OMTRENT DE
OPENBARE VEEKOOPINGEN
VAN
-ocr page 2-i.M-,
a U 4 ^ii p^\'n fi I
Î
■ ^ ^ . - \' *
-ocr page 3-OMTRENT DE
OPENBARE VERKOOPINGEN
VAN
OP OEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Gewoon Hoogleeraar in de Wis- en Natmrkunaige Faculteit.
MET TOISTEMMISG M DEN ACADEMISCHE.\\ SEMA!
EN
VOLGEKS BESLUIT VAN DE
FACULTEIT DER REGTSGELEERDHEID,
TEE VEEKEIJGING VAN DEN GEAAD VAN
QQQTOa aa □a\'ï aaiaaaiaaQcia aa □□□aaaaaaaoaa aao^\'
AAN DE
UTRECHTSCHE HOOGESCHOOL,
TE VEEDEDieEN DOOE
CANOTDAAT-KOÏAEIS.
Op ïrijdag den Septenikr 1863, des namiddags le! are.
WEESP,
G. G. BRUGMAN.
1 8 6 8.
/
/
AAN MIJNE OUBERS.
-ocr page 6-c XV ^^ ^
.^-WV iï- •!■
\'r • lt;
-ocr page 7-Inleiding.............Bladz. I.
HOOFDSTUK I.
Geschiedenis der Wet........ ^ 6_
HOOFDSTUK II.
HOOFDSTUK III.
Over het proces-verbaal....... ^^ 3j
HOOFDSTUK IV.
De ontvangst der kooppenningen. ... „ 39.
-ocr page 8-\'ifirr\'rîiriii - r \'
-ocr page 9-Toen in het jaar 1842 het ontwerp van wet op het
Notarisambt den Staten-Generaal werd aangeboden,
was daarin ook een artikel opgenomen, volgens bet-
welk „alle openbare verpachtingen, verhuringen en
,, vrij willige verkoopingen, bij opbod, afslag, inschrij ving
,/of op welke andere wijze en in welken vorm ook
„gehouden, zoo van onroerende goederen als van alle
//Onligchamelijke roerende zaken, mitsgaders van sche-
lpen en vaartuigen van tien of meerdere lasten, alleen
„ten overstaan van Notarissen zouden kunnen plaats
„hebben.quot;
Ter adstructie dezer bepaling werd bij de Memorie
van toelichting gezegd: „Wanneer men in aanmerking
„neemt, dat de Notarissen ambtenaren zijn, dat zij
„van den lande geene bezoldiging ontvangen, dat zij
„onderscheidene ambten en betrekkingen met deze hunne
„bediening niet mogen uitoefenen, dat zij aan eene
1
-ocr page 10-„uitgestrekte verantwoordelijkheid zijn onderworpen, en
„verpligt om onderscheidene wetten ten stipste na te
,/komen, dan schijnt het hoogst billijk, dat hun een
„toereikend bestaan bij de wet worde gewaarborgd.quot; (1)
Toch vond de bepaling veel tegenkanting; een aantal
Notarissen wendden zich tot de Tweede Kamer en be-
toogden de noodzakelijkheid, dat het aangehaald ar-
tikel tot alle verkoopingen van roerende goederen zou
worden uitgestrekt. Zij beweerden onder anderen, dat
er niet de minste reden bestond om aan de Griffiers
en Deurwaarders voortdurend het regt te geven om
vrijwillige verkoopingen van ligchamelijke roerende
goederen te houden, een regt, dat hun in der tijd om
bijzondere, vooral in Frankrijk geldende redenen ver-
leend was, en dat zij, omdat zij uit den aard der
zaak voor minder salaris konden werken, hier te lande
bijna zonder mededinging uitoefenden. Natuurlijk ble-
ven de Griffiers, Deurwaarders en Makelaars van hun-
nen kant niet achter, om op het behoud der hun
verleende bevoegdheid aan te dringen. Bij de her-
ziening van het ontwerp werd liet artikel behouden,
en alleen aangevufd met de bepaling, dat ook de
aanbestedingen van werken of feverantiën, afleen ten
overstaan van Notarissen zouden kunnen plaats beb-
ben. In de Memorie van toelichting daarop Averd ge-
zegd, dat „men aan de Griffiers en Deurwaarders
„geenszins de bevoegdheid wilde betwisten, om een
„factum te constateren, maar dat men hen uit den
„aard der iustefling van bet Notarisambt, zoowel als
„krachtens de definitie van deszelfs attributen en doel.
(l) Geschiedenis en beginselen der Nederlandsche wetgeving be-
trekkelijk het Notarisambt, door Joan van den Honcrt Thz., Am-
sterdam 1S42, D!. II, bladz. ICO.
,/in artikel 1 van liet wetsontwerp, onbevoegd oor-
,/deelde om overeenkomsten tot stand te brengen ; deze
,/toch, wederkeerige verpligtingen tusschen partijen be-
„vattende, zouden dan alleen geldig zijn, wanneer zij
„uit authentieke of door partijen onderteekende onder-
„handsche akten voortvloeiden ; dan alleen zou daaruit
//een vinculum iuris kunnen bewezen voorden. Het
artikel was echter van geen invloed op alle andere
,/verkoopingen van roerende goederen, krachtens de
,/wet van den 22steii pluviôse, jaar VII, plaats heb-
,/bende. Die akten hadden, hoezeer voor Notarissen
,/verleden, geene parate executie; geene grosse kon
„daarvan worden afgegeven, ten ware zij door de
„verkoopers en koopers waren onderteekend (1). De
regering beloofde tevens, dat het onderwerp der open-
bare vrijwillige verkoopingen, zoowel van onroerende,
als van onligchamelijke en ligchamelijke roerende
goederen, op tijd of tegen dadelijke levering en be-
taling verkocht wordende, en de daarmede in een
onmiddellijk verband staande openbare verhuringen,
verpachtingen en aanbestedingen, bij eene afzonderlijke
wet geregeld zou worden, met welker zamenstelling
men, zoo het heette, reeds een aanvang had gemaakt
en die, naar men vertrouwde, in de volgende zitting
der Staten-Generaal zou worden aangeboden. Om
echter het in werking brengen der wet op het Nota-
risambt niet tot dat tijdstip te doen uitstellen, waren
bij het laatste artikel daarvan, de wet van den 22sten
Pluviôse jaar Vil, en al de daarmede in verband
staande verordeningen voorloopig iu stand gehouden.
Bij de bovenbedoelde wet zou, naar het scheen, meer
eigenaardig kunnen worden geregeld alles wat door
u
(1) V. d. Honcvt a. iv. I, blads. 482 en 483.
-ocr page 12-ée verschillende beambten, met het houden van open-
bare vrijwillige verkoopingen, verpachtingen en aan-
bestedingen belast, naar den aard der goederen welke
daarvan het onderwerp uitmaken, behoorde te worden
nagekomen, en de kracht Avelke aan de verschillende
daarvan op te maken akten behoorde te worden toe-
gekend. Men had daarom gemeend alle de bepalin.
gen of uitzonderingen betrekkelijk deze aangelegen-
heid uit het wetsontwerp te moeten ligten (1).
Bij de beraadslagingen toonde men zich met het
denkbeeld der regering niet ingenomen. De Heer van
Goltstein onder anderen verklaarde, dat hij de bepa-
lingen over de vrijwillige openbare verkoopingen, de
openbare verpachtingen en aanbestedingen noode uit
liet ontwerp had zien verdwijnen, omdat die een ge-
wigtig deel van de werkzaamheden der Notarissen
uitmaakten, en de wet over de inrigting van het No-
tarisambt zonder dezelve onvolledig en onvolkomen
was (2).
Zij zou lang onvolledig blijven! De andere wet
•door de regering beloofd, is na een tijdsverloop van
21 jaren nog niet ontworpen, schoon men dagelijks
■de lasten ondervindt van de Fransche wetgeving, die
bij art. 81 der wet op het Notarisambt, op de open-
bare verkooping van roerende goederen, in stand is
gehouden. Teregt merkte onlangs de Heer vax Logiiem
in onze Tweede Kamer aan, dat er tegenwoordig met
betrekking tot dat onderwerp eene ergerlijke w anorde
heerscht, en drong hij er bij de regering op aan, dat
zij zoo spoedig mogelijk tot het ontwerpen eener wet
op de verkoopingen van roerende en onroerende goe-
(1)nbsp;V. (]. Hoiiert a. vv. I, bladz. 307 eu 308.
(2)nbsp;V. (1. Donovt ,1. w. II, b^a.lz. 48?.
-ocr page 13-deren mogt overgaan, waarbij alle moeijelijkheden^
uit de Fransche vi-etgeving voortvloeijende, voor goed
zouden worden uit den weg geruimd (1).
De verschillende iiiteenloopende uitspraken, van onze
regtbanken en hoven omtrent verscheidene punten
dier Fransche wetgeving getuigen genoegzaam, hoeveel
duisters er nog in het onderwerp is en zelfs in Frank-
rijk, waar men nog iu de laatstverloopene jaren
nieuwe wetten op dit punt heeft uitgevaardigd, blijft
men nog gedurig op moeijelijkheden stuiten.
Bij sommige daarvan, die zoolang de Fransche wet
hier te lande van kracbt blijft, voor ons van prae-
tisch belang zijn, weirschen wij kortelijk stil te staan.
(1) Bij Kon. besluit van 8 Mei 1863 {Slbl no. 56), is nu aau
tle hoofden van gemeeote- en waterschapsbesturen de bevoegdheid toe-
gekend tot het houden van openbare verkoopingen vau roerende goede-
ren , aan hunne gemeenten en waterschappen toebehoorende, en van die
der aangehaalde goederen, bedoeld in art. 279 der wet van 29 Junij
1851 {Stbl. no. 85), en aan de ambtenaren, belast met het beheer
der strandvonderij tot het houden van de verkoopingen, bedoeld ia
de artt. 554 en 557 W. v. K.
HOOFDSTUK I.
GESCHIEDENIS DER IVET.
De buitengewone uitgaven, die er ten tijde der
Valois, in Frankrijk noodig waren, deden de regering
naar alle middelen omzien om de staatsinkomsten te
vergrooten; nieuwe belastingen moesten er gelieven
worden en men besloot ten laatste ook tot den ver-
koop der bedieningen. Om de opbrengst daarvan te
vermeerderen werden nieuwe ambten ingesteld, en zoo
ontstonden in Februarij 1556, onder de regering van
Hendrik H, de maîtres priseurs-vendeurs de meubles,
die uitsluitend bevoegd waren tot het houden van
openbare verkoopingen van roerend goed à contant
geld (1). Tien jaren later in 1566 kwamen in hunne
(1) M. D. Dalloz , jurisprudence générale du royaume. Paris 185S.
Dat edict bevat onder andere; „voulons et ordonnons que les dits pji-
„seurs-vendeurs .... ne semblablement etc. . . . mesler de Testât
„de fripiers, regratiers ni revendeurs, soit par eux, leurs femmes,
„ou autres personnes interposées directement ou indirectement en
„quelque manière que ce soit, ny semblablement acheter ou faire
plaats de huissiers-priseurs, die bij een ediet vaa
Maart 1576 vereenigd werden met de sergens royaux
ordinaires, en in October 1696 stelde Lodewijk XIV,
wederom bij ediet nieuwe ambtenaren aan, onder den
naam van jurés-priseurs-vendeurs de biens-meubles,
met het regt om door geheel Frankrijk, met uitzon-
dering van de stad en vrijheid van Parijs, schatting
en uitveiling van roerende goederen te doen (1).
Lodewijk XV schafte bij een edict vau Februarij 1771,
die betrekking voor het geheele koningrijk, met uit-
zondering van Parijs, weder af, omdat hij meende
dat de opbrengst daarvan voor \'s rijks schatkist te
gering was. Wij willen eenige der voornaamste be-
palingen van dit edict mededeelen.
Art. 5. Les dits jurés-priseurs-vendeurs de meubles
feront seuls et à l\'exclusion de tous autres, dans toute
l\'étendue du ressort du bailliage, sénéchaussée et autre
justice du lieu de leur établissement, la prisée, expo-
sition et vente de tous les biens-meubles; soit qu\'el-
les soient faites vofontairement après fes inventaires,
ou par autorité de justice, en quelque sorte et manière
que ce puisse être et sans aucune exception; recevront
les deniers provenant des dites ventes, quand même
les parties y appelleraient d\'autres huissiers et jouiront
„acheter pour eux, aucuns des meubles, dont ils feront la vente,
„sur peine de privation de leurs offices et d\'amende arbitrair envers-
„nous, et mêmement de punition corporelle à discrétion de justice. . .
