WW^^w rs4^
r
xgt;
Ei\' ?/ »tl
OMTREISTT
,v«. ^
Vquot;: \'
r\\y \\
XX
m xlt;
( IIKHiBO.X.
N»\'%
van voor onze eerste vestiging aldaar tot op 1818.
UIT VERSCHILLENDE BROK-NBN VERZAMELD DO0R
m
mja
wA
im
éMS
c^-
oud assistent Resident van Galoe en Indramaijoe
I^iet in den handeL
ZENDING - PEES EUITaNZOEÜ, —
wlt;^w(oy k (gt;va(5^
w(o5*Qy
T. oct.
1
Omtrent het jaar 1670 waren de Sultans van Cheribon meer dan een halve eeuw Cynsbaar geweest aan de vorsten van Mataram. Zij hadden wel een landstreek, waarover zij dadelijk gebied veerden, doch waren verplicht te Mataram te verblijven, waar zij een zeker geestelijk gezag behielden, en ook een hunner Giriloyo genaamd in het jaar 1647, den toenmaligen Sultan van Mataram huldigde, onder den naam ^an Ha-mangkoerat sbkopatie hiicq kgalcqo abdur
BACHMAN SAiniN.
De landstn ken stiande onder het onmiddelijk gezag van de Cheribonsche Sultans, waren de tegenwoordige Regentschappen Cheribon, Koe* ningan en Madjalengka.- Indramajoe en Ga^e werden beheerd door Hoofden, die aargestfld waren door den Sultan van Mataram, waarvan de heerschappij zich ook uitstrekte over het tegenwoordige Krawavg en de Freanger-lürAen tot aan de grenzen van Bantam.
In zijne handleiding voor de geschiedenis van Java wordt wel doorHAQEMAN vermeld dat In dra mayoe ook tet de Sultans landen behoorde, doch dit is blijkbaar verkeerd, daar bij de Resolutia-
1912 9075
Omtrent het jaar 1670 waren de Sultans van Cheribon meer dan een halve eeuw Cynsbaar geweest aan de vorsten van Mataram. Zij hadden wel een landstreek, waarover zij dadelijk gebied veerden, doch waren verplicht te Mataram te verblijven, waar zij een zeker geestelijk gezag behielden, en ook een hunner Giriloyo genaamd in het jaar 1647, den toenmaligen Sultan van Mataram huldigde, onder den naam ^an Ha-mangkoerat semopatib hiüg ngalcgo abdtjr
BACHMAN SAiniN.
De landstn ken sttande onder het onmkldelijk gezag van de Cheribonsche Sultans, waren de tegenwoordiere Regentschappen Cheribon, Koe* ningan en Madjalengka - Indramajoe en Ga\'oe werden beheerd door Hoofden, die aargestfld waren door den Sultan van Mataram, waarvan de heerschappij zich ook uitstrekte over het tegenwoordige Krawavg en de Treanger-larAen tot aan de grenzen van Bantam.
In zijne handleiding voor de geschiedenis van Java wordt wel door haqeman vermeld dat hidra mayoe ook tet de Sultans landen behoorde, doch dit is blijkbaar verkeerd, daar bij de Resolutie
van tien 22°quot; Maart 1706 opgenomen inliet Tijds: van Taal L. en V. kunde, deel III, bladz. 301» en inhoudende voorschriften omtrent het beheer van de Cherihonsche landen door Pangerang aria. tjerbon, is aangeteekend: maar de volkeren en landen gehoorende onder het gebied van Indramayoe soodanig die bij den ouden Regent Wira Lodra zijn beseten en in dato 30 November verleden bij acte van ons aan zijn zoon bij Continuatie vergunt alsmede de landen enz. zullen onder ha ir als door ons aangestelde Ja-v lanachs Regenten ver dij vin en beseten en geregeert werden. —
Dj sultan yan Bantam bekend onder den naam van sultan tirta. yassa., de g.;slugeti vijand van de O. I. Compagnie, naijverig vau de macht en grootheid van Mataram, t ray Li te dien Vorst zoo veel mogelijk: af breuk te doen. Hij beweerde dat de Djakatratche bovenlanden hem toebehoor den, zond rooverbenden uit, die Krawjng en de Linden verontrusten en onder zija gezag trachten te brengen, ondersteunde de vijanden van Mataram en zocht te bewerken, dat de Cherihonsche Prinsen zich van Mataram afscheidden en onder zijn suprematie stelden.
Eens daarin geslaagd, zou het hem hoopte hij. gemakkelijk vallen, de vestiging van de O. I. Compagnie te Djakatra te isoleren en te verja gen en alzoo zelf de machtigste vorst van .Zatte worden.
De opstand van troeno, Djouq die hij op alle mogelijke wijzen, zoo met geld als anderzins ondersteunde, kwam hem daartoe zeer van pas, doch hoe geheimzinnig hij ook tewerk ging om dien Rebel te steunen, lekten gelukkig de meeste zijner handelingen uit en werden die door den toenmaligen Resident van ifaw/am gaaf aan de O. I. C. te Djakatra bekend gemaakt.
Zoo rapporteerde genoemde Resident bij missive van den 16 Junij 1677:
Dat de sultan 10 welbemande vaartuigen had klaar gemaakt om na Java\'s Oostkust te vertrekken over Cheribon, Samarang en Japara, om Troeno Djoijo ojptezoeken en ovder aanbieding van alle mogelijke bijstand, een present van 2 geheijligde rokken uit Monca. nevens eenige kostelijke stoffen en JlContan-te Beaten toetbrengen. (dagregister 18 .Tnni 1677 ).
De belangen van den Sultan van Bantam waren zoo naauw verbonden en afhankelijk van de resultaten der plt; gingen van trokno djoijo om Mataram te doen vallen, dut hij wel zorgde op de hoogte te blijven van hetgeen er met diens legermagt gebeurde, en ook naauwe-lijks was Mataram door kadjoiian voor troeno djoijo genomen, of ie Sultan kreeg daarvan kennis.
De Eesident caaf schreef bij brief van den 2en. Augs. 1677; / aar was van Java\'s Oostkust tijdingh dat de oude Sultan overleden
en j.Jangerang Adipaty met zijn Armade voor Tegal was, item dat Radin Cidjoran de stadt Mat ar am had ingenomen en Troeno ïjoijo zich nog altoos te Ceding {Kadirï) ophielt dewelke aan den Bantammer Coninck om 3 zijden quitasolen en 6 geheyligde meccase vaandels hadt doen verzoeken en die hij hem ook eerstdaags zoude zenden. (Dagregisters Aiigs. 1677).
Groot was de vreugde van Tieta Yassa bij het vernemen van deze tijding, te meer daar drie Cheribomche Prinsen, die tijdens de inname van Mataram, zich aan het Hof aldaar bevonden, waren gevangen genomen en medegevoerd, tegelijk met twee dochters van den Sultan, genaamd Klenting Koening en Klentino W.oengoe. Hij kon nu trachten bedoelde prinsen te ontmoeten en hen over te halen zich van Mataram aftescheiden, onder zijne Suprematie te stellen en met hem gemeene zaak te maken.
Het duurde dan ook niet lang of de Che-rihoneche Prinsen werden uitgeleverd aan Tieta Yassa, die volgens een inlandsch manuscript, 40 pantjallang Vaartuigen, benevens een legermacht onder aanvoering van Kiahi A ei a Soeta Natta en Dbmano Singa Praija naar Soe rabaija zond om ben aftehalen, hen feestelijk te gemoet ging en met eerbe wij zingen overlaadde.—
De Resident Gaaf schreef hieromtrent bij
urief van den 18: October 1677. (dagregister 20
Den Buntiim\'s Co nine Ic urns den 13lt; de:er van~ Thirt a Yaisa t huys gekomen en had daags daaraan 2 pangerans van Chevibon, genaamd Sepoe en Auom van Soerahoya van het Eylant Poeloe Paajang aj, met teel 100 Vaertuigen onder U spelen der gommen en \'t losbranden van canon seer feestelijk doen inhalen en, htcn voorts met den naaniava/i£Sulthan en it der met 2 Zijden quitasolen begiftigd, in \'t welk de 3e Cheribonsche pangerang na even met 12 Vaertuigen daar nader aan gekomen mede stond te beurt te vallen, sullende de 3, zijnde gebroeders, des eersten quitasolen wit, des tweeden root en des derden groene wezen en stonden de gemelte nieuwe Suit hans zoo gezecht wierd i* korte dagen door Ktij aria Monjaija en andere Bantamme grooten met een goede partge gearmeerde Bantamse vaertuighen mede naar Cheribon geconvoje-.rt te werden, behalve dat naar de Ban-tammei, een groote armade in \'t laatste van 9bre na Java s oostkust scheen te willen afsenden om den rebel 7\'roe-no Djoijo tegen de Makasaren en anderen te assisteren, dog dit wiert hij den Coninck nog Secreet gehouden. —
Het scheen dat de Cheribonsche prinsen niet genogen of wellicht ook bevreesd waren dadelijk gehoor te geven aan de inblazingen van den Sultan, want het duurde geruimen tijd eer hij hun veroorloofde naar Cheribon terug te keeren.—
Wel vernam men dat één der prinoen vertrekken zou „doch het bleek „dat de vertrekkende persoon slechts de Cheribonsche Sa-BANDHAB. MERTO DiKPA AlIAS TgEMENÖOONÖ Keesa Negara was, terwijl zich tevens het gerucht verspreidde, dat de sultan voornemens
was alle plaatsen van Cherihon af tot Pjaka-tra onder zijne bescherming tc nemen of onder gehoorzaamheid van Cherihon te hrengeu en tot dat einde Kiaiiie Nara zou afzenden met ö k 6 yaartuigen. (E i\'gistor 21 December 1G77.)
De Compagnie hiervan verwittigd zond den koopman Van Dijck als afgezant naar Uan-tam met last om den sultan omtrent zijne handelingen te onderhouden en hem onder anderen onder het oog te brengen, dat Cherihon steeds onder gezach had gestaan run den Sultan van Mataram een bondgenoot van de Compagnie en dat de Compagnie vertrouwde door hem Sultan geene pogingen tonden worden nanjewend om dat Landschap aan zijnen wettigen Heer te onttrekken of zijn onderdanen te ontvoeren
Namens den Sultan werd hierop door kiahie Aria geantwoord: Dat aangezien Cherihon met de onder-koor ige plaatsen altoos door haar eigen Soevereinen waren, geregeerd sulek den Baantammer Sultan een absoluut voor-nemen had om zijn recht op Cherihon te mainteneren en niemand zijn bescherming he te weijgsren; altou hij zoo wel als sij het achten tijd te zijn om hun onf-sach en lant te vergrooten, zijn recht op Cherihon als schermheer te justifieeren met de ronde verclarivgh en dreijgementen, dat er geen rust was te hoopen zoo langh de Companij de saalcen van Mataram soodanigh hleef mainteneren-, omdat zij denselven nimmermeer tot de Regeringh als soesoehoenan zouden gedooghen enz. (dagregister 26 April 1678.)
De Sultan vergat, dat de omstandigheden geheel veranderd waren, en dat, zoo hij al
— 7
Toeger redenen had om door de ovenvionmgeii *fan zijn bondgenoot TroeNodjgijo zoo driest te spreken, daartoe nu geene redenen meer bestonden.—
Immers Mataram was weder veroverd. t)e soesoehoenan, door de Nederlanders op nieuw op den troon geplaatst, had het land van Dja-kutra met eenig land nabij Samarang difini-tief aan de Compagnie afgestaan en Trono-DJouo op wiens hulp en medewerking, om Bantam tot het machtigste rijk van Java te maken, door Tirta yassa gerekend was, had de vlucht moeten nemen naar de Bosschen van Kediri, waar hij door de Compagnie\'s troepen vervolgd werd.
