GESCHIEDENIS
DER
CHRISTELIJKE KERK.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
DER
DOOR
Tweede herziene en Termeerderde druk.
UTRECHT — C. VAN BENTUM — 1882.
ü looft d\'Apostelacliaai- in heerlijkheid, o Heer!
Profeten, Martelaars vermelden daar Uw eer.
Door heel Uw kerk wordt steeds, daar boven, hier beneden,
In strijd en zegepraal, Uw groote naam beleden;
U looft Uw Kerk alom, waar Gij die ook vergaarde,
U loov\', wat loven kan, in hemel en op aarde.
(iF.DRUKT r.U n. A. VAX 1IOVTF.N , TE UTRF.OIIT.
Waar in eencn tijd, gelijk den onzen, eene ontzettende macht van ongeloof is te voorschijn getreden, waar het Christendom zoo van alle kanten wordt bestreden, waar de belijdenis onzer vaderen zoo wordt miskend, \'waar zoo weinig eenstemmigheid onder broeders wordt gevonden, daar behoeft men zich niet te verwonderen, zoo iemand onder al de verwarring voor zich zeiven meerdere vastheid zoekt in de geschiedenis der Kerk, zooals die tot heden achter ons ligt. Wat mij betreft, ik heb van de bearbeiding van dit boek geen spijt gehad, ■maar dank den Heer, die mij daartoe lust en opgewektheid verleende. De geschiedenis der Christelijke Kerk is over V algemeen nog veel te weinig bekend, hoezeer ook onze dagen elkeen luide toeroepen, om zich het verleden voor het heden ten nutte te maken.
Mocht mijn arbeid daartoe strekken, dat, bij meerdere bekendheid met de geschiedenis der Kerk, de behoefte aan meerder gebed gevoeld werd, ten einde er een meer krachtig en zuiver geloofsleven geboren werd\'. Ik koester het stil vertrouwen, dat de Heer dit geringe werk voor dezen en genen nog tot zegen zal doen zijn, en ik zou mij zeer verheugen, \'wanneer het tot meerdere eenheid des geestes mocht bijdragen, onverschillig tot welk kerkgenootschap men overigens ook behoore. Voor mij zeiven breng ik den Heer mijnen ootmoedigen dank, want deze arbeid is mij gezegend geweest. Dewijl ik daarbij zoo menigmaal \'.f Heeren nabijheid ondervond, neem ik niet zonder \'weemoed afscheid van een werk, dat mij, ook door de vele kruisgezanten , die ik daarbij leerde kennen, steeds dierbaarder is geworden; ierwijl ik, bij het aanschouwen van zoo velen, die getrouw
VOORBERICHT.
bleven tot in den dood, levendig gevoelde, dat in een ootmoedig aankleven van den Heer de ware grootheid, de schoonste heerlijkheid en-de zaligste genietingen te vinden zijn.
Aan deze woorden voor den eersten druk, die ik nog ten volle beaam, heb ik weinig toe te voegen. Aan de goede beoordeeling, li\'elke den eersten druk van dit werk ten deel viel, is het zeker toe te schrijven, dat hij, in weerwil eener buitengewoon groote oplage, binnen kort was uitverkocht. De gebreken, die ik er echter later in meende te ontdekken en die eene belangrijke omwerking noodig maakten, waren oorzaak, dat niet reeds voorlang een tweede druk is uitgegeven. Nu deze thans verschijnt, kan reeds uit eene oppervlakkige inzage blijken , dat het eene herziene en vermeerderde uitgave is, waaraan de eerste druk bijna niet is te herkennen; de meeste paragrafen zijn omgewerkt, en onderscheidene nieuwe zijn er bijgevoegd.
VI
Dankbaar de welwillendheid erkennende , waarmede vele ////. Predikanten en Onderwijzers de eerste uitgave bij hunne leerlingen bekend maakten of gebruikten, heb ik bij de bewerking voor dezen tweeden druk vooral getracht, het ook voor ondenvijzers en kweekelingen een geschikt handboek te doen zijn. In hoever mij dit gelukt is, zal later moeten blijken. Het is mijn innige wensch, dat deze arbeid mede voor het opkomend geslacht gezegend moge worden door Hem, die wel den mensch in staat stelt te zaaien, maar die het geven van wasdom aan zich zeiven heeft behouden.
F. v. K.
Groningen, Juli 1882.
Blaüz.
INLEIDING................... I.
EEN BLIK OP HET HEIDENDOM IN \' l\' ALGEMEEN. . . 4.
HET OOSTERSCHE HEIDENDOM......5.
Karakter van het Heidendom der Habyloniers, Arabieren en Pheniciërs. — De godenleer der Egyptenaren. — Perzië, Zoroaster, de Zend-Avesta en de Perzische godenleer. — De Indiërs, hunne Veda\'s en de goden Indra, Brahrna, Vischnoe en Siwa. — Het Boedhisrae in China en Indië.
§ 3-
DE GODSDIENST DER GRIEKEN...... 8.
Karakter der Grieksche godenleer. — De Olympische goden, Zeus, Hera, Pal-las, Apollo, Aphrodite, Pluto en anderen. — Homerus en zijne schriften. — Grieksche kunst. — De wijsgeeren Solon, Demosthenes, Sokrates en Plato.
DE GODSDIENST DER ROMEINEN......12.
Rome en de Romeinen. — Godenleer en de goden Jupiter, Juno, Minerva, Mars. Vesta, Venus, Mercurius, Saturnus, Neptunus en anderen. — Dichters en letterkundigen, Horatius, Ovidius, Cicero, Seneca. Tacitus en anderen. — Ro-meinsche monarchie. — Grootheid en verval.
INHOUD.
DE HEIDENSCHE GODSDIENST DER GERMANEN . . . 15.
Karakter en woonplaats van dit volk. — Groote Friezen, Kleine Friezen en andere vroegere bewoners van Nederland. — De Eddaas, Germaansche godenleer, Alvadur, de Asen, Odin ofWodan, Thor of Donar, Tuisco, Freyr, Ostara, Loke, Hela en anderen. — Heilige ofTerplaatsen. — Surtur en de godenschemering.
DE SAMARITANEN........21.
Oorsprong van dit volk, — Tempel op Gerizim. - Simon de toovenaar.
§ \'•
HET JOODSCHE VOLK.......22.
De roeping van Abraham. — Israël in Egypte. — Onder David en Salomo. — Ballingschap en terugkeer. — Alexander de Groote. — Joodsche koloniën. — Opkomst van het farizeïsme. — De Joden onder de Antiochussen. — De Makka-beeschen vrijheids oorlog. — Israël onder de Romeinen en onder \'t bestuur der Herodussen. — Partijen. — Israels verwachting.
Van Christus tot op Keizer Constantijn.
De afgevallene menschheid. — Christus den Openbaarder van God. — De
ideaal mensch. — De Middelaar Gods en der menschen.
§
Het Pinksterfeest en pinksterwonder. — De uiterlijke teekenen en het innerlijke wonder des Geestes. — De prediking der Apostelen en hare vrucht.
§ 10.
KARAKTER DER EERSTE GEMEENTE.....32.
De onmiddellijke getuige van Christus. — Van een hart en éene ziel. — Kaf onder het koren. — De gemeenschap der goederen.
via
INHOUD.
DE APOSTOLISCHE KERK.......34.
Hel outstaan van gemeenten. — Organisatie en kerkbestuur. — Velerlei gaven. — Kerkelijke ambten. — Leven en eeredienst. — Liefdemaaltijden. — Vergaderplaatsen. — Doop en Avondmaal. — Viering van den dag der Opstanding.
GESCHIEDENIS DER APOSTELEN......36.
Werkzaamheid van den diaken Filippus. — Petrus te Cesarea. — Ontstaan van de naam: Christenen. — Dood van Jakobus. — Kruisdood van Petrus. — Sagen aangaande de meeste Apostelen. — Werkzaamheid en lotgevallen van Johannes.— Leven en marteldood van Jakobus. — Werkzaamheid en dood van Paulus.
TWIST EN KETTERIJ.......40.
Geen volmaakte Kerkstaat hier beneden.— »Valsche broederen/\' — Judaïseerende richting. — »Kwade arbeiders.quot; — Sekten der Nazareërs. — De Ebionieten. — De Gnostieken. — Simon de toovenaar. — Cerinthus. — Doceten. — Nikolaïten.
DE KANONIEKE SCHRIFTEN......43.
Hun ontslaan, verscheidenheid en eenheid.
DE VERWOESTING VAN JERUZALEM.....46.
Oproer der Joden. — De Christengemeente. — Vespasianus. — Titus. — Jeruzalem ingesloten. — Stad en tempel verwoest.
STRIJD TEGEN EN VOOR HET CHRISTENDOM . . . 50.
Vorming van een Joodsch Sanhedrin. — Oproer der Joden. — Verlies hunner nationaliteit. — Stichting van Aelia Capitolina. — Bar-Cochba. — De Talmud. — De Platonische school. — Celsus en Porphyrins. — De Apologeten, Aristides, Quadratus, Justinus, Athenagoras en Tertulliaan.
VERHOUDING VAN DE ROMEINSCHE STAATSMACHT TOT HET
CHRISTENDOM IN DE BEIDE EERSTE EEUWEN . . . 52.
IX
j De politiek der Romeinen. — Hel Christendom als sekte beschouwd. — Keizer
INHOUD.
Nero. — Veivolgingeu. — Keizer Nerva. — Keizer Trajaan. — Brief van den stadhouder PUnms. — De Kerk onder Keizer Hadriaan en onder Antoninius Pius.
IGNATIUS BISSCHOP VAN ANTIOCHIË.....56.
Zijne belijdenis voor Keizer Trajaan. — Zijne veroordeeling en manelaarsreis naar Rome. — Zijne begeerte naar de martelaarskroon. — Zijne gerustheid in de ure des doods.
JUST1NUS DE MARTELAAR.......58.
Zijn leven en bekeering. — Zijne belijdenis, veroordeeling en dood.
POLYCARPUS, BISSCHOP VAN SMYRNA .... 60.
Zijn leven en gevangenneming. — Vrijmoedige belijdenis. — Wordt ter dood veroordeeld. — Sterft God lovende op den brandstapel.
DE GEMEENTEN VAN CHRISTUS TE LYON EN TE VIÊNNE. . 62.
Brief van de Christenen aldaar aan hunne broeders in Azië en Phrygië. — Lijden en sterven van Sanctus en Maturus. — Van Alexander en Attalus. — Van Blan-dina en anderen.
S 0.7
O •
VERHOUDING VAN DK ROMEINSCHE STAATSMACHT TOT HET
CHRISTENDOM IN DE DERDE EEUW.....64.
Vervolgingen onder Keizer Severus. — Perpetua en Félicitas verscheurd. — De Christenen verkrijgen rust. — Vervolging onder Decius. — Bisschop Aedemon en Pionius. — Keizer Valerianus. — Marteldood van Fabianus en Sixtus. — Lauren-tius\' belijdenis en marteling. — H. Agnes. — Romanus. — De Keizers Gallienus en Diocletianus. — Goddelijke oordeelen. — Kerklegenden, de H. Ursula met hare maagden en het Thebaansch legioen.
DE APOSTOLISCHE VADERS EN HUN GESCHRIFTEN. APOCRYPHE
LETTERKUNDE.........68.
Ignatius, Polycarpus, l\'apias. Clemens van Rome. — De Clementinen. — Cons-titutiones Apostolicae. — Brief van Barnabas. — De pastor van Ilermas. — Apocryphe letterkunde. — Apocryphe Evangeliën. — Handelingen der Apostelen.— Het boek Henoch.
X
CHRISTELIJK GELOOF EN LEVEN DER TWEEDE EN DERDE EEUW. . 70.
Leer en invloed der Apostolische Vaders. — Het leven der Christenen tegenover de Heidenen. — Heiligen en relique vereeriug. — De waarde van goede werken. — Geestelijke broeders en maagden. — Verwachting van een duizendjarig rijk. — Vergaderplaatsen. — Katakomben. — Zinnebeelden.
CHRISTELIJKE FEESTDAGEN TUCHT EN KERKBESTUUR . . 74.
De Zondagviering. — Verschil over \'t Paaschfeest. — Christelijke feestdagen. — De doop en belijdenis. — Wijze van Avondmaalsviering. — Tucht. — Kerkelijke ambten. — Opkomst van een geestelijken stand. — Bisschoppelijke kerkregeling. — Streven naar uitwendige eenheid.
UITBREIDING VAN HET CHRISTENDOM.....78.
De eerste Christenvorst te Edessa. — Het Evangelie aan den Donau. — Nunéa brengt het Evangelie den Heriërs. — Het Evangelie in Arabië, Parthië, Perzië, Indië, Egypte, Nubië en Abyssinië. — Het Evangelie in Duitschland, Frankrijk, Zwitserland en Spanje. — Bisdommen te Keulen. Trier enz.
ENKELE KERKVADERS, HUNNE SCHOLEN EN GESCHRIFTEN. . 80.
De kerkvaders Irenaëus en Hippolytus aan de Catecheten-school te Antiochië.— Tertullianus en Cyprianus leeraars te Carthago. — Athenagoras stichter der Ca-techeten-school te Alexandrië en de leeraars Pantenus, Clemens en Origenes.
AFWIJKENDE RICHTINGEN EN KETTERIJEN .... 84.
Het kluizenaarsleven. — Antonius. — Paulus van Thebe. — Montanis en de Montanisten. — NTovatianus en zijn partij. — Bisschop Melitius en de Melitianen. — Mani en het Manicheische stelsel.
HET GNOSTICISME........88.
De Gnostieken in \'t algemeen. •— Syrische Gnostieken. — Egyptische Gnostieken. — Cerinthus. — Basilides. — Valentinus. — De üphieten. — Leer van den Gnostiek Justinus. — Carpocrates. — Saturnius. — Tatianus en de Enkra-tietea. — Mardon. — De Clementinen.
XI
INHOUD.
DE GODMENSCH JEZUS.......91.
Hel geloof in den Christus onderzocht en bearbeid. — liet oordeel van Irenaëus over Christus en van Plinius over de Christenen. — Triniteitsleer tijdens Tertul-liaan. — Dyonisius. — Leer der Unitariërs. — Praxeas, Noëtus en de Patripas-sianen. — De Monarchianen, Sabellius en het Sabellianisme. — Paulus van Samosata.
TWEEDE TIJDVAK DER OUDE KEHKGESG111EDENIS. Van Keizer Constantijn tot op paus Gregorius I.
KEIZER CONSTANTIJN DE GROOTE.....93.
Coustantijns oorlogen. — Intocht in Rome. — liet Christendom staatsgodsdienst. — Uitwendige voorspoed der Kerk. — Bijgeloof van Helena. — Een blik op Constantijn.
DE ARIAANSCHE STRIJD.......97.
Arius presbyter te Alexandrie. — Concilie te Nicea. — Athanasius bestrijdt Arius. — Arius veroordeeld en verbannen. — Concilie te Tyrus. — Terugkeer en dood van Arius. — Vervolging tegen Athanasius. — Eusebianen. — Zegepraal van het Arianisme. — Keizer Valens. — Keizer Theodosius. — De leer der Drieëenheid.
ONDERGANG VAN HET HEIDENDOM.....IOI.
Julianus de afvallige. — Theodosius I verbiedt de Heidensche godsdienst. — Gratianus verbiedt de Heidensche godsdienst in het Westen. — Heidensche tempels verwoest. — De groote volksverhuizing. — Het wegstervend Heidendom.
DE STAATSKERK DER VIERDE EEUW.....IO3.
Vormelijke eeredienst en geestelijk verval.— Bijgeloof. — Reliquiën. — Invloed der Keizers in geestelijke zaken. — Verheffing der geestelijkheid. — Het coeli-baat. — De monnikenstand. — Bisschop Ulphilas. — Uitbreiding van het Evangelie onder Gothen, Hunnen en andere stammen.
XII
INHOUD.
THEOLOGISCHE SCHOLEN, LETTERKUNDE EN KERKVADERS. . lOÓ.
Theologische school te Alexandrië. — Athanasius. — Basilius de Groote. — Gregorius van Nyssa. — Gregorius van Nizianzus. — Eusebius van Cesarea, — Schrijvers van Kerkgeschiedenis. — Lucianus. — Eusebius van Emisa. — Ephraïm de Syriër. — Johannes Chrysostomus. — Strijd over de leer van Origenes. — Hyronymus en Rufinus. — Theophilus van Alexandrië. — Verbanning en dood van Chrysostomus.
AMBROSIUS, BISSCHOP VAN MILAAN.....TO9.
Leven en roeping tot het bisschopsambt. — Verhouding tot enkele Keizers. — De Keizers Gratianus, Valecs en Theodosius. — Beschouwingen.
AUGUSTINUS, BISSCHOP VAN HIPPO RF.GIUS. . . .112.
Zijn vroeger zondig leven. — Bekeering. — Geestesrichting. — Geschriften.
SEPARATISTEN.........TI5.
Donatisten. — Audius. — Massalianen. — Apostolici. — Priscillianisten. — Bisschop Tthacius. — liet eerste vergoten ketterbloed. — Aerius presbyter te Sebaste. — Jovinianus. — Vigilantius. — Pauliscianen.
TWISTEN OVER DE LEER VAN ZONDE EN GENADE . . Il8.
Leer van den vrijen wil in het Oosten. — De bekeering. — liet gevoelen der Westersche Kerk. — Coelestius, Pelagius en hunne dwaalbegrippen. — Veroordeeling van het Pelagianisme. — De leer der voorbeschikking van Augustinus. — De Westersche Kerk. — De Semipelagianen. — De predestinatie-leer.
TWISTEN OVER DE MENSCHHEID VAN JEZUS. . . .121.
l.eer en veroordeeling van Apoliinaris. — Nestoriaansche strijd. — Eutyches. — Synode te Chalcedon. — Synode te Efeze. — Monophysieten strijd. — Driekapittel-strijd. — Keizer Heraclius. — Monotheleten. — Maronieten.
K.ERKEI.IJKE WETGEVING, BESTUUR EN EEREDIENST . .125.
Johannes Scholasticus. Johannes de Vaster en Dionysius Exiguus, verzamelaars
XIII
INHOUD.
der canones. — Kerkelijke jurisdictie. — Inkomsten der Clerus. — Benoeming der bisschoppen. — Oekumenische synoden. — Eenheid der Kerk. — Eeredieast. — Dichters. — Doop en Avondmaal. — Bijgeloof. — Kerkbouw. — Beeldendienst.
STAATKUNDIGE WOELINGEN EN UITBREIDING VAN HET CHRISTENDOM. 129.
Koning Alarik verwoest Rome. — Koning Genserik rukt Carthago binnen. — Hunnerik verwoest de kerk van Afrika. — Attila trekt tegen Rome op. — Clovis koning der Franken wordt gedoopt. — De zendelingen Fridolin, Patrick, Colum-banus en Agilulf.
HET ONTSTAAN DER KLOOSTERS.....131.
Het kluizenaarsleven. — Pilaarheiligen. — Pachomius en de kloosters in hel Oosten. — Benedictus van Nursia en de kloosters in het Westen.
HET ONTSTAAN VAN HET PAUSDOM.....134.
Bisschoppelijke macht. — Metropolitanen. — Patriarchen. — Het primaat van Petrus. — Leo I en de Apostolische Stoel. — Paus Gregorius 1.
KERKGESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN.
Van Gregorius I tot Gregorius VII, 1087.
MOHAMMED.........138.
Zijn leven en optreden als profeet. — De Koran. — Overwinningen. — Mo-hammeds navolgers in Spanje. — Teruggeslagen door Karei Martel.
UITBREIDING DES EVANGELIES IN EUROPA. . . . 141.
De Brittanniërs. — Columbanus. — Gregorius van Rome. — Gezantschap naar koning Ethelbert. — Edwin koning van Northumberland. — De zendelingen Gallus, Severinus, Ruprecht en anderen. — Amandus werkt in Friesland en aan de Schelde. — Eligius predikt in Friesland.
xtv
W1LLEBRORD, BONIFACIUS EN ANDEREN .... I43.
Willebrords arbeid onder de Friezen. — Koning Radboud. Switberl bezoekt de Rijnstreken. — Bonifacius arbeid onder Friezen en Saksen. — Lebwin werkt te Deventer en Willehad onder de Groningers.
KAREL DE GROOTE........147.
Kareis persoonlijkheid. — Overwinningen. — Handhaaft den Paus. — Door Leo tot keizer gekroond. — Kareis afstand van de regeering eu dood.
VERDERE UITBREIDING VAN HET EVANGELIE IN NOORDELIJK EUROPA. 149.
De zendeling Ludger. — Ansgarius. — Koning Harold gedoopt. — Biorn koning der Zweden. — De zendelingen Gislemar en Withmar. — Koning Olaf van Noorwegen. — Het Christendom op Ijs- en Groenland. — Rembert verkondigt aan de Wenden het Evangelie. — Cyrillus en Methodius onder de Bulgaren. — Koning Bogoris gedoopt. — Vorst Bartilas gedoopt. — Het Evangelie in Hongarije, Boheme en Rusland.
DE CLERUS EN HET BESTUUR DER KERK . . . .154.
Verhouding van Kerk en Staat. — Inkomsten der Kerk. — Kerkelijke rechtsspraak en tucht. — Verval en verwildering. — Pogingen tot hervorming. — De Canonicen. domheeren en domcapittels.
DE MONNIKEN ORDEN.......157,
Werkzaamheid der monniken. — Verval. — Het klooster Clugny. — De orde Camaldoli. — De Karthuisers. — Vereeniging van Fontevraud. — De Hospitaliters. — De Bernardijnerorde. — De Praemonstratenserorde. — De Carmeliter-orde. — De Trinitariërs. — De Johannieterorde en Tempelieren. — De Franciscanerorde. — De Clarissenorde. — De Dominicanerorde.
STRIJD EN SCHEURING TÜ3SCHEN DEOOSTERSCHE EN WESTERSCHE KERK. 163.
De beeldenstrijd. — Keizer Leo III. — Keizerin Irene en Theodora. — Ignatius
en Photius van Constantinopel. — Patriarch Michael. — Scheuring. _ Grieksche
letterkundigen.
XV
INHOUD.
DWALING EN BIJGELOOF.......l66.
Genmansch Christendom. — Mariadienst. — Zoogenaamde Godsgerichten. — Vagevuur. — Zielmissen. — Bedevaarten. — Heiligendienst. — Afval.
LEVENSBEELDEN........l68.
Bisschop Gregorius T. — Claudius bisschop van Turyn. — Rabanus Maurus aartsbisschop van Mainz. — Anselmus aartsbisschop van Canterbury. — Bernard abt van Clairvaux.
THEOLOGISCHE WETENSCHAP EN STRIJD . . . . I j ï.
Beda Venerabilis. — Jornandes. — Paules Warnefrid. — Isodoris van Sevilla. — Alcuinus abt te Tours. — Elipandus van Toledo. — Het Adoptianisme. — Gott-schalk en zijn praedestinatie-leer. — Radbertus Paschasius. — Berengarius en de Avondmaalstrijd.
HET PAUSDOM.........174.
Paus Zacharias en Lodewijk de Vrome. — Karei de Kale en paus Johannes. — De Isidoriscbe decretalen. — Pausin Johanna. — Paus Nicolaas en koning Lotha-rius II. — Paus Sergius en de Toscaansche partij. — Paus Johannes en koning
Otto. _ Paus Sylvester. — Keizer Hendrik ITT. — Paus Gregorius VII. — Het
coelibaat. — Verbod van inhuldiging met ring en staf. — Keizer Hendrik IV en paus Gregorius. — Canossa. — De idee van het pausdom.
KERKGESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN.
Van paus Victor III tot op de Kerkhervorming in 1517.
HET PAUSDOM NA GREGORIUS......ITO-
De stedehouder van Christus ten toppunt van macht. — De investituur met ling en staf. — Het 2,le Lateraan concilie. — Arnold van Brescia. — Koning Hendrik II van Engeland. — Thomas Uecket. — Pans Innocentius III. — Het interdict. — Koning Jan van Engeland.
XVI
I N H O U U.
DE KRUISTOCHTEN.......182.
Twist om hel Heilige Land. — Bedevaartgangers.— Ontstaan der kruistochten.— Eerste kruistocht onder Godfried van Bouillon. — Jeruzalem ingenomen. — Tweede kruistocht. — Jeruzalem door Saladin heroverd. — Derde kruistocht. — Voor-deelen der kruistochten.
KERKELIJKE WETENSCHAP.......185.
De scholastiek. — Ratioueele theologie. — Nominalisten. — Abaelard. — Petrus Venerabilis. — Thomas van Aquino. — Johannes Duns Scutus. — Richard van St. Victor. — Hugo van St. Victor. — Petrus Lombardus. — Johannes Tauler. — Hendrik Suso. — Middeleeuwschc literatuur.
VRIJE VEREENIGINGEN.......188.
Beghijnen en Begharden. — Lollarden. — De Geeselaars of Flagellanten. — De Vitus Dansers. — Geert Groote en dc broeders des gemeenen levens. — Thomas a Kempis. — Nicolaas de Cusa. — Wessel Gansvort. — Rudolf Agri-cola. — Erasmus.
PROTESTEERENDE PARTIJEN......I90.
De Paulicianen. — De Katharen. — De sekte van den II. Geest. — De Apostel-orde. — Vervolgingen tegen de Albigenzen.
DE WALDENZEN........194.
Petrus Waldus. — Leer en leven der Waldenzen. — Vervolgingen.
HET PAUSDOM NA INNOCENTIUS 111 TOT LUTHER. . . 197^
De Hohenstaufen. — De pragmatieke sanctie. — De Siciliaansche Vesper. — Bonifacius VIII en koning Filips. — Het Avignonsche pausdom. — Het pauselijk Schisma. — Concilie te Constanz. — Leo X en liet Lateraansch Concilie.
DE KATHOLIEKE KERK VOOR DE HERVORMING . . . 202.
Streven naar kerkelijke eenheid. — Dwaalleer en bijgeloof. De aflaat. — De eeredienst. — De bouw- en beeldende kunsten. — Bijzondere personen.
XVI i
voorloopers der hervorming.....207.
Juhii Wycliffe. — Johannes Huss veroordeeld eu verbrand. — Hieronymus van Praag veroordeeld en verbrand.
§ (16.
getuigen der waarheid......213.
De Boheemsche opstand. — De Caüxtynen en Taborieten. — Verdrag te Bazel. — ])e Boheemsche broeders. ■— Vervolgingen in Engeland. — Savonarola verbrand
gt;! 67.
belangrijke gebeurtenissen......217.
Amerika ontdekt. — De Spanjaarden in de nieuwe wereld. — Constantinopel door de Turken veroverd. — Herleving der Grieksche taal en letterkunde. — Uitvinding der boekdrukkunst. — De aflaathandel.
NIE U W E K E R K G E S C111 E D E NIS.
Van Luther tot den vrede van Munster 1517—1648.
Luthers jeugd en jongelingschap. — Wordt Augustijner-monnik. — Zijne priesterwijding. — Teleurstelling te Rome. — Iloogleeraar te Wittenberg. — Verzet tegen de aflaathandel. — Zijn 95 stellingen. — Redetwist met Eek. — Verbrandt de pauselijke bullen.
luther\'s verdere werkzaamheid. . . . .228.
Luther op den rijksdag te Worms. — De rijksban. — Zijn verblijf op den Warl-burg. — Terugkeer naar Wittenberg. — Zijn huwelijk, werkzaamheid en dood. — Luther als Christen en Hervormer beschouwd.
xviil
1 N HOU 1).
LUTHERS .MEDEARBEIDERS.......234.
Philippus Melanchthon en zijne betrekking tot Luther. — Melanchthons dood__
Johannes Bugenhagen. — Justus Jonas. — Staupitz en Frederik de Wijze.
OVERZICHT DER KERKHERVORMING VAN DUITSCHLAND . . 238.
Luthers Bijbelvertaling. — Keizer Karei. — Het edict van Worms. — Het verbond der hervormden te Torgau. — Martelaren. — De rijksdag te Spiers. — Kerkvisitatie. — Rijksdag te Augsburg. —• Augsburgsche Confessie. — Verbond te Smalkalden. — Strijd. — Het interim. — Augburgsche godsdienstvrede.
FANATISME.........245.
De boeren-oorlog. von Hutten en von Sickingen. — Thomas Münzer. _ De
Zwickauer-profeten. — De wederdoopers.
ZWITSERLAND TIJDENS DE HERVORMING .... 248. Bijgeloof. — Priesterbedrog. — De aflaathandel.
UI.RICH ZWINGLI EN ZIJNE MEDEARBEIDERS. . . .251.
Zwingli s jeugd. — Priester te Claris. — Zwingli te Zurich en de hervorming aldaar. Leo Judae. — Berthold Haller. — Oecolampadius. — Karakter der Zwitsersche hervorming. — Verbreking van het Eedgenootschap. — Strijd en dood van Zwingli.
JOHANNES CALVIJN........255.
Calvijns jeugd en bekeering. — Komst en werkzaamheid te Cenève. — Zijn karakter. De Libertijnen. — Calvijns letterkundigen arbeid en dood.
LICHT EN SCHADUWZIJDEN DER HERVORMERS . . . 260.
Bullinger en de Helvetische Confessie. — Theodoras Beza. — Verschil over het Avondmaal, — Scheuring in de Protestantsche Kerk. — Verschil in eeredieust en kerkbestuur. — Calvijns Kerk- en Staatsrecht. — Michael Servedo. — Verschil in leerstellingen.
XIX
INHOUD.
INVLOED DER HERVORMING 01\' DE ROOMSCHE KERK . . 266.
Concilie te Trente. — Nieuwe Orden. — De Theatinen. — De Capucijners. — De vaders van het Oratorium. — Frans van Sales. — Vincentius de raulo. — De Lazaristen. — De Ursulinen.
DE JEZUÏETEN. • . .....270.
Ignatius Loyola. — Het genootschap van Jezus. — Grondbeginselen van het Iezuïetisme. — Zendingswerkzaamheid. — Frans Xaverius. — Zendingsarbeid in Japan, China en Amerika.
DE HERVORMING IN SCANDINAVIË.....275.
Christiaan II. — Hans Tausen. — Christiaan III. — Gustaaf Wasa. — De gebroeders Petersen. — De rijksdag te Westeraes. — Johan III. — Stenden-vergadering te üpsal.
DE HERVORMING IN HONGARIJE, ZEVENBERGEN , BOHEMEN, POLEN ,
BRANDENBURG, ENZ........278.
Het huis Habsburg in Oostenrijk. — De Weener-vrede. — Het geloof der Bohemers. — De Woiwoden in Polen. — Albrecht van Brandenburg en Pruisen. — Elisabeth Keurvorstin van Brandenburg.
DE HERVORMING IN ENGELAND......281-
Het Engelsche volk. — Tindals bijbeluitgave. — Hendrik VIII. — Eduard \\ 1. Koningin Maria. — Ridley en Latimer verbrand. — Cranmer verbrand. -— Koningin Elisabeth. — Hervormde Kerk en Kerkvorm. — De Puriteinen. — Presbyteri-aansche Kerk.
DE HERVORMING IN SCHOTLAND......286.
Schotland vóór de hervorming. — Patrik Hamilton. — John Knox. — Congregatie van Christus. — Maria Sluart.
DE HERVORMING IN IERLAND......290,
Ierland in de I2,,e eeuw. — Ierland onder Hendrik V lil. — Ierland onder Elizabeth. — Samenzwering.
XX
INHOUD.
godsdiensttwisten in engeland en schotland . . 293.
Dc ludependenten. — De Levellers. — Het buskruitverraad. — Het Covenant. — Olivier Cromwell.
de hervorming in frankrijk.....296.
Letebre. — De Bourbons. — Koning Frans I. — Hendrik II — Anne du Eourg. — Synode te Parijs. — Dc Bourbons en de Guisen. — Katharina de Medicis. — Oorlog en vrede. — Huwelijksplannen. — Parijsche bloedbruiloft.— Admiraal Coligny. — Hendrik III. — Hendrik IV. — Edict van Nantes. — Edict van \\imes.
de hervorming in italië......304.
He. Italiaansch Humanisme. — Invloed der Duitsche hervorming. — Bruccioli\'s N. Testament. — Occhino en Petrus Martyr. — Mollio van Montaltino. — Vervolgingen.
de hervorming in spanje......308.
Vervolgzucht der geestelijken. — Juan Perez. — Julian Hermandez. — Francisco Enzinas. — De Spaansche inquisitie. — Auto-da-fé\'s. — Koning Filips II.
de hervorming in de nederlanden . . .313.
Karakter der Hervorming. — Hendrik van Zutphen. — Keizer Karei. — Inquisitie. — Martelaren te Antwerpen. — Bijbel-uitgaven. — Jacob Liesveldt.
de hervorming in de nederlanden. Voortzetting van § 89. . 31S.
Vervolgingen te Utrecht. — Vervolgingen in Friesland en te Arnhem. — Jan de Bakker, — Nieolaas van Antwerpen,
xxi
merkwaardige personen.......323.
Menno Simons\' leven en werkzaamheid. — De Doopsgezinde Broederschap. — Angelus Morula, pastoor te Heenvliet. — Johannes a Lasco\' leven en werkzaamheid, — Guido de Bres\' leven en marteldood.
INHOUD.
FILIPS II EN DE NEDERLANDEN......330.
Karakter van Filips. — Nieuwe bisdommen. — Granvelie. — Prins Willem I. — Verbond der edelen. — De moderatie. — Hagepredikers. — Petrus Datheen. — De beeldenstorm.
DE TACHTIGJARIGE STRIJD MET SPANJE. 1568-—1648 . 335.
Alva in Nederland. — Vervolgingen. — Raad van beroerten. — Begin van den tachtigjarigen strijd. Vestiging der Gereformeerde Kerk. — Prins Willem I.
GODSDIENSTTWISTEN DER REMONSTRANTEN. . . .341.
Aanvallen op de Confessie. — Oldenbarneveld. — Dwaalgeesten. — Arminius en Gomarus. — Eisch tot revisie der Confessie. — Ingediende Remonstrantie en Contra-Remonstrantie. — Oldenbarnevelds vervolgzucht en politiek — De Durd-sche Synode. — Veroordeeling der Remonstranten. — Oldenbarnevelds vonnis en dood.
DWALINGEN EN GODSDIENSTSTRIJD.....350.
De Socinianen. — Lijfstraffelijke rechtspleging. — Antinomisme. — Andreas Osiander. — Casper Schwenckfeld,
DE DUITSCH PROTESTANTSCHE KERK NA DE HERVORMING . . 353.
De Philippisten. — Adiaphoristische strijd. — Majoristische strijd. — Synergis-tische twist. — Krypto-Galviiiisme. — Ontstaan van de Ileidelbergsche Catechismus. — Het formulier van eendracht.
MYSTISCH EN PRAKTISCH CHRISTENDOM IN DE DUITSCHE KERK. . 358.
De mystiek. — Valentijn Weigel. — Jacob Böhme. — Johan Arndt. — Jolian Gerhardt. — Dorothea Sibylla. — Louise Henriëtte. — Hans Walther. — George Neumark. — Joachim Neander.
PROTESTANTSCHE ZENDINGEN......362.
De Grieksche Kerk. — De Russische Kerk. — Volkplantingen en zending naar Amerika. — Petrus Heiling. — Van Dorne en Blumenhagen. — Johan Elliot. — Zendinggenootschappen.
XXII
INHOUD.
DE ROOMSCH KATHOLIEKE KERK......365.
De pausen. — De Jezuïeten. — Leer der Jezuïeten. — Galüleo Gallilei. — Roomsche Bijbeluitgaven. — Propaganda fide. — Zending in Brazilië. — Zending in de Oostcrsche Kerk.
DE DERTIGJARIGE OORLOG.......368.
1\'rotestantsdie Unie. — Katholieke Ligue. — Christiaan IV. — Herstellingsedict. — Gustaaf Adolf. — West faalsche godsdienstvrede.
N 11-:U W I\' KE KKGESCUIEDEN 1 S.
Van den vrede van Munster tot op onzen tijd, 1648—1882.
OVERZICHT.........373.
Kerk- en Schoolwezen. — De wijsbegeerte. — Kerkgeloof en wetenschap. — Johan Kepler. — Formula Consensus.
ONGELOOF EN WIJSBEGEERTE......377.
Francis Bacon. — René des Cantes. — Herbert. — Johan Locke. — Baruch Spinoza. — Matthias Knutzen. — Gottfried Leibnitz. — Christiaan Wolff.
DE ENGELSCHE OMWENTELING. Vervolg van 85. . . 380.
# Karei II. — Jacobus II. — Openbare vervolgingen. — Willem III, — De tolerantiebill.
VERDRUKKING DER PROTESTANTEN fN FRANKRIJK. Vervolg Van 86. 38 I.
Lodewijk XIV. — De Gallikaansehe Kerk. — Vervolgingen. — Dragonnades. — Refugiés. — De Camisarden. — De kerken der woestijn. — Lodewijk XVI.
xxm
INHOUD.
DE PROTESTANTSCHE KERK IN DLTTSCHLAND . . . 385.
Fredeiik August van Saksen. — De Jezuïeten en de l\'olen. — Rijksdag te Odenburg. — Salzburgsche emigranten.
DE ROOiMSCH KATHOLIEKE KERK......387.
Paus en Jezuïeten. — Paus Clemens XIV heft de Jezuïeten orde op. — De Trappisten orde. — Mechitaristen. — Congregratie. — De broeders der Chr. Scholen. — De zusters van het heilige hart van Jezus. — De Redem-toristen. — De mystiek. — Michael Molinos. — Féuélon. — Bossuet. — Johan Scheffler.
HET JANSENISME IN FRANKRIJK EN DE OUD-BISSCHOPPELIJKE
KLEREZV IN NEDERLAND.......389.
Cornelius Janseaius. — Strijd met de Jezuïeten. — Port Royal. — Blaise Pascal. — Quesnel. — Lodewijk XV. — üe Katholieke Kerk van Nederland. — Schenk van Toutenburg. — Sasbald Vosmeer. — Rovenius. — Neercassel. — Petrus Codde. — Cornells Steenoven, — Willebrord van Os. — Koning Willem I en het concordaat.
GELOOF EN LEVEN........395.
De Duitsche Kerk. — Ernest de Vrome. — Paul Gerhardt. — Bach en Handel.— De piëtisten. — Spener en Francke. — Twist over Speners leer, — Francke\'s werkzaamheid.
HET ONTSTAAN DER BROEDERGEMEENTEN .... 400.
Graaf van Zinzeudorf. — Hernhut. — De Broedergemeente. — Geloofsleer der Hernhutters. — Zendingwerkzaamheid.
EMANUEL SWEDENBORG....... 404-
I
Swedenborgs jeugd en rijper leven. — Zijne vermeende openbaringen. — Zijne leer. — De Kerk van het Nieuwe Jeruzalem.
XXIV
§ Hl- DE KWAKERS. . George Fux. — William l\'eun. — Pennsylvanië. — |
Leer der Kwakers, |
INHOUD.
HET METHODISME........411.
John Wesley. — George Whitefield. — Karakter van het MelhocUsme. — Zendingsijver.
JOHANNES LABADIE EN HET LABADISME .... 413.
Lotgevallen van Labadie. — Anna Maria Schuurman. — Gevoelens der La-badisten.
DE NED. GEREFORMEERDE KERK NA DE DORDSCHE SYNODE. . 416.
Verhouding van Kerk en Staat. — Twist tusschen Voetius en Coccejus. — Roel, Vitringa en Lampe. — Loszinnigheid en ongeloof. — Verval.
VERLICHTING IN DUTTSCHLAND......420.
Ongeloof en wetenschap, — Koning Frederik II. — Wolffenbuttler fragmenten. — De hoogere standen. — Semler. — Immanuel Kant. — Jacobi en Fichte. — Supra-naturalisme. — Tubinger School.
LEVEN EN LETTERKUNDE IN DUITSCHLAND. . . . 422.
liet gezond verstand en de rede. — Lavater en Stilling. — Oberlin en Ter-steegen. — Gellert, Klopstock en Claudius. — Herder, Lessing, Schiller, Wieland en Göethe.
FRANSCHE LICHTZINNIGHEID EN LETTERKUNDE . . . 424.
Lodewijk XIV en zijn tijd. — Voltaire. — Montesquieu. — Condiliac. — Holbach. — Diderot. — Lalande. — Rousseau.
SCHEURINGEN EN BOTSINGEN IN DE TWEEDE HELFT DER l8lt;le.EEUW. 426.
Scheuring in de Luthersche Kerk te Amsterdam. — Duitsche genootschappen.— Frederik Wilhelm II. — De Roomsche Kerk. — Keizer Joseph II. — Verzet legen den paus.
XXV
INHOUD.
OVERZICHT DER PROTESTANTSCHE ZENDING VAN DE l8(le EEUW. 428.
Zending op Lapland. — Ziegenbalg. — Schwarz. — Zending in Groenland. — Hans Egede. — Het ontstaan van Zendinggenootschappen.
DE FRANSCHE OMWENTELING......430.
Ongeloofs iheoriën. — Volkssouvereiniteit. — De omwenteling. — Aanvallen tegen de Kerk. — Lodewijk XVI en Marie Antoinette. — Hel schrikbewind. — De godsdienst der Rede. — Robespierre. — Het Directoire. — Bonaparte.
DE REVOLUTIE IN NEDERLAND......434.
Fransehe revolutiegeest in Nederland. — Oranjegezinden en Patriotten. — Fransche legers naar Nederland. — Tegenstand. — Vertrek van den prins. — Revolutie. — De Herv. Kerk. — Maatschappij tot Nut van \'t Algemeen. — v. d. Palm, Bilderdijk en anderen. — Invoering der Ev. Gezangen. — Diep verval.
BONAPARTE EN DE PAUS.......438.
Verzet van Pius VI tegen Napoleon. — Rome door fransche legers bezet. — Gevangenneming en dood van den paus. — Paus Pius Vil. — Concordaat met Frankrijk, — Napoleon als Keizer gezalfd. — Rome bezet. — De paus gevangen. — De Kerkelijke Staat opgeheven. — Ondergang van Napoleon.
DE RESTAURATIE VAN 1814—1830.....442.
Gevolgen der revolutie. — Het heilig verbond. — Het Weener-Congres. — Nederland vereenigd met België. — Koning Willem I. — Verzet der Belgische geestelijkheid. — Collegium-Philosophicum. — Concordaat met den paus. — Revolutie.
DE RESTAURATIE VAN DEN PAUSELIJKEN STOEL. . . 446.
Sympathie voor Kerk en Paus. — De paus in zijn waardigheid hersteld. — Houding van den paus. — Herstel der Jezuïeten-orde. — Vervloeking der Bijbelgenootschappen. — Herleving van priesterbedrog en bijgeloof. — Leo XII. — Pius VIII, — Concordaten.
XXVI
INHOUD.
HERSTELLING DER JEZUÏETENORDE.....450.
I\'ius VII cu de Jezuïeten. — üe Jezuïeten in Rusland. — l)e Jezuïeten in Sicilië, Napels, Spanje en Italië. — De Jezuïeten in Frankrijk.
DE REVOLUTIE (1831) EN PAUS GREGORIUS XVI. . . 452.
I\'rankrijks vorsten, — Pafijsche revolutie. — Gregorius XVI. — Staatkundige woelingen. — Gregorius als paus.
HET PROTESTANTISME IN DUITSCHLAND .... 455.
Het rationalisme. — Von Schelling. — Hegel. — Carl Vogt. — Bauer. — Strausz. — Claus Harms. — De Wette. — Schleiermacher. — Carl Hase. — Neander. — Tholuck. — Bunsen. — Gereformeerd Duitsche Kerk. — Schweizer. — Ebrard, de Krummachers en anderen.
§ lquot;28\'
DE DUITSCHE UNIE....... 459-
Koning Wilhelm III. — Vereenigde Ev. Kerk. — Verhouding der partijen. — Frederik Wilhelm IV. — Luthersche Kerk. — Protestantsche lichtvrienden.
DE NEDERLANDSCHE GEREFORMEERDE KERK SEDERT 1S16. . 462.
Koning Willem I. — Ned. Herv. Kerk. — Reglement voor de Herv. Kerk. — Synode van 1816. — Kerkvorm en Kerkleer. — Bilderdijk, da Costa en anderen.
§ l30-
HERLEVING EN STRIJD MET DE KERKIJESTUREN. Vervolg Van ^ 129. 466.
Het reveil. — Ds. Molenaar en anderen. — D.s. de Liefde. — Dr. Kohlbrügge. — Vijgeboom. — Beweging te Polsbroek. — Geestdrijverij in de Provincie Groningen. — Vervolgingen.
XXVll
HET ONTSTAAN DER AFSCHEIDING IN NEDERLAND. . .472.
Hendrik de Cock. — Scholte. — Afscheiding te Ulrum. — Afscheiding te Doeveren. — Ds. van Rhee. — Ds. Gezelle Meerburg. — Ds. Brum meikamp. — Ds. van Velzen. — Van Kaalte. — Ds. Ledeboer en Ds. Budding.
INHOUD.
HET ONTSTAAN DER CHRISTELIJK GEREFORMEERDE KERK
IX NEDERLAND........481.
«Uitgeleide gemeentenquot;. — Synoden der gescheidenen. — Scheuring en twist. — Oer. gem. onder het kruis. — Koning Willem 11. — Christelijke Afgescheidene Kerk. — Kamper-School. — Ds. Postma. — Chr. Ger. Kerk. — Hereeniging. — Zending.
DE NED. HERVORMDE KERK NA DE SCHEIDING . . . 488.
De Groninger-School. —- Liberalisme. — Moderne theologie. — Algemeen stemrecht. — Afscheidingen. — Diep verval.
HET IRVING1ANISME........... . 492.
Eduard Irving. — Apostolische gemeente. — Leer eu eeredienst der Irvingianen.
HET DARBISME........496.
Plymouthsbroeders. — John Darhy. — Verbreiding van het Darbisme. — Gevoelens der Darbisten.
HET 11 APT ISME.
Engelsche Christenen. — Baptisten. — Spurgeon Oncken. — Gevoelens der Baptisten.
HET MORMONISME........501.
Josuf Smith. — Het boek Mormon. — Kerk der heiligen des jongsten dags. — Xauvoo. — Brigham Voung. — John Smith. — Geloofsleer der Mormonen.
DE GRIEKSCHE EN OOSTERSCHE KERK .... 507.
Het koninkrijk Griekenland. — De Russische Staatskerk. — Polen. — üe Armenische Kerk. — Russische sekten. — De Nestorianen. — Menophysiten. — Kopten. — Jacobiten. — Maroniten.
XXVII [
........ 499-
. — Sabbathariërs. — Zendeling
INHOUD.
DE LUTHERSCHE KERK IN RUSLAND EN SKANDINAVIK . ■ 513-
De Luthersche Kerk in lt;le Oostzee-provincien. — Invloed der Grieksche Kerk.— De Luthersche Kerk in Zweden en Noorwegen. — Hans Nielsen Hauge. — De Luthersche Kerk in Denemarken. — Ritonalisme. — Claus Grundtvig. — Sören Kierkegaard.
§ 140.
GROOT-BRITTANNIË........5 16.
Romes invloed. — De Engelsche Staatskerk. — Het l\'useyismc en lviiiuai.-gt;uie. — Herstelling der hierarchie in Engeland. — lersche bewegingen. — Fenians. — Schotland. — De vrije Schotsche Kerk. — Dr. Chalmers.
§ 141.
PAUS PIUS IX EN ZIJN TIJD......521.
Pius optreden als paus. — Verwikkelingen. — Mazzini en Garribaldi. — Kardinaal Antonelli. — Onbevlekte ontvangenis. — De Klerezy in Nederland. — Duitsch Kath. beweging. — Victor Emanuel en Cavour. - \'s Pausen: non pos-sumus. — St. Pieterspenning. — Syllabus. — Concilie te Rome. — De paus onfeilbaar verklaard. — De Fransch-Duitsche oorlog. — Rome door koning Victor Emanuel bezet. — Jezuïeten. — Pius IX en Leo XIII.
KERKELIJKE BEWEGINGEN IN DUITSCHLAND. . . . 529.
ültramontaansche aanmatigingen. — Overgangen naar Rome. — Strijd over gemengde huwelijken. — Hermesianen. — Joh. Ronge. — Gedienstigheden der regeering. — De Jezuïeten in Oostenrijk. — Katholieke vereenigingen. — Prof. van Döllinger. — Oud Kath. beweging. — Meiwetten.
ZWITSERLAND.........53 c:
Kerkelijke strijd. — Verdrijving der Jezuïeten. — Herleving in de Prot. Kerk. — Société Evangélique. — Merle d\'Aubigné. — Alexander Vinet. — Het ontstaan van Oud-Katholieke gemeenten.
FRANKRIJK.........53c).
Lodewijk XVIII. — De Lamartine. — Ultramontanisme. — De revolutie in
1830 en \'48. — Napoleon III. — De republiek. — Verdrijving der Jezuïeten. _
lüjgeloof. — Pater Hyacinth-Loysou. — De Fransch Protestantsche Kerk. _
Société Evangélique. — Union des églises évangeliques de France.
XXIX
INHOUD.
BELGIË..........543.
Gemeenten ouder hel kruis. — De Jezuïeten. — De revolutie van 1830. — Ullrainontamsme. — De société évangélique Beige.
SPANJE F.N PORTUGAL.......545.
Ferdinand Vil eu de Jezuïeten. — Staatkundige bewegingen. — Onverdraagzaamheid. — Revolutie. — Isabella. — Matamoros. — Revolutie. — Donna Maria van Portugal.
IT AL1Ë..........548.
Fransesco eu Rosa Madiai. — Vrijheid van Godsdienst. — De Waldenzen. — Verscheidenheid der Zending.
OVERZICHT DER ZENDINGGENOOTSCHAPPEN VAN DE Tgdc EEUW. . 550.
Engelsche en Amerikaansche Genootschappen. — Duitsche en Nederlandsche Vereenigingen. — Parijsche Zendinggenootschap.
BINNENLANDSCHE ZENDING. BIJBEL- EN TRAKTAAT-VERSPREIDING. 552.
Britsch Bijbelgenootschap. — Ned. Bijbelgen. — Parijsch Bijbelgen. — Traktaatgen. — Gustaaf Adolf-Vereeniging. — Evangelische Alliantie. — Ned. Vereenigingen.
DE MACHT DES GELOOFS EN DER LIEFDE . . . .555.
George Muller. — Diakonessen-huizen. — Het Rauhe Haus. — De Heldringsgestichten. — Diakonessenhuis te Utrecht. — De Ermelosche gestichten. — Weezen-inrichting te Neerbosch. — Chr. Phil. Inrichtingen te Doetinchem. — De Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag. — Dr. A. Kuyper.
DE CHRISTELIJKE KERK IN AMERIKA.....560.
West-lndiën en de Zending aldaar. — Guyana. — Zuid-Amerika. — Jezuïetenpraktijken. — Patagouië. — Gardiner. — Méjico. — Het Evangelie onder de
XXX
Eskimo\'s op Groenland en Labrador. — De Roodhuiden. — De Vereenigde Stalen. — De Roomsche Kerk in de Ver. Stalen. — De Methodisten en andere Protestantsche Kerken. — De Hollandsch Ger. Kerk in de Ver. Staten. — De Ned. Christelijk Gereformeerde Kerk van Amerika.
EEN KLIK OP AZIË........570.
Het Christendom in Palestina. — De Prol. Zending in Syrië en Armenië. — Perzië en Afghanistan. — Met Evangelie in China en Japan. — De Zending-werkzaamheid in Achter-Indië. — Voor Indië. — Indische Archipel. — De Jezuïet Xavier. — Java. — Joh. Schuurman en anderen. — De Rijnsche zending op Sumatra. — De Rijnsche zending op Borneo. — Zendeling Ulfers en de Minahasse v. Menado. — De zendingsarbeid van Woelders en anderen op de Molukken en Nieuw-Guinea.
HET GLOREN DES DAGERAADS OVER AFRIKA. . . . 581.
Egypte en Abessinië. — Sierra Leona. Liberia. Abbeakoetla. — Zuid-Afrika. — De Hollandsche Boeren. — Transvaal en Oranje-Vrijstaat. — De Chr. Kerk van Zuid-Afrika. — De zending onder Kaffers. Hottentotten en andere Inlanders. — Het Christendom op Madagaskar.
HET EVANGELIE IN AUSTRALIË......592.
Nieuw-Holland en Nieuw-Zeeland. — Zendingsarbeid op Milanesië. — Roomsche vervolgingen op Nieuvv-Caledonic. — Strijd en overwinning op de Nieuwe Hebriden. — Het Christendom op de Fidsjé-eilanden. —- Williams en de Cooks-Archipel. — De kracht der waarheid op de Vriendschaps-eilanden. — Het Evangelie op de Samoa-eilanden. — Het Woord Gods op de Gezelschaps-Archipel. — Strijd en overwinning op de Sandwich-eilanden.
XXXI
BESLUIT....................600.
603,
REGISTER,
De leidingen Gods met de Zijnen vóór Christus\' komst in het vleesch worden ons op treffende wijze in den Bijbel meegedeeld. Schoon de Goddelijke Openbaring zich meer bijzonder tot het volk Israels bepaalde , werd toch ook hier en daar eene schoone vrucht des geloofs onder het Heidendom gezien. Men denke slechts aan Ruth, Rachab en anderen, waaruit de waarheid blijkt van het woord des Apostels, in lateren tijd geschreven; jGocI is niet alleen een God der Joden, maar ook der Heidenenquot;, en van een dezer getuigde Jezus: sIk heb zelfs in Israël zoo groot een geloof niet gevonden.quot;
lien schoon tafereel van de geloovigen en heiligen uit den tijd der schaduwen wordt ons in het elfde hoofdstuk van den brief aan de Hebreen voorgesteld. Beginnende met Abel, het eerste slachtoffer van menschelijke boosheid, zegt de gewijde schrijver van hen, dat zij door het geloof koninkrijken overwonnen, de muilen der leeuwen toegestopt en de kracht des vuurs uitgebluscht hebben; doch ook, dat zij om dat geloof waren vervolgd, gesteenigd en met het zwaard gedood. Wat in dat hoofdstuk van Abel getuigd wordt, mogen wij gerust op hen allen toepassen: »Zij spreken nog door hetzelfde geloof, nadat zij gestorven zijn.quot; Zij verkondigen nog luide aan al de volgende eeuwen de groote waarheid, dat zij door het geloof in den beloofden Verlosser vrede hadden met God, en de genietingen dezer wereld hebben veracht, om de hemelsche eeuwigblijvende schatten deelachtig te worden. Hun leven en sterven verkondigde tevens ook, dat allen, die godzalig willen leven, vervolgd zullen worden; eene waarheid, die nog dagelijks zijne bevestiging vindt bij allen, die den Heer vreezen, te midden eener wereld, welke in het booze ligt, onder de heerschappij des boozen is.
Doch het volk Israels, dat door den Heer in de openbaring van Zijnen wil en Zijne Wet zoo grootelijks was bevoorrecht en gezegend, had echter voor het grootste deel den Heer verlaten, ja zich van wege zijne vele zonden eiken zegen ten vloek gemaakt. Trotsch op
1
INLKIDING.
hunne afkomst, beriepen de Joden zich telkens tegenover Jezus op hunnen vader Abraham, doch dewijl zij het geloof van dezen niet hadden, ontbrak hun eigenlijk alles en was ook God hun Vader niet.
Israël had onder de Nieuw-testamentische bedeeling de eerste moeten zijn; doch daar het zich zelf des eeuwigen levens onwaardig achtte, is het Evangelie aan de Heidenen overgegaan, totdat ook nog eenmaal Israël weer in genade zal worden aangenomen.
Het Godsrijk, door Jezus op aarde gesticht, is wel van de openbaring in het Oude Testament uitwendig veelszins onderscheiden, maar inwendig zijn beiden op het nauwst vereenigd. De geschiedenis der Christelijke Kerk is dan ook niets anders dan de voortgaande ontwikkeling van dat Rijk van den Heer Jezus Christus, dat onder de bedeeling der Wet was voorbereid. Zij is de geschiedenis van het mosterdzaadje, dat onder velerlei verdrukkingen, door de bewarende en vruchtbaar makende kracht des Heeren, tot een grooten boom is geworden, die zijne takken heeft uitgebreid over de gansche aarde.
Met deze groote uitbreiding der Christelijke Kerk werden natuurlijk ook gedurig min gunstige toestanden geboren, als het onvermijdelijk gevolg der omstandigheden, onder welke zij zich steeds verder moest ontwikkelen. Velerlei menschelijke dwalingen en verkeerdheden kleefden zich aan haar vast en verdonkerden niet weinig haren glans, zonder nogtans het wezen en de kern in het minste te kunnen beschadigen. Het levensbeginsel toch der kerk , dat van Goddelijken oorsprong is, is voor geene verandering vatbaar, maar overal en ten allen tijde in allen, die gelooven, een en hetzelfde.
Hieruit volgt dus ook , dat er van achteruitgang der Kerk eigenlijk geen sprake kan zijn. Wel kan het voor ons oog zoo schijnen, maar in werkelijkheid is dit zoo niet, want de Christelijke Kerk is de door Christus gestichte gemeenschap , binnen welke Hij door den Heiligen Geest voortleeft in de wereld en door welke Hij zijn verlossingsplan naar Gods eeuwigen raad volbrengt.
Gewoonlijk wordt de Christelijke Kerk onderscheiden in eene zichtbare en eene onzichtbare Kerk, welk algemeen spraakgebruik echter minder juist is, omdat eene Kerk altijd zichtbaar is. Wat door onzichtbare Kerk aangeduid wordt, is juister uitgedrukt door het woord Christendom , waaronder eene zaak verstaan wordt, die eensdeels van ruimeren omvang dan de Christelijke Kerk is, wijl zij het leven van Christus mede insluit, doch anderdeels van minderen omvang is, omdat zij zich tot de verborgen werking des Geestes bepaalt. Een Christendom zonder het bestaan eener Christelijke Kerk is dus denkbaar, doch niet het omgekeerde , want de Christelijke Kerk is eerst ontstaan, nadat de verborgen werkzaamheid van den Heiligen Geest in aanraking kwam met het menschelijke element, dat in zichtbare vormen trachtte uit te drukken.
2
IN\'LF.IDING.
wat het o]-) onzichtbare wijze ondervond. Omdat er nu van de verborgen werking de.s Christendoms, of onzichtbare Kerk, lijnen noch grenzen te trekken zijn, strekt de beteekenis van Christelijke Kerk zich zoo ver mogelijk uit en omvat zij allen, die den naam van J. C. belijden of die in Zijnen naam zijn gedoopt, waartoe zoowel de Roomsche, en de Grieksche Kerk als de onderscheidene Protestantsche Kerkgenootschappen gerekend moeten worden.
Deze Algemeene Christelijke Kerk is de akker waarin, naar Jezus\' woord, de »schatquot; verborgen is. Die schat is niet iets dat slechts uitwendig met den akker in verbinding staat, maar is als een edel metaal er zoo mee vereenigd, dat men, om dien schat te bezitten, den akker moet koopen; terwijl, door de verborgen werkende kracht des Geestes, die van den verheerlijkten Christus uitgaat, die schat in het Woord en de Geest, den Doop en het Avondmaal ontdekt wordt aan allen, die gelooven. Doch dewijl de belijders van Christus geroepen zijn, ook vereenigd als een zuurdeeg in de wereld op te treden, ontwikkelde de Christelijke Kerk als van zelf hare buitenzijde in organisatie, vorm en eeredienst voor het oog der wereld, en van af dit oogenblik begint eerst hare geschiedenis, die te boek gesteld kan worden.
De behandeling van de geschiedenis der Christelijke Kerk in hare wording, ontwikkeling en lotgevallen in den loop der eeuwen, ver-eischt meestal eene verdeeling naar bepaalde tijdvakken, omdat met iedere gebeurtenis, die voor de Kerk van invloed was, een nieuw tijdperk ontstond. Het zoogenaamd Apostolisch tijdvak begint met de uitstorting van den H. G. op het Pinksterfeest en eindigt met den dood van den Apostel Johannes ongeveer in het jaar 100. Na dit tijdvak begint eigenlijk eerst de Kerkgeschiedenis, die verdeeld wordt in Oude- Middel- en Nieuwe Geschiedenis, welke weder in onderscheidene deelen gesplitst kunnen worden.
De Oude Geschiedenis rekent men meestal tot aan de opkomst van het Pausdom in de zesde eeuw; de Middelgeschiedenis tot aan de Hervorming in 1517, en de Nieuwe geschiedenis tot den tegenwoordi-gen tijd. In deze drie tijdvakken komen weder belangrijke personen of gebeurtenissen voor, als: Keizer Constantijn, het optreden van Mohammed, Keizer Karei de Groote, Paus Gregorius I, de Kruistochten en andere, welke alle van grooten invloed zijn geweest op de Christelijke Kerk, maar deze momenten of personen komen bij de behandeling der Kerkgeschiedenis van zelf ter sprake.
De Christelijke Kerk, die te midden van het Joden- en Heidendom ontstond, kan echter moeilijk geschetst worden, zonder ook met een enkel woord stil te staan bij die heidensche volken, met welke zij rechtstreeks of zijdelings in aanraking kwam en bij wie zij óf wapenen ter harer bestrijding, óf een toebereiden bodem vond, vanwaar, gelijk
3
EEN BUK OP HET HEIDENDOM IN HET ALGEMEEN.
uit Macedonië, de bede werd gehoord: ?Kom over en help ons.quot; Het Christendom toch is niet te beschouwen als een plotselinge en afgesloten verschijning in de menschheid, met wier verleden en heden zij volstrekt geen samenhang zou hebben, maar veeleer is het de ontknooping van de gansche godsdienstige geschiedenis des menschdoms, en het antwoord, dat de hemel geeft op de verzuchtingen der aarde. We wenschen daarom dan ook voor het behandelen der Kerkgeschiedenis een blik te slaan op de volkeren van het Oosten, op de Grieken, Romeinen en Germanen, zonder daarbij natuurlijk Israël te vergeten, dat nauwer dan eenig ander volk tot het Christendom in betrekking staat.
Een blik op het Heidendom in het algemeen.
Dat de mensch gevallen is, is een feit, dat geboekt staat in de gewijde bladen, in de geschiedenis en in het geweten van den mensch zelf. De mensch dacht door zijn God te verlaten het leven te hebben in zich zelf, doch hij heeft den dood gevonden, waarmede hij onmogelijk vrede kan hebben.
Met de roeping en verkiezing van Abraham begint zich het van God afgevallen menschdom in tweeën te scheiden. Een bevoorrechte minderheid komt onder de onmiddellijke leiding Gods te staan, om verder als volk van God een zegen te zijn voor het menschelijk geslacht, ofschoon dit ook buiten Israël nimmer door God verlaten is geweest. Maar in hoever Gods Geest onder het oude Heidendom werkte, ligt aan ons niet te beoordeelen, doch dat Hij zweefde over die onreine wateren hebben we reeds in de Inleiding opgemerkt. Bij het gansche Heidendom openbaart zich een verlangen naar rust en vrede, maar omdat het niet weet, hoe en waar beide zijn te verkrijgen, is dat verlangen zeer onbestemd. Er is evenwel geen volk, of het heeft reeds terstond zijn godsdienst, altaren en offers, waardoor het de behoefte openbaart om de verbroken gemeenschap met eene macht te herstellen, waaraan het onderworpen is. Maar het van God afgevallen Heidendom kan zich die geheimzinnige hoogere macht niet buiten de wereld denken, blijft bij de eerste openbaringen van die macht in de natuur staan en buigt zich voor die natuur zelve neder. Op dezen lagen trap is het Heidendom echter niet staande gebleven, want het kon er geen vrede mee hebben en na de rij der natuurgodsdiensten te hebben doorloopen, klimt het ten lange leste op den hoogsten trap, waarop het komen kan, en het vormt zich een godsdienst, waarin de goden aan de menschen gelijk zijn. Op dezen hoogsten trap het Heidendom na te gaan is inderdaad merkwaardig, voor zoover er uit blijkt,
4
HET OOSTERSCHE HEIDENDOM.
dat in dezen staat het Heidendom nader aan de hoogere wereld is gekomen, want wat het nu aanbidt is wel niet God, maar komt Hem toch dichter hij dan de natuur. De idee van het zedelijke schijnt nu aanvankelijk alles te zullen doordringen ; het reine en heilige wordt als gemeengoed der goede goden gedacht, terwijl een kwaad beginsel de booze goden beheerscht.
Maar zonder zelfs ooit het rijk des geestes te bereiken kpn het Heidendom zich op deze hoogte niet staande houden; zelfs vindt het den dood, zoodra het zijn h oogsten vorm heeft bereikt, want de goden, schoon als ideaal van volmaaktheid gedacht en geeerd , bieden geen kracht aan een zinnelijk menschdom. dat ten leste de stof aanbidt en in zijn goden zulke zedelooze wezens ziet, dat het er zelf van walgt en wanhopig uitziet naar den onbekenden God.
Onder den gloeienden hemel van westelijk Azië, in eene voor ons ongelooflijk weelderige natuur, die in den wijnstok, vijgeboom, ceder en langs duizenderlei andere wegen zich openbaart, maar ook evenzeer zich kenbaar maakt door bij ons ongekende plagen als woestijnwind, pest en zooveel meer, — op dien met zegen en onheil zoo rijk bedeelden grond van Babel, Arable, Syrië en aangrenzende landen, heeft een zelfde godsdienst geheerscht, waardoor in de aanbidding van zon en maan , de algemeene natuurkrachten werden vereerd.
Bij al deze volken spelen in hun godsdienst de wellust en den dood een voorname rol, en hangt het te voorschijn treden van het een boven het ander, slechts van het volkskarakter of plaatselijke omstandigheden af. De jonge Scyth bv. uit den Kaukasus, gehard in woeste zwervende levenswijs, was eerst dan bij zijn volk geacht en geëerd als hij het bloed gedronken had van den eersten door hem gedooden vijand. Ook de Arabier ruimde- niet een eerste plaats in voor de goden van den wellust, maar maakte meer zijne vereering van maan en sterren, die hem tot gidsen strekten op zijne eenzame nachtelijke tochten. Naarmate echter Gods schepping in de natuur prachtiger is, is ook hel volk dieper verzonken in een onzedelijken godsdienst. Hoe bewonderenswaardig ver het de Nineviten en Babylonurs in ontwikkeling gebracht hadden, hebben de opgravingen van Babel en Ninevé vele eeuwen later aan het licht gebracht, doch die groote ontwikkeling was geen waarborg voor zedelijkheid bij dit volk, waar elke vrouw, minstens eens in haar leven , verplicht was zich in den tempel van Mylitta aan ontucht over te geven.
5
HET OOSTERSCHE HEIDENDOM.
Do Phenicicrs waren de uitvinders der schrijfkunst en ofschoon zij als het meest ontwikkeld volk der oudheid zijn te beschouwen, kenmerkte zich hunne godsdienst door wellust in de godin Astarte of door wreedheid in den verschrikkelijken Moloch.
Te Tyrtis waren in Herkules Sandon de verschrikkelijke en de wellustige godheid beide in één persoon vereenigd.
Nog afschuwelijker was de tempeldienst der Diana te Efeze , die, over westelijk Azië uitgebreid , de walgelijkste zedeloosheid in zich vereenigde.
In Egypte vinden wij dezelfde godsdienstige grondstof, maar overeenkomstig den aard en de natuur van dit volk verwerkt. Onder den nimmer bewolkten hemel gaat alles met weinig inspanning zijn gewonen gang. Het Egyptische volk houdt niet van verandering en beweging als wel andere volken. De mummie, die duizende jaren in pene onverstoorbare en plechtige houding nederligt, is het Egyptische ideaal. Waar gansche geslachten zich met de grafsteden voor hunne dooden bezig houden moet wel de godsdienst in eere zijn; daarenboven is Egypte een priesterland met den Koning als eersten priester aan het hoofd.
Vóór dat Egypte éene groote monarchie was, werden er ontelbare goden onder de gedaante van heilige dieren voorgesteld, waarvan de os Apis boven alle andere werd vereerd, en zijn dood bracht het land in algemeenen rouw. Ook later bleef de Egyptische godsdienst als die der naburige volken natuurgodsdienst en eene worsteling tusschen het goede en het booze beginsel. Maar die worsteling wordt op inderdaad schoone wijze in een mythe van den god Osiris en zijn echtge-noote, de godin his. voorgesteld. Osiris wordt namelijk op zijne reis door den boozen god Typhon en 72 medeplichtigen ter dood gebracht en zijn lijk , in een kist gelegd , aan de golven van den Nijl prijsgegeven. Isis gaat, onder de hevigste smart, overal het lijk van haren man zoeken en vindt het te Byblos weêr. Nu wordt Osiris opgewekt en aanvaardt de heerschappij in het verblijf der dooden, terwijl zijn zoon. Horos, Typhon aan zijn wraak opoffert. — Het is in deze mythe duidelijk, dat Isis de aarde verbeeldt. Osiris het vruchtbaarmakend beginsel van Egypte, namelijk de heilige rivier, en Typhon en zijne helpers het beeld van de brandende zon die 72 dagen lang den grond verschroeit en door uitdroging van den Nijl onvruchtbaar maakt. Na verloop van dien tijd komt de groeikracht terug, waarvan de jonge Horos tot zinnebeeld verstrekt. Laat ons hier nog bij opmerken, dat uit het licht, hetwelk hier over de dooden wordt verspreid, waar de weldadige god Osiris het gebied voert, duidelijk blijkt, dat de hoop op onsterflijkheid bij de Egyptenaren levendig is geweest. Waarom ze voor de balseming der lijken en voor onvergankelijke grafsteden de grootste zorg droegen, wordt verklaard o. a. in dit Egyptisch
6
het oosïersche heidendom.
opschrift: sDeze hebben genade gevonden bij den grooten God; zij wonen in de woonsteden der heerlijkheid, waar men een hemelsch leven leeft; de lichamen die zij achtergelaten hebben, zullen in hunne graven blijven rusten, terwijl zij zeiven zich in liet leven des üppergods zullen verheugen.quot;
Ook in de Egyptische kunst werden geene pogingen gedaan tot zedelooze voorstellingen, zelfs was zij niet in dienst om het schoonheids gevoel op te wekken. Zij heeft geen ander doel dan de geschiedenis te vereeuwigen en de daden der goden in het geheugen terug te roepen, waar, en voor zoo ver, de eeredienst dit vereischt.
In de aloude godsdienst der Perzen vinden wij insgelijks de leer tusschen goed en kwaad. Het geweten is ook bij dit volk begonnen te spreken, en ook hier vallen eenige lichtstralen over het toekomende leven, door de leer van een oordeel over de zielen der afgestorvenen. Eeuwen vóór Christus leefde in Perzie een man, Zoroaster genaamd, die de verschillende bestaande godsdiensten ordende en te boek stelde in de Zend-Avesta, d. i., gezaghebbende oorkonde. In de godsdienst van Zoroaster wordt het goede beginsel, het rijk des lichts, vertegenwoordigd door Orrnitzd^ die als scheppji en opperheer vereerd wordt tegenover Ahriman, die de booze geest, de duisternis en den dood voorstelt en daarom door Ormuzd onafgebroken wordt bestreden. Onder genoemden scharen zich een menigte geesten , die in hunnen naam den strijd tusschen licht en duisternis voortzetten. Als zichtbare macht des lichts aanbaden de Perzen het vuur en voorts alles, wat een weldadige en vruchtbaarmakende, lichtgevende kracht uitoefent. Die geesten, welke den tijd in maanden, dagen en uren regelden, waren evenzeer een voorwerp van vereering. Daardoor werd als het ware het geheele jaar vergoddelijkt, dat besloten werd met een plechtig feest, het A 11 erzielenfeest genoemd, omdat men geloofde, dat de zielen der gestorvenen hare achtergelatene betrekkingen kwamen bezoeken, en zij door hare gebeden en boetedoeningen vergeving van zonden konden verwerven, voor hen, die misdaan hadden.
Afgodsbeelden had de Pers niet; zijn \' god des lichts, de heilige vuurvlam, heeft hij slechts zorgvuldig te onderhouden en zijne aanroepingen te doen overeenkomstig de voorgeschrevene wijze. Al wie rein geleefd heeft, gaat als een vrije geest na zijnen dood in de woonstede des lichts over; de onreinen daarentegen worden door een boozen geest naar het rijk der duisternis gevoerd. Er bleef echter bij de Perzen voor de genieting van het vleesch nog genoeg over; want al onderscheidt zich hunne godsdienst ook gunstig van die der andere heidensche volken, toch kon ook deze natuurvereering de zedelijke wereld niet van de stoffelijke vrijwaren.
Hebben vele goden van tie oude volken plaats moeten maken voor
7
HET OÜSTERSUHE HEIDENDOM.
het kruis van Christus, of ook voor de leer van Mohammed, — in Indü zetten beide dien strijd nog voort, want daar ligt nog helderde deel der menschheid in een nacht van heidendom verzonken. De godsdienst dezer millioenen te schetsen zou ons, in een werk als dit, onmogelijk zijn. Slechts zij opgemerkt, dat ook hier de strijd tusschen goed en kwaad ten grondslag ligt, al heeft die ook met den godsdienst der Indiërs in den loop der eeuwen vele wijzigingen ondergaan. Oorspronkelijk was Indra, de god des lichts, de hoogste godheid, maar hij werd door de priesters verlaagd, die hun beschermer, Brahma, in zijne plaats stelden. In de Veda\'s, zijnde de heilige oorkonden, welke door de priesters zorgvuldig bewaard worden, wordt de wereld een uiting van Brahma\'s bestaan genoemd, waarin zij zich ook eens weer zal oplossen. Dit pantheïsme of deze wereldbeschouwing, welke de wereld met God, het schepsel met den Schepper vereenzelvigt en als een beschouwt, is het voetstuk, waarop de godsdienst der Indiërs rust. Deze is niet een godsdienst van vooruitgang en van leven, maar van dood en opgaan in het niet. Behalve ontelbare scharen goden en godinnen, komt na Brahma, die de scheppende kracht, het zinnebeeld der aarde is, Vischnoe als de god van het vruchtbaarmakend en onderhoudend beginsel voor, en Siwa als een alles vernielende god. Deze driegodendienst is echter nooit algemeen geworden, maar elke der drie groote godheden werd het voorwerp eener bijzondere vereering , waardoor er zich drie godsdienstsekten vormden.
Ongeveer zes eeuwen vóór Christus kwam in deze godsdiensten eene merkwaardige omkeering door de vereering van Bocdha, dien men zich voorstelde als de vleeschgeworden Vischnoe. Waarschijnlijk is de persoon van dien naam oorspronkelijk een godsdiensthervormer geweest, die na zijn dood als god werd vereerd. Een heftige strijd tusschen zijne vereerders en de Brahmanen was hiervan het gevolg, maar. beide partijen tellen thans nog millioenen belijders. Het Boedhisme is bovendien voor een groot deel naar China verdrongen, waar, zoowel als door geheel Indië, millioenen menschen met smachtend verlangen geen hooger zaligheid kennen, dan het gaan naar het ledige, het niet en de vernietiging, wat in de Nirvana^ of het opgaan in Brahma, wordt voorgesteld.
Godsdienst is behoefte voor den mensch, want hij is zijn innerlijk wezen en zonder hem is geen volk in staat zijne gewaarwordingen uit te drukken. Nergens evenwel is een volk aangetroffen, welks godsdienst de vrucht der wijsbegeerte was, zelfs ook was de mensch godsdienstig
s
DE GODSDIENST DEK GRIEKEN.
voordat er een priester bestond. Uit het Paradijs alleen kan de oorsprong van den godsdienst verklaard worden en de geschiedenis snoert met feiten den mond des ongeloofs, die godsdienst voor priesterbedrog uitkrijt.
Behalve de Joden, zijn de Grieken een volk, meer dan eenig ander belangrijk voor de Kerkgeschiedenis, niet slechts omdat het Christendom er spoedig mee in aanraking en botsing kwam, maar ook omdat het onder hen allereerst diepe wortelen schoot en schoone vruchten droeg. Ook ten opzichte van de wetenschap zijn de Grieken een merkwaardig volk geweest, die door hun geestes-ontwikkeling een belangrijken invloed hebben uitgeoefend op de volkeren van het Oosten en van het Westen.
De oudste godsdienst der Grieken was een grootendeels van elders overgenomen natuurdienst, maar de latere geslachten verwerkten dit ontvangen goed door hun genie en kunst tot hun eigendom. Wat elders lichamelijke voorwerpen waren, als: Zon en Maan, dat werden bij de Helleenen zedelijke personen, wier vereering een ideale afbeelding was van het Grieksche volksleven, gevormd door en voor de kunst. Al het grootsche en schoone, maar ook de gebreken in het volksleven waren verheerlijkt en geheiligd door de goden van het vaderland.
In de godenleer der Grieken is de liefde het reinste licht, de bron van alle leven, en door haar werden uit den oorspronkelijken chaos de gansche wereld, de goden en de menschen in het aanzijn geroepen. De goden onderwierpen de menschen aan hunne heerschappij en kregen alzoo het bestuur over het heelal. Zcus, de zoon van Kronos (de tijd), was de geweldige beheerscher der wereld, de vader der goden en der menschen, die aan alle schepselen, zoowel kwade als goede, gaven schonk, al naar hij wilde.
Zeus woont op den Olympus, den met sneeuw bedekten berg in Thessalië, welks toppen den hemel bereiken en van daar, uit den hemel, geeft hij vruchtbaarheid en leven aan de aarde, naar zijn welbehagen. Maar zelfs de Grieken konden zich hunneigoden niet voorstellen zonder iets menschelijks. Daarom kennen ze aan Zeus menschelijke zwakheden en gebreken toe, ook heeft hij somtijds twisten met zijne huisgenooten. Zijne vrouw Jfcra, de beschermgodin van het huwelijk, spande wel eens samen met Pallas, de dochter van Zeus en de maagdelijke godin der wijsheid, van den landbouw als ook van den oorlog, om door list en geweld de overmacht over Zeus te verkrijgen. Apollo is de beminde zoon van Zeus. Hij is de god der muziek en beschermt de Muzen, de godinnen der muziek, der kunsten en wetenschappen. Hij draagt boog en pijlen, waarmede hij aan de goddeloozen pest en verderf toezendt; hij is tevens de /.onnegod en zijne tweelingzuster Artemis is de godin der jacht en van de maan. Een broeder
9
de godsdienst der grieken.
van Zeu.s was Poseidon, echtgenoot van Amphitrite, en god der wateren. Eene zuster van Zeus was Hcstia, de godin der stille huiselijkheid, terwijl Aphrodite de godin der liefde werd genaamd. Fluto was de regeerder der benedenwereld. Her mis de bode der goden, de god der welsprekendheid en van den handel, en Hephaestos was de god des vuurs, Hebe de godin der jeugd.
Deze voornaamste Olympische goden zijn omringd door een stoet van mindere goden, geniussen en heroën. Wouden, zeeën, bergen en stroomen hadden alle hunne eigene goden, want de Griek vervulde en bevolkte tie gansche natuur met goddelijke wezens.
Dikwijls daalden de goden uit hunnen hemel en bezochten de kinderen iler menschen , deelden in hunne bezwaren maar ook in hunne vreugde , en terwijl Hebe, de godin der jeugd, den beker vulde met nectar en ambrozijn, verlustigden zich de goden aan de gezangen van Apollo en van de Muzen. De Griek Hesiüdus heeft een geslachtregister van de goden familie geschreven en Homerus heeft.in zijn Ilias de geschiedenis der goden bezongen, die met zijn Odyssee een grieksche theologie vormt van belangrijke letterkundige waarde ook nog voor onzen tijd.
Onder den helderen hemel van het schoone Griekenland waren niet slechts door de dichterlijke phantasie der bewoners heel wat goden en godinnen ontstaan, maar het vernuft schiep hen ook eene woning, waarbij de bouw- en beeldende kunst van vroeger ver ten achteren bleef; want Griekenland leverde mannen op, die in kunsten en wetenschappen een zelden geëvenaarde hoogte hebben bereikt. In beeldhouwwerk onovertroffen, zijn de Grieksche bouworden nog altijd de wegwijzers bij de architektuur van al wat grootsch en verheven zal zijn. De tempel van Diana te Efeze, waaraan 220 jaren gewerkt was, werd voor een der zeven wonderen van de oude wereld gehouden en te Athene bleek o. a. de Grieksche kunst in het koperen beeld van de stadgodin Pallas, wier helm boven alle tempels uitstak en tot tien mijlen ver in zee voor de schepelingen te zien was.
Terpander vond er 677 jaar vóór Christus de toonkunst uit, die een zegen was voor de Grieken, waaronder muziek en poëzy hand aan hand gingen, en goden en helden de eerste voorwerpen waren der zangers van het volk. Homerus blijft nog de patriarch der echte poëzij. Solon bepaalde, hoe de Homerische liederen gezongen zouden worden, die zoowel in den tempel, als in het huisgezin heilig werden gehouden. Onder de Grieksche redenaars moet Demosthenes met eere worden vermeld, en onder de wijsgeeren mag Sok rates een profeet in het voorhof des heidendoms worden genoemd. Deze was een heiden, zooals Paulus dien van zijne goede zijde voorstelde, namelijk, die van God vond, wat de mensch, die zijne oogen ten hemel opheft en zijn geweten spreken
10
de godsdienst der grieken.
laat, van Hem vinden kan. Ofschoon hij de goden liet voor het geen ze waren, had men het op zijn ondergang toegelegd.
Op den avond, dat hij het vergif zou drinken, knoopte hij met zijne vrienden een onderhoud over dood en eeuwigheid aan en ledigde daarop den doodelijken kervelbeker met de kalmte, waarmee hij geleefd had. Toen het vergif zijne werking voltooide, zeide hij nog tot een vriend; »Offer Acskulaap een\' haan voor mij.quot; Dewijl Aeskulaap de god was, die de menschen genas en zelfs reeds gestorvenen in het leven terug riep, was dit van Sokrates als heiden, een heerlijke schildering van het sterven, als herstelling der ziel van al wat zij heeft geleden en gestreden.
Een waardig leerling van Sokrates was Aristokles of Plato genoemd. Hij nam tot grondregel dat, zonder eerbied voor God, als het voorwerp van ware wijsbegeerte, geene wijsheid mogelijk is en dat, indien men niet in het verderf der tijden wilde vergaan, men zijnen blik op het eeuwige moest vestigen. Heil en leven en verlossing van zonde zocht hij in verzoenende vereeniging met God; maar helaas zijn dorstende ziel kende het feit der verlossing niet, en indien het hem geopenbaard ware geworden, zou hij het zeker door aanbidding verheerlijkt hebben.
Ue geschriften van Plato hebben voor menig beroemd kerkvader den overgang gebaand tot de gemeente des Heeren, en zij zouden ook nog menig wereldwijze beschaamd doen staan, indien men ze eens ernstig onderzocht en men met het leven niet zoo roekeloos speelde.
Dat het Grieksche veelgodendom geen bevrediging bood voor wijs-geeren als bovengenoemde, is licht te vermoeden. Door de Grieksche beschaving naderde men de goden niet meer met menschenoffers, maar toch bleef in het offeren van schapen en runderen de behoefte aan verzoening bestaan. Om den wil der goden uit te vorschen tuurde men in het ingewand der geslachte offerdieren, of men sloeg de vlucht der vogelen gade; maar bevrediging vond men op den duur in deze dingen niet. De Griek, die alles van het noodlot afhankelijk stelde, verzette zich tegen vreeze voor den dood, dien hij zich afbeeldde als een jongeling met neerslagen fakkel; maar hoe genoeglijk hij zich het leven ook maakte, toch kon hij niet altijd een ernstigen blik weerhouden in het onbekende, waar hij geloofde, dat de onsterfelijke goden leefden en hen, die hier door den dood afgeroepen werden, opwachtten. Wat er daar in het onzichtbare met den geest der ontslapenen zou geschieden bleef hem steeds een pijnlijk raadsel. Even als het tegenwoordig ongeloof, was de Grieksche godsdienst slechts voor gelukkigen, want voor het ongeluk had hij troost noch kracht. Vonden de Grieksche wijsgeeren in dagen van nationalen voorspoed geen vrede met een godsdienst, die zich niet boven de aarde, zelfs niet boven het vaderland kon verheffen, ook het volksgeloof werd geschokt in tegenspoed;
11
DE GODSDIENST DER ROMEINEN.
en toen het scheen, alsof de goden het vaderland waren ontvloden, eindigde het hoogste punt der ontwikkeling van het Grieksche volksgeloof daar, waar het den onbekenden God een altaar bouwde.
üe geschiedenis van Rome en van de, naar deze stad genoemde, Romeinen is eenig in de oude wereldgeschiedenis. De sage vertelt aangaande de wording der stad Rome, dat de god Mars, Rhca, Sylvia, eene Vestaalsche maagd, moeder van twee zonen deed worden. Wegens onkuischheid werd zij later verdronken en de beide kinderen, in een trog op den Tiber gezet, dreven naar den oever en werden door eene wolvin gezoogd, waarna ze door een herder werden opgevoed. Deze beide knapen trokken later al, wie lust tot avonturen had, tot zich en bouwden op den Palantijnschen berg aan den Tiber eene stad, bij wier omwalling Remus door zijn broeder Romulus werd gedood. Wat hiervan waar zij, is voor ons van weinig belang, doch nadat Rome gebouwd was, nam het weldra Latini, Sabini en andere volkplantingen van den grooten Pelasgischen volkstam in zich op. Wat op een heuvel was begonnen, werd eerlang op zes andere voortgezet, waardoor de aanduiding: s stad der zeven heuvelenquot; zóo algemeen werd, dat ze zoo ook in Openb. VII ; 11 wordt genoemd.
De Godsdienst der oude Romeinen stond met die der Grieken in een aloud en oorspronkelijk verband, want ook het Grieksche volk was van Pelasgischen oorsprong. Maar de Romeinen misten de weelderige verbeeldingskracht, met welke de Grieken hunne rijk bevolkte godenwereld versierden, ofschoon zij door dit gemis dan ook nalieten om hunne goden zwakheden en gebreken toe te kennen, die een on-sterflijken god onwaardig zijn. De Romein ziet met een gevoel van ontzag en ernst tot zijne goden op, hij vereert ze met eene nauwgezetheid, die hij gelooft hun verschuldigd te zijn. Aan het hoofd hunner godenwereld stond Jupiter, de beheerscher van den hemel, en van de geheele wereld, van goden en menschen. Hij is de stichter en instand-houder van den Romeinschen staat, die geroepen is om over geheel de wereld te heerschen, tot welk einde Jupiter zijn legers aanvoert ter overwinning. Op liet Capitolium was zijn beroemd heiligdom, doch het is onzeker, of men hem in de oudste tijden ook ouders toegekend heeft. Later, toen men met de Grieksche mythologie kennis maakte, werd hij meer met Zeus vereenzelvigd en de zoon genoemd van Satunius en Ops.
Even als Hera aan Zeus, zoo staat Ju no aan Jupiter ter zijde; zij
12
DE GOnSDIEXST DER ROMEINEN.
is de koningin van den hemel en beschermgodin van het vrouwelijk geslacht en staat de vrouwen bij in hare bevalling. Minerva was de beschermgodin van Rome, de peinzende, uitvindende godin , aan wier bescherming de nijverheid en kunsten en wetenschappen toevertrouwd zijn, en als zoodanig heeft ze veel overeenkomst met de Grieksche Pallas.
Mars bekleedde, na Jupiter, in den godsdienst van den Romeinschen staat de voornaamste plaats; hij was de beschermgod der stad. en de krijgsgod, die het volk ten strijde voerde. Wanneer een veldheer ten strijde toog, ging hij eerst in den tempel van Mars en schudde de heilige schilden en de lans van den god, uitroepende; Mars, waak! Sedert overoude tijden stond Mars ook met landbouw en veeteelt in verband. Tot hem smeekte men om vruchtbaarheid en bewaring voor ziekte en verwoesting. Hem ter eere trok op den eersten Maart eene processie door de stad, bij welke gelegenheid nog eene godin van den oorlog naast Mars werd vereerd en wel zijne zuster of gemalin Belloua. De priesters dezer godin offerden haar vooral op den vierentwintigsten Maart hun eigen bloed, door zich met messen aan armen en schouders te wonden, naar de woeste wijze der Aziatische godsvereering.
Vest a. overeenkomende met de Grieksche Hesta, was de beschermgodin van den haard en liet haardvuur en der huiselijke familie. Haar dienst was echter van het huisgezin op den staat overgebracht, want ook stad en staat beschouwde men als groote familiën. De openbare vereering van Vesta stond bij de Romeinen in groot aanzien. Met de dienst in haren tempel waren zes priesteressen belast, die buitengewone eer en onderscheiding genoten, doch die als dienaressen van de reine maagdelijke godin niet mochten huwen. Janus was de god van den ingang, zijn naam beteekent dan ook deur. Hij beschermde den in-en uitgang, opende en sloot haar, en werd afgebeeld met een sleutel in de hand en met twee aangezichten, waarvan het eene naar voren en het andere naar achteren was gekeerd. Als de god van het begin speelde hij natuurlijk in den oorlog een belangrijke rol: en als god van het begin ten opzichte van den tijd was hem niet slechts de aanvang van den dag, maar ook het begin van elke maand toegewijd. Op den eersten dag van Januari, die naar hem genoemd was , gaven de Romeinen elkaar geschenken en bracht men elkander in feestgewaad alle mogelijke zegenwenschen,
Apollo was eene godheid, die de Romeinen van de Grieken overnamen en die in den bloeitijd der Romeinsche letterkunde als een der machtigste goden vereerd werd. Reeds 432 jaar vóór Christus, werd hem te Rome een tempel gesticht, die spoedig door andere gevolgd werd. Keizer Augustus hield de vereering van Apollo en diens zuster Diana bijzonder heilig, zoodat beiden als beschermgoden van het rijk boven andere oorspronkelijk Romeinsche godheden werden vereerd.
13
111quot;. GODSDIENST DER ROMEINEN.
Merkwaardig is het, dat de Romeinen, die de wereld regeerden, daarvan al weinig dank gaven aan hunne goden, ja deze zelfs op den achtergrond schoven, om die der overwonnen Grieken te vereeren. Niet slechts de beide bovengenoemden, maar tal van Grieksche goden en godinnen werden naar Rome overgebracht en onder gewijzigden vorm en naam daar, meer dan de inheemsche, godsdienstig vereerd. Zoo was Venus, de godin der liefde, de naar Rome overgebrachte Grieksche Aphrodite. Als de godin der door het huwelijk gewettigde liefde, werden haar te Rome verscheidene tempels opgericht en verkreeg haar dienst ten tijde van Augustus eenen bijzonderen luister. Mercurius, de god van den koophandel, was een Romeinsche godheid , doch hem werd toch ook van den Griekschen Hermes menige eigenschap meegedeeld.
Saturm/s was de oud-Italiaansche god van landbouw en veeteelt. Men beeldde hem af met een krom snoeimes in de hand; zijne vrouw heette Ops. de godin van den graanoogst.
De vereering van Floi-a, de godin der bloemen en der lente, klimt tot de oudste tijden in Rome op. Ceres daarentegen, de Romeinsche wasdom gevende godin van den landbouw, werd door de godin Dcmeter zóo verbasterd, dat er weinig oorspronkelijks overbleef. Bacchus, de wijngod, werd in de tempels van Ceres vereerd. Behalve op een landelijk feest, ten tijde van den wijnoogst, werd deze god te Rome in nachtelijke bijeenkomsten op de meest onzedelijke wijze vereerd, tegen welke Bacchanalia de senaat, wegens de vele ondeugden, eindelijk met de grootste gestrengheid moest optreden. Tellus, de moederaarde, die uit haar schoot den zegen der gewassen doet opkomen, en die het geslacht der menschen draagt en voedt, werd mede met Ceres in nauw verband gebracht en men bracht aan beide godinnen gemeenschappelijke offers. Neptunus, de god der zee, werd als zoodanig weinig vereerd, omdat de oude Romeinen met de zee niet in aanraking kwamen. F/ufo, de god der onderwereld, was waarschijnlijk aan de Grieken ontleend, ofschoon de Romeinen reeds lang hunne feesten aan de goden der onderwereld gewijd hadden, voordat ze met de Grieken in aanraking kwamen. Voorts hadden de Romeinen hunne huis- en familiegoden, hunne bron- en watergoden, benevens talloos vele van minder beteekenis.
Onder dezen godenstoet, die door aanraking met vreemde goden soms van gedaante en karakter verwisselde, waren de Romeinen eeuwen lang beheerschers der wereld, en was Rome, met Athene en Jeruzalem, boven alle andere steden der aarde verheven. Deze drie steden hebben eene buitengewone roeping volbracht. Jeruzalem was de wieg en bakermat van den waren godsdienst, al genoten hare bewoners er ook weinig van. Athene, de kweekschool van menschelijke wijsheid, Rome, de oefenplaats van kracht en praktijk. De Romein bezat wel niet het
14
DE r.OnSDIEN\'st DER ROMEINEN.
denkcnfl genie van den Griek, maar was dezen toch in humaniteit ver vooruit; want te Rome was, vóór dat het verbasterde, de mensch, mensch, dien men in een ieder, zelf in den overwonnenne eerbiedigde, en vanwien men zelfs gaarne overnam . al wat een goede strekking had.
Gelijk als ieder volk, hebben ook de Romeinen hunne letterkundigen en dichters opgeleverd. Onder de laatsten hebben Horatius, Ovidius en Virgilius uitgemunt, en van eerstgenoemden zijn Cato, Liviüs, Cicero, Seneca en Tacitus, uit velen , namen, die ook nu nog en reeds op de schoolbanken worden gehoord. Laatstgenoemde beschreef een gedeelte van ons Vaderland, toen dit nog in dikke duisternis en schaduwen des doods lag verzonken.
Toen de Romeinsche republiek plaats had gemaakt voor de monarchie, was, tijdens het bestuur van Keizer Augustus, de gouden tijd der I.atijnsche letterkunde aangebroken; maar het is meermalen opgemerkt, dat die tijd meestal invalt als de volken rijp zijn voor achteruitgang en eindelijke ondergang. De Romein wilde, nadat hij de wereld overwonnen had, haar ook genieten en werd daardoor eindelijk haar slaaf. Het zingenot verkrachtte den godsdienst, welke door de wijsgeeren en de aanzienlijken bespot, door dezen, ja, misschien nog van eenig nut werd geacht om den minderen man in bedwang te houden. En deze volksklasse, uitgezogen door de naar zingenot dorstende despoten, verhief zich soms dreigend tegen hare verkwistende onderdrukkers, die, God en godsdienst hatend , zich door hunne vleiers als goden lieten vereeren.
Gebukt onder de vernielende kracht van ongeloof, bijgeloof en zedeloosheid, werd juist in die donkere dagen van ondergang, het onbewust verlangen des Romeinschen volks naar bovennatuurlijke hulp levendig. Ook onder de Oostersche volkeren verbreidde zich toen de hoop op een heil, dat uit het Morgenland komen zou en dat in de vervulling des tijds in Christus dan ook gekomen is.
Terwijl het Romeinsche rijk begon te tanen, om zelfs eerlang van het tooneel te verdwijnen , ontwikkelde er zich in het hart van Europa een volkstam met breede vertakkingen, die de Grieken en Romeinen zoo niet overtreffen, dan toch stellig evenaren zou. De Romeinen waren onbewust de werktuigen, die den Zoon des menschen op Golgotha verhoogden, de Germanen waren bestemd om. met bewustheid in het daar aangebrachte heil, de wereld zedelijk te beheerschen. Is het reeds door dit belangrijk feit te rechtvaardigen, indien we ook op dit zoo merkwaardige volk, in zijn nog heidenschen staat, een blik
15
DK GODSDIENST DER GERMANEN.
slaan; hoeveel temeer dan, naardien wij Nederlanders zelf tot dien stam behooren, van wiens lang verleden heidensch eertijds wij inderdaad veel te weinig weten, al zegt ons de naam ook van eiken dag dei-week, dat ook onze vaderen eenmaal andere goden hebben gediend.
Dat oude volk woonde tusschen den Weichsel, den Donau en den Rijn, aan de oevers van de Noord- en Oostzee, onder verschillende benamingen, die door latere verplaatsingen in andere zijn overgegaan, uitgezonderd alleen de Saksen en de Friezen. Laatstgenoemden worden weder door den reeds genoemden Romeinschen geschiedschrijver Tacit its onderscheiden in Groote Friezen, die onze noordelijke provinciën en Oost-Friesland bewoonden en in Kleine Friezen, die zich in het tegenwoordige Noord- en Zuid-Holland ophielden. De Batavieren, Kani-nefaten en hoe zij meer heeten mogen, welke eveneens ons Vaderland vroeger bewoonden, zijn voor ons van weinig belang, naardien zij alle reeds aan het eind der vijfde eeuw van het tooneel waren verdwenen, uitgezonderd het Friesche volk, dat voort leeft tot op den huidigen dag.
Julius Caesar bracht de Germanen met de Romeinen in aanraking, dat niet altijd in het voordeel van deze dienaars der zinnelijke wereld uitviel, en hun veldheer, de reeds genoemde Tacitus, had voor dit nog half barbaarsche volk geenen lof genoeg. Op hunne zeden en hun karakter vervaardigde hij een gedicht, een spotlied op zijn eigen volk, dat tot stelregel had om bij het bezit van den fijnsten smaak toch gemeen te zijn.
De Germanen waren eenvoudig van zeden en de gruwelen der Grieken en Romeinen werden onder hen niet gevonden; landbouw, jacht en visscherij waren hunne middelen van bestaan. Bij een diep gevoel voor recht en billijkheid, waren zij op vrijheid en onafhankelijkheid gesteld. Doch speelzucht en dronkenschap waren hunne gewone ondeugden. Het volk bestond uit twee standen, uit vrijen en uit die-n e n d e n. Een v o 1 v r ij e was het hoofd van een gezin, welks leden o n d e r h o o r i g e n waren en die te zamen eene m a a g s c h a p vormden. De volvrijen konden aan onderhoorigen een landgoed in vruchtgebruik geven, dat erfelijk bezeten kon worden. uit welk gebruik later het staatsrechterlijk leenstelsel ontstond. De o n v r ij e of de d i e n e n d e stand, die weder in onderscheidene klassen verdeeld was, bezat geen eigen recht, maar stond onder de bescherming van volvrijen. De laagste trap dezer onvrijen werd ingenomen door de lijfeigenen, meestal in den oorlog buitgemaakte personen.
De Germanen waren godsdienstig en bezaten een eigenaardige godenleer die , gelijk we later zien zullen, door het Evangelie opgelost is als sneeuw voor de zon. Van de mythologie van dezen stam ook maar een oppervlakkige beschrijving te geven, is veel moeielijker dan van die der Grieken of Romeinen, omdat de Germanen geene letterkundigen
Ifi
de godsdienst der germanen.
hadden die, gelijk onder laatstgenoemden, hunne godsdienstleer hebben te boek gesteld. Voor een groot deel is zij echter bewaard gebleven in een IJslandsch geschrift, dat Jidda heet en ovcr^rootmuedcr beteekent. Dit boek bevat eene verzameling van dichtstukken, die in de elfde eeuw zijn bijeen gebracht, en waarin onderwerpen worden bezongen uit de goden- en heldensagen, meerendeels behoorende tot de 7de en 8quot;\'eeuw. Nog bestaat er eene andere Edda en wel in proza, die in de 12Jquot;eeuw door den geschiedschrijver Snorri Sturi.uson bijeen werd gebracht, en die mede de oud noordsche mythologie en dichtkunde bevat.
