-ocr page 1-

479

DE EEUWIGE GELL\'KZiVLIGlIEH)

allen loegankelijk gemaakt

DOOB DEN

ZIE L E N Ij V E R,

iVaar het Fransch

VAN DEN

hv\' -gt;

Eerw. Pater CHAItWON, S. .f.,

door een R. K. Priestei\'.

Amsterdam,

C. L. VAN LANGENHT TYSEN. 1884.

Per

V^k 169

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-

/

116 \'CJ

L/- J

DE EEUWIGE GELUKZALIGHEID

ulleu toegankelijk gemaakt

DOOB DEN

ZIELENIJVER,

Naar het Fransch

VAN DEN

Eerw. Pater CHAIGNON, S. J.,

door een K. K. Priester.

Amstordam,

C. L. VAN LANGENIIUYSEN. 1883.

r */.

i;....

-ocr page 8-
-ocr page 9-

IMPEIMATÜJR.

Amstclodami, F. J. H. van Ogtrop, 9 Sepfcetub. i883 Lih. Cens.

-ocr page 10-

I N H O U D-

Bladz.

Voorrede van den Vertaler......3

EERSTE AEDEEL1NG.

Over de heioeegredenen, die ons ruoeten aanzetten om het zielenheil van onze naasten

te bevorderen..........13

§ 1. Het is eervol voor ons om zielen voor

den hemel te winnen.......14

§ 2. Beweegredenen, voortspruitende uit den

plicht der liefde.........17

Eerste beweegreden. Het overmoeide streven der hel om de zielen te doen verloren eaan... 24 Tweede „ Onze liefde tot God. 28

Derde „ Onze liefde tot don

naaste .... 38 Vierde „ De liefde tot zich

zeiven . 42

TWEEDE AFDEELING.

Over de middelen t die ons ten dienste staan om het zielenheil van onzen naaste te be-vrderen ............46

-ocr page 11-

VII

Bladz.

I. Het zielenheil der kinderen .... 48

II. „ „ ,, zieken en stervenden. 62

III. Het goede voorbeeld......75

IV. Goede raad..........80

V. Het frebed. — Voorbeelden .... 84

VI. Eenijre bijzondere middelen. —• De godsvrncht tot de H. Maagd Maria.

— Voorbeelden........109

Vil. Het lezen van goede boeken.—-Voorbeeld ..............

VIII. Besluit. — Voorbeeld......139

NOVENE VAN OVERWEGINGEN.

Over de beweegredenen, die ons moeten aanzetten om aan dc. bekeering der zondaars

te arbeiden.....quot;......jgQ

Eerste beweegreden. God verlanqt, dat ivij aan de bekeering der zondaars ^arbei-

„ ^ 160 .fcerste overweging. God bemint de zondaars. 16I Tweede „ God heeft blijken gegeven van zijne liefde tot de zondaars. . .167 Derde „ Ik moet mijne liefde tot God bewijzen door mijnen ijver voor de be-keering der zondaarsquot;\'. 171 i WEEDE BEWEEGREDEN. liet belaiKJ VO/n

onzen evennaaste......... 176

Eerste overweging. Het kwaad, dat ivij trach-ten te verhelpen, ver dient al ons medelijden. 176

-ocr page 12-

VIII

Bladz.

Tweede overweging. De zondaars, voor wie ons mededoogen gevraagd wordt, zijn het waardig . . .180 Derde „ oJe hulpmiddelen, die ons ten dienste staan om onze broeders be hulpzaam te zijn tot hunne zaligheid, zijn zoo gemakkelijk, dat niemand zich daarvan kan vrijspreken. 186 Derde beweegreden. Ons eigen belang. . i92 Eerste overweging. Zonder zielenijver verkeert men in groot gevaar van zelf verloren te gaan. . .192 Tweede „ De gioote voordeelen van een leven door zielenijver geheiligd. 197 Derde „ De zachte en gelukkige dood van den christen, die vol ijver is voor de zaligheid der zielen.......203

-ocr page 13-

VOORREDE VAN DEN VERTALER=

De dagen, die wij beleven, zijn uiterst treurig. Werwaarts we ook onze blikken wenden, van alle zijden lijzen sombere en ontmoedigende beeWeo voor ons op. liet Christendom, en meer nog de Katholieke Godsdienst, is het mikpunt, waarop ontelbare en onvei moeide strijders hunne aanvallen richten, \'t Is alsol\'de bel roetal wat op aarde macht en invloed bezit een bondgenootschap heeft gesloten, om de zielen, door het kostbaar bloed van den fiodmensch vrijgekocht, ten gronde te richten en te verderven.

De regeeringeu van nagenoeg alle landen in Europa, — zij mogen zich liberaal, vrijheidlievend eu verdraagzaam beeten en hun afschuw betuigen van ailes nat naar dwang, vervolging oi verdrukking zweemt, — doen al het mogelijke om den Katholieken Godsdienst uit te roeien of althans van zijn invloed te berooven. Niet slechts -wordt door allen deleer verkondigd, dat Keiken Staat fcehooren gescheiden te zijn, wat volgens hunne opvatting mets minder beteekent, dan dal de Staat hooger macht bezit dan de Kerk

-ocr page 14-

4

cn deze naar willekeur mag behandelen, maar ook deze aldus opgevatte beginselen worden in de ruimste male op het -werkelijke leven toegepast.... Kloosterlingen van beider kunne worden, — ter belooning vn de vele en onschatbare diensten door hen aan de maatschappij bewezen, - op allerlei wijzen vervolgd, op de kleingeestigste manier gekweld, in hunnen werkkring belemmerd, vau hunne rechtmatig en wettig verkregen eigendommen beroofd, ja zelfs als de ergste boosdoeners en misdadigers, als vijanden van den Staat, zonder eenig rechterlijk vonnis, verjaagd en over de grenzen gezet. De bisschoppen en priesters worden gekerkerd, of althans met zware geldboeten gestraft, indien zij het wagen hun herderlijke plichten te vervullen en eeden weigeren af te leggen, die hun geweien hun als zoodanig verbiedt. Elders wordende Staatstoelagen, die door de plechtigste verdragen verzekerd waren, en die thans meerendeels slechts als een gedeeltelijke teruggave van vroeger geroofde en gestolen kerkelijke goederen behooren beschouwd te worden, ingehouden of althans zooveel mogelijk ingekrompen, en op de meest onwaardige en hatelijke wijze beknibbeld. Vrome en waarlijk geloo-vige Katholieken , die zich beijveren om hunne plichten als Katholiek te volbrengen, die den moed bezitten om ook in het openbaar te too-

-ocr page 15-

5

uen, dat zij ware kinderen zijn hunner Moeder, die ridderlijk en met rnannemnoed hare rechten Terdedigen en voor hare belangen iu de bres springen, worden als het ware met wantrouwen bejegend, slaan bloot aan allerlei smaad en hoon en blijven van haast alle invloedrijke en winstgevende betrekkingen verstoken.

Het onderwijs en de opvoeding, die twee machtige factoren, welke in goede handen zooveel nut konden stichten ook voor den Staat, worden aan de Geestelijkheid nagenoeg geheel onttrokken, om helaas ! als de voorname helpers en bondgenooten van satan dienst te doen en tallooze zielen aan bare eeuwige bestemming te onttrukken. Onnoemelijke sommen worden telken jare weggeworpen en verkwist om de bijzondere scholen, door de Kerk gesticht en onderhouden. afbreuk te doen, eu om ongeloovige en Christus hatende leeraars te bezoldigen, die het zaad, door godsdienstige ouders in de harten hunner jeugdige kinderen uitgestrooid, moeten verstikken, ten einde hen des te zekerder van den w eg. die ter zaligheid leidt, te doen afdwalen.

De pers, vooral de dagbladpers, is dagelijks in de weer om hare verderfelijke en zede-Icoze voortbrengselen ouder de Christenen te verspreiden. De meest verregaande lichtzin-

-ocr page 16-

nigheid, de meest afscbuwelijke zedeloosheid, de ongeloofelijkste CDgebondenheid wordt door tal van geschriflen, door romans, door illustratiën, door pracht- en plaatwerken van allerlei vorm en gehalte, verheerlijkt en als de echte, onvervaischte zedeleer aangeprezen. Zelfs schrijvers van naam, manoenvan talent, rijk begaafde geesten laten zich verleiden, om de gaven, die zij van den Schepper ontvingen tot verheerlijking v»n Zijnen naam en tot het heil van hunnen naaste, dienstbaar te maken aan de plannen der hel. De kunst, indien zij nogdien naam mag dragen, put zich uit om op alle mogelijke wijzen de hartstochten op te wekken, het jeugdig en nog onbedorven gemoed der jongelingen en jonge dochters te besmetten en argelooze zielen te verstrikken.

Allerlei vereenigingen, onder de meest onschuldige en schoonklinkende namen, wor den opgericht, — allerlei vermakelijkhedenquot; bals, concerten, tooneelvertouningen worden, op touw gezet, — goedkoope pleiziertreinen en feestvieringen van allerlei aard worden bevorderd eu uitgedacht, die alle, op hare wij/.c, moeten medewerken, om de menschen van deu godsdienst te vervreemden en den weg van Gods geboden te doen verlaten. Elke nieuwe uitvinding, cp welk gebied ook, ■wordt terstond aangegrepen als een nieuw

-ocr page 17-

1

middel om de genotzucht, de geneigdheid tot wereldsche en zinnelijke genoegens, den zin foor aardsche en vleeschelijke wellusten aan te prikkelen en levendig te houden.

De wetenschap, gelijk zij zich zelve zoo gaarne noemt en gelijk zij maar al te dikwijls door de groole menigte, -wier wetenschappelijkheid zooveel te wenschen overlaat, wordt gehuldigd, spant al hare krachten in om de geloofsleer en met haar de zedeleer te ondermijnen. Zij wroet in de ingewanden der aarde; zij schept zich de volmaakste en fijnst uitgedachte werktuigen enhedient zich van allerlei hulpmiddelen die vroeger onbekend waren, om de schepping in al hare verschillende deelen na te vorschen en te onderzoeken. Zij spaart noch moeite, noch geldelijke opofferingen om haar doel te bereiken, dat helaas! geen ander is dan de omverwerping van de katholieke leerstellingen. Zij stapelt stelsels op stelsels, gissingen op gissingen, drogredenen op drogredenen, om het bestaan van God of althans Zijne scheppende Almacht, Zijne Voorzienigheid en de onsterfelijkheid der ziel te kuunen wegcijferen. Zij waant zich in haren overmoed of liever in haren waanzin machtig genoeg om de waarheid , gelijk zij door God zeiven geopenbaard, door alle eeuwen heen geloofd en door de schitterendste wonderen is bevestigd, van

-ocr page 18-

R

haren troon te stooten en daarvoor hare eigen leerstellingen in de plaats te stellen! En

welke leerstellingen?____ Leerstellingen, die

den mensch zeiven tot God maken, doordat zij hem zich zeiven leeren beschouwen als een gedeelte, als een ontwikkeling der Godheid; — leerstellingen, die hem in den waan brengen, dat hij gelijk is aan of althans slechts een weinig meer ontwikkeld is dan de overige bestaande diersoorten; — leerstellingen, die hem bijgevolg ontheffen van alle verantwoordelijkheid tegenover zijn Schepper, tegenover een Opperheer, die looner is van het goed en straffer van het kwaad; leerstellingen eindelijk, die hem van den godsdienst, van de Kerk, van de H. H. Sacramenten, in één woord van alles verwijderen , wat hem bevorderlijk kan zijn om zijne zaligheid te bewerken!!!____

Mocht wellicht hiertegen iemand aanvoeren: Dit alles moge waar zijn van Frankrijk, Relgië, Üuilschland en andere landen, in Nederland althans is het Gode zij dank nog zooverre niet gekomen. -- dan antwoorden wij daarop: dat het wel is waar niet te loochenen valt, dal al die rijken ons in menig opzicht in goddeloosheid en zedeloosheid overtreffen, maar dat ook helaas! in Nederland het kwaad met reuzenschreden vooruitgaat, en dat ouk in ons dierbaar vaderland

-ocr page 19-

9

liet heil Jor zielen, ile zaligheid van onze medechristenen de hevigse aanvallen heelt te verduren.

Immers is niet al hot aangehaalde in meerdere of mindere mate mede op het gezegend plekjegronds, dat wij bewonen, toepasselijk? Is ook hier de regeering er niet op uit om al wat naar godsdienst zweemt als het ware te miskennen en uit het oog te verliezen? Is het onderwijs op onze staatsscholen niet van den geest des ongeloois doortrokken? Worden brave en rechtschapen Katholieken niet uit alle betrekkingen geweerd , die eeni-gen invloed op het staatsleven kunnen uitoefenen, en hunne plaatsen ingenomen door lieden, die nooit eenig blijk van godsdienstzin gaven of zelfs openlijk als godloochenaars zijn gebrandmerkt? Worden niet de meest zedelooze geschriften van het buitenland in een Nederlandsch gewaad aan het publiek aangeboden, om niet eens te spreken van tal van werken in het Nederlandsch geschreven, die in geen enkel opzicht voor hel bui tenland onderdoen ? Is hel. haast wel mogelijk een enkel niet katholiek dagblad van eenigen omvang aan te trelfeu, dat met volle genistheid in allen deele aan de Katholieken kan worden aanbevolen? Zijn er zelfs niet vele. en wel van de voornaamste en meest verspreide, die bijna in elk nummer de geloofs-

-ocr page 20-

10

en zedeleer der Kerk aanranden? Is de Ne-derlandsche Kunst, het Nederlandsch tooneel, de Nederlandsclie schilderkunst wel veel beter dan die van het buitenland? Welke geest ademt u tegen uit de geschriften onzer zoogenaamde -welenschappelijke mannen ? Welke stellingen worden er verkondigd door de hoogleeraren onzer Hoogescholen ? Wordt ook hier door den tijdgeest niet alles bevorderd, wat strekken kau om argelooze zielen te verschalken, om jeugdige gemoederen te bederven, om de zinnelijkheid op te wekken en de ondeugd aan te kweeken?

Te ver zou het ons voeren, zoo wij hier in bijzonderheden bilden treden; wij zouden meer ruimte behoeven dan et-ne voorrede toelaat, zoo wij alles wilden opnoemen, wat den Katholiek kan doen ontrouw worden aan zijne bestemming, wat de zoo duur gekochte zielen van hare eeuwige zaligheid kan beroo-ren. Genoeg zij het in algemeene trekken er op gewezen te hebben, hoe hevig de strijd is, die ook onder ons woedt, hoe menigvuldig de gevaren zijn, die de zaligheid der zielen bedreigen, om daaruit de gevolgtrekking te maken, hoe noodig het is, dal wij allen, wie wij ook zijn mogen, ons op de bres stellen om aan den duivel zijne prooi te betwisten en de zielen, die voor een zoo duren prijs zijn vrijgekocht, tot de zaligheid te brengen.

-ocr page 21-

11

Het kan dan zeker ook geen bevreemding wekken, dat het werkje van den Eerw. P. Chaignon, S. J., wieus andere werken, door hein vooral voor Geestelijken geschreven, ir. zooveler handen zijn, ons allergeschiktst voorkwam om ook in Nederland verspreid te worden. Het behandelt de beweegredenen, die onzen zielenijver moeten opwekken, en het geeft tevens de middelen aan, die ons allen, ook al zijn wij slechts eenvoudige lee-ken, ten dienste staan om voor Jesus\' belangen werkzaam te zijn, om de zielen, voor welke Hij Zijn bloed op Golgotha heeft vergoten, voor Hem te winnen en om daardoor levens onze eigene zaligheid te bewerken.

Gelijk alle andere werken van den Eeiw. Schrijver, munt ook dit werkje uit door bondigheid en degelijkheid, door een gemakke-lijken en onderhoudenden schrijftrant, en door eene duidelijkheid, die niets te wenschen overlaat i).

Is het de wensch des schrijvers, gelijk hij zich in zijn voorwoord uitdrukt, dat zijn ge-

1) Op enkele plaatsen evenwel heeft de vertaler gemeend, zich eeuige uitbreiding en aanvulling te mogen veroorloven, ten einde bet aldus des te beter aan zijn doel te doen beunt woorden.

-ocr page 22-

12

schrift in alle gezinnen moge doordringen om als een verkondiger van Gods woord dienst te doen, niet minder is dit de wensch des Vertalers, die zijne moeite ruimschoots zal beloond vinden, zoo deze uitkomst onder Gods zegen roag verkregen worden.

Op den feestdag van het U. Bloed des Heeren 1883.

— —OO^OO-

-ocr page 23-

Al heigeen wij te zeggen hebben over den zielenijver, of over de zucht om tot de zaligheld van zijnen evenmensch mede te werken, kunnen wij in twee punten samenvatten: de bew eegredenen namelijk, die ons daartoe moeten aanzetten, en de middelen, die wij daartoe moeien bezigen. Van zelf dus vervalt dit werkje in twee afdeelingen, waarvan de eerste zal handelen over de beweegredenen, die ons moeten aanzetten om het zielenheil van onzen naaste te bevorderen, en de tw eede ons zal leeren op welke wijze wij dezen onzen zielenijver moeten in beoefening brengen.

EERSTE AFDEELING.

OVER DK BEWEEGREDENEN, DIE ONS MOETEN AANZETTEN OM HET ZIELENHEIL VAN ONZE NAASTEN TE BEVORDEREN,

De beweegredenen, die ons moeten aanzetten om aan het heil der zielen te werken, om de zaligheid van onzen evenmensch te bevorderen,, om zielen te ■winnen Tcor den

-ocr page 24-

14

hemel, kunnen geToegelijk tot tweederlei soort herleid worden Als beweegrede» der eerste soort zullen wij doen gelden; hoe eervol het voor ons is om zielen te winnen toor den hemel, — terwijl de plicht der liefde ons de beweegredenen der tweede soort zal aan de hand doen.

S 1.

BET IS EERVOL VOOR ONS OM ZIELEN VOOR DEN HEMEL TE WISNEN.

In het boek Ecclesiasticus lezen wij, dat het -eene groote eer is den Heer te volgen,quot; Gloria magna est seqni Dotninum, XXllI, 3quot;. Waarheen echter kunnen «ij den Heer Jesus, onzen oppersten Heer en Meester volgen? Wij antwoorden hierop onmiddellijk met de woorden van den XV111 Psalm: \'Als een held is hij met vreugde opgesprongen om zijne baan te betredenquot;; bij is heengeijld om zielen te winnen.

Willen wij ten volle beseflen, hoe krachtig deze beweegreden voor ons zijn moet, dan behooren »ij op de eerste plaats te overwegen, aan wiens zijde wij staan, wiens bond-

-ocr page 25-

16

genuot wij worden door onzen ijver om zielen \\oor den hemel te winnen, en tot welk een verheven werk wij daardoor medewerken.

1. De zielenijver was ten allen tijde het onderscheidend kenmerk van alle groote mannen, die op aarde eene zending van liefdadigheid hadden te vervullen, in de Oude Wet biedt een Moyses zich als slachtoffer aan, om van God vergiffenis te verkrijgen voor zijn volk , en hij spreekt aldus !ot Hem : • Ofwel, o Heer, zult gij uw volk kwijtschelding verleenen, of\' wel zult gij mij uit het hoek des levens uitwisschen.quot; (Exod.XXXIl,31 32). In de Nieuwe Wet drukt de H. Paulus zoowel zij ne eigen geToelens als die zijner medeapostelen uit, als hij uitroept: «Wie is eronder u, mijne Broeders, wiens zwakheid ik niet deel? Wie wordt geërgerd, zonder dat ik daardoor gepijnigd worde ais door een vuur, dat mij brandt.quot; (11 Cor. XI ; 29). — iGod is mijn getuige, hoe hartelijk ik u allen liefheb in hethart van Jesus Christus.quot; (Philipp. 1 : 8). Oien zelfden vurigen zielenijver, die behoefte om zich zeiven voorde zielen ten offer te brengen bespeuren wij niet enkel in die lange reeks van heilige bisschoppen, dlede opvolgers waren der Apostelen, maar ook iu alle vurige christenen. Zelfs in onzedagen zijn er godvruchtige leeken, die ons een voorbeeld geven, dat wel in staat is oiu onzen zielenijver te ontsteken: ofrao-

-ocr page 26-

16

gen wij hier niet wijzen op die bewonderenswaardige vereenigingcn van den H. Vincentius a Paulo? De zielenijver niaalit ons aldus bond-genooten van allen, die ouder de menschen met eere genoemd worden, ja wat zeg ik? hij brengt ons in gemeenschap niet de Engelen. De H. Ambrosius verzekert ons, dat de hemelsche geesteu alle voorrechten aau hunne waardigheid verbonden zouden verbeuren , wanneer zij niet bezorgd waren om door een grooten ijver voor de zielen hunne eer te handhaven. Ja, hij gaat verder: hij getuigt zelfs, dat de zielenijver het leven van God is : Zelus vita Dei.

2. Maar hoedanig werk is het dan wel, w aartoe God zich gewaardigt onze medewerking te verzoeken? Gesteld eens, dat liijonzen dienst inriep om den loop der sterren, de volgorde der jaargetijden teregelen, of zelfs om werelden te scheppen,— zouden wij ons in dat geval niet ten hoogste vereerd achten door die eervolle onderscheiding? Christenen, wanneer gij van zielenijver blaakt, doel God u nog grooter eer aan! -Een zondaar bekee-ren of eene ziel zalig maken, zegt de U. Augustinus, is een verhevener werk dan zelfs de schepping van hemel en aarde.quot; Om het heelal te scheppen heeft God slechts een enkel woord gesproken, maar hoeveel heeft hij niet gesproken, hoeveel heeft hij

-ocr page 27-

17

niet gedaau, hoeveel heeft hij niet geleden oni de wereld te verlossen ! 0 welk een heerlijke, welk een eervolle taak is het dan niet aan de zaligheid der zieiea werkzaam te ziju! Ik weet niet, zegt Richardus a St. Victore, of een sterveling hier beneden wel een groo-ter voorrecht kan teheurtvallen, dan dit, dat hij geroepen is om van zondaars rechtvaardigen, van slaven Van Satan kinderen Gods te maken. Zal men hiertegen aanvoeren, dat het veel schooner is dooden op te wekken ? Maar hoe? zal dan het opwekken van een lichaam, dat toch weder sterven moet, meetwaarde bezitten dan het doen herleven eener ziel, die gedurende de gansche eeuwigheid zal blijven leven? De H. üionysius verklaart ten stelligste, dat er -onder alle goddelijke werken geen zoef goddelijk is, dan dat men zich tot Gods medehelper late bezigen om zielen te winnen.quot; Divinorttm omnium divinissimiirn est cooperuri Deo in salulem animarmn.

% 2-

BEWEEGREDENEN, VOORTSPRUITENDE UIT DEN I\'LICHT DER UEFDE.

Wal de hitte is voor hel vuur is de zielenijver voor de liefde. Deze zielenijver is de

2

-ocr page 28-

18

hoogste graad, de volmaaktheid zelve van de hoogste, van de volmatktste oader alle deugden. Men is wel is waar gewoon de liefde tot God te onderscheiden van de lielde tot den naaste, doch, in den grond der zaak beschouwd, zijn zij een en hetzelfde, hoewel het voorwerp, waaromtrent zij zich bewegen, verschillend is. Zelfs zou men met meer juistheid zeggen, dat de christelijke liefde zich slechts tot één voorwerp bepaalt; omdat, waarheen ook de liefde hare vlammen richte, het immer en altijd God ïs, dien zij liefheeft, hetzij zij Hem beschouwe in zich zelf, hetzij zij Hem beminne in zijne beeltenis. Op gelijke ■wijze behoort men te spreken over den zielenijver; ook deze is een en dezelfde, onverschillig of hij zich onmiddellijk met God bezig houdt, of wel rechtstreeks de heiliging en de zaligheld der zielen op het oog heeft. Laten wij quot;te dezer plaatse een poging wagen, om eene onbetwistbare en zeer gewichtige waarheid, die slechts door weinigen gekend wordt, in een helder daglicht te stellen.

Wat heeft men te verstaao door die eer en glorie Gods, waarop ons telkens in alles wat onzen godsdienst betreft wordt gewezen, die groote eer Gods, die, door alle tijden heen. de apostolische mannen met een zoo heilige geestdrift bezielde? Ongetwijfeld wordt daarmede niet die eer, die heerlijkheid be-

-ocr page 29-

19

doeld, -welke God geniet uit kracht van zijn wezen, die Mij als God, als het almachtige üpperweien, alleen uit zich zelf bezit, die van zijn oneindig volmaakt vrezen onafscheidelijk is, met andere woorden, die Hij hezit en altijd bezit en bezitten moet, alleen omdat Hij God is, en zonder -welke üij geen God zijn zou. Die eer van God is als het -ware zijn wettig eigendom, dat Hij aan niemand afstaat, gloriam meam altcri non dabo. Niets ter wereld is in staat Uem die te ontnemen of Hem in het genot daarvan te storen. 0 laten wij, die Hem liefhebben, ons dan ook verheugen in die zoete gedachte: God heeft Zijuen trooa geplaatst op eene plaats, die zoo hoog is, dal. de bedorvenheid ran den inensc.b dien onmogelijk kau bereiken. Hij, die in het hoogst der hemelen Zijne woonstede beeft gevestigd, zal ten allen tijde spottend nedemen op de ijdele en heilig-schecdende pogingen der waanwijzen, die Hem durven uitdagen 1). Alle aanslagen, die men onderneemt en die men ooit zal ondernemen, zullen uiiruner het geringste letsel toebrengen aan Zijn opperste en onveranderlijke gelukzaligheid; \'t zijn niets anders dan machlelooze pijlen, geworpen door eene

1) Qui habitat in coelis irridebit eos. Ps. II.

-ocr page 30-

ai te zwakke kinderhand om ooit Hem te bereiken!

Er is l)ijgevoIg alleen sprake van die toevallige eer, die eer eu glorie, welke, om raijzoo uit te drukken, aan God op den koop toe wordt geschonken door de getrouwheid en den ijver, waarmede wij Hem de Hem verschuldigde hulde en vereeriug toebrengen; waarin echler bestaat diezelfde getrouwheid anders, als alleen daarin, dal w ij Hem kennen. Hem liefhebben, Hem dienen? Welnu, God kennen. God liefhebben, God dienen, ziedaar juist de heillg-inaking eu de zaligheid van den mensch.

Hierop doelt de Kerk, als zij die bewonderenswaardige en nochtans zoo weinig begrepen woorden, den Priester, onder het opdragen der Heilige Geheimen in den mond legt: Gr alias ayimus tibi propter magnum (jloriam tuam; Wij zeggen U dank wegens uwe groole heerlijkheid.

Voor het altaar staande herhaalt de priester, die het 11. fiiisoü\'er opdraagt, het vreugdevolle loflied, door de Engelen eens bij de geboorte des Zaligmakers aangeheven: Eer zij aan God in den hooge: Gloria in excelsis Deo. Het bevreemdt mij niet, als ik hem alsdan God hoor lolprijzen, zegenen en verheerlijken ; laitdanuis te, henedicimus te, glo-rijicamus te; maar wat mijne verwondering gaande maakt is, dat hij onmiddellijk er op

-ocr page 31-

21

Iaat volgen: !V ij dun len II wegens uwe groot? heerlijkheid: Gratins arjimus tibipropter mug-nam gloriam tuam. Is dit waarlijk eea dankbetuiging aan God? Is het niet veeleer een gelukwensching, dis »ij God verschuldigd zijn •wegens Zijne heerlijkheid en Zijne meerdere gloiie? 0 priester, gij spreekt zooals het behoort; ja, danken wij God, dat Hij ons Jezus heeft geschonken, ook omdat llij in Hem en door Heiii ons alle goed , alle genaden, alle hulpmiddelen heeft geschonken, die wij behoeven tot onze heiliging en lot onze zaligheid. Danken wij aldus God w( gens zijne groote heerlijkheid, dan danken wij Hem wegens zijne groote weldaad en wegens het groot voorrecht, dat ons is geworden. Maar laten wij nu overgaan tot het ontwikkelen der beweegredenen , die de liefde ons aan de hand doet om dien heerlijken ijver voor de zaligheid der zielen in onze harten te deen ontgloeien.

Alle menschen zijn geschapen om elkander te beminnen. Naar de goedertieren inzichlcu des \'leercn vormen zij slechts één en hetzelfde gezin, waarvan hij zichzelf Vader wil noemen en ook in werkelijkheid zijn wil; immers hij verlangt dat wij Hem alcius aanspreken: Onze Vader, die In de hemslen zijt.

Een God mensch geworden, ten einde alle menschen in zijne liefderijke armen te

-ocr page 32-

22

Tereenigen en hen deelgenoot te nmken van lijne eeuwige gelukzaligheid, ziedaar in korte woorden waarin het christendom bestaat: dit alleen maakt volken tot broeders. Wij behoo-ren bijgevolg elkander bij te staan, elkanders lasten te dragen. te weenen met hen die weenen, ons brood te deelen met hen die daaraan gebrek hebben..... 0! hoe prijzenswaardig is niet die liefde, die zich geheel en al ten offer brengt ter -wille van den lijdenden evenmensch, in een tijd voora! -«aarin zooveel lijden valt te verzachtr-n en te lenigen.

Niet te veel kan men op die grondwaarheden des Christendoms aandringen in deze dagen, waarop van het eeae uiteinde der wereld tot aan het andere de verwarde kreten der tweedracht weerklinken, waarop de niensch zich hoe langer hoe meer van zijnen Lventnensch vervreemdt, waarop een iegelijk klachten doel hooren over de algemeene zelfzucht, terwijl hij er niet eeus aan deukt om zich zeil zijne eigene zelfzucht te verwijten.

Niettemin wenschee wij thans onze harten nog meer te verruiroeu en nog honger op te beil\'en ; Sursum corda: Harten omhoog \'t is voorde zielen onzer broeders, dat het geloof onze toewijding komt vragen. Zoo verre ais de ziel het lichaam, de hemelde aarde de

-ocr page 33-

23

goederen en de straffen der eeuwigheid de goederen en de rampen dezer -wereld te bo-yen gaan, zoo Terre ook gaat die geestelijke naastenliefde, die rechtstreeks zich met de groote belangen der eeuwige zaligheid bezig houdt, die liefde te boven, welke geen ander doel heeft dan het stoffelijk welzijn Tan den evenmensch te bevorderen en te verzekeren. Zielen te redden, onze medetnenschen te behoeden voor het verschrikkelijkste aller onheilen, hen gelukkig te maken, en dit op de aller-volinaakste -wijze en voor altijd..,, o! hoe rein is niet dit genoegen, hoe eervol is niet die taak!..... Maar wellicht zal men ons al dadelijk de vraag stellen, ol dit streven niet te veel eerzucht verraadt ten aanzien van eenvoudige geloovigen , en of dezen wel aanspraak mogen maken op zulk een eer en zulk een heraelsch genot -wel mogen smaken? Ja, zij mogen dit niet alleen, maar zelfs is dit voor hen een allerstrengste verplichting. Laat ons eenige der redenen uiteenzetten, die deze edele toewijding aan het heil onzer broeders in ons moeten opwekken, ten einde daarna de verschillende wijzen aan te geven, waarop elk geloovige zich van dien zoeten, raaaron-ontbeerlijken plicht kan kwijten.

-ocr page 34-

24

EERSTE BEWEEGREDEN UIT DEN PLICHT DER LIEFDE.

HET ONVERMOEIDE STREVEN DER HEL OM DE ZIELEN TE DOEN VERLOREN GAAN.

Wij aarzelen niet om onder de beweegredenen, die ons moeien opwekken om aan de zaligheid der zielen te werken, de eerste plaats te geven aan de onvermoeide pogingen en aan het voortdurend en verwoede streven van den geest der duisternis en van allen, die zich als zijne werktuigen laten bezigen, om die zielen, weike Jesus tot een zoo duren prijs heeft vrijgekocht, in het verderf te storten en aan den hemel te ontrukken. Inderdaad, wij mogen met waarheid zeggen, gelijk het reeds in de voorrede van dit werkje werd opgemerkt, dat er wellicht nimmer een geweest is, dat de apostelen der goddeloosheid en ran het zedenbederf zoo hevige aanvallen tegen God, tegen de Katholieke Iverk eu dientengevolge legen de zielen hebben gericht.

t Is alsof David met zienersblik bet smartelijk schouwspelaanscbouwde, datonzeoogeu treft, toen hij sprak niet het oogopdegod-deloozen: .lu hunnen overmoed hebben zij hunnen lastermond tegen den hemel geopend,

-ocr page 35-

25

en hunue heiligschendende longquot;, — en laat ons er hijïoegen: hunne schandelijke pen, — «doorloopt de aarde,quot; om alles te besmetten, alles aan te tasten en de eeue ziel na de andere in den afgrond te storten, l) Welke woorden zullen wij bezigen om de bedrijvigheid, de woede en de hardnekkigheid te schetsen, die zij bij hunne heilig-schende aanslagen ontwikkelen? Niets is in staat hen te weerhouden... Nimmer zeggen zij; \'t is genoeg, wij hebben zielen genoeg voor eeuwig in den afgrond gestort; laat ons de overige sparen, die nog niet in onze netten verstrikt zijn.

Als een vijand, die niet minder sluw en schrander is in zijne boosheid, dan hij zich onderscheidt door zijn hardnekkig volhouden, weet de geest des kwaads zich van alle kunsten, van de schilderkunst, van de toonkunst, van de tooneelkunst, van de letterkunde.... zoovele bondgenooten te maken, die hem hunne diensten leenen lot de vreeselijke kunst om zielen te bezoedelen en ten ondergang te brengen. Wat heeft de reinheid en onschuld niet te duchten, wanneer zij onvoorzichtig genoeg is om dit onbekende boek.

1) Posuerunt in coelum os suum: et lingua eomm translvit in terril. Ps. 72, 9.

-ocr page 36-

26

dat zich in zoo aanlokkenden vorm weet voor te doen, in te zien en te doorbladeren!

Wat zal niet haar lot zijn, nanneerzij die meer dan ontstichtende eu onheilige gezelschappen en bijeenkomsten bijwoont, waar de geest van outucht zich onder den schoon-klinkenden naam van uitspanning en vermaak laat aanbidden!

Een zekere dorst naar ergernis en verleiding, waaraan ik geen naam weet te geven, doet als het ware hunne ingewanden verdrogen en verdorren; men zou zeggen, dat het hun, dien handlangers namelijk van den duivel, eene behoelte is om kwaad te stichten. Terwijl Jesus, van uit Zijn tabernakel, met een zoet welgevallen nederziet op zijne ware leerlingen, die elkander opwekken om Hem lief te hebben en Zijn Bloed zich ten nutte te maken, —• is hij van den anderen kant niet genoodzaakt te aanschouwen, hoe, op zoo vele plaatsen wellicht van ons dierbaar Nederland, er gevonden worden, die hun bloed verhitten, hunne gezondheid ondermijnen,

verspillen en hunne dagen verkorten..... en

met welk doel?! —Met geen ander, dan om nieuwe middelen uit te denken, ten einde zielen te verstrikken, om meer en sterker gif schalen te bereiden, die de pers reeds den volgenden dag zal toedienen, teneinde alle aderen van het maatschappelijk lichaam te

-ocr page 37-

27

Tcrgiftigen, ten einde eiken leeftijd, elke kunne, eiken stand met de smetstol\'der ondeugd te besmetten en in de zonde hun ondergang te doen vinden.