„Et seront les dits priseurs-vendeurs tenus de recevoir les deniers
„de la dite vente, pour incontinent, ou trois jours après du plus,
„tard, les délivrer aux poursuivants la dite vente ou antres qu\'il
„appartiendra: à quoy faire ils seront tenus et coatraign;,bIes par
„corps, les dits trois jours passez, comme dépositaires de justice.quot;
(1) Eépertoire universel et raisonné de jurisprudence par M.,
Merlin, 5e éd., Bruxelles 1S2S, vquot; liuissier-pviscur.
de la faculté d\'exploiter, dans le cas d\'exécution et
vente de meubles, concuiTemment avec les autres
huissiers dans l\'étendue de leur ressort.
Art. 6. Conformément au dit édit d\'Octobre 1696,
quatre deniers pour livre du prix des ventes seulement,
les quels ils retiendraient, par leurs mains sur les de-
niers provenans du dit prix, deux sous six deniers
pour chaque rôle de grosse de leurs procès-verbaux, et
pareil droit de deux sous six deniers pour l\'enregis-
trement de chacune des oppositions, qui seraient faites
à la délivrance des deniers provenans des dites ventes,
non compris le contrôle et le coût du papier timbré,
desquelles oppositions ils feraient mention dans leurs
procès-verbaux et demeureraient garans; et en outre
pour chaque vacation de prisée dans les cas ou elle
aurait lieu et qu\'il en aurait été dressé procès-verbal,
trente sous sans préjudice des exploits qu\'ils feraient
comme huissiers, desquels ils seraient payés comme
huissiers.
Art. 9. Faisons très-expresses inhibitions et défenses
à tous notaires, greffiers, huissiers et sergens de quel-
que juridiction que ce soit, même des amirautés de s\'im-
miscer à l\'avenir de faire les dits prisées, expositions
et ventes de biens-meubles, en quelque manière que
ce soit, à peine de 1000 livres d\'amende, et aux
contrôleurs des exploits, de contrôler aucuns procès-
verbaux de prisées et ventes des dits biens-meubles,
qui seraient faits par autres que les dits jurés-priseurs,
à peine de pareille somme; et les dites amendes, ap-
plicables moitié à l\'hôpital du lieu, et l\'autre moitié
aux pourvus des dits ofïïces ne pourront être modérées
ni réputées comminatoires (1).
(1) Bulletin (les lois No. 101.
-ocr page 17-Het blijkt dus dat reeds vóór het uitvaardigen van
dit edict, de Notarissen, Griffiers en Deurwaarders in
Frankrijk, openbare verkoopingen van roerende goe-
deren hielden; de bronnen evenwel ontbreken ons om
te beslissen volgens welk regt zij dit deden. Dalloz
en Rolland beweren evenwel dat dit zeer oud is.
Weinige maanden later, 7 Julij 1771, werd bij
opene brieven bevolen, dat de in werldng brenging
der ambten van jurés-priseurs-vendeurs de biens-meu-
bles, in Februarij van dat jaar ingesteld, zou wor-
den geschorst, „qu\'il soit sursis à la levée et vente
des offices de jurés-priseurs-vendeurs de biens-meubles,
créés par l\'édit du mois de Février dernier, jusqu\' à
ce qu\' autrement il ait été ordonné; en conséquence,
que les notaires, grefïïers, huissiers ou sergens puis-
sent faire valablement, lorsqu\'ils en seront requis,
les prisées et ventes de biens-meubles, en se con-
formant aux édits, déclarations, arrêts et régiemens
rendus à ce sujet; dérogeant quant à ce seulement,
aux dispositions de ledit du mois de Février dernier;
faisons défenses à toutes personnes autres que les
notaires, greffiers, huissiers ou sergens, de s\'immiscer
à faire les prisées et ventes de biens-meubles sous
les peines portées par l\'art. 9 de notre dit édit (1);quot;
en bij nieuwe opene brieven van 17 Augustus 1771,
werden de oude jurés-priseurs-vendeurs de biens-meubles
weder ingesteld, onder den titel van huissiers of ser-
gens royaux, met dezelfde regten als de Notarissen,
Griffiers en Deurwaarders omtrent den openbaren ver-
koop van roerende goederen.
Merlin zegt, dat deze schijnbare besluiteloosheid
der regering voortlovam uit de ontvangst van de
(I) Btilletiii des lois Nu. 101.
-ocr page 18-opbrengst der ambten gedurende een zekeren tijd;
het beuren namelijk van de quatre deniers pour
livre, die ten voordeele des Konings moesten ver-
antwoord worden, leerde dezen kennen wat de amb-
ten der jurés-priseurs zouden moeten opbrengen, en
toen nu de waarde der bediening bekend was, werd
de schorsing bij arrêt du conseil detat van 25 No-
vember 1780 opgeheven; een duidelijk bewijs, dat
bet slechts een finantiëele maatregel in het belang
der schatkist was, dat men afzonderlijke jurés-priseurs
aangesteld had.
De voormalige conseil d\'état beval bij arrest van
31 Augustus 1775, dat: „conformément à l\'art. 5 de
l\'édit du mois de Février 1771, et aux lettres-paten-
tes du 7 Juillet suivant, il ne pourra être procédé à
aucune exposition publique et vente à l\'encan de
meubles et effets mobiliers soit qu\'elles soient faites
volontairement, soit après les inventaires, soit devant
les juges, ou par autorité de justice, en quelque sorte
et manière que ce puisse être et sans aucune excep-
tion, par d\'autres que par les notaires, greffiers,
huissiers ou sergens ; fait très-expresses inhibitions et
défenses à toutes personnes, même aux propriétaires
de meubles et efïets mobiliers, créanciers et autres, de
s\'immiscer à faire les dites expositions et ventes à
l\'encan, sous quelque prétexte et pour quelque cause
que ee puisse être, à peine de confiscation des meu-
bles et efïets mobiliers qui seront encore existans, et
de pareilles amendes contre les contrevenans (1),quot; en
bij arrest van 13 November 1778 : „que l\'édit du
mois de Février 1771, les lettres patentes du 7 Juillet
de la même année, les arrêts des 21 Août 1773 et
(!) Bulletin des lois, No. 101,
-ocr page 19-30 Juin 1775 , seront exécutés selon leur forme et
teneur; fait en conséquence défenses à toutes person-
nes sans caractère, même aux propriétaires, héritiers
ou autres, de faire personnellement l\'exposition, vente
ou adjudication à l\'encan d\'aucuns biens-meubles à
eux appartenans ou a d autres, à peine de confisca-
tion des meubles, et de mille livres d\'amende; leur
enjoint d\'y faire procéder par tel notaire, greffier,
huissier ou sergent que bon leur semblera, lesquels
seront tenus, sous les mêmes peines, de dresser des
procès-verbaux en forme et sur papier timbré des
dites ventes, et de comprendre dans les dits procès-
verbaux tous les articles exposés en vente, tant ceux
par eux adjugés soit en totalité ou sur simple échan-
tillon , que ceux retirés ou livrés par les propriétaires
ou héritiers pour le prix de l\'enchère ou de la prisée;
les quelles amendes ci-dessus ordonnées, ne pour-
ront, en aucun cas, être remises ni modérées par les
juges (1).quot; Bij opene brieven van 3 Januarij 1783
werd vastgesteld, dat aan die ambtenaren zouden
Avorden toegekend drie livres voor elke vacatie van 3
uren, behalve de quatre deniers pour livre van de
opbrengst der goederen, en hunne reiskosten, zooals
die voor de Deurwaarders waren bepaald, terwijl zij
nog daarenboven zouden kunnen in rekening brengen
de onkosten voor hunne grossen en uittreksels (3).
Eindelijk werd in 1790 de bediening van huissiers-
priseurs geheel afgeschaft, en, bij de wet van 31—36
Julij 1790, aan de Notarissen, Griffiers en Deurwaar-
ders uitsluitend de openbare verkoopingen van roe-
rende goederen in alle plaatsen, waar die vroeger
(1)nbsp;Bulletin Jes lois, No. 101.
(2)nbsp;Merlin t. a. p., bl. 403.
-ocr page 20-door de jui-és-priseurs werden gehouden, opgedragen;
ook de belangen van \'s rijks schatkist werden daarin
niet vergeten. De nationale vergadering bevestigde
dennbsp;September 1793 de wet van Julij 1790,
breidde haar tot de geheele republiek uit en stelde
ook weder het loon vast voor de werkzaamheden
der ambtenaren (1).
Dewijl echter ook andere personen dan de Notaris-
sen, Griffiers en Deurwaarders zich het regt aanma-
tigden om openbare verkoopingen te houden, achtte
het directoire exécutif het arrest van 13 Fructidor,
jaar VII, noodzakelijk, aldus luidende:
//Le directoire exécutif, après avoir entendu le rap-
port du ministre de la justice sur les abus résultant
du droit que des particuliers s\'arrogent, dans quelques
cantons, de faire des ventes publiques de meubles et
effets mobiliers;
Considérant que l\'art. 1« de la loi du 17 Septembre
1793 en autorisant les notaires, greffiers et huissiers,
à faire des ventes pubbques, a suffisamment fait con-
nâitre que ce droit ne pouvait être exercé par des
citoyens ou même par des fonctionnaires publics qui
ne seraient ni huissiers, ni greffiers, ni notaires; que
l\'intention de cette loi est encore plus clairement ma-
nifestée par l\'exception qu\'elle établit, art. 3, en fa-
veur de ceux d\'entre les huissiers-priseurs qui avaient
le droit d\'exercer les autres fonctions d\'huissiers, et à
qui elle accorde, par cette raison, la faculté de les
remplir concuiTemment avec les huissiers, greffiers et
notaires, faculté qu\'il serait illusoire et sans objet
d\'accorder par une disposition expresse, si elle ap-
partenait de droit à tous les individus;
(1) Merlin t-, a. p., bl. 404.
-ocr page 21-Considérant que cette vérité acquiert encore un nou-
veau degré d\'évidence, lorsqu\'on réfléchit que par la
loi qui vient d\'être citée, ainsi que par celle du 20
Juillet 1790, les notaires, les grefBers et les huissiers
ont été subrogés aux droits des ci-devant huissiers-
priseurs, à qui une foule de régiemens, et notamment
l\'édit de Février 1771, avaient attribué celui de faire
seuls et à l\'exclusion de tous autres, la prisée, ex-
position et vente de tous biens-meubles, soit qu\'elles
fussent faites volontairementquot;, après inventaire, ou par
autorité de justice, en quelque sorte et manière que
ce put être, et sans aucune exception;
Considérant qu\'il est instant d\'assurer au trésor pu-
blic le recouvrement de tous les droits d\'enregistrement
et de timbre auxquels sont assujettis les prisées, in-
ventaires et ventes publiques de meubles et effets mo-
biliers et qu\'éludent presque toujours les citoyens
qui, sans caractère légal, se permettent de procéder
à ces actes, arrête ce qui suit :
Art. l^\'\'. Conformément aux lois des 26 Juillet 1790
et 17 Septembre 1793, et aux réglemens antérieurs,
maintenus provisoirement par le décret de la conven-
tion nationale du 21 Septembre 1792, il est défendu
à tous autres que les notaires, greffiers et huissiers,
de s\'immiscer dans les prisées, estimations et ventes
publiques de meubles et effets mobiliers, soit qu\'elles
soient faites volontairement, après inventaire, ou par
autorité de justice, en quelque sorte et manière cjue
ce pvùsse être, et sans aucune exception.
2. Les contrevenans seront poursuivis devant les
tribunaux à la requête et diligence des commissaires
du directoire exécutif près les administrations, pour
être condamnés aux amendes portées par les réglemens
non abrogés, sans préjudice des dommages-intérêts
des notaires, greffiers et huissiers, pour raison des-
quels ceux-ci se pourvoiront contre eux ainsi qu\'ils
aviseront.
Le présent arrêté sera imprimé au Bulletin des lois.
Il sera publiéquot; etc. (1).
Uit bovenstaand arrêté blijkt derhalve, dat de No-
tarissen, GrifTiers en Deurwaarders in de plaats ge-
steld zijn van de vroegere huissiers-priseurs.
