■ ^
Cc ( 1-1 . //■■
jTj- {s/ i/ . \' j
l , / ■ ... f- ■\'
•\'; • ■
■/gt; i ( c !\' C Oi .
vw Vjfg», //ff Cl i/ lt; /. t- ; /V - ;
quot; J h Cl , . •
/)
-Dz- n. \' n.O\'i /7; , , . I r ■■ / y;; jx :
\'.,6£. lt;tcK ! x. f\'; c ■■\' ,• /
/. ( i C( I i (J , ft A ï / - , ;7\'
■ .
1 / :
V A N
DOOR
Mei Oefeningen en Gebeden achter ieder Hoofdstuk, door den Eervv. Pater Gonnelieu. S. j.
-K-Hc--
L\'-- ^
De Navolging van Christus is de kostbaarste parel der heele christelijke letterkunde. Geen boek, door menschenhand geschreven, heeft een grooteren roem verworven en vijf eeuwen lang | behouden, geen boek is zooveel duizende en nogmaals duizende reizen herdrukt. Het is overgezet niet slechts in de talen en tongvallen van alle christenlanden, maar ook in \'t Chineesch en Japanneesch, in \'t Hebreeuwsch en Armenisch, enz. enz., in verzen zoowel als in proza.
Sedert 500 jaar wordt het over de geheele beschaafde wereld met voortdurend stijgende belangstelling en liefde gelezen, herlezen en in vrome stilte overpeinsd. De grootste geleerden, zoowel in vroegere tijden als in onze dagen, Protestanten zoowel als Katholieken, hebben openlijk hulde gebracht aan dat heerlijk werk.
„ De navolging van Christus,quot; zegt de beroemde Leibnitz, „ is een der voortreffelijkste werken, die ooit geschreven zijn. Gelukkig hij, die naar den inhoud daarvan leeft en zich niet vergenoegt met het alleen te bewonderen. quot;
Thomas Morus, de geleerde en vermaarde kanselier van Engeland, de verheerlijkte bloedge-getuige van ons heilig Geloof, herhaalde dikwijls dat „men met de Navolging van Christus
voorbericht.
goed gezorgd zou hebben voor de algemeene welvaart vau Groot-Brittanje, iudieu de Engel-schen het boek hadden willen lezen en zijn voorschriften opvolgen.quot;
„ Ik zocht een vriend,quot; (zoo spreekt Sailer {1) in de hem eigen hartelijke taal) „dien ik thuis steeds bij mij kon houden en ook op reis licht raeeuemen, zonder den voerlieden reden te geven om zich te beklagen over een te zwaren last. Ik zocht een vriend, die mij in alle gevallen de waarheid dorst zeggen, mij overal op den afgrond der eigenliefde en op het vonkje licht, dat over den afgrond schemert, dat is op mijzelvbn opmerkzaam maakte; een vriend, die den trage aanporde en den ijverige op het spoor hield, die deu treurige opbeurde en den blijmoedige intoomde, den falende bestrafte en den afgematte verkwikte. Nu wist ik wel dat buiten God nergens zulk een alomtegenwoordigen vriend te vinden is. Maar juist daarom had ik een tweeden, zichtbaren vriend noodig, die mij den alomtegenwoordigen, onzichtbaren vriend herinnerde en tot Hem henendreef. En dezen getrouwen, zichtbaren vriend, die mij aan God herinnerde en tot God henendreef, vond ik in het boek der Navolging van Christus.
Over deze nieuwe uitgave is slechts weinig te
Johann Michaël Sai 1 er ( 1751 - 1832 ) Bisschop van Regensburg, ,.de Fénelon quot; van Duitschlaud. Zijn vertaling, voorzien van eene doorwrochte voorrede en belangrijke aanteekeningen. is de meest gezochte en heeft reeds een twintigtal uitgaven in verschillende formaten beleefd.
voorbericht.
zeggen. Ze is bewerkt naar de beste reeds bestaande vertalingen, die alle, na vergelijking met den grondtekst en eenige overzettingen in vreemde talen, het hunne in ruimer of minder mate hebben bijgedragen.
Ons (wegens omstandigheden mislukt) plan was ze een viertal jaren vroeger in \'t licht te geven, ter gelegenheid namelijk van Thomas a Kempis\' 500-jarig geboortefeest, wanneer zelfs in \'t Protestantsche Noorden eene (Katholieke) prachtuitgave verscheen, zoo sierlijk eenvoudig als we zelden zagen.
Deze uitgave is in taal en spelling en vooral iu uiterlijke inkleeding meer overeenkomstig met de tegenwoordige eischen der studeerende jeugd, voor wie ze inzonderheid bestemd is. Het bevallig voorkomen van het boeksken zal \'t menigeen tot vriend maken; wie toch ziet niet gaarne zijn vriend netjes uitgedost, zoowel als vrij van allen wuften opschik.
Hoogst verdienstelijk voor de Thomas a Kem-pis-literatuur hebben zich gemaakt tal van geleerde en ijverige mannen, o. a. de zeereerwaarde heeren O. A. Spitzen, Pastoor te Zwolle en Victor Becker S. J., die door hunnen uitmuntenden arbeid ons nationaal eigendomsrecht van de Navolging zoo krachtig gehandhaafd hebben, en veel bijgedragen om den roem van onzen Thomas a Kempis ook in het buitenland te verbreiden.
Desniettemin is \'t onze bescheiden meening dat het boekje zelf op verre na niet zoo veel gelezen en zoo goed gekend wordt als het ver-
VOORBERICHT.
dient, en dat op zijn schrijver eenigszins toepasselijk is, wat de dichter getuigt van die andere Katholieke glorie van Nederland :
„ Zijn hooggevierden naam naar namen te vernoemen,
Die de Oudheid grootst en roemrijkst had, Gebuur en vreemdling met zijn lofspraak doof te roemen, —
Ja, alle dagen hoort men dat!
Maar hem te lezen, hem te kennen, hem te smaken.
Ziedaar wat schaarsch is in (deze) eeuwquot;.....
Moge deze uitgave het hare bijdragen om \'t gulden boeksken in een ruimeren kring van lezers te verspreiden ! mogen velen daarin troost, verkwikking en opbeuring zoeken en vinden !
over
Het heilig Misoffer is eene offerande, waarin Jezus Christus zich door de handelingen van zijnen dienaar den priester, aan het altaar, als slachtoffer voor ons opdraagt, Jezus Christus heeft het heilig Misoffer ingesteld, om onder ons de offerande te doen voortduren, welke Hij aan het kruis, voor der menschen zaligheid heeft opgedragen, en om ons de genade toe te voegen, die Hij daardoor verdiend heeft. Kr is alleen verschil in de wijze, waarop Jezus Christus, ons slachtoffer, zich voor ons aan zijnen heraelschen Vader opdraagt; aan het kruis heeft Jezus Christus zich door zichzelven opgedragen en is Hij op eene bloedige wijze geofferd; op onze altaren draagt Hij zich op door tusschenkornst van den priester, en wordt Hij op eene onbloedige wijze geofferd.
Deze offerande is een brandoffer, aan God opgedragen om zijne goedheid en oppermacht over alle schepselen te erkennen; wij moeten die dan bijwonen, met de gevoelens eener innige aanbidding en volmaakte onderwerping aan zijnen goddelijken wil.
IO ONDERRICHTING
Het is eene offerande van dankzegging, om God te bedanken voor de weldaden, waarmede Hij ons overladen heeft ; wij moeten dan, dezelve bijwonende, in levende gevoelens van dankbaarheid en liefde treden.
Het is een zoenoffer^ opgedragen voor de kwijtschelding onzer zonden; niet in dezen zin, dat het voldoende zoude zijn, het H. Misoffer met geloof bij te wonen om kwijtschelding onzer ongerechtigheden te bekomen, zonder dat het noodig ware onze toevlucht tot de biecht te nemen; maar omdat het de kracht heeft Gods verbolgenheid te stillen. Hem te bevredigen en de genade en gesteldheid te bekomen, die onontbeerlijk zijn, om het Sacrament van boetvaardigheid met godsvrucht te ontvangen; ten einde deze uitwerking voor ons te bekomen, moeten wij de H. Mis hooren met gevoelens van leedwezen, en met een vast voornemen van ons te beteren.
Het is eindelijk een verzoenoffer, dat wil zeggen, dat het Gode opgedragen wordt, om van Hem al de tijdelijke en geestelijke hulp te verwerven, die ons noodig is; waaruit volgt, dat wij er met geloof, godsvrucht, ijver en vertrouwen bij moeten tegenwoordig zijn.
Alzoo vloeien de gesteldheden, welke wij in deze verhevene offerande moeten bezitten, voort, uit de inzichten zeiven, welke de Kerk heeft, wanneer zij die opdraagt.
Het wordt aan God alleen opgedragen, omdat het eene hulde is, die de oppermacht des Scheppers aanduidt : het aan anderen opdra-
OVER HET H. MISOFFER. II
gen, zou een heiligschendende eeredienst zijn, afgoderij door God verworpen. Wanneer men alzoo spreekt van eene Mis, ter eere van de heilige Maagd, van de Engelen of de Heiligen, beteekent dit niet, dat men hun de heilige offerande opdraagt, maar alleen, dat men daarin de gedachtenis van hen houdt, om God te bedanken voor de genade, welke Hij hun gedaan heeft; en men smeekt hunne tusschen-komst af, opdat zij, met ons, dit offer opdragen aan Hem, wien het toekomt.
Deze offerande wordt aan God opgedragen voor alle levenden en dooden : hiervan komt de gedachtenis (Alementd) der levenden en de gedachtenis der overledenen, welke wij houden, om hen den Heer aan te bevelen.
Voor de levenden : het is voor allen, dat het heilig offer wordt opgeofferd, zelfs voor de on-geloovigen, de Joden en ketters, de scheurmakers, die in den kerkelijken ban zijn, omdat God de zaligheid van allen verlangt. De Kerk treedt in hare inzichten, dagelijks hare offerande vernieuwende, die eens is opgedragen voor de zaligheid van geheel het menschelijk geslacht. Die algemeene wenschen worden altoos uitgedrukt, wanneer wij aan het altaar zeggen ; Geheiligd zij uw naam; ons toekome uw rijk. Uw wil geschiede. Gebed, vol ijver en liefde, dat, uitgesproken onder onze heilige geheimen, de vurige wenschen uitdrukt, welke wij vormen, opdat alle menschen tot de kennis der waarheid en het rijk Gods geraken. Het is daarom, dat de Kerk in het openbaar,
12 ONDERRICHTING
en voornamelijk op goeden vrijdag bidt, voor de bekeering der Joden, ongeloovigen en anderen, die zich buiten den weg der zaligheld bevinden. Maar de levenden, voor welke zij bijzonder het heilig Misoffer opdraagt, zijn hare onderdanen en trouwe kinderen; voor deze is de bijzondere bede, welke de Priester hemelwaarts zendt wanneer hij het vlekkelooze Lam, den eeuwigen Vader opdraagt: Ontvang, o heilige Vader! dit vlekkelooze en heilige slachtoffer, hetivelk wij U met alle getrouwe Christenen opdragen.
Voor de overledenen : de overledenen, voor welke wij de heilige offerande opdragen, zijn noch de Heiligen in den hemel, (deze hebben geene gebeden meer noodig) : noch de verdoemden, (voor hen is geene verlossing meer); maar het is voor de zielen, die, nog niet geheel aan de goddelijke rechtvaardigheid voldaan hebbende, in het Vagevuur, de plaats van zuivering, wederhouden worden, totdat zij gereinigd zijn van de lichte vlekken, waarmede zij uit dit leven gescheiden zijn. Het is een punt des Geloofs, dat zij geholpen, verlicht en zelfs verlost worden door de gebeden en het heilig Misoffer; in alle tijden heeft de Kerk het voor de overledenen opgedragen.
Dewijl de heilige Mis opgedragen wordt voor allen, en voor in de goddelijke genade in den Heer ontslapenen, volgt hieruit, dat, wanneer de geloovigen den priester verzoeken de offerande des altaars voor eenen levende, welken zij aanduiden, of voor de overledenen, in het bijzonder op te dragen, de andere levenden
OVER HET H. MISOFFER. 13
en overledenen daarom niet zijn uitgesloten van de deelneming in de heilige geheimen; maar hierdoor wordt de priester verzocht God te bidden, dat hij zich in zijne groote barmhartigheid, gewaardige de vrucht der heilige offerande op eene bijzondere wijze toe te voegen aan de levenden of overledenen, welke liem in het bijzonder worden aanbevolen.
Over het altaar en zijn toebehooren.
De altaren der katholieke Kerk zijn van de vroegste tijden; zij klimmen op tot den tijd der Apostelen, zooals wij zien in den brief van den H. Paulus aan de Hebreeuwen. (Hoofdstuk XIII, vers 10.) Derzelver wijding of toe-lieiliging, is van de eerste eeuwen in gebruik geweest, en uit hoofde van zich zeiven en alles wat er toe behoort, bieden zij den verlichten geest niets aan, dat zijnen godsdienst of zijne godsvrucht geen voedsel geeft. Inderdaad, het altaar op zichzelven genomen, brengt natuurlijk de herinnering bij, hetzij aan de heilige Tafel, aan welke Jezus Christus het laatste avondmaal met zijne Leerlingen nam, hetzij aan het kruis, aan hetwelk zijne liefde tot ons hem vasthechtte op den Calvarieberg, waar hij zijn leven voor de menschen en voor hunne zaligheid wel wilde opofferen. De Kerk heeft bevolen, dat de altaren van steen zouden zijn, omdat zij, in eenen geestelijken en figuurlijken zin, bijzonderlijk Jezus Christus verbeelden, die in de H. Schrift genoemd wordt de hoeksteen, uithoofde zijner goddelijke sterkte; en omdat
14 ONDERRICHTING
hij de vaste band is, die de twee volkeren, Joden en Heidenen, door dezelfde middelen van zaligheid vereenigt, welke hij beiden aanbiedt. De Kerk wil insgelijks, dat men overblijfselen der Heiligen in de altaren zoude stellen, om ons hunne innige vereeniging voor te stellen met Jezus Christus, die door het altaar verbeeld wordt, en ons alzoo te doen beseffen, hoe krachtig hunne voorspraak voor ons bij Hem is. Dit gebruik is ook van de eerste tijden, en herinnert aan de dagen van vervolging, wanneer men zich in de noodzakelijkheid bevond, van het heilig Misoffer in de onderaard-sche plaatsen op de grafsteden der martelaren op te dragen.
De doeken, waarmede het altaar overdekt is, verbeelden de linnen doeken, waarin het lichaam van Jezus gewikkeld was in het graf; het kruis in het midden geplaatst, is een zege-teeken der overwinning, welke het goddelijk Lam over de geheele wereld, niet door het staal, maar door het hout behaald heeft, even als de Profeten zulks voorzegd hadden, door de verdiensten van zijn lijden en van zijnen dood op den galgenboom des kruises. De brandende waskaarsen, die ter rechter- en ter linkerzijde flikkeren, zijn een zinnebeeld van dien glansrijken dag, die de Joden en Heidenen verlicht heeft, en die hen van de duisternissen tot het wonderbaar licht van het Evangelie heeft doen overgaan; zij beteekenen dat goddelijk licht, hetwelk alle tnenschen verlicht, komende in deze wereld.
OVER HET H. MISOFrER. 15
Over den Kelk en zijn toebehooren.
Wij zien in de oudheid kelken van hout, steen, glas, koper, tin, zilver en goud; maar sedert lang heeft de Kerk gewild, dat men geene andere dan gouden en zilveren kelken zoude bezigen : eensdeels om de heiligschennissen of oneerbiedigheden te voorkomen, die door brooze stoffen konden veroorzaakt worden, en anderdeels voor den meerderen eerbied; tenminste moet de kuip van zulke stoffen zijn, en zoo zij van zilver is, moet zij van binnen verguld zijn; de kelk moet door den Bisschop of iemand, daartoe bijzonder gemachtigd, gewijd zijn : hetzelfde heeft plaats omtrent de pateen, die een klein, plat, rond schoteltje is, zonder boord, dienende om daarop het lichaam van Jezus Christus te doen rusten; zij moet, even als de kelk, tenminste van zilver zijn en de oppervlakte verguld.
Het Purificatorium, is een linnen doekje, hetwelk men op den kelk legt, dienende om den-zelven af te drogen en te zuiveren.
De Pallas, een linnen doek, over een vierkant bordpapier gespannen, dient om den kelk gedurende het Misoffer te dekken, opdat er niets invalle.
Het Velum of de kelkdoek, is eeu stuk van dezelfde stof, als het priesterlijk gewaad, om alles te dekken.
Eindelijk de Beurs, insgelijks van dezelfde stof en kleur, bevat eenen gewijden doek, Cor-poraal genaamd, die van lijnwaad gemaakt is,
hafThS,quot; ChSu?quot;5-\'?-;, 0quot; 1
gedeelten, welke zich van de \'hedijre\'HomK r° jonto bunnen afscheiden, onn.iddefijk a,„ ï iTn
lieWve sloot; in den deTSdóquot; hiiquot;
«rio™ s-quot;/hl\'is\'icl\'a!m ®equot;oquot;\'iequot; «°ï £èt. gü» grid klee
teek
Over het priesterlijk gewaad. \'l6^
ipnH6^, d(tA burgerliJke maatschappij verschil ït
volgens dagen van vroolijkheid en rouw; -Too s het ook niet te verwonderen, dat de chris telijke maatschappij onderscheidene gewaden bezigt voor het heiligste aller geheimen zwakheid onzer zinnen vordert zulks omdat dit
IrootEdlè\' voegequot; bquot; h\'quot;
sluie zalig 2° hetw nen beho volra pries het gt; Ht waan
OVER HET H. MISOFFER. I 7
om In het begin nochtans was dit gewaad gelijk eine aan de gewone kleedingstukken; om meer eer-)stie bied te betuigen, bediende men zich in de kerk n te van kleederen, die zuiverder, kostelijker en uitsluitend voor den eeredienst bestemd waren. van Men heeft den ouden vorm, nochtans met eenige ■e k veranderingen, behouden. Zij moeten gewijd us; worden, alvorens men die voor den dienst ge-k\'an bruikt, en terwijl de priester zich kleedt, zegt oe- hij gebeden, toepasselijk op de geheimzinnige ra, beteekenis van elk stuk, waarmede hij zich en kleedt.
er- Deze kleedingstukken zijn :
jk,, 10 De het schouderkleed, of de witte
bij doek, waarmede de geheiligde bedienaars hunne ïr- schouders en hunnen hals bedekken : dit is een teeken, dat den priester herinnert aan de zedigheid en den eerbied, waarmede hij tot de hei-lige geheimen moet naderen. Dit gewaad — il- zegt Paus Innocentius III, — brengt ons te bin-e- nen, dat Jezus Christus zijne godheid onder den a- sluier onzer natuur heeft verborgen, om onze 11 ; zaligheid te bewerken.
^ \' , 20 Pe. of het kleed van wit lijnwaad, o hetwelk in het Roomsch Keizerrijk de perso-1- nen van hoogeren rang droegen, heeft de Kerk n behouden; omdat het door zijne witheid de e volmaakte zuiverheid aanduidt, waarmede de t priester tot het altaar moet naderen en aldaar
het vlekkelooze Lam opofferen.
; Het kan ons het witte kleed herinneren, waarmede Herodes den Zaligmaker uit spot-
hafThS,quot; ChSu?quot;5-\'?-;, 0quot; 1
gedeelten, welke zich van de \'hedijre\'HomK r° jonto bunnen afscheiden, onn.iddefijk a,„ ï iTn
lieWve sloot; in den deTSdóquot; hiiquot;
«rio™ s-quot;/hl\'is\'icl\'a!m ®equot;oquot;\'iequot; «°ï £èt. gü» grid klee
teek
Over het priesterlijk gewaad. \'l6^
ipnH6^, d(tA burgerliJke maatschappij verschil ït
volgens dagen van vroolijkheid en rouw; -Too s het ook niet te verwonderen, dat de chris telijke maatschappij onderscheidene gewaden bezigt voor het heiligste aller geheimen zwakheid onzer zinnen vordert zulks omdat dit
IrootEdlè\' voegequot; bquot; h\'quot;
sluie zalig 2° hetw nen beho volra pries het gt; Ht waan
OVER HET H. MISOFFER. I 7
om In het begin nochtans was dit gewaad gelijk eine aan de gewone kleedingstukken; om meer eer-)stie bied te betuigen, bediende men zich in de kerk n te van kleederen, die zuiverder, kostelijker en uitsluitend voor den eeredienst bestemd waren. van Men heeft den ouden vorm, nochtans met eenige ■e k veranderingen, behouden. Zij moeten gewijd us; worden, alvorens men die voor den dienst ge-k\'an bruikt, en terwijl de priester zich kleedt, zegt oe- hij gebeden, toepasselijk op de geheimzinnige ra, beteekenis van elk stuk, waarmede hij zich en kleedt.
er- Deze kleedingstukken zijn :
jk,, 10 De het schouderkleed, of de witte
bij doek, waarmede de geheiligde bedienaars hunne ïr- schouders en hunnen hals bedekken : dit is een teeken, dat den priester herinnert aan de zedigheid en den eerbied, waarmede hij tot de hei-lige geheimen moet naderen. Dit gewaad — il- zegt Paus Innocentius III, — brengt ons te bin-e- nen, dat Jezus Christus zijne godheid onder den a- sluier onzer natuur heeft verborgen, om onze 11 ; zaligheid te bewerken.
^ \' , 20 Pe. of het kleed van wit lijnwaad, o hetwelk in het Roomsch Keizerrijk de perso-1- nen van hoogeren rang droegen, heeft de Kerk n behouden; omdat het door zijne witheid de e volmaakte zuiverheid aanduidt, waarmede de t priester tot het altaar moet naderen en aldaar
het vlekkelooze Lam opofferen.
; Het kan ons het witte kleed herinneren, waarmede Herodes den Zaligmaker uit spot-
2 O ONDERRICHTING
had van Pluvtak; de schelp, die van achter is, jje,
was een kap om het hoofd te dekken. Deze (](
mantel is in het vervolg een enkel versiersel ,reest geworden, voor de heilige plechtigheden be-stemd, en kan, even als de kasuifel, de evan-
gelische liefde beteekenen, die den bedienaar wone
der altaren als in een nieuwen mensch moet feria
veranderen. fcestc
üe inwendige gesteldheid der geloovigen 1
moet gedeeltelijk met de deugden overeen- (jjt
komen, eigen aan de offerande, welke zij met veld« Jezus Christus en met zijnen vertegenwoordiger opdragen. De Amict moet hen doen gedenken
aan de zedigheid der kleederen, en aan de in- j)0et
getogenheid der stilzwijgendheid in den tempel vent
Gods \' de Albe en de Cingel of Gordel aan de sc)ie
zuiverheid en de ootmoedigheid; de Manipel jj
aan het vrome leven en de werken des geloofs, en ^
waaraan zij zich in alle omstandigheden moe- jy]
ten onderwerpen; eindelijk moet dit uiterlijk ;,ujjc
vertoon tot de oogen, maar nog meer tot het g
hart spreken, om de grootheid der offerande, (lffe,
het langdurig gevolg harer voorbereiding en ove]
een overvloed van vruchten, welke men er uit ]iet
moet trekken, te verheffen. eeni
Er blijft nog een woordje te zeggen over de j)ecj
Men bedient zich van het wit, voor de blijde (iag
en heerlijke geheimen, die op Jezus betrekking 20l]
hebben, en voor de feestdagen der allerneilig- ^e
ste Maagd en der Heiligen, die geene marte- voc
laren zijn. Deze kleur beteekent de blijdschap, ilei
de glans en de zuiverheid. lee;
OVER HET H. MISOFFER. 21
Het rood wordt gebruikt op Pinksterdag, en op de feestdagen der martelaren, en duidt den geest van opoffering, bloedstorting en de vurigheid der liefde aan.
Het groen is voor de Zondagen en de gewone dagen, op welke men de getijden van feria of geen bijzonder feest heeft; van den feestdag der allerheiligste Drievuldigheid, van ilen Advent, en van Kerstmis tot septuagesima; dit is het zinnebeeld van de vruchtbaarheid der velden, en van de vruchtbaarheid der geestelijke werken.
Het purper, treurige kleur, zinnebeeld der boetvaardigheid, is voor den tijd van den Advent van septuagesima en van de veertigdaag-sche vasten.
Het zwart dient voor den rouw der Kerk en van hare kinderen.
Men verstaat onder de Mis van Requiem zulk eene, die in zwart gewaad gedaan wordt.
Er is hiervoor gezegd, dat het heilig Misoffer steeds te gelijk voor alle levenden en overledenen opgedragen wordt, dat de priester het nochtans meer bijzonder opoffert voor eenen levende of overledene, dien hij in zijne bedoeling aanduidt; hij kan aldus handelen, telkens als hij de heilige Mis opdraagt, welke dag en welk feest het ook zij, en de geloovigen zouden zich bedriegen, zoo zij meenden, dat de priester aan hunne meening niet voldoet voor eenen overledene, dien zij hem bijzonder hebben aanbevolen, als hij niet in het zwart leest; er zijn dagen, op welke de Kerk hem
—
2 2 ONDERRICHTING
het gebruik van zwart gewaad niet toelaat, zooals op een groot getal feestdagen ; het is de kleeding van den priester aan het altaar niet, die de zielen in het vagevuur verlichting verschaft, het is de toevoeging der verdiensten van het lichaam en bloed van Jezus Christus.
Over de zegening van en de besproeiing met wijwater.
Des Zondags, vóór de Hoogmis, zegent de priester, met het heilig gewaad bekleed, uitgezonderd de kasuifel, met wijwater, om daarmede de vergadering te besproeien.
De zegening met wijwater, het gebruik van daarmede het volk te besproeien, van het bij het ingaan der kerk te nemen, om daarmede op zijn voorhoofd het teeken van den Christen te maken, dit alles wordt door de onge-loovigen voor belachelijke, bijgeloovige oefeningen en nieuwe uitvindingen gehouden, die door de onwetendheid ingeslopen zijn en welke wij dwaas genoeg zijn om aan te nemen. Dit zijn even zoovele lasteringen der ongodsdienstigheid, die, volgens den heiligen apostel Judas, datgene lastert, wat zij niet kent.
Het gebruik van het wijwater met het zout te zegenen, is van de eerste tijden. Baronius, schrijvende over het jaar 131 na J. C. bewijst, dat dit gebruik eene apostolische overlevering is; de oudste Kerkvaders spreken van dit wijwater. Wanneer men, zegt de heilige Augus-
over het h. misoffer. 23
po- tinus, een gebruik algemeen aangenomen ziet de in de Kerk, dat gepleegd en onderhouden et, wordt bij al de volkeren, die het geloof om-:r- helsd hebben, en men het begin daarvan in an den loop der eeuwen, die tusschen de Apostelen en ons zijn verloopen, niet kan aanduiden, kan men houden, dat het tot de tijden der Apostelen opklimt. Dit algemeen grondbeginsel is op het gezegende water toepasselijk, waarvan men in de geheele katholieke le l-Lerk gebruik maakt. Is men dan niet meer dan vermetel, wanneer men voor bijgeloovige r_ en bespottelijke oefeningen houdt dezulke, die eenen zoo eerbiedwaardigen oorsprong hebben ? dezulke, welke de Kerk door Jezus Christus ingegeven, onderhoudt en alzoo aanbeveelt ? \'J En door die achtenswaardige oudheid is de e geheimrijke beteekenis, aan de zegening van en de besproeiing met het wijwater verknocht, reeds voldoende, om te bewijzen dat er niets bijgeloovigs in dit gebruik is.
De Kerk zegent het wijwater, opdat de ; duivelen, uit kracht der gebeden, welke zij L hetzelve zegenende en bezwerende uitspreekt, geene macht zouden hebben op hetgeen door 1 dit water aangeraakt wordt, maar de heilige Geest zijne heiligmakende kracht er over zou uitstorten. Zij vermengt gezegend zout met hel wijwater, omdat het zout het zinnebeeld der voorzichtigheid en wijsheid is, zooals Jezus Christus leert, (Marc. IX. 48, 49.) en de kracht hebbende om tegen bederf te beveiligen, en duidt zijne vermenging met het
24 ONDERRICHTING
wijwater, de heilzame uitwerkselen aan van rouw Gods genade in onze zielen, de eenvoudigheid niets en zuiverheid der duif, de voorzichtigheid der geloo slang, de ware wijsheid, die van het bederf der de g zonde behoedt. berou Men besproeit met dit wijwater het altaar bekoi en het heiligdom, om alles te verwijderen, wat den, de aandacht en ingetogenheid van den priester Cod zou kunnen storen 5 het vergaderde volk, om der het tot de offerande voor te bereiden, en om doon in aller harten de gevoelens van boetvaardigheid op te wekken, uitgedrukt in den psalm : Over Ontferm U mijner, o God! welke men gedu- en rende de besproeiing leest.
Men plaatst dit water aan den ingang der
kerken, opdat de geloovigen, als zij het ne- H
men, aan God de genade zouden vragen, om het
gereinigd te worden van hunne zonden, ten voor
einde hunne gebeden zuiverder en krachtiger telijl
Het is goed dit water te nemen, als men W
opstaat en slapen gaat, vóór dat men zijn chri
gebed begint, wanneer men bekoord wordt, zoo;
als er een onweder woedt, en er de zieken heil
en de dooden mede te besproeien, tot ver- dezi
lichting hunner zielen, en alle plaatsen, waar van
men de listen des duivels vreest; deze gebrui- doe
ken zijn allen door de Kerk van Jezus Chris- vrei tus goedgekeurd, en deze kan niets aanbevelen,
Maar, opdat het gebruik van het gezegende zoc
water heilzaam zij, moet men er zich van hei
bedienen met eenen geest van geloof en be- zij
OVER HET H. MISOFFER. 25
an rouw over zijne zonden; omdat dit water :id niets door zich zelf, onafhankelijk van het Ier geloof van hem die het gebruikt, gevoegd bij Ier de gebeden der Kerk, uitwerkt. Men dient berouw te hebben, ten einde de genade te ar bekomen gereinigd te worden van zijne zon-at den, door zich met dit water te wasschen; er (iod schenkt nimmer dengenen de vergeving m der zonden, die niet van boetvaardigheid m doordrongen zijn.
cr-
D
: Over de godsdienstige omgangen in het algemeen. 1- en in het bijzonder over die, die voor de parochiale Hoogmis geschiedt.
;r
Het woord Processie (omgang) komt van n het latijn procedere, hetwelk beteekent : gaan, n voortgaan; het is een tocht, die de gees-:r telijkheid en het volk met eenig godsdienstig
voorwerp, biddende doen.
q Wij vinden de omgangen reeds vóór het i christendom in gebruik bij het Joodsche volk, :, zooals wij op verscheidene plaatsen van de 1 heilige schrift lezen; de christelijke Kerk heeft deze heilige oefening van den eeredienst reeds r van de vierde eeuw aangenomen, zoodra zij, door het eindigen der eerste vervolgingen, den vrede en de vrijheid begon te genieten. , Natuurlijke redenen hebben in den beginne aanleiding tot deze plechtigheid gegeven. Al-zoo ging men, wanneer men overblijfselen der heilige martelaren vond op eene plaats, alwaar zij gedurende de vervolging verborgen waren
26 ONDERRICHTING
geweest, deze met plechtigheid halen, en men aarde
bracht ze zegevierend in de kerk, terwijl men boetv
psalmen en lofzangen zong; men deed het- Die
zelfde, wanneer die overblijfselen van de eene ben, \'
plaats naar de andere werden overgebracht. of ze
Daar het niet zelden gebeurde, dat de Bis- God
schoppen het heilig Misoffer in andere kerken men,
hunner bisschoppelijke stad, dan in de hoofd- bescl
kerk, plechtig gingen opdragen, vertrokken zielei
ze uit deze, vergezeld van de geestelijkheid en blijfs
gevolgd door het volk, onder het zingen van gen;
psalmen en andere gebeden, en men begaf zich omg;
alzoo naar de bedoelde kerk. te b
In openbare of algemeene noodwendigheden, veis
stortte men buitengewone gebeden; men ging dien
in bedevaart naar de grafsteden der heilige Mar- vred
telaren, psalmen zingende, en men keerde op de 1
dezelfde wijze terug; de gezangen werden lita- A
nieén, dat is, smeekingen geheeten ; hiervan komt krui
de naam van litanie der Heiligen, welken naam dun
men aan het gebed geeft, dat sedert geruimen gek
tijd bij de wederinvoering der omgangen ge- aan
Ziedaar, grootendeels den oorsprong der om- kru
gangen en hetgeen er aanleiding toe gegeven die
heeft. Later heeft men die ingevoerd, welke op gee
de zon- en voornaamste feestdagen des jaars, eer
vóór de parochiale Hoogmis gehouden worden; lijk diegene, die plaats grijpen bij zekere bijzondere
plechtigheden, altijd met een overeenkomstig He
doelwit; diegene, elie men doel rondom de ste- bei
den en velden, zooals op de kruisdagen, om de dn
goddelijke zegeningen voor de vruchten der de
OVER HET H. MISOFFER. 27
len aarde af te smeeken, en die in eenen geest van \'en boetvaardigheid gedaan worden.
et- Die vóór de parochiale Hoogmis plaats heb-ne ben, werden voorheen rondom de kerk gedaan, of zelfs rondom de parochie, ten einde van •s- God door de gebeden en het zingen der psal-e\'i men, het rijk zijner genade, zijner goddelijke d- bescherming over de gemeenten, de rust der ï\'i zielen van de afgestorvenen, wier stoflijke overall blijfselen op de kerkhoven rusten, te verkrij-111 gen; men droeg altoos gewijd water bij die :li omgangen, om de plaatsen, waar men kwam, te besproeien, en die tegen de listen des dui-u, veis te beveiligen. Ten einde de goddelijke lg diensten te verkorten, heeft men zich later te-r- vreden gehouden, die omgangen alleen binnen P de kerken te doen.
Aan het hoofd van alle omgangen wordt het it kruis van Jezus Christus gedragen, om aan te 11 duiden, dat het de weg en de geleider is der \'i geloovigen, en dat allen zich onder den standaard der zaligheid moeten scharen. De brandende fakkels ter rechter- en linkerzijde des kruises, zijn het zinnebeeld van Jezus Christus, die het licht der wereld is; en die, welke door de geestelijkheid en het volk gedragen worden, zijn eene getuigenis van hun geloof in het geestelijke licht dat ons verlicht en geleidt.
De vaandels, waarop de beeltenissen van de Heiligen der Kerk geschilderd zijn, of hunne beelden, welke men in die omgangen ronddraagt, drukken het verlangen der geloovigen uit, om derzelver voorspraak bij God te verwerven.
28 ONDERRICHTING
De brandende wierook, die overal den goeden geur verspreidt, leert den geloovigen, dat zij, zoo als de H. Paulus zegt, overal den goeden geur van Jezus Christus moeten verspreiden. Men brandt er eene grootere hoeveelheid in de omgangen, in welke Jezus Christus zelf, in zijn heilig Sacrament wordt omgedragen : dit is een teeken van aanbidding, naar het voorbeeld der Wijzen, die hem in zijne krib kwamen aanbidden.
De geloovigen moeten zulke omgangen met diepe ingetogenheid vergezellen en trachten in dien geest te treden, die dezelve deed instellen. Zij zijn zeer geschikt, om ons te doen gevoelen, dat wij geene verblijfplaats op aarde hebben, dat wij onze toekomende woning opzoeken, dat de Christen een reiziger en balling in de wereld is, dat de Hemel het ware vaderland is, wer-waarts hij streeft, onder het geleide van Jezus Christus, onder de schaduw en bescherming van de allerheiligste Maagd en der Heiligen, door de oefening des gebeds en der boetvaardigheid, om alzoo tot het altaar des hemels te geraken, waar ongestoorde rust en het eeuwig heil aangetroffen worden : het is in deze godvruchtige gevoelens, dat de geloovigen de omgangen moeten beschouwen en volgen.
Al deze omstandigheden, in welke wij thans treden, bewijzen dan, dat er niets is van het-gene de Kerk doet of bezigt in de plechtigheden van haren eeredienst, dat niet eerwaardig en hoogst geschikt is, om het geloof der Christenen op te wekken en huune godsvrucht
OVER HET H. MISOFFER. 29
den te voeden. Dat de christen zich dan bevlijtigei
zij om er den zin van te vatten, om in de heilige
len gesteldheden te treden, welke de Kerk hem,
en door het zien harer plechtigheden wil inboe-
in zemen. Dat de goddeloozen eindelijk schaam-
in rood worden over hunne vermetelheid, door
dit zc als bijgeloovige en belachelijke oefeningen
3r. te beschouwen, en ophouden van datgene te
fa. lasteren, wat zij niet kennen.
iet
in Over de beste wijze om het heilig Misoffer n- met vrucht te hooren.
n,
at De geschiktste wijze is, zich te vereenigen je met de gebeden en plechtigheden der Kerk, j door ons geene andere inzichten voor te stellen dan de hare, onzen geest te vestigen op de s gedachten, waarmede zij wil dat wij ons zou-n den bezig houden; en in ons geene andere ge-r voelens op te wekken, dan die, welke zij wenscht 1 dat wij koesteren, om het voordeel te genieten van met haar te bidden en op te offeren, en de vrucht niet te verliezen, die gehecht is aan ? den geest der woorden en plechtigheden vol beteekenis en geheimenis welke zij in dit verhevene werk bezit. Tot dat einde gaan wij eene reeks van gebeden geven, betrekking hebbende op de woorden en verrichtingen des priesters aan het altaar, en zullen er eenige uitleggingen bijvoegen. Tot meerdere duidelijkheid, zullen wij de gebeden en plechtigheden van het heilig Misoffer in zes plechtige deelen
30 ONDERRICHTING OVER HET H. MISOFFER.
verdeden, die zeer gemakkelijk te onderscheiden zijn.
Het eerste is ; de openbare voorbereiding, die aan den voet des altaars gedaan wordt.
Het tweede begint aan den Intróitus, en bevat de verrichtingen en gebeden, die aan het altaar geschieden tot na het Symbolum of de geloofsbelijdenis; hetgeen weleer de Mis van de leerlingen in den godsdienst of Catechumenen geheeten werd, welke men vóór de offerande wegzond, benevens de openbare boetelingen, als nog niet waardig zijnde bij de voltrekking der heilige geheimen toegelaten te worden. Dit deed aan deze goddelijke verrichting den naam van Mis, van het latijnsche woord Missla, hetwelk wegzending beteekent, geven.
Het derde deel is de Offerande der Mis.
Het vierde is de Canon of de Consecratie.
Het vijfde begint aan den Pater noster en bevat de bereiding tot de Nuttiging en de nuttiging of Communie zelve.
Het zesde is, de dankzegging na de Mis.
hei.
be- h e t
het
-O-
er-
tequot; Gebeden vóór de H. Mis.
site Ik geloof vastelijk, o mijn God ! dat de hei-h. lige Mis het onbloedige offer is van het lichaam ie en bloed van Jezus Christus, uwen Zoon. Maak dat ik het heden met die aandacht, dien eerbied en die heilige vrees bijwone, welke zulk merkwaardig geheim vordert.
Ik vereenig mij met den priester en uwe 5 Kerk, om U dit offer met dezelfde inzichten op te dragen, waarmede Jezus Christus het aan \'t kruis heeft opgedragen : ik draag het U op, ora uwe overmacht over mij en over alle schepselen te erkennen, en om U mijne groote dankbaarheid te betuigen voor al de weldaden, welke Gij over mij hebt uitgestort.
Zoo gij de H. Mis bijwoont, met een bijzonder inzicht om God meer uitdrukkelijk te bedanken voor eene door zijne goedheid ontvangene genade, zoo voeg er bij :
Ik dank U, dat Gij mij de genade, om welke ik U smeekte, hebt vergund. Ik draag het U
30 ONDERRICHTING OVER HET H. MISOFFER.
verdeden, die zeer gemakkelijk te onderscheiden zijn.
Het eerste is ; de openbare voorbereiding, die aan den voet des altaars gedaan wordt.
Het tweede begint aan den Intróitus, en bevat de verrichtingen en gebeden, die aan het altaar geschieden tot na het Symbolum of de geloofsbelijdenis; hetgeen weleer de Mis van de leerlingen in den godsdienst of Catechumenen geheeten werd, welke men vóór de offerande wegzond, benevens de openbare boetelingen, als nog niet waardig zijnde bij de voltrekking der heilige geheimen toegelaten te worden. Dit deed aan deze goddelijke verrichting den naam van Mis, van het latijnsche woord Missla, hetwelk wegzending beteekent, geven.
Het derde deel is de Offerande der Mis.
Het vierde is de Canon of de Consecratie.
Het vijfde begint aan den Pater noster en bevat de bereiding tot de Nuttiging en de nuttiging of Communie zelve.
Het zesde is, de dankzegging na de Mis.
hei.
be- h e t
het
-O-
er-
tequot; Gebeden vóór de H. Mis.
site Ik geloof vastelijk, o mijn God ! dat de hei-h. lige Mis het onbloedige offer is van het lichaam ie en bloed van Jezus Christus, uwen Zoon. Maak dat ik het heden met die aandacht, dien eerbied en die heilige vrees bijwone, welke zulk merkwaardig geheim vordert.
Ik vereenig mij met den priester en uwe 5 Kerk, om U dit offer met dezelfde inzichten op te dragen, waarmede Jezus Christus het aan \'t kruis heeft opgedragen : ik draag het U op, ora uwe overmacht over mij en over alle schepselen te erkennen, en om U mijne groote dankbaarheid te betuigen voor al de weldaden, welke Gij over mij hebt uitgestort.
Zoo gij de H. Mis bijwoont, met een bijzonder inzicht om God meer uitdrukkelijk te bedanken voor eene door zijne goedheid ontvangene genade, zoo voeg er bij :
Ik dank U, dat Gij mij de genade, om welke ik U smeekte, hebt vergund. Ik draag het U
30 ONDERRICHTING OVER HET H. MISOFFER.
verdeden, die zeer gemakkelijk te onderscheiden zijn.
Het eerste is ; de openbare voorbereiding, die aan den voet des altaars gedaan wordt.
Het tweede begint aan den Intróitus, en bevat de verrichtingen en gebeden, die aan het altaar geschieden tot na het Symbolum of de geloofsbelijdenis; hetgeen weleer de Mis van de leerlingen in den godsdienst of Catechumenen geheeten werd, welke men vóór de offerande wegzond, benevens de openbare boetelingen, als nog niet waardig zijnde bij de voltrekking der heilige geheimen toegelaten te worden. Dit deed aan deze goddelijke verrichting den naam van Mis, van het latijnsche woord Missla, hetwelk wegzending beteekent, geven.
Het derde deel is de Offerande der Mis.
Het vierde is de Canon of de Consecratie.
Het vijfde begint aan den Pater noster en bevat de bereiding tot de Nuttiging en de nuttiging of Communie zelve.
Het zesde is, de dankzegging na de Mis.
hei.
be- h e t
het
-O-
er-
tequot; Gebeden vóór de H. Mis.
site Ik geloof vastelijk, o mijn God ! dat de hei-h. lige Mis het onbloedige offer is van het lichaam ie en bloed van Jezus Christus, uwen Zoon. Maak dat ik het heden met die aandacht, dien eerbied en die heilige vrees bijwone, welke zulk merkwaardig geheim vordert.
Ik vereenig mij met den priester en uwe 5 Kerk, om U dit offer met dezelfde inzichten op te dragen, waarmede Jezus Christus het aan \'t kruis heeft opgedragen : ik draag het U op, ora uwe overmacht over mij en over alle schepselen te erkennen, en om U mijne groote dankbaarheid te betuigen voor al de weldaden, welke Gij over mij hebt uitgestort.
Zoo gij de H. Mis bijwoont, met een bijzonder inzicht om God meer uitdrukkelijk te bedanken voor eene door zijne goedheid ontvangene genade, zoo voeg er bij :
Ik dank U, dat Gij mij de genade, om welke ik U smeekte, hebt vergund. Ik draag het U
■
36 GEREDEN ONDER
hel berouw en de vergiffenis, welke Gij zelfs aan de grootste zondaars beloofd hebt, zoodra zij voor U hunne ongerechtigheden belijden en zuchten, omdat zij uwe eindelooze heiligheid beleedigd, uwe goedheid miskend, en uwe grenzelooze liefde veracht hebben.
De Priester klimt op het altaar.
Gelukkig hij, die in zijne zwakheid, door uwe genade ondersteund, waardig tot uwe altaren mag naderen !
Gt-ef mij. Heer, die genade, door de verdiensten der Heiligen, die zooveel deel hebben in uwe heerlijkheid.
Hij kost het altaar.
De kus van den priester, op het altaar, wordt te gelijk aan Jezus Christus, door het altaar verbeeld, gegeven, en aan de Heiligen, wier overblijfselen iu het altaar rusten, en met Jezus Christus één en hetzelfde altaar zijn. De priester kust het altaar op dit oogenblik, om de hoop te betuigen, welke hij koestert van voor zich en voor zijne geloovigen de vergeving te verwerven, die hij zoo even aan den voet des altaars, door de verdiensten van Jezus Christus en door de voorspraak der Heiligen heeft gevraagd. Vereenigen wij ons thans met hem, door een heilig vertrouwen, eu zeggen wij :
En gewaardig U ons, die de opvolgers van hun geloof en van hunne heilige verlangens zijn, de genade der verzoening te verleenen.
riie wei
^ HET H. MISOFFER. 37
j,-., die hier op aarde het begin was van den en vrede, welken zij nu in uwen schoot genieten.
g\' Zoodra de priester liet altaar gekust heeft, be-
le wierookt hij, in plechtige Missen, hetzelve : dit
is, om God te bidden, de gebeden des christenvolks aan te nemen gelijk een wierook van goeden geur.
De priester, de wierook zegenend, zegt ; \'ivordt gezegend door Hem, tot wiens eer gj gebrand wordt. Amen.
Gebedan en onderrichtingen, van het oogenblik, dat de Priester het Altaar opgaat, tot aan de Offerande.
De Introïtus.
De priester leest, aan den kant des Epistels, het begiu van eenen psalm, dien men voorheen geheel bad, ten einde den geest en de genade des gebeds over zich in te roepen, die zoo noodig zijn gedurende het heilig Misoffer, alsook om den wensch en het verlangen uit te drukken, waarmede de patriarchen naar de komst van den Messias haakten.
Gij zijt het, Heer, die den Heiligen van het oude Testament zulke vurige verlangens inge-lgt;oezemd hebt, om uwen eenigen Zoon op aarde le zien nederdalen : deel mij iets van die heilige vurigheid mede, en maak, dat ik ondanks
38 GEBEDEN ONDER
de ellenden en moeielijkheden van dit leven in mij een heilig verlangen ontware, om mij door eene vurige liefde niet U te vereenigen.
Het Kyrie eleison.
Deze twee grieksche woorden beteekenen : Heer, ontferm U onzer, en die, welke volgen : Christus, ontferm U onzer. De priester herhaalt die zoo dikwijls, om ons te leeren, dat het alleen door het aanhoudende gebed is, dat wij des Heeren bijstand in onze noodwendigheden kunnen verwerven.
Heer! wij zouden uithoofde van de menigte onzer zonden, nimmer genoeg tot U kunnen zeggen : ontferm U onzer. Wij smeeken U om die genade, met het geroep van den blinde van Jericho, met de volharding van de Cana-neesche vrouw, met de drift van al degenen, welke Gij U gewaardigd hebt te verhooren, wanneer zij volhardend tot U roepen : Heer, ontferm U onzer.
Het Gloria in Excelsis.
Deze Lofzang, welks begin door de Engelen gemaakt en door hen, gedurende den Kerstnacht, aan de menschen geleerd is, is eene reeks van lofbetuigingen tot God en Jezus Christus. De priester heft, als hij denzelven begint, de handen hemelwaarts, om aan te duiden, dat men de harten tot in het hoogste des hemels moet verheffen, en hij vouwt die onmiddellijk daarna te samen, als reeds den vrede en den goeden wil bezittende, welke hij verworven en over de aarde getrokken heeft. Hij buigt zich daar, waar
HET H. MISOFFER. 39
n in het gebed eene aanbidding, eene dankbetuiging |00r wordt, of den naam des Zaligmakers herhaalt, en hij eindigt met\' het heilig Kruisteeken en met de aanroeping der allerheiligste Drievuldigheid. — Men zegt dezen Lofzang niet in tijden van boetpleging ; hij is voor plechtigheden voor-u ; behouden.
i ;
alt Glorie zij God in tien hoogsten, en op aarde
en vrede aan de menschen, die van goeden wil
es zijn. Wij loven U, wij aanbidden U, wij ver-
a- heerlijken U, wij danken U om uwe overgroote
heerlijkheid. Heer, God! hernelsche Koning! e God, almogende Vader! Heer, eeniggeboren
i Zoon, Jezus Christus! Heer God, Lam Gods,
1 dat de zonden der wereld wegneemt, ontvang
! ons gebed; die zit aan de rechterhand des
Vaders, ontferm U onzer; want Gij alleen zijt heilig, alleen de Heer, alleen de Allerhoogste, Jezus Christus, met den heiligen Geest, in de heerlijkheid des Vaders. Amen.
Onder de plechtige Missen, zou men de volgende uitbreiding van den lofzang kunnen lezen, terwijl hij gezongen wordt.
Glorie in de hemelen aan God, die in dit groote geheim de wonderen zijner wijsheid, barmhartigheid en macht op eene zoo onuitsprekelijke wijze heeft doen uitschitteren. Vrede aan de mensrhen op de aarde; het is de Got\' des vredes zelf, die denzelven aan de wereld is komen brengen; heil den menschen van goeden wil, die hun hart voor dezen hemel-
40 GEBKDEN ONDER
schen en geheel goddelijken vrede openen, en die wel gesteld zullen zijn, om hem te ontvangen.
Groote God! God, eindeloos heilig, eindeloos goed! wat kunnen wij, op het zien van al de wonderen uwer teederheid, doen, dan U onze lof betuigingen, onze zegeningen, onze aanbiddingen en al de gevoelens onzer harten aanbieden? Almogende God! Koning van hemel en aarde! wij doen U (ie dankbetuigingen, welke wij uwer heerlijkheid en liefde verschuldigd zijn; maar daar wij onbekwaam zijn om U door ons zeiven waardige hulde aan te bieden, vereenigen wij ons met die, welke de Engelen en gelukzaligen U bewijzen in den hemel.
O Jezus, eenige Zoon des hemelschen Vaders ! 1 ,am Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer: o Gij, die in hoedanigheid van slachtoffer reeds de zonden der menschen in uwe tranen afwascht, en die dezelve eens door uw bloed zult uitwisschen : gewaardig U onze gebeden te verhooren; ofschoon in onze oogen vernietigd, zit Gij aan de rechterhand uws Vaders in den hemel; wij smeeken U, erbarm U onzer, en kom onze kwalen genezen, door die met ons te deelen.
Wij erkennen U, o geboren wordende God ! als alleen heilig, alleen de Heer, alleen groot, en eindeloos verheven boven alle grootheid. Gij heerscht met den heiligen Geest, in de heerlijkheid van uwen hemelschen Vader; kom als Opperherder in onze harten heerschen ; wij wijden U die aan den voet van uwe kribbe toe,
HET H. MISOFFER. 41
om U altoos toegenegen te blijven. Voor wien zouden wij voortaan zuchten kunnen loozen, tenzij voor U onzen Zaligmaker, onzen Weldoener, den God vol minnelijkheid en goedheid ! Wij willen U van ganscher harte beminnen in den tijd, om niet op te houden U te beminnen in de eeuwigheid.
Dominus vofaiccum.
Door deze woorden, die beteekeneii : De Heer zij met u, wenscht de priester aan het volk Gods zegen; en het is daarom dat hij zich tot hetzelve wendt. Hij knst eerst het altaar, om te toonen dat hij, wenschende den vrede aan het volk te geven, denzelven eerst van Jezus Christus, door het altaar verbeeld, moet ontvangen. Het volk antwoordt met hem : en hij zij met uwen geest; drukt alzoo deszelfs erkentenis uit jegens den priester, om den geest van liefde en eendracht, die onder hetzelve moet heerschen, 0111 gezamenlijk te bidden, en God een hevig geweld aan te doen, door eene vereeniging van smeekingeu.
Ja, wees met ons. Heer, en met uwen dienaar, opdat wij met godsvrucht mogen bidden, en Gij ons ter uwer verheerlijking en ter onzer zaligheid moget verhooren.
Het Oremus.
De priester, aan den kant van den Epistel wedergekeerd zijnde : zegt ; Oremus, dat wil zeggen : laat ons bidden, en hij maakt eene lichte buiging met het hoofd naar het kruis, om aan te duiden, dat het door de verdiensten vau Jezus Christus is, dat wij de genaden kunnen verwer-
42 GEBEDEN ONDER
ven, welke wij van God vragen; ook eindigt hij het gebed, met onzen goddelijken Zaligmaker aan te roepen door de woorden per Dominum nostrum Jesum Christum : door onzen Heer Jezus Christus. Hij zegt een of meerdere gebeden, vol-geus de dagen; de geloovigen moeten de meening hebben, van met hem te vragen, hetgene hij van God verzoekt. Het volk antwoordt ; Amen, om te kennen te geven, dat het de woorden des priesters bekrachtigt.
Ontvang, Heer, de gebeden, die voor ons hemelwaarts gestierd worden; verleen ons de genade en de deugden, welke de heilige Kerk door den priester voor ons vraagt. Wij bekennen, dat wij niet verdienen door U verhoord te worden ; maar gewaardig U echter in aanmerking te nemen, dat wij U al deze genaden vragen, door Jezus Christus uwen Zoon, die met U leeft en heerschappij voert, in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Geef mij, Heer, de heilige vermorzeling des harten, opdat ik, aan den voet uwer altaren, mijne langdurige afwijking en schuldige zwakheid beweene; omgeef mij met uwe sterkte, opdat de arbeid, de gevaren, de hinderpalen, de vervolgingen der menschen, of de kwade voorbeelden mij nimmer van U scheiden.
Ik smeek U om die genade, door de einde-looze verdiensten van Jezus Christus, mijnen Zaligmaker. Amen.
De Epistel-
De Joden begonnen de vergadering van den Sabbathdag, met de lezing van Mozes en de
HET H. MISOFFER. 43
Piofeten. De eerste Christenen volgden dit gebruik in hunne vergaderingen op den zondag, en in al de eeuwen der Kerk heeft men lezingen gedaan uit de heilige Schrift, genomen uit de boeken van het oude Testament of uit de werken en brieven der Apostelen, vooral uit die van den heiligen Paulus. De Kerk, vóór het Evangelie de schriften der Godsgezanten doende lezen, schijnt het voorbeeld van Jezus Christus na te volgen, die eenige zijner Leerlingen voor zich uitzond, om de geesten en harten voor te bereiden in de plaatsen werwaarts hij zelf gaan wilde.
Ik beschouw dezen Epistel, o mijn God ! als eenen brief die van den hemel komt, om mij uwen aanbiddelijken wil te doen kennen. Vergun mij, bid ik U, de noodige kracht, om datgene te volbrengen, wat Gij mij beveelt. Gij zijt liet. Heer, die den Profeten en Apostelen ingegeven hebt, hetgene zij geschreven hebben : verleen mij eenig deel in hunne verlichtingen, en laat tevens in mijn hart een vonkje dalen van dat heilige vuur, waardoor zij ontstoken waren, om U, gelijk zij, te beminnen en te dienen op aarde.
In de groote Missen, wanneer de Epistel gezongen wordt, kan men de volgende lezing er bijvoegen :
Het is hoog tijd dat wij uit onzen slaap ontwaken, want de dag gaat voorbij, en de nacht des doods nadert, wanneer er geen tijd meer zal zijn, om aan onze zaligheid te werken. Laten wij dan de werken der duisternissen verwerpen, ons met Jezus Christus bekleeden en de zinnelijkheden des vleesches niet meer volgen. Dat
44 GEBEDEN ONDER
ons leven rein, onze godsvrucht levendig zij : wij verwachten onzen God en snellen hem te gemoet. De hemelen doen over de rechtvaardigen bij uitstekendheid den dauw hunner zegeningen nederdalen : dat ons hart zich eindelijk opene, als een dorre grond voor het water, en al de christelijke deugden voortbrenge. Hechten wij ons aan het goede; onthouden wij ons zelfs van den schijn van het kwaad; dat de God des vredes ons in alles heilige, ten einde onze ziel onberispelijk bevonden worde voor zijn aanschijn. De genade van God, onzen Zaligmaker, is reeds lang verschenen, en leert ons de goddeloosheid en den geest des tijds te vluchten : in deze wereld met matigheid, godsvrucht en rechtvaardigheid te leven, alzoo de gelukzalige hoop en de toekomst der heerlijkheid van onzen Heiland te verbeiden, die zich geleverd heeft, om ons van alle ongerechtigheid vrij te koopen.
Het Graduaal.
Na den Epistel leest de priester nog eenige ••voorden van de psalmen, zoo als aan het Introïtus, om het gebed of de lofbetniging te vereenigen met de onderrichting in den Epistel ontvangen. Die verzen noemde men Gradüaai,, omdat zij gelezen of gezongen werden op de trappen van de Jubé of het koor. Het woord Aixeluja, dat in het Graduaat, voorkomt, van Septuagesima tot den Paaschtijd uitgezonderd, is een hebreenwsch woord en beteekent : Loof God! en het drnkt tevens een gevoel van verrukking, van vreugde uit. Men behoort gedu-
HET H. MISOFFER. 45
rende Hit j\'ebed, zijn hart hemelwaarts te ver-licffeti, zich l)ij de Engelenkoren te voegen, en te trachten hunne blijdschap op het zien van Gods weldaden, na te volgen.
Uwe lessen onderwijzen en behagen mij. Heer! zij verheugen mij, en doen mij de hoop koesteren U eenmaal in den hemel, mijn vaderland, te zullen zien.
liet overbrengen van het boek van de rechter- naar (le linkerzijde des altaars.
Deze overbrenging doet ons zien, dat de Joden geweigerd hebbende de Profeten en Apostelen aan te hooren, verlaten werden, en dat de Apostelen tot de Heidenen gegaan zijn, wien zij het Evangelie gebracht hebben. Bidden wij God, dat hij nimmer toelate, dat wij door onze zonden gelijk de Joden verdienen, dat zijn licht ons ontnomen worde, om aan anderen gegeven te worden. Gedurende deze overbrenging van het boek, is de priester diep nedergebogen in het midden des altaars, en hij doet eeu vurig gebed, om zijn hart en zijne lippen le zuiveren, vóórdat hij het heilig Evangelie leest.
Maar om dit hemelsche vaderland le verdienen, zuiver, lieer, dit hart, in hetwelk Gij uw verblijf moet nemen; reinig mijne lippen met het gloeiende vuur der heilige liefde, dat Gij gebruiktet om die van uwen profeet Isaïas te reinigen, opdat Gij mij, na waarlijk uwe heerlijkheid op aarde verkondigd te hebben, eens moget toelaten, om die in den hemel te vieren. O Algoede! behoed mij van de ongeloovigheid, die haar venijn onder ons verspreidt, en straf
42 GEBEDEN ONDER
ven, welke wij van God vragen; ook eindigt hij het gebed, met onzen goddelijken Zaligmaker aan te roepen door de woorden per Dorainum nostrum Jesura Christum : door onzen Heer Jezus Christus. Hij zegt een of meerdere gebeden, volgens de dagen; de geloovigen moeten de meening hebben, van met hem te vragen, hetgene hij van God verzoekt. Het volk antwoordt : Amen, om te kennen te geven, dat het de woorden des priesters bekrachtigt.
Ontvang, Heer, de gebeden, die voor ons hemelwaarts geslierd worden; verleen ons de genade en de deugden, welke de heilige Kerk door den priester voor ons vraagt. Wij bekennen, dat wij niet verdienen door U verhoord te worden; maar gewaardig U echter in aanmerking te nemen, dat wij U al deze genaden vragen, door Jezus Christus uwen Zoon, die met U leeft en heerschappij voert, in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Geef mij, Heer, de heilige vermorzeling des harten, opdat ik, aan den voet uwer altaren, mijne langdurige afwijking en schuldige zwakheid beweene; omgeef mij met uwe sterkte, opdat de arbeid, de gevaren, de hinderpalen, de vervolgingen der menschen, of de kwade voorbeelden mij nimmer van U scheiden.
Ik smeek U om die genade, door de einde-looze verdiensten van Jezus Christus, mijner. Zaligmaker. Amen.
De Epistel-
De Joden begonnen de vergadering van den Sabbathdag, met de lezing van Mozes en de
HET H. MISOFFER. 43
Piofeten. De eerste Christenen volgden dit gebruik in hunne vergaderingen op den zondag, en in al de eeuwen der Kerk heeft men lezingen gedaan uit de heilige Schrift, genomen uit de boeken van het oude Testament of uit de werken en brieven der Apostelen, vooral uit die van den heiligen Paulus. De Kerk, vóór het Evangelie de schriften der Godsgezanten doende lezen, schijnt liet voorbeeld van Jezus Christus na te volgen, die eenige zijner Leerlingen voor zich uitzond, om de geesten en harten voor te bereiden in de plaatsen werwaarts hij zelf gaan wilde.
Ik beschouw dezen Epistel, o mijn God ! als eenen brief die van den hemel komt, om mij uwen aanbiddelijken wil le doen kennen. Vergun mij, bid ik U, de noodige kracht, om datgene te volbrengen, wat Gij mij beveelt. Gij zijt het. Heer, die den Profeten en Apostelen ingegeven hebt, hetgene zij geschreven hebben : verleen mij eenig deel in hunne verlichtingen, en laat tevens in mijn hart een vonkje dalen van dat heilige vuur, waardoor zij ontstoken waren, om U, gelijk zij, te beminnen en te dienen op aarde.
In de groote Missen, wauueer de Epistel gezongen wordt, kan men de volgende lezing er bijvoegen :
Het is hoog tijd dat wij uit onzen slaap ontwaken, want de dag gaat voorbij, en de nacht des doods nadert, wanneer er geen tijd meer zal zijn, om aan onze zaligheid te werken. Laten wij dan de werken der duisternissen verwerpen, ons met Jezus Christus bekleeden en de zinnelijkheden des vleesches niet meer volgen. Dat
44 GEBEDEN ONDER
ons leven rein, onze godsvrucht levendig zij ; wij verwachten onzen God en snellen hem te gernoet. De hemelen doen over de rechtvaardigen bij uitstekendheid den dauw hunner zegeningen nederdalen ; dat ons hart zich eindelijk opene, als een dorre grond voor het water, en al de christelijke deugden voortbrenge. Hechten wij ons aan het goede; onthouden wij ons zelfs van den schijn van het kwaad; dat de God des vredes ons in alles heilige, ten einde onze ziel onberispelijk bevonden worde voor zijn aanschijn. De genade van God, onzen Zaligmaker, is reeds lang verschenen, en leert ons de goddeloosheid en den geest des tijds te vluchten : in deze wereld met matigheid, godsvrucht en rechtvaardigheid te leven, alzoo de gelukzalige hoop en de toekomst der heerlijkheid van onzen Heiland te verbeiden, die zich geleverd heeft, om ons van alle ongerechtigheid vrij te koopen.
Het Graduaal.
Na den Epistel leest de priester nog eenige woorden van de psalmen, zoo als aan het Introïtus, om het gebed of de lofbetniging te vereenigen met de onderrichting in den Epistel ontvangen. Die verzen noemde men Graduaal, omdat zij gelezen of gezongen werden op de trappen van de Jübr of het koor. Het woord Alleluja, dat in het Graduaal voorkomt, van Septuagesima tot den Paaschtijd uitgezonderd, is een hebreeuwsch woord en beteekent : Loof God! en het drnkt tevens een gevoel van verrukking, van vreugde uit. Men behoort gedu-
HET H. MISOFFER. 45
rende dit jjebed, zijn hart hemelwaarts te ver-! ie Ff en, zich bij de Engelenkoren te voegen, en te trachten hunne blijdschap op liet zien van Gods weldaden, na te volgen.
Uwe lessen onderwijzen en behagen mij. Heer! zij verheugen mij, en doen mij de hoop koesteren U eenmaal in den hemel, mijn vaderland, te zullen zien.
Het overbrengen van het boek van de rechter- naar (le linkerzijde des altaars.
Deze overbrenging doet ons zien, dat de Joden geweigerd hebbende de Profeten en Apostelen aan te hoeren, verlaten werden, en dat de Apostelen tot de Heidenen gegaan zijn, wien zij het Evangelie gebracht hebben. Bidden wij God, dat hij nimmer toelate, dat wij door onze zonden gelijk de Joden verdienen, dat zijn licht ons ontnomen worde, om aan anderen gegeven te worden. Gedurende deze overbrenging van het boek, is de priester diep nedergebogen in het midden des altaars, en hij doet een vurig gebed, om zijn hart en zijne lippen te zuiveren, vóórdat hij het heilig Evangelie leest.
Maar om dit hemelsche vaderland te verdienen, zuiver, Heer, dit hart, in hetwelk Gij uw veiblijf moet nemen; reinig mijne lippen met het gloeiende vuur der heilige liefde, dat Gij gebruiktet om die van uwen profeet Isaïas te reinigen, opdat Gij mij, na waarlijk uwe heerlijkheid op aarde verkondigd te hebben, eens moget toelaten, om die in den hemel te vieren. O Algoede! behoed mij van de ongeloovigheid, die haar venijn onder ons verspreidt, en straf
46 GEBEDEN ONDER
mij nimmer met mij de fakkel des geloofs tc ontnemen.
Dominus vobiscum, vóór het Evangelie.
Doe mij, Heer ! uwen heiligen wil kennen ; spreek, o mijn God ! uw dienaar hoort. ..
Het Evangelie.
In plechtige Missen wordt het boek der Evangeliën bewierookt, opdat de geur van den wierook het teeken zij van den goeden geur, welken God in de zielen verspreidt, welke zich door het heilig Evangelie doen kennen. Men draagt brandende waskaarsen ter rechter- en ter linkerzijde van het boek, om ons te doen kennen, dat Jezus Christus het ware licht is, dat ons door zijn evangelisch woord verlicht. Wij blijven staande, gedurende de lezing van het Evangelie, om aan te duiden, dat wij bereid zijn Jezus Christus te volgen, als deu eenigen Meester, dien wij moeten aanhooren, en dien wij voortaan willen gehoorzamen.
Beschouw het Evangelie, hetwelk gij gaat hoo-ren, als het richtsnoer van uw leven en uwe zeden, een richtsnoer, hetwelk gij beloofd hebt te zullen volgen door de in het Doopsel aangegane 4. verbintenissen, en waarnaar gij gestreng zult geoordeeld worden. De priester maakt, vóór hij het evangelie begint, een teeken des kruises met den duim, op de eerste woorden vau hetzelve, om te doen zien, dat de leer van Jezus Christus in de wereld niets uitgewerkt heeft, dan door de verdiensten van zijn lijden en zijnen kruisdood.
De drie kruisteekens, welke de priester op het voorhoofd, den mond en de borst maakt, en welke wij gelijkelijk naar zijn voorbeeld maken, zijn de teekenen van drie plechtige geloofsbelijdenissen
HET H. MISOFFER. 47
Wij maken het eerste op het voorhoofd, om aau te toonen, dat wij ons voor het Evangelie niet schamen; het tweede op den mond, om te betuigen, dat wij met den mond eene hemelsche leer willen belijden, welke wij in het hart bezitten ; en het derde op de borst, om aan te toonen, dat wij verlangen, het kruis van Jezus Christus diep in ons hart te prenten, en onze aangekleefd-heid aan het geloof door daden te bewijzen.
Men moet de wijsheid en de waarheid zelve aanbidden, in al de woorden van het Evangelie; Jezus Christus spreekt daar voor ons, en wien zouden wij aanhooren, tenzij hem, die de woorden des eeuwigen levens bezit? Na het lezen of zingen van het Evangelie kussen de priester en de diaken het eerbiedig, om hunne verknochtheid aan die hemelsche woorden te brengen.
Ik sta op, o opperste Wetgever, om te betuigen, dat ik bereid ben, de eeuwige waarheden, die in het heilig Evangelie besloten zijn, ten koste van mijn leven zelfs, te verdedigen. Gij leert ons, dat niet allen, die zeggen ; Heer, Heer! (dat is, die zich bevredigen uw Evangelie met den mond te belijden, zonder den vasten wil te hebben, naar hetzelve te leven) het rijk der hemelen zullen binnentreden, maar dat alleen diegenen hetzelve zullen ingaan, die hunne werken volgens uwe geboden zullen verricht hebben.
Verleen mij dan de genade zoo getrouw te zijn in de vervulling van uw goddelijk woord, als Gij mij standvastigheid inboezemt in het te gelooven. Helaas ! waartoe zou het mij dienen, wanneer ik voor U zal verschijnen, het geloof
48 GEBEDEN ONDER
ie hebben gehad, zonder de verdiensten der liefde en der goede werken, dan om mijne veroordeeling vreeselijker en mijn eeuwig lot schrik-kelijker te maken ! O God der barmhartigheden! oordeel mij niet naar de aanhoudende tegenstrijdigheid, welke ik tusschen uwe leer en mijn gedrag gesteld heb, en boezem mij den moed in, om te beoefenen hetgene ik geloof. U, o Heer ! zal al den roem daarvan toekomen.
Wanneer liet Evangelie in de plechtige Missen gezongen wordt, zou men intusschen de volgende lezing, uit de heilige Evangeliën getrokken, geheel of gedeeltelijk kunnen doen.
Zoo iemand mij bemint, zegt Jezus Christus, zal hij mijn woord bewaren, mijn Vader zal hem beminnen, wij zullen tot hem inkomen en in hem onze woning vestigen. Bemin den Heer uit geheel uwe ziel, uit al uwe krachten, ziedaar het eerste en het grootste gebod. Het tweede is aan dit gelijk : gij zult uwen naaste beminnen gelijk u zei ven : doe zulks en gij zult leven. De geheele wet en de profeten zijn in deze twee geboden besloten. God is een geest, en hij wil in geest en waarheid aangebeden worden; want indien uwe rechtvaardigheid niet volmaakter is dan die der Pharizeën, zult gij het rijk der hemelen niet binnengaan. Doet boetvaardigheid, want zoo gij geen boelvaardigheid doet, zult gij allen verloren gaan. Het rijk Gods nadert : de bijl is reeds aan den wortel van den boom gezet, en aan den kant, waar hij zal vallen, zal hij altoos blijven. Wees steeds bereid, want ik zal komen
HET H. MISOFFER. 49
op het uur, waarop gij het niet verwacht. Heil hun, die van de goederen dezer wereld onthecht zijn! Zalig zijn de zachtmoedigen, de vreed-zarnen, die rein van harte en barmhartig zijn : zalig zijn degenen, die met gelatenheid lijden, die dorstig zijn naar de rechtvaardigheid, want het rijk der hemelen behoort hun toe. Wat baat het den mensch, het heelal te winnen, zoo hij zijne ziel verliest! Niemand kan twee meesters dienen, vergadert geene schatten voor voor de aarde, maar voor den hemel; zoekt voor alles het rijk Gods, en zijne rechtvaardigheid, het overige zal u als toemaat gegeven worden. Komt tot mij : mijn juk is zacht en mijn last is licht; leert van mij dat: ik zachtmoedig en ootmoedig van harte ben, en gij zult rust uwer zielen smaken. Zoo iemand mij wil volgen, dat hij zich zeiven verloochene, dagelijks zijn kruis opneme en mij nakome. Bemint uwe vijanden; vergeeft, en men zal u vergeven ; vraagt, en gij zult ontvangen. De weg des ver-derfs is breed, maar die tot het eeuwige leven leidt, is eng, en weinigen volgen hem. De hernel lijdt geweld, men moet strijden om hem te bekomen; het is alleen door het lijden, dat ik tot de heerlijkheid gekomen ben, en er is voor u geen andere weg, want de leerling is niet boven den Meester. Die zich verheft, zal vernederd, die zich vernedert, zal verheven worden. Die uit God is, hoort Gods Woord. Zoo gij mijne geboden onderhoudt, zult gij in mijne liefde verblijven, en gij zult daar zijn, waar ik zelf ben, waar ik u eene plaats ben gaan bereiden.
4
50 gebeden onder
Deze zijn de heilige woorden : dat onze zonden uitgewischt worden door de kracht van het Evangelie, met oprechtheid in oefening gebracht.
De Credo.
Het Evangelie wordt op de Zou- en op zekere feestdagen gevolgd door het Credo of de Geloofsbelijdenis, omdat het bijzonder op die plechtigheden is, dat de geloovigen, vol van denzelfden geest voor de altaren, de aanbidding van onze heilige geheimen moeten vernieuwen, eu een plechtig blijk moeten geven van hun volkomen geloof aan de waarheden des Evangelies, in het kort bevat in het Symbolum.
Ik geloof in éénen God, den Vader almachtig, Schepper van hemel en aarde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen: en in eenen lieer Jezus Christus, den eeniggeboren Zoon Gods, die uit den Vader voor alle tijden geboren is; God van God, licht van licht, waarach-tigen God van den waarachtigen God; geboren en niet gemaakt; een van wezen met den Vader, door wien alle dingen gemaakt zijn; die om ons menschen en om onze zaligheid nedergedaald is uit den hemel, en is vleesch geworden door den heiligen geest, uit de maagd
maria, en is mensch geworden; die voor ons is gekruist onder Pontius Pilatus, gestorven en begraven en den derden dag wederom opgestaan, volgens de Schriftuur; die is opgeklommen ten hemel, die zit aan de rechterhand des Vaders, en zal wederkomen met heerlijkheid, om
HET H. MISOFFER. 51
lt;le levenden en dooden te oordeelen ; wiens rijk !4een einde zal hebben. En in den heiligen (■eest, den Heer, die levend maakt; die van den Vader en den Zoon voortkomt; die met den Vader en den Zoon te gelijk aangebeden en verheerlijkt wordt; die door de Profeten gesproken heeft. En in eene heilige, katholieke en apostolische Kerk. Ik belijd een Doopsel tot vergiffenis der zonden, en ik verwacht de verrijzenis der dooden en het leven der toekomende eeuwen. Amen.
Gebed wanneer de Credo gezongen wordt.
Hoe zal ik U, o mijn God! waardig bedanken voor de kostbare gave des geloofs, waarmede Gij mij, bij voorkeur boven zoo vele anderen, die zuchten in de duisternissen der dwaalleeren, begunstigd hebt? Maak, Heer! dat zij mij steeds dierbaar zij, die wonderbare gaaf, hoog verheven boven de eer, de rijkdommen, de vermaken en ijdelheden dezer vergankelijke wereld. Geef mij eene volmaakte neiging voor alles, wat het geloof mij leert, opdat ik met gelijken eerbied aanbidde, al wat ik niet begrijp in uwe onuitsprekelijke geheimen, en al wat mijne geestvermogens te boven g.-at. Dewijl mijn verstand zoo bekrompen is, dat ik mijzelven niet begrijp, besef ik, einde-looze God! dat het noch billijk, noch mogelijk is, uwe goddelijke geheimen te doorgronden. Maar Gij hebt mij door uwe genade overtuigd van de kennis, getrouwheid en oprechtheid dergenen, door welke Gij uwe heilige
52 GEBEDEN ONDER
aanspraken aan de wereld verkondigd hebt. De wereld heeft daaraan geloof gegeven ; het zou het grootste der wonderwerken zijn, zoo zij zonder wonderwerken die had kunnen ge-looven. En werwaarts zou ik rnij wenden, om meerdere zekerheid te verkrijgen? Indien ik mij bedrogen vond, zoudt Gij het zelf zijn, die mij in dwaling gebracht hadt. Wanneer dan mijne zinnen en mijne verbeelding twijfelen, zullen echter mijne rede en mijnen wil nimmer twijfelen. Dat geloof, o Jezus! dat geloof, hetwelk de Apostelen over de geheele aarde verkondigd, en zoo vele duizende Martelaren met hun bloed bezegeld hebben; dat geloof, hetwelk zoo vele heilige Leeraars, in hunne onsterfelijke schriften, verdedigd hebben, dat geloof van alle eeuwen, dut steeds den goeden geur zijner deugden over de wereld verspreid en den hemel met heiligen bevolkt heeft; dat geloof, dat nimmer het lijden zonder vertroosting, de kwalen zonder hulpmiddel gelaten heeft; dat verheven geloof zal voor altoos het mijne zijn. Voltrek dan in mij, smeek ik U, o mijn goede Zaligmaker! voltrek uw werk; niet alleen door in mijne ziel de fakkel des geloofs in al haren glans te behouden, maar ook, en wel vooral, door hetzelve werken des lichts voor mijne eeuwige zaligheid te doen voortbrengen. Amen.
Dominus vobiscutn.
Mijn God! dat uwe genade met ons en met
HET H. MISOFFER. 53
den priester, uwen bedienaar, zij, om U deze offerande waardig te kunnen opdragen.
MKT HEGIN DEk OFFERANDE OF BK OPDRACHT.
Het Offertorium.
Ontvang, o heilige Vader, eeuwige en almogende God, dit vlekkelooze offer, dat wij, hoe onwaardig wij ook zijn mogen, U opdragen : ik draag het U op, als mijnen levenden en waren God, voor mijne tallooze zonden, be-leedigingen en nalatigheden; ik draag het U ook op, voor alle geloovige Christenen, levenden en overledenen; opdat het hun en mij ter zaligheid verstrekke. Amen.
Wanneer de priester den wijn en het water in den kelk doet.
O God, die door een uitwerksel uwer macht, den mensch in eenen verheven graad van voortreffelijkheid en uitstekendheid geschapen hebt, en die door een nog grooter wonder uwer goedheid, U gewaardigd hebt dit werk uwer handen na zijnen val te herstellen : verleen mij, door liet geheim hetwelk de vermenging van het water met den wijn ons vertoont, de genade van te mogen deelen in de goedheid van Jezus Christus, uwen Zoon, die zich volgaarne met onze menschheid heeft willen bekleeden; Hij, die God zijnde, met U, in eenheid met den hei-
54 GEBEDEN ONDER
ligen Geest,, leeft en hccrscht, in alle eeuwen
der eeuwen. Amen.
De opdracht van den Kelk.
Ik draag U, Heer! met uwen bedienaar, den kelk der zaligheid op, en smeek uwe goedheid hem als een reukwerk van goeden geur te doen opstijgen tot den troon uwer goddelijke Majesteit, voor on/.e zaligheid en voor die van de geheele wereld.
Ik bied mij voor U aan, Heer! niet eenen ootmoedigen geest en een rouwig hart; ontvang mij, bid ik U, en maak dat de offerande, welke ik U geheel uit eigen beweging opdraag, in vereeniging met die van Jezus Christus, heden met U, op dusdanige wij/e voltrokken worde, die U dezelve aangenaam kan maken, o Heer, mijn God !
In de plechtige Missen bewierookt de priester het brood en den wijn, die opgedragen zijn geworden, zeggende : dat deze wierook, dien gij gezegend hebt, tot U opklimme. Heer! en uwe jiarmhartigheid over ons nederdale! vervolgens bewierookt hij het altaar en zegt : dat mijn gebed, Heer! tot U opklimme gelijk deze wierook; dat de opheffing mijner handen U aangenaam zij, gelijk de brandofferande. Stel, Heer! eene wacht aan mijnen mond, en de omzichtigheid op mijne lippen. Laat niet toe, dat mijn hart vervoerd worde tot kwaadwillige woorden, om mijne zonden te verschoonen.
Terwijl hij het wierookvat aan den diaken wedergeeft, zegt hij : Dat de Heer het vuur zijner liefde in ons ontsteke, en ons door eene eeuwige liefde doe branden. Amen.
HET H. MISOFFER. 55
Dat wij ons best doen, om in al die godvruchtige gevoelens te treden, en die heilige verlangens in ons te vormen.
Daarna bewierookt de diaken aanstonds den priester aan het altaar, Jezus Christus vertegenwoordigende, en in zijnen persoon het heilige geheim opdragende.
De Priester wascht zijne vingeren.
De priester, na zijne handen gewasschen te hebben, alvorens het heilig Misoffer te beginnen, wascht hier zijne vingeren, om in den geest van Jezus Christus te treden, die de voeten zijner Apostelen wiesch, vóór dat hij hun het heilig Sacrament des Altaars toediende, ofschoon zij bevorens reeds zuiver waren. Dit toont ons, dat het niet genoeg is zuiver te zijn van gruweldaden, om aan de geheimen deelachtig te worden, maar dat men zich van de geringste vlekken der zonden moet zuiveren.
Mijn God! gewaardig U mijne ziel te wasschen en te reinigen van alle vlekken der /.onden : vernietig in mij de minste onvolmaaktheden, en maak mijne ziel door uwe genade, zoo zuiver als zij het onmiddellijk na het Doopsel was.
Vergun mij, Heer! de genade van de wereld te vergeten, die de strengheid uwer oordeelen moet ondergaan; van deze aarde te verachten, die ter prooi zal zijn aan uwe wraaknemingen, en van geene de minste aandacht te verleenen aan die ontwerpen, aan die listen, die slechts de duurzaamheid van eenen dag, van eene minuut, van eene seconde hebben; dat ik onder de voeten vertrede die eer, die verlangens, die gevaarlijke vermaken, die den geest verlagen
56 GEBEDEN ONDER
en bedwelmen; die valsche goederen, die de ziel in het verderf storten; die valsche bekwaamheden, die vermaken, dien valschen uitwendi-gen schijn van achting en vriendschap, die zoo veel rampzalige slachtoffers nu ken; en dat de eerste, de ijverigste mijner zorgen zij, den dag uwer wraakneming te voorkomen, op welken Gij eene vreeselijke rekening over uwe weldaden en gunsten zult vragen ! Hierom smeek ik U, o mijn God ! door de eindelooze ver .lien-sten van Jezus Christus. Amen.
Het Orate Fratres.
De priester, na zijne vingeren gewasschen te hebben, komt wede- in het midden des altaars, en aldaar nedergebo,,doet hij eene nieuwe opdracht van de offerande, welke hij der heilige Drievuldigheid gaat aanbieden, ter gedachtenis van het lijden, den dood, de verrijzenis en de hemelvaart van onzen Heer Jezus Christus ; en om de genade te verwerven van dit waardiglijk te doen, keert hij zich tot de omstanders, zeggende : bidt broeders, om hen te verwittigen, zich door hunne gebeden, niet hem te vereenigen, ten einde de offerande, welke hij aan God voor zich en voor hen gaat opdragen, aan Hem aangenaam te maken.
Heer! verhoor de gebeden van al uwe geloo-vigen, die vereenigd zijn om U dit verheven offer op te dragen, hetwelk wij U bidden aan te nemen, tot verheerlijking van uwen naam, tot ons bijzonder voordeel en tot welzijn van uwe geheele Kerk. Gewaardig U, in onze harten te storten de noodige gesteldheden, om met vrucht
HET H. MISOFFER. 57
dit groote werk van onzen godsdienst bij te wonen : heilig den priester, die uwe heilige geheimen voltrekt, en reinig zijne handen en zijn hart : opdat hij in staat zij uwe genade over zich en over ons te brengen.
De stille gebeden.
Na het Orate fratres, keert de priester zich naar het altaar, en zegt in stilte eeu ot meer gebeden, die volgens den dag veranderen, eu deze worden stille gebeden genoemd, uithoofde hij die in stilte zegt ; zij strekken bijna allen om aan God te vragen, dat Hij de giften, die op het altaar zijn, goedgunstig aanneme, en Hij ons door zijne genade in staat zoude stellen, als eene Hem aangename offerande. Hem te worden aangeboden.
Verander, o mijn God ! deze offerande in uw lichaam en bloed, en herschep onze harten in U zeiven, door de kracht van dit aanbiddelijk geheim; dat uw heilig Woord op deze offerande, welke wij \'J opdragen, nederdale, opdat zij een heilzaair slachtoffer worde, dat uwer Majesteit aangenaam en uwen dienaren nuttig zij, door de toepassing van het bloed van Jezus Christus.
Dat deze offerande overvloedige zegeningen over uwe geloovigen doe nederdalen, hunne harten verandere, de zonde en de aardsche geneigdheden daarin vernietige, en U aldaar een aangenaam brandoffer en eene bestendige woning bereide, in vereeniging met U, en door de verdiensten van Jezus Christus, uwen Zoon en onzen Heer, die met U leeft en heerscht.
GEBEDEN ONDER
Vierde deel der H. Mis.
De Canon of Regel der Consecratie, voorafgegaan door de Prefatie.
Aan liet eitule der stille gebeden verheft de priester zijne stem, zeggende : in alle eeuwen der eeuwen, eene uitroeping, die de geloovigen uit-noodigt, om zich met hem te vereenigen, en hem te antwoorden : Amen. Men heeft dit antwoord steeds met vurigheid gegeven ; de H. Hierony-mus zegt, dat men dit woord Amen overal in de kerken als eenen donder hoorde weergalmen.
De geloovigen geven hierdoor hunne bewilliging, aan al hetgeen depriester, in het geheim, van God vraagt.
De Prefatie is eene inleiding tot de gebeden van den Canon, die bij uitstekendheid genoemd wordt het gebed. Zij is eene uitnoodiging om de harten tot God te verheffen, en om hem te danken voor het grootste wonderwerk, dat dooide Consecratie uitgewerkt wordt.
Eeuwige Vader! zie hier het oogenblik, waarop uw goddelijke Zoon, onze Zaligmaker Jezus Christus, uit den hemel op het altaar gaat nederdalen ; niets, dat aardsch is, moet mij meer bezighouden; mijn hart moet niet meer verzuchten, dan naar zulk een zuiver offer, dat de zonden der wereld uitwischt; reinig het door het vuur uwer liefde, opdat het geenen smaak meer vinde, dan in de hemelsche goederen. Door welke dankbaarheid zal ik immer al uwe weldaden kunnen erkennen, en voornamelijk die, van ons een verzoenoffer te geven, dat dage-
5«
HET H. MISOFFR. 59
lijks en meermaals eiken dag, voor ons de offerande vernieuwt, welke het eens op den Calvarieberg heeft opgedragen, ten einde uwe barmhartigheid over ons te trekken. Het is, eeuwige Vader! door Jezus Christus, uwen welbeminden Zoon, dat al de hemelingen U verheerlijken, en U hunne hulde aanbieden. Neem goedgunstig aan, Heer, dat zondaars, zooals wij, hunne zwakke lofbetuigingen met die der hemelsche geesten vervoegen, en dat wij ons allen, met hart en geest, met hen vereenigende, in eene verrukking van vreugd, liefde, dankbaarheid en verwondering uitroepen :
Sanctus.
Heilig, eindeloos heilig, alleen waarlijk heilig is de Heer, onze God! het heelal is vol van zijne heerlijkheid! Dat de gelukzaligen hem zegenen in den hemel, terwijl wij op de aarde Dengene aanbidden, die nederdaalt in den naam des Heerer., aan wien eer en heerlijkheid in alle eeuwen zij toegekend.
Na den Sanctus aan den Canon.
De Prefatie wordt gevolgd door den Canon, dat in het grieksch orde of regel beteekent. Men heeft dezen naam gegeven aan de gebeden, die de Consecratie voorafgaan, vergezellen en onmiddellijk volgen, omdat zij in alle Missen dezelfde zijn : zoodat de regel daarvan bestendig, en de orde onveranderlijk is.
De voorschriften dezer gebeden zijn zeer oud en vol van de grootste gevoelens van godsvrucht; men ziet er al de vragen, welke de Kerk door de verdiensten van Jezus Christus doet, terwijl de
6o GEBEDEN ONDER
voorspraak der heilige Apostelen en Martelaren
er ook zeer bepaald in uitgedrukt is.
Dit deel der heilige Mis wordt in stilte gezegd, omdat het bestemd is voor een meer aandachtig eu inwendig gebed. Ofschoon ieder in het geheim bidt, moet men daarom niet nalaten, zich in den geest met elkander en niet den priester te vereenigen, die altijd in den naam van allen tot God spreekt. De priester maakt dikwijls het tee-ken des kruises over zich en over het opgedra-gene; want wat is er natuurlijker dau dat men den gekruisigden Jezus dikwerf verbeeldt, in eeu werk, dat een aandenken is van zijnen smartelijken dood, eu waariu Hij zichzelven aau ons geeft, om onophoudelijk zijne offerande te vernieuwen.
Ziehier de letterlijke vertaling van die gebedeu, tot aan de Consecratie : laten wij die, met den priester, in den naam der Kerk, godvruchtig lezen.
Te igitur.
Wij bidden U dan, o allerbarmhartigste Vader ! en smeeken U, door onzen Heer Jezus Christus, uwen Zoon, deze giften, deze offerande, dit rein en vlekkeloos offer aan te nemen en te zegenen, hetwelk wij voor uwe heilige Kerk opdragen, opdat het U behage haar den vrede te schenken, haar te bewaren, in de eenheid te behouden, en haar over de geheele aarde te besturen, en met haar uwen dienaar N., onzen Paus, onzen Bisschop N.; eindelijk alle rechtgeloovigen, die belijdenis doen van het rooinsch katholieke en apostolische geloof.
HET H. MISOFFER.
DE GEDACHTENIS DER I.EVF.NDEN.
Memento.
De priester bidt hier voor het geheele genootschap der in leven zijnde geloovigen, en bijzonder voor die, welke hem verzocht hebben het heilig Misoffer tot hunne meening op te dragen. I/aat ons, van onzen kant, in dit oogenblik bijzonder aan God diegenen onzer levende broeders aanbevelen, aan welke wij verlangen, dat de vruchten der H. Offerande, door de goddelijke barmhartigheid, meer bijzonder toegevoegd worden.
Wees uwe dienaren en dienaressen N. en N. indachtig, Heer! en allen, die hier tegenwoordig zijn, wier geloof en godsvrucht U bekend zijn, voor welke wij U deze offerande van lof opdragen, of die haar, zoo voor zich als voor hen aan welke wij verbonden zijn, opdragen voor de verlossing hunner zielen, voor de hoop hunner zaligheid en behoudenis, en om U hunne hulde, als den eeuwigen levenden en waren God, aan te bieden.
GEDACHTENIS DER HEILIGEN.
Communicantes.
In gemeenschap vereenigd zijnde niet al uwe Heiligen, eeren wij de gedachtenis, eerstens van de verheerlijkte Maagd Maria, Moeder van God, Jezus Christus, onzen Heer en van uwe gelukzalige Apostelen en Martelaren, Petrus en Paulus, Andreas, Jacobus, Joannes, Thomas, Philippus, Bartholomeus, Mattheus, Simon en Thadaeus,
6l
GEBEDEN ONDER
Linus, Cletus, Syxhis, Cornelius, Cyprianus, Lau-rentius, Chrysogonus, Joannes en Paulus, Cos-mas en Damianus, en van al uwe Heiligen, door wier verdiensten en gebeden wij U smeeken, ons in alles de hulp uwer bescherming te verkenen : dit is hetgeen wij U vragen, door denzelfden Jezus Christus, onzen Heer. Amen.
VERTROUWEN IN DE OFFERANDE.
Hanc Igitur.
Hier strekt de priester de handen uit over de giften, die geheiligd worden : en door de op-legging der handen, als lid der Kerk, vereenigt hij zich met het offer, om met hetzelve opgedragen en opgeofferd te worden, en als bedienaar der Kerk en priester van den Allerhoogsten neemt en stelt hij zich, als het ware, in den naam en door het gezag van God, in bezit des slachtoffers, in zooverre het de plaats der men-schen genomen heeft, die het slachtoffer van Gods verbolgenheid en rechtvaardigheid moesten zijn. Het is uit dezen staat van goddelijke veroordeeling, dat wij getrokken worden door de opoffering, welke Gods Zoon van zich zeiven aan zijnen Vader gedaan heeft, om de straf te dragen, welke wij door onze zonden verdiend hadden, en om hem eene genoegzame voldoening te geven, waartoe wij niet in staat waren.
Deze plichtpleging, welke de priester hier doet, met de handen over het op te dragen slachtoffer uit te strekken, is eene navolging van hetgene Jlozes van wege God aan de priesters der oude Wet voorschreef. Wanneer men, zegt hij, eene offerande voor de zonde zal opdragen, zal de priester de hand over het hoofd des slachtoffers
02
HET H. MISOFFER. 63
uitsteken, en alsdan zal het gunstig aangenotnen worden en tot boete der zonden verstrekken. (Levit. ch. 1. 4.)
Wij srneeken U dan, Heer, de hulde gunstig aan te nemen, welke wij U bewijzen door deze opdracht, en welke ook die van uwe ge-heele Kerk is : verleen ons, tijdens de dagen van dit sterfelijk leven, den vrede, die van U komt; behoed ons van de eeuwige verwerping, en stel ons onder het getal uwer uitverkorenen ; door onzen Heer Jezus Christus. Amen.
Quam Oblationem.
Wij bidden U dan. Heer! deze offerande te zegenen, en haar te stellen onder het getal van die, welke Gij goedkeurt, haar aan te nemen, een waardig offer ervan te maken, waardoor wij U een redelijken en geestelijken eeredienst bewijzen; zoodat zij voor ons worde het lichaam en bloed van uwen welbeminden Zoon, onzen Heer Jezus Christus. Amen.
Voor ons, dat is te zeggen, om ons de gaven mede te deelen, welke Hij door de opoffering van zijn lichaam en bloed verdiend heeft, de genade van de geheele veigiffenis onzer zon-den en van al de hulp, die ons noodig is, om het werk onzer zaligheid te voltrekken.
Bij de Consecratie.
Dat de hemel zich opene, en de Rechtvaardige op de aarde nederdale, en dat de zondaren de vertroosting genieten van aldaar hunnen Verlosser te zien. Kom, Heer, kom,
64 GEBEDEN ONDER
liefderijke Hersteller rler wereld, kom een geheim voltrekken, dat als het kort begrip van al uwe wonderdaden is ; kom eene verandering uitwerken, welke wonderbaarder is, dan de schepping van het heelal.
Bij de Opheffing.
Nadat Jezus Christus zich, volgens zijne belofte tegenwoordig gesteld heeft, aanbidt Hem de priester met eene kniebuiging, en heft Hem op, om Hem aan het volk te toonen, en door hetzelve aangebeden te worden.
Vereenig in dit eerbiedwaardig oogenblik al uwe krachten, om in de verhevene gevoelens van aanbidding te treden, waarin zich de he-melsche Geesten bevinden, die het altaar omringen, eu zich voor den Opperheer van hemel en aarde vernietigen. Zie hen, met de oogeu des geloofs, door eene heilige siddering bevangen, en te gelijk verslonden door de vlammen der vurigste liefde voor den heiligen, oneindig betuinnenswaardigen God, zoo mild in weldaden ; denk, dat zoo hij wel van den troon zijner heerlijkheid wil nederdalen, zulks is, om u de schatten zijner genade te brengen. O, ontvang zijn weldoend bezoek niet vruchteloos; eenmaal zoudt gij het vragen, gij zoudt er naar verlangen, en wellicht zou het te vergeefs zijn! Aanbidding, berouw, liefde, dankbaarheid, onderwerping, hoop ; ziedaar, wat gij op dit oogenblik uwen goddelijken Verlosser moet aanbieden, die vol zachtmoedigheid en met de belofte zijner ein-delooze barmhartigheid tot u komt. Zondaren, wie gij ook wezen moogt, komt uwen God, uwen Zaligmaker te gemoet!
O salutaris Hostia... O slachtoffer der zalig-
HET H. MISOFFER. 65
lieid, dal ons den hemel opent : de geest der duisternissen levert ons eenen geweldigen strijd: versterk ons tegen zijne aanvallen.
Ecce panis Angelorum... Zie het brood der Kngelen dat het voedsel der menschen is geworden ; het is waarlijk het brood der kinderen dat den dieren niet moet toegeworpen worden.
Bone Pastor... Goede Herder! waarachtig Brood!Jezus, ontferm U onzer. Wees ons voedsel en onze steun; doe ons de ware goederen genieten in het land der levenden. Wees onze geleider tot dat hemelsche Vaderland; toon ons steeds den weg aan; die naar hetzelve geleidt; breng ons op het rechte spoor, zoodra wij er van afwijken; houd ons op dat heilige pad, tot dat wij in de haven komen, waar Gij de belooning uwer trouwe schapen zijt.
Vervolg van den Canon na de Opheffing.
Zoodra de priester den kelk, na de opheffing, weder op het altaar gesteld heeft, bedekt hij dien, en maakt uit eerbied eene kniebuiging; hij herhaalt dit tot aan de Nuttiging, telken reize dat hij den kelk ontdekt of dekt. Terwijl hij, om zoo te spreken, Jezus Christus tusschen zijne handen heeft, bidt hij God zijnen Vader, voor de levenden en overledenen, vol vertrouwen op de tegenwoordigheid van Jezus, die voor ons spreekt, en onze gebeden allerkrachtigst maakt.
Letterlijke vertaling van het vervolg van den Canon tot aan den Pater Noster.
5
GEBEDEN ONDER
Unde et memores.
Nadat de priester, na de woorden der Consecratie van den kelk, het bevel, door Jezns Christus gegeven, toen Hij zijn eigen lichaam en bloed geconsacreerd had ; zoo menigwerf gij dit zult doen, zult gij het doen ter mijner gedachtenis, uitgesproken heeft, vervolgt hij met deze woorden :
Het is hierom, Heer! dat wij, uwe dienaren, en met ons, uw heilig volk, ons herinnerde aan het gelukzalig lijden van uwen Zoon,Jezus Christus, onzen Heer, aan zijne opstanding uit het graf, over de hel zegepralende, en aan zijne heerlijke opklimming ten hemel, uwe onvergelijkelijke Majesteit opdragen hetgeen de gift zelve is, welke wij van U ontvangen hebben : het zuivere offer, het heilige offer, het vlekkeloos offer, het heilige Brood des levens, dat geen einde zal hebben, en den kelk der eeuwige zaligheid.
Supra quee-
Gewaardig U, Heer ! gunstig neder te zien op de opdracht, welke wij U van de heilige offerande, van dit vlekkelooze Slachtoffer doen; gewaardig U die aan te nemen, gelijk het U behaagd heeft de geschenken van den rechtvaardigen Abel, uwen dienaar, de offerande van onzen Aartsvader Abraham, en die van Melchise-dech, uw opperpriester, aan te nemen.
Suplices te rogamus.
De priester buigt zich diep neder, om zich voor God te verootmoedigen, en Hem de vurigheid
66
HET H. MISOFFER. 67
van zijn gebed betuigende, zegt hij het volgende :
Wij smeeken U, o almogende God! te bevelen, dat deze geschenken door de handen van uwen heiligen Engel op uw verheven altaar gedragen worden, in de tegenwoordigheid uwer goddelijke Majesteit, opdat wij allen, wie wij ook zijn, die aan dit altaar deelachtig geworden zijnde, het Lichaam en Bloed van uwen Zoon zullen genuttigd hebben, vervuld worden met al uwe zegeningen en al de genaden des hemels : door onzen Heer Jezus Christus. Amen.
Gedachtenis der Overledenen.
Memento.
Wees ook, Heer! gedachtig uwe dienaren en dienaressen N. en N., die geteekend met het teeken des Geloofs, hun sterfelijk leven voor ons hebben geëindigd, om in den slaap des vredes te rusten.
Hier blijft de priester een wéinig stil, om in liet bijzonder aan God de overledenen aan te bevelen, voor welke hij wil bidden, en voornamelijk dengene, voor wien hij het heilig Misoffer moet opdragen. Daarna gaat hij voort:
Wij smeeken U, Heer! hun door uwe barmhartigheid, en aan allen die in Jezus Christus rusten, de plaats van verkoeling, licht en vrede te verleenen ; door denzelfden Jezus Christus, onzen Heer.
Nobis quoque peccatoribus.
De priester zegt deze drie woorden op eenen hoogeren toon, opdat de omstanders dezelve
68 GEBEDEN ONDER
zonden kunnen liooren, zich niet hein vereeui-gen en gezamenlijk de goddelijke bannhartig-heid afsmeeken.
Ook ons, zondaars, die uwe dienaren zijn en op uwe groote barmhartigheid hopen, gewaar-dig U ons ook deel te geven in het hemelsche erfdeel, met uwe heilige Apostelen en Martelaren, met Joannes, Stephanus, Matthias, Barnabas, Ignatius, Alexander, Marcellinus, Petrus, Feli-citas, Perpetua, Agatha, Lucia, Agnes, Cecilia, Anastasia, en met al uwe Heiligen. Gelief ons in hun heilig gezelschap aan te nemen, en geen acht te geven op onze verdiensten, maar toegevend te zijn jegens ons, door onzen Heer Jezus Christus, door wien Gij, Heer! deze goederen steeds voortbrengt, heiligt, levend maakt, zegent en ons geeft. Dat U door Hem, met Hem en in Hem, alle eer en glorie gegeven worde, o God, almogende Vader! in de eenheid van den heiligen Geest.