Uelads! welk voordeel zullen zij voor zich zelven genieten van zooveel krachtsinspanning, van zooveel cpofTeringen, van een zoo vermoeienden en uitputlenden arbeid? Wij -weten het: niets anders, dan dat zij het vuur, waarin zij zullen branden inde plaats der pijnigingen des te feller doen ontvlammen, dat zij de -wroegingen, die hen zullen verscheuren , des le meer in hevigheid doen toenemen, üoe grooter het getal wordt hunner slachtolfers, des te grooter wordt het getal hunner beulen.

Dat men zijne rust, zijn gezondheid, ja zijn leven in de waagschaal stelt en prijsgeeft om zijnen broeders eene opperste gelukzaligheid te bezorgen en hen voor het schroraelijkste aller onheilen le bewaren, zulk eene toewijding gaat mijn begrip niet te boven, maar-komt mij integendeel zeer verklaarbaar voor: immers zij is uit Jesus\' hart overgegaan in dat zijner leerlingen. Maar dat men lot een duren prijs zich het afschuwelijk genot wil verschaften om tranen te doen vloeien, -wier bron nimmer zal verdrogen; dat men de grootte zijner vreugde afmeet naar het getal zielen, wie men den doodsteek beeft toege-

-ocr page 38-

28

bracht.....is zulk een vermaak niet meer

dan onmcuschelijk, verdient dit niet mei het volste recht den naam van duivelsch?. . . . Moet dit alles ons niet tol ernstig nadenken stemmen, en mag hier de christelijke liefde wel tenachlerhlijven bij zulk een duivelsche bedorvenheid? En zouden wij, christenen, dien moed, die zelfverloochening, die vasthoudendheid, welke die menschen, die ware geesels van het inenschdom, ontkenen aan hunnen haat tegen alles wal goed, wat eerlijk en rechtvaardig Is, — zouden wij die niet putten uit onze liefde tot God, tot onzen evenmensch en tot ons zeiven ? Immers door dit drievoudig vuur moet de heilige vlam van onzen zielenijver ontstoken en gevoed worden.

TWEEDE BEWEEGREDEN.

0XZI5 UEFDE TOT GOD.

Zoo teeder, zoo overmatig bemint God de zielen der menschen\' \'t Is de 11. Apostel Paulus immers, die zoo spreekt: Om der wille van zijne overgroote Uejdc: propter nimiam charitutem siiam. Nog was de wereld niet geschapen, zegt dezelfde Apostel, ante viunili ronstUntionem, en God, die reeds be-

-ocr page 39-

29

slond, daar hij van alle eeuwigheid beslaat en geen begin heeft, die in zich zelfde on-uitsprekelijkste gelukzaliglieid van eeuwigheid geniet, hield zich reeds bezig niet het goddelijk plan om enkele wezens, met rede en versland en met eene onsterfelijke zielbegaald en naar zijn eigen beeld en gelijkenis geschapen, in die onmetelijke gelukzaligheid te dotn deelen; en toen hij uit den schoot zijner eeuwige rust op aarde is nedergedaald cn is mensch geworden, heelt hij niets anders gedaan dan een begin van uitvoering gegeven aan dat goddelijk raadsbesluit, dat hij van alle eeuwigheid af had vastgesteld om die zielen tot de hemelsche gelukzaligheid te verheffen. Noch in den hemel noch op aarde bestaat er een enkel schepsel, dat eene andere bestemming bezit, dan deze: God te verheerlijken door zielen zalig te maken.

Is dit waar in de orde der Schepping; niet minder waar is het iu de orde der Voorzienigheid. Alles behoort tot het gebied van Gods Voorzienigheid, tot het vogeltje, dat sterft, tot de leliën des velds, tot elk haar van ons hoolcl. Niets gebeurt zonder Gods toelating. Gij, o hemelsche Vader, gij beschikt, gij bestiert alle dingen: Tua, Pater, provi-dentia guhernal. Niets heeft er plaats, hoe groot of hoe gering bet ook zijn moge, hetzij het een ieder van ons in hel bijzonder hetzij

-ocr page 40-

30

allen gezamenlijk geldt, wat niet behoort te •worden toegeschreven aan de vaderlijke zorg van God ten onzen opzichte, en wat bijgevolg geen aanspraak heeft op onze liefde.

Waaneer mi a of meer onverwachte veranderingen zich voordoen in de gesteldheid der volkeren; wanneer de eene volksstam deu anderen aangrijpt en het bloed bij stroomen vloeit, of-.vanneer de beminnelijke vrede zijn rechten herwint, laat dan vrij onze zoogenaamde staatsmannen hunne hersenen vermoeien, ten einde de oorzaken op te sporen van die omkeeringen, welke hunne verbazing opwekken; wat ons betreft, werpen wij ons als raanuen van geloof, voor den Almachtigen, den Oppersten Regeerder van al wat bestaat, in aanbidding neder; erkennen wij daarin Hem, die, te midden der omvergeworpen tronen, der verbrijzelde Koningskronen, der elkander verdringende vorstenhuizen, voihardend streeft naar zijn eindoogmerk, dat geen ander is dan de heiliging ea de zaligheid der zielen.

Maar wat zeg ik? Waar gaan wij onze bewijzen zoeken van de liefde, die God aan de zielen toedraagt? Gesteld eens, dat Hij, om die zielea uit den afgrond te redden, waarin zij waren nedergestort, duizenden van werelden had willen opofteren. — Zou dii voldoende zijn om ons te overtuigen van zijne

-ocr page 41-

81

liefderolle bezorgdheid ten onzen opzichte? Eu toch, het kan ons niet onbekend zijn, die duizenden en nogmaals duizenden van werelden zouden, vergeleken met hel ofler, dat hij heeft willen brengen, oneindig minder zijn geweest dan een enkele druppel water bij den ontnelelijken Oceaan; immers, hij heeft zijn eigen Zoon voor ons ten offer gebracht. 0 rnensch, welk eene waarde bezit niet uwe ziel! Anima, tanti vales! De oneindige Wijsheid, die alles naar zijne rechte waarde schat, heeft gemeend, dal het bloed Tan een Godmensch een niet te groote prijs was om u vrij te koopen: Sic Deus dilexit tnundum !

Maar wat hebben wij te denken van onzen aanbiddelijken Verlosser? Wie zal in staat zijn ons te zeggen op welk een haoge waarde hij onze zielen schat? Zijn naam zelf zegt het ons: hij is Jesus, hij is Verlosser alleen voor haar. \'t Is voor oas, dat is voor alle inenschen. en voor onze zaligheld, dat hij uit den hemel is nedergedaald en met onze zwakheden zich omkleed heeft! Propter nos homines et propter nostram salutcrn desceudit dc ccelis et incarnatus est.

De liefde lot de zielen was de drijfveer van elke zijner gedachten, woorden en werken en van al wal hij voor ons heeft willen lijden. Ik zie hem, uitgeput van yerraoeidheid,/o-

-ocr page 42-

tiyatua ex ilinere, op den rand van den put van Jacob gezeten; -wat doet hij daar? Hij zoekt, hij wacht op eeneziel; liij wil ons door zijn voorbeeld toonen, welk eene waarde bij aan hare zaligheid hecht. Wanneer hij spreekt tot de zondares van Samarië: Geef mij tc drinken \\ wanneer hij later aan het kruis tot die hem kruisigen zegt: Ik heb dorst; dan spreekt hij tot ons evenzeer als tot du Sa-maritaansche vrouw en tot zijne beulen. Hij roept ons toe: • Vurig verlang ik naar de

■ zaligheid der zielen, dit verlangen is als

■ een dorst, die mij verteert. Lescht dien, o • gij die mijne vrienden zijt, door mij behulp-lt;zaain tc zijn om de zaligheid der zielen te

■ bewerken.quot;

In de tijden van geloof, der Clotildes, der Teresia\'s, der Monica\'s, waren er duizenden van godsdienstige leeken in alle standen, die den priester in zijnen zielenijver ondersteunden en terzijde stonden. Wilt gij de reden biervan kennen? \'t Was omdat zij hunne studie maakten van het kruis; van het kruis, die heilige weegschaal, die zoo nauwkeurig de waarde der zielen aangeef\'t,daar zij zooveel waard zijn als zij gekost hebben. Toen de Joden gewaar werden, dat Jesus weende op het graf van Lazaius, konden zij niet nalaten tot elkander Ie zeggen: • Zie, hoezeer hij hem hejhad! Het -waren ncchu-ns shchts tranen

-ocr page 43-

S3

die hij op het graf zijns vriends stortte; maar het kruis, zijn dat tranen ? is het niet het bloed van een Godmensch, dat daaraan werd vergoten?

Daarvan behooren wij dus uit te gaan, wanneer wij ons een denkbeeld willen vormen van de vreugde, die wij het Heilig Hart vau Jesus bereiden, als wij door onze gebeden, onze bemoeiingen en onze zorgen, het geluk hebben om eene ziel op den weg des hemels te geleiden. Een paar alledaagsche vergelijkingen zullen deze waarheid beter doen gevoelen.

Een rijk man, die door vriendschapsbanden met n was verbonden, had al zijne bezittingen te gelde gemaakt om een uiterst schoonen diamant tekoopen; maarzoo groot ■was zijne liefde, of liever zijn hartstocht voor dat prachtig voorwerp, dat hij niet den minsten spijt gevoelde, dat hij alles wat hij bezat had ten olfer gebracht om het machtig te worden. Die schoone diamant nu raakt verloren, is weg;... welk een reden van treurigheid voor dien man! Maar zie, daar treft het dat juist gij, zijn vriend, dien terug vindt: hoezeer zoudt gij u niet reppen om hem die goede tijding te brengen! En wie beschrijft zijne vreugde, als hij in uwe handen en weldra in de zijne een schat, die hem zoo dierbaar was, ziet schitteren!

3

-ocr page 44-

34

Eene moeder wordt, in het midden van haren slsap, wakker door kreten, die haar de zekerheid geven, dat zij sliep to midden der vlammen. Door de aaiidril\'t tot zelfbehoud gedreven, springt zij ineens uit den brand en ontsnapt zij het doodsgevaar, dat niet te vermijden scheen. Maar, helaas! zij heeft haar kind in zijn wiegje laten liggen.... arm kind! De vlammen omsingelen het, wat zal er van geworden? Kan men zich de angsten van het moederhart in zulk een geval voorstellen ? Gelukkig echter is er een vriend, die den dood trotseert om die moeder te troosten en zich midden in de vlammen begeeft, het kind uil zijn ■wiegje neemt, het medebrengt en ongedeerd in de armen der moeder nederlegt! Kan men wel een zoeter genot uitdenken na een zoo wreed en hartverscheurend lijden ?

Gaan wij nu van het figuurlijke over tot de werkelijkheid. De liefde \\ an Jesus Christus tot eene ziel mag men niet eens vergelijken bij de gehechtln id van een hebzuchtig inensch aan den rijksten schat, noch met de innige zielsgenegenheid van de teederste der moeders voor het eenig kind, dat God haar schonk. Hieruit laat zich opinsken welk eene vreugde Jesus u te danken heeft, ■wanneer hij. door uwe zorg en uwen ijver, weder in het bezit is gekomeu van eene ziel, die hij

-ocr page 45-

35

liad verloren, na haar tot den prijs van zijn bloed te hebben vrijgekochl; wanneer gij, toen zij op hel punt stond om in den eeuwigen vuurpoel neder le vallen , haar in zijne armen en aan zijn hart terugbrengt!

iSesluiten wij dan ook daaruit, met den II. Joannes Chrysostomus, dat onder alle blijken van lielde, die wij .lesusChrisluskunnenscbm-ken, er geen enkel is, dal hem zoo welgevallig kan wezen, dan onze toewijding aan bet heil der zielen. Ditzelfde wilde hij aan den 11. Petrus te verslaan geven, toen hij hem, na zijne bekeering, lot driemaal toe vroeg, of bij hem liefhad, en bij, op het bevestigend antwoord van den onthutsten Apostel, hein toevoegde;

• Hoed mijne schapen;quot; alsof Ilij hemzeide:

• Ik weet zeer goed, dat gij mij lief hebt, o

■ mijn Apostel; maar \'l is noodig, dat gij mij

• en ook u zeiven een bewijs daarvan geeft,

• dal geen den minsten twijfel overlaat; wat

• zult gij nu doen? Zult gij uwe zonde be-

• weenen? Zult gij er een allerstrengste boete

■ over doen?____ 0 Petrus, gij behoort het

• hart, dat gij hebt beleedigrl, beter le leeien

• kennen: wijd u geheel toe aan de zaligheid

• dor zielen, die mij zoozeer ter harte gaan;

• geen beter bewijs kunt gij mij geven van

• uw berouw en uwe liefde.quot;

Men zou een geheel andere taal moeten sprekeu lot die lie/delooze harten, gelijk de

-ocr page 46-

36

li. Paulus ze noemt, sine affectione, of tot diegenen, die slechts zich zelïep beminnen en dan nog met een geheel aardsche, geheel zinnelijke liefde. Tot zulke personen zou men moeten zeggen: De belangen Tan Jesus Christus laten u onverschillig; gij zijt ongevoelig zoowel voor de beleedigingen, die men hem aandoet, als voor zijne eer, zoowel voor hetgeen hij verlangt als voor hetgeen hij vreest: hoe kunt gij dun nog rneenen dat gij hem liefhebt? Zoudt gij zelf op die wijze willen bemind worden? Ik zal de zaak duidelijk maken: Iemand, die aan uwen haard is gezeten, bepaalt er zich bij, dat hij uw kind niet in het vuur werpt; maar hij ziet het heel goed en met de grootste onverschilligheid aan, dat het er in valt, zonder dat hij een voet verzet of zijne hand uitsteekt om het tegen te houden of uit zulk een groot gevaar te redden; zult gij dien mensch als uw vriend beschouwen.

En wanneer uwe kinderen, vaders en moeders, zich tevreden stelden met voor zich persoonlijk geen werkzaam aandeel te nemen in bet verdriet, dat men u aandoet, in de slechte behandelingen, die gij ondervindt, zoo-dat zij u wel is waar niet beleedigden met die u beleedigen, zoorlat zij u niet lasterden met die u lasteren, doch overigens onlijdelijk getuige bleven van tooneelen, die minstens

-ocr page 47-

37

hen tot weenens toe moesten treffen, zonder zich eenige moeite aan te doen om u te verdedigen, als zij daartoe in staat -waren: zou in zulke omstandigheden hunne kinderlijke liefde wel hoog bij u aangeschreven staan? Hoe bitter zoudt gij u beklagen, dat zij niets voor u over hebben!... Welnu, -wat moet gij dan denken van uwe liefde tot God? Hoe! gij bemint Hem en gij treedt niet op voor zijne belaogeD, als gij ziet dat men die krenkt en gij in staat zijt die te verdedigen! Gij bemint hem, en gij duldt, dat men zijn aanbiddelijken naam in uw bijzijn lastert, zonder met een enkel woord zijne eer op te houden! Gij bemint hem, en gij ziet het met eigen oogen aan, dat men zijne wet met voeten treedt, en gij weigert het gezag en den invloed, dien gij bezit, te doen gelden, om hem voor dien smaad te beveiligen! Gij bemint hem, en gij laat koelbloedig zielen verloren gaan, die hij tot den prijs van zooveel vernederingen eo pijnen heeft vrijgekocht! Neen, hier is geen zelfbedrog mogelijk. Wij hebben het reeds eens gezegd: de zielenijver is ten opzichte van de liefde, wat de warmte is ten opzichte van het vuur: zonder warmte geen vuur, zonder zielenijver geen liefde tot God; en, moet men er bijvoegen: geen liefde tot den naaste.

-ocr page 48-

38

DERDE BEWEEGREDEN.

ONZE LIEFDE TOT DEN NAASTE.

Uit haren aard en in haar wezen is de liefde medelijdend; en \'t is wellicht daarom dat ieder mensch de liefde meent te bezitten: want is er wel één menschenhart, dat Toor alle medelijden ongenaakbaar kan blijven? Men heelt medelijden met een dier, dat klaagt of huilt; men besproeit met zijn tranen de bladzijden van een roman, waarin verdichte ongelukken worden verhaald: welk een zonderling mengsel van hardvochtigheid en gevoeligheid in een en hetzelfde hart! Waarover zal men zich bewogen gevoelen, als het niet is wegens bet treurig lot van zooveel ongelukkige zondaars, die in zonde en lijden een leven voortsleepen, dat met een niet te verhelpen wanhoop zal eindigen, indien zij niet veranderen? Zij welen niet wat zij juist het meest inhun belangbehoordeu te kennen, of zij bezigen de kennis van hunnen toestand enkel en alleen om hunne schuld en hun ongeluk te verzwaren. Waar gaal het heen met die verblinden? Waar zullen zij terechtkomen, die arme •waanzinnigen? üp den rand van welk een afgrond slapen niet al die ongelukkigen ?

-ocr page 49-

39

Toen God Zijn volk wilde bevrijden uit de -wreede slavernij, waaronder liet zuchtte, en liet hardvochtig gemoed van Pharao voor het laatst tot inkeer trachtte te doen komen, sloeg hij in eeu enkelen nacht al de eerstgeborenen van zijn rijk, en een groot gejammer ■weerklonk door geheel Egypte; de gewijde schrijver geeft de reden er vau aan: omdat er namelijk geen enkel huis was, waar men geen doode had te beweenen. Helaas! werd ons de toestand der zielen, gelijk hij in werkelijkheid is, eens blootgelegd, wat zouden wij te zien krijgen in onze steden en in ooze dorpen? Hoeveel wandelende lijken zouden wij aanschouwen in ons dierbaar Nederland, waar nochtans op verre na niet alle knie zich heeft gebogen voor den afgod Baiil? Hoevele huizen, waarin misschien enkel en alleen dooden zijn! Ouders, kinderen, mees-teis, dienstboden, allen hebben de vriendschap van God verloren, allen zijn dood voor de heiligmakeude genade, en toch hoort men geen jammerklachten, geen verzuchlingeu, geen geween.

Wij hebben alleen tranen voor lietgeringste onheil, dat onze dierbaren treft, en wij blijven onbewogen, ais wij het vreeselijkst, bet on-herstelbaarst aller onheilen op hunne hooiden zien ncderkomen! Eene moeder, eeuc liefhebbende gade zal zich zelve vergeten, ja

-ocr page 50-

40

zal haar leven in zekeren zin ten olïer brengen, om een ziek kind, een zieken echtgenoot te verzorgen en te verplegen. Hoeveel slape-looze nachten zal men niet voor hen over hebben! Hoeveel kommer en angst, als het gevaar grooter -wordt! En, wanneer het eens zoover is gekomen, dat men elkander het laatst vaarwel moet toespreken, welk een onoverkomelijk lijden!.. Maar boe! is het onze bedoeling een zoo gewettigde en geoorloofde smart te laken? 0 zeker niet! Wat wij laken, wat wij betreuren, dal is, dat men at zijne zorg besteedt aan het lichaam, doch daarbij de ziel vergeet; dat is, dat men, bij alle bereidwilligheid om al hot mogelijke te doen en ten ofi\'er te brengen, om een lijden te verzachten, dat toch weldra een einde zal nemen, niets of althans zoo goed als niets in het werk stelt, om een bloedverwant, een vriend te vrijwaren tegen de vreeselijke pijnen van een vuur, dal nooit zal gebluscht worden.

Wanneer gij u eens op een slagveld hevondt na een bloedig treffen, zoudt gij dan uw hart niet tot deernis opgewekt gevoelen bij het gezicht van het bloed, dat daar gevloeid heelt, van die gewonden en gekwetsten, die daar nedervallen of reeds gevallen zijn? Zendt gij niet gaarne eenige dier wonden willen verbinden, die ongclukkigen, die niel in slaat zijn zich op te richten, uwe band willen reiken

-ocr page 51-

41

en hen ondersteunen ?____ Welnu, gij bevindt

u op zulk een slagveld: \'t is de wereld in wier raidden gij leeft. Ziet gij bij het licht des geloofs niet overal gesneuvelden en gekwetsten? Welke schromelijke verwoestingen richten niet overal de hartstochten en de duivel in hel groote gezin van Jesus Christus aan? Hoeveel zielen, die elkander den doodsteek toebrengen door de ergernis, die zij wederkeerig elkander geven! Waar zal men een voorwerp vinden, dat ons medelijden meer verdient.

Eene andere veronderstelling: Gij bewoont het zeestrand, op dat tijdstip van het jaar, waarop de stormen meer dan anders woeden, en gij zijt daar ooggetuige van een hartverscheurend tooneel. Op een kleinen afstand van de kust ziet gij een vaartuig schipbreuk lijden. De zeilen zijn aan Harden gescheurd. de

masten gebroken____ alle hoop op redding

is verloren. Door het gedruisch der golven heen hoort gij de hartverscheurende kreten der talrijke bemanning, die op het punt is te vergaan,... Gij kent ze niet; maar laat da! zijn, het zijn menscben gelijk gij; wat zoudt gij niet doen om hun de reddende hand te kunnen toesteken?.. Zie nu om u heen en tel, als gij kunt, al die christenen zonder christendom, die schipbreuk hebben geleden iu het geloof en in de rechtvaar-

-ocr page 52-

42

(ii^lieid, die in het graf dalen zonder ernstig en voldoende voor hunne zouden te hebben geboet; wat wordt er van hen als zij sterven ? Zijn de afgronden der zee verschrikkelijker dan die der hel? Zeggen wij dan ook ten slotte met den H. Augustinus: Hij. die geen zielenijver heeft, is zonder liefde zoowel tot God sis tot den evenmensch, en voegen wij er tevens bij, als tot zich zeiven.

VIERDE BEWEEGREDEN.

DE LIEFDE TOT ZICH ZELVEN.

lie vraag of gij in het vervolg u zult beijveren, om, naar de mate van uw vermogen, aan de zaligheid der zielen mede te arbeiden, is voor u eeue vraag, die over leven of dood beslist. Zonder dien zielenijver gaat gij verloren; want gij bezit de liefde niet, en, gelijk de Apostel Joannes getuigt, gij zijt dood voor God: qui non a mat manet in morte. Zijt gij daarentegen vol ijver voor de zaligheid van uwen evenmensch, dan is er geen enkele genade in dit leven, geen enkele vertroosting in uw stervensuur, geen enkele graad van heerlijkheid in den hemel, waarop gij geen aanspraak kunt maken. De Zaligmaker zelf

-ocr page 53-

43

heeft dit verklaard: Zalig zijn ze die harm\' hartig zijn, want zij zullen barmhartigheid verwerven. Door nu aan de zaligheid van uwen broeder te arbeiden, oelent gij die schoone deugd van barmhartigheid uit op eene wijze, die zoo uitstekend eu tevens zoo verdienslelijk is als maar eenigszius mogelijk is.

De zielenijver is een kostbare geldspecie, waarmede -wij ten volle alle schulden afdoen, die wij jegens God hebben aangegaan : de schuld namelijk van dankbaarheid voor de ontvangen weldaden, en de schuld van boetvaardigheid voor de bedreven zonden.

Als wij in een oogenblik van vurigheid verkeeren, vragen wij ons zeiven wel eens met den koninklijken proleet af: Wat zal ik ■len Ueere wedergeven voor al het goed, dat hij mij heeft geschonken ? liet antwoord daarop is gemakkelijk te geven: Laten wij eenige uitverkorenen den heinel binnenleiden; als levende en eeuwige gedenkleekenen onzer erkentelijkheid zullen zij niet ophouden den oppersten weldoener voor ons te prijzen en te danken. Meestal echter baart ons de schuld der boete grooter zorg en grooter angst; hoe ons ook daarvan gekweten? Al wederom door onzen ijver voor de zaligheid der zielen.

De beloften, door den 11. Geest aan de

-ocr page 54-

44

aalmoes gehecht, zijn, en wel met meer recht, op den zielenijver van toepassing; «De aal-■ moes bevrijdt van alle zonde en van den

• ecu-wigeu dood, die het treurig gevolg er

• van is; Zij vrijwaart de ziel om niet het

• rijk der duisternis in te gaan. Zij reinigt gt;ons van onze smetten en doet ons genade

• vinden in het oog van den driewerf heili-

• gen God.quot; — Daniel spreekt tot Nabucho-donosor; gt;Koop uwe zonden af door aal-smoezen.quot; — De heilige man Job zegt;

• Evenals het water het hevigst vuur uit-

• dooft, zoo weerstaat de aalmoes aan de

• zonde.quot; Uoe zoet is dit laatste woord niet ter overweging voor eene schuldige en door gewetenswroegingen gekwelde ziel! De stem mijner misdrijven verhief zich tegen mij en riep om wraak, maar zij is overheerscht geworden door de stem van mijnen zielenijver, die ten mijnen gunste spreekt ea bidt. Talloos zijn mijne ongerechtigheden; maar om mij daarvan te ontdoen is het voldoende, dat ik dit getal evenaar of overtref door mijne geestelijke werken van barmhartigheid, dut-nias opent mullitudinem jieccalorum.

Niet alleen echter zal mijn zielenijver mijne schuld vereffenen bij God en bij zijne gerechtigheid, maar hij zal mij God lot schuldenaar maken door den schat, dien ik aan zijne handen ter bewaring zal geven, inder-

-ocr page 55-

45

daad, is er Mel een verdienstvoller en heiliger leven dan dat van een Christen, die ijTerig aan het zielenheil zijner broeders medewerkt? Hij schat den lijd op zijne rechte waarde. Daar hij nooit weet hoeveel tijd hem nog overblijft, spreekt hij dikwijls tot zich zelf: komaan, mijne ziel, laten wij geen oogen-hlik verloren gain. Laten wij onzen evennaaste stichten en ten goede opwekken , laten wij hidden, onderrichten, opbeuren eu al het goed doen dat ons gegeven is te doen ; nooit zullen wij zooveel doen, dat wij op ons doodsbed geen leedwezen zullen gevoelen van niet nog meer gedaan te hebben.

Geen wonder dan ook. dat de zorg en de toewijding aan de zaligheid der zielen wordt beschouwd als een der zekerste teekenen onzer voorbeschikking tot de eeuwige gelukzaligheid. He II. l\'aulus. als hij spreekt over diegenen, die deel hebben genomen aan zijn aposlolischen arbeid, verzekert ons, dat hunne namen in het boek des levens staan opge-teekend.

-ocr page 56-

46

TWEEDE AEDEELING.

OVER DE MIDDELEN, DIE ONS TEN DIENSTE STAAN OM HET ZIELENHEIL VAN ONZEN NAASTE TE BEVORDEREN.

Alien, ■wie wij ook ziju mogeu, kunnen wij ten minste op eenige wijze onzen zielenijver aan den dag leggen.

■ De vet, die de Heer u oplegt, sprak Moyses lot de kinderen Israels, het gebod, dal hij u geeft, is geenszins boven uwe krachten. Gij behoeft hier niet te zeggen: Wie onzer zal ten hemel opklimmen, om daaraan Ie voldoen? Die vet ligt onder uw hereik; om de verplichting, die zij u oplegt, te vervullen, helioelt gij als liet vare de hand slechts uit Ie steken.quot; Hetzelfde geldt van den zielen ij ver. De vijze, waarop de leek, en zelfs de eenvoudigste der leeken, aan de zaligheid der zielen kan medeai beiden, is even gemakkelijk als de verplichting daaitoe ouvermijdelijk is.

Evenals lt;le naaslenlielde, vaaruit hij voortspruit, behoort de zielenijver zich uit te strekken tol alle menschen: hij behoort algemeen te ziju, voor zooverre bij al onze

-ocr page 57-

47

evennaasten moet omvatten; maar ook moet hij evenals de naastenliefde, iu sominige omstandigheden, een behoorlijk onderscheid veten te maken ten opzichte van de personen, die liet voorwerp er van zijn, en teu opzichte van het goed, dat door onze bemoeiingen kan geslicht worden.

Nemen wij hier tot voorbeeld de vijanden van onzen heiligen Godsdienst. Waren zij er toe in staat, niets zou hun liever zijn dan dien te vernietigen. Van daar dal zij hunne geduchtste aanvallen richten op die personen, die zijn hechtste steun zijn, op de geestelijkheid namelijk. De Kerk heelt haar steunpunt in het priesterschap, en daarom schreeuwen zij; Weg met de priesters. Hieruit volgt als van zelf, dat de ware Christenen zich vooral aan de belangen der geestelijkheid hehooren toe te wijden : — door namelijk de seminariëu te steunen, den invloed der priesters te bevorderen, enz. enz.

l)e li. Theresia zeide eens tot hare geestelijke dochters: «Tracht door uwe gebeden twee zaken van God te verkrijgen: op de eerste plaats, dat hij aan de oversten zijner Kerk een onwankel baren moed en een uitstekende heiligheid schenke; en np de tweede plaats, dat hij hen ondersteune in den strijd. Niet van den wereldlijken, maar van den geestelijken arm moet onze hulp komen.quot;

-ocr page 58-

48

Twee klassen van personen zijn er echter, die meer in hel bijzonder hehoefte hebben aan onzen zielenijver, en deze twee klassen zijn de kinderen en de zieken.

[.

HET ZIELENHEIL DER KIXÜEP.EK.

Eeu beroemd wijsgeer i) heelt gezegd: »lk beu altijd van gevoelen geweest, datmeu bet gansche menschelijke geslacht zou hervormen en verbeteren, als men de opvoeding der jeugd hervormde en verbeterde.quot; Hij sprak waarheid; de opvoeding is als de vorm, waarin de geslachten worden gegoten. De geheele toekomst der Kerk en der maatschappij hangt al\'van de opvoeding der jeugd : godsdienstige overtuiging, denkwijze, zedelijkheid, goed en kwaad, alles spruit daaruit voort. Zij is oorzaak, dat meu van den goeden weg aldwaalt of daarop blijft voortgaan; zij behoudt de gezinnen en de natiën of zij brengt die ten verdervc.

Als het waar is, dat wij dubbel gelukkig zijn, indien wij ons geluk deelen met die ons dierbaar zijn, hoeveel grooter zal dan

1) Leibnitz.

-ocr page 59-

49

niel onze gelukzaligbeid zijn in den lieinef, wanneer wij daar ben, die wij op aarde met de meesie eu niet de meest reclitmatige liefde lieliben lief gehad, in ons geluk mogen zien deeleu.

Moe gaarne stel ik mij een gezin voor van Gods uitverkorenen, iu Gods schoot vereenigd om nimmer meer gesebeiden te worden, van gelukkige ouders te midden van gelukkige kinderen, die hen zegenen en iu hanne handen palmtakken en kronen nederleggen, die zij erkennen, naast Gnd, aan hunne zorgen te danken te hebben! Maar ook welk \'een afgrijselijk tafereel zou ik moeten schetsen, wilde ik een gezin van verdoemden in de ongelukkige eeuwigheid afschilderen! die vreeselijke gemeenschap van lijden en van wanhoop, als de straf dier afschuwelijke gemeenschap van misdrijven; kinderen, quot;die de wreede beulen zijn geworden hunner ouders, nadat dezen zeiven de ontrouwe bewakers, ja wellicht, helaas 1 de trouwelooze moordenaars van de onschuld hunner kinderen geweest zijn!

Wij behoeven echter niet te wachten, tot dat de eeuwigheid zal zijn aangebroken: immers, wij zien ten overvloede, reeds in dil leven, meer dan genoeg, welk onderscheid de godsdienst in de verschillende gezinnen teweegbrengt, naar gelang zijne stem daarin

4

-ocr page 60-

50

wordt geëerbiedigd of miskend. Laat slechts die heilige godsdienst de opvoeding der kindereu bestieren, zoodat de ouders en zij, die dezer plaats bekleeden, al de plichten vervullen hun daardoor opgelegd. — en weldra zult gij in eeu degelijk christelijk gezin als het ware de gelukzaligheid des iiemels zien afgebeeld, door de deugden, die daar zullen beoefend worden, dooi- den vrede, die er zal heerschen, door de zegeningen, die God daarover zal uiutorten; — terwijl integendeel het ongodsdienstig gezin, — en bijna altijd heeft de opvoeding daaraan schuld, — door het gemis aan ondergeschikt beid, door de afgekeerdliedeu, de kwellingen en de wanordelijkheden, in meer of raindere mate een beeld der hel zal te aanschouwen geven.

Het verlangen van Jesus Christus, en dit der Kerk, het belang der gansche maatschappij, moeten ons ten dringendste aansporen oin uit al onze krachten (ot de goede opvoeding der jeugd mede te werken.

1. Het verlangen van Jesus. Even sis de vorsteo der aarde hunne gunstelingen hebben, zoo ook heeft de voist der hemelen de zijne. Jesus beeft gewikt, dat zijne voorliefde voor de kinderen in liet Evangelie in treffende bewoordingen werd geboekstaafd. Van alle zijden stroomt men naar Uern toe, om Zijne

-ocr page 61-

51

Is goddelijke prediking te hooren en Zijne :r weldaden te genieten. Onder die tallooze j, menigte bewonderaars en hulpbehoevenden, ti die llem eene gunst afsmeeken, bevinden a zicli ook moeders, die zeer verlangend zijn k om in Zijne nabijheid te geraken eu Hem is te vragen, dat Hij hunne kinderen gelieve e te zegenen. In het eerst worden zij achter-;, uitgedrongen; maar boe groot is niet hunne i, vreugde, nu zij hooren, dat de Zaligmaker jl zelf voor baar optreedt en haar aandringen uj billijkt! «Laat, zoo spreekt Hij, Iaat die a kleinen tot Mij komen; wacht u wel hen te - verstooten; immers \'t is aan hen en die op i hen gelijken, dat het rijk der hemelen toe-e behoort.quot; Op hetzelfde oogenblik geeft men i i hun vrijen doorgang; die kleine lievelingen van den Koning der Hemelen treden nader; t Jesus ontvangt ze in Zijne armen.

| Kon de goddelijke Verlosser ons -wel duidelijker Zijne innige lidde. Zijne teedere genegenheid. Zijne vurige belangstelling voor de kinderen te kennen geven? kon Hij ons Avel duidelijker leeren, hoezeer bet hetvurigst verlangen Zijns harten is, dal ook v.ij die kleinen liefhebben, dat ook wij hun onze genegenheid, onze belangstelling toonen?

Hoeveel te meer zal ons dit verlangen van Jesus blijken, als wij nogmaals hel Heilig Evangelie raadplegen, om daaruit verder te

-ocr page 62-

leeren, hoe .Icsus dacht over kinderen. Im-mers, zegt hij ons ook niet deze indrukwekkende ■woorden; Al -«ie een dier kleinen in mijnen naam opneemt, hij neemt mij op : en al \\iie mij zal hebben opgenomen, neemt niet mij op, maar Hem, die mij heelt gezondenquot; ? En alsuf dit niet genoeg vare, voegt hij deze bedreiging toe aan hen , die de kleinen tot ergernis zouden zijn: «Ziet toe,dat gij een dezer kleinen niet versmaadt, want hiinne Engelen in den Hemel beschouwen altijd het aanschijn van mijn hemelschen Vader.quot;\' — -Eu al wie een dezer kleinen, die in mij gelooven, tot ergernis zal geweest zijn, het ware hem verkieselijker met een molensteen aan den hals in het diepst der zee geworpen te worden.quot;

Zoo vurig dus verlangt Jesus het zielenheil der kinderen; zoozeer wenscht hij dat wij allen daartoe medewerken, dat hij zelfs de ergste bedreiging uitspreekt tegen hen, die hen tot zoude zouden verleiden!

