/te
32i \'M ïi
VOOR DI;
geflnrGüflede eerste yjjftig jaren ?aii baar Maan,
UITGESPROKEN OP DEN JAARDAG DEK UMVEk.SJTEJT DEN 26s1quot;quot; MAART l88l ,
DOOR nj-.N
11 0 C t O r M a g n i f i C u s
mi
, _ m
VOOR DE
geüoreiitle de eerste vijftig jaren van üaar bestaan,
DOOR DE
STEDELIJKE REGEERING
TEGEN DE KERK GEVOERD.
VOOR DE
geiüreude de eerste vijftig jaren van haar öestaau,
DOOK DE
x % \' ■ ■ ■. ■ ;gt;?\'/ RÏEIIDEVOEPIIISIG^ ^ r ;
UITGESPROKEN OP DEN JAARDAG DER UNIVERSITEIT, DEN 26^n MAART l88l,
DOOK DEN
.
Mijne Heeren Curatoren, Professoren, Lectoren, Doctoren, Studenten, en Gij allen, die
deze plechtigheid met uwe tegenwoordigheid vereert,
Hooggeachte Toehoorders !
Ne sutor ultra crepidam. Die wijze les der ouden heb ik bij mijn optreden voor U niet ter harte genomen. Aanleiding tot deze buitensporigheid gaf mij het verlangen om aangaande Christianus Ravius\'; die kort na de stichting onzer Aka-demie alhier de Oostersche talen onderwees, eenige nadere bijzonderheden te weten te komen. Ik nam daartoe de Acta onzer Hoogeschool ter hand en vond weinig of niets, maar, langer dan voor mijn doel noodig was in deze oude oorkonden bladerende, werd ik geboeid door de merkwaardige geschiedenis van onze Alma Mater gedurende de eerste halve eeuw van haar bestaan. De gedachte rees bij mij op hieraan voor dezen dag een onderwerp te ontleenen. Geschikt was het zeker. Wie zou op den geboortedag der Hoogeschool niet gaarne vernemen wat zij in hare jeugd heeft doorleefd ? Bovendien kon het, naar ik meende, meer bevoegden eens herinneren aan de dringende behoefte , waarin „een gedenkboek der Hoogeschool, ter gelegenheid van haar vijfde halve eeuwfeestquot; zou voorzien. Doch hoe geschikt ook, gemakkelijk was voor mij
6
het onderwerp niet. Want wat ik U naar aanleiding onzer Acta wenschte te geven, eischte een nader onderzoek van de Notulen der Vroedschap dezer stad, alsmede van kerkelijke archieven, zoowel van den Utrechtschen kerkeraad als van de Provinciale Synode, Ik heb mij op dit mij vreemde gebied gewaagd. Mocht mijn moed blijken naar Uwe schatting geen overmoed te zijn geweest!
Aan eene volledige geschiedenis van die veelbewogen vijftigjarige periode viel bij dc enge grenzen mij gesteld natuurlijk niet te denken. Slechts een greep wensch ik in dit tijdperk te doen. Ik wil namelijk Uwe aandacht bepalen bij den strijd voor de vrijheid der Akademie, door de stedelijke Regeering tegen de Kerk gevoerd. De genoemde onuitgegeven bescheiden zullen hierbij hoofdbron zijn.
Vijftien jaren vóór de stichting der Illustre school had de nationale Synode te Dordrecht plaats gehad. De overeenkomst was getroffen, dat de Gereformeerde religie tot staatsgodsdienst verheven, op de machtige bescherming der Regeering rekenen mocht; dat hare belijders en zij alleen toegang zouden hebben tot alle openbare ambten van hoogcr en lager rang, terwijl de dissenters, hiervan uitgesloten, in de vrije Republiek slechts geduld, d. w. z., binnen de engst mogelijke grenzen teruggedrongen zouden worden. Alles scheen aan de heer-schende Kerk eene schoone toekomst te voorspellen. Toch hadden die vijftien jaren niet gegeven, wat zij beloofden. Vooreerst stak de onderdrukte partij der dissenters gedurig stouter het hoofd weder op en overschreed dc haar gestelde grenzen, en ten andere, wat erger was, het verbond tusscnen Kerk en Staat bleek niet zoo innig en vast te zijn als de bestrijding des gemeenschappelijken vijands dit vorderde. Het werd hoe langer hoe duidelijker dat de samenkoppeling beider belangen eene gedwongene was en dat zij heterogene bestand-deelen waren. De geloofsijver der Regeering was aanmerkelijk bekoeld, de zaken der religie stonden bij haar, naar het oordeel der kerkdijken, niet genoeg op den voorgrond, en vandaar
7
dat dezen zich gedrongen gevoelden dubbele waakzaamheid tegenover vriend zoowel als vijand in acht te nemen. En schreef nu de nationale Synode van Dordrecht in hare I38e sessie voor „dat de kerckelijcke vergaderingen neerstige wacht houden over de kudden die haer bevolen zijn: datse in tijts haer stellen tegen alle nieuwicheden die in de kereke souden mogen oprijsen, ende de selve als oncruyt uyt den acker des Heeren uytroyen, datse goede acht nemen op de Scholen ende de Leeraren in de selve, opdat uyt besondere ghevoe-lens ende quade meyningen die de jeucht souden mogen ingeplant werden, niet wederom eenich verderf voor de kereke ende de Republycke veroorsaeckt en werdequot; — het was dan te wachten dat de stichting der Illustre school niet onopgê-merkt door de kerkelijken zou worden voorbijgegaan.
Nauwelijks was dan ook het besluit tot die stichting genomen of de Heeren Cornelius Dunganus, Predikant, en F lor is de Goijer, Ouderling, als gecommitteerden van den kerkeraad der Gereformeerde gemeente alhier, compareerden in de vergadering der Vroedschap op den 21 April 1634 \'), haar „congratulerende over haer loffelijk voornemen van een Illustre Schole in dese oude, vermaerde ende welgelegen Stadt op te rechten, midtsgaders versoeckende ende recommanderende met verscheyde redenen dat doch mede een Professor Theologiae beroepen mochte worden gelijck in alle andere Illustre Scholen.quot; De Vroedschap verklaart dat dit hare meening steeds was geweest en nog is, en gelast hare gecommitteerden bij de Predikanten alhier informatien in te winnen, wie de bekwaamste zou zijn om tot Professor Theologiae beroepen te worden. Met gemeen overleg wordt zoo A11 i n g, Professor te Groningen, en na zijn bedanken, Gijsbertus V o e t i u s, Predikant te Heusden , gekozen.
Deze wijze van handelen in \'t beroepen van Professoren draagt de goedkeuring der hoogere Kerkbesturen niet weg.
1) Zie Notulen der Vroedschap van dien lijd.
8
Naar aanleiding van een gravamen der Classis van Utrecht, \'t welk door de Provinciale Synode van Utrecht wordt gedeeld, wordt er, nog gcene drie maanden na het beroep van Voetius, besloten door dc Deputati Synodi de Vroedschap te verzoeken „alsoo bij de Nationale Synode a0. 1619 gehouden seeckcre ordre beraemt is, concernerende de Scholen , Illustre Scholen ende Academien, ende het bededen van dien met bequame onderwijsers ende Professoren, dat de Vroet-schap de selve Ordre in serieuse consideratie wil nemen.quot; \') Volgens die „seeckere ordrequot; hier bedoeld en in dePost-acta Synodi te vinden , „sullen in die Provinciën daar Universiteyten of hooge scholen zijn, de Heeren Staten van de selve Provinciën versogt werden, datse in de bestellinge van de selve scholen gelieven te letten op dese navolgende Articulen — zij zijn 10 in getal, slechts 5 zal ik U mededeelen —
Art. III. „Dat behalven de Polityke Persoonen als Curatoren ook een Predicant of twee dese sorge en opsigt werde aanbevoolen, om te nauwer toesigt te hebben op de Theologische Faculteyt.
IV. Dat tot de professie der Theologie niemant beroepen werde, dan met toestemminge des Synodi, ende des-selfs Gedeputeerden; welke het vrijstaan sal uyt ieder Classis eenige Predicanten bij een te roepen, om over dese beroepinge met malcanderen te beraatslaan, enz.
