ter eere van de hh. martelaren
VAN
EN DEN
Ten dienste vooral van de
Westlandsche Processie naar Brielle.
HAARLEM,
Drukkerij St. Jacobs-Godshuis. 1880.
Harlemi , die 20 Novembris 1880.
J. A. van den Akker , Lilr. Cens,
Een aangmamen dienst meende ih aan mijne Wesllandsche medepelgrims Ie bewijzen , met hun eene bijzondere Novene over het lijden en sterven ter eere der twee Westlandsclw Martelaren, Adria-nus van Hilvarenbeek en Jacobus Lacops, aan te bieden. Tot het samenstellen dier Negendaag-sche oefening is hoofdzakelijk gebruik gemaakt van hel boekje: «De H. Jacobus Lacops», door den ZeerEerw. Pater H. J. Allard, die mij goedgunstig heeft toegestaan, daaruit naar believen over te nemen; terwijl Mgr. P. van der Ploeg mij welwillend vergunde, de H. Mis, de Litanie en eenige Liederen aan zijne veelgebruikte « Godvruchtige oefeningen ter eere der HH. XIX Martelaren van Gorkum », en andere werkjes, te ontleenen. Die Liederen zijn met de letter P. aangeduid.
VOORBERICHT.
Verder beval dit hoekje eene godvruchtige herdenking der Zeven Smarten van Maria, meeren-deels gelrokken uit het bekende werk van Jamar: « Maria, Moeder van Jesus », waarin treffende beschouwingen en overleveringen aangaande Maria\'s smarten zijn opgenomen.
Tot troost voor zieken eu lijdenden, is er ten slotte aan toegevoegd wat ik over de vereering van den 11. Machutus, als bijzonderen Beschermheilige in zulke omstandigheden, heb kunnen opsporen. Hiermede bedoelde ik tevens, onze West-landsche Bloedgetuigen te eer en, die herders ivaren van de St. Machutus-kerk, toen zij de martelaarskroon ontvingen.
Dut de lezers mogen opgewekt worden lot ijverige vereering der drie herdachte Heiligen , en vooral ook der Droefheden van onze hemelsche Moeder, is de oprechte wensch des schrijvers
H. R.
IV
V
Vóór alles meenen we hier aan het hoofd •van ons boekje eene opgave te moeten plaatsen van de verschillende geestelijke gunsten door de H. Kerk reeds verleend én aan de vereering van al de XIX HH. Martelaren van Gorcum te zamen én aan de vereering van twee hunner Adrianus en Jacobus in het bijzonder.
Volle aflaat, verleend door Z. H. Pius IX , 27 Junij 1869, ten eeuwigen dage, toe-voegelijk aan de zielen in het vagevuur, te verdienen door alle geloovigen op een dag naar verkiezing in de maanden Junij, Juli] en Augustus. Voorwaarden zijn: eene goede biecht, eene waardige H. Communie en in de Parochiekerk te Brielle eenigen tijd bidden tot intentie van Z. H.
Gedeeltelijke aflaat. Z.H. Paus Leo XIII heeft den 12 Mei 1878, voor den tijd van zeven jaren, verleend een aflaat van 7 jaren en 7 quadragenen aan alle geloovigen, die godvruchtig de martelplaats en het graf der HH. Martelaren van Gorcum bezoeken en aldaar eenigen tijd bidden.
Den 1 Maart 1863 heeft Z. H. Pius IX verleend een Vollen aflaat , ten eeuwigen dage,
VI
toevoegelijk aan de zielen in het vagevuur, eenmaal te verdienen gedurende het Octaaf der HH. Martelaren (9-1 (i Julij). Voorwaarden zijn: eene goede biecht, eene waardige H. Communie en eenigen tijd Lidden in de Parochiekerk van Monster tot intentie van Z. H.
Den 12 Januarij 1871 heeft Z. H. Pius IX de twee Westlandsche HH. Martelaren Adria-nus en Jacobus verheven tot plaatselijke Patronen van de Parochie Monster, waarvan zij herders zijn geweest, en hunne feestviering, dubbel van de eerste klas rnet een Octaaf, vastgesteld op den 9 Julij.
IMPRIMATUR.
Harlemi, die 21 Dcc. J. A. van den Akker, 1880. Lib. Cens.
NB. De jaarUjksche bedevaart naar Brielle is voor het Westland vastgesteld op den laatsten Woensdag in Julij.
TER EERE VAN DE HH. MARTELAREN
EN
EERSTE DAG.
DE H. AÜHIANUS VAN HILVARENBEEK.
Adrianus van Hilvarenbeek , aldus geheeten naar het Noord-Brabantscbe dorp van dien naam , waar hij geboren werd, en gemeenlijk, bij verkorting, Adrianns van Beek genoemd, begaf zich op zeer jeugdigen leeftijd in 1547 naar de abdij van O.L.V, te Middelburg, welke tot de orde van Premonstreit behoorde.
Estius, de beroemde schrijver van de Historie der Martelaren van Gorkum, meent, dat Adria-nus in die abdij verbleef tot zijne benoeming als herder van de parochie Monster-ambacht. Dit zal echter eene vergissing zijn, wijl hij, zooals later gevonden stukken uitwijzen, reeds in het jaar 1566 pastoor was van St. Aechten op het eiland Walcheren.
De destijds zeer aanzienlijke parochie van Monster-ambacht, die in het laatst van 1571 haren deugdzamen herder Adrianus Lacops, ook
l
2
priester derzelfde abdij te Middelburg, door den dood had verloren, werd onderwijl door zijn broeder Jacobus Lacops bediend, totdat Adrianus van Hilvarenbeek, omstreeks Paschen van het jaar 1572, uit Zeeland werd gezonden, om daar de herderlijke zorg op zich te nemen.
De parochie van Monster-ambacht was in de laatste vijftig jaren vreeselijk door woelige predikers van nieuwigheden verontrust; eerst door eenige Wederdoopers, die zich daar hadden genesteld en met hunne onzinnige preken de gansche streek in repen roer brachten j daarna door de afvallige kloosterlingen Wouter Sijmonz. en Jacob Wouterse, in Imn verzet tegen de Kerk gesteund door den afvalligen pastoor van de Lier, Arent Dirksz. de Vos, die een onder deze parochie hem toebehoorend huis en erf aan zijne geestverwanten had afgestaan. Met het oog op die meineedige kloosterlingen en priesters, mocht reeds gemelde schrijver terecht opmerken : u dat de eer en het genoegen van aldaar pastoor // te worden, niet tegen de daarmede verbondene u moeielijkheden konden opwegen.quot;
Wijl nu de keuze van den Abt van Middelburg, wien, als geestelijke Overheid, de treurige toestand van Monster\'s parochie niet onbekend konde zijn, op den pastoor van St. Aechten viel, mag men hieruit besluiten, dat volgens het oordeel van dien Hoogw. Abt, Nicolaus a Castro, die tevens Bisschop van Middelburg
was, onze Adrianus verhevene priesterlijke deugden bezat. De deugd van gehoorzaamheid was hem zoo eigen, dat hij geen oogenblik aarzelde, de moeielijke bediening der zoo zwaar beproefde parochie te aanvaarden; en zijn ijver, om de hem toevertrouwde kudde tegen afval te beschermen en de afgedwaalden terug te voeren, was zoo vurig, dat hij niet eens aan de noodzakelijke reisbehoeften dacht voor den toen nog vrij langen weg van Middelburg naar Holland. Zelfs liep hij op dien tocht gevaar van door schipbreuk om te komen, doch werd door Gods voorzienigheid gered, die den vromen priester had uitverkoren, om zijn leven op de roemrijkste wijze voor het geloof ten offer te brengen.
Hoe onvermoeid de nieuwe herder tegen de ongelukkige leeraars der dwaling heeft gestreden ; hoe vurig en vol liefde hij de lijdende kudde tot geduld en overgeving in Gods heiligen wil heeft aangemaand, en met wat al vaderlijke goedheid hij de afgedwaalden poogde terug te voeren, kan men gereedelijk opmaken uit hetgeen wij van hem opgeteekend vinden. Adrianus toch toonde steeds in woorden en daden eene godvruchtige gelatenheid en verdroeg de hem aangedane slechte bejegeningen met een moed den Martelaar waardig, zoodat zijne medegevangenen niet weinig door zijn voorbeeld werden gesticht en hem om zijne schitterende deugd een diepen eerbied toedroegen.
4
Waarlijk, de herder Adrianus was een waar leerling van den Opperherder Jesus Christus, die in het opsporen van het verloren schaap geene moeite ontzag en zijn leven gaf voor zijne schapen. Immers door de zorg voor zijne nieuwe kudde, bekommerde hij zich niet oin zijn eigen levensonderhoud; en moedig trotseerde hij het gevaar zijns levens, om aan de zijnen de heilige Sacramenten toe te dienen.
Ook in het verduren van vervolging en lijden, was hij een waar volgeling van Christus. Hij toch schold niet, toen hij gescholden werd, en dreigde niet, toen hij leed, maar gaf zich vrijwillig aan dengene over, die hem onrechtvaardig oordeelde (I Petr. II, 23).
Volg het voorbeeld van onzen\' Heilige door een vurig gebed voor de afgedwaalden, en het oefenen van geduld en zachtmoedighefd in lijden en tegenspoed.
Bid te dien einde driemaal het Onze Vader en Wees gegroet, met Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, enz.
Bidt voor ons IIH. Herders en Martelaren.
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
GEBED.
God, die u\\ve HH. Martelaren Adrianus en Jacobus en hunne Gezellen, om hunnen glorierijken strijd voor uw geloof, met de zegekroon
5
der eeuwigheid hebt versierd; verleen genadiglijk, dat wij, door hunne verdiensten en navolging strijdende op aarde, met hen verdienen gekroond te worden in den hemel. Door J. C., uwen Zoon. Amen.
Dat de zielen der overledenen dezer Vereeni-ging door Gods barmhartigheid in vrederusten. Amen.
TWEEDE DAG.
DE H. JACOBUS LACOPS.
Deze Heilige werd omtrent het jaar 1540 te Audenaarde, in Vlaanderen, geboren. Van zijne kinderjaren is weinig bekend; zooveel echter blijkt, dat hij door zijne ouders in de vreeze des Heeren werd opgevoed. Op jeugdigen leeftijd immers nam hij, om zich geheel aan God te schenken, liet witte kleed van den H. Nor-bertus aan, en frad in de Dremonstreiter abdij te Middelburg, waar toen zeer waarschijnlijk ook zijn broeder Adrianus verbleef, die de onmiddellijke voorganger van den H. Adrianus van Hilvarenbeek als pastoor van Monster was.
Jacobus bezat een vlug en scherpzinnig verstand, dat hij door de studie in de fraaie letteren vlijtig geoefend had. Hij werd door allen bemind , zoowel om het meegaande van zijn karakter, als door andere lofwaardige eigenschappen.
6
Om zijne jeugdige jaren, zijn gunstig voorkomen en niet hooge gestalte, werd hij gemeenlijk de kleine Jacobus genoemd.
Dat hij zich ook met goed gevolg in de gewijde wetenschappen geoefend had, zal later blijken uit zijn wakker redetwisten met de Calviniste woestelingen, die hem den marte-laarskrans poogden te ontrukken.
Naar het schijnt, werd de even beminnelijke als bekwame Jacobus door minder bekwame kloosterlingen bewonderd en gevleid ; waardoor er zekere ijdelheid in zijn hart binnensloop. Als uit scherts begon hij de nieuwgezinden tegen de eenvoudige broeders te verdedigen, en lette niet op het gevaar, dat daarin voor hun argeloos gemoed en voor hem zeiven Ing opgesloten. Volgens het woord van den H. Geest (Eccli. ITI, 27): //Wie het gevaar bemint, zal er in vergaan,quot; werd hij eindelijk zoozeer misleid, dat hij met de hoofden der nieuwgezinden in vriendschappelijke aanraking kwam, het klooster verliet, om als prediker der dwaalleer op te treden, welke hij ook, ongetwijfeld door valsche broeders aangespoord, in een vinnig geschreven boek verdedigde.
De barmhartige God echter, die in zijne oneindige goedheid onzen Jacobus eene schitterende gloriekroon had toegedacht, liet den ongelukkige niet aan zijn lot over, maar maakte zelfs diens val nog dienstbaar aan zijne inzichten.
7
Zijne genade toch bracht den diep gezonken kloosterling, zoo door de herinnering aan het verledene, als door gewetenswroegingen, tot zulk een ernstig en rouwmoedig nadenken, dat bij een toonbeeld werd van boetvaardigheid, en wel zoo spoedig, dat zijn terugkeer nog plaats had, vóórdat hij gelegenheid vond, zijn lasterschrift door den druk te verspreiden.
Na eene afwezigheid van slechts eenige maanden , keerde de verloren zoon van den H. Nor-bertus naar de verlaten- abdij terug, en weid daar met vaderlijke goedheid ontvangen. In het klooster te Mariënweerd (aan de Linge, tusschen Bommel en Kuilenburg,) toonde hij door ernstige boetepleging, dat zijn terugkeer oprecht was, en weldra werd hij tot zijn ouderen broeder, den herder der St, Machutus-parochie te Monster-ambacht, gezonden, om hem in zijne zwakte bij te staan, en met zijne gaven, thans door eene treurige ondervinding gerijpt, de afge-dwaalden tot den schaapstal terug te brengen. Tot datzelfde einde had hij reeds in het klooster te Mariënweerd eenige werkjes geschreven, ter weerlegging tevens der nieuwgezinden. Met hem naar die parochie te zenden, had de geestelijke Overheid vooral ook ten doel, hem door het voorbeeld en ouder de huiselijke leiding eens broeders, die zich, gelijk wij van hem lezen; //ten allen tijde als een rechtzinnig, voorzichtig //en godvruchtig herder gekenmerkt had,quot; meer
en meer in het geestelijke leven en het Katholieke geloof te bevestigen.
Het juiste tijdstip, waarop Jacobus bij zijn broeder Adrianus kwam, is niet met zekerheid te bepalen; ongetwijfeld was het vóór 1572. Immers na het afsterven zijns broeders, ontving hij, als vicaris of plaatsvervanger , den volgenden herder, zijn toekomstigen deelgenoot in het martelaarschap, den H. Adrianus van Hilvarenbeek.
Wie prijst iiier niet Gods vaderlijke goedheid jegens den gevallen kloosterling! Zoo spoedig verleende Hij hem genade, en voorkwam de groote ergernis, welke zijn geschrift anders door de verspreiding zou veroorzaakt hebben. Nu mocht hij, ook door de ontvangen gaven en genade, met allen ijver herstellen wat hij tegen bet heilig geloof zoo jammerlijk misdreven had.
Welk een troost voor oprechte bekeerlingen, die, na Jacobus in de afdwaling te zijn gevolgd, hem nu met volharding volgen op den weg der boetvaardigheid. God, die zondaars, door zondeschuld zoo rood als scharlaken , nog door boetvaardigheid doet blinken als sneeuw. Hij geeft hiermede, dat hunne uitgewischte zonden niet meer tot ergernis, maar hunne trouwe boete-pleging ten stichtend aandenken is.
Bid, ter verkrijging der deugd van boetvaardigheid, driemaal het Onze Vaderen Wees gegroet, met Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, enz.
9
Bidt voor ons HH. Herders en Martelaren.
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
GEBED.
God, die uwe HH. Martelaren Adrianus en Jacobus eu hunne Gezellen , om hunnen glorierijken strijd voor uw geloof, met de zegekroon der eeuwigheid hebt versierd ; verleen genadiglijk, dat wij, door hunne verdiensten en navolging strijdende op aarde, met hen verdienen gekroond te worden in den hemel. Door J. C., uwen Zoon. Amen.
Dat de zielen der overledenen dezer Vereeni-ging door Gods barmhartigheid in vrede rusten, Amen.
GEVANGENNEMING DER BEIDE HERDERS.
Op den eersten April des jaars 1572 kwam de stad Brielle in de macht van den beruchten Willem van der Marck, Graaf van Lumey, die daar zijne bloeddorstige wreedheid koelde aan eene weerlooze bevolking en geestelijkheid. In dat zoogenaamde geboortejaar zelf der Neder-landsche godsdienstvrijheid, hebben te dier stede omstreeks honderd tachtig geestelijken hun leven voor het geloof gelaten.
quot;Van al de woestaards, die onder Lumey
1*
10
dienden, was de wreede Jan van Oraal, zijn meest vertrouwde handlanger. Deze, een gewezen kanunnik uit Luikerland, sleepte in den vroegen morgen van den 6 Juli de geestelijken en kloosterlingen van Gorkum over Dordrecht naar den Briel, het beruchte roofnest van Willem van der Marck en zijne rotgezellen.
In den volgenden nacht werd ook de pastorie van Monster door eene bende plunderaars overvallen, die zich door verraad van beide herders Adrianus en Jacobus, en diens hoogbejaarden vader meester maakten.
Hunne gevangenneming en overvoering naar Brielle wordt in eene schriftelijke oorkonde, uit het archief der Bollandisten te Brussel herkomstig, in het kort vermeld. Het is een verslag van een getuigenverhoor, den 17 Februari 1634 te Delft gehouden , en door getuigen met eede bevestigd. De verklaring, daar over den eenen herder afgelegd, geldt klaarblijkelijk van beiden. //Cornelis van Reynigom, deken der collegiale kerk van Naaldwijk, oud 52 jaren, gevraagd, of hij iets had mede te deelen over den dood, door de dienaren Gods te Brielle ondergaan, antwoordde aldus : «Ik heb eenen Jan quot;Vrouwelingh gekend, een mensch uit de volksklasse, die den dienaar Gods Adrianus van Hilvarenbeek van de Premonstreiter orde, pastoor te Monster bij \'s Hage, [en zijn kapelaan Jacobus Lacops] op de volgende wijze heeft verraden. Nadat de Watergeuzen de geeste-
11
lijken uit Gorkum in den Briel hadden opgebracht, kwamen zij des nachts ook naar Monster den pastoor opsporen. Zif konden hem echter niet in hunne macht krijgen; doch zie. Jan Vrouvvelingh bood zich als verrader aan. üeze begaf zich naar de pastorie en klopte aan de deur, voorgevende, dat hij den herder kwam roepen ter begeleiding naar een zieke. Door de dienstmaagd ondervraagd, of\' er geen gevaar was, antwoordde hij; Neen, gevaar is er niet; waarop de pastoor zich kleedde, om met den trouwlooze uit te gaan. Onmiddellijk daarna is hij [met zijn kapelaan en diens ouden vader] aangegrepen, naar zee gesleurd, in een visschers-buis geworpen en naar den Briel vervoerd. Onder weg moest Gods dienaar, terwijl hij verzuchtingen slaakte, van den onverlaat hooren : wScliep moed, heer pastoor! heden morgen vóór achten zult gij aan de galg hangen.quot;
Dit woord verklaarde den Martelaars, wat hen te Brielle wachtte, en geeft ons genoeg te verstaan, wat al baldadigen spot zij op hun lijdensweg van Monster naar Brielle hebben te verduren gehad.
Welk eene treffende overeenkomst is hier met de gevangenneming van onzen Heer. Christus wordt als boosdoener gevangen genomen, omdat Hij onvermoeid ijverde voor de eer van zijn hemelschen Vader. Ook om hun vurigen ijver voor de eer van Christus, zijn Adrianus en
12
de boetvaardige Jacobus Lacops als misdadigers vervolgd en gevangen genomen. Onder den schijn van vriendschap wordt Christus in het duister door een leerling aan de vijanden overgeleverd ; in den nacht ook werden onze heilige herders, onder den schijn van vriendschap, door een gewetenloos Katholiek in de macht hunner vijanden gesteld. Geboeid werd Christus weggevoerd en dien nacht aan de willekeur van ruwe soldaten prijs gegeven, die op de ergerlijkste wijze met Hem den spot dreven; zoo werden ook die priesters gebonden en den ganschen nacht door hunne woeste vervolgers mecdoogenloos verguisd.
Ongetwijfeld hebben onze martelaars in dien nacht dikwerf aan hun goddelijken Meester gedacht, en van Hem de genade gevraagd en ontvangen, om hun lijden en smaad voor zijo. naam geduldig te verdragen.
Denk ook in uw lijden dikwerf aan Jesus\' lijden; daardoor zult gij gesterkt worden, om het ter zijner eer te verduren, en aldus in de verdiensten van zijn otter deelen. Verzucht dan dikwijls : Lijden van Christus! versterk mij.
Bid voor allen die om Jesus\' eer lijden, driemaal het Onze Vader en Wees gegroet, met Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, enz.
Bidt voor ons HH. Herders en Martelaren.
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
13
GEBED.
God, die uwe HH, Martelaren Adrianus en Jacobus en hunne Gezellen, om hunnen glorierijken strijd voor uw geloof, met de zegekroon der eeuwigheid hebt versierd; verleen genadiglijk, dat wij, door hunne verdiensten en navolging strijdende op aarde, met hen verdienen gekroond te worden in den hemel. Door J. G., uweu Zoon. Amen.
Dat de zielen der overledenen dezer Vereeni-ging door Gods barmhartigheid in vrede rusten. Amen.
VIERDE DAG.
OKZE HEEDERS WOEDEN ÏE BRIELLE VOOR DEN GRAAF LUMEY GEBRACHT,
In veel ziele?mart en groote ontberingen naar het lichaam, hadden onze priesters een waren lijdensnacht op zee doorgestaan; en wel verre dat men hun te Brielle eenige verkwikking aanbood , werden zij rechtstreeks voor den wreeden van der Marck gebracht. De Graaf, vermoeid door het nachtelijk zwelgen, doch opgewonden door zijn onmatig drinken, ontving hen in trot-sche houding en met onbeteugelde uitgelatenheid. Daarna bedwong hij zich een oogenblik en hield, peinzend en stilzwijgend, het oog op zijne prooi gevestigd; doch spoedig nam hij den schijn aan van iemand, die door verwondering ge-
14
troffen is, en vroeg, met toespeling op het witte ordekleed der Norbertijnen, aan de zijnen, wat voor monsterachtige wezens dat waren. Het antwoord luidde: //Allergenadigste heer! dat // zijn papen en monniken, onze doodsvijanden,quot; Nu viel Lumej\'s aandacht op den aanwezigen grijsaard, den vader van Jacobus, en vroeg hem naar zijn geboorteland. En hoorende, dat deze de vader was van den jeugdigen, uit Vlaanderen geboortigen kloosterling, richtte hij het woord tot hem en sprak : //Zoo gij uwen zoon kunt overhalen, om zijne panpsche bijge-loovigheid te verzaken, zal ik u beiden ontslaan en vrijlaten.quot; Doch Jacobus, wellicht vreezende, dat het medelijdend vaderhart op te zware proef werd gesteld, haastte zich de verzoeking des satans van de hand te wijzen; hij nam in de Fransche taal, waarin hij zeer bedreven was, het woord voor zijn grijzen vader op, en antwoordde, dat hij nimmer lijfsbehoud zou willen koopen op zulk eene voorwaarde,
//Dan moet gij sterven,quot; was het wederantwoord van Lumey.
//Neen!quot; hernam Jacobus, //sterven zullen wij niet, maar leven!quot;
//Heb ik dan de macht niet om u te doo-den?quot; brulde de woestaard.
//Ja, om het lichaam te dooden, niet de ziel, die eeuwig zal leven,quot; hernam de jeugdige priester met de grootste vrijmoedigheid.
15
Het H. Evangelie verhaalt, dat Ilerodes den Zaligmaker, na Hem met een wit kleed te hebben omhangen, naar den landvoogd- terugzond. Uit spot deed hij aldusj niettemin was het een passend gewaad, om Jesus\' onschuld te betuigen; immers Pilatus zag daarin, dat Herodes den Heer voor onschuldig hield. Ook onze herders verschijnen voor den landvoogd in het hun passende kleed der onschuld, door Adrianus zonder vlek bewaard, door den boet-vaardigen Jacobus rein gewasschen in het bloed van het goddelijk Lam.