Ook in Bantam ontstonden ongeregeldheden en had do oude Sultan het bewind moeten deelen met zijn zoon, den jongen Sultan. Tus-schen hen en de rijksgrooten bestond veel oneenigheid en Tirta Yassa begon te begrijpen, dat het voor hem gewaagd was zich langer openlijk tegen de Compagnie te verzetten. Bij brief van den 14e Junij 1678 schreef de Resident Caaf: De tvoee oudste van de drie Cheribonsche ge broeders zouden hinnen 3 a, 4 dagen weder nae haatland gecaseert worden, doch de jongste aldaar nog vooreerst moeten verblijven uit beiachtingen, dat hij mede tehuijs gekc men zijnde, wellicht tot nadeel van tij» broeders en de Heerschappij der Bantammers over dat landschap mogt komen te ondernemen.
(De jongste Prins mogt eerst den Ten Au-
gustus 1679 naar Cheribon terug keeren, na eerst den eed ran trouw aan den Sultan van Bantam te hebben afgelegd.)
De Bantamsehe rooverbenden gingen iatus-schen voort met de landen van Kraicang, Indramaijoe en de Preanger te bestooken, de bevolking te vermoorden en alles in rep en roer te zetten. Zij hadden Sumedang en en Bandong bezet en trachten deze plaatsen onder het gezag van Bantam te brengen— Tot ontzet werd door de Compagnie een knjgs-xnacht gezonden, bestaande uit 120 blanken en 190 inlandsche soldaten, onder aanvoering van den Capitein Eebderik Hendrik Mui*-leu. Deze trokken over zee naar de Tjimanok en van daar over land naar Sumedang, ontzetten deze plaatsen en versloegen de roovers die zich yer8preidengt;doch nader zich alweder met andere roovers vereenigden» om later hun vernielingswerk voort te zetten, wanneer zich daartoe de gelegenheid aanbood.
De voornaamste aanvoerders van deze Benden waren, Tjili Widara een Balinees, en de Töemengoengs quot;Wadoe Adji en Nm Negara. Te Cheribon terug gekeerd hielden de princen zich in den beginne rustig, doch het was wel te voorzien, dat zoo zij al door vrees voor de Compagnie tot die rustige houding genoodzaakt waren, zij aan den anderen kant door vrees voor den Sultan van Bantam^ wan-
neer de gelegenheid zich zou yoor doen ook geheel naar de inzichten van dien vorst zouden handelen, te meer daar zij door beloften daaraan gebonden waren.
Werkelijk werden ook spoedig ongunstige berichten van Cheribon vernomen.-—
Per de Chaloep de Vlieger was van de bezetting van Panuwoekan de mededeeling ontvangen, dat de Cheribonners eene groote macht bijeen hadden verzameld om den Pangerang van Sumcdany te beoorlogen, hetgeen de Compagnie deed besluiten om den koopman Vax dyck, die vroeger als gezant te Bantam was geweest, met de Chaloepen de J li eg er .en de Leguaan naar Qherihon te zenden om den stand van zaken op te nemen.
Behalve de overbrenging van een brief had Van im k; ook last om de prinsen:
Ernstig te insinueren dat zij zich e/h/, alle vijandelijkheden en kwade practijken tegen SuniednHy en andere onderdanen moesten wachten, met vcorhovding van de ouhei/len die hen te wachten stonden, zoo zij aan den rand van Bantam gehoor gaven. (Resolutie 15 Juli 1678.)
Den 2G en Julij \'1(578 verscheen Vast dyck voor Gheriboii en vervoegde zich dadelijk aau land bij den „oudt goeverneurquot; genaamd Toe* mengoeng Rassa Negara, die hem vriendelijk ontving en door wien hij met een groot gevolg werd uitgeleid naar den Panembahan.
— 10 —
Ook deze ontving hem met veel eerbewij-zingen en nadat Van dyck het doel -^an zijne zending had bekend gemaakt, verklaarde de
Pa lembahau he ij lig lijkquot; niet anders te wenschen als met de Compajaie voor altoos in onderlinge vriendschap te leven.
Dit Gherihm nog nooit esaig volk*van oorlog naar Sunedang of eenig ander bondgenoot vwn de Compagnie gezonden had, maar wel, dat hij onlangs 400 gewapende mannen naar t gebergte had gedirigeerd o/ii zijne aldaar, wooneude onderdanen tegen het geweld van Sn-medang die haar tot gehoorsaamheid wilde dwingen te beschermen.
Dat alleen vrees voor den Sultan van Bantam hem tot dus verre hid weerhouden zich te stellen onder de bescherming van de Compagnie; want dat indien de Sul~ tan van Bantam, hiervan kennis kreeg, deze hem zekerlijk zon trachten uitteroeijen en te verdelgen, waartegen hij zonder hulp van de Compagnie zich niet zon kunnen verzetten. Hij verzocht echter dat de Comp: hem als oudste zijner broeders, even als zijn vader, aan het hoofd van de Regeering zoude stellen, zijnde dit tegenwoordig djjr den Sultan van Bi.itam verdeeld onder hern en zijne twee breeders, Awmn en Gedong hetgeen hem zeer verdroot. (Dd^re^isfcer oO Julij 167s.)
Van dyck keerde naar Batavia terucr om rapport te maken van zijn wedervaren en werd terstond nw Bx\'itam g.jz md.ïu, alwaar do Sultan bij zijne komst de Resident en de Rijks groeten liet bijeen roepen.—
De Sultan scheen niets gesticht met deze inmen-gini;, btsklaagde zich over de handelingen van de Compagnie en bleef met klem beweren
— 11 —
dat ncch Cherilcn noch Enmedang ooit iets hadden uittestaan gehad met den Soesoehoenan, die. naar zijne mccr.irg, geen wettig vorst was.
Hij schoon tot het uiterste besloten te zijn en maakte zelf in stilte aanstalten tot. tot een oorlog mot de Compaunie, doch hij de deliheratien hierover ontstonden zulke onaangenaamheden onder de Sultans en de hof-grooten en was zoo als Ca af schreef de „Diversiequot; zoo groot, dat het Bantamsche Hof mot regt „Hen verward Bof\' kon genoemd worden.
De Compagnie vau alles onderrigt nam maatregelen om den Sultan te bestrijden en liet onder anderen te Indramaijoe een fort of bon-teng bouwen waaraan zi( don oigenaardigon naam gaf van „de Bamtamsche brilquot; en waar zij in 1679 den Capiteyn Jochem Michiels als Commandant plaatste.
Hoe groot het aantal Militairen was, waaruit de bezetting bestond, is niet bekend evenmin ook welke speciale instruktien Michiels ontvangen had, doch zeer vermoedelijk had hij in last de Cheribonsche Prinsen te beschermen en om ingeval de inmenging van den Sultan van Bantam zich te ver uitstrekte; namens de Compagnie met klem tusschen beide te treden. —
Toen in Maart 1079, de commandeur van Java\'s Oostkust, Jacob Couper, Cheribon bezocht, werd hij aldaar niet alleen zeer focd
— 12 —
en vriendschappelijk ontvangen, maar be-merkte hij tevens, boe bij de Prinsen groo-te wrevel bestond omtrent do handelingen van den Sultan van Bantam en boe zij alleen door vrees weerhouden werden, om zich aan de inmenging van dien Sultan te onttrekken en onder bescherming van de Compagnie te stellen.
Toen ook in het laatst van 1G79 de stroopers op nieuw Cheribon bezocbtm en aldaar vrees, selijk huis hielden, waren de Prinsen de overlast moede en riepen zij de hulp m van .To-chem IvlioHiEijS om de stroopers tp verjagen.
Aan dit verzoek werd door Miciiiels dadelijk voldaan. Hij rukte met zijne troepen op tegen den vijand, die aangevoerd werd dooi\' een broeder van den Sultan van Bantam genaamd Pasqerojg Kidoel, versloeg hen en bleef sedert met eene bezetting Compagnies
troepen te Qhevihon.
MicuieIjS meldde dat de Cheribonsche Pi in-sen en volkeren ziel} op verschijning van quze macht aldaar op eigen verzoek onder bescherming van de compagnie gesteld hadden en des-%oege ook een schriftelijke acte haddei} gepas* fiCCVClf
Den 11 Mei 1680 werd Cheribon van we. gc den Sultan van .Vataram aangenomen en den 8en Junij 1680 de schoon en opgemaakte pu it of schans, die voor de Gompagniestroe-pjn was aangelegd, gedoopt en vereert met
— 13 —
den naam van de Bescherminge\', welke benaming later schijnt verandert te zijn, in die van de Beschermer. —
Het fort werd eerst in 1686 voltooid. Het was een aan zee gelegen sterkte, een vierkant van ongeveer 16 op 16 Rhijnl: roe» den, behalve de punten en buitenwerken.
Voor dat echter een behoorlijk contract opgemaakt kon worden, moest Van Dtck nog twee malen naar Cheribon, om geschillen te regelen die tusschen de gebroeders gerezen ware» omtrent het bewind van de landen, en eerst den Ten Januarij 1681, kon Van Dyck namens de Compagnie een folmeel Contract sluiten, waarbij de Compagnie, voor de aangeboden bescherming bedong: „ Bat de vorsten langs de kust geen versterkingen zouden aanleggen zonder kennis van de Compagnie, die de alleenhandel en den verkoop van lijnwaden en opium-, en den inkoop vmi peper, houtwerken, rijst en suiker voor zich behield\', alsmede tolvrijen invoer en uitvoer harer goederen; wijders dat zij eene versterking te Cheribon mogten bouwen en er bezetting in houden benevens een Resident,
In 1684 kwam de Kommissaris Jacob Cou-peb te Cheribon om eene volkstelling te doen van het aantal huisgezinnen in de Preanger landen, welke onder beheer van den Resident van Cheribon gesteld zouden worden.
Hij gaf bij die gelcgeheid, namens dc Oom-
— 14 —
pagnie, het district Bodjong Lopancj in de landen van Galoe aan den Krawangschen Toe-mengoong Panata Yoeda. —
In 1684 werd ook tot eerste Eesident van Cheribon benoemd, de koopman Maarten Samson,
Deze maakte zich met den lt;lestij ds te Cheribon aanwezigen bevelvoerenden Kapitein, zoo schuldig aan ongeoorloofde handelingen, dat tegen hem klachten werden ingebracht te Batavia, en de kommissaris Francois Tak, die in kommissie naar Solo zou gaan, in last kreeg om Cheribon aan te doen en dio klachten te onderzoeken.
De klachten betroffen het niet uitbetalen aan de bevolking van tremkosten en gelden voor geleverde peper, het heffen van gerechtigdheden en het aanhouden van 70 koelies tot aankap van houtwerken voor eigen voor deel.»
Tak vertrok de 2en November 1G86 van Batavia, vdoch*bevond bij zijne komst te Cheribon, dat de Resident Samson reeds maanden geleden (den 15 April 1685) overleden was en het kantoor tijdelijk werd waargenomen door den Boekhouder Jan Roodeneoof.—
Tak benoemde, in plaats van Samson, tot Resident van Cheribon in 1685 Adriaan Willemszoon, elders Williamson genaamd, toen Resident van Tegal.
Tak vertrok daarop naar Solo, alwaar hij zoo als uit de geschiedenis bekend is, ver-raderlij k werd omgebracht in een gevecht\'tegen Soeropatïie.
