelen wij de zoodanige, die door het inbrengen
van eenig metaalzout eene andere kleur hebben verkregen.

Wat de eerste aangaat, hieromtrent zijn wij weder
de eerste waarnemingen aan woijijASTOif verpligt, die,
na over het zonnespectrum gehandeld te hebben, zich
aldus uitdrukt 1): „By candle light, a different set of
„ apparences may be distinguished. When a very narrow
„line of the blue light at the lower part of the flame is
J, examined alone, in the same manner, through a prism,
„the spectrum, instead of appearing a series of lights
„of different hues contiguous, may be seen divided into
„5 images, at a distance from each other. The 1st is
„broad red, terminated by a bright line of yellow; the
„2d and 3d are both green; the 4th and 5th are blue.quot;

Ook FEAUNHOFEB, heeft, gelijk wij boven reeds ver-
meld hebben, de spectra van verschillende vlammen

1) Phil. Trans. Lond. 1803, p. 380.

-ocr page 31-

(kaarslicht, olielicht, de vlam van H, van alkohol, enz.)
onderzocht; hij deed dit bepaaldelijk met het doel om
een spectrum te vinden, waarin zich een of meer vaste
Pnnten duidelijk onderscheidden, ten einde met meer
Zekerheid brekings-index en dispersie bij zijne verschil-
lende glassoorten te kunnen bepalen. Hij vond dan ook,
ketgeen wij reeds vermeld hebben (pag. 5), dat in alle
vlammen eene dubbele gele streep door groote helheid
nitmunt, welke juist zamenvalt met de dubbele donkere
streep D van het zonnespectrum. Voorts vond hy, dat
sommige vlammen nog andere helle strepen in haar
spectrum vertoonen; onder anderen zegt hiji): „Das
5;spectrum, welches von dem Lichte einer Flamme ent-
jjsteht, die mit einer Blasröhre angeblasen wird, ent-
»kält mehrere ausgezeichnet helle Linien.quot;

De eerste onderscheiding tusschen de spectra van de
Verschiliende gedeelten der vlam vinden wij gemaakt in
1834 door
fabian von virsedb 2). Deze merkte op, dat
bet buitenste, weinig lichtende omhulsel eener kaarsvlam
slechts homogeen (oranje-geel) licht bevat; het binnenste,
sterk lichtende gedeelte geeft daarentegen licht van alle
golflengten, terwijl het onderste, blaauwe deel der vlam
alleen groen, blaauw en violet bevat, „aber daneben,quot;
laat hij er op volgen, „finden wir drei ganz deutliche
\'?nnd regelmässig liegende Maxima.quot;

l)ezelfde onderscheiding van drie spectra naar de ver-
schülende deelen der kaarsvlam werd ook in 1843 door
^^lAïTHiESSEN gemaakt; het eene, onafgebrokene schrijft
bij teregt aan de gloeijende kooldeeltjes toe, maar min-

Gilb. Ann. 74, p. 374.

2)nbsp;Pogg. Ann. 33, p. 374.

3)nbsp;Compt. rend, 16, p. 1081.

-ocr page 32-

der juist is het, dat hij de beide andere aan het ver-
brandende CO en aan het verbrandende H afzonderhjk
toeschrijft.

In 1848 maakte DEAPEE een meer uitvoerig onderzoek
bekend omtrent de spectra van verschillende vlammen i).
In de blaaspijpvlam (kaars- of olievlam met lucht aan-
geblazen) onderscheidde hij, even als
wollaston, 5
maxima of lichte strepen, en voorts beschreef hij de
spectra der vlammen van knalgas, cyan in lucht en
cyan in zuurstof, kooloxyde, alkohol, ohe in lucht en
olie in zuurstof. Maar
deapee\'s proeven hebben onze
kennis slechts weinig vermeerderd, daar hij ze geheel
en al inrigtte om eene door hem voorgestelde theorie
aangaande het verbrandingsproces in de vlam te beves-
tigen, eene theorie welke op onjuiste gronden steunde
en ook sints lang wederlegd is

1)nbsp;Phil. Mag. (3). 32, p. 100.

2)nbsp;Deapbk\'s theorie omtreat de vlam is deze. Hij nam aan, dat de
vlam bestaat uit een groot aantal concentrische, kegelvormige, verschillend
gekleurde omhulsels, van welke het binnenste alleen rood, het daarop
volgende oranje, en het buitenste slechts violet licht zou uitzenden. Deze
theorie beruste op de volgende proeven. Hij stelde spleet en brekenden kant
van het prisma in horizontale rigting voor de vlam op, waardoor hij iedere
horizontale doorsnede der vlam afzonderlijk kon analyseren; nu meende hij
te zien, dat zijn spectrum van het rood naar het violet allengs in breedte
toenam, hetgeen hij verklaarde door de toenemende grootte der verschillend
gekleurde ringen, waaruit die horizontale doorsnede zou bestaan. Dat de
buitenste ring violet, de binnenste alleen rood licht zon uitzenden, vond
hij zeer natuurlijk, daar hij meende, dat in het buitenste omhulsel, waar
een overmaat van zuurstof kan toetreden, ook de chemische werking het
sterktst moet zijn; terwijl in het midden der vlam, waar slechts weinig
zuurstof voorhanden is, slechts eene zwakke chemische werking plaats heeft
en dus ook alleen rood licht kan worden uitgezonden. De donkere tus-
schenruimten in het spectrum der cyauvlam verklaarde hij door de konische
omhulsels, die geheel met de aan de verbranding geen deel nemende stikstof
üouden gevuld zijn. De onjuistheid zijner redenering is echter duidelijk:

-ocr page 33-

In 1856 eindelijk kwam william swan met een\' uit-
voerigen arbeid over de spectra van koolwaterstofvlam-
inen te voorschijn i), een arbeid, die nienwe en schoone
zaken aan het licht heeft gebragt. Hij vond namelijk,
dat al de door hem onderzochte stoffeia, hetzij zij CrHs,
wel CrHsOt tot algemeene formule hebben, bij ver-
^t\'anding steeds hetzelfde spectrum vertoonen, mits men
^^ij koolstofrijke ligchamen de voorzorg gebruike, in de
vlam zooveel lucht of zuurstof te blazen, dat er zich
geen vaste kooldeeltjes afscheiden, welke, in de vlam
gloeijend wordende, steeds een onafgebroken spectrum
geven. Het constante spectrum nu dezer koolwaterstof-
■^erbindingen werd door
swan met de uiterste naauw-
keurigheid bepaald en afgebeeld, en vervolgens met het
zonnespectrum vergeleken. De arbeid, door
swan ver-
^^gt, is met zulk eene zorgvuldigheid ten uitvoer ge-
^^\'agt, dat men, wat het spectrum van koolwaterstof-
\'\'lammen aangaat, in den eersten tijd geene groote
vermeerdering van kennis te wachten heeft.

Drie jaren na de bekendmaking van den arbeid van
swan deed eobiquet in de Fransche Academie nog
eenige mededeelingen over ten deele reeds bekende za-
onder andere ook over het spectrum van het
blaauwe licht in het onderste gedeelte der kaarsvlam,
i- de door
swan onderzochte koolwaterstofvlam.
Wat de
gekleurde vlammen aangaat, reeds sedert lan-

•^\'Et daar waar de meeste zuurstof is, is de chemische werking het grootst,
^^ïiar daar waar de verhouding tusschen zuurstof en brandstof de gunstigste
En wat zijne grondproef aangaat, dat men bij de genoemde iurigting
schuins toeloopend spectrum zou verkrijgen, dit is later gebleken vol-
komen onwaai- te zijn.

1)nbsp;Edinb. Phil. Trans. 21, p. 411. — Pogg. Ann. 100, p. 306.

2)nbsp;Compt, rend. 49, p. 606,

-ocr page 34-

geil tijd was het \'bekend, dat sommige metaalzouten
aan de kleurlooze vlam van aethyl-alkohol, methyl-alko-
hol, enz. de eene of andere kleur mededeelen, dat b. v.
sodazouten de vlam geel kleuren, barijtzou.ten groen,
en deze kleuring der vlam leverde in vele gevallen
een zeker kenmerk op ter onderscheiding van verschil-
lende stoffen, voornamelijk van alkaliën en akalische
aarden, een middel, dat zeer in bruikbaarheid en ge-
voeligheid toenam, toen
cartmell i) daarbij het gebruik
van gekleurde glazen invoerde. Maar het gebruik van
het prismatisch geanalyseerde hcht dezer gekleurde vlam-
men als chemisch reactief behoort geheel en al tot het
laatste tweetal jaren. En evenwel hebben ook reeds in
vroeger tijd verschillende Avaarnemers spectra van deze
gekleurde vlammen ontworpen.
Beewster nam waar,
dat in het spectrum der vlam van verdunden alkohol eene
gele streep van enkelvoudig hcht voorkomt.
Talbot
zag het eerst (1826) dezelfde gele streep in het spec-
trum der alkoholvlam, met keukenzout bedeeld, en gaf
dit middel aan ter verkrijging van monochromatisch hcht;
dezelfde gele streep zag hij ook in het Hcht van bran-
dende zwavel, en hij nam waar, dat, wanneer zwavel
met salpeterzure potasch wordt verbrand, in het hcht
daarvan daarenboven eene roode streep voorkomt. Reeds
in 1827 schreef
herschel, bij de behandeling van het
kleurend vermogen van sommige zouten :
„Thus it will be found that, in general,

1)nbsp;Phil. Mag. (4). 16.

2)nbsp;Edinh. Phil. Journ. 1824, p. 120. — Pogg. Am. 2, p. 98; zie ook
Pogg. Ann. 16,
p. 379.

3)nbsp;Brewster. Jonrn. of sc. 1826. p. 77 — Zie Chem. News. 3, p. 261.
De waarneming van
tamot is een bewijs dat zijn zwavel sodium bevatte,

4)nbsp;Herschel. On J,ight. p. 438, Art, 524,

-ocr page 35-

), Salts of soda give a copious and purely homogene-
)?ous yellow;

»Salts of potash give a beautiful pale violet;

J)Salts of lime give a brich red, in whose spectrum
yellow and a bright green line are seen;

!)Salts of strontia give a magnificent crimson. If
■gt;i\'^nalysed hy the fvism two definite yellows are seen, one
JiQf ivhich verges strongly to orange,
etc.quot; — en in eene
Pnvaat-mededeeling aan
qu^telet (1829) zegt hebschel
iiog van het strontiumspectrum\'):

),La flamme des feux rouges (red fire) qu\'on emploie
\'^au théâtre (on la produit en brûlant du nitrate de
strontiane), présente deux teintes rouges brillantes.
quot;Le spectre qu\'elle forme au moyen du prisme, offre
»de nombreuses solutions de continuité; mais la circon-
\'î stance la plus remarquable est la formation d\'une ligne
\'?entremement brillante d\'un bleu vif et absolument dis-
\'^tincte de tout le reste.quot;

Van wie deze spectrum-waarnemingen afkomstig zijn,
vermeldt herschel niet in het bijzonder ; hij zegt alleen
^P- 437):

jïdr. bbevi^ster, Mr. talbot, and others, have exami-
ïjUed these phemomena with attention,quot; en niet ten on-
^egte laat hij hierop volgen : „Jwi
the subject is not ex-
quot; h^\'^isted, and promises a wide field of curious research.quot;
Hoe onvolkomen intusschen de wijze van proefneming
toen nog was, kan blijken uit de volgende woorden,
■^vaarin hebschel de „most familiar and most efficacious
ÏÎmannerquot; beschrijft, waarop men deze verschijnselen
^an waarnemen®): „Take a piece of packthread, or a

1) Corr. math, et phys. par Quetelet 5, p. ?54,
Herschel. Ou light, p. 438,

-ocr page 36-

„cotton thread, which (to free it from sahne particles)
„should have been boiled in clean water, and having
„wetted it, take up on it a little of the salt to be exa-
„mined in fine powder, or in solution. Then dip the
„wetted end of it into the cup of a burning wax candle,
„and apply it to the exterior of the flame, not quite
„in contact with the luminous part, but so as to be
„immersed in the cone of invisible but intensely-heated
„air which envelopes it. Immediately an irregular sput-
„ tering combustion of the wax on the thread will take
„place, and the invisible cone of heat will be rendered
„luminous, with that particular coloured light, which
„caracterises the sahne matter employed.quot;

Weinig naauwkeuriger was de, overigens op zich zelf
staande waarneming van
von wbbde (1834), omtrent
het spectrum der met koperchloride groen gekleurde
alkoholvlam

In 1845 maakte millee (verg. pag. 9) de spectra
dezer gekleurde vlammen tot een onderwerp van uit-
voeriger onderzoek-quot;). Ongelukkig was zijne wijze van
proefneming niet geschikt om tot een juist resultaat,
tot de onthuUing van verborgen waarheden te leiden.
Hij gebruikte vooreerst eene alkoholvlam met eene pit
van
boomwol, („a common cotton wickquot;) iets wat reeds
van zelf nimmer zuivere spectra kan geven, daar er wel
nimmer boomwol zonder anorganische bestanddeelen
heeft bestaan. In de tweede plaats is het zeer te be-
twijfelen, of de door hem gebruikte zouten (N05,Sr0,
CaCl, BaCl, NaCl, CuCl, BOg) s) wel op chemische rein-

1)nbsp;Pogg. Ann. 33, p. 375.

2)nbsp;Phil. Mag. (3). 27, p. 89. — Pogg. Ann. 69, p. 414.

3)nbsp;De afbeelding Fig. 11. is niet, zooals in Pogg. Ann. 69, p. 415
?taat, van NaCl, maar van CaCl, gelijk blijkt nit het verband en uit

-ocr page 37-

\'leid aanspraak mogten maken; althans naar zijne af-
beeldingen te oordeelen was dit geenszins het geval*
-\'^an deze omstandigheden is het toe te schrijven, dat
*ie arheid van millbb niet die vruchten gedragen heeft ^
■^velke hij, bij wat meerder voorzorg, zoo goed had kun-
nen voortbrengen.

Behalve de genoemde waarnemingen vinden wij nog
hier en daar enkele op zichzelf staande proeven ver-
®^eld, waaruit blijkt, dat de spectra der met metaal-
bouten gekleurde vlammen ook nu en dan de aandacht
^ot zich trokken. Daarenboven blijkt het daaruit, dat
ï\'eeds voor langen tijd de feiten bekend waren, die in
i860
bunsen en kibchhoef tot hunne glansrijke ont-
trekking voerden.
Bbewsteb deelde in 1850 nog eenige
Waarnemingen mede omtrent de spectra van nitras po-
^assae op gloeijende kolen geworpen, en van nitras
^tfontianae in de alkoholvlam gebragt. Maar van veel
^eer belang is eene mededeeling van
talbot van nog
Veel vroeger tijd, omtrent de spectra van lithia en stron-
tiaan. Wegens het belang der zaak laten wij zijne me-
tiedeehng hier woordelijk volgen \'):
^ J5 Lithia and strontia are two bodies characterized by
jjthe fine red tint which they communicate to flame.
\'7The former of these is very rare, and I was indebted
gt;\'to nay friend Mr.
eabaday for the specimen which I
subjected to prismatic analysis. Now it is difficult to
J) distinguish the lithia red from the strontia red by the
\'7 unassisted eye. But the prism displays between them
ijthe most marked distinction that can be imagined.

quot;^en oorsproukelijken Engelschen tekst, waar duidelijk staat; Monde of
\'^\'\'■ieium.

1) Phil. Mag, (3). 4, p. 114. — Pogg. Ann. 31, p. 592,

-ocr page 38-

„The strontia flame exhibits a great number of red
„rays well separated from each other by dark intervals,
„not to mention an orange, and a yery definite bright
„blue ray. The lithia exhibits one single red. ray.
Rence
„I hesitate not to saij that optical analysis can distinguish
,^the minutest portions of the two stihstances from each other
y^with as much certainty, if not more, than any other known
,^method.quot;

De laatste volzin vooral is merkwaardig, en dit werd
geschreven in 1834, alzoo 26 jaren voordat
bunsen en
KmcmiOEE op den gelukkigen inval kwamen de spectra
der alkaU-metalen andermaal naauwkeurig te onderzoe-
ken. Men moet inderdaad verwonderd staan, dat ge-
durende zoo langen tijd niemand op de gedachte kwam
om het gevondene onderscheidingsmiddel toe te passen
op de praktijk. De feiten waren bekend, maar niemand
deed er zijn voordeel mede.
Van der willigen schreef
nog in 1858 \'): „De streep van lithium zoowel als die
„van sodium kan men ook in de vlam waarnemen, door
„eene kleine hoeveelheid der oplossing op een platina-
„draad aan haar prijs te geven.quot; Maar niemand dacht
er aan, dit reactief in praktijk te brengen, niemand
dacht er aan, dit ook op de overige alkahën en alkah-
sche aarden toe te passen, in weerwil dat
swan nog
in 1856 op de uiterst geringe hoeveelheid natrium op-
merkzaam maakte, die voldoende is om de karakte-
ristieke gele streep te voorschijn te doen treden 2).
Men bleef aan de oude reactieven hangen; het nieuwe
beproefde men niet. Wel werd hier het gezegde van
den hoogleeraar
mulder bevestigd: „Zóó zijn wij sla-

1)nbsp;Verslag, en Meded. der Kon. Akad. v. Wetensch. VUL p. 208.

2)nbsp;Edinb. Phil. Trans. 21, p. 413. _ Pogg. Ann. 100, p. 311. -
Zie ook Phil. Mag. (4). 30. p. 173,

-ocr page 39-

»Ven der gewoonte, ook in de wetenschapquot;\'). Een ge-
niale blik, de greep eener erkende meesterhand op het
gebied van scheikunde en physica, als die van
bunsen
van kirohhoef, was er noodig om de wetenschap-
pelijke wereld van hare oude gewoonte af te rukken,
öiaar was ook voldoende, om haar het nieuwe middel
Van onderzoek met opene armen te doen ontvangen.

B. Be onderzoekingen van kirchhoee en btjnsen.

Met het jaar 1860 brak er een nieuw en glansrijk
tijdperk van de geschiedenis der spectra aan. Naauwe-
bjk Waren er eenige maanden van dit jaar verstreken,
of KiROHHOEi\' en BUNSBN 3) maakten de resultaten be-
kend hunner uitvoerige onderzoekingen omtrent de spec-
van eenige gekleurde vlammen, van vlammen, die
^oor het inbrengen van een potasch-, soda-, lithia-,

kalk-

strontiaan- of barytzout gekleurd zijn. Als het

Inleest geschikte middel om deze spectra waar te nemen,
gebruikten zij de naar den uitvinder alzoo genoemde
^ii^nsensche gasvlam, waarin zij het metaalzout aan een\'
\'Iiinuen platinadraad bragten. Met groote naauwkeurig-
beid werden deze spectra door hen afgeteekend, nadat
eene buitengewone zorg hadden aangewend om de
gebruikte stoffen in den grootst mogelijken staat van
Zuiverheid te verkrijgen. De alzoo met chloorverbindin-
gen verkregen spectra vergeleken zij met de spectra,

Gl. J. Mulder. Schalk. Verh. en Onderz. 11. p. 218.
Pogg. Ann. 110, p. 161. — Erdm. Journ. 80, p. 449. — Ann.
tim. et Pbya. (3). 62, p. 453. — Phil. Mag. (4). 20. p. 89. — Ann.

Chi

u. Pharm. 18, p. 349. (Verkort).

-ocr page 40-

welke men verkrijgt, wanneer men de bromuren, jodu-
ren, oxydhydraten, de zwavelzure en de koolzure zou-
ten van ieder der genoemde metalen in de kleurlooze
gasvlam brengt en vonden die steeds dezelfde; maar
daarenboven toonden zij aan, dat de plaats der stre-
pen of lichtmaxima, die in deze spectra voorkomen,
althans binnen zekere grenzen, onafhankelijk is van de
temperatuur der vlam, zoo als bleek, om slechts de
beide door hen gebruikte uitersten te noemen, bij het
gebruik van de zwavelvlam., wier temperatuur 2000°,
en van de knalgasvlam, wier temperatuur bijna 7000°
bedraagt \'). Eindelijk vonden zij volkomen dezelfde stre-
pen terug in het spectrum van het hcht der electrische
vonk, overspringende tusschen twee stukjes van elk der
genoemde metalen

Op deze spectraal-strepen werd door kiechhofi\' en
BUN8EN eene methode van qualitatieve analyse gegrond,
welke in hunne handen reeds dadelijk ryke vruchten
opleverde. De door hen voorgestelde en ingevoerde wijze
van analyseren onderscheidt zich van alle andere me-

1)nbsp;Over de temperatuur dezer vlammen spreken wij nader in het ITI
Hoofdstuk.

2)nbsp;Eene afbeelding van de plaats dezer strepen ziet men op Plaat I. Zij
is een eenigzins vergroote afdruk van de plaat in Presenius Qual. Anal.
3the Aufl., en bevat de spectra van Cs, Rb, K, Na, Li, Sr, Ca en Ba;
de plaat van ruBSENros verschilt van de oorspronkelijke teekening van
kirchhoff en bunsen alleeu door de aanwezigheid eener blaanwe streep
in het calcium-spectrum. (Zie Erdm. Journ. 85, p. 394 en Ann. Chim.
et Phys. (3). 62, p. 468. Note). — Het niet voorkomen dezer streep op
de vroegere teekeninge.i deed in 1861 E. W. en A.
dupré besluiten tot
het aanwezen van een nieuw, onbekend element (Phil. Mag. (4). 21, p.
86), in een welwater uit Londen. Hunne dwaling kwam echter spoedig
aan het licht (Chem. News. 3, p. 129; Phil. Mag. (4). 21, p. 239).

Wij hebben hierbij gevoegd eene afbeelding van het thalliumspectrum;
zie pag. 36.

-ocr page 41-

thoden door hare verbazende gevoeligheid, welke van
Soda zelfs \'/300000
milligram, doet onderscheiden. Hierdoor
Werd het in de eerste plaats mogelijk de bekende al-
kaliën en alkalische aarden aan te toonen in stoffen,
Waarin zij in zoo geringe hoeveelheid voorkomen, dat
tot dusverre aan het scheikundig onderzoek wa-
^en ontsnapt; het bleek alzoo, voornamelijk bij lithia
strontiaan, dat deze stolïen veel algemeener in de
\'ïatuur verbreid zijn, dan men tot dusver had gemeend,
^aar in de tweede plaats, nog eene andere ontdekking
Was de vrucht van de nieuwe, door de uitvinders met
Zooveel schranderheid aangewende methode. Zij oor-
•^eelden, en zoo als de uitkomst geleerd heeft, niet ten
Onregte, dat het mogelijk was, dat er op de aardkorst
elementen voorkomen, die in de onderzochte stoffen
^ergens genoegzaam opgehoopt zijn om door de gewone
reactieven onderscheiden te kunnen worden, maar die
^oor het nieuwe middel van onderzoek weUigt zouden
\'m^nen worden aangetoond. Eene eerste poging, te
^^en einde met zooveel scherpzinnigheid door hen in
^et werk gesteld, werd dan ook met een dubbel geluk-
^gen uitslag bekroond: twee nieuwe elementen, beide
^ot de groep der alkaliën behoorende, weerden ontdekt
iquot;eeds spoedig daarop in verschillende stoffen aan-
getoond; hunne namen (caesium en rubidium), gekozen
^^ar de kleur hunner merkwaardigste spectraal-strepen,
^yii niet ongeschikt om de glansrijke geschiedenis hun-
ontdekking te vereeuwigen.

Iq eene tweede verhandeling i) beschi-eef bunsen de

\'Phnnbsp;~nbsp;p- 357.—

^quot;^ag. (4). 22, p. 329 en p. 498. — Erdm. Journ. 85. p. 65.
erlcort), _ Ann. Chem. u. Pharm. 119, p. 107. (Verkort).

-ocr page 42-

eigenschappen dezer nieuwe metalen en hunner verbin-
dingen , met de bepalingen hunner aequivalent-gewigten,
doch daar dit minder tot ons tegenwoordig onderwerp
behoort, blijven wij hierbij niet stilstaan.

Intusschen was, tijdens het onderzoek van KijacHHOPj?
en BTJNSEN, een nieuw feit aan het hcht gekomen, be-
treffende het verband tusschen emissie en absorptie van
licht.
Kiechhoff vond namelijk, dat, wanneer men
licht, hetwelk op zich zelf een onafgebroken spectrum
geeft (het Drummondsche kalklicht, een wit gloeijende
platinadraad, enz.) door eene sodavlam i) laat gaan
alvorens het op het prisma te laten vallen, men een
spectrum verkrijgt, hetwelk in het geel eene dubbele
donkere streep bevat, juist op dezelfde plaats, waar de
sodavlam alleen eene dubbele
lichte streep geeft. Het
bleek alzoo, dat de gloeijende damp van het sodium,
(of der sodiumverbinding), welke op zich zelf de eigen-
schap bezit het genoemde gele hcht uit te zenden, ook
de eigenschap heeft datzelfde gele licht bij doorvalling
te absorberen ~). Wat
kiechhopp bij de gele streep van

1) Beae alkoholvlara of gasvlam, waarin keukenzout gebragt is.

3) Hetzelfde feit was reeds 11 jaren vroeger door foucault ontdekt,
maar deze had er geene gevolgtrekkingen uit afgeleid; niemand schijnt
gedurende 11 jaren aan de ontdekking van
foucault gedacht te hebben.
Ook
kikchhoït droeg er, toen hij zijn onderzoek begon, geen kennis
van. — Zie hier de woorden waarmede
foucault zijne waarneming be-
schrijft. (L\'Institut 17, p. 44. —7 Févr. 1849). Hij hield zich bezig met
onderzoekingen omtrent het electrische koollicht; in het spectrum daarvan
zag hij eene groote menigte helle strepen, en daaronder eene dubbele gele
van zeer groote intensiteit. ïen einde te onderzoeken of deze zamenviel
met de streep D in het zonnespectrum, liet hij de beide spectra (van het
kool- en van het zonlicht) op elkander vallen, en nam daarbij volkomen
coïncidentie waar. Hij laat nu volgen (1. c. p. 45): „Ce procédé d\'inveati-
„gation m\'a fourni matière a quelques observations inattendues. II m\'a
„d\'abord pronvé l\'extrême tranaparence de 1\'arc qui ne porte a la lumière

-ocr page 43-

bet sodium gevonden had, beproefde hij ook bij de
ï\'oode streep van het lithium, en vond ook hier dezelfde
absorptie. Hieruit leidde hij de gevolgtrekking af, dat
^le Fraunhofersche strepen in het zonnespectrum, voor
zoover zij niet het gevolg zijn van absorptie in de aard-
sehe atmospheer, haar ontstaan te danken hebben aan
^le aanwezigheid van die stoifen in de zonne-atmospheer,
^elke in het spectrum eener vlam op dezelfde plaats
ichte strepen voortbrengen. Daar nu de gele sodium-
streep volkomen zamenvalt met de Fi-aunhofersche streep
gt; besloot hij hieruit tot de aanwezigheid van sodium-
^iQp in de atmospheer der zon. Om dezelfde reden

■\'Solaire qu\'une ombre légère; il m\'a montré que cet arc, placé snr le trajet
de lumière solaire, absorbe les rayons D, eu sorte que
dite raie D de la lumière solaire se renforce considérablement quand
quot;déb spectres sont exactement superposés. Quand, au contraire, ils
quot;danbsp;^^nbsp;^^ l\'aie D apparaît plus noire qu\'à
l\'ordinaire

la lumière solaire et se détache en clair dans le spectre électrique,
qui fait qu\'on juge facilement de leur parfaite coïncidence. Ainsi l\'arc
U.S offre un milieu qui émet pour son propre notnpte les rayons. D, et
en même temps, les absorbe lorsque ces rayons viennent d\'ailleurs. —
quot;^ our faire l\'expérience d\'une manière plus décisive encore, j\'ai projeté sur
1 image réfléchie

d\'une des pointes incandescentes de charbon qui
l\'eirquot;-\'\'nbsp;ignition, ne donne pas de raie, et dans

Verdnbsp;^^^ \'■»i®nbsp;apparue comme dans la lumière solaire.quot; —

laat FOUCAULT volgen (1. c. p. 45): „Passant alors à l\'examen
fournis par d\'autres matières, j\'ai presque constamment trouvé
\'^nient^^\'\' Positive et à sa place, et j\'ai constaté qu\'elle coïncide exacte-
..\'em\'iînbsp;brillante de la flamme de la bougie. Quand on

\'\'cette°quot;^ ®omme pôles des métaux qui ne font apparaître que faiblement

..\'i-evivre\'quot;\'\'\'^nbsp;toujours la faire

intensité extraordinaire en les touchant avec la potasse,
^soude ou l\'un des sels formés de chaux ou de l\'une de ces bases.quot;
«odiutn.quot;\'\'\'\'®*® quot; opmerkelijk van wege de algemeene verbreiding van het
And \'nbsp;gebruikte
potasc.h en kalk om de sodiumsixamp;t^ te zien.

\'naakt ^^quot;^\'quot;quot;quot;lingen omtrent spectra heeft poucaui,t niet bekend ge-

-ocr page 44-

besloot bij uit het zamenvallen der Fraunhofersche stre-
pen A en B met Uchte strepen in het kalium-spectrum
tot de aanwezigheid van kaliumdamp, en, omdat de
helle, roode lithium-streep niet zamenvalt met eene Fraun-
hofersche streep, tot de afwezigheid van lithium in de
atmospheer der zon. Hij had alzoo het middel gevon-
den om de atmospheer, niet alleen van de zon, maar
ook van andere hemeUigchamen, chemisch te analyse-
ren. Reeds in Oct. 1859 maakte hij deze ontdekking
bekend

Weinige maanden later (Jan. 1860) leidde Kirchhofe
deze omkeering der spectra, deze verandering der lichie
strepen in donkere, ook uit theoretische beschouwingen
af^). Experimenteel werd zij daarop door
eikohhoee
en BUNSEN nog aangetoond voor de helste strepen van
K, Ca, Sr en Ba^).

Intusschen vatte kirchhoff volgens het genoemde be-
ginsel de analyse der zonne-atmospheer op eene veel
grootere schaal op. Met behulp van 4 prismata, waar-
door hij eene afwijking ^an bijna 180° verkreeg, en een\'
kijker met 40 malige vergrooting ontwierp hij een uit-
gebreid zonnespectrum, waarin zich een zeer groot aan-
tal donkere lijnen vertoonden. Door de bovenste helft
der spleet, door welker onderste helft het zonlicht inviel,
het hij het hcht eener electrische vonk invallen, over-
springende tusschen electroden van het te onderzoeken
metaal. Op deze wyze kon met het grootste gemak en
de grootste zekerheid worden uitgemaakt, of de Kchte
strepen van het metaal zamenvallen met donkere strepen

1) Monatsber. d. Berl. Acad. Oct. 1859. — Pogg. Ann. 109, p. 148.
3) Pogg. Ann. 109, p. 275 — Ann. Chim. et Phys. (3). 63, p. 160. -
Phil. Mag.
(4). 20, p. 1.
3) Pogg. Ann. 110, p. 189.

-ocr page 45-

in het zonnespectrum. In Juhj 1861 maakte hij het
i\'esultaat zijner onderzoeküigen bekend: van 9 metalen,
namelijk van Na, Ca, Ba, Mg, Zn, Fe, Ni, Cr en Cu\',
bad hij de aanwezigheid in den dampkring der zon aan-
getoond, terwijl een groot aantal andere daarin bleken
te ontbreken. Deze verhandeling van
kiechhopf i), ook
nog in menig ander opzigt ten hoogste belangrijk, bevat
daarenboven eene zeer naauwkeurige
teekening van een
^eel des zonnespectrums.

Dat de onderzoekingen van kirchhorp en bunsen
algemeene belangstelling wekten, behoeft niet gezegd
te worden. Voor de analytische scheikunde was eene
nieuwe toekomst geopend, een nieuw en veel vermogend
middel van onderzoek was haar geschonken, dat èn in
gevoehgheid èn in zekerheid èn in snelheid van uitvoe-
ring alle andere onderzoekings-methoden zeer verre over-
trof; een middel, dat zich niet aUeen tot aardsche stoffen
bepaalt, maar zich ook tot de verste hemelligchamen
nitstrekt. Een nieuwe, onverbreekbare band was er ge-
tusschen chemie, physica en astronomie. Geen
Wonder, dat de namen van
Kirchhofe en bunsen op
ieders lippen waren, en dat zelfs oningewijden ze met
eerbied noemden. Hunne eerste verhandeling, in April
1860 geschreven, werd niet alleen in bijna alle chemi-
sche en physische tijdschriften, in haar geheel of ver-
dort, overgenomen: ook een tal van populaire geschrif-
ten maakten hunne lezers met de nieuwe ontdekkingen
ekend. Niet vele voorbeelden heeft de geschiedenis der
Wetenschap aan te wijzen van zoo groote, zoo algemeene
eJangsteUing in den vooruitgang der kennis.

1) Abhandl. d. köu. Akad. d. Wiss. z. BerJ. 1861. p. 63. üntersu-

quot;\'quot;quot;agen über das Sonnenspectrum.

-ocr page 46-

C. De onderzoekingen omtrent spectra na 1860.

Na de ontdekkingen van kißchhoi\'f en bunsen heb-
ben zeer verschillende waarnemers zich met onderzoe-
kingen op het gebied der spectra bezig gehouden. Som-
migen pasten de spectraal-analytische methode toe op
het opsporen van lithium, strontium, enz., of wel van
de pas ontdekte metalen, rubidium en caesium; anderen
trachtten zoodanige proeven te nemen, die hen een\' stap
nader zouden kunnen brengen tot de verklaring van de
reeds bekende feiten, waarbij zeer dikwijls nieuwe feiten
werden gevonden, die hen schijnbaar die verklaring nog
moeijelijker maakten-, weder anderen eindelijk hielden
zich meer bepaaldelijk bezig met het spectrum van het
licht der zon en andere hemeUigchamen.

De chemisch-analytische toepassingen der nieuwe on-
derzoekings-methode zullen wij hier niet alle vermelden;
eene zooveel mogelijk volledige opgaaf daarvan vindt
men aan het einde van dit historisch overzigt. Alleen
willen wij hier nog melding maken van een derde ele-
ment, hetwelk door middel der spectraal-analyse werd
ontdekt.

Den 30. Maart 1861 maakte ckookes\') bekend, dat
hij in het selenium-houdende residu eener zwavelzuur-
fabriek, waarin pyriten werden verwerkt, een nieuw
element had gevonden, waarschijnlijk behoorende tot de
groep van zwavel, selenium, enz.; het spectrum van dit
nieuwe element bestaat uit eene zeer helle, scherp be-
grensde groene streep Den 18. Mei van hetzelfde

1) Chem. News. 3, p. 193.

3) De plaats dezer groene streep kan men zien in de onderste figuur op

-ocr page 47-

J^-ar maakte obookes i) het resultaat zijner verdere on-
\'löi\'zoekingen omtrent dit nieuwe ligchaam bekend, en
sloeg daarbij voor, het aan te duiden met den naam van
quot;^^aUnm, gekozen naar de groene streep in het spec-
^^iiiïi {êscKKoq groen). En toen op den 1. Mei van het
jaar 1862 de internationale tentoonstelling te Londen
■^erd geopend, was aldaar eene kleine hoeveelheid thal-
^ium, benevens een paar zijner verbindingen met eene
^ßschrijving hunner eigenschappen, ter bezigtiging ge-
steld. — Intusschen was, onafhankelijk van
cbookes , ook
Lamy^) in Frankrijk tot dezelfde ontdekking gekomen,
^ede bij het onderzoek van het residu eener zwavel-
^^urfabriek. Lamy had eene grootere hoeveelheid mate-
iquot;iaal ter zijner beschikking, waaruit het nieuwe element
kon Worden afgezonderd, dan
cbookes, en daardoor
§®lukte het eerstgenoemden veel spoediger dan dezen,
physische en chemische eigenschappen van het thal-
lium met juistheid te leeren kennen. Eenige maanden
de opening der Londensche tentoonstelling had ook
iiAiiY aldaar eene zekere hoeveelheid (12 gram) thal-
liutti, grooter dan de door
cbookes ingezondene, en door
®Qielting in den vorm van een staafje gebragt, ter be-
zigtiging gesteld.
Lamy bewees, dat het thallium met
regt

als een metaal beschouwd moest worden, en wel
metaal, naar alle waarschijnlijkheid gt; tot de groep
alkali-metalen behoorende.

laat I; vyij hebben haar ontleend aan de afbeelding door cbookes gegeven
(^hil. Mag. (4), 21,
p. 305), en aan die van lamy (Ann. Chim. et Phys.

67, p_ 389), welke wij op de grootte van onze schaal hebben overge-
^^agt. Gelijk Crookes later (Chem. News. 6, p. 3; — Ann. Chem. u. Pharm.
p. 213) aangeeft, valt de streep van het-thallium zamen met BaS.
Chem. News. 3, p. 303.
2) Compt. rend. 54, p. 1255. — 23 Junij 1862.

-ocr page 48-

Er heeft een groot verschii van meeningen bestaan
omtrent de prioriteit der ontdekking van het thaUium
door
crookes of door lamy. Intusschen kan er niet
de minste twijfel bestaan, of die prioriteit komt aan
crookes toe; ten bewyze hiervan herinneren wij slechts
dat het metaal, door
crookes ingezonden, op de Lon-
densche tentoonstelling reeds op den 1. Mei 1862 voor
het publiek te zien was, terwijl de
eerste mededeehngen
van LAMY den 23. Junij 1862 in de Fransche Academie
werden bekend gemaakt.
Crookes is alzoo de ontdek-
ker van dit nievwe metaal;
lamy heeft de kennis daar-
omtrent zeer aanmerkelijk uitgebreid. Over de verdere
literatuur van het thallium, zie pag. 59.

Doorloopen wy thans kortelijk de overige onderzoe-
kingen, na
kiechhoee en bunsen omtrent spectra gedaan.

In October 1860 beschreef Gladstone i) het electrische
spectrum van kwikzilver, waarin hij 23 hchte strepen
waarnam, van welke de laatste, aan de meest breek-
bare zijde der Fraunhofersche streep H gelegen, bijzon-
der door helheid uitmunt.

In Maart 1861 beschreef mousson het eenvoudigst
mogelijke instrument om spectra waar te nemen, terwijl
hij mathematisch den invloed aangaf, dien de stand van
het prisma op de helheid en de scherpte van het spec-
trum uitoefent.

Böttger^) maakte daarop eenige korte mededeelin-
gen bekend omtrent verschillende spectra, namelijk van
de vlam van lichtgas, hetwelk door chloroform was ge-

1)nbsp;Phil. Mag. (4). 20. p. 249. Met afbeelding. — Dingl. Journ. 159,
p. 47. Met afbeelding. — Ann. Chim. et Phys. (3). 61, p. 158.

2)nbsp;Pogg. Aan. 112, p. 438.

3)nbsp;Jahresber. d. phys. Vereins z. Prankf. a. M. 1860—61. — Erdm.
Journ. 85, p. 393.

-ocr page 49-

^■oerd, van Se, BoOs, MnCl, BioCls, PbCl, CaFl en
CuCl, welke stoffen hij in de vlam verhitte, en eindelijk
bet spectrum der vlam van CoN. Op den naam van
he-
■^ohrfjvingen
mogen intusschen zijne mededeelingen geen
aanspraak makën. Zooveel bleek er echter uit, dat
niet alleen de alkah- en aardalkaü-metalen, maar ook
quot;Ie verbindingen van sommige
zware metalen, benevens
enkele metalloïden, bij verhitting in de vlam spectra
kunnen geven.

simmleb 1) paste (Febr. 1862) de methode van kibch-
H
ope en BUNSEN, als reactief, ook toe op boorzuur,
koper en mangaan, wier spectra (bij het inbrengen der
stoffen in de kleurlooze gasvlam) hij beschreef. Zijne
Waarnemingen zijn met zeer gebrekkige hulpmiddelen
maar met groote zorg verrigt-, hij onderzocht spectraal-
aualytisch eene reeks van mineralen en wateren uit
Zwitserland (zie pag. 57).

Seghjin -) deelde in April 1862 aan de Fransche Aca-
demie mede, dat in het spectru.m der electrische vonk,
overspringende tusschen fluorsilicium of tusschen fluor-
horium. voorkomt „ une raie bleue, large et vive, très-
fléloignée du vert,quot; welke streep hij aan het fluorium
toeschreef. Zij was intusschen reeds vroeger door
bött-
bij CaFl (zie boven) en andere fluorverbindingen
gezien.

Terwijl deze meerendeels op zich zelf staande feiten
^an het Hcht werden gebragt, werd, gelijktijdig door
tyndall en door ebankland, eene zeer gewigtige ont-
dekking gedaan ten opzigte van den invloed, dien de
temperatuur op het ontstaan van strepen in het spec-

P«gg. Arni. 115, p. 243 eu p. 425.
Compt. rend. 54, p. 933.

-ocr page 50-

trum uitoefent. Reeds vroeger was door kikchhoff
aangetoond en verklaard, hoe het spectrum van een
zeker ligchaam zich zeer verschillend kan voordoen,
naar gelang van de temperatuur, waaraan het is bloot-
gesteld. Bij eene hoogere temperatuur nemen in het al-
gemeen alle strepen in intensiteit toe, maar niet alle in
gelijke mate, zoodat strepen, die bij eene lagere tem-
peratuur de sterkste van het spectrum zijn, bij eene
hoogere de zwakste kunnen zijn. Als voorbeeld hiervan
haalt KifiCHHOFF het calcium-spectrum aan, met de vol-
gende woorden !): „Ich habe gefunden, dass wenn man
„in den Schliessungsbogen der Leidner Flasche, welke
„den Funken Kefert, eine mit Wasser befeuchtete Schnur
„oder eine enge, mit Wasser gefüllte Röhre einschaltet
„und auf die Electroden Chlorcalciumlösüng bringt, man
„ein Spectrum erhält, welches volständig mit dem über-
„einstimmt, welches Chlorcalcium in der Gasflamme giebt.
„Es fehlen in ihm die Linien, welche bei metallischem
„Schliessungsbogen der Flasche die stärksten sind. Er-
„ setzt man die dünne Wassersäule durch eine Wasser-
„schicht von grösserem Querschnitt und kleinerer Länge,
„so bekommt man ein Spectrum, in welchem in gleicher
„Deutlichkeit die Linien, welche die Flamme, und die-
„jenigen, welche der ungeschwächte Funke hervorruft,
„sichtbar sind. Es zeigt sich hier der Weg, auf dem
„das Calciumspectrum, welches die Flamme giebt, über-
„geht in
das, welches der glänzende elektrische Funke
„hervorruftquot;

Hieruit blijkt reeds ten duidelijkste de invloed, dien
de temperatuur op h.et voorkomen van een spectrum

1) Phys. Abh. der K. Ak. d. Wiss. Berlin 1861. p. 65.
3) Zie ook H, E. EO.SCOE in Phil. Mag. (4), 23, p. 64.

-ocr page 51-

hebben kan. Maar nog veel duidelijker blijkt deze in-
vloed uit de waarnemingen van
tvndaijL en van fkank-
laïjd
I), Onafhankelijk van elkander vonden deze, dat
lithium, hetwelk in eene gasvlam een spectrum geeft
\'^Ueen bestaande uit eene zeer helle roode en eene zeer
flaauwe
oranje streep, bij eene hoogere temperatuur
daarenboven eene zeer helle
hlaauwe streep in het spec-
trum doet ontstaan. Zij ontdekten dit feit bij het pris-
matisch onderzoek eener elektrische vonk, die tusschen
electroden van lithium oversprong, waarbij het lithium
aan eene veel hoogere temperatuur dan die der gasvlam
^^ blootgesteld. Bragten zij eene lithium-verbinding in
eene hydrogeniumvlam (wier temperatuur hooger is dan
die der vlam van gewoon lichtglas), zoo was de blaauwe
\'Streep naauwelijks zigtbaar; voerden zij nu langzamer-
hand zuurstof in de vlam, zoo klom de temperatuur en
\'^e blaauwe streep werd al sterker en sterker, tot ten
laatste de platinadraad, waaraan het lithiazout bevestigd
smolt, en de proef daardoor eindigde.
Fbank-
Ï\'And zag daarenboven bij het gebruik der inductievonk
het spectru.m van chloornatrium drie blaauwe stre-
(Jie chloornatrium bij een lagere temperatuur niet
\'^^et ontstaan.

^ Kort daarop (Jan. 1862) deelde boscoe mede, dat
y in het spectrum der inductievonk, overspringende
tusschen electroden van lithium,
twee blaauwe strepen
^d Waargenomen, die in het lithium-spectrum, bij de
^^mperatuur eener gasvlam verkregen, geheel en al ont-
eken-, doch weinige maanden later (April 1862) vond

Chem. News. 4, p. 303. — Erdm.

Piiil. Mag. (4). 22, p. 472.
86, p. 256.
Phil, Mag, (4). 23, p. 64.

-ocr page 52-

hij, dat sleclits ééne daarvan aan liet lithium, de an-
dere aan het Strontium toebehoorde \').

Uit een theoretisch oogpunt is de ontdekking van
ïyndall en fkanklanb weUigt de gewigtigste, die na
de onderzoekingen van
kibchhofe en bunsen op het
gebied der spectra is gedaan. Immers, wanneer één
element bij eene hoogere temperatuur strepen in het
spectrum geeft, die bij eene lagere temperatuur
geheel
ontbreken, dan kan men verwachten, dat zulks ook bij
andere elementen het geval kan zijn 2). De reden waar-
om het eene hgchaam deze, het andere gene lichttril-
lingen uitzendt, ligt nog geheel in het duister; zooveel
heeft de ontdekking van
tyndall en feankland geleerd,
dat de temperatuur op den aard der uitgezondene licht-
trilhngen van grooten invloed is

Het zoo even gezegde, het optreden van nieuwe stre-
pen bij eene hoogere temperatuur, werd spoedig ook
bij andere ligchamen aangetroffen.

1) Chem. News. 5, p. 233.

3) Een nieuw voorbeeld hiervan zullen wij hieronder meêdeelen omtrent
het spectrum der cyanvlam. Brandt cyan in zuurstof, zoo komen in het
spectrum 4 strepen voor, waarvan niets is te zien wanneer cyan in de
lucht brandt. Zie Hoofdstuk II.

3) In de door tyndall en trankland gevondene waarheid ligt waar-
schijnlijk ook de grond van het volgende feit. Door verschillende waar-
nemers is aangetoond, dat sommige donkere strepen in het zonnespectrnm
veroorzaakt worden door absorptie in de aardsche atmospheer; die strepen
nu zijn, zoo als onder anderen ook door
gladstone is opgemerkt (Chem.
News. 4, p. 140) niet dezelfde als die, welke in de electrische spectra van
stikstof, zuurstof en koolzuur door
plücker zijn gevonden, en toch maken
deze drie ligchamen de hoofdmassa onzer atmospheer uit. Waarschijnlijk
is het verschil in temperatuur (in onze atmospheer en in eene Geisslersche
buis) de reden van dit verschil.

-ocr page 53-

Roscoe en clifton \') vonden (April 1862), in over-
eenkomst met de proeven van
kibchhoff, dat het cal-
^lum-spectrnm bij het gebruik der inductie-vonk, in vele
^Pzigten verschilt van het calcium-spectrum bij eene
^\'\'\'gere temperatuur (in de gewone gasvlam) verkregen,
analoge verschillen vonden zij ook bij andere alka-
Hsche aarden en alkaliën; de blaauwe strontium-streep
\' bijv. zagen zij , bij het gebruik der inductie-vonk,
^\'ergezeld van vier nieuwe blaauwe- strepen.

Crookes 2) beval daarop (April 1862), als een zeer
eenvoudig middel ter verkrijging eener hoogere tempe-
^atiiur bij het gebruik der gewone gasvlam, het gebruik
ehloraten aan, waardoor hij 1° eene grootere licht-
^erkte verkreeg en 2° nieuwe strepen zag optreden.
_ y chloras hthiae zag hij zeer duidelijk de blaauwe
niunastreep, bij chloras strontianae zag hij de blaauwe
®trontiumstreep vierdubbel, enz.

Tot de kennis van de spectra der alkahën zijn ver-
■^Igens nog eenige bijdragen geleverd door
debeay en

wolf en diacon.
^DebbayS) beval aan (Julij 1862), in plaats van de
^ nsensche gasvlam de knalgas-vlam te gebruiken, wel-
hoogere temperatuur eene grootere licht-intensiteit
gevolge heeft en daardoor de mogelijkheid verschaft,

ten
tie

^ spectra zonder galvanischen inductie-toestel objectief
Vertoonen. Over de spectra zelve deelt hij verder
mede; van het kalium alleen zegt hij, dat hij op
genoemde wijze in het spectrum waarnam: „quatre
\'»nouvelles raies triples d\'une grande nettetéquot; i).

Chem. News. 5, p. 233.
Chem. News. 5, p. 334.
Ann. Chim. et Phys. (3). 65, p. 331.
^^ p. 338.

-ocr page 54-

Wolf en diaoon \') wijzigden alweder eenigzins de
manier van proefneming. Zij gebruikten ook de knal-
gasvlam , maar lieten het hydrogenium vóór de verbran-
ding door eene verhitte ijzeren buis strijken, waarin
zich het alkali-metaal bevond. Op deze wijze zagen zij
bij natrium 6 strepen, over het geheele spectrum ver-
spreid, bij kalium 11 strepen, waaronder 4 driedubbele,
bij chloorlithium (in eene platina-buis verhit) 4 strepen.

Oe proeven van debray en van wolf en diacok le-
veren een nieuw voorbeeld van de door
tyndall en
FBANKLAND Ontdekte waarheid, dat bij eene hoogere
temperatuur strepen kunnen optreden, die bij eene la-
gere ontbreken. Doch verdere gevolgtrekkingen uit de
proeven der Fransche physici af te leiden is niet ge-
oorloofd, daar zij volstrekt niet beschrijven, op welke
wijze hunne stolïen gezuiverd waren, iets wat bij lig-
chamen als de
alkali-metalen van hoog belang is. Daar-
enboven is het wel waarschijnlijk, dat bij het verhitten
van kalium of natrium in eene
ijzeren buis, het ijzer
ook eenige stofdeeltjes aan den gasstroom zal afstaan.
Daarbij komt nog, dat drie strepen, door
wolf en
DiACON bij het natrium waargenomen, tusschen de Fraun-
hofersche strepen D en F vallen, alzoo in dat gedeelte
van het spectrum, hetwelk door
kibchhoff met zoo
groote naauwkeurigheid is afgeteekend; op deze teeke-
ning komen de drie genoemde strepen evenwel niet voor.
Men is dus tot dusverre nog niet geregtigd tot het be-
sluit, dat in de spectra der alkaliën bij zeer hooge
temperatuur
zoovele strepen voorkomen.

