-ocr page 1-

BE EAAD VAN NEÊRLANDSCH INDIË.

-ocr page 2-

wmmmmmmmKimm

i-
« lt;

i - * - • ^

WAY OA/« 3(1

K^nbsp;fr - »r ^ - ,nbsp;\' , ^

rvnbsp;■■■ iff-nbsp;,

-ocr page 3-

DE RAAD

VAN

NEÊRLANDSCH ODIÈ.

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT,

op gezag van dek rectok magnificus

Dr. O. H. D. BUYS BALLOT,

gewoon hoogiieeeaar in dé wis- en natuurkundige faculteit,

MET TOESTEMMING YAN DEN AKADEMISCHEN SENAAT

bn

VOLGENS BESLUIT DER REGTSGELEERDB FACULTEIT ,

ter vebkkijsing van den graad van

ocior tn k

AAN DE HOOGESCHOOL TE UTRECHT,

IN HET OPENBAAR TE VEEDEDIGEN

DOOE

CHRISTIAAN PHILIP KAREL WINCKEL,

Geboron te \'s Gravenhage,
op Woensdag den 23 September 1863, des namiddags te 1 ure.

ÜTEECÏÏT A. VAN DOESTEN Jr. — 1868.

-ocr page 4-

Gedrukt by P. W, van de quot;Weijeï.

-ocr page 5-

EERSTE HOOFDSTUK.

DE RAAD VAN INDië VAN 4609—1806.

Omtrent terzelfder tijd heeft men in Europa en
Indië begrepen, dat het gezag van een admiraal,
die tot 1609 over de Nederlandsche bezittingenden
staf zwaaide, zoowel wegens diens veranderlijk
verblijf, als om de zich aldus ontwikkelende wihe-
keur der bevelhebbers op de afzonderlijke neder-
zettingen, minder geschikt was, op den duur voor
onze nederzettingen in Indië te gelden.

Tot hoofd der acht forten die wij op de (tegen-
woordig) Ternataansche eilanden bezaten, benoemde
dan ook op 1 Junij 1610, de breede Raad van \'t
fort Oranje,
paulüs van caerden.

Een half jaar te voren was pieter both reeds
uitgezeild. Bij placaet van de Staten-Generaal van
den 27. November 1609 namelijk was de regering
van Gouverneur-Generaal en Raden van Indië inge-
steld. 1)

»

I) Mr. p, mijek, heeft dat placaet in zijne „Verzameling vau
Instructiën, Ordonnantiën eii Reglementen voor de Regering van

-ocr page 6-

Bij het octrooi van de 0.1. C. van 20 Maart 1602,1)
was in art. 35 aan haar bewind de bevoegdheid
gegeven in Indië
DGouverneurs, volck van oorlog en
Justitie\'\'
enz. te hebben, onder de bepahng, dat
deze aan de Staten-Generaal den eed van trouw
zouden doen, en aan de 0. I. G. voor zoover haren
handel (»neeringe en traficquequot;) betrof.

Overeenkomstig dat octrooi hadden de bewindheb-
bers
PiETER BOTH tot de in te stellen waardigheid van
Gouv.-Gel. aanbevolen; en in het placaet van 1609 wordt
vooreerst geconstateerd dat de Staten-Genl.
-»dienstig
bevonden hebben . ... te committeren en te
houden eenen Gouverneur-Generaal en eenige Raden
nevens denzelven.\'quot;

Vervolgens wordt, op den eed dien both aan de
Staten-Generaal had gedaan, deze aangesteld tot
Gouverneur-Generaal.

Wij gaan nu tot zijne instructie over, om daaruit
de verhouding te leeren kennen, waarin de bewind-
hebbers wilden dat Gouv.-Generaal en Raden tot
elkander zouden staan.

Nêerlandsch Indië, vastgesteld in de jaren 1609, 1617, 1632,
1650, 1807, 1815 , 1818 , 1827 , 1830 en 1836, met de ontwerpen
der Staatscommissie van 1803 , met historische aanteekeningen.—
Batavia ter Landsdrukkerij , 1848quot; aan de instructie van
piktbr
both
laten vooraf gaan; op pag. 3.

1) Te vinden in het Groot Placaet-boeh, inhoudende deplaca-
ten en ordonnantiën van de Hoogh, Mog. Meeren Staten-Generaal
der Vereenigde Nederlanden ende van de Ed. Groot Mog. Heeren
Staten van Hollandt en West-Vriesland, Mitsgaders van de Ed.
Mog, Heeren Staten van Zeelandt; in
\'s Gravenhage, /l®. 1658,
op pag. 536 van deel I,

-ocr page 7-

Zoodra both te Bantam zou aangekomen zijn,
zou de
ygt;breede raad over de Vloot in zee geregeerd
hebbende\'^
onmiddelijk ophouden te werken. Na
advies van den fiscaal der Compagnie en den boek-
houder zou alsdan een Raad van Indië gevormd
worden, waarvan de G.-G. één der 5leden zou zijn,
en bereids iu de instructie 2 leden waren aange-
wezen, namelijk
jan lodewijksz van rossengijn

en STEVEN DOENSZ VAN GROENENDIJGK.

Deze twee en de Gouverneur-Generaal zouden bij
meerderheid van stemmen de 2 andere leden kiezen,
echter uit
)-gt;de bekwaamste personen met hem overge-
komen zijnde of uit degenen waar hij aan land komtj\'

Dat de Gouverneur-Generaal zelve lid was en toen
ter tijd wel degelijk stem had en niet zoo als nu,
slechts de magt den Raad hij goeddunken te presi-
deren, staat daarmede in verband, dat slechts bij
Gouverneur-Generaal en Raden te zamen de opper-
magt was, en wel de Gouverneur-Generaal bijzondere
regten had, maar toch
jure de Raad van Indië in
de instructie van 4609, artikel 1, was ingesteld
als
\')^een ligchaam of collegie van regering over alle
actiën en zaken van gansch India, de Nederlandsche
Compagnie betreffende.quot;

Facto is het wel altijd anders geweest, en had
VALENTIJN 4) regt van den Gouverneur-Generaal te
zeggen:

»De magt van dezen Heer komt zeer na aan dien
van een koning of iMonarch van een Rijk: want

1) Oud- en Nieuw Oo.st-ïudië , deel IV, p. 262.

-ocr page 8-

schoon hij maar voorzitter in dien Raad, en derhalven
(zoo het uiterhjk schijnt) door de stemmen der
andere leden bepaald is, is het egter zeker dat hij
quot; gemeenlijk door een streng die hij maakt te hebben,
daar altijd meester is; en zoo hij zulk een streng
al niet hebben mogt, is zijn magt echter zoo groot,
dat geen van de Heeren (als hij een man is die uit
de borst spreken durft) het in zijne gedachten zou
durven nemen, om hem tegen te spreken, of zoo
hij zulks dede, zou dat de Opperlandvoogd hem, en
al zijn vrienden (daar ook voorbeelden van zijn) in
de oogen doen druipen en als zij nu alle te zamen
tegen hem wilden zamenspannen (gelijk wij daaraf
mede een voorbeeld onder de Regering van den
Heer
camphuis toonen zullen) dan neemt hij aan,
de zaak, waarover geschil is, alleen bij de Heeren
zeventienen te verantwoorden, en dus zegepraald
hij doorgaans over hen.quot;

In de instructiën wordt evenwel altijd van Gouver-
neur-Generaal en Raden gesproken, zelfs wordt aan
hen i) de beschikking opgedragen over zaken waar
altijd een eenhoofdig bestuur voor is noodzakelijk
geacht b. v. militaire.

De Raad van Indië staat hier meer naast den
Gouverneur-Generaal dan boven hem.

Gouverneur-Generaal en Raden beregtten 2) op

1)nbsp;Geliik de Heer u. a. int veld pbancis in zijn Specimen juris
publici inaugurale de potestate Gubernatoria Generalis Indiae
Orientalis, Trajecti 1859, opmerkt,

2)nbsp;Art. 3 instructie 1609.

-ocr page 9-

aanklagt van den Fiscaal der Compagnie alle over-
tredingen en misbruiken van de bevelen der Compagnie
en van Raden, en onregtmatige daden in handels-
zaken, als bijv. handel drijven voôr particuhere
rekening; zij hadden hierbij niet anders in acht te
nemen, dan hetgeen ze »in billijkheid en goede
conscientie, ten dienste van den Lande, en profijt
van de Compagnie zuUen bevinden te hooren.quot;

In artikel 6 vinden we eene merkwaardige be-
paling; dat namelijk ieder particuher Gouverneur
opperkoopman, kapitein over eenig kwartier of
kantoor van de Compagnie in den Raad van Indië
zitting zal hebben wanneer hij zich bevindt op de
plaats waar de Gouverneur-Generaal resideert of
deze daar komt waar ambtenaren van dien rang zijn.
Welke stem zij dan uitbrengen, wordt niet gezegd,
ïk zou echter meenen, eene raadgevende.

Aan den Gouverneur-Generaal wordt in art. 7 als
het ware wetgevende magt gegeven. »Wat voorts
aangaat de manier om goede en korte Justitie te
administreren, daarin gedragen wij ons aan de
memorie U op \'t houden van de Justitie van de
voorgaande vloten medegegeven, en aan hetgeen gij
dierhalven
zelf goed vinden en ordonneren zult.quot;

Verder zou hij met den Raad van Indië beraad-
slagen waar zich het eerst te vestigen.

Na eenige raadgevingen omtrent de wijze van
handel drijven met inlandsche Vorsten en volken,
geven art. 30 en 31 den Gouverneur-Generaal en
zijn Raad magt, iedereen in dienst der Compagnie
te gebruiken, te zenden en te verzenden, waarheen

-ocr page 10-

.1.1 IMIIUII.II

ze noodig\' achten, en ahe onbekwamen at te zetten
en te vervangen. 1)

Art. 32 geeft hen de volste beschikking over de
schepen der Compagnie en de bemanning.

Art. 33 bepaalt den eed diende Raden van Indië
zuhen hebben af te leggen in handen des Gouverneur-
Generaals.

Hij bestaat vooreerst uit de woorden, ook voor
dien des Gouverneur-Generaals gebruikt en vervol-
gens uit deze paragraaph »dat zij in de verkiezinge
van den Gouverneur-Generaal in des overledenen
of vertrokkenen plaats, zuhen achtervolgen de instruc-
tie daarop gemaakt en op het allerhoogste letten op
den vroomsten, getrouwsten en ervarendsten persoon,
inzonderheid wezende van de gereformeerde rehgie.quot;

Dit brengt ons op de voorzieningen die in de
instructie zijn genomen voor het geval van »aflijvig-
heidquot; van
BOTH.

Stierf hij op de reis, men zou in den breeden
raad op het schip een President benoemen onder
wien de Yloot naar Bantam zou zeilen, en door
wien daar de Raad van Indië zou geconstitueerd
worden om vervolgens de brieven van successie te
openen, waarin voor dit geval de opvolger van

1) In den Eed voor den Gouverneur-Generaal achter de instructie
van 1609 geplaatst, komt voor ■ ,,clat hij in \'t nomineren en
stellen van raadspersonen , zoo in Rade van Indië als in alle
andere staten en officiën , zal verkiezen de vroomste en getreuwste
en emineuste, zonder gunst of door eenige consideratie van
vriendschap, maagschap of vyandschap anders te doen.quot; De
Goeverneur-Generaal stelde dus de ambtenaren aau.

-ocr page 11-

pieter both genoemd was, en tot dezes aanvaar-
ding der Regering het bewind le voeren.

Een afeonderlijk placaet 1) magtigt dan de Raden
van Indië van den Gouverneur-Generaal, die in de
plaats van
both in het geval van dezes overlijden ol
afwezigheid zou komen, den eed af te nemen.

Van regt tot heffen van belasting wordt nergps,
ook niet in de volgende instructiën van den Compag-
nies tijd gesproken. In die van 1609 wordt ook
nog niet gewag gemaakt van het regt van gratie. 2)
De instructie van 1 Maart 1613, 3) voor den
Gouverneur-Generaal
reijnst opgesteld, is niet be-
waard gebleven. Die van 22 Augustus 1617 daaren-
tegen wel. Even als die van 1609 is zij door de
Staten-Generaal bekrachtigd. Bovendien is ze dat
door den Stadhouder. Natuurlijk is zij voUediger.

Vooral wal den Raad van Indië betreft is de inhoud
rijk. Zijn werkkring wordt vooreerst in art. o
aldus omschreven:

)-,Tot welk eindequot; (kiezen van een Gouverneur-
Generaal in geval van ailijvigheid des Gouverneur-
Generaals)
mh om den Gouverneur-Generaal in
alle zaken, zoo van den handel, oorlog en regering

1)nbsp;Verzameling van Mr. i\', mijer , p. 22.

2)nbsp;Geheel de instructie , Mr. igt;. mijer p. VHI, merkt het op ,
is in meer raadgevende» , dar, bevelenden toon gesteld \'t geen
zich uit de onvolledige kennis der overzeesche bezittingen bii de
opstellers en de overtuiging, dat daar nog veel moest gedaan
worden , en men veel aan het doorzigt van
both en aijne raads-
lieden moest overlaten , ligt laat verklaren.

3)nbsp;Mr. 1». MIJEK, Verzameling pag. 23.

-ocr page 12-

als ook in het administreren van de justitie in alle
civiele en crimineele zaken met raad en daad te
assisteren
enz.quot;

Voortaan zou de Raad uit 9 leden bestaan,
waarvan de 4 eersten bij den G.-G. zouden zijn\'
indien bij ze niet, met advies van de tegenwoordig
zijnde Raden, elders committeert, »tot den oorlog
te land, tot eenig exploit te water, of op eenige
zaken, de justitie of pobtie concernerende.quot;

Hier blijkt de ondergeschiktheid, die facto reeds
bestond, van de Raden van Indië aan den Gouverneur-
Generaal; hij kan hen naar willekeur verwijderen.
In art. A worden de Raden opgenoemd; de vier eersten
staan ter benoeming des Gouverneur-Generaals; de
vijf anderen zijn de bekleeders van bepaalde waardig-
heden; de zesde, zevende, achtste en negende zijn
Gouverneurs van buitenbezittingen, en zuhen dus
wel altijd een min werkzaam deel aan de werk-
zaamheden van den Raad genomen hebben.

Tot eersten Raad zou een van de bekwaamste
koopheden gekozen worden om »tot de visitatie of
reformatie van eenige kantooren of tot eenige andere
zaken, den handel concernerende, gebruikt en des
noods afgezonden of anderszins geëmployeerd te
worden.quot; Hij voert den titel van Visiteur-Generaal.

De tweede Raad zou in oorlogen ter zee bevel
voeren en den titel van Vice-Admiraal hebben.

De derde zou uit de hoofdofficieren der landmagt
genomen worden, om in ahe »oorlogsexploiten te
te land het bevel te voeren, en kommandeur en
overste in alle togten te land te zijn.quot;

-ocr page 13-

De vierde zou regtsgeleerde zijn, namelijk de
Fiscaal der Compagnie.

De Directeur-Generaal over alle kantoren in Indië,
van wien
valentyn 1) getuigt, dat hij het lastigste
ambt van geheel Indië heeft, daar op hem de ge-
heele handel der Compagnie rustte, zou het vijfde
lid zijn.

Als zesde werd aangewezen de Vice-Gouverneur
en Directeur over de, kantoren en forten op de
Molukken.

Als zevende die over de forten en kantoren op
de kust van Coromandel.

Als achtste die over de forten en kantoren van
Amboina.

De negende zou de Vice-Gouverneur en Directeur
zijn over de forten en kantoren van de eilanden
Banda-Neïla, Poulo Aij, Poulo Rhun, Lontoir Rose-
gijn, Goening, Apij en alle de daarbij gelegene.