Van het treurig uiteinde van den kommis-saris Tae, en de tegenspoeden door zijne troe-p n ondervonden, werd door de vijanden van de Compagnie gretig gebruik gemaakt om hare macht in twijfel te doen trekken, en de bevol-king tot verzet aan te manen en zeifin Cheri-hon. werden de gevolgen daarvan ondervonden.— Aldaar werden op de passers oproerbriefjes rondgestrooid en de bevolking tot oproer aan gespoord; -Joch gelukkig was het fort de Beschermer geheel geacheveerd en in zulk een goeden staat van tegenweer gebracht, dat de bevolking, in bedwang gehouden, niet tot onlusten overging.—
Evenwel had er eene gebeurtenis plaats, wel-
ke als curiositeit dient vermeld te worden._
In 1686 had zekeren Toemengoong genaamd Djaya Mengala op de paseban zfjade in tegenwoordigheid van aanzienlijke inlanders op de Hollanders gescholden en gezegd dat zoo zyn meester (de 2e. prins) hem duLrtuc vergunning gaf, hij allééa wel -10 Hollanders zou vermeesteren.—
Dit werd den Resident Willemszoon over gebracht, die den Toemengoong voor zich ont-
— 16 —
bood en hem hier over ondervroeg.
De Toemengoong begon met te ontkennen, doch trok spoedig daarop zijn kris en wilde amok makende den Resident te lijf. Deze was hem echter te vlug af, ontweldigde hem zijn kris en stak er den amokmaker mede overhoop.
In 1687 hadden herhaalde oneenigheden plaats tusschen de Prinsen en liep het gerucht, dat Sultan anom, met eenige Balineesche Schelmen, die zich in bet district loeroeny tenya ophielden, het voornemen had zijn oudste broeder Sbpoe van kant te maken en oproer te stichten.
De Compagnie hiervan onderricht zond als voorzorgsmaatregel den Capitein Willem de Euijter met 100 blanke en 100 inlandscho Militairen, en tevens den opperkoopman Jo-h ann is den Haetog als gecommitteerde naar Cher Hon om de zaak te onderzoeken.
Uit bet onderzoek bleek, dat Sultan anom geheel onschuldig was; dat van de oproerige voornemens niets bestond, en het uitstrooien van die geruchten had plaats gevonden door den Toemengoong Rbksa Negaea., een chinees, die tot den islam was overgegaan, en de zaken van Sultan Sepoe waarnam, benevens zekeren Ranga Aria bi Reksa en Eadhen A-KIA SoERIA Dei PoERA.—
Deze laatste was tijdens het onderzoek daar
de Hartog in arrest genomen, doch had getracht los te breken en amok te maken, waarom men hem had afgemaakt. Hij was het hoofdzakelijk geweest, die den Resident Wil-Xemszoon de geruchten had overgebragt, die door dezen aan de Compagnie waren gerapporteerd.
In Maart 1688 was te Cheribon aangekomen een hindostansche moorsche paap van Palembang, die uit Sur ate naar Siam en van daar naar Johor en Djambie had gezworven en voornemens was naar Mataram af te reizen, doch intusschen te Cheribon reeds vrij wat grillen had verkocht om welke rede hij, Che-eif Habib Oia genaamd, door den Commissaris naar Batavia werd geexpedieerd en verder door de Compagnie over Malabar en Ceylon naar de Kaap werd gerelegeerd, van waar hij naderhand weder naar Surate werd gezonden.— In 1688 werd tot provisioneelen Resident aangesteld de Luitenant Diek vajt Ommehen.— In 1689 stelden de Pangerang Soeta Dja-ya van Gehang en de Ingebcij Wira Lodra van ludramaijoe, beiden vroeger onder den soesoehoenan van Mataram, zich onder bescherming van de Compagnie en doen beiden een springtochtje naar Batavia.— De Pangerang van Gebang trouwde met de dochter van Sultan anom.—
In 1694 werd (Je koopman Cornelis Rikg
benoemd tot Resident van Cheribon en het quot;belieer over de Sultanslanden verdeeld onder drie princen.
In 1lt;)97 was Christiaan Krijger koopman Resident.
In dat jaar overleed ook de Sultan Sbpoe en bestond bet voornemen Cheribon te brengen onder één sultan.
In 1699 gingen sultan Anorn en de nagelaten zoon van Shboe naar Batavia om klachten in te brengen tegen den Resident Krijger tegen wien ook klachten werden ingediend door sommige van \'s Compagnies posthouders die van daar verlost waren. Zoo wegens ex~ tarsie als andere handelingen tegen haar en, hare makkers. Deze punten van aanklachten, werden gesteld in handen van den fiseaal, terwijl als Resident werd aangesteld de Boekhouder Lucas Meur.—-\'\'.t
In 1699 werd ook voltooid het lustverblijf Soexja Raoó, hetwelk door Pangerang Aria Tjerhon was opgebouwd met hulp van rijke Chinezen, die van Rembang tijdens de javasche onlusten waren verhuisd naar Cheribon.
In 1732 was als Rosident de opperkoopman Jacob Heijermans, die met de Frincên en, Heg ent ên in een goede overeenkomst Con-tienueerde. Te Cheribon was toen een garnizoen
.•an 57 Militairen.
Sultan Anom overleed in 1708, terwijl in 1704 Ukijermans door den gouverneur generaal word benoemd tot gecommitteerde over dc zaken van den Inlander en per de Chalonp de Cbaan-vooel naar Batavia vertrok,
In 1704 d eed de Javaansche PAAtscnE oproermaker Puawata een inval in de Che-rihonsche bovenlanden,
Hij was in 1703 in het Jampangsche door den Luitenant Scipio verslagen, die gerapporteerd had, dat Frawata was afgemaakt. Dit bleek niet zoo te zijn, daar hij in 1701 de hierboven bedoelde landen in rep en roer bragt.
Dc vaandrig Jacob Palm, die met den Sergeant Tjsunis Helderman in het vorig jaar, uit Jampang naar Cheribon was vooruit gegaan en van daar over zee naar Batavia was teruggekeerd, werd door de Compagnie op nieuw met 20 Europeanen, 46 Holiandsche patrouil-lanten en 40 anderen, den 18 Maart over C.ïerihon tot uitroeiing van dien Paap afgezonden.
Palm wist Prawata op te sporen, versloeg hem 2 u 3 malen, en nam eenige van de zijnen gevangen, maar Prawata vluchtte weder naar zijn oude nest Jampang.
Bizonderheden omtrent deze gevechten zijn niet bekend; doch bij llesolutie van 5
— 20»»-
D. cember 1704 werd Wangsa Menoala, oudste zoon van Soeta Derpa jongst in de attaque tegen den oproermaker Prawata gesneuveld, tot hoofd van het landschap Bodjong Malang in het Galoesche aangesteld.
Op Paraottan werd een bezetting geplaatst onder Palm, doch daar deze bij het yelórek van Heijermans in r\'ens plaats tot waarnemend Resident was aangesteld, zoo werd de bezetting, bestaande uit 14 Europeanen en 77 inlanders, overgegeven aan den Sergeant Teunis Helder,man, die de Preanger en Cheribonscbe bovenlanders voor nieuwe invallen moest beveiHgen.
In December 1704 werd als Resident van Clierlbon aangesteld de Constabel Majoor Jan Coi\\ ook elders Jak Kowijn genaamd,—
In 1705 stond Sultan Poeger van Mat ar am bij contract van 5 October alle de landen van Gberibon af aan de Compagnie.— In dit contract werd vermeld: dat Mataram op de landen van Chcribon geene de minste pretentie had, als zijnde door de hd: Compagnie in 1680 van de overheersching der Kidollezen en Hoovers verlost en in bescherming genomen.—
Dj Pangerang Aria Tjerboa en de Luitenant LiPPius werden in comnvisBie gesteld tot regeling van verschillende aangelegenheden betrekkelijk do Preangerlanden en de Cheribonscbe bovenk \'den; onderhoorig aau den Resident
van Cheribon, en naar aanleiding van hun deswege uitgebragt rapport werden hun voorschriften gegeven hoe ze handelen moesten.-— Bij Resolutie van 22 Maart 1706 opgenomen in het Tijdschrift van taal, land en volken kunde, deel III, vindt men deze regelingen breedvoex\'ig omschreven.—
In \'t begin van 1705 vernam men dat zwervende zeeroovers het vaarwater tusschen Tegal en Cheribon onveilig maakten. Eenige. })antjallang vaartuigen, die uitgezonden werden om te kruisen, bragten en passant een Saam-gerotte hoop Javaansche papen eu landloopere van Tj assem naar Hatavia mede.
1706.— Overlijden van den Prins Dipattij Tjerbon, zoon van wijlen Sultan Anom.
Op den 2en. Julij overleed ook na eene lang. dui-ige ziekte de gezaghebber Jan Cowijn in wiens plaats in 1706, den koopman Cornblis Jokqbloed werd aangesteld als Resident...
Van den loosen zwervenden oproermaker en Javaansehen Paap Pkawata werd in April berigt, dat hij zich weder omtrent Panjoemaas in het district van Mataram met omtrent 500 koppen had vertoond.
De kommandeur Cnol, zond daarop van uit Samarang een Compagnie Europeanen en fen goed getal Inlanders onder kommando van den amboineschen kapitein ^achaeias Bintax» diePiiAwATA bij verscheidene gelegenheden yer«
— 22 —
.sloeg on zijne benden inteenjoeg.
Op den 28 Junij 1707 werd eindelijk Pra-wata gevangen genomen en op last van den Soesoehoenan gekrist.
Ben inlandach handschrift, in het galoesche aanwezig, vermeldt, dat tijdens den Hesident Pietee smit, Radhen Pjiawaïa de Galoeers bestookte en het land grootendeels verwoestte.
Bij een gevecht geleverd nabij de dessa Pad a Herang, verloren de Galoeers Radhen Keuta dl Natta en den Panghoeloe Kiahie Dj ah ar van Imbanegara.
Bij een nader treffen nabij de dessa Tji-perahie werden de Galoeers door de overmacht geheel verslagen.
De Kiahie Dipattij van Imbanegara big af zich naar Cheribon, en riep de hulp in van den Resident Pieteb smit.
Deze zond dadelijk troepen; maar voor de aankomst van de Militairen to as Prawata verdwenen.
Volgens een ander manuscript, zouden de troepen Pbawata verslagen hebben, die daarop naar Pendjalo vluchte. —
Wie met den hier voren genoemden Resident Pieteb Smix bedoeld wordt kan niet gezegd worden, JJè Resident ter Srnitte trad als zoo-danig op in 1724.
1717.— Jan Frederik Gobius koopman Ee-sident. Overlijden van den Regent van Kicas-
— 23 —
«en Kiahie Soetonongo.— Kwasaen wordt gesteld onder den Regent van Tjiamies, Toe-mengoong Djatjenq Patie.
Paarlvisscherijen in de Segara Annakan.—
1721. Adriaan van Tets, koopman Resident.
1723.Wili/em Teu Smittb, koopman Resident.
1720.Jan Donker van deuHoff, opperhoofd.
1730. Jan Jjandshbeb, koopman Kesident.
1734 na Junij. Stephanus Jacobus van jSoESTDUK, koopman Resident.
herder bekend personeel.