ü! mochten wij allen, wie het aangaat, die woorden van onzen goddelijken Zaligmaker nimmer uit de gedachte verliezen! 0! mochten wij allen, naar de male van onze krachten en naar gelang van de omslandig-heden, waarin vi ij geplaatst zijn , ons beijveren aan dat zoo duidelijk gebleken verlangen vau Jesus te voldoen! O! mochten alle chris-

-ocr page 63-

53

ten qeloovigen, alle oprechte Katholieken, de handen in elkander slaan en eendrachtig samenwerken oin voor hel heil dier kleinen te zorgen, orn hun de middelen tot een christelijke opleiding le verschaffen, om hen aan het bederf te ontrukken, dat op zoovele plaatsen hen dreigt, en om in hunne jeugdige harten dal goede zaad te strooien, dat eens vruchten voor de eeuwigheid zal opleveren !

En welke bezwaren zouden wij wel kunnen doen gelden, groot en gewichtig genoeg om ons van die verplichting vrij te spreken! Kan eenig stoflelijk nadeel, eenige geldelijke opoffering, een tijdelijk gemis wel in aanmerking komen, v.aar het verlangen van onzen goddelijken Verlosser ons zoo duidelijk blijkl, waar het heil der onsterfelijke zielen, door zijn kostbaar bloed vrijgekocht, op hel spel staat?....

2. Het verlangen der Kerk. Ook de Kerk verlangt niets vuriger en kan nietsvuriger verlangen , dan wat haar goddelijke Stichter verlangt. Immers, -waaraan de jeugd een waarlijk christelijke en godsdienstige opvoeding wordt geschonken, daar tast men hel kwaad aan in zijnen wortel, om bet aldus voorgoed en met de meeste zekerheid uit te roeien en te vernietigen ; — daar bevindt men zich aan de bron van het goed, aan het uitgangspunt,

-ocr page 64-

ian waaruit alle goed, elke christelijke deugd \'* moet aanvaDgen; — daar alle\'én slaat men !\' den rechten, en ook den eenigen weg in om Toor de toekomst belere en deugdzamere ?! geslachten te bereiden. Evenals uit Abraham 1 alléén een geheel volk van geloovigen is toort- e gekomen, zoo kan ook uit écu welopgeïoed s. en godsdienstig kind een gansche natie \\an rechtvaardigen voortspruiten. Gaan wij eens ? uit vau de onderstelling, dat diegenen, op wie de taak rus! Ie om de eerste leiding te c geyen aan bet jeugdig en voor alle iudruk- ! ken vatbaar gemoed van een Franciscus van , Sales, een Xaverius, een Vincentius a l\'aulo, een Alphonsus. .. . aan hunne zending waren \' ontrouw geweest, dat zij den verpestenden 5 adem der ondeugd hunne onschuld hadden \' laten bezoedelen en hunne inborst bederven, \' zoodat zij onbekwaam zouden zijn geworden \' voor hun weldoende zending, — wat moet quot; ons hart niet gevoelen hij de gedachte, dat \' zij aldus aan de Uerk en aan de geneelemensch- \' al het goed zouden onthouden hebben, dat \' zij hun nu bewezen hebben?

Dat is het juist wat de grootste heiligen en de beroemdste mannen van het christendom zulk een vmigtn ijver voor de godsdienstige vorming van de jeugd heeft ingeboezemd. De 11. llieronymus had in zijnen ouderdom de wijk genomen naar Bethlehem;

-ocr page 65-

56

lerwijl men hem daar uit verre landen kwam n raadplegen en zijne boetedoeningen kwam ri bewonderen, schreef hij aan eene lloraein-sche dame; \'Zend mij uwe kleiae kinderen; ik zal mij gelukkig gevoelen, als ik met hen de eerste waarheden van het geloof zal kunnen stamelen.quot; De 11. Gregorius, met zijn voortdurend ziekelijk lichaamsgestel en gebukt gaande onder den last zijner opperherder-lijke bedienining, kou tijd en kracht vinden om de jeugd in den catechismus te onderrichten. De H. Augustinus, de H. Vincentius Ferrerius, de H. Carolus Borromeus, Gerson, Bellarminus, Fénelon en zoovele andere groote mannen, dachten hunne groote begaafdheden niet heter te kunnen gebruiken en hun leven niet nuttiger te kunnen besleden, dan door te arbeiden aan de christelijke opvoeding der kinderen. «Geloof mij, zoo sprak de H. Franciscus van Sales, deengelen der kinderen dragen een bijzondere liefde toe aan hen, die dezen in de vreeze Gods opvoeden en die in hun teeder gemoed godsdienstzin en godsvrucht doen ontkiemen.quot;

3. Het belang der maatschappij. Wij hebben zooeven met een enkel woord den invloed aangestipt, dien de opvoeding op het maatschappelijk gezin uitoefent. Plaatsen wij ons hier op een meer algemeen standpunt, dan rijst als van zelf de vraag op, wat de

-ocr page 66-

56

openbare maatschappij daarvan heeft te vreezen of te hopen. Wie zijn het die de maatschappelijke veiligheid in gevaar brengen? Wie zijn het, die de grondvesten van den Staat als het vare doen wankelen? Wie zijn het, die de openbare rust verstoren, die het le ven en de bezittingen van den eerzamen burger bedreigen, die alle gehoorzaamheid aan de staatswetten hebben opgezegd? Wie zijn het , die door hunne moordaanslagen op de wettige vorsten, door hunne brandstichtingen en dynamiet-ontploffingen, door hun voortdurend woelen en aanhitsen, het gebouw der maatschappelijke orde ondermijnen? Wie zijn het, die als Nihilisten , als Communisten, als isociaal-demokraten, als wrekers der orde of als vrienden van het \\olk, ol onder welke eigenaardige of bedriegelijke namen zij zich voordoen, geen middelen, zelfs de afschuwelijkste niet, ontzien om hun doel te bereiken ? . ..

Zijn het die mannen, die jongelingen , die iu hunne jeugdige jaren eene christelijke en godsdienstige opvoeding hebben genoten? Zijn het die mannen, welke door brave en godvruchtige ouders in de vreeze des lleeren en in het onderhouden van (!ods geboden zijn grootgebracht? Zijn bet die jongelingen, die in scholen, door Geestelijken bestuurd ol althans ouder geestelijk toezicht staande

-ocr page 67-

57

en werkend, hunne opleiding ontvingen? Zijn hel die burgers, -welke in hunne kinderjaren een goed onderricht in den catechismus ot de christelijke leering hebben bijge-Tvooud en daarin hunne plichten jegens God, jegens zich zeiven en jegens anderen hebben leeren kennen? Zijn het dezulken, aan -wie men van jongs afde gehourzaamheid aan God en aan de door hem gestelde machten heelt ingeboezemd?...

liet antwoord op deze vraag behoeft niet gegeven te worden. Hoe weinig zouden de enkele woelgeesten, de enkele raldraaiers, die thans ieder met ontzetting aan de toekomst doen deuken, die wellicht boven onze hooiden zal losbarsten, hebben kunnen uit-richlen, wanneer het volk niet reeds van jongs af was ontzedelijkt en verdierlijkt geworden ! Hoe luttel zou het getal hunner aanhangers wezen, als niet liet geiin, als niet de school aan den invloed van het christendom waren onttrokken! als in het jeugdig gemoed een chrislelijke opleiding de kiemen der ondeugd had verstikt!...

Geen wonder dan ook, dat de geest des kwaads, de Satan, die immer als een hrie-schende leeuw rondloopt, zoekende wien hij zal verslinden, hel vooral op het godsdienstig onderwijs heeft gemunt! Geen wonder, dat zijne aanhangers, de kinderen dezer wereld.

-ocr page 68-

58

die voorzichtiger zijn dan de kinderen des iiclits, al hunne krachten inspannen, hier openlijk, elders bedekfelijk en in het geheim, om het onderwijs zoodanig in te richten, dat alle godsdienst daarbuiten blijft! Geen wonder, dat men allerlei uitvluchten zoekt, allerlei voorwendselen uitvindt, allerlei drogredenen bezigt, allerlei opoileringen zich getroost, en de schatkist als uitput, om de zoogenaamde neutrale school, de staatsschool, te doen bloeien «u de geestelijke inrichtingen

den doodsteek te geven!____

Ziedaar dus voor allen een ruim veld geopend, om werkzaam te zijn voor de zaligheid der zielen. Ouders, en gij die de plaats der ouders inneemt en met ouderlijk gezag bekleed zijt, wilt gij uw zielenijver toonen, w ilt gij doen blijken, hoezeer gij aan het verlangen van .lesus en van Zijne Kerk wenscht te gemoet te komen, voedt uwe kinderen, uwe onderhoorigen op in de vreeze des lletren. Leert hen God dienen en liefhebben uit geheel hun hart. Spreekt hun over Gads voorzienigheid, over de slraü\'en en de belooningen van het andere leven, en onderricht hen in de plichten, die zij hebben te volbrengen. Leert hen vroegtijdig bidden en hun kinderlijke handen ten hemel opheflen, opdat zij in het gebed een steun mogen vinden legenden vijand, die ook hen reeds

-ocr page 69-

59

heiaagt. Let op al hunne gebreken, om die bij lijds uit Ie roeien, uit vrees dat zij anders, evenals het onkruid de tarwe, het zaad van godsvrucht en deugd, dat in hun hart begint te ontkiemen, zullen vernietigen. Getlt hun wijze lessen en verstandige raadgevingen, bestraft hunne tekortkomingen, gelijk deze dit verdienen; maar vooral geelt hun goede voorbeelden, weest voor hen als een spiegel, die niets anders dan beelden van deugd en goede werken aan hun oog te aanschouwen geeft. Weest streng en nauwgezet ten opzichte der makkers, met wie zij verkeeren, gedachtig aan de oude spreuk : met wien men verkeert, wordt men geëerd; — maar weest vooral streng en nauwgezet ten opzichte der scholen, waar uwe kinderen het onderwijs moeten ontvangen, dat hen in staat moet stellen om eens als nuttige burgers in de maatschappij op te treden.

Zendt uwe kinderen nooit of nimmer, — welk stoffelijk voordeel daarin ook moge gelegen zijn, wcike goede uitzichten voor de toekomst uwer kinderen men u ook moge voorspiegelen, — zendt uwe kinderen nooit of nimmer naar scholen, waar zij iets zouden zien of kooren, wat hun geloof zou kunnen schaden of hunne onschuld zou kunnen kwetsen. Denkt er aan, dat beide, én het gelooi èn de onschuld, als een teedere bloem

-ocr page 70-

60

zijn, waaraan een enkele verpestende adem, een enkele worm, een enkele windvlaag hare frischlieid, hare schoonheid, haren geur kunnen benemen. Denkt aan de vreeselijke verantwoording, die gij hebt al te leggen, wanneer gij eens voor den rechterstoel van dienzelfden Jesus zult verschijnen, die gezegd heeft: -Ziet toe, dat gij niet een dier kleinen versmaadtquot;, en wanneer Hij u zal afvragen: • Wal hebt gij gedaan met de zielen, die ik aan uwe zorg had toevertrouwd?quot;...

Getroost u, ais het zijn moet, zelfs eenige geldelijke opoffering, eenig stoffelijk nadeel, om hen op goede en godsdienstige scholen te doen onderwijzen: op scholen, waarvan gij zeker zijt, dat zij beantwoorden aan de eischen, die de kerkelijke overheid aan zulk eene school stelt. Vertrouw t uwe dierbare panden aan geen andere leermeesters, dan die u voldoenden waarborg aanbieden, dal zij deugd en godsdienst in hun jeugdig gemoed zuilen aankweeken en bevorderen. Weesl le dien opzichte niet tevreden met den eerste den beste, die zich aan u voordoet, maar wend u daaromtrent om raad lol uwe geestelijke leidsmannen en volgt hunne wijze raadgevingen.

Met zoo te handelen, zuil gij u van uwen plicht kwijlen jegens uwe kinderen en zuil gij leveus op eene krachtdadige wijze mede-

-ocr page 71-

werken aan do zaligheid der zielen, die door Jesus\' dierbaar bloed zijn vrijgekocht; niet zoo te bandelen zult gij u tevens een schat Tan verdiensten vergaderen voor de eeuwig-beid, terwijl uws: lit\'iderijke en waakzame zorg tevens baar loon niet zal missen op aarde.

Allen evenwel zijn geene ouders, ot met ouderlijk gezag bekleed: boe nu zullen ook die anderen lot bet zielenheil der kleinen medewerken? Welke middelen staan ook bun len dienste om aan bet verlangen van Jesus en van Zijne Kerk le voldoen en bet belang der maatscbappij Ie bevorderen? — (Jeen betere weg voorzeker staat bun daarvoor open, — om niet eens hier te spreken van bet Genootschap der H. Kindsheid, dat vooral len doel beef t heldenscbe kinderen te doopen en aldus aan de zaligheid des hemels deelachtig te maken, — dan dat zij uit al hun krachten eu met eendrachtige samenwerking de godsdienstige school, bet katholiek onderwijs steunen en overal verspreiden. En wie is er die daartoe niet eenigennale althans in staat is?... Wie is er die niet een penningske ten minste kan afzonderen, ten einde overal scholen te kunnen oprichten, waaide jeugd godsdienstig onderwijs kan ontvangen? Iloevelen zijn er ook niet, die bunnen invloed op deze ol gene ouders

-ocr page 72-

62

kunnen doen gelden, die ten deze hun duren plicht mochten veronachtzamen? Hoevelen zijn er niet in betrekkingen geplaatst, die hen in de gelegenheid stellen o:n het godsdienstig onderwijs te verdedigen tegen de vijanden, die het aanvallen en zijn ondergang trachten ie bewerken! In één woord hoe weinigen zijn er, wie niet nu en dan ten minste de gelegenheid wordt aangeboden ora op eenigerlei wijze zich ten opzichte van Lel geestelijk welzijn dier kinderen, die Jesus zoozeer liefhad, verdienstelijk te maken en te doen gelden!

II.

HET ZIELENHEIL DEK ZIEKEN EN STERVENDEN.

De ziekte is de gewone voorbode van den dood. Is het waar dat de geni.de vau een zaligen dood de grootste is onder alls genaden, die wij van God kunnen afsmeeken, omdat deze de kroon zet op alle andere, daar zij op onze deugden den stempel der eeuwigheid en der on veranderlijkheid drukt; is het bovendien waar,dal liet hachelijksteoogen-blik van ons geheel leven dat oogenblik is, waarop het wordt uitgedoofd, omdat eene

-ocr page 73-

63

geheeld eeuwigheid daarvan af hangt, — dan blijkt daaruit ook zonneklaar, dat men geen verdienstelijker liefdewerk jegens den naaste kan beoefenen, dan met hem onze hulp te verleenen om een goeden dood te sterven.... Verkeert de zieke iu staat vau zonde, dan moeten wij ons best doen om hem tot boetvaardigheid en bekeering te bewegen. Van één eukeJ oogenblik hangt hier niel zelden de zaligheid eener ziel onherroepelijk af en men heeft hier geen tijd le verliezen. De zielenijver wordt hier daarenboven aangewakkerd door de gunstige omstandigheden, die hem teu dienste staan.

In een gezonden toestand vergeet men zoo licht God en de eeuwige waai heden. De tijdelijke zaken, de genoegens, het gewoel en de beslommeringen der wereld, dal alles verdringt of verzwakt de ingevingen des ge-loofs; het tegendeel echter is het geval bij ziekten. Iemand die in zijne kamer zit opgesloten en vreezen moet die niet meer te zulien veriaten, dan om grafwaarts gedragen te worden, is meer toegankelijk voor de genade; de ijdele inbeeidlngen en begoochelingen verdwijnen: hij ziet de zaken zooals zij in wei kelijkheid ziju. De machteloosheid der nienschelijke hulpmiddelen om hem tegen den dood te vrijwaren doet hem terugkeeren tot God, die hem hel bestaan heeft geschon-

-ocr page 74-

64

ken, en vei levendigt zijn gorlsdlcnslige overtuiging... Hoevele zieken immers zijn er nü t op wie liet woord van den koninklijken proleet van toepassing is: gt; Kwelling en smart zijn mijn deel geworden , en ik lieb Jen naam des iieeren aangeroepen!quot;

De gedwongen afzondering van den zieke, de ervaring, die hij van de ijdellieid der wereldsche zaken heelt opgedaan, de mindere aandrang zijner hartstochten, de ziekte zelve, die hem gevoeliger doet zijn voor de liefdeblijken, die hij ontvangt, zijn als zoovele oinstaudigheden , die onzen ijver ten goede komen. Wat dien ijver vooral moet aanwakkeren, is de overvloed van bijzondere en allerkrachtigste genaden, die het medelijdend hart van onzen goddelijken Verlosser als het ware beschikbaar houdt voor de stervenden. • liet zou, zegt l,1énelon, een vreeselijke vermetelheid wezen om op een wonder van Gods genade te rekenen ; maar Hij, die ons verbiedt liet te verwachten, schept er niet zelden zijn behagen in om bet te verrichlen. De wonderen, die God doet in de bekeering van zondaars, die op hun sterfbed liggen, zijn aliedaagschc gebeurtenissen in de Kerk.quot;

Ongelukkigerwijze neemt men niet zelden ten deze, evenals in zoovele andere zaken, den schijn voor -waarheid aan. ■Alleen dan is de ijver ecu waarachtige ijver, zegt de ii.

-ocr page 75-

I

Bernardus, als hij deze drie eigenschappen in zich vereenigt: als hij door de liefde ontstoken, door de voorzichtigheid geleid en door de Tolhardiug -wordt bevestigd.quot;

De vriend der zieken moet een zeldzaam doorzicht bezitten, om die middelen en die oogenblikken te kiezen, die juist de geschikte zijn, om te spreken en te handelen zooals de omstandigheden het vereischen en ook niets meer, dan door de omstandigheden 1 wordt gevorderd. Hij moet zich beijveren | om bij tijds in den zieke het verlangen op I te wekken naar de Heilige Sacramenten , om I hem te doen begrijpen, hoe gemakkelijk men | zijne biecht kan spreken, wat hem niet zelden zoo moeielijk toeschijnt. Dij spreekt met warmte over de goedertierenheid en barmhartigheid des Heeren, waarmede Deze den zondaar afwacht, over het goede onthaal, dat den verloren zoon bij zijn terugkeer ten deel valt, over de vreugde, die er in den hemel heerscht over eene ware en oprechte bekeering. — Van groot gewicht is het ook den zieke uit te leggen, welke de uitwerkselen zijn van het laatste Oliesel. Dit Sacrament toch is niet alléén ingesteld om de ziel te zuiveren, maar ook om den zieke de gezondheid terug te geven, als het hem zalig is. Heeft nude zieke de heilige Sacramenten der Stervenden ontvangen, dan moogt gij hem niet verlaten ;

5

-ocr page 76-

66

de duivel, die weet, dat hij slechts een luttel tijds meer over heeft om den zieke te bekoren, zal nu zijne woede verdubbelen. Blijf daarom aan de zijde van den zieke om zijne ziel te verdedigen , eu verlaat hem niet, als het mogelijk is, voordat gij hem de zegevierende Kerk hebt doen binnengaan.

Laat ons uit al die verschillende overwegingen het volgend besluit trekken: omdat de vurigheid, de edelmoedigheid en de standvastigheid van onzen zielenijver geëvenredigd behooren te vrezen tot de belangrijkheid der liefdevrerken, die hij onderneemt, — ol met hoeveel vrucht wordt hij dan niet beoefend door u allen, die wel niet geroepen zijt om uwe gezinnen te verlaten en de zee over te steken, ten einde in die verafgelegene gewesten God te doen kennen en te doen aanbidden, maar die nochtans uwe aalmoes stort, uw penningske ten offer brengt om in het onderhoud der missionarissen te voorzien, om de aan God toegewijde kerken en bedehuizen te helpen stichten en te onderhouden, of om den uiterlijken eeredienst op te luisteren. 0! hoe schoon is niet dat heilig Genootschap tot voortplanting des geloofs, tot voortplanting der eeuwige waarheden en der zaligheid! Verbazend zijn de uilkomsten, die dit godvruchtig werk reeds heeft opgeleverd. On-

-ocr page 77-

67

tegenzeggelijk is dit liefdewerk een der uitstekendste stichtiiigan, die de Kerk in de laatste tijden heeft zien geboren worden, een der geeigeodste middelen, otn een ieder van ons, wie het ook zijn moge, jong of oud, arm of rijk, in de gelegenheid te stellen om aan het zielenheil te arbeiden, en tevens een der meest verdienstelijke werken van barmhartigheid, waardoor wij onzen evennaaste kunnen te hulp komen. Evenals het Genootschap der Ueilige Kindsheid, waarvan wij straks reeds met een enkel woord gewaagden, geniet dan ook liet Genootschap tot voortplanting dei Geloofs de bijzondere bescheiiïiiiig der Pausen, die allerlei geestelijke voorrechten daaraan verleenden, en verdient het de belangstelling en de ondersteuning van alle rechtgeaarde kinderen der Kerk.

Wat zullen we zeggen van die nederige en liefdadige zielen, aan wie God meer in het bijzonder het geheim van den behoeftige en den noodlijdende schijnt te hebben geopenbaard i). Is het geen schouwspel, dat de Engelen verheugt en den menschen tot stichting stiekt, als men die heiligen der laatste

1) Zalig, die zirh den behoejtige en den noodt lijdende aantrekt. Ps. XV: [2.

-ocr page 78-

68

tijden, — die -verdienstelijke leden Tan de Tereeniging van den 11. Vincentius a Paulo en andereu, — met de aalmoes in de hand en een woord van troost en bemoediging op de lippen, ziet dooidiingen tot in die schuilhoeken, waar de armoede en de ellende zich verbergt, — als men hen daar ziet aanzitten aan de legerstede der kranken, om, door hunne teedere en zorgvolle liefde, hen te herinneren aan die vaderlijke Voorzienigheid, die geen enkel harer kinderen vergeet?

Wanneer wij hier de verschillende personen opnoemen, die het meest ouzen zielenijver moeten opwekken en gaande maken, mogen wij zeker niet diegenen vergelen, welke iederen dag van deze wereld scheiden en het huis hunner eeuwigheid, gelijk de li. Schrift zegt, binnengaan. Volgens gemaakte berekeningen, die niets overdrevens schijnen te hebben, sterven er in gewone tijden, — oorlogen en besmettelijke ziekten op groote schaal uitgezonderd, — ongeveer uo\'deiii) dui-zekd b1knen elke vier en twixtig uren! ... Welk een ruim veld voor onzen zielenijver en onze naastenliefde! Welk eene uitstekende gelegenheid om die aan den dag te leggen, al is het dan ook slechts met een enkel Wees-gegroelje voor die zielen ten hemel op te zenden!... Of hoe kunnen wij roeenen de ware naaslenlielde te bezitten.

-ocr page 79-

69

als wij weigeren die duizenden Tan zielen te hulp te komen, die elke seconde van den dag de eeuwigheid ingaant als wij weigeren hun den bijstand onzer gebeden te verleenen, terwijl zij als zweven tusschen den hemel eu de hel, ten einde deze voor hen te sluiten en genen voor hen te openen? Waar blijft onze liefde voor het heilig huisgezin Jesus, Maria, Joseph, wanneer wij ons niet de geringste moeite willen getroosten, om hun de vreugde te verschaifen van die arme zielen te redden en zalig te maken? Waar blijft onze liefde tot ons zeiven, als wij een zoo goed middel ongebruikt laten om ons een gerusten en heiligen dood te verkrijgen?

Laat ons hier met een enkel woord gewag maken van de vereeniging, die in Frankrijk werd opgericht door den Bisschop van Angers, en die ten doel heelt allen die in doodstrijd verkeeren door onze gebeden te hulp te komen; en tevens van de bijzondere voorrechten, die Zijne Heiligheid Pius IX aan zeker gebed voor de stervenden heeft vastgehecht. 1) Mogen de volgende korte beschou-

1) Dit gebed luidt als volgt;

„O allergoederticrenste Jcsus, die de zielen zoozeer liefliebt! ik smeek u, door den doodstrijd, ilieu uw allerheiligst hart heeft ondergaan, eu door de smarten, die uwe Onbevlekte Moeder

-ocr page 80-

70

■wingen allen tot dit zoo uitmuntend en verdienstelijk liefdewerk aansporen!

Ongetwijfeld is het een uitstekend -werk van naastenliefde en barmhartigheid, dat wij aan God onze gebeden opdragen tot verlossing van de zielen in het vagevuur, en kunnen wij niet te zeer ons verheugen, dat deze godsvrucht in onze dagen meer en meer toeneemt. Doch, hoe uitstekend dit liefdewerk ook wezen moge, hoezeer ook de ongeluk-kigen, die daar lijden zonder zich zeiven te kunnen helpen, al ons medelijden, al onze deelneming waardig zijn, — toch zal men moeten toegeven, dat de duizenden en nogmaals duizenden, die eiken dag zich in doodstrijd bevinden en op het punt staan om ▼oor hun oppersten Rechter te verschijnen, zich in veel en oneindig grooteren nood bevinden en dientengevolge ook oneindig meer aanspraak mogen maken op onze gebe-

heeft geleden, dat gij de zondaars der gansche wereld, die cp dit oogenblik zich in doodstrijd bevinden en lieden zullen sterven, in uw bloed gelievet af te wasschen en te reinigen.quot;

„O Hart van Je,-us, dat den doodstrijd heeft geleden, ontferm u over de stervenden.\'quot; — Cfr. Bouvier, Tr, des Indulg. ch. XII. —■ Dit laatste schietgebedje zal men met vrucht bij eiken klokslay kunnen bidden voor de stervenden.

-ocr page 81-

1\\

den en onze goede werken. Als ik bid voor de overledenen, dan schenk ik hun eeuige verlichting; als ik den stervenden te hulp kom, dan hebben zij aan mij hun redding, hun behoud, hunne eeuwige zaligheid te danken. Verdient het eeuwig behoud, het eeuwig geluk eener ziel, verdient hare redding uit de verschrikkelijke en eindelooze pijnen der hel, niet veel meer onze belangstelling, onze deelname, ons godvruchtig medelijden, dan dat wij eeue andere ziel wat eerder aan dat geluk doen deelachtig worden en haar verlossen van eenige tijdelijke straffen, die reeds op zich zelven eenigzins gelenigd en verzacht worden door de hoop en de liefde?

Vatten wij in korte woorden de beweegredenen tezamen, die ons tot bovengenoemd liefdewerk moeten bewegen. Zij betreflen Jesus Christus, onzen Zaligmaker zelven, onze broeders, ons zelven.

Verplaatsen wij ons in den geest in den hof der Olijven. Beschouwen wij daar den Zaligmaker met het aangezicht ter aarde liggend, geheel bedekt met een bloedig zweet. Hij bidt, hij stort tranen, hij zucht; zijne goddelijke ziel is bedroeld tot den dood toe en bevindt zich in de grootste ontsteltenis; en hij zelf zal ons de voorname reden van die ontzettend» zielsangsten, van die

-ocr page 82-

72

doodsbenauwdheid openbaren; booren ■wij slechts naar heigeen hij ons in de II. Schrift zegt: \'Welke vrucht zal mijn hloed opleveren? Quce utilitas in sanguine meoAlsof hij zeide: ■ De menschen zouden overtuigd wezen van de grootheid der smarten, die ik lijd, wanneer zij overtuigd waren van de groote liefde, die ik hun toedraag.,.. Te sterven om hen zalig te maken en te redden, en te sterven zonder hen zalig te maken of te redden!... Ach! hoe bitter is die lijdenskelk !... Mijne ziel is bedroefd tol den dood toe!\'\'\'

Gaan wij van uit den hof der Olijven naar den CalTarieberg. Welk een kreet ontsnapt daar aan bet hart van Jesus in zijnen doodstrijd, een kreet, die ons voor het laatst zijne overgroote liefde zal doen kennen? Mijn God, mijn God!... waarom heht gij mij verlaten? Deze woorden zijn het laatste getuigenis van het alleraanbiddelijkst Hart van Jesus, waarmede hij ons het nameloos lijden te kennen geeft, dat hij verduurt; zij zijn terens voor ons een dringende uitnoodi-ging om ons aan hem aan te sluiten door onze zucht om de zaligheid der stervenden te verzekeren. Zullen wij hem dien troost weigeren ?

Onze liefde tot onze broeders is niet in staat ons een werk vau barmhartigheid te

-ocr page 83-

73

doen verrichten. dat zooveel waarde heeft als de dienst, die -wij bun bewijzen, door hun in de laatste stonde huns levens onze hulp te verleenen. De doodstrijd is de grootste en laatste strijd, de strijd om leven en dood; \'t is een strijd, die beslissend is. 0 stonde, waarvan de eeuwigheid afhangt! Om dien stervende, die daar op zijn uiterste ligt en als den ecnen voet op den drempel van het andere leven heeft gezet, staan als het ware hemel en hel in slagorde geschaard; haasten wij ons hem onzen bijstand te verleenen: Jesus, zijn Verlosser, roept ons, Maria, zijne goede moeder, en zijn Engelbewaarder smeeken ons ten dringendste, de Kerk bezweert ons om bun aller pogingen te ondersteunen.

Wij bidden voor de bekeering der zondaars, en wij doen wel; doch zijn er daar geen honderd duizend, over wier zaligheid zal beslist worden, lloevelen onder hen kunnen wij wellicht door ons gebed, door een enkele verzuchting misschien, den hemel openen! Kunnen wij het wel van ons verkrijgen om hen aan hun lol over te laten en hen aan de vreeselijke pijnen der hel prijs te geven? De andere zondaars kunnen wachten, voor hen is nog tijd over; doch de zieltogenden en de stervenden hebben geen enkele seconde te verliezen! Hunne

-ocr page 84-

74

hartkloppingen zijn geteld; nog een enkele snik en alles is geeindigd. Maar die laatste snik, die laatste zucht kan alles nog goed-maken, of alles onherstelbaar doen verloren gaan: is er dan wel dringender nood mogelijk ?

Denken wij eindelijk ook eens ernstig aan ons zeiven. De hulp, die men van ons afsmeekt, zullen ook wij eens behoeven, en misschien veel vroeger dan wij denken. De anderen zullen voor ons, in onzen doodstrijd , zijn, wat wij |voor onze zieltogende en stervende broeders geweest zijn. Indien wij vergeten, zullen ook wij vergeten worden. Hoe troostend zal het daarentegen zijn, als •wij voor den Rechter, die ons ter verantwoording zal oproepen, zullen kunnen getuigen: • Gij, weet. o Heer, hoe ik sinds geruirnen tijd, hoe ik jaren lang gebeden en goede werken verricht heb voor mijne stervende broeders. Nu is mijne stonde aangebroken. Stort gij nu ook anderen het heilig mede-doogen in, dat gij mij hebt ingestort. Ik reken op uwe beloften, o mijn God, ik heb barmhartigheid geoefend, ik zal die ook verwerven !quot;

-ocr page 85-

75

III.

HET GOEDE VOORBEELD.

Hetgeen wij tot dusverre aan uwe aandacht voorstelden, opent zeker een ruim veld voor uwen ijver. Nochtans willen wij u nog eenige verdere middelen aan de hand geven, die in de gewone omstandigheden u in staat zullen stellen aan het heil der zielen te arbeiden. Er zijn namelijk personen, niet wie gij dagelijks omgang hebt, met wie gij voortdurend verkeert, in wier tegenwoordigheid gij u dikwijls bevindt, hetzij die personen met u door de banden des bloeds of door huiselijke banden vereenigd zijn, hetzij deze op eene andere wijze met u in betrekking staan; geef hun een goed voorbeeld. Anderen zijn er op wie gij, heizij door uwe betrekking, hetzij door uw stand in de maatschappij, invloed kunt uitoefenen ; geef hun , bij uw goed voorbeeld , tevens goeden raad. Eindelijk ten opzichte van allen zonder uitzondering bezit gij een uiterst gemakkelijk en tegelijkertijd een allerkrachtigst middel om hunne eeuwige zaligheid te bevorderen: tracht namelijk de hemelsche genade, die hunne ziel moet heiligen, te verkrijgen door uw gebed.

Hel goede voorbeeld. De 11. Joannes Chrysos-tomus bezigt deze gelijkenis, als bij ons de

-ocr page 86-

76

groote kracht wil aantoonen, die het goede voorbeeld bezit. »Vestig uwen blik op een helderen hemel, door geen enkel wolkje beneveld, in een van die nachten, waarin de sterren in al haren glans fonkelen. Die inajestueuse beweging dier schitterende hemellichamen , hun zacht en weldoend licht, hun harmonisch voortschrijden, dat indrukwekkend sehouwspel in zijn geheel beschouwd, — is het u niet alsof dat alles, zander ook slechts een enkel woord te bezigen, tot onze harten spreekt? Gevoelt gij niet, dat het gezicht alleen van dat alles uwe ziel omhoog heft en haar uitnoodigt om den Schepper van al die wonderen te lofprijzen en te verheerlijken ?quot; Hetzelfde nu kan men zeggen van de ware, degelijke Christenen: \'tis genoeg, dat men hunne levenswijze en hun gedrag ziet om opgewekt te worden tot de deugd. Hij, die den meusch heeft geschapen, weet beter dan wij, hoe men op zijn hart moet wei ken, ora hem van het kwaad af te houden en den heiligen weg der deugd te doen inslaan; hierom heeft hij zich ook niet tevreden gesteld met ons in zijne hemelsche leer te onderrichten, maar hij heeft tegelijk ons toonbeeld willen wezen. Hierom ook heeft hij zijnen vloek uitgesproken over den huichelaar, die slechts de achting der menschen najaagt, en tegelijk ons

-ocr page 87-

77

zijnen wil te kennen gegeven, dat wij het licht onzer goede werken moeten laten schijnen tooi-onzen eTenmensch, opdat God daardoor worde Terheerlijkt.

Dezelfde heilige Keikleeraar prijst ons ten zeerste het goede Toorbeeld aan, daar waar hij hel zelfs krachtdadiger noemt dan de macht om wonderen te verrichten, en de hekeering der wereld door hem in meerdere mate wordt toegeschreven aan de slichtende levenswijze der eerste Christenen, dan wel aan de prediking der Apostelen. De lielde, die zij onderling elkander toedroegen, maakte de heidenen beschaamd en trok hen naar het Christendom. -Ziet, hoezeer zij elkander liefhebben! zoo riepen zij vol verbazing uit. Hunne liefde tot elkander is zoo grool, dat zij bereid zijn voor elkander hun leven ten ofl\'er te brengen. Kan men wel iets inbrengen tegen de goddelijkheid van een godsdienst, die aldus de menschen doet veranderen ? Hoe ! men vindt er onder hen, die zich zeiven verkoopen om slaven vrij te koopen ! Er zijn er, die bij een heer-schende pestziekte hun leven op het spel zetten om de stervenden te redden en de dooden te begraven ! Zij prediken niet, maar geheel hun handel en wandel bezit eene overredingskracht, die onweerstaanbaar is: men behoeft hen slechts te zien, zooals Ter-

-ocr page 88-

78

tullianus zegt, om hen te liooren: Dum vi-dentur, audiuntur.

