Ö V EK
t
EN ZIJNE VEEDIENSTEN
OM TB,E NT
DE LEER DER AUSCULTATIE.
-ocr page 2-i! ^nbsp;a.
\'fmniiiinbsp;: /■ TFirsif; :
OVER
EN ZIJNE VEKDIENSTEN
OMTRENT
BE LEEU DER AUSCULTATIE.
op gezag van den rectop. - magnipicüs
D^ C. H. D. BÜIJS BALLOT,
Gewoon Iloogleeraar in de Wis- en Waümrlcun\'lige faculteit
M35T TOESTEMMING VAN DEN AKADEMISCHEN SENAAT
EN
VOLGENS BESLUIT VAN DE GENEESKUNDIGE FACULTEIT,
teb veekrijging van xien geaad van
BOCTOB m DE GEHEESKUHDE,
Aan do Utrechtsche Hoogeschool,
TE VERDEDIGEN DOOK
HEBMAKUS JOHANNES FRANCISCÜS GIESBERS,
geboren te Heumen (Gelderland).
Vrijdag den 3 Julij des namiddags ten
GEKKEP,
W. P. G. NOMAF.
1863.
-S!
t
% % Ï
♦ ^ ^^ b^T\'^ï^uia .H .T ü
•.Vnbsp;i,nbsp;. , 1\'nbsp;-.Lj.y.i, .• ~ \'nbsp;______________\'
isfilllä
^ J -îHcriïtr?*.^; -^rtÇEiÉ^^ gt; sa quot;KA*nbsp;K\'viöJerr ^^
V
3 . -»-Jnbsp;1
- \' il \'
-ocr page 5-aan
MIJNE DIERBARE OUDERS
ÖPGEDBAGEN.
-ocr page 6-- -, • , .nbsp;, ■r\' -nbsp;\' ..nbsp;\'1
M
/ .7
Weinige ontdekkingen op medisch gebied uit het be-
gia dezer eeuw hebben zulk een\' grooten invloed gehad
de diagnostiek, en dien ten gevolge ook op de the-
rapie der verschillende borstziekten, als de uitvinding
het stethoscoop, want, ofschoon reeds enkelen voor
Laïskneo gewag maken van auscultatie\', en men, zooals
later gebleken is, in vele gevallen ook zonder stethoscoop
goed kan ausculteren, heeft toch de ontdekking van
dit Werktuig de eerste aanleiding gegeven tot eene naauw-
keurige studie van deze methode van onderzoek. Onder
die zich hieromtrent het meest verdienstelijk ge-
maakt hebben, komt in de eerste plaats in aanmerking
«ïe ontdekker hiervan Eem Theophile htacinthe Labn-
^\'EC, in het begin dezer eeuw geneesheer later hoogleeraar
Parijs. Eene historische schets van diens leven, en
^ijne verdiensten omtrent de leer der auscultatie scheen
mij daarom toe een geschikt onderwerp te zijn voor eene
dissertatie. De levensschets intusschen kon door de weini-
ge bronnen, die ik daarvoor kon raadplegen slechts kort eu
onvolledig zijn, terwijl ik om den korten tijd, die mij
door bijzondere omstandigheden voor de zamenstelling van
dit proefschrift ten dienste stond, eenige aanspraak meen
te hebben op de toegevendheid van den lezer, die ik
dan ook beleefdelijk inroep.
Gaarne neem ik deze gelegenheid te baat om U openlijk
mijnen dank te betuigen, geachte promotor Professor Loncq,
en ook U hooggeleerde heeren Dondees en van Goudobveb
voor de lessen en de welwillende hulp mij bij de studie
der medische wetenschap verleend. Ook aan de hoog-
leeraren der natuur-philosophische faculteit, wier lessen
ik het voorregt gehad heb bij te wonen, zeg ik dank
voor hetgeen ik van hen geleerd heb.
U mijne vrienden roep ik vaarwel toe in de hoop, dat
onze vriendschap ook na onze academische loopbaan moge
blijven voortduren.
I^ené Thbophile Hyacinthe Laennec werd den 17
l^ebruarij 1781 te Quimper, eene kleine stad in Bre-
tagne, geboren. Hij behoorde tot eene aanzienlijke
fainilie, wier leden aldaar sedert gernimen tijd de hoogste
posten bekleed hadden. Zijne moeder stierf kort na zijne
geboorte, en wegens de ziekelijkheid van zijnen vader
Werd EenÉ reeds op zeer jeugdigen leeftijd met zijne
lii\'oeders aan de zorgen van hunnen oom, een der eerste
geneesheeren te Nantes, toevertrouwd.
Gedurende zijn verblijf aldaar, bij het uitbreken der
I\'ransche revolutie waren de scholen gesloten, en zijn
oom vond om zijne ambtsbezigheden en de beslommerin-
gen van de politiek Aveinig tijd om hem zelf te onderrig-
^eii. Daardoor werd zijne wetenschappelijke opvoeding
die stad zeer verwaarloosd. In een ander opzigt even-
^^^el was zijn verblijf te Nantes voor hem des te belang-
i^ijker. Hij begeleide zijn\' oom, die dirigerend geneesheer
quot;^quot;an de hospitalen geworden was, bij al zijne zieken, en
verkreeg daardoor zooveel Hefde voor de medische weten-
^\'^hap, dat hij het besluit nam om zelf arts te worden.
Yooral legde hij zich met veel ijver toe op de anato-
mie, waarvoor de tijdsomstandigheden hem genoegzaam
materiaal opleverden. Spoedig werd hij tot assistent in
een der hospitalen benoemd én kort daarna als genees-
heer bij een expeditiekorps te velde geplaatst, waar hij
zich vele vermoeijenissen en ontberingen moest ge-
troosten.
Op lOjarigen leeftijd ging hij naar Parijs, waar hij
zich met grooten ijver op de geneeskundige studie toe-
legde, en te gelijk trachtte aan te vullen, wat te Nantes
door de tijdsomstandigheden verwaarloosd was.
Zoo beoefende hij met veel vrucht het Latijn, in welke
taal hij verschillende stukken schreef. Ook op het Grieksch,
en zelfs op de oorspronkelijke taal van zijn land, het
Celtisch, legde hij zich met veel ijver toe. In 1801,
dus op 2 O jarigen leeftijd, behaalde hij in een groot
concours van de ,/École de medicinequot; de beide prijzen over
een geneeskundig en een heelkundig onderwerp.
In 1804 gaf hij twee stuldcen in het licht over HiP-
pockatbs. In het eene (in het Latijn geschreven) tracht-
te hij te bewijzen, dat Hippoceates evenmin als Home-
Eiis ooit geleefd had. In het tweede ^/propositions sur la
doctrine d\'Hippocrate, relativement a la medicine prati-
quequot; bestreed hij de toen heerschende meening over het
wezen der koorts.
In 1804 stelde de toenmalige regering eene soort van
medisch collegie in, onder den naam van ,/Société de
1\'école de Médicine.quot; Dit bestond aanvankelijk slechts
nit 28 leden, leeraren van de //Ecole de Médicine.quot;
Spoedig evenwel werd Laennec met eenige andere jongere
niedici zoo genaamd adjoint en kort daarna lid van dit
collegie, waarvan hij tot 1821 een der ijverigste mede-
Werkers was. Een zijner eerste werken als lid van de
Société de FÉcole handelt over de aanwending van arse-
nik tegen febris intermittens, ter vervanging van den
kinabast. Wel hadden reeds de artsen GolumbAt en de
JussEY het arsenik tegen deze ziekte gebruikt, maar
Laeistsec was de eerste, die in de kwaadaardigheid van
de koorts geene contra-indicatie zag, maar veel eer eene
aanwijzing om in het belang van den lijder het arsenik
in plaats van den cortex peruviamxs te geven. Zijne
andere kleinere werken verschenen in verschillende tijd-
schriften.