De Gouverneur zou President zijn, en bij staking
van stemmen dubbele stem hebben.

Bij vertrek of dood van een lid, zoude telkens
door den Raad een ander gekozen worden.

In art. 23 en volgende worden de bevoegdheden
en pligten der verschihende leden van den Raad van
Indië omschreven.

Zoo werd verboden aan de Vice-Gouverneurs en
Directeurs, officieren zonder consent van den Gouver-
neur-Generaal aan te steUen.

Aan alle Gouverneurs en Directeurs werd de

1) Deel IV, pag. 352.

-ocr page 14-

verpligting opgelegd den Directeur-Generaal voort-
durend op de hoogte te houden van hetgeen met
betrekking tot den handel voorviel en van gewigt
was, en jaarlijks hunne boeken over te zenden, om
tot het opmaken der algemeene boeken te dienen.

Voorts moesten de Gouverneurs en Directeurs
jaarlijks\'uitvoerig rapporteren aan Gouverneur-Gene-
raal en Raden van Indië omtrent den toestand van
hun kwartier.

De keuze eener residentie blijft aan Gouverneur-
Generaal en Raden.

Alle zaken zonder onderscheid worden door Gouver-
neur en Raden op aanklagt van den Fiscaal beregt,
en de executie bevolen »zonder admissie van eenig
verder appel of provocatie.quot; Bovendien mogen zij
bij meerderheid van stemmen met alle ambtenaren
en officieren, zelfs metVice-Gouverneurs en Directeurs,
doen als zij goeddunken, behoudens regt van beklag
van deze aan den Stadhouder en de Staten-Generaal.

Menigvuldig zijn de bepahngen omtrent de gedrags-
lijn van Gouverneur en Raden aangaande den handel.

))0m een nieuw fort of bolwerk te maken, ol
eenig huis of logie van eenige importantie,quot; vordert
art. 49 eenstemmig advies van G. G. en Raden.
Hetzelfde vordert art. 50 tot het sluiten van wapen-
stilstand of vrede, zonder uitdrukkeiijken last van
bewindhebbers, eene bepaling die gemotiveerd wordt
door de trouweloosheid der vijanden.

Hoogstbelangrijk is het slotartikel 80, dat aan
Gouverneur en Raden wetgevende magt geeft :
»daartoe zijUeden ook zullen maken zoodanige keuren,

-ocr page 15-

ordonnantiën en instructiën, als zijlieden ten dienste
van de Compagnie en tot welstand van hunne die-
naren aldaar zullen noodig achten. Dit artikel 80
is later niet vernieuwd maar toch voortdurend van
kracht gebleven, omdat en art 96 der instructie van
1632 en eene patriasche missive van dezelfde dagtee-
keningalsde instructie van 1650, de instructie van
1617 verklaren van kracht te blijven, voor zoover
hare bepalingen niet door andere vervangen zijn.
Zoo zegt art. 96 der instructie van 1632:

»Tot besluit wordt UEd. serieuselijk gelast en
bevolen, de instructie voor den Generaal en Raden
van Indië, in den jare 1617, ter vergadering van
de Zeventienen, binnen Middelburg in Zeeland ge-
maakt , en bij H. Hoog Mögenden en zijne Prinselijke
Excellentie geapprobeerd, in ahe punten, waartegen
geen contraire order gegeven en gevolgd is, precie-
selijk te achtervolgen en doen achtervolgen op ahe
kantoren, forten en andere plaatzenquot; enz.

In 1626 werd vastgesteld, dat voortaan de Gouver-
neur-Generaal met acht Raden, waarvan vier steeds
bij heen zouden moeten resideren, den Raad van
Indië zouden vormen.

Nu volgt de instructie van 1632 1) ; »gegeven aan
hendrik brouwer, Gouverneur-Generaal, mitsgaders
de andere aanwezende Raden van Indië, aldaar op
Batavia als op andere plaatsen meer residerende.quot;
Ze heeft, zoo als Mr. p.
mijer opmerkt 2), meer

1)nbsp;Te vinden bi] Mr. p. mijer , Verzameling p. 47.

2)nbsp;Verzameling enz. Voorrede p. X.

-ocr page 16-

een particulier dan een staatsregtelijk karakter.
Terwijl de eerste instructie en vooral die van 1617
regelen geven voor geheel het indisch bestuur, houdt
deze zich meer met de wijze van handel drijven en
het weren van eenige misbruiken, vooral den particu-
lieren handel bezig. Ze is dan ook niet door de
Staten-Generaal noch door den Stadhouder bekrachtigd.

Voor ons onderwerp belangrijk is art. 15. Hel
geldt de aanstelling van ten minsten éénen Raad van
Indië (hoewel het die quahteit in den aan te stellen
persoon niet bepaaldelijk vordert) tot Commissaris
over het equiperen en uitrusten van alle schepen
die Batavia verlaten; hij zou vooral belast zijn met
het toezigt op aUe scheepsgereedschappen en scheeps-
benoodigheden.

De Zeventienen steUen tevens voor, dat in \'t ver-
volg van die goederen geen stuk meer dan op
ordonnantie van dien
Raad van Indië, Commissaris
over de equipage,
zou worden afgegeven.

Over het algemeen heerscht in het geheele stuk
een wantrouwen over de wijze waarop in Indië de
uitgaven verantwoord worden (zie art. 13), dat deze
bepaling zeer consequent maakt 1).

1) Van de onzedeliike gedragingen die al spoedig onder de
dienaren der O. I. Compagnie in gebruik kwamen , schijnt zelfs
de Eaad van Indië in die tijden niet vrij te zijn geweest. Her-
haaldeliik vonden we voorbeelden van naar het Vaderland ge-
zondene Raden , die particulieren handel gedreven , of zich nog
erger vergrepen hadden.

üe tractementen waren dan ook veel te schraal. Mannen die
ƒ 3000 s\'jaars inkomen van de Compagnie hadden trokken in

-ocr page 17-

Eveneens wordt bevolen, dat een Raad van Indië
worde gecommitteerd tot het toezigt op de fortifi-
catiën en andere stads werken: »opdat alles onder
goed opzigt en met de minste kosten geschieden
kan, mitsgaders ook in deliberatie genomen, of men
die met minder kosten niet zoude kunnen bestedenquot;
zegt art. 17.

Aan Gouverneurs, Raden en andere dienaren
der Compagnie wordt het houden van karrossen en
paarden op kosten der Compagnie streng verboden.

Het gewigtige art. 96 is reeds besproken.

Bij patriasche missive van 1646 werd het getal
van vier Raden, die in de residentie des Gouverneur-
Generaals tegenwoordig moesten zijn, op zes gebragt
en bepaald dat de Gouverneurs van Tangerting,
Malakka en Goromandel extraordinaire Raden van
Indië zouden zijn.

Wij zijn nu tot de gewigtige, 1) hoewel evenmin

werkelijkheid ƒ 30,000, door b. v. den inlander picols, niet van
125 {6 maar soms van 240 te laten leveren.

Daarbij kwam de slechte wijze van het doen van rekening en
verantwoording.

Dikwijls b. v. werd de Gouverneur van eene der buitenbezit-
tingen tot Raad van Indië benoemd , en zijn opvolger was dan
wel genoodzaakt alles voor goed over te nemen. De man toch,
dien hy zich anders tot vijand maakte, zou misschien juist om
zijne vroegere betrekking in den Raad van Indië belast worden
met zynen opvolger te corresponderen.

1) Men leest in de Conside\'rations sur l\'état présent de la
Compagnie Hollandaise, par
güstate güillaüme Baron d\'imhofp\',
24
Nov. 1741 , te vinden bij dü bois , \'Vies des Gouverneurs
Généraux , la Haye 1763.

-ocr page 18-

als die van 1632 door Staten-Generaal en Stadhouder
bekrachtigde, instructie van 1650 genaderd, die
even als die van 1632 in haar titel de kenteekenen
van haar particuher karakter draagt. Ze heet :
»Punten en artikelen, in form van Generale Instruc-
tie enz.quot;

Onder de rubriek Batavia vinden we voor ons
onderwerp gewigtige bepalingen omtrent de regering
des lands.

Vooreerst wordt aan Gouverneur-Generaal en
Raden aanbevolen de regering der stad Batavia, als
moetende deze worden beschouwd als speciaal onder
hen ressorterende.

De Hooge Regering zou nu gaan bestaan uit den
Gouverneur-Generaal en zes »permanente geadjun-
geerdequot; Raden van Indië, behalve de extraordinaire.

Alle zaken der Compagnie zouden behandeld
worden in dat collegie, waarvan de Gouverneur-
Generaal Voorzitter was, en dat vooreerst uit de
extraordinaire raden moest worden aangevuld, en,
deze ontbrekende, uit de oudste gekwalificeerde koop-
lieden, opdat de Raad van Indië steeds met zeven
leden zou kunnen »besogneren.quot;

Voor het geval van overlijden van Gouverneur en
Directeur-Generaal werd bij patriasche missive van
22 April 1650 herinnerd aan de instructie van 1617.

In 1714 liet men blyken, dat steeds de keus van

„On ne peut qu\'admirer la solidité et Ia sagesse des règle-
ments de 1\'an 1650, concernant la Haute Régence des Indes.
S\'ils sont aujourd\'hui susceptibles de changements, ce n\'est que
parce que les tems et los circonstances ont varié.quot;

-ocr page 19-

mm

den Directeur-Generaal tot Gouverneur-Generaal
aangenaam zoude zijn.

In 1709 v^^erd ingevoerd, dat te gelijker tijd, ook
al was de bloedverwandschap of zwagerschap na
hunne benoeming opgekomen, personen elkaar in
den of 2™ graad bestaande, niet tegelijk Gouver-
neur en Directeur-Generaal konden zijn. Het had
namelijk 1) aan de XYIInen zeer mishaagd, dat de
eenige dochter van den Opperlandvoogd
willem
van hoorn
gehuwd was met den Directeur-Generaal
jgan van oüthoorn; waarom ze den Gouverneur-
Generaal dan ook in 1701 eervol ontsloegen en
zijnen schoonzoon tot opvolger benoemden. Ook
toen na het overlijden zijner vrouw, de Gouverneur-
Generaal
jgan van oüthoorn hertrouwde met de
dochter van den toenmahgen Directeur-Generaal
van
riebeek
, namen de »betaalheeren en meestersquot; dat
zeer euvel op, en het is waarschijnlijk hierom ge-
weest , dat zij den Gouverneur-Generaal naar het
vaderland opontboden en zynen schoonvader in de
plaats stelden.

Reeds in 1681 bevalen de XVIInen dat er voortaan
2 permanente extraordinaire raden zouden zijn, die in
den regel adviserende, doch bij afwezigheid of ziekte
der gewone raden, beshssende stem zoude hebben.

De instructie beveelt eene verdeeling der werk-
zaamheden, die vooral den Compagnie handel betreffen,
onder de leden der Hooge Regering. De Gouver-
neur-Generaal als onveranderlijk President »en op

1) p. VALENTys, Oud- en Nieuw Oost-Indiën , deel TV, p. .^533.

-ocr page 20-

wiens beleid met adsistentie van zijne bijhebbenden
principaal gezien wordtquot;, zou de zittingdagen vast-
stellen in overleg met het collegie en de buitenge-
wone zittingen naar goeddunken bepalen. Ook in
deze was ieder Raad verpUgt te verschijnen.

Wat deze verdeeling van werkzaamheden betreft,
wij leeren haar uitvoerig kennen uit
valentyn\'s werk.

Hoewel dit in 1727 is uitgegeven, kunnen we
aannemen dat het sinds de instructie van 1650 altijd
zoo geweest is, ten minste in de hoofdzaak, omdat
deze instructie niet door andere is vervangen, maar
gelijk de raad van justitie des kasteels Batavia het
nog in 1771 beschouwde, steeds is gebleven »het
fondament van de Hooge regering.quot;

De bezorging der schepen was de voornaamste
werkzaamheid der Raden, benevens het houden van
de correspondentie. Daartoe waren ten tijde van
valentyn ao. 1711 de bezittingen aldus verdeeld.

De Gouverneur-Generaal »beschreef,quot; volgens
valentyn\'s uitdrukking, Java\'s oostkust en Bantam:
de Raad
van zwol , Suratte en Bengalen.

ghastelein, Temate.

de haan,nbsp;Macasser.

zvvaardekroon, Malabar en Choromandel.

roozelaar, Banda en de Kaap deGoedeHoop.

de haze,nbsp;Amboina en Timor.

gastelein, Siam en Japan.

steeland, Ceylon.

timmerman, Malakka.

d\'ablaing. De Westkust van Sumatra,
Palembang en Djambi.

-ocr page 21-

Men oordeelde dat de Directeur-Generaal het al
druk genoeg had, dan dat men hem eene han-
delstreek in het bijzonder aanwees. Hij zorgde
voor het in- en uitladen der schepen en had het
bestuur over ahe pakhuizen, zoodat men daaruit
niets kon krijgen dan op zijn bevel. De Raden
maakten de brieven naar de door hen »beschrevenquot;
bezittingen op, en lazen ze in den Raad voor,
waar ze dan werden verbeterd. Het schijnt dat het
hiermede nog al eens hoog Uep en de Gouverneur-
Generaal vooral aldus de Raden het lastig kon maken.

Bij de instructie werden aan bepaalde Raden van
Indië werkzaamheden opgedragen. De Hooge Rege-
ring wordt speciaal belast met het toezigt op den
Raad van Justitie des kasteels Batavia. 1)

Een gewoon Raad van Indië zou daarvan President
zijn, \'tgeen trouwens reeds vroeger \'t geval was.

Het schijnt, dat wel eens een inbreuk op de be-
voegdheid der regterlijke magt was gedaan door den
Gouverneur-Generaal. Om dat te voorkomen, wordt
bepaald, dat lijfsgenade alleen door den Gouverneur-
Generaal en de meerderheid van den Raad van Indië
kan worden gegeven.

De Gouverneur-Generaal, het wordt uitdrukkelijk
vermeld, mag het niet doen tegen de meerderheid
der vergadering in.

1) Deze was ingesteld in 1620 , om regt te spreken tusschen
soldaten en dienaren der Compagnie, zonder dat er anderen in
betrokken waren; baljuw en schepenen der stad zouden andere
zaken beregten. Wij vinden hein terug in het tegenwoordige
Hoog Geregtshof van Neêrlaudsch Indië.

-ocr page 22-

Kort daarop, bij resolutie van 26 Nov. 1657 1)
werd dat »pardon gevenquot; aan alle Gouverneurs,
Directeurs en Opperhoofden verboden; en voorbe-
houden aan de Hooge Regering, namelijk Gouver-
neur-Generaal en Raden van Indië.

Het gebruik, eenen Raad tot commissaris politicus
te committeren in den kerkeraad van Batavia en
elders waar Raden van Indië zich bevinden, wordt
bekrachtigd.

Met hetzelfde doel, »om rehgie en policie hand
aan hand te doen gaanquot; wordt bepaald dat de
predikanten niet zonder voorkennis van den Raad
mogen corresponderen en dat hunne brieven aan
de XVII zullen worden gezonden, die ze, gelijk te
voren, na inzage aan hun adres zouden laten bestellen.

Bij aankomst van schepen op de reede van Batavia,
moet dadelijk de Raad van Indië worden belegd om
brieven te openen; dit mag ook niet dan in Rade
van Indië geschieden. Een Raad zal worden ge-
committeerd tot het verzamelen der brieven en orders.