Door het zieu van dat kleed ontvlamt de woede van Lumey, die hen daarom monsterachtige wezens noemt. Zoo is het altijd geweest, en zoo zal het blijven; de wereld kan de onschuld niet verdragen; eerst bespot zij de on-schuldigen, dan gaat zij over tot vervolging. Men ziet het thans in schier alle landen der wereld. De Christen schrikke er niet voor, maar bedenke, dat de bespotting wegens onschuld eene uitnemend groote eer is.
De eerbiedwaardige Lacops staat naast zijnen zoon voor den Landvoogd; die eereplaats heeft hij verdiend, en zij is voor hem de schoonste belooning. Geene moeite toch heeft bij gespaard, om zijn zoon eene godsdienstige opvoeding te geven; en hoezeer heeft hij bij diens afwijkingen geweend en gebeden. Nu ziet hij dien zoon geroepen, om Christus voor stadhouders te ver-
16
heerlijken en hoort, hoe hij zich om Hem vrijwillig en volvaardig ter dood wijdt.
Naast hem staat de herder Adrianus, wiens goedig vaderoog met welbehagen op zijn moedigen medeherder rust. Hij ziet nu in hem als een anderen Stephanas, die met engelachtig gelaat zóó onverschrokken de eer van Christus verdedigt, dat Lumey hem van spijt slechts verwenschingen weet toe te voegen.
Hier ziet gij, goede ouders! hoe eene godsdienstige opvoeding wel niet altijd voor afdwaling behoedt, maar ook dan nog niet zonder vrucht is. Al zou uw zoon of dochter niet altijd aan uwe zorgen beantwoorden en u misschien de droefheid der afwijking aandoen, zelfs zonder de vreugde van het herstel : in den hemel toch wordt u honderdvoudig de moeite beloond, welke gij u voor de goede opvoeding uwer kinderen zult hebben getroost.
Bid voor de godsdienstige opvoeding der jeugd, ter eere van de HH. Herders driemaal het Ome Vader en Wees gegroet, met Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, enz.
Bidt voor ons HH. Herders en Martelaren.
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
GEBED.
God, die uwe HH. Martelaren Adrianus en Jacobus en hunne Gezellen, om hunnen glorie-
17
rijken strijd voor uw geloof, met de zegekroon der eeuwigheid hebt versierd; verleen genadiglijk, dat wij, door hunne verdiensten en navolging strijdende op aarde, met hen verdienen gekroond te worden in den hemel. Door J. C., nwen Zoon. Amen.
Dat de zielen der overledenen dezer Ver-eeniging door Gods barmhartigheid in vrede rusten. Amen.
VIJFDE DAG.
ONZE HERDERS WOUDEN, OP BEVEL VAX LTJMEY, NAAR DEN KERKER GEBRACHT, WAARIN REEDS DE GEESTELIJKHEID VAN GORKUM ZUCHT.
Lumey liet nu Jacobus\' vader, die noch priester noch monnik was, in vrijheid stellen, maar de beide herders in den kerker werpen, waar zich reeds de andere Gorkumsche bloedgetuigen bevonden. Het was omstreeks half negen in den morgen van den 7 Juli, dat zij allen daar vereenigd werden; zij begroetten elkander in broederlijke omhelzing,
lleeds hadden de vorigen in den vroegen morgen van dienzelfden dag hunne eerste beproevingen in den Briel heldhaftig doorgestaan; reeds waren zij, in het bijzijn van Lumey, onder allerlei smaad en spot, processies-gewijze rondom de opgerichte galgen geleid, terwijl men hen dwong, kerkelijke liederen te zingen.
18
Afschuwelijk was de gevangenis, waarin thans de gezamenlijke Martelaars waren opgesloten. Het gansche gebouw bestond uit drie verdiepingen , waarvan de laagst gelegene door onze reeds afgefolterde slachtoffers werd ingenomen. Alle onreinheden uit de twee hoogere afdeelingen kwamen daar neder, zoodat de gevangenen genoodzaakt waren, in dien walgelijken, vochti-gen, stikdonkeren //dievenputquot;, al tastende, eene wat opgehoogde plaats bij den ingang te zoeken, waar zij, tegen elkander gedrongen , hoogst smartelijke oogenblikken doorbrachten.
Eene voortreffelijke oefenschool tot hoogere volmaaktheid was voor onzen Jacobus deze kerker van ellende. Het kon hem zijn vroegeren toestand van zonde te levendiger doen gevoelen en boeten; daarbij geven hem de andere martelaars de schoonste lessen van lijdzaamheid en moed. Uit zijne zich niet meer verloochenende standvastigheid rangen wij vrijelijk opmaken, dat hij zich nu gesterkt heeft aan die toonbeelden der heldhaftigste volharding, gelijk hij vroeger helaas! medegesleept werd door het voorbeeld van lafhartige ontrouw. Het gezicht toch van zulke deelgenooten in het lijden geeft kracht en troost, en hunne woorden gaan uit het hart tot het hart.
Wijl \'s menschen leven een strijd is op aarde (Job VII, 1), hebt ook gij allicht eenig lijden te wachten. Eene heilzame voorbereiding en
19
oefening zal het voor u zijn, als gij lijdenden en zieken trouw bezoekt en troost. Zien lijden, leert lijden. En wat meer zegt: gij vindt daar den Heer, die u de genade en vreugde zal schenken, van uwen lijdenden medebroeder door een troostwoord op te beuren, en Hij zal u op den grooten vergeldingsdag toevoegen; wik was ziek en gij hebt Mij bezocht.quot; (Mt. XXV, 36.)
Bid ter eere van hetgeen onze Martelaren in den kerker verduurden , voor de bekeering van Nederland: driemaal het Ome Vader en Wees gegroet, met Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, enz.
Bidt voor ons HH. Herders en Martelaren.
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
GEBED.
God, die uwe HH, Martelaren Adrianus en Jacobus en hunne Gezellen , om hunnen glorierijken strijd voor uw geloof, met de zegekroon der eeuwigheid hebt versierd; verleen genadiglijk, dat wij, door hunne verdiensten en navolging strijdende op aarde, met hen verdienen gekroond te worden in den hemel. Door J. C., uwen Zoon. Amen.
Dat de zielen der overledenen dezer Ver-eeniging door Gods barmhartigheid in vrede rusten. Amen.
20
DE MOEDIGE HE11DEES VOOR DEN RAAD DER NIEXIWGEZINDEN.
De gezamenlijke Martelaren bleven den 7 Juli zonder eenige verkwikking tot \'s middags drie uur in dien afschuwelijken kerker. Toen werden zij naar het stadhuis gevoerd, om in de tegenwoordigheid van Lumey over hun geloof ondervraagd te worden. Hier onderscheidde zich bijzonder de H. Leonardus Vechel j en, drie uitgenomen , met wie later nog een vierde afviel, bleven allen standvastig hun geloof belijden en erlangden weder denzelfden kerker ten deel, doch nu in eene hoogere verdieping. Daar, eindelijk, werd hun, nadien nacht zonder voedsel te zijn gebleven, door mededoogende tus-schenkomst eenig water en brood verschaft,
In de hoop en verwachting dat men de overigen lichter tot afval zou bewegen, wanneer men eenmaal de hoofden aan \'t wankelen kon brengen, hadden de vijanden besloten, een zevental Martelaren, tot welke ook onze Adria-nus en Jacobus behoorden, in een afzonderlijk en strenger verhoor te nemen. Te dien einde werden zij in den namiddag van den S8\'quot;0 Juli wederom naar het stadhuis en voor een raad geleid, die bestond uit Lumey, Jan van Duivenvoorde, schout der stad, een griffier en eenige
edelen; bij hen voegden zich, als godgeleerden, de afgevallen pastoor der St. Catharina-kerk te Erielle, en zekere Cornelius, een gewezen schipper van Gorkum, die een befaamd drinker was.
De pnstoor van Gorkum, Leonard us Vechel, en de Gardiaan Nicolaas Pieck vonden het eerst gelegenheid, om de opperhoofdigheid van Christus\' Stedehouder en het onfeilbaar gezag der Kerk tegen de bestrijders dier geloofswaarheden te verdedigen. Zij deden het met zooveel klem van redenen, dat weldra de schipper-predikant zich niet anders wist te redden dan met het telkens herhaald geroep: //Hangt ze maar op!quot; //Aan de galg met hen!quot;
Daarna traden de twee Norbertijnen, onze Adrianus en Jacobus, in het strijdperk voor de aangevallen leer der Kerk over bet H. Sacrament des Altaars. Toen de wederpartij beweerde, dat daar slechts gewoon brood tegenwoordig was, werd zij kort, maar krachtig wederlegd door het woord des apostels; //Wie onwaardig eet en drinkt, eet en drinkt zich zeiven een vonnis, niet onderscheidende het lichaam des Heerenquot; {I Cor. XI, 29). Bij den verderen redetwist over dit zelfde onderwerp was het vooral de welbespraakte Jacobus, die de Katholieke leer over de waarachtige tegenwoordigheid van Christus\' vleesch en bloed zóó schitterend verdedigde en handhaafde, dat zijne tegenstanders, door de kracht zijner bewijsvoering uit het veld
3
23
geslagen, hunne toevlucht namen tot bedreigingen en scheldwoorden.
\'t Is wel opmerkelijk, dat het bloed onzer Martelaren vooral gestroomd heeft ter bevestiging van twee aan de Nederlandsche Katholieken bij uitstek dierbare leerstukken hunner Kerk : de waarachtige tegenwoordigheid van Christus5 vleesch en bloed in het H. Sacrament en het oppergezag van Christus\' Stedehouder op aarde.
Met dankbare vreugde bezoeken Westlands Katholieken jaarlijks de graven hunner verheerlijkte herders, die in waarheid Martelaars van het Allerheiligste Sacrament mogen worden genoemd. Hun levendig geloof in de waarachtige tegenwoordigheid des Heeren was het begin en het einde van hun martelaarschap. Immers, onder bedriegelijk voorgeven, dat een stervende de H. Teerspijze wenschte te ontvangen, hebben de vijanden Adrianus, en met hem Jacobus, verraderlijk gevangen genomen; wegens de krachtige verdediging van \'s Heeren waarachtige tegenwoordigheid hoorde Jacobus, en met hem Adrianus, dat hun bloed werd geëischt. Zou men het ook niet aan hunne bijzondere voorbede mogen toeschrijven, dat in hunne parochie het opdragen van de II. Mis slechts korten tijd is onderbroken geweest? en dat daar thans op meer altaren dan tijdens hunne herderlijke bediening, dat offer wordt gebracht te midden van geloovigen , die er zoo ijverig deel aan nemen ?
23
Vraag, door de voorbede onzer HIJ. Herders, eene vurige liefde tot het Allerheiligste Sacrament; vraag in \'t bijzonder de genade van de H. ïeerspijze met goede voorbereiding te mogen ontvangen, en bid te dien einde: driemaal het Onze Vader en Wees gegroet, met Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, enz.
Bidt voor ons HH. Herders en Martelaren.
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
GEBED.
God, die uwe HH. Martelaren Adrianus en Jacobus en hunne Gezellen, om hunnen glorierijken strijd voor uw geloof, met de zegekroon der eeuwigheid hebt versierd; verleen genadiglijk, dat wij, door hunne verdiensten en navolging strijdende op aarde, met hen verdienen gekroond te worden in den hemel. Door J. 0., uwen Zoon. Amen.
Dat de zielen der overledenen dezer Ver-eeniging door Gods barmhartigheid in vrede rusten. Amen.
34
ZEVENDE DAG.
HERHAALDE POGIXGEN OM BEN H. JACOBUS TOT AFVAL TE BRENGEN.
Terwijl Jacobus met de vijanden der H. Kerk redetwistte en hen door zijne bondige bewijsvoering en welsprekendheid versloeg, zag men , dat Lumey groute belangstelling in hem toonde en nu en dan zelfs op zachter en vleienden toon sprak, om hem vooral te winnen. Het zal bij deze gelegenheid geweest zijn, dat hij aan Jacobus zijn vroegeren afval voorhield. Doch onze rouwmoedige bekeerling verklaarde onbeschroomd , dat hij liever de zwaarste folteringen wilde verduren, dan de nu beter gekende waarheid andermaal te verloochenen; en de vastberaden Martelaar, die nu vooral het getuigenis der ongerechtigheid door het getuigenis der waarheid uitdelgde, week voor beloften noch bedreigingen.
\'t Is niet onwaarschijnlijk, dat men, op last van Lumey, nog gedurende de uitvoering van het doodvonnis heeft beproefd, met anderen ook Jacobus tot afval te brengen.
Althans wij weten , dat er eenige ketters en een Calvinist predikant ter strafplaats tegenwoordig waren, om vooral de leekebroeders en jeugdiger kloosterlingen te verleiden. Enkelen hunner voelden onwillekeurig bij die ijzingwek-
25
kende martelingen, zulk een afschrik Voor den dood, dat zij zelfs de naastbijstaande soldaten verzochten, het wurgkoord door te snijden, en hen heimelijk te laten ontsnappen. Nochtans wilden zij niet in het minste hun geloof verzaken, waarom ook hun verzoek onverhoord bleef. Of men ook eene bijzondere poging op den dertigjarigen Jacobus heeft beproefd, wordt niet bepaaldelijk vermeld; doch zeker is het, dat hij onder de laatsten was, aan wie het doodvonnis is voltrokken.
Welk een leerrijk toonbeeld van volharding in de boetvaardigheid, is voor ons de H. Jacobus. Tot zijn Meester teruggekeerd, sticht hij zijne orde-broeders door ernstige boetplegingen, en zoekt reeds, ofschoon nog in de afzondering, door zijne geschriften te herstellen wat hij misdreef en voor Christus\' eer te strijden. En weder ter prediking toegelaten, kent hij geene vrees. Noch bespotting van afvalligen, noch kwellingen van ruwe soldaten, noch honger en dorst of vreeselijk kerkerlijden, noch herhaalde bedreigingen met den dood, door Lumey hem gedaan, noch zijne vleiende woorden en schoone beloften voor de toekomst doen hem een oogen-blik aarzelen: met Gods hulp overwint hij al zijne belagers.
Geliefde Lezer! hebt gij soms, na eene rouwmoedige biecht, weder naar de stem der verleiding geluisterd, vestig dan uw oog op den
26
H. Martelaar .Tacobus : zijn voorbeeld zal u tot standvastige boete opwekken. En als die sterkte, waardoor hij aan alle verleiding weerstond, ook u bijblijft, dan zal, door zijne voorspraak en verdiensten, ook uw sterven, gelijk het zijne, een laatste offer van boete zijn.
Bid te dien einde ter eere van de HH. Herders : driemaal het Onze Vader en Wees gegroet, met Glorie zij den Vader en den Zoon en den II. Geest, enz.
Bidt voor ons HH. Herders en Martelaren.
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
GEBED.
God, die uwe HH, Martelaren Adrianus en Jacobus en hunne Gezellen, om hunnen glorierijken strijd voor uw geloof, met de zegekroon der eeuwigheid hebt versierd; verleen genadiglijk , dat. wij, door hunne verdiensten eti navolging strijdende op aarde, met hen verdienen gekroond te worden in den hemel. Door J. C., uwen Zoon. Amen,
Dat de zielen der overledenen dezer Ver-eeniging door Gods barmhartigheid in vrede rusten, Amen.
27
ACHTSTE DAG.
MISLUKTE POGING TER REDDING VAN HET LEVEN ONZER GORKUMSCHE MARTELAREN.
Intusscheu hadden ijverige Katholieken van Gorkum zich, al spoedig na de gevangenneming hunner geestelijken, met een verzoekschrift ter hunner bevrijding tot den Prins van Oranje gewend. Welwillend gaf de Prins aan Marinus van den Brant, den krijgsbevelhebber te Gorkum , een schriftelijk bevel, van geene geestelijken om hun stand of geloof te bemoeielijken. Het oorspronkelijke stuk behield hij voor zich, maar zond een afschrift daarvan met een vertrouwd persoon naar den Briel, die daar op Dinsdag-avond, den 89ten Juli, na het laatste verhoor der Martelaars aankwam. In dat verhoor schijnt Graaf Lumey, in gevolge zijne vruchtelooze pogingen om de geestelijken tot afval te brengen, reeds hun dood te hebben bepaald, maar had het doodvonnis nog niet uitgesproken.
De Gorkumsche afgevaardigde werd terstond bij Lumey toegelaten, aan wien hij zijne lastbrieven overhandigde. Bij het lezen daarvan ontstak de trotsche Graaf in toorn zoowel tegen van den Brant, die in het vrijgeleide van zijn bode een aanmatigenden toon aangenomen en zich te hoog betiteld had, «Is tegen den Prins,
28
die zich dorst vermeten, aan een Graaf van der Marck bevelen te geven.
Door zijne zwelgerijen aan tafel nog meer verhit, ziet hij den brief des Prinsen nog eens in, en eerst nu bemerkend, dat hij niet het oorspronkelijke stuk , maar slechts een afschrift voor zich heeft, begint hij op nieuw te woeden, geeft zijn onstuimigen toorn lucht én tegen van den Brant, én tegen Oranje, én tegen de papen, en spreekt het doodvonnis uit, waartegen niemand der aanwezigen het waagde zich te verzetten.
Zoo zagen de Gorkumsche Katholieken hunne edele pogingen ter redding van onschuldigen, tot hunne groote droefheid mislukken; maar voor Gods leidende voorzienigheid was het de bespoediging der overwinning en bekrooning onzer Martelaren, die zeker in hunne heerlijkheid aan hunne hulpvaardige vrienden hebben gedacht.
Verontrust u dan niet, als een werk tot Gods eer of tot heil van uwen naaste, met een zuiver inzicht begonnen, volgens menschelijke berekening niet schijnt te slagen; en troost u met de geduchte, dat God het toch honderdvoudig beloont en al wat gij uit liefde tot Hém voor uwe naasten doet, beschouwt als aan Hem zeiven gedaan.
Welk een schrikwekkend voorbeeld geeft ons Lumej\'s onbeteugelde hartstociit! Wijl onschul-
29
digen liever den docd kiezen, dan, evenals hij, ontrouw te worden aan God en hun geweten, besluit hij hen om te brengen. En wijl hij een weinig in zijne eer waant gekrenkt te zijn, spreekt hij, door drank en toorn bedwelmd, enkel om op dat oogenblik zijne macht te toonen, een ongerechtigdoodvonnis uit over onschuldigen, wien hij geen zweem zelfs van het geringste vergrijp noch tegen zijn persoon, noch tegen den staat, noch tegen wien ook, kon ten laste leggen.
Beteugel terstond elke ontwakende drift; want wordt zij niet onverwijld en krachtdadig bedwongen, dan kan zij uw aardsch geluk verwoesten en oorzaak worden van uw eeuwig verderf.
Bid ter verkrijging van die heilige waakzaamheid, ter eere van onze onschuldig veroordeelde Martelaren: driemaal het Onze Vader en Wees gegroet, met Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, enz.
Bidt voor ons HU. Herders en Martelaren.
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
GEBED.
God, die uwe HH. Martelaren Adrianus en Jacobus en hunne Gezellen , om hunnen glorierijken strijd voor uw geloof, met de zegekroon der eeuwigheid hebt versierd; verleen genadiglijk.
30
dat wij, door hunne verdiensten en navolging strijdende op aarde, met hen verdienen gekroond te worden in den hemel. Door J. C., uwen Zoon. Amen.
Dat de zielen der overledenen dezer Vereeni-ging door Gods barmhartigheid in vrede rusten. Amen.
NEGENDE DAG.
DE MARTELDOOD VAN ONZE HH. MARTELAARS TE BRIELLE.
De Graaf wellicht bevreesd, dat hij, naliet bekend worden van \'s Prinsen bevelschrift, zijne prooi zou verliezen en aldus zijn bitteren haat niet in het bloed dier weerlooze geestelijken zou kunnen koelen; maar ook beducht, dat hij, met het doodvonnis niet ten uitvoer te leggen, bij zijne eerlooze huurlingen in aanzien zou dalen, gaf terstond bevel, alle gevangen priesters en monniken onverwijld ter dood te brengen. En om zeker te zijn van de stipte uitvoering van zijnen wil, gelastte hij den afgevallen kanunnik Jan van Omal, die alle soldaten in vindingrijke bloeddorstigheid overtrof, wel toe te zien, dat geen enkele der gevangenen, noch door voorspraak, noch voor losgeld, werd vrijgelaten.
De soldaten bonden hen nu twee aan twee, met de armen aan elkander en dreven hen onder
31
allerlei mishandelingen en verguizingen buiten de stad. Het was toen één uur na middernacht, op woensdag, den 9 Juli 1572.
Om de geschikte gelegenheid voor zijn doel, en wellicht ook uit haat tegen de monniken , koos Jan van Omal, ter uitvoering van het doodvonnis, het erf van het kort te voren door de Geuzen verwoeste klooster van St. Elisabeth ten Rugge, ruim een kwartier uurs huiten de stad gelegen. Daar was nog eene turfloots, digtbij het voormalige heiligdom, overgebleven; wel een grond alzoo, reeds voorlang door versterving en gebed als ten offerplaats gewijd.
Nauwlijks waren de Martelaars daar aangekomen, of hun werden de kleedercn van het lichaam gerukt. De Gardiaan der Minderbroeders, Nicolaus Pieck, die waar en zoolang hij kon, de zijnen door woord en voorbeeld aanmoedigde, werd het eerst aangegrepen en meêdoogenloos opgehangen. De overigen ondergingen denzelfden dood. Vijftien zijner mede-martelaren hingen weldra naast elkander aan hetzelfde galgehout en drie tegenover hen aan een korteren dwarsbalk.
Jacobus Lacops was, gelijk reeds vermeld is, een der laatsten, aan wie het vonnis werd voltrokken; men hechtte hem aan de ladder zelve, waarlangs reeds zooveel medebroeders tot den tijdelijken dood, maarten eeuwigen leven wareu opgeklommen.
Zoo werd dan in den nacht van den 9i n Juli
32
1572 die kloostergrond bij Brielle op nieuw geheiligd door het bloed onzer martelaren, en had de Kerk van Nederland negentien voorsprekers meer in den hemel. Onder deze uitverkorenen telt de St. Machutus-parochie in het Westland hare twee Herders, van welke de jongste. Jacobus Lacops, als een stichtend voorbeeld van boetvaardigheid bekend is. Over het ter dood brengen van Adrianus van Hilvarenbeek vermeldt de hierboven (in de derde oefening) genoemde oorkonde: //Onder anderen vertelde hij [de verrader onzer Heilige Herders] meermalen op de openbare straat, dat terwijl genoemde dienaar Gods, pastoor te Monster, werd opgehangen, de aarde zoozeer schokte, dat de soldaten en piraten [zeeroovers], die de martelaars vermoordden, met schrik en afgrijzen werden vervuld.quot;
De kloosterhoeve van St. Elisabeth ten Eugge heeft voor de Katholieken van het Westl\'and eene bijzondere aantrekkelijkheid. Immers daar stegen, drie eeuwen geleden, de zielen van twee Westlandsche Herders ten hemel ; daar werden hunne lichamen te ruste gelegd , en die grond zelf is hun tot eene dierbare gedachtenis en herinnering. Die aarde toch is bevochtigd met het bloed van hunne herders, die hun leven gaven voor de geloofswaarheden , door hen ten tijde der vervolging aan de hunnen verkondigd. Sedert de heiligverklnring onzer
33
bloedgetuigen door Christus\' Stedehouder, bleven de Westlandsche geloovigen dan ook niet in gebreke, elk jaar die verheerlijkte martel-plaats te bezoeken, om daar, en vooral op hun graf, een zalig sterfuur af te smeeken, en deelachtig te worden aan de geestelijke gunsten, welke ter plaatse hunner overwinning, evenals aan de kerk op de plaats hunner herderlijke bediening, welwillend verleend zijn.
Ongetwijfeld zal de godsvrucht der vrome pelgrims in het Westland nog toenemen, nu op den grond zeiven, ook door het bloed van hunne Herders gedrenkt, jaarlijks op den processie-dag het H. Misoffer wordt opgedragen voor de Leden der Vereeniging, waarvan onze twee glorierijke Herders de beschermheiligen zijn.