Het goed voorbeeld oefent inderdaad zijnen invloed uit zoowel op den geest als op het hart: het verlicht en onderricht den geest, het treft het hart en sleept het mede. Wij scheuken meer geloof aan onze oogen dan aan onze ooren. Wat soras duister blijft in woorden, wordt duidelijk gemaakt door het voorbeeld. Even vermogend als het is op het versland, even krachtig laat het zijn invloed gelden op den wil om diens tegenstand te overwinnen. Het goede voorbeeld was de genadeslag, die het hart van Augustinus, dat zoo lang wederspannig en wankelend bleef, voor de genade deed bezwijken. Het was hem alsof de heiligheid zich aan hem vertoonde met een gelaat, waarop ernst met zachtaardigheid gepaard was ; het was alsof zij hem met den vinger eene groote menigte van maagden en heiligen, die haar volgden, aanwees en als op een verwijtenden loon hem toevoegde: »Augustinus, zoudt gij niet kunnen wat dezen en genen kunnen ?quot; Welk antwoord valt er op zulk een redeneering te geven?

Men staat soms verwonderd menschen aan te treffen, die vol overleg en doorzicht zijn, waar het wereldsche zaken betreft, en die nochtans eene nagenoeg domme onnoozel-

-ocr page 89-

79

heid aan deu dag ieggeu, ais het de eeuwige belaDgen geldt. Men zegt dan: \'tis bij lien gebrek aan geloof of volslagen ongeloof; bijna altijd nochtans zou men moeten zeggen : \'t is lafhartigheid. Immers wat ontbreekt hun? Den moed om hunne levenswijze met hunne overtuiging te doen overeenstemmen. Zij zouden zich willen diets maken, dat een christelijk, een godsdienstig leven een onmogelijk , een ondenkbaar iets is; geen beter middel om hun te bewijzen, dat dit niet het geval is, bestaat er dan onder hun oog dit leven in beoefening te brengen: wil men iemand een doorslaand bewijs geven van beweging, dan behoeft men slechts te gaan.

Wij kunnen den invloed van het goede voorbeeld op anderen niet beter beoordeelen dan naar den invloed, dien het op ons uitoefent. Wanneer wij de Levens der Heiligen lezen, dan voelen wij in ons hart de begeerte opgewekt worden om in hun voetspoor te treden; welnu, als reeds de deugd, waarvan men ons verhaalt en die wij als het ware zien afgebeeld, reeds onzen ijver aanvuurt, wat moet dan niet in ons het levend schouwspel dierzelfde deugden teweegbrengen, gelijk zij daar onder ons oog worden beoelend. door personen, die niet meer hulpmiddelen ter zaligheid bezitten dan wij en met niet minder hinderpalen dan wij hebben te strij-

-ocr page 90-

80

den? 0! hoe schoon is liet, zegt de H. Am-brosius, dat men nut kan stichten alleen met zich te laten zien!

IV.

GOEDE RAAD.

Eerst in den hemel zullen wij welen, hoeveel goed een eokele liefderijke raad, te gelegener tijde en met zachtheid en overleg gegeven, in de zielen kan uitwerken. Wij spreken hier niet van die dure verplichtingen , welke rusten op de ouders tegenover hunne kinderen, op de hooiden var. huisgezinnen ten overstaan hunner ondergeschikten, ten opzichte van welke zij zich niet minder als bewaarders en beschermers moeten beschouwen dan als meesters en gebieders; maar er is hier in het algemeen sprake over allen, wie het ook zijn mogen, aan wie God als het ware een gedeelte van zijn gezag en van zijne macht heeft afgestaan. Van dit gezag, van deze macht kunnen zij zeker geen beter en geen behoorlijker gebruik maken , dan wanneer zij dit aanwenden naar zijne inzichten en naar zijn verlangen, om namelijk daardoor zijne glorie te bevorderen

-ocr page 91-

81

met de zaligheid der zielen te bewerken. Zelfs is het niet eens altijd noodig, dat men eene betrekking, een stand in de maatschappij bekleedt, waardoor wij boven anderen gesteld zijn, om dit nuttig apostolaat uit te oefenen; ook de vriendschap bezit hare rechten, en ailijd zal men althans dat recht bezitten om eenen vriend te doen terug-keeren op den verkeerden weg, dien hij mocht hebben ingeslagen, en osn hem eenen raad te geven, dien hij zich voor alle eeuwigheid zal gelukkig achten te hebben opgevolgd. Hoe dan! de eene vriend zal den anderen tot het kwaad aanzetten en ten verderve leiden , en de eene vriend zou den anderen niet tot de deugd mogen aansporen en tot de eeuwige zaligheid brengen! Hoe dikwijls werd niet eeu jongmensch, als hij op het punt was om voor de aanlokselen zijner hartstochten te bezwijken, op den rand van den afgrond staande gehouden door een eenvoudige waarschuwing van een makker van zijnen leeftijd, wiens deugden hij lot | dan toe had nagevolgd: -Wat gaat gij doen? Denk in alles aan bet einde. Wilt gij u dan een bitter naberouw en een eindeloos zelfverwijt op den hals halen ? Hebt gij eensGods geduld tot het uiterste gebracht, zult gij dan aan de noodzakelijkheid kunnen ontsnappen van in zijne handen te vallen?quot;

6

-ocr page 92-

82

Is dit -waar van den vriend tegenover den vriend, hoeveel te meer zal dit niet het geval kunnen wezen met den echtgenoot tegenover den echtgenoot, den broeder tegenover den broeder, de zuster tegenover de zuster? 0! hoeveel kwaad kon er niet belet worden, hoevele zonden konden niet geweerd en hoe menige prooi aan den duivel ontrukt worden, wanneer een ieder van ons, op zijnen tijd en op gepaste wijze, een goeden raad wist uit te deelen! Het oude spreekwoord zegt immers niet voor niets: »Een goed woord vindt een goede plaats.quot;

Zorgen wij echter vooral daarbij, dat het ook in werkelijkheid een goed woord zij. Niet zelden toch gaat alle vrucht verloren, die een woord ten goede zou hebben kunnen voortbrengen, omdat wij niet naar behooren zorg gedragen hebben, dat ons woord ten goede ook in waarheid een goed woord was! Hoe menige echtgenoote zou misschien baar wederhelft van slechte makkers, van gevaarlijke plaatsen, van zondige gelegenheden, van dronkenschap, van onrechtvaardigheden hebben teruggehouden, wanneer zij baar goeden raad, hare terechtwijzingen op eene vriendschappelijke, zachtaardige en gepaste wijze bad weten te geven! Hoe menige goede raad wordt niet in den wind geslagen, enkel en alleen omdat men dien op een minder

-ocr page 93-

83

gepast oogenblik ten beste geeft, omdat gramschap, opgewondenheid en overdrijving daaraan een hatelijk karakter gaven ! tnstruile in spiritu lenitatis: Onderricht elkander in den geest van zachtmoedigheid, vermaant de Apostel; en de H. Auguslinus zegt: «Met liefde behooren wij onze broeders terecht te wijzen; niet met de zucht om hen te krenken, maar met het inzicht om hen te verbeteren.quot; Voegen wij hierbij het woord van den H. Ambrosius: «Een vriendschappelijke terechtwijzing zal meer nul aanbrengen dan een luidruchtige beschuldiging: de eerste zal een heilzame schaamte te weeg brengen, de laatste toorn en gramschap veroorzaken.quot;.

Mocht ons evenwel de gelegenheid ontbreken, om o£ door een goed voorbeeld of door een goed woord onzen evennaaste tot God en tot zijne zaligheid terug te brengen, altijd toch kunnen wij dit doen, gelijk wij hierboven hebben aangegeven, op eene derde wijze, namelijk door het gebed.

-ocr page 94-

84

V.

HBT GEBED

Niets behoort zoozeer tot de boTennaluur-lijke orde, tot de orde der genade, of liever lut de verken Gods, dan de bekeering en de heiliging der zielen ; \'s :nensolien toedoen Teitnag bier niets; Paulus moge planten, Apollo moge besproeien, fiod is bet en God alleen, die den wa.sdom moet schenken aan de plant, eu die «ien arbeid Tan zijue nie-deweikers ann de heerlijke taak, om zielen Toor Hem Ie «innen, moet zegenen en yi achtbaar maken. (1 Cor. Ill: 6.) Hij is rijk voor allen die Hem aanroepen. (Hom. X: 12.) Hij heelt zich plechtig vei bonden en die verbintenis meermalen bekrachtigd, dat Hij niets zal weigeren van hetgeen wij Hem viagen. ü! dat men toch dikwijls het weikje van den 11. Alphonsus over ile kracht van hel Gebed laze en herlaze! Hij eindigt het met de volgende woorden: -Ik zeg herhaal-

• delijk en ik zal het altijd blijven herhalen,

■ dat hel werk der zaligheid geiseel afhangt

■ van het gebed; dat alle schrijvers van god-

• Tiuchtige boeken, alle verkondigers van

• Gods Uotird op den predikstoel, alle ziel-

■ zorgers in deu biechtstoel, op niets zoozeer «moeten aandringen als op de waarde eu de

-ocr page 95-

85

• uooJzakcIijkheid van hel gebed; ik zou

• willen dat zij voortdurend herhaalden : Bidt,

• })idt; want indien gij hidt, zijl gij verzekerd

• van uwe zaligheid; indien gij niet bidt, zijt

• gij zeker van uwe verdoemenis.quot; Het is eene waarheid, door alle eeuwen heen geloofd en aangenomen, dat het gebed en de verzuchtingen, die ten hemel opstijgen, de wonderen van Gods genade daaruit doen nederdalen : Ascendant suspiria, descendunt mira-cula. Tot Moyses had de lieer gesproken:

• Vraag mij niets; raijne gerechtigheid moet hare rechten doen gelden: ik zal dit ondankbaar volk, dat mij, niettegenstaande al mijne weldaden, hardnekkig blijft beleedigen, uitroeien en vernietigen.quot; Toch bad Jloyses, en God liet zich verbidden; Hij schonk ver-gilfems.quot; Nog heden is het diezelfde God, die ons zegt; -Bidt en wordt niet moede te bidden; mijne gerechtigheid wil ontwapend worden: ik heb er behoefte aan ora te verderen!quot;

Ziehier hoe Mgr. Pie, de welsprekende bisschop van Poitiers, zich over dit onderwerp uitlaat; -De grootste macht van alle

• machten op aarde is ontegenzeggelijk het

• gebed. Tegen de alge.ueene samenspanning

• der christen harten, tegen het gemeen-•schappslijk ten strijde trekken van alle •godsdienstige gemoederen, is gequot;u enkele

-ocr page 96-

86

itegensland opgewassen. Wanneer twee parttijen tegenover elkander staan, dan zal die

• partij, die bidt, onfeilbaar zeker de eind-

• overwinning behalen, aan dat legerkamp is

• de zege ontwijfelbaar verbonden. Ware ook

• de vijand zoo verre reeds geslaagd, dat hij

• de handen had onbewegelijk gemaakt, die

• het zwaard der waarheid omklemd houden,

• nog zou hij niets gewonnen hebben, zoolang hij niet een ander wapen, dat meer

■ leven en meer doordringende kracht bezit,

• zal hebben machteloos gemaakt, het wapen

• des gebeds namelijk, en wel vooral van dat

• gemeenschappelijk en eenparig gebed, dat

• op een en hetzelfde oogenblik op de lippen

• en in de zielen van alle Katholieken uit-

• barst. \'t Is daarom dat, uit het diepst van

• den helschen afgrond, Satan van woede

• brult tegen die bondgenootschappelijke ver-

• eenigingen, die ais menschelijke middelen

• wel is waar machteloos, maar door de god-

• delijke macht onverwinbaar zijn, en die zijne

• verontwaardiging gaande maken, omdat hij

• buiten staat is die te doen ophouden ofte

■ voorkomen.quot;

0! hoeveel nut zal dan een vurig, een herhaald, een gemeenschappelijk gebed niet stichten! lloevelen zondaars zal dat eenvoudig, maar uiterst krachtig, dat gemakkelijk, maar tevens hoogst verdienstelijk middel den

-ocr page 97-

87

hemel niet openen, die anders wellicht voor hen gesloten -was gebleven I Hoevele onge-lukkigen, die door onze gebeden aan de macht van den helschen Satan ontrukt, het aanschijn Gods genieten, zullen onzen ijver zegenen en prijzen en Gods milde gunsten over ons doen afdalen!

Bidden wij dan vurig voor de hekeering der zondaars, voor de zaligheid der zielen. Houden -wij niet op het allerheiligst Hart van Jesus, onzen goddelijken Zaligmaker, dat Hart, vol liefde en barmhartigheid, dat niets vuriger verlangt dan de zielen zalig te maken en te redden, tesmeeken, dat Hij de harten der zondaren vermurwe, dat Hij Zijne alvermogende genade op allen doe nederdalen, opdat zij uit het graf hunner zonden opstaan en hunne zaligheid bewerken! Vragen wij Gods zegeningen af op den arbeid der geestelijkheid, op de zoo moeitevolle pogingen van zoovele heldhaftige missionarissen, over geheel den aardbodem verspreid, opdat het bloed van Jesus niet te vergeefs voor zoovele zielen gestort zij I Laten wij ons inschrijven in het Apostolaat des Geheels en in de Broederschap van het Heilig Hart van Jesus, waarvan het doel is, om bij het begin van eiken dag al onze goede werken le vereenigen met het Heilig Hart van Jesus! Nemen wij de godvruchtige gewoonte aan, die in sommige

-ocr page 98-

88

christelijke gezinnen heerscht, om des aronds bij het gemeenschappelijL bidden van het Rozenhoedje een tientje daarvan op te dragen, of al is bet slechts ëén enkel Weesgegroetje te bidden, voor de bekeering van allen, die zich in staat van doodzonde bevinden of niet tot de Kerk behooren! In één woord, zijn wij steeds gedachtig aan het woord van den heiligen Apostel Jacobus: • Zoo iemand onder u van de waarheid is afgedwaald en iemand hem bekeert, die wete, dat wie een zondaar van zijnen dwaalweg doet terugkeeren, diens ziel van den dood redden zal en eene menigte van zonden zal bedekken.quot; (Jac, V: 19, 20.)

Wij zullen dit hoofdstuk over het gebed, als ecu uitsti-kend middel om onzen zielenijver aan den dag te leggen, eindigen met eene geschiedenis, die ons op eene treilende wijze aantoont wat het gebed voor de zondaars vermag. Wij zullen daartoe hel woord afslaan aan een heilig priester, een tijdgenoot, die, sinds eenige jaren gestorven, nochtans zal blijven leven in de herinnering der talrijke volksklassen, aan welke hij het Woord Gods heeft verkondigd. lïet is de Eerw. heer Rauzan, de stichter van de priesters der Barmhartigheid.

• Bij gelegenheid eener missie, zoo verhaalt deze ijverige en heilige priester, trof ik een

-ocr page 99-

89

man aan, zooals men cr wellicht meer onder ons zal aantreifen. Goed vader, goed echtgenoot, goed burger, rechtschapen tot nauwgezetheid toe, liefdadig, bereid om een ieder met goeden raad bij te slaan, vol eerbied zelfs voor den godsdienst, vol achting voor deszelfs dienaren, in een woord, in het bezit van alle zedelijke deugden; maar bij wien, als er sprake is van sommige godsdienstplichten en inzonderheid van de biecht, men diezelfde eerlijkheid, diezelfde rechtschapenheid, diezelfde redelijkheid niet meer zal terugvinden. De persoon, dien ik hier bedoel, behoorde tot dat soort van lieden. Hij bleef ongevoelig voor al hel smeeken, voor. al het, aandringen, voor al de tranen zijner deugdzame echtgenoole en zijner dochters, ware engelen vau godsvrucht, die hij teederlijk liefhad. Op zekeren dag kwam deze dame met hare twee dochters mij verzoeken, dat ik hein eens een bezoek zou brengen, in de hoop dat hij zich daardoor getroffen zou gevoelen en het gewenschte doel aldus zou bereikt worden. Ik haastte mij aan dit verzoek te voldoen; maar al mijne bemoeiingen bleven vruchteloos. Mijne medebroeders gingen op hunne beurt een bezoek bij hein afleggen, doch ook zij slaagden niet beter dan ik. Zijne troostelooze echtgenoote en zijne dochters nemen nu

-ocr page 100-

90

het besluit, om geen enkel woord meer over zijne geestelijke belangen met hem te spreken, maar om met des te meer vurigheid voor hem te bidden.

In den loop der missie ontvangt deze persoon eene uitnoodlging tot een vriendenpartijtje, waarheen hij zich dan ook begeeft. 0 wonder van Gods barmhartigheid! Te midden van die vriendschappelijken gezellige bijeenkomst gevoelt hij zich op eens geheel en al veranderd. Een gevoel van treui igheid, van walging, van diepe ontroering maakt zich van zijne ontstelde ziel meester, üe genade doet zich met levendigheid en met

feweld in het binnenst zijns harten hooren; ij erkent zich zelf niet meer. Hij is als een Saulus, gelijk deze op den weg naar Damascus werd ter aarde geworpen, als een Augustinus, zooals deze in een oogenblik door de genade van boven werd verlicht en verwonnen. Hij is zich zelf niet langer meester, hij staat op van tafel en verwijdert zich om zijne tranen voor zijne vrienden te verbergen. In zijne ontroering gaat hij eene kerk binnen, die hij juist voorbijkomt, zonder zich zelf ternauwernood bewust te zijn van hetgeen hij doet; hij ziet een priester in den biechtstoel en op eens werpt hij zich voor zijne voeten neder. Hel kost hem nu niet de minste moeite meer om zijne biecht teeweld in het binnenst zijns harten hooren; ij erkent zich zelf niet meer. Hij is als een Saulus, gelijk deze op den weg naar Damascus werd ter aarde geworpen, als een Augustinus, zooals deze in een oogenblik door de genade van boven werd verlicht en verwonnen. Hij is zich zelf niet langer meester, hij staat op van tafel en verwijdert zich om zijne tranen voor zijne vrienden te verbergen. In zijne ontroering gaat hij eene kerk binnen, die hij juist voorbijkomt, zonder zich zelf ternauwernood bewust te zijn van hetgeen hij doet; hij ziet een priester in den biechtstoel en op eens werpt hij zich voor zijne voeten neder. Hel kost hem nu niet de minste moeite meer om zijne biecht te

-ocr page 101-

91

spreken, waartegen hij vroeger zoo opzag, en hij ontvangt de absolutie onder een vloed van tranen. In de overmaat van vreugde en geluk, die thans zijn ziel vervult en waarvan hij zich tot dan toe niet eens een denkbeeld had kunnen vormen, ijlt hij naar zijne huis-genooten heen, om hun deze goede tijding te brengen, die hij zeker -weet, dat hen met de grootste blijdschap zal vervullen. Bij zijne tehuiskomst vindt hij niemand dan zijne dienstbode, die hij onmiddellijk vraagt naar zijne gade en zijne kinderen. Deze zegt hem, dat zij in huis moeten zijn, maar dat zij hen een tijd lang niet heeft gezien. Hij gaat hen nu zoeken; hij loopt heen en weer, hij klimt de trappen op, klimt de trappen af, en tot zijne groote verwondering kan hij hen niet vinden. — Maar waar zijn zij dan toch, vraagt hij oj nieuw aan de dienstbode? Ik zeide het u reeds. Mijnheer, antwoordt deze; ik weet het evenmin als u, maar ik geloof niet, dat zij zijn uitgegaan. — Opnieuw gaat hij hen nu zoeken en dezen keer komt hij voorbij een afgezonderd gelegen vertrek, waar hij eenig leven meent te hooren. Hij vergist zich niet, het is werkelijk een zuchten en snikken, dat zijne ooren treft. Zonder geraas te maken opent hij een weinig de deur, en wat ziet hij ? Alle drie liggen ne-dergeknield aan den voet van een kruisbeeld,

-ocr page 102-

92

dat zij met hare tranen besproeien, \'t Is hem duidelijk, wat die gebeden te beduiden

hebben,..... voor -wien die tranen gestort

worden---- Overmeesterd van aandoening en

diepe ontroering wil hij spreken, doch hij bezit er de macht niet toe. Mijne vrouw, mijne kinderen ! Uier ben ik.. .\'t t.t gedaan !... UÜ breekt af en geelt zich vruchtelooze moeite om door te gaan; zijne stem wordt door zijn snikken verdoofd. Nauwelijks is hij in stast deze woorden te uiten: Schreit

niet langer, ik ben bekeerd..... ik kom recht

uit den biechtstoel____ 0! hoe blijde klonken

die woorden! Zijne deugdzame echlgenoote en beide zijne dochters slaken een kreet van vreugde; zij werpen zich in zijne armen, vermengen hunne tranen met de zijne en zeggen hem, dat zij het vaste voornemen gemaakt hadden niet eerder met bidden te zullen ophouden, dan nadat hare gebeden

door God waren verhoord geworden____—

■ Ja, mijne kinderen, ik wil het gaarne erkennen, aan uwe gebeden heb ik mijn geluk te danken. Gij zijl mij het leven verschuldigd, ik zal u den hemel verschuldigd zijn!,\'... Op nieuw begon het gesnik, en alle vier lieten eenige oogenhiikken den vrijen loop aan hunne tranen, waarop zij zich op hunne knieën voor hetzellde kruisbeeld neder-wierpen, om te zamen God te bedanken

-ocr page 103-

OH

s voor zulk een omkeer, die allen gelukkig i maakt.quot;

t Naast deze geschiedenis, die een zoo tref-i fend bewijs oplevert van heigeen het gebed,

j gepaard met goeoe voorbeelden en goeden , raad, vermag, om de zaligheid der zielen te bevorderen, meenen -wij onzen lezers ook eene tweede bekeering te moeten mededee-leu, die in haar begin althans, alleen aan de iu-wendige werking der genade moet worden toegeschreven. Het lerbaal dier bekeering is zdd treffend en leerzaam, dat raen het ons ten goede zal duiden, dat wij het hier, hoe uitvoerig het ook zijn moge,

in zijn geheel opnemen. Het betreft eeue jonge dochter, die in een eigenhandig geschreven brief hare gelukkige bekeeringaan een eerwaardig geestelijke mededeelt. j|

Eerwaarde Heer!

Gij meent, dat het verhaal mijner bekeering zal kunnen strekken tot beiorde-ring van Gods eer en van de zaligheid der zielen, en gij verzoekt mij dit verhaal voor u neer te schrijven. Uw vei langen is voor mij een bevel, en ik voldoe daaraan met des te meer bereidvaardigheid, omdat ik met het schrijven van dezen brief een nieuw bewijs mijner erkentelijkheid aan God zal aaubieden voor de wondervolle

-ocr page 104-

94

barmhartigheid, die Hij ten mijnen opzichte heeft doen blijken.

I. Mijne kindsheid, ilk ben geboren uit christelijke ouders, die van jongs af mij mijne plichten onder het oog brachten en mij die zoo nauwkeurig mogelijk deden behartigen. Toen echter de onrustige dagen der omwenteling hen dwongen eene schuilplaats te zoeken, moesten zij hunne kinderen achterlaten aan de hoede van eenige leden der familie, die zich geheel bereidwillig toonden om ons tot zich te nemen. Ik werd naar eene tante gebracht, die tevens mijne peettante was. Toen ik in dat huis aankwam, waar men veel aan het vermaak offerde, was ik zeer verwonderd, dat men er geen enkelen godsdienstplicht -waarnam; er verliepen ecliter slechts weinige dagen, ot ook ik verwaarloosde de mijne, en heel spoedig hield ik daarmede geheel op. Mijne nichten brachten haren tijd door roet het lezen van romans; al heel gauw begon ik smaak daarin te vinden; en van dien tijd af aan, waarop ik de goede lessen uit het oog verloor, die ik in het ouderlijke huis had ontvangen, leerde ik door eene treurige ervaring kennen, wat al niet het slechte voorbeeld op een jeugdig gemoed vermag. — Van mijne tante ging ik naar een geestelijken

-ocr page 105-

95

oom, een kanonik, die als een heilige leefde. Deze liet niets onbeproefd ora mijne verkeerde neigingen te overwinnen en mij tot de deugd te brengen. Dikwijls onderhield hij mij over de schoonheden van den godsdienst, over het geluk, dat men smaakt, als men de grondregels daarvan met oprechtheid en met eenvoud des harten volgt. Ik luisterde met bijzonder veel genoegen naar zijne gesprekken; toch kon hij het met mij niet verder brengen, dan dat ik voor het uiterlijke al mijne christelijke plichten waarnam. Drie jaren bracht ik bij dien eerbiedwaardigen oom door; ware ik slechts zoo gelukkig geweest om meer vrucht te doen met de lessen van godsvrucht, die ik van hem ontving!...

II. Mijne eerste heilige Communie,-— «Op dat tijdstip waren de woelingen der omwenteling eenigsins tot bedaren gekomen, en mijne moeder nam mij weder met hare audere kinderen tot zich. Zoo -was de tijd genaderd, dat men er aan denken moestom mij tot mijne eerste Heilige Communie voor te bereiden, en men vertrouwde mij aan de leiding van een achtingswaardig geestelijke, aan -wien ik grootelijks verplicht ben. Ik bevond mij toen in de uiterste verlegenheid, daar ik den moed niet bezat om den waren

-ocr page 106-

96

toestand mijner ziel bloot te leggen en mij

Tan eene schandelijke zonde te beschuldigen, ■waaraan ik mij tijdens mijn verblijfbij mijne tante had plichlig gemaakt. Na eenigen tweestrijd nam ik het noodlottig besluit om die zonde te verzwijgen en alleen eeuige fouten, die aan de kinderjaren eigen zijn, te belijden. Hoewel mijn biechtvader al het mogelijke deed om zich niet te laten misleiden, was dit toch- het geval. Na mij een lijd lang onderricht en herhaaldelijk beproefd te heh-btiUj was hij van meening, dat ik mocht worden toegeiatrn, en de dag irijncr eerste heilige Communie werd vastgesteld. Ouder de geestelijke afzondering,.die de plechtigheid voorafging. gevoelde ik een buitengewone ontroering, die iedereen opviel, hoezeer ik die ook Vtiachtte te verbergen; maar den lauLsten dag schilderde ons de geestelijke bet ongeluk eener slechte eerste heilige Communie met zoo levendige kleuren af, dat ik mijne tranen niet meer kon bedwingen, al kon ik mij ook geen rekenschap geven waarom ik weende. Toen kwam de gedachte in mij op, dal God, als straf mijner trouweloosheid, mij wel eens plotseling uit dit leven zou kunnen doen scheiden, na die • heiligschennis; niets van dit alles waseven-. wel in staal om mij tot inkeer te brengen; ik begaf mij niet de anderen uaar den

-ocr page 107-

97

biechlstoel om de heilige absolutie le om-vangen, en ik had het ongeluk tene lieilig-schendende biecht en coramunie tu doen. De tranen, die ik stortte op dien dag. dat ik de heilige absolutie en de heilige Com-raunie ontving, brachten al de aanwezigen in de meeniug. d^t ik de beste stemming bezat ouder ai inijne medegezeliinnen.quot;

lil. Mijn gedrag na de eerste heilige Com-mimic. — -Al zeer spoedig werd ik gewaar, dat de duivel veel meer macht over rnij uitoefende dan vroeger; bijna zonder eenige wroeging gaf ik mij aan mijne hartstochten over. Toch was ik geen huichelaarster, en ik beken met alle oprechtheid, dat ik nooit zou te biechten gegaan zijn, als ik geheel en al mijn eigen meester ware geweest. Maar onder het oog eeuer waakzame moeder bestond er geen mogelijkheid om mij aan mijne uiterlijke godsdienstige plichten te onttrekken. Mijn biechtvader, die vertrouwen stelde in mijne braafheid, gaf mij dikwijls de heilige absolutie, die ik nooit, anders dan met schrik ontving. Een enkele maal trok dit zijne aandacht, en bij heeft mij na dien tijd verklaard, dat mijn gedrag voor hem een onuitlegbaar raadsel was, en dat hij niet begreep, hoe mijn afkeer van de Sacramenten kon bestaan met de lichte fouten, die ik

-ocr page 108-

98

bedreef. Immers ik kon het niet \\an mij verkrijgen om zoo dikwijls tol de Heilige Ta(el Ie naderen, als liij het mij toeliet. Ik geloof, dal ik het maar zes of zeven maal deed; maar één keer onder anderen, — ik meen dat hel de laatste maal was, — dat ik de Heilige Hostie had ontvangen, was het mij, alsof\' op mijn voorhoofd, in zichtbare letteren, het brandinerk mijner afschuwelijke euveldaad stond geprent. Ik verbeeldde mij, dat iedereen mij verontwaardigd aanzag; ik dorst mijne oogen niet opheffen noch mijne plaats verlaten. Ik trachtte mij gerust te stellen met twijfel te opperen aan de waarachtige tegenwoordigheid, zooals ik vroeger wel eens gedaau had. In dien ongelukkigen toestand leefde ik voort tot op mijn twintigste jaar.

Op deu feestdag van het allerheiligste Hart van Jesus trof mij op eens te midden mijner bezigheden de gedachte aan den dood. Ik verbeeldde mij de stern van God te hooien, die mij voor zijnen vreeselijken rechterstoel daagde; duidelijk verstaanbaar sprak ik de volgende woorden uit: iMijn (iod, red mijquot; en zweeg daarna dood stil. Men werd mijne ontroering gewaar, en de personen, die kwamen toegeloopen, stonden uiterst verbaasd. De geneesheer, dien men ontboden had, was van gevoelen, dat het

-ocr page 109-

99

een zenuwachtige aandoening was, en beval mij afleiding aan. Van af dat oogenblik bleef de vrees voor den dood mij bij, zonder mij een oogenblik le verlaleu. Wat men ook deed om mij mijne opgeruimdheid terug te geven, niets was in staat mij van mijne zwaarmoedigheid te genezen. Men nam mij mede naar de schitterendste partijen, naar bals en naar den schouwburg; doch te midden van al die vermakelijkheden was ik met een doodelijke treurigheid bevangen. Daar ik niet in staat was het gezicht van Gods toornende gerechtigheid te verdragen, beproefde ik haar te verbidden, door mij op nieuw te begeven tot mijne oefeningen van godsvrucht, die ik sinds geruiinen tijd had laten varen. Ik verrichtte mijne gebeden met eene vurigheid, waarover ik zelve verbaasd stond; ik vermeed zorgvuldig elke zonde en, als ik te biechten ging. beschuldigde ik mij met oprechtheid van de fouten, waarin ik gevallen was; maar nooit kon ik het van raij verkrijgen om de zonde te belijden, die ik bij mijne eerste heilige Communie had verzwegen. \'Toch, zoo sprak ik tot mij zelve, is niets van dat alles in staat om u vergeving te doen krijgen van uwe zonden, indien gij uw verzwegen zonde niet belijdt;quot; en zoozeer werd ik door mijne gewetensangsten gekweld, dat ik met leed-

-ocr page 110-

100

wezen terugdacht aan de gerustlicid, waarin ik tot mijn twintigste jaar bad geleefd, en te vergeefs twijfel in mij zocht op te wekkpn over de toekomst, die mij zooveel schrik inboezemde. Nooit ben ik er in geslaagd om mij daarvan te overtuigen; andere keeren wederom wenschte ik, dat ik op eens en als ondanks mij zelve eene geheel andere mocht worden, en het was mij alsdan, alsof ik sliptelijk den weg zou volgen, die mij zou worden aangewezen.

Een jaar lang had ik verkeerd in die treurige gesteltenis, toen ik op zekeren dag, dat ik mij meer beangst gevoelde dan gewoonlijk, mij naar de kerk begaf; wederom was hel de feestdag van het allerheiligst Hart van Jesus; het Allerheiligste was Ier aanbidding uitgesteld. Ik viel op mijne knieën neder op de treden van het heiligdom, en daar, geheel vervuld met de gedachte aan de majesteit van God, tot wien ik mijne oogen niet dorst opslaan, riep ik mij de wreede zielsangsten voor den geest, die mij reeds zoo lang gekweld hadden. Ik bad God, dat Hij medelijden met mij mocht hsbben, en dat Hij niet zou toelaten, dat ik in zulk een rampzalige gesteltenis zou sterven. Meer dan een uur lang bleef ik in dezelfde houding en herbaalde ik de bede, die ik zoo even had uilg-ssproken. Inwendig hoorde ik eene

-ocr page 111-

101

stem, dat ik daarin niet zou sterven. Gerust gesteld door deze belofte, stond ik vol vertrouwen op; de gerusllieid echter hield slechts eenige uren aan: Gods barmhartigheid was nog niet moede mij door schrik en angst tot Hem terug te roepen.

IV. Mijne bekeering. «In zulk een toestand bevond ik mij, toen men eene missie in onze stad aankondigde. Ik volgde de oefeningen daarvan, meer uit nieuwsgierigheid dan om eene andere reden. Eenige dagen later zou er eene geestelijke afzondering gehouden worden voor de vrouwen, lu zijne eerste preek vermaande ons de missionaris om een goed gebruik te maken van deze genade, die God ons schonk, er bij voegende, dat het wellicht de laatste was, die God aan enkelen onder ons zou schenken. Nog waarschuwde hij ons, dat, indien wij misbruik daarvan maakten, wij misschien voor goed door God zouden verlaten worden. Ik geloofde vast, dat die woorden tot mij gericht waren.

Geheel ontroerd verliet ik de kerk en met het vaste besluit om mij te bekeeren. Toen rezen er voor mijnen geest tal van bezwaren en moeielijkheden op, die mij nog weerhielden: gt;maar, zoo sprak ik tot mij zelve, gesteld eens, dat gij tot God zoudt willen terugkeeren, hoe zult gij u al de

-ocr page 112-

102

fouten herinneren, die gij uw leven lang hebt bedreven; dat is eene onmogelijkheid.quot; Op dat oogenblik kwamen mij al mijne zonden met al hare omstandigheden zdd helder voor den geest, alsof ik ze in een boek had gelezen. Eene nieuwe moeielijkheid kwam zich bij die eerste voegen: gt;1106 aan mijn biechtvader te bekennen, dat ik hem altijd bedrogen heb; neen, daar zal ik nooit toe overgaan.quot; Den ganschen nacht bracht ik door met al die verschillende gedachten mij door het hoofd te halen, doch het was mij niet mogelijk tot een bepaald besluit te geraken.