Regent van Imbanegara, de jongeling genaamd Gaboeda, bijgenaamd Dipattij Imbanbgaba, toen nog onmondig, en staande onder voogdi) van de Patihs Jaga Baija, Ako v Negara en Kerta di Naxta, aan deze drie werden de Compagnie\'s bevelen gegeven.—
Als Regent van Tjiamies was de Toemen-gong Wira Hoetama; en Regent van Bo-djong Lopang Demang Wabga Nalla.—
Regent van Indramaijoe, Ingebeij Wira Lodra.—
Regent van Limhangan, Radhen Ranga;
Regent Soekapoera, Toemengong Wira di Daha;
Regent Gehang, Pangerang SoetaDaija.
{Sumedang, Bandong, Prakan Moentjang sorteerden direct onder Batavia.)
Personeel in de binnenlanden, Indramaijoes de Sergeant Lambbrtus Hoevenaar.—
— 24 —
In het houtbosch te Oedjong Bang sa, do Sergeant Juroen Heijn.
Te [Soekapoera, de Korporaal | Heeman Soltek.
Op Limhangan, de Korporaal Jan BAPïist Abvocaat.
Op Tjia mies, de indigomaker Hermanus Essen.
Op Tmbanegara, de Korporaal Christiaan Pietersz.
1740. Justus van Biesum, Resident en Cor. News Beeekpot, onderkoopman ia Com-, missie naar Indramaijoe.
IsAac Gouin, Pakhuismeester.
In een Inlandsch manuscript wordt vermeld, dat, tijdens het bestuur van Van Biesum, de Toemengong van Banjoemas benevens den Kdahie Ngabeij van Daija loehocr met eene gewapende macht van 2000 man een inval deden in Galoe\', Soetama vei\'mcesterden en zich daar nestelden.—
De Regent van Jmbanegara Kbsoemadhi Natta, zijn voogd Radhen Djaija Baija en de overige galoesche Eegenten voor de overmacht moetende bukken, vluchtten naar Cheribon en verzochten den Resident vdn Bic. sum om bijstand.— Deze ontbood militairen ran Batavia en toog met die troepen gesa-menlijk met de Galoesche hoofden den vijand te gemoet.
Êlj hunne aankomst te Imhanegara liad de vijand die plaats reeds overrompeld en de meeste huizen in brand gestoken en verwoest.— Een bloedig gevecht had daarop plaats,, waarbij de muitelingen geslagen werden en terug trokken naar Jloetama.
De Compagnies troepen bleven toen 3 dagen te Imhanegara. ten einde de hulptroepen van de Preanger landen [S unedang, JPrakau mocn-tjung, Bandong, Sockapoera en Limhangan) tc verzamelen, en zochten daarna den vijand weder op. Het gevecht, dat daarop te Hoeta-ma geleverd werd, was hardnekkig, en duurde van den vroegen ochtend 6 uren tot in den namiddag 4 uren;—van beide zijden vielen vele dooden en gekwetsten, doch deindelijk bleven de Compagnies troepen overwinnaar en vluchtten de muitelingen.—
In het Galoesche verbleef daarna, gedurende 3 jaren, eene bez itting; bestaande uit 200.— soldaten {halinezen, J\\Iakassaren en Amboine-zen) benevens 1 tamboer in 1 Amboneschen Luitenant aangevoerd door Kapitein Looije.—
De destijds in het Galoesche aanwezige Sergeant Karkl (wellicht een indigo maker) woonde deze gevechten bij.—-
Ook wordt nog vermeld, dat zekere mantric van Hoefama, genaamd Diiipo Redjo, met de muitelingen geheuld had—
— 26 —
1743. cihel eudloph van gi.an, kaïtiteln in CoimuLssie naar C\'ieribon.—
174\'}. CuKXBLis Vax Der IIoop, koopman j{esi»]lt; n\'.
IsAac üoitin\', Pakhuismeester. Jan V\\etüu Van Vaarwijk, boekhouder.
Jan Paul Wegener, opperchirurgijn.— Lodewijk Onschult, vaandrig; Uendrik Van Basel, Boekhouder 1744.
Krans Hendrik Olïman, opper chirurgijn.-Luitenant Cornems Anthonij de Salt, Kom mandaat van het detachement te Che* rlbon. 1745 Johan Abraham Bkul, Bookhoj-dêr 1747.
Lambert RruGn, pakhuismeester. Dirk Willem Sweers, opper chirurgijn.—
Luitenant c. a. De Salt, Kommandant.— In 1749 repatrieerde van der Hoop. 1749. (September) Steven Margüs Van Der Heijde. opperkoopman Resident. -
C. A. üe Soet, Kommandant; Johan H u-man Lemkbmuer, vaandrig.
(Van Der Heijde overleed in 1750 te Che-rihon.)
1750 Hendrikus Jacobus Van Suchtelen, opperkoopman, llesident. ^acharias l\' Honoré boekhouder en pakhuismeester:
Dirk Willem Sweees opper Chirurgijn.— Jan Pieter Hamman, vaandrig. 1751 Van
Süchtelen werd omstreeks September benoemd tot water fiskaal.— Hij overleed in ] 75.quot;5 of 1754 als Eaad vau Indie.—
1751. (September) Seneca Ingersen, opperkoopman, Kesilt;ient.—
Broer Pan, Scuba, Z V HoKoEe, BoeUicu-der en pakhuismeester.
Sweebs, opper Chirurgijn, Christiaan Tlo-rack, Cliirurgijn. 1754. Matthijs Eliding; vaandrig.—
Joan Andries Pleumke, Chirurgijn. 1755. Pieter Van Herstad, Scriba 1756. Ingersen overleed/Tn 1756 te Cberibon. In 1860 bevond zich naast het Residentie kantoor een open tercin, ommuurd en ongeveer 20 d 25 stappen in het vierkant groot.— Onder andere zerken daarop aanwezig, was er
een, waarop nog leesbaar was:...............van
^en......man en Resid......oca Ingersen. Wijders was daarop zichtbaar een wapen, waarop naai het scheen Ijeguanen en een klok voorkwamen.—
1757. Mr. Pieter C )rnilrs Hasselaar, oud waterfiscaal van Bataoia, uit Nederland teruggekeerd—Resident. Pieter Van Herstad, schriba; Matthijs Elling, vaandrig.— Jan Van Der Laar. pakhuismeester. 1761.— Frederik Banier, vaandrig 1762. Hasselaar meldt, dat er bijna geen handel
bestond, hetgeen hij toeschrijft aan de go-dwongen diensten, waartoe de bevolking verplicht was, en waardoor zij ten eenenmale uitgeput en verarmd was.—r
17(55. Rcbehï Hendrik Armenaulï, oud Sahandhar van Batavia, Besident.---
M au RITS J4.N PlETER CoRNELlS HASSELAAR onderlvoopman Scriba, in 1771- Joh. Van Hek Scriba, Jan Van Düir Laar, Pakhuismeester, Verder personeel. Regent Imhanegara Koe-boesia, di Natta aangesteld in 1732 (dus vooiv heen Guroeda).
1 legent Tjiamies, Toemengong WieA Oeïa-ma, aangesteld in 1756.—
Regent Hoetama Wira mantri, aangesteld 10 November 1762.
Regent Indramaijoe, de jonge Ingebeij Wira Lodra, aangesteld 6 September 1764 (on-der voogdij van ^anoe Djiwa en Troena ^ i-djaija).
Soekapoera, Toemengong Wira Di Diha.— Limhangan, Toemengong Wangsa Dl Redja.
Gehany, de stokoude Pangerang Soeta Jaija.— Wijders;
Lodewijk Angelij, Indigo sorteerder te Galoe.-—
Jan HpNBRiK CnRiSTOFFEii Herbst, Post, houder te Irdramajoe.
Jan Bosch en Roelof Laurens, vlotten-
makers tevens belast met de verzending van Icoffii en Rijst te Indramajoe,
Jacob Wigkreef. Indigomaker, Soekapoera, Jacobus Van Bommel, indigo maker, Lim-
hangan.
Sedert 1754 hadden de paarlvisscherijen in lt;lc Segara andkan van wege de Compagnie niet meer plaats gehad, daar de vangst niets opleverde, dan gruis of heele kleine stamp-paarlen, en liet werk veel ongemak, ziekten en sterfte onder de bevolking en onder de Europesche gecommitteerden, die daar werkten, veroorzaakte-
De princen van Cherïbon, de Pangerang van Gehang en de Ingebeij van Indramaijoe moesten te zamen jaarliiks 200 zoogenaamde modder Javanen naar Batavia zenden, die in \'t begin van de Oost mousson vertrokken en in \'t najaar retourneerden.—
Op Indramaijoe moest een gearmeerd vaartuig op brandwacht liggen om te beletten, dat de kleine vaartuigen, die voor het beladen van schepen gebruikt werden, tusschen boord en de wal door de zeeroovers werden leeggehaald.—
In 1771 bestond te Cherïbon een weeshuis, •waarvan het kapitaal reeds bedroeg 12826 rijksdaalders.—
De winsten van het Comptoir Cheribon bedroegen in 1769, 21525 rijksdaalders.—*
In 1768 werd het wetboek Papnkan op gesteld, waarnaar iu Cheribon recbt werd gesproken.—
Armenoult vertrok in 1771 naar Nederland.
1771. Evert Jan Van Neiuwkerken, genaamd Nijvenheim, Resident. Johannes Van Hek, pakhuismeester 1773
EeinieR Jongemaats, Sciriba en boekhou-de.—
Matthijs Elling, vaandrig.
Jan Van NooRlE, pakhuismeester 1771.
Isaac Joseph Hebert, Scriba 1773.
Gedurende bet bestuur van Nieuwkerken overleden drie Regenten, als:
In 1771 van Gehang, de stokoude Pangerang Soeta Djaija, die vervangen werd door zijn oudsten zoon. Pangerang Nat a Ke-soEma:
In 1771 de Eegent van Jloetama, die ver-Vangen werd door zijn zoon Radhen Soera Negara, onder den naam zijns vaders van Wira Mantrie en in 1772 de Toemengoong van Tjiamies Wira Oetama, die vervangen werd door zijn oudsten zoon Jadi Koesoe-ma, onder den naam van Djaijeng Patie.
Verder bekend personeel. Joh an George SingebüSCH, indigo maker in Galoe.—
Bernardm Noor. Indigomaker in Limban* gan.-~gt;
Claa^ maïhijssen belast met de inzame» ling der producten te Gehang.
Nicolaas JIendrik Hansen, posthouder te Indramaijoe.—
Eruptie van de JPapandaijan en de Tjermei.— In den nacht van den Wen op den \\2en Augustus 1772 had eene uitbarsting van de JPapandaijan plaats. Onder vreeselijk gedonder en eekraak z ig men na middernacht plotseling heldere vuurstralen opstijgen, die de-duisternis verlichtten, den bergtop verbrokkelden, voortslingerden en de brokstukken daarvan in het rond verstrooiden.— Veertig dorpen werden in een oogenblik daarmede overdekt en 2957 menschen werden met hun huis onder de pumhoopen bedolven; geheele streeken lands zegt Nieuwkerken, bepoot met koffij en dienende tot cultivering van Indigo en Kapas waren te niet gegaan.—
Op deneelfden tijd toen de JPapandaijang sprong, onderging ook [de Tjirméi eene uitbarsting.—
Eene zware epidemie heerschte onder de bevolking en eischte vele offers.— De handel, vooral in rijst, stond bijna stil; omdat de inlander hoe meer en meer avers werd dat graan aan de Compagnie te leveren; terwijl het pressen van het volk voor werken, tot verloop van negoryvolk aanleiding gaf.—
De 200 modder javanen. die jaarl.jksch naar
Batavia moefiten verzonden worden, konden in geen 2 jaren opkomen, en ook Nieuwker-ken verloor, gedurende zijn aanwezen te Che-ribon, zijne vrouw en twee kinderen.