De Germanen vereerden in Alvadur eenen oppergod, die de oorspong aller dingen was en door wien goden en menschen waren geschapen. Hij begiftigde den mensch met een ziel, die niet zou vergaan, maar die in de Walhalla zou worden opgenomen indien men dapper geweest en in den strijd was omgekomen; terwijl de goddeloozen en lafaarts naar Niflheim, of de woning der nevelen, zouden worden verwezen.
Onder Alvadur stonden twaalf goden, die den naam van Ascn droegen , waarvan Odin de voornaamste was en die door de Duitschers Wodau en door de Friezen Weda werd genaamd. Hij was de allesdoordringende en besturende god, die goederen en gaven den menschen gaf en hen aanmoedigde tot den strijd. Op zijnen troon in Codengaard gezeten, zaten twee raven op zijne schouders, die hem alles in het oor fluisterden , wat er in het openbaar en in het verborgen op aarde voorviel; deze raven werden I fug in, verstand, en Mug in, kennis, genaamd.
In Wodans gevolg bevonden zich blauwoogige schoone keurmaagden 11 \'alkyricn geheeten, die de zielen van de in eiken oorlog gesneuvelde helden opzochten om deze naar de Walhalla te geleiden, waarheen ze door Hernwde, de bode der goden, en door Brag a, de god der poëzy, werden gebracht. Daar Wodan gedurig groote reizen moest ondernemen, stond aan den hemel altijd zijn schitterend voertuig gereed; dit voertuig was het sterrebeeld de groote beer, thans nog wel door het volk wagen genaamd, hetwelk onze heidensche voorouders de Woenswaghen noemden. Behalve dit, werd hij in het bezit gedacht van een gevleugeld achtpootig paard, dat hem met ontzaglijke snelheid over de aarde voerde. In Duitschland dragen nog enkele bergen en heerbanen namen die, gelijk Woensdrecht bij ons te lande, hieraan ontleend zouden zijn,
In den naam dien onze vierde dag der week draagt, is Wodan insgelijks duidelijk te herkennen. De Woensdag was hem toegewijd.
De tweede god m rang was Thor of Donar aan wien de Donderdag was geheiligd. De Friezen noemden hem Stavo, waaraan de grijze en eertijds vermaarde stad Stavoren haren naam zou ontleenen.
Thor was de beschermer der stoffelijke kracht, de aanvuurder tot wakkere vlijt, en daar hij de gebieder was van lucht en wolken, lag
17
2
DE GODSDIENST DER GERMANEN.
de hoop van den landman in zijne hand. In lichaamskracht was hij de geduchtste van alle goden; daarenboven had hij betooverende ijzeren handschoenen en eenen hamer, die zijne reeds geweldige krachten oneindig vermeerderden. In Godengaard zat Thor naast Wodan, doch wanneer hij de aarde bezocht, gebruikte hij een wagen, waarvoor hij twee bokken gespannen had. Wanneer hij met zijn bokgespan door de lucht ijlde, schoten, wegens zijn snelle vaart, vuurstralen door het luchtruim en knalde de lucht, wat door de menschen Donar of Donderslagen werd genaamd. Dat Thor zoo schrikkelijk te keer ging was, omdat hij de verklaarde vijand der reuzen was, die destijds op aarde waren en het menschdom plaagden.
Van Thor zijn zeer vele legenden bewaard gebleven , en hij vond in Duitschland onder de landbouwers lang na de invoering van het Christendom nog stille vereerders. De eik was aan hem gewijd. Met zijn hamer zegende hij het gewas, het vee en het huwelijk, opdat het vruchtbaar ware, waaraan nog wellicht de gewoonte om op Donderdag te trouwen zijn ontstaan heeft te danken. Bij de invoering van het Christendom ging Thors hamerteeken spoedig in het kruisteeken op, en wordt nog door velen aan dit symbool der Roomsche kerk eene niet geringere kracht toegeschreven dan eertijds door onze heidensche voorouders aan Thors hamerteeken.
Tyr of Tuis co, waarvan de naam Dysendag, thans Dinsdag, afkomstig is, behoorde ook tot de Asen en was mede een zoon van Wodan. Hij muntte uit door dapperheid en ruwe kracht, en heiligde de helden met zijn zwaardteeken tot den strijd. Merkwaardig is het, dat de oude Germanen dezen god voor hunnen stamvader hielden , in welke bewering eenigen grond schijnt te liggen voorzoover van Tuisco, Teuton, Teutsche of Deutschers afgeleid kan worden.
Volgens de sage\'s heette Tuisco\'s eerstgeboren zoon Mam/s, die niet tot de Asen behoorde, maar een halfgod was, en dus den menschen naderbij kwam; terwijl een zijner zonen . Jnnin genaamd , als halfgod in ons Vaderland hoog geëerd \'werd. Waarschijnlijk waren de vroegere wouden te Ermelo, dat eertijds Irminlo heette, hem gewijd.
Freyr of Fr alio is de god des vredes en zoon van Nor der, der winden god. Freyr zegent de jaargetijden; hij is de uitdeeler der welvaart en daarom algemeen geëerd. Het zwijn, het vruchtbaarste dier van het Noorden, was hem toegewijd. Op Midwinter vierde men zijn feest, dan werden hem menschen en dieren geofferd en heette het, dat Freyr zijnen omgang deed. Na de invoering van het Christendom gingen vele heidensche gewoonten op het Kerstfeest over, dat op dien tijd invallende, dan ook nog wel Midwinter heet. Zelfs is in onzen
18
DE GODSDIENST DER GERMANEN.
tijd, vooral bij plattelandsbewoners van Gelderland, dit heidensch bijgeloof niet geheel en al uitgestorven.
Freya, zuster van Freyr, naar wie de Vrijdag zijn naam draagt, was de godin der liefde. Zij was de tweede in rang onder de godinnen en met Hodur, tweede zoon van Wodan, gehuwd, die haar echter schandelijk verliet. Zij bleef hem evenwel trouw en terwijl zij gouden tranen om zijn gemis schreide, reisde ze bedroefd, in een met twee katten bespannen wagen, hem zoekende, rond. Zij werd algemeen, vooral door minnenden, hoog geëerd en het was de hoop der stervende vrouwen om na den dood in hare nabijheid te komen.
Heimdall was een god met gouden tanden, die als wachter des hemels aan de schitterende brug woonde. Hij sliep nog minder dan een vogel en had zulk een fijn gehoor, dat hij het gras op de velden en de wol op de schapen hoorde groeien. Wanneer hij op de aarde wandelde, groende de weg onder zijne voeten en het dorrende kruid richtte zich weder herlevend op. — Dat in hem de regenboog en de vruchtbaarmakende regen symbolisch werden vereerd, is duidelijk.
Ostara , de godin van de lente, dagteekent uit de hooge oudheid van het Germaansch Heidendom. Haar naam beteekent: het stralende, opstijgende morgenlicht. In het voorjaar werd zij het land intrekkende gedacht, en werden haar ter eere bloemkransen gemaakt en meivuren ontstoken. Kr werden dan feestbrooden gebakken en eieren gegeten , bij welk feest Braga zijne vereerders bezielde, om den lof van Ostara te bezingen. Bij de invoering van het Christendom werd veel uit het Lentefeest op het Paaschfeest overgebracht; de meivuren zijn hier en daarin ons Vaderland nog in eere en bij een schoonen voorjaarsdag zegt nog menigeen met een opgeruimd gemoed: »De zomer komt in \'t land.quot;
De genoemde goden en godinnen, die nog met vele namen vermeerderd kunnen worden, waren wezens , die tot heil van het mensch-dom werkzaam waren; doch evenmin als de andere Heidenen kon zich de Germaan een god denken, die, ongeschapen, eeuwig volmaakt dezelfde was en bleef. Ook het kwaad speelt in de Germaansche mythologie een belangrijke rol. Niet slechts dat de reuzen er op uit waren om goden en menschen te bestrijden, maar ook Loke, een der Asen, had het op de verwoesting van al het bestaande toegelegd. Zijne dochter Hela was de godin der onderwereld en troonde in het rijk dei-nevelen. Haar onverzadelijke dorst naar de zielen van al degenen, welke door ziekte stierven, dreef haar somtijds op een driebeenig paard onder de menschen om er pest en dood te verspreiden.
Behalve de goden en godinnen vereerden de Germanen halfgoden of helden. Gestorven pasgeboren of ongeboren kinderen werden helden, vanwaar het nog niet geheel uitgeroeide bijgeloof afkomstig is, dat sommige kinderen met een helm worden geboren, daarom kwaad kunnen zien.
19
2\'
DE GODSDIENST DER GERMANEN.
Hadden andere heidensche volken hunne Feeën of Aim feu, óok de Germanen waren er niet van ontbloot. Onder de benamingen, van Nomen, Walkyrién of Witte vrouwen vereerden ze tal van vrouwelijke wezens, welk bijgeloof, merkwaardig genoeg, in het Christendom nog eeuwen lang met nieuwe kracht voortleefde. De oude Grieken hadden hunne zeenimfen, die, omdat ze verraderlijk mooi konden zingen , Sirenen werden genaamd. Haar bovenlijf, dat boven het water uitstak, geleek op een schoone jonge maagd, maar het onderste gedeelte van li aar lichaam was als de staart van een Dolfijn. De Germanen kenden ze niet; hunne watergeesten waren van anderen aard, doch hoe overblijfsels uit een lang vergeten heidendom onder het Christendom nog kunnen voortleven, bewijst het geloof aan »zeemeermiiuien\'aan wier bestaan nog in onzen tijd door duizenden niet wordt getwijfeld. De heksen en spokengeschiedenis met al de daarbij behoorende dwaasheden, zijn evenmin door een eeuwenlange prediking van het Evangelie uitgeroeid geworden, en het zal zeer zeker nog wel eeuwen duren, voordat al de overblijfsels van het voorvaderlijk Heidendom verdwenen zullen zijn.
In den loop der eeuwen moge de Germaansche eeredienst ook door aanraking met andere volken hier en daar eenige wijzigingen ondergaan hebben, maar dat de Germanen hunne goden in tempels zouden geëerd hebben, zoo als sommigen willen, mist, althans wat ons Vaderland betreft, eiken grond. In dichte wouden, waar zich geen mensch met mes of bijl aan het eeuwenoud geboomte waagde, werden den goden offers gebracht. Die wouden waren heilig. Daar hoorde men het geruisch van den gang der goden in de toppen der boomen; daar in die »tempelen van onge-korven houtquot; was de misdadiger vrij, indien het hem gelukte, het heilig woud te bereiken, voor hij gevat werd.
Binnen in zulk een woud was een bijzonder heilige plek, waar geofferd werd. Soms werden gevangenen tot offers gebruikt, en bij groote rampen werden wel vrouwen en kinderen geslacht; zelfs offerden de Zweden aan Wodan, tijdens een grooten hongersnood , hun eigen Koning Domaldi. Later werden menschenoffers zeldzamer en was in den regel een wit paard, zonder eenig gebrek, het edelste en hoogste ofiter.
Door de geheele Edda heen zweeft het denkbeeld eener te wachten geweldige omwenteling, de Ragnarok of godenschemering genaamd, waarbij de Asen even als kinderen der natuur moeten omkomen. Deze te wachten gebeurtenis werpt een sombere tint over de geheele voorstelling, en is de band, die de verschillende verhalen der Edda aaneen-bindt. In die godenschemering zullen Loke en Hela met de reuzen de goden bevechten, waarbij allen zullen omkomen, want Surtur zal eindelijk al de Asen overwinnen. Door Surtur wordt blijkbaar de god des tijds verstaan, waarvan Zaterdag is afgeleid. Nadat geen der helden
20
DE SAMARITANEN.
van Walhalla is overgebleven, en Surtur door den brand van hemel en aarde verteerd is, daalt Alvadur uit den hemel om over alle menschen een wereldgericht te houden. Daarna verrijst een nieuwe hemel en aarde, schooner dan de vorige, en een nieuwe zon en maan vangen haar loop aan jij dag en bij nacht, met ongekenden glans. Een man en eene vrouw, die aan den wereldbrand zijn ontkomen, worden de stamouders van een nieuw menschengeslacht, onder hetwelk vrede en vreugde altijd en ongestoord zullen heerschen.
Als wij de godenleer der Germanen met die der andere volken uit hut grijze verleden vergelijken, springt het ons in het oog, dat ze allen uit een gemeenschappelijke bron geput zijn. Overal bij natuurdienst, een onzichtbare, eeuwige God, om den mensch, tot hoogere bestemming geschapen, maar zondig geworden, eindelijk weder tot zedelijk reinen toestand in eene hernieuwde orde van dingen te brengen. Zoo is het ook. Uitgemaakt zeker is het, dat de godenleer der Heidensche volken uit Genesis is afgeleid, zooals dat van God zeiven afkomstig is.
Met een enkel woord hebben we op de Samaritanen te wijzen; niet wegens hun groot aantal, noch ook omdat ze in hunne half Joodsche en half Heidensche godsdienst merkwaardig zijn, maar omdat ze al spoedig op gezegende wijze met het Christendom in aanraking kwamen.
Na de wegvoering der tien stammen liet de koning van Assyrië het onbewoonde land met lieden uit zijn rijk bezetten, die, door een der weggevoerde priesters in den godsdienst van Israël onderwezen, deze met de door hen ingevoerde vermengden. Het Israëlietische element verkreeg echter derwijs de overhand, dat zij zich bij den opbouw des tempels met de Joden wilden vereenigen. Door deze verstooten, bouwden zij later een eigen tempel op den berg Gerizim en stelden zich steeds meer en meer als het eigenlijk rechtgeloovige Israël tegenover de Joden. Dit geschiedde waarschijnlijk omdat Manasse, zoon van den hoogepriester Jojada, den eisch om zich van zijne Samari-taansche vrouw te scheiden beantwoordde met zijne afscheuring van de Joden en het aannemen der hoogepriesterlijke waardigheid op Gerizim. Dit verwekte natuurlijk den haat der Joden, die gloeiender werd, naarmate de Samaritanen zich eindelijk voor de ware nakomelingen van Jakob en de erfgenamen van den onvervalschten godsdienst hielden, cn zich beroemden, dat zij in het bezit waren van een eigen exemplaar der vijf boeken van Mozes. Jezus verklaart hen echter voor niet-Israëlieten, wanneer hij zegt, dat Hij het eerst gezonden was tot de ver-
21
het jüodsche volk.
lorene schapen van Israël, en Hij heeft zich, even als aan de Grieken als bij uitzondering aan hen geopenbaard. Toen echter de tijd gekomen was, dat de ware aanbidders God aan alle plaatsen in geest en in waarheid zouden aanbidden, werd ook door de Samaritanen het Evangelie met grooten zegen vernomen. Behalve en ondanks de blijmoedige getuigen der waarheid, hield onder de Samaritanen nog altijd een mengelmoes van allerlei sekten stand, welke meestal ontstonden door godsdienstdwepers, die van zich zeiven getuigden »dat ze wat groots waren.quot; Onder deze behoorde ook Simon, de toovenaar (Hand. 8.) die beweerde dat hij de mensch gewordene wereldgeest was, die de door aardsche krachten beperkte wereldziel zou verlossen. Toch wenschte hij van de Apostelen den H. Geest te koopen en sidderde voor hunne vervloeking. Zijne navolgers hielden als sekte tot in de zesde eeuw stand en in het oude Sichem bestaat thans nog een kleine Samaritaansche gemeente, waarin behalve tal van. bijgeloovigheden, de hoop op een nog te komen Messias voortleeft, tegelijk met den alouden haat tegen de Joden.
Met de verwijdering van Abraham uit zijn land en \'s vaders huis begint het rijk Gods in zijne nieuwe gedaante en op een nieuwen grond , in Kanaan, het beloofde land. Abraham was de stamboom van het volk Gods, dat onder verdrukking in Egypte wel een volk werd, maar eerst in vollen zin een volk Gods worden zou, nadat het Zijne wetten ontvangen had en als een priesterlijk volk boven andere volken verheven was. Onder Uavid en Salomo bereikte deze Godsstaat zijn hoogsten trap: eenehooge, heilige poëzy ontstond; doch het bleek weldra, dat het zich op die schitterende hoogte niet lang kon handhaven, want reeds in den laatsten tijd der regeering van Salomo begon het verval , en, door tweedracht verdeeld, werd het eindelijk een buit der vreemden.
Onder de spottonen der Chaldeërs te Babel werkten de vernederingen van het Joodsche volk weldadig, en was nu ook al het heiligdom te Jeruzalem in puin geworpen, zoo rees er in de verdrukking een tempel op in het hart van velen, en Israël, steeds zoo genegen tot het volgen van vreemde goden, liet zich in Babel liever in den vuurgloed werpen, dan dat het de knie voor den gouden Baal boog. Eater werd Israëls toestand in Babel veel verbeterd en begonnen de Joden, waarvan onder Cyrus een klein deel naar hun vaderland terugkeerde, in Babyion machtig te worden, zoo als ook in het boek van Daniël en van Esther duidelijk blijkt.
23
het joodsche volk.
De verschijning op hot wereldtooneel van Alexander den Grooien was voor het Israëlietische volk van het grootste gewicht. Hij verbond het Joodsche land met Syrië. En van af Alexanders heerschappij dagteekent de oorsprong eener geheel nieuwe wereldontwikkeling, waarin vooral de Joden een ruim aandeel hebben gehad. De beoefening der Grieksche taal en wijsbegeerte, de overbrenging van de Heilige Schrift in die taal, het stichten van Joodsche Synagogen op vreemd grondgebied, waren later alle middelen , waardoor zich het Evangelie met groote snelheid in alle werelddeelen heeft uitgebreid. Na Alexander werd Egypte de zetel der Grieksche beschaving en Ptolomeus veroverde op eenen sabbat, waarop de Joden, uit overdreven nauwgezetheid aan de wet niet durfden strijden, Jeruzalem. Hij voerde 100,000 Joden gevankelijk naar Egypte, schonk hun aldaar het burgerrecht, en door deze Hel-lenische Joden werd eerlang Alexandrië bevolkt, welke wereldberoemde handelstad later bij de vestiging des Christendoms mede zeer belangrijk is geworden.
Judea werd in dezen tijd met wijsheid bestuurd. Het volk leefde naar de wet zijner vaderen en de hoogepriester was in zijn midden als een vorst Gods geeërd en geacht. Gelijk zijn vader overlaadde ook Ptolomeus Philadelphos de Joden met gunsten, en wist hen bij duizenden naar Egypte te lokken. Hij was het ook, die de Heilige Schriften der Joden in het Grieksch liet vertalen, waaraan, naar de overlevering wil, eene commissie van 70 taalgeleerden zoude hebben deelgenomen.
Ofschoon de Hellenische Joden meestal hunne nationaliteit niet verloren , konden ze zich toch aan den invloed van Grieksche beschaving cn wetenschap niet geheel onttrekken. Daardoor stonden eeuwen lang Jeruzalem en Alexandrië als middelpunten van Hebreeuwsch en Grieksch Jodendom tegen elkander over. In dezen tijd wies in Palestina het farizeïsme met zijne overleveringen en stelsels op, hetwelk de Heiland, op aarde komende, vond en veroordeelde. Te Alexandrië vormde zich daarentegen een mengsel van Israëlietischen godsdienst met Grieksche wijsheid, hetwelk in het Nieuwe Testament, vooral in de Hand. der Apostelen, duidelijk uitkomt, waar tevens blijkt, dat de talrijke synagogen der Grieksche Joden aan de boorden van den Nijl en den Eufraat in Griekenland en Italië, door de Apostelen zijn gebruikt tot verkondiging van het Evangelie.
Nadat Judea 134 jaren aan het Egyptisch bewind onderworpen was geweest, hechtte Anttochus de Groote, na vele inspanningen, Judea aan zijne staten en overlaadde de nieuwe provincie met gunstbetoon. Hij stichtte Joodsche koloniën in Klein-Azie, zonder te weten, dat hij daarmede den weg baande, waarlangs later de kruisherauten verder de heidenwereld indrongen. Eerbiedigde Antiochus den godsdienst van
23
het joodsche volk.
den Jood, zijn jongere zoon en opvolger Antuiochus Epiphanes wilde de Joden dwingen hun Jehovah-dienst voor dien van den Olympischen Zeus prijs te geven. De dwaas meende, dat het volk er rijp voor was, omdat vele der aanzienlijke moderne Joden van dien tijd den voorvaderlijken godsdienst hadden verlaten en een leven leidden, los en ongedwongen, weelderig en onzedelijk. Met het hoogepriesterambt werd de grootste zwendelarij gedreven, dat onder de naar dit ambt staande mededingers moord en doodslag ten gevolge had. Dit feil gaf den koning aanleiding Jeruzalem te plunderen en bijkans uit te moorden, terwijl 40,000 inwoners in slavernij werden weggevoerd. De muren der stad werden afgebroken en uit de steenen een kasteel gebouwd, dat den tempel bestreek, waar de Mozaïsche eeredienst werd afgeschaft en het beeld van den Olympischen Zeus op het brandofferaltaar werd geplaatst, terwijl allen, die niet voor het godenbeeld wilden knielen werden omgebracht. 13e bekende vreeselijke geschiedenis van den priester Eleasar en de moeder met hare zeven zonen is ons uit dezen tijd bewaard gebleven.
In dien voor de Godsgetrouwen donkeren tijd daagde redding uit Modin op. Daar woonde met zijne vijf zonen een priester Mattathias, welke weigerde den Griekschen goden te offeren en die in zijnen ijver een Jood doorstak die dit doen wilde, benevens den officier die hem er toe aanzette. Dit geschiedde 167 jaren vóór Christus en was het sein tot den bekenden dapperen Makkabeeschen vrijheidsoorlog, waarin zelfs het geslacht der Makkabecn den Joodschen Koningstroon beklom. Israël herademde onder de regeering van dit huis. De godsdienst werd in zijn eer hersteld, de letterkunde bloeide en waarschijnlijk is menige psalm uit dezen tijd. Maar er trad geen proleet meer op onder Israel, dat als het ware aan zich zelf was overgelaten, en alleen door het zwaard zijner helden voor een tijd uit de hand zijner vijanden kon worden verlost.
Johannes Hvrkanus, kleinzoon van Mattathias breidde zelfs de grenzen van het Joodsche gebied uit en onderwierp de Samaritanen, wier tempel hij sloopte, waardoor de kloof tusschen Jood en Samaritaan te wijder werd. Ook de Edomiten bracht hij onder zijn gezag en dwong hen als afstammelingen van Izaak zich in het Jodendom te laten inlijven. Ijverzucht, twist en moord tusschen Sadduceën en Farizeën van binnen, arglist en verraad van buiten werkten echter aan den ondergang van het Makkabeesche huis. Aristobulus , de laatste heerscher uit dit geslacht, dat thans het voorvaderlijk geloof verloren had, veroorloofde zich vijandelijkheden, tegen de Ro me in en, waarop de Romeinsche veldheer Pompejus naar Jeruzalem optrok, de stad innam en er een vreeselijk bloedbad aanrichtte. Pompejus trad het Heilige der Heiligen binnen, en stond verbaasd een tempel zondereen
24
HET JOODSCHE VOLK.
god te vinden. Den tempelschat liet hij onaangeroerd, maar Aristo-bulus werd met zijne kinderen naar Rome gevoerd, terwijl aan den Idumeër Antipater het gezag over het diep vernederde Judea werd opgedragen. Veertig jaren vóór Christus werd zijn zoon. Herodes, door de Romeinen tot Koning over Judea aangesteld, onder wiens regeering Christus geboren werd. Na den dood van Herodes werd het Joodsrhe volk, deels door zijne nakomelingen, deels door Romeinsche landvoogden bestuurd en snelde met rassche schreden zijnen ondergang te gemoet.
Wanneer we nu nog een enkelen blik slaan op den godsdienstigen toestand en de partijen der Joden, merken we, dat allerwege in en buiten Palestina de synagogen de plaatsen waren, waar de heilige boeken gelezen en verklaard werden. Aan het hoofd eener synagoge stond een raad van ouderlingen, die de proselieten aannamen, welke onderscheiden waren in iproselieten der poortquot; en in «proselieten der gerechtigheid.quot; Eerstgenoemden hadden slechts die algemeene wetten te gehoorzamen als dienstig waren tot bewijs, dat zij met het Heidendom gebroken hadden; doch laatstgenoemden werden door besnijdenis bij het Joodsche volk ingelijfd en ondergingen bovendien in de synagoge een soort van wassching of doop.
Naast de priesters hadden ook na verloop van tijd schrift- en wetgeleerden in het Sanhedrin te Jeruzalem zitting verkregen, waardoor de invloed der priesters sterk verminderde. En daar de schriftgeleerden bovendien in de nabijheid der synagogen scholen hadden, waarin jong en oud werden onderwezen, verkregen zij temeer overwegenden invloed. De zegen, dien deze Rabbijnsche godgeleerdheid afwierp was echter luttel, want deze wijsheid liep meestal uit op het dooden van den geest dier openbaring, die zij voorgaf te willen bewaren. De invloed der heidensche wijsbegeerte was daarenboven machtig genoeg, om in de Rabbijnsche leerstellingen de sporen te drukken van den Indischen godsdienst, welke geen hooger streven der ziel kent, dan om in Brahma opgelost en vernietigd te worden. Tusschen deze leer en de Indische tooverij ligt natuurlijk maar een kleine schrede; wellicht behoorden dan ook die geheimzinnige boeken, waarvan in Hand. 19: 19 gesproken wordt, tot de voortbrengselen van dezen joodsch-heidenschen geest.
Een soortgelijke leer vinden wij mede bij de door koophandel rijk geworden geëerde Joden te Alexandrië, doch hier door den Joodschen wijsgeer Philo in een bijzonderen vorm gegoten. Zijn hoogste ideaal bestond daarin, dat de mensch zich zeiven ontvlucht, om zich te verheffen tot den algemeenen geest, de laatste wijkplaats der ziel. P.ij zijn ijveren voor vernietiging en geheele dooding des vleesches gevoelde hij zich aangetrokken door de zoogenaamde Alexandrijnsche Therapeuten, die in strenge godsdienstplichten en een kloosterachtig afgetrokken
25
HET JOÜDSC11E VOLK.
leven de kwalen hunner ziel trachtten te genezen. De grond van deze meening lag al mede bij de Indische Heidenen.
In Judea was deze sekte door de Esse\'crs vertegenwoordigd, doch met dit onderscheid, dat deze zich meer met de praktijk dan met de bespiegeling bezig hielden. Zij beminden de eenzaamheid, stichtten kloosters, leefden in gemeenschap van goederen, verachtten het huwelijk en hielden zich buiten alle volks- of staatkundige twisten.
De beide andere te Jeruzalem bestaande partijen streden daarentegen onafgebroken om den voorrang. De Farize\'crs of afgescheidenen, gaven zich uit voor de Joden bij uitnemendheid. Zij hadden de leer van de opstanding der lichamen aangenomeu als een wettige ontwikkeling van het Jodendom, doch hadden in hunnen ijver om den voorvaderlijken godsdienst te beschermen, overlevering op overlevering gestapeld en de ontwikkeling van den vormdienst sterk bevorderd. Zeer begeerig naar macht en invloed, zochten ze door een vertoon van vroomheid de gunst van het volk te verwerven, doch maakten weder beide, godsdienst en volksgunst, dienstbaar tot hun eigen staatkundige doeleinden.
De Sadducecrs daarentegen verachtten de overleveringen, en heulden meestal met de buitenlandsche overheerschers, ten eigen bate en om de door hen gehate Farizeërs zooveel mogelijk te dwarsboomen. Rijk en weelderig levende, sloten zij zich alleen voor het oog bij den volksgodsdienst aan, maar kenden geen hoogere zucht dan het tegenwoordige leven volop te genieten, zonder zich om het toekomende te bekommeren.
Onder deze partijschappen en het verlaten van den voorvaderlijken godsdienst bleef nogtans de Messiasverwachting bestaan en werd zelfs duidelijker en dringender bij hen, die geloofden, naarmate Israels zon ten ondergang neigde. Het Evangelie leidt ons reeds op zijne eerste bladzijden in het godsdienstig leven van enkele vrome Israëlieten, in hunne verwachtingen en gebeden. De lofzang van Simeon en die van Maria ademen een zoo rein verheven geestelijk gevoel, dat niets uit het verledene er mee vergeleken kan worden. De wijzen uit het Oosten zijn de vertegenwoordigers van de naar licht uitziende Heidenen, gelijk later een Cornelius, Sergius Paulus en anderen de Grieksch-Romeinsche wereld in hare beste verwachtingen voorstelden.
26
VAN CHRISTUS TOT OI\' KEIZER CÜNSTANTIJN.
Op de puinhoopen van Eden zat de van God afgevallene menschheid neder, weenende en wanhopig, wijl zij God niet vermocht te vinden en toch geen vrede smaakte buiten Hem. Liever dan als ongodisten te leven, maakte zij zich goden van goud, hout of steen, waaruit blijkt, dat de mensch zich ten allen tijde eene nevelachtige voorstelling van eenen God, zelfs van den onbekenden God heeft gevormd. Alle beeldendienst en afgoderij hebben haren oorsprong in de innige overtuiging der menschelijke natuur, dat God haar verlaten heeft en dat er tusschen de aarde en den hemel een ijzingwekkende oceaan golft, welke het voor een mensch onmogelijk maakt tot God te genaken.
Het Christendom echter heeft Christus als den Openbaarder van Gon in zijn midden; Hij is de centraalzon, waarvan het leven en groeikracht ontvangt. De verloren menschheid kon niet tot God opklimmen, maar Hij is tot haar nedergedaald. In de verschijning van Christus op aarde was God geopenbaard in het vleesch, en op dit verhevene wonder rust de Christelijke Kerk en heeft ze een veiligen ankergrond. De band, die de Kerk aan haar Heer en Hoofd verbindt, is zoo nauw, als er een innige verbinding bestaat tusschen het hoofd en de overige deelen van \'s menschen lichaam. Hij, het Hoofd, is — uitgenomen de zonde — den broederen in alles gelijk geworden door in de menschheid in te gaan. Nogtans aanschouwen we tegelijk in Christus de Godheid, met al Hare Goddelijke eigenschappen, te zamen éenen Emmanuel, God met ons, vormende. Alles, wat van God gezegd kan worden, geldt ook van Jezus; alles, wat van den mensch gezegd kan worden, is ook toepasselijk op Hem.
HET HOOIT) DER KERK.
De zonde maakt geen deel der menschheid uit, en dus kon Christus heilig, en toch mensch zijn. üe zonde is eene ziekte, een vlek, die het schepsel, nadat het uit Gods hand was gekomen, zichzelven aanwreef. In stede van een deel der menschelijke natuur uit te maken, is zij een scherp vergif, dat alle aderen doordringt en allenvege ontsteking verwekt, verstoort en verwoest en ten laatste dit uitnemend schoone gewrocht van Gods handen doet overgaan tot stof, waaruit het genomen is. Met dezen toestand kon de menschheid geen vrede hebben en onbewust schreeuwde zij naar den haar onbekenden God des levens, om wien te verzoenen het geweten niet ophield tallooze offers te plengen. Een door de goden uit den hemel te zenden Redder, die de herstelling van de gevallene menschheid op zich zou nemen, was het eigenlijke voorwerp der verwachting ook van het Heidendom in zijne verhevenste en goddelijke gedaante.
Deze verwachting nu is door den Goddelijken Verlosser vervuld geworden. Zijne verschijning op aarde is een wonder, weshalve het Christendom rust op het wonder, hetwelk zich bovendien nog steeds herhaalt in allen, die uit den dood overgebracht worden in het leven. Christus heeft in zijnen persoon de menschheid en de Godheid vereenigd: Hij was en is de eeniggeboren Zoon des Vaders en tevens de Zoon des menschen, de Godmensch, en daarom juist de mensch bij uitnemendheid , de ideaal-mensch, want alleen in God wordt de bestemming van een wezen, dat naar het beeld Gods geschapen en tot innige ver-eeniging met Hem geroepen is, volkomen verwezenlijkt. Jezus Christus is niet slechts op aarde gekomen om een heerlijk getuigenis van de liefde Gods te geven, maar ook om met het lijden der menschheid in gemeenschap te treden, ten einde haar bij God te kunnen vertegenwoordigen en in haren naam het zoenoffer aan te bieden. Want hoe groot ook Gods liefde zij, toch zou Hij geen wezen kunnen redden dat, wel verre van deze liefde te beantwoorden, haar zelfs met opgericht hoofd verachtelijk van zich zou wijzen. Liefde eischt weder-keerigheid en zoo lang deze ontbreekt in het hart, kan zij niet anders zijn dan een verterend vuur, want liefde is de voorstelling van Gods heiligheid in zijnen hoogsten vorm. Zoolang de mensch zijne weder-spannigheid niet afgezworen heeft, zoolang hij de liefde Gods niet met een heilige geheel belangelooze liefde beantwoord heeft, ligt hij onder den toorn Gods, welke niet anders dan de strenge zijde Zijner heiligheid is. Wat de zondige mensch niet geven, niet tot stand brengen kon, dat kon echter Hij, die uit den hemel op eene gevallene aarde nederdaalde en vrijwillig den last van al onze ellenden op zich genomen en gedragen heeft. Hij heeft een moeitevol leven geleid als een getrouw beeld van \'s menschen lot na den zondenval, en dat leven tot eene heilige offerande aan God gemaakt. Door Zijne gehoorzaamheid in het
28
HET irOOFD DEK KERK,
lijden herstelde Hij het menschdom, dat door Hem vertegenwoordigd werd in zijne oorspronkelijke waardigheid, alhoewel het Hem zelf ten doode toe vervolgde en ten laatste hing aan een kruis.
Den Joden viel het moeilijk te gelooven, dat de Messias mensch was geworden; maar nog moeilijker viel het hun Hem als den God-mensch te erkennen. En juist door zijn wezen komt het. dat er in al wat Christus leed en deed iets onbeschrijfelijk karakteristieks is, dat nooit gezien kan worden in al wat wij doen, lijden en zijn. Als Hij leed, was het niet slechts zijne menschheid die leed, maar de God-mensch Christus Jezus; en als Hij voor ons voldeed, leed Hij in geen anderen zin. In al zijne tranen, zijn zieleangst en lijden vertoont zich zoowel zijne Goddelijke als zijne menschelijke natuur; de laatste in zijne vatbaarheid voor lijden, en de eerste in de onuitsprekelijke waardigheid en waarde, die zij aan dat lijden verleent. Het ongeloof onzes tijds moge in Christus slechts een anderen Zoroaster, Boeddha of Socrates zien, die haar weinig of geen belang inboezemt —■ de Gemeente des Heeren beschouwt den uit de maagd Geborene, den Zuigeling van Bethlehem , den Man van Smarten, niet alleen als mensch, maar overeenkomstig de Heilige Schrift, ook als God, de God-mensch Emanuel, — God geopenbaard in het vleesch. Wat groote geesten of figuren er ooit geleefd mogen hebben, zij verzinken alle in het niet bij het ideaal, dat aan het vloekhout des kruises is verschenen. Niets ter wereld is zóo schoon als dit tooneel van onbeschrijfelijke vernedering. Het gezicht van dien Gekruisigde, die met doornen gekroond, door zijne beulen beschimpt wordt op het oogenblik, dat Hij voor hen bidt, die niet gelijk wel zoo menig martelaar grootmoedig wil schijnen in het lijden, maar tot zijne moordenaren zegt: mij dorsten zich door hen laat laven — dat alles is eene zóo verhevene, zoo onmetelijke openbaring van liefde, dat elk, die dit zien mag, wel neervallen en aanbidden moet.
Toen eenmaal Zijn bloed op Golgotha geplengd was, was de tempel te Jeruzalem voortaan niet langer het éene heiligdom van den heiligen God, weshalve het onderscheid tusschen het gewijde en ongewijde verdween. De afstand tusschen hemel en aarde was opgeheven, een enkele middelaar trad in de plaats van al de andere en het éene gebrachte offer was door God gekeurd en voor genoegzaam verklaard. Het nieuwe volk van God zou voortaan geheel en al een volk zijn van koningen en priesters, geroepen om zich zelf te offeren en die door deze geestelijke en vrijwillige offerande het offer der verlossing zouden bekrachtigen. Zij erkennen Christus Jezus als hun koning, wiens uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Eens ook wanneer de satan uitgedreven zal zijn, zal Hij op aarde heersdien en deze wereld door zijnen herscheppenden geest verjongd en vernieuwd,
39
DE WORDING DER KERK.
zal hare eenzame plaatsen met blijdschap vervuld zien , terwijl hare woestijnen zullen bloeien als eene roos. Hij is het Hoofd der Christelijke Kerk en heerscht overal, waar Hij erkend wordt; hij regeert ieder hart, dat vernieuwd is geworden door zijnen Heiligen Geest, en iedere nieuwe toebrenging tot zijne Kerk is een nieuwe parel aan zijne kroon en een nieuw bewijs der heerschappij van Hem, die door zijnen dood voor zijne Kerk een eeuwig leven en onsterflijkheid aan het licht heeft gebracht.
§ 9-
])e menschwording des Zoons, het eeuwige Woord, geschiedde in het lichaam van Maria op wonderbare wijze door den Heiligen Geest. Eveneens is ook de Christelijke Kerk niet ontstaan of gemaakt door eenig mensch, maar zij is in de Apostolische gemeente te Jeruzalem geboren geworden door de wonderbare werking van den Heiligen Geest.
Zeven weken waren verloopen sedert Jeruzalem dat paaschfeest vierde, waarop het zich met het bloed van den Messias bevlekte. Thans is het Pinksterfeest, het feest van den volbrachten oogst daar, hetwelk tevens is het feest der wetgeving op Sinaï; maar tot een beteren oogst dan dien der tarwe, tot de afkondiging van een beter verbond dan dat der steenen tafelen is deze dag bestemd door Hem, »die de tijden en gelegenheden in zijne macht gesteld heeft.quot; De tempel, meermalen vervuld van zijne heerlijkheid, de tempel van den schaduwdienst en der altaren zou nog eenmaal een plaats van groote teekenen zijn. Van den tempel zou de bedeeling der laatste tijden uitgaan; in zijn gewijden omvang de aanbidding in geest en waarheid plechtig worden ingezet, en de Kerk van Christus, dat geestelijk huis Huis Gods, openbaar worden.
De Apostelen en die met hen waren, eene schare van 120 personen, bevinden zich in een der ruime zalen van den tempel, waar het feest van den dag hen roept. De menigte brengt hare offers in den voorhof en de godvruchtige Israëliet gedenkt daarbij aan dien ontzettenden vijftigsten dag na de verlossing zijner vaderen uit het Egyptisch diensthuis; dien dag, waarvan Mozes geschreven heeft in de Wet: sEn al het volk zag de donderen en de bliksemen en het geluid der bazuinen en van den rookenden berg.quot; Maar thans op eenmaal — en dit was Sinai\'s donder niet, hooren ze bij heldere lucht shaastelijk uit den hemel een geluid, als van eenen geweldig gedrevenen wind, die het geheele huis daar zij zaten vervulde.quot; En tot aller verbazing zien ze verdeelde tongen als van vuur, die over de hoofden der Apostelen zweven of die een wijle op hunne schedels vertoeven.
30
het pinkster wonder.
Weldra bleek het, wat er te midden van deze teekenen geschied was, wat zij beteekenden en verzegelden. De uitwendige teekenen vormen het Pinksterwonder niet; zij zijn verheven zinnebeelden van het innerlijke wonder en beelden de onzichtbare, oppermachtige en reinigende kracht van den Goddelijken Geest af in het hart der Apostelen en die met hen waren. Zij werden »allenquot; naar luid der gewijde geschiedenis »vervuld van den Heiligen Geest,quot; die hen van af dit oogenblik naar \'s Heeren belofte sin al de waarheid leidde.quot; Het goddelijke, dat thans voor het eerst op zoo buitengewone wijze met het menschelijke in aanraking kwam, dringt de gewone menschelijke taal als te eng terug en doet de Apostelen sspreken met andere talen, zoo als de Geest hun gaf uit te spreken.quot;
Van de eenvoudige opvatting dezer wondergeschiedenis af te wijken en zich het verschijnsel der vreemde talen op meer of minder natuurlijke wijze voor te stellen, komt ons ongeraden voor en doet aan den natuurlijken zin der woorden het meest onnatuurlijk en onredelijk geweld. Het spreken in vreemde talen was de profetische aankondiging van die gelukkige tijden, waarin alle verscheidenheden , die de zonde daargesteld heeft, in de eenheid der liefde zouden worden opgelost.
Men kent de krachtige en afdoende woorden waarmede Petrus en de andere Apostelen de spotters den mond stopten en het gevolg, dat op hunne prediking drieduizend menschen voor Christus werden gewonnen. Van af dit oogenblik dagteekent het ontstaan der Christelijke Kerk, gelijk ook nog als destijds dagelijks nieuwe leden aan die Kerk worden toegevoegd. De bezielde moed, waarmede \'s Heeren jongeren zijne opstanding verkondigden, bracht bij het volk de herinnering aan zijne weldaden teweeg, en de gedachte van eeneii onschuldige, wellicht den Messias, vermoord te hebben, vervulde de stad. Schrik beving den hoogen Raad, doch hunne stemmen waren verdeeld; want vele Farizeërs waren wel geneigd de Apostelen te laten begaan, maar dat dezen de opstanding der dooden verkondigden, was voor de Sadduceërs onuitstaanbaar. Dezen begonnen de Apostelen te vervolgen, nadat in een tweede toespraak van Petrus, bij gelegenheid van het wonder aan den Kreupele, weder velen tot het geloof waren gebracht. De jeugdige vervolgde Kerk, waarvan weldra het eerste martelaarsbloed vloeien zou, zocht in dezen nood hare toevlucht tot het gebed, want ze had reeds ingezien, dat de bange en zegevierende strijd van Golgotha voortgezet moest worden. In haren nood gevoelt zij zich nauw met den gekruisigden Christus verbonden en bidt God dan ook niet, dat Hij haar voor vervolgingen beware, maar dat zij onder haar kruis Hem getrouw moge blijven om, met zijnen Geest vervuld, te beter den heiligen naam Zijns Zoons te kunnen verheerlijken. Op dit gebed openbaarde God door een wonderteeken zijne tegenwoordigheid, welk wonder tevens eene
31
KARAKTER DER EERSTE GEMEENTE.
belofte bevatte voor alle verdere tijden van vervolging. Zoowel toch de zoogenaamde kerken der katakomben als die der woestijn, benevens zoovele andere hebben er de vervulling van gezien, want ook zij hebben op buitengewone wijze Clods tegenwoordigheid in haar midden ondervonden.
§ 10.
Het geheel eenig ontstaan en karakter der Jeruzalemsche gemeente wordt bepaald door de buitengewone gaven des Geestes, waarmede Jezus haar bedeelde en door de betrekking , waarin de Apostelen tot Hem en tot de gemeente stonden. Wat zij gedaan en gepredikt hebben, heeft geen goddelijke bekrachtiging buiten zich noodig gehad, maar is zelf goddelijke regel voor al de volgende eeuwen der Kerk. De door hen gestichte gemeente is de gemeente der ingeving, tie onmiddellijke getuige van Christus, die in buitengewone mate den Geest Gods heeft ontvangen, opdat zij den vasten grondslag zou kunnen leggen, waarop de Kerk van alle tijden zou moeten rusten en waarnaar steeds moet worden verwezen als het kanaal , waardoor wij Christus kunnen leeren kennen en waardoor het water des levens tot ons komt. Hiermede meene men evenwel niet, dat de waarheid der Christelijke geloofsleer geen ontwikkeling.stijdperk doorleefde en maar van stonde aan door apostolische besluiten zou zijn vastgesteld. Neen, deze is niet in eens op de vleugelen der ingeving gedragen tot die lichtvolle hoogte, waarop later èn Paulus èn Johannes den omvang der evangelische Godsopenbaring konden omvatten; want vóór het zóo ver was moest er nog eerst heel wat strijd en ondervinding voorafgaan. De Apostolische Moedergemeente was in den eersten tijd ook niet zoozeer geroepen tot vaststelling der leer, als wel tot de ontvouwing van een nieuw leven onder de rechtstreeksche, buitengewone, machtige werking van Gods Geest. Deze werking schitterde met ongekende schoonheid in de Apostolische Gemeente van Jeruzalem en wel op een tijd , dat zij zich nog niet geroepen gevoelde den band te verbreken , die haar aan den tempel verbond, hetgeen wellicht later oorzaak was, dat de Heidenen in de Christenen dan ook niets anders zagen dan de een of andere Joodsche sekte. De Apostelen zelf komen ook nog geregeld in de heilige plaatsen bijeen, bewaren de wet, die in hunne oogen nog ongeschonden bestaat, en gelooven nog in de noodzakelijkheid der besnijdenis. Zij en de eerste Christenen geloofden aan eene ophanden zijnde wederkomst van Christus »om alles weder op te richtenquot; en meenden dat het einde dei-wereld nabij was, en verwachtten sdie tijden der verkoelingquot; welke de voorboden van de tweede komst van Christus moesten zijn.
32
MET KARAKTRR t)ER EERSTE GEMEENTE. 3ij
Gelijk de kerkelijke geloofsleer liggen in deze tijden ook nog alle kerkelijke ambten en de geheele eeredienst als het ware in de Apostelen pJs in een bundel bijeen. De Apostelen prediken en zijn tevens armver-zorgers; geen enkel ambt bestaat, evenmin als eenige regel voor de aanneming van nieuwe leden. Zij zijn de twaalf vertegenwoordigers van het ware Israël en maken de kern uit van de door Christus zeiven gevormde Kerk. Het Apostelschap, dat in den persoonlijken omgang niet J. C. zijnen grond had, was echter niet bestemd om overgedragen te worden, want het moest later voor een meer geestelijk apostelschap plaats maken, en reeds op den Pinksterdag werden niet slechts de Apostelen maar ook alle geloovigen vervuld met den H. Geest, daarenboven hebben we slechts op Stefanus en Filippus te wijzen, om te doen zien, dat zelfs eenvoudige Christenen, die niet met de apostolische waardigheid bekleed waren, meer invloed gehad hebben dan zelfs sommige Apostelen.
Schoon is het getuigenis, dat Lukas van de Jeruzalemsche moeder-gemeente geeft, als hij zegt; jEn de menigte dergenen, die geloofden , was een hart en éene ziel, en zij waren volhardende in de leer der Apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods en in de gebeden.quot; Is dit getuigenis diep beschamend voor onzen tijd, vergeten mogen wij het ook niet, dat wij onder geheel andere omstandigheden leven dan de gemeente te Jeruzalem.
De voorwaarden van opneming in de gemeente waren in den beginne zeer eenvoudig, zonder voorbereiding of onderricht, omdat er de bekeering een bijzonder plotseling en bovenatuurlijk karakter had; zelfs volgde soms de gave des H. Geestes op de aanneming nog vóór de bekeerden door den doop in de nieuwe gemeenscha]) waren opgenomen. Dat evenwel ook destijds reeds kaf onder het koren school, blijkt uit de geschiedenis van Ananias en Safira, hoewel ook in het strenge en onmiddellijke Godsoordeel eene wonderdadige tuchtiging des Godde-lijken Geestes gelegen was.
De moederkerk drong niet allengs, zoo als later, met haren Chris-telijken geest tot de maatschappelijke toestanden door, maar zij bereikte onmiddellijk het volmaakte ideaal. Zij kende geen onderscheid tusschen het gewone en het godsdienstige leven, maar zij had het gewone leven tot eene waarlijk hemelsche hoogte verheven, waaruit het bovennatuurlijke karakter harer vroomheid bleek, terwijl dit hoogtepunt ook weder ten gevolge moest hebben, dat de gemeente de armoede ophief, door de gemeenschap der goederen vrijwillig in te voeren. sEn zij aten te zamenquot; zegt Lukas smet verheuging en eenvoudigheid des harten , en prezen God , en hadden genade bij het gansche volk.quot;
Blijkt uit dit een en ander van de Jeruzalemsche moedergemeente, wat de H. G. in arme zondaren vermag, toch is de gemeente naar Gods wijs bestel niet lang op deze hoogte gebleven; eerlang behoefde
3
34 DE APOSTOLISCHE KERK.
ze zelfs de aalmoezen van de gemeenten uit de Heidenen en was voor haar de tijd gekomen, dat het onderscheidend en bovennatuurlijk karakter voor goed zou verdwijnen.
De moedergemeente te Jeruzalem mocht zich weldra verheugen, dat ook elders onderscheidene gemeenten ontstonden, uit welke mede duidelijk bleek, dat het optreden van het Christendom een wonder was, waarin zich een geestelijk godsdienstige macht in teekenen en wonderen, benevens ^velerlei gavenquot; als krachten eener onzichtbare wereld openbaarden. Dit buitengewoon inwerken eener hoogere levensorde op de zichtbare dingen dezer wereld is alleen aan de Apostolische Kerk eigen geweest en was dus van korten duur.
Het leven en de eeredienst der Apostolische Kerk was zeer eenvoudig. De inrichting der gemeenten is eene vraag, ook thans nog aan de orde van den dag, en mag niet beantwoord worden met een nadoen, maar met een voortbouwen op de grondslagen door de eerste Christenen gelegd. Deze hebben zich onverschillig betoond voor veel wat op \'t sociale en politieke leven meer van nabij betrekking heeft. Paulus ijvert bijv. niet voor de afschaffing der slavernij, maar zegt alleen; «als gij vrij kunt worden, gebruikt dat lieverquot;; doch dat alles vindt zijne verklaring in het algemeen geloof der eerste Christenen aan een spoedige wederkomst van Christus en in den toestand der wereld, met welke zij in aanraking kwamen. Maar hoewel ze leefden te midden van een Jodendom, dat zijn eigen Messias ombracht en dat met diepe verachting op elke vreemde nationaliteit neerzag, of te midden van een zedeloos heidendom den Christus beleden, toch blijkt uit hunne liefde tot de Christenen uit de Heidenen, en uit de mededeelzaamheid van dezen aan die te Jeruzalem, uit de opheffing der vrouw uit hare vernedering en uit zoo vele andere zaken, dat de eerste Christenen op buitengewone wijze met hooger licht zijn bestraald geweest, zonder hetwelk zij zich onmogelijk boven de vooroordeelen van hunnen tijd hadden kunnen verheffen. (Gal. 3 : 27—29.)
Reeds spoedig bleek het dat geene gemeente van nog in zich zeiven zondige menschen zonder organisatie, tucht en kerkbestuur leven kon: want al zagen de eerste gemeenten in de Apostelen hare door den Heer zeiven gegeven bestuurders, toch werden uit de velerlei gaven verschillende ambten geboren, welke, naar gelang der omstandigheden, en zoo veel mogelijk naar het voorbeeld der Joodsche synagoge werden benuttigd. Want, op grond van het algemeen priesterschap, sloot het
de apostolische kerk.
Apostolisch gezag de invloed en medewerking der gemeente niet uit en stond het, met uitzondering der vrouwen, aan ieder gemeentelid vrij om te leeren en te vermanen. Daar echter de Christenen in zich zeiven zondige menschen waren , ja er al spoedig onheilige leden ontdekt werden, moest er, behalve voor orde en regel, voor kerkelijke tucht gewaakt worden, ten einde dwalenden terecht te wijzen en de in zonde gevallenen te vermanen en, bij een volharden in groote misdaden , »tot heil der zielquot; van de gemeente af te snijden.
Het eerste ambt, dat bij de moedergemeente in het leven trad was dat der Diakenen, waarvoor alleen smannen des geloofs en vol des li. Geestesquot; waardig en geschikt werden geacht. Een soortgelijk ambt werd vervuld door Diaconessen, welke de vrouwen der gemeente dienden , bij dezer doopbediening tegenwoordig waren en de zieken oppasten. Een tweede ambt, en ingesteld naar het voorbeeld der synagoge, was dat der Presbyters (Ouderlingen), die in leerende, besturende en gewone ouderlingen kunnen onderscheiden worden. Mede waren bedaagde vrouwen tot Presbyterinnen aangesteld. Het werk der ouderlingen was c • leiding der eeredienst, de zielzorg en de uitdeeling dei-sacramenten. In grootere gemeenten was een der ouderlingen roorzitfer en bij afwezigheid der Apostelen hun plaatsvervanger, waarvan weder een natuurlijk gevolg was, dat deze, na der Apostelen dood, meer overwicht en den naam van Bisschop (Opziener) verkreeg. Een mede zeer belangrijk ambt was dat der Evangelisten, die door opdracht dei-Apostelen het Evangelie aan de Heidenen verkondigden. zonder bij eene bepaalde gemeente aangesteld te zijn; of slechts tijdelijk in eene gemeente bleven tot voortzetting van liet door de Apostelen gegeven onderricht. De vroegere diaken Fiuppus wordt aldus genoemd, benevens Titus. Silas en Timotheus, welke personen allen tot de aanvaarding der genoemde ambten door de Apostelen of soms ook door de aanzienlijkste leden der gemeente, met gebed en oplegging der handen werden ingeleid. Deze plechtigheid had niet het karakter eener priesterlijke wijding, maar de oplegging der handen, welke men ook deed aan de zieken, die men genezen wenschte, was een zegenen, dat altijd vergezeld ging met gebeden.
Door geen anderen band dan dien der liefde en der geestelijke gemeenschap waren de onderscheidene gemeenten, welker middelpunt in der Apostelen tijd Jeruzalem was, jegens elkander verbonden. Hunne vergaderingen, meestal in huizen van bijzondere personen gehouden, waren in den vorm min of meer eene navolging van de godsdienstoefeningen in de synagoge. De eeredienst bestond in het voorlezen van stukken uit het O. Testament, en later ook van de evangeliën, apostolische brieven en daarmede verbondene leeringen, gebed, psalmen lofgezang, benevens het zingen van geestelijke liederen. (Col. 3 ; 16.)
3\'
GESCHIEDENIS DER APOSTELEN.
De bijeenkomsten tot gebed werden mede op gezette uren gehouden en gingen met den christelijken broederkus gepaard.
De Jeruzalemsche gemeente ging gedurende den eersten tijd van haar ontstaan, toen sniemand nog zeide , dat iets het zijne was, maar ze alle dingen gemeen hadden ,quot; dagelijks in verheuging en eenvoudigheid des harten van huis tot huis brood breken, waarbij in het rondgaan van den gezegenden beker de dood des Heeren werd herdacht; maar later, toen de boven natuurlijke vroomheid meer tot het gewone leven was afgedaald, werden de liefdemaaltijden, naar het voorbeeld van \'s Heeren paaschmaaltijd, in het leven geroepen, welke, met het vieren des Avondmaals verbonden, in het aanzitten van rijken en armen naast elkander, uitdrukkingen waren van een innigen liefdeband onder hun vereenigd Hoofd.
De doop geschiedde oorspronkelijk aan volwassenen en wel door indompeling, in den naam van Jezus, doch later kwam de formule in Matth. 28 ; 19 aangegeven, algemeen in gebruik. Zwakken en kranken werden wellicht niet ondergedompeld maar besprenkeld. Wanneer men begonnen is, ook kleine kinderen te do open, is niet juist te zeggen, doch Justinus de martelaar, welke nog bij het leven van den-Apostel Johannes was geboren , verhaalt dienaangaande, dat hij ouden van dagen had gekend, die als kleine kinderen waren gedoopt. De Christenen uit de Joden vierden den Sabbath en de Joodsche feesten, doch daar bij de gemeenten uit de Heidenen slechts die Joodsche feestdagen ingang konden vinden op welke eene Christelijke gebeurtenis had plaats gehad, kon alleen bij haar de gedachte opkomen den Zondag als den dag der opstanding te vieren, gelijk dan ook in deze gemeenten de grond gelegd werd eener eeredienst des Nieuwen Verbonds.
Jezus zeide vóór zijn heengaan van deze aarde tot zijne Jongeren: »()ij zult mijne getuigen zijn, zoo te Jeruzalem als in Judea en Samaria en tot aan het uiterste der aarde.quot; Op het Pinksterfeest den geest der belofte ontvangen hebbende, zijn zij niet meer de vreesachtigen en kleingeloovigen van vroeger, maar treden ze dadelijk krachtig en moedig, met Petrus aan het hoofd, als zijne getuigen op. Door hunne werkzaamheid breidt zich de gemeente weldra dermate uit, dat er diakenen noodig waren, waartoe zeven mannen »vo] des geloofs en des Heiligen Oeestcsquot; verkoren werden. De vervolging, welke kort daarna losbrak , was oorzaak, dat de kennis van het Evangelie ook buiten Jeruzalem, zelfs buiten Palestina gebracht werd, want «zij, die verstrooid waren
geschiedenis dek apostelen.
gingen het land door cn verkondigden het woord.quot; Filippus de diaken , bracht het Evangelie aan de door de Joden zoozeer verachte Samaritanen en oogstte het zaad, dat Jezus, verheven boven den nationa-len haat, vroeger te Sichem uitgestrooid had. Hij doopte tevens den moorschim kamerling; maar met welke gevolgen deze het Evangelie naar zijn vaderland, Ethiopië, bracht, is niet met zekerheid bekend. Terwijl Petrus op goddelijk bevel te Cesarea den hoofdman Cornelius en zijne familie, uit de Heidenen, door den doop in de Kerk opnam, waren andere broeders met zegen het land doorgegaan tot Fénicië, Cyprus en Antiochie toe. In dit Syrisch Antiochië werd eene gemeente gevestigd, die voor het Godsrijk van bijzonder gewicht was, als de moederkerk der Christenen uit de Heidenen. Hier was het, dat de aanhangers van Jezus voor het eerst Christenen werden genoemd.
Tot dusver alleen door de Joden vervolgd, ondervonden de Apostelen weldra ook den haat van Koning Herodes Agrippa I. Om den Joden te behagen, doodde hij Jakobus met het zwaard en zou wellicht Petrus, door hem gevangen gezet, een gelijk lot hebben doen ondergaan. indien deze niet op het gebed der gemeente, wonderbaar uit de gevangenis was verlost. Woedend over zijn ontkomen, liet Herodes de wachten der gevangenis dooden, maar het monster had er niet lang genot van, want hem overkwam een vreeselijken dood; zelfs was hij reeds bij levenden lijve der verrotting prijs gegeven.
De Roomsche Kerk beweert, dat Petrus 25 jaren achtereen bisschop der gemeente van Rome en alzoo de stichter van het pausdom zou zijn geweest, doch deze bewering mist allen grond. Volgens de oudste getuigenissen is Petrus wel te Rome geweest, doch hij kwam er om aan het kruis te sterven, waarschijnlijk in het jaar 64 tijdens de vervolging van Keizer Nero.
Een sage uit de tweede eeuw laat 1\'etrus kort voor zijn dood den kerker te Rome in den nacht ontvluchten, door de liefde tot het leven overmand. Terwijl hij de stad wilde uitgaan ontmoette hem Jezus en op zijne vraag: Heer, waar gaat gij heen? ontving hij ten antwoord: Naar Rome, om mij andermaal te laten kruisigen. Petrus verstond dien wenk, keerde vol ootmoed terug en werd spoedig daarna ge-kruisigt! en wel op zijne begeerte met het hoofd naar beneden, omdat hij zich niet waardig achtte op gelijke wijze als zijn Heer aan het kruis te hangen.
Ofschoon sommige overleveringen weinig vertrouwen verdienen, werd toch te Rome eene kerk gebouwd, die: Heer, waar gaat gij heen? genaamd is, waardoor deze sage in herinnering blijft.
Van de meeste Apostelen is weinig en met zekerheid niets bekend. Matthias, die voor een der zeventig discipelen van Jezus gehouden wordt en in de plaats van judas tot Apostel was aangewezen, zou in Ethiopië
geschiedenis der apostelen.
het Evangelie gepredikt en den marteldood geleden hebben. De Room-sche Kerk heeft hem den 24en Februari gewijd. Thomas zou in Indië en Perzië gepredikt, en er den marteldcod gevonden hebben. Aan de kusten van Malabar vindt men nog talrijke Thomas-Christenen, die hunnen oorsprong van hem afleiden, maar bij gemis van geheiligde kennis en leven, weinig aan de Apostolische gemeenten doen denken. Van Filippus wordt gezegd, dat hij in Scythië en Phrygië het Evangelie verkondigd heeft, en daarna in hoogen ouderdom zou zijn gestorven. Andreas zou in Griekenland aan een kruis in den vorm van een X zijn gehecht, waaraan hij zijnen Heer nog drie dagen blijmoedig zou hebben beleden. De Grieksche Kerk vereert hem als haren Apostel. Nathanaël , die reeds voor hij tot Apostel was verkozen onder den vijgeboom verlangend en biddend naar dien tijd des heils uitzag, waarin een iegelijk onder zijn vijgeboom zou wonen, heeft de rust, die ook voor hem overbleef, hier beneden niet genoten. In Armenië zou hij gepredikt hebben, vervolgens levend gevild en daarna gekruisigd zijn geworden. Van de prediking en het uiteinde van Mattheus is niets bekend en ook van den arbeid van Jakobus, bijgenaamd »de kleinequot;, alsmede van Simon »van Kanaquot; zwijgen de sagen, die daarentegen Judas, zoon van Alpheus, in Syrië, Arabic en Mesopo-tamië laten prediken en hem te Edesse of te Beiruth laten sterven.
Johannes was met Andreas de eerste, die in Jezus den Heiland vond en zijne heerlijkheid zag. Niet slechts als schrijver van zijn Evangelie, zijne brieven en de Openbaring is hij een belangrijk persoon, maar hij was ook langen tijd de trouwe herder van de gemeenten in Kl.-Azië. De overlevering bericht van hem, dat hij door Keizer Domitianus in een ketel met kokende olie werd geworpen, waarin hij echter onbeschadigd zou zijn gebleven. Met meer zekerheid weten we echter, dat deze Keizer hem naar het eenzame in de Aegeïsche Zee gelegene eiland Patmos verbande, niet vermoedende, dat de Heer daar door hem aan de Kerk de openbaringen zou geven, die door Johannes zijn opgeteekend in het boek van dien naam, waarmee de rij der boeken van het N. Testament besloten wordt. Onder Keizer Nerva keerde Johannes weer naar zijn vroegere woonplaats Efeze terug en stierf aldaar op ongeveer 100-jarigen leeftijd. In een legende, al is deze ook verdicht, wordt op merkwaardige wijze het karakter van Johannes beschreven. Een jongeling van goede beginselen was namelijk door hem aan een opziener eener gemeente toevertrouwd; doch toen hij dezen later weer bezocht en hem naar den jongeling vroeg, kreeg Johannes ten antwoord: i hij is doodquot;, en toen de Apostel daarop zeide »breng mij dan naar zijn grafquot;, hernam gene »hij leeft nog wel, maar hij is voor God en de gemeente gestorven, want hij is het hoofd eener rooverbende geworden , die zich daar ginds in het gebergte verscholen houdt.quot; Deze
as
zendingsakdeu) van l\'aulus.
mededeeling smartte den Apostel, doch hij ijlde naar het gebergte en liet zich door de roovers gevangen nemen, die hem bij hunnen hoofdman brachten. Zoodra deze echter zijn slachtoffer herkende, ging hij op de vlucht, maar Johannes haalde hem in en smaakte de vreugde, dat de jongeling met diep schuldgevoel zich op nieuw aan den Heer verbond. Nog wordt van Johannes bericht, dat hij, tot hoogen ouderdom gekomen, in de vergaderingen gedurig zeide: sKinderkens, hebt liefde voor elkander!quot; En eens gevraagd zijnde, waarom hij dit altijd herhaalde, antwoorde hij: iDat is het gebod des Heeren en meer is niet noodig.quot;
Jakobus, 2de broeder des Heerenquot;, wordt Gal. 1 : 19 onder de Apostelen gerekend en was, ofschoon hij niet tot het 12-tal behoorde, een der steunpilaren van de gemeente te Jeruzalem. Daar hij de Mozaïsche wet streng in acht nam, was hij bij vele Joden hooggeacht. De verblinde menigte echter, verbitterd dat Paulus door zijn beroep op den Keizer aan hunne moordzucht ontsnapt was, besloten nu hunne woede aan Jakobus te koelen. Ze leidden hem op de tinne des tempels en geboden hem van daar voor het vergaderde volk tegen Christus te getuigen, doch toen hij in plaats van dat een vrijmoedige belijdenis aflegde, schreeuwde de gansche hoop; » Ook de rechtvaardige is verleid!quot; Men wierp hem van boven naar beneden, waarna men hem steenigde. Hij behield nog zooveel kracht, dat hij kon bidden: »Heere God en Vader! ik bid voor hen, want zij weten niet, wat zij doen,quot; waarna een uit den hoop den stervende het hoofd verbrijzelde met een knots.
Als een ster van de eerste grootte schittert paulus , die, op buitengewone wijze tot het Apostelschap geroepen, met recht de Apostel der Heidenen genaamd mag worden, lïekeerd op weg naar Damaskus, legt hij in de synagoge aldaar zijn eerste getuigenis van den Christus af; doch tijdens den moord van Herodes op Jakobus te Jeruzalem zijnde, komt tot hem het woord des Heeren: »Ga heen, want ik wil u ver onder de Heidenen zenden.quot; Met Barnabas gaat hij daarop naar de landen van het Westen, en kan zich te Cyprus in den landvoogd Sergius verheugen als den eersteling van zijnen arbeid onder de Heidenen. In Pisidië en Lykaonië werden onderscheidene gemeenten gesticht en ondervond hij zooveel zegen, dat hij, tot de broeders terugkeerende, kon verklaren, dat God den Heidenen de deur des geloofs had opengedaan.
Op zijn tweede zendingsreize, die hem naar Europa bracht, vergezelden hem Silas en Lukas , de evangelist, benevens zijn getrouwe geestelijke zoon Timotheus. Het verlangen der Grieken, die, hunne goden moede, in hunne eigene wegen ellendig waren geworden, kwam hem te Troas in een nachtgezicht tegemoet en hij, van deze stad uit tie zee overgevaren zijnde, deed onder den verborgen zegen van het kruis weldra gemeenten, o. a. te Filippi, Thessalonika, en Berea ontstaan. Den wijsgeeren in het wereldberoemd Athene verkondigde
39
TWIST EN KETTERIJ.
hij den hun onbekenden God. Te Korinthe, niet slechts de toongeefster van weelde en mode, maar ook in haar tempel van Aphrodite de voorgangster zoowel in wellust als in godsdienst, had de Heer niettemin s veel volksen de arbeid van Paulus aldaar in zwakheid, vrees en beving begonnen, werd eerlang bekroond in een talrijke gemeente, die hij het zegel van zijn apostelambt noemde.
Gedurende zijn derde zendingsreis met Lukas, Titus en Timotheus, bracht hij het heidendom te Efeze diepe wonden toe. Er vormde zich in deze stad eene gemeente, die de moeder werd van vele dochters in Klein-Azië. Op zijne terugreis wenschte hij Rome te zien, doch ging eerst naar Jeruzalem om er Pinksteren te houden, en verblijdde niet slechts de gemeente aldaar met de door hem meegebrachte kollekte uit de Heidengemeenten, maar verraste haar tevens met een levend pinkster-offer, bestaande in zeven eerstelingen uit den zendings,oogst. (Hand. 20; 4.)
De »banden en verdrukkingenquot; hem wachtende, waarvan de Heilige Geest op zijne terugreis van stad tot stad getuigde, kwamen hem te Jeruzalem over. Twee jaren lang \'zweefde het zwaard van den landvoogd boven zijn hoofd, alleen nog door Felix teruggehouden in de hoop, dat hij van de Christenen meer geld voor de vrijlating van Paulus zou verkrijgen dan van de Joden voor zijnen dood. De Apostel beriep zich eindelijk op den Keizer van Rome, alwaar hij na vele wederwaardigheden aankwam en nog gelegenheid vond er twee jaren lang het Evangelie te verkondigen. Üf hij na dien tijd bevrijd is en andermaal Klein-Azië heeft bezocht, of ook zijn lang opgevat plan om naar Spanje te reizen heeft kunnen volvoeren, is niet met zekerheid bekend. Paulus werd in het jaar 64 als romeinsch burger te Rome onthoofd. Zeldzaam schoon is zijn Zwanenzang, waarin hij zegt: sik word nu tot een plengoffer geofferd, en de tijd mijner ontbinding is aanstaande. Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden: voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke de llccr, de rechtvaardige Rechter, mij in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen, die Zijne verschijning hebben liefgehad.quot;
§ 13.
Een rustige kerkstaat of ook maar een enkele gemeente zonder twist en ketterij in haar midden, is hier beneden niet denkbaar. Dat een van hart zijn in de moedergemeente te Jeruzalem was van korten duur, want er verrezen weldra belangrijke vragen, die de gemeente heftig bewogen en verontrustten. Paulus had de Christenen uit de Heidenen niet tot de besnijdenis verplicht, maar de onbesnedenen werden in
40
CHRISTENEN UIT UE JUDEN EN UIT DE HEIDENEN.
grooten getale gedoopt, en bij deze voor de Joodschgezinde Christenen bedenkelijke zaak rees een andere vraag op: of Paulus wel onder de apostelen gerekend mocht worden, — of hij wel in waarheid apostel was. sValsche binnengedrongen broederenquot; uit de farizeen begaven zich naar Antiochie om zijne gangen te bespieden en zijne vrijzinnige beginselen tegen te werken. De gemeente te Antiochië bracht deze zaak voor de gemeente te Jeruzalem, werwaarts zij Paulus en eenige anderen afvaardigde , en eerde daardoor deze als de moedergemeente. Paulus reisde naar Jeruzalem, .den jongen onbesneden doch bekeerden Griek Titus medenemende , en gaf er in eene samenkomst met de oudsten rekenschap van zijn apostelschap, terwijl in eene openbare vergadering met de gemeente over de toelating der heidenen in de kerk beraadslaagd werd.
Men heeft aan deze vergadering den naam van Concilie van Jeruzalem gegeven, doch een zoo schoone kerkvergadering met een zoo heerlijk karakter is nimmer weer gehouden, üp die vergadering ontstond de eerste botsing der strijdige meeningen. »En als er groote twisting geschiedde stond Petrus opverhaalt Lukas, en zeide; »God heeft den Heidenen getuigenis en den H. Geest gegeven gelijk ook ons,quot; waarna Paulus en Barnabas de heerlijke uitkomsten hunner Evangelie-verkondiging in Klein-Azie verhaalden. De vergadering was hierover ontroerd en verblijd, maar door het woord van den naar de godsdienstige voorschriften nauwgezet levenden Jakobus werden zijne gelijkgezinde broeders eerst overtuigd, dat men den Christenen uit de Heidenen niet moest»beroeren en op zijn voorstel besloot de vergadering eenige mannen naar Antiochië te zenden met eenen rondgaanden brief. Deze brief is een voorbeeld van Christelijke vrijgevigheid en houdt de eenparig genomene beslissing in , dal de Christenen uit de Heidenen s zich moesten onthouden van de dingen, die door de afgoden besmet zijn, van hoererij en van het verstikte en van bloed.quot; Door dit gewichtig besluit was wel in beginsel het aan de wet vasthoudend Joden-Christendom een gevoeligen slag toegebracht , maar dat hiermede nog lang niet alle slagboomen waren gevallen, die de gemeenten uit Joden en Heidenen van elkander scheidden, bewees al dadelijk het gedrag van Petrus. (Gal. 2 : 12.)
Wanneer derhalve de Apostelen zeiven zich slechts met moeite uit die Joodsch-Christelijke bekrompenheid konden loswikkelen, dan is het niet te verwonderen, dat vele anderen niet daartoe kwamen maar een meer vijandige houding tegen het Christendom uit de Heidenen aannamen , welke houding in de geschiedenis met den naam van Judaiseercntlc richting bestempeld wordt.
De gistende toestand des Joodschen volks in de jaren, die de verwoesting van Jeruzalem voorafgingen, heeft er zeker toe bijgedragen, dat deze richting vrijwat onrust teweeg bracht. De Jeruzalemsche gemeente werd buitendien reeds door afval bedreigd en in de andere
41
KETTERIJEN.
gemeenten van Palestina en aangrenzende gewesten deed zich een geest van onverdraagzaamheid en twisting gelden. In Galatië liet men zich door »valsche leeraars verleiden en betooverenquot;, waarom Paulus het noodig achtte aan de Christenen van Filippi te schrijven: iZiet op de honden, ziet op de kwade arbeiders.quot; In de pas nog bloeiende gemeente te Korinthe waren reeds partijen ontstaan, welke zich noemden naar Christus, Paulus, Apollos of naar Cefas; zelfs was een sadduceesche geest binnen gedrongen, zoodat er waren, die de opstanding van Christus loochenden. De tijdelijke belangen werden er met evenveel bitterheid verdedigd als bijzondere meeningen, en hadden ze verschillen onder elkander, dan gingen ze daarmede voor de heidensche rechtbanken. De rijke leden bekommerden zich niet om de armen, en als een rechtvaardige straf voor dien hoogmoed werd de Korinthische gemeente door schandelijke gruwelen onteerd, doordien er de afschuwelijkste ondeugden van het heidendom waren binnengedrongen.
Ook aan ketterij ontbrak het in de Apostolische kerk niet. Na den val van Jeruzalem ontstond uit het Judaïsme de sekte der Nazare\'èrs, die zich nog voortdurend aan de mozaïsche wet gebonden rekenden , ofschoon zij deze verplichting voor de Christenen uit de Heidenen niet noodig oordeelden. De rabbinale instellingen werden wel is waar door hen verworpen, doch daarentegen hadden ze zinnelijke ideën van een te wachten duizendjarig rijk van Christus op aarde.
De Ebionieten waren uit denzelfden wortel ontsproten. (Jok zij huldigden een vleeschelijk chiliasme, doch Christus, ofschoon de Messias, was toch slechts naar hunne schatting een, bij den doop met goddelijke krachten toegerusten mensch. Paulus werd door hen verketterd en hun streven om van het Christendom een veredeld Jodendom te maken was zóo sterk , dat ze zich de zaligheid daarbuiten niet voorstellen konden.
De reeds vroeger genoemde Simon, de toovenaar, werd de vader der Gnostieken, waarover in § 29 gesproken wordt. Daar ter plaatse zullen we zien, dat deze ketterij eene vermenging was van heidensche en christelijke bestanddeelen. Met de denkbeelden van Simon zelf, ofschoon »hij deel noch lot had in het woordquot; waren de Christengemeenten te Kolosse, Efeze en op Kreta reeds vroeg besmet. Hij noemde zich zelf een incarnatie, een uitvloeisel van Goden hulde zijne denkbeelden in heilige symbolen, die hij aan liet Oude Testament ontleende. Zijne leer voerde zoowel tot de strengste onthouding als tot de grootste losbandigheid. Zijne volgelingen gaven zich, onder voorwendsel, dat zij het ware avondmaal des Heeren vierden, aan de afschuwelijkste ongeregeldheden van het oostersch heidendom over en versierden nog daarenboven hunne gruwelen met den naam van volmaakte liefde.
4a
DE KANUNIEKE SCHR1KTKN.
In Cekinthus uit Klein Azië, een tijdgenoot van den Apostel Johannes , die hem met kracht bestreed, was een andere ketter opgestaan , die een geheel zinnelijk duizendjarig rijk, de noodzakelijkheid der wet, en een gewoon menschelijke geboorte van Jezus leerde. Eene andere secte daarentegen, de Docclen, verklaarde al het menschelijke in Jezus voor schijn en voor eene openbaring van den geest. Zijn leven was volgens hen eene voortdurende Godsverschijning. Tegenover deze ge-heele oplossing der Evangelie-geschiedenis stelden te recht de Apostelen hun eigen getuigenis.
De Nikolditen — eene zinnebeeldige en aan de overlevering ontleende naam — waren de aanhangers van eene zeer verspreide denkwijze , die de verhevenheid van het Christendom boven het zinnelijke misbruikte om, de werken des vleesches in de KI. Aziatische gemeenten aannemelijk te maken, en de Grieksche lichtzinnigheid in de verhouding der beide sexen te verschoonen. Tegen deze laatste wordt in de Openbaring van Johannes gewaarschuwd, en de andere ketterijen vinden in de brieven der Apostelen grondige bestrijding.
§ 14.
De Apostelen konden, zoolang zij leefden, datgene verkondigen, j. wat zij gehoord en gezien haddenquot;, en waren bovendien toegerust met buitengewone gaven des H. Geestes. Hunne geschriften zijn ook niet ontstaan, doordien zij lust lot schrijven hadden, maar door den drang der omstandigheden in de gemeenten tijdens het afwezen der Apostelen, die aan onderscheidene gemeenten brieven schreven vol van bestuur en onderricht. Zoo schreef Paulus een brief aan de gemeente te Rome, twee aan de gemeente van Korinthe, een aan iedere der gemeenten van Galatië, Efeze, Filippi en Colosse en twee aan de gemeente van Thessalonika. Bovendien schreef Paulus twee brieven aan Timotheus, een aan Titus, die even als Thimotheus met hem in de evangelieprediking werkzaam was en een aan zekeren Filemon.
In al deze brieven treden de God-menschelijke volheid van Christus. de vrije genade en de rechtvaardiging uit het geloof sterk op den voorgrond.
Aangaande den brief aan tie Hebreen is het onzeker door wien deze geschreven is. Het opschrift wijst Patdus wel als den schrijver aan, doch de op- en onderschriften van de brieven zijn er later bijgevoegd. Zij moeten dus niet als bij de brieven bel.oorende beschouwd worden en wijzen ook niet altijd juist de plaats aan, van waar zij gezonden werden. Geheel de inhoud van den brief aan de Hebreen, vergeleken
43
DE KANUNlliKE SCHRIFTEN.
met Paulus\' andere brieven, doet sterk vermoeden, dat die brief van eenen anderen schrijver afkomstig is: \'t geen echter aan de waarde er van niets afdoet.
Petrus schreef twee algemeene zendbrieven, waarin de menschelijkc zijde van Christus als een voorbeeld tot heiligen wandel wordt voorop gesteld. Johannes drie. De brief van Jakobus is niet van den Apostel van dien naam, maar van Jakohüs, den broeder des Heeren, die wel onder de Apostelen is geteld, doch niet tot het twaalftal behoorde en door de Joden van de tinne des tempels is geworpen. Deze brief onderscheidt zich daardoor, dat hij zonder den apostolischen groet begint en zonder zegenbede eindigt.
De brief van Judas is mede niet van een Apostel afkomstig, maar waarschijnlijk door den broeder van bovengenoemden Jakobus geschreven. Merkwaardig is echter in dezen brief c\'.e door Judas alleen bewaarde overlevering van Henoch in vs. 14 en 15.
Wat de vier Evangeliën betreft, is het belangrijk te weten, op welke wijze en naar welke aanleiding deze zijn geschreven door de personen, wier namen zij dragen. Mattheus, de schrijver van het eerste Evangelie, was vroeger een tollenaar en heette eigenlijk Levi (Mark. 2: 14; Luk. 5:27). Hij was door Jezus van zijne vroegere betrekking afgeroepen en onder het twaalftal Apostelen opgenomen. Na Jezus\' hemelvaart bleef hij eenigen tijd in Palestina werkzaam, alwaar hij, naar het getuigenis van Papias, reeds vroeg voor de Christenen uit de Joden de redenen van Jezus in de Hebreeuwsche taal samenstelde. Later, omstreeks het jaar 60 n. Chr. gaf hij, naar het getuigenis van Ireneus, den leerling van Polycar-pus, zijn eigenlijk Evangelie uit, waarin hij de door hem reeds vroeger geschrevene redenen opnam en deze met de daden van Jezus tot een geheel vereenigde. Dus waren door Mattheus de daden en het leven van Jezus in stukken tusschen zijne redenen ingelascht, zonder dat hij daarbij de geschiedenis der feiten in eene juiste volgorde voorstelde. Dit bericht komt opmerkelijk met den aard van dit Evangelie overeen, want de opmerkzame lezer kan duidelijk in Hoofdst. 5—7, 10, 13, 18, 23—25 vijf groote verzamelingen van Jezus\'redenen opmerken. Evenzeer is het duidelijk, dat Mattheus onder het schrijven van zijn Evangelie de Joden op het oog had, daar hij telkens met de woorden: »opdat vervuld zou worden,quot; naar het Oude Testament verwijst, om daardoor de volledige overeenstemming aan te toonen, die er tusschen het Oude Testament en den persoon van Jezus Christus bestaat.
Markus was gedurende Jezus\' omwandeling op aarde nog slechts een jongeling en is ook geen Apostel geweest. Waarschijnlijk een geboren Jood, maar door Petrus tot het Christendom bekeerd, vergezelde hij Paulus op zijne eerste reis naar Klein-Azië. Later voegde hij zich bij Petrus en vergezelde hem op zijne zendingsreizen, ook na-ar
44
de k.anonirke schriften.
Rome. De bovengenoemde Papias bericht, dat de Christenen van Rome Markus verzochten om in schrift te stellen , wat hij aangaande Jezus uit Petrus mond vernomen had. en dat daaraan door Markus met medeweten van Petrus werd voldaan. De waarheid van dit bericht wordt door het Evangelie zelf duidelijk bevestigd. In geen ander Evangelie wordt aangaande Petrus alles zoo nauwkeurig verhaald als hier, waaruit duidelijk blijkt, dat de ootmpedige Petrus ook geene zijner feilen voor Markus verborgen heeft. Tevens is het klaar te ontdekken, dat dit Evangelie voor de Christenen te Rome geschreven is, onder anderen daardoor, dat, waar van de twee penningen der weduwe verhaald wordt, Markus er bijvoegt: «hetgeen de waarde heeft van een quadrans.quot; Deze bijvoeging toch kon enkel waarde hebben voor hen, die deze munt kenden en gebruikten, en dat waren de Romeinen. Ook in het verhaal van Simon van C3\'rene- zegt hij , dat deze sde vader van Alexander en Rufus was,quot; en hij voegt de namen van deze beide zonen er bij, omdat de Christenen van Rome hen kenden, want daar woonden zij volgens Rom. 16; 13.
Lukas was van beroep geneesheer. Te Antiochië geboren en wellicht bekeerd, was hij later zendeling en metgezel van den Apostel Paulus. Uit de geschriften der reeds genoemde kerkvaders blijkt, dat Lukas zijn Evangelie voor de Christenen in Griekenland geschreven heeft kort voor dat van Markus , omstreeks denzelfden tijd, dat Mattheus het zijne vervaardigde, ongeveer 10 jaren voor de verwoesting van Jeruzalem. Dit wordt ook ten volle bevestigd door het Evangelie zelf. Voor de Grieken was het vooral noodig »alles van voren aan naarstig te onderzoeken,quot; want alleen een nauwkeurig verhaal kon bij de naar wijsheid zoekende Grieken\'ingang vinden. In geen der andere Evangeliën is dan ook zoo nauwkeurig de trapsgewijze ontwikkeling van het Godsrijk beschreven, \'t geen Lukas later heerlijk in zijne Handelingen der Apostelen heeft voortgezet. De Paulinische geest, die overigens in dit Evangelie duidelijk doorstraalt, bevestigt volkomen het bericht, dat het als onder het oog van Paulus geschreven is, want ook de tekst bij de instelling van het Heilig Avondmaal stemt in dit Evangelie woord voor woord met dien van Paulus in 1 Cor. 11 overeen. Gedurig wordt Christus voorgesteld als de Zaligmaker der Heidenen , zoowel als der Joden, en als op elke bladzijde straalt de zin der woorden van Paulus door: »God is niet alleen een God der Joden, maar ook der Heidenen.quot;
Het Evangelie van den Apostel Johannes is het laatst geschreven. Clemens van Rome verhaalt, dat, toen de Apostel had opgemerkt, dat het lichamelijke in de drie eerste Evangeliën helder genoeg in het licht was gesteld, hij op dringend aanzoek zijner vrienden te Ephese na vasten en bidden, door den Geest daartoe opgewekt, zijn
45
DF. VERWOESTING VAN JERUZALEM.
geestelijk Evangelie had geschreven. In zijnen tijd toch waren reeds vele dwaalgeesten opgestaan, waarvan de een de Godheid, de ander de menschheid van Jezus loochende, en dat Johannes onder het schrijven deze ketterijen niet uit het oog verloor, blijkt uit geheel zijn Evangelie. Al dadelijk stijgt hij daar tot de eeuwige Godheid van Christus op, doch verhaalt tevens ook, dat ^het Woord vleesch is gewordenquot; en bewijst dit tegenover hen, die beweerden, dat Jezus maar in een schijnbaar lichaam was verschenen, door er op te wijzen, dat Jezus vermoeid nederzat bij den put Jakobs, weende bij het graf van Lazarus en dergelijke.
Duidelijk blijkt het ook, dat Johannes in zijn Evangelie aanvulde, wat hij in de andere drie niet gevonden had. Zoo verhaalt alleen hij de bruiloft te Kaha, het gesprek met Nikodernus, de opwekking van Lazarus, het hoogepriesterlijk gebed, Hoofdst. 17, en meer andere bijzonderheden. Zoo heeft de Heer er voor gezorgd, dat zijne gemeente in het bezit van dit heerlijk Evangelie werd gesteld, opdat ook wij jgelooven zouden, dat Jezus is de Christus en geloovende het leven hebben in zijn naam.quot;
In de eerste Christengemeenten werden de Evangeliën en de brieven der Apostelen ijverig gelezen. Deze geschriften werden nevens het O. T. de heilige, van God ingegevene boeken geacht en dienden voor de kerk tot toetssteen voor geloof en leven, waarom men er zich steeds op beriep tegenover de wijsheid der wereld en de geheimenissen der Ketters. Later bijeenverzameld heetten zij: De kanonieke Schriften , omdat zij tot regel des geloofs strekten, en in het dagelijksch spraakgebruik noemen wij deze gewijde bladen Bijhfl, welk woord, van het Grieksdie Bihhs afkomstig, boek beteekentquot;.
§ 15.
De geschiedenis van het Joodsche volk levert een treffend bewijs van de groote lankmoedigheid Gods, maar ook, dat de Heer zich niet eindeloos laat bespotten. Overladen met gunstbewijzen en zegeningen meer dan eenig ander volk der aarde, haddén de Joden zich de genade Gods ten eenenmale onwaardig betoond. De hun eeuwen te voren beloofde Messias werd smadelijk door hen verworpen en gekruisigd — wat anders kon hun over blijven , dan dat hun huis woest werd gelaten ?
In al de wreede handelingen der Romeinsche landvoogden, in al den achteruitgang en de steeds toenemende verwarring merkten de met blindheid geslagene Joden de hand des Heeren niet op, maar stonden, ten gevolge van eenen twist over het burgerrecht, in het jaar 66 na
40
de verwoesting van jeruzalem.
Christus tegen de zoo gehate Romeinen op; doch hel was slechts om hunnen geheelen ondergang te voltooien. Al dadelijk kwamen er 20 ,000 Joden bij om het leven, en toen daarop dessins Fiorus een deel van den tempelschat verlangde en hem dit geweigerd werd, liet hij eene menigte geeselen en kruisigen. Hierdoor werd nu de woede van velen nog grooter, zoodat er in de stad zelve een strijd ontstond tusschen deze Zeloten of ijveraars en de meer gematigde partij, welke den vrede wenschte te bewaren. Terwijl zich het oproer over het gansche land uitbreidde, werden de paleizen van Agrippa en Berenice door de heethoofden in brand gestoken, en de Romeinsche soldaten tegen het gegeven woord en nog wel op eenen sabbathdag omgebracht.
Cesïius Gallus , de stadhouder van Syrië, besloot den opstand te dempen en trok te dien einde met een groot leger tegen de Joden op, maar werd door deze in eene bergengte aangegrepen. Hij zelf ontkwam ter nauwernood hunne handen en 5000 Romeinen bedekten het slagveld. Door deze overwinning nog overmoediger geworden, stelden de Joden nu eene eigene regeering aan en rustten zich uit tot den strijd tegen de machtige Romeinen. De Christengemeente echter, indachtig aan hetgeen de Heer over de stad gesproken had, verliet Jeruzalem en vluchtte naar het stadje Pella, dat aan gene zijde der Jordaan geheel buiten het krijgstooneel gelegen was. Intusschen zond keizer Nero zijnen veldheer Vespasianus met een geducht leger naar het Joodsche land, die overal in Galilea groote venvoesting aanrichtte en er alle Joden liet neersabelen. Alleen bij de verovering der bergvesting Jotapat verloren 40,000 Joden het leven. De bevelhebber der vesting, (ie bekende geschiedschrijver Flavius Josefus , werd krijgsgevangen en duizenden met hem. Keizer Nero stierf echter in dezen tijd en Vespasianus , nu door het leger tot keizer uitgeroepen, liet de verdere voortzetting des oorlogs aan zijnen zoon Titus over. Titus trok terstond tegen Jeruzalem op en omsingelde het tegen het Paaschfeest, toen er zich eene ontzaglijke menigte Joden bevond.
De gruwelen binnen de stad hadden reeds vóór dien tijd eene ontzettende hoogte bereikt. De Zeloten plunderden en moordden naar-welgevallen, en lieten bovendien onder begunstiging van een vreeselijk onweder op zekeren nacht eene bende Idumeërs in de stad. De tempel was weldra van bloed overstroomd en de straten allerwege met lijken bezaaid; 12,000 aanzienlijken waren omgekomen en de naakte lijken der priesters werden door de honden opgegeten.
Intusschen was het Paaschfeest aangebroken. Eliazar had den tempel voor het volk, dat was komen aanbidden, geopend, doch eene bende trok naar binnen, die aldaar een bloedbad onder het offerende volk aanrichtte.
Onbeschrijfelijk groot was de gruwel der verwoesting. Met onbegrijpelijker! spoed had Titus eenen wal rondom de stad opge-
47
DE VERWOESTING VAN JERUZALEM.
worpen, om haar door hongersnood tot overgave te dwingen; want hoewel binnen de muren voor jaren koren aanwezig was, hadden de partijen in hun waanzin en ouderlingen haat dit alles verbrand, waardoor spoedig de nood tot eene hoogte steeg, die alle verbeelding te boven gaat. Zij, aan wie het gelukte uit de stad naar het leger der Romeinen te vluchten, werden in het eerst door Titus met goedheid behandeld, doch vonden meestal den dood in het gulzig verslinden der spijzen, welke hun werden voorgezet. Om stad en tempel te sparen, eischte Titiis onderwerping, maar dit werd door de Joden met verachting afgewezen, en toch kende hunne ellende geene grenzen meer. Alle liefde week, ouders rukten hunnen kinderen en dezen hunnen ouders de spijs uit den mond. Men at schoenen, gordels en de meest onnatuurlijke dingen. Eene aanzienlijke vrouw slachtte in den waanzin des hongers haar eigen kind, braadde het en verslond het half. Door den reuk uitgelokt, dringen de overal roovende oproerlingen het huis binnen en dreigen de vrouw terstond te dooden, indien zij hun de spijze niet overgeeft. Daar wijst zij hun de overblijfsels van haar kind en zegt tot de van schrik bevangen roovers: »Eet nu! het is mijn zoon en mijn bedrijf. Eet, ik heb er ook van gegeten. Weest niet weeke-lijker dan eene vrouw, niet barmhartiger dan eene moeder.quot; Vol ontzetting gingen zij heen en toen deze gruwzame daad ook in het leger van Titus bekend werd, riep hij de Goden tot getuigen, dat hij aan zulk een gruwel onschuldig was en te vergeefs herhaalde keeren den vrede aangeboden had.
Titus besloot ten laatste door wreedheid te volvoeren, wat hij met zachtmoedigheid vergeefs gepoogd had. Duizenden uit de stad gevluchte Joden liet hij in het gezicht der belegerden kruisigen, soms 500 en meer te gelijk, totdat de rampzalige stad met een bosch van kruisen omzet was, waaraan zij hare jammerende zonen zag sneven, terwijl het daarbinnen weergalmde van de noodkreten des hongers. Daarbij kwam, dat het gerucht in het leger zich verbreidde, dat de Joden hun goud inzwolgen om het voor den vijand te verbergen, en hoewel Titus het op doodstraf verboden had, sneden toch de Arabieren uit het leger de ongelukkige vluchtelingen het lichaam open en lieten hen zoo jammerlijk omkomen. Ontzettend was de toestand binnen de stad. Duizenden kwamen van honger om, de straten waren met lijken „evuld, en reeds in den eersten tijd der belegering waren uit éene poort 115,000 lijken uitgedragen; later wierp men ze van wege den stank over den muur in de dalen naar beneden.
Reeds hadden de Romeinsche muurbrekers eene bres in den met torens voorzienen muur gemaakt, waardoor de Romeinen binnen drongen; doch na een wanhopigen strijd in de nauwe straten werden zij door de woedende Joden weder teruggedreven. Vier dagen later dron-
48
DE VERWOESTING VAN JERUZALEM.
gen zij op nieuw binnen en overmeesterden onder de bloedigste gevechten stormenderhand de burgt Antonia. Daar de Joden zich in den tempel terugtrokken, noodigde Titus hen uit dat gewijd gebouw door den krijg niet te ontheiligen, en liet hun nog eenmaal zeggen: ilk neem mijne voorvaderlijke goden en den god, die eens dezen tempel beschermde, maar die hem thans heeft verlaten, tot getuigen, dat ik u niet dwing den tempel te ontwijden. Kiest een ander slagveld, dan zal geen Romein dit heiligdom betreden; ik zal den tempel zelfs tegen uwen wil bewaren.quot; Waardige taal van dezen Heiden! Doch het waren ijdele woorden, want de mond der waarheid had gezegd: i- Daar zal niet een steen op den anderen gelaten worden.quot; Met hoon en spot beantwoord door de waanzinnige Joden, beklommen de Romeinen met stormladders de tempelvoorhoven en staken ze in brand. Dag en nacht duurde de brand, maar nog altijd bleef het hoofdgebouw, de eigenlijke tempel, onbeschadigd, en Titus had een streng bevel gegeven om dit kostbaar gebouw als een sieraad des rijks te sparen. Doch bij een nieuw gevecht drongen de Romeinen er binnen, en als door eene duivelsche macht gedreven, neemt een soldaat een brandend stuk hout uit de voorhoven en slingert het door het gouden tempelvenster.
Na weinige oogenblikken brak de vlam uit. Titus ijlde om den brand te blusschen, gaf bevelen, bad en smeekte; maar de woedende Romeinen hoorden zijne bevelen niet meer en stormden naar boven. Een ander soldaat had ongemerkt vuur aangebracht onder de dorpels der naar binnen leidende deuren, en weldra stond de prachtige tempel aan alle kanten in vlam. Nu meenden vele Joden, dat de Messias zou komen en zagen onder jammerkreten naar zijne redding uit. Maar hun gejammer werd verdoofd door de knetterende vlammen en het gekletter der wapenen, terwijl de Romeinen, geen medelijden meer kennende, alles neersabelden, zoodat het bloed langs de tempeltrappen naar beneden stroomde. Smeekende priesters ontvingen van Titus tot antwoord: »De tijd der genade is voorbij.quot; En zich tot de omstanders wendende, voegde hij er bij; rDe tempel is niet meer: als priesters moeten zij met den tempel omkomen.quot; Alleen op de omgevende gaanderijen waren 6000 vrouwen en kinderen gevlucht, welke allen in de vlammen jammerlijk omkwamen.
Eene bende oproerlingen had in de bovenstad post gevat; maar eene blinde vrees en angst greep hen aan: zij stegen van hunne sterke torens en vluchtten in onderaardsche gangen. Toen Titus deze uit groote blokken steen vervaardigde torens bezag, zeide hij: s Met de hulp der Godheid hebben wij den oorlog gevoerd. De Godheid heeft de Joden uit deze bolwerken verdreven; want wat zouden menschen-handen en werktuigen tegen deze torens vermogen ?quot;
49
4
•strijd tegen en voor het christendom.
De Joodsche geschiedschrijver Josephus, die de belegering en verwoesting heeft bijgewoond, geeft een getal van 97,000 gevangenen op, waarvan er velen als slaven werden verkocht. Meer dan 1,100,000 kwamen bij de belegering om, waarvan alleen in onderaardsche gangen 2000 lijken werden gevonden. Slechts drie torens bleven van de wereldberoemde stad staan, al het overige werd geslecht en de geheele stad met den grond gelijk gemaakt.
Toen Titus als overwinnaar in Rome terugkeerde, werd te zijner eere een triumfboog opgericht, waarvan nog heden de basreliefs den verbaasden aanschouwer de waarheid der geschiedenis prediken van al het wee en den jammer, dat stad en volk der Joden overgekomen is. Niet alleen waren Jezus\' woorden allen letterlijk vervuld; maar ook de eeuwen te voren aangekondigde oordeelen, indien dit volk den Heer zou versmaden, waren over hen voltrokken.
Strijd tegen en voor het Christendom.
De verwoesting van Jeruzalem was voor het Christendom uit de Joden van groote beteekenis. Zoo lang de tempel bestondquot;, konden de Palestijnsche Christenen meenen, dat het Gods wil was, om met de Mozaïsche wet en godsdienstgebruiken voort te gaan, maar dit hield natuurlijk op, toen de tempel verwoest werd, waarin de meest verlichten terecht een oordeel Gods zagen; waardoor dan ook de oude Godsver-eering voor goed was afgeschaft.
De Joden verootmoedigden zich echter niet onder de tuchtigende hand huns Gods maar braken na de verwoesting van hun tempel in nog grootere woede tegen de Christenen los. Er vormde zich te Jabne een nieuw Sanhedrin, dat met nieuwe levenskracht ook buiten Judea met onverzoenlijken haat de Christenen vervolgde, van welke de Joden te Smyrna en te Filadelfia zelfs eenigen in de gevangenis wierpen. Het feit, dat keizer Hadriaan te Jeruzalem een heidensche kolonie stichtte, was oorzaak, dat de Joden in het begin der tweedeeeuw weder in verzet kwamen, en weldra rolde de opstand van West-Afrika tot Klein-Azië voort, ofschoon door de Romeinen telkens in het bloed der Joden gesmoord. Om niet een geheel volk te moeten dooden, besloot Hadriaan tot vernietiging van de nationaliteit der Joden. Hij verbood de viering van den Sabbath, strafte de besnijdenis als misdaad, en bouwde opdepuin-hoopen van Jeruzalem een aan Jupiter gewijde stad, die den naam droeg van Adia Capitolina.
In dezen nood stond een Messias op (132) Bar-Cochiia , d. i. Sterren zoon , was zijn naam. Hij riep het volk te wapen, veroverde Jeru-
50
NIEUW-PLATON1SCHE SCHOOL. 51
zalem en zelfs Palestina, totdat Keizer Julius Severus, het na een driejarigen oorlog herwon, waarbij de gewaande Messias omkwam. De Christenen in Palestina hebben in dezen strijd zoowel van de Romeinen als van de Joden veel geleden, welke zij weigerden onder den Messias te volgen tot redding van het gemeenschappelijk vaderland. Over Jeruzalem werd, naar het woord des Heeren (Micha 3: 12), de ploegschaar getrokken en het was den Joden op doodstraf verboden de heilige stad te betreden; slechts mochten zij op den jaardag der verwoesting haar op de omliggende bergen van verre aanschouwen en beweenen. Israël plengde echter geen tranen uit een verbroken hart; hij weet zijn ongeluk alleen aan zijn traagheid in het onderhouden der wet en om die schade in te halen werden in de ballingschap geleerde scholen gesticht, die meteen kweekplaatsen waren van alle lasteringen tegen Christus en de Christenen, terwijl tevens de ongerijmdste en geest-doodendste instellingen werden gevormd en hunne godsdienst met een vloekgebed tegen de afvalligen werd vermeerderd. Vooral in de school van Hillel, te Tiberias, ontstond uit de oude sekten het eigenlijke Rabbi-nisme, waardoor omstreeks 220 de Mischna (het eerste gedeelte van den Talmud) is ontstaan, die in de 4lt;le eeuw door de Gemara (met uitleggingen vermeerderd) tot leer- en wetboek (Talmud) werd verklaard. In de scholen aan den Euphraat werd in 430—5 21 mede een Talmud vervaardigd , die eerstgenoemde overschaduwde; hij is uit dezelfde bestanddeelen samengesteld, maar drukt nog meer het wezen van het nieuwere Jodendom uit.