De laatste woorden : door Hem, met Hem en in Hem, enz. zeggende, maakt de priester driemaal het teeken des kruises met de H. Hostie over den kelk, om aan te toonen, dat God alleen, door de kracht der offerande, welke Jezus Christus aan het kruis heeft opgedragen, vereerd wordt. Vervolgens maakt hij er twee over het altaar, om aan te duiden, dat het door het kruis is (waarvan het altaar een afbeeldsel is, omdat gelijkelijk de offerande daarop voltrokken is) dat de heilige Drievuldigheid, die hier genoemd wordt, alle eer en glorie ontvangen heeft.
Deze woorden : U alle eer en glorie gegeven
HET H. MISOFFER. 69
worde uitsprekende, heft de priester den Kelk eu de heilige Hostie een weinig omhoog. Vóór de twaalfde eeuw, was er in de Mis geene andere opheffing van het Lichaam en Bloed van Jezus Christus, dan deze. Alstoen verhief de priester dezelve hoog genoeg, dat het volk Jezus Christus koude zien en aanbidden, door Wien de heilige Drievuldigheid alle eer en heerlijkheid bewezen werd. Deze kleine opheffing is nog een voetspoor en overblijfsel van het oude gebruik.
Na dit laatste gebed van den Canon geëindigd te hebben, spreekt de priester een weinig luider, om het volk zijne toestemming te vragen, in al lietgene hij in hunnen naam tot God zoo even heeft gezegd.
DE BEREIDING TOT DE NUTTIGING.
Voorrede van het Gebed des Heer en.
Oremos.
Door de heilzame voorschriften van Jezus Christus opgewekt, en door de goddelijke leering onderwezen, durven wij zeggen :
Onze Vader, die in de hemelen zijt; geheiligd zij uw naam. Ons toekome uw rijk. Uw wil geschiede op de aarde, als in den hemel. Geef ons heden ons dagelijksch brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. En leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van het kwaad.
GEBEDEN ONDER
Unde et memores.
Nadat de priester, na de woorden der Consecratie van den kelk, het bevel, door Jezus Christus gegeven, toen Hij zijn eigen lichaam en bloed geconsacreerd had ; zoo menigwerf gij dit zult doen, zult gij het doen ter mijner gedachtenis, uitgesproken heeft, vervolgt hij niet deze woorden :
Het is hierom, Heer! dat wij, uwe dienaren, en met ons, uw heilig volk, ons herinnerde aan het gelukzalig lijden van uwen Zoon,Jezus Christus, onzen Heer, aan zijne opstanding uit het graf, over de hel zegepralende, en aan zijne heerlijke opklitnrningten hemel, uwe onvergelijkelijke Majesteit opdragen hetgeen de gift zelve is, welke wij van U ontvangen hebben ; het zuivere offer, het heilige offer, het vlekkelooze offer, het heilige Brood des levens, dat geen einde zal hebben, en den kelk der eeuwige zaligheid.
Supra qua;-
Gewaardig U, Heer ! gunstig neder te zien op de opdracht, welke wij U van de heilige offerande, van dit vlekkelooze Slachtoffer doen; gewaardig U die aan te nemen, gelijk het U behaagd heeft de geschenken van den rechtvaardigen Abel, uwen dienaar, de offerande van onzen Aartsvader Abraham, en die van Melchise-dech, uw opperpriester, aan te nemen.
Suplices te rogamus.
De priester buigt zich diep neder, om zich voor God te verootmoedigen, en Hem de vurigheid
66
HET H. MISOFFER. 67
vau zijn gebed betuigende, zegt hij bet volgende :
Wij smeeken U, o almogende God! te bevelen, dat deze geschenken door de handen van uwen heiligen Engel op uw verheven altaar gedragen worden, in de tegenwoordigheid uwer goddelijke Majesteit, opdat wij allen, wie wij ook zijn, die aan dit altaar deelachtig geworden zijnde, het Lichaam en Bloed van uwen Zoon zullen genuttigd hebben, vervuld worden met al uwe zegeningen en al de genaden des hemels ; door onzen Heer Jezus Christus. Amen.
Gedachtenis der Overledenen.
Memento.
Wees ook. Heer! gedachtig uwe dienaren en dienaressen N. en N., die geteekend met het teeken des Geloofs, hun sterfelijk leven voor ons hebben geëindigd, om in den slaap des vredes te rusten.
Hier blijft de priester een weinig stil, om in liet bijzonder aan God de overledenen aan te bevelen, voor welke hij wil bidden, en voornamelijk dengene, voor wien hij het heilig Misoffer moet opdragen. Daarna gaat hij voort:
Wij smeeken U, Heer! hun door uwe barmhartigheid, en aan allen die in Jezus Christus rusten, de plaats van verkoeling, licht en vrede te verleenen ; door denzelfden Jezus Christus, onzen Heer.
Nobis quoque peccatoribus.
De priester zegt deze drie woorden op eenen hoogeren toon, opdat de omstanders dezelve
68 GEERDEN ONDER
zonden kunnen hooren, zich niet hein vereenigen en gezamenlijk de goddelijke barmhartigheid afstneeken.
Ook ons, zondaars, die uwe dienaren zijn en op uwe groote barmhartigheid hopen, gewaar-dig U ons ook deel te geven in het hemelsche erfdeel, met uwe heilige Apostelen en Martelaren, met Joannes, Stephanus, Matthias, Barnabas, Ignatius, Alexander, Marcellinus, Petrus, Feli-citas, Perpetua, Agatha, Lucia, Agnes, Cecilia, Anastasia, en met al uwe Heiligen. Geliet ons in hun heilig gezelschap aan te nemen, en geen acht te geven op onze verdiensten, maar toegevend te zijn jegens ons, door onzen Heer Jezus Christus, door wien Gij, Heer ! deze goederen steeds voortbrengt, heiligt, levend maakt, zegent en ons geeft. Dat U door Hem, met Hem en in Hem, alle eer en glorie gegeven worde, o God, almogende Vader! in de eenheid van den heiligen Geest.
De laatste woorden ; door Hem, met Hem en in Hem, enz. zeggende, maakt de priester driemaal het teeken des kruises met de H. Hostie over den kelk, om aan te toonen, dat God alleen, door de kracht der offerande, welke Jezus Christus aan het kruis heeft opgedragen, vereerd wordt. Vervolgens maakt hij er twee over het altaar, om aan te duiden, dat het door het kruis is (waarvan het altaar een afbeeldsel is. omdat gelijkelijk de offerande daarop voltrokken is) dat de heilige Drievuldigheid, die hier genoemd wordt, alle eer en glorie ontvangen heeft.
Deze woorden : U alle eer en glorie gegeven
HET H. MISOFFER. 69
worde uitsprekende, heft de priester den Kelk eu de heilige Hostie een weinig omhoog. Vóór de twaalfde eeuw, was er in de Mis geene andere opheffing van het Lichaam en Bloed van Jezus Christus, dan deze. Alstoen verhief de priester dezelve hoog genoeg, dat het volk Jezus Christus konde zien en aanbidden, door Wien de heilige Drievuldigheid alle eer en heerlijkheid bewezen werd. Deze kleine opheffing is nog een voetspoor en overblijfsel van het oude gebruik.
Na dit laatste gebed van den Canon geëindigd te hebben, spreekt de priester een weinig luider, om het volk zijne toestemming te vragen, in al hetgene hij in hunnen naam tot God zoo even heeft gezegd.
0
DE BEREIDING TOT DE NUTTIGING.
Voorrede van het Gebed des Heer en.
Door de heilzame voorschriften van Jezus Christus opgewekt, en door de goddelijke leering onderwezen, durven wij zeggen ;
OnzeVader, die in de hemelen zijt; geheiligd zij uw naam. Ons toekome uw rijk. Uw wil geschiede op de aarde, als in den hemel. Geef ons heden ons dagelijksch brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. En leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van het kwaad.
70 GEBEDKN ONDER
In de plechtige Missen zon men tijdens het zingen van het Pater noster de uitbreiding van het Gebed des Heeren kunnen lezen. (Zie de Inhoudstafel.)
Libera nus.
De priester, met eene stille stem Amen antwoordende, wil hierdoor zeggen ; Ja, mijn God! ik vraag U, in den naam der geheele vergadering, dat Gij ons van alle kwaad gelieft te ver-schoonen ; en hij breidt daarna deze vraag uit, dooreen gebed, gedurende hetwelk men zal kunnen zeggen :
iVlijn God! verlos mij van de zonden van mijn voorgaand leven, en waarvan ik aan uwe rechtvaardigheid rekening moet geven; onttrek mij aan mijne kwade gewoonten, en aan mijne altoos voortdurende ongeregelde geneigdheden, die mij tot het kwaad uitlokken. Eindelijk, mijn God, verlos mij van den duivel, van de wereld, van het vleesch en van den eeuwigen dood.
De priester eindigt dit korte gebed, makende met de Pateen het teeken des kruises over zich, daarna kust hij dezelve, dit is, omdat de laatste woorden eene vraag bevatten, waardoor hij Gode den vrede vraagt, waarvan de Pateen het werktuig of zinnebeeld is, en wij dezen vrede, de vriendschap des Heeren niet kunnen bezitten, dan door de verdiensten van het kruis. De Pateen is het zinnebeeld van dien vrede, omdat ze het schoteltje is, waarop men het Lichaam van Jezus Christus zet, dat tot teeken van vrede en verzoening moet uitgedeeld worden.
Na het teeken des kruises en den kus dei-Pateen breekt de priester de heilige Hostie, om
HET H. MISOFFER. 71
Jezus Christus na te volgen, die het heilige brood brak, voor dat Hij het aan zijne Apostelen ronddeelde ; hij laat een klein gedeelte in den kelk vallen, om de vereeniging van het Lichaam en Bloed van Jezus, in zijne heerlijke opstanding aan te duiden.
Vervolgens de oogen op de gedaante van het brood vestigende, drukt hij, terwijl hij op zijne borst slaat, op het zien van Jezus Christus, tot driemaal toe, de gevoelens uit, die den heiligen Joannes den dooper bezielden, toen hij den Zoon Gods zag ; Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer.
Het Agnus Dei.
Mijn Zaligmaker, Jezus Christus, Gij zijt het ware Lam Gods, opgeofferd om onze zonden uit te wisschen : maak dat wij, door uwe genade, na de vergeving onzer zonden bekomen te hebben, een nieuw leven leiden, en verleen ons de liefde tot, en den vrede met onzen evennaaste, welken Gij zoo zeer aanbevolen hebt en die zoo noodzakelijk is, om deelgenoot te worden van de uitwerkselen der H. Communie.
Na driemaal het Agnus Dei gezegd te hebben, stiert de priester, diep neergebogen, een gebed tot God, om hem te smeeken zijnen vrede aan de Kerk te vergunnen, en eene ware eendracht tusschen al hare leden daar te stellen; eene vereeniging van den geest en het hart; die liefde, waarvan Jezus Christus gezegd heeft, dat het door haar is, dat men zijne ware leerlingen zal kennen. In de plechtige Missen, staat de priester, na het altaar gekust te hebben, recht op en wenscht den vrede aan den diaken, en door dezen aan de
72 GEBEDEN ONDER
geestelijkheid en het aanwezige volk. Hij kust het altaar, om aan te duiden, dat hij den vrede niet kan geven, dan na dien alvorens zelf van Jezus Christus, die door het altaar afgebeeld wordt, ontvangen te hebben. Gedurende den vredekus moeten de aanwezigen vragen, om met een ieder in vrede te leven, en nimmer door hunne schuld de eendracht te verbreken, die onder de Christenen, welke allen broeders en in Christus ingelijfd zijn, moet heerschen.
Het gebed voor den vrede is gevolgd door twee andere, door welke de priester van God de vrucht der Offerande en Communie afsmeekt.
Om in dit oogenblik volmaaktelijk in den geest der Kerk te treden, en zich inniger met den priester te vereenigen, zoude het wenschelijk zijn, dat al de aanwezenden rein genoeg waren, om werkelijk tot de heilige Tafel te naderen. Laat ons, zoo wij dit geluk niet hebben. Jezus Christus smeeken, dat Hij het ons ten spoedigste verleene, en ons zeiven teedere genegenheden tot Hem, een diep berouw over onze misdrijven, en een levend verlangen om hem te ontvangen, inboezeme; om alzoo ten minste geestelijk te communiceeren. Jezus Christus vergunt dikwijls, aan eene welgedane geestelijke communie, dezelfde genade, welke Hij aan eene werkelijke communie zou geven.
Het Domine non sum dignus en de Nuttiging.
Wanneer de priester gaat nuttigen, zegt hij driemaal met een diep gevoel zijner onwaardig-eid : Heer! ik ben niet waardig dat Gij komt onder mijn dak, maar spreek slechts één woord, en mijne ziel zal gezond worden. Deze woorden zijn die van den hoofdman des Evangelies nagevolgd, en passen volmaakt den Christen, die,
HET H. MISOFFER. 73
steeds der mededeelingen en genade van een God onwaardig, geene andere aanspraak daarop lieeft, dan door zijne overgroote barmhartigheid ; dat hij dan, door zijne ootmoedigheid en heilige gesteldheden, trachte God te bewegen van op zijn gebed met de troostvolle woorden te antwoorden, die eertijds den melaatschen de gezondheid wedergaven : Ik wil het, wees gezond.
Gebed voor de Geestelijke Communie.
Heer Jezus, ik beken, dat Gij het ware leveml Brood zijt, van den hemel nedergedaald, en dat Gij met ziel en lichaam en met uwe Godheid, door eene bewonderenswaardige goedheid, eenc hartroerende barmhartigheid en wonderbare macht, wezenlijk tegenwoordig zijt onder deze gedaanten van brood en wijn, om ons met U zeiven te voeden. Ik aanbid U aldus uit de oprechtheid van mijn hart.
Ik geloof, dat Gij in dit aanbiddelijk Sacrament eindelooze schatten en hemelsche genaden besluit, waaraan mijne behoeftige en ellendige ziel vurig verlangt deel te hebben.
Ik geloof aan de woorden, welke Gij gesproken hebt ; IVie mipi Vleesch eet, en mijn Bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem... hij zal in eeuwigheid leven. Zie mij hier, o levend Brood ! ellendig en kwijnend van honger en dorst, aan eindelooze zwakheden onderworpen. O, hoezeer verlang ik U te nuttigen, opdat ik met U, opperste Geneesheer onzer zielen, vereenigd zijnde, geheel en waarlijk door uw leven moge leven.
Ik beken nu, met schaamte overdekt, en met een diep leedwezen over mijne zonden, dat ik
74 GEBEDEN ONDER
niet waardig ben, dat Gij in mijne woning komt; ik durf U dan niet laten binnentreden in mijne ziel, om U aldaar te huisvesten, door werkelijk uw heilig lichaam te ontvangen; maar ik weet en geloof, met den hoofdman van het Evangelie, dat, ofschoon Gij afwezend zijt, dat is te zeggen, ofschoon ik de heilige Communie niet ontvaivj. Gij echter met een enkel woord mijne ziel kunt reinigen van al wat haar onwaardig maakt om U te ontvangen.
Ach, gewaardig U dit woord van sterkte en heiligmaking uit te spreken; genees, door de almogende zalving uwer genade, mijne kranke ziel, en haast U, uw verblijf in haar te koi-\'rn vestigen, om haar in haren honger te voeden en in hare uiterste zwakheid te versterken. Gij, die volgens den wil uws Vaders en de werking des heiligen Geestes, door uwen dood het leven aan de wereld hebt gegeven : voed mij,| maak mij levend, heilig mij door uw gezegend Lichaam en Bloed.
O beminnenswaardige God! Gij, wien ik voortaan boven alles wil beminnen : maak, dat ik U nooit meer beleedige; vergun mij uwe genade om deze en die zonde te vluchten, aan welke ik mij zoo gemakkelijk, zoo dikwijls plichtig maak; hecht mij aan U door de banden der vurigste liefde, en verzeker mijne getrouwheid hier op aarde, opdat ik het onuitsprekelijk geluk moge smaken U in de eeuwigheid te beminnen en te bezitten.
Ueze oefening van eeue geestelijke Couinmnie kan ook dienen voor de bezoeken van het al-
HET H. MISOFFER. 75
lerheiligste Sacrament, gedurende den dag, b. v. gedurende het Lof.
Beknopt voorschrift door Fénélon.
Heer! ofschoon ik, door mijne zonden en trouweloosheden, onwaardig ben tot uw altaar te naderen, en U door de H. Communie te ontvangen, durf ik U nochtans smeeken mij eenig deel in uwe barmhartigheden te vergunnen. Gewaardig U, mij de genade te verleenen van deelachtig te worden aan de verdiensten uwer offerande; verlicht mijnen geest, versterk mijnen wil, en reinig mijn hart, opdat ik niet meer dan aan U denke, niets meer dan U alleen, uit liefde tot U beminne; maak, door uwe genade, dat ik niets meer verlange, dan voor U te leven, te lijden en te sterven.
Zesde en laatste Deel der H. Mis.
BEVATTENDE DE DANKZEGGING.
De Nuttiging wordt gevolgd door twee af-wasschingen, uit eerbied voor het Lichaam en iïloed van Jezus Christus : de eerste, opdat er in den mond des priesters niets overblijve van de heilige gedaanten; de tweede, opdat er niel.s blijve in den kelk of aan zijne vingeren. Terwijl hij de afwasscliing nuttigt, vraagt hij nogmaals de vergeving der zonden, de genade van een heilig leven en den prijs des eeuwigen levens. De gebeden, welke hij daarna zegt, zijn eene dankzegging, om God te bedanken voor de groote weldaad, welke hij Hem en het christen volk daar even heeft bewezen, en tevens eene nieuwe
76 GEBEDEN ONDER
betuiging van getrouwheid. Al de aanwezigen moeten zich dan met den priester vereenigen, om hutine dankbaarheid te bewijzen, en hun oprecht voornemen te betuigen om voortaan een christelijk leven te leiden.
De laatste Gebeden.
Wat zal ik U wedergeven, Heerl vooral de weldaden, waarmede Gij mij overladen hebt? Hoe zal ik U de dankbaarheid kunnen bewijzen, welke ik U voor zoo veel goedheid, voor zoo veel liefde verschuldigd ben ? Ontvang, bid ik U, om in mijne onmacht te voorzien, de lofbetuigingen der rechtvaardigen op aarde, van de allerzaligste Maria, de zuiverste der maagden, van al uwe Engelen en Heiligen in den hemel.
Ik ga heen, zoo ik hoop, gezuiverd door uwe heilige geheimen, door uwe genade geholpen, zal ik trachten mij te beveiligen tegen al datgene wat mij opnieuw zou kunnen bezoedelen; ik zal over mijne zinnen waken, opdat de dood, door de zonde geenen ingang meer in mijne ziel vinde, en ik zal niet ophouden U ootmoedig en vurig te bidden, ten einde Gij mij, tot mijnen laatsten zucht, tegen de vijanden mijner zaligheid verdediget. Maak mij getrouw aan deze heilige voornemens, welke Gij, o mijn God! o mijn Vader! mij hebt ingegeven; ik smeek U hierom, door Jezus Christus, uwen Zoon, onzen Heer.
Het Ite Missa est.
Nadat de Gebeden gedaan zijn, keert de pries-
HET H. MISOFFER. 77
ter zich weder naar het midden des altaars ; hij kust de plaats waar de overblijfselen der Heiligen rusten, keert zich naar het volk, en na het de goddelijke gaven toegewenscht te hebben, met de woorden : Dotninus vobiscuni, zendt hij het weg, zeggende ; Gaat, de mis is geëindigd; en het volk dankt God, door deze woorden ; Deo gratias : Gode zij dank.
De priester, zich daarna weder naar het altaar keerende, buigt zich diep neder en stiert een laatste gebed tot de heilige Drievuldigheid, waarin hij haar opnieuw het werk bij uitnemendheid, hetwelk hij zoo even heeft \\\'oltrokkeu, aanbiedt, terwijl hij haar vraagt, dat het \'t onderpand zijner zaligheid en van die van het geloovige volk moge wezen. Vervolgens het altaar klissende, om zelf de zegening van Jezus Christus, door het altaar afgebeeld, te ontvangen, heft hij de handen ten hemel, om te toonen dat het aan dezen Opperpriester, die in den Hemel aan de rechterhand van den troon der opperste Majesteit gezeten is, toekomt, het geloovige volk, door de verdiensten van zijne geheimen en vau zijn kruis, voor de eeuwigheid te zegenen. Hij keert zich daarna tot het volk, en zegent het in den naam van de drie personen der allerheiligste Drievuldigheid, terwijl hij er het kruisteeken over maakt, om te leeren, dat het slechts door het kruis is, dat wij in de he-melsche zegeningen kunnen deel hebben.
In de Missen, waarin de Gloria in excelsis niet is gelezen geworden, zegt de priester, in plaats van ite missa est, naar het altaar gekeerd.
Laat ons den Heer zegenen; waarop het volk, even als op ite missa est, antwoordt : Gode zij dank.
Terwijl de priester den zegen geeft, behoort
78 GEBEDEN ONDER
het volk zich onder de hand des Heeren te verootmoedigen, en Hem te smeekeu, om het door de bediening des priesters te zegenen.
De godsvrucht der laatste eeuwen heeft het gebruik ingevoerd, hetwelk door Paus Pius V. iu eene wet is veranderd, van aan het altaar het begin des Evangelies van den H. Joannes te lezen, waarin de Godheid van Jezus Christus iu de grootheid der eeuwige raadsbesluiten, die den Zoon Gods op de aarde hebben doen nederdalen, in zulke verhevene uitdrukkingen vermeld zijn. De geheele godsdienst is in deze woorden besloten. Het volk moet hetzelve staande en met eerbied aanhooren, en Jezus Christus vragen, dat hij ons de genade verleene, van tot den dood toe de hoedanigheid van kinderen Gods te behouden, welke Hij ons door zijne Mensch-wording, zijnen dood, zijne opstanding en hemelvaart verdiend heeft.
Gebed, hetwelk de pi-ie ster, in gebogen houding bidt, vóór dat hij den zegen geeft.
O mijn God! geef geen acht op mijne onwaardigheid ; maar niets inziende dan uwe onuitputbare barmhartigheden en de verdiensten van het goddelijk Lam, dat opgeofferd is geworden om de zonden der wereld uit te wis-schen, doe over mij den invloed uwer zegeningen nederdalen.
Gebed gedurende het laatste Evangelie.
Eeuwig Woord, waardoor alles is gemaakt, en dat in de volheid des tijds voor ons Vleesch geworden zijnde, deze eerbiedwaardige en verhevene offerande ingesteld hebt ; wij danken
HET H. MISOFFER. 7g
U hiervoor met den diepsten ootmoed. Dal alle Engelen en Heiligen, des hemels U daarom loven, en maak dat wij zeiven beginnen U te zegenen op de aarde, door ons gedurende dezen dag en al den tijd, welken Gij ons nog in de wereld vergunnen wilt, op zoodanige wijze te gedragen als onze goddelijke aanneming waardig is.
Blijf na de Mis nog eenige oogenblikken overwegen, alvorens de kerk te verlaten; bedank God en vraag, dat het bijwonen des heiligen Misoffers voor u niet vruchteloos zij. Tot dankzegging kunt gij het Te Deum lezen. Zie Godvruchtige oefeningen voor den zondag.
Nuttige lessen voor het Geestelijk leven.
-----o Ho
EERSTE HOOFDSTUK.
07\'er de navolging- van Christus en de verachting van alle wereldsche ijdelheden.
i. Wie mij volgt, wandelt niet in de duisternis. zegt de Heer. (Joan. 8.) Dit zijn de woorden van Christus, waardoor Hij ons vermaant zijn leven en gedrag na te volgen, willen wij waarlijk verlicht en van alle blindheid des harten verlost worden.
Onze voornaamste bezigheid zij dus over het leven van Jezus Christus na te denken.
z. De leer van Christus overtreft al de leeringen der Heiligen. Wie zijn geest bezit, moet daarin een verborgen hemelspijze vinden.
Maar velen, na het Evangelie dikwijls gehoord te hebben, gevoelen er geen groot verlangen naar, omdat zij den geest van Christus niet bezitten.
DE NAVOLGING VAN JKZUS CHRISTUS. 8l
Wie dan de woorden van Christus ten volle wil verstaan en smaken, trachte zijn geheel leven Hem gelijkvormig te maken.
3. Wat baat het u, diepzinnig over de Drieeenheid te twisten, zoo het u aan ootmoed ontbreekt, en gij dus der Drieëenheid mishaagt ?
Waarlijk, verheven woorden maken den heilige en rechtvaardige niet; maar een deugdzaam leven maakt behaaglijk aan God.
Ik wensch liever berouw te gevoelen, dan daarvan de beschrijving te kunnen geven.
Al wist gij den ganschen Bijbel van buiten met al de gezegden der wijsgeeren, wat zou u dit alles baten zonder de liefde en genade Gods.
IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid, (Eccl. 1), behalve God te beminnen en Hem alleen te dienen.
De hoogste wijsheid is deze : door de verachting der wereld naar het rijk des hemels te streven.
4. Het is dus ijdelheid vergankelijke rijkdommen te zoeken en daarop te vertrouwen.
Ook is het ijdelheid eergierig te zijn en zich tot een hoogen staat te verheffen.
IJdelheid is het de lusten des vleesches te volgen en datgene te verlangen, wat eens zwaar moet worden gestraft.
Het is ijdelheid een lang leven te wenschen en zich weinig om een goed leven te bekommeren.
IJdelheid is het alleen te letten op het tegenwoordige leven en niet te voorzien wat er op volgen moet.
6
82 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Het is ijdelheid zich te hechten aan hetgeen zoo haastig voorbijgaat, en zich niet derwaarts te spoeden, waar de vreugde eeuwig blijft.
5. Denk dikwijls aan deze spreuk : het oog wordt niet verzadigd van zien, noch het ooi-van hoor en. (Eccl. 1.)
Tracht dan uw hart van de liefde tot het zichtbare af te trekken, om het te keeren tot het onzichtbare.
Want die hunne zinnelijkheid opvolgen, bevlekken hun geweten en verliezen de genade Gods.
OEFENING.
Om Jezus Christus volmaakt te vereeren, en door de eer, die men Hem bewijst, den plicht van een oprecht Christen te vervullen, moet men zich bevlijtigen om Hem te kennen, te beminnen en na te volgen ; dit is volstrekt noodzakelijk tot het eeuwig heil van al de Christenen, die slechts Christen zijn door de kennis, door de liefde en de navolging van onzen Zaligmaker. Zich laten voorstaan van den Heer behaaglijk te zijn door de verheven kennissen, welke men van zijne Godheid heeft, zonder te trachten zijn voorbeelden te volgen en te leven zooals Hij geleefd heeft, dat is de gevaarlijkste weg der ijdelheden.
GEBED.
Dierbare Heiland ! eenige weg tot waarheid en tot leven! getrouwe leidsman op het pad der deugd ! aangenaam is mij uwe uitnoodiging.
EERSTE BOEK. 83
Ja, ik wil U volgen en zal dus niet in hel duistere dwalen. Uwe leer zal mij een fakkel, uw voorbeeld een gids zijn. Geene wereldsche ijdelheid zal mijn hart meer boeien. Ik zal het daarboven trachten te verheffen, om het vrijer aan den heilzamen invloed uwer voorschriften over te geven. Zegen dit mijn besluit en help het volbrengen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over de geringachting van zichzelven.
1. Ieder mensch is van nature begeerig naar kennis ; maar wat baat de wetenschap zonder de vreeze Gods?
Beter voorwaar is een nederig landman die God dient, dan een hoogmoedig wijsgeer die, terwijl hij zichzelf vergeet, den loop der sterren naspoort.
Wie zichzelven recht kent, wordt gering in zijn eigen oogen en vindt geen vermaak in den lof der menschen.
Al wist ik alles wat er in de wereld is, en ik had de liefde niet; wat zou \'t mij baten voor God, die mij oordeelen zal naar mijne daden?
2. Ontdoe u van een te grooten weetlust : want daarin wordt groote verstrooiing en bedrog gevonden.
Die veel weet wil gaarne verstandig schijnen en heeten. Er is zooveel, waarvan de kennis weinig of geen nut aan de ziel toebrengt.
En hij is wel zeer onverstandig die zich
84 DE NAVOLGING VAN JF./WS CHRISTUS, op iets anders toelegt, dan op hetgeen zijne zaligheid bevordert.
Vele woorden verzadigen de ziel niet; maar een goed leven verkwikt den geest, en een rein geweten geeft een groot vertrouwen op God.
3. Hoe meer en beter gij weet, hoe strenger gij er naar geoordeeld zult worden, zoo gij niet heiliger geleefd hebt.
Verhef u alzoo niet op eenige gave of wetenschap ; maar vrees liever wegens de u geschonken kennis.
Meent gij veel te weten en vrij wel te verstaan; denk dat er nog veel meer is, dat gij niet weet.
Heb derhalve geen hoog gevoelen; maar erken liever uwe onwetendheid.
Waarom wilt gij u iemand voortrekken, daar er velen gevonden worden geleerder en in Gods wet ervarener dan gij ?
Wilt gij iels nuttigs weten en leeren, leer onbekend te zijn en voor niets geacht te worden.
4. De hoogste wetenschap en de nuttigste les is, zichzelven wel te kennen en niets te achten.
Van zichzelven niets te maken, en van anderen steeds wèl en gunstig te denken, is eene groote wijsheid en volmaaktheid.
Zoo gij iemand openlijk zaagt zondigen of zwaar misdoen, behoordet gij u daarom niet beter te achten : want gij weet niet, hoe lang gijzelf in het goede kunt staande blijven.
Wij allen zijn zwak; maar gij, houd niemand voor zwakker dan uzelf.
EERSTK HORK.
O E F IC N 1 N G.
\'s Mensclien wetenschappen, zegt de Heilige Schrift, zijn ijdel en nutteloos, zoo hij zich niet toelegt God te kennen en te beminnen, en om zichzelven te vergeten en te haten. Het eenvoudig en levendig geloof van een mensch, die zonder aarzelen en zonder te onderzoeken, al datgene gelooft wat God wil dat wij geloo-ven, en die in zijn hart alzoo gesteld is om alles te doen, wat God wil dat wij voor onze zaligheid zouden verrichten, dit geloof, zeg ik, is verkieslijk boven de goddelijke en mensche-lijke kennissen, die, zonder dit levend geloof, den geest verhoovaardigen, het hart verdorren, en die tevens vruchteloos voor het eeuwige heil eens Christen zijn.
GEBED.
Ja, mijn God, nederig van mijzelven te gevoelen, houde ik voor plicht. Al mijn weten is eigenlijk een niet weten. En wat baat voor u ook de diepste kennis, zoo mijn wandel u mishaagt? Gij toch zult mij naar mijne daden oor-deelen. Laat dan nimmer eenige zelfverheffing bij mij huisvesten, maar doe mij, van mijne zwakheid bewust, steeds in ootmoed voor U wandelen, mijne daden naar mijne kennis inrichten, en toegeeflijk omtrent anderen zijn.
Over de leer der waarheid.
1. Gelukkig hij, dien de waarheid door zich-
85
86 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
/.clve onderwijst:, niet door beelden noch voorbijvliegende woorden, maar zoo als zij is!
Onze meening en onze zinnen bedriegen ons vaak; zij zien niet verre.
Wat baat veel twistens over verborgen en duistere zaken, welke niet geweten te hebben ons in het oordeel tot geen verwijt zal strekken.
\'t Is eene groote dwaasheid het nuttige en noodige te verzuimen, om zich te meer met het nuttelooze en schadelijke op te houden. Wij hebben oogen en zien niet!
2. Wat vermoeien wij ons met spitsvondige wijsgeerige vraagstukken ?
Hij, tot wien het eeuwige Woord spreekt, wordt uit eene menigte gevoelens ontward.
Alles is uit dit ééne Woord, alles spreekt daarvan. Het is het beginsel, dat tot ons spreekt; zonder dat verstaat niemand iets wèl of oordeelt juist.
Hij, voor wien dit ééne alles is, die alles tot dit ééne terugbrengt, en alles in dit eene ziet, die kan standvastig van harte zijn en in God bestendige rust genieten.
O God! Gij, die de waarheid zelve zijt! maak mij één met U door eeuwige liefde !
Het verveelt mij dikwijls veel te lezen en te hooien; in U is alles wat ik wil en wensch.
Dat alle leeraars zwijgen, dat alle schepselen voor uw aanschijn verstommen! spreek Gij alleen tot mij.
3. Hoe meer iemand ingetogen en eenvoudig van harte is, te meer en verhevener zaken zal
EERSTE BOEK. 87
hij zonder moeite verstaan ; want van boven zal hij het licht fles verstands ontvangen.
Eene zuivere, eenvoudige en standvastige ziel zal zich niet in veel arbeids verstrooien, omdat zij alles doet ter eere Gods en zich van alle zelfzucht tracht vrij te houden.
Wat hindert en bezwaart u meer dan de onbedwongen neigingen uws harten ?
Een vroom en godvruchtig mensch beschikt eerst bij zichzelven alles, wat hij uitwendig moet doen.
Hij laat zich bij zijne daden niet ten welgevallen zijner bedorven neigingen wegsleepen : maar hij schikt die naar de inspraak van het gezond verstand.
Wie heeft een harder strijd dan hij, die tracht zichzelven te overwinnen ?
En nochtans moest dit ons voornaamste werk zijn : onszelven te overwinnen, dagelijks in krachten over onszelven toe te nemen en in het goede eenigszins te vorderen.
4. Alle volmaaktheid in dit leven gaat van eenige onvolmaaktheid vergezeld, en geen onzer beschouwingen is van alle duisterheid vrij.
Eene nederige zelfkennis is een zekerder weg tot God, dan de diepste nasporing eener wetenschap.
Daarom is niet de wetenschap, of elke eenvoudige kennis eener zaak te laken; zij is op zich zelve beschouwd goed en door God verordend; maar een goed geweten en een deugdzame wandel zijn steeds daarboven te achten.
Omdat nu de meesten meer haken naar ken-
88 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
nis dan naar een deugdzaam leven, daarom dwalen zij zoo dikwijls en brengen geene of weinige vruchten voort.
5. O, dat zij denzelfden ijver hadden om gebreken uit te roeien en deugden in te planten, als om twistvragen op te werpen! dan zou er niet zoo veel kwaads en aanstootelijks onder het volk, geene zoo groote losbandigheid in de kloosters zijn.
Waarlijk, wanneer de oordeelsdag komt, zal men ons niet vragen, wat wij gelezen, maar wat wij gedaan, niet of wij wèl gesproken, maar of wij godvruchtig geleefd hebben.
Zeg mij : waar zijn nu al die heeren en meesters, die gij zoo wèl hebt gekend, toen zij nog leefden en door hunne wetenschap beroemd waren ?
Hunne plaatsen zijn nu door anderen bezet, en ik weet niet of dezen wel eens aan hen denken. Bij hun leven schenen zij iets te zijn ; en nu zwijgt men van hen.
6. Hoe ras gaat de heerlijkheid der wereld voorbij! Mocht hun leven aan hunne kennis beantwoord hebben, dan zouden zij met vrucht gelezen en zich geoefend hebben.
Hoe velen gaan in de wereld niet verloren door hunne ijdele wetenschap, dewijl zij zich weinig bekommeren om den dienst van God!
En omdat zij liever groot dan nederig willen zijn, daarom worden zij verijdeld in hunne overleggingen.
Waarlijk groot is hij, die eene groote liefde bezit.
EERSTE BOEK. 89
Waarlijk groot is hij, die klein is bij zichzel-vcn en den hoogsten trap van eer als niets acht.
Waarlijk wijs is hij, die al het aardsche acht als vuiligheid, om Christus te winnen. (Philip. 3.)
En hij is waarlijk wel geleerd, die Gods wil doet en zijn eigen wil verzaakt.
OEFENING.
De waarheden bestudeéren, niet zoozeer om ze te kennen, dan wel om ze te beoefenen; het eeuwige woord aanhooren, hetwelk meer tot het hart, dan tot den geest spreekt, weten hetgeen ter zaligheid noodig is, en het beoefenen, ziedaar, wat de wetenschap van den Christen moet uitmaken.
De bespiegelende kennis moede, die de nieuwsgierigheid van mijnen geest streelt, en die mijn hart noch treft noch verandert, verveelt het mij zoo vele dingen te weten, en zoo veel te hooi en zeggen over de eeuwige waarheden en over mijne zaligheid, en zoo weinig te doen ter bewerking van mijn eeuwig heil.
GEBED.
Eeuwige Waarheid ! aanbiddelijk Woord! waardoor alles het aanzijn heeft ; maar al te zeer gevoel ik behoefte aan eene hooge verlichting. Zonder uwe inspraken baten mij de verhevenste lessen niet, is alles mij duister. Spreek Gij dan tot mij en houd mij met uwe leering bezig. Zoo zal een hemelsch licht mij op al mijne wegen bestralen, mij ware grootheid en wijsheid leeren, en de edelste deugden zullen daarvan te wachten zijn.
QO DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
VIERDE HOOFDSTUK.
Over een voorzichtig gedrag.
1. Men mag niet alle woord noch alle ingeving gelooven; maar men moet een zaak voorzichtig en bedaard volgens God overwegen.
Helaas! dikwijls gelooft en zegt men van een ander eer het kwade dan het goede; zoo zwak zijn wij !
Maar volmaakte menschen gelooven niet licht elk verhaal : want zij weten dat de menschelijke /.wakheid ten kwade overhelt en licht in woorden zondigt.
2. Het is eene groote wijsheid niet overijld te werk te gaan en niet hardnekkig zijn eigen hoofd te volgen.
Hiertoe behoort ook, dat men al de gezegden der menschen geloof geeft, en hetgeen men hoort of gelooft, niet aanstonds aan het oor van anderen overbrengt.
Pleeg raad met een verstandig en nauwgezet man en zoek liever door eenen betere onderricht te worden, dan uw eigen hoofd te volgen.
Een deugdzaam leven maakt den mensch wijs voor God en in vele opzichten ervaren.
Hoe nederiger iemand bij zichzelven is, en hoe meer onderworpen aan God, hoe verstandiger en rustiger hij in alles zal zijn.
OEFENING.
Niets is tegenstrijdiger aan de liefde en rampzaliger aan de zaligheid, dan de echte of valsche
EERSTE BOEK. 91
aanbrengingen van den eenen aan den anderen; dewijl deze de gemoederen verbitteren, de harten ontroeren, de oneenigheden voeden, en den haat vermeerderen, en men daarover de vergeving van den Heer niet kan bekomen, zoo men in de biecht niet vast besloten heeft, het toegebrachte kwaad te herstellen en de personen te verzoenen, tusschen welke men tweedracht heeft verwekt. Men moet derhalve geene dingen overdragen of aan de aanbrengingen geen geloof slaan; en zoo men iets tegen den naaste gehoord heeft, moet men dit bij zich houden, en er aan niemand iets van zeggen.
G F, B E D.
Voorzichtig te zijn bij al mijne daden, is voor mij, o God! een plicht. Hoe dikwijls moest ik de nadeelige gevolgen van een onbezonnen gedrag ondervinden ! Doe mij dan in alles voorzichtig te werk gaan. Regel mijne keus in het verkiezen eens vriends, wien ik al mijn vertrouwen schenken mag. Verstandig zij hij om mij een raad te geven, deugdzaam om mij voor te lichten. Dat ik hem in eere houde, zijnen raad opvolge en daardoor mijn geluk bevordere.
Over het lezen der heilige Schrift.
1. Waarheid, geen welsprekendheid moet men in de Heilige Schriften zoeken.
Men moet de geheele Heilige Schrift lezen met denzelfden geest, in welken zij gesteld is.
92 T)E NAVOI.GTNG VAN JEZUS CHRISTUS.
Wij moeten in (ie H. Schrift meer trachten naar geestelijk voordeel dan sierlijkheid van taal.
Wij moeten even gaarne godvruchtige en eenvoudige boeken lezen als verhevene en diepzinnige.
Houd u niet op bij het gezag van den schrijver, maar liefde tot de waarheid zette u tot lezen aan.
Vraag niet wie dit gezegd heeft, maar let op hetgeen gezegd wordt.
2. De menschen gaan voorbij, maar des Hee-ren waarheid blijft eeuwig.
Zonder aanzien van personen spreekt God tot ons op velerlei wijze.
Bij het lezen der Schriften hindert ons dikwijls onze nieuwsgierigheid, daar wij bevatten en beredeneeren willen wat wij eenvoudig moesten voorbijgaan.
Wilt gij er voordeel uit trekken, lees nederig, eenvoudig en geloovig, en beoog nooit den naam van den geleerde.
Ondervraag gaarne, en hoor stilzwijgend de woorden der Heiligen, en dat de spreuken der Ouden u niet mishagen ; niet te vergeefs toch worden zij bijeengebracht.
OEFENING.
Lees de Heilige Schrift en de godvruchtige boeken met denzelfden geest, in welken zij geschreven zijn ; lees ze, om er de waarheid in op te sporen, om u te onderrichten, u te stichten, om in u een oprecht christelijk leven te vormen. Lees de Heilige Schrift met geloof,
EERSTE BOEK. ()3
ootmoed, eerbied en onderwerping; bid daartoe den heiligen Geest, die ze heeft ingegeven, van ze te mogen verstaan, daarin smaak te vinden en ze in het werk te stellen.
GEBED.
Dierbaar, o God ! is mij uw woord. Het is mij het kostbaarste geschenk dat ik van uwe hand ontving, eene rijke bron van troost, eene fakkel op de paden mijns levens. Laat geen onverschilligheid mij deze gunst onwaardig maken; vervul mij met eerbied voor uw woord. Verlicht mijn verstand zoo dikwerf ik het leze ; schenk mij den geest van nederigheid en godsvrucht, en laat den invloed van uw woord blijkbaar zijn uit mijn gedrag.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over de ongeregelde hartstochten.
i. Zoodra een mensch iets ongeregelds begeert, wordt hij aanstonds bij zichzelf onrustig.
De hoogmoedige en gierige rusten nooit, maar de arme en nederige van geest hebben overvloed van vrede.
De mensch die zichzelf nog niet volmaakt is afgestorven, wordt ras bekoord en door de kleinste, ja nietigste zaken overwonnen.
De zwakke naar den geest, en die nog eenigermate vleeschelijk is en tot het zinnelijke overhelt, kan zich moeielijk van de aard-sche begeerlijkheden geheel losmaken.
Daarom heeft hij dikwijls droefheid, als hij
94 DK NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
zich daaraan onttrekt; ook wordt hij licht toornig, als iemand hem tegenstreeft.
2. En hij heeft verkregen wat hij begeert; terstond wordt hij bezwaard door het verwijl van zijn geweten, omdat hij zijner drift opgevolgd is; want dit brengt niets toe tot de bevrediging die hij zocht.
Door de driften alzoo te wederstaan, wordt de ware vrede des harten gevonden, niet door ze in te volgen.
Er is dus geen vrede in het hart van den vlee-schelijken mensch, noch in dengene, die aan het uiterlijke is overgegeven, maar bij den ijverige en geestelijk gezinde.
OEFENING.
Na de genade Gods is de vrede des harten het grootste aller goederen, en niets mogen wij sparen, om dien in ons te onderhouden. Doch wij kunnen dien vrede der ziel niet vinden noch hem behouden, dan met onze hartstochtenen ongeregelde verlangens weerstand te bieden; want hoe meer wij die willen bevredigen, des te minder zullen wij vergenoegd zijn; hoe meer wij die bestrijden, des te minder zij ons lastig zullen vallen; hoe meer weerstand wij haar zullen bieden, hoe meer zij ons in vrede zullen laten.
GEBED.
Hoe belangrijk, o God! moet mij deze herinnering zijn! Geen rust voor mij, geen ware vrede, zoo lang de driften in mij woelen en ik barer heerschappij onderworpen ben. Meer dan ooit zie ik de verplichting in om die te wederstreven
EF.RSTE BOEK. 05
en mij zelvcn af te sterven, wil ik deugdzaam worden en zachte kalmte genieten. Dit zal van heden af mijn ernstig voornemen zijn; zegen hel, o mijn God! Ondersteun mij in den strijd; stil de stormen mijner driften ; dat zij de inspraak mijner rede gehoor geven.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Vlucht de ijdele hoop cn den hoogmoed.
1. IJdel is hij, die zijne hoop op menschen of schepselen stelt.
Schaam u niet, uit liefde voor Jezus Christus, anderen te dienen en in deze wereld arm te schijnen.
Sta niet op uzelven, maar vestig uwe hoop op God.
Doe wat in u is, en God zal uwen goeden wil ondersteunen.
2. Vertrouw niet op uwe wetenschap, noch op de doorslepenheid van eenig sterveling, maar liever op de genade van God, die de nederi-gen helpt en de vermetelen vernedert.
Roem niet op de rijkdommen, zoo gij ze bezit, noch op uwe vrienden, omdat zij vermogend zijn; maar op God, die alles geeft en zichzelven boven alles wenscht te schenken.
Verhef u niet op de grootte of schoonheid des lichaams; want de geringste ongesteldheid kan die verminken of misvormen.
Heb geen zelfbehagen wegens uwe bekwaamheid of verstand, opdat gij niet mishaagt aan God, wien alles toebehoort wat gij van nature goeds bezit.
96 DE NAVOliGING VAN JEZUS CHRISTUS.
3. Acht u niet beter dan een ander, opdat gij niet slechter bevonden wordt voor God, die weet wat in den mensch is.
Verhef u niet op goede werken ; want de oordeelen Gods zijn anders dan die der men-schen. Hem mishaagt dikwijls, wat den men-schen behaagt.
Hebt gij iets goeds, denk van anderen beter, om den ootmoed te bewaren.
Het schaadt niet als gij u beneden allen stelt; maar zeer veel schaadt het, zoo gij u boven een eenigen stelt.
Bij den nederige is duurzame vrede, maar in het hart des hoogmoedigen dikwijls ijverzucht en toorn.
OEFENING.
Steun slechts op datgene, wat onwankelbaar is, namelijk op God, op wien men alleen kan staat maken; immers niets is zwakker, onzekerder en onstandvastiger dan de mensch, die slechts de dwaling, de arglist en de leugen ten aandeel heeft. Verhoop derhalve alles van God, en verwacht niets van uzelven noch van anderen. Beroem u niet over uwe goede werken, noch over uwe kunde; maar geef in en van alle dingen de glorie aan God, aan wien zij alleen toekomt.
GEBED.
Ja, op U alleen, o God ! moeten wij in alle gevallen ons vertrouwen stellen. Alle schepsel is zwak: onstandvastig, der verandering onderhevig; en wij gevoelen te zeer onze eigene on-
EERSTE BOEK. 97
macht, dan dat wij ons op onszelven zouden kunnen verlaten. Boezem ons dan steeds een onwankelbaar vertrouwen op U in; laat dit dat der menschen vervangen, en alle ijdel zelfvertrouwen verbannen. Van alles wat wij goeds bezitten, zij niet aan ons, maar U alleen de eer, LJ dank in eeuwigheid.
Over eene te groote gemeenzaamheid.
1. Leg uw hart niet voor iedereen bloot; maar spreek over uwe zaken met den wijze en godvruchtige.
Wees zelden met jongelieden en vreemdelin-gen.
Vlei de rijken niet en verschijn niet gaarne voor de grooten.
Voeg u bij de nederigen en eenvoudigen, bij de godvruchtigen en vromeH, en spreek over hetgeen stichtelijk is.
Wees met geene vrouw gemeenzaam; maar beveel alle goede vrouwen in het algemeen aan God.
Wensch met God alleen en zijne Engelen gemeenzaam om te gaan; ontwijk de aandacht der menschen.
2. Liefde moet men voor allen hebben; maar gemeenzaamheid doet geen nut.
Somtijds gebeurt het dat een onbekend persoon door zijn goeden naam schittert, wiens tegenwoordigheid nochtans de oogen der aan-scliouwers benevelt.
7
98 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Wij denken somtijds anderen te behagen door onzen omgang, en wij beginnen eer te mishagen door de verkeerdheid van zeden, in ons opgemerkt.
OEFENING.
Vlied de wereldsche gezelschappen, de nutteloo-ze gesprekken, de uitstorting en de genegenheden des harten, die door Gods liefde nog geregeld, noch beheerscht zijn; want dit alles verstook eene ziel, verwijdert haar van God, onttrekt haar de ingetogenheid en den innerlijken geest, die zoo noodzakelijk ter zaligheid zijn, werpt haar in gevaarlijke gelegenheden van te zondigen, en leidt haar langzamerhand in de ongeregeldheid. Dat uwe vrienden personen zijn, die een godvreezend, geregeld en onberispelijk leven leiden, ten einde hun voorbeeld u tot de deugd brenge, en u van het pad der ondeugd verwijdere. Gelukkig is de Christen, die zich aan zijnen Zaligmaker, aan zijne plichten en aan zijne zaligheid gekleefd houdt, en die slechts van en voor God levende, hier reeds op aarde datgene begint te doen, wat hij in de eeuwigheid zal voortzetten.
Over de gehoorzaamheid en onderwerping.
1. Het is een zeer groot iets onder gehoorzaamheid te staan, onder een overste te leven en niet zijn eigen meester te zijn.
EERSTE BOEK. 99
Het is veel veiliger onderhoorige d;\'.n overste te zijn.
Velen zijn onder gehoorzaamheid meer uit dwang dan uit liefde; ook hebben zij moeilijkheid en morren licht.
Zij zullen de vrijheid des geestes niet verkrijgen, voor zij zich om Gods wille van gan-scher harte onderwerpen.
Loop ginds en herwaarts, gij zult geen rust vinden, tenzij in eene nederige onderwerping aan het bestuur van uw overste.
De verbeelding dat het hun door verandering van plaats beter zou gaan, heeft velen bedrogen.
2. Het is waar dat elk gaarne naar zijn eigen gevoelen handelt en dengenen meer genegen is, die van zijn gevoelen zijn.
MaarzalGod in ons wonen, dan moeten wij ook somtijds om vredes wille ons gevoelen opgeven.
Wie is zoo wijs dat hij alles volkomen weet ?
Vertrouw dan niet te veel op uw eigen gevoelen ; maar wil ook gaarne het gevoelen van anderen hooren.
Is uw gevoelen goed, en geeft gij het echter om Godswille op, om dat van een ander te volgen, gij zult daarvoor te meer voortging maken.
3. Want ik heb meermalen hooren zeggen, dat het veiliger is raad te hooren en aan te nemen dan te geven.
Het kan zijn dat het gevoelen van ieder goed is; maar naar anderen niet te willen luisteren, als de rede of de zaak het vordert, is een teeken van hoogmoed en halstarrigheid.
100 DE NAVOLGING VAN JRZUS CHRISTUS.
O K F E N I N G.
Welk geluk, niet al\'te hangen dan van God, in den persoon der oversten, die zijne plaats bekleeden ! Hoe verdienstelijk is de volstandige oefening der gehoorzaamheid, aangezien zij een aanhoudend werk van verloochening, van verzaking aan zichzelven en van de volmaaktste liefde Gods is ! Het is de gehoorzaamheid, die de uitmuntendheid, het geluk en de verdienste van het christelijk en kloosterlijk leven uitmaakt, en die God volkomen meester en eigenaar van onze harten maakt. Maar hiertoe wordt vereischt, dat de geest, het hart en de werken samenspannen, om ons de gehoorzaamheid te doen oefenen : de geest om ze goed te keuren, het hart om ze te beminnen, en de werken om ze spoedig edelmoedig, en standvastig te oefenen.
GEBED.
Ook ik, o God ! moet gehoorzaam en aan anderen onderworpen zijn. Als mensch, als burger, vooral als christen, gevoel ik het billijke van dezen plicht. Geene samenleving zonder orde, geen orde zonder onderwerping. Laat mij steeds dit bewustzijn behouden en daarmede overeenkomstig handelen. Het voorbeeld van uw Zoon zij mij daartoe eene krachtige aansporing. De knecht is niet meer dan zijn heer, de leerling niet beter dan de meester.
EERSTE BOEK.
\'ITENDK HOOFDSTUK.
Over het vermijden van nuttelooze gesprekken.
1. Mijd, zoo veel gij kunt, het gewoel der menschen ; want het behandelen van wereldsche zaken hindert grootelijks, al geschiedt het met een zuiver oogmerk.
Wij worden zoo ras door de ijdelheid besmet en gevangen!
Ik wenschte dat ik meer gezwegen en niet onder de menschen verkeerd hadde.
Maar waarom spreken wij en onderhouden wij elkander zoo gaarne, daar wij zoo zelden zonder kwetsing des gewetens tot het stilzwijgen wederkeeren ?
Daarom spreken wij zoo gaarne, omdat wij door onderlinge gesprekken troost bij elkander zoeken, en \'t door velerlei gedachten bezwaarde hart wenschen op te beuren.
üok spreken en denken wij zeer gaarne over hetgeen wij zeer beminnen of begeeren, of over hetgeen ons tegenstaat.
2. Maar helaas ! dikwijls zonder nut en te vergeefs : want die uitwendige troost doet niet weinig hinder aan den inwendigen en godde-lijken troost.
Daarom waak en bid, opdat de tijd niet ledig voorbij ga.
Staat het vrij en komt het te pas te spreken, spreek over iets stichtelijks.
Een kwade gewoonte en veronachtzaming van
IOI
102 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
onzen voortgang zijn veelal oorzaak, dat wij geen wacht houden over onzen mond.
Echter bevordert niet weinig onzen geestelijken voortgang een godvruchtig gesprek over geestelijke onderwerpen, vooral wanneer zich daartoe in God vereenigen personen, die ééns van hart en ziel zijn.
OEFENING.
Waken en bidden is het eenige middel, hetwelk Jezus Christus in het Evangelie aan eenen Christen geeft, om de zonde te vluchten, om aan de bekoring te wederstaan en zijne zaligheid te verzekeren. Weinig tot de schepselen en veel tot God spreken, de onnoodige en nieuwsgierige gesprekken vermijden, zijne tong niet gebruiken dan om goede en nuttige dingen te zeggen, is een voortreffelijk middel om eenen inwendigen mensch te worden, om de zuiverheid des harten en den vrede des gewetens te behouden, en om zich innig met God te vereenigen. Eene ziel, die te veel met de menschen omgaat, die gansch wereldschgezind is en zich met beuzelarijen ophoudt, vindt niet veel smaak in God, houdt zich niet veel met het gebed bezig, en oefent weinig de overweging (meditatie); zaken, die nochtans tot de zaligheid der Christenen zoo nuttig en noodzakelijk zijn. Wat doet gij, verstrooide en dolende ziel, zegt de heilige Augustinus, wanneer gij u door geschapene voorwerpen, vergankelijke vermaken en tijdelijke goederen tracht te bevredigen? Zoek in uzelven, door de overweging, het ware en op-
EERSTE BOEK. 103
perste goed, hetwelk in u is en hetgeen alleen u kan bevredigen.
GEBED.
Ook ik, o God! wenschte dikwijls wat minder onder de menschen geweest te zijn, wat minder gesproken te hebben. Te vaak moest ik van mijnen omgang heillooze gevolgen ontwaren. Te vaak ging ik mij in mijne gesprekken te buiten, en zondigde tegen U of tegen mijnen broeder. Dat geen ijdel geklap mij langer ver-make! Dat ik leere mijne tong bedwingen; de lof van U, de stichting van mijzelven en mijne broeders, zij het eenige doel bij mijne gesprekken.
ELFDE HOOFDSTUK.
Over de middelen tot vrede, en den ijver tot voortgang.
1. Veel rust en vrede konden wij hebben, wilden wij ons niet bemoeien met de woorden en daden van anderen, welke ons niet aangaan.
Hoe kan hij lang in vrede blijven, die zich met eens anders zaken bemoeit, die steeds buiten zichzelven gelegenheden tot bekommering zoekt, en weinig of zelden tot zichzelven terugkeert ?
Gelukzalig de eenvoudigen, want zij zullen overvloedigen vrede hebben.
2. Waarom zijn sommige Heiligen tot zulk eene volmaaktheid en hooge bespiegeling gestegen ?
I04 DE NAVOLGING VAN JMUS CHRISTUS.
Omdat zij getracht hebben alle aardsche begeerlijkheden af te sterven. Daarom konden zij met geheel hun hart Gode aanhangen, en zich vrij met zichzelven ophouden.
Wij houden ons te zeer met onze eigene driften op, en ontrusten ons te veel over het-gene voorbijsnelt.
Zelden ook overwinnen wij een eenig gebrel; geheel, en wij worden niet tot dagelijkschen voortgang aangevuurd : daarom blijven wij koud en lauw.
3. Waren wij onszelven volkomen afgestorven en van binnen niet in verwarring, dan konden wij ook het goddelijke smaken en iets van de hemelsche bespiegeling ondervinden.
Het grootste, ja eenige beletsel is, dat wij niet vrij zijn van driften en begeerlijkheden, en dat wij niet trachten den volmaakten weg der Heiligen in te slaan.
Als ons ook de geringste tegenstand ontmoet, zijn wij aanstonds terneergeslagen en wenden wij ons tot den troost der menschen.
4. Deden wij ons best om als dappere mannen in den strijd te staan, voorwaar wij zouden des Heeren hulp van den hemel over ons zien neerkomen.
Hij toch is bereid die strijden en op zijne genade hopen te helpen. Hij geeft ons gelegenheid tot strijden, opdat wij overwinnen.
Stellen wij onzen voortgang in \'t goede alleen in uiterlijke oefeningen, onze godsvrucht zal dra een einde nemen.
Laat ons de bijl aan den wortel leggen en
EERSTE BOEK. I05
onze ongeregelde driften uitroeien, opdat wij een rustig gemoed mogen bevitten.
5. Mochten wij elk jaar ééne ondeugd uitroeien, wij zouden spoedig volmaakte mannen zijn.
Maar nu ontwaren wij dikwijls het tegendeel en bevinden dat wij in het begin van onze bekeering beter en zuiverder waren, dan wij nu, na vele jaren zijn.
Dagelijks moesten onze ijver en voortgang toenemen, en nu schijnt het al veel, als iemand van zijn eersten ijver een gedeelte kan behouden.
Deden wij ons in den beginne slechts een weinig gewelds, wij zouden daarna alles met gemak en vreugde kunnen doen.
6. Zwaar valt het eene gewoonte af te leggen; maar het is nog zwaarder tegen zijn eigen wil te handelen.
Zoo gij nu het kleine en lichte niet overwint, hoe zult gij het zwaardere te boven komen ?
Wedersta in den beginne uwe neiging en ontdoe u van eene slechte gewoonte, opdat zij u niet allengskens in grootere zwarigheid brenge.
O, zoo gij beseftet, welke rust gij uzelven en welk genoegen gij anderen veroorzaakt door u wel te gedragen! Ik geloof dat gij voor uw geestelijken voortgang meer be/.orgd zoudt zijn.
OEFENING.
Evenals er niets tegenstrijdiger is aan den waren vrede, aan het geluk en de rust des levens, dan zich aan zijne ongeregelde lusten over te geven en zich derzelver slaaf en slachtofifer te maken, alzoo is er niets geschikter om in ons
Io6 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
eene ware gewetensrust voort te brengen, om het geluk van dit leven uit te maken, en onze zaligheid te verzekeren, dan onophoudelijk onze booze neigingen te bestrijden en te overwinnen, en in alle gelegenheden weerstand te bieden aan de ongeregelde begeerten van ons hart. T,eg u dan ernstig toe om u te versterven, om datgene wat u tegenstrijdt te overwinnen, om aan de hevigheid uwer lusten te wederstaan en om in alles aan uwen wil te verzaken. En die oplettendheid, die zorg, en dat heilig geweld, zoo volstrekt noodig tot uwe zaligheid, zal u in den tijd en in de eeuwigheid gelukkig maken, aangezien er geen ware vrede des gewetens, noch eenige verdienste te vinden is, dan in hetgeen men voor God, en tegen zichzelven doet.
GEBED.
Welke tevredenheid, o God! welke zielskalm-te zoude ik smaken, bijaldien ik mij met anderen wat minder bemoeide, en met mijn eigen hart en zijne verzedelijking wat meer ophield. De heilrijkste gevolgen daarvan zouden zich in mijnen wandel vertoonen, en ik een hoogen trap van volmaaktheid bestijgen. Doe mij den eenigen weg daartoe inslaan. Leer mij de noo-dige middelen bezigen, mijzelven overwinnen en volkomen meester blijven.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Over het tint der tegenspoeden.
i. Het is ons goed dat wij somtijds eenige moeielijkheden en tegenspoeden hebben.
EERSTE BOEK. I07
Dikwijls roepen zij den mensch in zijn binnenste terug, in zoo verre hij gevoelt dat hij in ballingschap is en zijne hoop op niets ter wereld stellen moet.
Het is goed dat wij somtijds tegenspraak ontmoeten, en dat men kwaad en ongunstig van ons denkt zelfs als wij wèl doen en het wèl meenen; dit bevordert dikwijls den ootmoed en bewaart ons voor ijdele roemzucht.
Want dan, als wij van buiten door de men-schen veracht of niet wèl beoordeeld worden, zoeken wij beter God, als onzen inwendigen getuige.
2. Daarom moest de mensch zich zoo geheel in God vestigen, dat hij niet noodig had veel menschelijken troost te zoeken.
Wordt een welgezind mensch bedrukt, bekoord of door kwade gedachten gekweld, dan gevoelt hij dat hij God het meest noodig heeft, zonder wien hij ziet dat hij niets goeds vermag.
Dan ook treurt hij, en zucht en bidt, over de rampen die hij lijdt.
Dan verdriet het hem langer te leven, en wenscht hij dat de dood kome, opdat hij moge ontbonden worden en met Christus zijn.
Dan ook ontwaart hij recht dat er op de wereld noch volkomen veiligheid, noch volle vrede kan bestaan.
OEFENING.
Men moet den tegenspoed beschouwen als beproevingen der liefde, die haar zuiveren en bovennatuurlijk in ons doen worden. Indien
I08 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, eenieder de achting en het ontzag voor ons had, welke onze eigenliefde verlangt, en welke /.ij ons dikwijls wijs maakt te verdienen, zouden wij voor den evenmensch slechts eene verkee-ring hebben, die ons zou lastig vallen, als eene menschelijke erkentenis en een geheim welbehagen jegens onszelven. Maar God wil, dat wij overal tegenspraak, onverwachte toevallen en weerstand ontmoeten en lijden van degenen met welke wij leven, opdat wij hen alleen ten aanzien van Hem zouden beminnen, en omdat Hij het gebiedt. Gelukkig is een hart, hetwelk door tegenspoed beproefd en door bekoringen gezuiverd wordt, zoo als het goud door het vuur beproefd en gezuiverd wordt. Het is hierdoor, zegt de Wijze-man, dat het waardig wordt met God te zijn, en bekwaam om volgens zijn hart te wezen.
G E R H: 1).
Hoeveel mijne zinnelijkheid daartegen hebbe, ik zie, o God! meer dan ooit dat tegenspoeden mij nuttig zijn en mijn heil bevorderen. Zij zijn de middelen, door U aangewend, om mij godsdienst en deugd beminnelijk, en voor hunnen troost vatbaar te maken. Laat dan nimmer toe, dat ik mij tegen uwe wijze oogmerken verzette of onder den last bezwijke, dien Gij op mijne schouders legt. Alles zij mij lief en welkom van uwe hand, in alles worde uwe goedheid geprezen!
EERSTE KOEK.
DERTIENDE IIOOF1 )STUK.
Over hel weerstaan der bekoringen.
1. Zoolang wij in de wereld leven, kunnen wij niet zonder kwelling en bekoring zijn.
Daarom staat er bij Job : \'s menschen leven op aarde is een strijd. (Job. 7.)
Daarom moest ieder bij zijne bekoringen op zijne hoede zijn, waken en bidden, opdat de duivel geene gelegenheid vinde tot verleiding : want die slaapt nooit, maar gaat rond. zoekende wien hij kan verslinden. (1. Petr. 5.)
Niemand is zoo volmaakt en heilig, dat hij niet somtijds bekoringen heeft; zelfs kunnen wij die niet geheel ontberen.
2. Hoe lastig en moeilijk de bekoringen ook vallen, zij zijn dikwijls den mensch zeer nuttig, omdat hij daardoor vernederd, gereinigd, en onderwezen wordt.
Alle Heiligen zijn vele verdrukkingen en bekoringen doorgegaan, en aldus volmaakt geworden.
Maar zij, die de bekoringen niet konden doorstaan, zijn bezweken en verworpen geworden.
Geen stand is er zoo heilig, geen plaats zoo verborgen, waar geen bekoringen of wederwaardigheden zijn.
3. Zoolang de mensch leeft is hij niet geheel veilig tegen de bekoring ; want de bron der bekoring is in onszelven, daar wij met begeerlijkheden geboren worden.
Wijkt de eene bekoring of moeielijkheid, de
I09
IIO DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
andere is daar; en altoos zullen wij iets moeten lijden, daar wij het goed van ons eerste geluk verloren hebben.
Velen trachten de bekoringen te ontvluchten en vallen daarin te dieper.
Door de vlucht alleen kunnen wij niet overwinnen, maar door geduld en waren ootmoed worden wij sterker dan al onze vijanden.
4. Wie slechts van buiten ontwijkt en niet den wortel uitrukt, zal weinig vorderen; ja te eer zullen de bekoringen tot hem wederkeeren ; en zal hij zich te erger bevinden.
Allengskens en door geduld en lankmoedigheid zult gij ze met Gods hulp beter overwinnen, dan door een hardnekkig en lastig tegenstreven.
Neem dikwijls raad bij de bekoring, en wil den bekoorde niet hard behandelen ; maar bied hem troost, zooals gij wenschen zoudt dat men u deed.
5. Onbestendigheid van geest en gering vertrouwen op God zijn de bron van alle kwade bekoringen.
Want gelijk een schip zonder stuurman, door de baren heen en weer geslingerd wordt; zoo wordt een kleinmoedig mensch, die van zijn voornemens afwijkt, op velerlei wijze bekoord.
Het vuur beproeft het ijzer, de bekoring den rechtvaardigen mensch.
Dikwijls weten wij niet wat wij kunnen, maar de bekoring toont wat wij zijn.
6. Nochtans moet men waken, vooral bij den aanvang eener bekoring ; want lichter wordt de
EERSTE BOEK.
vijand overwonnen, als men niet duldt dat hij de ziel binnentreedt, maar hem, zoodra hij aanklopt, aan den drempel weert.
Daarom heeft iemand gezegd ; weder sta het begin ; ie laat komt de artsenij, wanneer het kwaad door te lang verzuim de overhand heeft gekregen.
Want eerst vertoont zich aan de ziel de enkele gedachte, dan eene sterke verbeelding, vervolgens het welbehagen, de kwade beweging en de toestemming.
Zoo treedt de booze vijand allengskens geheel binnen, als men hem niet in den beginne tegenstand biedt.
En hoe langer iemand wacht met weerstand bieden, hoe zwakker hij dagelijks in zichzelven wordt en hoe sterker tegen hem de vijand.
7. Sommigen lijden zwaardere bekoringen in het begin hunner bekeering, anderen op het einde.
Sommigen worden gekweld schier hun leven lang, anderen slechts licht bekoord, volgens de wijze en billijke schikkingen Gods, die den staat en de verdiensten der menschen weegt, en alles tot heil zijner uitverkorenen voorbeschikt.
8. Daarom moeten wij, wanneer wij bekoord worden, niet wanhopen, maar te vuriger God bidden, dat Hij ons in alle wederwaardigheid gelieve bij te staan : Hij toch zal, volgens het gezegde van Paulus, met de bekoring ook de uitkomst geven om ze te kunnen verdragen.
Buigen wij dan bij alle bekoring en weder-
Ill
112 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, waardigheid oiue zielen onder de hand van God ; want Mij zal de nederigen van geest redden en verheffen.
9. Welken voortgang de mensch gemaakt heeft, blijkt bij bekoringen en ongevallen. Ook lan neemt de verdienste toe en komt de deugd meer uit.
Het is niets groots dat een mensch godvruchtig en ijverig is, als hij niets zwaars gevoelt; maar wanneer hij ten tijde van tegenspoed het geduldig uithoudt, dan is er hoop op grooten voortgang.
Sommigen worden voor zware bekoringen bewaard en dikwijls in kleine, dagelijksche overwonnen *, opdat zij, vernederd, in het grooie nooit te veel op zichzelven mochten vertrouwen, daar zij in het kleine zoo zwak zijn geweest.
OEFENING.
De bekoringen dienen om ons te zuiveren van de geheime verkleefdheid, welke wij tot de ijdelheid en de eigenliefde hebben, alsook van het vertrouwen, hetwelk wij in onszelven hebben, met ons het gewicht onzer ellenden te doen gevoelen, met ons van de voldoening eenen afkeer te geven, en met ons te verplichten op God alleen te vertrouwen. Zij dienen daarenboven nog om ons te verootmoedigen, door de ondervinding onzer zwakheden, en door het gevoel van den wortel van verdorvenheid, dien wij in ons dragen. Zij dienen, ten laatste, om ons te onderrichten over onze machteloosheid van iets goeds ter zaligheid te doen, of om
EERSTE BOEK. II3
ons van de zonde te bevrijden, zonder Gods hulp.
GEBED.
Dat de mensch aan veelvuldige bekoringen is blootgesteld, o God! ondervind ik genoeg. Van alle kanten doen zich vijanden op en moet ik mij ten strijde gereed houden. Doch, wel verre van deswegens ontevreden te zijn, eerbiedig ik ook hierin uwen heiligen wil. Ja, de bekoringen zijn mij nuttig; want zij oefenen mijne deugd. Gelukkig zij, zoo zij de proef uithoudt : Geef mij hiertoe uwe genade, o God ! waardoor ik alles vermag; help mij strijden en overwinnen.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Over dc lichtvaardige oordeelvellingen.
1. Sla uwe oogen op uzelven en wacht u daden van anderen te beoordeelen.
Wie anderen beoordeelt werkt vergeefs, dwaalt veel en zondigt licht.
Maar wie zichzelven beoordeelt en beproeft, werkt altoos met vrucht.
Zooals eene zaak ons ter harte gaat, oordeelen wij veeltijds daarover : want door onze eigenliefde wijkt ons oordeel licht van de waarheid af.
Ware God altoos het eenige doei onzer begeerten, wij zouden zoo licht niet ontroerd worden als men onzen zin weerstaat.
2. Maar dikwijls schuilt er van binnen iets of doet zich iets van buiten op, dat ons nog medesleept.
8
114 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Velen zoeken in hetgeen zij doen heimelijk zichzelven, en weten het niet.
Ook schijnen zij in goeden vrede gevestigd, als de zaken naar hun wensch en zin gaan ; maar valt iets tegen hun wensch uit, terstond zijn zij ontroerd en droevig.
Uit het verschil van meening en gevoelen ontstaat dikwijls genoeg tweedracht tusschen vrienden en medeburgers, tusschen geestelijke en godvruchtige personen.
3. Eene oude gewoonte laat zich moeielijk afleggen; en niemand wordt gaarne van zijn eigen zienswijze afgebracht.
Indien gij meer steunt op eigen doorzicht of kloekheid, dan op de kracht uwer onderwerping aan Jezus Christus, gij zult zelden en laat een verlicht man worden.
Immers, God wil dat wij ons volkomen aan Hem onderwerpen, en dat wij door eene brandende liefde alle redeneering teboven stijgen.
o E F E N 1 N o.
Wij oordeelen veeleer door de neiging van ons hart, dan door het licht van onzen geest. Onze eigenliefde brengt gewoonlijk te weeg, dat wij in onszelven goedkeuren, wat wij in anderen veroordeelen, en wij zijn zooveel te scherpzinniger op de gebreken van den naaste, als wij te verblind zijn op de onze. Een geest, die zich gestadig met God bezig houdt, en eene ziel, die getrouw is aan de beweging zijner genade, eene ziel, die alzoo met God bezig en aan Hem gehecht is, houdt zich in haar-
eerste boek. 115
/clve niet op dan met GoH, en met haar in God; en daar zij haar hart tracht te bewaren, vergeeft zij niets aan zichzelven en vergeeft alles aan anderen.
GEBED.
Mocht, o God! deze overweging op mijn hart van een weldadigen invloed zijn, mijn oog zich op U gevestigd houden en uw wil mij steeds voor den geest zweven! dan zoude ik mij in vele opzichten voorzichtiger gedragen, en niet zoo vaak over mijn broeder een lichtvaardig oordeel vellen. Doe mij wijzer worden. Dat ik mij bezig-houde met rnijzelven, zonder mij met anderen te bemoeien. U alleen te beminnen, te behagen, zij mijn doel; mijn eigen heil te bevorderen, mijne hoofdbezigheid !
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
Over de werken uit liefde verricht.
t. Om niets ter wereld en ter liefde van geen \'■enig mensch mag men iets kwaads doen.
Nochtans mag men vrij, ten nutte van hem die het noodig heeft, somtijds eenig goed werk uitstellen of liever door een beter vervangen.
Op deze wijze toch gaat het goede werk niet verloren, maar in een beter over.
Zonder liefde kan een uitwendig werk niets baten.
Maar alles wat uit liefde geschiedt, iioe gering en ongeacht het zij, wordt geheel vruchtbaar.
Il6 DE NAVOT-GING VAN JEZUS CHRISTUS.
Want God weegt meer waarom iemand handelt, dan de daad, die hij verricht.
2. Hij doet veel, die veel liefheeft. Ook doet hij veel, die iets wèl doet.
Hij doet wèl, die meer het algemeen belang dan zijn eigen wil dient.
Dikwijls schijnt iets liefde te zijn en is eerder zinlijkheid ; want zelden laten natuurlijke neiging, eigen wil, hoop op vergelding, baatzucht zich buitensluiten.
3, Wie eene ware en volmaakte liefde bezit, zoekt in niets zichzelven, maar wenscht dat de eer van God alleen in alles bevorderd worde.
Ook benijdt hij niemand, omdat hij geen vreugd bemint die hij alleen geniet.
Niet in zichzelven wil hij zich verheugen, maar in God wenscht hij boven alle goederen zijne gelukzaligheid te vinden.
Aan niemand schrijft hij iets goeds toe, maar brengt het geheel terug tot God, uit wien als uit eene bron alles voortvloeit, en in wien als hun laatste einde alle Heiligen zalig rusten.
O, wie een vonkje der ware liefde bezat, hij zou in waarheid gevoelen, dat al het aardsche vol ijdelheid is.
OEFENING.
Men kan niet genoeg de woorden van den schrijver herhalen, die zegt, dat God zoo zeer niet aanziet hoeveel men doet, als uit hoe groote liefde het werk voortkomt, en dat men veel doet, als men veel bemint; dat is, dat onze woorden aan God waarlijk niet behagen, dan
EERSTE BOEK. 11 7
voor zooveel zij bezield zijn door het verlangen van aan Hem aangenaam te wezen en zij door het zegel der liefde gestempeld zijn. Doe;, zegt de H. Paulus, al wat gij doet, door ingeving en beweging van de liefde Gods. Het is die levende en werkende liefde, wanneer zij menigwerf herhaald wordt, die de verdiensten van onze goede werken uitmaakt; en het geloot zelfs is zwak en kwijnend in ons, indien het door de liefde en door eene godvruchtige geneigdheid niet bezield is tot God, die ons des-zelfs waarheden veropenbaard heeft. Laat ons dan trachten den Heer te beminnen in alles wat wij doen, en alles doen met God te beminnen. Heer! alles voor U en in U! Ziedaar hetgeen ons hart moet zeggen en onophoudelijk doen, om een bovennatuurlijk en verdienstelijk leven te leiden, en om in den tijd te beginnen, hetgeen wij in de eeuwigheid zullen voortzetten.
GEBED.
God der liefde! bron der zuiverste liefde! van wiens liefde alles wat aanzijn heeft getuigt, en die door liefde uwe redelijke schepselen ten hoogsten trap van volmaaktheid brengt, vervul mijn hart met zulk edel gevoel. Geef dat ik U boven alles, en mijnen naaste liefhebbe als mij-zelven. Zonder liefde kan ik U nimmer behagen, geen leerling van Jezus zijn; zonder liefde is alles ijdel, en mijn Christendom eene hersenschim.
TI8 DE NAVOLGINO VAN JEZUS CHRTSTUS.
ZESTIEN1 )K HOOFI)STUK.
Over het verdragen der gebreken van anderen.
1. Wat de mensch in zichzclven oi in anderen niet kan verbeteren, dat moet hij geduldig verdragen, totdat God het anders beschikke.
Denk dat het zoo wellicht beter is om u te beproeven en in lijdzaamheid \\e oefenen, zoi -der welke al onze verdiensten niet veel te achten zijn.
Nochtans moet gij bij zulke bezwaren bidden dat God u te hulp kome, opdat gij ze goedwillig moogt verdragen.
2. Indien iemand, eens of tweemaal vermaand, niet luistert, wil niet met hem twiste:. ; maar geef het alles aan God over, opdat zijn wil geschiede en Hij in al zijne dienaren vtn-heerlijkt worde ; Hij toch weet wel het kwade in het goede te verkeeren.
Beijver u geduldig te zijn in het verdragen van de gebreken en allerlei zwakheden van anderen, daar gij ook veel hebt, dat anderen verdragen moeten.
Kunt gij uzelven niet zóó maken, als gij wenscht, hoe kunt gij dan een ander naar uwen zin hebben ?
3. Wij willen gaarne anderen volmaakt hebben, en wij verbeteren onze eigen «ebroken niet.
Wij willen dat anderen streng bestraft worden, en wij willen niet dat men ons bestrafte.
Veel toegevendheid voor anderen mishaagt
EERSTE BOEK. IIQ
ons, en nochtans willen wij niet dat men ons weigere betgeen wij vragen.
Wij willen dat anderen door regels in toom gehouden worden, maar zeiven willen wij in niets bedwongen zijn.
Dus blijkt het hoe zelden wij onzen naaste als onszelven achten.
Waren allen volmaakt, wat zouden wij dan van anderen om Gods wil te verdragen hebben r
4. Maar nu heeft God het zóó geschikt, opdat wij leeren elkanders lasten te dragen.
Want er is niemand zonder gebrek, niemand zonder last, niemand zichzelven genoegzaam, niemand voor zichzelven wijs genoeg.
Daarom moeten wij elkander verdragen, elkander troosten, gelijk ook helpen, onderwijzen en vermanen.
Hoe groot dan de deugd van iemand zij, blijkt best ten tijde van tegenspoed.
Want niet de gelegenheden makenden mensch zwak, zij loonen wat hij is.
OEFENING.
Hoe heiligmakend is de oefening, en welk voortreffelijk middel om ons den hemel te doen bekomen is de beoefening van liefde, namelijk, van in ons en in anderen de zwakheden te verdragen, welke wij niet kunnen verbeteren. Want er is niets bekwamer om ons te verootmoedigen ons voor God te vernederen, dan liet gevoel van onze ellenden ; en niets is rechtvaardiger, dan van anderen te verdragen, het-gene men wil dat men van ons verdrage. Wij
ti8 de navolging van jezus Christus.
Over het verdragen der gebreken van anderen.
1. Wat de mensch in zichzclven of in anderen niet kan verbeteren, dat moet hij geduldig verdragen, totdat God het anders beschikke.
Denk dat het zoo wellicht beter is om u le beproeven en in lijdzaamheid ie oefenen, zoi -der welke al onze verdiensten niet veel te achten zijn.
Nochtans moet gij bij zulke bezwaren bidden dat God u te hulp koine, opdat gij ze goedwillig inoogt verdragen.
2. Indien iemand, eens of tweemaal vermaand, niet luistert, wil niet met hem twisten ; maar geef het alles aan Cod over, opdat zijn wil geschiede en Hij in al zijne dienaren verheerlijkt worde ; Hij toch weet wel het kwade in het goede te verkeeren.
Beijver u geduldig te zijn in het verdragen van de gebreken en allerlei zwakheden van anderen, daar gij ook veel hebt, dat anderen verdragen moeten.
Kunt gij u zei ven niet zóó maken, als gij wenscht, hoe kunt gij dan een ander naar uwen zin hebben ?
3. Wij willen gaarne anderen volmaakt hebben, en wij verbeteren onze eigen gebreken niet.
Wij willen dat anderen streng bestraft worden, en wij willen niet dat men ons bestrafte.
Veel toegevendheid voor anderen mishaagt
EERSTE BOKK. IIQ
ons, en nochtans willen wij nicl dat men ons weigere betgeen wij vragen.
Wij willen dat anderen door regels in toom gehouden worden, maar zeiven willen wij in niets bedwongen zijn.
Dus blijkt het hoe zelden wij onzen naaste als onszelven achten.
Waren allen, volmaakt, wat zouden wij dan van anderen om Gods wil te verdragen hebben ?
4. Maar nu heeft God het zóó geschikt, opdat wij leeren elkanders lasten te dragen.
Want er is niemand zonder gebrek, niemand /.onder last, niemand zichzelven genoegzaam, niemand voor zichzelven wijs genoeg.
Daarom moeten wij elkander verdragen, elkander troosten, gelijk ook helpen, onderwijzen en vermanen.
Hoe groot dan de deugd van iemand zij, blijkt best ten tijde van tegenspoed.
Want niet de gelegenheden makenden mensch zwuk, zij toonen wat hij is.
OEFENING.
Hoe heiligmakend is de oefening, en welk voortreffelijk middel om ons den hemel te doen bekomen is de beoefening van liefde, namelijk, van in ons en in anderen de zwakheden te verdragen, welke wij niet kunnen verbeteren. Want er is niets bekwamer om ons te veroot-moedigen ons voor God te vernederen, dan het gevoel van onze ellenden ; en niets is rechtvaardiger, dan van anderen te verdragen, het-gene men wil dat men van ons verdrage. Wij
I 20 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
moeten dus alles, wat uit de gesteldheid van den naaste voortkomt, geduldig verdragen, en niemand iets door onze gesteldheid doen lijden. Het is alzoo, volgens den heiligen Paulus, dat wij elkanders last dragen en de wet van Christus volbrengen zullen, die de wet van liefde, van zoetheid en van geduld is.
GEBED.
Hoe verre nog, o God, ben ik van den geest dezer lessen verwijderd! Eigenliefde belet mij doorgaans mijne eigene gebreken te zien, en ik wil mij nochtans als verbeteraar mijns broeders opwerpen! Hoe strijdig is dit gedrag met de liefderijke voorschriften van het heilig Evangelie! Laat toch deze voorschriften meer indruk op mij maken; leer mij anderen verdragen, gelijk zij mij verdragen moeten, overeenkomstig de les van uwen Zoon\', al wat gij wilt dat anderen u doen, doe hun desgelijks.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
Over het kloosterleven.
1. Gij moet uzelven in vele opzichten leeren buigen, wilt gij vrede en eendracht met anderen behouden.
Het is geen kleinigheid in een klooster ot in een vereeniging te wonen, aldaar zonder klacht te verkeeren en getrouw te volharden tot aan den dood.
Gelukzalig hij, die een vroom leven gelukkig voltrokken heeft.
EERSTE BOEK. 121
Wilt gij behoorlijk volharden en voortgang maken, beschouw u als een balling en vreemdeling op aarde.
Om Christus\' wil moet gij als een dwaas willen beschouwd worden, zoo gij een godvruchtig leven wilt leiden.
2. Kap en kruin doen er weinig toe, maar verandering van zeden en volkomen versterving der driften maken den waren kloosterling.
Wie iets anders zoekt dan God alleen en het heil zijner ziele, zal niets dan kwelling en smart vinden.
Ook hij kan er niet lang in vrede blijven, die niet tracht de geringste te zijn en aan allen onderworpen.
3. Gij zijt gekomen om te dienen, niet om te heerschen.
Weet dat gij geroepen zijt om te lijden en te werken, niet om ledig te loopen of te klappen.
Hier dus worden de menschen beproefd, gelijk het goud in den oven.
Hier kan niemand het uithouden, tenzij hij zich van ganscher harte ter liefde Gods wil vernederen.
OEFENING.
Men moet veel vermogen op zichzelven hebben, zich kunnen inhouden en zich in verscheidene gelegenheden kunnen overwinnen, om gelukkig te leven en aldaar krachtdadig aan zijne volmaaktheid en zijne zaligheid te werken. Evenals de inborst van dengene, met wien men leeft, dikwijls met de onze niet overeen-
122 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
komt, moet de genade den vrede en de liefde onderhouden, door de kracht die van haar uitgaat, om de tegenstrijdigheid van inborst te lijden en te verdragen, even gelijk de natuur den vrede in de wereld door de tegenstrijdigheid der elementen onderhoudt. Zoodat gij noch ware gewetensrust, noch verzekering der zaligheid zult vinden dan in de inwendige versterving die u aanzet om u in alles te overwinnen, die u in de ware ootmoedigheid des harten aanmoedigt om alles te verdragen.
GEBED.
Ook voor mij, o God, schoon in de wereld levende, heeft de^e les haar nut. In eiken staut toch kan ik U dienen, en moet ik op het heil mijner ziel aandachtig zijn. Waar ik mij ook bevinde, ootmoed, godsvrucht en zelfbeheer-sching blijven voor mij gewichtige verplichtingen. Leer mij die meer kennen, en geef mij kracht ora ze getrouw en standvastig ten uitvoer te brengen. Dat de wereld mij bespotte, zoo veel zij wil; ik heb aan uw welbehagen genoeg.
ACHTT1KNDE HOOFDSTUK.
Over het voorbeeld der heilige Vaders.
i. Vestig het oog op de levendige voorbeelden der heilige Vaders, die uitblonken in dr ware volmaaktheid en godsvrucht, en gij zuil zien hoe gering het is, ja bijkans niets, wat wij doen.
Ach! wat is ons leven bij het hunne verge-gelekeu r
EERSTK BOEK. I23
De Heiligen eu vrienden van Christus hebben den Heer gediend in honger en dorst, in koude en naaktheid, in arbeid en vermoeienis, in waken en vasten, in gebeden en heilige overdenkingen, in velerlei smaad en vervolgingen.
2. Hoe vele en zware verdrukkingen hebben niet ondergaan de Apostelen, de Martelaars, de Belijders, de Maagden en al de overigen, die de voetstappen van Christus hebben willen volgen 1
Want zij hebben in deze wereld hunne zielen gehaat, om die voor het eeuwige leven te behouden.
Welk een streng en verstervend leven hebben de heilige Vaders in de woestijn geleid! Wal langdurige en zware bekoringen hebben zij doorgestaan! Hoe menigmaal werden zij door den vijand gekweld! Wat menigvuldige en vurige gebeden hebben zij Gode opgedragen, welke strenge onthoudingen uitgeoefend!
Hoe groot was hun ijver en vurigheid tot geestelijken voortgang! Welken harden strijd voerden zij bij het beteugelen hunner gebreken ! Hoe zuiver en oprecht was hunne bedoeling tot God gericht!
Des daags arbeidden zij, en den nacht brachten zij met lange gebeden door, schoon zij onder den arbeid niet ophielden met den geest te bidden.
3. Al hun tijd besteedden zij nuttig. Elk uur scheen hun te kort in den omgang, met God doorgebracht.
Ja, het lieflijke der bespiegeling deed hen de behoefte der lichamelijke verkwikking vergeten.
124 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Van alle rijkdommen, waardigheden, eer, vrienden en bloedverwanten deden zij afstand : zij begeerden niets van de wereld te bezitten.
Nauwlijks namen zij \'s levens nooddruft; de verzorging des lichaams, zelfs in \'t noodzakelijke, viel hun lastig.
4. Zij waren dus arm in aardsche goederen, maar zeer rijk in genade en deugden.
Vanbuiten hadden zij gebrek, maar vanbinnen werden zij door de genade en den god-delijken troost verkwikt.
Der wereld waren zij vreemd, maar Gode zeer nabij en vertrouwelijke vrienden.
In hun eigen oogen waren zij niets en bij de menschen veracht, maar in de oogen van God waren zij dierbaar en uitverkoren.
Zij volhardden in waren ootmoed; zij leefden in eenvoudige onderwerping; zij wandelden in liefde en lijdzaamheid.
En daarom vorderden zij dagelijks in het geestelijk leven en verkregen van God groote genade.
Zij zijn aan alle kloosterlingen tot voorbeeld gegeven, en zij moeten ons sterker aansporen tot gestadigen voortgang, dan de menigte lau-wen tot verslapping.
5. Hoe groot was de ijver aller kloosterlingen bij den aanvang hunner heilige instelling! Hoe groot hunne godsvrucht bij het gebed! Hoe groot hun naijver tot deugd! Welke strenge tucht onderhielden zij! Hoe bloeiden, bij allen, eerbied en onderwerping aan de voorschriften huns Meesters!
EERSTE BOEK. 125
Nog heden getuigen de nagelaten sporen, dat zij waarlijk heilige en volmaakte mannen geweest zijn, die zoo dapper strijdende de wereld onder den voet gebracht hebben.
En hu wordt hij groot geacht die geen overtreder is, die hetgeen hij op zich genomen heeft, geduldig kan dragen.
6. O lauwheid en nalatigheid van onzen stand, dat wij van den eersten ijver zoo spoedig afwijken, ja wegens vermoeiing en traagheid het leven moede worden !
O, dat toch de zucht tot geestelijken voortgang niet geheel in u mocht slapen, die dikwijls zoo vele voorbeelden van godvruchtigen onder het oog gehad hebt ?
OEFENING.
Niets is bekwamer om ons tot een deugdzaam leven aan te moedigen, dan het voorbeeld vaa hen, die wel geleefd hebben. Dit voorbeeld maakt ons de deugd mogelijk, gevoelig en gemakkelijk, en de voorstelling in anderen, die ze reeds geoefend hebben, toont ons haar gebruik aan; want wij moeten tot onszelven zeggen, wanneer wij de levensbeschrijvingen der Heiligen lezen of hunne voorbeelden aanschouwen : ziedaar, wat menschen als wij, gedaan, verdragen en verlaten hebben om den hemel te verdienen, welken wij hopen. En wij, wat hebben wij tot dusverre gedaan ? Waarom zouden wij niet doen hetgene zij gedaan hebben, om dezelfde vergelding te verdienen? Helaas! hoe zeer moet ik niet vreezen, wanneer ik voor God zal verschij-
126 im NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
nen, dat Hij mij van den eenen kant mijn geloof, mijn godsdienst en de voorheelden der deugdzame menschen, die in denzelfden staat als ik geleefd hebben, zal toonen, en tot mij zal zeggen, wanneer Hij mij met deze getuigen zal vergelijken : ziedaar wat gij moest gedaan hebben, en zie wat gij gedaan hebt : oordeel zelf, wat verdient gij ?
G F, B K D.
Schaamrood word ik, o God! als ik mij de voorbeelden uwer heilige vrienden herinner, en mijn wandel daartegenover stel. Zoo niet in alles, toch in vele opzichten konde ik hen navolgen, al ware het alleen door zuivere godsvrucht en iiefde tot de deugd in mijn hart te kweeken. Maar ach, hoe verre ben ik daarvan verwijderd! Wek dan bij mij den lust tot navolging op, ondersteun mij met uwe genade en help mij ülle beletselen overwinnen.
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
Over de oefeningen van den waren kloosterling.
i. Hef leven eens waren kloosterlings moet in allerlei deugden uitschitteren, opdat hij inwendig zij, zooals hij uitwendig den menschen voorkomt.
Ja, inwendig moet hij veel meer zijn, dan men uitwendig aan hem bespeurt.
Want die in ons binnenste ziet, is God, dien wij, waar wij ons bevinden, ten hoogste moeten eerbiedigen, en voor wiens aangezicht wij zuiver als Engelen moeten wandelen.
RF.RSTE BOEK. T27
Eiken dag moeten wij ons voornemen ver nieuwen en ons tot ijver opwekken, als waren wij eerst heden tot bekeering gekomen.
Wij moeten zeggen ; help mij, Heere God. in mijn goed voornemen en in uwen heiligen dienst. Geef dat ik heden eens recht beginne ; want wat ik tot nu toe deed is niets.
, 2. Gelijk ons voornemen, zoo is de gang
onzer vordering. En die wèl wil vorderen, moet groote vlijt aanwenden.
Want als hij die ernstig voorneemt dikwijls verflauwt, wat dan hij die zelden of min ernstig iets voorneemt ?
Nochtans geschiedt het verlaten van ons voornemen op velerlei wijze, en ook het geringste verzuim in onze oefeningen heeft nauwelijks plaats zonder eenig nadeel.
Der rechtvaardigen voornemen hangt meer af van de genade Gods dan van eigen wijsheid; wat zij ook ondernemen, op Hem vertrouwen zij steeds.
Want de rnensch wikt, maar God beschikt, en des menschen weg is niet uit zijn eigen macht.
3. Indien uit godsvrucht of om het nut eens broeders somtijds eene gewone oefening nagelaten wordt, zoo kan dit naderhand licht hersteld worden.
Maar indien men ze te licht uit tegenzin of onachtzaamheid verzuimt, zoo is dat zeer te berispen, en men zal het schadelijke ervan ontwaren.
Doen wij ons best zooveel wij kunnen : nog
128 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
in vele dingen zullen wij licht te kort schieten.
Desniettemin moeten wij altoos iets zekers voornemen, vooral tegen hetgeen ons het meest hindert.
Wij moeten zoowel het uitwendige als het inwendige onderzoeken en regelen : want beiden helpen tot voortgang.
4. Kunt gij niet aanhoudend tot u zeiven terugkeeren, doe het evenwel somtijds, ten minste tweemaal daags, des morgens en des avonds.
\'s Morgens maak uw voornemen 5 \'s avonds onderzoek uw gedrag, hoe gij dien dag geweest zijt in gedachten, woorden en werken ; misschien hebt gij daardoor dikwijls God en den naaste beleedigd.
Omgord u als een man tegen de listen der duivels.
Bedwing de onmatigheid, en gij zult des te lichter al de neigingen van het vleesch beteugelen.
Wees nooit geheel ledig, maar altoos bezig met lezen of schrijven, of met bidden of overdenken, of met iets nuttigs voor het algemeen te doen.
Lichamelijke oefeningen nochtans moeten met omzichtigheid geschieden, zij zijn niet voor allen even dienstig.
5. Wat niet aan allen gemeen is, moet niet in het openbaar vertoond worden ; want de bijzondere oefeningen geschieden veiligst verborgen.
Wacht u intusschen van traag voor het algemeen, en ijveriger voor het bijzondere te zijn.
EERSTE BOEK. I29
Maar nadat gij het verschuldigde en opgelegde geheel en getrouw verricht hebt, en u blijft nog tijd over, geef u aan uzelven terug volgens het verlangen uwer godsvrucht.
Niet allen kunnen dezelfde oefening hebben, maar den eene dient deze meer, gene eene andere.
Naar den eisch der tijden behaagt verschil van oefeningen ; want deze zullen op de feest-, andere op de gewone dagen meer bevallen; sommige hebben wij noodig ten tijde der bekoring, andere ten tijde van rust en vrede. Deze gedachten behagen wanneer wij droevig zijn, gene als wij ons in den Heer verheugen.
6. Tegen de voorname feestdagen moeten nuttigt oefeningen vernieuwd en der Heiligen voorspraak te ijveriger afgesmeekt worden.
Van den eenen feestdag tot den anderen moeten wij ons voorstellen, alsof wij dan uit deze wereld verhuizen, en tot het eeuwige feest overgaan zullen.
Daarom ook moeten wij ons op die tijden van godsvrucht zorgvuldig voorbereiden, god-vruchtiger wandelen en te stipter al onze verplichtingen nakomen, alsof wij eerlang het loon van onzen arbeid van God stonden te ontvangen.
7. En wordt dit uitgesteld, denken wij dan dat wij dan nog niet genoeg zijn voorbereid, en nog niet waardig die groote heerlijkheid, welke ons ten bestemden tijde zal worden geopenbaard, en trachten wij ons beter tot dien overgang voor te bereiden.
Gelukkig die knecht, staat er bij den Evan-
9
I 30 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
gelist Lucas, dien zijn Heer hij zijne komst wakend zal vinden! Ik zeg u, voorwaar Hij zal hem stellen over al zijne goederen.
OEFENING.
O ! welk een groot vermogen hebben op ons de levende, krachtdadige en volstandige verlangens van onszelven te versterven, en in en voor God te leven, en dit om ons op te wekken, om hetzelve in het werk te stellen; want men doet altijd wat men waarlijk wil; maar ons ongeluk is, dat wij dikwijls slechts zwakke en krachtelooze verlangens hebben om God te bevredigen, terwijl wij er zulke levende en krachtdadige vormen om onszelven te voldoen. Hierdoor geschiedt het, dat de nutteloosheid onzer wenschen en verlangens een groot beletsel tot onze volmaaktheid en tot onze zaligheid is. Men moet zich wel geheel aan God willen overge-ven, maar men wil dit niet volstrekt*, men wil dit ten tijde van het gebed en van de communie, en men wil dit niet meer in andere omstandigheden. Men wil zich niet dan gedeeltelijk en voor eenigen tijd van zijne plichten kwijten, hetgeen zooveel te weeg brengt, dat ons leven niets is dan eene aaneenschakeling van goede verlangens en slechte uitwerkselen, van beloften en ongetrouwheden. Indien men zoo leeft, is dit krachtdadig aan zijne zaligheid werken ?
GEBED.
Ook voor mij, o God ! moet deze overwe-
EERSTE BOEK. 131
ging belangrijk zijn. Als mensch en Christen heb ik de verhevenste bestemming. Wee mij, als ik in dit opzicht nalatig ben, en in deugd geenen of weinigen voortgang maak! Open mijn hart voor den invloed dier heilige leeringen, en laat mijn gedrag daarvan blijken dragen. Dan zal ik geen dood behoeven te vreezen; in het zalig bewustzijn van steeds wakend bevon-te worden en het toegezegde loon te zullen ontvangen.
Over de liefde tot eenzaamheid en stilzwijgendheid.
1. Kies een geschikteu tijd uit, om met uzel-ven bezig te zijn, en overdenk dikwijls de weldaden Gods.
Laat daar hetgeen voor de nieuwsgierigheid is; lees zulke stoffen welke meer het hart roeren dan den geest bezighouden.
Zoo gij u onttrekt aan overtollige gesprekken en ledig rondloopen, aan het hooren naar nieuwigheden en geruchten; gij zult genoeg en bekwamen tijd vinden om u aan heilzame betrachtingen over te geven.
De grootste Heiligen, zooveel zij konden, vermeden den omgang met menschen en verkozen liever God in de eenzaamheid te dienen.
3. Iemand heeft gezegd ; » zoo dikwerf ik onder de menschen geweest ben, keerde ik minder mensch terug.quot; Dit ontwaren wij dikwijls, wanneer wij lang met elkander praten.
132 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Het valt lichter geheel te zwijgen, dan in woorden zich niet te buiten te gaan.
Het valt lichter in huis te blijven, dan zich buitenshuis in acht te nemen.
Wie alzoo tot het inwendige en geestelijke komen wil, moet zich met Jezus van de menigte afzonderen.
Niemand verschijnt veilig in het openbaar dan hij, die zich gaarne verbergt.
Niemand spreekt veilig dan hij, die gaarne
zwijgt. , , ..
Niemand is veilig overste dan hij, die gaarne
onderdanig is. ,
Niemand gebied veilig dan hij, die wèl geleerd heeft te gehoorzamen.
3. Niemand verheugt zich veilig dan hij, me de getuigenis van een goed geweten in zich
Met dat al was der Heiligen gerustheid altoos gepaard met de vreeze Gods.
En zij waren daarom niet minder bezorgd en nederig, omdat zij in groote deugd en genade uitschitterden.
De gerustheid der boozen daarentegen komt van hoogmoed en vermetelheid voort, en gaat eindelijk in zelfbedrog over. . v , ,
Beloof u nimmer gerustheid in dit leven, al schijnt gij een goed kloosterling, of godvruchtig kluizenaar te zijn.
4. Zij die in het oog der tnenschen zeer heilig waren, liepen dikwijls te grooter gevaar wegens hun te groot vertrouwen.
Daarom is het velen nuttiger dat zij met gi-
EERSTE BOEK. I33
heel zonder bekoringen blijven, maar dikwijls bevochten worden; opdat zij niet te gerust zijn, zich niet tot hoogmoed laten vervoeren, ook niet te licht tot uitwendigen troost hun toevlucht nemen.
Welk een goed geweten zoude hij hebben, die nooit naar eene voorbijgaande vreugde zocht, die zich nooit met de wereld ophield!
Welk een grooten vrede en rust zoude hij bezitten, die alle iidele zorg afsneed, om slechts te denken aan God en zijne zaligheid, en zijne hoop te vestigen op God alleen.
