-■JU1 UVL
Mj de opening der 109,,e Algemeene Vergadering.
van het
Provinciaal ütrechtsch Genootschap
VAN
UITGESPROKEN POOK
Voorzitter van het Genootschap.
Overgedrukt uit hot Verslag van hot verhandelde in die Vergadering.
U TEECHT
Firma L. E, BOSCH amp; ZOON quot; : - . 1882.
R* oct»
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
bij de opening der 109ll\', Algemeene Vergadering
VAN II ET
Provinciaal ütrechtscli Genootschap
VAN
UITGESPROKEN DOOK
Voorzitter van het Genootschap.
Overgedrukt uit het Verslag van het verhandelde in die Vergaderinff.
U T Tl K c n T FIRMA L. E. BOSCH amp; ZOON 1S82.
Mijne IIeeren !
Hooggeachte Medeleden!
Telkou jare als wij in do maand Juni hier te samen komen, verheugen wij ons nieuwe leden in deze vergadering welkom te heeten, en oude vrienden terug te vinden. Maar ook telken jare zien wij onze gelederen gedund en mannen, op wier tegenwoordigheid wij prijs stelden, ons ontvallen. Ook het afgeloopen jaar heeft in dit opzicht rijkelijk zijn tol betaald, gelijk U zoo straks zal blijken, wanneer ik, als Voorzitter, den treurigen plicht zal vervullen, met U onze afgestorven leden te herdenken.
En wanneer wij, gelijk het aan mannen van wetenschap en kunst betaamt, onzen gezichteinder niet beperken binnen den kring van ons genootschap, — dat, hetzij terecht of te onrecht, zijne buitenlandsche leden alleen kiest uit hen die onmiddellijk voor ons vaderland zijn werkzaam geweest, — dan zien wij , dat de onverbiddelijke dood ook daarbuiten gewoed heeft onder de mannen van erkende verdiensten. Ieder Uwer heeft op het terrein, waarop hij zich bij voorkeur beweegt, ongetwijfeld de verloren medewerking en voorlichting van de zoodanigen te betreuren. De herdenking dezer afgestorvenen en de waardeering hunner verdiensten bhjve over-
4
gelaten aan lien, die door werkkring of ambt daartoe geroepen en bevoegd zijn
Maar behalve en boven die allen lieclt de geschiedschrijver van liet jaar 1883, helaas! hot overlijden te boeken van een der Corypheeën der menschheid, die in zeker opzicht toebehoorde aan allen die wetenschap en ontwikkeling op prijs stellen.
Een man is ons ontvallen, van wien ik niet zwijgen mag noch kan ; die een hervormer is geweest op wetenschappelijk gebied, en wiens zedelijk karakter nog hooger stond dan zijn talent. Zijn naam zweeft reeds op Uwe lippen, al heb ik dien nog niet genoemd. Laat ik eenige oogenblikken Uwe aandacht mogen bepalen bij het leven en de werken van dien wereldberoemde, wiens stoffelijk overschot voor weinige weken door do edelsten zijns volks in de Westminster-abdjj is bijgezet.
Voor de beoefenaars der natuurwetenschappen zul ik geen nieuwe feiten noch nieuwe gezichtspunten kunnen geven, want Darwin\'s leven cu geschriften zjjn bekend en na zijn dood hebben uitstekende woordvoerders in de meeste onzer periodieke werken den voortröffehjken man herdacht. Voor diegenen onzer leden, wier studiën en betrekking buiten het gebied der natuurwetenschappen liggen — de meerderheid, naar ik geloof, in deze vergadering — zal, hoop ik, echter een woord over den man, die zijn leven heeft gewijd aan vraagstukken voor eiken mensch van gewicht, niet ongepast noch onwelkom zijn, terwijl mijne vakgenooten zich , naar ik mij vlei, nog wel eens het beeld van dien edele van ons geslacht voor den geest gebracht zullen willen zien.
Meer dan een vluchtige blik op Darwin en de door hem teweeggebrachte omwenteling kan mijn inleidend woord tot deze vergadering niet zijn. Op volledigheid maak ik geen aanspraak. Yoor cene behoorlijke uiteen-
5
zetting en waardeering van zijn stelsel ontbreekt ons ook de tijd. Ik wensch daarom hetgeen ik thans ga mede-deelen alleen beschouwd te zien als eene eerbiedige en dankbare hulde aan don grooten man, die de menschheid aan zich verplicht heeft.
Charles Robert Darwin werd den 12 Februari 1S09 te Shrewsbury geboren uit een geslacht, dat reeds meer dan één kundig natuuronderzoeker had opgeleverd. Zijn vader en grootvader waren beide geneesheeren; de laatstgenoemde, Eras m u s Darwin, eene merkwaardige en oorspronkelijke persoonlijkheid uit zijn tijd, natuurkundige en wijsgeer, tevens dichter en als zoodanig meest bekend door zijn werk: the botanie Garden. Door zijne moeder was Charles Darwin een afstammeling van I o s i a h W e d g w o o d, den bekenden fabrikant, die op zijn gebied nauwelijks minder oorspronkelijk was.
Na zijne eerste opvoeding in de school zijner geboorteplaats genoten te hebben, vertrok hij up zijn Iti110 jaar naar de Iloogeschool te Edinburg, en b,cstudeerde daar vooral de dierkunde, om twee jaren quot;later zijne studiën te Cambridge aan Christ\'s College voort te zetten.
Reeds vroeg schijnt Darwin niet alleen eene groote voorliefde voor de studie der natuurwetenschappen gehad, maar ook op Engelschen trant zich practisch geoefend te hebben. Zooals een zijner geschiedschrijvers verhaalt, was hij, evenals Murchison de beroemde geoloog, in zijne jeugd een hartstochtelijk vossenjager, en ontwikkelde zich ook bij hem in het buitenleven zjjn uitueinend talent van waarnemen.
In hetzelfde jaar waarop Darwin te Cambridge zijne studiën voltooid had, werd hem, door bemiddeling van zijn leermeester. Prof. II en slow de gelegenheid aange-
6
boden, om als natuuronderzoeker op het stoomschip Beagle onder bevel van Kapitein Fitz Roy eene reis om de wereld mede te maken. Darwin verbond zich aan deze expeditie zonder salaris, maar onder voorwaarde dat hij de vrije beschikking behield over al wat hij op die reis mocht verzamelen. Zoo verliet de 22-jarige man den 37 December 1831 zijn vaderland, om eerst den 28 October 1836 terug te keeren.
Die merkwaardige, vijfjarige reis bracht een schat van zaken aan, kostbaar materiaal voor natuuronderzoek, dat aan verschillende wetenschappelijke handen ter bewerking toevertrouwd en op onbekrompen wijze wereldkundig gemaakt werd. Maar nog veel grooter winst gaf die reis, welke in D a r w i n \'s geest de kiem tot ontwikkeling bracht van het groote hervormingswerk, dat de geheele wetenschappelijke wereld in , beweging zou brengen.