• Sinds de missie was begonnen, had zich bij de vrees voor den dood de gedachte aan de hel gevoegd. Nauwelijks lag ik te bed, of het was mij, alsof die vreeselijke vuurkolk voor mijne oogen gaapte en mij zijn slachtoffers in de ijselijkste wanhoop te aanschouwen gaf. Een enkelen nacht zelfs verbeeldde ik mij niet alleen de hel open te zien, maar ik meende er voor de geheele eeuwigheid in te zijn opgesloten. Op eens werd ik wakker en ik sprak tot ray zelve: «Als reeds de hel zoo schrikkelijk is in afbeelding, wat zal zij dan niet zijn in de werkelijkheid?...quot; Een tijd lang bleef ik onhew egelijk; toen voegde ik er bij: »0 God, reeds zoo lang verzet ik mij tegen uwe genade.., nu is het gedaani ik ben vast besloten tot u terug te keeren.\'\'

-ocr page 113-

103

Jn allerijl stond ik op en wierp mij eenige oogenblikken neder voor een kruisbeeld. Met tranen in de oogen bad ik tot Jesus en gaf hem quot;de verzekering, daf, wanneer bij medelijden met mij had, ik hem beloofde met de grootste bereidwilligheid zijne goddelijke inspraken te zullen volgen, en dat ik des anderen daags reeds de zonde, die ik tot nu toe altijd had verzwegen, aan mijnen biechtvader zou openbaren en aldus al mijne heiligschennissen zou herstellen Daarna ging ik weder te bed, en bracht dien geheeten nacht door zonder te slapen, maar toch zeer rustig.

Des anderen daags was het mij onmogeiijk mijn biechtvader te spreken; de duivel hield niet op door nieuwe aanvallen mij van de biecht afkeerig te maken. -Hoe zult gij den moed hebben om zooveel zonden te biechten ? zoo sprak hij mij toe; maar aanstonds gaf ik hem ten antwoord; Ja, ik zal het doen met Gods hulp; en ik zal het niet alleen doen, maar ik zal mij goedschiks onderwerpen aan alle olfers, die ongetwijfeld van mij zullen gevorderd worden, om do goddelijke gerechtigheid, die ik zoozeer heb beleedigd, te voldoen.quot; Ik bekeu, dat ik daarbij een heeten en moeielijken strijd te doorstaan had.

liet oogenblik was nu daar, dat ik mijn

-ocr page 114-

104

biechtvader zou spreken; flinkweg kwam ik er voor uit, dal ik hem lot dau toe altijd had bedrogen en dat ik voornemens was eene biecht fe spreken van geheel mijn leven. De goede geestelijke, die zeer verwonderd was over mijne opgewondenheid, zeide mij, dat hij niet begreep waarom ik zoo ongerust zou wezen, dat bij mij van kindsbeen af kende, dat ik gerust moest wezen en dat hij niet de minste ongerustheid ten mijnen opzichte koesterde. Toen hij evenwel zag, dat ik bleef aanhouden en een vloed van tranen stortte, gaf hij toe, naar hij zeide, ora mij gerust te stellen. Nauwelijks echter had ik eenige woorden gesproken, of alle twijfel was bij hem verdwenen ten opzichte van de noodzakelijkheid, waarin ik verkeerde, om eene biecht over mijn geheel vorig leven te spreken. Met veel goedheid zette hij mij daartoe aan en mei het grootste geduld luisterde hij naar hetgeen mij het meest beangsUe. Hij vermaande mij, om met nauwgezetheid mijn geweien te onderzoeken en zoodra mogelijk mijne liiecht te komen voleindigen.\'

V. Mijn geluk na mijne bekeering. — «Op het oogeabük, dat ik den biechtstoel verliet, gevoelde ik een zoo innige vreugde, een zoo zoeten troost, dat ai mij ue ongerustheid en

-ocr page 115-

105

mijn angst voor een ongemeen vertrouwen plaats maakten; zoodat ik mijne biecht heel kalm en rustig kon voleinden. Toen ik daarmede klaar ws en de heilige absolutie had ontvangen, was ik als een geheel ander mensch geworden. Onmogelijk is het mij u met woorden uit te drukken, wat mijn hart in die oogenblikken gevoelde; men moet het ondervonden hebben om het te begrijpen. Up den dag, dal ik de heilige Communie ontving, dacht ik aan niets anders, dan aan de eindelooze goedheid en barmhartigheid van God, die niet slechts mij vergill\'enis had willen schenken van al mijne zonden, maar wiens edelmoedigheid zoo verre ging, dat hij zich aan mij wilde geven, niettegenstaande ik hem zoo dikwijls in dit Sacrament zijner liefde met voeten had vertreden. Na het ontvangen der heilige Communie was ik zoo vervuld vau Gods tegenwoordigheid in het binnenst van mijn hart, dat ik een geruimen tijd verslonden bleef in eene allervurigste overweging en dat ik als dronken was van geluk. Ik zag niets van heigeen om mij heen gebeurde; ik moest mij zelve geweld aandoen om uit dien toestand te geraken en mij met uiterlijke dingen te bemoeien. De twee jaren lang, die na mijne bekeering zijn ver-loopen, is de gedachte aan Gods tegenwoordigheid mij steeds bijgebleven; door de hulp

-ocr page 116-

106

zijner genade yiel geen offer mij zwaar; wel verre van door de strengheid mijner boete afgeschrikt te worden, legde ik mij daarenboven nog vele vrijwillige boetedoeningen op. Telkens, als mij vergund werd tot de Heilige Tafel te naderen, gevoelde ik mij zdó gelukkig, dat ik niet ophield God mijne dankbaarheid daarvoor te getuigen. Ik smaakte op dat oogenblik de zoetste, de onuitspre-kelijkste vertroostingen. Hoewel lacgs een minder aangenamen weg tot God teruggebracht, ben ik thans er niets te minder om aan den dienst van mijnen Verlosser toegewijd, en liever zou ik duizend dooden sterven dan opnieuw mij aan dien der wereld te hechten, waarvan ik al de schandelijkheid, de boosheid en de rampzalige gevolgen heb leeren kennen.

VI. Mijn leefregel. — -Ik sta het geheele jaar door ten vijt ure op; om mij tekleeden heb ik slechts weinig tijd noodig; ik heb mijne kamenier afgeschaft, daar ik liever alleen -wilde zijn om mij des te gemakkelijker met God te kunnen bezig houden. Ik weet bij ondèrvinding, dat het niet onmogelijk is een spiegel te missen. Valt mijn oog soms onwillekeurig op een spiegelglas, dan denk ik wat er van mijn ellendig lichaam zal worden, dat in dezelfde

-ocr page 117-

107

mate mijne verachting verdient, als ik mijne ziel moet hoogachten en in eere houden. Zoodra ik opgestaan ben, besteed ik een uur om te bidden en te rnediteeren; ik begin daarin veel smaak te krijgen. — Ten acht ure woon ik het heilig Misoffer bij; op Com-muniedagen hoor ik twee missen. Dikwijls houd ik mij met de volgende gedachte bezig: • Is het mogelijk, dat een zoo heilige God iu zijne overgroote goedheid er in toestemme, dat een schepsel, eene ellendige zondares als ik ben, driemaal \'s weeks zich op een zoo innige wijze met hem vereenigt?quot; Die gedachte overlaadt mij met schaamte en vervult mij met liefde.

Eiken dag bid ik de kleine Getijden der

I Heilige Maagd, die ik niet vertrouwen aanroep, als de teederste, de liefderijkste de beste aller moeders. Ik bid ter barer eere dikwijls het Heilige Maagd, die ik niet vertrouwen aanroep, als de teederste, de liefderijkste de beste aller moeders. Ik bid ter barer eere dikwijls het Memorare of het gebed, dat met deze woorden begint: «Gedenk, o allergoe-dertierenste Maagd Mariaquot; enz., en elk uur, als ik alleen ben, bij eiken klokslag, maak ik opnieuw de intentie om mijn werk in Gods heilige tegenwoordigheid te verrichten. Al de arbeid, dien ik verricht, komt ten bate der annen; ben ik daarin soms wat traag, dan verbeeld ik mij uit hunnen mond het verwijt te hooren, dat ik bun benadeel. Die gedachte heeft mij doen besluiten om mijnen

-ocr page 118-

108

arbeid niet meer te onderbreken, als ik be zoek onUang ; mijne vriendinnen nemen genoegen met deze redeneering: «de armen zouden boos ■wordenquot;. — Ik begin geen nieuw werk zonder eerst mij zelve te hebben afgevraagd, of ik datgene wat ik te voren gedaan beb wel voor God verricht heb, en ik neem mij voor om dit nieuwe werk des te beter te verrichten. Ik zou thans wenschen niets te verrichten, niet te spreken, niet televen zelfs dan uitsluitend om aan God te behagen en in zijne liefde voortgang te maken. Ik beijver mij om de gewone gebeden voor en na het eten met godsvrucht te bidden, en ik leg mij altijd eenige verstervingen op; ik vast eens in de week en op de geboden vastendagen gebruik ik des avonds niets dan brood. • - Eiken dag breng ik een halfuur door met te mediteeren voor het Allerheiligste. — Ik lees altijd na hel avondgebed het onderwerp der meditatie voor den volgenden dag; ik houd mij in bed daarmede bezig; al den lijd, dat ik niet slaap, denk ik aan de voornemens, die ik maken zal, om zoo doende goed voorbereid te zijn lot de meditatie. Als ik des nachts wakker word, dan ben ik gewoon op mijue knieën in niijn bed te gaan zitten, en bid ik eenigen lijd met de armen kruisgewijze uitgestrekt.

Ik kan dit verhaal niet eindigen zonder

-ocr page 119-

109

mijn innigen dank te betuigen aan de genade der Missiën, aan welke ik mijne bekeering te danken heb, aan de ijverige missionarissen, die God daartoe heeft gebezigd, en aan mijn goeden zielzorger, wiens wijsheid mij uit den diepen afgrond heeft getrokken, waarin eene \\alsche schaamte mij had gedompeld.

Na aldus. Eerwaarde Heer, aan uw en wensch voldaan te hebben , smtek ik allerdringendst allen, die met mijne geschiedenis zullen bekend worden, dat zij mij niet vergeten in hunne gebeden, en ik ga mij verbergen in de wonden van mijn beminnelijken Zaligmaker. Ik ga mij opsluiten in Zijn aanbiddelijk Hart als in een veilig schuiloord tegen de bekoringen, en a!s in mijne rustplaats voor den tijd en de eeuwigheid. Amen.quot;

Wordt ons in dit verbaal de kwelling van een schuldig hart en het geluk eener ziel, die zich aan de genade heeft onderworpen, niet naar bet leven afgeschilderd?

VI.

EEMGE RIJZONDERE MIDDELEN. — DE KODS-VnUCHT TOT DE H. MAAGD MABIA.

Wij hebben nu in het algemeen de hulp middelen opgesomd, die ons dienstig kunnen zijn om ons hel doel te doen bereiken, dal

-ocr page 120-

110

onze zielenijver heoogt; spreken wij thans ran eetiige hijzondere middelen of kunstgie-pen, wanneer wij die zoo noemen mogen, die de naaslenl.ielde aan de band doet.

Ziehier in het kort eenige wenken die te pas kunnen komen. - Op eene behendige wijze trachten iemand van gevaarlijke gezelschappen, verkeerde vrienden en plaatsen, waar men zich gewoonlijk bezondigt, af te houden. Niets is zoo waar als het spreekwoord ; Waar men mede verkeert, wordt men mede geëerd. — Opwekken tot bidden: immers het gebed is eene eerste behoefte en het groote hulpmiddel voor de ongeluk-kigen; en zoodanigen zijn de zondaars. Men zegt onophoudelijk: Ik zie de waarheid er niet van in... ik bezit er den moed niet toe.... Welnu, dat dan uw antwoord zij: Vraagt en (jij zult verkrijgen; een beter zult gij niet kunnen geven. — De hoop opwekken. Menschen, die door hunne harls-tochten worden overmeesterd of zich aan groote misdaden hebben schuldig gemaakt, ontbreekt het meestal aan de hoop. De wanhoop en de moedeloosheid veroorzaken den ondergang \\an millioenen zielen, die door het vertrouwen op God zouden zalig zijn geworden.--Aansporen om het prediken van Gods woord ayn te hooren en de geestelijke onderrichtingen bij te wonen.

-ocr page 121-

Ill

Men (leuke hier aan de 11. Monica, die de welsprekendheid van den li. AmLrosius roemde, om in haren zoon het verlangen op te wekken om hem te gaan hooren.

Eiin middel is er echter, dat men als onfeilbaar kan beschouwen om onzen ijver voor de bekeering der zondaren en de zaligheid der zielen met het gewenschle gevolg te bekroonen, en dit middel is de godsvrucht tot Maria, Let aanroepen van den bijstand der allerheiligste Maagd en Moeder des lieeren.

Daar dit een punt is van het grootste gewicht, willen wij het hier wat meer uitvoerig uiteenzetten.

Hos bedorven eene ziel ook moge wezen, hoe versteend een hart ook moge zijn, wij mogen ons verzekerd houden, dat het tot de deugd zal terugkeeren, zoo wij slechts er in kunnen slagen, om in dit hart eenig vertrouwen op te wekken op de bescherming van Haar, die door de Keik de Toevlucht der zondaars genoemd wordt.

liet is hare taak niet, zooals het die van haar Goddelijk Kind is. om eene onverbiddelijke gerechtigheid uit te oefénen en ondankbare schepselen te straffen,— «een, zij heelt geen andere taak dan om kranke zielen te genezen, om bedrukten te troosten, om kinderen te redden; zij is geen rechter.

-ocr page 122-

112

zij Is eenc moeder en eene barmhartige Moethr.

Hoe zullen wij echter iemand, -wiens geweten met alle mogelijke misdaden is lie-zoedeld, kunnen overtuigen, dat de reinste der maagden bezorgd is voor zijne toekomst, dat hij bemind, teederlijk bemind wordt door de veelvertaogende IConinginne des hemels? De liefde blijkt uit de offers, die men om der -wille daarvan brengt. Spreken wij dien zondaar over het martelaarschap, dat de allerheiligste Maagd op den Calvarieberg voor hem beeft willen ondergaan.

De 11. Thomas is van gevoelen, dat God van Maria de bepaalde toestemming verlangde om haar haren Zoon te ontnemen, evenals hij die had verlangd om hem aan haar te schenken. Zij moest hare goedkeuring geven tot zijn bloedigen offerdood, zoowel als zij hare toestemming had verleend tot zijne irenschwording in haren maagdelijken school.

Wie zal zich ooit een denkbeeld kunnen vormen van de gevoelens, die Maria ten opzichte van Jesus koesterde? Zij beminde hem als haar kind, zij beminde hem als haren God. Bij dien gloed der moederlijke toegenegenheid voegde zich in haar allerheiligst hart al het vuur der goddelijke liefde. Het is bet gevoelen van de grootste kerkleeraars, dat de liefde, die Maria van af het oogenblik harer Onbevlekte Ontvan-

-ocr page 123-

118

genis, dus van af\' het allereerste oogenblik van haar bestaan, voor God gevoelde, die der Serafijnen teboveoging; eu die liefde bleef voortdurend toenemen tot op het laatste oogenblik baars lerens, doordat zij voortdurend getrouw beantwoordde aan eu medewerkte met de genaden, die haar elk oogenblik ten deele vielen, en doordat God deze hare getrouwheid voortdurend door een vermeerdering van liefde vergold. Zo\'d innig, zdd vurig was de liefde, die Maria haren Jesus toedroeg, en toch wordt van haar geeischt, dat zij er in toesterarne ora zelve in persoon bij zijnen dood tegenwoordig te zijn en hem ouder bare eigen oogen te zien sterven! Was er dan iets, waardoor het hart van zulk eene Moeder eenigszius kon vergoed of schadeloos gesteld worden voor het gemis van zulk een Zoon, die haar daarenboven nog door zulk een vreeseiijkeu dood werd ontrukt? Ja, zoo iets was er, enditwasonze redding, onze zaligheid; hare liefde tot Jesus werd haar ten beul, hare liefde tot ons was haar ten steun. Met andere woorden, zo\'ó innig was hare liefde tot Jesus, dat de dood van haar goddelijk Kind, die smartvolle en schandelijke dood aan het Kruis, haar hart als met duizend zwaarden doorwondde en haar meer deed lijdeu, dan ooit een sterveling leed of lijden zal; — doch ook zóó groot,

8

-ocr page 124-

114

zóó vurig was de liefde, waarmede zij ons en alle menscheii liefhad, zóó slerk was het verlangen, dal haar bezielde om onze zaligheid te verzekeren, dat zij daarin de kracht vond om zich aan al dat lijden, aan al die wreede smarten, aan al die onnoembare martelpijnen te onderwerpen en daaronder niet te bezwijken.

Als men niet beducht was het onheilige met het heilige te vermengen, zou men hier willen denkeu aan eene andere moeder, namelijk aan die van den wreeden Nero. Haar eenige wensch was deze, dat haar zoon den troon zou bestijgen; en toen nu een wijs en verstandig raadsman baar zeide : • Wat wilt gij, onvoorzichtige moeder? Met uw eigen leven zult gij de verheffing tot Keizer van dien ontaarden zoon bekuopen!quot; gaf zij hem ten antwoord: •Welnu, laat hij mij vermoorden, als hij slechls Keizer wordt!quot; Het gemis van zulk een Zoon als Jesuswas, was voor Maria duizendmaal erger dan dat men haar den doodsteek hadde gegeven; niettegenstaande dat alles echter, o zondaar, neemt zij dien dood aan, ten einde u daardoor een hemelsch koninkrijk deelachtig te maken.

De Moeder van smarten stond onder het Kruis met nat bekreten oogen. Het is alsof wij haar, in die overmaat van droefheid, die

-ocr page 125-

115

haar hart verscheurde, aldaar dezelfde woorden tot God hooren spreken, die haar goddelijk Kind in den hof der Ohjïeu tot hern sprak; gt;0 mijn Vader, kan deze kelk des lijdens van mij niet weggaan, zonder dat ik het biltere daarvan tot den bodera toe ledige? Beschouw het aangezicht van uwen Christus, uwen Zoon en den raijaen .Heeft Hij nog niet genoeg geleden? Ach! ware het mogelijk, dat gij hem en ook aan zijne arme moeder het weinige leven, dat hem nog is overgebleven, bewaardet!., Kan evenwel de verlossing van het menschdorn niet overvloedig genoeg zijn, zonder dat hem de laatste druppel van zijn dierbaar bloed ontnomen worde, laat dan nw wil geschieden en niet de mijne!quot; Non mca voluntas, sed tua fiat. God verbeidde dit oogenbiik, waarop de liefde van Maria tot ons haar hoogsten graad van volmaaktheid zou bereikt hebben, door het brengen van het allersmartelijkste offer, om haar te bekleeden met de rechten en met de waardigheid van haar Moederschap over ons: • Ziedaar uw zoon ; ziedaar uwe moeder. Ecce films tuns; eccc maler tua.quot; En hoezeer moest die laatste daad van Jesus, die uiterste wilsbeschikking van haar goddelijk Kind, de liefde ea de genegenheid, die Maria voor ons gevoelde, nog vermeerderen en inniger doen worden!

-ocr page 126-

116

\'l Is haar kind , haar Zoon, die stervend met den dood op de lippen, baar deze woorden doet booren: ■ Vrouw, mulier! ik vil uwe gevoeligheid niet kwetsen, door u met een liefelijker benaming aan te spreken; gij ziet wal ik over heb gtbad voor demenschen en hoe vurig ik hunne zaligheid verlang; ik stel hun lot in uwe handen. Wees hun eene moeder; bemin hen, gelijk gij mij bemind hebt. Ziedaar Joannes, mijn leerling; in zijn persoon moet gij al mijne leerlingen zien; bemin mij in ben, door hen te beminnen, Ecce filius tuns. Wanneer . wij nagaan , hoe groot reeds de genegenheid van Maria voor hen was bij het hooien dier woorden, wat mogen wij dan niet denken van de overmaat van liefde en teederheid, waarmede deze laatste aanbeveling van Jesus nog daarenboven baar hart zal vervuld hebben? Ach\' al ware ook eene andere moeder in staat om hare kinderen te vergeten, Maria is evenmin instaat om de hare te vergeten, als zij in staat den Calvarieberg te vergeten. Troosten wij baar in hare droel beid; beijveren wij ons, om zooveel in ons is, baar den Zoon te vervangen, dien zij voor ons heeft geslachtofferd; maar laat ons vooral de vrees in ons levendig houden, om haar nieuwe smart aan te doen, door niet genoeg op hare liefde te vertrouwen, hoe groole zondaars wij ook wezen mogen.

-ocr page 127-

117

Niet geuoeg kunnen wij in deze aangelegenheid de leer der kerkvaders en het voorbeeld der heiligen overwegen Het woord richtende lot de Heilige Maagd zegt de 11. Joannes Chrjsoslomus tot haar, dat zij is voorheslernd geworden om door haar raededoogende goedertierenheid diegenen tot de zaligheid te brengen, die de gerechtigheid van baren Zoon niet kan zalig maken. »0! neen, goddelijke Moeder, roept de 11. Bernardus uit, gij verstoot geen zondaar, die u aanroept, ook al zou hij allerlei euveldaden hebben bedreven. Gij reikt hem de behulpzame hand toe; gij ontrukt hem aan den afgrond der wanhoop; gij hergeeft bera de hoop en het leven. Terwijl alle schepselen, naijverig op Gods glorie, straf over hem afeischen, neemt gij hem in uwe armen op , drukt gij hem aan uw moederiijken boezem eu draagt gij zorg voor hem, totdat gij hem met zijnen rechter hebt verzoendquot;. — !)e 11. Ephrern noemt Maria ■ de hoop der hopeloozen, de haven derschip-breuklijdenden, eu de eenige hulp van lien, die van alle hulp verstoken zijnquot;. — De tl. Auguslinus roept haar aan als «de eenige hoop der zondaars. — «bij zijt eene koningin van barmhartigheid, zoo hooren wij den H. Bo-naventura tot haar bidden, want niemand op aarde is zóó wanhopend, zóó elletid g, dat hij door u geen barmhartigheid ter zaligheld

-ocr page 128-

118

zal erlaugen, als hij zich slechts in uwe handen overgeeft.quot; — quot;De goede moordenaar, zegt de H. Petrus Damiauus, bekeert zich aan hel kruis; maar waarom niet eerder? Waarom kwam hij niet tol inkeer, toen hij met Jesus den weg opging naar den CaWarieherg? Toen hij hem met zijn kruis zag beladen en hem volgde? Hij bekeert zich, toen Maria onder het kruis stond. Toen eerst is hij van een moordenaar een heilige geworden, toen Maria voor hem badquot;. — «Willen wij den toorn van den rechter tol bedaren doeu komen, zoo verzekert ons de 11. Udephonsus, dan kunnen wij niemand vinden, die daartoe beter geschikt dan haar, die waardig is geweest de Moeder te worden van denzelfden Verlosser, die ook onze rechter if.quot;

De Eerwaarde Pater Segneri gaf geen en» kele missie of hij hield daarbij eene preek over de barmhartigheid van Maria, Deze was zijne beste preek, was hij gewoon te zeggen, en die dc meest vertroostende vruchten opleverde. De H. Alphonsus de Liguori had dezelfde gewoonte aangenomen, en na het woord der Allerheiligste Maagd tot de 11. Birgitta te hebben aangehaald: «Evenals de zeilsteen het ijzer tot zich trekt, trek ik de meest versteende zielen tot mijquot;, yoegt hij er bij: «Ziedaar een wonder der genade, dat dagelijks wordt vernieuwd.quot;

-ocr page 129-

119

Een zekere waarheid is het, dat niet zelden menschen, in de ondeugd vergrijsd en voor alle geloofswaarheden ongevoelig geworden, vermurwd worden en tot God terugkeeren, als zij de barmhartigheid en de goedertierenheid van Maria hooren verkoudigen. De H. Bemardinus van Siena geeft er de volgende reden van: «Wij prijzen en wij hooren gaarne de nederigheid prijzen van de Moeder des Heeren; wij bewonderen hare maagdelijke reinheid;... maar zondaars als wij zijn en gebukt onder het gewicht onzer ongerechtigheden, is het ons veel zoeter hare barmhartigheid aan te roepen.quot; Inderdaad, de barmhartigheid onderstelt noch verdiensten noch rechten in hem, die het voorwerp daarvan is; zij onderstelt slechts ongelukken en ellenden, en hoe grooter deze zijn, hoe meer haar medelijden wordt opgewekt.

De dienaren des lleeren hebben meermalen den troost van in zondaars, op bun uiterste liggend, veel gelukkiger gesteltenissen aan te treilen, dan zij reden hadden te verwach-ten, en haast altijd, als zij de oorzaak daarvan trachten op te sporen, moeten zij erkennen die verschuldigd te zijn aan enkele godvruchtige oefeningen, die dezen in hunne kindsheid ter eere van Maria hadden onderhouden.

Een oud gediende was grijs geworden in

-ocr page 130-

120

den dienst. Dertig jaren lang had hij trouw en dapper zijn Tand gediend, gelijk de lit-teekens getuigden waarmede hij overdekt was; maar evenals zoovele anderen had hij den dienst van God geheel verwaarloosd. Deze man werd ziek en nu begon hij eerst ernstig op zijnen toestand na te denken, want helaas! de straffen, die God ons overzendt, brengen ons zekerder tot hem terug dan zijne weldaden. Bij de gedachte aan de eeuwigheid ontwaakt het geloof van dien soldaat. Hij begrijpt, dat het een domme verblindheid zou wezen, zich onverschrokken te toonen tegenover den Almachtige. Hij denkt er dus aan om zich met God te gaan verzoenen. Zonder al\' te wachten, dat men hem eerst daarover ondeihoudt, vraagt hij een priester. De dienaar des lleeren komt en nadert het bed van den kranke met die goedheid en vriendelijkheid, die de vrees verdrijft en het hart voor het vertrouwen toegankelijk maakt. «Vriend, zoo spreekt hij hem toe, zeker hebt gij in langen tijd niet meer gebiecht? — Ja, Eerwaarde Heer, dat is meer dan een langen tijd geleden; sedert mijne kindsheid heb ik het niet meer gedaan.—Zijt gij ten minste eenigszins onderricht in de waarbeden van onzen heiligen godsdienst? — Ik heb die wel gekend, maar nu zoo goed als geheel vergeten, daar ik

-ocr page 131-

121

nooit mijne godsdienstplichten vervulde. — Hebt gij dan nooit eenige oefening van godsvrucht verricht, mijn vriend? — Als ik mij niet bedrieg, dan heb ik nooit verzuimd een klein gebedje te bidden ter eere van de Heilige Maagd, dat ik van mijue brave moeder

had geleerd...... Bij de gedachte daaraan en

bij het uitspreken van den naam zijner moeder, herinnert hij zich de liefdevolle zorgen, die deze, wier voorbeeld hij zoo slecht gevolgd had, hem in zijne kindsheid had gewijd____ Zijn hart, dat als versteend en ongevoelig was geworden in de legerkampen en te midden van de afgrijselijkste moordtoo-neelen, werd op eens verteederd, en de ijverige herder maakt van deze zijne ontroering gebruik, om hein over de barmhartigheid des lleeren en over de groote goedheid van Maria te spreken. Hij is zoo gelukkig, dat hij hem tot God terugbrengt en dat hij hem in de heiligste en godvruchtigste gevoelens den geest ziet geven.

Nog een ander voorbeeld moge hier eene plaals vinden, om ons te leeren, hoezeer de godsvrucht tot Maria een aüergeschikst middel is om aan den duivel zijne prooi te onttrekken en tot de zaligheid der zielen behulpzaam te zijn.

In een stadje van ons vaderland, in de provincie Noord-Brabant, werd vddr eenige

-ocr page 132-

122

jaren eene missie gegeven door de Eerwaarde Paters Redemptoristen. Deze tijding maakte een bijzonderen indruk op een man, die zich daar ter plaatse ophield en van wien men niet zou gedacht hebben, dat hij zich o?er eene missie zou bekommeren.

De persoon, van wien hier sprake is, was een jong oflicier en van goedea huize. Hij ■was driftig van aard, kon geen tegenspraak dulden, eu elke -werkelijke of ingebeelde beleediging gaf hem aanleiding om voldoening te eischen door middel van een tweegevecht. Zijn eergevoel zette hem nochtans herhaaldelijk aan tot eeu of ander goed werk of tot geheel belangelooze en vrij groote offers om zijnen naaste in den nood bij te staan. Onrecht zocht hij op alle mogelijke wijze te beletten; doch ook zijne goede m erken droegen den stempel van driftigheid. Jegens de armen was hij zeer milddadig Bij al zijn toegeven aan zijne hartstochten en bij al zijne losbandigheden had hij nochtans zijn geloof niet geheel verloren, en vooral was hem een bijzondere godsvrucht lot Maria bijgebleven, — ongetwijfeld een overblijfsel van zijne godsdienstige opvoeding. Hij kon het zich wel niet ontveinzen, dat zijn leven volkomen in strijd was met Gods wil en dat hij, met aldus te blijven voortleven, eene ongelukkige eeuwigheid te genioet ging, doch

-ocr page 133-

123

hel ontbrak hem aan moed om zijne driften te beteugelen; en in plaats van zich door deze gedachte tot boetedoening en bekeering gedrongen te gevoelen, kwam hij zoo ver, dat hij zich, als een onwaardige, geheel van de Sacramenten verwijderd hield en zelfs het niet meer wagen dorst zich door het gebed tot God te wenden. De godsvrucht tot Maria was het eenige, wat hij niet geheel en al liet varen, en er verliep geen enkele dag, dat hij niet ter barer eere een of ander gebed verrichtte, vooral ora door hare tus-schenkoinst van God de genade zijner bekeering af te smeeken. Ook te midden van al zijne uitspattingen hield hij zich aan die godvruchtige gewoonte. Daar hij echter voortdurend gekweld werd door de gewetenswroegingen, die hem ook bij al zijn zondige vermaken bijbleven, en hij het niet van zich kon verkrijgen om van levenswijze te veranderen en zijne verkeerdheden vaarwel te zeggen, overviel hem zulk eene lusteloosheid en afkeer van het leven, dat hij meermalen er aan dacht om de hand aan zich zeiven te slaan en een einde daaraan te maken. Eens zelfs was zijn plan tot zelfmoord zoo vast bepaald, dat hij reeds het geladen pistool in de hand had, om zich voor het hoofd te schieten. Eerst wilde hij evenwel nog zijne vereering aan Maria bewijzen, om zoo als het

-ocr page 134-

124

ware afscheid le nemen van zijne hemelsche Moeder. Hij liet het pistool neder en bad het IVees gegroet. Nu werd zijn hart op eene wonderbare wijze ontroerd. De gedachte aan betere dagen, aan zijne onschuldige kinderjaren en aan zijne christelijke opvoeding zweefde hem voor den geest. — De bekoring tot zelfmoord was verdwenen; zijn trotsch en wereldsch gezind gemoed was evenwel nog niet voor de genade gewonnen.

In deze omstandigheden ziet hij hoe alles tot de missie «vordt voorbereid. Reeds dit enkele woord «missiequot; is voldoende om zijn gewetensknagingen en den tweestrijd tusschen godsdienst en hartstocht weder in het leven te roepen, llij maakt het voornemen ora, zoolang de missie duurt, zich uit de stad te verwijderen Zijn hoogmoed en zijn vermetele waan doen hem dit voornemen evenwel als eene werkelijke lafhartigheid beschouwen, en hij besluit te blijven, zonder echter een enkele godsdienstoefening bij le wonen. Immers, de vrees bevangt hem, dat hij zich daardoor nog meer zal aangespoord gevoelen om van levenswijze te veranderen en zijne hartstochten te bedwingen. i)e missionarissen zijn eindelijk aangekomen: een onweerstaanbaar gevoel dringt hem om de preeken van den Eerwaarden Pater Bernard, van de Congregatie des Allerhei-

-ocr page 135-

125

ilgsten Verlossers, -wieus aposlolischc zielenijver eu gloeiende welspreKendheid nog thans op aller lippen zweven, bij te wonen, en reeds bij deze eerste preek is zijn hoogmoed gebroken, zijn hart verwonnen.— Van nu af aan woont hij alle oefeningen der missie met de meeste stichting bij, en hij legt eene oprechte en rouwmoedige biecht over geheel zijn vorig leven af Tot aller verwondering is de vroeger zoo opvliegende en hartstochtelijke jonkman in een zachtaardig, ooimoedig kind veranderd; zijn hoogmoed was voor goed geknakt, hij stoorde zicli niet langer aan de praatjes en aan de spotternijen der menschen en gafopenlijke bewijzen zijner bekeering.

Enkele weken na het sluiten der missie hield een prachtige equipage stil voor hel Novicenhuis der Redemptoristen te St. Truyen men wensciit den Pater Rector van het huis te spreken. Zoodra deze verschijnt, -werpt zich een officier in schitterende uniform voor zijne voeten en veizoekt hem ora als leeke-broeder te worden aangenomen. Het is dezelfde wereldsche en losbandige jongeling, wiens bekeering wij verhaalden. — Na het eindigen der missie had hij eenigen tijd bij een pastoor ten plattelande doorgebracht, om in stille afzondering over zijn toekomstig leven na te deuken. Hij had nu de wereld.

-ocr page 136-

126

met al wat zij belooft en al wat zij geelt, meer dan genoeg leeren kennen, liij wilde zich niet verder aan al hare teleurstellingen en gevaren blootstellen en had daarom, na God innig gebeden tn de zaak rijpelijk overdacht te hebben, het besluit genomen om zijn schitterende officiersuniform met het eenvoudige ordensgewaad van een leeke broeder van den 11. Alphonsus te verwisselen.

De Eerwaarde Overste van St. Truyen was van meening niet terstond aan dit verzoek te moeten toegeven, maar wilde eerst afzien, oi het besluit van den bekeerling soms niet uit een voorbijgaande opgewondenheid was voortgesproten en met al te veel overijling was genomen, en liet hem daarom een tijd lang als gast zijn intrek in het klooster nemen. Toen echter de tijd, in plaats van daarin eene verandering te weeg te brengen, integendeel het besluit van den postulant had versterkt, en de overste zijn diepe nederigheid en zijn groote vurigheid in de godsvruchtoefeningen van het klooster had waargenomen, meende hij met volle gerustheid te mogen aannemen, dat zijne roeping van God kwam en verleende hij hem dan ook het gewaad der orde. — De nieuwe no\\ice gevoelde zich in zijn nieuwen stand uiterst gelukkig. Wanneer men hem vroeg hoe hij zich thans bevond, wist hij, door zijn gevoel

-ocr page 137-

127

overmeesterd, niets anders te antwoorden dan het volgende: -0! hoe gelukkig ben ik thans!— Wisten de zondaars eens ■wat ik nu weet, dan zou er geen enkele zondaar meer wezen. Ach! moge ik toch nooit meer Gods genade verliezen !quot;

Hij heelt het geluk gehad om aan zijne heilige roeping en aan de genade des üeeren getrouw te blijven, en na eenige jaren, als priestei van dezelfde Congregatie des Allerheiligsten Verlossers en als missionaris, met veel vrucht te hebben gewerkt aan het heil der zielen, — tot welker bekeering hij niet zelden zijne eigene geschiedenis aanhaalde, — is hij als een heilige in den Heer ontslapen l).