Doch keeren wij tot ons historisch onderzoek terug.

1) Compt. rend. 55, p. 334. 18 Aug. 1862. - Erdm. Journ. 88, p. 67.

-ocr page 55-

m

In Julij 1862 gaf mobeen\') aan, dat het spectrum
der electrische vonk, overspringende in verdunde gas-
vormige koolwaterstoffen, een zeer geschikt middel op-
levert om deze van elkander te onderscheiden.

In dezelfde maand (Julii 1862) ontdekte leeoux-)
hij jodiumdamp de zonderlinge eigenschap, van het roode
hcht sterker te breken dan het violette.

Reeds in Dec. 1861 had seguist eenige waarnemin-
gen bekend gemaakt omtrent het spectrum der electri-
sche vonk, overspringende in een\' stroom van hydroge-
ïnuiQ, hetwelk vooraf gevoerd was over verhitte zwavel
over verhitten phosphorus. Ofschoon hij zijne waar-
nemingen met het ongewapend oog, alleen met behulp
van een prisma, verrigtte, kon hij toch meerdere strepen,
zoowel bij de zwavel als bij den phosphorus waarnemen.
I^ij zwavel onderscheidde hij: 1 roode, 3 helle groene,
^ blaauw-groene, 2 blaanwe en 2 violette strepen; bij
phosphorus: 1 roode, 1 oranje, 2 groene, 1 blaauw-
groene streep en verscheidene flaauwe strepen in het
blaauw en violet. De strepen, die de electrische vonk
m zwaveldamp gaf, vond hij ook terug in HS en in SOg,
de strepen van phosphordamp ook in PHg en in PCI3.

Het spectrum van phosphorus werd later (Maart 1863)
öog door CHEisTOELE cn BBiLSXEiN^-) beschreven als te
bestaan uit drie groene strepen. Hunne waarnemings-
niethode bestond in het prismatisch ontleden der vlam
van hydrogenium, hetwelk met phosphorus of eene vlug-
tige phosphor-verbinding was bedeeld, waardoor eene

1)nbsp;Compt. rend. 55, p. 51. — Erdm. Journ. 87, p. 49.

2)nbsp;Compt. rend. 55, p. 126. — Pogg. Ann. 117, p. 659.

3)nbsp;Compt. rend. 53, p. 1273. — Phil. Mag. (4). 38, p. 416.

4)nbsp;Compt. rend. 56, p. 899. — Erdm. Journ. 88, p. 443.

-ocr page 56-

groene vlam verkregen werd. Zij geven hunne methode
als een zeer geschikt middel ter opsporing van phos-
phorus aan.

In April 1863 nam kilburn i) waar, dat de roode
streep in het kalium-spectrum (Kx) gevormd wordt door
twee zeer nabij elkander gelegene strepen, even als Na«.

Ons blijven nog ééne proef van fizbau, verscheidene
proeven van
a. . mitscherlich , eenige onderzoekingen
van
gladstone eu eenige proeven van diacon ter ver-
melding over. Ofschoon deze meerendeels in tijdsorde
bekend gemaakt zijn vóór de laatstvermelde proe^ven,
hebben wij ze tot het laatst bewaard, ten einde er iets
uitvoeriger bij te blijven stilstaan.

De proef van eizeauquot;), in Maart 1862 beschreven,
is de volgende. Wanneer men in eene kleurlooze gas-
vlam metallisch natrium brengt en van dit licht een
spectrum ontwerpt, dan ziet men in den aanvang, wan-
neer de verdamping of de verbranding van het metaal
nog niet sterk is, de bekende gele natriumstreepwordt
de verbranding levendiger, dan ontwikkelt zich aan weers-
zijden van de gele streep hcht, dat zich over het ge-
heele spectrum uitbreidt en steeds in intensiteit toeneemt;
eindelijk, wanneer de verbranding van het natrium haar
maximum bereikt heeft, verflaauwt de gele streep, ver-
dwijnt, en verandert in eene donkere.
Fizeau vond
dit verschijnsel aUeen bij het natrium: bij kalium, h-
thium, magnesium en zink kon hij niets dergelijks waar-
nemen. Te vergeefs trachtte hij, gelijk hij zegt, het
verschijnsel uit bekende oorzaken te verklaren.

De proeven van a. mitscheblioh hebben weder

]) Chem. News. 7, p. 178.

2)nbsp;Compt. rend. 54, p. 493. — Pogg. Ann. 116, p. 492.

3)nbsp;Erdm. Journ. 86, p. 13, — Pogg. Ann. 116, p. 499.

-ocr page 57-

nieuwe feiten aan het licht gebragt. Deze vond, dat,
wanneer men chloorbaryum, vermengd met eene zekere
hoeveelheid chloorammonium eri zoutzuur, in de vlam.
brengt, men een spectrum verkrijgt, hetwelk, met of
zonder de gewone baryum-strepen, twee nieuwe groene
strepen bevat. Dergelijke uitkomsten verkreeg hij bij
chloorstrontium en chloorcalcium; ook bij koper, chloor-
koper en joodkoper. Wanneer hij in eene chloorkalium-
houdende vlam chloorammonium bragt, verdween het
kalium-spectrum oogenbhkkelijk. Hij leidde uit deze proe-
\'\'^en af, dat de chloruren andere spectra geven dan de
Oxyden of de metalen zelve, welke meening nog door
de volgende proeven bevestigd werd. Chloornatrium, in
eene porceleinen, met glazen platen geslotene buis tot
de roode gloeihitte verhit, gaf als lichtbron gebruikt
niet het minste spoor van de gele natrium-streep, en
quot;Werkte ook niet absorberend op het licht van deze
^iquot;eekbaarheid. Hetzelfde was het geval bij soda en
carbonas sodae. Maar bragt hij metallisch natrium in
de verhitte porceleinen buis, zoo gaf dit, als lichtbron
gebruikt, de gele streep zeer sterk, en omgekeerd werkte
ket zeer sterk absorberend op het licht van die breek-
baarheid. Hij kwam alzoo tot het besluit,
dat iedere
(chemische verbinding haar eigen spectrmi heeft en dat
de door
kieghhoi\'I\' en btjnsbn het eerst afgebeelde spectra
die zijn van de metalen zelve.
Hij leidde hieruit nog
eenige gewigtige gevolgtrekkingen af omtrent de toe-
passing der methode van
kirchhopi\' op de analyse der
zonne-atmospheer.

En nu de onderzoekingen van gladstone Dat

1)nbsp;Dat veel vroeger langs een geheel anderen weg plückeb tot hetzelfde
besluit kwam, hebben wij pag. 17 vermeld.

2)nbsp;Phil. Mag. (4) 24, p. 417, •— Chem. News. 7, p. 67.

-ocr page 58-

keukenzout, op gloeijende kolen geworpen, een violet
licht verspreidt, was bekend, maar het spectrum van
dat licht was nog niet onderzocht.
Gladstone gaf er
eene beschrijving van, en nam daai\'enboven waar, dat
ook andere chloorverbindingen, sommige bij eene lagere,
andere bij eene hoogere temperatuur, hetzelfde licht
met hetzelfde spectrum verspreiden, namelijk: CuCl,
PtCls, AuClg, HgCl, NiCl, CoCl, KCl, NaCl, BaCl.
ZnCl en FegCls; bij AgCl was het verschijnsel twijfel-
achtig, bij CaCl, PbCl en MnCl kon hij het in het ge-
heel niet waarnemen. In het gemeenschappelgke spec-
trum van het licht dezer verschillende chloorverbindin-
gen komen groene strepen voor, die evenwel andere
zijn dan de nieuwe groene strepen, die
a. mitscheklich
in het spectrum van chloorbaryum waarnam. — Zonder
twijfel behoort dit spectrum van
g-ladstone aan eene
chloorverbinding toe, maar aan welke is tot nog toe
niet verklaard.

Diacon \') eindelijk kwam op den vernuftigen inval, de
chloruren van eenige metalen te verhitten in de vlam
van hydrogenium in chloor, een middel waardoor het
ontstaan van zuurstofverbindingen onmogelijk was ge-
maakt. Op deze wijze zag hij bij CuCl, PbCl, MnCl,
NiCl, CoCl enz. zeer zamengestelde spectra; KCl gaf
een bijna onzigtbaar spectrum; bij SrCl waren de breede
oranje en de blaauwe strontium-streep (Sr^s en SrS) ver-
dwenen ; CaCl en BaCl gaven geheel andere spectra dan
dezelfde ligchamen geven bij verhitting in eene zuur-
stof houdende vlam.
Diacon kwam alzoo tot het besluit,
dat de chloruren andere spectra geven dan de metalen
zelve of hunne oxyden, en bevestigde daardoor het re-

1) Compt. rend. 56, p. 653. — 6 April 1863.

-ocr page 59-

sultaat van de zoo even vermelde proeven van a. mit-
scheblioh.

In het voorgaande hebben wij een zoo getrouw mo-
gelijk overzigt gegeven van de vroegere onderzoekingen
omtrent de zigtbare spectra. Hoofdzakelijk hebben wij
barbij die waarnemingen vermeld, welke met het vol-
gende onzer verhandeling in een naauwer verband staan.

1 zijn nog eene menigte feiten omtrent spectra in het
algemeen bekend, die wij met stilzwijgen zijn voorbij-
gegaan. Zoo hebben wij volstrekt niet gesproken over
de onderzoekingen omtrent de ultra-roode en de ultra-
violette stralen, en evenmin over de absorptie, die het
10 it in gekleurde
vloeistoffen en vaste ligchamen ondei\'-
gaati). ^Yat de later bekend gewordene onderzoekin-
gen omtrent het
zonnespectrum, en sterrespecira aangaat,
\'^\'iJ geven hier slechts de volgende bronnen op:

I\'liil. Trans. Lond. 148, p. 503. (1858). Piazzi schmidt.
Over het zonnespectrum bij zeer hoogen en zeer lagen
stand der zon; spectrum van maanlicht,
bil. Trans. Lond. 150, p. 149. (1860). Bbewsteb en
c^ladstone. On the Lines of the Solar Spectrum. ~ Met

^^ ) Van ééne vloeistof, namelijk de oplossing van een didymzout, heeft
^ ^adstone het eerst de eigenaardige absorptie-strepen als reactief op didvm-

«lolïetf^\'nbsp;a^so\'Ttie-verachijnselen in vloei-

verscr- \' quot;nbsp;\'quot;Schamen zijn van een\' geheel anderen aard dan de-

directquot;*\'quot;\'\'\'\'quot;\'

J^c tot ons onderwerp behoorende, stilzwijgend voorbij. Men zie hier-
^^er.
bkewstee, in Phil. Mag. (4). 24, p. 441, muller, in Pogg. Ann,

haerlin, in Pogg, Ann. 118, p. 70, ea anderen.

-ocr page 60-

afbeeldingen naar de waarnemingen van bbewstee.
(Ook gladstone in PluL Mag. (4) 20, p. 385).

Phil. Mag. (4) 22, p. 147. | Tyndall. On the -physical
(Junij 1861).nbsp;\' basis of Solar Chemistry.

Chem. News. 4, p. 61. | Populaire verhandelmg.

Chem. News. 4, p. 140. (Sept. 1861). Gladstone merkt
op, dat de donkere strepen in het zonnespectrum,
die door absorptie in de aardsche atmospheer ont-
staan, niet overeenkomen met de strepen, die stikstof,
zuurstof en koolzuur in Geisslersche buizen geven.

Sitz. Ber. d. Wien. Ak 2-Abth. 43,nbsp;^^^

P-nbsp;( anderlijkheid der

Pogg. Ann. 112, p. 153.nbsp;/ ahsorptie-strepen

Phil. Mag. (4). 22, p. 80.

Ann. Chim. et. Phys. (3). 62, p. 255.\'

Chem. News. 5, p. 126. (Maart 1862). Zantedeschi , te
Padua. Over de plaatsverandering der Fraimhofer-
sche strepen.

Compt. rend. 54, p. 1280 en 56, p. 538. Janssen. Zon-
nespectrum; absorptie in de aardsche atmospheer.

Phil. Mag. (4) 24. p. 70. (Julij 1862). Gladstone. Over
de oorzaak der aard-atmospherische strepen in het
zonnespectrum.

PMI^Mag. (4) 24. p. ). (JuUi j ^ jnbsp;Over d.

117, p. 290. I r-.„h„ferrf.e strepen.

Monit. scientif 50, p. 189. (1863). Spectra van zonlicht
tijdens twee zonsverduistei-ingen.

Pogg. Ann. 117, p. 654. Mebz. üeher das Farbenspec-
triim.
— De Fraunhofersche streep D is zevendubbel.

-ocr page 61-

B. Don ati. Intortio alle Strie clegli spettri stellari.
(Annali del R. Museo Fiorentino. Ser. IL Vol. 1.) —
Verkort in: Chem. News. 7, p. 137.

Monit. scient. 50, p. 187. Janssen. Spectra van vaste
sterren.

^onit scient. 50, p. 187. Janssen. Spectra van vaste
sterren.

Silhm. Amer. Jrn. 35, p. 71.|Rutheefoei). Spectra van

Chem. News. 7, p. 124. \\ vaste sterren.

Astron. Nachr. 59, 1405, p. 193. Secchi. Spectra
van vaste sterren.

_ ren besluite volgt hier eene opgaaf van de beschrij-
vmgen van spectroskopen, van de onderzoekingen om-
trent de eigenschappen en het voorkomen van rubidium
caesium, omtrent het voorkomen van de reeds lang
bekende stoffen lithium, strontium en baryum, en ein-
delijk de literatuur van het laatst ontdekte element
^et thallium. In hoeverre deze opgaaf volledig is,
durven wij zeiven niet beslissen. Wij hebben daarin
opgenomen alles wat tot het midden van Mei 1863
IS bekend gemaakt.

Wat de voornaamste der gebruikte tijdschriften aangaat, de laatst
verschenen nummers of deelen, wier inhoud, waar het noodig was, in de
\'i\'oJgende opgaven is opgenomen, zijn:
Pogg. Ann. 118, Stüek 3.
A-\'in. Chim. et Phys. (3). 67. — Avril 1863.
Phil. Mag. N^. 169. _ May 1863.
Ann. Chem. u. Pharm. 126, Heft 1. — April 1863.
Erdm. Journ. 88, Heft 8.
Compt. rend. 18 Mai 1863.
Chem. News. 23 May 1863.

-ocr page 62-

Beschryving van Sperdroshopen.

Pogg. Ann. 112, p. 439. Mousson.
Pogg. Ann. 113, p. 374.
Ann. Chim. et Phys. (3) 64, p. 302.

Phil Mag. (4) 22, p. 506.nbsp;Verbeterde toestel.

Erdm. Journ. 85, p. 74.

Chem. News. 5, p. 215.

Erdm. Journ. 86, p. 13.)
„ .nbsp;gt;A. Mttsoheelich.

Pogg. Ann. 116, p. 499.J

Mechanic\'s Mag. Junij 1861. p. 381.)

DingL Polyt. Jrn. 161, p. 339.nbsp;ƒ Brooke.

Compt. rend. 55, p. 576.1nbsp;rr ■ o ^

,-r „ ^/-i /Janssen. Irots spectroscopes.
Chem. News. 7, p. 40. Jnbsp;^

Monit. scient. 50, p. 148, etc. Janssen; littbow.

Chem. News. 7, p. 222. Littbow.

Sillim. Amer. Jrn. 35, p. 110.)

„ „nbsp;^wolcott gibbs.

Chem. News. 7, p. 117.nbsp;J

Astron. Nachr. 59, N°. 1408. p. 253. Steinheil. Spec-

troskoop voor sterren.
Würzb. naturwissensch. Zeitschr. Bd.
4. H. Osann.
Monatsschr. d. Gewerbevereins z. Köln. 27, p. 321. Gabthe.

Rubidium en Caesium.

Afzonderingswijzen. Eigenschappen der me-
talen en hunner verbindingen.

Pogg. Ann. 113, p. 337.

Ann. Chim. et Phys. (3). 64, p. 2.57. Kirchhofe en
Phil. Mag. (4). 22, p. 329 en p. 498.
bunsen. Tweede
Erdm. Journ. 85, p. 65 . . . . verkort. [ verhandel, over
Ann. Chem. u. Pharm. 119, p. 107. ,. l spectraal-aual,
Dingl. Polyt. Jrn. 164, p. 47 „ /

Kirchhoff en bunsen

-ocr page 63-

Ann. Chem. u. Pharm. 121, p. 123. ) Lotouinise,
Ann. Chmi. et Phys. (3). 64, p. 274. jover C107,Rb0.

Ann. Chem. u. Pharm. 122, p. 347.
Hiil. xMag. (4). 24, p. 46.
Dmgl. Polyt. Jrn. 165, p. 286.
Verkort.

Bunsen. Verkrijging van
Rh in het groot uit het
residu van lepidohthen.

Ding], Polyt. Jrn. 165, p. 414. | Erdmann. Aanmerkingen op
Erdm. Journ. 86, p. 254. j het vorige stuk van
bunsen.

Erdm. Journ. 86, p, 449. jj. Piccard. Methode om Rb
^res. Zeitschr.
1, p. 471. j van K en Cs te scheiden.

Erdm. Journ. 86, p. 453.

Fi-es. Zeitschr. 1, p. 519.

wijze van Rb en Cs,
berustende op h. ver-
schil in oplosbaar-
heid der bitartraten.

Bunsen. Metallisch Rb.

J. Piccard. Bepahng v. h. aeq.
gewigt van Rb.

Erdm. Journ. 87, p. 310. W. Heintz. Ueher Rubidium-
getoinnung.

Süiim. Americ. Jrn. 34, Nov. 1862. O.D. Allen. Scheidings-
-hü. Mag.
(4). 25, p. 191.
Chem. News. 6, p. 265.
Erdm. Journ. 88, p. 82.
^res. Zeitschr.
2, p. 68.

Ann. Chem. u. Pharm. 124, p. 367.
Compt. rend. 56, p. 188.
Erdm. Journ. 88, p. 447. )

Sdhm. Amer. Jrn. 35, Jan. 1863. ,
I^bil. Mag, (4). 25, p. 196 P\' Jo^i^sgn en O. D.
Chem. News. 7, p 110nbsp;( Allen. Bepaling van

^\'i\'es. Zeitschr.\'2, p. 4.nbsp;I hetaeq.gewigtvan Cs.

Ann. Chim. et Phys. (3). 67, p. 221. Grandeau. Bes
■seis de Rubidium. Extraction et préparation; propriétés.

^ie verder ook de volgende opgaven over het voor-
komen van Rb en Çs.

-ocr page 64-

Voorkomen van Buhidium en, Caesiwn.

Ä. In minerale wateren.

Water van Diirklieim , van Kissingen, van Nauheim,
van Kreuznach, van Baden-Baden,
van Wiesbaden, van
Soden bij Frankfort: in alle Eb en Cs. — Zie de boven
geciteerde tweede verhand, v.
kiechhoff en bunsen.

Compt. rend. 53, p. 1100. Grandeau.
Mineraalwater van Vichy. | ^^^ q^
„ Bourbonne. j

Sitz. Ber. d. Wien. Ak. Abth. 44, p. 153. \\
Erdm. Journ. 85, p. 458.nbsp;j

HalUrtvasser in Oherösterreich-. Kb.
Mineraalwater van Ebensee: Rb en Cs.

„ Gastein: geen Rh; geen Cs.

Sitz. Ber. d. Wien. Ak. 2t\'-- Abth. 44, p. 218. Schröttee.
Edm. Journ. 85, p. 458.

Rb en Cs in het water van Aussee.

Sitz. Ber. d. Wien. Ak. 2^ Abth. 45, p. 483. Sohnbider.
Oostenrijksche wateren.
Drie minerale wateren van Topusco. \\ ^^ ^^ ^^
Natronsäuerling van Lassinja.nbsp;\\

Eisenäuerlinge van Karlsbrunn: geen Rb; geen Cs.

Phil. Mag. (4). 21, p. 80. Crookes. Cs in zeewater (?).

Ann. Chim. et Phys. (3). 67, p. 175. Grandeau.
Mineraalwater van Bourbonne-les-Bains. |

,,nbsp;,, Vichynbsp;jRb en Cs.

„nbsp;„ Mont-Dore.nbsp;J

-ocr page 65-

oo

Mineraalwater van Salins (Jura).nbsp;i ^^^

,, Contrexéville (Vogesen). [

en

Pont-à-Mousson.

geen Cs.

VVater der Doode Zee.

B. In Mineralen.

Lepidolith vau Rozena. — Zie de boven geciteerde
tweede verhandeling van kirchhopf en bünsen, en
ook Erdm. Journ. 85, p. 125 — Rb en Cs.
Lepidolith van Hebron in Maine (N. Amerika).
Sillim. Amer. Jrn.
34, Nov. 1862. j
Phil. iMag. (4) 25, p. 189. (o. D. Allen. —
Chem. News. 6, p. 265.nbsp;j Rh en Cs.

Erdm. Journ. 87 , p. 480nbsp;I

Lepidolith van Praag.

Ann. Chim. et Phys. (3) 67, p. 172. Grandbaü.— Rb en Cs.
ï\'etalith van Uto.

Ann. Chim. et Phys. (3) 67, p. 173. Grandbau.—Rb en Cs.
Lriphylliue.

Chem. News. 4, p. 163. Bunsen. — Rb en Cs.
Sillim. Amer. Jrn. 33, p. 274. (E. W.
Blake jun. —
Erdm. Journ. 88, p. 192. j Rb en Cs.
Ann. Chim. etPhys. (3) 67, p. 173.
Gbandeau. — Rb en Cs.
Lithiaglimmer van Finnwale in Bohemen.

Chem. News. 4, p. 286. Bunsen. — Rb en Cs.
Lithiaglimmer van Zinnwald.

Sitzber. d. Wien. Ak. 2quot;= Abth. 44, p. 218. ( Schböttee. —
Erdm. Journ. 85, p. 458.nbsp;j Rb en Cs.

Gneiss van Freiberg.

Berg- u. Hiitten-mann. Zeitung 1862. N°. 8,p. 75.) _
Bronn u. Leonhard, N. Jahrb. f. Mineral, etc.
1862. p. 600,

-ocr page 66-

CariKillit.

Erdm. Journ. 86, p. 377. inbsp;^

, Tl w T ipn 7 1 PjEdmann. —Rb en üs.
Dmgl. Polyt. Jrn. 166, p. 74. j

Orthoklas van Karlsbad.

Erdm. Journ. 86, p. 448. ]

Dingl. Polyt. Jrn. 166, p. 75.^

Steenzout van St.-Nicolas-Varangéville (Meurthe).

Ann. Chim. et Phys. (3). 67, p. 197. Grandeau. —

Geen Rb; geen Cs.

Steenzout van Villefranche,

Ann. Chim. et Phys. (3). 67, p. 199. Grandeaü. —

Rb; geen Cs.

Chilisalpeter.

Pogg. Ann. 113. p. 361. Buksen. — Geen Rb; geen Cs.
Ann. Chim. et Phys.
(3). 67, p. 207. Grandeau. —
Geen Rb; geen Cs.

C. In planten en plantaardige producten.^)
(Alleen Rubidium).

In beetwortelen en daaruit bereiden salpeter.
Compt. rend. 54, p. 450..

Erdm. Journ. 85, p. 460. Verkort.} Granueau.
Dingl. Polyt. Jrn. 164, p. 50.
Compt. rend. 55, p. 430.
Chem. News. 7, p. 26.
Erdm. Journ. 88, p. 84. ^Leeebvre,

Dingl. Polyt. Jrn. 166, p. 431..
Ann. Chim. et Phys. (3). 67, p. 201. Grandeau.
In tabak (v. Havanna en v. Kentucky), in koffij, in
thee en in wijnsteen (tartre brut),
niet in suikerriet,
cacao, enz.

1) De hier volgende feiten zijn natuurlijk afhankelijk van den bodem,
waarop de planten groeiden.

-ocr page 67-

Compt. rend. 54, p. lOoï
Erdm. Journ.
86, p. 253. Ghanueau.
Dingl. Polyt. Jrn. 165, p. 133.

Ann. Chim. et Phys. (3). 67. p, 214. etc. Ghakdrau.
(Uitgebreider onderzoek; 7 monsters tabak, 4 mon-
sters koffij, enz.)
In de asch van het hout van
Qtiercus ptéesce?hs.

Ann. Chem. u. Pharm. Suppib. 2, p. 84. Carl ïhan.
In verschillende monsters potasch (Hongaarsche, Illyri-
sche, Duitsche en Russische).
Erdm. Journ. 86, p. 254.
Erdmakn.

Voorlcomen van lithium en strontium.

Over het algemeene voorkomen van lithium, strontium
en baryum, zie de eerste verhandehng van
kirchhoef
en BUNSEN, reeds geciteerd op pag. 29, en verder \'):

A. In minerale wateren.

De pag. 54—55 vermelde en geciteerde wateren be-
vatten
aUe Li, de meeste ook Sr, één (dat van Baden-
Baden) ook Ba. .

Bhil. Mag. (4). 20, p. 373. A. W. en F. Dupré. — Li
en Sr in water van de Theems en in 6 welwateren
nit Londen.

Bogg. Ann. 115, p. 444 etc. Simmler — Li en Sr in
de volgende wateren uit Graauwbunderland:
Bronwater van Chur.
^atronsmierling van Tarasp.
Eisensäuerling van St. Moritz.

1) Men zie ook Ac opgaaf van gramieau in Ann. Cliitii. et Phvs. (:3).
p. 158. __ Yévr. 1803,

-ocr page 68-

FAsensauetiing van Fideris.
Sauerqt(fdle van Tiefenkasten,
(rijpstherme van Vals-Lngnez.
Svhwefelivasser van Stachelberg.
Ann. CMm. et Phys. (3). 67, p. 186.
Gbandeau. —• Li
in zeewater (reeds vroeger door
üunsen gevonden).

B. In mineralen.

(ioüharder Schörl en Gf/anü,

Pogg. Ann. 115, p. 254. Simmler. — Li.
Zeer verschillende mineralen uit Graauwbunderland, uit
de Trias-, Jura-, Krijt- en tertiaire formatie.
Pogg. Ann.
115, p. 437 etc. Simmlbr. — Li en Sr.
Basalt van Giessen.

Ann. Chem. u. Pharm. 123, p. 258. Engelbach. —
Sr en Ba.

Twaalf kalksteenen van verschillenden oorsprong.

Ann. Chem. u. Pharm. 123, p. 258. Engelbach. —
Sr in alle, Li in de meeste, Ba in enkele.
Vier kalksteenen van verschillenden oorsprong.

Compt. rend. 56, p. 493. Volpicelli. — Li, Na en K.
(Jmzermüe noire vitreuse de Saleix.

Ann. Chim. et Phys. (3). 67, p. 174. Geanbeau. — Li.
Steenzout van St
.-Nicolas-Varangéville (Meurthe).

Ann. Chim. et Phys. (3). 67, p. 190. Grandeau. —
K, Li en Sr.
Steenzout van Villefranche.

Ann. Chim. et Phys. (3). 67, p. 199. Geandeau. —
K en Li; geen Ca; geen Sr.
Spaatijzersteen van Müsen, en daaruit bereid spiegelijzer.
Fres. Zeitschr.
2, p. 40. Feesenius. —- Li, K en Na.

-ocr page 69-

Grondstoffen vooi\' de staalbereiding van bessemer,

Chem. News. 7. p. 129.nbsp;),,nbsp;, .

n \' 1 •nbsp;1 - . - ^ r Rosooe. — Li.

Kepert. d. Clinti, appl. o, p. lo7.J

C. In meteoo rsteenen,

Ann. Chem. u. Pharm. 120, p. 253. Bunsen. — Li.
Pogg. Ann. 116, p. 512.
Engelbach. — Li en Sr.

Verir. WÖIILER in Sit?,. Ber. d. Mlen Ak. 46, Abth. p. 304.

Ö. In planten en plantaardige producten.
(Alleen Lithium).

In tabak van verschillenden oorsprong, niet in koffij,
thee, cacao, suikerriet, enz.
Compt. rend. 54, p. 1057.]
Erdm. Journ. 86, p. 253.

Ann. Chim. et Phys. (3). 67, p. 214, etc. Grandeau.
(Uitvoeriger onderzoek).
In verschillende monsters potasch.
Pogg. Ann.
110, p. 172. Btjnsen.
Erdm. Journ. 86, p. 254. Erdmann.

Lüeratimr over het Thallnim.

W. Crookes. —

Chem. News. 3, p. 193. (30 Maart 1861). ^^^ exiMence
Phil. Mag. (4). 21, p. 301.nbsp;of a new Element

probahh/ of the
Sulphur Group.

Chem. News. 3, p. 303. (18 Mei. 1861). W, Crookes. --
Further remarks on the supposed new Metalloid.

-ocr page 70-

1 W. Crookes.
Chem. News. 6, p. 1. (5 July 1862). j

Ann. Chem. u. PI,arm. 124, p. 203. jgt;nbsp;on

Erdm, Journ. 88, p. 167. Verkort.

Thallium.

Compt. rend. .54, p. 1255. (23 Junij 1862).-
Pogg. Ann. 116, p. 495.nbsp;Lamy. — dc

Erdm. Journ. 86, p. 250.nbsp;Vexistence d\'un

Ann. Chem. u. Pharm. 124, p. 215. nouveau métal,
Chem. News. 6, p. 29.nbsp;le thallium.

Dingl. Polyt. Jrn. 165, p. 284.

Lamy. — Nou-
Compt. rend. 55, p. 836. (8 Dec. 1862). ^^^^

Erdm. Journ. 88, p. 1^2.nbsp;^ ^^^ surlethal-

Ann. Chem. u. Pharm. 126, p. 81. j

Compt. rend. 55, p. 866.nbsp;Dumas. — Rapport

Monit. scientif. 50, p. 111.nbsp;sur un m.émoire dc

Chem. News. 7, p. 14.nbsp;( M. Lami/, relatif

Ann, Chim. et Phys. (3). 67, p. 418. / au thallium.
Chem. News. .5, p, 349; 6, p. 89, p. 119, p. 131, p. 155
en p. 168 ; 7, p. 13 en p. 107. — Verschillende korte
mededeelingen, anonyme hrieven, enz. omtrent de
prioriteit der ontdekking door
crookes.

N Kuhlmann. — Ï1 komt niet
Compt. rend.
56, p. 171. • voor in het residu van
Aim. Chim. et Phys.
(3). 67, alle zwavelzuurfahrieken,
p.
428.nbsp;vv^aarin pyriten worden

Erdm. Journ. 88, p. 443.
Erdm. Journ. 88, p. 192, |

\\

verwerkt; wijze om Tl te
verkrijgen,
l Tl-houdend residu eener

Dmgl. Polyt. Jrn. 167, p. 317. { ^wavelzuurfabriek, hi den

j handel verkrijgbaar.
Erdm. Journ. 88, p. 180, W
erther, — Tl in onzuiver
tellurium aangetrotFen.

-ocr page 71-

Chem. News. 1, p. 77. Bied heeapath. — Tl in han-
dels-bismiith aangetroffen.

Chem. News. 1, p. 109. W. Ceookes. — Tl in handels-
hismuth en bismnth-verhindingen aangetroffen.

Chem. News. 7, p. 1.33 en p. 218. W. Ceookes. —
Scheidingswijze van thallium en koper.

Chem. News. 1, p. 145. W. Ceookes. — Scheidingswijze
van thallium en cadmium.

Chem. News. 7, p. 194. W. Ceookes. —- Scheidingswijze van
thallium en ijzer; voorkomen van Tl in handels-zoutzuur.

Compt. rend. 55, p. 607. \\

Erdm. Journ. 88, p. 175. [Ktjhlmann. — Organi-

Ann. Chem. u. Pharm. 126, p. 75. | sche Tl-zouten.

Ann. Chim. etPhys.(3). 67,p.431.)

Compt. rend. 55, p. 610.nbsp;\'iDe la peovostate. —

Erdm. Journ. 88, p. 178.nbsp;[ Kristalvormen van

Ann. Chem. u. Pharm. 126, p. 79.) eenige Tl-zouten.

Compt. rend. 55, p. 887.nbsp;- Spec.

Ann. Chim. et Phys. (3). 67, p. 427.

) thalhum.

Compt. rend. 56, p. 138. Mascast. — Het groene hcht van
Tl is bij zeer hooge temperatuur niet monochromatisch.

Chem. News. 7, p. 146. W. A. Millee. — In het elec-
trische spectrum van Tl, met de inductievonk ver-
kregen, komen
vele strepen voor.

Compt. rend. 56, p. 588. De la eive. —- Geleidend ver-
mogen van Tl voor electriciteit.

Pogg. Ann. 118, p. 431. Mathiessen en voot. — Ge-
leidend vermogen van Tl voor electriciteit, ook bij
verschillende temperaturen.

hAMY. De Vexistenee cTun nouveau métal, Ie Thalliwn.
Tille 1862.

-ocr page 72-

62

Ann. Chim. et Phys. (3). 67, p. 385.
Erdm. Journ. 88, p. 363. Verkort.

Mededeeling van alle door hem gevondene feiten om-
trent het thallium en zijne verbindingen.

Chem. News. 7, p. 172 (11 April 1863). W. Cbookes.
On the diseovery of the metal Thallium. — Populaire
verhandeling.

-ocr page 73-

HOOFDSTUK IL

SPECTRA DEE VLAMMEN VAN EENIGE GASSEN.

Algemeene opmerkingen over den spectraal-toestel
en zijn gebruik.

De proeven, welke in het overige dezer verhandeling
Worden medegedeeld, zijn verrigt met een spectraal-
toestel, door
steinheil te München naar het voorschrift
van
kirchhoee en bunsen vervaardigd en toebehoo-
i\'ende aan het chemisch Laboratorium der Hoogeschool
te Utrecht. De beschrijving van dit instrument vindt
men in Pogg. Ann. 113, p. 374, in Erdm. Journ. f
prakt. Chem. 85, p. 74, in Ann. de Chim. et de Phys.
3ième Sér. 64,
p. 302, en elders. Wij willen in het kort
de zamenstelling er van herinneren.

Eene verticale spleet, welke door eene fijne mikro-
meterschroef wijder en naauwer kan gemaakt worden,
IS geplaatst in het brandpunt eener lens. Vóór de spleet
wordt de hchtbron geplaatst; achter de genoemde lens
IS een gelijkzijdig prisma van flintglas zoodanig opge-
steld , dat de brekende kant verticaal, en dus evenwij-
dig is aan de spleet. Achter het prisma bevindt zich

-ocr page 74-

een astronomische kijker, weike om eene verticale as
beweegbaar is en dient om het door het prisma ge-
vormde spectrum te beschouwen. Daar het licht, het-
welk van de spleet uitgaat, evenwijdig op het prisma
valt, moet deze kijker gesteld zijn voor evenwijdige stra-
len. Tot afsluiting van vreemd licht zijn de spleet en de
daarbij behoorende lens in eene koperen buis bevestigd.

Ten einde met het instrument tevens te kunnen me-
ten, is er eene derde buis aangebragt, mede om eene
verticale as beweegbaar, welke aan het naar het prisma
toegekeerde uiteinde eene lens, aan het andere uiteinde
een glazen plaatje bevat, waarop eene schaal, in tien-
den van miUimeters verdeeld, is gephotographeerd. Deze
schaal bevindt zich in het brandpunt der laatstgenoemde
lens, zoodat, wanneer de schaal door eene-daarachter
geplaatste vlam verlicht wordt, het licht der schaal
evenwijdig uit de lens treedt. De buis, waarin de schaal
bevestigd is, wordt nu zoodanig geplaatst, dat dit
evenwijdige licht, na op de buitenzijde van het prisma
spiegelend te zijn teruggekaatst, juist in de rigting van
den straks genoemden kijker valt. Men ziet alzoo in
dien kijker gelijktijdig het spectrum van het voor de
spleet geplaatste licht en de verlichte schaal.

Een tweede gelijkzijdig prisma van flintglas, dat veel
kleiner is dan het eerste, is onmiddelijk vóór de spleet
bevestigd, en wel zoodanig, dat het de bovenste helft
van deze bedekt. Het dient om het licht eener tweede
lichtbron op de spleet te werpen, zoodat men het spec-
trum van deze in de onderste helft van het gezigtsveld
des kijkers waarneemt. Men ziet alzoo de spectra van
twee verschillende lichtbronnen gelijktijdig en onmidde-
lijk boven elkander, hetgeen een uitnemend middel tot
vergelijking oplevert.

-ocr page 75-

Ziedaar in liet kort de inrigting van het door ons
gebruikte instrument, waarvan alle deelen met zooveel
zorg en juistheid zijn bewerkt, en zulk een harmonisch
geheel uitmaken, dat het het talent van
steinheil tot
eer verstrekt. Het zij ons evenwel vergund er twee aan-
merkingen op te maken.

De eerste geldt eene kleine fout in de opstelhng van
het kleine prisma, zooals wij die bij de ontvangst van
ket instrument aantroffen. Dit prisma was zoodanig
geplaatst, dat de drie opstaande ribben en een der
zijvlakken evenwijdig waren aan de spleet; ééne dier
ribben bevond zich nu onmiddellijk vóór de spleet, tus-
schen de spleet en het aan de spleet evenwijdige zijvlak.
Het is nu gemakkelijk in te zien, dat het bij deze in-
rigting onmogelijk is, licht eener zijdelings geplaatste
lichtbron door totale reflectie in de behoorlijke rigting
op de spleet te doen vallen. Wij hebben het prisma
zoodanig doen plaatsen, dat het aan de spleet evenwij-
dige zijvlak zich bevindt tusschen de spleet en de aan
dat zijvlak tegenovergestelde ribbe, met behoud van het
overige. Men bereikt dan zeer gemakkelijk door totale
reflectie het verlangde doel \').

De tweede aanmerking geldt de inrigting van de schaal.
Deze voldoet volkomen aan haar doel, wanneer dat doel
alleen omvat eene zoodanige plaatsbepaling der voor-
naamste strepen van een spectrum, dat men ze terug
kan vinden en van andere kan onderscheiden; het in-
strument is derhalve volkomen toereikend om de spectra
der alkali-metalen, zoo als die door
kirchhoee en bot-
sen het eerst zijn afgebeeld, volledig te vertoonen; en

i) Dezelfde fout vonden wij bij meerdere, door stktnheil afgeleverde
»latrumeaten, aan het ouzc volkomen gelijk.

-ocr page 76-

waar men het alleen gebruikt als reactief op de ge-
noemde stoffen, bezit het eene volkomenheid, die veel
meer dan voldoende is. Maar een eigenthjk meetwerk-
tuig is het instrument niet: wanneer men tot op onder-
deelen van de aangegevene schaaldeelen de plaats eener
streep wil bepalen, stuit men op eene zwarigheid, welke
niet haren grond heeft in de vervaardiging van het in-
strument, maar in de natuur van het licht. Die zwa-
righeid is de parallaxis.

Veronderstellen wij eens, dat men met een spectrum
te doen hebbe, hetwelk uit drie strepen bestaat, eene
roode, eene gele en eene violette. Ieder der strepen,
die men ziet, is een beeld van de spleet-, maakt men
de spleet wijder of naauwer, zoo worden ook de stre-
pen breeder of smaller. Die beelden worden in den
kijker gevormd op zekeren afstand van het oculair; zal
men ze scherp zien, zoo moet ieder beeld zich juist
bevinden in het focus van het oculair. Nu wordt violet
hcht sterker gebroken dan geel, geel sterker dan rood;
de brandpunts-afstand eener lens is dus voor violet licht
kleiner dan voor geel, voor geel kleiner dan voor rood.
Het beeld der spleet, gevormd door violet licht, zal zich
derhalve digter bij het objectief des kijkers bevinden
dan het gele beeld, het gele weder digter dan het
roode; en daar de brandpunts-afstand van het oculair
voor violet het kleinst, voor rood het grootst is, zoo
zal men de drie genoemde strepen om eene dubbele
reden niet gelijktijdig scherp kunnen zien. Is het oculair
zoodanig gesteld, dat de gele streep volkomen scherp
gezien wordt, dan zal men het moeten uitschuiven om
de roode, en moeten inschuiven om de violette streep
scherp te zien. De invloed van dit verschil in brand-
punts-afstand is zeer duidelijk waarneembaar bij spectra

-ocr page 77-

van eenigzins groote uitgebreidheid; is het oculair b. v.
scherp ingesteld op de roode strepen van het spectrum
der cyanvlam (hetwelk wij hieronder beschrijven zuilen),
dan ziet men de blaauwe en violette strepen zeer dif-
fuus; om deze laatste scherp te zien moet men het
oculair zeer merkbaar inschuiven. Men ziet alzoo, dat
m het gekozene voorbeeld het roode, het gele en het
violette beeld der spleet op verschillende afstanden van
bet oculair gevormd worden. Geheel anders is het ge-
legen met de schaal; al hare deelen worden met het-
zelfde licht beschenen, zoodat de beelden daarvan alle
op denzelfden afstand van het oculair zullen gevormd
worden: zij liggen alle in één vlak, loodregt op de as
des kijkers. Waar nu een beeld der spleet volkomen
zamenvalt met een beeld van een schaaldeel, zal men
geen parallaxis hebben; is dit niet het geval, zoo be-
staat er parallaxis. Uit het gezegde volgt nu, dat er
bij iederen stand der schaal slechts voor ééne kleur
geen parallaxis zal bestaan; voor iedere andere kleur
Is zij aanwezig.

Ten einde in dit gebrek te voorzien hebben wij eene
kleine verandering laten aanbrengen aan de bevestiging
van de schaal. Oorspronkelijk was het glazen plaatje,
waarop de schaal is aangebragt, onbewegelijk bevestigd
in eene koperen buis, en wel zoodanig, dat het plaatje
loodregt stond op de optische as der lens, in wier brand-
punt het geplaatst was. Wy hebben nu het glazen
plaatje beweegbaar laten maken om eene vei^ticale as,
die door het midden der schaal gaat; de beweging wordt
tot stand gebragt door twee fijne schroeven, in de rig-
tiug der genoemde optische as geplaatst, aan weerszij-
den van de as waarom het plaatje draait.

De wijze, waarop wij nu het instrument met deze

5*

-ocr page 78-

veranderde inrigting tot het gebruik hebben opgesteld,
is de volgende. Eerst werd de buis met de spleet en
de glazen lens voor den kijker van een universaal-instru-
raent geplaatst, welke kijker vooraf, door instelling op
eene vaste ster, voor evenwijdige stralen was ingesteld.
De spleet werd nu zoo lang in de koperen buis in- of
uitgeschoven, tot zij in den kijker van het universaal-
instrument volkomen scherp werd gezien zij stond toen
juist in het brandpunt van de lens. Deze stand werd
door eene insnijding in het koper herkenbaar gemaakt \').
Daarop werd deze koperen buis weder aan het voetstuk
van het instrument bevestigd, de spleet met zonlicht
verlicht, en nu de kijker zoo lang in- of uitgeschoven,
totdat de Fraunhofersche strepen zoo scherp mogelijk
zigtbaar waren. Ten laatste werd nu de schaal in den
juisten stand gebragt, hetgeen geschiedde door eerst de
schaal in- of uit te schuiven, tot zij scherp werd gezien,
en ze nu, door middel van de nieuw aangebragte schroe-
ven, zoolang in deze of gene rigting te draaijen, tot-
dat de parallaxis bij de Fraunhofersche strepen, zoowel
in het rood als in het violet en de daartusschen gelegen
kleuren, zoo klein mogelijk was gemaakt. Wij zeiden
200
Mein mogelijk; want geheel laat de parallaxis zich
op deze wijze geenszins opheffen: zij was alleen aan-
merkelijk kleiner dan het vóór de aangebragte verande-
ring mogelijk was

1)nbsp;Eene dergelijke insnijding was reeds door st.einhfjl aangebragt,
maar hare plaats verschilde eenigzins van de door ons bepaalde. Hetzelfde
geldt van de insnijding in de koperen bnis met de schaal: ook hier bragteii
wij eene nieuwe insnijding aan, die een weinig van de door den vervaar-
diger aangebragte verschilde.

2)nbsp;In het voorgaande hebben wij slechts de voornaamste redenen ver-
meld, waarom verschillend gekleurde beelden der spleet niet alle gelijktijdig

-ocr page 79-

Om nu bij de juiste plaatsbepaling eener streep den
invloed der overblijvende kleine parallaxis nog zooveel
mogelijk te elimineren, werd bij iedere aflezing de streep,
door draaijing van den kijker, in het midden van het
gezigtsveld gebragt; er werden steeds meerdere aflezin-
gen gedaan, waarvan het gemiddelde genomen werd.
Het is hoofdzakelijk bij de zeer zamengestelde spectra,
welke de cyan- en de ammoniakvlam geven, dat deze
methode werd gevolgd.

Voordat wij tot de proeven zeiven overgaan, mogen
hier nog enkele opgaven omtrent het instrument eene
plaats vinden.

Het groote prisma heeft een\' brekenden hoek van
59° 56\',2. De mininum-afwijkingen, bepaald met een go-
niometer van Babinet, en de daaruit afgeleide brekings-
indices zijn:

Dev. min. Brelcings-index.

voor de Fraunhofersche streep B: 47° 4\' 1,6094
» rnbsp;„nbsp;„ D: 47° 42\' 1,6158

» „nbsp;„nbsp;„ H: 50° 50\' 1,6476.

kunnen zamenvallen met het beeld der schaal; maar er bestaan er meer-
quot;lere: de spleet heet geplaatst te zijn in het brandpunt der eerste lens,
maar dit kan slechts waar zijn voor ééne kleur, voor alle andere kleuren
staat de spleet
huiten het brandpunt. — Het geheel is een zeer zamcnge-
steld verschijnsel: men heeft eene spleet, door stralen van verschillende
breekbaarheid verlichtj en dat licht moet een scherp beeld van de spleet
vormen
op het netvlies van ons oog. Het licht moet gaan door de vier
I«nzen van het instrument (de astron. kijker bevat er drie) en daarna door
\'Ie brekende media van het oog; deze vormen alle te zamen een zeer za-
inengesteld lenzenstelsel, waarin de verschillende kleuren alle verschillend
gebroken worden. Geen wondei\' derhalve, dat de verschillend gekleurde
beelden der spleet niet alle gelijktijdig scherp worden gezien, en dat dp
parallaxis zich hier niet gemakkelijk volkomen laat ophelfeii,

-ocr page 80-

De astronomisclie kijker bezit eene vergrooting van
maak

De grootte der schaaldeelen werd voor verschiUende
gedeelten der schaal bepaald, door middel van een uni-
versaal-instrument, hetwelk seconden aangaf. Die grootte
werd binnen de fouten der waarneming overal dezelfde
gevonden: de angulaire waarde van 10 schaaldeelen be-
draagt bij ons instrument gemiddeld 19\' 8quot;.

Omtrent de opgaaf onzer aflezingen op de schaal heb-
ben wij nog het volgende op te merken. Op de schaal
is om de 10 strepen een cijfer geplaatst: die cijfers
hebben wij tot tientallen verheven, zoodat de afstand
van twee aangegevene strepen onze eenheid is. Onder-
deelen van die eenheid werden bij schatting bepaald.
Bij het gebruik was nu de schaal steeds zoodanig ge-
plaatst , dat de gele sodium-streep, of wat hetzelfde is,
de Fraunhofersche streep D, op 50,0 viel. De schaal
werd bij den aanvang onzer onderzoekingen in dien
stand gebragt en daarin gehouden; daar het evenwel
mogelijk was, dat hare plaats door stooten of andere
oorzaken, een weinig veranderde, zoo werd na iedere
verplaatsing van het instrument, de plaats der sodium-
streep op nieuw afgelezen. Het verschil bedroeg som-
wijlen 0,1 of 0,2; wanneer dit het geval was, werden
alle aflezingen daarvoor gereduceerd door optelling of
aftrekking van 0,1 of 0,2, zoodat
alle hieronder opge-
gevene plaatsbepalingen betrekking hebben op zooda-
nigen stand der schaal, dat de sodium-streep valt
op 50,0.

Wij willen hier nu laten volgen eene opgaaf van de
plaats der voornaamste Fraunhofersche strepen op onze
aldus ingerigte schaal. De volgende getallen zijn het
gemiddelde van meerdere aflezingen.

-ocr page 81-

A 26
B 30,5
C =r 35,6
D 50,0
E = 68,7
F ^ 72,3
G = 119,5
H = 150.

Bij deze waarnemingen was vóór de spleet een vlakke
spiegel opgesteld, die het directe licht der zon in de
behoorlijke rigting op de spleet wierp.

Nog een enkel woord over den invloed van de breedte
der spleet, waarbij wij den redeneertrant van
plIjcker
in zijne eerste verhandeling „ TJeber die Constitution der
electrischen Spectra der verschiedenen Gase und igt;ämpfequot;
op den voet willen volgen. Verwijdert men het groote
prisma en rigt men nu den kijker op de spleet, waar-
vóór eene hchtbron is geplaatst, dan ziet men, bij be-
hoorlijke stelling van het oculair, een scherp verlicht
beeld
van de spleet Het is daarbij onverschillig of de
hchtbron breeder of smaller is, digt bij of ver van
de spleet verwijderd; de breedte van het beeld hangt
alleen af van de breedte der spleet. „Wenn das Prismaquot;
(wij nemen hier de woorden van
plückee overquot;) „zwi-
„ sehen Spalt und Fernrohr gebracht wird und die Licht-
„ quelle nur Strahlen von derselben Brechbarkeit aussen-
jjdet, so wird das Bild des Spaltes abgelenkt und seine
Breite bleibt dieselbe als vor der Ablenkung durch das
„Prisma. Wenn wir umgekehrt in dem Spectrum einen
„isolirten Streifen von der Breite des Spaltes beobachten.

1)nbsp;Pogg. Ann. 107, p. 497.