5. Niemand is den hemelschen troost waardig, tenzij hij zich ijverig in een heilig berouw geoefend hebbe.
Wilt gij hartelijk geroerd worden, treed in uwe kamer en sluit het gedruisch der wereld buiten, gelijk er geschreven staat : hebt berouw op uwe legerstede. (Ps. 4.)
In uwe cel zult gij vinden wat gij dikwijls daarbuiten zoudt verliezen.
Veel bewoond, wordt de cel steeds aangenaam, maar slecht bewaard, baart zij verveling.
Hebt gij haar in het begin uwer bekeering wèl bewoond en gehouden, zij zal u daarna eene geliefde vriendin en zeer dierbare troosteres worden.
6. In de stilte en rust maakt eene godvruchtige ziel voortgang, en leert de geheimen der Schriften kennen.
Daar vindt zij stroomen van tranen, waarin zij zich alle nachten wascht en reinigt, opdat zij met haren Schepper te gemeenzamer wor-
134 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
de, hoe meer zij zich van al het gewoel der
wereld verwijdert.
Wie zich alzoo van zijne vrienden en be-kenden afzondert, dien nadert God met zijne heilige Engelen.
Het is beter verborgen te blijven en voor zich te zorgen, dan wonderen te doen en zich te verwaarloozen.
7. Het is loffelijk in een kloosterling dat hi] zelden uitgaat, vermijdt gezien te worden, ja de menschen niet wil zien.
Waarom zoudt gij willen zien, hetgeen gi] niet moogt bezitten? De wereld gaat voorbij en hare begeerlijkheid. (Joan. 2.)
De trek der zinnelijkheid lokt u tot uitgaan; maar wanneer het uur voorbij is, wat anders brengt gij terug dan een bezwaard geweten en een verstrooid hart?
Een vroolijk uitgaan baart dikwijls een treurig thuiskomen. En een vroolijke late avond maakt een droeven morgen.
Zoo treedt alle zinnelijk vermaak aangenaam binnen, maar op het einde kwetst en .doodt
het. . .
3. Wat kunt gij elders zien dat gi] hier niet ziet? ziedaar den hemel en de aarde en al de hoofdstoffen ; daaruit is toch alles samengesteld.
Wat kunt gij ergens zien, dat onder de zon lang kan staande blijven ?
Gij denkt misschien u te kunnen verzadigen, maar daartoe kunt gij niet komen.
En al zaagt gij ook alles voor uw oogen, wat zoude het anders dan een ij del gezicht zijn;\'
EERSTE BOEK. I35
Hef uwe oogen tot God in de hoogte, en bid voor uwe zonden en nalatigheden.
9. Laat den ijdele het ijdele en let gij slechts op hetgene God u gebiedt.
Sluit uwe deur achter u en roep tot Jezus, uwen geliefde.
Blijf met hem in uwe cel : want nergens zult gij zooveel rust vinden.
Waart gij niet uitgegaan, noch hadt gij naar geruchten geluisterd, gij zoudt beter in goede rust gebleven zijn.
Van het oogenblik dat gij vermaak hebt om somtijds iets nieuws te hooren, moet gij ook daarvan de kwelling des harten dragen.
OEFENING.
De uiterlijke eenzaamheid is niet toereikend om een hart bezig te houden en te bevredigen, dat zich alleen van de schepselen zou ontmaken, om met zichzelf bezig te zijn; neen, men moet er de inwendige eenzaamheid bijvoegen, welke in heilige overdenkingen en in het gebed gelegen is. Eene ziel, die van alle zinlijke vermaken is afgescheiden, zoekt en vindt in God die volkomene voldoening, welke zij in geen schepsel kan aantreffen. De geest van dusda-nigen persoon houdt zich gedurig bezig met een eerbiedig aandenken aan de tegenwoordigheid van zijnen God ; zijn hart is bezield door een levendig en vurig verlangen om Hem te behagen en zijne liefde waardig te worden. De ziel bekommert zich niet dan met Hem alleen, en al het overige is niets voor haar. In hare aan-
136 DE NAVOLGING VA.N JEZUS CHRISTUS.
gename eenzaamheid geeft zij zich geheel aan God over, en is geheel in Hem verslonden. Zij is door zijne liefde vervuld; zij vergeet alles, om steeds aan Hem te denkenquot;, zij zucht gedurig in de tegenwoordigheid van haren God, geheel doordrongen van droefheid over hare ongetrouwheden; zij haakt onophoudelijk naar het geluk om Hem te zien, te beminnen en Hem in den hemel te bezitten; zij voedt zich met het lezen der heilige hoeken en met de oefening des gebeds; zij heeft geen verdriet, wanneer zij met God over de zaken harer zaligheid spreekt, of wel zij verdraagt ootmoedig het verdriet, dat zij in die handelingen heeft; en om zijne opperste heerschappij te eeren door de vernietiging der zonde in zich, ziet zij gaarne af van haar eigen vergenoegen, om Hem te bevredigen.
GEBED.
Mocht, o goede Vader! deze overweging voor mij heilzaam zijn, en ik in een stil, ingetogen, ja somtijds afgetrokken leven behagen vinden! Ook midden in de wereld zoude ik mij onbesmet bewaren en het heil mijner ziel als mijn hoogste doel betrachten kunnen. Uw bijzijn zoude mij alle opoffering vergoeden, en een blik op eene zalige toekomst alles verzachten. Geef mij hiertoe uwe genade, en doe op mijnen wensch uw zegen rusten.
EERSTE BOEK.
REN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over het berouw des harten.
1. Wilt gij eenigen voortgang maken, bewaar u in de vreeze Gods, wees niet te vrij, maar houd al uwe zinnen onder tucht en geef u niet aan dwaze vreugde over; schik u tot een hartelijk berouw, en gij zult de godsvrucht vinden.
Het berouw geeft toegang tot veel goeds, dat door uitgelatenheid doorgaans dra verloren gaat.
Het is te verwonderen, dat een mensch ooit in dit leven recht vroolijk kan zijn, als hij zijne ballingschap en zoo vele gevaren zijner ziele gedenkt en overweegt.
2. De lichtzinnigheid des harten en de onoplettendheid op onze gebreken zijn oorzaak dat wij de smarten onzer ziel niet ontwaren ; dikwijls lachen wij dwaselijk, daar wij met reden moesten weer en !
Er is geene ware vrijheid noch rechte vreugde, tenzij in de vreeze Gods en in een goed geweten.
Gelukkig hij, die alle verstrooiende hindernis afwerpen en de krachten zijner ziel tot een heilig berouw verzamelen kan !
Gelukkig hij, die alles wegwerpt wat zijn geweten kan bevlekken of bezwaren.
Strijd moedig! eene gewoonte wordt door eene gewoonte overwonnen.
Kunt gij u ontdoen van de menschen, ook zij zullen u uw werk laten doen.
3. Trek u de zaken van anderen niet aan,
137
134 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
de, hoe meer zij zich van al het gewoel der wereld verwijdert.
Wie zich alzoo van zijne vrienden en bekenden afzondert, dien nadert God met zijne heilige Engelen.
Het is beter verborgen te blijven en voor zich te zorgen, dan wonderen te doen en zich
te verwaarloozen.
7. Het is lofftlijk in een kloosterling dat hl] zelden uitgaat, vermijdt gezien te worden, ja de menschen niet wil zien.
Waarom zoudt gij willen zien, hetgeen gij niet moogt bezitten ? De wereld gaat voorbij en hare begeerlijkheid. (Joan. 2.)
De trek der zinnelijkheid lokt u tot uitgaan; maar wanneer het uur voorbij is, wat anders brengt gij terug dan een bezwaard geweten en een verstrooid hart?
Een vroolijk uitgaan baart dikwijls een treurig thuiskomen. En een vroolijke late avond maakt een droeven morgen.
Zoo treedt alle zinnelijk vermaak aangenaam binnen, maar op het einde kwetst en .doodt het.
3. Wat kunt gij elders zien dat gi] hier niet ziet? ziedaar den hemel en de aarde en al de hoofdstoffen : daaruit is toch alles samengesteld.
Wat kunt gij ergens zien, dat onder de zon lang kan staande blijven ?
Gij denkt misschien u te kunnen verzadigen, maar daartoe kunt gij niet komen.
En al zaagt gij ook alles voor uw oogen, wat zoude het anders dan een ijdel gezicht zijnr
EERSTE BOEK. I35
Hef uwe oogen tot God in de hoogte, en bid voor uwe zonden en nalatigheden.
9. Laat den ijdele het ijdele en let gij slechts op hetgene God u gebiedt.
Sluit uwe deur achter u en roep tot Jezus, uwen geliefde.
Blijf met hem in uwe cel ; want nergens zult gij zooveel rust vinden.
Waart gij niet uitgegaan, noch hadt gij naar geruchten geluisterd, gij zoudt beter in goede rust gebleven zijn.
Van het oogenblik dat gij vermaak hebt om somtijds iets nieuws te hooren, moet gij ook daarvan de kwelling des harten dragen.
OEFENING.
De uiterlijke eenzaamheid is niet toereikend om een hart bezig te houden en te bevredigen, dat zich alleen van de schepselen zou ontmaken, om met zichzelf bezig te zijn; neen, men moet er de inwendige eenzaamheid bijvoegen, welke in heilige overdenkingen en in het gebed gelegen is. Eene ziel, die van alle zinlijke vermaken is afgescheiden, zoekt en vindt in God die volkomene voldoening, welke zij in geen schepsel kan aantreffen. De geest van dusda-nigen persoon houdt zich gedurig bezig met een eerbiedig aandenken aan de tegenwoordigheid van zijnen God ; zijn hart is bezield door een levendig en vurig verlangen om Hem te behagen en zijne liefde waardig te worden. De /.iel bekommert zich niet dan met Hem alleen, en al het overige is niets voor haar. In hare aan-
136 DE NAVOLGING V AN JEZUS CHRISTUS.
gename eenzaamheid geeft zij zich geheel aan God over, en is geheel in Hem verslonden, aij is door zijne liefde vervuld; zij vergeet alles, om steeds aan Hem te denken; zij zucht gedurig in de tegenwoordigheid van haren geheel doordrongen van droefheid over hare ongetrouwheden; zij haakt onophoudelijk naar het geluk om Hem te zien, te beminnen en Hem in den hemel te bezitten; zij voedt zich met het lezen der heilige boeken en met de oefening des gebeds; zij heeft geen verdriet, wanneer zij met God over de zaken harer zaligheid spreekt, of wel zij verdraagt ootmoedig het verdriet, dat zij in die handelingen heelt; en om zijne opperste heerschappij te eeren door de vernietiging der zonde in zich, ziet zij gaarne af van haar eigen vergenoegen, om Hem te bevredigen.
gebed.
Mocht, o goede Vader! deze overweging voor mij heilzaam zijn, en ik in een stil, ingetogen, ja somtijds afgetrokken leven behagen vinden! Ook midden in de wereld zoude ik mij onbesmet bewaren en het heil mijner ziel als mijn hoogste doel betrachten kunnen. Uw bijzijn zoude mij alle opoffering vergoeden, en een blik op eene zalige toekomst alles verzachten. Geef mij hiertoe uwe genade, en doe op mijnen wensch uw zegen rusten.
EERSTE BOEK.
Over het berouw des harten.
1. Wilt gij eenigen voortgang maken, bewaar u in de vreeze Gods, wees niet te vrij, maar houd al uwe zinnen onder tucht en geef u niet aan dwaze vreugde over; schik u tot een hartelijk berouw, en gij zult de godsvrucht vinden.
Het berouw geeft toegang tot veel goeds, dat door uitgelatenheid doorgaans dra verloren gaat.
Het is te verwonderen, dat een mensch ooit in dit leven recht vroolijk kan zijn, als hij zijne ballingschap en zoo vele gevaren zijner ziele gedenkt en overweegt.
2. De lichtzinnigheid des harten en de onoplettendheid op onze gebreken zijn oorzaak dat wij de smarten onzer ziel niet ontwaren ; dikwijls lachen wij dwaselijk, daar wij met reden moesten weenen !
Er is geene ware vrijheid noch rechte vreugde, tenzij in de vreeze Gods en in een goed geweten.
Gelukkig hij, die alle verstrooiende hindernis afwerpen en de krachten zijner ziel tot een heilig berouw verzamelen kan !
Gelukkig hij, die alles wegwerpt wat zijn geweten kan bevlekken of bezwaren.
Strijd moedig! eene gewoonte wordt door eene gewoonte overwonnen.
Kunt gij u ontdoen van de menschen, ook zij zullen u uw werk laten doen.
3. Trek u de zaken van anderen niet aan,
137
138 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
noch meng u in de aangelegenheden der groo-
tgYl,
Heb voor alles steeds het oog op uzelven, en vermaan uzelven bijzonder boven al uwe
vrienden. ,
Hebt gij de gunst der menschen met, wees daarover niet bedroefd; maar dit valle u zwaar, dat gij u zoo wèl en omzichtig niet gedraagt, als een dienaar Gods en vromen kloosterling
betaamt. . j ^
Dikwijls is het nuttiger en veiliger dat de mensch in dit leven niet veel vertroostingen hebbe, vooral naar den vleesche.
Nochtans dat wij geen goddelijken troost ontvangen of zelden dien ontwaren, is onze schuld; omdat wij het berouw des harten niet zoeken en den ijdelen uiterhjken troost niet
geheel verwerpen.
4. Erken dat gij den goddelijken troost onwaardig en eerder velerlei kwellingen waardig
^Wanneer een mensch waarachtig berouw heeft, dan valt hem de geheele wereld zwaar
en bitter. , . . r
Een rechtschapen mensch vindt stofs genoeg om bedroefd te zijn en te weenen.
Want hetzij hij zichzelven beschouwt, hetzij over zijnen naaste nadenkt, hij weet dat hier niemand leeft zonder smart, en hoe nauwkeuriger hij zichzelven gadeslaat, hoe bedroefder
hij is. . , r, -j
Stoffen eener rechtmatige droefheid en van een innerlijk berouw zijn onze zonden en on-
EERSTE BOEK. I39
deugden, war.rin wij zoo verstrikt liggen, dat wij zeiden hemelsche dingen kunnen beschouwen.
5. Indien gij meer aan uwen dood dan aan een lang leven dacht, ongetwijfeld zoudt gij met meer ijver u verbeteren.
Zoo gij ook de toekomende straffen der helle of van het vagevuur ernstig overwoogt, dan, geloof ik, zoudt gij arbeid en smart gewillig verdragen en geene gestrengheid vreezen.
Maar omdat dit niet tot het hart doordringt, en wij nog gehecht zijn aan \'t geen ons streelt, daarom blijven wij koud en zeer traag.
6. Het is dikwijls bij gebrek aan geesteskracht, dat het ellendige lichaam zoo lichtelijk klaagt.
Bid dan ootmoedig tot God, dat Hij u den geest van berouw geve en zeg met den Profeet ;
Spijs mij, o Heer ! met tranenbrood, en laat mij in overvloed tranen drinken. (Ps. 79.)
OEFENING.
Kunnen wij onze ellende gevoelen zonder ze te beweenen, zonder ons daarover voor God te vernederen en zonder onophoudelijk tot Hem onze toevlucht te nemen, opdat Hij ons onder-steune en bevrijde van Hem te vergrammen ? Het is dit gevoelen van ootmoedigheid en die toevlucht vol vertrouwen tot God, die den geest van berouw uitmaken, waarover de schrijver in dit hoofdstuk spreekt. Hoe is het mogelijk een oogenblik van blijdschap in dit leven te genieten, waarin men altijd lijdt, altijd zondigt, waarin men als banneling van het Paradijs leeft ?
140 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Ach met hoe groote reden heeft de H. Augus-tinus gezegd, dat een ware Christen het leven verdraagt en naar den dood verlangt, die een einde aan de zonde zal stellen en hein voor altijd aan zijnen God zal onderwerpen. Hoe verdrietig is het te gevoelen, dat men altijd geneigd is om God te vergrammen, en altijd in gevaar van verloren te gaan! O leven! hoe zeer strekt gij tot last aan eene ziel, die waarlijk haren God bemint, en die verdriet vindt in gescheiden van Hem en als uit het Paradijs gebannen te zijn. O dood! hoe aangenaam zijt gij voor eene ziel, die slechts naar God verzucht, en die niet meer wil leven zonder Hem te bezitten!
GEBED.
Mocht ik, o God ! den toestand mijns harten kennen en tegelijk de misdaden overwegen, die het bevlekken, met de menigvuldige gebreken, die daarin als Ingeworteld zijntranen van berouw zouden mijn aangezicht bedekken, en meer dan ooit zoude ik de verbetering mijns wandels ter harte nemen. Doe mij voor deze zelfkennis vatbaar worden; geef mij een berouwhebbend hart, vervul hel met eene heilige vrees en verban daaruit alle aardsche gezindheden.
TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Beschouwing der menschelijke ellende.
i. Waar gij ook zijt, en werwaarts gij u wendt, zoo gij u niet tot God keert, gij zult ellendig zijn.
EERSTE BOEK. 141
Waarom wordt gij ontsteld, wanneer het u niet gaat naar wil en wensch?
Wie is hij, die alles naar zijnen wil heeft? Noch gij, noch ik, noch eenig mensch op aarde.
Er is niemand ter wereld zonder eenigen druk of kwelling, hij zij koning of paus.
En wie is er het beste aan ? Voorzeker, die iets voor God kan lijden.
2. Vele onverstandigen en zwakken zeggen : wat heeft die mensch een goed leven! hoe rijk is hij! hoe groot! hoe machtig! hoe verheven!
Maar let op de goederen des hemels, en gij zult zien, dat al deze tijdelijke niets zijn, maar zeer onzeker en eer tot last, omdat men die nimmer zonder zorg en vrees kan bezitten.
\'s Menschen geluk bestaat niet in overvloed van tijdelijke goederen te hebben, de middelmaat is hem genoeg.
In waarheid, het is eene ellende op aarde te leven.
Hoe meer de mensch naar het geestelijke tracht, hoe bitterder hem het tegenwoordige leven wordt; want te meer gevoelt hij, en te klaarder ziet hij het gebrekkige zijner bedorven natuur.
Want eten, drinken, waken, slapen, rusten, arbeiden, en al de andere behoeften der natuur onderhevig te zijn, is waarlijk eene groote ellende en droefheid voor den godvruchtigen mensch, die zoo gaarne van dat alles ontheven en vrij van alle zonde wezen zou.
3. Inderdaad, de inwendige mensch wordt in deze wereld door de lichamelijke behoeften zwaar gedrukt.
142 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Daarom bidt de Profeet vurig om daarvan bevrijd te mogen worden, zeggende : Heer. red mij uit mijne nooden. (Ps. 24.)
Maar wee hun, die hunne ellende met kennen ! En nog meer wee hun, die dit ellendig en vergankelijk leven beminnen!
Want sommigen zijn daaraan zoo gehecht, schoon zij nauwelijks door arbeid of bedelen het noodige hebben, dat zij, mochten zi] hier altoos leven, zich om het rijk van Ood met
zouden bekommeren.
4. O dwazen en ongeloovigen van harte, me zoo diep in het aardsche liggen, dat zij in mets dan in het vleeschelijke smaak hebben.
Maar die ongelukkigen zullen tot hunne smart op het einde ontwaren, hoe laag en nietig het was, wat zij bemind hebben.
De Heiligen Gods daarentegen en alle getrouwe vrienden van Christus gaven geen acht op hetgeen het vleesch behaagde, nog op hetgeen in deze eeuw in aanzien was •, maar al hun hopen en begeeren haakte naar de eeuwige goederen.
Al hun verlangen streefde naar boven, naar het duurzame en onzichtbare, opdat zij niet door de liefde tot het zichtbare naar de laagte mochten getrokken worden.
5. O broeder! verlies toch nooit het vertrouwen op voortgang in het geestelijke : gij hebt nu nog tijd en gelegenheid.
Waarom wilt gij uw voornemen tot morgen uitstellen ? Sta op, begin oogenblikkelijk er. zeg : nu is het tijd om te werken, nu is het
EERSTE BOEK. 143
tijd om te strijden; nu is het de bekwame tijd om mij te verbeteren.
Wanneer gij het kwalijk hebt en gedrukt wordt, dan is het tijd om te verdienen.
Gij moet eerst door vuur en water gaan, voordat gij tot verkwikking komt.
Zoo gij u geen geweld aandoet, zult gij de ondeugd niet meester worden.
Zoolang wij dit brooze lichaam omdragen, kunnen wij evenmin zonder zonde wezen, als leven zonder verdriet en smart.
Gaarne zouden wij van alle ellende bevrijd zijn, maar dewijl wij door de zonde de onschuld verloren hebben, is ook het ware geluk voor ons verbeurd.
Daarom moeten wij geduld hebben en Gods barmhartigheid afwachten, totdat de ongerechtigheid voorbijga en het sterfelijke verslonden worde door het leven.
6. Ach, hoe groot is de menschelijke zwakheid, altoos overhellende tot ondeugd!
Heden belijdt gij uwe zonden, en morgen doet gij opnieuw wat gij gebiecht hebt.
Nu neemt gij voor u te wachten, en een uur daarna gedraagt gij u als hadt gij u niets voorgenomen.
Met recht dan kunnen wij ons verootmoedigen, en nooit eenig hoog gevoelen van ons-zelven hebben, daar wij zoo broos en onstandvastig zijn.
Üok kan spoedig door onachtzaamheid verloren gaan, wat wij eindelijk na veel arbeids en door de genade nauwelijks gewonnen hadden.
144 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
7. Wat zal er nog op het einde van ons worden, die reeds zoo vroeg lauw zijn.
Wee ons, indien wij nu al zoeken te rus-ten, als ware er nu reeds vrede en veiligheid, daar er zich nog geen spoor van ware heiligheid in onzen wandel vertoont !
Het ware wel noodig dat wij ons, als goede beginners, vannieuws tot betere zeden helen opleiden, of er nog hoop mocht zijn op eemge toekomende verbetering en grooteren voortgang in de deugd.
OEFENING.
Welk geluk en welke verdienste, het hart van eenen barmhartigen God te mogen zoeken en te kunnen vinden, om daarin al zijne ellenden af te leggen en er als van ontslagen te worden . En hoe gelukkig is men, wanneer men begnJP^ en smaakt, dat het ware geluk, en a s het, aardsche paradijs, bestaat in voor God te lijden, en onder alle kwellingen diegene het liefste te verdragen, welke ons het meeste tegenstnjdt enVerootmoedigt! Want er is mets dan de hefde Gods, die ons kan aanmoedigen om die te verdragen. Hoe ongelukkig is het, de ellenden dezes levens niet te kennen of ze te beminnen, en niet onophoudelijk naar het ware geluk van het toekomende leven te zuchten! Met reden heeft de heilige Gregorius gezegd, dat men den honger en zijn ongeluk bemint, en datmen zijne verzadiging en zijn geluk met zoekt Is het mogelijk, steeds de onstandvastigheid en zwakheid zijns harten te gevoelen, hetwelk zoo
...
EERSTE BOEK. 145
gemakkelijk zijne goede voornemens vergeet, en bijna niets doet van hetgeen het aan God beloofd heeft, zonder zich in zijne tegenwoordigheid te verootmoedigen, en Hem, in de gelegenheid zelve, even als Judith te bidden om ons te versterken en ons getrouw te maken ?
GEBED.
Ja, mijn God! dit leven is aan velerlei ellende onderhevig. Er is niemand of hij heeft zijne kwelling, van welken rang of stand hij zij. En nochtans zijn wij aan dit leven zoo zeer verslaafd, dat wij het overmatig beminnen, ja vaak tot ons hoofddoel maken. Leer ons toch dit leven uit het ware oogpunt beschouwen, als eene voorbereiding tot een beter; dat het gevoel onzer ellende ons losmake van het aardsche, en het verlangen naar het he-melsche opwekke.
DRIE EN TWINTIGSTE HOÖFDSTUK.
Overdenking des doods.
1. Hier zal het weldra met u gedaan zijn; zie maar hoe het met u gesteld is : heden is de mensch, en morgen verschijnt hij niet meer. En is hij eens uit de oogen, dra is hij ook uit de gedachte.
O blindheid en versteendheid van het men-schelijk hart, dat men slechts aan het tegenwoordige denkt en het toekomende niet meer vooruitziet!
J
10
146 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Gij moest u bij al uw doen en denken zóó gedragen, als moest gij heden sterven.
Hadt gij een goed geweten, gij zoudt den dood niet veel vreezen.
Het ware beter de zonden te vermijden dan den dood te ontvluchten.
Zijt gij heden niet bereid, hoe zult gij het morgen zijn? Morgen is een onzekere dag, en hoe weet gij of gij den dag van morgen hebben zult?
2. Wat baat het lang te leven, als wij ons zoo weinig verbeteren.
Ach! een lang leven maakt niet altoos beter, maar vermeerdert dikwijls de schuld.
O, mochten wij ook maar e\'én dag in deze wereld wèl geleefd hebben!
Vele tellen de jaren sedert hunne bekeering; maar dikwijls is de vrucht van verbetering gering.
Is het verschrikkelijk te sterven, het zal wellicht gevaarlijker zijn langer te leven.
Gelukkig hij, die het uur zijns doods steeds voor oogen houdt en zich dagelijks tot sterven bereidt.
Zaagt gij ooit een mensch sterven, denk dat ook gij denzelfden weg gaan zult.
3. Rijst de morgenstond, denk dat gij den avond niet halen zult; en is de avond daar, durf u den dag van morgen niet beloven.
Wees dus altoos gereed, en leef zóó dat de dood u nimmer onbereid vinde.
Velen sterven schielijk en onverwachts: want
EERSTE BOEK. 147
/ics menschen zoon zal komen op een uur, als men het niet denkt. (Luc. 12.)
En als dat laatste uur zal gekomen zijn, zult gij over geheel uw vorig leven anders beginnen te denken, en u zeer beklagen dat gij zoo traag en onachtzaam geweest zijt.
4. Hoe gelukkig en wijs is hij, die nu bij zijn leven zóó tracht te zijn, als hij bij zijnen dood wenscht bevonden te worden!
Want een groot vertrouwen op een gelukkigen dood geven een volkomen verachting der wereld, een brandende ijver om in de deugd voort te gaan, liefde tot tucht, strenge boetedoening, vaardige gehoorzaamheid, zelfverloochening, en het geduldig dragen van allerlei rampspoed uit liefde tot Christus.
Veel goeds kunt gij doen terwijl gij gezond zijt; maar wat gij ziek zijnde zult kunnen, weet ik niet.
Weinigen worden door ziekte verbeterd, gelijk zij die veel bedevaarten doen, zelden heiliger worden.
5. Vertrouw niet op uwe vrienden en bekenden, noch stel uw heil tot in de toekomst uit: want de menschen zullen u spoediger vergeten dan gij denkt.
Beter is het nu bijtijds te voorzien en eenig goeds vooruit te zenden, dan op de hulp van anderen te hopen.
Indien gij nu omtrent uzelven niet bezorgd zijt, wie zal in het vervolg voor u bezorgd zijn?
Nu is het een kostbare tijd, nu zijn het de dagen des heils, nu is het een aangename tijd.
148 DE NAVOLGING VAN JRZUS CHRISTUS.
Maar ach! dat gij dien niet beter besteedt, daar hij u toch gegeven is om een eeuwig leven te kunnen verdienen.
Eens zal de tijd komen, dat gij één dag, ja één uur ter verbetering zult terugwenschen, en ik weel niet of gij het verwerven zult.
6. Ach, zeergeliefde! uit hoe groot gevaar kunt gij u redden en van hoe groote vrees u bevrijden, zoo gij nu altoos in vrees en op den dood bedacht zijt.
Tracht nu zóó te leven, dat gij in het uur des doods u meer verheugen dan ontrusten moogt.
Tjeer nu der wereld afsterven, opdat gij dan moogt beginnen met Christus te leven.
Leer nu alles versmaden, om dan vrij tot Christus te kunnen gaan.
Tuchtig nu uw lichaam door boetvaardigheid, opdat gij dan een vast vertrouwen moogt hebben.
7. O dwaas! waarom denkt gij lang te zullen leven, daar gij van niet éénen dag zeker zijt ?
Hoe velen worden bedrogen en onverwachts uit het lichaam gerukt!
Hoe dikwijls hebt gij niet hooren zeggen ; „deze viel door het zwaard, die is verdronken; „deze viel van eene hoogte en brak den nek, „gene stikte in het eten, deze vond zijn eind „onder het spel!quot;
De eene kwam om door het vuur, een ander door het staal, een ander door de pest, een an ier door struikroovers. En zoo is het einde van allen de dood, en \'s menschen leven gaat als een schaduw schielijk voorbij.
EERSTE BOEK. I49
8. Wie zal uwer na uwen dood gedenken en wie zal voor u bidden ?
Doe dan, zeergeliefde! doe nu al wat gij doen kunt, dewijl gij niet weet, wanneer gij sterven zult, en evenmin wat er na den dood volgen zal.
Terwijl gij nog tijd hebt, vergader u onvergankelijke schatten.
Denk aan niets dan aan uwe zaligheid; behartig slechts hetgeen Godes is.
Maak u nu vrienden door Gods Heiligen te vereeren en hun daden na te volgen, opdat zij u, wanneer gij uit dit leven scheiden zult, in de eeuwige woonsteden opnemen.
9. Houd u steeds als een reiziger en vreemdeling op aarde, wien de dingen dezer wereld niet aangaan.
Houd uw hart vrij en gericht naar boven tot God : want gij hebt hier geen duurzaam verblijf (Hebr. 13.)
Richt daarheen dagelijks uw gebeden, uw zuchten en tranen, opdat na uw dood uwe ziel waardig zij een gelukkigen overgang tot den Heer. Amen.
OEFENING.
Den dood vreezen, zonder de zonde te schuwen, die alleen hem voor ons rampzalig kan maken, is den dood vruchteloos ter zaligheid vreezen; want als men dien als een Christen vreest, dan maakt men van de vrees des doods den regel en de beweegredenen van een vroom leven. Het groote geheim en de beste oefening om wèl te sterven, is, in dien staat te leven,
150 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
waarin men wenscht in het uur des doods te wezen, en waarin men wenscht dat God ons zou vinden. Men moet dan alle goed doen en alle deugden oefenen, gelijk wij in het uur des doods zouden wenschen gedaan te hebben. 1 racht u dagelijks in iets te versterven van hetgeen gij in het uur des doods zult moeten verlaten. Heil dien Christen, wiens hart voor dat lichaam sterft! Zijn dood zal heilig en dierbaar in de oogen des Heeren wezen.
GEBED.
Niets zekerder, o God ! dan dat ik eens zul sterven, niets onzekerder dan wanneer dat oogen-blik zijn zal. Aan U alleen is het bekend; heil mij, wanneer ik hieraan dikwijls denk en mij bijtijds tot mijnen overgang voorbereid ! Dan heeft de dood niets verschrikkelijks. Hij is mij een vriend en leidsman tot een beter leven. Geef mij, o God ! daartoe uwe genade, en doe mij steeds zóó handelen, als ik bij mijnen dood wenschen zal gehandeld te hebben.
VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over hei oordeel en de straffen der zonden.
1. In alle zaken zie op het einde en hoe gij voor den strengen Rechter verschijnen zult, wien niets verborgen is; die door geen geschenken bevredigd wordt, noch verontschuldigingen aanneemt, maar die oordeelt volgens hetgene recht
O ellendige en dwaze zondaar ! wat zult gvj
EERSTE BOEK. IJl
antwoorden aan een God, die al uwe verkeerdheden kent, gij die soms het aanschijn ducht van een toornig mensch ?
Waarom gebruikt gij geen voorzorg tegen den oordeelsdag, wanneer niemand door een ander zal kunnen verontschuldigd of verdedigd worden, maar eenieder zichzelven tot last genoeg zal zijn.
Nu kan uw werk nog vrucht dragen, uw geween aangenomen, uw zuchten verhoord worden, uwe droefheid tot voldoening en reiniging strekken.
2. Een groot en heilzaam vagevuur heeft een geduldig mensch die, beleedigingen ontvangende, meer de verkeerdheid van een ander dan het hem aangedane ongelijk betreurt; die gaarne i voor zijne wederstrevers bidt en van harte het
j leed vergeeft; die zelf niet aarzelt anderen ver-
f giffenis te vragen; die lichter tot ontferming j dan tot toorn overgaat; die zichzelven dikwijls i geweld aandoet en het vleesch geheel aan den geest tracht te onderwerpen.
Het is beter zich nu te reinigen van de zonden en de ondeugden uit te roeien, dan ze voor de toekomstige reiniging te bewaren.
Waarlijk wij bedriegen onszelven door de on-;ij geregelde liefde, welke wij tot het vleesch hebben. ;n 3- Wat toch anders zal dat vuur verslinden
;n dan uwe zonden ?
n- Hoe meer gij nu uzelven spaart en uwe zinne-
ht, üjke lusten opvolgt, hoe zwaarder gij hierna zult gestraft worden en hoe meer stof gij be-rri waart voor het vuur.
I
152 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Waarin (ie mensch gezondigd heeft, daarin zal hij het zwaarst gestraft worden.
ÏUamp;r zullen de tragen met groote prikkels gestoken, en de gulzigen met grooten honger eti dorst gekweld worden.
Dddr zullen de wellustigen en ontuchtigen met brandend pek en stinkende zwavel overstort worden, terwijl de nijdigen als woedende honden zullen huilen van smart.
4. Ja geen ondeugd zal er zijn, die niet hare eigene foltering hebbe.
Dddr zullen de hoogrnoedigen met allerlei smaad overdekt, en de gierigaards door het grootste gebrek benauwd worden.
Daar zal één uur strafs zwaarder zijn dan hier honderd jaren in de strengste boetedoening.
Dddr zal geen rust, geen troost voor de veroordeelden zijn; terwijl men hier soms van zijnen arbeid uitrust en den troost van zijne vrienden geniet.
Wees dan hier bekommerd en bedroefd over uwe zonden, opdat gij ten oordeelsdage met de gelukzaligen moogt veilig zijn.
Want dan zullen de rechtvaardigen met groote vt ij moedigheid optreden tegen degenen, die hen beangstigd en verdrukt hebben. (Sap. 5.)
Dan zal hij die zich hier aan het oordeel der menschen nederig onderwierp, zelf opstaan om te oordeelen.
Dan zal de arme en nederige een groot ver trouwen hebben, terwijl de hoogmoedige van alle kant zal beven.
5. Dan zal het blijken dat hij in deze wereld
EERSTE BOEK. 153
wijs was, die geleerd heeft om Christus\' wil dwaas en veracht te zijn.
Dan zal elke geduldig verdragen wederwaardigheid vreugde geven, en alle boosheid de mond gestopt worden.
Dan zal elk godvruchtige juichen en elk ongodsdienstige treuren.
Dan zal het gekruisigde vleesch zich meer verheugen, dan wanneer het steeds in liefde was gekoesterd geweest.
Dan zal het grove kleed schitteren, en het fijne gewaad zijn glans verliezen.
Dan zal de armoedige stulp boven het ver-guide paleis geacht worden.
Dan zal standvastige lijdzaamheid meer baten dan alle aardsche macht.
n Dan zal de eenvoudige gehoorzaamheid ver-
e heven worden boven alle aardsche sluwheid.
6. Dan zal een rein en goed geweten meer ;r vreugde geven dan eene groote geleerdheid. ;t 1 Jan zal de verachting van rijkdommen zwaar
der wegen dan de schatten der menschen. te Dan zal een godvruchtig gebed u meer troost
7/ geven dan de smakelijkste maaltijd.
Dan zult gij u meer verheugen over het beer waarde stilzwijgen dan over een lang gesprek, m Dan zullen heilige werken meer gelden dan
vele schoone woorden.
;r- Dan zal een streng leven en zware boetpleging
111 meer behagen dan alle aardsche vermaken.
Leer derhalve nu een weinig verdragen, om :ld dan het zwaardere te kunnen ontgaan.
i
154 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Beproef hier eerst wat gij naderhand zult kunnen.
Kunt gij nu zoo weinig verdragen, hoe zult gij dan de eeuwige pijnen kunnen doorstaan f
Indien een gering lijden u thans zoo ongeduldig maakt, wat zal dan de hel doen ?
Zie in waarheid, tweederlei vreugde kunt gij niet hebben ; hier in de wereld u vermaken, en naderhand met Christus heerschen.
En hadt gij eens tot den huidigen dag steeds in aanzien en wellust geleefd, wat zoude u dat alles baten zoo gij op het oogenblik moest sterven ?
Alles is dus ijdelheid, behalve God lief te hebben en Hem alleen te dienen.
Hij toch, die God van ganscher harte liefheeft, vreest noch dood noch straf, nocli oordeel noch hel, dewijl eene volmaakte liefde eenen veiligen toegang tot God geeft.
Maar die nog vermaak in de zonde vindt, wat wonder zoo hij den dood en het oordeel vreest ?
Intusschen is het goed dat, zoo de liefde u van het kwade nog niet terughoudt, ten minste de vrees voor de hel u beteugele.
Maar wie de vreeze Gods terzijdestelt kan niet lang in het goede staande blijven, maar zal welhaast in de strikken des duivels vallen.
OEFENING.
Hoe bekwaam is het aanschouwen en de vrees van Gods oordeelen en van eene ongelukkige
EERSTE BOEK. 155
eeuwigheid, om onze driften te beteugelen, om de gramstorigheid van onze inborst tegen te houden, en om ons te dwingen de vermaken en aanlokselen der zonde van ons te verwijderen! Waartoe (zonden wij somtijds moeten zeggen,) waartoe zal het zondige vermaak van die wraak, van die onkuischheid, van die gramstorigheid, van die onrechtvaardigheid en van die kwaadsprekendheid dienen ? Alleen om mij een oogenblik te bevredigen. En wanneer ik sterf, na mij hieraan overgegeven te hebben, en dit zonder Sacramenten of zonder bekeering, zoo als dit geschieden kan, en zoo als het aan vele stervelingen is geschied, waarop zal die voldoening der zonde dan uitkomen ? Op eene ongelukkige eeuwigheid !
Een oogenblik van voldoening, — eene eeuwige pijn! Neen, ik zal mij niet blootstellen, om voor een kortstondig vermaak voor altijd ongelukkig te zijn. Ach! het is maar al te waar, hetgene de Wijze-man zegt, namelijk ; dat, om niet te zondigen, ten minste uit gewoonte men alleen de uitersten des menschen behoort indachtig te wezen. Want als men dikwijls en innig overdenkt, dat men eens rekening zal moeten geven over den staat van zijn geweten, over zijne levenswijze, en over al zijne zonden, en dit aan eenen Rechter die alles kent en niets vergeet, wie is er dan die, over dit oordeel en over die geduchte rekening verschrikt zijnde, op zichzelven niet zal waken en zijn leven verbeteren? Wij moeten dan overtuigd zijn, dat het ware middel om in het andere leven niet
156 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, veroordeeld te worden, is : onszelven hier te oordeelen en te straffen.
GEBED.
Op den dood volgt het oordeel, loon of straf; dit is eene waarheid waaraan niet valt te twijfelen. Gij, o Jezus! zult de Rechter zijn en eenieder loon naar werken doen toekomen. Welk een gewichtig oogenblik, waarvan ons lot voor eene eeuwigheid afhangt ? Laat deze gedachte bij mij steeds levendig blijven en mij van het kwade afhouden; en wanneer dat oogenblik genaakt, wees mij een Heiland, Gij, die onder ons verschenen zijt om zondaren te behouden en uw bloed voor hen deedt stroomen.
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de ijverige verbetering onzes levens.
1. Wees waakzaam en vlijtig in den dienst van God en denk dikwijls ; waartoe zijt gij hier gekomen, waarom hebt gij de wereld verlaten ? Was het niet om voor God te leven en een geestelijk mensch te worden ?
Wees dus vurig om voort te gaan; wawt spoedig zult gij het loon van uwen arbeid ontvangen, en dan zullen vrees en smart u niet meer kunnen naderen.
Gij hebt nog een weinig te arbeiden, en zult eene groote rust, ja eeuwige blijdschap vinden.
Blijft gij getrouw en ijverig in wèl te doen. God zal ongetwijfeld getrouw en overvloedig in vergelding wezen.
EERSTE BOEK. 157
2. Gij moet steeds de goede hoop koesteren dat gij de kroon verkrijgen zult; maar gij moogt u daarvan niet verzekerd houden, om niet te verflauwen noch hoogmoedig te worden.
Iemand beangstigd en dikwerf tusschen vrees en hoop dobberende, op zekeren tijd door droefheid overmand, wierp zich in de kerk voor een altaar biddend neder, bij zichzelven denkende en zeggende ; „ o! mocht ik weten dat ik zoude volharden.quot; En terstond hoorde hij van binnen dit goddelijk antwoord : „zoo gij dit „ wist, wat zoudt gij willen doen ? — Doe nu, „hetgeen gij dan zoudt willen doen, en gij „zult zeker genoeg zijn.quot;
En aanstonds vertroost en versterkt, gaf hij zich aan den wil van God over, en — zijn angstig dobberen hield op.
En hij wilde niet meer nieuwsgierig onderzoeken om te weten, wat hem overkomen zoude; maar beijverde zich te meer om te weten, welke de welbehagelijke en volkomen wil van God zij, om alle goed werk te beginnen en te voleinden.
3. Vertrouw op den Heer en doe het goede, zegt de Profeet, en gij zult de aarde bewonen, en gevoed worden met haren rijkdom. (Ps. 36.)
Iets is er dat velen terughoudt van voortgang en ijverige verbetering : de vrees voor raoeielijkheden of de last van den strijd.
Inderdaad maken zij boven anderen in de deugd den meesten voortgang die, wat hun het zwaarste is en meest tegenstaat, te ijveriger pogen te overwinnen.
158 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Want daar vordert de mensch meer en verdient hij overvloediger genade, waar hij zich-zelven meer overwint en naar den geest afstertt. 4. Niet allen hebben evenveel te overwinnen
en af te sterven. , , ,f
Maar altoos zal een ijverig strever, al heett hij ook meer driften, beter in staat zijn tot voortgang, dan een ander die, ofschoon van goede zeden, echter minder ijver heeft voor de
deugd. ,
Twee dingen vooral helpen zeer tot verbe-ring, te weten, zich met geweld aan datgene te onttrekken, waartoe de bedorven natuur over-helt, en ijverig te streven naar dat goede, wat ons het meest ontbreekt.
Zoek ook datgene het meest te vermijden en te overwinnen, wat u in anieren het meest
mishaagt. ,
5. Beoog in alles uwet voortgang. Aiet ot hoort gij goede voorbeelden, word ter navolging ontstoken.
Merkt gij daarentegen iets berispelijks op, wacht u hetzelfde te doen; of hebt gij het somtijds gedaan, tracht u ten spoedigste te verbete-
^Gelijk uw oog anderen beschouwt zoo wordt gij ook van anderen opgemerkt.
Hoe aangenaam en liefderijk is het broedera te zien, alle ijverig en godvruchtig, en even rein van zeden als gehoorzaam aan de tuch. • Hoe bedroevend en smartelijk er te zien van een ongeregelden wandel, die niet volbrengen, waartoe zij geroepen zijn!
EERSTE BOEK. 159
Hoe schadelijk is het niet \'t oogmerk zijner roeping te verwaarloozen, en de zinnen te stellen op datgene waarmede men niet belast is!
6. Wees uw genomen besluit steeds gedachtig en stel u het beeld van den Gekruiste voor.
Gij moet wel blozen, wanneer gij het leven van Jezus Christus overweegt, dewijl gij u nog 1 niet meer beijverd hebt om Hem gelijkvormig ; te worden, ofschoon gij reeds lang op den weg van God geweest zijt.
De kloosterling, die zich aandachtig en god-e vruchtig met het allerheiligst leven en lijden des Heeren bezighoudt, zal daar alles wat hem it noodig en nuttig is, in overvloed vinden, en behoeft buiten Jezus niets beters te zoeken. ;n G, mocht de gekruiste Jezus in ons hart
st komen, hoe spoedig en voldoende onderwezen
zouden wij zijn!
of 7- Een ijverig kloosterling draagt wèl en
3I- neemt alles aan wat hem opgelegd wordt.
Een nalatig en lauw kloosterling heeft kwel-)pi ling op kwelling en vindt zich van alle zijden jjj. benauwd, omdat hij den inwendigen troost mist, te. terwijl hem belet wordt den uitwendigen te zoeken.
rcjt Een kloosterling die zich aan de tucht onttrekt, stelt zich bloot aan zwaren val. [et-s We gemak en toegevendheid zoekt zal al-ven t00s in het nauw zijn : want of het eene of ;hi! \'let; andere zal hem mishagen.
rjen 8. Hoe maken het zoo vele andere klooster-ren- lingen, die onder kloostertucht vrij streng gebonden zijn?
I
l6o DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Zij gaan zelden uit, zij leven afgetrokken ; zij eten zeer schraal, gaan grof gekleed; zij arbeiden veel, spreken weinig, waken lang, staan vroeg op, doen lange gebeden, lezen veel en onderhouden in alles den regel.
Let op de Karthuizers, op de Bernardijnen, op de broeders en zusters van verscheidene orden, hoe zij alle nachten opstaan om den Heer te loven.
Het zoude dus wel schandelijk zijn, zoo gil zulk heilig werk traag verrichtet, als zulke groote menigte kloosterlingen Gods lof begint te zingen.
9. O, mocht gij niets anders te doen hebben dan onzen Heer en God met geheel uw hart en mond te loven!
O, dat gij niet behoefdet te eten, noch te drinken, noch te slapen; maar altoos God kon-det loven, en u alleen met geestelijke oefeningen bezighouden, dan zoudt gij veel gelukkiger zijn dan nu, daar gij het lichaam in allerlei
behoeften dient.
Ach! bestonden de behoeften niet, maar slechts geestelijke verkwikkingen der ziele, welke wij helaas! zelden genoeg smaken. \' 10. Wanneer de mensch zoo ver gekomen is dat hij zijnen troost bij geenerlei schepsel meer zoekt, dan eerst begint hij God volkomen te smaken, en dan zal hij weltevreden zijn me\': alles wat gebeurt.
Dan zal hij zich over het groote met verblijden noch over het kleine bedroeven, ma.u hij zal zich geheel en met vertrouwen stellen
EERSTE BOEK. l6i
in de hand van God, die hem alles in alles is; voor wien niets sterft of vergaat, maar voor wien alles leeft en aan wiens wenk alles on-verwijlt gehoorzaamt.
ii. Denk altoos aan uw einde en dat de verloren tijd niet wederkeert.
Zonder zorg en vlijt zult gij nooit deugden bekomen.
Zoodra gij begint te verflauwen zult gij beginnen het kwalijk te hebben; maar geeft gij u aan uwen ijver over, gij zult grooten vrede vinden en den arbeid lichter gevoelen, wegens de genade Gods en de liefde tot de deugd.
Een ijverig en vlijtig mensch is tot alles gereed.
Het is grooter arbeid ondeugden en driften te wederstaan, dan onder lichamelijk werk te zweeten.
Wie kleine gebreken niet vermijdt zal allengs-kens tot grootere vervallen.
Gij zult u altoos des avonds verheugen, als gij den dag met vrucht besteed hebt.
Waak over uzelven, spoor uzelven aan, vermaan uzelven, en wal er ook van anderen zij, verwaarloos gij uzelven niet.
Naarmate gij uzelven geweld aandoet zal ook uw voortgang zijn.
OEFENING.
Volgens den ijver, dien men heeft voor zijnen voortgang, trekt men voordeel uit al hetgeen men ziet dat goed is, om hetzelve in het werk te stellen en zich tot God te begeven. Om voort-
1
J 62 DE NAVOLGING VAN JKZUS CHRISTUS.
gang in de deugd te maken, moet men zich zeiven overwinnen, aan alles verzaken en aan de geneigdheden zijns harten versterven; het is zeker, dat men in den dienst van God niet vordert, dan voor zooveel men zich geweld aandoet. Laat ons dus de ongeregelde genegenheden bestrijden en overwinnen ; die ons tol kwaad of tot verslapping brengen; hierdoor zullen wij onze zaligheid verzekeren. Een levend, volstandig en edelmoedig geweld, dat men aanwendt om zichzelven te overwinnen, doet eene ziel op den weg der zaligheid en volmaaktheid meer voortgang maken, dan honderd ijdele verlangens eener ziel, die zich geheel aan God zou willen overgeven, en die niets doet van hetgene zij zou willen verrichten. Hoe meer men zichzelven versterft, hoe meer men voor God leeft; en hoe meer voldoening men aan zichzelven ontzegt, des te meer men aan God geeft. Gelukkig, als men zijn leven doorbrengt, zonder zichzelven te bevredigen, en God in alles voldoet. Hoe zeker is men hierdoor van eene gelukkige eeuwigheid te bekomen !
GEBED.
Welk een schat van nuttige lessen bevat o God! voor mij deze overweging! Mocht ze op mijn hart van gewenschte werking zijn! Mocht ik met ijver de handen aan het werk slaan, op den weg der deugd voortgang maken en ten einde toe volharden! Dat het met dien
EERSTE BOEK. 163
wensch tot vervulling kome! Ondersteun mijne zwakheid; leer mij gebreken uitroeien en in hunne plaats deugden aankweeken, opdat ik aUoo het doel mijner bestemming nadere, heilig en zalig worde. Amen.
Vermaningen die tot het inwendige werken.
-aMe-
Over den omgang met zichzelven.
i. Het rijk Gods is binnen «, zegt de Meer. (Luc. 17.) Wend u van ganscher harte tot den Heer, en laat deze ellendige wereld daar, en uwe ziel zal rust vinden.
T,eer het uitwendige versmaden en u aan het inwendige overgeven, en gij zult het rijk Gods in u zien komen.
Want het rijk Gods is vrede en vreugde in den //. Geest, (Rom. 14.) en dat wordt den goddeloozen niet geschonken.
Christus zal tot u komen en u zijnen troost schenken, zoo gij Hem van binnen eene waardige woonplaats bereidt.
Al zijne heerlijkheid en schoonheid is van binnen en ddir vindt Hij welbehagen.
TWEEDE BOEK. 165
Dikwijls bezoekt Hij den inwendigen niensch; liefelijk is zijn onderhoud, verkwikkend zijn troost, overvloedig zijn vrede en zijn gemeenzaamheid bij uitstek groot.
2. Welaan dan, getrouwe ziel! bereid uw hart voor dezen bruidegom, dewijl Hij zich verwaardigt tot u te komen en bij u te wonen.
Dus toch spreekt Hij : zoo iemand Mij liefheeft, hij zal mijn woord onderhouden, en mijn Vader zal hein liefhebben ; en wij zullen tot hem komen en eene woning bij hem maken. (Joan. 14.)
Maak dan plaats voor Christus, en weiger al het overige toegang.
Wanneer gij Christus bezit, dan zijt gij rijk, en Hij is u genoeg.
Hij zal u voorzien en getrouw verzorgen in alles, zoodat gij niet noodig hebt op menschen te hopen.
Dra toch veranderen de menschen en ontvallen spoedig; maar Christus blijft in eeuwigheid en is een sterke steun ten einde toe.
3. Er is geen groot vertrouwen testellen op een broos en sterfelijk mensch, al is hij nog zoo nuttig en geliefd.
Ook mag men zich niet te zeer bedroeven, zoo hij soms tegenwerkt of tegenspreekt. Die heden met u zijn, kunnen morgen tegen 11 wezen, en omgekeerd; want dikwijls draaien zij als de wind.
Vestig uw geheel vertrouwen op God; Hij zij het voorwerp uwer vrees en liefde. Hij zal voor u verantwoorden en alles wèl beschikken, zooals het best zal zijn.
I 66 DK NAVOT.GIMO VAN JEZUS CHRISTUS.
Gij heh! hier geene blijvende stad; (1 Icbr. 13) en waar gij zijn moogt, gij zijt een vreemdeling en pelgrim en zult nergens rusl hebben, lenzij gij met Christus inniglijk vereenigd zijt.
4. Wat ziet gij hier rond, daar dit de plaats uwer rust niet is r
In den hemel moet uwe woning zijn; al hel aardsche moet als in het voorbijgaan beschouwd worden.
Alles gaat voorbij, en gij tevens daarmede. Zorg dat gij u daaraan niet hecht, opdat gij niet gevangen wordt, en u in het verderf stort.
Uw gedachte zij bij den Allerhoogste, en uw gebed onophoudelijk tot Christus gericht.
Kunt gij nog niet hemelsche en hooge dingen beschouwen, blijf bij het lijden van Christus, en houd u gaarne bij zijne wonden op.
Want zoo gij godvruchtig tot de wonden en kostbare lidteekenen van Jezus uw toevlucht neemt, zult gij eene groote kracht bij wederwaardigheid ontwaren, en u weinig aan de verachting der menschen storen, ja lasterende woorden licht verdragen.
5. Ook Christus werd op de wereld door de menschen veracht, en in den grootsten nood door bekenden en vrienden te midden der verguizing verlaten.
Christus heeft willen lijden en veracht worden, en gij durft over iets klagen r
Christus heeft vijanden en tegensprekers gehad, en gij wilt allen tot vrienden en weldoeners hebben ?
TWKKDE BOEK. 167
Vanwaar zul uw gednltl gekroond worden, /.oü gij geen tegenspoed ontmoet?
En zoo gij geen tegenstand wilt lijden, hoe zult gij een vriend van Christus zijn ?
Verdraag met Christus en voor Christus, zoo gij met Christus wilt heerschen.
6. Waart gij eens volkomen doorgedrongen tot het hart van Jezus en hadt gij een weinig van zijne brandende liefde geproefd, dan zoudt gij u over eigen voordeel noch nadeel bekommeren, maar veeleer u over den aangedanen smaad verblijden; want de liefde tot Jezus maakt dat de mensch zichzelven versmaadt.
Wie Jezus en de waarheid liefheeft, wie waarlijk inwendig en vrij van ongeregelde neigingen is, die kan zich vrij tot God wenden, zich in den geest boven zichzelven verheffen en genoe-gelijk rusten.
7- Hij die alles waardeert naar hetgeen hel is, niet naar hetgeen men er van denkt of zegt, is waarlijk wijs en onderwezen meer door God dan door de menschen.
Hij die weet met zich zeiven om te gaan en hetgeen buiten hem is gering te schatten, ziet niet om naar plaatsen noch wacht op tijden om met godvruchtige oefeningen bezig te zijn.
Een inwendig mensch is ras tot zichzelven teruggekeerd, dewijl hij zich nooit geheel naar buiten uitstort.
Geen uitwendige arbeid, noch van tijd tot tijd noodzakelijke bezigheid hindert hem; hij schikt zich naar alles zooals het komt.
Wie inwendig wèl gesteld en geregeld is.
168 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
stoort zich niet aan de wonderlijke en verkeerde handelingen der menschen.
Iemand wordt gehinderd en verstrooid naarmate hij zich de zaken aantrekt.
8. Waart gij wèl gesteld en wèl gereinigd, alles zoude zich ten uwen beste en tot uwen voortgang schikken.
Veel toch mishaagt u en ontroert u vaak, omdat gij uzelven nog niet volkomen afgestorven zijt en niet geheel aan al het aardsche onthecht.
Niets bevlekt en hindert zoo \'s menschen hart als eene onreine liefde tot de schepselen.
Ziet gij af van de uitwendige vertroostingen, dan kunt gij het hemelsche beschouwen en dikwerf inwendig juichen.
OEFENING.
Deze woorden van den schrijver : Open uw hart voor Jezus Christus, en sluit het voor al het overige; laat de uitivendige zaken daar, en houd u met de inwendige bezig: deze woorden, zeg ik, toonen ons dat het ware geluk en de ware verdiensten dezes levens gelegen zijn, in zich te keeren tot zijn gemoed en zich tol God te begeven, door een eerbiedig aandenken aan zijne tegenwoordigheid, en door eene gedurige verheffing zijns harten tot Hem. Een ingekeerde geest en een getrouw hart, ziedaar het kenteeken van een inwendigen persoon, en van een Christen, die den Heer in geest en waarheid aanbidt; dat is te zeggen, die Hen. dien inwendigen dienst bewijst, welken men
TWEEDE BOEK. 169
aan zijne opperste goedheid verschukiigd is, en die zoo noodzakelijk is voor eene ziel, die al wat zij is, slechts is om uit liefde voor God te leven. Het is de woning van God in de ziel, die vaste woning van de ziel in God, door verheffing des harten, door smeekingen, doorzuchten, door overgeving van zichzelven aan Hem, die haar door een inwendig, bovennatuurlijk en verdienstelijk leven doet leven, die haar in deze wereld doet leven als in een paradijs, en die voor haar als eene voorafgaande bezitting van het hart en van het geluk van God zeiven is. Mijn voornemen is ; mijne zinnen te versterven, mijnen geest met geene ijdele en nut-telooze gedachten op te houden, en over mijn hart te waken, om er niets in te laten binnenkomen, dan hetgene mij opwekt om Jezus Christus te vreezen en te beminnen. Al het overige zal voor mij wezen alsof het niet bestond; en voornamelijk wil ik mij beijveren om Jezus Christus te kennen, te beminnen en na te volgen, bereid zijnde om alles voor Hem en gelijk Hij te lijden, om eens met Hem te heerschen. U mijne ziel! haak slechts naar zijne liefde, leef slechts voor Hem, en verlang slechts het geluk van Hem te bezitten.
c: E B E D.
Mocht ik, o God! de kunst verstaan om mij niet U en met mijzelven bezig te houden, hoe zegenrijk zouden daarvan de gevolgen zijn! Gij-zelf zoudt bij mij uwen intrek nemen en mij met uwen hemelschen troost veikwikken. Maar
-
168 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
stoort zich niet aan de wonderlijke en ver- aa
keerde handelingen der menschen. di
Iemand wordt gehinderd en verstrooid naar- W;
mate hij zich de zaken aantrekt. Ie\'
8. Waart gij wèl gesteld en wèl gereinigd, di,
alles zoude zich ten uwen beste en tot uwen he
Veel toch mishaagt u en ontroert u vaak, ilj,
omdat gij uzelven nog niet volkomen afge- en
storven zijt en niet geheel aan al het aardsche de
Niets bevlekt en hindert zoo \'s menschen va
hart als eene onreine liefde tot de schepselen. is.
Ziet gij af van de uitwendige vertroostin- ste
gen, dan kunt gij het hemelsche beschouwen tel
en dikwerf inwendig juichen. ha;
ko
OEFENING.
tus
Deze woorden van den schrijver : Ojgt;en uw zal
hart voor Jezus Christus, en sluit het voor al voc
het overige; laat de uitwendige zaken daar, en Ch
houd ii met de inwendige bezig : deze woorden, ger
zeg ik, toonen ons dat het ware geluk en de Hij
ware verdiensten dezes levens gelegen zijn, in U
zich te keeren tot zijn gemoed en zich tot leel
God te begeven, door een eerbiedig aanden- geli ken aan zijne tegenwoordigheid, en door eene gedurige verheffing zijns harten tot Hem. Een
ingekeerde geest en een getrouw hart, ziedaar J
het kenteeken van een inwendigen persoon, en met
van een Christen, die den Heer in geest en zegi waarheid aanbidt; dat is te zeggen, die Hem : zelf
dien inwendigen dienst bewijst, welken men met
TWEEDE BOEK. 169
aan zijne opperste goedheid verschuldigd is, en die zoo noodzakelijk is voor eene ziel, die al wat zij is, slechts is om uit liefde voor God te leven. Het is de woning van God in de ziel, ilie vaste woning van de ziel in God, door verheffing des harten, door smeekingen, door zuchten, door overgeving van zichzelven aan Hem, die haar door een inwendig, bovennatuurlijk en verdienstelijk leven doet leven, die haar in deze wereld doet leven als in een paradijs, en die voor haar als eene voorafgaande bezitting van het hart en van het geluk van God zeiven is. Mijn voornemen is ; mijne zinnen te versterven, mijnen geest met geene ijdele en nut-telooze gedachten op te houden, en over mijn hart te waken, om er niets in te laten binnenkomen, dan hetgene mij opwekt om Jezus Christus te vreezen en te beminnen. Al het overige zal voor mij wezen alsof het niet bestond; en voornamelijk wil ik mij beijveren om Jezus Christus te kennen, te beminnen en na te volgen, bereid zijnde om alles vour Hem en gelijk Hij te lijden, om eens met Hem te heerschen. U mijne ziel! haak slechts naar zijne liefde, leef slechts voor Hem, en verlang slechts het geluk van Hem te bezitten.
G E B E D.
Mocht ik, o God! de kunst verstaan om mij met U en met mijzelven bezig te houden, hoe zegenrijk zouden daarvan de gevolgen zijn! Gij-zelf zoudt bij mij uwen intrek nemen en mij met uwen hemelschen troost vetkwikken. Maar
I 70 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
;irli! mijn hart is nog zeer gehecht aan hel nardschc en laat zich slechts bezwaarlijk (laar-van losrukken. Verander dan dat vleeschelijkc hart, maak het gevoelig voor zijne ware belangen, doe het vatbaar worden voor uwe zegeningen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over de nederige onderwerping.
1. Geef er weinig om wie voor u of tegen u zij; maar doe zóó en zorg dat God met u zij in alles wat gij doet.
Heb een goed geweten, en God zal u wel beschermen.
Want wien God wil bijstaan, dien kan nie-mands boosheid schaden.
Weet gij te zwijgen en te lijden, dan zult gij ongetwijfeld \'sHeeren bijstand ontwaren.
Hij weet den tijd en de wijze om u te verlossen, en daarom moet gij u aan Hem overgeven.
Het komt God toe u te helpen en u van alle schande te bevrijden.
Dikwijls is het zeer nuttig, om ons in te grooter ootmoed te houden, dat anderen on/.e gebreken weten te bestraffen.
2. Als een mensch zich over zijn gebreken vernedert, dan bevredigt hij licht anderen en voldoet zonder moeite die op hem vertoornd waren.
God beschermt en bevrijdt den nederige. Den nederige heeft Hij lief en vertroost Hij. Tot den nederige buigt Hij zich neder, aan den nederige schenkt Hij groote genade en verheft
TWERDR BORK. 171
licni na /.ijiu\' verdrukking tot heerlijkheid.
Ken nederige o])enbaart Hij zijne geheimen en trekt hem /.achtelijk en noodigt hem tot zich.
De nederige, al wordt hij versmaad, blijft vast gevestigd in vrede ; want hij steunt op God en niet op de wereld.
Denk niet dat gij iets gevorderd zijt, tenzij gij u beneden allen acht.
OEFENING.
! Wanneer men van eenieder geacht en gepre-
1 zen wordt, dan is het gemakkelijk te zeggen, dat men die eer niet waardig is en men niet •1 dan smaad verdient. Om te weten of men de waarheid zegt, moet men inzien of men het in de versmading zegt. Mijn voornemen op dit punt is, om al het kwaad, dat men van mij zal zeggen It of mij zal aandoen, van de hand Gods te aanvaarden, als iets dat ik verdiend heb; en verre 5- van daarover te morren, zal ik den Heer zege-3. nen, dat Hij gedoogt dat men mij rechtvaar-le digheid doe, om mij barmhartigheid te kunnen bewijzen. Ik zal mij gelukkig achten in den te geest der menschen te sterven en uitgedoofd ze te worden, en slechts in den geest van God te leven, door de versmading in dank aan te ;n nemen, en in Zijn hart, door de oefening der ware ootmoedigheid.
n\' GEB E D.
en
\'ot Mocht, o goede Vader! deze les mij wèl ter
lt:.. harte gaan en bij mij gevoelens van gelaten-
efl : heid en ootmoed teweegbrengen ! Te zeer toch
172 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
liet ik mij aan de gevoelens der menschen gelegen zijn, te zeer stoorde ik mij aan hunne oordeelvellingen. Dat het voortaan mijn hoofddoel zij U alleen te behagen. Leer mij zwijgen en verdragen. Dat ik mij wegens mijne gebreken verootmoedige en met ijver aan mijne verbetering arbeide.
DERDE HOOFDSTUK.
De goede vreedzame mensch.
1. Houd gij u eerst in vrede, en dan zult gij anderen kunnen bevredigen.
Een vredelievend mensch is nuttiger dan een zeer geleerde.
Een hartstochtelijk mensch hoort zelfs hel goede in het kwade en gelooft licht het kwade.
Een goed vredelievend mensch keert alles ten goede.
Die in den vrede wel gevestigd is voedt van niemand argwaan; maar die onvergenoegd en licht geraakt is, wordt door allerlei argwaan rondgedreven; hij heeft zelf geen rust en laat anderen niet rusten.
Dikwijls zegt hij wat hij niet moest zeggen, en doet hij wat hij niet behoorde te doen.
Hij gaat na wat anderen moeten doen, en verzuimt wat hij moest doen.
IJver dan eerst voor uzelven, en dan zult gij terecht ook voor uwen naaste kunnen ijveren.
2. Uw eigen daden weet gij wel te verontschuldigen en te verbloemen, en de verontschuldigingen van anderen wilt gij niet aannemen.
TWEEDE KOEK. 173
Het ware billijker uzelven te beschuldigen en uw broeder te verschoonen.
Wilt gij dat men u verdrage, verdraag ook een ander.
Zie, hoe verre gij nog verwijdert zijt van de ware liefde en van de nederigheid, die zich vertoornen of verontwaardigen kan over niemand dan over zichzelve.
3. Het is niets groots met goede en zachtmoedige menschen te verkeeren, want dit behaagt natuurlijk aan allen; ook leeft elk gaarne in vrede, en heeft hen het meest lief, die van zijn gevoelen zijn.
Maar met stuursche en booze, met ongeregelde en ons wederstrevende menschen vreedzaam te kunnen leven is eene groote genade, eene zeer roemwaardige manhaftige zaak.
Daar zijn er die zichzelven in vrede houden, en ook met anderen vrede hebben.
Daar zijn er ook die noch vrede hebben, noch anderen met vrede laten; zij vallen anderen lastig, maar zichzelven altoos lastiger.
Eindelijk zijn er die zichzelven in vrede houden, en anderen tot vrede terugbrengen.
Nochtans is onze geheele vrede in dit ellendige leven eerder te stellen in een nederig verdragen, dan in het niet gevoelen van wederwaardigheden.
Wie \'tbest weet te lijden zal den meesten vrede hebben. Hij is de overwinnaar van zichzelven en de Heer der wereld, de vriend van Christus en de erfgenaam des hemels.
T74 HF, NAVOLGING VAN JF.ZUS CHRISTUS.
OEFENING.
Wanneer men dien grondregel van den schrijver aanneemt, namelijk, dat de ware vrede veeleer bestaat in de grootmoedige onderwerping aan wat ons tegenstaat, dan in niets te vinden hetgene ons tegenstrijdt, dan moeten wij besluiten den vrede te zoeken in de tegenspraak, en de rust in de onheilen; met al het kwaad dat men ons zou kunnen aandoen of van ons zou kunnen zeggen, met zulk een geduld en eene zoetaardigheid te verdragen, die alle vervolgingen overwint. Eene ziel, die waarlijk ootmoedig is, weet op niemand iets te zeggen dan op zichzelve; zij legt zich toe om anderen te verontschuldigen en zichzelve te beschuldigen, en is nooit vergramd dan op zichzelve. Mijn voornemen is dan, in vrede met God te leven en Hem in alles gehoorzaam tc wezen; jegens mijnen naaste ; om het gedrag van niemand te berispen, mij met de zaken van een ander niet te bemoeien; en jegens mij-zelven : ora in alle gelegenheden de neigingen en tegenstrijdigheden mijns harten te bevechten en te overwinnen.
GEBED.
Vrede, o God! ja, vrede is eene behoefte voor mijn hart. Vrede met U, vrede met mijzelven, vrede met mijnen evenmensch; wat kan er voor mij heilzamer zijn ? Intusschen ben ik nog verre van zulken toestand. Ik wederstreef uwen wil, volg mijne neigingen op, weet mijnen broeder niet het minste toe te geven; en hoe zoude
TWEEDE BOEK. 175
dan bij mij vrede kunnen wonen! God des vrcdes! boezem mij andere gevoelens in, en duurzame kalmte zal in mijne ziel heerschen.
VIERDE HOOFDSTUK.
Over de reinheid des harten en eenvoudigheid in bedoeling.
1. Op twee wieken verheft zich de mensch boven het aardsche, te weten : eenvoudigheid en reinheid.
Eenvoudigheid moet in de bedoeling, reinheid in de neiging zijn. Eenvoudigheid zoekt God, de reinheid vindt en smaakt Hem.
Geen goede daad zal u hinderen, zoo gij inwendig van ongeregelde neiging vrij zijt.
En zoo gij niets anders bedoelt en zoekt dan Gods welbehagen en uws naasten nut, gij zult de innerlijke vrijheid genieten.
Ware uw hart oprecht, alle schepsel zoude u een levensspiegel zijn en een boek van heilige leering.
Geen schepsel is er zoo gering en ongeacht, dat Gods goedheid niet vertoont.
2. Waart gij inwendig goed en rein, gij zoudt alles onbelemmerd zien en recht vatten.
Een rein hart dringt door hemel en hel.
Zooals een ieder inwendig is, zoo beoordeelt hij het uitwendige.
Is er vreugde in de wereld, haar bezit voorzeker de man van reinen harte.
En is er ergens smart en angst, een kwaad geweten kent ze het best.
Gelijk het ijzer in het vuur gelegd zijn roest
176 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
verliest en gansch gloeiend wordt, dus wordt ook de mensch, die zich geheel tot God keert, van traagheid ontdaan en in een nieuwen mensch veranderd.
3. Wanneer de mensch begint te verflauwen, dan vreest hij den geringsten arbeid en ontvangt gaarne uitwendigen troost.
Maar heeft hij begonnen zichzelven te overwinnen en moedig op den weg Gods te wandelen, hij acht gering wat hij te voren bevond zwaar te zijn.
OEFENING.
De zuiverheid des harten bestaat in eene afgescheidenheid van alles wat het zou kunnen bevlekken. Eene vrijwillige ontrouw, eene zonde door het gezicht bedreven, eene afgekeerdheid van God, prenten in de ziel eene vlek, die hare schoonheid verduistert en haar voor de oogen van God mismaakt doet worden. Zalig zijn degenen, zegt Jezus Christus, die zuiver van hark zijn, wani zij zullen God zien. Zij zullen Hem door een levend geloof in dit leven kennen, hetwelk hun, gelijk van Mozes gezegd is, het gezicht van den Onzichtbaren zal doen verdragen, alsof zij Hem met hunne oogen aanschouwden, en zij zullen Hem in het andere leven door het licht der glorie aanschouwen. Men moet dan op dit punt een besluit nemen, van zoo min mogelijk zonde te bedrijven, of ten minste er geen gewoonte van aan te nemen, vermits zij de zuiverheid eener ziel verdooft, haar tot slaaf van hare eigenliefde maakt, haf.r
TWEEDE BOEK. 177
aan de vermaken der zinnen vasthecht en ongeschikt maakt om zich tot God te verheffen, üra die zuiverheid des harten te bekomen, moet men ze daarenboven onophoudelijk van God vragen, en Hem met den koninklijken Profeet bidden : schep in mij, o mijn God! een zuiver hart en vernieuw in het binnenste mijner ziel eenen oprechten geest en eene zuivere meening, die niets anders zoekt dan U in alles en boven alles te behagen. Eindelijk, men moet zich aan niets dan aan God en aan zijnen wil hechten; want alle verkleefdheid aan het schepsel besmeurt eene ziel en maakt haar onbekwaam en onwaardig om met God vereenigd te worden.
GEBED.
Schep in mij, o God! een rein hart en vernieuw den rechten geest in mijn binnenste, zoo, 0 Vader, mag ook ik U bidden. Mochten mijne gevoelens steeds zuiver zijn, mijne bedoelingen eenvoudig op U gericht blijven, om U te beminnen en U alleen te bezitten! Mocht mijn hart, vrij van alle onedele neigingen, alleen voor U, mijn hoogste goed, kloppen! dan gewis zoude ik mij boven al het aardsche hemelwaarts verheffen, en niets mijne vlucht hinderen. Geef, 0 God, mij daartoe uwen zegen.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over de beschouwing van zichzelven.
1. Wij mogen onszelven niet te veel geloo-
ven, dewijl het ons dikwijls aan genade en ver-ülaiul ontbreekt.
178 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Een zwak lichtje is in ons, en dit verliezen wij spoedig door onachtzaamheid.
Ook merken wij veeltijds niet dat wij inwendig zoo blind zijn.
Dikwijls doen wij kwaad, en maken het, door verschooning, nog erger.
Somtijds spoort de drift ons aan, en wij nemen het voor ijver.
Het geringe berispen wij in anderen, en het grootere in ons gaan wij voorbij.
Ras genoeg gevoelen en wegen wij hetgeen wij van anderen verdragen, doch wij letten niet hoeveel anderen van ons verdragen moeten.
Wie zijn eigen daden wèl en recht overweegt, zal geen reden hebben om over een ander streng te oordeelen.
2. Een inwendig mensch stelt de zorg over zichzelven boven alle andere zorgen; en die vlijtig op zichzelven let, zwijgt licht van anderen.
Nooit zult gij inwendig en godvruchtig zijn, tenzij gij van anderen zwijgt en bijzonder op uzelven let.
Zoo gij u geheel met uzelven en met God bezighoudt, zal u weinig treffen hetgeen gij buiten opmerkt.
Waar zijt gij, als gij niet bij uzelven zijtr En wanneer gij alles doorloopen, maar uzelven voorbijgezien hebt, wat hebt gij gewonnen ?
Als gij waren vrede wilt hebben en met Goi vereenigd zijn, moet gij al het overige terzijdestellen en uzelven alleen voor oogen houden.
3. Gij zult alzoo grooten voortgang maken als gij u vrijhoudt van alle tijdelijke zorg; maar
TWEEDE BOEK. I79
gij zult /-eer aditmiitgaan, zoo gij iets tijdelijks ncht.
Niets zij u groot; niets verheven, niets aangenaam, niets genoegelijk, tenzij God alleen of wat God betreft.
Houd al hetgeen troostelijks van eenig schepsel komt voor enkel ijdelheid.
Eene ziel die God liefheeft stelt alles beneden God.
God alleen, de eeuwige en oneindige, de alles vervullende, is de troost der ziele en de ware vreugde des harten.
OEFENING.
De onnoodige bemerkingen op onszelven en op de uitwendige voorwerpen doen ons veel lijd, genade en verdiensten verliezen. Indien wij ons best deden om de eerbiedige gedachte aan God in de plaats te stellen van die ijdelc en moeielijke gedachten jegens onszelven en jegens de schepselen, dan zouden wij altijd heilig bezig zijn. God aanschouwen in onszelven en onszelven in God; onder de oogen des Zaligmakers leven door de betrachting; tus-schen zijne handen, door de onderwerping aan zijn wil; aan zijne voeten, door ootmoedigheid en oprechte belijdenis onzer ellenden; ziedaar, wat wij moeten doen om als ware Christenen le leven, die slechts zijn hetgeen wij zijn, door lt;!e vereeniging met Jezus Christus. Waarom zich dan zoo sterk en zoo menigmaal bezig gehouden met nieuwigheden, met nieuwsgierigheid en ijdelheden, en zich zoo weinig en zeld-
I 80 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
zaam opgehouden met zijnen God, met zijne plichten en zijne zaligheid? Het is, otndat men te onverschillig is voor de eeuwige en te zeer verkleefd aan de tijdelijke zaken. Laten wij dan beginnen met te zijn, hetgene wij eens moeten wezen, dat is alleen bezig met, voor en in God.
GEBED.
Niets is heilzamer voor mij, o God, dan mijzelven gade te slaan en mij in zelfkennis te oefenen. Mocht ik steeds dit bewustzijn hebben, welken voortgang zoude ik maken! Veel zoude ik te verbeteren vinden en, genoeg met mijzelven hebbende te doen, zoude ik aan alles wat buiten mij is vreemd worden en mij zalig achten U met een rein hart te mogen bezitten. Stort dan, bid ik U, mij zulk eene neiging in en maak mij meer en meer los van het zinnelijke.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over de vreugde van een goed geweten.
t. De roem van een goed mensch is de getuigenis van een goed geweten.
Heb een goed geweten en gij zult altoos vreugde hebben.
Een goed geweten kan zeer veel dragen en is zeer blijde in tegenspoed.
Een kwaad geweten is altoos vreesachtig en ongerust.
Liefelijk zal uwe rust zijn, zoo uw hart 11 niets verwijt.
TWEEDE BOEK.
Verheug u niet tenzij wanneer gij wèl gedaan hebt.
De boozen hebben nooit ware vreugde, noch gevoelen den inwendigen vrede; want er is geen vrede voor degoddeloozen, zegt de Heer. (Is. 57.)
En zeggen zij : wij zijn in vrede, geen kwaad zal ons treffen en wie zoude ons durven schaden? geloof hun niet : want eensklaps zal Gods toorn zich verheffen, al hunne daden zullen tot niets gebracht en hunne gedachten verijdeld worden.
2. Hem, die liefheeft valt het niet zwaar in de verdrukking te roemen : want zoo te roemen is te roemen in het Kruis des Heeren.
Kortstondig is de roem die van menschen gegeven en ontvangen wordt.
De roem der wereld is steeds van treurigheid vergezeld.
Der braven roem is in hun geweten en niet in den mond der menschen.
De vreugde der rechtvaardigen is van God en in God, en hun vermaak in de waarheid.
Wie naar den waren en eeuwigen roem verlangt, acht den tijdelijken niet.
En wie naar tijdelijken roem verlangt, of ilien niet van harte versmaadt, bewijst dat hij den hemelschen weinig bemint.
Hij bezit eene groote rust des harten, die zich om der menschen lof noch blaam bekommert.
3. Licht zal hij tevreden en gerust zijn wiens geweten rein is.
Gij zijt niet heiliger omdat men u roemt, noch slechter omdat men u laakt.
iSr
II
iSz DE NAVOI.r.ING VAN JK.ZUS CHRISTUS.
Wat gij zijt, zijt gij, en grooter moogl gij üiet genoemd worden, dan gij zijt voor God.
Wanneer gij let op hetgeen gij inwendig bij uzelven zijt, dan zuit gij er u niet aan storen wat de menschen van u zeggen.
De mensch ziet hetgeen in hel oog va/t, maai God ziet in het hart. (I. Reg. 16.) De mensch ziet op de daden, maar God weegt de bedoelingen.
Altoos wèl te doen en zichzelven weinig te achten kenmerkt een nederig gemoed.
Geen troost van eenig schepsel te willen is het teeken van groote reinheid en inwendig vertrouwen.
4. Wie voor zich geene getuigenis van buiten zoekt, toont dat hij zicli geheel aan God heeli overgegeven.
Want, gelijk de H. Paulus zegt, niet hij, die zichzelvcti aanprijst, maar dien de Heer aanprijst is beproefd. (2 Cor. 10.)
Inwendig met God te verkeeren en uitwendig door geene geneigdheid gebonden te zijn, is de staat van den inwendigen mensch.
OEFENING.
l)e vrede van een goed geweten neemt niet altijd de ongerustheden weg, die de bekoringen en inwendige kwellingen in den geest veroorzaken: maar hij brengt zooveel voort, dat onder al de beroerten, die hierin ontstaan, het har\' onderworpen en getrouw is aan zijnen God; onderworpen om de kwelling te lijden, en getrouw om ze niet in ie volgen, maar om te wederstaan, om tc strijden en om niets uit kracht van de
TWEEDE BOEK. 183
■ kwelling te veronachtzamen. Het is alzoo, dat i cene bedroefde eu onderworpene ziel, volgens den koninklijken Profeet, een aangenaam slacht-I offer is voor God, die nooit een vermorzeld \'.Ti verootmoedigd hart verwerpt; — verootmoedigd van zich onderworpen te zien aan het gevoeltn zijner ellenden, en vermorzeld over de gelegenheid, aan God gegeven, van /,e hem te doen gevoelen. Laat ons daarom een vast en volstandig besluit nemen, nooit iloor onzen val, noch door onze kwellingen, noch door ondervinding onzer ellenden den moed te laten zinken; maar van ons voor God te verootmoedigen, dat wij zoo ellendig zijn; van Hem vergiffenis te vragen over de zonden - die wij bedreven hebben met geenen wederstand te bieden, zoo als wij dit moesten doen, tegen de aanvallen van de vijanden onzer zaligheid; van er ons zoo aanstonds over te straffen, met ons eenige voldoening te ontzeggen. Laat ons daarna in vrede zijn; want het gerust geweten is zulk een, dat vrij van zonde is door de getrouwheid, of dat door de boetvaardigheid gezuiverd is.
GEBED.
Ken rein geweten, o God, is een groote schat i en eene onuitputbare bron van troost. Wat toch zal mij hinderen, als mijn geweten zich in eenen goeden staat bevindt? Menschen mo-i : gen mij veroordeelen, lasteren en vervolgen, |i yeen nood, zoolang ik de getuigenis van een ! rein geweten bezit. Gerust zal ik het hoofd
184 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
mogen opheffen tot U, die mijne onschuld kent en aan het licht zult brengen. Doe dit bewustzijn steeds in mij leven en laat mij den troost daarvan ondervinden.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Over dc allesover treffende liefde tot Jezus.
1. Gelukkig hij die weet wat het is Jezus k-beminnen, en zichzelven te versmaden om Jezus\' wille.
Men moet al wal men bemint voor dezen Beminde verlaten : want Jezus wil alleen boven alles bemind worden.
De liefde eens schepsels is bedriegelijk en onbestendig; maar de liefde van Jezus getrouw en bestendig.
Wie zich aan het schepsel hecht valt met het zwakke schepsel; maar wie Jezus omhelst staat eeuwig onbewegelijk.
Bemin Hem en houd Hem tot uwen vriend die, als alles u begeeft, u niet zal verlaten, noch dulden dat gij op het einde verloren gaat.
Hetzij gij wilt of niet, gij moet eens van alles gescheiden worden.
2. Houd u aan Jezus bij leven en dood, en geef u aan de trouw van Hem over die, wanneer alles u verlaat, u alleen kan helpen.
Uw beminde is van dien aard, dat Hij geen anderen naast zich duldt; maar hij wil uw hart alleen bezitten en er zetelen als een koning op zijn eigen troon.
TWEEDE BOEK. 185
Wist gij u van alle schepsel recht le ontledigen, Jezus zoude gaarne bij u willen wonen.
Gij zult alles bijkans geheel als verloren bevinden, wat gij buiten Jezus bij de menschen zoekt.
Vertrouw noch steun op een riet, dat door den wind bewogen wordt. Want alle vleesch is xras, en al zijne heerlijkheid valt af als de veldbloem. (Is. 40.)
3. Dra zult gij bedrogen worden, zoo gij alleen het uitwendig voorkomen der menschen aanschouwt.
Want zoo gij uw troost en voordeel bij anderen zoekt zult gij dikwerf schade vinden.
Zoekt gij in alles Jezus, gij zult Hem gewis vinden.
Maar zoekt gij uzelven, gij zult ook uzelven vinden, maar tot uw verderf.
OEFENING.
Leg geheel uwen geest toe om Jezus Christus te kennen, geheel uw hart om Hem te beminnen, en al uwe zorg om Hem na te volgen, daar het hiertoe alleen is dat gij Christen zijt. Welke moeite zult gij vinden in onzen God-mensch te beminnen, die alles wat Hij is, niet is dan om u te beminnen en u zalig te maken ? Maak dan het voornemen, u met Hem bezig te houden, Hem in al zijne werken te bestudee-ren, zijne inzichten te doordringen, en de gevoelens en den geest zijner geheimen te omhelzen, en tracht even als Hij te wandelen, te lijden en te leven; want al de verdiensten van
l86 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
den Christen in dit leven bestaan in de gelijkvormigheid, welke hij met Jezus Christus moot hebben; en het is deze, welke zijn geluk in het andere leven zal uitmaken. Zoo hij in zijn ootmoedig en lijdend leven tracht deel te nemen, zal hij ook aan zijn glorierijk en onsterfelijk leven deelachtig worden.
G E B E n.
Ja wei gelukkig hij, mijn Heiland ! die weet wat het zij U boven alles lief te hebben, alles aan uwe liefde op te offeren, alles om U te verdragen! Zalig ia alle opzichten mag meu zijner, toestand noemen, boven alles wat de wereld bezit of geven kan. Maak mij vatbaar voor die zalige genoegens. Trek mij meer en meer af van het zwakke en onbestendige schepsel; dat ik U in alles zoeke en vinde; dat ik niets beooge dan het bevorderen van uwe eer.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Over den vertrouwelijken omgang met Jezus.
i. Als Jezus tegenwoordig is, dan is alles wèl en niets schijnt moeilijk; maar is Jezus niet tegenwoordig, alles valt zwaar.
Als Jezus van binnen niet spreekt, alle troost is niets; maar spreekt Jezus slechts één woord, men gevoelt een grooten troost.
Rees Maria niet aanstonds op van de plaats, waar zij weende, toen Martha tot haar zeide ; de Meester is daar, en Hij roept u. (Joan. 11.)
TWEEDE BORK. rSy
(ielukkige stond, wanneer Jezus van het weenen tot de vreugde des geestes roept!
Hoe dor en ongevoelig zijt gij zonder Jezus I Hoe dwaas en ijdel, zoo gij iets buiten Jezus verlangt!
Is dit geene grootere schade dan de geheele wereld te verliezen ?
2. Wat kan u de wereld geven zonder Jezus ?
Zonder Jezus te zijn, is eene ondragelijke hel :
met Jezus te zijn, een genoegelijk paradijs.
Wanneer Jezus met u is, geen vijand kan u schaden.
Wie Jezus vindt, vindt een goeden schat, ja een goed boven alle goed.
Maar wie Jezus verliest, verliest bovenmate veel, ja meer dan de gansche wereld.
Wie zonder Jezus leeft, is zeer arm*, die wél met Jezus staat is zeer rijk.
3. Het is een groote kunst met Jezus weten om te gaan, en Jezus te kunnen bij zich hou-ilen eene groote voorzichtigheid.
Wees nederig en vreedzaam, en Jezus zal met 11 zijn.
Wees godvruchtig en rustig, en Jezus zal bij u blijven.
Gij kunt Jezus ras verwijderen en zijne ge-Made verliezen, zoo gij u tot het uitwendige wilt keeren.
En hebt gij Hem verwijderd en verloren, tot wien zult gij uwe toevlucht nemen en wien lot vriend kiezen ?
Zonder vriend kunt gij niet wel leven. Maar
t88 df, navolgtno van jrzus Christus. zoo Jezus niet boven allen uw vriend is, hoe bedroefd en verlaten zult gij zijn !
Dwaas handelt gij dus, zoo gij in iemand anders vertrouwen of vreugde stelt.
Het ware verkieslijker de gansche wereld tegen te hebben dan Jezus te beleedigen.
Onder al uwe geliefden dan zij Jezus alleen uw bijzonder geliefde.
4. Dat allen bemind worden om Jezus\' wil : maar Jezus om Hemzelven.
Jezus Christus alleen verdient bijzonder bemind te worden, omdat Hij alleen boven alle vrienden goed en getrouw bevonden wordt.
Om Hem en in Hem behooren, zoo vijanden als vrienden, u lief te zijn ; en voor allen moet gij bidden, opdat allen Hem kennen en liefhebben.
Verlang nooit bij uitsluiting geprezen of bemind te worden : want dit komt Gode alleen toe, die zijns gelijke niet heeft.
Begeer ook niet dat iemand zijn hart met u vervulle, en gij, laat uw hart niet met liefde voor iemand vervuld worden; maar Jezus zij in u en in elk goed mensch.
5. Wees rein en vrij van binnen, zonder gehechtheid aan eenig schepsel.
Gij moet ontbloot zijn van alles en een rein hart tot God brengen, indien gij inwendig wilt rusten en zien hoe goed de Heer is.
6. Doch inderdaad zult gij niet daartoe geraken, tenzij gij door zijne genade wordt voorgekomen en getrokken, zoodat gij, met terzijdestelling en verwijdering van alles, met Mem alleen vereenigd wordt.
TWEEDE BOEK. I89
Want wanneer Gods genade tot den mensch komt, dan wordt hij tot alles bekwaam 5 maar wijkt die, hij is arm en zwak, en als alleen tot slagen overgelaten.
In dezen moet hij niet moedeloos worden noch wanhopen, maar zich welgemoed naar den wille Gods schikken, en alles wat hem overkomt ter eere van Jezus Christus lijden; want op den winter volgt de zomer, op den nacht volgt de dag en op den storm groote kalmte.
OEFENING.
Het is moeilijk te leven zonder iemand te hebben aan wien men zijn hart kan openen en zijne geheimen toevertrouwen. Nu, aan wien kunt gij beter uw hart openen dan aan Jezus, die van al de vrienden, welke gij onder de stervelingen kunt aantreffen, de getrouwste en standvastigste is, en die het meest uw vertrouwen verdient ? Zoek dan uwen troost en uwen vrede niet dan in Hem; stort onophoudelijk uw hart in zijne tegenwoordigheid uit; neem uwe toevlucht tot Hem in al uwe wederwaardigheden; laat den moed niet zinken om zijne schijnbare verstootingen, die niets dan uitwerkselen zijner liefde tot u, en beproevingen uwer getrouwheid tot Hem zijn. Bid, verzoek, smeek zijne goedheid om u te hulp te komen, en wees verzekerd dat Hij u vroeg of laat de uitwerkselen zijner goedheid zal doen ondervinden. Maar houd uw hart vrij en onthecht van alle schepselen; bemin niets dan 1 lem, uit liefde lot Hem, en bemin niets dan hetgene u op-
190 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
wekt om Hem le beminnen. DaL dc weilcr-waaniigheilen, het ongeluk, de droefheden en verootrnoedigingen de heerschende voorwerpen van uw hart worden, gelijk zij het van het hart van Jezus geweest zijn. Dat de achting en lof der menschen voor u een voorwerp van schrik en versmading worden, daar zij het ook voor Jezus geweest zijn. Eindelijk, span alles in 0111 Hem te kennen, om met Hem te spreken, om Hem te beminnen en aan Hem ie behagen, opdat, aldus in de heilige oefening der liefde van Jezus levende, de laatste beweging uws harten eene oefening van zijne liefde moge wezen.
G E B E D.
Zonder U, o Jezus ! heb ik niets, met LJ alles. Gij zijt mijn beste vriend en hebt mij het treffendst bewijs van uwe liefde gegeven door uw leven voor mijn heil op te offeren. Wat is er billijker dan dat ik U mijne wederliefde toone ? Ik geef U dan mijn hart; het zij U boven alles gewijd, maak het tot eene U waardige woning. Heersch daarin als op uwen troon; beschik daarover geheel; dat ik voor U leve, door U leve, eeuwig met U leve.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Over het missen 7lt;an allen troost.
f. Hel valt niet zwaar menschelijken troost te versmaden, als de goddelijke daar is.
Maar het is groot eu zeer groot zoowel den menschelijken en goddelijken troost te kunnen
TWEEDE BOEK. IQI
ontberen, en tol Gods eere de ballingschap des harten gewillig te verdragen, in niets zichzelven te zoeken, noch op eigene verdienste te zien.
Wat groots is er in gelegen opgeruimd en godvruchtig te zijn, als de genade komt ? Voor :illen is die stond wenschelijk.
Hij rijdt vrij gemakkelijk wien Gods genadi-draagt.
Kn wat wonder dat hij den last niet gevoelt, die door den Almachtige gedragen en door den oppersten Leidsman geleid wordt ?
2. Gaarne hebben wij iets tot onzen troost, en bezwaarlijk ontdoet de mensch zich van zichzelven.
De heilige martelaar Laurentius nochtans heeft de wereld en zijnen priester overwonnen ; want hij versmaadde alles wat in de wereld genoeglijk scheen, en duldde zelfs gaarne, ter liefde van Christus, dat Gods Opperpriester Sixtus dien hij hartelijk liefhad, van hem weggenomen wierd.
Door liefde tot den Schepper overwon hij de liefde tot den mensch, en verkoos Gods welbehagen boven den menschelijken troost.
Leer gij dus ook een noodzakelijken en geliefden vriend ter liefde Gods verlaten.
En laat het u ook niet te zeer treflen, als gij van een vriend verlaten wordt, wetende dal wij allen eens van elkander moeten scheiden.
Veel en lang moet de mensch in zichzelven strijden, eer hij leere zichzelven volkomen lc overwinnen en zijne geheele liefde tot God over te brengen.
192 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Zoolang de mensch nog op zichzelven steunt /-dl hij licht vervallen tol den troost der menschel).
Maar de ware vriend van Christus en ijverige deugdbetrachter valt niet op vertroostingen, noch zoekt zulke zinnelijke genoegens, maar veeleer moeielijke oefeningen en zware beproevingen om Christus\' wille door te staan.
4. Wordt u dan geestelijke troost van God geschonken, neem dien met dankzegging aan; maar weet dat het een geschenk van God is, en niet uwe verdienste.
Wil u niet verheffen, wil u niet te veel verheugen noch iets ijdelijk laten voorstaan, maar wees wegens die gift te nederiger en te omzichtiger en behoedzamer in al uwe daden: want deze stonde zal voorbijgaan en de bekoring volgen.
Als de troost ontnomen is geef den moed niet aanstonds op; maar wacht met nederigheid en geduld het bezoek des Hemels af; want God is machtig om u een overvloediger troost terug te geven.
5. Dit is niet nieuw noch vreemd voor de in Gods wegen ervarenen ; want ook de grootste Heiligen en aloude Profeten hebben dikwijls zulke afwisseling ondergaan.
Daarom sprak een hunner, als de genade bij hem was ; Ik zeide in mijnen overvloed : i\'t eeuwigheid zal ik niet wankelen.
Maar als de genade week, voegde hij er bij wat hij ondervond, en zeide : Maar toen Gij uw aangezicht van mij afwenddet werd ik ontroerd.
TWEEDE BOEK. 193
Intusschen verloor hij den moed niet, maar bad te vuriger tot den Heer, en zeide ; Tol
U, o Heer, zal ik roepen, en mijnen God zal ik bidden\'.
Daarop verhaalt hij de vrucht van zijn gebed en getuigt dat hij verhoord werd, zeggende : De Heer heeft mij verhoord en zich mijner ontfermd; de Heer is mijn helper geworden.
Maar waarin? Gij hebt, zegt hij, mijne klachten veranderd in gejuich, en mij met vreugde omgeven. (Ps. 29.)
Is aldus met groote Heiligen gehandeld, dan mogen wij, zwakken en ellendigen, nier wanhopen, als wij ons nu ijverig, dan weder koud bevinden : want de Geest komt en vertrekt volgens zijn welbehagen.
Daarom zegt de heilige Job : Gij bezoekt den mensch in den morgenstond; maar spoedig beproeft gij hem weder. (Job. 7.)
6. Waarop kan ik dan hopen, waarop moet ik vertrouwen, tenzij op Gods groote barmhartigheid en op de hoop der hemelsche genade alleen?
Want hetzij ik bij mij \'nebbe deugdzame menschen of godvruchtige broeders, of getrouwe vrienden of heilige boeken, of schoone verhandelingen of liefelijke gezangen en liederen ; dit alles baat weinig, smaakt weinig, als ik van de genade verlaten en aan eigene armoede overgelaten ben.
Dan is er geen beter middel dan geduld en zclfonderwerping aan den wil Gods.
■
13
194 CE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
7. Nooit vond ik iemand zoo vroom en godvruchtig, die niet nu en dan onttrekking der genade hai of geene vermindering van ijver voelde.
Nooit was er een Heilige zoo hoog vervoerd en verlicht, die niet te voren of daarna in bekoring viel.
Hij toch is de hooge aanschouwing van God niet waardig, die niet om Godswil door eenig leed geoefend werd.
Want eene voorafgaande bekoring is doorgaans het teeken eener volgende vertroosting.
Ook wordt aan die door de bekoring beproefd zijn de hemelsche troost toegezegd : Wie overwint, zegt de Heer, ik zat hem geven dat hij ete van den boom des levens. (Üpenb. 2.)
8. De Goddelijke troost nu wordt gegeven, opdat de mensch te sterker zij tot het doorstaan van tegenspoed.
Ook volgt de bekoring, opdat hij zich over het goede niet verheffe.
De duivel slaapt niet, en het vleesch is nog niet dood. Daarom houdt niet op, u tot den strijd te bereiden ; want aan uwe rechter- en linkerhand staan vijanden die nimmer rusten.
OEFENING.
Evenals men door het geloof, en niet door de zinnen tot God nadert, en dat het geloof uit zichzelven dor en duister is, moeten wij niet verwonderd zijn, dat wij ons nu eens dor en mistroostig en dan weder in vertroosting en blijdschap gevoelen. Alles bestaat in deu
TWEEDE BOEK. I95
troost met ootmoedigheid te ontvangen, in de mistroostigheid kloekmoedig te verdragen. Het goud en het zilver, zegt de Wijze man, zuivert men door het vuur, en de zielen, die zich waardig maken in het hart van Jezus aangenomen te worden, worden door de moeielijkste en vernederendste kwellingen gezuiverd en beproefd, en die door de onderwerping, met welke men ze verdraagt, zooveel uitwerken, dat God ons zijner waardig maakt en vindt. Verneder dan uw hart onder de almogende hand Gods, en doorsta met geduld de beproevingen des Ileeren, die u door het bevechten der bekoringen ootmoedig, klein en van Hem afhankelijk maakt, en die wil, dat gij Hem, volgens het voorbeeld der heilige Martelaars, al lijdende bemint, en dat gij, inet Hem te beminnen, lijdt, en gij Zijne grootheid eert door de vernietiging van geheel uzelven.
GEBED.
Dierbaar, o Vader! is mij uw troost, hij is de grootste verkwikking voor mijn hart. Niet dan met droefheid ontwaar ik zijn gemis. Doch zoude ik daarom den moed opgeven ? Dan zoude ik U niet om uzelven, maar om uwe weldaden beminnen. Niet mijn wil, o Vader, maar de uwe geschiede! Wilt Gij mij troost schenken, ik zal die weldaad waardeeren. Wilt Gij mij dien onttrekken, ook hierin zal ik beiusten en uwen wil eerbiedigen.
196 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Over de dankbaarheid voor de genade Gods.
1. Waarom zoekt gij rust daar gij geboren zijt om te arbeiden.
Zet u meer tot geduld dan tot troost, en meer tot het dragen van het kruis dan tot blijdschap.
Welk wereldsch mensch toch zoude niet gaarne geestelijken troost en vreugde ontvangen, zoo hij die altoos konde bekomen ?
Want de geestelijke vertroostingen overtreffen alle wereldsche vermaken en wellusten des vleesches.
Al de wereldsche vermaken toch zijn of ijdel of schandelijk; de geestelijke genoegens alleen zijn aangenaam en eerlijk; zij vloeien voort uit de deugd en worden door God den reinen van harte ingestort.
Maar niemand kan deze goddelijke vertroostingen altijd naar zijn welgevallen genieten, omdat de tijd van bekoring niet lang uitblijft.
2. Hetgeen nu het hemelsche bezoek veel tegenwerkt is eene valsche vrijheid des geestes en een groot zelfvertrouwen.
God bewijst eene weldaad wanneer Hij de genade der vertroosting schenkt; maar de mensch handelt kwalijk, als hij niet alles tot God met dankzegging terugbrengt.
En daarom kunnen de genadegaven op ons niet vloeien, omdat wij jegens den Schenker ondankbaar zijn en niet alles tot de oorspronkelijke bron terugbrengen.
TWEEDE BOKK. 197
Want altoos wordt de genade geschonken aan hem, die behoorlijk dankbaar is, en aan den trotsche wordt ontnomen hetgeen den nederige pleegt gegeven te worden.
3. Ik wil geen troost die mij het berouw ontneemt, noch zoek die hooge aanschouwing welke tot zelfverheffing voert.
Want niet al het verhevene is heilig, noch al het wenschelijke rein, noch at het dierbare Gode aangenaam.
Gaarne ontvang ik eene genade, waardoor ik steeds nederiger en godvreezender en gereedcr tot zelfverzaking worde.
Wie door de gave der genade geleerd en door rien geesel harer onttrekking onderwezen is, die zal zichzelf niets goeds durven toeschrijven, maar liever bekennen dat hij arm is en ontbloot van alles.
Geef Gode wat Godes is, en schrijf u toe wat het uwe is, dat wil zeggen : dank God voor de genade, en erken dat de zonde u alleen toebehoort en de rechtvaardige straf der zonde.
4. Stel u altoos op de laagste plaats en men zal u de hoogste geven; want het hooge bestaat niet zonder het lage.
De grootste Heiligen bij God zijn bij zich-/.elven de geringsten, en hoe meer verheerlijkt hoe nederiger in zichzelven.
Vervuld van de waarheid en tiemelsche heerlijkheid zijn zij niet begeerig naar ijdelen roem.
In God gezegend en gevestigd kunnen zij op geenerlei wijze hoogmoedig zijn.