Ook bij het Heidendom kwam in de derde eeuw beroering onder de doodsbeenderen. De buitengewoon snelle aanwas van het Christendom deed ook daar, bij ernstige -denkers de vraag ontstaan: wat is waarheid ? Waarvan de beantwoording zoowel bij het ■ Christendom als bij Philo, doch vooral bij den Heidenwijsgeer Plato werd gezocht. Deze beweging is in de geschiedenis de Nieuw-Platonische school genaamd en was niets anders dan een samenflansen van Joodsch-Heidensche en Christelijke denkbeelden, waarmede zij in de derde eeuw tegen het Christendom om de wereldheerschappij worstelde; maar omdat zij uitging van tegenstrijdige grondbeginselen, kon zij den ondergang van het Heidendom slechts beleven en verheerlijken.
Had het Heidendom bij het ontstaan der Kerk slechts verachting en hoon voor haar over, weldra echter achtten sommige Heidensche wijs-geeren haar belangrijk genoeg om door letterkundige polemiek tegen haar in het strijdperk te treden. Een van deze, Celsus , een overigens begaafd man, bestreed onder Markus Aurelius het Christendom in een rede, die voor ons in de geschriften van den Kerkvader Origenes is bewaard gebleven; doch de geschriften der overige letterkundige bestrijders van het Christendom, zijn later door den onbezonnen vromen ijver der Christen-Keizers vernietigd geworden.
4*
apologeten der kerk.
Een vroegere leerling van Origenes, Porphyrius, trad mede als bestrijder van het Christendom op. Hij maakte er zijn werk van de tegenstrijdigheden in Gods Woord aan te wijzen, wat voor hem bij een bloot uitwendig kritische beschouwing niet moeilijk kon zijn. Hij loochende de wonderen van Jezus en liet zelfs zijn zedelijk karakter niet onaangetast. Wat van zijne gading was, stal hij uit het Christendom en poogde dit in zijn heidenschen godsdienst over te brengen en dien er mee op te sieren — eene poging, waarin hij ook nog door vele zoogenaamde modernen uit onzen tijd wordt nagevolgd.
De Christelijke Kerk heeft de velerlei aanvallen echter niet onbeantwoord gelaten. Er traden spoedig Apologeten op, waaronder alle kerkvaders kunnen gerekend worden. Reeds onder Keizer Hadriaan werd te Athene (130), eene verdediging overgegeven van het Christendom door den wijsgeer Aristides , benevens eene andere door den bisschop Quadratus , die zich beroemde nog omgegaan te hebben met hen, die door Jezus waren genezen. Belangrijker dan deze zijn zeker de apolo-giën van Justinüs de Martelaar , beantwoord, op Keizerlijk bevel, gelijk we later zien zullen, met de ter dood brenging van dezen Christenwijsgeer te Rome.
Athen\'agoras schreef een bede voor Keizer Marcus Aurelius, waarin hij zacht en bedachtzaam de Christenen tracht te zuiveren van de hun ten laste gelegde misdaden en aantoont, dat zij de hulde van den Keizer verdienden.
Tertulliaan trok, met wel wat bittere welsprekendheid, tegen het oude heidendom te velde en bewees het goed burgerrecht der Kerk. Origenes onderzocht met onvermoeide vlijt de tegenwerpingen van genoemden Celsus en verdedigde eveneens het wetenschappelijk recht van het Christendom. Beide laastgenoemden schreven in het volle vertrouwen, dat de voortgang hunner zaak niet meer te stuiten zou zijn.
Merkwaardig zijn de bewijzen der genoemde Apologeten, — wier getal met de namen van andere vermeerderd zoude kunnen worden — voor de waarheid en de goddelijkheid van het Christendom. Hiertoe voeren zij o. a. aan de zedelijke kracht en goddelijke wijsheid ook in arme onbeschaafde menschen, de godsdienstige bevrediging, de hoogste zedelijkheid, de spoedige onweerstaanbare uitbreiding van het Christendom en de vreugde, waarmede de martelaars den dood te gemoet gingen.
Verhouding van de Romeinsche Staatsmacht tot het Christendom in de beide eerste eeuwen.
De politiek der Romeinen bracht mee, den onderworpen volken
52
roimeinsche staatsmacht en christendom.
hunne goden te laten behouden; en mag men een legende uit de 2lt;ie eeuw gelooven, dan ging de verdraagzaamheid en de neiging tot vreemde goden bij de Romeinen zelfs zoo ver , dat keizer Tiijerius Christus onder zijne huisgoden zou opgenomen hebben. Wel is waar bestond er een oude wet, die het eeren van eiken god verbood, die niet door den staat erkend was, doch de keizers waren in den ruimsten zin verdraagzaam, onder éene voorwaarde: dat de aan hen onderworpen volken den Romeinschen staatsgodsdienst gelijk en naast hun eigenen moesten eeren. Aan deze voorwaarde konden de Christenen natuurlijk niet beantwoorden. Zij waren niet alleen onverschillig omtrent alles wat het openbare leven betrof, maar hadden een bepaalden afkeer van eenen godsdienst met welken de Romeinsche staat zoo nauw verbonden was. Voor de Romeinen waren er daarentegen redenen genoeg om nauwkeurig op al de bewegingen der Joden acht te geven, want ieder oogenblik kon weer een oproer onder hen uitbarsten, gelijk het vuur uit de puinhoopen van een verbrand gebouw. Deze omstandigheid was zeer nadeelig voor de Christenheid;, die wel in het eerst geduld, maar toch als een sekte der Joden met argwaan werd beschouwd; en toen spoedig het Christendom zich snel uitbreidde, zóo zelfs dat het zich als wereldgodsdienst scheen te zullen openbaren , was dat voor sommige Romeinsche keizers meer dan voldoende om meteen uit zucht tot zelfbehoud, vijandig tegen het Christendom op te treden. In het zoogenaamd Apostolisch Tijdvak is de verhouding der Romeinsche keizers tot het Christendom zeer verschillend en wordt ongunstiger naarmate de keizers óf door persoonlijken haat, èf door vermeerderde rijksbelangen zich tegenover de Christenen stelden. Onder Vespasiaan en Titus hadden de Christenen rust, en volgens een legendarisch bericht zou de reeds genoemde keizer Tiberius bij het lezen van de acte P i 1 a t i bij den Senaat het voorstel hebben gedaan, Christus onder de Romeinsche goden op te nemen en Hem ter eere een tempel te stichten. Keizer Claudius verdreef de oproerige Joden uit Rome en met hen de Christenen, wijl hij in deze slechts een Joodsche sekte zag. Keizer Nero, onder wiens regeering de Apostelen Petrus en Paulus te Rome omkwamen, was een monster, zoo als er gelukkig weinige geleefd hebben. Hij bracht zijn eigene moeder, zijne vrouw en zijn leermeester Seneca om, en stortte zich bovendien in een poel van de afschuwelijkste misdaden. Om het genot te hebben van eens eenen grooten brand te zien , liet hij Rome in vlammen zetten. De groote wereldstad brandde gedurende negen dagen met hare prachtige paleizen en tempels voor een groot deel af; maar toen het volk hierover begon te morren, wierp Nero de schuld ervan op de Christenen.
Deze brand was dus het sein tot het eerste vuur der vervolging van dat volk, dat men als eigenzinnigen, als onverdraagzamen, die niet
53
vervolgingen.
54
mee doen wilden en als verachters der goden doodelijk haatte. Doch het geloof en de liefde der Christenen zou in het lijden worden beproefd en gelouterd. Velen ondergingen in deze vervolging den kruisdood; anderen werden in de huid van een wild dier genaaid en door honden verscheurd of werden met pek of was bestreken en omwonden en in de keizerlijke tuinen gezet om als fakkelen den nacht te verlichten. Doch gelukkig was ook voor Nero spoedig het stervensuur geslagen. In een opstand door zijn eigen volk ter dood veroordeeld bleek hij, die een held waande te zijn in het ombrengen van Gods weerloos volk, een groot lafaard te wezen, nu hij zag, dat er voor hem zelf geen ontkomen was. Hij wilde liever door zijn eigene handen dan door die van anderen en in \'t openbaar sterven, en hield, schreiende als een kind, de punt van zijn dolk op de keel, maar durfde niet toesteken. Zijn secretaris echter gaf ongevraagd een duw aan het moordtuig, zoodat het monster in het jaar 68 stierf, pas 31 jaren oud. De Christenen schepten nu een weinig adem, schoon slechts voor korten tijd. Onder de regeering van Domitiaan brak de vervolging op nieuw uit, want ook deze keizer had lust in moorden, en martelen was hem een geliefkoosd werk. Daar hij gehoord had, dat een uit Davids geslacht de gansche aarde aan -zich zoude onderwerpen, liet hij ook vele Joden ombrengen. Later vernam hij tot zijn schrik, dat er nog een paar afstammelingen van Davids huis in het Joodsche land waren gevonden. Zij werden gevangen naar Rome en voor hem gebracht, doch toen de dwingeland van deze eenvoudige lieden hoorde, dat het koninkrijk van Christus geen aardsch maar een hemelsch koninkrijk was, en hij hunne vereelte handen zag, die van zwaren arbeid getuigden, liet hij hen met verachting van zich gaan. Aan zijne woede kwam echter in het jaar 95 een einde, toen hij door zijne echtgenoote en een paar hovelingen als een ondier in zijne slaapkamer werd afgemaakt. Onder zijn opvolger, keizer Nerva (95—98) genoten de Christenen rust: hij verbood alle aanklachten tegen hen, doch zijne regeering was slechts van korten duur. Bij het begin der tweede eeuw beklom keizer Trajaan den troon , die beroemd is wegens zijn dapperheid en zijne edelmoedigheid. Onder zijne regeering openbaarde er zich in het Romeinsche Heidendom eene volksbeweging, die den dood der Christenen eischte. Deze beweging ging uit van hen, die in den dienst der goden de bron hunner verdiensten verdedigden , welke zij bedreigd achtten, want werkelijk waren reeds destijds door geheel het oosten van het Romeinsche rijk Christen-gemeenten gevestigd. Hierover verwoed zocht de vijand het Christendom te bestrijden met argwaan en laster. De vereering in geest van een God, die Geest is, werd verdacht gemaakt als atheïsme; het genieten in het Avondmaal van het geheiligde lichaam als een bloedig gastmaal; de geheime vergaderingen
trajaan en plin1us.
als een samenzwering tot geheime misdaden en de algemeene broederliefde als slechts opwekking en opvolging van een onnatuurlijken wellust. Al deze lasteringen en het beweren, dat al de openbare onheilen veroorzaakt werden door de Christenen wegens hun verachten van de goden, gaven Trajaan aanleiding, dat hij een oud verbod tegen geheime verbintenissen op de Christenen toepaste. Een algemeene vervolging brak uit. Een van \'s keizers stadhouders, de jongere Plinius van Bythinië, stond verbaasd over de groote menigte, die bij hem als Christenen werden aangeklaagd. Merkwaardig is zijn schrijven hierover aan den keizer, waarin hij zegt: sDie bij mij als Christenen waren aangeklaagd, vroeg ik, of zij dit werkelijk waren. Indien zij dit toestemden , vroeg ik het hun nog tweemalen, met bedreiging der doodstraf, en bleven zij hardnekkig volharden, dan beval ik, dat zij gedood zouden worden. Anderen zijn voor mij gebracht, waarvan eenigen verklaarden, dat zij geene Christenen waren, of dat zij reeds lang afstand van het Christendom gedaan hadden. Alle dezen zeiden mij eene aanroeping der goden en van uwe beeltenis na, en vloekten Christus, waartoe, zoo als men mij zegt, geen waar Christen kan bewogen worden. Ik liet dezen in vrijheid gaan, nadat zij, die Christenen geweest waren, mij gezegd hadden, s dat de Christenen de gewoonte hadden, op een gezetten dag, vóór den dageraad, bij elkander te komen, te zamen een loflied ter eere van Christus als van eenen god aan te heffen; en dat zij zich alvorens uiteen te gaan aan een eenvoudigen disch vereenigden, \'t welk zij echter nagelaten hadden, sedert ik dit verboden had.quot; Om te ontdekken, of dit getuigenis wel waarheid was, liet ik twee vrouwen, welke zij diakonessen noemen, op de pijnbank brengen, doch ik kon door dit middel ook niets anders dan een verachtelijk bijgeloof ontdekken. Derhalve besloot ik alle onderzoek te staken, en u te raadplegen, want het getal der schuldigen, ouden en jongen, van beider geslacht is zeer groot, en er zullen zeker nog oneindig meer zijn, want dit bijgeloof heeft zich niet alleen in de steden, maar ook in de dorpen en op het land verspreid. De tempels zijn daardoor verlaten, offerdieren worden nog slechts zeldzaam gekocht, en de godsdienstige plechtigheden zijn sedert lang verzuimd.quot;
Deze brief van den heidenschen Landvoogd spreekt sterk ten gunste van de Christenen. De keizer antwoordde daarop: »Gij hebt recht gehandeld, waarde Plinius. Men moet die menschen niet opsporen, noch op naamlooze aanklachten acht geven. Worden zij voor u gebracht en is hunne misdaad (!) bewezen, dat zij dan met den dood gestraft worden. Indien echter iemand het Christendom verzaakt, en de goden aanroept, dat hij dan vergeving ontvange.quot;
Dus was nu bij keizerlijk bevel de doodstraf op het standvastig
56
bisschop ignatius.
belijden van Christus gesteld, \'t geen voor den volkshaat de meest geschikte aanleiding was, om de Christenen overal te vervolgen en aan te klagen. Wel is waar, deze vervolging bracht eene zuivering in de gemeenten, doordien de mondbelijders uit vrees voor den dood tot de vroegere afgoderij terugvielen; doch er waren ook velen, die hun leven om het getuigenis van Christus in deze vervolging moesten laten. Te Jeruzalem, waar de Christelijke gemeente zich na de verwoesting der stad wederom gevestigd had, was onder anderen de eerwaarde Bisschop Simeon, zoon van Klopas en opvolger van Jakobus, voor den stadhouder gebracht, welke hem vele dagen achtereen liet geeselen, en eindelijk werd de grijsaard nog, op 120-jarigen leeftijd, gekruisigd.
Nadat keizer Trajaan voor hoogeren Rechter opgeroepen was, volgde Hadriaan hem als alleenheerscher op (117—138). Deze keizer was zeer gehecht aan de heidensche instellingen, doch het blijkt niet, dat hij ooit eenig bevel tegen de Christenen heeft gegeven. Het volk dorstte echter naar bloed en paste op de Christenen de lynchwet toe. Onder Antoninus Pius (138—161) genoten de Christenen betrekkelijke rust; het Christendom breidde zich heinde en ver uit — maar het moest onder Marcus Aurelius (tói—180) weer een\' verschrikkelijken bloeddoop ondergaan.
Ignatius, Bisschop van Antiochië.
Onder de regeering van keizer Trajaan stierf ook ignatius den marteldood. Hij was een leerling van den Apostel Johannes, en had eene lange reeks van jaren het opzienersambt in den geest der Apostelen te Antiochië vervuld. Bij gelegenheid van eenen nieuwen oorlog tegen de Parthen en Armeniërs kwam Trajaan in het jaar 116 na Chr. ook door Antiochië. Het was te verwachten, dat hij daar op den bisschop der Klein-Aziatische gemeenten zijne bijzondere aandacht zou vestigen, als het hoofd van dat volk, welks godsdienst hij zoo doodelijk haatte. Weldra liet hij den bisschop voor zich brengen, die dit ook begeerd had, dewijl hij hoopte, dat door zijne gevangenneming de gemeenten voor verdere vervolgingen bewaard zouden blijven.
56
Trajaan ontving hem met de vraag: 5Wie zijt gij, booze geest, dat gij onze geboden veracht en ook anderen daartoe verleidt?quot; Ignatius droeg ook den naam; Theo p hor us 1), welke Godsdragcr
1) De oiulc Christenen droegen onderscheidene bijnamen, die ze zich zelf gegeven of van anderen ontvangen hadden. Belangrijk zijn o. a. de twee verwante en later in doopnamen overgegane benamingen thcophori en christophori, waarmede zij hunne innige gemeenschap met den Zaligmaker wilden te kennen geven.
VEROORDEELING VAN IGNATIUS.
beteekeut, en antwoordde den keizer; »Niemand kan Theophorus eenen boozen geest noemen, want de booze geesten hebben met Gods dienaren niets te maken.quot; Traj.: s Wie is Theophorus?quot; Ign.; sDie, welke Christus in zijn hart draagt.quot; Traj.: jDenkt gij, dat wij de goden, die wij tegen onze vijanden tot medestrijders hebben, niet in ons hart dragen?quot; Ign.: »Gij dwaalt, wanneer gij de booze geesten, de goden der Heidenen noemt. Er is een God, die alles geschapen heeft, en een Christus Jezus, de eeniggeboren Zoon Gods, wiens rijk ik hoop deelachtig te worden.quot; Traj.: »Bedoelt gij dien, die onder Pontius Pilatus gekruisigd is?quot; Ign.: »Ja! Hem die voor mijne zonden is gekruisigd: die alle boosheid en verleiding der booze geesten geoordeeld heeft en ze aan hen heeft onderworpen, welke Hem in hun hart dragen.quot; Traj.: sDraagt gij dan Hem, die gekruisigd is, in uw hart?quot; Ign.: gt;Ja, dat doe ik, want er staat geschreven: »Ik woon in hen en wandel onder hen.quot; Toen sprak Trajanus dit vonnis uit: »Wij gebieden, dat Ignatius, welke voorgeeft den gekruisigde in zijn hart te dragen, gebonden naar Rome gevoerd, en aldaar tot vermaak des volks voor de wilde dieren zal geworpen worden.quot;
Ignatius riep op het hooren van dit vonnis verheugd uit: sik dank u, o Heer, dat Gij mij verwaardigd hebt, om even als uw dienstknecht Paulus met koperen banden geketend te worden, en wensch nu niet anders, dan dat de wilde dieren mij om Uwentwil maar spoedig verscheuren.quot;
Het geloof en de liefde tot zijn Heer was voorzeker zeldzaam groot en sterk in het hart van Ignatius, doch wij kunnen niet ontkennen, dat, had hij het martelaarschap in het geheel niet gezocht, zooals hij integendeel blijkt dit gedaan te hebben, hij der volmaking naderbij zou gekomen zijn.
Vergezeld van twee diakenen en onder vele tranen en gebeden zijner gemeente, aanvaardde Ignatius met blijmoedigheid zijne martelaarsreis naar Rome. Ondanks den onwil en de vijandschap der Romeinsche soldaten, die hem moesten geleiden en waarvan hij veel te verduren had, was toch zijne geheele reis een ware zegetocht des geloofs. Te Smyrna mocht hij nog tot zijne groote vreugde Polycarpus ontmoeten, met wien hij als leerling aan de voeten van den apostel Johannes had gezeten. De gansche gemeente aldaar smeekte hem om zijnen zegen, terwijl ook onderscheidene afgevaardigden van andere, verder verwijderde gemeenten, derwaarts waren gekomen. Dezen gaf hij brieven mede, waarin hij de Christenen tot getrouwheid aanmaande, op eene wijze, die ons duidelijk in hem den leerling van Johannes doet opmerken.
Na eene lange, en moeilijke zeereis kwam men eindelijk met den grijsaard te Porto aan. Terstond snelden de soldaten met hem naar Rome, want de dierengevechten en feestspelen liepen ten einde; dus
57
jusïinus de martelaar.
moest men zich haasten, om met Ignatius niet te laat te komen. Uit zijne gemeente, van verre en van nabij waren hem de Christenen reeds vooruit gesneld en stroomden nu toe om hem naar Rome te vergezellen. Zij weenden van vreugde bij het aanschouwen van den geliefden opziener , en van droefheid, omdat zij hem voor de laatste maal zagen, dewijl hij een zekeren dood te gemoet ging. Zij wilden echter nog eene poging bij het volk doen, om zijn leven te redden, doch Ignatius bad hen, hem , daardoor hunne liefde te betoonen, dat zij dit zouden nalaten, opdat hij hun vooruit zou kunnen gaan tot zijnen Heiland. Daarop viel hij met de broederen op de knieën en smeekte den Heer om kracht des Geestes voor de gemeenten, en dat Hij de band der liefde meer en meer onder de broeders mocht versterken. Nu werd hij naar het Amphitheater gevoerd. De grond dreunde van het vree-selijk brullen der uitgehongerde leeuwen . waarbij zelfs den onversaagdsten toeschouwer eene rilling over de leden ging. Alleen Ignatius was kalm en bedaard, want voor zijn geloofsoog blonk reeds de kroon der eeuwige overwinning. Met eene schier onbegrijpelijke gerustheid in het gezicht des doods sprak hij nog deze laatste woorden: »[k ben Gods tarwegraan; door de tanden der wilde dieren wil ik vermalen worden, opdat ik als rein brood Gods bevonden moge worden.quot; Zijne begeerte werd dadelijk vervuld. De uitgehongerde dieren schoten toe en na weinige oogenblikken was hij door hunne tanden verscheurd. Dit geschiedde den isten Februari in het jaar 116. Slechts eenige beenderen waren van hem overig gebleven, die door de beide diakenen, welke hem vergezeld hadden, naar Antiochië gebracht, aldaar door de treurende gemeente werden begraven.
Onder de Apologeten der 2dc eeuw bekleedt de reeds genoemde justinus een voorname plaats. Deze vrome man was een dergenen, die onder de regeering van Marcus Aurelius werden ter dood gebracht. Reeds vroeg gaf hij blijken van bijzondere verstandsontwikkeling, doch voelde zich bij al de wijsheid, die hij had opgegaard, ongerust en onbevredigd en gaf zich eindelijk, nadat hij bij de wijzen dezer wereld slechts teleurstellingen gevonden had, aan de stille eenzaamheid over. Zoo wandelde hij eens op zekeren tijd aan den zeeoever en ontmoette daar een grijsaard van een eerwaardig voorkomen, met wien hij spoedig in gesprek geraakte en wien hij zijne zucht naar stille overdenkingen te kennen gaf. De grijsaard antwoordde: »De beschouwing is zonder de beoefening nutteloos.quot; Justinus deelde hem daarop zijpe begeerte
58
jusïinus voor den stadhouder.
omquot; God te kennen mede; maar legde ook tevens zijne hooge ingenomenheid met de wijsbegeerte aan den dag. De oude man noemde hem daarop de schriften der Profeten, als meer wijsheid bevattende dan al de wijzen uit Griekenland, en zeide hem tevens iets van den aard en het wezen des Christendoms^ er bijvoegende: sMaar boven alle andere dingen, moet gij bidden, dat de poorten des lichts u geopend mogen worden; want deze dingen kunt gij niet verstaan, tenzij het u door God en Christus gegeven worde.quot; sDaarop verliet hij mij,quot; zegt Justinus, sik zag hem nooit weder, maar een vuur was in mijn hart ontstoken; en ik gevoelde sterke genegenheid tot die menschen, welke de vrienden van Christus zijn. Ik onderzocht en bevond ten laatste ook, dat de goddelijke schriften alleen de zuiverste wijsbegeerte bevatten.quot;
Na zijne bekeering bestreed hij met groote wijsheid de ketterijen der valsche Christenen en schreef in het quot;jaar 140 eene uitmuntende Verdediging der Christenen. Later ging hij naar Rome, en overhandigde aan den vijandig gezinden keizer Marcus Aurelius, zijne tweede apologie, maar werd aldaar met zes andere Christenen gevangen genomen. Voor den stadhouder Rusticus gebracht, werd hij door dezen tot gehoorzaamheid aan de goden vermaand. Tevens vroeg de stadhouder hem, waarin hij was opgevoed. Justinus antwoordde, dat hij het bij alles beproefd, maar alleen in de Christelijke leer rust en vrede voor zijn hart gevonden had. »Ellendige!quot; rieg Rusticus vertoornd uit, 5hebt gij u dan ook door dien godsdienst laten wegslepen?quot; »Ja,quot; hernam Justinus, »ik volg de Christenen, want hunne leer is de waarachtige.quot; 5Wat is hunne leer?quot; vroeg de stadhouder. Justinus zeide: r Wij gelooven in een God , Schepper van alle dingen, en belijden, dat onze Heer Jezus Christus de Zoon van God is. En wat mij betreft, ik gevoel mijne onbekwaamheid en onwaardigheid, om eenigszins over Zijne oneindige Godheid te spreken. Dat was het werk der Profeten van alle eeuwen , die de komst van den Zoon Gods in de wereld voorspelden.quot; Rusticus zeide daarop: »Gij blijkt een redenaar te zijn. Indien ik u van het hoofd tot de voeten laat geese-len, denkt gij dan ten hemel te gaan?quot; Justinus: »Schoon ik het lijden zou moeten dragen, toch verwacht ik het deel van alle oprechte Christenen.quot; Rusticus: jZoo gij niet gehoorzaamt, zult gij zonder mede-doogen gepijnigd worden.quot; Justinus: »Geen verstandig mensch kan immers den waren godsdienst voor dwaling en goddeloosheid verlaten ? Wij begeeren niets vuriger, dan om den Heer Jezus Christus pijnigingen te ondergaan, want daardoor wordt onze zaligheid bevorderd.quot; De andere gevangenen stemden hiermede in en zeiden: »Volbreng spoedig uw voornemen; wij zijn Christenen, en kunnen den afgoden niet offeren.quot; Rusticus sprak daarop dit vonnis uit: »Zij, die wei-
59
bisschop polvcarpus.
geren aan de goden te offeren, zullen eerst gegeeseld, en daarna onthoofd worden.quot; De martelaren prezen God en verheugden zich, dat zij zulks waardig geacht werden, en zijn kort daarna in het jaar 163 op gezegde wijze de eeuwige ruste ingegaan.
Polycarpus, Bisschop van Smyrna.
Gedurende de regeering van .Marcus Aurelius werden ook de Christenen te Smyrna ten bloede toe vervolgd. Velen werden gegeeseld, met vuur gemarteld, voor de wilde dieren geworpen, maar bleven getrouw tot in den dood. Deze standvastigheid maakte de volkswoede nog meer gaande, die zich nu tegen den go-jarigen bisschop der gemeente keerde. De eerwaarde Polycarpus was met Ignatius een leerling van den Apostel Johannes. Wat hij van dezen onmiddellijk geleerd had, had hij ook steeds aan zijne gemeente onderwezen, die hij wellicht meer dan 70 jaren had gediend. Polycarpus had, op het vernemen, dat het woedende volk zijn hoofd eischte, zich met lichaam en ziel aan de genade des Heeren overgegeven, maar nam toch, op het dringend smeeken zijner gemeente, de wijk naar een niet ver gelegen dorp en bracht daar met eenige vrienden den tijd met bidden door. Drie dagen voor zijne gevangenneming zag hij onder het bidden, in een gezicht, dat zijn hoofdkussen door het vuur verbrandde, waarop hij, dit als eene goddelijke openbaring beschouwende, tot zijne vrienden zeide: sik zal levend verbrand worden.quot;
Toen Polycarpus op den derden dag de gerechtsdienaars zag aankomen , zeide hij: »De wil des Heeren geschiede,quot; en weigerde te vluchten. Hij verzocht, dat men den dienaars te eten zou geven, en begeerde van deze, dat men hem een uur tot het gebed zoude gunnen, \'t welk hem toegestaan werd. Staande stortte hij daarop, twee uren lang zijne ziel in een roerend gebed voor zijnen Zaligmaker uit, waardoor zelfs zijne vijanden getroffen waren. Daarna gaf hij zich gewillig over en werd op een ezel weggevoerd; maar onderweg door twee overheidspersonen in hun rijtuig opgenomen. Al spoedig vroegen zij hem; »Wat kwaad steekt er in te zeggen: Heere Caesar, en te offeren?quot; Polycarpus zweeg op al hunne vragen, totdat hij eindelijk, tot spreken gedrongen, kortaf zeide: sik zal uwen raad niet opvolgen.quot; Vertoornd wierpen zij hem nu, onder mishandeling en allerlei smaadwoorden , uit den wagen, zoodat hij door den val aan het dijbeen gekneusd werd. De trouwe dienaar verdroeg echter in lijdzaamheid de pijn, en vervolgde blijmoedig zijnen weg. Men verhaalt, dat er tegen het eind zijner reis eene stem uit den hemel sprak, zeggende: s Wees
60
POLYCARPUS VEROORDEELD EN VERBRAND.
sterk, Polycarpus, en gedraag u als een man!quot; Niemand zag den spreker, maar velen hoorden wel de stem.
Onder eene ontzettende volksmenigte werd hij eindelijk voor den stadhouder gebracht, welke tot hem zeide: »Heb medelijden met uwen hoogen ouderdom, heb berouw en laster Christus, zweer bij den keizer en ik laat u los!quot; Maar Polycarpus antwoordde met ten hemel geslagene oogen: » Zesentachtig jaren lang heb ik Christus gediend en Hij heeft mij niets dan goeds gedaan: hoe zou ik dan hem, die mij verlost heeft, kunnen lasteren, mijnen Heer en Heiland ?quot; Daar de stadhouder bij hem bleef aandringen, zeide Polycarpus: iIk ben een Christen. En wilt gij weten, wat de leer des Christendoms is, zoo bepaal slechts dag en uur: dan zal ik u zeggen, wat het is.quot; »Overreed maar het volk!quot; gaf hem de stadhouder ten antwoord; maar Polycarpus zeide: * Het is betamelijk, dat ik mij tot u wende; want mij wordt geleerd aan de overheden en machten, door God aangesteld, alle eer te bewijzen, maar het volk acht ik niet waardig, dat ik mij er voor zou verantwoorden.quot; De stadhouder zeide: sik heb hier wilde beesten en daarvoor zal ik u werpen.quot; sRoep ze!quot; zeide Polycarpus, waarop een ander riep: »Wij zullen uwen geest door vuur temmen, als gij de wilde beesten veracht.quot; De martelaar antwoordde: iGij dreigt met een vuur, dat maar een oogenblik brandt, doch gij zijt onkundig van het toekomend oordeel en van het vuur der eeuwige straffen, den goddeloozen bereid. Doch waarom toeft gij ? Doe wat u behaagt.quot; Onder het spreken dezer woorden was hij vol vertrouwen en blijdschap in zijnen Heer en God. Op bevel des stadhouders riep nu een\' heraut onder het volk: »Polycarpus heeft beleden een Christen te zijn,quot; waarop zoowel Joden als Heidenen in onzinnige woede uitschreeuwden: »Deze is de leeraar van Azië, de vader der Christenen , die geleerd heeft, dat men den goden niet moest offeren of aanbidden!quot; Eenigen wilden, dat hij verscheurd, anderen, dat hij levend verbrand zou worden. Het volk verkreeg zijnen wensch. Polycarpus werd veroordeeld om levend verbrand te worden. Bij den brandstapel ontdeed de grijze geloofsheld zich zelf van zijne kleederen, maakte zijnen gordel los en poogde met moeite zijne schoenen te ontbinden: vroeger waren altijd de handen der geloovigen bereid geweest, om hem dezen liefdedienst te bewijzen. Aan den paal gebonden bad hij: »O Vader van Uwen geliefden Zoon Jezus Christus! Dat Gij mij dezen dag en deze ure hebt waardig geacht, om mijn deel te ontvangen met de martelaren in den drinkbeker van Christus, tot de opstanding ten eeuwigen leven, beide naar ziel en lichaam, in de onverderflijkheid des Heiligen Geestes, — daarom love ik U; ik verheerlijk U door den eeuwigen Hoogepriester Jezus Christus, door wien en met wien in den Heiligen Geest, U de heerlijkheid zij, nu en in alle eeuwigheid, Amen.quot;
Cl
DE GEMEEN\'1\'EN TE LYON EN VIENNE.
Na dit lieerlijk gebed werd de brandstapel ontstoken, maar het was, zegt een niet al te veel te vertrouwen sage, alsof het vuur den martelaar niet wilde genaken; want de vlam omgaf hem als een door den wind opgezwollen zeil, en daar binnen schitterde zijn lichaam als goud en zilver, dat in den smeltkroes gelouterd werd. Als nu de Heidenen zagen, dat zijn lichaam in de vlammen onbeschadigd bleef, werd hij door een der beulsknechten doorstoken en het ontzielde lichaam in het vuur verbrand. Alzoo stierf Polycarpus in het jaar 167. De overgeblevene beenderen werden door zijne treurende gemeente opgezameld en zorgvuldig begraven.
De gemeenten van Christus te Lyon en Vienne.
Met verbazende snelheid had zich het Evangelie in de eerste eeuwen, zelfs door het vergoten bloed der martelaren, eenen weg gebaand en was tot in ver verwijderde landen binnengedrongen. In het jaar 177 was niet alleen zuidelijk Frankrijk, destijds Gallic genaamd, door het Evangelie verlicht, maar rookten ook alreeds daar de moordschavotten en brandstapels van het bloed der Christen martetoren. Twee niet ver van elkander gelegene steden Lyon en Vienne, waren, wellicht door handelsbetrekkingen tusschen Smyrna en Lyon, reeds vroeg met het Evangelie bekend geraakt. De Christenen in Frankrijk dus, met die van Azië een in geloof, waren ook één met hen in het lijden en schreven aan hunne broeders daarover den volgenden brief: »De dienstknechten te Lyon en Vienne wenschen hunnen broederen in Azië en Phrygië, welke hetzelfde geloof en dezelfde hoop met hen hebben, vrede, genade, en heerlijkheid van God den Vader en Zijnen Zoon Jezus Christus, onzen Heer !
Wij gevoelen ons niet in staat de zwaarte der verdrukking, door de heiligen hier geleden, de verbittering der Heidenen tegen hen en de mishandelingen, den gezegenden martelaren aangedaan, te beschrijven. Maar de genade Gods streed voor ons, want de zwakken werden gesterkt, en de sterken waren gelijk onwrikbare pilaren. Zoo bewezen zij, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waardeeren tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.
De eerste vervolging kwam onmiddellijk van het volk; bespottingen, slagen, het voortslepen hunner lichamen en het plunderen hunner goederen, dit alles werd met lijdzaamheid verdragen. Door de wreede pijnigingen, den Christenen door den stadhouder aangedaan, werd de heilige verontwaardiging van een onzer broederen opgewekt en hij trad vrijwillig
marteldood van blandina en anderen. ciij
voor den rechter om de onschuld der Christenen te bewijzen. De stadhouder wilde zijne verdediging echter niet hooren, maar vroeg hem, of hij een Christen was. Hij beleed dit met groote vrijmoedigheid en werd daarom bij de andere martelaars gevoegd. Eenige heidensche slaven, welke bij Christenen dienden, werden gegrepen en zoolang gemarteld, dat zij ten laatste, op aanraden der krijgslieden, ons beschuldigden , dat wij in onze bijeenkomsten kinderen ombrachten, hun vleesch aten en hun bloed dronken, en de onnatuurlijkste misdaden pleegden. Schoon men wist, dat het enkel laster was, werd nu de woede nog veel grooter tegen ons. Ook Sanctus , de diaken van Vienne, werd gegrepen en gepijnigd, doch hij antwoordde op al de vragen zijner vijanden alleen: sik ben een Christen.quot; Hij en meer anderen werden onder velerlei martelingen gegeeseld en op gloeiende platen gelegd, waardoor het gansche lichaam geheel opgezwollen was. Toch bleven zij den Heer getrouw. Sanctus en Maturus, welke laatste eerst kort te voren gedoopt was, werden, nadat zij dit alles ook reeds uitgestaan hadden, op een gloeienden ijzeren stoel vastgebonden, geroosterd en eindelijk voor de wilde dieren geworpen.
Ook in Blandina, eene christen-slavin, zou de Heer verheerlijkt worden. Zwak en teeder van lichaam , werd zij echter zóo gesterkt door den Heer, dat, terwijl hare pijnigers zeiven vermoeid waren van al de folteringen haar aangedaan, zij telkens met vernieuwde kracht getuigde: sik ben eene Christin en onder ons wordt geen kwaad gepleegd.quot; Eindelijk werd zij in de gedaante van een kruis aan een paal gebonden, en den wilden dieren voorgehouden; maar daar niet een der wilde beesten haar aanraakte, werd zij weer in de gevangenis geworpen. Alexander, een geneesheer, en Attalus werden daarop, nadat zij de smarten op den ijzeren stoel doorgestaan hadden, voor de wilde dieren geworpen. Alexander slaakte geen enkelen zucht en blies al spoedig in vrede den laatsten adem uit. Op den laatsten dag dei-schouwspelen werd Blandina met Pontictts, een jongeling van 15 jaren, wederom voorgebracht. Hare meesteres was haar reeds als bloedgetuige voorgegaan en ook Ponticus gaf spoedig in stille lijdzaamheid den geest. Blandina werd in een net gebonden, en een wilden stier voorgeworpen , welke haar op zijne horens nam, en een einde maakte aan haar leven. Pothinus, de bisschop van Lyon, een grijsaard van 90 jaren, werd naar de gevangenis gesleept en onderweg zoo geschopt en geslagen, dat hij na twee dagen overleed.
Niet alleen werd het leven den navolgers van Jezus benomen, ook hunne lijken werden smadelijk mishandeld. Eenige werden voor de honden geworpen, andere verbrand en de asch in de rivier geworpen. De vijanden meenden door deze gruwelen de opstanding der martelaars te verhinderen en zeiden spottend: ^Het is om de hoop der opstanding
romkinsche staatsmacht en het christendom.
dat zij dezen vreemden godsdienst invoeren, de uitgezochtste martelingen verachten en met vreugde sterven. Laat ons nu eens zien, of zij weder zullen opstaan en of hun God hun kan verlossen!quot;
Waar de Heidenen dit getuigenis van de Christenen moesten geven, daar blijkt wel de groote genade, welke over de gemeenten van Lyon en Vienne was uitgestort.
Verhouding van de Romeinsche Staatsmacht tot het Christendom in de derde eeuw.
Had Severus als landvoogd de Christenen te Lyon hevig vervolgd, later keizer geworden (192—211), legde hij het er op toe, om dat zoo gehate volk van de aarde uit te roeien.
Onder de vele bloedgetuigen der waarheid, die in zijn tijd werden omgebracht, behoorde ook eene jonge, 21-jarige aanzienlijke vrouw van Carthago, Vivia Perpeïua genaamd. Haar vader was nog een Heiden, doch beminde haar zeer, en bad en smeekte haar, toen zij gevangen genomen zou worden, om toch van haar geloof afstand te doen. Perpetua zeide echter: s Ik kan niet anders zeggen, dan dat ik eene Christin ben.quot; Zij was nog niet gedoopt, doch dewijl den opzieners vergund werd haar in de gevangenis te bezoeken, werd zij daar met nog andere leerlingen gedoopt. De bedroefde vader bezocht haar nu weder en zeide onder vele tranen: »Heb medelijden mijne dochter met mijne grijze haren; heb medelijden met uwen vader, indien ik immer dien naam waardig was; heb medelijden met uw kleinkind, dat u niet overleven kan; leg uwe halsstarrigheid af, opdat wij niet allen omkomen van verdriet!quot; Met veel teederheid kuste de grijsaard hare handen en wierp zich weenende aan hare voeten. Diep ontroerd boog Perpetua zich vol liefde met een bloedend hart over hem heen en bad hem, zich toch aan den wil van God te onderwerpen. Den volgenden dag werd zij met de andere gevangenen in de rechtzaal gebracht, en ook daar drong haar vader binnen en wierp zich voor haar neder, haar smeekende zich over hem en haar kind te ontfermen. Met geweld moest hij verwijderd worden. Perpetua zag dit met een verscheurd hart aan, maar bleef in het verhoor haren God getrouw, en werd nu met eene Christenslavin, Felicitas , veroordeeld om voor de wilde dieren geworpen te worden.
Op den dag vóór haren dood hadden de veroordeelden van hare spijzen eenen liefdemaaltijd gemaakt en omhelsden elkander nog eens voor het laatst in dit leven. De cipier zag dit aan en stond, gelijk eens de stokbewaarder, over den vrede des harten, dien deze veroor-
64
vf.RHOUniNG VAN enkfxe KEIZERS TOT Hkt CHRISTENDOM. ()5
deelden smaakten, verbaasd. Die kalme rust, dat verlangen naar den dood, had hij nog nooit zoo bij ter dood verwezenen gezien. Overtuigd, dat deze godsdienst wel de ware moest zijn, wierp hij al zijne goden weg en door de genade des Heeren bekeerd, werd hij een ijverig Christen.
Den volgenden dag bracht men de veroordeelden naar het amphitheater, waar zich reeds eene tallooze menigte bevond, om het lang gewenschte bloedige schouwspel bij te wonen. Eerst werden de mannen voorgebracht, die kalm en bedaard de verscheurende dieren afwachtten, welke hen na weinige oogenblikken reeds hadden verslonden. Nu was de b^urt aan Perpetua en Felicitas, die door eene wilde koe zouden verscheurd worden. Men wilde Perpetua in een netvormig gewaad hullen, doch hare beschaamdheid hierover maakte zelfs nog op hare moordenaren dien indrnk, dat men van dit voornemen afzag en zij in hare eigene kleederen in het amphitheater gebracht werd. Bij den eersten stoot van het woedende dier viel zij ter aarde, en daar zij zag, dat haar kleed verscheurd was, trachtte zij zich uit schaamte weer zoo goed mogelijk te bedekken. Nadat zij hare haren weer saam gebonden had, dewijl zij niet met loshangend haar, als een beeld der wanhoop, wilde sterven, stond zij op en reikte hare door de koe gewonde vriendin Felicitas de hand om op te staan, waarna beiden rustig bleven staan.
Diegenen, welke door de wilde dieren niet of slechts half gedood werden, moesten volgens gebruik door gladiatoren gedood worden. Dat was de genadestoot! Perpetua gaf haren lotgenooten nog eenmaal den vredekus en stond nu het moordend staal kalm en gerust af te wachten, doch de onbedrevene zwaardvechter bracht haar slechts met bevende hand eene pijnlijke, maar niet doodelijke wonde toe. Zij bracht nu zelve de sidderende hand des gladiators aan haren bals en ontving zonder geluid te geven den doodsteek.
Onder enkele opvolgende keizers genoten de Christenen rust. Alexander Severus (222—235) plaatste zelfs het beeld van Christus onder zijne huisgoden en erkende feitelijk de Christen-gemeente te K.ome als een gevestigde corporatie. De keizerin-moeder schepte te Antiochië behagen in de geleerdheid van Origenes; maar deze hulde was voor Alexanders moordenaar, Maximinus Trax (235—238), waarschijnlijk eene reden om de Christenen te vervolgen. Zijne woede was echter van korten duur, waarna de kerk weer eenige rust genoot en zelfs tot uitwendigen voorspoed kwam, die echter ook velen tot zorgeloosheid bracht. Keizer Philuppus Arabs (244—249) begunstigde de Christenen en zelfs zrto openlijk , dat de sage ontstond dat hij een Christen zou zijn geweest. Decius (249—251) begon zijne regeering met het Christendom zoo mogelijk uit te roeien. Hij gelastte vooral de leeraren gevangen te nemen, want deze moesten in
6g \' df, martelaren pionius laurentius en anderen.
de eerste plaats sterven. Velen lieten liet echter zoo ver niet komen maar verzaakten, om hun leven te redden, hnn geloof en offerden den goden. Zelfs de gemeente te Smyrna, waar eens Polycarpus bisschop was geweest, moest het aanschouwen, dat thans haar bisschop Aedemon afviel en weer den afgodstempel betrad. Ja de toeloop van afvallige Christenen tot de. heidensche altaren was zoo groot, dat velen weggezonden moesten worden om op andere dagen terug te komen. Maar hoe groot ook de afval wezen mocht, toch was de uitbreiding dei-kerk nog grooter, terwijl het mede aan moedige bloedgetuigen niet ontbrak. Pionius, een der ouderlingen van Smyrna, werd mede naaiden heidenschen tempel gesleurd, om er den goden te offeren. Daar zag hij tot zijn groote droefheid den afval van zijn bisschop, doch hij zelf beleed standvastig; „Ik ben een Christen.quot; Tot den brandstapel verwezen, eindigde hij, te midden der vlammen, zijn belijdenis en leven met te zeggen: „Amen , Heer! Ontvang mijnen geest!quot;
Keizer Valerianus (253—260) was eerst der Kerk genegen, maar trachtte haar later stelselmatig te vernietigen door hare bestuurders te dooden. Onder zijne regeering woedde de vervolging in Rome verschrikkelijk. Tabianus de bisschop der gemeente en zijn opvolger Sixtus stierven met vele anderen den marteldood. De stadhouder had bij gerucht vernomen , dat de gemeente van Rome groote schatten bezat, waarom hij den diaken Laurentius gebood deze aan hem uit te leveren. De diaken verzamelde de arme leden zijner gemeente en bracht deze bij den stadhouder, verklarende, dat dit de schatten der gemeente waren. Woedend over zoo veel moed van Laurentius liet de stadhouder hem op een ijzeren plaat binden en langzaam roosteren , totdat hij stierf met de bede voor de gemeente en de bekeering van Rome op de lippen. Onder deze vervolging stierf ook om \'t geloof te Rome een dertienjarig meisje, Agnes genaamd, den marteldood, nadat voorafgaande pijnigingen haar niet tot afval hadden kunnen bewegen. De Roomsche kerk nam haar later onder de heiligen op en bezit vele kerken , die aan de H. Agnes zijn gewijd.
Terwijl te Antiochië de diaken Romanus gegeeseld werd, vroeg een soldaat hem spottend, hoevele goden er waren. Romanus antwoordde: „dat kan u een kind wel zeggenquot;, en een knaapje geroepen hebbende, vroeg hij het; „Hoeveel goden zijn er?quot; Het kind antwoordde; „Wij gelooven niet, dat er vele goden zijn; er is maar éen God, die in het harte woont.quot; Over dit gezegde nog meer verbitterd grepen de vijanden het kind en geeselden het dood. Gallienus (260—268), zoon van Valerianus, liet de vervolgingen staken en gaf der Kerk den vrede terug en verleende haar, als eene corporatie erkenning door den staat. Het Christendom genoot een veertigjarige rust, die weldra het Heidendom op zijne grondvesten deed wankelen, toen Diocletianus
vervolgingen onder diocletianus. g7
(284—305) den troon beklom. Hij was de zoon van een vrijgelaten slaaf en bralde op het geluk, dat hem zoo buitengewoon vergezelde. Om zijne regeering te versterken koos hij Maximinus, een man van gelijke afkomst als hij, tot mede-keizer, doch die tegenover hem zijne minderheid nooit uit het oog mocht verliezen. Beiden stelden nevens zich eenen Caesar aan. Diocletianus koos zijn schoonzoon Galerius en Maximinus zijn schoonzoon Constantius Chlorus. Galerius, vroeger een veehoeder, was door zijn laag karakter en heidensch bijgeloof het werktuig eener hofpartij, die hare macht wilde schragen door den ondergang der Christenen. Diocletianus schuwde echter dien strijd, wel wetende, dat de Heidensche staat zich toch eigenlijk voor de macht der Christenen moest bukken. De strijd op leven en dood werd echter eindelijk ondernomen. Galerius zuiverde (298) het leger van alle Christenbevelhebbers en nadat men goden en menschen geraadpleegd had, was een samenkomst der beide keizers te Nicomedië in het jaar 303 het sein der vervolging. De prachtige kerk aldaar werd tot den grond gesloopt en een keizerlijk edikt beval, dat alle tempels der Christenen verwoest en hunne boeken verbrand moesten worden; de Christenen, die staats-ambten bekleedden, moesten hunne waardigheden, burgers hun burgerrecht en zelfs slaven de hoop op vrijheid verliezen. Een volgend edikt gebood, dat de Christenen zouden offeren, en om die gehate sekte nu eens voor goed van de aarde te verdelgen, moest de gansche staatsmacht dienst doen en werd er geen pijnigingsmiddel, hoe afschuwelijk ook, onbeproefd gelaten.
Jaren achtereen duurde deze vervolging voort, waarin de Christenen in massa verbrand, onthoofd, gekruisigd of door wilde dieren werden verscheurd. Nog nooit had de satan zich zoo ontzettend geroerd, als wist hij, dat hem nog slechts een korte tijd wachtte, want hoewel er voor den keizer zuilen waren opgericht, waarop geschreven stond, dat hij den naam der Christenen uitgeroeid had, toch was niets minder waar dan dat. Galerius zelf leerde op ontzettende wijze inzien, dat geen menschelijke macht in staat was den naam van Christus uit te roeien. Aan het eind van zijn leven liet hij de vervolgingen staken en werd door lijden zóo vernederd, dat hij nog de voorbede dei-Christenen verzocht. Diocletianus stierf mede een vreeselijken dood en Maximinus werd verteerd door vertwijfeling. Uit angst riep hij soms tot Christus en stierf eindelijk door ophanging den dood dei-wanhoop. 1)
1) De Roomsche kerk is volgens liare gewoonte niet in gebreke gebleven de vervolgingen met allerlei wonderverhalen op Ie sieren. Een legende iilaalst in den lijd van Maximinus de bekende martelaarsgeschiedenis van de heilige prinses Lrstila, die Christus tot bruidegom had verkoren en de gelofte van
5\'
apostolische vaderen.
*
6S
De Apostolische Vaderen en hun geschriften.
Onder Apostolische Vaderen verstond de oude Kerk hen die onmiddellijk van de Apostelen zelf onderwijs hadden genoten en de leer van deze overbrachten op hunne tijdgenooten. Zij zijn echter niet zulke grootsche tigurên als hunne voorgangers. Zonder den rijken inhoud der Apostolische leer grondig te kennen en te overzien, hebben zij deze evenwel niet slechts bewaard maar — en dit zegt meer, ook kostbaarder geacht dan hun leven, hetwelk zij er moedig voor hebben opgeofferd, zooals we dit van Ignatius en Poucarpus reeds hebben gezien. Deze, benevens Clemens van Rome (niet te verwarren met Clemens in Fil. IV: 3.) zijn echter slechts de drie Apostolische Vaderen , waaromtrent nauwkeurige berichten bestaan , want hunne eigene geschriften doen ons hen kennen.
Clemens is waarschijnlijk de oudste der Apostolische Vaderen. Hij was te Rome ouderling der gemeente tijdens Petrus en Paulus aldaar werden omgebracht en schreef aan het eind der eerste eeuw aan de destijds door onrust geschokte gemeente van Korinthe een brief, welke voor ons is bewaard gebleven en waarin hij zich openbaart als een verlicht en blijmoedig Christen. In de tweede eeuw verschenen onder zijnen naam brieven, de zoogenaamde Clementinen, doch deze bevatten slechts fabelen en verdienen geen vertrouwen.
De oudste oorkonden van het kerkrecht, namelijk de Consfifutiones Apostolicae, worden eveneens aan Clemens toegeschreven, doch deze wetten en verordeningen der Oostersche kerken hebben nooit algemeen gezag gekregen en zijn later omgewerkt met bijvoegingen van latere
levenslange kuischheid had gedaan. Haar vader dwong haar echter een heidensch prins te huwen, doch om dit lot te ontgaan nam zij de vlucht en kwam van elf duizend maagden vergezeld met schepen te Keulen aan, waar zij echter allen door de Hunnen werden omgebracht. Te Keulen worden deze maagden vereerd en in 1537 werd de Ursulinen-nonnen-orde ter eere van Ursula gesticht.
Maximinus, zoo luidt eene andere legende, vormde een Thebaansch legioen, dat enkel uit Christenen bestond, doch toen dit legioen in Walliserland weigerde op zijn bevel den goden te offeren, moesten allen sterven. Velen ontkwamen echter en namen de vlucht nanr Zurich, waar ze evenwel allen gevat en onthoofd werden. De heiligen namen echter nog hunne afgehouwene hoofden op en droegen die zelf onder den arm naar don berg, waar ze begraven zouden worden. Niet slechts werd aldaar te hunner gedachtenis eene groote Domkerk opgericht, maar dit sprookie is ook op* het zegel der stad Zurich vereeuwigd.
apostolische vaderen.
kerkelijke gebruiken, waardoor het oorspronkelijke grootendeels onkenbaar is geworden.
Papias, (i 163) is mede een der oudste Apostolische Vaderen. Hij was bisschop van Hierapolis en leerling van den Apostel Johannes. De verdrukking en het lijden der Christenen onder de vervolgingen deed hem het Chiliasme of de hoop op een toekomstig duizendjarig rijk van Christus aankleven, dat hij zich op sterk zinnelijke wijze voorstelde.
In Ignatius, eveneens een leerling der Apostelen, zien wij den Crick met den gloed van de zon zijns vaderlands, zooals wij hem in § 18 reeds hebben leeren kennen. Aan hem werden zeven brieven toegeschreven , maar men meent ontdekt te hebben dat van deze slechts drie echt zijn, van welke echter ook nog duidelijk de tekst van de toe-voegselen kan worden onderscheiden. Ignatius was in Paulinischen geest werkzaam en zijne drie brieven , geschreven toen hij in boeien geklonken op weg was naar Rome, zijn afscheidswoorden van eenen Christenheld. Hij was een man van innige godsvrucht en mag men zijn overdreven verlangen naar den marteldood niet ontkennen, toch moet men toestemmen, dat ook dit zijn nut had in een tijd, dat de baan werd geopend voor duizende martelaars.
Polvcarpus (§ 20.) was wellicht door Johannes opgeleid om eens mede op de rots van het Apostolisch onderwijs te staan. Hij vormde den overgang tusschen het apostolische en het daaropvolgende tijdvak en was dus de levende overlevering der Kerk. In dezen geest schreef hij een brief aan de Filippensen, waarin hij zich steeds op de nagedachtenis der Apostelen beroept.
Uit de geschriften dezer mannen blijkt, dat ze Paulus\' leer teruggeven zelfs met angstvallige getrouwheid in min of meer wettigen geest. Voor godgeleerden kunnen ze niet gehouden worden, want de persoon van Christus en de leer der verzoening is wel voor hun hart opgelost, gelijk voor ieder waarlijk geloovige, doch hun verstand heeft het niet doorgrond en laat al het getwist en de strijdvragen aan de derde en vierde eeuw over.
Behalve de geschriften dezer genoemde Apostolische Vaderen bestaat er een brief over het beoefenen van goede werken, dien men ten onrechte aan barnabas heeft toegeschreven , maar die blijkbaar is van de hand van een bekeerden Heiden en geschreven aan heidenen van geboorte. Een ander merkwaardig geschrift uit de oudheid en onder den naam van Pastor van Hennas bekend. was langen tijd met apostolisch gezag bekleed en verkreeg in vele gemeenten eene plaats naast de geschriften der Apostelen. Dit boek is geschreven door een ongenoemd lid der gemeente van Rome, in de eerste helft der tweede eeuw, en bevat zeer zeker veel schoons, maar mist het verband tusschen
69
APOKRYPHE LETTERKUNDE.
het geloof en de goede werken, dat reeds bij de Apostolische Vaderen niet juist verstaan werd als het verband tusschen een beginsel en zijne gevolgen, of tusschen een stam en zijne takken; maar de goede werken worden naast het geloof verricht in plaats van daaruit voort te vloeien als water uit de bron. De leer van Paulus wordt bovendien in dit geschrift geheel en al vervalscht en aan het begrip van eene zaligheid uit genade om niet, veel te kort gedaan. Daarentegen leert het boek vele soorten van berouw, o. a. dat de smarten in dit leven aan de zonden evenredig moeten zijn tot boetedoening, — dat de Christen meer kan doen, dan hem bevolen is, en hij dus bij God een bijzondere gunst kan verdienen; voorts eene overdreven onthoudingsleer, die er bijna toe komt om het huwelijk te verbieden enz., welke zaken alle duidelijke bewijzen zijn , hoe dit boek de kiemen van de dwalingen der Katholieke Kerk reeds bevat.
Behalve de geschriften van of die ten minste op den naam staan van de apostolische vaderen, en de literatuur van kerkvaders, apologeten of van ketters, ontstond er ook al spoedig een zoogenaamde apokryphe letterkunde. Jezus was natuurlijk een persoon voor velerlei beschouwingen vatbaar en het is zeer begrijpelijk, dat er van Hem spoedig vele legenden verspreid waren, die, op schrift gesteld, de grond legden voor de zoogenaamde Apokryphe evangeliën, waarin over Jezus, Jozef en Maria een menigte sprookjes voorkomen, gelijk ook de Katholieke beginselen er duidelijk in zijn op te merken. Een onbekend gebleven bewonderaar van Paulus schreef „Handelingen van Paulus in Theklaquot;. Mede ontstond; „Handelingen der Apostelen \\ waarin aangaande Petrus vele wonderverhalen voorkomen. Een reeds voor Christus bestaand boek, Henoch genaamd, werd in de tweede eeuw omgewerkt, zoodat de hoofdinhoud er van is, dat Christus op den troon zit om gericht te houden over de wereld. De Hemelvaart van Jesaja bestaat mede uit eene vermenging van Joodsch-Christelijke en Kettersche bestanddeelen. Deze geschriften schijnen alle in de wereld gezonden te zijn om met de onwaarheid de waarheid te verdedigen en hebben daarom voor het Christendom geen nut aangebracht.
Christelijk geloof en leven der tweede en derde Eeuw.
De grens, die de Apostolische eeuw van de volgende scheidt, is wel moeilijk aan te geven, doch dit is zeker, dat de eerstelinggaven van den Pinksterdag aan het eind der eerste eeuw nagenoeg waren verbruikt, zoodat het Christendom der tweede en derde eeuw, tot den gewonen
70
GELOOF EN LEVEN.
toestand gedaald, bij een wel nog krachtig geloof, toch ook veel dwaling geeft te aanschouwen. De Apostolische vaderen, hoewel in Paulinischen geest werkzaam, nemen geenszins eene hooge en verhevene standplaats in, en hunne leer is meestal weinig meer dan een flauwe nagalm van de apostolische onderwijzing, wier diepte zij mist en tot wier eigenlijken zin zij niet is doorgedrongen.
De tweede en derde eeuw was daarenboven voor het Rijk van Christus moeilijker dan eenig ander tijdperk. Door Jood en Heiden ten doode toe vervolgd , was zij als het ware nog een open stad zonder andere middelen ter verdediging dan een persoonlijk heiligend geloof, dat echter voor anderen bij de machtige uitbreiding van het Christendom , geen waarborg bood om haar met dwalingen en afval te beroeren.
Het leven der ware Christenen stond scherp tegenover de zinnelijke en ook de meer beschaafde vermaken der Heidenen. Tegenover de zelfzucht van deze was ootmoed, zelfverloochening, broederliefde en vroolijkheid bij het naderen van den dood het teeken, waaraan Christus\' jongeren elkander herkenden en waarin ze zelfs door hunne vijanden, de Heidenen, werden bewonderd. De aarde werd een tranendal en het heimwee naar een andere wereld een overwegende karaktertrek der edelste gemoederen, welke geest vooral in vervolgingen werd aangewakkerd. Maar de rust en vrede , die de kerk onder sommige keizers genoot, bracht bij een groot aantal Christenen, de zucht naar genot of allerlei strijd en verdeeldheid, zoodat niet zonder reden de eerste kerkleeraars de vervolgingen onder Decius en Diocletianus voor strafgerichten hielden, die God gezonden had, om de Kerk uit hare sluimering te wekken. In deze vervolgingen werden velen afvallig door de heidensche goden te offeren, de heilige boeken uit te leveren en door een schriftelijk bewijs te ontvangen van de heidensche overheid, dat ze het Christendom verzaakt hadden, üp deze afvalligen werd strenge tucht toegepast, schoon zij somtijds, door tusschenkomst der confessoren, ook wel tot schade der gemeenten geheel werd nagelaten.
Zoo streng de Kerk in den regel de afvalligen behandelde, zoo hoog verhief zij den lof der martelaars. Groote waarde werd aan hun dood gehecht, die naar men zeide , toch beschouwd moest worden als de dag hunner geboorte, want met den dood van het lichaam begon men eerst werkelijk te leven. Op velerlei wijze hield men de nagedachtenis der martelaars in eere ; men kwam op hunne graven godsdienstig bijeen , waardoor de zielmissen zijn ontstaan en waaruit de heiligen- en reliquiën-vereering is voortgevloeid. De door de Kerk aanbevolene goede werken werden spoedig als hoogstverdienstelijk naast het geloof geplaatst, en daar het huwelijk in zijn geestelijke beteekenis tot Christus op den voorgrond gesteld werd, achtte men beloften van eeuwige
71
72
VERWACHTING VAN
EEN
DUIZENDJARIG RIJK.
kuischheki Gode welgevallig. Even als geestelijke broeders waren er geestelijke maagden om als bruiden des Heeren blijk te geven van dooding des vleesches, maar lang niet altijd met goeden uitslag, ofschoon tegen hen, die hunne geloften verbraken of herriepen zware kerkboeten waren bedreigd. Behalve echtbreuk kon slechts de dood het huwelijk ontbinden en het aangaan van een tweede huwelijk werd een fatsoenlijke echtbreuk genoemd, die den geestelijken bepaald verboden was, terwijl een diaken, nadat hij de wijding ontvangen had, het aangaan vaa een huwelijk niet dan onder bepaalde voorwaarden werd toegestaan. De Kerk keurde het doordrijven als algemeene wet deze strenge ascese wel af, maar de voorstanders, onder welke er waren, die zelfs het gebruik van wijn bij het Avondmaal verwierpen, vonden ruimen bijval in een tijd, waarin men alle aardsche vreugde en genot gemakkelijk verzaakte , omdat men zich door de fantasie verlustigde, in een spoedig verwacht wordend duizendjarig rijk, bij welks verschijnen zij, die reeds geloovig gestorven waren, zouden worden -opgewekt. Overal was binnen de kerk aan dit geloof voedsel gegeven, totdat het, door eene partij op de spits gedreven, door het uitblijven van den Heer begon te wankelen; en toen weldra de geestelijkheid, onder Constantijn haar aardsch rijk zag aanbreken, werd deze verwachting door haar bestreden, waarna dit oude kerkelijke volksgeloof nog slechts door weinigen werd beleden.
De heilige vergaderplaatsen voor de godsdienstoefeningen werden aanvankelijk in bijzondere woningen gehouden. Aan het eind dier plaats was een kleine verhevenheid voor den spreker en waarop tot uitdeeling van het avondmaal eene tafel geplaatst was, welke tegen het eind der tweede eeuw den naam van altaar verkreeg. In de derde eeuw, onder Diocletianus, werden er reeds groote kerken gevonden, maar men hield tevens gaarne bijeenkomsten op dc graven en daalde om te bidden af in de begraafplaatsen (Katakomben). \')
1) Van de Christelijke begraafplaatsen der drie eerste eeuwen zijn de Katakomben van Rome, e. a, zeer belangrijk voor de geschiedenis der Kerk uit dien tijd, doordien het onderzoek der laatste eeuwen in deze onderaardsche gangen voor de wetenschap, ook voorde museums van Europa, rijke schatten opleverde.
In deze begraafplaatsen zijn o. a. overblijfselen der oud-Christelijke kunst gevonden, bestaande in symbolen op de grafzerken, schilderwerken op de wanden der Katakomben en beeldhouwwerken in relief op de sarcophagen, doch deze zijn meestal naar de Europeesche verzamelingen van oudheden verplaatst.
Onder de vele in de katakomben gevonden bijbelsche afbeeldingen zijn vooral Christus-borstbeelden merkwaardig, waarvan er drie zijn ontdekt. Midden op het ovale hoofd is het haar gescheiden dat voorts in rijke lokken op beide schouders nedervalt. De baard is langs lippen en kin omgekruld en de oogen hebben een zacht weemoedige uitdrukking. Dij het eene borstbeeld is de rechterhand opgeheven
CHRISTELIJKE ZINNEBEELDEN.
Daar de Christenen met tic vuilste zonden der Heidenen beticht werden en bij niemand bescherming vonden , lag het in den aard der zaak, dat ze in hunne openbare vergaderplaatsen alles weerden, wat den Heidenen aanleiding tot lastering zou kunnen geven. Daarom hadden ze een afkeer van de beeldhouwkunst, die in den dienst der oude goden was opgegroeid, omdat de Heidenen meenden door talrijke vaak zedelooze kunstgewrochten hunnen godsdienst eer en heerlijkheid te moeten bijzetten. Ook de gewoonte der Heidenen om op ringen, bekers en andere voorwerpen de belangrijkste voorvallen uit de godenleer af te beelden kon bij de Christenen geen navolging vinden, maar zij vervingen deze dingen door Christelijke zinnebeelden. Bij hen stond bovenaan het kruis als de zinnebeeldige uitdrukking van den diepsten grond des heils. Men plaatste het als zinnebeeld reeds vroeg in de kerken. De gewoonte om het beeld van den Heiland er aan te hangen is van veel Uiteren oorsprong , doch het kruisteeken maken voor het hoofd en de borst, klimt tot de hooge oudheid op. Onder het zinnebeeld van een herder, die een lam aan zijn boezem of op zijnen schouder draagt, vond men de dragende en beschermende liefde van Christus voorgesteld. De d u i f was op grond van de doopgeschiedenis het zinnebeeld van den H. Geest. Onder het beeld van een
als v.in iemand, die onderwijs geeft, terwijl de linkerhand een geopend boek houdt met de woorden Dominius yezus en twee f f op de opengeslagen bladzijden.
Deze borstbeelden, hoewel de typen voor schilders uit latere eeuwen, zijn echter niet meer dan producten der fantasie en voor ons zijn vele inscriptiën belangrijker, omdat zij eeue bladzijde zijn uit het gemoedsleven van de Christenen der eerste eeuwen. Een dezer grafschriften te Napels luidt: »Tcn tijde van keizer Hadrianus is Marris, een jong krijgsoverste, die genoeg geleefd heeft, daar hij zijn leven en bloed voor Christus gelaten heeft, in vrede ter ruste ingegaan. Zijne verdienstelijke vrienden hebben hem met tranen en vrees voor de vervolgers begraven.quot;
In de Katakomben van Rome vond men o. a. dit: «Constantia bereidde zich bij haar leven deze plaats.quot; — «Marcella bezorgde, terwijl zij leefde , zich en haar dochter Benedicta, die in vrede stierf, dit graf.quot; Tegelijk van diepe weedom en vertroosting getuigt dit opschrift: oI\'ktronia , de vrouw van een diaken, schoon door hare zedigheid, heeft hier haar gebeente in dit graf afgelegd. Zij zeidc in haar laatste oogenblikken: Spaart uwe tranen, mijne lieve dochters en echtgenoot en acht het ongeoorloofd eene, die bij God leeft, te beweenen.quot; Treffend is do volgende inscriptie, waarmee wc besluiten: ^Ilier ligt GORDIANUS, nuncius van Gallic, Hij werd met zijn gansche gezin om het geloof omgebracht. Zij rusten in vrede. Zijne dienstinnagd, THEOfHII.A. heeft hem dit graf doen bereiden.quot;
Deze laatste woorden, gevonden op een ruwe grafzerk, wekken duizende gedachten bij ons o)). liet gedenkstuk is uit de tweede of de derde eeuw en getuigt van den rijkdom der liefde eener arme dienstbode, die van haar overge-spaarde penningen haren vorigen meester met zijn vermoord gezin dit laatste eerbewijs komt toebrengen.
73
CHRISTELIJKE FEESTDAGEN.
schip werd aangewezen, hoe de Kerk, even als ieder Christen afzonderlijk, zich over de golven der wereld voortbeweegt, terwijl in het anker haar geloof en hoop zinnebeeldig werd voorgesteld. Eene lier beteekende de vreugdeinden H. Geesten de ring was het zinnebeeld der onverbrekelijke trouw en der broederlijke liefde. Deze zinnebeelden, waarbij nog de v i s s c h e r, de v i s s c h e n, de haan, phénix en palm gevoegd kunnen worden, gingen uit de huizen der Christenen op de gedenkteekenen der graven en langzamerhand op de kerken over, maar vonden in de 4do eeuw veel afkeuring.
Christelijke feestdagen, tucht en kerkbestuur.
Voor de Christenen uit de Heidenen was al dadelijk de Zondag de aangewezen rustdag, welke tevens door hen werd beschouwd als een vreugdedag , op welken het niet paste te vasten. De Woensdag en Vrijdag waren aan de nagedachtenis van Jezus\' lijden gewijd en daardoor halve vastendagen. Aan het Pascha ging een vastentijd vooraf en vooral de week vóór het Pascha was wegens het vasten een beeld der lijdenswerk. Over den tijd, waarop het Paaschfeest behoorde gevierd te worden, ontstond tusschen de klein-Aziatische gemeenten en de Westersche gemeenten eenig verschil. Eerstge-noemdenhielden zich daarbij aan de Joodsche tijdrekening, doch de Westersche ontsloegen zich van deze tijdrekening en plaatsten het lijden van Christus altijd op eenen Vrijdag om de samenstemmming met het opstandingsfeest van den Zondag niet te verbreken. Dit verschil werd tijdens Polycarpus zich te Rome bevond (160) door hem met den bisschop aldaar besproken, maar ieder bleef bij zijn gevoelen; de bisschop van Rome beriep zich op de overlevering der Romeinsche kerk en Polycarpus beriep zich daarentegen op den Apostel J ohannes.
Het verschil werd spoedig een twist; zelfs wilde Victor, bisschop van Rome (196), allen die het Pascha op eenen werkdag bleven vieren , uit de Kerk stooten. Deze maatregel werd echter toen afgekeurd, maar in de derde eeuw was het Westersch gebruik algemeen, en werd later door het concilie te Nicea (325) bekrachtigd.
Hij het Paaschfeest sloten zich weldra de Hemelvaartsdag en het Pinksterfeest aan. De tusschenliggende 50 dagen \\varen vreugdedagen waarop, gelijk als op den Zondag, nooit werd gevast en slechts staande en niet knielende werd gebeden. In het Oosten ontstond nog het Epiphanienfeest (verschijningsfeest) op 6 Januari ter viering van den doop van Christus in de Jordaan en het openbaar worden van Hem
74
EEREDIENST.
als den Messias. Later ging dit feest naar het Westen over en verkreeg daar den naam van Drie Koningenfeest. liet Kerstfeest ontstond met een menigte andere Roomsche feesten eerst later in het Westen en werd van daar naar het Oosten overgebracht. De Doop werd in dit tijdvak in den regel niet aan volwassenen toegediend , zonder dat deze zich vooraf aan een voorbereiding eens leeraars (catecheet) onderwierpen, in welk geval zij catechumenen (catechisanten) werden genaamd. Ofschoon de zoogenaamde Apostolische geloofsbelijdenis, gelijk wij haar kennen, zeer zeker van latere dagteekening is, werden hare grondtrekken, die uit de doopformule waren ontstaan, den catechumenen ingeprent. De afzwering van den afgodendienst was voorwaarde tot den doop, die nog door driemaal onder te dompelen geschiedde, bij welke behandeling het exorcisme kwam, d. i. een banformule tot uitdrijving of losspreking van de macht des duivels. De doopelingen droegen witte kleederen bij deze plechtigheid, die gewoonlijk op Paschen, Pinksteren of Epiphanie plaats had en die oorspronkelijk gevolgd werd door zalving en oplegging der handen tot mededeeling van den H. Geest; doch toen men in het Westen de mededeeling van de gaven van den (leest alleen aan de bisschoppen toeschreef, werd het vormsel (confirmaris) een afzonderlijke handeling.
De peeten waren bij den doop tegenwoordig, bij volwassenen als borgen voor de eerlijkheid hunner bedoeling, en bij kinderen om hen eene christelijke opvoeding te verzekeren en bovenal als getuigen. Dat men den doop slechts eenmaal voltrok, was een algemeen erkende regel; maar of de door ketters bediende doop evenwel ook geldig ware, was in de derde eeuw eene vraag, die in de Afrikaansche, en gedeeltelijk ook in de Aziatische gemeenten ontkennend werd beantwoord. Daar doopte men iederen ketter, die tot hen overliep op nieuw ; evenwel behield het gevoelen der Westersche kerk, die iederen doop voor geldig hield welke met den wil voltrokken was om in de gemeenschap van Christus op te nemen, ten laatste de overhand.
Het Heilig Avondmaal, in het eerst dagelijks «van huis tot huis brood brekendquot; gehouden, maar al spoedig met den liefdemaaltijd (agape) verbonden of er onmiddellijk op volgende werd, \'wegens misbruik, daarvan gescheiden en bij de algemeene godsdienstoefeningen gebracht. Deze werd daardoor in twee deelen verdeeld , waarvan het eerste gedeelte het voorlezen der Schrift en de prediking bevatte , \'t welk besloten werd met der vergadering het cons^io inissa est toe te roepen , dat zeggen wil: de vergadering is afgeloopen. Later zeide men slechts mis sa, gaat heen (waaruit het woord mis is ontstaan) en nadat de ongedoopten de vergadering verlaten hadden, begon de avondmaalsviering met de er bij behoorende liturgie, welke missa fidelium werd genaamd. Brood en wijn werden door de geloovigen tot dit doel gegeven wat ablatio
75
TUCHT KN KERKBESTUUR.
d. i. offer was genaamd, welk woonl later, op het avondmaal zelf toegepast in misoffer overging; en daar over dit brood en dezen wijn door den voorganger het lof en dankgebed werd uitgesproken , verkreeg dit den naam van eucharistie dat wijding beteekent.
De tucht werd streng gehandhaafd en bestond uit onderscheiden trappen. De groote ban was de volkomen uitsluiting uit de gemeente en al hare leden. De kleine ban weerde den overtreder van het heilig Avondmaal en de gebeden der geloovigen. De berouw-hebbenden waren in vier graden verdeeld.\' De weenenden, of ook wel o v e r w i n t e r e n d e n genaamd, moesten buiten aan tie deur der kerk blijven, aldaar hunne onwaardigheid betuigen en om de voorbede van de naar binnen gaanden smeeken. De hoorenden mochten binnen de deur der kerk de voorlezing der H. Schrift aanhooren, maar de deelneming aan het gebed werden zij onwaardig geacht. De knielenden werden aldus genaamd, omdat zij het gebed, mits knielende, mochten bijwonen. De medestaanden waren zij, die nog enkel van het Avondmaal waren buitengesloten en den overgang uit ilezen graad tot de volle gemeenschap der geloovigen noemde men shet komen tot het volmaakte.quot; De boetelingen werden in dit geval in tegenwoordigheid der gemeente voor het altaar gebracht, daar van den zak, het treurgewaad, ontdaan, waarna de voorganger zijne handen over hunne hoofden uitbreidde en \'s Heeren genade over hen inriep. Omtrent de waarde dezer uiterlijke boetedoeningen en de macht der priesters tot zondevergeving heerschte maar al te vroeg een te hoog denkbeeld, waardoor de priesterlijke absolutie allicht met de vrijspraak bij God werd verwisseld. Zoowel door het ophouden der buitengewone geestesgaven als door de uitbreiding der Kerk moesten noodwendig toestanden geboren worden, die de eerste Christenen niet gekend hadden, of die datgene deden ophouden, waarvan zi j zeer veel werk hadden gemaakt. Zoo moesten de vroegere liefdemaaltijden worden afgeschaft, gelijk ook de gemeenschap der goederen slechts van korten duur kon zijn. Daarentegen werden er nog enkele kerkelijke ambten als van onderdiakenen, voorlezers en deurwachters (kosters) ingesteld.
Belangrijk was de onderlinge verhouding der Christenen veranderd bij die der eerste eeuw. De heerschappij van het Joodsch Christendom was met den dood der Apostelen verdwenen, doch daarentegen verhief zich in navolging van het Oud-Testamentische priesterdom en nevens het algemeene priesterschap der eerste Christenen een zoogenaamde geestelijke stand (clerus), waardoor in de Kerk de voorstelling opkwam van een priesterdom tusschen Christus en het volk (de leeken).
Nadat liet Christendom met de beschaafde wereld in aanraking gekomen en de strijd ingewikkelder was geworden, werd het nood-
7R
P.ISSCHOPPKLIJKK KERKRKGELINO.
zakelijk geacht, wetenschappelijke kerkleeraars te vormen, waartoe reeds in de tweede eeuw te Alexandrië en te Antiochië kweekscholen of seminaries werden gesticht. Prediken en het verrichten van heilige handelingen was het voorrecht van den Clerus , bij wie de zorg en het bestuur over de gemeenten berustte; van deze macht werd echter op zachte en minzame wijze gebruik gemaakt, omdat elk uitwendig dwangmiddel ontbrak, de Clerus meestal zonder vast inkomen van vrijwillige gaven moest teven en het aanzien van hen, die onder de vervolgingen Christus openlijk en standvastig hadden beleden (con-fessoren) van grooten invloed was, zoodat hun in vele gevallen een beslissende stem werd toegestaan. Het denkbeeld van een priesterschap van alle Christenen werd nog als ideaal in waarde gehouden en de rechten aan de gemeenten zonder tegenspraak toegekend, maar aan sporen om deze rechten te besnoeien ontbrak het al mede niet.
In het midden der tweede eeuw vinden we tevens de bisschoppelijke kerkregeling (episcopaat), niet slechts aanwezig maar ook algemeen als goddelijke instelling erkend. Der bisschoppen meerderheid bleek tevens reeds over hunne medebroeders, want het vormen, wijden en ordenen, ook van presbyters en diakenen , was alleen het werk der bisschoppen, terwijl zij zelve gekozen werden door naburige bisschoppen, hoewel toen nog niet zonder toestemming der gemeente. Dat in dezen toestand gevaar lag en vele bisschoppen naar meer uitbreiding van hun gezag zouden staan, dan wel voor de Kerk dienstig was, ligt voor de hand. Reeds in de laatste helft der tweede eeuw gaven verschillende twisten in den boezem der kerk den bisschoppen aanleiding om in afwijking van wat de Apostelen deden (Hand. 15 : 22), onderling bijeenkomsten te houden, en aan hunne besluiten als het hoogste gezag uitvoering te geven. Daar de besluiten dezer synoden beschouwd werden als genomen onder de leiding van den H. (leest, werden deze verbindend geacht voor de onderhoorige gemeenten, waardoor de grondslag gelegd werd eener Kerkelijke Wetgeving, waaruit zich tevens later het stelsel der algemeene conciliën ontwikkelde , die geacht werden de gansche Christelijke Kerk te vertegenwoordigen. Sporen van vruchteloos verzet der presbyteriën tegen de bisschoppelijke oppermacht komen in de tweede en derde eeuw veelvuldig voor. De volle verwezenlijking van het episcopaat was echter niet het g?volg van persoonlijken invloed, noch van gemeenschappelijke afspraak, maar moet beschouwd worden als ontstaan uit den drang der omstandigheden, die grootendeels voor ons in het duister liggen. Op geenen anderen grond rust ook het pausdom der Roomsche Kerk. De bisschoppen van Rome, Alexandrië en Antiochië verkregen als van zelf de grootste en aanzienlijkste bisdommen, van welk drietal weder Rome de eerste was, welks grootheid geenszins gelegd is door
77
uitbreiding der kerk.
de eene of andere groote persoonlijkheid, maar door den algemeenen roep, dat in liet Westen de Apostolische overlevering zuiver bewaard werd. Het streven van al de Kerkvaders naar uitwendige eenheid der Kerk, om tegenover de onder elkander oneenige verdedigers van vreemde bestanddeelen eene Algemeene Kerk te plaatsen als de eenige bron der zaligheid, en hun streven om in het bisdom te Rome het glanspunt der Kerk te zien, waren de oorzaken, waardoor eerlang de bisschop van Rome zich als stedehouder van Christus in de hoogte verhief.
Uitbreiding van het Christendom.
Hoewel ons van de uitbreiding der Kerk in de tweede en derde eeuw slechts weinige en onvolledige berichten zijn overgebleven, blijkt liet toch, dat het Evangelie zich met groote snelheid door het verbazend uitgebreide Romeinsche Rijk in alle richtingen een weg had gebaand, om het eerlang op zijne grondvesten te doen wankelen. Omstreeks het midden der tweede eeuw had het Evangelie de oostelijke grenzen van het Romeinsche rijk overschreden en beklom voor het eerst een vorstentroon, te Edessa, hoofd- en residentie-stad der mace-donische koningen. Vandaar uit verbreidde zich het Christendom tot aan de oevers van den Donau, waaraan voorzeker ook de Christenen in de Romeinsche legioenen een werkzaam aandeel hebben gehad. Zijn de berichten juist, dan hebben de Heriërs, welke destijds tusschen de Zwarte en de Kaspische zee woonden, bij een inval in het Romeinsche Rijk eene Christin Nunéa genaamd, gevangen genomen en medegevoerd. Door hare vroomheid won zij aller achting; op hare voorbede herstelde de zieke koningin en toen kort daarop de koning op de jacht in levensgevaar verkeerde, smeekte hij den God der Christenen om hulp, die hem verhoorde en redde. Nu liet hij predikers uit Rome komen, en ook zijn volk beleed weldra het Christendom.
In Arabië, Parthië, Perzië en Indië was het Evangelie reeds vroeg verbreid, en tegen het einde der derde eeuw werd Armenië er insgelijks mede begiftigd. In Arabië was het (Gal. i: 17.) door Paulus verkondigd. Van uit Alexandrië breidde zich het* Christendom over geheel Egypte en Nubië uit; terwijl Rome de moederkerk werd voor Karthago en het westelijk deel van Afrika. Volgens eene legende zouden de Abyssiniërs op bijzondere wijze met het Evangelie zijn bekend geworden. De wilde inboorlingen overvielen een schip, dat er eene ontdekkingsreis deed, en vermoordden de opvarenden , waarvan slechts twee Christen jongelingen, Trumentius en Aedesius gespaard
78
UITBREIDING DER KERK.
bleven. Deze werden met de opvoeding van den prins des lands belast, dien zij daardoor voor het Christendom wonnen. Aedesius werd later presbyter in Tyrus, Trumentius liet zich in Alexandrië tot bisschop wijden, en dezen gelukte het in Abessinië het Christendom verder uit te breiden, waarvan thans nog enkele vervallene gemeenten bestaan.
Van uit Klein-Azië werd door volksplantingen en leeraars het Evangelie door Europa verspreid. Wij zagen reeds, hoe te Lyon en te Vienne in het laatst der tweede eeuw niet slechts het Christendom geplant was, maar hoe daar ook allerwege het bloed der Christenmartelaren stroomde. Zeer vroeg moet ook het Evangelie aan de oevers van den Rijn wortel geschoten hebben. Keulen en Trier werden weldra beroemde bisdommen; en Irenaeus, bisschop van Lyon, gestorven in het jaar 202, schreef reeds in zijne werken, dat de Christelijke gemeenten in Duitschland niets anders geloofden en leerden dan de Christenen van het Oosten. Mede in de tweede eeuw was het Christendom te Genève bekend en waarschijnlijk ook in andere deelen van Zwitserland. Spanje kreeg almede zeer vroeg kennis aan het heil der wereld, waardoor ook Engeland destijds in beweging werd gebracht. Wel verhaalt een oude legende, dat de Apostel Paulus het daar verkondigd zou hebben, doch dit is niet waarschijnlijk.
Deze verbazend snelle uitbreiding der Christelijke Kerk was niet het gevolg van een door de Kerk gemaakt plan, noch de vrucht van tallooze* zendinggenootschappen, die in onze eeuw zoo gewichtig zijn geworden; maar de Kerk zelf was als het ware eene groote zen-dingsvereeniging met geen anderen band dan dien der liefde. Iedere gemeente was ook zelve een middelpunt van zendingswerkzaamheid en er was tusschen uit- en inwendige zending geen onderscheid, want om een heidensch volk te vinden, dat bekeering noodig had, behoefde de Christen slechts over den drempel van zijn huis te gaan en de openbare plaatsen van de stad zijner inwoning te bezoeken. Door het algemeen verkeer en handelsreizen, ging de uitbreiding des Christen-doms voornamelijk van de groote steden uit, terwijl de Romeinsche legioenen Christensoldaten in hun midden hadden, die tegelijk met de uitzetting van de grenzen des Rijks, voor het Koninkrijk Gods werkzaam waren. Het Christendom was als zaak des volks machtig geworden, en schoon het bij den lagcren stand wel den meesten bijval vond, was het toch door slaven en vrouwen aan het einde der tweede eeuw in alle standen der maatschappij doorgedrongen. Maar de beschaafde Romein of Alexandriër was een moeilijker te bekeeren Heiden dan een Scythisch of Germaansch barbaar, die niet zoo veel uitvluchten had. De Kerk heeft hiermee reeds vroeg rekening gehouden, want ofschoon er evenmin voor zendelingen als voor opzieners en leeraars eene bijzondere voorbereiding werd vereischt, lette men er toch wel terdeeg op
79
kerkvaders.
of zij voor den hun opgedragen last wel de noodige geschiktheid hadden. Zoo werd dan ook o. a. Origenes door de gemeente te Alexandrië naar Arabië afgevaardigd om daar op uitnoodiging van den landvoogd, die het Christendom aangenomen had, het Evangelie te gaan prediken; terwijl reeds vóór hem de beroemde kerkleeraar Pantaenus langen tijd in Indië het Christendom had verbreid.
Waarschijnlijk hebben de Kerkvaders de uitbreiding der Christelijke Kerk wel wat vergroot in hunne geschriften ; maar als we letten op de standplaatsen der bisschoppen , welke in het begin der volgende eeuw op het concilie te Nicea verschenen, dan blijkt daaruit, dat het Christendom een wereldmacht was geworden. I3e goddelijke kracht der waarheid openbaarde zich in hare belijders. Een godsdienst met zooveel liefde tot den naaste, met zooveel geduld en lijdzaamheid in lijden en kracht om blijmoedig den marteldood in te gaan, dwong eerbied af en moest wel een afgeleefd Heidendom overwinnen\', dat door zijn eigen vereerders bespot, de gewetens niet meer kon bevredigen.
Enkele Kerkvaders, hunne Scholen en Geschriften.
Onder de kerkvaders der catechetenschool in Aziatisch Antiochië bekleedt Irenaeus eene waardige plaats. Hij is de oudste en was een leerling van Papius en Polycarpus, die, gelijk wij reeds zagen, beiden discipelen van den apostel Johannes waren geweest. Irenaeus was een geboren Griek, stak met eene Klein-Aziatische volkplanting naar Gallië over en volgde omstreeks het jaar 169 Pothinus op als bisschop over de zwaar vervolgde kerk van Lyon, waar hij, even als zijn voorganger, in het jaar 202 den marteldood schijnt gevonden te hebben. Om zijne geschriften is hij vooral voor de Kerk belangrijk,. dewijl er nog eenige fragmenten van zijn overgebleven, waarin hij de ketterijen van zijn tijd bestrijdt en waaruit duidelijk blijkt, dat de dwaling zich reeds toen allerwege verbreid had. In den strijd voornamelijk tegen de Gnostieken ontwikkelde in Klein-Azië zich eene Christelijke theologie, welker streven was de historische grondslagen van het Christendom, als iets aan allen gemeen, vast te houden en zijne praktische doeleinden wetenschappelijk op te vatten; daarom was de wijsbegeerte voor haar slechts bijzaak en hield zij het historisch overgeleverde en populair verstaanbare voor het ware Christendom. Irenaeus bracht deze richting naar het Westen over en de herinneringen aan zijne jeugd, die hem den Apostolischen tijd voor den geest riepen, maakten hem tot een vurigen tegenstander van al degenen, die meenen mochten, de diepten der Godheid te hebben doorgrond. Hij geloofde
80
tertullianus.
overigens aan een voortdurende uitstorting van den Geest over de kerk en aan de spoedige komst van het duizendjarig rijk in de zinnelijke beelden der Aziatische overlevering.
Hippolvtus, een leering van Ignatius, heeft belangrijke allegorische uitleggingen, voornamelijk van de boeken des O. Testaments en strijdschriften tegen de ketters nagelaten. Voor zijn tijd was hij een groot sterrekundige en stelde de eerste Westersche paaschberekening vast. Hij was in het begin der ^ie eeuw bisschop te Rome en wordt voor een der geachtste leeraars van de Aziatisch-Romeinsche school gehouden.
Gajus , presbyter te Rome, was een kerkelijk man die bij voorkeur onder de martelaarstropeën der Apostelen verkeerde. Hij bestreed op welsprekende wijze Proclus het hoofd van het Montanisme te Rome, en verwierp de profeten van deze richting van een duizendjarig rijk als zijnde niet van een Apostel maar van een ketter.
Tertullianus (I 220) is voor de Roomsch-Afrikaansche school en in liet algemeen voor de Latijnsche kerk beroemd geworden. Als Heiden-redenaar en advocaat te Rome was hij aldaar om zijn Grieksche beschaving hoog geëerd. Op lateren leeftijd bekeerd, werd hij presbyter in zijne geboortestad, Carthago. De Latijnsche kerk. die nog bijna niets anders dan overzettingen bezat, werd door hem met eene litteratuur verrijkt, die voor een groot deel is bewaard gebleven, waaruit men hem en zijn tijd kan leeren kennen. Hij bezat een vurig en krachtig karakter en gaf der Afrikaansche kerk het inzicht, dat Christus zich de waarheid en niet de traditie genoemd had. Hij hechtte veel aan het Godsbewustzijn in de diepten der ziel en bestreed met scherpe redeneerkunde de dorheid en wereldwijsheid zijner tijdgenooten. Zijne geschriften zijn deels polemisch tegen Heidenen, Joden en Ketters, deels stichtelijk en ijverende voor strenge ascese en tucht. Met geheel zijn hart sloot hij zich bij de Montanisten aan, wijzigde vele hunner ideën en temperde hunne buitensporigheden.
Cvprianus , een Heidensch redenaar te Carthago, werd aldaar na zijne bekeering aan de catechetenschool de leerling van Tertullianus, doch hoewel door dezen gevormd, miste hij echter de diepzinnigheid van zijn meester, en zijn ijver was meestal op \'t belang eener eenige heilige zichtbare Kerk gericht. Na zijne toebrenging tot het Christendom, verkocht hij zijne goederen en verdeelde de opbrengst onder de armen , maar behield toch nog inkomsten genoeg over om overeenkomstig zijn verlangen eene groote weldadigheid uit te kunnen oefenen. Zijne geschriften waren alle gelegenheids-geschriften, waarin de hoofdgedachte is, dat de Kerk, een in Christus, door de door Hem aangestelde bisschoppen als een eenig rijk bestuurd moet worden. Ofschoon
81
6
CVPRIANUS.
hij zich onttrok aan de keuze van een bisschop van Carthago , meende hij bij zijne verkiezing Gods wil te moeten eerbiedigen; en toen latei-tijdens de vervolging onder keizer Decius de verbitterde Heidenen te Carthago uitriepen: »Cyprianus voor de leeuwen!quot; nam hij wijselijk de vlucht. Hij zeide van deze zaak: »Die in Christus is, en zich voorzichtig terugtrekt, verloochent hem niet, maar wacht slechts zijnen tijd af. De kroon kan niet ontvangen worden, voordat het uur gekomen is.quot; Van uit zijne schuilplaats zocht hij zijne gemeente te besturen, doch dit, zijne vlucht en zijne weigering om de bij de vervolging gevallenen weder op te nemen was oorzaak, dat de hem vijandige presbyters hem afzetten en een ander in zijn plaats benoemden. Na paschen 251 keerde hij naar Carthago terug, waar hij zijne zaak aan het Episcopaat overgaf, dat hem handhaafde en den tegenstand dei-presbyters onderdrukte. Met de gevallenen sloeg hij een middelweg in, opdat zij niet aan vertwijfeling werden prijs gegeven. En toen later bij de invallen der Barbaren de pest uitbrak, bracht hij hulp en troost; doch om ook anderen daartoe op te wekken, prees hij de barmhartige daad als middel ter verzoening van de zonden der geloovigen. Zijne goede verstandhouding met de Roomsche Kerk werd afgebroken door den strijd over den ketterdoop (§ 28) alsmede doordien hij er openbaar op wees, dat de bisschoppen allen met elkander gelijk stonden; de een den ander de wet niet mocht voorschrijven en verscheidenheid van gebruiken de eenheid der Kerk niet schaadde.
Eindelijk, onder Valerianus zou hij de martelaarskroon behalen. De proconsul verbande hem vooraf naar Curbi, doch sprak een jaar latei-tot hem: »Gij zult tot een voorbeeld voor anderen gesteld worden, opdat deze hunnen plicht mogen leeren. Dat Thascius Cyprianus, die weigert de goden te offeren, door het zwaard omkome!quot; Cyprianus werd 14 Sept. 258 onthoofd, nadat hij zich in een vurig gebed aan God opgedragen en zelf zich den doek voor de oogen had gebonden. Niemand belette zijne vereerders den gestorvene den laatsten liefdedienst, de laatste eer te bewijzen.
Met Cyprianus was een ster der eerste grootte, wier licht door dat van zeer weinigen van zijnen tijd werd geëvenaard, ondergegaan. Was hij al niet een der eersten onder zijne tijdgenooten in godgeleerdheid, zijn innige vroomheid en vurige ijver in de zielzorg voor anderen heeft er zeer zeker toe bijgedragen, dat de Katholieke Kerk hem onder hare heiligen heeft opgenomen en dat te zijner eere na zijnen dood te Carthago twee kerken hem werden gewijd.
De beide hoofden, Tertullianus en Cyprianus, der Afrikaansche Kerk zijn gestorven in het geloof aan hunne spoedige opwekking door de stem van den wederkeerenden Christus.
sa
origenes.
Athenagoras , de apologeet (S 16), wordt genoemd als de stichter omstreeks het midden der 2quot; eeuw, van de catechetenschool te Alexan-drie. Panthenus was een der eerste leeraars aan deze school, die echter slechts door de geschriften zijner leerlingen is bekend geworden. Een van deze en zijn opvolger is Clemens (f 217), die zeer zeker een vroom man met veel goeds zal zijn geweest, maar die toch in vele dingen van de zuivere waarheid was afgeweken. Hij bestreed de Gnostieken, ofschoon hij zelf zich meer verdiepte in de wijsgeerige bespiegelingen der zoogenaamde Eclectieken dan wel dienstig was. In een zijner geschriften zegt hij: »Gelijk de landman eerst den grond bevochtigt en dan het zaad daarin werpt, zoo strekken de denkbeelden, welke ik uit de schriften der Heidenen put, om vooraf het aardsche gedeelte der ziel te bevochtigen, opdat het geestelijk zaad te gemakkelijker daarin geworpen worde en dieper wortel schiete in het gemoed des menschen.quot; Deze redeneering is op zijn best genomen eene miskenning van Gods Woord en Geest, welke toch zeker betere middelen aanbieden ter bevochtiging der ziel dan heidensche philosophie dat vermag te doen. Op eene andere plaats schetst hij het beeld van den Christen als volgt: »Hij is nimmer toornig en niets schokt hem, daar hij altijd God lief heeft; hij beschouwt dien tijd verloren, welken hij in het gebruiken van voedsel besteden moet. Het gedurig en inwendig gebed is zijne bezigheid. Hij is minzaam, lijdzaam, zachtmoedig, doch tevens zóo streng, dat hij niet verzocht kan worden. Hij geeft zich niet aan vreugde noch aan droefheid over, enz.quot; Men ziet uit deze schets, dat het beeld, \'t welk Paulus van den Christen schetst, hierbij door Clemens niet tot model was genomen.
Origenes , geboren te Alexandrië, was een leerling en opvolger van Clemens. Op 17-jarigen leeftijd zag hij in 202 onder Keizer Severus zijn vader Leónides en vele anderen blijmoedig den marteldood ondergaan. Een vurige begeerte ontstond nu in zijn hart om met hen voor de zaak van Christus te sterven en slechts een innige liefde tot zijne moeder was in staat te bewerken, dat hij zich op hare bede nog niet aan groote gevaren blootstelde. Bekrompen doch vroom opgevoed, had hij met zijn verheven geest, vast karakter en ijzeren lichaam zich de geleerdheid zoo spoedig eigen gemaakt, dat hij reeds als achttienjarig jongeling aan de school te Alexandrië als leeraar optrad. Ofschoon arm naar de wereld, versmaadde hij de belooningen, die zijne leerlingen hem wilden opdringen, en leefde in strenge onthouding voort. Onvermoeid was hij werkzaam en in zelfverloochening deinsde hij voor niets terug, waardoor hij zelfs dingen deed, welke hij zelf zooveel mogelijk geheim hield, doch die aan den eenen kant bewijs geven van zijn ijzeren wilskracht, maar ook aan den anderen kant van een ongezonde geestesrichting. Hij werd door zijne tijdgenooten om dit alles heiliger
83
(5*
afwijkende richtingen en ketterijen.
geschat, maar dat er intusschen een heimelijk streven naar eigene eer en eigene gerechtigheid mee gepaard ging, kon kwalijk verborgen blijven.
Origenes wordt voor den geleerdsten kerkvader van zijnen tijd gehouden ; hij heeft over alle boeken der H. Schrift uitleggingen geschreven , en vele andere werken geleverd, waarvan evenwel slechts een klein gedeelte voor volgende eeuwen is bewaard gebleven. Groot was de beweging, die hij verwekte, en eeuwen lang heeft hij op de geheele kerk invloed uitgeoefend, zoowel door zijne geschriften als door den kring zijner leerlingen, die een kweekschool was van aanzienlijke kerkleeraars en bisschoppen. Onder zijnen invloed werd de hoop op de spoedige wederkomst van Christus en op een duizendjarig rijk voor kettersch verklaard, of ten minste voor dweepachtig gehouden. Hij was echter de eerste, die de later in de kerk veelmalen ingevoerde, doch even zoo vaak bestreden leer van de zoogenaamde herstelling aller dingen geleerd heeft. Hij ontkende, gelijk later Swedenborg, de opstanding des vleesches, leerde het vóórbestaan der zielen, een tijd-looze schepping en meer andere dingen, die alle gewichtig genoeg waren tot het verwekken van veel beweging. Door vele lieden, die hij echter in geloof en godzalig leven verre achter zich liet, en die niet, gelijk hij, hun belijdenis gestand hielden in de ure des gevaars, werd hij reeds in zijn tijd verketterd. Onder de Deciaansche vervolging werd ook Origenes gegrepen en in den kerker geworpen ; zijne voeten werden in den stok gedaan en zijn lichaam werd met een ijzeren keten bezwaard. Hij verdroeg dit geduldig en wachtte manmoedig den vuurdood af, doch de dood des Keizers staakte de vervolgingen en Origenes werd in vrijheid gesteld maar stierf in 254 aan de geleden mishandelingen.
Afwijkende richtingen en ketterijen.