V. Dat in de beroepinge der Professoren, niet alleen der Theologie, maar ook der andere Faculteyten, en wel meest der Hebreeusche en Griekse Talen, als ook der Philosophic, goede sorge werde gedragen, dat geene andere beroepen en werden, dan die uytmunten in geleertheyt en verstand, ende die vermaart zijn: aan welker Godsaligheyd en vromigheyd des levens niet getwijfifelt werd. Ende die haar vast houden aan de van ouds gereformeerde Leere , en noyt regtveerdige
I) Zie Notulen der Vroedschap van 25 Febr. en uit. Aug. 1635.
9
reden tot suspicie van onsuyverheyd in de Leerc gegeven hebben.
VI. Dat alle Professoren van yder Faculteyt en konst, tot betuyginge van hare overcenstemminge in de regtsin-nige Leere, in den aanvang van hare bedieninge de Formulieren van eenigheyd, de belydenis en de Catechismus deser Kerken onderteekenen.
IX. Oft niet geraden zy dat de Professoren der Theologie in dc Synodus verschijnen, en aldaar rekenschap geven van hare Leere, cn het oordeel des Synodi zijn onderworpen.quot;
De Vroedschap dezer stad — zoo lezen wij kortaf in hare Notulen — „gehoort de lecture van de voorseyde ordre,ver-\' claert den goeden ijver van gemelten Synode tot bevorderinge van de nieuw opgerechte Illustre Schole alhier haer aenge-naem te syn ende opt geene voorseyd te sullen letten sulcx den dienst van de kercke ende Schole vereysschen sail.quot;
De lezing van dc „seeckere ordrequot; bekeerde de Vroedschap niet. Op den 24 Oct. 1636 \') verschenen vier gecommitteerden van den Utrechtschen kerkeraad in hare vergadering. D u n g a n u s, de bovenvermelde Predikant, was gestorven en zij wenschten de opengevallen plaats in \'t ministerie aangevuld te zien. De Vroedschap, dit verzoek vernemende, denkt aan de versterking, welke de Theologische Faculteit aan de Akademie (waartoe de Illustre school inmiddels verheven was) behoeft en slaat aan den kerkeraad voor naar een Predikant uit te zien, aan wien tegelijk de waardigheid van Professor Theologiae zou kunnen worden opgedragen. De kerkeraad keurt dit denkbeeld goed, maar stelt, ook in \'t belang der Akademie, voor, „daar de persoon ende gaven V o e t i i alhier nu bekent ende de kerekenraedt ende gemeente ten hoochsten lieff ende acngenaem zijnquot;, dat deze en de nieuw te benoemen Professor te samen één enkel Leeraarsambt zullen waarnemen,
1) Zie Notulen der Vroedschap.
10
Hiertoe wordt besloten. Carolus Dematius, Predikant te Middelburg, door den kerkeraad aanbevolen, zag zich genoodzaakt te bedanken, maar de daarop gekozene, Meynhardus Schotanus, Theol, Doctor en Prof. te Franeker, nam de beroeping aan.
De hoogere kerkbesturen, het feitelijk bewijs ziende dat de invloed op de benoeming van Theologische Professoren, door de Post-acta hun toegekend, door de Vroedschap weinig werd geteld, bonden nu den strijd met een gevaarlijker wapen aan. Zij maakten gebruik van het 55e artikel der kerkeordeningen, welke in de nationale Synode te Dordrecht gesteld, op den 6 Aug. van \'t jaar 1619 door de Ed. Mog. Heeren Staten van Utrecht waren goedgevonden en gearresteerd. Dit artikel luidt aldus: „Niemandt van de Gereformeerde Religie sal hem onderstaen eenigh boeck ofte schrift van hem ofte van eenen anderen gemaeckt ofte overgheset, handelende van de Religie, te laten drucken ofte andersins uyt te gheven, dan \'t selfde voor henen doorsien ende goet gekent zijnde van de Dienaren des Woords zijns Classis, ofte particulieren Synodi ofte Professoren der Theologie van dese Provinciën, doch met voorweten zijnes Classis.quot; Hun goed recht om invloed uit te oefenen op de Akademie, bepaaldelijk op de Theologische Faculteit, waarbij hunne belangen ten nauwste betrokken waren, wilden zij handhaven. De aanval ging uit van de classe van Rhenen-Wijck, waar sommige broederen zich bezwaard gevoelden over eenige duistere woorden, voorkomende in een werkje van Martinus Schoock, leerling en vriend van G. V o e t i u s , welk geschrift klaarblijkelijk niet was gerevideerd. Vier gravamina werden nu geformuleerd, \'t eerste aan de kerkeordeningen, de drie andere aan de Post-acta ontleend \'). Deze gravamina werden op den 15 Aug. 1637 op de classicale vergadering te Utrecht voorgesteld en overwogen om in Sept. in de provinciale Synode te worden ge-
1) Zie Notulen der Vroedschap van 16 Aug. 1637 en Acta Classis Ultraject. van 15 en 16 Aug. 1637.
I ï
bracht. Het resultaat der overweging in de classicale vergadering was gunstig.
Op \'t ie gravamen: „Off niet een yder van de gereformeerde religie int uytgeven van Theologische Schriften sich volcomentlijck behoort te gedragen nae den 55e11 art. van de gearresteerde kerckenordre Wort geandtwoort dat men sich nae den 55e,1art. van de kerckenordre sal reguleren.
2e grav.: Off de professoren Theologiae volgens de Post-acta Synodi Nationalis niet en moeten beroepen worden met toestemminge ende advys van de Synodus ofte ten minsten van de Gedeputeerden desselven Andtwoordt dat men sich nae de Resolutie des Synodi Nationalis in post-actis behoort te reguleren.
3° grav.: Off behalven eenige politicque mannen van de gereformeerde religie oock niet een oft liever meer pre-dicanten tot opsienders der Academic a Synodo behoren gestelt te worden opdat nae behoren op de faculteyt der Theologie, haer actiën ende disputatien gelet worde Andtwoordt dat men sal inhereren de Acten Synodi Nationalis in post-actis ende dat men \'t selve als oock het voor-gaende d\'Achtb. magistraet reverentelyck sal bekendt maken. 4C grav.: Off de Professoren Theologiae geoorloft sy quod-libetica te disputeren De Classis andtwoort dat se \'t selve verbijgaet ten waer eenige casus ofte artykel des gelooffs werde geallegeert die quod libetice ware gedisputeei t.quot;
Eindelijk werd er besloten door de Deputati Classis M a r-tinus Schoock over zijn werk te onderhouden.