En die Gode alles toeschrijven wat zij goeds
198 DF, NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, ontvangen hebben, zoeken geen roem bij elkander, maar willen slechts den roem die van God komt, en wenschen dat God in hen en in alle Heiligen boven alles geprezen worde, en hiernaar is voortdurend hun streven gericht.
5. Wees dankbaar voor het geringste en gij zult waardig zijn het grootere te ontvangen.
Het geringste zij u als het grootste, en het meest verachtelijke eene bijzondere gunst.
Als de waardigheid van den Gever overwogen wordt, zal geene gave gering noch te verachtelijk schijnen : want niets is gering wat van den allerhoogsten God komt.
Ja, al zond Hij kastijdingen en plagen, het zoude ons moeten aangenaam zijn; want Hij bedoelt altoos ons heil in alles wat Hij ons laat overkomen.
Wie Gods genade wenscht te behouden, zij dankbaar voor de ontvangene genade en geduldig bij de onttrekking; hij smeeke dat zij we-derkome, en zij behoedzaam en nederig, opdat hij ze niet verlieze.
OEFENING.
Beroem u nooit over Gods gaven, die dikwijls gevolgen van uwe zwakheid, altijd uitwerkselen van zijne goedheid, en gewoonlijk boven uwe verdiensten zijn. Wanneer gij nu, na God vergramd te hebben, gevoelt dat uw hart over uwe ondankbaarheid en uwe ongetrouwheid geraakt is, moet gij u voor God vernederen en verootmoedigen, omdat gij Hem zoo vol goedheid en uzelven zoo vol boosheid ziet.
TWEEDE BOEK. 199
Doordrongen van droefheid, van het hart eens Zaligmakers gewond te hebben, die u zelfs opwekt als gij Hem vlucht, en die u met zijne genade vervult, als gij u die onwaardig maakt, keer tot Hem terug door eene ware boetvaardigheid, vraag Hem vergiffenis over uwe zonden, en denk niet meer dan om Hem te wreken en uzelven te straffen.
O E B E O.
Hoe groot, o God! zijn de vertroostingen door U den reinen van harte ingestort! Maar zoo groot die weldaad is, zoo groot is ook de verplichting welke op mij rust. Ik moet U dankbaar zijn, en omdat ik mij van deze verplichting niet genoeg kwijt, daarvoor blijf ik vaak van uwe weldaden verstoken. Ik wil U voortaan geven wat U toekomt, dankbaar zijn voor de geringste zoowel als voor de grootste gunst; Gij zult mij dan uwe milde hand niet onttrekken.
Oilt;cr de weinige vrienden van Jezus\' Kruis.
1. Jezus heeft thans wel vele beminnaars van zijn hemelsch rijk, maar weinige dragers van zijn kruis.
Velen heeft Hij die naar troost, maar weinigen die naar lijden verlangen.
Velen vindt Hij die aan zijne tafel, maar weinigen die aan zijn vasten deelnemen.
Allen willen zich met Hem verheugen, weinigen willen voor Hem iets lijden.
200 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Velen volgen Jezus tot aan het breken des broods, maar weinigen tot aan het drinken van den lijdensbeker.
Velen eerbiedigen zijne wonderdaden, weinigen volgen den smaad zijns kruises.
Velen hebben Jezus lief zoolang hun niets ongunstigs bejegent.
Velen loven en prijzen Hem zoolang zij eenigen troost van Hem ontvangen; maar verbergt zich Jezus en verlaat Hij hen een oogeii-blik, dan vervallen zij of tot geklag of tol groote moedeloosheid.
2. Zij, die Jezus om Jezus liefhebben en niet om eenigen eigen troost, prijzen Hem in allerlei tegenspoed en zielsangst, zoowel als bij den grootsten troost.
Ja, al wilde Hij hen nooit troost geven, evenwel zouden zij Hem altoos dank willen toebrengen.
3. O, hoeveel vermag eene reine liefde lot Jezus, met geen eigenbaat of eigenliefde vermengd !
Zijn zij niet allen huurlingen te noemen, die altijd troost zoeken?
Betoonen zij zich niet meer beminnaars van zichzelven dan van Christus, die altoos aar, eigen gemak en voordeel denken ?
Waar vindt men hem, die God om niet wil dienen.
4. Zelden vindt men een zoo geestelijk menpch dat hij ontbloot van alles is.
Waar toch vindt men den waren arme van
TWEEDE BOEK. 20I
geest en los van alle schepsel? Verre en op de uiterste grenzen is die schat te zoeken.
Al gaf de mensch zijn geheel vermogen weg, het is nog niets.
En al deed hij groote boetvaardigheid, het is nog weinig.
En al verkreeg hij alle wetenschap, het is er nog verre af.
En al bezat hij groote deugd en de bran-dendste godsvrucht, nog ontbreekt hem veel, te weten, het eenige wat hij het meest behoeft.
En dat is? Dat hij, alles verzaakt hebbende, zichzelven verzake en geheel uit zichzelven uitga, niets van zijne eigenliefde overhoude, en dat hij, alles gedaan hebbende wat hij meende te moeten doen, gevoelde niets gedaan te hebben.
Dat hij het niet veel rekene wat veel konde geacht worden, maar zich in waarheid een onnutten knecht noeme, gelijk de Waarheid zegt; Wanneer gij zult gedaan hebben, al hetgeen u bevolen is, zoo zegt; wij zijn onnutte knechten, en hebben slechts gedaan 7fat wij schuldig waren ie doen. (Luc. 17.)
Alsdan zal hij waarlijk ontbloot van alles en arm van geest kunnen zijn en met den Profeet zeggen ; Ik ben eenzaam en behoeftig. (Ps. 24.)
En nochtans is er niemand rijker, niemand machtiger, niemand vrijer dan hij, die zichzelven en alles weet te verzaken en zich op de laagste plaats te stellen.
202 DF, NAVOT.GING VAN JEZUS CHRISTUS.
OEFENING.
Hoe vele Christenen zijn er, die Jezus Christus arm in zijne krib, en lijdende op het kruis aanbidden, en die zeiven niets willen lijden noch aan iets gebrek hebben! En echter is Hij in armoede en pijnen geboren; Hij heeft geleefd en is gestorven, om ons de ontblooting van alles en het geduld in druk en lijden te leeren; om ons de ter zaligheid noodzakelijke deugden te leeren; om ons die door zijne woorden en voorbeelden te leeren, en om ons, door zijne genade, de beoefening ervan te verdienen. Wat baat het u, Jezus Christus, uwen Zaligmaker en uw voorbeeld, te aanbidden, indien gij Hem niet navolgt en geheel uw vertrouwen in Hem niet stelt? Maak dan het voornemen, de ontbering van alles te oefenen, door aar uwe zinnen de gevaarlijke en nuttelooze vermaken te ontzeggen; door aan uwen geest alle ijdelheid en vrijwillig welbehagen over zich-zelven in alle gelegenheden te onttrekken. Zet zelfs die inwendige armoede en ontblooting zoo ver voort; door in alles aan uwen eigen wil te verzaken, om niet dan dien van God te verlangen en te volbrengen. Het is aldus, met in alle gevallen u aan God te onderwerpen, dat gij Hem als den meester en eigenaar van uw hart zult aanstellen, en door de oefening dier gestadige ontblooting. God zeiven in eeuwigheid tot aandeel zult hebben.
TWEEDE BOEK. 203
GEBED.
Ja, Jezus ! ook ik erken mijne schuld ; ook ik behoor onder die loontrekkende dienaren, die meer zichzelven dan U liefhebben. In dagen van voorspoed roemde ik een leerling van U te zijn; maar weldra sluipten ontrouw en moedeloosheid in mijn hart, als gij mijne liefde door tegenspoed beproefdet! Meer dan ooit verfoei ik dit gedrag, voortaan wil ik U getrouw blijven ook in de donkerste dagen en dan vooral toonen dat ik U om (Jzelven liefheb.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Over den koiünklijke)i weg des heiligen kruises.
1. Velen schijnt dit gezegde hard : Verloochen uzelven, neem uw kruis op en volg Jezus. (Matth. 16.)
Maar veel harder zal het zijn dit laatste woord te hooren : Gaat weg van mij\\ gij vervloekten! in het eeuwige vuur. (Matth. 25.)
Zij toch, die thans gaarne het woord des kruises hooren en volgen, zullen dan niet te vreezen hebben voor het woord der eeuwige verdoemenis.
Dit teeken van het kruis zal aan den hemel zijn, wanneer de Heer ten oordeele komt.
Dan zullen al de dienaren des kruises, die zich in hun leven den Gekruiste hebben gelijkvormig gemaakt, tot Christus, den Rechter, met groot vertrouwen naderen.
204 DF, NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
2. Wat vreest gij dan het kruis op te nemen, daar het ten rijkszetel voert ?
In het kruis is heil, in het kruis het leven, in het kruis bescherming tegen de vijanden, in het kruis overvloed van hemelschen troost, in hel kruis zielskracht, in het kruis geestesvreugde, in het kruis het toppunt der deugd, in het kruis de volmaking der heiligheid.
Er is geen heil voor de ziel noch hoop op het eeuwige leven, dan in het kruis.
Neem dan uw kruis op en volg Jezus, en gij zult tot het eeuwige leven gaan.
Hij ging voor, torsende zijn kruis, en is voor u aan het kruis gestorven, opdat ook gij uw kruis zoudt dragen en trachten aan het kruis te sterven.
Want zijt gij met Hem gestorven, gij zuil ook met Hem leven, en zijt gij deelgenoot geweest van zijn lijden, gij zult het ook van zij ik heerlijkheid wezen.
3. Zie, alles is in het kruis opgesloten en alles bestaat in het sterven.
Er is geen andere weg tot het leven en toi den waren, inwendigen vrede, dan de weg van het heilig kruis en eener dagelijksche versterving.
(ia werwaarts gij wilt, zoek wat gij wilt, gij zult boven u geen hoogeren, noch beneden u een veiliger weg vinden, dan dien van het heilig kruis.
Beschik en regel alles naar uwen wil en goeddunken, en gij zult bevinden dat gij altoos willens of onwillens iets moet lijden, en dus zult gij immer een kruis aantreffen.
TWEEDE BOEK. 205
Of gij zult in het lichaam smart gevoelen, of naar de ziel geesteskwelling lijden.
4. Somtijds zult gij van God verlaten, somtijds door uwen naaste geplaagd worden, en wat nog erger is, gij zult dikwijls uzelven tot last zijn.
Nochtans zult gij door geenerlei middel noch troost kunnen verlost of verlicht worden, maar wjolang God het wil, zult gij het moeten dra-
gen-
Want God wil dat gij smart zonder troost kiert lijden, en dat gij u geheel aan Hem onderwerpt, en dat gij door lijden nederiger wordt.
Niemand gevoelt zoo hartelijk het lijden van Christus, als hij wien het te beurt viel iets dergelijks te lijden.
Er is alzoo altoos een kruis gereed en het wacht u overal op.
üij kunt het niet ontvluchten werwaarts gij loopt; want waar gij komt, gij draagt uzelven mede en vindt uzelven overal.
Wend u naar boven, wend u naar beneden, wend u naar buiten, wend u naar binnen, overal vindt gij het kruis en overal moet gij geduld oefenen, wilt gij innerlijk vrede hebben en de eeuwige kroon verdienen.
5. Zoo gij uw kruis gewillig draagt, het zal ook u dragen en ten gewenschten einde brengen, waar namelijk het lijden eindigen zal, ofschoon het niet hier zal wezen.
Draagt gij het onwillig, gij maakt u eenen last en bezwaart uzelven te meer, en toch moet gij het dragen.
206 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Werpt gij een kruis van u af, gij zult ongetwijfeld een ander en wellicht zwaarder vinden.
6. Denkt gij te ontwijken wat geen sterveling heeft kunnen ontgaan?
Welke heilige is op aarde zonder kruis en lijden geweest?
Zelfs immers is Jezus Christus, onze Heer, zoolang hij leefde, geen uur zonder lijdens-smart geweest. De Christus moest lijden, zeide Hij, van de do oden opstaan en alzoo ingaan in zijne heerlijkheid. (Luc. 24.)
Hoe zoekt gij dan eenen andeien weg, dar dezen koninklijken weg, den weg des heiligen kruises ?
7. Het geheele leven van Christus was kruis en marteling, en gij zoekt voor u rust en vreugde?
Gij dwaalt, gij dwaalt, zoo gij iets anders zoekt dan tegenspoed te lijden : want dit geheele sterfelijk leven is vol ellenden en met kruisen omringd.
En hoe meer iemand in het geestelijk leven gevorderd is, hoe zwaarder kruisen hij dikwijls vindt ; want de ellende zijner ballingschap neemt toe naar zijne liefde.
Nochtans is deze zoo veel geplaacrde niet zonder opbeurenden troost : want naarmate hi) zijn kruis draagt, gevoelt hij de heerlijkst; vruchten ervan toenemen.
Want daar hij zich gewillig daaraan onderwerpt, gaat ook al den last des lijdens in vertrouwen op den goddelijken troost over.
En hoe meer het vleesch door het lijden
TWEEDE BOEK. 207
verzwakt wordt, te meer wordt de geest door de inwendige genade versterkt.
Ja, somtijds wordt men door den lust tot ramp en tegenspoed, uit zucht naar gelijkvormigheid aan het kruis van Christus zoodanig versterkt, dat men niet zonder smart of lijden zoude willen leven; daar men gelooft dat men zich te meer bij God aangenaam maakt, hoe meerder en zwaarder laat men om zijnentwil kan dragen.
Dit is niet het werk des menschen maar der genade van Christus, die op het booze vleesch zooveel vermag en uitwerkt, dat het met ijver des geestes aangrijpt en bemint, hetgeen \'t van nature altoos haat en vlucht.
9. Het is den mensch niet eigen het kruis te dragen, het kruis te beminnen, het lichaam te tuchtigen en dienstbaar te maken, de eer te vlieden, den smaad gewillig te verdragen, zichzelven te verachten en gaarne veracht te willen worden, allerlei tegenspoeden en verliezen te lijden, en naar geenerlei voorspoed op deze wereld te verlangen.
Indien gij op uzelven ziet, zult gij niets van dat alles vermogen.
Maar vertrouwt gij op den Heer, dan zal u i de sterkte van boven gegeven en wereld en vleesch aan uw gebied onderworpen worden.
Zelfs den vijand, den duivel, zult gij niet vreezen, zoo gij met het geloof gewapend, en met het kruis van Christus geteekend zijt.
10. Bereid u dan, als een goed en getrouw dienaar van Christus, om het kruis uws Hee-
2o8 de navolging van jezus Christus.
ren, uit liefde voor ons gekruist, moedig te
dragen.
Bereid u om in dit ellendige leven velerlei tegenspoed en allerhande ongemakken te verdragen *, want waar gij ook zijt, dat zal uw lot wezen, en gij zult het dus in waarheid bevinden, waar gij u ook verschuilt.
Het moet zoo zijn; er is geen middel om den druk der rampen en smarten te ontgaan dan die te verdragen.
Drink met blijdschap den kelk des Heeren, indien gij zijn vriend wilt zijn en deel met Hem hebben.
Laat het troosten aan God over; Hij doe daarmede zooals Hem behaagt.
11. Wat u betreft, zet u tot het verdragen van tegenspoed, en stel daarin uwen grootsten troost ; ivant het lijden van dezen tijd is nid te achten om te verdienen de toekomende heerlijkheid, welke aan ons zal worden geopenbaard. (2. Cor. 12.) al kondet gij het ook alles alleen verdragen.
Wanneer gij zoo ver gekomen zijt dat de tegenspoed u zoet is en om Christus\' wil wel smaakt, denk dan dat het met u wel is; want gij hebt op aarde een paradijs gevonden.
12. Zoolang het lijden u zwaar valt en gij liet tracht te ontgaan, zoolang zal het met u kwalijk zijn, en het lijden dat gij vlucht zal tl overal volgen.
Schikt gij u, waartoe gij verplicht zijt, te weten, tot lijden en zelfversterving, zoo zal het ras beter worden en gij zult vrede vinden.
TWEEDE BOEK. 20g
Al waart gij met Paulus tot in den derden hemel opgevoerd, gij zoudt daarom niet verzekerd zijn van niets tegenstrijdigs te lijden. //• sn/ he.m, zegt Jezus, tooiicii hoeveel hij om mijnen naam moet lijden. (Act. g.)
Lijden moet gij dus zoo gij Jezus beminnen cn Hem voor altoos dienen wilt.
13. O, mocht gij waardig zijn iets voor den naam van Jezus te lijden! Welk eene groote glorie zoude u wachten, welke vreugde zoude het voor alle Gods Heiligen en welk een stichting voor uw evenmensch zijn!
Maar allen prijzen de lijdzaamheid aan, ofschoon weinigen slechts willen lijden.
Terecht behoordet gij voor Christus een weinig te lijden, daar zoo velen voor de wereld wel meer verdragen.
14. Houd het voor zeker dat gij een stervend leven lijden moet; en hoe meer iemand zich afsterft, te meer begint hij voor God te leven.
Niemand is bekwaam om het hemelsche te bevatten, tenzij hij zich onderwerpe aan het \'iragen van rampen om Christus\' wille.
Niets is aangenamer aan God, niets u heilzamer op deze wereld dan gewillig voor Christus te lijden.
Ja, zoo gij te kiezen hadt, moest gij liever wenschen voor Christus rampen te lijden, dan door velerlei troost verkwikt te worden ; want zoo zoudt gij meer gelijk aan Christus en meer gelijkvormig aan al de Heiligen zijn.
Want onze verdienste en de voortgang van
ï4
2 to DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
onzen staat zijn niet in veel genoegens en troost gelegen, maar eerder in het dragen van grootc moeielijkheden en rampen.
15. Ware er iets beters en heilzamers voor den mensch dan te lijden, zeker zoude Christus dal door leer en voorbeeld aangewezen hebben.
Maar Hij vermaant zijne leerlingen die Hem volgden, en allen die Hem willen volgen, uitdrukkelijk om hun kruis te dragen, zeggende: Zoo iemand achter Mij wil komen, die verloochent zichzelven, neme zijn kruis op en volge Mij. (Matth. 16.)
Na alles dan wél doorlezen en onderzocht te hebben zij dit eindelijk het besluit. Wij moeten door vele verdrukkingen ingaan in het rijk\'
Gods. (Act. 14.) iliend
OEFENING.
Seled
Kan men de wonderbare voordeden van het kruis en de groote verdiensten van den druk en het lijden, die de schrijver hier aanhaalt lezen, gelooven en doordringen, zonder opgewekt te worden om de wederwaardigheden van de hand en het hart van Jezus Christus te ontvangen, en zich te onderwerpen om te lijden al wat Hij zal willen en zooveel Hij zal willen? Veel lijden en wel lijden is trouwens een volstrekt noodzakelijk middel om zalig te worden, en het gevoeligste en krachtigste uitwerksel van Gods goedheid jegens u, die ons de tijdelijke kwellingen overzendt, om ons van de eeuwige te bevrijden! Het is, volgens den H. Paulus, een zichtbaar kenteeken van eenen voorbeschik
te, g\'
ilat i vem glorii neme welke wisse boetv tus V en or
ri,1g, stelle ten ii te mi
om 71
lijden
To verkli had wilde daard Doe ander kruislt; ilen e navol ven i
TWBEDF. BOF.K. 211
te, gelijkvormig aan Jezus Christus te wezen, dat is te zeggen, aan eenen verootmoedigden, vervolgden en lijdenden God; het is zich zijn glorierijk leven waardig maken, met deel te nemen in zijn lijdend leven; het is de pijn, welke men voor zijne zonden schuldig is, uit-wisschen, door eene volmaakte oefening van boetvaardigheid; het is het loon van Jezus Chrisms winnen, zijne liefde verdienen, Hem eeren en ons straffen, Hem eeren door onze vernedering, en zijn welbehagen voor onze voldoening stellen. Is dit alles niet geschikt om den Christen in zijne kwellingen te troosten en hem aan te moedigen wel te lijden? Zeg dan lijdende, \'7^\' om wel te mogen lijden ; de hel, die ik verdiend heb, is schrikkelijker dan al wat ik kan lijden; mijn Zaligmaker heeft veel meer dan ik geleden, en het Paradijs is zeker wel eenig het lijden waard.
GEBED.
te Tot hiertoe, o God! ik moet het bekennen, ind verklaarde ik mij als vijand van het kruis. Het en. had voor mij iets verschrikkelijks; daarom wilde ik het ontvluchten, en ik ellendige zag daardoor den last meer en meer toenemen. Doe mij verstandiger worden. Neen, er is geen andere weg des heils voor mij, dan die des kruises. Laat mij dien weg dan moedig betreffen en uwen Zoon, mijnen grooten Meester navolgen, die voor mij aan het kruis gestorven is. Amen.
Over de inwendige vertroosting.
•o Ho
EERSTE HOOFDSTUK.
Over het inwendige onderhoud van Christus met de geloovige ziel.
i. De; Gkloovige. Ik zal hooren naar hetgeen de Heere God in mij spreken zal. (Ps. 84.)
Dk Hkit.r. Zalig de ziel, die naar den Heere hoort als Hij in haar spreekt, en uit Zijn mond het woord van troost ontvangt!
Zalig de ooren die het gefluister van het goddelijk woord opvangen en van de influisterinj,\' dezer wereld niets vernemen.
Ja, wel zalig de ooren die niet luisteren naar de stem, welke daar buiten klinkt, maar naar de waarheid, die van binnen leert!
Zalig zijn de oogen die voor het uitwendige gesloten, maar op het inwendige gevestigd zijn !
Zalig zij, die tot het binnenste doordringen
-
-
derde boek
in zich, door dagelijksche oefeningen, meer en meer trachten bekwaam te maken tot het bevatten der hemelsche verborgenheden !
Zalig zij, die vurig verlangen met God om le gaan, en zich van alle hindernis der wereld ontdoen !
2. De Geloovige. Let hierop, mijne ziel! en sluit de deuren uwer zinnelijkheid ; opdat gij hoeren moogt naar hetgeen de Heer uw God in u spreekt.
De Heer. Dit zegt uw Geliefde : Ik ben uw heil, uw vrede en uw leven.
Houd u aan Mij en gij zult vrede vinden.
Laat al het vergankelijke dddr, zoek het eeuwige.
Wat is al het tijdelijke tenzij verleiding r En ,ls wat baten al de schepselen, zoo gij van den Schepper verlaten zijt ?
213
Alles dan verlatende, maak u behagelijk en reeii\\ iTtrouw aan uwen Schepper; opdat gij het ware geluk moogt verwerven.
lere nul
OEFENING.
De ziel bereidt zich wel om te aanhooren, od- hetgene de Heer haar inwendig zegt, als zij in ing de eenzaamheid, in stilzwijgendheid en gebed leeft, niet meer verlangt dan alleen met haren iaat - (led te wezen, en als zij Hem in zich door een iaat levend en eerbiedig geloof zoekt; als zij aandachtig en getrouw is aan de bewegingen zijner lige genade, aan den indruk zijner tegenwoordig-i ■ heid, en aan de betrachting zijner liefde. Dergen halve, eenen aandachtigen geest hebbende en
214 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
eene getrouwe liefck\', den geest aandachtig op hetgeen God van ons begeert, en het besluit in het hart van hetzelve te doen, dit is zich krachtdadig voorbereiden om God te aanhoo-ren, en om die in de innigste mededeeling van zijnen geest te ontvangen. God spreekt onophoudelijk tot ons door zijne ingevingen en d heilige voornemens, die Hij ons geeft om ons-zeiven te versterven en voor Hem alleen te doen leven. Maar wij luisteren niet naar Hem, of wij luisteren slechts in het voorbijgaan : en onze ziel, geheel door de zinnen verslonden, geheel door hare driften ontroerd en met uitwendige zaken bezig, maakt zich ongeschikt en onwaardig om de inwendige werkingen van God tc gevoelen. Men moet dan den geest een besluü (loen nemen, van weinig aan de schepselen ic denken of van hen te spreken, van het stilzwijgen en de eenzaamheid te beminnen, van onze ziel met de tegenwoordigheid Gods, en ons hart met zijne liefde te voeden, en van in alles voor Hem en onder zijne oogen te werken, om een inwendigen mensch te worden, die uil en voor God leeft, gelijk ieder Christen mort doen om zalig te worden.
G E B K D.
Ja, wel gelukkig hij, mijn God, die zijn hart voor den zaligen invloed uwer goddelijke inspraak open houdt! Gelukkig hij, die naar uwe stern hoort en de leiding uwer genade vclgtl Hoeveel bezit zulk een, waarvan hij de waarde nimmer beseffen kan ! Niets van al het aardsche
DERDE BOEK. 2I5
is daarbij iets te achten. Laat ook mij dat geluk ontwaren. Woon Gij bij mij, en maak mijn hart vatbaar voor den invloed van uwe vertroostende stem. Gij zijt mijn heil, vrede en
leven.
TWEEDE HOOFDSTUK.
De Waarheid spreekt in ons zonder geluid van woorden.
1. De Geloovige. Spreek, o Heer! uw dienaar hoort. (1. Reg. 3.) Ik ben uw dienaar; geef mij verstand, opdat ik uwe getuigenissen kenne.
.ar-! (Ps. 118.)
tel Neig mijn hart tot de woorden inilt;s monds ; iiiii (lij.) dat uwe rede als de morgendauw vloeie. 1 le Weleer zeiden Israels kinderen tot Mozes : til- spreek gij tot ons, en wij zullen hooren; maar dat \'1111 God tot ons niet spreke, opdat wij niet sterven. en (Exod. 20.)
in Niet alzoo, o Heer! niet alzoo bid ik; liever sn.j smeek ik met den Profeet Samuël ootmoedig uil en vurig ; spreek, 0 Heer\', want uw dienaar quot;H-l I hoort.
Dat niet Mozes noch een der Profeten tot mij spreke, rnaar spreek Gij liever, Heere God ! ingever en verlichter van al de Profeten : want (-ij alleen kunt mij zonder hen volkomen onderlichten, terwijl zij zonder U niets vermogen.
2. Woorden kunnen zij wel doen klinken ; maar den geest schenken zij niet.
/.ij spreken voortreffelijk; maar zwijgt Gij, zij ontvlammen het hart niet.
216 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Zij geven letters, maar Gij ontvouwt den zin.
Zij dragen geheimen voor, maar Gij doet de beteekenis van het beteekende vatten.
Zij maken de geboden bekend, maar Gij helpt die volbrengen.
Zij wijzen den weg, maar Gij sterkt om dien te bewandelen.
Zij werken slechts van buiten, maar Gij onderricht en verlicht het hart.
Zij begieten uitwendig, maar Gij geeft de vruchtbaarheid.
Zij spreken luid door woorden, maar Gij geeft aan het gehoor het begrip.
3. Dat dan niet Mozes tot mij spreke, maar Gij, Heere mijn God! de eeuwige waarheid, opdat ik niet sterve en zonder vrucht blijde, als ik slechts uitwendig gewaarschuwd ben en niet inwendig ontvlamd.
Opdat het mij niet ten oordeel strekke hel woord gehoord en niet gedaan, gekend en nid bemind, geloofd en niet onderhouden te hebben.
Spreek Gij dan, o Heer! want uw dienaar hoort, en Gij hebt de woorden des eeuwigen levens. (Joan. 6.)
Spreek Gij tot mij tot eenigen troost mijner ziele en ter verbetering van mijnen geheelen wandel, U tot lof en roem en eeuwige eer.
O E F E N I N G.
God spreekt tot den geest door zijn licht, en tot het hart door zijne ingevingen. Alles, wal ons de Profeten zeggen door het lezen van de Heilige Schrift, en de predikers door de waar-
.
derde boek. 217
heden, welke zij ons verkondigen, dit alles overtuigt geenen geest noch raakt een hart, indien God niet tevens door zijne genade tot hem spreekt. Men moet dan den Heer bidden, dat Hij lot ons inwendig spreke, als wij uitwendig de heilige waarheden hooren verkondigen of ze lezen : uit vrees van voor zijne oogen nog plichtiger te worden, indien wij het woord Gods aanhooren, zonder het te onderhouden: als wij de waarheden kennen, zonder ze te volgen ; als wij zijnen wil kennen, zonder dien te volbrengen.
g k b e d.
Ja, spreek Gij tot mij, o God! en dat alle schepselen zwijgen! Spreek tot mijne ziel; maak haar uwen heiligen wil bekend en geef haar de kracht om dien te volbrengen. Wat toch baat mij uwe Heilige Schrift, zoo Gij mij niet daarvan den zin opent ? Gij, Gij alleen onderricht den geest, ontvlamt het hart en sterkt den gang. Daarom spieek Gij, o Heer! uw dienaar hoort. Uij hebt de woorden des eeuwigen levens; Gij zijt mijn licht en sterkte.
Het woord Gods moet met ootmoed gehoord worden; velen nemen het niet ter harte.
1. De Heer. Mijn zoon ! hoor naar mijne woorden; woorden vol liefelijkheid en verheven boven al de wetenschap der geleerden en wijzen dezer wereld.
Mijne woorden zijn geest en leven, (Joan. 6.)
2i8 de navolging van jezus Christus. en mogen niet geschat worden naar het gevoelen der menschen.
Ook mag men daarin geen ijdel behagen zoeken, maar men moet ze in stilte aanhooren en met allen ootmoed en groote liefde opnemen.
2. De Geloovkje. Gelukkig is hij, o Heer\', dien Gij onderricht en imlt;e wet leert om hem in bange dagen te verkwikken, (Ps. 93.) en opdat hij niet op aarde verlaten zij.
3. De Heer. Ik heb van den beginne af de Profeten onderwezen en tot nu toe houde ik niet op tot allen te spreken, maar velen zijn doof voor mijne stem en verhard.
Velen hooren liever de wereld dan God, en volgen liever de lusten huns vleesches dan hel welbehagen Gods.
De wereld belooft het tijdelijke en geringe en wordt met grooten ijver gediend : ik beloof het hoogste en eeuwige, en der stervelingen hirt blijft koud.
Wie dient en gehoorzaamt Mij in alles met die zorg, waarmede men de wereld en hare heeren dient ?
Bloos, o Sidon ! zegt de zee. (Is. 23.) En vraagt gij de reden, hoor, zij is deze ;
Om een gering inkomen legt men een grooten weg af, voor het eeuwige leven willen velen nauwelijks één voet van den grond oplichten.
Men streeft naar een slecht gewin ; om één stuk gelds wordt somtijds schandelijk getwist ; om een ijdel ding en eene beuzelachtige belofte aarzelt men niet zich dag en nacht te vermoeien.
DERDE BOEK. 219
4. Maar, o schande ! voor een onvergankelijk goed, voor een onwaardeerbaren prijs, voor de hoogste eer en eindelooze heerlijkheid is men traag de minste moeite te doen !
Rloos dan, traag en klaagziek dienstknecht ! daar genen ijveriger tot hun verderf dan gij ten leven bevonden wordt.
Zij smaken meer vreugde bij de ijdelheid dan gij bij de waarheid.
En toch worden zij somtijds in hunne hoo:i bedrogen, terwijl mijne belofte niemand bedriegt, noch die op Mij betrouwen ledig wegzendt.
Wat Ik beloofd heb zal Ik geven, wat Ik gezegd heb zal Ik nakomen, mits men in mijne liefde getrouw blijve ten einde toe.
Ik ben het, die alle braven beloon. Ik, die de vromen sterk beproef.
5. Schrijf mijne woorden in uw hart en overweeg ze vlijtig; want ten tijde der bekoring zullen zij zeer noodzakelijk zijn.
Wat gij bij het lezen niet verstaat, zult gij begrijpen ten dage van mijn bezoek.
Ik pleeg mijn uitverkorenen op tweederlei wijze te bezoeken, door beproeving namelijk en vertroosting.
Twee lessen ook lees ik hun dagelijks, de eene door hun gebreken te berispen, de andere door hen op te wekken tot voortgang in de deugd.
Wie mijne woorden hoort en ze versmaadt, heeft een\' die hem vonnissen zal ten jongsten dage.
220 de navolging van jezus christus.
6. De Geloüvige. Heere mijn God! al mijn goed zijt Gij. En wie ben ik, dat ik tot U durf spreken ? Ik ben uw armste dienstknecht en een nietig aardworm, veel armer en verachtelijker dan ik weet of zeggen durf.
Gedenk toch, o Heer! dat ik niets ben, niets heb en niets vermag.
Gij alleen zijt goed, rechtvaardig en heilig. Gij vermoogt alles, Gij geeft alles. Gij vervult alles, den zondaar alleen ledig latende.
Gedenk uwer ontfermingen en vervul mijn hart met uwe genade; Gij die uwe werken niet ledig wilt laten.
7. Hoe zal ik in dit ellendig leven den last van mijzelven dragen, als uwe ontferming en genade mij niet ondersteunen ?
Wend uw aanschijn niet van mij af; wil uw bezoek niet uitstellen; wil mij uwen troost niet onttrekken, opdat mijne ziel voor U niet worde als een land zonder water. (Ps. 142.)
Heer l leer mij uwen wil doen, (Ib.) leer mij voor U waardig en in ootmoed wandelen.
Gij toch zijt mijne wijsheid, die mij in waarheid kent en reeds gekend hebt, voordat de wereld was en voordat ik in de wereld geboren werd.
oefening.
Het is verwonderlijk te zien, hoe veel eene ijtlele en bedriegelijke hoop aan de menschen voor een tijdelijk en vergankelijk goed doet ondernemen, en het weinige dat eene vaste en zekere hoop, gegrond op het woord van God
DERDE BOEK. 221
zeiven, aan de Christenen voor een geestelijk eeuwig goed doet ondernemen. Het vooruitzicht van eenig belang, en de hoop van eenige goederen te winnen, hoe onzeker ook, moedigt alle harten aan, behaagt ons zeer, droogt alle tranen af en ondersteunt ons in alle moeielijk-heden; en men acht zich voor zijnen arbeid wèl beloond, als men de eer behaald, het verinaak genoten of het goed bekomen heeft, hetwelk men verlangde. Er is niets dan de hoop op het paradijs en het vooruitzicht van een eeuwig geluk, hetwelk door het geduld en door de goede werken kan verdiend worden, hetgeen niemand aanmoedigt, ondersteunt noch troost; en men is alzoo neerslachtig en moedeloos op het aanzien van den hemel, dien men kan winnen met te trachten wel te lijden, alsof de hemel niets ware. Hoe komt dit? Het is, omdat men te veel verkleefdheid voor de tegenwoordige zaken, en te veel onverschilligheid voor de toekomende heeft; en die zwakheid van onze hoop komt voort uit de kwijning van ons geloof.
GEBED.
Beschamend, o God! is voor mij deze overweging. Een verkeerde geest, die mij zoo vaak bezielt, belet uwe woorden toegang tot mijn hart, dat zich ook meer genegen toont om der wereld gehoor te geven en zich aan haar te verbinden. Mocht deze verblindheid ophouden, en ik mijn zelfbedrog ontwaren! Doe mij de wereld in hare ware gedaante beschouwen. Dit
222 DE NAVOLGINr. VAN JF.ZUS CHRISTUS, zal genoeg zijn om haar mijn hart te ontrukken en het tot U over te brengen, die alleen het kunt bevredigen.
VIERDE HOOFDSTUK.
Men moet in waarheid en ootmoed voor God wandelen.
1. Dk Hker. Zoon! wandel voor Mij in waarheid en zoek mij altoos in de eenvoudigheid uws harten.
Wie voor Mij in waarheid wandelt zal tegen booze aanvallen beveiligd zijn, en de waarheid zal hem bevrijden van de verleiders en van den laster der kwaadwilligen.
Heeft de waarheid u bevrijd, dan zult gij waarlijk vrij zijn en op de ijdele woorden der menschen geen acht geven.
2. De Geloovige. Heer! het is gelijk Gij zegt; dat, bid ik, mij dus geschiede; dat uwe waarheid mij leere, dat zij mij beware en tol een heilzaam einde behoude.
Dat zij mij vrijmake van alle kwade neiging en ongeregelde verkleefdheid; dan zal ik met U in groote vrijheid des harten wandelen.
3. De Heer. Ik, zegt de Waarheid, zal u leeren wat recht en mij behagelijk is.
Overweeg met een groot mishagen en droefheid uwe zonden, en acht u nooit iets te zijn om uwe goede werken.
Inderdaad, gij zijt een zondaar, aan vele driften onderworpen en daarin verward.
Uit uzelven helt gij altoos over tot het niet;
DERDE BOEK. 223
spoedig valt gij, spoedig wordt gij overwonnen, spoedig ontrust, spoedig ontmoedigt.
Niets hebt gij waarop gij kunt roemen, maar veel waarover gij u moet vernederen; want gij zijt veel zwakker dan gij bevatten kunt.
4. Van alles dan wat gij doet, schijne u niets groot : houd niets als groot, niets als kostbaar, bcwonderens- of roemenswaardig; want niets is verheven, niets waarlijk prijzenswaardig en begeerlijk dan hetgeen eeuwig is.
Dat de eeuwige waarheid u boven alies bc-hage, uwe overgroote onwaardigheid u steeds mishage.
Vrees, veracht en vlucht niets zoo zeer als uwe gebreken en zonden, waarvan gij meer afkeer moet hebben dan van aller zaken verlies.
Sommigen wandelen voor Mij niet oprecht; maar, door zekere nieuwsgierigheid en vermetelheid gedreven, willen zij mijne verborgenheden kennen en de diepte Gods peilen, terwijl zij zichzelven en hun heil verwaarloozen.
Dezen, daar Ik Mij tegen hen stel, vallen dikwijls door hoogmoed en nieuwsgierigheid in groote bekoringen en zonden.
5. Gij, vrees Gods oordeelen, sidder voor den toorn des Almachtigen.
Wil niet de werken des Allerhoogsten be-oordeelen; maar doorzoek uwe ongerechtigheden, in hoeveel gij misdaan, en hoeveel goeds gij verzuimd hebt.
Sommigen stellen hunne godsvrucht alleen in boeken, sommigen in beelden, anderen in uitwendige teekenen en vormen.
224 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Sommigen hebben mij in den mond, maar weinigen in het hart.
Er zijn anderen die, van verstand verlicht cn van harte gereinigd, altoos naar het eeuwige hijgen ; zij willen nauwelijks van het aardsche hooren en voldoen met weerzin aan de behoeften der natuur.
En deze gevoelen wat de geest der waarheid in hen spreekt.
Want hij leert hen \'t aardsche versmaden en \'t hemelsche beminnen, de wereld veronachtzamen en dag en nacht onophoudelijk naar den hemel verlangen.
OEFENING.
Niets zal u beter doen beseffen wat Gij zijt, dan het gevoelen uwer ellenden. Evenals gij niets dan neiging tot het kwaad gevoelt, zoo moet gij u door geene gevoelens van ijdelheid of welbehagen verheffen. Gelukkig eene ziel, die zich tracht te kennen, en weet te zuchten over al de zwakheden, ellenden en ongeregelde neigingen, die zij in zich vindt! Want dit is het, wat haar aan God onderwerpt, wat haar dringt dikwijls tot Hem hare toevlucht te nemen en zich onder zijne almogende hand te vernederen. Het is dat onophoudelijk gevaar, waarin zij zich bevindt, van onder de bekoringen te bezwijken,hetgene zooveel voortbrengt, dat zij, ten opzichte van God zich in eenen staat van gedurige afhankelijkheid en van eene oprechte en volstandige ontblooting behoudt. Maak van nu af het voornemen, alle beproevingen,
derde boek. 2 2$
welke Hij u zal overzenden, van Gods hand te aanvaarden, zijne inzichten te volbrengen en u aan zijn welbehagen te onderwerpen.
GEBED.
Dierbare Heiland! Vriend der oprechten en eenvoudigen van harte! mocht ik zoo gelukkig zijn onder het aantal dezer uwer uitverkorenen te behooren, en mijn hart de krachtige inspraak uwer eeuwige waarheid gevoelen. Dan zoude ik mij licht boven al het zinnelijke kunnen verheffen, mijn hart beter leeren kennen en mij mijne verbetering meer aantrekken. Dat het toch eens daartoe kome. Uwe waarheid zij mijne geleidster, zij brenge mij tot een eeuwig zalig leven!
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over de wonderbare werking der goddelijke liefde.
i. De Gelüovige. Ik zegen U, o hemelsche Vader! Vader van mijnen Heer Jezus Christus ! dat Gij U verwaardigd hebt mij arme te gedenken.
O Vader der barmhartigheid en God aller vertroosting! U zij dank dat Gij mij, allen troost onwaardige, nu en dan met uwen troost verkwikt.
U zegen en verheerlijk ik met uwen eenig-geboren Zoon en den H. Geest, den Trooster, in de eeuwen der eeuwen.
O Heere God ! mijn heilige minnaar ! wan-
15
226 de navolging van jezus christus.
neer Gij komt in mijn hart, dan zal alles wal in mij is zich verheugen.
Gij zijt mijn roem en de vreugde mijns harten; Gij zijt mijne hoop en toevlucht ten tijde mijner benauwdheid.
2. Maar omdat ik in de liefde nog zwak ben en in de deugd onvolmaakt, daarom behoef ik volstrekt door U versterkt en vertroost te worden.
Bezoek mij dan dikwijls en onderwijs mij in uwe heilige leeringen.
Bevrijd mij van kwade driften en genees mijn hart van alle ongeregelde neigingen; opdat ik, van binnen genezen en wèl gereinigd, bekwaam worde om U te beminnen, sterk om te lijden en standvastig om te volharden.
3. De Heer. De liefde is iets groots, een zeer groot goed.
Zij alleen maakt licht al wat zwaar is, en draagt al het ongelijke gelijkelijk.
Want zij draagt den last zonder last, en maaki al het bittere zoet en smakelijk.
De liefde tot Jezus is edelmoedig, drijft tot groote daden aan en wekt steeds de begeerte tot het volmaaktere op.
De liefde streeft naar boven en laat zich door niets laags wederhouden.
De liefde wil vrij zijn en van alle wereldsche gehechtheid ontheven, opdat haar innerlijke blik niet verhinderd worde, opdat zij om geenerlei tijdelijk belang in verlegenheid kome noc.i wegens ongeval bezwijke.
Er is niets zoeter dan de liefde, niets krachtiger, niets verhevener, niets uitgebreider, niets
derde boek. 227
genoegelijker, niets vollediger, niets beter in hemel en op aarde.
Want de liefde is uit God geboren en kan niet dan in God boven al het geschapene rusten.
4. Wie bemint, loopt, vliegt en is verheugd ; hij is vrij en wordt niet wederhouden.
Hij geeft alles voor alles en heeft alles in alles, dewijl hij boven alles in het eenige hoogste rust, uit hetwelk alle goed vloeit en voortkomt.
Hij ziet niet op giften, maar wendt zich boven alle goederen, tot den gever.
De liefde kent dikwijls geene maat, maar brandt boven alle mate.
De liefde gevoelt geen last, zij acht geen arbeid, zij tracht naar meer dan zij vermag, zij wendt nooit onmogelijkheid voor, omdat zij meent dat haar alles mogelijk en geoorloofd is.
Zij is dus tot alles in staat; zij volbrengt veel en voert uit, waar hij die niet bemint, te kort schiet en bezwijkt.
5. De liefde waakt en slapende sluimert zij niet.
Vermoeid, is zij niet afgemat; geprangd, wordt zij niet ingedrukt; verschrikt, ontsteld zij zich niet; maar gelijk een levende vlam en brandende toorts breekt zij uit naar boven en dringt ongehinderd door.
Wie bemint weet wat deze stem roept. Ook is het een sterk geroep in het oor van God, wanneer eene van liefde brandende ziel uitroept ; Mijn God! mijne liefde! Gij geheel de mijne, ik geheel de uwe.
6. De Geloovige. Breid in mij de liefde uit.
228 de navolging van jezus christus.
opdat ik met den inwendigen mond des harten leere smaken, hoe zoet het zij te beminnen en in liefde te smelten en te zwemmen !
Mocht ik door liefde zoo bevangen worden, dat ik door haar gloed en overmaat boven mij-zelven vervoerd werd !
Mocht ik het lied der liefde zingen, en U, mijn Geliefde ! in de hoogte volgen; mocht mijne van liefde juichende ziel onder uwen lof bezwijken !
Mocht ik U meer dan mijzelven beminnen en mijzelven alleen om U, en in U allen die U waarlijk beminnen, gelijk de wet der liefde van U afkomstig, gebiedt !
7. De Heer. De liefde is vlug, ongeveinsd, vroom, bevallig en aangenaam, sterk, geduldig, getrouw, voorzichtig, lankmoedig, manhaftig en nooit zichzelve zoekende, want waar iemand zichzelven zoekt daar valt de liefde weg.
De liefde is omzichtig, nederig en oprecht, niet lafhartig, niet lichtzinnig noch op ijdel-heden bedacht, ingetogen, kuisch, bestendig, bedaard en wachthoudende over alle zinnen.
De liefde is onderworpen en gehoorzaam aan de oversten, in haar eigen oog gering en ongeacht, Gode gewijd en dankbaar, altoos hopende en vertrouwende op Hem, ook als zij voor God geen smaak gevoelt : want zonder smart lee\'t men in de liefde niet.
8. Wie niet gereed is om alles te lijden en zich naar den wil zijns geliefden te schikken, verdient den naam van minnaar niet.
Een minnaar behoort zich gaarne om zijnen
DERDE BOEK. 229
en geliefde al het harde en bittere te getroosten, equot; en door geene voorvallende tegenheden van hem te laten aftrekken.
ij- OEFENING.
Wie zal ooit de wonderbare uitwerkingen der \'n liefde Gods in eene ziel, die aan hare indruk-le ken en beproevingen getrouw is, kunnen be-f:\' grijpen en uitleggen ? Het is beter ze te gevoelen dan te bespreken, en het is volmaakter ze 111 in het werk te stellen dan die te gevoelen. :e Wat werkt de liefde Gods niet uit, als zij levend, sterk en volledig is in eene ziel, die door de schoonheden en goedheden van haren Schep-\'i per is ingenomen, en door de vurigheid van zijne heilige liefde bezield ? Zij denkt dikwijls 11 aan Hem, want men kan niet vergeten wat men bemint; zij onderneemt alles om Hem te behagen; zij verdraagt alles om zijne liefde, zij vermijdt zorgvuldig de lichte onvrijwillige gebreken ; want hoe kan men God beminnen en Hem willen mishagen ? Zij wenscht den Heere alle goed wat Hij bezit en wat Hij is; zij zou willen, dat al de harten der menschen maar één hart waren, en dat dit ééne hart van eenen seraf ware; zij verblijdt zich over al den lof en de eer, die Hem in den hemel en op de aarde gegeven wordt; zij noodigt alle schepselen uit om Hem te beminnen en te loven, zij zou Hem met verlies van haar leven, en van haar wezen zelfs, eene vermeerdering van geluk der voldoening willen bezorgen, indien dit konde wezen; zij kan zich over Zijn verlies niet troos-
230 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, ten; zij zucht onophoudelijk naar het geluk van Hem te aanschouwen; zij aanziet het leven als eene ballingschap, welke de wil alleen van haren God voor haar verdraaglijk maakt; zij aanziet met vreugd den dood als het eenig middel om Hem te bezitten en Hem nooit meer te vergrammen; zij brandt door een geheim, hevig en gloeiend vuur, dat haar in Gods tegenwoordigheid, in en voor God verteert; zij behoort aan zichzelve niet meer, maar aan Hem dien zij meer dan zichzelve bemint; zij zoekt, zij vindt, zij ziet overal haren God ; hare vreugde en haar geluk in deze wereld is : te lijden, zich te vernederen, zichzelve te verzaken, zich te versterven, en aan alles wat zinnelijk is te sterven, om het hart van haren God te winnen. Zij gelooft, zij hoopt, zij bemint ten hoogste, door den eerbied, de achting en verkleefdheid, die zij voor den bewerker van haar geloof, van hare hoop en van hare liefde heeft. God bestaat, zegt zij, en dat is genoeg voor mijn geluk, voor mijnen troost en voor mijne blijdschap. God verdient dat men Hem diene; Hij wil dat ik dit of dat voor Hem doe en lijde; Jezus Christus heeft het wel voor mij gedaan en geleden : ziedaar de beweegredenen, die haar doen werken en lijden. Zij houdt zich niet tevreden met zich in alles aan Gods geboden t3 onderwerpen, maar volgt nog zijne genegenheden in, en rekent het zich tot eene wet zijn welbehagen te volbrengen. Kortom, eene ziel, die haren God bemint, leeft niet meer, maar God leeft in haar.
derde boek.
GEBED.
Kan ik U, o God der liefde ! wel te dikwijls om liefde bidden, daar van haar mijne volmaaktheid en zaligheid afhangen? Mocht ik zoo gelukkig zijn de ware liefde te kennen en haren krachtigen invloed te ontwaren ! Mochten de echte kenmerken daarvan zich meer en meer bij mij vertoonen; welk een groot, onwaardeerbaar goed zoude ik bezitten! God der liefde! stort mij eene reine, alles overtreffende liefde in. Wees Gij de mijne, en ik zij de uwe, eeuwig de uwe, alleen de uwe.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over den toetssteen der ware liefde.
1. De Heer. Mijn zoon! gij zijt nog geen sterk en welberaden minnaar.
2. De Geloovige. Waarom, Heer ?
3. De Heer. Omdat gij wegens eene geringe tegenheid uw opzet laat varen en te gretig naar vertroosting omziet.
Een sterk minnaar staat pal bij de bekoringen en slaat aan des vijands listige ingevingen geen geloof. Gelijk Ik hem behaag in voorspoed, zoo mishaag Ik hem niet in tegenspoed.
4. Een welberaden minnaar ziet niet zoo zeer op des geliefden gifte als op des gevers liefde.
Hij hecht meer aan het hart dan aan het geschenk, en hij stelt al de gaven beneden den beminde.
Een edelmoedig minnaar berust niet in het
231
232 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
geschenk, maar in Mij boven alle geschenken.
5. Daarom is alles niet verloren, al gevoelt gij u jegens Mij of mijne Heiligen minder welgezind dan gij wenschtet.
Die goede en liefelijke gesteldheid, welke gij somtijds ontwaart, is het uitwerksel der aanwezige genade en zekere voorsmaak van het hemelsch vaderland, doch waarop gij niet te veel moogt steunen, want zij gaat, en zij komt:.
Maar te strijden tegen de invallende kwade bewegingen des harten, en de ingevingen des Satans te verachten, is een teeken van deugd en groote verdienste.
6. Laat u dan niet ontrusten door vreemde voorstellingen, omtrent welke zaak ook ontstaan.
Houd u standvastig bij uw voornemen en uw oogmerk tot God gericht.
Ook is het geen bedrog, als gij soms schielijk in verrukking wordt opgevoerd en aanstonds tot de gewone ongerijmdheden des harten wederkeert : want dezen lijdt gij meer tegen uwen zin dan dat gij ze bewerkt. En zoo lang zij u mishagen en gij tegenstreeft, strekken ze u tot verdienste en niet tot schade.
7. Weet dat de oude vijand op allerlei wijze tracht uw verlangen ten goede te verhinderen en u van elke godvruchtige oefening af te trekken ; namelijk van de vereering der Heiligen, van de zalige overweging mijns lijdens, van de zoo nuttige herinnering uwer zonden, van de waakzaamheid over uw eigen hart en van \'net vast voornemen om in de deugd voort te gasn.
Daarom dringt hij u vele kwade gedachten
DERDE BOEK. 233
op om u verdriet en afgrijzen te veroorzaken, ten einde u van het gebed en het godvruchtig leven af te leiden.
Ook mishaagt hem eene ootmoedige schuldbelijdenis. Ja, indien hij kon, hij zou u van \'sHeeren tafel afhouden.
Geloof hem niet, noch stoor u aan hem, hoe dikwijls ook hij u zijne bedriegelijke strikken spanne.
Werp ze hem met verachting terug als hij u kwade en onreine gedachten ingeeft, en zeg tot hem : » Weg onreine geest! bloos, rampzalige ! gij zijt wel zeer onrein, om mij zulke dingen in het oor te blazen.quot;
s Wijk van mij, snoodste verleider! gij zult geen deel aan mij hebben ; maar Jezus zal als een krachtig strijder met mij zijn, en gij zult beschaamd staan. quot;
» Liever wil ik sterven en alle smart lijden dan met u instemmen.quot;
» Zwijg en verstom ! Ik zal niet meer naar u hooren, hoeveel moeielijkheden ook gij mij aandoet. De Heer is mijn licht en mijn heil, mien zoude ik vreezen r De Heer is mijne levenskracht : voor wien zoude ik sidderen r Al stonden er ook legers tegen mij op, mijn hart zoude niet vreezen. De Heer is mijn helper en mijn verlosser. (Ps. 16.)
8. Strijd dan als een goed krijgsknecht, en valt gij soms uit zwakheid, herneem den moed racer dan te voren en vertrouw op mijne overvloediger genade, maar wacht u zeer voor ijdel zelfbehagen en hoogmoed.
234 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Daardoor toch worden velen in dwaling gebracht en vervallen somtijds tot eene ongeneeslijke blindheid.
Dat de val dier hoograoedigen, die zich dwaselijk zooveel verbeelden, u tot behoedzaamheid en steeds tot ootmoed strekke.
OEFENING.
Ik begrijp, dat de ware liefde voor God mesr kan bestaan, in voor Hem de dorheid des geestes, de smakeloosheden en lastige bekoringen te verduren, zonder ze nochtans te volgen, dan in het ontvangen van den inwendigen smaak, de zoetheid en vertroostingen; want in deze laatste ontvangt men veel van zijnen God, maar in de eerste geeft men Hem veel. In de eene bemint men de gaven Gods, en in de andere bemint men Hem zeiven en zijnen heiligen wil, bij voorkeur van al zijne gaven; en de liefde, die ons God doet beminnen voor hetgene Hij is, is volmaakter dan die, welke ons Hem doet beminnen voor hetgene Hij ons geeft. O, welk een groot vermaak schept God in het aanschouwen van eene ziel, die altijd op zichzelve waakt, om haar hart van de minste gebreken te bevrijden ; die zich altijd met hare plichten bezig houdt, uit eerbied voor zijne geboden en door verkleefdheid aan zijnen heil -gen wil; en die altijd edelmoedig is om al c.e ongeregelde bewegingen te bestrijden, welke hare begeerlijkheid en de bekoringen des duivels in haar doen oprijzen! Eene ziel. die aan zichzelve niets toelaat of zich niets vergeeft,
DERDE BOEK. 235
die haar best doet om te beantwoorden aan de inzichten, die God over haar heeft, om zich in alles wat menschelijk is te vernietigen, en in zich het rijk der eigenliefde uit te roeien, zulk eene ziel neemt tot regel van haar gedrag deze grondstelling van de ware liefde : Alles om God te behagen, en niets om mij zelve te voldoen. Maar wat het hart van God verrukt, is, te zien, dat die ziel, waarlijk door de sterkte en de genade van zijnen geest bekleed, in den strijd tegen hare driften, niets kan verdragen wat aan het welbehagen van God zou strijdig wezen ; van te zien, zeg ik, dat zij geenen troost noch eenige zichtbare hulp vraagt, zoekt of ontvangt, en haar vermaak stelt in het genoegen, dat God neemt van haar te zien lijden, zonder zelfs verzekerd te wezen dat Hij er vermaak in neemt. Hare onderwerping en vergeving zijn haar troost en hare hulp; zij acht zich gelukkig, een slachtoffer voor de liefde van haren God te wezen.
GEBED.
Ja, mijn God! nog veel heb ik te leeren, eer mijne liefde gezegd kan worden de proef te hebben doorstaan. Nog in vele opzichten moet ik haar gebrekkig noemen. Ik heb U lief, maar is het niet veelal om uwe gaven, om eenig voordeel ? De minste bekoring, het minste ongeval doet mij wankelen. Wil mij in uwe liefde sterker maken en van eigenliefde zuiveren; dat ik U liefhebbe om U zeiven, dat niets in staat zij mij van U af te trekken.
336 de navolging van jezus christus.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Dat men dc genade onder de hoede dei-nederigheid moet verbergen.
1. Df. Heer. Mijn zoon ! het is voor u nuttiger en veiliger de genade der godsvrucht te vei bergen, u daarop niet te verheffen noch veel daarvan te spreken en u niet te veel te achten, maar eer uzelven te verachten en te vreezen dat zij eenen onwaardige gegeven ia.
Men mag niet te veel hechten aan eene gesteldheid, welke zoo ras tot het tegendeel kan overslaan.
Bedenk bij het genot der genade hoe ellendig en beroofd gij zonder de genade pleegt te zijn.
Noch ligt de voortgang van het geestelijke leven alleen daarin, dat gij de genade der vertroosting bezit; maar daarin dat gij met ootmoedige zelfverklaring en geduld hare onthouding verdraagt, zoodat gij dan niet in het gebed vertraagt, noch uwe gewone overige oefeningen geheel terzijdestelt, maar dat gij volgens uw best vermogen en doorzicht gewillig doet wat gij kunt en u wegens de dorheid of benauwdheid, welke uwe ziel ontwaart, niet geheel verwaarloost.
2. Velen toch zijn er, die, zoodra het hui niet naar wensch gaat, terstond ongeduldig en traag worden.
\'sMenschen weg is immers niet altoos in zijne macht; maar het komt God toe te geven en te troosten, wanneer Hij wil en zooveel Hij
DERDE BOEK. 237
wil en wien Hij wil, volgens zijn welbehagen en niet meer.
Eenige onvoorzichtigen hebben zich wegens de genade der godsvrucht in het verderf gestort, omdat zij meer wilden doen dan zij vermochten ; geen acht gevende op de mate hunner geringheid, maar liever de neiging des harten volgende dan het oordeel des verstands.
En daar zij meer ondernamen dan Gode be-hagelijk was, daarom hebben zij de genade spoedig verloren.
Aldus werden zij, die in den hemel wilden nestelen, beroofd en aan hunne nietigheid overgelaten, opdat zij, verarmd leeren, mochten niet op eigen wieken te vliegen maar onder mijne vleugelen te schuilen.
3. Zij die in den weg des Heeren nog nieuwelingen en onervarenen zijn, kunnen licht bedrogen en teleurgesteld worden, tenzij zij zich door den raad van verstandigen laten leiden.
Of willen zij liever hun eigen zin volgen, dan meer ervarenen geloof geven, dan zal hun einde gevaarlijk zijn, zoo zij namelijk van hun eigen begrip niet willen terugkomen.
Zij, die zichzelven wijs genoeg zijn, laten zich melden nederig door anderen geleiden.
Beter is weinig kennis en een gering verstand met ootmoed, dan groote schatten van geleerdheid met ijdel zelfbehagen.
Beter is weinig te hebben, dan veel waarover gij u kondet verhoovaardigen.
Hij handelt niet voorzichtig genoeg die zich geheel aan de vreugde overgeeft, vergetende
238 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
zijne vorige armoede en de ingetogene vreeze des Heeren, welke steeds beducht is de aangebodene genaden te verliezen.
En hij is ook niet sterk genoeg van geest, die zich ten tijde van tegenspoed en het geringste ongeval te wanhopig gedraagt en minder vertrouwelijk dan het behoort omtrent Mij denkt en gevoelt.
5. Wie in vredestijd te gerust heeft willen zijn, zal dikwijls in oorlogstijd te neerslachtig en te vreesachtig bevonden worden.
Wist gij altijd nederig en bij uzelven klein te zijn, en uwen geest wèl te regelen en te besturen, gij zoudt u zoo licht niet aan gevaar blootstellen, noch aanstoot vinden.
Het is een goeden raad ; ontwaart gij in u den geest van godsvrucht, overweeg, hoe het zal zijn als dat licht u verlaten heeft.
En gebeurt dit, denk dat het licht dra kan wederkomen, hetwelk Ik u voor eenen tijc ontnomen heb tot uwe behoedzaamheid en mijne verheerlijking.
5. Eene zoodanige beproeving is dikwijls nuttiger dan dat het u altoos wélga naar uwen wensch.
Want de verdiensten zijn niet daarnaar te meten, of iemand velerlei openbaringen en vertroostingen hebbe, noch of hij bedreven in de Schriften zij of in eenen hoogen rang geplaatst; maar of hij in waren ootmoed gevestigd zij en met de liefde Gods vervuld; of hij de eer van God altoos zuiver en volkomen be-ooge, of hij zichzelven niets achte en waarlijk
DERDE BOEK. 239
versmade, en meer behagen vinde in van anderen veracht en vernederd dan geëerd te worden.
OEFENING.
In den staat van onschuld zou de mensch God met gewilligheid, gemak en volheid zijner liefde gediend hebben, omdat alles in hem zonder liefde aan zijne geboden zou onderworpen geweest zijn; maar in den staat van zonde, waarin wij zijn, kunnen wij God bijna niet dienen dan met onophoudelijk tegen ons-zelven te strijden; noch Hem beminnen zonder onszelven te haten; en wij doen bijna niets voor Hem, dan dit, hetwelk wij tegen ons doen. Derhalve moeten wij ons ootmoedig aan de smakeloosheden, aan de dorheid en aan het verdriet, dat wij in onze oefeningen van godsvrucht ontmoeten, onderwerpen ; wij moeten in de inzichten van God treden, en ons eene verdienste maken van Hem zoeken te behagen, zonder onszelven te bevredigen; en als slachtoffers zijner liefde, onze vernietiging aanvaarden, om Hem te eeren; wij moeten gelijk zijn aan de lamp, die voor het allerheiligste Sacrament brandt, en aan de kaars gedurende het heilig misoffer, die door het vuur allengs vernietigd wordt, om de vernietiging van den Zaligmaker op het Altaar te eeren. Indien eene oprechte Christene ziel kende, hoezeer een bedrukte staat een heilige en zaligmakende staat kan wezen, een staat van zuivere en beproefde liefde voor God, eindelijk een staat, waarin
240 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, men zichzelven noch zoekt, noch zich in iets vindt, en waarin men alleen God zoekt en vindt, welke achting zou zij voor zulk eenen staat niet hebben! Welke zorg zou zij niet dragen om er nut uit te trekken, dat wil zeggen, om met geduld te lijden, om met kloekmoedigheid den Heer te verdragen, en om niets uit kracht van kwellingen na te laten! Indien men wèl overtuigd en doordrongen ware van de voortdurende verdiensten van den staat van dorheid, als men dien zonder morren verdraagt, dan zou men ongetwijfeld trachten aan de inzichten van God te beantwoorden, die ons hierdoor wil brengen, om onszelven mensche-lijkerwijze in iets te zoeken, om Hem in alles te bevredigen en ons eene ware verdienste van zijn welbehagen te maken. Men zou zich gelukkig achten de voldoening van zijn hart voor die van het hart van God op te offeren, van voor Hem te wijken, en zich van zijne plichten te kwijten, zonder het genoegen te smaken van te weten dat men Hem behaagt.
GEBED.
Ook ik, o God! mag mij niet verheffen op een voorrecht dat ik zoo spoedig kan verliezen; op eene gesteltenis welke zoo ras voorbij kan zijn. Welke groote gunsten mij ook te beurt vallen, ik behoor mij ootmoedig te gedragen en het geringste van mijzelven te denken. Zulk een gemoedsgesteldheid is U aangenaam en verzekert mij van uwe goedgunstigheid. Dat
derde boek. 241
zij mij dan steeds onderscheide; dat ik in ootmoed wandele en daarin gevestigd blijve!
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Hoe gering men zich moet achten in het oog van God.
1. De Geloovige. Ik zal spreken tot mijnen Heere^ hoewel ik stof en asch ben. (Gen. 18.)
Zoo ik mij voor iets meer acht, zie, Gij stelt U tegen mij, en mij tie overtredingen geven eene ware getuigenis, die ik niet weerleggen kan.
Maar verneder ik mij, en maak ik mij tot niets; leg ik alle zelfverbeelding af en breng ik mij tot stof, gelijk ik ben, dan zal uwe genade mij gunstig en uw licht mijn hart nabij zijn.
En dan zal alle zelfverbeelding, hoe gering ook, in de diepte mijner nietigheid verzwolgen worden en voor eeuwig vergaan.
Daar vertoont Gij mij aan mijzelven, wat ik ben, wat ik was en waartoe ik gekomen ben; want ik ben niets en ik wist het niet!
Word ik aan mijzelven overgelaten, zie, dan ben ik niets en geheel zwakheid; maar werpt Gij spoedig weder een blik op mij, dan word ik aanstonds sterk en met nieuwe vreugde vervuld.
En hoe wonderbaar dat ik zoo aanstonds weder worde opgebeurd en zoo • vriendelijk door U ontvangen, ik, die door eigene zwaarte steeds naar beneden hel.
2. Dit is het werk uwer liefde, die mij onverdiend voorkomt, en in zoo vele noodwen-
16
242 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
digheden bijstand biedt, die mij ook voor grootc gevaren behoedt, ja, om de waarheid te zeggen, aan ontelbare rampen ontrukt.
Want door mijzelven verkeerdelijk te beminnen heb ik mijzelven verloren, maar door U alleen te zoeken en oprecht te beminnen, heb ik mijzelven en tevens U gevonden, en ben door liefde in mijne nietigheid nog dieper gezonken, omdat Gij, o Beminnenswaardigste ! aan mij weldoet boven alle verdienste, ja, boven hetgeen ik zou durven hopen of begeeren.
3. Wees dan gezegend, o mijn God! dat, hoezeer ik al uwe weldaden onwaardig ben, uwe edelmoedigheid en oneindige goedheid toch nimmer ophouden wèl te doen, zelfs aan ondankbaren en verre van U afgewekenen.
Doe ons tot U wederkeeren, opdat wij dankbaar, nederig en U toegewijd mogen zijn, want Gij zijt ons heil, onze kracht en sterkte.
OEFENING.
Wanneer men eenige gevoelens van ijdelheid of welbehagen jegens zichzelven ontwaart, moet men slechts een oogenblik den onuitsprekelij-ken grond zijner bedorvenheid aanmerken en als den afgrond zijner ellenden peilen, om die beweging van hoovaardigheid van het begin af uit te dooven. Immers, hoe zou men zich dit algemeene onvermogen, hetwelk men voor aet bovennatuurlijke goed gevoelt, kunnen voorstellen, die ongeregelde neiging en helling tot het kwaad, die verblindheid van onzen geest,
DERDE BOEK. 243
die boosheid van ons hart, die woede der driften, welke altijd tegen de rede opstaan; kortom, hoe zou men zich kunnen voorstellen wat men is, en wat men gevoelt te zijn, zonder zichzel-vcn klein te achten en onder alle schepselen te verootmoedigen ? Maar als men zich beschouwt ten opzichte van God, indien men denkt op hetgene Hij is, en wij voor zijne oogen zijn, namelijk een niet, zondaars, maar zondaars met duizende schelmstukken beladen, die wij wel weten bedreven te hebben, maar die wij niet weten of ze ons vergeven zijn geweest, zwakke en brooze schepselen, die zoo ongestadig in het goede en zoo gestadig in het kwade zijn; helaas! misschien stervelingen, die voor de oogen van God leven en sterven in den staat van zonde, en verdienen het voorwerp van zijnen eeuwigen haat te wezen; hoe is het mogelijk, wanneer wij dit overwegen, dat wij aan eene gedachte van ijdelheid kunnen toegeven? Ach! het is maar al te waar, dat als men voor zichzelven eenige achting heeft, men zichzelven miskent en vergeet.
GEBED.
God! ook ik mag vragen : wie ben ik om met U te spreken? Ik, stof en asch. Ja, ik gevoel mijne nietigheid en erken het openlijk dat mijne lippen niet rein genoeg zijn om uwen heiligen naam te noemen. Maar zal dit bewustzijn mij ternederslaan? Neen! Gij zijt mijn Vader en houdt niet op mij wèl te doen. Dat dit gevoel mij steeds beziele, en ik onberispelijk voor U
244 de navolging van jezus christus, wandele. Dan zal ik U onbeschroomd mogen naderen en U met recht Vader mogen noemen.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Dat men alles tot God, als het laatste einde moet terugbrengen.
1. De Heer. Mijn zoon! ik moet uw hoogste en laatste einde wezen, zoo gij waarlijk gelukkig wilt worden.
Door deze bedoeling zullen uwe neigingen gezuiverd worden, die zich vaak verkeerd tot uzelven en de schepselen nederbuigen.
Want zoodra gij in iets uzelven zoekt, verkwijnt gij en verdort.
Breng dus alles tot Mij als de bron terug want Ik ben het die alles geef.
Beschouw alles als vloeiende uit het hoogste goed; waarom ook alles tot Mij, als tot zijnen oorsprong, moet worden teruggebracht.
2. Uit Mij putten klein en groot, arm en rijk levendig water, als uit eene levende bron; terwijl zij, die Mij vrij en gewillig dienen, genade voor genade zullen ontvangen.
Maar wie buiten Mij wil roemen of in eenig bijzonder goed zijn vermaak nemen, zal niet in de ware vreugde bevestigd worden noch opgeruimd van harte zijn; maar hij zal op velerlei wijze belemmerd en benauwd worden.
Gij moogt u dan van het goede niets toeschrijven; ken ook aan geen mensch de deugd toe, maar geef alles aan God, zonder wien c\'.e mensch niets heeft.
DERDE BOEK. 245
Ik heb alles gegeven, Ik wil alles terughebben en eisch ten strengste daarvoor dankzeggingen.
3. Dit is eene waarheid waardoor de ijdel-heid der roemzucht verdreven wordt.
En zijn de hemelsche genade en ware liefde eens binnengegaan, dan zal geen nijd, noch kwelling des harten, noch eigenliefde plaats vinden.
Want de goddelijke liefde overwint alles en ontwikkelt al de krachten der ziele.
Zoo gij recht verstandig zijt zult gij u in Mij alleen verheugen, op Mij alleen hopen : want niema/id is goed, dan God alleen, (Matth. 19.) die boven alles te loven en in alles te prijzen is.
OEFENING.
Heb in al uwe werken eene zuivere en oprechte meening om den Heer te behagen, en tracht hem al den roem van het goed, dat gij verricht, te geven, daar Hij den oorsprong en de volheid is van alle goed. Draag nergens roem op dan in uwe ellenden, en stel uwe eer in ze menigmaal aan eenen barmhartigen God op te offeren, die behagen schept in eene ziel, die door de overweging harer nietigheid getroffen is. Houd u niet op met gedachten van ijdelheid en welbehagen jegens uzelven, of met het verlangen om van anderen geacht en geëerd te worden; want God, zegt de koninklijke Profeet, overdekt met schaamte en verachting degenen, die den lof der menschen najagen en hen willen behagen. Het eenige middel, dat gij bezit
246 de navolging van jezus christus. 0111 God te behagen en zijn hart te winnen, is uzelven te versmaden en te haten.
GEBED.
Gij, mijn God! zijt mijn hoogste goed. Gij behoort ook mijn hoogste doel, mijn laatste einde te zijn. Wat heb ik, dat ik van U riet heb ontvangen r Wat goeds bezitten de schepselen, waarvan Gij de bron niet zijt ? Van U komt alle goed, in U zijn wij, leven wij en bewegen wij ons. Dat deze gedachte bij mij levendig blijve en mij tot dankbaarheid aanzette. Wees Gij mijn hoogste goed; wees Gij ook mijn hoogste doel waarnaar ik onophoudelijk streve.
TIENDE HOOFDSTUK.
Hoe genoegelijk het zij, met verachting der wereld, God te dienen.
1. De Geloovige. Nu, Heer! zal ik andermaal spreken en niet zwijgen. Ik zal in de ooren van mijnen God, van mijnen Heer en Koning, die in de hoogte is, zeggen :
Hoe groot is het goed, o Heer\', dat Gij hebt weggelegd 7\'oor hen, die U vreezen. ( Ps. 30.)
Maar wat zijt Gij voor hen die U beminnen, wat voor hen die U van ganscher harte dienen !
Waarlijk onuitspreeklijk is het genoegen uwer aanschouwing, hetwelk Gij verleent aan hen die U beminnen.
Daarin vooral hebt Gij mij het zoete uwer liefde getoond, dat Gij mij het aanzijn gegeven hebt toen ik nog niet was, en mij, toen ik verre
DERDE BOEK. 247
van U afdwaalde, tot uwen dienst teruggebracht hebt, en mij bevolen hebt U te beminnen.
2. O Bron der eeuwige liefde ! wat zal ik van U zeggen ?
Hoe zoude ik U kunnen vergeten, die U verwaardigd hebt mijner te gedenken ook toen ik verdord en bedorven was ?
Gij hebt boven alle hoop uwen dienstknecht barmhartigheid bewezen, en hem, boven alle verdienste, genade en vriendschap betoond.
Hoe zal ik U die gunst vergelden ? Het is toch aan allen niet gegeven om met verzaking van alles der wereld vaarwel te zeggen en het kloosterleven te omhelzen.
Is het dan iets groots dat ik U diene, wien alle schepsel dienen moet ?
Het mag mij niet groot schijnen U te dienen; maar dit liever schijnt mij groot en bewonderenswaardig, dat gij U verwaardigt zulk een arme en onwaardige tot uwen dienstknecht op te nemen en onder uwe geliefde dienstknechten te plaatsen.
3. Zie, al wat ik heb en waarmede ik U dien is het uwe.
In waarheid, Gij dient mij omgekeerd meer dan ik U.
Zie! hemel en aarde, welke Gij tot \'s men-schen dienst geschapen hebt, staan gereed en doen dagelijks hetgeen Gij hun hebt opgelegd.
En dit is nog weinig. Ook de Engelen hebt Gij ten dienste des menschen bestemd.
Maar, wat dit alles nog te boven gaat. Gij hebt U zelfs verwaardigd den mensch te dienen
248 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, en beloofd Uzelven aan hem te zullen geven.
4. Wat zal ik U voor al die ontelbare weldaden wedergeven ?
Ach! dat ik U dienen mocht al de dagen mijns levens! Ach! dat ik slechts één dag U waardig dienen konde!
Inderdaad Gij zijt allerlei dienst, allerlei eer en eeuwigen lof waardig.
Waarlijk Gij zijt mijn Heer en ik uw arme dienstknecht; ik ben verplicht U uit alle krachten te dienen en mag nimmer in uwen lof verflauwen.
Dit wil ik, dit verlang ik; en wat mij mocht ontbreken, verwaardig Gij dat aan te vullen.
5. Het is eene groote eer, een groote roem U te dienen en om uwentwille alles te versmaden.
Want zij, die zich gewillig aan uwen allerheiligsten dienst onderwerpen, zullen groote genade bekomen.
Zij, die om mijnenwil alle vleeschelijke genoegens hebben verzaakt, zullen den aangena-men troost des H. Geestes vinden.
En zij zullen eene groote vrijheid des harten genieten, die om uwen naam den engen weg hebben ingeslagen en alle wereldsche zorgen versmaad.
6. O aangename en genoeglijke dienst van God, waardoor de mensch waarlijk vrij en heilig wordt!
O heilige staat der kloosterlijke dienstbaarheid, die den mensch gelijk maakt aan de Engelen, behaaglijk aan God, geducht voor de
DERDE BOEK. 249
duivelen en bij alle geloovigen achtenswaardig !
O aanneraens- en altoos wenschenswaardige dienst, waardoor het hoogste goed verdiend en eene eeuwigdurende vreugde verkregen wordt.
OEFENING.
Zich alle genaden onwaardig oordeelen ; aan al diegene beantwoorden, welke men van God ontvangt; Hem al de glorie geven van de getrouwheid, die men voor Hem heeft; Hem dikwijls bedanken voor de goedheid, welke Hij gehad heeft, van ons in onze dwaling op te zoeken, en ons na zoo vele zonden te ontvangen; alles van zijne barmhartigheid te hopen, en zich geheel in zijne handen stellen, ziedaar, wat eene oprecht christene ziel moet doen, die weet wat Jezus Christus voor haar is, en wat zij voor Hem moet wezen.
Gelukkig als men in zich niets ontmoet, hetwelk eenig gevoelen van ijdelheid of zelfbehagen kan voortbrengen ! Gelukkig eene ziel, die niet verplicht wordt uit zichzelve te gaan, dan om in God te verblijven! O, hoe geschikt is het gevoelen zijner ellende, om ze in het hart van eenen barmhartigen God te stellen ! En hoe zeer verplicht ons de ondervinding, die men heeft van het onvermogen tot alle goed, en van de neiging tot alle kwaad, het alleen met God te houden, en dikwijls tot Hem onze toevlucht te nemen !
GEBED.
Hoe zoude ik U, o God! kunnen vergeten
250 de navolging van jezus christus, zonder de ondankbaarste uwer schepselen te zijn ! Wie zal de weldaden optellen mij onwaai-dige bewezen ? En ik zoude U niet dienen, U, die allerlei dienst met de beste zegeningen bekroont? Laat mij nimmer zoo ondankbaar zijn. Uw wil zij mijn genoegen, dien te volbrengen mijne zaligheid ! Gij zijt mijn Heer, ik ben uw dienaar; Gij mijn Vader, ik uw kind.
ELFDE HOOFDSTUK.
Dat men de begeerten zijns harten moet toetsen en matigen.
1. De Heer. Mijn zoon! gij hebt nog veel te leeren dat gij nog niet genoeg geleerd hebt.
De Geloovige. Wat is dat Heer ?
De Heer. Dat gij uwe begeerten geheel naar Mijn welbehagen schikt en geen minnaar van uzelven zijt, maar een ijverig nastrever van Mijnen wil.
Uwe begeerten ontvlammen u dikwijls en drijven u geweldig voort; maar overweeg of gij meer te Mijner eere dan te uwen voordeele aangedreven wordt.
Ben Ik uwe bedoeling, dan zult gij wel tevredenzijn, hoe Ik ook beschikke; maar schuilt er nog iets van eigenbelang onder, zie, dat is het wat u hindert en bezwaart.
2. Wacht u dan dat gij u te veel verlaat op eene begeerte, opgekomen zonder Mij raad te vragen, opdat u naderhand niet berouwe of mishage hetgeen u tevoren beviel en waarvoor gij, als het beste, ijverdet.
i
L
DERDE BOEK. 25 I
Want niet elke neiging, die goed schijnt, moet aanstonds gevolgd worden; maar ook niet alle tegenovergestelde beweging aanstonds vermeden.
Het is nuttig zich somtijds ook bij goede oefeningen en begeerten te beteugelen; opdat gij niet door ontijdigheid tot verstrooiing des geestes vervalt, of door tuchteloosheid anderen aanstoot geeft, of ook door den tegenstand van anderen onverwachts verward en ternederge-slagen wordt.
3. Somtijds zelfs moet men geweld gebruiken en der zinnelijke neiging kloeken wederstand bieden, zonder te letten op hetgeen \'t vleesch al of niet wil, maar dit alleen behartigende, dat het vleesch ook zijns ondanks den geest onderworpen zij.
Ja, zoolang moet gij het tuchtigen en tot onderwerping dwingen, totdat het tot alles gereed zij en leere zich met weinig te vergenoegen, in het eenvoudige vermaak te vinden en over geenerlei ongeval te morren.
OEFENING.
Men moet zijne begeerten volgens den wil van God regelen, ze volgens de beweging zijner genade matigen, en ze allen schikken om aan Hem te behagen. De ware boetvaardigheid (les harten bestaat : in de vurigheid zijner begeerten te bedwingen, in hare hevigheid tegen zichzelven te keeren, en in ze allen te vereenigen om God te behagen. De heilige oefening der zelfverloochening, die volstrekt ter zalig-
252 de navolging van jezus christus.
heid aller Christenen noodig is, en die den geest des Evangelies, den plicht van ons Doopsel en de onvermijdelijke verbintenis van eenen Christen uitmaakt; die oefening, zeg ik, bestaat geheel in het bedwingen zijner ongeregelde neigingen, in het schikken van zijne onverschillige en natuurlijke begeerten tot een bovennatuurlijk einde, en in het verzekeren zijner begeerten ter zaligheid, door de volbrenging der goede voornemens; dewijl een bovennatuurlijken verdienstelijk leven, waarin men de begeerte met de werking vereenigt, tot de zaligheid noodig is.
GEBED.
Ook ik, o God ! heb nog veel te leeren. Te vaak heb ik van mijne begeerten de beste gedachten, zonder mijne bedoelingen wèl beproefd te hebben; terwijl een blinde ijver, door eigenliefde geleid, mij tot gevaarlijke uitersten me-desleept. Doe mij toch in alles voorzichtig zijn. Dat ik mijne begeerten eerst wel beproeve, var alle eigenliefde zuivere en aan uwen wil onderworpen houde; dat geene zinnelijkheid mij be-heersche, maar ik haar meester blijve.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Oj\'er het oefenen der lijdzaamheid en hei bestrijden der kwade lusten.
i. De Geloovige. Mijn Heer en mijn God! gelijk ik zie, is geduld mij zeer noodzakelijk; in dit leven toch ontmoeten ons vele tegenspoeden, en hoe ik ook mijnen vrede zoeke
derde boek. 253
te verzekeren, mijn leven kan zonder strijd en smart niet zijn.
De Heer. Zoo is het, mijn zoon ! Ook wil Ik niet dat gij zulken vrede zoekt, die vrij van bekoring zij of geenen tegenspoed ontware; maar dat gij ook dan denkt den vrede te hebben gevonden, als gij door velerlei kwellingen geoefend en door velerlei tegenspoeden beproefd wordt.
2. Zegt gij, dat gij niet veel kunt verdragen; hoe zult gij dan het vagevuur doorstaan ?
Van tweederlei kwaad moet men altoos het minste kiezen. Om dan de eeuwige pijnen der toekomst te ontgaan, tracht de tegenwoordige ongevallen om Gods wille geduldig te dragen.
Meent gij dat de lieden dezer wereld weinig of niets te lijden hebben ? Dit zult gij niet bevinden al zoekt gij de weelderigsten.
3. De Geloovige. Maar zij hebben toch vele genoegens, zij volgen hun eigen zin en daarom achten zij weinig hunne kwellingen.
De Heer. Dit zij zoo. Zij hebben wat zij willen ; hoe lang, meent gij, zal dat duren ?
Zie, als rook zullen de rijken dezer eeuw verdwijnen, en van de vroegere vreugde zal geene herinnering overig zijn.
Maar zelfs terwijl zij nog leven, kunnen zij niet zonder bitterheid, verdriet en kommer erbij berusten.
Want in dezelfde zaak waarin zij vermaak zoeken, vinden zij dikwijls eene gevoelige straf.
En hun geschiedt recht dat zij, daar zij ongeregeld vermaken zoeken en volgen, zich daar-
254 ÜE NAVOLGING VAN JICZUS CHRISTUS, aan niet zonder bitterheid en schande overgeven.
4. O, hoe kortstondig, hoe bedriegelijk, hoe ongeregeld en schandelijk zijn deze allen!
En nochtans zoo dronken en verblind zijn zij, dat zij het niet beseffen; maar als stornme dieren veroorzaken zij hunner ziele den dood, en dat om een weinig genots in dit vergankelijk leven!
Gij dan, mijn zoon! Willig uwe lusten niet in, maar beteugel uwe begeerten. (Eccl. r8.)
Verlustig u in den Heer; Hij zal u geien 10ai uw hart verlangt. (Ps. 36.)
5. Inderdaad, wilt gij waar genoegen smaken en overvloedig door Mij getroost worden, zie, het verachten van al het wereldsche en het verwerpen van alle lage genoegens zal u tot zegen zijn en overvloed van troost geven.
En hoe meer gij u aan der schepselen troost onttrekt, te genoegelijker en sterker troost zul; gij bij mij vinden.
Maar daartoe kunt gij niet aanstonds zonder eenigedroefheid en een moeilijkenstrijdkomen.
Eene ingewortelde gewoonte zal zich verzetten, doch deze zal door eene betere gewoonte overwonnen worden.
Het vleesch zal daartegen morren, maar do ijver des geestes zal het beteugelen.
De oude slang zal u aanzetten en tergen; maar door het gebed zult gij haar verjagen, en daarenboven door nuttigen arbeid den hoofdingang afsluiten.
DERDE nORK. 255
O E F E N i n G.
De ware vrede bestaat in de ootmoedige cn standvastige onderwerping aan Gods wil, in de hevigste kwellingen, in de grootste bekoringen, en als gij in uzelven niets meer zult vinden dan opstand, onrust en verdriet, en dit alles in de handen van God stelt. Het is hierin dat gij de ware rust van eene ziel zult vinden, die, op zichzelven niet steunende, niet anders dan in God bestaat, door het vertrouwen en de onderwerping. Zich ontmaken van alles wat ons behaagt, alles wat ons kwelt van de hand des Heeren aanvaarden, alles wat ons tegenstaat overwinnen, ziedaar het ware middel om in vrede te wezen.
GEBED.
Hoe troostend, o God, zijn mij uwe woorden! Ja, geduld en moed zijn mij onontbeerlijk, wil ik onder den last des levens niet bezwijken. Veel heb ik te dragen, veel heb ik te bestrijden; maar wie is ei op aarde die geen tegenspoed heeft? Niemand, zelfs de slaaf der ondeugd niet. Laat dan, bid ik U, uwe genade mij steeds vergezellen. Versterk mij in den strijd, dien ik tegen mijzelven voeren moet. Door U vermag ik alles, zonder U niets.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Over de gehoorzaamheid van een nederig onder-hoorige, naar het voorbeeld van Jezus Christus.
1. De Heer. Mijn zoon! wie zich aan de
256 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
gehoorzaamheid zoekt te onttrekken, onttrekt zich aan de genade, en die zijn bijzonder voordeel zoekt, zal het gemeenschappelijk verliezen.
Wie zich niet gewillig en vanzelf zijnen overste onderwerpt, toont dat zijn vleesch hem nog niet volkomen gehoorzaamt, maar dat het nog dikwijls mort en tegenstreeft.
Daarom leer u aanstonds aan uwen overste onderwerpen, zoo gij uw vleesch wilt tenonder-brengen.
Want eerder wordt de uitwendige vijand overwonnen, wanneer de inwendige mensch niet in wanorde is.
Geen lastiger noch slimmer vijand is er voor de ziel dan gij uzelven zijt, als gij met den geest niet wèl samenstemt.
Wilt gij over vleesch en bloed zegevieren, gij moet inderdaad tegen uzelven eene ware minachting opvatten.
Want omdat gij uzelven nog te ongeregeld bemint, daarom aarzelt gij u volkomen aan den wil van anderen te onderwerpen.
2. Maar wat groots is het dat gij, die stof zijt en nietigheid, u om Gods wil aan een mensch onderwerpt, daar Ik, de Almachtige en Allerhoogste, die alles uit niets geschapen heb. Mij om uwentwil den mensch ootmoedig onderworpen heb.
Ik ben de nederigste en geringste geworden, opdat gij door mijnen ootmoed uwen hoogmoed zoudt overwinnen.
Leer gehoorzamen, stof! Leer u vernederen,
DERDE KOEK. 2$7
slijk en aarde! en u onder de voeten van allen buigen.
Leer uwen wil verbreken en U tot alle onderwerping schikken.
3. IJver tegen uzelven en laat geen hoogmoed in u leven.
Toon u zoo onderworpen en gering, dat allen over u kunnen gaan en u als het slijk der straten vertreden.
Wat hebt gij te klagen, nietig mensch ? Wat kunt gij, snoode zondaar ! inbrengen tegen hen die u bestraffen, gij, die God zoo vaak belee-digd en de hel zoo dikwijls verdiend hebt ?
Omdat uwe ziel dierbaar was voor mijn aan-gezicht, daarom heeft mijn oog u gespaard, opdat gij mijne liefde zoudt erkennen en voor mijne weldaden steeds dankbaar zijn, en opdat gij u altoos tot ware onderwerping en tot ootmoed zoudt schikken, en de verachting, u door anderen aangedaan, geduldig verdragen.
OEFENING.
Men moet zich niet tevreden stellen met uitwendig te gehoorzamen, en in zaken die gemakkelijk zijn, maar men moet ook uit ganscher harte en in de moeilijkste dingen gehoorzaam wezen. Want hoe lastiger het ons valt te ge-hoorzamen, hoe meer verdienste wij hebben. Zouden wij ons niet kunnen onderwerpen aan eenen mensch om God, nadat wij gezien hebben dat God zich voor ons aan de menschen heeft onderworpen, ja zelfs aan zijne beulen ?
Jezus Christus heeft geheel zijn leven willen
17
li
258 de navolging van jezus christus, gehoorzaam wezen, ja gehoorzaam tot den dood des kruises; en ik zou mijn leven niet willen doorbrengen met te gehoorzamen, en van de gehoorzaamheid mijne verdienste en mijn kruis maken ? De onafhankelijkheid is het aandeel van eenen God, en Hij is mensch geworden om van eenieder af te hangen, en om de afhankelijkheid in zich te heiligen. Ik wil mij dan naar het voorbeeld van eenen onderdanigen, afhankelijken en gehoorzamen God schikken, en over niets in mij, noch zelfs over mijn eigen wil beschikken.
GEBED.
Hoeveel, o mijn Heiland! doet zich bij mij nog te overwinnen op. Hoe meer ik uwe lessen aanhoor, hoe meer ik daarvan de waarheid gevoel. Neen, ik ben mijzelven nog geen volkomen meester, anders zoude ik mij gereeder toonen om mijn eigen wil te verbreken en aan anderen onderworpen te zijn. Leer mij ook hierin mijzelven beheerschen. Dat uw voorbeeld mij be-schame en dat uw ootmoed mijn hoogmoed overwinne !
De overweging van de verborgen oordeelen Gods, een middel tegen zelfverheffing.
1. De Geloovige. Gij dondert, oHeer! eer mij uw oordeelen en schudt al mijne been leren van vrees en schrik; mijne ziel is zeer ontsteld.
DERDF. UOKK. 259
Ik sta verbaasd, en overweeg dat ook de hemelen niet zuiver zijn in uw oog.
Hebt Gij in uwe Engelen boosheid gevonden cn hen niet gespaard, wat zal van mij worden ?
Sterren zijn van den hemel gevallen, en ik, stof, wat vermeet ik mij ?
Menschen wier werken lofwaardig schenen zijn diep gevallen, en die het brood der Engelen aten zag ik lust vinden in zwijnendraf.
2. Er is dan geene heiligheid, zoo Gij, o Heer ! uwe hand onttrekt.
Geene wijsheid baat, zoo Gij nalaat haar te besturen.
Geene sterkte is vermogend, zoo Gij ophoudt die te ondersteunen.
Geene kuischheid is veilig, zoo Gij haar niet beschermt.
Geene eigene behoedzaamheid baat, zoo uwe heilige hoede niet daarbij komt.
Want door U verlaten, zinken wij en vergaan, maar door U geholpen, richten wij ons op en leven.
Want wij zijn onbestendig, maar worden door door U versterkt; wij zijn lauw, maar worden door U ontvlamd.
O, hoe nederig en laag moet ik van mijzel-ven denken, hoe gering het achten, zoo ik iets goeds schijn te hebben.
O, hoe diep moet ik mij onder uwe ondoorgrondelijke oordeelen vernederen, o Heer! daar ik in mij niets anders vinde dan een niet, ja louter niet.
O zware last! o grenzelooze zee! waarin ik
ood lien de ruis lee! :len af-
1
200 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
van mij niets terugvinde dan een volstrekt niet!
Waar is dan eene schuilplaats voor roemt Waar het betrouwen op eigene deugd ?
In de diepte uwer oordeeien over mij is alle ijdele roemzucht verzwolgen.
3. Wat is alle vleesch voor uw aangezicht: zal het leem roemen tegen zijnen formeerder, (Is. 29. Rom. g.)
Hoe kan hij, wiens hart Gode waarlijk onderworpen is, door vleitaal hoogmoedig worden:
Wien de waarheid zich onderworpen heeft, dien zal de gansche wereld niet verhoovaardi-gen, en die op God zijne geheele hoop gevestigd heeft, zal door den lof ook van allen niet bewogen worden.
Want ook zij die spreken zijn allen niets; zij gaan met den klank hunner woorden voorbij. Maar des Hceren waarheid blijft eeuwig. (Ps. 116.)
OEFENING.
De ondoorgrondelijkheid der oordeeien Gods voor wiens oogen alle mensch slechts een niet en zonde is, moet alle gevoel van trotschheid in onze ziel uitdooven en haar treffen bij het besef van Gods heiligheid en zuiverheid en het gedenken aan den grond van onzuiverheid en verdorvenheid, dien wij in ons dragen. Een engel zondigt. God kan hem niet verdragen: Hij verwerpt hem om eene enkele zonde uit zijn hart en uit zijn paradijs. De mensch zondigt, en Hij verdraagt hem ; Hij opent voor hem zijn hart en zijnen hemel, indien hij door eene spoedige en oprechte bekeering tot Hem
derde boek. ?6l
wil wederkomen. Laten wij uit het eene eenen diepen afschrik voor de zonde en eene heilzame vrees voor Gods rechtvaardigheid opvatten, en uit het andere een vast vertrouwen in zijne barmhartigheid stellen, niet om haar te misbruiken, met onze boetvaardigheid uit te stellen, maar om ons aan te moedigen haar te beoefenen, en met te trachten eene volkomene erkentenis voor al zijne weldaden te hebben.
GEBED.
Geen beter middel, o God ! tegen zelfverheffing dan te overwegen, wat ik ben. Ja, ik ben een niets, een zwak, ellendig schepsel; aan mijzelven overgelaten, verval ik tot allerlei dwaasheden en ongereldheden. Uwe hand alleen kan mij staande houden, uwe hoede mij beveiligen. Ach! onttrek mij dan uwen bijstand niet, en laat het bewustzijn dien niet te kunnen ontberen alle opwellingen van hoogmoed bij mij onderdrukken.
Hoe men zich bij al het wenschelijke moet gedragen, en hoe men moet bidden.
i. De Heer. Mijn zoon! bij alles moet gij zeggen ; * Heer, als het U behaaglijk is, dat het dan dus geschiede !
» Heer, zoo dit strekt tot uwe eer, het geschiede in uwen naam !
» Heer, zoo het U dunkt, dat het mij voegt
202 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
en Gij het nuttig oordeelt, geef dat ik het tot uwe eer aanwende.
s Maar ziet Gij dat iets mij schadelijk en het heil mijner ziel niet bevorderlijk is, neem dan van mij zulke begeerte weg.quot;
Want niet elke begeerte is van den H. Geest, al schijnt zij den mensch recht en goed.
Het is moeilijk naar waarheid te beoordee-len, of eene goede dan een kwade geest u aanzette om dit of dat te begeeren, alsmede of gij door uw eigen geest bewogen wordt.
Velen werden op het einde bedrogen, die in den beginne meenden door eenen goeden geest gedreven te zijn.
2. Wat zich dan ook aan uwen geest als wen schenswaardig vertoone, gij moet het altoos in de vreeze Gods en in ootmoed des harten wen-schen en vragen; vooral moet gij, met zelfverzaking, alles geheel aan Mij overlaten, en zeggen:
» Heer! Gij weet wat het beste zij. Dat dit of dat geschiede naar uw welbehagen.
» Geef wat Gij wilt, en zooveel Gij wilt, en wanneer Gij wilt.
» Doe met mij volgens uwe oogmerken, zoo als het U het meest behaagt en uwe eer het meest bevordert.
» Plaats mij waar Gij wilt, en beschik in alles vrij over mij.
»Ik ben in uwe hand, draai en wend mij om en om.
» Zie! ik ben uw dienstknecht, tot alles bereid ; want niet voor mij, maar voor U begeer
derde boek. 263
ik te leven : mocht ik dat waardig en volmaakt
doen!quot;
3. De Geloovige. Goedertierenste Jezus! geef mij uwe genade, opdat zij met mij zij en met mij arbeide en mij ten einde toe bijblijve.
Geef dat ik altoos wensche en wille hetgeen U het aangenaamst en meest behaaglijk is.
Uw wil zij de mijne, en mijn wil volge altoos den uwen en strooke daarmede volkomen.
Laat mijn willen en niet willen met het uwe overeenstemmen; dat ik nooit iets anders kunne willen en niet willen dan hetgene Gij wilt of niet wilt.
4. Geef mij aftesterven alles wat vvereldsch is, en om uwentwil gaarne in deze wereld veracht en onbekend te zijn.
Geef dat ik, boven alles wat ik wensch, in U ruste en mijn hart in U vrede vinde.
Gij zijt de ware vrede des harten. Gij de eenige rust. Buiten U is alles zwaar en onrustig.
In dezen vrede dan, dat is in U, het eenigst hoogste en eeuwige goed, zal ik slapen en rusten. (Ps. 4.) Amen.
OEFENING.
Dewijl God alles wil wat ons overkomt, en dat Hij het wil voor ons welzijn en voor onze zaligheid, zoo moeten wij ons in alles aan zijnen heiligen wil overgeven, dat wil zeggen in de oefening : 1° Met niets te willen dan hetgeen God wil, en te willen gelijk Hij dit wil en als Hij dit wil. 20 Ons nooit van zijnen heiligen wil door eene vrijwillige ontrouw verwijderen,
264 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
en nimmer aan ons hart toelaten iets te zeggen of te doen, wat met den wil van God strijdig is. 3° Nooit uit eenig inzicht zondigen, en ons niet tegen God stellen in hetgene Hij van ons wil.
Er is slechts een sterk en standvastig voornemen noodig om alles te doen, te laten en te lijden hetgene Hij wil of van onze getrouwheid zou willen, om ons slachtoffers van zijne liefde en van zijn welbehagen te maken, en ons op aarde datgene te doen beginnen, wat wij hopen in den hemel te blijven doen. Laat ons dus den Heer dikwijls bidden, dat zijn wil in ons hier op aarde geschiede, gelijk hij ons in eeuwigheid zal geschieden.
GEBED.
Vader! uw wil geschiede! Uw wil is ce beste, de wijste. Gij weet het beste wat ons dienstig is, terwijl wij maar al te vaak het noo-dige doorzicht missen. Dat dan van nu af uw wil alleen het richtsnoer mijner begeerten zij ; da: mijn wil aan den uwen volkomen onderworpen blijve. Doe met mij in alles naar uw heilig welbehagen. Zie, ik ben in uwe hand, uw dienstknecht lot alles bereid. Uw wil zij de mijne; want Gij zijt mijn Vader, en ik ben uw kind.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
Dat men bij God alleen waren troost moet zoeken.
i. De Geloovige. Alles wat ik tot mijnen
DKRDE BOEK. 265
troost verlangen of bedenken kan, wacht ik niet hier maar in de toekomst.
Want al had ik alleen al de verkwikkingen der wereld en al konde ik alle genoegens genieten, zoo is het zeker dat zij van geenen langen duur kunnen zijn.
üij dan, mijne ziel! kunt geen volkomen troost, geen volmaakt genoegen vinden tenzij bij God, den trooster der armen, den beschermer der ootmoedigen.
Wacht, mijne ziel! een weinig, wacht op de beloften van God, en gij zult in den hemel overvloed van alle goederen hebben.
Maar zoo gij de tegenwoordige te ongeregeld najaagt, dan zult gij de eeuwige en hemelsche verliezen.
Het tegenwoordige zij tot uw gebruik, het eeuwige trekke uw verlangen.
Geen tijdelijk goed kan verzadigen, dewijl gij niet geschapen zijt om dat te genieten.
2. Al bezat gij ook alle geschapene goederen, zoo zoudt gij niet gelukkig noch zalig kunnen zijn; maar in God, die alles geschapen heeft, is uw volkomen zaligheid en uw geluk gelegen.
Niet zooals die den dwazen minnaars der wereld toeschijnt en door hen wordt geroemd, maar zooals de goede geloovigen van Christus verwachten, en waarvan de geestelijkgezinden en zuiveren van harte, wier omgang in den hemel is, somtijds een voorsmaak hebben.
3. IJdel en kortstondig is alle menschelijke troost; waar en zalig is die, welken men inwendig door de Waarheid ontvangt.
266 UK NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Een godvruchtig mensch draagt overal zijn trooster Jezus met zich om, en zegt tot hem ;
„Blijf mij bij, Heere Jezus! in alle plaatsen en tijden.
„Dit zij mijn troost, allen menschelijken troost gaarne te willen ontberen!
„En wordt ook uw troost onthouden, dat dan uw wil en rechtvaardige beproeving mijn grootsten troost uitmaken.
„ Gij zult toch niet altoos vergramd zij7i en niet eeuwiglijk bedreigen. (Ps. 102.)
OEFENING.
God is het middelpunt onzer harten, zegt de H. Augustinus, en zij zullen altijd onrustig leven, zoo lang zij in Hem niet zullen rusten; dit is, zoo lang als zij, aan zich zeiven en aan de schepselen verkleefd, hun geluk buiten God zullen zoeken. Men moet zich dan onthechten van alles wat God niet is, zich van alles afscheiden, als dood zijn voor alles, om het ware geluk te bezitten, hetwelk eene ziel in God vestigt. Zeggen wij dus niet, gelijk de wereldlingen ; gelukkig zij, die alles wat zij verlangen in overvloed hebben, en aan welke noch goederen noch wereldsche vermaken ontbreken! Laat ons liever zeggen ; gelukkig een hart, voor hetwelk God alleen genoegzaam is! Gelukkig een Christen, die niet bemint, dan hetgene, wat hij altijd zal beminnen!