Het was menigmaal bij de XVII ter tafel gebragt
of het niet wenschelijk ware het eenhoofdig bestuur
in Indië aldus te wijzigen, dat de Regering zou
zamengesteld zijn uit eenige Raden, waarvan elk
beurtelings eene maand President zou zijn. Meestal
waren de XVII echter van gevoelen, dat de be-
staande regering was »de zekerste en respectueuste.quot;

Geen wonder dan ook dat zij bij deze voorstelling
den Gouverneur-Géneraal de naauwge^etste waar-

1) Zie de Veraameling van Mr. p. mijkr , p. 110 in de noot.

-ocr page 23-

neming zijner betrekking aanbevolen, en bij ieder
onderdeel zijner werkzaamheden hem daaraan herin-
nerden.

De meeste Gouverneurs zijn Raden van Indië
geweest.

Voor zoo ver valentyn\'s lijst gaat, kan ik alleen
hendrik brouwer als uitzondering noemen. Deze
was, na als Commandem^ eener vloot in Indië te
zijn geweest, bewindhebber ter kamer van Amster-
dam, toen hij in 1632 naar Indië werd gezonden.

Het was ook gebruik, dat de Directeur-Generaal
van den handel Opperlandvoogd werd; tot op
valen-
tyn\'s
tijd waren slechts jagques speckx, hendrik

brouwer, karel reinierszoon , joannes camphuis,
christoffel van zwol en hendrik zwaarde-
kroon
, niet in dit geval geweest.

Niet zelden was in het oog der XVII de ver-
houding tusschen den Gouverneur-Generaal en de
Raden van Indië, niet die welke zij wenschten.
Soms werkte de slapheid der Regering van den
Opperlandvoogd terug op de ambtsbezigheden van
de Raden. Soms ook ontstonden botsingen, waiarin,
voor zoo ver mij bekend, steeds de Gouverneur-
Generaal overwinnaar bleef, omdat hij voortdurend
door de XVII werd gesteund.

Van het eerste vinden wij een voorbeeld in het-
geen aan het eind der regering van
maatsuycker
voorviel.

Hoeveel uitstekends ons in de figuur van dien
Opperlandvoogd treft, hij was, vooral in de laatste
jaren zijns levens, laauw in bet regeringsbeleid.

r

-ocr page 24-

Vooral voor de belangen der Oost-Indische Compag-
nie was toegevendheid verderfelijk. Door aUe tijden
heen was particuhere handel in de artikelen gedreven,
waarvan de Compagnie het monopolie had. Nooit
evenwel was die meer oogluikend toegezien, dan
aan het eind van
maatsuyckers bewind. Ook in
het moederland begon men te begrijpen, dat aan
de laauwheid van den Raad van Indië veel kwaads
te wijten was. In 1676 werd dan ook ernstig be-
raadslaagd over te maken verandering in het personeel
van den Raad van Indië.

Men ging evenwel niet verder dan den Directeur-
Generaal
rijklof van goens als den eventuëlen
opvolger van
maatsuycker aan te wijzen en te
bevelen, dat eenige Gouverneurs van buitenbezit-
tingen, tot hiertoe buitengewone Raden, bi] den
Raad voortdurend werkzaam zouden zijn.

Ook deze transactie werd ongenoegzaam bevonden.
Ten minste op 13 October 1677 werden eervol ont-
slagen de Raden
laurens pit , pieter overtwater
en pieter van hoorn, eu debuitengewoone Raden
paviljoen en abbema.

Toen deze bevelen der »betaalheeren en meestersquot;
ontvangen werden, was
maatsuvker reeds overleden.
De verandering ging dus geleidelijk en
van goens
opende wederom eene schitterende periode, die
speelman en camphuis vervolgden.

Onder de regering van camphuis, die Gouverneur-
Generaal werd door dat bijna al de Raden hunne
stem weg wilden werpen door hem te stemmen, had
eene botsing plaats, die den Gouverneur-Generaal

-ocr page 25-

gedurende 2 jaren alleenheerscher maakte. Bij
gelegenheid dat over de vervuhing van den post van
Baljuw van Batavia werd beraadslaagd, had eene
scherpe uitval van een der Raden plaats, die den
Gouverneur-Generaal te kennen gaf »dat zij die
hem gemaakt hadden, hem wel weder konden
afzetten.quot;
Camphuis verbet de vergadering en
regeerde voortaan alleen. De XVII gaven hem in
alle opzigten gelijk. Later schijnt dit geschil evenwel
bijgelegd te zijn.

Om vohedig te zijn, vermelden wij hier nog dat
men in 1786 niet dan schoorvoetend aan den last
der XVII voldeed, door den kommandant der
jandmagt, kolonel
charles louis colmond, inden
Raad van Indië na het jongste extraordinaire lid,
en met eene beshssende stem alleen in militaire
zaken, te laten zitting nemen, gelijk wij gezien hebben
dat reeds in de instructie van 1617 wasvoorgeschreven,
maar door die van 1650 reeds weer was veranderd.

Over de wijze hoe de Raden van Indië hunne
phgten hebben waargenomen, spreken wij hier
niet, als buiten den omtrek vahende dien wij ons
hebben voorgesteld in te vuhen. Dat bij den alge-
meenen achteruitgang van de 0. I. C. ook de Raad
van Indië zijne pligten ging verzaken, mag slechts
waarscbijnhjk heeten. Een geloofwaardig getuigenis
vinden we in de meer aangehaalde Gonsidérations,
te vinden bij
du bois , vies des Gouverneurs-Géneraux,
la ïïaye 1763, pag.
43, waar de baron van imhoff,
een onzer ijverigste Opperlandvoogden aldus over
de Raden van Indië klaagt:

-ocr page 26-

)) § 3. On ne voit pas qu\'aucun des membres du
Conseil, soit ordinaire ou extraordinaire, pût avec
bienséance s\'excuser d\'accepter ses commissions i
ce qui néanmoins présentement est révoqué en doute
par ceux qui ont une voix active. Bien loin de
chercher à s\'en soustraire, ils devraient se faire
honneur d\'en être chargés, à l\'exception du Gouver-
neur-Géneral dont la présence à Batavia est absolu-
ment nécessaire.quot;

Ii«!

-ocr page 27-

TWEEDE HOOFDSTUK.

de ontwerpen der staatscommissie van 1803.

-OOÏ^iO

Om uitvoering te geven aan het voorschrift van
art. 48 der Staatsregehng van 1801, luidende:
»Het inwendig bestuur en de wetten voor de
coloniën worden bij de respectieve chartres voor
dezelve vastgesteld,quot; had het Staatsbewind aan
eene Commissie tot de Indische zaken opgedragen
nieuwe bepalingen daaromtrent te vervaardigen en
daarin hunne beschouwingen neêr te leggen. Die
Commissie was zamengesteld uit j.
meerman. Voor-
zitter,
willem six, j. f. pontoi, g. a. verhuell,
dirk van hogendorp, s. . 0. nederburgh en
robert voûte.

Zij zond op 31 Augustus 1803 verscheidene
stukken in, waarvan slechts de volgende ons onder-
werp raken.

«) Charter, opzigtelijk het beleid der Pohcie en
Justitie, mitsgaders bet drijven van den Handel in
de Aziatische Bezittingen der Bataafsche Repubhek.

Instructie voor den Raad der Bezittingen van
de Bataafsche Repubhek in Azië.

-ocr page 28-

y) Instructiën voor den Gouverneur-Generaal van
de Bataafsche Indiën.

8) Instructie voor het Hoog Geregtshof van Bataafsch
Indiën.

Geheel dezelfde redenen die Mr. p. mijer bewogen
hebben dit rapport met de bijlagen in zijne »Ver-
zameling van Instruction enz.quot; op te nemen 1) en
Mr.
e. intveld francis om daaraan een afzonder-
lijk hoofdstuk zijner dissertatie 2) te wijden, brengen
er mij toe, deze stukken hier te bespreken.

AI zijn ze namelijk nooit uitgevoerd, toch zijn
ze van het grootste gewigt, als de overtuiging in-
houdende van zeven der zaakkundigste mannen van
dien tijd, en als de oorsprong van zoo vele bepa-
lingen der latere Regerings-reglementen, die meer
aan de veranderde behoeften ging voldoen. Tot
op de ontbinding der O. I. Compagnie namelijk,
hadden de instructies van 4617 en 1650 gegolden,
maar feitelijk was een andere toestand geboren. De
magt van den Gouverneur-Generaal was veel grooter
dan de instructies die opgaven, en de Raad van
Indië was meer en meer adviserend hgchaam ge-
worden.

Het hoofdbeginsel van het Charter, in art. 4 uit-
gedrukt, is dat het gemeen gezag over de bezittingen
der Republiek in Azië, door eenen Raad van 9
leden, onmiddelijk aan het staatsbewind onder-
geschikt, zou worden uitgeoefend.

1)nbsp;Pag. 117 volgg.

2)nbsp;Pag. 14.

-ocr page 29-

Trouwens die Raad der Aziatische bezittingen en
etabhssementen bestond reeds, hij was in 1800 1)
in de plaats gekomen van het Comité tot de zaken
van den Oostindischen Handel en bezittingen, \'t welk
in 1796 de kamer van XVII had vervangen.

Aan dezen Raad nu zou de Gouverneur-Generaal
voor zoover het mihtaire zaken betrof verantwoordelijk
zijn, en de geheele Hooge Regering van Indië voor alle
andere. Die Raad zou ook wetgevende magt hebben,
mits de voorschriften van het ontwerp Charter onge-
schonden latende. Het hoogste uitvoerend gezag
zou in handen zijn van den Gouverneur-Generaal,
wiens bevelen iedereen in Indië had op te volgen.

De Gouverneur-Generaal zou in niet-mihtaire zaken
worden bijgestaan door 3 gewone en 2 buitenge-
wone Raden. Met hen maakte hij het ligchaam der
Hooge Regering uit, \'twelk wetgevende magt had.

Evenwel art. 24 geeft den Gouverneur-Generaal
de magt zijn eigen gevoelen tegen dat der meerder-
heid in door te drijven 2), eene innovatie die feitelijk
al lang bestaan had. Natuurlijk zou dan hij alleen
verantwoordelijk blijven. Slechts in een geval mag
hy niet tegen het gevoelen der meerderheid han-
delen, namelijk om te capituleren met den vijand.

1)nbsp;Art. 232 en 234 der Staatsregeling van 1798, te vinden in
„Ontwerp van Staatsregeling enz.;quot; in den Haag ter Lands
drukkerij, 1798, op p. 68; en art. 47 der Staatsregeling van 1801.

2)nbsp;In Britsch Indië had deze verandering reeds in 1786 plaats
gegrepen, waar de Amending act van den Governor and Council
een Governor in Council had gemaakt. Zie de dissertatie van
Mr. LEVvgsoHN KOKMAN, Leyden 1857, p. 44.

-ocr page 30-

Ook is het afwijken van gevoelen der meerderheid
hem niet toegestaan in belastingzaken en voor \'t
nemen van onwettige besluiten. Nooit heeft zijn
plaatsvervanger dat prerogatief.

De Gouverneur-Generaal moest, even als zijne
Raden, 30 jaren oud zijn en ingezeten der Bataafsche
Republiek. 1)

Bij vacature der bediening van Gouverneur-Gene-
raal wordt, indien de opvolger onbekend is (de
aanstelHng toch blijft aan het Staatsbewind uit eene
nominatie van drie personen, opgesteld door den
Raad der Aziatische bezittingen) door den Raad van
Indië voorloopig daarin voorzien uit hun midden.
De vacature van een gewonen Raad wordt door den
i. buitengewone vervuld; is er eene vacature van
buitengewoon Raad, dan assumeert de Gouverneur-
Generaal éénen uit de ambtenaren der klasseJ
hiervan geeft hij dan kennis aan den Raad der
Aziatische bezittingen, die aan het Staatsbewind eene
voordragt doet van drie personen, waaronder de
door den Gouverneur-Generaal geassumeerde.

Bij tijdelijke afwezigheid of ziekte van eenen der
Raden van Indië, wanneer de Gouverneur-Generaal
dat verlangt, wordt door hem een der ambtenaren
der i. klasse geassumeerd.

Militaire hoofdofficieren kunnen zoolang zij de
militaire qualiteit hebben, gewoon noch buitenge-
woon Raad van Indië zijn.

1) Zie over deze nieuwe bepaling, die tegenwoordig iu het
vereischte van Nederlanderschap is overgegaan, de Dissertatie
van Mr. w.
a. ksaelbkecht , Leydeii, 1862^

-ocr page 31-

Het regt van gratie wurdt den Gouverneur-Gene-
raal in Rade toegekend. De uitoefening daarvan had
onmiddelijk kracht, wanneer zij overeenkwam met
het advies van het Hoog Geregtshof, zoo niet, dan kon
de Gouverneur-Generaal in Rade slechts opschorten
en de Raad der Aziatische bezittingen beshste.

De Gouverneur-Generaal heeft het regt iemand te
doen vatten; hij moet daarvan in Rade kennis geven;
is de Raad het met hem eens, dan wordt zoo iemand
onmiddelijk aan den Procureur-Generaal bij het Hoog
Geregtshof overgeleverd.

De Gouverneur-Generaal in Rade mag slechts in
de uiterste noodzakelijkheid met de inlandsche Vorsten
oorlog voeren en offensieve verbonden aangaan.
Andere tractaten aangaan en de oude vernieuwen,
behoort daarentegen tot zijne gewone bevoegdheid.

Verwijdering van personen uit Indië mag slechts
de Gouverneur-Generaal in Rade bevelen, behoudens
verantwoordelijkheid aan den Raad der Aziatische
bezittingen en gehoudenheid tot schadeloosstelling,
wanneer bleek, dat aldus was gehandeld uit vol-
strekte willekeur, bijzondere vijandschap, of opzette-
lijke onregtvaardigheid.

Noch doen vatten, noch uit Indië verwijderen,
mag hij den President en de verdere leden van hei
Hoog Geregtshof

De Gouverneur-Generaal in Rade zou instructies
vaststehen voor een op te rigten Raad van finantiën
en domeinen, waarvan een gewoon Raad van Indië
Voorzitter zou zijn.

De Gouverneur-Generaal in Rade benoemt tot de

-ocr page 32-

ambten; die benoemingen voor de 3 eerste klassen
moeten door den Raad der Aziatische bezittingen worden
goedgekeurd, alvorens definitief kracht te hebben.

Om zich in Indië te vestigen of, ontslagen militair
of ambtenaar zijnde, te verblijven is vergunning
noodig van den Gouverneur-Generaal in Rade, indien
die niet reeds van den Raad der Aziatische bezittin-
gen verkregen is.

De uitoefening van haren godsdienstvorm wordt
aan^ ahe gezindheden toegelaten. De Gouverneur-
Generaal in Rade zou, »tot weeringe van disordersquot;
daaromtrent bepahngen maken.

Een der gewigtigste artikelen van het Ontwerp
Charter is het 14.. Het geeft verscheidene maatregelen
aan tot verbetering van het lot van den Javaan en
zijne bescherming en draagt de zorg daarover
den Gouverneur-Generaal in Rade op.

De eerste grondslagen daartoe wü het evenwel
door den Gouverneur-Generaal in persoon hebben
gelegd; ook het geval dat hij zich niet van Batavia
zoude kunnen verwijderen is voorzien. In dit geval
zou hij tot het leggen dier eerste grondslagen eene
Commissie benoemen met een der gewone Raden
van Indië aan het hoofd, welke dan naar de instructie,
voor hem door den Gouverneur-Generaal in Rade te
maken, zou hebben te handelen.

De verdere bepahngen hebben betrekking op regts-
pleging en bestuur. Wij gaan ze hier met stilzwijgen
voorbij; slechts dit, dat de Raad vBn Indië voorkomt
als mede werkend aan de Hooge Regering.