Deze voorbeelden, die wij met honderden, ja met duizenden zouden kunnen vermeerderen, geven ons zeker het allertreflendst bewijs, met hoeveel recht Maria door de Kerk de toevlucht der zondaren genoemd wordt. Zij moeten ons dan ook ten zeerste aansporen om de vereering dier Allerheiligste Maagd en de godsvrucht tot haar te verspreiden en haar vooral aan de zondaars in te boezemen. Op verschillende wijzen zullen wij dit doel kunnen bereiken, en wanneer

1) Aehrcnlese, Kath. quot;Wochenblatt. Jg. 1843. n. 23, aangehaald in Lieh frauengarlcn. Keijcnsb, 1864. bl. 282.

-ocr page 138-

128

wij in waarheid de Moeder des lleeren liefhebben, wanneer wij in werkelijkheid haar die kinderlijke liefde toedragen, die zij als onze liefdevolle moeder overwaardig is, dan zeker zal het ons niet aan middelen ontbreken, om in de harten van anderen diezelfde liefde te ontsteken en te vermeerderen.

Een der voornaamste oefeningen van godsvrucht ter eere van de allerheiligste Maagd is zeker het dagelijks gemeenschappelijk bidden van het Rozenhoedje; eene godvruchtige gewoonte, die niet genoeg kan aanbevolen worden en die dan ook in een echt christelijk gezin wel nimmer zal gemist worden. Ouders en oversten van gezinnen, wilt gij op krachtdadige wijze medearbeiden aan het groote en verheven werk van de zaligheid der zielen. o! ik smeek er u om bij het kostbaar bloed, door Jesus voor alle menschen aan het kruishout vergo\'en, verlaat toch die goede en heilzame gewoonte uiet: bidt eiken avond met uwe huisgenooten dat gebed, dat zoo welgevallig is aan uwe heilige moeder, dat zoovele zegeningen over uw gezin zal doen afdalen, dat een zoo krachtig middel is om de machtige bescherming van Maria over u en al de uwen af te roepen en uwe en hunne zaligheid te verzekeren.

Aan deze godsvruchtoefening ter eere van M iria sluit zich op eene waardige wijze aan

-ocr page 139-

129

het godvruchtig vieren van den Zaterdag, den dag, die aan Maria door den godsdienstzin der geloovigen meer in het bijzonder werd toegewijd, en de godsdienstige viering der Meimaand. Wie zal de gunsten en zegeningen kunnen optellen, welke van deze wijze van vereering der U. Maagd het gevolg zijn ! Hoe menig jongeling, hoe menige jonge dochter, die later voor de verleiding der wereld bezweken, hebben wellicht hunne bekeering er aan Ie danken, dat eene godvruchtige moeder in hunne kindsheid eiken Zaterdag hen voor het beeld der gezegende Maagd deed nederknielen, waarvoor zij eene kaars of een licht ontstoken had, of l:en gedurende de Meimaand voor een met groen en bloemen versierden troon hunne gebeden deed verrichten! Mogen ook flauwe en trage christenen evenals andersgezinden spotten met die uiterlijke teekenen van kinderlijke liefde en toegenegenheid en medelijdend de schouders ophalen voor hetgeen zij bijgeloof of kwezelarij gelieven te noemen, — te ontkennen valt het zeker niet, dat dergelijke vrome en godsdienstige gebruiken, die door de Kerk worden goedgekeurd en bevorderd, in vele harten eene godsvrucht en liefde voor de allerheiligste Maagd inprenten, die in later tijd dikwerf de schitterendste vluchten ter zaligheid afwerpt. Laten wij dus ten dezen

9

-ocr page 140-

130

opzichte alle menschelijk opziclit, alle kinderlijke vrees voor spotternij Ier zijde stellen, hreugen wij intl een oprecht kinderlijk hart onze hulde aan Maria door haar beeld te versieren en ixet groen eu bloeuieu te tooien, verzekerd als wij zijn, dat wij daardoor de liefde tot Maria zullen opwekken en door deze liefde de zaligheid der zielen zuilen bevorderen.

Met veel vrucht zal men ook anderen trachten aan te sporen, om zich in eene of meer broederschappen, die ter eere van de Heilige Maagd zijn opgericht, te doen inschrijven. Noemen wij hier slechts de Broederschap van 0. L. Vrouw van Bijstand, de Broederschap van het 11. Hart van Maria, de Broederschap van den Levenden Rozenkrans, de Broederschap van 0. L. Vrouw van het Heilig Hart van Jesus. — Eveneens zal men wel doen met hen te doen lid worden van de Congregatie van 0. L. Vrouw of van de Heilige Familie, die in zoovele plaatsen van ons vaderland met zooveel nut werkzaam zijn. — Men kan ook de vereering der [i Maagd in anderen opwekken, door hen eene gew ijde medaille van Ooze Lieve Vrouw te doen dragen, en vooral door hen op te wekken , dat zij nimmer verzuimen zich door het schapulier aan de bijzondere bescherming van Maria aan te bevelen.

-ocr page 141-

131

Hoevele voorbeelden zouden wij hier uiet kunnen aanhalen van wondervolle bekeerin-gen , zelfs van de meest verstokte zondaars, die reeds het dragen eener gewijde medaille van de H. Maagd heeft gewrocht! Dit zou ons echter al te uitvoerig doeu worden, en daarom willen w ij ons slechts tot een enkel bepalen, om daarmede hetgeen w ij van de Godsvrucht tot de allerzaligste Moeder des II eer en gezegd hebben te besluiten.

Zekere kloosterzuster, zoo verhaalt ons Poiré, die met geen goede bedoelingen haar klooster had verlaten, viel in de handen van roovers. Door haar bidden en smeeken wist zij evenwel het hart der roovers zoozeer te vermurwen, dat zij haar weder ongedeerd naar haar klooster terugvoerden. Ter belooning voor deze daad schonk zij aan den roover, die haar dezen dienst had bewezen, eene af beelding der II. Maagd, die zij uit haar klooster had medegenomen, als den kostbaarsten schat, die in haar bezit was en aan welken zij deze hare bevrijding uit de handen dier roovers en hare behouden terugkomst in het klooster meende te mogen toeschrijven. De man nam het geschenk aan en keerde tot zijne makkers terug. Nauwelijks echter had hij dat geschenk aangenomen, of een geheele verandering deed zich in zijn binnenste voor. Onderweg gevoelde hij zich zóó sterk aan-

-ocr page 142-

132

gespoord om yan leven te verandereD. en zoo duidelijk zag hij het schrikkelijke van zijn toestand in, dat hij niet tot bedaren kon komen, vooraleer hij het vaste besluit had genomen om beter voor de zaligheid zijner ziel te zorgen. De genade zegevierde over het hart van dien roover: hij verliet zijne metgezellen en deed eene bedevaart naar Onze Lieve Vrouw van Estang, -welker afbeeldsel hem geschonken was. om daar aan de voeten van haar wonderdadig beeld onder een vloed van tranen de belofte af te leggen , dat hij voortaan voor altijd aan haar en aan haai goddelijk Kind zou toebehooren.

VIL

HÉT LEZESt VAN GOEDE HOEKEN.

Het lezen van goede boeken kan de predikers veel te hulp komen; ja, het vervangt dezen althans tot zekere hoogte. Een goed boek is een goede vriend, die zonder bitterheid terechtwijst en zonder vleierij waarschuwt. Het is een leermeester, dien men altijd onder zijn bereik heeft om te raadplegen. Teresia leest de brieven van den H. Hieronymus en weldra veracht zij de

-ocr page 143-

133

ijdellieden der wereld, die zij vroeger liefhad; zij schenkt hare liefde uitsluitead aan God. — Ignatius van Loyola, op zijn bed van smarten nederliggend en nog vol wereldsche gedachten, neemt een boek ter hand , waarin hij toen zeker weinig smaak vond . de Levens der Heiligen namelijk; maar de Voorzienigheid had dit boek daar nedergelegd en had gewild, dat er op dat oogenblik geene andere in huis aanwezig waren. De lezing van dat boek , die hij met geen ander doel had ondernomen, dan om zich voor verveling te vrijwaren, wordt voor hem het middel om zijne zaligheid te bewerken en om in zijne ziel de kiem te leggen der deugden, die hem tot eene uitnemende heiligheid zullen opvoeren. — Wat op Augustinus niet hadden vermocht de wroegingen van een ongerust geweten, de welsprekende redeneeringen van een heiligen en geleerden bisschop, de smeekingen, de teedere klachten, de tranen eener lielde-vulle moeder, werd bewerkt door het lezen van enkele regelen uit eenen brief van den H. Paulus; of deze lezing althans voleindde, wat al die middelen slechts hadden voorbereid. Ziehier die woorden, welke, met behulp der inwendig welkende genade, over zijn langdurigen tegenstand zegevierden; • Laat ons, als bij dag, welgevoegelijk wan-delen: niet in brasserijeu en dronkenschap-

-ocr page 144-

134

peu, niel in slaapkamers en oukulscbheden, niet in twist en afgunst; maar doet aan den Heer Jesus Christus tn verzorgt niel het vleesch tot begeerlijkheden!quot; Meer was er niet noodig; zijne oogen gaan open: «Ik ben, zoo spreekt hij tol zich zeiven, die zinnelijke menscb, verblind door de zucht lot verinaken : dien het streven naar ijdelen roem en de begeerte om zich van de anderen te onderscheiden tot nu toe oorzaak zijn geweest van allerlei twisten vol bitterheid. Het wordt tijd, dat ik van levenswijze ga veranderen, o niijn God. Ik stel dau ook niet uit; ik behoor U toe.quot;

Niets echter is meer geschikt om ons le bewijzen, welke genade door God aan het lezen van goede boeken gehecht wordt, dan de bekeering van den beroemden Laharpe. Laien wij hem zeiven getuigen, op welke wijze deze geheele omkeer in hem plaats had. liet was tijdens de Fransche omwenteling. in de dagen van hel schrikbewind.

gt;ik zat. in de gevangenis, zoo spreekt hij, geheel alleen in etne enge cel en diep bedroefd. Ik had mij sinds eenige dagen bezig gehouden met het lezen der Psalmen, van bet Evangelie en van enkele andere goede boeken. Deze lezing deed spoedig, hoewel geleidelijk, hare uilwerking. Reeds was ik tol hel gelooi\'teruggekeerd. Ik zag een nieuw

-ocr page 145-

135

licht, maar dit licht boezemde mij schrik in en sloeg mij ter neder, daar het een afgrond voor mijne blikken opende, een afgrond namelijk van veertig jaren in ongeregeldheden en afdwalingen doorgebracht. Ik zag het kwaad in zijn geheele uitgestrektheid en geen enkel redmiddel; alle gelegenheid was mij benomen om van de genademiddelen van den godsdienst gebruik te maken. Aan de eene zijde zag ik het leven, dat ik tol dusverre had geleid, zooals hel mij voorkwam bij hel licht der hetnelsche waarheid, aan de andere den dood, dien ik eiken dag kon verwachten, en wel zulk een dood, als in die dagen gebruikelijk was. Oe geestelijke besteeg het schavot niet meer, om den ongelukkige, die zijn dood uabij was, le troosten ; bij besteeg het slechts om zeil den dood te ontvangen. Vervuld als ik was van die treurige gedachten, was mijn hart geheel moedeloos. en halfluide richtte ik mij tot God, dien ik had teruggevonden ea dien ik nog slechts ter nauwernood kende; ik bad tot Hem: Wat moet ik doen? Wat zal er van mij geworden? Op mijne tafel lag liet boekje van de. Navoljing van Christus, en men had mij gezegd, dat ik in dat uitstekend boekje dikwijls het antwoord op mijne gedachten zou vinden. Ik sla hel open zooals het valt, en de volgende regelen treffen terstond mijn

-ocr page 146-

136

oog: Hier ben ik, mijn kind, ik kom tot u, omdat gij mij hebt aangeroepen! Meer las ik niet. De indruk, dien deze woorden plotseling op mij teweegbrachten, laat zich door geen ■woordeu uitdrukken, eu het is inij evenzoo onmogelijk dien te beschrijden, als het mij onmogelijk is dien te \\ergeten. Ik viel met hel aangezicht op den grond neder, en stortte een vloed van tranen; mijn zuchten en snikken benam mij den adem, ik schreeuwde en sprak half afgebroken volzinnen. Ik gevoelde mijn hart verlicht en opgebeurd, maar tegelijkertijd als op het punt van te barsten. Door allerlei gedachten en gewaarwordingen overmeesterd, liet ik een geruimen tijd den vrijen loop aan mijne tranen; zonder dat mij nochtans van dezen mijnen toestand eene enkele andere herinnering is bijgeble\\en, dan deze: dat ik nimmer een gevoel in mij heb waargenomen, dat in hevigheid en zoetheid met dit gevoel kan worden vergeleken, en dat die woorden; Uier hen ik, mijn kind, zonder ophouden in mijne ziel bleven weerklinken en in al hare vermogens eene hevige ontroering teweegbrachten !quot;

Welk een omkeer! l!ie vrijgeest, die de waarheden van den godsdienst tot dien dag toe slechts ala ijdele vooroordeelen beschouwd had, die leerling van Voltaire, dat wil zeggen

-ocr page 147-

137

van een man, die zijn geheel leven had doorgebracht met den spot te drijven met da gewijde boeken en met al de voorschriften van hel christendom, ligt daar, na de lezing van enkele woorden uit de Navolging van Christus, ter aarde nedergeworpen, met het aangezicht naar den grond gekeerd, en in zijne tranen badend; hij is christen geworden.

Zouden die voorbeelden niet overtuigend genoeg zijn om ons aan te -zetten, om door het verspreiden en te lezen geven van goede boeken tot het zielenheil van onzen even-mensch mede te werken, dan behoeven wij slechts acht te geven op hetgeen door onze tegenstanders gedaan wordt. Immers, hoezeer beijveren zich de goddeloozen en de anders-gezinden niet, om onder de geloovigen slechte en goddelooze boeken te verspreiden! Worden wij niet als overstroomd door tal van schriften, in allerlei vorm geschreven, wetenschappelijke zoowel als Tolksboeken, die, het een al sluwer en behendiger dan het ander, de z e\'en duor Jesus\'bloed vrijgekocht ten val tiachten te Lrengeu! Wie omer moet niet verbaasd staan, als hij ziet hoeveel weik men er mhii maakt, om in de gezinnen der brave Katholieken allerlei vlugschriften, trac-taatjes en verboden bijbels ingang te doe» vin« den, ten einde hen in hun geloof te doen waxi-

-ocr page 148-

188

kelen, ten einde hen te doen twijlelen aan de leer hunner geestelijke overheid, ten einde hen tot ongeloof of tot ketterij te doen vervallen ! lia wie is ia staat te zeggen hoeveel kwaad er niet gesticht -wordt door die honderden en duizenden van zedelooze romans en tooneel-stukken, door die menigte van tijdschriften en illustratiën, die bij de zedekwetsende taal der schrijvers nog hunne toevlucht nemen tot de teekenpen der kunstenaars, om des te zekerder met hun gif de argelooze harten te besmetten!

0 ! mochten wij. Katholieken, wij, die weten tot welk een duren prijs Jesus de zielen heeft vrijgekocht, mochten ook wij, de kinderen des lichts, even verstandig, even ijverig zijn als de kinderen dezer wereld! Mocht het voorbeeld ten kwade, dat zij ons geven, door ons ten goede gevolgd worden!... En hoe gemakkelijk wordt ons daartoe de gelegenheid niet geboden! Hoe licht kunnen wij niet dezen of genen vriend, met wien wij in kennis zijn, een goed boek ter lezing geven, ten einde hem aldus tot God terug te brengen! Hoeveel goed kunnen wij in dit opzicht niet voor de zielen van onzen evennaaste doen door de katholieke pers te steunen, door katholieke tijdschriften eu dagbladen te nemen en te bevorderen zooveel in ons vermogen is, en die welke legen de katholieke

-ocr page 149-

139

godsdienst- of zedeleer gericht rijn, uit al ons vermogen te bestrijden en te weren!

Men klaagt -wel eens, dat de katholieke pers, dat de katholieke dagbladen niet zijn opgeivassen legen iiucne tegenstanders, en voor dezen in menig opzicht moeten onderdoen. Doch wie draagt daarvan de meeste schuld ? Zijn het niet de Katholieken zeiven, omdat zij maar al te dikwijls weigeren hunne eigene dagbladen te steunen, door adverten-tien bijvoorbeeld, door nieuwsberichten enz. enz.? lloe spoedig zouden deze het niet op eene even groote hoogte gebracht hebben als waarop nu die onzer tegenpartij zich hebben opgewerkt, zoo de Katholieken eenparig en eendrachtig waren om de slechte en anti katholieke bladen zooveel mogelijk uit hunne omgeving te bannen en door goede en katholieke te vervangen! Hoeveel zielen konden daardoor niet uit de klauwen van Satan gered en voor den hemel gewonnen worden!

VIII.

BESLUIT.

Uit al hetgeen wij tot dusverre van den zielenijver hebben gezegd blijkt, dat het medewerken aan de zaligheid der zielen niet

-ocr page 150-

140

slechts een werk is, dat aau God ten hoogste welgeTallig en toof ons ten uiterste Toordeelig is, maar ook, dat de middelen, die ons daartoe ten dienste staan, zoo menigvuldig en talrijk en tevens zoozeer voor een ieder van ons geschikt en bereikbaar zijn, dat wel niemand zich daaraan zal willen vrijspreken. Beijveren wij ons dan ook om daarvan, naar gelang van tijd en omstandigheden , gebruik te maken, en verliezen wij nooit den moed, ook al zou ons zoo verdienstelijk streven niet dadelijk met een goeden uitslag bekroond worden. Wapenen wij ons met een onwankelbaar vertrouwen, als wij aan de bekeering der zondaars arbeiden; geen enkele is er zoo versteend of zoo verblind, of de genade des Heeren is machtig genoeg om over hem te zegevieren. Onder meer voorbeelden, die wij daarvan zouden kunnen aanhalen, moge de volgende geschiedenis daarvan tot bewijs strekken.

Een lijd geleden ontvingen wij van een missionaris in Amerika een zeer belangrijken brief, waarin het volgend verhaal voorkomt, dat, als in nauwe belrtkking staande tot ons onderwerp, zi ker onzen lexers in de hoogste mate tot stichting jai strekken.

De Eerwaarde Pater LtulTo, aalmoezenier van de gevangenissen van New-Orleans, heeft het geluk gehad tal van ter dood veroor-

-ocr page 151-

141

deelden te bekceren en tot den dood ynor te bereiden. IJij had aich zulk een naam verworven in de uitoefening dier moeielijke bediening, dat de oversten der gevangenissen, al waren zij ook onverschillig in zaken van godsdienst of van eene andere gezindheid , niets beter wislen to doen dan hem te ontbieden, zoodra hun een veroordeelde vtas toegezonden, die onhandelbaar wss en die veel last san de gevangenbewaarders zou kunnen veroorzaken.

Tal van feiten zouden wij kunnen aanhalen ten bewijze dat de goddelijke genade over de grootste hinderpalen weet te zegevieren; om echter een denkbeeld te geveu van de wonderbare vruchten, die dit apostolaat heelt voortgebracht, zij het genoeg de voornaamste omstandigheden te verhalen van de hekeering en de laatste oogeublikken van drie ter dood veroordeelden, op wie op een en denzellden dag het doodvonnis werd voltrokken. Hunne namen zijn Joseph Lindsey, Peter Smith en Hendrik Haas, die alle drie een moord gepleegd hadden.

Gedurende de twee eerste maanden zijner gevangenschap, die ten naastenbij een jaar duurde, was Haas ter prooi aan de somberste wanhoop en voor niemand te spreken. Hij had een diepen haat opgevat legen zijne omgeving en koesterde slechts een enkel ver-

-ocr page 152-

142

langen, om namelijk door een zelfmoord de sclumde ^an het schavot Ie ontwijken. Langen tijd bleef hij doof\' voor de hartelijkste vermaningen van pater Duffo De pater verloor den moed evenwel niet, waar er sprake was van eene ziel aan haren eeuwigen ondergang te onttrekken; en hij stelde des te meer pogingen in liet werk om die te behouden, naarmate de ongelukkige hem krachtiger tegenstand bood. Eindelijk toch moest die ijzeren wil buigen onder de werking der genade. liet wonder was volledig, en misschien zag men nimmer een zoo ruwe en woeste inborst op eens zoo zachtijardig en zoo onderworpen worden. De schande der openbare terechtstelling, die hem te voren zooveel afkeer en schrik inboezemde, beschouwde hij nu niet anders dan ais een geringe straf ter boeting zijner misdaden. Hij, die zelfs zijnen bewaker lot schrik was geworden, was nu zoo handelbaar als een kinden werd zelfs de apostel der gevangenis.

Slechts enkele dagen na de hekeering van Haas werd in dezelfde cel Joseph Lindsey opgesloten, een jong matroos met levendige oogen en waarin scherpzinnigheid te lezen was. Evenals Haas gaf hij zich in het eeDtt aan wanhoop over De gedachte, dat hij op zoo jeugdigen leef\'ijd en op hel schavot het leven moest verliepen, hield hem zoozeer

-ocr page 153-

14B

bezig, dal liij sleclils liedaclil was op mid-delun om zich aan deu doo;! en aan de schande der terechtstelling te onttrekken. Het duurde evenwel uiet lang, ol\' de ver-raaningen van Pater OuiFo, gesteund door de vurige toespraken en het voorbeeld van Haas, hadden hem lot inkeer gebracht. Zoodra hij bet protestantisme had afgezworen om, even als Haas, den Katholieken godsdieust te omhelzen, richtle hij al zijne gedachten tol God, en de genade werkte op eene zoo wonderbare wijze op zijn gemoed, dat hij niets anders meer verlangde dau le sterven en te sterven op het schavot, om zijne fouten uit te wisschen. Oie behoefte aan boete, die God hem zoo sterk deed gevoelen, dreef hem aau tot alle gestrengheden, die de vurigste godsvrucht kan ingeven: hij vastte en kastijdde met hardheid zijn lichaam. Zóóverre ging hij zelfs daarin, dat Haas, die als het ware zijn geestelijke leidsman was geworden, hem grenzen moest stellen en zijne verstervingen moest inkrimpen.

Twee of\'drie maanden vóór hunne lerecht-stelling werd hun een derde metgezel toegevoegd, niet in het ongeluk echter, want zeer spoedig werd hij deelgenoot van hun geloof en hun geluk. De drie veroordeelden moesten zich met slechts twee cellen behelpen. Zij kozen nu de schoonste der twee uit.

-ocr page 154-

144

verwijderden de bedden daaruit en begoDiieu er eene kapel van te tnaken. Haas, die zeer behendig en vernuftig was, had weldra met eenige planken, die men hem had gegeven, een altaar ineengezet, waarna hij boven dit altaar «n op de zijmuren hunner metterhaast ingerichte kapel, eenige tafereelen schilderde, naar eigen keuze ontleend aan het Oude en Nieuwe Testament en die volkomen in overeenstemming waren met hunnen toestand; op bet gezicht dier ruwe teekeningen werd men levendig getroflen door den geest des geloofs, die ze had ingegeven.

Al heel spoedig werd het gebeurde in de gevangenis ruchtbaar in de stad. Godvruchtige en hooggeplaatste personen wilden in persoon de gevangenen komen bezoeken en bezorgden hun al de voorwerpen, die voor hunne kleine bidkapel benoodigd waren, Meu wedijverde met elkander om hun kandelaren, altaardwalen, bloemvazen, kruisbeelden en medailles te doen toekomen. De Heilige Mis mocht op uit altaar gelezen worden, en de drie gevangenen achtten zich gelukkig de Heilige Communie te ontvangen, zoo dikwijls de pater hun dit veroorloofde.

Vau dien tijd al\' was hunne ce) geenegevan genis meer, het was het verblijf van drie kloosterlingen. Ieder hunner droeg om zijnen

-ocr page 155-

145

hals eo boven zijne kleederen eeu groot kruisbeeld, en zij brachten deu gelieelen dag door met bidden en rnet godvruchtige oefeningen. Men hield gemeenschappelijk een geestelijke lezing en t«ee cl\'drie maal daags bad men het rozenhoedje. Hunne levenswijze in één woord was die van de ijverigste en best geregelde kloostergemeente. Haas was de ziel en de overste daarvan; hij was het die aan elk uur van den dag zijn vaste bestemming aanwees, die detwijlelingen zijner makkers oploste en hun leidsman was op den weg der volmaaktheid.

Zooveel geloof en geestkracht deed bij verscheidene invloedrijke personen de gedachte ontslaan om genade te vragen voor Haas. Men meende, dal iemand van zijn gehalte zeer veel goed zou kunnen stichten in de wereld: maar hij zelfverzette zich met alle kracht daartegen. ■ Kal er ran zij, voen de hij er bij, mocht iïc bij ongeluk kwijtschelding ran straf ontvangen , dan ging ïX mij dadelijk opsluiten hij de Karthnizers of bij de Trappisten, om mij alleen met God en mijne zaligheid bezig te houden.quot; Om een bewijs te geven, dat zijn gezegden oprecht gemeend waren, zal het genoeg zijn te zeggen, dat, toen men drie dagen vour de uitvoering van het vonnis hem zijne terechtstelling kwam aankondigen, hij op zijne knieën uederviel

10

-ocr page 156-

146

en met tranen in de oogen uitriep: \'llf dank u, miju (tod, ik dank u! dat gij eindelijk mijn oller aanneemt!quot;

De laalsle dag \\uór de teuuitvoei legging van het doodvonnis was aangebroken. Haas, die zijnen bewakers een haast onbeperkt vertrouwen inboezemde, verzocht en verkreeg verlof om al de overige gevangenen te mogen bezoeken. Sleest allen, zelfs de meest versteende en de grootste misdadigers, smolten weg in tranen bij het hooren zijner vermaningen en bij het afscheid dat hij van hen nam, en *aren soms buiten staat hem anders dan door hun snikken te antwoorden. Vervolgens ging hij den kapitein en de overige beambten der gevangenen zijnen dank betuigen voor de diensten, die zij hem bewezen hadden, en hun vergiffenis afvragen voor den last, dien hij hun mocht veroorzaakt hebben. Paler Dutfo wilde hem des nachts eenige rust doen nemen, maar Haas gaf hem ten antwoord: »Waai toe zou het dienen dezen nacht le slapen? Ik zal morgen tijds genoeg hebben om uit te rusten. Eerwaarde rader, laat mij den geheelen nacht door den goeden God bidden, liet is de laatste.quot; En hij bracht den geheelen nacht door met oefeningen ^n godsvrucht.

Pas anderendaags morgens ten zes ure was de in kapel veranderde cel vol: ver-

-ocr page 157-

147

schillende personen onder de aanzlenlijksten der stad hadden zich naar de gevangenis begeven om hel heilig Misoffer bij Ie wonen, dat Pater Dull\'o in het hijzijn der drie veroordeelden opdroeg, en met dezen de heilige (\'omtmmie te ontvangen. De getuigen van dit hartroerend schouwspel zuilen het nooit vergeten. Die drie riiannen, reeds in de lleedifig gestoken, waarmede zij het scliavot moesten bekliinmea, lagtn op hunne kuieen, in aanbldJir;g weggezonken en zonder aan iets anders te denken dan aan hunnen God, dien zij gingen ontvangen en die hen spoedig daarop zou oordeelen en. naar wij vertrouwen, dezelfde gunst zou verleenen, als hij aan den goeden moordenaar had geschonken. Al de aanwezigen stortten tranen; zij zelven echter schenen niet in de algemeene ontroering te deelen.

Na de verheven plechtigheid was Pater Duffo zelf, welke moeite hij zich cok gaf, niet in slaat zijne tranen le weerhouden. Haas trad op Item toe en zeide lachende: • Hoe! Eerwaarde Pater, is dat nu etn voorbeeld van moed, dat gij ens daar geeft? Wal moet er van ons geworden, als gij ook al begint te weeneu ? Denk er aan. Eerwaarde Vader, dal gij ons moet troosten en opbeurt u.quot;

Den gelieelen cchtend legden de drie ge-

-ocr page 158-

148

Taugeutu de grootste kalmte aau deu dag. Toeu zij hel strafwerktuig gewaar werden, zag men op hun gelaal de oprechtste vreugde iiitschiUeren. Zij onderhielden zich in stilte met die hen kwamen hezotken en schenen zich zeiven zoo goed meester te blijven , dat men er niet meer aan dacht, dat zij liinueu enkele uren zouden ter dood gel racht worden. Dit was ongetwijfeld dan ook de-reden, dal een der toeschouwers tot den jeugdigen Lindsey zeide: «Neem ti in acht! gij zijt zoo licht gekleed; gij zoudt eene koude kunnen vatten.quot; — Wees onbezorgd , mijnheer, antwoordde de gevangene met een vriendelijk lachje, als ik koude opdoe, zal zij niet van langen duur wezen.quot; Ën mel het hoofd wees hij hem het schavot.

Eindelijk was het noodlottig oogenblik daar. Men had het strafwerktuig in orde gebracht op de binnenplaats der gevangenis. Hel was een stellage, die met scharnieren aan den muur vastzat en van voren met een touw uii de bovenste verdieping werd vastgehouden. Op deze stellage, die de hoogte had van de eerste verdieping, had men drie banken geplaatst, waarboven evenveel haken met hel noodlottig koord afhingen.

Vijf minuten vo\'dr elven verschenen de di ie veroordeelden op liet schavot. Zij werden bijgesUan door de Eerwaarde paters Jourdan

-ocr page 159-

149

en Dullb. Hun waardige en zekere houding bewees allen omstaanders, d.il de godsdienstige gevoideus alleen iu staat zijn, om, ten overslaan van den dood, die kordaatheid eti die gerustheid in te boezemi-n, die beide evenzeer zijn verwijderd van een ijdele pralerij als van de vrees voor den dood, die den mensch op zulk een oogenblik zoozeer is aangeboren. Lindsey erkende verscheidene personen onder de menigte en schonk hun een laatsten blik en een laatsten lach.- Toen de beul naar hem toe kwam om het t( uw vast te maken, riep hij uit, terwijl hij tevens met godsvrucht dit werktuig zijner straf kuste: -0 zalig koord! gij zult mij behulpzaam zijn, iioop ik, om mijne zonden te boeten en om den hemel binnen te gaan, waar ik mijnen God van aangezicht tot aangezicht zien zal!quot;

Op het laatste oogenblik geeft men aan de veroordeelden vrijheid om de menigte toe te spreken, wanneer zij zulks goedvinden. Lindsey sprak slechts enkele woorden, en hij deed dit met een vaste en heldere stem. Onder meer andere zaken zeide hij. dat hij zich gelukkig gevoelde deze straf aan te nemen om zijne tallooze misdaden uit te wisschen; dat hij, tegelijkertijd dat bij aan den almach-tigen God vergilfeuis vroeg van al zijne fouten, tevens ook zijnen medeburgers verzocht hem

-ocr page 160-

150

zijne Terkeerdlieden en de ergernis, die hij hun daardoor gegeven had, kwijl te schelden. Ten slotte drukte hij de hoop uit, dat hij eens in betere gewesten zijne medeburgers zou terugzien.- Peter Smith uitte nagenoeg dezelfde gevoelens met eene stem. die van ontroering trilde.— I!a?s verloochende zich op dit plechtige oogenblik niet. llij sprak een geruimen tijd en wel op zulk eene wijze, dat hij de meesten der toeschouwers tranen uit de oogen perste. Hij Terhaalde wat de amleidende oorzaak was geweest tot zijne euveldaad, en gaf te kennen, dat hij het alleen aan het vergeten van God en aan bet rerwaarloozen zijner godsdienstplichten had te wijten, dat hij op het schavot was terecht gekomen. Totu bij echter sprak over Gods barmhartigheid, over het vertrouwen, dat deze hem inboezemde, en over het geluk, dat hem ten deel viel, om op het schavot zijne zonden tegen zijnen Schepper te boeten, zag men het hem aan, dat het geloof en de goddelijke lielde zich geheel en al van hem hadden meester gemaakt en hem ongevoelig hadden doen worden voor de doodstraf. Daarna begon bij het Savcttix te zingen met eene stem, waarin de gerustheid eu de geestdrift van het levendigst geloof uitblonken.

Het laatste oogenblik was nu aangebroken.

-ocr page 161-

151

Op bevel Tan pater Duflo bidt Lindsey voor het laatst met luider stemme de akte van berouw, en alle drie ontvangen voor het laatst de heilige absolutie. Terstond daarop nadert de beul en bedekt het gelaat der drie veroordeelden. Na dit gedaan te hebben verwijdert hij zich met den Sherif en de heide paters. De drie schuldigen bleven alleen, gezeten op hunne bank, de handen op den rug gebonden en het koord om den bals. De plechtigste stilte heerschte onder de toeschouwers; en nog bewogen zich de lippen der veroordeelden tot een laatst gebed, toen eensklaps het touw, dat de stellage v»st-hield, werd doorgesnedeo; en de drie slacht-ofi\'ers der menschelijke gerechtigheid blijven hangen en hunne stuiptrekkingen wijzen aan, dat de dood zijne prooi niet laat ontglippen. , .

Zóó stierven die drie mannen, die Gods genade op zoo wonderbare wijze tot inkeer gebracht had. Tot het laatste oogenblik toe kon men niet de geringste beweging van vrees of onrust hij hen hespeuren. Voortdurend behielden zij eeaen vrede en eene kalmte, die de menschelijke krachten te boven gaan en alleen van God kunnen voortkomen.

Wij wagen het niet een denkbeeld te geven van den diepen indruk, die dat hartroerend tooneel teweegbracht; wij zouden er

-ocr page 162-

152

niet toe in staat ziju. Genoeg zij het hier te verklaren, dat geen der aanwezigen de volgende gezegden van een toeschouwer van overdrijving zal beschuldigen: »De gevangenis, die verzamelplaats van alle ondeugden, was een heiligdom geworden, waarin onophoudelijk Gods lof weerklonk. Als men deze drie mannen ziet, gevoelt men geheel iels anders dan men op het gezicht van andere misdadigers ondervindt. Het isalsof op dezelfde wijze, ten tijde der vervolgingen, de eerste christenen den marteldood zullen zijn tegemoet gesneld\'.

Getroffen door die wonderen van Gods almacht hoorde men dan ouk door allen, zelfs door diegenen, die van godsdienstige zaken het minst wilden weten, uitroepen: 0! hoe machtig is de genade Gods!quot;

Dikwijls zullen wij niet de geringste hoop koesteren op de bekeering van sommige zondaars, die het nochtans, wie weet hoe spoedig, niet meer zullen zijn en ons in den hemel zullen voorafgaan.

Bezigen wij dus met vertrouwen al de verschillende middelen , die onder ons bereik liggen, om aan de bekeeriug der zondaars te arbeiden. Daardoor zullen wijde uitstekende gunst verwerven van God ook met andere harten dan ons eigen te beminnen en ons eigen geluk vergrooten door het geluk, dat

-ocr page 163-

153

wij Toor alle eeuwigheid voor anderen heltben verworven,

0 gij, die God lielhebt en een zoo bitter naberouw gevoelt, dat gij hem niet altijd hebt liefgehad, zult gij dulden, dat men hem beleedigt. waar het misschien alleen van u afhangt , zijnen naam te doen prijzen door diezelfde monden , die hem nu lasteren ? Gods arm is niet verkort, de kracht zijner genade is niet verminderd, en de wonderbare veranderingen, door haar zoo dikwijls bewerkstelligd, is zij elk oogenblik bereid te vernieuwen ten gunste Van diegenen, voor welke uw zielenijver zal werkzaam zijn.