2)nbsp;Pogg. Ann. 107, p. 500.

-ocr page 82-

„so schliessen wir daraus rückwärts, dass die Lichtquelle
„Strahlen van der bezüglichen absoluten Brechbarkeit
„aussendet, dass aber Strahlen, deren Brechbarkeit bis
„zu gewissen Gränzen kleiner oder grösser ist, nicht
„vorhanden.quot; Wij zien hiervan voorbeelden in de gele
sodium-streep, de roode en de violette potassium-streep
en in zeer vele andere gevallen meer. — „Wenn wir
„die Breite des Spaltes ändern, so ändert sich in glei-
„chem Verhältnisse die Breite des directen oder des
durch das Prisma abgelenkten Bildes, ohne dass, in
„Folge der Erbreitung oder Verengung, die Intensität
„des Lichtes wechselt. Wenn hierbei die Mitte des
„Spaltes dieselbe bleibt, so bleibt es auch die Mitte des
„Bildesquot; en evenzoo, wanneer bijv. de regterzijde van
de spieet dezelfde blijft, verandert ook (bij een\' omkee-
renden kijker) de linkerzijde van het beeld niet van
plaats. — PLtJcKER gaat voort: „Nach dem Vorstehen-
„den kann keiner der Streifen in den verschiedenen
„Spectra schmäler erscheinen als das Bild des Spaltes
„und damit sind auch die Beobachtungen in üeberein-
„ Stimmung. Breitere Streifen werden häufig beobach-
„tet,
aber in den meisten F lillen lösen sich diese, bei
„ Verengerung des Spaltes, in Streifen von einfacher Breite
,,auf,
die durch schwarze oder graue Streifen von ein-
„ ander getrennt sind.quot;

Zij nu de breedte van de spleet n, de breedte eener
waargenomene streep
m schaaldeelen, en zij m gt; n.
Wanneer m, lt; 2« is, dan vallen twee strepen van en-
kelvoudige breedte op elkander; zij bedekken elkander
over eene uitgestrektheid van
2n~m schaaldeelen. Men
ziet dan slechts ééne lichte streep, waarvan de inten-
siteit in het midden over die 2n~m schaaldeelen grooter
moet zijn, iets wat evenwel zelden is waar te iiemen.

-ocr page 83-

Maakt men nu de spleet naauwer totdat m — 2??, is ,
flan raken de beide enkelvoudige strepen elkander; zij
vormen te zamen ééne enkele streep van de dubbele
breedte. Maakt men de spleet nog naauwer, zoodat
gt; %i wordt, dan treden de beide strepen, die ieder
voor zich eene enkelvoudige breedte van n schaaldeelen
bezitten, afgezonderd van elkander te voorschijn; zij
2ijn door eene donkere streep ter breedte van m—2ra
schaaldeelen van elkander gescheiden. De afstand van
bet midden der beide strepen, welke onafhankelijk is
van de breedte der spleet, bedraagt
m~n schaaldeelen.

Bij ons instrument is nu niet het midden der spleet
onbewegelijk, maar eene der zijden. Het instrument
^\'erd steeds zoodanig gebruikt, dat, wanneer men van
bet groote prisma naar de spleet zag, de onbewegelijke
2\'jde regts, de bewegelijke links was. Door den kijker
gezien is het dan natuurlijk omgekeerd: bij het ver-
anderen van de wijdte der spleet verandert ook de
breedte der strepen, doch zoodanig, dat de linkerzijde
van deze niet van plaats verandert, terwijl de toe- of
afname in breedte alleen aan de regterzijde plaats vindt,
on men de spleet terugbrengen tot eene mathematische
yn, zoo zou ook de door den kijker waargenomene
streep eene mathematische lijn zijn. Zulks is nu in de
kerkelijkheid niet mogelijk: de spleet moet altijd eene
Meetbare breedte hebben, en derhalve ook de strepen,
^enkt men zich nu bij eene zekere breedte van spleet
en strepen, dat de spleet al naauwer en naauwer werd,
zij ten laatste slechts eene mathematische lijn was,
zouden ook de strepen aan de regterzyde steeds
in breedte afnemen, tot zij ten laatste waren overgegaan
mathematische lijnen, die zich dan zouden bevinden
op dezelfde plaats, waar bij eene meetbare breedte der

-ocr page 84-

spleet de linkergrenzen dier strepen zijn. Die linker-
grenzen zijn derhalve de limieten, waartoe de strepen
bij oneindig kleine spleetwijdte naderen. Het is om deze
reden, dat wij, waar de plaats eener streep bepaald
werd, steeds de feferzijde hebben gemeten: op deze
wijze zijn de metingen onafhankelijk gemaakt van de
wijdte der spleet.

In het vervolg zullen wij het woord streep bij uitslui-
ting gebruiken voor zoodanige (lichte of donkere) ge-
deelten van het spectrum, wier breedte niet merkbaar
grooter is dan met de breedte der spleet overeenkom-
stig is; eene zoodanige streep wordt dus gevormd door
enkelvoudig licht. Voor merkbaar breedere gedeelten
van het spectrum zullen wij het woord
band gebruiken.

Een voorbeeld moge het voorgaande ophelderen. In
het spectrum der vlam van cyangas komt een stelsel
van vier blaauwe strepen voor, gelegen op 92,2, 93,6,
94,7 en 95,7. Beziet men dit stelsel met eene zeer
breede spleet, b. v. met eene spleetwijdte — 2,0 schaal-
deelen, dan zal dit stelsel zamenvloeijen tot een\' bree-
den lichten
band, zich uitstrekkende van 92,2—97,7.
Strepen zijn er dan niet in te onderscheiden, en zulks
zal evenmin het geval zijn, wanneer men de spleetwijdte
doet afnemen tot 1,4 schaaldeelen. Maakt men de spleet
nu nog iets naauwer, brengt men ze b. v. tot eene
breedte van 1,1, dan zal zich links (van 92,2—93,3) eene
lichte
streep laten onderscheiden; van 93,3—93,6 ziet
men eene smalle donkere streep, en van 93,6—96,8
een\' breeden hchten
band. Maakt men de spleet nu

1) Door een stelsel van strepen verstaan wij eenige strepen, die zeer
digt bij elkander geplaatst zijn, doorgaans op grooteren afstand van de
overige deelen van het spectrum.

-ocr page 85-

weder naauwer, dan zal eindelijk ook deze laatste land
zich oplossen in drie hchte strepen. Bedraagt b. v. de
spleetwijdte 0,4 schaaldeelen, dan ziet men:

92,2—92,6 lichte streep;

92,6—93,6 donkere tusschenruimte;

93.6—94,0nbsp;lichte streep;

94.0—94,7nbsp;donkere tusschenruimte;

94.7—95,1nbsp;lichte streep;

95.1—95,7nbsp;donkere tusschenruimte;

95,7—96,1 hchte streep.

Bij de vraag of alle handen zich op deze wijze, bij
genoegzame vernaauwing der spleet, in strepen laten
oplossen, zullen wij hier niet stilstaan. Wij willen al-
leen nog eenige zinsneden van
plücker \') aanhalen,
Welke hierop betrekking hebben; voor ons geval leze
®en daarin, in plaats van het woord Minuten, Scalen-
theüe: „Vom theoretischen Gesichtspunkte aus würde
auch dem Auftreten von
einfachen hellen Streifen des
^^Spectrums, die m,ehr als Spalthreite haben
nichts ent-
gegen stehen. Solche Streifen würden ihre vollständige
Erklärung in der Annahme finden, dass die Lichtquelle
Strahlen von annähernd gleicher Intensität aussendet,
\'äderen Brechungs-Coëfficienten innerhalb zweier engern
(kränzen, denen ein Unterschied in der Ablenkung von

Minuten entspricht, continuirhch wachsen, wäh-
«rend Strahlen, deren Brechungs-Coëfficienten jene Grän-
quot;Zen überschreiten, auf beiden Seiten fehlen. Die Breite
der Streifen dieser Art müsste, wenn der Spalt im-
;,mer enger würde, abnehmen und bei unendhch engem
Spalte auf ?7i~n Minuten sich reduciren.quot;

1)nbsp;Pogg. Ann. 107, p. 502.

2)nbsp;Volgens onze zoo even opgegevene benoemingawijze zouden wij bier
^an
handen spreken.

-ocr page 86-

Eene andere vraag is het, welke bi^eedte der spleet
nu de geschiktste is bij het waarnemen van een spec-
trum. Op deze vraag laat zich slechts een antwoord
in algemeenen zin geven. De breedte der spleet moet
zich regelen naar de helheid van het spectrum, of be-
ver naar de helheid van het gedeelte van het spectrum,
dat men beschouwt. Derhalve zal in het algemeen voor
zeer helle gedeelten eene smalle, voor lichtzwakke ge-
deelten van het spectrum eene breedere spleet te ver-
kiezen zijn. Het boven reeds als voorbeeld genomen
blaauwe strepen-stelsel in het spectrum der cyanvlam
moge ook hier weder tot voorbeeld dienen. Zooals wij
later zien zullen hangt de hcht-intensiteit van dit stelsel
af van de temperatuur der vlam: verbrandt men cyan
in oxygenium, dan is het zeer intens, verbrandt men
cyan in stikstofoxydule (waarbij de temperatuur der vlam
veel lager is, zie Hoofdst. HL) dan is de hcht-intensiteit
zeer gering. In het eerste geval ziet men dit stelsel bij
breede spleet als een\' zeer hellen hebten band; de groote
licht-intensiteit laat hier nu toe, de spleet zeer naauw
te maken, zoo naauw dat de strepen zich afzonderlijk
laten onderscheiden. In het tweede geval ziet men het
stelsel bij breede spleet ook als een\' lichten band, die
echter zeer flaauw is; maakt men hier de spleet naau-
wer, dan wordt het licht spoedig zoo zwak, dat zich
niets meer laat onderscheiden. Derhalve: in het eerste
geval, bij groote licht-intensiteit, ziet men meer bij
ge-
ringe
breedte der spleet, in het tweede geval, bij zwakke
licht-intensiteit, ziet men meer bij
groote spleetwydte. In
de meeste zamengestelde spectra komen nu helle en
lichtzwakke gedeelten voor. Om dus zoo veel mogelijk
te onderscheiden moet men als het ware met de hand
aan de mikronaeterschroef der spleet zitten; men moet

-ocr page 87-

de spleet onophoudelijk nu eens wijder, dan weder naau-
wer maken, ten einde voor ieder gedeelte die breedte
der spleet te zoeken, waarbij het meest en het best
wordt gezien. Zeer dikwijls loopen de spectra aan de
beide uiteinden zeer zacht uit: het licht is aan de uit-
einden zeer zwak. Wil men nu de uiterste grenzen be-
palen, waar nog licht waarneembaar is, zoo doet men
bet best de spleet zeer breed te maken; het licht wint
daardoor zeer veel aan intensiteit en het zwakke rood
laat zich nu doorgaans veel verder vervolgen. Bij het
Violet is het even zoo; alleen ziet men dit zóóveel te
ver als de breedte van de spleet bedraagt.

Wij zeiden zoo even, dat men, om zoo veel en zoo
goed mogelijk te zien, de breedte der spleet moet re-
gelen naar de licht-intensiteit van dat gedeelte van het
spectrum, hetwelk men beschouwt. Tot datzelfde doel
moet nu nog aan eene tweede voorwaarde worden vol-
daan, welke de verlichting der schaal betreft. Wanneer
twee voorwerpen zeer ongelijk verlicht zijn, laat zich het
zwakst verlichte veel moeijelijker onderscheiden, dan wan-
neer die voorwerpen nagenoeg even sterk zijn verlicht,
^ven zoo laat zich nu bij ons instrument eene flaauwe
streep in het spectrum zeer moeijelijk (of soms in het
geheel niet) waarnemen, wanneer de schaal sterk ver-
acht is; en wanneer de schaal zwak is verlicht, kan men
e verdeelings-strepen niet zien op de plaats waar zich
zeer helle strepen in het spectrum bevinden. Evenals de
reedte der spleet moet zich dus ook de verlichting der
schaal regelen naar de intensiteit van het licht in het
spectrum. — Wij verlichtten onze schaal met een\' Bun-
senschen gasbrander, zoodanig als er door
steinheil
wee bij het instrument werden afgeleverd. Die bran-
ers nu zijn zoodanig ingerigt, dat men den toevoer

-ocr page 88-

van lucht m het nog niet verbrande gas volkomen kan
regelen; door den ring, welke de halfcirkelvormige ope-
ning, waardoor de lucht in de buis van den brander
stroomt, geheel of gedeeltelijk kan sluiten, te draai-
jen , kan men naar willekeur meer of minder lucht met
het gas vermengen en daardoor binnen zekere grenzen
iedere mogelijke lichtsterkte verkrijgen. Een dergelijke
brander is bij uitnemendheid geschikt om de schaal te
verlichten, wanneer men (zooals bijna altijd het geval
is) een spectrum beschouwt, waar helle en lichtzwakke
gedeelten afwisselend in voorkomen. Wanneer men de
plaats eener streep wil bepalen is het een noodzakelijk
vereischte, dat de streep en de schaal, ter plaatse waar
die streep zich bevindt, gelijktijdig duidelijk worden ge-
zien; en dewijl nu daartoe de schaal, zooals wij zoo
even opmerkten, voor helle strepen sterk, voor licht-
zwakke strepen flaauw verlicht moet zijn, zoo is het
noodig de intensiteit der lichtbron, die de schaal ver-
hcht, gemakkelijk te kunnen veranderen, en die veran-
dering brengt men
zeer gemaTikelijlc te weeg door draai-
jing van den bovengenoemden ring. De wijze, waarop
wij zamengestelde spectra waarnamen, was dus deze:
wij plaatsten het oog voor den kijker, de regterhand
aan de mikrometerschroef der spleet en de linkerhand
aan den ring des branders, die de schaal verhchtte.

Wanneer helle strepen in een spectrum optreden geeft
men aan het aangrenzende, minder sterke licht den
naam van
achtergrond. Die achtergrond nu kan of op
zich zelf nog een vrij sterk licht bezitten, öf een zeer
zwak licht vertoonen, of wel geheel duister zijn. Wan-
neer de achtergrond vrij sterk verlicht is, bezit dat
licht de kleur, ovei\'eenkomstig met het deel van het
spectrum, waarin het voorkomt. Is daarentegen het

-ocr page 89-

licht van den achtergrond zeer zwak, zoo heeft dit niet
^iltijd meer plaats: men kan dan dikwijls wel licht,
aaar geene klenr meer onderscheiden. Wij willen deze
inlading hesluiten met weder eenige zinsneden van
PLtiCKEß i) aan te halen, waarin hij over het genoemde
punt handelt. „Der Hintergrund des Spectrums auf
quot;Welchem die hellen farbigen Streifen aufstehen, ist nur
seitern Fällen und nur stellenweise absolut schwarz.
\'5Er hat zuweilen eine schwach hervortretende, der je-
^jdesmahgen Stehe entsprechende Färbung.\' Oft ist keine
Ï)bestimmte Farbe zu erkennen und es tritt ein bestimm-
jjtes Grau auf, das man sich durch eine fortwährende
«Intensitäts-Abnahme einer prismatischen Farbe nur un-
ter der Voraussetzung erklären kann,
dass der Licht-
,,emdruclc auch dennoch stattfindet, wenn die Unterscheidung
Farbe für das Auge bereits aufgehört hat:\'

Pogg. Ann. 107, p. 503.

-ocr page 90-

Wij gaan nu over tot de beschrijving onzer proeven
omtrent de spectra van eenige vlammen. Deze proeven
werden gedaan in een\' der uitnemende kelders van het
ütrechtsche Laboratorium, welke voor het daglicht ge-
heel ontoegankelijk was gemaakt en zoo noodig door
gaslicht werd verbcht. Wij wenden ons in de eerste
plaats tot het

Spectrum der vlam. van TJydrogenmm.

Het hydrogenium werd steeds onmiddellijk vóór de proef
bereid uit handelszink en verdund zwavelzuur; het werd
gevoerd door eene buis met natronkalk en vervolgens
over chloorcalcium gedroogd. De verbranding geschiedde:

A.nbsp;in lucht.

B.nbsp;in zuurstof

C.nbsp;in stikstofoxydule.

D.nbsp;in stikstofoxyde.

E.nbsp;in chloor.

A. Vlam van hydrogenium in lucht.

Bij het gebruik van een\' glazen brander verbrandt
hydrogenium met eene gele vlam. Het spectrum bestaat
uit eene zeer helle sodium-streep en uit een weinig uiterst
flaauw licht aan weerszijden daarvan. Dit hcht strekt
zich uit van het rood tot het blaauw; het is zoo flaauw
dat er zich naauwelijks kleuren laten onderscheiden,

-ocr page 91-

behalve het groen, waar het licht het sterkst is. Van
sü-epen was daarin, ook bij zeer geringe spleetwijdte,
niet het minste te bespeuren. ~ Laat men hydrogenium
\'iit eene glazen buis in de lucht stroomen, en ont-
steekt men het uitstroomende gas, zoo is de vlam in
de eerste oogenblikken bijna onzigtbaar; in het spec-
trum is dan de sodiumstreep zeer flaauw. Zeer spoe-
dig echter wordt het glas heet, de vlam verkrijgt eene
gele kleur, en de sodiumstreep in het spectrum wordt
zeer sterk. Het is dus duidelijk dat het sodiüm van
het glas hier de oorzaak is van het gele licht : eerst
wanneer het glas heet is geworden, kan zich sodium
of eene sodium-verbinding daaruit vervlugtigen.

Wanneer hydrogenium uit eene goed gereinigde me-
niën buis brandt, is de vlam veel minder sterk lichtend.
Wij gebruikten eene buis van geelkoper en eene buis
van platina; in beide gevallen was de vlam bijna on-
zigtbaar, en het spectrum bestond uit eene flaauwe
sodiumstreep en hetzelfde zoo straks genoemde flaauwe
hcht, waarvan het groen het sterkst was.

B. Vlam van hydrogenium in zuurstof.

Deze verbranding geschiedde door middel van twee
concentrische buizen, waarvan de eene cirkelvormig was
en de tweede ringvormig daaromheen was geplaatst,
^en dergelijk stelsel van twee buizen zullen wij met
den naam van
duUel-luis aanduiden. Wij gebruikten
twee dergelijke dubbel-buizen, beide uit geelkoper ver-
vaardigd, welke van elkander alleen in de wijdte der
openingen verschilden. Die met de naauwste openingen
z^dlen wij de
naauwer e, die met de wijdste de wijdere
bubbel-buis noemen.

-ocr page 92-

^flillliiWWHA\'llil

De zuurstof, waarmede het hydrogenium verbrand
werd, was bereid door verhitting van bi-uinsteen en
opgevangen in een\' met water gevulden ijzeren gashou-
der. Vóór de verbranding werd zij gevoerd door eene
waschtlesch met zwavelzuur, door eene buis met natron-
kalk en door eene buis met chloorcalcium.

Wanneer het uiteinde der geelkoperen buis volkomen
blank geschuurd was, waren vlam en spectrum van het
hydrogenium gelijk aan die onder A bij de verbranding
uit geelkoper of platina beschreven. Alleen was de
sodiumstreep bij het verbranden in zuurstof veel sterker.
Overigens was van strepen niets waar te nemen. Was
daarentegen het uiteinde der geelkoperen buis een weinig
geoxydeerd, zoo was de vlam prachtig groen en het
spectrum vertoonde, behalve de sterke sodiumstreep,
zeer vele helle strepen in het rood, groen en blaauw.
Maar het is duidelijk dat men geen zuivere hydroge-
niumvlam meer heeft en dat de medegevoerde of ver-
vlugtigde metaaldeeltjes de oorzaak zijn van die roode,
groene en blaauwe strepen. Het was dan ook zeer ge-
makkelijk om aan te toonen, dat de voornaamste dier
strepen dezelfde waren als die, welke men waarneemt
bij het inbrengen van koperchloride in de kleurlooze
gasvlam.

De verschijnselen waren volkomen dezelfde, hetzij de
zuurstof uit de binnenste en het hydrogenium uit de
buitenste buis, dan wel omgekeerd, stroomden.

C. Vlam van hydrogenium in stikstofoxydule.

Terwijl het invoeren van oxygenium in eene hydro-
geniumvlam deze veel kleiner maakt, doet het invoeren
van stikstofoydule dezelfde vlam aanmerkelijk in uit-

-ocr page 93-

gebreidheid toenemen. Zij verkrijgt daarbij een geheel
ander voorkomen; zy is nu hcht groen van kleur, of
bever, zij is omgeven met een nieuw, vooral aan den
top der vlam sterk ontwikkeld omhulsel.

Het stikstofoxydule, hetwelk bij deze proeven werd
aangewend, werd onmiddellijk vóór de verbranding be-
reid door verhitting van nitras aminoniae; het gas werd
door eene buis met natronkalk, door eene ü-vormige
mis met puimsteen, welke met eene geconcentreerde
oplossing van sulphas ferrosus bevochtigd was, en door
eene buis met chloorcalcium gevoerd. De verbranding
geschiedde met de wijdere geelkoperen dubbebbuis (zie

pag. 81).

Hydrogenium en stikstofoxydule, alzoo te zamen ver-
rand, geven, gelijk wij gezegd hebben, eene groene
vlam.
Het spectrum van die vlam is volkomen onafge-
roken, zonder sodiumstreep wanneer de brander goed
gereinigd is.
Het strekte zich op onze schaal uit van
5—130 (verg. pag. 70); ahe kleuren zijn derhalve aan-
wezig, maar oranje en geel zijn zeer flaauw, het groen
® vrij sterk, blaauw en violet zijn weder zeer zwak.
och van
Hchte, noch van donkere strepen was eenig
spoor te zien.

Toen wij deze proef alzoo eenige malen hadden ge-
aan, rees de bedenking bij ons op, of ook het koper
van den brander de oorzaak kon zijn van het genoemde
groene licht. Ten einde dit te toetsen, rigtten wij de
proef op de volgende wijze in. Eenige flesschen van
circa 2 liters inhoud werden gevuld met stikstofoxydule,
e welk werd opgevangen boven eene geconcentreerde
oplossing van keukenzout; het gas werd op de zoo even
^eschrevene wijze bereid en gezuiverd (door natronkalk,
op ossing van sulphas ferrosus en chloorcalcium). Door

6*

-ocr page 94-

Bi

den hals der flesch. #erd nu eeiie dubbel omgebogen gla-
zen buis ingebragt , welke het hydrogenium aanvoerde
en aan haar uiteinde hiet eèn kokertje, uit platiiiablad \' )
vervaardigd, kon voorzien worden. Men kon alzoO het
hydrogenium in eene atinospheer van stikstofoxydule
doen branden uit glas of uit platina.

Het hydrogenium werd ih \' de lucht\' ontstoken en
brandende in de flesch gebragt. — Hiérbij bleek het
nu, dat, zoowel bij het branden uit glas als uit pla-
tina , vlam en spectrum zich evenzoo vertoonden als bij
de verbranding uit geelkoper, zoodat het koper hier
niet de groene kleur veroorzaakte. Dat groene licht
derhalve, hetwelk bij prismatische ontleding een onaf-
gebroken spéctrum geeft vän rood tot het begin tan
het violet, waarin alle kleuren flaauw
zijü, maar het
groen zeer sterk optreedt, —^ dat licht is eigen aan
de Verbranding van H in
NO.

Dompelt men eene hydrogeniümvlam in eene flesch
met stikstofoxydule , zoo wordt die vlam aanstonds zeer
Sterk vergroot; haarnlate NO vermindert, wordt de vlam
nog grooter, maar verliest tevens aan lichtsterkte: Bij
de eerste indompeling is het licht- zoo stérk, dat de
groene kleur zich zeer gemakkelijk bij sterk daglicht
laat oiiderscheiden; zeer spoedig echter neemt het licht
af eh is, nog voordat de vlam wordt uitgedoofd, zoo
flaauw geworden, dat men een donker vertrek behoeft
om de vlam te zien. Het spreekt van zelf, dat, naar-
mate de licht-intensiteit der vlam grooter is, ook het
spectrum te meer lichtsterkte zal bezitten. Bij het ver-
minderen van de lichtsterkte nü verdwijnen eerst de

1) Dit platina was met salpeterzuur uitgekookt, met gedestilleerd water
afgespoeld en daarop zeer sterk gegloeid;

-ocr page 95-

einden van het spectrum (rood en violet) , daarna blaauw ,
oranje en geel, terwijl het groen, het langst zigtbaar

Er is nog een feit bij de beschrevene .verbranding
van hydrogenium in eene atmospheer van stikstofoxy-
dule, hetwelk bier vermelding verdient. Wanneer het
hydrogenium een\' korten tijd in, de flesch met; iM) ;ge-
brand heeft, is de inhoud der flesch rood gekleurden.
ook de reuk verraadt het aanwezen van NO» of
NO4.
Eaat men de verbranding voortduren,, zoo verdwijnen
de dampen weder. —; Hoedanig nu NO meer zuurstof
opneemt is niet met zekerheid te bepalen. Waarschijn-
lijk

wordt er eerst NOo gevormd, hetwelk dan met de
zuurstof der lucht, welke door den geopenden,hals der
flesch toegang heeft , , NO3 of NO4 doet ontstaan. Maar
hoe ontstaat er NOa ? is dit het gevolg van directe ver-
binding van NO met de ingedrongen, zuurstof ,der: damp-
kringslucht, of wel, wordt een, deel van het; stikstof-
oxydule zoodanig door H ontleed, dat er ontstaat NO3 en
NH3 ? Dit laatste zou kunnen geschieden volgens eene der

vergelijkingen: 3H-i- 2N0 — NH3 NO^,

3H-)- 4N0 .= NH3 , 2N02 4- N, of in
liet algemeen 3H 2xN0 = NH3 - - xNO^ -i- (x^l)N,
wanneer x een geheel getal beteekent. Ammoniak regt-
streeks aan te toonen gelukte ons niet: na afloop der
verbranding werd iedere flesch met een weinig gedestil-
leerd water geschud, welk vocht daarna, met potasch
en een staafje met zoutzuur, geen zekere reactie op am-
moniak opleverde; ééns slechts zagen wij bij de ver-
branding een\' kleinen witten nevel in de flesch ontstaan,
welligt van nitris of nitras ammoniae, maar in het wa-
ter, waarmeê die flesch werd omgespoeld, liet zich geen
ammoniak meer aantoonen. Doch de afwezigheid van

-ocr page 96-

m

de i\'eactie op NH;; is nog geen bewijs, dat NOo en
NH.;s niet gelijktijdig ontstaan. Merken wij op, dat de
vorming van NOo alleen plaats heeft in den aanvang
der verbranding, wanneer pr NO in overmaat is. Men
zal dus in de bovengenoemde vergelijking aan x eene
groote waarde kunnen geven, en dan zal de hoeveel-
heid NHs, die ontstaat, zeer klein zijn ten opzigte van
• het gevormde NOo \'). Van dit laatste nu ontstaat reeds
weinig, derhalve zal de hoeveelheid van NHg zoo klein
kunnen zijn, dat zij aan het onderzoek ontsnapt.

Wanneer wij nog opmerken, dat volgens kuhlmann
bij het voeren van een mengsel van H en NO (H in
overmaat) over verhitte platina-spons , behalve water ook
ammoniak gevormd wordt, zoo schijnt het wel, dat de
laatst genoemde wijze van ontleding, waarbij NOa en
NHs gelijktijdig optreden (al is het dan ook in zeer
verschillende hoeveelheden), hier de waarschijnlijkste is.

Ten slotte voegen wij hier nog bij, dat er opgegeven
wordt, dat NO, door eene roodgloeijende porceleinen
buis gevoerd, als ontledingsproducten geeft: N, O en
NO4 ; — d. i. NO doet NO^ ontstaan zonder H en
dus zonder vorming van NH3. Volgens
favke en sil-
BEBMAOT wordt NO bij de roode gloeihitte geheel ont-
leed in N en O

D. Vlam van hydrogenium in stikstofoxyde.

Wij willen hier aanvangen met te vermelden wat wij

1)nbsp;stelt men in die vergelijking H = oneindig groot, dan wordt zij:
2N0 =
no3 n.

2)nbsp;Ann. Chem. ii. Pharm. 29, p. 286.

3)nbsp;Gbaham-otto. Lehrb. d. Chem. 3We Aufl. II. 1, p. ISl.

4)nbsp;Ann. Chim. et Phys. (3). 36, p. 14,

-ocr page 97-

elders omtrent de verbranding van H in NOg vinden
opgeteekend.
G-raham-otto \') geeft van het stikstof-
oxyde op: „Ein Gemenge ans dem Gase und Wasser-
„stoifgas wird nicht durch den elektrischen Funken oder
„durch eine Flamme zum Explodiren gebracht, es färbt
„aber die Flamme des in der Luft brennenden Wasser-
„ Stoffgases grünlich.quot; — En bij
peloüzb en erémt
lezen wij: „Un mélange de deutoxyde d\'azote et d\'hy-
„drogène peut s\'enflammer et brûle avec une flamme
„verte; si l\'on fait passer ce mélange sur de la mousse
„de platine ou sur du peroxyde de fer chauffé, il se pro-
„duit de l\'eau et de l\'ammoniaque.quot; Derhalve ten deele
elkander weersprekende opgaven.

Ziehier wat wij hieromtrent hebben waargenomen.
Stikstofoxyde werd bereid uit koper en verdund salpeter-
zuur (spec. gew.=l,20), waarbij de ontwikkelingsflesch
door water werd afgekoeld; het gas werd door eene
huis met natronkalk geleid en boven water in flesschen
van 1—2 liters inhoud opgevangen. Het hydrogenium
hrandde uit dezelfde platinabuis, die bij C gebruikt was;
de vlam w^as in de lucht bijna kleurloos, en haar spec-
trum vertoonde slechts eene zwakke sodiumstreep. Wan-
neer nu de hydrogeniumvlam in de flesch met stikstof-
oxyde werd gedompeld, werd de vlam oogenblikkelijk
uitgedoofd. W^erd de vlam in den hals der flesch ge-
houden, zoodat alzoo nog zuurstof van de dampkrings-
lucht kon toetreden, dan bleef zij voortbranden, en wel
op volkomen dezelfde wijze als in stikstofoxydule: de
vlam was zeer sterk vergroot en met een zwak hchtend,
groen omhulsel omgeven. Het spectrum was ook vol-

1) Lehrb. d. Chem. 3tte Aufl. IL 1, p. 185.
3) Traité de Chimie. 3ième Edit. I, p. 371.

-ocr page 98-

komen gelijk aan dat bij de verbranding van H in NO:
het strekte zich uit van 30—130, vertoonde alle kleu-
ren , viraarvan het groen veel sterker dan de overige,
violet zeer zwak; de sodiumstreep was flaauw, van an-
dere strepen was niets te zien. Dezelfde verschijnselen,
hoewel zwakker, treden op wanneer men de hydrogeniüm-
vlam 1—2 c. m. boven den geopenden hals der flesch
houdt; er diffundeert dan genoeg NOa om de vlam groen
te kleuren. Het spreekt van zelf, dat bij al deze proe-
ven de inhoud der flesch zeer spoedig donker roodbruin
werd gekleurd.

Door de hydrogeniümvlam zeer langzaam in de flesch
te doen dalen, kan men hare uitdooving voorkomen;
zij blijft dan echter niet voortbranden aan het einde der
uitstroomingshuis, maar in den hals der flesch, daar
waar het mengsel van H en NO. met dampkringslucht
in aanraking komt.

Het resultaat van deze proeven is derhalve: het ver-
schil in de mate van ontbrandbaarheid daargelaten,
geven NO en NO. bij verbranding van H dezelfde vlam
met hetzelfde spectrum. Of er bij de verbranding van
H in NOo ook ammoniak gevormd wordt konden wij
niet onderzoeken, daar het ons niet gelukte H
in de
flesch met NO3 te doen branden.

E. Vlam van hydrogenium in chloor.

Deze verbranding geschiedde in met chloor gevulde
flesschen van 2 liters inhoud. Het hydrogenium brandde
uit dezelfde glazen buis, die bij C en D (pag. 84) ge-
bruikt was, en aan haar uiteinde met een kokertje
van platina kon voorzien worden, zoodat men het hy-
drogenium naar verkiezing uit glas of uit platina kon

-ocr page 99-

doen branden; het werd in de lucht ontstoken en bran-
dende in de met chloor gevulde flesschen gedompeld.
Het chloor was bereid uit bruinsteen en zoutzuur en
door water gewas schen.

De vlam, op deze wijze verkregen, hetzij uit glas,
hetzij uit platina brandende, bezit een zeer eigenaardig
voorkomen; zij is groot, weinig lichtend, bleek groen-
achtig. Het spectrum is volkomen onafgebroken, van
rood tot violet, en alle kleuren zijn betrekkelijk nage-
noeg even sterk; het groen alleen is een weinig sterker.
Overal is de lichtsterkte klein.

De sodiumstreep was, zoowel bij het branden uit glas
als uit platina, zeer flaauw.

Naarmate het chloor in de flesch vermindert breidt
de vlam zich uit: zij wordt aanmerkelijk veel grooter,
maar te gelijk hchtzwakker. Het spectrum verhest dan
ook aan lichtsterkte: eerst verdwijnt het violet, daarna
bet blaauw, en het groen is het langst zigtbaar; dit
verdwijnt eerst op het oogenbhk dat de vlam wordt
nitgebluscht.

Ten slotte moeten wij, wat het verbranden van hydro-
genium aangaat, hier nog bijvoegen, dat wij bij geene
der vijf beschrevene vlammen eene oplossing van sul-
phas chinini in het minst zagen fluoresceren.

Spectrum der vlam van kooloxyde.

Het kooloxyde werd bereid door gekristalhseerd aci-
dum oxalicum met sterk zwavelzuur te ontleden en het

-ocr page 100-

resulterende gasmengsel door eene lange buis met na-
tronkalk te voeren. Het gas werd opgevangen boven
water in een\' glazen gashouder.

Onmiddelijk vóór de verbranding werd het nogmaals
door eene buis met natronkalk geleid en vervolgens
over chloorcalcium gedroogd. — Het kooloxyde werd
verbrand:

A.nbsp;in lucht;

B.nbsp;in zuurstof;

C.nbsp;in stikstofoxydule.

A. Vlam van kooloxyde in lucht.

Omtrent het verbranden van kooloxyde in dampkrings-
lucht hebben wij eene opmerking te maken over eene
zaak, die mogelijk bekend is, maar die wij toch ner-
gens te boek gesteld hebben aangetroffen. Zij is deze.
Wanneer het gas met eenigzins aanmerkelijke snelheid
uit eene naauwe opening stroomt, laat het zich niet
ontsteken; het blijft alleen voortbranden wanneer men
de uitstroomingssnelheid klein maakt. Bit kan men nu,
bij eene gegeven drukking van het gas, op tweeërlei
wijze verkrijgen, namelijk öf door den toevoer van het
gas te verminderen (waarbij men natuurlijk slechts eene
zeer kleine vlam verkrijgt), of door eene wijdere ope-
ning te gebruiken. Is de opening wijd genoeg, zoo kan
men eene vlam van willekeurige grootte verkrijgen. Het-
zelfde is van toepassing bij de verbranding van CO in
O en in NO.

De oorzaak van dit verschijnsel is zonder twijfel ge-
legen in de sterke afkoeling door den snellen gasstroom.

-ocr page 101-

Eene zeer eenvoudige proef, vi\'elke mede hiervoor pleit,
is deze: wanneer men bij eene kleine vlam van kooloxyde,
hetwelk uit eene verticale buis uitstroomt, een\' dunnen
platinadraad langzaam in een horizontaal vlak over de
opening heen beweegt, zoodanig dat de draad de vlam
op hare halve hoogte raakt, dan ziet men, bij het ver-
der bewegen des draads, de verbranding ophouden in
de onmiddelijke nabijheid van het koude platina; be-
weegt men den draad een weinig sneller, zoo is het als
of de vlam er over heen springt. Een iets dikkere pla-
tinadraad, in de vlam gehouden, dooft haar oogenblik-
kelijk uit.

De kleur der vlam is fraai blaauw. Men kan gemak-
kelijk drie deelen onderscheiden: inv/endig een\' donke-
ren kegel; daaromheen eene breede kegelvormige laag,
Welke het eigentlijk lichtende deel der vlam uitmaakt,
en het stei\'kst lichtend is in de nabijheid van den don-
keren kegel, waarvan de lichtende laag scherp is afge-
scheiden. Eindelijk een zeer weinig lichtend omhulsel,
hetwelk van het vorige deel minder scherp is afgeschei-
den; aan de onderste helft der vlam is het smal, aan
den top zeer sterk ontwikkeld.

De vlam doet eene oplossing van sulphas chinini fraai
fluoresceren.

Het spectrum is volkomen onafgebroken en vertoont
iiiet het minste spoor noch van lichte, noch van don-
kere strepen. Het strekt zich op onze schaal uit van
35 tot ongeveer 140 (verg. pag. 70). Het rood, oranje
en geel zijn zeer zwak, groen, blaauw en violet daar-
entegen veel sterker. Een platinadraad, in het heetste
deel der vlam gehouden, gaf een spectrum van 20 tot
110; rood, oranje en geel waren daarin
veel sterker,
het groen nog een weinig sterker dan in het spectrum

-ocr page 102-

der vlam zelve; het blaauwgroeii was iu beide spectra
ongeveer gelijk; het blaauw was in het spectrum van
het gloeijende platina zeer zwak, het violet ontbrak
daarin geheel

Uit deze vergelijking van het spectrum der vlam van
kooloxyde met dat van het in diezelfde vlam gloeijende
platina blijkt ten duidelijkste, dat het onafgebrokene
licht van het eerste spectrum niet afkomstig is van
vaste deeltjes, die in gloeijing verkeeren. Wij komen
later op dit onderwerp terug.

Opmerkelijk is het nog, dat in het spectrum der vlam
van kooloxyde, hetzij dit gas uit glas of uit geelkoper
brandt, geen spoor van de; sodiumstreep is te zien,
mits het glas en het metaal uitwendig goed gereinigd
zijn. Luchtstofjes alleen doen die streep soms voor een
oogenbbk te voorschijn treden. ; Aangezien sterk verhit
glas altijd de sodiumstreep vertoont, kunnen wij hieruit
het besluit trekken, dat de uitstroomings-opening bij het
verbranden van kooloxyde me^ sterk verhit wordt: een
feit alzoo, dat volkomen in overeenstemming is met het-
geen wij boven (pag. 90) zeiden omtrent de afkoeling
door dit gas veroorzaakt.

B. Vlam van kooloxyde in zuurstof

Voert men zuurstof in eene vlam van kooloxyde in
dampkringslucht , zoo neemt men de volgende verande-
ringen waar. In de eerste plaats verandert de grootte
der vlam: zij wordt kleiner, doch niet veel. De betrek-
kelijke grootte van. de drie deelen der vlam, zoo als
wij die boven onderscheiden hebben, verandert daaren-
tegen aanmerkelijk: het lichtende gedeelte krimpt sterk
te zamen, het weinig lichtende omhulsel is veel grooter

-ocr page 103-

géwordén en is in het bovenste deel geelachtig gekleurd.
Ofschoon het lichtende deel der vlam in uitgebreidheid
is afgenomen, is de licht-intensiteit aanzielilijk vermeei^-
derd.

De vlam van kooloxyde in zuurstof doet sulphas chi-
nini fraai fluoresceren, doch niet of slechts zeer weinig
sterker dan de vlam van kooloxyde in dampkrings-
lucht.

Het spectrum is volkomen onafgebroken, zonder een
spoor van strepen te vertoonen, ook bij zeer geringe
spleetwijdte. Het strekt zich uit van 35 tot ongeveer
150. De verdeeling. der kleuren is dezelfde als bij de
vlam in lucht: rood, oranje en geel zijn flaauw, blaauw
en violet het sterkst. Een platinadraad, in het heetste
deel der vlam gehouden , gaf een spectrum van 20 tot
135. De vergelijking der beide spectra deed het ver-
schil in intensiteit der verschillende kleuren zeer goed
uitkomen: in het spectrum van den platinadraad waren
rood. Oranje en geel veékintenser, het groen een wei-
nig sterker dan in het spectrum der vlani, het blaauw
was in beide spectra nagenoeg even sterk, terwijl het
violet in het spectrum der vlaai in intènsiteit verre de
overhand had.

De zuurstof, die bij deze proeven gebruikt werd, was
dezelfde als die bij de verbranding van hydrogenium,
en werd op dezelfde wijze aangewend. Daar kooloxyde,
^00 als wij boven reeds aanmerkten, uit eene naauwe
opening stroomende zich niet laat ontsteken, zelfs niet
wanneer er gelijktijdig zuurstof wordt aangevoerd , ge-
bruikten wij hierbij de
wijdere dubbelbuis (zie pag. 81),
en even zoo bij C. Zuurstof van buiten en kooloxyde
van binnen of omgekeerd gaf in alles volmaakt hetzelfde.

-ocr page 104-

C. Vlam van kooloxyde in stikstofoxydule.

Voert men stikstofoxydule in eene vlam van kool-
oxyde in dampkringslucht, zoo neemt het lichtend ver-
mogen der vlam toe, doch het blijft kleiner dan bij de
invoering van zuurstof. Het lichtende deel krimpt een
weinig te zamen, het donkere omhulsel daarentegen
neemt zeer aanmerkelijk in uitgebreidheid toe en is in
het bovenste deel duidelijk geelgroen gekleurd; door
de uitgebreidheid van dit omhulsel is de geheele vlam
veel grooter dan bij de verbi-anding in dampkringslucht.

Het vermogen om fluorescentie hij sulphas chinini op te
wekken is volkomen gelijk aan dat van de vlam in lucht.

Ook het spectrum is daaraan volkomen gelijk: het
strekt zich uit van 35 tot 140. Een platinadraad, in
de vlam gehouden, gaf een spectrum van 25 tot 100;
het groen in dit spectrum was in intensiteit gelijk aan
het groen in het spectrum der vlam, rood en geel waren
veel sterker en het blaauw was zeer zwak in het spec-
trum van het gloeijende platina.

Het stikstofoxydule werd bij deze proeven bereid en
gezuiverd als bij de verbranding van het hydrogenium
(zie pag. 83); alleen was de U-vormige buis met sulphas
ferrosus weggelaten en vervangen door eene U-vormige
buis met puimsteen en zwavelzuur i).

1) De ondervinding leerde namelijk, dat bij langzame verhitting van
den nitras ammoniae, de ojjlossing van sulphus ferrosus nimmer verkleurd
wordt, dat er alzoo geen NO2 ontstaat; daarentegen kunnen zeer ligtelijk
kleine deeltjes van het ammoniakzoat in de bnis met natronkalk geraken
en aldaar aanleiding geven tot ontwikkeling van ammoniak, welk gas ook
door eene oi)lossing van sulphas ferrosus, maar veel zekerder noj,- door
zwavelzuur wordt teruggehouden.

-ocr page 105-

Spectra der vlammen van Tcoohvaterstoffen.

Reeds in 1856 i) heeft william swan (verg. pag. 23)
zich met het onderzoek der spectra van koohvaterstof-
vlammen bezig gehouden, en die spectra uit zoo verschik
lende gezigtspunten waargenomen, dat wij met onze proe-
ven er niet lang bij zijn blijven stilstaan. Wij willen den
arbeid van
swan hier nogmaals in het kort herinneren.

Grelijk wij pag. 23 reeds opgemerkt hebben kwam swan
tot het resultaat, dat aUe koolwaterstof-verbindingen bij
verbranding hetzelfde spectrum geven, hetzij zij alleen uit
C en H bestaan, hetzij zij daarenboven O bevatten. Hij
leidde dit resultaat af uit de vlammen der volgende stoffen:

Ligt koolwaterstof . . . C2H4.

Olievormend gas.....C4H4.

Paraffine .........GooHjo.

Terpentijnolie......CooHui.

Methyl-ether.......C2H3O.

„ alkohol......C0H4O2.

Aethybether.......C4H5O.

„ alkohol.......C4H0O0.

Glycerine.........CeHgOe.

Kampher . ........CaoHigO..

Spermaceti........C84H6BO4.

Was............\\

Talk............ van niet bepaalde za-

Steenkolengas...... menstelling.

Steenkolen-naphta. . . .

Het is bekend, dat verscheidene dezer ligchamen met

1) Voor Jat SWAN de identiteit van het spectrum van alle koolwaterstoffen
\'lad bewezen, was het licht van koohvaterstofvlammen reeds prismatisch ont-
\'eed door
wollaston (pag. 20), door ï\'raunho?er (pag. 30), door fabian
von wredk
(pag. 21), door matthirsskn (pag. 21) en door drapkr (pag. 23).

-ocr page 106-

eene sterk lichtende, sommige zelfs met eene rook ge-
vende vlam verbranden; beide zaken zijn het gevolg
van de afscheiding van kooldeeltjes, die eenigen tijd in
de vlam gloeijend blijven alvorens te verbranden of on-
verbrand daaruit te ontvpijken. Die gloeijende kooldeel-
tjes geven, evenals alle vaste hgehamen, een onafgebroken
spectrum, doorgaans van groote licht-intensiteit, hetwelk
de waarneming van andere voorhandene-strepen in hooge
mate belemmert. Om de afscheiding dier kooltdeeltjes
te voorkomen maakte SWAN van een zeer eenvoudig
middel gebruik: door niiddervan een\' blaastoestel blies
hij lucht in de vlam, en wel zooveel dat de vlam niet
meer lichtend was, d. i. dat alle kool dadelijk ver-
brandde. \'Om zijn resultaat onafhankelijk te maken
van den mogelijken invloed van de stof des branders
op de strepen in het spectrum, bepaalde hij het spec-
trum der met lucht vermengde gasvlam, wanneer die
brandde uit glas, uit geelkoper, uit ijzer en uit pla-
tina , waarbij hij steeds volkomen dezelfde strepen waar-
nam. Hij vergeleek de spectra der vlammen van de
bovengenoemde stoffen, op de beschrevene wijze van
haar lichtgevend vermogen beroofd, met de vlam der
Bunsensche gaslamp, eene vergelijking, die hij in het
werk stelde, door het licht van de beide vlammen ge-
lijktijdig op de spleet van zijn instrument te laten val-
len. Hij vond daarbij, dat in al die spectra dezelfde
helle strepen voorkomen, alleen met dit verschil, dat bij
enkele vlammen sommige zwakke strepen, die in het
spectrum der Bunsensche gaslamp worden gevonden,
niet zigtbaar waren. Hij geeft hiervan eene verklaring
met de volgende woorden\'): „The brightness of the

1) Edinb. Pliil. Trans. 21, p. 418.

-ocr page 107-

„lines varies with the proportion of carbon to hydrogen
„in the substance which is burned, being greatest where
„there is most carbon. Thus, in the spectra of light
„carburetted hydrogen , pyroxylic spirit, and glycerine —
„substances which contain comparatively httle carbon—
„certain of the fainter lines of the Bunsen lamp spec-
„trum were not seen; but all those that
were seen were
„identical with the lines of ths coalgas flame. I have
„no doubt that the fainter lines were really present, but
„were invisible, merely owing to their feeble luminosity;
„and this is rendered more probable by the fact that
„the number of lines visible in any spectrum varies with
„the brightness of the light. Thus in the solar spectrum,
„or in that of the Bunsen lamp, the fainter lines disap-
„pear when the intensity of the light is diminished.quot;

Van het spectrum, dat derhalve aan de vlammen
van al de onderzochte koolwaterstof-verbindingen ge-
nieen is, heeft
swan eene afbeelding gegeven, welke
naen vinden kan in de Edinb. Phil. Trans. 21. Plate VIII.
Fig. 1, en in Pogg. Ann. 100. Taf. 1. Fig. 6.

Zijn verder onderzoek, hoe hij de plaats der strepen
van dit spectrum mat, en hoe hij, bij de naauwkeurige
vergelijking van die strepen met de voornaamste Fraun-
hofersche strepen in het zonnespectrum, tot het besluit
kwam, dat daarbij geen coïncidentie plaats vindt, gaan
Wij hier met stilzwijgen voorbij. Afleen merken wij nog
aan, dat hij gebruik maakte van één prisina, van een\'
kijker met 21-malige vergrooting en van een meetwerk-
tuig, hetwelk seconden aangaf

Ten einde de kracht van ons instrument te beproe-
ven en tevens het middel aan de hand te geven, de
nietingen van
swan met onze metingen van andere
spectra te vergelijken, hebben wij met ons instrument

-ocr page 108-

liet spectrum van gewoon steenkolengas bepaald, waarbij
de vlam met zuurstof werd aangeblazen. Wij laten de
opgaaf onzer metingen (alle bet gemiddelde van twee
aflezingen) hier volgen. Bij de strepen en strepenstel-
sels, welke dezelfde zijn als die van
swan, hebben wij
de door dezen het eerst gekozene letters geplaatst. Eene
afbeelding van dit spectrum ziet men op Plaat II,
Fig. 2 \').

Spectrum der vlam van geivoofi lichtgas^ met zuurstof
aangeblazen.

34 —53 Zwak, onafgebroken licht, aan weers-
zijden in intensiteit afnemende.
a,)nbsp;50,0 Sodiumstreep.

53 — 56,9 Donker.
(S) 56,9nbsp;j Stelsel van vier lichte stepen op zwak

/3i) 58,4nbsp;( verlichten achtergrond, waarvan

de eerste de helste, de volgende
steeds minder hel zijn.
61 — 65 Zwak, afnemend licht.
65 — 72,8 Donker.

Stelsel van twee lichte strepen,
, Onbsp;( waarvan de eerste zeer hel, de

j tweede zeer zwak is.
74,3— 78 Zwak, uitvloeijend hcht.
78 — 92,3 Donker.

1)nbsp;Ter vergelijking hebben wij hierbij gevoegd eene afbeelding van het
zonnespectrum. Kg. 1, alleen de voornaamste Praunhofersche strepen
bevattende.

2)nbsp;Men make onderscheid tusschen 61 en 61,0, en zoo ook in het
vervolg: waar geen
iiendedeelen zijn opgegeven, is het, omdat zij niet
geschat konden worden, door flaanwheid of door niet-scherpe begrenzing
der strepen.

/3o) 59,8
Ch) 61 s)

r) 72,8

-ocr page 109-

13) 92,3— 96 Lichte band; strepen waren hierin
niet te onderscheiden.