In het //Journal de médicine, chirurgie et pharmacie,
Tome IV et Y, in 1803 deelde hij eenige waarnemingen
niede over Peritonitis onder den titel van //Histoires
d\'inflammations du Peritoine.quot; In het ,/Bulletin de la
faculté de médicine de Paris,quot; schreef hij in 1805 eene
voor dien tijd uitstekende helmintologische bijdrage,
onder den titel van //Monographie des vers vesiculaires,
contenant la description de plusieurs espèces liouvellcs,
et celle des maladies et des altérations organiques, aux-
quelles donne lieu la présence de ces vers dans le corps
liumain.quot;
In het //Bulletin de la société de médicine, 1806
]S1°. 3,quot; verscheen een stuk over melanose, nu carcinoma
meianodes genoemd, die hij beschrijft als .en zwart gezwel
van een homogeen, vochtig, ondoorsol ij.üend weefsel zeer
gelijkende naar het weefsel van bronc^iiaalklieren, hetwelk
later verweekt, waaruit dan eene zwart bruine vloeistof kan
geperst worden, gemengd met kleine, zwarte korrels, die
nu eens hard, dan eens zoo week zijn, dat zij tusschen de
vingers kunnen fijn gewreven worden. Later veranderen
ook deze zwarte korrels door verdere verweeking in eene
soort van zwarte moer. Hij verdeelde ze in geënkysteer-
de, niet geënkysteerde en in het weefsel geïnfiltreerde
melanosen, en hield ze voor kwaadaardige gezwellen.
In zijn werk ,/De Fauscultation médiatequot; deelt hij een
geval mede, waarbij melanotische gezwellen gevonden
iverden in het onderhuidsche bindweefsel, de glandula thyre-
oidea, de longen, het mesenterium, de milt en de nieren.
In 1810 schreef hij een stuk over angina pectoris, en in
181.5 deelde hij aan de //Société de 1\'école de médicinequot;
zijne onderzoekingen mede over hersengezwellen, naar
aanleiding van een gezwel, gevonden in de hersenen
van eene jonge vrouw, die in de Salpetrière gestorven
Was.
Hij was een der ijverigste medewerkers van den „Dic-
tionnaire des sciences médicales,^\' eene soort van medi-
sche encyclopaedic, waaraan de voornaamste mannen nit
dien tijd, leden van de zoogenaamde ,/Société anatomi-
quequot; medewerkten. Deze Société had tot hoofddoel de
studie der pathologische anatomie, en bestond bijna ge-
keel uit leerlingen van den beroemden Coevisaht.
Laenneg schreef voor den „Dictionnaire des sciences
fflédicalesquot; verschillende belangrijke artikelen, zoo als:
Cartilages accidentelies, Tom lY, handelende over de
kraakbeenachtige kysten, die bij verweeking en latere
cicatrisatie van tuberkels gevormd worden of die als kyste
sommige gezwellen omgeven.
Encephaloïdes, later fungus genoemd. Deze verdeelt
bij ook in drie soorten; geënkysteerde, onregelmatige
knobbels zonder kyste, en geïnfiltreerd in het weefsel.
Hij neemt drie ontwikkelings-tijdperken aan, dat van
lauwheid, wanneer het gezwel gevormd wordt, dat van
gi^heele ontwikkeling, waarbij het veel op hersenweef-
sel gelijkt, en het tijdperk van verweeking. Hij zegt,
dat door de broosheid van de bloedvaten, die er door
loopen, bloeduitstorting in het gezwel kan plaats hebben
eu waarschuwt tegen de verwarring hiervan met fungus
haemotodes, daar deze naam meer toekomt aan sponsachtige
gezwellen met eene groote hoeveelheid bloedvaten.
Het belangrijkste artikel, dat hij in den //Dictionnaire
des sciences médicalesquot; schreef, is ,/Anatomie patholo-
giqne.quot; Eeeds vroeger in het //Journal de medicine,
1805,quot; had hij een stuk geschreven onder den titel van
,/Note sur Fanatomie pathologiquemaar dit artikel
bevat den geheelen toenmaligen toestand der patholo-
gische anatomie, verrijkt met het resultaat van zijne
eigene onderzoekingen, waartoe hij door veelvuldi-
ge lijkopeningen ruimschoots gelegenheid had. Later
trachtte hij eene nosologische klassificatie te gronden op
pathologische anatomie. Hij verdeelt daarvoor de //al-
terations organiquesquot; in vier klassen: 1. Yerandering
van de voeding, 3, van vorm en ligging, 3. van tex-
tuur door a) een inwendig en 5) een uitwendig agens
veroorzaakt en 4. vreemde ligchamen (parasiten).
Naar het voorbeeld van zijnen leermeester Cokvisaet,
onderzocht hij overal bij hartsgebreken zijne lijders door
het oor op de borst te leggen. Dit schijnt evenwel
weinig resultaat te hebben opgeleverd; maar in 1816
werd hij geraadpleegd door eene jonge dame, die eenige
algemeene verschijnselen van een hartsgebrek vertoonde,
en hier was deze methode van onderzoek, zooals hij zegt,
zoowel wegens den leeftijd en het geslacht als wegens
de bmtengewone ontwikkeling van den panniculus adi-
posiis onmogelijk, en ook de palpatie en de percussie
waren om gemelde reden zeer onzeker. Nu herinnerde
hy zich een zeer bekend verschijnsel van de voortplan-
ting van het geluid, namelijk dat men met het oor tegen
het eene einde van een balk zeer goed het krabben met
eene speld tegen het andere einde hoort. Hij nam een
hoek papier, rolde dit stijf op, en zette het eene einde
op de hartstreek, en toen hij nu aan het andere einde
luisterde, hoorde hij de hartslagen veel scherper en dui-
delijker, dan hij ze tot nog toe door onmiddelijke aus-
cnltatie gehoord had.
Hij begreep terstond dat dit eene zeer nuttige me-
thode kon worden, niet alleen voor het onderzoek van de
hartslagen, maar van alle bewegingen, die eenig geluid
in de borstkas voortbrengen, zooals de ademhaling, de
stem en de reutelgeluiden. In die overtuiging begon
hij terstond waarnemingen te doen in het hospitaal
Necker, waarin hij, na eerst korten tijd in het hospitaal
^eaujon te zijn geweest, in 1816 als dirigerend genees-
heer was aangesteld.
^^ de ,/Annales politiques, morales et littéraires, Sept,
ISl
en lu het,/Journal universel des sciences médicalesquot;
van dat zelfde jaar, wordt reeds over de uitvinding van
het stethoscoop gesproken.
Spoedig hield hij voor de //Société de Técole de mé-
dicinequot; de voordragt van zijn //Mémoire sur 1\'ausculta-
tion â l\'aide de divers instruments d\'acoustique, employ-
és comme moyens d\'exploration dans les maladies des
viscères thoraciques et particulièrement \'dans la phthisic
pulmonaire/\' en droeg dit werk op aan de //Académie
des sciences mathématiques.quot; Deze benoemde uit haar
midden eene commissie van onderzoek, bestaande uit
PoETAL, Pelletak, cn Peecy, die bij monde van dezen
laatste in de zitting van den 29 Junij 1818 een rapport
uitbragt, waarin genoemde methode van onderzoek ten
zeerste werd aangeprezen.
Het eerste instrument, dat Laennec bij het onderzoek
gebruikte, was een papieren cylinder van één voet lengte
en 16 lijn in doorsnede. Hij deed nu ook proeven met
cylinders van hardere en zachtere zelfstandigheden ver-
vaardigd, en bevond zich het best bij een cylinder van
zacht hout, van één voet lengte cn 16 lijn in doorsne-
de, met eene opening van 3 lijn diaraetcr, aan het ééne
einde tot op de diepte van anderhalve duim kegelvormig
uitgehold, terwijl om de ster^. cn de hartslagen te onder-
zoeken, het uitgeholde einde net cencn doorboorden
stop, uit hcizclfde hout als do cylinder vervaardigd ge-
slot-\'H werd. Dat zacht hout beter voldeed dan hardere
zelfstandigheden, wist hij evenwel, zooals hij zelf zegt.
met met de wetten van het geluid overeen te brengen,
daar hij niet schijnt ingezien te hebben, dat ook de lucht in
den doorboorden cylinder het geluid zeer goed voortplant.
WiNTEicH meent zelfs, dat het alleen de lucht in het
stethoscoop is, waardoor de geluiden, in de borst voort-
gebragt, worden voortgeplant.