Bedrukte moeder! gij stort tranen, en dio tranen houden niet op te vloeien, over de ongeregeldheden van dien joon, wiens godsvrucht in zijne kinderjaren u zoozeer tot troost verstrekte. Hoe geheel anders is hij nu geworden! De dwaling heeft zijnen geest besmet, eene ongebonden levenswijze heelt zijn hart bedorven; volg de H. Monica na. Zij zucht, doch zonder den moed te verliezen; zij weent evenals gij, maar zonder te bezwijken onder hare droefheid. Om hem tot inkeer te brengen bezigt zij meer de vermaningen dan de verwijten, meer Let voorbeeld dan de vermaningen, en nog met-r dan dat alles het gebed. Enkele malen spnekt zij met Augustinus over God, dien deze heeft veria-

-ocr page 164-

154

ten, maar veel dikwijlder spreekt 7.ij tot God over haren dierbaren Augustinus. Tegelijkertijd dat lij wroeging in die wederspannige ziel wil opwikken, vraagt zij met vurigheid om de genade, die daartoe vereischt wordt. Te vergeefs vlucht dit afgedwaald kind van de eene landstreek naar de andere, ten einde zich te onttrekken aan hare terechtwijzingen en aan de knaging van zijn geweten; zijne moeder volgt hem onvermoeid op zijne schreden. Overal vindt hij aan zijne zijde die onverwinbare zachtmoedigheid en goedheid, die nooit ophoudt hem te behagen en hem zijn ongelijk te doen inzien. Met eene heilige behendigheid weet zij hem te doen luisteren naar de welsprekende predikatiën van den H. Ambrosius. Neen, zoo spreekt deze doorluchtige bisschop, neen, een kind van zooveel tranen zal niet vergaan! Eindelijk wordt die godspraak vervuld; de dag breekt aan, die dag zoo lang verbeid en zoo vurig gewenscht, door zoovele smeekingec afgebeden, door zoovele opofferingen gekocht, door zooveel arbeid voorbereid : die gelukkige dag, die Augustinus zag nedervallen voor de voeten zijner moeder, terwijl hij zijne dwalingen afzweert, zijne ondeugden verfoeit, en erkent dat hij na God het aan zijne moeder heeft te danken, dat hij lot het geloof en lot de deugd is teruggekeerd.

-ocr page 165-

155

En gij, christelijke echtgenoote! die u gekreukt gevoelt in uwe dierbaarste en meest gewettigde genegenheden, -wanneer zult gij aan uwe zijde, aan de Tafel des Heeren, hem, met ■wien gij door zoo heilige banden zijt verbonden, uwe heilige vreugde zien deelen ? Wanneer zal de zoete hoop, dat gij in het eeuwige vaderland den echtgenoot u door God geschonken, zult wedervinden, uwe ziel komen opbeuren en vertroosten, die thans al te gegronde reden heeft om zich te bedroeven ?

En gij, christelijke kinderen! wier ouders onbekend zijn met het geluk dat de godsdienst scheukt, zoudt gij niet den hemel willen bezorgen aan hen, van wie gij het leven ontvingt! God verhoort zoo gaarne de wenschen der onschuld ! 0! hoe dikwijls heeft bij zich niet v:)n den kindermond bediend, om een dier eenvoudige maar hemelsche woorden uit te spreken, die in eene ziel de kiem der zaligheid nederleggen, die als een tweesnijdend zwaard in het hart eens vaders, eener moeder, eens naastbestaandeo doordringen en het de heilzaamste wonde toebrengen !

Heffen wij onze oogen en ome smeekin gen omhoog naar de eeuwige bergen; van daar zal ons hulp geworden. Wanneer wij ons vertrouwen stellen op de eindelooze

-ocr page 166-

156

goedheid van Dengene, die niet wil, dat de zondaar verloren ga, raaar dat hij zich be-keere eH leve, dan zullen wij den troost ondervinden, dat die woorden van den H. Augustinus, reeds vroeger door ons aangehaald, worden verwezenlijkt; • Het gebed stijgt op ten hemel en de wonderen van Gods genade dalen er uit neder.quot;

Bidden wij dan, raaar bidden -wij mst vertrouwen! Bidden wij voor de zondaars; bidden wij voor de vijanden van Jesus Christus en van Zijne Kerk, voor haar eerbiedwaardig Opperhoofd, voor onze zoo kranke maatschappij. Zij kan niet anders gered worden, zegt men, dan door een wonder; welnu, het zij zoo, maar God is ten allen tijde bereid om dit wonder te verrichten.

Wat de Voorzienigheid reeds voor ons gedaan heeft is een zeker onderpand van hetgeen zij verder doen zal. God zelf verlangt, dat wij hem bidden om heigeen hij ons wil geven. Hooi en w ij hem zelf\'door den mond van den koninklijken profeet getuigen : \' Roept mij aan op den dag der verdrukking ; ik zal u redden en gij zult mij eeren. Zuiveren wij ons geweten, wekken wij onzen ijver op. en weldra zullen wij, in onze levendige erkentelijkheid, ons vermaak er in vinden om. niettegenstaande de achttien eeuwen, die •r tusschen liggen, die twee heerlijke uit-

-ocr page 167-

157

wcrkselen van hel gemeeDScljappeJijk gebed, die twee schitterende blijken vau de bescherming. die Ood aan Zijne Kerk en haar Opperhoofd vei ieent, nietelkanderopéénelijn te stellen: den II. Petrus uit zijnen kerker verlost ten spijt van al de voorzorgen door zijne bewakers genomen (Act. XII. G), en Leo X!I1 in zijne onalhankelijkheid hersteld en ten spijt van de vereenigde pogingen der aarde en der hel.

Laat dan ook de ongelukkige tijd, dien wij beleven en die aan de Kerk zooveel droefheid veroorzaakt, voor allen de aanleiding zijn om gezamenlijk te ontwaken; laat ieder van ons het zijne doen. Laat een heilige naijver zich meester maken van eiken stand, eiken leeftijd, elke betrekking in de maatschappij ; laat een ieder, wie het ook zijn moge, groolen, geringen, ouders, kinderen, lijken en armen, de hand aan den ploeg slaan, zijn apostolischen arbeid aanvangen en naar zijn vermogen aan de zaligheid der zielen werkzaam zijn. Laat ons allen een vromen kruistocht ondernemen tegen de groote ongerechtigheden onzer eeuw; dat de hoofden van gezinnen en allen, dieeenigen invloed of macht bezitten, goede voorbeelden geven cn goeden raad uitdeelen; dat de anderen hen navolgen. Dat men zijne waakzaamheid, zijne toewijding verdubbele, waar

-ocr page 168-

158

\'t bet onderwijs en de opvoeding der jeugd geldt; dat elke Monica hare tranen ten oil er brenge voor de bekeering van een Augus-tinus; dat allen bidden, dat allen hunne toevlucht nemen tot het niedelijdend en aller-goedertierenst Hart vanJesus, tot bel onbevlekte en liefdevolle Hart van Haar, die zoo gaarne als de Toevlucht der zondaars wordt aangeroepen.... en de bernelscbe gerechtigheid zal ontwapend worden, den duivel zal zijne prooi ontrukt worden, en de kalmte zal op zooveel stormen volgen.

Wij hebben gemeend een negental Overwegingen over den zielenijver, bij wijze van Aani.angsel, aan dit werkje te moeten toevoegen. Zeer geschikt kunnen deze overwegingen, bij wijze van Noveen, dienst doen om onzen ijver en onze vurigheid ten opzichte van het zielenheil van onzen evenmensch op te wekken. Men kan die bezigen, hetzij negen dagen achter elkander, hetzij negen zoniiagen achter elkander, en met zeer veel vrucht kunnen zij door bestuurders van Congregatiën, Heilige Familiën en dergelijke ver-eenigingen a-m hunne leden worden aanbevolen, of door hen zeiven, — bijvoorbeeld ais lezingen gedurende de Meimaand, den heiligen vastelijd ol den Advent, — tot hunne stichting worden voorgedragen. Immers, het

-ocr page 169-

159

kan uiet anders of in die parochiën, waar godsdienstige leeken liim ijverigen en verdienstelijken herder steunen in zijne pogingen, om de zondaais tot God lerug te brengen, zal ureldra de vijand van \'s menschen zaligheid zijne hooze plannen zien mislukken en zullen Gods engelen eeu rijken oogst voer den hemel inzamelen.

-ocr page 170-

NOVENE YAN OVERWEGINGEN.

OVER DE BEWEEGREDENEN, DIE ONS

MOETEN AANZETTEN OM AAN DE BEKEERING DER ZONDAARS TE

ARBEIDEN.

-----

Deze bevreegredenen kunnen in drie klassen verdeeld worden :

Ten opzichte van God, aan wien onze ijver voor de zaligheid der zielen welgevallig is;

Ten opzichte van onzen evennaaste, wiens belangen wij daardoor zoo zeer bevorderen;

Ten opzichte van ons zeiven, daar wij, door het vervullen van dien duren plicht, zoo onberekenbaar groole voordeelen trekken uil al hetgeen wij voor de zaligheid van anderen zullen verricht hebben.

EERSTE nEWEEGREDEN.

COD VEBLASGT, IIAT WIJ AAN DE BEKEF.IUNG HER ZONDAARS ARBEIDEN.

-ocr page 171-

161

KEllSTE OVERWEGING.

GOD BEMiffT DE ZCWDA.UIS.

EERSTE PUNT.

GOD BEMINT DE ZIELEN.

Hoe zou het mogelijk zijn, dat hij het uit-stekenflste zijner werken niet zou beminnen ? Onze ziel is het meesterstuk van den Schepper. Hoe zou hij zijn eigen afbeeldsel niet liefhebben? Immers niet naar het lichaam zijn wij Gods afbeeldsel en gelijkenis, want God heeft geen lichaam, maar naar de ziel En inderdaad, hoezeer ook door de zonde haar schoonheid moge verduisterd wezen, hoeveel heerlijke trekken heeft zij niet van haar aanbiddelijk toonbeeld behouden, ais zoovele kostbare overblijfselen van haar oorspronkelijke grootheid! Zij is het afbeeldsel van zijn verstand, door dien geest, die zoo be-geerig is om te weten, zoo bekwaam om na te denken en te begrijpen. Zij is het afbeeldsel \\an zijne onmetelijkheid: God is overal; maar waar dringt onze zie! niet door? Zij stijgt op ten hemel, zij daalt neder tot in den afgrond, zij doorkruist alle ruimten eu verliest zich in het oneindige. Zij is het afbeeldsel zijner heidi/htiU, zijner rechtvaardigheid, door die aangeboren eerlijkheid, die ons doet goed-

-ocr page 172-

1G2

keuren wal goed, afkeuren wat kwaad is. Waarom is inen verzekerd, dal men onze belangsteiliug, onze gevoeligheid zal opwekken door het verhaal eener goede daad? Waarom storten wij tranen over hel ongeluk, dat soms den deugdzame trel\'t? Waarom gevoelen wij ons verontwaardigd over den goddelooze, die hem verdrukt? Omdat onze ziel geschapcu is naar Gods beeld en gelijkenis. Waar de Heilige Schrift ons getuigt, dat zij door den adem van Gods mond ons is ingestort, wil zij daarmede ons te kennen geven, dat hij die met een zoo teedere liefde heeft voortgebracht, dat zij, gelijk Bossuet opmerkt, als het ware uit zijn hart is voortgesproten.

0 edel afbeeldsel der godheid! 0 ziel van den mensch, hoe groot is dan niet uwe waarde, hoe groot uwe verhevenheid! En hoe zeker is het dan ook niet, dat bij die zicli beijvert u van uwen val te doen opstaan, die lot uw heil medewerkt, aan God welgevallig zal wezen!

TWEEDE PUNT.

CCD BEMINT DE ZIEI, DER ZONDAARS.

Zij is zijn afbeeldsel, doch beroofd van den eersten glans, ilij bemint haar, wel is waar niet op zulk eene wijze, dat hij in haar

-ocr page 173-

163

zijn welhehageu vindt: deie liefde draagt hij slechts den rechtvaardige toe; maar hij koestert jegens haai- een lielde vol mede-doogeu. Die driewerf heilige God, die de ongerechtigheid niet kau aanzien (llab. I, 13), ziet nochtans met de levendigste belangstelling neder op eene ziel, al is zij ook met euveldaden bezoedeld. Vergeten wij niet, dat hij, zoolang Lij onder ons gewoond heeft, zich den vriend der zondaars liet noemen. Wat is er trefl\'ender in het Evangelie dan de gelijkenis van den herder, die het afgedwaalde schaap naijlt, van de drachme, die met zooveel smart verloren, met zooveel zorg gezocht en met zooveel blijdschap teruggevonden wordt; van den goeden vader, die het schuldige kind, dat hem had verlaten, in zijne armen drukt en met lieldetranen besproeit!

tiod van David, God van Paulus, van Jlag-daleua en van Augustinns, o gij, die de Sama-ritaansche vrouw verlicht, den afvalligen Petrus met zooveel liefde aangezien, aan het huis van Zacheus heil aangebracht, zoovele zondaars bekeerd hebt!... Zie neder op zoovele zielen, die ongevoelig zijn voor haar ongeluk; iref\', bekeer haar, en laat het werk uwer handen niet verloren gaan.

-ocr page 174-

164

DERDE PUNT,

GOD TOONT ZIJNE DANKBAAEHE1D VOOK ALLES WAT WIJ DOEN VOOR DE BEKEEB1N6 DER ZONDAARS.

Eertijds gaf de Heer aan David te kennen, dat de begeerte van dezen vorst om hem eenen tempel te bouwen hem ten hoogste welgevallig was; hoeveel te meer zal dit het geval niet zijn met hetgeen de zielenijver ons ingeeft om zijne levende tempels, die door de zonde ontheiligd en verwoest zijn, te zuiveren en te herstellen; om hem opnieuw toegang te verleenen tot die zielen , waarin hij met zooveel genoegen woonde, toen zij nog het sieraad der onschuld bezaten? — Wanneer Jesus Christus met erkentelijkheid, alsof zij hem zeiven bewezen waren, de geringste dienslen aanneemt, die wij in het stofïelijke aan hen . die hij tot zijne broeders heeft willen aannemen, bewijzen, zal hij dan onverschillig kunnen blijven voor de oneindig gewichtiger diensten, die onze naastenliefde hun bewijst ten opzichte van hunne geestelijke en eeuwige belangen?

0! hoe zoet is het, o lieer, uwen dank te verdienen met u van den mijnen een bewijs te geven, hetgeen ik weet dat u welgevallig is! ik wijd mij voortaan geheel er

-ocr page 175-

165

aau toe om liarten voor u te winnen. 0! inoclit ik in staat zijn een groot aantal zielen den hemel binnen te voeren, die u met mij en voor mij de geheele eeuwigheid door zullen verheerlijken!... Ja, ik zal daartoe in staat zijn , o Maria, o teedere moeder der zondaars, o mijne moeder, ik zal daartoe in staat zijn, wanneer gij door uwe veelvermogende voorbede mijne al te zwakke pogingen en gebeden ondersteunt.

HET MEMORARE.

Memorare, o piissi-ma Virgo Maria, nou esse auditum a sseculo, quemquam ad tua cur-rentem prffisidia, tua implorantem suffragia, tua petentein auxilia, esse derelictum. Ego, tab\' animatusconfiden-tia, ad te, Virgo virgi-num mater, curro et confugio. Coram te ge-mens. peccator, assisto. Noli, mater Verbi, ver-

Gedenk, o allergoe-dertierenste Maagd Maria, dat men nimmer heeft gehoord, dat iemand, die zijn toevlucht nam tot uwe bescherming, die uwen bijstand in riep, die uwe voorbede verzocht, door u is verlaten geworden. Door zulk een vertrouwen aangedreven haust ik mij lot u, o Maagd der maagden


-ocr page 176-

166

ba niea despicere, sed audi propilia et exau-di. Ampn.

en Moeder, mijne toevlucht te nemen. Als een zondaar, zuchtend en weenend, verschijn ik tooiquot; u. 0 moeder van het eeuwig Woord, wil mijne gebeden niet versmaden, maar hoor en verhoor die in uwe goedertierenheid. Amen.


Men verhaalt van den Eerwaarden Pater Bernard, wien men den naam van den armen priester heeft gegeven, dat hij meer dan twaalf duizend l) afdruksels van dit gebed ronddeelde, en dat hij daaraan een verbazend aantal bekeeringeu had te danken.

1) Annuaire de Marie t. II. p. 442, Ed. de Mee. 1883.

-ocr page 177-

167

TWEEDE OVERWEGING.

GOD HEEFT BLIJKEN GEGEVEN VAN ZIJNE LIEFDE VOOR DE ZONDAAKS.

EERSTE PUNT.

GOD DE VADER IIEEFÏ Z1JSE LIEFDE GETOOND, DOOKDAT HIJ ZIJNEN ZOOX HEEFT GEGEVEN OM HEN ZALIG TE MAKEN.

Na eens bij God iu ongenade te zijn gevallen, kon de mensch zich zelf niet meer redden. Hij bezat geen enkel hulpmiddel om weder de liefdesbetrekkingen aan te knoopen, die vroeger bestonden tusscheii hem en zijnen Schepper, zijnen Vader, en die hij door de beleediging hem aangedaan zoo schandelijk had verbroken. Welke voldoening toeh zou groot genoeg geweest zijn om zijne misdaad uit te wisschen en Gods beleedigde eer te herstellen? liet is dus gedaan met den raensch, groote God! ons ongeluk is onherstelbaar.

gt;iloor, inijuvolk, zegt de Heer, en begrijp als gij er toe in staat zijt, hoe groot mijne liefde, hoe overvloedig mijne barmhartigheid is. Ik heb een Zoon, in wien ik ai mijn wei-behagen gesteld heb , omdat ik m hem cl mijne oneindige volmaaktheden terugvind: hij Is als ecu ander ik; ziedaar, neem hem.

-ocr page 178-

168

dien eenigen en welbeminden zoon ; ik geef hem ii, als hij er in toestemt; ik lever hem aan den dood over om u te redden en zalig te maken....quot;

Inderdaad, met zulk een verbazende overmaat van liefde, zegt de 11. Joannes, Aee/f God de wereld liefgehad (Joan. Ill, 16)... en welk eene wereld! Eene wereld, overdekt met gruwelen, bezoedeld met allerlei ongerechtigheden; want er bestond geene andere, toen hij zijnen Zoon schonk. 0 ziel van den mensch, roept de 11. Bernardus uit, hoe kostbaar zijl gij dan ! Verblinde en rampzalige zondaar, gij laat, als een voorwerp van geen de minste waarde, die ziel verloren gaan, voor welke een oneindig wijze God een zoo verbazend ofler heeft willen brengen!

TWEEDE PUNT.

cod i)e zoon lleefl\' zijne liefde getoond,

doohdaï hij zijn bloed heeft vercoten om

hen zalig te maken.

Toen het- Eeuwig Woord de menschelijke natuur aannam, was liet hem niet onbekend, wat hel kosten zou den mensch te redden uit den afgrond, waaiin bij zich door zijnen opstand tegen God gestort had. Terstond zweelden voor zijnen geest, in al hare bij-

-ocr page 179-

169

zonderheden, de veelvuldige heleedigingen en smarten, die hij te lijden zou hebben om onzen losprijs te voldoen en onze Zaligmaker te worden. Niets echter was in staat zijne liefde te weerhouden; hij bood zich aan als ofler. Ziehier welke woorden de profeten hem in aen mond leggen, als hij tot zijn Vader spreekt;

■ Ik zie wel, aanbiddelijke Vader, Hat de menschen niet in staat zijn u oilers aan te bieden, die uwer waardig zijn; al hetgeen zij doen kunnen om u eenig eerherstel aan le bieden, blijft altijd verre beneden de heleedigingen, die zij u hebben aangedaan : nimmer zullen zij door eigen kracht in slaat zijn hunne schuld uit te wisschen en uwen toorn le bevredigen; maar zie, ik kom hunne plaats als boeteling, als schuldige innemen; ik zal het slachtoffer worden, dat hunne straf zal voldoen, en ik ben ten volle bereid al de gestrengheid uwer gerechtigheid le ondergaan. Straf, straf uwen Zoon, maar Sj aar het menschdom!....

t) kribbe van Bethlehem! O hof der Olijven! 0 rechthuis ! 0 Calvarieberg ! hoe welsprekend verhaalt gij ons de liefde van Jesus voorde zondaars! ü! kan ik wel, op het gezicht van een (lod , die geboren wordt, die lijdt en sterlt voor de zondaars, onverschillig blijven om mede te werken aan hunne zaligheid !

-ocr page 180-

170

DERDE PUNT.

GOD DE H. GEEST HEEFT ZIJNE LIEFDE GETOOND DOOR DE VELE MIDDELEN, DIE HU BEZIGT OM ONS HEILIG TE MAKEN.

Aan God den Heiligen Geest, den derden persoon van de II. Driëenheid, die de liefde is van den Vader en van den Zoon, die als hel hart is, -waarmede zij elkander en ook ons liefhebben, aan dien Geest van liefde wordt het werk onzer heiliging, voor zooverre dit van God voortkomt, toegeschreven.

Hij is het, die aan de Sacramenten der Kerk hunne goddelijke kracht mededeelt; hij is het, die het woord van het Evangelie nu eens een schelklinkende bazuin doet worden, die den zondaar uit zijnen slaap opwekt, dan weder een zwaard, dat de noodlottige banden zijner hartstochten lossnijdt; hij is het, die eeue zondige zie! ontstelt door de genade der gewetenswroeging, die haar ternederslaat door de vrees, die haar opricht, opbeurt, steunt door de hoop; hij is het eindelijk, die zich in de Heilige Schrift aan ons voorstelt als slaande aan den ingang van het schuldig hart en smeekende om te worden binnengelaten; !) want hij is daar

1) Ecco sto ad ostium ct pulso. Apoc. 111. 20.

-ocr page 181-

171

niet meer binnen; de zonde heeft hem bui-tengedreven. 0! hoezeer is hij niet genegen een nederig en vurig gebed te vertiooren, dat voor de bekeering der zondaars tot hem gericht wordt.

Goddelijke Geest! verhoor dan ook mijn gebed! Verlicht de verblinden, vermurw de versteenden; plaats gij op mijne lippen den wijzen raad, het woord ter zaligheid, waartoe gij mij de gelegenheid zult aanbieden; zegen vooral het goede voorbeeld, waardoor ik altijd wilstichten. Onbevlekt liart van Maria, bid voor ons, bid voor ons.

Gedenk enz. bl. 165,

DERDIi OVERWEGING.

IK MOET MIJNE LIEFDE TOT GOD BEWIJZE» DOOB MIJNEN IJVEIl VOOR DE BEKEERING DER ZONDAARS.

EERSTE PUNT.

EEN NOODZAKELIJK BEWIJS,

Kan men God wel liefhebben en tegelijk ongevoelig blijven voorde beleedigingendie men hem aandoet, en niet medewerken lot de verwezenlijking van zijnen allervurigsten wensch, de zaligheid der zielen, en hem niet het

-ocr page 182-

172

allergrootste misnoegen, dat liem aangedaan kan worden, sparen, namelijk hun eeuwigen ondergang?

Wanneer iemand aan uwen haard gezeten zich tevreden stelde met uw kind er niet in te werpen, maar voor het overige het aanzag, dat hel er in viel, zonder oenen voet te verzetten, zonder eenen vinger te verroeren om het tegen te houden of uit de vlammen te trekken, zoudt gij zoo iemand uw vriend heeten?

De liefde maakt ons in zekeren zin gelijk of vereenzelvigt ons met hem, dien wij liefhebben; wij deelen in zijn lief en leed, wij verlangen wat hij verlangt, wij vreezen wat hij vreest; ik ben er dus zeker vau, dat ik geen liefde heb voor God, als mij de ijver \\ voor de zaligheid der zielen ontbreekt. Maar deze ijver is ook;

TWEEDE PUST.

EEN ZEKER BEWIJS.

Toen Jesus den U. Petrus deze vraag deed : Simon, zoon van Joannes, bemint gij mij? (Joan. XXI. Ifi) wist hij zeer goed welk antwoord daarop zou volgen: hij kende immers zijnen Apostel; maar hij wilde hem in de gelegenheid stellen, om zijne gevoelens te

-ocr page 183-

173

openbaren, en hem een uilslekeml middel aan de hand doen om die te bewijzen.

Het is bijna aisof bij hem gezegd had: Gij bemint mij, Petrus, ik weet het; maar het is noodig, dat gij èn aan mij èn ook aan U zeiven een on-wederlegbaar bewijs daarvan geeft. Wat zult gij doen? Zult gij tot het einde uws levens toe uwe schuld beweenen? Zult gij u voor allen vernederen om den hoogmoed te boeten, waardoor gij u een oogenblik hebt verbeven boven de anderen?... O mijn Apostel, ik zal u mijn hart beter leeren kennen; ik zal die bewijzen van eeue berouwvolle liefde niet verstooten; maar er bestaat een zekerder bewijs en waarnaar ik veel meer verlang, namelijk dit: Weid mijne schapen, weid mijne lammeren. (Joan. XXl. 16, 17); wijd u toe aan het heil der zielen.

Inderdaad dit is, naar het gevoelen van den I!. Joannes Chrysostorous. het grootste blijk van liefde, dat men aan Jesus kan geven. En wat kunnen wij beter doen, daar llij zelf in de Heilige Schrift ons getuig!, dat llij diegenen bemint die Hem beminnen, om ons zijne warme genegenheid te verzekeren, om ons de rijkste gaven zijner liefde Ie verwerven, dan Hem onze liefde bewijzen door onzen ijver voor de bekeering der zondaars.

-ocr page 184-

174

DERDE PUNT.

EEN TllOOSTESÜ BEWIJS.

Wie is er die, bij een terugblik op zijn \\roeger leven, niet veel reden zal vinden om tranen te storten? Hoeveel ongetrouw-heden, hoeveel traagheid jegens een God, die zoozeer al onze liefde waardig is! Hoeveel beleedigicgen Zijne eer aangedaan! Wie is er die niet, tegelijk met eigen zonden, ook zonden van anderen heeft te beweenen, omdat hij deze moet wijten aan zijne onvoorzichtigheid, aan zijn gebrek aan waakzaamheid, misschien aan de ergernis, die hij heeft gegeven? üoe al die onheilen te herstellen?____ Geen beter middel ongetwijfeld

bezitten wij daartoe, dan dal wij door onzen zielenijver diegenen tot God terugbrengen, die Hem hadden verlaten dat wij Hem even veel, ja meer eer en hulde bewijzen, dan wij Hem te voren heleedigiugen hebben aangedaan.

Gelukkig de bekeerde zondaar, die door zijne ijverige bemoeiingen voor de zaligheid der zielen het bitter naberouw kan verzachten, dat de gedachte aan vroegere zouden in hem opwekt! -Ik heb U beleedigd. Heer, ik heb U door anderen doen beleedigen; maar nu ook zal ik mij beijveren om Ü te

-ocr page 185-

175

iloen aaubiddeu. zegenen en liefhebben. Wreede duivel, gij lic-bl mij overwonnen, nu zal ik u ovenvianea; ik zal u meer zielen oulrooven dan ik het ongeluk had u te bezorgen.quot; Zoo tioost zicli een ijverig christen: niet het volste recht mag hij zeggen: lieer, eii weet dat ik u lifTlieb. (Joan. XXI. 15).

Wat mij belrelï, o mijn God, tot heden toe heb ik op deze wijze niet kunnen spreken, zonder mij zelveu te heliegen: immers, waaraan zoudt gij mijne liefde erkend hebben? Zou het geweest zijn aan mijne onveischil-ligheid ten opzichte van de zaligheid of de eeuwige verdoemenis der zielen, die gij zoo zeer wenscht gelukkig te zien? Gij weet nu, dat ik ü lieiheb; gij ziet dit aan het naberouw, dat ik gevoel van U zoo laat mijne liefde te hebben bewezen. Voortaan zult gij het weten en ondervinden aan mijnen ijver, mijne werkzaamheid, roijue vurigheid, om alles wat in mijn vermogen is te verrichten, opdat al mijne broeders Ü beminnen.

Heilige Moeder Gods! Gij zijt mijne moeder; het is mijn zoetste troost mij daaraan te herinneren; maar helaas! kunt gij mij w el als uw kind erkennen ? Ziet gij in mij u» afbeeldsel? Hoeveel meer liefde zou ik moeten bezitten, om aan mijne goddelijke moeder gelijkvormig te zijn! Ach, laat ten

-ocr page 186-

17Ö

minste, ik bezweer liet u, uil uw liart in mijn liart eenige ïouken vallen van dat heilig liefdevuur, dat u zoo ijverig deed zijn om het heil der zielen te bevorderen.

Gedenk enz. bl. 165.

TWEEDE BEWEEGREDEN.

HET BELANG VAN ONZEN EVENNAASTE.

EERSTE OVERWEGING.

HET KWAAD, 1IAT WIJ TBAGIITEN TE VERHELPEN, VEUD1ENT AL ONS MEDELIJDEN.

EERSTE PUNT.

DB AARD VAN DIT KWAAD.

De liefde is medelijdend, maar zij is ook verstandig: zij meet haar medelijden af naar de grootte van de ramp, die dit medelijden doet geboren worden.

Is er nvi wel iets, dat meer ons medelijden verdient dan de treurige gesteltenis dier onsterfelijke zielen, welke nochtans beroofd zijn van hel ware leven, omdat zijdeheiligmakende

-ocr page 187-

177

genade verloren hebben, die evenzeer daarloe vereischt wordt, als de ziel noodig is voor het sloftelijk leven? Zij zijn berooftl van al bare verdiensten, zij worden door de wroeging van bun geweten verscheurd, ofwel zij zijn weggezonken in een doodslaap, die nog betreurenswaardiger is: — ziedaar het tegenwoordige, en welke is de toekomst?.. Welk gevaar bedreigt haar niet om in de ongenade van God te sterven, als zij daarin willen leven?

Moet ons geloovig hart niet sidderen en beven, als wij denken aan zoovele zondaars, die als bet ware aaneen enkelen levensdraad boven gloeiende vuurkolken zweven, waarin zij elk oogenblik kunnen nedorpioilen ?

Helaas! waaraan verkwisten wij dat schoone gevoel van mededoogen! Wij beween en, zegt de II. Angnstinus, een lie! aam, dat door de ziel verlaten is geworden, en wij zouden geene ziel beweenen, die van God is gescheiden door de zonde! 0 heilig mededoogen! 0 beraelsch uitvloeisel der goddelijke goedheid! wat zult gij hier een rechtmatige oorzaak van tranen vinden1

TWEEDE PUNT.

1)E UITGESTREKTHEID VAN DIT KWAAD,

Waar is de onschuld? Waar zijn de chris-

t2

-ocr page 188-

178

lenen, die de beloften indachtig zijn door lien aan God bij hun lieilig Ituopse! gedaan? Waar zijnde vrome christenen? A lit vleesch heelt zijnen weg bedorven. Kan men nog heden ten dage niet hetzelfde getuigen, ■wat eei tijds de Profeten met zooveel hartzeer getuigd hebben?

■Üüder alle standen, onder alle leeftijden heb ik gezocht: achtereenvolgens heb ik mij gewend tot grooten en kleinen, lot armen en rijken, tot de kinderen, tot de jonge lieden, tot de grijsaards... üveral heb ik niets anders gevonden, dan dat men God had vergeten, zijne wetten verachtte en dat men zich stoutmoedig tegen zijn oppergezag verzette;... overal zag ik een zondvloed van euveldaden, die een zondvloed van rampen na zich sleepte;... ik zag de hel hareu schoot verruimen en volken van zondaars in haar diepe kolken nederstorten! . ..

Wat zou mijn hart niet gevoeld hebben, wanneer ik, opgesloten in Noë\'s aik, al die ongeiukkigen had aangezien, die hun leven aan Gods gerechten toorn betwistten! Wat zou ik gedacht, ja wat zou ik niet gedaan hebben om althans een enkel dier tallooze slachtoffers aan den dood te ontrukken ! Helaas\' een overstrooiuing van slechte grondstellingen, van zedebederiende gebruiken; een zondvloed van goddeloosheid en losban-

-ocr page 189-

179

digheid dreigt alles om ons heen te verzwelgen: buren, bloedverwanten, vrienden, ailen gaan liimneu ondergang te gemoet! za! ik dan jnieraand een behulpzame hand toereiken ?

DERDE PUNT.

DE BESMETTELIJKHEID VAK DIT KWAAD.

Het woekert onophoudelijk voort. Re ondeugd, die door de ergernis wordt voortgeplant. bederft, besmet, verwoest alle harten. Nooit boezemde de vijand dor zielen zijnen handlangers een meern oorddadigen en verraderlijker ijver in. Ontbreekt hst hem ooit aan pennen om zijne godslasteringen neder te schrijven of aan monden ora die te verkondigen? Is er wel eon enkele dag, waarop igeen nieuw middel wordt uitgevonden om liet geloof te verzwakkenen dezeden te be-Iderven; waarop geen nieuw vergil wordt ;bereid ora de onschuld ten ondergang te Ibrengen ?

Is het mogelijk, dat wij niet zouden zuchlen en jammeren over zooveel onheilen, en mogen wij het bij dit zuchten en jammeren laten? Waarom zou de naastenliefde zich niet als leen stslen muur tegen dien stroom opwerpen, die dreigt alles mede Ie sloepen en te vernielen\'

-ocr page 190-

180

0 mijn (iod! laai de heilige verlangens, die uwe genade in onze harten doet geboren worden, niet onvruchtbaar wezen! Ja, wij zijn bereid ons aan de zaligheid van zooveel ongelukkigen toe te wijden. Heer, wat wilt gij, dat wij doen zullen? Wij zullen alle middelen aanwenden, die de lielde ons aan de hand zal doen, wij zullen alle offers ons getroosten, die zij van ons zal eischen, in het eeuwig belang der zielen, die gij zoo teederlijk liet\'hebt. 0 Jesus, wij offeren U voor hen uwe eigen smarten en de tranen uwer heilige Moeder. Allerheiligste Maagd-wend tot de zaligheid dier zielen alle hulpmiddelen aan, die een onmetelijke liefde u zal doen vinden in de grenzeiooze macht, die gij bezit, en die slechts behoeft te vragen om te verkrijgen.

Cedenk enz. bl. 165.

TWEEDE OVERWEGING.

DE ZONDAAES, VOOll WIE OSS MEBËDOOfcEN GE-VRAAGD WORDT, ZIJN IJET WAARDIG.

EERSTE PUNT.

11 ET ZIJN MEHSCIIEN ALS WIJ.

Evenals wij zijn zij gevoelig voor genot

-ocr page 191-

181

en slraf; evenals onze ziel is hunne ziel geschapen naar üods evenbeeld, vrijgekocht door het hloed van den Godmensch, besterad om in de opperste gelukzaligheid van God eens te deelen. Ziedaar de zielen, voor wie onze hulp wordt gevraagd.