Ook de instructie voor het Hooge Geregtshof van

-ocr page 33-

Bataafsch Indië is voor ons onderwerp merkwaardig.
Het was in de oude republiek onzeker welk het
forum des Gouverneur-Generaals was; de Raad van
Justitie des kasteels Batavia mogt hem vervolgen en
straffen ter zake van verraad; omtrent andere straf-
zaken en de civiele wordt niets gevonden.

Nu evenwel was dat alles voorzien. Slechts voor
het Hooge Geregtshof 1) kon de Gouverneur-Gene-
raal in burgerlijke zaken gedaagd worden; de Raden
van Indië slechts voor de Schepenen van Batavia.
Criminele vervolgingen mogten in Indië tegen den
Gouverneur-Generaal niet worden in het werk gesteld;
het stond evenwel den President en Procureur-
Generaal van het Hooge Geregtshof in Indië vrij gt;
aan het Staatsbewind der Repubhek van zijne ver-
grijpen kennis te geven; dit beshste dan, of hij zou
worden teregt gesteld en dan altijd voor het Natio-
naal Geregtshof der Bataafsche Repubhek. 2)

Raden van Indië, al zijn ze ontslagen, zijn in
Indië crimineel aheen voor het Hoog Geregtshof
vervolgbaar. Men mag hen niet in hechtenis nemen,
dan op last van den Gouverneur-Generaal. Evenwel
mag de hoofdschout te Batavia verzoeken dat een
Raad van Indië in hechtenis word genomen; de
Gouverneur-Generaal mag dan afwijzend beschikken;
bestaat er evenwel tegen zoodanig een Raad van
Indië een decreet van apprehensie van het Hoog

]) Art. 27 van het ontwerp Charter en het eensluïdeode art.
59 der instructie voor het Hoog Geregtshof.
2) Artikel 28 van het ontwerp Charter.

-ocr page 34-

Gereglshof, dan is de Gouverneur-Generaal verpligt
het ten uitvoer te doen brengen.

Al behoort een persoon niet tot de judicature van
het Hoog Geregtshof, steeds neemt het
ygt;ter eerste
instantie, hij praeventie\'quot; kennis van de misdaad
van hoogverraad. 1)

Gedurende de Bataafsche Republiek is evenwel de
zamenstelling van den Raad van Indië dezelfde ge-
bleven, totdat
daendels hem ontbond. Niet onbe-
langrijk komt het ons voor de zamensteUing op te
geven in 4805. 2)

1.nbsp;De Gouverneur-Generaal siberg.

2.nbsp;De Directeur-Generaal wiese.

3.nbsp;De geêUgeerde provisioneele, eerste Raad en
Directeur Generaal , Gouverneur en Directeur van
Java\'s Noordkust,
engelhard.

Van riemsdijk, Ontvanger-Generaal en Post-
meester-Generaal.

5.nbsp;Mr. g. a. ganter vissGHER, Directeur der
bank van Leening, Kommandeur van het Kleinzegel
en van de Marine.

6.nbsp;Mr. j. g. van rossum, President van den
Hoogen Raad van Justitie.

En de buitengewone Raden:

7.nbsp;Van ijsseldijk, Kommissaris politiek der kerk
en Regent der godshuizen, President van het Collegiequot;
van Heemraden.

1)nbsp;Art. 65 der ontworpen instructie voor het Hoog Geregtshof.

2)nbsp;Zie het artikel van den Heer HAaEMAN in het Tfldschrift
voor Indisch Taal-, Land- en Volkenkunde , Batavia 1855, Deel
IV. pag. 334.

-ocr page 35-

Holle, President der scholarchen en der
Weeskamer.

9.nbsp;Mr. s. H. ROSE, Resident van Cheribon.

10.nbsp;Chassé , Gouverneur en Directeur van Macasser.

11.nbsp;Baljée, President van bet collegie van Sche-
penen.

12.nbsp;Mj-. w. van hoeven, Directeur van het Pen-
nisten gesticht.

En de geâssumeerde Raden halbeegk. Directeur
van de amfioen-directie, en
simon de sandel roy ,
brigadier en hoofd der Indische Mihtie.

Wij zien dus dat van een hgchaam, dat voorna-
melijk met den handel zich bezig hield 1), de Raad
van Indië aUengs meer regeringsraad is geworden,
en de attributen zijner leden zijn ontaard.

1) Zie pag. 16.

-ocr page 36-

DERDE HOOFDSTUK.

DE RAAD VAN INDië ONDER HET KONINGRIJK HOLLAND.
---lt;gt;oï»io»---

Toen lodewijk napoleon onzen bodem had be-
treden, werd kort daarop in het Indisch bestum^
groote verandering gebragt. De Raad der Aziatische
bezittingen werd ontbonden; een Ministerie van
Koophandel en Koloniën zou, onder andere, diens
attributen overnemen. .
Da endels werd in het
begin van 1807 tot Gouverneur-Generaal benoemd.

Wij slaan de bijzonderheden over, dieMr. p. mijer
in de Voorrede zijner verzameling (pag. XVIIl)
meedeelt. Slechts dit, dat zijne instructies \'t zij door
verzuim, \'t zij met opzet geen authentiek karakter
hadden en hier te lande ook niet zijn afgekondigd.
Men heeft er zich evenwel aan gehouden, en ze
zijn tot 1811 de rigtsnoer van het Indisch bestuur
geweest.

De eene is gemaakt voor den Gouverneur-Gene-
raal alleen, de andere voor hem en de Raden van
Indië. De eerste bevat voor ons onderwerp belang-

-ocr page 37-

rijks, slechts art. 8 \'t welk zegt dat hij in zaken
van
))Politie en civiele Regeringquot; door den Directeur-
Generaal , de ordinaire en extraordinaire Raden, met
hem te zamen het ligchaam der Hooge Regering in
Indië uitmakende, zou worden geadsisteerd. Mihtaire
zaken waren dus, overeenkomstig het ontwerp
Charter van ■1803, voortaan hem aheen opgedragen,
in strijd met hetgeen onder de Oost-Indische Com-
pagnie regtens was, toen deze bevoegdheid slechts
den Gouverneur-Generaal in Rade toekwam.

De tweede instructie is, gelijk men ook uit den
titel verwachten zou, voor ons onderwerp rijker van
inhoud. Art. 2 constateert als beginsel dat voor
zaken van »Pobtie en civiele Regeringquot; de Hooge
Regering van Indië waakt en zorgt; deze bestaat
uit den Gouverneur-Generaal als hoofd, den Directeur-
Generaal der finantien en domeinen, 4 gewone en
4 buitengewone Raden van Indië en heeft binnen
dien kring, en voor zoo ver door den Koning en den
Minister van koophandel en koloniën niet anders
gestatueerd is, ook wetgevende magt.

De voorzieningen tot het waarnemen van de hooge
bedieningen zijn eenvoudiger dan in het ontwerp
Charter.

De Directeur-Generaal neemt bij afwezigheid of
ontstentenis den post van Gouverneur-Generaal waar,
één der gewone Raden dien van Directeur-Generaal;
de buitengewone die van gewoon Raad, en door
den Gouverneur-Generaal worden ambtenaren geassu-
meerd tot waarneming der bediening van extra-
ordinair Raad. Evenwel, de Gouverneur-Generaal

3

-ocr page 38-

kan zich een Luitenant Gouverneur-Generaal kiezen.
Slechts de Gouverneur-Generaal heeft regt voorstellen
in deliberatie te brengen; hij beshst omtrent het al
of niet deliberen over voorstellen van-den Directeur-
Generaal en de andere leden, eene bepaling geheel met
het despotisch karakter van
daendels overeenko-
mende en die reeds in i8i5, gelijk wij zullen zien,
weer is vervangen geworden door eene mildere.

De bepalingen omtrent het sluiten van verbonden
en vredesverdragen, het verklaren van oorlog aan
inlandsche vorsten, het regt van gratie, van ver-
wijdering der voor de rust gevaarlijke personen uit
Indië en van in hechtenis neming van personen door
den Gouverneur-Generaal, omtrent het
forum van
den Gouverneur-Generaal en de Raden van Indië,
zijn geheel of bijna geheel dezelfde als die van het
ontwerp Charter van 1803. Slechts deze verande-
ring werd gemaakt, dat de Gouverneur-Generaal ook
op uitdrukkelijk bevel des konings in Indië kon
worden teregtgesteld, eene bepaling, die gelijk wij
zullen zien, slechts kort bleef gelden.

Ook de bepaling van art. 24 van dat ontwerp is
overgenomen \'t welk de magt van den Gouverneur-
Generaal bevat om van de besluiten des Raadsafte
wijken op eigene verantwoording. Wij hebben reeds
opgemerkt, dat
facto die magt reeds onder de
Compagnie had bestaan,
wanneer\'quot; volgens valen-
TVNs uitdrukking, igt;hij opnam de zaak alleen voor
de
XVII te verantwoordend

Bepahngen omtrent geboorte binnen het Rijk of
zijne bezittingen, noch omtrent ouderdom, bezitten de

-ocr page 39-

instructies van 4807 niet, in tegenstelling van hel
ontwerp Charter van 1803.

Al spoedig bleek dat de Raad van Indië slechts
eene schaduw van magt zoude hebben.
Daendels
ontbond hem en had daartoe de magt; op 14
January 1808 werden de Raden van Indië weer
provisioneel aangesteld.

De Directeur-Generaal kreeg nu 15000 rijksdaal-
ders tractement benevens 1/3
quot;lo van aUe verkoopen
uit s\'Gouvernements pakhuizen; de gewone Raden
kregen hetzelfde tractement zonder emolumenten;
de buitengewone 12000 rijksdaalders.

Den schout bij nacht buuskes, door den Koning
tot Luitenant G.-Generaal benoemd, het
daendels
de leiding der deliberatiën in den Raad van Indië
over. Later benoemde
Daendels daartoe onder den
titel van President der Hooge Regering j. j.
van
braam.
Genoeg om te doen zien, hoe weinig
daendels zich om den Raad bekreunde.

-ocr page 40-

VIERDE HOOFDSTUK.

de fransche heerschappij.

Dat onze Aziatische bezitingen in handen van
Frankrijk kwamen, was het natuurlijk gevolg der
inlijving van ons land bij Frankrijk. Voor dat deze
nog op Java bekend was, reeds op 2 September
1810 had de Gouv.-Gel.
daendels dit vooruitzigt
voor Java als waarschijnlijk en wenschelijk voorge-
steld. Hij had \'s Keizers gezondheid als die van
zijnen aanstaanden Souverein, gedronken. 1) Met
enthousiasme deed dan ook in eene buitengewone
vergadering van den Raad van Indie
daendels
den eed van trouw aan zijnen nieuwen Souverein
en nam dien van de Raden en hunnen Secre-
taris af. Hij werd in zijne waardigheid bevestigd;
slechts kort evenwel bleef hij daarin. Het is onbe-

1) Mr. p. MIJEK, Geschiedenis der Nederlandsche Oost-Indische
bezittingen onder de Fransche heerschappg , Batavia 1829, pag 6.

-ocr page 41-

kend waarom de Keizer aan een reeds in d809
wegens redenen van gezondheid gedaan verzoek om
ontslag, dat niet was herhaald, omdat die redenen
hadden opgehouden, nu voldeed, en hem onder de
meest vleijende bewoordingen ontsloeg.

Eenen Kommandant van het leger had de Keizer
reeds gezonden, weinig later kwam deViieuwe Gouver-
neur-Generaal
jan willem janssens, die met den
rang van
Divisie-Generaal den titel kreeg van
Gouverneur-Generaal van zijner Keizerlijke Majesteits
Bezittingen ten Oosten van Isle de Frame.

De Keizer gaf hem de heeren larentie en de
panat,
auditeurs au conseil d\'état, als raadsper-
sonen mede. Deze hebben evenwel geene zitting in den
Raad van Indie gehad. Welke dan de beteekenis
van dien Raad geweest zij, valt hgt te bevroeden-
De beide Fransche auditeurs vergezelden den G.-G.
overal, zelfs gedurende de vijandelijkheden.

-ocr page 42-

VIJFDE HOOFDSTUK.

de engelsche heerschappij of java.

De Luitenant Gouverneur die gedurende dit tijd-
perk Java bestuurde, had de bevelen uit te voeren
van den Britschen Gouverneur-Generaal van Bengalen
jn Rade. Hij had, door zijnen Raad bijgestaan,
wetgevende magt onder nadere goedkeuring der
Hooge Regering in Calcutta. 1)

Deze Raad was een bloot adviserend hgchaam,
van welken we slechts kunnen gissen, dat hij in
werkkring vrij wel overeenkwam met dien welke
den Gouverneur-Generaal in Calcutta bijstond. Hij
bestond uit den bevelhebber van het leger als Vice-
President en twee Raden, beiden Hollanders, nl.
Mr. H. w.
müntinghe en Mr. w. j. cranssen.

1) Zie Mr. b. d. lbvyssohn nokman , de Britsche heerschappii
OTer Java on onderhorigheden, \'s Hage 1857, pag. 43 volg.

-ocr page 43-

ZESDE HOOFDSTUK.
1815—1836.

De eerste instructie die wij in de meergemelde
verzameling van Mr.
p. mij er over dit tijdvak aan-
treffen, is van 3 Januarij 1815. Ze is aan de
Kommissarissen-Generaal medegegeven maar niet in
werking gebragt.

Tot 1818, toen de Regering voor goed door de
K. K. G. G. aan dea Baron
van der gapellen en
zijnen Raad werd overgedragen, had deze onder de
K. K. G. G. alleen geregeerd. Evenwel was reeds
den 16^\'™ Augustus 1816 door K. K. G. G. eene
adviserende commissie uit zes leden en 1 secretaris
zaamgesteld,
om te adviseren in alle zaken waarin
men hun advies zou vragen, en waar te nemen
hetgeen hen de G.-G. zou opdragen. We achten
het niet onbelangrijk de bepahngen der instructie
van 1815 omtrent ons onderwerp kortelijk na te
gaan.

-ocr page 44-

De G.-G. zou, volgens art. 2, in zaken van policie
en civiele Regering, door vier Raden worden bijge-
staan , en aan dit ligchaam der Hooge Regering werd
wetgevende magt toegekend. Het was den Souverein
rekenschap verschuldigd; de G.-G. alleen was dat
voor militaire en zeezaken.

Van het verhandelde in den Raad zouden alle 6
maanden verbalen naar het Ministerie van Koloniën
worden gezonden.

De bepalingen van het ontwerp Charter van 1803
zijn in vele punten aangenomen; zoo omtrent ouder-
dom en inboorhngschap van G.-G. en Raden, resig-
natie van zijn ambt door den G.-G., kiezen van een
tijdelijken opvolger, assumeren van plaatsvervan|ende
leden; bevoegdheid tot het sluiten van tractaten met en
het doen van oorlogsverklaringen, aan Aziatische
vorsten en volken; regt van gratie, in hechtenis nemen
en verwijdering uit Neêrlandsch Indie van gevaarlijke
personen; uitzondering op dat regt ten opzigte van
President en leden van het Hoog Geregtshof, magt
om van het besluit van den Raad af te wijken, den
G.-G. toegekend, behalve voor capitulatie; niet toe-
kenning van die magt aan zijflen provisionelen
opvolger; wijze van handelen indien de G.-G. van
dat gevoelen van den Raad is afgeweken,
forum
civile
des Gouverneur-Generaals en der Raden, zijn
geheel dezelfde.

Verschillend geregeld zijn vooreerst de benoeming
des Gouverneur-Generaals, die nu uit den aard der
zaak door den Souverein geschiedde.

Verder de bepahng dat de Raden van Indië in

-ocr page 45-

geen kollegie noch departement van admmistratie
konden voorzitten noch zitting hebben; eene be-
paling die van de aanstaande verandering in advise-
rend hgchaam eene voorbode.mag heeten, en die
ten gevolge had dat de Directeur-Generaal van finan-
tien , vroeger na den Gouverneur-Generaal de eerste
persoon in Indië, van het ligchaam der Hooge
Regering werd uitgesloten. Aan de Raden van Indië
wordt het regt van initiatief gegeven; hunne voor-
stellen mag de G.-G. slechts ééne vergadering buiten
behandeling houden.