(In 1860 bevond zich op het terrein naast het Residentie kantoor, waarover reeds gesproken is onder Ingersen, en hetwelk in der tijd voor begraafplaats van huropeancn had gediend, een grafsteen, waarop het volgende te lezen stond:
„Hier rusten de lijken, God zij hunne zielen „genadig, van Geertruida Margaretha Mom „huisvrouw van den Resident Evert Jan Van\' ,.Nieuwkerkcn, genaamd NijvenhEim, met ha-„re twee kinderen. Petrus Adrianus en een on-„gedoopt soontie; de eerste alhier tot Cherihon „overleden den 30 December 1773, oudt 20 „jaren, 9 maanden en 18 dagen; de tweede „den 25 Januarij 1774; budt 3 jaren, 7 maan-„den en 8 dagen, en het derde overleden den „Zen April 1774, oudt 3 maanden en 12 dagen.— Daar het hierbij vermeld stukje grond benuttigd moest worden tot uitbreiding van het Residentie kantoor, zijn de daarop aanwezige zerken op last yan den Resident Kinder de Camereq, overgebragt naar het pleintje waardoor de kerk omgeven is.—
1776. AKnoldus Constantijn Mom, koopman Resident.—
Eetxier .Iongemaats, ondcikoopman, Scriba, Boekhouder.—
Johankis van IIek, Pakhuismeester,-—
Jacobus van Bommel, vaandrig.
Eegeut van Indramaijoe, Ingebeij Wira Lodra.
Regent Imbanegura, di Pattij Coesoema di n att a.
Eegcnt Tjiami.es. Toeuiengong Daijbng Pattij.
Eogent Iloctama, To cm en gong Wiea Man-trie.
llegent Gehang, Pangerang Aria Soeta Djaija,—
Eegcnt Soeka F oer a, Toeinengong quot;Wira di Da h a.
Eegent Limhangan, Tocmengong Wangs a di Eedja ;—
Verder bekend personeel:
Arij Simonse Franken, Posthouder te J«-dramaijoe\',
Paul Bergman, Sergeant indigo maker, Eanga Wetjana;
Claas Mathijssen, matroos te Bant ar Pan-djang in \'t Oebangsche.
Caster Berniker, Korporaal indjgo maker Soekapoera.—
Johan George Singebosch, indigomakee Limhangan ;
— 34 —
Hermanus Sciioi/rENs, Bombardier, Wd, ylottenmaker te Indramaijoe.
Johan Daniel Scheoppeler,\'[soldaat Wd.
Ijoschganger.
Do volksziekte waarvan, liiervoren melding is gemaakt was nog niet geweken,quot;zoodat gs-durende de laatste 5 jaren de voor Batavia h-i-stemde 200 modderjavanen niet hadden ge-fourneerd knnnen worden.— De sterfte ter hoofdplaats Cherïbon was nog niet opgehouden en \'t manqueerende volk niet aangegroeid.-Met de Guloosche Rsgantschappen was \'t ellendig gesteld door dat tot \'t zuider eiland Noessa Kambangan, duslange eene bezitting van 20 Enropesche onder \' den officier Ücw.\'loh benevens 50 pranakans^en 100 javaa-nen van de vorsten da:irg,;steld was geweest, oin de wacht te houden t/^gea verdreven mui-t. iüngei van \'t eila 11 Ntsssa B irong om lt;1ü zuidkant van \'t eiland Java.—
Die bezetting was toen juist ingotrokken.— Het eiland No \'ssa Kamhanjau was on Ier J\' drie Galocscltc regenten verdeeld.—
Genudde bezetting hai groot nadeel aan die Regenten gedaan dewelke \'t zwaar viel zoo vele menschen zoover van de hand te moeten onderhouden en gerieven met voedsel en allerlei noodzakelijkheden, waardoor dan ook toegekpmen was dat hunne onder-
f\'.Ton Pï\'iU\' in naai eldcis verr crii gedeelte ver-loopon en landen onsecultiveerd gebleven waren en daardoor weder eene excessieve vertraging in lunme Contingenten was ontstnan.— Zij werden hierin wel te gcmcet gekt men door de Reg( nten van Limhangan en Soeka-pocra, doch dit nam niet weg, dat al quot;wat daarnaar toe ging en van daan kwam langs hunne negorijen moest passeren, \'t geen de bewoners aldaar ongewoon zijnde, \\an vrees deed wlt; gloopen zonder neg eens tot tondavy olquot; andere secours geprest te zijn.—
\'t Port de Beschermer werd toen alleen bewoond door \'t garniz©en en de zieken die in \'t hospitaal lagen.—
Daar binnen was wel een woonhuis voor den Resident.Ij twee pakhuizen, een kruidma-gazijn en verscheidene [huisjes cn kamers g\'approprieerd tot woning van \'s Compagnies dienaren, doch geene dezer woningen werd gebruikt, omdat men oordeelde, dat zij zeer ongezond waren; \'t geen gansch geen voor oordeel scheen te wezen naar dien de sterfte der Europeanen alleen maar is onder diegenen, die verpligt waren in \'t fort te wonen, terwijl men in de huizen huiten, zeer nabij \'t fort, gezond bleef en genoegzaam geen dooden had.—
Het fort en de Compagnies gebouwen zoowel
— 36 —
te Cherihon als te Indmma-joe waren in goeden staat.
Cotnplinies vaartuigen bestonden alleen
in de paatialla-ig „de adiu^vnaquot; genaamd.—
1773. M. Jo.vcaiNs Wicherts, j Resident.
B \'k \'nd personeel.
WkSTERMAN, pakliuismeester.-—
W[cuesits, overleed in is Gheribon. -
Zijn grafzerk bevond zich mede op het bierbaren ond^r Nieuwkerkev bedoeld terrein. Met grafscbvift luidde:
M. JOA.C11 lü WiciiKRTS in leven 11 js\'ul; it vli C\'i tri \'gt;o i, g \'b K.y.\\\' te TFaje-nuigm, den 17 Jiv.ij, an: 17i2 ra overleden (te Cherihon d -n 2S Nove:nb n- 1778, oud 36 jaren 5 in-vn uI.mi en 11 dair.\'n.
177 ), Vil\'. WiL\'-S\'vi v.vsT d i riquot; 333\'CE, r:1 ndent. llcgent Imh uieq^ra, de adipatlij Dl Koe-
sokm.v Adi nat ca:
Regent Tjlamies, Toemsngong Djaijexq
païTIE :
Rea-cnt Uoetama, Toemengong Wüia Man-TRIE.
Regent Gehang, Pangerang Sc eta Djaija. Regent ïoekapoera, Tuemengong Wira di Daha.
Regent L mhuugau, W angsa di Redja. 1\'iet er Hehlek, Korporaal iudigomak.\'r
— 37 —
Jan Hendrik Gkrlach, Korporaal indigo maker. Soekapoera-,
Karel Fkedrik Drijman iadigomaker Limbangan\\
Frederik C.vspeb Fidleb, indigo maker te Hanga Wiljnna.—-
Chrtstiaan Godlieb Gelsdorp, Posthouder te Indramaijoe.
Claas Matthijs, vlottenraaker.
Van Der Beeke kwam op Gheribon, nadat zijn voorganger Wicherïs roeds 2 maanden ter Stele was, ook was de pakhuismeester W estehüaN, die na \'t overlijrlen van Wicherts, met de dagolij^sche loop van zaken belast was geweest, gestorven, en boerschte nog op Cherlhon eone epidemische ziekte, die hem (i knijls z vaannoedig en bekommerd mankte.— To Indramaijoe werden nieuwe pakhuizen en een Compagnie\'s Inge gebouwd.—•
D j lauden van Qaloe waren te voren ellendig getemteevd en geruyneerd zoowel door 2 a 3 elkn idrrun opvolgende knevelende sluwe indigomakers die op eene stille en bedekte wijze land en volk uitmergelden, als door de scqüccle en drukkende last van de expeditie naar Noessd Kamhangan, waarover biervoren ouder Mom reeds gehandeld.—-
Bij zijn vertrek waren de landen echter weder uim het opluiken.—- Van Der Beeke
deed voorstellen om het fort te verbeteren.— 1787. Godfried Karel Gockinga, koopman Resident.
Mautinus van Lbeuwexdaal, onderkoopman; pakhuismeester.
ï^etee, Stobkeeru, Boekhouder Scriba — Caeel Fredbik Prtjijs, vaardrig.
Thomas Metz, vaandrig.— 3 788. Ciiristiaan Fkedbrik Schüberï, opperchirurgijn.— 1791.
Regent Imhanegara, Adipattij Soera Pradja, die daartoe in stede van den overleden adipattij Dhi Kesoema Adi jSTatta bij brief van 12 November 1790 vras aangesteld.— \' Regent Tjiamies, Toemengong Djaijexg Pattij.—•
Regent Roetama, Toemengong Wira Man-tri.—
Regent Gehang, Pangerang Aria Soeta Djaija—
Regent Limbing an, Radhen adipatti] Wang-sa Red ja. bevorderd bij brief van 12 November 1790.—
Regent Sochapoera wira dl daha. J. P. Hemler, indigomaker te Galoe J. C. Fm-xer, indigomaker in de ParaJcoewoes of Sul-tanlanden wonende te Raga Witjana.—
C. C. F. Drijmam, indigomaker te Lim-hangan.-^
J. Gerlach, indigomaker te SocJcapoera.— Te Indramaijoe werd de Compagnies Loge
— 3D —
■-voltooid met verschillende departementen tot inwoning van den posthouder en logies van de schepelingen ofte den ^Resident wanneer deze daar kwam.
Ue vrouw van üockixg.v en een zijner kindei en stierven te CJlm)*iljotl.— cHaar graf was in in 18G0 te vinden tusschen Inland-sche huisjes in een kampong niet verre van d\'; woning van den lieer ConzalvES.
De zerk was nog in goeden staat, ofschoon
men blijkbaar de daarin bevestigde zware
mjtnlen ringen had trachten uit te breken.__
Ue zijwanden van hot graf van roode steen
o \'getrokken waren op verscheidene plaatsen
uitgebroken, weliieht door de in de nabijliei.l
^ .xniende inlanders om te zien wat zich daai\'in bevond.—
Het grafschrift luidde JoIIAXA MARIA Ai/riNG, huis vroavv van den Koopman en t ierihou \'s Resident Godfjiied Kakel GÜCKINGa.—.
Geboren te Hatacla den -!-• Feb. an. 170quot;
overleden te (Jhenbon
den 10 Jan. anno 1789 in den ouderdom van 21 jaren 11 maanden
en 10 dagen Op zijde van het graf bevond zioli
ander met het opschrift.
Dochter van den Koopman en Cherïbons Eesident
Godfried Karei Gockinqa en Johankv Maria Alting, geboren den 7 ghre 1788 en ongedoopt den 8 daaraan v overleden.
1792 Johan Lubbert TJmbgrove, Koopman
Lceuwendaal, oade^opman
Boe. Boeide. Sc^a.
Thomas ïlctz, -vaandrig,
Hendrik CoUUja. opperchirurgijn.