96 —112 Zeer flaauw verhchte achtergrond.

112 —114 Donker,
f) 114 —117 Flaauwe, lichte hand.

117 —119,0 Donker.
O 119,0—120 Lichte hand, niet scherp begrensd.
Wij laten hier de beschrijving volgen, welke
swan
van zijn spectrum geeft\'):

„While the line is thus exceedingly variable in its
„brightness, the lines y, § and on the other hand,
„are perfectly steady; and being never absent in car-
»bohydrogen spectra, there is every reason to believe
„that they are really characteristic of the body under-
„ going combustion. Beyond on the less refracted side
there is a faint trace of red light, which, as it be-
„ comes so feeble as almost to disappear when the light
„is derived from the lowest point of the flame of the
„Bunsen lamp, is probably due to the exterior envelope
„of the flame, and not to the interior cone. The hne
„oi is separated from by an extremely dark space,
..almost destitute of light. The line /3 is of a faint
„yeUowish green colour, but well defined, and is ac-
„companied by three almost equidistant lines ,
„/3:j, which diminish in brigtness as their distance from
increases. After another very dark interval, the
„extremely beautiful line y follows, which is exceedingly
„brilliant, and of such absolutely definite refrangibihty
as, like to form a perfectly sharp image of the
„slit through which the hght passes\'). Its colour is a

1)nbsp;Edinb. Phil. Trans. 21, p. 420.

2)nbsp;Dit laatste, (het vormen van een sharp image), is evenzeer waar van
jS,, ^^ en y,.

n

-ocr page 110-

,,fine slightly bluish or pea green, and is accompanied
„by a fainter line 71. The next hne § is the lest re-
„fracted edge of a broad band of light containing four
„fine lines. This group, which is of a pale ashy co-
„lour, is separated by dark intervals from y and t.
„The line f belongs to a brilliant but not very w^ell
„defined band of a fine purple tint, which is accom-
„panied by a fainter line £.quot;

Door vergelijking van deze beschrijving met onze bo-
ven gegevene opgaaf ziet men, dat wij met ons instru-
ment al de strepen van
swan konden zien, behalve dat
het stelsel 5, wegens te geringe bchtsterkte, niet in stre-
pen kon worden opgelost. Wy zullen later zien, dat
deze strepen ook voorkomen in het spectrum der cyan-
vlam, en aldaar konden wij de vier strepen, waaruit §
bestaat, zeer goed ondex-scheiden.

Onlangs heeft attfield \') eenige waaimemingen om-
trent het spectrum van koolwaterstoffen medegedeeld.
Met een krachtiger instrument nam hij waar, da,t:
Stelsel /3 van
swan bestaat ixit 6 strepen in plaats van 4
j) 7 n V 11 r\' b „ „ „ „ 2
n ^ » rnbsp;n v ^ » \'\' quot; quot;

Band ^ „ „ „ „ 3 „
De strepenstelsels /3 en y hebben een zeer eigenaar-
dig voorkomen. De minst breekbare streep is van ieder
stelsel steeds de helderste, iedere volgende is steeds
zwakker. Zeer eigenaardig heeft
attpield dit met de
volgende worden uitgedrukt^): „The spectrum of car-
„bon is a very beautiful one. The hnes composing each
„band of light regularly diminish in brightness in the

1)nbsp;Edinb. Phil. Trans. 22, p. 221.

2)nbsp;Edinb, Phil. Trans. 23, p. 224.

-ocr page 111-

direction of greatest refraction , and appear to retreat
nP\'OM the observer like pillars of a portico seen in per-
„spectivey

Onder de koolwaterstof-verbindingen, die swan on-
derzocht heeft, komen hgchamen voor van zeer verschil-
lende chemische zamenstelling en deze geven alle het-
zelfde spectrum. Daar nu de meening, dat het bij
stoffen van nog andere zamenstelling anders zou kunnen
zijn, niet ongerijmd was, hebben wij nog een paar proe-
ven hieromtrent genomen.

In eene regthoekig omgebogen glazen buis, waarvan
het langste deel horizontaal, het kortste verticaal en
het bovenste einde vernaauwd was, werd een weinig
benzoëzuur (C14H6O4) gebragt; het langste deel der buis
werd nu verwarmd. en vervolgens door de buis een stroom
van gedroogd hydrogenium (bereid en gezuiverd op de
op pag. 80 beschrevene wijze) gevoerd, hetwelk aan het
korte uiteinde ontstoken werd. Op deze wijze werd eene
buitengewoon sterk lichtende vlam verkregen. Het spec-
trum van het grootste, lichtende deel der vlam, was
volkomen onafgebroken, het was het spectrum van gloei-
jende kooldeeltjes. Het alleronderste gedeelte der vlam
daarentegen was zeer weinig lichtend en blaauwachtig
van kleur; in het spectrum hiervan wai-en weder dezelfde
strepen te zien als in het spectrum van
swan, name-
lijk, behalve de sodiumstreep van het glas, de banden
§ en

Eene proef, volkomen op dezelfde wijze met kaneel-
zuur (C18HSO4) genomen, gaf volkomen hetzelfde resul-
taat: de helste strepen van het spectrum van
swan, 7
en vertoonden zich duidelijk en op hare juiste plaats.
Eindelijk beschouwden wij toevallig het spectrum van

-ocr page 112-

de vlam der vlugtige ontlediiigsproducten, die bij het
verkoolen van hennepzaad in eene open platinaschaal
ontweken; die ontledingsproducten (producten der drooge
destillatie van. zeer verschillende organische ligchamen)
verbrandden met eene deels sterk lichtende, deels zeer
zwak blaauw gekleurde vlam. In het spectrum der laat-
ste lieten zich weder de strepen ^ en herkennen.

Deze proeven bevestigen alzoo den door swan gestel-
den regel, dat
oMe koolwaterstof-verbindingen bij ver-
branding het besprokene spectrum geven. Hoe men nu
dat spectrum te verklaren hebbe, of het het spectrum
zij van carbonium alleen of van iets anders, hierover
handelen wij later.

Alvorens van de koolwaterstoiïen af te stappen heb-
ben wij nog twee opmerkingen. In de eerste plaats,
wil men het beschreven specti^um op de eenvoudigste
wijze waarnemen, zoo gebruike men als hchtbron eene
Bunsensche gasvlam, en regele die zoodanig, dat het
gas vermengd is met veel lucht, met veel meer dan
noodig is om het hehe licht te doen verdwijnen. Wan-
neer het gas, dat eerst met blaauwe vlam verbrandt,
met nog meer lucht vermengd wordt, wordt de vlam
kleiner en tevens groen van kleur; wanneer nu die
groene kleur het sterkst is, is de\'vlam het meest ge-
schikt, om, zonder blaastoestel, het spectrum van kool-
waterstofvlammen te vertoonen.

In de tweede plaats merken wij op, dat het stelsel 7
van svsTAN juist zamenvalt met de streep ß van het
baryum-spectrum, iets wat om de volgende reden hg-
telijk tot vergissing aanleiding kan geven. Wanneer
men de methode van
kiechhoff en bunsen aanwendt
om op alkaliën of alkahsche aarden te reageren, ge-
bruikt men daartoe gewoonlijk eene Bunsensche gasvlam.

-ocr page 113-

Het onderste deel dier vlam, in welks spectrum de kool-
waterstofstrepen voorkomen, is met een\' ijzeren schoor-
steen bedekt, waarboven een deel der vlam uitsteekt,
hetwelk die strepen niet vertoont. Bij te grooten gas-
toevoer nu verheft zich het onderste deel der vlam zeer
iigtelijk boven den schoorsteen, en men ziet dan in het
spectrum eene of meer der koolwaterstofstrepen \'). Is
dit nu het geval, zoo loopt men gevaar de streep y van
SWAN aan te zien voor eene bayumstreep en alzoo zon-
der grond tot het aanwezen van baryt te besluiten.

Spectrum der vlam van chloroform^. (I)ampvorm.i(j
met een brandbaar gas vermengd).

Het is bekend, dat chloroform (C2HCI3) op zich zelf
zeer moeijelijk brandbaar is. Wij hebben met dit lig-
chaam de beide volgende proeven in het werk gesteld.

Hydrogenium, op de pag. 80 beschrevene wijze ont-
wikkeld en gedroogd, werd gevoerd in eene Woulffsche
flesch, waarin zich een weinig chloroform bevond. Het
ontwijkende hydrogenium werd aan het einde eener gla-
zen buis ontstoken en brandde met eene vlam, welke
uit twee deelen bestond: eene zeer sterk lichtende kern
en een breed zeer zwak lichtend omhulsel. Het licht
van de kern was wit, veel sterker dan dat eener even
groote vlam van gewoon lichtgas; het spectrum was
volkomen onafgebroken en strekte zich uit van iet be-
gin van het rood tot ver in het violet. Het omhulsel,
hetwelk geel gekleurd was, gaf een spectrum bestaande
uit eene zeer sterke sodiumstreep, benevens een flaauw

1) Ook DUPEÉ heeft hierop opnierkzaain gemaakt: Phil. Mag. (4). 21,
p. 88.

-ocr page 114-

onafgebroken bcht, volkomen gelijk aan het pag. 89
beschreven spectrum (vlam van II in Cl).

Op dezelfde wijze werd nu gewoon lichtgas m.et damp
van chloroform bedeeld; het gas brandde uit eenen ge-
wonen Bunsenschen brander. Was de toetreding van
lucht in het onderste deel van den brander afgesloten,
zoo was de vlam zeer sterk lichtend; het licht was veel
witter dan van enkel lichtgas. Bij toetreding van lucht
verloor de vlam haar lichtgevend vermogen; er was nu
een inwendige kegel van zeer fraai groen hcht te on-
derscheiden , terwijl het overige deel der vlam zwak
geelgroen was gekleurd. Het spectrum van den lichten-
den kegel was het spectrum der koolwaterstofvlam (pag.
98); het spectrum van het bidtenste en bovenste deel
der vlam was hetzelfde van pag. 89.

Dezelfde proef (lichtgas door chloroform gevoerd) was
reeds vroeger gedaan door
böttgeb\'J, die daarbij mel-
ding maakt van eenige strepen in het spectrum van den
groenen lichtkegel. Uit het zoo even gezegde volgt nu,
dat die strepen geenszins door het chloor of eene chloor-
verbinding veroorzaakt worden; maar dat het carbonium
alleen daarvan de oorzaak is. In het buitenste gedeelte
der vlam bevindt zich zoutzuurquot;) bij zeer hooge tempe-
ratuur; het spectrum daarvan is hetzelfde als dat het-
welk men bij de verbranding van H in Cl verkrijgt.

Dat chloroform bij verbranding het spectrum der kool-
waterstofvlammen geeft, was ook reeds door
swan op-
gemerkt , die aangeeft , dat een mengsel van chloroform
en alkohol met eene lichtende, groen gezoomde vlam ver-

1)nbsp;Erdm. Journ. 85, p. 393.

2)nbsp;Het chloor ontwijkt uit de vlam als zoutzuur,

3)nbsp;Bdiuh. Phil. Trans. 21, p. 418,

-ocr page 115-

brandt, in wier spectrum de strepen der koolwaterstofvlam-
men optreden, wanneer men de vlam met lucht aanblaast.

Spectrum der rlnni van cyan.

Alvorens hier onze eigene waarnemingen mede te
deelen, willen wij in het kort aangeven, wat anderen
vóór ons te dezen aanzien hebben verrigt.

Het spectrum der cyanvlam is vroeger reeds meer
dan eenmaal onderzocht. Het eerst is het gezien door
fabaday in 1829, die het echter, voor zoo ver wij we-
ten , niet zelf beschreven heeft; wij bezitten er slechts twee
korte aanteekeningen van, eene van
john herschel en
eene van
talbot , die beide bij de proef van earaday in
de
Royal Institution tegenwoordig waren. Herschel zegt
er van in eene privaatmededeeling aan
quètelet\'):

„La flamme du cyanogène, quand on l\'observe à tra-
„vers une étroite ouverture, présente une teinte pourpre
„bordée d\'un jaune verdâtre. Lorsqu\'on l\'observe à tra-
„vers un prisme, elle forme un spectre divisé d\'une
„manière tout-à-fait particulière en différentes parties
„limitées par plusieurs bandes obscures. Ces bandes
„partagent assez uniformément l\'étendue du spectre; et
„les parties lumineuses présentent toutes à peu près la
„même intensité d\'éclat.quot;

Weinig uitvoeriger is de beschrijving, die talbot er
van geeft. Hij zegt 2):

1) Corr. math, et phys. par quételet. 5, p, 354,
3) Phil. jVIag. (3). 4, p. 114,

-ocr page 116-

„When viewed with a prism, this flame presents a
„very distinct and pecuhar character, separating the
„violet end of the spectrum into three portions, with
„broad dark intervals between.quot; Alleen maakt hij ver-
volgens nog opmerkzaam op eene bijzonderheid, waarop
wij later terugkomen (pag. 112).

19 jaar later (in 1848) is het spectrum der cyanvlam.
onderzocht en beschreven door
düapee , die er zelfs
eene schematische afbeelding van geeft; en toch is ook
deze beschrijving zeer onvolledig. Hij geeft ze met de
volgende woorden i):

„(The spectrum) was crossed throughout its extent by
„ black lines , separating it into well-marked divisions.
„I could plainly count
four great red rays of definite
„refrangibility, followed by
one oranje, one yellow, and
„seven green; whilst in the more refrangible spaces were
,.,two extensive groups of black lines, recalling somewhat
„from their position, but greatly exceeding in extent,
„Fraunhofer\'s lines marked G- and .H in the sun rays.quot;

In de laatste jaren is van het spectrum der cyanvlam
nog door
böttgee. en door atteield met een enkel
woord melding gemaakt.
Böttgeb doet het zeer kort
en zegt alleen: „dasselbe erscheint ausserordentlich schön
„und zwar mit Linien aller Farbenschattirungen.quot;

Attpibld spreek er uitvoeriger over, maar geeft er
geen beschrijving van. Over het spectrum van carbonium
handelende (verg. pag. 100) onderzocht hij de spectra
van eenige carbonium-verbindingen, en daaronder ook dat
der vlam van CgN (cyan), benevens het spectrum der
electrische vonk, die tusschen twee electroden in cyangas

1)nbsp;Phil. Mag. (3). 33, p. 108.

2)nbsp;Erdm. Journ. 85, p. 394.

3)nbsp;Edinb. Phil, Trans. 20, p. 332.

-ocr page 117-

overspringt. Hij vond de beide laatste spectra aan elkan-
der gelijk en tracht nu aan te toonen, dat dit spectrum
bestaat uit de strepen van carbonium (waarvoor hij het
door swAN het eerst beschreven spectrum der koohvater-
stofvlammen houdt, zie pag. 95), plus de strepen van
stikstof Over het stikstof-spectrum zegt hij zeer weinig;
het carbonium-spectrum onderstelt hij bekend: ziedaar al-
les wat hij omtrent het spectrum der cj^anvlam vermeldt.

Uit het voorgaande blijkt, dat eene naauwkeurige
beschrijving van het spectrum der cyanvlam nog niet
gegeven is, en wij achtten het daarom niet overbodig
bij dit (zoo als
böttgeb volkomen naar waarheid zegt)
zoo
^ausserordentUch schone\'quot; spectrum eenigzins uitvoe-
riger te blijven stilstaan, te meer daar zich daarbij
een paar bijzonderheden openbaarden, waarvan wij ner-
gens melding gemaakt vinden.

Wij hebben het cyan op drieërlei wijze verbrand:

A.nbsp;in zuurstof;

B.nbsp;in lucht;

C.nbsp;in stikstofoxydule.

Wat de hoofdzaak aangaat komen deze drie spectra ge-
heel met elkander overeen; op hun verschil komen wij
zoo straks terug.

Het cyangas werd bereid uit gekristalliseerd cyankwik,
dat tot poeder gewreven en steeds onmiddelijk vóór de
proef gedurende den tijd van 2—4 uren bij eene tem-
peratuur van 140°—160° gedroogd werd, in de glazen
retort zelve, waarin het daarop verhit werd. Gewoonlijk
werden voor iedere proef circa 25 gram cyankwik ge-
bruikt, welke hoeveelheid gedurende 50—60 minuten
eene bruikbare vlam opleverde. In het geheel werden
300 gram cyankwik verbruikt.

-ocr page 118-

Ten einde het cyangas van kwikdamp te bevrijden
werd het gevoerd door twee U-vormige buizen, beide ge-
vuld met zeer kleine stukjes blank koperdraaisel, waar-
van de eene (die, welke onmiddelijk volgde op de ont-
wikkelingsretort) geplaatst was in eene bak met kookend
water, de ander in een koudmakend mengsel van sul-
phas sodae en zoutzuur. Na eenigen tijd bleek het
evenwel, dat in de eerste buis het koper alleen op die
plaatsen beslagen was, waar het glas boven het water
uitstak, waaruit dus volgde, dat verwarming juist niet
gunstig was voor de opname van kwik door het koper;
bij de laatste proeven werd daarom de eerste buis slechts
aan de temperatuur der lucht blootgesteld. Het koper
werd van tijd tot tijd door ander vervangen. — Na over
het koper gevoerd te zijn, werd het cyangas door eene
buis met neutraal chloorcalcium geleid en daarop, on-
middelijk na de ontwikkeling, verbrand. Als brander
diende nu eens eene glazen buis, dan eens eene buis
van geelkoper; bij het verbranden in zuurstof en in stik-
stofoxydule werd steeds de naauwere geelkoperen dub-
belbuis (zie pag. 81) gebruikt. Het eenige verschil, dat
er, bij het verbranden in lucht, in het spectrum zigt-
baar was tusschen den glazen en den geelkoperen bran-
der, was dit, dat bij den laatsten de sodiumstreep in
den regel nagenoeg geheel ontbrak en slechts nu en
dan oogenblikkelijk te voorschijn trad, terwijl, ze bij het
gebruik eener glazen buis als brander, voortdurend in
vollen glans zigtbaar was.

De zuurstof, waarmede het cyangas verbrand werd,
werd te voren ontwikkeld öf uit bruinsteen, öfuit zuive-
ren , driemaal omgekristaUiseerden chloras potassae. Zij
werd opgevangen in een\' gashouder met water, en daar-
uit naar de vlam gevoerd, na alvorens geleid te zijn

-ocr page 119-

over natronkalk, puimsteen met zwavelzuur en chloor-
calcium.

Het stikstofoxydule werd mede te voren bereid uit
nitras ammoniae, en opgevangen in een\' glazen gashou-
der, die met eene sterke oplossing van keukenzout ge-
vuld was; dezelfde oplossing diende ook weder om het
gas uit den gashouder te doen stroomen. Alvorens de
vlam te bereiken werd het gevoerd over puimsteen met
zwavelzuur, natronkalk en chloorcalcium.

A. Spectrum der vlam van cyan in zuurstof \').

Wat nu de beschrijving van dit spectrum aangaat —
de taal schiet hier te kort om den indruk weer te ge-
ven , dien het prachtige cyan-spectrum met zijne breede,
zacht uitvloeijende of scherp begrensde banden, met
zijne helle lijnen en regelmatige stelsels van strepen op
den beschouwer maakt.
Drapeb had volkomen gelijk,
toen hij zijne bewondering over dit spectrum aldus uit-
drukte s): „There was a spectrum so beautiful, that it
„is impossible to describe it by words or depict it in
„colours.quot; Het is daarom, dat wij slechts op eenige
algemeene punten opmerkzaam wihen maken, om daarna
tot opgaaf onzer metingen over te gaan. Men verge-
hjke de afbeelding. Plaat II. Fig. 3.

Het spectrum bevat alle kleuren en strekt zich uit

1)nbsp;In afwijking van de volgorde, waarin wij de verbrandingswijzen der
vorige vlammen beschreven hebben, vangen wij hier aan met de vlam
in
eimrstof,
1°. omdat dit bij dit zamengestelde spectrum het eenvoudigste
pval van verbranding is; omdat de lichtintensiteit hierbij de grootste
is en zich daardoor meer strepen laten onderscheiden dan bij de vlam in
lucht, en 3°. omdat wij het spectrum bij
deze verbrandingswijze (in zuur-
stof) het naauwkenrigst hebben bestudeerd.

2)nbsp;Phil. Mag. (3). 32, p. 108.

-ocr page 120-

van liet rood (van de Fraunliofersche streep a) tot zeer
ver in het violet. Op de hierachter geplaatste afbeel-
ding zyn zoo goed naogelyk de verschillende lichte ban-
den en strepen voorgesteld, zoo als men ze ziet bij de
verbranding met oxygenium. In het rood en oranje
vindt men een groot aantal breede banden, meestal
door smalle donkere tusschenruimten van elkander ge-
scheiden en altijd links i) zacht uitvloeijende en regts
meer of minder scherp begrensd. Slechts op enkele
plaatsen zijn daarbij nog flaauwe strepen van enkelvou-
dig licht te onderscheiden. In het groen komen ook
dergelijke banden voor, die evenwel somtijds regts zacht
uitvloeijen en links scherp begrensd zijn; daarbij ver-
toonen zich twee stelsels van lichte strepen, één tus-
schen de Fraunhofersche strepen B en E, en één on-
geveer op de hoogte van de Fraunhofersche streep h.
Bij langdurige aandachtige beschouwing van dit deel
des spectrums kregen wij soms den indruk, als of zich
hier nog eene ontelbare menigte uiterst zwakke strepen
aan het oog vertoonde, die zich echter niet met zeker-
heid lieten waarnemen, veel minder lieten meten: wij
zijn hier op de grens . van het met ons instrument waar-
neembare. Alleen het zeker waargenomene hebben wij
in de lijst onzer metingen opgenomen.

Het blaauwe en violette deel des spectrums bestaat voor-
namelijk uit vier prachtige stelsels van lichte strepen, te
zamen 21 in getal, en daarenboven uit nog een paar
flaauwe banden, waarin ook enkele lichte strepen door-
schemeren. De beide eerste dezer stelsels liggen tusschen
F en Gr, het derde tusschen G en H. Maar vooral merk-

1) Links beteekerit hier en in het vervolg: aan de minder breekbare
zijde van het spectrum;
regts beteekent aan de meer breekbare zijde.

-ocr page 121-

waardig is de ligging van het vierde stelsel; dit bevindt
zich namelyk op een\' aanzienlijken afstand voorbij H,
ongeveer op de plaats waar de streep L van
stokes
gelegen is, welke volgens de metingen van esselbach
eene golflengte heeft van 0/^000379\'). Dit stelsel,
uit vier strepen bestaande, vertoont zich in het spec-
trum der cyanvlam, zij moge in zuurstof, in de lucht,
of in stikstofoxydule branden. Deze vlam zendt alzoo
hcht van zoo korte golflengte in veel grooter intensi-
teit dan in het zonlicht, zoo als wij het waarnemen,
bevat is. In het zonnespectrum neemt het oog het ub
traviolette-) hcht niet waar, volgens de oudere theorie
van BRticKE\'^), omdat het door de vochten van het oog
wordt geabsorbeerd; volgens de nieuwere onderzoekin-
gen van den hoogleeraar
donders , omdat de gezigts-
zenuw voor dat licht, hetwelk
niet in de vochten wordt
geabsorbeerd en dus wel het netvlies bereikt, zeer wei-
idg gevoehg is. Is de intensiteit
zeer groot, zoo wordt
het door het netvhes waargenomen. In het cyanspec-
trum nemen wij hcht van 0,°^\'^000379 golflengte
zeer
duidelijk
waar: derhalve moet de intensiteit dier tril-
lingen zeer groot zijn. — Wij merken hier nog op,
dat STOKES heeft aangetoond, dat de ultraviolette
stralen in aanzienlijke mate door verschillende glassoor-
ten worden geabsorbeerd, maar veel minder of in het ge-
heel niet door kwarts. De door ons gebruikte toestel be-

1)nbsp;Pogg. Ann. 98, p. 524. Verg. airlaar. Taf. V. Pig. 4.

2)nbsp;De naam iiberviolet of -ultraviolet is van hki.mholtz afkomstig. —
Pogg. Ann. 94, p. 18-

3)nbsp;Pogg. Ann. 65, p. 593 en 69 p. 549. — Verg. helmholtz in Pogg.
Ann. 94, p. 205.

4)nbsp;Nederl. Lancet. 3. Ser. 3. .Taarg. p. 1.

5)nbsp;Phil. Trans. Lond. 1852. p. 540. — Pogg. Ann. Ergiinzb. IV. p. 308.

-ocr page 122-

staat geheel uit glas (lenzen en prisma). Men kan derhalve
met zekerheid zeggen, dat het besproken, zeer ver in
het violet hggende strepenstelsel zich nog veel intenser
zou moeten vertoonen, misschien van nieuwe, thans ge-
heel geabsorbeerde strepen vergezeld, bij het gebruik
van een prisma en lenzen van
kwarts, zoo als die van
helmholtz, Waarmede esselbach zijne proeven over
het ultraviolette zonlicht verrigtte.

De groote breekbaarheid van dit deel des spectrums
heeft ook reeds de aandacht van
talbot getrokken.
Na zijne boven (pag. 105) aangehaalde zeer korte en zeer
onvolledige beschrijving van het spectrum der cyanvlam,
waarbij hij het violet in drie (!) deelen verdeelt, laat
hij er op volgen \'):

„But the most remarkable fact is this, that the last
„of these portions is so widely separated from the others
„as to induce a suspicion that it may be more refrac-
„ted than any rays in the solar spectrum, a question
„which I should be glad to have the opportunity of
„deciding by direct experiment. This separate portion
„has a pale undecided hue. I should hardly have called
„it violet, were it not situated at the violet end of the
„spectrum. To my eye it had a somewhat whitish or
grayish appearance.quot;

De drie laatste volzinnen van talbot geven volkomen
den indruk weer, dien de kleur van dit strepenstelsel in den
aanvang op ons maakte. Bij voortgezette beschouwing
evenwel konden wij het niet anders dan violet noemen. Wat
de kleur van het ultraviolette licht aangaat, hieromtrent
vergelijke men overigens
helmfioltz -) en esselbach ■\')•

1)nbsp;Phil. Mag. (3). 4. p. 114.

2)nbsp;Pogg. Ann. 94, p. 13.

3)nbsp;Pogg, Ann, 98, p. 515.

-ocr page 123-

Wij gaan thans over tot de plaatsbepaling der ver-
schillende banden en strepen. De volgende opgaven
bevatten het gemiddelde van vijf waarnemingen. Ge-
makshalve hebben wij de voornaamste banden met de
cijfers 1, 2, enz., de enkele strepen of stelsels van stre-
pen door iü,
ß enz. aangeduid.

Spectrum der vlam, van cyan in oxygenium..
Na oi =
50,0..

1.)nbsp;26 —27^ Flaauwe roode band.
27i—28è Donker.

2.)nbsp;281—29,8 Roode band, regts i) sterker.

29.8—33nbsp;Zeer zwak hcht, aUengs toenemend.

3.)nbsp;33 —34nbsp;Iets sterker rood hcht.
34 —34inbsp;Donker.

4.)nbsp;34| —37,0nbsp;Lichte band, links zeer flaauw, regts

sterkei\'.
37,0—37i Donker.

5.)nbsp;371nbsp;Lichte band, links zeer flaauw, regts

sterker.

39.9—40ènbsp;Donker.

6.)nbsp;40i —42,8 Lichte band, links zeer flaauw, regts

sterker.
42,8—43è Donker.

7.)nbsp;43i —47 Flaauwe lichte band, regts iets sterker.
.......43,9 Zeer flaauwe hchte streep.

47 —471 Donker.

8.)nbsp;47 i —50,0 Flaauwe hchte band, links zeer flaauw,

regts sterker.
50,0—50| Donker.

9.)nbsp;50i —53,7 Flaauwe hchte band, links flaauw, regts

sterker.

1) Over de beteekenis van regts en links, zie de noot op pag. 110.

-ocr page 124-

(3.)....... [ös\'tI ^^^^ flaauwe lichte strepen.

53.7—541nbsp;Donker.

541—56,8 Flaauw, gelijkmatig licht,
gg g j Stelsel van vijf groene strepen , waarvan de
gg\'gi eerste zeer hel, de beide volgende zwak-
^^Lg\'gl ker, en de beide laatste zeer zwak zijn. De
g^\'gf achtergrond is zwak verlicht; alleen links
Q^\'gj van streep 58,3 is eene smalle volkomen
^ \' donkere streep.

61.8—65nbsp;Zwak, afnemend licht.
65 ~66i Donker.

10.) 66^ —70 Flaauw, gelijkmatig licht.

70 —72,6 Zeer flaauw, gelijkmatig licht.
72,6jStelsel van drie groene strepen, waarvan de
S.)|74,l| eerste zeer hel, de laatste zeer zwak is,
! 75,41 op verlichten achtergrond.
75,4—89 Zwak, afnemend licht, allengs in duis-
ternis overgaande.
89 —92,2 Donker.
\' 92 2\\

gg\'g Stelsel van vier blaauwe strepen van nage-
94\'71 ^^^^ gölijke intensiteit, op donkeren ach-

95;7

95,7—98 Zwak, afnemend licht.
98 —99,9 Donker.
99,9 a

101,4]

102,91 Stelsel van zeven blaauwe strepen van na-
0/ 104,3 \\ genoeg gelijk intensiteit (de eerste iets
105,3( stei-ker), op donkeren achtergrond.
|l06,li
i 106,61

-ocr page 125-

106,6—112 Zwak, zacht uitvloeijend hcht.
112 —114 Donker.

114 Stelsel van twee of drie flaauwe blaauwe
115,0 V strepen op flaauw verlichten achtergrond ;
( 115,4 regts daarvan nog flaauw licht.
118—119 Donker,
n.) 119—121 Flaauwe, hchte band.
121—127,0 Nagenoeg donker.

127,0nbsp;van zes violette stepen, waarvan de
128 7/

13o\'linbsp;helst is, de volgende allengs

\' \\nbsp;minder hel worden. Het verschil in in-

131,3/
132,1\'

tensiteit is evenwel gering. De achter-
grond is- nagenoeg donker.

132^5

132,5—140 Zwak, zacht uitvloeijend hcht.
140 —160 Donker.

160,01 Stelsel van vier violette strepen, allengs
161,6 f in intensiteit afnemende; de eerste vrij
163 I hel, de laatste zeer flaauw. Achtergrond
1641 \' bijna donker.

164|:—170 Zeer zwak, uitvloeijend licht.

AanmerTcmgeii. Op de plaatsen waar donker staat aan-
geteekend, konden wij geen hcht zien; of hier evenwel
absolute duisternis heerscht zouden wij niet durven be-
shssen. Vooral durven wij dit niet van den als donker
aangeteekenden achtergrond der stelsels f, Ö en ;;
misschien is het hier slechts het contrast met de groote
hchtsterkte van de meeste dezer strepen, dat het donker
deed
schijnen. — Eenmaal werden, bij het gebruik van
zuurstof uit bruinsteen, nog twee zeer flaauwe strepen
m de nabijheid van a. gezien, namelijk op 43,2 en 45,7.
Wij laten het in het midden of deze waarneming het
gevolg was eener bijzondere gevoeligheid van ons oog

8#

-ocr page 126-

op dat oogenblik, dan wel van eene toevaüige verontrei-
niging van een der beide gassen (cyan of zuurstof); wij
konden ze later noch met zuurstof uit bruinsteen, noch
met zuurstof uit chloras potassae terugvinden. — Ook de
streep op 114 hebben wij slechts éénmaal gezien; zij
was uiterst flaauw en is dus nog onzeker. — Te vergeefs
hebben wij getracht de helheid der verschillende deelen
van het spectrum bij schatting te bepalen; het groote
verschil in kleur maakt dit volkomen onmogelijk. Van de
roode banden is 5 de helste; daarop volgen 4 en 6.
Door buitengewone helheid uitmuntend zijn de eerste
streep van 7 en de eerste van S. De stelsels s, ^ en
hebben alle eene groote lichtsterkte en verschillen daarin
onderbng niet veel. Veel zwakker is het laatste stelsel 1.

B. Spectrum der vlam van cyan in lucht.

Het spectrum der cyanvlam in de lucht komt wat de
hoofdzaak aangaat met het vorige overeen; doch in en-
kele gewigtige punten bestaat er verschd. In de eerste
plaats is de lichtsterkte der vlam veel geringer, en het
gevolg daarvan is, dat op vele plaatsen, waar bij de
vlam in zuurstof nog flaauw licht gezien wordt, bij de
vlam in de lucht geen licht meer wordt waargenomen.
De banden 1—9 vinden wij in het laatste spectrum on-
veranderd terug (verg. de opgaaf der metingen pag. 117);
alleen zijn zij aan de linkerzijde, waar het hcht zacht
uitvloeit, ten gevolge der mindere lichtsterkte een weinig
smaller, en daardoor zijn de donkere tusschenruimten
een weinig breeder. De flaauwe streep
x laat zich nog
onderscheiden, het strepenpaar
(3 is zamengevloeid tot
eene breedere streep. Meer in het oog loopend is het
verschil in het overige deel des spectrums. Van het

-ocr page 127-

stelsel 7 met liet voorafgaande flaauwe gelijkmatige licht
is niets te zien dan een lichte band (55—57|, pag. 118),
die links zacht uitvloeit en regts (56|—57|-) zeer hel
is, overeenkomstig met de eerste streep van y (pag. 114).
Daarop volgt de smalle donkere tusschenruimte, die ook
in
7 (pag. 114) te zien is, en vervolgens weder een lichte
band van vrij gelijkmatig licht (58^—61|, pag. 118),
overeenkomende met de rest van stelsel y; van helle
strepen is evenwel niets te zien. Band 10 is onveran-
derd. Stelsel § is zamengevloeid tot een\' lichten band,
die links zeer groote intensiteit bezit en regts zacht
uitloopt.

Hierop volgt een zeer zwak verlichte achtergrond van
76 —100, en hetgeen zeer opmerkelijk is, van stelsel s
IS niets te zien. Dit is een wezentlijk verschil tusschen
de beide spectra, waarop wij zoo straks terugkomen. —
De rest van het spectrum is volkomen gelijk aan het
vorige; alleen zijn van t slechts 6, van ö slechts 5
strepen te zien, terwijl vi tot een\' flaauwen band\' is za-
mengevloeid.

Het gezegde zal duidelijker worden door vergelijking
der hier volgende plaatsbepalingen met die van pag.
113—115. De cijfers en letters duiden hier dezelfde
banden en strepen aan als in de vorige opgaaf De op-
gegevene plaatsen zijn het gemiddelde van minstens drie
waarnemingen.

Spectrum der vlam van cyan in lucht.

Na = 50,0.

1.)nbsp;26| — Zeer flaauwe roode band.

271 _ 281 Donker.

2.)nbsp;281 _ 29,5 Flaauwe roode band.

-ocr page 128-

29,5— 33 Donker.

3.)nbsp;33 — 34 Zeer flaauw rood licht.
34 — 35i Donker..

4.)nbsp;35|— 37,0 Lichte band, links flaauw, regts sterker.
37,0— 38 Donker.

5.)nbsp;38 — 39,9 Lichte band, links flaauw, regts veel

sterker.
39,9— 41 Donker.

6.)nbsp;41 — 42,9 Lichte band, links flaauw, regts sterker.
42,9— 45 Donker.

7-) 45 — 47 Flaauwe roode band, regts iets sterker.

\'^O........44,0 Zeer flaauwe hebte sti-eep.

47 — 48 Donker.

8.)nbsp;48 — 50| Flaauwe lichte band, links zeer flaauw,

regts veel sterker.
501- 51 Donker.

9.)nbsp;51 — 53,8 Flaauwe lichte band, links zeer flaauw,

regts sterker.

/3.)........ 53,4—53,8 Sterk licht.

53,8— 55 Donkei-.

55 — 57J- Lichte band, links zeer flaauw, regts
veel sterker,
jnbsp;56|—57A Zeer sterk licht.

57i— 58i Donker.
( 58i— 611 Vrij gelijkmatig licht \').
61i— 65 Zwak, afnemend licht.
65 — 66i Donker.
10.) 661— 70 Flaauw, gelijkmatig licht.
70 — 72,6 Bijna donker.

1) In dit deel van het spectrum, (54—61A) bestaat schijnbaar enx groot
verschil tusschen de spectra van cyan in zuurstof en in lucht; maar zoo
als pag. 116—117 uitéén is gezet, laten zij zich zeer gemakkelijk tot elkan-
der terugbreugei!,

-ocr page 129-

I Lichte band, hnks begrensd door
75| / eene streep van groote intensiteit,
( regts zacht uivloeijend.
754 — 90 Zeer zwak, afnemend hcht, allengs

in duisternis overgaande.
90 —100,0 Donker.

Stelsel van zes blaauwe strepen; de
laatste een weinig breeder en dus
waarschijnlijk dubbel (zie p. 114) i).
Donker.

Zeer flaauwe, lichte band.
Donker.

Zeer flaauwe, lichte band.
—127,0 Donker.

Stelsel van vijf violette strepen, waar-
van de eerste het helst is, de vol-
gende allengs minder hel worden.

(De laatste streep is waarschijnlijk
dubbel (zie pag. 115).
Zwak, uitvloeijend licht.
Donker.

ƒ Stelsel van vier violette strepen, ah
\\ lengs in helheid afnemende.

S.) 72,6

100,0—107

107
114
118
119
121

—114
—118
—119
—121

11-)

ö.) 127,0—133 (

133
140

-140
-160

1.) 160 —164

Vatten wij nu het gezegde nog eenmaal zamen, wat
aangaat het verschil tusschen de beide behandelde spec-
tra , zoo komt dit in het kort op de drie volgende pun-
ten neder: 1°. de lichtsterkte is bij het spectrum der

1) De strepen zijn Her te zwak en staan te digt bij elkander om ze
ieder afzonderlijk te kunnen nieten. Hetzelfde geldt hier vaii de beide
S en t.

-ocr page 130-

vlam in de Incht geringer en daardoor vertoonen de
donkere tussclienruimten zich meestal iets breeder; 2°. bij
het spectrum der vlam in oxygenium treden hier en
daar op de banden zeer helle strepen van enkelvoudig
licht te voorschijn (7, 2), welke bij de vlam in lucht
niet waarneembaar zijn; 3°. bij het spectrum der vlam
in oxygenium treedt een stelsel van 4 zeer helle stre-
pen op
(f), waarvan bij de vlam in de lucht geen spoor
is waar te nemen.

Het is gemakkelijk in te zien, dat de vlam in oxyge-
nium eene veel hoogere temperatuur moet bezitten dan
de vlam in lucht; want bij de laatste verdeelt zich de
bij de verbranding ontwikkelde warmte niet alleen over
de verbrandings-producten, maar daarenboven over de
stikstof der lucht, welke stikstof aan die verbranding
geen deel neemt. Hoe groot dit verschil in temperatuur
zij zullen wij later berekenen; doch zooveel is nu reeds
duidelijk, dat er verschil bestaat en in welken zin dat
gelegen is. Derhalve komt het der genoemde punten
van verschil tusschen de spectra der vlam in zuurstof
en der vlam in lucht hierop neder:
By eene hoogere
temperatuur ziet men
4 strepen, waarvan hij eene lagere
temperataur niets is waar te nemen;
of met andere woor-
den:
De cyanvlam, eene zeer hooge temperatuur bezittende.
deelt aan den omringenden ether trillingen m,ede, die zij hij
eene lagere temperatuur niet uitzendt.

Dit belangrijke feit kan men op de allereenvoudigste
wijze constateren. Bij de verbranding in zuurstof, waarbij
beide gassen uit eene door twee concentrische buizen
gevormde opening uitstroomen en branden, ziet men de
4 blaauwe strepen; draait men de kraan van den gas-
houder, die de zuurstof aanvoert, digt, zoo verdwijnen
^ij; opent men die kraan weder, zij komen oogenblik-

-ocr page 131-

kelijk weder te voorschijn, en dit kan men herhalen
200 dikwijls men verkiest, zoo men wil 50 iBaal in ééne
minuut.

In theoretische beschouwingen over dit punt willen
wij ons thans niet begeven; wij komen later daarop
terug. Hier wilden wij slechts het
feit vermelden.

C. Spectrum der vlam van cyan in stikstof-
oxydule.

Het spectrum der vlam van cyan in stikstofoxydule
staat in alle opzigten in het midden tusschen de beide
vorige, 1°. wat de hcht-intensiteit aangaat, en
2°. wat
het optreden van helle strepen betreft. Wij zouden in
herhalingen vallen, zoo wij hier nog eens esne opgaaf
der metingen lieten volgen, die wij bij dit spectrum
hebben verrigt. Derhalve slechts een enkel woord over
de punten van overeenkomst en verschil.

De lichtsterkte is, zoo als wij zeiden, gelegen tus-
schen die der vlam in zuurstof en der vlam in lucht.
Het gevolg daarvan is, dat ook de breedte der aan
ééne zijde zacht uitvloeijende
landen in het rood, oranje
en geel in het midden staat tusschen die in de beide
genoemde spectra. — Van de
strepen waren zigtbaar:
ß (zamengesmolten), de 4 eerste strepen van 7, de
2 eerste van ê en i. Op de plaats van £ (92—961,
het strepenstelsel, dat
zigtbaar is bij de verbranding in
zuurstof,
onzigtbaar bij de verbranding in lucht), was een
flaauwe hchte band te zien, welks intensiteit niet groot
genoeg was om de spleet zooveel te kunnen vernaauwen,
dat afzonderlijke strepen werden waargenomen. Het is
dit strepenstelsel
5, hetwelk wij op pag. 74 als voor-
beeld van den invloed der
spleetAvijdte hebben gekozen.

-ocr page 132-

Wij zullen later zien, dat de temjjeratuur der cyan-
vlam in NO gelegen is tusschen die in O en in lucht.
Hieruit mogen wij in verband met het vorige afleiden
ten opzigte der verschijning van het reeds meermalen
besprokene stelsel f:
De vlmn van cyangas zendt hij eene
zeer hooge temperatuur zekere lieht-trillingen uit, die in
het spectrum 4 hlaauwe strepen vormen; daalt die tempe-
ratuur een weinig, zoo neemt de intensiteit dier trillingen
zeer sterk af, en zij verdwijnen geheel, wanneer de tem-
peratuur der vlam. tot eene zekere mate gedaald is.

Wij hebben vroeger bij de verbranding van hydroge-
nium in stikstofoxydule (pag. 83) gezien, dat de ontle-
ding van NO geen
strepen in het spectrum te weeg
brengt; wij hebben gezien dat H, zich in eene vlam
met vrij O verbindende, zoo goed als geen spectrum
geeft, maar moet dat oxygenium worden losgemaakt uit
NO, dat men dan een onafgebroken spectrum, van rood
tot het begin van het violet, verkrijgt, waarin het groen
het sterkst is. Men mag hieruit afleiden, dat dit licht
ontstaat ten gevolge der ontleding van NO, hetzij als
cnmiddelijk gevolg dier ontleding, hetzij als middelijk,
doordien of NO of N bij de hooge temperatuur der
vlam dat licht uitzendt. Verbrandt men nu. cyan in
O of in NO, zoo ziet men, op de beschrevene verschil-
len na, hetzelfde spectrum. Geeft nu NO ook hier bij
zijne ontleding hetzelfde licht als bij de ontleding door
brandend hydrogenium? Wij houden het er voor van
ja, ofschoon van dit onafgebrokene licht in het spec-
trum niets was waar te nemen; wij houden het er
voor, dat men bij verbranding van cyan in NO een
spectrum verkrijgt, hetwelk is zamengesteld uit het
spectrum, door met vrij O verbrandend cyangas voort-
gebragt, (behoudens de veranderingen, die door ver-

-ocr page 133-

schil in temperatuur kunnen te weeg gebragt worden),
plus het spectrum, dat NO bij zijne ontleding in de
vlam geeft. Maar het laatste is zóó lichtzwak in verge-
lijking van het eerste, dat het aan de waarneming moet
ontsnappen. Is onze meening juist, dan kan althans
bij de verbranding van cyan in
NO de achtergrond
van het spectrum nergens
absoluut donker zijn; op die
plaatsen, waar geen hcht is van het cyanspectrum,
moet dan het licht zijn van het onafgebroken spec-
trum, dat zich ontledend
NO geeft, maar zoo als wij
gezegd hebben, het laatste is in vergelijking van het
eerste zoo zwak, dat de achtergrond toch zwart kan
schynen. Het is dit laatste, wat wij hebben waargenomen.

Alvorens van het spectrum der cyanvlam af te stap-
pen, moeten wij nog opmerkzaam maken op een ge-
wigtig punt van overeenkomst, dat er bestaat tusschen
dit spectrum en het vroeger behandelde der koolwater-
stofvlammen. Vergelijkt men namelijk onze metingen van
het eerste spectrum (pag. 113—115 en 117—119) met
die van het laatste (pag. 98), zoo valt het dadelijk in
het oog, dat een deel van het eerste identisch is met
het tweede; met andere woorden, dat
al de strepen
van het spectrum der koolwaterstofvlam voorkomen in
het spectrum der cyanvlam. Wij hebben alzoo:

Pag. 98.nbsp;Pag. 114 eu 118.

Stelsel yS der CrHs-vIarn van swan = ons stelsel y der cyanvlam.

Band s „ „ „ „ „ = „ „ »j „ „
» ? „ „ „ „ „ = onzen band 11 „ „

Het grootste verschil, dat men bij beide. plaatsbepa-
lingen aantreft, bedraagt 0,2 schaaldeel; doch daar de
onderdeelen der schaaldeelen alleen bij schatting be-
paald werden (pag. 70) is dit klein verschil als waar-

-ocr page 134-

nemingsfout aan te merken. Om volkomen zekerheid
te hebben van het zamenvallen der genoemde banden
en strepen-stelsels in beide spectra hebben wij deze nog
direct met elkander vergeleken. Wij gebruikten daartoe
eene gasvlam, op de pag. 102 beschrevene wijze ingerigt,
wier licht op de onderste helft der spleet viel, terwijl
het hcht der cyanvlam de bovenste helft verhchtte. Het
bleek daarbij , dat de zoo even opgegevene coïncidentie
vollcomen is. (Zie Plaat H. Fig. 2 en 3). Tot hetzelfde
resultaat is onlangs ook
attfield gekomen door di-
recte vergelijking van de spectra der vlammen van cyan
en olievormend gas. (verg. pag. 106).

Ten slotte nog drie opmerkingen over de vlam van
het cyan, ofschoon die niet regtstreeks op het
spectrum-
betrekking hebben.

I. Het is bekend, dat cyan met eene purpere vlam
verbrandt, maar eene naauwkeurige beschouwing van
die vlam vinden wij nergens vermeld. De ontdekker
van het cyan,
gay-lussac, zegt er van 2) : flamme
„ (du cyanogène) est de couleur bleuâtre mêlée de pour-
„pre.quot; — Bij
oeaham-otto 3) lezen wij, als hij over het
cyan handelt: „es ist brennbar und verbrennt mit cha-
„rakteristischer purpurfarbener Flamme;quot; en bij
pelouze
en fe:émy^): „Le cyanogène est combustible et brûle
„avec une flamme pourpre colorée en vert sur les bords;
„la partie intérieure, qui est rouge pourpre, est par-

1) Edinb. Phil. Trans. 22, p. 222.

3) Ann. de Chim. 95, p. 177. — Gilb. Ann. 53, p. 145.

3)nbsp;Lehrb. d. Chem. 3tte Aufl. II. 1, p. 780.

4)nbsp;Traité de Chimie. 3«me Edit. I. p. 939,

rfft

-ocr page 135-

„faitement séparée de la partie extérieure qui doit sa
„coloration verd^tre a la présence de l\'azote.quot; Het
naauwkenrigst is nog de beschrijving, die
deapee van
de cyanvlam geeft met de volgende woorden\'): „The
„unassisted eye detects two well-marked regions in the
„cyanogen flame; a greenish gray stratum on te ontside,
„and a lilac-coloured nucleus within. Decomposed by
„the prism, a horizontal element of the flame shows
„that the exterior shell contains all the prismatic co-
„lours, except perhaps the yellow; but the green, the
„blue, and the violet greatly predominate. The interior
„lilac flame is the source of the bright spectrum with
„fixed lines just described.quot;

Beschouwt men de vlam van cyan, in de lucht bran-
dende, eenigzins aandachtig, zoo kan men daarin ge-
makkelijk veel meer dan de twee door
pelouze en eeémt
en door deapee vermelde gedeelten zien, en wel, van
binnen naar buiten gerekend:

1.nbsp;Een donkeren inwendigen kegel.

2.nbsp;Een sterk lichtend omhulsel daaromheen, paarsch
van kleur; de buitenste helft is iets lichtzwakker dan
de binnenste. De top van dit gedeelte der vlam (wij
veronderstellen deze verticaal naar boven gerigt) is niet
spits, maar zeer zacht afgerond.

3.nbsp;Daarop volgt een zeer dun donker omhulsel, van
het voorgaande en het volgende scherp afgescheiden.

4.nbsp;Een licht-Uaauw omhulsel, zeer breed, zwak lich-
tend, allengs overgaande in:

5.nbsp;Een licM-groen omhulsel, zeer breed, vooral aan
den top der vlam sterk ontwikkeld; dit omhulsel is zeer
zwak lichtend, voornameliik het buitenste gedeelte, zoodat

1) Phil. Mag. (3). 32, p. 109.

-ocr page 136-

bet veel grooter scbijnt wanneer men de vlam beschouwt
in een donker vertrek, dan wanneer het vertrek verlicht
is. Dit groene omhulsel herinnert aan het groene omhul-
sel, dat andere vlammen (die van H, CO, ISTHs, enz.) ver-
krijgen, wanneer men ze in stikstofoxydule doet branden.