Middelerwijl was het gerucht van \'t geen er in den boezem der kerkelijke collegiën omging tot den Akademischen Senaat doorgedrongen en had er groote sensatie te weeg gebracht. Reeds des voormiddags van den volgenden dag, den i6Aug., verschenen — zoo lezen wij — „nae versochte audiëntie ter vergaderinge van vroctschap Bernardus Schotanus, Juris
12
et Matheseos Professor ende p. t. Rector Magnificus, Gis-bertus Voetius, Theologiae, ende Antonius Matthaeus, Juris Professor ende p. t. Assessores uyt de naem ende door last van de samentlijcke professoren der Academie alhier, voordragende dat in de Classe van Rhenen ende Wijck waren geconcipieert ende op de jegenwoordige Classicale vergaderinge alhier voorgestelt ende geventileert omme op d\'aenstaende Synode deser provincie gebracht te worden eenige gravamina, rakende ende preiudicerende de Professores Theologiae, d\'Aca-demie ende consequentelick oock de Vroetschap als Instelders ende Oprechters derselver, slaende op seecker boeckgen bij Mar tin o Schoock onlancx int druck uytgegeven ende andere schriften bij de Profess. ïheolog. ende andere noch uyt te geven, dewelcke alle bij de Deputatis Synodi gevisiteert souden worden alvorens te mogen doen drucken ende dat sodane visitatie ofte censure der boecken eygentlijck competeert de Professoren der respective faculteyten die deselve aengaen ende dat sulcx in andere provinciën ende Academien geuseert wordt, Dat haer E. hierover niet geerne alhier clach-tich gevallen souden hebben ten ware onder de voorseyde gravamina mede geweest waren eenige poincten de regeringe van de Academie ende opsicht der professoren ende derselver lessen toucherende, Versoecken dat de Vroetschap sodane voorsieninge beliefde te gebruyeken, dat de gemelte gravamina op d\'aenstaende Synode voorseyd niet gebracht en worden, alsoo, \'t sij daer op aldaer dan gedisponeert worde oft niet, \'t selve preiudiciabel ende nadeelich soude sijn dAcademie alhier ende derselver Professoren vermidts de geruchten die daer uyt dan gespargeert souden worden tot derselver achterdeel, \'twelck d\'Heeren Comparanten soo hooch waren achtende dat sy verclaerden liever haer amptcn te willen reliqueren dan de voorseyde gravamina te moeten aennemen.quot;
De hooge ernst, die uit deze laatste woorden spreekt, spoorde de Vroedschap tot onverwijld handelen aan. Op staanden voet werd de Secretaris Nypoort afgezonden met een tweeledig
13
verzoek aan de klassicale vergadering, Iquot; dat zij afschrift zou geven van de gisteren behandelde gravamina, en 2quot; dat de vergadering zóó lang bijeen zou blijven totdat de Vroedschap de gravamina onderzocht en hare meening er over te kennen gegeven zou hebben. Hierin wordt bewilligd. De drie eerste punten der gravamina worden daarop des voor- en namiddags in de vergadering van den stedelijken Raad rijpelijk overwogen, en als slotsom aan het klassikaal kerkbestuur medegedeeld, dat de Vroedschap „verclaert ten hoochsten genegen te syn tot alle \'t gene is streckende tot opbouwinge van de gemeynte Christi ende weeringe van alle inconvenienten daartegens, van meyninge synde dienvolgens de voorverhaelde poincten nae haer gewichte in naerdere serieuse bedenckinge te nemen ende te verstaen wat diensaengaende in de Academien der nabuy-rige provinciën wort geobserveert, vertrouwende ondertusschen ende verclarende om verscheyden goede consideratien geerne te sullen sien dat de meergemelte drie poincten niet en worden gebracht ter Synodale vergaderinge deser provincie.quot;
Het verlangde wordt verkregen. „De Classis — lezen wij — dese saecke in serieuse bedenckinge hebbende genomen ver-staet dat men sal inhereren de Andtwoordt bij den Classis over de voorseyde gravamina gegeven , als ordre ende resolutie synde des Synodi Nationalis, doch opdat met de minste offen-sien deselve mochten worden ingevoert ende gepractiseert, heeft de Classis gecommitteert D. Busschof, Teekmannus, S u a v i u s, K n ij ff ende H e 1 d i u s, respective predicanten tot Utrecht, Breuckelen ende Vaert, dewelcke by haere Ed. Achtbare ernstelijck sullen aenhouden ten eynde de voorschreven Synodale resolutien in toekomende mogen worden achtervolcht, versoeckende de corresponderende dassen van Amersfoort ende Rhenen-Wijck dat haere E. gelieven te verwachten de devoiren van de voorseyde gecommitteerden alvorens deselve als gravamina ter vergaderinge des Synodi deser provintie werden gebracht.quot;
Zoo werd de aanval op de vrijheid der Akademie nog in zijnen loop gestuit en zien wij het vreemd verschijnsel zich
14
voordoen, dat er een tijdperk van schier 30 jaren volgt, waarin steeds tegen de synodale resolution gehandeld wordt, zonder dat er eenige botsing ontstaat en zonder dat de punten van verschil zijn uit den weg geruimd. De Vroedschap benoemt de Professoren in de Godgeleerdheid na ingewonnen advies van de Theologische Faculteit, zonder eenig kerkbestuur te raadplegen, zelfs den kerkeraad niet, wat zij vroeger had gedaan. Dat de Kerk, hoe leed dit haar deed, hierin leerde berusten, is nog te begrijpen. Het is mij namelijk niet gebleken dat de Vroedschap in rechten aan de Post-acta gebonden was. Maar anders was dit met het 55e artikel der kerkeorde-ningen. Deze waren door de Ed. Mog. Heeren Staten van Utrecht goedgevonden en gearresteerd.
Het goed recht, door dit artikel haar toegekend, wilde de Kerk niet prijs geven. In ieder der eerstvolgende jaren van 5637—35 herhaalt de Provinciale Synode \') met nadruk, te persisteeren bij haar gevoelen, dat een ieder van de gereformeerde religie in \'t uitgeven van Theologische schriften vol-komenlijk zich behoort\' te gedragen naar dit 5Se art. Toch verschijnen de Akademische geschriften, zonder aan de kerkelijke revisie onderworpen te zijn geweest. Hoe kon de Kerk hiermede vrede hebben ?
De verklaring hiervan valt samen met de toelichting van een ander niet minder merkwaardig feit, dat namelijk dezelfde man, die in 1637 zeer heftig voor de vrijheid der Akademie tegen de Kerk streed, in 1666 juist de tegenovergestelde rol vervulde en optrad als kampvechter voor de rechten der Kerk tegen de Hoogeschool.
Die man was Gijsbertus Voetius.
Al leert het voorafgaande dit niet met even zoovele woorden, wij weten uit Voetius\' eigen getuigenis in een zijner werken 2), dat hij het was, die met Meinardus Schota-
nus den Senaat en de Vroedschap aanspoorde tot den vermelden kamp voor de vrijheid der Akademie. De redenen, die hem hiertoe bewogen en die hij in 1669 t, a. pl. \') zelf ons mededeelt, rechtvaardigen zijn gedragslijn niet. Zij waren deze; 1° omdat het strijdt met de waardigheid van een Theologisch Professor, die zelf voorganger is in \'t hoogste ressort, om een, twee of drie Predikanten als voorgangers te volgen en van hun oordeel afhankelijk te zijn. 2quot; Omdat het kerkrecht blijkens \'t vermelde art. 55 aan de Akademische Theologen de bevoegdheid toekent om censuur te oefenen over uit te geven Godgeleerde geschriften, waaruit dan \'t besluit getrokken wordt: „ergo non est juris ecclesiastic!, nee ulla ratio suadet, ut ipsorum theses judicio et censurae deputa-torum concionatorum prius subjiciantur.quot; Dit besluit is valsch. De woorden van \'t artikel luiden, zooals men zich herinnert, dat niemand eenig theologisch werk zal uitgeven dan \'t geen goedgekeurd is „van de Dienaren des Woords zijns Classis, ofte particulieren Synodi ofte Professoren der Theologie van dese Provinciën, doch met voorweten zijnes Classis.quot; Op deze laatste woorden is niet gelet. De Professoren zijn adviseurs, maar vormen de rechtbank niet. Volgens de redeneering van Voetius zouden de Dienaren des Woords hunne Theologische geschriften evenzeer aan de kerkelijke censuur hebben kunnen onttrekken; doch hoe de Provinciale Synode hierover geheel anders dacht, had kort te voren de ervaring van den bovenvermelden Predikant Cornelius Dunganus nog geleerd. Niets verder brengen ons de redenen die Voetius daarna aanvoert, dat zulk eene censuur lastig zou zijn bij het Aka-demisch onderwijs en dit schier onmogelijk zou maken; dat de Predikanten van dien tijd meerendeels verregaand onkundig waren, van noodzakelijke wetenschappen als philosophic en Oostersche talen niet het minste begrip hadden en dus geheel onbekwaam waren om censuur te oefenen; dat de weinigen, die
1) Ib. p. 83
i6
meer ervaren waren, nog niet altijd ecne plaats in de hoogere kerkelijke Collcgies bekwamen, maar die vaak aan meer ecr-zuchtigen moesten afstaan; dat vele onwetende Predikanten werktuigen waren van dissenters, van Remonstranten vooral, en dat hij er niet toe kon medewerken om van zulk eene nieuwigheid, als dit Collegie van contróle, „novitatis — zegt hij — orthodoxis et per tot armos probatis theologis (quales nos per Dei gratiam) contumeliosaequot;, het eerste slachtoffer te worden.
Al deze redenen mogen de wenschelijkheid bewijzen, maar zij bewijzen geenszins het recht om zich aan den eisch van Art. 55 te onttrekken.