Reeds vroeg bestonden er in de Christelijke kerk mannen van strenge levensopvatting, die zich met eene wel wat ziekelijke neiging zooveel mogelijk terugtrokken uit het openbare leven, ten einde zich temeer aan hunne geheiligde bespiegelingen te kunnen overgeven. Deze mannen, Asceten (strenge vromen) genaamd, op den ingeslagen weg voortgaande, werden in Egypte de eerste Christen kluizenaars, aan wier levenswijze door Antonius een vasten vorm werd gegeven. Door den vroegen dood zijner ouders reeds op 18-jarigen leeftijd rijk en onafhankelijk, hoorde hij op zekeren dag het woord des Heeren tot den rijken jongeling lezen; »Zoo gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop , wat gij hebt, en kom herwaarts en volg mij.quot; Deze woorden beslisten over
8-1.
montanisïen.
zijn leven. Hij schonk zijne goederen aan de armen en nadat hij zijne zuster aan eene vereeniging van vrome maagden had toevertrouwd, trok hij zich nu eens in een spelonk dan weder op een berg terug, om een vreeselijken strijd tegen zich zelven en den satan te strijden, die hem onder verschillende gedaanten schrik aanjoeg. Als een heilige geëerd, brachten zijne vrienden hem voedsel, en ofschoon deze zijn wild geschrei hoorden of hem in onmacht vonden nederliggen, bevolkten weldra zijne jongeren de woestijn, waar hij hun gebed en handenarbeid oplegde. Het bericht van de vervolging der Christenen in \'t jaar 311 lokte hem uit zijne eenzaamheid naar Alexandrië, waar hij de belijders sterkte voor liet gericht; doch den marteldood vond hij er niet.
In de woestijn teruggekeerd, vernam hij, dat er nog iemand leefde, volmaakter dan hij, Paulus van Thebe genaamd. Deze had sedert de vervolging onder Decius in een hol geleefd, en 90 jaren waren voorbij gegaan zonder dat zijn verblijf aan iemand bekend was. Toen Antonius hem bezocht, was het slechts om zijn dood (340) te aanschouwen. Antonius verborg zich aan het eind van zijn leven voor de vereering en stoornis der menschen. Hij stierf (356) 105 jaren oud, en is, hoewel onbewust, de grondlegger geweest van het latere monnikendom.
In de Kerk van Klein-Azië trad in het midden der tweede eeuw een andere geest in Montanus op, die naar zijne meening geroepen was om de Kerk te hervormen. Vroeger waarschijnlijk priester van Cybcle, trok hij Phrygië in gezelschap van twee profetessen door, met de verzekering, dat hij de door Christus beloofde Parakleet was, 1 aan wien de last was opgedragen, de Kerk te zuiveren en te voltooien tegen de op handen zijnde komst van het duizendjarig rijk.
Door hunne strenge ascese, hun ijver en blijmoedige belijdenis, wonnen zij vele aanhangers en zelfs vele leeraars geloofden in hunne richting, die zij als een heilzaam zout voor de Kerk meenden te mogen beschouwen. Door de bisschoppen van Azië (170) uit de kerkgemeenschap gestooten, bleven de naar hun voorganger genoemde Montanisten met een eigen kerkbestuur tot in de zesde eeuw bestaan. In het Westen verkregen hunne z e d e 1 ij k e stellingen een groo-ten, bijna zegepralenden invloed, vooral ook doordien Tertullianus van Carthago deze vermeende goddelijke ingevingen in bescherming nam.
Ofschoon de Montanisten de Kerkleer onaangeroerd lieten, konden zij toch de smet van scheurmakerij niet ontgaan. De in de Kerk heer-schende willekeur van allegorische schriftuitlegging werkten zij echter door een letterlijke opvatting heilzaam tegen, hoewel overigens door hen, even als door de latere Zwickauer profeten, de wetenschap niet werd geacht. Tot de volmaaktheid voerde, naar hunne meening, alleen de strengste ascese; vasten was noodzakelijk, de ongehuwde staat aan te-
85
novatianen.
bevelen en een tweede huwelijk met ontucht gelijk te stellen. Naar hunne meening werd de werkzaamheid des Heiligen Geestes aan geen zichtbare Kerk verbonden, vandaar minachting der sacramenten en verwerping van den kinderdoop. Zij hielden de voortduring van de buitengewone genadegaven, en bepaaldelijk de gave der profetie, waarbij de menschelijke geest volstrekt lijdelijk blijft, voor noodzakelijk, en waar deze ontbrak was de ware Kerk niet.
Te Rome bracht de presbyter Novatianus heelwat opschudding teweeg. Ten opzichte der tucht was de Kerk hier en daar verder gegaan dan te verdedigen was, doch te Rome werd deze milder toegepast en konden gevallenen, na bewezen boetvaardigheid, wederom in de kerkelijke gemeenschap worden opgenomen. Toen Cornelius, de nieuwe bisschop, hierin geen verandering bracht, trad Novatianus, die van wijsgeer door ziekte en verslagenheid Christen was geworden, tegen hem op; en streng asceet en ijveraar voor het geloof, werd hij door zijne partij tegenover Cornelius tot tegenbisschop gekozen (251).
De naar Novatianus genoemde Novatianen stootten, als eene gemeente van heiligen en reinen, alle bedrijvers van doodzonden onherroepelijk uit hunne gemeenschap, echter niet zonder vermaning tot boete en verwijzing op Gods barmhartigheid. Zij hieven alle kerkgemeenschap met de Algemeene Kerk op en doopten allen, die uit haar overkwamen, op nieuw, wat een heftigen strijd deed ontstaan over de geldigheid van den ketterdoop, want de kerkelijken van die dagen beweerden, dat ketters geene Kerk konden vormen en dus ook geen doop hadden; waardoor zij alle tot hen terugkomende Novatianen nog eens weer doopten. Door het aanzien der Katholieke Kerk en hare mildere toepassing der tuchtmiddelen, en door de veldwinnende overtuiging, dat de doop een op zich zelf geldig sacrament is, onafhankelijk van het geloof desgenen, die hem toedient, indien deze toediening naar het voorschrift van Christus is geschied, ging na eenige eeuwen het Novatianisme ten onder, nadat het zich in Phrygië vermengd had met het Montanisme.
Bijna terzelfder tijd werd in Egypte eene scheuring veroorzaakt door de eerzucht van Melitius , bisschop van Lycopolis. Onder de vervolgingen van Diocletiaan verwierf hij den naam van confessor en weigerde de gevallenen tot boete toe te laten. Vele priesters werden door hem op de plaatsen der nog levenden gewijd, waardoor natuurlijk de gemeenten in tweeën werden gescheurd, totdat in de vijfde eeuw de Melitianen verdwenen. Ook in andere gewesten gaf een gelijk wijfelen over het begrip van Kerk en over de strengheid der tucht aanleiding tot dezelfde scheuringen, die echter na den val van het Heidendom alle met de overwinning van het zachte beginsel eindigden.
In Perzië trad insgelijks een hervormer op, doch zijne ideeën waren
86
manicheïsme.
van geheel anderen aard. Mani, een Christen-presbyter, trachtte het Christendom met de Heidensche leer der Perzische magiërs tot een wereld-godsdienst samen te smelten en wilde op dezen grond eene Kerk stichten. Door de Christenen uitgestooten en door de magiërs vervolgd, moest hij vluchten en doorreisde geheel Indië, overal stof voor zijn godsdienststelsel opzamelende. Vervolgens leefde hij in een hol in Turkestan, waar hij een boek vervaardigde, E r k e n t i Mani genaamd, dat het evangelie werd voor zijne navolgers. In Perzië teruggekeerd, dwong koning Behram hem een redetwist met de magiërs aan te gaan, en toen deze niet in zijn voordeel uitviel, liet de koning hem levend villen. (277).
Het hoofddenkbeeld van het Manicheïsche stelsel, zooals het in de 4c en 5» eeuw bestond, was het perzisch dualisme, dat is: de leer der twee beginselen of eeuwige grondwezens, van welke al het goed en kwaad afkomt. God met het rijk des lichts en de duivel met het rijk der duisternis staan tegenover elkander. Lang was het rijk der duisternis aan innerlijke worstelingen ten prooi, maar eindelijk verbond het zich tot den strijd tegen het rijk des lichts. De eerstgeboren Zoon van God, de ideaal-mensch, streed met vijf elementen voor het lichtrijk, hij werd ter nedergeworpen, maar gered, nadat een deel van zijn licht in de duisternis was weggesleurd. Om het weder op te nemen laat God door de moeder des levens, de wereld ontstaan en de levenskracht, die in haar is, de wereldziel, is het licht, dat door de duisternis vastgehouden was. Om haar (de wereldziel) te verlossen, gingen er twee nieuwe hemelmachten van God uit: Christus en de Heilige Geest. Christus als zon, de H. Geest als aether trekken de lichtkrachten der aarde tot zich. De duivel vormde echter den mensch naar den oor-spronkelijken mensch en vereenigde in hem het licht met zijn eigene duisternis. Het licht verminderde bij de voortplanting; de menschheid, ofschoon zij als lichtziel de vrijheid bezit, was onderworpen aan de verleidingen der materie en de voorspiegelingen van den duivel. Daar daalt Christus uit de zon in een schijnlichaam eindelijk op aarde, om door zijne leer de lichtzielen te bevrijden, maar reeds de Apostelen hebben hem niet begrepen, en joodsch uitgelegd. De heilige schriften der Kerk zijn deels door den duivel vervalscht, deels door onbekende menschen geschreven, maar Mani is gekomen om den samenhang der wereld te openbaren en de middelen tot verlossing te verzekeren.
Als de beloofde paracleet stond Mani aan het hoofd zijner Kerk; 12 apostelen en 7 2 bisschoppen, vervolgens presbyters, diakenen en evangelisten stonden onder hem. De gemeente bestond uit Catechumenen en volmaakten, welke laatsten aan de strengste ascese waren onderworpen. De volmaakten mochten geen vleesch eten noch zich in het huwelijk begeven. Hunne beschouwing der natuur bracht mede,
87
HET GNOSTICISME.
dat zij met olie doopten, en dat ook het avondmaal gebruikt werd zonder wijn.
Te vuur en te zwaard door de Heiden-keizers vervolgd, verbreidden de Manicheers zich niettemin in de 4« eeuw door het Oosten, Afrika en Italië, en konden zelfs met hunne leer edele gemoederen verleiden. In de 6e eeuw waren zij ten prooi aan den baat zoowel der Magiërs als van de quot;bisschoppen, maar toch loopen er nog sporen van hen tot in de middeleeuwen.
Nauw verwant maar veel machtiger dan het Manicheïsnie trad in de 2e en 3« eeuw het Gnosticisme dreigend tegen het Christendom op. Het was eveneens een streven om Christendom en Heidendom te vereenigen tot wereldgodsdienst. De eerste sporen er van klimmen op tot der Apostelen tijd, doch eerst ten tijde van Keizer Trajaan begon deze richting zich machtig te ontwikkelen en vormde onderscheidene grootere of kleinere partijen. De naam der Gnostieken is afgeleid van gnosis, dat kennis beteekent. Het oude wijsgeerige raadsel; hoe het eindige uit het oneindige is voortgekomen, hoe het kwaad, ja God zelf is ontstaan, waren vragen , waarmede de Gnostieken, die de groote geheimen Gods wilden doorgronden, zich kwelden. Hunne veelsoortige stelsels laten zich tot twee groote familiën terugbrengen , en wel eene Syrische en Egyptische, aan welke beide de leer van het dualisme gemeen is, doch met dit onderscheid dat de Syriërs God en materie (de stof) als twee absolute, vijandige en eeuwige beginselen aannamen, terwijl de Egyptische Gnostieken deze vijandige tegenstelling als in den tijd ontstaan beschouwden.
De Egyptische Gnostieken zijn van Phrygischen oorsprongen dachten zich den hoogsten God als de in zich zelve beslotene onpersoonlijke oorzaak van alle zijn, die uit zich zeiven te voorschijn getreden en daardoor tot eene zelfbewuste persoonlijkheid geworden is. Uit deze oorspronkelijke godheid ontstonden nu, even als het licht uit het vuur, eene reeks van ondergeschikte goddelijke wezens, Aeonen genaamd, die, naar mate zij zich verder van de godheid verwijderden zijn invloed misten en daardoor zwakker werden. Tegenover God en met hem eeuwig gelijk staat de materie, eene leven- en wezenlooze maar voor vorming vatbare massa; en door aanraking en vermenging daarvan met het goddelijke werd de grondslag tot het ontstaan der zinnelijke wereld gelegd. Terwijl namelijk een der Aeonen zich te ver verwijderde, verzonk hij in de materie en daar van zijne lichtvolheid op
88
het gnosticisme.
haar overspatte en haar bezielde, ontstond er een vermenging, waardoor het kwaad is ontstaan. De door den hoogsten God als verlosser in de wereld gezonden Aeon, Christus, openbaart zich in een schijnlichaam of vereenzelvigt zich volgens anderen bij den doop met den mensche-lijken Messias, Jezus. Hij herinnert de zielen hare verhevene afkomst en leert haar tot den rechten weg terug te keeren. Daar Hij slechts een schijnlichaam heeft, zoo was zijn kruisdood slechts een gezichtsbedrog. De verlossing, waartoe Christus brengt, is een bevrijding der zielen van de haar omringende materie, door een bestendigen strijd met deze; de gelouterde zielen klimmen op in het licht, de anderen moeten door middel der zielsverhuizing het zuiveringsproces op nieuw door-loopen, totdat eindelijk alle lichtdeelen zijn afgezonderd, als wanneer het wezen en levenlooze terugzinkt in het niet. Onder de voornaamste leiders dezer verbijsterde sekte staat reeds Cerinthus (S 13) in Klein-Azië bovenaan. Basilides , leeraar te Alexandrië, beweerde volgens astronomische berekeningen, dat God zich in 365 geestenrijken openbaarde, waarvan elke dag er een leverde. Deze openbaring werd gehouden voor een uitstroomen en afdalen uit God. Het onderste geestenrijk schiep uit de voorhandene materie wereld en menschen; om den geest des menschen te verhoogen en van de materie te bevrijden, verscheen Jezus onder de menschen. Valentinus (f160), een Joodsch christenleeraar te Alexandrië, was de diepzinnigste en rijkste in verbeeldingskracht van alle Gnostieken. Zeer vernuftig schetste hij de platonische ideeën en bouwde op de natuurbeschouwingen van het Heidendom een verheven spiritualistischen godsdienst. Zijne partij heeft van alle Gnostische partijen den grootsten invloed uitgeoefend en was verdeeld in een Oostersche en eene Italiaansche school. De eerste hield het lichaam van den Verlosser voor geestelijk, daar de H. Geest Maria overschaduwd had, de tweede hield het voor natuurlijk , zoodat eerst bij den doop het hoogere beginsel er in kwam.
De Syrische Gnostieken plaatsten tegenover den goeden God een dolzinnig rijk van den satan. De vermenging van beide rijken, veroorzaakt door een strijd tusschen beiden, was de grondslag tot het ontstaan der wereld, maar de satan plaatst ook daarin tegenover het goddelijke, een geslacht naar zijn beeld. De God der Joden, aan het hoofd der planeetgeesten, peinst op hulp en verwekt profeten, maar deze vermogen niets tegen de booze machten. Daarop verschijnt Christus, een der hoogste Aeonen met een schijnlichaam bekleed en brengt de Gnosis en de Wet, die de onthouding gebiedt van alles, waardoor de menschen aan de materie dienstbaar worden. De Gnostieken onthielden zich even als de Manicheërs van het huwelijk en van vleesch.
De Oplikten, voor wie de slang het symbool hunner hoogere wetenschap was, vormden den overgang van het Oostersche tot het Egyp-
89
het gnosticisme.
tische Gnosticisme. Zij schepten behagen in afgetrokken bespiegelingen van de allereerste geschiedenis van het O. Testament. De wereldschepper en God der Joden wordt naijverig op den door hem geschapen mensch en ontzegt hem het genot van den boom der kennis, maar de slang verschaft hem dit; Christus voleindigt verder \'s menschen bevrijding, maar de jodengod laat hem daar voor kruisigen.
De levendigste mengeling van Oud-Testamentische begrippen en Grieksche mythologie vinden wij in de mysterieënleer van eenen voorheen onbekenden Justinus. Twee goden, de geest Elohim en het lichamelijke Eden, baarden in hun huwelijk 24 engelen, 12 dragers van den geest huns vaders en 12 dragers van den hartstocht der moeder. Met hen hebben zij, zoo het schijnt, de wereld voortgebracht, vooral het menschenpaar met ziel en verstand begaafd, als een gedenkteeken van hunne huwelijksliefde. Toen Elohim zich verhief om te zien of er aan zijne schepping niets- ontbrak, leerde hij het hoogere wezen, den goeden God kennen en stelde zich op zijne uitnoodiging met hem gelijk. Eden vertoornd, omdat zij verlaten was, liet de menschen verleiden door haren engel, den slangengeest. Elohim zond echter zijn engel aan Mozes en de profeten, maar ook deze allen werden verleid door Eden\'s engelen. Eindelijk werd de engel door Elohim gezonden tot den herdersknaap, den zoon van Maria en Jozef; deze openbaarde de goddelijke waarheid, werd daarom aan het kruis geslagen, maar liet zijn lichaam achter en steeg op naar den goeden God.
Carpocrates van Alexandrie, riep een stelsel in het leven, dat zich meer door Indische en nieuw-platonische dan door Christelijke ideën kenmerkte. — Sarturnius van Antiochië, leverde de grondgedachte der Syrische gnosis en eischte de strengste onthouding, bij name van den echt en van vleeschspijzen. Tatianus, een discipel van Justinus den martelaar, was eerst rechtzinnig, doch werd later een gnostiek en de stichter der Enkra tie ten, die in onthoudingen nog verder gingen dan de volgelingen van Saturnius. Marcion uit Sinope , zoon eens bisschops, die hem in den ban deed, plaatste tusschen den goeden en den kwaden God nog een middelbeginsel, den rechtvaardigen God, dien hij aan het Jodendom toewees, even als den kwaden God aan het Heidendom. In Christus verscheen de hoogste God zelf, om uit vrije genade de menschen zalig te maken. Marcion erkende overigens slechts Paulus als apostel en stond hierin dus lijnrecht tegenover den onbekenden vervaardiger der in § 23 genoemde Clementinen, die de paulinische beginselen met groote bitterheid bestreed en door een mengelmoes van Gnostieke denkbeelden het Christendom waande te hervormen.
90
DE CODMENSCH JEZUS.
De ketterijen der Gnostieken hielden de Kerk wakker, waar deze geneigd was in te sluimeren. Zij hebben ondanks zich zeiven moeten medewerken , dat de Kerk tot ontwikkeling en zelfbewustzijn kwam , hoewel aan den anderen kant het Gnosticisme de Kerk veel kwaad deed, wijl zij als eene mededingster in de Kerk optrad. Hare veranderde vormen, waarin zij gedurig naar willekeur verscheen, was grootendeels oorzaak , dat het in de zesde eeuw, op geringe sporen na, weer was verdwenen.
De verschijning van Christus in het vleesch was het dogmatisch hoofddenkbeeld waarom zich de Kerk in de tweede en de derde eeuw bewoog. De vraag: wie is Jezus geweest? deed zich steeds luider hooren en eischte beantwoording, niet slechts voor den Christen, maar ook voor den denkenden Heiden. Het kon toch een volk als de Grieken en Romeinen op den duur niet bevredigen, de belijders van Jezus te dooden, zonder ernstig onderzoek te doen naar den persoon, voor wien de Christenen als martelaars zoo blijmoedig stierven; terwijl natuurlijk binnen de Kerk ook de tijd geboren werd , dat de inhoud van het geloof in den Zoon Gods door zijne belijders onderzocht en praktisch onder de ervaring des levens en des harten moest worden gebracht. Het was hierbij echter te voorzien, dat, wanneer men de waarheid der openbaring in bepaalde vormen van het denken goot en met het verstand bearbeidde, er zich verschil van opvatting zou openbaren.
Behalve eenige onbepaalde en algemeene uitspraken over de hoogere natuur van Jezus, zijn persoon, leer- en messiaswaardigheid, vinden wij reeds vroeg sporen in de Kerk van eene opvatting van den persoon van Christus als Godmensch. Irenaeus doet o. a. het dubbele karakter van Christus duidelijk uitkomen. De lastertaal van eenen Celsus, als ware Jezus uit een ongeoorloofde betrekking tusschen Maria en eenen soldaat Pantheras voortgesproten, wordt door Origenes tentoongesteld, die daarbij de wondervolle geboorte uit kracht van Jezus\' hoogere bestemming verdedigt. De Godmenschelijke natuur van Christus was reeds vroeg de overtuiging veler Christenen, \'t welk ook op merkwaardige wijze blijkt uit het schrijven van den stadhouder Plinius aan keizer Trajaan, waar hij dezen o. a. meedeelt s dat de Christenen in hunne bijeenkomsten Christus als eenen God vereerden.quot;
Omstreeks het midden der tweede eeuw ontstonden er partijen, die er voor of tegen waren om Christus Gods Zoon en God te noemen. De eene partij hield Hem voor een vóórwereldlijk wezen, voor het evenbeeld der Godheid, welk evenbeeld door de minderheid als aan den
91
de godmensch jezus.
Vader ondergeschikt gedacht, door de meerderheid als de van eeuwigheid uit den Vader ontstane Logos werd beschouwd. Deze leer, waarbij Vader, Zoon en H. Geest voor drie personen in het goddelijk Wezen werden gehouden, ontving tijdens Tertullianus den naam van Trinitas d. i. Drie\'cenheid en vond in bisschop dvunisius van Rome , een ijverig verdediger die, zijn tijd ver vooruit, de leer der eeuwige generatie des Zoons, van Origenes, met het begrip van wezensgelijkheid aanvulde.
Het spreekt van zelf, dat zij, die Christus voor een bloot mensch of verheven schepsel hielden , ook van geen triniteit wilden weten. God was voor hen in zijne abstracte eenheid zoo zeer van de wereld afgescheiden , dat Hij zelfs in Christus geene woonplaats vond. Zij werden Unitariërs, d. i. verdedigers der eenheid Gods genaamd. Geheel anders oordeelden zij, die, juist uit vrees van Christus te laag te stellen , aannamen , dat God zelf onmiddellijk in Hem was mensch geworden. Om de eenheid van God te behouden, vervielen hierdoor Praxeas en Noetus in een ander uiterste , door te leeren, dat de geheele Godheid in Jezus mensch was geworden. Naar deze hunne voorstelling was God geboren, gekruist en gestorven, waarom Tertullianus hen kenschetste met den naam van Patripassianen d. i. zij die gelooven, dat de Vader heeft geleden. Nauw hieraan verwant en voor een groot deel er uit voortgekomen waren de Monarchianen d. i. belijders van éen macht, van een beginsel. Deze waren de baanbrekers voor de reeds opkomende Ariancn en de merkwaardigste onder hen was Sahellius , welke leerde, dat Vader, Zoon en H. Geest slechts-verschillende Godsopenbaringen waren, zoodat eene kracht Gods zich met den mensch Jezus vereenigd had. Zijne dwaling werd naar hem het Sabellianismc genaamd.
Paulus van Samosata, bisschop van Antiochië, beweerde , dat de Zoon en de H. Geest slechts bloote eigenschappen van God waren. Hij verwekte hierdoor en om zijn ijdel lichtzinnig leven zooveel ergernis, dat hij op een synode te Antiochië in \'tjaar 260 afgezet werd. Daar hij weigerde zijn bisschopszetel te verlaten, kwam de gemeente tot het zonderlinge besluit den heidenschen keizer Aurelius tot scheidsrechter in te roepen. De keizer droeg die taak aan den bisschop van Rome over, die, hiermede niet weinig vereerd, de afzetting van Paulus bekrachtigde.
92
TWEEDE TIJDVAK DER OUDK KERKGESCHIEDENIS.
VAN KEIZER CONSTANTIJN TOT AAN DE OPKOMST VAN HET PAUSDOM IN\' DE ZESDE EEUW.
Constantijn was rle zoon van Constantius Chlorus, Caesar over het westen van Europa. Zijn vader had wel nimmer het Christendom aangenomen maar het toch in zijne staten geduld en had bovendien vele Christenen aan zijn hofdienst verbonden. Na zijn vaders dood werd Constantijn door het leger tot keizer uitgeroepen over het Romeinsche Rijk, dat destijds in grenzenlooze verwarring was. Al dadelijk moest hij tegen Maxentius ten strijde trekken, omdat deze zich in zijne plaats te Rome tot keizer van het Westen had opgeworpen. Terwijl hij tegen den veel sterkeren vijand naar Italië optrok, gevoelde hij, dat deze strijd óf de uitbreiding van zijn rijk, óf zijn geheele vernietiging moest ten gevolge hebben. Door angst gedreven in dezen hoogst ernstigen kampstrijd, zou hij op het voorbeeld van vele Christensoldaten, die ongetwijfeld in zijne legers waren, tot Christus geroepen hebben om hem in den strijd bij te staan en hem hiervan door een zichtbaar teeken te vergewissen. Eusébius , zijn levensbeschrijver, verhaalt, dat hij en zijn leger daarop een aan den hemel blinkend kruis zouden gezien hebben, waar boven de woorden prijkten: In hoe vinces, dat is: Hierin zult gij overwinnen. Constantijn stond op dit gezicht verstomd, doch Christus verscheen hem in den droom en beval dit teeken op de banieren van zijn leger te plaatsen. De keizer voldeed hieraan, wat zijne strijders met onverdoofbren moed vervulde.
Wij laten dit verhaal van Eusébius voor \'t geen het is, doch de slag, die spoedig begon, was van beslissende gevolgen. De woeste Maxentius werd met zijn vluchtend leger voortgedreven, stortte met zijn ros van de schipbrug in den Tiber en verdronk. Deze beslissende zege, die in zijne diepere beteekenis eene overwinning van het Christendom
keizer constantijn.
over het Heidendom was, had plaats den 2o\'ten October 312. Den volgenden dag trok Constantijn Rome binnen, en \\verd_ door de wereldstad, die in heidensche verblinding zooveel Christenbloed liad vergoten, als haar Keizer begroet, zonder dat zij het wist, dat zij met hem tevens den godsdienst van het kruis had gehuldigd.
Nog in hetzelfde jaar trad Constantijn in verbond met Licinius , heerscher in het Oosten, waarbij gemeenschappelijk den Christenen godsdienstvrijheid werd verzekerd; doch Licinius verbrak zijn woord en vervolgde hen. Een bloedige oorlog (323) was er het onvermijdelijk gevolg van, maar liep geheel ten voordeele van Constantijn af. Van nu af was de Keizer alleenheerscher over het Westen en het Oosten. Het was zijn vurige wensch om nn ook de Romeinsche wereld weder verbonden te zien door eene algemeene godsvereering, maar hij erkende het recht van hen , die nog het verouderde bijgeloof wilden blijven volgen. De verheffing van het Christendom tot staatsgodsdienst en daardoor de oplossing van den geloofsstrijd, was een strenge eisch der staatkunde, doch Constantijn heeft aan dien eisch voldaan en hem bekrachtigd met eene neiging en belangstelling die eene bloote en schrandere berekening verre te boven ging. Machtig en groot was de ommekeer, die door de verheffing van het Christendom had plaats gegrepen. Tot dusver hadden de Christenen meestal met levensgevaar hun geloof in spelonken en katakomben moeten zoeken te bewaren; thans evenwel was alles veranderd en de Christusbelijdenis geene schande meer, maar een eere geworden. Prachtige kerken werden gebouwd en de bisschoppen, wier ambt tot nu toe vaak met levensgevaar gepaard ging, kwamen in hoog aanzien en ontvingen ruime inkomsten. De viering van den Zondag werd door Constantijn van staatswege ingevoerd. Hij liet sommige heidensche tempels wegens de onzedelijkheid van den eeredienst verwoesten, terwijl andere werden geplunderd om met den rijkdom en den opschik er van de kerk te begiftigen en het nieuwe Christelijke Rome te versieren. Enkele tempels evenwel werden voor den openbaren eeredienst der Kerk bestemd en door de bisschoppen zóo opgesmukt dat de Heidenen zelf het toch wel mooi vonden.
Oorspronkelijk waren de inkomsten der Kerk geene andere dan wat de gemeenteleden vrijwillig op het altaar der liefde brachten; maar na de verheffing der Kerk kwam hierin, en lang niet altijd tot haar inner-lijken bloei, groote verandering. Constantijn en vele zijner opvolgers begrepen van het wezen des Christendoms zoo weinig, dat ze door aardsche rijkdommen de Kerk machtig en groot meenden te kunnen maken. Door eigen weldadigheidszin waarschijnlijk gedreven, vaardigde Constantijn in 321 eene wet uit, waarbij de Kerk gerechtigd werd tot het aanvaarden van erfenissen. Weldra stroomden de rijkdommen van alle
94
keizer constantijn.
zijtien op de gemeenten aan, want terwijl de dood gestadig bij dagen en bij nachten zijn prooi roofde, zocht menig geprangd geweten in de laatste oogenblikken minder rust in het bloed van Christus , dat reinigt van alle zonden, dan wel in de gedachte de Kerk te gedenken, welk goed werk zeker een menigte van zonden zou bedekken. De reeds vrij diep gewortelde werkheiligheid bracht daardoor de Kerk in zulk een staat, dat zij een halve eeuw na het verschijnen van Constantijn reeds zoo in rijkdom was toegenomen, dat de geestelijkheid reeds in elke provincie uitgestrekte vaste goederen in eigendom bezat. Op het einde der vierde eeuw was reeds een strenge wet noodig, welke vervolging bedreigde tegen eiken geestelijke , die door vleien of indringen, van de geloovigen giften of legaten zocht te verkrijgen. Een heidensch tijdgenoot, die de eenvoudige levenswijs der platttelands geestelijken prees, schrijft, dat de bisschoppen te Rome onderhouden werden door de aanzienlijkste vrouwen, in wier rijtuigen zij, zorgvuldig gekleed, werden omgevoerd, en dat zij hunne maaltijden de koninklijke tafelen deden overtreffen.
Des Keizers moeder, Helena, was ijverig voor het Christendom werkzaam, hoewel niet zonder veel bijgeloof en onzuivere beginselen. Vele Kerken werden op hare kosten gebouwd of met vorstelijke milddadigheid overladen. Het land, waarin de Heer omwandelde en gestorven was, werd door haar bezocht en godsdienstig vereerd. In de Jordaan liet zij zich doopen (326); maar door haren in vele opzichten kwalijk geplaatsten vromen zin, diepen eerbied en vereering voor alles wat met den Heiland in betrekking was geweest, werd zij op hare reizen door het heilige land meermalen het slachtoffer van gewetenlooze lieden. Onderscheidene voorwerpen, waaronder de nagels 1), waarmede naar liet heette Christus aan liet kruis was gehecht geweest, werden haar in handen gestopt, die ze met heiligen eerbied ontving en zorgvuldig bewaarde. Onder een Venus-tempel werd het graf van den Verrezene ontdekt, waar ter plaatse door haar de Kerk van het heilige graf werd gebouwd.
95
Constantijn zelf is wellicht door velen te hoog verheven en door anderen te veel miskend geworden. Hem naar waarde te beschouwen naar den tijd waarin hij leefde, is een eerste plicht, maar een niet gemakkelijke taak. De keizer bleef Pontifex Maximus (Opperpriester), en op zijne munten komen zoowel de zinnebeelden van Christus als van den God der zon voor, terwijl ook eenige wetten doen vermoeden
1) Helena Het uit «leze nagels een kroon voor Constantijn smeden, wat zeker weinig geschikt was om den met doornen gekroonden Verlosser te verheerlijken. Onderscheidene Keizers en Koningen zijn met die «ijzeren kroonquot; gekroond geworden, o. a. ook Napoleon I.
KEIZER CONSTANTIJN.
dat hij niet ophield de too verkunsten der oude godenwereld te eeren en te vreezen. Hij schijnt zich evenwel voor den lieveling der Godheid te hebben gehouden, die geroepen was om voor het kruis de wereldheerschappij te verwerven, ofschoon hij dat kruis bezoedelde, op enkel vermoeden, met het bloed van zijn oudsten zoon (326), en toen diens onschuld aan het licht kwam, sprak hij over zijn tweede gemalin insgelijks het doodvonnis uit, omdat zij haar stiefzoon valschelijk beschuldigd had.
Had hij al ongeluk berokkend, hij had er ook heelwat beleefd, wat mede er toe bijdroeg , dat hij Rome verliet en op de schoonste plek der wereld, op de plaats van het oude Byzantium, eene nieuwe stad liet bouwen, waaraan hij den naam gaf van Nieuw Rome, doch dat door het dankbare volk Constantinopolis (Constantijn-stad) genoemd werd. De Grieksche Kerk heeft hem wellicht om deze daad gekanoniseerd, en ook het Heidendom plaatste hem onder zijne goden, doch de Latijnsche Kerk kon moeilijk besluiten een vorst onder hare heiligen op te nemen , die Rome vernederd had. Het volk gaf Constantijn den naam van den Gr00te en hij was ten minste daarin groot, dat hij, door zijn tijd gevierd, begreep, wat die tijd van hem eischte.
In zijne levensgeschiedenis is veel, dat een Christenhart aantrekt, ook al blijkt het duidelijk, dat zijne kennis van het Evangelie zeer oppervlakkig was, en dat hetgeen hij voor de Christelijke Kerk heeft gedaan, weinig meer dan vorm is geweest.
Met het bijgeloof van zijnen tijd besmet, kon hij niet dan kort voor zijnen dood toen hij zijne krachten voelde afnemen, besluiten , zich te laten doopen. Bij deze plechtigheid sprak hij tot de verzamelde bisschoppen: sDe tijd, mijne broeders, is daar, om het onderpand te ontvangen waardoor wij de verzekering der zalige onsterflijkheid verkrijgen. Ik had mij wel voorgenomen dit in de Jordaan te laten doen, waar ook onze Heiland den doop ontvangen heeft, maar God beschikt het, dat ik die genade aan deze plaats deelachtig word. Als Hij, in wiens hand leven en dood staat, mij nog in het vervolg aan het gemeenschappelijk gebed der geloovigen laat deel nemen, zal ik mij steeds aan die levensregelen onderwerpen, welke een dienaar Gods betamen.quot; Nadat hij den doop ontvangen had, wilde hij het purper niet meer dragen, maar droeg het wit doopgewaad tot aan zijnen dood, die in het jaar 337 voorviel. Algemeen betreurd, werd hij in een gouden kist in de door hem gestichte Apostelenkerk te Constantinopel bijgezet.
96
concilie te nicea.
Met de verheffing van liet Christendom tot Staatskerk had Constantijn der Kerk wel uitwendige rust geschonken, maar hij beleefde het niet, dat de Kerk ook tot inwendigen vrede kwam. De\'uitwendige rust en voorspoed droeg er niet weinig toe bij, dat de dogmatische strijd over de Godheid van Christus feller dan ooit ontbrandde en de geheele Kerk beroerde. Arius , presbyter te Alexandrië, beweerde dal de Zoon eens door den wil van God uit niets geschapen, en dus eerste schepsel en wereldschepper maar niet waarachtig God was. ofschoon Hij naar de meening van Arius wel God genoemd en als God aangebeden kon worden. Gevormd te Antiochië, was hij welsprekend en een strenge asceet, waardoor hij bij velen hoog stond aangeschreven. Zijn bisschop Alexander kwam tegen dit gevoelen op en beweerde, dat de Logos, van eeuwigheid uit het wezen van den Vader geboren, eenswezens was met Hem. Terwijl de strijd tusschen deze beiden zich uitbreidde riep Alexander eene synode te Alexandrië samen door welke Arius afgezet (321) en met negen anderen uit de Kerk werd geworpen. Hiermee was geenszins het kwaad weggenomen, want het volk en het grootste deel der Oostersche bisschoppen trokken partij voor Arius, wellicht minder, omdat zij in zijne overtuiging deelden dan wel doordien zij zijne leer voor onschadelijk hielden. Constantijn, die door deze twist de eenheid des rijks zoowel als de eenheid der Kerk bedreigd achtte, zond zijn bisschop Hosius van Cordova naar Alexandrië om tot vrede te manen in deze naar zijne meening kleingeestige kibbelarij; doch toen de bisschop daar het gewicht en den omvang van den strijd leerde kennen en hiervan den keizer bescheid bracht, beriep Constantijn in 325 een algemeen concilie te Nicea. Ongeveer 300 bisschoppen, bijna allen uit het Oosten, kwamen op, waaronder er velen waren, die tijdens de vervolgingen om den naam van Jezus ontvangene litteekenen in hun lichaam droegen. Arius en Alexander hadden beiden de minderheid, want er bestond onder de bisschoppen een zoogenaamde middelpartij, die door de bisschoppen Eusebius van Cesarea, en Eusebius van Nicomèdië vertegenwoordigd, de meerderheid vormde en voor een te scherp subordinatie-systeem van Arius, en voor een verborgen Sabel-lianisme vreesde van Alexander. Maar het lag in liet Godsplan, dat in dit belangrijk vraagstuk eene kerkelijke bepaling zou worden genomen. Constantijn, die ook zelf tegenwoordig was, sprak bij de opening dei-vergadering; sik bid u, beminde dienaren Gods en dienstknechten van onzen Verlosser Jezus Christus, neemt de bron van onze twisten en
97
7
strijd over df, godheid van christust
verdeeldheden weg en herstelt den vrede onder elkander.quot; Het gevoelen van Arius werd niet met groote zachtmoedigheid onderzocht, wellicht ook doordien Arius en de zijnen zich van allerlei kunstgrepen bedienden. Door den invloed van Hosius was de keizer het gevoelen van Alexander toegedaan, welke den jongen diaken Athanasius ter vergadering gebracht had , die door zijne vurige welsprekendheid het grootste deel der bisschoppen naar de zij van Alexander deed overslaan. Daar de Arianen aan de door hen aangevoerde Schriftuurplaatsen een valsche uitlegging gaven , werd besloten, wat toch ook Arius zijnerzijds had gedaan, tot het in enkele woorden samenvatten van wat aangaande het eeuwige Zoonschap in Gods Woord wordt geleerd , en men kwam tot liet besluit, dat bedoelde teksten te zamen genomen c!e eenswezenheid van den Zoon met den Vader bewezen. In dien geest werd een formule in de geloofsbelijdenis opgenomen en ter onderteekening gegeven, wat echter door Arius met twee Egyptische bisschoppen beslist werd geweigerd. Arius werd nu door den keizer in den ban gedaan en zijne geschriften veroordeeld om verbrand te worden, waarna hij met de genoemde bisschoppen naar Illirië werd verbannen. Aldus door het machtwoord van eenen onkundigen vorst bezworen, moest de strijd weldra op nieuw uitbreken. Athanasius werd het hoofd der Niceensche partij en in 328 bisschop van Alexandrië. Hij streed 45 jaren lang, waaronder 20 jaren op de vlucht of in verbanning en dikwijls wonderbaar gered, met eene getrouwheid tot in den dood voor de waarachtige Godtnenschelijke natuur van Christus, en handhaafde daardoor de absolute beteekenis van het Christendom tegenover een nieuw Heidendom.
Door den invloed van eenige aanzienlijke Ariaanschgezinde bisschoppen keerde Constantijn na eenige jaren tot zijne vroegere zienswijze van den strijd terug; Arius stelde in algemeene termen eene geloofsbelijdenis op, die den keizer bevredigde , waarop deze hem terug riep en bevel gaf, hem in zijn ambt te herstellen. Athanasius verklaarde echter standvastig daaraan niet te gehoorzamen, waarna de keizer hem dreigde met afzetting, waarvan hij evenwel afzag na Athanasius persoonlijk ontmoet te hebben. De vijanden van Athanasius brachten het echter zoo ver, dat reeds in 335 weder in Tyrus een synode bijeenkwam, waarop bewezen werd, hoe er in de tien jaren, die sedert de synode van Nicea verloopen waren, veel gebeurd was. Athanasius werd op deze synode gedagvaard om zich te verantwoorden wegens moord en vele andere misdaden, waarvan de Arianen hem beschuldigden. Ofschoon de bisschop, dien hij vermoord zou hebben , zelfs in levenden lijve op de synode verscheen en al de beschuldigingen als laster aan het licht kwamen, werd hij toch op deze kerkvergadering afgezet en naar Trier verbannen.
Arius reisde intusschen naar Constantinopel en had daar voor den
98
strijd der partijen.
keizer de belijdenis van Nicea onderteekend en deze met een eed bevestigd; waarna Constantijn van bisschop Alexander van Constan-tinopel eischte, dat hij Arius weder in de kerkgemeenschap op zou nemen. Alexander had echter hiertegen groote bezwaren, wel wetende van hoedanigen geest Arius was, al had hij dan ook de belijdenis onderteekend en met een eed bevestigd. De bisschop werd echter op bijzondere wijze uit de verlegenheid gered; want Arius, met de zijnen \'s avonds zegevierend naar de kerk trekkende, stierf onderweg plotseling, waarschijnlijk aan een bloedspuwing. Constantijn volgde hem spoedig; zijn opvolger, Constantijn II, gaf Athanasius aan zijne gemeente terug, maar na zijnen dood (340) wonnen de Arianen Constantius voor hunne partij; belegden voorts eene synode te Antiochië en vernieuwden het vonnis van afzetting over Athanasius , die daarop naar Rome week.
Eusebius van Nicomedië was sedert 338 bisschop van Constantinopel en daar als hoofd zijner partij opgetreden. Hij leerde, dat de Logos van eeuwigheid uit het wezen van den Vader geboren, met Hem gelijkwezend doch den Vader gesubordineerd (ondergeschikt) was. Deze partij, Eusehianen en later Semiariancn genoemd, nam de Arianen in zich op en werd de heerschende partij in het Oosten; het Westen hield zich eenvoudig aan de belijdenis van Nicea. Op eene Synode te Sardica (345) zouden pogingen aangewend worden om beide deelen der staatskerk met elkander te verzoenen, maar dit droeg er slechts toe bij, dat ze geheel uit elkander gingen en de Oosterschen hunne zittingen in Philippopolis gingen houden. Keizer Constantius werd door de bedreigingen zijns broeders gedwongen (349) Alexandrië weder voor Athanasius open te stellen, doch nauwelijks was hij alleenheerscher (353) of hij liet de cathedraalkerk van Alexandrië bestormen, terwijl Athanasius met den dienst bezig was. De bisschop bracht ze echter met kalmte ten einde en ontvluchtte naar de Egyptische woestijn.
In het Westen werd het Arianisme niet geweld ingevoerd, maar toen de zegepraal van de aanhangers dezer richting in het geheele Romeinschc rijk beslist scheen, raakten ze onderling verdeeld en dat strekte hun ten verderve. Toen Constantius, hun beschermer stierf (361), was de tweespalt ten top gestegen en toen daarop keizer Julianus in zijnen haat tegen het Christendom alle verbannenen terug riep en aan alle partijen behalve de Christenen gelijke rechten gaf. werd de verwarring nog grooter. Aan het wijs beleid van den nu teruggekeerden Athanasius gelukte het op een Synode te Alexandrië eenige orde en regel te verkrijgen. Dit lag echter niet in het plan van Julianus, die hem terstond in ballingschap deed gaan. Gelukkig was deze van korten duur, want keizer Jovianus, de op-
99
7\'
athanas1us.
volger van Julianus, was Niceaansch gezind en liet hem flus spoedig teru^keeren. Maar terwijl in het Westen de partij van Athanasius weder vaster wortelde, was hare rust in het Oosten slechts kort, want Valens (3C4—78) woedde met ongekende hevigheid tegen de Atha-nasianen en verschoonde ook de Semiarianen niet. Ook de partijen bestreden onderling elkander heftig, zoowel met bewijzen uit de Schrift, de traditie en dialektiek als met hofkabalen en oproer. Synoden stonden tegenover synoden en geweld ging men met geweld te keer. De Heidenen zagen dit met vreugde en zeiden: de Arianen hebben onzen godsdienst aangenomen. Het scheen dan ook werkelijk of in hen de oude heidensche vervolgzucht weer was opgestaan. Voor keizer Valens was daarenboven bloedvergieten een geliefkoosd werk. Eens kwamen 80 bisschoppen bij hem over de Arianen klagen, doch het monster liet hen allen op een schip brengen dat, naar zee gebracht, daar in brand werd gestoken. Hij ontkwam zijne verdiende straf echter niet, want in den slag van Adrianopel verbrandde hij in zijne tent. Athanasius mocht de laatste dagen zijns levens in rust en vrede doorbrengen. Hij stierf in 373, maar zonder de rust en den vrede der kerk beleefd te hebben, waarin behalve het eeuwige Zoonschap van Christus, verdeelde leerbegrippen aangaande den H. Geest te voorschijn traden. Door sommige geleerden werd de H. Geest gehouden voor een kracht Gods, door anderen voor een geschapen wezen, of voor een God, terwijl ook nog velen zich daaromtrent van een oordeel wilden onthouden. Volgens Athanasius moest de leer van den H. G eest in de Logosleer geplaatst worden en naarmate in zijn tijd het leerbegrip omtrent den H. Geest in de Kerk belangrijker begon te worden, trad hij openbaar en beslist op voor de persoonlijke Godheid van den Geest, en noemde zijne tegenstanders hierin, naar een hunner hoofden , Macedonianen.
Terwijl de Kerk dus over de belangrijkste zaken verdeeld was, beklom keizer Theodosius den troon, wiens langdurige regeering (37g_39g)) voor de Christelijke Kerk belangrijk is geweest. In het geloof van Nicea opgevoed, kenmerkte zich al dadelijk zijn heftig karakter bij den intocht in Constantinopel, waar hij de Arianen verdreef, en den bisschop der Niceensche partij uit de voorstad met zijne legioenen in zegepraal naar de Apostelkerk voerde. Hij verdreef voorts de Arianen uit de kerken van het Oosten en riep in het jaar 3S1 het tweede algemeene Concilie te Constantinopel bijeen. Door deze synode, waarop 150 bisschoppen tegenwoordig waren, werden de Arianen, Macedonianen en andere sekten voor ketters verklaard en de Niceensche geloofsbelijdenis in den vorm, dien zij in den geloofsstrijd reeds verkregen had, bekrachtigd. Daardoor werd de grond geleed voor de Kerkleer der H. Drieëenheid, die later o. a. door
100
ondergang van het heidendom.
Augustinus, en op eenc synode te Toledo (589) lot ontwikkeling werd gebracht en in de geloofsbelijdenis van het Westen is opgenomen.
§ 33.
Na den dood van Constantijn verdeelden zijne drie zonen het rijk onder zich. Zij droegen wel den naam van Christenen, maar hun hart was ver van het Evangelie, want bij hunne troonsbestijging brachten zij de leden der keizerlijke familie om het leven; alleen Gallus en Julianus , een broeders zoon van Constantijn, ontkwamen. Julianus beklom later den troon en heeft in de geschiedenis den weinig vereerenden bijnaam van Julianus den afvallige verkregen. Zijn afval van het Christendom, tot welks priester hij was opgevoed, is alleszins verklaarbaar, want zijne leermeesters, zeiven vervreemd van het leven Gods, hadden hem van de vroegste jeugd leeren huichelen en hem in een weefsel van spitsvondige formulieren onderwezen, zoodat hij het Christendom beschouwde als een godsdienst van leugen en slavernij, die mede door het geplengde bloed zijner familie over de oude godsvereering de zege had behaald. Hierdoor is het te verklaren, dat hij des daags bad in de kerk en des nachts offerde aan de goden; maar met het keizerlijk purper bekleed, legde hij dit masker af, en trachtte overal liet wegstervende Heidendom met vernieuwde kracht te doen herleven. In zijne bitterheid noemde hij Jezus den »dooden Joodquot;, de Christenen »Galileërsquot;, die hij langs allerlei wegen kwelde en vervolgde. In een strijd tegen de Perzen werd hij door een pijl doodelijk gewond , maar stervende ving hij nog een handvol bloed uit zijn stroomende wonde en wierp het verbitterd in de lucht, zeggende: »0 Galileër, Gij hebt dan toch overwonnen!quot; Dit was waarheid en zijn dood voorkwam meteen een uitbarsting der vervolging die hij voornemens was te doen komen over de Christenen.
Na Juliaan bestegen Christen-keizers den troon, onder welke het Heidendom evenwel wettig bleef bestaan, totdat keizer Theodosius I met de onderdrukking der ketters ook de Heidenen vervolgde (381). Onder bedreiging van strenge straffen werd de overgang tot het Heidendom verboden en iedere soort afgodsdienst en navorsching dor toekomst uit offerdieren als misdaad gestraft. Keizer Gratianus volgde in het Westen dit voorbeeld, en liet het altaar der overwinning uit de zaal van den Romeinschen senaat wegnemen. Te vergeefs smeekte Svmmachus in naam der senatoren, om dit gedenkteeken in eere te houden en niet datgene te verdelgen, wat herinnerde aan een
101
de kerk tijdens de volksverhuizing.
102
geloof, waarmede Rome de wereld overwonnen had. Te vergeefs ook verhieven bezielde kerkleeraars hunne stem om de overwinning van het Evangelie aan zijne eigene geestkracht toe te vertrouwen, want zij werden door ij veraars overstemd, die het den keizers tot eene gewetenszaak maakten het Heidendom te vuur en te zwaard te vervolgen. Woeste monniken hitsten het volk op tegen de heiden sche tempels, waarvan slechts enkele schoone bouwwerken der oudheid als kerken bleven gered. Woeste Christelijke volkshoopen vielen te Alexandrie in 391 op het prachtige Serapeion aan en verwoestten tegelijk de bidzuil van Serapis, wat in stomme verbazing door de Heidenen werd aanschouwd in de zekere verwachting, dat nu de aarde weder in den chaos zou verzinken. De waarzeggerij zocht troost bij de magie, doch de orakelen verstomden en de Sibyllijnsche boeken 1) werden verbrand. Omstreeks het midden der vijfde eeuw scheen in het Oosten de afgodsdienst verdelgd, en de laatste steun, die het Heidendom in de geleerde school te Athene nog bezat, viel weg door Justinianus I, die in 529 een einde maakte aan haar bestaan.
In het Westen is de algemeene volksbeweging, die in de 4\'le en ^ eeuw plaats greep en onder den naam van de groote volksverhuizing bekend is, voor de Christelijke Kerk van grooten invloed geweest. Uit het binnenland van Azië kwam een klein en leelijk volk te voorschijn , dat als een bruisende stroom steeds voorwaarts drong, gansche stammen voor zich uitdreef en alles, wat het in den weg stond, vermoordde en uitbrandde. Schrik en ontroering greep gansch Europa op het zien van dezen volkerenstroom aan. Bloedige oorlogen waren er het gevolg van , waarin ook duizende Christenen omkwamen, Rome geplunderd werd, vele kerken vernield werden en de toestand van een groot deel van Europa geheel omkeerde. Het keizerlijk gezag van het Westen was onder de invallen der barbaren niet krachtig genoeg en velen, zelfs beroemde Kerkvaders, schreven de verwoesting van het rijk als aan een strafgericht toe, omdat de Staat in het uitroeien van het Heidendom nalatig was gebleven. Augustinus schreef in dien zin een groote apologie om aan te wijzen, dat het Christendom geen schuld had aan de ellende van die tijden. Deze kerkvader heeft echter ruimschoots gelegenheid gehad te ervaren, dat het gemakkelijker was voor de oude goden de tempelen dan de harten te sluiten. Met de verbreking van de uitwendige macht van het Heidendom was toch zijn innerlijke kracht in \'s menschen hart nog niet uitgeroeid; het bleef daar bestaan zoowel in boerschen eenvoud in afgelegene gehuchten, als onder hooge familiën in meer verfijnden
1) Acht op naam van zekere Sybilla vervaardigde en verzamelde boeken, heidensche, joodsche en christelijke orakelen en verdichtingen bevattende.
lt;
DE STAATSKERK DER VIERDE EEUW. 103
vorm. Het Heidendom moest eindelijk evenwel zwichten voor de innerlijke en uiterlijke kracht van het Christendom, waartoe nog voor een belangrijk deel het Arianisme als een soort van overgang heeft bijgedragen. Het Heidendom bezat ook niet de kracht om in een martelaarschap zich tegen het Christendom te verzetten. Alleen de Patriciër Photius koos een vrijwilligen bloeddoop voor de vrijheid boven een gedwongen doop, en de Mainotten verdedigden in hunne bergen met de vrijheidode oude goden van Sparta. In de zevende eeuw bestonden nog de laatste aanhangers van het oude geloof op eenige afgelegene eilanden van Italië.
In Syrië, Palestina in Afrika hadden velen nooit aan de goden geloofd , en betoonden voor het Christendom al even weinig sympathie; zij leefden onverschillig voort, goddeloos of met eenige godsdienstige vormen. Zij komen in de geschiedenis onder verschillende benamingen voor; sommigen erkenden , het bestaan van goden, anderen slechts éenen albeheerscher, dien zij bij de avond- en morgenschemering in hunne bedehuizen bij eene schitterende verlichting vereerden. Aan deze nabijkomend was eene andere sekte in Cappadocië, die als vereerders van éenen God door hunne spijswetten en door hun vieren van den Sabbat aan een soort van proselyten der deur doen denken. Doch ook al deze sekten versmolten voor de innerlijke en uiterlijke kracht van het Christendom gelijk sneeuw voor de zon.
De Staatskerk der vierde eeuw.
De verheffing van het Christendom tot godsdienst van Staat in het Romeinsche Rijk was voor de Kerk eene belangrijke, schoon niet in alles zegenrijke gebeurtenis. Als een vast lichaam gevestigd, met een keizer aan het hoofd, door de Staatsmacht beschermd en begunstigd, die synoden ter beslissing van louter geestelijke zaken samen riep, moest dit alles er veel toe bijdragen , dat de Kerk weldra in vormen versteende, en wat zij uitwendig won, aan inwendige geestelijke kracht vaak dubbel verloren ging. Aan de bisschoppelijke waardigheid was zelfs door vrome kerkvaders ijverig gewerkt. Con-stantijn deed de bisschoppen in paleizen wonen en gaf hun vorstelijk aanzien en inkomen, waardoor zij staatsambtenaren werden die, behalve dat zij uit de hoogte op de lagere geestelijkheid neerzagen, zich zeiven voor vorsten begonnen aan te zien, zoodat ten laatste het altaar boven den troon verheven werd. Wereldzin en partijzucht voer bij dien aardschen voorspoed in de waardigheidsbekleeders en wekte de hevigste twisten en woeste vijandschappen op, die het gezag van het
iïl JGELüüF.
heilig ambt ondermijnden en zijn aanzien bezoedelden. Zonder bezwaar waren de vele Heidensche tempels, alwaar nog kort geleden de wierook tot de goden van den Olympus was opgezonden, in christelijke herschapen en met christelijke namen genoemd. De Heiden had er niet bijzonder veel tegen zich te laten doopen, want zijne tempels , meende hij, waren nu\' niet minder prachtig geworden. Ook nu vulde immers de wierook het heiligdom, en sierlijke altaren, kruisbeelden, waskaarsen en schilderijen benevens de kostelijke gewaden, die om de schouders der bisschoppen golfden, waren alle niet minder schitterend dan in den ouden eeredienst, die toch ook in zijn oog uitgediend had en wel door een nieuweren uitwendigen toestel mocht vervangen worden. De vermeende kostbaarheden, met welke de keizerin-moeder Helena uit Palestina terugkeerde, vermeerderden de zucht tot bedevaarten en allerlei bijgeloof. Het godsdienstig aandenken der levenden aan de gestorven martelaren voor het geloof, verbasterde in heiligen-vereering; en voor de rust hunner zielen en in het algemeen voor de dooden te bidden, beschouwde men in de vierde eeuw reeds als oud gebruik. Zelfs een man als Augustinus oordeelde »dat het niet betwijfeld kon worden of den dooden nut gedaan werd door de gebeden der Kerk, opdat de Heer barmhartiger met hen handelde dan hunne zonden verdiend hadden.quot; Deze miskenning van Christus was eene ontwikkeling uit vorige eeuwen (§ 24) en openbaarde zich mede in het aanroepen der heiligen en het vereeren hunner overblijfsels. Men gebruikte deze voorwerpen (reliquiën) als voorbehoedmiddelen (amuletten) tegen ziekte en gevaren, waardoor er zoo groote vraag naar en handel in ontstond, dat de graven geplunderd werden, \'t geen den levenden het min aangename verschiet opende, dat hun lichaam na hun dood misschien het lot der heiligen zou moeten deelen om ontleed en verkocht te worden. Wel vaardigde keizer Theodosius I (386) hiertegen eene wet uit: »dat niemand eenig lijk mocht verscheuren en verhandelenmaar de staatswetten konden dit reeds ingekankerde kwaad niet meer weren, dat voor vele bedriegers een bron van rijke inkomsten was geworden.
Ofschoon in de vierde eeuw synoden tegenover synoden stonden, waarbij het wereldlijk gezag des keizers vaak meer invloed uitoefende dan wel dienstig was, en van de door hen veelal willekeurig ter synode geroepene bisschoppen moeilijk gezegd kon worden, dat zij de Christelijke kerk vertegenwoordigden, gebruikten zij toch reeds vroeg in hunne akten de formule: »Het heeft ons op aandringen des Heiligen Geestes behaagd enz.quot; Hieruit laat zich verklaren, hoe de geestelijken , zich beschouwende als de dragers — eerlang zelfs als de uit-deelers — van den H. Geest, daardoor in merkbare tegenstelling met de leeken moesten komen. Wat zij waren moest uitwendig blijken
104
bijgeloof en dwaling. 105
in een bijzondere geestelijke kleederdracht; terwijl de ingevoerde kruinschering (tonsuur), oorspronkelijk een zinnebeeld van ootmoed, hen nog meer van de leeken onderscheidde. Het toenemende coelibaat (§ 24) moest tot meerdere losmaking van de wereld strekken. Reeds in het jaar 305 was op een provinciale synode te Elvira vastgesteld dat bisschoppen, presbyters en diakenen, tot het ongehuwde leven verplicht waren. De Trullaansche synode bekrachtigde het recht der geestelijken om met eene vrouw te leven, mits men haar als eene vrije en reine maagd vóór de wijding tot priester gehuwd had, maar legde den bisschoppen op, zich van hunne vrouwen te scheiden. Op het concilie te Nicea wilde men een nieuwe coelibaatswet in het leven roepen, maar Paphnutius, een oud confessor en streng asceet, die nooit eene vrouw aangeraakt had, verdedigde de heiligheid van het huwelijk zoo krachtig, dat de oude vrijheid in dezen bestaan bleef. In het Westen daarentegen werd het coelibaat gehandhaafd en later in de Roomsche Kerk ten strengste doorgevoerd.
Voor ernstige gemoederen had het woestijnleven ook in de vierde eeuw veel aantrekkelijks, maar het was thans ook onder de minder ernstige zulk een manie geworden s dat steden eenzaam en woestijnen bevolkt werden.quot; De druk, waarin beurtelings Staat en Kerk in deze eeuw verkeerden, droeg er toe bij, dat duizende edele geesten werden aangetrokken door de grootschheid eener stoute zelfverloochening, waaraan zij in de woestijn zich geheel wijdden, maar met niet altijd .even gunstig gevolg. De woestijnbewoners hebben er echter veel toe bijgedragen, dat de waarheid zich steeds meer ontwikkelde, met wier levensgloed bezield, de Kerk nog machtig genoeg was, om niet slechts de drommen Heidensche barbaren te weerstaan, maar ook met geestelijke wapenen te overwinnen. De volgende eeuw draagt daarvan overvloedige sporen, maar in de vierde eeuw waren het vooral de Arianen die , zij het dan met hun geloof, de woeste horden hebben weerstaan. Onder de Gothen was echter het Evangelie reeds vroeger gekomen door gevangenen, en reeds op de synode te Nicea was een Gothisch bisschop aanwezig. Toen de IVcst- Gothen voor de Hunnen vluchtende waren, smeekten zij (376) bij de Romeinen om gastvrijheid , die hun toegestaan werd onder voorwaarde van zich te laten doopen. Zij namen het Ariaansche Christendom aan en hielden het vast met Duitsche trouw, toen keizerlijke machtspreuken eene andere leer verkondigden. Hun bisschop Ulphilas voerde onder dit volk eene eigene letterkunde in, vertaalde voor hen de H. Schrift en smaakte het genoegen, dat hun koning Fritigern , door hem tot het Christendom werd gebracht en gedoopt. Na een 40-jarige trouwe ambtsvervulling stierf de waardige man te Constantinopel in het jaar 388, diep geschokt door den ondergang van zijn Ariaansch geloof.
106 theologische scholen.
•
Evenwel namen door de overwinningen dezer volken en door het van hen uitgaande Evangelie ook andere Duitsche veroveraars het Ariaansch geloof aan, \'twelk de West-Gothen naar Spanje, de Oost-Go then en Longobarclen naar Italië, en de iVandalcn naar Afrika brachten. In Afrika deden laatstgenoemden een bloedige vervolging onder de Katholieken ontstaan, totdat Belisarius het land weder veroverde (533)- De Oost-Gothen bleven Arianen tot aan den ondergang van hun rijk (553) en de West-Gothen zwoeren met hun koning Reccared, op de synode te Toledo (5S9) het Arianisme af, terwijl de Sneven en Bourgondiërs reeds vroeger tot de Katholieke Kerk waren overgegaan.
Theologische Scholen, Letterkunde en Kerkvaders.
Naast het klooster en de woestijn was Athene de voorbereidende school van beroemde kerkvaders uit de 4de en 51,6 eeuw. Uitnemende mannen, aangetrokken door den ernst des Christendoms, brachten , als klassiek gevormde personen, Grieksche beschaving, wijsheid en poëzie in dienst der Kerk over, waardoor niet slechts een bloeitijd van christelijke letterkunde ontstond, maar ook vele leeraars werden gevormd, die als lichtende sterren voor alle tijden met recht mogen schitteren.
De theologische scholen te Alexandrië en te Antiochië gaven den toon aan voor de vorming der kerkleeraars. Origenes had zijn geest op de school te Alexandrië afgedrukt, wat bij het vele goede toch minder heilzaam was voor de ontwikkeling eener gezonde bijbeluit-legkunde. Deze school liet echter zijne allegorische willtkeur varen en vereenigde zich op het nauwst met het Westen tot gemeenschap-pelijken strijd tegen de ketterij. Onder de vörtegenwoordigers dezer school staat bisschop Athanasius bovenaan, die als presbyter in den strijd tegen Arius de Godheid van Christus verdedigde en gedurende zijn leven handhaafde, waardoor hij bij het nageslacht voor de vader der rechtzinnigheid wordt gehouden. De naar hem genoemde geloofsbelijdenis, welke zich onder onze liturgische geschriften bevindt, is echter niet van hem afkomstig, maar draagt het karakter der Latijnsche Kerk van de vijfde eeuw en werd in de i\'x* eeuw in het Westen op hoogen prijs gesteld. Basilius de Groote (I 379), bisschop van Cesarea, was een groot licht voor zijn tijd. Nadat hij zijn beduidend vermogen aan de armen had gegeven, leefde hij langen tijd als asceet in de eenzaamheid en was een groot voorstander van het monnikendom. Later presbyter en vervolgens bisschop geworden, getuigde zijn
KERKVADERS. 107
rijk leven van diepe kennis, wereldovenvinnend geloof en zelfverloochenende liefde. Onder de vervolgingen van den Ariaanschgezinden keizer Valens hield hij de Katholieke Kerk in het Oosten bijeen en van zijne schriften zijn zijne vele brieven een trouwe spiegel van hem zeiven en van zijnen woeligen tijd. Het schoonste getuigenis van zijn vroom gemoed was het Basiliusgesticht, een ontzaglijk groot hospitaal te Cesarea, waaraan hij al zijne inkomsten besteedde, terwijl hij zelf zeer sober leefde. Zijn broeder Gregorius van Nvssa (i 394) was een warm vereerder van Origenes, dien hij in vele opzichten nabij komt. Gregorius van Nazianzus (i 390) trok zich uit den kerkdijken storm van zijn tijd in het door Basilius gestichte klooster terug. Later werd hij bisschop van Nazianzus, toen patriarch van Constantinopel, welken post hij echter, door vijandelijkheden vervolgd, liet varen waarop hij naar Nazianzus terugkeerde. Zonder een groot denker te zijn, was hij een ijveraar voor het ware praktische Christendom. Met Eusebius van Cesarea (i 340) zullen we de vertegenwoordigers der Alexandrijnsche school besluiten. Hij was een gematigd Semiariaan, die derhalve geen instemming kon betuigen met de Niceensche formule: voor de wetenschap is hij echter een belangrijk persoon, want hij is de vader\' der Kerkgeschiedenis. 1)
Lucianus , presbyter te Antiochië, wordt de stichter der Antiocheensche school genaamd. Behalve Arius zijn uit deze school onderscheidene leerlingen voortgekomen, die meer of min zijne gevoelens deelden. Eusebius (i 360) bisschop van Emisa was om zijne degelijke vorming en welsprekendheid ook onder zijne vijanden geroemd. Ephraïm de Syriër (I 37S) diaken te Edessa, redenaar en dichter van kerkelijke lofzangen, en ijverig asceet, werd door overbrenging van Grieksche wetenschap de leeraar der Syrische Kerk. Johannes (i 407), patriarch van Constantinopel, door de nakomelingschap Chrvsosto.mus d. i. guldenmond, genaamd, was een helder denker, veelzijdig geleerde en kerkgeschiedkundige. Hij was een warm vereerder van Origenes, even als zij, die het Ariaansch gevoelen bestreden. In het Westen daaren tegen stond Origenes in een kwaden reuk, want had hij aan den eenen kant klaar en duidelijk de eeuwige generatie des Zoons geleerd, wat later door Dionvsius van Rome door het begrip der wezens-
kerkvaders.
g e 1 ij k h e i d werd aangevuld, toch bleek ook even duidelijk, dat hij den Zoon ondergeschikt en een schepsel des Vaders noemde. Op dit laatste beriepen zich natuurlijk de Arianen, wat weder oorzaak was, dat Origenes ook in het Oosten bij velen in minachting kwam. Vooral onder de Egyptische monniken brak de strijd voor en tegen de leer van Origenes krachtig uit. Aan het hoofd van dezen strijd stond Epiphanius, bisschop van Constantia op Cyprus, een voor heilig doorgaand voorbeeld van het monnikendom. In een geschrift plaatste hij Origenes onder de ketters, en reisde naar Jeruzalem tot bisschop Johannes, predikte er in diens kerk tegen de leer van Origenes en verlangde, dat Johannes er zich evenzeer tegen zou verklaren, maar deze weigerde. Daar juist de beide latijnen Hieronvmus en Rufinus zich bij Johannes ophielden, kwamen deze mede in het gedrang. Eerstgenoemde voor zijnen naam in het Westen bezorgd, koos de zijde van Epiphanius, maar Rufinus, naar zijn land teruggekeerd, vertaalde en verknoeide er de werken van Origenes in het latijn, om zijn recht-geloovigheid te redden, en liet in de voorrede niet onduidelijk merken dat ook de orthodoxe Hieronymus een vereerder was van Origenes. Tusschen deze beiden ontstond hierover een hevige twist; daarenboven riep bisschop Anastasius van Rome Rufinus ter verantwoording op, en toen hij niet verscheen, werd hij wegens origenistische ketterij plechtig veroordeeld (399).
Theophilus, een even praat- als twistziek bisschop van Alexandrië, was tot dusver een ijverig veroerder van Origenes geweest, maar nu hij zag, dat deze in discrediet kwam, ging hij de hekken verhangen en ontdekte, dat Origenes een ketter was geweest en verdoemde deswege zijn aandenken. De Origeniaansche monniken, door hem vervolgd en mishandeld, zochten en vonden voorloopig bescherming bij Johannes Chrysostomus, die een verzoening trachtte te bewerken, wat echter door Theophilus verachtelijk werd afgewezen. Door kuiperijen aan het hof bij de zedelooze keizerin Eudoxia kreeg Theophilus het zoo ver, dat hij op het keizerlijk landgoed Drus een synode verzamelde (403) die Johannes schuldig verklaarde aan onzedelijkheid, onkerkelijkheid en hoogverraad. De keizerin verkreeg nu van haar gemaal Arcadius , dat Johannes verbannen werd en juichte als een andere Herodias over den ondergang van den man. Johannes liet zich geduldig wegvoeren, maar het volk was hierover zoo misnoegd, dat de keizerin door snelboden aan zijne geleiders onmiddellijk terugkeer gebood. Onder den jubel des volks keerde Johannes reeds den derden dag in de stad terug, maar toen hij voortging met de zonden der keizerin te bestraffen en Theophilus door zijne partij het vuur nog steeds aanblies, werd hij naar Armenië verbannen, van waar hij in eene bestendige zorg nog voor zijne gemeente waakte. In 407 werd hem een hardere ballingschap
108
ambrosius.
aangewezen maar hij bezweek onder weg (14 Sept. 407) God lovend voor alles. In 438 werden de overblijfsels van den heilige met. veel plechtigheid naar Constantinopel teruggevoerd. Zijn tijd had zijne deugden gewaardeerd, maar zijn geest niet begrepen.
Ambrosius, bisschop van Milaan.
Amerosius, bisschop van Milaan (374—97) was een der geachtste latijn schrijvende kerkvaders van het Westen. Geboren uit aanzienlijke ouders , legde hij zich reeds vroeg op de studie der wijsbegeerte toe en werd later een uitstekend rechtsgeleerde. Zijn vader, die hem reeds op zijn tiende jaar ontvallen was, had den aanzienlijken post van landvoogd bekleed, en ook voor Ambrosius was met zijne benoeming tot stadhouder van Milaan de baan tot de schitterendste waardigheden geopend. Hij oefende zijn ambt met evenveel zachtheid als rechtvaardigheid uit, doch destijds werden er, na het overlijden van den bisschop van Milaan, door de Arianen zoo hevige twisten gevoerd, dat een oproer stond uit te breken. Om dit te voorkomen spoedde Ambrosius zich naar de Kerk en vermaande er de menigte tot rust en vrede, maar vóór hij met spreken nog geëindigd had, riep eene kinderstem: »Ambrosius is bisschop!quot; en dadelijk riep nu ook de gansche menigte: »Ambrosius is onze bisschop!quot; De stadhouder, in zijn krijgsmansgewaad, verbaasd dat hij, schoon zelfs nog niet gedoopt, van allen als hun bisschop begroet werd, verliet verschrikt de kerk en wees later alle aanzoeken om deze waardigheid aan te nemen van de hand. Maar schoon hij niets onbeproefd liet om het volk te overtuigen, dat hij dit ambt niet waardig was, moest hij toch eindelijk aan hunne dringende beden wel gehoor geven.
Hij begon zijn bisschoppelijke loopbaan met zijn aanzienlijk vermogen aan de armen te geven, en wijdde, bij een sobere maar strenge leefwijs, het grootste gedeelte van den nacht aan gebed en overdenking van geestelijke zaken. De armen en verdrukten vonden steeds bij hem een geopend oor, en trouw in de zielzorg, was hij een uitstekend kanselredenaar, een dichter van vele kerkgezangen (g 41), en in zijn strijden voor vrijheid en rechtgeloovigheid, vreesde hij enkel den Heere van het Heelal, zonder naar de goed- of afkeuring van de heerschers hier op aarde te vragen.
Ambrosius had tevens het geluk, dat er in zijnen tijd twee keizers regeerden, die met hart en ziel het Christendom waren toegedaan. G rati anus gaf van zijne jeugd af aan blijken van teedere godsvrucht en nederigheid, \'t geen ook op te merken is in een brief, welken de
109
ambrosius.
jeugdige vorst aan Ambrosias schreef. »Kom tot mijquot; —schrijft hij — jheilige priester, en onderwijs mij; want het is mijne begeerte, dat de openbaring Gods nog inniger in mijn hart wone, want Hij, wien ik niet verloochen, maar als mijnen God en Heer erken, zal niet nalaten mij te onderwijzen. Ik zoude niet wenschen zulke lage denkbeelden omtrent Hem te koesteren , dat ik Hem als een bloot schepsel zou achten. En terwijl ik den Vader zoek te behagen door zijn Zoon te eeren,. vrees ik niet, dat de Vader de eer zal benijden, die den Zoon wordt toegebracht. Ik denk niet , dat ik door mijne lofverheffing der Godheid iets toebrengen kan, want ik ben zwak en broos. Ik loof Hem, zoo als ik kan, en niet zoo als Hij dit verdient.quot; Ambrosius was verheugd over dezen brief en aarzelde geen oogen-blik, om aan de begeerte van den jeugdigen keizer te voldoen, maar de veelbelovende vorst werd weldra op 24-jarigen leeftijd omgebracht, en voor Justina, de keizerin-moeder, eene groote voorstandster van het Arianisme, was er niets te laag, om Ambrosius in het krachtig bestrijden dezer dwaling tegen te werken. Toch schroomde deze niet den jongen keizer Valens in krachtige woorden te vermanen, om de leer der Apostelen te handhaven; doch de keizer hierover ten hoogste gebelgd, nam almede de toevlucht tot geweld. Hij liet de kerk door soldaten omsingelen en beval Ambrosius buiten te komen, waarop de bisschop antwoordde: jGij kunt u tegen mij van het zwaard bedienen , doch ik zal den dood niet vreezen; maar ik zal niet gewillig de schapen van Christus overgeven, om ze door de wolven te laten verscheuren.quot; Het keizerlijk hof was wel door de standvastigheid des bisschops overwonnen, maar droeg den zoozeer gevreesden bestrijder van het Arianisme steeds een geweldigen haat toe.
Eenige jaren later regeerde keizer Theodosius , die , driftig en opvliegend van karakter, in woede ontstak over een opstand in Thes-salonika, waarbij een keizerlijk beambte vermoord was geworden. Ambrosius en andere bisschoppen , die juist voor een concilie te Milaan bijeen waren , smeekten den keizer , met de schuldigen niet de on-schuldigen te straffen. Zij ontvingen geruststellende verzekeringen, maar opgestookt dopr zijne raadslieden, zond de keizer bloedige bevelen naar Thessalonika, opdat de stad tot een voorbeeld voor andere steden zoude gesteld worden. Zijn geweten ontwaakte echter zóo krachtig , dat hij boden naar Thessalonika zond , tot intrekking van zijn bevel, maar deze kwamen — te laat. Met de grootste wreedheid waren pas te voren binnen drie uren tijds 7000 menschen , zoo wel onschuldige als schuldige, omgebracht. Toen deze treurmare te Milaan werd vernomen, ging er een algemeene kreet van ontzetting op. Ambrosius hield den keizer zijne verkeerdheid in eenen brief ernstig voor oogen, doch Theodosius beantwoordde dien niet. Kort daarna,
110
keizer theodosius.
terwijl Ambrosius den dienst in de kerk te Milaan verrichtte , werd hem bericht, dat de keizer met zijn gevolg naar de kerk kwam. De bisschop trad hem in liet voorportaal te gemoet en weigerde hem in de kerk toe te laten. »Met welke voeten wilt gij dit heiligdom betreden?quot; voegde hij den keizer toe. sHoe kunt gij de handen, die nog druipen van het bloed der onrechtvaardig vermoorden , opheffen tot het gebed ? Hoe met zulke handen het heilig lichaam des Heeren ontvangen en Zijn bloed aan uwe lippen brengen? Verwijder u van hier, om niet misdrijf op misdrijf te stapelen, en onderwerp u aan de tucht der Kerk , als een band door God van boven gegeven om u te genezen.quot; De keizer was verpletterd; hij wilde zich nog verontschuldigen en haalde het voorbeeld van David aan; doch Ambrosius zeide: »Volg hem .dan ook na in zijn berouw, gelijk gij zijne zonden hebt nagevolgd.quot; Theodosius onderwierp zich aan de kerkelijke tucht, en bleef acht maanden uit de kerk verwijderd. Op het Kerstfeest bad de keizer echter groote begeerte om naar de kerk te mogen gaan, doch de bestemde tijd der boete was nog niet voleindigd. Men maakte Ambrosius \'s keizers begeerte bekend, maar de bisschop weigerde hem toe te laten: en toen daarop de keizer zelf kwam, zeide de prelaat: »Komt gij hierheen om het heilige gebod van God tc trotseeren?\'quot; De keizer antwoordde; sik kom tot u, om mij aan alles te onderwerpen, wat gij mij gebieden zult.quot; De bisschop vorderde, dat hij openlijk berouw betoonen en boete moest doen. De keizer stemde toe en werd nu in de kerk toegelaten. De zitplaats des keizers was binnen het hek in het koor der kerk, maar Ambrosius voegde keizer Theodosius toe: »ga heen en plaats u bij de overigen, want het purper maakt wel keizers maar geen priesters!quot; De keizer gehoorzaamde, legde aldaar zijn keizerlijk kleed af en boog zich met, het aangezicht ter aarde, luid biddende: »Mijne ziel kleeft aan het stof, Heere! maak mij levend door Uw Woord.quot; Het volk bad en weende met hun keizer, die voortaan in geheel zijn leven een voorbeeld was van ootmoed en nederigheid.
Ambrosius ging in het jaar 397 in de ruste zijns Heeren, nadat twee jaren vroeger de keizer in zijne armen den geest had gegeven. De keizerin Flaccila had mede haar geheele leven en vermogen den Heer gewijd. Zij bezocht en troostte persoonlijk zieken en armen, en toen zij eens de aanmerking hoorde maken dat dit hare hooge waardigheid minder paste, gaf ze ten antwoord: sHet uitreiken van goud voegt aan de keizerlijke waardigheid, maar zou ik nog niet veel meer mijne persoonlijke diensten Hem aanbieden, die mij beiden, èn goud èn deze waardigheid heeft geschonken ?quot;
Wij kinderen der negentiende eeuw slaan verbaasd over de macht
Ill
augustinus.
en invloed van een bisschop, zoowel over zijn vorst als over zijn volk. Gevaarlijk was fleze toestand zeer zeker, want niet alle bisschoppen waren Ambrosiussen, en wat deze door vromen ootmoed verworven had, trachtte een ander door vromen trots te eischen en vast te houden.
Het Christendom eischte erkenning van de rechten der menschheid. Het betwistte het goed recht der slavernij en bevorderde de vrijlating van lederen slaaf, maar vermaande overigens de slaven tot gehoorzaamheid om Gods wil, en de heeren om hunne slaven te behandelen als medeverloste broeders. De Kerk was het asyl, dat den verdrukten en lijdenden hulpe bood. Zij onderwierp de zeden der staatsambtenaren aan hare censuur, en daagde hen, die boven de wet gingen staan, voor haar gericht. Zoo werd de Kerk in een tijd van teugel-looze willekeur eene toevlucht voor de volksvrijheid, die door hare heiligen steeds en overal met vernieuwde kracht is verdedigd.
Augustinus, bisschop van Hippo Regius.
Aurelius Augustinus, in het jaar 534 te Tagaste in Afrika ge boren, werd even als Ambrosius een krachtige steunpilaar der recht-geloovige Kerk. Zijn vader was een Heiden, maar werd door middel zijner vrome moeder Monica tot het Christendom bekeerd. Aan de opvoeding van Augustinus werd niets gespaard en zijne moeder plantte in zijne jeugd hem het Christendom diep in. De 17-jarige jongeling bestudeerde te Carthago de Romeinsche litteratuur en verzonk in de genoegens der wereld. Door een schijnbaar doodelijke krankte aangegrepen , verzocht hij den heiligen doop en het daarmede verbonden avondmaal te mogen ontvangen. Reeds spoedde zich de moeder op weg, opdat haar zoon door deze genademiddelen ingewijd in de gemeente en afgewasschen van zijne zonden mocht worden, toen de ziekte een gunstigen keer nam. Nu stelde Augustinus de afwassching zijner zonden onbepaald uit en verdiepte zich in de geschriften der heidensche wijsgeeren en in de zonde der wereld, zoodat hij ten leste alle zedelijkheid van zich wierp en verscheidene jaren in zondige gemeenschap leefde met eene Afrikaansche vrouw.
Onuitsprekelijk was de smart der moeder, die nacht en dag niet ophield voor hem te bidden. Toen zij eens voor Ambrosius haar diep gewond hart uitstortte, troostte deze haar niet te zeggen: jZoo waar gij leeft, Monica, een zoon van zooveel tranen en gebeden kan niet verloren gaan.quot; Haar was echter nog meer en grooter verdriet bereid. Op onderscheidene plaatsen had Augustinus rust gezocht, maar hij vond die natuurlijk bij de wereld niet. Eindelijk besloot
113
AUGUSTINUS.
hij van Carthago, alwaar hem het woeste leven toch in den grond \' ]yiiiet beviel, naar Rome te gaan, ten einde daar ook meer aanzien ƒ en voordeel te verwerven, want zijn streven was gedurig om boven anderen roem in de rechtsgeleerdheid te behalen. Toen Monica dit voornemen vernam, ging zij hem weenende na tot aan liet strand en smeekte hem terug te keeren of haar mede te nemen. Hij overreedde haar echter met moeite, om in eene aan Cyprianus gewijde kapel nabij de zee den nacht door te brengen. Doch terwijl zij daar den nacht doorbracht, biddende, dat de reis verhinderd mocht worden, scheepte hij zich in, en toen zij in den vroegen morgen naar liet strand ijlde , zag zij liet schip, waarmee haar ongehoorzame zoon henenvoer, reeds ver in zee.
Deze reis naar Italië, hoewel de grootste smart zijner moeder, werd Augustinus nogtans tot grooten zegen. Ook daar zocht hij tevergeefs heil bij de wijsgeeren, doch de geschriften van Cicero wekten voor het eerst het verlangen naar iets hoogers weder bij hem op. Ongelukkig wierp hij zich in de armen der ketters, de manicheërs, die slechts zijne vooroordeelen tegen sommige leerstukken , vooral die * der Godheid van Christus, konden vermeerderen, zoodat hij zich zeer ongelukkig gevoelde en maar wenschte, dat hij Rome weer kon verlaten. Eene beroeping als leeraar in de welsprekendheid te Milaan was hem dus welkom. Daar was Ambrosius destijds m volle kracht werkzaam en ten toppunt van zijn roem. Door zijne groote welsprekendheid werd Augustinus tot hem getrokken; en hoewel liet enkel deze gaven waren, waarom hij Ambrosius bezocht, was dit toch het middel zijner bekeering, waarvan hij zelf zegt: »Onbewust werd ik door U, mijn God, tot hem geleid, om met bewustheid door hem tot U geleid te worden.quot; Met vaderlijke goedheid behandelde de bisschop het verdoolde schaap, en begon hem lief te krijgen, naarmate hij zijn werk aan hem gezegend zag. Augustinus had echter nog menigen kamp te strijden, voordat het licht des Evangelies de duisternis in zijn ^art had overwonnen, maar ook nu stond de verheugde moeder hem in het gebed getrouw ter zijde en troostte hem eens in een oogenblik van hevigen strijd, door te zeggen: »Mijn zoon, voordat ik dit leven verlaat, zal ik in u nog een rechtgeloovig Christen zien, dit vertrouw ik van den Heer.quot;
Augustinus moest echter nog menigen worstelstrijd doorleven. Eens bevond hij zich te huis met zijnen vriend Alypius, die bij hem woonde, toen een aanzienlijk krijgsman dezen bezocht. Deze man was een ijverig Christen en verhaalde in levendige trekken, het geloof van eenige kluizenaars in Egypte, waardoor Augustinus diep werd getroffen. »Eenvoudigen staan op en grijpen naar het Koninkrijk der Hemelen!quot;
riep hij uit, »en wij met al onze wetenschap blijven achter en wentelen
8
113
AUGUSTINUS.
ons in zinnelijken lust.quot; Diep ontroerd ging hij in den bij het huis gelegen tuin, wierp zich daar onder een vijgenboom neer en weende bitterlijk met een verbroken hart. Daar was het hem, als hoorde hij op eenmaal de stem van een kind, welke herhaalde malen riep: 5Neem en lees!quot; Hij beschouwde dit als een Goddelijk bevel om de Schrift te lezen en keerde dus terstond naar Alypius terug, sloeg daar den Bijbel open en het eerste, waar zijn blik opviel, was: sWandelt niet in brasserijen en dronkenschap, niet in slaapkameren en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid, maar doet aan den Heer Jezus Christus en verzorgt het vleesch niet tot begeerlijkheden.\'\' Onder het lezen dezer woorden ontving hij vrede in zijn hart en wenschte nu voortaan geheel zijn leven, naar den geest van dien tijd,. aan den Heer toe te wijden. Monica verheugde zich hierover en loofde God , die haar zoo boven bidden en denken verhoord had. In den Paaschnacht van het jaar 387 werd hij tegelijk met zijn zoon door Ambrosius gedoopt. Zijne moeder werd kort daarna van deze aarde naar het hemelsche vaderland der rust opgeroepen, waarover zij zoo menigmalen in de teederste liefde met haren herboren zoon had gesproken. Zij ontsliep, terwijl Augustinus zich met haar op reis bevond om naar zijn geboorteland terug te keeren; en toen men haar kort voor haren dood vroeg, of zij zoo ver van haar vaderland wilde begraven worden, gaf zij ten antwoord: »Niets is ver van God. Hij zal wel weten, waar Hij mij moet opwekken.quot;
Na haren dood vestigde Augustinus zich op een klein landgoed bij Tagaste, doch verkocht het spoedig, gaf het geld den armen en leefde met eenige vrienden in stille afzondering. Maar zijn naam klonk reeds wijd en zijd door Afrika, \'t geen den bisschop van Hippo Regius, in Numidië aanleiding gaf om Augustinus, nadat de gemeenteTth verzocht had, tot presbyter te benoemen. Met moeite was hij daartoe te bewegen; doch van het oogenblik, dat hij dit gewichtig ambt aanvaardde , gaf hij zich ook met hart en ziel aan den dienst des Evangelies over. Later aldaar tot bisschop benoemd, was zijn leveg niet slechts aan zijne gemeente gewijd, maar de Afrikaansche Kerk werd door de kracht van zijnen geest geregeerd. Zijn invloed had zich over het Westen, zijn roem zich over de geheele Kerk verbreid , toen hij in zijne stad, door de Wandalen belegerd, op den 28\'quot;° Aug. 430 onder het zingen van boetspalmen overleed. ■
Augustinus is de grootste en invloedrijkste van alle kerkvaders. Zijne geschriften bevatten een onafzienbaren rijkdom van geestelijk leven, eene diepe kennis van het menschelijke hart en getuigen in vurige taal van eene alles beheerschende liefde tot God.
Op de leerstukken van de Drieëenheid, de zonde en de genade heeft hij den grootsten invloed gehad. Nogtans was hij een man van
114.
separatisten.
zijn tijd , die onbewust veel tot verheffing van het pausdom heeft bijgedragen , terwijl het monnikenleven door hem als een Gode welgevallige daad werd aangeprezen.
Zijn in- en uitwendig leven tot aan den dood zijner moeder heeft hij in zijne »Bekentenissenquot; beschreven, waarin hij, als in de tegenwoordigheid van God, geheel zijn hart en bestaan openlegt. Die geschriften zijn overwaardig om nog door elk Christen met aandacht gelezen te worden.
In Noord-Afrika verzette zich de bisschop mensurius van Carthago tegen de dweperij der Montanisten. Zijne partij koos na zijnen dood, den archidiaken Caecilianus tot zijn opvolger en liet hem ten spoedigste door een zoogenaamden traditor wijden (311). De tegenpartij, aan wier hoofd een schijnvrome rijke weduwe, Lucilla stond, verklaarde deze wijding voor onwettig en benoemde den lector Majorinus tot tegenbisschop. Deze werd weder opgevolgd (315) door Donatus, naar wien deze partij, die zich van de kerk afscheurde, den naam van Donaiisten verkreeg. Van uit Carthago verspreidde zich de scheuring over geheel Noord-Afrika, en hier nog niet mee te vreden, brachten de zich afscheidenden de zaak zelfs voor Constantijn. Verscheidene door den keizer bijeengeroepene synoden stelden de Donatisten echter in \'t ongelijk. Ook de keizer, wien zij persoonlijk als scheidsrechter inriepen, veroordeelde hen, na beide partijen te Milaan gehoord te hebben , en nam tegen hen eenige harde maatregelen. De Katholieke kerk maakte zich vele vijanden , door dat zij de eenheid der Kerk wilde bevorderen, vaak ten koste der waarheid; daarom doopten de Donatisten allen, die uit de bestaande kerk tot hen kwamen. Zij beschouwden zich als de ware gemeente des Heeren en wilden slechts van een heilige, van den Staat gescheidene Kerk weten, ofschoon zij veelal in hun gedrag met dit beginsel in strijd kwamen. Verwoed over de harde maatregelen van Constantijn tegen hen, sloten ze zich bij de boeren aan, die wegens de lasten van den Staat als oproerigen zonder vaste woonplaats rondzwierven, om met de knots hunne miskenning te wreken en zich als de ware strijders voor het heilige rijk van Christus te laten gelden. Roovende, moordende en brandstichtende trokken ze door het land, welke handelwijze alleen door strenge wetten tegen hen en door krijgsgeweld onderdrukt kon worden. Augustinus, bisschop van Hippo, bestreed hen in zijne geschriften, maar de Donatisten ontweken eiken redetwist met hem. Keizer
115
separatisten.
Hoxorius dwong hen echter tot een mondgesprek te Carthago (411), waar tot dit doel 279 donatistische en 286 bisschoppen der Katholieke kerk verschenen. Augustinus stond aan het hoofd der laatstgenoemde en behaalde op de tegenpartij eene schitterende overwinning. Hierdoor en door nieuwe vervolgingen werd de kracht der Donatisten eindelijk gebroken. Zij stierven ten laatste uit, nadat nog sommigen in de 7\'le eeuw in hun vele lijden en strijden het bewijs geleverd hadden, welk eene vreeselijke macht een verkeerd begrepen geloof op krachtige en sombere gemoederen uitoefenen kan.
Auorus in Mesopotamië scheidde zich van de Kerk af, omdat zij naar zijne boetpredikatiën niet wilde luisteren. Hij stichtte (340) eenige kloostergemeenten , die aan de Joodsche pascha viering vasthielden en zich God in menschelijken vorm voorstelden.
Weinig tijds later ontstonden in Syrië en Armenië de zoogenaamde Massalianen, die hun zondige natuur wilden overwinnen door zonder ophouden innerlijk te bidden. Alle genademiddelen rekenden ze niet, arbeid hielden ze voor zondig en trokken bedelend rond, tot de laatste sporen dezer sekte in de -fquot; eeuw verdwenen.
In Klein-Azië trad een sekte te voorschijn , welke zich met den mooien naam van Apostolici versierde, waaruit dan ook van zelf volgde, dat zij zich voor de ware Kerk hield, terwijl zij den hemel sloot voor alle menschen, die eigendommen bezaten of gehuwd waren. Spanje leverde in dezen tijd ook zijn contingent dwaalgeesten op, Priscillia-nisten geheeten, naar zekere Priscillianus , een\' rijk en geleerd edelman, dien men voor een toovenaar hield. Onder Manicheeschen en Gnostischen invloed verzamelde hij een partij rondom zich, die door strengere middelen dan die der Kerk van de verzoekingen van den geest verlost zou worden; maar het bleek duidelijk , dat de macht van het vleesch onder deze sekte nog krachtig genoeg zich openbaarde. Op een synode in 380, te Caesaraugusta, werden zij in den ban gedaan, waarvan de uitvoering werd opgedragen aan bisschop Ithacius. Deze bewerkte bij keizer Gratianus, dat alle priscillianen uit het land verbannen zouden worden; doch Priscillianus verkreeg door omkooping niet alleen opheffing van dit edict, maar ook het bevel tot de gevangenneming van Ithacius, die echter naar Gallië ontsnapte. Toen evenwel Gratianus door zijn veldheer Maximus van den troon was gestooten, wist Ithacius dezen voor zich te winnen en de overweldiger maakte er zelfs geen bezwaar van om, belust op hunne goederen, Priscillianus en eenige aanzienlijke leden dezer sekte te Trier voor zich te dagen, waar hij ze met het zwaard liet onthoofden (385). Dit was het eerste ketterbloed, dat met plechtige rechtsvormen vergoten werd. Nu huiverde de Kerk nog over het gepleegde feit en Martinus van Tours snelde naar Trier en brak de
116
SEPARATISTEN.
kerkgemeenschap af met alle bisschoppen, die in het doodvonnis toegestemd hadden. De Priscillianen , nu door het martelaarsbloed bezield, overleefden de vervolgingen tot in de 6e eeuw.
Aerius presbyter te Sebaste leerde, dat tusschen een bisschop en een presbyter geen wezenlijk onderscheid was, en dat gebeden en aalmoezen voor de dooden niets hielpen. De scheuring, daardoor ontstaan, schijnt spoedig weer verdwenen te zijn.
JovinianuSj een asceet, beweerde, dat een dankbaar gebruik van spijzen zoowel als vasten, de maagdelijke staat en een eerzaam huwelijksleven , alle voor God gelijk was; dat het verschil in goede werken geen verschillenden graad van zaligheid deed verkrijgen; maar de Kerk was destijds blind voor deze dingen en verbande hem daarom te Milaan uit haar midden (388).
VigilANTius, uit Gallic, presbyter te Barcelona, bracht (402) in een welsprekend geschrift eene aanklacht in tegen de vereering van doode menschen, als afgodsdienst, tegen de beloften van kuischheid, als de kweekster van grove zonden, en verklaarde, dat het veel meer met de eischen van het Christendom overeenstemde , om zijne goederen wijs en weldadig te genieten, dan ze weg te werpen als een last. Hij vond hierin bij eenige bisschoppen steun, maar Hierony-mus trad als verdediger der kerkelijke zeden op hatelijke wijze tegen hem op.
Gonstantinus , uit de nabijheid van Samosata, behoorde tot eene Gnostische gemeente te Gibossa in Armenië. Door het N. Testament, dat eene hem dusver onbekende wereld voor hem opende, werd zijn geestdrift ontvlamd (660) om de tijden der Apostolische kerk terug te voeren. Zich zelf noemde hij Sylvanus en de genieenten , die hem als hun hervormer erkenden, gaf hij namen naar de gemeenten , van Paulus, waarom zij door hunne vijanden Paulicianen werden genoemd. Zij eischten van hunne leden strenge tucht, verwierpen het vasten en stonden niet slechts het huwelijk toe , maar namen hierbij zelfs de mozaïsche beperkingen niet in acht. Hun eeredienst was hoogst eenvoudig en de inrichting hunner gemeenten naar de apostolische gevormd. Zich zeiven noemden zij Christenen, maar de Katholieken wier praal, beelden , reliquiën en heiligen vereering zij verfoeiden werden door hen Romeinen genoemd. Zij verlangden op grond van evangelische vrijheid geheele scheiding van Kerk en Staat, het algemeen gebruik der H. Schrift en het algemeene priesterschap van alle geloovigen. Zij hielden echter vast aan Gnostische stellingen, het O. Testament was in hun oog geen heilig geschrift en van het N. Testament verwierpen zij de brieven van Petrus. Constantinus werd door een ambtenaar, van den keizer opgeëischt doch door een verrader gedood (684). Onder bloedige vervolgingen en scheuringen in hun midden verspreidden zich de Paulicianen in de Aziatische
117
twisten over de leer van zonde en genade.
grensprovinciën, totdat keizerin Theodora eindelijk beval (844) hen uit te roeien. Keizer Basilius Macedo doodde velen hunner in 871, waarna er nog slechts verstrooide hoepen dezer sekte bleven bestaan, die in Bulgarije een vruchtbaren bodem vonden.
Twisten over de leer van zonde en genade.
Tot op Augustinus dachten de kerkleeraars over de leer der zonde en genade zeer verschillend. Wel werd algemeen aangenomen dat het wezen van de zonde in den wil van den mensch zijn zetel had en met zijn zedelijke vrijheid ten nauwste samenhing, maar tot een volkomen verderf van den mensch en een verlies van den vrijen wil was het nog niet gekomen. In de Oostersche kerk vooral bleef de leer van den vrijen wil stand houden; zelfs Athanasius , overigens de vader der rechtzinnigheid, beweerde uitdrukkelijk, dat de mensch zich zoowel tot het goede als tot het kwade kan keeren; ook liet hij uitzonderingen toe op de erfzonde, waarvan hij geloofde , dat eenige personen vrij waren gebleven. Ook Cvrillus van Jeruzalem hield een zondeloos begin van het leven der menschen vast en liet de zonde eerst met het gebruik van den vrijen wil een aanvang nemen. Chrysostomus stelde de vrijheid des menschen en zijne zedelijke zelfbepaling zoo op den voorgrond, dat hij met allen ernst dezulken bestrafte, die hun zedelijk onvermogen tegelijk met hunne zonde afleidden van Adam. Hieruit volgde dan ook, dat de Oostersche kerk zich de bekeering voorstelde als een samenwerken der goddelijke genade met den vrijen wil, terwijl zij in de Westersche Kerk sedert Tertullianus, hoewel nog vrij onbestemd, alleen aan de genade werd toegeschreven. Arnobius sprak daar reeds van een aan geborene zwakheid en later leerde Hilarius en Ambrosius , dat de mensch reeds voor de geboorte, door de zonde bezoedeld was, zonder nog voor ieder persoon het aandeel in de algemeene schuld te bepalen, maar beiden sloten ook nog de menschelijke werkzaamheid bij de bekeering niet geheel uit. Dat deze belangrijke levensvragen in het Westen te voorschijn traden, was veroorzaakt door het optreden van Coelestius en Pelagius, twee ernstige monniken uit Brittannië, die in 410 te Rome en het volgende jaar in Afrika eene leer verkondigden die hierop neerkwam: Adam is sterfelijk geschapen, de zonde heeft hem alleen, maar niet het geheele menschelijk geslacht, getroffen. Jonggeborenen zijn in den toestand, waarin Adam zich voor de zonde bevond. De menschheid sterft niet om den dood of om de overtreding van Adam, en staat ook niet om of door de opstanding van Christus weer op.
118
pelagianen.
Ongedoopte kinderen beërven het eeuwige leven; de wet is even goed een heilsmiddel als het Evangelie en vóór Christus komst op aarde zijn er zondelooze menschen geweest.
Deze leer werd te Carthago, werwaarts Coelestius was gegaan en waar hij naar het ambt van presbyter dong, veroordeeld en hij zelf in den ban gedaan. Pelagius was reeds vroeger naar Palestina gereisd, waar hij een geduchten tegenstander aantrof in Hieronvmus, die met Paulus Orosius , een leerling van Augustinus, op een synode te Jeruzalem zijne leer bestreed. Maar de voorzitter, bisschop Johannes liet zich door de schoon schijnende redenen van Pelagius tevreden stellen. Er ontstond nu een hevig twistgeschrijf, waarin ook Augustinus zijne gewichtige stem verhief, terwijl uit Afrika eene aanklacht tegen Coelestius bij Zosimus bisschop van Rome inkwam. Deze liet zich echter door Pelagius en Coelestius overreden en sprak hem vrij, maar op een algemeene synode te Carthago in 418 , werden beiden veroordeeld, terwijl ook keizer Honorius zijn sacrum rcscriptum tegen de Pelagianen uitvaardigde. Nu trad ook Zosimus tegen hen op, zoodat Julianus van Eclanum en 18 andere bisschoppen om hun Pelagi-anisme werden afgezet; vervolgens uit Italië verdreven, vluchtten zij naar Constantinopel, waar de patriarch Nesïorius hen in de Oostersche kerk opnam. Hierdoor had hij zijne zaak met de hunne vereenigd en daar een geleerde leek Marius Mercator hen in strijdschriften aangreep, werd in 431 te Efeze een algemeen concilie belegd, waarop zoowel Nestorius als de Pelagianen plechtig werden veroordeeld, hoewel de Oostersche kerk ook na dien tijd in haar eigen van het Westen afwijkend gevoelen volhardde.