Het was een merkwaardige tijd in die dagen. Nadat in het eerste vierde dezer eeuw de lust tot ontdekkingsreizen op nieuw was opgewekt, werden uit alle oorden der wereld vreemde en belangrijke voorwerpen aangebracht welke, door uitstekende geleerden beschreven, de aandacht der beschaafde wereld boeiden door een rijkdom van vormen der organische natuur. Op dit alles werd de kroon gezet, toen men ook de overblijfselen van levende wezens uit lang vervlogene tijden, in de gesteenten bewaard, nader onderzocht.
Maar juist dat groote aantal nieuwe vormen bracht onzekerheid en verwarring in het kamp der systematici. Men vond een aantal voorwerpen, die als overgangen vormden tusschen de bekende en goed beschreven soorten. Men trachtte daarop de kenmerken dezer laatste scherper af te bakenen, maar hoe meer men ze onderzocht en met verwante soorten vergeleek, hoe meer de grenzen der
7
soort onzeker en twijfelachtig werden. De groote verschillen tusschen do overblijfselen van levende wezens in opvolgende geologische tijdperken, en de veranderingen welke zij achtereenvolgens schenen ondergaan te hebben, maakten die onzekerheid niet geringer. De tijd was echter nog niet rijp voor eene omwenteling der heerschende begrippen; en de systematiek , die toen haar bloeitijd had, hield aan de onveranderlijke standvastigheid der soorten als aan haar Palladium vast.
De groote Cu vier, die toen aan de spits der zoölogen stond en door zijne werken het meest tot vermeerdering der kennis van de dieren had bijgedragen, gaf in, het jaar 1825 zijn: „Discours sur les revolutions du globequot; in het licht, waarin hij met groot talent de ontdekkingen der laatste jaren met de heerschende begrippen in overeenstemming trachtte te brengen. Eerst na een tal van geweldige omkeeringen en beroeringen, nog herkenbaar in de ligging en opheffing der lagen, had, volgens Cu vier, onze aardbol zijne tegenwoordige gedaante verkregen. Bij elk dier cataclysmen was de levende natuur van de aarde verdwenen, en telkenmale werd onze planeet met nieuwe, anders gevormde levende wezens bevolkt, totdat ten laatste de mensch geschapen werd en met hem de dieren en planten, die thans nog worden aangetroffen.
Deze voorstelling, met het gezag en talent van een C u vier verkondigd en in harmonie mot het toen overal aangenomen scheppingsverhaal des Bijbels, vond algemeen ingang, niet het minst in het orthodoxe Engeland.
Wel had reeds lang te voren Goethe, op grond van nauwkeurige studie van de vergelijkende anatomie dei-gewervelde dieren, het denkbeeld eener gemeenschappelijke afstamming en langzame verandering uitgesproken. Wel was in dezelfde stad waar Cu vier leefde, reeds in
8
1809 dc Lamarck\'s Philosophie zoöloyique vcrschencn , maar dit werk, dat zijn tjjd vooruit was, werd niet verstaan en 50 jaren lang geïgnoreerd. Zelfs Cu vier heelt liet niet de moeite waard gevoiulen, dezen reuzenstap met een enkel woord in zjjn Verslag der vorderingen van de natuurwetenscliappen te vermelden.
En toen eindelijk in het jaar 1830 Geoffroy St. Hilaire dc oudere, evenzeer als dc Lamarck, zij het dan ook op andere gronden, overtuigd van dc veranderlijkheid der soorten, de zoogenaamde descendentie- of transmu-tatieleer in het openbaar in dc Fransche Academie ter sprake bracht, ontwikkelde zich een wetenschappelijke strijd, waaraan onderscheiden zittingen gewijd waren ; een strijd waarin Cu vier als dc voorname kampvechter voor de onveranderlijkheid der soorten cn de reeks van scheppingen optrad en , naar de meeuing der groote meerderheid, zoowel door zijn talent als door de macht zijner bewijzen ccne besliste zegepraal behaalde.
Hiermede scheen do opstokende storm der nieuwigheden bezworen, en de aloude theorie gehandhaafd.
Doch ziet, in datzelfde jaar verscheen in Engeland een werk, dat de leer van den Franschon zoöloog van haren hechtsten steun beroofde, cn waartoe — merkwaardig genoeg — Cuvier\'s nauwkeurige beschrijving en ana-toinio der fossilen juist een der voornaamste gegevens geleverd had. In zijne „l\'nnciples of Geoloyyquot; toonde Sir Charles Lyell uit de bekende feiten op onomstooteljjkc gronden aan, dat, ter verklaring van den tegenwoordigen toestand van onzen aardbol, liet volstrekt niet noodig is zijne toevlucht te nemen tot dc onderstelling van geweldige schokken en omwentelingen, dat inlegcndeel dc thans nog hcerschende wetten der natuur veel beter rekenschap geven van de opvolgende veranderingen in hot aanzien eu do bevolking der aardoppervlakte door de
9
goolugen gevunden, mits men niet beperkt zij in de lengte van don tijd. Kleine oorzaken, lang voortwerkende, hebben groote gevolgen; en geen schooner voorbeeld van de macht van het kleine, van het „gutta cavat lapidemquot; dan de geschiedenis der wordiug en ontwikkeling van onzen aardbol.
Door dit klemmend cn helder betoog werden de meeste geologen gewonnen, maar zoölogen en palaeontologen bleven het vaandel van Cu vier en zijne volgelingen getrouw, en erkenden geen anderen oorsprong der organismen dan dien van herhaalde scheppingen.
Zoo stonden do zaken op wetenschappelijk gebied, toen Darwin zijne reis aanvaardde. Kon het anders, ofquot; do jeugdige natuuronderzoeker, die nog vóór zijn vertrek met L yell\'s werk had kennis gemaakt, werd levendig getroifen door de natuurtooneeleu van zoo verschillenden aard, die zich in onderscheiden deelcn der aarde aan zijn oog vertoonden? Men vindt hiervan de sprekendste bewijzen in het eenvoudige maar hoogst belangwekkende reisverhaal door hem uitgegeven, en aan den aandachtigeli lezer ontgaat liet niet, dat hierin reeds de kiem is weggelegd van de grootsche denkbeelden en stoute theoriën later door hem ontwikkeld. Bijna elke bladzijde daarvan is belangrijk voor den gewonen ontwikkelden lezer; sommige gedeelten, vooral de beschrijving van ziju verblijt\' in Zuid-Amerika en in do nabijheid der straat van Magellaan, zijn zelfs boeiend voor hem, die alleen naar avonturen vraagt. Overal komt Darwin\'s bewonderingswaardig talent van waarneming uit, hetzij hij do methode bespiedt om de wilde paarden der Pampasvlakton tc vangen en te temmen, hetzij hij den bouw der koraalriffen in don Stillen Oceaan onderzoekt. Dit laatste onderwerp heeft hem zelfs do stof gegeven voor zijn eerste oorspronkelijk wetenschappelijk werk Aan hem
10
hebben wij de eerste heldere begrippen te danken over het leven en werken der kleine dieren, uit wier woningen zoo menig eiland in dien Óceaan is opgebouwd, en , al moge in don laatsten tijd de voorstelling van het ontstaan der koraalriffen eenigszins gewijzigd zijn, aan de oorspronkelijkheid van Darwin\'s werk, in 1842 verschenen, wordt hierdoor geen afbreuk gedaan.