Bid, ter eere van onze Heilige Martelaars, die te Brielle hun bloed hebben vergoten, voor de pelgrims die dit jaar hun graf bezoeken : driemaal het Onze Vader en Wees gegroet, met Glorie zij den Vader en den Zoon en den H. Geest, enz.
Bidt voor ons HH. Herders en Martelaren.
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
GEBED.
God, die uwe HH, Martelaren Adrianus en Jacobus en hunne Gezellen, om hunnen glorierijken strijd voor uw geloof, met de zegekroon
34
der eeuwigheid hebt versierd; verleen genadiglijk , dat wij, door hunne verdiensten en navolging strijdende op aarde, met hen verdienen gekroond te worden in den hemel. Door J. C,, uwen Zoon. Amen.
Dat de zielen der overledenen dezer Ver-eenigiug door Gods barmhartigheid in vrede rusten. Amen.
DE MIS DEE, HH. MARTELAREN VAN GORKUM.
OPDEAGT VOOR 01\' IN HEÏ BEGIN DER H. MIS.
God, hemelsclie Vader, die mij naar uw beeld hebt geschapen; God, de Zoon, die om mij te verlossen, de menschelijke natuur aangenomen, uw kostbaar bloed vergoten en den bitteren kruisdood geleden hebt; God, de IJ. Geest, die mij in het H. Doopsel geheiligd, en tot het ware geloof geleid hebt; o Gij, allerheiligste Drieëenheid, geef mij de genade, dat ik dit H, Misoffer godvruchtig bijwone, en het met den priester, in vereeniging met alle offeranden over de gansche aarde, aan uwe goddelijke majesteit opdrage;
35
1. tot eer en glorie van uwen H. Naam; om te belijden, dat Gij de eenige God en Opperheer over ons menschen en alle schepselen zijt, wien alléén dit olt\'er toekomt;
2. tot dankbare gedachtenis, gekruiste Jesus, van uw bitter lijden en sterven;
3. tot eerherstel voor allen smaad, hetzij door ongeloof, door dwaling, door heiligschennis of andere zonden U, goede Jesus, aangedaan, inzonderheid hier,... en in ons vaderland;
4. tot dankzegging voor alle genaden en weldaden, vooral aan mij, onwaardige, en aan al de mijnen bewezen;
5. tot voldoening voor al mijne zonden, overtredingen en ondankbaarheden; tot bekeering van alle ongeloovigen, dwalenden, inzonderheid van...;
6. tot verwerving uwer goddelijke hulp voor uwe dierbare Bruid, onze Moeder de H. Kerk; voor onzen H. Vader (en het H. Concilie); voor onzen beminden Bisschop; voor onze herders, zielzorgers en al onze geestelijke en tijdelijke overheden ; voor alle geloovigen en bijzonder voor hen die vervolging lijden om uwen H. Naam;
7. tot heiliging, of tot herstel van het Christelijk huisgezin; tot bevestiging der dierbare jeugd in geloof, onschuld en deugd; voor de behoeften onzer geliefde ouders, bloedverwanten; vrienden en weldoeners, bepaaldelijk voor..., voor mij zclven, om de genade van cenc ware
36
boetvaardigheid, gelukkige volharding en een zalig sterfuur;
8. voor allen en inzonderheid voor de zondaars die op dit oogenblik in doodstrijd zijn , en o God! aanstonds voor uw oordeel gaan verschijnen;
9. voor alle overledenen, bijzonder voor...; ook voor hen die de eerste pijnen van het vagevuur verduren, en die het meest verlaten zijn.
Neem, barmhartige God, dit offer goedgunstig aan; laat deze opdragt U welbehagelijk zijn, en verhoor mijn gebed, door onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon, die met U leeft en regeert in de eenheid des H. Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
introïtus. Ps. LXXVIII.
Laat, Heer, het gezucht der geboeiden voor uw aanschijn treden : geef onzen geburen zeven-dubbel weder in hunnen schoot: wreek het bloed uwer Heiligen dat vergoten is. Ps. God, de Heidenen zijn in uw erfdeel gekomen, zij hebben uwen heiligen tempel ontreinigd; zij hebben Jerusalem tot eene wachthut der boomvruchten gemaakt.
v. Glorie zij den quot;Vader, en den Zoon, en den H. Geest.
e. Gelijk het was in den beginne, en nu, en altijd, en in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Laat, Heer, het gezucht der geboeiden voor
37
uw aanschijn treden : geef onzen geburen zeven-dubbel weder in bunnen schoot; wreek het bloed uwer Heiligen dat vergoten is.
Heer, ontferm U onzer (driemaal). Christus, ontferm U onzer (driemaal). Heer, ontferm U onzer (driemaal).
GLOIUA.
Glorie aan God in den allerhoogste, en vrede op aarde den menschen van goeden wil. Wij loven U; wij zegenen U; wij aanbidden U; wij verheerlijken U; wij danken U om uwe groote glorie. Heer God, hemelsche Koning. God, al-magtige Vader. Heer Jesus Christus, Eéngeboren Zoon. Heer God, Lam Gods, Zoon des Vaders. Die de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer. Die de zonden der wereld wegneemt, neem onze smeeking aan. Die aan de regter-hand des Vaders gezeten zijt, ontferm U onzer. Want Gij alleen zijt de Heilige, Gij alleen de Heer, Gij alleen de Allerhoogste, Jesus Christus, met den H. Geest, in de glorie van God den Vader. Amen.
GEBED.
God, die uwe Heilige Martelaren, Leonardus en zijne Gezellen, om hunnen glorierijken strijd voor uw geloof, met de zegekroon der eeuwigheid hebt versierd : verleen genadiglijk, dat wij, door hunne verdiensten en navolging strijdende op aarde, met hen verdienen gekroond te worden
3
38
iu den hemel. Door onzen Heer J. C., uwen Zoon, die met U leeft en regeert in de eenheid des H. Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
LES UIÏ HET BOEK DER WIJSHEID.
Hoofdst. III.
üe zielen der regtvaardigen zijn in de hand van God, en de foltering des doods zal hen niet raken. In de oogen der dwazen schenen zij te sterven, en hun uiteinde werd aangezien voor verdrukking en hun verscheiden van ons voor uitdelging: zij echter zijn in vrede. En leden zij voor de menschen folteringen; hunne hoop is vol van de onsterfelijkheid. In weinig geteisterd, zullen zij in veel wél gesteld worden; want God heeft hen beproefd en zijner waardig bevonden. Als het goud in den oven, heeft Hij hen beproefd, en als een brandoffer aangenomen, en te zijner tijd zullen zij in aanzien wezen. De regtvaardigen zullen schitteren en, als vonken door rietstoppels, rondsnellen. Zij zullen de heidenen oordeelen, en over de volken heerschen, en de Heer zal over hen regeren in eeuwigheid.
ii. God zij dank.
GKADUALE.
Exod. XV. Glorierijk is God in zijne Heiligen : verwonderlijk in majesteit, wonderdadig, v. Uwe regterhand, Heer, is verheerlijkt in
,•59
kracht: uwe regterhand heeft de vijanden verbrijzeld. Alleluja, alleluja, v. Eccli. XLIX. De ligcharaen der Heiligen zijn in vrede begraven, en hunne namen leven van geslachte tot geslacht. Alleluja.
vervolg van 1ieï h. evangelie naar
lucas. Hoofdst. XXI.
In dien tijde zeide Jesus tot zijne leerlingen; Wanneer gij zult hoeren van oorlogen en oproeren, wilt niet verschrikken: eerst moet dit geschieden, maar nog niet terstond is het einde daar. Toen zeide Hij tot hen: Opstaan zal volk tegen volk en rijk tegen rijk. En groote aardbevingen zullen er alom wezen, en pestziekten, en hongersnooden; en verschrikkingen aan den hemel en groote teekenen zullen er zijn. Doch vóór dit alles zullen zij hunne handen aan u slaan, en u vervolgen, u overleverende in synagogen en gevangenissen , u trekkende voor koningen en landvoogden om mijnen naam; dit nu zal u overkomen tot getuigenis. Stelt dan in uwe harten, niet vooruit te overwegen, hoe gij zult antwoorden; want Ik zal u mond en wijsheid geven , waaraan al uwe tegenstanders niet zullen kunnen wederstaan en tegenspreken. En gij zult overgeleverd worden door ouders, en broeders, en bloedverwanten, en vrienden, en zij zullen er uit u den dood aandoen; en gij zult van allen gehaat worden om mijnen
40
naam: en geen haar van uw hoofd zal vergaan. In uwe lijdzaamheid zult gij uwe zielen bezitten.
e. Lof zij U, Christus.
CREDO.
(Wanneer het gelezen wordt.)
Ik geloof in één God, den almagtigen Vader, Schepper van hemel en van aarde, van alle zigtbare en onzigtbare dingen.
En in één Heer Jesus Christus, Gods Één-geboren Zoon, en uit den Vader vóór alle eeuwen geboren. God van God, licht van licht, waarachtig God van waarachtig God; voortge-bragt, niet gemaakt, medezelfstandig met den Vader : door wien alles gemaakt is. Die om ons menschen, en om onze zaligheid is nedergedaald van de hemelen. En is vljeesch geworden door den Heiligen Geest uit de Maagd Maria, en is m e n s c h geworden. Hij is ook gekruist voor ons: onder Pontiua Pilatus heeft Hij geleden, en is begraven ; en Hij is ten derden dage, volgens de Schriften, verrezen. En Hij is opgeklommen ten hemel, zit aan de regterhand des Vaders. En weder zal Hij komen in glorie om te oordeelen de levenden en de dooden; aan wiens rijk geen einde zal zijn.
En in den H. Geest, den Heer en levendmakende, die uit den Vader en den Zoon voortkomt; die met den Vader en den Zoon te zamen
41
aangebeden en raedeverheerlijkt wordt; die door de Profeten gesproken heeft.
En ééne Heilige, Katholieke en Apostolische Kerk. Ik belijd één doopsel tot vergeving der zonden. En ik verwacht de verrijzenis der dooden, en het leven der toekomende eeuw. Amen.
oiteetome. Ps. LXVII.
Wonderbaar is God in zijne Heiligen; Hij, de God van Israël zal kracht en sterkte aan zijn volk geven : gezegend zij God. Alleluja.
stil gebed (secrete) en pkaefatie.
Wij dragen U, Heer, de geschenken onzer godsvrucht op : mogen ze én U om de eer uwer regtvaardigen welbehagelijk zijn, én ons, in uwe ontferming, tot heil verstrekken. Door onzen Heer J. C., uwen Zoon, die met Ü leeft en regeert in de eenheid des H. Geestes, God, — Door alle eeuwen der eeuwen, u. Amen. v. De Heer zij met u.
r. En met uwen geest.
v. Harten omhoog!
li. Wij hebben ze tot den Heer.
v. Danken wij den Heer onzen Gcd. r. Dat is waardig en regtvaardig.
Waarlijk, het is waardig en regtvaardig, billijk en heilrijk, dat wij U altijd en overal danken: Heilige Heer, almagtige Vader, eeuwige God, door Christus onzen Heer: door wien de
42
Engelen uwe majesteit loven, de Heerscliappijen U aanbidden, de Magten beven; de hemelen en de krachten der hemelen, en de gelukzalige Serafijnen U met eenparig gejuich verheerlijken. Gelief, bidden wij U, met deze ook onze lofzangen aan te nemen, terwijl wij ootmoedig belijden en spreken :
Heilig, Heilig, Heilig, is de Heer God der heerscharen. Vol zijn de hemelen en de aarde van uwe glorie. Hosanna in den hooge. Gezegend Hij die komt in den naam des Heeren. Hosanna in den hooge.
BIJ DE GEDACHTENIS DEIl LEVENDEN,
Barmhartige God en lieer, zie op mij en allen die tot glorie van uwen grooten naam deze II. Offerande bijwonen, genadig neder; en opdat mijn gebed U te behagelijker zij, vereenig ik het met de voorbede van de Onbevlekt Ontvangen Maagd en Moeder Gods Maria, van de HH. Apostelen, Martelaars en Belijders, Maagden en alle Heiligen. Laat, ^ hemelsche Vader, deze Offerande, waarin uw Ééngeboren Zoon zich op eene onbloedige wijze opdraagt, mij en ons allen tot eeuwig heil verstrekken.
Ik smeek U, Heer, dat Gij uwen dienaar onzen Paus, onzen Bisschop, onze herders en zielzorgers wilt verlichten en besturen, opdat allen die hun aanbevolen zijn, door hun woord
43
en voorbeeld, met uwe uitverkorenen vergaderd worden.
Ik smeek U, dat Gij aan mijne geliefde ouders, bloedverwanten, vrienden en weldoeners en allen voor wie ik verpligt ben te bidden tijdelijk en eeuwig welzijn wilt verkenen, en gewaardig ü, dit mijn gebed te verhoeren.
Ik smeek U, dat Gij alle zondaren, en vooral..,, tot ware boetvaardigheid wilt brengen, en alwie in zware bekoring zijn, met uwe krachtdadige genade wilt versterken en voor den val behoeden. Gelief ook. Heer, alle dwalenden en afvalligen, vooral in ons vaderland, gelief alle ongeloovigen tot de kennis van het ware geloof te roepen en te^ geleiden. Gedenk, hemelsche Vader, dat uw Eéngeboren Zoon J. C. ook voor hen allen den bitteren kruisdood heeft uitgestaan, en verhoor ons om zijne oneindige verdiensten , Gij die den dood des zondaars niet wilt, maar dat hij zich bekeere en leve. Amen.
BIJ DE OPHEFFING DER H. HOSTIE,
Verwek, met alle eerbiedigheid en ootmoedigheid, akten van aanbidding, dank, liefde, en vraag nu vooral, wat gij wenscht te verkrijgen.
Mijn God en Zaligmaker, ik aanbid U; ik dank ü voor al uwe weldaden;... o Jesus, door uwe Wonden : vergeef mij mijne zonden;.., barmhartige Hoogepriester, geef mij deze genade..., Amen.
44
BIJ DE OPilElTJNG VAN DEN H. KELK.
Erbarming, mijn JesusEeuwige Vader, ik draag U het allerkostbaarste Bloed van Jesus Christus op, tot voldoening voor mijne zonden, voor de behoeften der Kerk, en om deze gunst... te verkrijgen. Amen.
NA DE CONSECRATIE.
Zie, Heer, van uw heiligdom en hooge hemelwoning neder, en aanschouw deze allerheiligste Offerande, welke U onze Hoogepriester, uw Heilige Zoon, de Heer Jesus, voor de zonden zijner broeders opdraagt; en laat U over de menigte onzer boosheden verzoenen. Zie, de stem des Bloeds van onzen Brpeder Jesus roept tot TJ van het kruis. Verhoor, Heer! word verzoend, Heer! geef acht en doe! wil niet toeven, om U zeiven, mijn God, wijl uw naam over deze plaats en over uw volk is aangeroepen; en doe met ons naar uwe barmhartigheid. Amen.
BIJ DE GEDACUTE.MS DEK OVERLEDENEN.
Gedenk, Heer, uwe dienaren en dienaressen, die in het heilig geloof ons voorgegaan en in vrede ontslapen zijn; vooral de ziel van..., en de zielen die nu de eerste pijnen van het vagevuur ondervinden, en die het meeste verlaten zijn. Wij smeeken U, Heer, verleen haar en allen die in Christus rusten, de plaats van ver-
45
kwikking, van licht cn vrede. Door denzelfden Christus, onzen Heer. Amen.
PATEE NOSTER,
Bid aandachtig het Onze Vader, alsof gij het den Heer woord voor woord iiazeidet, en spreek daarna;
Verlos ons, bidden wij U, Heer, van alle verleden, tegenwoordig en toekomstig kwaad; en geef ons, op de voorspraak van de gelukzalige en glorierijke Moeder Gods Maria, altijd Maagd, van de gelukzalige Apostelen Petrus en Paulus en Andreas^ en van alle Heiligen, genadiglijk vrede in onze dagen, opdat wij, door uwe barmhartigheid geholpen, altijd vrij mogen zijn van zonde, en veilig voor alle ontsteltenis. Door denzelfden J. C., onzen Heer, uwen Zoon, die met U leeft en regeert in de eenheid des H. Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
De vrede des Heeren zij altijd met ons. Amen. AGNUS DEI.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm ü onzer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm Ü onzer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, schenk ons den vrede.
3*
46
BEKEID U NAD EU TOT DE GEESTELIJKE, OF WERKELIJKE COMMÜÜIE.
Goedertierene Jesus, Gij roept ons zoo minue-lijk toe: Komt allen tot Mij, die vermoeid en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken: zie ik kom dan met een diep gevoel van mijne onwaardigheid, maar ook vol vertrouwen tot U, om in de vruchten van dit li. Offer en Sakrament te deelen. Genadige Jesus, leid mij tot U, en bereid Ü eene welbehagelijke ■woning in mijn hart. Allerbeminnelijkste Bruidegom en Heer, naar wien mijne ziel verzucht, kom, kom tot mij en neem mij geheel voor U.
Is er nog tijd, bid dau nog vurige akteD van liefde en verlangen.
ZEG DRIEMAAL:
Heer, ik ben niet waardig, dat Gij ingaat onder mijn dak , maar spreek slechts een woord en mijne ziel zal gezond worden.
SMEEK G0DV11UCHTIG MEI DEN PKIESTEK.
Het Ligchaam van onzen Heer Jesus Christus beware mijne ziel ten eeuwigen leven. Amen.
Spreek in stilte met uw Jesus wat uw hart u ingeeft; aanbid en dank Hem allerootmoedigst; zeg en herhaal met de vurigste liefde:
Goede Jesus, laat niet toe, dat ik ooit van U gescheiden worde. Amen.
Gij kunt hier nog overwegender wijze Gezang IX en X bidden.
47
communie. Boek der Wijsli. III.
En leden zij voor de menschen folteringen: God heeft hen beproefd; als het goud in den oven heeft Hij hen beproefd , en als brandoffers aangenomen.
postcommunie.
Verleen ons, bidden wij U, Heer, op de voorspraak van uwe Heilige Martelaren Leonardus en zijne Gezellen, dat wij hetgeen wij met den mond aanraken, met een zuiver hart ontvangen. Door onzen Heer J. C., uwen Zoon, die met U leeft en regeert in de eenheid des H. Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
bij ben zegen.
Ons zegene de Almagtige God, de Vader, de Zoon, en de H. Geest. Amen.
begin van het h. evangelie naak joannes.
In den beginne was het Woord , en het Woord was bij God, en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alles is door het Woord gemaakt: en zonder Hem is niets gemaakt, wat gemaakt is, in Hem was het leveti, en het leven was het licht der menschen: en het licht schijnt in de duisternissen, en de duisternissen hebben het niet aangenomen. Er was een mensch, van God gezonden, wiens naam
48
was Joannes. Deze kwam tot getuigenis , om getuigenis te geven van het licht, opdat allen door hem gelooven zouden. Hij was het licht niet, maar om getuigenis te geven van het licht. Het ware licht was dat allen mensch verlicht, die in deze wereld komt. Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt, en de wereld heeft Hem niet gekend. In zijn eigendom kwam Hij, en de zijnen namen Hem niet aan. Docli zoovelen Hem aannamen, hun gaf Hij magt om kinderen Gods te worden, hun, die in zijnen naam gelooven, die niet uit den bloede , noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. En het Woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond, en wij hebben zijne glorie gezien, eene glorie als des Eéngeborenen van den Vader, vol genade cn waarheid.
K. God zij dank.
VAN DE
HH. XIX MARTELAREN VAN GORKITM.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer. ,
Christus, hoor ons.
49
Christus, verhoor ons.
God, hemelsche Vader, ontferm U onzer. God, Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer.
God, Heilige Geest, ontferm U onzer.
Heilige Drievuldigheid, één God, ontferm TJ onzer.
Heilige Maria, Onbevlekt Ontvangen, bid voor ons.
Heilige Moeder Gods, Koningin der Martelaren, bid voor ons.
Heilige Josef, Bruidegom van Maria en Voedstervader van Jesus , bid voor ons. HH. Apostelen Petrus en Paulus, bidt voor ons. H. Willibrordus, Apostel en Patroon van
ons Vaderland,
H. Augustinus,
H. Norbertus,
HH. Negentien Martelaren van Gorkum, ^ H. Nicolaus, §
H. Wilhadus,
H. Godefridus,
H. Antonius,
H. Antonius,
H. Franciscus,
50
H. Petrus,
H. Cornelius,
H. Nicolaus,
II. Jacobus,
H. Andreas,
Glorierijke Martelaren van ons Vaderland, bidt voor ons.
Onbezweken strijders voor de Katholieke Kerk,
Die wederregtelijk, uit haat tegen het geloof, in den kerker geworpen zijt, Die aanhoudend beschimpt, en gedurig met den dood bedreigd zijt,
jT Die nacht aan nacht allergruwzaamst £ mishandeld zijt,
\'al Die met vuisten in het aangezigt ge- g S slagen en op allerlei wijze gepijnigd S zijt, o
to Die //den ganse hen dag gedood j® 3 werdt, en als slagtschapen S gerekend z ij t
Die //door geen honger of naaktheid, door geen vervolging of zwaard, van Christus\' liefde te scheiden waart,quot;
cquot;
EI
51
Die allerlei moedwil //en slagen, en boe ij en en kerkers verduurd hebt,quot;
Die, hoe ook gefolterd, bespot en ten toon gesteld, voor uwe vijanden ge-jT beden hebt,
ï Die zoo dikwerf, en vooral bij uwe lang-
jS zarae terdoodbrenging, uwe ziel aan amp;
^ Gij inzonderheid, die in het folterkoord S
o) zoo lang gezieltooiïd hebt, o
Die allen bij uwen dood, in verheerlijkte ? a gedaante, aan godvruchtige geloovigen verschenen zijt,
Die «uit groote vervolging gekomen, God nu voor z ij n e u troon dag en nacht moogt dienen
Wees gciuidig, spaar ons. Heer.
Wees genadig, verhoor ons, Heer.
Van alle kwaad, verlos ons. Heer
Van ongeloof en dwaling.
Van onverschilligheid in het Erdoof, S
. ... ^ Van alle lafhartigheid en menschelijk opzigt, g-
Van alle overtreding of minachting der god- ™
delijke en kerkelijke geboden, =
Van alle verzuim der pligten van onzen staat,
Van een haastigen en onvoorzienen dood, ^
Om de verdiensten en voorspraak onzer r-
Gorliumfche Martelaren,
52
Om buune kloekmoedige verdediging van uwe waarachtige tegenwoordigheid in het H. Sakrament,
Om hunne standvastige vereering van uwe
H. Moeder Maria,
Om hunne trouwe liefde jegens uwen H.
Stedehouder op aarde,
Om hunne onverschrokken belijdenis der leer van uwe Bruid, onze Moeder de H. Kerk,
Om de lange smarten en doodsangsten, door
hen uitgestaan,
Wij zondaren, wij bidden U, verhoor ons. Dat wij de standvastigheid en al de deugden onzer Heilige Martelaars mogen navolgen. Dat wij altijd in geloof en godsvrucht tot
het H. Sakrament mogen toenemen, Dat wij uwe en onze lieve Moeder Maria altijd kinderlijk mogen vereeren, beminnen en aanroepen,
Dat wij in gehoorzaamheid en liefde jegens onzen H. Vader den Paus mogen volharden. Dat wij als getrouwe kinderen van onze Moeder de H. Kerk mogen leven en sterven. Dat Gij U gewaardigt, onzen H. Vader den Paus, en al onze Geestelijke overheden te zegenen en te bewaren,
Dat Gij U gewaardigt, alle afgedwaalden in ons midden tot de H. Kerk terug te brengen,
Dat Gij U gewaardigt, ons en ons Vader- ^ land voor alle besmettelijke ziekte te behoeden, St
Dat Gij de armen, de bedroefden, de lijden- gquot; den, en de nu stervenden wilt vertroosten ^ en versterken,
Dat Gij ons een zalig sterfuur wilt verleenen, a Dat Gij ons wilt geven, wat wij Ü door gquot; de voorspraak onzer verheerlijkte Marte- S laren afsmeeken, §
Zoon Gods! •quot;
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar ons, Heer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons, Heer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm TJ onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons. Onze Vader.