Het Pelagianisme, waarin een geheel zedelij k-godsdienstige levensbeschouwing vertegenwoordigd werd vond in het Oosten onderscheidene punten van aanraking en instemming doch de leer van Augustinus stond er lijnrecht tegenover en behaalde in het Westen de zege. Tegenover de Pelagianen verhief Augustinus zijn dogma , dat alle menschen, daar zij in Adam gezondigd Iiebben, om deze erfschuld met alle recht verdoemelijk zijn voor God. Van een vrijen wil, die de goddelijke genade zou aannemen en versterken, wilde hij niets weten, maar hij zag in de kiesvrijheid van den natuurlijken mensch slechts eene vrijheid om het kwade te doen, daar alleen de wedergeborene eenen wil tot het goede kan hebben. Wijl de mensch van wege zijn aangeboren verderf, waarvoor hij evenwel zelf aansprakelijk is, niet door menschelijke kracht maar alleen door Gods genade kan gered worden, zoo moet hieruit het gevolg getrokken worden, dat God, krachtens zijn eeuwig raadsbesluit en onafhankelijk van \'s menschen toekomstig gedrag, uit de verdorvene massa eenigen tot voorwerpen zijner ontferming verkoren , de overigen evenwel als vaten des toorns aan hunne rechtvaardige
119
SEMIPELAGIANEN.
verdoemenis overgelaten heeft. Het eerste noemde Augustinus voorbeschikking, het laatste verwerping.
Ofschoon Augustinus de theoretische hardheid dezer leer zocht te verminderen, was zij toch voor velen een steen des aanstoots in een tijd, waarin niet weinig door het monnikenwezen , overal het Pelegia-nisme de Kerk was binnengedrongen. Door de hooge plaats, die Augustinus als kerkleeraar innam, bracht zijne leer evenwel groote beweging. De Westersche Kerk verklaarde zich voor het gevoelen van Augustinus, maar het sterk doordrijven dezer leer veroorzaakte nieuwe onrust. Wel was er veel in voor ernstige geesten, dat aantrok, maar zij deden zich daarbij de vraag of Augustinus niet zelf met vele zijner gevoelens was in strijd gekomen. Zijn sterk ijveren voor het monnikendom en zijne leer: dat het niet betwijfeld kon worden, dat door de gebeden der Kerk voor de dooden, het heilaanbrengend sacrament en de aalmoezen, die voor hunne zielen gedaan werden, den overledenen ten nutte kwamen, schenen althans veeleer Pelagiaansch te zijn. Door een en ander ontstonden nieuwe twisten , want de geest van werkheiligheid van dien tijd liet zich niet door een leerstuk bezweren. In Gallië stond een geheele theologische school tegen de leer van Augustinus op, met Johannes Cassianus, abt te Masillia en leerling van Chrysostomus, aan het hoofd. Zij werden Scmi-pclagianen genoemd en verkregen in Gallie de overhand. Van de leer der voorbeschikking hadden ze grooten afkeer en kenden aan de menschelijke vrijheid bij de bekeering een zekere mate van medewerking toe; zij erkenden wel een algemeene zondigheid, maar het goddelijke beeld, dat slechts verzwakt was, had toch nog de kracht van den vrijen wil tot het goede behouden, ofschoon deze onmachtig was om zonder goddelijken bijstand tot een nieuw leven te geraken. Na een meer dan honderdjarigen strijd zegevierde echter op twee synoden, te Orange en te Val en ce (529) de leer van Augustinus ook in Gallië, onder het voorbehoud evenwel, dat men geen voorbeschikking tot het kwade aannam.
De predestinatie-leer van Augustinus rustte op de eenmaal vastgestelde erfzonde, maar daardoor kwam dus Adam vóór den val buiten dien kring te staan; ook bevatte zij, wat betreft geloof en rechtvaardiging , leemten, die later in den tijd der Hervorming zijn aangevuld. Eerst door de calvijnistische dogmatiek is de absolute predestinatie-leer tot hare hoogste ontwikkeling gebracht.
120
nestoriaansche strijd.
Twisten over de menschheid van Jezus.
Door het Arianisme was de Kerk onder veel strijd er wel toe gekomen de betrekking der drie Personen tot het eéne ondeelbare wezen Gods te bepalen, maar de verhouding der Godheid van Christus tot zijne menschheid was daardoor te meer eene vraag geworden, die de Kerk nog te beantwoorden had. Van de vroegere dwaalgeesten , die Christus een schijnlichaam toedachten of een lichaam, dat onvatbaar was voor lijden, werden nog slechts hier en daar onbeduidende sporen gevonden. Maar ofschoon de menschheid van Jezus algemeen werd erkend, toch was het nog voor velen de vraag of ook een mensche-lijke ziel tot de menschheid van Jezus behoorde. En toen dit, tegenover de Arianen , op een synode te Alexandrië (362) aangenomen was, deed zich weder de vraag voor , of men bij den Heer aan een redelijk menschelijken geest in onderscheiding van een goddelijken geest had te denken. Apollinaris, een geacht bisschop van Laodicea, leerde — zeker meer uit zucht om Christus hooger dan lager te plaatsen — dat het hoogere verstandsleven, waardoor de mensch eerst mensch wordt, bij Jezus ingenomen was door de persoonlijk inwonende Godheid. Hierdoor was Christus voor hem eigenlijk een mensch geworden God, zoodat hij dan ook geen bezwaar vond in de uitdrukkingen: gt;;God is geboren, God is gekruisigd. God is gestorvenquot; enz. In tegenstelling hiermede zochten Athanasius en de beide Gregoriussex hem te bestrijden door vast te stellen, dat naast de goddelijke natuur, ook nog een volkomen menschelijke natuur in Christus aanwezig was geweest, die uit een menschelijk lichaam en een redelijken geest had bestaan. Deze strijd kwam op het concilie te Constantinopel (381) ter sprake. Door het verwerpen van het Apollinarisme werd daar de waarachtige menschheid van Christus gehandhaafd even als zijne waarachtige Godheid tegen Arius op het concilie te Nicea.
Te Constantinopel opende zich in 428 de zoogenaamde ATcstoriaaii-schc strijd. Daar ergerde zich de presbyter Anastasius over de toenemende vereering van Maria en de steeds meer gebruikt wordende uitdrukking moeder Gods. Nestorius, patriarch van Constantinopel, viel hem bij en dit was juist aanleiding , dat de strijd ontstond over de betrekking tusschen de twee naturen in Christus. Nestorius keurde de uitdrukking aangaande Maria af en beweerde , dat het goddelijke en het menschelijke in Christus zorgvuldig van elkander moest gehouden worden, want zijne eigenschappen hadden slechts ten behoeve der verlossing samengewerkt. Te Alexandrië drukte men daarentegen sterk op de eenheid van het goddelijke en menschelijke in Christus, wat den
121
nestoriaansche strijd.
patriarch Cyrillus aldaar, een scherpzinnig maar ook een heersch-zuchtig prelaat, gelegenheid gaf met de hem eigene felheid Nestorius wegens zijne scheiding der twee naturen aan te vallen. Deze twist werd een strijd tusschen de twee groote scholen en bisdommen van Alexandrië en Antiochië. Zij gaf aanleiding tot veel misverstand en boosaardige gevolgtrekkingen , alsof Nestorius door de leer van twee onafhankelijke personen, Cyrillus door de loochening van de men-schelijke natuur, het geloof aan de verlossing vernietigd had.
Cyrillus verkondigde zijne leer in 12 anathematismen, waar Nestorius 12 andere tegenoverstelde; doch daar eerstgenoemde den strijd op het gebied van het Pelagianisme overbracht, won hij de Roomsehe Kerk tegen Nestorius, wiens leer op de synoden van Alexandrië en Rome (403) werd veroordeeld. Hierdoor ontvlamde de strijd op nieuw , zoodat Keizer Theodosius II het volgend jaar een synode te Efeze bijeenriep, waar Cyrillus reeds vóór dat de Syrische bisschoppen waren verschenen bewerkte, dat Nestorius afgezet en in den ban gedaan werd. De Syrische bisschoppen hielden daarop terstond na hunne aankomst, onder voorzitting van Johannes van Antiochië, een tegensynode, welke Cyrillus in den ban deed. In Constantinopel trokken echter de monniken en het volk partij voor Cyrillus , die eene door den keizer bekrachtigde bemiddelende geloofsbelijdenis onderteekende, Nestorius, aan de wraakzucht zijner vijanden overgegeven stierf in ballingschap (440). De verbannen Nestorianen gingen naar\' Perzië en wonnen daar velen voor hunne leer, zoodat daar nog heden Nestorianen onder den naam van Chaldeeuwsche Christenen bestaan, alsook op de kust van Malabar, waar zij naar een hunner eerste leeraars, Thomas-Christenen worden genoemd.
De strijd, door list en bedrog onderdrukt, was echter met de verbanning en dood van Nestorius niet uit de wereld. Eütyches , archimandriet van Constantinopel, ging in zijn ijveren tegen de Nestorianen zóo ver, dat hij slechts éene natuur in Christus aannam en tevens beweerde, dat het lichaam van Christus niet aan het onze gelijk was. Flavianus, bisschop van Constantinopel, riep hierop een synode van zijn kerspel bijeen (448), die Eutyches veroordeelde. Deze beriep zich daarop op eene algemeene synode en wendde zich tegelijk naar Leo den Groote van Rome. Leo handhaafde Flavianus en ontwikkelde tevens in een brief aan dezen op duidelijke wijze de leer der twee naturen in Christus. Maar de twist, die meermalen op straat met de vuisten scheen beslecht te worden, was hiermede niet uit de wereld; zelfs gelukte het Dioscorus van Alexandrië door middel van het opgeruide volk te bewerken , dat keizer Theodosius II een algemeen concilie te Efeze samenriep (449) waarvan Dioscorus voorzitter was, en waarop Flavianus afgezet en zelfs lichamelijk mishandeld werd. Leo
122
synode te chalcedon.
de Groote protesteerde tegen de besluiten dezer s roever-synodequot; bij de» keizer en toen deze plotseling het volgende jaar stierf, kwam men openlijk op tegen de gewelddadige handelingen van Dioscorus. Des keizers zuster Pulcheria, die nu met haar gemaal Marcianus den troon besteeg, was reeds vroeger eene vriendin van Flavianus en door hare tusschenkomst werd in 451 reeds weder eene algemeene kerkvergadering te Chalcedon bijeengeroepen, waarop Dioscorus en Eutyche afgezet, en het Nestorianisme en Eutychianisme werden veroordeeld. Op den grondslag van Leo\'s brief werd op deze synode als rechtzinnige leer vastgesteld: „Christus is een persoon; naar zijne Godheid eeuwig uit den Vader en den Vader in alles gelijk, naar zijne menschheid uit de maagd, de moeder Gods; welke twee God-menschelijke naturen onvermengd en onveranderd, maar ook ongedeeld en ongescheiden vereenigd zijn.quot; De synode te Efeze kreeg van dien tijd af den naam van Rooversynode.
Het was er echter ver van daan , dat de besluiten van Chalcedon algemeenen bijval vonden. De Alexandrijnen, die uitsluitend nadruk legden op de godheid van Christus, voelden zich door de besluiten gekwetst. Door de tegenpartij, Monophysielen genaamd, hadden ze steun in de monniken en het volk, waardoor in Palestina, Egypte en Syrië opstand en bloedige strijd ontstond. In Alexandrië en Antiochië stonden de bisschoppen vijandig tegen elkander over. Petrus Eullo wierp zich op tot bisschop van Antiochië en bracht de formule: »God is gekruist,quot; in de liturgie, maar keizer Leo I, die aan de besluiten van Chalcedon vasthield , joeg hem weg. De geloofsstrijd speelde daarenboven ook nog een belangrijke rol in de omwentelingen aan het hof. Toen Basiliscus keizer Zeno van den troon wierp (476), vaardigde hij om zijne partij te versterken een proclamatie uit tegen de synode van Chalcedon. De Monophysieten verkregen daardoor zulk eene macht, dat, toen later Zeno weer op den troon kwam, hij op raad van den patriarch Acacius , de partijen met eene geloofswet trachtte te verzoenen , die de betwiste formulen vermeed. Filix II, bisschop van Rome, sprak hierom over Acacius den ban uit, terwijl mede ook vele strenge Monophysieten zich om dezelfde reden van hun patriarch afscheurden.
Keizer Justinus I (518—-27) besloot aan de heillooze twisten een einde te maken door de bisschoppen der Monophysieten te verdrijven; maar dit gelukte hem slechts ten deele en zonder dat vrede en rust er iets bij wonnen. Justinianus I (527—565) volgde Justinus in de regeering op. Met geen al te groot verstand begaafd, streefde hij er naar, om op ieder gebied van menschelijke kennis een heerscher te zijn, wat hem er dus ook als van zelf toe bracht, om in de Kerk als hervormer op te treden, alle ketterij te vernietigen en alle twisten bij te leggen. Daartoe overlaadde hij de Kerk met gunstbewijzen maar, al zijne pogingen tot vereeniging en zijne in het leven geroepen geloofs-
123
dr rekapittelstrijd.
wetten brachten slechts verwarring te weeg. Hij zelf neigde naar het concilie van Chalcedon over, doch zijne hoftheologen wisten hem nuar hun zin te wijzigen, en wat deze niet vermochten, verkreeg zijne gemalin Thedora, die, na dat ze de schoonheid harer jeugd schaamteloos had prijsgegeven , door den keizer tot medeheerscheres was verheven, waarvan ze een hooghartig en tyranniek gebruik maakte. Daar zij den Monophysieten genegen was, haalde zij den keizer over, dat hij hun formule: s God is gekruisigdquot; voor orthodox erkende (533), maar hierdoor waren de katholieken verbitterd en de Monophysieten werden er niet door bevredigd. Door den invloed van Theodora was de Monophysiet Anthimus patriarch van Constantinopel geworden (535), maar in het volgende jaar werd hij door de Katholieke partij verdreven ; terwijl Vigilius, bisschop van Rome geworden , onder voorwaarde, dat hij de Monophysieten zou begunstigen, geen de minste bedenking maakte, om zijn eed te verbreken.
De naam van Origenes was dierbaar bij de Oostersche monnikenpartij, die door Theodorus Ascidas, metropolitaan van Cesarea en Cappadocië, invloed verkreeg aan het hof. Dat was te veel voor de Katholieke partij, die , vooral om de Monophysieten te treffen , van den keizer de veroordeeling van het Oregianisme wist te verkrijgen (543). De partij van Theodora wreekte zich echter, door den keizer te beduiden , dat de Monophysieten zich met de Kerk zouden verzoenen, wanneer de geschriften van theodoretus van Cyrus, ibas van Edessa en Theodorus van Mopsuestia, hoofden der Antiocheensche school i werden veroordeeld. Justinianus voldeed hieraan en veroordeelde de in drie kapittels vervatte dwalingen van die kerkleeraars (544), maar daar het Westen die veroordeeling weigerde te erkennen, was hiermede de zoogenaamde Drie kapittel strijd ontstaan. De Monophysieten verheugden zich . maar wilden ook nu nog van het concilie te Chalcedon niets weten, en de Katholieke partij ergerde zich, omdat zij in \'s keizers veroordeeling ook dit concilie veroordeeld meende te zien. Om dezen tegenstand te onderdrukken, riep de keizer de 5116 oecumenische synode van Constantinopel bijeen (553), die al de weerspannigen afzette. De keizer bereikte nogtans zijn doel niet. De Monophysieten bleven gescheiden en werden vooral in Egypte machtig, waar zij de nationaal-Kerk der Coplcn vormden en er zich een eigen patriarch verkozen. Van uit Egypte verspreidde zich het Monophysietisme naar Abessinie; en in Syrië en Mesopotamië verkregen zij door den ijver van Jacob Baradai een eigen kerkbestuur. De klove der afscheiding van de Katholieke Kerk was later door de veroveringen van den Islam, waartoe de Monophysieten medewerkten, niet meer te dempen en toen de Perzen Armenië veroverden, (536) werd daar het Monophysietisme, door de regeering begunstigd, de heerschende Kerk.
] 34
kerkelijke wetgeving.
Dat de christelijke Kerk, het lichaam van Christus, dus was verdeeld en gescheiden, was voor vele vrome bisschoppen een reden van groote droefheid. De Kerk moest echter dien strijd doorworstelen en nog was het einde er niet, want onder de Monophysieten zeiven ontstond velerlei strijd over den persoon van Christus. Strijd bijv. over de vraag of Christus een vergankelijk of een onvergankelijk lichaam had gehad, of het lichaam al dan niet geschapen was geweest, waaruit natuurlijk weder voortkwam of Jezus als mensch alwetend was, dan of Hij niet veel geweten zou hebben. Deze splinterige vraagstukken werden nog met een vermeerderd, toen keizer Heraclius (622), de Monophysieten in de staatskerk poogde terug te voeren, door een geloofswet in het leveu te roepen , waarin hij hun toegaf, dat in Christus éene godmenschelijke kracht en een wil aanwezig was. De voorstanders dezer geloofswet, die door den Roomschen bisschop Honorius was goedgekeurd, werden Monotheleten genaamd. Toen daarentegen de scherpzinnige monnik Sophronius , later patriarch van Jeruzalem (635), het tegenstrijdige dezer voorstelling aantoonde, door te bewijzen, dat de Chalcedonische leer der twee naturen ook die van twee willen in Christus noodzakelijk maakte, ontbrandde over den dubbelden wil in Christus een hevige twist. Alle middelen tot ver-eeniging bleken vruchteloos, en het Westen weigerde zelfs alle kerkgemeenschap met het Oosten.
Mede om de oneenigheid, die in Middel-Italië het gezag van den staat bedreigde , te doen bedaren, riep keizer Constantinus Pogü-natus (668—6S5) het zesde algemeene concilie te Constantino pel bijeen (680), dat ook wel het Trullaansche concilie is genaamd naar het keizerlijk paleis, waarin het gehouden werd. Het zette Honorius af en nam de leer van twee willen in Christus aan, zóo evenwel, dat de menschelijke wil gedacht werd als voortdurend aan een goddelijken wil ondergeschikt. Onder keizer Philippicus Bardanes (711—713) genoten de Monotheleten nog een kortstondige zegepraal, waarna zij zich later nog alleen bij den Libanon konden Staande houden. Daar zij zich rondom het klooster van den heiligen Maro verzamelden, verkregen zij den naam van Maronieten. Ten gevolge van en sedert de kruistochten kwamen zij in 1182 in aansluiting met de Roomsche Kerk.
Kerkelijke Wetgeving, Bestuur en Eeredienst.
De leer van eene algemeene christelijke Kerk, de algemeene synoden , de invloed en het gezag der keizers, deden als van zelf het begrip ontstaan van algemeene kerkwetten, waarin ook de besluiten van
125
kerkelijke jurisdictie.
kleinere synoden en de canonische instellingen van eenige vaders mede werden opgenomen. Zulk eene verzameling kwam het eerst voor op de synode van Chalcedon, zonder evenwel nog algemeen gezag te hebben, hoewel het in de Grieksche Kerk reeds eene gewoonte was geworden , om aan de canones der synoden kracht van wet toe te kennen. Johannes Scholasticus (t 578), achtereenvolgens advocaat en presbyter te Antiochië en daarna patriarch te Constantinopel, verzamelde en rangschikte de canones bij elkander en maakte eveneens van de verschillende kerkelijke staatswetten een geheel. Johannes de Vaster , opvolger van voornoemden Johannes, bracht eene wetgeving op de boeten bijeen, die de gestrengheid der oude kerkwetten dienaangaande verzachtte. De Afrikaansche Kerk bekrachtigde een verzameling van hare canones op het concilie van Carthago (419). De Romeinsche Kerk bezat niets anders dan een mengsel van canones van Nicea en Sardica. Dionysius Exiguus , monnik te Rome (498—514)» bearbeidde een nieuw wetboek, dat door de gunst der pausen in het Westen wettig gezag verkreeg. De door den Staat erkende kerkelijke jurisdictie onderging in dit tijdvak menige wijziging. Een vonnis, door een bisschoppelijke rechtbank als scheidsrechtster geveld, verkreeg kracht van wet, maar deze rechtspraak werd sedert de 6e eeuw minder gezocht. Echtscheidingen werden door de geestelijke rechtbanken zelden toegestaan en nog minder een huwelijk van iemand , die vroeger gescheiden was. Tijdens Justinianus werd het bisschoppelijk gerechtshof de gewone rechtbank voor de geestelijken. doch crimineele zaken bleven tot den burgerlijken rechter behooren.
Daar het eene schande was te sterven, zonder de Kerk te gedenken, werd de rijkdom van deze eene macht, waarover de geestelijken naar welgevallen beschikten. Iedere Kerk was de natuurlijke erfgenaam van alles, wat hare geestelijken bijeen vergaard hadden; zij plaatste haar vermogen in landeigendom, dat doorgaans vrij bleef van alle lasten. De clerus was hierdoor niet meer afhankelijk en trachtte de gemeenteleden zooveel mogelijk uit het bestuur der kerk te dringen, wat echter niet overal even goed gelukte. Bij de keuze van een bisschop dreef in het Oosten het volk zijn wil nog door, soms zelfs door middel van woest geweld. In het Westen, vooral te Rome, was de drang der gemeente te sterk, dan dat de clerus deze niet veel moest toegeven; zelfs gingen hier en daar nog stemmen op, die spraken van een priesterdom van alle Christenen voor God.
De presbyterinnen verdwenen in de vierde eeuw en daar het ordenen van diaconessen door het Montanisme in een kwaden reuk was gekomen, werd haar ambt sedert de s11\'eeuw in het Westen opgeheven.
Het streven der Kerk naar eenheid had ten gevolge, dat geloofstwisten aan een algemcene Kerkvergadering ter beslissing werden
126
DE EEREDIENST.
onderworpen. Deze algemeene synoden waren evenwel slechts vergaderingen van bisschoppen der staatskerk, door willekeur van keizers of patriarchen vaak bijeengeroepen, soms zelfs beheerscht. Daar evenwel de staatskerk de kern uitmaakte der christelijke Kerk en op de synoden ook bisschoppen uit de landen der Barbaren toegelaten werden, zoo konden deze Kerkvergaderingen toch ook met recht beschouwd worden als vertegenwoordigende de Katholieke Kerk, waarom zij tegen het einde der vierde eeuw oecumenische synoden werden genoemd. Werkelijk verkregen langzamerhand 7 synoden het gezag van oecumenische vergaderingen, waarbij in het Westen de synode van Sardica en in de Grieksche Kerk de tweede Trullaansche synode gevoegd werd.
Het was echter duideijk, dat, toen in de 4lt;le eeuw synoden tegenover synoden stonden, de waarheid niet bij allen was. Sommige bisschoppen twijfelden zelfs geheel aan haar, doch anderen hoopten, dat bij de toenemende ontwikkeling der Kerk ook de synoden betere uitdrukkingen van de waarheid zouden worden. De Geest Gods beweerde men, waardoor de Apostelen bestuurd werden, regeerde ook nog de Kerk, lichtte ook nog hare leeraars voor, en van daar groeide sedert de 6\'le eeuw in de publieke opinie het denkbeeld vast, dat ieder oecumenisch concilie uit kracht van den aan de bisschoppen verleenden H. Geest, in geloofszaken eeuwige waarheid uitsprak op onfeilbare wijze. De bisschoppen hadden reeds vroeger (§ 34) dit idee in de hand gewerkt en de algemeene Kerkvergaderingen brachten de Katholieke Kerk, waar zij wezen en tot wat zij zijn wilde: het Godsrijk van Christus op aarde, de eenige bron der waarheid en der zaligheid en bestemd om alle volkeren te omvatten; een éenige Kerk, vrij van de heerschappij van den Staat en volgens de Kerkwetten geregeerd door de bisschoppen, onder den invloed van den H. Geest.
In den ee re dienst was de vroegere eenvoud der eerste Christenen geheel geweken, sedert de wierook, kaarsen en heilige lampen met vele vormen en ceremoniën uit de tempels der Heidenen in de kerken waren overgebracht. Om de gemeente samen te roepen, maar ook om de booze geesten te verdrijven, weergalmde in de 7\'le eeuw het klokgelui. In het Oosten was de preek hoofdzaak, die veelal niet anders was dan een opgeschroefde rede, door de toehoorders met handgeklap beloond. In het Westen was meer de uitgebreide liturgie het belangrijkste v.an den eeredienst en bepaalde zich de prediking tot korte toespraken. Het K e r k g e z a n g verbreidde zich als beurtgezang van Antiochië uit naar Italië, waar Hii.arius, bisschop van Poitiers, Ambrosius, 1) Augustinus en anderen voor de Kerk een menigte
1) Ambrosius\'heeft waarschijnlijk het beroemde Te Deum vertaald, dat wellicht van Oosterschen oorsprong is. In de Herv. Kerk wordt dit schoone loflied omgewerkt, in het derde der Ev. Gezangen gevonden.
127
DE CHRISTELIJKE BOUWKUNST.
geestelijke liederen dichtten van de hoogste poëtische kracht en onvergankelijke waarde.
Sedert de kinderdoop meer algemeen geworden was, was de missa fidelium of het bijwonen van het Avon d m a a 1 alleen door de geloovigen opgeheven, zoodat de ongedoopten de bediening van dit sacrament mochten bijwonen. Reeds vroeger was dit sacrament als een ofter aangeduid, dat, dogmatisch ontwikkeld, het kerkelijk geloof deed ontstaan, dat brood en wijn in het lichaam van Christus veranderd werd. De doop werd dikwijls nog tot op het doodbed uitgesteld; hiermede waren in het Oosten handoplegging en zalving verbonden, maar in het Westen daarvan afgezonderd. Daar brachten de bisschoppen deze handeling als sacrament onder den naam van vormsel (confirmatio) in gebruik. Huwelijken werden kerkelijk ingezegend , waarbij sluier, trouwring en krans zaken waren, die uit het heidendom waren overgenomen. De bedevaarten naar het Heilige land werden algemeen en voor verdienstelijk gehouden; en bij openbare rampen werden reeds in de vijfde eeuw tot afwering van het kwaad plechtige processiën gehouden. In de zesde eeuw kwam het neerknielen voor de beelden in zwang en vierden vele vrouwen hare ijdelheid en pronkzucht bot, door in vrome devotie kleederen te dragen, waarin afbeeldingen van heilige geschiedenissen waren geweven.
Sedert Constantijn was de lust ontwaakt, om kostbare kerken te bouwen, bij voorkeur op de graven der martelaren. De vorm, dien men in het Westen aannam, bestond in een langwerpig vierkant met dubbele of viervoudige rijen zuilen, in de lengte doorsneden, terwijl het middelschip om de hoogte der vensters te verkrijgen, boven de nevenschepen verheven was en in een halfrond uitliep. Het zoogenaamde koor, dat hooger lag dan het ander gedeelte, was afgescheiden door hekwerk en gordijnen; hier stond het hoofdaltaar, terzijde waren de plaatsen voor de geestelijken, terwijl in het midden de zetel stond van den bisschop, die van daar het woord voerde tot de gemeente. De kansels, zoo als wij die kennen, zijn eerst in de middeleeuwen in het gebruik gekomen. Bij de kerken waren kleinere bijgebouwen, doophuizen of baptisteriën.
Deze zoogenaamde basilicastijl week eerlang voor den byzan-tijnschen, waaraan het christelijk karakter, in den vorm van een Latijnsch of Grieksch kruis is ten grondslag gelegd. Bij den La-tijnschen kerkvorm diende het langste been van den kruisstijl tot schip der kerk, terwijl dit, wanneer het Grieksche kruis dat vier gelijke armen heeft, gevolgd werd, zich in het middelgedeelte bevond. Het platte dak van basilicastijl maakte bij deze bouworde plaats voor halve cirkelbogen, waardoor boven de doorsnede van het kruis een gewelfden koepel werd gevormd als beeld van het hemelgewelf. De
128
st a a t k.und ig e woe lintg en.
Sophiakerk te Constantinopel door Justiniaan I gebouwd (538) is liet voornaamste gedenkteeken van deze bouworde uit dit tijdvak.
De wanden der heiligdommen werden met afbeeldingen van Jezus, Maria met het kind, de Apostelen en heiligen, benevens tafereelen uit hun leven , opgesierd. Straks, hoewel niet zonder tegenspraak, werden ook beelden van genoemde personen in de kerken van het Westen geplaatst. Dit was niet zoozeer uit geestdrift voor de kunst als wel het gevolg eener algemeene richting, lïeelden werden gehouden voor de boeken der onmondigen; het zinnelijke zou slechts dienen tot zinnebeeld van het bovenzinnelijke , maar Augustinus klaagde reeds luide, dat zijne tijdgenooten zóo bleven hangen aan het zinnelijke, dat ze neerknielden voor de beelden en ze gingen aanbidden.
Staatkundige woelingen en uitbreiding van het Christendom.
De zoogenaamde groote volksverhuizing (§ 33) bracht binnen Europa in Kerk en Staat de grootste verwarring te weeg. De woeste horden kwamen het eerst in aanraking met het Arianisme en het schijnt, dat dit door hen tot op zekere hoogte werd aangenomen. Alarik , der West-Gothen koning, trok in 409 met zijne woeste horden door Italië naar Rome op. De wereldstad beefde voor den man van het noodlot, die zelfs tot eenen kluizenaar gezegd had: s Ik moet voorwaarts , een god drijft mij vooruit.quot; Toen het tot hem gezonden gezantschap zeide, dat de stad vele strijdbare mannen bevatte, antwoordde hij lachende: sDes te beter; hoe dikker gras, hoe beter voor de zeisen.quot;\' In 410 werd de stad bij nachtelijken storm ingenomen en geplunderd, doch de Christenen en hunne kerken bleven gespaard, want de Ariaanschgezinde koning heette een Christen. Hij stierf reeds het volgende jaar. Zijne soldaten lieten eene rivier afleiden en in hare bedding een graf delven, in welke zonderlinge groeve het lijk van hun aanvoerder werd nedergelegd. Daarna brachten zij er den stroom weder over, en doodden de werklieden, die er toe gebezigd waren, opdat niemand dit vorstelijk graf zou schenden. *
Genserik, koning der Wandalen, was een geesel voor de kerk in Afrika. In 430 rukte de woestaard Carthago binnen en liet vele Christenen als slaven wegvoeren. De bisschop Deogratius verkocht, wat hij had, benevens de gouden en zilveren bekers der kerk, en kocht daarvoor zooveel mogelijk zijne gemeenteleden los.
Attila, koning der Hunnen % trok met zijne benden in 452 de Alpen over. Rome lag open voor den man, dien men den geesel Gods noemde, maar Rome\'s kerkvorst Leo I trok in vol plechtge-
9
129
si1 vatkunuige woelingen.
waad als lioogepriester hem te gemoet en de wereldveroverende Heiden-koning trok met zijn leger terug. Attila mocht gewichtige redenen hebben om het oor te leenen aan de beden en waarschuwingen van den priester, de redding van Italië scheen evenwel zulk een wonder, dat de volkssage verhaalde, dat Petrus met uitgetogen zwaard zijn opvolger had ter zijde gestaan.
Rome\'s rust was echter van korten duur. Genserik, die te Carthago het wijd en zijd gevreesde Wandalen-rijk stichtte, waardoor de bisschop van Rome gelegenheid vond, om de Afrikaansche Kerk onder zijn patriarchaat te brengen, trok reeds twee jaren na Attila met zijn leger naar Rome op. Doof voor de beden der priesters, trok hij de stad zonder slag of stoot binnen, en gaf haar 14 dagen lang ter plundering aan zijne soldaten over. Vele kostbaarheden werden vernield of weggevoerd, waaronder ook het heilige vaatwerk uit Jeruzalems tempel, dat echter door een schipbreuk met man en muis in de diepte der zee verdween. Het laatste uur der wereldheerschappij had nu voor Rome geslagen, ongedacht, dat aldaar eene geestelijke macht verrees , die eens alle aardsche machten verre zou overtreffen.
Hunnerik, Genseriks zoon, wilde niet alleen zijnen vader, maar zelfs de Heidenen in wreedheid overtreffen. Hij was een Ariaan; dus konden zijne geloofsgenooten de rechtzinnige Christenen in Afrika ten bloede toe vervolgen, en het scheen dan ook werkelijk of er aan het geeselen , ophangen en verbannen geen einde zou komen. Bijna 5000 Christenen werden als verbannenen naar de woestijn gedreven. Dat was een geesel ter zuivering van de Kerk van Afrika, en toen het hulpgeschrei der vervolgden te Constantinopel vernomen werd, kwam Belisarius met zijne duizenden ter hulpe snellen, maar vergat, het zwaard des geestes mee te nemen. Het Arianisme werd bij een dekreet afgeschaft, doch men bedacht niet, dat door dekreten het zondige en dwalende hart geenszins kan veranderd worden.
In het westen van Europa werd mede door den volken oorlog schier alles omgekeerd, doch wij kunnen nog slechts bij de Franken stilstaan, die sedert 43 7 zich onder het huis der Merovingers, in Gallië vestigden, en door welke onder koning Clovis (4S1—511) het thans nog bestaande Fransche rijk werd gesticht. Zijne gemalin Clotilde, eene Bourgondische Christen-vorstin en tegenstandster der Arianen, trachtte hem af te trekken van de goden zijner vaderen, maar zij kon het niet verder brengen, dan dat hij toeliet, dat zijne kinderen gedoopt werden. In eenen feilen strijd met de Alemannen gewikkeld, stond Clovis op liet punt om geheel verslagen te worden, zonder dat hij eenige kans zag om zich uit zijn groot gevaar te redden. In zijnen angst wierp hij zich op de knieën, uitroepende; »0, Jezus Christus! wien Clotilde beweert te zijn de Zoon des levenden Gods, ik smeek om uwe hulp,
130
het ontstaan per kloosters.
verlos mij en ik zal mij laten doopen, want ik heb mijne eigene goden te vergeefs aangeroepen!quot; Daarop hervatte hij met nieuwen moed den strijd en behaalde eene volkomene overwinning over de Aleman-nen. Clovis hield woord, doch polste vooraf zijne Franken. Dezen stelden hem gerust met te zeggen, dat zij hunne sterflijke goden met den onsterflijken God wilden verruilen. De koning en velen met hem ontvingen nu van den bisschop Remigius onderwijs. Op het Kerstfeest in het jaar 496 trok hij aan het hoofd van 2000 zijner edelen, allen in wit gewaad, door de versierde straten van Rheims naar de St. Maartenskerk, om aldaar gedoopt te worden. Toen de koning de doopvont naderde, zeide de bisschop tot hem: * Buig nu, trotsche Sikamber, uwen nek: bid aan, wat gij vroeger verbrand hebt; verbrand, wat gij vroeger aangebeden iiebt!quot; Na dit vermetele woord van den bisschop werd Clovis met zijne zuster Andeflida, benevens 3000 zijner krijgslieden gedoopt. De Paus noemde hem den »O tuisten zoon der Kerk,quot; een titel, welkende koningen van Frankrijk sedert gedragen hebben. Met dat al was Clovis de oude zondaar gebleven, maar werd hij nu bij een moordenaar, die hij reeds was, ook een heftig vervolger der Arianen. Wel had de Kerk weer uitwendig eene groote overwinning behaald, doch tegelijkertijd een menigte onkruid geoogst.
De deur, die er nu tot uitbreiding van het Evangelie onder Franken en overwonnen Alemannen geopend was, werd spoedig gebruikt door Fridolin , een jonge monnik uit Ierland, die vol vuur en ijver het Evangelie den Alemannen verkondigde. Hij werd aan dit rijk gezegend werk in 538 door den dood ontrukt, doch Ierland, door Patrick (t 460) tot het Evangelie gebracht, was destijds eene kweekschool van Evangelieboden, waar de Heer in Columbanus eenen anderen vrede-bode verwekte, die in 590 met nog twaalf lersche monniken het aangevangen werk met kracht voortzette. Onder de grootste ontberingen trokken zij door een groot deel van Europa, overal het Evangelie verkondigende en kloosters stichtende, waarin de jongelingschap kon onderwezen worden. De tegenstand bleef natuurlijk ook niet uit, maar toch smaakte Columbanus nog aan het eind van zijn leven het genoegen, dat de koning der Longobarden, Agilulk, met vele zijner onderdanen werd gedoopt.
Het kluizenaarsleven, waaruit de kloosters zijn geboren, was in het Oosten niet iets nieuws , maar bestond reeds onder enkele hei-
9»
J 31
het kluizenaarsleven.
densche volken , lange jaren vóór onze tijdrekening. Zeer natuurlijk was het, dat de Christenen der eerste eeuwen, tijdens de vervolgingen, naar de woestijnen vluchtten, om aan de handen hunner vijanden te ontkomen. Wat deze echter uit nood deden, dat werd door anderen nagevolgd uit gemaakte vroomheid of dweeperij, want de reuk der heiligheid, die van het kluizenaarsleven uitging, was een lokaas voor velen, om zich aan dit leven over te geven, ten einde bezocht, geacht en bewonderd te worden. De woestijnen van het Oosten waren dientengevolge weldra met kluizenaars gevuld, bij welke de behoefte aan gemeenschap sommigen er toe bracht om hunne hutten dicht bij elkander te zetten of onder een gemeenschappelijk dak te leven. Dit en het latere kloosterleven was echter anderen lang niet vroom genoeg, die daarom in de woestijn bleven, maar er in halve wilden ontaardden of tot de grofste dweperij vervielen. Deze kaatsten zijn in de geschiedenis onder den naam van pilaarheiligen bekend, die zich zeiven te heilig achtten om met de onreine aarde in aanraking te komen en daarom een verhevenheid bouwden, waarop ze gingen wonen. Zekere Simon had het hierin zoo ver gebracht, dat hij omstreeks 430, op eenen berg bij Antiochië, meer dan 30 jaren lang onder den blooten hemel op een pilaar leefde , welken hij langzamerhand tot een hoogte van 36 voeten had opgetrokken. Het domme volk gaapte den dwaas als een groot heilige aan en bracht hem ruimschoots voedsel, dat door Simon in een aan een touw neergelaten korf in ontvangst genomen en naar boven getrokken werd , terwijl hij als een boetprofeet het daar beneden staande volk vermaande.
Onder het beter gezinde deel der kluizenaars bracht PACHOMius,in het jaar 320 op het in den Nijl gelegen eiland Tabennae eene veree-niging naar vaste regels tot stand, onder een gemeenschappelijk opper hoofd die abt, dat is, vader heette. Het gebouw werd cl au strum of klooster, dat is een afgesloten plaats, genaamd, en zijne bewoners monniken, dat is, eenzaam levenden. Pachomius stichtte mede een paar vrouwenkloosters, voor de zoogenaamde maagden, die als kloosterlingen den naam van nonnen kregen. Het klooster te Tabennae was weldra het hoofdklooster van vele andere, bevolkt door duizende monniken. Macarius riep in de woestijn van Scythië onderscheidene kloosters in het leven, en in Palestina stichtte Hilarion bij Gaza een klooster, dat weldra vertakkingen kreeg door geheel Syrië, terwijl nog aan het eind der vierde eeuw door zekere vrouw, Paula genaamd, bij Bethlehem een monniken- en drie nonnenkloosters werden gesticht.
Door de monniken, die Athanasius op zijne reizen naar het Westen vergezelden, werd daar het monnikendom bekend. Zij werden er in het eerst aangestaard en bespot, maar spoedig (omstr. 400) door Mar-
133
«
het kloosterleven.
TiNus van Tours en Cassianus in Gallië, door Ambrosius en Hiero-nvmus in Italië en door Augustinus in Afrika nagevolgd.
Met het ijveren voor monnikenkloosters prees de \'Westersche Kerk het kloosterleven voor het vrouwelijke geslacht niet minder aan. Hieronymus dreef dit te Rome zelfs zoo ver, dat de ouders der aan zienlijkste dochters hern noopten de stad te ontvluchten. Enkelen waren er, die de hooge waarde van het kloosterleven niet toestemden, onder welke Chrysostomus. Krachtig klonk vooral ook de stem van den asceet Jovinianus , die de waarde des uitwendigen levens van het inwendige, dat des geloofs, afhankelijk stelde, maar de veroordeeling zijner woorden door de machtigen in de Kerk was zijn onverdiend loon,
Het monnikendom was de vrucht eener ziekelijke zedekunde der zelfverloochening. Om tot een hoogeren trap van deugd te kunnen geraken , moest men asceet of maagd, en in lateren tijd monnik of non zijn. De Kerkvaders prezen deze levensrichting aan, en de Ale.xan-drijnsche catecheten-school verbreidde de gevaarlijke stelling, dat er een hoogere en een lagere deugd bestond. De lagere deugd kon in het gewone leven verkregen worden »maar , zoo de mensch uit zich zelf aan het gebodene iets toevoegde , dan eerst werd hij nuttig en verdienstelijk.quot; Om dat hoogere verdienstelijke leven deelachtig te worden , moest men zich, meende men, van de wereld afscheiden, waarom vele ware Christenen, en in de s\'\'\' en 6de eeuw de keur van de kinderen Gods, zich aan het kloosterleven toewijdden. Oorspronkelijk verbonden zich de kloosterlingen tot geenerlei belofte omtrent den duur van hun verblijf in het klooster, maar met den terugkeer in de wereld haalde men zich de kerkelijke straffen op den hals. Het aangaan van een huwelijk door eene aan God verloofde maagd werd sedert Basilius niet alleen beschouwd als overspel, maar ook als bepaald nietig.
Behalve geestelijke oefeningen hielden de kloosterlingen zich met lichten arbeid bezig. De kloosters waren soms toevluchtsoorden voor bedrukten en vervolgden, inrichtingen voor armen en zieken of seminariën voor geestelijken, maar ook kweekplaatsen van eerzucht, ijdelheid en luiheid, en schuilplaatsen van misdadigers. Daar het monnikendom spoedig verbasterde, en het in de hand van heersch-zuchtige bisschoppen een gemakkelijk op te ruien leger vormde , dat dikwijls gebood over de gevoelens en vuisten van het gepeupel in den strijd tegen Heidenen of ketters, waren sommige kloosters juist het tegendeel, van wat ze wezen moesten. Basilius de Groote vooral, heeft getracht de kloosters vruchtbaar te maken tot heil voor de Kerk, waartoe hij aan de onder zijn opzicht staande kloosters regels gaf, die later door al de kloosters van het Oosten zijn gevolgd.
In het Westen was het aantal monniken mede groot, maar daar
133
het ontstaan van het pausdom.
ze hier zonder vaste regels vaak in de grootste wanorde overal verspreid leefden, waren ze niet zelden een last der maatschappij. Benedictus van Nursia trok zich hunner aan, na zelf vele jaren in eene eenzame spelonk nabij Rome zijne jeugd verdroomd te hebben. Hij stichtte in het jaar 529 het Benedictijnenklooster, dat weldra door vele andere van dien naam werd gevolgd, waardoor orde, eenheid en wet onder den monnikenstand in het leven trad. Na voorafgaanden proeftijd van een jaar, eischte hij de belofte tot het bestendig verblijf in het klooster, tot gehoorzaamheid, ootmoed en kuischheid, en gebood nevens den akkerbouw en het ontginnen van woeste streken, ook wetenschappelijke bezigheid en opvoeding der jeugd. Onberekenbaar is de zegen door de Benedictijner-monniken over de Westersche Kerk gebracht, want de destijds alles behalve luie monniken verhoogden niet slechts door akker- en landbouw \'s lands welvaart, maar zij verschaften den Heidenen bij het Evangelie voor het hart, ook het noodige levensonderhoud. Waar door hen een zendingsstation werd opgericht, namen zij ijverig bijl of aks ter hand, en te midden der wildernis verrees weldra een klooster, om welks muren straks door hunnen arbeid een zee van de schoonste korenvelden golfde , als eene oase in een woestenij. Het verbaasde Heidensche volk stond dit als een wonder aan te gapen, doch de monniken leerden hun daardoor met den godsdienst ook de waarde der nij verheid kennen. Zij brachten den arbeid in eere, moerassen werden gedroogd, bosschen geveld en de ploeg bracht alras door de zegenende hand des Heeren de vruchtbaarste landouwen te voorschijn. Daarenboven was het klooster de drukpers van dien tijd en bezat het zijne studeerkamer en boekerij. De Benedictijnen hebben de gedenkteekenen der oudere letterkunde voor een schoone-ren tijd bewaard, en daar er binnen het klooster gevonden werd, wat men daar buiten veelal te vergeefs zocht, zonden vele vrome ouders hunne kinderen bij voorkeur naar de kloosters ter opleiding, en betoonden den zegen te waardeeren door aanzienlijke giften aan deze te vermaken. Edoch dit had treurige gevolgen. Zoo werd menig klooster op den duur zeer rijk in aardsche schatten, maar arm in geestelijke zegeningen en daardoor juist het tegendeel van wat het vroeger was geweest.
Sedert keizer Constantijn de Kerk met aardsche eer en heerlijkheid kroonde en de bisschoppen in een koninklijk paleis liet wonen, duurde het niet lang of velen hunner vergaten, nederige dienstknech-
131.
UK BISSCHOPSSTOEL VAN ROME.
ten van Christus te zijn. Velen lieten zich al spoedig bedienen met vorstelijke pracht en beschouwden de lagere geestelijken als hunne vasallen, de leeken als hunne lijfeigenen. De bisschoppen van het platteland zagen hunne rechten gedurig besnoeid door de bisschoppen der groote steden, die hen eindelijk zelfs van den bisschopsnaam beroofden om daarna over het meesterschap te twisten met huns gelijken, totdat de bisschoppen der hoofdsteden AIctropolitanen werden genaamd.
Met dien naam was de meerderheid dezer bisschoppen over die van hun ressort erkend; de metropolitaan wijdde hen en verkreeg invloed bij hunne benoeming; hij beriep de provinciale synoden, waarin hij tevens voorzitter was en waarin hij stemde, niet als vertegenwoordiger zijner gemeente, maar op eigen gezag als door den Heiligen Geest. Weldra echter werd den metropolitanen van de groote steden Rome, Antiochië en Alexandrië en later insgelijks van Jeruzalem en Constantinopel een hooger gezag toegekend. Zij verkregen hooger gezag en aanzien van wege den apostolischen oorsprong hunner gemeenten (moedergemeenten), door den rijkdom van deze en de veelvuldige gelegenheid om de bisschoppen der provinciën aan zich te verbinden. Reeds op de synode te Nicea was dit erkend, en om deze meerderheid te doen uitkomen, zonder de metropolieten van andere groote steden in hunne waardigheid te krenken, gaf men hun uit genoemde steden in de sde eeuw uitsluitend den naam van Aartsbisschop, Exarch of Patriarch. Op hunne beurt gingen dezen nu de metropolieten wijden, riepen synoden bij elkander en beslisten alle rechtszaken in laatste instantie. De heerschzucht was hiermede niet voldaan, want nu ontstond onder deze vijf patriarchen een strijd, wie van hen de meeste zou zijn.
In de Westersche Kerk was Rome de eenige apostolische zetel. De onbekende schrijver der Clementinen heett wellicht de fabel verzonnen , dat Petrus de eerste bisschop van Rome is geweest, ofschoon de dood van dezen apostel onder Nero als zeker mag worden geacht. Het denkbeeld van het primaat van Petrus, dat hierdoor ontstond, gaf reeds in de 3d\'! eeuw aan den roomschen stoel als de Cathedra Petri (met onjuist beroep op Matth. XVI: 16—iS) groot aanzien en een overwicht op de andere patriarchen, met uitzondering van den patriarch van Constantinopel, die insgelijks, en vooral sedert hij als middelpunt van de Oostersche Kerk erkend was, op den eersten rang aanspraak maakte. Wanneer deze de gunst, steun en macht van het nabijzijnde hof genoot, was hij voor dien van Rome een geduchten tegenstander, maar die keizerlijke steun was zeer wisselvallig en dikwijls verliet ze hem geheel, soms zelfs om den patriarch van Rome bij te vallen, ten einde door de macht van dezen zich de wankelende heerschappij over Italië te ver-
135
i.ko de groote.
zekeren. Daarentegen was de patriarch der oude wereldstad Rome, met de graven van Petrus en Paulus in haar midden, meer onafhankelijk van de luimen en kuiperijen van het verwijderde byzantijnsche hof. Ue gemeente van Rome, eene der oudste van de Christenheid, en vermaard wegens hare weldadigheid, had daarenboven meestal bisschoppen aan haar hoofd , die wegens hunne rechtzinnigheid en ijver hoog stonden aangeschreven. Zij werden door andere bisschoppen in moeilijke gevallen geraadpleegd en bij twisten als scheidsrechter ingeroepen. Hunne vriendschap werd gezocht, soms door concessies gekocht, omdat men wel wist, dat de partij, waaraan Rome hare bescherming schonk, bijna altijd zegevierde. Waar dus de glans der verleiding zóo krachtig om den apostolischen stoel straalde, daar was het niet te verwonderen maar te verwachten, dat zij, die er op zaten, tot de overtuiging kwamen, dat op den geheelen christelijken aardbodem niets beslist kon worden zonder den Roomschen stoel, en dat, vooral in zaken, die het geloof aangingen, alle bisschoppen zich moesten wenden tot den opvolger van den heiligen Petrus te Rome.
Niet alle patriarchen van Rome hadden veerkracht en verstand om van alles, wat in het voordeel van den Roomschen stoel was, zoo veel mogelijk partij te trekken, maar van 440 tot 461 zat er een man op, die deze eigenschappen bezat en die kunst uitnemend verstond. Zijn naam was Leo 1, door zijne tijdgenooten de Groote genoemd. Hij was de eerste, die de idee ingang deed vinden, dat Petrus in Rome bisschop was geweest en de pausen diens opvolgers waren. Dien overeenkomstig handelde hij onder het besef eener schoonere toekomst met helder bewustzijn, want krachtens de opvolging van den heiligen Petrus was bij hem de Roomsche Kerk de rots, waarop de Katholieke Kerk rustte en de bisschop van Rome het hoofd, dat, naar Goddelijke inzetting, voor de geheele Kerk had te zorgen. Door nederigen hoogmoed gedreven was hij zich zijner onwaardigheid bewust om zulk een ambt te bekleeden, doch het geloof, dat God hem daartoe verkoren had en de heilige Petrus zelf in hem werkte, maakte hem krachtig en onversaagd, (zie § 42). Aan alle bisschoppen, die bij hem raad en hulp zochten, verleende hij gunstig gehoor, maar beduidde hun tevens, dat hij wel zijne zorgen en plichten, maar niet de volheid zijner macht met hen deelde.
Keizer Valentinianus III vaardigde (445) eene wet uit, waarbij aan den Apostolischen Stoel de hoogste wetgevende en rechterlijke macht werd opgedragen. Oe keizer was hiertoe overgegaan, nadat I-eo hem had beduid, dat het verstandig was, om de zich reeds afscheidende provinciën door een kerkdijken band met de hoofdstad te verbinden. Voor het Oosten was deze wet van geene kracht, en voorliet Westen werd zij wegens verval van het rijk, spoedig slechts een rechtstitel voor de toekomst.
130
gregorius de groote.
Op de door Leo gelegde grondslagen werd door Gregorius 1, even als Leo de Grootc genaamd, ijverig voortgebouwd (590—604). Uit een aanzienlijk geslacht gesproten, had hij de eer en het voordeel voor de monnikskap verwisseld, tot hij ten laatste den Roomschen stoel besteeg. Gestreng tegen zich zeiven en anderen, was hij voor armen en leêgloopers mild tot verkwistens toe. Hij wordt onder de Kerkvaders van het Westen gerekend, verbeterde het kerkgezang, gaf aan den Roomschen godsdienst zijne geheimzinnige pracht, aan de avondmaalsviering den tegenwoordigen vorm als misoffer en deed in de verbeelding van het volk het bestaan van het vagevuur opkomen. Tegenover den byzantijnschen bisschop Johannes de Vaster, die den titel van oe c u m e ni s c h (algemeen) patriarch aannam, noemde Gregorius zich sKnecht der knechten Godsquot;, maar zijne opvolgers vergaten niet, om er spoedig den titel van »A1 g e m e e n bisschopquot; naast te stellen.
Het aanzien van den Roomschen stoel ontstond alzoo door verschillende omstandigheden, waartoe ook niet weinig de bekeering der Germaansche volken bijdroeg. Onderscheidene landen waren als zoovele wingewesten van Rome, onder welks oog de zendelingen werkten, die geen grooter genot kenden, dan dat ze den opvolger van Petrus de vruchten van hunnen arbeid mochten aanbieden. Behalve dat de clerus in navolging der monniken sedert de 5Je eeuw een kale plek op de kruin droeg, (tonsura Petri) gebruikte zij voor de verschillende kerkelijke verrichtingen onderscheidene feestgewaden. De bisschop van Rome maakte hier gebruik van door als een bewijs van bijzondere genegenheid een kleed van witte wol (pallium) aan de bisschoppen van het Westen te zenden. Door zijne besluiten en door het zenden van vicarissen zelfs naar de verst verwijderde gewesten oefende hij zijn oppergezag uit. De bisschoppen werden daardoor vasallen van den heiligen stoel, hun gebied was een leengoed van den bisschop van Rome, waarvoor zij hem een leeneed van erkenning en trouw moesten zweren.
De bisschop van Rome droeg, even als wel vroeger die van Alexandrië, sedert de 6\'lc eeuw, bij voorkeur den naam van paus., dat is: papa of vader\', wat was dus natuurlijker dan dat hij, naarmate zijne macht klom, ook onderwerping aan het vaderlijk gezag eischte ? Hij spaarde tranen noch stoute woorden, al naarmate hij die in zijn eigen belang noodig oordeelde, totdat hij onafhankelijk van allen, zich zegevierend niet slechts over de Christelijke Kerk, maar over heel de wereld verhief. Met behulp van banvloek en zwaard regeerde hij weldra over koningen en keizers, zijne legaten verschenen en beslisten in elke synode, en in zijnen naam werd men vrijgesproken of verdoemd,
137
KERKGESCHIEDENIS DEK MIDDELEEUWEN.
EERSTE TIJDVAK.
VAM GREGORIÜS I TOT PAUS IMVOCfCNTIUS III.
In de binnenlanden van Arabië leefde tegen het eind der 6de eeuw een volk, waarvan slechts een deel, dat aan de kusten handel dreef, bekend was, terwijl het overige in roofzuchtige horden, door stamhoofden bestuurd, in het binnenland rondzwierf. Zij waren afgodendienaars en vereerden in het bijzonder een heiligdom te Mekka, niet name Caiiba, in hetwelk zij meenden het graf van Ismaël te bezitten, van wien zij beweerden af te stammen. In dit land verhief zich plotseling een uit verschillende bestanddeelen saamgesmolten godsdienst, die zich met verbazende snelheid over drie werelddeelen te gelijk uitbreidde, eene nieuwe wereldheerschappij schiep en een geduchte geesel werd voor de ingesluimerde christelijke Kerk vooral van het Oosten.
Mohammed, de stichter van dien godsdienst, werd in 571 te Mekka uit een aanzienlijk geslacht geboren, doch daar hij zijne ouders vroeg verloor, en deze hem maar weinig nalieten , werd hij door zijnen oom tot den handel opgeleid, waartoe hij al vroeg verre reizen met karavanen moest maken, zoodat hij vaak gelegenheid had, om zoowel iets van het Joden- als van het Christendom te leeren kennen. Later bestuurde hij de handelszaken der rijke weduwe Chadidja, die hem bovendien hare hand bood. Ziekelijk en aan zenuwtoevallen onderhevig, trok hij zich niet lang na zijn huwelijk in de eenzaamheid terug, leidde daar een bespiegelend en mijmerend leven en kwam er door zijn zenuwachtig gestel somtijds in de verbeelding, dat zich goddelijke visioenen aan hem openbaarden. Daar bestudeerde hij het Joden- en Christendom, voor zoover hij beide, doch zóo als hij ze in hunnen
mohammed.
diep vervallen toestand, had leeren kennen, waardoor hij van beide eene slechte gedachte had opgevat. Begaafd met dichterlijken aanleg en geheel in zijne mijmeringen over den godsdienst verzonken, vatte hij het voornemen op, om als hervormer op te treden, en meende, in zijne overspannen verbeelding, hiertoe van God geroepen te zijn. Hij maakte een godsdienstig samenstel uit Christelijke, Joodsche en Heidensche begrippen, liet wel Mozes en Christus eene plaats als Godsgezanten behouden, maar verwierp overigens zoowel de leer der Drieëenheid, als de Mariavergoding en de vereering der heiligen. Zich zeiven vergat hij echter niet, want zijn hoofdbeginsel was: »Er is maar één God en Mohammed is zijn profeet.quot; Onder voorgeven , dat hij van den engel Gabriël verschijningen ontvangen had, kwam hij van tijd tot tijd met zijne leerstellingen voor den dag, die, in 114 afdeelingen bestaande, door zijn schoonvader Abu Beker werden verzameld, waaruit later de Koran, nog heden het geloofsboek der Mohammedanen, ontstaan is. Mohammed trachtte natuurlijk zijnen godsdienst aannemelijk te maken. Vijf malen op een dag moest de geloovige, met het aangezicht naar Mekka gekeerd, zijn gebed opzeggen en eens in het jaar moest hij eene bedevaart naar de Caaba ondernemen. Vasten voerde halverwege ten hemel, maar het ontsluiten der hemelpoort kon niet zonder vele aalmoezen verkregen worden. Meer nog werden moed en dapperheid beloond. Hem, die in den heiligen strijd sneuvelde, wachtte een hemel vol schoone jonge vrouwen en slaven zonder tal; den lafaard wachtte de hel tot straf, een oord van schrik en ellende, in onderscheidene klassen verdeeld. Door den engel Gabriël waren aan Mohammed een elftal vrouwen toegestaan, schoon niemand anders meer dan vier mocht nemen. Van deze vergunning maakte hij echter eerst na den dood van Chadidja gebruik. De Vrijdag werd tot rustdag ingesteld, het gebruik van wijn en varkensvleesch verboden.
Er waren echter weinigen, die van de leer des profeten gediend wilden zijn en wie had ook ooit kunnen denken, dat hij met zijn verzinsel eenigen opgang had kunnen maken ? Alleen eenige zijner bloedverwanten vielen hem toe; eindelijk, hoewel met veel spot en smaad bejegend, vond hij toch zooveel aanhang, dat zijn eigen stam tegen hem samenspande. Om zijn leven te redden vluchtte hij in 622 naar Medina. Deze vlucht, het begin der Mohammedaansche jaartelling. die echter naar maanjaren van 354 dagen rekent, was het keerpunt in Mohammeds leven. Te Medina werd hij met opene armen ontvangen en van daar uit begon hij met een van ijver bezield leger geducht te worden. Met het zwaard werd Mekka veroverd, (630) alwaar de oud-heidensche Caaba door hem werd gewijd tot hoofdtempel van den nieuwen godsdienst, die Islam (het geloof) heette en welks belijders
139
MOHAMMEDS OPVOLGF.RS.
Moslem in, muzelmannen of geloovigen genoemd werden. Mohammed veroverde in weinige jaren geheel Arabië, en, stout op zijnen voorspoed, vormde hij reeds het plan om ook het aangrenzende Syrië aan zich te onderwerpen , toen de dood hem overviel in 632. Naar sommigen meenen, werd hij door eene Joodsche slavin vergeven. Hij stierf met de woorden op de lippen: »Omhoog tot de heerlijke kampgenooten in het paradijs!quot;
Aangemoedigd door de behaalde overwinningen, maar meer nog door dat Mohammed aan zijne volgers de uitbreiding van zijne leer door wapengeweld had tot plicht gesteld, bij de hun voorgespiegelde toekomst, konden de Arabieren niet rusten , maar deden onder Moham-meds opvolgers, Kalifen geheeten, ontzaglijke veroveringstochten. Met overheerend geweld onderwierpen zij Syrië in 639, Palestina en Egypte in 640, Perzië in 651 en de geheele noordkust van Afrika in 707 aan zich.
Stroomen bloeds werden daarbij vergoten, want al wat tegenstand bood, werd neergesabeld. Dat was een ware ramp voor de kerken van het Oosten , alwaar de Christenen het »waakt en bidtquot; hadden vergeten, en die, nu de ure der bezoeking naderde, op geduchte wijze leerden, dat evenmin hunne rechtzinnigheid of hun twisten over de doode letter, als de onrechtzinnigheid en bijgeloovigheid der anderen , bestand was tegen de stoute taal van het zwaard der Mohammedanen. Gansche scharen naam-Christenen namen den Islam aan en bogen gedwee het hoofd om eenen anders zekeren dood te ontgaan. Van vele eertijds bloeiende Christengemeenten was weldra geen spoor meer te vinden en wat er van de Aziatische Kerk nog was overgebleven, had een kommervol bestaan, terwijl de leden nog bovendien gedrukt werden door het opbrengen van een zwaar hoofdgeld. Geprikkeld door zoo grooten voorspoed , staken de Arabieren, die latei-in het Oosten ook Saracenen, in Afrika Mo oren genoemd werden, in 711 uit Afrika naar Spanje over en vernietigden daar het West-gothische rijk. Als een zwerm ontelbare sprinkhanen trokken zij over de Pyreneën naar het noorden en deden eenen inval in Frankrijk. Gansch Europa beefde van schrik, want het scheen werkelijk, dat geene macht ter wereld hun weerstand kon bieden. Doch de Heer sprak: sTot hiertoe en niet verderquot;. Zij werden in 732 door den dapperen hertog Karel Martel, na een zevendaagschen slag bij Tours aan de Loire teruggeslagen. In Spanje hielden zij zich tot 1492 staande, gedurende welken tijd hun rijk zich in Azië met reuzenschreden uitbreidde, totdat het langzamerhand weer begon af te nemen.
De Mohammedanen zijn in het ondoorgrondelijk Godsplan een geesel voor de Kerk geweest. Machteloos om zich in onzen tijd met het zwaard
140
uitbreiding des evangelies.
als vroeger, geducht te maken , breiden ze nogtans hun geloof onder het Heidendom steeds met groote veerkracht uit. Voor de bekeering van de millioenen Mohammedanen tot het Christendom kon tot dusver slechts weinig gedaan worden, terwijl hunne aanwezigheid tevens een groot beletsel is voor de verbreiding van het Evangelie onder het Heidendom.
Uitbreiding des Evangelies in Europa.
Terwijl de Mohammedanen zulke schrikkelijke verwoestingen in het Oosten aanrichtten, waardoor op vele plaatsen het Evangelie voor den Koran zwichtte, breidde zich de Kerk in het westen van Europa meer en meer uit. Verachtering in de genade en vooruitgaand bijgeloof was ook daar, wel is waar, duidelijk zichtbaar, maar er waren toch nog vele mannen, die, al ging het ook met bijgeloovigheid gepaard, met een hart vol liefde voor hunnen Heer, liever in allen eenvoud den Heidenen het Evangelie wilden verkondigen, dan zich met de vele onvruchtbare twisten van dien tijd op te houden. De Heer deed ook nog uit veel verkeerds iets goeds te voorschijn komen.
In Brittannië was reeds vroeger het Evangelie gebracht; doch daalde Pieten en Schotten door hunne invallen de Britten gedurig verontrustten, riepen dezen de Anglen en Saksen uit Sleeswijk en Holstein te hulp. Deze bondgenooten werden hun echter even lastig als hunne vijanden, dreven hen in de berglanden van Northumberland terug, waar zich de Britsche Kerk staande hield, en herstelden overigens allerwege het Heidendom. De lersche abt Columbanus (i 597) bracht de Pieten en Schotten het eerst tot het Evangelie, want de stammen-haat was te groot, dan dat deze het Evangelie van de Britten konden aannemen. Gregorius de Groote had echter reeds lang een belangstellend oog op dit onderling twistend volk geslagen. Hun ongeluk was wellicht de aanleiding dat hij, nog monnik zijnde, dit volk lief kreeg en na ernstig beraad later eene krachtdadige zending er onder begon. Hij wandelde namelijk eens op de markt te Rome en zag daar eenige schoone jongelingen, die te koop werden aangeboden. Op zijne vraag, uit welk land zij afkomstig waren, werd hem Brittannië genoemd. En toen hij vroeg: «Hoe heet dit volk!quot; antwoordde men hem: »Angelen.quot; »Inderdaadquot;, zeide hij, »zij hebben het gelaat van engelen, en hoe jammer, dat zij geene medeërfgenamen van de engelen in den hemel zijn!quot; Toen hij verder vroeg: »Waar zijn zij van daan?quot; en hem »Deïraquot; (Northumberland) geantwoord werd, hernam hij: »Ja zeker de ira, ontrukt hen aan den toorn Gods en brengt hen tot de genade van Christus.quot; Hij kocht hen daarop vrij.
141
het christendom in duitschland.
gaf hun christelijk onderwijs, en toen hij later bisschop geworden was, peinsde hij op middelen om dit volk voor het Christendom te winnen. Weldra deed er zich een goede gelegenheid voor. Koning Ethelbert van Kent trad in het huwelijk met Bertha, dochter van Childebert, Christenkoning der Franken. Gregorius maakte hiervan gebruik en zond een gezantschap van 40 Benedictijners om den koning geluk te wenschen, maar om tevens Christus onder de Angelsaksen te verkondigen. Hij bereikte zijn doel, want de koning en duizende zijner onderdanen werden in de Christelijke Kerk opgenomen en het hoofd van het gezantschap, Augustinus, werd tot aartsbisschop van Canterbury gewijd (597)- Koning Ethelberts zuster, Ethelberga , nam mede het Christendom aan en trad in het huwelijk met Edwin , koning van Northumberland, onder voorwaarde, dat hij het Christendom ernstig onderzoeken zou. De vredebode Paulinus vergezelde haar derwaarts en de Heer zegende hun beider arbeid zoozeer, dat koning Edwin in 627 met eene menigte zijner onderdanen werd gedoopt. Andere koningen namen mede het Christendom aan, totdat eindelijk het Evangelie voor goed over het Heidendom in Engeland zegevierde. Gregorius liet de tempels der afgoden aan den waren God wijden, maar ofschoon hij het volk nog vele oude gebruiken liet behouden, mocht het hem niet gelukken, dat ze in den bisschop van Rome hun geestelijk opperhoofd wilden zien.
Dat in Duitschland, zoo ver zich de macht der Romeinen uitstrekte, reeds vroeg het Evangelie bekend was, hebben wij reeds in § 26 gezien. De eigenlijke zending begon echter eerst in 590, toen de reeds genoemde Columbanus en zijne helpers zich naar de Vogesen begaven, waar door hen onderscheidene kloosters werden gesticht. Van daar verdreven begaven zij zich naai- Zwitserland, waar Gallus (I 640), een lersch monnik en kweekeling van Columbanus, het beroemde klooster St. Gallen stichtte, waardoor zijn naam en arbeid vereeuwigd is. In Duitschland werkte de Frankische bisschop Emmeranus van Aquitanie (650). Later werd door bisschop Rupkecht van Worms (t 718), menig plantje weer opgekweekt, dat vroeger door den heilige Severinus gezaaid, maar door den stroom der volksverhuizing was geknakt. Ruprecht legde er den grond voor het bisdom te Salzburg, en zijn arbeid werd door den kluizenaar Carbimanus verder voortgezet. Kiliaan, een lersch zendeling, werkte met anderen in Wurzburg aan den Main. Hertog Gosbert liet zich door hem doopen en vele anderen volgden dit voorbeeld. Daar de hertog, even als koning Herodes, Geilane de vrouw van zijnen broeder gehuwd had, bracht de zendeling hem deze zonde met voorzichtigheid onder het oog. Gosbert beloofde te gehoorzamen, maar wilde dit ongelukkig eerst
142
het f.vangelie onder de friezen.
doen, nadat hij van eenen krijgstocht teruggekeerd zou zijn. Geilane was over zijne belofte zóó gebelgd, dat zij in zijne afwezigheid Kiliaan en zijne metgezellen, op het oogenblik dat zij eene godsdienstige vergadering hielden, liet overvallen en ombrengen. Deze martelaren stierven met lijdzaamheid in 688, na een groot getal Oost-Franken tot den Heer te hebben gebracht.
De vroegere bewoners van ons vaderland werden ook niet door den Heer vergeten. Zij waren wellicht reeds vroeg door de Romeinen met het Evangelie bekend geraakt, doch zonder dat dit eenigen invloed op hen schijnt gehad te hebben. Reeds in 626 bezocht de Frankische monnik Amandus (f 679) de Scheldeoevers en schijnt ook in Friesland door woord en daad de eerste pogingen tot bearbeiding van dezen nog heidenschen grond gedaan te hebben. Hij stichtte een bisdom te Maastricht, alwaar hij later tot bisschop werd gewijd. Twee aanzienlijke vrouwen, de zusters Begga en Geertruid schijnen zich destijds reeds in liet stichten van kloosters en kapellen beijverd te hebben. De naam der eerste is waarschijnlijk aan het Bagijnen-vrouwenklooster gegeven en in Geertruidenberg is Geertruids naam vereeuwigd, waar zij eene kapel stichtte, welke door Amandus werd ingewijd. Na Amandus arbeidden Florhertus en Livinus in Belgie (654). Gezegend werkte vooral Eligius, een goudsmid en muntmeester van koning Dagobert. Eene groote menigte slaven had hij met zijne eigene middelen gekocht en in vrijheid gesteld, doch niet zonder dat hij hun ook de vrijheid leerde kennen, die in Christus Jezus is, opdat zij deze op hunne beurt ook weer aan anderen zouden verkondigen. In 641 tot bisschop van Noijon benoemd, werd hij tevens met de zorg voor de verbreiding des Evangelies in Vlaanderen belast. Zijn arbeid bepaalde zich echter niet alleen tot dit oord. Ook in Zeeland en onder de Friezen verkondigde hij de blijde boodschap , zoodat hij als een voorlooper van die mannen kan aangemerkt worden, welke wij later zullen leeren kennen, en die destijds dooiden Heer in Brittannië en Ierland werden voorbereid, om in deze nog woeste oorden met kracht en zegen liet licht des Evangelies overal te ontsteken.
Willebrord, Bonifacius en anderen.
De Friezen waren in de zevende eeuw, met hun woesten koning Radboud aan het hoofd, de schrik des lands. Zij richtten vele verwoestingen aan, zonder dat de enkele vredeboden, die zich onder hen begeven hadden , hen voor het Evangelie hadden kunnen winnen. Wel was de Frankische missie door een Angelsaksische opgevolgd
143
koning radboud.
in de monraken Wilfried en Wigbert, doch na een moeilijken tienjarigen arbeid werden beiden door Radboud verdreven. Uit Ierland kwam in 657 Willebrord met een elftal hel])ers, waaronder enkelen van koninklijk bloed, den woesten Friezen het Evangelie verkondigen, maar nadat koning Radboud een hunner had omgebracht, namen zij de wijk naar Denemarken. Twee van hen, de broeders Ewald , gingen naar de Saksers, maar werden door dezen onderweg vermoord. Later keerde Willebrord onder bescherming der wapenen van Pepijn , koning der Franken, met de zijnen naar de Friezen terug en van toen af was zijn arbeid gezegend. De reeds vóór 63S te Utrecht gestichte en aan den heiligen Thomas gewijde, maar door de Friezen verwoeste kerk, bouwde hij (692) weer op, van welken tijd de bisschoppelijke Kerk van Utrecht dagteekent. Willebrord predikte voorts met vrucht in Zeeland. Hij stichtte onder anderen eene kerk te Heilo in Noord-Holland, en had de voldoening, dat de Friezen bij honderden het Evangelie aannamen. Ook koning Radboud besloot eindelijk, nadat zijn zoon het Christendom had aangenomen, zich te laten doopen. Reeds had de koning zijnen voet in het doopvont gezet en stond Willebrords vriend, Wolfram , gereed om hem te doopen, toen de koning eensklaps op een lossen toon vroeg: «Waar zijn mijne voorvaders, in den hemel of in de hel?quot; sAlle ongedoopten zijn zeker verloren gegaan,quot; antwoordde Wolfram, meer zeggende dan waartoe hij bevoegd was, en meteen trok de koning het been uit het doopvont terug zeggende: »Dan wil ik liever met mijne voorouders in het zalige gewest van Wodan zijn, dan met de geringe hoop Christenen in den hemel.quot; Radboud stierf spoedig daarna en nu had het Evangelie onder de Friezen vrijen loop.
Switbert , een van Willebrords medehelpers, stichtte eene kerk te Duurstede en bezocht de langs den Rijn wonende Franken. Daar bouwde hij in de wildernis een klooster, waaruit naderhand de stad Kaizerswerth ontstaan is.
Terwijl Willebrord zijn gewichtig zendingswerk aanvaard had, werd in 683 in Brittannië Winfried geboren, die als een der gezegendste werktuigen in de hand des Heeren ter bekeering der Duitschers moet beschouwd worden. Zijne ouders besloten , hem tot eene aanzienlijke betrekking op te leiden, maar sedert Winfried den Heiland had gevonden , was hij door niets te weerhouden deze groote genade aan de Heidenen te verkondigen. Met twee zijner vrienden verliet hij het klooster en stak in 715 het kanaal over, maar wegens de heerschende onlusten kon hij onder de Friezen, tot wie hij zich begeven had, niets uitvoeren. Het volgende jaar besloot hij andermaal eene poging te wagen, maar reisde allereerst naar Rome en verkreeg van paus Gregorius IJ de apostolische volmacht tot de Duitsche zending.
144
marteldood van bonffacius.
Andermaal bezocht hij nu de Friezen, werkte met Willebrord drie jaren onder hen en keerde, nadat hij de hem aangeboden opvolging in het bisdom te Utrecht van de hand had gewezen, in 723 naar Saksen , waar hij twee heidensche vorsten doopte, te Amöneburg een klooster stichtte en een onbeschrijflijk groote zegen zijn arbeid bekroonde. Verheugd snelde hij naar Rome en verhaalde den paus, wat groote dingen de Heer gedaan had. Gregorius vereerde hem met den naam van Eonifacius (weldoener) , waarna hij zich naar Hessenland spoedde om ook daar de blijde boodschap te verkondigen. Daar vond hij te Geismar een overouden heiligen eik, welken de Heidenen den dondergod gewijd hadden. Bonifacius verzocht aan het verzamelde volk dien boom te mogen omhakken, dat hem werd toegestaan. De Heidenen aanschouwden dit roekeloos waagstuk en verwachtten elk oogenblik, dat hun god Thor hem door den bliksem zou vernielen, doch toen weldra het eeuwenheugend gevaarte ongewroken neerstortte, erkenden zij de krachteloosheid hunner goden. Duizenden lieten zich nu door den doop in de Christelijke Kerk opnemen, dat weder anderen in Engeland aanspoorde om Bonifacius te hulp te komen, terwijl ook eenige vrouwen het kanaal overstaken, welke op onderscheidene plaatsen onder hare sekse met zegen werkzaam waren.
Bij volmacht van den Paus was Bonifacius sedert 732 de algemeene bisschop van Duitschland, en op den Duitschen Rijksdag in 747 werd hij tot aartsbisschop van Mainz benoemd. Toen de grijsaard zich minder geschikt gevoelde om de Kerk van Duitschland te besturen, droeg hij deze hooge waardigheid in 753 aan zijn kweekeling Lullus over en brandde van verlangen, om de Friezen nog eens weder te bezoeken, in de hoop, dat hij hunne bekeering nu mocht bewerken \'t welk hem in zijne jonge jaren mislukt was. Aanvankelijk scheen zijn wensch vervuld te worden, maar hij zou daar spoedig als martelaar de hemelsche ruste beërven. Bij een bron in de nabijheid van Dokkum stonden zijne tenten en daar wachtte hij den 5\'\'quot; Juni 755 de nieuwbekeerden af, om hen plechtig in de Christelijke Kerk te bevestigen, doch plotseling werd hij onder woest getier door eene bende Heidenen overvallen. Zijne metgezellen grepen naar de wapenen om hem te verdedigen, maar Bonifacius zeide kalm en gerust: »Kinderen strijdt niet, laat ons geen kwaad met kwaad vergelden. Thans is de lang gewenschte dag daar en de tijd onzer ontbinding nabij. Sterkt u dus in den Heer, vertrouwt op Hem, en Hij zal uwe zielen redden.quot; Nauwelijks had hij dit gezegd, of hij viel onder de slagen zijner moordenaren en 52 zijner geleiders met hem.
Bonifacius, terecht de Apostel der Duitschers genoemd, was een vurie; vereerder van den Roomschen stoel. Hij deed de Duitsche
143
LEBW1N EN WILLEHAD.
Kerk in afhankelijkheid van den Paus ontstaan , aan wien alle Duitsche bisschoppen op de eerste Duitsche synode (743) gehoorzaamheid zwoeren. Niet geheel bevrijd van het bijgeloof en de dwalingen van zijn tijd was hij een man Gods, zoo als er destijds in de reeds diep bedorvene kerk voorzeker weinigen gevonden werden. Zijn ootmoedig geloof en eenvoudige prediking wordt duidelijk uit zijne brieven gekend. sBidt voor mij zoo schrijft hij, »opdat Hij, die, hooggezeten, op het lage nederziet, mij de zonde vergeve en aldus mijn mond geopend worde om met vreugde het heerlijk Evangelie van Christus bekend te maken.quot; — s Ondersteunt mij met uwe gebeden, want noch hij, die plant, is iets, noch hij, die nat maakt, maar God die den wasdom geeft.quot; — »Wendt u tot het Lam Gcds , hetwelk de zonden der wereld heeft gedragen, opdat de harten der Heidenen door Hem mogen worden verlicht.quot; Tot zijne bekeerlingen sprak hij: 5Mijne dierbaarsten, zoo gij bekend hebt, welke groote genade ons bewezen is door het lijden van Gods eeniggeborenen Zoon, volgt met te meer ijver Zijne voorschriften op, om niet, door ongehoorzaamheid, ondankbaar voor zoo groot eene weldaad te zijn.quot; Daar de vrome en kundige Beda in Engeland destijds het Evangelie in de volkstaal overbracht, schreef Bonifacius bij die gelegenheid: s Richt uwe gansche aandacht op de H. Schrift, zoekt hier de Goddelijke wijsheid, die kostelijker is dan goud. Wat toch kan voor de jeugd en grijsheid meer gewenscht zijn dan de wetenschap der Schrift, welke onze ziel door alle stormen heen zonder gevaar van schipbreuk naar de hemel-sche vreugd der Engelen geleidt.quot;
Bonifacius\' leerlingen zetten zijn werk ijverig voort. Gregorius, die van zijn i5\'Ie jaar af een dier getrouwe leerlingen geweest was en later abt te Utrecht werd, werkte krachtig aan de bekeering der Friezen. Toen twee zijner broeders in een woud omgebracht waren, werden de moordenaren gebonden aan hem overgeleverd. Gregorius behandelde hen echter met liefde en liet hen gaan met de woorden: „Zondigt niet meer, opdat u niet iets ergers overkome.quot; Lebwin , een ander discipel van Bonifacius, stichtte eene kerk te Deventer en werkte met onversaagden moed onder de Saksers. Wii.lehad bracht met levensgevaar het brood des levens aan de Groningers. Eens hadden eenigen besloten hem te vermoorden, doch anderen , door zijne zacht moedigheid getroffen, stelden voor, het lot over hem te werpen, of hij gedood of in het leven zou gelaten worden. Dit gebeurde en het lot viel ten voordeele van Willehads leven, doch de woestelingen ^visten niet, dat het beleid daarvan van den Heer was!
146
WITTEK1ND.
Keizer Karel , bij wiens levensbeeld wij eenige oogenblikken moeten verwijlen, kan met recht den bijnaam van den groote dragen, want schoon hij ook bij een sterk gestel en eerbiedwekkend uiterlijk eene lengte van zeven voet voegde, was hij bovendien, wat meer zegt, zijne tijdgenooten eenige eeuwen vooruit, zoodat wij hem bijna te groot voor zijnen tijd konden noemen, vooral omdat hij zijnen helderen blik en uitgebreide kennis door geene opleiding noch school had ontvangen. Reeds voerde hij den schepter, toen hij evenmin schrijven kon als lezen. Toen hij in 768 zijn vader Pepijn in de regeering over de Franken opvolgde, was zijne eerste levensgedachte eene hechte en uitgebreide heerschappij te vestigen, het Christendom tegen den Islam te beschermen en het Heidendom te vernietigen. Deze taak was zwaar, maar Karei was een man van groote wilskracht en volbracht haar met onbezweken moed. Op verzoek van den bisschop van Rome kwam hij dezen met een talrijk leger in Italië te hulp, onderwierp de Longobarden, en gaf aan de Kerk hare bezittingen terug. Nu was de strijd met de Saksers aan de beurt: 33 jaren werd van beide zijden met de grootste verbittering gestreden. De nog heidensche Saksers, niet den hertog Wittekind aan het hoofd vochten woedend tegen den man, die hun afgodsbeeld vergruisd had, en die hun eenen godsdienst met geweld wilde opdringen , want Karei bekeerde veelal met het zwaard en doopte met bloed, \'t Was wel de kortste weg , maar de Kerk won er weinig bij; want als de gevierde man weer ver af was , werden de zendelingen omgebracht en de goden van het Walhalla geëerd. Eindelijk moest Wittekind de wapens wel neerleggen, het volk nam den Christelijken godsdienst aan en ook Wittekind liet zich (803) te Königshofen doopen. Karei richtte onderscheidene bisdommen op en zorgde zooveel mogelijk tevens voor Christelijk onderwijs. De gevolgen van deze overwinning op het Heidendom waren zeer gezegend voor Duitschland, want daaraan heeft het ook nog voor een belangrijk deel zijne grootheid te danken.
Karei overwon buitendien Lombardije, Beieren en Spanje, dreef de Mooren voor zich uit en bracht de slaven tot onderwerping. Aan den Donau tuchtigde hij de Hunnen en voerde daarna oorlog tegen de Noormannen, die de kusten van Frankrijk en Duitschland verwoestten. Door deze oorlogen had Karei liet rijk der Franken tot een wereldrijk verheven. Het omvatte eene menigte van landen , welker volken en talen, zeden en gewoonten elkander zeer ongelijk waren. Dit rijk tot een Christelijk wereldrijk te vormen en zijne
10*
147
LEO KROONT KARF.L.
bewoners door de zegeningen van het Evangelie gelukkig te maken , was Kareis grootste denkbeeld, en dat hij dit wist te verwezenlijken, al gebruikte hij daartoe ook niet altijd de rechte middelen, daarin ligt Kareis grootste beteekenis voor de Christelijke Kerk, zijn roem en zijne grootheid.
In het jaar 800 trok Karei naar Rome. Hij had paus Leo III, die om zijn stijgend gezag door den adel mishandeld en in den kerker geworpen was, bevrijd en op zijn bisschopszetel hersteld, en was wellicht met den priestervorst overeengekomen , dat deze hem als keizer zoude erkennen. Toen nu Karei op het Kerstfeest in vrome aandacht na afloop der mis, voor het altaar knielde om te bidden, naderde hem de paus, zette hem den gouden kroon op het hoofd en wijdde hem tot Romeinsch keizer. Het verrukte volk riep opgetogen: »Heil en overwinning aan den van God gekroonden keizer Carolus Augustus!quot; maar vergat voor een oogenblik, dat het slechts een droombeeld huldigde, want het Westersch Keizerrijk, gelijk de Romeinen zeiven, bestond sinds eeuwen niet meer. Karei zelf erkende, dat Leo hem verrast had, en wellicht was hem deze vrijpostige daad minder aangenaam. Was Leo ook al zijne bevoegdheid te buiten gegaan, het schijnt, dat Karei niet geloofde, dat hij daarbij heerschzuchtige bedoelingen op het oog had, want hij bleef innig aan hem verknocht. Echter gaf dit feit aanleiding, dat latere pausen zich de beschikking over kronen aanmatigden als een hun van God geschonken recht.
Het nieuwe keizerrijk was echter van groote beteekenis, want het Christendom van het Westen had er zijne bescherming van te wachten en er werd dus in eene groote behoefte van dien tijd door voorzien. Karei beschouwde zich nu geheel geroepen om het Christendom heinde en ver uit te breiden en liet het oorlogvoeren, zoo noodig, aan zijne zonen en veldheeren over, opdat hij zich te ongestoorder aan de inwendige regeling van zijn reusachtig rijk kon toewijden. Met een scherp oog zag hij toe op den zedelijken toestand der geestelijken en zorgde er steeds voor, dat allen de Heilige Schrift konden lezen. Daarom liet hij er uittreksels van in de moedertaal overbrengen en hield niet op bisschoppen en geestelijken aan hunne gewichtige roeping te herinneren. Karei sprak Latijn en Grieksch en vergat gaarne in den kring zijner geleerde vrienden kroon en troon ten einde zich ongemoeid met hen te kunnen bezig houden. De vroomste en geleerdste mannen verzamelde hij om zich, onder welker medewerking kerken en scholen verrezen; zelfs achtte de keizer het niet beneden zich, nog lezen en schrijven te leeren. Wat inspanning dit laatste dien verstaalden vingeren ook mocht kosten, het gelukte hem, want het geschiedde uit behoefte des harten. De godsdienst was Kareis leven en het goede, dat hij stichtte, verwierf hem de achting en liefde
148
KEIZER KARELS DOOD.
van al zijn volk. Ook ons vaderland was veel aan hem verplicht. Hij had voorzeker ook zijne gebreken, doch dewijl hij zelf daar het meeste leed over droeg, was dit minder aan hem te wijten dan wel aan den dampkring der eeuw , waarin hij leefde. Hij wandelde oprecht bij liet licht, dat hem bestraalde, en was dit overal en te allen tijde en door allen ook in onze eeuw geschied, voorzeker de Christelijke Kerk zou in eene gansch andere gedaante voor ons verschijnen.
In het jaar 810 ontvielen keizer Karei twee zonen door den dood. Dit herinnerde hem de broosheid des menschelijken levens, en daar hij dacht hen eerlang te zullen volgen, begeerde hij zijn eenig overgeblevenen zoon Lodewijk nog voor zijnen dood tot keizer te benoemen: deze plechtigheid had op eenen rijksdag te Aken plaats. Den volgenden Zondag begaf Karei zich, leunende op den schouder zijns zoons, naar de Mariakerk te Aken. Daar lag voor Lodewijk de met edelgesteenten schitterende keizerskroon. Nadat hij met zijnen zoon voor het altaar geknield en gebeden had, richtte Karei zich op en drukte in een treffende rede zijn zoon op het hart, dat de vreeze des Heeren moest doorstralen in al zijne daden. Hij zwoer hem het Christendom te beschermen, zijn volk als een vader te regeeren en een helper en trooster te zijn der armen en veriatenen, en toen hij hem daarop vroeg, of hij dit getrouw en naar zijn geweten wilde volbrengen, antwoordde Lodewijk diep geroerd: 5Ja, vader, met Gods bijstand wil ik gehoorzamen en alles volbrengen, wat God en mijn vader mij gebieden.quot; Daarop nam Lodewijk op bevel zijns vaders de keizerskroon zelf van het altaar en zette zich die op het hoofd.
Karei was sedert eenigen tijd sukkelend, en op den 28en Jan. 814 ontsliep hij met de bede op de lippen: »In uwe handen, o God. beveel ik mijnen geest.quot; Zijn lijk werd gebalsemd, in vollen keizerlijken tooi op den gouden keizerlijken stoel gezet en zoo, met tie gouden kroon op het hoofd, het Evangelieboek op den schoot, zijn gouden pelgrimstasch om de heup en zijn schepter en gouden schild aan de voeten, in de door hem gestichte Mariakerk bijgezet. Maar terwijl dit alles behoorde tot het stof, waren zijne werken, waarvan de rijk gezegende vruchten zich over gansch Europa tot op onzen tijd hebben uitgestrekt, tot grooten zegen der volken.
Verdere uitbreiding van het Evangelie in Noordelijk Europa.
Wie had kunnen denken, toen Honifacius door de woeste Friezen werd vermoord, dat er in de nabijheid van datzelfde Dokkum, reeds een knaapje leefde, dat later het werk, waarvoor Bonifacius
149
lodger, ansgarius en andere.
den marteldood had ondergaan, met kracht zou voortzetten ? En toch was dit zoo. Zijn naam was Ludger, die, schoon hij een edelman was van geboorte, toch geen hooger adel kende dan een nederig kind van God te zijn, en die, nadat hij te Utrecht en in Engeland zijne opleiding had ontvangen, van verlangen brandde om zijne landgenooten het Evangelie te verkondigen. Wel werd hij uit Friesland verdreven, doch keizer Karei beschermde hem, zoodat hij kon terugkeeren. Daarop herbouwde hij de door de Friezen verbrande kerk te Deventer, en werkte mede ijverig aan de bekeering der Groningers. Later door Karei tot bisschop van Munster aangesteld, vervulde hij deze waardigheid tot aan zijnen dood, die in S09 voorviel. Een weinig later predikte Jeroen , een Engelsche monnik, het Evangelie aan de Friezen , onder welke hij als martelaar stierf (849), doordien hij bij eenen inval der Noormannen door dezen werd omgebracht.
In het noorden van Frankrijk leefde destijds een kind uit aanzienlijke ouders geboren, dat door den Heer verkoren was, om een gezegend werktuig te zijn voor de bekeering der nog Heidensche bewoners van Noordelijk Europa. Zijn naam was Ansgarius (i 865). De nog woeste bewoners van Denemarken, Zweden en Noorwegen waren onder den naam van Noormannen bekend en gevreesd. Rusteloos zwierven zij op de wateren rond, totdat zij eene kust vonden , alwaar allen , die hen tegenstonden, in duivelsche woede werden dood geslagen. Dan roofden en blaakten zij naar hartelust, totdat zij de wijk namen, om eerlang, wat hersteld was, andermaal te vernielen. Dus waren zij de schrik der kustlanden, waarvan ook ons Vaderland weet mee te spreken. Maar de Heer had gedachten des vredes over dit woeste volk.
Harold , koning der Denen had wegens een familietwist over den troon, de vlucht moeten nemen en zocht nu hulp bij Lodewijk, den zoon van Karei den Groote.
Lodewijk beloofde hem die, en nu liet Harold zich met zijne geheele familie en groot gevolg te Ingelheim aan den Rijn, waar Lodewijk verblijf hield, doopen, en begeerde bij zijn terugkeer van den keizer, dat een Christenleeraar hem mocht vergezellen, ten einde hem en zijn gevolg verder in het Christendom te bevestigen. Het was echter niet gemakkelijk om een man te vinden, die moed ,en lust had om zich onder de gevreesde Noormannen te begeven. Lodewijk wendde zich daarom tot den abt Vala, van het beroemde klooster Corvey, aan de Wezer, en deze stelde daartoe den monnik Ansgarius voor, die zich bereid verklaarde en vurig verlangde om den Heidenen het Evangelie te verkondigen. Een zijner kloosterbroeders, Autbert genaamd , bood zich aan om hem te vergezellen. Zoo trokken deze beide vredeboden in 826 met koning Harold naar het koude noorden, waar door hun voorbeeld en leer velen tot het Christendom gebracht,
150
koning o lak wordt christen.
en ook cenige jongelingen door hen vrijgekocht en ten behoeve van de uitbreiding van het Godsrijk in den dienst des Heeren opgevoed werden. Met toestemming van den paus stichtte Lodewijk voor Ansgarius het aartsbisdom Hamburg (S31); doch toen dit bisdom door zeeroovers verwoest was, werd het met dat van Bremen verbonden. Van hier uit werd het Christendom mede langzaam in Zweden verbreid. Niet lang daarna zond de Zweedsche koning Biorn gezanten naar keizer Lodewijk om zendelingen voor hem en zijn volk te verkrijgen, want velen zijner onderdanen begeerden het Christendom aan te nemen, \'t Was een verblijdend bericht, en toen Ansgarius door den keizer verzocht werd ook dit land te bezoeken, volgde hij met vreugde deze roeping op, vergezeld van de twee monniken Gislemar en Withmar. Reeds waren zij tot de Zweedsche kust ge-naderderd, toen zij door zeeroovers overvallen werden, die hen van alles beroofden. Ansgarius was echter hierdoor niet ontmoedigd, maar trok in het vertrouwen op de hulp des Heeren naar Birka, de residentie des konings. Treffend bleek het, hoe zelfs de woeste rooftochten dezer Noormannen de uitbreiding van het Evangelie hadden bevorderd, want toen Ansgarius in Zweden Christus in het openbaar begon te prediken, rees een grijsaard in de vergadering op, die zeide: „Hoort mij, koning en volk! Van dezen God is het niet onbekend, dat Hij helpt, die op Hem vertrouwen , en menigeen onder ons heeft het op zee en in andere gevaren erkend. Sommigen hebben zich, om deze leer, naar Dorstadt (Duurstede) begeven; doch waarom in de verte gezocht, wat ons hier aangeboden wordt?quot; Deze woorden waren voor Ansgarius gewis eene aandoenlijke verrassing en het bewijs, dat de velden aldaar wit waren om te oogsten. Groote scharen kwamen dan ook samen, om hem te hooren en dikwijls werden op eenen dag honderden voorliet Christendom gewonnen, waaronder vele aanzienlijke vrouwen, alsook Herigar , de gouverneur van Birka en gunsteling des konings. Deze man bouwde in Zweden de eerste Christenkerk en was tot aan het eind zijns levens een trouw en ijverig belijder van Christus.
Olaf opende de rij der Christenkoningen (1008) in Noorwegen. Reeds lang was er het Christendom voorbereid, en in geval van nood riep men zoowel tot Christus als tot Odin en bewees men even groote eer aan het kruis als aan den hamer van Thor. Het gelukte even wel eerst aan koning Inge na bloedigen strijd den tempel van Odin te Upsula te verwoesten (1075). In IJsland werd het Christendom eerst in het geheim ingevoerd, maar na een hardnekkigen twist op eene volksvergadering om des vredes wil aangenomen (1000). Gelijktijdig werd op de oostkust van Groenland een bloeiend bisdom gesticht, dat walrustanden als tiende naar Rome zond.
Remberï was door den stervenden Ansgarius tot bisschop van
151
cyr1llus en methodius.
Bremen aangesteld, en ook deze godvruchtige man zette het aangevangen werk volijverig voort. Hij legde den grond tot de bekeering der nog volslagen Heidensche Wenden aan de Elbe, Saaie en Oder. Keizer Otto I stichtte onder hen verscheidene bisdommen en het aartsbisdom Maagdenburg als teekenen van zijn geweld. De Wenden kwamen hierover in verzet en wierpen onder Mistewoi met de heerschappij der Duitschers ook het Christendom van hunne schouders (9S3). Mistewoi\'s kleinzoon üottschalk wilde een nationaal Christendom vestigen, maar verloor bij deze poging het leven en de voorvaderlijke altaren werden in het bloed der Christenpriesters op nieuw gewijd. Onderscheidene hertogen en vorsten hebben achtereenvolgens aan de bekeering der Wenden gewerkt, totdat zij hun laatste burgt der goden en der vrijheid, het eiland Rugen, door bisschop Axel zagen verbrand , nadat het door den Deenschen koning Waldemar was veroverd (116S).
De woeste Bulgaren werden ook in deze eeuw tot het Christendom gebracht. Koning Bogoris\' zuster was bij eenen inval gevangen genomen en naar Constantinopel gevoerd. Daar leerde zij echter het Christendom kennen en werd gedurende hare gevangenschap bekeerd. Later, in vrijheid teruggekeerd, had zij geen vuriger begeerte, dan dat ook haar broeder in de zegeningen des Evangelies mocht dee-len, maar daar was Bogoris, der Bulgaren koning, in het minst niet toe te bewegen, voordat hongersnood en een vreeselijke pest hem uit den angst tot God deden roepen. Nu werden uit Constantinopel zendelingen begeerd en verkregen. De beide broeders Cvrillus en Methodius gingen tot hen en smaakten de voldoening, dat nevens anderen ook Bogoris in 861 werd gedoopt. Dit wekte weer Barttlas, den vorst der Moraviërs op; ook hij begeerde vredeboden, die zooveel goeds tot stand brachten. Tot hem gingen, nadat Cyrillus gestorven was, Methodius en Constantinus en doopten hem en vele zijner onderdanen.
Van Moravië kwam het Christendom naar Boheme , welks hertog Borziwoi in 871 door Methodius werd gedoopt. Zijn kleinzoon Boles-law trachtte het Christendom weer uit te roeien , maar door Keizer Otto I in 950 overwonnen, legde deze hem den plicht op, de Christelijke Kerk te herstellen. Zijn zoon Boleslaw II zette dit verder voort en verschafte aan het Christendom door het stichten van het aartsbisdom Praag vasten voet. Polen ontving weder het Evangelie van Boheme. Hertog Miecislane liet zich door zijne Boheemsche vrouw Dambrowka daartoe overhalen. Hij werd in 966 gedoopt, spoorde zijne onderdanen tot de aanname van het Christendom aan en stichtte het bisdom Posen.
Hongaarsche vorsten , die te Constantinopel gastvrij waren ontvan-
152
grootvorstin olga.
gen, lieten zich aldaar doopen. Met het Christendom waren ze niet onbekend, want door rooftochten naar Duitschland, was hun land vol van Christen-lijfeigenen. Dezen waren bisschop Piligrim tot steun, toen deze na den vrede met Duitschland de bekeering der Hongaren ondernam. Gylas, opperhoofd der Hongaren, die het Christendom te Constantinopel aangenomen had, gaf zijne dochter Sarolta aan Geysa, den hertog der Hongaren ten huwelijk, en deze bewoog weer haren gemaal tot aanneming van het Christendom. Geysa (972—997) handelde echter op zonderlinge wijze. Hij bouwde kerken en offerde aan de goden , omdat hij rijk en machtig genoeg was om beide te doen. Zijn zoon Stephanus (997—1038) werd door Adalbert , bisschop van Praag, gedoopt en deze jeugdige vorst liet later niets onbeproefd, om het Christendom in al zijne staten in te voeren. De gemeenschap met de Grieksche Kerk werd echter weldra verbroken. Maar nadat hij het Christendom in Hongarije, Zevenbergen en Wallachije tot volle zegepraal had gebracht, ontving hij daarvoor als een waardig dienaar van den Roomschen stoel de Hongaarsche koningskroon van den paus.
De reeds genoemde bisschop Adalbert van Praag, werkte sedert 996 onder de Pruisen, maar stierf reeds liet volgende jaar als martelaar. Hetzelfde trof (1008) den monnik Bruno, en dit scheen ontmoedigend op anderen te werken, want eerst 200 jaren daarna werden nieuwe pogingen aangewend door den Poolschen abt Gottfried, die er echter ook den marteldood stierf. (1207). Twee jaren later ondernam de monnik Christiaan de bekeering der Pruisen. Zijn arbeid was zoo rijk gezegend, dat hij de eigenlijke apostel der Pruisen werd, die in 1214 bisschop geworden, eerst in 1244 in vrede ontsliep.