Niets is duidelijker dan dit: Voetius was door dien eisch gekrenkt. Hij, die als lid der Nationale Synode van Dordt, als prediker te Heusden, als geducht bestrijder van Remonstranten en Roomschen, zich boven anderen een grooten naam had verworven, wiens verdiensten gehuldigd waren door zijne benoeming tot \'t Hoogleeraarsambt, die deze betrekking nauwelijks had aanvaard of zijn roem was reeds wijd en zijd verbreid, hij die, volgens Gent man i), der Kerk was «tot een fakkel in de nare duisternis en gelijck een J ethro tot oogen in de woestijnequot;, hij zou zich aan het oordeel van twee, drie eenvoudige predikanten onderwerpen! V o e t i u s, in de volle kracht van den inannelijken leeftijd, stond toen op het toppunt van zijn roem. Zijn invloed was schier onbeperkt. De Regeering der stad eerde en ontzag hem. Onder de leden van den Akademischen Senaat was hij facile primus. En in de Kerk, waar zijn persoon en gaven, gelijk ons boven bleek, «ten hoochsten lieff ende aengenaemquot; waren en waar hij alomme bekend, geliefd en gevreesd was als een trouw wachter op Sions muur, gaf niemand den toon aan zooals hij. Hoe zou het hooger kerkbestuur in zijn strijd voor Art. 55 dien krach-tigen Herkules, door de Regeering gerugsteund, hebben kunnen
i) Lijck-predikatie over de dood van den hoog-heroemden Jkerc Gishertus Voetius, p. 4.
i7
wederstaan? Het boo^, al geschiedde het noode en onder protest, het hoofd in den schoot, om in de toekomst alle heil te verwachten juist van den vijand die hen bestreed.
De Akademie zou niet zonder contrólc blijven. Dit wist het hooger kerkbestuur wel en dit mag hen ook tot toegeven hebben gestemd. Voetius zou voortaan wel zorgen dat de zuivere leer der Kerk daar geene schade leed \'t zij door eenige benoeming van een Theologiae Professor, \'t zij door eenig Akademisch geschrift. Hoe weinig het vertrouwen in hem, in weerwil van den strijd, was geschokt, blijkt uit een besluit, in 1640 door de Provinciale Synode genomen \'), om hem „seer ernstelijck ende vrindelijck te versoecken, dat sijn Eerw. gelieve benevens andere hoochgeieerde mannen te weder-\' leggen den Catechismum ende andere diergelijcke schriften der Remonstranten, die dagelix meer ende meer openbaren, hoe verre sij tot de Socinianery comen te vervallen.quot; Het goed vertrouwen van \'t kerkbestuur heeft Voetius niet beschaamd.
In gloeienden ijver voor de zaak der religie had Voetius wellicht zijns gelijken niet, In de godsdienst, door Jezus gepredikt, had hij het hoogste goed leeren kennen en in \'t vermogen, \'t welk de drang zijns gemoeds hem schonk, om in bezielde, aangrijpende taal anderen dat goed aan te prijzen, lag \'t geheim zijner kracht. Streng in leven en leer, kon hij geen naam-Christendom dulden. „Vae vobis, vae mihi, — zoo luidt het tot zijne studenten 1) — vae\' Theologis omnibus, si religioni studemus , si pietatem aliis instillamus , cujus gustum forte nunquam percepimus; si per ludum et jocum latera et guttur exercemus in omnium peccata detonantes, interim ipsi intercutibus vitiis scatemus ; si alios fiere volumus, et privatim aut nos inter nos suaviter deliciamur; si omnes commovemus et ipsi non movemur ; si pro fide disputamus et contra fidem vivimus.quot; De Akademie moest dan ook zijn „een düxijnmiDi\',
Zie hare Acta, Sessio 8, nn. 4.
een gymnasium pietatis,quot; maar die vroomheid was aan de leer der Dordtschc vaderen onafscheidelijk gebonden. De koningin der Faculteiten was hem de Theologische „Ad vos -- zoo sprak hij de studenten dezer Faculteit aan i) — meconverto, Theologi, coelestis Philosophiae , juris divini, spiritualis Mede-cinae , sacrarum literarum , antiquissimae et authenticae histo-riae sublimis eloquentiae studiosi, studiorum et studiosorum omnium basis et fastigium, compendium et perfcctio, regula et amussis, currus Israelis et equites ejus.quot; De andere Faculteiten waren ancillae, der koningin dienstbaar. , Alle hadden zich te bewegen op vaste, aangewezen banen om der Gereformeerde leer niet gevaarlijk te worden. Had de theoloog zich te houden aan \'tgeen de Synode van Dordt had bepaald, zoo de jurist aan \'t Romeinsche recht, de philosoof aan de oude wijsbegeerte, te weten die van Aristotcles, en gelijk de geneeskundige zich had te wachten om gevaarlijke nieuwigheden als Harvey s gevoelen omtrent den bloedsomloop voor te staan, zoo moest de natuurkundige Kepler\'s meening aangaande de beweging der aarde verwerpen op grond dat die „rotatio terrae diurna et annua veritati divinae, sacris literis revelatae, directe et evidenter repugnat.quot; 1)
De Akademie op Gereformeerden grondslag te vestigen zou Voetius niet gemakkelijk zijn.
Onder zijne ambtgenooten bevond zich zekere H e n r i c u s Renerius, Professor in de Philosophic, welke in zijne lessen de door Voetius aangewezen baan niet vermocht te volgen en die, bij alle waardeering van Aristoteles als wijsgeer, zich in zijn streven naar waarheid meer tot Cartesius dan tot den man van Stagira voelde aangetrokken. Tot botsing met dezen beminnelijken en bescheiden geleerde kwam het niet. Slechts zeer kort mocht de Akademie zich in zijn bezit verheugen. Reeds den i8lt;ien Maart 1639 hield de Hoogleeraar
Zie Acta Senalus Acail. lol. 52 v.
19
in dc Historie, de begaafde A e m i 1 i u s , op lieni de lijkrede , waarin hij, gewagende van Rcnerius\' waar- en vrijheidszin, die hem met gezag en overlevering deed breken, zich aldus uitliet : „Zijn wij der oudheid grooten dank verschuldigd, wijl zij ons in menig onderzoek loffelijk is voorgegaan, toch hebben de Muzen niet den Grieken alléén hare gaven geschonken, en zijn er ook na Hercules krachtvolle mannen, na Plato verstandige geesten opgestaan. Ongetwijfeld zouden onze voorouders, weêr op aarde verschenen, veel in het nakroost moeten prijzen en verheffen •— veel daarentegen in zich-zelven moeten laken en veroordeelen. Heeft ook niet Aristotcles, de vader der peripatetici, het zich veroorloofd van zijnen meester af te wijken, wijl hij Plato wel, doch meer der waarheid genegen was ? Waarom nu zouden wij, zoo vaak het die waarheid geldt, niet handelen even als hij? Ontneemt ons echter die vrijheid, en wij zullen, als ongeoefende rekruten, steeds bij het a. b. c. der wetenschap blijven staan.quot; Merkwaardig protest, in de Domkerk ten aanhooren van het gansche Aka-demisch personeel uitgesproken!
A e m i 1 i u s was de eenige niet, die alzoo dacht. Een nog vuriger bewonderaar van R e n e r i u s was H e n r i c u s Regius, Professor in de Medicijnen, welke evenwel van zijn geliefden leermeester en vriend niet de bescheidenheid had overgenomen, en hij was het, die door jeugdige opgewondenheid en onstui-migen ijver het reeds smeulend twistvuur ontstak.
Mijn bestek gedoogt niet U de langdurige veeten te beschrijven , waarvan de jeugdige Akademie nu het sehouw-tooneel werd. Genoeg zij het te vermelden, dat Voetius in 1639 mct moed en kracht den hardnekkigen strijd begon en dat hij, gesteund door de stedelijke Regeering en door de groote meerderheid zijner ambtgenooten , aanvankelijk gezegevierd heeft.
I) Zie A. 0. Duker in zijn belangrijk proefschrift Sckool-getag en eigen onUerzoek, Leiden, 1861, bl. 62 v.