Bidt voor ons. Heilige Martelaren van Gorkum. Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
LAAT ONS BIDDEN.
God, die uwe Heilige Martelaren, Leonardus en zijne Gezellen, om hunnen glorierijken strijd voor uw geloof, met de zegekroon der eeuwigheid hebt versierd : verleen genadiglijk, dat wij, door hunne verdiensten en navolging strijdende op aarde, met hen verdienen gekroond te worden
54
in den hemel. Door onzen lieer J. C., uwen Zoon. Amen.
Heer, verhoor ons gebed.
En laat ons roepen tot U komen.
Dat de zielen der geloovigen door fiods barmhartigheid in vrede rusten. Aaien.
GEBED TOT DE HH. MAJITELAUEN VAN GOKKUM VOOR ONS VADERLAND.
Heilige Martelaren van Gorkura, en alle Martelaren, die ooit in ons vaderland het ware geloof door uwen dood bevestigd en verheerlijkt hebt; ook gij, getrouwe evangelie-predikers, die hier het licht des geloofs hebt gebracht of verbreid: slaat uwe oogen noohmaals op ons vaderland, en bidt den almachligen en barm-hartigen God voor ons , dat Hij ons zijne overvloedige goedertierenheid toone, opdat wij een heilzamen vrede en voorspoed en de vruchten der eenheid mogen genieten, de verdoolden tot den rechten weg der zaligheid wederkeeren, de ware geloovigen meer en meer in het goede toenemen en ten stichtend voorbeeld zijn, en wij allen God hier zoo mogen dienen, dat wij Hem hierna eeuwig in den hemel mogen aanschouwen. Door Jesus Christus, onzen Heer. Amen.
55
TER EERE VAN
De godvruchtige vereerders van \'s Heereu lijden hebben ten allen tijde de grootste deelneming in het lijden van Maria getoond eu hare droefheden door woord en schrift verheerlijkt.
De reden daarvan ligt eensdeels in hunne kinderlijke liefde tot Maria, die door haar goddelijk moederschap ook Moeder der geloovigen geworden, en hun door den stervenden Verlosser tot Moeder geschonken is. ïen andere vindt de Christen, als kind van Maria, in haar lijden eene bijzondere overeenkomst met zijn eigen lijden. In vele omstandigheden toch is haar offervol leven, haar geduld en volkomen onderwerping aan Gods heiligen wil een hoogst leerrijk voorbeeld.
Zoo waren de Heiligen het woord indachtig, dat de zoon zijne moeder moet eeren om het vele lijden dat zij wegens hem heeft doorgestaan (Tob. IV, 4), en dat hij, die zijne moeder eert, doet a!s iemand die schatten vergadert (Eccli. III, 5); en daarom hebben zij nooit opgehouden, de geloovigen tot eene ware godsvrucht jegens hunne Moeder op te wekken.
56
Om diezelfde reden zeker viert de H. Kerk twee feesten van hare Smarten, waarop zij , evenals bij de plechtige Kruisweg-oefening, in woorden, die liet hart tot mededoogen opwekken, het zielelijden herdenkt van de Moeder dei-Christenen, die zij //Koningin-der Martelarenquot; noemt.
De H. Kerkleeraar Alphonsus zegt in zijne Heerlijkheden van Maria, dat Jesus aan de godvruchtige vereerders van het lijden zijner H. Moeder de genade beloofd heeft van eene oprechte boetvaardigheid vóór hunnen dood; eer.i groeten troost in hunne kwellingen, en voornamelijk in hun stervensuur; eene gedurige herinnnering aan zijn eigen lijdenquot;, en eindelijk van alles te zullen geven, wat Maria voor de vereerders barer Smarten zal vragen.
Terwijl ik, o Heilige Moeder, deze oefening aan uwe zevenvoudige droefheden toewijd, vraag ik door uwe machtige voorspraak bij uwen Zoon, dat allen, die dit godvruchtig zullen lezen en overwegen, in die beloofde gunsten mogen deel en.
EERSTE SMART.
DE VOORZEGGING VAN DEN H. SIMEON,
Maria gaat met haren Bruidegom Joseph naar den tempel, om haren Zoon den eeuwigen Vader aan te bieden. Met een dankbaar hart nadert
57
zij het altaar, waarop zij het offer der armen zal neclerleggen voor haren Zoon, die als de Koning op Davids troon is aangekondigd.
Haar hart smaakte de reinste moedervreugde, toen de grijze Simeon , het Kind in zijne armen nemend. God verheerlijkte wegens het heil, dat voor Israël en alle volken bereid was; doch op hetzelfde oogenblik wordt hare ziel van diepe droefheid vervuld, toen de godspraak van Simeon haar verkondigde, dat haar Kind ook ten val zoude zijn van velen in Israël, en haar zelve een zwaard door de ziel zou gaan.
Diepe zielesmart! De gelukkigste Moeder daalt van het toppunt harer vreugde in een peilloozen afgrond van droefheid. Maria wist wel, zegt de H. Teresia, dat haar Zoon zou worden opgeofferd; nu echter werd haar ook geopenbaard, welke tegenspraak, pijnen en smarten Hij te wachten had.
Met innige ontroering ontvangt Maria haar Kind uit Simeon\'s armen, en Het met moederlijke teederheid aan haar hart drukkend, verzucht zij: O mijn God! mijn Kind! zal ik U dan enkel moeten opvoeden en verzorgen tot uwen mannelijken leeftijd , om U ais een boosdoener te zien sterven? — O mijne Moeder! welk een vreeselijk zwaard doorboorde toen reeds uw teergevoelig hart en uwe zoo vurig beminnende ziel.
quot;Volgens Gods heiligen wil moest Maria lijden
4
58
met haren Zoon, om met Hem de grootste gelijkvormigheid te verkrijgen; en ook, wijl zij, als zijne Moeder, de Moeder moest worden van allen, die hier om de liefde tot Christus zouden te lijden hebben. Immers zij die godvruchtig willen leven in Christus Jesus, zullen vervolging verduren (II. Tim. III, 12).
Bedenk het dus wel, Christen! ook gij zult vroeger of later uwe kruisen te dragen hebben ; doch Gods vaderliefde verbergt voor u de toekomst en Iaat ze u slechts een voor een dragen, opdat gij niet door het gezicht der vele, u nog wachtende kruisen zoudt ontmoedigd worden. Daarenboven heeft zijne goedheid u de lijdende Maria tot Moeder gegeven, opdat gij, die menigmaal zoo weinig overeenkomst vindt tusschen uw lijden en het lijden van den Heer, en zulk een oneindig verschil ziet tusschen uwe krachten en die van den Godmensch, uw oog zoudt vestigen op uwe Moeder, met wier lijden het uwe in vele omstandigheden des levens zoo groote overeenkomst heeft; op uwe Moeder, die, hoewel meer dan gij met heraelsche zegeningen bedeeld, de kracht om volmaakt te lijden heeft geput uit Gods genade, maar welke ook u door hare voorbede en verdiensten nimmer zal ontbreken , om haar op waardige wijze te kunnen volgen.
Bid, ter verkrijging der noodige sterkte, om alle beproevingen met onderwerping aan Gods
59
heiligen wil te verduren, ter eere van Maria\'s eerste lijdenssmart:
Een Onze Vader en zevenmaal het Wees gegroet, met Glorie zij den Vader, en den Zoon en den H. Geest, enz.
TWEEDE SMART.
DE VLUCHT NAAR EGYPTE.
Maria, ernstig nadenkend over hetgeen de grijze Simeon voorzeide, keert in gezelschap van haren Bruidegom met het goddelijk Kind, naar Nazareth terug.
Maria weet wel, dat de toekomst voor haar wegens haar Kind zorgelijk zal zijn; docfh kan bezwaarlijk vermoeden, dat de vervolging zoo spoedig zou beginnen; wie toch vervolgt een kind? Doch nauwelijks zijn zij in hunne woonstede gekomen, of een Engel boodschapt den H. Joseph: »Sta op, neem het Kind en zijne Moeder en vlucht naar Egypte en blijf daar totdat ik het u zeggen zal; want het zal geschieden , dat lierodes het Kind zoekt te dooden.quot; (Lc. II, 22 vv. en Mt. II, 13 vv.)
Vreeselijke tijding! Het Kind dooden, dat door de Engelen als de Vrede-Vorst is aangekondigd en door Simeon als het heil van Israël aangewezen. Met het Kind het land verlaten, aan Abraham en zijne nakomelingen gegeven, en waar de koningstroon van David stond; het
60
eenige land, dat een tempel had, waarin Gods H. Naam met den grootsten luister werd verheerlijkt; vluchten met den Schepper des lichts, om eene schuilplaats te vinden in het land van den vorst der duisternis.
Zeker, Maria en Joseph hadden een onwrikbaar betrouwen op Gods voorzienigheid, doch moesten, als ouders van het Kind, in overhaasting maatregelen nemen voor hun vertrek. Voedsel hebben zij wel niet kunnen medeneraen dan een weinig brood, en verder ter nauwernood de hoogst noodige kleeding. De tijd ontbrak tot behoorlijke voorbereiding; want het bevel des Engels dringt; //Sta haastig op en vlucht!quot;
Melgt; deernis zie ik u, arme Moeder! de schamele kleeding bijeen zoeken en in een bundel binden ; uw Bruidegom brengt intusschen het lastdier aan en helpt het u met de eene hand beklimmen , terwijl hij met de andere hand het goddelijk Kind omvat, dat hij dan met den diepsten eerbied in uwen schoot legt; en terwijl gij u beijvert, om het teedere Wicht tegen de nachtelijke koude te beschermen , denkt Joseph, hoe hij u en het dierbare Kind tegen wilde dieren, en misschien tegen roovers, zal kunnen verdedigen.
O gij uitverkorene boven alle schepselen 1 hoe wondt reeds het lijdenszwaard uwe teêrgevoelige ziel! Gij vlucht met den menschgeworden God, uw Kind, in uwe armen en kunt voorzien.
6]
dat men u op reis als zwervende vreemdelingen zal minachten, en u misschien als eene jonge bedelares meêdoogenloos zal afwijzen, wanneer gij voor uw schreiend Kind eenig voedsel zult vragen. En welk lot wacht u in Egypte? Zult gij daar eene woning en middelen van bestaan vinden? Gij hebt daar vrienden noch bloedverwanten, om u te ondersteunen.
Welk een rijkdom van onderrichting en opbeuring is er in dit geheim omvat!
Armen en behoeftigen! troost u met de gedachte aan die vlucht der H, Familie naar Egypte en haar verblijf aldaar. Hard ook knn in sommige omstandigheden uw lot zijn; doch wanneer hebt sij u zoo van alles ontbloot en zonder hulp gezien, als dit 11. Huisgezin\'? Vraagt aij, hoe kan God het toelaten, dat ik bij al mijn zorg en vlijt zoo arm blijf, terwijl anderen zoo gemakkelijk verkrijgen wat zij behoeven, denkt dan aan den almachtigeu Jesus, die door zijnen wil in alles kan voorzien, en toch toelaat, dat zijne ouders met en om Hem in behoefte verkeeien. Daar is een tijd van lijden en tegenspoed, en is die met geduld doorgestaan, dan zal God hulp en vertroosting bieden. Gods Engel boodschapte aan Joseph, dat de vijanden van het Kind gestorven waren en zij nu naar het land van Israël zouden terugkeeren, en zij kozen het onaanzienlijke Nazareth tot woonplaats.
4*
62
Zijt gij rijkelijk met tijdelijke goederen be-deeld, denkt dan aan Jesus en Maria: zij reizen als vluchtelingen door de wereld; ook gij zijt een pelgrim naar het hemelsch \\aderland en moogt u niet hechten aan goederen, welke gij spoedig moet verlaten. Wij hebben hier geene blijvende stad, maar zoeken de toekomende (Hebr. XTII, 14).
Denkt in de gevaren uwer ziel aan Jesus, die, u ter leering, zijnen doodsvijand ontvlucht.
De duivel vervolgt hen die Jesus beminnen; zij moeten, om niet overwonnen te worden, hun heil in de vlucht zoeken; want hij die zonder noodzakelijkheid het gevaar trotseert , zal er in omkomen (Eccli.ITI, 27). Voor den vijand vluchtend, moet gij, als Joseph, den raad des Engels volgen : ,/Neem het Kind en zijne Moeder/\' Met Jesus in het hart, zuil gij, onder de bescherming van Maria, alle gevaren te boven komen.
Gij zult Jesus in uw hart bewaren, als gij naar het voorbeeld van Joseph en Maria, die Nazareth tot woonplaats kozen, u niet meer dan uw stand of beroep vereischt, met de menschen der wereld inlaat.
Vraagt de genade, om het voorbeeld van het 11. Huisgezin te volgen, en bidt ter eere van deze droefheid van Maria:
Een Ome Vader en zevenmaal het Wees gegroet, met Glorie zij den Vader, en den Zoon en den H. Geest, enz.
63
DERDE SMART.
HET ZOEKEN NAAK HET VERLOREN KIND JESUS,
De H. Evangelist Lucas verhaalt, dat de ouders van Jesus gewoon waren ieder jaar, bij gelegenheid van het Paaschfeest, den tempel van Jerusalem te bezoeken, en Jesus, toen Ilij twaalf jaren oud was, met hen ging. Na de feestviering namen Maria en Joseph, in gezelschap van vrienden en bekenden, de terugreis aan; doch Jesus bleef te Jerusalem, zonder daarvan zijne ouders te hebben verwittigd.
Volgens de gewoonte zal Maria waarschijnlijk gereisd hebben in het gezelschap der vrouwen, en Joseph in het gezelschap der mannen; eu daar de kinderen of wel met hunne vaders of met hunne moeders reisden, dacht Mijria ongetwijfeld, dat Jesus bij zijn Voedstervader was; en Joseph van zijnen kant meende, dat Hij zich bij zijne Moeder bevond. Zoo trokken beiden zonder eenige bezorgdheid voort tot de plaats, waar zij den eersten nacht zouden verblijven. Daar gekomen, spoedde Maria zich naar Joseph, en hij zocht Maria; en toen zij Jesus niet zagen, vroegen beiden met onrust: waar is Jesus?
Niemand kan de bekommering, die op dat oogenblik het gemoed van Maria en Joseph overweldigde, noch den onbeschrijfelijken angst schetsen, welke hunne zielen vervulde, toen zij
04
Jesus onder de teruggekeerde pelgrims uiet konden vinden, en niemand aantroffen, die zich kon herinneren, Jesns op de terugreis te hebben gezien. Hunne ontsteltenis daarover was zoo groot, dat, volgens sommige geestelijke schrijvers, dit verliezen en niet vinden van Jesus eene der grootste smarten was, welke Maria heeft uitgestaan, en wel daarom vooral, wijl zij leed in de afwezigheid van haren Zoon. Op de vlucht naar Egypte leed de teedere Moeder onnagaanbaar veel om de armoede, waaraan haar Kind onderworpen was; doch zij leed alles in de tegenwoordigheid van Jesus, wiens lijden zij door moederlijke liefkozingen poogde te verzachten. Ook kende Maria omtrent de vlucht naar Egypte Gods heiligen wil: zij was door zijn Engel onderricht geworden ; maar over zijne inzichten met deze verwijdering van Jesus was 2ij niet ingelicht.
Mij dunkt, ik hoor die diepbedroefde Moeder met gebroken hart en weenende stem zeggen: Mijn Jesus! mijn Kind, waar zijt Gij? waar zal ik U zoeken? wat is U toch wedervaren? Ach! heb medelijden met mij, kom toch terug, uwe Moeder sterft van droefheid. Heb medelijden met mij, en mijn Bruidegom! Hij toch zorgde altijd zoo liefderijk voor Ü; hij zal sterven van droefheid, als hij U niet wedervindt.
Maria is in haar smartelijk gemis een troost voor godminnende zielen, die, geen grooter
65
vrees kennende dan God te mishagen, toch soms een tijd lang van zijne gevoelige tegen-wcordigheid worden beroofd. Zij mogen dan ook vrijelijk weenen, en in diepe nederigheid als Maria aan God over hunne verlatenheid klagen. De woorden toch, die zij den teruggevonden Jesus toevoegt: //Mijn Zoon, waarom hebt Gij ons zoo gedaan? Zie uw vader en ik zochten U met droefhgid,quot; waren geen verwijt, zegt de H. Dionysius, maar eene liefdevolle klacht.
Al voelen nu die godvruchtige zielen Jesus\' tegenwoordigheid niet, zij verliezen Hem daarom niet uit het hart. Men verliest Gods genade niet, zonder het zelf te weten, zegt de heilige Teresia; en de ajjostel der liefde spreekt; vin-dien ons hart ons niet bestraft, hebben wij betrouwen op Godquot; (I Jo. III, 21).
Het zoeken van Maria naar Jesus en zijne terugvinding in den tempel leeren iederen zondaar, hoe hij Jesus moet zoeken, onwaar hij Jesus kan terugvinden.
Maria en Joseph keeren, zoodra zij hun Kind missen, met droefheid op hun weg terug, en sparen geene moeite, om hunnen Jesus weder te vinden. Zij vragen eiken Pelgrim, dien zij nog ontmoeten, naar Hem, en zoo komen zij, den rechten weg volgende, onder de leiding des H, Geestes, in den tempel, waar hun Kind was.
Indien de zondaar rouwmoedig van zijnen
66
weg terugkeert, herstelt wat te herstellen is en raad vraagt voor zijne schreden, zal hij door de genade des H. Geestes naar den tempel worden geleid, waar hij Jesus zal terugvinden, die hem met groote vreugde zal ontvangen.
Het teruggevonden Kind Jesus begeeft zich terstond tot zijne bedroefde ouders. Onverwijld gaat Het met hen naar Nazareth, troost hen door zijne kinderlijke onderdanigheid, en vergeldt hun de uitgestane moeite en droefenis. Zoo zal Jesus bij den teruggekeerden zondaar blijven, hem troosten en sterken in den soms zwaren strijd, en hem door zijne genade be-loonen voor al hetgeen hij deed, om de banden der zonden te verbreken.
Bid ter eere van Maria\'s droefheid over het verliezen van het goddelijk Kind :
Een Onze Vader en zevenmaal het Wees gegroet, met Glorie zij den Yader, en den Zoon en den H. Geest, enz.
VIERDE SMART.
MARIA ONTMOET JESUS MET HET KRÜIS.
Om zich eenig denkbeeld te vormen van de smart welke Maria gevoelde, toen zij Jesus met zijn kruis beladen ontmoette, denke men aan hare groote liefde tot haren Zoon; eene liefdevolle moeder voelt het lijden van haar kind, alsof zij zelve het leed. Toen de Cananeesche vrouw
67
bij Jesas kwam met de bede van hare dochter te genezen , zeide zij niet: Heer ! heb medelijden met mijne dochter; maar: //Heer! Zoon van David! ontferm U mijnerquot; (Mt. XV, 22).
Geene moeder nu is in liefde tot haar kind te vergelijken met Maria. Zij beminde Hem met de volmaaktste moederliefde, geheiligd en verhoogd door de bovennatuurlijke liefde, waarmede zij Hem als haren God beminde. Evenals hare liefde, moest ook hare smart alle lijden overtreffen, hetwelk een moeder ooit om het lijden van haar kind kan gevoelen.
De H. Birgitta zegt in hare Openbaringen , dat Maria\'s oogen steeds vol tranen waren bij de gedachte, dat zij haren Zoon door den dood zoude verliezen, en het angstzweet haar uitbrak bij de gedachte aan zijn smartelijk lijden. En dit treedt nu in volle werkelijkheid voor hare oogen.
Voordat Jesus met zijne leerlingen naar Geth-semani ging, had Hij afscheid genomen van zijne Moeder: Hij zelf verkondigde haar, dat het heden de laatste avond van zijn aardsche leven was.
Met volkomen onderwerping aan Gods heiligen wil had Maria die droevige tijding vernomen, en won nu met moederlijke bezorgdheid berichten in omtrent haren Zoon. Zij verneemt het schandelijk verraad, door Judas gepleegd; zij verneemt Jesus\' gevangenneming, en het
66
weg terugkeert, herstelt wat te herstellen is en raad vraagt voor zijne schreden , zal hij door de genade des H. Geestes naar den tempel worden geleid, waar hij Jesus zal terugvinden, die hem met groote vreugde zal ontvangen.
Het teruggevonden Kind Jesus begeeft zich terstond tot zijne bedroefde ouders. Onverwijld gaat Het met hen naar Nazareth, troost hen door zijne kinderlijke onderdanigheid, en vergeldt hun de uitgestane moeite en droefenis. Zoo zal Jesus bij den teruggekeerden zondaar blijven, hem troosten en sterken in den soms zwaren strijd, en hem door zijne genade be-loonen voor al hetgeen hij deed, om de banden der zonden te verbreken.
Bid ter eere van Maria\'s droefheid over het verliezen van het goddelijk Kind ;
Een Onze Vader en zevenmaal het Wees gegroet, met Glorie zij den Vader, en den Zoon en den H. Geest, enz.
VIERDE SMART.
MARIA ONTMOET JESUS MET HET KRUIS.
Om zich eenig denkbeeld te vormen van de smart welke Maria gevoelde, toen zij Jesus met zijn kruis beladen ontmoette, denke men aan hare groote liefde tot haren Zoon; eene liefdevolle moeder voelt het lijden van haar kind, alsof zij zelve het leed. Toen de Cananeesche vrouw
67
bij Jesas kwam met de bede van hare dochter te genezen , zeide zij niet: Heer ! heb medelijden met mijne dochter; maar: //Heer! Zoon van David! ontferm TJ mijnerquot; (Mt. XV, 22).
Geene moeder nu is in liefde tot haar kind te vergelijken met Maria. Zij beminde Hem met de volmaaktste moederliefde, geheiligd en verhoogd door de bovennatuurlijke liefde, waarmede zij Hem als haren God beminde. Evenals hare liefde, moest ook hare smart alle lijden overtreffen, hetwelk een moeder ooit om het lijden van haar kind kan gevoelen.
De H. Birgitta zegt in hare Openbaringen , dat Maria\'s oogen steeds vol tranen waren bij de gedachte, dat zij haren Zoon door den dood zoude verliezen, en het angstzweet haar uitbrak bij de gedachte aan zijn smartelijk lijden. En dit treedt nu in volle werkelijkheid voor hare oogen.
Voordat Jesus met zijne leerlingen naar Geth-semani ging, had Hij afscheid genomen van zijne Moeder; Hij zelf verkondigde haar, dat het heden de laatste avond van zijn aardsche leven was.
Met volkomen onderwerping aan Gods heiligen wil had Maria die droevige tijding vernomen, en won nu met moederlijke bezorgdheid berichten in omtrent haren Zoon. Zij verneemt het schandelijk verraad, door Judas gepleegd; zij verneemt Jesus\' gevangenneming, en het
68
doodvonnis, door den Hoogepriester uitgesproken ; de smadelijksle verguizingen van haren Zoon door de moedwillige soldaten ; zijne lage bespotting door Herodes; zijne geeseling en krooning raet doornen; zijne veroordeeling tot den kruisdood, en eindelijk, dat haar Zoon reeds, met het kruis beladen, ter strafplaats wordt geleid.