Eenige jaren na de terugkomst van zijne reis, die helaas! zijn lichaamsgestel zoodanig geschokt had, dat hij daarvan zijn geheele leven de gevolgen ondervond en alleen door groote matigheid en de meest geregelde en rustige levenswijze eene tamelijke gezondheid kon bewaren, vestigde Dar win zich op zijn landgoed in het dorpje Down in Kent, en bleef aldaar tot zijn dood. Drie jaren te voren was hij in den echt getreden met zijne nicht, Emma quot;Wedgwood, uit welk huwelijk hem vijf zonen en twee dochters zijn geboren.
Eustig en kalm hield zijn werkzame geest zich daar bezig met de bewerking der waarnemingen en onderzoekingen gedurende zijne reis vroeger gedaan. Zoo publiceerde hij in 1844 een werk onder den titel : „Volcanic Islands visited during the voyage of the Beaglequot; en in 1846 een tweede van geologischen aard over de gesteldheid van Zuid-Amerika. Enkele jaren later gaf hij, behalve kleinere opstellen, een groot werk van 1000 bladzjjden druks met 40 platen over de Cirripedia, dat een meesterstuk van morphologische beschrijving is en nog als een der hoofdwerken over deze afdceling van schaaldieren geldt. Inmiddels rijpte in de stille afzondering van het buitenleven de vrucht der indrukken door hem op zijne reis ontvangen, welke hij, zonder dat de wereld het vermoedde , door talrijke onderzoekingen en proeven toetste. Merkwaardig is, wat Darwin zelf over de ontwikkeling zijner denkbeelden aan Ernst Haeckel, zijn leerling
11
bij uitnemendheid in Duitschland, schreef; „Toen ik zegt hij, „over de op mijne reis waargenomen feiten na-„dacht en eenige soortgelijke verschijnselen daarmede „vergeleek, scheen het mij waarschijnlijk, dat alle naver-„wante species van een gemeenschappelijken stamvorm kon-„den afstammen. Maar eenige jaren lang kon ik niet „begrijpen, hoe elke vorm zoo uitstekend voor zijne levensomstandigheden toegerust worden kon. Ik begon daarop „stelselmatig de huisdieren en tuinplanten te bestudeeren, „en na eenigen tijd zag ik duidelijk in, dat de voor-„naamste vervormende kracht gelegen is in het ver-„mogen van den mensch om het fokvee te kiezen, door „uitgezochte individuen voor fokvee te gebruiken.
„Daar ik veelvuldig de levenswijs en gewoonten der „dieren bestudeerd had, was ik er op voorbereid om den „strijd om het bestaan naar juiste waarde te schatten, en „mijne geologische onderzoekingen gaven mij eene voor-„stelling van den ontzettend langen duur der vervlogen „tijden. Toen ik nu, door een gelukkig toeval, het boek „van Mal thus over „de bevolkingquot; in handen kreeg, „kwam het denkbeeld der natuurkeus in mij op.quot;
Reeds in 1844 bracht Darwin deze denkbeelden in schrift in eene schets, welke hij aan zijne vrienden Lyell en Hooker liet lezen, doch welke hij, niettegenstaande hun verzoek, niet rijp achtte voor openbaarmaking. Hij ging voort met te onderzoeken, en voor zijne theorie nieuwe bewijzen aantebrengen, maar kon nog niet besluiten haar wereldkundig te maken; en wie weet, of hij hiertoe wel gekomen zou zijn, zonder eene buitengewone omstandigheid. In het jaar 1858 zond Alfr. Wallace, de koene wereldreiziger — ook in ons vaderland wel bekend door zijne beschrijving van Insulinde — aan Darwin uit den Maleischen Archipel eene verhandeling, met verzoek haar aan Lyell ter opneming in de Proceedings der Linnean
12
Society tor hand to atollon. In clozo verhandeling zette Wallace hetzelfde beginsel der natuurkeus uiteen, waartoe oen langdurig onderzoek in de stroken die ook Darwin vroeger bezocht had, hom geheel zelfstandig had geleid.
Darwin, zonder aan eigen prioriteit te denken voor hetgeen hem reeds zoovele jaren bozig hield, bezorgt eenvoudig de verhandeling aan Lyoll met do getuigenis, dat Wallace daarin do theorie der natuurkeus krachtig en helder ontwikkeld hoeft. Doch nn komen Lyoll en Hooker beido in verzet, on rusten niet voordat het reeds veertien jaren oudore opstel van Darwin nevens dat van Wallace in dezelfde zitting van de Linnean Society wordt voorgelezen, en beide in hetzelfde nommer der Proceedings naast elkander verschijnen. Zoo worden do grondtrekken dor Seloctiothoorio door twee mannon, onaf-hankelijk van elkander, bekend gemaakt op eeno wijze, die zoowel hun zedelijk karakter als hun talent oor aandeed.
Schoon, helaas! te zeldzaam voorbeeld van wetenschnp-peljjko mannen, die zonder naijver elkanders verdiensten wisten to waardeeren. Boido zijn hun leven lang vrienden gebleven, en steunden elkander. Do nobele figuur van Wallace boog voor don grooteren geest van Darwin, en was oen der slippendragers bij diens uitvaart.
Nadat Darwin de grondtrekken zijner denkbeelden over do ontwikkelingsloer bekend had gemaakt, begreep hij door hot aanvoeren van argumenten en feiten daaraan don noodigen steun to moeten geven. Zoo verscheen in November 1S59 zjjn wereldberoemd werk: „Ov Hip. nrupn nf species h/ means of natural selection, or thepreserrafion of favoured races in the struyyle for life.quot;\'
Dit klassiolcb werk, dat grooter omwenteling hooft to weeg gebracht in do heerschende denkbeelden over hot leven op aarde dan eonig ander geschrift in doze eeuw.