20
Wij verplaatsen ons in \'t voorjaar van 1662. Voetius telt reeds 73 jaar Drie en twintig jaren lang heeft hij gestreden en nog is hij onvermoeid. Den steun der Regeering heeft hij in den vervlogen tijd ruimschoots ondervonden. Geen enkel ambtgenoot kreeg hij in de Theologische Faculteit, zoo als hij zelf roemend getuigt \'), of hij ademde met hein denzelfden geest en ook met zijne beide tegenwoordige ambtgenooten, Esse-nius en Nethenus, vormt hij een drievoudig snoer dat niet licht verbroken zou worden. Ook mocht hij met betrekking tot de philosophic, die hem zoo vele zorgen baarde, onder de Akademische wetten en statuten, door de Vroedschap gearresteerd, de bepaling opgenomen zien: „Philo.sophi ab Aristotelis philosophia non recedunto neque publice neque privatimquot; 1). Bovendien benoemde de Vroedschap den 24 Mei 1641 :1) zijn zoon Paulus Voetius tot Extraordinarius Professor Metaphysices, omdat, zoo het heet, „sijn bijwesen de Vader in studiis seer dienstich ende ten hoochsten aenge-naem soude wesen, willende mede denselven sijn E. Vader in desen gratificeren ten respecte van de sonderlinge goede diensten die dcselve de Kercke ende Academie alhier is doende.quot; En voordat nog deze zoon in 1654 een leerstoel in de Juridische Faculteit, in plaats van den afgetreden Mo re else, ging innemen, viel den vader het nieuwe voorrecht te beurt, dat een tweede zoon, Daniel, tot buitengewoon Hoogleeraar in de Wijsbegeerte bevorderd werd.
Maar bij al dit goede wat hij herdenken mocht, is er toch veel wat hem groote bekommering baart. De geest van Cartesius waart, in weerwil van \'t Akademisch statuut, nog altijd rond in de Hoogeschool. Johannes de Bruyn, Professor in de Mathesis en Physica, is er van doortrokken,
\' gicite van \'t jaar 1659.
2 f
G r a c v i u s, de opvolger van A e m i 1 i u s, evenzeer, en wat nog erger is, ook Regnerus van Mansvelt, die in 1660 V o e t i u s\' overleden zoon Daniël als Hoogleeraar in de Wijsbegeerte verving. Hoe diep dit laatste vooral hem griefde,
kunt Gij opmaken uit Gentman\'s verhaal, \'t welk U tevens doet zien hoe de hartstocht van den strijd Voetius in de ernstigste oogenblikker. des levens bleef beheerschen. „lek ben — zoo deelt zijn vriend Gent man ons mede \') — bij Voetius gekomen, om syn stervenden soone, de professor Daniël, dat puyck der philosophen, voor \'t laetste te be-soecken, doch quam een oogenblick te laet: dese vader komt my op de voor-vloer tegen, terwijl men besich was om \'t lichaem af te leggen. Men sag noch de tranen liggen op syn vaderlycke oog, dat ick sonder schreyen niet en konde aeh-sien. Hy weckte my dadelyck op, om strax na de heeren borgemeesters te gaen, omdat \'t hem doen niet soude gepast hebben, cn doch te sorgen voor een goet nasaet van syn soon, tot professor, ^een van de oude philosophies Ick beken —
voegt G e n t m a n er bij — ick stond verstelt over soo een kloeck-moedige standvastigheyd.quot; Maar onheilspellender dan al het genoemde is voor Voetius het besluit, door de Vroedschap in \'t gezegde voorjaar, den 14 April 1662 , genomen, waarbij zijn waarde ambtgenoot in de Theologische Faculteit, zijn leerling en vriend, Ne then us, uit zijne betrekking wordt ontslagen.
De stedelijke Regeering was verbolgen en , zooals Voetius wel gissen kon, op N e t h e n u s niet alleen. Wat was er gebeurd ?
De strijd over het gebruik der kerkelijke goederen, die al 7/U»/ dra na de stichting der Hoogeschool ontstond, was in de laatste jaren weder hevig aan \'t woeden. Het punt van verschil kwam vooral hierop neêr: mochten, nadat de kanunniken hun geestelijk en wereldlijk gezag hadden verloren, de inkomsten hunner rijke bezittingen ook nog ten goede komen aan particulieren, kapittelheeren b.v. die tot de Hervormden waren
LI) ^
1) Zie Geut man, 1. 1., bl. 18.
22
overgegaan of Gereformeerden die in de rechten van kapittel-heeren waren getreden, bf moesten die inkomsten geheel en uitsluitend worden gebezigd ad pios usus ten bate van predikanten en scholen. De eerste meening werd verdedigd door Maresius, Hoogleeraar te Groningen, en anderen met hem, ■:hquot;~/ Je laatste door Voetius en de zijnen. Men kan zich geen ^{ . ■!lt; denkbeeld maken van de heftigheid van dezen strijd en van de beroering er door teweeggebracht. Voetius had hierin een werkzaam aandeel gehad. In eene memorie aan de Vroedschap dezer stad van Cyprianus Regneri ab Oosterga, Professor in de Rechten alhier, getuigt deze \'), dat Voetius „verscheyden boecken door den druck gemeen heeft ge-maekt, die binnen dese Stadt publyck zijn verkocht, daer inne sijn E. belieft heeft tegen d\'een en d\'ander te gebruyeken seer scherpe, taxative, injurieuse en vinnige schimpredenen, selfs die tendeerden, ten minsten indirectelijck, tot disrespect van de Heeren Hooghe Overigheden en Magistraet, gelijck bekent is, en al te klaer soude konnen aengewesen werden.quot; De quaestie werd door de Predikanten alhier, die meerendeels van de partij van Voetius waren, op den kansel gebracht en de tegenpartij, waartoe ook de Regeering dezer stad behoorde, van dieverij en kerkroof beschuldigd. Het genot, \'t welk particulieren van die geestelijke goederen hadden, stond volgens Ds. Abraham van den V e 1 d en gelijk met een „dootslach , vermits de Predikanten ten platten lande en andere (tot wiens behoeve de voorseyde goederen moesten komen) haer levens middelen wierden onthouden Vooral twee leeraars, de
genoemde van den Velden en Johannes Teeling, gingen zóó ver, dat Voetius zelf „siende dat het syn disci-pulen en socii wat te heet mengden, en de maximes, die hij haer geleert hadde, ontijdich te stijf dreven en dat de voerluy, die hij anders selve de sweep in handen hadt gegeven, wat
1) Zie C. Bur man Trajectum eruditum p. 256.
2) Zie ibid. p. 257.
23
getempt diende, eer de wagen aen \'t hollen en sij omver raecktenquot;, dat Voetius zelf — zeg ik — hen tot meerder „zedicheydtquot; vermanen moest\'). De Regeering maakte korte metten. Nadat de Staten dezer provincie, voor oproer beducht , in 1660 een tiental compagniën krijgsvolk uit de naburige gewesten hadden ontboden en de Vroedschap door die macht was gedekt, ontzette deze de beide genoemde predikanten uit hun ambt en bande hen uit de stad. Het was — zegt de Vroedschap !i) — „voor de goede ingesetenen deser stadt ende die de selve eenige jaeren te vooren hadden gefrequen-teert, notoir, dat veele rechtveerdige, wettige en hoochdrin-gende redenen, nae langdurige te vergeefs gepleegde patiëntie en veelsins misbruijekte verdraechsaemheytquot; aan de Ed. Mog.,, Heeren Staten en ons deze resolutie hebben afgeperst.
Kort na deze geruchtmakende gebeurtenis behandelde N e t h e-nus de teedere quaestie der kerkelijke goederen op de meest ruwe wijze in een werk, getiteld: Necessaria defensio concor-diae Pasioruni UItrajectinorwn. Hij maakt daarin de Heeren Staten van de stad Groningen en Ommelanden uit voor kerk-roovers, Professor Mare si us, den tegenstander van Voetius, voor „een waere Bileam, een instrument van de duyvel, een slave van de giericheyt, die den Prince der duysternisse door het vertonen van het lockaes des bedriechelijcken gelts leydt en drijft waer heenen hij wil...; voor een Advocaet van leugenen en van godloosheyt. . ., wiens veele quade, valsche, schadelijckc en ergerlijcke en voor de siele der menschen doodelijcke schriften niet en sijn voortgecomen van de geest des mondt Gods, maer die voortgebracht sijn uijt een krengige en stinckende Theologie van een Fransman, Beelsebub daer toe mede werekendeen, van de uitzetting der beide
1) Zie Dr. J. Har tog in zijne merkwaardige verhandeling het collegie der Scavanten te Utrecht in de Gids van 1876, II D., bl. 89.