11. Cyan is brandbaar en laat zich, met zuurstof
vermengd, door eene electrische vonk ontploffen. Maar
het cyan behoort tot de moeijelijk ontbrandbare gassen.
Wanneer het uit eene glazen buis in de lucht uit-
stroomde , konden wij het met een\'
geel gloeijenden pla-
tinadraad niet ontsteken, terwijl dezelfde draad, gelij-
kelijk verhit, hydrogenium aanstonds deed ontbranden.
Wanneer men cyangas bereiden zal en daartoe cyankwik
in eene retort, waaraan gasgeleidingsbuizen enz. verbon-
den zijn, verhit\' verkrijgt men in den aanvang een
mengsel van cyan met dampkringslucht, die den ontwik-
kelings-toestel oorspronkelijk vulde; dit mengsel nu is,
althans bij naauwe gasgeleidingsbuizen, niet ontplofbaar
door eene gewone gasvlam. Van deze eigenschap maak-
ten wij meermalen gebruik bij onze bovenbeschrevene
proeven over de cyanvlam; bij den aanvang der verhit-
ting van het cyankwik werd de uitstroomingsopening in
onmiddellijke aanraking gesteld met den rand eener
niet-lichtende gasvlam, waardoor het cyan, dat met
lucht gemengd uitstroomde en als zoodanig geen vlam
kon vormen, in de gasvlam verbrandde. Was het uit-
stroomende gas genoeg van dampkringslucht bevrijd,
zoo ving het van zelf aan met eene vlam aan de uit-
stroomings-opening te branden, de gasvlam werd nu
verwijderd en de waarneming van het spectrum nam
een\' aanvang. Op deze wijze kan het ontwijken van
cyan in de atmospheer van het vertrek geheel en al

-ocr page 137-

voorkomen worden, iets wat bij een vergiftig gas als
het cyan niet van belang ontbloot is.

Stroomt cyangas met tamelijke snelheid uit eene zeer
naauwe opening in de lucht, zoo blijft de vlam, een-
maal ontstoken, niet voortbranden. Wij hebben hier
hetzelfde verschijnsel, ofschoon in geringer mate, dat
wij vroeger (pag. 90) bij het kooloxyde hebben aange-
trotFen en dat wij toen door te sterke afkoeling door
den snellen gasstroom hebben verklaard. Eene groote
cyanvlam laat zich derhalve niet verkrijgen bij eene
naauwe, wèl hij eene wijde uitstroomings-opening. Dat
sterke afkoeling de vlam zeer gemakkelijk uitdooft blijkt
ook nog daaruit, dat eene vlam van 2 c. m. hoogte zich
met de geringste moeite laat uitblazen, terwijl eene
even groote hydrogeniümvlam niet dan door een\' zeer
sterken luchtstroom wordt uitgedoofd.

III. De vlam van cyan in lucht doet eene oplossing
van sulphas chinini zeer sterk fluoresceren, sterker dan
eenige andere vlam, die wij hebben waargenomen. Nog
sterker is die fluorescentie bij de vlam in stikstofoxydule,
en het allersterkst bij de vlam in zuurstof

Spectrum, der vlam. van ammoniak.

Ammoniakgas, in de lucht uitstroomende, is niet
brandbaar. Brengt men een\' stroom van dit gas met
den sterk verhitten rand eener kaars- of gasvlam in
aanraking, zoo verbrandt het met eene gele vlam. In
eene atmospheer van oxygenium brandt het even zoo.

-ocr page 138-

Dit is hetgeen men in de meeste scheikundige leerboe-
ken omtrent de verbranding van ammoniak vindt opge-
teekend: en het is volkomen waar. Maar er zijn meer-
dere wijzen, waarop men eene vlam van ammoniak kan
verkrijgen.
Aug. wilh. hofmann^) heeft reeds vooreen
paar jaren de volgende wijze aan de hand gegeven. Men
vult eene groote flesch met sterke ammoniak-oplossing,
brengt die aan het kooken en voert dan een\' sterken
stroom van oxygenium door de vloeistof; nadert men
nu slechts even met een brandend hgchaam aan den hals
der flesch, zoo blijft het ontwijkende ammoniakgas voort-
branden, tot het geheel uit de vloeistof verdreven is.

Wij hebben deze methode niet beproefd, maar met
zeer goed gevolg de volgende wijzen aangewend.

De eenvoudigste wijze, waarop men de brandbaarheid
van ammoniak kan aantoonen, is wel deze, dat men
een\' stroom van hydrogenium voert door sterke ammoni-
ak~oplossing en het hydrogenium ontsteekt; men verkrijgt
dan eene groote vlam, bestaande uit een\' binnensten
gelen kegel met een zeer weinig lichtend omhulsel:
het is, als ziet men de ammoniak van binnen, het hy-
drogenium van buiten verbranden. Het aanwenden van
eene sterke ammoniak-oplossing is hierbij geen noodza-
kelijk vereischte; ook met eene slappe gelukt de proef
zeer goed. Maar het is duidelijk, dat, naarmate de op-
lossing sterker is, er te meer ammoniak door het hy-
drogenium zal worden meegevoerd en er dus te meer

1)nbsp;Ann. d. Chem. u. Pharm. 115, p. 285—-1860.

2)nbsp;Zeer weinig lichtend, namelijk bij het gebruik van een\' goed gerei-
nigden metalen brander. Brandt het hydrogenium uit glas, zoo kan men
nog de beide deelen der vlam met het ongewapend oog zeer duidelijk on-
derscheiden, maar zij zijn nu beide geel gekleurd: de binnenste kegel is
lichtgeel, het omhulsel door sodinm oranjegeel gekleurd.

-ocr page 139-

ammoniak zal verbranden, en naarmate er meer ammo-
niak verbrandt, is ook het gele gedeelte der vlam te
duidelijker waarneembaar en te sterker lichtend. Wil
men daarom gedurende eenigen tijd op de beschrevene
wijze eene vrij constante vlam verkrijgen, zoo gaat men
het best op de volgende wijze te werk. In eene Woulflfsche
flesch met drie halzen wordt een weinig ammoniak-op-
lossing gebragt; de twee zijdelingsche halzen zijn ge-
sloten met kurken, waardoor glazen buizen gaan, welke
tot ongeveer gelijke diepte onder de vloeistof reiken:
de eene voert het hydrogenium, de andere een stroom
van ammoniakgas aan. De middelste hals wordt geslo-
ten met eene kurk waardoor eene glazen buis is gesto-
ken, welke boven in de flesch eindigt; zij dient tot
afvoer van het gasmengsel. — Op déze wijze houdt men
vooreerst de ammoniak-oplossing voortdurend verzadigd,
maar daarenboven zal een deel van het aangevoerde
ammoniakgas niet worden geabsorbeerd maar met het
hydrogenium worden afgevoerd. In de snelheid, waarmee
de gasbeUen door de vloeistof strijken, heeft men tevens
eenigermate een\' aanwijzer omtrent de betrekkelijke
hoeveelheden der beide gassen, welke worden verbrand.

Ammoniakgas, met hydrogenium gemengd, is der-
halve in de lucht brandbaar. Men kan zulk een meng-
sel nu ook verkrijgen door middel eener T-vormige buis,
waarvan één uiteinde verbonden wordt met den ont-
wikkelings-toestel van hydrogenium, het tweede met den
ontwikkelings-toestel van ammoniak, terwijl het derde,
op de beide vorige loodregt staande uiteinde het gas-
mengsel afvoert. Maar men mist dan den regulateur,
dien men in de Woulffsche flesch heeft.

De verbranding van een mengsel van ammoniak en
nydrogenium kan nu nog gewijzigd worden. Door mid-

9

-ocr page 140-

del van de geelkoperen dubbel-buis kan men namelijk
in het brandende gasmengsel oxygenium voeren, waar-
door de vlam haar eigenaardig karakter (bestaande in
den lichtenden gelen kegel met het zeer weinig lichtende
omhulsel) niet verliest; de vlam wordt dan natuurlijk
veel kleiner, maar tevens sterker lichtend. Op dezelfde
wijze kan men een mengsel van ammoniak en hydroge-
nium met stikstofoxydule verbranden.

Om ammoniak met enkel oxygenium te verbranden
hebben wij ons van de wijdere geelkoperen dubbel-buis
bediend. Hierbij is op te merken, dat het gas op deze
wijze rustig voort blijft branden, wanneer de openin-
gen, waaruit ammoniak en oxygenium stroomen, niet te
naauw zijn. Zijn de openingen te eng, zoo is het bijna
onmogelijk de uitstroomende gassen te ontsteken. Wij
bedienden ons daarom van de wijdere dubbel-buis,
waarbij de ontsteking volstrekt geen bezwaar opleverde.

Alles te zamen genomen hebben wij alzoo ammoniak
op de vijf volgende wijzen verbrand:

A.nbsp;NHs aan den rand der kleurlooze gasvlam, in lucht.

B.nbsp;NH,3 met H gemengd, in lucht.

C.nbsp;NHs met H gemengd, in oxygenium.

D.nbsp;NHs met H. vermengd, in stikstofoxydule.

E.nbsp;NHs in oxygeninm.

Bij B, C en D geschiedde de vermenging met hydro-
genium op de boven beschrevene wijze óf in de Woulff-
sche flesch, óf in de T-vormige buis. Bij de verbrandingen
met oxygenium en stikstof-oxydule (C, D en E), wij
willen dit in het voorbijgaan opmerken, was in de hier-
onder te vermelden verschijnselen geen enkel verschil
te bespeuren, of men elk van deze gassen door de bin-
nenste dan wel door de buitenste opening der dubbel-
buis aanvoerde.

-ocr page 141-

Het spectrum der ammoniakvlam is eenigzins verschil-
lend naar de wijze van verbranding. In de eerste plaats
bestaat er verschil in uitgebreidheid. Bij A strekte het
zich uit op onze schaal van 35 tot ongeveer 90; bij B
even zoo. Bij C en D strekte het zich uit van 30 tot
120; bij E van 28 tot ongeveer 130. In de tweede plaats
bestaat er een zeer groot verschü in de intensiteit van
het hcht, welke bij A en B het kleinst, bij E verreweg
het grootst is. Maar dit verschil in intensiteit is over
de verschillende kleuren zeer ongelijk verdeeld. Het
volgende moge dit duidelijk maken. Het rood is bij A
en B slechts
weinig flaauwer, bij E slechts weinig ster-
ker dan bij C en D; de grens waartoe het zich uitstrekt
(de grens van het spectrum) is ook slechts weinig ver-
schiUend (28 en 35). De hchte en donkere strepen,
welke in het rood, oranje en geel voorkomen, zijn bij
A en B even goed zigtbaar als bi] C en D, bij E slechts
weinig beter. In het groen en blaauw bestaat daaren-
tegen een aanmerkelijk verschü. Bij A en B is het
groen en blaauw zoo flaauw, dat daarin (voorbij 72)
geen strepen met zekerheid meer te onderscheiden zijn;
het blaauw is alleen met zeer wijde spleet waar te ne-
men; het spectrum eindigt bij 90. Bij C en D zijn het
groen en blaauw veel intenser; er zijn nog duidelijk
strepen en banden te onderscheiden tot 82 ■ van daar
tot het einde des spectrums, hetwelk ongeveer bij 120
hgt, is slechts uiterst flaauw hcht. Bij E eindelijk zijn
het groen en blaauw zeer intens en vertoonen een\' on-
beschrijfelijken rijkdom van Hchte en donkere strepen,
zoo als wij hier onder nader zuUen zien; ook het violet,
ofschoon flaauw, is duidelijk waarneembaar, zoo als wij
boven reeds opgaven tot 130.

Wanneer wij derhalve van A tot E opklimmen, zoo

9*

-ocr page 142-

neemt het rood een weinig in intensiteit toe, het oranje
en geel mede een weinig, het groen en blaauw worden
zeer veel sterker, en het violet, hetwelk bij A geheel
ontbreekt, is bij E zeer duidelijk zigtbaar. Nu is de
temperatuur der vlam bij C en D hooger dan by A en
B; wij zien hieruit, dat bij verhooging van temperatuur
alle kleuren, welke de ammoniakvlam uitzendt, in in-
tensiteit toenemen, maar de meer breekbare veel ster-
ker dan de minder breekbare. Bij E daarentegen is
de temperatuur der vlam lager dan bij C (zie Hoofdstuk
Hl), en toch geeft E de grootste licht-intensiteit; men
kan zich dit op de volgende wijze verklaren. Verbran-
dend hydrogenium zendt nagenoeg geen licht uit, ver-
brandende ammoniak doet dit wel; bij C verbrandt een
mengsel van beide bij hoogere, bij E alleen het laatste
bij eene lagere temperatuur; bij E zijn derhalve, by ge-
lijke grootte der vlam, meer ammoniakdeelen d. i. meer
hchtgevende deelen aanwezig: de intensiteit van het licht
zal dus grooter moeten zijn; en de hierdoor bij E ont-
stane winst weegt niet op tegen het verhes in licht-
intensiteit ten gevolge der lagere temperatuur.

Het aangewende ammoniakgas werd steeds onmidde-
lijk vóór de verbranding bereid uit chloorammonium en
kalk; uit den ontwikkehngstoestel tredende werd het
door watten gefiltreerd, dan werd het door de Woulff-
sche flesch gevoerd, en daarna, met het hydrogenium,
over stukjes gebranden kalk gedroogd en nogmaals door
watten gefiltreerd. Bijzondere voorzorgen om het gas
zuiver te verkrijgen werden niet aangewend.

Het hydrogenium werd op dezelfde wijze bereid en
gezuiverd als pag. 80 is aangegeven.

Het oxygenium was bereid uit bruinsteen en opge-

-ocr page 143-

vangen in een\' ijzeren gashouder; vóór de verbranding
werd het gevoerd door sterk zwavelzuur, over natron-
kalk en over chloorcalcium.

Het stikstofoxydule werd onmiddelijk vóór de verbran-
fhng bereid door verhitting van nitras ammoniae; het
werd geleid door eene buis met natronkalk en daarna
over chloorcalcium gedroogd.

Gaan wij nu over tot de nadere beschrijving van het
spectrum der ammoniakvlam. Eene afbeelding daarvan
ziet men op Plaat II. Fig. 4. Wij zeiden boven reeds
dat bij E, d. i. bij de verbranding in oxygenium, de
hcht-intensiteit der vlam het grootst, en het spectrum
het uitgebreidst is. Deze groote intensiteit van het licht
IS oorzaak, dat men het spectrum nog duidelijk kan
waarnemen wanneer de breedte der spleet tot een mi-
nimum is gebragt; enkele tlaauwe strepen worden dan
wel is waar te hchtzwak om nog waargenomen te kun-
nen worden, maar daarentegen bemerkt men dan in
verschillende deelen van het spectrum eene ontelbare
menigte hchte strepen, door donkere van elkander ge-
scheiden, terwijl deze, bij grootere wijdte der spleet,
tot breede hchte banden te zamen vloeijen. Het is
vooral in het rood, oranje, geel en groen, dat men
zulke lichte banden vindt, welke zich bij zeer geringe
spleetwijdte in eene groote menigte strepen oplossen.
Wij noemden het aantal dier strepen ontelbaar: en in
den gebruikten zin is dit woord volkomen juist; met
ons instrument zijn die strepen niet te tellen. Bij eene
matige spleetwijdte ziet men slechts lichte banden, welke
zich bij naauwere spleetwijdte oplossen in eene
zeer
groote menigte zeer nabij elkander staande strepen,
welke aan die banden een geribt voorkomen geven; het

-ocr page 144-

is als of men eene Navicula door een mikroskoop ziet,
hetwelk slechts even voldoende is om de daarop voor-
komende strepen zigtbaar te maken, maar ze niet dui-
delijk genoeg vertoont om ze te kunnen tellen of er
andere bijzonderheden van op te merken. Een krach-
tiger instrument dan het onze zou in deze geribte ban-
den nog menige bijzonderheid aan het licht brengen.
In de hieronder geplaatste opgaaf der metingen hebben
wij dit verschijnsel aangeduid met de woorden:
gestreept
voorkomen.

Bij de beide eerste verbrandingswijzen (A en B) is de
intensiteit van het licht der vlam niet groot genoeg,
om het gebruik van eene zeer enge spleet toe te laten;
het licht vermindert dan zoo zeer, dat alleen de helste
gedeelten van het spectrum zigtbaar blijven, terwijl het
grootste gedeelte niet meer waarneembaar is. Wij hou-
den dit voor de reden, dat men bij A en B in het
spectrum dat gestreepte voorkomen niet of bijna niet
waarneemt: maakt men de spleet naauwer, ten einde
te beproeven de gele en groene banden in strepen op
te lossen, zoo wordt de lichtsterkte spoedig zoo gering,
dat men niets meer ziet. Kon men de licht-intensiteit
vergrooten, zoo zouden zonder twijfel ook bij A en B
die opeenhoopingen van strepen zich laten waarnemen.

Bij de verbrandingswijzen C en D is de intensiteit
van het licht der vlam gelegen tusschen die bij B en
bij E. Eenige gele en groene banden vertoonen een
gestreept voorkomen, maar niet zoo duidelijk als bij E.

Wij laten nu de opgaaf onzer metingen volgen, en
wel kortheidshalve slechts voor de verbrandingswijzen
E en B. Het spectrum, dat A geeft, is volkomen ge-
lijk aan dat van B; de spectra, die men bij C en D
waarneemt, houden ongeveer het midden tusschen die

-ocr page 145-

van B en E. Evenals bij het spectrum der cyanvlam
hebben vs^ij ook hier de voornaamste Hchte banden aan-
geduid met de cijfers 1, 2 enz., de voornaamste lichte
strepen of stelsels van strepen met
ß enz.

E. Spectrum der vlam van ammoniak in zuurstof.
Na oü = 50,0

28nbsp;Begin van het rood.

1.)nbsp;28 —344 Flaauw licht.

^^ ^ j 34i I Flaauwe lichte strepen, beide gevolgd door
|36 j eene donkere streep.

2.)nbsp;36| —40,0 Gelijkmatig licht, met gestreept voor-

komen.

ß.) 40,0—41,0 Lichte band, bij zeer naauwe spleet zich
oplossende in twee strepen op 40,0
en 40|.

41,9—45,9 Zeer zwak verlichte achtergrond, met:
\'42,1] Drie lichte strepen, van welke de

7.)........ 43,0 eerste zeer flaauw, de derde iets

(44,5] heller, de middelste het helst is.
5.) 45,9—46,9 Lichte band, bij
zeer naauwe spleet zich
oplossende in drie strepen, waarvan
de eerste (op 45,9) zeer hel is.
46,9—47,7 Donkere band.
ƒ47,71Twee zeer flaauwe Hchte strepen, de eerste
|48,0J iets heller.

3.)nbsp;48,0—54,9 Gelijkmatig licht, met zeer sterk ge-

streept voorkomen, waarin duidelijk
te onderscheiden:
152 2

\'quot;^J-Twee flaauwe lichte strepen.

gt;!■) 54,9nbsp;Lichte streep, de helste van het geheele

spectrum.

-ocr page 146-

55,0—55,5 Donkere streep, scherp begrensd.

4.)nbsp;55,5—59,2 Gelijkmatig licht, met zeer sterk gestreept

voorkomen. Lichte streep op 56.
59,2—59,9 Donkere band, scherp begrensd.

5.)nbsp;59,9—63,9 Gelijkmatig licht, met sterk gestreept

voorkomen.

63,9—64,6 Donkere band, scherp begrensd.

6.)nbsp;64,6—68| Afnemend licht, met gestreept voorko-

men, waarin duidelijk te onderscheiden:

.........flaauwe lichte strepen.

i.) 68| —69| Lichte band, bij zeer naauwe spleet
twee helle strepen vertoonende, op
69 en 69|.

69f —701 Donkere band, regts niet scherp begrensd.

7.)nbsp;70^ —72,8 Gelijkmatig licht, regts iets sterker, met

onduidelijk gestreept voorkomen.
72,8—74,0 Donkere band.
Ji.) 74,0nbsp;Lichte streep, gevolgd door zwak licht

tot 75,1

75,1—76,1 Donkere band, zeer scherp begrensd.
A.) 76,1nbsp;Lichte streep, gevolgd door afnemend

Hcht tot 79.

79 —79i Donkere band, niet scherp begrensd

8.)nbsp;79i - 83 Flaauw Hcht.

83nbsp;Donkere streep, onduidelijk.

83 —90 Flaauw, afnemend Hcht.
90nbsp;Lichte streep.

90 —130 Zeer flaauw, afnemend Hcht, met moei-
jelijk te onderscheiden donkere ban-
den op 101, 107 en 112.
130 ongeveer. Einde van het spectrum.

-ocr page 147-

B. Spectrum der vlam van ammoniak, vermengd met
hydroge^iium, in lucht.
Na a =
50,0.

34nbsp;Begin van het rood.

igt;5.)|34 —40 Flaauw rood licht, links zeer zacht uit-
vloeijende; omstreeks het midden een
onduidelijke donkere band.
40 —41,0 Lichte band, regts iets sterker.
41,0—46,0 Zeer zwak verlichte achtergrond, met:

X) 46,0—47,1
47,1—50,0
3.) 50,0—55,0
y,.) 55,0

4.)

55i —59^

59i —60

5-)

60 64

64 —64|

64,8

65 681

68i —69

69 —70

70 —711

711—79

79 —80

Drie lichte strepen, van welke de
eerste zeer flaauw, de derde
iets heller, de middelste het
helst is.
Lichte band.
Donkere achtergrond.
Zeer flaauw hcht.

Lichte streep, de helste van het geheele
spectrum, onmiddelijk gevolgd door
eene donkere streep.
Flaauw, gelijkmatig licht.
Donkere band.
Flaauw, gelijkmatig licht.
Donkere band
Flaauwe lichte streep.
Gelijkmatig hcht, met gestreept voorko-
men.

Zeer flaauw licht.
Lichte band.

Donkere band, regts niet scherp begrensd.
Flaauw hcht met zeer moeijelijk te on-
derscheiden lichte en donkere strepen.
Donker.

42

43,2

44,8

-ocr page 148-

8.) 80 —82 P\'laauwe lichte band, regts zacht uit-
vloeijend.

82 —90 Zeer zacht uitvloeijend licht.
90 ongeveer. Einde van het spectrum.

De beide laatst behandelde spectra, van de cyan- en
van de ammoniakvlam, zijn beide spectra van vlammen
van stikstofhoudende gassen; in beide wordt bij de ver-
branding de stikstof in vrijen staat afgezonderd. Zoo
deze in beide, bij de hooge temperatuur die zij in de
vlam bezit, een deel van het licht uitzendt, hetwelk in
het spectrum wordt waargenomen, laat het zich ver-
moeden, dat beide spectra een deel met elkander ge-
meen moeten hebben.

Vergelijkt men de boven gegevene opgaven onzer me-
tingen, of de afbeeldingen op Plaat II (Fig. 3 en 4),
zoo valt het aanstonds in het oog, dat beide spectra
een geheel verschillend voorkomen hebben. En toch
laat zich hier en daar eenige overeenkomst aantoonen,
voornamelijk in het minder breekbare deel des spectrums.
Zoo ziet men b. v.:

Band 1 der NHs-vlam valt gedeeltelijk zamen met Band
3 en het daarvóór gaande flaauwe licht der CsN-vlam.
De middelste streep y der NHs-vlam valt bijna zamen

met a der CgN-vlam.
Band l der NHs-vlam valt gedeeltelijk zamen met Band 7

der CgN-vlam.nbsp;^

De tweede streep ^ der NHg-vlam valt zamen met de
tweede streep /3 der CgN-vlam; enz.

-ocr page 149-

Daartegenover staan groote punten van verschil. Voor-
eerst vinden wij bij de ammoniakvlam in het blaauw
en violet niets van de eigenaardige strepenstelsels te-
rug, die in het spectrum der cyanvlam voorkomen. En
ook in het overige deel des spectrums bestaat zeer veel
verschil; de lichte en donkere banden in het rood,
oranje, geel en groen verschillen, over het geheel ge-
nomen, met elkander in plaats: dikwijls vallen zeer
helle gedeelten van het eene spectrum zamen met don-
kere of bijna donkere gedeelten in het andere. Bijv.
De
lichte band /3 der NHg-vlam valt zamen met een\'

donkeren band van de C2N-vlam.
De
zeer helle streep n der NHs-vlam valt zamen met
uiterst flaauw licht der CgN-vlam.
Derhalve, in het kort: tusschen de spectra der cyan-
en der ammoniakvlam is eenige overeenkomst niet te
ontkennen, maar groot is zij niet; de
helste gedeelten
zijn in beide spectra verschillend — Op deze vergelij-
king komen wij in Hoofdstuk III terug.

Hier merken wij nog op, dat de vlam van NH3 een
geheel ander spectrum geeft, dan de vlam van H in
lucht. In beide vlammen komen dezelfde elementen voor:
N, H en O. Hieruit volgt, dat het hcht, hetwelk eene
vlam uitzendt, niet alleen afhangt van de elementen,
welke in die vlam aanwezig zijn, maar ook van andere
zaken: het zij van de temperatuur, het zij van de ver-
bindingen, waarin de aanwezige elementen voorkomen.

Spectrum der vlam, van nitrobenzine.
Uit het onmiddelijk voorafgaande blijkt de mogelijk-

-ocr page 150-

heid, dat vlammen van andere stikstof houdende gassen
dan CjN en NH3 een spectrum zouden geven, waarin
de stikstof, zoo die iets doet, weder andere strepen
te weeg brengt. Het is uit dit oogpunt, dat wij onze
aandacht vestigden op nitroverbindingen, ligchamen,
waarin de stikstof op eene geheel andere wijze voor-
komt dan in cyan of ammoniak. Wij bepaalden ons
daartoe bij
nitrobenzine.

Nitrobenzine (Cj^H-NO^) verbrandt gemakkelijk met
eene sterk Hchtende en sterk walmende vlam. Het
spectrum daarvan is onafgebroken, even als dat van elke
vlam, waarin afgescheiden kooldeeltjes in sterke gloei-
jing verkeeren. De verbranding geschiedde in een\' klei-
nen platina kroes; werd daarin aan de oppervlakte der
vloeistof een stroom van zuurstof gevoerd, zoo werd de
licht-intensiteit der vlam grooter; de afscheiding van
rook, d. i. van onverbrande kooldeeltjes, bleef evenwel,
ofschoon in mindere mate, bestaan. Het spectrum was,
bij de invoering van zuurstof, even als te voren; alleen
was de licht-intensiteit wat grooter en het violet een
weinig verder zigtbaar.

Nitrobenzine met hydrogenium. — Er werd nu beproefd
de nitrobenzine op eene andere wijze te doen branden.
Daartoe werd een stroom van hydrogenium bereid, ge-
zuiverd en gedroogd zooals pag. 80 is aangegeven,
gevoerd door eene Woulffsche flesch, waarin zich ni-
trobenzine bij de gewone temperatuur bevond, zooda-
nig dat elke hydrogenium-bel door de vloeistof streek.
Het ontwijkende gas, door eene glazen buis afgevoerd,
bezat in hooge mate den geur van nitrobenzine. De
vlam evenwel was volkomen gelijk aan die van hydro-
genium zonder nitrobenzine-damp: bij het branden uit

-ocr page 151-

glas was zij geel, bij het branden uit platina bijna on-
gekleurd, zeer weinig hchtend. Het spectrum bestond
alleen uit het zeer flaauwe licht, dat wij bij de hydro-
geniumvlam (pag, 81) reeds beschreven hebben, bene-
vens uit de sodiumstreep; deze laatste was bij den gla-
zen brander zeer sterk, bij het platina zwak. Van
andere strepen was niets te zien.

De Woulffsche flesch, waarin zich de nitrobenzine
bevond, werd nu geplaatst in een\' bak met kokend
water. Aan de vlam was hierdoor, noch bij den gla-
zen, noch bij den platina brander, eenige verandering
te bespeuren. In het spectrum daarentegen traden na
eenigen tijd, toen de nitrobenzine tot zekere mate ver-
warmd was, nieuwe strepen op, en wel op 73 (Na^sj^öO)
en op 119, d. i. juist op dezelfde plaats waar de stre-
pen der koolwaterstofvlammen voorkomen, (zie pag. 98).
Van andere strepen was niets te zien.

Het bleek derhalve, dat, althans bij de in het werk
gestelde verbrandingswijze, de vlam van nitrobenzine
geen andere strepen in het spectrum geeft, dan die aan
de vlammen van alle koolwaterstof-verbindingen eigen
zijn; de stikstof, die zonder twijfel bij de verbranding
in vrijen staat wordt afgescheiden i), doet alzoo zelve
geen hcht ontstaan.

De nitrobenzine, die tot deze proeven werd aange-
wend , was bereid uit benzol en salpeterzuur, doch ove-

1) Over de ontledingsvrijze van nitroverbindingen bij verbranding is in
het algemeen zeer weinig bekend. Bij de verbranding van nitrobenzine
laat zich door den renk niets bemerken van NOj.HO, noch van NO4 of
NO3; er is derhalve ook geen NO,. Er blijft dan alleen NO en N over,
en van deze is het ontwijken van NO zeer onwaarschijnlijk; derhalve moet
de stikstof zich als vrij N. afscheiden. — Aan andere dan zunrstofverbin-
dingen is hier wel niet te denken.

-ocr page 152-

rigens was hare afkomst onbekend. Ten einde eenigzins
te kunnen oordeelen over hare zuiverheid, bepaalden
wij het kookpunt, door een\' kwikthermometer te dom-
pelen in den damp der kokende vloeistof; de thermo-
meter bleef geruimen tijd constant op
217°. Gteuhardt i)
geeft op voor het kookpunt van nitrobenzine 213°

Spectrum der vlam van zwavel.

Zwavel brandt, zoo als bekend is, met eene blaauwe
vlam, wier lichtsterkte zeer gering is.

Het spectrum van die vlam is volkomen onafgebroken
Op onze schaal (zie pag. 70) strekte het zich uit van
35 tot ongeveer 140, alzoo van rood tot violet; strepen
waren daarin, met uitzondering der zwakke sodium-
streep, niet zigtbaar, ook niet bij zeer geringe spleet-
wijdte. De betrekkelijke intensiteit der kleuren is even-
wel eene geheel andere dan in het zonnespectrum: rood,
oranje en geel zijn in het spectrum, der zwavelvlam zeer
zwak, groen en blaauw daarentegen zeer sterk; het
violet is flaauw.

De vlam van zwavel doet eene oplossing van sulphas
chinini sterk fluoresceren.

De verbranding geschiedde op een vlak porceleinen
plaatje, waarop de stukjes zwavel met een\' gloeijenden
platinadraad werden ontstoken.

1) Chimie organique. 111. p. 8.

-ocr page 153-

Spectum der vlam van zwavelwaterstof.

Het hydrogenium sulphuratum werd bij de volgende
proeven onmiddelijk vóór de verbranding bereid uit
zwavelijzer en verdund zwavelzuur; het werd door water
gewassehen en vervolgens over chloorcalcium gedroogd.
Het werd verbrand:

A.nbsp;in lucht.

B.nbsp;in zuurstof.

C.nbsp;in stikstofoxydule.

A. Vlam van zwavelwaterstof in lucht.

Het hydrogenium sulphuratum is een gas, hetwelk
zich zeer gemakkelijk laat ontsteken; het brandt zoowel
Wanneer het uit eene naauwe, als wanneer het uit eene
wijde opening stroomt.

Wanneer het gas in de lucht verbrandt, dan is de
vlam bleek blaauw van kleur. Inwendig bevat zij een\'
niet scherp begrensden donkeren kegel; daarop volgt
het eigentlijk lichtende deel der vlam, hetwelk een
blaauw licht uitzendt, en eindelijk nog met een smal,
zeer weinig lichtend, uitwendig scherp begrensd omhulsel
IS omgeven, dat van onderen zuiver paarsch, aan den
top meer roodachtig paarsch van kleur is.

Be vlam doet eene oplossing van sulphas chinini dui-
delijk, maar zwak, fluoresceren.

Het spectrum is volkomen onafgebroken; het strekt
zich uit van 40 tot ongeveer 130. Van strepen was niets
te bespeuren. Het bevat alzoo alle kleuren, van rood

-ocr page 154-

tot het begin van het violet; maar alle zijn zwak, vooral
rood, oranje, geel en violet; groen en blaauwgroen zijn
betrekkelijk het sterkst. — Het onderste gedeelte, het
midden en de top der vlam geven alle hetzelfde spec-
trum; alleen is bij het midden de intensiteit van alle
kleuren veel grooter dan aan de basis of den top.

Het gas werd verbrand uit glas en uit geelkoper.
Opmerkelijk is het, dat noch bij het branden uit glas
noch uit geelkoper in het spectrum iets van de sodium-
streep is te bespeuren.

Een platinadraad, in het heetste deel der vlam ge-
houden, gaf een spectrum van rood tot blaauw, waarin
het groen in intensiteit gelijk was aan het groen in
het spectrum der vlam; rood, oranje en geel waren
veel sterker in het spectrum van het platina, terwijl
het blaauw daarin zeer flaauw was en het violet geheel
ontbrak.

B. Vlam van zwavelwaterstof in zuurstof

Doet men zwavelwaterstof in zuurstof verbranden,
dan verkrijgt men eene hcht blaauwe vlam, welke veel
sterker lichtend is dan bij het branden van zwavelwa-
terstof in dampkringslucht. De verschillende deelen der
vlam zijn dezelfde als bij laatstgenoemde vlam; aUeen
is de vlam in zuurstof veel kleiner dan die in lucht.

De vlam van zwavelwaterstof in zuurstof doet eene
oplossing van sulphas chinini zeer sterk fluoresceren.

Het spectrum is volkomen onafgebroken, zonder een
spoor van strepen. Het bevat alle kleuren en strekt zich
uit van 35 tot 145. Rood, oranje en
geel zijn flaauw,
het groen is een weinig sterker, blaauw en violet zijn
zeer sterk.

-ocr page 155-

Een platinadraad, in het heetste deel der vlam ge-
houden, gaf een spectrum van rood tot violet, waarin
het blaauw even sterk was als het blaauw van het
spectrum der vlam zelve; rood, oranje, geel en groen
waren in het laatstgenoemde zwakker, het violet was
daarin veel sterker en strekte zich aanmerkelijk veel
verder uit.

Deze verbranding van het hydrogenium sulphuratum
geschiedde met de wijdere en met de naauwere geel-
koperen dubbel-buis (pag. 81). De zuurstof werd bereid,
gezuiverd en gedroogd op dezelfde wijze als pag. 82 is
vermeld.

C. Vlam van zwavelwaterstof in stikstof-
oxydule.

Wanneer men in de vlam van zwavelwaterstof stik-
stofoxydule voert, blijft de vlam uit de drie pag. 143
vermelde deelen bestaan, maar zij verkrijgt daarenboven
een nieuw, geelgroen omhulsel, waardoor zij sterk wordt
vergroot.

Het spectrum is Aveder volkomen onafgebroken en
strekt zich uit van 35 tot 145; rood, oranje en geel
zyn flaauw; groen, blaauw en violet zijn sterk. Een
platinadraad, in het heetste deel der vlam gehouden,
gaf een spectrum, hetwelk met dat van den platina-
draad, bij A (pag. 144) beschreven, overeenkwam: het
groen was in intensiteit gelijk aan het groen in het
spectrum der vlam.

De vlam van zwavelwaterstof in stikstofoxydule doet
eene oplossing van sulj)has chinini veel sterker fluores-
ceren dan de vlam van zwavelwaterstof in lucht,, doch
minder sterk dan die van zwavelwaterstof in zuurstof.

10

-ocr page 156-

De verbranding van het hydrogenium sidphuratum in
stikstofoxydule geschiedde bij de reeds genoemde proe-
ven met de naauwere geelkoperen dubbel-buis (pag. 81).
Het stikstofoxydule was bereid, gezuiverd en gedroogd
op dezelfde wijze als bij de verbranding van kooloxyde
(zie pag. 94).

Na afloop dezer proeven werd de verbranding van HS
in NO nog op eene andere wijze in het werk gesteld,
geheel overeenkomstig met die, waarop vroeger (pag. 84)
H in NO werd verbrand. NO werd ontwikkeld uit nitras
ammoniae, gevoerd door eene buis met natronkalk en
door eene waschflesch, waarin zich eene geconcentreerde
oplossing van sulphas ferrosus bevond, en opgevangen
boven eene geconcentreerde oplossing,van chloornatrium
in flesschen van circa 2 liters inhoud. HS werd bereid
als boven en door eene dubbel regthoekig omgebogen
glazen huis, aan haar uiteinde met een kokertje van
platina voorzien, in de flesch met NO gevoerd; het
werd vooraf in de lucht ontstoken. Wordt de vlam van
HS alzoo gedompeld in eene atmospheer van NO, zoo
wordt zij oogenblikkelijk veel grooter en veel sterker
hchtend; men kan in haar nog dezelfde deelen onder-
scheiden, die pag. 145 zijn vermeld, met dit verschil,
dat het groene omhulsel veel uitgebreider is. Zeer spoe-
dig neemt de hcht-intensiteit der vlam, welke bij de
eerste indompeling zeer groot is, af: naarmate NO ver-
mindert wordt de vlam grooter, maar tevens het licht
zeer veel zwakker; de vlam behoudt altijd hare eigen-
aardige groene kleur, totdat zij wordt uitgedoofd. Het
spectrum, op deze wijze verkregen, was volkomen gelijk
aan het zoo even (pag. 145) beschrevene bij de eerste
verbrandingswijze van HS in NO: rood, oranje en geel
waren zeer zwak, blaauw en violet veel sterker, het

-ocr page 157-

groen het allersterkst. Bij het verflaauwen der vlam
bleef het groen steeds het langst zigtbaar. De sodium-
streep was, in weerwil dat het platina, waaruit het gas
brandde, in den aanvang goed gereinigd was, zeer sterk,
waarschijnlijk ten gevolge van het chloornatrium, dat
de binnenwanden der flesschen bedekte \'), waarvan eene
kleine hoeveelheid op de eene of andere wijze in de
vlam geraakte of het platina verontreinigde.

Wij hebben boven (pag. 85) bij de verbranding van
H in NO melding gemaakt van de vorming van NOo,
welke daarbij plaats had; hetzelfde feit namen wij nog
sterker of althans nog duidelijker waar bij deze ver-
branding van HS in NO. Van den aanvang der ver-
branding ontstond er namelijk in de flesch een zeer
dikke witte nevel, welke steeds in hoeveelheid toenam
en zeer spoedig de geheele flesch vulde. Na afloop
der verbranding werd in iedere flesch een weinig ge-
destiUeerd water gegoten, de flesch gesloten en eenige
malen geschud. De vloeistof, die zeer sterk zuur rea-
geerde, werd nu gefiltreerd; bij een deel daarvan werd
ehloorbaryum gevoegd, waardoor een
zeer overvloedig
precipitaat ontstond, hetwelk in verdund zoutzuur niet
oplosbaar was; met een ander deel werd, door middel
van kaustieken kalk en een staafje met zoutzuur, op
ammoniak gereageerd, waarbij dit laatste ligchaam zich
evenwel niet met zekerheid liet aanwijzen.

Het resultaat is derhalve: geen vorming van ammo-
niak in merkbare hoeveelheid; zeer overvloedige vorming
van zwavelzuur. Het ontstaan van zwavelzuur nu is een
bewijs voor het optreden van NOg. Bij de verbranding

O Men herinnei-e zich, dat het 3tik.=;tofo.xydule boven chioornatriiim-
oflossing was opgevangen,

-ocr page 158-

van HS ontstaat eerst HO en SOo-, is er nu tevens
NO3 aanwezig, hetwelk door zuurstof der dainpkingslucht,
die door den geopenden hals der flesch kon indringen,
in NO3 en NO4 kan overgaan, zoo
moet er S03,H0 ont-
staan. Deze vorming van zwavelzuur was zoo sterk,
dat na afloop der verbranding de inhoud der flesschen
nimmer den reuk bezat van SOg, maar steeds alleen
van
NO3 of NO4; het schijnt dus, dat het gevormde NOo
met de ingedrongen zuurstof der lucht
al het zwavelig-
zuur verandert in zwavelzuur. Het precipitaat, dat op
de boven beschrevene wijze door het zwavelzuur, in
ééne flesch van 2 liters inhoud gevormd, en chlooiiia-
ryum verkregen werd, bedroeg volgens schatting eenige
grammen \').nbsp;\'

Over de wijze, waarop dit NO^ uit NO kan ontstaan,
hebben wij op pag. 85 reeds gehandeld. Het aldaar ge-
zegde over het ontstaan van NO^ is voor het grootste
gedeelte ook hier toepasselijk; wij gaan het verder met
stilzwijgen voorbij.

Spectrum, der vlam, van zwavelkoolstof.

De zwavelkoolstof (CSg) werd vei-brand:
A. In lucht, zonder en met hydrogenium.

1) Volgens berekening kunnen 2 liters no 7,1 gram SOsjBaO geven,
wanneer men namelijk aanneemt, dat de verbranding plaats heeft volgens
de vergelijking: 3N0 HS = HO
.so3 3n; dat eene zeer kleine
hoeveelheid (wier gewigt verwaarloosd is) anders ontleed is, zoodat er NO2
ontstaat, en dat dit
no2 met de ingedrongen zuurstof der lucht so2 heeft
oms-ezet \'ia
SO3.

-ocr page 159-

B- Dampvormig met hydrogenium vermengd, in zuurstof.

C.nbsp;Dampvormig met hydrogenium vermengd, in stik-
stofoxydule.

D.nbsp;In stikstofoxyde.

A. Vlam van zwavelkoolstof in lucht.

Damp van zwavelkoolstof, met lucht vermengd, be-
hoort tot de zeer gemakkelijk ontbrandbare gasvormige
hgchamen. Giet men een weinig zwavelkoolstof in eene
open schaal, zoo is het voldoende een niet eenmaal
rood gloeijenden platinadraad op eenigen afstand daar-
boven te houden, om eerst den damp en daardoor ook
de vloeistof te ontsteken. Maakt men een\' platinadraad
gloeijend en laat men dien afkoelen tot ver beneden
de in een donker vertrek nog zigtbare gloeihitte, zoo
is de temperatuur (wanneer de afkoeling niet al te ver
18 gegaan) nog hoog genoeg om de zwavelkoolstof te
doen ontvlammen.
Drapée \') heeft de temperatuur,
Waarbij alle ligchamen zigtbaar beginnen te gloeijen,
bepaald op 525° C; is dit juist, dan ontvlamt zwavel-
koolstof-damp reeds
bij eene temperatuur, die ver bene-
den 525° C gelegen is.
Fkankland geeft als ontbran-
dingstemperatuur van zwavelkoolstof-damp op: 149° C.

De zwavelkoolstof werd nu in eene platinaschaal

1)nbsp;Phil. Mag. (3). 80, p. 345.

2)nbsp;Ann. d. Chem. nnd Pharm. 124, p. 101. — Frankland bepaalde de
betrekkelijke ontbrandbaarheid van CgHi, C4H4, CO, H en CSs-damp.
Hij vond, dat
C2H4 de hoogste temperatunr ter ontbranding vereiseht,
daarop volgt
C4H4, dan CO en eindelijk H, maar dit laatste vereiseht
altijd ter ontbranding nog de aanraking met een sterk rood-gloeijend lig-
chaam; CSg-damp ontbrandt volgens hem, zoo als gezegd is, reeds bij
149° C. — De betrekkelijke ontbrandbaarheid van C3H4, C4H4 en H was
ook reeds door
davy onderzocht.

-ocr page 160-

verbrand en op de genoemde wijze ontstoken. Zij brandt
dan met eene groote, licht blaauwe vlam, die eene
oplossing van sulphas chinini zeer sterk doet fluores-
ceren. Het spectrum dier vlam is volkomen onafgebro-
ken: het strekte zich op onze schaal iiit van 33—135,
alzoo van rood tot het begin van violet. Rood, oranje,
geel en violet zijn zeer flaauw, vooral het geel; groen
en blaauw zijn zeer sterk. De sodiumstreep was zeer flaauw
zigtbaar; van andere strepen was niets te zien. Dit spec-
trum heeft voor een deel groote overeenkomst met dat
der vlam van zwavel in lucht, voor een ander deel met
dat der kooloxyde-vlam in lucht; met het spectrum der
koolwaterstofvlammen ontbreekt alle overeenkomst.

Damp van zwavelkoolstof werd nu nog op eene an-
dere wijze, met hydrogenium vermengd, in de lucht
verbrand. Hydrogenium, op de pag. 80 vermelde wijze
bereid en gedroogd, werd gevoerd door eene Woulffsche
flesch, op Avelker bodem zich een weinig zwavelkoolstof
bevond; dit ligchaam verdampt reeds bij de gewone
temperatuur zoo gemakkelijk, dat het in de meeste ge-
vaUen onnoodig is, een gas, hetwelk men met zwavel-
koolstof-damp wil vermengen,
door de vloeistof te voe-
ren : strijken
langs de oppervlakte van het vocht is vol-
doende. Het hydrogenium, op deze wijze met damp
van zwavelkoolstof bedeeld, werd ontstoken, waarbij
öf glas öf geel koper als brander diende. In het eerste
geval was in het spectrum de sodiumstreep zeer duide-
lijk zigtbaar, in het tweede geval was zij zeer flaauw.

De vlam, die op deze wijze van H en CS^-damp ver-
kregen wordt, is, in haar geheel beschouwd, bleek blaauw
van kleur. Zij bestaat uit 1°. een\' inwendigen donkeren
kegel; 2°. een zeer breed, lichtend deel daaromheen,
van licht blaauwe kleur, en 3°. een weinig hchtend,

-ocr page 161-

donker blaauw omhulsel, hetwelk vooral aan den top
der vlam sterk is ontwikkeld. De kleur van dit laatste
omhulsel is eenigzins afwisselend; bij het branden uit
geelkoper is het donker blaauw, bij het branden uit
glas karmoziinrood. Maakt men bij een\' geelkoperen
brander de vlam zeer groot, zoo wordt het omhulsel
aan de basis der vlam mede purper- of roodachtig van
kleur. Deze verschillen in kleur worden waarschijnlijk
veroorzaakt door meer of minder natriumdamp in de
vlam; — het spectrum toch is steeds hetzelfde, hoe-
danig het omhulsel ook gekleurd moge zijn; alleen de
sodiumstreep is meer of minder sterk. Nog een ander
feit, hetwelk mede hiervoor pleit, is dit: doet men het
mengsel van H en CS^-damp uit glas branden, zoo is
het omhulsel in den aanvang, wanneer het glas nog
koud is, blaauw; naarmate het glas heeter wordt, gaat
de kleur meer en meer in purper over, en kan aan
de basis der vlam zelfs geel worden.

Het spectrum der dus verkregen vlam van H en CSo-
damp is hetzelfde als het zoo even beschrevene van CSo
alleen; alleen strekt het violet zich in het eerstge-
noemde een weinig verder uit. Het spectrum is volko-
men onafgebroken, rood, oranje en geel zijn zeer zwak,
blaauw en violet zijn sterk, het groen is het allersterkst;
het spectrum strekt zich uit van 40—140.

Bij deze laatste proeven werd de Woulffsche flesch
met de zwavelkoolstof soms verwarmd; de temperatuur
was afwisselend tusschen 9° en 40° C. Bij eene hoo-
gere temperatuur verdampt wat meer zwavelkoolstof,
maar in het spectrum geeft dit geen verandering.

-ocr page 162-

B, Vlam van z vt^ a v e Ik o o 1 s t o f-dam p, met hy-
drogenium vermengd, in zuurstof.

Voert men zuurstof in de vlam van H en CSs-damp ,
zooals die zoo even beschreven is, dan wordt zij veel
kleiner en iets sterker lichtend. Het licht blaauwe deel
der vlam (pag. 150) verkrijgt eene grootere hcht-inten-
siteit, maar wordt veel kleiner; het buitenste omhulsel
krimpt mede een weinig zamen, doch veel minder dan
het sterk lichtende deel.

De verbranding geschiedde met de naauwere geelko-
peren dubbel-buis (pag. 81). De zuurstof was bereid uit
bruinsteen en opgevangen boven water; zij werd vóór
het gebruik gevoerd door eene waschflesch met sterk
zwavelzuur, over natronkalk en over chloorcalcium.

Het spectrum, was volkomen gelijk aan dat van de-
zelfde vlaift in lucht, met dit verschil, dat bij de ver-
branding in zuurstof de intensiteit van alle kleuren iets
grooter was. Groen, blaauw en violet waren zeer sterk;
rood, oranje en geel zeer flaauw. Van strepen was
niets te zien.

De fluorescentie van sulphas chinini is bij de vlam in
zuurstof veel sterker dan bij de vlam in lucht.

C. Vlam van zwavelkoolstof-damp, met hydro-
genium vermengd, in stikstofoxydule

Voert men\' in dezelfde vlam van H en CS^-damp in
plaats van zuurstof, stikstofoxydule, zoo wordt de vlam
niet kleiner, maar grooter dan die in lucht. De drie op
pag. 150 genoemde deelen van de vlam in lucht worden
alle veel kleiner, maar er treedt een nieuw, zeer breed
en zeer weinig lichtend omhulsel op, hetwelk de vlam

-ocr page 163-

vooral aan den top sterk vergroot. Het bovenste ge-
deelte van dit nieuwe omhulsel is geelgroen van kleur,
het onderste eenigzins meer roodachtig.

Het spectrum van het lichtende deel der vlam strekte
zich uit van 36—145, en was volkomen gelijk aan het
op pag. 151 van dezelfde vlam in lucht vermelde. De
weinig lichtende, door het nieuwe omhulsel gevormde top
der vlam geeft hetzelfde spectrum, alleen met veel ge-
ringer licht-intensiteit, waardoor de uiteinden van het
rood en het violet onzigtbaar worden. Van strepen was
in geen enkel deel der vlam, ook bij zeer geringe spleet-
wijdte, iets te bespeuren.

De verbranding geschiedde met dezelfde dubbel-buis,
die bij B (pag. 152) was aangewend. Het stikstofoxy-
dule was op dezelfde wijze bereid als bij de verbran-
ding van het cyan (pag. 109), en werd evenzoo gezuiverd.

De vlam in stikstofoxydule doet eene oplossing van
sulphas chinini veel sterker fluoresceren dan de vlam
in lucht, doch minder sterk dan de vlam in zuurstof

D. Vlam van zwavelkoolstof in stikstofoxyde.

Deze verbranding werd op tweeërlei wijze in het
werk gesteld. Vooreerst werd stikstofoxydule, verkregen
door inwerking van koud salpeterzuur van 1,20 spec.
gewigt op koper en door water gewasschen, gevoerd
door zwavelkoolstof, en het alzoo met zwavelkoolstof-
damp bedeelde gas, bij het uitstroomen in de lucht,
ontstoken. De vlam, op deze wijze verkregen, gelijkt
volkomen op die, onder C beschreven, waarbij vooral
eigenaardig is het geelgroene omhulsel, dat de vlam
omgeeft. Het spectrum was volkomen gelijk aan dat
onder C vermeld.