GEBED.
Ja, Heer! waarachtig is uw woord. Hoe dik-
derde boek. 267
werf dacht ik mij aan het aardsche te bevredigen en zag ik mij bedrogen! Het is zooals Gij zegt, al de aardsche goederen te zamep. kunnen mij niet bevredigen, dewijl ik voor verhevener en meer duurzame goederen ben bestemd. Gij, o God! kunt alleen mijn trooster en volkomen bevrediger zijn. Wees Gij \'t dan ook en blijf mij bij : zoo zal ik allen menschelijken troost kunnen ontberen.
Dat men alle zorg op God moet werpen.
1. De Heer. Mijn zoon! laat mij met u doen zooals Ik wil. Ik weet wat u dient.
Gij denkt als een mensch, uw gevoelen is in vele dingen volgens hetgeen menschelijke aandoeningen ingeven.
2. De Geloovige. Heer! het is waar hetgeen Gij zegt. Uwe zorg voor mij is grooter dan alle zorg die ik voor mijzelven kan hebben.
Hij toch staat zeer waggelend, die niet al zijne zorgen op U werpt.
Daarom, o Heer! als maar mijn wil oprecht en vast aan U gehecht blijft, doe dan met mij wat U behaagt.
Want wat Gij met mij doet, het kan niet dan goed zijn.
Wilt Gij dat ik nog in de duisternis blijve, wees gezegend, en wilt Gij dat ik in het licht zij, wees insgelijks gezegend.
Verwaardigt Gij U mij te troosten, wees ge-
268 de navolging van jezus christus.
zegend, en wilt Gij dat ik gekweld worde, wees altoos evenzeer gezegend.
3. De Heer. Mijn zoon! zoo moet gij gesteld zijn, verlangt gij met mij te wandelen.
Gij moet even bereid zijn om te lijden als om u te verblijden; gij moet even gaarne in armoede en behoefte als in overvloed en rijkdom leven.
4. De Geloovige. Heer! wat U ook behage over mij te laten komen, ik zal het voor U gewillig lijden.
Ik wil onverschillig het goede en het kwade, het zoete en het bittere, het blijde en het droevige van uwe hand aannemen, en U voor alles wat mij overkomt danken.
Behoed mij voor alle zonde, en ik zal dood noch hel vreezen.
Verwerp mij slechts niet voor eeuwig en schrap mij niet uit het boek des levens, dan schaadt het mij niet, welke kwellingen ook over mij komen.
OEFENING.
Om den vrede in onrust te bewaren, moet onze wil in God onwankelbaar zijn en God altijd tot doel hebben, dat wil zeggen, dat men in de oefening moet geschikt zijn, om alles van de hand en van het hart van God, van zijne rechtvaardigheid en goedheid, met eene ootmoedige onderwerping aan zijn welbehagen te ontvangen. Goed en kwaad, gezondheid en ziekte, voor- en tegenspoed, vertroosting en mistroostigheid, bekoring en vrede, inwendige
derde bokk. 269
vertroostingen, beproeving en kastijding, alles moet in eene ziel met ootmoed, geduld en on-rlerwerping ontvangen worden, als komende van Gods hand; en dit is het eenige middel om den vrede te midden der grootste beroerten te behouden.
GEBED.
Aan wien, o God ! zoude ik mijne zorgen beter kunnen toevertrouwen dan aan U, die de lotgevallen uwer kinderen zoo wijselijk bestuurt? Ik leg dan al mijne zorgen in uwen schoot neder. Gij weet wat mij het beste is. Belieft het U mij met voorspoed te zegenen, ik zal U loven; wilt Gij mij met tegenspoed bezoeken, ook daarvoor zal ik U danken. Bewaar mij voor het allergrootste kwaad, de zonde; al het overige zij U overgelaten !
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Dat men de rampen des levens, naar het voorbeeld van Christus, met gelijkmoedigheid moet dragen.
1. De Heer. Mijn zoon ! om uwer zaligheids-wille ben ik van den hemel nedergedaald : Ik heb uwe ellenden op Mij genomen niet uit dwang, maar getrokken door liefde, opdat Gij geduld zoudt leeren en de tijdelijke rampen gewillig dragen.
Want van het uur mijner geboorte, tot mijn verscheiden aan het kruis, ontbrak het Mij nooit aan lijdenssmart.
270 dli navolging van jezus christus.
Ik heb groot gebrek aan tijdelijke goederen gehad en dikwijls velerlei klachten over Mij gehoord.
Met zachtmoedigheid verdroeg ik beleedigin-gen en smaad ; voor weldaden ontving Ik ondankbaarheid, voor wonderwerken laster, voor mijne leer berispingen.
2. De Geloovige. Heer! dewijl Gij in uw leven geduldig waart en daardoor vooral het bevel uws Vaders volbracht, zoo is het billijk dat ik, ellendige zondaar, naar uwen wil in geduld het uithoude, en den last van dit verderfelijk leven om mijner zaligheidswille zoolang drage als het U zal believen.
Hoe zwaar ook de last van het tegenwoordige leven drukke, het is toch nu door uwe genade zeer verdienstelijk gemaakt. Ook door uw voorbeeld en de voetstappen uwer Heiligen is het den zwakke draaglijker en helderder geworden.
En ook is daaraan meer troost verbonden dan voorheen onder de Oude Wet, toen de toegang ten hemel gesloten bleef, en ook de weg ten hemel scheen duisterder, toen zoo weinigen moeite deden om het hemelrijk te zoeken.
Zelfs ook zij, die toen rechtvaardig en ter zaligheid geroepen waren, konden het rijk der hemelen niet binnengaan, voordat door uw lij den en heiligen dood de schuld afgedaan was.
3. O, hoeveel dank moet ik U niet bewijzen, dat Gij U verwaardigd hebt mij en allen geloo-vigen den rechten en zekeren weg naar het eeuwig koninkrijk te toonen !
DERDE BOEK. 27I
Want uw leven is onze weg, en door heilige lijdzaamheid gaan wij tot U, die onze kroon zijt.
Waart Gij ons niet voorgegaan en hadt Gij ons niet onderwezen, wie zou moeite doen om te volgen ?
Helaas! hoevelen zouden niet verre achterblijven, zoo zij op uw heerlijk voorbeeld niet konden staren !
Zie! wij blijven nu nog lauw, nadat wij zoo vele wonderwerken en keringen gehoord hebben; wat zoude het zijn, indien wij zulk een groot licht niet hadden om U te volgen ?
OEFENING.
Dikwijls moeten wij op het smartvol lijden des Zaligmakers denken, die voor ons de straffen, welke wij schuldig waren, heeft geboet, en dit om ons op te wekken om behoorlijk te lijden. Het lijden dat God ons overzendt, zijn proefnemingen om onze getrouwheid te doorgronden, of rechtvaardige straffen om onze ongetrouwheden te tuchtigen. Wij moeten het met eene ootmoedige onderwerping en in den waren geest van boetvaardigheid aannemen. Gelukkig nog, dat wij aan de goddelijke rechtvaardigheid in den tijd mogen voldoen, om Gods goedheid in eeuwigheid te mogen aanschouwen.
De grootste kwelling die wij hebben, is ons zeiven te verdragen, de opstand onzer driften, de bitterheden van ons hart, de droefgeestigheid van onzen aard, de ongeregeldheden onzer gedachten, en geheel ons eigen is zoo strijdig aan God, en zoude een kruis wezen dat
272 de navolging van jezus christus.
zeer moeilijk te dragen is, tenzij wij menigmaal dachten aan het geduld, waarmede God ons verdraagt; en dat wij moeten navolgen, in ons zeiven te verdragen. Laat ons dan trachten in kwellingen te leven en ze geduldig aanvaarden, om met den troost te sterven, dat onze zonden door het goede gebruik der smarten van dit leven uitgewischt zijn, welke het noodzakelijkste geduld is tot de zaligheid van een Christen.
g e b e d.
Hoe kan ik, o God! over eenig lijden klagen, daar ik in Jezus uwen Zoon een voorbeeld heb ! Hij droeg den zwaarsten last! verdroeg allerlei lijden, en mij zoude reeds het geringste lijden ondraaglijk vallen ? Dat mijn oog op dezen grooten voorganger gevestigd blijve, en ik mij bevlijtige zijn voetspoor te drukken. Dat ik van Hem geduld leere : zoo mag ik mij in waarheid een leerling van Hem noemen, en zie ik mijn geduld door Hem bij U bekroond.
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
Over het verdragen van smaad.
De ware geduldige.
1. De Heer. Wat zegt gij, mijn zoon ? Houd op met kalgen bij de overweging van mijn lijden en dat mijner Heiligen.
Gij hebt immers nog niet tot bloedvergieten.; toe gestreden. (Hebr. 12.)
Wat gij lijdt is weinig in vergelijking van hen, die zooveel geleden hebben, die zoo hevig
DERDE BOEK. 273
bekoord, zoo zwaar verdrukt, en op zoo velerlei wijze beproefd en geoefend zijn.
Gij moet u dus het zwaardere van anderen voor den geest brengen, opdat gij het geringere te lichter moogt dragen.
En komt het u zoo gering niet voor, zie toe of uw ongeduld daarvan niet de oorzaak zij.
Doch het moge klein of groot zijn, beijver u om alles geduldig te verdragen.
2. Hoe beter gij u tot lijden schikt, zooveel te wijzer handelt gij en te meer verdient gij.
Ook zult gij alles lichter dragen, als gij u door moed en oefening daartoe voorbereidt.
Zeg niet; » dit kan ik van dien mensch niet verdragen, ook behoef ik zoo iets niet te lijden, want hij heeft mij groote schade gedaan, en verwijt mij dingen, waaraan ik nooit gedacht heb. Van een ander zoude ik gaarne verdragen, wat ik zoude meenen te moeten verdragen.
Dwaas is dusdanige gedachte, welke de deugd des gedulds niet in aanmerking neemt, noch van wien zij bekroond zal worden, maar eer let op personen en aangedane beleedigingen.
3. Hij is dus de ware geduldige niet, die niet wil lijden dan zooveel hem goeddunkt en van wien het hem belieft.
Maar de ware geduldige ziet er niet op, door wien hij geoefend worde, of hij zijn overste of zijnsgelijke of een mindere, of het een vroom en heilig dan een boos en nietswaardig schepsel zij.
Maar hoeveel en van welk schepsel ook en hoe dikwijls hem eenig kwaad overkome, alles
18
274 r\'e navolging van jkzus christus.
neemt hij zonder onderscheid uit Gods hand met dankbaarheid aan en houdt het voor een groot gewin ; want niets, hoe gering ook, in dien men het slechts om Gods wil lijdt, kan bij God onbeloond blijven.
4. Wees derhalve steeds bereid tot den strijd zoo gij de zege wilt behalen.
Zonder strijd kunt gij de kroon des gedulds niet bekomen.
Wilt gij niet lijden, gij wilt niet gekroond worden, maar verlangt gij gekroond te worden strijd dan kloekmoedig, verdraag met geduld.
Zonder arbeid komt men niet tot rust, zon der strijd behaalt men geene overwinning.
5, De Geloovige. Dat mij, o Heer! door uwe genade mogelijk worde, wat mij van nature onmogelijk schijnt.
Gij weet hoe weinig ik verdragen kan en hoe ras ik bij het opkomen van den geringsten tegenspoed terneder ligge.
Laat elke oefening van verdrukking mij om uwen naam behaaglijk en wenschelijk worden; want om uwentwil te lijden en gekweld te worden is allerheilzaamst voor mijne ziel.
OEFENING.
De oefening van het geduld bestaat : 1. In alle wederwaardigheden van de hand Gods te ontvangen. 2. In alles met onderwerping te lijden. 2. In nooit over eenige tegenspraak te klagen. 4. In te gelooven, dat ons, na de hel verdiend te hebben, geen ongelijk noch on rechtvaardigheid kan wedervaren. 5. In geene
DERDE BOEK. 275
klachten dan over onszelven te doen. 6. In niets te zeggen als men ontsteld is. 7. In God voor het kwaad zoowel als voor het goed te bedanken. 8. Eindelijk en dikwerf met Job te zeggen : De Heer had het mij gegeven, de Heer heeft het mij ontnomen, zijn naam zij geprezen. Ziedaar, welke de oefening moet wezen, die ter zaligheid van alle christenen noodzakelijk is, en die nochtans in de christene wereld zoo zeldzaam gevonden wordt, want er is niemand of hij lijdt veel, en weinigen die behoorlijk lijden.
Een lang en standvastig geduld in de wederwaardigheden is eene zeer krachtige boetpleging om de zonden uit te wisschen, welke God niet tweemaal straft; en wanneer Hij ons in dit leven tuchtigt, toont Hij ons hierdoor, dat Hij ze in het andere niet zal straffen.
GEBED.
Hoe meer ik, o God! uw woord overweeg, hoe meer ik raijzelven beschouw, boe noodzakelijker ik voor mij de oefening van geduld houde. Maar ach! hoe verzet zich daartegen mijne zinnelijkheid ! Gij weet, hoe weinig ik verdragen kan en hoe dra ik, bij het geringste windje van tegenspoed bezwijke. Leer mij meer en meer mijzelven overwinnen, en laat mij door uwe genade datgene mogelijk worden, wat mijner zinnelijkheid zoo vaak onmogelijk schijnt.
296 de navolging van jezus christus.
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de bekentenis van eigen zwakheid en over de rampen des levens.
1. De Geloovige. Ik zal tegen mij mijne ongerechtigheid belijden; (Ps. 31.) ik zal, 0 Heer! voor U mijne zwakheid belijden.
Dikwijls is het eene geringe zaak, welke mij terneerslaat en bedroeft.
Ik neem voor mij kloekmoedig te gedragen ; maar als eene geringe bekoring komt, overvalt mij groote angst.
Somtijds is het een allerellendigst ding, waaruit eene zware bekoring ontstaat.
En wanneer ik mij, omdat ik niets gevoel, een weinig veilig acht, dan bevind ik mij sonv tijds door een klein windje bijna overwonnen.
2. Zie dan, o Heer! neder op mijne zwak heid en broosheid, U door en door bekend.
Ontferm U mijner, en trek mij uit het slijk dat ik daarin niet blijve steken. (Ps. 68.) opdat ik niet ten eenenmale neerslachtig blijve.
Dit is het dat mij zoo vaak ternederslaat en voor U beschaamt, dat ik zoo licht val en zoo zwak ben ter bestrijding van mijne driften.
En al komt het niet geheel tot toestemming, is mij echter hunne aanvechting lastig en moeie-lijk, en het verdriet mij zeer alzoo dagelijks in twist en strijd te leven.
Ook daaruit wordt mijne zwakheid mij bekend, dat de verfoeielijke voorstellingen altoos veel lichter opkomen dan vertrekken.
DERDE BOEK. 297
3. Ach ! zeer vermogende God van Israël! — ijveraar der getrouwe zielen ! zie op den arbeid en druk van uwen dienstknecht neder, en sta hem bij in alles wat hij onderneemt.
Versterk mij met hemelsche kracht, opdat de oude mensch, het ellendige vleesch, den geest nog niet geheel onderworpen, niet de overhand krijge, tegen hetwelk ik zoo lang zal moeten strijden, als ik in dit zeer ellendige leven ademhale.
Ach! wat is dit leven, waar rampen en ellenden niet ontbreken en alles vol is van strikken en vijanden.
Want de eene kwelling of bekoring wijkt niet, of de andere is dür; ja, terwijl een vorige strijd nog duurt, komen er onverwachts meer andere op.
4. Hoe kan men dan een leven beminnen, dat zooveel bitterheids heeft en aan zoo vele rampen en ellenden onderhevig is ?
Hoe noemt men het nog een leven, dat zooveel dood en verderf teelt ?
1 En nochtans bemint men het en velen zoeken daarin hun genoegen.
Dikwijls verwijt men de wereld dat zij bedrie-gelijk en ijdel is; nochtans verlaat men haar niet licht, wijl de begeerlijkheden des vleesches te veel de overhand hebben.
Want iets anders trekt tot het beminnen, iets anders tot het verachten der wereld.
Tot de liefde der wereld trekken de begeerlijkheid des vleesches, de begeerlijkheid der oogen en de hoovaardij des levens; maar de
278 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
daarop billijk volgende straften en de ellenden verwekken haat der wereld en verdriet.
5. Doch helaas! de kwade begeerte sleept de wereldschgezinde ziel mede, die het een wellust acht op doonie.n te liggen (Job 30.), omdat zij de liefelijkheid van God en de innerlijke genoegens der deugd noch gekend noch gesmaakt heeft.
Zij daarentegen, die de wereld volkomen versmaden en voor God onder eene heilige tucht zoeken te leven, zijn niet onbekend met de goddelijke liefelijkheid, toegezegd aan alle ware verzakers, en zien het duidelijker in hoezeer de wereld dwaalt en op hoevelerlei wijze zij bedrogen wordt.
OEFENING.
Het is niet genoeg zijne zwakheid en ellende te gevoelen en te kennen, als ook het gedurig gevaar, waarin men zich bevindt, van zijne driften te volgen en in zonden te vallen; men moet zich nog hierover in Gods tegenwoordigheid verootmoedigen, met vertrouwen tot Hem zijne toevlucht nemen, steeds over de kwellingen onzer ballingschap zuchten, zich in de armen van den Zaligmaker werpen en op zijne goedheid steunen, tot Hem wederkeeren zoodra men gevallen is, zich na den val weder oprichten, en nooit in den staat van zonde, noch van lauwheid of trouweloosheid, waartoe onze zwakheid ons aanzet, blijven voortgaan.
Dit leven is zoo vol bekoringen, wederwaardigheden en ellenden, dat het ondraaglijk wordt voor eene ziel, die haren God bemint en Hem
derde doek. 279
vreest te beleedigen. Het middel, roept zij uit, van te leven zonder te zondigen! maar het middel van te zondigen en te leven! Hoe! altijd vallen, altijd zich weder oprichten, altijd zijne driften bestrijden en altijd aan de ongeregelde neigingen zijns harten wederstaan ! Dat is geen leven, dit is zonder ophouden sterven. Laat ons niet ophouden onze heerschende driften in te toornen, te bevechten en te overwinnen, aangezien hierin de verdienste van een bovennatuurlijk leven bestaat, hetwelk den hemel waardigis.
g f, b e d.
Op nieuw belijde ik voor U, o God! mijne •/.wakheid. Zwak ben ik; dagelijks ontwaar ik daarvan de blijken. Niet slechts is de geringste tegenspoed in staat om mij terneder te slaan, maar ook de geringste bekoring om mij te overwinnen. Ik ken het bedriegelijke der wereld, en echter laat ik mij door haar schijnschoon verleiden. Dat dit bedrog eens ophoude! Versterk mij door uwe kracht en doe mij over wereld en vleesch zegevieren.
EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men in God boven alle gaven en goederen moet rusten.
1. De Geloovige. Gij dan, mijne ziel! rust boven alles en in alles steeds in den Heer : want Hij is de rust der Heiligen.
Geef, o allerliefste en beminnelijkste Jezus! dat ik in U boven alle schepsel ruste, boven alle
28O DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
gezondheid en schoonheid, boven allen roem en eer, boven alle macht en waardigheid, boven alle wetenschap en vernuft, boven alle rijkdommen en kunsten, boven alle vreugde en blijdschap, boven alle faam en naam, boven alle genoegens en troost, boven alle hoop en belofte, boven alle verdienste en verlangen, boven alle giften en gaven, welke Gij kunt geven en uitstorten; boven alle vroolijkheid en verrukking, welke de ziel vatten en voelen kan; eindelijk boven alle Engelen en Aartsengelen en boven het gansche hemelsch heir; boven alle zichtbare en onzichtbare dingen en boven alles, wat Gij mijn God! niet zijt.
2. Gij toch, Heere mijn God! zijt boven alles de beste; Gij alleen de allerhoogste. Gij alleen de machtigste; Gij alleen de allergenoegzaamste en rijkste; Gij alleen de allerlieflijkste en troostrijkste; Gij alleen de allerschoonste en allerbeminnelijkste; Gij alleen de alleredelste en aller-roemrijkste; in Wien alle goed, tegelijk en volkomen is, en altoos was en zijn zal.
Daarom is alles gering en ongenoegzaam, wat Gij mij buiten Uzelven schenkt, of van Uzelven openbaart, of belooft, zoolang ik U niet aanschouwen noch volkomen genieten mag.
Want mijn hart kan niet waarlijk rusten noch ten volle bevredigd worden, tenzij het in U ruste en zich boven alle gaven en boven alle schepsel verheffe.
3. O Jezus Christus! dierbaarste bruidegom! zuiverste minnaar! Heer van al het geschapene!
DERDE BOEK. 281
wie zal mij vleugelen eener ware vrijheid geven om tot U te vliegen en in U te rusten!
O, wanneer zal het mij vergund worden, geheel vrij te zijn en te zien hoe lieflijk Gij zijt, Heere mijn God!
Wanneer zal ik mij volkomen met U vereenigen, zoodat ik door liefde tot U mijzelven niet gevoele, maar U alleen, boven alle besef en mate, op eene wijze aan allen niet bekend.
Doch thans zucht ik dikwijls en draag mijn ongeluk met smart : want in dit dal der ellende bejegent mij veel kwaads, dat mij dikwijls ontstelt, bedroeft en benevelt, dat mij dikwijls hindert en aftrekt, aanlokt en verstrikt, zoodat ik geen vrijen toegang tot U hebbe en die genoegelijke omhelzingen misse, welke de zalige geesten steeds genieten.
Mochten mijne verzuchtingen en de menigvuldige kwellingen hier op aarde U bewegen !
4. O Jezus! glans der eeuwige heerlijkheid! troost der ziele in hare vreemdelingschap! voor U is mijn mond zonder spraak, maar mijn stilzwijgen spreekt tot U.
Hoe lang toeft mijn Heer nog tot mij te komen ?
Dat Hij kome tot mij, zijn armen dienstknecht, en mij verblijde, dat Hij zijne hand uit-strekke en een ellendige rukke uit allen angst!
O kom! kom! want zonder U heb ik geen blijden dag noch uur ; Gij zijt mijne vreugde en zonder U is mijne tafel ledig.
Ik ben ellendig gekerkerd en met kluisters beladen, totdat Gij mij door het licht uws bij-
282 de navolging van jezus christus.
zijns verkwikt, mij de vrijheid wedergeeft en mij uw vriendelijk aanschijn laat aanschouwen.
5. Dat anderen in plaats van U iets anders zoeken wat zij willen : mij behaagt intusschen niets en zal niets behagen, tenzij Gij mijn God ! mijne hoop, mijn eeuwig heil.
Ik zal niet zwijgen noch ophouden met bidden, totdat uwe genade terugkeere en Gij inwendig tot mij spreekt.
De Heer. Zie, hier ben Ik. Zie, Ik kom tot u, daar gij Mij hebt aangeroepen. Uwe tranen en de begeerten uwer ziele, uwe vernedering en droefheid des harten hebben Mij bewogen en tot u gebracht,
6. De Geloovige. Ja, Heer! ik heb U geroepen, en ik heb verlangd U te genieten, gereed om alles om uwentwille te versmaden. Gij toch hebt mij eerst opgewekt, dat ik U mocht zoeken.
Wees dan gezegend, o Heer! die uwen dienstknecht deze goedheid bewezen hebt naur de menigte uwer barmhartigheden.
En wat heeft uw dienstknecht voor U nog meer te zeggen, dan dat hij zich voor U diep vernedere, steeds indachtig zijner ongerechtigheid en nietigheid.
Want onder al het wonderbare in hemel en op aarde is Uwsgelijks niet.
Overgoed zijn uwe werken, billijk uwe oor-deelen, en alles wordt door uwe voorzienigheid bestuurd.
Daarom, o wijsheid des Vaders! zij U iof en heerlijkheid. Dat mijn mond, mijne ziel en al het geschapene te samen U loven en prijzen.
DERDE BOEK.
283
OEFENING.
Men moet God stellen boven alles wat bestaat, en niel is wat Hij is; dat wil zeggen, dat men in de oefening zich moet toeleggen om zichzelven te verlaten, zich in alles te verloochenen, alle zelfvoldoening af te sterven, en zich honderde geoorloofde vermaken te ontzeggen, om zich te straffen over de zondige vermaken, welke men genoten heeft. Zich versterven, zich verlaten en zich voor God opofferen; zich boven al het geschapene verheffen, om tot God te kunnen naderen en zich geheel in Hem te verliezen; in zich een voortdurenden staat behouden van inwendige en opperste aanbidding voor God, voor wien alles in ons moet wijken; Hem door onze werken en door de opoffering van alles, wat ons behaagt, als den volkomen Meester en den God van onze harten aanstellen ; door de liefde Gods in zooverre doordrongen zijn, dat men niets meer smake dan Hem, in het paradijs dezer aarde, en als een voorsmaak van de eeuwigheid. Maar om hiertoe te geraken, moet men zich ontdoen van de vermaken des geestes, die denzelve verstrooien en van God aftrekken, van de verkleefdheid des harten, die hetzelve aan het schepsel hecht, opdat de ziel gansch vrij en ontslagen van het slavenjuk harer driften, zooals de koninklijke Profeet zegt, vleugels van eene duif neme, om tot God te vliegen en in Hem alleen te rusten.
284 üe navolging van jezus christus.
GEBED.
Mocht ik zoo gelukkig zijn in U, o God ! boven alles mijne rust te zoeken en ook te vinden ! Konde ik mij boven het aardsche verheffen om mij te nauwer aan U te verbinden! Doe dat oogenblik waarnaar ik zoozeer verlang, dra verschijnen. Kom toch, Heere Jezus! kom verbreek de banden, die mij binden en in mijne vlucht belemmeren. Kom, troost mijn naar licht begeerig hart en verbind het aan U door zuivere, onbepaalde, allesovertreffende liefde.
Over het gedenken van Gods menigvuldige weldaden.
1. De Geloovige. Heer ! open mijn hart voor uwe wet en leer mij naar uwe geboden wandelen.
Geef mij dat ik uwen wil versta en met grooten eerbied en eene ernstige overweging uwe weldaden zoo in het algemeen als in het bijzonder, gedenke, opdat ik U daarvoor waardig dank betuige.
Maar ik weet en beken, dat ik ook voor de geringste zaak U de schuldige dankzegging nie\', kan toebrengen.
Ik ben verre beneden al de goederen m\'j geschonken, en als ik let op uwe verhevenheid, dan bezwijkt mijn geest voor die grootheid.
2. Alles wat wij hebben naar ziel en lichaam,
DERDE BOEK. 285
en alles wat wij uitwendig of inwendig op eene natuurlijke of bovennatuurlijke wijze bezitten, is uw geschenk en kondigt U aan als den liefderijke, weldadige en goede, van wien wij alle goed ontvangen hebben.
Al heeft de eene meer, de andere minder ontvangen, alles is toch het uwe, en zonder U kan men niet het minste bez-itten.
Hij, die meer ontvangen heeft, mag niet roemen op zijne verdienste noch zich boven anderen verheffen, ook niet den mindere bespotten; want deze is de grootste en beste, die zichzelven het minste toeschrijft en in het bedanken het nederigste en ijverigste is.
En wie zich voor den geringste van allen houdt en als den onwaardigste oordeelt, is het geschiktst om grootere gaven te ontvangen.
3. Die nu minder ontvangen heeft mag zich niet bedroeven noch kwalijk nemen, noch den meer bedeelde benijden : maar liever moet hij op U zien en uwe goedheid te meer prijzen, dat Gij uwe geschenken zoo mild, zoo om niet en zoo gewillig, zonder aanzien van personen uitdeelt.
Alles is uit U en daarom zijt Gij in alles te loven.
Gij weet wat eenieder nuttig is te geven, en waarom deze minder en die meer hebbe staat niet aan ons te beslissen, maar aan U, bij wien de verdiensten van ieder zijn bepaald.
4. Daarom, Heere God! acht ik het ook eene groote weldaad niet veel te hebben, waaruit naar het uitwendige en volgens den mensch
286 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
lof en roem voortkomt; zoodat iemand bij de beschouwing van zijn eigen armoede en geringheid, deswegens niet alleen geen bezwaar of droefheid of misnoegdheid mag gevoelen, maar eer troost en groote vreugde, omdat Gij, o God ! de armen en nederigen en bij de wereld verachten tot uwe vertrouwelingen en huis-genooten verkoren hebt.
Getuigen zijn uwe Apostelen zeiven, die Gij als vorsten over de geheele aarde hebt gesteld.
Echter verkeerden zij in de wereld zonder klagen, zoo nederig en eenvoudig en zoo vreemd van alle list en bedrog, dat zij zich zelfs verheugden om uws naams wille smaad te lijden en datgene wat de wereld schuwt, met grooten ijver omhelsden.
5. Niets derhalve moet hem, die U bemint en uwe weldaden kent, zoo verheugen, als uv/ wil over hem en het welbehagen uwer eeuwige beschikking.
Ja, daarover moet hij zoo tevreden en getroost zijn, dat hij even gaarne de minste zou willen blijven als een ander wenscht de grootste te zijn; en even zoo vreedzaam en vergenoegd op de laagste plaats als op de eerste; en even gaarne veracht en verworpen zelfs zonder naam en faam, als boven de overigen in de wereld geëerd en verheven.
Want uw wil en de ijver voor uwe eer moeten boven alles gaan, en hem meer troost en genoegen geven dan al de weldaden hem geschonken of nog te schenken.
DERDK BOEK.
OEF E N I N G.
Gelukkig eene ziel, die zich in hare oogen gering acht; die evenzeer tevreden is onder anderen te staan, als anderen tevreden zijn boven allen geacht te worden; die al hare verdiensten en haar geluk stelt in onbekend, verworpen en versmaad te wezen; die even vurig verlangt de verachting en als afschrik der wereld te wezen, als anderen wenschen door haar geacht en geëerd te worden! Want die ziel stelt haar vermaak in het hart van God; zij is groot in de oogen van zijne Majesteit, en verdient door hare ootmoedigheid zijne grootste genaden. Om tot dien graad van volmaaktheid te komen, moet men gaarne een onbekend en verworpen leven leiden ; niets doen uit inzicht van geacht en geprezen te worden; zeer gaarne eene versmading en eenen slechten uitval aanvaarden als iets dat wij verdienen, en met eene ootmoedige onderwerping de minachting, de tegenspraak en den laster ontvangen; zich met schande voeden, gelijk Jezus Christus zich daarmede heeft gevoed, en het zich tot eer rekenen aan Hem gelijkvormig te zijn.
GEBED.
Hoe zal ik, o God! al de weldaden optellen, die ik van U ontvangen heb ? Ik verlies mij in deze diepte. Alles wat ik bezit, is uwe gave. Hij die meer bezit, mag zich daarop niet beroemen, gelijk hij zich niet beklagen mag die minder heeft ; Gij toch weet hem dit te vergoeden.
287
288 de navolging van jezus christus.
Laat dit geloof mij steeds bezielen en tevredenheid inboezemen. Bewaar mij in voorspoed voor zelfverheffing en in tegenspoed voor mismoedigheid.
De vier dingen die den vrede grooielijks bevorderen.
1. De Heer. Mijn zoon ! nu zal Ik u den weg des vredes en der ware wijsheid leeren.
2. De Geloovige. Doe, o Heer! wat Gij zegt ; want ik hoor het gaarne.
3. De Heer. Leg u toe, mijn zoon! om liever den wil van een ander dan den uwen te doen.
Verkies steeds liever min dan veel te hebben.
Zoek altoos de laagste plaats en aan allen onderworpen te zijn.
Wensch steeds en bid dat de wil van God in u volkomen geschiede.
Zie, zulk een man treedt het gebied des vredes en der ruste binnen.
4. De Geloovige. Heer! deze uwe korte rede bevat in zich eene groote volmaaktheid. Klein is zij in woorden, maar vol van zin en overvloedig in vruchten.
Konde ik ze maar getrouw nakomen, dan zoude niet zoo licht ontroering in mij ontstaan.
Want zoo dikwijls ik mij onrustig en bezwaard gevoel; bevind ik dat ik van deze leer afgeweken ben.
Maar Gij, die alles vermoogt en wien de voortgang mijner ziele steeds ter harte gaat,
derde boek. 289
vermeerder uwe genade te meer, opdat ik uw voorschrift nakomen en mijne zaligheid bewerken moge.
5. De Geloovige. Heere mijn God! verwijder U niet van mij; o mijn God\', zie op te mijner hulpe. (Ps. 70.) want zoo velerlei bedenkingen zijn bij mij opgekomen en groote angsten, welke mijne ziel benauwen.
Hoe zal ik er onbeschadigd doorkomen ? hoe er doorbreken ?
De Heer. Ik zal u voorgaan en de trotschen de aarde vernederen. (Is. 43.) Ik zal de deuren des kerkers openen en u verborgen schatten openbaren. (Is. 45.)
De Geloovige. Heer! doe gelijk Gij zegt, en dat alle booze gedachten voor uw aanschijn vlieden.
Dit is mijne hoop en eenige troost, in alle benauwdheid tot U mijn toevlucht te nemen, op U te vertrouwen, U uit het binnenste des harten aan te roepen en uwen troost geduldig af te wachten.
6. Verlicht mij, goede Jezus! met de stralen van het inwendig licht, en verdrijf alle duisternis uit de woning mijns harten.
Beteugel de veelvuldige verstrooiingen, en verijdel de bekoringen, die mij geweld doen.
Strijd krachtig voor mij en overwin die booze dieren, ik bedoel de verlokkelijke begeerlijkheden, opdat er door uwe kracht vrede zij, en uw heilige tempel, die van een zuiver geweten, van den overvloed uws lofs weergalme.
Gebied den winden en stormen; zeg tot de
19
290 DE NAVOI.GINO VAN JEZUS CHRISTUS, zee : wees stil, en tot den noordenwind; blaas niet meer, en er zal groote stilte zijn.
7. Zend mij uw licht en uwe waarheid: (Ps. 42) dat zij de aarde beschijnen ; want ik ben een ledige en woeste aarde, totdat Gij mij verlicht.
Stort van boven uwe genade uit, en doortrek mijn hart met uwen hemelschen dauw. Giet de wateren der godsvrucht om de oppervlakte der aarde te besproeien, opdat zij goede en zeer goede vruchten voortbrenge.
Beur mijne door den last der zonden neergedrukte ziel op, en richt al mijn verlangen ten hemel, opdat het mij, het liefelijke eener hoogere zaligheid gesmaakt hebbende, verdriete aan het aardsche te denken.
8. Voer mij weg en ontruk mij aan allen vergankelijken troost der schepselen : want niets dat geschapen is kan mijn verlangen volkomen bevredigen noch vertroosten.
Hecht mij aan U door den onverbreekbaren band der liefde : want Gij alleen zijt den beminnende genoeg en buiten U is a\'les nietig.
OEFENING.
Niemand kan zich aan het gezicht, noch aan de rechtvaardigheid Gods onttrekken : men moet dan, 1. onophoudelijk over zichzelven waken; 2. aan zich niets vergeven noch toelaten wat den Heer mishaagt; 3. onder zijne oogen en onder zijne hand leven, dat wil zeggen, alles in zijne tegenwoordigheid doen en met het inzicht van Hem te behagen;
derde boek. 29i
4. in alle omstandigheden de beweging zijner genadevolgen, geen wederstand aan zijnen heiligen wil bieden, en geen oogenblik uitstellen om dien te volbrengen, zoodat men geenen tusschentijd stelle tusschen te kennen, te willen en te doen, wat God wil dat wij doen. Niets is zoo aangenaam aan den Heer, dan zijn vertrouwen in Hem te stellen, alles om Hem te verlaten, en zich geheel aan Hem over te geven, en in alles van Hem af te hangen. Gelukkig die ziel, welke alles van de hand Gods aannemende, zich in alles aan zijnen heiligen wil onderwerpt, die niets wil dan hetgeen God wil, en alles wil wat haar overkomt, omdat God het alzoo wil.
GEBED.
Heere Jezus! weinig zijn uwe woorden, maar ruim in beteekenis. Dierbaar zijn zij voor mijn hart, daar zij de middelen voorschrijven waardoor de ware vreugde verkregen woidt. ü, mocht het dra daarvan de vruchten ontwaren! Maar ach! Gij weet wat mij tot beletsel is; Gij kent het geweld mijner driften. Verlos mij daarvan en van hare verderfelijke gevolgen. Spreek slechts één woord en kalmte zal in mijn binnenste heerschen.
Bat men moet vermijden naar eens anders gedrag nieuwsgierig te onderzoeken.
De Heer. Mijn zoon! wees niet nieuwsgierig en voed geen ij dele zorgen.
292 DE MAVOLOING VAN JEZUS CHRISTUS.
Wat raakt u dit of dat? Volg gij Mij.
Wal toch gaat liet n aan, of dc/.e dus of zoo gesteld zij, of gene dus of zoo Itamlele of spreke?
Gij behoeft voor anderen niets te verantwoorden, maar zult voor uzelven rekenschap geven. Waarmede laat gij 11 dan in?
Zie, Ik ken allen : Ik zie alles wal onder de zon geschiedt. Ik weet hoe het met eenieder gesteld is; wat hij denkt, wat hij wil en werwaarls zijne bedoeling gaat.
Aan Mij dus moet alles overgelaten worden, houd u in goeden vrede en laat den onrustige woelen zooveel hij wil.
Wat hij gedaan of gezegd zal hebben zal op hem nederkomen : want Mij kan hij niet bedriegen.
2. Wees niet bezorgd om de schaduw van een groeten naam, om de gemeenzaamheid met velen, noch om de bijzondere genegenheid der menschen; want daaruit ontstaat verstrooiing en groote duisternis des harten.
Gaarne zoude ik mijn woord tot u richten en u geheimen openbaren, zoo gij zorgvuldig acht gaaft op mijne komst en Mij de deur uws harten opendet.
Wees omzichtig, waak in het gebed en verneder 11 in alles.
OEFENING.
Om den waren vrede der ziel te genieten, moet men ; 1. alle nieuwsgierigheid vlieden, wegens alles wat den naaste aangaat; 2. met geduld de kwellingen aanvaarden, die ons door
DFRDR BOEK. 293
de rechtvaardigheid Gods of door de onrechtvaardigheid der rnenschen overkomen; 3. zich aan het lijden gewennen, alsmede aan de be-rooving van zijnen zin en van de vertroosting; 4. aan God al de voldoening van onzen geest, van ons hart en van onze zinnen opofferen, en Hem bedanken, dat Hij niet toelaat dat wij iets ter onzer bevrediging buiten Hem vinden.
GEBED.
Uw woord is waarheid, o God! te vaak liet ik mij met zaken in die mij vreemd waren, en matigde ik mij een oordeel aan, dat U alleen toekomt. Bezorgd omtrent ijdele zaken, was ik zorgeloos omtrent mijn eigen heil en ondermijnde ik de rust mijns harten. Doe mij vooizichtiger en waakzamer worden, en boven alles bekommerd zijn omtrent het ééne noo-dige, mijn eeuwig heil. Dat zij mijne hoofdbezigheid, daaraan offere ik alles op.
VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Waarin de duurzame vrede des harten en de ware voortgang bestaan.
1. De Heer. Mijn zoon! Ik heb gezegd ; vrede laat ik u ; mijnen vrede geef ik u, niet gelijk de wereld dien geeft, geef ik u dien. (Joan. 14.)
Allen verlangen den vrede; maar niet allen zorgen voor hetgeen tot waren vrede dient.
Mijn vrede is met de nederigen en zacht-vnoedigen van harte; uw vrede zal zijn in groote lijdzaamheid.
294 de navolging van jezus christus.
Zoo gij naar Mij hoort en mijne stem volgt, zult gij grooten vrede kunnen genieten.
2. De Geloovige. Wat moet ik dan doen?
3. De Heer. Let in alles op uzelven, wat gij doet en wat gij zegt, en richt al uwe bedoelingen daarhenen om Mij alleen te behagen en buiten Mij niets te begeeren of te zoeken.
Vel ook geen lichtvaardig oordeel over de woorden of daden van anderen, en wikkel u niet in zaken, welke u niet zijn toevertrouwd; zoo is het mogelijk dat gij weinig of zelden onrust ontwaart.
Maar nooit eenige onrust te ontwaren en nooit eenige ziels- of lichaamskwelling te lijden behoort niet tot dezen tijd, maar tot den staat der eeuwige ruste.
Denk derhalve niet den waren vrede gevonden te hebben, wanneer gij geenen druk gevoelt, of dat dan alles goed is als niemand u tegenstreeft, of dat dit volmaaktheid is, wanneer alles naar uwen zin gelukt.
Denk ook niet dat gij dan iets groots zijt, noch houd u voor een bijzonder lieveling, als gij eene groote godsvrucht en vertroosting ontwaart ; daaraan toch wordt de ware vriend der deugd niet gekend, en daarin bestaat niet \'s men-schen voortgang en volmaaktheid.
4. De Geloovige. Waarin dan, Heer?
De Heer. In uzelven van ganscher harte aan den wil Gods over te geven, in niets het uwe te zoeken, noch in het kleine noch in het groote, noch in den tijd noch in de eeuwigheid; zoodat gij, met een gelijk gelaat alles in de-
DERDE BOEK. 295
zelfde schaal afwegende, zoowel in tegenspoed als voorspoed, Mij blijft danken.
Wanneer gij zoo sterk en in de hoop volhardende zijt, dat gij bij de onthouding van inwendigen troost zelfs uw hart toerust om nog meer te verdragen, en gij uzelven niet rechtvaardigt als behoordet gij dit en zooveel niet te lijden, maar Mij in al mijne schikkingen recht geeft en als heilig prijst, dan bewandelt gij den waren en rechten weg des vredes, en er is onbetwijfelbare hoop dat gij weder met vreugde mijn aanschijn zult aanschouwen.
En zijt gij tot eene volkomen zelfversmading gekomen, weet, dat gij alsdan zulk een overvloed van vrede zult genieten, als met uw vreemdelingschap bestaanbaar is.
OEFENING.
Men moet zich geheel en al aan den god-delijken wil onderwerpen, en alles evenzoo willen als God wil, dat wil zeggen : in de beoefening i. niets wenschen dan hetgeen God wil; 2. niets weigeren van de rampen, welke God ons overzendt; 3. zich stellen in eene volko-mene versmading van zichzelven, zelfs tot de vernedering en tegenspraak aan te nemen, als iets dat wij moeten lijden; 4. sterk, getrouw en standvastig blijven in datgene wat God van ons wil, alhoewel men noch vertroosting, noch smaak, noch gerustheid gevoelt; 5. in één woord, vermaak scheppen in het vermaak van Gods hart, dal is : de volbrenging van zijnen heiligen wil.
.11
296 DE NAVOLCtING VAN JEZUS CHRISTUS.
GEBED.
Ook ik, o God ! heb dikwijls naar vrede gc-wenscht, maar dien niet gezocht langs wegen, waarop ik dien konde vinden. Gij wijst mij daartoe den eenigen waren weg, dien van zelfverloochening. Hard is voor mijne zinlijkheid die eisch; maar mijn hart heeft behoefte aan vrede. Ik wil alzoo den weg betreden, door U mij aangewezen, hoe moeilijk hij ook moge schijnen. Vestig Gij daarop mijne treden en laat mij nimmer daarvan afwijken.
ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de hoogc waarde van een vrij gemoed, dat men eerder verkrijgt door nederig bidden dan door veel lezen.
1. De Geloovige. Heer! dit is \'t werk van een volmaakt mensch, zijn hart nooit af te trekken van het streven naar het hemelsche er tusschen de veelvuldige zorgen als zonder zorg door te gaan; niet uit traagheid, maar door een zeker voorrecht van eene vrije ziel, zich aan geen schepsel door eene ongeregelde liefde hechtende.
2. Ik smeek U, mijn allergenadigste God! behoed mij voor de zorgen dezes levens, opdat ik daarin niet te zeer verward worde; voor de veelvuldige lichamelijke behoeften, opdat oe wellust mij niet overmeestere; voor al de hindernissen der ziele, opdat ik niet, door kwellingen ontmoedigd, bezwijke.
DERDE BOEK. «97
Niet slechts bedoel ik zulke dingen, welke de wcreldsche ijdelheid met alle drift najaagt; maar ook die ellenden, welke als een gevolg van den vloek over alle stervelingen uitgesproken, de ziel van uwen dienstknecht zoozeer bezwaren en beletten tot de vrijheid des geestes te komen, zoo dikwijls zij wilde.
3. O mijn God, onuitsprekelijke zoetheid ! verkeer voor mij in bitterheid allen vlecschelij-ken troost, die mij van de liefde tot het eeuwige aftrekt en mij ongelukkig tot zich lokt door het lokaas van eenig tegenwoordig genot.
Dat toch, o mijn God! dat toch geen vleesch en bloed mij overwinnen; dat de wereld met hare kortstondige heerlijkheid mij niet misleide ; dat de duivel met zijne listen mij niet ver-schalke.
Geef mij kracht tot tegenstand, geduld ter verdraging, standvastigheid ter volharding.
Geef mij voor al den troost der wereld de allerliefelijkste zalving van uwen geest, en voor eene vleeschelijke liefde stort in mij de liefde tot uwen naam.
4. Zie, spijs, drank, kleeding en de overige benoodigdheden, tot onderhoud des lichaams behoorende, zijn eene naar den hemel smachtende ziele tot last.
Geef dat ik mij van al zulke verkwikkingen matig bediene, zonder ze te driftig aan te hangen.
Alles mag ik niet verwerpen, omdat de natuur ondersteund moet worden; inaar het overtollige te zoeken en hetgeen \'t meest vermaakt.
298 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
verbiedt uwe heilige wet : want anders zoude het vleesch over den geest de overhand krijgen.
Dat dan, smeek ik U, uwe hand mij bij dat alles geleide en mij leere het overtollige te vermijden.
OEFENING.
De versterving der zinnen en de overwinning der eigenzinnigheid zijn zoo wezenlijke plichten voor eenen Christen ter zaligheid, dat men mag zeggen, dat de ziel, die zich met uiterlijke voorwerpen ophoudt en dikwijls meer met zichzelven, dan met God bezig is, niet verdient in Hem te bestaan en voor Hem te leven, omdat zij, door zich aan hare driften over te geven, als niet rekent aan God te behagen. Ach! hoe zal zij in het uur des doods van gevoelen en gedachte veranderen, als zij, alleen met haren God, van Hem dit verwijt zal moeten hooren : Ik ben voor u niets geweest gedurende uw leven. Ik zal voor u ook niets zijn in de eeuwigheid : gij hebt uw zingenot boven het geluk van Mij te behagen gesteld, het is billijk, dat gij aan de ijselijkheden eener ongelukkige eeuwigheid overgeleverd wordt. (1) Aldus werd geantwoord aan den rijken vrek, toen hij in de hel over de strengheid der pijnen jammerde; en het zal tot die zinnelijke zielen gezegd worden, die zich niet bedwingen noch zich in iets versterven, tenzij zij trachten het geluk der eeuwigheid hooger te achten dan
Recepiste bona iu vita tua. XVI v. 24.
derde boek. 299
de vermaken dezes levens, en den hemel door het beteugelen der driften te verdienen.
GEBED.
Zoude ik, o God ! met deze bede niet instemmen f Ja, ook ik wensch, van alle aardsche afleidingen bevrijd, mij onophoudelijk met U en mijne eeuwige belangen bezig te houden ; maar ach ! nog te zeer word ik door mijne zinnelijkheid en aardsche zorgen gestoord. Trek dan mijn hart meer en meer van het aardsche af en breng het tot het eeuwige over. Doe mij het noodige slechts als middel, niet als doel, matig gebruiken te uwer eere en tot heil mijner ziele.
ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat dc eigenliefde van het hoogste goed ten sterkste aftrekt.
1. De Heer. Mijn zoon! gij moet alles voor alles geven en in niets uws zelfs zijn.
Weet, dat de liefde tot uzelven u meer schaadt dan eenige zaak ter wereld.
Naar de liefde en genegenheid, die gij hebt, zal elke zaak u meer of min aankleven.
Is uwe liefde rein, eenvoudig en wèl geregeld, gij zult aan niets verslaafd wezen.
Begeer niet wat gij niet moogt bezitten; wil niet bezitten wat u kan hinderen en van de inwendige vrijheid berooven.
Het is zonderling, dat gij u niet van ganscher
300 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
harte met alles wat gij kunt wenschen of bezitten, aan Mij toevertrouwt.
2. Waarom u door ijdelen kommer verteerd r Waarom door overtollige zorgen vermoeid r
Houd u aan mijn welbehagen en gij zult geen nadeel lijden.
Indien gij dit of dat zoekt en hier of daar wilt zijn om uw eigenbelang en om naar uwen eigen zin te leven, zoo zult gij nooit in rust noch vrij van kommer zijn ; want in alles zal eenig gebrek gevonden worden en op elke plaats zal iemand zijn, die u tegenstreeft.
3. Het is dus dienstig niet allerlei tijdelijk goed te verkrijgen of te vermeerderen, maar liever het te versmaden en de begeerte daarnaar tot den wortel uit te roeien.
Dit moet gij niet alleen verstaan van het bezit van geld en rijkdommen, maar ook van de zucht naar ijdelen lof en roem, die alle met de wereld voorbijgaan.
Eene plaats geeft weinig veiligheid, zoo dc geest des ijvers ontbreekt.
En de vrede van buiten gezocht, zal niet lang bestaan, 200 de staat uws harten den waren grondslag mist, dat is : zoolang gij niet op Mij rust.
Gij kunt wel van plaats veranderen, maar u niet verbeteren ; want zoo ras de gelegenheid zich opdoet en gij u daarvan bedient, zult gij vinden hetgeen gij ontvlucht en nog meer.
4. De Geloovige. Bevestig mij, o God ! door de genade van den Heiligen Geest.
Geef dat de kracht in den inwendigen mensch
derde boek. 301
versterkt worde, en dat mijn hart zich van alle onnoodigc zorg en angst ontledigc; dat ik niet door allerlei begeerten naar welke zaak ook, gering of\' kostbaar, getrokken worde, maar alle zaken als voorbijgaande beschouwe en mijzel-ven als voorbijgaande met haar.
Want er is niets bestendigs onder de zon ; alles is ijdelheld en kwelling des geestes. (Eccl. i.)
De Heer. O, hoe wijs is hij, die dit aldus inziet!
5. De Geloovige. Geef mij, o Heer! de hemelsche wijsheid, opdat ik leere U boven alles te zoeken en te vinden, te smaken en te beminnen, en al het overige zoo in te zien, als het naar de orde uwer wijsheid waarlijk is.
Geef, dat ik den vleier voorzichtig vermijde en den tegenstrever geduldig verdrage.
Want dit is eeue groote wijsheid, niet door allen wind van woorden bewogen te worden, noch het oor te leenen aan het gevaarlijk gevlei van valsche vrienden; zoo toch zet men den ingeslagen weg veilig voort.
oefening.
Zich geheel zonder eenige uitzondering aan God overgeven, is : i. zich niets te verwijlen, in iets wat men Hem gegeven heeft; 2. in alle gelegenheden zich aanHem overgeven, en Zijnen wil stellen boven de genegenheden uit eigenliefde; 3. niels aan zich toelaten of zich in niets verschoonen, hetgene men weet aan God te mishagen; 4. Hem den volstrekten meester en als eigenaar van ons hart maken, zoodat Hij
302 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
over alles beschikke wat in ons is en ons toebehoort, en zelfs van onzen geheelen persoon, volgens zijnen heiligen wil; 5. leven in eene afhankelijkheid en gedurige onderwerping aan de bewegingen der genade.
Aan God aldus geheel en zonder uitzondering toebehooren, is het ware middel om Hem te bezitten en in vrede te leven. Dan, helaas! hoe weinige zielen worden er aangetroffen, die alzoo aan God geheel overgegeven zijn! En hoe velen zijn er, die aan Hem slechts half toebehooren, die hun hart tusschen God en het schepsel, tusschen de liefde Gods en hunne eigenliefde verdeelen, alhoewel zij weten dat alle verdeeling het hart van God kwetst, en Hem belet geheel en al te heerschen in onze harten, waarvan Hij de meester niet is, tenzij Hij alleen het bezit, en waarin Hij als God niet heerscht, wanneer Hij er niet alleen heerscht en in alles den voorrang bekomt.
GEBED.
Ja, o God! eene overdrevene liefde tol mij-zelven stoort vaak mijne rust en doet mij meer nadeel dan al mijne vijanden mij kunnen doen. Zij bindt mij aan het vergankelijke, kwelt mij met tallooze zorgen en verwijdert mij meer en meer van mijn doel. Wie zal mij van hare heerschappij verlossen r Wie die sterke banden verbreken ? Wie anders, dan Gij! Doe dit dan, o Heer! breng mijn hart geheel tot U over en houdt het onveranderlijk op U gericht.
deudf. boek.
ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Tegen kwaadsprekende tongen.
t. De Heer. Mijn zoon! het verdriete u niet als sommigen van u kwaad denken en zeggen wat gij niet gaarne hoort.
Gij moet nog erger van uzelven denken en niemand zwakker dan uzelven achten.
Verkeert gij inwendig met uzelven, gij zult weinig aan voorbijvliegende woorden hechten.
Het is geen kleine voorzichtigheid ten kwaden tijde te zwijgen en inwendig zich tot Mij te kee-ren en zich door geen menschelijk oordeel te laten ontrusten.
2. Dat uw vrede van der menschen mond niet afhange; want of ze iets wèl of kwalijk uitleggen, gij zijt daarom geen ander mensch.
Waar is waren vrede en waren roem r Is het niet bij Mij r
Wie den menschen niet zoekt te behagen noch vreest te mishagen, zal veel vrede genieten.
Uit eene ongeregelde liefde en ijdele vrees ontstaan alle onrust des harten en verstrooiing des geestes.
OEFENING.
Niets is bekwamer om ons te ontrusten en te storen, dan de oordeelvellingen en gesprekken van anderen jegens ons. Wij achten ons gelukkig wanneer wij hun behagen, en ongelukkig als wij door hen versmaad worden; en nochtans, wat is de achting of smaad der wereld,
303
304 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
dan een schaduw, een rook, een voorbijvliegende damp, die niets kan bijzelten aan hetgene wij zijn of moeten wezen ! Wij zijn slechts datgene, wat wij voor de oogen van God zijn, en moeten al de goede of slechte gevoelens, die men van ons heeft, als een niet rekenen. O inenschelijk opzicht! wanneer zult gij in ons voor de eer, die wij onzen God schuldig zijn, onderdoen? Helaas! hoezeer werpt het men-schelijk opzicht in ons alles omver, waardoor wij aan God zouden kunnen behagen ! Wat zal men van mij zeggen, indien ik dit of dat zeg of doe ? Maar wat zal de Zaligmaker zeggen, indien ik dit of dat niet zeg of doe? is het niet beter aan God dan aan de men-schen te gehoorzamen, en aan God dan aan de wereld te behagen ? Waarom doe ik dan zulks niet?
GEBED.
Zoo mih ik mij, o God! op den lof van vleiers mag verheffen, zoo min mag ik mij aan lastertaa\'. storen. Welk nadeel zullen woorden mij aanbrengen, die als de wind vervliegen? Ik blijf die ik ben, en Gij, Alwetende! zijt de getuige mijns harten. Laat dit geloof bij mij steeds levendig zijn, wanneer ik door laster vervolgd worde. Mijn oog zij op U gevestigd, die alles gadeslaat en ieder beloont naar zijne werken.
derde boek.
NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Hoe men in wedcnvaardigheden God moet aanroepen en zegenen.
1. De Geloovige. Heer! eeuwig zij uw naam gezegend, die gewild hebt dat deze bekoring en kwelling over mij komen zouden.
Ontvluchten kan ik ze niet; maar tot U moet ik mijne toevlucht nemen, opdat Gij mij moogt helpen en ze mij ten goede keeren.
Heer! thans ben ik in lijden; het is mijn hart niet wèl, maar ik word door het tegenwoordige lijden zeer gekweld.
En nu, geliefde Vader! wat zal ik zeggen? Ik ben omgeven van benauwdheden. Verlos mij uit dit uur.
Doch daarom ben ik in dit uur gekomen, opdat Gij zoudt verheerlijkt worden, nadat ik dieper vernederd en dan door U verlost zal zijn.
Heer\', dat het U bchage mij te redden! (Vs. 39) want ik arme, wat kan ik doen en waarheen zal ik gaan zonder U?
Geef geduld, o Heer! ook ditmaal.
Help mij, mijn God! dan zal ik niet vreezen, hoezeer ook bezwaard.
2. Doch wat zal ik intusschen zeggen? —■ Heer! uw wil geschiede! (Matth. 6.)
Ik heb wel verdiend gekweld en bezwaard te worden ; ik moet dus wel verdragen : o mocht het geduldig zijn, totdat het onweder voorbijga en het beter worde.
20
3o6 de navolging van jezus Christus.
Overigens is uwe almogende hand machtig genoeg om ook deze bekoring van mij weg te nemen of haren aandrang te matigen, zoodat ik niet geheel bezwijke; zooals Gij, mijn God! mijn ontfermer! tevoren dikwijls met mij gedaan hebt.
En hoe zwaarder mij deze beproeving valic, des te lichter valt u zulk eene verandering van de rechterhand des Allerhoogsten. (Ps. 76.)
OEFENING.
Men moet hevig en gedurig aan de bekoring wederstaan, maar tevens moet men ook tot God met vertrouwen zijne toevlucht nemen, om zc te overwinnen. Dikwijls laat God toe, dat wij zoo hevig aangevallen en zoo zwaar onder het gewicht onzer ellenden gedrukt worden, dat wij geen middel zien om staande te blijven en wederstand te bieden, dan ons krachtig met Hem vereenigd te houden en ons als afhankelijk van de hulp zijner genade te beschouwen. Derhalve, hoe minder hulpmiddelen wij in ons ontmoeten, des te meer moeten wij van Hem verwachten; en wanneer wij op het punt zijn van onder de bekoring te bezwijken en te vergaan; tot Hem zeggen : Heer! red ons, wij vergaan; onze oogen zijn opgeheven tot U, Gij, die onze God zijt, en die ons kunt helpen; Gij, die onze Vader zijt, en ons wilt helpen; Gij, die onze Zaligmaker zijl, en in deze hoedanigheid hiertoe verplicht zijt. Wij rekenen op U. Hoe zwakker ik mij uit mijzelven gevoel, des te meer verwacht ik van U de sterkte om
DERDE BOEK. 307
te wederstaat!. Uwe verheerlijking en uw voordeel hebben er belang bij om mij bij le staan, aangezien mijne ziel het werk uwer handen en de prijs uws bloeds is.
GEBED.
Dat, o God ! deze bede ook de mijne zij, zoo dikwijls het U believen zal mij met rampen tc bezoeken. Zij is mij als mensch en Christen waardig en kenmerkt het onderworpen hart, in de school van uwen Zoon gevormd. Welaan dan, lieve Vader! ik wil daartoe mijn best doen. Heer, uw wil geschiede! Zoo zal ik; hartelijk bidden, gelijk Jezus, mijn Heiland, gebeden heeft; en ik zal verlichting ontwaren.
DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men Gods hulp moet a fs mee ken en op de wederkomst der genade vertrouwen.
De Heer. Mijn Zoon ! Ik ben de Heer, die sterkte geeft ten dage van verdrukking. (Nah. 1.) Kom tot Mij, als het u niet wel gaat.
Wat wel het meest den hemelschen troost verhindert, is dat gij u zoo laat tot het gebed begeeft.
Want alvorens Mij vurig te bidden, ziet gij intusschen naar veel anderen troost om en zoekt verkwikking in het uiterlijke.
En vandaar dat alles weinig baat, totdat gij opmerkt dat Ik het ben die degenen red, die op Mij hopen, en dat er buiten Mij noch krach-
3o8 de nav(gt;t,ging van jbzus Christus.
lige hulp, noch nuttige raad, noch bestendig redmiddel is.
Doch, nu na den storm uw geest bekomen is, herstel u in het licht mijner ontfermingen : want Ik ben nabij, zegt de Heer, om alles niet slechts volkomen maar overvloedig en bovenmate te herstellen.
2. Of is Mij wel iets modelijk ? (Jer. 32.) Of zoude Ik gelijk zijn aan hem die zegt en niet doet r
Waar is uw geloof? sta vast en volhard.
Wees lijdzaam en een dapper man; de troost zal u op zijn tijd toekomen.
Wacht op Mij, wacht : Ik zal komen en u genezen.
Het is eene bekoring die u kwelt, en eene ijdele vrees welke u verschrikt.
Waartoe dient die zorg over hetgeen in de toekomst gebeuren mag, dan om u droefheid op droefheid te baren ? Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. (Matth. 6.)
Het is ijdel en nutteloos zich te bedroeven of te verblijden over iets, dat nog komen moet en wellicht nooit komen zal.
3. Maar het is menschelijk door zulke voorstellingen misleid te worden, en een bewijs van een nog zwakken geest zoo licht aan de ingevingen des vijands gehoor te geven.
Hem toch is het om het even of hij door het ware dan door het valsche begoochele cn misleide; of hij door liefde tot het tegenwoordige dan door vrees voor het toekomende ten val brenge.
DERDE BOEK. 300
Dat dan uw hart niet ontroerd worde nocli vrceze. Geloof in Mij en vertrouw op mijne barmhartigheid.
Dikwijls als gij meent dat gij van Mij verwijderd zijt, ben Ik het dichtst bij u.
En wanneer gij bijna alles verloren acht, is er dikwijls de meeste winst te doen.
Het is niet alles verloren, als eene zaak tegenvalt.
Gij moogt niet oordeelen naar het eerste gevoel, noch ook zooveel hechten aan eenig bezwaar, vanwaar het kome, of het zoo opvatten, als ware alle hoop op uitkomst ontnomen.
4. Denk niet dat gij geheel verlaten zijt, als Ik u voor een tijd eenigen druk laat toekomen, of ook den gewenschten troost onttrek ; want dus komt men tot het Hemelrijk.
Het is ongetwijfeld voor u en mijne overige dienstknechten heilzamer door tegenspoed geoefend te worden dan wanneer gij alles naar wensch hadt.
Ik weet de verborgenste gedachten, en dat het voor uw heil zeer nuttig is dat gij somtijds smakeloos gelaten wordt : opdat gij u niet bij voorspoed verheffen zoudt, en zelfbehagen willen zoeken in hetgene gij niet zijt.
Wat Ik gegeven heb, kan Ik afnemen en het teruggeven als het Mij believen zal.
5. Als Ik het gegeven heb, is het \'t mijne, als Ik het terugneem, ontneem Ik het uwe niet: want alle goede gave en alle volmaakte gifte is het Mijne.
Indien Ik u eenig bezwaar of tegenspoed toe-
3IO ne NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
zend, word daarover niet misnoegd en dat uw moed niet bezwijke ; ras kan Ik helpen en alle smart in vreugde veranderen.
Intusschen ben Ik reehtvaardig en verdien grooten lof als Ik zoo met u handel.
6. Indien gij recht wijs zijt en naar waarheid oordeelt, dan moet gij nooit over eenigen tegenspoed zoo moedeloos treuren, maar eer u verblijden en danken, ja dit als uwe eenigste vreugde achten, dat Ik u mei smarten verdrukkende, ti niet spaar. (Job. 6.)
Gelijk de Vader Mij heeft liefgehad, alzoo heb Ik u ook lief, (Joan. 15.) zeide Ik tot mijne geliefde leerlingen, die Ik evenwel niet tot tijdelijke vreugde maar tot zwaren strijd uitzond ; niet om geëerd maar om veracht te worden; niet tot lediggang maar tot arbeid; niet cm rust te hebben maar om veel vrucht te dragen in lijdzaamheid.
Wees, mijn zoon! deze woorden gedachtig.
OEFENING.
Ik ben, zegt de Heer door eenen Profeet, tk ben de God, die sterkte geeft in den dag der verdrukking, en diegenen uit het gevaar verlos, welke op mij vertrouwen. Hoe geschikt zijn deze woorden om eene ziel in de bekoring en in de wederwaardigheden te vertroosten, te ondersteunen en te versterken, als zij slechts getrouw en standvastig blijft in alles wat God van haar eischt! En dit is het, wat de heilige Schrift noemt : den Heer verbeiden en lankmoedig afwachten.
DERDE BOEK. 311
Geloof in Mij, zegt de Zaligmaker, en dat uw hart noch ontsteld, noch bevreesd zij. Derhalve moet men in de gelegenheden van in- of uitwendige kwellingen, i. met vertrouwen tot God zijne toevlucht nemen; 2. zich aan zijnen heiligen wil onderwerpen; 3. niets van de oefeningen achterlaten; 4. zich overwinnen, beteugelen, zich in alles verzaken om eenstemmig met God voort te gaan; 5. zijn geluk en zijne verdienste stellen in Gods majesteit te verheerlijken; 6. eindelijk, tevreden zijn met een gekruist en lijdend hart te dragen, hetwelk met smarten en bitterheid overladen, en de gesteldheid is van het hart van Jezus op het kruis.
GEBED.
Ja, wel zal ik, o God ! deze woorden gedachtig zijn en dikwijls overwegen. Vaak toch zoude ik uwe hulp ontwaren, wist ik mij daarvoor wat meer gereed te houden en die geduldig af te wachten. Gij toch zijt, ten dage mijner verdrukking, mij met uwen troost naderbij dau ik mij verbeelde. Dit zij dan steeds mijn troost, wanneer Gij mij met ongevallen bezoekt. Daardoor gesterkt, zal niets mij ontrusten, veel minder den moed benemen.
EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Om den Schepper te kunnen vinden moet men alle schepsel laten varen.
1. De Geloovige. lieer! wè! heb ik groo-teie genade noodig, moet ik nog daartoe komen
312 de navolging van jezus christus.
dat mij geen mensch noch eenig ander schepsel meer kan hinderen.
Want zoolang mij nog iets wederhoudt, kan ik niet vrij tot U vliegen.
Vrij wenschte hij te vliegen, die sprak : Ach, hadde ik toch vleugelen als eene duif, ik zou heenvliegen en gaan uitrusten. (Ps. 54.) Wat is rustiger dan een eenvoudig oog, en wat vrijer dan hij, die niets op aarde verlangt ?
Men moet zich dan boven alle schepsel verheften en zichzelven geheel verlaten, en in den geest opgetogen blijven om te zien dat Gij, de Schepper van alles, niets gemeens hebt met de schepselen.
En al wie nog niet van alle schepselen is losgemaakt, zal zich niet vrij op het goddelijke\' kunnen toeleggen.
2. De Heer. Daarom rnijn zoon! worden er weinigen geschikt gevonden voor het beschouwend leven, omdat weinigen zich van de vergankelijke schepselen geheel weten te ontdoen.
Daartoe wordt eene groote genade vereischt, welke de ziel opbeurt en boven haarzelve vervoert.
En zoolang de mensch in den geest niet verheven is, los van al het geschapene en geheel met God vereenigd, alles wat hij weet, ook wat hij heeft is van weinige waarde.
Lang zal hij klein zijn en op den grond liggen, die nog iets hoogacht behalve het eenige, oneindige, eeuwige goed.
derde boek. 313
Waut alles wat God zelf niet is, is niets en moet voor niets gehouden worden.
Er is een groot verschil tusschen de wijsheid van den verlichten en godvruchtigen mensch, en de wetenschap van een geletterd en leergierig geestelijke.
Veel edeler is de kennis, welke van boven door goddelijke ingeving nederdaalt, dan die door menschelijk vernuft met moeite wordt verkregen.
3. Men vindt er velen, die naar de beschouwing verlangen; maar zij trachten niet te doen wat daartoe gevorderd wordt.
Een groote hinderpaal is dat men te veel blijft staan bij het uiterlijke en zichtbare en weinig werks maakt van eene volkomene versterving.
De Geloovige. Ik weet niet wat het is noch door welken geest wij gedreven worden, en wat wij voorgeven, die als geestelijken willen doorgaan, dat wij zooveel arbeid en zoo groote zorg besteden aan voorbijgaande en nietige zaken, en zoo zelden met eene volkomen ingetogenheid van zinnen aan ons inwendige denken.
4. Helaas! na een weinig overwegens storten wij aanstonds weder naar buiten, zonder onze daden door een streng onderzoek te wegen.
Wij letten er niet op, waaraan onze neigingen hechten, en wij betreuren niet dat alles zoo onrein is.
Toen alle vleesch zijnen weg bedorven had, volgde de groote watervloed.
Daar nu onze inwendige neiging zeer bedorven is, moet ook de daaruit volgende daad.
314 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, len blijke van gebrek aan innerlijke gezondheid, bedorven zijn.
Uit een rein hart komen vruchten van een goed leven voort.
5. Men vraagt hoeveel iemand gedaan heeft; maar men onderzoekt zoo vlijtig niet met welk goed oogmerk hij handelt.
Men vorscht na of iemand dapper, rijk, schoon, bekwaam is, of hij wèl schrijlt, wel zingt, wèl werkt; maar hoe arm hij is van geest, hoe lijdzaam en zachtmoedig, hoe godvruchtig en inwendig, daarnaar wordt door velen niet gevraagd.
De natuur ziet op het uitwendige des men-schen; maar de genade keert zich tot het inwendige.
Gene wordt vaak bedrogen; deze vertrouwt op God om niet bedrogen te wor len.
OEFENING.
Niets is waardig door het hart eens Christens bezeten te worden, dan wat eeuwig is, en wij moeten slechts datgene lief hebben, wat wij al-lijd zullen beminnen. Laat ons derhalve trachten 1. \'iet welbehagen van God boven al onze voldoeningen te achten; 2. in alles slechts zijn welbehagen te zoeken; 3. allen druk en lijder., dat Hij ons overzendt, met ootmoedige onderwerping van zijne hand te ontvangen; 4. dikwijls met geestelijke zaken in Gods tegenwoordigheid bezig te zijn, en in alles van Hem af te hangen.
Waarom ons inet beuzelarijen en ijdele over-
derde boek. 315
wegingen oj) onszelven en uicl ongerustheid jegens anderen onledig houden, terwijl God, in ons zijnde, de eerbewijzingen onzer harten en het offer van onzen geheelen persoon verwacht? Hoe vele genaden ontsnappen er aan eene ziel, die verstrooid is en bijna geene aandacht neemt op hetgene God van haar verzoekt! En echter weet men hoe gevaarlijk het misbruik der genaden voor de zaligheid is.
g k b e d.
Ook ik, o Vader! heb eene bijzondere genade noodig, eer ik mij op dien trap van volmaaktheid bevinde, dat niets van het aardsche mij in mijne vlucht tot U kan hinderen. Hoe vreemd ben ik nog aan die edele vrijheid, uwen kinderen zoo zeer eigen! Doe mij dien zaligen toestand kennen; schenk mij vleugelen als van eene duif, dan zal ik boven alle schepselen tot U vliegen, om eeuwig in U alleen te rusten en in uw genot zalig te zijn.
Over de zelfverloochening en verzaking van alle begeerlijkheid.
1. De Heer. Mijn zoon! gij kunt geene volkomen vrijheid bezitten, tenzij gij uzelven geheel verzaakt.
Gekluisterd zijn alle eigenbaatzuchtigen en zelfminnaars; zij zijn begeerlijk, nieuwsgierig en ongestadig; zij zoeken steeds hun gemak en niet wat Mij behaagt; /ij ontwerpen en ondernemen
3i6 de navolging van jezus Christus.
vaak dingen die geen stand houden; want alles wat van God niet komt, zal vergaan.
Onthoud dit korte en alles bevattende woord; verlaat alles en gij zult alles vinden; leg de begeerlijkheid af, zoo vindt gij rust.
Overweeg dit bij uzelven, en wanneer gij het zult volbracht hebben, zult gij alles verstaan.
2. De Geloovige. Heer! dit is geen werk van een dag noch kinderspel; ja in dit weinige is alle volmaaktheid eens kloosterlings opgesloten.
De Heer. Mijn zoon! gij moet zoo aanstonds niet afkeerig noch moedeloos worden, zoodra gij van den weg der volmaaktheid hoort; maar te meer tot het hoogere opgewekt worden of ten minste daarnaar vurig verlangen.
Och, of het zoo met u gesteld ware! of gij zoo verre gekomen waart dat gij uzelven niet meer bemindet, maar u volkomen naar der. wenk van Mij en van uwen overste schiktet! dan zoudt gij Mij zeer behagen en uw geheel leven slijten in vreugde en rust.
Nog veel hebt gij te verlaten; en tenzij gij Mij alles volkomen afstaat, zult gij niet verkrijgen wat gij vraagt.
3. Ik raad tt dat gij van Mij hoopt, goud, door het vuur beproefd, opdat gij rijk moogt worden, (Apoc. 3) te weten ; de hemelsche wijsheid, die al het aardsche onder de voeten treedt.
Geef haar de voorkeur boven de aardscha wijsheid, boven alle menschelijk en eigen welbehagen.
4. Aldus zeg Ik u : koop hetgeen gering is
DERDE BOFK. 317
bij de menschen voor hetgeen kostbaar en verheven is in hunne schatting.
Want zeer laag en gering en bijkans vergeten schijnt de ware hemelsche wijsheid, die van zichzelve niet hoog denkt noch op aarde zoekt verheven te worden.
Velen prijzen haar met den mond, maar wijken er verre af in hun gedrag.
En toch is zij die kostbare parel, voor velen verborgen.
OEFENING.
Wat is ; alles verlaten? Het is i. zich verloochenen en afsterven; 2. zijne zinnen, zijnen geest en zijn hart versterven; 3. zich van alles onthechten wat ons behaagt, en met ootmoedige onderwerping al datgene aannemen, wat ons moeilijk valt; 4. zijne vrienden in God, en zijne vijanden voor God beminnen en zichzel-ven haten; 5. aan niets dan aan zijnen God, aan zijne plichten, en aan zijne zaligheid verkleefd zijn; 6. al de bewegingen des harten tegen zich, en alleen voor God te doen dienen; 7. zich slechts ophouden met de zorg om Hem in alles te bevredigen, en met de vrees van Hem te mishagen; 8. zijn geluk en zijne eer te stellen in de winst van Zijn hart en in het bezit van Zijne liefde.
Hoe gemakkelijk zegt men : ik zou gaarne alles verlaten, om geheel voor God te wezen ! maar hoe moeilijk stelt men het in het werk, tenzij men alle getrouwheid gebruike om zich van alles te ontdoen, wat ons niet tot God ge-
31s de navolging van jezus christus.
leidt. Een weinig liefde tot God in een hart gedrukt, maakt dien afstand en die zelfopoffering aan God voor het hart mogelijk en gemakkelijk. Men moet ze willen en vragen, en zonder ophouden in het werk stellen.
GEBED.
Ik zie, o God ! dat er, om waarlijk vrij te zijn, van mij nog veel gevorderd wordt. Tk moet om vrij tot U te vliegen mijzei ven als afsterven, volkomen verlaten, dat is, mijne eigenliefde aan uwe liefde geheel opofferen. Dit is de ware wijsheid, welke van zoo weinigen wordt op prijs gesteld en zoo groote waarde heeft. Leer mij deze heilzame kunst, deze hemelsche wijsheid kennen; dat zij mij een kostbare parel zij, voor wier bezit ik alles overheb.
DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de onstandvastigheid des harten, en dat God onze laatste bedoeling moet zijn.
r. De Heer. Mijn zoon ! vertrouw niet op uwe tegenwoordige gemoedsgesteltenis : want zij zal ras in eene andere overgaan.
Zoolang gij leeft, zijt gij ook uws ondanks der veranderlijkheid onderworpen; zoodat gij nu eens blijde, dan treurig; nu gerust, dan ongerust; nu godvruchtig, dan zonder godsvrucht; nu ijverig, dan traag; nu ernstig, dan lichtzinnig zult bevonden worden.
Doch de wijze en in den geest wèl ondsr-wezene blijft, bij al deze afwisselingen, staande.
DERDE EOEK. 319
Hij let niet op hetgeen hij bij zich ontwaart noch vanwaar de wind der onbestendigheid blaast; maar hierop, dat de geheele bedoeling zijns geestes naar het behoorlijke cn gewenschte einde strekke.
Want dus, door het eenvoudig oog zijner bedoeling bij zoo velerlei voorvallen, onafgewend op Mij te vestigen, zal hij één en dezelfde en onwrikbaar kunnen blijven.
1. Hoe reiner nu het oog der bedoeling is, hoe standvastiger men tusschen velerlei stormen doorgaat.
Maar bij velen is het oog eener reine bedoeling beneveld : want alras vestigt het zich op iets gehoegelijks dat zich voordoet.
Daarom vindt men zelden iemand geheel vrij van de vlek der zelfzucht.
Dus kwamen weleer de Joden naar Bethanié tot Martha en Maria, niet om Jezus alleen, maar ook om Lazarus te zien.
Men moet dus het oog der bedoeling reinigen, zoodat het eenvoudig en oprecht zij en het, boven al hetgeen slechts middel is, op Mij alleen richten.
OEFENING.
Om de gestadigheid van ons hart, in datgene wat den dienst Gods en de zorg der zaligheid betreft, te bepalen, moet men i. zichzelven mistrouwen, en zijn vertrouwen op God stellen; 2. tot God zijne toevlucht nemen, en zijn bijstand in de gelegenheid verzoeken; 3. dikwijls zijne meening hernieuwen van God te bevre-
320 de navolging van jezus christus.
digen, zonder zichzelvcn te willen bevredigen; 4. steeds bestrijden wat ons tegengaat; 5. niets willen dan wat God wil, en het krachtdadig willen; 6. zijn hart aan de liefde Gods gewennen, en ons de heilige vriendschap voorstellen, welke Hij met ons in eeuwigheid hebben wil; 7. nauwkeurig de ingevingen en bewegingen der genade volgen.
GEBED.
Neen, mijn God! ik kan noch mag te veel vertrouwen op eene gesteltenis, welke aan zoo vele veranderingen onderhevig is. Ook hierin behoor ik mijzelven te verlaten en het oog mijner bedoeling op U alleen te vestigen. Gij zijt onveranderlijk dezelfde die Gij van eeuwigheid waart; in U alleen kan mijn hart volkomen rusten. Dat dan mijn oog zich boven alles ver-heffe; dat het zuiver zij van alle eigenbelang, oprecht en onveranderlijk tot U gekeerd.
VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dc ware minnaar vindt bij alles en boven alles in God zijn genoegen.
1. De Geloovige. Zie, God is mijn en mijn al! Wat wil ik meer en wat kan ik zaliger wenschen ?
O zoet en liefelijk woord! doch voor hem, die het Woord des Vaders en niet de wereld noch hetgeen in de wereld is, bemint.
Mijn God en mijn al! genoeg gezegd voor hem die het verstaat; terwijl de veelvuldige
DERDE HOEK. 32I
herhaling ervan genoegelijk is voor hem, die bemint.
Want zijt Gij tegenwoordig, aller, is genoeglijk ; maar zijt Gij afwezig, alles mishaagt.
Gij geeft de rust des harten, een grooten vrede en eene feestlijke blijdschap.
Gij doet over alles wèl denken en U in alles loven.
Zonder U kan niets lang behagen; maar zal iets aangenaam zijn en wèl smaken, zoo moet uwe genade daarbij zijn en de kruiderij uwer wijsheid dat toebereiden.
2. Wat zal hem niet smaken, die in U smaak vindt? En wat zal hem genoegen kunnen geven, die in U geen smaak vindt ?
De wijsheid van de wereld en de genegen-heid tot het vlcesch worden door uwe wijsheid te niet gedaan ; want in die dwaze wijsheid is veel ijdelheid en in het vleesch is de dood.
Maar zij, die U door dc verachting der wereld en afsterving des vleesches navolgen, worden bevonden ware wijzen te zijn, omdat zij zich van de ijdelheid tot de waarheid en van het vleesch tot den geest laten overbrengen.
Deze vinden smaak in God; en, welk goed zij bij de schepselen vinden, zij brengen het geheel over tot lof van hunnen Schepper.
Litusschen is er een verschil en groot verschil tusschen den smaak voor den Schepper en het schepsel, voor de eeuwigheid en voor den tijd, voor het ongeschapen licht en het meegedeelde licht.
3. O eeuwig Licht, al de geschapene lichten
322 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
overtreffende! schiet uit de hoogste stralen, die tot geheel het binnenste mijns harten doordrin-
Reinig, verkwik, verlicht en verlevendig mijne ziel en hare vermogens, zoodat zij zich aan U in juichende verrukking vasthechte.
O, wanneer zal dat zalige en gewenschte uur komen, dat Gij mij met uw bijzijn zult verzadigen en mij alles in alles zijn!
Zoolang mij dit niet wordt geschonken, zal mijn vreugde niet volkomen zijn.
4. Maar helaas! nog leeft de oude mensch in mij; hij is niet geheel gekruisigd, niet volkomen gestorven.
Nog altoos begeert hij sterk tegen den geest, verwekt inwendigen oorlog en laat aan het rijk der ziel geene rust.
Maar Gij, die heerschi over de woede der zee en liet geweld har er golven stilt, (Ps. 88.) sta op te mijner hulpe. (Ps. 43.) Verstrooi de volkeren die belust zijn op oorlog; (Ps. 57.) verpletter ze door uwe macht. (Ps. 58.)
Toon, bid ik U, uwe grootheid, en dat uwe rechterhand verheerlijkt worde : want geene andere hoop, geene andere toevlucht is mij over, dan bij U, o Heere, mijn God !
OEFENING.
Niet beminnen dan God, en Hem boven alles beminnen, is : geen behagen hebben dan in Hem alleen ; is niets dan Hem alleen zoeken; is uit liefde tot Hem verzaken aan alles, wat ons uit de natuur kan bevredigen, volgens deze
DERDE DOEK. 323
woorden van den koninklijken Profeet: mijne ziel verwerpt den troost der menschen; zij heeft zich tot God gekeerd, en in Hem alle voldoening en haar verlangen gevonden.
Om aldus niet dan God te beminnen, moet men zijne zinnen versterven, zijnen geest bedwingen, zijn hart beteugelen, zijn lichaam in bedwang houden, en zich duizende wereldsche voldoeningen ontzeggen, om alleen aan het hart van God te behagen. Heil de ziel, die tevreden is met den gekruisten staat, in welken het lichaam van Jezus Christus zich op het kruis bevond, om met den Apostel te kunnen zeggen ; ik leef om Christus alleen, en het is voor mij eene winst aan alles te sterven, om alleen voor Hem te leven.
GEBED.
Opnieuw, mijn God! vereenig ik mij met deze bede. Hoe gaarne wenschte ik voor U alleen smaak te gevoelen, U mijn God en mijn al te noemen, en in U als mijn hoogste goed te rusten! Wanneer zal dat blijde oogenblik voor mij komen ? Maar ach! de oude mensch leeft nog in mij, en is niet geheel gedood ! Vandaar die hindernissen, welke ik ontwaar. Kom mij dan te hulp; verlicht, bestraal mijn hart; dat uwe genade in mij verheerlijkt worde.
324 t)e navolging van jezus christus.
Dal men in dit leven niet veilig is voor bekoringen.
1. Df Heek. Mijn zoon ! in dit leven zijt gij nooit veilig, maar hebt, zoo lang gij leeft, altoos geestelijke wapenen noodig.
Gij verkeert onder vijanden en wordt rechts en links aangevallen.
Zoo gij dus niet van alle kanten het schild des gedulds gebruikt, zult gij niet lang on gewond blijven.
Daarenboven, houdt gij uw hart niet vast tot Mij gericht, met den zuiveren wil om alles voor Mij te lijden, dan kunt gij die hitte niet doorstaan, noch den palmtak der gelukzaligen bekomen.
Gij moet dus moedig door alles heengaan en een krachtigen arm gebruiken tegen hetgeen u wederstaat.
Want aan den overwinnaar wordt het manna gegeven, maar de lafhartige aan vele ellende overgelaten.
2. Zoo gij in dit leven rust zoekt, hoe zult gij dan tot de eeuwige rust komen ?
Zet u hier niet tot veel rust maar tot groole lijdzaamheid.
Zoek den waren vrede niet op aarde maar 111 den hemel; niet bij de menschen of de overige schepselen, maar bij God alleen.
Om Godswil moet gij alles gewillig ondergaan, te weten : arbeid en smarten, bekoringen
DliRDE BOEK. 325
en kwellingen, benauwdheden en behoeften, krankheden en beleedigingen, tegenspraak en berispingen, vernederingen en beschamingen, bestraffingen en versmadingen.
Dit alles helpt tot deugd, stelt den Christen leerling op de proef en vlecht de hemelsche kroon.
Ik zal voor kortstondigen arbeid eeuwig loon, en voor eene voorbijgaande beschaming onvergankelijke heerlijkheid schenken.
3. Meent gij dat gij steeds de geestelijke vertroostingen naar wil en wensch zult genieten ?
Mijne Heiligen hebben deze niet altoos gehad : maar vele bezwaren, velerlei bekoringen en groote moedeloosheden.
Doch in dat alles hebben zij zich geduldig gedragen en meer op God dan op zichzelven vertrouwd; wetende, dat al het lijden van dezen tijd niet te achten is om de toekomende heerlijkheid te verdienen. (Rom. 8.)
Wilt gij aanstonds hebben, wat zoo velen na vele tranen en zwaren arbeid nauwelijks hebben bekomen?
Wacht op den Heer, gedraag u mannelijk en houd moed. (Ps. 26.)
Wantrouw niet, wijk niet af; maar geef standvastig lichaam en ziel tot Gods eer ten beste.
Ik zal zeer rijkelijk vergelden; ik zal met u zijn in allen nood.
O E F E N I N G.
Bereid uwe ziel voor op do bekoring, zegt de Wijze-Man, dat is : j. stel uw geluk niet,
326 UK NAVOLGING VAN JKZUS CHRISTUS.
in bevrijd te zijn van kwellingen, maar in die wel te verdragen; 2. stel u niet bloot aan de bekoring, noch aan de gelegenheden van zondigen; maar indien gij u door de eene aangevallen en in de andere gewikkeld ziet, bied dan wederstand, strijd, vlucht en neem met vertrouwen uwe toevlucht tot God; 3. waak, bid, verneder u voor God en wees doordrongen van eene ootmoedige vrees in zijne tegenwoordigheid, en van een heilig mistrouwen in uzelven, om al uwe sterkte te stellen in God, die u tegen de aanvallen van de vijanden uwer zaligheid zal verdedigen.
Eene oprecht christene ziel moet haar verblijf op Calvarië en in de wonden van Jezus Christus vestigen, om met geduld, met sterkte en getrouwheid de wederwaardigheden te lijdeti, welke Hij haar overzendt. Want om een waar Christen te zijn en de plichten van zijnen staat te volbrengen, moet men altijd bereid zijn om voor zijnen God te lijden en te sterven, aangezien de Christenen, zooals de H. Cyprianus zegt, de erfgenamen van den Gekruiste zijn.
GEBED,
God! Gij zijt voor mij onuitputbaar in troost en schenkt mij dien naar behoefte. Neen, er is voor mij geene ware rust noch veiligheid, tenzij ik mij tot strijden gereed houde en mij bereid toone alles om uwentwil te lijden. Zoo toch was het lot van uwe beste vrienden, en ik durf mij geen ander toezeggen. Welaan! ik ben bereid, en wil mij dapper gedragen. Hau-
derde hoek. 327
del mei mij volgens uwe belofte en laat mij niet alleen in den strijd.
ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Tegen de jdelc beoordeelingen der menschen.
1. De Heer. Mijn zoon! vestig uw hart vast op den Heer en vrees des menschen oordeel niet, wanneer uw geweten u goed en onschuldig houdt.
Het is goed en heilzaam dus te lijden, en dit zal niet zwaar vallen voor een nederig hart, dat meer op God dan op zichzelf vertrouwt.
Velen spreken veel en daarom moet men er weinig geloof aan hechten.
Ook is het niet mogelijk allen te voldoen.
Ofschoon Paulus zocht allen in den Heere te behagen en allen alles werd, achtte hij het toch niet het minste door het menschelijk gericht geoordeeld te worden.
2. Hij heeft genoeg gedaan, zooveel in hem was en hij kon, tot stichting en heil van anderen; maar hij kon niet beletten, dat hij somtijds van anderen geoordeeld, ja, veracht werd.
Daarom gaf hij alles aan God over, die alles wist, en verdedigde zich door geduld en ootmoed tegen den mond dergenen, die kwaad spraken, of het ijdele en valsche uitdachten, en naar willekeur alles uitstrooiden.
Nochtans heeft hij somtijds geantwoord, opdat de zwakken niet door zijn stilzwijgen mochten geërgerd worden.
3. Wie zijt gij, dat gij een sterfelijk mensch
328 DE NAVOLGING VAN JKZUS CHRISTUS.
vreest? Heden is hij, en morgen verschijnt hij niet meer.
Vrees God, en gij zult der menschen bedreigingen niet vreezen.
Wat vermag een mensch tegen u met woorden of lasteringen ? I lij benadeelt zichzelven meer dan 11, en, wie hij zij, Gods oordeel kan hij niet ontgaan.
Houd gij God voor oogen, en wil niet twisten noch klagen.
Al schijnt gij ook voor het tegenwoordige onder te liggen, en onverdienden smaad \'ie lijden, word daarom niet verstoord, noch verminder uwe kroon door ongeduld.
Maar zie liever hemelwaarts tot Mij, die machtig ben om u te redden uit allen smaad en beleediging en eenieder te vergelden naar zijne werken.
OEFENING.
Een Christen, die aan de lastertaal en boosaardigheid der menschen is blootgesteld, mogen deze beproevingen eigenlijk welkom zijn, aangezien zij hem in de gelukkige noodzakelijkheid stellen, zijne toevlucht tot God, en niemand dan Hem tot getuige van zijn geweten te nemen. Want alhoewel wij overtuigd zijn, dat de achtingrof versmading, de goede of kwade oordeelvellingen der menschen ons noch gelukkiger noch ongelukkiger maken, zoeken wij nochtans niet dan hunne goedkeuring te bekomen. Ach, waarom trachten wij ons niet veeleer te stellen in den geest en in hel hart
derde boek. 329
van God, die Opperheer onzer eeuwigheid is.
GEBED.
Uw woord, o God! is balsem voor mijn hart. Hoe vaak toch stoorde ik mij aan de beoordeelingen van anderen, zonder mijn oog tot U te heffen en vandaar mijnen troost te verwach ten! Geen wonder alzoo, dat ik mij steeds in onrust bevond. Doe mij verstandiger worden, cn laat het voorbeeld van uwen Apostel op mijn hart van eene krachtige werking zijn! Dat mijn oog alleen op U gevestigd blijve, dan vrees ik niets, daar Gij mij een helper en redder zijt.
ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Over den zuiveren en geheelen afstand van zich-
zelven, om de vrijheid des harten te bekomen.
1. De Heer. Mijn zoon! verlaat u, en gij zult Mij vinden.
Doe afstand van allen eigen zin en eigen wil, en gij zult altoos winnen.
Want zoodra gij u zult overgegeven hebben zonder terugtrekking, zal u grootere genade worden toegevoegd.
2. De Geloovige. Heer! hoe dikwijls moet ik mij afstaan en waarin mij verlaten?
3. De Heer. Altoos en elk uur, in het groote zoowel als in het kleine. Ik zonder niets uit, maar wil u van alles ontbloot vinden.
Hoe anders kunt gij de mijne en Ik de uwe zijn, zoo gij niet inwendig en uitwendig ulk-n eitren wil uitgeschud hebt.
33° tik navolging van jezus curisïus.
Hoe eer gij dat doet, hoe beter gij het hebben zult, en hoe volkomener en oprechter, hoe meer gij Mij zult behagen en winst doen.
4. Sommigen staan zich af, doch met zeker voorbehoud : want zij vertrouwen God niet volkomen en trachten daarom zichzelven te verzorgen.
Sommigen ook geven zich aanstonds geheel aan Mij over; maar naderhand als de bekoring hen overvalt keeren zij tot het eigene terug, waarom zij in de deugd het minst niet vorderen.
Dezulke zullen niet tot de ware vrijheid van een zuiver hart, noch tot de gunst mijner ge-noegelijke verkeering geraken, tenzij zij zicli geheel hebben afgestaan en dagelijks aan Mij opofferen, zonder hetwelk geene zalige ver-eeniging met Mij bestaat, noch bestaan kan.
5. Dikwijls heb Ik u gezegd en Ik herhaal het nogmaals : verlaat u, sta u af, en gij zult inwendig grooten vrede hebben.
Geef alles voor alles; zoek niets, vorder niets terug; houd u zuiver en zonder aarzeling aan Mij, en gij zult mij bezitten; gij zult vrij zijn van harte en de duisternis zal u niet overschaduwen.
Streef daarnaar, bid hierom, en wensch dit, dat gij u van al het eigene moogt ontdoen, en naakt den naakten Jezus volgen, uzelven afsterven en voor Mij eeuwig leven.
Dan zullen alle ijdele voorstellingen, slechte ontroeringen en overtollige zorgen verdwijnen.
Dan ook zal alle onmatige vrees wijken er. de ongeregelde liefde sterven.
DERDE BOEK.
OEFENING.
Wat is zichzelven verlaten, zich verzaken en zich geheel aan God overgeven, zonder iets te behouden? Het is ; i. niet handelen dan door de ingeving zijner genade, en door een werkelijk verlangen om Hem te behagen, welk verlangen zeer dikwijls moet gevoed en hernieuwd worden. 2. Zich geheel in alle gelegen) leden aan God overlaten, en Zijne voldoening voor de onze stellen. 3. In alles zijnen eigen wil verzaken, om niet dan dien van God te volgen. 4. Vermaak scheppen in het vermaak van Zijn hart, en in niets belang stellen dan in Zijne verheerlijking. 5. Het is eindelijk, gehoorzamen aan de ingeving van den heiligen Geest en de bewegingen van zijne liefde volgen. Maar helaas ! wie is er, die alzoo leeft? wie is er, die zich alzoo verlaat en zich geheel zonder uitzondering aan God overgeeft ? Men verlaat zich-zelven in eenige omstandigheden, en in andere blijft men aan zich verkleefd; men verzaakt zich zeiven voor eenen tijd, en later zoekt men zich-weder. De geest des Heeren, zegt de koninklijke Profeet, trekt alleen door zekere zielen ; maar hij houdt zich in deze op, en als hij wederkomt, kent hij zijne plaats niet meer; dat is, dat hij eene ziel ontmoet, die meer aan zich dan aan haren God is overgegeven.
GEBED.
Nog veel, o God ! blijft mij over te doen, eer mijn hart eene volkomen vrijheid bezit. Ik
331
332 uk navolging van jezus christus.
moet van mijzelven als uitgaan en mij geheel, met alles, wat mij betreft, aan U overgeven. Ik zie de waarheid van uwe vermaning in; maar ik gevoel tegelijk mijne zwakheid. Overwin die door uwe almogende genade. Dat mijne eigenliefde zich in uwe liefde geheel verlieze, en dat uwe zalige vereeniging mij alle opoffering vergoede.
ACHT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Over een goed bestuur in het uitivendige, cn hoe
men in gevaren zich tot God moet begeven,
1. De Heer. Mijn zoon ! vlijtig moet gij daarnaar trachten, dat gij overal en in alle handeling of uitwendige bezigheid inwendig vrij en uzelven meester blijft, dat alles aan u onderworpen zij, en gij aan niets.
Daardoor zult gij heer en bestuurder van uwe daden zijn, geen dienstknecht of slaaf; maar liever een vrij en waar Hebreër, tot het erfdeel en de vrijheid van Gods kinderen overgebracht.
Die zich verheffen boven het tegenwoordige en op het eeuwige zien, die het voorbijgaande met het linker oog beschouwen, en het hemel-sche met het rechter; die zich door het tijdelijke niet laten trekken, om daaraan te hechten ; maar het veelmeer trekken, opdat het wèl diene, zooals het door God verordend en door den oppersten werkmeester ingesteld is, die in zijne schepselen niets ongeregelds overliet.
2. Indien gij u ook bij alle gebeurtenis niet ophoudt bij den niterlijken schijn, noch hetgeen
DERDF. ROEK. 333
gij ziet of hoort, met een vleeschelijk oog beschouwt ; maar terstond bij iedere zaak niet Mozes in den tabernakel treedt, om den [leer raad te vragen, dan zult gij somtijds een goddelijk antwoord vernemen en over vele tegenwoordige en toekomende zaken ingelicht terug-keeren.
Mozes immers nam altoos ter oplossing van twijfelachtige en ingewikkelde zaken tot den tabernakel zijne toevlucht en zocht hulp in het gebed, om uit de gevaren en de kwaadwilligheid der menschen gered te worden.
Zoo ook moet gij uw toevlucht nemen tot de geheime kamer uws harten, om den godde-lijken bijstand vurig af te smeeken.
Want wij lezen, dat Jozue en de kinderen Israels door de Gabaonieten zijn misleid geworden, omdat zij niet te voren den mond des Hee-ren om raad hadden gevraagd, maar vleiende taal te licht geloovencïe, zich door valsch me-medoogen lieten verleiden.
OEFENING.
De uiterlijke bezigheden trekken de ziel dikwijls tot het uitwendige, en beletten haar ingekeerd te zijn en zich voor Gods tegenwoordig-heid te houden, voornamelijk als men zich geheel aan die uitwendige zaken overgeeft, zonder zijn hart vrij en aan den Heer gehecht te houden. Indien men echter zich met die uitwendige bezigheden niet ophoudt, dan om hierdoor den wil van God te volbrengen, welke ze ons oplegt, dan is men er niet in verstrooid en doet in
334 de navolging van jezus christus. die onderscheidene bezigheden slechts ééne zaak, namelijk Gods wil bevredigen. Men heelt altijd den vrede, als men altijd vergenoegd is; men heeft dien altijd, als men alles heeft wat men verlangt; en men heeft dien altijd, als men slechts aan God tracht te behagen. Derhalve kunnen al die uitwendige werken eene ziel niet verstrooien, die alles tot de eenheid brengt, dat wil zeggen, die niet zoekt dan den Heer te behagen, en die alles in Hem vindt.
GEBED.
Hoe vele afleidingen, o God ! heb ik in dit leven te bestrijden, eer ik eene zoo zeer ge-wenschte vrijheid geniete! Wil ik waarlijk vrij zijn, dan moet ik, ook van al mijne verrichtingen, meester blijven; maar ach, hoe vaak ben ik daarvan de slaaf! Dat uwe vermaning mij ter harte ga. Dat ik bij alles wat ik onderneem, met U raadplege en uwen raad opvolge. Dit zal mij voor bedrog bewaren en omtrent vele zaken inlichten.
NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men zich over zij7ie zaken niet mag kwellen.
1. De Heer. Mijn zoon! vertrouw mij altoos uwe zaak toe; Ik zal op zijnen tijd wèl beschikker.
Wacht mijne beschikking af, en gij zult daarbij voordeel vinden.
2. De Geloovige. Heer! gaarne genoeg vertrouw ik U alle zaken toe ; want mijne over-legging kan weinig baten.
derde boek. 335
O, mocht ik aan toekomende gebeurtenissen niet veel hechten, maar mij bereidwillig aan uw welbehagen overgeven !
3. De Heer. Mijn zoon! dikwijls is de mensch zeer bekommerd over iets, dat hij verlangt; maar heeft hij het bekomen, hij begint er anders over te denken; want de neigingen blijven niet altoos bij hetzelfde, maar drijven eer van het eene tot het andere.
Het is dus niet gering, ook in het geringste zichzelven te verloochenen.
4. \'s Menschen ware voortgang bestaat in zeltverloochening, en een zichzelven verloochenend mensch is zeer vrij en veilig.
Maar de oude vijand, al het goede wederstrevende, laat niet af te bekoren, maar legt dag en nacht gevaarlijke lagen, om den onbehoedzame in zijn bedriegelijk net te kunnen verstrikken.
Waakt en bidt, zegt de Heer, opdat gij niet in bekoring komt. (Matth. 26.)
OEFENING.
Tevergeefs is men voor het toekomende bekommerd, en laat men den moed zinken op het aanzien zijner ellende; alles bestaat, met zich in alles op God te verlaten, en op Hem te rekenen, en zich aan zijnen wil over te geven, en niets te ontzien om aan Hem te behagen. Het gebeurt dikwijls, dat God wil of toelaat, dat wij ons in eenen staat bevinden, waarin wij vermeenen dat alles verloren is, om ons te verplichten in Hem alleen al ons ver-
336 de navolging van jezus christus.
trouwen te stellen. Immers, hoe minder onderstand wij bij de schepselen ontmoeten, des tc racer vinden wij er bij God, die het zich tot eer rekent en er vermaak in schept ons bij te staan, als men zich in alles op Hem verlaat. Laat ons dan trachten al de ongerustheden opzichtens onze zaligheid in het hart van onzen Zaligmaker over te storten, overtuigd zijnde, dat Hij er zorg voor draagt; en laat ons alles aanwenden om aan zijne inzichten te beantwoorden, door onze getrouwheid in het volgen derzelve.