Met een bloedend hart ijlt zij naar die strafplaats, om nog zooveel mogelijk haar stervend Kind bij te staan. Onderweg reeds hoort zij menige smaadrede en beschimping over haren Zoon. Zij ziet gerechtsdienaars met foltertuigen, en, o mijn God! eindelijk ziet zij Hem zeiven tusschen gewapende soldaten; zij ziet haren Zoon, zoo afgemat en verwond, met eene doornenkroon om het hoofd en een zwaar kruis op zijne schouderen!... Wij hebben Hem gezien, zoo spreekt de profeet Isaias, en Hij had geene gedaante meer. — O Moeder! uw Kind is onkenbaar; uwe liefde echter doet Hem u kennen; maar, zegt de H. Petrus van Alcantara, zoo groot als uwe liefde was, zoo groot was ook uw angst, toen gij Hem herkendet! Maria wenscht haren Zoon te zien; doch de teedere Moeder huivert een gelaat te aanschouwen , dat zulk een groot medelijden inboezemt.,,. Eindelijk zien zij elkander aan. De Zoon Gods moest, volgens eene openbaring aan de H. Birgitta, eerst zijne oogen zuiveren van het bloed, om zijne Moeder te kunnen zien. Nu aanschouwt
69
Jesus zijne Moeder, en Maria liaren Zoon!.., Welke droevige blikken! Het waren, zegt de H. Alphonsus, als zoovele gloeiende schichten, waarmee die twee van liefde brandende harten elkander doorboorden.
Maria volgde nu haren Jesus. quot;De liefdevolle Moeder wilde haar lijdend Kind niet meer verlaten, hoewel zij vooruit zag, dat zij haren aan de gerechtsdienaren overgeleverden Zoon geene hulp konde aanbrengen; dat zijne schande ook op haar zou nederkomen, en zijn ontzettend lijden haar de hevigste smarten zou veroorzaken. Als gij voor de vierde statie van den Kruisweg, welke deze ontmoeting voorstelt, neder-knielt, spreek dan tot Maria: O mijne Moeder! ik zal u in uwe droefheid niet meer verlaten ; zeg mij, wat ik voor u kan doen op uwen lijdensweg. En verbeeld u dan, dat Maria vol teederhcid op haren Zoon wijst, en door haar smeekenden blik u uitnoodigt. Rem het kruis te helpen dragen, wijl Hij, uitgeput van krachten, weldra moet bezwijken,
Maria verlangt, dat hare kinderen haren Zoon het kruis helpen dragen, en daarom de wederwaardigheden des levens met volkomene onderwerping aan Gods heiligen wil, en ter eere van \'s Heeren lijden gelaten verduren; gelijk Jesus zelf allen toeroept: //Wie mijn leerling wil zijn, neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij! (Lc. IX, 23.)
70
Gelijk hel geloof leert, zijn de verdiensten van Jesus\' lijden meer dan voldoende, om de oneer, God door de zonde aangedaan, te herstellen; maar toch, naar zijne beschikking, moeten wij, ook door ons eigen lijden, aan de verdiensten van Christus\' lijden deelachtig worden. quot;Velen echter kunnen, wegens de zwakte der menschelijke natuur, geene zware kruisen en wederwaardigheden verduren; mocht gij tot dit getal behooren, aandachtige lezer! vergeet dan niet, zelf u eenig kruis, door vrijwillige versterving van uwen geest en uwe zinnen, op te leggen, opdat gij, met den apostel, in uw eigen persoon aanvult wat aan Christus lijden bij u ontbreekt (Col. I, 24). Zonder eenig kruis toch is het bezwaarlijk, hier ware leerlingen van den kruisdragenden Jesus, en in den hemel deelgenooten van zijne heerlijkheid te zijn.
De H. Joannes Chrysostomus vraagt, waarom Jesus, die al zijn lijden alleenheeft willen verduren, op den kruisweg door Simon van Cyrene wilde geholpen worden, en hij antwoordt; Zoo moesten wij leeren, dat ons, om zalig te worden, het kruis van Christus niet genoeg is, maar «ij zeiven ook ons kruis moeten dragen tot aan onzen dood.
Bid om de noodige krachten daartoe, ter eere van deze lijdenssmart uwer Moeder;
Een Onze Vader en zevenmaal het Wees gegroet, met Glorie zij den Vader, en den Zoon en den H. Geest, enz.
71
VIJFDE SMART.
DE DOOD VAN JESUS.
Een kunstenaar, die dit lijdenstafereel op doek bracht, slaagde hierin zoo gelukkig, dat het de bewondering der toeschouwers wegdroeg. Nu begon hij met het daarbij behoorende beeld der Moeder van Smarten, en werd bij het aanschouwen van dat gelaat zoo door gevoel overmeesterd, dat hij met zijn kunstenaars-penseel het hoofd der bedroefde Maagd met een sluier bedekte, zeggende: Zulk lijden kan eene moeder niet aanschouwen. En dit gesluierd gelaat wekte tot te inniger nadenken en mededoogen op.
De li; Kerk bedekt in de lijdensweek het kruisbeeld, om aan te duiden, hoe de Heer zijne Godheid verborg; doch als Moeder der geloovigen en Bruid van Christus, bedekt zij, in de omsluierde beeltenissen van hare verheerlijkte Heiligen, ook haar eigen luister, opdat allen de verborgenheid van Jesus\' lijden en dood te dieper zouden ingaan.
Vervoeg u in den geest, godvruchtige lezer! aan de zijde van haar, wier lijden niet kan worden afgemaald; daar zij echter ook uwe Moeder is, zal uw kinderhart u méér doen gevoelen, dan alle beeld of woord vermag.
Eindelijk dan heeft Jesus, onder onnagaan-baar lijden, met zijn kruis den bergtop van Calvarië bereikt. Hij legt zijn kruis neder. De
72
kruisigers naderen en rukken met meêdoogen-looze ruwheid de Ideederen van bet met wonden overdekte lichaam, en bieden Hem een wrangen drank aan, dien Hij proefde, maar niet dronk. Ach! hoe gaarne had zij zelve Hem op dit oogenblik willen laven; maar het werd haar niet vergund. Zij hoort, hoe Hem wordt bevolen, zich op het kruis neder te leggen; zij hoort de slagen der hamers op de grove nagelen, waarmede haar tot deu dood toe gehoorzame Jesus, met handen en voeten, aan het kruis wordt vastgeliec\'.it; zij ziet het kruis met haren Zoon omhoog heffen en zijn bloedend lichaam bevend aan de nagelen hangen !...
Toen de beulen zich een weinig van het kruis verwijderd hadden en ouder elkaar Jesus\' kleederen verdeelden , stond de droevige Moeder onder het kruis. Daar hoort zij wat men haren on-schuldigen Zoon verwijt en hoe men Hem om strijd bespot.
Ach! dat teeder moederhart, dat reeds zoo onuitsprekelijk veel verduurde, werd als met zeven zwaarden te gelijk doorstoken, toen Jesus daar openlijk zijne verlatenheid kenbaar maakte en sprak: //Mijn God! mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?quot; (Mt. XXVII, 46.) Aan de H. Birgitta heeft Maria geopenbaard, dat zij nimmer die woorden heeft kunnen vergeten. En hoe wordt op nieuw haar hart getroffen door Jesus\' geheimzinnig woord, dat haar nu niet
73
Moeder noemt, maar zegt: i/Vrouwe! zie uw zoon,quot; en die zoon was de leerling Joannes, die naast haar stond (Jo. XTX, 36). En wat sneed het haar door de ziel, toen zij haren Jesus Juide hoorde verklaren, welk een vreeselijken dorst Hij leed, en zij Hem geene lafenis kon aanbieden , maar het moest aanzien, dat men in eene spons edik aan zijne stervende lippen bracht.
Eu hoezeer het haar moederhart ook doorgriefde, zij houdt bij het naderend einde haren blik op Jesus gevestigd; zij ziet zijne half-ge-sloten, reeds brekende oogen, de doodskleur, die zich over zijn gelaat verbreidt; zij hoort zijn laatsten kreet, en ziet het stervend hoofd op zijne borst nederzinken. O Moeder! gij hebt den laatsten snik van uw Kind opgevangen ! Het is volbracht! en uw Jesus heeft zijnen geest in de handen zijns Vaders overgegeven!...
O Moeder! konde ik u troosten! Doch wat anderen troost kan ik u, bedroefde Moeder! aanbieden dan dat ik met u ween over uw gestorven Zoon , en u mijn innigst mededoogen met uwe moedersmarten blijf toonen. Want uw oneindig liefderijke Jesus, die eens aan eene moeder haar gestorven kind levend wedergaf, heeft u nu door zijnen dood ontelbare geestelijke kinderen geschonken, die uwe moederzorg behoeven en ondervinden. Tot dat gelukkig getal uwer kinderen behoor ook ik, o Moeder! en
74
daarom zal ik mij ook niet van uwe zijde verwijderen, maar dagelijks uwe smarten overdenken. Om hierin getrouw te volharden, bid ik heden ter eere van uw onuitsprekelijk lijden bij den dood van uwen Zoon:
Een Onze Vader en zevenmaal het Wees gegroet, met Glorie zij den Vader, en den Zoon eu den 11. Geest, enz.
ZESDE SMART.
DE WONDE DER ZIJDE EN DE AFNEMING VAN HET KRUIS.
Toen Jesus den geest had gegeven , kwamen krijgsknechten, om den dood der gekruisigden te verhaasten, hunne beenen verbrijzelen ; want de Joden verlangden, dat hunne lichamen, om den naderenden grooten sabbat-dag, van de kruisen zouden afgenomen worden. Joseph van Arimathea was- inmiddels naar den landvoogd gegaan, om hem het lichaam van Jesus te vragen; en hij stond dit toe, zoodra hij van den ontboden honderdman vernam, dat Jesus reeds gestorven was. Want toen de krijgsknechten de beenen der twee nog levende moordenaars hadden verbrijzeld, en met dat doel ook tot Jesus kwamen, zagen zij, dat Hij reeds gestorven was, en daarom braken zij zijne beenen niet; maar een hunner dreef toch zijne lans met zulk een geweld in de zijde en het hart
75
van Jesus, dat er dadelijk bloed en water uit vloeide; wat de zekerheid gaf van Jesus\' dood.
De gestorven Verlosser kon de pijn, die de lanssteek moest te weeg brengen, niet meer gevoelen; Jesus echter, gelijk een godvruchtig schrijver opmerkt, leed den smaad, Maria de smart; en de H. Bernardus zegt: //die lans ging dwars door Maria\'s hart,quot; en de smart daarvan was, naar de H. Birgitta, zoo groot, dat Maria zou gestorven zijn, indien zij niet door een wonder was behouden. Eenige Kerkvaders zijn dan ook van meening, dat dit het eigenlijke zwaard was, haar door Simeon voorspeld.
Joseph, met de toestemming van Pilatus teruggekomen, begon terstond, door den geliefden leerling Joannes en Nicodemus geholpen, met de afneming van het heilig lichaaim Zij namen met groote eerbiedigheid en voorzichtigheid de nagelen uit de handen en voeten, en lieten het lichaam langzaam van het kruis nederdalen , hetwelk de bedroefde Moeder in hare armen en haren schoot ontving.
Daar aan den voet des kruises neergezeten, beschouwt zij met niet te zeggen smart het zoo deerlijk mishandelde lichaam van haren Zoon, hetwelk zij met moederlijke teederheid aan haar hart drukt. Heete tranen ontschieten aan hare oogen, als zij dat gelaat, die breede wonden van zijne handen en voeten en bovenal van zijne zijde aanschouwt. Mijn Jesus, mijn Zoon !
76
mocht zij wel vcrzuchten, nooit kende eene moeder zooveel vreugde als ik, maar ook nooit gevoelde een moederhart zooveel smarten als het mijne. O gij allen, die mij thans omringt, of ooit mijn lijden zult overwegen, ziet toe, of er eene smart kan wezen, aan de mijne gelijk.
Aanschouw hier, mijne ziel, twee ter uwer liefde doorboorde harten. Jesus liet zijn Hart doorsteken, om uit liefde tot u zijn laatste» druppel bloed te vergieten; ook uit liefde tot u, om uwe Moeder te worden, liet Maria haar zoo teeder minnend hart van een voor ons ondoorgrondelijk lijden verscheuren. Doch hoe groot ook op dat oogenblik hare smarten waren , veel meer toch, meent de H. Alphonsus, zou Maria, indien zij nog lijden kan, daardoor lijden, wanneer zij Christenen nog ziet voortgaan met zondigen, en aldus door hen haren Zoon als op nieuw ziet mishandelen en kruisigen.
quot;Veroorzaak dan, aandachtige lezer, aan die bedroefde Moeder van Jesus, die ook uwe Moeder is, geene droefheid meer, maar troost haar, door rouwmoedig uwe zonden te beweenen en uwe toevlucht tot het geopende Hart van Jesus te nemen. Het is geopend, zegt de H. Bernardus. opdat wij door de zichtbare wonde van Jesus\' Hart de wonde zijner onzichtbare liefde zouden erkennen.
Heeft Jesus zijn Hart laten openen, opdat wij daar eene schuilplaats tegen den vijand
77
zouden vinden, dan is het ook billijk, dat wij ons hart openen, opdat Hij daar eene plaats vinde voor zijne ontfermende liefde.
Als gij aan zooveel onvolmaaktheden en dwaze verlangens van uw hart denkt, zegt gij ongetwijfeld; ^t Is niet mogelijk, dat Gods eeuwige Zoon naar het bezit van mijn hart kan verlangen; en toch Hij toept u toe: Mijn kind, geef Mij uw hart. Geef dan uw hart aan Jesus, door gedurig oprechte gevoelens v:in dankbare wederliefde in u op te wekken, en nooit iets te beminnen wat met zijne heilige geboden in strijd is.
Bid, ter verkrijging van die tweevoudige genade, ter eere van Maria\'s lijden, toen het Hart van Jesus werd doorstoken:
Een Onze Vader en zevenmaal het Wees gegroet, met Glorie zij den Vader, en den Zoon en den H. Geest, enz.
Dli BEGRAFENIS VAN JESUS.
Eene nieuwe droefheid wacht Maria bij de begrafenis van haren Zoon. Joseph van Arimathea en Nicodemus wikkelen het lichaam van Jesus in zuiver lijnwaad en kostbare kruiderijen, en zijn gereed om het naar Joseph\'s grafspelonk te dragen. In dat graf was nog niemand gelegd; het was nieuw , uitgehouwen in eene rots en bevond zich in een nabijgelegen hof. Wegens
78
het bijna aangebroken uur, waarop de sabbat begon, konden de vrome vrouwen het lichaam niet meer balsemen, gelijk hare liefde het verlangde, en zij besloten dit te doen, zoodra de sabbat voorbij was.
Nu zet zich de kleine lijkstoet in beweging. Die godvreezende mannen eu Joannes dragen den kostbaren schat; de vrouwen volgen met de diepbedroefde Moeder, die hier doet deuken aan de weduwe van Nairn, in tranen voorttredend achter de lijkbaar van haren eenigen Zoon.
Hoe meer men de geopende grafspelonk nadert, des te dieper dringt het zwaard van droefheid in Maria\'s hart. Het lichaam van haren Jesus is wel in lijnwaad gewikkeld, maar zij kan het nog zien; doch weldra zal het geheel aan haar oog onttrokken wezen. Geene moeder zelfs kan zeggen, wat Maria nu gevoelde; want geene moeder kan ooit haar kind zoo beminnen, als Maria het haren Jesus deed.
Met diepen eerbied leggen de vrome mannen het heilig lichaam in het graf. Maria beschouwt nog eens het minnelijk gelaat van haren Jesus, die daar nu rust van zijn arbeid en lijden. De gemengde specerijen, zoo overvloedig door Joseph en Nicodemus aangebracht, vervullen reeds de grafspelonk met haren geur en zijn, zoowel als dat kostbaar lijnwaad, offeranden van hooge vereering en liefde, die haar moederhart vertroosten. Niet lang echter kan zij daar verwijlen;
79
het aanbreliend uur van den sabbat vordert, dat het graf met het zware gesteente worde gesloten.
Vervoeg u, godvruchtige lezer! dikwerf in den geest bij Maria, treurend aan het graf van haren Zoon. Geef haar blijken van uw kinderlijk raededoogen, en neem hartelijk deel in hare groote moedersmart. Doch vooral, breng uwe gaven van liefde en verheerlijking aan haren voor u gestorven en begraven Zoon; dat zal u haar bijzonder welbehagen en hare voorspraak verwerven zoo bij uw leven als in uwen dood. En nog in uw graf blijft gij dan onder hare hoede; als gij daar rust onder de schaduw van het kruis, komen er hare kinderen bidden en smeeken verkwikking en verlossing voor u af.
Het graf van Jesus, den ééngeboren Zoon van . Maria, werd zeer spoedig door zijne Verrijzenis verheerlijkt; het graf van Maria\'s aangenomen kinderen zal ook eens verheerlijkt worden, als zij namelijk met die bedroefde Moeder haren Zoon op den kruisweg blijven volgen, en leeren sterven aan de zonden, waarvoor Hij den smar-telijksten en smadelijksten dood heeft uitgestaan.
Bid, opdat gij in de liefde van Jesus en Maria moogt sterven : één Onze Vader en zevenmaal het Wees gegroet, ter eere van Maria\'s droefheid bij de begrafenis van haren Zoon, en driemaal het Wees gegroet ter eere van de tranen, door haar bij zijn graf gestort.
80
LITANIE
VAN DE
ZEVEN SMARTEN VAN MARIA.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer,
Christus, hoor ons,
Christus, verhoor ons.
God, hemelsche Vader, ontferm U onzer. God, Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer.
God, H. Geest, ontferm U onzer. H. Drievuldigheid, één God, ontferm U onzer. Heilige Maria, Moeder van Smarten, bid voor ons. Heilige Maria, bedroefde Moeder, die het toekomstig lijden van uwen Zoon gestadig voor oogen hadt, bid voor ons.
- die al het lijden uws Zoons in uw eigen ^ hart hebt gevoeld,
Js die, in geene herberg eene plaats vindend, ^ in een stal zijt gaan vernachten, amp; jë die uwen Zoon, in dien stal geboren, ^ o in eene kribbe hebt gelegd, o
\'g die zulk een mededoogen hadt bij de ^ besnijdenis uws Zoons, toen Hij voor g .S ons zijn eerste bloed deed vloeien, •/I 45 die uw Kind in den tempel ten offer ^ voor onze zonden aan den eeuwigen ® Vader hebt opgedragen.
81
die van den H. Simeon hebt gehoord, dat uw Zoon tot een teeken van tegenspraak was gesteld,
die van denzelfden grijsaard hebt gehoord, dat om het lijden van uwen Zoon u zelve een zwaard door de ziel zoude gaan,
die, om Herodes te ontwijken, met uw Kind naar Egypte zijt gevlucht, rg die uwen Zoon drie dagen met droef-o heid hebt gezocht, ^ die voortdurend hebt getreurd over den rg haat, dien de Joden uwen Zoon toe-§ droegen,
\'S die, op den dag van het laatste Avond--0 maal, een droevig afscheid van uwen jsquot; Zoon hebt genomen,
quot;g die met groote droefheid het verraad van S Judas, de gevangenneming van Jesus, g, en de valsche beschuldigingen tegen rS Hem hebt vernomen,
£3 die het woest geschreeuw hebt gehoord, waarmee de Joden den dood van Jesus eischten,
die het ongerechtig doodvonnis hebt vernomen, door den Hoogepriester tegen uwen Zoon uitgesproken,
die diep bedroefd waart over de ruwheid der soldaten, die Jesus bewaakten, die met groote ^mart de laaghartige be-
82
spotting van Jesus door Herodes hebt aanschouwd,
die met onbeschrijfelijk medelijden uwen gegeeselden, en met doornen gekroon-den Jesus hebt aangezien, toen Hij door de Joden achter Barabbas werd gesteld,
„ die het onrechtvaardig vonnis van den
S kruisdood tegen uwen Zoon hebt •quot;Ö . 0 § hooren uitspreken,
^ die uwen Zoon, met bloed en stof over-
dekt, op zijnen kruisweg hebt ontmoet,
\'g die uwen Zoon, onder zijn kruis ge-
rS bogen, naar den berg van Calvarië
-S zijt gevolgd,
die de kleederen van zijn doorwond
quot;g lichaam meêdoogenloos hebt zien af-
S scheuren,
o die de hamerslagen hebt gehoord, waar-
tiO .
mede uw Zoon aan het kruis werd ►2 vastgenageld,
die uwen Jesus in zijne verlatenheid hebt hooren uitroepen: //Mijn God! mijn God I waarom hebt Gij Mij verlaten ?quot; die gezien hebt, dat uw stervende Zoon
met edik werd gelaafd,
die, staande onder het kruis, den jong-sten snik van uw stervend Kind hebt opgevangen,
die in uw eigen hart de. smart der lans
83
gevoeldet, welke het Hart van uwen ra Zoon doorboorde,
o die in matelooze droefheid het lichaam
van Jesus in uwen schoot hebt ont-
c quot; ■ pj
rö vanoren .
lt;3
•quot;Ö
die de wonden van het heilig lichaam g
met vele tranen hebt besproeid,
^ die in stille droefheid uwen in het graf §
rustenden Jesus hebt aanschouwd, die, in uwe overige levensdagen gedurig het lijden van Jesus overwegend, dik-K wijls zijn kruisweg hebt bewandeld, Maria, onder het kruis onze Moeder geworden,
bescherm ons, Heilige Moeder.
Maria, Moeder van Smarten ,
Maria, Moeder der bedroefden, ^
Door het bitier lijden en den wreeden dood S
uws Zoons,
Door het zevenvoudig zwaard van droefheid, 3 dat uwe ziel doorboorde, 0
Door uwe gelatenheid en volkomene onder- S werping aan Gods heiligen wil, ~
In tijdelijke rampen, die ons treffen, o]
Tegen overmatige droefheid,
In bekoringen tegen het heilig geloof, In bekoringen tot ijdelheid en wellust, g. Tegen alle listen des duivels,
In het uur van onzen dood,
O)
O
CV
Voor den rechterstoel uws Zoons,
O
84
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
spaar onss Heer.
Lam Gods, dat de zouden der wereld wegneemt,
verhoor ons. Heer,
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm TJ onzer.
Onze Vader, Wees gegroet.
In al onze kwellingen en benauwdheden. Kom ons te hulp, o Heilige Moeder van Smarten.
GEBED.
O Moeder van Smarten, die het zwaard van droefheid, u door Simeon voorzegd, met onderwerping en liefde in uwe ziel hebt voelen dringen; verkrijg, bid ik u, voor mij de genade, de onbegrijpelijke smart uws Zoons en uwe overgroote droefheid in mijne ziel te gevoelen, opdat ik mij hierna met u verblijde in eeuwigheid. Amen.
GEBED.
Wij bidden U, Heer Jesus Christus, dat nu en in het uur van onzen dood onze voorspraak bij uwe barmhartigheid de H. Maagd Maria, uwe Moeder, moge zijn, door wier heilige ziel in het uur van uw lijden het zwaard van droefheid is gegaan. Gij die leeft en regeert in de eeuwen der eeuwen, Amen.
85
LITANIE VAN DE H. MAAGD MAEIA.