De Russen hadden reeds vroeger eenige kennis van het Christendom verkregen. Zelfs kwam er in 867 van dit volk een gezantschap te Constantinopel, met verzoek om ook hun land van Christenleeraars te voorzien. Schoon aan dit verzoek voldaan werd, toch was het ook hier voor eene vrouw weggelegd, het middel te zijn tot algemeene invoering des Christendoms in dit land. Olga, grootvorstin der Russen, bezocht namelijk in het jaar 955 Constantinopel. Daar werd zij overtuigd van de nietigheid harer afgoden, leerde er het Evangelie kennen en werd er met haar geheel gevolg gedoopt. Toen zij in haar land terugkeerde, aanschouwde zij later met groote vreugde het huwelijk van haren kleinzoon Wladimir met Anna , zuster van keizer Basilius, want deze jeugdige vrouw was Christin en beider pogingen om Wladimir van de nietigheid des Heidendoms te overtuigen , werden eindelijk met gunstig gevolg bekroond. Hij onderzocht eerst de verschillende godsdiensten en ontving in 988 den doop der Grieksche Kerk. Het volk stortte tranen, toen het zijne goden zag
153
DE GERMAANSCHE KERK.
mishandelen en begaf zich in .stomme onderwerping naar den Dnieper om gedoopt te worden. Wladimir dankte knielende aan den oever den hemel over deze uitkomst; in de hoofdstad Kiew werd een metro-politaan gevestigd, onder de jurisdictie van den Griekschen patriarch, waaraan Rusland sedert getrouw gebleven is.
Zoo hebben wij in korte trekken een overzicht gegeven van de uitbreiding des Evangelies in noordelijk Europa. Het was een zendingstijdperk : eene overwinning van het licht over de duisternis, bij welker beschouwing ons de eeuwen-oude profetie niet ontgaan kon: „Koningen zullen uwe voedsterheeren zijn; hunne vorstinnen uwe zoogvrouwen.quot; Voorzeker was het werk van deze vredeboden in dien tijd niet van bijgeloof en dwaling bevrijd, maar het blijkt toch uit de feiten, dat hunne zwakke pogingen met eene ruime uitstorting des Geestes zijn bekroond geworden. Velen hunner hebben bovendien hun godzalig leven gewillig tot in den dood den Heer toegewijd en zijn daarom aller achting waardig. Hoe goed zoude het ons zijn, wanneer wij door geheel de Christelijke Kerk dergelijke vruchten des geloofs konden bespeuren! Maar. helaas! zij was niet ongelijk aan sommige planten, welke zich machtig uitbreiden en het vérst-af de meeste vruchten dragen, terwijl van binnen de moederplant, dor en schier levenloos, verteerd wordt door allerlei ongedierte. Want terwijl aan de grenzen der Christelijke Kerk een frisch en krachtig geloof rijke vruchten droeg en telkens nieuwe overwinningen behaalde, raakte de moederkerk gaandeweg meer bedolven onder een macht van bijgeloof en dwaling.
De Clerus en het Bestuur der Kerk.
Dat bij het ontstaan der Germaansche Kerk deze al dadelijk met den Staat ten nauwste verbonden was en den paus, vooral door toedoen van Honifacius als geestelijk opperheer erkende, hebben we reeds in de vorige bladzijden kunnen merken. In een betrekkelijk klein aantal jaren waren de Germanen niet slechts tot het Christendom gebracht, maar waren allerwege bisdommen en kloosters verrezen, wat moeilijk zoo spoedig zonder Staatshulp verkregen kon worden. De macht en invloed van den Staat op de Kerk was echter lang niet altijd in het voordeel der laatste. De Frankische koningen maakten zich meermalen aan de grootste willekeur schuldig en begaven de geestelijke ambten zonder de Kerk er in te kennen. Keizer Karei gaf den bisschoppen de vrije verkiezing hunner geestelijken, maar vorderde bij elke benoeming koninklijke bekrachtiging, welk recht
15\'t
KERKELIJKE TUCHT.
van collatie ook leeken door stichting eener Kerk of prebende verkrijgen konden. Uit politieke beginselen om den heersch- en krijgs-zuchtigen adel onschadelijk te maken, gaven de koningen aan de Kerk een zekere zelfstandigheid en aan vele harer bisschoppen en abten land en lieden. Deze bisschoppelijke bezittingen hadden een eigen rechtsgebied , even als ieder ander koninklijk leen en waren verplicht tot de levering van een bepaald aantal manschappen tot den heirban, waarvan echter de geestelijken voor hunne personen vrijgesteld waren. Ten einde het zich onttrekken aan den krijgsdienst te voorkomen, was het den vrijen verboden zonder koninklijke vergunning tot den geestelijken stand over te gaan, waardoor dezen dikwijls uit de lijfeigenen moesten gekozen worden. De Kerk achtte bezoldiging door den Staat als gevaarlijk voor hare waardigheid en vrijheid en voorzag in haar onderhoud door erfmakingen en het heffen der tienden, welke Karei bij Staatswet (779) gebood. De daardoor verkregene ontzaglijke inkomsten werden somtijds door prelaten verkwist of door graven en vorsten geroofd.
Voor het vrijheidsgevoel der Duitschers was het moeilijk zich aan de kerkelijke tucht te gewennen. De uitgebreide zending eischte afwijking van de kerkelijke wet, dat de priesterwijding slechts voor een bepaald kerkelijk ambt en aan daartoe bevoegde personen verleend kon worden, maar de baatzuchtige bisschoppen maakten hiervan gebruik om een menigte ongeschikte lieden te ordenen, die dan, om zich aan alle tucht te onttrekken, als geestelijke landloopers omzwierven, of door niet al te nauwgezette ridders als hunne burggeestelijken werden aangesteld, en zich daardoor allicht verlaagden tot oogendienaar van hun broodheer. De hierdoor ontstane wanorde legde den getrouwen bisschoppen de verplichting op tot herhaalde visitatie-reizen in hun geestelijk gebied, waaruit de kerkelijke Scmicn of kerkelijke gerechtshoven ontstonden, die de bisschoppen met de daartoe aangestelde dek enen in verschillende plaatsen hielden. Voor deze rechtbanken werden behalve alle kerkelijke of hiermede in verband staande zaken, ook de meeste wereldlijke misdaden behandeld, waardoor in een tijd, toen nog overal het recht van den sterkste gold, zoowel de rechten der menschelijkheid als die van de volken werden verdedigd. De straffen bestonden in vasten, geeseling, verbod om te trouwen, opsluiting in een klooster en gevangenisstraf. Alleen in de biecht vrijwillig bekende zonden konden naar de gewoonten des volks met geld voor de armen geboet worden, doch overigens kwam de Kerk op tegen het misverstand als stond hierdoor den rijken de zonde vrij, de hemel open.
Het duurde echter niet lang of sommige bisschoppen hadden voor zich zeiven de kerkelijke tucht niet minder noodig dan vele leeken. Daar de bisschoppen meestal voortkwamen uit het gevolg van den
155
verval van den geestelijken stand.
koning, aanzienlijke bisdommen dikwijls werden verkocht of door vleierij verkregen, en de lagere geestelijkheid voor een deel uit de lijfeigenen was voortgekomen, dreigde de Clerus geheel te verwilderen. De wetten tegen gehuwde priesters werden dikwijls vernieuwd, maar het huwelijk was evenzeer bij hen een gewoonte, als ontucht en echtbreuk. Wat men enkel liefkozing noemde, was onstrafbaar en de straffen voor verschillende soorten van dronkenschap waren zoo geregeld , dat menigeen ongestraft zijn verstand verdronk. In Nederland had eerlang elk pastoor bijna een bijzit, die in de pastorie of in zijn nabijheid woonde, en de gemeenten bepaalden het traktement al naar de candidaat eene bijzit hield of niet. Vele leeken hadden zelfs liever dat de pastoor of priester zulk eene vrouw onderhield, als waarborg voor hun vrouw en dochters.
Jagen, visschen en vechten was voor vele bisschoppen een geliefkoosd handwerk; en daar men op sluwe wijze de geestelijke bediening met het wereldsch gezag vereenigde, sprong telkens de bisschop op zijn strijdros, om daar, waar bedreiging of banvloek krachteloos bleek te zijn , met het zwaard tot zijn doel te geraken. Kerkwetten verboden echter dat de dienaren Gods het zwaard droegen, daarom gebruikten sommigen uit nauwgezetheid, naar het heette, liever in plaats van het zwaard een strijdkolf of knots, want men wist wel, zonder dit juist te zeggen , dat het daar toch even goed mee ging! i)
156
Daar ook reeds het monnikendom verbasterde en vele monniken geen lust meer hadden in vrome overdenkingen of in het afschrijven van den bijbel, maar liever Martha dan Marcus bekeken en liever met Salome dan met Salomo verkeerden, zooals zich een tijdgenoot hierover uitdrukte, verwekte dit bij velen groote ergernis. Met weinig gevolg hadden Bonifacius en andere vrome bisschoppen reeds pogingen tot hervorming der geestelijkheid aangewend, totdat bisschop Ciiro-degangus van Metz in 760 aan den Clerus van zijne Kerk een voorschrift gaf 0111 gemeenschappelijk canonisch, d. i. naar vaste regelen te leven. De Canoniken leefden, aten en sliepen gezamenlijk onder onmiddellijk opzicht van den bisschop in huizen rondom de Domkerk, die door aankoop het eigendom van het sticht waren geworden. Deze stichten hadden een Proost tot bestuurder en wanneer
1) In Nederland stierf bisschop üïto van Utrecht in zijn harnas en met het zwaard in de vuist. Hij kwam (1227) met vele ruiters de Drentenaren tuchtigen, omdat ze zijn gezag durfden weerstreven, doch deze lokten hem onder rudoi.f van Koevorden naar een moeras bij Gramsbcrgen, waar hij en velen met hem inzakten. De Drentenaren sneden hem levend het hoofd af, maar moesten later o. a. «daar ter plaatse als boete een klooster stichten voor 25 Benedictijner-nonnen, die dag en nacht bidden moesten voor de ziel van bisschop Otto en die met hem gesneuveld waren.quot;
DE DOMKAPITTELS.
zich meerdere in de nabijheid der bisschoppelijke kerken bevonden, dan werden deze domkapittels en hun bestuurder domproost genaamd. Uit deze stichten ontstonden de domhoven, domproost-dijen, die nog hier en daar gevonden worden.
Naar de volgorde der canonische uren was het nog diep in den nacht, wanneer de gezangen en gebeden der Canoniken een aanvang namen. De dag begon met samenkomsten, die capitula heetten, omdat daarin een kapittel der Schrift behandeld werd, wat zoo noodig met bisschoppelijke vermaning en bestraffing gepaard ging, waarvan nog het spreekwoord : iemand kapittelen , afkomstig is. De bisschop zorgde uit de kerkelijke goederen voor hun onderhoud, ofschoon hun ook vergund was afzonderlijk eigendom te bezitten. Deze inrichting, die door de Frankische vorsten ondersteund werd, verspreidde zich weldra over de meeste bisschopskerken, maar om binnen kort weer te verbasteren. De canoniken werden eerlang onderscheiden in wereldlijke g e e s t e 1 ij k e n en d o m h e e r e n (canonici saccular es en regular es) waarvan de laatsten, hoewel voor den ouden regel nog ijverend, niet minder verbasterden. Het canonieke leven werd meestal opgeheven, zelfs waren niet alle domheeren geestelijken, want ook subdiakenen konden in het domkapittel opgenomen worden, waarvan de rijke inkomsten van den adel een lokaas waren om ze in beslag te nemen.
De domkapittels vulden zich zelf aan naar eigene keuze, hunne leden leefden meestal buiten het sticht en lieten hunne canonieke plichten door bezoldigde plaatsvervangers (vicarissen) verrichten. Nadat de domheeren doorgezet hadden, dat het kiesrecht hun uitsluitend toebehoorde , verkregen Kz\\] niet slechts tegenover de bisschoppen eene gedurig meer onafhankelijke positie, maar wisten zelfs de verkiezing van deze op vele plaatsen aan zich te trekken. Daar echter hun leven, gedrag en rijkdom der Kerk weinig ten goede kwam, zochten de pausen hunne macht te breken door het vrije recht van het Christendom te beschermen.
Aan de monniken had de Germaansche wereld grootendeels hare beschaving en ontwikkeling te danken. Zij brachten niet alleen geestelijk brood maar leerden door het bouwen van kloosters en het vruchtbaar maken van woesten grond het volk, hoe liet zich zelf de spijze voor den mond kon verschaffen. Hunne veerkracht en volharding kan ook nog ons, Nederlanders, beschamen, bij het nagaan hoe binnen betrekkelijk weinig jaren niet slechts aan onze heidensche voor-
157
nieuwe kloosterorden.
ouders het Evangelie was gebracht, maar ook allenvege goed bevolkte kloosters verrezen, waarvan wij de overblijfsels nog met eerbied bewonderen.
De monniken waren op den Clerus dikwijls afgunstig, hoewel ook in sommige opzichten met deze nauw verbonden. Door zich te onttrekken aan het opzicht der bisschoppen, stonden zij meestal in onmid-dellijken dienst der pausen en werden van de io110 eeuw af beschouwd als een afzonderlijken geestelijken stand, die door het dragen van ordekleederen zich begon te onderscheiden , terwijl voor de wereldsche zaken van het klooster leekenbroeders werden aangenomen.
Het volk voelde zich gehecht aan de kloosters, die zooveel geluk verspreidden en betoonde zijne dankbaarheid niet slechts met onbeperkte vereering, maar ook door er geschenken en erflatingen aan te vermaken. Dat werd het ongeluk voor de kloosters der Benedictijnen, die tot in de io\'1\' eeuw de eenige orde van het Westen waren, want met de rijkdommen sloop ook luiheid en verwildering binnen, en wat in het nu bijna uitgestorven kluizenaarsleven onder de grootste ontberingen was aangevangen, werd thans in vadsigheid en overdaad voortgezet.
Onderscheidene personen poogden hierin verbetering te brengen. Eenedictus van Aniane (t 821) trad als hervormer der Frankische kloosters op, eene eeuw later hierin door den abt Berno (f 927) nagevolgd, die tevens het klooster Clugny, in Bourgondië, stichtte , dat hij onmiddellijk aan den paus onderwierp. Zijn opvolger, de abt Odo (I 942), wist den bloei van het klooster door strenge ascese en werkzaamheid dermate te bevorderen , dat in de i2delt;(,eeuw een Benedic-tijner-vereeniging ontstond van ongeveer 2000 grootendeels in Frankrijk gelegene kloosters, met den abt van Clugny aan het hoofd. Behalve de bestaande, ontstonden nog onderscheidene kleine nieuwe orden. In de wildernissen der Apenijnen werd door Romuald in 1018 de orde van Camaldoli, en door Gualbert, in 1038, de orde van Vallombrosa gesticht. Verachting der wereld en zelfkastijding was het hoofddoel, dat weldra goed betaald werd door verkregene goederen,
Bruno , rector van de domschool van Keulen en kanselier van Rheims , ergerde zich aan het leven van zijnen aartsbisschop; hij deed daarom afstand van de wereld en bouwde met eenige metgezellen in een bergkloof bij Grenoble (1048) het Karthuiscrklooster. Hij legde zijnen monniken de strengste ascese, studie, gebed en bespiegeling op. Zijn leerling, paus Urbanus II, riep hem naar Rome, maar daar beviel het hem niet. Hij trok nu naar Calabrië waar hij een tweede klooster stichtte, en stierf daarin (1101).
Robert, bestuurder van het bisdom van Arbrissel, stichtte voor
158
nieuwe kloosterorden.
boetelingen, inzonderheid gevallene vrouwen, de Benedictijner-veree-niging van Fontevraud, (io()4). Velen zijner tijdgenooten ergerden zich aan deze stichting, doch Robert zorgde er voor met voorbeeldige liefde en droeg het bestuur aan eenige godvruchtige vrouwen op.
Gaston, een rijk Fransch edelman, stichtte tijdens een pest, voor de genezing van zijn zoon, de orde der Hospitaliters (1095), om de kranken te verplegen.
Door abt Robert van Citeaux bij Dyon werd (1098) de Cistercien-serorde gesticht, die de strengste onthouding gebood en zich door verwerping van alle praal en pracht in kerken en kloosters onderscheidde. Door de ondersteuning, die de beroemde abt Bernard van Clairvaux aan deze orde gaf, werd zij eerlang wereldberoemd. De zwarte kleeding der Benedictijners werd hier verwisseld met de witte kap. Deze orde, Bernardijner orde genoemd, verkreeg een alver-mogenden invloed en trad zegevierend naast de vereeniging van Clugny op, die zij eerlang zelfs, minder in ootmoed en verachting der wereld, als wel in onafhankelijkheid en rijkdom poogde te overtreften.
Norbert, canonicus van Keulen, en kapellaan van Hendrik V, leefde in het genot zijner rijkdommen en eener schitterende verwachting. Een naast hem inslaande bliksemstraal bewoog hem, alles weg te werpen en in armoedige gedaante als boetprediker het land door te trekken. Toen zijne prediking zonder gevolg bleef, trok hij zich met eenige gelijkgezinden in de eenzaamheid, in het woeste dal Premontré bij Laon terug (1120), waar hij zijne volgelingen aan een streng monnikenleven onderwierp en den grond legde voor de Praemonstratcnser-ordc.
Hij verscheen als boetprediker op den rijksdag te Spiers, waarop hij tot aartsbisschop van Maagdenburg werd verkozen. In bedelaarsgewaad hield hij er een plechtigen intocht, maar werd weldra gehaat door vele rijken, die zijne verzaking der wereld niet konden dragen. Niettemin zag en beleefde Norbert (t 1134) nog de snelle uitbreiding zijner orde in hoogstiften, monniken- en nonnenkloosters.
Berthold, een kruisvaarder uit Calabrie, vestigde zich (1156) met eenige reisgenooten in de holen van den berg Carmel en werd de stichter van de Carmeliter-orde. Door de Saraceenen uit het Heilige land verdreven, gaf de heilige Maagd aan den generaal der orde haar schouderkleed tot ordekleed, met verzekering, dat hij, die in zulk een ordekleed stierf, ook het eeuwige vuur kon verduren. In dit ordekleed en met deze verzekering gingen de broeders der heilige Maagd naar het Westen, waar zij het karakter eener bedelorde aannamen , \'t welk echter niet belette, dat aldaar spoedig vele kloosters ook voor nonnen ontstonden, welke belangrijke bezittingen verkregen.
Innocentius III werd door het streven van een paar kluizenaars er toe gebracht om eene aan de heilige Triniteit gewijde orde te sticli-
159
franciscus van assis1.
ten (1198), ten einde Christenslaven te verlossen, in het jaar 1200 zag men de eerste schaar van de te Marocco losgekochte Christenen naar hun vaderland terugtrekken. De orde der Trinitariërs breidde zich spoedig, ook door het stichten van vele vrouwenkloosters, over Zuid-Europa uit.
De ridderschap, die in de io\'le eeuw uit het leenwezen en uit het weerbaar maken der jongelingen zich ontwikkelde, vormde een soort van gilde , dat in tweegevechten, steekspelen en zoo veel meer, weinig goeds voor de Kerk beloofde. Pausen en synoden ijverden tegen dezen geest en poogden een geestelijke ridderschap te vormen, gegrond op het ideaal van dien tijd — strijd tegen de ongeloovigen en bescherming van alle verdrukten. Behalve een te Jeruzalem in 1048 gestichte Johannieter-orde en het oprichten door deze van een hospitaal tot opneming der pelgrims, was Hugo de Pavens {1118) de stichter der Tempelieren, toen g ridders in handen van den patriarch van Jeruzalem de ridder-monnikengelofte aflegden. Het doel dezer orde was; bescherming der pelgrims in het heilige land. Door Hendrik van Walpot werd de orde der Duitsche ridders van de maagd Maria gesticht (1190), die een staand leger vormden in het Oosten en groote bezittingen verkregen in het Westen. De Tempeliers waren ridders en tevens geestelijken. Hun rijkdom was fabelachtig, en dat is waarschijnlijk haar ongeluk geworden. Hare leden werden in alle landen gevonden, maar zij stonden bij het volk geboekt voor de onzedelijkste personen, voor afgodendienaars, die op het kruis spogen enz. Of dit waarheid of laster was, of dat misschien de gansche orde voor enkele onwaardige leden heeft moeten boeten, is nooit opgehelderd geworden, maar de Tempeliers werden algemeen verdrukt, ook in ons land, waar ze te Zierikzee op twee na omkwamen; en in Frankrijk was hun einde ontzettend. Nadat hun hoofdzetel uit het Oosten naar Parijs was overgebracht, duurde het niet lang, of koning Philips werd op hunne rijkdommen belust. Er werd een proces tegen hen aanhangig gemaakt, maar vóór dat nog een onderzoek naar hunne misdaden was ingesteld, liet de koning alle Tempelieren in Frankrijk gevangen nemen, waarvan hij 54 ridders levend liet verbranden (12 Mei 1310). Paus Clemens V offerde de orde op aan den koning, die hare goederen behield, als het loon zijner bloedschuld.
Franciscus van Assisi, bij Napels (geb. 1182), trok nahethooren lezen uit het Evangelie van de uitzending der jongeren, het land bedelende en boetpredikende door. Door zijne bekenden bespot en door zijn rijken vader vervloekt, werd hij door anderen om zijne stoute verachting van de wereld, zijne vurige liefde tot God en navolging van Jezus hoog geëerd. Bij zijne leerlingen was liefde,
160
franciscankrorde.
ootmoed, armoede en vreugde in Christus wet en regel, terwijl eene bruine monnikspij, met een koord omgord, de behoefte aan kleeding vervulde. Paus Innocf.ntius III liet den wonderlijken heilige zijn gang gaan en paus Honorius 111 erkende (j223) de orde en schonk haar het recht tot prediken en hel afnemen van de biecht. Franciscus noemde de leden zijner orde Fratres Mio-res d. i. Minderbroeders omdat zij de minsten van allen moesten zijn. Prediken , vooral onder de nog onbekeerde volken, bedelen en weer weggeven, was hun hoofdwerk. De orde, later de f\'ranciscanerorde. genaamd, maakte grooten opgang. Haar stichter was zoowel in leven als in sterven een buitengewoon figuur. Na te vergeefs gewenscht te hebben als martelaar voor zijne liefde te sterven , wilde hij zooveel mogelijk het voorbeeld van den gekruisigden Christus evenaren en stierf te dien einde naakt op den killen grond van de kerk zijner roeping (1226). Zijn naaste, maar toch valsche leerling Helias bericht, dat de teekenen van de wonden van Christus niet lang voor zijn dood aan zijn lichaam zichtbaar waren, maar een ander, Celano beweert, dat zij hem twee jaren te voren door een engel waren ingedrukt. Twee jaren na zijn dood werd hij reeds door Gregorius IX heilig verklaard.
Clara van Assisi, eene geestverwante maagd, stichtte (1212) eene vrouwenorde, aan welke Franciscus een regel voorschreef, en die naaide stichteres en eerste abdis de Clarissenorde werd genaamd, in welke, ofschoon de grootste ontberingen en \'t barrevoets gaan den nonnen opgelegd waren, zich nogtans somtijds koningsdochters lieten opnemen.
Domingo Guzman (geb. 1170) een Castiliaan en priester te Osma, was een bedachtzaam man, bezield met liefde voor geleerdheid, en vol deelneming in het wel en wee der menschen. Zijn vurige ijver tegen- en angst voor het toenemen der ketterij bewogen hem om op Apostolische wijze in het zuiden van Frankrijk rond te reizen ter bekeering der kettersche Albigenzen. Aan zijne medehelpers, die goed onderwezene mannen moesten zijn, gaf de paus het recht tol een algemeene zielzorg als predikmonniken. Ook nonnen stelden zich onder zijne hoede. De grondwet der Dominicancrorde was: opoffering voor het alleen zaligmakend geloof, wat volgens latere bepaling gepaard moest gaan met volkomen armoede. Dominicus stierfin 1221 onder vervloeking van elk, die zijne orde met het bezit van aardsch goed zou willen bevlekken. Ook hij werd door Gregorius gecanoniseerd.
Deze beide bedelorden werden eene macht in de Kerk en hielden tegenover de Domkapittels voor talent en verdienste den weg geopend tot de hoogste waardigheden in de Kerk. De Dominicanen hadden zeer juist ingezien, dat zij zonder wetenschappelijke werkzaamheid hun doel niet konden bereiken, wat voor de Franciscaners oorzaak
161
11
DOMINICANERORDE.
162
was, dat zij zich insgelijks op de beoefening der wetenschap toelegden. De beide bijna gelijktijdig ontstane orden hadden nagenoeg dezelfde aardsche bedoelingen, maar stonden elkander juist daardoor dikwijls in den weg. Door hun redit om overal de biecht te hooren, werden zij de algemeene biechtvaders, dien men alle geheimen kon toevertrouwen , welke men schroomde aan zijn eigen priester te zeggen, waardoor hun de weg was geopend om zich te mengen in alle familiezaken en aangelegenheden van steden en landen. En doordien hun de tafel overal gedekt was, konden ze eene ontelbare menigte in de orde opnemen, die voor de kloosters groote rijkdommen bijeen bedelden. Dit was, wel is waar, in tegenspraak met hunne gelofte van armoede, doch ze wisten dit bezwaar uit den weg te ruimen door te beweren , dat deze eigendommen niet de hunne, maar die van het klooster waren 1).
Beide orden hebben steeds met al hare macht het gezag der Kerk geschraagd; bovendien werd aan de Dominicanerorde door paus Gregorius IX de geestelijke rechtbank. Inquisitie genaamd, opgedragen (1232), door welk afschuwelijk gericht een ontzaglijk groot aantal menschen op de vreeselijkste wijze is omgebracht. Naar de regelen dezer instelling moest de vader tegen den zoon getuigen of omgekeerd , de broeder tegen de zuster, de dochter tegen hare moeder. Alle natuurlijke banden werden bij het opsporen der ketters uit liet oog verloren. Nooit werd een beschuldigde gewaar. wie hem beschuldigd had, en de inquisiteurs waren vaak bij het dusgenoerad
1) Nagenoeg alle kloosterorden waren in Nederland vertegenwoordigd. Het eerste klooster der Benedictijnen, dat Nieuw Bethlehem heette, werd te Oostbroek bij de Bilt opgericht, waaruit later de abdij van Stavoren ontstond (1132J. Machtilda. eene aanzienlijke vrouw, stichtte (1131) bij Utrecht hel klooster Oudwijk voor adellijke dames. In 1133 stichtte Pf.tronei.la, weduwe van\'graaf Kloris II, de abdij van Rijnsburg voor adellijke jonkvrouwen, om te bidden voor de ziel van haren overleden gemaal. Dit klooster werd even beroemd door zijne-armenzorg als berucht door smulpartijen. In 1140 stichtte Hugo van Buren een klooster bij Oostmarsum. In Friesland en Groningen waren vele Benedictijner kloosters spoedig tot bloei, waaronder de abdij van Aduard . de koningin der Groninger kloosters, was geheeten. Vele geleerden, ook uit den vreemde, rekenden het zich tot eene eer onder de broeders van dit klooster opgenomen te mogen jworden. De omstandigheid, dat bij een feestmaal in 1520. waarbij te veel wijn gedronken was, in een twist twee edelen omkwamen . was oorzaak, dat de abdij opgeheven werd. De abdij van Egmond was eveneens beroemd, hoewel ook binnen hare muren niet altijd de vrede heerschte. De abdij van .SV. Paulus te Utrecht, ontstond in 1033. terwijl nog bij Utrecht de kloosters Mariendaal en dat van .SV. Servaas werden opgericht. Alle provinciën waren met lal van monniken- en nonnenkloosters overdekt, die even gelijk zoo vele andere in het buitenland, ten laatste geheel en al verbasterden.
de beeldenstrijd.
geloofsonderzoek v;iii hel hoofd tot de voeten in een soort van zwarten mantel gehuld , met slechts een paar gaten voor mond en oogen. zoodat de beschuldigde zijn rechter niet anders leerde kennen dan als een schrikwekkende zwarte gedaante, die uit een boek, dat voor hem lag, het geheele leven van het slachtoffer scheen op te lezen. Werden aan de beschuldigden vragen gedaan . die zij niet konden oi wilden beantwoorden , dan werd dc pijnbank gebruikt. Vele werktuigen werden door de gruwelijkste boosheid en gevoelloosheid uitgedacht, die wij echter niet nader beschrijven willen, omdat de haren den lezer te berge zouden rijzen over de uitgezochte pijnigingen, die de weerlooze slachtoffers hadden te ondergaan , en die hun vaak bekentenissen afpersten, ten eenenmale met de waarheid in strijd.
Later zullen wij bij deze rechtsplegingen meermalen stilstaan en zal het blijken, dat de inquisiteurs de Heidenen overtroffen in het vervolgen en ombrengen van hen . die in hun oog van de waarheid waren afgeweken.
Strijd en Scheuring tusschen de Oostersche en Westersche Kerk.
De strijd over het al of niet toelaten van beelden (S41) in de Kerk, bepaalde zich niet enkel tot het Westen , maar verkreeg nog veel grooteren omvang in het Oosten , waar de volkssage sprak van wonderdoende en door de hand der Apostelen geschilderde of van den hemel gevallene beelden. In veler oog pleitte dit voor de aanbidding der beelden; doch er waren ook anderen, die daarin slechts een nieuw Heidendom zagen, in welke meening zij versterkt werden dooide beschuldigingen van de beelden hatende vereerders van Mohammed.
Nadat keizer Leo 111 den storm der Saracenen op Constantinopel had afgeslagen (718) en hij zich overtuigd hield, dat voor de bekeering der muzelmannen de beeldendienst een groot struikelblok was, gaf hij bevel ze in de kerken hooger te plaatsen , opdat het volk ze niet meer zou kunnen kussen. Zijn plan ontmoette echter tegenstand bij het volk, bij de monniken en bij den patriarch van Constantinopel. Daarenboven verhief de geleerde Johannes Damascenus, uit Palestina, mede zijne stem tot verdediging van den beeldendienst. De keizer over dien tegenstand verbitterd, gaf daarop bevel (730) alle beelden weg te nemen en te vernielen, maar daardoor kwam de Kerk in rep en roer. De zinnelijkheid des volks gevoelde zich door deze vermeende heiligschennis zoo beleedigd, dat te Constantinopel de vrouwen in de Kerk drongen en den man, die aldaar belast was met de wegneming der beelden, bij het altaar vermoordden. De monniken, wier kloosters de werkplaatsen voor de beelden der heiligen waren , stelden zich aan het hoofd van
163
DE RF.ELDF.NSTRIjn.
de jjartij des volks die, door Gregorius van Rome, een ijverig voorstander der beelden . aangemoedigd, door oproer de beelden wilde beschermen. Leo smoorde het oproer telkens in bloed , maar stierf, zijn rijk nog midden in den beeldenstrijd aan zijn zoon Constantijn V achterlatend. Deze zette voort, wat zijn vader begonnen was, en daar Artabasdus aan het hoofd der oproerlingen tegen hem opstond, liet hij dezen, nadat hij hem overwonnen had, de oogen uitsteken. Daar de oproeren steeds voortduurden en de paus van Rome de vijanden der beelden, ais waren het de grootste ketters, in den ban deed, riep de keizer in 754 een oecumenische Synode bijeen, welke over den strijd zou beslissen. Dit concilie sprak den ban uit over alle beeldenvereerders of die Christusbeelden vervaardigden en verklaarde het Avondmaal voor liet eenig ware beeld van Christus. Dit besluit werd streng uitgevoerd, maar keizerin Irknf. was eene voorstandster der beelden en riep daarom in 786 een concilie te Constan-tinopel bijeen. Daar de keizerlijke lijfwacht dit concilie bestormde en uiteen dreef, werd het een jaar later te Nicea gehouden , waar besloten werd, de vereering der beelden , niet de aanbidding, door de Kerk te laten erkennen. Hierdoor ontstonden nieuwe woelingen , terwijl ook in het Westen zeven jaren later eene kerkvergadering te Frankfort aan den Main het concilie te Nicea veroordeelde. Uit politieke beweegredenen riep het beelden hatend leger zijn veldheer Leo, den Armeniër, tot keizer uit (813); doch toen deze niet spoedig genoeg alle beelden vernielde , brak onder het leger een woedende beeldenstorm uit. 1 )e voorstanders der beelden zaten ook niet stil; zelfs behaalden zij eindelijk de overwinning over hunne tegenstanders, want keizerin Theodora voerde de beeldenvereering weer in. Door eene synode te Constantinopel werd naar haren zin beslist (842) en de dag van dit synodaal besluit werd later zelfs als een gedenkdag der rechtzinnigheid gevierd.
Was dus ten opzichte der beeldenvereering de Oostersche Kerk eindelijk met de Westersche gelijkgezind, andere verschilpunten deden zich reeds lang gevoelen en werden nog door meerdere gevolgd. Het Ariaansche zuurdeeg was de Oostersche Kerk binnengedrongen, waarbij, ook als gevolg daarvan, verschil ontstond over de leer van den Heiligen Geest. In het Westen was vooral door Augustinus de leer der Drieëenheid verder ontwikkeld overeenkomstig het Athanasiaansch symbool, waardoor men kwam tot de leer, dat de Heilige (leest van den Vader en van den Zoon uitgaat. Op de synode van Toledo (589) was besloten deze leerbepaling bij het symbool van Nicea te voegen, maar de Grieksche Kerk zag daarin eene vervalsching van de geloofsbelijdenis.
Tegenover de Synode van Toledo kwam (692) een concilie te
164
sc1ieüking der kf.kk.
Constantinopel bijeen, waarop eene nadere bepaling der kerkrechterlijke kanones van algemeene geldigheid, met voorbijgaan der Wester-sche decretalen, werd vastgesteld. Den patriarch van Constantinopel, werd gelijk gezag in het Oosten toegekend als den bisschop van Rome in het Westen. Aan diakenen en priesters werd het huwelijk toegestaan, alleen de bisschop moest ongehuwd blijven, het vasten werd op zaterdag gesteld, het eten van bloed en van het verstikte was verboden. Deze besluiten waren niet naar den zin van den bisschop van Rome en hij weigerde die te erkennen.
Het keizerlijk hof te Constantinopel was intusschen verzonken in een poel van zedeloosheid, die door den patriarch Ignatius ernstig werd bestraft. Bardas, oom en regent van den minderjarigen keizer, nam dit zóo euvel op, dat hij den hoogen en geleerden staatsambtenaar Photius tot patriarch liet wijden. Bisschop Nicolaas 1, van Rome, kwam hiertegen op, noemde Photius een indringer en deed hem eindelijk in den ban. Photius stelde daarop in een rondgaanden brief de ketterijen in het licht, waarin, naar zijne meening, de Room-sche Kerk vervallen was, en keurde in scherpe bewoordingen de bijvoeging af in het Niceensch Symbolum, aangaande den H. Geest. Een door hem te Constantinopel saamgeroepen synode (867), sprak van afzetting van den paus, maar deze antwoordde met een banvloek over Photius en zijn synode. Hoe meer macht de paus over het Westen verkreeg, des te beslister moesten zijne aanspraken in het Oosten worden afgewezen; maar de hoop des keizers, dal hij van het Westen hulp in den strijd tegen de ongeloovigen zou verkrijgen, deed de openbare scheuring vertragen. Een schrijven van den patriarch Michael Cerularius deed de kruik eindelijk bersten. Bij de reeds aangevoerde verwijten voegde deze, dat het Westen in het ongezuurde avondsmaals-brood eene joodsche ketterij huldigde. Dat was te veel! De Roomsche legaten eischten genoegdoening voor dezen smaad en toen hun deze niet spoedig gegeven werd, legden zij, 16 Juli 1054, den banvloek tegen den patriarch op het hoofdaltaar van de Sophia-Kerk te Constantinopel neder en verlieten, het stof van hunne voeten schuddende, de stad.
Hiermede was de scheiding tusschen de Kerken van het Oosten en van het Westen tot stand gekomen., welke voortaan onderscheiden worden als Grieksche en Latijnsche Kerk. Beiden maakten op Katholiciteit aanspraak , ook na de scheiding, die door de Kruistochten nog vergroot werd en in nationalen haat ontaardde. Tegenover den Islam heeft het Oosten na de scheiding te Constantinopel een nieuwe litterarische werkzaamheid geopenbaard. Schrijvers uit allerlei stand beoefenden de wereld- en kerkgeschiedenis, taal en wetenschap; vooral genoemde Photius maakte zich verdienstelijk door de canones en canonische brieven van synoden voor het nageslacht te bewaren. Met
165
GERMAANSCH BIJGELOOF.
eere mogen uit velen hier nog genoemd worden Oecümenius , bisschop van Tricca (f 990), Theophvlacïus , aartsbisschop van de Bulgaren (i 1107), Euthvmius Zigabanus (i 1118); hunne verzamelingen van de geschriften der oude Kerkvaders hebben hooge waarde, door den verlorenen schat, waaruit zij hebben geput.
Indien ons van de invoering des Christensdoms onder de Germanen meer bescheiden waren gebleven, zouden deze zeker menige bladzijde beslaan en aantoonen, dat, gelijk bij zoo vele heidensche volken, eene voorbereidende genade de verkondiging van het Evangelie was voorafgegaan. Onder de pogingen tot bekeering der Germaansche stammen mogen die van keizer Karei den Groote met eere worden vermeld, voor zoover hij ook nog andere middelen dan het zwaard gebruikte tot verbreiding van het Evangelie. Hij liet niets onbeproefd om zijn volk door onderwijs te ontwikkelen en wendde vele pogingen aan, om de prediking in de landstaal te doen plaats hebben, tot welk einde hij een predikboek uit de beste Kerkvaders liet samenstellen. Hij bevorderde het orgelspel bij den eeredienst en liet als een keizerlijk geschenk het eerste orgel uit Constantinopel komen. Uit Rome ontbood hij zangers en verbeterde door het oprichten van zangscholen het zangonderwijs. Hij en de mannen, die ook aan onze vaderen het Woord des levens brachten, waren vrome vroede mannen, maar tevens menschen van hunnen tijd en met de dwalingen van hunnen tijd behebt, waardoor vele heidensche gebruiken en gewoonten in christelijke werden veranderd of er mede saamgesmolten.
Terecht werd door de zendelingen de afgoderij onzer vaderen dui-velendienst genaamd, maar daar destijds het bijgeloof in de Kerk zich den duivel en zijn heir op grof zinnelijke wijze voorstelde, was het of de booze I .oki der Germanen in den gedrochtelijken duivel der Christenen was overgegaan , want ook deze, hoe lastig zijne verleidingen en tooverijen ook waren , liet zich eveneens als Loki wel verschalken, waarvan nog het spreekwoord j arme duivelquot; afkomstig is. De heidensche Germaan dacht zich omringd door Elfen, Aard- en Kaboutermannetjes en vele andere meer of min onschuldige wezens, doch het bijgeloof der Christenen maakte er heksen en spoken van, die rusteloos bezig waren om den mensch kwaad te doen. Om al deze booze geesten van zich af te houden , had de Kerk vele middelen, die nog steeds vermeerderden , terwijl ook de wonderen van allerlei soort voor die der oud-Germaansche goden niet behoefden onder te doen.
166
liJJGELOÜF EN DWALING.
De zoogenaamde heidensche o r d ali ën (Godsoordeelen) werden door de christelijke rechtspleging roekeloos overgenomen. Zonder de aanklacht behoorlijk te onderzoeken, gaf men den beschuldigde bijv. een gloeiend stuk ijzer in de hand, dat hij eenige schreden moest wegdragen of men wierp hem, gebonden aan een stuk hout, in het water. Brandde de beschuldigde of dreef hij, dan was daardoor zijne schuld bewezen en volgde /.ijne veroordeeling. Reliquien werden weldra in den uitgebreidsten zin als amuletten gebruikt. Ken stukje bijv. van den mantel van Christus werd op de borst gedragen, want men meende, dat hij. die den mantel van Gods Zoon zóo hoog achtte, door God beschermd werd voor ziekten, — een geloof dus aan belooning voor het bewijzen van eerbied.
Maria was reeds lang door de Westersche Kerk moeder Gods genaamd. In gedichten verheerlijkte men haar meer dan dienstig was, en liet scheen dat, de vereering der godin Freija in haar met nieuwe kracht herleefde. Om het ideaal der goddelijke vrouw te voltooien , leerde te Corvey (860) de abt Paschasius Radbertus , dat Maria na de geboorte van haren Zoon maagd was gebleven en zij zelve zonder erfzonde ontvangen was. Het eerste vond gereeden bijval, maar het laatste werd in de Kerk beurtelings bestreden en verdedigd, totdat de onbevlekte ontvangenis door het concilie te Rome in 1870 als leerstuk werd aangenomen.
Op de graven der gestorvenen voor de zielerust van deze te bidden was reeds vroeg in gebruik. Behalve dat bloedverwanten en betrekkingen dit deden , werd dit later het werk der monniken, die natuurlijk slim genoeg waren , om er zich rijkelijk voor te laten betalen. Nog waren, naar de gewoonte der Romeinen, die de dooden langs de publieke wegen hadden begraven, de begraafplaatsen ver van de steden verwijderd, maar dit was den monniken te lastig, en begonnen zij de gestorvenen in of bij de kerken of kloosters te begraven. Van daar dus de oorsprong der kerkhoven.
Ook de leer van het vagevuur werd spoedig voor de priesters een middel om aan hunne geldzucht te voldoen. Dat was de plaats, zeide men , waar de afgestorvenen eerst door groote smarten van hunne nog aanklevende onreinigheden moesten gelouterd worden ; maar dit lijden kon zeer verkort worden, al naarmate er talrijke gebeden en zielmissen gehouden werden, alsook door rijke geschenken aan kloosters of weldadige inrichtingen, \'t Spreekt van zelf, nu moesten de armen lang in het vagevuur blijven, doch de rijken waren er gelukkig aan toe, en meer nog tie priesters en monniken; want nu stroomde het geld van rijke bloedverwanten voor talrijke zielmissen voor afgestorvene betrekkingen. De priesters en monniken vulden er hunne beurs mee en de kloosters werden verbazend rijk, maar aan het schuld-
167
LEVENSBEELDEN.
verzoenend bloed van Jezus was nu geene behoefte meer. Daarenboven werd de hoop en het vertrouwen op den eenigen Zaligmaker door de bedriegelijke wonderwerken der beelden weggenomen. Talrijke bedevaarten werden naar de wonderdoende beelden ondernomen, waar men zich door priesters en monniken op het grofst liet bedriegen. Op deze werken werd de zaligheid beloofd, en terwijl men veel schermde met een kruis, was nogtans de kruisverdienste van Jezus ten eenenmale overbodig geworden en zoek geraakt onder den drom van heiligen, die men naast of in plaats van den Middelaar als voorspraken beschouwde. Hunne geboortedagen werden plechtig gevierd en hunne levensgeschiedenis, met allerlei fabelen opgesierd. Elke zieke had een heilige tot geneesheer, elke gilde een tot patroon , elke kunst of wetenschap een tot beschermer, elk vermaak, ook het meest zinnelijke, een tot schutsheer of schutsvrouw.
Ofschoon het duidelijk bleek, dat Jezus twee sacramenten ingesteld had, toch voegde men stoutweg daar nog vijf andere bij, als: het laatste oliesel, het vormsel, het huwelijk, de priesterwijding en de oorbiecht, welke laatste tot vermeerdering van priesterlijk gezag en tot vele zonden aanleiding gaf en bovendien , het ergste van alles, den verfoeielijken aflaat, in het aanzijn riep. Eerst hadden de priesters bevrijding van kerkelijke straffen, daarna loslating uit het vagevuur, en eindelijk vrijstelling van het eeuwige verderf en volkomene vergeving van zonden voor geld te koop!
Daarmee was de volkomene afval van God en Zijne waarheid voltooid. En onder dezen ontzettenden afval mogen wij wel vragen, waar de gemeente des Heeren was gebleven. In verre oorden, gelijk wij vroeger opmerkten , onder de Heidenen , waren vele kinderen Gods werkzaam, maar er waren ook nog anderen, die te midden van de van God afgedoolde Kerk den Heer bleven liefhebben en de vele dwalingen van hunnen tijd afkeurden. Zij zouden ondervinden in de wereld verdrukking te hebben, want het duurde niet lang, of de Kerk van Rome zou tegen hare eigene kinderen opstaan en hen vervolgen en ombrengen met niet minder haat dan de Heidenen in vroeger eeuwen de geloovigen vervolgden, totdat de Heer door de Hervorming bij vernieuwing het licht uit de duisternis te voorschijn zou brengen.
Hoe ver de Roomsche Kerk ook van de zuivere leer des Evangelies afgeweken was, toch bevonden er zich ten allen tijde kinderen Gods in haar midden. Aan de uiterste zoomen der Kerk hebben wij reeds
168
cl and [us van turijn.
de vredeboden onder de Heidenen werkzaam ge/.ien, ofschoon ook niet zonder bijgeloof en dwaling, maar toch met een .hart, dat zich, als het wezen moest, voor zijn Heer willig overgaf in den dood. Thans hebben we bij enkelen uit velen stil te staan, die in de moederkerk door hun woord en leven anderen ten voorbeeld verstrekten en die, al was het mede niet zonder bijgeloof en dwaling, toch hunne eenige hope stelden in Jezus Christus en dien gekruist.
Gregorius 1 hebben wij reeds S 44 op de markt te Rome leeren kennen. Hij was een der vroomste bisschoppen, die ooit te Rome hebben geleefd, en die uit ootmoed den bisschopszetel weigerde, tot hij, hoewel met weerzin, zich eindelijk genoopt zag hem aan te nemen. Even werkzaam als hij was aan de uitbreiding van het Evangelie onder de Heidenen, arbeidde hij ook aan de herleving der Christenen in zijne omgeving en dacht er niet aan, gelijk andere bisschoppen, om de Kerken met aardsche schatten te verrijken. Bij een zwak gestel en vele lichaamssmarten was hij gedurende eene ontzettende pest met gevaar van zijn leven bezig om zieken en stervenden bij te staan. Hij zag in deze ramp, en in de verwoestingen, die destijds de Longobarden in Italië aanrichtten, niets anders dan de bezoekende hand des Heeren en vermaande daarom allen tot verootmoediging en schuldbelijdenis voor den Heer. In zijne talrijke geschriften straalt niet zoo zeer diepe Schriftkennis door, \'t geen van zijnen tijd ook niet verwacht kan worden, als wel een groote mate van ootmoedige vroomheid en eene innige begeerte om in nauwe gemeenschap te leven met zijnen Heer en Heiland, zoodat hij ook voor onze eeuw in practische godzaligheid nog tot een beschamend voorbeeld verstrekt.
Claudius (i 846), bisschop van Turijn, mag met recht voor een der wegbereiders van de Hervormers gehouden worden, daar hij de dwalingen in de Kerk met kracht bestreed en zijne tijdgenooten tot het zuiver Evangelie trachtte terug te voeren. De Bijbel was voor hem de eenige rechter, waaraan hij alles onderwierp , die hij zooveel mogelijk ook door woord en schrift aan zijne gemeente verklaarde. Hii zegt dienaangaande: »de schoonheid der eeuwige waarheid sluit niemand uit, die tot haar komt. De Heer geve mij altijd eene vaste begeerte om haar te genieten. Van de einden der aarde is zij nabij allen, die haar zoeken; zij onderwijst en bekeert degenen, die haar aanschouwen. Ons is niet bevolen geworden tot het schepsel te gaan om gelukkig te worden, maar tot den Schepper, die alleen in staat is, ons met heil te overladen.quot; Dat hij, naar de mate der genade hem gegeven, als hervormer te Turijn optrad, blijkt uit een zijner brieven, in welken hij schreef: 1 Toen ik het bisdom te Turijn aanvaardde, vond ik er al de kerken opgevuld met gruwelen en beelden, en daar ik begon te verwoesten wat een iegelijk aanbad, deden allen
169
ANSELMUS VANT CANTERBURY.
den mond tegen mij open. Indien zij, die den dienst der duivelen verlaten hebben , de beelden der heiligen eeren, dan hebben zij zich niet van de afgoden gekeerd, maar alleen de namen veranderd. Diegenen , welke het kruis aanbidden, omdat Christus daaraan genageld werd, moeten dan ook de krib eeren, omdat Hij daarin gelegen heeft; doch het is ons niet bevolen geworden het kruis te aanbidden, maar het kruis dat Hij ons oplegt te dragen, en ons zeiven te verloochenen. Al deze dingen zijn bespottelijk; komt tot u zei ven terug, gij rampzalige overtreders! Waarom zijt gij van de waarheid afgeweken en verliefd geworden op de ijdelheid? Waarom maakt gij de zielen van zoovelen tot gezellen van den duivel door de aanbidding der afgoden, terwijl gij hen vervreemdt van hunnen Schepper en hen in de eeuwige verdoemenis stort?quot;\'
Die taal in de nabijheid van Rome, verschafte hem vele vijanden. Hoewel zijne geschriften grootendeels vernietigd zijn geworden, bleef Claudius zelf gespaard, niet van wege de zachtheid zijner vijanden, maar door de bewaring zijns Gods.
Anselmus (i 1109) aartsbisschop van Canterbury was een groot licht voor de Kerk van Engeland, \'t welk ook blijkt uit zijne geschriften. »Ik ben mij zeiven bewustzegt hij, »dat ik de verdoemenis verdien, terwijl mijn berouw niet voldoende is tot mijne vrijspreking; maar dit is zeker, dat Uwe goedertierenheid overvloediger is dan alle zonden 1quot; — i O verborgene kracht. dat een mensch, hangende aan het kruis, den eeuwigen dood, welke op het menschdom rustte, zoude wegnemen! dat een mensch aan het kruis genageld, de wereld zoude overwinnen! O verborgen kracht, dat een mensch, met moordenaren veroordeeld} menschen zoude verlossen, die met de duivelen veroordeeld waren; dat een mensch, uitgestrekt aan een kruis, allen tot zich zoude trekken! Hij nam de armoede aan, doch verloor Zijne schatten niet; inwendig rijk, uitwendig arm. God was verborgen in den rijkdom, de mensch openbaar in de armoede. Door Zijn bloed hebben wij het wegwerpelijk kleed der goddeloosheid verloren, ten einde wij overdekt zouden worden met het sierlijk gewaad der onsterflijkheid. Christus werd zonde voor ons gemaakt, dat is; een offer voor de zonde. Want in de wet worden de offerhanden, welke voor de zonden geofferd worden, zonden genaamd. Van hier dat Christus zonde genaamd werd, omdat Hij geofferd werd voor de zonde. Hij heeft alle gerechtigheid vervuld, het Koninkrijk der hemelen geopend, en met éene offerhande in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. Doch alleen zij, die vóór de grondlegging der wereld in Christus verordineerd waren, verkrijgen dien zegen; want in Hem waren zij en zijn zij altijd, welke God van eeuwigheid heeft verkoren.\'
Nog een enkele trek uit zijn verborgen gemeenschap met den Heer.
170
bernard van clairvaux,
„Trek mij, o Heer, in Uwe liefde! Als Uw schepsel ben ik geheel de Uwe, ach geef mij dit ook in liefde te zijn. Zie, Heer, mijn hart licht voor U open; het worstelt, maar van zich zelf kan het niets doen; doe Gij, wat het zelf niet doen kan. T.eid mij in de verborgen woning Uwer liefde. Ik vraag U en (lij deedt mij vragen: laat mij ook vinden. Gij leerdet mij kloppen; open mij, die klopt! Van U heb ik de begeerte; o mocht ik dan nu ook het genieten hebben! Kleef Hem sterk aan, kleef Hem sterk aan, o mijne ziel!quot; — »Verhaast den tijd, o mijn Zaligmaker en mijn God! in welken ik met ongedekten aangezicht datgene zal zien, wat ik nu geloof; zal mogen omvatten, wat ik nu hooi) en van verre eerbiedig bewonder. En laat mijne ziel, naar de mate mijner kracht, datgene hartelijk omhelzen, waarnaar ik nu verlang, opdat ik mij geheel moge dompelen in de onpeilbare diepte Uwer liefde.quot;
Bernard, in 1091 in Bourgondië uit een adellijk geslacht geboren, was een man van zoo groot gewicht voor zijn tijd, als de geschiedenis maar weinigen kent. Op drie en twintig-jarigen leeftijd werd hij monnik. en twee jaren later reeds abt van het tusschen bosschen en bergen nieuw gestichte klooster Clairvaux bij Langres in Frankrijk. Later op onderscheidene plaatsen tot bisschop benoemd, bedankte hij voor die alle, omdat de nederige man liever in alle eenvoudigheid voor Christus wilde leven. Hij bezat een buitengewone welsprekendheid, zijn machtig woord deed Europa voor de kruistochten ontvlammen; hij was de beschermer der verdrukten en de wreker van elk onrecht, \'t Is waar, Bernard ademde ook de lucht in van den tijd, waarin hij leefde, en verdedigde de leer aangaande het vagevuur en andere bijgeloovigheden, maar toch niettegenstaande deze dwalingen, die hem ontsierden, was hij een voorbeeld van ongeveinsde godsvrucht. Hij wordt als den laatsten der Kerkvaders gerekend, die reeds tijdens zijn leven door heel de Kerk geëerd, na zijnen dood onder hare heiligen werd opgenomen. Luther getuigde later van hem: »lk schat Bernard veel hooger dan alle paters en monniken en heb zijns gelijken nimmer gehoord of gelezen.\'\'
Theologische Wetenschap en Strijd.
De Gernmansche Kerk was in den eersten tijd van haar bestaan aan de Britsche en lersche kloosters veel verplicht, want de theologische wetenschap werd aldaar door velen met liefde beoefend. Gregorius , bisschop van Tours (i 595) en de Engelsche abt Beda Venerabius (I 735) waren Gennaansche Kerkgeschiedschrijvers, welke zich daardoor voor het nageslacht verdienstelijk hebben gemaakt.
171
theologische wetenschap en strijd.
Laatstgenoemde was de leerling van Theouorus van Tarsus, aartsbisschop van Canterbury, welke de Grieksche taal en wetenschap van zijn vaderland naar Engeland bracht, jornandus (i 570) een monnik en Üost-Goth, beschreef de geschiedenis van zijn volk in het Oosten en Westen; het was de eerste Duitsche stem uit de volksverhuizing. Isodokis (f 637) bisschop van Sevilla was in zijn tijd een voorbeeld van kerkelijke geleerdheid; door het verzamelen van geschriften uit vroegere eeuwen, verrichtte hij een belangrijk werk. Paulus War-nefrid (I 799), een Longobard en monnik, beschreef de geschiedenis van zijn volk. In de Frankische Kerk deed Bonikacius de belangstelling in de wetenschap ontwaken, mede door keizer Karel den Groote met ijver voorgestaan, die zich daartoe door de uitstekendste geleerden omringde. Onder deze was Alcuinus, abt te Tours (i8o8), die aan het hof eene school (Schola Palatina) stichtte en door het gansche rijk, bij kathedralen en kloosters, scholen voor de vrije kunsten in het leven riep. Volksscholen werden in Kareis gebied opgericht door den bisschop Theodulfus (i 821) van Orleans. en door Paut.us Diaconus liet Karei uit de schriften der Kerkvaders eene verzameling van homiliën opstellen.
In Spanje brachten Eupandus, aartsbisschop van Toledo, en Felix, bisschop van Urgellis. het Nestoriaansche gevoelen tot verdere ont-wikkefing. Het verkreeg den naam van Adoptianisme, naar het gevoelen der Nestorianen, welke beweerden, dat Christus alleen door aanneming de Zoon van God was en dat er derhalve geene waarachtige gemeenschap tusschen zijne menschelijke en goddelijke eigenschappen kon plaats hebben. O]) eene synode te Frankfort (794) en te Aken (799) werd het Adoptianisme veroordeeld, dat eerlang met zijne voorstanders verkwijnde.
Gottschalk, zoon van een Saksischen graaf, werd reeds als kind aan het klooster te Fulda toevertrouwd; eene synode te Mainz (829) ontsloeg hem wel van de monniksgelofte, maar Rabanus maurus , de abt van het klooster, wist bij Lodewijk den Vrome te bewerken, dat deze de dispensatie vernietigde. Zijn bewegelijke geest zocht rust in eene verplaatsing naar het klooster Orbais , in een bedevaart naar Rome en in de schriften van Augustinus, door welk laatste hij een vurig aanhanger der absolute praedesti natie werd. Rabanus, die inmiddels aartsbisschop van Mainz geworden was , riep hierover een synode te Mainz bijeen, op welke de leer van Gottschalk veroordeeld en hij zelf overgeleverd werd aan zijn metropolitaan, Hinkmar van Rheims, om hem te straffen. Deze liet Gottschalk onbarmhartig geeselen, omdat hij weigerde zijn praedestinatieleer te herroepen en sloot hem daarna in het klooster Hautvilliers op. waar de waardige man in banden stierf (868), maar in blijmoedige overtuiging van de waarheid zijner leer, die hij tot het laatste toe standvastig beleed.
172
avondmaalstrijd.
173
Radbertus Paschasius riep in S31 den zoogenaamden Avondmaalsstrijd in het leven , floor een geschrift, waarin hij als dogma vaststelde, dat de substantie van het brood en den wijn na de wijding veranderde in het lichaam van Christus; het was een gewrocht van God3 almacht, ofschoon slechts door het geloof zichtbaar. De leer der broodsverandering (transsubstantia) was niet nieuw meer, zij had reeds diepe wortelen geschoten in het volksgeloof, door eene menigte legenden volgens welke, onder bijzondere omstandigheden, lichaam en bloed in brood en wijn zichtbaar waren geweest. Geleerde woordvoerders traden tegen Radbertus op, doch hunne stem stootte op het volksgeloof af en verstomde weldra geheel, om eerst twee eeuwen later bij vernieuwing te voorschijn te treden. Berengarius , aartsdiaken te Angers en het hoofd van de school te Tours (1040), kwam openlijk tegen de leer van Radbertus op; hij ontkende de verandering van brood en wijn en wilde slechts van een geestelijke tegenwoordigheid van Christus weten, dien niet de mond maar alleen het geloovige hart genieten kan. Deze leer werd op de synoden te Rome en te Vercelli (1050) veroordeeld. Als ketter vervolgd en onverhoord veroordeeld vond Berengarius deelneming bij den legaat van paus Nicola as 11, Hildebrand , die zijne rechtgeloovigheid op de synode te Tours (1054) wist te redden, nadat hij aan Hildebrand onder eede verklaard had, dat hij de tegenwoordigheid van Christus in het Avondmaal niet loochende. Hierdoor vatte hij moed en trok naar Rome, in de hoop, dat Hildebrand hem in de bescherming van den paus zou aanbevelen. Het tegendeel gebeurde , want op een synode aldaar werd hij gedwongen zijne geschriften te verbranden en eene geloofsbelijdenis te bezweren , die een grof zinnelijk verteren van het vleesch en bloed van Christus voorstelde. Pas over de Alpen teruggekeerd, herriep hij zijne woorden met bitteren wrok, wat natuurlijk de haat zijner tegenstanders vermeerderde. Hildebrand, intusschen paus geworden , trachtte den strijd bij te leggen, en kwam op een synode te Rome (1078) het geweten van zijn ouden vriend ter hulp, door eenige onbepaalde uitdrukkingen te vorderen. Hierdoor kwam de paus eenter zelf in het gedrang en onder verdenking van ketterij, zoodat hij het volgende jaar op nieuw een synode bijeen moest roepen, op welke een ondubbelzinnige belijdenis van de brood- en wijn-verandering van Berengarius werd geeischt. Deze beging hierop de onbescheidenheid van zich op quot;s pausen persoonlijke genegenheid te beroepen; doch pas had hij zich hierover uitgelaten of hem werd geboden oogenblikkelijk neer te knielen en zijne gevoe. lens als dwaling af te zweren. De onvaste man gehoorzaamde bevende: tie paus verbood hem verder te disputeeren en liet hem gaan met een veiligheidsbrief. De kracht van Berengarius was thans gebroken. Wel herriep hij ook nu weer zijne gedwongen i)elijdenis, maar hij trok
het pausdom.
zich, onder \'s pausen bescherming, uit de wereld terug naar het eiland St. Come, waar hij in strenge afzondering in hoogen ouderdom onder de zegeningen der Kerk stierf (1088). Nog langen tijd werd hij te Tours plechtig herdacht. Zijn geschrift over de Avondmaalsleer werd later door Lessing uitgegeven. De leer van eene transsubstantiatie door de hand van den priester, had evenwel in de Roomsche Kerk de overwinning behaald en werd door de groote Lateraan-synode in 1215 als kerkleer vastgesteld.
Uen opvolgers van Gregorius 1 was de herinnering lastig, dat hunne wereldlijke macht een geschenk van keizer Kareis vader was, want leenman te zijn van een mensch, al was hij dan ook een keizer, scheen de waardigheid van den Stoel van Petrus en den plaatsbekleeder van Christus te na te komen. Daarom moest de legende dienst doen, dat Constantijn bij zijn doop paus Sylvester met Italië begiftigd en hierom zijn zetel naar Constantinopel verplaatst had. Door deze verplaatsing verkreeg de paus inderdaad politieke macht, maar de verdichte oorkonde van het geschenk verhinderde nogtans niet, dat de keizer paus en bisschoppen aanstelde, kerkwetten voorschreef en meer naar zijne dan naar hunne oogmerken regeerde.
Paus Leo had moeten dulden , dat keizer Karei zijnen zoon zich zeiven de kroon liet opzetten, maar paus Zacharias wist dit feit voor tie Kerk onschadelijk te maken. Hij bracht Lodewijk den Vrome te Rheims eene gouden kroon ten geschenke, maar nu moest hij hem die toch ook opzetten, en om de plechtigheid daarvan te verhoogen, zalfde hij hem meteen. Lodewijk, die beter voor monnik dan voor koning paste, begreep niet, wat daar achter stak, maar Zacharias des te beter. Met Karel den A\'ale ging het niet anders. Paus Johannes VIII kroonde hem tot keizer, bij welke gelegenheid plechtig werd erkend, dat het keizerschap op de voorbede van de Apostels Petrus en Paulus door hunne plaatsvervangers werd verleend. Met deze erkenning kwamen de pausen een belangrijke schrede nader aan het begeerde doel.
Üm de pauselijke macht boven alles te plaatsen , kwamen in de eerste helft der 9de eeuw onder den naam van Isidorus van Se villa (| 637), de zoogenaamde pseudo-isidorische decretalcn voor den dag, zijnde ongeveer honderd besluiten van kerkvergaderingen en van de oudste leeraars der Kerk van Rome, welke daarin alle geschillen aan de eindbeslissing van den paus opdroegen. Behalve vele onnauwkeurigheden bewijzen deze brieven door de latijnsche taal. waarin ze ge-
174
t\'AUSIN JOHANNA.
schreven zijn, en door de instellingen en gebruiken, die er in voorkomen, dat ze alle niet vóór de c/\'e eeuw geschreven zijn. De valschheid dezer stukken is later ook door Roomsche geleerden erkend, maar bij hun verschijnen werd daaraan niet gedacht.
Van geheel anderen aard is een geschrift uit de £3de eeuw, waarin voorkomt, dat omstreeks het midden der y\'le eeuw een verkleed meisje uit Mainz, dat te Athene groote geleerdheid opgedaan had, als Johannes VIII den Apostolischen stoel beklom , maar twee jaren later door een ergerlijk voorval ontmaskerd werd en de schuld van haar geslacht betaalde door haren tragischen ondergang. Waarschijnlijk is het bestaan hebben van pausin Johanna een verzonnen sprookje uit de schandelijke vromvenregeering der iod\' en nquot;1\' eeuw, want bewijzen voor de geschiedkundige waarheid er van zijn tot dusver niet aan het licht gebracht. De mogelijkheid is evenwel denkbaar, waarom het pausdom natuurlijk niets onbeproefd liet, om elk spoor daarvan uit te wisschen.
Onder de pausen , die den stoel van Petrus in dit tijdvak beklommen, mag Nicolaas I (858—867) een der krachtigste worden genoemd. Hij was een beschermer des volks, maar vreeselijk voor de godde-loozen. Koning Lotharius II, gesteund door een paar bisschoppen, zond zijne wettige gemalin Thietberga van zich om zijn bijzit Waldrade te kunnen huwen. De verstootene vrouw beklaagde zich bij Nicolaas, die de schuldige bisschoppen afzette, Waldrade in den ban deed en Lotharius dwong, zich te verootmoedigen en zijne gemalin weer tot zich te nemen. Tegen den machtigen aartsbisschop Hincmarus van Rheims, gebruikte de paus de valsche decretalen en noodzaakte hem, den door hem afgezetten bisschop Rothad van Sois-sons weer in zijn ambt te herstellen.
De 1 ode eeuw is in de geschiedènis geschandvlekt door groote zedeloosheden. Onder de twisten van den Italiaanschen adel verhief de Toscaansche partij haar werktuig, Sekgius III, tot paus. Aan het hoofd dezer partij stond naast den markgraaf Alberico van Toscane , zijne bijzit Theodora en hare dochter Maria. Beiden, buitengewoon schoon, waren toonbeelden van liederlijkheid, wier lievelingen , zonen en kleinzonen, gedurende eene halve eeuw den pauselijken stoel bezaten, dien zij met allerlei gruwelen hebben bevlekt. Een van hen Johannes XII, riep koning Otto I van Duitschland in, om de Kerk te beschermen tegen het geweld van Berengarius II, koning van Italië. Otto gaf hieraan gehoor en werd als overwinnaar door den paus tot Roomsch keizer gekroond (962). De paus maakte echter weldra gemeene zaak met Berengarius tegen Otto, die ijlings naar Rome terugkeerde en een synode bijeenriep, waarop de paus wegens moord, bloedschande enz. werd afgezet en Leo VIII in zijne plaats benoemd. De Romeinen
175
paus hildebrand.
zwoeitii den keizer, dat nimmer een paus tegen zijn wil gekozen zou worden. De keizer hield zich echter met moeite staande tegen den haat van het volk en de listen der Toscaansche partij. Na zijn dood stak deze partij dermate het hoofd op onder Cresckntius , een kleinzoon van Theodora, dat Otto ill naar Italië optrok, Crescentius liet onthoofden en een tegenpaus verminken, die zich tegen zijn neef, paus Gregorius V, had gesteld. Na den dood van Gregorius beklom Sylvester 11, de grootste geleerde van zijn tijd, den pauselijken stoel (999—1003). Benedictus IX nam reeds op twaalfjarigen leeftijd den stoel van Petrus in bezit (1033) dien hij bezoedelde door velerlei on deugden. Het volk joeg hem weg en zette Svi.vester 111 in zijne plaats; door zijne partij met het zwaard teruggevoerd, zag hij echter wel in, dat hij zich niet staande kon houden. Hij verkocht daarom de pauselijke waardigheid aan Gregorius VI, die, om het pausdom voor ondergang te redden, zich deze schande der simonie liet welgevallen. Maar Benedictus kreeg van dezen verkoop berouw en beschouwde zich nog als paus, zoodat er dan nu drie pausen waren. Keizer Hendrik 111, die juist de macht van zijn rijk in Italië herstelde, verzamelde te midden van zijn leger de synode van Sutri (1046). Hij verklaarde den pauselijken stoel voor vakant en liet dezen innemen door bisschop Suidger van Bamberg, een ernstig vroom man uit zijn gevolg.
Hendrik 111 had het keizerschap tot het toppunt zijner macht gebracht en de paus was niet anders dan zijn machteloos vasal. De stem des volks liet zich in dezen tijd steeds krachtiger hooren tegen de vele misbruiken, die zoowel bij de pausen als in het algemeen bij den Clerus waren binnengedrongen. De bisdommen werden regelmatig verkocht of geveild; ja eigenlijk was de geheele Kerk voor geld te koop.
In dezen tijd waren de Camaldulenser en Cluwiacenser monnikenorden ijverig bezig om door bestrijding der vele misbruiken de pauselijke waardigheid te verheffen.\' Hildebrand, zoon van een smid, en monnik uit laatstgenoemde orde, werd in dezen voor het pausdom een belangrijk persoon. In 1048 trad hij als diaken te Rome op, waar hij weldra tie ziel werd der roomsche curie. Door zijn invloed werd een kiescollegie van 35 aanzienlijke bisschoppen benoemd, die, kardinalen geheeten, een raad vormden, door welken voortaan de pausen gekozen zouden worden. Eindelijk, nadat hij de pauselijke macht zooveel mogelijk versterkt en verzekerd had, gaf hij toe aan zijn heimelijk verlangen en besteeg hij zelf (1073—1085) den pauselijken stoel onder den naam van Gregorius VII. Door Hildebrands nederig schrijven misleid, kroonde keizer Hendrik IV hem als paus, wat ook moeielijk was te weigeren. Een der eerste werkzaamheden van Gregorius was, op een synode te Rome (1074) de wetten op het coelibaat
176
keizer hendrik iv.
177
te vernieuwen; en daar bestond wel reden toe, want omdat vele huwelijken van den Clerus broeinesten waren van afhankelijkheid en onzedelijkheid, moest men óf het huwelijk geheel vrijlaten óf het geheel verbieden. Dit laatste bracht onder de lagere geestelijkheid veel misnoegen te weeg, maar Gregorius voerde het genomen besluit met groote gestrengheid uit. Zijne legaten doortrokken de landen en lieten, gesteund door het volk en de monniken, den gehuwden geestelijken de keus tusschen ontzetting van hun ambt of scheiding van vrouw en kinderen. De geschiedenis heeft echter over dezen maatregel haar veroordeelend vonnis geveld ; want na dezen met geweld doorgevoerden maatregel werd de zedeloosheid zóo algemeen en onbeschaamd gedreven , dat b. v. bisschop Hendpik van Luik er in zijn paleis nonnen op na hield, wier abdis de eer had zijn eerste gunstelinge te wezen. Hij beroemde er zich op binnen een jaar vader van 14 zonen te zijn geworden. Behalve dit heeft de geschiedenis menige bladzijde gevuld met tooneelen, die in de woningen veler herders voorvielen, welke wij niet wagen te beschrijven. Een tweede synode te Rome (1075) verklaarde zich beslist tegen simonie (koopen van geestelijke ambten) en verbood aan iederen geestelijke de aanneming van een kerkelijk ambt uit de hand van een leek. De vorsten waren namelijk gewoon bisschopzetels, abdijen en rijke priesterplaatsen te verkoopen. Buitendien ontvingen de bisschoppen over zekere landschappen tijdelijk gezag en verkregen daartoe als teekenen dezer waardigheid bij de inhuldiging eenen ring en staf. Men noemde dit laatste investituur of bekleeding. Dit kon Gregorius niet dulden en hij begon zijn verzet, door vijf raadsleden van keizer Hendrik IV in den ban te doen, omdat deze uitspattende keizer de simonie en kerkroof tot het uiterste dreef. Wegens zijn wangedrag waren de Saksers tegen Hendrik opgestaan, doch zoodra hij deze onderworpen had , werden de door den paus in den ban gedane raadsleden weder door hem aangesteld. Toen daarenboven aan het hof de handel met kerkelijke ambten meer dan ooit werd voortgezet, de Saksers op nieuw schrikkelijk leden, en Hendriks bijzitten zich sierden met geroofde edelgesteenten van de kerkelijke vaten, riep de paus vol verontwaardiging en onder bedreiging van den ban den keizer ter verantwoording naar Rome. Hendrik liet echter op een synode te Worms (1076) den paus als een tyran, die zich aan den gezalfde des Heeren vergreep, afzetten; doch Gregorius beantwoordde dit met den banvloek, die alle Christenen ontsloeg van hunnen eed aan den keizer. Was deze door zijn vo\'.k bemind geweest, de paus zou het gewaar geworden zijn, doch Gregorius wist wel, hoe ver hij gaan kon. Hendrik lag wegens zijn gedrag overhoop met zijne vorsten, die oji den rijksdag te Triburbesloten, den keizer, indien hij niet over een jaar van den ban ontheven was, van den troon vervallen te verklaren.
12
kkizer hendrik iv.
Door dit besluit en den diepen indruk, dien de ban op liet Duitsche volk maakte, was Hendrik gedwongen zich met den paus te verzoenen. In Jan. 1077 reisde hij naar het lustslot Canossa in Modena, waaide paus verblijf hield bij de markgravin Mathilda. Barrevoets en in het gewaad eens boetelings stond hij daar , den geheelen dag vastende , de absolutie van den heiligen vader af te wachten. De paus verleende hem die eindelijk, maar onder voorwaarde, dat hij zich van de regeering moest onthouden, totdat op den rijksdag over zijn lot zou zijn beslist.
Hendrik keerde terug, maar dezen smaad kon hij niet verkroppen. De Lombardijers boden hem hunne hulp en met deze kwam hij over de Alpen terug, roovende, wat voorhanden was en verbrandende, wat in den weg stond. De verschrikte paus slingerde bij vernieuwing den banvloek over Hendrik, doch deze had geene uitwerking. De keizer trok tegen Rome op; betaalde den paus voor zijne biecht te Canossa met hem af te zetten, en stelde Guitbert in zijne plaats onder den naam van Clemens III. Na eenen strijd van drie jaren opende Rome de poorten voor Hendrik, die binnen hare muren door zijn gunsteling Clemens tot Duitsch keizer werd gekroond. Gregorius vluchtte en stierf reeds het volgende jaar (1085) te Salerno in ballingschap, nog op het sterfbed bindende en ontbindende met het bewustzijn van een martelaar. Zijn zedelijk gedrag was zoo onberispelijk geweest, dat zelfs zijne bitterste vijanden daarop geene aanmerkingen hadden kunnen maken. Stervende sprak de priester, voor wien ééns de wereld beefde : gt;Ik heb de gerechtigheid liefgehad en het onrecht gehaat, daarom sterf ik in ballingschap.quot; Dit rustige woord moge verwondering wekken , toch was het niet in strijd met bet ideaal , dat Gregorius zich voorgesteld had, en waarvan hij naar zijne overtuiging het slachtoffer geworden was. Zijn idee daalde echter niet met hem ten grave, want zijne opvolgers namen het over en werkten het ijverig uit.
Hendrik ondervond, dat hij zich niet zoozeer tegen een persoon, als wel tegen een beginsel verzet had , dat in de volgende pausen bleef voortleven, welke het hem nimmer konden vergeven, dat hij zich tegen den stoel van Petrus verzet had. De ongelukkige keizer had geene rust meer. Van de eene moeilijkheid in de andere gebracht , kon hij geene genade van de pausen bekomen, die hem overal vervolgden en zelfs zijn zoon tegen hem opruiden. Hendrik vluchtte naar Luik en legde daar in 1106, vol van smart, zijn hoofd neder in de armen des doods. De stedehouders van Christus strekten hunnen haat tegen Hendrik tot na zijnen dood uit, want aan zijn lijk werd geene rust gegund, totdat het na 5 jaren omzwervens eerst door \'s pausen vergunning mogelijk werd, het in gewijde aarde neer te zetten.
178
KERKGESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN.
tweede tijdvak.
VAX PAUS VICTOR 111 TOT OP DE KERKHERVORMING 1\\ 1517.
Hildebrand verhief den pauselijken stoel dermate, dat hij durfde schrijven; »De wereld wordt bestuurd door twee lichten: door de zon als het grootste, en door de maan als het kleinste. De apostolische macht is gelijk aan de zon, de koninklijke gelijk aan de maan. Gelijk de laatste nu slechts door de eerste licht geeft, zoo zijn keizers, koningen en vorsten alleen door den paus, terwijl deze door God is. Dus is de macht van den stedehouder van Christus de grootste, waarom keizers en koningen hem onderdanigheid zijn verschuldigd.quot;
Zijne opvolgers begrepen dit stoute woord en lieten niet na, dit hunnen tijdgenooten duidelijk te maken. (Jok de Clerus begon langzamerhand te begrijpen, dat zij tot verwezenlijking en bevestiging van dit grootsch idee haar huiselijk geluk had moeten opofferen.
Niet alle pausen hadden evenveel veerkracht en verstand, maar de bewegingen in het Westen door de Kruistochten kwamen den pausen in vele doortastende maatregelen goed te stade. Paus Urbanus II sprak op het concilie te Clermont (1095) den ban uit over koning Philippus van Frankrijk, wegens echtbreuk met zijne bijzit, gravin Bertrada, die hij daardoor moest wegzenden. Paus Calixtus VI kwam den twist over de investituur met ring en staf te boven, doordien op den rijksdag te Worms (1122) dit recht overging op den paus; maar de wereldlijke beleening met den schepter verbleef bij den keizer. Gravin Mathilde had tot heil harer ziel nog in de handen van haar vriend Gregorius hare goederen aan den Roomschen stoel vermaakt, maar hierover ontstond na haren dood twist, doordien Arnold van Brescia, een streng en ingetogen geestelijke, beweerde, dat der gees-
12*
thomas becket.
lelijkheid geeue wereldlijke macht en goederen toekwamen, waardoor alle misbruiken in de Kerk ontstaan waren. Het 2dlt;\' Lateraan-concilie (1139) legde natuurlijk dezen gevaarlijken ketter het zwijgen op, maar zijne leer had reeds wortel geschoten. De Romeinen beperkten \'s pausen gezag tot kerkelijke zaken en gaven bericht aan Duitschlands koning, dat hij naar Rome komen en de oude keizerlijke wereldheerschappij binnen de eeuwige stad weer oprichten kon. De senaat te Rome handelde naar den wil van Arnold, en gevechten en verdragen wisselden elkander gedurig te Rome af. Paus Lucius 11 voerde zijne getrouwen tegen het volk aan, maar dit gooide hem bij de bestorming van het Capitool met steenen dood (1145). Zijn opvolger Eugenius III nam de vlucht in het stille klooster van zijn leermeester Bernard van Clairvaux, door wiens invloed hij later kon terugkeeren. Een bedelaarsjongen uit Engeland , die van de minste kerkelijke waardigheden tot het episcopaat van Albano was opgeklommen, volgde Eugenius op als Adriaan IV. Hij verbood te Rome iedere godsdienstoefening, totdat de senaat Arnold prijs gaf. Deze viel in handen van keizer Frederik I, die juist te Rome was. De keizer leverde hem aan den paus over, die hem ophing, zijn lijk verbrandde en zijne asch in den Tiber strooide (1155)-
In Engeland had in dezen troebelen tijd zich de geestelijkheid onafhankelijk van den staat gemaakt en zich nauw met de curie te Rome verbonden, die in laatste instantie in alle rechtszaken der clerici besliste. Dit verdroot koning Hendrik II, die op den rijksdag te Clarendon (1164) het volgend besluit liet nemen; s De keuze van de bisschoppen geschiedt op raad van den koning, in alle twisten met leeken staat de clerus voor den koning terecht; zonder zijn wil mag geen ban uitgesproken worden over de raadsheeren van den koning.quot; Ter uitvoering van dit besluit verkoos de koning zijnen kanselier Thomas Becket en benoemde hein deswege tot aartsbisschop van Canterbury. Zoodra echter Becket het hoofd der Engelsche Kerk was geworden, werd hij een ander mensch. Zijn vroegere ijdelheid en hoogmoed legde hij af voor de monnikskap en deed openlijk boete, voordat hij de Clarendonsche besluiten bezworen had. Becket vluchtte naar Frankrijk om den toorn des konings te ontgaan, die nu, in woede ontstoken , al zijne bloedverwanten, tot de zuigelingen toe, liet ombrengen. Gerugsteund door paus Alexander, die hem van zijn Claren-donschen eed ontsloeg, bleef hij van uit Vlaanderen den strijd met geestelijke wapenen volhouden, totdat hij den koning een verdrag afdwong, waarbij hij naar zijn bisdom terugkeerde, terwijl hij den ban uitsprak over allen, die zich aan de besluiten van Clarendon hielden. Een onbedachtzaam woord, dat de koning zich had laten ontvallen , werd door eenige al te gedienstige ridders uitgevoerd, die
18U
jan zonder land.
den aartsbisschop vermoordden bij het altaar (1170). De paus sprak hem heilig, maar deed den koning in den ban, die door zijn eigen volk en zonen zóo in het nauw werd gebracht, dat hij ter verzoening openbaar boete deed op het graf van zijn doodvijand.
Aan het einde van deze eeuw beklom Innocentius III den stoel van Petrus (1198—1216). Na Gregorius was er geen paus. die hem in geleerdheid, geestkracht en wil evenaardde, zoodat dan ook in zijn tijd de pauselijke macht haar toppunt bereikte. Hij liet de vorsten weten : s dat het niet voegde, dat iemand met eenig gezag bekleed werd, die niet den heiligen zetel van Petrus eerde en gehoorzaamde , en dat elk die zich verzette tegen de uitspraken van den heiligen stoel, zou ondervinden , dat het hard was , de verzenen tegen de prikkels te slaan ; want dat hij niet de minste verachting van zich zeiven of van God, wiens plaats hij op aarde bekleedde, zou dulden, maar elke ongehoorzaamheid zonder uitstel en zonder aanzien des persoons zou straffen, opdat de wereld overtuigd zou zijn, dat hij besloten had, als opperheer te handelen.quot; Hij paste nevens den banvloek ook nog het interdict toe, namelijk den grooten ban, waarin gansche landen konden geslagen worden , en waarvoor het bijgeloovige volk van vrees sidderde. Dan werden de kerken gesloten, alle godsdienstoefening hield op; de doop werd slechts in het geheim bediend en stervenden ontvingen als een bijzondere gunst nog slechts het sakra-ment, maar de dooden werden in stilte buiten de kerkhoven in ongewijde aarde weggestopt; het huwelijk moest op de kerkhoven worden ingezegend; alle heilige zaken werden voor verontreinigd gehouden , zoodat het gansche land alle teekenen van vloek en rouw vertoonde. Koning Jan van Engeland heeft daarvan de uitwerking ondervonden. Despoot zonder kracht of bedachtzaamheid , wilde hij den door den paus gewijden aartsbisschop van Canterbury niet erkennen , waarom Innocentius den ban over den koning en het interdict over Engeland uitsprak (1209). Jan zocht door geweld den clerus te dwingen met de godsdienstoefeningen voort te gaan, maar de paus oordeelde, dat iemand, die zoo met zijn volk overhoop lag , ontzet moest worden van zijne macht en gaf het rijk aan Philippus van Frankrijk. Vandaar dat de koning den naam kreeg Jan zonder Land, want Frankrijks koning verheugde zich over \'s pausen beschikking en maakte een leger en vloot gereed om zich het groot geschenk toe te eigenen. Koning Jan boog zich voor den paus, die nog als een blijk van ontferming den ongehoorzamen koning zijn rijk, maar in leen, teruggaf. De bisschoppen en de baronnen konden bij de gedachte aan hunne aloude vrijheden zich er niet in schikken, dat de paus het volk voor de zonden van zijn koning liet boeten. Zij dwongen Jan dientengevolge een grondwet (tnagva charta) af, waarin de paus een poging
de kruistochten.
zag oin zich aan zijn gezag te onttrekken en waartegen hij met bedreiging en beloften krachtig maar te vergeefs protesteerde.
Aan het eind zijns levens verzamelde Innocentius de vertegenwoordigers der gansche Christenheid op de 4\' Lateraansynode (1215), waar beraadslaagd werd over de herovering van liet heilige land, de uitroeiing der ketters en de hervorming der Kerk.
Vele Christenen waren sedert Constantijn gewoon om vrome bedevaarten naar het heilige land, inzonderheid naar het vermeende graf van Christus, te doen. Daar gloeide het hart van den pelgrim, en bij de gedachte aan Hem, wiens voeten eens dezen bodem betraden, kuste hij den heiligen grond, waar eens zijn Heer geleden had. En toen in de tiende eeuw het gevoelen algemeen werd , dat het duizendjarig rijk des Heeren en Zijne verschijning aanstaande was, wenschten allen in de heilige stad boete te doen en aldaar den komenden koning toe te juichen. Maar in het heilige land dacht men weinig aan de komst van den Vredevorst. Turken en Arabieren vochten om het bezit van dien grond, totdat de eersten in 1073 Jeruzalem veroverden , het kruis vertrapten, de priesters mishandelden en met hei-ligschendende hand van het altaar dreven. Daarbij deed het vermoeden, of wellicht niet die talrijke bedevaartgangers het heilige land wilden vermeesteren, de Turken in wreedheid toenemen , zoodat zij in het midden der elfde eeuw eene schare van wel 7000 zóo bloedig ontvingen , dat er slechts 2000 van terugkeerden. Overigens stonden de bedevaartgangers aan allerlei onderdrukking en knevelarij bloot, en mochten zij de heilige stad niet binnentreden zonder eene zware schatting te betalen. Onder deze omstandigheden reisde zekere Peter , een edelman uit Amiëns in Frankrijk, ter bedevaart naar Jeruzalem, om daar op het heilige graf zijne zonden te betreuren. Diep met de nooden der Christenen aldaar begaan, keerde hij terug in de volle overtuiging, dat dit zoo niet mocht blijven. Peter was vroeger krijgsman geweest en nu kwam het oude vuur weer in hem op, en meende hij van God verkoren te zijn, om al de geloovigen ter heirvaart tegen de Turken op te roepen. Op een ezel reisde hij Italië en Frankrijk door, hing overal een donker tafereel van het lijden der geloofsge-nooten op, en riep vol geestdrift de gansche Christenheid op tot een heiligen oorlog tegen de ongeloovige onderdrukkers. Peter\'s redenen vonden allerwege weerklank. Men zag hem aan als een afgezant uit den hemel; velen wierpen zich in vervoering voor den hemelbode neer
183
de kruistochten.
en kusten zijne voeten. Paus Urbanus II riep (1095) te Clermont eene groote kerkvergadering bijeen. Daar geene kerk groot genoeg was, om de ontzaglijke schare te bevatten, trad Urbanus als spreker der gansche Christenheid in de open lucht op, en toen hij zijne rede tot opwekking van den heiligen krijg geeindigd had, werd zij uit aller mond met een: sGod wil liet! God wil het!quot; beantwoord. Allen grepen nu naar de wapenen, want alles, zeide men, stond bij dezen heiligen strijd op het spel. Doch niet allen werden door een en hetzelfde beginsel gedreven. Eenigen waren van heiligen ijver bezield, maar anderen gingen, belust op avonturen en ridderbedrijven, of begeerig naar vrijheid, goud of eer. De paus beloofde aan allen, die aan den krijg deelnamen, volkomen aflaat van zonden en het eeuwige leven; welke godslasterlijke taal tot dus ver in de kerk nog niet zoo duidelijk was uitgesproken! Allen, die hun geweten met moord en euveldaden bezoedeld hadden, waren gelukkig, dat zij door roemrijke bedrijven dit alles konden uitwisschen, want dit beviel hun veel beter dan talrijke boetedoeningen. Zoo stond welhaast half Europa, waaronder de aanzienlijksten, maar ook het schuim der natiën, gereed om tegen de goddeloozen op te rukken. Omdat de strijd voor het kruis werd ondernomen, droeg ieder medestrijder een rood kruis op den schouder, waardoor deze tochten den naam van kruistochten hebben ontvangen.
Peter snelde aan het hoofd van 100,000 man vooruit. De woeste benden begonnen echter spoedig te rooven en te moorden, brachten in de Rijngewesten wel 12000 Joden om, doch werden door het zwaard der Hongaren zoo getuchtigd, dat er bijna niemand overbleef. In 1096 zette zich het groote leger in beweging met vele edelen, ridders en vorsten. Godfried van Bouillon, hertog van Lotharingen, was hun aanvoerder, die 10,000 ruiters en 70,000 voetknechten, allen Belgen of Friezen, mee ten strijde bracht. Hij was een vorst zoo als er weinigen waren, die bij een zuiver onberispelijk leven zich uit liefde tot zijn Heer en Heiland aan gevaren blootstelde, want ook hij meende tot den heiligen krijg van God geroepen te zijn. Na eenen tocht van drie jaren bereikte het leger eindelijk Jeruzalem. Nicea, Edessa en Antiochië waren reeds veroverd, maar het leger ook, zoo ontzettend geslonken, dat er nog slechts 20,000 voetknechten en 1500 ruiters van de meer dan 600,000 strijders overig waren. Doch deze bende braveerde alle gevaren. Het bedrog van een monnik, die voorgaf de speer, waarmede eens de Heiland doorstoken was, ontdekt en opgegraven te hebben , bracht het leger in verrukking. De speer werd tot heilbanier verheven, want voor hare tooverkracht zou alles moeten wijken. Onversaagd tastte het overblijfsel der krijgers Jent zalem aan , nam het stormenderhand in en richtte daar binnen een
183
de kruistochten.
bloedbad aan, waarbij minstens 40,000 menschen, zoowel Joden als Turken, omkwamen.
Godfried, wien de koningskroon van Jeruzalem werd aangeboden, weigerde daar een gouden kroon te dragen , waar eens zijn Heiland er eene van doornen gedragen had, en noemde zich enkel; beschermer van het heilige graf. Het volgende jaar, den iodequot; Juli noo, stierf reeds Godfried; zijn broeder Boude wijn volgde hem op en nam den titel van koning van Jeruzalem aan. Het nieuwe koninkrijk was echter, indien het niet door gestadigen toevoer van kruisvaarders versterkt werd, tegen de rustelooze aanvallen der Turken niet bestand. Om het gevaar af te wenden hief de abt Bernard van Clairvaux een noodkreet aan, welke door paus eugenius III ondersteund werd, zoodat Koenraad III van Duitschland en Bodewijk VII van Frankrijk in 1147 een tweeden kruistocht ondernamen. Driemaal honderd duizend mannen, en een groot aantal vrouwen van hoogen rang, die zich tot eene eerewacht voor koningin Eleonore, de gade van T.odewijk, gevormd hadden. stonden ter kruisvaart gereed. De meesten vonden echter hun graf onder weg, terwijl het overblijfsel terugkeerde, zonder iets van eenig belang uitgericht te hebben.
In 11S7 werd Jeruzalem door Saladin, sultan van Egypte, weder aan de Christenen ontnomen. Gansch Europa werd wakker geschud op het vernemen dezer treurmare, die paus Urbanus III van schrik deed sterven. Terstond bracht de zeventigjarige keizer Frederik Barbarossa een geoefend leger van 150,000 man op de been, doch na allerlei wederwaardigheden vond hij in 11 go in de rivier Seleph zijn dood, terwijl zijn leger verstoof of bezweek aan de pest. Koning Richard Leeuwenhart van Engeland en Philip August van Frankrijk slaagden weinig beter. Haat en nijd deden bij de verovering van Ptolemais de behaalde voordeden verloren gaan en Jeruzalem bleef in de handen der Turken. Na den ongelukkigen afloop van dezen derden kruistocht waren de pausen druk in de weer, om op nieuw het kruis te prediken. Ja, de dweepzucht ging zoo ver, dat men in Duitschland en Frankrijk meer dan 40,000 kinderen van beider kunne wapende, om de ongeloovigen in Palestina te bevechten! Het grootste deel der ongelukkigen kwam op de Alpen om, terwijl de overigen in handen van slavenhandelaars vielen. - Ook latere, meer ernstige pogingen mislukten, en in 12Q1 ging de laatste bezitting der Christenen in Palestina in handen der vijanden over, waarmee een strijd eindigde, die meer dan twee eeuwen geduurd en ontzaglijk veel menschenlevens gekost had.
Ongedacht leverden deze kruistochten toch nog groote voordeelen op, hoe duur dan ook gekocht. Handel en volkerenverkeer werden er door verlevendigd, en er ontstond eene volksklasse, waardoor op
m
kerkelijke wetenschap.
den duur over geheel Europa eene geheele omkecring tot stand kwam. Vóór de kruistochten kende men slechts twee standen, die der edelen en die der lijfeigenen; doch dewijl door de kruistochten vele lijfeigenen hunne vrijheid ontvingen, ontstond door deze de burgerklasse , die steden bouwde, de nijverheid en welvaart bevorderde, totdat zij op het laatst de middeleeuwsche instellingen geheel deed verdwijnen en den grond legde tot die vrije staatsinstellingen, waarover wij ons thans kunnen verheugen.
In de talrijke kloosters, die vooral sedert keizer Karei overal verrezen, werd eene godgeleerde wetenschap beoefend die, zich grondend op de bestaande kerkleer, zich wel krachtig ontwikkelde, maar welke het ontbrak aan licht en lucht even als den cellen, waarin zij bepeinsd of den kloosterscholen, waarin zij onderwezen werd en waarnaar zij de scholastiek is genaamd. Haar doel was den inhoud van het kerkelijk geloof te begrijpen en in zijne redelijkheid te doen kennen, waartoe zij als middel de redekunde bezigde en waarbij Aristoteles het hoogste gezag had, al werd Plato niet geheel vergeten. De Kruistochten, de verspreiding van Oostersche wetenschap en beschaving, gaven aan de scholastiek nieuw voedsel, die in de i3de eeuw te Parijs haar hoofdzetel en hoogsten bloei bereikte.
Niet altijd konden de scholastieken zich binnen de grenzen van het kerkelijk dogma houden, zoodat zij zich dan allicht de censuur der Kerk op den hals haalden, waarom velen er zich toe bepaalden de leerstukken te systematiseeren of de scherpte van hun vernuft te beproeven met vraagstukken, welke daar niet mee te maken hadden. Twee richtingen doen zich bij de scholastieken voor, waarbij Ansel-mus van Aosta de grondlegger werd van de ratio neele theologie , die zich, voor een groot deel van uit het standpunt van Augustinus uitgaande, aan de bestaande kerkleer aansloot. De geleerde Roscellinus, canoniek te Compiègne, geraakte hierover met Anselmus in strijd. De eerste vertegenwoordigde de zoogenaamde nominalisten, die slechts in \'t menschelijk denken de algemeene ideën eene plaats toestonden. AbAelard, scholastisch leeraar te Parijs, muntte uit in scherpzinnigheid en geleerdheid. Zijne leermeesters vooruitgesneld zijnde in verstand, maar ook in ontwijding der Kerkleer, maakte zijne liefde voor Hkloïse hem zoowel gelukkig als rampzalig. Zij was schoon, begaafd en groot van geest en huwde met Abaelard in het geheim, omdat zij het voorwerp harer teedere liefde onder de hoofden der
185
scholastiek en mystiek.
Kerk wilde zien. Door hare bloedverwanten schandelijk mishandeld, vluchtte hij in een klooster en ook Heloïse nam den sluier aan. De beden zijner leerlingen voerden hem op den leerstoel terug; maar door zijne eigene onvoorzichtigheid, de haat der mystieken en de afgunst der scholastieken werden op een synode van Soissons (1121) zijne geschriften ten vure — en hij zelf, zonder zich te mogen verdedigen, tot gevangenschap in een afgelegen klooster veroordeeld. Wegens algemeene deelneming in de hem aangedane mishandeling, liet de legaat hem los, maar daar de monniken hem reeds dadelijk weer met vervolging kwelden, vlood hij naar de woestijn bij Nogent. Scharen leerlingen trokken hem achterna, met wie hij hutten bouwde, waaruit eene aanzienlijke abdij ontstond, die hij den Geest, den Trooster, wijdde. Later gaf hij zijne abdij, Parakleet, aan Heloïse over en keerde naar Parijs terug. Maar Bernard van Clairvaux had zich aan het hoofd zijner tegenstanders gesteld. Door een synode te Sens (1140) werd hij tot ketter verklaard en, op bericht van Bernard, door den paus tot levenslange opsluiting in een klooster veroordeeld. De beroemde abt Petrus Venerabilis schonk hem te Clugny eene vrijplaats en nadat hij het moede hoofd in de armen des doods had neergelegd, gaf de abt aan Heloïse het lichaam van haren vriend. De liefde en de haat vergezelden hem naar het graf.
In de I3\'1• eeuw verkreeg de scholastiek door de beoefening van de Dominicaner- en Franciscaner-orde voor de Kerk groote beteekenis. Aan het hoofd der eerstgenoemde school stond Thomas van Aquino (f 1274) op, die als de diepste denker zijner eeuw aan zijne geheele orde roem verleende. Met geestdrift vervuld voor de Kerkleer en voor de philosophic, streed hij voor de door hem beweerde overeenstemming tusschen Aristoteles, Plato en Augustinus. In zijne orde ging zijn stelsel door voor de hoogste christelijke wetenschap en de paus loonde den man door hem reeds in 1323 heilig te verklaren. De beide machtige orden werden spoedig naijverig op elkander. Als woordvoerder voor de Franciscaner scholastieken stond Johannes Duns Scotus op, wiens diep doordringenden geest \'zich wel met Thomas kon meten; maar hij verviel tot spitsvondigheden en liet de Kerkleer niet onaangeroerd. Beide partijen\' volgden hun aanvoerder getrouw en werden Thomisten en Scotisten genaamd, totdat zij eindelijk zich oplosten in polemiek zonder religieusen ernst.
De mystiek vormde een heilzaam tegenwicht tegen de scholastiek. Ofschoon in goeden zin belde samengaan en elkaar aanvullen, stonden zij in dezen tijd meestal scherp tegen elkander over ; want de mystieken waren trouwe zonen der Kerk, met de dwalingen van hunnen tijd behept, en hun gevoelvolle, vaak phantastische richting in een krachtige mystiek streefde er naar om zich door het gevoel onmid-
186
middeleeuwsche letterkunde.
dellijk met God te vereenigen. De beroemde Bernard vond het hoogste leven in de oneindige liefde tot God, welke, ofschoon krachtig in daden, zich in begrippen onmogelijk weer kan geven. Richard van St. Victor (i ii 73) verklaarde de verborgenheden van het menschelijke hart uit bijbelsche allegoriën, terwijl hij het bespiegelende leven beschreef, op welks toppunt de ziel zalig is in het aanschouwen van God. Geheel in zijn geest leefde de abdis Hildegardis (i 1178) van het Ruprechtsklooster bij Bingen, wier openbaringen onder beschenning van Bernard als zoodanig werden erkend. Het streven om mystiek en scholastiek met elkander te bevredigen vond in den mysticus Hugo van St. Victor, een warm ij veraar, waarin hij ondersteund werd door den scholasticus Petrus Lombardus, echter zonder dat deze pogingen in dien tijd met grooten zegen werden bekroond. Onder de mystieken, die door hunne geschriften ook nog velen ten zegen zijn, mag genoemd worden; Johannes Tauler (i 1361), Dominicaan en prediker met een rijken geest, te Keulen en te Straatsburg. Voorts Thomas a Kempis (f 1471) of eigenlijk Thomas Hamerken , ofschoon meer een innig vrome prediker dan een mysticus. Van minder betee-kenis is Johannes Ruysisroek (i 1381), Prior der reguliere koorheeren in Brabant. Zijne mystiek bracht hem op het kantje van de Kerkleer, sommigen zelfs zagen in hem een ketter. De Dominikaan Hendrik Suso (i 1365) van UIm , vertegenwoordigde de Duitsche mystieken. Hij was een Schwabische minnezanger, maar zijne zangen verheerlijkten de eeuwige wijsheid, die hij in vurig verlangen en jeugdige kracht vereerde.
De Troubadours, welke zich in dit tijdvak overal lieten hooren, hekelden in hunne liederen de misbruiken der geestelijken, die vooral in de dierenfabel van Reinaart de Vos werden tentoongesteld. Behalve dit produkt van Middeleeuwsche en Nederlandsche letterkunde mag hier slechts uit vele het Nevelin^en- of Nibelungen-lied, en de Goedroensage worden genoemd, omdat zij duidelijke sporen dragen in Nederland hun oorsprong gehad te hebben.