13
on dat een goheolo nieuwe richting in de studie der levensverschijnselen heeft te voorschijn geroepen, bevat eigenlijk niet anders dan do resultaten van Darwin\'s onderzoek, op eenvoudigen trant verhaald, door een reeks van voorbeelden toegelicht en door eenige algemeene beschouwingen gevolgd. Volgens den schrijver zelf, was het slechts een voorloopig geschrift on zouden de voornaamste bewijzen later uitvoerig volgen
Van waar dan de ontzettende invloed van dit werk ?
Darwin was niet de ontdekker van de loer, dat de thans levende dieren en planten uit weinige stamvormen zouden afkomstig zijn, en heeft dit ook nooit beweerd. Gelijk wij boven zagen, was dit denkbeeld reeds een\'halve eeuw te voren uitgesproken door Er as mus Darwin, door Goethe en de Lamarck, en zelfs nog vroeger, in 176G door Duchesne, gelijk dezer dagen Alph. de C an d o 11 e heeft opgemerkt
Goetho had de afstammingsleer afgeleid uit do veranderingen welke de organismen door uitwendige invloeden ondergaan; de Lamarck verklaarde ze uit do aanpassing aan de levensvoorwaarden, door gewoonten en wil der levende wezens en door overerving bestendigd. Later werd die leer met talent verdedigd in de „Vestigen of the natural history of Creationquot;, dat beroemde, aan feiten en beschouwingen rijke werk van een ongenoemde, en niet minder duidelijk beschreven in do „Essat/ftquot; van Spencer. Maar eerst aan Darwin was het gegeven, opdenjuisten tijd den sleutel te vinden tot verklaring der verschijnselen en daardoor aan de theorie levensvatbaarheid te geven.
Darwin ontwikkelde de denkbeelden zijner voorgangers , en toetste zo aan de in vroeger en later tijd door anderen en door hem zelf gevonden feiten. Om do veranderbaarheid der species met der daad te bewijzen, werd hij fokker van duiven en toonde hij aan, dat de
14
zoo aanzienlijk, zelfs in soortslcenmerken (zoo als b, v., het aantal staartpennen) verschillende tamme duiven afstammen van ééne wilde species {Columha livia). Hetzelfde bewees hij ten opzichte van andere huisdieren, als een noodzakelijk gevolg van het vermogen van den mensch om oordeelkundig zijne ter voortteling bestemde individu\'s te kiezen, welker ongelijkheid zich door erfelijkheid op het nakroost overplanten en in bepaalde richting vergrooten liet.
Maar, en ziedaar Darwin\'s groote ontdekking, ook in de natuur zelve komen krachten en invloeden voor, die, hoewel langzamer werkende, in nog veel booger mate kunnen teweeg brengen, wat de mensch door oordeelkundige fokking en kweeking weet te bereiken. Individueele veranderlijkheid en erfelijkheid van bijzondere eigenschappen en vormen, de beide factoren, waardoor de mensch in de teelt der huisdieren en tuinplanten zijn doel bereikt, zij zijn ook in de vrije natuur aanwezig, maar de teeltkeus van den fokker wordt vervangen door een aequivalent, door een complex van werkingen dat Darwin heeft aangeduid door den naam van struggle for life, den strijd om het bestaan. De levende wezens betwisten elkander hetgeen zij tot hun bestaan behoeven. Deze strijd is noodzakelijk. Vooreerst zijn alle organismen blootgesteld aan het gevaar, van door koude en vocht, door gebrek aan voedsel, door talrijke vijanden te bezwijken, zoodat slechts weinigen den volwassen leeftijd bereiken, en van elke generatie alleen diegenen in het leven blijven en nakroost verwekken, welke door indivi-dueelen bouw en geaardheid het best bestand zijn tegen al die gevaren. Dit overblijven der meest bevoorrechten noemt Darwin; natural selection of nat uur keus.
Wat nu in het klein reeds geschiedt ten opzichte van elk broedsel, wordt nog aanzienlijk vergroot door de sterke vermenigvuldiging der individuen van elke plant- en dier-
15
soort; eene vermenigvuldiging zoo groot, dat elke species na korter of langer tijd de gclieele aarde zou \'bevolken , wanneer niet de racesten der geborenen lang vóór den volwassen leeftijd gestorven waren. Do aanwezige levende wezens moeten ruimte en voedsel met elkander deelen en concurreeren alzoo voortdurend , waarbij de meer bevoorrechten steeds do overwinning behalen. De vormen en eigenschappen van deze blijven en ontwikkelen zich door overerving op eene volgende generatie.
Zoo ontstaan, geheel in overeenstemming met de bekende feiten der morphologie, allengs alleen voor de levensomstandigheden aangepaste vormen, en deze blijven voortbestaan , zoo lang die omstandigheden dezelfde blijven. Van daar de schijnbare standvastigheid eener planten-of diersoort, zoodra die aanpassing voltooid is.
Maar, veranderen de levensvoorwaarden, dan treden ook andere eigenschappen der organismen op den voorgrond en verkrijgen deze laatste allengs andere vormen, waarbij nieuwe optreden, oude verdwijnen kunnen.
Om althans in één voorbeeld te toonen, hoe samengesteld deze werkingen zijn en hoe schijnbaar verwijderde oorzaken een machtigen invloed kunnen uitoefenen, zij het mij geoorloofd, IJ uit Darwin\'s werk het welbekende verhaal van de betrekking tusschen de roode klaver en de katten in Engeland in herinnering te brengen. Door opzettelijke proeven had Darwin aangetoond dat de roode klaver alleen na het bezoek der hommels zaad voortbrengt ; 100 in het open veld staande klaverplanten gaven 2700 zaden, en een gelijk aantal, dat tegen de insekten beschut was , gaf niet één enkel zaad. Werden de hommels uitgeroeid, dan zou dus vermoedelijk ook de roode klaver zeldzaam worden en eindelijk verdwijnen. Nu staat het aantal hommels in omgekeerde reden tot dat der veldmuizen, die de nesten en woningen dier insekten
16
opzoeken en , volgens Newman, meer dan % daarvan verwoesten. Daarentegen worden de veldmuizen vervolgd door katten , die veel overvloediger zijn in de nabijheid van dorpen en steden, waar ook Newman de hommels in veel grooter aantal aantrof, zoodat het zeer waarschijnlijk is, dat de aanwezigheid van meer katten van invloed is op de hoeveelheid van sommige planten. Zoo grijpt in de keten der verschijnselen do eone schakel in de andere.