Kyrie, cleïson. Christe, eleïson. Kyrie, eleïson. Christe, audi nos. Chrisle, exaudi nos. Pater de coelis Deus, miserere nobis. Fili, Redemptor mundi Deus, miserere nobis. Spiritus Sancte Deus, miserere nobis. Sancta Trinitas, unus Deus, miserere nobis. Sancta Maria, ora pro nobis. Sancta Dei Genitrix, Sancta quot;Virgo virginum. Mater Christi, Mater divinae gratiae, O Mater purissirna. Mater castissima, quot;2 Mater inviolata, O Mater intemerata, Si\' Mater amabilis, Mater admirabilis, Mater Creatoris, |
Heer, ontferm U onzer. Christus, onlfermllonzer. Heer, ontferm U onzer. Christus, hoor ons. Christus, verhoor ons. God , hemelsche Vader. ontferm U onzer. God, Zoon, Verlosser dei-wereld, ontferm U onzer. God, Heilige Geest, ontferm U onzer. Heilige Drievuldigheid, één God, ontferm U onzer. Heilige Maria, bid voor ons. Heilige Moeder Gods, Heilige Maagd der Maagden, Moeder van Christus, Moeder der goddelijke genade, ÊT. Allerreinste Moeder, ^ Allerzuiverste Moeder, o Ongeschondene Moe- ° der, g Onbevlekte Moeder, /j Beminnelijke Moeder, Wonderbare Moeder, Moeder des Scheppers, |
86
Mater Salvatoris, Virgo prudentissima, Virgo veneranda, Virgo praedicanda, Virgo potens, Virgo (\'lemens, Virgo fidelis, Speculum justitiae, Sedes sapientiae, Causa nostrae laetitiae, Vas spirituale, Vas honorabile, | Vas insigne devo- tionis, 3 Rosa mysfica, „ Turris Davidica, g. Turris eburnea, SÓ\' Domus aurea, Foederis area, Janua coeli, Stella matutina, Salus infirmorum, Refugium peeeato-rum, Gonsolatrix afilieto-rum, Auxilium Christia- norum, Regina angelorum, Regina patriarcha-rum, |
Moeder des Zaligmakers Allervoorzichtigste Maagd, Eerwaardige Maagd, Lofwaardige Maagd, Machtige Maagd, Goedertierene Maagd, Getrouwe Maagd, Spiegel der rechtvaardigheid. Zetel der wijsheid. Oorzaak onzer blijdschap. Geestelijk vat. Eerwaardig vat. Uitmuntend vat van godsvrucht. Geheimzinnige roos. Toren van David, IJvoren toren. Gulden huis. Ark des verbonds. Deur des hemels, Morgenster, Behoud der kranken. Toevlucht der zondaren Troosteres der bedrukten. Hulp der Ghristenen, Koningin der engelen, Koningin der aartsvaderen, |
87
Regina prophetarum, Koningin der profeten, Regina apostolorum, Koningin cl. apostelen, Regina martyrum, 2 Koningin der marte- 51 p laren, ^
Regina confessorum, quot;g Koningin der belijders, o Regina virginum, ^ Koningin d. maagden, ° Regina sanctorum, S. Koningin van alle hei- o omnium, 5quot; ligen, »
Regina, sine labo Koningin, zonder vlek
concepta, ontvangen,
Agnus Dei, qui tollis Lam Gods, dat de zonden peccata mundi, der wereld wegneemt,
Paree nobis, Domine. Spaar ons. Heer. Agnus Dei, qui tollis Lam Gods, dat de zonden peccata mundi, der wereld wegneemt,
Exaudi nos, Domine. Verhoor ons. Heer. Agnus Dei, qui tollis Lam Gods, dat de zonden peccata mundi, der wereld wegneemt,
Miserere nobis. Ontferm U onzer.
Christe, audi nos. Christus, hoor ons.
Cliriste, exaudi nos. Christus, verhoor ons.
Pater n o s t e r. Onze Vader.
Et ne nos inducas in En leid ons niet in tentationem. bekoring.
Sed libera nos a malo. Maar verlos ons van den kwade.
LAAT ONS BIDDEN.
Onder uwe bescherming nemen wij onze toevlucht, Heilige Moeder Gods, verstoot onze gebeden niet in onzen nood, maar verlos ons altijd van alle gevaren, o glorierijke en gezegende Maagd, onze Vrouwe , onze Middelaresse , onze Voorspreekster. verzoen ons met uwen Zoon, beveel
88
ons aan uwen Zoon, vertoon ons uan uwen Zoon.
Bid voor ons, H. Moeder Gods.
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
LAAT ONS BIDDEN.
Stort, Lidden wij U, Heer, uwe genade in onze harten, opdat wij die door de Jjoodschap des engels de menschwording van Christus uwen Zoon leerden kennen, door zijn lijden en kruis tot de glorie der verrijzenis gebracht worden. Door denzelfden Christus, onzen Heer. Amen.
89
DE H. MACHUTUS.
De Martelaars Adrianus van Hilvarenbeek en Jacobus Lacops, herders van de St. Macliutus-kerk te Monster, hebben ongetwijfeld in hun laatsten strijd de voorspraak ingeroepen van hun Beschermheilige, wien de geloovigen van ons Vaderland als een bijzonderen patroon voor zieken en lijdenden vereerden.
Bewijzen voor die vereering zijn;
1°. Het verkorte Ritueel voor de Geestelijkheid der voormalige Hollandsche Zending, uitgegeven op last der Kerkelijke Overheid, hetwelk eene benedictie heeft over de zieken, onder aanroeping van de HH. Machutus of Maelovius, Bisschop, Quintinus Martelaar, en Bernulphus, Bisschop en Belijder.
2e. De Historie van het Utrechtsche Bisdom, waar men (Deel I, bl. 305) over de St. Jacobs-kerk te Utrecht leest: //In deze kerk was van ouds een kapel van St. Machutus, duar de ziekelijke kinderen, dewelke verdraaide ledematen hadden, en door de wandeling Machutge,^ of Machutus-kinderen , genoemd wierden, na toegebragt werden.quot;
3e, De Oudheden van Delfsland, die (bladz. 343) verhalen, dat de parochie-kerk te Monster aanzienlijke reliquiën van haren Patroon Ma-
90
chutus bezat, welke van alle kanten bezocht werden tegen de vallende ziekte.
Deze reliquiën zijn zeer waarschijnlijk door de stormen der 16e eeuw verstrooid geraakt, toen de parochie-kerk door de Protestanten in gebruik werd genomen. Doch de tegenwoordige parochie-kerk, evenals de vroegere, aan den H. Machutus toegewijd, is in\'t bezit gekomen van eene kostbare reliqui, uit de parochie-kerk van Zwijndrecht, bij Antwerpen, herkomstig.
Die kerk heeft eene zeer groote reliqui van het gebeente van den H. Machutus, welke, op verzoek der Aartshertogin Isabella, door den HoogEerw. Abt van Gembloux bij Namen, Carolus Dorfille, op den 28 November 1623, aan de parochie-kerk te Zwijndrecht geschonken is.
De Hoogw. Bisschop van Gent, Mgr. Antonius van Triest, die den 30 November van datzelfde jaar die reliqui bij open brief heeft goedgekeurd, vermaant de geloovigen van zijn bisdom en de omliggende bisdommen , deze reliqui te vereeren en den H. Machutus in al hunne noodwendigheden aan te roepen , en verleent aan alle geloovigen , die haar komen vereeren, en God daar zullen bidden, eenen aflaat van 40 dagen. Deze aflaat is door den lloogw. Bisschop van Gent, Mgr. L. J. Delbecq, op den 13 Juni 1861 hernieuwd.
Eene zeer schoone partikel van deze kostbare reliqui is door den ZeerEerw. Herder van Zwijn-
91
drccht, Joannes Baptist van Bavigem, met goedkeuring van den Hoogw. Bisschop van Gent, Mgr. H. E. Bracq, den 13 November 1867 aan de St. Machutus-kerk te Monster geschonken.
Het begeleidend bisschoppelijk schrijven is van den 3 October deszelfden jaars.
Z.D.H. Mgr. P. M. Snickers, Bisschop van Haarlem, heeft bij schrijven van 8 October 1880, een aflaat van 40 dagen verleend aan de geloovi-gen, die genoemde reliqui in deze kerk op het feest van den H. Machutus (15 Nov.), of op een dag onder het Octaaf, godvruchtig komen vereeren.
In de parochie-kerk van Zwijndrecht staat een zij-altaar ter eere van den H. Machutus, bij hetwelk een groot aantal exvoto\'s (gelofte-geschenken) zijn geplaatst, als zoo vele dankbare herinneringen aan genezingen , door de geloovigen aan de voorbede van dien Heilige toegeschreven.
C O
Gemelde pastoor van Zwijndrecht, een godvruchtig vereerder van den H. Machutus, verhaalde mij op den 2 Juli 1867 , dat er jaarlijks duizenden pelgrims te Zwijndrecht de reliquiën kwamen vereeren, en merkwaardige genezingen niet zeldzaam waren.
In een brief van den 7 April 1873 schrijft hij:\' «Den toeloop tot den H. Machutus vermeerdert aanzienelijk; de wonderdadige genezingen volgen hart op elkaor; den hemel wilt in deze droeve tijden van ongeloof doen vatten, dat Zijne liefde onbepaald is.quot;
92
Na in een brief van den 17 Juli 1874 te hebben gemeld, dat hij, wegens ouderdom en bijkomende ziekelijkheid, zijn ontslag uit de herderlijke bediening heeft gevraagd en verkregen, vervolgt hij; //Den H. Machutus vertoont zich dagelijks eeneu thaumaturgus [wonderdoener] te zijn. Het scheiden van zoo eenen beschermheiligen valt mij zeer bezwarend.quot;
Om door de voorbede van den H. Machutus geholpen te worden, beveelt bovengenoemd verkort Ritueel eene negendaagsche godsvrucht aan. Tot die novene bereide zich de zieke, indien hij volwassen is, door het waardig ontvangen der heilige Sacramenten voor; als \'t geschieden kan, vereere hij dagelijks de reliqui van dien Heilige, geve tot die meening eene aalmoes, en bidde eiken dag vijfmaal het Onze Vader en Wees gegroet-, waarbij men zeer gepast de volgende Litanie, met gebeden ter cere van den H. Machutus, kan voegen.
Bisschop en Belijder, Beschermheilige tegen lamheid, rhumatisme en zenuwziekte;
Patroon der Parochie-kerk ie Monster, in het Bisdom van Haarlem,
Heer, ontferm\' U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
93
Christus, hoor ons.
Christus, verboor ons.
God, hemelsche Vader, ontferm U onzer. God, Zoon, Verlosser der wereld, ontferm U onzer.
God, H. Geest, ontferm U onzer.
H. Drievuldigheid, één God, ontferm ü onzer.
H. Maria, bid voor ons.
H. Moeder Gods,
H. Maagd der Maagden,
Troosteresse der bedrukten.
Toevlucht en hulp der zieken,
H. Machutus,
Die ons van God gegeven zijt tot troost
in ons lijden.
Die van uwe teederste jaren in wijsheid voor God en voor de menschen zijt St opgegroeid,
- Die van uwe jeugd af een voorbeeld van g S volmaaktheid zijt geweest,
Die u door het kloosterlijk leven aan | Js God hebt toegewijd,
Die van jongs af door God met de gaaf
van mirakelen begunstigd zijt, Uitstekend door uw levendig geloof, Vurige minnaar der zuiverheid,
Om uwe deugden tot de priesterlijke
waardigheid verheven.
Om uw heilig leven tot Bisschop verkozen, Die, brandende van liefde tot God, rus-
6
94
teloos Jesus Christus en zijne heilige wetten aan de volken hebt verkondigd, Die, vol liefde tot den evenmensch, gestadig hebt gearbeid aan de bekee-ring der zondaren en de volharding der rechtvaardigen,
Die, door uwe gebeden en woorden, de versteendste harten tot boetvaardigheid hebt gebracht,
Die, door den geest der duisternis hardnekkig vervolgd, uit uw bisdom zijt ^ verdreven, Bquot;.
J3 Die in uw lijden ons een volmaakt voor- ^ ca beeld van geduld en overgeving in g ^ Gods wil hebt nagelaten,
3 Die van uwe kindsche jaren tot in den g hoogsten ouderdom volhard hebt in de oefening van alle Christelijke deugden. Wiens heiligheid en vermogen God zelf bewijst door mirakelen op uwe voorspraak gewerkt.
Bijzondere patroon tegen de lamheid. Troost en toevlucht in de pijnlijke aanvallen van rhumatisme.
Hulp en bijstand in -de droevige zenuwziekte ,
Beschermer der zieke kinderen.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, spaar ons, Heer.
95
Lam Gods, ebt de zonden der wereld wegneemt,
verhoor ons, Heer.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt,
ontferm Ü onzer.
H. Machutus, waardige Priester en Bisschop, uitmuntende door alle deugden, goede herder van uw volk, bid voor ons bij den Heer onzen God.
v. Bid voor ons H. Machutus.
e. Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
gebed.
Wij bidden U, Heer, verhoor onze gebeden, en gewaardig U door da voorspraak en verdiensten van uwen H. Belijder en Bisschop Machutus, die U zoo trouw heeft gediend, ons van alle zonden te ontslaan en tegen alle kwaad naar ziel en lichaam te behoeden. Door J. C., onzen Heer. Amen.
gebed.
God, Vader van barmhartigheid en toevlucht in al onze ellenden, wij bidden U, door de verdiensten van den H. Machutus, ons in tegenspoed te hulp te komen; verleen ons de genade, die wij U door zijne voorspraak afsmeeken, en ontsteek in ons hart uwe liefde, om LT altijd oprecht te beminnen en getrouw te dienen. Amen.
96
TER EERE VAN HET H. SACRAMENT.
Pange lingua gloriosi Corporis mysterium, Sanguinisque pretiosi,
Quem in mundi pretium Fructus ventris generosi Rex efludit gentium.
Nobis datus, nobis natus Ex intacta Virgine,
Et in numdo conversatus, Sparse verbi semine, Sui moras ineolatus Miro clausit ordine.
In supremae node coenao Recumbens cum fratribus, Observata lege plene Cibis in legalibus,
Cibum turbae duodenae Se dat suis manibus.
Verbum caro, panem verum Verbo carnera elïicit:
Fitque sanguis Christi merum,
97
Et si sensus deficit: Ad firmandum cor sincerum Sola fides sufficit.
Tantum ergo sacramentum Veneremur cernui: Et antiquum documentum Novo cedat ritui:
Praestet fides supplementum Sensuum defectui.
Genitori, Genitoque Laus et jubilatio.
Salus, honor, virtus quoque Sit et henedictio:
Procedenti ab utroque Compar sit laudatio, Amen.
Te üeum laudamus; te Dominum confitemur. Te aeternum Patrem, oinnis terra veneratur. Tibi ornnes Angeli, tibi Coeli et universae Po-testates.
Tibi Cherubim el Seraphim, incessabili voce proclamant:
Sanctus, Sanctus, Sanctus Dorninus Deus Sabaolh. Pleni sunt coeli et terra majestatis gloriae tuae.
fi*
98
Te gloriosus Aposfoiorum chorus.
Te Prophetarum laudabilis numerus.
Te Martyrum candidatus laudat exercitus.
Te per orbem terrarum sancta confitetur Ecclesia.
Patrem immensae Majestatis.
Venerandum tuum verum, et unicum Filium.
Sanctum quoque Paraclitum Spiritum.
Tu Rex gloriae Christe.
Tu Patris sempiternus es Filius.
Tu ad liberandum suscepturus hominem, non horruisti Virginis uterum.
Tu, devicto mortis aculeo, aperuisti credentibus regna coelorum.
Tu ad dexteram Dei sedes in gloria Patris.
Judex crederis esse venturus.
Te ergo quaesumus, tuis famulis subveni; quos pretioso sanguine redemisti.
Aeterna fac cum Sanctis tuis in gloria numerari.
Salvum fac populum tuum, Domine : et benedic hereditati tuae.
Et rege eos, et extolle illos usque in aeternum.
Per singulos dies benedicimus te.
Et laudamus nomen tuum in saeculum, et in saeculum saeculi.
Dignare, Domine, die isto, sine peccato nos cu-stodire.
Miserere nostri, Domine, miserere nostri.
Fiat misericordia tua Domine, super nos, quem-admodum speravimus in te.
In te Domine, speravi, non confundarin aeternum.,
99
Magnificat — anima raea Dominum.
Et exultavit spiritus meus — in Deo salutari meo.
Quia respexit humilitatem ancillae suae; — ecce enim ex hoc beatam me dicent omnes genera-tiones.
Quia fecit mihi magna qui potens est, — et sanctum nomen ejus.
Et misericordia ejus a progenie in progenies, — timentibus eum.
Fecit potentiam in bracbio suo : — dispersit superbos mente cordis sui.
Deposuit potentes de sede, — et exaltavit hu-miles.
Esurientes implevit bonis, — et divites dimisit inanes.
Suscepit Israël puerum suum : — recordatus mi-sericordiae suae.
Sicut locutus est ad patres nostros, — Abraham , et semini ejus in saecula.
Gloria Patri et Filio, — et Spiritui Sancto.
Sicut erat in principio et nunc et semper,-— et in saecula saeculorum. Amen.
Ora pro nobis, sancta Dei Genitrix.
Ut digni efficiamur promissionibus Christi.
100
OREMUS.
Concede nos lamulos tuos, quaesumus Domine Deus, perpetua mentis et corporis sanitate gau-dere : et gloiiosa beatae Mariae semper Virginis intercessione, a praesenti liherari iristitia, et aeterna perfrui laeliüa. Per Christum Dominum nostrum. Amen.
TER EERE DER
UIL MARTELAARS VAN GORKüM.
(OP DE HEliKEEIS.)
Wijze: Maria\'s beeld te midden.
1. Wij gaan te beevaart henen Naar Brielle\'s raartelsteê,
Daar dankbaar ons vereenen
In lofgezang en beè;
Bidt, Neêrlands Martelaren!
Voor Neêrlands pelgrimscharen, Gij onze, gij ónze Heil\'gen! bidt voor ons.
i2. Wij gaan ter grafstee knielen,
Waar gij uw leven boodt;
O bidt voor onze zielen
En nu en in den dood;
Bidt, Neêrlands Martelaren!
Voor Neêrlands pelgrimscharen, Gij ónze, gij ónze Heil\'gen! bidt voor ons.
102
3. Daar rigten we onze schreden.
Met ingekeerd gemoed,
Langs \'t pad, door u betreden, Verheerlijkt door uw bloed;
Bidt, Neêrlands Martelaren !
Voor Neêrlands pelgrimscharen, Gij ónze, gij ónze Heü\'gen ! bidt voor ons.
4. Daar zal de bron ons drenken
Der heirge waterkom,
Waarbij ge uw bloed mogt schenken
Voor \'t hemelsch heiligdom ;
Bidt, Neêrlands Martelaren!
Voor Neêrlands pelgrimscharen. Getrouwe, getrouwe Strijders! bidt voor ons.
5. Daar geuren nog de bloemen
Ons toe van uwe deugd;
Daar zullen wij u roemen
Als onze kroon en vreugd !
Bidt, Neêrlands Martelaren!
Voor Neêrlands pelgrimscharen, Geliefde, geliefde Heü\'gen! bidt voor ons.
6. En gij, als in ons midden,
O Gorkums Heldenschaar!
Gij zult daar met ons bidden
Bij \'t n gewijd altaar;
] 03
Daar gloriepalm en kroonen Voor ons aan Jesus toonen,
Geliefde, geliefde IleiFgen! bidt voor ons.
7. Daar gaan wij \'t weer belijden,
\'t Geheim, door u geloofd; Aan Jesus\' Bruid ons wijden En aan haar Heilig Hoofd;
Daar Jesus\' Moeder roemen,
En mót u zalig noemen,
Gekroonde, gekroonde Helden! bidt voor ons.
8. Maar keert niet, Pelgrimscharen!
Of eerst smeekt gij op \'t graf Van Neerlands Martelaren,
Tiet heil van Neerland af: Dat Jesus zaam ons hoede.
Aan d\' eigen disch weèr voede. Gij ónze, gij ónze Heil\'gen ! bidt voor ons.
104
foe aan t)e 3$)3$gt;. Jl!battefaaïó ADRIANUS VAN HILVARENBEEK EN JACOBUS LACOPS,
weleer Herders, thans Plaatselijke Patronen der Parochie van den H. jMachutus te Monster.
(Bij het Derde Eeuwfeest van hun marteldood.)
Wijze: Creator dime side rum; of: O Moeder Gods, o reinste Maagd!
1. Klink\', W e s 11 a n d! luid uw zegezany Op uwer Herd\'ren martelgang,
En zing met heel de Christenschaar De glorie van uw Priesterpaar.
2. Drie eeuwen zijn nu heengesneld,
Sinds laag verraad en snood -geweld U, Herders! \'s nachts, bij hoon en spot, Ontvoerden naar het kerkerkot.
3. Nog leeft uw naam in zang en heè; Nog maakt ons hart uw kruisweg meê, Dat al uw smarten met u lijdt,
Maai\' in uw \'zege zich verblijdt.
4. Ons oog ontschiet nog menig traan, Als we u geboeid zien henengaan; Maar troost ook heeft die droefenis,
Wijl \'t alles om uw Meester is.
105
5. Als onze ziel \'t soms droef beklaagt, Dat men voor u een spotprijs vraagt, Dan denken we aan \'t verraders-loon, Bedongen voor Gods eigen Zoon.
6. Gevoelen we ons nog diep gekrenkt, Dat niemand n dien losprijs schenkt. Dan troost het, dat, naar Jesus\' leer, De knecht niet meer is dan zijn Heer.
7. Ook in uw lijdensnacht ter zee,
Leedt gij zijn smaadheid met Hem meè. En stondt, als Hij, den moedwil hloot Van woestaards, lachend om uw dood.
8. Zien we u in \'t witte kleed bespot, \'t Is \'t beeld ons van uw Heer en God, Die, de eeuw\'ge Wijsheid, \'s Vaders Zoon, Als dwaas stond voor Herodes\' troon.
9. Wij hooren, hoe de boosheid krijscht, U om \'t geloof ter schanddood wijst; \'t Is weerklank der verwoede stem : «Weg, weg met Jesus! kruisig Hem! »
10. Gelijk uw Heer, toen \'t was volbracht, Aan \'t kruishout hing in duist\'ren nacht, Zoo bleeft ook gij in \'t nacht\'lijk uur Aan \'t schandhout in de 1\'ollerschuur.
106
i i. Wel draagt ge uws Meesters eigen beeld, Wel heeft zijn liefde u rijk bedeeld, Gij, Martelaars voor Paus en Kerk! Wel draagt gij \'t godlijk liefdemerk.
12. Thans jubelt ge in uw heilgenot En deelt de glorie van uw God, Aan wien ge op aarde in smaad en pijn, Ja, in den dood gelijk mocht zijn.
\'13. Blik dan op de u betrouwde schaar, O thans verheerlijkt Priesterpaar!
Want lijden is nog de erfenis,
Die ons als u beschoren is.
\'14. Gij, tot. Beschermers ons gesteld. Behoedt ons tegen helsch geweld, En voert wie hier nog dwalen, weer Naar d\' éénen schaapstal van den Heer.
15. Verwerft voor ons een vast geloof: Het make ons voor verleiding doof; En dat de hoop der heerlijkheid Hier onze wank\'le schreden leid\'.
\'16. O vraagt voor ons het liefdevuur.
Dat u bezielde in \'t stervensuur; Dan wacht ook ons het zalig loon. Met u te juichen voor Gods troon.
M.— B.
107
VAN DE HH. GOUKUMSCHE MAUTELAKEN
Pastoor en Kapelaan te Monster.
Wijze : Wees gegroet op kindertoon en vele melodïén,
1. Heil\'gen ! neemt het feestlied aan, U ter eer hier opgezonden.
Hoort de dankb\'re harten slaan. Hoort den lof uit duizend monden,
Voor u beider heldenmoed:
Onze Heil\'gen! weest gegroet.
2. Of ze u sleuren voor \'t gericht.
Of ze ii \'t leven gaan ontrooven:
«\'k Blijf,» spreekt ge in hun aangezicht, «\'k Blijf in Jesus\' woord gelooven, «\'t Is zijn eigen Yleesch en Bloed! » Wees, Jacobus! wees gegroet.
3. Adrianus ! \'k hoor u luid Bome\'s Paus als \'t Hoofd belijden
Van Gods ééne Kerk en Bruid : «Zij vergaan wie haar bestrijden,
«Niet de Paus, dien God behoedt! » Adrianus! wees gegroet.
108
4. \'k Zie de martelsmart en smaad, \'k Zie u sterven voor mijne oogen;
Hoe men tot den dood u haat\', Gij bidt nóg, vol mededoogen,
Voor uw beulen, zoo verwoed: Goede Herders ! weest gegroet.
5. Zóó, getrouw tol in den dood, Klomt gij op naar \'s hemels Stede;
Wie ter aarde u hulde bood, Monster juichte dubbel mede; Nóg, om uw onwrikb\'ren moed, Juicht het: Heil\'gen! weest gegroet.
0. Hier, in \'t kleurrijk tempelraam, Prijkt uw beelt\'nis voor onze oogen;
Hier weerklinkt uw dierb\'re naam, Uoor de wijde tempelbogen.