Godfried van Straatsburg schilderde in zijn Tristan een rijk hofleven dat het heilig sacrament van het huwelijk vertrapte en zich om de Kerk weinig bekommerde. Dat Kerk en Sacramenten in verachting kwamen, was voor een groot deel de schuld van de clerus, die zijne krachten niet wijdde aan de geestelijke behoeften van den mensch. De Heilige Schrift ontving uitvoerige commentaren, waarbij een viervoudige beteekenis aangenomen was en alle verstand en vernuft te koste was gelegd aan het spel eener nuttelooze allegorische uitlegging-
Met behoefte des harten verzochten de slaven bij den godsdienst hunne eigene taal te mogen behouden, maar paus Gregorius VII (1080) was dwaas genoeg dit af te keuren. quot;Naarmate de leeken zich
187
vrije vereenigingen.
op studie toelegden , trokken de geestelijken zich tegen het einde der 12*\' eeuw van de litteratuur in de volkstaal terug, waardoor zij zich zeiven ontdeden van het bezit der intellectueele beschaving.
Voor ernstige gemoederen kon weldra de Kerk in hare vele verbasteringen geene bevrediging schenken, wat oorzaak was, dat velen verbetering zochten, waartoe zij zich in min of meer monnikachtige vereenigingen nauwer onderling aaneensloten. Daardoor hadden in Zuid-Nederland in de n» eeuw zich eenige vrouwen tot werken van barmhartigheid vrijwillig vereenigd, wier getal later toenam, toen velen van de algemeene kerk en van de kloosters afkeerig begonnen te worden. Zij werden Beghijnen genaamd. In Duitschland ijverden mede vele vrome mannen tegen het verderf in de Kerk; zij werden Begharden genaamd, naar den ijverigen priester Lambert le Beghe te Luik. Eene bijzondere vereeniging uit de Bergharden ontstond in 1300 en ging van Antwerpen uit voor verpleging van zieken en begraving van dooden, vooral in tijden van pest. Zij werden naar hunne zachte doodsliederen Lou.arden genaamd, doch kregen het te kwaad met de Inquisitie, nadat sommigen een dwependen en der kerk afkeerigen geest openbaarden. Door den monnik Damiani was boete en dooding des vleesches door geeseling in cellen aanbevolen. Plotseling echter verschenen er optochten van boetelingen, die met gesluierde hoofden en onder boetgezangen rondtrokken, zich ten bloede toe geeselende. Zij werden Geeselaars of Flagellanten genaamd. Geheel Italië werd door hen aangegrepen (1260). Toen echter de zwarte dood uit Azië door Europa trok (1348), ontstonden ook in Duitschland geesel-optochten, treurliederen zingende, welke het lijden van Christus tot onderwerp hadden. Met deze dwepers ontstonden (1374) langs den Rijn nog de zoogenaamde dansers welke, zich als waanzinnigen aanstellende , den heiligen Vitus aanriepen, waarvan nog zekere ziekte met den naam van St. Vitusdans wordt bestempeld.
De Dominicaan Vincentius Ferreri , een Spanjaard en buitengewoon welsprekend, bestuurde de geesel-optochten in Zuid-Europa, die in den beginne door de pausen begunstigd werden als eene opwekking ten gunste der Kerk en tegen de Gibellijnen. Toen evenwel de kerkelijke boeten en heilmiddelen voor de geeselingen achterstonden, trad de hierarchie vijandig tegen de geestdrijvers op. In Thuringen richtte de Inquisitie zelfs brandstapels voor de geeselaars op, die er den
188
lt;;eert groote.
clerus voor den Antichrist verklaarden, en alle kruis-en beeldendienst benevens de sacramenten voor den bloeddoop der geeseling verwierpen.
Noord-Nederland werd destijds op bijzondere wijze door den Heer gezegend, naardien aldaar vele geestelijken van zuiver praktischen en vromen zin werden gevonden. Geert Groote (t 1384) was een van deze. Als Karthuizer monnik trok hij het land door, overal predikende vrede door het bloed des kruises. Zijn werk was rijk gezegend , maar daar hij de luie priesters en monniken niet spaarde, bewerkten deze, dat hem het prediken door den bisschop werd verboden. Groote gehoorzaamde en verzamelde nu eenige arme jongelingen rondom zich, die hij onderwees, en die hij later de H. Schrift of de geschriften van Kerkvaders liet afschrijven, waarvan de opbrengst strekte tot gemeenschappelijk onderhoud. De woning waar Groote met zijne leerlingen en schrijvers samen woonde, werd een Fraterhuis genaamd, dat spoedig door andere gelijksoortige stichtingen gevolgd werd. Het geestelijk middelpunt dezer stichtingen werd een door Groote gesticht (1386) klooster te Windesheim bij Zwolle, waar zoowel geestelijken als niet-geestelijken zonder verbintenis of kloosterregels, tot een gemeenschappelijk samenwonen besloten , ten einde door bidden en werken onderling elkander op te bouwen in kennis en geloof, en een leven te leiden, geheel ten nutte van anderen. Zoo ontstond de vereeniging van de broedersdesgemeenen levens, die weldra gevolgd werd door eene gelijke stichting voor godvruchtige jonkvrouwen en weduwen. Deze inrichtingen, spoedig in Groningen , Amersfoort, Utrecht en elders, ook in het buitenland, vermenigvuldigd , hebben grooten zegen voor Nederland afgeworpen, en daaruit zijn eenige begaafde mannen voortgekomen, die als voorloopers der Hervormers moeten beschouwd worden.
Groote heeft slechts de wording zijner stichtingen beleefd. Hij wees nog stervende aan zijne leerlingen zijn vriend Florentius tot zijnen opvolger aan, die al spoedig den lievelingswensch van zijnen voorganger in vervulling bracht door twee kloosters van reguliere canonie-ken te stichten, alwaar godvruchtige mannen voor den geestelijken stand werden opgeleid. 1
Een leerling uit de broederschap was Thomas a Kempis (I 1472), aan wien het beroemde werk over de Navolging van Christus, waarvan over de 2000 uitgaven bestaan, toegeschreven wordt, \'t Is waar, de Rooinsche kerk heeft hem niet gecanoniseerd; daartoe ontbrak hem het wonderbare, dat het leven harer heiligen moet kenmerken, want het was hem enkel om de verheerlijking van zijnen Heiland te doen. Hij wenschte zich liever in stille afzondering te verlustigen in des Heilands oneindige liefde dan zich een naam te maken bij de menschen, gansch ongelijk aan dien , waaronder hij was opgeschreven ten eeuwigen leven.
189
protesteerënde partijen.
Nicola as uk Cusa was insgelijks een kweekeling dezer school. Hij bestreed den beeldendienst en het vele verkeerde in de Roomsche kerk. »De beste aflatenzeide hij, »die voor Gods rechterstoel gelden, zijn te vinden in den Bijbel, die zegt: «Voegt bij uw geloof deugd, en bij de deugd kennis, matigheid , lijdzaamheid, godzaligheid en broederlijke liefde. En alzoo zal u rijkelijk toegevoegd worden den ingang in het eeuwig koninkrijk van onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus.quot;\'\'
Wessel Gansvort, in 1419 te Groningen geboren, was opgevoed in het fraterhuis bij Zwolle. Later reisde hij, ten einde wijsheid en Evangeliekennis te verkrijgen, door een groot deel van Europa en was hoogleeraar te Heidelberg, Keulen, Leuven, Parijs en eindelijk te Groningen. De paus gaf hem den eernaam van Licht der wereld doch voorzeker niet met zijn goedvinden , want Gansvort kende geen ander licht der wereld dan dat van zijnen Goddelijken Meester, waardoor ook zijne duistere ziel was verlicht geworden. Hij was uitstekend door geleerdheid en vromen zin. In plaats van aan Maria, wilde hij zich aan Christus houden, »die zoo vriendelijk alle vermoeiden tot zich noodt,quot; en zeide aangaande den aflaat; j Waar geen berouw en bekeering is, helpt geen aflaat; en waar bekeering gevonden wordt, is aflaat overbodig.quot;
Rudolf Agricola, in 1442 te Baflo in de provincie Groningen geboren , was mede een door de beoefening van wetenschappen en kunsten vermaard geleerde. Hij was tevens een vlijtig onderzoeker der H. Schrift en veroordeelde vele misbruiken van zijnen tijd. Eens dat hij aan de Deventerschool de opstellen der kweekelingen nazag, was er een, dat hem bijzonder beviel. Hij liet zich den maker er van aanwijzen en zeide tot hem; »gij zult eens een groot man worden.quot; Deze leerling was de in 1467 te Rotterdam geborene en later zoo beroemd gewordene Desiderius Erasmus, wiens letterkundige verdiensten groot en wiens Bijbelsche Godgeleerdheid niet onbeduidend zijn geweest. Erasmus heeft mede , door de uitgave van het N. Testament in het Grieksch, der Christelijke Kerk eenen grooten dienst bewezen. Bovendien hekelde hij op scherpe wijze het bijgeloof en de luiheid der geestelijken ; jammer maar dat hij geen inzicht had in het wezen van de dwaalbegrippen der Roomsche kerk, waardoor hij met ijver, ook tegen Luther, de vrijheid van den menschelijken wil verdedigde, onbestaanbaar met de rechtvaardiging enkel door het geloof.
De Paulicianen (§ 38) waren door list en geweld eeuwen lang vervolgd geworden. Zij grepen algemeen naar de wapenen toen keizerin
190
katharetf.
Theodora hen in een algemeen bloedbad wilde uitroeien, doch voor de verzoeking van dwaalgeesten bleken velen hunner machteloos te zijn. Zij, die zich onder de Bulgaren ophielden, kleefden de zonderlingste gevoelens aan. Zij werden Bogomielen (Godlievenden) genaamd en hielden zelfs door de middeleeuwen heen stand. In monnikskleederen verborgen zich sommigen hunner in Constantinopel, doch ontdekt zijnde, werd er Basilius, hun hoofd, levend verbrand (1118). In andere oorden bleven de Paulicianen insgelijks bestaan en droegen onderscheidene namen. Waarschijnlijk zijn de Katharen en Albigenzen loten van dezen stam.
Onder den naam van Katharen (Reinen) komt in de elfde eeuw eene sekte voor, die in Duitschland , Vlaanderen en Engeland verspreid, tegen de heerschende misbruiken der Kerk protesteerde. Te Orleans werden voor hen het eerst (1022) de brandstapels ontstoken. Lom-bardije, Provence, maar meer nog Bulgarije, waren brandpunten voor deze sekte. Naar laatstgenoemd land heeten zij Bulgaré, en kwamen er zeker in aanraking met de Paulicianen. Even als deze huldigden zij het dualisme; doch wat zij overigens waren, blijkt uit een brief van den bisschop van Keulen. Deze schreef hierover aan den abt Bernard: »Men heeft onlangs onder ons ketters ontdekt. Een hunner voorgangers wederstond ons in het openbaar en verdedigde zijne ketterij met de woorden van Christus en van de Apostelen. Zij beloofden tot de Kerk terug te keeren, wanneer zij overtuigd werden te dwalen, doch dat zij anders liever wilden sterven, dan van hunne gevoelens af te wijken. Zij beloofden binnen drie dagen terug te keeren, maar het volk, vervuld van ijver greep hen en verbrandde ze; en wat bijzonder treffend mag heeten, was, dat zij naar den brandpaal gingen, niet slechts met geduld maar zelfs met vreugde. Ware ik bij u, vader! ik zou verlangend zijn van u te hooren , hoe deze leden des Satans met zulk een moed en volharding, als nauwelijks onder de meest godsdienstige belijders van het Christendom gevonden worden, hunne ketterij konden aankleven. Zij zeggen, dat de Kerk alleen onder hen gevonden wordt, daar zij alleen de voetstappen van Christus drukken, die zelf arm was en niet toestond, dat zijne discipelen iets bezaten. 1 Maar gij,quot; zeggen zij tot ons, »voegt huis aan huis, veld aan veld en zoekt de dingen dezer wereld.
Zij zeggen, dat de Apostolische waardigheid verbasterd is, daar zij zich in wereldsche zaken verdiept heeft, zittende op den stoel van Petrus. Zij gelooven niet, dat de kinderdoop geoorloofd is, omdat de kinderen buiten staat zijn de waarheid te kennen en te belijden. Zij ontkennen de werkelijke tegenwoordigheid van het lichaam van Christus in het Avondmaal. Zij gelooven in geen vagevuur, zijn afkeerig van beelden en stellen geen vertrouwen in de voorspraak der
191
de sekte vam den h. geest.
heiligen, en van al de plechtigheden der kerk is, naar hun zeggen, niets door Christus ingesteld; zij noemen ze bijgeloovigheden. Die tot onze kerk teruggekeerd zijn, melden ons, dat er bijkans overal zelfs onder geestelijken en monniken van deze menschen gevonden worden.quot;
Eene meer of min aan de Katharen verwante en in elk geval eene gelijk deze van de Kerk afkeerige sekte bracht Petrus de Bruvs voort, die , afgezet priester in Zuidelijk-Frankrijk , predikte tegen den kinderdoop , de mis, het coelibaat enz. Hij verbrandde de kruisen en riep het volk op om de kerken te verwoesten, omdat God aan alle plaatsen was. Na veel opschudding werd hij in een volksoploop te St. Gillis verbrand (i 124). Hendrik , van Lausanne, een zijner deelgenooten , was een streng boetprediker, die de verdorvenheid van den clerus aan het volk blootstelde, maar hij moest voor zijn machtigen vijand onderdoen en eindigde zijn leven in den kerker (1149). Eon verkondigde in Frankrijk, dat hij gekomen was om gericht over levenden en dooden te houden; hij verkreeg een stouten aanhang en leefde goed van den rijkdom der kerken en kloosters, tot hij eindelijk gevangen genomen, door een synode te Rheims (1148) veroordeeld, in de gevangenis stierf.
In de laaglanden aan den Weser verhief zich een heele stam der Friezen en streed 40 jaren lang tegen den aartsbisschop van Bremen. wiens ban zij trotseerden en aan wien zij weigerden de tienden te betalen. Hunne ketterij bestond niet in de aanbidding eener padde zoo als leugen en laster naar Rome bericht hadden. Zij waren veel gevaarlijker voor de Kerk, want zij verklaarden den paus voor een ketter en den clerus om zijne verdorvenheid van alle gezag vervallen. Alleen voor het keizerlijk geslacht der Hohenstaufen, als rechtvaardig en goed, verhief zich hun gebed. Zij gingen met dit geslacht te niet.
Op de grenzen van Nederland ijverde Ta.nchelin tegen den vervallen Kerkstaat; hij achtte zich door het ontvangen van den H. Geest aan Christus gelijk; doch een priester overviel hem en bracht hem om het leven. Het scheen echter of zijn geest in de beide Parijsche leeraars Amalrik van Bena en David van Dinanto voortleefde. Zij werden de stichters van de sekte van den H. Geest, welke rustte op pantheïstische stellingen. Bij hen was ieder vrome een Christus, een God; hemel en hel waren inwendige toestanden en bijbel, sacramenten en eeredienst onnoodige zaken. Eene synode te Parijs veroordeelde hen, maar ofschoon de brandstapel zeer velen hunner deed omkomen, werden ze toch nog in de 14\'le eeuw in een groot deel van Europa gevonden.
Joachim, abt van Florus (I 1202), werd door zijne voorspellingen de vader der zoogenaamde profetische richting, die zich in de Kerk handhaafde, ofschoon zij hare verbastering bestreed. Hij onderscheidde
192
uitbreiding der katharen.
in de geschiedenis der godsopenbaring drie perioden; de eerste die van den Vader in liet ü. Verbond, de tweede van den Zoon in het N. Verbond en de derde van den H. Geest, welke omstreeks 1260 zou aanbreken. Deze geest doordrong weldra de separatistische Franciscanen, van welke de spirittialen nog verder gingen door te beweren . dat dit komend heerlijk tijdvak dat van hunne orde zou zijn.
Gherardi Segarelli van Parma riep de zoogenaamde Apostelorde in het leven. Na door de Franciscanen te zijn afgewezen, verzamelde hij eenige apostelen om zich heen en trok met zusters bedelend rond, verkondigende: het Koninkrijk Gods is nabij. De paus verbood de bedelorde die. volgens de beelden der Apocalypse , den ophanden zijnden ondergang van het pausdom verbeidde. Gherardi werd te Parma verbrand (1300), maar Dülctno volgde hem op, die met groote hevigheid tegen de Roomsche Kerk als de groote hoer uitvoer, alle pausen verleiders noemde en verklaarde, dat alle macht der Kerk op de Apostelorde was overgegaan. Ook hij liet zijn leven op den brandstapel (1307).
De meeste van deze personen en sekten kenmerkten zich door zinnelijken godsdienst. Kinderen van een zelfden geest waren de latere Adamieten of naaktloopers in den Hussieten-oorlog, en de ook in ons land genoeg berucht geworden wederdoopers.
Niet alle sekten hadden zulke dwaze gevoelens als laatstgenoemden. Daar waren er, bij wie veel goeds te vinden was en die niet met grond wedersproken konden worden in datgene, waarin zij de bestaande Kerk veroordeelden, waarom zij voor deze te meer te vreezen waren. De heilige Vader zelf was door ketters van allerlei soort omringd, en de Katharen hadden gelegenheid gevonden een georganiseerd Kerkgenootschap op te richten, en waagden het zelfs te lirescia de Katholieke Kerk plechtig in den ban te doen. Paus Innocentius III, zag dat het gevaar voor de Kerk groot was en gaf daarom onbepaalde volmacht om de Ketters te onderdrukken. Zijne legaten trokken op Apostolische wijze barrevoets rond en predikten tot vermaning, terwijl twistgesprekken afwisselden met processen en terecht stellingen. In eenige streken van Provence waren de ketters sterker dan de Kerk; daarheen had \'s pausen legaat Peter van Castelnau zijne schreden gericht. In het gebied van graaf Raymond VI van Toulouse en van andere machtige leenmannen hadden de Katharen vrij spel, doch de legaat kreeg ongenoegen met den graaf, omdat hij inbreuk maakte op de wetten van den staat. Daar de legaat destijds vermoord werd en de schuld daarvan op. den graaf werd geworpen. liet de paus tegen hem en de ketters een kruistocht prediken, die onder leiding stond van Arnold , abt van (Jiteaux , en Simon van Montfort. De paus beloofde aan allen, die de wapenen opvatten tegen de ket-
193
13
vervolging der ai-bigenzen.
ter.s, vergiffenis en kwijtschelding van hunne zonden. Dat was een schoone gelegenheid voor velen, die door misdaden hun geweten bezwaard hadden, om door het ombrengen der ketters dit tot zwijgen te brengen! Daar deze kruisvaart aan geene gevaren als die naar het verre Oosten onderhevig was, trokken weldra 300,000 tegen de ketters op, plunderende en doodslaande al wat voor de hand kwam. Omdat de kruistocht voornamelijk tegen de Katharen gericht was, trok het kruisleger op tegen den burggraaf Raymund Roger van Heziers en Albi , waarnaar de ketters Albigenzen werden genaamd. Beziers werd stormenderhand ingenomen en verwoest. Simon van Montfort voerde thans zijn leger tegen den graaf van Toulouse aan en werd later door de synode te Montpellier als de wettige bezitter dezer veroveringen erkend. Deze moorddadige ketterjacht duurde 20 jaren (1209—1229), waarbij de Albigenzen bijna werden uitgeroeid. Nog te midden van liet woeden tegen de ketters werd op het 4,le Lateraansche concilie (1215) besloten, dat de bisschoppen het weder opkomen der Albigenzen zouden verhinderen, door de aanstelling van gezworen personen. die de ketters moesten opzoeken. Daar de bisschoppen hierin nalatig bleven , richtte Grego-rius IX de inquisitie-rechtbanken op, die hij aan de Dominicanerorde verbond.
Grootelijks van de andere sekten onderscheiden traden uit de alge-meene ontevredenheid en gisting in de i2deeeuwde ll \'aldenzen op. In plaats van het wilde en woeste veler sekten is hier kalme rust en zuiverheid in leer en leven, die zich scherper van tie heerschende kerk scheidt, naarmate deze vervuld werd van bijgeloof en dwaling.
Volgens een sage klimt dê oorsprong der Waldenzen tot de eerste Christelijke eeuwen op en dit is in zoover waar, dat de Geest nooit was geweken en er ten allen tijde werden gevonden die, door dien Geest geleid, op grond der Heilige Schrift, protesteerden tegen de verdorvenheid der Kerk. Overigens rust de afleiding van hunnen oorsprong en naam van Petrus Wald.us op onverdachte, schoon meest Katholieke getuigenissen:
Waklus was een koopman te Lyon, die met kracht de vele dwalingen van zijn tijd bestreed en zijn vermogen besteedde voor de vertaling van den Bijbel in de volkstaal, waarvan hij afschriften onder het volk verspreidde, en waaronder hij eene vereeniging oprichtte: De armen van Lyon genaamd, \'t Duurde echter niet lang of de aartsbisschop
quot;194
PETRUS WALDUS.
van Lyon zocht Waldus gevangen te nemen, want hij ging niet den Bijbel in de hand het land door en leerde het volk. Dat was te veel. Nadat Paus Alexander III Waldus in den ban gedaan en zijne gevangenneming had bevolen, ging deze op de vlucht, waardoor nu spoedig zijne leer door gansch Europa verbreid werd. Hij vluchtte naar Dauphind, werkte daar gezegend, doch ook hier vervolgd,\'ging hij naar Bohemen, alwaar hij omstreeks het jaar 1179 zijn leven moet geëindigd hebben.
De Waldenzen, meest eenvoudige lieden, waren ijverige onderzoekers der H. Schrift en maakten aanspraak op de vrije prediking van het Evangelie , maar een verzet tegen de heerschende kerk lag oorspronkelijk niet in hun plan. Toen dan ook de aartsbisschop hun het zwijgen oplegde, wendden zij zich vol vertrouwen tot den paus en eerst toen deze hen aan bespotting prijs gaf, gehoorzaamden zij God meer dan de menschen en stichtten gemeenten in Frankrijk, Duitschland en Italië, terwijl hun hoofdzetel bleef in Provence en in de hoogdalen van Piëmont.
Over het algemeen kenmerkten de Waldenzen zich door een nauw-gezetten, heiligen wandel. Het woord van God was hun eenige toetssteen van geloof en leven met verwerping van alles, wat daarmede in strijd was. Dientengevolge kenden ze maar een Middelaar, verwierpen de mis en het aanroepen der heiligen en veroordeelden het vagevuur als eene vinding van menschen. De twee door |ezus ingestelde sacramenten werden alleen erkend en overeenkomstig de instelling van Christus bediend. Uit hun Catechismus van de elfde eeuw blijkt, dat zij het geloof den doop hebben laten voorafgaan, maar uit hunne latere geschriften ten tijde der vervolgingen blijkt. dat ook toen hunne kinderen gedoopt werden. In hun gemeenteleven werd grootendeels het beeld der Apostolische gemeente teruggevonden. Hunne leeraars, barb en genoemd, vormden zeiven hunne opvolgers en oefenden tevens de eene of andere nuttige kunst uit, bij voorkeur de genees- en heelkunde, opdat de niet vermogende leden der gemeenten slechts voor een deel in het onderhoud hunner leeraars zouden hebben te voorzien.
Een voorbeeldige karaktertrek der Waldenzen was hun zendingsijver en hunne kennis in het woord van God. Van de monniken, die tot hen gegaan waren om hen tot de Roomsche Kerk te bekeeren , keerden eenigen verbaasd terug, met de belijdenis, dat ze nog nooit zooveel uit de Schrift gehoord hadden als van deze ketters, die dag en nacht niet ophielden elkander te leeren en te onderwijzen. Anderen getuigden van hen: »Zij zeggen, dat elk die het woord Gods kent, het moet helpen verspreiden, dus prediken zij overal. Ze komen als marskramers aan de huizen der aanzienlijken en bieden hunne waren te koop
195
13*
vervoi,gingen.
aan cn wanneer hun gevraagd wordt: gt;■ Hebt gij nog meer te koop? dan antwoorden zij; Ja nog veel kostbaarder dingen willen wij er u bijgeven, als gij ons niet aan de priesters verraadt. Wij hebben een diamant, die zóo blinkt, dat de niensch in zijn licht God aanschouwt, en een anderen, die zóo schittert, dat hij in het hart van den bezitter de liefde tot God doet ontbranden. Zij brengen dan daarbij de eene bijbelplaats na de andere voort en dikwijls besluit de kooper in hunne ellende te deelen, door als zij een ketter te worden. Komt er een priester tot hen, die dingen mededeelt, welke zij niet in het Nieuwe Testament bevestigd vinden, dan verklaren zij die voor fabelen. Meestallen leven van den arbeid hunner handen, ja hunne leeraars zijn zelfs schoenmakers. Zij bidden veel en liggen daarbij zoolang op hunne knieën, dat elk onzer wel dertig of veertig paternosters in dien tijd kan opzeggen.quot;
Dit getuigenis uit den mond der vijanden bewijst genoegzaam , wat de Waldenzen waren. Paus Innocentius III wilde (1210) van hen eene vereeniging Pauper es Catholici maken en bood hen vergunning aan, om, even als de monniken te mogen prediken, onder voorwaarde van zijn gezag te erkennen en hem te gehoorzamen met wegdoen van hunne kettersche gevoelens. De Waldenzen konden dit voorstel niet aannemen en nu duurde het niet lang of de paus trad als hun vijand op. Daar zij mede in het lot der Katharen betrokken werden , zijn zij een lange reeks van jaren te vuur en te zwaard vervolgd, waarbij het wel gebeurde , dat hunne vervolgers door hunne lijdzaamheid overtuigd en bekeerd, soms tegelijkertijd met hen , die ze eertijds vervolgden , werden verbrand. Nadat duizende Waldenzen waren omgebracht, trokken de overblijvenden zich in de ontoegankelijke dalen van Piemont en Savoye terug. waar de Roomsche kerk hen eeuwen lang op de afschuwelijkste wijze vervolgde. Door sommigen wordt het getal Albigenzen en Waldenzen met wier bloed zich Rome bevlekte op meer dan een millioen geschat. Zeker is het, dat de beschrijving van de vervolgingen der in de geschiedenis zoo beroemde Waldenzen alleen een boekdeel zou vormen, maar het zij hier genoeg te besluiten met de verhoorde laatste bede van eenen martelaar. Een der Walden-zische leeraars, Arnold, hief. terwijl hij met eenige mannen en vrouwen zijner gemeente op den brandstapel stond, zijne reeds geblaakte handen over hunne hoofden en zeide: »Blijft getrouw in het geloof tot in den dood.quot; J)e Waldenzen hebben aan die bede beantwoord; wel zijn ze ten gevolge van velerlei lijden aanmerkelijk verminderd, maar het overblijfsel er van bestaat nog. Aan dezen is in onzen tijd de heerlijke taak gegeven, om, bevrijd van priesterheerschappij, het licht des Evangelies te laten schijnen, dat, naar we hopen, spoedig over gansch Italië moge verrijzen.\'
190
keizer frkdk.rik jl.
Het pausdom van Innocentius III tot Luther.
Op het toppunt van macht en grootheid waarop Gregorins en Innocentius het pausdom gebracht hadden, is het niet lang kunnen blijven staan ; de misbruiken.. die het gevolg zijn, wanneer onbeperkte macht in menschenhanden is gelegd , deden haar de sympathie der openbare meening verliezen en verdoofden haren glans, liet Duitschc keizershuis der Hohenstaufen zat der pauselijke grootheid ook geducht in den weg, want beide machten verdroegen elkaar niet en waren uit op elkanders ondergang, in welken strijd het pausdom zegevierde. Aan de tusschenkomst van paus Innocentius III had de Hohenstauiquot; Fkederik II den keizerlijken troon te danken. Uit dankbaarheid beloofde hij. een kruistocht te ondernemen, doch vergat dit na den dood van Innocentius na te komen. Paus Gregorius IX slingerde daarom den banvloek tegen hem. maar \'s keizers aanhangers verjoegen den paus uit Rome. Frederik ging echter zonder zich aan den ban te storen naar Palestina en nadat hij aldaar het koninkrijk Jeruzalem hersteld en zich zeiven in de heilige stad de kroon op het hoofd gezet had, ijlde hij naar Italië en dwong den paus zich naar hem te schikken. Later slingerde de paus andermaal den banvloek over den keizer, die daarop, terwijl beiden elkaar scholden voor al wat leelijk was, naar [talie trok en den Kerkelijken Staat veroverde tot aan de muren van Rome. In die vernedering stierf Gregorius en eerst nadat de pauselijke stoel twee jaren ledig had gestaan, werd (1243) Innocentius IV gekozen. Deze, een doodvijand van den keizer, vluchtte naar l.yon en hernieuwde daar op het algemeene concilie (1245) alle vervloekingen der Kerk tegen den keizer als tegen een ketter en kerk-roover. Frederik stierf ongewroken, maar door zijn dood ontstond^ weer nieuwe verwikkelingen. De Duitsche kroon werd onder invloed van den paus verkocht aan vreemdelingen. Manfred , Frederiks zoon, nam bezit van de beide Siciliën, waartegen echter de paus het kruis liet prediken. Na dat dit vergeefs bleek te zijn, benoemde hij Karel van Anjou tot koning der Siciliën, die op \'s pausen last dit rijk veroverde. In den daardoor ontstanen oorlog sneuvelde Manfred, en CoNRADiNi, Frederiks kleinzoon, de laatste Hohenstauf, werd gevangen genomen en eindigde door Karei van Anjou zijn leven op een schavot (1268).
Dus hadden de pausen het geslacht hunner machtigste vijanden vernietigd, en door Duitschland te verwoesten en Italië te verbrokkelen , met het overwicht van Frankrijk hunne overwinning behaald. Maar de pausen moesten van het machtige Frankrijk meermalen grove
197
IJONIFACIUS VIII.
vernederingen ondergaan. Reeds het volgende jaar (1269), wierp koning Lodewijk de heilige een dam op tegen de aanmatigingen der pausen door de pragmatieke sanctie, waarin o. a. bepaald werd, dat zonder \'s konings toestemming geen geld uit Frankrijk naar den.paus gezonden mocht worden; dat de paus onder de concilies zou staan en de bisschoppen door de domkapittels en niet door den paus zouden gekozen worden. Lodewijk bewoog op gevorderden leeftijd den adel tot een kruistocht, maar hij stierf voor Tunis aan de pest en met hem ook het werk, waarvoor hij zich opgeofferd had. De heerschappij der Franschen drukte zwaar op Sicilië, zoodat paus Gregorius X Jian zijn koninklijken leenman een dag der wrake voorspelde. Hij kon dit zeggen, omdat hij de hand had in eene samenzweering, die in de ontzettende Sicil iaansche Vesper tot uitbarsting kwam. Op den derden Paaschdag 12S2 brak bij het gelui van den Vesperdienst de opstand uit, waarbij alle Franschen op Sicilië werden vermoord. Om dezen gruwel sprak paus Martinus IV het interdict over Sicilië uit. waar Karei van Anjou zich nog slechts met moeite staande kon houden.
Bonifacius VIII besteeg in 1294 den pauselijken stoel. Heersch-zuchtig als hij was, verdreef hij het machtige geslacht der Colonna\'s en bestrafte Filips van Frankrijk, wien hij dwingen wilde hem te erkennen als scheidsrechter in den oorlog, dien Filips met Eduard I van Engeland voerde. Filips wees deze bemiddeling van de hand en toen daarop tie paus allen met den ban dreigde, die belastingen van de Kerk voor de oorlogskosten inden, beantwoordde de koning dit door den uitvoer van edele metalen te verbieden. De paus wilde echter zijne inkomsten uit Frankrijk niet gaarne verliezen, en daar reeds een gedeelte van den Franschen clerus hem in den steek liet, werd hij tegenover Filips voorkomend, die hem nu werkelijk, in overleg met \'Eduard, tot scheidsrechter verkoos. De uitspraak des pausen werd evenwel door Filips niet aangenomen, ten gevolge waarvan wederkee-rig vijandelijkheden ontstonden en de pauselijke legaat wegens hoogverraad werd gevangen genomen. De paus vaardigde toornige decreten uit, waarin hij den koning schold voor een ketter, wat deze beantwoordde met den stedehouder van Christus een dwaas te noemen. Nu sprak de paus den ban uit over den koning en het interdict over Frankrijk, dat hij in leen gaf aan den koning der Duitschers. Filips riep echter de rijksstanden bijeen (1303) en liet den paus van vreeslijke misslagen aanklagen, waarover een algemeen concilie zou beslissen. Daar de paus op dit concilie, naar Filips eisch, niet ter verantwoording verscheen, namen de Fransche kanselier Willem van Nogarei\' en de verdrevene kardinaal Sciarra Colonna hem gewapenderhand gevangen, terwijl hij in vol ornaat op een troon zittende.
198
het ayignonsche pausdom.
zijne beulen zat aftewachten. Het volk bevrijdde hem spoedig, maar de smart over deze ondergane vernedering sleepte hem krankzinnig ten grave. Met hem stierf, de laatste vertegenwoordiger van het hiërarchisch pauselijk streven. Wel handelde Bonifacius geheel in den geest van Gregorius, maar hij merkte niet, dat de tijden veranderd waren. Het geheim om de aanmatigingen van den paus af te wijzen, was den koningen duidelijk geworden , en de openbare meening sprak krachtig hare afkeuring uit over de vermenging van de geestelijke en wereldlijke macht.
De volgende paus, Benedictus XI, maakte zich het ongeluk van zijn voorganger ten nutte en poogde zooveel mogelijk met Filips goed vriend te blijven. De aartsbisschop van Bordeaux werd zijn opvolger, onder den naam van Clemens V, die zich kenmerkte door vernederende afhankelijkheid jegens Frankrijk, doch trotsche aanmatigingen tegen andere landen. Clemens ging nooit de Alpen over maar nam (1309) zijn zetel te Avignon, waar het hof der pausen bijna 70 jaren gevestigd bleef. Om de uitgaven van een veldtocht tegen de Hongaren te kunnen bestrijden, verkocht Gigvanna van Napels, Avignon in I34i5 voor Soooo goudguldens aaa den paus, wiens opvolgers deze bezitting eerst weer in 1792 verloren. Nadat het Avig-nonsche pauselijke hof op Fransche leest geschoeid en een plaats was geworden van simonie en liederlijkheid, sprak de paus nog tegen de republiek Venetië in den strijd oquot;lt;m- Ferrare een vreeslijken banvloek uit (1309), en verklaarde, dat bij het openvallen der kroon van Italië hij, als de wettige eigenaar, dit rijk kon geven aan wien hij wilde.
Opvolgende pausen, die te Avignon resideerden, leefden in een tijd van verwikkeling en verwarring en de Romeinen aanschouwden met groote smart het diep verval der eeuwige stad, door de afwezigheid van den paus, naar wiens terugkeer zij vurig verlangden. Tegen den wil der kardinalen en van den koning van Frankrijk gaf paus Urbanus V aan hun wensch gehoor, maar de onlusten in Italië deden hem weer naar Avignon terugkeeren. Zijn opvolger, Gregorius XI, werd echter door de Italianen in triomf binnen Rome gevoerd (1377), maar zonder dat hij er vast de schitterende hoogte zijner voorgangers bereikte. Na zijn dood wisten de Italianen te bewerken, dat in Urbanus VI (1378—89), een Italiaan tot paus werd gekozen. Wetende, dat de Fransche kardinalen van hem afkeerig waren , was hij tegenover lien hard, waarop zij naar Anagni vloden. verklarende de keuze van Urbanus nietig, als zijnde door geweld geschied. Met behulp van drie door hen misleide Italiaansche kardinalen verkozen zij in kardinaal Robert van Genève, een franschman tot paus, onder den naam van Clemens VII, die zijn zetel te Avignon vestigde. Hierdoor ontstond het zoogenaamd pauselijk schisma (137S—1409), ge-
199
het pauselijk schisma.
durende \'t welk twee elkander vervloekende pausen, elk door een collegie van kardinalen omringd , zeiven het grootsch gregoriaansche ideaal van het pausdom vernietigden.
Clemens werd door den invloed van Frankrijk door de rijken van het Spaansche schiereiland, door Schotland en Savoye, in zijne waardigheid erkend. Giovanna van Napels verklaarde zich eveneens voor hem, maar zij moest dit duur bekoopen. Urbanus stookte den erfgenaam harer troon, Karei van Durazzo, tegen haar op, waarna zij gevangen genomen en in den kerker werd vermoord. Karei handhaafde zich te Napels, doch geraakte met Urbanus in strijd en voerde op zijne vlucht vijf kardinalen geboeid met zich, die hij te Genua liet ombrengen.
Om den oorlog te kunnen voortzetten, voor de hofhouding, praal en pronk van beide pausen, werden altijd nieuwe geldafpersingen uitgedacht; ook was bij hen alles in hemel en op aarde voor geld te koop. Europa zag dit met ergernis aan, tot ten laatste de kardinalen beide pausen verlieten en zich op aandrijven der Parijsche universiteit, tot het bijeenroepen van een algemeen concilie te Pisa (1409) vereenigden. Op deze kerkvergadering waren 24 kardinalen en ongeveer 200 bisschoppen; de monniken waren door 300 abten en de wetenschap door 120 magistri in de theologie en door 300 rechtsgeleerden vertegenwoordigd. De beide pausen protesteerden, maar de door Gerson , kanselier van Parijs, verdedigde stelling: dat de Kerk uit kracht van de inzetting van Christus , zelfstandig was. ook zonder paus, werd door het concilie aangenomen. Benedictus XIII, die thans te Avignon — en Gregorius XII, die te Rome regeerde, werden gedagvaard, en na een gerechtelijk proces afgezet, waarop Peter van Condia als Alexander V tot paus werd verkozen, onder voorwaarde, dat hij een hervorming in hoofd en leden tot stand brengen zou. Alexander beloofde dit en verbond zich om binnen drie jaren te dien einde een concilie bijeen te roepen. Benedictus bleef echter in Spanje en Schotland, en Gregorius bleef door Ruprecht, koning der Duitschers, en door Ladislaus, koning van Napels, erkend, zoodat de Christenheid thans drie pausen aanschouwde, en in plaats van het ophouden der misbruiken, deze nog zag vergrooten door Alexander, die, in plaats van hervormen, de kerk arm maakte door zijn roekelooze mildheid. Van zijne toegezegde hervormingen kwam niets, want reeds het volgende jaar stierf hij te Bologna, waarschijnlijk aan vergif, door zijn opvolger, den kardinaal-legaat van Cossa, hem toegediend.
Nadat van Cossa onder den naam van Johannes XXIII als paus was opgestaan , maakte hij het er naar, dat koning Ladislaus hem uit den Kerkelijken Staat verdreef en keizer Sigismund een algemeen
200
het concilie te con\'stanz.
concilie te Constanz samenriep (1410), dat door een talrijker menigte dan ooit op eenig concilie verscheen bezocht werd en waar tevens alle schitterende pracht van het Westen was te zien. Behalve de vertegenwoordigers van den clerus was daar de Keizer, vele vorsten en een leger wereldlijke heeren verzameld. De paus trok Constanz binnen met zich zelf in tweestrijd en met donkere voorgevoelens, want de man had moord, ontucht, simonie en nog zoo veel meer op zijn geweten. Toen deze gruwelen tegen hem ingebracht werden , nam hij de vlucht, waarop hij door het concilie als onverbeterlijk werd afgezet. Benedictus werd als ketter tegen de algemeene Kerk insgelijks afgezet, doch Gregorius deed afstand onder eervolle voorwaarden. Keizer Sigismund en de hervormingspartij, onder Gerson en den kardinaal Peter d\'Ailly, drongen aan op onverwijlde hervormingen vóór de verkiezing van een nieuwen paus, maar de meerderheid dacht er anders over en benoemde den Italiaanschen kardinaal Colonna tot paus, als Martinus V. Deze wist door het sluiten van afzonderlijke verdragen het verlangen naar hervormingen te sussen, en toen hij 16 Mei 1418 met groote praal van het concilie wegtrok , was veler hooi) i\'1 rook verdwenen. De toezegging , dat spoedig een kerkvergadering bijeengeroepen zou worden, werd door \'s pausen opvolger Eugenius IV herhaald, zoodat dan ook te Bazel in 1431 een concilie bijeenkwam. Deze kerkvergadering bekrachtigde de besluiten van Constanz , doch toen zij beginnen wilde te hervormen, verplaatste de paus plotseling het concilie naar Florence in weerwil dat zijn eigen legaat hem waarschuwde voor deze daad. Het concilie bleef dan ook, waar het was, en riep den paus ter verantwoording, doch in plaats van hieraan gehoor te geven, deed hij het concilie in den ban, dat van zijn kant den paus als simonist, ketter en rustverstoorder afzette (1439), en een nieuwen paus, Femx V, in zijne plaats benoemde. Deze benoeming droeg echter geen algemeene goedkeuring weg; vele leden verlieten het concilie te Bazel en vielen den afge-zetten paus bij, waardoor het tegenconcilie in kracht won, dat tevens naam maakte door eene vereeniging met de Oostersche Kerk, welk verdrag echter niet verder kwam dan op papier. De kerkvergadering te Bazel, door de Kerk zelf ten leste verlaten, eindigde 1443 zonder haar einde te willen erkennen, en Felix legde in 1449 bij een eervol verdrag met paus Nicoi.aas V zijne twijfelachtige waardigheid neder.
Paus Nicolaas V had het geluk, dat hij voor een tijd den alouden roem van het pausdom eenigszins kon doen herleven. Calixtus lit ([455) rustte een zegevierende vloot tegen de Turken uit en Aeneas Svlvius, een afvallige weglooper van bet Bazelsche concilie, was onder den naam van Pius II {1458) een der verstandigste pausen van zijnen tijd. Het verlies van Constantinopel aan de Turken riep
201
de katholieke kerk voor de hervorming.
de Christenheid tol ernstige maatregelen op. Ook in Pius, oud en zwak als hij was, ontwaakte de lust tot een\' kruistocht tegen de Turken, tot welk einde hij al zijne welsprekendheid op het algemeen concilie te Mantua (1459) aanwendde, zonder dat hij de Christenheid in heiligen ijver als weleer zag ontbranden. Van de hem opvolgende pausen waren sommigen toonbeelden van liederlijkheid, anderen waren onbeduidend, wier pontificaat spoorloos is voorbijgegaan. Inno--centius VIII (14S4) heeft zich berucht gemaakt door het invoeren der heksen-processen in Duitschland en door zijn vaderschap van zestien onwettige kinderen. Alexander VI offerde de belangen der Kerk aan zijn eigene op; zijn zoon Cesare Borgia was een broeder-moorder, aan wien hij een in Middel-Italië samengeraapt vorstendom ten geschenke gaf. Valsch cn schijnheilig als hij was. was hij zoodanig overgegeven aan den wellust, dat het volk hem voor schuldig hield aan bloedschande met zijn eigene dochter. Hij stierf aan vergiftigden wijn, dien hij of zijn zoon voor een rijken kardinaal bereid had. Julius II (1502) had als paus een rusteloos en veelbewogen leven. Tusschen zijn ambt en zijn karakter was zoo groot verschil, dat Frankrijk zijn besluit te kennen gaf, 0111 het nieuwe Babel te verwoesten; doch in Italië was men met de heldhaftige plannen van dezen paus quot;zóo ingenomen, dat zijn roem onsterflijk scheen. Zijn opvolger Leo X (1513) was ernstig en streng tegen misdadigers, doch zijne verkwistingen verslonden onmetelijke rijkdommen, en om die te verkrijgen, moest ieder middel aangewend worden. De Kerk had niets aan den man en toen hij in 1517 op een Lateraansch concilie de veroordeeling der conciliën van Constanz en Bazel vernieuwde, vermoedde hij zeker niet, dat in datzelfde jaar Luther met zijne 95 stellingen de wereld zou verbazen.
De Katholieke kerk voor de Hervorming.
Daar we weldra aan een gewichtig keerpunt in de geschiedenis der Christelijke kerk, de Hervorming, genaderd zijn , is het ter rechte waardeering daarvan noodig, een blik te vestigen op de Katholieke kerk in den onmiddellijk voorafgaanden tijd, waarin zich reeds vele stemmen voor eene hervorming in leer en leven lieten hooren. Wij zagen het reeds, het diep verval der kerk was niet eensklaps, ook niet in een kort tijdperk ontstaan. Elke eeuw had er het hare toe bijgebracht, gelijk ook elk beroemd kerkvader er het zijne toe bijgedragen had. Zelts de meest godvruchtigen hadden vaak, hoewel zich zeiven onbewust wat er de gevolgen van zouden zijn, beginselen aangekleefd en voorgestaan, waaraan de
302
MARIA DIENST*
Roomsche kerk hare uitwendige grootheid, maar ook hare inwendige geesteloosheid te danken had. Klein, ja onschuldig schenen de beginselen, waaruit de later zoo geducht gewordene pauselijke macht zich ontwikkelde. Plichtmatig hadden de vrome kerkvaders de eenheid der Algemeene Christelijke kerk tegen de ketters verdedigd, en daarbij wat veel gewicht gelegd op de uiterlijke vereeniging met de ker.k: — wien behoeft het te verwonderen, dal in volgende eeuwen door hen, die wandelden bij het schijnsel hunner voorgangers, de kerk voor de alleenzaligmakende werd gehouden, en allen veroordeelde en vervolgde, die daar buiten waren! Zoo werden de kinderen Gods, die het hadden gewaagd, om de moederkerk ongehoorzaam te zijn en tegen te spreken, op allerlei wijze ter dood gebracht. Zij moesten, meende men, immers wel kinderen des satans zijn!
Wat de leer betreft, kan de Katholieke kerk gewis ter waarschuwing verstrekken voor onzen tijd, te midden der vele bewegingen op kerkelijk gebied. Welke kerk toch was ooit meer orthodox dan de Roomsch-katholieke ? Maar wat is er van geworden , sedert men de leer vasthield en het leven smoorde onder den last van menschelijke geboden!
Jezus Christus werd wel beleden als de grond onzer zaligheid — dit erkent de Roomsche kerk voor een groot deel nog en mag door niemand in haren boezem worden tegengesproken — maar hoeveel hooi en stoppelen is niet op dat eenige fondament gebouwd, niet alleen door de blinde menigte. maar door geheel de Kerk , van de vroegste tijden af! Tal van boetedoeningen werden geëischt, niet om de zaligheid , maar om het welgevallen van Cod te verwerven, doch de boetelingen zochten er weldra het een zoowel als het ander in. Aalmoezen , vasten, bedevaarten, gebeden, maar ook kastijdingen, geese-lingen en ontberingen van allerlei aard werden opgelegd, en velen werden, om de rust tier ziel te erlangen , voor zich zeiven groote martelaren. Want dewijl men meende , door deze pijnigingen den hemel nader te komen, kastijdde men vaak zich zeiven, dat het bloed bij den rug langs liep en men soms halfdood nederzeeg. De ernst en inhoud van het gebed kwam minder in aanmerking dan liet getal gebeden. Even als bij sommige Heidenen had men in den rozenkrans een soort van bidmachine, waarmee men zijne paternosters en Ave Maria\'s telde en zich te spoediger van zijne taak kweet, naarmate men schielijker eene kraal verder kon gaan , doch waarbij men van den waren aard en het wezen des gebeds geheel vervreemd bleef.
Het vertrouwen op Maria, die, als godin des hemels, ais moeder Gods of als bruid, hare wenschen in den hemel doordreef, werd zoo groot, dat er schier geen plaats meer voor Christus overbleef. Daarenboven waren in den hemel (behalve Christus,) tal van heiligen, die
203
MET JUBELJAAR.
meer goede werken gedaan hadden, dan noodig was, (die dus ook niet behoefden te zeggen; swij zijn onnutte dienstknechten!quot;). Zij konden in den hemel door hunne overvloedige werken en voorbeden der kerk op aarde te hulp komen en traden dus allen als middelaren op, waardoor de éene Middelaar Jezus in een schier ondoordringbaren nevel werd gehuld.
In de XII[Jlt;! eeuw verscheen een bul van paus Clemens VII, waarin de overtollige verdiensten van Christus en de heiligen als geloofsartikel werden aangekondigd. »Christus heeft,quot; zeide de paus, »veel meer gedaan dan noodig was; een enkele droppel van zijn bloed ware genoeg geweest, maar Hij heeft het laten stroomen en heeft dezen schat benevens de overtollige verdiensten der heiligen, toevertrouwd aan zijn stedehouder, die deze aan ieder zondaar toepast, volgens de maat en de hoeveelheid, welke zijne zonden noodzakelijk maken.quot;
De mensch, nedergedrukt onder een bijna eeuwigdurende boete, bezat dus den troost, dat de dood hem daarvan zoude ontheffen, maar het vagevuur vergalde dien troost en grijnsde den armen mensch in al zijne afgrijslijkheid tegen. Om dit lijden te bekorten had de mensch natuurlijk zijn geld niet te lief, maar stelde voor zielmissen bij zijn dood een ruime som beschikbaar. En opdat het goud te milder zou vloeien , hingen de geestelijken een treurig tooneel op van de zielen in het vagevuur. Ontzettend was de pijniging der zielen van rijke familiën door de booze geesten, indien de nagelaten bloedverwanten achterlijk bleven in het doen van gebeden en zielmissen. Menige gepijnigde ziel gehikte het uit het vagevuur te ontsnappen om rusteloos \'s nachts in de woning der achtergeblevenen onder geklaag en gesteun rond te waren , tot men haar door vele zielmissen uit dien verschrikkeh\'jken toestand kwam verlossen. — Zoo kwamen de spookhistories van afgestorvenen op de wereld, die in onzen tijd zelfs onder Protestanten nog lang niet vergeten zijn.
Ofschoon reeds voor alle, ook de afschuwelijkste en vuilste zonden, aflaten voor geld te verkrijgen waren, wist paus Bonifacius VIII zich nog een nieuwe bron van inkomsten te verschaffen. Hij stelde in het jaar 1300 het zoogenaamde jubeljaar in en verwittigde elk, dat zij, die in dat jubeljaar de kerken te Rome boetvaardig kwamen bezoeken , volkomen aflaat vqoi hun geheel leven zouden ontvangen. Weldra waren de wegen naar Rome met pelgrims als bezaaid. In éene maand kwamen er meer dan 200,000 binnen de heilige stad. De rijke geschenken, die de pelgrims achter lieten, brachten de stedehouders van Christus in verzoeking de viering van het jubeljaar om de 50 en eindelijk om de 25 jaar te stellen. Maar de reis naar Rome leverde vele moeilijkheden op, en eigenlijk kon het toch ook even goed over heel de aarde jubelfeest zijn. Maar de aflaten? Ook daar werd voor
IIF.T MISOFFER
gezorgd: snuggere lieden werden er mee de wereld in gezonden, en weldra werden ze overal gevent. — Toen stond Luther op.
Het eenvoudig Avondmaal was langzamerhand geheel verminkt. Reeds vroeg gebruikte men ongezuurd brood, later in plaats van brood ouwels. Het geloof aan eene verandering van het brood in het lichaam van den Godmensch, deed den Sacramentsdag ontstaan , waarop de Kerk als bij gelegenheid van het grootste wonder, hare grootste pracht ten toon spreidde.
\'t Spreekt van zelf, dat het lichaam van Christus plechtig in een gouden of zilveren altaarkas moest gezet en bewaard worden, en op het oogenblik , dat het geluid der schel de wonderbare transformatie der gewijde hostie aankondigde, wierp zich het bijgeloovige volk op de knieën en kruiste zich, als van Gods nabijheid doordrongen. De indruk hiervan op het volk werd nog verhoogd , daar men het Avondmaal als een offer beschouwde, vanwaar het den naam van Misoffer verkreeg. Telkenmale, leerde men, als de mis gevierd wordt, daalt Christus op nieuw van den hemel, om zich door de hand van den priester Gode den Vader op te offeren. Het laatste spoor van de Avondmaalsviering was hierdoor geheel geweken, en hoe meer nu de hostie hoofdzaak werd, des te minder achtte men het noodig, om den leeken den beker te geven en onthield hun dezen geheel en al, uit vrees ook , gelijk men zeide , dat er iets van den géwijden wijn, die nu als het bloed van Christus beschouwd werd, mocht verloren gaan.
Daar nu de mis het middelpunt van den godsdienst geworden was, geraakte het prediken geheel op den achtergrond, en als dit ook nog geschiedde, dan sprak men vaak willekeurig over allerlei dingen, waarbij zelfs de bespottelijkste zaken niet achterbleven , ten einde maar op de lachspieren van het volk te werken. Vooral het Paaschfeest moest een vreugdefeest zijn. Dan werden allerlei kluchtspelen in de Kerk vertoond ; menig prediker maakte voor het altaar de grappen van een hansworst en bootste het gezang der vogelen na of het geschreeuw van een aantal katten, die bij het aanslaan der toetsen van het orgel aan de staarten getrokken, de schoonheid der gewijde muziek moesten verhoogen.
Het volk, eenmaal aan deze dingen gewoon geraakt, wist nu zelf ook van geen ernst, zelfs al werd de mis bediend. Adellijken kwamen in de kerk met jachthonden en valken, die zij somtijds tot tijdverdrijf lieten opvliegen, terwijl anderen over koopmanschap spraken of elkander het nieuws van den dag vertelden. Slechts het wonderbare kon de aandacht nog trekken, waarvan priesters en monniken handig gebruik wisten te maken, om allerlei mirakelen te doen plaats vinden. Doch somtijds ook, als het bedrog ontdekt werd, liepen zij
205
rij geloof.
gevaar voor hun leven. Van oudsher waren er reeds machtige werkingen aan het kruis toegekend, dat gebruikt werd als een tooverniid-del tegen den satan en de booze geesten, en door de bijzondere feesten, gewijd aan de kruisvinding en kruisverheffing, werd dit bijgeloof zeer versterkt. Ook aan de gewijde klokken schreef men wonderkrachten toe. Bij onweer en storm verdreef haar geluid de booze geesten in de lucht en geleidde bij sterfgeval de ziel in het dooden-rijk. Een ander uiterste was in de zoogenaamde narren- en ezelsfeesten gelegen. De lagere geestelijkheid deed zich dan vooral eens recht te goed. Bij de eerste werd een narren-bisschop of narrenpaus rondgevoerd, waarbij allerlei losbandige tooneelen voorvielen. Het ezelsfeest moest de vlucht van het kind Jezus naar Egypte voorstellen. Een ezel werd zinnebeeldig opgeschikt en naar de kerk geleid , waarbij almede de grofste buitensporigheden niet uitbleven.
Verwonderlijk is het, dat in dezen geestelijk duisteren tijd er op het gebied van bouw- en beeldende kunsten vele groote geesten hebben geleefd. Wat de eerste aangaat, wijzen we slechts op Koenraad van Hochstedex , die den eersten steen legde van den dom te Keulen (1248), en op Erwin van Steinbach, den bouwmeester van den munster te Straatsburg (1275). Uit de Italiaansche schilderscholen noemen we slechts Michel Angelo, en Rafaël, den wereldberoemden kerk-schilder en schilder van de goden van den Olympus.
Ook de prediking van het Evangelie, van den clerus zelden meer gehoord, was toch nog niét geheel uitgestorven. Eenvoudige reizende bedelmonniken verkondigden in de open lucht het woord Gods in populaire taal voor een menigte hoorders, en dichtten mede diepgevoe-lige liederen. Maar de naijver tusschen de Dominicanen en Franciscanen bracht ook heel wat dwaasheid in de wereld. In Bern lieten de Dominicanen, om hunne zaak te bevorderen, een Mariabeeld bloedige tranen weenen, heiligen met brieven van den hemel verschijnen, en brandde men iemand de teekens van Christus in het lichaam. Het bedrog werd ontdekt en de schuldigen gestraft, maar vele anderen deden, zonder gehinderd te worden , iets dergelijks. De zucht naar het vreemde en wonderbare deed ook buiten het monnikendom heel eigenaardige, zelfs grootsche figuren ontstaan. Nicolaas van Flüf, leefde 20 jaren, als eertijds de kluizenaars, in de wouden op de Alpen, met geene andere begeerte, dan met God en door God te leven. Elisabeth, eene Duitsche koningsdochter, droeg rouw, omdat het haar niet vergund was, als maagd te sterven; en weduwe geworden, deed zij afstand van de geheele wereld en diende melaatschen, tot ze in nog jeugdige schoonheid voor hare zaak het leven liet. Aan Catharina van Siena was reeds als kind de Heiland verschenen. Hij verloofde zich later met haar, nam haar hart uit hare zijde en
306
HKKSENGERirHTKN.
stelde er het zijne voor in de plaats. Na de mededeeling hiervan aan haren biechtvader, gaf zij zich over aan het verplegen van de afzichtelijkste zieken en kende slechts eene begeerte: om door den dood niet haren verloofde vereenigd te worden. De Kerk heeft haar heilig verklaard. Ter zelfder tijd stond Jkannk d\'Arc in Frankrijk als een niet minder grootsche figuur op, doch om haar tragischen ondergang werd ze door de Kerk niet heilig verklaard. Men weet. dat ze door de Engelschen als heks werd verbrand (1431).
Het geloof aan heksen en toovenaars, die een verbond met den zichtbaren duivel hadden aangegaan, leefde reeds vroeg in het volksgeloof der Kerk. Somtijds waren door de Kerk zwarte kunstenaars verbrand, en toen uit Duitschland het bericht kwam, dat heksen en heksenmeesters hun vak uitoefenden, vernieuwde paus Innocentius VIII (14S4), de wetten tegen tooverij en stelde heksengerichten in, sinds welken tijd de heksen bij duizenden op den brandstapel werden gebracht , ofschoon hunne werkelijke misdaden nooit zijn bewezen.
Eij deze dwaasheden zouden een menigte andere te voegen zijn , doch het aangevoerde is genoeg, om te doen zien, in welk een treu-rigen toestand de Kerk verzonken lag. Kr werd slechts gewerkt om de zinnen te bevredigen, doch de geest moest daarbij lijden; en wanneer het den Heer behaagde in dien duisteren tijd het hart te verlichten, dan openbaarde er zich dadelijk vervolging, omdat men met zoodanigen godsdienst geen vrede meer kon hebben. Maar vervolgingen konden de steeds luider sprekende stem, die uit alle oorden vernomen werd, niet tot zwijgen brengen, en hervorming werd door velen begeerd en verwacht. Zelfs de invoering der inquisitie was het bewijs, dat voor de Kerk een storm dreigde op te steken , die met alle kracht moest bezworen worden, maar die op \'s Heeren tijd, al was het dan ook door een bloedstroom, toch het reine Evangelie bij vernieuwing te voorschijn zoude brengen.
Voorloopers der Hervorming.
Hieronder worden zoodanige mannen verstaan, die reeds vóór den tijd der Hervorming de waarheid verbreidden, de dwaling bestreden, en alzoo den grond bearbeidden, waarin later de Hervorming te spoediger wortel kon schieten.
John Wvcliffe was daartoe door den Heer verordend. Hij werd in 1324 geboren en was een krachtig getuige der waarheid in Kngeland, In 1360 benoemd tol professor aan de universiteit te Oxford, kreeg hij het daar weldra te kwaad met de talrijke monniken, want
207
JOHN\' WVCLIFFE.
hij ijverde sterk tegen cle bedel-monniken, die hij luie leegloopers noemde, om dat zij liunne voorgewende armoede tot eenen dekmantel voor hunne hebzucht maakten. Daar hij mede de pauselijke verbasteringen aantastte, werd de paus met de monniken zijn ergste vijand, quot;t geen ten gevolge had, dat hij door dezen van zijn ambt ontzet werd. Maar de paus had in Engeland reeds veel van zijn invloed verloren; en de petruspenning, dien hij van daar onder bedreiging met den ban eischte, had misnoegen verwekt. Wyclitïe was nu wel uit zijne betrekking gezet, doch koning Eduard III gaf hem het rectoraat van Lutherworth, waardoor hij nu geheel onafhankelijk zijne krachten kon wijden aan het bestrijden der vele misbruiken.
Wellicht niet zonder hartstocht over het hem aangedane onrecht, spaarde hij nu in het geheel den paus niet meer, noemde hem den Antichrist, den verfoeilijken beurzensnijder en hoogmoedigen priester van Home, die door zijne agenten de arme landbouwers jaarlijks vele (luizende marken afperste, enz. Den monniken werd met scherpe taal verweten, dat fzij door hunne huichelarij de kinderen van Christus aftrekken. Zij zeggen, schreef Wycliffe, dat de broeders van hunne orde nimmer naar de hel gaan, en roemen hun eigen verrot kleed, boven het aanbiddelijk lichaam van onzen Heer Jeztfs Christus. Zij leeren de heeren en jonkvrouwen, dat, wanneer deze in het Franciskaner kleed sterven. zij door de kracht daarvan voor de hel bewaard zullen blijven. Paulus arbeidde met zijne eigene handen, en Christus beval, om aalmoezen aan armen te geven, maar niet aan zulke huichelaars als deze bedelmonniken zijn.quot;
Dat konden, gelijk te denken is, paus noch monniken rustig aan-hooren. Gregorius XI veroordeelde eenige stellingen uit zijne geschriften en gebood hem zich binnen drie maanden te Rome te komen verantwoorden. De koning en de regeering zagen echter met verachting op \'s pausen bul neder, en namen bij afwisseling zelfs Wycliffe in bescherming, zoodat hij tot aan zijnen dood gerust voort konde gaan.
Het is te denken , dat Wycliffe, bij zijne pogingen oin de Kerk van de vele dwalingen te zuiveren, zelf ook licht uit het rechte spoor kon geraken; doch hij hield zich in de hoofdwaarheden overeenkomstig het woord Gods, en had met het oog op de vele eigengerechtigen uit zijnen tijd de beteekenisvolle gewoonte, om gedurig te bidden: sGenees ons om niet, o Heer!quot; Hij stichtte vereenigingen van vrome mannen, die door hunne vijanden den naam van Lollharden ontvingen. Een zijner grootste verdiensten was echter , dat hij eene vertaling van den Bijbel in het Engelsch bezorgde, welke voor velen tot grooten zegen verstrekte. Bovendien schreef hij niet minder dan 200 werken. De Heer liet dit alles niet ongezegend blijven. Hij bestreed in deze boeken de allaatsleer, de oorbiecht, de mis en
308
JOHANNES MUSS.
andere dwalingen , maar toen hij de leer der transubstantiatie aantastte en het gevoelen van Berengarius aangaande het Avondmaal openlijk beleed, werd hij door de universiteit uitgestooten en werden zijne geschriften door een synode te Londen als kettersch veroordeeld (1382). Wycliffe ging twee jaren later de eeuwige rust in , maar met de uitbreiding, die zijne leer verkregen had , was ook de vervolging in Engeland toegenomen, die, toen de omstandigheden haar gunstig waren, tot woede oversloeg, waardoor niet alleen in 1410 zijne geschriften te Oxford werden verbrand, maar ook zijn gebeente, nadat het reeds jaren lang in het graf gerust had, werd opgegraven , ten vure gedoemd en de asch in de rivier gestrooid. Velen zijner navolgers waren naar Bohemen gevlucht, anderen werden gevat en moesten den brandstapel beklimmen, maar er was in Engeland door den Heer bij vernieuwing een licht opgegaan, dat de duisternis deed verdwijnen en nimmer weer uitgebluscht kon worden.
Johannes Huss, werd in 1373 te Hussinecz in Hohemen, uit behoeftige ouders geboren. De edelman van het dorp trok zich den armen jongen aan , in wien hij een goeden aanleg ontdekte , en liet hem met goed gevolg te Praag studeeren , in welke stad hij later nis prediker in de Bethlehemskerk werd beroepen. In de universiteit te Praag, waaraan Huss in 1308 als hoogleeraar in de wijsbegeerte optrad, bezat het pausdom sterken steun. De Waldenzen hadden evenwel in Bohemen beduidenden invloed verworven en in Praag traden zelfs eenige geachte priesters als boetpredikers tegen de verdorvenheden der Kerk en van het pausdom op. Huss volgde hunne voetstappen ook in het ijverig onderzoek der Schrift, waarin hij troost en vrede vond in het geloof aan den gekruisigden Heiland. De geschriften van Wycliffe werden in ruime mate in Bohemen verspreid en waren ook voor Huss een bron, waaraan hij zich sterkte en laafde. Met heiligen ijver werd hij aangegrepen , toen hij zag, dat Sbynko, aartsbisschop van Praag, die niet eens kon lezen, in zijne domheid de geschriften van Wycliffe openlijk liet verbranden. Huss bestrafte in het openbaar deze goddelooze daad , maar werd op de aanklacht van den aartsbisschop als een aanhanger van Wycliffe naar Rome opgeëischt, afgezet en in den ban gedaan (1410). Huss beriep zich van den slecht onderrichten op den beter onderrichten paus. Zijn machtige invloed op de Bohemers en de genegenheid,. die ze hem toedroegen brachten den aartsbisschop in het nauw die, door het volk openlijk uitgejouwd, door koning Wknzki, gedrongen werd met Huss in een schikking te treden. De geleerde onrustige ridder Hieronvmus van Praag vereenigde zich met Huss; en toen paus Johannes XXII (1412) een aflaat tegen geld liet aanbieden ook in Bohemen. voor een kruistocht tegen Napels, verbrandde
309
HUSS VEROORDEELD EN VERBRAND.
Hieronynius de pauselijke bul aan cle kaak gelijk de bisschop niet Wycliffe\'s geschriften gedaan had. Huss predikte tegen dien aflaat en leidde zijne hoorders in hunne gedachten van de Roomsche kerk naar de ware Kerk, zijnde de gemeenschap van allen, die door God van eeuwigheid voor de zaligheid bestemd en in Christus gerechtvaardigd waren. Zij hadden derhalve geene aflaten noodig, en omdat Christus hun Hoofd was, behoefden ze ook geen paus , daar geene waardigheid, geene menschelijke keuze en geen uiterlijk teeken iemand tot lid dezer Kerk kon maken. Nu slingerde de paus den ban naar Huss en het interdict naar zijn verblijfplaats; waarna Huss zich terugtrok op de burchten zijner vrienden en zich beriep op een algemeen concilie. Daar juist het concilie te Constanz bijeen was (S 63), zond keizer Sigismund hem onder vrijgeleide derwaarts. In het vertrouwen op God en de rechtvaardigheid zijner zaak, en bereid er voor te sterven, reisde Huss naar Constanz, maar werd terstond gevangen genomen. De Boheemsche en Poolsche adel kwam te vergeefs voor zijn recht tüsschen beiden, want het concilie overtuigde den keizer, dat Huss, als ketter voor het concilie gedaagd, buiten het bereik zijner bescherming stond. Nadat hij zeven maanden lang afzonderlijke verhooren had ondergaan, werd eindelijk in een openbaar verhoor door het concilie onvoorwaardelijke herroeping van hem geëischt, zelfs van datgene, wat hij ontkende ooit geleerd te hebben. De transubstantiatie had Huss nooit -geloochend, maar hij hield staande, dat deze uit de kerkregeling van Constantijn was ontstaan en hij geloofde, dat, al was een paus bisschop of priester ook wegens doodzonde een voor God verwerpelijk schepsel, hij wel onwaardig maar toch niet ongeldig de sacramenten kon uitdeelen. Huss verklaarde zich voorts tot iedere herroeping bereid, indien men hem uit de H. Schrift zijne dwaling kon aantoonen; maar daarmede wilde de vergadering zich niet inlaten. Eeuwen lang had men geleerd, dat conciliën onvoorwaardelijk gehoorzaamd moesten worden, en ook in deze vergadering waren allen die meening toegedaan, schoon er velen onder waren, die achting voor Huss hadden en alle pogingen aanwendden, om hem tot andere gedachten te brengen. Huss bleef echter onverzettelijk en schreef kalme afscheidsbrieven naar zijn vaderland.
Nadat hij nog den vorigen dag tot herroeping was vermaand geworden, werd hij den 6\',en Juli, op zijn 46quot;en verjaardag, uit den kerker naar de domkerk gevoerd, en daar op een afzonderlijke verhevene plaats gezet. Sigismund zat met keizerlijken praal op eencn troon, en ook de gansche vergadering, benevens eene ontzaglijke menigte volks, was tegenwoordig. Een bisschop beklom den kansel en sprak over de woorden : »Opdat het lichaam der zonde te niet
210
HIERONYMUS VANquot; PRAAG.
gedaan worde,quot; (Rom. 6: 6), welke woorden natuurlijk op Huss toegepast werden, s Verdelgt,quot; riep hij uit »de ketterij, maar bovenal dien hardnekkigen ketter daar!quot; wijzende op Huss, die gedurende dien tijd op zijne knieen lag te bidden en toen zijne beschuldiging werd voorgelezen, opstond om zich te verantwoorden , hetwelk hem niet werd toegelaten. Toen het vonnis over hem was uitgesproken , trokken de bisschoppen hem het priesterlijk gewaad aan en gaven hem den avondmaalskelk in de handen , maar terstond rukte een hunner hem dezen weer uit de handen, met de woorden : »Gij, vervloekte judas, die de Kerk des vredes verlaten hebt, wij ontnemen u den kelk der zaligheid, in welken het bloed van Christus is.quot; Huss zeide: »Ik verlaat mij op den Heer en zal nog heden in zijn koninkrijk daaruit drinken !quot; Achtereenvolgens werden hem nu onder vervloekingen de priesterlijke kleederen van het lijf gescheurd, waarna men hem eene met duivelen beschilderde mitra op het hoofd zette, zeggende; »Wij geven uwe ziel aan de helsche duivels over.quot; Huss sprak daarop met ten hemel geslagene oogen: Ik beveel mijnen geest in Uwe handen. Heer Jezus Christus, die mij verlost hebt door Uw bloed, en draag gaarne om Uwentwil de smadelijke kroon , daar Gij voor mij er een van doornen gedragen hebt.quot; Huss werd nu aan den wereldlijken rechter overgegeven, want de moederlijke Kerk, zoo heette het, had een afkeer van bloedvergieten! De beul wachtte reeds op hem. Biddend besteeg hij den brandstapel tot verwondering van het volk, dat niet begrijpen kon, hoe een ketter zoo goed kon bidden en zoo bedaard den dood kon afwachten. Toen hij met een keten om den hals aan den paal gebonden en hout en stroo rondom hem gelegd was, trad de keurvorst tot hem en vermaande hem om te herroepen, wat hij geteerd had. Huss antwoordde: »Wat ik geschreven en geleerd heb, dat heb ik gedaan om zielen te redden, en wil dit nu gaarne met mijn bloed bezegelen.quot; Een weinig later steeg de vlam opwaarts. De laatste woorden van den martelaar, voordat de rook zijne stem verstikte, waren: »Christus, Gij Lam Gods, erbarm U mijner!quot; Zijne asch werd in den Rijn gestrooid, maar de gedachtenis van dezen martelaar was daarmede niet vergaan !
Hieronymijs van Praag was geen geestelijke maar meester in de wetenschappen. In Engeland eenigen tijd vertoefd hebbende, bracht hij van daar de schriften van Wycliffe naar Boheme over en was langen tijd een groote steun van Huss, dien hij beloofde in de vergadering te Constanz, te hulp te zullen komen. Hij kwam er werkelijk, doch daar hij vernam, dat men hem gevangen nemen, en men aan Huss geen onpartijdig gehoor wilde verkenen, week hij naar Uberlingen, van waar hij den keizer om een vrijgeleide verzocht en aanbood om, wanneer hem dit gegeven werd, zich voor de kerkvergadering tegen
211
h1eronymus veroordeelp en verbrand.
iedere beschuldiging te zullen komen verdedigen. Daar hem in dubbelzinnige woorden een vrijgeleide werd toegezonden, oordeelde Hiero-nymus het raadzamer, weder in stilte naar Bohemen terug te keeren. Op zijne reis derwaarts, werd hij gevangen genomen en in ketenen naar Constanz gesleept, terwijl ter zelfder tijd Huss daar den marteldood onderging.
Hieronvmus moest den kerkvaderen inderdaad een nog gevaarlijker ketter toeschijnen, want het was bekend, dat hij veel op het gemoed van Huss gewerkt en hem tot een ketter gemaakt had. Dit was in zoover waar, dat Hieronymus nog stouter en heviger zich tegen de misbruiken gekant had dan Huss. Het gebeurt echter meer, dat zoodanigen in tijd van gevaar de meeste zwakheid betoonen, en dat was ook het geval met Hieronymus. Hij liet zich tot eene herroeping overhalen, verklaarde de leer van \\V yclifte en Huss voor ketterij en de straf van dezen laatste voor rechtvaardig. Maar hij had even als eens Petrus over zijne verloochening spoedig berouw en dewijl hij door de monniken bij vernieuwing was aangeklaagd, werd hij andermaal voor de kerkvergadering gebracht; doch hoe verstomde men, toen hij met groote gevatheid zijnen vijanden den mond stopte, plechtig zijne herroeping introk en openlijk verklaarde, dat hij al die gevoelens beleed en omhelsde, die zijn vriend Huss beleden had. — Daarmede sprak Hieronymus zijn eigen vonnis uit. Van alle kanten schreeuwden nu de bisschoppen: »Weg met hem, weg met hem! ten vure, ten vure!quot; Hieronymus stond verbaasd over deze goddeloosheid en zeide bedaard: fDaar niets dan mijn bloed u voldoen kan, geef ik mij gerust over aan den wil van God.quot; Onmiddellijk werd hij nu aan den wereldlijken rechter overgeleverd en in de gevangenis geworpen. De aartsbisschop liet hem echter in het geheim naar de St. Paulus-kerk voeren en daar aan de post van een deur binden, alwaar hij, met de handen aan den hals geketend, tien dagen in dien toestand verkeerde.
Standvastig hoorde hij daarna zijn doodvonnis aan, en zette zich met eigene hand de met duivelen beschilderde muts op het hoofd. Den 3o,tequot; Mei 1416 werd hij naar den brandstapel geleid. Toen hij reeds aan den paal gebonden was, zoo wordt van hem verhaald, kwam nog eene vrouw een takkebos aanbrengen, meenende, dat in het ombrengen van dezen ketter eene Gode welgevallige daad werd verricht, waartoe zij meende ook een handje te moeten helpen. Hieronymus zag haren ijver met eenen glimlach aan en zeide: jo heilige onnoozelheid 1quot; De scherprechter wilde achter hem de houtmijt aansteken, doch de martelaar zeide: sik vrees het vuur niet, treed toe en ontsteek het hier voor mijn aangezicht.quot; Zijne laatste woorden, die men van hem uit de vlammen hoorde, waren: »O Heere God!
313
hussieten oorlog.
wees mij genadig, wees mij genadig! Gij weet, hoe ik Uwe waarheid bemind heb!quot;
Zoo stierven deze beide mannen als martelaars der waarheid, niet gericht door eene inquisitie van domme monniken, maar door eene kerkvergadering, die in ledental slechts zelden hare wedergade heeft gevonden, die zelfs bijeen was gekomen, om hervormingen in de kerk tot stand te brengen! Wel staan wij verbaasd over de blindheid der goedgezinden onder deze mannen, die mede toestemden in den moord, aan deze twee dienstknechten des Heeren gepleegd. Doch wij mogen ook niet uit het oog verliezen, dat zij het beginsel, dat eeuwen lang door de kerk gehuldigd was, getrouw bleven, en dat daarom ook niet alleen zij verantwoordelijk voor deze daad kunnen zijn. Zoover moest het komen. Zoo zou de Heer het licht uit de duisternis, hel leven uit den dood doen verrijzen.
De rechterlijke moord aan Muss en Hieronymus gepleegd, bracht in Bohemen onder hunne talrijke vrienden algemeene verbittering en opstand teweeg. Koning Wenzel stierf in 1419, waardoor Bohemen aan zijn broeder, den keizer kwam; doch de Stenden weigerden een vorst te huldigen , die zijn woord gebroken en het rustig aangezien had, dat de uitnemendste mannen verbrand waren geworden, voor wier geloof zij verklaarden goed en bloed over te hebben. Dit zou op de proef worden gesteld. Er werd een kruistocht tegen hen op touw gezet, waartoe heel Europa contingenten leverde en ook Nederland niet ten achteren bleef ; maar alle op hen afgezondene legers werden door het verwoede volk verslagen.
Aan het hoofd der Hussieten stond Jacob van Missa , die het door Huss nog goedgekeurde gebruik, om ook aan de leeken den kelk bij het Avondmaal uit te reiken , tot verbondsteeken verhief. Ongelukkig deelden zich de Hussieten in twee partijen, waarvan de eene, de gematigde, de Calixtijners, eischten; vrije prediking van Gods woord in de landtaal. het Avondmaal onder beide vormen, terugkeer van den clerus tot zijne apostolische armoede en het bestraften van alle doodzonde als het recht, der \'gemeente. De strenge partij, de Taborictcn, wilden daarentegen van geene verzoening met Rome weten; zij beschouwden zich als de uitverkorenen tot zaligheid, verwierpen alles, wat niet letterlijk uit de Schrift bewezen kon worden, verwachtten de spoedige terugkomst van Christus en voerden met fanatiek geweld onder hun éenoogigen veldheer Zizka, een verdelgingsoorlog tegen de
213
MORAVISCHE BROEDERS.
Duitschers. Ofschoon beide partijen dikwijls aan tweedracht ter prooi waren, zoo stonden ze toch langen tijd vast aaneengesloten tegenover den gemeenschappelijken vijand. Daar inmiddels het concilie te Bazel was bijeengekomen (1431), werden de Bohemers nederig naar Bazel ontboden, ten einde men met hen een vergelijk mocht treffen. Na lange vruchtelooze onderhandelingen kwam het in 1433 zoo ver, dat ongeveer 300 afgevaardigden te Bazel verschenen, aan wie na veel redetwisten door het concilie de reeds genoemde Calixtijnsche artikelen werden toegestaan. Op grond van deze zoogenoemde Bazelsche com pact a ten keerden de Calixtijners tot de Roomsche kerk terug ; doch de Taborieten zagen daarin een aan de waarheid gepleegd verraad. Zizka was reeds in 1424 aan de pest gestorven, maar hij werd opgevolgd door den monnik Prücopius, die nu met zijne partij den strijd voortzette, doch in de nabijheid van Praag geheel werd verslagen (1434). Bohemen onderwierp zich daarop bij het verdrag vanlglau aan den keizer, die de compactaten teekende, maar nooit oprecht nakwam. De rechten der Calixtijners werden telkens geschonden, zoodat ze ten langen leste niets overhielden dan de uitwendige plechtigheid van den beker en de gedachte aan een grootsch verleden.
Door rampspoed gelouterd en van het vroegere fanatisme gereinigd, verzamelde zich in het midden der is\'1\' eeuw het overblijfsel der Taborieten, ten einde onder zich het apostolisch Christendom te herstellen. Onder den naam van Boheemsche of Moravische broeders in de geschiedenis bekend , werden zij spoedig tot lijdzaamheid geroepen, want de Roomsche kerk kon het niet lijdelijk aanzien, dat deze kleine schaar zich van de alleenzaligmakende kerk afscheidde. Zij hielden echter onder alle vervolging stand, ja vermenigvuldigden onder de verdrukking. Zij lieten hunne eerste bisschoppen door Waldenzer-bisschoppen wijden om tegenover hun vijanden verantwoord te zijn, en namen de overgeblevene Waldenzen en eenige andere stille vromen in hun midden op. Naar de Oostelijke grenzen verdreven , verspreidden zij zich weldra onder zware vervolgingen in Bohemen, Hongarije en Polen, alwaar zij aan het eind der 15\'\'\' eeuw omtrent 200 kerken en gemeenten bezaten.
Wenden wij onzen blik naar Engeland. De smaad, het gebeente van Wycliffe aangedaan, belette niet. dat ook hier de ketterij zich uitbreidde. De waarheid had eene plaats gevonden in menig hart en hoe dc bisschoppen daar ook tegen ijverden, de stroom kon niet door vervolgingen of brandstapels tegengehouden worden, maar werd er veeleer nog door aangezet. Sawtre, een geestelijke van Londen, opende er in 1400 de rij der bloedgetuigen. Hij verkondigde openlijk de leer van Wycliffe en verklaarde, dat een priester meer verplicht was, het woord van God te prediken dan formulieren te lezen. Hij werd hierom door
314
vervolgingen in engeland.
den aartsbisschop veroordeeld en verbrand. Johan Badbv , een gering handwerksman, volgde hem weldra. De jonge prins Hendrik was bij zijne terechtstelling tegenwoordig. Toen Badby de hitte des vuurs gevoelde, riep hij uit: »Genade!quot; De vorst meende, dat hij de genade der rechters inriep, beval het vuur te blusschen en vroeg den martelaar: j Wilt gij uwe ketterij verzaken en u naar het geloof der heilige kerk voegen?quot; Badby had echter genade bij God begeerd; hij bleef voor de menschen onverzettelijk en eindigde zijnen loop roemrijk in de vlammen.
I.ord Cobham was een edelman van groot aanzien, zoowel bij den koning als bij het volk. Hij was echter een volger van Wycliffe en had veel gedaan voor de uitbreiding van het Evangelie. Dat was eene doodzonde in het oog der priesters, wien het eindelijk gelukte den koning tegen hem in te nemen, waarna hij gevangen genomen en voor den raad gebracht werd. De aartsbisschop zeide hem, dat hij van ketterij beschuldigd was, maar de straf ontgaan kon, indien hij dit ootmoedig kwam vragen; waarop de edelman antwoordde : sNimmer zondigde ik tegen u en daarom heb ik geene behoefte aan uwe vrijspraak.quot; Hij knielde daarna neder in aller tegenwoordigheid en zeide met ten hemel gehevene handen: sik belijd hier voor U, mijn eeuwig levende God, dat ik een snood zondaar geweest ben; hoe dikwijls heb ik U beleedigd! Goedertieren Heer, ootmoedig vraag ik U om genade, want ik behoef Uwe vrijspraak!quot; Met tranen stond hij op en riep met eene luide stem tot het volk: iZiet, deze zijn uwe leidslieden; ziet toe, zij hebben mij nimmer geoordeeld om het overtreden van Gods heilige Wet, maar om hunne eigene willekeurige instellingen behandelen zij mij en anderen wreedaardig!quot; De geestelijken kwamen hierdoor niet weinig in verwarring, doch herstelden zich spoedig en gaven den getuige der waarheid, na hem veroordeeld te hebben, aan den wereldlijken rechter over. Zijne dagen waren voorzeker geteld geweest, indien hij niet uit de gevangenis ontsnapt was, want dit rekte nog zijn leven eenigen tijd; doch zijne vijanden konden niet rusten voordat zij hem gevonden hadden. Nu werd hij in 1417 met duivelsche woede naar St. Giles Fields gesleurd en daar als verrader en ketter aan een ketting gehangen en verbrand.
Waar de vervolging zoo de klauwen naar de aanzienlijkste inwoners des lands uitsloeg, daar had voorzeker de mindere man geen mee-doogender behandeling te wachten. Zoo werd zekere Johan Brown , die door een listigen priester onderweg aangesproken en op ketterij betrapt was, naar de gevangenis gebracht, waar de priesters zijne naakte voeten op het vuur zetten, tot zij geheel verbrand waren. De martelaar verdroeg dit geduldig en zeide tot zijne vrouw, die hem bezocht: »Goede Elizabeth, de bisschoppen hebben mijne voeten zoo verbrand,
315
girolamü savonarola.
dat ik niet meer kan staan. Zij hebben dit gedaan, omdat ik mijnen Heer niet wilde verloochenen, maar Gode zij dank, zij zullen mij hiertoe nimmer overhalen! Ik bid u daarom, ga voort gelijk gij begonnen zijt, voed onze kinderen op in de vreeze des Heeren, want ik kan nu niet meer voor hen zorgen. dewijl ik morgen verbrand zal worden.quot; Den volgenden dag was het Pinksteren. Op dien dag verbrandde men den martelaar, die stervende riep: »ln Uwe handen beveel ik mijnen geest. Gij hebt mij verlost, Heer! Gij, God der waarheid!quot;
Doch het was niet enkel in üohemen en Engeland , dat zich teekenen van herleving openbaarden; zelfs binnen Rome traden mannen op, die de waarheid verkondigden, al moesten zij dit dan ook met hun leven boeten. Zekere Rhedon, een Karmelietermonnik, trok met Venetiaansche gezanten naar Rome, om. zoo als hij meende , in deze heilige stad zijn geestelijk leven te versterken en zijne kennis uit te breiden ; doch hij stond verbaasd, dat de woonplaats van den heiligen Petrus een moordenaarskuil geworden was. Zijn ijver zette hem aan, om der waarheid getuigenis te geven, maar door zijn prediken haalde hij zich den haat op den hals, zoodat hij in 1436 werd verbrand.
Girolamo Savonarola, een geleerd en godvruchtig Italiaansch monnik, onderging hetzelfde lot. Door het onderzoeken en bestudee-ren der geschriften van Augustinus en van de H. Schrift, die hij voor een groot deel van buiten kende, was hij van de waarheid overtuigd, waarna hij in i48() te Florence met groote welsprekendheid en niets ontziende vrijmoedigheid, als boetprediker optrad. Met zijne diep ernstige prediking verbond hij een aan de Schrift ontleende profetische richting, die hem niet slechts op het gebied der Kerk, maar in zijn hervormingsijver ook op dat van den Staat voerde. Hij hield een democratische regeering voor de van God gewilde. De dwinglandij der de Medicis ergerde hem; hij profeteerde den val van dit huis, dat werkelijk spoedig in vervulling kwam. Lorenzo de Medicis stierf en zijne zonen werden door Karel VIII, die met een leger uit Frankrijk over de Alpen was gekomen. uit Florence verbannen. Door deze merkwaardige gebeurtenis werd Savonarola door den adel gevreesd maar door het volk hooggeacht, dat zich van de republiek meester maakte en hervormingen volgens zijne raadgevingen invoerde.
Paus Alexander bood den gevreesden man den kardinaalshoed en dagvaardde hem, toen dit vruchteloos bleek naar Rome. Toen hij hieraan geen gehoor gaf, werd hem van uit Rome den kansel verboden en den ban over hem uitgesproken. Savonarola ging echter voort met prediken en profeteerde de zegepraal zijner zaak en zijn eigen marteldood. De aanzienlijken ergerden zich aan zijn strenge
316
ontdekking vax amerika.
zedeleer en vonden eene regeering van cenen monnik en het volk onuitstaanbaar. Eene .poging om de Medicis weder aan de regeering te brengen mislukte en kostte aan eenigen het leven, waarover bij velen een wrok en een sterke partij tegen Savonarola ontstond. De Franciscanen stelden zich aan \'t hoofd zijner vijanden en bewerkten een omwenteling, waarin Savonarola gevangen genomen werd. Een buitengewoon gerechtshof veroordeelde hem, omdat hij o. a. beschuldigd werd »gepredikt te hebben de leer der rechtvaardigmaking uit vrije genade door het geloof in Christus.quot; Vroom en gelaten liet hij zich naar de markt te Florence ter dood leiden, waar hij in 1498 tusschen twee ordebroeders aan de galg werd verbrand.
Deze getuigen der waarheid zijn slechts enkelen uit velen, die in de vijftiende eeuw leefden en de Hervormers voorafgingen. Maar hoe ook de Roomsche Kerk de stem der waarheid trachtte te smoren, zij werd toch telkens luider vernomen, waartoe vooral ook groote gebeurtenissen meewerkten, die wij thans zullen beschouwen.
Van den zendingsarbeid kan in dit tijdvak niet veel goeds gezegd worden, want het Christendom, dat tot eenige Heidensche volken gebracht was, kon van wege al het bijgeloof ter nauwernood dien naam dragen. De Joden waren in de meeste landen bitter gehaat en gruwelijk vervolgd, vooral in Spanje. Velen vluchtten naar Nederland en vonden daar eene schuilplaats. Buiten Europa trachtte men het jammerlijk verminkte Christendom tien Heidenen met wapengeweld op te dringen; want reeds in het begin der 15110 eeuw was het den Portugeezen gelukt rondom Afrika een zeeweg te vinden, zoodat spoedig talrijke eilanden ontdekt werden met millioenen inwoners. Welk een heerlijk zendingsveld! Maar het werd op de jammerlijkste wijze ontgonnen. Door hen, die kwamen om de Heidenen te be-keeren, werden de gruwelijkste goddeloosheden gepleegd , terwijl den inwoners met het zwaard een godsdienst werd opgedrongen, bijna even ellendig als hunne afgoderij. Later (1492) ontdekte Christu-phorus Columbus Amerika, waarover gansch Europa verbaasd was. Tot de daar wonende Heidenen gingen een groot aantal Franciscaner-en Dominicaner-monniken, die er hun bekeeringswerk te vuur «11 te zwaard begonnen en voortzetten. Er werden meer dan 10 millioenen menschen gruwelijk omgebracht, en de overgeblevenen door den hun opgedrongen godsdienst nog meer bedorven, dan zij ooit te voren waren. Onder de uitgezochtste mishandelingen werden de arme
317
de boekdrukkunst.
inboorlingen door de Spanjaarden tot slavenarbeid in de talrijke gouden zilvermijnen gedwongen, en bij gebrek aan handen sleepten zij uit Afrika de Negers bij duizenden naar Amerika over, waaruit de even onchristelijke als onmenschelijke slavenhandel ontstond,
In het jaar 1453 roerden de Mohammedanen zich weer geweldig. Sultan Mohammed II veroverde Constantinopel en maakte daarmee een einde aan hel Grieksche keizerrijk. Deze gebeurtenis had voor geheel Europa belangrijke gevolgen, want nadat het westelijk Europa door de Germaansche volken overstroomd was, hadden de Grieksche en Romeinsche geleerden in het Grieksche rijk eene rustige werkplaats gevonden. In de Westersche Kerk waren de klassieken meestal minder zelfstandig, maar meer in het belang van Kerk en kerkleer geoefend geworden. Daardoor ontstond een eenzijdige richting en schoolgeleerdheid , die voor de ontwikkeling der wetenschap niet gunstig waren. Doch toen nu Constantinopel onder de macht der Turken kwam, namen vele Grieksche letterkundigen de vlucht, vooral naar Italië, en brachten daar de schatten hunner kennis bij vernieuwing over. De Grieksche taal- en letterkunde werd daardoor weer eene rijke bron van beschaving voor de studeerende jeugd, en bovenal een onmisbaar vereischte tot eene grondige beoefening der Heilige Schrift.
De oprichting van Universiteiten, \'t zij voor enkele faculteiten, quot;t zij voor al de wetenschappen, droeg mede niet weinig bij tot herleving en bloei der oude letterkunde. De Parijsche school hebben we reeds vroeger genoemd. Uit de hoogescholen te Erfurt, Praag, Heidelberg en Wittenberg, verspreidde zich de wetenschap over Duitschland door de beroemde mannen Rudolf Agricola ( 1482), Johannes Reuchlin (t 1522), Ulrich von Hutten en anderen. Ook in ons vaderland traden wetenschappelijke mannen op, onder welke, minder om zijn Pelagiaansch geloof dan wel om zijn groote geleerdheid Desiderius Erasmus (f 1536) moet worden genoemd.
De belangrijke herstelling van letterkunde en wetenschap had echter voor de Hervorming slechts weinig nut kunnen hebben, indien de Heer niet nog eene ontdekking had laten voorafgaan, die voor de geheele wereld ook in volgende eeuwen van onberekenbaren invloed is geweest. Het was de boekdrukkunst. Wel was deze kunst bij de Chineezen bekend, maar nimmer tot Europa doorgedrongen. Als eerste uitvinder wordt met goed recht Laurens Jansz. Koster van Haarlem genoemd, die in het begin der vijftiende eeuw de eerste beweegbare lettervormen en eene handpers vervaardigde, waarvan het gebruik in 1440 door Guttenberg, in Maintz, verbeterd en uitgebreid is. Het eerste gedrukte werk dagteekent van 1430 en is getiteld: Spiegel onzer behoudenisse, en 26 jaren later ver-
318
de aflaathandel.
scheen de eerste Bijbel, kostelijk in \'t Latijn gedrukt. Hoe merkwaardig is het niet, dat de eerstelingen dezer kunst als \'t ware op het altaar der Christelijke kerk werden nedergelegd! De drukpers moge thans door velen verlaagd zijn tot een werktuig der zonde en ongerechtigheid; niet alzoo was .haar optreden in de wereld. Men scheen het te gevoelen, dat deze edele kunst den Heer toegewijd en tot heil der Kerk moest dienstbaar worden gemaakt. Wel werd de pauselijke censuur al spoedig na de uitvinding ingevoerd, doch dit strekt even goed ten bewijze, dat er al dadelijk eene menigte zoogenoemde kettersche boeken gedrukt werden. Voorzeker, deze ontdekking was van den Heer. Zij moest ook gebezigd worden in Zijn dienst en het is gewis, dat de Hervorming zonder haar niet die uitbreiding zou hebben verkregen, welke haar is ten deel gevallen.
Nog eene andere gebeurtenis vond in deze eeuw plaats, die, hoewel minder verblijdend dan de voorgaande, toch de aanleiding was, dat Luther als Hervormer begon op te treden, ook zonder dat hij dit toen nog zelf kon vermoeden. In 1450 werd de grond gelegd voor de prachtige St. Pieterskerk te Rome. Bijna twee eeuwen werd er aan voortgewerkt, tot dat zij eindelijk in 1614 voltooid was. \'t Is waarlijk een ontzagwekkend voortbrengsel van menschelijke kunst, met al die prachtige kolossale standbeelden en versierselen, waaronder het marmeren koepeldak, dat, ongeveer 500 voeten boven het hoofd van den bezoeker, schier in de wolken schijnt te hangen, gedragen door vier ontzaglijke pilaren, die ieder 284 voet in omtrek hebben, een omtrek, grooter dan van menige kerk. Bij het binnentreden van dit reuzengevaarte gevoelt de mensch zijne nietigheid, en van het dak naar beneden binnenwaarts in de kerk gezien, schijnen de menschen niet anders dan mieren te zijn, die er langs den grond kruipen. Wel staat de Christen bij het betreden van dien tempel verbaasd over dit gewrocht van \'s menschen hand, doch zijn hart wordt smartelijk aangedaan bij de gedachte, dat de 144 millioen gulden, die voor deze kerk benoodigd zijn geweest, voor een groot deel door den verkoop van aflaten is bijeengebracht.
Paus Leo X, die in 1513 den heiligen stoel beklom, liet de Roomsche kerk door zijne onverschilligheid geestelijk geheel te gronde gaan. Verkwistend en prachtlievend als hij was, had hij de schatkist spoedig uitgeput en met groote schuld bezwaard. Dit, zoowel als zijne begeerte om met den bouw van den reuzendom, waarmee zijn voorganger was begonnen, voort te kunnen gaan, deed hem besluiten, onder voorgeven, dat hij geld tot bestrijding der Turksche macht noodig had, om aflaatbrieven op de uitgebreidste schaal te laten ver-koopen. Geen zijner voorgangers was ooit in geldspeculatie zoo ver gegaan als Leo, die, om zeker te zijn, wat hem dit zoude opleveren,
219
de aflaathandel.
220
de geheele aflaatkraam aan eenige personen in Europa verpachtte. Het laat zich denken, welke gruwelijke zonden de pachters bij den reeds afschuwelijken handel voegden , want om nu maar met de onderneming goede winst te doen, was natuurlijk een eerste vereischte, dat zij zich van personen bedienden, die geschikt waren om deze ellendige dingen aan den man te brengen. In Duitschland was de keurvorst Albrecht van Mainz grootpachter, die ook, gelijk de anderen, weer zijne agenten had. Onder deze behoorde de beruchte Dominicanerprior Johannes Tetzel, die reeds vroeger bewezen had, daartoe bij uitstek geschikt te zijn. üf het waar is , dat Tetzel reeds een moord gepleegd had en aan de galg ontsnapt was, gelijk eenigen meenen, doet op zich zelf weinig af, dewijl alle zedelijkheid en eerlijkheid uit dezen handel was verdwenen en het er maar op aankwam, wie het domme volk het best zou kunnen bedriegen. Tetzel was daarin uitnemend bekwaam. Op zijne vele reizen door Duitschland, stelde hij zich aan als een voornaam prelaat en reed onder klokgelui met groote pracht en staatsie de steden in. De pauselijke aflaatbul werd op een fluweelen kussen voor hem uitgedragen, terwijl hij in plechtigen optocht naar de kerk werd geleid. Daar was een groot rood kruis, met het pauselijk wapen voorzien, opgericht, waarvan Tetzel verklaarde, dat het evenveel kracht bezat als het kruis van Christus. Het domme volk staarde het verwonderd aan en meende zelfs, zooals Tetzels handlangers voorgaven, dat ze er het bloed van Christus zagen afvloeien. Onder iedere voorwaarde werd nu zelfs voor toekomstige zonden een aflaat aangeboden. Die maar geld had, kon zijne eigene ziel en die zijner bloedverwanten van de helsche smarten verlossen, dewijl er ruimschoots aflaatbrieven voorhanden waren. Alleen hij, die niets had te geven, verklaarde men onbeschaamd, kon niet geholpen worden; die moest dus maar naar het vagevuur gaan! Er waren er wel eenigen, die met den aflaat den spot dreven, doch de meesten geloofden den bedrieger. Zoo werden ontzaglijk groote sommen door hem bijeenverzameld, totdat hij te Juterbock kwam en daar bij Luther geducht het hoofd stootte. De maat der ongerechtigheid was vol gemeten; de Heer wilde betere dagen geven, gelijk wij dit in de geschiedenis der Hervorming zien zullen.
EERSTE TIJDVAK.
VAX LUTHER TOT DE\\ VREDE VAX MUNSTER. 1517—164S.
Zeker Staatsman heeft gezegd: de Hervorming was een werk Gods, eene zaak der menschheid en eene wereldgebeurtenis. Zoo was en is het. De noodzakelijkheid eener hervorming, we zagen het reeds, werd algemeen gevoeld; kerkvergaderingen werden met geen ander doel bijeen geroepen, de prinsen der kerk waren met de voi-sten der wereld naar Constanz getogen om de kerk te reinigen van al het verkeerde: doch in plaats van dat, eindigden zij met de kinderen Gods te verbranden. Gods ure was nog niet gekomen. Inmiddels stoof de asch der ketters, zoo als Luther later zong, door alle landen ; zij zweefde op aller tongen en verkondigde luide, waartoe de Roomsche kerk vervallen was. Het hoofdbeginsel des Christendoms: genade, vergeving, rechtvaardiging en heiliging om niet, door de verdiensten van Christus, had plaats moeten maken voor allerlei nietige men-schelijke instellingen. Dit zou het brandpunt worden, dat de kerk in vlam zou zetten en dat de Hervorming als een werk Gods te voorschijn zou doen komen. Gelijk alle Gods werken ontstond de Hervorming op geheel andere wijze dan menschelijke berekeningen ooit zouden hebben durven vooronderstellen. Niet de wijzen en grooten dezer wereld zouden daar in de eerste plaats bij te pas komen, maar zij ging zoowel in Saksen als in Zwitserland van het volk uit, dat voor het bekommerd hart geen vrede kon vinden in aflaat en werkheiligheid. Niemand, allerminst Luther, dacht daarbij aan een scheuring der Kerk. Maar deze kon niet uitblijven, toen de hierarchic zich aankantte tegen het streven van velen; om Gods Woord te gebruiken tot richtsnoer van geloof en leven. Gelijk gezegd is, begon de Hervorming in Saksen en Zwitserland, doch zij ving weldra haren weg
maarten luther.
aan door heel de wereld, vele Staten veroverend , en zelfs een staat scheppende, daar met en door haar Nederland verrees.