Verder werd overeenkomstig de grondwet bepaald
dat de Gouverneur-Generaal voor den Hoogen Raad
der Nederlanden zou teregt staan.

Dit reglement, wy zeiden het reeds, is niet inge-
voerd. Op December 1818 kondigden de K. K.
G. G. een nieuw af, uit kracht van het gezag door
den Koning in hen gevestigd, zoo als de aanbel
luidt. De burggraaf
du bus de ghisignies heeft
in den aanhef van \'t Regerings-Regiement van 1827
beweerd dat dit Reglement van 1818 nimmer door
den Koning was bekrachtigd geworden. Het heeft
evenwel gegolden en wij kunnen het veihg als een
uitvloeisel van de volmagt beschouwen, door den
Koning aan de K. K. G. G. gegeven.

Van dat van 1815 alVijkend is het, wat ons
onderwerp betreft, slechts bier en daar. Zoo wordt
bij ontstehenis van G.-G. en Luitenant G.-G. de
provisisonele opvolger door en uit den Raad van
Indië gekozen, met bijvoeging van den Pi-esident
van het Hoog Geregtshof en den Hoofddirecteur

-ocr page 46-

van finantiën. — Tot capitulatie wordt den G.-G.
hier slechts raadpleging van den Raad bevolen; voor
verlof tot uitzetting ^is deze niet meer noodig.

Nieuw is de bepahng, dat de Raden elkander ten
tijde hunner aanstelling, niet mogen bestaan in of
binnen den 4den graad van bloedverwantschap of
zwagerschap. — De Oost-Indische Compagnie, we
weten het, had dit ook nimmer gaarne gezien. Zoo
ook werd het lidmaatschap van den Luitenant G.-Gl.
ingevoerd.

Overigens is de Raad steeds medewerkend lig-
chaam in de handehngen van den G.-G., behalve in
militaire en zeezaken. 1)

Het nu volgende reglement is dat van 1829,
door den Kommissaris-Gl.
du bus de ghisignies
vastgesteld uit kracht der hem bij Kon. besluit van
13 September 1825 n°. 79 opgedragen magt om die
wijzigingen in den staat van zaken in te voeren,
die hem doelmatig zouden voorkomen, Het heeft
een provisioneel karakter.

In de hoofdzaak is ons onderwerp daarin als in
de vorige van 1815 en 1818 geregeld.

Nieuw is hier de bepaling, dat bij openvallen
eener plaats in den Raad van Indië, de Raad met
den President van het Hoog Geregtshof en den
Directeur-Generaal van Finantiën eene voordragt
\\\'an 3 personen opmaakt; de waarneming kan aan

1) Voor de kennis der magt van den G.-G. verwijzen wij naar
de aangehaalde dissertatie van den Heer
intveld frakcis.

-ocr page 47-

den President van iiet Hoog Geregtsiiol\' of den
Directeur-Generaal worden opgedragen.

Zelfs niet met toestemming van den Raad van
Indië, mag de G.-G. aldus gebruik maken van zijn
dispensatieregt, dat het zich uitstrekke tot het
Regerings-reglement.

Geene vestiging mag op een der eilanden in den
Oosterschen Archipel plaats hebben, zonder vooraf-
gaande autorisatie des Konings. Deze bepahng is
een uitvloeisel van art. 6 van het tractaat met
Groot-Brittannië van 17 iMaart 1824.

Vele werkzaamheden en zorgen worden den G.-G.
opgedragen, meestal
in Rade. hri. 25 bezigt evenwel
voortdurend de uitdrukking:
de Indische Regering.
Het schijnt wel, dat hetgeen hier wordt aanbevolen
meer aan het gestadig toezigt en het beleid van
den Raad van Indië is opgedragen, dan aan de meer
uitvoerende magt van den G
.-G. Het geldt namelijk
naleving der tractaten, handhaving van rust en
vrede, vermijden van oorlogen.

De staatkundige betrekkingen met Indische vorsten
en volkeren regelt nu aheen de G.-G. evenwel tot
offensieven oorlog had hij geen magt; hij deelt
zijne bevinding den Raad mede.

De G.-G. mag alle zaken bij den Raad in over-
weging brengen, en kan de leden elders heen
committeren.

Het Regerings-reglement, bij Kon. besluit van
16 Mei 1829 n„. 6 vastgesteld en in Indië op 19
Januarij 1830 afgekondigd bevat voor ons onderwerp
bijna niets nieuws; een der weinige verschilpunten

-ocr page 48-

bestaat daarin, dat bij openvallen van eene plaats
in den Raad van Indië eene voordragt van slechts
eene persoon wordt opgemaakt.

De uitsluiting des provisionelen G.-Gls. van het
regt om tegen de meerderheid der vergadering aan,
te beslissen, vinden we niet meer. y- Het geval
van capitulatie is. niet voorzien.

Ook hier zou dus de G.-G. magt hebben gehad
tegen \'t gevoelen der meerderheid aan te handelen.

Art. 28 beperkt niet langer de bevoegheid van
den G.-G. in Rade omtrent oorlog en vrede met
Indische vorsten of volkeren.

In civiele zaken mogen nu de G.-G. en de Raden
van Indië voor de gewone regtbanken worden
getrokken.

In 1836 werd een bij Kon. besluit van 20 B\'e-
bruarij van dat jaar vastgesteld reglement afgekondigd.

Daarbij wordt nu de toestand gewettigd die reeds
lang bestaan had. De Raad van Indië werd een
adviserend ligchaam, den G.-G. of zijnen plaatsbe-
kleeder toegevoegd en dat voortaan uit een Vice-
President en 4 leden zou bestaan, met eenen
Secretaris. Daaraan werd nu de nog geldende be-
naming van »Raad van Nederlandsch Indiëquot; gegeven.

De G.-G. kon den Raad wanneer hij verkoos,
presideren, was evenwel uit den aard der zaak
geen lid. Voor \'t geval van ontstentenis des G.-Gs.
zou de Vice-President diens waardigheid vervullen,
al ware Irij zelf waarnemend Vice-President.

Ontbraken beide dan werd de oude vorm weer
geldend, de Raad van N. 1., tot een getal van 7 leden

-ocr page 49-

aangevuld, door den President van het Hoog Ge-
regtshof, den President van den Raad van Justitie
te Batavia, de Directeuren van Finantiën, den Pre-
sident der Rekenkamer enz. koos tot de waarneming
eenen der Raden van Indië.

Voortaan zou bij openvalling eener plaats in den
Raad van Nederlandsch Indië eene voordragt van
2 personen gedaan worden.

Steeds moeten behalve den Vice-President 2 leden
te Batavia blijven; de beide anderen mag de G.-Gl.
committeren waarheen hem goeddunkt.

Ahe de leden hebben regt den G.-G. voorstehen
te doen. Deze moet den Raad raadplegen in alle
zaken die niet speciaal zijn uitgezonderd. Omtrent
ahe zaken waarover hij wordt gehoord mag de
Raad van burgelijke en mihtaire autoriteiten en
collegiën inlichtingen vragen. Voortaan zou de om-
standigheid, dat de Raad van N. I. gehoord was,
in het formuher van afliondiging moeten vermeld
worden.

Hoe het in 1836 aangenomen stelsel gewerkt
heeft, is eene vraag die zich natuurlijk hier voordoet.

Bij iedere gelegenheid, dat de magt van een
cohegie wordt beperkt en overgaat op een alleen
staand ambtenaar, moeten botsingen of ten minsten
moeijelijkheden ontstaan. Een naar ons inzien
onpartijdigen getuige hebben we in Jonkheer
J. P. CORNETS DE GROOT VAN KRAAIJENBURG, die 1)

1) In zijn werk, over het beheer oiiüer Koloniën; \'.s Hage ,
1862, pag. 131 en 171.

-ocr page 50-

de verhouding van G.-Cx. en Raad van Indië na
het invoeren van \'t regerings-reglement van 1836,
als zeer ongunstig schetst.

Het schijnt mi|, na hetgeen Jhr. cornets de
groot
daarover mededeelt, onbetwistbaar, dat die
verhouding niet de beste geweest is. Moeijelijk
is het dan ook van beide zijden, in zulk eene ver-
anderde betrekking zich te schikken.

Reeds in 1836 gingen drie der leden met veriof
naar Nederland.

De Raad was nu volkomen geïsoleerd ; nog geene
twee jaren had de nieuwe inrigting bestaan, of de
G.-G. ontving een vermaning eene betere verhouding
tot den Raad ware wenschelijk; door den Minister
BAUD werd dit in 1840 herhaald: hij beschouwde
al de gebreken der toen bestaande inrigting als
daarin zijnde
ingeslopen. Hij keurde het bestaande
isolement van den Raad van Indië geheel af, en
vooral dat zijne raadpleging in vele zaken slechts
pro forma was. Vooral evenwel had het geene
houding, dat de G.-G. nimmer den Raad voorzat.
Dat deze teregtwijzing, overigens niet overeen te
brengen met de woorden van het regerings-regle-
ment van 1836, niet hielp, bewijst dat ze in 1845
werd herhaald. In 1848 in Indië teruggekomen,
getuigt Jhr.
cornets de groot, ging het niet
beter onder den G.-G.
rochussen dan onder de
G.-G.
de eerens, merkus en retjnst.

Rij gelegenheid der vaststehing door den G.-G.
rochussen van een reglement op de militaire eerbe-
wijzingen, protesteerde de Raad van Indië tegen het

-ocr page 51-

daarin vooropgezette beginsel, dat hij geen integre-
rend deel der Regering uitmaakte.

Het bijwonen der zittingen door den G.-G. was
en bleef een vrome wensch. De Heer
cornets de
groot
constateert, dat het in het eerste jaar zijner
terugkomst in Indie
(1848) slechts 7 malen gebeurde
en van September
1849 tot Julij 1850 slechts ééns,
nl. bij het afscheid van den Vice-President, Jhr.
3. g. reijnst, den 12den Januarij 1850.

Geen wonder dan ook, dat toen het Ministerie
thorbecke in 1849 op het ontwerp Regerings.
reglement, door den G.-G.
rochussen opgesteld,
het advies van den Raad inwon, de Heer
cornets\'
de groot
naar verandering van het Regerings-
beginsel haakte. Hij had reeds in
1836 gezegd dat
een in Indië ongebreideld, doch den Minister slaafsch
onderworpen, gezag voor het bestuur in het moeder-
land een te krachtige hefboom was. Op zijn voorstel
besloot men in den Raad van Indië, een geheel
nieuw ontwerp daar te stellen, en de Grondwet tot
leiddraad te nemen. Men wilde daarbij eene inrig-
ting, waarin de Raden weder medewerkende leden
der Regering werden, en het uitkomen dat zelfs
Jhr. j.
g. reijnst tot dat gevoelen was bekeerd.

Ja, zelfs de G.-G. roghussen, by nota van 5
Julij
1849, verklaarde zich getroffen van de waar-
heid der aangevoerde noodzakelijkheid
dat in Indie
waarborgen moesten bestaan tegen de zienswijze van
den G.-G. aheen. 1)

1) Corsets de groot, t. a. p. pag. 164.

-ocr page 52-

Wij zullen zien hoe het door den Heer cornets
de groot
gelaakte isolement van den Raad, door
het nieuwe Regerings-reglement bijna onmogelijk is
gemaakt, daar ten minste voor wetgeving en andere
zaken van aanbelang de Raad een gewigt in de
schaal legt. Op dit punt verklaart dan ook Jhr.
cornets de groot zich voor het meerendeel be-
vredigd. i)

1) Zie Aanmerkingen op het ontwerp van wet tot vaststelling
van een reglement op bet beleid der Regering van Ned. Indië ,
door Jhr. j.
p. cornets de groot van kraaijbsburo, Oud
Raad v. indië, \'s Hage 1853, op pag. 10 volgg.

-ocr page 53-

ZEVENDE HOOFDSTUK.

de bepalingen van het regerings-
reglement van
1854.

Artikel 59 der Grondwet van 1848, had de vast-
stelhng der reglementen op het beleid der Regering
in \'s Rijks bezittingen in andere werelddeelen, der
wetgevende magt opgedragen. Bij Koninklijke bood-
schap van 29 Oetober 1851, werd een ontwerp van
Regerings-reglement voor Ned. Indië der 2lt;3e kamer
aangeboden. Onafgedaan gebleven, werd het weder-
om bij Koninklijke boodschap van 4 Oetober 1852
aangeboden, en in de afdeeiingen onderzocht; het
verslag der rapporteurs is van 12 Maart 1853.

Een gewijzigd ontwerp werd op 15 December
1853 ingezonden; den 22 April 1854 bragten de
rapporteurs hun verslag uit eo op 12 Julij werden
daarover de eerste beraadslagingen gehouden, die
geleid hebben tot de wet van 2 September 1854.
in de Memorie van toelichting van het eerste

4

-ocr page 54-

mmm

ontwerp, gaf de Regering te kennen, dat, haars
inziens, de vorm van het bestuur moest bhjven
gelijk die was, bij een Gouverneur-Generaal; dat
deze, als waarborg tegen overijling en dwaling,
door eenen Raad behoorde te worden bijgestaan,
zonder dat dit adviserend collegie, twee gevaUen
uitgezonderd, inbreuk mogt maken op het beginsel
van eenheid in het bestuur, en op de regten des
Gouverneur-Generaals, die dan altijd persoonlijk
verantwoordelijk bleef

De Raad van Indië moest dus blijven wat hij was.
Reeds bij voorbaat bestrijdt de Regering het denk-
beeld om wederom dien Raad te laten bestaan uit
de hoofden der departementen van algemeen bestuur.
Teregt begreep de Regering dat bij deze, reeds met
ambtsbezigheden overladen, het uitbrengen van
adviezen bijzaak zou worden. Bovendien, adviseren
in zaken die zij zeiven hadden uit te voeren, be-
zuinigingen b.v. aanbevelen, a priori kon men ver-
wachten , dat het tot niets zou leiden. Daarbij
merkte de Regering op, dat ééne instantie voor de
nemen maatregelen aldus verloren ging. Ook voor
hunne zoo wenschelijke onafhankelijkheid van den
Gouverneur-Generaal, was het ongeraden.

Evenwel het vond in de afdeelingen eenige aan-
hangers. i) Zy wezen op de historie en vreesden
dat een zuiver advieserend ligchaam al hgt uit

1) lu menigvuldige artikels van liet Tijdschrift voor Neder-
landsch Indië vau Dr.
w. k. Baron van hoevell , wordt deze
meening ontwikkeld; Zie o, a. den
Jaargang 1849, pag. 92.

-ocr page 55-

afgeleefde en versleten ambtenaren zou gaan bestaan,
terwijl hun denkbeeld ten minste eenen waarborg
van praktische bruikbaarheid gaf Zij zagen in een
zuiver adviserend collegie slechts een hinderpaal
voor goede maatregelen, een rad te meer aan den
wagen.

Hunne bestrijders vormden de meerderheid en
voerden behalve de gronden der Regering nog als
even zoo vele gevolgen van het door hen bestreden
stelsel aan : afhankelijkheid der Raden van den G.-G.,
belemmering in de keuze van hooge ambtenaren\',
waarschijnlijke inschikkelijkheid en
üaissez fairequot;
der leden onderbng, en vermenging van uitvoerende
en wetgevende magt.

Om dit gevoelen nog te versterken verwees de
Regering in de Memorie van toehcbting van 45
December 4853, naar het advies van den Raad van
Koophandel en Koloniën, die in 4844 den Koning
afried de oude instelling weer in het leven te roepen;
de Raad van State bad deze meening bevestigd.