Op even eenvoudige en natuurlijke wijze laat zich de vermeerdering van het aantal soorten en het ontstaan van hooger bewerktuigde wezens uit lagere, onder verdwijning van deze laatste, verklaren. Wanneer namelijk verschillende individuen eener zelfde soort op van elkander verwijderde plaatsen onder verschillende levensomstandigheden verkeeren, dan moet eene splitsing van den ouden vórm in twee nieuwe ontstaan, die allengs, na eene reeks van generatiën , meer en meer van elkander afwijken , en waarbij dan de oorspronkelijke vorm soms geheel verloren gaat. En wanneer dan dezelfde regelen worden toegepast op de gevonden overblijfselen van voorwereldlijke dieren en planten, welke in het algemeen des te minder hoog bewerktuigd zijn, naarmate zij in oudere formatiën voorkomen, en in die mate ook meer van de thans levende vormen afwijken; en men denkt daarbij aan de onmetelijke tijdruimte welke het leven dier organismen van de tegenwoordige scheidt, zoo verkrijgt de selectietheorie nieuwen steun. De zoogenaamde rudimentaire organen worden ten volle verklaard; de ontogenie , d. i. de reeks der vormen die het individu van zijne geboorte af doorloopt, blijkt slechts de verkorte vorm der phylogenie, d. i. der historische ontwikkeling van de soort te zijn ; en de oude descendentieleer, volgens welke de tallooze soorten van thans levende dieren en planten uit weinige grondvormen allengs ontstaan zijn,
17
vindt eone eenvoudige en natuurlijke verklaring. Zij wordt door het genie van Darwin eene reeks van onomstoote-lijke , voor onderzoek en waarneming vatbare feiten, dooide wet van oorzaak en gevolg aan elkander verbonden.
Kan het verwondering wekken, dat dit werk, bij zijn verschijnen door enkele jongeren als do dageraad van een nieuw tijdperk begroet, door de groote meerderheid met een kreet van ontzetting en verontwaardiging ontvangen werd? Er ontstond in dien tijd eene niet geringe opschudding over deze nieuwe leer, zoo als Schleiden zeide, want men meende daarin eene godslastering, eene miskenning van den Schepper te zien. De kerk waarschuwde hare leeken tegen dat gevaarlijke boek, en profeteerde dat godsdienst en zedelijkheid ondermijnd werden door de leeringen van dien ongeloovige. En Darwin — hij antwoordde niet op al die aanvallen, maar ging rustig voort met arbeiden, en stapelde feiten op feiten, die zijne voorstelling bevestigden en niet geloochend konden worden, het aan den tijd overlatende of zijne voorstelling waarheid bevatte.
Aanvankelijk langzaam, maar weldra met toenemende snelheid vond het werk zijn weg, eerst onder de natuurkundigen van beroep, daarna bij het grootere publiek. Naar mate het meer bekend werd, werd het ook meer bewonderd als een meesterstuk van heldere bewijsvoering en echt wetenschappelijk onderzoek De oppositie nam af, en zelfs de orthodoxe theologie , al kon zij van haar standpunt zich ook niet met de uitkomsten der Selectietheorie vereenigen , begon in te zien , dat de godsdienst niet bedreigd wordt door eenig resultaat van wetenschappelijke studie ; en waar zij dit niet inzag, trachtte zij zich te schikken in den onvermij deljjken toestand. Immers Galilei\'s bewijs van de omwenteling der aarde om de zon had het geloof niet geschaad , evenmin als het be-
18
toog van Laplace aangaande het ontstaan der hemellichamen. Waarom zou dit het geval zijn met het stelsel van Darwin, wiens eerlijkheid cn edele zin hoven allo verdenking waren verheven ?
Zoo. is het geschied, dat in minder dan oen vierde eener eeuw „the Origin of speciesquot;, eone goheele omkeering heeft teweeg gebracht in de wetenschap en in de wetenschappelijke methode. Wie don vooruitgang der natuurstudie in de laatste tien jaren heeft nagegaan , zal het Huxley toestemmen, waar hij zegt, dat op elk gebied van het biologisch onderzoek de invloed der Origin of species is te herkennen; verreweg de meeste mannen van wetenschap in elk beschaafd land zijn thans erkende voorstanders van de beginselen daarin weggelegd, of onthouden zich tot eiken prijs van tegenwerping; een heir-leger van jonge cn \'ijverige onderzoekers vindt bezieling en leiding in Darwin\'s grooto werk. Doch niet alleen op natuurkundig gebied heeft het werk eene omwenteling te weeg gebracht. De meest ontwikkelden in eiken tak van wetenschap begonnen in te zien, dat hun eigen studievak noodzakelijk moest worden aangesloten aan het algemeene beginsel van evolutie, en er ontstond eene werkzaamheid op intellectueel gebied , ongeëvenaard sedert den tijd der Renaissance. De philologie werd hervormd, de ethnologic verkreeg eene nieuwe gedaante, de sociologie begon eene wetenschap te worden. Zelfs de studiën van recht, historie en politiek ondervonden in zekere mate de gevolgen van den grooten stroom van het Darwinisme, want elke groote verandering in de denkbeelden en gevoelens der menschen moet ten slotte zich ook in het maatschappelijk leven doen golden. Men heeft beweerd, en misschien niet ten onrechte, dat men tot de tijden van Newton of zelfs van Copernicus moet teruggaan, om een man te vinden wiens invloed op het menschelijk
19
denken en op de beschouwing van liet heelal zoo groot geweest is als die van den pas ontslapene.
Aan deze groote hervorming heeft Darwin, ook na het verschijnen van zijn Orifjin of species, zelf belangrijk deel genomen. Want al zijne volgende geschriften hadden een dool voor oogön, de bevestiging en ontwikkeling van hot groote beginsel in even genoemd werk weggelegd, door het bekend maken van een schat van nieuwe feiten die daarin hunne natuurlijke verklaring vinden. Zoo gaf hij, behalve een aantal kleinere geschriften, in 1862 een groot werk over de hevriichting der Orchideen, later gevolgd door een ander on cross and self-fertilisation, en over de vormen der bloenten. Niet minder belangrijk zijn zijne boeken over de eigenheden der klimplanten, over insecten-etende plantoi, over de beweging der gewassen. Ieder dezer werken deed over een belangrijk onderwerp een geheel nieuw licht opgaan, en werd in do handen zijner talrijke leerlingen en volgelingen eene opwekking tot een reeks van nieuwe onderzoekingen, welke tot verrassende resultaten geleid en onze kennis van het leven belangrijk uitgebreid hebben.
Hoe gaarne ik ook wenschte, dit alles nader toe te lichten, de tijd verbiedt mij meer dan do namen te noemen van al deze werken van Darwin, welke ieder de uitkomst bevatten van jaren lang voortgezette onderzoekingen, en de bewijzen geven van een onuitputtelijk geduld, gepaard aan een onovertroffen talent van waarnemen.