Waar ge uw kudde hebt gehoed : Onze Heil\'gen! weest gegroet.
7. Nóg gelooven wij, als gij ,
In Gods heil\'gen Plaatsbekleeder;
Nóg, met de Eng\'len ons ter zij\', Knielen wij om \'t Altaar neder Voor Gods eigen Vleesch en Bloed, Onze Heil\'gen! weest gegroet.
Langzaam te zinnen%
8. Bidt voor ons bij Jesus\' troon; Vraagt voor ons een zalig sterven.
109
Vraagt, voor Monster van Gods Zoon, Dat hier allen \'t heil verwerven:
Ziet ons knielen voor uw voet, Nochmaals juichend: weest gegroet!
M.—
J. W. v. L., Br.
Bij het naderen van den Briel.
quot;Wijze: Komt l haffen wij een loflied aan.
eu andere melodiën.
1. Laat, Pelgrims! laat uw blikken gaan
Waar gindsche toren ligt:
Het doel van uwe pelgrimsbaan.
De Briel rijst in \'t gezigt!
De stad, waar Neêrlands Heldental
Voor God het leven bood,
En tot een schouwspel voor \'t heelal Gefolterd werd ter dood.
2. Nog gaan sinds driemaal honderd jaar
Er duizend steramen om.
En markt en weg, en alles daar
Tuigt van hun marteldom.
Ginds, aan dien overdierb\'ren grond,
Is hun gebeent vertrouwd .
Waarop hun ziel van \'t hemelrond Met vreugde nederschouwt.
7
110
3. Wat is \'t voor Priesters, vol van deugd,
En strijders voor den Heer,
Wat is het hun een zielevreugd.
Uw ijver voor Gods eer!
Want huldigt gij hun heldennaam.
Gij looft des Heeren werk,
En aarde en hemel juichen zaani Tot glorie van zijn Kerk.
4. Ja, Pelgrims ! rijze uw jubelklank
Ten hoogen hemel heen,
En stort uw diepgevoelden dank
Met lof- en smeekgebeèn :
\'t Is Gods gena, dat gij gelooft
In Christus en zijn Bruid,
In haar onfeilbaar zigtbaar Hoofd, Hij spreekt, en \'t pleit heeft uit.
5. Ja dankt met Gorkums Broederschaar
Van d\' eigen geest bezield.
Dat gij met hen om één altaar
En Liefdetafel knielt;
Dat gij ook de Onbevlekte Maagd
En Moeder van Gods Zoon Als kind\'ren in uw harte draagt En aanroept op haar troon.
. O Pelgrims, Pelgrims! \'t is gena ,
Gemi, wat ons geschiedt;
Ach slaat gij duizend and\'ren ga, Uw heil, zij smaken \'t niet!
Voor u gedankt, voor hen gebeên. En \'t zoete Vaderland,
Het zij in \'t oud geloof weer één,
Door Willibrord geplant.
7. O God van oppermajesteit!
Aan U zij dank en eer;
Zie, ach \' in goedertierenheid Op onze smeekbeé neèr;
Geef, geef ook om de foltersmart Van Gorkums Heldenrij,
Dat ik ten einde toe volhard\'
En met hen zalig zij.
P.
Smeeklied tot onze Gorknmsche Martelaars,
als Beschermheiligen voor een zaligen dood.
Wijze, als het vorige Lied IV.
1. Klink\', Neêrlands Kerk ! uw feestgeschal Voor kind\'ren van uw grond;
112
Voor Gorkums Heilig Broedertal Klink\' luid uw lofzang rond! Ten derden maal kwam \'t Eeuwgetij
Van hun roemruchten dood,
Toen voor \'t geloof die Heldenrij Zich God ten offer bood.
2. Verhef, mijn Kerk van Nederland!
De glorie ons geschied;
Want neen, volmaakter offerand
Dan \'t leven is er niet.
En niet een vlugtig oogenblik Schonk hun de zegekroon:
Eerst lange, bange stervensschrik Verwierf hun \'1 hemelsch loon.
3. Maar daarom is hun marteldood
Zoo kostbaar in Gods oog,
Spreekt nóg die liefdedaad, zoo groot,
Voor ons bij Hem omboog:
Voor óns, want de ónzen waren zij.
Van landaard, taal en bloed. En daarom, Neêrlands Heldenrij ! Neem onze hulde en groet.
4. Maar vraag ook, dierb\'re Broederschaar!
Dat, om uw martelpijn,
113
God ons voor alle kwaad bewaar\'
En we eenmaal mét u zijn;
Die in \'t geloof zijt voorgegaan.
Trouw tot den folterstrik,
Vraagt, dat ook wij onwrikbaar staan Tot d\' allerlaatsten snik !
5. En daar gij eerst na strijd op strijd Uw zegepralen wont En nieuwe Schutspatronen zijt
Voor \'s levens jongsten stond; O vraagt dan. om uw Jubeluur,
O vraagt bij Jesus\' troon,
Voor ons een zalig stervensuur. En \'t eeuwig glorieloon.
P.
SMEEKZANG VOOR DE OVERLEDENEN.
Wijze 5 als Sfabat Mater,
i. Luistert, vrome Pelgrimsleden!
Uit de diepten rijzen beden
En deez\' teed\'re jammerldagt: «Laat ons, laat ons. Welbeminden! «Ach, bij u toch deernis vinden, (f Redt ons uit den kerkernacht! »
114
2. Met die zielen diep-bewogen Bieden wij vol mededoogen
Ons gebed tot lafenis;
Zelv\' toch kunnen zij slechts lijden, En voor haar is geen bevrijden, Eer Gods regt bevredigd is.
3. Dringt er soms door al dat weenen Geen bekende sternklank henen,
Ouders! kind\'ren ! echtgenoot! « Gij althans, wilt u ontfermen!
« Laat ons toch niet vruchtloos kermen; « Ach, ons lijden is zoo groot! »
4. Wie ze ook zijn, die duizendtallen, Eéne liefde bindt ons allen,
Ons verlost door \'tzelfde Bloed, Wien één Moederkerk het leven. Alles, alles heeft gegeven-
En aan d\' eigen Disch gevoed.
5. Wij, door één geloof verbonden. Wij, wie \'t loochen\', wij verkonden:
\'s Hemels lichthof duldt geensmet; Is een ziel in \'s Heeren oogen Nog van smet, hoe ligt, omtogen, Ach, dan roept ze om ons gebed.
115
Spot hebt ge in uw lijdensdagen, Spot voor dat geloof verdragen, Gorkums dierbaar Heldental! Daarom rijzen weer op lieden Nog te vuur\'ger onze beden,
Klinke luid ons stem geschal!
\'t Klinke luid ten eerehoete,
\'t Rijz\' voor u ten gloriegroete,
En bij God ten zoengebed Van ons, Pelgrims, die nog strijden. Voor de zielen, die nog lijden, Dat Hij ze uit haar smarten redd\'.
Marf\'laars! paart met ons uw beden Voor do ontslapen Pelgrimsleden,
En wie \'t meest verlaten smacht; Bidt voor Jesus\' Welbeminden, Dat zij eindelijk Hem vinden In de glorie die hen wacht.
P.
116
OP HET MARTELAARSVELD
Dit Lied heeft verschillende melodièn, naar gelang men vie of acht regels samenvat; zoo O. a. gaat op vier regels de wijze; Hoor, 0 Zoete! ome grotle; op ach t regels: Puis Nonus, Pastor bonus, enz.
1. Hier, na lang en vreesTijk lijden,
Gorkums dierb\'re Heldenschaar!
Hier verwent ge in \'t roemrijk strijden, Gij ook, Wesflands Priesterpaar!
Hoort, Verwinnaars! onze beden
Op uw heilig doodsveld aan,
Waar, drie eeuwen nu geleden,
Gij tot God zijt opgegaan.
2. Waar uw ziel ten hemelluister
Opvoer van het Mart\'laarsheer, Gaf men hier in \'t nacht\'lijk duister Uw gebeente aan de aarde weêr.
Op uw graf, zoo lang verborgen,
Staat een kruis nu opgericht;
Daar ook is, door liefde\'s zorgen,
LI ter eer een kerk gesticht.
117
3. Blij nu gaan we uw grafstee sieren
Met tafreelen van uw smart, Afgemaald op feestbanieren,
En hier bidt ons minnend hart:
Laat ook ons manmoedig strijden
Tegen Satans sluwe macht;
En wij sterken ons aan \'t lijden. Voor \'t geloof door u volbracht.
4. Als verraders, wreed gebonden,
Sleurt men u door stad en straat; Al \'t gepeupel, opgewonden,
Koelt aan u zijn godsdiensthaat.
Doet men voor den naam des Heeren
Mij ook spot en smaadheid aan. Laat mij van uw voorbeeld leeren, Trouw zijn lijdensweg te gaan.
5. In het scheepsruim neergeworpen,
Stondt ge aan allen moedwil bloot; \'t Schimpend volk uit stad en dorpen Lachte met uw nood en dood.
Brengt mij Petrus\' scheepje \'t lijden En de smaadheid van Gods Zoon, Laat ook mij de hoop verblijden;
« Naar het kruis is eens de kroon. »
7*
118
6. Hebt gij in uw lijdensdagen
Met uw Meester \'t wit gewaad Onder \'t spottend volk gedragen, Dat ii als onzinnig smaadt;
\'k Zal met u, wat mij moog\' treffen,
Als ik in uw voetspoor treed, \'k Zal mijn hart tot Hom verheffen, Om wiens naam gij \'t alles leedt.
7. Om uw heldenmoed te breken.
Wijst men u de strafplaats aan, Werwaarts, met ons zegeteeken, Een der uwen vóór moest gaan.
Komt eens Satan om mij woeden
In den hangen stervensstond, Laat dat kruis ook mij behoeden, Waar gij al uw kracht in vondt.
8. Waren \'t beulen, die u drongen.
Toch hebt gij vol zielevreugd \'t Lied der Moedermaagd gezongen. Dat het lijdend hart verheugt.
O dat in mijn stervensstonde Ik, vol zoete hoop als gij, Ook Maria\'s lof verkonde :
Vraagt dat, Martelaars! voor mij.
] ] 9
9. Tergt men u tot zulke spijzen,
Dat gij \'t kerkgebod onteert, Gij dan draalt niet, ze af te wijzen, Schoon de honger u verteert.
Hoe nog de oude haat soms terge
Tot hetgeen de Kerk verbiedt. Neen, haar kind\'ren, wat men verge, Looch\'nen toch hun Moeder niet.
10. Wie beseft uw treurig scheiden,
Westlands heilig Priesterpaar! Toen ge uw kudde niet kondt weiden In \'t haar dreigend zielsgevaar?
Toen geen vaderwoord mocht baten, En ge in \'t aanschijn van den dood Door al de uwen werdt verlaten En er niemand redding bood?
11. Wij, uw kind\'ren, wij verfoeien
\'t Zielewee, u aangedaan;
Ziet ons hier uw graf besproeien Met een boete- en liefdetraan.
Gij, eens aan uw kudde ontnomen
Door verraad en ruw geweld, Gij zijt weer tot ons gekomen En tot Hoeders ons gesteld.
120
12. Dat ge ons in den strijd beveiligt,
Smeeken we u, geknield te zaam Op den grond, door u geheiligd Met uw dood voor Jesus\' naam.
Wij gelooven en belijden
Wat ge eenstemmig hebt geloofd: «Van Gods Kerk, door alle tijden, «Is de Paus het zichtbaar Hoofd.»
13. Wy ook bidden vol vertrouwen
Tot de Heil.\'ge Moedermaagd, Die gezegendsle aller vrouwen. Wie haar Zoon geeft wat zij vraagt.
Mét u zij haar lof geboden;
Mét u één van hart en min, Roepen wij in onze nooden Tot ons aller Koningin.
14. Geev\' de Heer der Martelaren,
Die ons heiligt in zyn bloed, En de ziel in doodsgevaren Met zijn eigen Lichaam voedt;
Dat we als gij ten bloede strijden Voor \'t Hoogheilig Sacrament, Die gedacht\'nis van zijn lijden En zijn liefde nooit gekend,
] 21
15. Goede Heil\'gen! richt de voeten
Van uw dankb\'re pelgrimschaar, Nu we uw graf ten afscheid groeten
Tot een wederkomend jaar. Is \'t dan niet Gods welbehagen, Dat wij keeren naar uw graf,
Wilt voor ons een loon dan vragen Als Hij, Winnaars! hier u gaf.
16. Jesus, Heer der Martelaren !
Wien ons lied zij toegewijd,
Zegen, sterk uw pelgrimscharen Nu en in dien jongsten strijd.
Wees dan, als dat uur zal naken.
Wees ons, Jesus! dan nahij;
Wilt ook gij dan om ons waken, Heil\'gen van ons feestgetij!
17. Hoort ons, \'t water drinkend, vragen.
Vol vertrouwen op uw min. Dat het, waar wij \'t mededragen. Zegen brenge in ons gezin.
\'t Wijz\' ter heilbron, ons gegeven,
Die ten eeuwig leven schiet.
En de ziel naar God doet streven, Tot ze in \'t eind zijn aanschijn ziet. M.— B.
122
KINDERBEDE
ÏOT DE HH. HERDERS EN MARTELAREN
Wijze, als het vorige Lied VII.
1. Heil\'gen! in uw roemrijk strijden
Voor Gods Kerk en Jesus\' eer, Deeldet gij het smartvol lijden
En de smaadheid van uw Heer; Als uw Meester in zijn sterven,
Zijt ook gij met spot belaan,
Maar ook, als zijn mede-erven,
Zijne glorie ingegaan.
2. Dierb\'re Herders! nu verheven
Naast uws Meesters glorietroon, Met uw kudde blijft gij leven Tot uw hemelsch liefdeloon; Hij toch, Hij gedacht ons weder.
Zag op ons, uw kind\'ren, af,
Toen Hij door zijn Plaatsbekleeder ü ons weêr tot Herders gaf.
3. Niet, om hier in \'t stof te wonen
Van ons aardsche jammerdal.
123
Maar tot eigen Schutspatronen
Tegen ramp en zondeval.
Blijft ons dan als de uwen weiden, Drenkt ons aan Gods liefdebron; Voert ons allen bij \'t verscheiden Tot zijne eeuw\'ge gloriezon.
4. Luistert, Heil\'gen! naar de bede Van uw kind\'ren aan uw voet, Die staag klimt ter hemelstede
Met. hun juichtoon: «Weest gegroet! » Dan zien we u, als \'t aardsche duister
Wijkt voor \'s hemels morgengloor, Rijk omstraald van \'s Heeren luister,
Al der eeuwen eeuwen door. M.— B.
KERKHYMNE : JESU DULCIS MEMOKI.V.
Wijze, als Lied II.
1. Aan Jesus denken is reeds zoet,
\'t Geeft ware blijdschap aan \'t gemoed; Maar Jesus\' zoete bijzijn gaat Voor honig en al wat bestaat.
2. Niets zoeters brengt een zangtoon voort, Niets streelenders wordt ooit gehoord, Aanminnigers wordt niets gedacht Dan Jesus, door God voortgebragt.
3. O Jesus! hoop voor al wie boet,
Wat zijl Gij voor den stneek\'iing goed; Voor wie U zoekt, hoe teêrgezind,
Maar wat voor hém wel, die U vindt!
4. Geen tong, neen, spreekt het immer uit. Geen letter, die het ooit beduidt:
Wie \'t smaakte, dit geheimenis. Hij weet, wat Jesus minnen is.
5. Wees, Jesus! onze zielevreugd.
Die \'t loon eens wezen zult der deugd;
Zij onze roem in U alleen,
Door al der eeuwen eeuwen heen.
Wijze: Maria hev\', en andere meludiën.
1. ü, Jesus! eer, om ons zoo diep verborgen In \'t Sakrament van uwe onpeilb\'re min;
Hier waakt Ge altijd, van d\' avond tot den morgen, En trekt om ons uw gloriestralen in.
125
Mijn God en Koning!
Mijn Oppcrlicep!
U, in uw woning,
XJ, Jesus ! dank en eer.
2. TJ danlv en eer! van alle tong en talen,
Van wat op aarde en in den hemel leeft; Ten boete b\'jjv\' heel \'t wereldkoor herhalen : Aan Jesus eer! die ons zich zelv\' hier geeft. Mijn God en Koning! enz.
3. TJ dank eu eer! maar ach, die zwakke klanken.
Zij kunnen TJ, die in ons midden troont. Voor zulk een gunst, zoo eind\'loos groot, niet danken. Veel minder nog, als Ge in ons binnenst woont. Mijn God en Koning! enz.
4. O geven wij voor liefde liefde weder:
Zij trekke ons hier naar Jesusquot; tempelkoor; Daar werpen we ons ten dankbaar offer neder, Dat onverdeeld en eeuwig Hém behoor\'.
Mijn God en Koning!
Dan vieren wij ,
In \'s hemels woning,
Uw eind\'loos lofgetij.
126
Wijze: Lieve Moeder van den Keer! en als Lied III.
1. Hart van mijn gekruisten Heer! Beeld en bron der hoogste liefde,
Hart van Jesus! toen een speer U nog in den dood doorgriefde,
Boodt gij -water ons en bloed, Tot een dubb\'len levensvloed.
2. Zaal\'gend Hart van d\' Offeraar! Heilfontein van liefde en leven,
Nog blijft ge altijd op \'t altaar, U voor ons ten offer geven,
Zijt Ge ons, Heer! op wond\'re wijs. Daar ten zoen en zielespijs.
3. Teeder Hart! voor ons doorwond. Breid uw stroomen van genade,
Wijder uit met eiken stond.
Dat er alle ziel in bade,
Godlijk Hart! dat eind\'loos mint. En zoo weinig liefde vindt.
4. Geef het, Jesus! nu nog meer; Wij zijn immers U te nader,
127
Min\'lijk Hart van onzen Heer!
Sinds ons aller dierb\'re Vader,
Die zich reeds bij U verblijdt, Ons aan U heeft toegewijd.
Wij dan, hoe de vijand woedt, Wij dan blijven op u hopen,
Godlijk Hart! oneindig goed,
Altijd voor ons, zondaars, open.
Beeld en bron der eeuw\'ge min ! Zegen ons en ons gezin.
DER MOEDER VAN HET H. HART.
ijzen, als Lied VII en VIII; doch voor de wijze: Pius Nonus, Pastor bonus, neme men hier (voor Lied XII}
tien regels te zamen.
Heil\'ge Moeder Van mijn Broeder,
\'s Vaders vleesch-geworden Woord! Zie, wij komen Zonder schromen.
Baar ge uw kind\'ren gaarne hoort.
Wil het hoog geheim ons leeren Van uw moederlijke smart,
122
KINDERBEDE
TOT DE HH. HERDERS EN MARTELAREN
Wijze, als het vorige Lied VII.
1. Heil\'gen! in uw roemrijk strijden
Voor Gods Kerk en Jesus\' eer, Deeldet gij het smartvol lijden
En de smaadheid van uw Heer; Als uw Meester in zijn sterven,
\'Zijt ook gij met spot belaan,
Maar ook, als zijn mede-erven,
Zijne glorie ingegaan.
2. Dierb\'re Herders! nu verheven
Naast uws Meesters glorietroon, Met uw kudde blijft gij leven
Tot uw hemelscb liefdeloon ; Hij toch. Hij gedacht ons weder,
Zag op ons, uw kind\'ren, af,
Toen Hij door zijn Plaatsbekleeder U ons weer tot Herders gaf.
3. Niet, om hier in \'t stof te wonen
Van ons aardsche jammerdal.
123
Maar tot eigen Schuispatronen
Tegen ramp en zondeval.
Blijft ons dan als de uwen weiden, Drenkt ons aan Gods liefdebron; Voert ons allen bij \'t verscheiden Tot zijne eeuw\'ge gloriezon.
4 Luistert, Heil\'gen! naar de bede Van uw kind\'ren aan uw voet, Die slaag klimt ter hemelstede
Met. hun juichtoon: «Weest gegroet! sgt; Dan zien we u, als \'t aardsche duister
Wijkt voor \'s hemels morgengloor, Rijk omstraald van \'s Heeren luister,
Al der eeuwen eeuwen door. M.— B.
KERKHYMNE ; JESU DULCIS MEMOEIA.
Wijze, als Lied II.
1. Aan Jesus denken is reeds zoet,
\'t Geeft ware blijdschap aan \'t gemoed; Maar Jesus\' zoete bijzijn gaat Voor honig en al wat bestaat.
124
2. Niets zoeters brengt een zangtoon voort, Niets streelenders wordt ooit gehoord, Aanminnigers wordt niets gedacht Dan Jesus, door God voortgebragt.
3. O Jesus! hoop voor al wie boet,
Wat zijt Gij voor den smeek\'ling goed; Voor wie U zoekt, hoe teêrgezind,
Maar wat voor hém wel, die U vindt!
4. Geen tong, neen, spreekt het immer uit. Geen letter, die het ooit beduidt:
Wie \'t smaakte, dit geheimenis, Hij weet, wat Jesus minnen is.
5. Wees, Jesus ! onze zielevreugd,
Die \'t loon eens wezen zult der deugd;
Zij onze roem in U alleen,
Door al der eeuwen eeuwen heen.
P.
Wijze: Maria leev\', en andere melodiën.
1. XJ, Jesus! eer, om ons zoo diep verborgen In \'t Sakrament van uwe onpeilb\'re min;
Hier waakt Ge altijd, van d\' avond tot deu morgen, En t.rett om ons uw gloriestralen in.
125
Mijn God en Koning 1
Miju Opperheer!
U, in uw woning,
IT, Jesus! dank en eer.
2. U danl; en e«! van alle tong en talen,
Van wat op aarde en in den hemel leeft; Ten boete blijv\' heel \'t wereldkoor herhalen : Aan Jesus eer! die ons zich zelv\' hier geeft. Mijn God en Koning 1 enz.
3. XT dank en eer! maar ach, die zwakke klanken,
Zij kunnen U, die in ons midden troont, Voor zulk een gunst, zoo eind\'loos groot, niet danken. Veel minder nog, als Ge in ons binnenst woont. Mijn God en Koning! enz.
4. O geven wij voor liefde liefde weder:
Zij trekke ons hier naar Jesus\' tempelkoor; Daar werpen we ons ten dankbaar ofler neder. Dat onverdeeld en eeuwig Hém behoor\'.
Mijn God en Koning!
Uan vieren wij,
In \'s hemels woning,
Uw eind\'loos lofgetij.
P.
XI.
ze: Lieve Moeder van den Heer! en als Lied III.
Hart van mijn gekruisten Heer! Beeld en bron der hoogste liefde.
Hart van Jesus! toen een speer U nog in den dood doorgrieide,
Boodt gij water ons en bloed, Tot een dubb\'len levensvloed.
Zaai\'gend Hart van d\' Offeraar! Heilfontein van liefde en leven,
Nog blijft ge altijd op \'t altaar, U voor ons ten offer geven,
Zijt Ge ons. Heer! op wond\'re wijs. Daar ten zoen en zielespijs.
ïeeder Hart! voor ons doorwond, Breid uw stroomen van genade,
Wijder uit met eiken stond,
Dat er alle ziel in bade,
Godlijk Hart! dat eindloos mint, En zoo weinig liefde vindt.
Geef het, Jesus! nu nog meer: Wij zijn immers ü te nader,
127
Min\'lijk Hart van onzen Heer! Sinds ons aller dierb\'re Vader, Die zich reeds bij U verblijdt, Ons aan U heeft toegewijd.
5. Wij dan, hoe de vijand woedt, Wij dan blijven op u hopen,
Godlijk Hart! oneindig goed,
Altijd voor ons, zondaars, open,
Beeld en bron der eemv\'ge min! Zegen ons en ons gezin.
HER MOEDER VAN HET H. HART.
Wijzen, als Lied Vïl en VIII; doch voor de wijze: Pi us Nc Pastor bonus, neme men hier (voor Lied XII} tien regels te zunien.
Heil\'ge Moeder Van mijn Broeder,
\'s Vaders vleesch-geworden Woord! Zie, wij komen Zonder schromen.