IjAenneo vond het in het begin niet noodig om aan
zulk een eenvoudig instrument een\' eigenaardigen naam
geven. Daar evenwel anderen spoedig verschillende
•^^els barbaarsche deels geheel ondoelmatige namen
\'\'\'Oorstelden, als: Sonomètre, pectoriloque, pectoriloquie,
thoraciloque, cornet medical, enz., meende hij den naam
stethoscoop er aan te moeten geven, welken naam
bet dan ook tot nu toe behouden heeft.
In 1819 gaf hij een werk uit getiteld: //De Taus-
cultatiou médiate ou traité du diagnostic des maladies
des poumons et du coeur, fondé principalement sur ce nou-
^eau moyen d\'exploration.quot; waarin hij uitvoerig en duidelijk
bet resultaat zijner onderzoekingen met het stethoscoop me-
•^edeelde. Dit werk bragt eenen grooten omkeer in de studie
üe verschillende borstziekten te weeg, en door de meer
gemakkelijke diagnose, onderging natuurlijk ook de therapie
eene groote wijziging. Zijn ,/Traité de Tausculationquot; ver-
G) ViRCHow, Handbueh der Spec. Pathol und Therap. Y, 1;
pag. 115.
schafte hem een\' grooten roem als wetenschappelijk en prac-
tisch geneesheer, en eene menigte jonge geneeskundigen
kwamen uit alle landen naar Parijs, om zich onder hem in
de nieuwe methode van onderzoek te oefenen, en niet lang
daarna vond deze ontdekking reeds eene uitgebreidere
toepassing daar Lejumeau de Keugauadec, die in zijne
„Memoires sur Tauscultation appliquée a Tétude de la
grossessequot; het hooren van de hartstoonen van het kind
als een zeker kenmerk van zwangerschap opgeeft.
In 1826 kAvam eene tweede uitgave van het ,/traité
de l\'auscultationquot; uit, en in 1837 verscheen de vierde
uitgave, voorzien met aanteekeningen (behalve van Me-
biadec Laeknec zijn neef, die reeds in de derde waren
opgenomen) van den beroemden Andral.
Laemeo vertrok in 1820, tot herstel van zijne door
veelvuldigen arbeid geschokte gezondheid naar Bretagne
en keerde schijnbaar hersteld in 1822 naar Parijs terug.
Spoedig werd hij tot hoogleeraar in de medische, faculteit
benoemd, en in 1823 nam hij in plaats van Hallé de
leiding der medische klinek op zich.
In 1826 keerde hij nogmaals tot herstel zijner ge-
zondheid naar Bretagne terug, maar stierf daar den
13 Augustus 1826, en wel juist aan die ziekte, tot
welker betere kennis hij zoo veel had toegebragt, name-
lijk aan phthisis tubercuosal.
Reeds bij Hippoceatbs althans, in een der op zijn
^aam tot ons overgehragte schriften (1), vinden wij
sporen van de auscultatie, in de woorden: »ijv quot;Trpoqéxm
ànouà^T^ Trpoç rx TrKsvpà.quot; Corvisakt (2) zegt:
ai entendu des battements en approchant l\'oreille de
la poitrine.quot; Hij schijnt evenwel niet veel practisch
nut Voor de diagnose daaruit getrokken te hebben. De
^edeu hiervan meent Laennec daarin te vinden, dat de
onmiddelijke auscultatie meestal tot dwaling moet aan-
leiding geven en ook, omdat deze methode zelden wordt
gebruikt, daar zij even lastig voor den geneesheer als
voor den zieke is, en vooral ook bij jonge vrouwen uit
de hoogere klasse dikwijls tegenkanting zal vinden,
terwijl bij eenigen het volumen der borsten een physische
(1)nbsp;Hippoceates, lib. ir, de morlis.
(2)nbsp;CORVISAET, Essai sur les maladies du coeur.
-ocr page 20-hinderpaal voor het gebruik van deze methode zijn
zal.
Latere onderzoekingen van Skoda en Wintuich heb-
ben bewezen, dat, wanneer de onmiddelijke auscultatie
zonder last voor den geneesheer en voor den zieke kan
geschieden, zij een even goed resultaat oplevert als de
auscultatie met het stethoscoop, zoodat de eerste beden-
king van Laeiwbo op eene dwahng berust, misschien
voortgekomen uit eene te groote vooringenomenheid
met zijn instrument, die aan alle uitvinders eenigzins
eigen is.
Laekneo verdeelt zijn werk: „De 1\'auscultation mé-
diatequot; in vier deelen, over de auscultatie van de stem,
van de ademhahng, van de reutelgeluiden en van de
hartslagen.
In het eerste gedeelte stelt hij vooral op den voorgrond
de pectoriloquie, die hij bij zijne onderzoekingen over
de stem in den gezonden toestand toevalhg vond bij
eene 28jarige vrouw, die eerst sedert weinige dagen
een\' hoest had, die geene andere kenteekenen had dan
die van een\' catharrhus pulmonum. Toen hij deze vrouw
bij het onderzoek Het spreken, vond hij onder het regter
sleutelbeen eene plaats, waar de stem direct uit de borst
scheen te komen en geheel door het kanaal van het
stethoscoop te gaan. Daar hij zich dit niet wist te
verklaren, onderzocht hij ook daarop de andere zieken
ïh het hospitaal aanwezig, en vond het bij een twintig-
tal lijders, die meest allen in een\' ver gevorderden
graad van phthisis tuberculosa verkeerden.
Hij meende toen reeds dit verschijnsel te moeten toe-
schrijven aan cxcavaties, ontstaan door de verweeking
van tuberkels, en daar de meeste zieken, waarbij hij
dit verschijnsel vond, in het hospitaal stierven, overtuigde
^ij zich bij de sectie telkens van de juistheid zijner
ttieening. Hij vond, wanneer de pectoriloquie zeer
duidelijk geweest was, dat dan de excavatie digt bij den
borstwand zat; nooit was de pectoriloquie meer karak-
teristiek, dan wanneer de beide pleurte op de plaats van
excavatie aan elkander vastgegroeid waren, en dus
de borstwand tegelijk de wand van de excavatie was,
Hij schrijft de pectoriloquie toe aan den sterkeren weêr-
lilank van de stem op eene meer uitgebreide en vastere
plaats en vond het dus ook in de trachea, en natuurlijk
ook in de larynx, waar de stem gevormd wordt.
Laeknec neemt als wijzigingen aan de blijkbare, de
t^jfelaehtige en de onvolkomene pectoriloquie. De blijk-
l^are volkomene pectoriloquie heeft het boven opgegevene
kenteeken, dat zij geheel door het kanaal van den cy-
linder schijnt te gaan. De twijfelachtige pectorüoquie
hoort men ook wel op eene bepaalde plaats uit de borst
u
komen, maar zij schijnt niet geheel door het kanaal van
het stethoscoop te gaan. Deze wijziging van de pecto-
riloquie hoort men normaal op de plaats, beantwoordende
aan den oorsprong van de bronchi, tnsschen den bm-
nenrand van het schouderblad en de wervelkolom, en
alleen, wanneer men het aan de voorzijde der borst
onder de derde rib hoort, zon men tot eene excavatie
mogen besluiten. De onvolkomene pectoriloquie, die
normaal bij menschen met eene zware stem gehoord
wordt en alleen in eenen sterkeren weêrklank van de
stem bestaat, kan alleen op escavaties wijzen, wanneer
zij aan eene zijde van de borst voorkomt. Het afwisse-
lend al of niet aanwezig zijn van pectoriloquie, verklaart
hij daardoor, dat de bronchus, die naar de excavatie
geleidt, somtijds kan verstopt zijn door sputa, zoodat
de stem niet in de excavatie kan doordringen.