Hoe echter dat evenbeeld van God te onderscheiden onder die opeenstapeling van ongerechtigheden? Hoe in dien slaaf\' des duivels eene aanwinst van Jesus\' bloed, in dien zondaar, die met reuzenschreden naar de hel voortholt, een erfgenaam des hemels te erkennen?... Toch, o mijn God, laat zich uw oog, en nog minder uw hart, daardoor niet misleiden! Altijd erkent gij uw evenbeeld, altijd erkent gij uw schepsel, dat gij tot zoo duren prijs hebt vrijgekocht; altijd erkent gij uw kind evenals de vader van den verloren zoon 2ijn kind erkende in de lompen der armoede en in de livrei der misdaad. Uwe ingewanden worden, evenals

de zijne, door medelijden bewogen____ 0!

mij dunkt, dat ik u nog dat woord van barmhartigheid en van liefde hoor herhalen ; Ik heb medelijden met dit volk. (Mare. VIM. 2.)

Hoe, o Heer! zou dan datgene wat uw medelijden waardig is het mijne onwaardig zijn? ü schande, roept de II. Bernardus uit, ais een lastdier valt, vindt men arrnen ge-

-ocr page 192-

182

uoeg om het op te richten; en zielen, ja duizenden van zielen zou men laten vallen, en waar? in den afgrond der zonde en in dien van de hel,... en daar is niemand, die bet zich aantrekt!

TWEEDE PUNT.

HET ZIJN ONZE BROEDEKS.

Dezelfde God heeft ons tot zijne kinderen aangenomen, dezelfde Kerk is onze moeder,

dezelfde hemel is onze bestemming..... Al-

konist, plichten, bestemming, alles hebben wij gemeen met hen, die wij voor het grootste der onheilen moeten bewaren, om hen het grootste geluk deelachtig te doen worden.

0 heilige broederschap, gegrond op de natuur, geheiligd door den godsdienst, bevestigd door het bloed van Jesus Christus! moeten er dan nienschen zijn, moeten er dan zooveel menschen zijn, zells onderhen, die zich chrislenen noemen, voor wie gij niets anders zijt dan een ijdele klank? Dezen zijn ongevoelig voor uw heilzamen invloed, omdat anderen weigeren de heilige verplichtingen te vervullen, die gij hun oplegt. Is het mogelijk dat de belangen onzer broeders de onze niet zijn? dat wij onbekommerd

-ocr page 193-

188

voortleven bij het gevaar, waarin zij ver-keereu ?

Een kind zal den weg wij/.en aan den reiziger, die hem daarom vraagt; ja, ais het ziet, dat hij van dien weg afwijkt en een pad opgaat, dst hem tot eeu afgrond zal voeren,... dan zal het tol medelijden worden bewogen, hem toeroepen en hem zelfs achterna loopen, om hem van dien afgrond af te houden. . . . En zou ik dan, als ik mijne broeders van den rechten weg zie afdwalen om, de een langs dezen, de ander langs genen weg, in de hel terecht te komen, ben niet bijtijds waarschuwen, of mijne gebeden voor hen ten hemel opzenden? Hoe! zoo sprak de H. Paulus tot de Corinthiërs, »uw broeder gaat ten gronde, en gij zoudt hem ten gronde laten gaan. hem voor wien Jesus Christus is gestorven, terwijl gij de middelen kent om hem te redden. (Cor. VUL 1).quot;

DERDE PUNT.

HET ZIJN WELLICHT PERSONEN\',

MET WIE WIJ DOOK DE NAUWSTE BANDEN ZIJN VERBONDEN.

Daar de zielenijver even onafscheidbaar is van de naastenliefde als de hitte van het vuur, daarom behooreu ook die personen, tot wie

-ocr page 194-

184

wij in een meer bijzondere betrekking slaan, ook meer dan andere hel voorwerp van onzen zielenijver le zijn. Wie is eene moeder nader dan haar kind, vie eene echlgenoote nader dan haar wederhelft, wie een kind nader dan zijne moeder, wie een vriend nader dan zijn vriend?....

Zijn er wellicht ondei die verschillende personen, die ons om eene of andere reden dierbaar zijn, geen van wie wij ons onmogelijk ontveinzen kunnen, dat hun toestand beklagenswaardig is voor God? Ach ! laat ons zwijgen over onze liefde tot onze ouders en onze naastbeslaanden , of laat ons een levendige belangstelling loonen voor hunne zaligheid! Hooren wij wat de 11. Paulus zegt en beven wij voor ons zeiven, indien wij ons onverschillig toonen ten opzichte der zielen, van wier lot de Voorzienigheid als liet ware ons eigen lot afhankelijk maakt; Indien iemand yecn zorg draagt voor zijne huis genoot en en onderhoorigen, dan heeft hij het geloof verloochend en hij is erger dun een ongeloovige. (I Tim. V. 8). Hebben wij het begrepen? Die onverschilligheid is zoozeer in strijd met den geest van het chrislendora, dat zij gelijk slaat met afval van het geloof Welk een schrikkelijke uitspraak des ïieeren! Hoe is het mogelijk, dat wij bij het geraas van dien donder niet ontwaken? Hoe is het mogelijk.

!

-ocr page 195-

185

Jat ik zoo laat heb ingezien, dal er voor hen, zoowel als voor mij , in werkelijkheid niets anders te vreezen of te wenscben is dan hetgeen eeuwig is? dat de liefde, die ik hun toedraag, geheel zinnelijk, geheel heidensch is, daar zij niet doordringt tot de ziel, die het voornaamste voorwerp daarvan wezen moest ?

Gij hebt mijne oogen open doen gaan, o Heer; -wees daarvoor in alle eeuwigheid geprezen ! God van geduld, stel nog eenigen tijd de rekenscliap uit, die gij over de mij toevertrouwde zielen van mij zult afeischen,... ik zal alles doen wat mij mogelijk is, om die voor uwe liefde te w innen. Neen, ik zal niet dulden dat een enkel van die yij mij gegeven hebt verloren ga (Joan. XV11I. 9) door mijne schuld. 0 Maria, ik stel hun en mijn lot in uwe handen; herstel die onachtzaamheid eu nalatigheid, waaraan ik mij ongelukkigerwijze heb schuldig gemaakt.

Gedenk enz. biz. 1B5.

-ocr page 196-

186

DERDE OVERWEGING.

DE HULPMIDDELEN , DIE ONS TEN DIESSTE STAAN OM ONZE BROEDERS BEHULPZAAM TE ZIJN TOT HUNNE ZALIGHEID, ZIJN ZOO GEMAKKELIJK, DAT NIEMAND ZICH DAARVAN KAN VRIJSPREKEN.

EERSTE PUNT.

HET GOED VOORREELD.

Geen prediking is zoo welsprekend als liet goede voorbeeld. Wil raen liet geloof doen ontwaken of herleven, het goede voorbeeld zal allijd krachtiger daartoe medewerken, dan het woord. De waarheid van het christendom is beter bewezen geworden door het heldhaftig geduld der martelaren, dan door de w etenschap der geleerden Waardoor werd de H. Pachomius bekeerd? Door de liefdeen het medelijden, dat de eerste christenen aan den dag legden jegens ongelukkige zondaars, die zijniet eens kenden; hij begreep immers daaruit, dat een godsdienst, die zulke gevoelens inboezemde , niet anders dan goddelijk zijn kou. Waardoor is de geheele wereld bekeerd? Door het heilig leven der Apostelen,

-ocr page 197-

187

zegt de II. Joannes Clirysostomus, meer nog clan door hunne woorden.

Wil men het gemoed bewegen tot moeie-lijke plichten? het goede voorbeeld zal de lafharligheid beschamen, den moed ontvlammen. Men zal schaamrood worden over zijne zwakheden, als men anderen hunne hartstochten ziet overmeesteren; men zal, met een zekere verontwaardiging over zich zeiven, zich afvragen, of men ook niet zal kunnen, wat anderen kunnen, die van geen ander maaksel zijn dan wij. Wij gelooven, dat het juk des Heeren zoet is, als wij zien, met welke blijdschap het wordt gedragen door hen, die zich met alle edelmoedigheid aan Hem toewijden. De heiligheid verspreidt als het ware een lielelijken geur, die ons met zoetheid aantrekt om hare wegen te bewandelen.

0! ik wil dan ook, nu Jtsus het mij gebiedt, ik wil mijn licht voor de menschen doen schijnen, niet tot mijne eer, dit verhoede God, maar voor de eer van mijnen Vader, die in den hemel is. (Matth. VI. 1G.)

TWEEDE PUNT.

DE GOEDE BAAD.

Een w ij ze raad, uit het hart van eenen

-ocr page 198-

188

vriend geTloeicJ, is meermalen toereikend geweest, om de gelukkigste vruchten van heiligheid vonrt te brengen. Een dergelijk woord opende de oogen van Franciscus Xa-verius, deed hem de nietigheid der wereld inzien en het groote gewicht zijner zaligheid, die hij tot dan toe bad verwaarloosd, gevoelen, terwijl het hem tevens voorbereidde, om een werktuig ter zaligheid te worden voor een zoo groot aantal zielen.

lloevele andere heiligen zullen ook hun eeuwig geluk niet te danken hebben aan eene terechtwijzing of vermaning, die door de liefde wordt ingegeven en met overleg en voorzichtigheid wordt toegediend! Hoevele personen zijn er niet, die wegens de achting en den invloed, dien zij in hunne omgeving genieten, slechts een enkel woord zouden behoeven te spreken om den zwakken moed in te boezemen, om een jongeling, die door zijne hartstochten wordt medegesleept, van den noodloltigea weg te doen terug-keeren, dien hij had ingeslagen, of hem uit den afgrond te trekken, waarin hij zich had geworpen? Zou men op zulk eene wijze niet een edel en heilig gebruik maken van het gezagenden invloed, dien men bezit? Zoo-velen zijn er, die hun toespreken om huu den geest der wereld mede te deelen, om beu tot de zonde te verleiden; zou men dan

-ocr page 199-

189

alleen daar zwijgen, vaar een te pas gesproken woord zooveel goed zou kunnen slichten ?

DERDE PUNT.

HET GEBED.

Niets behoort meer tot de bovennatuur-Jij kc zaken, tot de orde der genade, dan de bekeering der zondaars. Hier is alle men-scbelijke arbeid machteloos: alles moet bier door de genade gedaan worden. En welk is nu liet kanaal, waardoor de genade ons gewoonlijk toevloeit? het gebed. Moyses helpt de Israëlieten, in den strijd tegen hunne vijandin, meer door zijn gebed, dan Josue zeil\', die ten strijde trekt. Zoo ook zal een ootmoedige en verborgen ziel, die van God dtn terugkeer van den verloren zoon afsmeekt, het welslagen van de prediking van Gods woord of van de herderlijke bediening voorbereiden ; en gelukkige bekeeringen, waarvan de eer door de inenschen wellicht aan anderen wordt gegeven, zullen haar door God als verdiensten worden toegerekend.

Zijn wij wel genoeg overtuigd, dat het gebed alles vermag, wanneer het in den naam van Jesus wordt verricht? En zijn wij ooit meer verzekerd van in den naam van Jesus te

-ocr page 200-

190

bidden, dan wanneer wij hem de zaligheid en der zondaars afsmeeken? Is hij voor hen niet de een Jesus, een zaligmaker? ü! hoe vurig ni verlangt hij, dat zij tol de onschuld en den o vrede zullen terugkeeren! Het is aan God ni eigen, zegt ons de Kerk, medelijden te dc hebben met onze kwalen en te vergeven. 0 Hoe dikwerf beklaagt hij zich niet in de gi Heilige Schrift, dat men zijne rechtvaardig- u1 heid de zielen laat straffen en verdoemen, vc die hij zoo gaarne zou behouden en zalig- hi maken? Door den mond van een zijner g( profeten zegt hij ons: Ik heb gezocht naar v iemand, die zijn gebed als een sterken muur u

tusschen mijne gramschap en de schuldigen d

zou stellen, die de p.\'irlij der zondaars tegen s

mij zou opnemen en mij beletten hen te g

«traffen____ Ja, zoozeer is mijn hart tot

barmhartigheid genegen, dat een enkel inensch voldoende ware geweest om mijnen toorn te doen bedaren. Ik heb hem gezocht,

dien mensch, waarom heb ik hem niet kunnen vinden? (Ezech. XXH. 30.)

Ach! Heer, gij zult niet langer te vergeefs dien vriend der zondaars behoeven te zoeken, die voor hen uwen naam aanroept en uwen v.rekenden arm tegenhoudt: gij zult dien vinden ouder de zielen , die aan uw goddelijk Hart zijn toegewijd. Zij hebben dit minnelijk en liefdevol Hart leeren kennen

-ocr page 201-

191

eu tegelijk hebben zij daardoor geleerd de naastenliefde te beoefeuen. Zij zullen niet meer ophouden tot u te roepen: quot;S^aar, o Heer, spaar uw volk, en laat uw erfdeel niet te schande maken door de heidenen, door uwe en zijne vijanden. (Joel 11. 17.) 0 Maria\' \'tis aan de zondaars, dat gij uw grootst voorrecht hebt te danken, namelijk uw goddelijk moederschap; \'t is ook vooral voor ben, dat gij uwe zoo groote macht hebt ontvangen; zoudt gij ben kunnen vergeten? Gij hebt hem, die de prijs was hunner verlossing, gedurende negen maanden in uwen moederlijken schoot gedragen en zoo dikwijls in uwe armen gehouden! hun naam

staat in uw Hart geschreven..... loon, dat

gij hunno moeder zijt.

Gedenk enz. bl. 1G5.

-ocr page 202-

102

DEUDE BliWEEGUËÜEN.

ONS EIGEN BELANG.

EERSTE OVERWEGING.

ZONDER ZIELENIJVER VERKEERT MEN IN GROOT GEVAAR VAN ZELF VERLOKEN TE GAAN.

EERSTE PUNT.

MEN VERWAARLOOST DEN MEEST WEZENLIJKEN PL1CI1T DES CHRISTENDOMS, DE NAASTENLIEFDE.

Het gelieel Evangelie -wordt samengevat in de tweevoudige lielde tot God en lot deu naaste. Die liefde is het heilig vuur, dat Jesus Christus uit den hemel op aarde is komen brengen, en dat iiij zoo vurig verlangt in alle harten te doen ontvlammen. Is er nochtans wel een enkel vonkje daarvan aanwezig in hem, die geen onderscheid maakt tusscheu de eer en de oneer van God, tus-schen de zaligheid en de verdoemenis van zijnen evenmeusch? Wat geeft hij om Uod, die geen partij voor hem trekt, als hij hem

-ocr page 203-

193

iiet verraden worden en hij in staat is hem te verdedigen? \'t Is zoo duidelijk mogelijk, dat liij op de meest stellige manier het eerste en voornaamste punt der wet overtreedt.

Wat het tweede punt betreft, dat gelijk !S aan het eerste, verplicht ons dit om onzen broeders in hunne lijdelijke noodwendigheden behulpzaam te zijn, niet minder legt het ons de allerstrengste verplichting op om hun in hunnen geestelijken nood de behulpzame baud te bieden. Wij moeten onzen evennaaste beminnen (jelijh Jesus ons bemind heeft (.loan. XV. 12.) Waarom heeft hij zijn bloed vergoten? Om onze ziel zalig te maken en niet ten bate van ons lichaam; om ons voor de hel te vrijwaren en niet oni ons voor de ellenden van dit leven, dat zoo spoedig voorbijgaat, te behoeden.

Van daar dat de H. Augustinus zegt: Zonder zielenijver geen naastenliefde. En de 11. Joannes getuigt: Die zijnen naaste niet liefheeft ts dood. (1 Joan. lil. 14.) O\' in welk een treurigen toestand bevindt zich dan de raensch, wien de zaligheid van zijne mede-menschen niet ter harte gaat! Daardoor alleen komt hij te kort aan zijn allereersten plicht; en wat dien toestand nog treuriger maakt.

13

-ocr page 204-

194

TWEEDE PUNT.

BIKN VERWAABLOOST DIEN P1ICHT ZONDER EEKIGE GEWETENSWROEGING DAAROVER TE ONDERVINDEN.

Deze plicht is een dier plichteu, waar-oniti ent men meestentijds en zender moeite zich zeiven misleidt. Men maakt zich wijs, dat de plicht om de zaligheid der zielen te bevorderen enkel en alleen op de dienaren des Heiligdoms rust; dat men genoeg gedaan heeft als men zijne eigen zaligheid bewerkt. Wat de zaligheid van anderen betreft, men meent alles gezegd te hebben, als men tot antwoord geeft; Dat is mijne zaak niet. En wiens zaak is het dan. vraagt de H. Joannes Chrysostomus ? Van den duivel misschien, die alle krachten inspant en i?een enkel raiddel ongebruikt laat om te bekoren en ten onder te brengen? van de ket\'ers en de vrijgeesten, die zich op niets anders zoo zeer toeleggen, dan om het geloof en de zeden te bederven?

Moet ik mij niet schamen om als Cain te vragen: Ben ik dan de bewaarder mijns broeders? (Gen. IV. 9.) Ja, ik ben het buiten twijfel, en wee mij, als hij verloren gaat, niet slechts door mijn ergerlijke voorbeelden, maar ook door mijne nalatigheid om hein op te

-ocr page 205-

193

■wekken tot de deugd, om hem te sliclileo, te vermanen en voor hem te bidden. Dezelfde wet, die mij de verplichting oplegt om hem te beminnen, verplicht mij evenzeer om hem de eeuwige zaligheid toe te wenschen en zooveel in mij is te verschafTen: Aan een ieder van ons heeft God de zorg over zijnen evenmensch opgedragen. (Eccli XVIli. 12). Toch wordt niet zelden die zoo dure verplichting verwaarloosd; doch welk een naberouw zullen wij daarover eens in ons stervensuur gevoelen; en welk een vonnis wacht ons voor de vierschaar van Jesus Christus.

DERDE PUNT.

EEM OORDEEL ZOKDEH BARMÜAliriGHElD zal HET LOT ZIJN DERGENEN, DIE AAN DIEN PLICHT TE KORT KOMEN.

Hij die zoo teederlijk, zoo bovenmatig de zielen heeft liefgehad, die ohs zoo uitdruk-kelijk geboden heeft elkander te beminnen gelijk Hij ons het eerst heeft bemind, en die als Zijn bijzonder gebod het schoone gebod der naastenliefde beschouwd heeft, als zijnde dit het meest in overeenstemming met de neigingen van zijn goddelijk Hart, hij zal ook eens over ons eeuwig lot uitspraak doen Met welk eene strenge rechtvaardigheid za

-ocr page 206-

196

Hij hen, die dit gebod hebben OTertreden en geminacht, omdat zij ongevoelig bleven voor het eeuwig ongeluk der zielen, niet straffen!

0! welk een vreeselijk rechter zal diezelfde God, die het slachtoffer was van Zijne liefde tot den mensch, niet zijn voor menschen zonder barmhartigheid en zonder zielenijver! Welk een verschrikkelijk vonnis zal uit zijne v onden met Toorlkomen! Gaat weg van mij, (jij die u aan ongerechtigheden heht schuldig gemaakt; xh ken u niet; (Matth. Vil. 25) ik zie in u het merkteeken mijner kinderen niet; ik heb niets met u gemeen. Uwe hard-■vochtigheid jegens uwe broeders heelt ook mijn hart ongevoelig gemaakt voor u; hun ongeluk kon uw hart niet treilen, ook het uwe treft mij niet; gij hebt geweigerd met mij mede te werken om hen tot de zaligheid te brengen, ik ben uw Zaligmaker niet meer.

0 mijn God, heb medelijden met mij! Ik beken, dat ik het niet waardig ben; omdat ik zonder medelijden was voor mijne broeders, verdien ik, dat gij mij met al de gestrengheid eener onverbiddelijke gerechtigheid behandelt; maar luister nog ten mijnen gunste naar de stem uwer eindelooze barmhartigheid. Heer, treed niet in het gerecht met een ontrouwen dienaar, die zich zeiven

-ocr page 207-

197

oordeelt en Tonnist. Ln gij, o Maria, bij wie de Eugeien vreugde, de rechtvaardigen genaden en de zondaars vergeving vinden, bid voor mij, armen zondaar, ik bezweer n daaron! door uw zoo zuiver en medelijdend Hart; en na door u verzoend te zijn met Jesus, uw goddelijken Zoon, zal ik niet ophouden u aan te roepen voor hen, die evenals ik het ongeluk hadden hem te beleedigen.

Gedenk enz. bl. 165.

TWEEDE OVERWEGING.

Dl GROOTE VOOKDEELEN VAJt EEN LEVEff DOOR ZiELENiJVER GEHEILIGD.

EERSTE PUNT.

DE EEK, DIE ONS DAARDOOR GEWORDT IX DIT LEVEN\'.

Ü! hoe schoon is het leven Tan een chris-ten, die vol ijver is voor de zaligheid zijner broeders!\' Zulk een leven was dat van alle groole manner!, die de godsdienst heeft Yoort-gebracht en die deze nog alle dagen voort-

-ocr page 208-

198

brengt: lioeveel arbeid is er niet onderoo-men, hoeveel lijden doorgestaan met dit Terheven inzicht! Zulk een leven is het leven der Engelen, die met zooveel edelmoedigheid, gelijk de 11. Paulus ons getuigt, zich toewijden aan den dienst dergenen die eens hef, heerlijk erfdeel der gelukzaligheid zullen erlangen (Ilebr. 1, 14); het leven der allerheiligste Maagd, die in hare hoedanigheid van Moeder des Zaligmakers, van voorspre-keresse, van middelaresse der zondaars, nooit een vuriger verlangen heeft gekoesterd, dan om den afgrond ouder hunne voeten te sluiten en hun den hemel te openen; zulk een leven is als het ware het leven van God zelf; immers al zijne gedachten , al zijne verlangens, al zijne opofferingen hadden ten doel de menschen zalig te maken.

Wanneer wij daaraan arbeiden, zijn wij zijne medehelpers en medearbeiders (l Cor. Ill, 9). gelijk de groote Apostel het uitdrukt. En lot welk werk wil Hij, die slechts zich zeiven noodig heeft, onze medewerking inroepen? Tot het schoonste, het verhevenste van alle werken, die wij kennen, tot de zaligmaking van het meuschdom.

De Heilige Augustinus gaat zelfs zóó ver, dat hij de bekeering van eenen zondaar tot een rechtvaardige een wonder noemt, grooter dan de schepping van hemel en aarde; en

-ocr page 209-

199

de H. Dionysius verzekert, dat geen enkel werk zooTeel overeenkomst heeft met de werken Gods, dan mede te werken aan de zaligheid der zielen.

Adi! lieer, gij bewijst uwen vrienden eene al te groote eer. mei hen bij zulk een verheven arbeid als medehelpers aan te nemen. Dit zal mij liet eerste voordeel wezen, wanneer ik liet zieleuheil mijner broeders bevorder, hetgeen ik voortaan doen wil; doch nog grooter is het tweede voordeel, dat ik daaruit trekken zal:

TWEEDE PUNT.

DE HEILIGHEID VAK DIT LBVE5.

Zulk een leven is heilig en overvloeiend van verdiensten: twee kenteekenen vaneen waarlijk christelijk leven, twee onbetwistbare rechtstitels tot de rijkste kroon der gelukzalige eeuwigheid. He naastenliefde is de zekerste bewaarster der onschuld: hoogst zelden zal liet gebeuren, dat iemand, die vol ijver is voor het hei! der zielen, dien kostbaren schat verliest. God, die hem lief heeft ais liet werktuig zijner barmhartigheid, zal bem op eene bijzondere wijze beschermen en bewaren, hij zal op hein acht geven als op zijn oogappel. De Engelen, wier liefde-

-ocr page 210-

200

rijke pogingen om de zielen tol de zaligheid te brengen hij ondersteunt, bewaken hem op al zijne schreden en zijn ten uiterste voor hem bezorgd: zij strijden met en naast hem, zij bedekken hem met hunne vleugels, zij dragen hem in hunne armen.

Mocht hij desniettemin het ongeluk hebben te vallen, daar staat geschreven: Zulig zijn de harmhartigen. want zij zullen barmhartigheid verwerven (Matth. V, 7); zijne werken, o mijn God, zullen ten beste voor hem spreken. Zult gij onverbiddelijk zijn waar het een zondaar geldt, die zoo dikwerf uwe goedheid voor zijne broeders heeft ingeroepen? Zult gij de uitverkorenen, die uwen troon omgeven, bedroeven, door de vurige beden af te wijzen, die zij tot u stieren voor hem. aan wien zij na u hun geluk te danken hebben? Keen. lieer; uit de schatten uwer barmhartigheid zult gij eene genade puüen, die over dit afgedwaald gemoed zal zegevieren en het op den rechten weg terugvoeren; en, daar zijne boete onmiddellijk zal volgen op zijne zonde, zal hij met nieuwen ijver het liefelijk juk uwer geboden opnemen. Ja. het leven van een christen , die vol zielenijver is, is heilig; het is overvloeiend van verdiensten.

Alles wordt hooger inwaaide, alles wordt geheiligd door de beweegreden, die aan God meer dan elke andere welgevallig is. de

-ocr page 211-

201

naastenliefcle; immers de zielenijver is niets anders dan de naastenliefde In beoefening gebracht, de naastenliefde uitgeoefend op de allervolmaakste wijze. Het is als het ware eene aalmoes, die men de zielen uitreikt.

en deze gaat zoo ver de stoffelijke aalmoes te boven, als de ziel waardiger is dan het lichaam, als de helooningen en de straffen der eeuwigheid de goederen en de rampen te boven gaan van den tijd, die zoo snel voorbijvliegt. Hoe schoon en hoe heilig is dan niet het leven van een christen, die vol ijver is voor liet zielenheil zijner broeders

DERDE PUNT.

DE VERTnOOSTlXG , DIE DE ZIELENIJVER IN DIT LEVEN SCHENKT.

Wie zal het getuigenis van een gerust geweten bezitten, als hij het niet zijn zou, die aan God al de eer en aan zijnen evenmensch al het goed hezorgl . dat in zijn vermogen is? Ofwel is al de moeite, die hij zich aan doet om de afgedwaalde schapen tot den schaapstal terug te brengen, vruchteloos. en in dit geval troost hij zich ermede, dat God zijnen goeden w il aanziet en zijne helooningen daarnaar zal regelen : of wel zijn arbeid wordt met den gewenschten uitslag bekroond, en

?

-ocr page 212-

202

«elk een voldoening zal hij alsdan niet smaken, als hij ziet, dat diegenen, welke hij zoo jammerlijk de hel zag tegemoetgaan, tot de onschuld en tot het geluk zijn teruggekeerd en weder den weg naar den hemel hebben ingeslagen!

Is het troostend en opbeurend, de tranen, die het ongeluk schreit, af te drogen, zal het dan minder troostend en opbeurend wezen geliefde betrekkingen te vrijwaren voor de vreeselijke plaats, waar het geween niet ophoudt en waar een eindeloos geknars der tanden gehoord wordt? Bestaat er geen reiner genot dan menschen gelukkig te maken, zelfs in dien zoo beperkten zin, dien de wereld daaraan hecht, hoe groot zal dan niet de vreugde wezen van hem, die ze tot uitverkorenen zal gemaakt hebben?

U Heer! laat ook mij dal heilig genot smaken. Schenk mij de zielen mijner broeders, en in het bijzonder de ziel van dien

naastbestaande, van dien viiend____ Schenk

ze mij, opdat ik hun de eeuwige gelukzaligheid bezorge! Of liever, o mijn God, verleen hunne bekeering en hunne zaligheid, niet aan de smeekingen eens zondaars, maar aan het lijden, aan de tranen, aan het bloed van Jesus Christus, en aan de voorbede zijner allerheiligste Moeder.

Gedenk enz. bl. 165.

-ocr page 213-

203

DERDE OVERWEGING.

DE ZACHTE EN GELUKKIGE DOOD VAX DEM CHRISTEN, DIE VOL IJVER IS VOOR DE ZALIGHEID DER ZIHLEN.

EERSTE PUNT.

HIJ WENSCHT ZICH GELUK MET HET VERLEDEXE,

De dood, die door de Kerkleeraars geuoemd wordt, mei de volle dag, maar de dageraad der eeuwigheid, werpt een helder licht op de heilige waarheden, die het gelool\'ons voorhoudt. 0! hoe gt-ed ziet ineu dan in, dat er op aarde slechts eene enkele zaak vau groot belang bestond: namelijk God te dienen. God te verheerlijken, eu zooveel in ous vermogen is bij quot;te dragen, dat hij gediend en verheerlijkt worde 1

Is het mogelijk dat een christen vol zielenijver, als hij het eiude zijuer aardsche loopbaan zal bereikt hebben, zich niet gelukkig zal gevoelen door de gedachte aan hetgeen hij gedaan heelt en gewenscht heeft te doen voor de eer van zijntn God en voor het zie\' lenheil van zijnen naaste? Hoe zoet is het niet met den koninklijken profeet te her-

-ocr page 214-

204

lialen: Gij weet, o Heer, hoe dikwijls mijne ziel bedroefd is geweest en als bezweken is. als ik het moest annzien, dat (h zondaars ntce wet verlieten\', (Ps. CXV11. 53.) Iioe dikwijls ik de geheele wereld zon hebben willen doorkruisen, om overal uwe grootheden en barmhartigheden te verkondigen, om alle harten Iegelijk met mijn hart aan uwe voeten neder te leggen. O! hoe dikwijls heb ik het lot benijd dier apostolische mannen, die, teu koste van hunne rust en van hun leven, geheele landen voor II gingen veroveren !____

doch, al was ik ook zulk een verheven bediening onwaardig, ten minste heb ik, o mijn God, met de hulp uwer genade enkele vonken uwer liefde in de harten kunnen aanbrengen. O! hoe gelukkig gevoel ik mij II te beminnen in anderen en door anderen, nu ik U zoo weinig bemind heb door niij zeiven!... Ja, het sterven is zoet, als het de bekroning is van een leven, geheel -en al besteed om God te beminnen en te doen beminnen.

TWEEDE PUNT.

HET TEGENWOORDIGE SCHENKT HEM TROOST.

Een christen, d:\'e waren zielenijver bezit en zich aan de heiliging zijner broeders toe-

-ocr page 215-

205

omdat bij ten volle overtuigd is, dat de zaligheid alles is en dat de eeuwige belanden alle andere zdd ver overtreffen, dat zij alléén waardig zijn orize helangslelling op te wekken, leeft door het geloof {Gal. 111. 11), en staat, om het schoone beeld te gebruiken van den schrijver der Navolging van Christus, boven het tegenwoordige, dat hij als onder zijne voelen heelt, terwijl zijne ziel onophoudelijk den blik gevestigd houdt op de eeuwigheid! i) U! hoezeer zullen voor zulk een christen op zijn sterfbed de kwellingen en smarten, die onalscheidbaar aan den dood verbonden zijn, verzacht en gelenigd worden!

De wereld is voor hem voorbij; maar hij heelt die versmaad; beter dan ooit ziet hij thans in hoe nietig zij is. Hij laat al wat hij bezit achter voor anderen; maar zijne goede werken en de verdiensten, die hij zich bij God heeft verzameld, waren het eenige goed dat hij op prijs stelde; zijn lichaam lijdt, maar zijne ziel bezit vrede. Zijne aardsche woning valt in puin, maar de hemel opent zich voor hem. Hij verlaat dierbare betrekkingen; maar hij zal dezen wederzien om hen niet meer te verlaten, in dat gelukzalig vaderland der uitverkorenen, waarheen hij hen geleerd

1) Nav. v. Chr, 111 B. XXXVIH H.

-ocr page 216-

206

heeft al hunne wenschen en genegenheden te richten, gelijk hij zelf ook al de zijne daarheen richtte. Jesus was zijn leven: sterven is hem eea gewin. 0 dood, waar is uwe zege? (Phil. 1 21. 1 Cor. XV. 55j.

DERDE PUNT.

DE TOEKOMST VERVULT HE51 MET BLIJDE HOOP.

De li. Vincenlius .van Paulo zegt, dat hij liefdadige menschen altijd met volle gerustheid heeft zien sterven: is er evenwel grooter liefdadigheid, dan dat men de geestelijke belangen zijner inedemenschen behartigt en bevordert?

De chiisten vol zielenijver weet aan wien hij den schat zijner goede werken heeft in handen gegeven; hij weet dat dezevtiligen zeker bewaard is. Moge hij ook gezondigd, ja zware zonden zelfs bedreven hebben, hij zal zicb herinneren wat de Heilige Geest zelf ons leert, dat de liefde eene menigte van zonden bedekt, (Petr. IV. 8 ) en dat de ijver voor de zaligheid en de bekeering der zondaars het krachtigst middel is tot boeting der zonden.

Ü! hoe gaarne verwijlt hij in den geest bij dit hemelsch koninkrijk, waar alle kronen

-ocr page 217-

207

bestemd zijn voor de liefde! Welk een innig genot zal hij smaken bij het hooren der woorden: •Kom, gezegende mijns Vaders: gij zoudt reeds aanspraak kunnen maken op het rijk der hemelen en op de belooning der uitverkorenen, al hadt gij ook niets anders gedaan dan uwen hongerigen en dorstigen broeder gespijsd en gelaafd; en zoovelen onder hen hebben het u te danken, dat zij voor alle eeuwigheid gelukkig zijn. Doordat gij u beijverd hebt om te bidden en te arbeiden, opdat de zondaars de verlorene genade zouden terugkrijgen, hebt gij een veel verdienstelijker werk verricht, dan wanneer gij mij in den persoon der armen haddet gekleed.quot;

Maar hoeveel sterker zal dit vertrouwen niet zijn voor een kind van Maria, als het zich op zijn sterfbed al de eerbewijzingen herinnert, die het aan zijne moeder heeft bewezen of door anderen heeft doen bewijzen\' Ij. Door de gebeden, die hij tot haar

1) Salmeroi), die in de kerkvergadering van Trente als godgeleerde, van wege den Paus daarheen gezonden, zoozeer mtschittenle, en die in zijn leven altijd eene zoo teedere godsvrucht tot de H. Maagd had getoond en tegelijk haren eeredienst steeds had pogen te verspreiden, stierf, terwijl hij de volgende woorden uitsprak: „O

-ocr page 218-

208

opzond en door zijnen ijver oin de zondaars te bewegen, dat zij haar zouden aanroepen, heeft hij hunne bekeering bewerkt. Zoo dikwijls heelt hij de verheven Moeder des Ueeren gesmeekt, dat zij hem in zijne laatste beslissende stonde zou ter zijde staan!... Neen, gij zult hem niet vergeten, o Maria! gij zult, o teedere en liefdevolle Moeder, aan de stervenssponde van uw kind aanwezig zijn, om zijne ziel te troosten en te versterken, en om deu dag van zijn verscheiden voor hem te veranderen ia den dag zijner zegepraal.

Gedenk enz. hl 16£.

Sancla Maria, Maler Dei, ora pro pecca-toribus!

Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor de zondaars.

liemelscli paradijs! Gezegend zij de tijd, dat ik u eer bewezen heb, o Maria! gezegend de arbeid, dien ik ondernomen, de moeite, die ik mij getroost heb: gezegend al hetgeen ik gesproken, gedaan, gedacht heb voor u, o mijne Koningin lquot;

-ocr page 219-
-ocr page 220-
-ocr page 221-