Daar ge uw kind\'ren gaarne hoort.
Wil het hoog geheim ons leeren Van uw moederlijke smart,
128
Dat wij \'t altoos trouwer eeren,
Moeder van het Heilig Hart!
Moest gij lijden,
Moest gij strijden Meer dan een van \'t aardsch geslacht: Zoo, wat vreugde Ooit verheugde,
Vreugd als de uwe is nooit gedacht.
Maar dat voorrecht, zoo verheven, quot;t Was de bron zelv\' van uw smart;
Zevenvoud werd ze u gegeven.
Moeder van het Heilig Hart!
I.
\'t God behagend Kindje dragend,
Boodt gij blijde uw offer aan;
Maar hoe wondde \'t U verkonde Zwaard, dat door uw ziel zou gaan.
Komt mij grievend leed verscheuren. Keert rnijn blijde hoop in smart,
Wil mij in uwe armen beuren,
Moeder van het Heilig Hart!
129
II.
Bij veel zuchten,
Zie \'k u vluchten Met uw Kind, Gods eigen Zoon; Vol vertrouwen,
Blijft gij schouwen Naar des Hemelvaders troon.
Mét u, Moeder! vlucht ik mede,
Leid mij op den weg van smart;
Steun uw kind bij alle schrede, Moeder van het Heilig Hart!
Hoe doorgriefde U de liefde.
Toen ge uw Kind drie dagen zocht Hoe verheugde U haar vreugde,
Toen gij \'t eind\'lijk vinden mocht!
Zucht mijn ziel naar haar Beminde, Geef, Maria 1 om uw smart,
Dat ik blij Hem wedervinde,
Mceder van het Heilig Hart!
Vol meêdoogen,
Voor uwe oogen
180
Ziet ge viw Zoon ten kruisberg gaan Hij zinkt neder,
Ach, hoe teeder Ziet Hij, Moeder! u nog aan.
O mijn Moeder! laat me u groeten,
Als ik nederbuig van smart.
Laat mijn blik uw blik ontmoeten, Moeder van het Heilig Hart!
V.
Vol van rouwe,
Bleeft ge, o Vrouwe!
Bij het kruis van Jesus staan,
Biedt zijn lijden En zijn strijden Met Hem zelv\' ten offer aan.
Gij, tot Moeder ons gegeven
In onpeilbVe zielesmart.
Sta ons bij aan \'t eind van \'t leven, Moeder van het Heilig Hart!
VI.
D\' om mijn zonden Zoo doorwonden Jesus naamt gij in uw schoot; Diep-bewogen,
Sluit gij de oogen.
Reeds gebroken door den dood.
131
Blijv\' me uw gunst, die mij bewaarde,
Als ik na mijn jongste smart, Neerdaal in den schoot der aarde, Moeder van het Heilig Hart!
VII.
Bleek-gesehreide!
Gij geleidde Jesus\' lichaam naar het graf; \'t Is geleden,
\'t Is volstreden Wat u God te lijden gaf.
Vraagt uw Zoon mijn ziel eens weder:
Om uw zevendubb\'le smart, Zie beschermend op mij neder.
Dat ik ruste aan \'t Heilig Hart.
M.— B.
Wijze, als het oorpronkelijke : Wunderschön Prachtige,
\\. Wonder van gloriepracht!
Wonder van moedermagt! Liefd\'rijke, aanminnige, hemelsche Vrouw ! Wie ik ten\' eeaw\'gen tijd Uit heel mijn hart mij wijd;
152
Wie ik en ligchaam en ziel toevertrouw; Goed, bloed en leven Wil ik ii geven;
Al wat ik heb en ben, geef ik u nu, \'k Geef het vol vreugde, Maria! aan u.
2. Schuld\'loos geborene, Eenig-verkorene,
Gij, tot Gods Dochter en Moeder en Bruid ! In al de maagdenrij,
Blonk niet de reinste als gij;
Zelf koos de Heer u ten tempel zich uit; Gij vlekkelooze Lelie en Boze!
Pronk dezer aarde en der hemelen kroon! Hemel en aard\' bièn u hulde op uw troon.
3. Gij trouw-geblevene, En hoog-verhevene.
Gij, onze Leid-Sler! gij licht op ons neêr; Glories oimvemelen Hoog in de hemelen U als het naast bij den troon van uw Heer; Gij, door uw zoetheid, Toonbeeld van goedheid, «Moeder der liefde en genade» is uw lof: Zóó groet u de aarde en het hemelsche hef.
133
4 Gij, uw God barende,
Voedend, bewarende,
Moeder in vreugden en smarten zoo rijk, quot;Was er ooit schuldige U, zoo geduldige Schuld\'looze Moeder! in lijden gelijk\'? Gij, uitgelezen,
Zalig geprezen Moeder en Maagd ! geheel zuiver van smet. Gij zijt de Moeder, die zondaren redt.
5. Altijd zachtmoedige,
Minlijke en goedige Moeder van God! van genade vervuld ; quot;Wil ach ons, zondigen.
Wil ons verkondigen.
Namens uw Zoon, de vergeving der schuld; Wil bij \'t verscheiden,
Wil ons geleiden;
Pleit bij des Regters zoo vrees\'lijken troon. Pleit voor ons. Moeder! bij Jesus, uw Zoon.
P.
8*
134
»
aan ^jVtaria, ijnlevlelit quot;Cntvangen.
Wijze, als Lied III co vele andere melodiën.
4. Lieve Moeder van den Heer!
Laat ons om uw zetel dringen,
Laat uw kind\'ren u ter eer \'t Zielverrukkend feestlied zingen, \'t Moet weêrklinken luid en blij : Moeder, Onbevlekt zijt gij !
2. \'t Heeft reeds \'t wijde wereldrond, En herscheppend, overklonken,
\'t Woord door Pius\'mond verkond. En uw kind\'ren, vreugdedronken, Jub\'len op uw feestgetij :
Moeder, Onbevlekt zijt gij!
3. Neen, dat loflied zwijgt niet meer: Tot aan \'s werelds verste palen.
Zullen met het hemelsch heer Al uw kind\'ren \'t luid herhalen, \'t Woord van \'t zalig jubeltij: Moeder, Onbevlekt zijt gij !
4. En we voegen dank en beê Aan de blijde feestgezangen;
135
Wie, wie dankt niet met ons mee Voor al \'t heil door u ontvangen, In het zalig jubeltij,
Moeder, Onbevlekt zut gij!
5. Zonnezuiv\'re Moedermaagd! Om de glorie u gegeven.
Hoor ook wat ons hart u vraagt: Dat wij na een schuldloos leven Eeuwig juh\'len aan uw zij\'; Moeder, Onbevlekt zut gij!
jlWtia - ^eulsemefoptteuuiirt.
Wijze : Creator al me siderum, en Lied II.
1. Maria, Moeder van Gods Zoon,
Ging heden op naar \'s hemels troon; God zond zijne Eng\'len tot haar af. Om haar te wekken uit het graf.
2. Zij voeren met hun Koningin Verrukt den open hemel in;
Daar komt, met heel een Eng\'lenstoet, De Zoon zijn Moeder in \'t gemoet.
136
3. Wat onuitspreeklijk heilgenot !
Zij ziet Hem, haren Zoon en God ! Elkaar zien Zoon en Moeder aan, En zwijgend bleven de Eng\'len staan!...
4. Nu treedt zij in een zonnegloor Aan Jesus\' hand de heem\'ien door; Een maagdelijke sterrenkrans
Slaat om haar hoofd in stillen glans.
5. Zij, vol genade als vol van deugd, Geniet de volheid aller vreugd !
Zij zetelt op den eeretroon,
Naast Jesus, haren God en Zoon.
6. Zoo is zij \'s hemels Koningin,
Maar Moeder ook van \'t aardsch gezin; Zoo klimm\' tot haar ons smeekend lied: Vergeet ons, uwe kind\'ren, niet.
Dmcekfici) tot Jl\'Latta voot ic 5ictlv,
■Wijzen, als het vorige Lied.
1. O goede Hemelkoningin,
Beschermster van uw aardsch gezin ! Gij hoort wie tot uw zetel gaan Met, moederlijk erbarmen aan.
137
Nu Jesus\' dierb\'re Kerk zoo lijdt, De heimacht haar alom bestrijdt, O bid, als eens in de Opperzaal, Dat haar zijn Heil\'ge Geest bestraal\'!
Bid, Moeder! nu voor Jesus\' Bruid, En straal\' zijn glorie in haar uit; Bid voor \'t beminde Hoofd der Kerk, Dat Jesus hem verlichte en sterk\'.
Bid dat uw Zoon de Herderschaar In zijne trouwe dienst bewaar. En aller kudde tot hun vreugd Moog\' bloeien, groeien in de deugd
Bid, dat geen Christen Vorst of Staat Aan \'t heil van Kerk of zielen schaad\'; Weer ongeloof, weer zonde en straf En alle geesels van ons af.
Bid, dat uw Zoon wie doolt verlicht\'. Alle ouders sterke tot hun plicht; Bezweer Hem om zijn kostbaar bloed. Dat Hij de jeugd voor kwaad behoed\'.
Bid, goede Hemelkoningin, Beschermster van uw aardsch Gezin ! O bid voor ons in allen nood. En blijf ons bij tot in den dood.
138
quot;Wijze, als Lied I: Maria\'s beeld te midden.
4. Komt, nóg een groet en bede Maria toegebracht!
En dan in \'s Heeren vrede
Den slaap weêr ingewacht, Gerust en wel te moede, Vertrouwend op haar hoede ,
Maria, Maria, Moeder! zegen ons.
2. In \'t beeld, omgloord van stralen ,
Met dat gelaat zoo zacht,
Zien we u in \'s hemels zalen, Van waar ge ons tegenlacht; Ons die hier aan uw voeten, U, lieve Moeder! groeten ,
Maria , Maria, Moeder! zegen ons.
3. Maria, zoo vermogend!
Bid gij voor ons den Heer, Ach Moeder! zie meêdoogend Op d\' armen zondaar néér;
Geleid der zwakken schreden.
Hoor aller vrome beden,
Maria, Maria, Moeder! bid voor ons.
139
4. Wij bidden u te gader
Bij \'t einde van deez\' dag, Vraag, Moeder! onzen Vader, Wiens wakend oog ons zag, Dat Hij ons kwaad verschoone, Het goede ons eenmaal loone, Maria, Maria, Moeder! bid voor ons.
5. Beveilig uwe kind\'ren ,
Waak , Moeder ! dezen nacht, Dan zal geen ramp ons hind\'ren,
Dan is ons rusten zacht; Dan ziet ge ons spoedig weder, O Moeder, goed en teeder!
Maria , Maria , Moeder! wees gegroet.
6. Gegroet, gij vol genade,
Gij, Moeder van den Heer! Het klinke, - wie u smade, -
Te luider u ter eer.
O wil, met de Eng\'lenzangen, Ook onzen groet ontvangen,
Maria , Maria, Ave, wees gsgroet!
14-0
Wijze: O beeld van *t reinste leven,
O Joseph! Voedstervader
Van Jesus , onzen Heer, Wij treden biddend nader, En knielen voor u neêr; Want in uw vaderarmen
Draagt gij het godlijk Kind; quot;t Zal onzer zich erbarmen, Wijl \'t uw gebed bemint.
\'2. Wil, Joseph ! voor ons vragen , Dat wij in \'s levens lot Ons naar zijn wil gedragen,
Getrouw aan zijn gebod. Wil door uw beè verwerven,
O trouwe toeverlaat!
Dat wij den hemel erven, Als eens ons sterfuur slaat.
3. Wij smeeken u te gader,
Patroon van Jesus\' Kerk ! Blijf, Joseph! ons ten \'Vader, Ten steun bij al ons werk ;
141
Vraag ons met Jesus\' Moeder
Zijn hulp in allen nood,
En blijf ons trouw ten hoeder Van nu tot in den dood.
aan iifii 13. SflEpf als fatrnnii iiBt i. Irrk.
Wijze; Komt! hrffr.n wij een loflied aan,
1. Nu rijze op heel het wereldrond, Als in de hemelsfeer,
Een nieuw gezang uit aller mond,
O Josef! u ter eer;
Want u, Maria\'s Bruidegom
En Moeder van Gods Zoon, U vroeg \'t geloovig volk alom Ten dierb\'ren Schutspatroon.
\'2. Al \'t Vadertal van \'t Vatikaan, Het drong met \'s Heeren volk Vereend op uw verheffing aan.
Bij Gods onfeilb\'ren tolk;
En Pius, die naar liefde en smart
Zijn glorie-loon nu vindt,
Hoe heeft hij hier uit heel zijn hart, O Josef! u bemind.
142
\'3. Uwe Onbevlekt Ontvangen Bruid Heeft hij met eer gekroond, En op haar Feestgetij ook luid
Zijn liefde aan u getoond;
Hij gaf u op dat dubbel Feest Tot Schutspatroon dei\' Kerk, Opdat nu tegen Satans geest Uw Vadermagt haar sterk\'.
4. O gij, eens zwoegend in een stulp
En toch zoo vorst\'lijk groot! O reik der Kerk die vaderhulp,
Die ge in haar oorsprong boodt, Toen gij Maria en Gods Zoon
Zoo trouw hier hebt behoed: Wees, Koninklijke Schutspatroon! Wees van Gods Kerk gegroet.
5. Tot u roept zij, vervoerd van min.
Wijd over \'t gansch heelal, Tot u, o Hoofd van \'t Godsgezin!
Met dankbaar lofgeschal,
Die in Maria en Gods Zoon
De Kerk reeds hebt behoed: Wees, Patriarch en Schutspatroon! Wees, Josef! wees gegroet.
143
6. O Vader! zie ons tot u gaan Met Leo, met Gods Kerk,
En hoor \'t eenparig smeeken aan,
Voltrek, voltrek uw werk!
Gij, die des Opperkonings Zoon,
Zijn Moeder hebt behoed: O Patriarch en Kerkpatroon!
Wees, Josef! wees gegroet.
cf\'êijimic let eete vait JG. Jlbacfiutu^.
(iste confessor.)
Wijze, als Lied II.
4. Die Kruisbelljder van den Heer,
Wien alle volk met dankbare eer Alom verheft, hij klom verheugd Op dezen dag ter hemelvreugd.
2. Vroom, kuisch en ned\'rig van gemoed, Voorzigtig, en voor smet behoed.
En matig, heeft hij t\' allen tijd Z\'yn leven trouw aan God gewijd.
3. Om zijn verdiensten en gebed, Is menigeen in nood gered ,
144
Die kwijnend op het krankbed lag En zich geheel genezen zag.
4. Daarom brengt met het hemelheer Ons juichend koor hem lof en eer, Opdal zijn beè ten allen tijd
Ook ons op \'s levens weg verblijd\'.
5. Zij roem en dank aan Hem gehoon , Die zetelt op zijn glorietroon, Hem, Heerscher over \'s werelds lot, Den Éénen en Drieëen\'gen God.
SMEEKLIED TOT DEN H. MACHUTUS,
PATEOON DER PAUOCHIE-KEEK TE MONSTER. Wijze, als Lied I: Maria\'s beeld Ie midden.
1. Na \'s werelds strijd en lijden, In Jesus\' kracht volbragt,
Geniet gij zijn verblijden,
En deelt zijn glorieraagt:
O dat, mijn goede Heil\'ge! Uw voorspraak ons beveil\'ge, Machutus! Machutus! Vader! bid voor ons.
145
2. Wij nog bij \'s levens plagen,
Wij zijn in zielsgevaar ,
Ach, hoor ons klagen, vragen.
Dat ons uw hulp bewaar\'.
O dat dan , goede Heil\'ge ! Uw voorspraak ons beveil\'ge, Machutus! Machutus! Vader! bid voor ons.
3. Komt Satan ons bekoren,
Lokt vleesch of wereld aan : Wil onze smeekstem hooren,
Ach help! of wij vergaan.
O dat dan, goede Heil\'ge! Uw voorspraak ons beveil\'ge, Machutus! Machutus! Vader! bid voor ons.
4. God kroonde uw heilig leven
Mot glorierijken dood;
Mogt op uw beè Hij geven
Dat \'k zalig de oogen sloot. Dat dan, mijn goede Heil\'ge! Uw voorspraak mij beveil\'ge, Machutus! Machutus! Vader! bid voor ons.
5. O waar ge in d\' eeuw\'gen vrede
Nu Jesus\' aanschijn ziet:
Verwerf mij door uw bede,
Dat ik uw heil geniet\'.
9
146
O dat dan, goede Heil\'ge! Uw voorspraak mij beveil\'ge, Machutus ! Machutus ! Vader! zegen ons.
P.
SMEEKLIED AAN DEN H. W1LLIBR0RDUS
APOSTEL EN PATROON VAN NEDERLAND. Wijzen, als Lied 11.
1. O Willibrord ! die van omhoog Ons gaslaat met beschermend oog, Hoor \'t nageslacht der vad\'ren aan, Met wie gij zelf hebt omgegaan.
2. Zie Neerland aan, uw roem en kroon, Gij onze Apostel en Patroon!
Hier hebt gij, moedig Godsgezant!
Hier Jesus\' heilbanier\' geplant.
3. Hier half een eenw zijn naam verbreid Zijn Bruid een zetel toebereid.
Hier door uw ijver en gebed Mijn vad\'ren uit den dood gered.
4 Ach! elfmaal ging een eeuwkring rond Sinds gij hier Satans rijk verwont; En nu! ach meer dan \'t half geslacht — Het zonk terug in \'s vijands magt.
^ i • ■
5. Geliefde Vader en Patroon!
Zie Neerland aan, uw roem en kroon: Bid, Willibrord! bid bij den Heer, Dat al wie doolt eens wederkeer\'.
6. Ach voer hen met uw trouw gezin. Ach voer ook hén uw glorie in:
0 gij die \'t Kruis hier hebt geplant. Bid voor uw dierbaar Nederland!
P.
LOFLIED AAN DERf II. BOiXIFACILS.
Wijzen, als het vorige Lied.
1. Gegroet, verheven Kruisgezant! Apostel van \'t Germaansche land. Apostel ook op onzen grond,
Waar gij uw martelpalmen wont.
2. Gegroet door alle wereld-oord,
Sinds Vader Pius door zijn woord Aan heel de Kerk uw feesttij schonk, En luid alom uw lof weerklonk.
3. Gij predikt uw gekruist en Heer, En de afgods-eiken storten neer; Aan volk bij volk, in zondenacht, Hebt gij bet zaal\'gend licht gebragt.
148
4. Het woeste heidendom gelooft
En buigt voor Christus\' kruis het hoofd, Aanbidt in tempels zonder tal Den God en Redder van \'t heelal.
5. En wat ook in der eeuwen kring, O Bonifacius! verging;
Uw planting toch, uw woord en werk. Het bleef de glorie van Gods Kerk.
6. Nog ziet ge op óns hier van omhoog. En tót u gaat ons biddend oog.
Apostel! Vader! hoor ons aan,
En zegen onze pelgrirnsbaan.
7. Aan u, aan u ons aller dank!
Tot u ons aller jubelklank!
Tot u ons vlammend smeekgebed, Dat gij ook onze zielen redt.
P.
BIJZONDERE PATHOSES VOOK EEN ZALIG STEMÜOR. Wijzen, als het vorige Lied.
1. O teed\'re Maagd en Mart\'lares! Aloude, trouwe Patrones
149
Der zielen in haar jongsten strijd: Dat dan uw blik ook mij verblijd\'.
Niet door slechts ééne stervenssmart: Door dood- aan doodkamp ging uw hart, Eer gij, o Barbara! door \'t zwaard Van \'s vaders hand ten hemel vaart.
Naar \'t offer, voor \'t geloof gebragt, Is ook uw glorie en uw magt; Ons Neerland tuigt het luide raeê ;
Niet onverhoord laat God uw Leo.
Hier roept sinds eeuwen \'t vroom gezin Voor \'t stervensuur uw voorspraak in: En, \'t zij dan traag of ras genaakt. Wie heeft uw troostblik niet gesmaakt.
Gedenk mij, goede Barbara!
Dat ik toch sterve in Gods gena. En Jesus, eer ik de aarde ontzweef. Zich mij ten zaal\'ge Teerspijs geef\'.
Biz.
Kerkelijke goedkeuring..................... II
Voorbericht............................... III
Novene iep. eebe van de HU. Martelaren Adkianus en Jacobus.
Eerste Dag. De H. Adrianus............... 1
Tweede Dag. De H. Jacobus................ 5
Derde Dag. Gevaogenneming der beide Herders. 9 Vierde Dag. Onze Herders worden te Brielle voor
den Graaf Lumey gebracht..... 13
Vijfde Dag. Onze Herders worden , op bevel van Lumey, naar den kerker gebracht, waarin reeds de Geestelijkheid
van Gorknm zucht............ 17
Zesde Dag. De moedige Herders voor den raad
der Niemvgezinden............ 20
ZevendeDag. Herhaalde pogingen om den h. Jacobus tot afval te brengen..... 24
Negende Dag. De marteldood van onze HH. Martelaars te Brielle.............. 30
De Mis der HH. Martelaren van Gorkum...... 34
Litanie van de HH. XIX Martelaren van Gorkum. 48 Gebed tot de HH. Martelaren van Gorkum voor
ons Vaderland........................... 54
Oefening ter eere van de Zeven Smarten van
Maria....................... ......... 55
Eerste Smart. De voorzegging van den H. Simeon................... 56
Tilz.
Tweede Sm\\rt. Dc vlucht naar Egypte..............59
Derde Smart. Het zoeken naar het verloren
Kind Jesus..........................63
Vierde Smart. Maria ontmoet Jesus met het
kruis......................................66
Vijfde Smart. De dood van Jesus....................71
Zesde Smart. De wonde der zijde en de afneming van het kruis................74
Zevende Smart. De begrafeais van Jesus............77
Litanie van de Zeven Smarten van Maria..............80
Litanie van de H. Maagd Maria. (Latijn en Hol-
landsch)..............................................................85
De H. Machutus....................................................89
Vrome oefening ter eere vau den H. Machutus.. 92
Litanie van den H. Machutus............................92
Lofzang ter eere van het II. Sacrament. (Pange
lingua.)............................................................96
Lofzang Te Deum....................................................97
Magnificat..............................................................99
GEZANGEN.
I. Pelgrimslied ter enre der HU. Martelaars
van Gorknm. (Op dc heenreis.)........ 101
II. Hulde aan de HH. Martelaars Adrianus en
Jacobus.......................... 104
III. Ter eere van de HU. Gorkumsche Marte
laren Adrianus en Jacobus........... 107
IV. Bij het naderen van den Briel........ 109
V. Smeeklied tot onze Gorkumsche Martelaars,
als Beschermheiligen voor een zaligen dood............................ 111
VI. Smeekzang voor de Overledenen........ 113
VII. Graflied op hei Martclaarsveld te Brielle. 116
VIII. Kinderbede tot de HH. Herders cn Martelaren Adrianus en Jacobus....................122
IX. Jcsus1 zoete gedachtenis. (Kerkhymne; Jesu
dulcis memoria.)......................................123
X. Bij het Allerheiligste................................124
XI. Aan Jesus\' H, Hart....................................126
XII. De Zeven Smarten der Moeder van het
H. Hart....................................................127
XIII. Lofprijzing aan Maria................................131
XVI. Smeeklied tot Maria voor de H Kerk... 136
XVII. Avondbede aan Maria................................138
XVIII. Bede aan den H. Joseph............................140
XIX. Loflied aan den H. Josef, als Patroon der
H. Kerk..................................................141
XX. Hymne ter eere van den H. Machutus.
(Iste Confessor.)......................................143
XXI. Smeeklied tot den H. Machutns, Patroon
der Parochie-kerk te Monster................144
XXII. Smeeklied aan den H. Willibrordus, Apostel
en Patroon van Nederland......................146
XXHI. Loflied aan den H. Bonifacius....................147
XXIV. Smeekzang aan de H. Barbara, bijzondere
Patrones voor een zalig sterfuur............148