Ofschoon de waarnemingen van Laeotec goed zijn,
zijn de verklaring van de oorzaak en dus ook de ge-
volgtrekkingen, die hij daaruit maakt, minder juist,
misschien door het nog niet genoegzaam aantal lijkope-
ningen. Skoda en later ook Seitz (1) hebben bewezen,
dat de pectoriloquie parfaite en de sterke bronchophonie
niet van elkander te onderscheiden zijn, en ook de
(1) E. Seitz, die Auscultation und Percussion der Eespirations-
rarane.
twijfelachtige en onvolmaakte pectoriloqliie niets anders
zijn dan meer of minder sterk uitgedrukte bronchopho-
nie. En daar nu deze bronchophonie even goed voor-
komt bij elke verdigting van het longweefsel, waar de
stem kan gereflecteerd worden, kan men hieruit niet tot
de aanwezigheid van excavaties besluiten. quot;Wintmch
nieent dat enkele malen bij vomicae die niet te groot,
Jquot;egelmatig van vorm en zeer digt bij den borstwand
gelegen zijn, de stem een eigenaardig timbre aanneemt
(Höhlenstirnme); hij zegt evenwel, dat hij dit zelden
keeffc waargenomen, zoodat toch allen daarin overeen-
stemmen, dat de pectoriloquie in den zin, dien Labotec
er aan geeft, alle pathognostische waarde voor de dia-
gnose van eene escavatie verliest.
Naar aanleiding van het zekere teeken, dat hij in de
pectoriloquie meent gevonden te hebben voor tuberku-
leuse excavaties, spreekt hij zeer uitvoerig over de ont-
^kkeling en het verder verloop van de tuberculose , en
heeft daardoor zeer veel tot eeu\' scherperen blik in de
ontwikkeling vau die ziekte bijgedragen,
Met Bayle verzette hij zich het eerst tegen de mee-
^iiig Van Broitssais, dat de tuberkels een product van
ontsteking zijn. Hij houdt ze voor nieuwvormingen,
afhankelijk van eene algemeene dispositie. Als bemjzen
tegen de ontwikkeling door ontsteking voert hij aan, dat
de verharde weivaatsklieren bij scrophulosis jaren lang
in denzelfden toestand knnnen blijven en dan de bijko-
mende ontsteking nog meestal in het omringende weef-
sel zetelt, als ook, dat de tnberkels dikwijls in verschil-
lende organen tegelijk voorkomen, b. v. in de darmen.
Laennec neemt in het eerste tijdperk drie soorten van
tuberculosis pulmonum aan. De eerste en meest gewone
s deze, dat er zich in het longweefsel kleine, grijze,
lalfdoorschijnende tuberkels vormen, die in het midden
ter geel en kaasachtig worden, terwijl de omtrek verder
iet de halfdoorschijnende grijze stof geïnfiltreerd wordt.
. jater begint deze massa van uit het midden te verwee-
en en gelijkt dan op dikke pus, die, wanneer er com-
aunicatie met een\' bronchus bestaat, wordt geëxpecto-
■eerd (vomica).
Bij de tweede soort wordt een klein gedeelte long-
weefsel met eene geleiachtige, doorschijnende, grijze
stof geïnfiltreerd, met eene menigte geelachtig witte
punten, welke massa dan eren als bij de vorige soort
eerst kaasachtig wordt en daarna verweekt.
De derde soort bestaat uit groote tuberculeuse mas-
sa\'s, waarin men het longweefsel nog kan onderschei-
den.
Na de expectoratie van de verweekte plaats blijft er
eene groote excavatie over, waarin meestal tusschen de
wanden balken loopen, die hij voor bronchi en niet,
200 als later het mikroskopisch onderzoek geleerd heeft,
voor vaten hield.
De groote hoeveelheid spnta van lijders aan tubercu-
lose schrijft hij toe, niet zoo als Bayle en anderen voor
bem aan de overvloedige afscheiding van de wanden der
gevormde holte, maar aan de afscheiding van het slijm-
vlies der bronchi, dat hierbij -altijd ontstoken is.
De vraag, of de tuberkuleuse excavaties kunnen ge-
nezen, beantwoordt hij toestemmend, en houdt deze ge-
uezing niet eens voor zeer zeldzaam. Hierbij wordt de
■Wand kraakbeenachtig en trekt zich zamen, zoodat de
bolte zich eindelijk geheel sluit en er een kraakbeenach-
tig lidteeken gevormd wordt, terwijl de pleura pulmo-
ualis stervormig wordt ingetrokken. Hij deelt tien
Waarnemingen mede van naar zijne meening genezen
excavaties. Bij zes is de lijkopening gedaan en werden
ook de bovengenoemde kraakbeenachtige lidteekenen en
de stervormige intrekkingen van de pleura gevonden.
I^e vier overige waarnemingen, waarbij geene autopsie
geschieden, bewijzen natuurlijk niets wegens de
onzekerheid van de pectoriloquie als pathognostisch teeken
voor excavaties, Foumet houdt ook de beschrevene
kraakbeenachtige lidteekenen en de intrekkingen van de
pleura niet voor genezen excavaties, maar voor overblijf-
seien van plenritisclie schijnvliezen, die langzamerhand
met longweefsel omgeven zijn. Later is bewezen, dat
deze genezingen, ofschoon dan ook zeldzamer dan Laen-
nec meent, toch voorkomen, wanneer er rondom de
holte interstitiële pneumonie ontstaat, waardoor de holten
worden ingesloten, en, met inzinking van den borstwand
en verwijding van de omliggende bronchi, de wanden
bij elkander gebragt worden.
Hij spreekt ook in het kort over pectoriloquie bij
bronchiectasie als gevolg van langdurigen hoest, vooral
kinkhoest, doch daar dit zoo zelden voorkomt, verliest
zijns inziens de pectoriloquie niets van hare diagnosti-
sche waarde voor de tuherkuleuse excavaties.
Een ander, nog niet genoegzaam verklaard verschijn-
sel, dat men somtijds bij de auscultatie van de stem
waarneemt, is de door Laennec zoogenaamde segophonie
of pectoriloquie chevrotante. Zij onderscheidt zich daar-
door van de pectoriloquie, dat zij niet door het kanaal
van het stethoscoop schijnt heen te gaan. De stem hoort
men wel uit de borst komen, maar zij is scherper dan
die van den zieke, op afstand gehoord. Zij heeft iets
bevends en afgebroken, iets zilverachtigs als de stem
van eene geit, terwijl ook het timbre van de stem veel
met de stem van dit dier overeenkomt.
Laennec schrijft de tegophonie toe aan den weerklank
-ocr page 27-van de stem in de platgedrukte bronchi, terwijl zij
door het medetrillen van eene dunne laag vocht in de
pleura haar eigenaardig timbre krijgt. Dit maakt hij
daaruit op, dat hij dit verschijnsel altijd vond bij pleu-
ritis, wanneer er nog weinig exsudaat in de pleura aan-
quot;^ezig -was. Wanneer het exsudaat vermeerderde, ver-
dween het verschijnsel en kwam terug, wanneer het
exsudaat op \'weg van resorptie was. Als een bewijs dat
ket eigenaardig timbre wordt veroorzaakt door de laag
Vocht, voert hij aan, dat hij bij kort afgebroken spreken
Van den zieke eerst de gewone stem hoorde en eerst
een oogenblik later den eigenaardigen toon, daar er meer
^\'ijd noodig is voor den doorgang van de stem door de
laag vocht en den borstwand.
De segophonie wordt het best gehoord tusschen den
binnensten rand van het schouderblad en de wervelko-
lem, aan den ondersten hoek van het schouderblad en
op eene hjn ter breedte van drie vingers van het mid-
den van het schouderblad naar het borstbeen.
Ook op de waarde van dit verschijnsel als pathognos-
tisch teeken van pleuritisch exsudaat valt veel af te din-
goïij daar Skoda heeft waargenomen, dat het ook zonder
eenig spoor van pleuritis voorkwam bij pneumonien, bij
infiltratie van het longweefsel met tuberkels hetzij met,
hetzij zonder excavaties, dat de stem dikwijls niets sego-
plioniscli heeft bij aanwezigheid van weinig plenritisch
exsndaat in de borstvheshohe en dat zoowel bij exsndaat
in de pleura als bij pneumonie zonder exsndaat enkele
woorden asgophonisch kunnen gehoord worden, andere
niet. De verklaring van het verschijnsel door Skoda
is ook geheel anders dan die van Laennec.
SivODA meent, dat de wand van de bronchi, waarin
de lucht in trilling gebragt wordt, door stooting op de
daarin bevatte lucht terugwerkt, en op deze wijze tot
den bevenden klank aanleiding geeft, of dat een weinig
slijm, dat het begin van eenen bronchus onvolkomen
afsluit, door trilling den bevenden toon voortbrengt, en
dat liet timbre niet in wezenlijken zamenhang staat met
het voorhanden zijn van vloeistoffen in de pleura.