Slechts bij één zijner werken moet ik nog een oogenblik stilstaan. Nadat Darwin negen jaren na het verschijnen zijner „Origin of speciesquot;, de groote massa van feiten tot bewijs zijner theorie in het licht had gegeven in twee lijvige boekdoelen, onder den titel van; „Variation of plants and animals under domesticationquot;\', achtte hij den tijd gekomen, om ook zijne meening te zeggen over eene ge-
20
volgtrckking, door zij nc vurige discipolen reeds vroeger uit zijn stelsel opgemaakt, maar waarover hij zelf zich nog niet had uitgelaten: of en in hoeverre namelijk de mensch, als boven aan de rij der dieren staande, ook begrepen is in de evolutieleer, en dus geacht moet worden van lagere diersoorten af te stammen.
Darwin deed dit in zijn in 1871 verschenen werk: „ The descent of man and selection in relation to sexquot; al weder op de hem eigen wijze, door mededeoling van een schat van feiten en waarnemingen, met groote klaarheid uiteengezet en met een verwonderlijk talent gegroepeerd, zoodat de aandachtige lezer als van zelf tot het besluit gevoerd wordt, dat ook de mensch, al moge hij in vele opzichten verre boven dc dieren uitmunten, toch evenzeer aan do al-gemeene wet der ontwikkeling onderworpen is, en niet minder dan de overige levende wezens geacht moet worden, in den loop der eeuwen uit lagere vormen ontstaan te zijn.
Dit werk, waarvan het resultaat, als logisch gevolg van de beginselen in the Origin of species vooropgezet, reeds mocht vermoed worden, bracht echter zoo mogelijk nog grooter ontsteltenis dan dit te weeg, en gaf tegelijker tijd aan de bestrijders der nieuwe leer krachtige wapenen in de hand, waarvan deze ijverig gebruik maakten. Want Darwin had met groote onpartijdigheid ook de bezwaren, aan zijne voorstelling verbonden, duidelijk uiteengezet. Bespotting en verguizing werden het deel van den schrijver. Hij had het oude geloof aan het scheppingsverhaal aangerand, en de eigenliefde van den mensch belecdigd, door hem in afkomst mot de dieren gelijk te stellen. Met afschuw sprak ieder zoogenaamd geloovige van de apen-theorie, ook al had hij nimmer een van Darwin\'s werken gelezen. Tot in de eenvoudige dorpskerken werd gepredikt tegen die verderfelijke leer, welke tot materialisme zou leiden, en werd er gewaarschuwd
21
tegen de ongeloovige wetenschap, eenigen tijd echter, — men zou haast zeggen verwonderlijk snol — bedaarde deze storm, niettegenstaande Darwin reeds een jaar later dooreen ander werk: „the Expression of the emotions in men and animals\'\'\'\' zijne voorstolling nog nader ontwikkeld liad. Allengs werden zelfs onderscheiden godgeleerden voor de nieuwe leer gewonnen, en bij dc begrafenis van don grooten man verkondigden de woordvoerders dor orthodoxe kerk in Londen in waardige cn waardeerende taal openlijk van den kansel, dat Darwin\'s leerstellingen niet in strijd waren met het godsdienstig geloof.
Geen beter bewijs van die wijziging der openbare meening dan do beschouwingen van vroeger en later dagteekening over Darwin\'s werken in de Times, die als de echo der publieke opinie in Engeland mag genoemd worden. Welk een verschil tusschon don spot en het wantrouwen van vroeger dagen en de hoogschatting cn waardeering, waarvan thans de kolommen van dat groote dagblad getuigen! „Wat hebben?quot;, zoo vraagt het in zijne lijkrede op onzen hervormer: „Wat hebben de hoogste aspiration van den mensch te vreezen van de onderzoekingen en bespiegelingen van een man als Darwin, die aan het einde van zijn werk over de afstamming van don mensch schrijven kan: „Hoe belangrijk de strijd om het bestaan „ook geweest is cn zelfs nog is, toch zijn er, voorzoover „het hoogste deel der menschelijke natuur aangaat , nog „andere meer belangrijke invloeden. Want de zedelijke „vermogens worden, hetzij direct of indirect, veel meer „vooruitgebracht door de uitwerkselen der gewoonte, door „de macht der rede, door onderwijs, godsdienst, enz. dan „door natuurkeus, hoewel aan de werking dezer laatste „de sociale instincten, die den grondslag opleverden voor „de ontwikkeling van het zedelijk gevoel, veilig mogen „toegeschreven worden.quot;
22
„Ik voor mij zegt Darwin, „zou even gaarne af-„stammen van dat heldhaftige aupje, dat zijn gevreesden „vijand trotseerde om het leven van zijn oppasser te redden; „of van dien ouden baviaan , die, van de bergen afdalende, „zijn jongen makker in zegepraal wegdroeg uit het midden „van een menigte verbaasde honden — als van een wilde, „die er behagen in schept zijn vijanden te martelen, die „bloedige offeranden doet, zonder wroeging zijn kinderen „vermoordt, zijn vrouwen als slavinnen behandelt, geen eerbaarheid kent en door het grofste bijgeloof beheerscht wordt.
„Tiet mag den monsch vergeven worden, zoo hij er „eenigermate trotsch op is, al zij het ook niet door eigen „inspanning, tot het toppunt van de geheele reeks der „organismen gekomen te zijn; en het feit, dat hij daar-„toe opgeklommen is, in plaats van oorspronkelijk daar „geplaatst te zijn, kan hem hoop geven op eene nog „hooger bestemming in eene verwijderde toekomst. Doch „wij hebben hier niet te doen met hoop of vrees, maar „alleen met de waarheid, zoover als onze rede ons ver-„oorlooft die te onderscheiden, en ik heb de bewijzen „daarvoor naar mijn beste vermogen gegeven.
„Wij moeten echter, naar het mij toeschijnt, erkennen, „dat de mensch met al zijne edele hoedanigheden, met de „sympathie, die hij zelfs voor de diepst gevallenen gc-„voelt, met de welwillendheid, die zich niet slechts tot „andere menschen maar tot het nederigste levende schepsel „uitstrekt, met zijn goddelijk verstand, dat de bewegingen „en de inrichting van liet zonnestelsel doorgrond heeft, — „dat de mensch, met al deze verheven vermogens, in het „maaksel van zijn lichaam toch nog den onuitwischbaren „stempel van zijn lagen oorsprong draagt.quot;
Ziedaar de woorden, waarmede Darwin zijn merkwaardig boek besluit. Zij zyn zonder twijfel in algemee-nen zin ook de uitdrukking van de besluiten, waartoe de
23
groote meerderheid der natuuronderzoekers thans meer en meer komt. Maar toch mogen wij niet vergeten, dat er onder de mannen van wetenschap velen zijn, zelfs onder de aanhangers van Darwin\'s methode en leer, die, hoewel zij toestemmen, dat de waarheid vermoedelijk ligt in de richting door Darwin aangegeven, toch racer licht verlangen, en vooral de bewijzen voor de overgangstrappen der ontwikkeling niet voldoende achten.