-ocr page 164-

In de tweede plaats werd een weiing zwavelkoolstof
in een platinaschaaltje ontstoken en te gelijker tijd door
het vocht een sterke stroom van gewassehen stikstof-
oxyde, bereid als zoo even vermeld is, gevoerd. Het
spectrum van deze vlam was in alle opzigten hetzelfde
als bij de eerste verbrandingswijze: van strepen was
niets te bespeuren.

In beide gevallen was de fluorescentie bij sulphas
chinini sterk, doch veel minder sterk dan bij de ver-
branding van CSs in zuurstof

Vatten wij het gezegde nog eenmaal zamen, zoo komt
het hierop neder, dat zwavelkoolstof, op welke der ge-
noemde wijzen (in lucht, in O, in NO of in NOg) ook
verbrand, steeds nagenoeg hetzelfde spectrum geeft, een
spectrum, dat geheel overeenkomstig is met dat der vlam
van S en met dat der vlam van CO; strepen komen er
(behalve soms Na
x) volstrekt niet in voor, zoodat het
in alle opzigten verschilt van het spectrum der kool-
waterstofvlammen, hetwelk geheel uit karakteristieke
strepen bestaat. Opmerkelijk is de sterke fluorescentie,
die de vlam van zwavelkoolstof opwekt.

Dit laatste punt was reeds vroeger bekend. Von
babo
\') maakte er reeds in 1855 tot photographeren
gebruik vam Doch afwijkend van het door ons gevon-
dene, is hetgeen
von babo en j. müllee vermelden
omtrent het
spectrum der zwavelkoolstofvlam, brandende
in stikstofoxyde. Met één flintglasprisma ontwierpen zij
een spectrum daarvan en beschrijven dit als volgt
„Es zeigte sich ein vollkommenes Spectrum, bei welchem

1)nbsp;Pogg. Ann. 97, p. 4,99.

2)nbsp;Pogg. Ann. 97, p. 509.

-ocr page 165-

„aber, wie wohl zu erwarten stand, das violette Ende
„ungewöhnlich intensiv erschien. Schwarze Streifen fehl-
),ten, dagegen zeigten sich drei helle Linien, nämlich
„zwei im
Gelb und eine im Grün. Am hellsten war die
„eine Linie im Gelb, nach ihr die im Grün, während
„die zweite Linie im Gelb ziemlich schwach war.quot;

VoH BABO en MÜLLER zageu derhalve strepen, waar
wij ze niet zagen. Zonder twijfel is eene der vermelde
gele strepen de sodiumstreep, aangezien zij een
glazen
brander gebruikten. Doch vanwaar de beide andere
strepen ontstonden is moeijelijk te verklaren *, hare be-
trekkelijke ligging ten opzigte der Fraunhofersche stre-
pen wordt niet vermeld. De verbrandingswijze van
von
babo
en MÜLLER was volkomen dezelfde als onze eerste
wijze: alleen met dit verschil dat zij het gas voerden
door eene buis met kaustieken kalk. Kan ook hierin,
in het meevoeren van vaste deeltjes, de oorzaak van
het optreden dier strepen te zoeken zijn?

Spectrum der vlam van zwavelammonium.

Tot het verkrijgen eener vlam van zwavelammonium
werden de volgende proeven genomen.

Uit zwavelijzer en verdund zwavelzuur werd zwavel-
waterstof ontwikkeld, welke, na door eene waschflesch
met water gestreken te zijn, in ammonia liquida werd
geleid. Het doorvoeren van zwavelwaterstof werd, zoo-
veel mogelijk onder afsluiting van de lucht, eenige uren
voortgezet; de aldus verkregen vloeistof, welke eene
zeer licht gele kleur bezat, werd geoordeeld NH4S,HS
te bevatten.

-ocr page 166-

Deze vloeistof werd, terstond na de bereiding, over-
gebragt in eene Woulffsche flesch, waardoor een stroom
van hydrogenium gevoerd werd. Dit hydrogenium Averd
ontwikkeld uit zink en verdund zwavelzuur en, alvorens
de Woulffsche flesch te bereiken, door eene buis met
natronkalk geleid. Eene glazen buis, aan de Woulff-
sche flesch verbonden, diende tot afvoer van het gas,
hetwelk daarop ontstoken werd. Als brander diende
glas en geelkoper.

De aldus verkregen vlam geleek volkomen op die van
zwavelwaterstof; met het bloote oog waren daarin de-
zelfde deelen als in laatstgenoemde vlam (zie pag. 143)
te onderscheiden, namelijk een inwendige donkere kegel,
daaromheen een vrij sterk hchtend, blaauw gedeelte,
hetwelk omgeven was met een smal paarsch omhulsel.
Bij het branden uit glas was dit omhulsel aan de basis
der vlam geel, in het overige deel roodachtig paarsch;
bij het branden uit geelkoper was het geheel en al
blaauwachtig paarsch, zeer weinig hchtend. Zonder
twijfel was de soda van het glas de oorzaak van dit
verschil in kleur: bij het gebruik van den glazen bran-
der was de sodiumstreep in het spectrum ook veel
sterker dan bij het gebruik van den geelkoperen; in
het laatste geval was zij zeer flaauw.

Het spectrum dezer vlam was, op het genoemde ver-
schil in de sterkte der sodiumstreep na, hetzelfde bij
het branden uit glas en uit geelkoper. Het geleek in
alle opzigten op dat der zwavelwaterstofvlam. Het
strekte zich uit van 35—140; het was volkomen onaf-
gebroken en bevatte aUe kleuren, maar van deze was
het groen verreweg het sterkst. Van de strepen, die
in het spectrum der ammoniakvlam voorkomen, was
niets te bespeuren. Evenals bij de zwavelwaterstofvlam

-ocr page 167-

was ook hier de fluorescentie van sulphas chinini vry
sterk.

Men mag hieruit afleiden, dat, onder de gegevene
omstandigheden, uit de oplossing van NH4S,HS hoofd-
zakelijk HS ontwijkt. — Het doorvoeren van hydrogenium
werd een\' geruimen tijd voortgezet: vlam en spectrum
bleven onveranderd.

Bij de oplossing van NH4S,HS werd nu eene kleine
hoeveelheid ammonia liquida gevoegd: vlam en spectrum
veranderden niet.

Na toevoeging van meer ammonia liquida veranderde
het voorkomen van vlam en spectrum geheel, en de
fluorescentie van sulphas chinini hield op. De vlam
w^as niet meer blaauw, maar bevatte inwendig eene gele
kern, omgeven door een weinig lichtend omhulsel, vol-
komen gelijk aan de vroeger (pag. 128) beschreven vlam
van een mengsel van H en NHg. Het spectrum was
dat derzelfde ammoniakvlam; het bestond uit de op
pag. 137 vermelde strepen en banden.

Voegt men NHg in voldoende hoeveelheid bij NH4S,HS,
alles in water opgelost, zoo ontstaat er NH^S. Voegt
men weinig NHs toe, zoo verkrijgt men een mengsel
van NH4S en NH^SjHS; voegt men veel NHs toe, dan
verkrijgt men een mengsel van NH3 en
NH4S.

Uit het eerste mengsel (NH4S en NH4S,HS) zullen,
bij het doorvoeren van hydrogenium, beide bestanddee-
len voor een deel vervlugtigd worden; maar de grootere
vlugtigheid van HS boven die van NH4S en NHiSjHS
is oorzaak, dat het laatste ligchaam voor een deel ont-
leed wordt, zoodat het door het hydrogenium meege-
voerde hoofdzakelijk uit HS bestaat. Vlam en spectrum
vertoonen zich hierbij evenzoo ais ware er niets dan
HS; maar dat er ook
NH4S en dus ook NHa vervlugtigt,

-ocr page 168-

is zeker. Hieruit volgt, dat kleine inmengselen in een
gas zich niet altijd in de vlam of het spectrum verraden.

Uit het tweede mengsel (NHs en NH^S) zal een stroom
van hydrogenium ook van beide hestanddeelen iets meê-
voeren, maar van het eerste, d. i. van het vlugtigere
NH3, veel meer. De vlam verkrijgt daardoor geheel
het voorkomen eener ammoniakvlam, terwijl van het
aanwezen eener zwavelverhinding noch in het spectrum
noch door fluorescentie iets is te bemerken.

Eene andere hoeveelheid ammoniak-oplossing werd
in twee gelijke deelen verdeeld. De eene helft werd
met gewassehen zwavelwaterstof verzadigd en daarop
weder met de tweede helft vereenigd. Alzoo werd eene
oplossing van NH^S verkregen. Deze werd eenigen tijd
met zwavel gedigereerd en daarop gefiltreerd; zij was
nu zeer donker geel van kleur en bevatte een of meer
prolysulphureten van ammonium. Met deze vloeistof
werd nu op dezelfde wijze gehandeld als boven met de
oplossing van NH4,S,HS: er werd een stroom van hy-
drogenium doorgevoerd en dat hydrogenium ontstoken.
Het brandde uit glas en uit geelkoper. De vlam be-
stond weder uit eene gele kern met een omhulsel; dit
omhulsel was bij het branden uit geelkoper steeds zeer
weinig hchtend; bij het branden uit glas was dit even-
zoo het geval zoo lang het glas nog niet sterk verhit
was, maar wanneer het door de vlam heet was gewor-
den, nam het omhulsel eene gele kleur aan. Het spec-
trum was (bij glas en bij geelkoper) dat der ammo-
niakvlam. Eene oplossing van sulphas chinini fluores-
ceerde volstrekt niet.

Wij hebben hier weder voornamelijk ontwijking van
NH3;
in de vlam is van eene zwavelverhinding niets te

iil.
I\'

-ocr page 169-

bemerken. Dat er evenwel eene zoodanige zich mede
vervlugtigt, bleek uit de beide volgende proeven. Het
ontwijkende gasmengsel bragt in eene oplossing van
acetas plumbi, behalve een wit precipitaat door het
overvloedige NH,,, eene donkere verkleuring door het
ontstaan van PbS te weeg; in eene oplossing van ijzer-
chloride veroorzaakte het ontwijkende gasmengsel een
zwartbruin precipitaat, bestaande uit een mengsel van
FesOg, FeS en S.

Er blijkt op nieuw uit, dat kleine inmengselen in een
gas zich
niet altijd in het spectrum der vlam laten
quot;waarnemen.

Spectra der vlammen van hydrogenium, vermengd

A.nbsp;m.et zoutzuur;

B.nbsp;m,et koolzuur;

C.nbsp;met zwaveligzunr.

Tot een later te vermelden doel werden mengsels
van H met HCl, van H met COg en van H met SO, in
lucht en in zuurstof verbrand. Het hydrogenium werd
daai-toe ontwikkeld en gezuiverd als op pag. 80 is ver-
meld. Het zoutzuur werd ontwikkeld door verwarming
van keukenzout met sterk zwavelzuur; het koolzuur werd
verkregen door inwerking van verdund zoutzuur op wit
marmer en door êene buis gevoerd, met kleine stukjes
bicarbonas sodae gevuld; het zwaveligzuur werd bereid
door verwarming van koper met sterk zwavelzuur. De
vermenging der beide gassen had plaats in eene Woulff-
sche flesch, op dezelfde wijze als op pag. 129 bij de
ammoniakvlam (H met NHg) werd vermeld.

-ocr page 170-

1()0

A. Vlam van hydrogenium vermengd met
zoutzuurgas.

De Woulffsche flesch werd half gevuld met sterk zout-
zuuz\'. Het ontwijkende mengsel van H en HCl werd
over chloorcalcium gedroogd en daarop ontstoken; als
brander diende glas of geelkoper, hetwelk noch in de
vlam noch in het spectrum eenig verschil gaf

Bij het branden in de lucht is de vlam geelgroen,
sterk verlengd, veel grooter dan die van H zonder inge-
mengd HCl. Het spectrum is flaauw, doch bevat dui-
delijk alle kleuren, waarvan groen het sterkst; het is
onafgebroken, zonder eenige streep, behalve de sodium-
streep, die echter, ook bij het branden uit glas, zeer
flaauw was.

Voert men (bij het gebruik der geelkoperen dubbel-
buis) zuurstof in de Adam, zoo wordt deze veel kleiner
en een weinig sterker lichtend; hare kleur blijft overi-
gens onveranderd, en evenzoo het spectrum, dat alleen
een weinig lichtsterker is. Fluorescentie van sulphas
chinini = 0.

Bij deze proeven werd de toevoer van H en van HCl
zoodanig geregeld, dat nu eens veel, dan weinig HCl
in verhouding tot H, werd aangevoerd, waarover naar
de snelheid, waarmeê de gasbellen door de vloeistof in
de Woulffsche flesch streken, eenigermate kon geoor-
deeld worden. Bij zeer weinig HCl is de geelgroene
kleur der vlam zeer zwak; bij vermeerderden toevoer van
HCl wordt eindelijk het gasmengsel niet meer brandbaar.

Bij het gebruik der geelkoperen buis was het een
noodzakelijk vereischte, dat deze volkomen gereinigd was.
Bij geringe oxydatie van het metaal veiioonden zich,
vooral bij het verbranden in zuurstof, in het spectrum

-ocr page 171-

zeer vele roode, groene, blaauwe en violette strepen,
aan koperchloride toebehoorende.

Het resultaat dezer proeven is alzoo, dat een mengsel
van H en HCl, in lucht of in zuurstof brandende, de-
zelfde vlam en hetzelfde spectrum geeft als H bran-
dende in Cl (zie pag. 89).

B. Vlam van hydrogenium vermengd met
zoutzuur.

De Woulffsche flesch werd hierbij voor een klein ge-
deelte met water gevuld. Het ontwijkende mengsel van
H en CO3 werd over chloorcalcium gedroogd en daarop
ontstoken; als brander diende eene glazen, eene ijzeren
en eene geelkoperen buis, die alle dezelfde vlam met
hetzelfde spectrum gaven.

Bij het branden in de lucht is de vlam licht blaauw, ge-
lijk aan die van kooloxyde; alleen is de intensiteit van het
licht bij de vlam van H met CO2 een weinig kleiner. Het
is als heeft men eene vlam van kooloxyde, die met water-
damp verdund is. Het spectrum is volkomen hetzelfde
als het op pag. 91 van de kooloxyde-vlam beschrevene.

Voert men (bij het gebruik der geelkoperen dubbel-
buis) zuurstof in de vlam, zoo wordt deze veel kleiner
maar tevens sterker lichtend; de kleur blijft blaauw;
het spectrum is hetzelfde als dat der vlam in lucht. Van
de sodiumstreep is niets te zien. Fluorescentie van sul-
phas chinini niet merkbaar.

Bij deze proeven werd de hoeveelheid aangevoerd CO^
in verhouding tot die van H weder afgewisseld, zoodat
nu eens veel, dan weinig CO3 in de vlam werd gevoerd,
hetgeen binnen zekere grenzen geen verschü opleverde;
te veel COg maakte het mengsel onbrandbaar. Had de
hoeveelheid van H een weinig de overhand boven die

11

-ocr page 172-

van COa, zoo kon de vlam een\' dunnen platinadraad
in eenige minuten slechts tot het begin van smelting
brengen; in de vlam van H (zonder COg) in zuurstof
was het uiteinde van denzelfden draad in weinige se-
konden tot een bolletje zamengesmolten.

Vroeger hebben wij gezien, dat H brandt met eene
nagenoeg kleurlooze, CO met eene blaauwe vlam; de
laatst beschrevene proef leert ons, dat een mengsel van
H met CO2 brandt als CO. Het is nu de vraag, waar-
door dit blaauwe hcht ontstaat. Twee gevaUen kan men
zich hier voorstellen: 1°. bij de verbranding van CO tot
CO, ontstaat,
als onmiddellijk gevolg van het tot stand
kom.en der scheikundige verlinding,
blaauw hcht; of 2°.
het is het reeds gevormde koolzuur, dat bij eene zeer
hooge temperatuur blaauw hcht uitzendt. Welk dezer
beide gevallen de waarheid is, kunnen onze laatst ver-
melde proeven niet beshssen; zij laten zich door beide
hypothesen verklaren. Men kan aannemen, dat H en
CO2 in de vlam worden omgezet in HO en CO, welk
CO dan weder met van buiten toegetreden zuurstof tot
CO2 verbrandt, en bij die verbranding, volgens het
geval, een blaauw hcht uitzendt; maar men kan ook
aannemen, dat CO2 als zoodanig blijft bestaan en H
door van buiten toegetreden zuurstof tot HO verbrandt,
waarbij zooveel warmte wordt ontwikkeld, dat CO^
zoodanig verhit wordt, dat het zelflichtend wordt met
blaauw licht.

De kennis omtrent de chemische processen in vlammen
is veel te gering om hier eene beshssing te kunnen uit-
brengen. Wij herinneren hier nog aan de beide vol-
gende proeven van
geoye i). 1°. Gelijke volumina H

1) Phil. Mag. (3). 31, p.

-ocr page 173-

en CO3 bragt hij boven water in eene verdeelde glazen
bnis, waardoor een platinadraad ging, die door een
galvanischen stroom gloeijend werd gemaakt. Na eenigen
tijd was het volumen van het gasmengsel tot de helft
teruggebragt, en het overblijvende bleek CO te zijn.
2°. Hij vulde de buis met vochtig CO, bragt den pla-
tinadraad in gloeijing en verkreeg nu bij verschillende
proeven eene vermeerdering van het gasvolumen van
a ^\'s; een potaschkogel, in de buis gebi-agt, deed het
gas zijn vorig volumen weder aannemen. Het is dui-
delijk, dat hier de omgekeerde w^erking plaats had als
bij de proef: er was hier HO ontleed, waardoor met
CO verkregen werd H en CO?. De werking, die H en
COg of HO en CO op elkander uitoefenen, is derhalve
afhankelijk van ten deele nog onbekende omstandigheden.

Zooveel heeft onze proef geleerd, dat, wanneer een
gas of een gasmengsel met eene blaauwe vlam brand-
baar is, en de verbrandingsproducten geheel door pot-
asch absorbeerbaar zijn, men geen regt heeft dit voor
CO te houden; het kan ook zijn H met COi gemengd.

C. Vlam van hydrogenium vermengd met
zwaveligzuur.

Bij deze proeven werd de Woulffsche flesch ter halver
hoogte met water gevuld. Het ontwijkende mengsel van
H en SO3 werd over chloorcalcium gedroogd; als bran-
der diende glas en geelkoper, hetgeen noch in de vlam
noch in het spectrum eenig verschil gaf De verbranding
in zuurstof geschiedde met de geelkoperen dubbel-buis.

De vlam in -lucht en de vlam in zuurstof zijn beide
zeer fraai blaauw gekleurd, gelijkende op de vlam van
zwavelwaterstof; bij de vlam in zuurstof is de licht-in-

11*

-ocr page 174-

tensiteit grooter dan bij die in lucht. In beide gevallen
is het spectrum volkomen onafgebroken, ook bij zeer
geringe spleetwijdte; de sodiumstreep is, zelfs bij het
branden uit glas, niet zigtbaar. Het spectrum is vol-
komen hetzelfde als dat van brandende zwavel of bran-
dende zwavelwaterstof.

Opmerkelijk is het nog, dat deze vlam van H met
SO2 eene oplossing van sulphas chinini bij het branden
in lucht
sterk ^ bij het branden in zuurstof zeer sterk
doet fluoresceren. Hetzelfde verschijnsel hebben wij aan-
getroffen bij de vlammen van zwavel en van alle onder-
zochte zwavelverbindingen (HS, CS2, NH4S). Evenals
bij de verbranding van H met COg vermengd, kunnen
wij ook hier vragen: Is het blaauwe licht, hetwelk zoo
vele fluorescentie-opwekkende stralen bevat en door de
vlam van H met SO3 wordt uitgezonden, eenvoudig het
gevolg van sterke verhitting van SO3? of geven H en
SO2 in de vlam HO en S, waarvan het laatste zich met
de van buiten toegetreden zuurstof verbindt en als on-
middellijk gevolg van die verbinding blaauw licht uit-
zendt? Op deze vragen komen wi^ in het volgende hoofd-
stuk terug.

-ocr page 175-

HOOFDSTUK IIL

algem:eene opmeekingen.

Zeer kortelijk zullen wij in dit hoofdstuk de volgende
punten ter sprake brengen:

1. De temperatuur der vlammen.

II. Verschil tusschen de spectra van vaste en drui-
pend vloeibare, en van gasvormige ligchamen.

III.nbsp;Identiteit der spectra van een gasvormig ligchaam,
door electriciteit en door verhitting in eene vlam
verkregen.

IV.nbsp;Niet alleen elementen, maar ook scheikundige
verbindingen geven, in den gasvormigen staat,
hun eigen spectrum.

V. \'Invloed der temperatuur op het spectrum.

VI. Oorzaken van het licht der vlammen.

VII. Gassen kunnen ook onafgebrokene spectra geven.
VIII. Spectrum van carbonium.

IX. Spectrum van stikstof.

X. Fluorescentie.

-ocr page 176-

1. Temperatuw der vlammen. — De temperatuur eener
vlam laat zich theoretisch bepalen uit de hoeveelheid
warmte, bij de verbranding ontwikkeld, en de specifieke
wärmten der verbrandingsproducten. Deze berekende
temperatuur kan aanmerkelijk van de werkelijke ver-
schillen, r. wegens de geringe mate van zekerheid,
waarmeê de specifieke wärmten van gassen bij zeer hooge
temperaturen (bij temperaturen van eenige duizendtallen
van graden) bekend zijn, en 2°. wegens de aanzienlijke
oorzaken van warmteverlies door geleiding en straling.
Doch aangezien men tot nog toe geen middel bezit,
om de werkelijke temperatuur eener vlam met eenige
juistheid te meten, moet men zich tevreden stellen met
de berekende.

Deze berekening is voor eenige vlammen uitgevoerd
door verschillende physici, onder andere door
bunsen
in zyn voortreffelijk werk: asometrische Methoden:\'
Daarbij is evenwel ééne zaak over het hoofd gezien,
namelijk dat de aangewende verbrandingswarmten van
eavbe en silbeemann, waar het H of H-bevattende
gassen geldt, als zoodanig niet mogen worden gebruikt.
Bij de proeven van
eavbe en silbebmann toch werd
het hydrogenium verbrand tot
tvaterdamp, maar aan
het einde der proef opgevangen als
water; hun resul-
taat is dus zooveel te groot als de latente warmte van
den waterdamp bedraagt. Deze opmerking is het eerst
gemaakt door
hibn \') en kort daarop ook door debbay 2).

Favbe en silbelmann vonden, dat bij verbranding
van 1 gram H 34462 calorieën ontwikkeld worden; ver-
betert men dit getal voor de latente warmte van den

1)nbsp;Cosmos par Moigno. 17, p. 619 (Note). — Nov. 1860.

2)nbsp;Leçons de CMm. et de Phys. 1861, p. 63. — Mars 1861.

-ocr page 177-

waterdamp, met inachtneming dat bij de proeven van
FAVBB en siLBEBMAïTN de condensatie tot water plaats
had, zonder dat daarbij een uitwendige arbeid verrigt
werd, dan vindt men voor 1 gram H: 29413 calorieën.
Het is alzoo dit getal, en niet 34462, hetwelk bij de
berekening der vlam-temperatuur moet worden aange-
wend.

Evenzoo moet ook de verbrandingswarmte van H-be-
vattende stoiïen voor de latente warmte van den water-
damp gecorrigeerd worden.

Wij laten hier nu volgen eene opgaaf der temperatu-
ren van eenige vlammen, met deze gecorrigeerde ver-
brandingswarmten berekend; het zijn alle vlammen, wier
spectra wij in het vorige hoofdstuk hebben beschreven.
De berekening is verrigt voor het branden in damp-
kringslucht, in zuurstof en in in stikstofoxydule; voor
het laatste is in rekening gebragt de hoeveelheid warmte,
bij de ontleding van NO in N en O vrijgemaakt, (vol-
gens
FA VEE en SILBERMANN 1) 1090,5 x ^in = 396,5
cal. voor 1 gram NO). Er wordt verondersteld, dat H
geheel verbrandt tot HO, C tot CO3, S tot SO., en dat
N zich geheel in vrijen staat afscheidt.

Vlam vannbsp;In lucht.nbsp;In zuurstof. In stikstofoxydule.

Hnbsp;2738°C. 6880°C.nbsp;4958°C.

COnbsp;2996nbsp;7067nbsp;5181

CoN 2)nbsp;3519nbsp;10557nbsp;6446

NHsnbsp;1838nbsp;4034nbsp;3465

1) Ann. Chim. et Phys. (3). 36, p. 14.

3) Volgens de door dülong bepaalde verbrandingswarmte, 13270 cal.
voor 1 liter CaN. Ann, Chim. et Phys. (3). 8, p. 187. — Erdm. Journ.
16,
p, 443.

3) De temperaturen der ammoniak- en zwavelwaterstof-vlam zijn op eene
indirecte wijze berekend.
Eavre en silbbbmann vonden op eene indirecte

-ocr page 178-

Vlam van

In zuurstof. In stikstofoxydule.

HSnbsp;640°C. J983°C. 2283X.

S (octaëdrisch) 1984nbsp;7147nbsp;4488

CSanbsp;2414nbsp;9061nbsp;5157.

Wij behoeven hier naaiiwehjks bij te voegen, dat deze
getaUen alleen gelden voor het geval, dat de beide
gassen, die met elkander verbranden, in de juiste ver-
houding te zamen zijn vermengd; is het een of het
ander in overmaat, zoo is de temperatuur der vlam
noodzakelijk lager. Dat omtrent deze temperaturen nog
groote onzekerheid bestaat, hebben wij reeds vermeld:
toch bezitten die getallen vergelijkenderwijs groote waarde.
Men ziet er bijv. uit: 1°. dat de vlam in zuurstof altijd
heeter is dan die in lucht, en meestal ook heeter dan
die in stikstofoxydule; 2^. dat de vlam van CO heeter
is dan die van H; 3°. dat de vlammen van HS en van
NHs eene betrekkelijk lage temperatuur bezitten; 4°. dat
de vlam van C^N uitmunt door eene buitengewoon hooge
temperatuur i); enz.

vvijïo, dat wanneer 1 gram H zich met N tot gasvormig NH3 verbindt,
er 7.576 cal. vrijkomen (Ann. Chim. et Phys. (3). 37, p. 461). Hieruit
laat zich gemakkelijk de verbrandingswarmte van NHg en daaruit de tem-
peratuur der vlam berekenen; voor de verbrandingswarmte van 1 gram
NHs vindt men: [3 X 29413 — 3 X 7576] X l/l7 3853,6 cal. —
De temperatuur der vlam in lacht is hypothetisch, omdat NHs in lucht
niet blijft branden.

Op eene dergelijke wijze zijn de temperaturen der zwavehvaterstofvlam
berekend. Volgens
favbe en silbebmann geeft de verbinding van 1 gram
H met vast S tot gasvormig HS 2741 cal. (1. c. p. 456). Hieruit vindt
men voor de verbrandingswarmte van 1 gram HS: [—17 X 2741 -f- 16 X
2320 -h 1 X 29413] X vl7 = 1084,5 cal. _ De temperatuur der vlam
in stikstofoxydule is berekend in de veronderstelling, dat er alleen ontstaat
N, HO en
so2. Zooals wij op pag. 147 zagen, is dit in werkelijkheid
met het geval: er ontstaat ook
SO3.

1) Wanneer eenmaal het middel gevonden is om cyangas op eene goed-
koopere wijze in het groot te bereiden, zal de vlam van dit gas in zuurstof

In lucht.

-ocr page 179-

Waar wij in het vervolg spreken over de temperatuur
eener vlam, worden de in de boven gegevene tabel
vermelde getallen bedoeld.

11. Spectra van vaste en druipend vloeibare, en van gas-
vormige ligchamm.
— Tusschen vaste en druipend vloei-
bare, en gasvormige ligchamen bestaat een zeer groot
verschil, ten opzigte van het door hen uitgezondene licht.
Alle vaste en druipend vloeibare ligchamen worden bij
eenè zekere temperatuur, bij eene temperatuur, die naar
de proeven van
dkaper voor alle dezelfde is (525° C.),
zelflichtend. Het spectrum van het uitgezondene licht
verandert in intensiteit en in uitgebreidheid naar gelang
van de temperatuur. Hoe hooger temperatuur, des te
grooter intensiteit. Voordat het ligchaam
gloeit zendt
het donkere warmtestralen uit; bij eene zekere tempe-
ratuur vangt het gloeijen aan, d. i. er worden Z^c^^stra-
len uitgezonden, en wel het eerst roode, bij eene iets
hoogere temperatuur roode en oranje, bij eene weder
iets hoogere temperatuur roode, oranje en gele, enz.
Naarmate de temperatuur klimt komen er nieuwe, meer
breekbare stralen bij, terwijl tevens alle in intensiteit
toenemen; strekt het spectrum zich uit tot het einde
van het violet, zoo zijn alle lichtstralen aanwezig, en
het resulterende licht is wit: het ligchaam is witgloei-
jend. In dit opzigt verhouden
alle vaste en druipend
vloeibare ligchamen zich op dezelfde wijze: zij geven
steeds een
onafgebroken spectrum, aanvangende bij het
rood en zich meer of minder ver uitstrekkende naar

zonder twijfel worden aangewend ter verkrijging van zeer hooge tempera-
turen, b.v. tot het smelten van thans nog onsmeltbare of
moeijelijk smélt-
We ligchamen.
Men bedenke, dat hare temperatuur bijna 4000° hooger
is dan die der knalgasvlam.

-ocr page 180-

gelang van de temperatuur; lichte of donkere strepen
komen er nimmer in mor \').

Geheel anders is het gesteld met gasvormige ligcha-
men. Wanneer deze zelflichtend worden, is het uitge-
zonden licht niet alleen afhankelijk van de temperatuur,
maar ook van de chemische natuur van het gas; in de
meeste gevallen lestaat het spectrum van dat licht uit el-
kander afwisselende maxima en minima, die karakteristiek
zijn voor de verschillende gasvormige ligchamen.
Ziedaar
de grondstelhng, waarop de geheele spectraal-anafyse
berust.

III. Identiteit der spectra d-oor electriciteit en door ver-
hitting.
— Op twee wijzen kan men een gasvormig lig-
chaam zelflichtend maken: men kan het
in eene vlam.
verhitten, of wel door electriciteit. Beide methoden zijn
veelvuldig door verschillende natuuronderzoekers ge-
volgd, ter verkrijging van een spectrum van het uitge-
zondene hcht. Men kan zich nu de vraag voorleggen,
of de verschillende methoden ook noodzakelijk hetzelfde
resultaat moeten opleveren; met andere woorden, of
een ligchaam, wanneer het door electriciteit lichtend

1) Deze waarheid, door dbapee het eerst aan het licht gebragt, is door
een groot aantal physici bevestigd gevonden; het is een feit, hetwelk na
zijne ontdekking nimmer is betwijfeld geworden. Men kan zich van deze
waarheid zeer gemakkelijk overtuigen, door een metaaldraad in eene kleur-
looze gasvlam gloeijend te maken, en het spectrum daarvan te beschouwen;
zijn de verschillende deelen van den draad niet even heet, zoo kan men
tevens daarbij waarnemen, dat het heetste deel het meest uitgestrekte
spectrum geeft. In deze waarheid ligt de reden van het versckijasel j dat
alle vlammen, waarin zich vaste deeltjes bevinden, sterk lichten en een
onafgebroken spectrum geven; in vele koolwaterstofvlammen (vlammen
van vaste vetten, plantaardige oliën, petroleum, enz.) wordeu vaste kool-
deeltjes afgescheiden, in de vlam van phosphorus vaste deeltjes phos-
phorzuur, enz.

-ocr page 181-

wordt, alleen licht uitzendt ten gevolge der tenipera-
tuursverhooging, dan wel of de electriciteit zelve ook
licht kan voortbrengen. — Wij zullen bij deze vraag
niet lang stilstaan, maar merken slechts op, dat, zoo
het laatste het geval ware, 1°. in alle electrische spec-
tra een gemeenschappelijk iets zou moeten voorkomen,
hetgeen niet het geval is.
2°. Plückee\') is, bij zijne
uitvoerige onderzoekingen over de electrische spectra in
Geisslersche buizen, tot het resultaat gekomen, dat
een volkomen vacuum de electriciteit niet kan geleiden,
maar dat daartoe stofdeeltjes noodig zijn, welke ver-
warmd worden naar gelang van den weerstand, dien
zij aan de electriciteit aanbieden. 3°. Bij verschillende
stoffen is het aangetoond, dat het spectrum volkomen
hetzelfde is, hetzij men het ligchaam in eene vlam
verhit, hetzij men het door electriciteit hchtend make;
dit is onder anderen het geval met de reeds lang
bekende alkaliën en alkahsche aarden (zie de onder-
zoekingen van
van dee willigen, pag. 19 en 28, en
van
kiechhoee en bunsen , pag. 30); voor het natrium
is het ook door
plückee 2) aangetoond, en voor het
carbonium door
van dee willigen (zie pag. 13). On-
langs heeft
plückee het ook voor het hydrogenium be-
wezen, op de volgende wijze-s). Hij liet hydrogenium
en oxygenium te zamen verbranden in eene van de lucht
afgeslotene ruimte, doch voerde hydrogenium in overmaat
aan, zoodat het overvloedige H, zonder electriciteit, tot
eene zeer hooge temperatuur werd gebragt; de vlam was
nu aan den top rood gekleurd, en in het spectrum van

1)nbsp;Pogg. Aan. 105, p. 69, en elders.

2)nbsp;Pogg. Ann. 107, p. 536.

3)nbsp;Pogg. Ann. 116, p. 48.

-ocr page 182-

die vlam zag plücker twee strepen (fl .j: en H,^), juist
dezelfde als die, welke H in eene Geisslersche buis geeft.

Door dit alles mogen wij het voor bewezen houden,
dat de electriciteit zelve geen licht uitzendt, dat zij
alleen stofdeeltjes sterk verhit en ze
door die verhitting
zelflichtend maakt. Wij besluiten er uit, dat electrische
spectra direct mogen vergeleken worden met spectra,
op andere wijzen verkregen, dat zij daarmede identisch
moeten zijn (verg. hieronder pag. 175).

IV. Spectra van zamengestelde gassen. — Niet alleen
elementen, maar ook scheikundige verbindingen (althans
die van de eerste orde) geven, in den gasvormigen
staat, hun eigen spectrum. Deze wet werd het eerst
uitgesproken door
plIjcker, toen hij in het electrische
spectrum van PhClg hefle strepen waarnam, welke noch
aan Ph, noch aan Cl toebehoorden. A.
Mitscherlich
leverde er nieuwe bijdragen toe, toen hij langs een ge-
heel anderen weg (zie pag. 46) aantoonde, dat de chlo-
ruren van eenige metalen andere spectra geven dan
de metalen zelve, en dat zoo ook joodkoper een ander
spectrum geeft dan chloorkoper of koper, enz. Ook de
proeven van
morren (pag. 45), van gladstone, (pag.
47) en van
diacon (pag. 48) leveren bewijzen op voor
het gezegde.

Ook uit onze proeven laten zich bewijzen voor de ge-
noemde wet aanvoeren. Volgens pag. 82 geeft de vlam
van H en O een spectrum, waarin
geen strepen voor-
komen ; wanneer daarentegen H in overmaat is, en zich
niet met O kan verbinden (zie de proef van
plücker
pag. 171), ziet men de strepen van H; in geen van beide
gevallen ziet men de strepen van O. Het laat zich niet
anders verklaren, dan door aan te nemen, dat het sterk

-ocr page 183-

verhitte HO, hetwelk in die vlam voorkomt, een ander
specti-um geeft en dus andere lichttriUingen uitzendt,
dan H en O ieder afzonderhjk.

Zoo ook ziet men in de vlam van H in Cl (zie pag.
88) niets van de strepen van H, noch van die van
Cl-, het is omdat HCl andere hchttriUingen uitzendt dan
H en Cl.

In de vlammen van S, van HS, van CSg, zagen wij
niets van de strepen, die
seguist (zie pag. 45) in het spec-
trum van zwaveldamp waarnam. Het is, omdat in de
genoemde vlammen geen sterk verhitte zwaveldamp, maar
andere verbindingen voorkomen.

In het algemeen kan men zeggen, dat men in eene
vlam, waarin H of S verbrandt, nimmer de strepen van
een dier beide elementen te wachten heeft, omdat zij
zich in den regel zeer spoedig met O verbinden, en er
dan geen vrij H of geen vrij S meer in de vlam bestaat.

Op het carbonium komen wij zoo aanstonds terug.

Wij willen hier nog herinneren aan de proeven van
MILLER over absorptie van licht in zamengestelde gassen
(zie pag. 7). Volgens de wet van
kirchhoee absor-
beert een gas dezelfde lichtstralen die het, zoo het zelf-
lichtend wordt, uitzendt; zoodat men ook door absorptie
het spectrum van een gas kan leeren kennen. Volgens
de proeven van
miller nu geeft NOlt;i. andere absorptie-
strepen dan N en O, HJ andere dan H en J,
CIO3
andere dan Cl en O, enz. Derhalve, wanneer men de
wet van
Kirchhofe voor bewezen aanneemt, dan zijn
de proeven van
miller eene bevestiging van de bespro-
kene wet, dat niet alleen elementen, maar ook schei-
kundige verbindingen haar eigen spectrum bezitten.

Schijnbaar met deze wet in strijd zijn de op pag. 15
vermelde proeven van
plücker. Deze zag in het spec-

-ocr page 184-

trum van het licht eener Geisslersche buis, welke met
HCl gevuld was, de strepen van H en die van Cl, en
evenzoo bij andere zamengestelde gassen
(NH3, HO,
NO, NO2,
NO3) de strepen der componentia. Doch deze
tegenstrijdigheid is slechts schijnbaar. Van sommige
dezer gassen (NHg, NO,
NO3) is het reeds lang bekend,
dat zij door hitte ontleed worden; van andere (HO, enz.)
is deze ontleding in den laatsten tijd door
devillb \')
en anderen bewezen, en waar de ontleding door eene
hooge temperatuur nog niet regtstreeks is aangetoond,
mag men die uit analogie aannemen. Waar alzoo ont-
leding plaats heeft, ziet men de spectra der compo-
nentia; waar geen ontleding bestaat, ziet men het spec-
trum van het compositum.

Wij eindigen deze opmerking met de woorden van
PLÜCKEE, die hij in Mei 1862 schreef 2)..nbsp;hiernach

„erscheint es mir vollständig gerechtfertigt, den aUge-
„meinen Satz aufzustellen,
dass jedes Gas, jeder JDampf
Mnlänglich starker Erhüzung, vorausgesetzt, dass die-
,,selben in Folge der Erhitzung nicht chemisch zersetzt
,,wer den, mit eigenthümlichen Lichte, das bereits durch
,jmeine elektrischen Spectral-Beobachtungen vom, Jahre
1859
Jiir eine Eeihe von gasförmigen Substanzen analysirt wor-
,^den is, glüht, und, in Gemässheit dieser Analyse, im
„Allgemeinen am farbigem Lichte von mehrfacher aber ab-
„soluter Brechbarkeit zusamm.engesetzt ist:\'

V. Invloed der temperatuur. — Het spectrum van een
gas kan verschiUend zijn naar gelang van de tempera-
tuur: bij eene hoogere temperatuur neemt de intensiteit

1)nbsp;Compt. rend. 36, p. 195, p. 322, en elders.

2)nbsp;Pogg. Ann. 116, p. 49.

-ocr page 185-

van alle strepen, maar geenszins van alle in gelijke
mate, toe, en daarenlaoven kunnen er nieuwe strepen
optreden. Wij lierinneren hier slechts aan de proeven
van
tyndall en fkankland (pag. 41), van ckookes
(pag. 43), van wolf en diacon (pag. 44), en verwijzen
verder naar het op pag. 42 gezegde.

Op pag. 172 merkten wij op, dat het electrische spec-
trum van een gas identisch moet zijn met het spec-
trum, door verhitting in eene vlam verkregen. Thans
hebben wij dit zoo te verstaan, dat de temperatuur in
beide gevallen dezelfde zij. Is dit niet het geval, dan
kan het electrische spectrum, doorgaans bij eene veel
hoogere temperatuur ontstaan, ten gevolge van dit ver-
schil in temperatuur, ook in voorkomen verschillen va,n
het andere.

VI. Oorzaken van het licht der vlammen. — Wanneer
twee gassen, onder vorming eener vlam, zich scheikun-
dig met elkander verbinden, ontstaat er licht. Er zijn
nu verschillende oorzaken denkbaar, waardoor dat licht
kan ontstaan. Vangen wij aan met een voorbeeld.

De vlam van H in Cl zendt een groen licht uit, het-
welk (zie pag. 89) een onafgebroken spectrum zonder
strepen vormt. Dat licht kan uitgezonden worden:
a
door het sterk verhitte hydrogenium; 5 door het sterk
verhitte chloor;
c door het sterk verhitte zoutzuur; d
door een sterk verhit ligchaam, hetwelk tijdelijk, als
tusschenproduct, in de vlam bestaat; of
e het licht kan
het onmiddellijk gevolg zijn der scheikundige werking.
Gaan wij ieder dezer vijf gevallen (de eenige, die men
zich hier denken kan) kortelijk na.

a bestaat niet, want sterk verhit hydrogenium geeft
volgens PLÜCKEE (zie pag. 16) een spectrum, uit drie

-ocr page 186-

scherp begrensde strepen bestaande; h bestaat evenmin,
omdat sterk verhit chloor volgens
plückee mede een
spectrum geeft, waarin karakteristieke strepen voorko-
men; d is zeer onwaarschijnlijk: de eenvoudigste wijze,
waarop H en Cl zich met elkander vereenigen kunnen,
is in gelijke volumina, d. i. tot HCl, en het laat zich
dus niet denken, dat er als overgangsvorm eene andere,
meer zamengestelde verbinding van H en Cl in de vlam
zou bestaan. Er blijven alzoo over
c en e. Om zoo
mogelijk tusschen deze beide gevallen te beslissen, heb-
ben wij de proef in he: werk gesteld, die op pag. 160
is vermeld. Zij was de volgende.

Er werd verbrand een mengsel van H en HCl in
lucht en in zuurstof, d. i. met andere woorden: HCl
werd gevoerd in eene vlam van H in zuurstof Zoo e
waar is, moet men hier hetzelfde licht zien als bij de
verbranding van H in Cl: men heeft HCl, dat eenvoudig
sterk verhit wordt. Zoo daarentegen waar is, zal men
niets moeten zien dan het hcht, dat aan de vlam van
H en O toekomt: H en Cl zijn reeds verbonden, en
die scheikundige werking kan dus geen licht meer doen
ontstaan.

Wat leerde nu de proef? — Het eerste; er werd het-
zelfde licht met hetzelfde spectrum gezien als bij de
verbranding van H in Cl.

Hierdoor is bewezen, dat, althans bij deze vlam, het
licht
niet is het onmiddellijk gevolg van scheikundige
werking, maar het gevolg van het sterk verhitte ver-
brandingsproduct.

Zoo even spraken wij over den invloed der tempera-
tuur; gaan wij na, welke die hier kan geweest zijn.
Bij de vermelde proef werd de verhouding tusschen
H en HCl afgewisseld; nemen wij gelijke volumina van

-ocr page 187-

ieder, en laten wij dat mengsel branden in O, zoo geeft
de berekening voor de temperatuur dier vlam 3850°;
de temperatuur der vlam van H in Cl is 3532°. Bij de
proef van pag. 160 was dus het HCl minstens even sterk
verhit, als zulks in de vlam van H in Cl het geval is.

Met gelijk doel als de laatstbesprokene proef zijn ook
de beide pag. 161—164 vermelde proeven in het werk
gesteld: de verbranding van een mengsel van H en
CO2 en van een mengsel van H en SO2, beide in lucht
of zuurstof

In het eerste geval (H en CO2) werd eene blaauwe
vlam verkregen, wier licht een onafgesproken spectrum
gaf, hetwelk niet is dat van H, noch dat van C, noch
dat van O, en ook niet dat van gloeijend HO. Maar
er blijven hier nog twee gevallen over (verg. pag. 162),
namelijk: 1°. H en CO2 vormen eerst HO en CO; CO
verbindt zich nu met van buiten toegetreden zuurstof
tot CO2, en
door deze chemische werking ontstaat het
hlaauwe licht;
of 2°. H verbrandt door van buiten toe-
getreden zuurstof dadelijk tot HO, en het aanwezige
CO2 wordt in die vlam verhit,
zoodat het zelflichtend
wordt en nu Uaauw licht uitzendt

Gelijk wij pag. 162 reeds opmerkten, kunnen onze
proeven hier niets beshssen. Uit analogie met het vo-
rige , dat sterk verhit HCl zelflichtend is en in de vlam
van H in Cl geen licht door scheikundige werking ont-
staat , zouden wij. geneigd zijn te besluiten, dat het ook
hier alleen het sterk verhitte CO3 is, hetwelk de oor-
zaak is van het licht, en
niet scheikundige werking.

Geheel hiermede in overeenkomst is de proef omtrent
de vlam van H, vermengd met SOg. (pag. 163). De
proef kan ook hier niets beslissen; maar zij laat zich
gereedelijk verklaren, wanneer men aanneemt, dat er

12

-ocr page 188-

geen, licht ontstaat als onmiddellijk gevolg van scheikun-
dige virerking, dat al het licht, hetwelk wordt waarge-
nomen , ontstaat ten gevolge van het aanwezen van sterk
verhitte gassen, en dus in dit geval voornamelijk van
het sterk verhitte SO2.

Naar deze hypothese geeft alzoo sterk verhit SO2 een
spectrum, zoo als pag. 142 beschreven is; in de vlam-
men van S en van HS heeft men sterk verhit SO3 en
ziet dan in het spectrum ook hetzelfde licht. In de vlam
van CS2 (pag. 148) heeft men sterk verhit SO3, bene-
vens sterk verhit CO2, en in het spectrum neemt men
het licht van beide waar. —■ In de vlam van CO is het
dan alleen het sterk verhitte CO2, hetwelk oorzaak is
van het blaauwe licht der vlam; en in de vlam van H
met zuurstof is het het sterk verhitte HO, dat het
flaauwe licht uitzendt, aan die vlam eigen.

Vlammen van koolwaterstof-verbindingen zijn steeds
omgeven met een zeer weinig lichtend omhulsel; dit
omhulsel bestaat bij alle voor een groot deel uit koob
zuur en waterdamp. Wel nu, het zijn het gloeijende
koolzuur en de gloeijende waterdamp, welke dat licht
uitzenden.

De zoogenoemde niet-Kchtende Bunsensche gasvlam is
niet kleurloos; het bovenste en buitenste deel is wel
zwak Hchtend, maar toch zeer duidelijk blaauw gekleurd.
Men heeft daar weder hetzelfde Hcht, dat sterk verhit
CO3 en sterk verhit HO geven.

VIL Onafgebrokene spectra van gassen. — Wanneer men
naar het voorgaande aanneemt, dat in de vlam van H
in O het licht alleen wordt uitgezonden door gloeijend
HO, in de vlam van H in Cl alleen door gloeijend HCl,
in de vlam van CO in O alleen door gloeijend CO2, en

-ocr page 189-

in de vlam van S in O alleen door gloeijend SOo, dan
kan men daaruit nog afleiden:
gassen, door verhitting
zelflichtend geworden, Inmnen ook onqfgeorokene spectra ge-
ven;
want dit is het geval met elk der vier genoemde
vlammen. Wij kennen alzoo minstens vier gassen, waarop
het gezegde toepasselijk is: HO, HCl, CO3 en SOs. De
beschrijving dezer spectra zie men in Hoofdstuk II.

VHI. Carhonium. — Nog een enkel woord over het car-
bonium. Wij hebben vroeger gezien, dat de vlammen
van alle koolwaterstof-verbindingen een gemeenschappe-
lijk spectrum geven
van der willigen heeft aangetoond
(pag. 13), dat dit spectrum hetzelfde is als dat eener
electrische vonk, die tusschen electroden van carbonium
overspringt \')- Men heeft dus regt, dit spectrum te
houden voor het spectrum van carbonium. Merken wij
op, dat dit spectrum alleen geleverd wordt door het
licht van het onderste deel der vlam, alzoo door dat
deel, waarin de ontleding der vlugtige koolwaterstof-
verbindingen plaats heeft. Men kan zich hiervan ge-
makkelijk rekenschap geven op de volgende wijze: Crlls
wordt als gas ontleed, C wordt afgescheiden, en die
afgescheiden carbonium-atomen bevinden zich eenigen
tijd vrij in de vlam: zij bevinden zich dan in zoodanige
trillende beweging, dat het uitgezonden licht het ver-
melde spectrum vormt. In welken aggregatie-toestand
die vrije atomen zich op het oogenblik hunner afschei-
ding bevinden, laat zich niet bepalen:
vaste deeltjes zijn
het niet, en evenmin
druipend vloeibare; welligt zijn zij
gasvormig, welligt bevinden zij zich in een toestand, die

1) Verslag, en Meded. d. Kon. Akad. v. Wetenseh. VII. p. 207. — Pogg.
Ann. 107, p. 473.

-ocr page 190-

tot geen der drie bekende aggregatie-toestanden is terug
te brengen. In dien toestand blijven zij evenwel niet
lang: zij verbinden zich of met zuurstof tot kooloxyde
of koolzuur, öf, wanneer zij niet terstond verbranden,
agglomereren zij zich en vormen nu kleine
vaste kool-
deeltjes, die eenigen tijd in de vlam gloeijend blijven en
dan oorzaak zijn van het sterk lichten der vlam; zij geven
dan, gelijk alle vaste ligchamen (verg. pag. 169), een on-
afgebroken specti-um, waaraan te minder aan de violette
zijde ontbreekt, naarmate de temperatuur hooger is.

Deze voorstelling, dat het eigentlijke carbonium-spec-
trum alleen dan te voorschijn treedt, wanneer de car-
bonium-atomen zich in een vrijen, onverbonden toestand
bevinden, wint aan waarschijnlijkheid, wanneer men op-
merkt, dat de carbonium-strepen niet worden aangetroffen
in het spectrum der vlam van kooloxyde (zie pag. 93),
eene vlam, waarin zich ook geen vrije carbonium-atomen
kunnen bevinden.