GEBED.
Kan ik, o God! wel aan iemand mijne belangen beter toevertrouwen dan aan U ? Zelfs het geringste uwer schepselen ontgaat uwe Vaderzorg niet; en ik, uw edelst schepsel, zoude mij niet aan U toevertrouwen ? Hoe dikwijls mocht ik niet de teederste blijken ontwaren, dat Gij in alles uwe kindeien gadeslaat en hun welzijn beoogt! Boezem mij dan een kinderlijk vertrouwen in; dat ik alles aan U overgeve en mij aan uwe beschikkingen onderwcrpe.
Dat de mensch uit zichzelven niets goeds heeft en over niets kan roemen.
1. De Geloovige. Heer! wat is de mensen, dat Gij zijner gedenkt r of des menschen zoon, dal Gij hem bezoekt? (Ps. 8.)
Welke verdienste heeft de mensch, dat Gij hem uwe genade bewijst ?
DERDE BOEK. 337
Heer! hoe kan ik klagen, als Gij mij verlaat? of wat kan ik billijk inbrengen, wanneer Gij niet doet hetgeen ik verzoek?
Ja zeker, dit kan ik met waarheid denken en zeggen : Heer! ik ben niets, ik kan niets, ik heb niets goeds van mijzelven, maar schiet in alles te kort en streef altoos naar het niets. En zoo Gij mij niet helpt en inwendig versterkt, word ik geheel lauw en los.
2. Maar Gij, o Heer! zijt altoos dezelfde, (Ps. loi.) en blijft eeuwig, altoos goed, rechtvaardig en heilig; goed, rechtvaardig en heilig in alles wat Gij doet, en alles met wijsheid beschikkende.
Maar ik, die meer overhel tot afwijking dan tot vordering, blijf niet lang in denzelfden staat volharden : want ik ben aan veelvuldige verandering onderhevig.
Nochtans wordt het ras beter, als het U behaagt en Gij de behulpzame hand biedt: want Gij alleen kunt zonder menschelijke hulp helpen en zoo versterken, dat mijn gelaat niet meer gedurig verandere, maar dat mijn hart tot U alleen zich wende en in U alleen ruste.
3. Daarom, wist ik allen menschelijken troost weg te geven, hetzij ter verkrijging van godsvrucht, hetzij uit noodzakelijkheid, die mij aandrijft U te zoeken, daar geen mensch mij troosten kan; dan zoude ik terecht op uwe genade kunnen hopen en mij verblijden over het geschenk eener nieuwe vertroosting.
U zij dank, van wien alles komt, zoo dikwijls het mij wèl gaat.
22
338 DE NAVOLGING VAX JEZUS CHRISTUS.
Ik immers ben voor U ijdelheld en niets, een onstandvastig en zwak mensch.
Waarop kan ik dan roemen? Of waarom wensch ik te worden geroemd? Om een niet? Dat ware de grootste ijdelheid.
4. Waarlijk, de ijdele roemzucht is eene erge pest, eene zeer groote ijdelheid : want zij trekt af van den waren roem en berooft van de he-melsche genade.
Want zoolang de mensch zichzelven behaagt mishaagt hij U, en zoolang hij jaagt naar men-schenlof, is hij van ware deugd beroofd.
5. Maar de ware roem en heilige blijdschap is in U te roemen en niet in zichzelven, zich te verheugen in uwen naam, niet in eigen deugd, en geen genoegen in eenig schepsel te nemen tenzij om U.
Uw naam worde geloofd, niet de mijne; uw werk worde verheerlijkt, niet het mijne; i.\\v heilige naam worde gezegend, maar mij worde van \'s menschen lof niets toegeëigend.
Gij zijt mijn roem. Gij de vreugde mijns harten. In U zal ik roemen en mij verblijden den geheelen dag; doch voor mij is geen roem dan in mijne zwakheden. (2. Cor. 12.)
6. Dat de Joden roem van elkander zoeken: ik zal dien zoeken, die alleen van God is,
Want alle menschelijke roem, alle tijdelijke eer, alle wereldsche grootheid, vergeleken bij uwe eeuwige heerlijkheid, is ijdelheid en dwaasheid.
O mijne waarheid en barmhartigheid! mijn God! gelukzalige Drieëenheid! U alleen zij lof,
DERDE BOEK. 339
ccr, kracbt en heerlijkheid tot in de eindelooze eeuwen der eeuwen.
OEFENING.
Ik gevoel mijne ellenden, die mij ongeschikt maken tot eenig bovennatuurlijk goed en bekwaam tot alle kwaad; maar ik offer ze op aan eenen barmhartigen God, die veel van weinig, en alles uit niet kan maken. Derhalve is het niet genoeg te weten, dat ik niet uit mijn eigen ben, en mij niet dan in U moet beroemen, o mijn God! maar het gewichtigste is, in de gelegenheden, de heilige bewegingen van ootmoedigheid en vertrouwen in U te volgen, aan wien niets onmogelijk is. Als ik ze niet bij de menschen vind, dan word ik tot de gelukkige noodzakelijkheid gebracht mijne toevlucht tot God te nemen en van Hem af te hangen. Gelukkig ben ik. Heer! als mij alles buiten U ontbreekt, om alles in U te vinden. O, hoe wèl heeft de heilige man Job gezegd ; Uwe oogen zijn op mij gevestigd, en ik zal in mij niet meer bestaan. Want als ik aan U denk, o mijn God! gevoel ik in mij een vurig verlangen om aan U te behagen, en alles verdwijnt voor mijne oogen, zoodra Gij in mijn hart verschijnt.
GEBED.
Ja, mijn God! wat is de mensch, dat Gij zijner gedenkt? Wat is \'s menschen zoon, dat Gij hem zoo gunstrijk bezoekt ? Wat heb ik, dat Gij zoo genadevol op mij nederziet? Niets
34° de navolging van jezus christus.
heb ik van mijzelven, waarop ik mij voor U zoude kunnen beroemen. Dat dan geene ijdelc roemzucht bij mij wone; dat ik mij in U alleen beroeme, en over de goedheid, mij betoond. U alleen zij lof en eer en dankzegging in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
EEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de versmading van alle tijdelijke eer.
1. De Heer. Mijn zoon! trek het u niet aan als gij anderen vereerd en verhoogd ziet, maar uzelven veracht en vernederd.
Verhef uw hart hemelwaarts tot Mij, en het zal u niet bedroeven op aarde van de men-schen veracht te worden.
2. De Geloovige. Heer! wij zijn verblind en worden ras door de ijdelheid verleid.
Wanneer ik mijzelven recht beschouw, dan is mij nog nooit door eenig schepsel onrecht gedaan ; derhalve heb ik ook geen reden om mij voor U te beklagen.
Integendeel, omdat ik tegen U dikwijls en zwaar gezondigd heb, wapent zich met recht alle schepsel tegen mij.
Mij komt dus terecht smaad en verachting toe, maar U lof, eer en heerlijkheid.
En tenzij ik mij daartoe bereide, om gaarne van alle schepsel veracht, verlaten en volstrekt voor niets gehouden te worden, kan ik niet inwendig bevredigd en bevestigd, noch naar den geest verlicht, noch volkomen met U ver-eenigd zijn.
DERDE BOEK.
O E F E N I N O.
Het gericht van God op ons moet eenen diepen eerbied voor Hem teweegbrengen, en de oogen onzer ziel opheffende tot God, moet ons dit volkomen vertrouwen op Hem inboezemen. God ziet mij ; hoe zou ik Hem kunnen vergrammen, als ik aan Hem denk? Ik aanzie God, hoe zou ik kunnen moedeloos worden als ik aan Hem denk ? God!.... ziedaar wat toereikend moet wezen om in alle ongenoegen een oprecht christene ziel te troosten, aangezien zij God meer om Hem, dan om zichzelve moet beminnen. Maar God is mijn Vader; is er iets meer noodig cm al mijne ongerustheden te stillen ? En is het niet genoeg te denken, dat Hij de goedheid zelve is, om zich op Hem te verlaten en op Zijne zorg te rekenen? Hij kent, bestuurt, beschikt alles voor mijne zaligheid ; kan die zaligheid beter zijn dan in het hart van mijnen Zaligmaker?
GEBED.
Mocht, o God! deze waarheid mij wèl ter harte gaan, zoo dikwijls ik de verachting mijner medemenschen ontwaar! Neen, eigenlijk geschiedt mij geen onrecht, daar de overtredingen, waaraan ik mij voor U schuldig bevind, zoo groot en menigvuldig zijn, en de billijkheid dezer tuchtiging bewijzen. Leer mij dan meer en meer den staat mijns harten kennen, en in den vuuroven geduldig zijn, opdat ik daaruit gelouterd té voorschijn kome.
341
342 t)k navolging van jezus christus.
TWEE EN VEERTIGSTE HUOFDSTLTK.
Dat men zijnen vrede niet bij de menschen moei zoeken.
1. De Heer. Mijn zoon! indien gij uwen vrede op eenig mensch bouwt, omdat hij met u van een gevoelen is en met u wèl weet te leven, gij zult onbestendig en onrustig zijn.
IVlaar neemt gij uwe toevlucht tot de steeds levende en bestendige waarheid, geen scheiding of dood van eenen vriend zal u bedroeven.
In Mij moet de liefde van eenen vriend gevestigd zijn, en om mijnentwille moet gij beminnen eenieder, die u als goed voorkomt en in dit leven bijzonder dierbaar is.
Zonder Mij is geene vriendschap goed noch duurzaam; en het is geene ware en reine liefde, waarvan Ik niet den band toehale.
Gij moet soortgelijke genegenheden voor geliefde personen zoo afgestorven zijn, dat gij, wat u aangaat, allen omgang met menschen zoudt willen derven.
Hoe verder een mensch zich van allen aard-schen troost verwijdert, hoe meer hij God nadert.
Ook hoe dieper hij in zich nederdaalt en hoe geringer hij bij zichzelven wordt, hoe hooger hij tot God opklimt.
2. Maar wie zichzelven iets goeds toeschrijft, belet Gods genade tot hem te komen : want de genade des heiligen Geestes zoekt altoos een nederig hart.
DERDK ROKK. 343
Wist gij ii volkomen tc vernietigen en van alle liefcle tot het geschapene tc ontledigen, Ik zoude in u met groote genade nederdalen.
Wanneer gij uw oog op de schepselen vestigt, wordt u de aanblik des Scheppers onttrokken.
Leer u in alles, om des Scheppers wil, overwinnen ; dan zult gij tot de kennis van God kunnen komen.
Hoe gering ook iets zij, wordt het ongeregeld bemind of begeerd, het houdt van het hoogste goed af en besmet.
OEFENING.
Hoe dieper men in den afgrond van zijn niet nederdaalt, des te meer verheft men zich in het hart van den Schepper, dat wil zeggen, dat men in de oefening i. zich klein, ootmoedig en afhankelijk van God moet maken, om zich in zijn hart te vestigen; 2. dat, hoe meer ellenden men in zich gevoelt, men ze des te meer in den schoot van Gods barmhartigheid moet brengen en uitstorten; 3. dat, hoe minder men in zich het goede bevestigd ziet, hoe meer men zich voor God moet verootmoedigen, met alles van zijne goedheid af te wachten; 4. dat \'s menschen hart zich niet moet hechten dan aan zijnen God, zijne plichten en zijne zaligheid; en dat hij moet trachten niet te beminnen, dan hetgene hij altijd zal beminnen, en beginnen met in zijn leven te deen, wat hij in de eeuwigheid moet voortzetten. Alle vriendschap die niet in en om God is, is berispelijk, aangezien wij God moeten beminnen, en Hem
344 DE navolging van JEZUS christus.
alleen van ganscher harte beminnen. Men moei dan zijn hart vrij en onthecht van alles behoeden, om het niet te houden dan met God, die alleen het middelpunt onzer harten is, en ze alleen kan bevredigen.
GEBED.
Ook deze vermaning, o God! is voor mij belangrijk. Mocht ik ze steeds ter harte nemen ! Hoe dikwerf toch stel ik mijn vertrouwen op menschen en zoek ik in hunne vriendschap mijnen troost, zonder naar dien troost om te zien, welke alleen van U komt. Dat niet langer deze lichtzinnigheid mij beheersche. Wees Gij mijn dierbaarste vriend, mijn beste trooster. Dat aan uw bezit alle vrienden, ja alle schepselen opgeofferd worden. Waarlijk als ik U bezit, heb ik genoeg.
DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Tegen de ij dele wetenschap der wereld.
i. De Heer. Mijn zoon! laat u niet vervoeren door de schoone en spitsvondige redenen der menschen, want niet in woorden maar in kracht is het Godsrijk, (i Cor. 4.)
Let op mijne woorden, die het hart ontsteken en den geest verlichten; die het gemoed vermorzelen en velerhande troost verschaffen.
Lees nooit iets om geleerder en wijzer te kunnen schijnen; maar leg u toe om uwe gebreken te dooden. Dit zal u meer nut doen, dan de kennis van vele moeilijke vraagstukken.
DERDE BOEK. 345
3. Na veel gelezen en verstaan te hebben, moet gij altoos lot het eenige grondbeginsel terugkomen.
Ik ben het, die den mcnsch wetenschap leer. (Ps. 93.) en aan de kleinen helderder doorzicht geef, dan men van menschen bekomen kan.
Hij, tot wien Ik spreek, zal ras wijs zijn en in den geest grooten voortgang maken.
Wee hun, die naar vele vreemde dingen onderzoek doen bij de menschen, en er zich weinig over bekommeren hoe zij Mij moeten dienen.
De tijd zal komen dat de Meester der meesters, Christus, de Heer der Engelen, verschijnen zal om allen de les te overhooren, dat is : om elks geweten te onderzoeken.
En dan zal Jeruzalem met fakkelen worden doorzocht; (Soph, i.) dan zal hetgeen in de duisternis verborgen was, aan het licht komen, at de menschelijke redeneeringen zullen verstommen. (1. Cor. 4.)
3. Ik ben het, die den nederigen geest in één oogenblik zóó verhei, dat hij van de eeuwige waarheid meer begrijpt, dan wanneer hij zich tien jaren in de scholen geoefend hadde.
Ik onderwijs zonder gedruisch van woorden, zonder verwarring van gevoelens, zonder eerzucht, zonder redetwist.
Ik ben het, die leer het aardsche verachten, van het tegenwoordige walgen, naai; het eeuwige zoeken, het eeuwige smaken, eerbetoon vluchten, ergernis dragen, alle hoop op Mij stellen, niets buiten Mij begeeren en Mij boven alles vurig beminnen.
346 Iquot;»1\'quot; NAVOT.mNG VAN JEZUS CHRISTUS.
Want door mij inuig te beminnen, leerde iemand bet goddelijke kennen en daarover wonderlijk spreken.
Door alles te verlaten, vorderde hij meer dan door zich op spitsvondigheden toe te leggen.
4. Aan sommigen nu zeg Ik algemeene, aan sommigen bijzondere zaken; aan sommigen openbaar Ik Mij zachtelijk, door teekenen en beelden; aan anderen stel Ik de geheimen in een groot licht voor.
De stem der boeken is wel dezelfde; maar zij onderwijst niet allen gelijkelijk : want Ik ben de inwendige leeraar der waarheid, de doorzoeker des harten, de kenner der gedachten, de bevorderaar der daden, eenieder gevende wat ik billijk acht.
O E F E N I N G.
God deelt zich weinig mede aan de trotsche en laatdunkende gemoederen, die een ijdel zelfbehagen gevoelen, omdat zij Hem de eer ontnemen, welke Hem alleen toekomt. Maar hij deelt zijne vurigste en krachtigste genaden aan de ootmoedige zielen nit, die, zichzelven mistrouwende en, in zich niet dan gebreken en ellenden ontmoetende, alleen steunen op Hem, die haar zijne liefde kan doen waardig worden.
Waartoe dient het eene chnstene ziel, de zaken van den godsdienst te bestudeeren eu te kennen, wanneer zij zich niet toelegt om ze in het werk te stellen? Waarop komen zoo vele twistredenen aangaande de kracht en werking der genade uit, wanneer men niet alles aanwendt
derde boek. 347
om lücraan getrouw te we?.cu, eu nauwkeurig dc ingevingen van den heiligen Geest te volgen ? Men weet genoegzaam, hetgeen Jezus Christus in het Evangelie voorhoudt, dal diegene, die zegt : Heer! Heer! in het rijk der hemelen niet zal komen, indien hij in alles den wil van God niet tracht te volbrengen, en de deugden van zijnen staat te beoefenen. Men weet dit, en nochtans doet men er meer noch minder om.
GEBED.
Uw woord is waarheid, mijn God ! al mijn lezen en onderzoeken is ijdel, tenzij Gij mijn hart bestraalt. Gij moet tot mij spreken, zal ik nut doen met hetgeen ik lees. Hij, tot wien Gij spreekt, wordt ras wijs en verlicht. Schenk mij dan dat licht, hemelsche leeraar! Eeuwige waarheid ! open mijn hart voor uwen invloed, en doe mij voortgang maken in die heilzame kunst, van welker beoefening mijn zedelijke volmaking en hierna mijne zaligheid afhangt.
Dat men zich het uitwendige niet moet aantrekken.
i. De Heer. Mijn zoon! omtrent vele dingen moet gij onwetend blijven en u aanzien als een doode op aarde, voor wien de geheele wereld gekruisigd is.
Ook moet gij veel met doove ooren voorbijgaan, en liever bedenken hetgeen u tot vrede dient.
348 de navolging van jezus christus.
Het is nuttiger de oogen af te wenden van hetgeen mishaagt en eenieder zijn gevoelen te laten, dan zich met woordentwisten op te houden.
Zoo gij wèl staat met God en op zijn oordeel ziet, gij zult te lichter verdragen overwonnen te zijn.
2. De Geloovige. Ach, Heer! waartoe zijn wij gekomen! Zie, om een tijdelijk verlies weent men; men arbeid en draaft om eene geringe winst, en geestelijke schade vergeet men, en nauwelijks komt men laat daarop terug.
Men let op hetgeen weinig of in het geheel geen nut doet, en het hoogst noodzakelijke loopt men nalatig voorbij.
Want de mensch geeft zich geheel aan liet uitwendige over, en tenzij hij zich ras bezinne, blijft hij gaarne in het uitwendige liggen.
oefening.
Zich aanzien als een persoon, die aan de wereld gestorven en gekruist is, is.: i. zich aan niets hechten dan aan God, aan zijne plichten en aan zijne zaligheid, 2. alle dingen in het voorbijgaan zien en tot zichzelven zeggen : Heden ben ik hier, morgen zal ik er niet meer zijn. Wat zullen voor mij die eer, die rijkdommen, die voldoening in het uur des doods wezen ? Hetgene ik wil, is, dat zij dit voor mij zijn gedurende mijn leven.
Gelukkig de Christen, wiens hart aldus voor het lichaam sterft, en die dagelijks raet verdienste aan eene der zaken tracht te sterven.
derde bokk. 349
welke hij in zijnen dood moet verlaten ! Die gelukkige stervende, is zeker eens wèl te sterven.
Men beweent een tijdelijk verlies, men houdt er zich gedurig mede onledig, het kost moeite om er over getroost te worden, en men vergeet dat men zijne ziel verliest, voor welker verlies men ongevoelig is, en hetgeen alleen eenen Christen zou moeten treffen. Dat is tc zeggen, o mijn God! dat alle menschen geen goed dan met spijt verliezen, en dat er niets is dan U, die het opperste goed zijt, dien zij zonder droefheid verliezen.
GEBED.
Ook ik, mijn God! mag uitroepen : waartoe ben ik gekomen! Nog heeft het zinnelijke bij mij de overhand. Het geringste tijdelijk verlies gaat mij ter harte, en wat het verlies mijner ziele, de hoofdzaak, betreft, dat trek ik mij weinig aan. Hoe ver ben ik van mijne bestemming afgeweken! Open mijne oogen, breng mijn hart van het zinnelijke tot het bovenzinnelijke over. Wat kan mij de geheele wereld baten, als ik schade aan mijne ziel lijde?
VIJF EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men niet aan allen geloof mag geven, en over het licht struikelen in luoorden.
1. De Geloovige. Schenk Gij, o Heer! ons redding uit den nood; want menschcnhulp is ijdelheid. (Ps. 59.)
350 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Hoe dikwijls vond ik geene trouw, waar ik ze dacht te vinden !
Hoe dikwijls vond ik ze ook, waar ik ze niet vermoedde!
IJdel is dus de hoop op menschen : bij U, o God! is der rechtvaardigen heil.
Wees Gij dan, Heere mijn God! gezegend in alles, wat ons overkomt. Wij zijn zwak en onbestendig; licht worden wij bedrogen en veranderen wij.
2. Wie is de man, die zich in alles zoo omzichtig en behoedzaam weet te gedragen, dat hij niet somtijds tot eenige misleiding of verlegenheid vervalle?
Maar wie, o Heer! op U vertrouwt en U met een eenvoudig hart zoekt, valt zoo licht niet.
En al komt hij in eenig lijden, op welk eene wijze hij ook ingewikkeld worde, hij zal toch schielijk door U gered of vertroost worden : want Gij verlaat dengene niet, die od U ten einde toe vertrouwt.
3. Zeldzaam is een trouwe vriend, die bij al de rampen zijns vriends standvastig blijft.
Gij, o Heer, Gij alleen zijt in alles de al-lergetrouwste en buiten U is er zoo geen.
O, hoe recht wijs die heilige ziel, welke zeide : mijn hart is bevestigd en in Christus gegrondvest! (S. Agatha.)
Ware het zoo met mij gesteld, geene men-schenvrees zoude mij zoo licht kwellen en geene bitse woorden mij ontroeren.
Wie kan alles voorzien? Wie de toekomende rampen voorkomen?
DERDE BOEK. 35I
Zoo ook hetgeen men voorzag dikwijls grieft, hoe zwaarder zal niet het onvoorziene treffen?
4. Maar waarom heb ik mij ellendigen niet beter verzorgd ? Waarom ook heb ik anderen zoo licht geloofd?
Maar wij zijn menschen en niets meer dan brooze menschen, al worden wij ook door velen als Engelen aangezien en aldus genoemd.
Wien dan, o Heer! zal ik gelooven ? Wien anders dan U ? Gij zijt de waarheid, die niet bedriegt, noch bedrogen kunt worden.
Daarentegen is alle mensc/i leugenachtig. (Ps. 115.) zwak, onbestendig en licht struikelende, vooral in woorden, zoodat men nauwelijks aanstonds gelooven mag, hetgeen op het eerste oogenblik als waarheid schijnt te klinken.
5. Hoe wijselijk hebt Gij vermaand zich voor de menschen te wachten, en dat ook V menschen huisgenooien zijne vijanden zijn; (Matth. 10.) en dat men niet gelooven moest zoo iemand zeide : Zie, hier of daar is hij! (Matth. 24.)
Door mijne schade heb ik geleerd, en ach, mocht het mij zijn tot grootere voorzichtigheid en niet tot nieuwe dwaasheid.
„Wees omzichtig,quot; zegt iemand, „wees omzichtig; houd voor u wat ik zeg.quot; En terwijl ik zwijg en het verborgen acht, kan hijzelf niet zwijgen hetgeen hij gebood te zwijgen; maar aanstonds verraadt hij mij en zichzelven en gaat henen.
Behoed mij, o Heer! voor zulke snapachtige en onvoorzichtige menschen; dat ik niet in hunne handen valle, of ooit zelf zoo handele.
352 UE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Leg in mijnen mond ware en onveranderlijke woorden en geet mij een grooten afkeer van eene arglistige tong.
Wat ik niet lijden mag, daarvan moet ik mij alleszins wachten.
6. O, hoe goed en vredebevorderend is het van anderen te zwijgen en niet onverschillig alles te gelooven, noch te licht te verspreiden, zich bij weinigen uit te laten en steeds naar U, den kenner der harten, om te zien; zich niet door allen wind van woorden te laten omvoeren, maar te wenschen dat al hetgeen in en buiten ons is, naar het welbehagen van uwen wil geschiede!
Hoe veilig is het ter bewaring van de hemel-sche genade de vertooning onder de menschen te ontwijken, niet te verlangen naar hetgeen van buiten verwondering schijnt te baren, maar met alle vlijt datgene na te jagen, wat verbetering van leven en ijver bevordert.
Hoevelen was het schadelijk dat hunne deugd bekend en te vroeg gepiezen werd!
Hoe nuttig daarentegen de genade stilzwijgend te hebben bewaard in dit gebrekkige leven, dat geheel in bekoring en strijd wordt doorgebracht.
OEFENING.
Wat is, op Jezus Christus gegrond en in Hem sterk gevestigd zijn, zoo als de heilige Agatha in hare pijnigingen zeide? Het is i. zich op Hem alleen vertrouwen en slechts op Hem rekenen : want men mag bijna op de beloften der menschen geen staat maken; 2. het is, zijne
DERDE BOEK. 353
genade en liefde stellen boven de vriendschap en achting van alle stervelingen der wereld; want er is geen waarachtig goed, dan in vriendschap te zijn met zijnen God; 3. het is dikwijls met Hem in onze ziel handelen, tot Hem met vertrouwen in alle kwellingen onze toevlucht nemen, en ons hart, om zoo te zeggen, vormen om Hem te beminnen, opdat wij in het oogen-blik des doods, wanneer wij voor Hem moeten verschijnen, in Hem eenen Vader van barm-hartigheid ontmoeten en eenen Zaligmaker, dien wij reeds gekend en bemind hebben, en niet eenen vreeselijken Rechter en onbekenden God, die tot ons zou zeggen : gij hebt u niet toegelegd om Mij tijdens uw leven te kennen en te beminnen : Ik ken u niet om mij toe te behoo-ren, en gij zult niets voor mij in eeuwigheid wezen.
GEBED.
Ik kan, o God! uwen raad niet genoeg ter harte nemen, dat ik mij voor de menschen moet wachten. Neen, ik mag hun niet lichtzinnig geloof geven, noch onbepaald vertrouwen schenken. Zij zijn als de wind, aan verandering onderhevig; en wat is hun bijval anders dan eene ijdele schaduw? Trek mijn hart van dat ijdele, onbestendige af, en doe mij in alles op rnijne hoede zijn. Dat ik op U vertrouwe, U met een oprecht hart zoeke; ik zal mij daarbij wèl bevinden.
23
354 de navolging van jezus christus.
Dat men \'bij scherpe woorden op God moet vertrouwen,
1. De Heer. Mijn zoon! sta vast en hoop op Mij : wat toch zijn woorden dan woorden ? Zij vliegen door de lucht, maar bewegen eenen steen niet.
Zijt gij schuldig, denk dat gij u gaarne beteren wilt.
Zijt gij u niets bewust, denk dat gij dit gaarne voor God wilt verdragen.
Het is weinig genoeg dat gij somtijds woorden verdraagt, gij, die nog geen zwaardere slagen kunt verduren.
En waarom treffen u zulke kleinigheden tot in het hart, tenzij omdat gij nog vleeschel.jk zijt en meer let op de menschen dan behoort; want omdat gij vreest veracht te worden, wit gij u niet over uwe verkeerdheden laten berispen, en zoekt gij de schaduw der verontschuldiging.
2. Maar beschouw uzelven beter, en gij zult erkennen .dat de wereld nog in u leeft en de ijdele zucht om den menschen te behagen.
Want dat gij niet wilt vernederd noch over uwe gebreken beschaamd worden, bewijst dat gij noch waarlijk nederig zijt, noch der wereld recht afgestorven, noch dat de wereld voor u gekruisigd is.
Maar hoor naar mijn woord, en gij zult u
DKRDE BOF.K. 355
aan geen tienduizend woorden ^an mcnschen storen.
Zie, al wierd tegen u gezegd alles wat men boosaardigst verzinnen kan, wat nadeel zoude het u doen, zoo gij dat liet voorbijgaan en het niet meer dan een strootje teldet ?
Zoude het u ook e\'én haartje kunnen uittrekken ?
3. Maar wie zijn hart niet ingekeerd, noch God voor oogen heeft, wordt licht door een smaadwoord ontroerd.
Doch die op Mij vertrouwt en niet op zijn eigen gevoelens wil staan, zal zonder menschen-vrees zijn.
Want Ik ben de rechter en kenner van alle geheimen. Ik weet hoe de zaak is geschied •, Ik ken den beleediger en dien het verdraagt.
Van Mij is dat woord uitgegaan, door mijne toelating is dat geschied, opdat de gedachten van veler harten zouden geopenbaard worden. (I,uc. 2.)
Ik zal den schuldige en den onschuldige oordeelen; maar beiden wilde Ik eerst door een heimelijk oordeel beproeven.
4. Der menschen getuigenis bedriegt dikwijls; mijn oordeel is waarachtig; het zal standhouden en niet omvergeworpen wordequot;.
Meestal is het verborgen en bij weinigen tot in het bijzondere gekend; het taalt nochtans nimmer en kan ook niet falen, al schijnt het in der dwazen oog niet billijk.
Bij alle oordeel dan moet men zijne toevlucht tot Mij nemen en nooit op eigen goeddunken steunen.
3s6 de navolcung van jezus Christus.
IVmil de rechtvaardige zal niet gestoord worden, -wat hem ook van Gods wege ovcrkomc. (Prov. lo.)
En al wordt iets ten onrechte tegen hem ingebracht, hij zal zich dat niet veel aantrekken.
Maar ook zal hij zich op goede gronden niet ijdel verblijden, al wordt hij door anderen verschoond.
Want hij overweegt dat Ik die harten en nieren doorzoek, (Apoc. 2.) niet oordeel naar het uiterlijke van den menschelijken schijn.
Want vaak wordt in mijne oogen berispelijk bevonden, wat naar het oordeel der menschen loffelijk gehouden wordt.
5. De Geloovige. Heere, mijn God! rechtvaardige Rechter! machtige, lankmoedige 1 die der menschen broosheid en bedorvenheid kent, wees mijne sterkte, mijn gansche vertrouwen ; want mijn geweten is mij niet genoeg.
Gij weet wat ik niet weet; en daarom moet ik mij bij alle berisping vernederen en ze zachtmoedig verdragen.
Vergeef het mij ook genadig, zoo dikwerf ik mij niet zoo gedragen heb, en geef mij weder de genade van een grooter geduld.
Want uwe overvloedige barmhartigheid baat mij meer ter bekoming van vergiffenis, dan mijne ingebeelde gerechtigheid ter verdediging van een verborgen geweten.
En al ben ik mij niets bewust, toch zoude ik mij daarom niet kunnen rechtvaardigen: want buiten uwe barmhartigheid zal niemand die keft voor uw aangezicht rechtvaardig zijn. (Ps. 142.)
DEKDE BOEK.
OEFENING.
Het is moeilijk geen leedgevoel te ontwaren, als men ons berispt, misprijst of minacht; maar de ware ootmoedigheid van een\' Christen bestaat, in het niet onderhouden noch volgen van dat leedgevoel, dat wil zeggen : i. men moet zich niet ophouden met de droevige en versmadende gedachten, die in ons oprijzen jegens onze beleedigers; 2. de droefheid welke wij er over gevoelen, in ons uitdooven en aan God opofferen; 3. die personen met goedheid behandelen, met hen spreken, en hun in alle gelegenheden dienst bewijzen; hun zooveel goed doen als wij gelooven dat zij ons schade hebben toegebracht. Maar helaas! hoe weinig personen worden er gevonden, welke die ware ootmoedigheid uitoefenen, en een goed gebruik van de opspraak en versmading maken, alhoewel allen gelooven, dat zonder de ware ootmoedigheid het onmogelijk is zalig te worden.
GEBED.
Ja, mijn God! wat zijn des menschen woorden anders dan woorden en ijdele klanken, die met den wind vervliegen ? En met dat al laat ik mij daardoor ontrusten, en beklaag mij voor U, hoezeer ik dikwerf berisping verdien. Vergeef het mij, o genadige God! dat ik mij niet zoo gedragen heb als het behoorde. Dat ik bij verongelijkingen op U het oog houde, kenner der harten; dat ik mij in geduld oefene en zorgvuldig verbetere, wat er aan mij berispelijk is.
3S7
358 de navolging van jezus christus.
ZEVEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men alle lijden om het eeuwige leven moet verdragen.
1. De Heer. Mijn zoon! laat u niet ontmoedigen door den arbeid dien gij om mijnentwil op u genomen hebt, en dat geene kwellingen u ooit ternederslaan; maar dat mijne belofte bij alle voorvallen u trooste en versterke.
Ik ben genoegzaam om u te vergelden boven alle maat en grenzen.
Gij zult hier niet lang arbeiden, noch altoos door smart gedrukt worden.
Wacht een weinig, en dra zult gij het einde uwer kwalen zien.
Eens zal een tijd komen, dat alle arbeid en onrust zal ophouden.
Gering en kort is alles, wat voorbijgaat neet den tijd.
2. Doe wél hetgeen gij doet; arbeid getrouw in mijnen wijngaard; Ik zal uw loon zijn.
Schrijf, lees, zing, zucht, zwijg, bid en draag de tegenheden moedig; het eeuwige leven is dit alles en grooter strijd waardig.
Eens zal de vrede komen op een dag den Heere bekend, en het zal geen dag met een nacht zijn gelijk van dezen tijd, maar een eeuwig licht, eindelooze klaarheid, vaste vrede en \\ er-zekerde rust.
Dan zult gij niet neggen : Wie zal mij verlossen uit dit lichaam des doods? (Rom. 7.) roch
DERDE BOEK. 359
roepen : Ach mij! dat mijne, vreemdelingschap zoo lang duurt. (Ps. 119.)
Want de dood zal vernietigd worden en de zaligheid onafgebroken zijn; geenerlei angst doch volmaakt genoegen in een liefelijk en schitterend gezelschap.
3. O, hadt gij de onwelkbare kronen der Heiligen in den hemel gezien, alsook in welke heerlijkheid zij nu juichen, die weleer in de/.e wereld versmaad, ja, als het leven onwaardig geacht werden — waarlijk gij zoudt u terstond tot in het stof vernederen en liever trachten aan allen onderworpen te zijn, dan over eenen gesteld te wezen.
Ook zoudt gij in dit leven geene blijde dagen begeeren, maar liever u in lijden om Gods wil verblijden, ja, het voor een zeer groot gewin houden bij de menschen als niets geacht te worden.
4. O, mocht gij hierin smaak vinden en het diep tot in uw hart doordringen, hoe zoudt gij ook maar eens durven klagen ?
Moet men niet om het eeuwige leven allen arbeid verdragen ?
Met is geen kleinigheid het rijk Gods te verliezen of te winnen.
Hef dan uw gezicht naar den hemel. Zie Mij daar en al mijne Heiligen met Mij, die in deze wereld eenen zwaren strijd gehad hebben. Thans verheugen zij zich, thans worden zij getroost, thans zijn zij veilig, thans rusten zij en zullen zonder einde met Mij in het rijk mijns Vaders verblijven.
360 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
OEFENING.
Hoe pijnlijk is dit woord : men moet altijd lijden, zich altijd bestrijden, altijd aan zich-zelvcn verzaken en altijd aan zichzelven sterven; zonder dit is er geene zekerheid voor dc zaligheid! Maar hoezeer is het geloof en de hoop van een eeuwig geluk, hetwelk wij door de wederwaardigheden en onverwachte toevallen dezes levens moeten bekomen, geschikt om ons aan te moedigen, om de eene te verdragen en ons aan de andere te gewennen; aangezien het zeker is, dat ons bij den dood niets meer zal vertroosten, dan wat ons gedurende het leven smart heeft veroorzaakt, indien wij alles hebben aangewend om er een goed gebruik van te maken; want alsdan zullen wij zien, dat wij voor God niets gedaan hebben, dan hetgene wij tegen onszelven hebben gedaan, en dat een oprecht christelijk leven, een leven van kruisen en zelfverloochening is.
GEBED.
Uw woord is waarheid, o God! en troostvol voor mijn hart. Wat beteekent hier al het lijden, bij de toekomende heerlijkheid vergeleken? Wat beduiden alle rampen bij de vreugde, waarmede Gij ons geduld beloont? Het lijden gaat voorbij met den tijd; terwijl de belooning die ons wacht, eeuwig, onvergankelijk is. Welke troost voor mij! Waarlijk, dat geeft mij moed in lijden. Dat deze overweging bij mij steeds levendig zij en rijke vruchten voortbrenge..
DERDE BOEK.
ACHT EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Over den dag der eeuwigheid en de ellenden van dit leven.
1. De Geloovige. O allerzaligst verblijf der hcmelsche stad! o allerhelderste dag der eeuwigheid, die geen nacht verduistert, maar de opperste Waarheid steeds bestraalt; altoos blijde dag, altoos veilig en nooit van staat veranderende !
O, ware die dag reeds aangebroken en hadde al het tijdelijke een einde genomen !
Voor de Heiligen ja. schittert hij met eeuwigen, luistervollen glans; maar niet dan van verre en door een spiegel voor ons reizigers op aarde.
2. De burgers des hemels weten hoe zalig dat alles is; de zonen van Eva zuchten over het bittere en vervelende van hunne ballingschap.
De dagen dezes tijds zijn weinig en boos, vol van smart en kommer, als waarin de mensch door velerlei zonden besmet, door velerlei driften verstrikt, door velerlei vrees gejaagd, door velerlei zorgen geprangd, door velerlei nieuwsgierigheid verstrooid, in velerlei ijdelheden gewikkeld, door velerlei dwalingen omgeven, door velerlei arbeid afgemat, door bekoringen gedrukt, door wellust ontzenuwd, door gebrek gepijnigd wordt!
3. O, wanneer zal het einde van deze rampen zijn? Wanneer zal ik van de ellendige slavernij der zonden verlost worden?
361
362 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Wanneer, o Heer! zal ik alleen uwer gedenken, wanneer mij volkomen in U verblijden ?
Wanneer zal ik zonder eenigen hinder in ware vrijheid zijn, vrij van alle bezwaar naar geest en lichaam ?
Wanneer zal er vaste vrede zijn, een onverstoorbare en zekere vrede, vrede van binnen en van buiten, een van alle zijden gevestigde vrede?
Goede Jezus! wanneer zal ik voor U staan om U te zien? Wanneer zal ik de heerlijkheid van uw rijk aanschouwen? Wanneer zult Gij mij alles in alles zijn?
O, wanneer zal ik met U zijn in uw rijk, hetwelk Gij voor uwe geliefden van eeuwigheid hebt bereid?
Ik ben arm gelaten en een balling in een vijandig land, waar dagelijksche strijden en zeer groote rampspoeden zijn.
4. Vertroost mijne ballingschap, verzachtmijne smarten ; want al mijn verlangen hijgt naar U, omdat alles wat de wereld troostrijks aanbiedt, mij geheel tot last is.
Tk verlang U inniglijk te genieten; maar ik kan er niet toe komen.
Ik wensch mij aan het hemelsche te hechten; maar de tijdelijke zaken en onverstorven driften trekken mij terneder.
Met den geest wil ik over alles heerschen; maar door het vleesch word ik mijns ondanks tot onderwerping gedwongen.
Zoo ben ik, ongelukkig mensch! met mijzel-ven in strijd en ben mijzelven tot last gewor-
def.de boek. 30.-;
den, daar de geest naar boven, en het vleesch naar beneden wil.
5. Ach! wat lijd ik inwendig, als ik met den geest het hemelsche overweeg, en ras een drom van vleeschelijke gedachten mij onder liet bidden bestormt!
Mijn God\', wees niet ver van mij (Ps. 70.) en wijs uwen dienstknecht niet af in mven toorn. (Ps. z6.)
Schiet uwe bliksems, en verdrijf se, zend uwe pijlen af, (Ps. 143.) en dat alle ingevingen des vijands verstrooid worden.
Vestig al mijne zinnen weer op U, doe mij al het wereldsche vergeten; geef dat ik dadelijk de zondige voorstellingen afwijze en verachte.
Eeuwige Waarheid ! help mij, opdat geene ijdelheid mij ontroere.
Kom neder, hemelsche zoetheid! en dat alle onreinheid voor uw aanschijn vliede.
Vergeef mij ook en verschoon mij genadig 200 dikwijls ik in het gebed aan iets anders dan aan U denke.
In waarheid, ik beken dat ik gewoonlijk zeer verstrooid ben.
Want veeltijds ben ik niet dadr, waar ik lichamelijk sta of zit; maar veeleer ben ik ddlr werwaarts de gedachten mij voeren.
Ik ben dadr, waar mijne gedachte is; en mijne gedachte is doorgaans dddr, waar is hetgeen ik bemin.
Datgene vertoont zich terstond aan mij, wat mij natuurlijk behaagt of door gewoonte bevalt.
6. Daarom hebt (iij, o Waarheid! duidelijk
364 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, gezegd; Waar imgt; schat is, daar is ook uw hart. (Matth. 6.)
Bemin ik den hemel, ik denk gaarne aan het hemelsche, bemin ik de wereld, ik verblijd mij over haren voorspoed en bedroef mij over haren tegenspoed.
Bemin ik het vlecsch, ik denk dikwijls aan hetgeen des vleesches is; bemin ik den geest, ik vind vermaak in geestelijke overdenkingen.
Want van hetgeen mij lief is, daarvan spreek ik en hoor ik gaarne, en draag ervan de beelden met mij naar huis.
Maar gelukkig de mensch, die om uwentwil o Heer! aan alle schepselen vaarwel zegt, die der natuur geweld aandoet en door den ijver des geestes de lusten des vleesches kruisigt; opdat hij met een kalm geweten U reine gebeden opdrage, en zoowel van binnen als van buiten al het aardsche uitgesloten hebbende, waardig zij tot de reien der Engelen toegelaten te worden.
OEFENING.
Wat zou het baten de ellenden dezes levens te gevoelen en te beweenen, en naar de goederen van het andere te haken, indien wij niet trachten door het geduld een goed gebruik van de tijdelijke kwellingen te maken, met ze van Gods hand te aanvaarden en te erkennen dat wij ze verdienen te lijden, en indien wij ons door eene aanhoudende getrouwheid niet toeleggen om die eeuwige goederen te bekomen, waarnaar wij zoo vurig haken? O zalige dag!
DERDE BOEK. 365
/ o eeuwige vreugd! oneindig en altijddurend geluk! o vaste woning ! o volheid van God in t ons, en van ons in God ! o verrukking! o ge-j lukzaligheid ! o verandering van eene gelukza-1 lige ziel in haren God, die voor haar alles is!
wanneer zal ik U bezitten ? Maar wanneer zal 1 ik U waardig wezen? Van mijzelven en van de nutteloosheid mijner begeerten vermoeid, haak ik vurig naar u, o Paradijs! en echter doe ik zoo weinig om dat eeuwig geluk waardig te worden, hetwelk Gij mij voorstelt. Mijne ziel, laat ons de verdienste van het Paradijs vereenigen. Laat ons hetzelve aanzien als eene kroon, die men moet winnen door het geweld, dat wij onszelven moeten aandoen, en als eene vergelding, die men door een oprecht, bovennatuurlijk en verdienstelijk leven moet bekomen.
GEBED.
Mijn God, mijn al! mocht ik ook reeds in het zalige genot van uw aanschijn deelen! wanneer zal die dag voor mij aanbreken! wanneer zullen de banden mijns lichaams ontbonden zijn! Hoelang zal mijne vreemdelingschap nog duren ? Dat het gezegend uur mijner verlossing dra kome; dat mijn oog onafgebroken op mijn vaderland gevestigd blijve. Wees Gij mijn steun zoolang mijne vreemdelingschap duurt, en houd mij op den weg die ten leven leidt.
$6Ci de navolging van jezus christus.
NEGEN EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Oi\'e/\' het verlangen naar het eeuwige leven, en hoe groote goederen den strijders beloofd zijn.
1. De Heer. Mijn zoon ! wanneer gij u van boven het verlangen naar de eeuwige gelukzaligheid voelt ingestort en wenscht de tente des lichaams te verlaten, opdat gij mijnen glans zonder schaduwe van verwisseling moogt aanschouwen, verwijd dan uw hart en neem deze heilige ingeving met alle begeerte op.
Betuig den ruimsten dank aan de hoogste goedheid, die dus genadig met u handelt, u zoo goedig bezoekt, zoo vurig opwekt, zoo krachtig ondersteunt, opdat gij niet door eigen zwaarte naar het aardsche moogt nederzinken.
Want dit hebt gij niet aan eigen beleid of poging te danken, maar alleen aan de gunst der hemelsche genade en van den aanblik Gods; opdat gij in deugden en meerderen ootmoed zoudt vorderen, u lot toekomenden strijd bereiden en u toeleggen om Mij uit al de neiging uws harten aan te hangen en met brandenden ijver te dienen.
2. Mijn zoon! veeltijds brandt het vuur; maar de vlam stijgt niet op zonder rook.
Zoo ook branden sommigen van verlangen naar het hemelsche, en nochtans zijn zij niet vrij van de bekoring eener vleeschelijke begeerlijkheid.
Daarom gaan zij niet geheel zuiver om Gods
DERDE BOEK. 367
wil alleen te werk in hetgeen zij van Mem zoo vurig afsmeeken.
En dusdanig is ook dikwijls uw verlangen, hetwelk gij als zoo hevig hebt opgegeven.
Want al wat met eigenbelang is besmet, is noch zuiver noch volmaakt.
3. Vraag dan niet hetgeen u genoegelijk en voordeelig is, maar wat Hem behaagt en verheerlijkt.
Want zoo gij recht oordeelt, moet gij Mijne beschikking boven uw verlangen, ja boven al het verlangde stellen en najagen.
Ik ken uw verlangen en Ik heb uwe menigvuldige verzuchtingen gehoord.
Gij zoudt reeds in het bezit der vrijheid der heerlijkheid van Gods kinderen willen zijn; gij schept reeds behagen in het eeuwige huis, in liet hemelsch vreugdevol vaderland.
Maar die ure is nog niet gekomen ; thans is het een andere tijd, te weten : een tijd van strijd, een tijd van arbeid en beproeving.
Gij wenscht met het hoogste goed verzadigd te worden, maar daartoe kunt gij nog niet komen.
Ik ben dat goed. Wacht op Mij, zegt de Heer, totdat het Godsrijk kome.
4. Gij moet nog op aarde beproefd en in vele dingen geoefend worden.
Nu en dan zal u troost gegeven, maar geene volkomen verzadiging vergund worden.
Versterk u dan en houd moed, (Jos. 1.) zoo om te doen als om te lijden, hetgeen der natuur tegenstaat.
368 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Gij moet den nieuwen mensch aandoen (Epb. 4.) en in een ander man veranderd worden.
Dikwijls moet gij doen wat gij niet wilt, en laten wat gij wilt.
Wat anderen behaagt, zal wèl slagen; wat u behaagt, zal niet gelukken.
Wat anderen zeggen, zal gehoor vinden; wat gij zegt, als niets geacht worden.
Anderen zullen vragen en verkrijgen; gij zult vragen en niet bekomen.
5. Anderen zullen groot zijn in den mond der menschen, maar van u zal men zwijgen.
Aan anderen zal dit of dat worden toevertrouwd, maar u zal men tot niets geschikt achten.
Daarover zal de natuur zich somtijds bedroeven, en het zal u groot voordeel doen, als gij het zwijgende verdraagt.
In dit en meer dergelijks wordt de getrouwe dienstknecht des Heeren doorgaans beproefd, hoeverre hij zich zal kunnen verzaken en in alles breken.
Er is nauwelijks iets, waarin gij u zoo moet afsterven, als in het zien en dulden van hetgeen met uwen wil strijdt, vooral wanneer er dingen bevolen worden, die u onvoegzaam en min nuttig schijnen.
En daar gij, onder een ander staande, geen hooger gezag durft wederstreven, daarom schijnt het u hard toe u naar den wenk eens anderen te schikken en alle eigen gevoelen er aan te geven.
6. Maar, mijn zoon! overweeg de vrucht van
DERDE BOEK. 369
dezen arbeid, het naderend einde ervan en de overgroote belooning, en gij zult geen last ontwaren, maar den allerkrachtigsten troost van uwe lijdzaamheid.
Want voor het gewillig opgeven van uwen eigen wil in dit geringe, zult gij in den hemel altoos uwen wil hebben.
Daar toch zult gij alles vinden wat gij begeert, alles wat gij kunt verlangen.
Ddar zult gij voorraad hebben van alle goed, zonder vrees van het te verliezen.
Dadr zal uw wil, altoos met den Mijnen eén, niets vreemds noch bijzonders begeeren.
Dddr zal niemand zich tegen u verzetten, niemand over u klagen, niemand u hinderen, niets u in den weg staan; maar alles wat gij wenscht zal aanstonds dür zijn, en uwe geheele begeerte voldoen en op het volkomenst vervullen.
Drtar zal Ik voor geleden smaad heerlijkheid, voor droefheid een eerekleed, voor de laagste plaats eenen zetel in het eeuwige rijk wedergeven.
DAar zal de vrucht der gehoorzaamheid blijken; daar zal de smart der boetvaardigheid in vreugde veranderd en de nederige onderwerping heerlijk gekroond worden.
7. Buig u dan nu nederig onder de hand van allen, en Iet er niet op, wie dit gezegd of bevolen hebbe.
Maar zorg bijzonder daarvoor, dat gij, hetzij uw overste, hetzij uw mindere, hetzij uwsgelijke iets van u vraagt of verlangt, alles ten goede
24
370 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, opneemt en het met oprechten wille tracht na te komen.
Dat de ccne dit, dc andere dat zoeke, dc eene hierover en dc andere daarover zich be-roeme, en dnizendc malen worde geprezen, verheug gij u noch in het een noch in het ander, maar in de geringachting van uzelven en in het welbehagen en de verheerlijking van Mij alleen.
Dit moet gij wenschen, dat zoowel bij leven als bij sterven, God altoos in u verheerlijkt worde.
OEFENING.
Men wordt moede de beproevingen van God te verdragen, en men zou gaarne onophoudelijke vertroostingen van Hem ontvangen; doch de vertroostingen worden slechts gegeven om de beproevingen te ondersteunen, en de zoetheden der vertroostingen zijn de sterkte, v-\'elke de Heer ons geeft, om de oogenschijnlijke strengheden zijner oprechte goedheid te verdragen, welke bestaan in ons de tijdelijke kwellingen over te zenden, om ons van die der eeuwigheid te bevrijden. Verbeeld u dan niet, dat gij van God verworpen zijt, wanneer gij niets dan tegenzin in zijnen dienst ontmoet; maar verricht dan, om Hem te behagen, wat gij zoudt doen indien gij smaak in zijnen dienst vondt. Verootmoedig u dan, met u onwaardig te oordeelen eenige vertroosting te ontvangen, en verdraag den Heer, die vermaak schept in te zien dat gij Hem zonder smaak dient, en dat gij uwen walg voor het goede, uwe gene-
r
DERDE BOEK. 37I
genheid tot het kwade overwint, alleen uit enkele zucht om Mem te behagen, en uit eene oprechte vrees van Hem te vergrammen. Hoe zeer zullen de kwellingen dezes levens door eene gelukzalige eeuwigheid vergoed worden, indien men ze met vertrouwen, met getrouwheid en geduld lijdt. Schep dan moed, mijne ziel! er is slechts een oogenblik meer te lijden, en wij zullen eeuwig gelukkig zijn.
G E I! F, D.
Neen, mijn God! mijn verlangen naar den hemel is niet zuiver en werkdadig genoeg. Het is nog met eigenliefde besmet en beroofd van die vruchten, welke het moesten vergezellen. Hoeveel arbeids blijft mij overig, hoeveel heb ik nog te overwinnen, eer ik uwer heerlijkheid deelachtig worde! Reinig mijne verlangens en doe ze werkdadiger worden. Rust mij uit met uwe kracht, opdat ik vlijtig arbeide, moedig strijde en alzoo de kroon der overwinning er-lange.
VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
JJoe de troosteloozc mensch zich in Gods hand moet overgeven.
i. De Geloovige. Heere God! Heilige Vader! wees nu en in eeuwigheid gezegend : want gelijk Gij wilt, dus is geschied, en wat Gij doet is goed.
Dat uw dienstknecht zich verheuge in U, niet in zichzelven noch in iemand anders ;
T
372 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
want Gij alleen, o Heer! zijt de ware blijd-scliap, Gij mijne hoop en mijne kroon, Gij mijne vreugde en mijne eer.
Wat heeft uw dienstknecht, hetgeen hij van U niet ontving, ook zonder zijne verdienste?
Alles wat gij gaaft, alles wat gij deedt is het uwe.
Ik ben arm cn in verdrukkingen van mijne jeugd af. (Ps. 87) en mijne ziel bedroeft zich somtijds tot weenens toe; dikwijls ook wordt zij in zichzelven ontroerd wegens het lijden dat haar dreigt.
2. Ik verlang naar de vreugde des vredes; ik smeek om den vrede uwer kinderen, die door U met het licht van uwen troost worden verkwikt.
Indien Gij den vrede schenkt, indien Gij mij de heilige vreugde instort, dan zal de ziel van uwen dienstknecht vol gejuich zijn en U vurig loven.
Maar onttrekt Gij U, gelijk Gij zeer dikwijls gewoon zijt, dan kan hij in den weg uwer geboden niet wandelen; maar veeleer buigt hij de knieën om zich op de borst te slaan, omdat het met hem niet meer gesteld is gelijk gisteren en eergisteren, toen uw licht scheen over zijn hoofd, en hij onder de schaduwe uwer vleugelen tegen de aanvallen der bekoringen gedekt was.
3. Rechtvaardige en altoos prijzenswaardige Vader! het uur is gekomen dat uw dienstknecht beproefd zal worden.
Beminnenswaardige Vader! het is billijk dat
nKRDF, BOEK. 373
uw dienslkuecbt in dit uur voor ü iets lijde.
Immer aanbiddelijke Vader! liet uur is gekomen, door U van eeuwigheid voorzien, dat uw dienstknecht naar het vleesch voor een weinig tijds bezwijke, maar naar den geest voortdurend bij U leve.
Hij moet een weinig bij de menschen gering-geacht, vernederti en ontmoedigd, door lijden en smarten vermorzeld worden, opdat hij met U in den dageraad van een nieuw licht weder verrijze en in den hemel verheerlijkt worde.
Heilige Vader! Gij hebt het zoo beschikt en zoo gewild, en het is geschied wat Gijzelf bevolen hebt.
4. Dit is toch voor uw vriend eene genade, in de wereld om uwentwil te lijden en verdrukt te worden, zoo menigmaal en door wien Gij dat laat geschieden.
Zonder uw raad en voorzienigheid en zonder reden geschiedt er niets op aarde.
Het is mij goed, o Heer! dat Gij mij vernederd hebt, opdat ik uwe gerechtigheden leere. (Ps. 118.)
Het is mij nuttig, dat schande mijn aangezicht bedekke, opdat ik liever bij U dan bij de menschen mijn troost zoeke.
Ook heb ik daaruit geleerd uw ondoorgrondelijk oordeel te vreezen, daar Gij den rechtvaardige met den boosdoener bedroeft, doch niet zonder recht en billijkheid.
5. Ik dank U dat Gij mijne verkeerdheden niet verschoond, maar mij met zware slagen vermorzeld hebt, door mij smarten aan te doen
374 r)K NAVOLGING VAN JK.ZUS CHRISTUS.
en mij uit- cn imveudig benauwhcden loc Ic voegen.
Van allen die onder den hemel zijn is er niemand die mij troosten kan, tenzij Gij Heere, mijn God! hemelsche arts der zielen, die slaat en heelt, grafwaarts voert en terugbrengt.
Uwe tucht over mij en uwe roede zelve zal mij tot leering zijn.
6. Zie, geliefde Vader! ik ben in uwe hand; ik buig mij onder de roede uwer kastijding.
Sla mijnen rug en mijnen nek, opdat ik mijn onbuigzamen wil naar uwen wil buige.
Maak van mij een vroom en nederig leerling, gelijk Gij zoo wel weet te doen, opdat ik naar al uwe wenken wandele.
Ik geef mij en al het mijne ter verbetering aan U over; het is beter hier dan hierna gestraft te worden.
Gij weet alles in \'t gemeen en in \'t bijzonder, en niets is voor U in \'s menschen geweten verborgen.
Gij weet het toekomende eer het geschiedt, en Gij hebt niet noodig, dat iemand U onderwijze of berichte aangaande hetgene op aarde gebeurt.
Gij weet wat tot mijnen voortgang dient en hoeveel de kwelling bijdraagt om den roest der ondeugden af te schuren.
Dóe met mij naar uw wil en welbehagen; versmaad mij niet om mijn zondig leven, aan niemand beter en vollediger bekend dan aan U alleen.
7. Geef mij, o Heer! dat ik wete wat ik moet
DKRDK ROEK. 3/5
weteu, beiaiiiiien wat ik moet beminnen; dat ik prij-se wat U meest behaagt; dat ik ach te wat voor U kostbaar, verachte wat in uwe oogen verachtelijk is.
Duld niet dat ik door den uiterlijken schijn der oogen oordeele, noch naar het hooren zeg-l gen van onverstandige menschen vonnis veile; maar dat ik volgens een juist oordeel het zinnelijke en geestelijke onderscheide, en boven alles altoos den wil uws vvelbehagens betrachte.
8. Vaak laten de menschen zich bij hun oordeel door de zinnen misleiden.
Ook bedriegen zich de beminnaars der wereld door alleen het zichtbare aan te hangen.
Hoe! is daarom een mensch beter, omdat hij door een mensch voor groot gehouden wordt?
De bedrieger misleidt den bedrieger, de ijdele den ijdele, de blinde den blinde, de kranke den kranke, als hij hem dus verheft, en door hem ijdelijk te prijzen, onteert hij hem inderdaad te meer.
Immers, wat een mensch in uwe oogen is, zooveel is hij en niets meer, zegt de ootmoedige 11. Franciscus.
OEFENING.
Gelijk God de opperste zuiverheid en in zijn wezen de heiligheid zelve is, zoo is Hij bezorgd, dat de zielen, om Hem in den hemel te bezitten, in dit leven d.oor de drukkendste en ootmoedigste kwellingen, en in het vagevuur door de smartelijkste en hevigste pijnen gezuiverd worden. Het is hierdoor, dat hij ze tot
376 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
dien graad van zuiverheid brengt, welke zij moeten hebben om het eeuwige en gelukzalige bezit zijner heiligheid binnen te treden. Derhalve moet eene trouwe ziel om aan de inzichten van God, wegens hare voldoening en hare zaligheid te beantwoorden, liet volgende doen ; i. in eene zuiverheid des harten leven, die haar verwijdert van alle vrijwillige zonden, van alle menschelijke verkleefdheid, en voornamelijk van alle aanzoekingen der eigenliefde, van hare gewone gebreken en van de volbrenging van haren wil. 2. Zij moet zich opwekken, om met onderwerping van de hand en van het hart van Jezus Christus de verootmoedigendste en aan onze genegenheid tegenstrijdigste kwellingen te ontvangen. 3. Zij moet de geweldigste en lastigste bekoringen lijden en onophoudelijk strijden, met geduldig hare toevlucht tot God te nemen en een edelmoedig vertrouwen in zijne goedheid te stellen. 4. Zij moet in hare kwellingen eenen geest van leedwezen, van versterving en afschrik van de zonde hebben, eene gesteltenis, die haar belet er in te bezwijken.
5. Zij moet zonder ophouden op hare zinnen en op haar hart waken, om die te zinlijke en te menschelijke voldoeningen er uit te sluiten.
6. Eindelijk moet zij ootmoedig, afhankelijk, gering en als vernietigd onder de hand van God worden om niets anders te willen dan hetgeen Hij wil, en tevreden te zijn met hetgeen Hij wil, zelfs te midden der grootste kwellingen.
mcRmc BOEK.
G K B E D.
üucvcel reden heb ik, o Goii! om over uwe beschikkingen tevreden te zijn! In alles wat mij overkomt, beoogt Gij mijn heil. Zelfs als Gij slaat, tuchtigt Gij als Vader en beoogt de verbetering van uw kind. Ik erken en belijd dat uwe oordeelen rechtvaardig zijn, als Gij mij door lijden bezoekt. Ik onderwerp mij volkomen aan uwen wil. Zie, ik ben in uwe handen. Zuiver mij hier in den smeltkroes des lijdens, opdat ik geschikt worde om uw aanschijn te aanschouwen.
EEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men zich op geringer werken moet toeleggen als men in verhevener te kort schiet.
1. De Heer. Mijn zoon! gij kunt niet altoos in het vurigst verlangen naar deugd volharden, noch u op den hoogsten trap van beschouwing staande houden; maar, wegens uwe oorspronkelijke bedorvenheid, moet gij somtijds tot het lagere afdalen en den last van dit gebrekkige leven, ook uws ondanks en met verdriet, dragen.
Zoolang gij het sterfelijke lichaam omdraagt, zult gij onlust gevoelen en bezwaar des harten.
Dus moet gij in het vleesch onder den last \' des vleesches dikwijls zuchten, omdat gij u niet onophoudelijk met geestelijke oefeningen en hemelsche beschouwingen kunt bezighouden.
2, Alsdan is het u nuttig tot mindere en
37S 1)K NAVOl.GINT. VAN JKZUS CIIKISTUS.
uitwcudige oefeningen uwe toevlucht te nemen cu u in goede werken te verlustigen, met een vast vertrouwen mijne komst en hcmelsch bezoek af te wachten, en uwe ballingschap en dorheid des geestes geduldig te verdragen, totdat gij weder door Mij bezocht en van allen angst bevrijd wordt.
Want Ik zal u uwen arbeid doen vergeten en inwendig rust doen smaken.
Ik zal voor u de weiden der Schriften ontsluiten, opdat gij met een verruimd hart op den weg mijner geboden moogt beginnen te loopen.
En dan zult gij zeggen : het lijden van dezen tijd is niet te achten hij de toekomende heerlijkheid, welke aan ons zal n\'orden geopenbaard. ( Rom. 8.)
o E F E N [ N G.
Hoe groot is het verschil tusschen de heiligheid der gelukzaligen in den hemel en die der stervelingen op aarde! De eene is vrij vtn alle kwellingen en vol zoetheid, de andere is met bitterheid en ellenden vervuld; de eene is eigen aan het aangename verblijf van ons vaderland, en de andere betaamt aan de droevige verblijfplaats eener ballingschap; in de eeuwigheid zullen wij God beminnen, niet Hem te bezitten en het geluk van zijn hart te genieten : en in den tijd beminnen wij Hem, met voor Hem te lijden en het kruis van Jezus Christus met geduld te dragen. Üadr zullen wij met God tevreden zijn en verzekerd wezen, altijd uoor Hem bemind te worden ; hier weten wij niet,
dkrdf. p.oick. 379
of wij IJeru bevredigen eu beiuitiueu. Laat ous dus in onze dorheden en verdriet, ons met eenige uitwendige zaken om God bezighouden, aangezien wij in ons niets vinden wat ons gevoelen tot Hem wederbrengt; maar laat ons tevens niets van onze inwendige oefeningen des gebeds, van den inwendigen geest, en van onze gedurige toevlucht, die wij tot God moeten nemen, veronachtzamen om ons staande te houden.
g f, b e d.
Het is zoo, o God ! gelijk Gij zegt. Vele zijn de verstrooiingen, welke ik op den weg der deugd ontmoet. De last des vleesches drukt mij vaak ter neder, zoodat mijn geest bij zijne beschouwingen hinder ontwaart en licht tot moedeloosheid vervalt. Doch ik wil uwen raad opvolgen en mij met het mindere vergenoegen, als ik mij tot het meerdere niet in staat gevoel. Help dit besluit ten uitvoer brengen en verkwik mij daarbij met uwen hemelschen troost.
TWEE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Men achte. zich geen troost, maar celstraf waardig.
1. De Geloovige. Heer! ik ben noch uw troost noch eenig geestelijk bezoek waardig : daarom handelt Gij naar recht met mij, wanneer Gij mij arm en hulpeloos laat.
Want al konde ik als eene zee van tranen
380 DF, NAVOI.GING VAN JEZUS CHRISTUS.
storten, noch zoude ik uwen troost niet waardig zijn.
Dus verdien ik niets dan getuchtigd en gestraft te worden, omdat ik U zwaar en dikwijls beleedigd heb en in vele dingen zeer misdaan.
Zoodat ik, alles wèl overwogen, zells den geringsten troost niet verdien.
Maar Gij, o genadige en barmhartige God ! die niet wilt dat uwe werken vergaan, opdat Gij den rijkdom uwer goedheid jegens de vaten uwer barmhartigheid zoudt toonen. Gij verwaardigt U uwen dienstknecht, zelfs zonder eenige verdienste en boven alle menschelijke mate, te troosten : want uwe vertroostingen zijn niet gelijk de troostredenen der menschen.
2. Wat heb ik dan, o Heer! gedaan, dat Gij mij eenigen hemelschen troost zoudt schenken ?
Ik herinner mij niets goeds gedaan te hebben ; maar wel, dat ik altoos tot het kwade genegen en traag ter verbetering was.
Dat is de waarheid, en ik kan het niet ontkennen. Sprak ik anders. Gij zoudt tegen mij opstaan en niemand zoude mij verdedigen.
Wat heb ik voor mijne zonden verdiend, tenzij de hel en het eeuwige vuur ?
Ik belijde het oprechtelijk, dat ik allen smaad en spot waardig ben, en dat het mij niet voegt, onder het aantal uwer dienaren genoemd te worden.
En hoe ongaarne ik dit hoore, zoo wil ik toch naar waarheid tegen mijzelven mijne zonden belijden, opdat ik te eer bij U barmhartigheid moge vinden.
DERDE BOEK. 3B1
3. Wat zal ik zeggen, schuldige die ik ben en geheel mei schaamte overdekt.
Ik heb geen mond om te spreken dan dit cenige woord : ik heb gezondigd, o Heer, ik heb gezondigd; ontferm U mijner, vergeef mij.
Geef mij nog een oogenblik, opdat ik mijne ellende beweene. eer ik heenga naar dat duistere land, omhuld met de sehaduwe des doods. (Job 10.)
Wat eischt Gij van zulk een schuldig en ellendig zondaar, dan dat hij zich met een vermorzeld hart om zijne zonden vernedere ?
Door de ware vermorzeling en vernedering des harten wordt de hoop van vergiffenis geboren, het ontrust geweten bevredigd, de verloren genade herwonnen, de mensch tegen den toekomenden toorn gedekt, terwijl God en de boetvaardige ziel elkander met een heiligen kus ontmoeten.
4. Der zondaren nederige vermorzeling is U, o Heer ! een welgevallig offer, voor uw aangezicht veel liefelijker riekende dan brandende wierook.
Zij is ook die aangename balsem, die Gij over uwe heilige voeten hebt laten storten : want het vermorzeld en verootmoedigd hart hebt Gij nooit versmaad.
Dadr is geene schuilplaats tegen de woede iles vijands; daar wordt alles verbeterd en af-gewasschen wat misdreven was en besmet.
OEFENING.
Alhoewel wij ons altijd zeer onwaardig moe-
382 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
ten aclitcn om van Goil ecnigen troost in onze wederwaardigheden te ontvangen, en moeten oordeelen, dat wij de grootste straffen verdienen, na zoo menigwerf de hel verdiend te hebben, is het nochtans voordeelig in onze ballingschap te zuchten, en in het gevoelen onzer ellenden onze toevlucht te nemen tot den barra-hartigen Vader en God van alle vertroosting; want de bede of verzuchting van eene ziel, doordrongen van erkentenis voor Gods goedheid, en door eene groote droefheid over hare zonden, is bekwaam om zijne gramschap te ontwapenen, zijne barmhartigheid te bewegen, en Hem op te wekken haar vergiffenis te verkenen.
Eene ziel, hoe diep zij onder het gewicht harer boosheden zucht, o hoe getroost en zeker is zij van Gods goedheid, zoodra zij door eene ware droefheid over hare zonden, door een vast voornemen ze te verlaten en van leven te veranderen, tot Hem wederkeert! Alsdan houdt God, die meer genegen is om vergiffenis toe te staan, dan wij om ze af te smeeken, op haar rechter te wezen; Hij wordt haar Vader, Hij vergeet wat zij geweest is, en wordt gedachtig hetgene zij is; Hij behandelt haar met zooveel goedheid, alsof zij Hem nooit beleedigd hadde.
GEBED.
Mijn God! ja, ik wil der waarheid hulde doen en eene getuigenis tegen mijzelven afleggen. Ik ben een zondaar, niets meer dan een zwak mensch, aan vele dwalingen onderhevig,
derde bofk. 3S3
met vele gebreken besmet. Ik ben lt;k minste gunst van U niet waardig, maar )icb uwe rechtvaardige straffen verdiend. Doch uwe ontfermingen zijn grenzeloos : dat geeft mij moed. Ja, ik durf hopen en roep dus met den Profeet: ontferm U mijner, wees mij genadig!
DRIE EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat Gods genade niet bestaanbaar is aardschgezindheid.
1. Dk Heer. Mijn zoon! kostbaar is mijne genade; zij laat zich niet met uitwendige dingen noch aardsche genoegens vermengen.
Gij moet dus afwerpen alles wat der genade hinderlijk is, indien gij wenscht dat zij u ingestort worde.
Zoek de afzondering, verkeer gaarne met u alleen, tracht naar het onderhoud met niemand, maar stort liever voor God een vurig gebed, opdat gij een vermorzeld hart en een rein geweten moogt behouden.
Acht de geheele wereld als niets; stel den omgang met God boven al het uitwendige.
Want gij kunt u niet met Mij bezighouden en tegelijk u in het vergankelijke verlustigen.
Gij moet u van uwe bekenden en vrienden verwijderen en uwen geest van allen tijdelijken troost vrijhouden.
Zoo toch vermaant de H. Apostel Petrus de geloovigen van Christus, dat zij zich in deze wereld als reizigers en vreemdelingen onthouden
384 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS. (van de. lusten des vteesches, die legen de ziel slrijden.) (1 Petr. 2.)
2. O, welk een vertrouv/en zal een stervende hebben, die door geenerlei gehechtheid aan iets in de wereld teruggehouden wordt!
Doch dus het hart van alles los te houden, bevat een krank gemoed nog niet; evenmin als een zinnelijk mensch de vrijheid van den inwendigen mensch kent.
Nochtans, wil hij waarlijk naar den geest leven, hij moet zoowel van het afgelegene als nabijzijnde afzien en zich voor niemand meer wachten dan voor zichzelven.
Hebt gij u zeiven volkomen overwonnen, te lichter zult gij het overige ten onder brengen.
Over zichzelven te zegevieren is de volko-menste zegepraal.
Wie nu zichzelven zoo onderworpen houdt, dat de zinnelijkheid aan de rede en de rede in alles aan mij gehoorzaamt, die is in waarheid overwinnaar van zichzelven en heer der wereld.
3. Wilt gij tot dat toppunt klimmen, gij moet met mannenkracht aan het werk gaan en de bijl aan den wortel zetten, om uit te roeien en te verdelgen alle verborgen en ongeregelde neiging tot uzelven en tot alle bijzonder en stoffelijk goed.
Want aan dit gebrek, dat de mensch zichzelven te ongeregeld bemint, hangt bijna a\'Jes, wat hij tot den wortel toe heeft te overwinnen.
Heeft hij dat kwaad overwonnen en ten ondergebracht, er zal aanstonds groote vrede en gerustheid zijn.
DERDE BOEK. 385
Maar omdat weinigen trackten zichzelven volkomen af te sterven en gcliecl van zich uitgaan, daarom blijven zij in zich gewikkeld en kunnen zich niet in den geest boven zichzelven verheffen.
Wie dan met mij in vrijheid verlangt te wandelen, moet noodzakelijk al zijne verkeerde en ongeregelde neigingen dooden, en aan geelierlei schepsel met eene bijzondere liefde hartstochtelijk gehecht zijn.
OEFENING.
Om zijn hart van vele dingen en van zichzelven af te scheiden, moet men ; i. het dikwijls tot God verheffen, en opwekken om niets te zoeken noch te beminnen dan Hem alleen, en dit in alles en boven alles; 2. het vrij houden van alle vrijwillige verkleefdheid aan het schepsel, en van alle geneigdheid voor zichzelven ; 3. het ontbinden en verwijderen van de voorwerpen, die het behagen, met het te verplichten alle zaken te aanschouwen als een reiziger en vreemdeling op deze aarde, die zich met niets ophoudt wat hij op zijne reis ontmoet, omdat hij slechts doortrekt.
Een christen, die door deze woorden van den Apostel wel doordrongen is : Wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken er eene in het toekomende; een christen zeg ik, die dat gevoelen heeft, hecht zich weinig aan de goederen, de ijdelheden en vermaken der wereld, aangezien hij begrijpt, dat alles voorbijgaat en de dood hem eens alles moet ontnemen. Het is
25
386 de navolging van jezus christus.
gemakkelijk, zegt de heilige Hieronymus, al het aardsche te versmaden, als men denkt dat men moet sterven en het verlaten.
Waarom dan, gelijk de H. Paulus spreekt, maakt de schijn der wereld, die voorbij vliegt en uit onze oogen verdwijnt, zooveel indruk op ons hart? en waarom maken de ware goederen der eeuwigheid, die alleen onvergankelijk zijn, zoo weinig indruk? Waarom hechten wij ons zoo sterk aan datgene, wat wij alleen in het voorbijgaan genieten en in bewaring hebben ? en waarom hechten wij ons zoo weinig aan datgene, wat ons toebehoort, en dit voor altijd, namelijk aan het eeuwig geluk?
GEBED.
Neen, mijn God! er kan geene gemeenschap lusschen een aardschgezind hart en tusschen uwe genade plaats hebben, zoo min als er gemeenschap tusschen U en de wereld kan bestaan. Doe deze herinnering bij mij steeds levendig en van eenen werkdadigen invloed zijn. Maak mij los van al wat wereldsch is; leer mij mijzelven meester worden en stel mij door den omgang met U schadeloos voor de opofferingen, welke Gij billijk van mij eischt.
Over de verschillende neigingen der natuur cn der genade.
1. De Heer. Mijn zoon! geef vlijtig acht op de neigingen der natuur en van de genade;
DERDE BOEK. 387
want zij werken zeer tegenstrijdig, en dat zoo fijn, dat zij nauwelijks, tenzij door den geestelijken en innig verlichten mensch onderscheiden worden.
Alle menschen zoeken wel het goede en wenden bij hunne woorden en daden iets goeds voor; maar daarom worden velen door den schijn van het goede bedrogen.
2. De natuur is listig, zij trekt, verstrikt en misleid er velen, en heeft altoos zichzelve ten doel.
Maar de genade wandelt in eenvoudigheid, mijdt allen schijn van kwaad, zoekt niet te bedriegen en doet alles zuiver om God, in wien zij ook, als haar doel rust.
3. De natuur wil ongaarne zichzelve afsterven, noch gedrukt, noch bedwongen, noch onderworpen noch onder het juk gebracht worden.
Maar de genade legt zich op versterving toe, wederstaat de zinnelijkheid, zoekt onderworpen te zijn, verlangt overwonnen te worden, wil geene eigene vrijheid genieten, maar gaarne onder tucht gehouden worden.
Zij begeert over niemand te heerschen, maar altoos onder God te staan, te leven en te zijn, en is steeds bereid om uit liefde tot God voor alle menschelijk schepsel nederig te bukken.
4. De natuur werkt om haar eigen voordeel, en let er op welke winst zij van een ander kan trekken.
Maar de genade ziet niet op hetgeen haar nuttig en voordeelig is : maar meer op hetgeen velen van nut kan zijn.
388 DE NAVOLGING VAN JKZUS CHRISTUS.
5. De natuur ontvangt gaarne eer cmi hulde.
Maar de genade wijst getrouw alle eer en
roem Gode toe.
6. De natuur vreest schande en smaad.
Maar de genade verheugt zich om Jezus\' wil
smaad te lijden.
7. De natuur bemint ledigheid en lichaams-rust.
Maar de genade kan niet ledig zijn; zij neemt gereedelijk den arbeid op zich.
8. De natuur tracht het zeldzame en fraaie te bezitten; zij heeft een afkeer van wat gering is en grof.
Maar de genade vindt vermaak in het eenvoudige en nederige; zij schuwt het ruwe niet, noch weigert een versleten kleed te dragen.
9. De natuur ziet op het tijdelijke, verblijdt zich over aardsche winst, is over verlies bedroefd en wordt toornig over een gering smaadwoord.
Maar de genade let op het eeuwige, hangt niet aan het tijdelijke; zij laat zich door geen verlies van zaken ontroeren, noch door harde woorden verbitteren, omdat zij haren schat en hare vreugde in den hemel plaatst, waar niets vergaat.
10. De natuur is inhalig en ontvangt liever dan zij geeft; zij wil gaarne iets alleen bezitten.
Maar de genade is liefdadig en mededeelzaam. Zij mijdt het bijzondere, is met weinig tevreden en oordeelt dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. (Act. 20.)
11. De natuur neigt tot het schepsel, tot het eigen vleesch, tot ijdelheden en rondloopen.
Maar de genade trekt tot God en tot de
DERDE BObK. 389
deugd, ziet af van de schepselen, vlucht de wereld, haat de lusten des vlcesches, beperkt het rondzwerven en schroomt in het openbaar te verschijnen.
12. De natuur heeft gaarne eenig uitwendig genoegen, waarin de zinnen zich verlustigen.
Maar de genade zoekt haren troost in God alleen, en haren lust in het hoogste goed boven al het zichtbare.
13. De natuur doet alles om eigen winst en belang; zij kan niets doen om niet, maar hoopt altoos voor weldaden of iets evenredigs of beters, of lof of gunst te bekomen, en begeert dat men hare daden en giften hoogschatte.
Maar de genade zoekt niets tijdelijks, noch eischt ter belooning een anderen prijs dan God alleen, ja verlangt van de aardsche nooddruft niets meer, dan zooveel haar ter verkrijging van het eeuwige dienen kan.
14. De natuur verheugt zich in vele vrienden en nabestaanden, roemt wegens adel en hooge geboorte, is beleefd jegens de machtigen, vleit de rijken en juicht haarsgelijken toe.
Maar de genade bemint ook hare vijanden, en verheft zich niet op de menigte harer vrienden; zij let noch op rang noch op geboorte, tenzij daarmede eene grootere deugd gepaard ga.
Zij begunstigt meer den arme dan den rijke ; zij neemt meer deel in het lijden van den onschuldige dan van den machtige; zij verheugt ?.ich met den oprechte, niet met den onoprechte, en wekt steeds de goeden op om naar grootere
390 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
gaven te streven en den Zoon van God in deugden gelijk te worden.
15. De natuur klaagt licht over gebrek en ongemak.
De genade draagt de armoede geduldig.
16. De natuur brengt alles op zichzelve terug, strijdt en twist voor zichzelve.
Maar de genade brengt alles weder tot God, van wien het oorspronkelijk afdaalt; zij schrijft zich niets goeds toe, noch matigt zich vermetel iets aan; zij twist niet noch stelt haar gevoelen boven dat van anderen; maar bij al hare gevoelens en begrippen, onderwerpt zij zich aan de eeuwige wijsheid en het oordeel Gods.
17. De natuur zoekt geheimen te weten en nieuwigheden te hooren; zij wil uitwendig schitteren en veel door hare zinnen ondervinden; zij wenscht bekend te zijn en te doen wat lof en bewondering baart.
Maar de genade zoekt niets nieuws noch zeldzaams te vernemen; want dit alles komt voort van de oude verdorvenheid, daar er niets nieuws en duurzaams is op aarde.
Zij leert alzoo de zinnen beteugelen, ijdel zelfbehagen en vertooning vermijden, het roemen bewonderenswaardige nederig verbergen, en bij al ons doen en weten nuttige vruchten en Gods lof en eer beoogen.
Zij wil zichzelve noch het hare geprezen hebben, maar wenscht dat God in zijne gaven geprezen worde, die alles uit loutere liefde schenkt.
18. Deze genade is een bovennatuurlijk licht
DERDE DOEK. ,-591
cn eene bijzondere gave Gods. Zij is eigenlijk het kenmerk der uitverkorenen en het onderpand der eeuwige zaligheid ; zij, die den mensch van het aardsche tot de liefde voor het hemelsche verheft en van vleeschelijk geestelijk maakt.
Hoe meer dus de natuur wordt terneergedrukt en overwonnen, hoe overvloediger de genade wordt ingestort; terwijl de inwendige mensch door vernieuwden toevloed dagelijks naar het beeld van God hervormd wordt.
OEFENING.
Wat is dat, in God, als in zijn laatste einde rusten? Het is ; niets wenschen, niets zoeken en niets beminnen dan Hem ; het is, alles voor Hem doen en lijden; in alles aan zijnen wensch voldoen; niets willen dan hetgeen Hij wil; zich nooit verwijderen van den weg zijns welbeha-gens; eindelijk, zijn geluk en zijne rust stellen in Hem te bevredigen; maar deze handelwijze is strijdig aan de natuur, en de genade alleen kan dit voltrekken.
1. De natuur heeft altijd tot doeleinde hare eigene voldoening, en de genade zet ons altijd aan, om ons geweld aan te doen, dat is, om ons in niets te voldoen, en ons in alles te versterven.
2. De natuur wil noch sterven, noch zich-zelve bedwingen, noch onderworpen zijn ; de genade integendeel, wil, dat de ziel zich be-dwinge, zich matige, en zich onderwerpe aan datgene, wat voor haar het moeilijkste en te-genstrijdigste is; dat zij in alle gelegenheden
392 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
aan hare eigene vrijheid verzake; dat zij hare inborst bestrijde; dat zij voor God wijke, en, om zijne opperste heerschappij over haar te eeren, aanvaarde verootmoedigd, onderworpen en beteugeld te worden.
,3. De natuur wil altijd over anderen hecr-schcn; de genade maakt, dat eene ziel zich onder de almogende hand Gods verootmoedigt, en dat zij, om deszelfs liefde, zich aan de personen onderwerpt, die zijne plaats be-kleeden.
4. De natuur werkt altijd voor haar eigen belang, om zich te bevredigen en zich te vestigen; maar de genade werkt niet dan voor de belangen van God, waakt gedurig op de bewegingen des harten, om het van zonden te bevrijden, en doet het geene vaste woonplaats zoeken dan in het hart van Jezus Christus.
5. De natuur schept haar behagen in de achting en den lof der menschen, welke zij meent te verdienen; maar de genade doet zooveel, dat men dezelve onwaardig acht en de eer van alle dingen aan God geeft; en zij is zoo moeilijk op die zaak, dat zij aan eene ootmoedige en getrouwe ziel geene de minste beweging van ijdelheid jegens zichzelve toelaat, uit vrees dat zij eenig welbehagen trekke uit het goede wat zij verricht.
6. De natuur vreest en vliet de verachting en den slechten uitval in hare ondernemingen ; en het is datgene, wat de genade verdraagt en aanneemt als zaken, die ons zondaars betamen; zij moedigt ons zelfs aan om Jezus Christus te
DERDE BOEK. 393
bedanken, dat Hij ons datgene wil overzenden, wat het vermaak zijns harten uitmaakt.
7. De natuur bemint de rust van een zacht, ledig en nutteloos leven; maar de genade zoekt slcchts den arbeid ; zij vreest en vermijdt de iiuttelooze woorden, gedachten en werken; en in eene ziel de ledigheid des harten en des gees-tes niet kunnende verdragen, moedigt zij deze aan om zich met Gods tegenwoordigheid te vervullen, gene om door zijne liefde te leven.
8. De natuur legt zich toe op al wat groot, schoon, voortreffelijk en gemakkelijk is; de genade versmaadt en vlucht dit alles, en oordeelt niets zoo groot, dan wat goddelijk, bovennatuurlijk en eeuwig is.
Maar hoe meer de natuur bedwongen wordt, des te overvloediger wordt de genade in eene ziel gestort, welke zij door eenen inwendigen geest hernieuwt, en haar volkomen in God vestigt.
GEBED.
Ja, mijn God! er is een groot onderscheid tusschen uwe genade en mijne zinnelijke natuur. Hoe edel is de eerste, hoe gebrekkig de andere! Terwijl wij door onze zinnelijkheid tot nietigheden vervallen, doet uwe genade ons boven het zinnelijke hemelwaarts stijgen en naar gelijkvormigheid aan het oorspronkelijke beeld trachten. Dat ik dat onderscheid steeds wèl beseffe en eene gave waardeere, die alles wat de aarde heeft, oneindig overtreft.
394 ,:)e navolging van jfzus christus.
VIJF EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de verdorvenheid der natuur en de kracht der goddelijke genade.
1. De Geloovige. Heere mijn God! die mij naar uw beeld en uwe gelijkenis geschapen hebt, schenk mij die genade, welke Gij mij getoond hebt, zoo voortreffelijk en te mijner zaligheid zoo noodig te zijn, opdat ik mijne zeer booze natuur, die mij tot zonde en verderf wegsleept, overwinne.
Want ik gevoel in mijn vleesch de wet der zonde, die de wet mijns gemoeds wederstreeft, en mij gevangen wegvoert om aan de zinnelijkheid in vele dingen te gehoorzamen; en deze hare aandrift kan ik niet wederstaan, tenzij uwe allerheiligste genade mijn hart vurig ingestort worde en mij te hulp kome.
2. Uwe genade, ja eene groote genade is er noodig om de natuur te overwinnen, die van de jeugd af altoos ten kwade geneigd is.
Want sedert zij door den eersten mensch, Adam, ten val gebracht en door de zonde verdorven is, gaat de straf dier vlek op alle men-schen over, zoodat diezelfde natuur, welke door U goed en recht geschapen was, nu vervangen is door het gebrek en de zwakheid eener verdorven natuur, omdat hare neiging aan zich-zelve overgelaten, tot het kwade en aardsche trekt.
Immers de weinige kracht, welke haar is
DERDE BOEK. 395
overgebleven, is als een vonkje onder de asch verborgen.
Dat vonkje is de natuurlijke rede, met dikke duisternis omhuld, het oordeel tusschen goed en kwaad en de onderscheiding tusschen waar en valsch nog overhoudende, ofschoon zij onmachtig is om al hetgeen zij goedkeurt, te volbrengen, en niet meer het volle licht der waarheid noch de gezondheid harer neigingen geniet.
3. Vandaar, o mijn God ! dat ik naar den imuendigen mensch vermaak vind in uwe wet, (Rom. 7,) wetende, dat uwe hevelen goed, rechtvaardig en heilig zijn, (Ib.) ook leerende dat men alle kwaad en zonde moet vluchten.
Maar naar het vleesch dien ik de wet der zonde, (Ib.) daar ik meer aan de zinnelijkheid dan aan de rede gehoorzaam.
Vandaar, dat wel het goede te willen bij mij is, maar het te volbrengen, dat vind ik niet. (Ib.)
Vandaar dat ik mij dikwijls veel goeds voorneem, maar omdat mij de genade ter ondersteuning mijner zwakheid ontbreekt, wijk ik bij den geringsten tegenstand en bezwijk.
Vandaar dat ik wel den weg der volmaaktheid ken en klaar genoeg zie hoe ik handelen moet; maar neergedrukt door het gewicht mijner verdorvenheid, hef ik mij niet tot het volmaaktere op.
4. O, hoe volstrekt noodig is mij dan uwe genade, o Heer! om het goede te beginnen, voort te zetten en te voleindigen !
396 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Want zonder haar kan ik niets doen, maar door uwe genade versterkt kan ik alles in U.
O waarlijk hemelsche genade, zonder welke alle verdiensten, ook alle natuurlijke gaven niet te achten zijn !
Noch kunsten noch wetenschappen, noch rijkdom noch schoonheid, noch sterkte noch vernuft, noch welsprekendheid gelden iets bij U, o Heer! zonder de genade.
Want de gaven der natuur zijn aan goeden en kwaden gemeen, maar de genade of de liefde is eene den uitverkorenen eigene gave : wie daarmede gekenmerkt zijn, worden het eeuwige leven waardig geacht.
Zoo voortreffelijk is die genade, dat zonder haar noch de gave van voorzegging, noch de kracht van wonderteekenen, noch eenige beschouwing, hoe verheven ook, iets te achten is.
Ja, zonder deze liefde en genade is noch geloof, noch hoop, noch eenige andere deugd U behaaglijk.
5. O zegenrijke genade, die den arme van geest in deugden rijk maakt; en den met velerlei gaven bedeelde nederig van harte doet zijn : kom, daal in mij neder en vervul mij vroeg met uwen troost, opdat mijne ziel niet van vermoeienis en dorheid des harten be-zwijke.
Ik smeek U, o Heer! laat mij genade vinden in uwe oogen : want uwe genade is mij genoeg, al verkrijg ik ook al het overige niet, dat de natuur verlangt.
Al word ik dan bekoord en door veel te-
DERDE BOEK. 397
geuspoetl gekweld, zoolang uwe gcuailc bij mij is, zal ik geeu kwaad vreczen.
6. Zij is mijne kracht, zij geeft raad en hulp.
Zij is machtiger dan alle vijanden en wijzer
dan alle wijzen.
7. Zij is de leermeesteres der waarheid, de leidster tot tucht, het licht des harten, een troost in druk; zij verbant de droefheid, verjaagt de vrees, voedt de godsvrucht, en brengt tranen voort.
Wat ben ik zonder haar, tenzij een dor hout en een onnutte stam, die uitgeroeid moet worden ?
Dat dan, o Heer! uwe genade mij altoos en voorkome en volge. Zij doe mij steeds bedacht zijn op goede werken, door Jezus Christus, uwen Zoon. Amen.
OEFENING.
Wij doen onszelven recht, met onze eigene krachten te mistrouwen, en wij doen recht aan God, met vast vertrouwen in de hulp zijner genade te stellen. Die genade ontbreekt ons nooit, maar wij ontbreken dikwijls eraan te beantwoorden, en het eenige middel om onze zaligheid te verzekeren, is, aan de bewegingen der genade getrouw te zijn, aangezien deze getrouwheid de oefening der deugden en van alle middelen der zaligheid in zichzelve besluit.
Daar de menschelijke natuur door de zonde van deu eersten mensch werd bedorven, is de straf van die bedorvenheid, alsook de vlek van zijne zonden, in alle menschen overgegaan; en
398 de navolging van jezus christus, dit verplicht ons onophoudelijk de ongeregelde neigingen der natuur te bevechten, om die der genade te volgen. Zonder dien heiligen haat van onszelven die ons opwekt om onszelven te verzaken en te overwinnen, is het onmogelijk zalig te worden; want, daar in den staat van onschuld alles in den mensch geregeld was, en hij aan God, door Jezus\' oorspronkelijke rechtvaardigheid was onderworpen, zouden de driften tegen de rede niet opgestaan zijn; maar dewijl in den staat van zonde, waarin wij ons bevinden, onze begeerlijkheid en neiging tot het kwaad onze grootste vijand is, moeten wij niet ophouden ze te bestrijden zoolang wij leven.
GEBED.
Ook ik, o God! gevoel het licht uwer genade noodig te hebben, bij alles wat ik onderneem, bij alles wat ik wensch tot een gelukkig einde te brengen. Zonder den bijstand uwer genade vermag ik niets, mijner bestemming waardig, en door haar vermag ik alles; zonder haar zijn alle andere gaven weinig te achten. Dat ik dan genade in uwe oogen vinde; dat zij mij steeds vergezelle, mijnen wandel geleide en mij voere tot een zalig einde.
ZES EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat wij onszelven moeien verloochenen en Christus op den weg des kruises volgen.
1. De Heer. Mijn zoon! hoe meer gij van
DERDE BOEK. 399
uzelven kunt uitgaan, hoe n eer gij tot Mij kunt ingaan.
Gelijk het den inwendigen vrede bevordert niets uitwendigs te begeeren, vereenigt men zich met God door zich innerlijk te verlaten.
Ik wil dat gij leert u volkomen verzaken geheel naar mijnen wil, zonder tegenspraak of klachte.
Volgt Mij, (Matth. 8.) Ik ben de weg, de waarheid en het leven. (Joan. 14.)
Zonder weg gaat men niet, zonder waarheid kent men niet, zonder leven leeft men niet.
Ik ben de weg, dien gij moet volgen, de waarheid, die gij moet gelooven, het leven, hetwelk gij moet verhopen.
Ik ben de onbedriegelijke weg, quot;de onfeilbare waarheid, het onvergankelijke leven.
Ik ben de rechtste weg, de opperste waarheid, het ware, zalige, ongeschapene leven.
Indien gij blijft op mijnen weg, gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrij maken. (Joan. 8.) en gij zult het eeuwige leven verwerven.
2. Wilt gij tot het leven ingaan, onderhoud de geboden. (Matth. 19.)
Wilt gij de waarheid kennen, geloof in Mij.
IVUt gij volmaakt zijn, verkoop alles. (Matth. 19.)
Wilt gij mijn leerling zijn, verloochen uzelven. (Luc. 9.)
Wilt gij het zalige leven bezitten, veracht het tegenwoordige.
Wilt gij in den hemel verheven worden, verneder u op aarde.
400 de navolging van jezus chrtstus.
Wilt gij met Mij heerschen, draag het kruis met Mij.
Want alleen de dienaars van het kruis vinden den weg der zaligheid en des waren lichts.
3. De Geloovige. Heere Jezus! daar uw weg eng is en door de wereld veracht, geef dat ik U ook met verachting der wereld volge.
Want de leerling is niet boven den meester, noch de dienstknecht hoven zijnen heer. (Matth. 10.)
Dat dan de dienstknecht zich in de navolging van uw leven oefene; want daarin is mijn heil en ware heiligheid.
Wat ik leze of hoore buiten uw leven, verkwikt noch verlustigt mij geheel.
4. De Heer. Mijn zoon! daar gij dat alles weet en gelezen hebt, zult gij gelukkig zijn indien gij het nakomt.
Die mijne geboden heeft en ze onderhoudi, hij is het, die Mij liefheejt. Ook Ik zal hem liefhebben en Mij zeiven aan hem openbaren. (Joan. 14.) en zal hem met Mij doen aanzitten in het rijk mijns quot;Vaders.
5. De Geloovige. Heere Jezus! het geschiede gelijk Gij gezegd en beloofd hebt en moge het mij gelukken zulks te verdienen.
Ik heb het kruis opgenomen; ik heb het uit uwe hand ontvangen. Ik zal het dragen, ja, dragen tot aan mijn dood, zooals Gij het mij opgelegd hebt.
In waarheid het leven eens vromen klooster-lings is een kruis, maar een kruis dat ten hemel leidt.
DERDE BOEK. 40I
Tk ben begonnen 5 teruggaan mag ik niet, en stilstaan betaamt niet.
6. Welaan, broeders! laat ons te zamen voortgaan ; Jezus zal met ons wezen.
Om Jezus namen wij dat kruis op; laat ons om Jezus bij het kruis volharden. Hij zal onze helper zijn, die onze aanvoerder en voorganger is.
Zie! onze Koning gaat ons voor : Hij zal voor ons strijden.
Laat ons moedig volgen; dat niemand iets verschrikkelijks duchte! Zijn wij bereid in den krijg heldhaftig te sterven; laten wij onzen roem de smet niet aandoen dat wij voor het kruis zouden vluchten.
OEFENING.
Datgene wat Jezus Christus in het Evangelie zegt, namelijk dat hij die, tot Hem wil komen, zich moet verloochenen, zijn kruis opnemen en Hem volgen, behelst in zich de oefening van een oprecht christelijk leven, en eenen zekeren weg tot de zaligheid, vermits Jezus Christus de weg, de waarheid en het leven is; de weg, dien wij moeten volgen; de waarheid, welke wij moeten gelooven, en het leven, dat wij moeten hopen. Want om ais een waar Christen te leven en zijne zaligheid te verzekeren, moet men beginnen met aan zichzelven te verzaken en te versterven: en het zijn die verzaking en die geest van verloochening, welke het grondbeginsel van het Evangelie, de grondwet van het Christendom, de wezenlijke plicht van den Christen en een volstrekt noodzakelijk
26
40 3 I)K NAVOLGING VAN JKZUS CHRISTUS.
middel ter zaligheid zijn. Het is die inwendige versterving, die besnijding des harten, welke bestaat in het ontzeggen van alle strafplichtige, gevaarlijke of nuttelooze voldoening, die het onderscheid der uitverkorenen en der verdoemden uitmaakt. Het kenteeken van onzen staat, die een staat van zonde is, moet een staat van boetvaardigheid, het doel des Christendoms en de zekerheid der zaligheid wezen.
Zijn kruis met Jezus Christus dragen, is, van eenieder alles verdragen, zonder iemand te doen lijden; het is, van de hand en het hart van Jezus Christus al de kwellingen des geestes en des lichaams aanvaarden; het is, met geduld al het kwaad verduren, dat wij van de rechtvaardigheid Gods en van de onrechtvaardigheid der menschen ontvangen; het is de versmading aannemen als iets wat men verdient, en als een groot ongeluk rekenen, niets tc lijden voor God, en als het grootste geluk des levens, altijd voor zijne liefde te lijden.
GEB E D.
Neen, mijn Heiland! er is geen beter, geen veiliger weg voor mij om tot de deugd en zaligheid te komen, dan Gijzelf zijt. Gij zijt de weg, de waarheid en het leven. Maar hoe zal ik dien weg vinden? Heil mij! Gij hebt mij dien aangewezen; ik moet mijzelven verloochenen, mijner zinnelijkheid geweld aandoen, mijn kruis opnemen en U navolgen. Geleid mij op dien weg, vestig daarop mijne schreden en dat ik nimmer daarvan afwijke.
derde boek.
ZEVEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dc mensch sij niet te neerslachtig wanneer hij in eenigen misslag valt.
1. De Heer. Mijn zoon! geduld en nederigheid in tegenspoed behagen Mij meer, dan veel troost en ijver in voorspoed.
Waarom bedroeft u eene kleinigheid, die tegen u gezegd wordt?
Al ware het iets grooters geweest, het had u niet moeten ontroeren.
Laat het dan nu voorbijgaan. Het is niet het eerste noch iets nieuws, het zal ook het laatste niet zijn, zoo gij lang leeft.
Zoolang u niets kwaads ontmoet, zijt gij moedig genoeg; ook geeft gij goeden raad en weet anderen door woorden te versterken; maar vertoont zich onverwachts eenig ongeval voor uwe deur, het ontbreekt u aan raad en sterkte.
Let op uwe groote broosheid, welke gij zoo dikwijls bij de geringste voorvallen ondervindt.
Intusschen geschiedt het alleen tot uw heil, wanneer deze of soortgelijke dingen u treffen.
2. Stel het, zoo goed gij kunt, uit uw hart; en heeft het u geraakt, dat het u niet terne-dersla noch lang hindere.
Draag hetjtenminste geduldig, zoo gij het niet blijmoedig kunt.
Ook zoo gij het ongaarne hoort en u verontwaardigd gevoelt, bedwing u en laat niets onbehoorlijks uwen mond ontvallen, dat den zwakke aanstoot geeft.
403
404 de navolging van jezus christus.
Spoedig zal de ontstane ontroering bedaren, en de inwendige smart door de terugkomende genade verzoet worden.
Want Ik leef nog, zegt de Heer, bereid om u te helpen en buitengewonen troost te schenken, zoo gij op Mij vertrouwt en vurig tot Mij roept.
3. Houd goeden moed en bereid u om nog meer te lijden.
Alles is niet verloren, al gevoelt gij u dikwijls gedrukt of zwaar bekoord.
Gij zijt een mensch en geen God; gij zijt vleesch, geen Engel.
Hoe zoudt gij altoos in denzelfden staat van deugd kunnen volharden, daar dit den Engelen in den hemel en den eersten mensch in het Paradijs niet heeft mogen gebeuren.
Ik ben het die de bedrukten opbeur en red, en hen die hunne zwakheid kennen tol. mijne Godheid opvoer.
4. De Geloovige. Heer! gezegend zij uw woord, mij zoeter dan honig en honigzeem in den mond. (Ps. 18.)
Wat zoude ik onder zoo vele rampen en benauwdheden doen, tenzij Gij mij door uwe heilige woorden versterktet?
Als ik slechts ten laatste de haven der zaligheid mag binnenzeilen, wat is er aan gelegen wat en hoeveel ik geleden heb?
Geef een goed einde, geef een gelukkig verscheiden uit deze wereld.
Gedenk mijner, mijn God! en geleid mij langs den rechten weg naar uw rijk. Amen.
DKRDE BOEK.
O E !■\' E N I N c:.
Wanneer het ons verdriet altijd en veel te lijden, moet men zich herinneren, dat de ootmoedige onderwerping aan de kwellingen onvergelijkelijk aangenamer is aan God, dan de zoetheid van zijne vertroostingen, en dat alzoo de grootste vertroosting voor eene ziel is, van alle vertroostingen beroofd te zijn, en evenwel niet na te laten God getrouw te blijven.