Geen zijner werken heeft van wetenschappelijke zijde zooveel bestrijding gevonden als Jhe Descent of menquot;] en hierbij doet zich zelfs het merkwaardige verschijnsel voor, dat, terwijl het groote publiek zich met den inhoud begint te verzoenen, de natuuronderzoekers nog steeds onbevredigd zijn. Doch laat dit ons niet verontrusten. Die twijfel pleit voor de degelijkheid van den natuuronderzoeker en komt der theorie ten goede , indien deze waarheid bevat. Want volkomen juist en schoon heeft II uxley voor een paar jaren, hierop doelende, gezegd: „De geschiedenis waarschuwt ons, dat het gewone lot van „nieuwe waarheden is, dat zij als ketterij beginnen, om „als bijgeloof te eindigen; en, zooals de zaken nu staan, „is het niet te gewaagd te voorspellen, quot;dat na 20 jaren „de nieuwe generatie, opgevoed onder don invloed der „tegenwoordige tijden, gevaar zal loopen om de hoofdleer „der „Origin of speciesquot; aan te nemen met even weinig „nadenken en wellicht met oven weinig rechtvaardiging, „als waarmede zoovelon onzer tijdgenooten 20 jaar geleden „haar verwierpen. Laat ons allen vuriglijk bidden, dat de „zaak niet zoodanig einde neme. Want de wetenschap-„peljjke geest is meer waard dan zijne voortbrengselen, „en zonder reden vastgehouden waarheden kunnen scha-„deljjker zijn dan beredeneerde dwalingen. Immers, het „wezen van den wetenschappclijken geest is de kritiek. „Deze zegt ons, dat wij aan elke leer, die onze instem-
24
„ming vraagt, hebbeü te antwoorden: neem ze, zoo „gij ze kunt veroveren. De strijd voor het bestaan geldt „evouzoo voor do intcllectuoole als voor do physieke wereld. „Eene theorie is eene soort van denken en haar recht van „bestaan is even uitgebreid als haar vermogen, om uit-„dooving door haar mededingers te beletten.quot;
In kernachtigen stijl, MM. ÏÏH., hooft Huxley hier uitgedrukt, wat zonder twijfel ook de meening van Darwin was. ja wat meer zegt, hetgeen deze zijn ge-heele leven met daden heeft getoond. Zonder overijling, maar onafgebroken — ohne Haat und ohne Rast, gelijk het Duitsche spreekwoord zegt — is hij steeds voortgegaan zijne leer te toetsen, uittebreiden en zoo noodig te wijzigen. Tot in den jongsten tjjd hooft hij haar door mededeeling van nieuwe feiten steun gegeven. Een dei-merkwaardigste bewijzen daarvan is nog zijn laatste werk over Wormen, dat, eerst voor weinige maanden verschenen, oen nieuw gezichtspunt opent op de belangrijke werkzaamheid dezer kleine dieren en hun invloed op de vorming van den bouwgrond.
Zoo arbeidde de grooto man, hoewel reeds op een leeftijd , waarop voor de meeste geleerden de tijd van rust is aangebroken, met de hulp zijner talentvolle zonen George en Francis tot voor weinige weken gestadig voort aan de uitwerking van zijn stelsel, en, al wist men dat hem niet meer dan een spanne tijds zou gegeven zijn, men meende toch van zijn onverzwakten geest en zijne groote werkkracht nog meer dan éene ontdekking te mogen verwachten, — doch, helaas, het was anders beslist. Ka eene korte ongesteldheid, werd Charles Darwin op don 19 April dezes jaars, in het volle bewustzijn van zijn geest en door de zijnen omringd, uit zijne werkzaamheid weggenomen.
25
Toen de telegraaf de treurmare van zijn verscheiden naar alle oorden verspreidde, ging er als een schok door de geheele beschaafde wereld. Een ieder gevoelde , bewust of onbewust, dat de menschheid een ontzettend , een onbeschrijfelijk verlies geleden had; dat een man was heengegaan, zooals er weinigen gevonden worden op aarde.
In zijn vaderland, waar hij stil geleefd had op een afgelegen dorp, en nooit eenig staatsambt bekleed, noch van Regeeriugswege gedurende zijn leven eenig eerbewijs genoten had, sprak aanstonds de stem des volks bij monde zijner edelste woordvoerders uit, dat Darwin\'s plaats was onder do groote mannen van Engeland. Gedragen door de eersten in den lande op het gebied van wéten-schap en beschaving , werd zijn stoffelijk overschot met groote praal (grooter wellicht dan do nederige man, had hij het kunnen vermoeden, zoude gewild hebben) bijgezet in de beroemde Westminster-abdij, nevens de graven van Newton en II e r s c h e 1.
Eeno plaats zijner waardig, want gelijk Newton heeft Darwin dor wetenschap eene impulsie gegeven, die op elk gebied van menschelijke kennis hare werking heelt doen gelden. Door zijn streven is de- geheele methode van onderzoek gewijzigd, en zijn resultaten verkregen, zoo verrassend, dat men geneigd zou zijn met zijn optreden een nieuw tijdperk der wetepschap te laten beginnen. Wel is de tijd nog niet gekomen, waarin men dien invloed van Darwin op de ontwikkeling der wetenschap nauwkeurig in allo opzichten kan bepalen. Aan de pas gesloten groeve is do vereering der adepten geneigd tot overschatting, de naijver van andersdenkenden niet gedood, de fakkel der partijzucht niet gebluscht. Ook de gevolgen van den gegeven stoot laten zich nog niet overzien, liet is evenmin mogelijk, oni nu te bepalen tot in welke verborgen schuilhoeken op het gebied van godsdienst, wetgeving,
26
opvoeding en maatschappelijk loven de door Darwin opgewekte beweging zal voortgaan, als om, gelijk een zijner biographen opmerkt, do geluidsgolvingen, die van een artillericpark uitgaan, in getal en uitbreiding to meten.
Een gansche schare van jongeren bouwt voort op den grondslag, door den grooten meester gelegd. Wat daarvan de uitkomst zal zijn, is thans nog niet te zeggen. Het kan wezen, dat de theorie van Darwin, — onvolmaakt gelijk alle menschelijk werk — niet in al hare onderdeelen zal kunnen gehandhaafd worden. Welliclit dat zij in latere tijden gewijzigd of opgenomen zal worden in eene natuurwet van nog wij deren omvang, maar, welke ontwikkeling do wetenschap ook moge aannemen, D a r-win\'s naam zal in alle volgende tijden genoemd worden als die van ecu reus op het gebied van wetenschappelijk denken en natuurkundig onderzoek.