2) Zie Acta Sen. Acad, van \'t jaar 1662, verg. Burman 1.1. p. 244 (waar r. 3 v. o. voor gebruikte te lezen misbruijekte).
24
predikanten gewagende, zoo verklaart hij hen onschuldig , zegt dat zij niet als twee Azazels in de woestijn zijn gezonden, maar dat zij gelijk Jezus uit de stad geleid zijnde met eere geleden hebben, dat „haere uijtwerpinge bij God glorieuser soude sijn, als het verblijf van anderen, «nde dat die met Christo leden, oock met Christo \'t sijncr tijt verheerlijckt souden worden.quot;
De Ed. Mog. Heeren Staten van de stad Groningen en Ommelanden beklaagden zich in eene missive, den i Nov. 1661 aan de Vroedschap gezonden, over den smaad hun en hunnen Professor primarius M a r e s i u s aangedaan en verzochten dat de Vroedschap daarover Professor Nethenus „wilde te reden stellen ende oock na behooren corrigeren, opdat het moge strecken anderen tot een exempel ende de reputatie van haer Ed, mog. Provincie, als oock van haeren Professor primarius publiquelijck mogen werden gevindiceert.quot; De Regeering dezer stad, welke — om hare eigene woorden te gebruiken — „niet meer ter harten nam, als dat de w.\'iere Christelijcke gereformeerde religie met alle niogelijcke vlijt ende goeden ijver gehandhaeft en gevordert werde, ende dat tot dien eijnde in d\'Academie alhier door alle aendringende devoi-ren de studerende jeucht onder Gods genadigen segen werde ingescherpt de wijsheijt die suijver, vreetsaem, bescheijden, geseggelijck, vol van barmherticheijt ende van goede vruchten ende ongeveijnst is, ende daer en tegen geweert ende gede-testeert die wijsheyt die partijdelijck oordelende, bitteren nijt ende twistgiericheyt int harte baert, die met opgeblaesentheijt rasende omtrent twistvraegen ende woordenstrijt, meer nijt, twist, lasteringen ende quade nadenckingen, verkeerde kracke-lingen ende verkeringe der toehoorderen is voortbrengende, dan nutticheyt, leeringe ende stichtinge Gods , die in het geloof isquot; — (de Regeering) vond zich „om redenen ende goede consideratien haer daer toe moverende, bevoecht ende verplicht den gemelden Professor Nethenus uyt sijne functie ende professie te verlaten.quot;
2 5
Voetius viel, gelijk te verwachten was, te gelijker tijd in ongenade. Hij had den steun der Regeering, vroeger door hem genoten, verbeurd.
Spoedig zou dit blijken. Eene maand na de afzetting van Nethenus kwam de Akademische Senaat bijeen om te beslissen over de vraag of de stedelijke Regeering niet zou worden aangesproken over de bestaande vacature in de Theologische Faculteit. Men durfde het niet aan en was voor uitstel. Zes weken verliepen, en dezelfde vraag werd in den Senaat herhaald, maar nog waren vele leden huiverig. Bij rondvraag staakten de stemmen, en eerst nadat de Rector door zijn votum den doorslag had gegeven, kwam het er toe dat de zaak aan den eersten Burgemeester werd aanbevolen. De laatstgenoemde bracht haar in de eerstvolgende raadsvergadering en, zonder Vo et ins en zonder Es senilis te raadplegen, werd den Gecommitteerden tot de Akademische zaken gelast uit te zien naar een vroom, kundig, vredelievend man, waardig de opengevallen plaats in te nemen \'). Den 16 Juli 1662 vielen „d\'inclinatien van de Heeren van de Vroedschap op de persoon van F r an ci s c us Bu r m a 11 nus , pro-Regens van \'t Theologische Collegie tot Leydenquot; 1), die de benoeming zich liet welgevallen. Hij was geen man van Voetius\'richting , stond zelfs bij velen als C o c c e j a a n en volger van Cartesius in kwaden reuk. Door zijne komst was het gedaan met de ópóvoicc der Theologische Faculteit, welke Voetius nog in 1659 zoo hoog had mogen roemen. Tot overmaat van ramp werd den 21 Juli 1664aan Louis Wolzogen, uit Middelburg tot Waalsch predikant alhier beroepen, met den titel van Extraordinarius Professor het recht verleend om Kerkgeschiedenis te onderwijzen 2). Wolzogen behoorde ook al, even als Bur man, tot het vrijzinnige collegie der
Zie Notulen der Vroedschap van dien tijd.
Zie Notulen der Vroedschap van dien tijd.
26
Scavanten of Collegium Cartesianum. Dc tcckenen der tijden werden voor V o e t i u s hoe langer hoe ongunstiger. Had hij vroeger, gesteund door de stedelijke Regeering en de groote meerderheid zijner Ambtgenooten , aanvankelijk mogen zegevieren , nu begonnen de kansen geheel te keeren. De steun der Vroedschap had hem begeven en nog slechts cene kleine minderheid der Professoren stond aan zijne zij. En zoo verwondert het ons niet dat dc man, die op het toppunt zijner macht het recht van contróle der Kerk wel wat overmoedig uit handen nam en die met zijne weinige getrouwen dat recht niet meer kon handhaven, in zijne dagen van onspoed heul en steun gaat zoeken bij de Kerk, welke hij vroeger bestreed.
Nauwelijks heeft Voetius in de Kerk zich teruggetrokken, of wij zien den ouden strijd, welke ongeveer dertig jaren rustte, weer herleven. Ditmaal wordt hij tusschen den kcr-keraad en de Vroedschap gevoerd. De vroegere goede verstandhouding tusschen deze twee Collegien had door den twist over het gebruik der kerkelijke goederen voor vijandschap plaats gemaakt en de benoeming van Burman tot Professor had ten gevolge dat de verwijdering nog grooter werd. De kerkeraad, namelijk, was ongenegen om dezen heterodoxen Hoogleeraar voor te dragen tot den halven dienst van \'t predikambt, in weerwil dat de Vroedschap in eene missive van den 23 Mei 1663 dit zeer ernstig had aanbevolen. Eerst een jaar later, den 1 Mei 1664, en niet dan na al te harden drang, werd het beoogde doel bereikt en Burman tot Predikant bevestigd gt;).
Aanleiding tot hernieuwing van den ouden strijd gaf Absalom Malecotius, student in de Theologie, die den 16 Juni 1666 1) onder het voorzitterschap vanProf. Burman twee corollaria verdedigde van den volgenden inhoud:
Zie Acta Sen. Acad, van \'t jaar 1666.
27
„Socinianorum error! iniprudenter velificantur illi qui dicunt sub V. T. plenam peccatorum condonationem fuisse, quoniam ad illam Occonomiam nctijtvii sen praetcrmissio, id est, non punitio peccatorum seu remissio tantum, ad N. T. aytnij quoque pertinet.quot; Het: punt in geschil komt hierop neder of er met B u r m a n , C o c c ej u s , G r o t i u s en de meeste nieu• were exegeten, tusschen nantaii en aifian, onderscheid moet worden gemaakt, dan wel of het, zooals V o e t i u s meende, woorden zijn van gelijke beteekenis.
Het tweede corollarium luidt:
„Observatio diei septimae, qualis nunc est, sub N. T. non introducta est per speciale aliquod divinum praeceptum, sed per politiam, id est, ivra^iav Ecclesiasticam , quae certum\' ordinem cultus divini ita observandum duxit quot; De viering van den Zondag hield V o e t i u s op grond der tien Geboden voor meer dan eene kerkelijke instelling. Een voorschrift van de viering wordt, gelijk bekend is , in het N. T. niet gevonden.