Volgens wintihch laat zich deze meening van Skoda
volstrekt niet verdedigen. Hij verklaart het blatende
van de stem daardoor, dat de wanden der bronchi bij
trilling zich snel achter elkander aanraken, en zegt,
dat zijns inziens, Laekneo nader bij de waarheid is dan
Skoda, daar hij ook aanneemt, dat de bronchi zijn
plat gedrukt, hetgeen bij de aanwezigheid van plenritisch
exsndaat zeer goed mogelijk is.
WiKTEiCH beweert evenwel, dat de vloeistof als zoo-
danig niet zoo noodig is, als Laennec meende, om de
ijegophonie voort te brengen. De gordel, die door Labn-
NEC wordt aangegeven als de plaats, waar de Eegophonie
het best gehoord wordt, verklaart hij daardoor, dat daar
meestal de grenslijn van het exsndaat is, terwijl lager
het gelnid niet genoeg door de laag vloeistof heen wordt
medegedeeld. Seitz hecht aan de segophonie zeer ge-
rhige waarde, en beschouwt ze als eene weinig beteeke-
nende variëteit van de bronchophonie.
In het tweede gedeelte van zijn werk spreekt Labnnec
over de auscultatie van de ademhahng en zegt, dat men
door dit middel de meeste ziekten der borstorganen, als:
pneumonie, phthisis pulmonalis, cedema en emphysema
pulmonum, verschillende gezwellen in de borstholte,
pleuritis, hemoptysis, pneumothorax, enz,, kan her-
kennen.
Het normale longenrespiratie-geruisch vergelijkt hij bij
bet geruisch, dat de lucht maakt, wanneer zij door eene
bnis stroomt langs eene klep, die zelve bij het op- en
neergaan geen geluid voortbrengt of bij de diepe adem-
haling, die bij tusschenpozen op afstand gehoord wordt
bij iemand, die rustig slaapt. Het wordt over de ge-
heele borstholte zeer goed gehoord. Ook op den larynx,
de trachea en den oorsprong van de hronchi hoort men
zeer duidelijk een ademhalings-geruisch; maar hier heeft
het een eigenaardig karakter, -waardoor men gemakkelijk
herkent, dat de lucht door een wijder kanaal dan de
longblaasjes gaat (bronchiaal ademen), en bij het aus-
culteren van deze deelen schijnt het dikwijls, als of de
zieke bij de inademing de lucht in het stethoscoop op-
zuigt en bij de uitademing weer wegblaast.
Het ademhalings-geruisch is des te sterker, naar mate
de ademhaling sneller is, hetgeen trouwens bij de meeste
ziekten der ademhalings-werktuigen het geval is. Laen-
nec maakt ook opmerkzaam op het verschil van het
ademhalings-geruisch bij kinderen en bij volwassenen,
welk verschil moeijelijk te beschrijven is, maar door
vergelijking gemakkelijk herkend wordt. Het schijnt,
zegt hij, alsof men bij kinderen voelt, dat de long-
blaasjes zich zoo ver mogelijk uitzetten, terwijl men bij
volwassenen meent te kunnen bemerken, dat zij slechts
half met lucht worden gevuld. Hij verklaart dit ver-
schil daaruit, dat de kinderen door de snellere circulatie
of een verschil in de scheikundige zamenstelling van
het bloed betrekkelijk meer lucht inademen dan vol-
wassenen. Ook bij volwassenen, die overigens zeer ge-
jond zijn, is ex nog een groot verschil in de sterkte
Van liet ademhalings-geiuiscli. Bij den eene lioort men
het naaiiwelijks, tenzij zij eene snellere inademing doen,
hij anderen hoort men zelfs bij eene gewone ademhaling
het geruisch zeer goed, terwijl enkelen gedurende hun
geheele leven het zoogenaamde puerile, dat is, kinderen
eigene ademhalings-geruisch behouden.
Behalve deze enkele uitzonderingen kan een volwas-
sene, welke pogingen hij ook doet nooit zoo sterk adem-
^^len, dat het geruisch pueriel wordtj maar wanneer,
Vooral door eene acute ziekte, een belangrijk gedeelte
van de longen, voor de lucht ontoegankelijk wordt,
Verkrijgt het ademhalings-geruisch in het normale ge-
«leelte, dikwijls zonder buitengewoon snelle ademhaling,
het puerile karakter.
Bij het aanwezig zijn van het ademhalings-geruisch
op alle punten van de borst met gelijke sterkte kan
men zeker zijn, dat er geen exsudaat in de pleura noch
in de longen aanwezig is. Wanneer daarentegen op
«ene bepaalde uitgestrektheid van de borstkas het adem-
hahngs-geruisch ontbreekt, dan is dit een zeker teeken,
dat de long daar voor de lucht ontoegankelijk is. Laen-
neg vond dit teeken even zeker en even karakteristiek
als die, welke door de percussie-methode van Aubn-
nuTJGGEE verkregen worden, m geeft in sommige opzig-
ten daaraan de voorkeur.
Yooral voor de dia,gnose van de pneumonie is het
onderzoek van het ademhalings-geruisch van veel waarde.
Reeds in het eerste tijdperk, dat van engouement, waar
de percussie nog niets uitwijst, hoort men het ademha-
hngs-geruisch vergezeld gaan van een knetterend reute-
len, dat Laennbc vergelijkt hij het knappen van zout,
dat sterk verhit wordt. Hij noemt het „râle crépitant,quot;
en houdt het voor karakteristiek voor het eerste tijdperk
van pneumonie, evenwel ook in verband met de overige
verschijnselen, daar ook bij oedema pulmonum een der-
gelijk geluid gehoord wordt.
In het tweede en derde tijdperk, dat van hepatisatie
en van etter-infiltratie hoort men in het geheel geen
ademhahngs-geruisch meer en alleen somtijds een ,/râle
muqueux,quot; wanneer ook het slijmvlies van de bronchi
ontstoken is, terwijl in dat gedeelte van de longen,
hetwelk gezond gebleven is, de ademhaling dikwijls
pueriel wordt. Ook bij de genezing is door het ste-
thoscopisch onderzoek de gedeeltelijke absorptie van het
exsudaat door het hooren terug keeren van het adem-
halings-geruisch veel spoediger te bemerken dan door
de percussie van Auenbruggbe.
Als gevolg van hevige pneumonie beschrijft Laennec
het gangreena pulmonum en deelt daarvan vier waarne-
mingen mede. Meestal volgt spoedig de dood, maar
somtijds kan het gangrseneuse stuk langzamerhand worden
geëxpectoreerd, waardoor eene excavatie ontstaat, die even
^Is de tuberculeuse excavatie pectoriloquie voortbrengt.
Aan Laennec komt de eer toe een beter licht ver-
spreid te hebben over de ontwikkeling der pathologische
anatomie en de diagnose van emphysema pulmonum.
Ofschoon Rutsch en Valsalva beiden eene waarneming
mededeelen, waaruit blijkt, dat zij emphysemateuse lon-
gen gezien hebben, en ook enkele andere waarnemers
spreken van longen, die door lucht waren uitgezet,
keeft toch Laennec van deze ziekte het eerst een ka-
rakteristiek beeld ontworpen, en ze bij het leven ge-
diagnosticeerd.
Hij beschouwde het teregt als eene bovenmatige uit-
zetting der luchtblaasjes, waardoor zij hunne elasticiteit
verliezen en zieh niet meer kunnen zamentrekken. Vroe-
ger bragt men wegens de onmogelijkheid om tot eene
diagnose te geraken, deze ziekte met vele andere onder
de rubriek asthma, en Laennec zegt dan ook, dat
alleen het stethoscopisch onderzoek in verband met de
percussie tot eene goede diagnose kon leiden.