Opmerkelijk is het, dat men in het spectrum der vlam
van CS2 niets ziet van de carbonium-strepen, maar alleen
het licht van gloeijend CO2 en van gloeijend SO^; in deze
vlam komen derhalve geen vrije carbonium-atomen voor.
Op de volgende wijze zou men zich eene voorstelling
kunnen maken van de verbranding van CSj: eerst wor-
den de beide aequivalenten S vervangen door 20, zoo-
dat CS2 door substitutie overgaat in CO2, en eerst daarna
verbrandt de vrijgemaakte zwavel. Van den vrijen zwa-
veldamp behoeft men het spectrum niet te zien; men
ziet het ook niet wanneer zwavel alleen verbrandt.

In de vlam van C2N verkeeren de carbonium-atomen
eenigen tijd in vrijen staat: in het spectrum dier vlam
komen de carbonium-strepen voor, zoo als wij vroeger
reeds opmerkten (verg. Plaat II. Fig. 2 en 3).

-ocr page 191-

IX. SUkstof. — Nu nog een enkel woord over de stik-
stof. Wij liebben de spectra der vlammen van twee
stikstofhoudende gassen nagegaan, cyan (CgN) en ammo-
niak (NHs). Op pag. 138 hebben wij reeds opgemerkt,
dat er tusschen die beide spectra overeenkomst en groot
verschil bestaat. Zij zijn beide zeer zamengesteld. Zoo
wij, naar het voorgaande, aannemen, dat scheikundige
werking op zich zelve geen licht doet ontstaan, maar
dat het licht eener vlam geheel bepaald wordt door
de gloeijende gassen en andere deeltjes, welke in die
vlam voorkomen, dan hebben wij in het spectrum der
cyan- en der ammoniak-vlam te wachten het licht af-
komstig van alle gassen, in die vlam aanwezig. C^N
geeft als verbrandingsproducten CO2 en N; NH3 geeft
N en HO; — maar in beide gevallen is het mogelijk,
dat de scheikundige werkingen, die in de vlam plaats
hebben, niet zoo eenvoudig zijn: er kunnen tusschen-
producten gevormd worden, welke tijdelijk in de vlam
bestaan, dus tijdelijk gloeijen en daarbij ieder hun eigen-
aardig licht uitzenden. In het spectrum der vlam moet
men dan de spectra van ieder dier tusschenproducten,
met die der eindproducten, terugvinden. Welke die
tusschenproducten zijn, en of zij bestaan, is ten eenen-
male onbekend: zoo men eenmaal de spectra van andere
gassen meer leert kennen, zal men die in het spectrum
der vlam kunnen terugvinden, en op die wijze zal men
eenige kennis kunnen verkrijgen omtrent de chemische
werkingen, welke in de vlam plaats hebben. Een voor-
beeld hiervan hebben wij reeds bij de verbranding van
CSs (zie pag. 180) gezien.

De vlammen van cyan en ammoniak geven, voor zoo
verre het N betreft, zonder twijfel niet dezelfde tus-
schenproducten; als eindproduct hebben zij alleen de

-ocr page 192-

stikstof gemeen. Er is hier derhalve reden genoeg tot
verscheidenheid, maar tevens ook reden tot eenige over-
eenkomst. In beide spectra heeft men het licht van
gloeijende stikstof; maar wij merken hier op, dat de
temperatuur der cyanvlam (zie pag. 167) veel hooger
is dan die der ammoniakvlam, en dit verschü in tem-
peratuur kan verschü geven in het spectrum der stik-
stof Daarenboven bevindt de stikstof, die in cyan met
carbonium verbonden is, zich zonder twijfel in een an-
deren toestand dan de stikstof, die in ammoniak met
hydrogenhxm verbonden is; en de mogelijkheid bestaat,
dat dit verschil in toestand ook na de ontleding blijft
bestaan, en dat stikstof, in verschihende toestanden,
verschülende spectra geeft.

Wat de ammoniakvlam aangaat, wij merken nog op,
dat het spectrum daarvan veel overeenkomst vertoont
met het electrische stikstof-spectrum in eene Geisslersche
buis; omtrent dit laatste hebben wij evenwel met ons
instrument geen metingen verrigt •). Geheel afwijkend
hiervan vertoonde zich het spectrum der cyanvlam, vooral
in het blaauwe en violette deel.

Behalve in cyan en ammoniak hebben wij bij de vroeger
beschrevene vlammen de stikstof nog in drie andere toe-
standen aangetroffen, namelijk in stikstofoxydule, in
stikstofoxyde en in dampkringslucht. Bij het branden
van een gas in dampkringslucht bevindt er zich steeds
sterk verhitte stikstof in de vlam; maar nimmer ziet
men daarbij iets van het stikstofspectrum, zoo als het
door PLÜCKEE beschreven is, althans bij alle door ons
onderzochte vlammen. Waarschijnlijk is de lagere tem-

l) Het electrische stikstof-spectrum is door plückkb uitvoerig beschreven
iti Pogg. Anu. 107; p. 519.

-ocr page 193-

peratuur, die de vlammeB bij het branden in lucht be-
zitten, hiervan de oorzaak-, waarschijnlijk is de tempera-
tuur daarbij niet hoog genoeg, om de stikstof zelflichtend
te maken.

Anders is het bij de verbrandingen in stikstofoxydule.
Kleurlooze vlammen, zoo als die van H, worden er geel-
groen door gekleurd, andere worden met een nieuw
geelgroen omhulsel omgeven (CO, NHs, HS, enz.), waar-
van het spectrum gelijk is aan dat van de vlam van
H in NO-, dit spectrum is onafgebroken, zich uitstrek-
kende van rood tot blaauw, terwijl het groen van alle
kleuren de helste is. Van waar dit geelgroene hcht?
Van sterk verhit NO kan het niet zijn, want NO wordt
daartoe te gemakkelijk ontleed. Is het van de afge-
scheidene stikstof? is het van een tusschenproduct? Het
eerste is wel het waarschijnlijkst; want men ziet het-
zelfde geelgroene omhulsel bij de vlam van cyan, in
lucht of zuurstof brandende (verg. pag. 125). Opmer-
kelijk is het evenwel, dat de stikstof of de stikstof-
verbinding hier geheel ander licht uitzendt dan in de
vlam van ammoniak of in eene met stikstof gevulde
G-eisslersche huis.

In stikstofoxyde hebben wij slechts twee hgchamen
verbrand, H en CS2; zoo als wij vroeger zagen is het
daarbij uitgezonden licht volkomen gelijk aan dat bij
de verbranding in stikstofoxydule.

Voortgezette waarnemingen kunnen op dit gebied der
stikstof, zoo ten opzigte der cyan- en ammoniakvlam,
als van andere stikstof-verbindingen, nog zeer veel aan
het licht brengen.

X. Fluorescetitie. — Vatten wij het resultaat onzer proe-
ven over fluorescentie nog eenmaal zamen.

-ocr page 194-

1.nbsp;Eene oplossing van sulplias chinini fluoresceert bij
het iicbt der vlammen van:

kooloxyde;
cyan;

zwavel en alle zwavelverbindingen.

2.nbsp;Zij fluoresceert niet bij het licht der vlammen van:

hydrogenium;
koolwaterstofl^en;
ammoniak.

3.nbsp;Waar geen fluorescentie bestaat bij de vlam in
lucht of in zuurstof, bestaat die ook nimmer bij de vlam
in stikstofoxydule.

4.nbsp;Waar fluorescentie bestaat is die altijd sterker bij
de vlam in zuurstof dan in lucht; bij de vlam in stik-
stofoxydule staat zij meestal daar tusschen in. Zon-
der twijfel hangt dit zamen met het verschil in tempe-
ratuur: meestal is de vlam in zuurstof de heetste, die
in lucht de minst heete (verg. pag. 167).

Verder volgt nog uit onze proeven:

5.nbsp;HO zendt bij eene temperatuur van 6880° geen
fluorescentie-opwekkende stralen uit, en evenmin bij
lagere temperaturen. (Zie vlam van H in lucht en in
O, en vlam van .NH3 in O).

6.nbsp;HCl doet het niet bij eene temperatuur van -3500°,
en evenmin bij lagere temperaturen. (Zie vlam van H in Cl).

Uitgaande van de hypothese, dat de ethertrillingen,
welke eene vlam uitzendt, alle door de in de vlam aan-
wezige, sterk verhitte gassen en vaste deeltjes worden
uitgezonden, kan men voorts uit het voorgaande nog het
volgende afleiden.

7.nbsp;CO3 zendt reeds bij eene temperatuur van 3000°,
fluorescentie-opwekkende stralen uit, en sterker naar
mate de temperatuur hooger is. (Zie vlam van CO).

-ocr page 195-

8.nbsp;SOo doet het reeds bij 2000® (zie vlam van S in
lucht), en sterkar naarmate de temperatuur hooger is.

Wat CO2 aangaat, men heeft dit gas, behalve in de
vlam van CO, ook in die van koolwaterstoffen, van
CjN en van CSo. Bij de eerste (vlammen van koolwa-
terstoffen) is de temperatuur waarschijnlijk niet hoog
genoeg om CO2 die fluorescentie-opwekkende stralen te
doen uitzenden; althans bij de vlam van gewoon licht-
gas konden wij geen fluorescentie bij sulphas chinini
bespeuren. In de vlam van CgN heeft men COg bij eene
buitengewoon hooge temperatuur, (bij de vlam in zuur-
stof tot 10500°); de fluorescentie is hier zeer sterk.

Ook bij de vlam van CSs is de fluorescentie zeer sterk,
ofschoon de temperatuur iets lager is dan bij de vlam
van CsN; men heeft hier niet alleen CO2, maar ook
SO3, welke beide sulphas chinini doen fluoresceren.

9.nbsp;Omtrent de stikstof laat zich het volgende aange-
ven. De vlam van H in lucht geeft geen fluorescentie:
dus geeft N die ook niet bij 2700°. De vlam van NH3
in zuurstof geeft geen fluorescentie: dus geeft N die ook
niet bij 4000°. De vlam van H in NO geeft geen fluo-
rescentie : dus geeft N die ook niet bij 4950°. Bij nog
hoogere temperatuur kan de stikstof wèl fluorescentie-
opwekkende stralen uitzenden; het is bekend, dat de
stikstof, in eene Geisslersche buis door electriciteit lich-
tend gemaakt, zeer sterk fluorescentie opwekt. Stikstof
bij
zeer hooge temperatuur (10500°) heeft men nog in de
vlam van C2N in zuurstof; zij werkt hier weüigt mede
met het COg om de sterke fluorescentie voort te bren-
gen , welke deze vlam bij sulphas chinini opwekt.

-ocr page 196-

HOOFDSTUK IV.

SPECTEAAL-AxNALYTIS(3H ONDEEZOEK VAN EENIGE
NEDEELANDSCHE WATEEEN.

Wij hebben de methode van kibchhopi\' en bunsen
toegepast op het onderzoek van eenige in Nederland
voorkomende vs^ateren. Het resultaat van dat onderzoek
is, vsrij willen dit hier voorop zetten, dat
al de onder-
zochte wateren lithia en strontiaan bevatten, doch geen
van alle baryt. Bij den aanvang bemerkten wij reeds
spoedig, dat dergelijke onderzoekingen, zullen zij eenige
waarde bezitten, niet zoo eenvoudig zijn als men oogen-
schijnlijk zou verwachten. Immers, het bleek ons, dat
sommige stoffen, welke tot voor een tweetal jaren onder
de zeldzaam voorkomende gerekend werden, niet alleen
(dit was reeds vóór ons door anderen, in de eerste
plaats door
kibchhoep en bunsen aangetoond) zeer al-
gemeen in de natuur verbreid zijn, maar dat haar voor-
komen zelfs zoo algemeen is, dat men ze aantreft in
eene menigte voorwerpen, die dagelijks in een chemisch
laboratorium gebruikt worden; en dit laatste geldt voor-
namelijk van de lithia. Bij een dergelijk onderzoek is
het derhalve een noodzakelijk vereischte, al de reagen-

-ocr page 197-

tia en alle voorwerpen, waarmeê de te onderzoeken
stoöen in aanraking komen, vooraf aan zulk een onder-
zoek te onderwerpen, ten einde zicli te overtuigen, dat
men reagentia, enz. gebruikt, welke volkomen vrij zijn
van de ligchamen, die men op spectraal-analytischen
weg wil aantoonen of zoekt. Het volgende zal de nood-
zakelijkheid van zulk een voorloopig onderzoek nog dui-
delijker in het licht stellen.

Verdampt men 50—100 c. c. m. gedestilleerd water,
hetwelk in een glazen vat is opgevangen, in eene pla-
tinaschaal, en onderzoekt men het bijna onzigtbare re-
sidu in den spectraal-toestel, zoo vindt men daarin
altijd potasch en soda en meestal ook kalk, waarschijn-
lijk ten gevolge eener geringe aantasting van het glas
door het water. Evenzoo vonden wij potasch en soda
met of zonder kalk in bijna alle onderzochte reagentia •,
wij vonden deze drie ligchamen in gewoon zuiver zout-
zuur, in gewone zuivere ammonia liquida, in
gesuUi-
tneerden
carbonas ammoniae; wij vonden potasch en
soda in
gedestilleerd zwavelzuur, enz. Natuurlijk zijn de
hoeveelheden hier uiterst gering; daarenboven is het
van de drie genoemde stoffen, potasch, soda en kalk,
reeds lang bekend, dat zij zeer algemeen verbreid zijn,
zoodat het geval zich slechts zelden voordoet, dat men,
bij onderzoek van het een of ander natuurproduct, naar
een dezer ligchamen zoekt. In den regel zullen dus
deze reagentia, in gewonen zin zuiver, wanneer zij geen
andere verontreinigingen bevatten dan potasch, soda en
kalk, zich zeer goed bij spectraal-analytische onderzoe-
kingen laten gebruiken. Maar, zeer dikwijls bevatten
zij ook lithia, en waar dit het geval is, zijn zij natuur-
lijk niet aanwendbaar tot het zoeken naar lithia. De
volgende voorbeelden mogen hiervan ten bewijze strek-

-ocr page 198-

ken: wij vonden eenmaal, behalve potasch en soda, ook
lithia in
gedestilleerd zwavelzunr, wy vonden eenmaal
lithia in
gesuUimeerden carbonas ammoniae, eenmaal in
ammonia hquida en eindelijk herhaalde malen in fil-
treerpapier. Onder zeven verschillende monsters filtreer-
papier, zoodanig als gewoonlijk tot scheikundig gebruik
wordt aangewend, waren er slechts twee, in wier asch
geen lithia kon worden aangetoond-, de overige vijf wa-
ren alle lithia-houdend i).

Het blijkt hieruit, dat, zoo men zich niet vooraf over-
tuigd heeft dat de gebruikte reagentia vrij zijn van
lithia, en men dan bij het onderzoek van eenig ligchaam
lithia vindt, men geenszins geregtigd is tot het besluit,
dat lithia in het onderzochte ligchaam aanwezig is.

De volgende onderzoekingen nu zijn verrigt met re-
agentia, waarin lithia, strontiaan en baryt
afwezig wa-
ren. De reagentia, die wij gebruikten, zijn de volgende:
gedestilleerd water, zoutzuur, oplossingen van ammoniak
en carbonas ammoniae, alkohol en gedestilleerd zwa-
velzuur. De wijze, waarop wij die reagentia onderzoch-
ten, is deze: Van het zoutzuur werden 50 c. c. m. in
eene goed gereinigde platinaschaal ingedampt tot het
volumen van één droppel, en die droppel in het oor

1) Deze monsters filtreerpapier waren alle wit van kleur. Het gewigt
van 1 Q palm luchtdroog papier, benevens het aschgehalte, was het vol-

gende :

Zweedsch,nbsp;Li-vrij. .

„nbsp;Li-houdend

»nbsp;Li-houdend

Gewoon wit,nbsp;Li-houdend

j, ;)nbsp;Li-houdend

„ „nbsp;Li-vrij. .

,,nbsp;Li-houdend

Gewigt van 1

n P^l™-

.nbsp;0,595nbsp;gr.

.nbsp;0,378nbsp;„

.nbsp;0,460nbsp;„

.nbsp;0,608nbsp;„

.nbsp;0,644nbsp;„

.nbsp;0,800nbsp;„

.nbsp;0,635nbsp;„

Asch van 1
Q palm.
0,0010 gr.
0,0015 „
0,0020 „
0,0024 „
0,0024 „
0,0036 „
0,0061 „

-ocr page 199-

van een platinadraad overgebragt. Water, alkohol, zwa-
velzuur en ammoniak-oplossing werden even zoo tot eene
hoeveelheid van ongeveer 50 (bij het water van 100)
c. c. m. in eene platinaschaal verdampt, het residu met
één droppel zoutzuur bevochtigd en vervolgens onder-
zocht. Van den carbonas ammoniae v/erd een stuk in
vasten staat, tot een gewigt van 15—20 gram, in eene
platinaschaal verdampt, het residu met één droppel zout-
zuur bevochtigd en daarop onderzocht: de lithia-, stron-
tiaan- en baryt-vrije carbonas ammoniae werd dan op-
gelost in lithia-, strontiaan- en baryt-vrij water. — Van
de genoemde reagentia werd water in de grootste hoe-
veelheid gebruikt: bij elke nieuw gevulde flesch werd de
beproeving op dezelfde wijze herhaald.

Wij laten hier nu eene opgaaf volgen van de stoffen,
die op deze wijze in de door ons gebruikte reagentia
werden gevonden, met bijvoeging van eene schatting der
betrekkelijke hoeveelheden, welke schatting werd opge-
maakt naar de meerdere of mindere intensiteit der res-
pectieve strepen. Wij onderscheiden drie graden, waar-
van wij de beide uiterste door
veel en weinig aanduiden;
de middelste is onbenoemd.
Veel beteekent hier nog
altijd eene onweegbare hoeveelheid.

Gedcstilieerd water;nbsp;Na (veel),nbsp;K (veel), Ca (weinig).

Alkohol 1):nbsp;Niets.

Gedestilleerd zwavelzuur: Na (weinig), K (weinig),

Zoutzuur:nbsp;Na,nbsp;K,nbsp;Ca (weinig).

Ammonia liquida:nbsp;Na,nbsp;K (veel). Ca.

Carbonas ammoniae:nbsp;Na,nbsp;K (veel). Ca (veel).

Toen het onderzoek der hieronder te vermelden stoffen
geëindigd was, werden de gebruikte reagentia op nieuw

1) Deze alkohol was vroeger gebrnikt tot oplossing van vetzuren en
daarna gedestilleerd. — Spec. gew. = 0.835 bij 12° C.

-ocr page 200-

op dezelfde wijze onderzocht; daarhij werden dezelfde
en geen andere inmengselen gevonden. Wij achtten dit
tweede onderzoek der reagentia noodzakelijk, om zeker
te zijn, dat zij tijdens het gebruik, b. v. bij het openen
der flesschen, niet met lithia, strontiaan of baryt waren
verontreinigd.

Ten einde het filtreerpapier te onderzoeken namen wij
eenige vellen, sneden daaruit op verschiUende plaatsen
eenige stukjes, gezamentlijk ter grootte van 200—400
□ c. m., verbrandden die in eene goed gereinigde pla-
tinakroes en bevochtigden de asch met zoutzuur. Het
papier, waarbij de uitgesnedene stukken geen lithia,
strontiaan of baryt bevatten, werd geoordeeld geheel
en al vrij daarvan te zijn. — Het gebruikte papier be-
vatte Na, K en Ca (alle veel).

Nog enkele opmerkingen omtrent de wijze waarop wij
ons gereedschap onderzochten en reinigden. Zooveel
mogelijk werd platina gebruikt: platina-schalen of pla-
tina-kroesen. Deze werden telkens wanneer zij gebruikt
waren uitgeschuurd met zand, uitgespoeld met regen-
water, gekookt met sterk zoutzuur, uitgespoeld met
regenwater, gekookt met zeer verdund zoutzuur, weder
zeer lang uitgespoeld met regenwater en ten laatste
tweemaal omgespoeld met het lithia-, strontiaan- en ba-
ryt-vrije gedestilleerde water.

De verdamping der wateren geschiedde niet in pla-
tina, maar in porceleinen schalen. Wij verkozen die
laatste om tijd te winnen, daar ons niet zulke groote
platina-schalen ten dienste stonden; snelle verdamping
van water, hetwelk onderzocht zal worden, levert het
voordeel op, dat de kans op eene fout, die door het
neêrvallen van in den dampkring zwevende deeltjes mogt
kunnen veroorzaakt worden, zoo klein mogelijk wordt

-ocr page 201-

gemaakt, Er werden vier porceleinen schalen gebruikt,
elk eene verdampings-oppervlakte aanbiedende van circa
200 □ c. m. Alvorens deze werden aangewend, werden
zij elk met verdund zoutzuur gevuld en dit vocht daarin
gedurende uur, onder aanvulling van het verdam-
pende, gekookt; ten laatste werd de vloeistof in de
schaal tot een klein volumen ingedampt (waarbij het
porcelein dus met kookend zoutzuur van grootere sterkte
in aanraking was) en verder in een platina-schaaltje tot
het volumen van één droppel gebragt, welke onderzocht
werd. Steeds werd op deze väjze gevonden: Na, K, Ca
en niets meer.

Wanneer men een welwater verdampt zet zich steeds
op den bodem van het verdampingsvat een laagje ketel-
steen af, hetwelk zich vooral bij porcelein niet gemak-
kelijk geheel weder in oplossing laat brengen. Wanneer
derhalve eene schaal voor het ééne water was gebruikt,
werd zij, alvorens voor een ander te worden aangewend,
driemaal tot aan den rand met matig verdund zout-
zuur gevuld, en dit gekookt, telkens afgewisseld door
herhaalde omspoeling met regenwater. Na de laatste
uitkooking werd zeer langdurig met regenwater, ten
laatste tweemaal met gedestilleerd water gespoeld.

De glazen kolfjes, die gebruikt werden tot het koken
van te onderzoeken vloeistoffen, werden gedurende | uur
op dezelfde wijze onderzocht als de porceleinen schalen.
Ook hier werd steeds gevonden: Na, K, Ca en niets
meer. Na elk gebruik werden zij, evenals al het ove ■
rige glaswerk (bekerglazen, trechters en roerstaven) met
kookend verdund zoutzuur behandeld, zeer langdurig
met regenwater en ten laatste tweemaal met het lithia-,
strontiaan- en baryt-vrije gedestiheerde water gespoeld.

-ocr page 202-

Ten slotte nog een enkel woord over de platinadra-
den, die bij deze onderzoekingen werden aangewend.
Reeds gebruikte platinadraden bij spectraal-analytiscbe
onderzoekingen aan te wenden is ten eenenmale af te
keuren; reeds
simmlee i) heeft daarop opmerkzaam ge-
maakt. De reden hiervan is, dat kalk, baryt en stron-
tiaan, wanneer zij eenmaal met het platina in de vlam
zyn verhit geweest, zich niet gemakkelijk weder volko-
men van het platina laten scheiden, zelfs niet door her-
haalde uitkooking in sterk zoutzuur. Wij hebben daarom
steeds nieuwe platinadraden aangewend, welke op de
volgende wijze gereinigd werden. Nieuw platinadraad
werd aan stukken gesneden ter lengte van ^ palm; die
stukken werden gekookt in sterk en daarna in verdund
salpeterzuur, in sterk en in verdund zoutzuur, telkens
afgewisseld door afspoeling met water; daarop werden
zij met eene ruime hoeveelheid gedestilleerd water af-
gespoeld en in de vlam gedroogd en uitgegloeid. Onder
zoo min mogelijke aanraking met de hand werden zij
dan in glas gesmolten. Onraiddellijk vóór het gebruik
werd iedere draad met zoutzuur bevochtigd en in den
spectraal-toestel onderzocht. In het geheel werd op deze
wijze een 80tal platinadraden gebruikt. De Bunsensche
gasbrander, bij dit onderzoek gebezigd, was voorzien
met een kokertje van platina, zoodat het gas uit platina
brandde. — Wij gaan nu over tot de

Methode van onderzoek.

Bij het opsporen van lithia maakten wij gebruik van
de eigenschap van bijna alle lithiazouten (phosphaten

1) Pogg. Ann. 115, p, 244.

-ocr page 203-

hadden wy niet te wachten), van in alkohol oplosbaar
te zijn. Zeer vele welwateren bevatten lithia, maar in
zoo geringe hoeveelheid, dat, wanneer men een weinig
van het water tot droog verdampt en het residu onder-
zoekt , de lithiumstreep niet waarneembaar is; om in
zulke wateren de lithia aan te toonen moet men deze
dus trachten op te hoopen. Wij gingen op de volgende
wijze te werk.

Het water werd in eene porceleinen schaal, eerst
boven de vrije gasvlam en ten slotte op een waterbad,
tot droog verdampt\'). Het afgekoelde residu werd met
zeer weinig (5—10 c. c. m.) alkohol van 0,825 spec.
gewigt 3) overgoten en daarmede eenige sekonden om-
geroerd, waarop de alkohol werd gefiltreerd; het Al-
traat werd in een platina-schaaltje ingedampt tot het
volumen van één droppel, en het overblyvende onder-
zocht. Daar de sulphaten en carbonaten van KO, NaO,
CaO en MgO zeer weinig en ook de chloruren van K
en Na niet veel in alkohol oplosbaar zijn, wordt op
deze wijze zeer gemakkelijk eene vloeistof verkregen,
waarin de lithia is opgehoopt.

Tot het opsporen van strontiaan en baryt wendden
wij de methode van
engelbach aan, die wij zoo aan-
stonds zullen beschrijven. Daartoe werd het residu van
het tot droog verdampte, reeds met alkohol behandelde
water met verdund zoutzuur overgoten, een weinig ver-
warmd, omgeroerd en nu de (door onopgelosten sul-
phas calcis meestal troebele) vloeistof in een bekerglas

1)nbsp;Daar het hier geen kwantitatief onderzoek geldt, kan men de vloeistof
veilig laten koken; bij onze proeven verdampte 1 liter water gemiddeld
in 2 uren.

2)nbsp;Over de zuiverheid van dezen alkohol en de overige reagentia, zie
pag. 189.

-ocr page 204-

gegoten. Het nog niet opgeloste afzetsel werd daarop
nog tweemaal met een weinig verdund zoutzuur gekookt,
ten einde dit zooveel mogelijk in oplossing te brengen,
en deze vloeistof werd in hetzelfde bekerglas overge-
bragt, waarbij ook gevoegd werd het residu van het
alkoholisch extract, in water opgelost. Er werd dan
ammonia en carbonas ammoniae toegevoegd, de vloeistof
verwarmd, tot het precipitaat zich krisstallijn afzette,
en, meestal eerst na verloop van eenmaal of meer dagen,
gefiltreerd. Het precipitaat werd eenmaal met ammoniak-
houdend water doorgespoeld \'), gedroogd en vervolgens
naar de methode van
engelbach behandeld.

De hoeveelheid, die van elk der wateren verdampt
werd, zullen wij hieronder opgeven; zij bedroeg meestal
1|—2| liter, in enkele gevallen slechts | liter.

Bij de beschrevene handelwijze vertoonde het alkoho-
lisch extract, bij het dertigtal onderzochte wateren,
steeds de strepen: Na K Ca « en Ca /3, en (op
twee hieronder te vermelden uitzonderingen na) Li
öj;
in zeer enkele gevallen werd in het alkoholisch extract
ook Sr § gezien.

De methode van engblbach 2) berust daarop, dat
wanneer een mengsel van veel carbonas calcis met weinig
carbonas barytae en strontianae in een gedekten kroes
sterk gegloeid wordt, de baryt en strontiaan veel eer
kaustiek worden dan de kalk.
Engelbach heeft daarom
het volgende voorschrift gegeven: Het mengsel der car-
bonaten worde eenige minuten in een gedekten platina-
kroes sterk gegloeid, en onmiddellijk na de bekoeling
in weinig kokend water uitgestort; men late het water

1)nbsp;Volkomen uitspoeling der alkaliën was hier onnoodig.

2)nbsp;Ann. d. Chem. u. Pharm. 123, p. 2S5.

-ocr page 205-

nog eenige oogenblikken koken, filtrere snel door een
bevochtigd filtrum en verdampe het filtraat na toevoeging
van een weinig zoutzuur. Het water heeft dan de kau-
stieke barjt en strontiaan, benevens een deel kaustieken
kalk opgelost, terwijl verreweg het grootste deel van den
kalk, nog met koolzuur verbonden, onopgelost terugblijft.
Nadat wij ons, door eene voorloopige proef\') met

1) Ter toetsing der methode van engelbach werden de volgende proe-
ven genomen.

A. Er werd afgewogen: 20,0 gram carbonas calcis,

0,012 „ nitras strontianae,
0,010 „ nitras barytae.
(d. i. op 10000 CaCl, 4,0 SrCl en 3,6 BaCl; op 10000 COs.CaO, 4,2
C02,Sr0 en S,8 C02,Ba0).

Deze drie zouten werden gezamentlijk in verdund zoutzuur opgelost, en
de vloeistof, na goed dooreen geroerd te zijn, met ammoniae en carbonas
ammoniae geprecipiteerd. Den volgenden dag werd het ontstane precipitaat
afgefiltreerd, tweemaal met ammoniakhoudend water doorgespoeld en ge-
droogd. JVlet dit mengsel van carbonas ealcis, strontianae en barytae
werden de volgende proeven gedaan.

Eene kleine hoeveelheid werd in zoutzuur opgelost en in den spectraal-
toestel onderzocht; het vertoonde: een volledig en zeer intens Ca-spectrum,
en een weinig later Sr S, flaauw. Van Ba was niets te zien.

Wij mogen hieruit besluiten: wanneer chloorcalcium of carbonas calcis
0,04 percent strontiaan (als chloruur of als carbonaat) bevat, laat de aan-
wezigheid van strontiaan zich nog even aantoonen; komt er 0,04 percent
baryt in voor, zoo laat deze zich
niet direct door spectraal-analyse aanwij-
zen. Wij hebben hierin een duidelijk bewijs, dat ook de gevoeligheid der
spectraal-analytische methode hare grenzen heeft.

5,0 Gram van het genoemde mengsel der carbonaten werd naar de
methode vau
engelbach behandeld (zie pag. 194), op de volgende wijze:
6 minuten gegloeid in een gedekten platinakroes, terstond na de afkoeling
met een weinig water uitgekookt en snel afgefiltreerd; het filtraat, na
toevoeging van eenige droppels zoutzuur, in een platina-schaaltje ingedampt.
Het residu vertoonde in den spectraaltoestel:

Ca-spectrum, volledig en zeer intens;

iets later.....Sr «, Sr ^, Sr y en Sr S, zeer duidelijk,

en ........Ba a. Ba ,43, Ba S en Ba „

-ocr page 206-

een opzettelijk bereid mengsel der genoemde carbona-
ten, van de juistheid dezer handelwijze overtuigd had-
den, hebben wij die op alle onderzochte ligchamen

De methode van engelbach berust daarop, zoo als wordt opa;egeveu,
dat bij verhitting van een mengsel der carbonaten van kalk, strontiaan en
baryt, de beide laatste éér kaustiek worden dau de kalk, en dus door
daarop volgende uittrekking met water van de grootste hoeveelheid kalk
kunnen gescheiden worden. Dat de grond dier methode
voor een deel,
maar niet geheel
in de genoemde verhouding van kalk, strontiaan en baryt
gezocht moet worden, kan blijken uit de volgende proef.

1,3 Gram van het bovengenoemde mengsel der drie carbonaten werd,
»onder vooraf gegloeid te zijn , eenige seconden met 36 c.c.m. water ge-
kookt en daarop afgefiltreerd; het filtraat werd met zoutzuur ingedampt
en vertoonde in den spectraaltoestel:

Ca-spectrum, volledig en zeer intens;

iets laternbsp;\'nbsp;V... kort maar intens.

I Ba a en Ba ^nbsp;j

Derhalve: wanneer men carbonas calcis, met.zeer weinig carbonas stron-
tianae en barytae vermengd, met water uitkookt en affiltreert, ziet men
in het filtraat Sr en Ba beter dan in het oorspronkelijke mengsel, maar
nog beter ziet men ze wanneer men de carbonaten, vóór de uitkooking
met water, eenigen tijd sterk gloeit.

De kleinste hoeveelheid van het een of ander ligchaam, die zich bij
aanwezigheid van andere stoffen nog door spectraal-analyse direct laat aan-
toonen , is natuurlijk afhankelijk van de grootte en de lichtsterkte van het
gebruikte instrument.
Engelbach kon met het zijne baryt en strontiaan niet
meer met zekerheid waarnemen, wanneer hare hoeveelheid minder bedroeg
dannbsp;van die van den kalk; zijn instrument was derhalve niet zoo gevoelig

als het onze, waarmee volgens het zoo even gezegde nog ^jlOOOO strontiaan
kon onderscheiden worden. Tusschen de scherpte waarmede de eene of
de andere persoon waarneemt, bestaat mede ongetwijfeld een groot verschil:
door oefening kan de gevoeligheid der reactie verhoogd worden. — Omtrent
de kleinste hoeveelheid der alkaliën en alkalische aarden, die voldoende is
om voor zich eene zekere reactie op te leveren, is onze kennis nog zeer
gering.
kmchhofr em bunsen (Pogg. Ann. 110, p. 161) geven die op als
volgt: Na 0,0000003, K 0,001, Li 0,00001, Sr 0,00006, Ca 0,00006, Ba
0,001 milligram. Maar dat deze getallen niet juist kunnen zijn blijkt daar-
uit, dat
bunsen in 1859 (Ann. der Chem. u. Pharm. 111, p. 366) heeft
opgegeven, dat men door een potaschzout in de kleurlooze gasvlam te

-ocr page 207-

toegepast. De ondervinding leerde ons daarbij reeds
zeer spoedig, boe men die methode wijzigen moet naar
de omstandigheden. Wat de hoeveelheid carbonaten

brengen en deze door een blasinw kobaltglas te beschouwen, nog 0,0002
Willigram KCl kan aantoonen, d. i. nog minder dan door spectraal-analyse
mogelijk zou zijn. En toch zal niemand er aan twijfelen, of de spectraal-
analyse gaat in gevoeligheid veel verder dan de laatstvermelde methode.
Men merke op, dat de beide bepalingen voor K door
bunsen naar geheel
verschillende methoden zijn verrigt. Zonder twijfel kan door spectraal-
analyse minder dan 0,001 milligram KCl worden aangetoond.

B. Er werd afgewogen: 10,0 gram sulphas calcis,
10,0 „ carbonas calcis,
0,010 „ nitras strontianae,
0,010 „ nitras barytae.

(Als chloruren berekend is de verhouding dezer zouten: 10000 CaCl,
3,9 SrCl, 4,1 BaCl; en als carbonaten: 10000 COg.CaO, 4,0CO2,SrO,
4.3 C02,Ba0).

De sulphas en carbonas calcis werden geheel opgelost in warm verdund
zoutzuur, de nitraten van strontiaan en baryt in water; beide oplossingen
Werden daarop warm vermengd, waarop de vloeistof volkomen helder bleef.
Het vocht werd nu sterk ingedampt, en daarbij kristalliseerde er eene
aanzienlijke hoeveelheid sulphas calcis uit, welke door een filtrum van de
vloeistof gescheiden werd. Het was nu de vraag of de strontiaan en de
\'^aryt nu nog in oplossing waren, of dat zij met den sulphas calcis waren
•litgekristalliseerd. Om dit te beslissen werden de vloeistof en het uitge-
kristalliseerde ieder afzonderlijk onderzocht.

De vloeistof werd geprecipiteerd met ammonia en carbonas ammoniae,
het filtraat naar de methode van
engelbach behandeld. Zoo zagen
wij de strepen:

Ca a en Ca /3 zeer intens;

Sr a, Sr y3, Sr y en Sr S, kort en flaauw;

Ba a en Ba /2, zeer kort en zeer flaauw.

De uitgekristalliseerde sulphas calcis werd met eene overmaat van car-
^lonas sodae gekocht, ten einde de sulphaten in carbonaten te veranderen.
De vloeistof werd door een filtrum gedecanteerd. De verkregene carbonaten
Werden nu achtmaal met water, waarbij een weinig ammonia gevoegd
uitgekookt en daarna in verdund zoutzuur opgelost en op nieuw met
ammonia en carbonas ammoniae geprecipiteerd. Deze dubbele precipitatie
had tot doel de verwijdering der sodazouten. Van de laatst verkregen

-ocr page 208-

aangaat, voor het onderzoek vereischt, engelbach zegt
hieromtrent 1): „2 oder 1 Grm. und selbst kleinere
„Mengen des Kalkcarbonates genügen in den Regel.quot;
Wanneer men stof genoeg heeft, doet men het best
1 gram of nog iets meer te nemen; maar deze hoeveeb
beid is, althans bij de door ons onderzochte wateren,
volstrekt niet noodzakelijk, daar in vele gevallen (zie
pag. 203) reeds 1 decigram, ja zelfs 0,06 gram voldoende
is om strontiaan aan te toonen. Waar slechts eene
kleine hoeveelheid beschikbaar was, gloeiden wij niet
langer dan 1,0, dikwijls slechts 0,6 minuut. Eene hoofd-
zaak is het, bij het uitkoken slechts zeer
weinig water
te gebruiken. Uit eene proef, waarbij gelijke hoeveel-
heden carbonaten van hetzelfde welwater met 5 en met
30 c. c. m. water werden uitgekookt, bleek het, dat
eene grootere hoeveelheid water de methode zeer veel
aan gevoeligheid doet verliezen: in het eerste geval was
het strontium-spectrum veel duidelijker zigtbaar dan in
het tweede. In den regel werden 5—10 c. c. m. water
aangewend, minder naarmate de hoeveelheid carbonaten
kleiner was. Het afgefiltreerde vocht werd dan, na toe-

carbonaten werd een deel naar de methode van engelbach behandeld, waarbij
wij zagen, behalve de sodiumstreep: Ca « en Cazeer intens; en voorts:

Sr a, Sr /3, Sr y en Sr 5nbsp;1 beide zeer intens en geruimen

Ba K, Ba Ba y, Ba 8 en Ba »j ƒ tijd aanhoudende.

Derhalve was verreweg het grootste gedeelte van de strontiaan en de
baryt met den sulphas calcis uitgekristalliseerd, terwijl de moederloog
nog slechts geringe sporen van strontiaan en nog geringere van baryt bad
opgelost gehouden; toch was de hoeveelheid èn van strontiaan èn van
baryt, in de moederloog in oplossing gebleven, groot
genoeg om spectraal-
analytisch te worden aangetoond. Men kan hieruit nog de gevolgtrekking
afleiden, dat baryt door sulphas calcis in overmaat
niet volledig wordt
geprecipiteerd, met andere woorden, dat sulphas barytae niet volkomen
onoplosbaar is.

]) Ann. d. Chem. u. Pharm. 133, p. 257.

-ocr page 209-

voeging van eenige droppels zoutzuur, in eene platina-
schaal tot het volumen van één droppel ingedampt en
daarop onderzocht. Bij aUe wateren werd op deze wijze
strontiaan, maar bij geen enkel baryt gevonden. Meestal
ziet men eerst de strepen Na en K soms ook nog
Li ji; iets later een voUedig calcium-spectrum, en wan-
neer dit op zijn sterkst is, het strontium-spectrum: het
eerste houdt zeer lang aan, het laatste is meestal veel
korter van duur, soms slechts weinige sekonden zigt-
baar. Soms ziet men een volledig Sr-spectrum, soms
alleen Sr /S, Sr 7 en Sr 5 of ook wel aUeen Sr S; Sr «
is als herkenningsmiddel voor strontiaan niet bruikbaar
wanneer er veel kalk aanwezig is. Wanneer men, als
het spectrum verflaauwt, het oog van den platinadraad
met zoutzuur bevochtigt en na droogirig weder in de
vlam brengt, ziet men het Ca- en daarbij het Sr-spec-
trum gedurende korten tijd weder zeer duidelijk.

Op rubidium en caesium hebben wij de zoo aanstonds
te vermelden wateren, één enkel uitgezonderd (het Rijn-
water, zie pag. 220), niet onderzocht.

Nog een enkel woord over de voorloopige behande-
ling der wateren. Zij werden verzonden in flesschen of
kruiken, voor wier reiniging behoorlijke zorg was ge-
dragen , en die met het water, waarmeê zij gevuld zou-
den worden, herhaaldelijk waren omgespoeld. De fles-
schen en kruiken werden steeds met nieuwe kurken
gesloten i). Bij het uitschenken der pompwaters waren

1) Men zou hier de hedenking kunnen maken, dat de onderzoehte wateren
de lithia en strontiaan welligt uit die kurken hebben opgenomen, en die
niet in hun natuurlijken toestand bevatten. Het is mogelijk, maar is het waar-
schijnlijk? — Ééne nog niet gebruikte kurk, luchtdroog 1,78 gram wegende,
hebben wij tot asch verbrand en de asch met zoutzuur bevochtigd; wij
zagen daarin alleen: Na K « en K j8, Ca a en Ca /3 en niets meer.

-ocr page 210-

deze meestal een weinig troebel: er zweefden kleine
vlokjes, enz. in, waarschijnlijk afkomstig van de deelen
der pomp, die het water had opgevoerd \'). In zulke
gevallen werd het water vóór de verdamping gefiltreerd
door lithia-, strontiaan- en baryt-vrij papier. De wateren
4, 5, 19 en 30 (zie hieronder) werden niet gefil-
treerd, maar in een bekerglas uitgeschonken, waarin
wij de zwevende deeltjes heten bezinken; het bovenste
heldere vocht werd dan voorzigtig afgeschonken.

De wateren nu, die wij onderzocht hebben, zijn af-
komstig van de volgende plaatsen:
N°. 1.
Koudurn. (Friesland). -— Welwater uit eene pu-
bHeke pomp in het dorp; zeer aangenaam van
smaak.

„ 2. Groningen. — Welwater uit de St. Jansput in

de St. Jansstraat.
„ 3.
Assen. — Welwater uit de pomp in een parti-
cuüer huis; lichtbruin van kleur, eenigzins
troebel, veenachtig van smaak.
„ 4.
Twenthe. — Water uit eene bron, ontspringende
uit de westzijde van den Tankenberg by 01-
denzaal; volkomen kleurloos; overvloedig be-
zinksel van ijzeroxyde-hydraat.
„ 5.
Twenthe. — Water uit eene bron, ontspringende
uit de westzijde van den Lonnekerberg; vol-
komen kleurloos, met een overvloedig bezink-
sel van ijzeroxyde-hydraat.

I) Ook hier zou men kunnen vragen : hebben niet de deelen der pomp
lithia en strontiaan aan het water afgegeven? Het zij zoo; maar in dat
geval verliest de uitkomst van ons onderzoek, naar wij meenen, niets van
hare waarde. Wij hebben
die wateren (het geldt niet van alle) dan niet
onderzocht zoo als de bodera ze geeft, maar zoo als mensch en dier ze
dagelijks gebruiken.

-ocr page 211-

Nquot;. 6. Zutflien. — Welwater uit de publieke pomp op
de markt, bij de Sprongstraat; kleurloos.

„ 7. Zutphen. — Welwater uit de pubbeke pomp in
de Eaadhuissteeg; kleurloos.

„ 8. Arnhem. — Welwater uit de publieke pomp in
de Jansstraat; volkomen kleurloos.

„ 9. Ophemert. (Tielerwaard). — Welwater uit de
pomp in de pastorie.

,, 10. Hoenderloo. (Veluwe). — Welwater uit de put
bij de pastorie; volkomen kleurloos.

„ 11. Zeist. — Welwater uit de pomp bij het jagers-
huis , in het Zeistersche bosch; zeer licht geel
van kleur.

„ 12. Utrecht. — Welwater uit de Mariapomp.

„ 13. Utrecht. — Welwater uit de publieke pomp op
de Breedstraat.

„ 14. Utrecht. — Welwater uit de publieke pomp op
het Geertekerkhof.

„ 15. Utrecht. — Welwater uit de pomp in een par-
ticulier huis op de Kromme nieuwe gracht.
(F. 382).

„ 16. Utrecht. — Water uit den Krommen Ilijn, nabij
Utrecht geschept.

„ 17. Krommenie. (N. Holland). — Putwater uit een
particulier huis; licht geel van kleur, onaan-
genaam van smaak, slechts zeer zelden als
drinkwater gebruikelijk, zooals alle welwate-
ren uit deze streek.

„ 18. Zandvoort. — Welwater uit de pomp van een
particulier huis.

„ 19. Leijduin lij Haarlem. — Duinwater uit de Oranje-
kom , het grootste bassin van de waterleiding.

20. Leiden. — Welwater uit de pubbeke pomp, ge-

-ocr page 212-

plaatst tegen de St. Pieterskerk, tegenover
de Heerensteeg; kleurloos.

N°. 21. Delft — Welwater uit eene pomp in het Aca-
demie-gebouw, (westzijde van het Oude Delft);
volkomen kleurloos.

„ 22. Belft — Welwater uit de pomp van een par-
ticuher huis aan de oostzijde van het Oude
Delft.

„ 23. Kralingen. — Welwater uit eene pomp, gelegen
op het terrein der nieuwe gasfabriek te Rot-
terdam; eenigzins troebel, ongekleurd.

„ 24. Vlisingen. — Welwater uit eene put te Zwa-
nenburg, I uur buiten Vlissingen, digt aan
het duin gelegen en slechts een paar honderd
eUen van het zeewater bij hoog tij verwijderd;
zeer hcht geel van kleur, aangenaam van
smaak.

„ 25. Vlissingen. — Welwater uit de pubheke pomp
op de Groote markt.

„ 26. Vlissingen. — Welwater uit de pubheke pomp
in de Meuwstraat; volkomen kleurloos.

„ 27. Vlissingen. — Welwater uit de pomp op een
plein tusschen den Nieuwendijk en de Nieuw-
straat; volkomen kleurloos.

„ 28. Ginneken. (N. Brabant). — Welwater uit de pomp
van het boschwachtershuis in het Mastbosch,
20 minuten van het dorp verwijderd.

„ 29. Maastricht — Welwater uit de pomp in het
chemisch Laboratorium, bij het Vrijthof!: i).

1) Men zou hier de bedenking kunnen maken, dat dit water, uit eene
pomp in een chemisch laboratorium , niets kan leeren omtrent het alge-
meen voorkomen viin lithia eu strontiaan. Maar wij merken op, dat in
een chemisch laboratorium baryt doorgaans in veel grooter hoeveelheden

-ocr page 213-

N°. 30. De Noordzee. Zeewater, op ongeveer 1 uur
afstands van Domburg geschept i).

In de volgende tabel geven wij aan: de geologische
gesteldheid van den bodem, den tijd van het scheppen,
de hoeveelheid water, die verdampt werd, in liters, en
het gewigt der verkregen carbonaten, die aan de me-
thode van ENGELBACH werden onderworpen, in grammen.

Geologische gesteldheid
van den bodem.

1nbsp;Noord. Diluvium . . .nbsp;begin v. Nov. 1862

2nbsp;„nbsp;„ ....nbsp;midden v. Nov. „

3nbsp;Hoogveen..............einde v. Oct. „

4nbsp;Diluvium op de grens jnbsp;begin v. Febr. 1863

5nbsp;van tertiair terrein. (nbsp;begin v. Febr. „

Gewigt der ge-
gloeide carbona-
ten in grammen.

1,42
1,34
0,52
0,06
2)

Hoeveellieid
verdampt water
in liters.

2.3

2.4
2,3
2,1
1,6

ïijd

van het scheppen.

wordt verbruikt dan litbia en strontiaan: de kans dat het water baryt zou
bevatten, door de afvoerbuizen in den bodem gebragt, was dus veel grooter
dan voor lithia en strontiaan, en toch werd geen Ba, wel Li en Sr gevonden;
en uit proef B (Noot op pag. 197) blijkt het, dat zelfs sulphas barytae ge-
noegzaam oplosbaar is om door spectraal-analyse te worden aangetoond. Dat
er dus geen baryt werd gevonden bewijst, dat het water zuiver bodemwater
is, niet door toevallige inmengselen uit het laboratorium verontreinigd.

1)nbsp;Het spec, gewigt van dit zeewater, bepaald met een\' areometer waarop
de derde decimaal onmiddelijk werd afgelezen, was 1,0235 bij 12° C. —
Het zeewater hebben wij bij deze reeks opgenomen omdat het, schoon niet
uitsluitend een Nederlandsch water, toch in zeer belangrijke opzigten tot
Nederland in betrekking staat.

2)nbsp;De carbonaten gingen hier verloren, zoodat naar strontiaan niet kon
gezocht worden. — De beide wateren 4 en 5 bevatten zeer weinig
vaste stof, iets wat is toe te schrijven aan den tijd van het scheppen:
\'s winters zijn deze beide bronwateren steeds met veel regenwater vermengd,
d. i. met water, uit den dampkring neergedaald en slechts zeer korten tijd
met den bodem in contact gewéést.

-ocr page 214-

Geologisclie .;,\'e5tel(lhekl
van den boilem.

ïijil

van liet scheppen.

Hoeveelheid
verdampt water
in liters.

Gewigt der ge-
gloeide carbona-
ten in grammen.