Het voorloopig verslag van 22 April 4854 zegt,
dat het bestreden denkbeeld geene verdedigers meer
heeft gevonden. Het beginsel der Regering is dus
in de wet gekomen.

Volgens bet eerste verslag der rapporteurs meen-
den eenige leden een maximum van ouderdom te
moeten bepaald zien, benevens als vereischte voor
het lidmaatschap bepaalde vakken van kennis; verder
wenschten zy vertegenwoordiging der afzonderiijke
lakken van bestuur door speciahteiten.

De Regering gaf aan geen dier wenschen gevolg;

4^

-ocr page 56-

in de praktijk zijn ze dan ook moeijelijk te ver-
wezenlijken, en er is niet op terug gekomen.

Vrij algemeen vond men het onveranderd voorge-
steld aantal leden onvoldoende. Wanneer men
ziekten en verloven in aanmerking neemt, en de
voorgedragen bepaling, dat de G.-G. twee leden
konde committeren, zelfs naar de buitenbezittingen,
dan schijnt die meening niet ongegrond.

Sommige leden opperden reeds het denkbeeld om,
indien men er toe mogt besluiten, den Raad uit
zes leden en den Vice-President te laten bestaan,
2 der leden niet uit Indische ambtenaren te kiezen,
maar uit zuiver Nederlandsche Staatslieden, wier
meerdere kennis van de openbare meening en der
Europesche Staathuishoudkunde dan bestemd zou
zijn een tegenwigt te vormen tegen mogelijke routine.

Intusschen, de Regering verzette zich met ahe
magt tegen die vermeerdering van personeel. Het
was moeijelijker zeven bekwame mannen te vinden
dan vijf; voor het gevaar dat de G.-G. overheer-
schenden invloed zoude krijgen, was die vermeer-
dering ontoereikend, en het geldelijke bezwaar was
niet gering. De Kamer kwam er evenwel op terug;
sommige leden verlangden zelfs verdubbehng van
het getal raadsleden.

In 2 afdeelingen begreep men bijna algemeen,
dat met het oog op de bevoegdheid des Gouverneur-
Generaals leden elders hun te committeren en aldus
zijnen invloed ten eenenmale overwegend te maken,
vermeerdering noodig was. Een voorstel, hooge
ambtenaren als intermaire leden aan te wijzen,

-ocr page 57-

vond vrij algemeen tegenspraak, daar dit het be-
zwaar slechts verergerde. De geldelijke bedenking
kon wel niet ernstig gemeend zijn. Ook de moge-
lijke zitting van den Luitenant Gouverneur-Generaal
deed nog meer vreezen voor den invloed des Opper-
landvoogds.

De Regering volhardde bij de Memorie van Beant-
woording in hare meeningen; zij verklaarde zich
bepaaldelijk tegen het onstelselmatige toelaten van
ambtenaren als interimaire leden.

Zitting te verleenen aan Nederlandsche staatslieden,
die Indië niet kenden, vond zij in den regel onge-
raden en geen onderwerp door het regerings-regle-
ment te regelen, als van persoonlijken aard. In
beginsel vond zij het verkeerd den G.-G. die meestal
geen locale kennis had, bij te staan door evenzeer
in dien zin onkundigen.

De Kamer heeft hiermede genoegen genomen, en
de artikelen 9, 10 en ii zonder hoofdelijke stem-
ming aangenomen; zij vormen de artikelen 7, 8 en
9 van de wet.

Het schijnt dat ahengs gebruikelijk was geworden
dat de leden van den Raad individueel adviseerden;
ten minste eenige leden der kamer verhieven zich
tegen dat misbruik als ten eenenmale de roeping
van dat Collegic miskennende. — Misschien staat
met die kiagt deze andere, over de weinige zittingen
des Raads, in verband. Sommige leden wilden
dan ook van dat aantal een minimum in de wet
bepaald zien gelijk onder de 0. I. Compagnie ten
minste 2 maal \'s weeks moest vergaderd worden.

-ocr page 58-

Anderen vonden dat beneden de waardigheid van
een zoo hoog geplaatst collegie.

De Regering antwoordde, dat in de instructie van
i836 voor den Raad van Indië den Gouverneur
Generaal magt werd gegeven te gelasten, dat de
zaken
in of buiten Rade zouden worden behandeld,
waardoor dus individuele adviezen waren gewettigd.
In het voorgedragen reglement vond men geen be-
pahng die daartoe aanleiding kon geven. Collectieve
adviezen waren ook in het oog der regering, eigen-
aardig. Men zou eene bepahng in het nieuw Regle-
ment van Orde opnemen, die individueele adviezen,
verbood. Tevens deelde de Regering mede, geen
kennis te vragen van de beweerde zeldzaamheid
der vergaderingen. Tegen verzuim moest door den
Gouverneur-Generaal, niet door het Regerings-regle-
ment, worden gewaakt.

Levendige debatten hield men over het behoud
van den Raad als adviserend hgchaam. In de afdee-
hngen vroeg men naar de zienswijze der regering
omtrent de redenen die er in 1886 toe geleid
hadden, een
wegeringsraadquot; in een adviserend
hgchaam te veranderen. Dé Regering antwoordde»
dat de stelling van den Raad na 1818 eene valsche
was geweest. Hij werkte mede tot de regering,
en toch drukte alleen op den Gouverneur-Generaal
de verantwoordelijkheid; een natuurlijk gevolg tron-
wens der hem verleende magt, zijn eigen gevoelen
te volgen. Vooral ook was de vorm verkeerd. De
Gouverneur-Generaal zat den Raad voor en zoo
kwam het dikwijls tot botsingen, die met de tegen-

-ocr page 59-

wooi\'dige inrigting, wier beiioudnu nog werd voor-
gesteld, vervielen. 1)

Het toekennen van invloed aan den Raad op de
benoeming van zijnen Secretaris door eenige leden
gewenscht, kem\'de de Regering geenszins goed.

Een zeer quaestieus punt was bij de in het ont-
werp
den Gouverneur-Generaal toegedachte bevoegd-
heid den Raad voor te zitten, de vraag welke stem
hij dan zou hebben ; voor de bevoegdheid zelve gaf
de meerderheid der kamerleden goede redenen, als
het besparen van briefwisseling enz, Eenige leden
keurden het in \'t geheel niet goed dat de G.-G. zou
stemmen, vooral niet bij bet uitbrengen van adviezen
van den aard als die van art. 21 van \'t ontwerp,
die de wetgevende raagt betreffen. Enkele leden
wilden hem ook dan eene beshssende stem toe-
kennen, met de bedoeling de gevallen waarin de
Gouverneur-Generaal zich aan den Koning moest
refereren, te verminderen. In de Memorie van be-
antwoording wordt deze bevoegdheid verdedigd, in
overeenstemming met het gevoelen van de meerder-
heid der kamerleden. De Gouverneur-Generaal zou
in den Raad niet stemmen.

Alinea 4 van art. 9 van het eerste ontwerp gaf
den Gouverneur-Generaal de bevoegdheid de bevel-
hebbers der land- en zeemagt, en den President
van het Hoog Geregtshof in den Raad te roepen.

1) Zie over de al of niet juistheid dezer voorstelling, Hoofd-
stuk YI, pag. 45 van dit proefsc^irift.

-ocr page 60-

en kende aan deze ambtenaren dan eene raadge-
vende stem toe.

Ten gevolge der aanmerkingen in de afdeelingen
werd die bevoegdheid tot ahe ambtenaren en offi-
cieren uitgebreid, en er bij bepaald, dat dit dan
zou zijn tot het geven van mondehnge inlichtingen.
Toen dit in de Kamer ons voorsteld, waren andere
leden tegen deze instelling als den Gouverneur-
Generaal te veel magt gevende op den Raad: ten
aauzien der hoofden der departementen van alge-
meen bestuur was, dat volgens hen onnoodig omdat
art. 5-4 van het eerste ontwerp de vorming van
eenen Raad van Directeuren toehet. Hierop ant-
woordde de Regering, dat toch den G.-G. niet
de bevoegdheid gegeven was dien Raad van Direc-
teuren te zamen te brengen met den Raad van Indië.

Even als vroeger, werd bloedverwantschap en
zwagerschap tusschen de leden onderhng verboden.
Het ontwerp gaf den Koning regt van dispensatie
wegens zwagerschap na de benoeming opgekomen.
Tegen dit regt van dispensatie, als in hun oog
altijd wel zullende worden uitgeoefend, verklaarden
zich eenige leden; de regering gaf echter niet toe;
wel daarentegen aan het verlangen, om de afwijking
van het burgerlijk regt, die in provinciale en ge-
meente-wet wordt gevonden ook hier over te nemen,
nl. dat zwagerschap ophoudt door het overlijden
der vrouw die haar veroorzaakte. Evenzoo werd
de bepahng tot den Vice-President en den Gouver-
neur-Generaal uitgestrekt; niet evenwel tot den
Secretaris van den Raad.

-ocr page 61-

De Minister van Koloniën verklaarde de be-
raadslaging op eene vraag van den beer
donker,
dat zulks was omdat steeds een Secretaris van het
Gouvernement den Raad was toegevoegd geworden,
en men hiermede zou voortgaan.

De Regering verdedigde het haar toe te kennen
dispensatie-regt met dat gevolg, dat het haar ge-
bleven is. Toen de Regering de door enkele leden
verzochte bepahng:
Zwagerschap houdt op door het
overlij en der vrouw die haar veroorzaakte
had
opgenomen, verzetten zich andere leden tegen die
afwijking, die volgens hen in de provinciale en
gemeente-wet goed te keuren was, niet in deze
waar de keus van een zoo min talrijk cohegie toch
zoo moeijelijk niet kon zijn.

De bepaling ging des niettegenstaande in de wet
over. — Men begreep dat het nu aangenomen stelsel
onbestaanbaar was, wanneer de Raden, nog andere
posten bekleeden. De oude inrigting had zoo
weinig bevredigende resultaten gehad, dat art. M
van het Ie ontwerp het beginsel vaststelde, dat
Vice-President en leden van den Raad geene andere
vaste bedieningen mogten bekleeden. Nu was even-
wel steeds een Raad voorzitter van het protestantsch
kerkbestuur geweest,
commissaris poUticq gelijk het
onder de 0. I. Compagnie heette en evenzoo van
de hoofdcommissie van onderwijs. \\)
Men vroeg dan ook in de kamer of men bezoldigde

1) Trouwens in 1849 had reeds het toen daarmede beiast
zijnde raadslid ontslag daarvan verzocht, maar niet gekregen.

-ocr page 62-

bedieningen alléén wilde uitsluiten in welk geval
men de grondwettelijke terminologie verkieslijk
achtte:
bezoldigd staatsambt. De regering antwoordde
in plaats van
vaste bedieningen te hebben gezet
staatsambten en dat woord in den meest algemeenen
zin te verstaan voor zulke ambten waardoor het
onzijdig standpunt der Raden verloren zou gaan.
Al ging ook de benoeming van den Gouverneur-
Generaal uit, voorzitterschap noch hdmaatschap van
commissiën van onderwijs en kerkbesturen en van
letterkundige genootschappen, waren onder het
verbod begrepen.

Met die verbeterde uitdrukkingen waren in 2
afdeeUngen de leden nog niet te vreden. Zij drongen
weder aan op het gebruiken der bewoordingen van
art. 91 der Grondwet
bezoldigd staatsambt.

Bovendien had de regering in het 2e ontwerp
deze alinea ingelascht.

»De Gouverneur-Generaal kan hun (de Raden van
Indië) eershalve de leiding opdragen van weten-
schappelijke, kerkelijke en andere vereenigingen
van algemeen nut.quot;

Men vond in de afdeelingen het woord eershalve
slecht gekozen om het begrip van onbezoldigd uit
te drukken. Bovendien vroeg men naar de betee-
kenis der woorden :
vereeniging van algemeen nut.

Men verzocht verduidelijking. Op de bewoordin-
gen van art. 11 afgaande, kon men meenen dat
slechts de Gouverneur-Generaal hen de leiding van
zulke vereenigingen kon opdragen, terwijl de Memorie
van toelichting het deed voorkomen alsof de Raden

-ocr page 63-

die leiding ook konden op zich nemen, wanneer de
vereenigingen zelve hen die hadden opgedragen.

De Regering was niet van deze meening, die men
uit art. 11 haalde, maar begreep dat met meer grond
zou hebben kunnen worden aangemerkt, dat de
geheele bepaling onnoodig was, waarom zij haar
dan ook weg bet. Wat de aanvuhing van het woord
Staatsambt met bezoldigd betrof, de Regering wilde
geene dubbele bezoldiging maar verdeelde zelfstan-
digheid tegen gaan. Hierbij is het gebleven en de
redactie der Regering is in de wet gekomen.

Art. 12 van bet 1ste ontwerp gaf den Gouverneur-
Generaal de magt, de leden van den Raad elders
heen te committeren; een overoud gebruik, nog
door art. der instructie van 1836 gewettigd. De
memorie van toehcbting zegt, dat van deze bevoegd-
heid meermalen met vrucht is gebruik gemaakt.

Al aanstonds vond deze bepaling tegenstand. Vele
leden achtten haar bedenkelijk omdat men aldus den
Gouverneur-Generaal te veel magt over den Raad
gaf, en de leden aldus langzamerhand halve ambte-
naren werden. Anderen vonden daarentegen de
bepahng zeer nuttig, om het
prestige aan leden van
hel hoogste collegie verbonden. Ontegenzeggelijk
is het dan ook dat de leden, als hebbende gewoon-
lijk de hoogste ambten bekleed, dikwijls zeer in
staal zijn in hun vroegere onderhoorigheden, ge-
schihen bij te leggen, onlusten te voorkomen en
dergelijke. Er waren dus leden die uil dit oogpunt
de bepahng goedkeurden, maar die goedkeuring
stelden zij toch ondergeschikt aan het denkbeeld

-ocr page 64-

van vermeerdering van personeel. Bovendien keurden
allen dit artikel af, die veel hechtten aan de voorge-
stelde bepaling, dat de overeenstemming met den
Raad van Indië den Gouverneur-Generaal wetgevende
magt zou geven, overeenkomstig art. 21.

Ook werd het denkbeeld geopperd den Raad de
bevoegdheid toe te kennen commissiën daar te stellen,
de leden daarvan, hetzij uit hun midden hetzij daar
buiten te kiezen, onder goedkeuring van den Gouver-
neur-Generaal.

Eindelijk meende men dat het woord zendingen
in het stelsel der wet door commissiën moest worden
aangevuld, \'tgeen de Regering beaamde. Overigens
bleef zij geheel bij haar stelsel volharden; van be-
voegdheid van den Raad tot het daarstehen van
commissiën van onderzoek wilde zij niets weten.
Zij zag daarin slechts aanleiding tot botsingen met
den Gouverneur-Generaal, en vond de bepahng
onnoodig daar ook zonder haar de Raad van zijn
regt van initiatief kon gebruik maken tot het doen
van zoodanige voorstehen; en toch reeds de magt
had, van ambtenaren en cohegiën inhchtingen te
vragen.

In de afdeelingen nam men daar geenszins ge-
noegen mede. Eenigen wilden of het Raadspersoneel
vermeerderd zien of het artikel laten wegvahen.
Slechts enkelen vonden juist om hun hoog stand-
punt de opdragt van zulke zendingen aan de Raden
verkeerd.
-hOver het algemeenquot; zoo drukt het
verslag der rapporteurs zich uit
nvas men van het
nut der zaak overtuigd.quot; ■
De Regering evenwel

-ocr page 65-

bleef bij baar optimistisch gevoelen omtrent het
gebruik dat de Gouverneur-Generaal van deze hem
steeds toegekende magt zou maken.