Men hoort bij deze ziekte op eene bepaalde plaats
van de borst het ademhaUngs-geruisch volstrekt nieit;
ofschoon ook de percussietoon volkomen helder is. Dat
de toon bij de percussie tympanitisöh worden kan,
)
schijnt hij niet te hebben opgemerkt, wel dat ook in
de hartstreek bij deze ziekte de percussietoon geheel
helder is. Ook vermeldt hij reeds de dikwijls voorko-
mende complicatie van emphjsema pnlmonnm met hy-
pertrophie of dilatatie van het hart. LAEmsTEC deelt
vijf waarnemingen van emphysema pnlmonnm mede,
waarin hij zeer naauwkeurig de verschijnselen bij het
leven en het resultaat van de lijkopeningen schetst.
De gezwellen, die in de longen voorkomen, veroor-
zaken ook, dat men het ademhalings-geruisch daar niet
hoort, ten minste wanneer zij eene tamelijke grootte
bereikt hebben. Hieronder komen vooral voor:
1°, Eenvoudige kysten; kysten met blaaswormen
gevuld; 3*. vezelachtige, kraakbeenige of beenige gezwel-
len; 4°. tuberkels; 5°. die soort van careinoma, welke
liAENNEC als encephaloïd beschrijft, en 6°. melanosen,
die hij ook teregt meent van carcinomateusen aard te zijn,
Yoor de diagnose van tuberkels heeft de exploratie
van de ademhaling alleen dan eenig nut, wanneer zij
zoo groot zijn, dat de percussietoon daardoor mat wordt,
daar ook alsdan op die plaats geen ademhalings-geruisch
gehoord wordt. Bij aanwezigheid van excavaties wordt
ook, wanneer door de tubereuleuse infiltratie er om heen
de percussietoon mat is, het ademhalings-geruisch zeer
goed gehoord; maar heeft dan een eigenaardig karakter
(caverneus-ademen) en gelijkt veel op het tracheaal-
ademen. Yooral wanneer door de omringende infiltratie
het longen-ademhalings-geruisch niet gehoord wordt,
komt dit verschijnsel zeer duidelijk te. voorschijn. Ook
ket bovengenoemde gevoel alsof de zieke hij de inade-
ming de lucht uit het stethoscoop opzuigt en bij de
Uitademing weer uitstoot is hierbij vooral duidelijk.
Na vervolgens eerst de pathologische anatomie van
acute en chronische pleuritis uitvoerig besproken te heb-
ben, zegt Laeistnec, dat bij deze ziekten behalve de
Ägophonie ook het al of niet aanwezig zijn van het adem-
halings-geruisch het beste middel is, om de aanwezig-
heid en de hoeveelheid van pleuritisch exsudaat te erken-
nen. Wanneer de pleuritis spoedig met eene groote
hoeveelheid exsudaat gepaard gaat, is in weinige uren
het ademhalings-geruisch over de geheele borstkas be-
halve langs de wervelkolom geheel verdwenen, een
belangrijk verschil met pneumonie, waar men in de eerste
^agen nog het ademhalings-geraisch met den râle cré-
pitant hoort. Wanneer men bij de aanwezigheid van
pleuritisch exsudaat toch nog op enkele plaatsen het
ademhalings-geruisch hoort, kan men aannemen, dat
hier adhsesies van vroegere pleuritis aanwezig zijn.
De inzinking van ééne zijde der borst verklaart Labn-
ï^Ec uit vroegere pleuritis, wanneer de long zich door
Ko
Â
het op de pleura zittende scheinvhes niet meer kon
uitzetten, al wordt ook het essudaat geabsorbeerd.
Ook de pneumothorax, door Laenneo het eerst bij
het leven gediagnosticeerd, wordt door het verband van
percussie en auscultatie zeer goed herkend, wanneer de
percussietoon buitengewoon helder (tympanitisch) is en
toch in \'t gehe^sl geen ademhalings-geruisch gehoord wordt.
Tot zoo ver Laennec. Zoo als uit het bovenstaande
blijkt, neemt hij drie soorten van ademhalings-geruisch
aan: het longen-ademhalings-geruisch, bronchiaal ade-
men en caverneus ademen j terwijl men bij de twee
laatste nog eene wijziging vindt, dat namelijk de lucht
bij de inademing als het ware uit het stethoscoop wordt
gezogen, en bij de uitademing weder ingeblazen. Deze
indeehng en de kenteekenen, die Laekneo voor elke
soort opgeeft, zijn niet scherp genoeg bepaald, om deze
wijzigingen goed te kunnen onderscheiden.
Skoda verschilt ook hier zeer van Laenjstec en houdt
de percussie voor een veel zekerder kenteeken van ver-
digting van het longweefsel dan de auscultatie, daar
hij dikwijls bij belangrijke infiltraties het ademhahngs-
geruisch overal hoorde, en het somtijds op ééne plaats
zwak, op de andere sterk was, zonder dat er eenige
abnormiteit in het longweefsel gevonden werd.
De verklaring van het bronchiaal ademen van Labk-
-ocr page 37-neg daaruit, dat er eene sterke luchtstroom nog in dè
bronchi van de gehepatiseerde of door exsndaat zamen-
gedrukte long komt, houdt Skoda voor onjuist, daar
ket zijns inziens onmogelijk is, dat er nog een lucht-
stroom is in de bronchi van longen, die voor de lucht
ontoegankelijk zijn. Hij verklaart het sterk bronchiaal
ademen bij gehepatiseerde longen door consoneren van
bet laryngeaal ademhalings-geruisch in de lucht, die
^og in de bronchi van die long bevat is. De onder-
scheiding van caverneus ademen verwerpt Skoda geheel,
daar hij het niet van bronchiaal ademen kan onderken-
nen. Hij verklaart het hooren van sterk bronchiaal
ademen bij excavaties ook door consoneren in de holte
van het geruisch uit de communicerende bronchi; en
Verdeelt de ademhalings-geruischen alleen in vesiculair
ademen, bronchiaal ademen, het amphorische ademha-
lings-geruisch en onbepaalde geruischen, en geeft
verschillende wijzigingen van elk dezer soorten op.
quot;Volgens Winthioh bewijst het slurpende, door Skoda
vesiculair genoemde ademhalings-geruisch niet altijd,
dat de lucht in de longblaasjes dringt, daar hij het
ook hoorde boven excavaties, waaromheen het longweef-
sel geïnfiltreerd was, en dus geene longblaasjes voor
de lucht toegankelijk waren.
Het bronchiaal ademen verklaart Wintbiüh niet door
Ék
het consoneren van de lucht, maar door terugkaatsing
van het laryngeaal ademhalings-geruisch op de wanden
van de hronchi, die door het verdigte longweefsel er
omheen, daarvoor veel geschikter worden. Wihtkich
komt ook op tegen de meening van Laennec, dat de
ademhaling versterkt (pueriel) wordt in een gedeelte
van de longen, dat vicariërend moet optreden, om dat
het overige gedeelte niet voor de lucht toegankelijk is.
Hij zegt, dat dit alleen gebeurt, wanneer, zoo als
dikwijls hierbij het geval is, de ademhaling versneld is.
Het derde deel van Laennec\'s werk handelt over de
reutelgeluiden. Vóór hem verstond men onder den naam
//râlequot; alleen het reutelen der stervenden, maar bij ge-
breke van eenen meer generischen naam, strekte hij de
beteekenis daarvan uit tot alle abnormale geruischen,
die bij de ademhahng worden voortgebiagt. Hij onder-
scheidt vier soorten van reutelgeluiden: 1quot;. het vochtig
knetterend reutelen; het slijmreutelen; 3°. het droog
snorrend, en 4°. het droog fluitend reutelgeluid.
Het vochtig knetterend reutelgeluid of de crepitatie
reeds vroeger vermeld, komt behalve bij pneumonie ook
voor by œdema pulmonum.
Skoda (*) meent nit de crepitatie alleen te knnnen
opmaken, dat er vockt (slijm, bloed, serum enz.) in de
longblaasjes is, en tocb de lucbt er in doordringt. In
bet eerste stadium van pneumonie vond hij het niet
alleen niet constant, maar zelfs zelden ten minste in den
vorm zoo als Laennec het heeft beschreven. Ook Andeal,
Ceuveilhibe en anderen meenden de waarde van dit
verschijnsel te moeten betwijfelen.
quot;Volgens WiNTKiCH (f) is de râle crepitant geen karak-
teristiek teeken voor het eerste stadium van pneumonie.