Eene maand later, den 16 Juli, verzocht Malecoot, die tegen de zomervakantie de Akademie ging verlaten, van den kerkeraad zijne kerkelijke attestatie. Hij verkreeg haar niet dan met deze clausule: Absalom Malecotius. Student, versoe-ckende kerckelijcke attestatie is eerst gehoort over een corollarium enz. en daer over aen de vergaderinge genoegen gevende met betoninge van berouw is deselve hem toegestaen quot; De klachten van den aanstaanden proponent óver dit getuigschrift, dat hem tot groot nadeel in zijne bevordering strekken zou, hadden geen andere uitwerking dan dat het, acht dagen later, in dezer voege gewijzigd en geboekt werd: „N. N. versoeckende kerckelijcke attestatie is eerst gehoort over een corollarium enz. en daer over aan de vergaderinge genoegen gevende, met bekentenis van onvoorsichtelick die maniere van spreken gebruyekt te hebben, is deselve hem toegestaen.quot; Uit den inhoud dezer attestatien blijkt duidelijk dat Malecoot (welke bekend stond als een braaf, zedig jongman en die na zijne disputatie ook zonder bezwaar tot het H. Avondmaal was
28
toegelaten) alleen om die corollaria door den kerkeraad was aangevallen cn dit was reden dat dc Akadeniisclic Senaat, inbreuk gemaakt ziende op dc vrijheid der Hoogeschool, zich de zaak aantrok.
Den 11 Oct. had er eene vergadering plaats, waarin met meerderheid van stemmen werd besloten om zich tegen dc handelingen van den kerkeraad tc verzetten. Drie Hoogleer-aren waren afwezig, een Godgeleerde, K s s e n i u s , één Rechtsgeleerde, Paulus Voetius, de zoon van Gijsbcrtus, en één uit de Faculteit van Letteren, B e r c k r i n g e r, Professor in dc Welsprekendheid. Twee der aanwezigen konden zich met het genomen besluit niet vercenigen , t. w. Gijsbcrtus Voetius en Johannes Leusden, linguae HebraeaeProfessor. Dit genoemde vijftal, allen leden of oud-leden des kerkeraads, vormde de partij der oppositie De strijders voor de vrijheid der Akademie waren acht in getal.
Volgens Senaatsbesluit begaven zich Rector en Assessoren naar dc Burgcmee; teren der Stad om de bezwaren tegen de handelwijze des kerkeraads uiteen te zetten, maar moesten, op verzoek van den eersten Burgemeester, den hoofdinhoud van het mondeling medegedeelde in ecne geschreven memorie indienen, t welk eenigc dagen later geschiedde. In deze memorie, zonder twijfel door den schranderen tegenstandei van Voetius, Bur man, toen Assessor, opgesteld, wordt aangetoond dat de onderwerpen, in de corollaiia behandeld, opene vraagstukken waren, waarover geenc Synode had beslist, dat zeer geachte Gereformeerde Godgeleerden het gevoelen van M a 1 e c o o t deelden, weshalve dit noch heterodox was, noch eenige censuur waardig. Met betrekking tot de woorden der attestatie, dat IVlalccoot ^onvoorsichtelick die maniere van spreken gebruyektquot; heeft, zegt de memorie niet zonder grond, doelende op Voetius cn zijne partij: „soo hebben andere, professoren alhier, in hare disputatien voor desen ende nu noch, zulke ja harder manieren van spreecken met meenighte gebruyekt, zonder oyt van kerekenraed daer over in het minste gemoles
29
teert te zijn, daer het professoren immers so wel past als de studenten sich van alle onvoorsichtigheden te wachten.quot; Mocht de kerkeraad op de gedane wijze te werk gaan, het zou, volgens de memorie, ecne zaak zijn „van een seer quade consequentie, konnende alsoo alles onder dien schijn voor den kerckenraed getrocken ende bijsondere eerlijke studenten, ja professoren, na desen oft geene sijn driften, genoteert worden.quot; Maar de kerkeraad heeft — ik geef altijd de memorie weder — noch recht, noch bekwaamheid om te oor-deelen over deze of andere dergelijke Akademische quaestien; het is ook „buyten alle gebruyck van alle Academiën,quot; ook hier, want „in den jaere 1637, volgens blijck uyt UEd. Achtb, resolutie-boeck, heeft de Academie ende in dezelve bijsonderlijck Dom. Voetius met den hooghsten iverquot; zich er tegen verzet dat deputati Synodi inspectie of examen zouden hebben van Theologische geschriften — en nu werd deze macht geusurpeerd door een particulieren kerkeraad!
De memorie van den Akademischen Senaat werd door de Vroedschap aan den kerkeraad ter wederlegging afgestaan en, na aldaar in ecne Commissie behandeld te zijn, met het antwoord des kerkeraads weder aan de Regcering toegezonden. Dit antwoord rechtvaardigt de door den kerkeraad gepleegde handeling in geenen deele. Van den inhoud der corollaria, van heterodoxie daarin geopenbaard, van aanmerkingen op M a 1 e c o o t\'s leven , van verdediging van \'t recht des kerkeraads om over Akademische quaestiën te oordeelen, van dit alles, waar het op aankwam, geen enkel woord. Het zeer gerekte stuk verliest zich in algemeenheden of beweegt zich op omwegen en kon, hoe lang ook, de tegenstrijdigheid niet bedekken, die Voetius\' daden in 1637 en 1666 aan ieder te aanschouwen gaven.
Het antwoord des kerkeraads werd den 10 Jan. 1667 in den Akademischen Senaat voorgelezen, te gelijk met eenige aanmerkingen die daarop door Rector en Assessoren waren geconcipieerd. Op vijf stemmen na, t w. die van het vroeger
3°
genoemde vijftal, droegen de aanmerkingen de goedkeuring der vergadering weg en werden aan den eersten Burgemeester ter nadere behartiging aangeboden.
Scherp wordt het stuk- des kerkeraads in de aanmerkingen doorgehaald. „Men soude het — heet het — met eene ant-woorde wederleggen konnen, seggende, dat het begaet igno-rationem elenchi t of mistastinge in den staet des geschils, waar door alles, wat daer in bijgebracht wordt, buijten propoost is. De professoren seggen in haar schrift „dat geen kerekenraed rechter is over de disputatien oft manieren van spreken der professoren vu Academie t dat oock de judicature over ongedecideerde questien alleenlijck toequam een Nationael Synode, maer geen particuliere kerekenradendit was de staet des geschils, en daar van hadden sij het tegendeel mogen beweeren, maar hoe gaan sij te werek? Sij verhalen eerst de nieeninge der professoren selve, dat de kerekenraad onbevoeght is zulx zich ie bemoeijen met de saken in de Academie ommegaande, als m de sen geschiet is, ende dadelick daar op het selve sullende wederleggen, stellen zij het soo voor: dat in twijjfel getrocken wordt, oj haar de opsicht toekomt over de leere en het leven van de ledematen der ge-meynte, waer in sij notoirlijck verdraijen den staet des geschils. De professoren beswaren sich niet dat den E. kerekemaad opsicht hebbe over leere ende leven der ledematen der gemeynte, cn voor soo veel oock der professoren ende studenten, die lidmaten sijn, maar sij klagen, dat sij iemandt censureren over disputatien ende manieren van spreken in de Academien, dat sij oordelen over ongedecideerde question, welck haer niet toe cn komt. Laet sij oordeelen ende attestation geven aan alle leden der gemeijnte volgens de gemeene belijdenissen des geloofs ende formulieren van eenigheijt, volgens welcke men quot;oordeelt, dat iemand gesond is in \'t gelove, maer niet over Academische manieren van spreken, ende dat over ongedecideerde questien, die met geen attestatie der kereke ge-meijnschap hebben Dit hadden sij moeten bewijsen, dat sij
3i
daer toe gevoeght zijii, maar daar van is niets te sien in dat geheele lange schrift.quot;