Regent Imimegara, de adipattij
P Rtelt Toemengong Diaijeng
ï* 3.1 tij 5
ïvcgonl Hoe lama, Tocmcngor p Wira M \\ xiiir, Regent Gehang, Panier rang Aria So kt a quot;d.iatja, tuFsclion den Ir. on 2 novcinlxnquot; 1793 overleden, gesuccfdccr;] doorzijn vollen neef, ren jongen van 6 jaren, mede onder den naam van Sokta D.jai.i a. onder vo(jlrdijscii;in van zijn vad\'-r Kadhen Koksoem v Wiujaija en den Pattih Üaksa Trvoja. -
Kegent Limhangan, l)ipattij Wangsv J\'k-Dja. Hij leed aan de ziekte ^erüianid Radja slngra waaraan don Panger.uig van (jehaiuj ook gesneuveld is.- -
Hegent Soek a Poe ra, ToemtMigong W\'i ca di Da h a:
Gelsdohff, Posthouder te Itnlrrnnaijoe.— J. N. IIelfi.kh, Indigom.uker te Pianga
wltjana.
J. C. Borgers, Tndigomaker te Guhe. Poh, Tndigom: ker Soek a poe va. Welker, Trompetter Boscliganger te Longa*.—
De vlotten ma ker (quot;laes Mattuussev was overleden en vervangen door den Quartiér meester Schubert.
Umbgrove had gedurende een vijfjarig bestuur over Cherihon zeer weinio- aurora ent en
O O
voordeden genoten en gedurig door kommerlijke berigten en meer andere omstandigheden vele onaangenaamheden ondervonden.
Hij beklaagde zich oyer de Piii.een en
40 —
den 10 Jan. anno 1789 in den ouderdom van 21 3 a ven 11 maanden
en 10 dagen . ,
0;V van het grut bevond z.eb een
ander met het opschrift.
Dochter van den Koopman en CherHons Eesident Godfried Karei Gockinga en JoHANNv Maria Altigt;quot;6, geboren
den 7 9^re 1788 en oD gedoopt don 8 daaraan v overleden.
1792 Johan Lubbert TJmbgrove, Koopman
B van Leeuwendaal. onde^opman
Pquot;;S H-ij Boers, Boettoude. Scriba.
Thomas Metz, vaandrig;
Hendrik Coblijn. opperohii-orgijn.
Begent Imhanegara, do adipattij
^ogeTt Toemengong Djaijeng
— n —
licgeni Hoe lam a. Toe m lt; gt; i ig ti iquot; lt;j; AY ] r a Ma XTitr, Rogont Gehang, Pangfrang Aria Soeta t).iaija, tuFsclicn den ]c.\'. on 2 JS\'ovcnilxn\' 1793 overleden, gesuccpdeer;] door ziju veilen neef, ( en jongen van 6 jaren, mede onder den naam van Sokïa D.iat.ia. onder vooird ij schar» van zijn vad\'T lladhen Koesoema Widjaija en den Pattih Üaksa I\'iivdja. -
Regent Ijimhangan, Dipattij Wangs v 1;i:-dja. Hij leed aan de ziekte genaanul Radja SiNGrA waaraan den I\'angerang \\an (Jfhamj ook gesneuveld is.-
Regent Soek a Poem, Toemengong \\\\\'n!a dl d a li a :
Gelsrorff, Posthouder te ludrnmaijoe.— j. ^. 11 EXfi.EK, Indigomaker te Tl a no a wltjana.
J. C. Boegers, Indigomnker te Culoe. Poh, Tndigom: ker Soekapoera. Welkek, Trompetter Bosch ganger te Longax.—
De vlotten maker ( \'e aks Mattuussks\' was overleden en vervangen door den Quartioi meester Schubert.
XJmbgrove had gedurende een vijfjarig bestuur over Cherihon zeer weinig- aurora ent eu
o o
voordeden genoten en gedurig door kommerlijke berigten en meer andere omstandigheden vele onaangenaamheden ondervonden.
Hij beklaagde zich oyer de Prir.een en
■IT- U quot;
schreef aan de slaplx-id van Ilegeringsvoroj toe dkgrdres, yruwtilijk moorden enroencoe-pevijen die er dagelijks plaats hebben, gehad.
M-\'t behulp der hooge Regering was hij er in geslaagd om de verfoeijelijke en onregt vaardige pricsti ilijkc reglbank in zooyerre den oodera ia te slaan, dat nu geene tot bekentenis ^ebiagte moordenaars meer voor de god-delooze priesters hoeven te verschijnen en vervolgens na liet recolleren hunner confessie door de vergaderit.g uit den lle^ident en Heeren Salthans vverdpn gekrist.—
Ilij zeide, dat het te wenschen wqis, dat het schrikkelijke getal van prinsen en ratoes (allemaal even onmenschelijk als ongeschikt) in quot;emeene hatoors veranderden dan ?oude het
n ! i ?
land minder uitgemergeld en meer gezegend zijn-—
Tjt bewaking van de houtwerken tegen de zeeroovers had hij in 1793 op de hoek van Indramaljoe eene redoute opgetrokken waarop (i stuks 6 ponders, doch \\vegens de ontoereir kendheid van het noodige aantal militairen liet hij die terug brengen op den berg Ta-njakkan lumpou, alwaar hij de veldschans jLrn-fietn had aangelegd.—
liet eiland Noessa Kamhangan met de on-derhoorige visscherijen was aan een chinees verhuurd voor 1500 Rijksdaalders, doch deze
— U] —
innfikte or geeiie goede zakm mede.—
1797. {Augustus) Pikter Walbekck, oud Secretaris van de Hooge Commissie, Kesi lent.
Marinus van Leeuwen da a t/, onder koopman, pakhuismeester;
Mr. Willem Arnold Yegerius, boekhouder, Scriba;
Thomas Metz, vaandrig.
Jacobus van der Linden, chirurgijn. Isaück Douglas opper chirurgijn.— (1799) IJegent Imhancgara, adipattij Soeraphadja,-lloetama. Toemengong Wira Mantrie. Regent Soekapoera adipattij (1799) Wira, Di Diha-—
Tj la mies, Toemengong Djaijeng Patik. Gehang, Pangerang Soeta Djaija toen 13 a 14 jaren oud, onder voogdijschap als boven (zie 1792)
Limbctngan, adipatti Wangsa Redja (Hij was toen v;in zijne ziekte genezen).
Verder personeel.
Tndramctijoe, posthouder Jan Adam Walt, Bong as.—• Frederik August Schubert opziener.
Limhangan. Johannes Welker Indigo maker. Galoe I. C, Borgers Indigo maker. Walbeek stelde voor om Hoetama en Tji-amies intetrekken en er een Regeutscliap met Imbanegara van te maken onder bestuur van
flp-i a.\'lip:ittij Sokra Pr.vdjv als Regent van (inloe.—-
1)0 vcrdecliL\'in^swcrken van Qhevihon vond tiij z\'hm* onvoldoende.—
E); Vjlds^ha\'ii 4/•/».\'*/?»♦ aangelegd v or reduit }gt;ij retr.iitj kou ■geeue genoegzatne militairen hjr^ea.—
{hsc). \\lv. simon ilijnjjiiik Rose, Resident, li ui Bi; in Lv bi\'Kout Senn van Basel, Boek-houder en Scriba. ^NIkiz, vaaudiig»
Douglas, oppcvehiiurgijn 1S02. Opstand iti de Cheribonsche Sultlians
landen.-—
De oorzaak daarvan, was hoofdzakelijk het wanbestuur van de twee destijds aanwezige snithans. D^ze hadden de landen verdeeld onder de Priueen van den bloede, die ze wedci-keerig hadden verhuurd aan Chinezen.
f)e chinezen knoeiden en knevelden op ongehoorde wijze, terwijl de klagten tot niets leidden en de bevolking al meer en meer onderdrukt werd.—
De Residenten konden zich niet met het bestuur van den Sul than inlaten, zonder verantwoordelijkheid op zich te laden. Goede raad-ge vin gen werdm in den wind geslagen en de Snithans verloren al meer en meer hun gezag.
Daarbij kwam dat de bevolking begaan was met het lot va i pangerang Radja Kan oman die op eoae om-egtvaardige wijze bij de ver-
— 45 —
Iicftlng van een Sultan Skpoe was gepaóseerd en tluns met zijne broeders pangerang Ka~ hoyatLui en PanLTCrang Lautan in armoe-lt;lige omstandigheden verkeerde.—
Overal vertoonden zich benden muitelincren ondei\' verschillende aanvoerders, die liet land ilu iderdcn en de chinezen vermoorden.—
„Deze hoofden warenquot; (zegt IIageman) meer en- deels lieden uit de heffe des volks, grijsaards met vodden bedekt, jongelingen zonder opvoeding, geestdrijvers met middelmatige bekwaamheden, die zich Avijdsche titels gaven cn de bevolking met zich rondvoerden.—
Sommige gaven voor eene nieuwe godsdienst te willen invoeren en durfden te midden van de mohamedanen den profeet verachten.—
Onder deze „tapa\'squot; waren de voornaamsten Bagoes Aridm, Bayoes Sidong en Bagoes Soe-toassa enz. enz.
Allerwegen werden de Chinesche pachters vermoord. Ten laatste raakten de Compagnies inkomsten er mede gemoeid en nu bemoeide de Regering zich met de zaak. In. 1804 kwam Francois van B^aam als Resident.
De Snithans klaagden de princen Eadja Kanoman Kcibopaten en Lautan aan en wezen op dezen als oorzaken der onlusten.
De Regering gelaste hen op Batavia te verblijven.
Een groot aantal Cherihonners toog nu op weg naar Batavia om de princen terug te
AG —
eischen.— Het volk werd verjaagd on clö princan verwijderd naar Aniboina, doch deze maatregel, wel veiTe van de opstand te dempen, deed de bevolMng van geheel CJieribon
in oproer komen.—
De Regering zond toon den Baad Extra ordinair van Walbeek in Commissie, ten einde met den Resident Francois van Braam maatregelen te nemen om de rast te doen lier-stellen,—
Het hleek echter dat men te lang gewacht iad, want alle pogingen van Walbeek mislukten.
De muitelingen pleegden de grootste quot;baldadigheden, plunderden de bezittingen en vermoorden de chineezem De suikermolens van den Resident van Beaam, gelegen te Tji Go-hnng, werden door h,en verwoest en vcibrand, zelfs alle pogingen om met de muiters m onderhandeling te komen waren vruchteloos, daar zij de zendelingen tan albeelk vermoorden en niets van schikkingen wilden hooren, ja zelfs geen zendelingen wilden ontvangen.
Eene vreeselijke en besmettelijke ziekte heersehte onder de bevolking en verscheiden© priesters trach.ten de bevojking Ciiets ^e maken dat deze pest veroorzaakt was door de vloek -welke een der naar Amhoina verbannen priu-
— 4-7 —
.lt;vn (llii\'lja Kanoma s) over het land had uit-gesproken.—
Ondei- aanvoering van Bayoex Sangling, Ba* jjhen Nooit Alim van de dessa lowi Seheng Bagues Sanda, Awiezem en Kiahi Betawie verzamelden zij zich in de dessa J?amijahan, distriet Lobener. Zij trokken yau daar naar Indramaijoe, pluuderden het Cliinesehe kamp en hielden vree-selijk huis onder de chinesen, die zich hij deze gelegenheid allerlafhartigst gedroegen.— Ziende dat zij tegen de roovers het onderspit delt-deu, lieten ^ij hunne vrouwen en kinderen in feestgewaad kleeden met gouden pendings en andere sieraden en stooten hen toen de deur uit ten einde daardoor eene afleiding te weeg te brengen en gelegenheid te hebben tot ont-vlugting.—•
De Hoovers, door overmoed gedreven, tasten zelf de bezetting van Indramaijoe aan, die zij tot aftogt dwong.—
Het gouvernement bemerkende dat afdoende maatregelen moesten genomen worden om de opstand te dempen gaf bij order van 23 Junij 1806, den Gouverneur van Java\'s noord oostkust Engelhard den last om met den mees-ten spoed alle in den wapenhandel geoefende en beschikbare militairen in de oosthoek voorhanden naar Gherïbon te zenden en te trachten de opstand te dempen,
hngelhardV wa m den 20 Julij ] 800 mex een gevolg van 720 koppen ter reedo van Cheribon, per de particuliere brikken Dehorn en \'Phoenix en den 25 Julij arriveerden aldaar de Pangerangs van Madura Setja bi NING kat met zijne troepen, onder aanvoering van den majoor van Franquemont.—
De Militaire magt op dat tijdstip te Cheribon aanwezig bedroeg:
te Cheribon 278 man onder Gaüpp. „ Indramaijoe 332 „ „ Bonelle „ Kar an g Sam-
bong 151 „ „ Kieverlijn „ Tjibitjong 189 „ „ Pemisse „ lossarie 10G7 „ „ Chateau Vieux
Te zamen 2017 man zonder de door En-gelhordt inedegebragte.