Als men tot zonde bekoord en aangedreven wordt, moet men ze trachten af te weren, aan zijne zondige neigingen met alle kracht en alle mogelijke dapperheid tegenstand bieden, en aanstonds zijne toevlucht nemen tot den Heer en tot de allerheiligste Maagd, om door hen geholpen te worden. Nochtans moet het gevoel van het kwaad ons niet neerslachtig maken noch den moed benemen, maar het moet, bij eenen giooten afschrik voor de zonde, ons met een des te vaster vertrouwen tot God verheffen; men moet, zooveel mogelijk, den geest van de oneerlijke voorwerpen, die hem treffen, en ons hart van het strafplichtig vermaak, dat het opwekt om in de zonde toe te stemmen, aftrekken. En om in de tegenspraak getrouw te wezen, zoo tracht niets met een ontsteld gemoed te zeggen, en doe al het mogelijke, om de droevige bemerkingen en aandoeningen van wraak tegen de personen, die u be-leedigen, aan God op te offeren, overtuigd zijnde, dat alles, wat gij denkt, wat gij wilt.
405
4o6 dk. navolging van jfzus Christus. en wat gij tegen ben zegt, dat dit alles tegen Jezus Christus geschiedt.
Herinner u in uwe inwendige kwellingen, dat alles niet verloren is, omdat gij geweldig bedrukt en bekoord wordt. Maar bied wederstand aan de bekoring, onderwerp u aan de vernedering, en stel u voor dat gij, om tot de vereeniging met God verheven te worden, alvorens tot in het diepste uwer ellenden moet vernederd worden.
GEBED.
Dank, o God ! voor dezen troost. Ja, uw woord is mij zoeter dan honig. Gezegend, welkom zij het mij ! Dat het mij dierbaar blijve en bij lijden met troost verkwikke. Zie, ik ben tot alles bereid. Geen lijden zal mij te moeielijk vallen, zoo uwe genade mij vergezelt en ik eens mag aanlanden in de veilige haven mijner zaligheid. Geleid mij toch daarheen, en geef dat mijn verscheiden uit deze wereld gelukkig zij.
ACHT EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Men mag geene Ie verheven zaken noch de verborgen raadsbesluiten Gods onderzoeken.
i. De Heer. Mijn zoon! wacht u over te hooge zaken en de verborgen oordeelen Gods te redetwisten : waarom deze zoo verlaten, gene tot zulke groote genade opgevoerd worde; waarom deze zoo bedroefd, gene zoo hoog verheven worde ?
nF.RtIK ROEK. 407
Dat gaal al \'s menschen bereik te boven; en geen rede of onderzoek is vermogend 0111 Gods oordeel te doorgronden.
Wanneer dan de vijand u zoo iets ingeeft, of wel sommige nieuwsgierige menschen daarnaar vragen, antwoord met den Profeet: rechtvaardig zijt Gij, o Heer\', en. billijk is uw oordeel; ( Ps. 118.) alsook ; des Heeren oordeelen zijn waarachtig, rechtvaardig altemaal. (Ps. 18.)
Mijne oordeelen moet men vreezen, niet onderzoeken, vermits zij ontoegankelijk zijn voor \'s menschen verstand.
2. Wil ook niet onderzoeken noch twisten over de verdiensten der Heiligen, wie hunner heiliger of grooter is in het hemelrijk.
Dit brengt dikwijls onnutte twisten en kra-keelen voort, voedt ook den hoogmoed en ijde-len waan, waaruit nijd en tweedracht ontstaan, daar de eene dezen Heilige, gene eenen anderen trotschelijk tracht te verheffen.
Zulke dingen te willen weten en te onderzoeken doet geen vrucht en mishaagt eer den Heiligen, wijl ik geen God ben van tweedracht, maar van vrede, welke vrede meer in waren ootmoed dan in zelfverheffing bestaat.
3. Sommigen worden meer tot dezen of genen getrokken, maar door eene voorliefde die meer menschelijk dan goddelijk is.
Ik ben degene, die alle Heiligen geschapen heb; Ik heb hun genade gegeven; Ik heb hun heerlijkheid geschonken.
Ik ken ieders verdiensten en heb hen met mijne heilzame zegeningen voorkomen.
4o8 de navolging van jezus Christus.
Ik heb voor eeuwen mijne geliefden gekend ;
Ik heb hen uit de wereld verkozen, niet zij op
hebben eerst Mij verkozen. ter
Ik heb hen door genade geroepen, door bami- we hartigheid getrokken; Ik heb hen door velerlei
Ik heb hun groote vertroostingen ingestort; be\' Ik heb hun volharding verleend; Ik heb hun
4. Ik ken zoowel den eerste als den laatste; ko Ik bemin ze allen met onschatbare liefde.
Ik moet in al mijne Heiligen geprezen wor- gir
den; Ik moet boven alles gezegend en in elk gei
hunner vereerd worden, die Ik zoo hoog ver- scl
heerlijkt en daartoe voorbestemd heb, zonder hei eenige voorafgaande eigene verdiensten.
Wie dan één mijner geringsten veracht, eert de
ook den grootste niet ; want Ik heb den ge- licl
ringste en den grootste geschapen. zie
En wie één Heilige te kort doet, doet ook
Mij en al de overigen in het hemelrijk te kort. zal
Want zij zijn allen één door den band der gie
liefde; zij hebben één gevoelen, één wil, en u 1
beminnen elkander in éénen, in Mij. hel
5. Ja, wat veel meer is, zij beminnen Mij
meer dan zichzelven en hunne verdiensten. lig
Want, boven zichzelven verrukt en aan alle wa
eigenliefde onttrokken, gaan zij geheel in mijne doi
liefde over, waarin zij ook genoegelijk rusten. om Niets is er dat hen kan aftrekken of neder- ]
drukken, daar zij, met de eeuwige waarheid de
vervuld, door het vuur eener onuitbluschbare vei
DERDE HOEK. 409
Dat dan vleeschelijke en zinnelijke nienschtu ophouden over den staat der Heiligen te twisten, daar zij niets dan hun bijzonder vermaak weten te beminnen.
Zij geven of ontnemen hun volgens hunne neiging, niet gelijk het der eeuwige Waarheid behaagt.
6. Bij velen is het onkunde, vooral bij hen die weinig verlicht, zelden iemand met eehe volkomen geestelijke liefde weten te beminnen.
Zij worden nog te zeer door natuurlijke neiging en menschelijke vriendschap tot dezen of genen getrokken ; en gelijk zij zich in het aard-sche gedragen, zoo denken zij ook over het hemelsche.
Maar er is een oneindig verschil tusschen de gedachten van onvolmaakten en hetgeen verlichte mannen, door eene hoogere openbaring, zich voorstellen.
7. Wacht u dan, mijn zoon ! u met zulke zaken, welke uw begrip te boven gaan, nieuwsgierig in te laten; maar beijver u liever en leg u hierop toe, dat gij ook maar de minste in het rijk van God moogt bevonden worden.
En al wist iemand, wie boven anderen heilig en groot in het hemelrijk gehouden wordt, wat zoude hem die kennis baten, zoo hij daardoor voor Mij niet nederiger wierd en opgewekt om mijnen naam te meer te loven ?
Hij, die over de grootheid zijner zonden en de geringheid zijner deugden nadenkt, en hoever hij nog van de volmaaktheid der Heiligen af is, doet een Gode veel behaaglijker werk.
410 111--. NAVOI.r.INO VAN JKZUS CHRISTUS.
dan hij, die over hunne meerderheid of minderheid twist.
I let is beter de Heiligen met vurige gebeden en tranen aan te roepen en hunne heerlijke voorbidding nederig af te smeeken, dan door een ijdel onderzoek hunne geheimen uit te vorschen.
8. Zij zijn wel en zeer wèl tevreden, wisten de menschen maar wèl tevreden te zijn en hun ijdel gepraat te bedwingen !
Zij roemen niet in hunne eigen verdiensten, daar zij zichzelven niets goeds toeschrijven, maar alles aan Mij, die hun alles uit onbegrensde liefde geschonken heb.
Zij zijn met zulke groote liefde tot de Godheid en met zoo eene overmaat van vreugde vervuld, dat er niets ontbreekt aan hunne heerlijkheid en niets aan hunne zaligheid ontbreken kan.
Alle Heiligen, hoe meer zij in heerlijkheid verheven, hoe nederiger zij in zichzelven en hoe nader en geliefder zij Mij zijn.
Daarom vindt gij geschreven ; zij wierpen hunne kronen neder voor God en vielen op hunne aangezichten voor het Lam en aanbaden Hem, die tot in de eeuwen der eeuwen leeft. (Apoc. 4 en 5.)
9. Velen onderzoeken wie de grootste zij in het rijk van God, zij, die niet weten of zij waardig zullen zijn onder de geringsten gerekend te worden.
Het is groot ook de geringste in den heinel te zijn, alwaar allen groot zijn, omdat zij allen Gods kinderen genoemd worden en zijn zullen.
DKRDK nOKK. 411
De geringste zul cr tot duizend worden^ terwijl ook de honderdjarige zondaar sterven zal. ( Is. 60 cn 65.)
Want toen mijn leerlingen Mij vroegen, wie de grootste ware in het hemelrijk, vernamen zij dit antwoord ; tenzij gij u bekeert en \'wordt als de kinderen, zult gij niet ingaan in het rijk der hemelen. Al wie zich derhalve zal vernederen, gelijk dit kind, die is de grootste in het rijk der hemelen. (Matth. 18.)
no. Wee hun, die weigeren zich gewillig met de kinderen te vernederen; want de lage poort van het hemelrijk zal hun niet laten binnengaan.
Wee ook den rijken, die hier hunnen troost weghebben ; want terwijl de armen het rijk Gods zullen binnengaan, zullen zij buiten staan en weenen.
Verblijdt u, gij nederigen! juicht, gij armen ! want u is het rijk van God, mits gij in waarheid wandelt.
OEFENING.
Om aan de Heiligen de verschuldigde eer te bewijzen, moet men hen aanroepen en navolgen, zonder te twisten over de grootheid hunner heerlijkheid in den hemel. Men moet trachten de goede voorbeelden na te volgen, welke zij ons op aarde gegeven hebben; en men eert volmaak-telijk de Heiligen, als men zich, even als zij, heilig maakt. God heeft al de Heiligen naar het voorbeeld van het menschgeworden Woord, zijnen Zoon, gevormd, en het is onmogelijk het voorwerp van Gods liefde te zijn, zonder dat
T
412 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRTSTUS.
men Jezus Christus tot voorbeeld ter navolging neme! Hij heeft gewild dat er Heiligen uit alle standen der wereld zouden wezen, om aan de menschen te doen verstaan, dat zij zich kunnen zalig maken en heiligen, met heilig en christelijk, ieder in zijnen staat, te leven. (De H. Cyprianus.) Hij geeft ons de Heiligen tot beschermers en voorbeelden, om ons te helpen, en ons den hemel, dien zij bezitten, te leeren verdienen, aangezien het waar is dat zij onze gebeden aanhooren, en dat, verzekerd van hun geluk, zooveel hun staat het toelaat, zij voor het onze bezorgd zijn.
Laat ons dan trachten te leven en te lijden gelijk zij, om eens met hen te leven en te heer-schen, en bedenken wij dat er maar één weg is om tot het gelukkig einde te geraken, tot hetwelk de Heiligen gekomen zijn; en die weg is, volgens de opmerkingen van het Evangelie, een boetvaardig, afgestorven en van de wereld afgezonderd leven : elke andere weg is, volgens Jezus Christus zeiven, een weg van vtrderf.
GEBED.
Billijk, o Heer! is deze uwe vermaning. Het twisten over de geheime wegen Gods bevat geen nut en kan ons licht tot hoogmoed en vermetelheid vervoeren. Wijs is hij, die slechts eenvoudig de gaven aanwendt, door U hem medegedeeld. Hij is voor U de grootste in uw rijk, naarmate hij de geringste in zijn eigen oogen is. Boezem mij zulke nederige gedachten in en
derde boek. 413
maak mij waardig ook dc geringste plaats in uw hemelsch rijk.
NEGEN EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men alle hoop en vertrouwen op God alleen moet stellen.
1. De Geloovige. O Heer! welk is in dit leven mijn vertrouwen ? Of welk is mijn grootste troost te midden van alles wat onder de zon bestaat? Zijt Gij het niet, Heere mijn God! wiens barmhartigheid grenzeloos is?
Waar bevond ik mij ooit goed zonder U ? Of wanneer konde het mij kwalijk gaan? als Gij bij mij waart?
Liever wil ik arm zijn om U, dan rijk zonder U.
Liever verkies ik op aarde met U om te zwerven, dan zonder U den hemel te bezitten.
Waar Gij zijt, ddür is de hemel, en waar Gij niet zijt, de dood en de hel.
Gij zijt mijn verlangen : daarom moet ik tot U zuchten, roepen en smeeken.
Eindelijk, er is niemand op wien ik volkomen kan vertrouwen om mij in mijnen nood te rechter tijd te helpen, dan op U alleen, mijn God!
Ja Gij zijt mijne hoop. Gij mijn vertrouwen. Gij mijn trooster en in alles mijn getrouwste vriend.
2. Allen zoeken het hunne ; Gij beoogt alleen mijn heil en mijnen voortgang en doet mij alles ten goede keeren.
414 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Ook wanneer Gij mij aan velerlei bekoringen en wederwaardigheden blootstelt, dan beschikt Gij dat alles te mijnen beste, Gij die gewoon zijt uwe geliefden op velerlei wijze te beproeven.
Bij deze beproeving moet Gij niet minder bemind en geprezen worden, dan of Gij mij met uwe hemelsche vertroostingen vervuldet.
3. Op U dan, o Heere God! stel ik al mijne hoop en mijn vertrouwen; op U werp ik al mijn kommer en angsten, dewijl ik alles, wat ik buiten U opmerk, als zwak en ongestadig be-vinde.
Want noch vele vrienden kunnen baten, noch machtige beschermers helpen, noch voorzichtige raadslieden goeden raad geven, noch de boeken der geleerden troosten, noch kostbaarheden van welken aard ook redden, nocli eenige verborgen en aangename plaats beveiligen, zoo Gijzelf niet nabij zijt, helpt, versterkt, vertroost, onderricht en bewaart.
4. Want alles wat den vrede en het geluk schijnt te kunnen bevorderen, is zonder U niets en brengt in waarheid geenerlei geluk aan.
Gij alzoo zijt de voltooiing van alle goed. Gij de volheid des levens, de bron der wijsheid, en op U boven alles te hopen is de krachtigste troost voor uwe dienaren.
Tot U zijn mijne oogen gericht; op U vertrouw ik, mijn God, Vader der barmhartigheden !
Zegen en heilig mijne ziel met uwe hemelsche zegeningen, opdat zij U eene heilige woning en uwer eeuwige heerlijkheid een zetel
DERDE BOF.K. 415
worde; opdat er in dezen tempel uwer opper-waardigheid niets gevonden worde, dat het oog uwer Majesteit mishaagt.
Zie op mij naar de grootte uwer goedheid en de menigte uwer barmhartigheden en verhoor de bede van uwen armen dienstknecht, die verre van U, als balling in het land van de schaduw des doods omzwerft.
Bescherm en bewaar de ziel uws armen dienstknechts onder zoovele gevaren van het vergankelijk leven; dat uwe genade haar ver-gezelle en haar leide langs den weg des vre-des naar het vaderland des eeuwigen lichts. Amen.
OEFENING.
Wanneer wij bemerken, dat wij bedrukt of met inwendige kwellingen, met lichamelijke smarten en uiterlijke wederwaardigheden overladen worden, of met al deze ongelukken te zamen, laat ons dan met vertrouwen onze toevlucht tot God nemen, die alleen ons kan helpen en bijstaan, en laat ons met de Machabeërs tot Hem zeggen : Heer! Gij kent de voornemens, welke de vijanden onzer ziel en van onze zaligheid tegen ons opvatten; hoe zullen wij hun ooit tegenstand kunnen bieden, tenzij Gij ons te hulp komt? Wij heffen dan onze oogen en ons hart tot U op, tot U, die ons kunt helpen, want Gij zijt onze Zaligmaker, die ons wilt helpen, want Gij zijt onze Vader, en wij verzoeken uwe hulp, orn niet te bezwijken noch verloren te gaan.
416 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
GEBED.
Mijn God! mijne hoop! mijn vertrouwen! mijn al! Op wien zal ik vertrouwen, zoo ik op U niet vertrouw? Tot wien mijne toevlucht nemen, zoo ik uwe hulp niet verwacht? Neen, zonder U kan alles, wat de aarde troostrijks heeft, niet baten, geene menschelijke hulp helpen. Heil mij! dat ik eenen Vader heb, op wien ik in allen nood mag hopen! Goede Vader! bevestig in mij dit geloof; wees mij met uwe hulp nabij en breng mij eindelijk over in de gewesten des vredes.
é. A A A AAA A Aamp;Aamp;. A £.
Over het alierheiligste Sacrament.
----O Ho---
Vurige uitnoodiging tot de H. Communie. Met welken eerbied men Christus moet ontvangen.
i. De Heer. Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u verkwikken. (Matth. ii.)
Het brood dat Ik u geven zal, is mijn vleeseh voor het leven der wereld. (Joan. 6.)
Neemt en eet: dit is mijn lichaam, dat voor u zal overgegeven worden. Doet dit tot mijne gedachtenis. (Matth. 26. Luc. 22. I Cor. 11.)
Die mijn vleeseh eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij, en Ik in hem. (Joan. 6.)
De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven. (Ib.)
41s de navoloing van jezus christus.
2. De Geloovige. Dit zijn, o Jezus Christus! eeuwige Waarheid, uwe eigene woorden, ofschoon niet op eenen tijd gesproken, noch op ééne plaats geschreven.
Daar zij dan de uwe en waarachtig zijn, moet ik ze alle dankbaar en geloovig aannemen.
Zij zijn de uwe, omdat (Jij ze hebt voortgebracht; zij zijn ook de mijne, daar Gij ze tot mijn heil gesproken hebt.
Gewillig neem ik ze uit uwen mond aan, opdat zij te dieper in mijn hart geprent worden.
Woorden zoo teeder, zoo vol zoetigheid en liefde wekken mij op; maar mijne verkeerdheden schrikken mij af, en mijn onrein geweten houdt mij terug om tot zulke groote geheimen te naderen.
De liefelijkheid uwer woorden lokt mij; maar de menigte mijner gebreken hindert mij.
3. Gij beveelt mij met vertrouwen tot U te naderen, zoo ik deel met U wil hebben, en het voedsel der onsterfelijkheid te nemen, zoo ik het eeuwige leven en de eeuwige heerlijkheid wil bekomen.
Komt, zegt Gij, allen tot Mij, die vermoeid en beiast zijt, en Ik zal u verkivikken.
O liefelijk en vriendelijk woord in het oor des zondaars, dat Gij, Heere mijn God ! eenen behoeftige en arme noodigt tot deelneming aan uw allerheiligst Lichaam !
Maar wie ben ik, o Heer ! dat ik mij verstoute tot U te naderen ?
Zie, de hemel der hemelen omvat U niet, en Gij zegt : Komt allen tot Mijl
VIERDE BOEK. 410
4. Wat wil die liefderijke toegevendheid cn ecne zoo vriendelijke uitnoodiging.
Hoe zal ik durven komen, die mij niets goeds bewust ben, waarom ik het zoude mogen ondernemen ?
Hoe zal ik U in mijn huis binnenleiden, die zoo dikwijls uw goedertierenst aanschijn beleedigd heb?
De Engelen en Aartsengelen zijn vol eerbied; de Heiligen en rechtvaardigen vreezen, en Gij zegt : Komt allen tot mij!
Zoo Gij, o Heer! het niet zeidet, wie zoude het voor waar houden? En zoo Gij het niet geboodt, wie zoude durven naderen?
5. Zie Noë, een rechtvaardig man, werkte honderd jaren aan het maken eener arke, om met weinigen gered te worden: en ik, hoe zoude ik mij in één uur kunnen voorbereiden om den Bouwheer der wereld eerbiedig te ontvangen?
Mozes, uw voortreffelijke dienstknecht en bijzondere vriend, maakte cene kist van onverderfelijk hout en overtrok ze met het zuiverste goud om de tafelen der wet er in te leggen : en ik, verdorven schepsel, zoude U, den Gever der wet, de bron des levens, zoo licht durven opnemen ?
Salomon, de wijste der koningen Israels, bouwde zeven jaren aan eenen prachtigen tempel, ter verheerlijking van uwen naam. Acht dagen lang vierde hij het feest der inwijding; (luizende dankoffers slachtte hij . onder trompetgeschal en gejuich bracht hij de Verbondskist plechtig ter plaatse, haar bereid.
420 de navolging van jezus christus.
En ik, ongelukkige cd anuste der men- weid
schen, hoe zal ik U in mijn huis binnenleiden, verh
die nauwelijks een half uur godvruchtig weet dige
door te brengen? En mochte het ook maar lijkli
eens een half uur waardig geschieden ! van
6. O mijn God! hoeveel hebben deze niet de 1 getracht te doen om U te behagen! Ach, hoe schc weinig is het wat ik doe! Hoe weinig tijds gen besteed ik, als ik mij tot uwe Tafel voorbereid! W
Zelden ben ik geheel in mijzelven gekeerd, voo
zeer zelden vrij van alle verstrooiing. well
En voorwaar, in uwer Godheids heilrijke het
tegenwoordigheid, moest geene onbetamelijke in t
gedachte bij mij opkomen, ook geen schepsel crat
mij bezighouden, vermits ik geen Engel, maar Lie\'
den Heer der Engelen als gast moet ontvangen. 2
7. Intusschen is er een zeer groot verschil om tusschen de Verbondskist met hetgeen zij be- zijn vatte, en uw allerzuiverst Lichaam met zijne zij onuitsprekelijke krachten; tusschen die offers eert der wet, louter afbeeldsels van het toekomende, zijd en het ware offer uws Lichaams, de vervulling I van alle oude offers. tegi
8. Waarom dan ben ik niet vuriger bij uwe ligt aanbiddelijke tegenwoordigheid ? der
Waarom bereid ik mij niet met meer zorg 1
tot het ontvangen van uwe heilige geheimen, me
daar die oude heilige Aartsvaders en Profeten, nie
zelfs Koningen en Vorsten, met al het volk, lok
zooveel godvruchtigen ijver voor den dienst bet
David, de allergodvruchtigste koning, danste
uit al zijne krachten voor de arke, zich de Gij
VIERDE BOEK. 421
:n- weldaden herinnerende, weleer den vaderen
ii), verleend. Hij deed velerlei speeltuig vervaar-
eet digen, dichtte liederen en liet die met vroo-
lar lijkheid zingen; hij-zelf, bezield door de genade van den heiligen Geest, zong die dikwijls bij
iet de harp, hij leerde Israels volk God van gan-
oe scher harte loven en dagelijks met eenstemmi-
ds gen mond zegenen en verheerlijken,
d! Werd toen zooveel godsvrucht betoond en
\'d, voor de Verbondskist de lof van God vermeld, welken eerbied en godsvrucht behoor ik en
ke het gansche Christenvolk dan nu te hebben,
ke in tegenwoordigheid van het allerheiligste Sa-
iel crament, bij de nuttiging van het allerkostbaarst
ar Lichaam van Christus!
n. 2. Velen loopen naar verscheidene plaatsen
lil om der Heiligen overblijfsels te bezoeken: zij
e- zijn bij het hooren hunner daden verwonderd;
ie zij bezichtigen de sierlijke tempels hun ter
rs eere gebouwd, en kussen hunne heilige, in
e, zijde en goud gewikkelde beenderen,
ig En zie! hier zijt Gij bij mij op het Altaar tegenwoordig, mijn God! de Heilige der Hei-
^e ligen, de Schepper der menschen, de Heer
der Engelen!
\'g Dikwijls is het de nieuwsgierigheid der i, menschen, en de nieuwheid van hetgene zij i, niet gezien hebben, die hen tot die reizen uit-c, lokken; ook wordt er weinige vrucht van verst betering weggedragen, vooral als die tochten zoo
lichtzinnig, zonder waar berouw geschieden,
e Maar hier in het Sacrament fles Altaars zijt
e Gij, Christus Jezus! God en mensch, geheel
42 2 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
tegenwoordig; daar ook oogst men eenen overvloed van vruchten des eeuwigen heils, zoo dikwerf men U waardig en godvruchtig ontvangt.
En hiertoe lokt geenerlei lichtzinnigheid, noch nieuwsgierigheid noch zinnelijkheid, maar een vast geloof, eene levendige hoop en cene oprechte liefde.
io. O God! onzichtbare Schepper der wereld! hoe wonderlijk handelt Gij met ons! Hoe minzaam en genadig gaat Gij met uwe uitverkorenen te werk, aan wie Gij Uzelven in het Sacrament tot spijze voorstelt!
O, dit gaat alle verstand te boven; dit vooral trekt de harten der godvruclitigen en ontvlamt hunne liefde.
Immers uwe ware geloovigen, die hun geheel leven tot verbetering besteden, ontvangen dikwijls in dit allerheiligst Sacrament eene groote genade van godsvrucht en liefde tot de deugd.
ir. 0 wonderbare en verborgen genade van dit Sacrament, alleen bekend aan de trouwe dienaars van Christus, en welke de ontrouwen en zondedienaars niet kunnen ondervinden.
Door dit Sacrament toch wordt de genade des H. Geestes geschonken, de verloren zielskracht hersteld en de schoonheid, welke door de zonde ontsierd was, terugbekomen.
Zoo groot is wel eens deze genade, dat, wegens de volheid der bekomen godsvrucht, niet slechts de geest, maar ook hec zwakke lichaam, vermeerdering van krachten ontwaart.
12. Intusschen is zij zeer te betreuren en te bejammeren, on/.e lauwheid en onachtzaam-
VIERDE UOEK. 423
heid, dat wij niet met sterkere drift getrokken worden om Christus te ontvangen, op wien alle hoop en verdienste dergenen, die zalig zullen worden, rust.
Hij toch is onze heiligmaking en verlossing; Hij de troost der reizigers en het eeuwige genot der Heiligen.
Het is dus zeer te betreuren, dat velen zoo weinig acht geven op dit heilvol geheim, dat de vreugd is des hemels en het behoud der gansche wereld.
O blindheid en verhardheid des menschelij-ken harten, dat men zulk een onuitsprekelijk geschenk niet meer acht, en zelfs door dage-lijksch gebruik tot onachtzaamheid vervalt.
13. Wierd toch dit allerheiligste Sacrament slechts op ée\'ne plaats gevierd en slechts door éénen Priester over de geheele wereld geconsacreerd, met welke geestdrift, meent gij, zouden niet de menschen naar die plaats en naar dien Priester Gods heensnellen, om de goddelijke geheimen te zien vieren !
Maar nu zijn er vele Priesters aangesteld en wordt Christus op vele plaatsen opgeofferd, opdat Gods genade en liefde tot den mensch te meer uitblinken, naarmate de heilige Communie meer verspreid is over den aardbol.
Dank zij U, o goede Jezus! eeuwige Herder ! dat Gij U gewaardigt hebt ons, arme ballingen, met uw kostbaar Lichaam en Bloed te verkwikken, en zelfs tot het ontvangen van deze geheimen met de woorden van uw eigen mond te noodigen, zeggende : Komt allen tot
424 DE NAVOT.GING VAN JKZUS CHRISTUS.
Mij, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u verkwikken.
OEFENING.
Wie zal ooit kunnen begrijpen of uitleggen, de uitmuntendheid der goddelijke gave, die de Zoon Gods ons schenkt, met ons zijn Lichaam en zijn Bloed in het allerheiligste Sacrament des Altaars te geven, aangezien het zeker is, dat wij hierin geheel de grootheid en de majesteit van eenen God, al de volmaaktheden en de volheid zijner Godheid, al de deugden en genaden zijner menschheid, al de verdiensten van eenen God-mensch ontvangen ? Met den heiligen Augustinus mag men zeggen, dat God, hoe almogend Hij ook zij, ons niets meer kan geven, dan zich aldus aan ons te geven ; dat hoe rijk en milddadig Hij ook moge wezen, die gave alleen, welke Hij ons doet van zijn Lichaam en Bloed, en van geheel zijnen persoon, al de schatten zijner milddadigheid uitput, en dat Hij, alhoewel Hij de ongeschapene en vleeschgewordene wijsheid des Vaders is, geen krachtiger middel heeft kunnen vinden om onze harten te winnen, dan ze dcor de heilige Communie binnen te treden, om ons met zijn hart te vereenigen en ons in Hem te veranderen.
Maar wat onzen geest en ons hart moet verrukken, is, dat Hij in de heilige Hostie, en zelfs in het kleinste gedeelte, al de schatten zijner goedheid, wijsheid en liefde hteft besloten, om ze ons mede te deelen, om ons in het
T
VIERDE BOEK. 425
\' u mededeelen derzelve te doen leven door een bovennatuurlijk en goddelijk leven, met te leven en ons met eenen God :e voeden; want het is met dit inzicht, dat Hij op onze altaren :n, een nieuw leven aanneemt, om het ons door de de heilige Communie in te drukken, door welke m Hij, volgens de Kerkvergadering van Trente, es al de schatten zijner liefde in onze ziel uitat stort. Ja, mijn Zaligmaker! na ons al de goe-;it deren der natuur en der genade gegeven te le hebben, voegt Gij Uzelven nog bij uwe gaven e- en geeft Gij U geheel aan ons in het allerhei-;n ligste Sacrament des Altaars; dat wil zeggen, :n dat Gij, na milddadig geweest te zijn in uwe :i, goederen ten onzen opzichte, welke, hoe kos-n telijk zij ook mogen wezen, altijd veel minder it zijn dan Gij zijt, in dit aanbiddelijk Sacrament 1, Uzelven ten beste geeft.
n Wie zou na dit alles aan zijnen God kunnen wederstaan, en Hem niet dat hart geven, waar-:- van Hij zelf bezit komt nemen, als van een goed e dat Hem rechtmatig toebehoort ?
*9 I
1 GEBED.
e
s Dierbare Heiland! wie kan uwe liefde bevat-3 ten ? Gij noodigt mij tot U te komen en stelt mij uw eigen Vleesch tot spijze voor, om U al-zoo op het nauwst met mij te vereenigen. Ik 1 kan slechts aanbidden, bewonderen en zwijgen. 1 Maar ach! hoe zal ik U waardig ontvangen, die mijner misdaden bewust ben ? Reinste! maak mij rein van alles wat onrein is; Heiligste ! maak
426 DE NAVOLGING VAN JliZUS CHRISTUS.
mij heilig; Liefde! leer mij liefhebben en uwe gun
2
Over de groote goedheid en liefde, door God in
het heilig Sacrament den me/isch bewezen. on\'1
waa
1. De Geloovige. O Heer! vertrouwende op von
uwe goedheid en groote barmhartigheid, nader IV
ik kranke tot mijnen redder, hongerige en dor- de/.1
stige tot de bron des levens, behoeftige tot He(
den Koning des hemels, dienstknecht tot mij- en
nen Heer, schepsel tot den Schepper, verlatene \\
tot mijnen liefderijken trooster. mij
Maar vanwaar gebeurt mij dit, dat Gij tot one
mij komt ? Wie ben ik, dat Gij Uzelven aan l
Hoe durft een zondaar voor U verschijnen ? mij
En Gij, hoe verwaardigt Gij U tot eenen zon- 3
Gij kent uwen dienstknecht, en weet dat hij 2
niets goeds aan zich heeft, waarom Gij hem dig
Ik beken dan mijne onwaardigheid; ik erken Gij
uwe goedheid; ik prijs uwe barmhartigheid en (
dank U wegens uwe overgroote liefde. En]
Want Gij doet dit om uwszelfs wille, niet zeb
om mijne verdiensten, opdat uwe goedheid mij der,
te meer kenbaar, ik in liefde meer ontstoken, (Jo
en de ootmoed te volkomener aangeprezen ^
Daar dit dan U behaagt en Gij het dus ver- ten
ordend hebt, behaagt mij ook deze uwe goed- dig
VIERDE BOEK. 427
ve gunstighcid. O, mocht mijne ongerechtigheid geen beletsel zijn !
2. O allermmnelijkste en liefderijkste Jezus ! hoeveel eerbied en dankzegging met onophou-jn delijkcn lof is men U niet schuldig voor het ontvangen van uw heilig Lichaam, welks hooge waarde te verklaren, geen mensch in staat be-gt;p vonden wordt.
er Maar welke zullen mijne gedachten zijn bij r- deze Communie, bij het naderen tot mijnen ot Heer, dien ik niet naar waarde kan vereeren, ij- en nochtans godvruchtig wensch te ontvangen ? ie Wat kan ik beter en heilzamer denken, dan mij geheel en al voor U te vernederen en uwe at oneindige goedheid jegens mij te verheffen, in U loof ik, mijn God ! en verheerlijk ik in eeuwigheid. Ik veracht mijzelven en onderwerp ? mij aan U in den afgrond mijner nietigheid. 1- 3. Zie, Gij zijt de Heilige der Heiligen, en
ik ben de slechtste der zondaren.
ij Zie, Gij buigt U tot mij neder, die niet waar-11 dig ben tot U op te zien.
Zie, Gij komt tot mij; Gij wilt met mij zijn ; n Gij noodigt mij aan uwe Tafel.
n Gij wilt mij hemelsche spijze, het brood der Engelen, te eten geven, ja, geen ander dan U-3t zeiven, het brood des levens, van den hemel ne-ij dergedaald, dat aan de 70ere ld het leven geeft, 1, (Joan. 6.)
n 4. Ziedaar, vanwaar de liefde voortkomt en hoe zich de goedheid vertoont! Welken groo-
ten dank en lof zijn wij U niet daarvoor schul-1- dig!
428 DE NAVOLGING VAN JKZUS CHRISTUS.
O, hoe heilzaam en nuttig was uw besluit, toen Gij dit insteldet! Hoe liefelijk en aangenaam het gastmaal, toen Gij Uzelven tot spij/.e gaaft!
O, hoe wonderbaar is uwe werking, o Heer ! hoe vermogend uwe kracht! hoe onfeilbaar uwe waarheid !
Want Gij spraakt, en alles is geworden, en wat Gij geboodt is uitgevoerd.
5. Wonderlijke zaak en alle geloof waardig, maar \'s menschen verstand te boven gaande, dat Gij, Heere mijn God! waarachtig God en mensch, geheel onder de geringe gedaanten van brood en wijn bevat wordt, en van dengene die U ontvangt genuttigd wordt, zonder verteerd te worden.
Gij, Heer van het heelal! die niemand behoeft, hebt nochtans door uw Sacrament in mij willen wonen; bewaar mijn hart en mijn lichaam onbevlekt, opdat ik, met een opgeruimd en rein geweten, dikwijls uwe geheimen moge vieren en tot mijn eeuwig heil ontvangen, hetwelk Gij bijzonder ter uwer eere en eeuwige gedachtenis verordend en ingesteld hebt.
6. Verheug u, mijne ziel! en dank den Heer voor zulk een edel geschenk en zoo bijzonderen troost, u in dit tranendal nagelaten.
Want zoo dikwijls gij dit geheim viert en het Lichaam van Christus ontvangt, zoo dikwijls vernieuwt gij het werk uwer verlossing, en wordt gij al de verdiensten van Christus deelachtig.
VIERDE BOEK. 429
Do liefde van CbrisUis toch vermindert nooit, cn de volheid zijner verzoen.ng wordt nooit uitgeput.
Daarom moet gij u altoos met eene geheele vernieuwing des harten daartoe voorbereiden, en dat groote geheim des heils met eene groote opmerkzaamheid overwegen.
Ja, hetzij gij de heilige Mis leest, hetzij gij ze hoort, zoo groot, nieuw en behaaglijk moet het u schijnen, alsof op dienzelfden dag Christus voor het eerst in den schoot der Heilige Maagd nederdalende mensch wierd, of aan het kruis hangende, voor het heil der menschen leed en stierf.
OEFENING.
i. Overweeg, als gij tot de heilige Tafel nadert, welke de grootheid en Majesteit is van Hem, dien gij gaat ontvangen, en welke de verworpenheid en onwaardigheid van een gering schepsel is, hetwelk zijnen God ontvangt. Verootmoedig u in zijne tegenwoordigheid en zeg Hem : Wie ben ik. Heer, om tot U te durven naderen ? En wie zijt Gijzelf, om U zoo zeer te vernederen van tot mij te komen ? Indien ik van den eenen kant de uitmuntendheid uwer heiligheid en zuiverheid, en van den anderen de bedorvenheid en ongerechtigheid mijner ziel overweeg, dan erken ik in uwe tegenwoordigheid, dat ik geheel onwaardig ben U te ontvangen, en zonder vermetelheid U in mijn hart niet kan doen binnenkomen. Maar
430 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
vermits ik de overmaat uwer goedheid aanzie,
alsook de noodwendigheid, U tot mijne voldoening en tot mijne zaligheid te bezitten, zal ik tot U, o mijn Zaligmaker! met een heilig vertrouwen naderen, wel wetende wat Gij in het Evangelie gezegd hebt: dat de zieken meer dan de gezonden den geneesheer noodig hebben, en dat Gij tot ons komt om diegenen op te zoeken en zalig te maken, welke zich van druk U verwijderd hebben en die in gevaar waren 3-verloren te gaan; tot U, eindelijk, wiens groot- wijls ste genegenheid is voor een geraakt, veranderd niet en waarlijk boetvaardig hart. Wel is waar, ik zulk: ben zondaar, maar ik wil het niet meer wezen, tenzi Ik vind noch troost, noch smaak in uwe zelvt tegenwoordigheid ; maar ik gevoel mijne ellen- zijn. den en breng ze voor eenen barmharligen gift,
lot 1 uwei uwe spijs de k zich vuld geste heili: mate niet is al ons ootir
geve volg te ii ooge ware gelij dat er h
God, en dit is voor mij genoeg.
2. Vanwaar komt mij de eer en het geluk, dat de opperste Majesteit van eenen God zich zoo zeer wil vernederen, om het voedsel en het leven mijner ziel te wezen ? O! dit komt uit de groote ootmoedigheid van eenen God-mensch, die zijne vernietiging zoo verre heeft voortgezet van niet meer een God, zelfs geen mensch meer te schijnen, en van den luister zijner grootheid te verduisteren, om in dit aanbiddelijk Sacrament de overmaat zijner goedheid en de bekoorlijkheid zijner liefde te doen uitschijnen. O mijn Zaligmaker, Gij verbergt uwe goddelijke volmaaktheden voor onze oogen, om ze niet te verblinden; maar Gij doet aan onze harten de grootheid uwer ooUuoedigheid
-
VIERDE BOEK. 431
ic, gevoelen, om ons op te wekken haar na te
3I- volgen! O mijn hart! kunt gij verlangen uit
:al te munten, ziende eenen God, die voor onze
lig oogen in het allerheiligste Sacrament als het
in ware verdwijnt? En hoe zou een aardworm
er gelijk ik, zich willen verheffen, overwegende
b- dat een God zich vernietigt in dit geheim^ om
Dp er het kenteeken zijner ootmoedigheid in te
an drukken ?
en 3. Christene zielen! zegt niet dat gij zoo dik-)t- wijls tot eenen zoo grooten en geduchten God rd niet durft naderen. Gij zijt hiertoe onwaardig, ik zulks is waar, en zult altijd onwaardig wezen, :n. tenzij gij, door gedurige waakzaamheid op u ve zeiven, alles in het werk stelt om het niet te n- zijn. Maar dit brood der Engelen is geen veren gift, zegt de H. Augustinus, het is een voedsel lot uw gebruik, en noodzakelijk tot zaligheid ik, uwer zielen. Ontvangt het dikwijls, voedt er ch uwe harten mede; maar dat deze hemelsche en spijs bij u niet hetzelfde uitwerksel hebbe als ut de kostelijke spijzen dezer aarde, waaraan men d- zich gewent, en waarvan men door het veel-;ft vuldig gebruik den smaak verliest. De heilige en gesteltenis, waarin gij moet wezen, als gij dezen ;er heiligen God ontvangt, moet aangroeien naar-n- mate gij tot zijne tafel nadert. Het komt ons d- niet toe dien voortgang te kennen, maar het en is altijd voortgang, als wij altijd meer en meer gt ons best doen, om door waakzaamheid en n, ootmoedigheid heiliger te worden.
432 de navolging van jezus christus.
GEBED.
Vanwaar, o Heiland! komt mij het geluk dat Gij mij bezoekt? Wie ben ik, dat Gij U aan mij wilt schenken ? Gij weet dat ik een zondaar ben en deze gunst onwaardig; ik verneder mij voor U in het stof en verzink in den afgrond mijner nietigheid. Ik bewonder uwe liefde en barmhartigheid. Juist dit doet mij vertrouwend tot U naderen, als de kranke tot zijnen redder. Dat ik genade vinde in uw oog en uwe heilige geheimen waardig behandele.
DERDE HOOFDSTUK.
Hoe nuttig het is dikwijls te comnmniceeren,
De Geloovige. Zie, ik kom tot U, o Heer ! opdat uw geschenk mij te nutte worde, en ik mij aan uwen heiligen maaltijd verheuge, dien Gij, o God, door uwe goedheid voor den arme bereid hebt. (Ps. 67.)
Zie, in U is alles, wat ik kan en moet verlangen ; Gij zijt mijn heil en mijne verlossing, mijne hoop en sterkte, mijne eer en roem.
Verblijd dan heden de ziel van uwen dienstknecht: ivant tot U. o Heere Jezus, verhef ik. , mijne ziel. (Ps. 85.)
Thans verlang ik U godvruchtig en eerbiedig te ontvangen; ik wensch U in mijn huis binnen te leiden, opdat ik met Zacheüs ver-diene door U gezegend en onder de zonen van Abraham gesteld te worden.
2. Mijne ziel haakt naar uw Lichaam en
VIICRDK BOEK. 433
mijn hart verlangt met U vereenigd te worden.
Schenk U aan mij, en het is genoeg; want buiten U geldt geen troost; zonder U kan ik niet zijn, en zonder uw bezoek kan ik niet leven.
En daarom moet ik dikwijls tot U naderen en U als een middel mijner zaligheid ontvangen, opdat ik niet bij gebrek dier hemel-sche spijze op den weg bezwijke.
Zoo toch hebt Gij, o allerbarmhartigste Jezus! toen Gij den volke prediktet en verscheidene kwalen genaast, eens gezegd ; Ik wil hen niet nuchter naar huis laten gaan, opdat zij onderweg niet bezwijken. (Matth. 15.)
Handel dan ook zoo met mij. Gij, die U tot der geloovigen troost in het Sacrament nagelaten hebt.
Want Gij zijt eene liefelijke verkwikking der ziele, en wie U waardig eet, wordt deelgenoot en erfgenaam der eeuwige heerlijkheid.
3. Mij toch, die zoo dikwijls val en zondig, die zoo ras verflauw en te kort schiet, is het volstrekt noodig, dat ik mij door een veelvuldig bidden en biechten en door het ontvangen uws heiligen Lichaams hernieuwe, reinige en ontvlamme ; anders mocht ik door een te lang verzuim van mijn heilig voornemen afwijken.
Want van der jeugd af zijn \'s menschen zinnen ten kzvade geneigd, (Gen. 8.) en tenzij dat goddelijk geneesmiddel te hulp kome, vervalt de mensch dra tot erger.
Dus trekt de heilige Communie van het kwade en versterkt in het goede.
2S
434 D11 NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Indien ik toch nu reeds zoo dikwijls 011-achtzaam en lauw ben, als ik cotnmunicccr of de H. Mis lees, wat zoude het zijn, als ik dat geneesmiddel niet gebruikte en eene zoo krachtige hulp niet zocht?
En al ben ik eiken dag niet bereid noch behoorlijk gestemd om het heilig Misoffer op te dragen, zal ik echter mijn best doen om op gepaste tijden de heilige Sacramenten te ontvangen en eener zoo grootc genade deelachtig te worden.
Want de eenige voorname troost voor eene geloovige ziel, zoolang zij in dit sterfelijk lichaam verre van u omdwaalt, is dat zij dikwijls haren God gedachtig zij en haren Geliefde met een godvruchtig hart ontvange.
4. O wonderbare voorkomendheid van uwe goedheid tot ons, dat Gij, Heere God, Schepper en levensbron van alle geesten! U verwaardigt tot eene arme ziel te komen en haren honger met uwe geheele godheid en menschheid te verzadigen!
O gelukkig hart en zalige ziel! welke waardig is, U, haren Heer en God, godvruchtig te ontvangen en U ontvangende met geestelijke vreugde vervuld te worden!
O welk een groot Heer ontvangt zij! welk een beminnelijken gastvriend neemt zij op! welk een aangenamen medgezel bekomt zij I welk een getrouwen vriend vind zij! welk een schoonen en edelen, boven alle geliefden en boven al wat wenschelijk is beminnenswaardigen bruidegom omhelst zij!
!
VIERDE BOEK. 435
Dat, o dierbaarste Beminde! hemel en aarde niet al hunne schoonheden voor uw aanschijn 11 zwijgen ; want wat zij lofwaardigs en schoons ^ hebben, is een geschenk uwer milddadigheid, en nimmer zullen zij de heerlijkheid uws naams nabijkomen, wiens wijsheid gccnc palen heeft. tc (Ps. 146.)
OEFENING.
Vurig verlangen om tc communiceeren, of ten lc minste de noodzakelijkheid gevoelen om dit te doen of dikwijls te doen.
\'s Wij hebben een groote reden om ons te et verootmoedigen en ons voor onzen Heer Jezus Christus te schamen, als wij in ons niets dan koelheid en onverschilligheid gevoelen om tot er Hem te naderen, en als het de gehoorzaamheid S1 alleen is, en niet de vurigheid onzer verlan-er gens, die ons tot de heilige Tafel doet naderen. te Immers, mijn Jezus! hoe kan men U kennen, zonder U te beminnen, en U beminnen, zon-der te verlangen met uw hart vereenigd te 16 worden, en zich in U door eene goede en dikwijls herhaalde communie te veranderen? En nochtans, o mijn God! hoe menigwerf heb ik voor U niet dan eene ongevoeligheid, ? ■ die mij bedroeft en mij moedeloos zou maken, \'J ■ indien ik niet wist, dat Gij, bij gebreke van -n deze liefde, welke ik zou willen bezitten, die ik mij niet kan geven, en welke ik verzoek, ;n tevreden zijt als ik U ontvange uit inzicht van eene gehoorzaamheid met ootmoedigheid
436 DK NAVOT.GTNG VAN JEZUS CHRISTUS.
gepaard! Wat zou er van mij worden, o mijn God! in de dorheid waarin ik mij bevind, indien ik niet wist, dat de groote ellenden mijner ziel uwe barmhartigheden over haar trekken, en dat Gij vermaak schept in een hart te verblijven, hetwelk zich onwaardig kent om U te ontvangen, en doet wat in zijn vermogen is om het niet te wezen ? Inderdaad, de ootmoedige belijdenis van onze onwaardigheid, na de volledigste biecht waartoe een Christen bekwaam is, vergoedt het gebrek der vurige begeerten, tot de heilige Communie; en wij kunnen het hart van onzen God niet beter eeren noch beter bevredigen, dan met ons voor Hem en in zijne tegenwoordigheid te vernederen. Wij moeten ons dan van de heilige Communie niet verwijderen, omdat wij geene godsvrucht of vurige begeerte gevoelen om tot haar te naderen; maar wij moeten zoo menigwerf te communie gaan, als onze biechtvader het gebiedt, dien wij voorzichtig en wijs hebben moeten verkiezen, en Jezus Christus ontvangen uit gehoorzaamheid aan den priester, gelijk Hij zelf op het altaar tegenwoordig komt uit gehoorzaamheid, welke Hij aan de stem des priesters toont.
Is er iets gemakkelijker en vertroostende!\' voor ons, wanneer wij ons ten beste tot de heilige Communie bereiden, dan te bedenken wat Jezus Christus in het Evangelie gezegd heeft, namelijk dat de zieken en niet de gezonden den geneesheer noodig hebben?
VIKRDE P.OKK.
G E I) JC D.
Ja wel, o God ! heb ik een krachtig ziele-voedsel noodig, zal ik op den weg des levens niet bezwijken. Ik weet hoe licht ik in het goede verzwak, hoe dikwijls ik val en struikel. O Gij, wiens barmhartigheid grenzeloos is, voorzie in de behoefte van uwen dienaar. Doe hem aan uwe heilige Tafel dikwijls verschijnen en aldaar de noodige krachten vinden. Verkwik zijne ziel met dat hemelsche voedsel; dat dei-woning zijns harten heil geschiede.
VIERDE HOOFDSTUK.
Over de groote voordeden aan eene godvruchtige Communie verbonden.
i. De Geloovige. Heere mijn God ! voorkom uwen dienstknecht met de zegeningen uwer goedheid, opdat ik verdiene tot uw hoogwaardig Sacrament waardig en godvruchtig te naderen.
Wek mijn hart tot U op en ontdoe mij van die groote loomheid. Bezoek mij met uwe heilrijke genade, cm in den geest uwe zoetheid te smaken, die in dit Sacrament, als in eene bron, overvloedig schuilt.
Verlicht ook mijne oogen om zulk een groot geheim te aanschouwen, en versterk mij om het met een onwankelbaar geloof te gelooven.
Immers is het uw werk, geen werk der men-schen; uwe heilige instelling, geen instelling van den mensch.
437
438 DE NAVOLGING VAN JKZUS CHRISTUS.
Ook is niemand uit zicb/elven bekwaam 0111 vccl
dit te bevatten en te verstaan, dat zelfs het hen
vernuft der Engelen te boven gaat. de
Wat zoude ik dan, onwaardig zondaar, stof en
en asch, van zulk een hoog en heilig geheim gen
doorgronden of bevatten kunnen ? eers
2. Heer ! in de eenvoudigheid mijns harten, daa: met een oprecht vast geloof, en op uw bevel verl nader ik tot U met vertrouwen en eerbied, en von geloof waarlijk dat Gij als God _ en mensch E hier in het Sacrament tegenwoordig zijt. verl
Gij wilt alzoo dat ik U ontvange en mij in ten
liefde met U vereenige. Waarom ik uwe goe- ven
dertierenheid bidde en U smeeke mij deze bij- van
zondere genade te geven, dat ik geheel in U \\
versmelte, mij in uwe liefde verlieze en mij in god
geen anderen troost meer inlate. _ _ en
Want dit verhevenste en hoogwaardigste Sa- \\
crament is een heilmiddel voor ziel en lichaam, zoe
eene artsenij voor allerlei geestelijke kwalen. tigl
Daardoor worden mijne gebreken genezen, de C
driften beteugeld, de bekoringen overwonnen nief
of verzwakt, eene grootere genade ingestort, de C
ontlokene deugd vermeerderd, het geloof be- bro
vestigd, de hoop versterkt en de liefde ont- vui:
3. Want Gij, mijn God ! steun mijner ziel, vol hersteller der menschelijke zwakheid en schen- gen ker van allen inwendigen troost, hebt in dit aan Sacrament aan uwe geliefden, die er godvruch- er tig deel aan nemen, vele goederen geschonken ter en schenkt hun die nog dikwijls. nie
Gij toch schenkt hun velerlei troost tegen 1
VIERDE TiOEK. 439
m veelvuldige wcclenvaardigheden : Gij verheft et licn uit de diepte hunner neerslachtigheid tot de hope op uwe bescherming; Gij verkwikt of en verlicht hen inwendig door eene nieuwe ni genade, zoodat zij, die voor de Communie zich eerst beangstigd en liefdeloos gevoelden, zich n, daarna, door die hemelsche spijs en drank rel verkwikt, in betere menschen veranderd be-;n vonden.
:h En Gij handelt zoo vrijgevig met uwe uitverkorenen, opdat zij in waarheid erkennen en in ten volle ondervinden hoe zwak zij uit zichzel-e- yen zijn, en hoeveel goedheid en genade zij ij- van U ontvangen.
U AVant uit zichzelven koud, ongevoelig en on-in godvruchtig, verdienen zij door U vurig, ijverig
en godvruchtig te zijn.
ia- Wie toch nadert ootmoedig tot de bron der cn, zoetigheid, en draagt niet daarvan eenige zoe-;n. tigheid weg?
de Of wie staat bij een groot vuur en krijgt er en niet eenige warmte van ?
de Gij nu zijt eene altoos volle en overvloeiende ie- bron, een altoos gloeiend en nooit verllauwend it- vuur.
4. Daarom, is het mij niet geoorloofd uit de el, volheid dier bron te scheppen en tot verzadi-n- gens toe te drinken, zal ik toch mijnen mond :lit aan de opening der hemelsche ader stellen, om h- er ten minste een drupje van op te vangen en ter lessching van mijnen dorst, en opdat ik
niet geheel verdorre.
en En, kan ik nog niet geheel hemelsch, noch
i
---
440 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
brandende zijn zooals de Cherubs en Serafs, zal ik toch trachten mij op godsvrucht toe te leggen, en mijn hart voor te bereiden, opdat ik Qm dit levendmakend Sacrament ootmoedig ont- ai vangende, ten minste een klein vonkje van dat ai goddelijk vuur bekome. Vl
Wat mij nog ontbreekt, vul Gij dat, goede Jezus! heiligste Verlosser! voor mij liefderijk en II genadig aan, die U verwaardigd hebt allen tot Saci U te roepen, zeggende : Komt allen tot Mij, die ziel vermoeid en beladen zijt: Ik zal u verkwikken. in c
5. Ik toch arbeid in het zweet mijns aan- de schijns; de smart mijns harten foltert mij; ik dat ben beladen met zonden; ik word door be- heic koringen ontrust, door vele kwade driften ge- and kluisterd en gedrukt 5 en er is niemand die helpt, U, niemand die verlost en redt, dan Gij, Heere te 1 God, mijn Verlosser, wien ik mijzelven en al U 1 het mijne toevertrouw, opdat Gij mij moogt die bewaren en tot het eeuwige leven brengen. te lt;
Neem mij aan tot lof en verheerlijking van dit uwen naam, die mij uw Lichaam en Eloed tot lijk spijs en drank bereid hebt. loo
Geef, Heere God, mijn Heiland! dat, naar- wo( mate ik aan uw geheim deelneem, de gevoelens biei mijner godsvrucht toenemen. als
I
om goc zijt Jez hei zoc
DERDE r.OEK.
OEFENING.
Om van onzen Zaligmaker een levend geloof aan zijne wezenlijke tegenwoordigheid in het allerheiligste Sacrament des Altaars, en cene vurige liefde tot Hem te verzoeken.
Ik geloof, Heer! dat Gij in het aanbiddelijk Sacrament, hetwelk ik ga ontvangen, met ziel en lichaam tegenwoordig zijt; dat Gij mij in de heilige Communie deelachtig maakt aan de verdiensten van uwe heilige Menschheid, en dat wij hierin verzadigd worden door de volheid uwer Godheid. Verander dan. Heer ! verander de onverschilligheid mijns harten voor U, in eene vurige begeerte om U te beminnen, te behagen en te bezitten. Laat niet toe dat ik U met koelheid aanschouwe en ontvange. Gij die in mij komt om mijne ziel door uwe liefde te ontsteken. Vervul wat aan mijn geloof voor dit geheim ontbreekt, wat voor het mensche-lijk verstand onbegrijpelijk is; beziel mijn geloof met een levenden indruk voor uwe tegenwoordigheid, en maak dat mijn hart U met eerbied ontvange als zijnen God, met vertrouwen als zijnen Zaligmaker, met liefde als zijnen Vader.
Is het mogelijk, o mijne ziel! dat gij, die als omringd en vervuld zijt met al de vurigheid der goddelijke liefde voor u, da: gij nog ijskoud zijt te midden van zoo veel vuur? Helaas! mijn Jezus, hoe ongelukkig ben ik, zoo veel vurigheid te hebben om mijzelven te bevredigen, en zooveel traagheid om U te behagen ! Heer! in-
441
442 de navolging van jkzos christus.
dien (Jij wilt, kuul Gij mij genezen; zeg dan tot mij, zooals aan den melaatsche, die U dit gebed toestierde : Ik wil liet, wees van uwe lauwheid en ongevoeligheid jegens mij genezen.
g e b e d.
Hoe groot, o Heiland ! zijn de goederen, welke gij uwen vrienden mededeelt! hoe groot de gunsten, welke zij aan uwe heilige Tafel ontvangen! Alles wat hen troosten, versterken, bevredigen kan, is in deze hemelsche spijs te vinden. Niemand, die waardig nadert, keert van deze levensbron ledig terug. Doe mij dan ook tot U waardig naderen, en laat mij bij het genot uwer liefde in liefde tot U overgaan en mijn gedrag daarvan blijken dragen.
Over de waardigheid van het Sacrament en over den priesterlijken staat.
i. De Heer. Al hadt gij de reinheid eens Engels en de heiligheid van den heiligen Joannes den Dooper, nog zoudt gij niet waardig zijn dit Sacrament te ontvangen of te behandelen.
Want aan der menschen verdiensten is men het niet verschuldigd, dat een mensch het Sacrament van Christus consacreert en behandelt en het Brood der Engelen tot spijs neemt.
Groot geheim en groote waardigheid dei-Priesters, wien vergund is wat den Engelen niet wordt toegestaan.
VIERDE BOEK, 443
Want nllcen de Priesters, i;i de Kerk wettig gewijd, hebben de macht om de H. Mis te lezen en het Lichaam van Christus te consacreeren.
De Priester is wel de dienaar van God, gebruikende het woord van God, volgens Gods bevel en instelling; maar God is aldaar de voorname persoon en onzichtbare bewerker, wien alles onderworpen is wat Hij wil, en alles gehoorzaamt als Hij beveelt.
2. Daarom moet gij bij dit hoogwaardigste Sacrament, meer den almachligen God dan aan uw eigen zinnen of eenig zichtbaar teeken gelooven.
En daarom ook moet gij met vreeze en eerbied tot dat werk naderen.
Neem u dan in acht, en bedenk wiens bediening u door de oplegging van \'s Bisschops handen is toevertrouwd.
Zie, gij zijt Priester geworden en gewijd om de H. Mis te doen ; zie dan toe dat Gij God op zijnen tijd met geloof en godsvrucht het offer daarbrengt en uzelven onberispelijk gedraagt.
Gij hebt uwen last niet verlicht, maar zijt aan eener nauwer band van tucht gelegd en tot een hoogeren trap van heiligheid verplicht.
3. Een Priester moet met allerlei deugden versierd zijn en aan anderen een voorbeeld van een goed leven geven.
Zijn omgang zij niet met het volk, noch met het gemeen der menschen, maar met de Engelen in den hemel of met volmaakte menschen op aarde.
Een Priester, met het heilige gewaad uitge-
444 T)E NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
doit, bekleedt dc plaats van Christus, om God voor zichzelven en voor al het volk eerbiedig en nederig te srneeken.
Hij heeft voor en achter zich het teeken van \'s Heeren kruis, om zich het lijden van Christus steeds te herinneren.
Hij draagt van voren op de kasuifel het kruis, opdat hij de voetstappen van Christus vlijtig naga en die ijverig poge na te volgen.
Hij is van achteren met het kruis geteekend, opdat hij allerlei tegenheden hem door anderen aangedaan, om Gods wille gedurig verdrage.
Hij draagt het kruis van voren, opdat hij zijne eigene zonden betreure; van achteren, opdat hij ook die door anderen bedreven uit medelijden beweene, en wete dat hij als middelaar tusschen God en den zondaar gesteld is, en dus in het gebed en heilige offer niet verflauwe, totdat hij waardig worde genade en barmhartigheid te verwerven.
Wanneer een Priester de H. Mis leest, dan eert hij God, verblijdt de Engelen, sticht de geloovigen helpt de levenden, bezorgt den dooden rust en maakt zichzelven aan allerlei goed deelachtig.
O E F E N I N G.
Over de heilige voorbereiding, welke een Priester moet in het zverk stellen, om waardig het heilige Misoffer op te dragen; en van die welke een Christen moet hebben, om het godvruchtig te hooren en er voordeel uit te trekken.
De Priester heeft door het merkteeken zijner
VlURDR BOKK. 445
wijding ilc macht ontvangen, eenen (iod op het altaar te consacreeren, zoodat, volgens den H. Augastinus, die God eenigervvijze mensch wordt en een nieuw leven aanneemt in de handen van den Priester, door de kracht van zijn woord. Het is deze macht, die hem in zekeren zin boven de Engelen stelt, en die de uitmuntendheid zijner waardigheid boven alle schepselen plaatst\'; die hem deelachtig maakt aan het opperste geluk van den eeuwigen Vader, die van alle eeuwigheid hetzelfde Woord voortbrengt, hetwelk de Priester in den tijd voortbrengt, en die hem deel doet nemen in de maagdelijke vruchtbaarheid van Maria, om een nieuw wezen aan eenen God te geven. Dit zijn juist de twee groote voorbeelden, welke een Priester in zijn gedrag moet volgen, en de twee verbintenissen, die zijn merkteeken hem geeft om heilig te zijn, te weten ; de heiligheid van den eeuwigen Vader, en de zuiverheid van Maria; aangezien hij de eer heeft op het altaar denzelfden Zooa Gods voort te brengen, welken zij, de eene in eeuwigheid, en de andere in den tijd voortbrengen.
Begrijpt hieruit. Priesters des Heeren, het uitmuntende uwer waardigheid en de grootheid uwer verbintenissen. Zijt gedurende den gehee-len dag, hetgene gij aan het altaar tracht te wezen, dat wil zeggen, veresnigd met God, bezig met Zijne tegenwoordigheid, getrouw aan Zijne genade, ijverig tot uwe plichten, en hebbende voor jezus Christus, gedurende den loop van den dag, eene voorbereiding en als eenen
446 DE NAVOLGING VAN JK.ZUS CHRISTUS.
staat van slachtoffer, geheel aan zijne verheerlijking en de zaligheid der zielen overgegeven, gelijk gij hetzelve moet doen gedurende het heilig misoffer.
Wanneer gij dit aanbiddelijk offer opdraagt, tracht 1° in uw hart te doen wat Jezus Christus op het altaar doet, u te vernederen, u op te offeren en te bidden. 20 Vereenigt het oflfer van uwe ziel met dat van het Lichaam van Jezus Christus; neemt zijne gevoelens en gesteltenis aan; en bedienaars van het offer, dat Hij aan zijnen Vader door en in u opoffert tol zaligheid der menschen, maakt u slachtofifers van de liefde van eenen God, die Zichzelveii slachtoffer van uwe liefde maakt. Houdt op aan u-zelven toe te behooren, om geheel voor Hem te wezen, gelijk Hij ophoudt op het altaar te wezen, en Zijn sacramenteel leven in uw hart aanneemt, om daarin het groote werk uwer zaligheid te voltrekken.
Een Priester, die van eenen God leeft en zich dagelijks met zijn Lichaam en Bloed voedt, moet niet dan voor God leven, zegt de heilige Augustinus ; en indien de priesters der oude Wet verplicht waren heilig te leven, omdat zij brood en wierook aan den Heer opdroegen, hoeveel volmaakter moet de heiligheid van de priesters der nieuwe Wet niet wezen, die dagelijks op het altaar eenen God aan Godzelven opofferen ! Hoe zuiver, zegt de H. Chrysosto-mus, moet de hand van den priester niet wezen, en hoe onbevlekt zijne tong, aangezien de eene het Lichaam van het Vleeschgeworden
VIERDE BOEK. 447
jv Woord slachtoffert, en de andere met zijn Bloed n geverfd is, en hij in zijn hart al datgene ont-vangt wat een God-Mensch is.
Gedenk dan. Priester des Heeren, dat Jezus rti Christus, de opperste Priester, het heilig mis-offer door u opdraagt, en dat, daar Hij u met t;ü zijne macht bekleed heeft om Hem op het or altaar te consacreeren, gij door zijnen geest r,. moet bezield wezen en door zijn leven leven, j. Overweeg, wanneer gij de woorden der conse-(ij cratie uitspreekt, dat gij u geheel aan Hem moet overgeven, en Hem uw hart schenken, ip gelijk gij Hem uwe tong leent.
,t. Als gij uw priesterlijk gewaad aantrekt, denk a. aan de geheimen van het lijden van Jezus Chris-m tus, hetwelk dit verbeeldt, en vraag Hem verte giffenis over uwe zonden, die er de oorzaak irt van geweest zijn.
cr Als gij naar het altaar gaat, denk dat gij Jezus Christus naar den Calvarieberg vergezelt, en dat gij Hem door de oogen van uw geloof en door uwe handen gaat zien sterven, -re Vraag, als gij aan den voet des altaars staat, le vergiffenis over uwe zonden en over die van jjj al de geloovigen, wier plaats gij bekleedt en n wier zaakbezorger en middelaar gij zijt. |e Bid Hem onder het Gloria in excelsis, u en e. allen die in het heilig offer tegenwoordig zijn, ;n eenen krachtigen wil voor de zaligheid te ver-0_ leenen.
e. AVek, aan den Epistel, in u eene heilige be-le geerte op, om Jezus Christus op het altaar en ;11 in al de harten te doen geboren worden; eene
448 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, begeerte, welke de Profeten hadden naar dc komst van den Messias, en die de Apostelen hadden, om Jezus Christus in de harten voort te brengen.
Verlevendig, aan het Evangelie, uw geloof en uwen ijver ; uw geloof, om het Evangelie te gelooven en in het werk te stellen, en uwen ijver, om er u de grondstellingen van in te boezemen.
Bid, aan het Credo, den Heer, dat uw leven met uw geloof overeenkomstig moge zijn.
Offer, aan de Offerande, het heilige Misoffer op, om God te eeren, om Hem te bedanken, om vergiffenis uwer zonden en de noodzakelijke deugden ter zaligheid te bekomen, en tot lafenis der zielen in het vagevuur.
Begeef u, aan den Canon, met uwen geest in den hemel:, tracht de gesteltenis der heilige Maagd en van de Apostelen in u op te wekken, om Hein op het altaar en in al de harten te doen geboren worden.
Aan de Consecratie, dat alles in u wijke voor eenen God, die op des Priesters stem op het altaar komt, en door zijne woorden op hetzelve een nieuw leven aanneemt. Vereenig u met Christus\' inzichten, bid door Hem : geef u geheel aan Hem over, en offer Hem, van zijne liefde doordrongen, aan zijnen Vader, voor de levenden en voor de dooden op.
Aan het Pater noster, wek in u al de gevoelens van een volkomen vertrouwen in Jezus Christus op.
Als men de heilige Hostie verdeelt en als
L
VIERDE BOEK. 449
eenen geestelijken dood aan Jezus Christus toebrengt, bid Hem in u den dood aan uzel-ven, een heilig leven en eenen goeden dood voort te brengen, en niet te dulden dat gij voor Hem slechts een verdeeld hart en eene uitgezonderde liefde hebt.
Aan de Communie, hernieuw uw geloof jegens eenen God, dien gij ontvangt; uw vertrouwen jegens uwen Zaligmaker, en uwe liefde voor eenen Vader, die bezit van uw hart gaat nemen, met u het Zijne te geven, als een erfdeel, hetwelk Hij aan u verschuldigd is, en zeg Hem : wees de God mijns harten en mijn aandeel in de eeuwigheid.
Na de Communie, bedank Jezus Christus, dat Hij zich geheel aan u heeft overgegeven, en bid Hem, dat niets u van zijne genade en liefde verwijdere.
Eindelijk, Bedienaars des Heeren, na het het heilige Misoffer opgedragen te hebben, en gij, Christenen, na daarbij tegenwoordig geweest te zijn : tracht door een leven, afgescheiden van de ijdelheden en vermaken der wereld, verstorven aan uwe driften en geheel aan uwe plichten besteed, tracht u, gelijk de H. Ambrosius zegt, priesters des Heeren te maken volgens den geest, en zijne slachtoffers volgens het vleesch; tracht u, gij die de heilige Mis hoort, priesters te maken, niet door merk-teekenen en macht, maar door de meening van u te vereenigen met de inzichten van Jezus Christus op het altaar. Weest indachtig, indien zelfs de Heidenen van Calvarië henengingen,
29
45 o de navolging van jezus christus.
doordrongen van een levend geloof aan Jezus tuij (
Christus, van droefheid over hunne zonden en Com
waarlijk bekeerd, dat gij, na het heilig misoffer, VV
dat hetzelfde offer van Calvarië is, opgedragen lijk i
of na hetzelve gehoord te hebben, dat gij waar- voor
lijk geslachtofferd, bekeerd en vol geloof, liefde te 01
en ijver voor Jezus Christus moet wezen. godd
GEBED.
Hoe rein, o God, moet hij zijn, die tot uwe Tafel wenscht te naderen, hoe rein hij, aan * wien Gij het uitdeelen uwer aanbiddelijke ge- . heimen hebt toevertrouwd! Hoeveel ontbreekt mij nog, wanneer ik den toestand van mijn ^ , hart oprecht overweeg! Zie genadig op mij neder, en vul liefderijk aan hetgeen mij mocht ontbreken. Rust al uwe bedienaren met den .g waren geest van godsvrucht uit, dat zij, over-eenkomstig hunne roeping, hun ambt waardig . bekleeddn. ^at
ZESDE HOOFDSTUK. quot;1^n
dnftc
Ondervraging naar eene oefening vóór de H. Communie.
De Geloovige. Wanneer ik, o Heer! uwe ja, waardigheid overweeg, dan sidder ik zeer er ware sta over mijzelven beschaamd. vrucl
Want treed ik niet toe, ik vlied het leven De 2 dring ik mij onwaardig op, ik val in ongenade mind
Wat zal ik dan doen, o mijn God! mijfiyerbE helper en raadgever in den nood ? strek!
VIERDE BOEK,, 45 1
\'us mij eenige korte oefening voor, op de heilige e11 Communie passende.
er- Want het is nuttig te weten, hoe ik natne-;en lijk godvruchtig en eerbiedig U mijn hart zal ar- voorbereiden, om uw Sacrament met vrucht fde te ontvangen, of ook om zulk een groot en goddelijk Offer op te dragen.
OEFENING.
IWC
aari Eene der beste gesteltenissen, welke gij kunt hebben om eene goede communie te doen, is ■ekt k\'j u v;lst te stellen, om Jezus Christus in uw •• hart te doen heerschen, zóó dat Hij er volstrekt als God in heerscht; dat wil zeggen. Hem in )cht aquot;es te gehoorzamen en Hem niets te weige-den ren van a^es wat van u vraag,:- Want het ver is in hoedanigheid van koning, en van eenen koning vol van goedheid, dat Hij tot u komt, c gelijk er in de heilige Schrift geschreven staat, dat is ; dat Hij in uw hart komt, en eene nieuwe geboorte aanneemt, om er over uwe driften en neigingen te heerschen.
ie
GEBED.
uwe Ja, mijn God! leer mij den rechten weg, de r ei ware wijze kennen, hoe ik mij met de meeste vrucht tot uwe heilige Tafel zal voorbereiden, ven üe zaak is van het grootste aanbelang. Niets iade minder dan mijn eeuwig heil staat daarmede in mijr-verband. En wie zal mij beter tot leidsman strekken, dan Gij, de bron van licht en waar-:hrij heid ? Open dan mijn hart, opdat ik met geest-
452 de navolging van jezus christus. „
drift uwe lessen aanneme, die voor altoos in (jen^e mijn hart prente en ze getrouw nakome. z00 v.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
y^OC
Over het onderzoek des gewetens en het schoo voornemen ter verbetering. achte
hebbe
1. De Heer. Voor alles behoort Gods Priester ^ om dit Sacrament te vieren, te behandelen en 20( te ontvangen, zich met den grootsten ootmoed wjj]-des harten, met diepen eerbied, een vol geloof zoo ° en met het zuivere oogmerk van Gods eer 20( daartoe te begeven. woorc
Onderzoek nauwkeurig uw geweten, naar uw tot ^ vermogen, reinig en zuiver het door een op- ^0( recht berouw en eene ootmoedige biecht, zoo- ^ ^ dat gij niets bezwarends overhoudt, noch ont- ejncje waart dat u iets knage of den vrijen toegang Zo( verhindere. ^en
Heb afkeer van al uwe zonden in het alge- ^ \'c meen, en bedroef u en zucht meer in het bijzon- ^ der over uwe dagelijksche overtredingen. incetc En, laat de tijd het toe, belijd dan voor God, ^ . in het binnenste uws harten al de ellenden J| uwer driften. Zo(
2. Zucht en betreur, dat gij nog zoo vlee- s[alt;rel schelijk en wereldsch zijt, zoo weinig uwe drif- vo°rr ten afgestorven, zoo vol ongeregelde bewegin- ^
... . berou
Zoo weimg waakzaam over uwe uiterlijke ke]ecj
zinnen, zoo vaak ingewikkeld in allerlei ijdele keslu:
voorstellingen; zoo overhellende tot het uiter- ^
lijke, zoo onachtzaam omtrent het innerlijke. °
VIERDE BOEK. 453
Zoo licht vervoerd tot lachen en ongebon-111 denheid, zoo verhard tot weenen en berouw; zoo vaardig tot verslapping en vleeschelijk gemak, zoo traag tot strengheid en ijver.
Zoo driftig om iets nieuws te hooren en iets schoons te zien, zoo flauw om het lage en verachte te omhelzen; zoo begeerig om veel te lei. hebben, zoo karig in het geven, zoo taai in
het behouden.
cn •
Zoo onbedachtzaam in het spreken, zoo on-
willig tot zwijgen; zoo ongeregeld van zeden, ^er zoo ontijdig in uwe handelingen.
Zoo gulzig bij het eten, zoo doof bij het woord Gods; zoo gretig naar rust, zoo traag ^ ^ tot den arbeid.
Zoo wakker bij ijdelen klap, zoo slaperig bij nt. het heilige nachtgebed; zoo hakende naar het einde, zoo onbestendig in aandacht. ® Zoo onachtzaam bij het opzeggen der getij-ye den, zoo lauw bij het Mislezen, zoo dor bij jgt;n_ het communiceeren.
Zoo licht verstrooid, zoo zelden volkomen )cj ingetogen; zoo ras in toorn ontstoken, zoo ge-neigd om anderen misnoegen te geven; zoo gereed tot oordeelen, zoo streng in het berispen. ie Zoo uitgelaten in voorspoed, zoo ternederge-\'jj- slagen in tegenspoed; zoo dikwijls veel goeds voornemende, en weinig ten uitvoer brengende.
3. Wanneer gij deze en andere gebreken met ke berouw en een groot mishagen in uwe zwakheid beleden en beweend hebt, maak dan een vast besluit om steeds uw leven te verbeteren en in het goede voort te gaan.
454 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Offer vervolgens met een volkomen afstand en een oprechten wil uzelven ter eere mijns naams op het altaar van uw hart als een gedurig brandoffer, door namelijk mij uw lichaam en ziel getrouwelijk over te geven : opdat gij dus verdienen moogt waardig te naderen, om Gode het offer op te dragen en het Sacrament van mijn Lichaam met vrucht te ontvangen.
4. Want er is geen waardiger offer noch grootere voldoening ter uitwissching der zonden, dan zichzelven zuiver en volkomen met het offer van Christus\' Lichaam, onder de Mis en bij de Communie, Gode op te dragen.
Heeft de mensch gedaan, wat in hem is, en heeft hij een waar berouw, zoo dikwijls hij bij Mij om vergeving en genade komt, zoo waar ik leve, zegt de Heer, ik heb geen lust in den dood des zondaars, maar daarin, dat hij zich bekeere en leve : Ik zal zijner overtredingen niet meer gedenken; (Ezech. 22 en 23) aile zullen hem kwijtgescholden zijn.
OEFENING.
i. De gesteltenis waarin men moet wezen om waardig de heilige Communie te ontvangen, is de zuiverheid des harten, welke het onthecht van alle vrijwillige zonden en van alle genegenheid tot zonden. Het is in dezen zin dat de heilige Augustinus, sprekende tot de priesters en de geloovigen die het Lichaam des Heeren ontvangen, zegt, dat men de onschuld tot het altaar moet brengen. Onderzoek
VIERDE BOEK. 45 K
d derhalve omstandig uw geweten nopens uwe is gewone gebreken. Onderzoek, in de tegenwoor-g digheid Gods, of uwe ziel met geene groote n zonden beladen is, en zoo ja, belijd ze met eene s oprechte droefheid; want in dit geval, zegt de e Kerkvergadering van Trente, is het niet genoeg n eene oefening van berouw te verwekken, maar men moet zijne zonden biechten vooraleer men h ter Communie gaat; het is aldus : dat de mcnsch zich bcproeve, en zich bereide om waardig dit it hemelsche Brood te ontvangen en het niet on-s waardig te nuttigen.
2. Maar stel u niet tevreden, met voor de n Communie te zien of uw geweten u geene ij groote zonde verwijt : onderzoek voor God, en r verfoei de lichte gebreken, die gij zoo gemak-\'i kelijk bedrijft, en bijzonder die, welke gij met \'i opzet en tegen uw voornemen doet; verfoei de \'t zonden van gewoonte, van verkleefdheid, en ;i dezulke, die het meest met uwe natuurlijke gesteltenis overeenkomen; verfoei de vreemde zonden, tot welke gij aanleiding geeft en waarin gij deel neemt; verfoei de geheime zonden, enz.; vraag hierover vergiffenis aan Jezus Chris-i tus vóóraleer gij Hem ontvangt, en bid Hem, dat Hij u de genade verleene om u hiervan te beteren en er u over te straffen.
1 GEBED.
i Ja, dierbare Heiland! ik belijde het voor U, dat ik een onreine, een zondaar, een groot zon-l daar ben. Gij kent mijne zonden en nalatig-
456 de navoi.ging van jezus christus.
heden beter dan ik ze ken. Ik verneder mij Zie deswegens, en gevoel het hartelijkste berouw, opgec O Gij, die geen lust in den dood des zondaars en BI hebt, maar daarin, dat hij zich bekeere, betoon de uv ook aan mij uwe barmhartigheid. Heer! zoo Ma Gij v/ilt, Gij kunt mij reinigen. Wasch mij af u nie van mijne zonden, wees mij genadig, vergeef offer mij! maak
Ee
ACHTSTE HOOFDSTUK. hand
Over de opoffering van Christus aan het kruis zoo [ en de opoffering van zichzelvcn, 3-
licht
1. De Heer. Gelijk ik Mijzelven naakt met volkc uitgestrekte armen aan het kruis voor uwe Mi zonden vrijwillig aan mijnen hemelschen Vader versa heb opgedragen, zoodat in Mij niets overig VVi bleef, dat niet geheel in een offer ter verzoe- zelve; ning met God overging, zoo moet gij ook uzelven dagelijks bij de H. Mis vrijwillig uit
alle uwe kracht en neigingen, op het innigst als gij kunt, tot een rein en heilig offer aan Wi Mij opdragen. Comi
Wat eisch Ik meer van u, dan dat gij u toe- heel legt om uzelven volkomen aan Mij af te staan ? goed\'
Alles wat gij Mij buiten uzelven geeft, acht brenj Ik niet; Ik toch zoek niet uwe gaven, maar u. de li
2. Gelijk het u niet genoeg zoude zijn alles jeger te bezitten buiten Mij, zoo kan ook Mij niets haar van alles wat gij geeft behagen, zoo gij uzel- hij ; ven niet aanbiedt. waan
Offer u aan Mij op en geef uzelven geheel zij n voor God : dan zal uw offer behagen. heid
VIERDE BOEK. 45\'7
tiij Zie, Ik heb Mij geheel aan den Vader voor u iw. opgeofferd; Ik heb u ook geheel mijn Lichaam ars en Bloed tot spijze gegeven, opdat Ik geheel ion de uwe zij, en gij de Mijne moogt blijven. :oo Maar staat gij nog op uzelven en offert gij af u niet gewillig aan mijn welbehagen op, uw eef offer zal onvolkomen en onder ons geen volmaakte vereeniging zijn.
Eene vrijwillige overgave van uzelven in de hand Gods moet dus al uwe werken voorafgaan, lis zoo gij vrijheid en genade wi4t verwerven.
3. Want daarom worden zoo weinigen verlicht en innerlijk vrij, omdat zij zichzelven niet net volkomen weten te verzaken.
iwe Mijne uitspraak blijft vast : Wie niet alles der verzaakt, kan mijn. leerling niet zijn. (Luc. 14.) :rig Wilt gij dan mijn leerling zijn, zoo offer u oe- zeiven aan Mij op met al uwe neigingen.
iok
uit OEFENING.
lan Wil niet van die Christenen wezen, die in de Communie geheel voor God, en na dezelve ge-oe- heel voor zichzelven zijn, en die, hun leven in a ? goede begeerten en in slechte uitwerkselen door-cht brengende, nooit vast staan in de vrees of in de liefde Gods. Het is van die zielen, gierig Hes jegens eenen God die Zichzelven geheel voor iets haar ten beste geeft, dat de Profeet spreekt als zei- hij zegt : om de boosheid hunner gierigheid, waardoor zij mij een hart ontnemen hetwelk leel zij mij gegeven hebben, heb ik hen met blindheid en ongevoeligheid geslagen, en geheel haar
458 de navolging van jezus christus.
leven wordt in de onachtzaamheid en in ijdele verlangens naar hare zaligheid doorgebracht.
GEBED.
Geen behaaglijker offer kan ik U brengen, o God! dan mijzelven. Al het overige wat ik U aanbiede, heeft voor U geene waarde, tenzij het met de volkomenste zelfopoffering gepaard ga. Leer mij deze heilzame kunst kennen en in navolging van uwen Zoon, in uitoefening brengen; opdat ik al/,00 waardig worde aan uwe groote geheimen deel te hebben, en. van alle afleiding ontheven, in de volkomenste veree-niging met U mijne hoogste zaligheid vinde.
Dat wij ons in al het onze moeten opofferen en voor allen bidden.
1. De Geloovige. Heer! alles, wat in den hemel is en op de aarde is het uwe.
Ik verlang mijzelven aan U tot een vrijwillig offer op te dragen en eeuwig de uwe te blijven.
Heer! heden offer ik U mijzelven in eenvoudigheid des harten op, om voor altoos uw dienstknecht te zijn, U te gehoorzamen en een offer van eeuwigdurenden lof te worden.
Neem mij aan te gelijk met dit heilige offer van uw dierbaar Lichaam, hetwelk ik u heden in het bijzijn der ons hier onzichtbaar omringende Engelen opdraag, opdat het mij en al den volke tot heil strekke.
T
VIERDE BOEK. 459
2. Ook leg ik, o Heer! al mijne zonden en overtredingen, die ik voor U en voor uwe heilige Engelen heb begaan van den dag dat ik het eerst heb kunnen zondigen tot nu toe, op uw zoenaltaar neder; opdat Gij die alle in het vuur uwer liefde aansteken en verbranden moogt, al de vlekken mijner zonden uitwisschen, mijn geweten van alle misdrijven reinigen, mij uwe, door de zonden verbeurde, genade teruggeven, door mij alles volkomen kwijt te schelden en mij tot den kus van vrede barmhartig op te nemen.
3. Wat anders kan ik voor mijne zonden doen, dan ze nederig belijden, beweenen en onophoudelijk uwe barmhartigheid inroepen ?
Ik smeek U dan, verhoor mij genadig nu ik voor U sta, o mijn God !
Al mijne zonden mishagen mij zeer. Nimmer wil ik ze weder begaan. Ik betreur ze en zal ze betreuren zoolang ik leef, bereid om boete te doen en voldoening te geven naar mijn vermogen.
Vergeef mij, oGod! vergeef mij mijnezonden om uvvs heiligen Naams wille; red mijne ziel, die Gij met uw dierbaar Bloed hebt vrijgekocht.
Zie, ik vertrouw mij aan uwe barmhartigheid en geef mij over in uwe handen. Handel met mij naar uwe goedheid, niet naar mijne boosheid en ongerechtigheid.
4. Ook offer ik U op alles wat ik goeds heb, ofschoon het zeer gering en onvolkomen is, opdat Gij het moogt verbeteren en heiligen, het met welgevallen aannemen en U behaaglijk
460 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
maken; opdat Gij het steeds tot een hoogere volmaaktheid en mij uw tragen, onnutten, nie- ^ tigen mensch tot een gelukkig en loffelijk einde ^ ^ brengen moogt. (lan\'i
3. Ook leg ik op uw outer neer al de vrome te wenschen der godvruchtigen; de noodwendighe- jev.en den van mijne ouders en vrienden, broeders en zusters en van allen die mij dierbaar zijn; ook van hen die mij of anderen uit liefde voor ye U eenig goed gedaan hebben; desgelijks ook af„en van degenen, die verlangd en verzocht hebben ° s dat ik gebeden en de H. Mis zoude opdragen °jet\' voor hen of de hunnen, hetzij dat ze nog leven ja of reeds gestorven zijn. 0\'ns°
Ik bidde dat zij allen door deze heilige Offer- yeefi ande mogen ondervinden de hulp uwer genade, voor] den steun uwer vertroosting, de bescherming in na ^ de gevaren en de bevrijding van hunne straffen, u:.-j opdat zij, aan alle onheil onttrokken, U blij- . moedig den ruimsten dank toebrengen. Gii\'e
6. Nog draag ik U gebeden en zoenoffers uJ ^ O]) bijzonder voor hen, die mij in menig op-zicht beleedigd, bedroefd, gesmaad, of mij eenige schade of moeielijkheid toegebracht heb- „escj, ben; alsmede voor allen, die ik somtijds be- y0ete droefd, ontrust, bezwaard of geërgerd heb, door woorden of daden, wetende of onwetende; op- . us dat Gij ons allen gezamenlijk onze zonden en ^re),^ wederzijdsche beleedigingen moogt vergeven. om e Neem, o Heer! uit onze harten weg allen Qf|-er argwaan, verbittering, toorn, twist, en alles wat de liefde kan kwetsen en de broederlijke ge- jlart;\' negenheid verminderen. oven
VIEKDE BOEK. 461
ere
ije_ Ontferm U, o Heer! ontferm U over allen ,fje die uwe ontferming afsmeeken; schenk genade aan allen die ze behoeven, en doe ons zoo-me danig worden, dat wij waardig zijn uwe genade lie te ontvangen en voortgang maken ten eeuwigen leven. Amen.
ers
jn; OEFENING.
^ Vermoeid van de slavernij onzer driften, en 3en afgemat van de vruchteloosheid onzer verlangen 8eris\' waardoor wij aan God beloven wat wij ^en niet volbrengen, en waardoor wij aan Hem verlangen toe te behooren, zonder na te laten aan ■er ons, aan de wereld en aan de ijdelheden ver-kleefd te blijven, laat ons dan eindelijk een vast voornemen maken, ons aan God over te geven, na Hem ontvangen te hebben, en ons voor altijd aan zijne liefde vast te hechten. Het is \' \' tijd, o mijn Zaligmaker! dat mijn hart, hetwelk Gij geschapen hebt om U te beminnen, en door uw dierbaar bloed is vrijgekocht, voor altijd 0P.. ophoude aan zichzelven toe te behooren en zich geheel aan U door een onherroepelijk geschenk overgeve. Ik beloof hier aan uwe voeten, dat het mijn wil is dat dit alzoo geschiede. Dit hart heeft U ontvangen, o mijn \'\'P Jezus, en Gij wilt er het nieuwe leven in voltrekken, wat Gij op het altaar hebt aangenomen, j1\' om er een slachtoffer uwer liefde van te maken. en Offer dan aan uwen Vader uw heilig en mijn wa misdadig leven, en gedoog niet dat ik ooit dit Se\' hart terugneme, hetwelk zich heden aan U overgeeft.
462 de navolging van jezus christus.
GEBED.
Ja mijn God! alles wat ik goeds aan mij heb, is het uwe. Alles moet dus ook, door vrije onderwerping des harten, het uwe zijn. Neem mij als een behaaglijk offer aan. Ik wijd mij geheel aan U toe. Heersch over mijn hart en reinig het van alles wat U mishaagt. Tegelijk draag ik U de belangen van de mijnen, ja, van alle menschen op. Vader der menschen, zie genadig op hen neder, ontferm U over allen en breng allen tot het eeuwige leven.
TIENDE HOOFDSTUK.
Dat ?nen de heilige Communie niet licht moet achterlaten.
1. De Heer. Dikwijls moet gij uwe toevlucht nemen tot de bron van genade en goddelijke ontferming, tot de bron van alle goedheid en reinheid, opdat gij alzoo van uwe driften en gebreken moogt genezen worden, en verdienen tegen alle bekoringen en listen des duivels sterker en waakzamer te zijn.
De vijand, wetende welke vrucht en allerkrachtigst geneesmiddel in de heilige Communie gelegen is, tracht op allerlei wijze en bij elke gelegenheid, zooveel hij kan, de ge-loovigen en de godvruchtigen af te trekken en te verhinderen.
2. Sommigen inderdaad, als zij zich tot de heilige Communie trachten voor te bereiden, ontwaren dan de ergste ingevingen des Satans.
VIERDE BOEK. 463
Want die kwade geest komt, gelijk er in het boek Job geschreven staat, midden onder de kinderen Gods, opdat hij ze door zijne gewone arglistigheid in verwarring brenge, of te zeer bevreesd en verlegen make, om alzoo hunne liefde te verminderen, of door zijne aanvallen hun het geloof te benemen; of zij misschien de Communie geheel mogen achterlaten, of met lauwheid naderen.
Maar men moet zich aan zijne listen en voorstellingen, hoe schandelijk en afgrijselijk ook, hoegenaamd niet storen, maar hem al die ingevingen in het aangezicht terugwerpen.
Verachten moet men den ellendeling en bespotten, en om zijne aanvallen en de ontroeringen die hij verwekt, de heilige Communie geenszins nalaten.
ht 3- Dikwijls ook wordt men verhinderd door ke eene te grocte bezorgdheid om godsvrucht te ïn hebben, en door eenen zekeren angst omtrent :n de voorafgaande biecht.
e- Handel volgens den raad van verstandige ;Is menschen en leg uw angst en bezwaren af : want deze verhinderen de genade Gods en ;r- verstoren de godsvrucht des gemoeds. n- Wil niet om eenige kleine ontrusting of en bezwaar de heilige Communie achterlaten, maar ga des te eerder te biechten e:n vergeef gaarne aan anderen al hunne beleedigingen.
Of hebt gijzelf iemand beleedigd, vraag hem nederig om vergeving, en God zal u gaarne vergeven.
4. Welk nut doet het met biechten lang te
464 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, wachten of de heilige Communie uit te stellen.
Reinig u ten eerste, werp spoedig het vergift uit en haast u de artsenij in te nemen : gij zult u daarbij beter bevinden dan met lang uit te stellen.
Indien gij het heden om deze reden uitstelt, morgen zal er zich wellicht iets gewichtigers opdoen, en zoo kondet gij lang van de Communie afgehouden en te ongeschikter worden.
Ontdoe u, zoodra gij kunt, van de tegenwoordige bezwaren en loomheid: want het baat niets lang in angst en ongerustheid voort te leven, en zich door dagelijksche beletsels van de goddelijke geheimen te laten afhouden.
Integendeel schaadt het zeer de Communie lang uit te stellen : want doorgaans brengt het groote lauwheid teweeg.
5. Helaas! sommige lauwen en ongebonde-nen stellen gaarne het biechten uit e.i wenschen daarom de heilige Communie te verschuiven, opdat zij niet verplicht worden strenger wacht over zichzelven te houden.
Ach! hoe weinige liefde en zwakke godsvrucht hebben zij, die de heilige Communie zoo licht verschuiven!
Hoe gelukkig en Gode behaaglijk is hij, die zóó leeft en zijn geweten zóó rein bewaart, dat hij bereid en wèl genegen zoude zijn om zelfs eiken dag te communiceeren, wierd hem dat veroorloofd en konde hij het zonder opspraak doen.
Indien iemand somtijds uit ootmoed of om
VIERDE BOEK. 465
eenig wettig beletsel terugblijft, hij is om zijnen eerbied te prijzen.
Maar loopt daaronder lauwheid, hij moetzich-zelven opwekken en doen wat hij kan; en God zal zijn verlangen te gemoet komen om zijnen goeden wil, waarop Hij inzonderheid ziet.
6. Wordt iemand wettig verhinderd, dat hij dan een goeden wil en godvruchtig voornemen hebbe om te communiceeren; en dus zal hij van de vrucht des Sacraments niet verstoken zijn.
Want ieder godvruchtige kan eiken dag en elk uur met vrucht en ongehinderd, in den geest, tot den Maaltijd van Christus naderen.
Nochtans moet hij op zekere dagen en ten gestelden tijde, het Lichaam zijns Verlossers werkelijk met hartelijken eerbied ontvingen, en meer Gods lof en eer beoogen dan ^ijn eigen troost zoeken.
Overigens men communiceert in den geest en wordt onzichtbaar verkwikt, zoo dikwijls men het geheim van de menschwording en het lijden van Christus godvruchtig overweegt en in liefde tot Hem ontstoken wordt.
7. Wie zich anders niet voorbereidt dan bij het naderen van een feest of door gewoonte gedwongen, zal dikwijls onbereid zijn.
Gelukkig hij, die zich den Heere ten brandoffer opdraagt, zoo dikwijls hij de heilige Mis leest of communiceert!
Wees gij intusschen, bij het Mislezen, noch te langzaam noch te overhaastig; maar volg
30
466 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
het gewone goede gebruik dergenen, onder welke gij leeft.
Gij moet anderen geen last noch verveling baren, maar den gewonen weg houden naar de instelling der voorvaderen, en meer het nut van anderen dan uwe eigen godsvrucht of genegenheid beoogen.
OEFENING.
i. Het vurige verlangen, hetwelk Jezus Christus toont om in onze harten te komen, er bezit van te nemen en er als God in te heerschen, moet ons overtuigen, dat men Hem een groot genoegen verschaft, als men zich dikwijls waardig maakt om de heilige Communie te ontvangen. Door eenen oogenschijnlijken eerbied cn uit traagheid zich van de heilige Tafel verwijderen, gelijk zoo vele Christenen doen, is Jezus Christus van de voldoening berooven, welke Hij neemt, van in ons te verblijven, gelijk Hij ons betuigd door deze woorden : mijn vermaak is, te zijn met de kinderen der men-schen. Het is, zich stellen tegen de inzichten zijner wijsheid, het is de keten verbreken van onze voorbeschikking, omdat men zich berooft van een der krachtigste middelen om onze zaligheid te verzekeren, welke is in eene goede en dikwijls herhaalde Communie: (immers men mag nooit deze twee zaken van elkander scheiden), en het is zich blootstellen aan het verlies van de beslissende genaden voor de eeuwigheid, als men door zijne schuld de heilige Communie verzuimt.
1
VIERDE nOEK. 467
Ier 2. Nu, de wezenlijkste gesteltenissen voor eene goede en dikwijls herhaalde Communie ng zijn : 1. tot de heilige Tafel te naderen, zon-iar der den wil van te zondigen; 2. na de biecht lut een vast voornemen gemaakt hebben om zich ;e- van zijne gebreken te beteren en een oprecht christelijk leven te leiden ; 3. te hopen, dat de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in onze zielen, en de kracht zijner genade in is- ons dit dubbel voornemen zal behouden; derail halve moeten de zondaars, die uit gewoonte do •n, zonde bedrijven en ter oorzake hunner on-ot waardigheid slechts zelden tot de heilige Tafel ir- naderen, hunne slechte gewoonten verzaken, it- en zich in staat stellen om waardig te commu-ïd niceeren. De wereldsche zielen, die, om niet \'r- dikwijls het Lichaam des Heeren te ontvangen, is tot verontschuldiging hunne verkleefdheid aan n, de wereld voorgeven, zijn verplicht de ijdel-e- heden, de tooneelen en de aangekleefdheid aan in het wereldsche te verlaten, om zich te bereiden i- waardig en dikwijls te communiceeren; en de ^n godvruchtige personen, die vreezen dikwijls ^n slechi de Communie te ontvangen, moeten ft zich, uit eene verkeerde ootmoedigheid, niet se van de heilige Tafel verwijderen, maar zich ver-Ie nederen en ter communie gaan, zooals het de rs Schrijver van het boek der Navolging zegt.
;r
-t GEBED.
1-
i- Heer! het is waar, ik kan mij tot uwe heilige Tafel niet genoeg voorbereiden. Maar zal dit
468 de navolging van jezus christus.
mij van U verwijderd houden? Neen, ik moet , 1 tot de bron der heiligheid en genade mijne toevlucht nemen. Immers, het zijn de kranken, . unr| die de hulp van eenen arts behoeven. Ik wil tot U dan dikwijls naderen, omdat ik uwen | bijstand zoozeer noodig heb. Mocht ik die gunst j jj meer en meer waardig worden en daarin een versterkend middel voor mijne zwakheid vinden,
ELFDE HOOFDSTUK. , I!i
de E
Dat ha lichaam van Christus en de heilige intusi Schrift voor ecne geloovige ziel hoogst schiji noodzakelijk zijn. Ik
1. De Geloovige. O beminnelijkste Heer Jezus! hoe groot is het genoegen van eene s^a( godvruchtige ziel, die met U eet aan uwen disch, waar haar geene andere spijs te eten jan ^ wordt voorgesteld dan Gij, haar eenig Bemin- want\' de, wenschelijk boven al de verlangens haars harten !
Ook mij zoude het genoegelijk zijn in uwe tegenwoordigheid uit het diepst mijns harten tranen te storten, en met de godvruchtige Mag-dalena uwe voeten met tranen te besproeien.
Doch waar is die godsvrucht, waar die overvloed van heilige tranen ?
Voorwaar, mijn geheel hart moest voor uw aanschijn en dat uwer heilige Engelen gloeien en van vreugde weenen.
Want in het Sacrament zijt Gij waarlijk tegen-woordig, ofschoon onder eene vreemde ge- ]leer daante verborgen. ,,
Sacr:
Zi;
tegei
heid
En,
God
gewc
VIERDE BOEK, 469
2. Want U in uwe eigene en goddelijke klaarheid te aanschouwen zouden mijne oogen niet kunnen uithouden, ja, de geheele wereld zoude tegen den schitterenden glans uwer Majesteit niet bestand zijn.
Hierin derhalve voegt Gij U naar mijne zwakheid, dat Gij U in het Sacrament verbergt.
Ik bezit in waarheid en aanbid Hem, dien de Engelen in den hemel aanbidden; maar ik intusschen nog door het geloof, en zij van aanschijn tot aanschijn en zonder sluier.
Ik moet mij met het licht des waren geloofs vergenoegen en daarin wandelen, totdat de dag der eeuwige klaarheid aanbreke en de schaduwen der beeltenissen verdwijnen.
Maar is datgene gekomen, dat volmaakt is, dan zal het gebruik der Sacramenten ophouden : want de gelukzaligen in de hemelsche heerlijkheid behoeven niet meer het geneesmiddel der Sacramenten.
Zij toch verblijden zich onophoudelijk in de tegenwoordigheid Gods, daar zij zijne heerlijkheid van aanschijn tot aanschijn aanschouwen. En, van klaarheid tot klaarheid der oneindige Godheid overgaande, smaken zij het vleesch-geworden Woord van God, gelijk het was van den beginne en in eeuwigheid blijft.
3. Als ik deze wonderen overdenk, dan wordt mij zelfs elke geestelijke troost een groot verdriet ; want zoolang ik mijnen Heer in zijne heerlijkheid niet openlijk aanschouw, acht ik alles, wat ik op aarde zie of hoore, als niets.
470 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Gij zijt mijn getuige, o God ! dat niets mij licha vertroosten, noch eenig schepsel mij bevredi- mijn gen kan; tenzij Gij, mijn God, dien ik eeuwig \'/\' wensch te aanschouwen.
Maar dit is niet mogelijk, zoolang dit sterfelijk leven duurt.
Daarom moet ik mij zetten tot groot geduld en mij met al mijn verlangens aan U onder- ^erzj
werpen. _ D,
Want ook uwe Heiligen, o Heer! die nu ^ ^ reeds in het hemelrijk zich met U verblijden, hebben gedurende hun leven de toekomst uwer ^ heerlijkheid met geloof en grooi; geduld ver- \'
beid- . ondlt;
Wat zij geloofd hebben, geloof ik ook; wat voo).
zij gehoopt hebben, hoop ik ook; waar zij aan- jiene geland zijn, vertrouw ook ik door uwe genade te zullen komen.
Intusschen zal ik, door het voorbeeld der Heiligen versterkt, in het geloof voortwandelen.
Ook zal ik de heilige boeken tot troost en levensspiegel hebben, en boven dat alles uw allerheiligste Lichaam tot een bijzonder geneesmiddel en toevlucht.
4. Want twee dingen ontwaar ik in dit leven zeer te behoeven, zonder welke dit ellendige leven mij ondraaglijk zou wezen.
In den kerker dezes lichaams opgesloten,
beken ik twee zaken noodig te hebben, voedsel namelijk en licht.