Ik geloof niet mij aan overdrijving schuldig te maken, wanneer ik in Charles Darwin het ideaal van den natuuronderzoeker meen vertegenwoordigd te zien.
Zijn groote geest, volkomen in staat om elk gebied dor biologische wetensdiappen , zoowel het morphologisch en physiologisch, als hot systematisch en beschrijvend gedeelte in gelijke mate met gelukkig gevolg te beoefenen en tot in de kleinste bijzonderheden te onderzoekon, wist tegelijkertijd zich te verheffen tot die grootsche beschouwing der geheelc wereldorde, welke zulk eene geheele omkeering in onze methode van onderzoek en in onze wijze van donken heeft gebracht. Geen arbeider op het veld der wetenschap heeft meer dan hij gewerkt in massa\'s van kleine détails; geen meesterlijke geest van do hoogste wijsgecrige ontwikkeling heeft grootcr, de wereld hervormende waarheid gevonden.
En dat alles met een geduld en eene volharding zonder wederga. In deze eeuw van koortsachtig jagen was het
27
„nonum prematur in annumquot; hem nog niet genoeg. Zijn werelclberoomd werk verscheen eerst 15 jaren nadat do eerste schets daarvan was opgesteld, en dat nog wol omdat eeno oorzaak van buiten hem drong. Ook daarna bleef hij steeds arbeiden aan do ontwikkeling van zijn stelsel. Van zijn laatste werk zijn de onderzoekingen 40 jaren to voren begonnen en met volharding voortgezet.
Er blijft mij over, te spreken van Darwin\'s karakter als mensch , niet minder edel en groot dan zijn verstandelijke geest.
Moeielijke taak, U die persoonlijkheid naar waarde te doen kennen ! Want al wat er groots en schoons is in den aanleg des menschen, was bij hom zoo machtig ontwikkeld , dat er voor minder edele hoedanigheden geen plaats meer bleef. Wilde ik beproeven, naar behooren zijn karakter te schetsen, ik zou vermoedelijk op U den indruk maken van een hartstochtelijk bewonderaar, die zijn gemoed lucht geeft in eene uitbundige lofrede, terwijl de weinigen die den man van nabij gekend hebben, waarschijnlijk mijne woorden onvoldoende en koud. zouden achten.
Ik gevoel dan ook al de waarheid van hetgeen zijn geschiedschrijver zegt in de nog slechts ten deele verschenen hoofdartikelen in „Nature\'1: elke poging om zoodanig karakter te schilderen is als do poging, om een schitterend natuurtooneel of een wondervol kunststuk te beschrijven; men moet het zelf gezien hebben, zoo men de beschrijving zal verstaan.
Zoo ook moet men D a r w i n \'s werken zelf gelezen hebben, zal men hein waardeeren. Uit al zijne geschriften straalt U een geest van reinheid en eenvoud tegen, die IT zegt: deze man zoekt de waarheid om haar zelve en vraagt niet naar eigen verdienste of lof. Hierdoor dragen die werken , nevens de reuzengeleerdlieid en scherpzinnigheid.
28
waarvan zij getuigen, een stempel van oprechtheid en eerlijkheid, die, meer dan men wellicht vermoedt, tot hunne aanbeveling en waardeering hooft bijgedragen.
Wil men weten , welk eeno hooge achting Dar w i n genoot, men vrage het aan zijne wetenschappelijke tegenstanders, aan de Quatrefages b. v., met Flourens zijn voornaamsten bestrijder in Frankrijk, die zich nooit met het Darwinisme heeft kunnen verzoenen, en men leze diens merkwaardige woorden vol waardeering, onlangs in de zitting der Fransche Academie uitgesproken,
IJdelheid, dat zwak van zoo menig geleerde, kende hij niet. Terwijl de beste tijdschriften der wetenschap trotsch waren een woord van Darwin ia hunne kolommen te mogen opnemen , zond de nederige man zijne bijdragen in met de bescheiden, haast bespotteljjke vraag, of zij de plaatsing wel waard waren.
Schoon met eerbewijzingen uit alle oorden overladen, bleef hij de eenvoudige, bescheiden man, toegankelijk voor een ieder, en met innemende goedheid eiken jongere ontvangende , die tot hom kwam. Met de grootste belangstelling nam hij kennis van wat men te zeggen had, prees en moedigde aan waar hij kon, en wanneer hij dwalingen had te bestrijden, deed hij dit met eene zachtheid en welwillendheid die niet kwetste, maar integendeel tot nader onderzoek aanspoorde. En terwijl hij in zijne gesprokken een ieder verbaasde door don scli at zij nor geleerdheid en zijne breede opvatting der natuur, was hij, als onbewust van eigen grootheid , zoo eenvoudig en bescheiden, dat het scheen, alsof hij van anderen leerde en niet zelf do bron was waaruit zij putteden.
Opgewekt, vroohjk en vol geest, boeide hij zijne omgeving in de hoogste mate, maar altijd was zijne schets goedhartig, welgemeend en fijngevoeld als van een gentleman.
29
Bekend was zijne goedheid voor allen, zelfs voor de huisdieren die hem omringden, en pijnlijk werd hij getroffen, waar hij anderen leed of onrecht zag aandoen. Reeds in zijne jeugd werd het genot van den aanblik der heerlijke natuur van Brazilië hem vergald door de slavernij, die hij aantrof, en vol edele verontwaardiging schreef hij, hij zijn vertrek van daar, in zijn dagboek : „Ik dank God, dat ik nooit weer een slavenland zal bezoekenquot;.
Was het wonder, dat zij die het voorrecht genoten, te mogen vertoeven in het rustige landhuis aan de heuvelen van Kent, om strijd do hartelijkheid en opgewektheid roemden van den gastheer en zijn gezin ? Alles in die woning ademde een geest van eenvoud en comfort, van gezelligheid en gulheid, van liefde en goedheid, die een ieder bekoorde en de aangenaamste herinneringen achterliet.
Niet geheel ten onrechte heeft men Darwin met Socratcs vergeleken. Bij beide dezelfde begeerte om van anderen te loeren, hetzelfde geloof in de heerschappij der rede , dezelfde humor, dezelfde sympathische belangstelling in al de wegen en werken der \'menschen. Maar terwijl de wijsgeer der oudheid zich afkeerde van de problemen der natuur als hopeloos onoplosbaar, wijdde die der negentiende eeuw zijn. gansche leven aan hun onderzoek in den geest van Hefaclitus en D e m o-c r i t u s. Terwijl de eerste den giftbeker dronk als offer zijner leer, mocht de gelukkige D a r w i n, alvorens heen te gaan uit het midden der zijnen, do vruchten van zijn arbeid gerijpt en de meesten zijner bestrijders in voorstanders veranderd zien.