Het aantal rondzwervende oproerlingen werd daarentegen begroot o[i 40.000 weerbare mannen, gewapend met vuur en zijdgeweer, pieken en ander wapentuig.
Engelhard wilde eeliter niet terstond tot het gebruik van de militaire macht overgaan doch beproefde eerst langs een vreedzame weg een eiude te maken aan den opstand.
Hij maakte daartoe gebruik van vertrouwde priesters en volgelingen die overland van Samarang gekomen waren en zich onder de opstandelingen mengden; zij hadden jn iast
om tquot; trachten do muiters te overreden hunne\' klachten bij Engelhard in te dienen en hen1 vertrouwen in te boezemen, dat die klagten niet onverhoord zouden blijven.— Deze priesters gaven Engelhard kennis van hetgeen bij de Oproerlingen gebeurde.—
Als de meest invloedrijke hoofden der opstandelingen noemt Engelhard de 90 jarige Bagoes Sidong, die in een tandoe overal werd rondgevoerd, benevens zijne twee zonen Bagoes Arisin en Bagoes Soeidassa, de beruchte Demang van Koeningan Wahoa Koetipa. de Demang van Waroe die bij een aanval te TjihitöruJ aanvoerder was geweest, Bagoes Ma-nück, Bagoes Kellor, Ingebei] Lang lang, Bd-göes Santin, Bagoes lïangrang. Raden Dja-Reexg en matjan Bangsoe, zoomede de Demang Vun Lossarie Singa haija, Matjan Poetié, Bagoes Ranga en de Ingebeijs van Penangong en Kandanguuwer enz.—
In den beginne waren de lioofden der oproerlingen te vreesachtig om in onderhandeling te treden. Zij gaven daarna bepalde dagen op, waarop zij voor Engelhard zouden verschijnen v doch kwamen uit vrees niet opdagen.-
Eindelijk bleek het dat zij meer vcrtrciiwcn; kregen en gaven schriftelijk hunne beswaren te kennen en deelden de redenen mede die be n tot opstand hadden geleid -—
— 50 —
JSilgt;lh \'f l 1) uatw joria dn brief,
hunas b.v.wai-on te oaderzojküii en alios naar bij ijkbeid te zullen regelen.—
Hierdoor was hot vcrtroawoa weder besteld en kwatnori do hoofden der oproerliu^ea zich langzamerhand onderwerpen.
De eerste die daartoe overging was de Ue-?nang van Waroe, een schrander en bejaard man, daarop volgde A risisi niet 60 mindere hoofden en ongeveer 1000 man en op deu 11 Augustus de 90 jarigen Bagoes Sidong benevens zijn zoon SoBWASSA.en ruim 1500 volgelingen.— |S\'dong verzocht de bescherming der Compagnie en de opheffing der bezwaren door vervulling van gedane verzoeken.— Hij gaf voor nimmer eenig kwaad voornemen te hebben gehad, maar door de bevolking als oudste van jaren tot voorganger gekozen te zijn, brengende vele bewijzen van berouw onder verontschuldiging van het volk, dat gebukt ging onder ondragelijke knevelarijen en ellende. Den 13 Augustus gaven zich nog over ruim 13,000 man en de onderwerping der overige hoofden volgden, geleidelijk met uitzonderiug van Bagoes JRangd.—
Engelhard zegt in zijn rapport: Terwijl voorts, als zich niet willende onderwerpen, op mij a bevel is afgemaakt, een ander mede voor-ftaam hoofd der muitelingen Komieder of Ba=
frffs iiCtvga Koeavoe van di1 flessa Pedaniavcj die nog rondzwierf zonder nogtans door zijn volk bij gestaan te worden, en wiens hoofd daags voor de onderwerping of verschijning van i)jarceng te Cticrihon bij mij gehragt is.— De onderworpen hoofden weiden op dim 28 Augustus ter hoofdplaats Cherihon vergaderd om hunne bezwaren en klachten in-tèbrengen.—
Die klagten en bezwaren waren voor het grootste deel gelijkluidord en kwamen hierop neder, dat zij verzochten ontheven te worden van de gehoorzaamheid aan de beide Sultans Sepoe en Akom, om rede deze zoo weinig belang stelden in de welvaart van het volk*\' Ten andere waren de verzoeken algemeen; om de terugkomst van Radja Kanomax en diens broeder.—-
Ten derde, de verwijd» ring van de Chinezen uit de binnenlanden.—
Ten vierde, dat aan de ingezetenen mogfe worden gewaarborgd het- vrij helieer over eigen product, behoudens dat aan de Compagnie.
Ten vijlle, dat paal en pevk mogt worden gesteld aan het willekeurig aanstellen van hoofden tegen hoog ambtgeld, dit toch werd afgeperst van de bevolking,—
Ten zesde: dat de knevelarijen van den Suitban, prinecn, ehini zen en al hunne tiawanteus
öiogt worden verbooclen en de voornaamste .onderdrukkers mogten worden verbannen, terwijl ten slotte de groote transportkost»; n eiji knevelende handelwijze bij het afleveren yaa .Gcitingtmt mede, een onderwerp van bez vaar nitmaakte.—
De verzoeken werden allen ingewilligd met uitzondering van bet verzoek om ontheffing van de gehoor/iaamheid aan den Sulthan, en zulks op grond, zij zich door oproer aan misdadige handelingen hadden schuldig gemaakt.—
Doch om de magt van den Sulthan te knotten werd door Engelhard eene nieuwe overeenkomst met den Sulthan gesloten, waarbij meerdere inmenging van het Europeesch bestuur bij het beheer der landen bedongen •werd en voorschriften gegeven werden ter voorkoming van nieuwe ongeregeldheden.— Het willekeurig aanstellen en ontslaan van ambtenaren werd verboden en deze konden slechts door de Eegering of den Resident op voorstel van den Sulthan worden aangestek of ontslagen.
Het verblijf van Chinezen in de binnenlanden werd verboden, behoudens exeptie door de Eegering behouden. De kosten tot demping van den opstand kwamen ten laste van den Sulthan enz, enz.
(Zie Tijdschrift T, L. en V. deel i)
gt;—-58 —
Hierbij moet als eene bijzonderheid wordea .^angeteekend, dat toen de muitelingen werd aangezegd om de in der tijd te Indramaijoe geroofde vrouwen en kinderen van de Chinezen terug te geven, de vrouwen weigerden terug te keeren, eensdeels omdat de meesr .ten tot het mohamedaansch geloof waren overgegaan, anderdeels om het laaghartig gedrag ^van de Chinezen.—
Engelhard had alzoo zonder bloedvergieten de rust hersteld in eene Residentie waarvan de bevolking door ongehoorde verdrukking tot oproer was gedwongen, een oproer waarvan .duizenden het slachtoffer waren geworden.
Daendels zegt in zijnen staat der O. L Bezittingent
„Het rijk van Cherihon was sedert vele jaren het meest gedrukte van het eiland. De Residenten en mindere ambtenaren veroorloofden zich allerlei knevelarijen, zij zoowel als Chinezen huurden dessa\'s, trokken van dezelve in werkzaamheden en producten veel meer dan met de billijkheid bestaanbaar waa en lieten aan de inwoners veel minder levensmiddelen over dan tot derzelver onderhoud noodig waren.quot;—
Duizende Cheribonners, mannen, vrouwen en kinderen waren om eene geringe schuld verpand en werden als filaven in de huizen
fan hunne schuldeischers, zou ais-
Chinezen gehouden, tot dat de schuld was ai-gedaan, \'t geen meestal onmogelijk was. Het was deze behandeling, wellce twee jaren voor mijne komst een algemeene opstand verwekte waarhij men berekend liceft, dat vijftig duizend zielen omgekomen of verhuisd zijn.quot;—
Daendels bragt ook, zoo als blijken zal, eeno geheele ommekeer in het bestuur vati deze «oo vreesclijk geteisterde He ski en tie..—
1808. Pi eter Hebtverttts vak L.vwick vak Pabst.— Commissaris naar Gheribvu.—
Terugroepingquot; van Radja I\\ancmak, die onder den titel van Pangerang Aria Tjerho»-aandeel kreeg in liet bewind van de S dthans-landen.—
Organisatie der tractementen van de ambtenaren te Cherihon. (Besluit Daendels du. lü Junij 1808 No. 1)
Besluit
2 Februarij 1809quot;.
Reorganisatie van Cherihon.
Verdeeling van Gherihon in twee prefectures als \\e. van het noordelijk gedeelte uitmakende de Suitbanslanden met bet prinsdom Gehang.
2e. van de Cherihonsche Proangor landen, uitmakende Limhungan, SoeJcapoera en O aloe.—
1809. W. C. Geelach, Ridder van de ko-ningli^ke- orde van Rolland. Prefect van Sn)-
u ü *~«
ftliau landen C. Benelle de la Jaille, Scriba. L. ïïuizinga van T ad ana, Boekhouder.— Mozes, Pakhuismeester.
1809. Pieter Hbrbertus van Lawick van Pabst, prefect van de Cheribonsche Preanger landen.
De Salthans werden beschouwd als ambtenaren van den Koning van Holland en volgenden in rang onmiddelijk op den Prefect, #ij ontvingen ieder 8000 Kijksdaalders \'s jaars.—
De Sulthans landen worden verdeeld als volgt;
Aan Sul than Sepoe.
Telaga,
Gehang,
Koeningan,
Tji Kahso
Lo Sar ie,
en een gedeelte van Cherihons hoofd negorij.— Sulthan Anom.
Fendjalo Mateng hadjie Radja O aio Sindang Kassie,
een gedeelte van de Hoofd negorijen een gedeelte van Bengawang wetan, Sulthan Tjerbon (voorheen Eadja Eanoman)
— 56 —
Èengatioan Koeion\'
Êengatoan Wctan.—
1809quot;. (Junij) Matthijs Waterloo?
Prefect vaa Cherïbon.