Derhalve hebt Gij mij, zwakke, uw heilig Lichaam gegeven ter verkwikking van ziel en
T
VIERDE BOEK. 471
mij lichaam, en mij uw woord tot eene fakkel voor :di- mijne voeten gesteld.
wig Zonder deze beide dingen zoude ik niet wèl kunnen leven : want het woord van God is ter. het licht mijner ziel, en uw Sacrament het brood des levens.
uld ^unnen c\'eze genoemd worden twee
Ier- ta^s \'n schatkamer uwer heilige Kerk wederzijds geplaatst.
nu De eene tafel is die des heiligen altaars, waar-en op het heilige brood, dat is het kostbaar Li-,ve^ chaam van Christus rust.
ler_ De andere is die der goddelijke wet; op deze ligt de heilige leer, die ons in het waar geloof kVat onderricht, en met vasten tred tot binnen het voorhangsel, waar het Heilig der heiligen is, i(;je henenleidt.
6. Dank zij U, Heere Jezus ! Licht van het •ej eeuwige Licht! voor de tafel der heilige leer, welke Gij ons door uwe dienaren de Profeten, 1 de Apostelen en andere Leeraren hebt aange-
uw richt! ..
es Dank zij U, Schepper en Verlosser der men-schen! die om der gansche wereld uwe liefde te bewijzen, een groot Avondmaal hebt aange-\'en legd, waar Gij ons geen zinnebeeldig Paaschlam, \'S6 rnaar uw allerheiligst Lichaam en Bloed tot voedsel voorstelt, verblijdende door dat heilige en, gastmaal al uwe geloovigen, en hen verkwik-sel kende door den beker des heils, welke al de genoegens van het Paradijs bevat; terwijl ook Li- de heilige Engelen met ons gastmaal houden, en ofschoon met zaliger genoegen.
472 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
7. O, hoe groot en waardig is het ambt der Priesters, wien het gegeven is den Heer der heerlijkheid door de heilige woorden te consa-creeren, met hunne lippen te zegenen, in hunne handen te houden, met hunnen mond te nemen en aan anderen toe te reiken!
O, hoe rein moeten die handen, hoe rein de mond, hoe heilig het lichaam, hoe onbevlekt het hart eens Priesters zijn, bij wien zoo dikwijls de bron van reinheid haren intrek neemt.
Uit den mond eens Priesters mag geen woord voortkomen dat niet heilig, niet eerbaar en nuttig is, daar hij zoo dikwijls het Sacrament van Christus ontvangt.
Zijne oogen moeten eenvoudig en kuisch zijn, welke het Lichaam van Christus gedurig aanschouwen.
Zijne handen moeten zuiver en ten hemel geheven zijn, welke zoo dikwijls den Schepper van hemel en aarde aanraken.
Tot de Priesters vooral wordt in de Wet gezegd : JVeest heilig; want Ik de Heere uw God ben heilig. (Lev. 19.)
8. Dat dan uwe genade ons helpe, almachtige God! opdat wij die het Priesterambt op ons genomen hebben, U waardig en godvruchtig, met alle reinheid en een goed geweten mogen dienen.
En kunnen wij ons leven in zoo eene onschuld niet doorbrengen als wij moeten, geef\' ons ten minste dat wij de misdrijven, die wij hebben begaan, behoorlijk beweenen en U voortaan in den geest van ootmoed, alsmede met
T
VIERDE BOEK. 473
het voornemen om het goede le willen, ijveriger dienen.
OEFENING.
Over het lezen der heilige boeken, hetwelk moet dienen om ons tot de heilige Communie te bereiden en er de vrucht van te behouden.
God gaf eertijds in de woestijn aan de Israëlieten eene vurige en heldere wolkkolom, om hen te verlichten, en het manna, om hen gedurende de reis naar het land van belofte te spijzen. Alzoo heeft onze Heer aan de Christenen de heilige boeken gegeven, om hen te verlichten, en het aanbiddelijke Lichaam en Bloed, om hen in hunnen doortocht tot den hemel te versterken. Zij moeten die beide me-nigwerf gebruiken om er toe te geraken : de lezing der heilige boeken om niet te dwalen, en het Allerheiligste Sacrament des Altaars, ter versterking op den engen weg die tot het Paradijs geleidt.
Het is hierom zeer nuttig, \'s avonds vóór dat men ter Communie gaat en op den dag dat men tot de heilige Tafel is genaderd, een godvruchtig boek te lezen, dat over het allerheiligste Sacrament des Altaars handelt, om in zijne ziel dien geest van vurigheid, getrouwheid en liefde tot God te onderhouden, alsook dat heilige vuur, hetwelk Jezus Christus er is komen of zal komen ontsteken. Men kan het gesprek lezen, dat Jezus Christus met zijne Apostelen, na de instelling van het allerheiligste
474 de navolging van jezus Christus. Sacrament des Altaars hield; maar men moet de heilige boeken lezen in den geest met welken de heilige Geest ze ingegeven heeft; met geloof, met eerbied en met die onderwerping welke zij waardig zijn, en ook degenen inboezemen, welke ze dikwijls lezen. Men moet ze lezen met die aandacht, welke men aan de tegenwoordigheid Gods veischuldigd is, met een vurig verlangen om er nut uit te trekken en er zich mede te voeden, en met eene toevlucht vol vertrouwen in den heiligen Geest, die ze heeft voorgeschreven.
g e e e d.
Hoe goed zijt Gij, o Jezus! hoe liefderijk is uwe zorg voor mij! Gij schenkt mij licht en voedsel. Uw woord is mijn licht, uw Lichaam mijn voedsel. Hartelijk dank voor deze groote weldaden. Dat zij mij niet te vergeefs geschonken zijn! Dat ik mij aan uw woord houde en in uw Lichaam mijn waar voedsel vinde. Dus voorgelicht en versterkt, wandel ik rustig voort, totdat ik kome waar geloof in aanschouwen en hoop in genot overgaat.
Dat degene die communiceeren wil, zich met groote vlijt rnoei voorbereiden.
De Heer. Ik ben de minnaar der zuiverheid en de gever van alle heiligheid.
Ik zoek een rein hart: dair is de plaats mijner ruste.
VIERDE BOEK. 475
et Bereid mij eene groote versierde eetzaal, en hi Ik zal met mijne leerlingen bij n het paasch-e- maai houden. (Mare. 14. Luc. 22.)
ig Wilt gij dat Ik tot u kome en bij u blijve, e- zuiver u dan van den ouden zuurdesem en ze reinig de woning uws harten.
Ie Sluit de geheele wereld en al het gewoel der et ondeugden buiten.
ïn Zit als eene eenzame musch op het dak en «- overdenk in de bitterheid uwer ziele uwe over-st, tredingen.
Want al wie liefheeft, bereidt zijnen geliefden vriend de beste en schoonste plaats : daaraan toch wordt de genegenheid van hem, die is zijn vriend ontvangt, gekend.
en 2. Weet nochtans dat gij door de verdienste im uwer werken niet aan deze voorbereiding vol-)te doen kunt, al zoudt gij u een geheel jaar \'n- voorbereiden en op niets anders bedacht zijn. in Maar alleen door mijne goedheid en genade 3r- wordt u toegestaan tot mijne Tafel te naderen; ^t, evenals wierd een bedelaar aan de tafel eens en rijken genoodigd, en hij niets anders had om diens weldaden te vergelden : dan ootmoedige dankzegging.
Doe wat gij kunt, en doe het vlijtig. Ont-t vang, niet uit gewoonte, niet uit dwang, maar met vreeze, eerbied en liefde het Lichaam van uwen geliefden Heere God, die zich verwaar-eid digt tot u te komen.
Ik ben het die genoodigd heb; Ik heb bevo-ner len dat het geschieden zoude; Ik zal aanvullen wat u ontbreekt; kom en ontvang mij.
476 BE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
3. Wanneer ik u de genade der godsvrucht schenk, dank dan uwen God : niet omdat gij ze waardig zijt, maar omdat ik Mij over u ontfermd heb.
Hebt gij die niet, maar gevoelt gij u veeleer dor, volhard in het gebed, zucht en klop, en laat niet af totdat gij verdient een kruimeltje of druppeltje der heilrijke genade te ontvangen.
Gij hebt Mij noodig, Ik heb u niet noodig. Ook komt gij niet om mij te heiligen, maar Ik kom om u te heiligen en te verbeteren.
Gij komt om door Mij geheiligd en met Mij vereenigd te worden, om nieuwe genade te ontvangen en om opnieuw ontstoken te worden ter verbetering.
Wil deze genade niet verzuimen, maar bereid uw hart met alle vlijt, en leid uwen Geliefde bij u binnen.
4. Overigens moet gij u niet slechts vóór de ^Communie tot godsvrucht voorbereiden, maar die ook zorgvuldig bewaren na \'t ontvangen van het Sacrament.
En geen mindere behoedzaamheid wordt daarna vereischt, dan te voren godvruchtige voorbereiding.
Want eene goede behoedzaamheid daarna, is weder de beste voorbereiding om grootere genade te bekomen.
Daardoor toch wordt iemand zeer ongeschikt, als hij zich aanstonds te veel aaa uitwendige verkwikkingen overgeeft.
Vermijd het veelvuldig gepraat; blijf afgezonderd en geniet uwen God; want Hem be-
VIERDE BOEK. 477
zit gij, dien de geheele wereld u niet kan ontnemen.
Ik ben het aan wien gij u geheel moet overgeven, zoodat gij voortaan niet meer in uzel-ven, maar in Mij zonder de minste bezorgheid voortleeft.
OEFENING.
Op welke wijze men het Lichaam en Bloed van Jezus Christus moet nuttigen.
Gelijk het allerheiligste Sacrament des Altaars een Sacrament is dat ons den hemel op aarde en Godzelve in ons doet vinden, en dit het groote wonderteeken van de liefde Gods jegens de stervelingen is, zoo ook moet men, om er voordeel uit te trekken, daartoe naderen met een levend geloof, met eene vaste hoop en met eene vurige liefde voor Jezus Christus. Maar tevens moet men hopen, dat Hij in ons zal aanvullen het gebrek van het gevoel dezer drie deugden, met ze in ons te drukken als wij dikwijls tot de heilige Communie zullen gaan, en als wij zullen doen wat mogelijk is om er waardig toe te naderen. Derhalve, zij die zich van de heilige Communie verwijderen, omdat zij niet met den heiligen indruk der deugden noch de vurigheid tot Jezus Christus voelen, moeten hierom de Communie niet ra-laten, welke hun noodig is, om hen op te wekken ten einde de christelijke deugden en de plichten van hunnen staat uit te oefenen; maar zij moeten Jezus Christus ontvangen, omdat zij Hem gedurig noodig hebben.
478 de navolging van jezus christus.
De heilige Martelaren der eerste Kerk waren gewoon, vooraleer zij voor hunne rechters verschenen om de geloofswaarheden voor hen te verdedigen, eerst het Lichaam des Heeren te ontvangen; volgens den heiligen Cyprianus vermeenden zij zonder dit, niet in staat te zijn of niet de sterkte te hebben, om den marteldood te ondergaan. Zoo ook moeten de Christenen, om hunne hartstochten te bestrijden en aan de bekoringen te wederstaan, zich bekleeden en zich voeden met de kracht van het Lichaam en Bloed van Jezus Christus, zonder welke zij in gevaar zijn te bezwijken en zich in het verderf te storten.
GEBED.
Ik weet het, mijn Heiland! dat er eene groote voorbereiding gevorderd wordt om van uwe gunsten gebruik te maken. Dan ik weel ook hoe weinig ik daartoe uit mijzelven vermag. Daar Gij dan zoo liefderijk in mijne behoeften voorziet, zoo wil ook al het gebrekkige bij mij aanvullen. Geef mij de genade der godsvrucht. Dat ik die zorgvuldig beware, daarmede getrouw arbeide en aldus waardig worde U en met U de heilrijkste zegeningen te ontvangen.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Dat eene godvruchtige ziel van ganscher harte moet verlangen naar de vereeniging met Christus in het Sacrament.
i. De Geloovige. Wie, o Heer! geeft mij
dat hart geer sche Gij! een ken, D U v gesc Con: en i smal Ai U vi zelve Gi te ze G uitve langt W de h niets gevo IV Uw : derhc gen.
O, uwen verw; lijksti
VIERDE BOEK. 479
dat ik U alleen vinde, dat ik U mijn geheel hart opene en U geniete zooals mijne ziel be-e geert, zoodat iemand mij verachte, noch eenig e schepsel mij bewege of op mij acht geve, maar Gij alleen tot mij spreket en ik tot U, gelijk if een geliefde gewoon is tot den geliefde te spreken, en de vriend met den vriend te verkeeren.
Dit bid ik, dit verlang ik, dat ik geheel met U vereenigd worde en mijn hart van al het geschapene aftrekke, en dat ik door de heilige Communie en het menigvuldig Mislezen meer en meer leere het hcmelsche en eeuwige te r- smaken.
Ach, Heere God! wanneer zal ik geheel met U vereenigd en in U verslonden zijn en mij-zelven geheel vergeten ?
te Gij in mij, en ik in U! vergun dat wij dus ve te zamen vereenigd blijven.
)k Gij zijt waarlijk mijn geliefde, uit duizenden ,g. uitverkoren, (Cant. 5.) bij wien mijne ziel ver-sn langt te wonen al de dagen haars levens, lij Waarlijk, Gij zijt mijn bevrediger, in wien M. de hoogste vrede en ware rust, buiten wien re- niets dan last, droefheid en eindelooze ellende en gevonden wordt.
Waarlijk, Gij zijt een verborgen God. (Is. 45.) Uw raad is niet met de goddeloozen; uw onderhoud is met de ootmoedigen en eenvoudi-gen.
O, hoe liefelijk, o Heer! is uw geest, die om uwen kinderen uwe teederheid te toonen, U verwaardigt hen te verkwikken met het smake-mj lijkste brood, van den hemel nedergedaald.
rte
480 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Waarlijk, er is geen ander \\volk, hoe groot ook, hehvelk goden heeft, \\hun zoo nabij, gelijk Gij, onze God, nabij zijl, (Deut. 4.) allen uwen geloovigen, aan welke üij, om hun dagelijks te troosten en hun hart hemelwaarts te heffen, Uzelven te eten en te genieten geeft.
3. Want welk ander volk is zoo geacht als dat der Christenen ? Of welk schepsel onder de zon is zoo geliefd als eene godvruchtige ziel, tot welke God zijnen intrek neemt om haar met zijn heerlijk Vleesch te voeden ?
O onuitsprekelijke genade! o wonderlijke goedheid! o onbegrensde liefde den mensch alleen betoond !
Maar wat zal ik den Heer voor de genade, en voor zoo eene uitnemende liefde wedergeven ?
Niets aangenamers kan ik geven, dan dat ik aan mijn God mijn hart geheel schenke en met Hem op het nauwste vereenige.
Dan ook zal geheel mijn binnenste juichen, als mijne ziel volkomen met God zal vereenigd zijn.
Dan zal Hij tot mij zeggen ; „ wilt gij met Mij zijn. Ik wil met u zijn,quot; en ik zal Hem antwoorden: „Verwaardig U, o Heer, bij_ mij te blijven : ik wil gaarne bij U zijn. Dit is al mijn verlangen, dat mijn hart met U vereenigd zij. quot;
OEFENING.
Over de inzichten van Jezus Christus m het verblijven op onze altaren, en over de godvruchtige gevoelens, waarmede wij in de Mis
VIERDE BOEK. 481
cn in het Lof of bij andere Bezoeken moeten
tegenwoordig zijn.
1. De Zoon Gods wil op onze altaren verblijven buiten den tijd van het heilig Misoffer en van de heilige Communie : i. om aldaar onze gebeden te aanhooren en te verhooren, en om het ambt van middelaar tusschen God en de menschen voort te zetten, hetwelk Hij op het kruis heeft uitgeoefend; 2. om onze bezoeken, onze eerbewijzingen en aanbiddingen te ontvangen; de Christenen, die Hem zeldzaam, koel, uit gewoonte en als onverschillig bezoeken, zijn dus zeer te berispen, als zij voor hunnen God, hunnen Zaligmaker en hunnen Rechter verschijnen, zonder Hem te eerbiedigen, te vreezen en te beminnen; 3. om ons in onze verdrukkingen te troosten en in onze kwellingen te helpen, en onzen twijfel te beslissen en weg te nemen, volgens hetgene er geschreven staat : laat ons tot den Zoon van Jozef gaan, en Hij zal ons vertroosten, en volgens hetgene een Profeet zeide aan eenen vorst, die iemand gezonden had om eenen valschen god te rade te gaan ; Is er dan geen God in Israel r 4. om ons tot spijs te dienen gedurende het leven, en tot reisgeld in den dood.
2. Een Christen, die met vlijt, eerbied en erkentenis in het allerheiligste Sacrament zijnen koning, zijnen God, en zijnen Zaligmaker aanbidt; die nooit, als het hem mogelijk was, het heilige Misoffer heeft verzuimd, maar in de Mis en in het Lof getracht heeft met eenen geest
31
482 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, van godsvrucht tegenwoordig te wezen, en die altijd getroffen, bekeerd en beter daaruit is wedergekeerd, zulk een Christen, zeg ik, die getrouw is aan zijne godvruchtige plichten jegens Jezus Christus, welke voor hem op onze altaren geslachtofferd wordt, moet zijne hoop in de goedheid en barmhartigheid van dien God stellen, in zijn leven en in het uur van zijnen dood. Integendeel, zal de Zoon Gods eens geene reden hebben aan vele Christenen, die verwaarloozen Hem in het allerheiligste Sacrament te bezoeken of dit mei; zoo weinig godsvrvcht doen, hunne oneerbiedigheden en weinig geloof te verwijten en tot hen te zeggen ; reeds zoolang ben Ik met u, en gij hebt Al ij niet gekend; gij verzuimt te kennen en eenen God te bezoeken, die in het midden van u is. Het is te vergeefs dat ik in het allerheiligste Sacrament des Altaars wonderen van almacht, wijsheid en goedheid uitwerk, om uwe harten te winnen ; Ik heb u nog niet kunnen bewegen om uwe huiselijke zaken en uwe vermaken te verlaten, om Mij uwe eerbewijzing te komen betoonen.
Om dan te beantwoorden aan de inzichten, welke Jezus Christus jegens ons heeft in het allerheiligste Sacrament, moet men Hem bezoeken, in de Mis tegenwoordig zijn en het Lof bijwonen, en dit verrichten met de onderwerping en den eerbied van eenen hoveling voor zijnen koning, met de ingetogenheid en vurigheid der Engelen voor hunnen God in het Allerheiligste rustende, met de ootmoedige
vtkrde boek. 4^ •;
vices Vitn cencn misdadiger voor zijnen rechter, niet bel vertrouwen op de liefde van eca kind voor zijnen vader.
GEBED.
Dierbare Jezus! hoe meer ik uwe liefde in het heilig Sacrament overweeg, hoe meer ik die bewonder en hoe meer ik naar U verlan;;. Wat zal ik U voor zoo eene overmaat van liefde wedergeven ? Ik kan u niets aanger,;i-mers schenken, dan mijn hart, om het alleen te bezitten en daarin alleen te heerschen. Welaan, het zij, het blijve U geschonken! Wevs Gij bij mij : ik wil gaarne bij U zijn. Ver-eenig mij met U door den band eener alles-overtreffende liefde.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
Over het vurig verlangen van sommige godvruch-tigen naar het lichaam van Christus.
De Gei.oovige. Hoe veelvuldig, o Heer, is het goed dat Gij weggelegd hebt voor die U vreezen. (Ps. 30.)
Als ik overweeg, o Heer! hoe sommige god-vmchtigen met de grootste godsvrucht en liefde tot uw Sacrament naderen, dan word ik dikwijls bij mijzelven beschaamd, en bloos dat ik zoo lauw en koud tot uw altaar en de tafel der heilige Communie toetrede; dat ik zoo dor en zonder aandoening des harten blijve.
Ik word verlegen dat ik voor U, mijn God! niet geheel ontstoken ben, noch zoo sterk ge-
484 BE NAVOLOING VAN JEZUS CHRISTUS, trokken en aangedaan als vele godvrucht igen waren, die wegens hun overgroot verlangen naar de Communie en hevige liefde des harten zich van tranen niet konden bedwingen; maar tegelijk met den mond des harten en des li-chaams, naar U, o God! de levensbron, innig haakten, hunnen honger niet anders kunnende stillen of verzadigen, dan nadat zij uw Lichaam met de hoogste verrukking en \'t vurigst zielsverlangen ontvangen hadden.
2. O, hun waarlijk brandend geloof strekt tot een overtuigend bewijs van uwe heilige tegenwoordigheid!
Want zij erkennen waarlijk hunnen Heer bij het breken des broods, wier hart zoozeer in hen brandt, als Jezus met hen wandelt.
Maar, ach! dikwijls zijn zulke aandoeningen en zulke godsvrucht, zulke sterke liefde en gloed verre van mij!
Wees mij genadig, goede, beminnelijke en goedertieren Jezus! en vergun aan uwen armen bedelaar bij de heilige Communie ten minste somtijds een weinig van dien liefdegloed jegens U in zijn hart te ontwaren, opdat mijn geloof meer in kracht toeneme, mijne hoop op uwe goedheid vermeerdere, en mijne liefde eens wel ontstoken en met dit hemelsche manna gevoed, nimmer bezwijke.
3. Uwe barmhartigheid immers is machtig om mij ook deze gewenschte genade te bewijzen, en mij, wanneer de dag uws welbehagens zal gekomen zijn, met den geest van vurigheid allergenadigst te bezoeken.
VIERDE BOEK. 485
Want al brand ik niet van aulk een verlangen als uwe zoo bijzonder godvruchtigen, verlang ik echter door uwe genade zalk een brandend verlangen te hebben, wenschende en smeekende dat ik van al deze uwe ijverige beminnaars deelgenoot en onder hun heilig gezelschap medegerekend worde.
OEFENING.
Om waardig de geestelijke Communie ie doen.
De geestelijke Communie, welke de heilige Kerkvergadering van Trente goedkeurt, aanraadt en den Christenen aanbeveelt ter vervanging van het sacramenteele en lichamelijke ontvangen van Jezus Christus, kan ten allen tijde en op alle plaatsen geschieden, hetzij men zich in de tegenwoordigheid van het allerheiligste Sacrament des Altaars bevindt of van dit geluk beroofd is. Men kan ze op ieder uur van den dag doen, of na een Wees gegroet, hetwelk men ter eere van de heilige Maagd en Moeder Gods zal lezen, in vereeniging met de heilige gesteltenissen, waarin zij was om Jezus Christus in haren kuischen schoot te ontvangen. Men vormt in zijnen geest een eerbiedig aandenken aan onzen Heer in het allerheiligste Sacrament; men aanbidt Hem in hetzelve, en keert zijn hart tot Hem, gelijk Daniël het zijne tot den tempel keerde; men geeft zich geheel aan Hem over, met het vurige verlangen Hem in het heilige Sacrament te ontvangen; en vermits men dit niet kan doen of hiertoe niet
436 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
gesteld is, verzoekt men Hem hierin te voorzien, door de mededeeling van zijnen geest, in plaats van die zijns lichaams.
Maar de geschiktste tijd om wèl de geestelijke Communie te doen, is, als men in het heilige Misoffer tegenwoordig is, onder de Communie des Priesters; want een Christen, alsdan met een levendig en dadelijk geloof in de tegenwoordigheid van Jezus Christus in het allerheiligste Sacrament bezield, alsook met een vurig verlangen om zich innig met Hem te vereenigen, toont het eene en andere, met zich nederig in zijne tegenwoordigheid te verootmoedigen ; en terwijl hij zich onwaardig kent om Hem wezenlijk te ontvangen, bidt hij Hem, door het geloof in zijnen geest te komen en te blijven, en in zijn hart door de liefde en erkentenis zijner goedheid, en van zooveel in Hem te weeg te brengen, dat zijne ziel niet meer leve dan door en om God.
GEBED.
Ook ik, mijn God! word schaamrood, als ik overweeg hoe anderen tot uwe heilige Tafel naderen. Hoe levendig is hun geloof, hoe vurig hunne godsvrucht, hoe zuiver hunne liefde ! Daarentegen hoe dor en ongevoelig blijft mijn hart! hoe traag en koud bij het deelnemen aan uwe heilige geheimen! Wees mij genadig, liarmhartige! dat de godsvrucht van anderen bij mij godsvrucht opwekke en m:jn hart in liefde ontsteke.
T
vikrdk
487
r.okk.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
Hnc de genade der godsvrucht door ootmoed en zelfverloochening verkregen wordt.
1. De Heer. Gij moet de genade der godsvrucht ernstig zoeken, vurig aismeeken, geduldig en met vertrouwen afwachten, dankbaar aannemen, in ootmoed bewaren, vlijtig daarmede arbeiden, en aan God den tijd en de wijze van het hemelschc bezoek overlaten, totdat Hij komt.
Gij moet u vooral vernederen wanneer gij inwendig weinig of geene godsvrucht gevoelt, maar er niet te neerslachtig noch te zeer bedroefd om worden.
Dikwijls schenkt God in één oogenblik wat Hij langen tijd weigerde. Somtijds geeft Hij op het einde des gebeds wat Hij in den beginne uitstelde te geven.
2. Wierd de genade altoos onverwijld geschonken en ware zij naar wensch steeds daar, de zwakke mensch zoude zulks niet wèl dragen kunnen.
Daarom moet de genade der godsvrucht in goede hope en nederige verduldigheid worden afgewacht; nochtans wijt het uzelven en uwe zonden, wanneer zij u niet gegeven of ook heimelijk onttrokken wordt.
Het is somtijds iets gerings, dat de genade hindert en verbergt, zoo men het gering en niet eerder groot moet noemen, hetgeen een zoo groote weldaad onthoudt.
488 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Maar hebt gij dat geringe of groote uit den weg geruimd en geheel overwonnen, dan zal uw wensch u geworden.
3. Want zoo ras gij u van ganscher harte aan God zult overgegeven hebben en niet meer dit of dat naar uwen eigen zin of lust begeert, maar u geheel aan Hem overlaat, zult gij u vereenigd en bevredigd vinden; want niets zal u zoo wèl smaken of behagen, als het welbehagen van den goddelijken wil.
Wie dus zijne bedoeling in eenvoudigheid des harten omhoog tot God gericht en zich van alle ongeregelde liefde of misnoegen over eenig geschapen voorwerp zal ontdaan hebben, die zal het best geschikt wezen om de genade te ontvangen en de gave der godsvrucht waardig zijn.
Want God zendt zijnen zegen dd.;lr, waar hij ledige vaten vindt.
En hoe volkomener iemand van het aardsche afziet, hoe meer hij door zelfversmading zich zeiven afsterft, des te schielijker komt de genade, des te overvloediger dringt zij door en des te hooger verheft zij het vrije hart.
4. Dan zal hij zien en overvloeien en verwonderd staan, zijn hart zal zich verwijden, omdat des Heeren hand met hem is, en hij zich geheel en voor eeuwig in zijne hand gesteld heeft.
Zie, zóó wordt de mensch gezegend die God van ganscher harte zoekt en zijne ziel niet zet op ij delheid. (Ps. 23.)
Zulk een verdient bij hel ontvangen van het
VIERDE BOEK. 4S9
n heilige Sacrament de groote genade der god-al delijke vereeniging, omdat hij niet ziet op eigen godsvrucht of troost, maar boven alle n godsvrucht en troost op Gods eer en verheer-it lijking.
u OEFENING.
^ Hoe vien zich moet bereiden om de eigene genade der heilige Communie te ontvangen en daaruit nut te trekken.
:S
e Het doeleinde des goddelijken Sacraments g is, ons met Jezus Christus innig te vereenigen, e en in onze zielen als eene zedelijke mensch-e wording van zijnen geest en van zijne deug-g den te vormen, hetwelk de heilige Vaders dwingt dit aanbiddelijk Sacrament eene uit-ij breiding der menschwording te noemen; het is, om in ons het rijk zijner genade en liefde e te doen voortduren, en ons altijd te doen le-li ven door een bovennatuurlijk en goddelijk leven in en door Jezus Christus. Dus is de ge-a nade, welke de heilige Communie in ons voortbrengt, overeenkomstig met het doeleinde van dit Sacrament, dat wil zeggen, volgens hetgene , Jezus Christus in het Evangelie ervan zegt; j 1. dat Hij ons in Hem doet blijven, door in onze zielen het karakter zijner deugden te vormen en in te prenten, zooals een zegel in het i was wordt gedrukt; 2. dat Hij ons voor Hem t en door Hem doet leven, dat is te zeggen, dat Hij ons alleen doet handelen om aan Hem te t behagen en door den indruk zijner liefde; 3. dat
49° de navolging van jezus christus. Hij ons altijd doet leven door het leven der genade; zoodat de genade, die Jezus Christus ons door de H. Communie mededeelt, is van zich in ons te vestigen, van ons in alles door Hem en voor Hem te doen handelen en leven, en van ons eeuwig te doen leven. Men moet zich bereiden om de genade en de drie uitwerkselen eener goede Communie te bekomen : i. met zich af te scheiden van allen wil tot zonde; 2. met onophoudelijk aan zichzelven te verzaken en te sterven; 3. met zich altijd in de getrouwheid zijner genade en in het bezit zijner liefde te houden.
GEBED.
Dank, dierbare Jezus! voor dit onderricht. Nu weet ik, hoe ik de gave der godsvrucht het best zal verkrijgen en behouden. Ik moet vlijtig bidden, geduldig aanhouden, vertrouwend afwachten en mijn hart, vrij van alle nevenbedoelingen, op U alleen richten. Leer mij, bij het gemis uwer genade, tot deze middelen mijne toevlucht nemen. Bewaar mij voor moedeloosheid ; doe mij in het gebed volharden en bekroon mijne bede met uwen zegen.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
Dat wij onze behoeften aan Christus moeten blootleggen ca zijne genade afsmeeken.
1. Dr Geloovige. O allerzoetste en beminnelijkste Heer, dien ik nu wensch godvruchtig te ontvangen ; Gij kent mijne zwakheid en
VIERDE BOEK. 491
er mijnen nood; Gij weet hoevele kwalen en ge-js breken ik onderworpen ben; mijne menigvuldige in zwarigheden, bekoringen, ontsteltenissen en Dr zonden zijn U bekend.
n, Ik kom bij U om een hulpmiddel, ik smeek et U om troost en verlichting.
t- Ik spreek tot den Alwetende, wien geheel 1: mijn binnenste bekend is, en die alleen mij 3t volkomen kan troosten en helpen.
te Gij weet welk goed ik boven alles noodig n heb, en hoe arm in deugden ik ben. it 2. Zie, arm en naakt sta ik voor U, smee-kende om genade, en barmhartigheid inroepende.
Verkwik uwen hongerigen bedelaar, ontvonk t. mijne koudheid door het vuur uwer liefde, ;t verlicht mijne blindheid door den glans uwer i- tegenwoordigheid.
d Doe mij al het aardsche in bitterheid, alle bezwaar en tegenheid in geduld, al het lage ij en geschapene in verachting en vergetelheid e overgaan.
Hef mijn hart tot U hemelwaarts op en laat mij niet op aarde rondzwerven.
Wees Gij alleen van nu af tot in eeuwigheid mijn vermaak : want Gij alleen zijt mijn spijs en drank, mijne liefde en vreugde, mijn genoegen en eenigst goed.
3. Ach, mocht Gij mij door uwe tegenwoordigheid geheel ontgloeien, ontbranden en in U doen overgaan, zoodat ik één geest met U y wierd door de genade cener innerlijke vereeni-1 ging en de sanienstelling eener vurige liefde!
492 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Duld niet dal ik hongerig en dorstig van U vertrekke; maar handel met mij barmhar-tiglijk, gelijk Gij dikwijls met uwe Heiligen wonderlijk gehandeld hebt.
Wat wonder dat ik door U geheel ontvlamme en in mijzelven verteere, daar Gij een vuur zijt dat altoos brandt en nimmer vergaat, eene liefde welke het hart reinigt en het verstand verlicht.
OEFENING.
Van dit en het volgende Hoofdstuk.
De Heiland, na met zijne wooiden onderwezen, met zijne voorbeelden geleerd en door zijne genaden de wezenlijke en noodzakelijke deugden ter zaligheid van eenen Christen verdiend te hebben, heeft het allerheiligste Sacrament des Altaars willen instellen, om ze zelf in onze harten te drukken. Onder deze christelijke deugden is eene der eerste de ootmoedigheid, waarvan Jezus Christus ons een allerschoonst voorbeeld geeft in het allerheiligste Sacrament ; want Hij blijft hierin verborgen, vernietigd en onbekend. Gedurende zijn leven waren al de volmaaktheden zijner godheid verborgen en als in zijne menschheid vernietigd, maar in het allerheiligste Sacrament is zijne menschheid zelve nog voor onze oogen bedekt, en niets vertoont er zich van eenen God-mensch, dan aan de oogen van ons geloof. Ziedaar wat wij op de wereld moeten wezen, en waarin wij die ootmoedigheid en vernietiging van Jezus Christus in het allerh. Sacrament
VIERDE BOEK. 493
moeien navolgen; i. het verborgen cu verworpen leven beminnen; 2. den lof, de achting en de eer vluchten en versmaden, en de versmading gaarne ontvangen als eene zaak, die aan zondaars, als wij, verschuldigd is; 3. trachten wel te leven, zonder het te willen schijnen, en onze werken doen, niet om van de menschen gezien en geacht te worden, maar alleen om aan God te behagen; 4. overtuigd zijn, dat de mensch God niet voortreffelijker kan eeren, dan met zich voor Hem te vernederen; 5. wijken voor de oploopende menschen, om den vrede te behouden; 6. nooit uit menschelijk opzicht voortgaan, maar door den indruk van eene eerbiedige vrees, die men voor God moet hebben; 7. noch goed van zichzelven, noch kwaad van anderen zeggen.
3. De Zoon Gods geeft ons nog, in het allerheiligste Sacrament des Altaars, het voorbeeld eener volmaakte gehoorzaamheid en verduldigheid, die wederstaat aan al de beleedi-gingen welke Hij in hetzelve ontvangt, door eene nauwkeurige, volstandige en wonderdoende gehoorzaamheid aan den priester, met op het altaar tegenwoordig te komen, zoodra de woorden der Consecratie gesproken zijn, en er te verblijven tot dat de mensch verlangt Hem in zijn hart te ontvangen. O groote God, wiens kenteeken en aandeel de onafhankelijkheid en opperheerschappij zijn ; welke schaamte voor ons, te zien, hoe groote God Gij ook zijt, dat Gij zonder uitstel aan eenen mensch gehoor-
494 I\'F. NAVOLGING VAN JICZUS CHRISTUS.
zaaint, terwijl tie mensclt weigert of uitslell zijnen God te gehoorzamen.
O mijn Zaligmaker! ik wil dan voortaan, om uwe volmaakte gehoorzaamheid in het allerheiligste Sacrament te eeren en na te volgen, spoedig, edelmoedig en volstandig aan alles gehoorzamen, wat Gij mij door uwe ingevingen, door mijne oversten en door mijne plichten zult gebieden.
3. Eindelijk, Jezus Christus leert en boezemt ons het geduld in, met hetzelve in het allerheiligste Sacrament des Altaars uit te oefenen, alwaar Hij het voorwerp is van de versmading en de onzedigheden der stervelingen, van de vergetelheid der Christenen, van de onverschilligheid eener menigte harten, die weinig aan Hem, veel aan de wereld, en geheel aan zich-zelven toebehooren; alwaar Hij zich ziet blootgesteld aan slechte of vruchtelooze communiën van zoovele zielen, die een leven leiden, of wel gansch strafbaar door de gewoonte en gelegenheid der doodzonde, of geheel vruchteloos voor den hemel. Hij verdraagt nochtans deze be-leecligingen met een onoverwinnelijk geduld, en verdraagt ze alzoo, om ons te leeren en aan te moedigen, gelaten de tegenspraak en de be-leedigingen te verdragen.
4. O mijn Jezus, Slachtoffer onzer zaligheid en onzer zonden! moeten wij dan dagelijks door onze onzedigheden, onze verstrooiingen en ongodsdienstigheden de beleedigingen hernieuwen, welke Gij op het kruis hebt ontvangen, en die zelfs hernieuwen op het aanzien van dien staat.
vierde noi;K. 495
[j. waarin Gij voor ons het kruisoffer vernieuwt ?
Vergiffenis, mijn Jezus! vergiffenis voor al de n ongevoeligheden, onverschilligheden en on-r. godsdienstigheden, waarmede wij tot de heilige n) Communie zijn genaderd, wij, die niet altijd es het gebod des Evangelies hebben gevolgd van [j. ons te verzoenen voor de heilige Communie; vergiffenis nog voor onze onverduldigheden en oploopendheden, die door onze Communiën in ot ons niet veranderd zijn, omdat wij er geen nut r. uit trekken. Gedoog niet dat onze tong, die ^ als het rustaltaar is van uw heilig Lichaam, en die zoo dikwijls met uw heilig Bloed is geverfd |e geweest, het werktuig onzer gramschap en las-I- tertaai zij. Wel hoe. Heer! Gij, die gedurende n uw leven de ongeneeslijkste ziekten hebt gene-zen, zult Gij den vloed onzer tong niet terug-t- houden, met haar aan te raken om in ons hart n over te gaan? Ja, mijn Zaligmaker! om nut ;1 uit mijne Communiën te trekken, wil ik niets meer zeggen als mijn hart ontsteld is, en in ir de gelegenheid een woord voor eenen God opofferen, die voor mij al zijn bloed heeft ten beste gegeven.
tl GEBED.
Mocht ik, o Heiland! dra voor het zalige \\ genot uwer vereeniging vatbaar zijn ! O Gij, r die alles weet, die tot mijn binnenste ziet, Gij kent ook mijne zwakheid, en weet wat mij nog ontbreekt. Opgebeurd door uwe taal, kom ik lot U om hulp en troost te vinden. Laat mij niet ^ ledig van U vertrekken; verlicht mijn verstand,
496 de navolging van jezus christus.
ontvonk mijn hart door eene brandende liefde, ^
opdat ik c(en met U worde en eeuwig met U, ^el
mijn God en mijn al, vereenigd blijve. en
me\'
iiw(
Over de gloeiende liefde en brandende begeerte
^el-
1. De Geloovige. Heer! ik verlang U met
de meeste godsvrucht en eene vurige liefde, He
met al de genegenheid en den gloed des har- wo
ten te ontvangen, zooals vele Heiligen en god- ;
vruchtige personen bij de Communie naar U V01 hebben verlangd; die U door de heiligheid van
hun leven zeer behaagd en in de brandendste des
godsvrucht verkeerd hebben. ,n
O mijn God ! eeuwige liefde! mijn eenigst Jez
goed en eindelooze gelukzaligheid ! U begeer wa ik met het allervurigst verlangen en den diep-
sten eerbied te ontvangen, als ooit eenig Heilige dit
gehad heeft of gevoelen konde. ov\'-
2. En schoon ik onwaardig ben al die ge- we voelens van godsvrucht te hebben, draag ik U stc echter geheel de aandoening mijns harten op, aa als bezate ik alleen al die vurige en behaaglijke verlangens. gf
Ook alles wat eene godvruchtige ziel beden- ku
ken en verlangen kan, bied ik U aan en draag rai
ik U op met den diepsten eerbied en den in- ni1
Niets wil ik mij voorbehouden, maar mij en al
het mijne U gewillig en zeer gaarne opofferen. dl
VIERDE BOEK. 497
lC) Heere mijn God! mijn Schepper en mijn [J5 Verlosser! met zoodanig gevoel, eerbied, lof en eer, dankbaarheid, waardigheid en liefde, met zulk een geloof, hoop en zuiverheid, verlang ik U heden te ontvangen, als waarmede uwe allerheiligste Moeder, de verheerlijkte ■te Maagd Maria, naar U verlangd en U ontvangen heeft, toen zij den Engel, die haar het geheim der menschwording boodschapte, neet derig en godvruchtig antwoordde : Zie des e, 11 eer en dienstmaagdmij geschiede naar uw r- woord. (Luc. I.)
3. En gelijk uw gelukzalige voorlooper, de U voortreffelijkste onder de Heiligen, Joannes de Ln Dooper, bij uwe tegenwoordigheid, in de vreugde te des H. Geestes vroolijk opsprong, toen hij nog in het lichaam zijner moeder opgesloten was, en st Jezus vervolgens onder de menschen ziende ;r wandelen, zich diep vernederende, met teedere gt; aandoening zeide : De vriend des bruidegoms, je die staat en hem aanhoort, verblijdt zich zeer over des bruidegoms stemme. (Joan. 3.) evenzoo ï- wensch ik in hevige en heilige verlangens ont-[J stoken te worden en mij van ganscher harte 5 aan U voor te stellen.
Daarom draag ik U op en bied U aan het gejuich, de vurige aandoeningen, zielsverrukkingen, bovenzinnelijke verlichtingen en he-r melsche visioenen van alle godvruchtige zielen, met al de deugden en lofzangen door al de schepselen in hemel en op aarde aangeheven 1 en nog aan te heffen, voor mij en voor allen, die zich mijner voorbede hebben aanbevolen.
49S DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
opdat Gij door allen waardig moogt geloofd en eeuwig verheerlijkt worden.
4. Neem, Heere mijn God! mijn wenschen aan, alsmede mijn verlangens om U in het oneindige te loven en bovenmate te zegenen, zooals U, wegens de grootheid uwer onuitsprekelijke waardigheid met recht toekomt.
Die bied ik U aan en verlang ik U aan te bieden eiken dag en elk oogenblik. Ook noodig ik uit en smeek ik door innige gebeden al de hemelsche geesten en al uwe geloovigen, om met mij U lof en dank toe te brengen.
5. Dat alle volken, geslachten en tongen U loven en uwen heiligen en liefelijken naam met vroolijk gejubel en vurige godsvrucht prijzen!
Dat ook allen, die eerbiedig en godvruchtig uw hoogwaardig Sacrament vieren en met een volkomen geloof ontvangen, genade en ontferming bij U mogen vinden, en voor mij zondaar ootmoedig bidden.
En, als zij de gewenschte godsvrucht en zalige vereeniging genoten hebben, en wèl getroost en wonderbaar verkwikt van uwe heilige en hemelsche Tafel wederkeeren, dat zij dan zich verwaardigen mij behoefitgen te gedenken.
OEFENING.
Dezelfde als van het voorgaande Hoofdstuk, bladz. 492.
GEBED.
Mocht ik, mijn Heiland! mocht ik met dezelfde godsvrucht tot uwe Tafel naderen, welke
vierde boek. 499
vele uwer heilige vrienden onderscheidde! Hoe weinig ik ook nog daarvoor vatbaar ben, wil ik toch alles doen wat ik kan. Neem mijnen goeden wil welbehaaglijk aan. Zie op de voorbede uwer geliefde vrienden, dat zij mij helpen in uwen lof te verbreiden! Laat mij aan hunne godsvrucht deel hebben, gelijk mede aan de zegeningen waarmede Gij hen zoo wonderbaar bedeelt.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Dat de mensch aangaande het Sacrament niet
nieuwsgierig mag onderzoeken, maar dat hij Christus nederig moet navolgen en zijne zinnen aan het heilig geloof onderwerpen.
1. De Heer. Wacht u naar dit ondoorgrondelijk Sacrament nieuwsgierig en nutteloos te onderzoeken, wilt gij niet in eenen afgrond van twijfel storten.
Hij, die Gods Majesteit wil doorgronden, zal door den glans onderdrukt worden. (Prov. 25.) God kan meer doen dan de mensch begrijpen kan.
Een nederig en godvruchtig onderzoek naar de waarheid is te gedoogen, mits liet altoos bereid zij om zich te laten onderrichten en trachte volgens de gezonde leer der Vaderen voort te gaan.
2. Gelukkige eenvoudigheid, welke de moeilijke paden der vraagstukken verlaat en den effen en zekeren weg van Gods geboden bewandelt!
500 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
Velen hebben de godsvrucht verloren, terwijl zij verheven dingen wilden doorgronden.
Men eischt van u geloof en oprechten wandel, geen diep doorzicht noch doorgronden van Gods verborgenheden.
Verstaat gij niet noch bevat gij wat beneden it is, hoe zult gij begrijpen wat boven u is ?
Onderwerp u aan God, en buig uwe zinnen onder het geloof; en u zal het licht der kennisse gegeven worden, zooveel u nuttig en noodig is.
3. Sommigen worden ten aanzien van het geloof en het Sacrament zwaar bekoord ; maar dit moet men niet aan hen maar liever den vijand wijten.
Stoor er u niet aan noch twist met uwe bedenkingen en antwoord niet op de twijfelingen, door den vijand ingeblazen ; maar geef geloof aan de woorden van God; geloof zijne Heiligen en Profeten; en de booze zal van u vluchten.
Dikwijls is het zeer voordeelig dat Gods dienstknecht op zulke wijze beproefd wordt.
Want ongeloovigen en zondaren brengt hij niet in bekoring, als welke hij reeds zeker bezit ; maar geloovigen en godvruchtigen bekoort en kwelt hij op verscheiden wijzen.
4. Ga dan voort met een eenvoudig en onwankelbaar geloof, en nader met diepen eerbied tot het Sacrament.
Wat gij niet begrijpen kunt, laat dat gerust aan den almachtigen God over.
God bedriegt u niet, maar hij bedriegt zich, die zichzelven te veel gelooft.
God wandelt met de eenvoudigen; Hij open-
VIERDE nOKK. JOI
baart zich aan de nederiger,; I J ij geeft den kleinen verstand. Hij opent den geest aan reine zielen, maar verbergt zijne genade voor nieuwsgierigen en hoogmoedigen.
\'sMenschen rede is zwak en kan falen; maar hel geloof is waarachtig en kan niet dwalen.
5. Alle rede en natuurlijk onderzoek moet het geloof volgen, niet voorafgaan noch bestrijden.
Want geloof en liefde heerschen hier bovenal en werken in dit allerheiligste en allervoortreffelijkste Sacrament op verborgen wijzen.
God, de eeuwige en onmeetbare en oneindig almachtige, doet groote en ondoorgrondelijke dingen in den hemel en op aarde, en er is geen onderzoeken aan zijne wonderbare werken.
Waren Gods werken zoodanig, dat zij van \'smenschen rede licht konden bevat worden, men zoude ze niet wonderbaar noch onuitsprekelijk kunnen noemen.
OEFENING.
Hut geloof doen zegepralen over de zinnen en over de rede, met vaste/ijk te gelooven, en ootmoedig het Lichaam en Bloed vin Jezus Christus in het allerheiligste Sacrament te ontvangen.
1. Dit zeker grondbeginsel aangenomen zijnde, dat God meerdere dingen kan doen dan de mensch kan begrijpen; dat liet verstand van den mensch kan bedrogen worden, maar dat het geloof ons niet kan bedriegen ; en dat wij eindelijk Jezus Christus en zijn woord moeten gelooven, als Hij aan zijne Apostelen zegt ;
502 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS.
DU is mijn Lichaam, hetivelk voor u zal gele- het1
verd worden : dit is mijn Bloed, dat voor tl zal mg\'
vergoten worden, moeten wij zonder twijfel, wez
de wezenlijke tegenwoordigheid van het Lichaam doe
en Bloed van Jezus Christus in het allerheiligste hu
Sacrament des altaars gelooven; en zonder de h^e;
verborgenheid van dit geheim te willen door- zlt
gronden, dat voor het verstand onbegrijpelijk ó
en voor den geest van den mensch ondoorgron- zus
delijk is, moet het geloof de gebreken onzer He
zinnen vervangen, en, ons bevredigende met te w0 denken dat God dit heeft kunnen doen, en Hij
ons verklaard heeft het gedaan te bebben, moe- dig
ten wij ons alleen bezig houden met Jezus afg
Christus, in het aanbiddelijk Sacrament des eel
Altaars te vereeren en te ontvangen. eel
Jez
2. Welk geluk alzoo, in de geheimenis van v61
ons geloof, evenals in al de anderen van on
onzen godsdienst, al het licht van het mensche- on
lijk verstand te mogen offeren voor de waar- ee:
heid van het Woord Gods, alsook al de ver- ne kleefdheid van \'smenschen hart, voor de on-
eindige liefde welke de Zaligmaker ons toont mi
in de instelling en het gebruik van het aller- ke
heiligste Sacrament, in hetwelk Hij, volgens H den H. Bernardus, geheel liefde voor ons is;
waarin hij, volgens de heilige kerkvergadering lsi
van Trente, al de schatten zijner liefde in on- 111
ze harten uitstort, maar van eene misdadige, re
grenzelooze liefde, welke Hem opwekt om er er
zich geheel in ten beste te geven. Want het OI
is, zegt de heilige tekst, in dit Sacrament, n:
VIERDE BOEK. 5O3
hetwelk Hij op het einde zijns levens heeft ingesteld, dat Hij ons de aandoenlijkste en wezenlijkste teekens zijner liefde heeft gegeven, door zich innig met ons te vereenigen, om van nu af bezit te nemen van onze harten en ons hierdoor een onderpand te geven van het bezit hetwelk Hij in eeuwigheid ervan zal nemen.
3. Ziedaar de wonderbare inzichten van Jezus Christus in het allerheiligste Sacrament! Het is aan ons, te trachten hieraan te beantwoorden, door een waardig en dikwijls herhaald gebruik van hetzelve. Een oprecht en eerbiedig geloof, een christelijk en van de wereld afgescheiden leven, eene groote ootmoedigheid eene eenvoudige buigzaamheid om te gelooven, eene werkende gehoorzaamheid om niet aan Jezus Christus te weigeren hetgene Hij van ons verzoekt, als Hij door het heilige Sacrament in onze ziel komt; eene opofifering van geheel onszelven, om zijne vernietigde grootheid te eeren en de vurigheid zijner liefde te erkennen : ziedaar al wat Hij van ons verzoekt, en al wat wij moeten doen om ons in dit Sacrament wel te bereiden en er nut uit te trekken. Maar laat ons altijd indachtig wezen, dat Hij ter voorbereiding tot de Communie niet datgene verzoekt, wat er het uitwerksel van is, en dat, voor zoo veel wij daartoe naderen met een oprecht voornemen om ons te bekee-ren, te kennen gegeven door eene goede biecht en door eene vaste hoop, dat Jezus Christus ons door zijne tegenwoordigheid in zijne genade en liefde zal behouden, en dat wij ons
504 DE NAVOLGING VAN JEZUS CHRISTUS, moeten opwekken om dikwijls met vertrouwen de heilige Communie te ontvangen, om in ons den moed te doen ontstaan en te behouden onszdven te overwinnen, de getrouwheid in onze godvruchtige oefeningen, de volharding in de genade en in de liefde van God, die het ware uitwerksel eener goede en dikwijls herhaalde Communie zijn.
GEBED.
Goddelijke Jezus! ook deze laatste les wil ik mij te nutte maken. Ik geloof aan uw woord, want uw woord is waarheid en kan mij niet bedriegen. Gaarne wil ik aan hetzelve mijne zwakke rede onderwerpen. Doe mijn geloof steeds levendig blijven, vooral als ik mij tot uwe heilige Tafel begeef. Heer! ik geloof, versterk mijn geloof, laat het nimmer wankelen. Gij zijt de Zoon van God, en hebt de woorden des eeuwigen levens. Amen.
Volgorde of indeeling van het Boek der Kavolging.
Men bemerkt eene algemeene en natuurlijke indeeling in geheel dit boek ; want het begint van den eersten trap of de onvolmaakte navolging van Christus, en klimt allengs op tot den hoogsten.
Plet handelt vooreerst, eu wel in de eerste twee boeken, van den zuiverenden weg, die het begin en de grondslag is der volmaaktheid ; het stelt hier den Meester van het geestelijk leven als sprekende en leerende voor; want dit leven gaat niet zoo hoog, dat hetden goddelijken Meester zoude noodig hebben, eu de Leerling is nog zoo onwetend in de geestelijke zaken, dat het hem meer betaamt te hooien en te luisteren, dan te vragen en te spreken.
Daarna handelt dit boek van den verrichtenden weg, welke een geheel geestelijk onderwijs behelst; eu daarna wordt hier, namelijk in het derde boek, Christus voorgesteld als sprekende tot den mensch, omdat daar leeringen gegeven worden, die Gode waardig zijn, en de leerling, nu gevorderd zijnde, hoort niet alleen deze goddelijke leeringen, maar hij volbrengt ze ook met werken. Doch terwijl hij hierin groote bekoringen en moeilijkheden te verdragen heeft,, neemt hij zijne toevlucht tot God, Hem nu genade en hulp, dan weer raad vragende, of Hem om vergiffenis biddende.
506 indeeling der i,kering
Teu derde handelt dit boek van den vkr-EKNlGiiNDEN WEG, eu dit is liet vierde boek, waariu de ziel niet God vereenigd wordt, hetgeen het allermeest geschiedt door de heilige Communie.
Van den zuiverenden weg.
Om nu tot elk dezer drie wegen in het bijzon-de\' te komen, verdeelt het boek den zuiverenden weg in twee deelen. Hit eerste boek handelt geheel over de beginselen van den zuiverenden weg, begrepen in vijf trappen of hoofdstukken.
1. Wat het is : Christus navolgen. In de hoofdstukken i, 2, 3. 4.
2. Dat men om niet te dwalen ia de navolging, eenen meester of leidsman moet hebben. Hoofdst. 5, 6, 7, 8, 9, 10.
3. Terwijl de meester niet baat, wanneer de leerling de begeerte niet heeft om te leeren, zoo wordt in hem opgewekt de begeerte om zijne kwade driften te overwinnen. Hoofdst. 11, 12,
13. M-
4. Uit deze begeerte en overwinning volgt een krachtig voornemen van niet te zondigen. Hoofdst. 15, 16, 17, 18, 19, 20.
5. Dit voornemen wordt versterkt door de vreeze Gods in de vermorzeling des harten. Hoofdst. 21, 22, 23, 24. 25.
Het tweede boek behandelt geheel den zuiverenden weg, over den voortgang, voor de gevorderden in dit leven. Het wordt begrepen in vier andere trappen of hoofdstukken.
1. Uit de vreeze Gods komt voort, de haat der wereld, die tegen God strijdt. Hoofdst. 1, 2.
VAN DIT BOEK. 507
2. De wereld veracht zijnde, vervolgt zij den dienaar Gods, die, om zich te behouden, het geduld in den tegenspoed en de vervolgingen noodig heeft. Hoofdst. 3. 4, 5, 6.
3. Diegene, welke deze tegenspoeden en verdrukkingen kloekmoedig lijdt, vloeit over van liefde tot Christus en zoetheid des gemoeds. Hoofdst. 7, 8. 9, 10, 11.
4. Doch hij moet zich in dit leven eerder tot den weg des kruises en van Christus begeven, dan tot de vertroostingen; en daarom wordt hier geleerd, den weg van het kruis en van de versterving te verkiezen, welke het einde en de voltrekking is van het zuiverende leven. Hoofdstuk 12.
Van den vcrlichtenden weg.
De verlichtende weg, waarover geheel het derde boek handelt, bestaat gatisch in de navolging van Christus, welke om volmaakt en volkomen zuiver te zijn, noodig is.
1. De samenspraken met God, en de inwendige verkeering in het gebed. Hoofdst. 1, 2.
:2. Uit deze verkeering volgt eene vurige liefde van ootmoedigheid. Hoofdst. 3.
3. De ootmoedigheid verfoeit alle geveinsdheid, en brengt de zuiverheid des harten en de oprechtheid mede. Hoofdst. 4.
4. De oprechtheid openbaart zich in de liefde Gods en des naasten. Hoofdst. 5. 6.
5. Uit deze liefde volgt de haat van zichzel-ven, en de oefening van boetvaardigheid. Hfds. 7, S, 9, 10.
6. Opdat deze oefening niet hindere, moet zij gematigd worden door de begeerte van den wil Gods te volbrengen. Hoofdst. 11, 12.
7. Opdat iemand den wil volbrenge, omhelsd r-hij de gehoorzaamheid met groote vlijt. Hoofd-
stuk. 13, 14.
9. Uit deze onverschilligheid volgt eene ge- ]le;( durige vrede der ziel. Hoofdst. 23 tot 32. jle;]
10. Uit dezen vrede volgt de vrijheid des gees- ejg( tes. Hoofdst. 33 tot 47. zui]
11. Uit deze vrijheid des geestes volgt, het om verlangen om naar Christus te vliegen, het juk ten des lichaams af te leggen en tot de gelukzaligheid te komen. Hoofdst. 48 tot 52. I
12. Dit niet kunnende geschieden, zoo verlangt in de ziel de eenzaamheid, en is begeerig om al- en leen zijnde, met God te verkeeren; zij vraagt var ook de verachting van alle geschapene dingen. G01 Hoofdst. 53, 54, 55. Tei
13. In deze eenzaamheid zoekt zij tiet nu ge- mu lukzalig te zijn, maar wel den medegezel vau ren het lijden en kruis van Christus, die door het j kruis tot zijnen Vader is opgeklommen. Hoofd- zui stuk 56, 57, 58. _ ]le(
14. Met dezen hoopt zij vereenigd te zijn, niet „jg door hare verdiensten, maar door de genade en ]le( barmhartigheid van God; want hoe heilig ook ,re, iemand zij, hij moet al zijne hoop stellen op de nie genade en barmhartigheid Gods : en dat is het zjj, einde van alle volmaaktheid. Hoofdst. 59. ,r0l
De vereenigende weg bestaat in de volmaakte mc vereeniging met God, welke het allermeest bekomen wordt door het ontvangen var. het heilig
Sacrament, waartoe vereischt wordt eene drie- ^e
VAN DIT BOEK. 50Q
i. De verder afgelegen bereiding. 2. De nabij gelegene. 3. En die, welke gepaard is met de heilige Communie. Elk derhalve behelst drie deelen, te weten :
Dk ykrder afgeuïgkn bereiding bestaat, ten I. in de kennis van zijne eigene verworpenheid eu de allergrootste eerbiedigheid tot dit heilig Sacrament. Ten 2. in de kennis van zijne eigene onvolmaaktheid en de dankzegging voor zulke groote weldaad. Ten 3. in het verlangen om Christus te ontvangen in het huis zijns harten. Van Hoofdstuk 1 tot 6.
De nabijgelegen bereiding bestaat, ten 1. in het onderzoek des gewetens, de biecht en en het goed voornemen. Ten 2. in de opdracht van zichzelven en de overgeving in den wil Gods, gelijk Christus gedaan heeft aan het kruis. Ten 3. in de begeerte niet alleen van te com-municeeren, maar om dikwijls te communicee-ren. Hoofdst. 7 tot 11.
De derde bereiding bestaat, ten 1. in het zuiveren van alle onze gedachten en aangelegenheden, daartoe helpt, zich vergaderd te houden niet alleen vóór, maar ook na de communie, hetgeen de mensch niet doen kan dan door de genade. Deze vraagt hij vuriglijk ; namelijk om met God vereenigd en in Hem verslonden te zijn, zoo als vele heilige mannen, die met groote godsvrucht hebben gecommuniceerd, terwijl zij hunne groote begeerte en geestelijken honger, niet konden verzadigen, daa door Christus te ontvangen. Hoofdst. 12, 13, 14.
Ten 2. bestaat deze derde voorbereiding, in de genade der godvruchtigheid te verzoeken, geduldig te verwachten, met dankbaarheid te
5 I O INDEELING DER LEERING VAN DIT BOEK. ontvangen, ootmoedig te bewaren en naarstig met dezelve mede te werken ; aan God den tijd en de wijze zijner bezoeking aanbevelende, die dezelve dan eens lang uitstelt of op eenmaal geeft. Hoofdst. 15.
Deze voorbereiding kan de mensch uit zich-zelveu niet hebben. Hij moet God vragen, dat Hij hem, hongerigen bedelaar, spijze en met het goddelijk vuur ontsteke, hem met zijne klaarheid verlichte, en voor hem alle tijdelijke zaken in bitterheid en allen tegenspoed in verduldigheid verandere. Hoofdst. 16.
Ten 3. bestaat zij, in een uitvloeisel vau liefde, waardoor de ziel, ontstoken zijnde, wenscht te communiceeren met die voorbereiding, waarmede de Heiligen hebben gecommuniceerd; ja met die begeerte, dien eerbied, lof. eer, dankbaarheid, geloof, hoop, liefde, ootmoedigheid en zuiverheid, met welke de heilige Maagd het eeuwige Woord in haren schoot heeft ontvangen. Hoofdst. 17.
Na deze zoo groote liefde volgt eene zware bekoring, om Gods geheimen nieuwsgierig te willen onderzoeken, waardoor velen de godsvrucht hebben verloren. Doch bij diegenen, welke door het geloof en de ootmoedigheid overwonnen zijn, daalt God zoetelijk in de ziel en wordt met haar vereenigd. Het ware te vergeefs, te willen zeggen, hoe en wat God uitwerkt in zulk eene ziel; het is genoeg aan te toonen, op welke wijze de mensch tot deze ver-eeniging komt. Hoofdst. 17 en 18.
Men ziet hieruit de schoone orde, die Thomas a Kempis in zijne leering houdt, en de manier en de wegen, op welke en door welke God eene ziel geleidt tot het geestelijk leven, tot de volmaaktheid en tot Hem.
behelzende verscheidene zoo algemeene als bijzondere grondregels en zedelessen.
Getrokken uit de werken van den heiligen Franciscns de Sales.
§ i-
Christelijke zedelessen jegens God.
I. Men mag nooit van God noch van goddelijke zaken zonder achting en oplettendheid spreken, maar altijd met groote achting en nederig gevoelen.
II. Men vraagt ons geheime en krachtige middelen om voortgang te doen in de volmaaktheid. Doch ik ken geene andere, dan God te beminnen, God lief te hebben uit ganscher harte, en den naaste als zich zeiven.
III. Aan wien God alles is, aan zulk eenen is de wereld een niet.
IV. Men moet Gods oordeelen vreezen zonder den moed te verliezen, en bemoedigd zijn zonder op zich zeiven te steunen.
V. Het beste middel om eenvoudig te worden, is zijn hart met God, die een allereenvoudigst Wezen is, te vereenigen.
VI. Keer uw gelaat gestadig tot God, en tot uzelven, en gij zult God nooit zonder goedheid, noch uzelven zonder ellende vinden.
VII. Men moet in al zijne werken niets anders betrachten dan wat God wil, en als men hetzelve kent, met blijdschap of ten minste met
512 BIJVOEGSEL.
mannenmoed trachten uit te werken, ja zelfs
dien wil van God beminnen.
VIII. Men moet in het gebed volharden, hetzij met God aan te zien, of eenige andere zaak om God, hetzij met Hem aan te zien zonder bemerkingen, eenvoudig blijvende waar Hij ons gesteld heeft, gelijk een ongevoelig beeld op zijne plaats.
IX. Acht nooit eenige zaak, dan volgens de wijze waarop zij aan God behaagt.
X. Laat ons zijn hetgene God wil, als wij maar aan Hem behagen; maar laat ons nooit tegen zijnen dank zijn hetgene wij willen.
XI. Ik ben, zal zijn en wil immer aan de goddelijke besturing onderdanig wezen, zonder dat mijn eigene wil daar eenig ander deel in neme dan dien te volgen.
XII. God heeft geen behagen dan in de harten, die vernederd zijn door ootmoed en uitgebreid door liefde.
XIII. Ik kan niet dulden dat men zegt: men moet liever dit dan dat doen, wijl dit grootere verdienste in zich besluit ; men moet alles ter eere van God verrichten.
XIV. Men mag zich in beproevingen niet ontstellen, maar vast blijven in de welgeplaatste en zoete overgeving aan Gods wil.
XV. Het groote voordeel der zielen in het oefenen der deugd, is niet gelegen in veel op God te denken, maar in Hem veel te beminnen. ^
XVI. Overdenk dikwijls, dat God in het midden van uw lijden u met een minnelijk oog aanschouwt; om te zien hoe gij u it zijnen wil gedragen zult; oefen u dan ten tijde der beproevingen met genoegen in zijne liefde.
BIJVOEGSEL.
§ 2-
Christelijke zedelessen jegens onze naasten.
I. De ziel van onzen naaste is als de boom der kennis van goed en kwaad; het is ons op groote straf verboden de hand daaraan te slaan om haar te veroordeelen, dewijl God dat oordeel aan zich gehouden heeft.
II. Het is eene geestelijke onrechtvaardigheid het onze te verbergen.
III. Als men den naaste vermaant, om datgene te doen wat men zelf niet doet, moet men spreken als afgezant van God, alzoo in zijnen en niet in eigen naam bevelen.
IV. Aanzien wij onzen naaste met een eenvoudig oog, zonder te willen onderzoeken wat hij doet, of wat er van hem zal geworden.
V. Handelen wij gelijk de bijen, die honig uit alle bloemen zuigen; dat is : laten wij onze oogen vestigen op de goede begaafdheden van onzen naaste, en ons bevlijtigen om die na te volgen.
VI. Indien wij eenige gebreken in den naaste bemerken, laat ons die aanzien met medelijden, en trachten wij ze te verbeteren.
VII. De vriendschap tot den naaste moet op de liefde gegrond zijn, en alsdan zal zij veel vaster staan dan alles, wat op vleesch en bloed of menschelijk ontzag gebouwd is.
VIII. Wij moeten elkander beminnen op deze wereld, gelijk wij elkander in den hemel zullen beminnen.
IX. De Heidenen beminnen degenen die hen beminnen; maar de Christenen moeten ook diegenen liefde bewijzen, die hen niet beminnen.
X. Wij kunnen nooit onzen naaste te zeer
33
514 BIJVOEGSEL.
beminnen, noch de rede hierin te buiten gaan; maar wij kunnen hem wel uitwendig eene al te groote liefde bewijzen.
XI. Wij moeten onzen naaste niet beminnen uit genegenheid, noch omdat hij goed is, of hoop geeft van goed te worden; maar voornamelijk omdat zulks Gods wil is.
XII. Het verdragen der gebreken van onzen naaste is een der voornaamste deelen van de liefde, die wij hem schuldig zijn.
XIII. Onze Zaligmaker heeft van zijn dierbaar bloed, hetwelk Hij aan het kruis vergroten heeft, eenen heiligen en krachtigen wortel gemaakt, om de steenen zijner heilige Kerk, dat is, de geloovigen, onder elkander te vereenigen, ineen te smelten en als één te maken.
XIV. Wij moeten onzen naaste zoo verre beminnen, dat wij hem in alle zaken boven ons stellen in de liefdebewijzing, zonder hem iets te weigeren hetwelk tot zijn voordeel kan strekken, behalve onze eigene verdoemenis.
XV. Wij moeten onzen naaste uiterlijk ook betuigen dat wij hem liefhebben; maar met heilige en onberispelijke betuigingen.
XVI. Wie zijnen naaste voorkomt met allen zoeten zegen, die is een oprecht navolger van onzen Zaligmaker.
§ 3-
Christelijke zedelessen jegens onszelven.
I. Wie zijne menschelijke neigingen meest bedwingt, die zal allermeest de bovennatuurlijke inspraken tot zich trekken.
II. Wij moeten alle werken in Gods tegenwoordigheid doen, opdat onze ziel wel geschikt zij.
III. Wij moeten op deze wereld leven, alsof
BIJVOEGSEL. 5 T 5
onze zielen in den hemel, en onze lichamen in het graf waren.
IV. Wie vergenoegd wil zijn met het weinige dat hij bezit, moet niet letten op degenen die meer, maar op hen die minder hebben dan hij.
V. Als men iets misdaan heeft, moet men zich voor God vernederen en aanstonds opstaan, en daar niet verder op denken, dan om telkens aan God zijne schuld te belijden.
VI. Wie oprecht ootmoedig is, die denkt nimmer dat men hem ongelijk doet.
VII. Wij moeten ons niet ontblooten van ons-zelven, om naakt te blijven; maar ons met den gekruisigden Christus te bekleeden,
VIII. Wij moeten onze nietigheid wel bekennen, maar in onzen niet niet blijven; want wij moeten onszelven slechts vernietigen, om ons met ons al, dat is met God, te vereenigen.
IX. Wij mogen van onszelven niet oordeelen volgens het goede gevoelen, hetwelk een ander van ons heeft; want die gevoelens gaan doorgaans buiten de waarheid.
X. Bezie uwe kruisen nooit, dan te midden door het kruis van Christus, en gij zult die zoo vertroostend, of tenminste zoo aangenaam vinden, dat gij die meer zult beminnen dan al de vertroosting der wereld.
XI. In het huis van den rechtvaardige is alles bezig : niets is er onnuttig of ledig.
XII. De bekoringen ontstellen ons slechts, omdat wij er te zeer aan denken en wij die te zeer vreezen. De bekoringen kunnen geenszins hem, die bemint, ontstellen.
XIII. Verblijd u, dat de wereld op u geen acht slaat; doch indien zij u in achting houdt,
5i6 bijvoegsel.
lach haar dan blijmoedig uit, terwijl gij hare
oordeelen eu uwe ellende aanziet.
XIV. Men moet zijne gebreken haten, doch met eenen bevredigenden en bedaarden, maar niet met eenen grammoedigen en onstuimigen geest.
XV. Overweeg dikwerf de langdurige eeuwigheid, en geene voorvallen van dit sterfelijk leven zullen u ooit ontrusten.
§ 4-
Algemeene lessen om wèl te leven.
I. De mensch, die om God geschapen is, moet in God leven; eu hoe meer hij in God leeft, des te meer hij aan de wereld en aan zichzelven zal sterven.
II. Het baat weinig aan den mensch, dat hij leeft; maar wel te leven, daarin in alles gelegen. Derhalve is het hem meer noodig en wel heilig te leven, dan te leven.
III. Om wel te leven, moet men zijne natuur bevechten en zijne geneigdheden verloochenen. Hoe meer men die wederstaat, des te meer men door de beweging der genade leeft.
IV. Leven en sterven moet hetzelfde zyn aan een godminnend hart; maar het is veel beter eens wel te sterven, dan altijd kwalijk te leven.
V. Om wel te leven, moet men op sterven denken; en om wel te sterven, moet men zoo leven alsof men alle oogenblikken den dood verbeidde.
VI. Wie het laatste oordeel niet wil vreezen, die moet zichzelven veroordeelen; hoe strenger hij zich veroordeelt, des te zachter hem Christus oordeelen zal.
VII. Om nooit in de hel te komen, moet men
BIJVOEGSEL. $ I 7
dikwijls aan de hel denken, en ernstig overwegen, dat men, om eene eenige doodzonde, daar eeuwig zal branden.
VIII. Om in den hemel te komen, moet men nederdalen en zich vernederen; want hoe meer men zichzelven veracht heeft, des te grooter de eer zal wezen.
IX. Wie de versmading niet bemint, die kan niet zeggen dat hij volmaakt God bemint. Het begin der liefde is de haat van zichzelven.
X. Wie zichzelven te zeer bemint, die zal zich in het verderf storten, en wie zichzelven om Jezus\' wille verliest of haat, die zal zichzelven behouden.
XI. Duizend werelden zijn niet te schatten bij eene ziel, die in de genade leeft; maar voor die, welke in de zonde verkeert, begint van nu af hare hel.
XII. De straf der zonde is veel grooter dan de genoegens, die de zonde vergezellen.
XIII. De ware moed van eenen Christen is gelegen in de zonde te wederstaan; het is eene allergrootste lafhartigheid die te bedrijven.
XIV. Wie God bemint zoo het behoort, die kan zelfs aan eene dagelijksche zonde geene toestemming geven. De doodzonde en de liefde vinden zich nooit te zamen in hetzelfde hart.
XV. Zijne onvolmaaktheden beminnen, is zichzelven verraden; die te verschoonen, is zich plich-tig maken; en die in iets te voeden, is voedsel geven aan de helsche vlammen.
XVI. De zonde zoeken, is zijne eigene ziel willen verderven; en zich in gevaar stellen van te zondigen, is zichzelven in eenen afgrond werpen, uit welken men zonder veel moeite niet kan geraken.
XVII. Het is eigen aan eene vrome ziel weinig
Sl8 BIJVOEGSEL,
werk te maken van alles wat tot God niet leidt, en vervreemd te zijn van al hetgene ons van God aftrekt.
XVIII. Een dag alleen, ja zelfs een uur, doorgebracht in Gods tegenwoordigheid, is meer te schatten dan duizend jaren nutteloos in de tegenwoordigheid der schepselen.
XIX. Hoe meer de mensch zichzelven mistrouwt, des te bekwamer is hij om wonderheden uit te werken; en hoe meer hij op de menschen vertrouwt, des te meer wankelt hij.
XX. Duizend schatten zijn niet te waardeeren bij een goed geweten; wie dit bezit, die mag zich op zijnen rijkdom beroemen, al ware het dat hem alles ontbrak.
XXI. Niemand weet, hoe zoet het is wel te leven, dan hij, die aan de wereld gestorven zijnde, heilig leeft in God.
XXII. Het is veel lastiger kwalijk, dan wel te leven; want om wel te leven, moet men slechts willen.
XXIII. Het goede leven is nimmer zonder eenig lijden. Hij vergeeft altijd zijnen vervolger, die slechts dient om het goede leven te voltrekken.
XXIV. Wie begonnen is wel te leven, die zal geenszins verflauwen, zoo hij denkt dat hij eeuwig moet leven.
XXV. Men kan de zoetheid van het heilige leven niet smaken, indien men in zonde blijft; en men kan niet heilig leven, zoo men de zinnelijkheid bemint.
XXVI. Voor God en voor de wereld leven, is eene onmogelijke zaak; men moet aan het eene sterven, zoo men voor het andere wil leven.
XXVII. Alles doen om God en in tegenwoor-
BIJVOEGSEL. 519
diglieid van God, is het eenige middel om wel te leven.
XXVIII. Die eeuwig wil leven, moet wel leven, en niets doen wat hij in zijn sterven zoude wenschen niet gedaan te hebben.
XXIX. Aan het kwade leven zijn meer doornen dan rozen gehecht : indien zij nu niet steken, zal echter de tijd komen dat zij hare scherpe punten wel zullen doen gevoelen.
XXX. Hem, die wel leeft, zal het nooit berouwen, maar wie kwalijk leeft, moet gewis altijd eenen knagenden worm verwachten.
§ 5- .
Bijzondere lessen om in de goddelijfce genade getrouw te blijven volharden.
I. Het is veel gemakkelijker in Gods genade dan in het vermaak der zonde te leven. De zonde brengt altijd hare straf en de genade hare genoegens mede.
II. Om in Gods genade te leven, moet men slechts willen, en niets is er zoo licht aan hem, die zulks waarlijk wil.
III. De genade en de zonde kunnen geenszins in de ziel te zamen heerschen. Daar, waar de genade de overhand heeft, kan de zonde niet bestaan.
IV. De minste genade is meer waard, dan al de goederen der wereld.
V. Die in de genade leeft, mag zich beroemen dat hij het kenteeken van Gods kinderen en van zijne uitverkorenen bezit.
VI. Die lang in de genade wil blijven volharden, moet zijne natuur bestrijden en zijne neigingen bedwingen.
VII. Om in de genade te leven, moet men
52a BIJVOEGSEL.
eene drievoudige vrees hebben. De vrees van haar te verliezen, als men die heeft; de vrees over haar verlies als men haar niet heeft; en de vrees van haar wederom te verliezen, als men ze herkregen heeft.
VIII. Een enkel oogenblik van genade, kan het begin eener gelukkige eeuwigheid wezen.
IX. Het gebed te beminnen en het dikwijls te oefenen, is het middel om in de genade te leven.
X. De genade is zoo dierbaar, dat men ze niet kan versmaden, of men moet te gelijk het Bloed van Christus versmaden.
XI. De doodzonde alleen kan de genade vernietigen. Versmaadheden, ziekten en smarten dienen meer om die te vermeerderen, dan om ze weg te nemen.
XII. Men kan Gods genade op één oogenblik verliezen, en men kan haar op één oogenblik herkrijgen.
XIII. Wie op zijne hoede is, om de genade van God niet te verliezen, die verliest haar zelden; maar wie niet waakt, die verliest haar zeer lichtelijk.
XIV. De genade van God te verliezen om het vermaak van de zonde, is eene uiterste dwaasheid; maar zich niet bevlijtigen om haar weder te krijgen door de boetvaardigheid, is verstoktheid.
XV. Op wat tijd de zondaar zich zal bekeeren en Gods genade verzoeken, zal God hetn met opene armen ontvangen en hem genade bewijzen.
XVI. De genade van God wordt in het leven door deze vier elementen behouden : door het vuur der liefde, door de lucht der godsvrucht, door het water der boetvaardigheid en door de aarde der nederigheid.
BIJVOEGSEL. 521
XVII. Te vertrouwen dat men in Gods genade zonder zijne hulp zal volharden, is laatdunkendheid: maar die hulp niet te verhopen, is een al te groot mistrouwen.
XVIII. Hoe meer eene ziel in de genade leeft, des te meer zij de zonde vreest; en hoe meer zij die vreest, des te meer is zij verzekerd van in de genade te sterven.
XIX. In de genade te sterven is beginnen te leven; maar buiten de genade te sterven, is voor eeuwig sterven.
XX. Het kan den mensch niet baten lang geleefd te hebben, indien hij in de genade niet sterft; en bijaldien hij daarin sterft, is hij verzekerd, dat hij God eeuwig zal genieten.
§ 6-
Verscheidene christelijke grondregels van den H. Franciscus de Sales.
I. Vier dingen weinig, en twee veel maken den mensch heilig: 1. weinig weten; 2. weinig denken; 3. weinig verlangen; 4. weinig spreken. Veel beminnen en veel doen.
II. Van twee zaken, die men doen mag, diegene verkiezen, welke meest aan God behaagt.
III. Niets doen om lof en eer, zelfs niet de heiligste werken, maar alles om aan God te behagen.
IV. In alle aangelegenheden onderzoeken wat Christus in zulk een geval gedaan zou hebben.
V. Wij zullen nooit vrede met onszelven hebben, tenzij wij in vrede met God zijn.
VI. Alle godsvrucht, die strijdig is aan onzen roep, is eene valsche godsvrucht.
VII. Het treffelijkste sieraad van een goed hart is de onverschilligheid, niet alleen om dit
522 BIJVOEGSEL.
of dat te doeu, maar ook wegens den uitval aller zaken, God aanbiddende in alles wat er geschiedt, zelfs in de toelating van onze gebreken; want zulks dient om ons te vernederen zonder moedeloos te worden.
VIII. De godsvrucht, die eigenzinnig is, is geene ware godsvrucht maar eigenliefde.
IX. De godsvrucht moet niet alleen plaats hebben in de kerk, in het gebed en in de overdenking; maar men moet haar bewerkstelligen en leven gelijk men in zijnen ijver beloofd heeft. Als er dan een smaad-, een hard woord of iets kwaads voorvalt, moet men dat omhelzen met een bevredigd gemoed, en God aanbidden in de stilte van zijn hart.
X. Daarom is er op de wereld geene andere vermakelijke, oprechte, duurzame en smartelijke zoetheid te vinden, dan die van de g^odsvrucht komt. De aardsche genoegens gaan niet verder dan de huid, maar die van den iuwendigen vrede dringen tot in het binnenste der ziel.
XI. Een hart moet, om waarlijk goed te wezen, zuiver, trouw, kloekmoedig, standvastig, zoet-aardig, eenvoudig, gelijkvormig, onwrikbaar naar Gods hart, en volkomen ootmoedig zijn.
XII. Niets verlangen en niets weigeren, is onverschillig en waardig zijn ten opzichte van alles, zonder aangekleefdheid aan zijne eigene gedachten, hoe heilig zij aan onze eigenliefde mochten schijnen.
XIII. Niemand verachten : een werkman kan niet dulden dat men in zijn bijzijn zijn werk veracht; doch God is overal en de mensch is zijn maaksel.
XIV. Wel overtuigd zijn, dat er geen ander kwaad in de wereld is dan de zonde, ja dat alle
BIJVOEGSEL. 523
oneer, armoede, ziekte en de hel zelfs zoo groot kwaad niet is als eene eenige doodzonde.
XV. De rijkdommen, de eereambten en genoegens zijn geene groote zaken; want indien zij te bekomen waren voor eene enkele dagelijksche zonde, zou men ze zoo duur niet mogen betalen.
XVI. Daarom ware het beter de geheele wereld te laten vergaan, dan eene enkele leugen te spreken.
XVII. Niets ondernemen zonder raad, is het middel om niet te falen en altijd gerust te zijn.
XVIII. Als iets wel uitvalt, moet men al de eer daarvan aan God toeschrijven en de menschen daarvan niet spreken; zoo iets slecht uitvalt, moet men rechtzinnig onderzoeken, of men daar eenige schuld in heeft, om God vergiffenis te vragen en zich te beteren; bijaldien men geene schuld bevindt, evenwel denken, dat het om onze zonden geschiedt, en zich voor de goddelijke goedheid vernederen.
XIX. Men moet door eene kloekmoedige verachting het gepraat der menschen versmaden, voornamelijk die rampzalige woorden ; Wat zal men zeggen ? Wat zal men denken ? Men zal dit doen. Men zal mij uitlachen. Men moet zich gewennen op God en op zijne Engelen te denken, denkende : Wat zal Hij zeggen ? enz. en verder niet.
XX. Men moet gestadig leven in eene teedere kinderlijke vrees, zonder veel op zijne goede meening te vertrouwen; want er is niets zoo gevaarlijk, als het goed gevoelen van zichzelven, en de glans eener goede meening: die schitterende zonnestralen hebben de oogen van vele menschen verblind, die, niets anders meenende te zoeken dan God alleen, zichzelven gevonden hebben, en door de ijdelheid zijn verloren gegaan.
524 BIJVOEGSEL.
XXI. Dewijl de geest menigmaal verflauwt, moet men zich gewennen zijne goede meening dikwijls te vernieuwen, zijne gedachten te zuiveren, zijn hart recht tot God te stieren, en voor Hem alleen te leven, Hem al onze werken op te dragen, en zich wachten van die uit enkele gewoonte te doen.
§ 7-
Bijzondere grondregels tot het bewaren van den inwendigen vrede.
I. Niet wenschen naar eenen grooten naam, noch naar de eer der wereld.
II. Niet verkleefd zijn aan de vertroostingen of de vriendschap der menschen.
III. Het leven niet beminnen, en al hetgene wat aan de natuurlijke neiging pijnlijk valt, verachten.
IV. Manmoedig de lichamelijke pijnen en ziekten verdragen, door zich aan Gods wil te onderwerpen.
V. Op het oordeel der menschen geen acht geven.
VI. De ongenadige oordeelvellingen der menschen zwijgend verdragen.
VII. U niet verontrusten wegens hetgene men van u zal zeggen; maar Gods oordeel afwachten en uwe veroordeelaars verwijzen.
VIII. Overdenken voor wie gij uwe werken doet; en zij, die u wenschen te storen zullen daartoe geen vermogen hebben.
IX. Waar eenig geestelijk gewin re doen is, moet men geene schande ontzien.
--o Ho--
v. O God! kom mij te hulp.
R. Heer! haast U om mij te helpen.
Eere zij den Vader, en den Zoon, en den heiligen Geest.
Gelijk het was in den beginne, nu en altijd, en in de eeuwen der eeuwen. Amen. Alleluja.
Van Septuagesima tot Paschen zegt men in plaats van Alleluja :
Lof zij IJ, Koning der eeuwige glorie.
Psalm 109.
De Heer sprak tot mijnen Heer: Zit aan mijne rechterhand.
Totdat Ik uwe vijanden tot een schabel voor uwe voeten maak.
Den schepter uwer kracht zal de Heer uit Sion zenden : Heersch in het midden uwer vijanden.
Bij U is de heerschappij ten dage uwer kracht in de glansen der heiligen. Uit den schoot heb Ik U vóór de morgenster verwekt.
Gezworen heeft de Heer en het zal Hem niet berouwen : Gij zijt priester in eeuwigheid naar de wijze van Melchisedech.
De Heer aan uwe rechterhand vernietigt koningen ten dage zijner gramschap.
Rechten zal Hij onder de volkeren, voltooien
526 DE VESPER-PSALMEN,
de verdelgingen, hoofden verpletten in het land van velen.
Uit eene beek zal Hij drinken op den weg; daarom zal Hij het hoofd verheffen.
Eere zij den Vader, enz.
Psalm iio.
Loven wil ik U, o Heer, uit geheel mijn hart, in de bijeenkomst der vromen en in de vergadering.
Groot zijn de werken des Heeren, uitgelezen naar al zijn welbehagen.
Lof en heerlijkheid is zijn doen, en zijne rechtvaardigheid duurt immer en eeuwig.
Eene gedachtenis van zijne wonderen heeft Hij gesticht; barmhartig en mededoogend is de Heer : spijs gaf Hij aan die Hem vreesden;
Eeuwig zal Hij gedachtig zijn aan zijn verbond. De kracht zijner werken deed Hij kond aan zijn volk.
Om hun het erfdeel der volken te geven. De werken zijner handen zijn waarheid en recht.
Vertrouwd zijn al zijne geboden, bevestigd voor immer en eeuwig, gesteld in waarheid en in rechtmatigheid.
Verlossing zond Hij aan zijn volk; verordend heeft Hij voor eeuwig zijn verbond.
Heilig en ontzaglijk is zijn naam. Het begin der wijsheid is de vreeze des Heeren.
Goed doorzicht is bij allen, die ze betoonen. Zijn lof duurt immer en eeuwig.
Eere zij den Vader, enz.
Psalm iii.
Gelukkig de man, die den Heer vreest, die uitermate lust heeft in zijne geboden.
DK VESPER-PSALMEN. 527
Machtig zal op aarde zijn kroost zijn; het geslacht der vromen zal worden gezegend.
Luister en rijkdom is in zijn huis, en zijne gerechtigheid duurt immer en eeuwig.
Er rijst in de duisternis voor de rechtschapenen een licht op : de Barmhartige en Mede-doogende en Rechtvaardige.
Zalig de mensch, die barmhartig is en te leen geeft; hij schikt zijne woorden met oordeel. Want in eeuwigheid zal hij niet wankelen.
In eeuwig aandenken zal de rechtvaardige zijn; voor kwade tijding zal hij niet vreezen.
Bereid is zijn hart om op den Heer te hopen. Versterkt is zijn hart; hij zal zal niet vreezen.
Bereid is zijn hart om op den Heer te hopen. Versterkt is zijn hart; hij zal niet wankelen, totdat hij nederziet op zijne vijanden.
Hij strooit uit, hij geeft aan de armen; zijne gerechtigheid duurt immer en eeuwig; zijn hoorn zal zich verheffen in eere.
De zondaar zal het zien en in gramschap ontsteken : knarsen zal hij op zijne tanden en kwijnen : de begeerte der zondaars vergaat.
Eere zij den Vader, enz.
Psalm 112.
Looft, dienaren, den Heer, looft den naam des Heeren.
De naam des Heeren zij gezegend van nu af tot in eeuwigheid.
Van den opgang der zon tot aan den ondergang is de naam des Heeren prijzenwaardig.
Verheven is boven alle volken de Heer, en boven de hemelen zijne heerlijkheid.
Wie is als de Heer, onze God, die woont in den hooge en nederziet op het geringe in den hemel en op de aarde ?
528 de vesper-psalmen.
Die uit liet stof den behoeftige opricht en uit den drek den arme verheft.
Om hem te plaatsen bg de vorsten, bij de vorsten zijns volks;
Die de onvruchtbare huisvest in eene woning als blijde moeder van zonen.
Eere zij den Vader, enz.
Psalm 113.
Toen Israël uit Egypte toog, Jacobs\' huis uit een vreemd volk, werd Judea zijn heiligdom, Israël zijne heerschappij.
De zee zag toe en zij vlood, de Jordaan deinsde rugwaarts.
De bergen sprongen op gelijk rammen, en de heuvelen als lammeren.
Wat is u, o zee, dat gij wegvliedt, en u, Jordaan, dat gij rugwaarts deinst ?
Gij, bergen, dat gij opspringt als rammen, en gij, heuvelen, als lammeren ? —
Voor het aanschijn des Heeren beefde de aarde, voor het aanschijn van Jacob\'s God, die de rots in waterpoelen verandert, en de steenrots in bronnen van wateren.
Niet aan ons, o Heer, niet aan ons, maar aan uwen naam geef eer, om uwe barmhartigheid en uwe waarheid, opdat soms niet de heidenen zeggen ; waar is hun God ?
Onze God toch is in den hemel; al wat Hij wil, doet Hij.
De afgodsbeelden der heidenen zijn zilver en goud, werken van menschenhanden.
Zij hebben eenen mond, en zij spreken niet; zij hebben oogen en zien niet.
Zij hebben ooren en hooren niet; zij hebben eenen neus en ruiken niet.
Zij hebben handen en tasten niet; zij hebben
DE VESPER-PSALMEN. 259
voeten en wandelen niet; zij roepen niet met hunne keel,
Dat daaraan gelijk worden die ze vervaardigen, en allen, die daarop vertrouwen !
Het huis van Israël vertrouwt op den Heer; hun helper en beschermer is Hij.
Het huis van Aaron vertrouwt op den Heer; hun helper en beschermer is Hij.
Die den Heer vreezen vertrouwen op den Heer; hun helper en beschermer is Hij.
De Heer is onzer gedachtig geweest, en Hij heeft ons gezegend.
Gezegend heeft Hij het huis van Israël, gezegend heeft Hij het huis van Aaron.
Gezegend heeft Hij allen, die den Heer vreezen, de kleinen met de grooten.
Voege de Heer aan u toe, aan u en aan uwe kinderen !
Gezegend zijt gij van den Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft!
De hemel der hemelen is voor den Heer, maar de aarde heeft Hij gegeven aan de kinderen der menschen.
Niet de dooden zullen U loven, o Heer, en niet zij allen, die nederdalen in het doodenrijk.
Maar wij, die leven, wij loven den Heer, van nu af tot in eeuwigheid.
Eere zij den Vader, enz.
korte LES.
Gezegend zij God de Vader van onzen Heer Jezus Christus, de Vader der barmhartigheid en de God van allen troost, die ons vertroost in al onze kwellingen.
God zij gedankt.
34
530 DE VESPERPSALMEN.
Magnificat.
Mijne ziel verheft den Heer.
En mijn geest juicht in God, mijnen Zaligmaker.
Omdat hij de nederigheid zijner dienstmaagd heeft gadegeslagen : want zie, van nu af zullen alle volken mij zalig noemen.
Want hij heeft aan mij groote dingen gedaan, hij die machtig is; heilig is zijn naam.
En zijne barmhartigheid strekt zich uit door alle geslachten, over degenen die hem vreezen.
Hij heeft krachtige dingen door zijnen arm gedaan : hij heeft de hoovaardigen verstrooid, door de gedachten hunner harten.
De machtigen heeft hij van den zetel afgestoo-ten, en de ootmoedigen heeft hij verheven.
De hongerigen heeft hij met goederen vervuld, en de rijken heeft hij ledig weggezonden.
Hij heeft Israël, zijnen dienaar, opgenomen : gedachtig zijnde aan zijne barmhartigheid.
Gelijk hij tot onze vaders gesproken heeft, tot Abraham en zijn zaad in eeuwigheid.
Eere zij den Vader, enz.
Excudi et In lucem edi permittituf Rur/Emund.-k, 8 Decembris 1883.
P. J. H. RUSSEL. Can. et Prof.
ad hoc delegatus.
Bladz.
DE HAVOLGiNG VAN 1EZUS CHRISTUS.
EERSTE BOEK.
Nuttige lessen voor het geestelijk leven.
Hoofdst. Bladz. r. Over de navolging van Christus en de verachting van alle wereldsche ij delheden........80
2. Over de geringachting van zich-
3. Over de leer der waarheid ... 85
4. Over een voorzichtig gedrag . . 90
5. Over het lezen der H. Schrift. . 91
6. Over de ongeregelde hartstochten. 93
7. Vlucht de ijdele hoop en den hoog
8. Over eene te groote gemeenzaam
INHOUD.
Hoofdst. Bladz. 9. Over de gehoorzaamheid en onderwerping .........9^
10. Over het vermijden van nuttelooze
11. Over de middelen tot vrede en den
12. Over het nut der tegenspoeden . 116
13. Over het wederstaan der bekorin
14. \' Over de lichtvaardige oordeelvel
lingen . . • . • . • • • ■ II3
15. Over de werken uit liefde verricht. 115
16. Over het verdragen der gebreken
17. Over het kloosterleven . • • 120
18. Over het voorbeeld der heilige
19. Over de oefeningen van den waren
20. Over de liefde tot eenzaamheid en
21. Over het berouw des harten . .137
22. Beschouwing der menschelijke el
23. Overdenking des doods .... 145
24. Over het oordeel en de straffen der
25. Over de ijverige verbetering onzes
INHOUD.
Vermaningen tot het inwendig leven. Hoofdst. Bi adz.
1. Over den omgang met zichzelven . 164
2. Over de nederige onderwerping . 170
3. De goede vreedzame mensch . .172
4. Over de reinheid des harten en
eenvoudigheid in bedoeling . .175
5. Over de beschouwing van zich
6. Over de vreugde van een goed
7. Over de alles overtreffende liefde
8. Over den vertrouwelijken omgang
9. Over het missen van allen troost. 190
10. Over de dankbaarheid voor de ge
11. Over de weinige vrienden van Je
12. Over den koninklijken weg des
Van den inwendigen troost.
Hoofdst. Bladz.
1. Over het inwendige onderhoud van
Christus met de geloovige ziel . 212
2, De waarheid spreekt in ons zender
geluid van woorden.....215
INHOUD.
Hoofdst. Bladz.
3. Het woord Gods moet met ootmoed
gehoord worden; velen nemen het niet ter harte.....217
4. Men moet in waarheid en ootmoed
5. Over de wonderbare werking der
6. Over den toetssteen der ware liefde. 231
7. Dat men de genade onder de hoede
der nederigheid moet verbergen . 236
8. Hoe gering men zich moet achten
in het oog van God .... 241
9. Dat men alles tot God, als het
laatste einde moet terugbrengen. 244
10. Hoe genoegelijk het zij, met verach
ting der wereld, God te dienen . 246
11. Dat men de begeerten zijns harten
moet toetsen en matigen . . . 250
12. Over het oefenen der lijdzaamheid
en het bestrijden der kwade lusten ..........252
13. Over de gehoorzaamheid van een
nederig onderhoorige, naar het voorbeeld van Jezus Christus . 255
14. De overweging van de verborgen
oordeelen Gods, een middel tegen zelfverheffing.....258
15. Hoe men zich bij al het wenschelijke
moet gedragen, en hoe men moet bidden.........261
16. Dat men bij God alleen waren troost
INHOUD.
Hoofdst. Bladz
17. Dat men alle zorg op God moet
werpen.........267
18. Dat men de rampen des levens, naar
het voorbeeld van Christus, met gelijkmoedigheid moet dragen . 269
19. Over het verdragen van smaad.
De ware geduldige.....272
20. Over de bekentenis van eigene
zwakheid en over de rampen des levens.........276
21. Dat men in God boven alle goede
ren en gaven moet rusten. . .279
22. Over het gedenken van Gods me
nigvuldige weldaden .... 284
23. De vier dingen die den vrede groo-
24. Dat men moet vermijden naar eens
anders gedrag nieuwsgierig te onderzoeken.......291
25. Waarin de duurzame vrede des
harten en de ware voortgang bestaan..........293
26. Over de hooge waarde van een
vrij gemoed, dat men eerder verkrijgt door nederig bidden dan door veel lezen . . . . 296
27. Dat de eigenliefde van het hoogste
goed ten sterkste aftrekt . . . 299
28. Tegen kwaadsprekende tongen. . 303
29. Hoe men in wederwaardigheden
God moet aanroepen en zegenen ..........305
INHOUD.
Hoofdst. Bladz.
30, Dat men Gods hulp moet afsmee-ken en op de wederkomst der
genade vertrouwen.....307
Om den Schepper te kunnen vinden, moet men alle schepsel laten varen........311
Over de zelfverloochening en verzaking van alle begeerlijkheid . 3^ Over de onstandvastigheid des harten, en dat God onze laatste
De ware minnaar vindt bij alles en boven alles in God zijn genoegen .........320
Dat men in dit leven niet veilig
Tegen de ijdele beoordeelingen
Over den zuiveren en geheelen afstand van zichzelven om de vrijheid des harten te bekomen. . 329 Over een goed bestuur in het uitwendige en hoe men in gevaren zich tot God moet begeven .........332
Dat men zich over zijne zaken
Dat de mensch uit zichzelven niets goeds heeft en over niets kan
Over de versmading van alle tijdelijke eer.........340
INHOUD.
Hoofdst.
42. Dat men zijnen vrede niet bij de
menschen moet zoeken. . . .
43. Tegen de ijdele wetenschap der
wereld.........
44. Dat men zich het uitwendige niet
moet aantrekken......
45. Dat men niet aan allen geloof mag
geven, en over het licht struikelen in woorden......
46. Dat men bij scherpe woorden op
God moet vertrouwen ....
47. Dat men alle lijden om het eeu
wige leven moet verdragen . .
48. Over den dag der eeuwigheid en
de ellenden van dit leven. . .
49. Over het verlangen naar het eeu
wige leven; en hoe groote goederen den strijders beloofd zijn .
50. Hoe de troostelooze mensch zich
in Gods handen moet overgeven.
51. Dat men zich op geringer werken
moet toeleggen als men in verhevener te kort schiet ....
52. Men achte zich geen troost, maar
eer straf waardig......
53. Dat Gods genade niet bestaanbaar
is met aardschgezindheid . . .
54. Over de verschillende neigingen
der natuur en der genade. . .
55. Over de verdorvenheid der natuur
en de kracht der goddelijke genade ..........
INHOUD.
56. Dat wij onszelven moeten verloo
chenen en Christus op den weg des kruises volgen.....398
57. De mensch zij niet te neerslachtig,
wanneer hij in eenigen misslag valt..........402
58. Men mag geen te verheven zaken
noch de verborgen raadsbesluiten Gods onderzoeken .... 406
59. Men moet alle hoop en vertrouwen
op God alleen stellen . . . .4^ VIERDE BOEK.
Over het //. Sacrament des Altaars. Hoofdst. Blz.
1. Vurige uitnoodiging tot de heilige
Communie — Met welken eerbied men Christus moet ontvangen ..... ..... 417
2. Over de groote goedheid en liefde,
door God in het heilig Sacrament den mensch bewezen . . . .426
3. Hoe nuttig het is dikwijls te corn-
municeeren........432
4. Over de groote voordeelen aan eene
godvruchtige Communie verbonden . . ... • ■ • • -437
5. Over de waardigheid van het Sacra
ment en over den priesterlijken staat..........442
6. Ondervraging naar eene oefening
voor de H. Communie.... 450
INHOUD.
Hoofdst. Bladz.
7. Over het onderzoek des gewetens
en het voornemen ter verbetering. 452
8. Over de opoffering van Christus aan
het kruis en de opoffering van zichzelven........456
9. Dat wij ons en ai het onze moeten
opofferen en voor allen bidden . 458 10. Dat men de heilige Communie niet
licht moet achterlaten . . . .462 ti. Dat het Lichaam van Christus en de heilige Schrift voor eene ge-loovige ziel hoogst noodzakelijk zijn...........468
12. Dat degene die communiceeren wil,
zich met groote vlijt moet voorbereiden.........474
13. Dat eene godvruchtige ziel van gan-
scher harte moet verlangen naar de vereeniging met Christus in het Sacrament.......478
14. Over het vurig verlangen van som
mige godvruchtigen naar het Lichaam van Christus, .... 483
15. Dat de genade der godsvrucht door
ootmoed en zelfverloochening verkregen wordt......487
16. Dat wij onze behoeften aan Christus
moeten blootleggen en zijne genade moeten afsmeeken .... 496
17. Over de gloeiende liefde en bran
dende begeerte om Christus te ontvangen........496
INHOUD.
Hoofdst.
18. Dat de mensch aangaande het Sacrament niet nieuwsgierig mag onderzoeken, maar dat hij Christus nederig moet navolgen en zijne zinnen aan het heilig geloof moet onderwerpen. . . . 499
Volgorde of indeeling van het Boek der
Navolging..........505
so6
507
Van den zuiverenden weg. Van den verlichtenden weg
Van den vereenigenden weg.....508
-O-
BIJVOEGSEL.
§ 1. Christelijke zedelessen jegens God .511 § 2. Christelijke zedelessen jegens onze
naasten..........513
§ 3. Christelijke zedelessen jegens ons zeiven ...........514
§ 4. Algemeene lessen om wel te leven . 516 § 5. Bijzondere lessen om in de goddelijke genade getrouw te blijven volharden ..........519
§ 6. Verscheidene christelijke grondregels
van den H. Franciscus de Sales . .521 § 7. Bijzondere grondregels tot het bewaren van den inwendigen vrede. . 524 De Vesper-psalmen van den Zondag . .525
Bladz.