Hij verklaart het evenwel geheel anders als Laenkec en
Skoda, namelijk door het geluid wat de zieke longblaas-
jes maken bij de uitzetting door de lucht, zonder dat er
vloeistof behoeft aanwezig te zijn.
Het slijmreutelen wordt veroorzaakt door den doorgang
van de lucht door slijm in de bronchi en trachea opge-
hoopt, of door verweekte tuberkelstof in eene vomica.
Ook het reutelen des stervenden brengt Laennec onder
^en ,/râle muqueux.quot;
Het drooge snorrende reutelgeluid heeft verschillende
^jzigingen; het gelijkt soms op het snorken van eenen
slapende, dan weer op den toon voortgebragt door eene
(*) Skoda, Abhandlung über Percussion und Auscultation, h. 128.
(f» ViucHow, Handbuch der speciellea Pathologie und Therapie
5te Band, le Abtheikng, pag. 165.
bassnaar, waar men met den vinger over strijkt, en
somtijds zoo sprekend op het gekir eener tortelduif, dat
Laeimnec zegt, dat men somtijds meenen zou, dat er
eene tortelduif onder het bed van den zieke zit. De
oorzaak van dit snorrende geluid zoekt hij daarin, dat
de bronchus, waarin de lucht stroomt, plotseling een
wijder lumen krijgt, of in eene excavatie uitmondt, in
welk laatste geval vooral het tortelduifgekir gehoord
wordt. Het drooge fluitende geluid is dan eens lang
aanhoudend, zacht of scherp, dof of helder fluitend,
dan weer kort afgebroken als het geluid van kleine vo-
gels. Het wordt voortgebragt door eene geringe hoe-
veelheid zeer taai slijm, dat in meerdere of mindere
mate de kleinere bronchi verstopt.
Het drooge, snorrende en fluitende geluid brengen
Skoda en WiNTEicir niet tot de reiitelgeluiden; zij kun-
nen zoowel bij normale als abnormale longen voorkomen en
hebben dus ook niet de waarde, die Lae-Nistbc er aan toekent.
Als een kenteeken dat de reutelgeluiden digt bij den
borstwand gevormd worden, noemt Laennec de trilling
van den borstwand op de plaats van het geluid. Voelt
men dit nergens, dan is dit een bewijs, dat het geluid
in het midden van de longen wordt voortgebragt.
Laennec zegt zeer gemakkelijk de consistentie van
het vocht, dat oorzaak van het geluid is, te kunnen
bepalen, zoo ook het volnmen en de hoeveelheid der
gevormde blazen.
De ziekte waarin de auscultatie van de reutelgeluiden
tot de diagnose kan leiden, zijn:
1°. Oedema pulmonum, waar men hetzelfde erepitatiege-
luid hoort als bij pneumonie in het eerste stadium, en
dat dan ook alleen door het geheel verschillend ziektebeeld
«iaarvan moet onderscheiden worden. Laennec deelt
biervan drie waarnemingen mede, waarvan alleen bij
iJe eerste de diagnose voor den dood schijnt gemaakt
te zijn.
De apoplexie pulmonaire, later hsemorrhagisch infarct
genoemd, is door Laennec het eerst beschreven als eene
scherp omschrevene hepatisatie van het longweefsel ver-
oorzaakt door eene bloeduitstorting in het parenchym van
de longen. Hij houdt het voor de meest gewone oor-
zaak van hsemoptysis, en wijst reeds op het verband
tusschen deze ziekte en hartsgebreken. Alleen de afwe-
zigheid van het ademhabngs-geruisch en het slijmreute-
len met groote blazen worden hierbij met het stethoscoop
waargenomen.
Bij tuberculose in het derde tijdperk, namelijk bij
verweekte tuberkels, hoort men op een omschreven
gedeelte van de borst en slijmreutelen bijna zoo sterk
als dat van stervenden. Bij talrijke excavaties, die met
elkander in verbinding staan hoort men een eigenaardige
reutelgelnid, dat veel gelijkt op het geluid dat men
hoort bij het leegschenken eener flesch.
4quot;. Catarrhus pulmonum levert bij auscultatie een
snorrend of fluitend reutelgeluid, veroorzaakt door zwel-
ling van het bronchiaal-slijmvlies of de aanwezigheid van
taai slijm in de bronchi.
Het tracheaal-reutelen van Labnîœc is een ,/rale mu-
queuxquot; met groote en talrijke blazen en kan zeer goed
op afstand gehoord worden. Het is meestal een kentee-
ken van den naderenden dood.
De metallische klank, dien men somtijds bij het adem-
halen, spreken en vooral bij het hoesten hoort, wordt
volgens Labknec veroorzaakt door het trillen van de
lucht aan de oppervlakte van een vocht in dezelfde holte
bevat, en komt voor 1°. bij pleuritisch excudaat of pus
in de pleura, verbonden met pneumothorax, vooral bij
communicatie van de ijleuraholte met eenen bronchus
ontstaan door perforatie van eene vomica, en 2°. in eene
groote, tuberculeuse excavatie, half met verweekte tuber-
kelstof gevuld. Laennec onderscheidt deze twee gevallen
door de aanwezigheid van de pectoriloquie bij de tuber-
culeuse excavatie.
Zeer uitvoerig bespreekt Laenneo de verschillende
schrijvers, die over exsudaten, zoo wel sereuse als puru-
leute in de pleuraholte gesproken hebben, en stelt op
den voorgrond de fluctuatie door Hippocrates ontdekt,
hij de succussie van lijders aan empyemU. Hij verde-
digt hier, naar het mij toeschijnt op goede gronden, de
Eaeening van Hippocrates, dat men door de succussie
het empyema van sereus exsudaat kan onderscheiden,
l^en kan namelijk de fluctuatie alleen hooren, wanneer
het exsudaat met pneumothorax gecompliceerd is, en daar
nu de pneumothorax dikwijls veroorzaakt wordt door het
doorbreken van een absces of eene vomica in de pleura-
hölte, zal men hierbij ook bijna altijd empyema, geen
®ereus exsudaat vinden.
Het vierde deel handelt, over het onderzoek der orga-
nen vau den bloedsomloop. Labnnec bespreekt hier zeer
Uitvoerig de plaatsen waar de hartslagen kunnen gehoord
worden. Wanneer men ze op meer plaatsen hooren kan
door op de proecordiaalstreek, de linkerzijde van de borst,
van den oksel tot aan de maagstreek, de regterzijde van
•Ie borst op dezelfde hoogte, en op de linkerzijde van
den rug, dan kan men zegt hij aannemen, dat het hart
vergroot is, wanneer er ten minste geene infiltratie van
het longweefsel bestaat, waardoor de hartslag ook op
andere pnnten kan worden medegedeeld, doch daar men
hiervoor niet altijd zekere kenteekenen kan vinden,
moet men zich wachten alleen nit dit teeken tot dilatatie
van het hart te besluiten.
Hij onderscheidt twee soorten van hartstoot, de eene,
die bij sterke hartswerking en dilatatie van het hart ge-
voeld wordt, maar waarbij het hoofd van den waarnemer
niet wordt opgeligt, en eene andere, die bij belangrijke
hypertrophie van het hart voorkomt, waarbij het hoofd
bij eiken hartstoot werkelijk wordt opgehgt.
De oorzaak van den barstoot laat hij geheel in het
midden. De hartstoonen beschrijft hij als één langer
eenigzins dof geruiscli, dat hij om het isochronisme met
den pols toeschrijft aan de contractie der kamers, en
terstond daarna een helderder en korter geruisch als het
klappen eener zweep, veroorzaakt door de zamentrekking
der boezems, en daarna een korte pauze, waarna men op
nieuw het eerste geruisch hoort. Zoo als men ziet, on-
derscheidt Laeknec bij deze geruischen geen toonen,
en ook de kleine pauze tusschen den eersten en tweeden
toon merkte hij niet op. Alleen het ischronisme met
den pols is oorzaak, waarom hij den eersten längeren
toon toeschrijft aan de contractie der kamers. Eene
nadere verklaring van de toonen geeft hij niet.