(1811. Landrost)
A. van Boékhaltz, Scriba 1810- Sulthaa Tjerhon ontslagen en zijne\' quot;ianden verdeeld onder de Sul thans Sepoe en Anom—20 Junij 1810 werd de prefecture van de Cheribonsehe Freanyer landen vereenigd met de prefecture de algomeene Preanger landen.—
1811. Komst van de Engelsclien te Cïieri-hon. Zij zonden eenigc schepen, welke aldaar den 4e September arriveerden.—
Ia het fort de beschermer waren destijds 130 man onder Kommando van den Luitenant van der Werf.— Dezo Luitenant gaf zich -op de eerste opeisching, zonder de minste tegenweer over, en trad in dienst yan de Ên-gelschen.—
De Generaal Jtjmel, die op dien dag vaa quot;Bafavia kwam en ten huize van den Prefekt Waterloo\' afstapte, werd door den Engelsohen Parlementair: Bobinson, die zich mede aldaar bevond, krijgsgevangen verklaard,, om rede .een half uur voor zijine komst. Gheriion aan j de Jïngelschen was overgeleverd.—
1811., (December) Domis Wd Laaddrost vaw!
fey ui en Ckeribon.—
Jlet rooverhoofd Bagoes Rang ten veronfrust Cherihon.—
Doör dén landdrost Ivördt eone belooning tari duizend spaansehe matten uitgeloofd aan degene die Rdngien dood of legend overleven!.
Bijzonderheden omtrent /ijne rooftogten zijn niet hekend.—-
1812. Lu-tenant Colonel Wii.livm Iïabak— Landdrost.
Onder het hestuur van liahan moet in 1811 Bagoes Bcvgicn zijn afgemaakt.
De afstammelingen van Ranggien bevinden zich nog in de dessa Soember onder Indra-maijoe, zij bezitten veel invloed onder de bevolking
1815. Capt. M, li. Davij, Resident.
]815. Mr William Davies idem.
1810. Capt. James Hanson, laatste Resident van het Engelsche tusschenbestnur, die iu dat jaar zijne functien overdraagt aan den Xe-derlandschen Resident W. N. Servatiüs.
1816. Onlusten in Kravoang en een gedeelte van de Preanger Regentschappen en Cherihon. Een gevecht nabij Lobener in de afdee-ling Indramaijoe maakt een einde aan dio onlusten.
Het voornaamste hoofd van de muitelingen was een jongeling van ongeveer 16 jaren Ba*
— 68 —
goes Dj abten genaamd, waarin de bevolking een onbepaald vertrouwen stelde, om rede hij tot het geslacht van de oudst bekende Roevers behoorde.—
Zijn vnder Bagoes Sunda had zijn Keef Bagoes U mgien, die in 1814 omgebracht was, ia muiterij opgevolgd, terwijl zekere Bagoes Oerang, hun voorvader, reeds 50 jaren geleden als hoofd der opstandelingen was bekend geweest .
Wijders bevonden zioh nog onder de roovers Bagoes Wangsa, Bagoes Asiüien, Bagoes Bratha, ïjandua Widjaua en Tallok, allen broeders en h\'lve broeders van gemelde Djabiicn, zoomede Ba goes BoëloeN en andere bloedverwanten van ban.
Omtrent het gevecht bij LobEner geleverd gtieft P. P. Hoüuua van EysiNöA het volgende verhaal: —
Eene talrijke gewapende menigte had zich te Lobener aan den westelijken oever der Rivier Tjimauoek ouder aanvoering van eeu berucht Ilooverhoofd vereonigd en trachtte door het verspreiden van oproerige geschriften het getal barer aanhangers te vergroe ten.
Alle middelen door de fungerende llesiden-tea der Preauger Regentschappen en Oheribon en andere voorname personen aangewend lt;om deze oproerlingen over tc halen hunae be-
zvraröü in te brengen en eefie onderhandeling aan te vangen waren vruchteioos, zoo dat het éindelijk van het hoogste belang werd, sebruik te inaken van de militaire macht, Welke intussdben ter sterkte van ongeVeer honderd en zestig manschappen, waaronder zes en dertig Eiiropeaneu van Sam ar an g was aangerukt, aangevoerd door Kapitein vak Üriel Tan het 21^ Batidllon Infanterie
Een plan van opera tien werd in overeenstemming met de civiele g\'zagvoerdej-A beraamd; hetwelk ten doel had, de muitelingen geheel eu al in te stuiten en her, zoo min mogelijk, gelegenheid te laten zich met do vlugt te redden; en nadat nieuwe aanbiedingen tot bevredisdnar door dezelven wederom hardnek-
O O
kig waren van de band gewezen, werd eindelijk de ochtend van den 20 December 181(* bepaald tot eenen algemeenen aanval.—
Toevallige omstandigheden waren oorzaak, dat de aanval, welke op het Keilde cogenblik van de kanton van Indramaijoe, Oedjoeng, JjOssaranq en Lohener Oost moest geschieden, niet gelijktijdig plaats had, eu dat de kleine detachementen, welke den vijand dus afzonderlijk aanvielen, bij gehrek aan ondersteuning onaangezien derzelver dapperheid terstond geenen genoegzamen indruk konden maken,. In weerwil echter dezer hinderpalen,
•— 60 —-
gevierden de moed der onzen en toen de gewapende manschappen aangevoerd, door den
Resident, der JPreanger JRegentsohappen G. W. G. van Motman eindelijk van de zijde van Lissarang aanrukten, was \'ie overwinning niet Janger twijMacbtig.
Mner dan zestig muitelingen sneuvelden; ren honderdtal werd zwaar gnvond, en het gt\'tal dor genen, welk 5 ontwapand gevangen g mi ) nen werden, b-droeg ni -t minder daa rij thondrrd.
De assistent Resident van i^rc i\'jel wiens o iversshrakko 11 h nd en plaatselijke kennis zeer veel tot den goeden uitslag der onderneming hadden bijgedragen, werd door een pieksteek li j^t g ewond; en de Luitenant IIqfeman, die het dgt;\'tachement van Indramaljoe aanvoerde, « as bijtia het sl igtoffer zijner onversaagdheid geworden.
Aan Kapitein van* Dribi-, wiens goede actie den muitelingen het terugtrekken naar In-drartyaijoe had belet, k unt vooral bijzonderen lof toe, alsmede a^n de R.\'genten van Sume-dnng en Limbangnn, welke eenige hunner gewapende manschappen aanvoerden.
Behalve de gekwetsten, hadden wij het veiv lies van 4 Europesche en 11 inlaadsche soldaten te betreuren.— De Adipattie van Begaioan We fan, had zich bij deze gelegenheid pee*
actief gedragen, daar hij met de zijnen het overtrekken over de Tjimanok had belet.
Aan dezen Adipattij, een trouw en ijverig ambtenaar, gelukte het naderhand ook het rooverhoofd Bagoes Boelobn, hiervoren ge? noemd en Oom van Bagoes Djabien gevangen te nemen, toen de Hoovers na den nederlaag te Lohener ■wederom naar het Kra-svangsche waren gevlucht.
Gedurende het jaar 1817 bleef de rust in het Cheribonsche ongestoord; doch in het be-gi^ï van 1818 braken op nieuw hevige onlusten uit onder de Sultans landen, ten gevolge waarvan pene Expeditie onder aanvoering van den Kapitein Elout. destijds aide de Gatnp van Z. E. den Gouyerneur Generaal, naar Cheribon gezonden werd.
De roovers hadden op den 29 Januarij 1818 de dessas lladja Galoe, Palimanang en Bandjaran verbrand, en den assistent Resident Uehjenreich, die tegen hen was opgetrokken op eene gruwelijke wijze vermoord even als den Adipattij van Bengawan uoetan. den 70 jarigen grijsaard Niti dhi Ningbat, die zich jn det jaar 1816 zoo verdienstelijk gedragen had, beneyens den Demang van het District Blandong, Amoong JPantjas,
Het opperhoofd der Eoovers was Bagoes Serrit, een bloedverwant van de in vroegere
jaren beruchte Rooverhoofden Bagoes SidöKquot; en Bagoes Bangien. Zijn ware naam was Bono di Wongso. Bij zekeren Nairem ia dienst zijnde, spoorde deze hem aan, om zich bij het gemeen uittegeven als iemand van hooge geboorte en bedeeld met boven natuurlijke krachten.
De eerste aanval van onze troeoen had plaats op den \\e Februarij, echter niet met die resultaten, die men had mogen verwachten, daar de Divisie, die de muiters had moeten omtrekken te laat kwam, waardoor de twee andere divisien, die van de zuid en oostzij de tegen Kedondong oprukten, veel te lijden hadden. Bij die gelegenheid werden drie verdienstelijke officieren, de Kapitein Kalberg en de Luitenants Horn en Wessel. door do muiters afgemaakt.
Bij dit gevecht hadden zich de Hussareu en de Lanciers, aangevoerd door den Kapitein Elotjt en den Luitenant Boiineman bijzonder verdienstelijk gedragen.
Bij een nader treffen, op den 10 Februarij, werden de muitelingen geheel verslagen en uit een gejaagd; doch nadat de expeditionaire troepen Cheribon verlaten hadden, en men dacht de muitelingen voor goed verdreven waren, kwam Bagoes Serit weder eenige jpQfiïmden later opdagen, en was zelf zoo over-
moedig te doer- weten, dat hij met zijne benden de hoofdplaats zoude aanvallen.
Dit moet worden opgemaakt uit hetgeen vermeld is in het werkje van W. A. van Hees getiteld „Vermeulen Krieger^—
Daarin komt voor dat de kommandant van Chenbon Vermeulen Krieger op 15e Julij 1818 nanr Ka rang Sambong vertrokken was om een klein, aldaar geplaatst, detachement te Inspecteren en van daar in een klein bootje naar ivdrnmaijoe, langs de Rivier Tji Pelang was afgezakt, toen hij t\' r luatstgemelde plaats aangekomen het bericht ontving, dat de muitelingen de bezetting te Paljmanang afgeloopen, onderscheidene personen vermoord hadden, en een ongekende overmoed ten toon spreidden.
Ofschoon met levensgevaar keerde dej^, om zijn moed bekende^ Kommandant Vermeulen Krieger dadelijk terug om zijne maatregelen te nemen.
Bagoes S k rit had doen weten, dat hij de hoofdplaats zoude aanvallen, doch Krieger was niet van vooruemen, dat bezoek af te wachten, maar ging hen te gemoet; ofschoon het bekend was, dat het aantal muitelingen buitengemeen groot was.
Met het geheele garnizoen uitrukkende plaats Krieger 130 man infanterie en 2 stukken geschut in een goede stelling op den weg naar Vallmaiiang, en gaat zelf met quot;33 kayal-
— 64 —
ieristen op rerkenning vooruit.—
Op een paar palen afstand ontmoet hij de benden yan Bagoes Serit ten getale van 1100 man. Met eene stoutheid, die aan het roekelooze grenst, tast hij de 80 in het geel gekleede voor vechters aan; sabelt alles neer wat hun te ge-moet komt en brengt door zijne onversaagdheid ïulk een schrik onder de muitelingen, dat Bagoes Serit de vlucht nam, en de muitelingen het gebruik van hunne wapens vergetende het hazenpad koozen.
Bij een verlies van twee man aan onze zijde liet de vijand vijf en twintig dooden en gewonden, behalve een aantal gevangenen op het slagveld achter.—
Gedurende 3 dagen doorkruiste Krieger het oproerig district, zonder ontmoeting en kwam hij den VZe augustus te Chertbon terug.
Bagoes Serit werd eenige maanden daarna uitgeleverd aan den Resident en den 17 November 1818 ter dood gebvagt door middel van den strop, te gelijk met den hiervoren genoemden Naerem hoofd van de dessa JPeng-ngadangan, die gebleken was een van de voornaamste aanleggers van den opstand te zijn geweest.
Drie andere rustverstoorders met name Sapie, Ledja en Beboet ondergingen de straf van gee-seling, brandmerk en zeven jaren bannissement in den Ketting.—
Sedert 1818 zijn geene noemenswaardige onlusten uitgebroken in de Residentie Cherihon.