Op dit arrêté volgde spoedig weder dat van 27
Nivôse, jaar V, van dezen inhoud:
,/Le directoire exécutif vu l\'article 2 de son arrêté
du 12 Fructidor an 4, portant que les contrevenans
au droit exclusif des notaires, huissiers et greffiers,
de faire les prisées et ventes publiques de meubles et
effets mobiliers, seront poursuivis devant les tribunaux,
à la requête et diligence des commissaires du direc-
toire exécutif près les administrations, pour être con-
damnés aux amendes portées par les réglemens non
abrogés ;
Considérant qu\'il importe au recouvrement des droits
d\'enregistrement et de timbre, de remettre sous les
yeux des citoyens et des autorités constituées, les ré-
glemens qui ont déterminé ces amendes, et que l\'ar-
ticle Il de la loi du 12 Vendémiaire an 4, autorise
le directoire exécutif à faire republier les lois ancien-
nes ou - récentes, lorsqu\'il le juge convenable et que
la loi du 21 Septembre 1792, maintient expressément
jusqu\'à révocation, toutes les lois anciennes non
encore abrogées;
Considérant que les lois des 26 Juillet 1790 et 17
Septembre 1793 ayant subrogé les notaires, huissiers
et greffiers aux ci-devant huissiers-priseurs, dans toutes
les attributions relatives aux prisées et ventes de meu-
(1) Bulletin des lois, No. 72. — v. d. Iloncrt II, a. w. p. 563.
-ocr page 23-bles qu\'elles n\'out pas formellement exceptées, il en
résulte que les dispositions pénales qui ont été portées
précédemment contre les contrevenans au droit exclusif
des huissiers-priseurs, de faire les prisées et ventes de
meubles, doivent être republiées pour être appliquées
aux contrevenans au même droit transmis aux no-
taires, greffiers et huissiers;
Vu en conséquence:
1quot;. l\'édit du mois de Février 1771, portant ce
qui suit;
Art. 5. Les dits jurés-priseurs etc. (zie pag. 7);
Art. 9. Faisons très-expresses inhibitions etc.
(zie pag. 8);
3quot;. les lettres patentes du 16 Juillet 1771, les quel-
les ordonnent „qu\'il soit sursisquot; etc. (zie pag. 9);
3». l\'arrêt du ci-devant conseil d\'état, du 21 Août
1775 , lequel ordonne ;,que conformément à
l\'article 5quot; etc. (zie pag. 10);
4». l\'arrêt du ci-devant conseil d\'état, du 18 No-
vembre 1778, qui ordonne „que l\'édit du mois
de Février 1771quot; etc. (zie pag. 10);
Après avoir entendu le ministre de la justice;
Arrête que les dispositions ei-dessus seront, avec le
présent arrêté, réimprimées et publiées de nouveau,
pour être exécutées selon leur forme et teneur, jusqu\'à
ce que, par le corps législatif, il en ait été autre-
ment ordonné.
Le présent arrêté sera inséré au Bulletin des loisquot; (1).
Einde]ijk werd in het jaar VII, 23 Pluviôse, tot
regeling der formaliteiteu voor openbare verkoopingen
van roerende goederen, de wet vastgesteld, die wij
hier laten volgen:
(1) Bulletin des lois, No. 101. - v. d. Uonert a. w. II, p. oC5.
-ocr page 24-„Le conseil des anciens, etc.
Art. t. A compter du jour de la publication delà
présente, les meubles, effets, marchandises, bois, fruits,
récoltes et tous autres objets mobiliers, ne pourront
être vendus publiquement et par enchères, qu\'en pré-
sence et par le ministère d\'officiers publics ayant
qualité pour j procéder.
2.nbsp;Aucun officier public ne poun-a procéder à une
vente publique et par enchères, d\'objets mobiliers,
qu\'il n\'en ait préalablement fait la déclaration au
bureau de l\'enregistrement dans rarrondissement duquel
la vente aura lieu.
3.nbsp;La déclaration sera inscrite sur un registre qui
sera tenu à cet effet, et elle sera datée. Elle con-
tiendra les noms, qualité et domicile de l\'officier,
ceux du requérant, ceux de la personne dont le mo-
bilier sera mis en vente, et l\'indication de l\'endroit
où se fera la vente et du jour de son ouverture. Elle
sera signée par l\'officier public, et il lui en sera
fourni une copie, sans autres frais que le prix du
papier timbré sur lequel cette copie sera délivrée.
Elle ne pourra servir que pour le mobilier de celui
qui y sera dénommé.
4.nbsp;Le registre sera en papier non timbré; il sera
côté et paraphé, sans frais, par le juge de paix dans
rarrondissement duquel sera le bureau d\'enregistrement.
5.nbsp;Les officiers publics transcriront en tête de leurs
j)rocès-verbaux de vente, les copies de leurs décla-
rations.
Chaque objet adjugé sera porté de suite au procès-
verbal; le prix y sera écrit eu toutes lettres, et tiré
hors ligne en chiffres.
Chaque séance sera close et signée par l\'officier
public et deux témoins domiciliés.
Lorsqu\'une vente aura lieu par suite d\'inventaire, il
-ocr page 25-en sera fait mention au procès-verbal, avec indication
de la date de l\'inventaire, du nom du notaire qui y
aura procédé, et de la quittance de l\'enregistrement.
6.nbsp;Les procès-verbaux de vente ne pourront être
enregistrés qu\'aux bureaux où les déclarations auront
été faites.
Le droit d\'enregistrement sera perçu sur le mon-
tant des sommes que contiendra cumulativement le
procès-verbal des séances à enregistrer dans le délai
prescrit par la loi sur l\'enregistrement.
7.nbsp;Les contraventions aux dispositions ci-dessus
seront punies par les amendes ci-après, savoir:
De cent francs, contre tout officier public qui aurait
procédé à une vente sans en avoir fait la déclaration;
De vingt-cinq francs, pour défaut de transcription
en tête du procès-verbal, de la déclaration faite au
bureau d\'enregistrement ;
De cent francs, pour chaque article adjugé et non
porté au procès-verbal de vente, outre la destitution
du droit;
De cent francs aussi, pour chaque altération de
prix des articles adjugés faite dans le procès-verbal,
indépendamment de la restitution du droit, et des
peines de faux;
Et de quinze francs, pour chaque article dont le
prix ne serait pas écrit en toutes lettres au procès-
verbal.
Les autres contraventions que pourraient commettre
les officiers publics contre les dispositions de la loi
sur l\'enregistrement, seront punies par les amendes et
restitutions qu\'elle prononce.
L\'amende qu\'aura encourue tout citoyen, par con-
travention à l\'article l\'^\'^\' de la présente, en vendant
ou faisant vendre publiquement ou par enchères, sans
le ministère d\'un officier public, sera déterminée en
2
-ocr page 26-raison de l\'importance de la contravention; elle ne
pourra cependant être au-dessous de cinquante francs,
ni excéder miîle francs pour chaque vente, outre la
restitution des droits qui se trouveront dus.
8.nbsp;Les préposés de la régie de l\'enregistrement sont
a,utorisés à se transporter dans tous les lieux où se
feront des ventes publiques et par enchères, et à s\'y
faire représenter les procès-verbaux de vente et les
copies des déclarations préalables.
Ils dresseront des procès-verbaux des contraventions
qu\'ils auront reconnues et constatées ; ils pourront même
requérir l\'assistance d\'un officier municipal, ou de l\'agent,
ou de l\'adjoint de la commune, ou de la munici-
palité oii se fera la vente.
Les poursuites et instances auront lieu ainsi et de
la manière prescrite par la loi du 33 Frimaire dernier
sur l\'enregistrement.
La preuve testimoniale pourra être admise sur les
ventes faites en contravention à la présente.
9.nbsp;Sont dispensés de la déclaration ordonnée par
l\'article 3, les officiers qui auront à procéder aux
ventes du mobilier national et à celles des effets des
Monts-de-piété.
10.nbsp;Toutes dispositions de loi contraires à la pré-
sente, sont abrogées (1).
Bij Keizerlijk decreet van 8 November 1810 zijn
de arrêtés van 13 Fructidor, jaar IV, en 37 Nivôse,
jaar V, met de wet van 32 Pluviôse, jaar VII, hier
te lande executoir verklaard (3).
(1)nbsp;Bulletin des lois. No. 258. — v, d. Honert a. w. p. 569.
(2)nbsp;Fortuyn, Verzameling, I, bl. 13 en vlg.
-ocr page 27-HOOFDSTUK H.
OVEU DEN OPENBAEEN VERKOOP VAN BOERENDE GOEDEREN,
EN WELKE AMBTENAREN, DIEN KUNNEN HOUDEN.
Openbare verkoop is die, waarbij een ieder wordt
toegelaten, en waar de ter koop aangeboden voor-
werpen aan hem, die daarvoor het hoogste biedt,
moeten worden toegewezen. Hieruit blijkt, dat eene
verkooping, gehouden onder eenige bepaalde personen,
bij elkander geroepen om eenige goederen aan elkan-
der te verkoopen, niet onder de openbare verkoopin-
gen kan gerangschikt worden, en dus niet gebonden
is aan de regels, bij de wet van 22 Pluviôse, jaar
VH vastgesteld (1).
(1) Arrest van liet hof van cassatie in Frankrijk,, 4 November
1818. Vonnissen der regtb. te Compiègnc en Douai van 29 Junij
1820 en 23 Junij 1823 (Dalloz jur. gen. t. 22, No. 2922—2924).
Efgtb. te Tiel en Amersfoort, 4 en 8 Januarij 1860 (P. W. 18G1.)
Doch eene andere en meer gewigtige vraag is deze:
welke zijn de goederen, die de wet onder de roe-
rende telt?
Artikel 1 der wet spreekt van y^es meubles, effets,
marchandises, bois, fruits, récoltes et tous autres ob-
jets mobiliers,quot; waaruit men, onzes inziens, in verband
met de met deze wet zamenhangende besluiten en
decreten, veilig kan opmaken, dat alleen bedoeld zijn
de ligchamelijke roerende goederen, die van hand tot
hand gaan en onmiddellijk kunnen geleverd worden.
Onligchamelijke roerende zaken toch kunnen niet op
dezelfde gemakkelijke en eenvoudige wijze door eene
enkele overgave geleverd worden, en daarenboven
niet worden geteld onder die, waarvan prisée,
exposition et vente gehouden kan w^orden; want
bij schuldvorderingen enz. geldt het „scripturae fmnt,
ut quod actum est per eas facilius probari pos-
sit et sine his autem valet quod actum est, si ha-
beat probationemquot; (1); het geschrift is alleen de
uiterlijke vorm, maar behoort niet tot haar wezen.
Men zou zich daarenboven altijd nog moeten gaan
overtuigen, dat de verkooper werkelijk eigenaar was;
dat de betaling der renten geschieden zou door
een solide persoon, dat de titels waarbij zij zijn in-
gesteld, in goeden vorm waren enz.; dit onderzoek kan
men het gemakkelijkst instellen ten kantore van een
Kotaris, en alleen de notariëele acte kan tegen de
schuldenaars doen ageren. Uit de wet van 27 Ven-
tôse, jaar IX en de daaraan voorafgaande besluiten kan
men niets afleiden, daar deze wetten den Code Na-
poleon zijn voorafgegaan, en van roerende goederen,
zonder onderscheid, spreken; de onligchamelijke roe-
(1) ]. 4 D. de fije iustrumrntoj\'um.
-ocr page 29-i-eiide goederen waren daarbij noch onder de roerende,
noch onder de onroerende goederen gebragt, maar
maaliten afzonderlijk eene derde soort uit. Zoo dus
de wetten en bestuiten, waarvan bier sprake is, aan
de Deurwaarders en Griffiers het regt tot verkoopen
dier goederen hadden willen geven, zouden zij daar-
van ook uitdrukkelijk melding hebben moeten ma-
ken (1).