Dit punt maakte bij de openbare beraadslaging
een onderwerp van discussie uit. De Heer
thor-
begke
gaf de wenschelijkheid toe, dat aan leden
van den Raad T3ijzondere commissiën worden opge-
dragen. Daar tegenover stonden evenwel de menigte
werkzaamheden, ook nu nog op de leden van den
Raad geladen, de mogelijkheid dat de regtschapenste
Gouverneur-Generaal aldus, misschien juist om goede
plannen door te zetten, den Raad zou verzwakken,
als even zoo vele redenen om het geheele artikel
weg te laten,

De Minister van Koloniën verdedigde de bepahng
met de argumenten, reeds in de Memorien van toe-
lichting en van beantwoording gebruikt. De Heer
van nispen van sevenaer wilde de bevoegdheid
des Gouverneur-Generaals beperkt zien tot zendingen
op Java en Madura. Terwijl hij deze bepei^king
goedkeurde, verdedigde de Heer
baud de voorge-
stelde bepahng, vooral omdat misbruik daarvan door
den Gouverneur-Generaal niet hgt te vreezen was,
bij den toch zoo overwegenden invloed des Opper-
landvoogds, en daar deze bovendien kon wachten
totdat de opposerende leden aan het ziekbed waren
gekluisterd. De Heer
van lennep , hoewel deelende
in de beschouwingen van den Heer
thorbecke,
keurde het af, dat deze het artikel geheel uit de
wet wilde gehgt hebben, omdat dan voor den
Gouverneur-Generaal geene barrière meer zou bestaan

-ocr page 66-

en hij des noods aan alle leden commissiën zou
kunnen opdragen.

De Heer rochussen was van het gevoelen van
den Heer
van nispen. De Minister bestreed diens
gevoelen, op grond, dat indien zulke zendingen voor
Java en Madura wenschelijk waren, dit dan ook voor
de buitenbezittingen wel het geval zou zijn.

De heer thorbeckb liet uitkomen dat niets den
Gouverneur-Generaal zulke commissiën voorstelde als
voor zeldzame gevallen bestemd, gelijk de Minister het
deed voorkomen. De vrees van den heer
van lennep
dat, werd deze bepaling gemist, de Gouverneur-
Generaal op dat punt autocraat zou zijn, zeide hij
niet te deelen ; was eene magt als die waarvan hier
sprake was niet uitdrukkelijk gegeven, het zou in
den Gouverneur-Generaal niet opkomen aldus te
beschikken over het hoogste regerings-collegie, dat
zijne wetgevende magt deelde. Voor den halven
maatregel van den heer
van nispen , gelijk hij dien
qualificeerde, was de spreker niet, evenmin als de
heer
van hoövell. die bij de aangehaalde-argu-
menten nog dit voegde dat in ieder geval beperking
van de commissies der Raden tot Java en Madura
al wederom de bewering bevestigde, dat het rege-
rings-reglement minder op de buitenbezittingen
lettede, waarheen, zijn inziens, zendingen nog veel
noodzakelijker waren.

Tegen die beperking traden ook de heeren van
bosse
en dirks op, daar het beginsel zou zijn de
Raden niet te ver van Batavia af te sturen, maar
dan toch den bepaling slecht zóu werken, ora dat

-ocr page 67-

Palembang b.v. digter bij de residentie was dan
Banjoewangie.

De Heer ter bruggen hugenhgltz wees er op
dat zendingen van Raden van Indië altijd naar de
buitenbezittingen waren geweest en gaf daarvan
voorbeelden.

Hij zag het nut der voorgestelde beperking niet
in, die dan ook streed met het doel der instelling.

De heer de man stelde een amendement voor,
dat hij later introk; hij noemde het zelf »minder
afdoendquot;. Het strekte tot de inlassching van de
woorden
wm gewigtige redenenquot;. Het amendement
van den heer
delprat was gewigtiger; hij wilde
de woorden
met toestemming van den Baadquot;
ingevoegd hebben.

In de volgende zitting wees de Minister als ant-
woord aan den heer
ter bruggen hugenholtz op
de zending der heeren
merkus en nahuijs van
burgst
op Java zelf. Hij bleef het artikel verdedigen.

De heeren meeussen en van noëvELL bestreden
het geheele artikel als passende in het systeem van
\'t reglement van 1836 waar de Raad een zuiver
adviserend hgchaam was, niet meer in het voor-
gestelde, waar hij een deel der wetgevende was
geworden. De Minister evenwel nam niet een enkel
amendement over, maar bleef zijne redactie verde-
digen, met dat gevolg dat het artikel onveranderd
werd aangenomen met 37 tegen 18 stemmen.

Evenals met deze bepahng is het gegaan met
art. 13 van het eerste ontwerp. Na tal van discussiën
werd de redactie der Regering aangenomen. Vol-

-ocr page 68-

gens deze zou bij liet openvallen eener plaats in
den Raad, de Gouverneur-Generaal binnen 30 dagen
en na overleg met den Raad, eene gemotiveerde
aanbeveling van 2 quot;personen aan den Minister zenden.
Tijdelijk kon bij de waarneming aan een der aanbe-
volenen opdragen en hij was daartoe verpbgt indien
het aantal leden, den Vice-President daaronder be-
grepen, minder dan 3 zoude zijn. Alleen deze
verphgte voorziening in de waarneming was nieuw.

Men vroeg al dadelijk of de Gouverneur-Generaal
aan het gevoelen van den Raad zou gebonden zijn;
de woorden
na overleg waren onduidelijk.

Een aantal leden wilden den Raad in \'t geheel
geen invloed toekennen op zijne aanvulling. Velen
gingen nog verder en wdden de gansche voordragt
den Gouverneur-Generaal niet meer als verpligting
opleggen. Vooral tegen de waarneming door eenen
der aanbevolenen verklaarde men zich. Men was
beducht dat met het stelsel der Regering te veel
oude Indische ambtenaren in den Raad kwamen, en
het jong Europeesch element te weinig zou worden
vertegenwoordigd.

Voor de waarneming, die men ook in geval van
verloven, en wanneer een hd ongeschikt werd zijne
betrekking waar te nemen, wenschte, wees men in
eene afdeebng hooge ambtenaren aan.

. De Regering had, volgens de Memorie van toe-
hchting, de woorden
ma overlegquot; enz. aldus opge-
vat , dat de Gouverneur-Generaal aan het gevoelen der
meerderheid zou gebonden zijn; zij regtvaardigde
deze opvatting door te wijzen op de mogelijkheid

-ocr page 69-

dat de vacature kon ontstaan, wanneer de Gouver-
neur-Generaal nog te kort in Indië was, om met
het personeel bekend te zijn en omdat de Koning
toch vrij bleef in zijne keuze. Van geen der ge-
opperde denkbeelden had de Regering gebruik
gemaakt.

Men merkte in het verslag der Rapporteurs
niet zonder regt aan, dat de Regering zich in de
Memorie van toehchting en de letter van het artikel
tegen sprak. Het artikel gewaagde van voordragt
door den Gouverneur-Generaal te doen, na overleg
met den Raad, en de Memorie van toehchting maakte
daarvan eene beshssing bij meerderheid van stemmen
van den Raad. Was dus, gelijk het scheen, de
Gouverneur-Generaal verpligt zich in de officiele
voordragt te houden aan het gevoelen des Raads,
dan was deze het, die de voordragt deed.

Overigens kwam men op al de bezwaren terug
in het l^te verslag der Rapporteurs vervat; men drong
nog meer oan op andere voorzieningen voor het
waarnemen der zetels in den Raad, en herinnerde
daarbij aan de vroegere instelhng van geassumeerde
en extraordinaire Raden.

Zonderiing mag de wending heeten, die de Rege-
ring nu gaf aan de beteekenis van het voorgedragen
artikel in hare Memorie van beantwoording, ket
artikel was onveranderd, en toch verklaarde de
Regering het nu zoo, dat de Raad de personen
opgeeft, die hij gaarne door den Gouverneur-Gene-
raal voorgedragen zag. De Gouverneur-Generaal zou
deze den Minister mededeelen, maar de aanbeveling

-ocr page 70-

doen zoo als hij gelooft dat het algemeen belang het
vordert. De Regering beweerde, dat aldus geen
strijd tusschen het artikel en de Memorie bestond.

Bij de openbare beraadslagingen stelde de Heer
VAN HOëvELL voor als amendement, dat wanneer
waarneming werd noodig geacht de Gouverneur-
Generaal daarin zou voorzien; de aanbeveling zou
vervallen. Teregt deed hij opmerken, dat wanneer
men deze behield de Koning niet de magt zou hebben
eenen Raad te ontslaan, en dadelijk een ander te
benoemen: er moest immers te voren eene aanbe-
veling van den Gouverneur-Generaal uitgaan? De
Heer
godefroi zag alleen bezwaar in de woorden
ma overleg met den Raad.quot; Hij droeg een amende-
ment voor, strekkende om die woorden weg te laten.

Beide amendementen evenwel werden verworpen;
het eerste met 29 tegen 22, het andere met 26
tegen 25 stemmen. Ook hier zegevierde dus de
Regering, en zijn wij nog altijd in het onzekere of
de Gouverneur-Generaal in zijne aanbevehng ge-
houden is aan het gevoelen der meerderheid van
den Raad.

Eene nieuwe bepaling in het Regerings-regle-
ment, is die welke voorziet in het geval dat de
Gouverneur-Generaal krankzinnig mogt zijn. De
wijze van het onderzoek dat alsdan plaats heeft is
naauwkeurig voorgeschreven. De Regering wilde
in alle eventuahteiten voorzien. Eenige leden keurden
dat niet goed; zij meenden het geval zich te kunnen
denken, dat deze bepaling tot kuiperijen aanleiding
gaf,
en dat niettegenstaande haar de Gouverneur-

-ocr page 71-

Generaal het bewind bleef voeren al was hij in dien
toestand. Het geval had zich nooit voorgedaan en ,
kwam het voor, die leden meenden dat de zaak
zich wel redden zou.

De Regering had van )-gt;zinsverbijsterinrf gesproken.
Eenige leden wilden
-y^krankzinnigheidquot;quot; daarvoor
in de plaats gesteld hebben; anderen in navolging
van art. 39 der Grondwet deze bepahng in ieder
geval toepasselijk maken, waarin de Gouverneur-
Generaal huiten staat geraakte zijne waardigheid te
bekleeden. Dit laatste vond evenwel algemeen tegen-
stand als bron voor mogelijke intrigues.

De Regering nam het woord krankzinnigheid over,
maar wilde toch niet verder gaan, omdat krank-
zinnigheid het eenige geval is waarin men niet zelve
zyne ongeschiktheid gevoelt. Eene bedenking die
later geopperd werd, als zoude deze bepahng eenen
ongunstigen indruk op de inlandsche bevolking
maken, woog bij de Regering niet zwaar. Het artikel
werd zonder beraadslaging noch hoofdelijke stem-
ming aangenomen.

Wij zijn nu gekomen tot bepalingen over de
wetgevende magt, door den Gouverneur-Generaal in
overeestemming met den Raad uitgeoefend. Wij zul-
len zien, dat naarmate de leden en de Regering meer
het element van kracht en eenheid in het Indische
bestuur wilden doen bovendrijven, dan wel in den
Raad vooral eenen waarborg tegen dwahng en
overijling zoeken, zij diens attributen zochten in
te krimpen of verder uit te strekken. Talentvol zijn
heide rigtingen verdedigd en de lezing der hierover

-ocr page 72-

gewisselde stukken, is wel geschikt om eerbied in
te boezemen voor de wijze waarop de belangen van
Neêrlandsch-Indië zijn gewogen geworden.

Art. 21 van eerste ontwerp bepaalt de wetgevende
magt des Gouverneurs. In het algemeen is deze
bevoegd, in overeenstemming met den Raad van
Indië, al datgene te regelen wat niet reeds door de
wetgevende magt in Nederland of door den Koning
geregeld is.

Bovendien geeft datzelfde artikel hem de magt,
wetten onder nadere goedkeuring der wetgevende
magt in het moederland geheel of gedeehelijk buiten
werking testellen, en evenzoo ordonnantiën, onder
nadere goedkeuring des Konings.

Voor deze uitoefening zijner wetgevende magt
moet hij in overeenstemming zijn met den Raad
van Indië. In geen geval mag hij tot zulke maat-
regelen overgaan, in strijd met het gevoelen der
meerderheid in den Raad. Bestaat zulk een strijd
dan wordt de uitspraak des Konings ingeroepen.

Dat de magt van den Gouverneur-Generaal aldus
beperkt werd keurde volgens bet voorloopig verslag,
de meerderheid niet goed; men zag daarin strijd
met de beginselen, door de Regering zelve voorop-
gezet , dat de G.-G. aheen verantwoordelijk was voor
aUe handehngen, en dat die van den Raad
collegia-
liter
niet bestond. Men was bevreesd dat aldus den
Gouverneur-Generaal een te gemakkelijk middel werd
aan de hand gedaan
jgt;%ich voor metvigen verzuim den
maatregel van tvetgevenden aard, achter het gemis aan
medewerking van de zijde van den Raad te verschuilen.

-ocr page 73-

Vooral was men bevreesd, dat aldus de moeijelijk-
heden die ondervonden waren toen de Raad een
regeringshgchaam was, maar al te zeer weder zouden
worden ondervonden, in een woord, dat de Raad
dan niet dan verlammend werken zou.

In 4 afdeeiingen meende de meerderheid, dat de
Raad nooit iets meer behoorde te zijn dan een
adviserend cohegie, zelfs al gold het buiten werking
stehen van wetten en koninklijke besluiten. Zij zag
in het advies van den Raad een zedelijken band
van die kracht, dat hij wel altijd den Gouverneur-
Generaal van overijlde inaatregelen zou terug houden.

Enkele leden daarentegen wilden den Gouverneur-
Generaal
hin al wat de holoniale wetgeving naar buiten
betrof aan de medewerking of toestemming van den Baad
van Indië te hinden!\' 1)

Wat er van zij, deze leden zagen in dien band,
die dus slechts voor sommige onderwerpen van
wetgeving schijnt bedacht te zijn een genoegzamen
waarborg.

Enkele leden beschouwden de wetgevende magt
van den Gouverneur als iets ondenkbaars; naar
hunne meening kwam die volgens art. 59 der Grond-
wet slechts den Koning alleen of in gemeen overleg
met de Staten-Generaal toe. Het antwoord hunner
tegenstanders was, dat men onze overzeesche be-
zittingen niet als eene der provinciën van het Rijk
besturen kon.

1) Ik beken , te vergeefs te hebben gezocht naar den zia der
uitdrukking
koloniale wetgeving naar buiten.

-ocr page 74-

Tusschen deze uitersten, in het geheel geene
wetgevende magt den Gouveneur-Generaal toe te
kennen, en hem die absoluut te geven, waren
natuurlijk nuances. De één wilde slechts geen ver-
zet tegen een besluit des Gouverneur-Generaals, als
dat besluit onmogelijk makende, aannemen. Een
ander gaf in bedenking zulk een besluit door eene
verklaring van urgentie te laten voorafgaan: eene
complicatie te meer. Een derde wilde de driemaal
herhaalde lezing die eene koloniale wet in Britsch-
Indië volgens hem tot
stand bragt, ingevoerd hebben.
Ja zelfs werd voorgesteld den Gouverneur-Generaal
in zulke gevallen het voorzitterschap des Raadsmet
active stem te doen bekleeden, en beshssende in
geval van staking. ~ Ten gevolge der aanmerkingen
der kamerleden werd het stelsel der Regering in
het ontwerp nu zóó veranderd; dat het oude
regt, om tegen het gevoelen der meerderheid te
handelen, weer werd ingevoerd.