Ontkende de kerkeraad ^etisurpeert te hebben het reeht der Academie of superior iteijt der Magistraten, dezvijl sij een saeck in de Academie ommegaande niet anders hebben acnge-merekt, als voor soo veel die hacr opsicht is rakende, zoo is dit — zeggen de aanmerkingen — buijten reden, alsoo sij hier een saack, voor soo veel die puur Academisch is, hebben aengemerekt, namentlijck, of iemand met seeckere stellinge niet onvoorsichtelick den Socinianen voordeel doet,, welck geen questie is van een quaat leven, noch oock van calumnie of injurie, maer van het gevolch eener stellinge, die hoewel se ^ de religie betreft, nochtans, alsoo se van geen synode gedc-cideert is, puur Academisch is, en soo tot haer niet en behoorde : alsoo het geen kerekenraad toekomt wetten te maken omtrent ongedecideerde questien, maar alleen, als die van synoden gemaackt sijn, deselvc uijttevoeren ende te handhaven.quot;
En zeide de kerkeraad met betrekking tot het voorgevallene in het jaar 1637, het afweren der visitatie van de disputatien, „dat sij blijden sic/i daer mede dordinaire opsicht hacrs kerekenraeds niet hebben willen autre eken, — zoo antwoorden de aanmerkingen daarop: — „dat is waer, maer het is oock waer, dat noch tegenwoordigh niemant sulx soeckt te doen, maer alleen te beletten alle onbehoorlijke usurpatien over het recht der Academie, gelijck doe ter tijdt o ck geschiede.quot;
Voetius, het is duidelijk, heeft ondoordacht gehandeld. Dat het voor hem, den meest rechtzinnigen Theoloog, verschrikkelijk was te moeten hooren onvoorzichtig Sociniaansche dwalingen te begunstigen, kunnen wij ons voorstellen, alsmede dat hij wrevelig den steller van het corollarium wilde treffen. Maar hoe? De dagen waren voorbij dat hij op zijneambtge-nooten of de Regeering rekenen mocht. Hij zette den kerkeraad aan tot den strijd, zonder te bedenken dat hij van het wapen dezer bondgenooten (van Art SS) zelf de spits had afgebroken. De uitslag kon dan ook niet twijfelachtig zijn. Nadat de be-
32
kende vijf Professoren te vergeefs een protest hadden ingediend bij de Vroedschap, heeft deze laatste den 26 Jan. 1667, ,.gehoort de leeture van de Memorie ende verdere stucken, tot conservatie van de behoorlijcke liberteijt van hare Academie, ende tot voorkominge van alle onlusten ende verwijderingen die door dusdanige altercatien tusschen de Academie ende kerekenraadt meer en meer souden mogen komen te verrijsen , goedgevonden en verstaen, dat de kerekenraad onbevoecht ■\' is sich te bemocijen met saken inde Academie omgaande, ende alsulx professoren ofte studenten te censureren of oock kerckelijcke Attestation te weijgeren, oft die te clausuleren over ende ter sake van lessen, disputatien, corollarien ofte onvoorsichtige, soo sij die noemen, manieren van spreecken, in dezelve gebruyekt, ende dat voor soo veel alle sodanige poincten bij de confessie, gemeene formuliren ende de be-sluyten van de nationale Synoden niet en zijn gedecideert, nochte gecondemneert. Ende dewijle de kerekenraad toekomt de opsicht ende kennisse niet alleen over leven, maer oock over de leere, zulx die bij de Synoden nationael van Dordrecht is vastgestelt ende dat ten reguarde van alle de ledematen harer gemeijnte ende voor soo veel oock over professoren ende studenten, die ledematen zijn, verstaet de Vroedschap dat soo wanneer de gemelte kerekenraed quot;t eeniger tijd mochte vertneijncn bij de professoren of studenten tegen deselve leere te zijn gepecceert, ofte door onvoorsichtige stellingen de waarheyt van dien in eeniger wijse te wesen geprejudiceert, ende dat bij professoren ofte studenten contrarie wierde gesustineert, zal de kerekenraed alvorens daar over te oordeelen, ofte eenige censure te oeffenen, gehouden wesen de Heeren Burgemeesteren ende Gecommitteerden tot de Academische zaken ofte oock de Ed. A. Vroedschap daar van kennisse te geven, ten eynde bij haer Ed. over sodanige gevallen in dier voegen moge worden geoordeelt en gedis-poneert, als men tot rust en vreede tusschen Academie ende kerekenraed bevinden sal te behoren. Ende worden de Heeren
33
Commissarissen gelast dose onse resolutie ter eerster vergade-ringe van den kerckenracd over te brengen, ende aldaar te doen registreren tot des kerekenraeds naarichtinge ende wijders te besorgen dat het genotuleerde rakende het geven van de attestatie van den student Male coot uyt het kcrckcnboeck worde gelicht; gelijck mede den Secretaris bij desen gelast wordt deselve resolutie aan den Rector van de Academie te verhandreyken, omme in het register van de Senaat der Academie nsgelijx aengetekent te worden, oock tot haer nacrichtinge.quot;
De kerkeraad achtte zich door deze resolutie in zijne rechten verkort en openbaarde zijne gevoeligheid hierover in een lijdelijk verzet. Hij weigerde het genotuleerde aangaande Male coot uit het kerkeboek te lichten. De Vroedschap, oppermachtig in die dagen, kon dien tegenstand niet dulden Na herhaalde en vergeefsche aanmaning om uitvoering te geven aan haar bevel, zond zij haren Secretaris Nieustadt in de vergadering des kerkeraads, liet hem het kerkeboek opeischen, de bewuste regelen doorhalen en op den kant aanteekenen , dat zulks op bevel van de Heeren der Vroedschap was geschied \').
Nog dieper vernedering moest de kerkeraad ondergaan. De Vroedschap, die bij beroeping van predikanten het recht van approbatie had, wees herhaaldelijk dc door den kerkeraad voorgedragen personen af en verzocht om anderen te dispiciee-ren, en toen de kerkeraad ook hierin zich niet naar hare wenschen voegde en talmde met eene nicüwe voordracht te doen, wist zij zelfs van de Provinciale Synode te verkrijgen dat deze deed wat des kerkeraads was cn een leen-predikant voor de Utrechtsche gemeente koos ■2).
Tusschen twee vijandige machten ingesloten, moest de kerkeraad nu wel het hoofd in den schoot buigen. Slechts een paar malen verstoutte hij zich nog het verboden Akademisch terrein even te betreden. Een zeker diaken, Hochepied,
1) Zie Handelingen des Kerkeraads van 29 April 1667.
2) Zie Notulen der Vroedschap van 4 Sept. 1667.
34
deelde namelijk in de kerkeraadsvergadering mede, dat er velen in de gemeente bedroefd waren ter oorzake van een twistgeschrijf tussehen de Professoren Burman en Essenius over den Sabbat. Aan Essenius werd te last gelegd dat hij de woorden van Col, 2 : 16, 17 ontzenuwd had en dat hij in zijn geschrift wel 130 dwalingen had begaan. Derhalve was óf do een een ongodsdienstig man, óf de ander een lasteraar. H o c h e p i e d zeide „dat hij daer over niet en wilde oordeelen, maer dat hy dat gaf aan dese vergaderinge te oordeelen, om den onnoselen voor te staen ende den schuldigen tot boete te brengenquot; \'). Een ander maal werd een student, Joannes F u ij c k, over een zeker philosophisch corollarium, quot;t welk hij onder \'t praesidium van Professor Regnerus van Mans feit verdedigd had, door zijn wijk-predikant aangesproken en vermaand 2) In beide gevallen was de bloote herinnering aan de genomen resolutie van 26 Jan 1667 voldoende om den kerkeraad af te weren van het verboden terrein. Later betrad hij het niet meer. De dooide Vroedschap gewenschte „behoorlijcke liberteijtquot; harer Aka-demie werd geëerbiedigd.
Met den nederlaag des kerkeraads was tevens aan Voetius zijn laatste steun ontnomen. Hij stierf in 1676 en moest nog ruimschoots ervaren dat zijn streven niet slechts ij del was geweest, maar zelfs het tegengestelde had uitgewerkt van \'t geen hij beoogde.
Mijne Heeren! Mijne taak als geschiedschrijver is ten einde. Aan U laat ik over na te denken over het leerrijk feit, dat uit de héerschzucht van Voetius de vrijheid onzer Hooge-school is geboren.
1) Zie Acta Sen. /lead, van Mei 1667 en /Jandelingen des Kerkeraads van 15 April 1667.
2) Zie Acta Sen. Acad, van Juli 1668 en Handelingen des Kerkeraads van 10 Juli en 10 Aug. 1Ó68.