De wet op de registratie heft ook van schuldvor-
deringen enz. een ander regt, namelijk van I70 op
de hoofdsom, en niet op het bedrag van den koop-
prijs (2); en bij artikel 16 der wet van 31 Mei 1824
(Stbl. no. 36), is ook vastgesteld, dat bij openbare
veiling van aaiideelen in buitenlandsche effecten, schuld-
bekentenissen en schuldvorderingen, het regt van re^
gistratie zal geheven worden over den bedongen prijs
met de lasten, hetgeen, zoo men die zaken onder de
objets mobiliers rekent, ten gevolge van artikel 6 der
wet van Pluviôse geheel overbodig zou zijn. In Frank-
rijk werd ook in 1848 aangenomen: „que l\'expres-
„sion s\'applique aux meubles, dont la transmission peut
„s\'opérer par la transmission manuelle, c\'est à dire,
„aux meubles corporelsquot; (3). Dat de regering hier
(1) Dalloz t. a. p. in voce, ventes publiques de meubles.
(3) Volgens Ees. van 13 Mei 1851, No. 125, heeft ook het
bestuur der registratie, naar aanleiding van een vonnis der regtbank
te Maastricht, van 16 September 1847, en de ook in Frankrijk
aangenomen jurisprudentie, te kennen gegeven, dat bij eene open-
bare verkooping. van op naam staande schuldbrieven en effecten,
de voorloopige aangifte niet behoeft plaats te hebben. P. W. 1852\'
No. 188é.
(3) P. W. 1848, Fo. 728. Merlin in v. rente J 8, No. 3. Dic-
tionnaire de la legislation et de la jurisprudence du notariat da
M. Rolland de Villargues, Bruxelles 1836, in v. vente de meubles.
te lande eveneens dacht, blijkt uit de Memorie van
Toelichting, bij het ontwerp, op 15 Februarij 1842 in-
gediend, waarin zij verklaarde dat: „onligchamelijke
//roerende goederen, alleen door Notarissen verkocht
//kunnen worden, dewijl die niet of ten minste zeer
,/Onvolledig voor bloote overgifte vatbaar zijnquot; (1).
De woorden in artikel 1 der wet van Pluviôse
bois, fruits, récoltes, hebben tot zeer groote moeije-
lijkheden aanleiding gegeven, en menigvuldig zijn de
vonnissen en arresten op dit punt gewezen. Men heeft
namelijk gevraagd, of de wetgever hieronder, even
als hij dat bij de wet van 22 Frimaire, jaar Vil,
(die te gelijkertijd in de wetgevende vergadering in
Frankrijk in behandeling was) verstaan heeft de coupes
de bois taillis de hautes futaies en de récoltes de
l\'année sur pied, aldaar bepaaldelijk omschreven, dan
wel of de woorden hier het reeds gehakte hout, de
reeds geplukte en ingeoogste vruchten beteekenden.
Wij zullen zien, in hoeverre het hout om te hakken,
de te veld staande en nog in te oogsten vruchten tot
de roerende goederen behooren, waarvan toch alleen
in deze wet gesproken wordt.
In art. 556 B. W. wordt gezegd: „al hetgeen door
/,regt van natrekking tot eene zaak behoort, daaron-
„der begrepen de vruchten, zoowel natuurlijke als
//die door nijverheid verkregen, zoo lang dezelve tak-
„of wortelvast, of aan den grond gehecht zijn, ma-
//ken een gedeelte der zaak uit.quot; Al wat de grond
oplevert moet ook het eigendom zijn van den eigenaar
van dien grond; het hout, de vruchten enz., op dien
grond gekweekt, daar het nog geene zaken op zich
zelve, maar deelen der zaak zijn, waartoe zij door
(1) V, d. Hoisert, t. a. p., I, p. 270.
-ocr page 31-regt van natrekking Ibehooren, zijn dus te regt door-
den wetgever in art. 562, No. 3 en 4 B, W., onder
de onroerende goederen gebragt, en de eigendom van
dat iiout of die vruchten kan dus, zoolang zij aan
den grond verbonden zijn, niet anders overgedragen
worden dan volgens de regelen bij overdragt van on-
roerende goederen voorgeschreven. Worden dat hout,
die vruchten enz. verkocht, dan wordt met den verkoop
de eigendom daarvan niet overgedragen, want deze is
onafscheidelijk verbonden aan dien des bodems; maar
de verkooper neemt alleen de verpligting op zich om
voor of door den kooper die vruchten te laten af-
zonderen. Eerst na die afzondering kan er eigendoms-
overdragt plaats vinden; eerst dan worden dat hout,
die vruchten enz. roerende zaken (1), Nu worden,
wel is waar, dergelijke verkoopingen ook door de
wet van 22 Frimaire, jaar Vil met de verkoopingea
van roerend goed gelijk gesteld in het heffen van het
regt voor \'slands schatkist, doch hieruit af te leiden,,
dat zulke verkoopingen, verkoopingen van roerende^
goederen zijn (2), komt ons minstens zeer bedenkelijk
voor; te meer daar art. 562, No. 3 en 4 B. W. de
bedoelde zaken nog eens bepaaldelijk als zaken op
(1)nbsp;Mr. C. W. Opzoomer, Het Burgerlijk Wetboek. Aantee-
kening op artikelen Jie nog verklaring behoeven. Amsterdam, 1857,
Dl. I, bladz. 187 en vlg.
(2)nbsp;Hooggeregtshof te \'s Gravenhage , 26 Mei 1834 , Arrest v. d.
H. K., 14 April 1851. Hof van cassatie in Frankrijk, 19 Maart
1816 en 12 Augustus 1833. Het tegendeel is aangenomen bij het
Hof van cassatie in Frankrijk, 1 Junij 1822, 4 Juaij 1835 , 11
Mei 1837 , 28 Augustus 1838. Eegtbank van Eindhoven, 28 Oc-
tober 1833. Request door eenige Notarissen te Utrecht, v. d. Ho-
nert, II, p. 193. Rolland de Villargues t. a. p, in v. vente tie meu-
bles. Merlin in v. vente.
zich zelve noemt, en onder de onroerende goederen
plaatst.
Iets anders evenwel is het, wanneer men het regt
om vruchten in te zamelen en hout te hakken verkoopt,
daar alsdan de overeenkomst geen bepaalde voorwer-
pen, maar een regt tot onderwerp heeft, ofschoon de
verkooper van den grond, waarop de vruchten staan,
zijn vollen eigendom daarop behoudt, staat hij echter
aan den kooper alsdan een regt op zijn goed af, en wordt
er dus in dat geval zonder eenigen twijfel een onroerend
goed verkocht, dewijl men dan nimmer kan vragen,
wat er genoten wordt, maar men letten moet op den
aard van het goed, waarvan de vruchten getrokken
worden (1). Yerkoopingen van hout om te hakken,
vruchten te velde enz., komen ons inderdaad voor niets
anders te zijn dan verbindtenissen en verkoop van
regten, namelijk voor den kooper om het hout binnen
zekeren tijd te haliken en de vruchten binnen zeker
tijdvak te plukken, terwijl de verkooper daaruit eene
verbindtenis ontleent, om op den vastgestelden tijd
betaling van de koopers te eischen.
In de jurisprudentie, die de verkoopingen van hout om
te hakken, vruchten te velde enz., onder die van roerende
goederen geteld heeft, is onzes inziens altijd een voor-
naam punt voorbij gezien. Uit de wetten van 1790 en
1793, en uit de in de geschiedenis onzer wet aangehaalde
besluiten, die bij ons executoir zijn verklaard, blijkt
ten duidelijkste, dat de officiers publics, in art. 1 der
wet van Pluviôse genoemd, uitsluitend zijn de Nota-
rissen, GrifTiers en Deurwaarders, en dat deze alleen
bevoegd zijn tot het openbaar verkoopen van roerende
goederen. Neemt men nu al aan, dat verkoopingen
(1) Mr. C. W. Opzoomer f. a. p., bl. 189.
-ocr page 33-van hout op stam, vruchten te velde enz., tot de
verkoopingen van roerende goederen behooren, dan
volgt daar nog niet uit, dat zij verkoopingen kunnen
houden, waaruit voor partijen verbindtenissen ontstaan,
welke niet voor onmiddelijke uitvoering vatbaar zijn,
daar deze toch wederkeerige verpligtingen tusschen
kooper en verkooper tot stand brengen, en dus alleen
geldig zijn wanneer zij uit authentieke of door par-
tijen onderteekende onderhandsche acten voortvloeijen,
omdat er alsdan alleen en uitsluitend een vinculum
iuris kan bewezen worden. De Notarissen nu zijn
ten allen tijde uitsluitend bevoegd geweest om als
zoodanig de overeenkomsten van partijen in schrift te
brengen; men behoeft slechts het edict van Mei 1597,
van Hendrik IV, de Fransche wetten van 29 Sep-
tember 1791 en 25 Ventôse, jaar XI, op te slaan om
dit in te zien. Ook artikel I van de wet van 9 Julij
1842 op het Notarisambt zegt: „de Notarissen zijn
//Openbare ambtenaren, uitsluitend bevoegd om authen-
//tieke akten te verlijden wegens alle handelingen,
overeenkomsten en beschikkingen, waarvan de wet
//gebiedt of de belanghebbenden verlangen, dat bij
//authentiek geschrift blijken zal; daarvan de dagtee-
//kening te verzekeren, de akten in bewaring te houden
„en daarvan grossen, afschriften en uittreksels uit te
//geven; alles voor zoo ver het verlijden dier akten
„door de wet niet ook aan andere ambtenaren opge-
„dragen of aan dezelve geheel voorbehouden is.quot; Nu
beweren wij wel niet, dat een verkoop tegen dadelijke
levering en betaling niet onder de overeenkomsten
moet geteld worden, doch bij uitzondering en alleen
ter bevordering van de belangen van \'s rijks schat-
kist, is het opmaken dier akten ook aan andere amb-
tenaren met Notarissen opgedragen, en //quod contra
rationem iuris receptum est non est producendum ad
HB
éi
consequentiasquot; (1). Later zullen wij zien, lioe groot
de bewijskracht is, die uit die akten voortvloeit, en
vragen nu alleen, wat de kooper verkrijgt bij den
verkoop van vruchten te velde, op het oogenblik
der toewijzing? Met de vruchten, daar deze onaf-
scheidelijk van den grond zijn, maar een regt om die
vruchten op den bij den verkoop vastgestelden tijd
van den grond af te scheiden en tot zich te nemen.
Het zijn dus geene voorwerpen, die enkel door be-
stemming des eigenaars tot roerend goed zijn gemaakt,
maar het is eene regts vordering tegen den eigenaar om
de goederen te verkrijgen. De aard en de voorwaar-
den van den verkoop brengen dus mede, dat de goe-
deren, die daarvan het onderwerp iritmaken, niet
kunnen worden afgeleverd, en dat de verkooper eene
verbindtenis op zich neemt, welke voor geene onmid-
delijke uitvoering vatbaar is. Hoe moet dus de koo-
per zijn regt doen gelden, als het oogenblik daar is,
dat hij zijne vruchten zal kunnen plukken, en de vei\'-
kooper hem daarin verhindert. Het proces-verbaal be-
hoeft den naam des koopers niet te bevatten, noch
door partijen onderteekend te worden, en dit bewijst
genoegzaam, dat die processen-verbaal uitsluitend strek-
ken, om tusschen den verkooper, den ambtenaar, die
de veiling houdt, en de administratie te constateren,
dat een verkoop heeft plaats gehad, welke voorwer-
pen verkocht zijn, en voor welken prijs die zijn toe-
gewezen, doch dat men nimmer de bedoeling gehad
heeft, dien ambtenaren de bevoegdheid toe te kennen
daarin voorwaarden en overeenkomsten, tusschen
den verkooper en kooper aangegaan, te constateren,
noch om aan de door partijen niet onderteekende en
(1) ]. 14 ü. dc legibus.
-ocr page 35-niet erkende akten tusschen deze de kracht van vol-
ledig bewijs in regten te geven, ten aanzien van de
overeenkomsten daarin vermeld; daar zoowel het een
als het ander niet te pas komt bij dadelijke levering
en contante betaling van het gekochte. De bewijs-
kracht der processen-verbaal blijft geheel beperkt
tot datgene, hetwelk zij, volgens de wet van 22
Pluviôse moeten inhouden (1); de geheele inrigting
daarvan doet zien, dat men ook hier den regel bij
roerende goederen getrouw heeft willen blijven, dat
bezit voor titel van eigendom geldt; maar de wet
heeft daarom dit beginsel niet onbepaald op alle roe-
rende goederen toepasselijk willen verklaren, en het
beperkt uitsluitend tot die voorwerpen, die geen an-
deren titel van eigendom vorderen dan bezit, en vat-
baar zijn voor overgave van hand tot hand. De ver-
kooper zal dus bij verkoopingen van hout op stam,
vruchten te velde enz., altijd genoodzaakt zijn, zijne
toevlugt te nemen tot een Notaris, die alleen en uit-
sluitend bevoegd is, als zoodanig volgens art. 1 van de
wet op het Notarisambt, overeenkomsten tusschen par-
tijen bij authentieke akten te constateren, opdat daarin
het bewijs voor den kooper gevonden kan worden van
zijne met den verkooper aangegane overeenkomst (2).