In de Memorie van toelichting van het ontweiTgt;
verweert de Regering zich tegen het gezegde, als
had zij tegen hare beginselen gehandeld. Zij had
gemeend door den Gouverneur-Generaal in het uit-
oefenen der wetgevende magt aan het besluit van den
Raad te binden, de ineensmelting van uitvoerende
en wetgevende magt te kunnen voorkomen, die in het
reglement van 1836 werd gehuldigd. Zij wierp de
meening van zich af, als wilde zij tot het oude
stelsel terugkeeren, door er op te wijzen, dat onder
de Oost-Indische Compagnie, de Raad van Indië ook
deelde in de uitvoerende magt, iets dat ook zij afkeurde.

-ocr page 75-

Bovendien de Regering verwijst er naar, dat
wanneer ze in de l^te memorie van toelichting den
Raad een voortaan zuiver adviserend coüegie had
genoemd, zij de gevallen van art. 24 en 50 had
uitgezonderd. Beginselloosheid kon men haar dus
niet wijten.

Wat betrof de beschuldiging als had zij eenheid
en kracht in het Indisch bestuur zoeken tedooden,
door den Gouverneur-Generaal van den Raad van
Indië afhankelijk te maken, vroeg de Regering, of
deze eigenschappen slechts bij alleenheerschingen
worden aangetroffen.

Wat nu de door sommige leden voorgestelde
wijzigingen betrof, vooreerst beaamde de Regering
het gevoelen van hen, die geheele overbrenging der
wetgevende magt naar Nederland, onuitvoerlijk
hadden genoemd.

Eene driemaal herhaalde lezing van koloniale wetten
in den Raad bestond niet in Britsch-Indië; wel werden
de voorgestelde maatregelen driemaal door de dag-
bladen bekend gemaakt.

Verwonderen mag het ons, dat de Regering bet
denkbeeld goedkeurde, om wanneer de Gouverneur-
Generaal en de Raad het niet eens waren, het
onderhavige voorstel op nieuw aan eene beraad-
slaging te onderwerpen, onder Voorzitterschap van
den Gouverneur-Generaal, en dien dan beslissende
stem te schenken. De Regering bekent, dat dit
wel nooit tot overtuiging zal leiden, maar vindt het
toch nuttig als de gevallen verminderde waarin de
Goliverneur-Generaal tegen de meerderheid des

-ocr page 76-

Raads zou te beslissen hebben. De waarde dezer
argumenten schijnt ons op zijn minst twijfelachtig.

Verder had de Regering aan het verlangen gevolg
gegeven, om voor dergelijke discussiën de met
zendingen op Java en Madura belaste leden op te
laten roepen.

We vinden in het voorloopige verslag belangrijke
meeningen uiteengezet omtrent de roeping van den
Raad van Indië, zoo als de kamer die wenschte.
In de eerste plaats vinden wij eene categorie van
leden die van den Raad een mederegerend hgchaam
wilden maken 1). Zij quahficeerden het stelsel der
regering van
Jiinhen op twee gedachten. Deze categorie
werd door de meerderheid fel bestreden, die den
intellectueelen invloed van den Raad handhaafde als
de eenheid van het gezag niet verbrekende. Enkele
leden daarentegen achtten den Raad op een te hoog
standpunt geplaatst; zij wilden zijne medewerking
in zaken van wetgevenden aard zien vervahen. Men
verdedigde dit stelsel vooral op grond dat er zoo
zelden gelegenheid was de wetgevende magt uit te
oefenen in Indië, en dus een wetgevend hgchaam
aldaar onnoodig was; verder trachtte men te betoo-
gen dat het waarborgen zoeken tegen de magt des
Gouverneur-Generaals in eene Aziatische maatschappij
niet te huis behoorde.

In hare Memorie van beantwoording verdedigt de
regering zich eenvoudig door te gelooven den mid-

1) Zie deze meeniug ook uitgesproken door S. in het Tijdschrift
voor Neêrlandsch Indië voor 1849 , pag. 357.

-ocr page 77-

denweg te hebben gehouden. Zij herinnerde de
voorstanders van een zuiver adviserenden raad aan
het gevi\'oonbjk om de 5 jaren aftreden van den
Opperlandvoogd.

Het mag verwondering baren, de artikelen waarin de
verhouding van Gouverneur-Generaal en Raad van
Indië geregeld is, wat de wetgeving betrof, zijn bij de
openbare beraadslaging zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd. Aan den wensch der kamer, om voor
de uitoefening van het den Gouverneur-Generaal
toegekende regt van uitzetting, overeenstemming
met den Raad verpbgtend te maken , gaf de Rege-
ring gevolg.

Wij gaan nu over tot de gevallen waarin de Gou-
verneur-Generaal den Raad raadpleegt. Altijd is hij
daartoe bevoegd. Gelijk gemeld is, legt het regle-
ment van 1836 hem steeds de verphgting op, den
Raad te raadplegen. Hier is die verphgting tot
gewigtige onderwerpen beperkt ; art. % van het
eerste ontwerp noemt als zoodanige :

a)nbsp;de onüverpen van instrmties en reglementen let
algemeen of gewestelylc iesttiur betreffende.

b)nbsp;de ontwerpen van voorschriften of besluiten ten
aanzien van de staatkundige betrekkingen met Indische
vorsten en volken en met regeringen van andere Ikvrope-
sche bezittingen.

c)nbsp;buitengewone maatregelen van gewigtigen aard.

d)nbsp;de maatregelen door het burgerlijk bestuur te nemen
ten gevolge van oorlog of opstand.

e)nbsp;de uitoefening van het regt tot uitzetting en tot
aanwijzinig en ontzegging van verblijf.

-ocr page 78-

f\') onteigeningen ten algemeenen nutte.

g)nbsp;geschillen van bevoegdheid tusschen de regterlijke
magt en het admistrative gezag, tusschen de inlandsche
priesters en hoofden en tusschen den burgerlijhen en
militairen regter.

h)nbsp;hernemingen tot gewigtige ambten en

i)nbsp;de begrooting van ontvangsten en uitgaven.

Altijd blijft het de Gouverneur-Generaal die be-
shst; hij moet evenwel van zijn besluit den Raad
kennis geven.

In het Iste voorloopig verslag vindt men de be-
pahng van art. 26 littera a) niet geheel duidelijk;
werden alleen maatregelen van het uitvoerend gezag
bedoeld, dan moest het woord
reglementen vervallen.

Omtrent httera c) vroeg men de beteekenis, en
of daaronder het maken van oorlog en vrede begre-
pen was.

De bepaling van httera d) keurde men vrij alge-
meen af, als zeer belemmerend in omstandigheden
waarin de Gouverneur-Generaal vrij behoorde te zijn.

Wat littera e) betreft, wij hebben reeds gezien
dat de aanmerkingen der kamer er toe geleid heb-
ben voor dit geval overeenstemming met den Raad
van Indië te vorderen.

Over de raadpleging bij benoeming tot gewigtige
ambten ontstond stryd; velen wilden den Gouver-
neur-Generaal geheel vrij laten in zijne keus, opdat
hij de volle verantwoordelijkheid zou dragen, en
opdat kuiperijen werden belet. Over de beteekenis
der woorden :
gewigtige ambten was men het gansch
niet eens; ook daaromtrent vroeg men opheldering.

-ocr page 79-

De Regering antwoordde op deze bedenkingen dat
bet woord reglementen in bttera a) niet moest doen
denken aan maatregelen van wétgevenden aard,
daar in dit artikel slecbts over de uitvoerende magt
van den Gouverneur-Generaal werd gehandeld. De
gewraakte uitdrukking is in Indië gebruikelijk voor
vele ambtelijke voorschriften waarvan de Regering
tal van voorbeelden geeft.

Het antwoord op de aanmerking omtrent litta c)
is er eigentlijk geen: de regering zeide de uitdruk-
king zoo algemeen mogelijk gekozen te hebben om
geene onvoorziene gevallen uit te sluiten.

Het lag niet in de bedoeling der regering litf^ d)
zoo op te vatten, dat in buitengewone omstandig-
heden iedere maatregel door ruggespraak met den
Raad zou worden voorafgegaan. Daarom was de
nieuwe uitdrukking :
Tgt;Ae algemeene drehléng\' enz.

Het voorschrift van htta b) vond de Regering nut-
tig en meende de uitvoering daarvan gerust aan
den G.-G. te kunnen overlaten.

De meerderheid in de kamer was tegen het hoo-
ren van den Raad bij het nemen ven maatregelen
van buitengewonen aard.

Algemeen merkte men op dat de alinea waarin
de raadpleging over geschülen van bevoegdheid werd
bevolen, vervallen moest, daar de Regering daar-
voor reeds de overeenstemming met den Raad vei--
pbgtend had gemaakt, in artt. 78 en 79 van het
% ontwerp.

Wat de raadpleging over benoemingen tot gewig-
tige ambten
betrof, men vroeg al weder naar de

-ocr page 80-

bedoelde ambten; de uitdrukking was zeer rekbaar;
immers zelfs het ambt van een Contrôleur bij de
Cultures was, daar hij dagelijksch met de inland-
sche hoofden en bevolking in aanraking kwam,
gewigtig. Eene optelhng in de wet achte men on-
geraden , omdat nieuwe ambten konden worden
gecreëerd. De meerderheid keurde goed achter de
woorden
gewigtige ambten te plaatsen : ter aan-
wijzing van den Koning ;
de i^egering nam hiermede
genoegen.

Ook betreffende onteigeningen ten algemeenen nutte
gaf de regering gevolg aan den wensch der kamer
en vorderde nu overeenstemming met den Raad
van Indië.

Het hooren van den Raad bij het nemen van
buitengewone maatregelen bleef de Regering als
wenschelijk beschouwen ; zij wees er op , dat aheen
maatregelen van het curel gezag sprake was.

Ten gevolge van deze beraadslagingen kwam nu
het volgende artikel 31 in behandeling.

»De Gouverneur-Generaal vraagt het advies van
»den Raad van Nederlandsch Indië o^er ahe zaken
»van algemeen of bijzonder belang, waar hij dit
»noodig oordeelt.quot;
»Tot die raadpleging is hij verpligt ten aanzien vau
a) ahe instructiën en reglementen het algemeen
»of gewestelijk bestuur betreffende, op zijnen last
»ontworpen, naar aanleiding van art. 30 ;

h) de toepassing van art. 47 van dit reglement
»en in het algemeen van elke regeling der staatkun-
»dige betrekkingen met Indische vorsten en volken;

-ocr page 81-

c)nbsp;de algemeene begrooting van ontvangsten en
»uitgaven;

d)nbsp;de algemeene strekking der maatregelen door
»bet burgerlijk gezag genomen of te nemen in geval
»van oorlog of opstand ;

»e) buitengewone maatregelen van gewigtigen aard;
)/) benoemingen tot gewigtige ambten, ter aan-
»wijzing van den Koning.

»De Gouverneur-Generaal alleen besUst en geeft
»van zijn besluit kennis aan den Raad.

»Wanneer de Raad van Nederlandsch Indië door
»den Gouverneur-Generaal is gehoord, wordt daarvan
melding gemaakt in den aanhef der besluiten.quot;

De Heer thorbecke verzocht de weglating der
woorden:
naar aanleiding van art. 30 uit alinea 3.
De Minister stemde daarin toe, en het artikel werd,
aldus gewijzigd, zonder hoofdelijke stemming goed
gekeurd.

In het eerste ontwerp had de G.-G. de magt van
algemeene verordeningen dispensatie te verleenen in
de bepaaldelijk omschreven gevallen, na advies van
het Hoog Geregtshof.

Echter heeft men hem bij de wet, op aandringen
der kamerleden de magt gegeven ook in niet be-
paaldelijk omschreven gevahen dispensatie te geven,
maar dan ook na advies van het Hoog Geregtshol
en in overeenstemming met den Raad van Indië.

Wij vermelden hier nog dat overeenstera.ming met
den Raad wordt gevorderd voor de toepasselijke ver-
klaring van wettelijke bepahngen, voor Europeanen
daargesteld, op Inlanders en vreemde Oosterlingen.

))

-ocr page 82-

Dit geval was eerst niet nominatim aangeduid, maar
toch reeds begrepen in de uiloefening der wetge-
vende magt in het algemeen, waarvoor reeds in het
le ontwerp de Gouverneur-Generaal de toestemming
van den Raad noodig had.

De beraadslagingen in de le Kamer hebben voor
ons onderwerp weinig belangrijks opgeleverd, ten-
gevolge van het niet aan die Kamer toegekend zijn
van het regt van amendement.

-ocr page 83-

STELLINGEN.

I.

Non assentior Vangerovio dicenti (I. § 336 Pan-
decten) interdicta retinendae possessionis nonnisi
hunc ad fmem introducta fuisse : »Cum inter ahquos
ab utraque parte de proprietate ahcujus rei contro-
versia est, et ante quaeritur: uter ex htigatoribus
possidere et uter petere debeat.

IL

Non facio cum Puchta, Inst. II § 239, in notä:
»Wo der Titel ie vom Besitzerwerb getrenntes
Rechtsgeschäft ist, wie beim Kauf, muss auch bei
diesem schon die bona
fides existiren.quot;

-ocr page 84-

8(1
III.

1. 96 § 3 D. de solut. cum 1. lOi § i eod. conciliari
potest.

IV.

Ik kan de stellingen van Jhr. Mr. de Bosch Kemper,
niet beamen Wetenschap der Zamenleving, V, pag. 872:
))De democratie in een algemeen stemregt geor-
ganiseerd, geeft maar eene schijnvrijheid. De geschie-
denis van het tegenwoordig Frankrijk bewijst, dat
een algemeen stemregt zeer wel met despotisme
gepaard kan gaan, ja daarin een steun kan vinden.

V.

De verdeeling der staatsmagten in wetgevende,
regelende, uitvoerende en regterlijke, gelijk artikel
iO der Braziliaansche constitutie van 25 Maart 1824
inhoudt, is afkeurenswaard.

VI.

Ik ben het met Mr. D. J. Mackay, Akademisch
Proefschrift, Leyden 1861, eens, wanneer hij
pag. 7 zegt: »Waar de Gouverneur-Generaal niet
gehouden is het gevoelen der hooge Regering te
volgen, mag daaruit nog geenszins worden afgeleid,
dat tegenstand van dat ligchaam toch doelloos zijn
zoude.quot;

-ocr page 85-

VII.

Ook voor dat hij geëndosseerd is, is de wissel
aan de order van den trekker een wissel.

VIII.

Ook van de gemeenschap van winst en verlies
mag de vrouw, na de ontbinding der gemeenschap,
afstand doen, zelfs wanneer dat regt haar uitdruk-
kelijk in de huwelijksche voorwaarden is ontzegd.

IX.

Art. m B. W. geldt ook voor minderjarigen
wier beide ouders nog in leven zijn.

X.

De verweerder kan ten dage dienende geen pro-
cureur stellen.

XI.

Om de onzedelijke gevolgen die a. 339 C. P.
hebben kan, weg te nemen, moest naast de geld-
straf gevangenisstraf, ter keuze van den regter,
bepaald zijn.

-ocr page 86-

XII.

Volkenregtelijk is de Nederlandsche regering
verpligt, in de Staten-Generaal de verdediging op
zich te nemen van eene door eene vroegere regering
ingediende wets-voordragt tot bekrachtiging van
een met eene vreemde mogendheid gesloten tractaat.

XIII.

De letterkundige eigendom moet beperkt worden.

XIY.

Afschaffing van den turfaccijns is wenschelijk.

XV.

Artikel 22 van het Wetboek van strafvordering
behoorde te worden aangevuld.

-ocr page 87- -ocr page 88-

rnbsp;-nbsp;- te-,..