Na Laennec zijn er verschillende theoriën over de
oorzaak van de hartstoonen in het licht gekomen, waarin
deze toonen aan zeer verschillende oorzaken worden toe-
geschreven, tot dat het nu eindelijk schijnt uitgemaakt
t® ^ijn, dat de eerste toon wordt voortgebragt door de
trillende beweging van de gespannen atrio ventriculair-
klapvliezeu bij de kamer-systole, en de tweede toon door
^e spanning van de semilunair-klapvliezen bij de diastole
van de kamer. Onder palpitatie verstaat Laennec ook
reeds het subjectieve gevoel van hartkloppingen bij den
patiënt zeiven, zonder dat die uitwendig versterkt waar
te nemen zijn. Onder de onregelmatigheden, van de
bartswerking meent hij te hebben opgemerkt, dat er som-
tijds twee contracties van de kamers op elkander volgen,
en daarna eene contractie van boezems, zoo ook dat er
ua eene contractie der kamers twee zelfs vier contracties
Van de boezems kunnen volgen, welke vier dan evenwel
te zamen denzelfden tijd noodig hebben als ééne normale
boezem-contractie.
Bij de intermissies spreekt hij ook over den zooge-
naamden pulsus incongruus, en meent dat het stetho-
scopisch onderzoek hier alle gevaren voor vergissing buiten
sluit. Hij toch beschouwt het als noodzakelijk om in
eene ontstekingsziekte eene aderlating te doen, wanneer
de pols klein en rad is, en liet stethoscopisck onderzoek
bewijst, dat de hartslagen sterk zijn.
Onder de oorzaken van de hartsgebreken noemt Laen-
ïTEC vooral de longziekten, die eene sterke en langdurige
dyspnoë veroorzaken, ook eene aangeborene of verkregene
vernaauwing van de aorta geeft aanleiding tot dilatatie
en hypertrophic van het hart. Eeeds vele hartsgebreken
quot;vnst hij bij het leven te onderscheiden als hypertrophic
van de regter- en van de linkerkamer, de dilatatie van
de beide kamers en de vereeniging van dilatatie met
hypertrophic, de later zoogenoemde excentrische hyper-
fcrophie. Hij kende ook reeds de dilatatie van de boe-
zems, de partiele dilatatie, de verharding en verweeking van
het weefsel van het hart. Hij geeft eene historische
kritiek van de vroeger waargenomen gevallen van cardi-
tis en als gevolg daarvan een ulcus in het endocardium
en ruptuur van het hart, onder anderen eenige gevallen
van bemvenius, Bonet, Malgaigne en anderen, waarvan
evenwel enkele pericarditis met purulent exsndaat schijnen
te zijn geweest. Van de klapvliesgebreken zegt hij
geene genoegzame gevallen te hebben waargenomen om
daarvoor zekere auscultatorische teekenen op te geven.
Van de gezwellen heeft hij niets anders gevonden dan
tuberkels in het hartweefsel. Hij deelt evenwel verschil-
lende waarnemingen van anderen mede, onder anderen
eene van Malgaigm, waarbij een Cysticercus in het
weefsel gevonden werd. Yan vegetaties op de klapvlie-
zen vermeldt hij twee eigene waarnemingen, bij de eer-
ste van welke hij het gebrek bij het leven had gediag-
nosticeerd. Yan pericarditis zoowel acute als chronische
van hydropericardium heeft hij geen genoegzame ge-
vallen kunnen waarnemen, om daarvoor zekere teekenen
^P te geven. De aneurysmata van de aorta verdeelt hij in
//auavrysme vrai,quot; waarbij de geheele wand van de aorta
uitgezet, en ,/anevrysme faux consécutif,quot; waarbij de
^Heuste rok is verscheurd; onder de auscultatorische
verschijnselen geeft hij vooral op een geruisch isochronisch
den pols, maar veel sterker, zoo zelfs dat de harts-
\'^oouen dikwijls niet meer kunnen gehoord worden,
^eor de behandeling vau de hypertrophie van het hart
Van. aneurysmata prijst hij vooral de hongerkuur van
^lsalva aan, en zegt zeer gunstige resultaten daarvan
te hebben.
l^u Zoo zijn wij nu gekomen aan het einde van onze
Verhandeling. Ofschoon Skoda, Winteich en anderen
® onderzoekingen van Laenneg hebben herhaald, waar-
door Vele van zijne stellingen bleken op geene genoeg-
2aaie gronden te steunen, en vooral Skoda met regt
opgekomen is tegen het denkbeeld van Laennec, om
voor eiken ziekte-toestand pathognostische anscultatie-
verschijnselen vast te stellen, en bewezen heeft, dat
alle anscnltatie-verschijnselen alleen licht kunnen ver-
spreiden over den physische toestand van de horstorganen,
terwijl eerst uit het verband van deze met de overige
verschijnselen de diagnose kan volgen, — ofschoon ook
door deze latere onderzoekingen vele verklaringen van
verschijnselen en vele gevolgtrekkingen van Laennec
werden bevonden onjuist te zijn, komt toch aan hem
de eer toe, niet alleen de aanleiding tot die onderzoe-
kingen te hebben gegeven, maar ook in vele opzigten
tot resultaten te zijn gekomen, die ook nu nog algemeen
als waar erkend worden. Ook voor de pathologische
anatomie heeft hij vooral in den Dictionnaire des scien-
ces médicales uitstekende bijdragen geleverd, voorname-
lijk betrekking hebbende op de pathologische anatomie
van de borstholte.
Gaarne zouden wij deze korte schets meer uitgewerkt
hebben, maar door de omstandigheden ontbrak ons daar-
voor den tijd. U, hoog geachte Promotor Professor Loncq
zeg ik dank voor de nuttige wenken mij welwillend bij
de zamensteUing van dit proefschrift verleend.
Man wird immer gut thun erst nach Berücksichti-
gung aller übrigen Erscheinungen aus der Auscultation
und Percussion des Schlusz zu machen.
(Skoda.)
De invloed der zenuwen op de voeding is eene indi-
recte. Er bestaan dus geene eigenlijke atrophische ze-
nuwen.
Alleen symptomatisch kan eene aderlating bij pneu-
monie aangewezen zijn.
Voor de prognose van typhus zijn temperatuurbepa-
lingen van veel waarde.
Anch in der Pathologie können wir gegenwärtig so
weit gehen, dass wir es als algemeiner Princip hinstel-
len, dass überhaupt keine Entwicklung de novo begint,
dass wir also auch in der Entwicklungs-geschichte ein-
zelner Theile, gerade wie in der Bntmcldung ganzer
Organismen die generatio sequivoca zurückweisen.
(viecho w, Cellularpathologie.)
De crepitatie, die inen dikwijls in het eerste stadium
van pneumonie hoort, berust niet op de vorming en
barsting van blaasjes in eene vloeistof.
]§ij serophulosis hebben goede voeding en andere hy-
gienische maatregelen meer nut dan medicamenten.
VUL
Byscrasie is eerder het gevolg dan. de oorzaak van
plaatselijke ziekteprocessen.
IX,
De koolzunrnarcose heeft een\' grooten invloed bij den
dood door cronp.
X.
De algemeene verschijnselen bij apoplexie kunnen
van anssmie van de hersenen afhankelijk zijn.
XL
De medicus moet onder alle omstandigheden, uitge-
zonderd voor den regter, het geheim zijner lijders bewaren.
XII.
Bij febris puerperalis zijn laxantia aangewezen.
XIIL
De sphygmographe is een belangrijk hulpmiddel voor
de diagnose van hart- en slagadergebreken.
XIV.
elke oogziekte, waarbij de spanning abnormaal ver-
hoogd is, is iridectomie aangewezen.
Mydriasis mag niet als een symptoom voor helmin-
thiasis in aanmerking komen.
Verbindingen van alcaloïden met tannine zijn in de
therapie te verwerpen,
De vrees voor nadeelige gevolgen van de genezing
van chronische beenzweren, is ongegrond en nadeelig
voor den lijder.
De keelspiegel is een noodzakelijk hulpmiddel voor
de behandeling van zweren in de larynx.
Bij hydrops ovarii, waar ovariotomie kan gedaan wor-
den, is de paUiatieve punctie gecontraïndiceerd.
Bij eclamptische stuipen is het gebruik van chloro-
form aangewezen.