(1) Vonnis reg tbank te Amersfoort, 6 December J 854, P. W. 1836.
(3) Men heeft nog als een bewijs aangevoerd dat Deurwaarders
en Griffiers verkoopingen mogten houden van hout om te hakkenen
vruchten fe velde, dat in de Fransche Code de Procédure bij den
titel over Saisie-brandon de inbeslagneming en geregtelijke verkoop
van die goederen op dezelfde wijze als van roerende goederen plaats
moet hebben. Onze wetgever heeft die bepalingen niet overgenomen
maar in art. 451 B. E. met nadruk gewag gemaakt van beslag op
vruchten te velde, welke reeds van den grond zijn afgescheiden, in
tegenoverstelling van dc Saisie-brandon, bij art. 626 tot 633 C. d\'. P.
behandeld.
Wij liebben alleen gesproken van de verkoopingen,
die om contant geld kunnen plaats hebben, dewijl
voorzeker niemand aan andere ambtenaren dan aan
Notarissen het regt zal toekennen, verkoopingen op
tijd en met borgtogt te honden; daar alles wat wij
hierboven opmerkten omtrent het vaststellen van ver-
bindtenissen tusschen partijen bij akte, voorzeker ten
volle toepasselijk is op andere verkoopingen, dan die
welke à contant geld plaats hebben. In eene akte
van het Châtelet te Parijs van 35 Mei 1703 lezen
wij : /,aux hnissiers-priseurs appartient le droit de
„crier les meubles et de les adjuger au plus offrant
„et dernier enchérisseur, dont ils doivent se faire
„payer le prix comptant sur le champ,quot; en uit het
Koninklijk edict van 1556, hiervoor op pag. 6 aan-
gehaald, gelijk ook uit alle wetten en besluiten op de
verkoopingen van roerende goederen toepasselijk, blijkt
ten duidelijkste, dat zij alleen betrekldng hebben op
verkoopingen met dadelijke levering à contant (1).
Het proces-verbaal zelf bewijst dit ook, daar dit,
zooals wij zagen, geen kracht van executie heeft, en
(1) Arrest -van het parlement te Parijs, 25 November 1763 ,
Hof van Parijs, 10 Junij 1816 en 26 April 1830. In 1836 bij
de discussie in Frankrijk over het ontwerp van wet om vruchten
te velde te verkoopen, zeide de groot-zegelbewaarder: „C\'est un
„principe reconnu que les commissaires-priseurs ne peuvent faire
„que les ventes au comptant. Les notaires seuls out le droit de
(^rédiger les conventions, et toute vente à terme étant une vérita-
„ole convention elle ne peut être faite que par ces officiers publics,
„les commissaires-priseurs n\'ont d\'antre mission que de livrer les
„meubles et d\'en recevoir le prix à l\'instant même. Leur procès-
„verbal ne saurait conte sur des stipulations pour l\'avenir. Ils
„seraient en contravention avec la loi de leur organisation s\'ils
„procédèrent à des ventes à terme.quot; (Ualloz t, a. p. iu v. ventes
publiques de meubles.)
het zelfs geen titel hoegenaamd tegen derden oplevert,
omdat deze het niet geteekend hebben. Hoe zouden
dan de verkoopers het proces-verbaal kunnen laten
gelden als bewijs voor den prijs, waarvoor zij een
voorwerp verkocht hebben? Wat zouden zij met een
zoodanigen titel doen, die niets tegen derden bewijst,
en die ook geen bewijs noodig heeft, omdat de wet
altijd onderstelt, dat er contant betaald is gewor-
den? En al leverde het proces-verbaal bewijs op, zou
het dan nog eene parate executie hebben? Moeten
dan de verkoopers tegen ieder der koopers eene actie
instellen? Neen, zoo de Notaris, Griffier of Deur-
waarder op crediet verkocht heeft, moet hij wel we-
ten wat hij begint, hij moet elk der koopers goed
kennen; is zijn vertrouwen bedrogen, zooveel te erger
voor hem zeiven.
Ons gevoelen v,\'ordt nog versterkt, wanneer wij le-
zen, dat op dennbsp;December 1833 door den Mi-
nister van Justitie in Frankrijk aan de Kamer der
Pairs een ontwerp van wet werd voorgedragen, om
aan de Griffiers en Deurwaarders hetzelfde regt toe
te kennen als aan de Notarissen, om openbare ver-
koopingen te houden om gereed geld, van oogsten te
velde en van andere voorwerpen, bestemd om van
den grond gescheiden te worden, terwijl er bij de
openbare discussie werd bijgevoegd, dat de verkoo-
pingen op tijd uitsluitend aan de Notarissen bleef op-
gedragen. Dit ontwerp werd in de Kamer der Pairs
aangenomen, door het gouvernement goedgekeurd en
in de zitting van den 22®^^™ Maart 1834 in de kamer
der afgevaardigden ter tafel gebragt. De Griffiers en
Deurwaarders bragten er tegen in, dat zij door eene
dusdanige wet niet bevoordeeld werden, omdat dier-
gelijke verkoopingen uit den aard der zaak altijd op
tijd moesten geschieden, dewijl de koopsom meestal
uit den opbrengst der goederen werd voldaan. De
commissie van onderzoek scheen evenwel door hunne
bedenkingen niet overtuigd te zijn, althans op den
gden April 1834 werd er rapport omtrent het ontwerp
uitgebragt, en aan de Kamer voorgesteld om het on-
veranderd goed te keuren. Andere beraadslagingen
hebben echter verhinderd, dat het ontwerp in behan-
deling kwam, zoodat het geene wet geworden is. Men
bleef evenwel in Frankrijk overtuigd van de nood-
zakelijkheid van eene diergelijke wet, en in het jaar
1840 werd er wederom een nieuw ontwerp ingediend,
hetgeen echter verworpen is. Eerst op den ll^ieB Junij
1851 is er eene wet uitgevaardigd, waarin ook aan
de GrifTiers en Deurwaarders met de Notarissen bet
regt gegeven is, om genoemde verkoopingen, zoowel
op tijd als à contant, te houden. Uit dit alles
blijkt onzes inziens ten duidelijkste, dat men in het
land, van waar de wet van Pluviôse afkomstig is, en
men dus wel het best bekend kan zijn met bare
strekking, volstrekt niet overtuigd was van het regt
der Griffiers en Deurwaarders, om diergelijke verkoo-
pingen op tijd te houden. Teregt heeft daarom de
Hooge Eaad bij arrest van 19 Augustus 1851 de wet-
geving op de openbare verkoopingen van roerende
goederen niet toepasselijk verklaard, als er crediet
wordt verleend (1).
(l) P. W. 1852, No. 1G37.
-ocr page 39-HOOFDSTUK Hl.
OVER HET PROGES-VERBAAL.
Het doel der wet op de publieke verkoopingen van
roerende goederen was geen ander dan de verzekering
der belangen van \'slands schatkist. Art. 2 dier wet
vordert dan ook, dat er aan het kantoor der regis-
tratie in het arrondissement, alwaar de verkooping
plaats vindt, vóór dat men daarmede aanvangt, eene
aangifte gedaan worde, opdat de ontvanger der re-
gistratie zich ten allen tijde naar de verkooping zal
kunnen begeven om toe te zien, of wel elk toege-
wezen A^oorwerp op het proces-verbaal wordt gebragt
en alle de formaliteiten bij de wet voorgeschreven, in
acht genomen worden. Of nu de verkooping een of
meerdere dagen voortgezet wordt, nimmer zal de amb-
tenaar gedwongen zijn meerdere aangiften te doen,
daar de ontvanger, zoo hij zich op den eersten dag
op de verkooping bevonden heeft, niet onkundig kan
gebleven zijn van den dag der voortzetting, dewijl de
ambtenaar dien toen aan het publiek bekend gemaakt
heeft; loopt echter de verkoopiiig niet geheel af, en
wordt het vervolg tot een naderen, niet bepaaldelijk
aangedniden, dag vastgesteld, dan zal men, wanneer
zij later wordt voortgezet, verpligt wezen, daarvan op
nieuw aangifte te doen (1); evenzoo wanneer zij wordt
uitgesteld. Dat de aangifte niet mag plaats vinden na
de inzate of voorloopige toewijzing, besliste de regt-
bank te Almelo 12 Februarij 1845 , op grond, dat
eene inzate of voorloopige veiling is eene conditioneele
koop en verkoop, dewijl daarbij over den prijs en
het onderwerp hetwelk in veiling wordt gebragt,
w^ordt overeengekomen, en kooper en verkooper zich
tot nakoming dier overeenkomst verbinden, onder de
ontbindende voorwaarde, daaromtrent bij de veilcon-
ditiën bepaald; en op grond van artikel 2 der wet
van Pluviôse, hetwelk vordert, dat de aangifte plaats
hebbe vóór de verkooping, zonder er op te letten,
of de verkoop onvoorwaardelijk of conditioneel is;
terwijl uit artikel 3 dier wet volgt, dat de aan-
gifte de aanwijzing moet bevatten van den dag,
waarop de koop zal worden gegund, vermits de de-
finitieve toewijzing of finale verkoop, als één geheel
met de inzate uitmakende, door die inzate woi\'dt
geopend.
Het afschrift der aangifte zal dan ook geplaatst
moeten worden aan het hoofd van het proces-verbaal
van verkoop, omdat zij met de definitieve toewijzing
slechts één eenige akte uitmaakt, en niet, zoo als de
regtbank te Zwolle bij vonnis van 1 December 1851 (2)
(1)nbsp;Voirnis der regtbank Bas surs elae , 28 September 1822. (F. W.
1573.)
(2)nbsp;Vonnis der regtbank te Middelburg, 9 November 1842. (P.W.
1845.)
besliste, aan het hoofd van het proees-verbaal van
toevi^ijzing (1).
De wet van Pluviôse verbiedt niet bepaaldelijk, dat
er onderscheidene verkoopingen in ééne aangifte plaats
hebben, ende administratie heeft dan ook, bij Decisie
van 8 October 1849 No. 4, aangenomen, dat zulks
geoorloofd is.
Van de verkoopingen van nationale roerende goe-
deren, en van die der panden in de banken van lee-
ning behoeft geen aangifte gedaan te worden, naar
art. 9 (3).
Volgens het Koninklijk besluit van 15 Julij 1818
{StU. no. 31) mogen geen publieke verkoopingen van
zoodanige droogerijen en chemicaliën, welke alleen
in de geneeskunde worden gebruikt, gehouden worden
dan na voorafgaande autorisatie van de plaatselijke
regering, waartoe haar zoo vroegtijdig mogelijk mon-
sters moeten worden toegezonden, opdat die chemice
en pharmaceutiee zouden kunnen onderzocht worden.
Bij het Koninklijk besluit van 10 October 1824 (Stbl.
no. 58) zijn diergelijke bepalingen vastgesteld omtrent
medicinale droogerijen of levensmiddelen, gelost uit
schepen, welke zeeschade geleden hebben; er moet
dan tevens opgegeven worden, van welke soort de
goederen zijn, die in het schip geladen waren, waar-
uit die droogerijen of levensmiddelen gelost zijn.
Voorts bepaalt art. 61 der wet vau 18 September
1853 (Stbl. no. 178) nog het volgende: ,/Geene gou-
„den en zilveren werken, niet voorzien van de ver-
(1)nbsp;Vonnis der regtbank te Dieppe, 14 Februarij 1849. (P. W.
1852, No. 1883 Noot.)