N\'-. 6

LJssel-Alluviuni ....

midden v. Nov. 1863

1,6

0,59

„ 7

„ „ ....

midden v. Nov. „

0,8

0,25

« 8

Rijn-AlUivium.....

einde v. Oct. „

1,0

0,28

» 9

.....

einde v. .Jan. 1863

1,6

0,58

„ 10

Diluvium........

begin v. Dec. 1862

1,6

0,11

» 11

„ ........

einde v. Nov. „

3,5

0,34

„ 13

Rijn-Alluvium.....

begin v. Dec. „

1,5

0,83

„ 13

„ „ .....

midden v. Oct. „

2,2

0,95

„ 14

„ „ .....

begin v. Dec. „

1,6

0,77

„ 15

„ „ .....

midden v. Oct. „

2,2

0,80

„ 16

einde v. Dec. „

3,3

0,34

„ 17

Laagveen........

begin v. Jan. 1863

0,8

0,34

„ 18

Zeeduinen .......

midden v. Sept. 1862

0,8

0,30

„ 19

„ .......

einde v. ïebr. 1863

2,4

0,35

„ 30

Eijn-Alluvium.....

einde v. Nov. 1862

1,6

1,38

„ 31

Oud Rijn-Alluvium . .

einde v. Oet. „

2,5

niet gewogen

„ 32
„ 33

5S S3 » • •

Laagveen........

begin v. Nov. „
begin v. Febr. 1863

3,0
1.4

niet gewogen
0,21

„ 34

Zee-Alluviura.....

begin v. Nov. 1863

1,5

0,65

„ 25

„ „ .....

begin v. Nov. „

1,6

1,10

„ 26

.....

begin v. Nov. „

],5

0,74

« 27

„ „ .....

begin v. Nov. „

1,5

0,31

„ 28

Zuid. Diluvium ....

begin v. Jan. 1863

1,6

0,23

„ 2\'J

Grens v. h. krijtterrein
en Maas-Alluvium .

begin v. Nov. 1863

2,2

0,68

„ 30

begin v. ïebr. 1863

1,1

0,41

Omtrent de betrekkelijke hoeveelheden der gevondene
stoffen, lithia en strontiaan, laat zich zeer weinig zeggen.
De spectraal-analytiscbe methode laat slechts eene zeer
ruwe schatting der hoeveelheden toe, naar de meerdere
of mindere intensiteit der strepen. — Wat de strontiaan
aangaat, wij kunnen alleen opgeven, dat die in al de
onderzochte wateren voorkomt, zonder eenige bepaling

-ocr page 215-

omtrent de hoeveelheden. Wel zagen wij, gelijk wij
pag. 199 reeds opmerkten, bij toepassing der methode
van
engelbach, bij het eene water het strontium-spec-
trum veel sterker en langer dan bij het andere, maar —
aangezien de intensiteit van het verkregen strontium-
spectrum geheel afhankelijk is van de wijze van be-
handelen\'), en daar wij bovendien bij de verschillende
wateren zeer verschillende hoeveelheden carbonaten ver-
kregen, — durven wij hieruit volstrekt geen besluit te
trekken omtrent de grootere of kleinere hoeveelheid
strontiaan, die in dit of dat water zou voorkomen. Alle
bevatten er sporen van.

Anders is het met de lithia. Deze komt op verre na
niet in alle wateren in dezelfde hoeveelheid voor. Som-
mige wateren bevatten er zooveel van, dat men de
lithiumstreep reeds ziet wanneer men slechts een weinig

(50_100 c. c. m.) tot droog verdampt en het residu

zonder eenige verdere bewerking onderzoekt. Of de
lithia zich direct in het overschot van het tot droog
verdampte water laat aantoonen, hebben wij niet bij
alle onderzocht: alleen bij 4, 5, 9, 17 en 23, waar
dat overschot de lithiumstreep zeer duidelijk vertoonde. —
Bij het onderzoeken van het alkohobsch extract (pag. 193)
zagen wij bij het eene water de streep Li zeer sterk,
bij het andere zeer zwak. Bijzonder sterk zagen wij ze
bij 14, 16 en 26; bijzonder zwak bij 1, 2, 10
en 23. Bij twee wateren, namelijk bij 11 en 28
was in het alkohobsch extract Li « in het geheel niet
zigtbaar; wij pasten hier eene andere ophoopingswijze

1) Langer of korter en sterker of zwakker gloeijing, uitkoking met
meer of met minder water, enz. ■— omstandigheden, die zich hij de ver-
schillende proeven raoeijelijk
in gelijke mate laten verwezentlijken.

-ocr page 216-

voor de lithia toe, berustende op de oplosbaarheid van
sulphas lithiae en de onoplosbaarheid der sulphaten van
potasch en soda in alkohol, en reeds aangegeven door
BUNSm 1).

Te dien einde werd bij deze beide wateren de oplos-
sing, waaruit de kalk door carbonas ammoniae was
geprecipiteerd, tot droog verdampt, het residu werd
zacht gegloeid ter verwijdering der ammoniakzouten en
het overblijvende met lithia-vrij zwavelzuur (zie pag. 189),
verwarmd en gegloeid. De alzoo verkregen sulphaten
werden met een weinig alkohol eenige sekonden gekookt,
er werd gefiltreerd, waarna het bijna tot droog ver-
dampte filtraat in beide gevallen de strepen Na iï, K quot;)
en Li 0: vertoonde. Derhalve was het aanwezen van lithia
ook voor deze beide wateren bewezen.

Met het zeewater (N°. 30) werden nog de volgende
proeven genomen. In het gezamentlijke zoutmengsel,
hetwelk zeewater bij verdamping achterlaat, konden wij
de lithia niet direct aantoonen: de strontiaan wei. Van
het eerste is zonder twijfel de groote hoeveelheid chloor-
natrium de oorzaak. Er werd nu 10 gram zeewater in
een platinaschaaltje tot droog verdampt en het residu
met twee droppels zoutzuur bevochtigd, waarbij een
groot deel van het chloornatrium onopgelost bleef; dit
zout is namelijk in zoutzuur weinig oplosbaar, iets waar-
van men zich zeer gemakkelijk overtuigen kan: sterk
zoutzuur brengt in eene matig geconcentreerde waterige
oplossing van chloornatrium een overvloedig precipitaat
te weeg. Van de vloeistof nu (zooveel mogelijk zonder

1)nbsp;Pogg, Ana. 110, p. 171.

2)nbsp;Uit het optreden van de strepen Na « en K « kan men afleiden dat
snlphas sodae en sulphas potassae, spectraal-analytisch gesproken, in alko-
hol van 0,835 spec. gewigt niet onoplosbaar zijn.

-ocr page 217-

de opgeloste kristallen van NaCl) werd een weinig aan
een\' platinadraad gebragt en onderzocht; wij zagen nu
aanstonds Na , K en Li , (de beide eerste zeer sterk,
de laatste veel zwakker maar toch zeer duidelijk), een
weinig later Ca
oi m Ga. (3 en zeer spoedig daarop Sr S,
hoewel zwak en gedurende korten tijd. Na bevochtiging
met zoutzuur zagen wij weder een volledig Ca-spectrum
en daarbij Sr S weder kort maar duidelijk.

Om nu te beproeven welke de kleinste hoeveelheid
zeewater zij, die voldoende is om strontiaan daarin aan
te toonen, namen wij nog de beide volgende proeven.
0,18 Gram werden in platina een weinig verdampt en
het overblijvende vocht onderzocht, wij zagen:
Na iZ zeer sterk;
K Oi sterk, maar kort;
Ca ix en Ca /3 sterk en zeer lang;
Sr S kort.
Na bevochtiging met zoutzuur:

C en Ca iS zeer sterk;
Sr 3 kort.

Dezelfde proef werd herhaald met één droppel zeewater,
waarvan het gewigt 0,04 gram bedroeg, en daarbij de-
zelfde uitkomst verkregen: wij konden Sr S wel kort,
maar toch met volle zekerheid onderscheiden. Wij be-
hoeven hier naauwelijks te herinneren, dat bij ieder
dezer proeven een nieuwe, te voren onderzochte plati-
nadraad werd gebruikt. Terwijl vroeger alzoo het ver-
werken van groote hoeveelheden zeewater nimmer daarin
strontiaan had doen vinden, heeft men thans, bij toe-
passing der spectraal-analyse, slechts één droppel noodig
om zich te overtuigen, dat strontiaan in het water des
oceaans voorkomt.

Behandelt men de carbonaten der alkahsche aarden

-ocr page 218-

uit het zeewater volgens de methode van engelbach,
zoo verkrijgt men een zeer prachtig, volledig en lang
aanhoudend strontium-pectrum. Wij hebben boven het
zeewater bij de overige wateren opgegeven; doch de
wijze, waarop wij het behandelden, verschilde eenigzins
van die der overige wateren, en daarom willen wij die
hier afzonderhjk vermelden.

1,1 Liter zeewater werd, onder toevoeging van een
weinig zoutzuur, zoo ver ingedampt, dat eene aanzien-
lijke hoeveelheid chloornatrium was uitgekristalhseerd;
hiervan werd de overblijvende vloeistof warm door een
filtrum gescheiden. Het filtraat werd nu geprecipiteerd
met ammonia en carbonas ammoniae en gedurende eeni-
gen tijd tot nabij de kooktemperatuur verhit. 5 Dagen
later werd het precipitaat op een filtrum gebragt, twee-
maal met heet ammoniak-houdend water doorgespoeld,
opgelost in verdund zoutzuur en weder geprecipiteerd met
ammonia en carbonas ammoniae. Deze dubbele precipi-
tatie geschiedde tot verwijdering der alkaliën, vooral van
het chloorsodium. Het laatst verkregen precipitaat nu
werd tweemaal met heet water doorgespoeld, gedroogd,
fijngewreven en 0,41 gram van het volkomen witte poeder
naar de methode van
engelbach behandeld. Wij gloei-
den 1,0 minuut en kookten uit met circa 8 c. c. m. water;
het met zoutzuur ingedampte filtraat vertoonde nu:

Natï zwak;

Ca-spectrum| beide nagenoeg gelijktijdig en beide vol-

Sr-spectrum J ledig en zeer intens. Het Ca-spectrum
verflaauwde veel eerder; het Sr-spectrum was nog
volledig
zigtbaar, toen Ca en Ca /S reeds zeer verzwakt waren.
Na bevochtiging van den platinadraad met zoutzuur
weder Ca- en Sr-spectrum, als zoo even. Van baryt
was niets te zien.

-ocr page 219-

Wij zullen later zien, dat de methode van engelbach
zeer geschikt is om ook in ketelsteenen, uit zeewater
afgezet, strontiaan aan te toonen.

Wij herinneren hier nog, dat het aanwezen van lithia
en strontiaan in het zeewater het eerst door
bunsen \')
is bewezen.

De geologische gesteldheid der plaatsen, waarvan de
boven vermelde wateren afkomstig zijn, biedt al die ver-
scheidenheid aan, welke in ons vaderland wordt aan-
geti\'offen. Wij hebben welwateren onderzocht uit het
alluvium, en wel uit zee-alluvium, en het alluvium van
den Rijn met den IJssel, en van de Maas; uit duinstre-
ken (zeeduinen); uit hoog en laag veen; uit het diluvium,
zoowel noordelijk als zuidelijk en gemengd, en eindelijk
uit het diluvium op de grens der tertiaire terreinen in
oostelijk Overijssel Het is een opmerkelijk feit, dat die
alle lithia en strontiaan bevatten, en wanneer wij die
stoffen aantreffen in het
waier, kunnen wij daaruit het
besluit trekken, dat zij hestanddeelen uitmaken van den
hodem, waarmee dat water in aanraking is geweest; im-
mers, BLiNius heeft het reeds gezegd, „tales sunt aquae
„quales terrae per quas fluunt.quot; Derhalve:
alle geologi-
sehe terreinen, die in Nederland worden aangetroffen, be-
vatten lithia en strontiaan

1)nbsp;Pogg. Ann. 110, p. 171 en 179.

2)nbsp;Wat de welwateren uit laag gelegen plaatsen aangaat, bij deze zou
het mogelijk kunnen zijn, dat de lithia en de strontiaan zich niet in den
bodem bevonden, maar reeds bevat waren in het den bodem doordringende
rivierwater. Dit is evenwel niet mogelijk bij die wateren, welke afkomstig
zijn uit plaatsen, gelegen boven het niveau der naastbij zijnde rivieren,
zoo als N°. 1—5, 10, 11, 18, 19, 28, enz. ~ Dat lithia en strontiaan
door het regenwater zouden worden aangevoerd is niet waarschijulijk.

14

-ocr page 220-

Nog eene opmerking over de betrekkelijke hoeveel-
heden der lithia, waarover wij boven reeds spraken.
Vergelijken wij de intensiteit der waargenomen lithium-
streep met de geologische gesteldheid van den bodem,
zoo meenen wij daaruit het volgende te mogen opmaken:

a.nbsp;In het water van zee- en rivier-alluvia
(Rijn, IJssel, Maas) en in het Rijn-
water ............
veel Li.

(N°. 6-9, 12-16, 20-22, 24-27 en 29).

b.nbsp;In het water van duinstreken . . . veel Li.

(N°. 18 en 19).

c.nbsp;In het water van het diluvium op de
grens der tertiaire terreinen in Over-
ijssel ............
veel Li.

(N°. 4 en 5).

d.nbsp;In het water van hooge en lage veen-

streken ...........iets minder Li.

(N°. 3, 17 en 23).

e.nbsp;In het water van het Noorder- en van

het Zuider-diluvium.......weinig Li.

(N°. 1, 2, 10, 11 en 28).
Voor de strontiaan laat zich, om bovenvermelde re-
denen, eene dergelijke tabel niet opmaken.

Van het algemeen voorkomen van lithia en strontiaan
moge men nog eene bevestiging zien in het onderzoek
der volgende

Ketelsteenen.

Wij hebben zes ketelsteenen op lithia, strontiaan en

-ocr page 221-

baryt onderzocht, waarvan drie uit zoet, drie uit zout
water afgezet. Zij zijn de volgende.

N°. 1. Ketelsteen van de Katendrechtsche veerboot,
varende van Rotterdam naar de overzijde der Maas. —
Maaswater.

N°. 2. Ketelsteen uit den stoomketel van het Stads-
ziekenhuis te Rotterdam. — Cingelwater.

N°. 3. Ketelsteen uit den stoomketel van de Nieuwe
Gasfabriek te Rotterdam. — Polderwater van Krahngen.

N°. 4. Ketelsteen van de stoomboot Balmoral, va-
rende van Rotterdam naar Schotland.

N°. 5. Ketelsteen van de stoomboot Aurora, varende
van Rotterdam naar Waterford.
[Ierland).

N°. 6. Ketelsteen van de stoomboot de Rhône, va-
rende op de Middellandsche zee.

Het gereedschap en de reagentia, waarmeê deze ke-
telsteenen onderzocht werden, waren dezelfde als de
pag. 189 vermelde.

Elke ketelsteen werd in een agaten mortier fijnge-
wreven en daarop aan de volgende behandehngen on-
derworpen.

A.nbsp;Eene hoeveelheid van circa 4 gram werd gedu-
rende 3 minuten met 30—40 c. c. m water gekookt,
afgefiltreerd, het filtraat tot droog verdampt, het over-
blijvende met zoutzuur bevochtigd en onderzocht. Wij
zagen hierin bij alle K oi. Na Ca « en Ca /3, de beide
laatste zeer lang; bij N°. 1 en N°. 2 daarenboven Li a,
bij N°. 2 zeer sterk. Bij N°. 3—6 was van Li
cx. niets
te zien.

B.nbsp;Eene andere hoeveelheid van circa 4 gram werd
met zwavelzuur verwarmd en ten slotte zacht gegloeid;

14*

-ocr page 222-

de aldus verkregen sulpliaten werden fijngewreven, 1
minuut met circa 10 c. c. m. alkohol gekookt, afgefil-
treerd, het filtraat tot bijna droog verdampt; het over-
blijvende vertoonde bij allen: Na ix en K beide flaauw,
Ca flj en Ca /3 vrij sterk en zeer lang, Li bij N°. 1,3,
4, 5 en 6, zeer kort (circa 1 sekonde, bi] N°. 3 een
klein gedeelte van eene sekonde), bij N°. 2 gedurende
1 minuut, sterk.

Wij besluiten hieruit: 1°. Dat in alle ketelsteenen
sporen van potasch- en soda-zouten voorkomen. Het is
waar dat het tot het uitkoken gebruikte gedestilleerde
water (zie pag. 189) sporen van potasch en soda i) be-
vatte, maar de intensiteit, waarmede K iï en Na bij
A. optraden was
veel te groot om die alleen uit het wa-
ter te verklaren. Derhalve worden bij het neerslaan der
kalk- en magnesia-zouten kleine hoeveelheden potasch
en soda mede afgezet. — 2°. Dat in de zes onderzochte
ketelsteenen lithia vooi-komt; de lithia laat zich beter
aantoonen door alles in sulphaten te veranderen en deze
met alkohol uit te koken , dan door den onverander-
den tot poeder gewreven ketelsteen met kokend water
te behandelen, want bij de laatste handelwijze (A.) gaven
slechts twee ketelsteenen Li bij de eerste (B.) alle
zes. Opmerkelijk is de groote hoeveelheid hthia die in
N°. 2 voorkomt. Het Rotterdamsche cingelwater, waar-
uit deze ketelsteen is afgezet, is een mengsel vau Rotte-,
Schie- en Maaswater, zoodat het vinden van lithia hierin
slechts eene bevestiging is van die in N°. 1 gevonden.
Maar men wachte zich voor het besluit, dat er in het

1)nbsp;Alleen door spectraal-analyse aan te toonen.

2)nbsp;Koken met alkohol is noodzakelijk: van N°. 1 veerden nog 5 gram
op dezelfde wijze in sulphaten veranderd en koud met weinig alkohol uit-
getrokken: er was nu van Li a niets te zien.

-ocr page 223-

Rotterclamsche cingelwater (N°. 2) nu zooveel meer lithia
zou voorkomen dan in het Maaswater (N° 1), aange-
zien het van de overige bestanddeelen des waters kan
afhangen, of er van de lithia meer of minder in den
ketelsteen zal worden afgezet. Bijzonder flaauw en kort
was de lithiumstreep bij 3 (B.); deze ketelsteen is
afgezet uit hetzelfde water van Kralingen, welks onder-
zoek wij boven vermeld hebben (p. 202, 23), en
waarin mede lithia werd aangetoond.

C. Dezelfde hoeveelheid, die bij A. met water was uit-
getrokken, werd met verdund zoutzuur verwarmd en af-
gefiltreerd; bij het filtraat werd ammonia en carbonas
ammoniae gevoegd; het gevormde (door ijzeroxyde meestal
Hcht geel gekleurde) precipitaat werd op een filtrum ge-
bragt, gedroogd en naar de methode van
engelbach
behandeld. Bij de drie zoe^M^aier-ketelsteenen 1—3)

zagen wij alzoo:

Na K^, Li a, alle zeer kort, (Li ^ bij N°. 3 niet
zigtbaar).

Ca-spectrum, volledig, zeer intens
en lang;

kort daarop: Sr-spectrum, volledig, intens-,
nog iets later:
Ba Ba /3, Ba § en Ba , alle
flaauw en vóór het Sr spectrum
weder verdwijnende.
Na bevochtiging met zoutzuur verscheen weder eerst
het volledige Ca-spectrum, daarna het volledige Sr-spec-
trum en eindelijk weder de 4 genoemde baryumstrepen;
Ba verdween het eerst, daarop Sr, Ca bleef het langst.

Wii hebben hier alzoo in de eerste plaats: strontiaan
in het Maaswater, strontiaan in het Rotterdamsche cin-
gelwater, strontiaan in het polderwater van Kralingen
(water N°. 23), d. i. voor een deel bevestiging van het

-ocr page 224-

reeds vx-oeger gevondene. Maar in de tweede plaats:
baryt in diezelfde wateren. Wij hebben hier twee op-
merkingen: P. werpe men ons niet tegen, dat baryt
niet zou kunnen voorkomen in een water, waarin sul-
phaten zijn opgelost, want sulphas barytae moge heeten
in water onoplosbaar te zijn, op pag. 197 (in de noot)
hebben wij aangetoond, dat baryt door sulphas calcis
niet geheel wordt geprecipiteerd; dat er, bij overmaat
van sidphas calcis, zooveel baryt in oplossing blijft, dat
die door spectraal-analyse kan worden aangetoond \').

1) Omtrent de oplosbaarheid van sulphas barytae iu water bij de gewone
temperatuur hebben wij nog de volgende proeven gedaan.

15 Gram gekristalliseerd ehloorbaryum werd opgelost in water, de op-
lossing gefiltreerd in een groot bekerglas, met eene ruime hoeveelheid
zoutzuur tot de kooktemperatuur verhit en alzoo met eene overmaat van
gedestilleerd zwavelzuur geprecipiteerd. Na bezinking werd de bovenstaande
vloeistof afgeschonken; het precipitaat werd 13 maal met kokend water
omgeroerd en gedecanteerd. Er is welligt geen ligchaam, dat zich zoo
gemakkelijk en zoo snel door decantatie laat uitwasschen, wanneer het op
een klein verlies niet aankomt, als sulphas barytae. Na de achtste decan-
tatie reageerde het gefiltreerde vocht met nitras argenti en ehloorbaryum
niet meer op chloor en zwavelzuur. De sulphas barytae werd nu iu eene
glazen kolf van I/4 liter inhoud overgebragt en daarin nog 3 maal met
water uitgekookt. Daarop werd de kolf met koud water gevuld, met eene
kurk gesloten en gedurende 15 minuten onophoudelijk sterk geschud. Na
bezinking werd door BEEZELius-papier afgefiltreerd; de eerste 100 c. c. m.
die doorliepen werden ter zijde gesteld en daarop een tweede bekerglas onder
den trechter geplaatst, waarin 113 gram of c. c. m. werden opgevangen.
Het afgefiltreerde vocht was
volkomen helder; het werd in eene platinaschaal
verdampt tot het volumen van 1—3 droppels, en deze onderzocht gaven:
Na a en Ka, beide sterk.
Ca a en Ca /3, zeer intens,
Ba-spectrum, volledig, kort maar zeer intens;
de helste strepen met Ca et en Ca /3 zeer lang aanhoudende. Na bevoch-
tiging met zoutzuur:

Ca- en Ba-spectrum, zeer korten tijd intens maar nog zeer lang flaauw
zigtbaar. Wat Na, K en Ca aangaat, wij herinneren hier, dat het ge-

-ocr page 225-

2°. Een onderzoek van ketelsteenen kan, wat het ver-
trouwen aangaat, dat de daarbij verkregen resultaten
verd^\'enen, nimmer volkomen gelijk gesteld worden met

bruikte water (zie pag. 189), spectraalanalytisch gesproken, sporen van Na,
K en Ca bevatte.

De sulphas barytae werd in dezelfde kolf nu nog 10 maal met water
uitgekookt; het water werd, na bezinking, steeds heet afgeschonken. De
kolf werd daarop weder met koud water gevuld, en 15 minuten onophou-
delijk geschud. Het water werd door Zweedsch papier gefiltreerd; nadat
circa 100 c. c. m. water waren doorgeloopcn, werden 109 gram volkomen
helder vocht opgevangen en in platina tot het volumen van één droppel
ingedampt. In den spectraal-toestel vertoonde deze weder hetzelfde als zoo
even; alleen was het Ca-spectrum veel flaauwer.

De sulphas barytae werd nu iu dezelfde kolf nog 16 maal met water
uitgekookt. In het geheel was het zout alzoo 40 maal met water uitge-
kookt. Daarop werd de kolf geheel gevuld met uitgekookt laauwwarm
water en na volkomen bekoeling gedurende 15 minuten onophoudelijk sterk
geschud. Na bezinking werd afgefiltreerd door Zweedsch filtreerpapier.
Nadat circa 100 c. c. m. waren doorgeloopeu werden 106,7 gram in een
afzonderlijk glas opgevangen. Het filtraat was
volkomen helder, niet in
het minst opaliserend; het werd beneden de kook-temperatuur in eene
gewogen, met groote zorg gereinigde platinaschaal verdampt en het over-
blijvende, een zeer klein wit aanslag op het platina vormende, zacht ge-
gloeid. Het gewigt der platinaschaal was niet 0,0001 gram toegenomen.
Het residu werd nu met een paar droppels water bevochtigd, verwarmd
en weder gedeeltelijk verdampt; het witte aanslag loste niet op; het over-
blijvende
vocU, zooveel mogelijk aan een platinadraad gebragt, gaf K a.
Na
K, Ca a en Ca j8, maar niets van Ba. Ben oplosbaar barytzout was
er dus niet aanwezig. De inhoud der platinaschaal werd nu weder geheel
tot droog verdampt, het residu met twee droppels sterk zwavelzuur be-
vochtigd, verwarmd en een weinig verdampt; het witte aanslag loste geheel
op; het overblijvende vocht, aan een\' platinadraad gebragt, vertoonde na
verdamping van het zwavelzuur:

Na a en K a, beide zwak,
iets later: Ca a en Ca /3, zwak en kort,
en: . . . volledig Ba-spectrum, kort maar
zeer sterk.

Alles pleit hier voor de meening, dat het witte aanslag op het platina
sulphas barytae zou bevatten: de verhouding tegenover water, waarin het
niet oploste, en tegenover zwavelzuur, waarin het wèl oploste, en dsiarr

-ocr page 226-

een onderzoek van het water zelf, waaruit de ketelsteen
zich heeft afgezet: bij ketelsteenen bestaat altijd eenige
kans op verontreiniging door onvolkomen reiniging van
de ketelwanden. Ten opzigte van de hier gevonden
stoffen evenwel, lithia, strontiaan en baryt, is die kans
op verontreiniging al zeer gering; het zijn aUe stoffen
wier gebruik buiten chemische laboratoria zeer beperkt
is. Opmerkelijk is het daarbij, dat baryt gevonden werd
in
drie zoetwater-ketelsteenen, en niet gevonden werd
(zie hieronder) in
drie zoutwater-ketelsteenen, alle van
verschillenden oorsprong. De zes onderzochte ketelstee-
nen werden alle herhaaldelijk aan de proef onderworpen,
en steeds werd in de drie eerste baryt gevonden, in de
drie laatste niet. De gebruikte reagentia waren volko-
men vrij van baryt, zoo als wij pag. 189 hebben vermeld.

eaboven de wijze waarop het spectrum zich vertoonde. Bij eenige oefening
leert men bij het inbrengen in de vlam en het beschouwen van het spectrum
sommige zouten derzelfde basis van elkander onderscheiden. Zoo geeft b. v.
BaCl, ook al is er weinig, een spectrum dat eenigen tijd van constante
intensiteit blijft; Ba0,S03 daarentegen geeft steeds een spectrum, dat in

de eerste oogenblikken zeer intens is maar bijna oogenblikkelijk verzwakt._

Het waargenomene spectrum nu deed reeds op zich zelf Ba0,S03 vermoeden.

Dat die sulphas barytae mechanisch door de poriën van het filtreerpapier
zou zijn medegevoerd, is niet waarschijnlijk: het filtraat was, zoo als wij
gezegd hebben,
volkomen hekier, en het residu was onweegbaar.

Wij herinneren hier nog, dat het gebruikte water (zie pag, 189) volkomen
vrij was van baryt.

Wij mogen derhalve besluiten:

1°. Sulphas barytae is in zuiver, koolzuur-vrij water niet volkomen
onoplosbaar.

2\'quot;. De oplosbaarheid van sulphas barytae in water van de gewone tem-
peratuur is, althans wanneer men mag aannemen dat in 15 minuten door
sterk schudden eene verzadigde oplossing kan verkregen worden, kleiner
dan l
/looooon; want 106,7 gram water hadden nog niet 0,0001 gram opge-
lost, en daarin kwam, behalve baryt, nog potasch, soda en kalk voor,
waardoor de oplosbaarheid kan bevorderd zijn geworden.

-ocr page 227-

Men is derhalve geregtigd tot het besluit: in het Maas-
ivater, in het Rotterdamsche cingelwater en in het polder-
water van Kralingen komt baryt voor

Ten slotte merken wij nog aan dat de hoeveelheid
strontiaan in drie zoetwater-ketelsteenen zeer klein was
ten opzigte van den kalk, en de hoeveelheid baryt zeer
klein ten opzigte der strontiaan.

De drie ^ow^waferdietelsteenen {W. 4—6) gaven, bij
de behandeUng volgens C:
Na , zwak;

Ca-spectrum, volledig, zeer intens en lang;
iets later: Sr-spectrum, volledig, zeer intens, even lang
aanhoudende als het Ca-spectrum (2—4
min); Ca cc, Ca Sr « en Sr S bleven
nog veel langer zigtbaar.
Na bevochtiging met zoutzuur:
Ca-spectrum 1 ^^^

zoo even.

Sr-spectrum j
Van baryt was niets te zien.

Ten opzigte van strontiaan en baryt hebben wij alzoo
tusschen de
zoet- en de zo«rfwfflfer-ketelsteenen dit ver-
schil: de laatste bevatten geen baryt,
maar meer stron-
tiaan dan de eerste,

De meeste dezer ketelsteenen hebben wij drie, enkele
viermaal naar de methode van
engelbach onderzocht,
telkens met kleine wijzigingen in de behandeling. Het

J) Daar de beide laatstgenoemde wateren Maaswater bevatten, is het
mogelijk dat al de baryt door het water vau de Maas wordt aangevoerd. —
Van al de onderzochte zoete wateren is het Maaswater het eenige, waarin
baryt werd aangetroffen; wij merken evenwel op, dat van de overige pag.
300 vermelde wateren slechts betrekkelijk kleine hoeveelheden werden
verdampt: in ketelsteenen heeft men het afzetsel van zeer groote massa\'s
water, en daardoor zijn deze bijzonder geschikt ter opsporing
van stoifen,
die slechts in uiterst geringe hoeveelheid aanwezig zijn.

-ocr page 228-

bleek ons daarbij, dat het, om de strontiaan daarin
aan te toonen, overschillig is of men eene zekere hoe-
veelheid van den tot poeder gewreven ketelsteen
geheel
in zoutzuur oplost, of wel voor een grooter of kleiner
gedeelte; de strontiaan komt in ketelsteenen waarschijn-
lijk wel als sulphaat voor, maar wanneer men poeder
van ketelsteen met weinig zoutzuur behandelt, zoodat
het grootste deel onopgelost blyft, wordt er genoeg
sulphas strontianae opgelost om in het filtraat te wor-
den aangetoond. — Wanneer men bij de zoutzure op-
lossing ammonia en carbonas ammoniae voegt, verkrijgt
men een precipitaat, hetwelk in den beginne uit een
mengsel van sulphaten en carbonaten bestaat; zoo men
nu de vloeistof met eene overmaat van carbonas ammo-
niae eenige uren verwarmt of eenige dagen bij de ge-
wone temperatuur laat staan, bestaat het precipitaat
geheel uit carbonaten, want sulphas calcis b. v. geeft
met carbonas ammoniae: carbonas calcis en sulphas
ammoniae. In dien laatsten toestand, wanneer er enkel
carbonaten zijn, is het precipitaat het meest geschikt
voor de behandeling volgens
engelbach. Maar de on-
dervinding leerde ons, dat ook het principitaat, zoo als
het in den aanvang bij toevoeging van ammonia en
carbonas ammoniae tot de zoutzure oplossing ontstaat,
zich daartoe laat gebruiken; ook wanneer het precipi-
taat aanstonds werd afgefiltreerd en nu naar de door
engelbach aangegevene wijze behandeld werd, verkre-
gen wij bij de zes onderzochte ketelsteenen een zeer
duidelijk strontium-spectrum, ofschoon welligt iets min-
der sterk dan wanneer de sulphaten door verwarming
met carbonas ammoniae waren omgezet in carbonaten.

Zoetwater-ketelsteenen kunnen eene zeer verschillende
zamenstelling bezitten; er kan veel en er kan zeer wei-

-ocr page 229-

nig sulphas calcis in voorkomen. Doch zoutwater-ketel-
steenen moeten, daar de zouten van het zeewater overal
in dezelfde onderlinge verhouding voorkomen, eene na-
genoeg constante zamenstelling bezitten; in zoutwater-
ketelsteenen treft men eene zeer groote hoeveelheid sul-
phas, en veel minder carbonas calcis aan, gelijk ook
het zeewater veel meer zwavelzuur dan koolzuur bevat.
Het zoo even gezegde omtrent sulphaten en carbonaten
heeft daarom voornamelijk betrekking op de zoutwater-
ketelsteenen.

Wanneer men een\' zoutwater-ketelsteen fijnwrijft, met
zoutzuur bevochtigt en met den spectraal-toestel onder-
zoekt, ziet men aheen het calcium-spectrum met de streep
Na
ä; van strontiaan is niets te zien. De beste wijze
om strontiaan in zee-ketelsteenen te zien is: toepassing
der methode van
engelbach; deze wijze verdient naar
ons bescheiden oordeel de voorkeur boven de methode,
volgens welke
bunsen het eerst strontiaan in zee-ketel-
steenen aantoonde. •

De hoeveelheid carbonaten (of carbonaten met sul-
phaten) , die wij afwogen alvorens ze naar
engelbach\'s
voorschrift te gloeijen, was zeer verschillend; het mini-
mum bedroeg 0,2 graigi (bij N°. 6), en daarbij werd
nog een zeer intens en langdurig strontium-spectrum
verkregen. Eene veel kleinere hoeveelheid dan 0,2 gram
moet derhalve voldoende zijn om strontiaan te zien.

Dat eene kleine hoeveelheid ijzeroxyde, met de car
bonaten der alkahsche aarden vermengd, niet hinderlijk
is aan de toepassing der methode van
engelbach,
blijkt uit de vermelde proeven: nergens werd het ijzer
opzettelijk verwijderd, en toch bevatten alle ketelstenen
ijzer, meer of minder naarmate de afgezette
lagen zich
moeijelijker of gemakkelijker van den ijzeren ketelwand

-ocr page 230-

laten scheiden. Tot dé bovenvermelde proeven werden
steeds zooveel mogelijk zuivere, licht gekleurde stukjes
uitgezocht.

Het resultaat van het onderzoek dezer ketelsteenen
is derhalve, wat aangaat het voorkomen van lithia,
strontiaan en baryt:

In alle lithia en strontiaan; strontiaan in zoutwater-
meer dan in zoetwater-ketelsteenen; lithia zeer veel in den
ketelsteen uit het Rotterdamsche cingelwater, zeer weinig
in den ketelsteen uit het polderwater van Kralingen.

Baryt in de drie zoetwater-ketelsteenen, derhalve ook
in het Maaswater; in zoutwatersteenen in het geheel niet.

Over het voorkomen van lithia en strontiaan in het
zeewater hebben wij boven (pag. 206—209) reeds gespro-
ken. Wat de andere, hier boven onderzochte wateren
aangaat, daaronder komt
Maaswater niet voor; blijkens
het onderzoek van ketelsteen 1 mogen wij dus hier
nog bijvoegen, dat ook in het Maaswater, nevens baryt,
lithia en strontiaan voorkomen. N°. 2 is een ketelsteen
uit gemengd water, W. 3 uit water dat reeds boven is
onderzocht.

M

Onderzoek van het Fujnwater op eaesium en rnbidium.

Dit onderzoek, hetwelk wij hier van alle wateren het
laatst opgeven, is naar den tijd waarin wij het deden
het eerste. Het geschiedde met gewone zuivere, maar
niet spectraal-analytisch onderzochte reagentia; negatieve
resultaten bezitten dus bier alleen waarde, geen posi-
tieve. Wij vonden lithia en strontiaan, maar mogten
daarom niet tot het aanwezen van die hgchamen in het
Rijnwater besluiten, om de pag. 186 vermelde redenen;

-ocr page 231-

dat zij er in voorkomen mag men alleen afleideii uit
het resultaat van het met lithia- en strontiaan-vrije
reagentia verrigte onderzoek (pag. 201). - De negatieve
uitkomsten daarentegen, bij het volgende onderzoek ver-
kregen, kunnen ons iets leeren, namelijk, dat, met de
bekende hulpmiddelen, in de groote hoeveelheid water,
die wij verdampt hebben, zich geen caesium, rubidium

of baryt laat aanwijzen.

Wij geven hier de wijze van dit onderzoek eenigzins
uitvoerig op, niet omdat wij die thans voor de beste
zouden houden, maar omdat men er, behalve de ge-
noemde afwezigheid van Cs, Rb en Ba, ook nog dit uit
kan leeren, dat zich bij de verrigte bewerkingen geen
vreemde strepen vertoonden en derhalve geen nieuwe
hgchamen werden aangetroffen.

1632 Liters Rijnwater, gedurende de maanden Ja-
nuarij—Mei 1862 bij tusschenpoozen uit den Krommen
Rijni) in de nabijheid van Utrecht geschept, werden
in den destilleerketel van het Utrechtsche laboratorium
verdampt. Deze ketel was van koper, inwendig ver-
tind, en vóór den aanvang der verdamping goed gerei-
nigd! Het water was van te voren niet gefiltreerd. Het
residu, eenige liters bedragende, bestond uit een licht
bruin gekleurd vocht, eene vrij aanzienlijke hoeveelheid
zeer fijn verdeelde klei en een weinig ketelsteen. Het
vocht werd gefiltreerd en in eene porceleinen schaal
verder ingedampt; wij zullen deze vloeistof A. noemen.
Daarop werd de ketel met
verdund zoutzuur omgespoeld,
en ook de onopgeloste
stoffen, (klei, carbonas calcis, enz.)
met verdund zoutzuur behandeld, waarna alles werd af-

1) Een zijtak van de Lek. De Lek is een der hoofdarmen , waarin de
■Rijn zich in ons vaderland splitst.

-ocr page 232-

gefiltreerd; op deze wijze werd eene door organische
stofi\'en en ijzerchloride bruin gekleurde vloeistof ver-
kregen, die wij B. noemen.

Onderzoek van A. — De vloeistof werd op een water-
bad tot droog verdampt en het residu herhaalde malen
met eene kleine hoeveelheid sterken alkohol gedigereerd.
Het op deze wijze verkregen alkohoUsch extract werd
op een waterbad weder tot droog verdampt; in den
spectraal-toestel vertoonde het de strepen:

K Na ix, Li (zeer sterk). Ca en Ca ß.
Het residu werd in water opgelost en met carbonas
ammoniae en ammonia geprecipiteerd; het precipitaat,
na affiltratie in zoutzuur opgelost, vertoonde de strepen:
K Na a,, Li oi, Ca a en Ca
ß.

Het met alkohol uitgetrokkene residu vertoonde de
strepen:

K m, l^Si Li X (zwak),
en na bevochtiging met zoutzuur: Ca en Ca
ß.
Het werd opgelost in water en met carbonas ammoniae
en ammonia geprecipiteerd; het precipitaat, in zoutzuur
opgelost, vertoonde: Na Li
x-,
een weinig later: Ca en Ca ß-,
en als het calciumspectrum begon te verflaauwen:
Sr X, Sr ß, Sr 7 en Sr kort maar zeer prachtig.

De van alkalische aarden bevrijde vloeistoffen, zoowel
die, afkomstig van het alkohobsch extract, als die,
welke bij behandehng der waterige oplossing van het
met alkohol uitgetrokkene residu verkregen werden, wer-
den ieder afzonderlijk op de door
schkötteb \') aange-
gevene wijze op caesium en rubidium onderzocht. De

1) Sitz. Ber. d. kais, Ak. 2fe Abth. U, p. 219. — .Tonrn. f. prakt. Chem.
85, p. 458.

-ocr page 233-

vloeistoffen werden namelijk tot droog verdampt; het
residu werd gegloeid ter verwijdering der ammoniak-
zouten, in water opgelost, gefiltreerd en daarop heet
met platinachloride geprecipiteerd, maar met veel min-
der dan noodig zou zijn om al het chloorkalium neer
te slaan. De vloeistoffen werden nog eenigen tijd onder
omroering verwarmd, het heldere vocht werd gedecan-
teerd en het precipitaat, eenige grammen bedragende,
twintigmaal met zeer weinig water uitgekookt. Bij beide
vloeistoffen bleef nu nog eene zeer kleine hoeveelheid
van het precipitaat over, welke in den spectraal-toestel
werd onderzocht, maar daarbij uit zuiver
(M.om\'kalvmn-
chloorplatinum bleek te bestaan: van caesium of rubi-
dium was bij geen van beide iets te zien.

Onderzoek van B. — De vloeistof werd met ammoniak
geneutraliseerd en daarop het ijzer met geel zwavel-
ammoninm geprecipiteerd en afgefiltreerd. Het filtraat
werd, na toevoeging van zoutzuur, verwarmd en door
filtratie van de afgescheiden zwavel ontdaan. Het vocht
werd nu tot een klein volumen ingedampt, waarbij zeer
veel sulphas calcis uitkristalliseerde, en daarop met am-
monia en carbonas ammoniae geprecipiteerd. Het pre-
cipitaat werd afgefiltreerd; een gedeelte daarvan, in
zoutzuur opgelost, vertoonde de strepen:
Na Li CS, Ca en Ca jS,
en een weinig later ook: Sr Sr jS, Sr 7 en Sr S.
Een ander gedeelte werd volgens de methode van
en-
QEiiBACH behandeld, waarbij wij weder zagen:
Na iz, Li Ä, Ca en Ca /3,
Sr Sr /3, Sr 7 en Sr S;
alleen was het strontium-spectrum veel sterker en langer
aanhoudend dan zoo even. Van baryt was niets te zien.

-ocr page 234-

Zoo als reeds gezegd is, is dus het resultaat van dit
onderzoek: in 1632 liters Rijnwater laat zich geen cae-
sium of rubidium aantoonen, en evenmin baryt. Van
onbekende ligchamen zagen wij niets.

De spectraal-analytische methode, door kirohhoff en
BUNSEN in het leven geroepen, heeft zulk een onmetelijk
veld van onderzoekingen geopend, dat er waarschijnlijk
eene groote reeks van jaren zal verloopen, alvorens al-
les, wat zich thans ter onderzoeking aanbiedt, naar die
methode zal zijn onderzocht. Menige groote arbeid is
reeds op dit gebied geleverd — moge deze kleine, door
ons verrigt, niet geheel worden versmaad!

Onder de talrijke voorwerpen en producten, welke
ons vaderland oplevert, vestigden wij in de eerste plaats
onze aandacht op de Nederlandsche
wateren; en hetgeen
wij daarvan hebben onderzocht is in het voorgaande ver-
meld. Wij meenden ons hierbij, ten opzigte van het
onderzoek van vaderlandsche producten, voorloopig te
moeten bepalen. Evenwel laten wij hier nog volgen het
onderzoek van drie voorwerpen, die trouwens met die
wateren in een innig verband staan.

1. Tufkrijt van Maastricht.

Dit voorwerp, volkomen wit van kleur en reeds aan
het ongewapend oog eene menigte fossilen vertoonende,
was afkomstig van den St. Pietersberg, uit de onmid-
dellijke nabijheid van Maastricht.

-ocr page 235-

2,0 Gram werden in verdund zoutzuur opgelost en af-
gefiltreerd; de oplossing gaf:
Na zwak;

Ca fl; en Ca jS, zeer sterk;
bij het verfiaauwen van het Ca-spectrum:
Sr zwak.

De oplossing werd nu geprecipiteerd met ammonia en
carbonas ammoniae. Na twee dagen werd het precipitaat
op een filtrum gebragt, en eenmaal met zeer verdunde
ammonia doorgespoeld; het filtraat werd in een platina-
schaaltje tot droog verdampt, zacht gegloeid, en het
overblijvende met zeer weinig alkohol overgoten; de af-
gefiltreerde alkohol vertoonde na verdamping:

K £15, Na Li (sterk), Ca en Ca /3.

Het precipitaat, door ammonia en carbonas ammoniae
verkregen, werd gedroogd en 1,9 gram daarvan naar
de methode van
enq-elbach behandeld. (2 min. gegloeid,
uitgekookt met 10 c. c. m. water). Wij zagen:

Na iï; K cc-,

Ca-spectrum, volledig en zeer intens;

Sr-spectrum, volledig en zeer intens, twee minuten lang,
en daarop na bevochtiging met zoutzuur weder zeer sterk.

Dit onderzoek geschiedde, even als het volgende met
lithia- en strontiaan-vrije reagentia en gereedschappen
(pag. 189).

Derhalve mogen wij hieruit besluiten: in het tuf krijt
van Maastricht komt lithia en strontiaan voor.

IL Mergel van de Lutte.

Deze mergel was afkomstig uit eene diepte van 25
voet. Zij was grijs van kleur, en bevatte hier en daar
afdrukken van schelpen.

-ocr page 236-

Met zoutzuur bevochtigd vertoonde zij in den spec-
traabtoestel een volledig en intens Ca-spectrum, en daar-
enboven de strepen Na K ts; en Li ^jj, de eerste zeer
intens, de beide laatste mede zeer duidelijk.

7,5 Gram werden nu, na in een agaten mortier fijn-
gewreven te zijn, met verdund zoutzuur in overmaat
verwarmd, het vocht werd gefiltreerd, geprecipiteerd
met ammonia en carbonas ammoniae, verwarmd, tot het
precipitaat zich kristallijn had afgezet, en den volgenden
dag afgefiltreerd. Van het gedroogde, door ijzeroxyde
geelbruin gekleurde precipitaat werden 1,2 gram be-
handeld naar de methode van
engelbach (i min. ge-
gloeid, uitgekookt met 10 c. c. m. water). Wij zagen:
Na
cc, K X flaauw, Li sterk, en voorts een volledig
en intens Ca- en Sr-spectrum. Het Sr-spectrum was
gedurende verscheidene minuten zigtbaar; Sr en Sr S
waren nog zeer duidelijk zigtbaar, toen Ca
a en Ca, ß
reeds zeer flaauw waren geworden. Na bevochtiging
met zoutzuur op nieuw een volledig en intens Ca- en
Sr-spectrum. — Van baryt was niets te zien.

Derhalve mogen wij besluiten: in den tertiairen mer-
gel van de Lutte komt lithia en strontiaan voor.

HL Duinzand van Scheveningen.

Dit duinzand werd ingezameld op den 21. Jan. 1863
vóór het groote badhuis te Scheveningen; het was op-
gewaaid met Z. W. wind tijdens den storm van 18—20
Jan. Bij de inzameling was het volkomen droog, zeer
fijn, eenigzins graauw van kleur.

25 Gram werden gedurende 2 minuten met 50 c. c. m.
water gekookt, daarop afgefiltreerd; het eenigzins opa-
liserende filtraat werd met twee droppels zoutzuur tot

-ocr page 237-

droog verdampt. Het overblijvende vertoonde:
Na Ä en K it, beide zeer sterk-,
Ca öi en Ca /3, vrij sterk, zeer lang.

10 Gram werden gedurende 1 minuut met 10 c. c. m.
alkohol gekookt, daarop heet afgefiltreerd; het heldere
filtraat werd tot droog verdampt en het residu met één
droppel zoutzuur bevochtigd. Het vertoonde in den spec-
traal-toestel weder dezelfde strepen van zoo even, en
niets meer.

25 Gram werden in eene platinaschaal met zwaveb
zuur verwarmd en ten laatste zacht gegloeid; de massa
werd daarop in eene kolf overgebragt en gedurende 1
min. met 20 c. c. m. alkohol gekookt; de alkohol werd
heet gefiltreerd en in eene platina-schaal tot het volu-
men van één droppel ingedampt en onderzocht. Wij
zagen daarbij:

Na ÄÄ en Ka ^tt, beide kort en zwak.

De vermelding van het onderzoek van het laatste
voorwerp hebben wij, ofschoon niets nieuws leerende,
daarom niet achterwege gelaten, omdat wij meenden
dat, na al de positieve resultaten, vooral ten opzigte
der lithia, in het vorige verkregen, deze negatieve uit-
komst niet onwelkom zou zijn.

-ocr page 238-

M-

-ocr page 239-

STELLINGEN.

I.

Er bestaat slechts één element.

II.

De wet van prout is waar.

III.

Er bestaat geen absolute koude.

IV.

Alle vaste ligchamen zijn in alle vloeistoffen oplosbaar.

V.

De electrolyse levert een zeer geschikt middel op ter
bepaling van aequivalent-gewigten.

VI.

Men heeft tot heden geen regt, bij het hydrogenium
allotropie aan te nemen.

-ocr page 240-

230
VIL

Bij nitrogenium bestaat allotropie.

VIII.

De door bunsen (Gasometr. Meth.) aangegeven wet,
dat stikstof en zuurstof bij verschillende temperaturen
steeds in dezelfde verhouding door water worden ge-
absorbeerd, is onjuist.

IX.

De spectraal-analyse kan wel aantoonen, welke stof-
fen in den dampkring van hemelligchamen voorkomen,
doch nimmer welke daarin niet aanwezig zijn.

X.

De theorie van Kirchhofe omtrent de physische ge-
steldheid der zon is, wat de hoofdzaken aangaat, aan-
nemelijker dan die van
arago.

XI.

Alle kometen hebben haar oorsprong buiten ons zon-
nestelsel.

XII.

De methode van reich, ter bepaling van het toene-
men der temperatuur op grootere diepten in de aard-
korst , is de eenige die tot juiste resultaten kan leiden.

-ocr page 241-

XIII.

Men heeft geen juist middel, de verschillende geolo-
gische terreinen chronologisch te rangschikken.

XIV.

De berg-opheffingen zijn deels plotseling, deels lang-
zaam tot stand gekomen.

XV.

De nummulitenkalk behoort noch tot het krijtterrein,
noch tot de tertiaire terreinen.

XVI.

In de levende natuur heerschen krachten, die niet
in de doode natuur vperkzaam zijn.

XVII.

Bij de bepaling eener soort in het organische rijk
is onderlinge gelijkvormigheid der individu\'s een betere
grondslag dan gemeenschappelijke afstamming.

XVIII.

Wat betrekkelijke volkomenheid aangaat staat de
typus der Mollusken hooger dan die der Arthrozoën.

XIX.

De verdeeling der ligchamen in vaste, druipend vloei-
bare en gasvormige is eene kunstmatige.

-ocr page 242-

m

XX.

Als eenheid voor het specifiek gewigt van gassen
ware het beter, het gewigt van een der gasvormige
elementen dan dat der dampkringslucht aan te nemen.

XXI.

De vooruitgang der scheikundige wetenschap wacht
op meerdere en betere bepalingen van verbrandings-
warmten.

XXII.

De molekulaire krachten laten zich niet alle terug-
brengen tot de algemeene aantrekkingskracht.

XXIII.

Voortplanting van warmte door geleiding gaat steeds
met verandering in den electrischen toestand gepaard.

XXIV.

De electrische verschijnselen zijn trillings-verschijn-
selen.

XXV.

Men heeft tot heden geen juist middel om de
lucht-electriciteit te meten.

XXVI.

De dampkring is veranderlijk van zamenstehing.

-ocr page 243-

Pl.1.

30

60

70

SO

90

M I M I !

MM

I

so

70

»0

60

ao

IM

wo

no

-ocr page 244-

pi. Z.

iiIMM

S\' /

A

Fig. 4 Spectrum der ammoniakvlam in zuurstof.

/nbsp;i\'U ^ te \'

M

Jf ■

iO

go

A\'Ö

90

m

no

HO

m

160

iro

r

i\'

m

SO

no

10

m

160

HO

150

ïo

20

eo

30

40

iO