(2)nbsp;Zie besluit van 23 Nivôse jaar VUT, IC Germinal jaar I,
7 Primaire jaar VII.
„eischte stempelteekeiien, mogen in openbare veiling
gebragt, noch met die bestemming tentoongesteld
„worden, op straffe van verbeurdverklaring der voor-
//werpen, en van eene boete van honderd gulden ten
„laste van den Notaris, Griffier, Deurwaarder of an-
,/deren ambtenaar, ten wiens overstaande veiling plaats
//heeft, of bij ontstentenis van den zoodanige, ten
//laste van den bijzonderen persoon, die de veiling of
//het toezigt over dezelve houdt. Deze bepaling is
/,mede van toepassing op de verkooping der onafge-
,/Ioste panden van beleenbanken.quot; Art. 63 voegt er
bij: Van het houden eener openbare verkooping,
„waarin gouden en zilveren werken voorkomen, moet
,/door den Notaris, Griffier, Deurwaarder of anderen
,/ambtenaar, ten wiens overstaan zij zal gehouden
//worden, of bij ontstentenis van den zoodanige, door
//den bij zonderen persoon, die dezelve of het toezigt
//daarover houden zal, ten minste drie dagen te voren
„aangifte worden gedaan aan het kantoor van waar-
lt;/borg, binnen welks ring de veiling zal plaats
//hebben, op verbeurte van honderd gulden.quot; //Ook
,/moeten van dat oogenblik af de ambtenaren van
,/den waarborg, op de eerste aanvrage, toegelaten
,/worden tot het bezigtigen der ten verkoop bestemde
//Werken.quot;
„Bij verkooping voor beleenbanken of andere, die
,/Op vaste tijdstippen gehouden worden, is eene op-
//gave dier tijdstippen en der veranderingen, welke in
,/de bepaling derzelve gebragt mogen worden, vol-
,/doende.quot;
De aangifte moet volgens art. 3 bevatten: den
naam, het beroep en de woonplaats van den amb-
tenaar, die de verkooping houdt, dien van den re-
quirant en van hem, wiens goederen zullen worden
erkocht, de aanduiding der plaats waar de verkoo-
ping zal geschieden en het tijdstip harer opening (1).
Mogten er meerdere personen zijn, voor wie de ver-
kooping plaats vindt, dan zullen ook de namen van
ieder hunner daarin vermeld moeten worden (3);
wordt de verkooping gehouden ten gevolge van in-
ventaris, dan moet dit uit het proces-verbaal blijken,
met bijvoeging van den datum der inventaris, den
naam van den notaris en de kwitantie der registratie,
ingeval althans dat die onderhands mogt zijn opge-
maakt. Ieder toegewezen voorwerp moet volgens art.
6, opgenomen worden in het proces-verbaal; het is
niet noodig de aan- of opgehoudene voorwerpen
daarin te vermelden (3), vermits anders de wet niet
zoo uitdrukkelijk zou gesproken hebben van ohjet
adjugé. Dat de toegewezen voorwerpen dadelijk achter
elkander op bet proces-verbaal moeten aangeteekend
worden lijdt bij ons geen twijfel, dewijl de woorden
de suite de beteekenis hebben van na elkander, ach-
tereen , en daar nu het proces-verbaal strekt om de
ambtenaren der registratie bekend te maken met het-
geen er verkocht is, en tot welken prijs, vordert de
wet ook dat geen artikel daarop weggelaten wordt,
opdat de belasting ten volle kan worden geheven, ter-
wijl de vertooning van het proces-verbaal aan den amb-
tenaar der registratie weinig doel zou hebben, zoo men
niet verpligt was de verkochte voorwerpen dadelijk
daarop te brengen (4). Dat bet dikwijls zeer moeijelijk
(1)nbsp;Art. 1. Keizerlijk decreet van 10 Brumaire, jaar XIV, (Bul-
letin des lois, No. 63.)
(2)nbsp;Ees. dd. 15 Februarij 1839, No. 150.
(3)nbsp;Vonnis der regtbank te Middelburg, 9 November 1842. (P. W.
1845, No. 215.)
(4)nbsp;Het tegendeel is aangenomen bij vonnis dur regtbank te
Eindhoven, 14 Jannarij 1856. (P. W. 26C8.)
voor den ambtenaar is, die de verkooping houdt, om
dadelijk het toegewezen voorwerp met den daarvoor
uitgeloofden prijs op het proces-verbaal te brengen,
ig niet te ontveinzen, doch dit is geen reden om de
wet verkeerd uit te leggen, veel minder om de reg-
ters tegen de woorden der wet in, uit een sterk ge-
voel van billijkheid regt te doen spreken (1).
Elke zitting moet gesloten, en het proces-verbaal
iDnderteekend worden door den openbaren ambtenaar
en twee getuigen, niet zooals door sommigen beweerd
wordt ter plaatse woonachtig, waar de verkooping ge-
houden wordt, maar bekende en gevestigde personen.
,/Il suffit que les témoins appelés pour une vente pu-
ffblique de meubles sachent signer et soient domici-
„liés; c\'est à dire, ne soient pas des hommes inconnus
„et sans aveuquot; (2).
Over de authenticiteit van een proces-verbaal van
publieke verkoopingen van roerende goederen is veel
getwist. Wij zullen daarom ook hierbij eenige oogen-
blikken stilstaan.
Volgens art. 1905 B. W., „is eene authentieke akte
,/de zoodanige, welke in wettelijken vorm is verleden
,/door of ten overstaan van openbare ambtenaren, die
„daartoe bevoegd zijn ter plaatse alwaar zulks is ge-
//sehied.quot; Het proces-verbaal voldoet aan alle ^ er-
eischten van eene authentieke akte, waarom zou men
het dan de authentieke kracht ontzeggen? Art. 1 van
de wet van Ventôse, jaar XI, had er, wel is waar.
(1)nbsp;Regt en Wet XV, No. 1. W. P. van den Heuvel, De wet-
geving op de openbare verkoopingen van roerende goederen.
(2)nbsp;loret, Elémens de la science notariale, Parijs 1807, bl.
819, No. 31; Rolland de Villarguest. a. p. in v. vente de meubles,
No. 120.
niet, zoo als de wet van 9 Julij 1843, ten overvloede
de woorden „alles voor zooverre het verlijden dier
„akten door de wet niet ook aan andere ambtenaren
„opgedragen of aan dezelve geheel voorbehouden is,quot;
bijgevoegd, doch daar ook de Fransche wet aan an-
dere ambtenaren toelaat authentieke akten te verlij-
den, is het zeker dat ook zij aldus beperkt had op-
gevat moeten worden. Mr. J. J. Xoke (1) ver-
klaart het proces-verbaal voor niet authentiek, om-
dat al de formaliteiten niet in acht genomen be-
hoeven te worden, die de wet op het Notarisambt
voorschrijft. De wet van Pluviôse vordert geene on-
derteekening enz.; het is ook bij het verkoopen tegen
contant geld, waarover wij toch alleen hier han|de-
len, voor de bewijskracht der akte volkomen onver-
schillig, of het proces-verbaal door de koopers is ge-
teekend of niet, daar er geene overeenkomst van koop
en verkoop in geconstateerd wordt (2). Daarenboven
is het proces-verbaal van eene openbare verkooping van
roerend goed geene eigenlijke notariëele akte; de han-
deling waarvan daarbij sprake is, is gedurende eeuweu
door andere ambtenaren waargenomen, en de No-
tarissen zijn daartoe eerst later met de GrifTiers en
Deurwaarders bevoegd verklaard, omdat hun., bij de
werkzaamheden behoorende tot de betrekking van
Notaris, Griffier en Deurwaarder, ook die der sergens
royaux, mâitres-priseurs, jurés-priseurs of huissiers-pri-
seurs waren opgedragen; de werkzaamheden aan der-
gelijke verkoopingen verbonden, hebben alzoo het ka-
(1)nbsp;Handboek voor Notarissen naar de Nederlandsche weto\'evinc
Breda 1854, I, p. 4.nbsp;o o.
(2)nbsp;Vonnis der regtbank van Middelburg, 5 Februarij 1820.
V. d. Honert II, bl. 612.
rakter van een bijzonder regtsinstituut en moeten
onderscheiden worden van de gewone van den Notaris,
Grififxer en Deurwaarder. De processen-verbaal worden
alleen opgemaakt, om den Ontvanger der registratie in
de gelegenheid te stellen, te zien, hoe groot het regt
is, dat hij daarvan voor \'slands schatkist heeft te
heffen; daartoe leveren zij dus volledig bewijs op, en
zij moeten daarom onder de authentieke akten ge-
rekend worden (1).
Gaat evenwel de ambtenaar zijne bevoegdheid te
buiten, dan vervalt alle authenticiteit, zooals dat ook
met alle andere akten het geval is.
(1) De autheuticiteit is aangenomen bij vonnissen der regtban-
ken te Amersfoort, 23 Mei 1843; Roermond, 29 October 1832;
Middelburg, 21 Junij 1849 en 7 Februarij 1856. Geen authen-
ticiteit werd er aan toegekend bij vonnissen der regtbanken van
Nijmegen, 13 October 1843; Amersfoort, 6 December 1854, en
bij arrest van het Provinciaal hof van Overijssel, 4 Mei 1840 ,
met te niet doening van het voanis der regtbaak te Almelo, 2
Januarij 1840.
HOOFDSTUK IV.
BE ONTVANGST DEll KOOPPENNINGEN.
Om te komen tot eene juiste beantwoording der
vraag, wie bevoegd is tot de invordering der kooppen-
ningen, de Notaris, Griffier, Deurwaarder of de eige-
naar, moet men wel in het oog houden, dat, zoo de ver-
koop heeft plaats gehad ten verzoeke van den eigenaar,
en deze de akte van verkoop mede geteekend heeft, hij
zelf verkooper is, en met de koopers heeft gehandeld.
Is er dus erediet verleend, dan is dit door hem ver-
leend; de verkooper is in dat geval niet gehouden
volgens de wet van 33 Pluviôse, jaar VII (daar deze
alleen geldt ten opzigte van verkoopingen van roe-
rende goederen om contant geld (1)), maar volgens
de wet op het Notarisambt, dewijl dan alleen de No-
taris, zooals wij hiervoren gezien hebben, bevoegd is
(I) Zie edicten van 15-56 en 1371; Acto da notoriété du châ-
telet, 25 Mei 1703.
daarvan de authentieke akte te verhjden, en de over-
eenkomst tusschen kooper en verkooper te constateren.
De Heer Mr. G. M. van der Linden heeft ter be-
antwoording van bovenstaande vraag een zeer uitge-
werkt vertoog in het tijdschrift Themis(l) geleverd,
waarop de Heer Mr. G. Diephuis in de Opmerkingen
en Mededeelingen (2) breedvoerig heeft geantwoord.
Eerstgenoemde acht den openbaren ambtenaar alleen
geregtigd tot het instellen der regtsvordering, terwijl
laatstgenoemde, de gronden van Mr. van der Linden
wêerleggende, den eigenaar der verkochte goederen
dat regt toekent. Wij zullen beider gronden hier
nagaan, en daarna ontvouwen, wie van de beide
schrijvers, naar ons oordeel, regt heeft.
Ofschoon het, volgens onze meening, weinig tot de
beantwoording van bovengestelde vraag afdoet, in
welke hoedanigheid de ambtenaar bij eene verkooping
handelt, meenen wij toch ook deze vraag te moeten
behandelen, daar zij tot verschil in beide bovenge-
noemde vertoogen aanleiding heeft gegeven.
Het is eene zekere waarheid, zooals wij uit de ge-
schiedenis geleerd hebben, dat het regt tot verkoopen
van roerend goed è contant geld, in vroegere tijden
in Frankrijk is opgedragen geweest aan de zoogenaamde
hnissiers-priseurs, en dat eerst later de Notarissen, Grif-
fiers en Deurwaarders daartoe de bevoegdheid verkre-
gen hebben. In 1790 en later werden dezen in de
plaats der huissiers-priseurs gesteld, en daardoor, zoo-
als wij boven reeds hebben opgemerkt, kregen zij
functiën, die wel onderscheiden moeten worden van
(1)nbsp;Deel VII, 1845 , bl. 186.
(2)nbsp;Opmerkingen en Mededeelingen betreffende het Nederlandsche
regt, 4de jaarg. 1848, bl, 1.
hunne gewone werkzaamheden. Loeet zegt dan ook
te regt in zijn vroeger aangehaald werk (1) : „la
„vente publique et aux enchères des objets mobiliers
„n\'est point ime opération essentiellement attachée
„aux fonctions des notaires; aussi, le procès-verbal
„d\'une pareille vente, quoique fait parmi notaire n\'est
„point à proprement parler, un acte notarié, ni régi
„par la loi du 35 Ventôse en op bl. 818, No. 29,
„l\'art. de la loi du 23 Pluviôse VU, ordonne qu\'une
„vente publique d\'effets mobiliers ne puisse se faire
„qu\'en présence et par le ministère d\'oJïieiers publics
„ayant qualité pour y procéder. La loi du 27 Ven-
„tôse IX, veut qu\'à Paris ces officiers publics ne soi-
„enf que les commissaires-priseurs, qui ont été eréés
„par cette loi; et les lois de 9 et 21 Juill. 1790 et
„17 Sept. 1793, ordonnent que dans tout le reste de
„la France, ces officiers publics ne puissent être que
„des notaires, des greffiers ou des huissiers. Un no-
„taire, qui fait une vente publique d\'objets mobiliers,
„exerce donc, dans cette circonstance, un ministère,
„qui lui est commun avec les greffiers et les huissiers.
„Aussi nous avons déjà observé que le notaire dans
„une pareille vente, n\'agissait pas comme notaire)
„mais comme officier public. Il n\'en faut pas moins
„que, dans l\'acte, on exprime sa qualité de notaire,
„puisque c\'est cette qualité qui lui donne le pouvoir
„de faire une vente de cette espèce.quot;
Mr. Diephüis haalt uit de wet van 1790 (art. 1)
de woorden aan : „les offices de jurés-priseurs demeu-
„reront supprimés.quot; Die woorden hebben wij daarin ech-
ter niet gevonden, maar al mogten zij er ook staan,
dan nog zouden zij o, 1. niets anders kunnen betee-
(1) Deel II, bl. 806.
-ocr page 50-kenen, dan dat de betrekking van jurés-priseurs afge-
schaft zal blijven. Maar daarom kunnen de functiën
dier jurés-priseurs wel aan andere personen zijn opge-
dragen geworden, en dat die functiën ook thans nog
door de Notarissen, Griffiers en Deurwaarders kunnen
uitgeoefend worden, bewijst onze tegenwoordige wet
op bet Notarisambt in art. 81. Men moet ook wel
in het oog houden, dat de Notaris bij eene openbare
verkooping van roerende goederen geene akte opmaakt
van de handelingen der particulieren of van de over-
eenkomsten van den eigenaar der verkochte goederen
met de koopers, maar dat hij daarin alleen de feiten
van koop en verkoop opneemt, om aan de schatkist
het regt tc waarborgen, dat deze daarvoor mag eischen.
Wij nemen dus met Mr. van dek Linden aan, dat de
Notaris, Griffier en Deurwaarder, bij openbare ver-
koopingen van roerende goederen, handelt als openbaar
ambtenaar, als juré-priseur, en gronden dit op art. 81
van de wet van 9 Julij 1843. De Notaris werd als
zoodanig benoemd, en verkreeg daardoor alle regten
van den Notaris, dus ook het regt van art. 81, om
openbare verkoopingen van roerend goed te houden,
volgens de wet van 33 Pluviôse VII, en al de daar-
mede in verband staande verordeningen. Hieruit volgt,
dat de processen-verbaal van ten hunnen overstaan
gehoudene verkoopingen, die niet onmiddelijk tot de
attributen van een Notaris, Griffier eu Deurwaarder
behooren, maar hun bij speciale wetten opgedragen
zijn, wat den vorm aangaat, geregeerd worden door
de wetten daarop bestaande, waaruit men het begin-
sel mag afleiden, dat die akten niet onder do nota-
riëele akten kunnen worden gerangschikt (1), zoodat
(1) Loret a, w,, Madz. S19.
-ocr page 51-dan ook de Notarissen, bij verzuimen daarin bedreven,
niet gestraft worden met boeten, zooals die in de wet
op het Notarisambt voorkomen, maar alleen volgens
die van Pluviôse (1).
De beide arrêtés van 12 Fructidor IV en 27 Ni-
vôse V zijn hier te lande bij Keizerlijk decreet te
gelijk met de wet van 22 Pluviôse, den Novem-
ber 1810, executoir verklaard; ook de andere Fran-
sche wetten, alhoewel hier niet executoir verklaard,
moeten bij de beschouwing onzer vraag, wie de actie
tot invordering der kooppenningen instellen moet, na-
gegaan worden, omdat zij tot leiddraad dienen bij de
verklaring der genoemde besluiten, en ook daarin aan-
gehaald worden.
Volgens art. 1493 B. W., is „koop en verkoop
//eene overeenkomst, waarbij de een zich verbindt om
,/eene zaak te leveren, en de andere om daarvoor den
,/bedongen koopprijs te betalen.quot; Tusschen die beide
personen alleen kunnen dus regten en verpligtingen
ontstaan. En wie verkoopt nu? De Notarissen, Grif-
fiers en Deurwaarders niet: zij kunnen alleen het feit
constateren, want zoo zij zeiven verkochten (voor
zich), dan was die verkoop, als verkoop van eens
anders goed, volgens art. 1507 B.W., nietig. Mr. van
dee Linden, die van eene andere meening is, yoert
hier tegen aan: ,/Het edict van Februarij 1771 en
//de daarop volgende verordeningen bepalen, dat zij
//zijn de vendeurs de meubles, en niemand anders ven-
(1) Vonnis der regtbank van eersten aanleg, Middelburg 5 Fe-
bruarij 1820. Circulaire van den Heer Staatsraad Administrateur
der Registratie en loterijen aan de Heeren Gouverneurs in de pro-
vinciën van den 6den November 1834. - Van den Honert a w,
II, bladz, 611,
//deur zal mogen zijn. De conseil d\'état beval, dat
„niemand tot eenige „vente à l\'encan de meublesquot; zou
„kunnen procederen, behalve de bevoegd verklaarden;
„en verbood uitdrukkelijk zelfs aan de eigenaars, zich
„in eenigen deele met verkoop van roerend goed bij
„opbod in het openbaar te bemoeijen. Zoo bleef het
,/Ook na de wet van 23 Pluviôse VII. Daaronder
//was eveneens vendre niets anders dan de daad van
//verkoopen, dan het sluiten der overeenkomst van
„verkoop; immers daarbij werd, in art. 7, al. 8, de
„boete bepaald, die elk burger zal beloopen, en ven-
„dant OU faisant vendre publiquement et par enchères.
,/Na die wet blijft dus steeds de Notaris, de Griffier
„of Deurwaarder, de man die, als juré-vendeur de
„biens-meubles fungerende, zelf verkoopt ; en doet zulks
„niet de eigenaar die den verkoop beval, noch de
„schuldeiseher, die het goed zijns schuldenaars heeft
„doen beslaan. Die wet weêrspi-eekt ook de meening,
„dat de ambtenaar alleen bij den verkoop tegenwoor-
„dig is, om te beschrijven wat er voorvalt. Want
„hem is bij art. 2 niet verboden tot het opmaken
„eener akte over te gaan, zonder vooraf daarvan bij
„het bestuur der registratie aangifte te hebben gedaan,
„maar gezegd: „aucun officier public ne pourra pro-
„céder à une vente publique et par enchères, d\'objets
„mobiliers, qu\'il n\'en ait préalablement fait la décla-
„ration au bureau de l\'enregistrement dans l\'arrondis-
„sement duquel la vente aura lieu.quot; Hij verkoopt en
„maakt daarvan proces-verbaal op; hij schrijft geene
„overeenkomsten, die door eigenaar en kooper worden
„gesloten. Art. 5 van de wet van 22 Pluviôse VII,
„vordert ook alleen voor de geldigheid van het pro-
„ces-verbaal, dat de officier public zij bijgestaan door
„twee getuigen eu het proces-verbaal, bij het einde
„van elke sessie door hen gezamenlijk worde onder-
„teekend. Maar degeen, die doet verkoopen, kan er
„bijzijn of w^egblijven, even als ieder ander. Zijne
„tegenwoordigheid wordt niet vereiseht, omdat hij niet
„zelf verkoopt, en de koopers alleen met den feite-
„lijken verkooper den juré-vendeur handelen. Zijne
„onderteekening van het proces-verbaal wordt even-
„min gevorderd, en het gemis .daarvan, noch van die
„der koopers, doet het gebrekkig en ongeldig zijn.
„Die verkoopt zal ook den koopprijs vorderen en
„ontvangen: dat is een natuurlijk gevolg van de func-
„tiën des verkoopers. In ons oud regt was dit uit-
„drukkelijk bepaald. De Fransche verordeningen la-
,/ten evenmin na te zeggen, dat de huissier-vendeur
„de penningen moest ontvangen. Hij deed dit dus
„krachtens de wet, en niet ten gevolge slechts van
„eenen last, hem door den eigenaar gegeven. Deze
„mogt, al wilde hij het zelfs, dit aan geen ander
„opdragen, maar moest het aan den vendeur overla-
//tenquot; (1).
Dit betoog overtuigt ons niet. De woorden in het
edict van Februarij 1771, dat de Notarissen, GrifTiers
en Deurwaarders alleen vendeurs de meubles zouden
zijn, strijden niet tegen onze meening, dat de Nota-quot;
ris. Griffier of Deurwaarder alleen ten behoeve van
den eigenaar fungeert. De opene brieven van 1 Julij
1771 zeggen duidelijk „les notaires, greffiers, huissiers
„OU sergens royaux furent autorisés à faire lorsqu\'ils
„en seraient requis, les prisées et ventes de biens-
„meublesquot; (2). Ook hier dus wordt van een requérant
gesproken, en zijn naam werd later ook bepaaldelijk
gevorderd in de verklaring, welke den verkoop voor-
(1)nbsp;Themis, t. a. pl. bladz. 313—214.
(2)nbsp;Merlin t. a. pl., bladz. 403.
-ocr page 54-afgaat, en waarvan een afschrift boven liet proces-
verbaal geplaatst moet worden, zoodat het met het
proces-verbaal één geheel uitmaakt. De persoon is
dus niet zoo geheel en al vreemd aan de zaak. De
aanhaling van art. 7, al. 8 der wet van Pluviôse
bewijst niet vóór, maar tegen het gevoelen van Mr.
van dee Linden, wanneer wij bij de woorden „en
„vendant ou faisant vendre publiquement et par eu-
„chères,quot; nog voegen de woorden, die daarop volgen
„saus le ministère d\'un officier public.quot; Zoo zegt ook
art. 1 dierzelfde wet dat „les meubles, effets mar-
„chandises etc. ne pourront être vendus..... qu\'en
„présence et par le ministère d\'officiers publics, waar-
door het argument, dat Mr. van des Linden uit de
Circulaire des régisseurs de l\'enregistrement et du do-
maine national van 1 Ventôse, jaar VII (1), getrokken
heeft, zijne kracht verliest.quot; Eveneens beteekent „pro-
céder à la ventequot; niets anders, dan overgaan tot den
verkoop, zooals dit tegenwoordig nog meermalen ge-
bruikt wordt, ook bij verkoopingen van onroerende
goederen.
De tegenwoordigheid of afwezigheid van den eigenaar
doet niets af. Eij de formaliteiten, die de wetgever
voorschrijft, wordt de tegenwoordigheid des eigenaars
niet vereischt, maar daarom kan hij toch wel aan
den ambtenaar of iemand anders met betrekking tot
sommige der te verkoopen goederen eenigen last heb-
ben gegeven, bijv., om wanneer het voorwerp niet
zooveel opbrengt, als hij gesteld heeft, het op te hou.
den. Niets belet verder dat de verkoop uit zijn naam
geschiedt. Beschouwt men voorts de wetten van 1790
en 1793, dan ziet men, dat nergens het woord „ven-
(1) Themis t. a, pl., bladz. 213.
-ocr page 55-drequot; gebruikt wordt, maar alleeu „faire la vente, pro-
.céder à la vente,quot; en dat daarin dan ook bepaald
wordt, wat de ambtenaren moeten beuren voor de
schatkist, en wat zij als loon voor hunne werkzaam-
heden zullen ontvangen, hetgeen zeker niet noodi-
zou zijn, wanneer de Notaris werd beschouwd als een
verkooper, die voor eigene rekening verkoopt.
^De arrêtés van 12 Fructidor, jaar IV en 27 Ni-
vôse, jaar V, zijn zeker alleen vastgesteld om aan
Notarissen, GrifSers en Deurwaarders, uitsluitend het
regi van verkoopingen te houden toe te kennen; dit
blijkt met alleen uit de overwegingen, maar ook uit
die wetten zelve. Nu wordt, wel is waar, in het
laatstgenoemde arrêté art. 5 van het edict van Fe-
bruarij 1771 woordelijk overgenomen: .doch lezen wii
.het geheel na, met de daarin uitgedrukte motieven
.dan meeneu wij met grond te mogen afleiden, dat
.genoemd art. 5 alleen is overgenomen, als behelzende
.de mtsluiting van alle anderen, behalve die daarbij
.tot het houden van verkoopingen bevoegd werden
.verklaard; die uitsluiting toch is zonder twijfel het
.eemge doel van het arrêté. Wil men daarin zien
.een bewijs, da dezelfde functiën der jurés-priseursge-
.heel op de Notarissen enz. zijn overgegaan, dat deze
.ook de gelden zullen ontvangen enz.; en schijnbaar
.zou men zich hier kunnen beroepen op de woorden
.van de eigenlijke bepaling, dat: „les dispositions ci-
.dessus seront reimprimées et publiées de nouveau
.pour être executées selon leur forme et teneur,quot; dan
.merk ik aan, dat vooreerst eene zoo volledige op
.neming van genoemd art. 5 dan ook zou kunnm
.doen veronderstellen, dat weder jurés-priseurs ziin
.ingevoerd, ofschoon men te dien aanzien voorzeker
.mets aan de wetten van 1790 en 1793 heeft willen
.veranderen; maar dat het ten anderen meer dan
;,ATeemd zou zijn, dat ook niet art. 6 van liet edict
„iu het leven terug is geroepen, daar bij zoodanige
„gelijkstelhng ook wel den Notarissen enz. het genot
„zou gegeven zijn van de qnatre deniers pour livre,
„die hun bij geheel gelijke verpligtingen natuurlijk
„evenzeer zouden toekomen. Het weglaten van art.
„6 toont, dat men zoodanige gelijkstelling niet heeft
„bedoeld; men heeft slechts het geheele art. 5 opge-
„nomen, omdat men het geheel had gezien. Indien
„men nu eenige andere strekking aan het arrêté moet
„toekennen dan de uitsluiting van alle anderen van
„het houden der verkoopingen, gelijk wij zagen, dan
„zouden wij wel eens verklaard willen zien, hoe alle
„daarbij aangehaalde bepalingen met elkander iu
„overeenstemming zouden zijn te brengenquot; (1).
Vertalen wij verder de woorden „les jurés-priseurs
„recevront les deniersquot; door zullen ontvangen en niet,
zooals Mr. van der Linden door „zullen moeten ont-
vangen,quot; dan vragen wij met Mr. Diephuis ,yof die
„eenvoudige woorden in staat zijn, om eene fictio
„iuris te doen aannemen, waarbij de Koning, in plaats
„van den man, wiens goederen verkocht worden,
„een ander, die aan die goederen vreemd is, tot
„derzelver verkooper zou maken, en of het voorschrift,
„dat de jnré-priseur de kooppenningen ontvangen zal,
„voldoende is, om daarin, en zonder verderen grond de
„geheele betrekking tusschen den wezenlijken verkoo-
„per en den kooper te vernietigen, en aan dezen in
„regten eene geheel andere partij tegenover te stellen,
„dan die zijne natuurlijke partij zoude zijnquot; (3).
Maar er wordt ook in art. 5 gesproken vau „quand
(!) Opmei-kingeti en Mededeelingen t. a. pi, bludz. 20—21,
(2) OpTneikingeu cn Mededeelingen, bladz, 21,
„même les parties y appelleraient d\'autres huissiers.quot;
waaruit duidelijk blijkt, dat het ediet den eigenaar als
partij en dus als verkooper beschouwt (1).
Stelt men verder het doel der wetten, over ons
onderwerp handelende, op den voorgrond, en bedenkt
men dat in 1771 de ambtenaren quatre deniers pour
livre van de opbrengst der verkooping moesten uit-
keeren, opdat zij zelf in evenredigheid tot de opbrengst
zouden zien, welke voordeden er aan diergelijke be-
trekking, die zij koopen moesten, verbonden waren,
en dat, toen de Koningin 1780 de opbrengst daarvan
had leeren kennen, hij de jurés-priseurs instelde met
de bepaling, dat zij zelve de kooppenningen moesten
innen, opdat zij hun loon,-de quatre deniers pour livre,
daarvan zouden kunnen terughouden, en het ambt op
die wijze een voordeel zou opleveren dat, in het be-
lang der schatkist tot het koopen daarvan zou aan-
moedigen, dan vinden wij daarin de reden van het
voorschrift „recevront les deniers provenant des dites
,/ventes.quot; In de latere verordeningen wordt evenwel
nergens meer van de inning der kooppenningen ge-
sproken, omdat daarin de quatre deniers niet meer
voor den ambtenaar bleven, maar door hem in de
schatkist gestort moesten worden, waaruit men even-
wel niet kan afleiden, dat hij met de inning der
kooppenningen belast is gebleven; hem stond het vrij
de betaling der quatre deniers pour livre den verkoo-
per te vragen, zoo die persoon zelf de kooppenningen
geïnd had. Na 1790 werden zij regtstreeks ten vo°oi%
deele van de schatkist verantwoord. „Volgens het
„eerste stelsel dus beurde de juré-priseur de gelden,
(!) De wet op het Notarisambt enz., toegelicht em van aantee-
keningen voorzien door S. v, E., Zwolle 1861, bladz. 397.
lt;t
-ocr page 58-„volgens het andere is daar niets meer van voorge-
„schreven, en was het aan partijen overgelaten, die
,;dan ook konden „modifier ou abonner les droits,quot;
„zooals die door de wet, overeenkomstig de door haar
„aan die ambtenaren opgelegde verpligtingen, waren
„toegekendquot; (1). Nu is het wel waarschijnlijk, dat
de jurés-priseurs, even als nu nog de Notarissen, de
kooppenningen voor den eigenaar ontvingen, doch dit
is slechts een beding dat gemaakt wordt tusschen den
eigenaar en den Notaris, en ware zeker niet noodig,
als de hoedanigheid der Notarissen dit van zelf
medebragt, waar zij verkoopingen hielden, daar-
uit mag dus niet afgeleid worden, dat zij ook het
regt hadden om suo nomine eene actie tegen den
gebrekigen kooper in te stellen. Verleenden zij dien
kooper crediet, dan deden zij dit suo periculo,
hetgeen ook blijkt uit het voorbeeld, dat Meelin, p.
403, aanhaalt, en dat door Mr. van dek Linden, p. 214,
als een argument voor zijn gevoelen wordt her-
haald, het parlement besliste namelijk, dat dehuissier-
priseur verpligt was het volledig bedrag der koop-
penningen uit te keeren aan de schuldeischers, behou-
dens de actie, die hij tegen de weduwe had, aan
wie hij erediet verleend had. Hier had dus de huis-
sier-priseur voor den verkooper de kooppenningen
geïnd, en de daargenoemde weduwe crediet verleend,
hetgeen strijdig was met de voorwaarden van den
verkoop, zoodat hij dus ook voor die willekeurige
haiT^eling moest boeten.
Wij nemen daarom met Mr. Diephuis aan, dat al-
leen de eigenaar het regt heeft tegen den gebrekigen
kooper eene actie tot invordering der kooppenningen
(1) Opmei-kiogen en MedcdeelingeTi, bladz, 23,
-ocr page 59-in te stellen, en dat de openbare ambtenaren alleen
door het beding dat zij, hetzij stilzwijgend uit ge-
woonte, hetzij uitdrukkelijk met den eigenaar hebben
gesloten, de kooppenningen na den verkoop ontvan-
gen (1).
De verantwoordelijkheid van den ambtenaar voor
de kooppenningen, zoo hij die zelf ontvangt, begint
van het oogenblik, dat het voorwerp, hetwelk
verkocht is, aan den kooper is gelaten; wil hij nu
dien kooper crediet verleenen, dan wordt hij ver-
ondersteld zich aansprakelijk voor hem gesteld te
hebben. Hij is echter niet verantwoordelijk voor den
prijs, zoo het voorwerp niet aan den kooper geleverd
is, omdat het alsdan in handen des vei\'koopers blijft (2).
(1)nbsp;De volgende vonnissen en arresten geven den ambtenaar het
regt tot invordering :
Vonnis Mechelen S Maart 1847, Brussel 29 December 18amp;1,
Saint-Omer 4 September 1853, Namen 30 December 1857 (Moni-
teur du notariat No. 18, 251, 851 en 385). Arrest hof van Utrecht
26 Julij 1858. Vonnis Middelburg 25 September 1844, Regtsg.
Bijblad dl. VII, bl. 533, welke regtbank op 19 Februarij 1845
juist het tegenovergestelde besliste. Vonnis Maastricht 21 Junij
1849, 10 April 1851, 7 Februarij 1856. (Weekblad van het Regt
No. 1077, 1260 en 1771, Eegt en Wet deel XI, bladz, 470),
Amersfoort 17 Februarij 1858 (P. W. 3217).
De volgende ontzeggen hun het regt :
Vonnis Breda 28 December 1841. (Regt en Wet deel I, bladz.,
315), \'sHertogenbosch 21 September 1853, (Weekblad van het
Eegt No. 1547), Hof van Parijs 15 Junij 1833 , Breda 6 Januarij:
1863. (P. W. 1862.)
(2)nbsp;Benou, Manuel des commissaires-priseurs.
-ocr page 60-■ J*-
1 \'
A*
■
I.
Debitor ex obligatione alternativa, quamdiu totam
rem non solvit, voluntatem mutare potest.
II.
Fidejussores diversis temporibus accepti beneficie di-
visionis uti possunt.
Actio in factum de mortuo inferendo in heredes non
datur.
IV.
De bepaling van art. 1330 B, W., baat ook den
kooper, die den koopprijs aan den hypotheeairen
schuldeischer voldaan heeft.
V.
Art. 815, alin., B, W., is ook van toepassing
bij doode hoornen.
De kooper en eigenaar van verhuurd goed kan, al
heeft er geene cessie of uitdrukkelijke lastgeving plaats
gehad, de huurpenningen innen.
VII.
Vermindering van eisch is geen grond tot compen-
satie van kosten.
VIII.
Arrest onder zich zei ven is toegelaten.
IX.
De verliezende partij moet ambtshalve door den
regter in de kosten veroordeeld worden.
X.
De persoon, die eerst als uitsluitend eigenaar, doch
bij latere conclusie als mede-eigenaar van een erf,
geëischt heeft dat dit erf van eene erfdienstbaarheid
vrij zou verklaard worden, is in dien gewijzigden
eisch ontvankelijk.
XI.
Onder art. 39, No. 3, Regt. Org., valt ook de regts-
vordering van den dienstbode, die bij het verlaten van
de dienst zijne goederen terugvordert.
XIL
Onder ubelanghehhendé\' in art. 813, alin. 3 van het
Wetb. van Kooph., moet verstaan worden de curator.
XIII.
De eigendom van een in blanco geëndosseerden wis-
selbrief, kan na den vervaldag door eenvoudige le-
vering overgedragen worden.
XIV.
De bigamie is noch een voortdurend, noch een
voortgezet misdrijf.
XV.
Art. 222 C. P., is niet op hem toe te passen, die
een ontslagen ambtenaar beleedigd heeft.
XVI.
De vrouw des faillietverklaarde, die goederen der
massa ten haren bate ontvreemdt, is niet strafbaar.
XVII.
Het valsch spelen is volgens art. 405 C. P., straf-
baar.
Het plaatselijk bestuur kan geene straf tegen hem
bepalen, die tot armmeester benoemd, weigert die be-
trekking te aanvaarden.
Het is onbillijk, dat de bedienaren van de gods-
dienst uitgesloten zijn van de vertegenwoordiging.
XX.
Men mag een onderworpen volk niet dwingen een
gedeelte van de vruchten van zijnen arbeid zonder
evenredige vergoeding af te staan.
XXI.
Ruime toepassing van zelfregering is wenschelijk.
De vraag omtrent de beste verdeeling van den grond,
in groote of kleine bouwhoeven, kan niet volgens
algemeene beginselen beslist worden.
De bepaling eener legitime portie is niet met M\'Cül-
LOCH af te keuren.
r \\
■. i: ■
..äI-
\'Vii
iiaSilMit
-ocr page 66- -ocr page 67- -ocr page 68-