Terwijl de door de Hervorming ontstane Protestantsche kerk terugkeerde tot het woord Gods, trad de Roomsche kerk als de in eigen oog alleen zaligmakende, in vinnige vijandschap tegen haar op; maar ook zij zelf geraakte onderling verdeeld en scheidde zich weldra in twee helften, die later nog weder in onderscheidene afdeelingen werden gesplitst. Oppervlakkig zou men dus zeggen , dat de Roomsche kerk het in dat opzicht wint van de Protestantsche, doch de eerste heeft de waarheid aan de eenheid ten offer gebracht en is daardoor versteend, terwijl de Protestantsche kerk bij al hare verscheidenheid eene ongedwongen eenheid openbaart, daarin bestaande, dat al hare afdeelingen heenwijzen niet naar priester of paus, maar naar Christus, het Hoofd der gemeente, en naar het Woord van God als het hoogste wetboek der kerk. Hierin ligt de groote beteekenis en de groote kracht der Kerkhervorming.
Onder de eigenlijke Hervormers, door wien de Heer den stroom der waarheid zou doen doorbreken, wordt met recht in de eerste plaats Maarten Luther genaamd. Zijn vader heette Hans Luther en was een behoeftig mijnwerker in het Saksische graafschap Mansveld, doch schijnt later, wellicht door het verkrijgen van een eigen smeltoven meer gegoed geworden te zijn , althans hij werd nog tot raadsheer te Mansveld benoemd.
Op den io\'ien November 1483 bevond Hans zich met zijne vrouw, Margaretha Lindemann, op de jaarmarkt te Eisleben, waar hun een zoon geschonken werd, die naar de gebruiken der Roomsche kerk den volgenden dag zou worden gedoopt. Daar het juist de feestdag van St. Maarten was, liet Hans zijn kind Maarten doopen en bewees daardoor, dat hij een godsdienstig lid was zijner Kerk. Luther verhaalde later: »Mijn vader was een arm houthakker, mijne moeder heeft het hout op den rug gedragen, en met deze kostwinning hebben zij ons, kinderen, opgevoed. Zij hebben het zeer zuur gehad.quot; De opvoeding van Luther was kerkelijk, vroom, maar tevens zeer gestreng , zoodat hij somtijds geducht getuchtigd werd , hetgeen later bij eenen knorrigen schoolmeester werd voortgezet, van wien hij zelf verhaalde, dat hij eens »op een voormiddag vijftien maal was afgeranseld.quot; O]) zijn 14\'1\'\' jaar kwam hij op de Latijnsche school te Maagdenburg en later te Eisenach, waar hij zijn brood gedeeltelijk
222
MAARTEN LUTHER.
met zingen aan lt;le deuren moest verdienen. Eene adellijke dame, Cotta genaamd, nam den jongen scholier, door wiens gezang \') zij gesticht was geworden, in haar huis op en werd zijne weldoenster. Op zijn i8\'ie jaar bezocht hij de hoogeschool te Erfurt om er op verlangen van zijn vader in de rechten te studeeren. In deze wetenschap maakte hij zulke snelle vorderingen dat de Universiteit zijne geleerdheid bewonderde, en verwachtte, dat zich een schitterende loopbaan voor hem zou ontsluiten. Maar de Heer had hem tot een ander groot werk bestemd. Van een bezoek aan zijne ouders teruggekeerd, overviel hem bij Erfurt een vreeselijk onweer, bij hetwelk hij in den angst zijns harten aan de heilige Anna, de beschermheilige der bergwerkers, de gelofte deed monnik te zullen worden, als hij aan het gevaar ontkwam. Hij bleef gespaard, maar zijn vriend Alexius werd juist in dezen tijd (volgens sommigen naast hem) door den bliksem gedood, \'t welk zijn besluit versterkte om zijn leven aan God te wijden. Door de verschrikkingen des doods vervolgd, en in weerwil velen het hem afraadden, ja zonder den raad van vader of moeder te vragen, klopte Luther in den nacht van den 17\'quot; Juli 1505 , aan het Augustijnerklooster aan, alwaar hij binnengelaten en onder de ordebroeders opgenomen werd. Daar vond Luther in de boekerij een Bijbel, en \'t eerste wat hij opsloeg en las was de psalm van Hanna(i Sam. 2). Maar ofschoon dit woord diepen indruk op hem maakte, dacht hij binnen de kloostermuren met vasten, bidden en kastijding rust voor zijne geschokte ziel te vinden. Het was er echter verre af, dat hij die binnen het klooster vond. Zijne ordebroeders waren in quot;t geheel niet met dien nieuwen vromen broeder gediend, namen hem den Bijbel af, en gebruikten hem tot de laagste bezigheden. Zij hingen hem den bedelzak om en stuurden hem uit, zeggende; ? Met den zak door de stad! met bedelen, niet met bidden en studeeren, dient en verrijkt men het klooster!quot;
Hoe meer Luther\'s geweten hem van zonde overtuigde en beangstigde, des te meer kastijdde hij zich, bad en vastte, totdat hij eindelijk, gansch en al verslagen van geest, machteloos ineenzonk en door de groote ontberingen en inspanningen zich eene zware ziekte op den hals haalde, in welke hij bovendien met verschrikkelijke aanvechtingen des boozen gekweld werd. Onder een vloed van tranen klaagde hij zijn zieleleed aan zijne kloosterbroeders, maar deze begrepen hem
1) liet waren namelijk stichtelijke kerkliederen die de arme knapen, om een sober bestaan te verdienen, langs de huizen zongen. Hieruit blijkt, dat de jeugdige harten in dien duisteren tijd toch niet zoo door allerlei liederlijke en zedelooze liedjes vergiftigd waren, gelijk men dat in onzen tijd schier allerwege aantreft, terwijl vaak door vele ouders stilzwijgend het zedelooze gezang der kinderen wordt aangehoord, zonder dat zij bedenken. dat daarmee zoo menig hart wordt bedorven.
323
luther tf. rome.
evenmin als dat ze in staat waren hem te troosten. Doch in dezen tijd vestigde de generaal-vicaris zijner orde, Jon. v. Staupitz, de aandacht op hem. In den geest van Augustinus beurde hij den jongen man op, vermaande hem tot een biddend onderzoek der H. Schrift en wees hem er op, dat hij alleen door het bloed van Jezus Christus gereinigd kon worden van zijne zonden. De woorden van Staupitz, het onderzoek der H. Schrift en de werken van Augustinus en Tauler waren voor Luther tot zegen, waardoor het licht der genade aanvankelijk zijn donker hart begon te beschijnen.
Van zijne ziekte hersteld, ontving Luther op 24-jarigen leeftijd de priesterwijding. Later werd hij door bemiddeling van Staupitz tot Hoogleeraar in de wijsbegeerte aan de hoogeschool te Wittenberg beroepen. Twee jaren later hadden de Augustijnermonniken eene zaak met den paus te beslechten, en Luther werd gekozen om daarvoor mede afgevaardigd te worden. Niemand was meer verheugd over deze taak dan hij zelf; want hij brandde van verlangen om de heilige stad te betreden. Werkelijk was deze reis hem voor geheel zijn leven tot groot heil, doch in eenen tegenovergestelden zin, als hij zich voorgesteld had. Hij was nog altijd een getrouwe zoon der Kerk en meende, dat, met de wierookwolken, die uit de tempels der heilige stad ten hemel stegen, zijne ziet zich met de schaar der heilige priesters mede hemelwaarts zoude verheffen, met eenen vrede en eene zaligheid, zoo als hij nog nooit gesmaakt had. Toen hij dus van verre op zijne reis Rome in het gezicht kreeg, viel hij van verrukking ter aarde, hief de handen opwaarts en riep: »Wees gegroet, gij heilig Rome!\'quot; Alle kerken en kluizen werden er door hem bezocht en hij getuigde later, dat het hem schier leed geweest was, dat zijn vader en moeder nog leefden, want hij had hen zoo gaarne met zijne missen in de heilige stad uit het vagevuur willen verlossen. Maar Luther ontdekte al spoedig, dat hij zich omtrent Rome zeer vergist had. 5Daar zag hij,\'quot; zegt zijn levensbeschrijver, !gt;den heiligen vader, den paus, en zijne gouden godsdienst, zijne roekelooze hovelingen en het hofgezwendeldaar was hij getuige van de gruwelen der priesters, die hem, terwijl hij met aandacht de mis las, in het oor fluisterden, omdat het hun te lang duurde: «Maak voort! geef onze lieve moeder spoedig haren zoon terug!quot;quot;
Luther keerde teleurgesteld terug en was verontwaardigd over de lichtzinnigheid en ongebondenheid, die in dat nieuwe Sodom heersch-ten. Hij keerde terug met de ervaring; hoe dichter bij Rome des te slechter Christenen. Gedurende de terugreis lag het woord der Schrift: «de rechtvaardige zal uit den geloove levenquot; hem als eene Godstem zwaar op de ziel, maar hij vond weldra in dat woord den vollen vrede Gods voor zijn geprangd gemoed.
324
he aki-aa i han\'dei,
Op aandringen van Staupit/. promoveerde i.uther in 15 i 2 tot doctor in de godgeleerdheid. Hij nam zich ernstig voor de Heilige Schrift te bestudeeren en de rechtvaardiging door het geloof te prediken , waaraan hij geheel zijn leven getrouw is gebleven. Rustig nam hij te Wittenberg zijn ambt waar. toen de vijand naderde , waartegen hij geroepen werd den strijd te aanvaarden, die voor de Christelijke Kerk van zoo groote gevolgen is geweest.
Paus Leo X had voor zijne verkwisting en prachtlievendheid veel geld noodig. dat hij, onder voorgeven van de St. Pieterskerk te willen voltooien, door eenen algemeenen aflaat zocht te verkrijgen. Het was een schandelijke zwendelarij, want hooggeplaatste personen werden pachters van dien aflaat voor een geheel bnd tegen de helft der opbrengst. De Keurvorst Albrecht van Mentz, aartsbisschop van Maagdenburg, was pachter voor Duitschland op wiens last een aantal aflaatkramers het land doortrokken. Voor Saksen was de Dominicaan Tetzel met dezen handel belast, die daarbij de onbeschaamdheid ten top dreef. Groot was niettemin de schare, die van alle kanten naar Tetz.el toestroomde, en het duurde niet lang, of Luther zag in den biechtstoel de treurigste gevolgen van dezen gruwel, want in plaats dat de menschen , ook volgens de bepalingen der kerk , eerst bij hem de biecht aflegden en zich over den toestand van hunne ziel met hem onderhielden, hadden zij nu eerst een aflaatbrief gekocht, en wilden van geen berouw en bekeering hooren, maar hielden hem den aflaatbrief voor, in de meening, dat zij nu aan alle verdere schuld voldaan hadden. Dit smartte Luther diep. die in heiligen ernst, onderopzien tot God, zich geroepen gevoelde, om zijne biechtkinderen met het ware wezen van den aflaat bekend te maken en daarom niet naliet, in zijne leerredenen de gemeente tegen den verfoeilijken aflaathandel te waarschuwen. Op de mare hiervan stoof Tetzel in woede op , bulderde tegen den ketterschen tegenstander van den paus. en liet zelfs een vuur aanleggen als een beeld der straf, waarmede hij zijne tegenstanders bedreigde. Luther bleef van zijn kant ook niet stil en schreef aan naburige bisschoppen , en toen hij door dezen smadelijk afgewezen werd, sloeg hij den 31««quot; October 1517 aan de slotkerk te Wittenberg 95 stellingen of theses tegen den aflaat aan en noodigde elkeen uit, die lust had, om daarover met hem te disputeeren. Dit was het eerste gewichtige teeken ter hervorming. Den volgenden dag was het Allerheiligendag, op welke gewoonlijk eene groote schare vreemdelingen de slotkerk te Wittenberg bezocht, die in het bezit was van vele kostbare relequiën, welke op dien dag voor allen werden tentoongesteld. Het laat zich denken, dat de stellingen met groote belangstelling werden gelezen. Dadelijk werden zij door den druk verspreid, en binnen eene maand hadden zij in Europa algemeen
15
LUTHERS STELLINGEN.
opzien verwekt, en waren vele pennen van monniken in beweging gebracht. De inhoud dier stellingen komt hierop neer; dat de ware boete in eene verandering van zin moet bestaan; dat uitdelging van zonden niet door uiterlijke werken, veelmin door geld, kan verkregen worden, omdat de ware vergeving van zonden alleen berust in de hand van God; dat ieder waar Christen deel heeft aan al de goederen van Christus en van de kerk door Gods genade , zonder aflaatbrief; dat men den Christenen moet leeren, wanneer de paus de gruwelen der aflaatpredikers kende, hij liever de St. Pieterskerk tot asch zou zien verbranden , dan opgebouwd uit de huid, het vleesch en de beenderen zijner schapen. Het blijkt, dat Luther toen nog veel te goede gedachten van de pausen had. Hij zond zijne stellingen aan den aartsbisschop van Mainz, den bisschop van Brandenburg, en andere hooggeplaatste geestelijken, doch niemand waagde het, zich aan zijne zijde te scharen, schoon er velen waren, die zich over zijne koene daad in stilte verheugden. Luther stond dus schier geheel alleen. Dat had hij niet gedacht, maar hij was met God begonnen en kon niet terugtreden. Hij werd door vele vijanden bitter bestreden en Tetzel spuwde vuur en vlam tegen hem, als tegen den grootsten ketter, en drong er op aan, dat Luther verbrand zou worden.
Paus Leo meende, dat het slechts een monnikenstrijd was, en verleende daarom aan Luthers vijanden, die er op aandrongen, dat hij verbrand zou worden, geen gehoor. Luther zelf hoopte nog altijd veel van Leo en poogde hem voor de goede zaak te winnen, doch dit mocht hem niet gelukken. Leo was wel rechtvaardiger dan velen zijner voorgangers, doch hij bleef voor de vermaningen van blither, die van dag tot dag. door den Heer gesterkt, vrijmoediger werd, ten eenenmale doof, totdat hij eindelijk, verbitterd over Luthers halsstarrigheid, hem naar Rome riep, om zich daar over zijn gedrag te verantwoorden. De keurvorst van Saksen , daartop door de hoogeschool te Wittenberg aangezocht, wist echter te bewerken, dat Luther niet naar Rome vertrekken, maar voor den kardinaal Cajetanus te Augsburg verschijnen zou, die den lastbrief ontvangen had, dat, indien Luther niet herroepen wilde, hij naar Rome moest worden opgezonden, \'t Was inderdaad moeilijk voor Luther geworden, doch hij ging welgemoed op reis naar Augsburg en verscheen daar voor den kardinaal, die dadelijke en onvoorwaardelijke onderwerping aan de kerk van hem eischte. Maar de prelaat was niet bestand om tegen den monnik te disputeeren en zond hem na enkele bijeenkomsten weg met te zeggen, dat hij niet weer onder zijne oogen moest komen, voor dat hij door hem ontboden was. Zijne vrienden voorzagen, dat de kardinaal zich in het geheim van hem meester wilde maken, waarom zij hem hielpen ontvluchten , zoodat hij aan zijne handen ontkwam en eindelijk behouden in Witten-
\'s PAUSEN BANVLOEK TEGEN I-UTHER.
berg terugkeerde. De kardinaal en de paus eischtcn nu van den keurvorst, dat hij Luther uitleveren of verbannen zou, doch deze weigerde beide. Staatkundige omstandigheden overtuigden den paus, dat niet geweld niets te winnen zou zijn. Hij deed dus nog eene poging, die werkelijk bijna gelukt was door Karei van Miltitz, eenen sluwen hoveling van den paus; want deze wist Luther door vleierij zoo voor zich in te nemen, dat hij beloofde voortaan te zullen zwijgen, indien dit ook zijnen vijanden werd opgelegd. Maar de tegenstanders zwegen niet. Johannes Kck, hoogleeraar te Ingolstadt, die reeds vroeger met Luther over diens stellingen in\'t strijdperk was getreden, was in twist geraakt met Andreas van Carlstadt, hoogleeraar te Wittenberg, en aanhanger van 1 ,uther. Op voorstel van 1 .uther zou er tusschen deze beiden een redentwist te Leipzig plaats hebben. Dit geschiedde, in tegenwoordigheid van hertog George, eene groote menigte studenten en andere personen verscheidene dagen achtereen, waarbij Eek. Luther vooral in het dispuut sleepte over den vrijen wil, het primaat van den paus, aflaat, \'t vagevuur enz. Eek ontweek echter de bewijzen uit den Bijbel, waarom Luther hem eenmaal toevoegde: »Gij ontwijkt den Bijbel als de duivel het kruis.quot; Kek daarentegen verweet Luther smadend, dat hij besmet was met Hussitische ketterij.
Deze redentwist had er toe geleid, dat een groot deel studenten de hoogeschool te Leipzig verlieten, om hunne studiën te Wittenberg voort te zetten, en Luther, die tot nu toe geaarzeld had, hief thans met vaste hand de vaan der hervorming omhoog, waartoe eenige geschriften, destijds door hem uitgegeven , gezegend werden. Eenige ridders kozen sedert de partij van Luther en boden hem bescherming en verdediging aan, waaronder Ulrich van Hutten en Frans van Sickingen. De laatste was een helper van verdrukten en weduwen, en zijne burchten werden herbergen der gerechtigheid genaamd. Voor het oogenblik verkreeg de zaak van Luther door het toetreden dezer mannen veel kracht, maar overigens werd hij er voor bewaard om zijn vertrouwen op het schepsel te stellen. Eek was naar Rome gesneld , en rustte niet, voordat hij den paus had bewogen, om den banbliksem tegen Luther te slingeren. De paus voldeed hieraan. Luthers geschriften werden in de bul ten vure gedoemd; hij zelf en al de zijnen, zoo ze niet binnen zestig dagen herriepen, buiten de gemeenschap der kerk gesloten, en alle Christenen gelast hem te grijpen en naar Rome op te zenden. Maar hoewel Luthers beeltenis te Rome, en zijne boeken ook te Leuven en Keulen verbrand werden, toch maakte de banvloek in Duitschland geenen indruk. Dit middel, waarvoor vroeger gansehe rijken beefden , had reeds zijn tijd gehad, en in vele plaatsen van Duitschland durfden de priesters den banvloek uit vrees voor het volk niet afkondigen. Luthers toestand was desniettemin hachelijk, doch de
327
15*
PK RIJKSDAG TK WORMS.
Heer bewaarde hem, en deed hem in den keurvorst een getrouw beschermer vinden. Hij beriep zich tegenover den paus op een algemeen concilie en verantwoordde zich in onderscheidene geschriften , waaronder er een verscheen onder den titel: tegen de doemwaardige bulle van den Antichrist. Meer opzien verwekte nog de zinnebeeldige daad, waardoor Luther zijne afscheiding van de pauselijke leer en de Roomsche kerk op eene zichtbare wijze aan den dag legde en waardoor hij zelf een vuur aanstak, dat hij naderhand niet meer blusschen kon. Den ioll\'\'n Dec. 1520 verbrandde hij namelijk de bul met het kanonieke rechtsboek, in tegenwoordigheid van vele studenten, hoogleeraren, belangstellenden en nieuwsgierigen, onder het uitspreken der woorden van Jozua: »Omdat gij de heiligen des Heeren bedroefd hebt, zoo bedroeve en vertere u het eeuwige vuur!quot; Deze stoute daad was een openlijk breken met het pausdom en besliste voor het volgend leven van Luther, want door dezen stap had hij zich ^elf eiken terugkeer onmogelijk gemaakt.
Lather\'s verdere werkzaamheid.
Er zou nog een laatste middel beproefd worden, om de kerkgeschillen zoo mogelijk bij te leggen. Karei V was keizer geworden en had tegen het einde des jaars 1520 den rijksdag te Worms bijeengeroepen. De keurvorst Fredrik de Wijze drong er op aan, dat Luther niet onverhoord veroordeeld zou worden maar onder keizerlijk vrijgeleide in den rijksdag zich zou komen verantwoorden. Daartegen protesteerde \'s pausen legaat, bewerende, dat met iemand, die in den ban gedaan was, niet meer onderhandeld mocht worden. De keizer was aan Frederik veel verplicht. maar het kostte hem moeite aan diens verlangen gehoor te geven. Toen echter ook de rijksstenden er op aandrongen en zelf vele bezwaren tegen den pauselijken stoel inbrachten, gaf de keizer toe en dagvaardde Luther naar Worms onder verzekering van keizerlijk vrijgeleide. Luther scheurde zich uit de armen zijner vreesachtige vrienden en spoedde zich naar Worms, met de gedachte. dat het hem daar gaan zou als Huss te Constanz. Zijne reis geleek, niettegenstaande hij onder den ban was, op een waren zegetocht, terwijl een heraut in praalgewaad met het keizerlijk wapen vooruit reed. Te Erfurt gingen de rector en de professoren hem te gemoet en geleidden den wagen, door veel volk omringd, door de stad. Een dergelijk onthaal viel hem schier in alle steden, die hij doortrok, te beurt. Andere waren er, die hem eene veilige woonplaats aanboden en hem hunne vrees openbaarden, dat de rijksdag hem allicht
338
LUTHER OP DEN RIJKSDAG.
kon laten verbranden. Maar Luther antwoordde; «Al stookten /ij ook een vuur tusschen Wittenberg en Worms, dat tot aan den hemel reikte, zoo zal ik er toch in den naam des Heeren verschijnen en Zijnen naam belijden.quot; Later zeide hij: s Ik zal naar Worms gaan. al waren er ook zoo vele duivels als pannen op de daken der huizen.quot; Den tö\'1quot;\' April 1521 kwam Luther te Worms aan, waar weldra eene ontzaglijke menigte menschen op de been kwam, om den verwonderlijken ketter te zien, van wien hun zoo veel verteld was. Reeds den volgenden dag moest hij voor de vergadering verschijnen. Slechts met moeite kon hij zich door de menigte menschen heenwerken, en toen hij aan de deur der zaal genaderd was, klopte hem een grijze soldaat op de schouders en zeide: sMonnikje, mon-nikje, gij gaat thans eenen gang doen, zoo als ik en menig overste in het heetste gevecht niet gedaan hebben. Is uwe meening de ware en zijt gij van uwe zaak zeker, zoo ga dan in Gods naam voort, en wees getroost: God zal u niet verlaten.quot;
Eindelijk werd hij de vergaderzaal binnengeleid. Daar zaten vergaderd , keizer Karei en diens broeder. 7 keurvorsten, 2S hertogen, 8 markgraven , 30 bisschoppen, 3 koninklijke gezanten en één pauselijk gezant, benevens meer dan 200 aanzienlijke leden van den rijksdag, terwijl buitendien meer dan 5000 menschen in en om de zaal bijeen waren, om den afloop te zien.
Nadat Luther door den president gevraagd was, of hij de daar voor hem liggende boeken voor de zijne erkende, en hij dit met jjaquot; beantwoord had, werd hem gevraagd, of hij herroepen wilde, wat hij daarin geleerd had. Luther begeerde daartoe eenigen tijd van beraad, waarvoor hem één dag toegestaan werd. Den volgenden dag op nieuw in de vergaderzaal gebracht zijnde, werd hem verlof tot spreken gegeven. Luther hield hierop eene lange rede tot zijne verdediging in het Duitsch, welke hij op verlangen des keizers in het 1 ,atijn herhaalde en waarin hij verklaarde, dat, indien hij met de Heilige Schrift kon overtuigd worden , dat hij gedwaald had, hij ten volle bereid was, om alle dwalingen te herroepen en de eerste zoude zijn om zijne boeken in het vuur te werpen. Men viel hem echter in de rede en liet hem niet uitspreken door van hem een kort en bondig antwoord te eischen, of hij herroepen wilde of niet. Toen sprak Luther: »Dan zal ik er een geven, dat niet den minsten twijfel zal overlaten: Zoo ik niet door getuigenissen der Heilige Schrift of met duidelijke gronden overtuigd worde, herroep ik niets: want ik hecht geen geloof, noch aan den paus, noch aan kerkvergaderingen, waarvan het duidelijk is, dat zij gedwaald en zich zeiven tegengesproken hebben; en het is noch veilig, noch geraden, iets tegen het geweten te doen. Hier sta ik , ik kan niet anders, God helpe mij! Amen,quot;
329
HET EDICT VAN WORMS.
230
Allen, zelfs de hem vijandige pausgezinden, stonden verbaasd over de vrijmoedigheid van Luther en het bleek, dat de tijd aanvankelijk was voorbijgegaan, waarin men niet naar gezonde woorden wilde hooren. Vele duitsche vorsten en ridders waren overtuigd, dat de monnik niet zóo had kunnen spreken, indien de waarheid niet aan zijne zijde ware. Onder dezen moet in de eerste plaats zijn eigen landvorst Frederik de Wijze genoemd worden. Dit bleek toen Luther de zaal uitgeleid werd door twee soldaten, die daartoe bevelen hadden ontvangen. In de meening, dat men hem als gevangene wilde wegvoeren, sprongen eenige edellieden dadelijk op, doch werden tevreden gesteld, toeu zij vernamen, dat Luther deze mannen voor zijne veiligheid bekomen had. De hervormer ondervond nog dienzelfden dag vele bewijzen van belangstelling. Hertog Krik van Brunswijk zond hem door een edelknaap zijne zilveren kan met Kimbeckerbier. filips, landgraaf van Hessen, naderhand een der krachtigste voorstanders der Hervorming, bezocht Luther, schudde hem de hand, terwijl hij zeide: «Indien gij gelijk hebt, heer doctor, dan helpe u God!quot; Ook de keurvorst Frederik, die zich van nu aan de zaak der Hervorming ernstig aantrok, bezocht hem nog dienzelfden avond. Nadat nog door den aartsbisschop van Trier, met vriendelijke doch vruchtelooze woorden, pogingen waren aangewend, om Luther tot herroepen te bewegen, ontving deze van den keizer bevel om Worms te verlaten. Ongedeerd reisde Luther den 26SIen April van Worms af. Zijne vijanden hadden er bij Ivarel sterk op aangedrongen., het vrijgeleide in te trekken en den ketter aan het gerecht over te leveren, maar dit mislukte en bedierf slechts hunne eigene zaak. Karei wees dit voorstel met verachting van de hand, zeggende : »Al is er in de gansche wereld ook geen trouw en gerechtigheid meer, dan wil ik toch mijn woord houden.quot; De keizer deed dit, doch ook niets meer dan dat; want de pauselijke afgevaardigde wist het nog zoo ver bij hem te brengen , nadat de meeste Duitsche vorsten reeds vertrokken waren, dat Luther na verloop van den tijd, die in den geleibrief bepaald was, in den rijksban gedaan werd, zonder van eenige dwaling overtuigd te zijn. Dit stuk , gewoonlijk het cdict van Wonns genaamd , is merkwaardig. omdat daaruit blijkt, hoe Rome nog onveranderd zijne beginselen was getrouw gebleven. Er wordt in gezegd: jGij zult Maarten Luther in uw huis en hof niet opnemen, hem niet spijzen, drenken of herbergen ; waar gij hem vindt, zult gij hem gevangen nemen en voor uwe moeite en de kosten van een zoo heilig werk rijkelijk beloond worden.quot; lu dien veegen toestand zou Luther het verderf niet ontkomen zijn , indien de Heer niet over hem gewaakt en den keurvorst van Saksen in het hart gegeven had, om hem aan de aanslagen zijner vijanden te onttrekken. De keurvorst deelde Luther in
LUTHER OP DEN WARTBURC.
vertrouwen mede, dat hij hem op zijn terugkeer onder weg wilde oplichten, en schoon de hervormer gaarne zijn leven voor de zaak, die hij verdedigde, wilde geven, toch gaf hij ten laatste aan den vricndelijken raad van zijn beschermer gehoor. Op zijn terugweg moest Luther een groot woud doortrekken; daar zond hij zijne metgezellen vooruit en reisde in een wagen, slechts door een paar mannen vergezeld , door het bosch. Toen men bij een hollen weg gekomen was, sprongen eensklaps een paar vermomde ridders met twee dienstmannen uit het bosch te voorschijn , geboden den voerman stil te houden en grepen Luther met schijnbaar geweld uit den wagen, wierpen hem een mantel om . zetten hem te paard en ijlden met hem door het dichte woud voort. Zijne tochtgenooten had men vrij gelaten, opdat zij, hevig ontsteld over dit voorval, de boodschappers zouden zijn van het onheil, dat Luther overkomen was. De mare verspreidde zich snel: zijne vijanden juichten, doch zijne vrienden treurden en vreesden voor zijn leven.
Tegen middernacht kwamen de ridders met I .uther op het aan Frederik toebehoorende kasteel Wartburg bij Eisenach aan. Daar moest hij zijn haar en baard laten groeien, ging er met het zwaard aan de zijde als ridder gekleed en was bij de bedienden niet anders dan als jonker George bekend. Luther noemde dit verblijf zijn Pat mos, vertoefde er 10 maanden en maakte er het tooneel zijner grootste werkzaamheid van. Men hield hem algemeen voor dood maar weldra getuigden zijne geschriften tegen de biecht, de mis en aflaat, dat hij nog leefde. Onderscheidene boeken werden daar mede door hem vervaardigd en zijne Bijbelvertaling, het belangrijkste van al zijne werken, werd daar door hem ondernomen en voor een groot deel ten einde gebracht.
Het door hem uitgestrooide zaad was inmiddels begonnen te ontkiemen en vooral te Wittenberg was veel leven en beweging ontstaan. Aan de hoogeschool aldaar waren krachtige hervormingen tot stand gekomen. Dertig Augustijner monniken hadden het klooster verlaten , \'t geen door vele anderen later werd nagevolgd. Sommige priesters, waaronder ook Carlstadt, waren in het huwelijk getreden; in plaats van de mis werd er het Avondmaal naar quot;s Heeren instelling bediend en waren vele misbruiken afgeschaft. Maar het is voor den mensch moeilijk het Evangelie van dwalingen te zuiveren, zonder het zelf met revolutionaire verkeerdheden te besmetten. Dit openbaarde zich ook al spoedig in de bewegingen te Wittenberg. Er waren eenige heethoofden opgestaan, die met geweld de sieraden en beelden der kerken vernielden, bovendien in leer en leven de grootste ergernis verwekten en het er op toelegden om zoowel de Kerk als den Staat te gronde te richten. Dit kon Luther niet lijdelijk aanzien, wiens gedwongen ballingschap hem
231
luthers huwelijk.
eindelijk ook zoo verveelde dat hij «liever op gloeiende kolen wilde verbranden, dan hier half levend verrotten.quot; Hij spoedde zich naar Wittenberg, den rijksban, die over hem was uitgesproken, trotseerende. Acht dagen lang predikte hij tegen de onruststokers met dit gunstige gevolg, dat er spoedig rust en vrede hersteld werd.
Behalve deze geestdrijverij, welke zich van die stad over geheel Duitschland verspreidde, zoo als we later zien zullen, breidde van nu af de Hervorming in Duitschland zich rus\'tig uit. Bij afwezigheid van keizer Karei was het rijksbestuur opgedragen aan eene rijkscommissie, van welke de meerderheid der leden de hervorming openbaar begunstigden , zoodat er van ten uitvoer brenging van het edict van Worms geen sprake kon zijn. Paus Leo X stierf in 1521 en zijn opvolger Adkiaan VI, zoon van een handwerker uit Utrecht, was wel een ernstig man, maar zijne overtuiging: »dat ook de pausen in zake des geloofs kunnen dwalen en meermalen gedwaald hebbenquot; was niet geschikt om hem een ketterjager te doen zijn. Luther woonde na zijn terugkeer te Wittenberg rustig in het Augustijner klooster, doch zijne orde-broeders waren voor en na allen heengegaan, totdat hij er op het laatst alleen met den prior overbleef. Nu legde (1524) hij ook zijn monnikgewaad af en trad den i3,Ie° Juni 1525 naar den wensch zijner ouders en het verlangen naar het huiselijke leven in het huwelijk met Catharina van Bora, eene voormalige non uit een adellijk geslacht. Luther was bij zijn huwelijk 42, Catharina 26 jaren oud en 21 jaren zijn zij gelukkig met elkander verbonden geweest. Catharina onderscheidde zich minder door schoonheid of geestesgaven, dan wel door godsvrucht. De Roomsche kerk liet niet na hem deswegen met snooden laster te bezwalken, schoon zij althans het minste recht had 1 ,uther te berispen, daar het destijds zelfs geen ongewone zaak was geworden , dat de bisschoppen eene jaarlijksche schatting voor een bijzit van de priesters vorderden. Zelfs godvruchtige priesters liet men eindelijk dit bijzitgeld betalen , zoodat toen eens een deugdzaam priester den officiant, die deze gelden opvorderde, antwoordde: »Ik heb mijne eigene zuster bij mij en geene bijzit,quot; was het antwoord: »Cij moogt ze hebben of niet hebben, de bisschop verlangt toch van u het geld.quot;
Luthers geschriften waren velen tot grooten zegen. Verbazend veel heeft hij ineen 25tal jaren geschreven; waartoe een geheel menschen-leven zou noodig zijn om zijne werken alleen maar af te schrijven. Een dezer geschriften: j De babylonische gevangenschap der Kerkquot; gaf zelfs koning Hendrik VIII van Engeland aanleiding (1522) om tegen Luther te schrijven en hem met smaad en schimp te overladen. De paus noemde hierom den koning: »Verdediger des geloufs,quot; doch Luther antwoordde hem zoo ruw maar krachtig . dat hij alle lust tot
233
luthers dood.
verder geschrijf verloor. Erasmus trad nu met Luther in het strijd-perk sover den vrijen wilquot;, om daardoor de verdenking van velen te ontgaan, als zoude hij in geheime verstandhouding staan met den ketter. Luther beantwoordde Erasmus met een werk »over den knechtelijken wilquot;, waarin hij in krachtige trekken en met geestdrift de diepste overtuiging zijns harten en die zijner eigene levenservaring schetste.
Door zijnen veelomvattenden arbeid werden eindelijk zijne krachten langzamerhand ondermijnd. Dit schijnt ook niet zonder invloed op zijne geesteskracht gebleven te zijn. welke na den rijksdag te Worms nimmer zulk eene hoogte weer bereikte. In het jaar 1546 schreef hij op 61-jarigen leeftijd aan een vriend: »Het is niet te verwonderen. dat mijn hoofd zwak is; ik hel) al lang genoeg geleefd: ik heb al lang genoeg van de wereld en de wereld van mij.quot; Het volgende jaar werd hij door de graven van Mansveld verzocht, om te Eisleben een familietwist te beslechten. Hoewel reeds ongesteld, toch ging hij op reis, v/ant ook zijne geboortestad had voor hem nog groote aantrekkelijkheid. Tot zijne vreugde gelukte het hem, de grafelijke geschillen uit den weg te ruimen, doch hij voelde tevens zijne lichaamskwaal verergeren, sik ben,quot; zeide hij, 2 te Eisleben geboren , en te Eisleben gedoopt; zoo ik ook eens te Eisleben kwam te sterven?quot; Zijn vermoeden werd bevestigd, want nog aan den avond van dien dag voelde hij zijn naderend einde, sterkte zich in zijnen God en zeide; «Vader, in Uwe handen beveel ik mijnen geest! Gij hebt mij verlost, Gij, trouwe God!quot; Zijn beproefde vriend, Justus jonas, vroeg hem nog: »Eerwaarde vader, wilt gij bij Christus en deleer, die gij gepredikt hebt, volhardend sterven?quot; waarop hij met duidelijke stem »jaquot; antwoordde. Het was zijn laatste woord, want hij ontsliep kort daarop in vrede, den i8\'iequot; Febr. 1546 in tegenwoordigheid van zijne bloedverwanten en vele aanzienlijke personen.
Reeds langer dan ons bestek gedoogde, hebben wij bij Luther stil gestaan; doch er is ook in de geschiedenis der hervorming geen persoon aan te wijzen , van meer belang dan hij. Hij was de eerste baanbreker, die het mocht beleven , dat het Evangelie bij vernieuwing zegepraalde. Zeker verstrekte hem dit tot groote vreugde, maar de moeite en het verdriet, hem vaak door vriend en vijand berokkend, zijn evenmin licht te achten. Doch deze droefheid werd hem grootelijks verzacht, doordien hij zich als echtgenoot en vader in het huiselijk leven hoogst gelukkig gevoelde. Bovendien was hij een beminnaar van muziek en zang. Vele onovertroffen schoone kerkliederen werden door hem vervaardigd en op muziek gesteld. Deze liederen droegen niet weinig bij tot den voortgang der Duitsche hervorming, en zijn thans, door heel de wereld bekend, nog velen ten zegen. Wie kent ook niet onder anderen dat schoone door hem vervaardigde lied: »Een vaste burgt is onze God,quot;
333
phil1ppus melanchthon.
waaraan reeds zoo menig Christen zich verkwikt en gesterkt heeft? Vriendelijk jegens allen, had hij veel lief, omdat hem veel vergeven was, en zijne liefde betoonde hij in de groote barmhartigheid, die hij jegens zijne arme broeders in den Heer beoefende. Hij wenschte ook zelf niets liever, dan uit de hand des. Heeren te leven en deelde daarvan mede aan dengene. die niets had. Ongetwijfeld was hij voor zijnen tijd een man van groote geleerdheid en begaafd met een door den Heiligen (leest verlicht verstand, waardoor het hem gegeven was. de dwalingen der Roomsche kerk bij den wortel aan te tasten. Maar Luther was onder dit alles nog mensch, en dat verloren zoowel zij uit het oog, door wie hij vergood is geworden, als zoo velen zijner vijanden, die hem verguisden. Door beiden was hij in een verkeerd daglicht geplaatst, hij, die van zich wel allermeest wilde getuigen . dat hij enkel door genade geworden was, wat hij was. Voorzeker hij had zijne gebreken. Maar des niettegenstaande ziet de Christen in hem een man Gods, vol des geloofs en des Heiligen (ieestes, door wien de Heer aan de christelijke kerk eenen zegen heeft geschonken, die nooit genoeg gewaardeerd kan worden.
Luther stond weldra niet meer alleen. Ouder zijne medearbeiders mag met recht in de eerste plaats Philippus Melanchthon gerekend worden, die hem als jongeling naar \'Leipzig vergezelde, en met zijne uitgebreide kennis hem steeds tot aan het eind zijns levens getrouw ter zijde heeft gestaan, zonder wiens hulp Luther het nimmer zoo ver zou hebben kunnen brengen.
Melanchthon was in 1497 te Bretten in de Rijnpalts geboren en heette eigenlijk Schwarzerde. Zijn vader was een godvruchtig wapensmid , doch ontviel hem reeds door den dood, toen hij nog slechts 10 jaren oud was. In zijne schooljaren trok hij reeds de aandacht van den beroemden letterkundige Reuchlin, die naar de gewoonte van dien tijd, zijnen Duitschen naam in den griekschen Melanchthon vertolkte. De geleerden, zelfs een Erasmus, stonden weldra verbaasd over het buitengewoon genie, dat zich in Melanchthon ontwikkelde en dat hen allen scheen te overtreffen. Ook ontging hij de aandacht van Frederik, keurvorst van Saksen, niet, die de beroemdste geleerden aan zijne pas gestichte hoogeschool te Wittenberg zocht te verbinden en daarom ook geen oogenblik aarzelde om Melanchthon, hoewel slechts 2j jaren oud, als hoogleeraar te beroepen. De eerste indruk,
334
AUGSIiURGSCHK CONKKSSIK.
dien de hoogleeraren van hunnen ambtgenoot ontvingen, was niet gunstig, doch weldra veranderde dit in bewondering en ingenomenheid, toen zij de rede, waarmee hij zijne betrekking aanvaardde, gehoord hadden. Tusschen hem en Luther werd weldra een duurzame band van vriendschap gelegd, die vooral voor Luther tot grooten zegen was, daar diens hevig en vurig karakter door de teederheid en zachtmoedigheid van Melanchthon veelal getemperd en hij voor menig overijlden stap bewaard werd. Maar Melanchthon had ook l.uther noodig, die hem dikwijls aanvuurde, en zonder dit zou Melanchthon door zijne zachtheid en vredelievendheid wellicht van het gezegende werk der hervorming teruggehouden zijn. Beiden gevoelden groote liefde voor elkander. Melanchthon noemde Luther »een Elias. een Apostel Godsquot;. Hij was bijna wanhopig van droefheid. toen de mare van i .others plotseling verdwijnen zich verbreidde, doch toen hij zijn behouden aankomst op den Wartburg vernam, riep hij verheugd uit; 2Onze dierbare vader leeft! \' Hoewel hij niet tot den geestelijken stand behoorde, beoetende hij toch steeds uit behoefte des harten de Heilige Schrift, terwijl hij in kennis der Grieksche taal en letterkunde voorzeker Luther vooruit was, die openhartig bekende: »Ik moet de wortels en stammen uitroeien . doornen en heggen omhakken en poelen dempen; maar meester Philip gaat zacht en stil daarheen, bouwt en plant, zaait en begiet met vermaak, vermits God hem rijkelijk zijne gaven geschonken heeft. Daarom wil ik gaarne van hem leeren, want er is niemand, die zulke gaven be/.it als hij.quot; Vooral bij het vertalen des Bijbels was Melanchthon van grooten dienst, l.uther zegt daarvan: » Bij moeielijke plaatsen moesten wij ons zoo inspannen , dat wij somtijds in vier dagen geene drie regels konden vorderen ; en nu de bijbel geheel afgewerkt is en gelezen kan worden, denkt men er niet aan, wat zuchten en angsten het ons gekost heeft.quot;
Melanchthon hield voorlezingen over den brief aan de Romeinen en gaf later zijne geloofsleer in het licht, waarin het diepst gevoel van de onmacht des menschen duidelijk uitkomt. Hij stelde zich niet gaarne op den voorgrond, doch trok zich ook nergens terug, waar zijne tegenwoordigheid vereischt werd. Hij was daarom ook dadelijk bereid, om voor de hervorming op te treden, toen keizer Karei op eene in 1530 gehoudene rijksvergadering te Augsburg rekenschap van het# geloof der hervormden vorderde. Deze wilden gaarne aan dien eisch voldoen en droegen aan Melanchthon , met hulp van andere godgeleerden, de vervaardiging eener geloofsbelijdenis op, die in den rijksdag werd voorgelezen en de Augsburgsche confessie genoemd wordt, welke wegens haren schoonen inhoud al spoedig in bijna alle Europesche talen werd overgezet. Nog zij is de geloofsbelijdenis van alle Evangelische kerken in Duitschland,
235
johannes bugenhagex.
Luther had altijd begeerd, dat er in zijn tijd oin den godsdienst geen oorlog gevoerd mocht worden, doch Melanchthon moest dit tot zijne bittere droefheid nog beleven. Bovendien wachtte hem nog andere smart, üp eene terugreis zijnde werd hem bericht, dat zijne echtgenoot Katharina Kropp ; met wie hij sedert 1520 gelukkig geweest was, dit tijdelijke leven had verlaten. »Ik zal haar weldra volgen,quot; was zijn treurend antwoord en de uitkomst bewees, dat hij waarheid gesproken had. Zoo lang mogelijk hield hij nog bijbellezingen, maar eindelijk wilde zijn afgetobt lichaam niet meer voort. Oud en des levens zat, liet hij zijn reisbed in zijne kamer brengen en zeide, dat hij nu de groote reize ging aanvaarden. Reeds de volgende dag. de iq116 April 1560, was zijn sterfdag. Een zijner vrienden herinnerde hem aan den tekst: »Zoo velen als Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijnen naam gelooven.quot; xja.quot; zeide Melanchthon, »aan dat woord houdt zich mijn hart vast. Ach. Heer, wees mij genadig door Christus Uwen Zoon! Op U hoop ik en zal niet beschaamd worden.quot; Een weinig later zeide hij: »Ik heb begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn. Zoo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn!quot; Toen hem daarop gevraagd werd, of hij ook nog iets begeerde, zeide hij; »Niets dan den hemel,quot; en ontsliep. Zijn lijk werd in de slotkerk te Wittenberg naast dat van Luther bijgezet.
Johannes Bugenhagen (i 155S) bekleedt, vooral door het ojistellen van kerkelijke reglementen, mede eene plaats onder degenen, die veel hebben bijgebracht tot de hervorming. In 1484 te Wollin geboren, werd hij tot den geestelijken stand opgeleid , doch ontdekte onder de beoefening der godgeleerdheid de vele dwalingen der kerk, die hij innig lief had. De leer van Luther kleefde hij hartelijk aan, doch moest ook daarom al spoedig smaad en schimp van de Pausgezinder! ondervinden. die hem uit Treptow verdreven, waar hij een lange reeks van jaren aan het hoofd dei latijnsche scholen was geplaatst geweest. Terstond begaf hij zich naar Wittenberg en won daar weldra het vertrouwen van Melanchthon en Luther. Hij hield er bijbellezingen en vond eerlang eene plaats onder de hoogleeraren der Witten-bergsche hoogeschool, terwijl hem tevens het leeraarsambt werd opgedragen, in welke betrekking hij het huwelijk van Luther met Catharina van Bora inzegende.
Justus Jonas hebben wij reeds bij het sterfbed van Luther opgemerkt. Hij was in 1493 geboren en beoefende de godgeleerdheid op raad van Erasmus, die echter toen niet voorzien kon, hoe ver Jonas het brengen zoude. Hij werd doctor in de godgeleerdheid, kanunnik van de rollegiekerk te Wittenberg en een der grootste vrienden van
336
JUSTUS JONAS EN ANT1ER I\'.K.
Luther, dien hij naar Worms vergezelde en ten allen tijde steeils ijverig ondersteunde. Zijne welsprekendheid baande hem den weg tot veler harten, vooral van de studenten der hoogeschool , voor welke hij eiken dag lezingen hield over godgeleerde onderwerpen. Ook arbeidde hij mede aan de bijbelvertaling, terwijl hij tevens door de geschriften van Luther en Melanchthon in het Duitsch te vertalen de Hervorming niet weinig bevorderde. Hij was tegenwoordig bij het sterven van Luther, begeleidde zijn lijk naar Wittenberg en hield te Eisleben en te Halle eene lijkrede op hem.
Na Luthers dood was, door den uitgebarsten krijg, zijn toestand hachelijk; want met moeite ontkwam hij somtijds aan dreigend levensgevaar. Hij zwierf een tijdlang van de eene stad naar de andere, totdat hij eindelijk naar Eisfeld beroepen, aldaar het moede hoofd kon neerleggen en in het jaar 1555 ontsliep, met het woord des Heeren op de lippen: sin het huis mijns vaders zijn vele woningen.quot;
Carlstadt, in 1513 tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te Wittenberg benoemd, zagen we reeds zich bij het openlijk optreden van 1 ,uther aan diens zijde scharen, doch later bracht hij door zijn onstui-migen en onverstandigen ijver de hervorming in gevaar; want de onlusten, die, tijdens Luther zich op den Wartburg bevond, te Wittenberg uitbraken, waren voor een groot deel door hem veroorzaakt. Dit bracht verkoeling tusschen hem en Luther te weeg. Hij werd ontslagen als hoogleeraar, doch aanvaardde dezelfde betrekking later aan de hoogeschool te Bazel, alwaar hij tot aan zijnen dood (1541) rustiger werkzaam was.
Staupitz, (i 1.524) de vicaris-generaal der Augustijner orde, sloeg een tegenovergestelden weg in. Wij hebben reeds gezien, hoe hij Luther bij een bezoek in het klooster tot zegen was geweest en hoe deze door zijne bemiddeling naar de hoogeschool te Wittenberg was beroepen. De Hervormer erkende dit dankbaar geheel zijn leven lang, maar het was jammer, dat Staupitz wegens zijne zachtheid staan bleef, waar Luther eerst meende te moeten beginnen. Wel verheugde
hij zich bij de aanvankelijke hervormingen, die van de hoogeschool uitgingen, doch toen Luther door banvloeken uit Rome getroffen werd, trok hij zich verschrikt terug. Hij had niet gedacht, dat het zóo ver zou gekomen zijn! Maar schoon ook deze beide laatsten niet in alles gunstig voor de Hervorming zijn geweest, toch was destijds de hoogeschool te Wittenberg eene gezegende kweekplaats voor de kerk, die haren stichter Frederik den Wi jzkn zeer veel is verplicht. Met bewondering en hoogachting moeten wij op den vorst staren, die Luther stil liet begaan en onder velerlei gevaren beschermde, zoodat Saksen de bakermat der Hervorming werd.
DE BOEKDRUKKUNST.
Overzicht der Kerkhervorming van Duitschland.
Er was in Duitschland in een kort aantal jaren ontzaglijk veel tot stand gekomen; want ofschoon wij slechts bij de hoogleeraren van Wittenberg stil hebben kunnen staan, zij het genoeg op te merken, dat de Heer op vele plaatsen in Duitschland mannen had verwekt, die het Evangelie bij vernieuwing den volke zuiver verkondigden. De Heer gaf rijken zegen op hun werk. want alierwege werd leven onder de dorre doodsbeenderen bespeurd. Niet het minst droeg ook de boekdrukkunst tot de verbreiding der waarheid bij, want toen in 1522 het door Luther vertaalde Nieuwe Testament in de Duitsche taal gedrukt werd, was het verlangen er naar zóo groot, dat de vrouwen het onder haar werk met zich droegen en er weldra den rondtrekken-den monniken duchtig de les uit konden lezen. Twaalf jaren latei-verscheen de door Luther vertaalde Bijbel in liet licht, die zoo algemeen begeerd werd, dat dagelijks 10,000 vellen gedrukt moesten worden, en een enkele boekverkooper binnen een kort aantal jaren meer dan 100,000 Bijbels afleverde. Bovendien werden vele naar andere landen gezonden, eenmaal zelfs drie scheepsladingen te gelijk.
Verschillende omstandigheden werkten mede, dat de hervorming zich in de eerste jaren kon uitbreiden. Het was een werk Gods en al het menschelijke droeg er toe bij, om dat werk tot stand te brengen. De banvloeken, die de paus uit Rome slingerde, hadden een geheel verkeerde uitwerking, want zij joegen het volk schrik aan voor het pausdom, zoodat het zich temeer bij de Augustijner monniken voegde, waar deze de leer van Luther verder verbreidden. De tegenstand der wereldlijke overheid en der geestelijkheid, waar die zich vertoonde, bezweek overal voor de invoering van eenen Duitschen godsdienst waar de wil des volks te beslissen had.
Op den rijksdag te Neurenberg in 1522 eischte de pauselijke legaat onderdrukking der Luthersche ketterij met belofte, dat alsdan hervormingen in de K-erk ingevoerd zouden worden. De stenden brachten daarentegen niet minder dan 101 bezwaren tegen de Kerk in en verlangden, dat eerst hervormingen tot stand werden gebracht. Menging uiteen, gelijk men gekomen was, doch in den rijksdag van het volgende jaar in genoemde stad leed de hervormingsgezinde commissie de neerlaag. De rijksdag beloofde het edict van Worms »zooveel mogelijkquot; te zullen nakomen, doch verlangde daarentegen een vrij concilie in eene Duitsche stad en prediking van het zuiver Evangelie. Dat met de pauselijke partij niet te spotten viel, was op dezen rijksdag
338
VERBONDEN TP. DESSAU EN TE in Re, AU.
gebleken, waarom de hervormingsgezinde vorsten het geraden vonden zich nauwer aaneen te sluiten. Frederik de Wijze stierf in 1525 in het geloof aan Gods genade door de verdiensten van Christus. Hij werd opgevolgd door zijn broeder Jf)han dkn Standvastigen, die mede Luthers zaak met hart en ziel was toegedaan. De jonge landgraaf Philip van Hessen was sedert den rijksdag te Worms voor de zaak van Luther, waardoor Hessen mede voor de hervorming geopend was, ofschoon de graaf door zijn zinnelijk gedrag haar weinig eer bewees. De grootmeester, Albrecht van Brandenburg, die een woest en wild karakter had, viel zoowel het rijk als de Kerk af. Hij verhief Pruisen tot een hertogdom onder poolsche leenheerschappij (1525) nadat het evangelie zich er dermate een weg gebaand had, dat de bisschop Georg met groote vreugde in den dom te Koningsbergen op het Kerstfeest in 1323 verklaren kon, dat de Heiland op nieuw voor zijn volk geboren was.
Het geweld, dat hier en daar bij de invoering der hervorming gepleegd werd, was voor Luther oorzaak van menige klacht. Een tijdgenoot zegt er van: »de vorsten verkregen kerkegoederen , den priesters werden vrouwen en den volkeren werd vrijheid aangeboden.quot; Al kon over het algemeen die machtige omkeering alleen door de vrije overtuiging zegepralen, toch bleef het er niet buiten, dat hier en daar zij, die aan het oude vasthielden op weinig liefdevolle wijze werden bejegend of weggejaagd. Keizer Karei was, als een trouwe zoon der Katholieke Kerk, Luther niet genegen, dat uit het edict van Worms bovendien duidelijk bleek, maar hij moest na den rijkdags te Worms naar Spanje terugkeeren,.dewijl daar en in de Nederlanden onlusten waren uitgebroken. Bovendien geraakte hij in oorlog met Frankrijk, waar hij zooveel te doen had, dat hij niet aan het edict van Worms kon denken. Intusschen was het \'s pausen legaat Campegius gelukt, op het convent te Regensburg (1524) ecu verbond te sluiten tusschen Kareis broeder, Ferdinand van Oostenrijk, de hertogen van Beieren en de meeste Zuid-üuitsche bisschoppen tot handhaving der oude leer en tot uitroeiing der ketters. Üe keizer schreef dringende brieven, waarin aangedrongen werd op de uitvoering van het edict van Worms. Ook de Noord-Üuitsche vorsten, die Rome getrouw gebleven waren, sloegen op een vergadering te Dessau (1525) de handen ineen tegen de Luthersche ketterij. De landgraaf en de keurvorst van Saksen meenden daardoor verplicht te zijn tot het sluiten van een verbond, dat te Torgau tot stand kwam (152O), ten einde elkander met alle middelen bij te staan tegen iederen aanval, die men tegen de verbreiding van het Evangelie mocht ondernemen. Spoedig traden Mans-feld, Pruisen, Maagdenburg, Luneberg en Anhalt-Kothen tot dit verbond toe, dat nooit recht vast is geworden, ook doordien Luther het
339
de rijksdag te spiers.
/.eer afkeurde, dat men (lods machtig Woord met vleeschelijke wapenen wilde verdedigen.
i)e Luthersche leer was te Antwerpen op den brandstapel reeds door Augustijner monniken bekrachtigd geworden. Niets was natuurlijker dan dat ook in Duitschland vervolgingen ontstonden, daar waar Rome er de macht toe had. Te Keulen lieten o. a. Adolf Klarenbach en Pieter Fliestadt hun leven in de vlammen, terwijl te Halle George Winkler en te Passau Leonard Reiser een gelijk lot ondergingen. Luther stond met deze mannen in nauwe betrekking en hij loofde den Heer, dat ook deze Kroon der Apostolische Kerk wedergekeerd was. Maar de hervorming was niet meer met vuur of zwaard te verdelgen. Daarbij kwam, dat toen Karei de handen vrij had en er wellicht reeds aan dacht, om nu alle ketters te verdelgen, hij plotseling met den paus in verschil geraakte, \'t geen een nieuwen oorlog ten gevolge had. Rome werd zelfs ingenomen en de paus op den Engelenburg gevangen gezet (1527). De stad werd geplunderd, en hierin deden de zonen der kerk voor de Hervormden in niets onder, en door beide partijen der keizerlijke soldaten werd onder de vensters der gevangenis van den heiligen vader met groot gejoel en gezwelg Luther tot paus uitgeroepen.
Onder deze voor de hervorming gunstige omstandigheden was in 1526 de rijksdag te Spiers gehouden. Wel werd er door den pauselijken legaat op het handhaven van het edict van Worms aangedrongen, maar zonder gevolg. Integendeel werd er bepaald, dat ieder zich zoo gedragen zou , als hij voor God en den keizer verantwoorden kon. Hierop volgde eene weldadige rust, die door de hervormden gebruikt werd om de plaats der bisschoppen, wier• jurisdictie door de hervorming was opgeheven , door een ander kerkbestuur te vervangen. De landgraaf van Hessen belegde eene synode te Hamburg, waar een synodaal reglement op democratische grondslagen werd vastgesteld, waarin een strenge kerkelijke tucht was opgenomen. De keurvorst van Saksen belastte zich met de benoeming van eene commissie, die, naar de door Melanchthon ontworpen Artikelen voor kerkvisitatie, regeling bracht in de belijdenis des geloofs, den eeredienst en het volksonderwijs, terwijl voor kerkelijk toezicht superintendenten werden aangesteld.
Luther werd bij de kerkvisitatie zeer getroffen door de onwetendheid des volks en zijne leeraars, en heeft haar aanleiding daarvan zijn grooten en kleinen catechismus opgesteld, die weldra door heel de wereld bekend zijn geworden. De rust, die de hervormden genoten, was echter van korten duur; want toen in 1529 de keizer den oorlog geeindigd had, werd andermaal te Spiers een rijksdag gehouden, waarvan de meeste leden Roomschgezinden waren, die tegenover de anderen terstond eene vijandige houding aannamen. Derhalve wer-
340
RIJKSDAG IT, AUGSm-Rc;
den er in tegenovergestelden zin van den vorigen rijksdag besluiten genomen ten nadeele van het Evangelie en /.onder dat men den hervormden het spreken had toegelaten. De evangelischgezinde staten leverden tegen dit besluit een schriftelijk protest\\w. hetwelk in hoofdzaak bevatte, dat zij zich in gewetenszaken aan geene meerderheid van stemmen onderwerpen konden en zich beriepen zoowel op eene algemeene üuitsche kerkvergadering als op iederen onpartijdigen Christelijken rechter, die aan het Woord Gods wilde gelooven. Van dien tijd af droegen de hervormden den naam van Protestanten, eenen naam. die wel in de eerste plaats naar een historisch feit heen-wijst , maar welks diepere beteekenis niet slechts bestaat in het protesteeren tegen alle menschelijk gezag in geloofszaken, maar ook werkelijk in wezen en leven gegrond en gebouwd is op de eeuwige goddelijke waarheid.
In dien dreigenden toestand werd door Philip van Hessen bij de hervormdgezinden aangedrongen om zoo mogelijk een verbond te sluiten met den Zwitserschen hervormer Zwingli, want het was bekend, dat deze hervormer eene bevrijding van geheel Zwitserland van het Roomsche bijgeloof hoopte en van eene coalitie van het Protestantsch Europa niet afkeerig was. Te Marburg (1529) had dien tengevolge eene bijeenkomst plaats, die echter om het later te bespreken verschil van gevoelen over liet Avondmaal geene vereeniging ten gevolge had. Kort daarop vergaderden de evangelische vorsten op het convent te Schwabach , waar de door Luther opgestelde geloofsbelijdenis, de 17 Schwabachsche artikelen genaamd, werden aangenomen. De onderteekening van deze artikelen werd, om in het verbond te kunnen worden opgenomen, aan de Zwitsersche hervormers tot voorwaarde gesteld , wat echter door dezen werd geweigerd, waardoor de poging tot vereeniging mislukte.
Op den rijksdag te Augsburg (1530) wenschte Karei, dat over de godsdienstige kwestiën voor goed beslist zoude worden. De keurvorst van Saksen verlangde daarom van zijne godgeleerden eene geloofsbelijdenis, die hem in eene omwerking der Schwabachsche artikelen werd verstrekt. Dit geschrift /ou in den rijksdag overgelegd worden op \'s keizers verlangen, doch daar \'s keizers aankomst te Augsburg werd vertraagd, gebruikte Melanchton den tijd . om op grond dezer artikelen de Augslmrgschc Confessie te ontwerpen. Dit stuk werd door de protestantsche vorsten goedgekeurd, en daar Luther op verlangen van den keurvorst te Coburg was achtergebleven, werd hem het stuk door een koerier gebracht ter inzage. Ook Luther hechtte er nu zijne goedkeuring aan. Door de Zwingliaansch hervormde steden Straatsburg, Constanz, Lindau en Mendingen werd medé een Confessie opgesteld en naar den rijksdag te Augsburg opgezonden.
241
10
het verbond te smalkalden.
Toen eindelijk de opening van den rijksdag aanbrak, ging er een plechtige processie vooraf, waaraan de protestantsche vorsten weigerden deel te nemen. Reeds in de eerste zitting verlangde de keizer, dat de Protestanten hunne belijdenis schriftelijk zouden overleggen en niet dan met veel moeite gelukte het, dat de keizer hun toestond deze in het openbaar en in het Duitsch voor te lezen. Als antwoord op dit stuk wilden eenige prelaten gaarne hunne pen in bloed doopen, doch onderscheidene vorsten en ridders verklaarden na het hooren dezer belijdenis, dat zij omtrent die nieuwe leer verkeerd waren ingelicht geworden, wat den Protestanten tot niet weinig moed verstrekte. De keizer droeg aan vier Katholieke godgeleerden de taak op om de Confessie te wederleggen, doch hun zoogenaamd confutatie-geschrift was zeer armzalig gesteld. Niettemin verklaarde de keizer, dat dit geschrift zijn gevoelen bevatte, en toen daarop de stenden een antwoord inleverden, weigerde de keizer het aan te nemen , maar vaardigde een decreet uit, waarin beweerd werd, dat de Confessie door onbetwijfelbare gronden uit de H. Schrift weerlegd was. De Protestanten moesten zich van elke uitbreiding hunner ketterijen onthouden, terwijl de ongehoorzaamheid gestraft en het edict van Worms ten uitvoer zou worden gelegd; de gehuwde priesters moesten worden afgezet en alle kerkelijke goederen worden teruggegeven. Zij, die weigerden , werden met den rijksban bedreigd.
De protestantsche vorsten gingen protesteerend en verontwaardigd heen en sloten het volgende jaar te Smalkalden een verbond, om elkander, zoo noodig, gewapend bij te staan. Bij deze indrukwekkende macht kwam Sultan Soliman Oostenrijk bedreigen, zoodat de keizer wel genoodzaakt was, tot iederen prijs den binnenlandschen vrede te koopen. Dientengevolge werd in 1532 de godsdienstvrede te Neurenberg gesloten. Het was echter een treurige vrede, want de protestanten, die de Augsburgsche confessie niet geteekend , maar eene eigene overgelegd hadden, waren er buitengesloten. Om de eenheid te bewaren waren door Luther eenige zoogenaamde Schmalkaldische artikelen opgesteld , waarin het verschil met de Roomsche kerk sterk uitkwam. Ook de reeds genoemde Zwingliaansch gezinde steden bleven niet buitengesloten. Na een godsdienstgesprek te Kassei (1535), tusschen Melanchton en Bucer, kwam de Witten bergsch e concordia tot stand, waarin deze steden tot de Augsburgsche confessie toetraden. Het Smalkaldensche verbond breidde zich meer en meer uit. Onderscheidene vorsten traden toe, en aan de reeds lang door de Evan-gelischen geopperde begeerte, om de geschillen op eene kerkvergadering te beslechten, zou eindelijk voldaan worden. De paus schreef in 1536 een concilie uit, dat in het volgende jaar te Mantua zou bijeenkomen. De Protestanten weigerden echter aan deze kerkvergadering deel te nemen , waarvan het te voorzien was, dat zij, onder de
242
GODSDIENSTOORI.OC
oogen des pausen gehouden, niet onpartijdig zou te werk gaan. In plaats van deze kerkvergadering waarvan de paus niets meende, sloten de Katholieke vorsten in 1538 te Neurenberg de heilige ligue, een verbond , dat de onderdrukking van het Protestantisme ten doel had. Onder dit alles breidde zich de hervorming nog steeds uit, waardoor er zelfs onder de Katholieken velen waren , die een wederzijdsche verzoening wenschten. In 1540 werd te dien einde te Worms een godsdienstgesprek gehouden, maar dit was vruchteloos. Het volgend jaar had een gesprek te Regensburg plaats, maar dit leed, bij eenige overeenstemming in sommige punten, toch schipbreuk op de transsubstantie-leer. Met diepe smart zag Luther de donkere wolken over de nog jeugdige hervorming samenpakken, die in vele harer leden reeds niet meer dat geloofsleven bezat, dat bij hem altijd zoo krachtig was geweest en al zijne daden had gekenmerkt. Hij schrikte voor elk ander zwaard dan het woord Gods, en had daarom vurig begeerd den godsdienstoorlog niet te mogen beleven. De Heer verhoorde hem, want hij ging de eeuwige rust in, vier maanden voordat de oorlog ontbrandde.
De paus had zich genoopt gezien in 1545 het lang beloofde concilie te Trente in Duitschland bijeen te roepen, maar er tevens voor gezorgd, dat reeds in de eerste zittingen de Luthersche leer werd veroordeeld. Vervolgens verlegde hij, om aan de keizerlijke hervormingsplannen te ontkomen, het concilie naar Bologna, waar het spoedig ontbonden werd. De keizer was hierdoor lang niet gesticht, want hij wilde paus, concilie en Kerk voor zijne politiek gebruiken en aan zich onderwerpen. Inmiddels had hij de handen van zijne buitenlandsche vijanden vrij gekregen en dacht nu met de uitroeiing der ketters in zijne gewesten te beginnen, doch vermeed daartoe allen schijn. Hij sprak (1546) den rijksban uit tegen den keurvorst van Saksen en den landgraaf van Hessen , wegens hoogverraad aan keizer en rijk, en dacht door een veldtocht het Smal-kaldensche verbond met een slag te vernietigen. Spoedig verzamelde zich het leger der Protestanten aan de grenzen van Zwaben en Beieren, maar wegens besluiteloosheid gaf dit de overwinning in Kareis handen. Hertog Maurits, ofschoon Protestant, verliet plotseling het verbond en bezette Keur-Saksen , wellicht enkel om den keizer een dienst te doen. De keurvorst van Saksen keerde daarop ijlings naar zijn land terug, waardoor het leger der verbondenen versmolt en Karei de eene stad na de andere in handen viel. Ten laatste vernietigde hij het leger van den keurvorst, dien hij gevangen nam. Deze redde zijn leven van het doodvonnis, dat over hem was uitgesproken, door afstand te doen van zijne waardigheid en te bevelen , dat Wittenberg hare poorten voor den keizer zou openen. Het gebeurde. Zegevierend trok Karei de stad binnen (1547). datzelfde Wittenberg, vanwaar nog
16*
243
AUGSRURGSCHE GODSDIENSTVREDE.
voor luttel jaren de zegen der hervorming zich heinde en ver verbreid had! Karei bezocht aldaar de vermaarde slotkerk en bezag het graf Luther, die voor den preekstoel in een tinnen kist was bijgezet. De bloeddorstige Alva, die naast den keizer ging, werd geprikkeld om zijnen haat nog aan het lijk te koelen en ried den keizer het gebeente van dien aartsketter op te graven en te verbranden, maar Karei wilde zich tot zulke gruwelijke dingen niet laten beweven en sprak: » Laat hem rusten, hij zal zijnen rechter reeds gevonden hebben; ik voer oorlog tegen levenden en niet tegen dooden.quot; Karei had nu wel de vorsten overwonnen, doch daarmee geenszins de hervorming uitgeroeid. Hij zelf scheen wel het onmogelijke hiervan te gevoelen, want hij liet gedurende den rijksdag te Augsburg (1548) een geloofsregel vervaardigen, het interim genaamd, waarin een middelweg tusschen Roomsch en Pro-testantsch was ingeslagen en waaraan zich nu allen moesten onderwerpen. Geen der beide partijen was er echter mede tevreden. Maurits van Saksen liet het interim, dat overal grooten tegenstand ondervond, door Melanchthon en andere godgeleerden omwerken, waardoor het Leip-ziger interim ontstond, dat de zuivere verkondiging der H. Schrift vasthield , doch de Roomsche ceremoniën nog toeliet. Maar het volk nam met dit schipperen geen genoegen en keurde beide af. Velen namen reeds de vlucht, toen er plotseling , terwijl alles verloren scheen, redding opdaagde. Karei had de verbonden vorsten diep vernederd en den keurvorst Johan Frederik in den kerker geworpen, voor wiens invrijheidstelling door Maurits bij den keizer werd aangedrongen. Toen hem dit door Karei geweigerd werd en deze hem naar Maagdenburg zond. om die stad te belegeren, dewijl zij geweigerd had het interim aan te nemen, sloot Maurits onverwachts een verbond met haar en met den koning van frankrijk, en viel met een wèl toegerust leger Karei ongedacht op het lijf, zoodat deze het ter nauwernood ontkwam. Hierdoor keerde de kans geheel ten voordeele der hervormden. De keizer moest de eischen van Maurits bij het verdrag te Passau (1552) toestaan: de gevangene vorsten bekwamen hunne vrijheid en in 1555 werd op den rijksdag de Augburgsche godsdienstvrede geteekend, waarbij aan de Protestanten gelijke rerhten met de Roomschen werden toegekend.
Na een langen en bangen strijd was de overwinning der hervorming eindelijk behaald, schoon wij eene zegepraal des geloofs heerlijker achten dan eene, welke verkregen wordt door het zwaard.
344
de boerenoorlog.
Vóór en ten tijde der Duitsche hervormingen bevonden zich de boeren veelal in een beklagenswaardigen toestand. Zij waren lijfeigenen der geestelijke en wereldlijke heeren en werden vaak door dezen op het smadelijkst verdrukt, waardoor er reeds meer dan eens in onderscheidene landen oproeren waren uitgebarsten. Luthers optreden als kampvechter tegen Rome\'s overheersching , bijzonder zijn geschrift over de C hri st elij ke vrij hei d , wekte ook de belangstelling der boeren op, maar zij maakten er ongelukkig een geheel verkeerde toepassing van. Daar zij het onderscheid tusschen Kerk en Staat niet in het oog wisten te houden, meenden zij , dat als Luther sprak over de vrijheid van geweten, daar ook hunne burgerlijke en staatkundige vrijheid onder begrepen moest worden. Luther toch had hun even goed als den paus of eenig wereldlijk vorst het recht toegekend om, geheel onafhankelijk, de hemelsche schatten te genieten, en als dat waar was, zouden zij dan niet nog veel meer recht hebben om over aardsche dingen als jacht, visscherij t.■ dergelijke naar eigen welgevallen te beschikken? Zoo redeneerden zij en wat hiervan de gevolgen zouden zijn, laat zich denken.
Wat de kracht der beweging versterkte was de onbezonnen ijver, waarmede eenige ridders te werk gingen, die de partij van Luther hadden gekozen, zonder hem te hebben begrepen. Zij boden den Hervormer hun zwaard aan ter verdediging en uitbreiding zijner zaak en gingen, nadat Luther deze hulp afgewezen had, zonder hem en op hunne wijze paus en geestelijkheid bestrijden. Ulrich vox Hutten en Frans von Sickingen stonden aan het hoofd dezer partij. Eerstgenoemde stortte met de pen heel wat gal uit over paus en bisschoppen en stierf aan de ziekte, die zijn jeugd vergiftigd had. Sickingen greep naar het zwaard en deed een inval in het aartsbisdom van Trier, welks kasteelen vielen voor zijn kanongebulder. Hij stierf aan zijne wonden in de handen zijner vijanden (1525).
Aangemoedigd door deze ridderbedrijven begonnen ook de boeren openbaar geweld. In Zwaben brak het oproer uit en verspreidde zich over gansch Duitschland, waar alle boeren naar de wapenen grepen om het drukkende en gehate juk af te schudden. Twaalf artikelen waren door hen opgesteld, waarin zij vrije keus van evangeliedienaren, opheffing der lijfeigenschap, vrijlating van jacht en visscherij, van belastingen en dergelijke eischen deden. Zij beriepen zich daarbij op de Heilige Schrift en — op Dr. Luther! Toen deze eischen geen gehoor vonden, kwam het tot daden van geweld. Plundering, moord en brand
245
zwickausche profeten.
waren aan de orde van den dag, waarbij men het vooral op de kloosters, kasteelen en geestelijke gestichten gemunt had. Luther wende wel alles aan om het oproer te stuiten, maar de boeren waren onder aanvoering van enkele dwepers als razenden en voor geene gezonde redenen meer vatbaar. Met de grootste wreedheid en bitteren spot werden de edelen vermoord en hunne goederen vernield. Over deze feiten werd Luther in zijne vrees, dat zijne zaak vooral in Wittenberg met deze gruwelen besmet zou worden, zóo vertoornd, dat hij in geschrift bevel gaf de roovende en moordende boeren als dolle honden dood te slaan. Zoo ook geschiedde het, want niet slechts door Roomsche maar ook door Protestantsche vorsten werd het oproer gedempt in het bloed van meer dan 50,000 schuldige en onschuldige menschen.
/ Thomas Münzer , een man met groote begaafdheden maar een groot dweper, had in Saksen en Thuringen heel wat beweging gewekt, die echter van den boerenkrijg nog al wat verschilde. Münzer noemde Luther eenen hoovaardigen nar, een boef en huichelenden schelm en wilde daarom het geweld, dat hij pleegde, niet gelijk de boeren, met den naam van Luther verdedigen. Naar zijne meening moest niet het woord der bchrift maar de geest hel beginsel der hervorming zijn. Hij keurde den kinderdoop af, verachtte de sacramenten en wilde gemeenschap der goederen invoeren. Weldra hadden zich in Saksen duizenden aan zijne zijde geschaard , met wie hij een nieuw Godsrijk op aarde wilde vestigen. Er werd echter een leger door den keurvorst op hen afgezonden, die de dwepende menigte tot hun plicht zou brengen, doch Münzer liet den tot hen gezonden gezant ombrengen en in stukken houwen. Hij stelde zich nu aan de spits van zijn leger, noemde zich zelf Münzer met het zwaard Gideons en verklaarde, dat geene vijandelijke kogels hem zou kunnen kwetsen, dewijl hij ze alle in zijnen mantel zou opvangen. Onder het roepen; »Kom heilige Geest, Heere God!quot; toog zijne schaar in het veld. Deze werd echter spoedig op de vlucht gedreven en Münzer met vele anderen gevangen genomen en gedood.
Te Zwickau was een soortgelijke dweperij ontstaan. Een bakker, Nicolaus Stork , stond er aan het hoofd van twaalf geestdrijvers, die hij zijne apostelen noemde, met wie hij zich op onmiddellijke goddelijke openbaringen beroemde en vooral ijverde tegen den kinderdoop. Nadat de zoogenaamde Zwickausche profeten uit deze stad waren verdreven, trokken ze naar Wittenberg, waar Carlstadt door zijn onver-standigen ijver de beelden vernielde, terwijl de studenten in de kerken de altaren sloopten. Melanchthon was radeloos over dit woest geweld, maar we zagen reeds, hoe Luther van den Wartburg naar Wittenberg ijlde en de% geestdrijvers overwon.
Maar al kwamen nagenoeg al deze lieden in den boerenoorlog om,
246
wf.derdoopers.
hun fanatieke geest leefde voort en besmette weder anderen. Onder den naam van Anabaptisten of Wederdoopers verkreeg ook ons Vaderland zijn aandeel van deze geestdrijvers, waaronder Jan Beu-kelszoon, een kleermaker uit Leiden, en Jan\' Matthysz, een bakker uit Haarlem, zich als waanzinnige dwepers hebben berucht gemaakt. Gelijk er te Amsterdam eenigen schier naakt door de straten liepen en er het wee! en ach! over de stad uitriepen, zoo vonden mede soortgelijke ongeregeldheden in vele andere landen plaats.
Amsterdam bood voor de geestdrijvers geenen vruchtbaren bodem, waarom ze naar Munster togen (1593), waar ze door den Munsterschen wederdooper Knipperdolling met opene armen werden ontvangen, terwijl de predikant Rothman aldaar, zooveel hij kon, de dweepzucht aankweekte. Nadat de raad der stad machteloos was gemaakt, steeg het fanatisme ten top. De verdreven bisschop sloeg het beleg voor de stad, maar Jan Matthysz, die zich Henoch noemde, gevoelde zich geroepen om de vijanden te dooden; hij deed eenen uitval doch werd daarbij gedood. Jan van Leiden liet zich door zijne profeten tot koning van Sion en heer der gansche aarde zalven. Hij voerde de veelwijverij in en gaf voor, van God den last te hebben ontvangen, om den troon Davids te herstellen. Hij hing zich een purperen mantel om, zette een kroon schitterend van diamanten op het hoofd, en regeerde als een Oos-tersch despoot. Knipperdolling werd met de waardigheid van stadhouder bekleed en onder het getier van: Hosanna! de dag des Heeren is gekomen I Dood aan de goddeloozen! werd het volk de keus gelaten tusschen herdoopen of sterven. Ontzettende gruwelen werden gepleegd, totdat de bisschop in 1535 de stad door verraad vermeesterde. Schrikkelijke wraak werd genomen. Jan van Leiden, zijn kanselier en Knipperdolling werden gevangen genomen , met gloeiende tangen gemarteld en in ijzeren kooien aan den Lambertustoren gehangen.
Met dit ontzettend strafgericht was de macht dezer waanzinnigen gebroken en de wederdoopers overal te vuur en te zwaard vervolgd. Ongelukkig moesten ook vaak vreedzame Christenen voor de zonden dezer heethoofden boeten, alleen maar omdat zij zich met de kinderdoop niet konden vereenigen en den doop der bejaarden voorstonden, ofschoon zij overigens aan de geestdrijverij der fanatieke wederdoopers part noch deel hadden. De dweepzucht liet echter nog voor de Pro-testantsche Kerk eenen zegen na, dewijl daardoor een zuiverend element te voorschijn werd gebracht, want nu eerst leerde men de waarde eener goede kerkordening kennen. Vele onrustige wederdoopers kwamen later nog door de gezegende pogingen van Menno Simons tot bedaren en tot de kennis der waarheid ; doch daar deze hervormer in Friesland werkzaam was , zullen wij bij zijne werkzaamheid stilstaan bij de beschouwing van de hervorming in de Nederlanden.
247
PRIESTERBEDROG EN BIJGELOOK.
Zwitserland tijdens de Hervorming.
Bijna tegelijkertijd, doch geheel onafhankelijk van de hervormers in Duitschland, traden ook in Zwitserland mannen op, die den grond legden voor de hervorming aldaar. Eén in geest en we/en met hunne Duitsche broeders, was hun arbeid echter zeer verschillend van dezen, omdat zich hier geen Luther aan het hoofd bevond en ook de gansche hervorming niet uit den aflaatkraam ontsproot. De staatkundige gesteldheid was bovendien ook zeer van die van Duitschland onderscheiden. want Duitschlands Keizer en vorsten hadden voorzeker een grooten invloed op de kerkelijke aangelegenheden. Het denkbeeld, dat Kerk en Staat gescheiden moesten zijn, had toen nog nergens ingang gevonden. De onderscheidene kantons waren door het eedgenootschap aan elkander verbonden, waarbij niet alleen elk kanton zijne eigene zelfstandigheid behield, maar zelfs in meer dan éene gelegenheid zijnen dienst aan vreemde wijdde, somtijds zelfs tot bestrijding zijner eigene broeders. Zoo had deze staat vóór de hervorming reeds een tijd gehad, dat de Kerk er het meest onafhankelijk van Rome was geweest, maar ook een, dat de kantons zich voor een armzalig loon schier in de handen van den priestervorst hadden verkocht, en in den tijd, die de hervorming onmiddellijk voorafging, speelde priesterbedrog en bijgeloof in Zwitserland eene groote rol.
Zoo beweerden er de Dominicaner monniken, dat de maagd Maria zonder erfzonde geboren was; doch dewijl hun hierin de Franciscaners tegenstonden, welke het tegendeel beweerden, bedachten de eersten een bedrog, om zich in aanzien te brengen en de anderen verachtelijk te maken. Een jong onnoozel mensch, eerst pas in hun klooster gekomen , zou in den waan gebracht worden , dat hem door hemelsche openbaringen de waarheid van het beweren der Dominicaners was bevestigd geworden. Eenige zijner ordebroeders kwamen des nachts, vermomd als geesten, voor zijn bed en verkondigden hem als hemelsche gezanten, dat de maagd Maria zonder erfzonde geboren was en dat de Franciscaners gevaarlijke vijanden waren. De poging gelukte boven verwachting. De onnoozele hals was opgetogen, dat hij met deze openbaring was verwaardigd geworden , welke nu gevolgd werd door eene verschijning van de heilige Barbara, Maria, en een engel, die hem brieven uit den hemel medebracht. Bovendien brandden hem zijne bezoekers met een gloeiend ijzer een teeken in de rechterhand. dat later door teekenen in de andere hand, in de rechterzijde en op de voeten gevolgd werd, \'t welk de mededeeling der wonden van Christus
248
PRIESTERBEDROG EN BIJGELOOF.
beteekenen moest. Hierdoor werd hij nu bij het volk als een bijzonder heilige aangezien. Gansche scharen stroomden naar het klooster, om de teekenen van den heilige te zien, wiens zenuwen over deze wonderbare verheffing dermate in wanorde geraakten, dat hij in stuiptrekkingen viel, \'t welk door de monniken aan het volk als het lijden van Christus werd voorgesteld. Daarenboven verbreidde zich plotseling het gerucht, dat het Mariabeeld in de Dominicaner kerk om den smaad, haar door de Franciscaners aangedaan, bloedige tranen weende. Nu stroomden allen naar de kerk en zelfs geleerde mannen stonden verbaasd en eerbiedig het groote wonder aan te staren. Maar de Franciscaner monniken waren over dit alles niet w-einig verbolgen en verklaarden zoowel het een als het ander stoutweg voor bedrog. Een hunner sprong verbitterd op het altaar, betastte het beeld en vertoonde aan het vergaderde volk, hoe het met roode verf bedrogen werd. Dit deed den Dominicaners veel kwaad. De regeering begon de zaak te onderzoeken, en daar nu de bedrogene monnik voor de Dominicaners mede gevaarlijk kon worden, besloten zij hem uit den weg te ruimen door vergif, dat hem in eene soep toegediend werd; maar de man vatte argwaan op waardoor de poging mislukte. Nu wendden de vermetele monniken nog eene poging aan, of zij niet door nieuwe verschijningen hunne zaak zouden kunnen redden. Een paar van hen verschenen des nachts als de heilige Catharina en Maria voor het bed van den monnik, maar deze greep een mes, dat hij bij zich gelegd had, bracht daarmee den heiligen eenige wonden toe, en sprong het bed uit om te ontvluchten. Nadat hij nog de gewaande Catharina met een hamer een geduchten slag op het hoofd had gegeven , ontkwam hij aan hunne handen door uit de deur te vluchten, die hij achter zich in het slot trok. Weldra was het gansche klooster in opschudding. De prior, zelf medeplichtig, wilde alles nog bedekken , maar het was te laat: hij en twee monniken werden gevangen genomen en in 1509, te Bern, om deze euveldaad verbrand 1).
Een andere trek van bijgeloof en bedrog had mede even voor de hervorming plaats, toen te Bern een nieuw altaar opgericht en aan de heilige Anna zou toegewijd worden. Zou dit altaar in aanzien komen, dan moest ook daaronder het gebeente der heilige of een deel er vnn begraven zijn. Dit was echter met gemakkelijk te be-
1) Deze bedriegers hebben destijds zeker niet gedacht, dal huime ketteri] der onzondige geboorte van Maria, tot welker verbreiding zij deze gevaarlijke spookhistorie hadden ondernomen, na 345 jaren in de verlichte negentiende eeuw weer voor den dag gehaald zoude worden! En toch is dit waar: in 1854 heeft de paus in tegenspraak met den Bijbel, de onbevlekte ontvangenis van Maria voor een kerkelijk leerstuk verklaard en haar ter eere eenen feestdag ingesteld.
249
priesterbedrog en bijgeloof.
komen, want de heilige Anna was te Lyon in een klooster begraven. Zeker ridder werd daarom naar den koning van Frankrijk afgevaardigd, en deze man dacht, door vromen ijver gedreven, een zekerder middel te weten, om in het bezit der heilige reliquie te komen. Hij spoedde zich daarom naar Lyon, waar hij den koster voor eene groote belooning overhaalde, hem een goddelijk overblijfsel der heilige te bezorgen. De koster liet zich vinden en overhandigde met eerbied een gebeente aan den ridder, \'t welk de schedel der heilige Anna heette te zijn. De ridder, verheugd over dezen gelukkigen uitslag, ijlde met den kosteliiken schat naar Zwitserland terug, ontving te Lausanne de gelukwenschingen en den zegen van den bisschop, en toen hij aan de poorten zijner vaderstad gekomen was, ging de geheele geestelijkheid , de raad, en een groote schare volks tot hem uit en geleidden hem \'n feestelijken optocht naar de Dominicaner kerk. Onder groote plechtigheden werd de schedel in het altaar gevoegd en aan het nieuwe heiligdom door den bisschop volkomen aflaat verleend. Maar hoe was men beschaamd, toen spoedig daarop een brief van den abt van het klooster te Lyon aankwam, berichtende, dat de heilige Anna zich nog ongeschonden op hare plaats bevond, doch dat de koster een schedel uit het knekelhuis had gestolen en dit voor den schedel der heilige Anna verkocht had, voor welk bedrog hij bereids gestraft was geworden!
Deze dingen zijn wel een bewijs hoe moeilijk de hervorming onder zooveel bijgeloof ingang zou vinden; doch dit en het daarmee gepaard gaand bedrog was tevens ook zoo grof, dat vele meer verlichte mannen het diep bederf der kerk duidelijk inzagen, en ernstig naar hervormingen begonnen uit te zien. De aflaatkraam gaf hier wel niet, gelijk in Duitschland, den grooten stoot aan de hervorming, maar droeg er toch ook voor een groot deel toe bij; want deze werd in Zwitserland door den monnik Bernhard Samson met niet minder onbeschaamdheid gedreven, dan door Tetzel in Duitschland. Ook hij bood vollen aflaat, niet slechts voor gedane, maar ook voor toekomstige zonden-
Voor deze bedriegerij was de tijd voorbij. De menigte geloofde hem niet en ergerde zich of bespotte hem. s Indien de pausen dusdanige macht hebben,quot; zeide men »gelijk Samson zegt, dan zijn zij de grootste booswichten , dat zij _j:le zielen zoolang in het vagevuur laten smachten.quot; En toen Samson ergens op een kerkhof zijne waren aanprees en verklaarde, dat hij de zielen naar den hemel zag vliegen van allen voor wie een aflaat gekocht was, schudde er iemand een zak met veêren uit, roepende tot Samson: Zie eens hoe de zielen vliegen! De aflaatkramer vertrok met smaad en schande overdekt, en het slecht gerucht, dat door deze dingen ontstond, ging hem vooruit, zoodat hem weldra overal de toegang geweigerd werd.
250
ulrich zw1ngli.
Onder deze omstandigheden werd zelfs door Rome de hervorming voorbereid, want het volk keerde zich van haar bijgeloof af en hoopte op betere dagen , welke aanbraken, toen de Heer eenige mannen verwekte door wie de hervorming in Zwitserland zou worden teweeggebracht.
Ulrich Zwingli en zijne medearbeiders.
Als grondlegger der Zwitsersche kerkhervorming wordt gewoonlijk Ulrich Zwingli genoemd, die in 1484, slechts 7 weken na Luther, te Wildenhaus in de Zwitsersche valleien werd geboren. Zijn vader was dorpsschout en leidde gelijk de overige dalbewoners eene hoogst eenvoudige levenswijze, daar hij des zomers zijne kudden langs de Alpen dreef, vergezeld van diegenen zijner kinderen, die tot dien tocht in staat waren, welken ook de jeugdige Ulrich meer dan eens had medegemaakt. De oude Zwingli merkte echter spoedig, dat van dezen jongen wel iets meer kon komen dan een geiten- of schapenherder en werd daarin versterkt door zijne bloedverwanten, waarvan er éen abt en een ander prediker was. Zij raadden hem, om Ulrich voor den geestelijken stand te laten opleiden. Zoo werd hij dan reeds in zijne prille jeugd naar Bazel gezonden, dat om zijne scholen beroemd was geworden. Daar legde hij zich met vlijt op de godgeleerdheid toe en vond in Thomas Wyttenbach een leermeester, die hem den Bijbel grondig leerde kennen, en ook veel heeft bijgedragen tot de hervorming van Zwitserland. Ook sloot Zwingli daar een innigen vriendschapsband met de leeraars Capito en Leo Judae, die mede hebben bijgedragen om het licht des Evangelies bij vernieuwing op den kandelaar te plaatsen.
Men ziet dat Zwingli op een geheel andere wijze tot het leeraarsambt kwam dan Luther. Wat bij dezen steunde op innerlijke levenservaring , dat was bij Zwingli meer een gevolg van tien wensch zijner ouders, waaronder de Heer hem echter door het onderzoek der H. Schrift tot kennis der waarheid bracht. In 1506 aanvaardde Zwingli, nadat hij de priesterwijding ontvangen had, het predikambt te Claris en werd al spoedig, vooral ook door Erasmus, van het diep bederf der kerk overtuigd. Tien jaren later werd hij naar het vorstelijk sticht te Ein-siedeln beroepen. Het klooster aldaar was vermaard geworden wegens het wonderdoend Mariabeeld, dat de heilige Hildegard, abdis van het vrouwenklooster te Zurich, er ten geschenke aan had gegeven. Van alle kanten stroomden er bedevaartgangers heen, daar boven de poort geschreven stond: »Hier is volledige aflaat van alle schuld en straf der zonden.quot; Schoon Zwingli voor een groot deel van de gaven moest
251
de hervorming in zwitserland.
leven, die er door de bedevaartgangers op het altaar werden gelegd , verzette hij zich toch met allen ernst tegen deze dingen en verkondigde krachtig, dat de vergeving der zonden niet door Maria, noch door aflaat, maar alleen door Christus kon verkregen worden. AVeldra was het pralend opschrift boven de poort uitgewischt. Anderen werden mede opgewekt tot den strijd, en eerlang was er zoo groote genade over datzelfde Einsiedeln uitgestort, dat het als de bakermat der Zwit-sersche hervorming kan beschouwd worden.
Te Zurich gistte alreeds in het verborgen een zuurdeeg voor de hervorming. Zwingli werd derwaarts geroepen en aanvaardde er in 1519 het leeraarsambt, doch verklaarde er reeds dadelijk bij zijne intrede, dat hij alleen het Evangelie zou prediken zonder inmenging van menschelijke leeringen. Door zijn invloed gebood de groote raad, dat alle predikers zich in hunne leeringen aan de H. Schrift moesten houden. Zwingli ging daarin voor door geene pericopen uit de Schrift te behandelen gelijk in de Roomsche kerk, maar meer populaire bijbellezingen voor het volk te houden, daarbij vooral drukkende op het leven, terwijl Luther meer nadruk legde op de leer. De paus bood Zwingli aanzienlijke ambten aan , maar deze bedankte daarvoor en wijdde zich bij het uitbreken eener pest, met veel zelfopoffering en levensgevaar aan de zieken, waardoor hij het volk zeer aan zich verbond.
Wat destijds meer de gewoonte was, zou ook te Zurich geschieden. Een dusgenaamd mondgesprek zou plaats hebben waarbij ook allen, die iets tegen de hervorming hadden in te brengen, hunne stem konden laten hooren. Deze disputatie (1525), eindigde geheel in het voordeel van Zwingli, die van nu af aan te Zurich zijn hervormingswerk ongehinderd voort kon zetten.
Zwingli was reeds sedert eenigen tijd met Anna Reinhardt in het huwelijk getreden, maar had dit om geen aanstoot te geven, tot dusver geheim gehouden. Onderscheidene priesters traden thans mede in het huwelijk; monniken en nonnen verlieten de kloosters en de koor-heeren maakten van hun sticht een schoolinrichting.
De reeds genoemde Leo Judae , Zwingli\'s getrouwe ambtgenoot, vertaalde de H. Schrift, en de groote raad, gerugsteund door het volk, voerde het Duitsche gezang en de nieuwe liturgie in (1524).
Berthoi.d Haller (f 1536) trad destijds als hervormer in het bij-geloovige kanton Bern op. Zijne redenaarsgave , bedachtzaamheid en zuivere prediking maakten opgang bij rijk en arm. Hij werd in het werk der hervorming ondersteund door onderscheidene leeraren en professoren, doch toen zekere schilder Manuel, in een vastenavondspel de hebzucht der geestelijken en hunne vrees voor het Evangelie aan de bespotting van hel volk prijs gaf, bracht dit het pas gestichte werk
2 52
johannes oecolampadius.
door de vijandschap der roomschgezinden in gevaar. De bisschop van Lausanne maakte hiervan gebruik om de verkondigers der waarheid als ketters en spotters voor te stellen, die aan hem moesten overgeleverd worden. Het volk verdreef Manuel, maar handhaafde hare leeraars, die met de tegenpartij in 1528 een openbaar twisgesprek hielden, waarbij de waarheid tegenover de dwaling zoo krachtig gehandhaafd werd , dat Bern van dat oogenblik af voor de hervorming was gewonnen.
Johannes Oeculampadius (t 1531) een anders beschroomd en vredelievend man en groot vriend van Erasmus, werd in dezen woeligen tijd door den Heer gevormd tot hervormer van Bazel en om voor Zwingli te zijn wat Melanchthon voor Luther was. Als domprediker naar Bazel geroepen en later aldaar tot hoogleeraar benoemd, nam hij deze betrekking aan, onder voorwaarde, dat hij ongestoord het woord Gods mocht blijven verkondigen, en verwerpen al wat daar tegen gekant mocht zijn. Dit werd hem toegestaan en nu begon hij met moed en kracht. In 1525 bediende hij het Avondmaal onder beide gedaanten , doch Erasmus verwijderde zich meer en meer van zijn ouden vriend, toen hij zag, dat deze doortastende hervormingen begon, waarmee hij hem stil liet begaan.
Behalve genoemde kantons zegepraalde de hervorming in eenige andere en men ging daarmede hier en daar, althans in uitwendige dingen, zelfs verder dan de Duitschers. Niet alleen werden de beelden en altaren vernield of verbrand, maar zelfs de orgels uit de kerk verwijderd; en ten dienste van het Avondmaal werden houten bekers en schotels in plaats van de gouden vazen gebruikt. Ieder eenvoudig zinrijk teeken des kruises, dat van de verlossende liefde van Christus getuigde, moest worden weggedaan uit vrees, dat de booze andermaal de Christenen met dit teeken zoude verleiden tot afgoderij. Deze overdreven zucht tot reiniging ontsproot niet bij allen uit zuivere beginselen. De grootste ijveraars in dezen waren niet zelden fanatieke dwepers , die geweld pleegden en aan de gewetens van anderen eenen dwang wilden aandoen, waaraan zij zeiven eerst kort te voren waren ontsnapt. Zwingli bewandelde in dezen wel een juisten middelweg, doch was niet bij machte om dit kwaad altijd te voorkomen.
Een ander onheil van geheel anderen en veel ernstiger aard, barstte bovendien voor de hervorming in Zwitserland uit, waarbij zelfs Zwingli zijn leven moest verliezen. Een deel der Zwitsersche kantons had de hervorming aangenomen, doch een ander deel was, na de meest ergerlijke misbruiken afgeschaft te hebben, aan de Roomsche kerk getrouw gebleven. Deze sloten tot hunne handhaving een verbond, dat weldra voor de hervormde kantons een dreigend aanzien verkreeg
253
SLAG BIJ KAPPEI, EN ZWINGU\'p DOOIJ.
254
en waardoor eerlang een burgeroorlog uitbarstte. Om echter onpartijdig in de beschouwing van dezen strijd te zijn , mogen wij niet onopgemerkt laten, dat aan de hervorming nimmer meer schade is berokkend , dan door ijveraars, die, met miskenning van haren aard en wezen, de gewetens van andersdenkenden gingen onderdrukken. Dit was hier en daar in de hervormde kantons gebeurd en daarom kon men er de roomschgezinde kantons moeilijk een verwijt van maken, dat zij de verachters van beelden, heiligen, kloosters enz. gingen dooden. Een verbond der Katholieke kantons met het huis van Oostenrijk , en de oncstokene brandstapels, ter bekeering der ketters aangewend , waren oorzaken, dat het Eedgenootschap verbroken en in twee vijandige legers bij Kappel tegen elkander over stond. Luther zou in dit geval, ook wanneer hij, gelijk Zwingli, Zwitsersch republikein ware geweest, den oorlog hebben afgekeurd: maar Zwingli meende, dat slechts door het zwaard de vrede kon verkregen worden en raadde sterk daartoe aan. Al dwaalde hij hierin ook, toch was hem de strijd eene zaak des gebeds , waarvoor hij zelf naar zijn geweten zijn eigen leven moest veil hebben. Hij wilde dus niet achterblijven, maar besteeg het paard en stelde zich met een hellebaard op den schouder mede in de gelederen zijner geloofsbroeders. Ter elfder ure werd er echter nog vrede getroffen, zeer tegen den zin van Zwingli, die nu nog rampspoediger dagen duchtte, en zich hierin niet bedroog. Nieuwe twisten ontstonden, waarvan het gevolg was, dat in 1531 de legers andermaaibij Kappel elkander te gemoet trokken. Zwingli bevond zich met de banier in het voorste gelid en in zijn spreken tot zijne vrienden was duidelijk te bespeuren , dat hij geene hoop koesterde om ooit weder huiswaarts te keeren. gt; Brave mannen,quot; sprak hij tot zijne strijdgenooten, »zijt getroost en vreest niet! Al moeten wij lijden, de zaak is echter goed. Beveelt u aan God, wien wij leven en sterven. Hij kan ons en de onzen beschermen. God zij met u!quot; Weldra ontwikkelde zich een heet gevecht, in \'t welk men naar oud Zwitsersch gebruik, zoowel met steenen als met wapenen vocht. Een zoodanige steenworp velde Zwingli, juist toen hij eenen stervende nog eenige troostwoorden toesprak. De hervormer was doodelijk gewond. In dezen toestand werd hij biddende gevonden door eenige voorbijsnellende vijandelijke soldaten, die hem vroegen of hij biechten wilde en een priester begeerde. Toen Zwingli daarop met het hoofd schudde, zeide er een; »Zoo sterf dan, hardnekkige ketter!quot; waarop de soldaten hem met het zwaard afmaakten. Over het lijk werd door de vijanden een kettergericht gehouden , ofschoon er ook onder hen waren, die hunne tranen bij zijn lijk niet bedwingen konden. De kloosterheer van Kappel zeide, op het zielloos overschot van den hervormer starende: gt; Gij waart een braaf eedgenoot, wat uw geloof ook moge geweest zijn. God zij uwe ziele
johannes calvijn.
gen.idig!quot; Het lijk wenl vervolgens gevierendeeld, verbrand en de asch verstrooid. Groot was de nederlaag der hervormden , want alleen van Zurich waren 600 en daaronder uit de edelste geslachten gevallen. Zwingli\'s echtgenoote had met hem een zoon uit haar vorig huwelijk , een zwager en een broeder op hetzelfde slagveld verloren. Er werd een voor de hervormden zeer nadeelige vrede gesloten, waarbij de roomschgezinden juichten , die natuurlijk in dien uitslag de wraak Gods over de ketter zu ;en. weike :,ij d\'gt;or de hulp van Maria hadden mogen overwinnen. Nier-and kan hun dit ten kwade duiden; maar wie had kunnen denken, dat de gvoote Luther, toen hij Zwingli\'s dood en de geheele nederlaag vernam, daarin een rechtvaardig oordeel Gods zoude zien, en dit niet, Oi dat Luther eiken godsdienstoorlog afkeurde—-dan ware dit nog te begrijpen geweest•—• maar hij verklaarde ronduit, dat Zwingli\'s dood een stellige straf van God was voor zijne ketterij omtrent het Avouduiaal! Deze verklaring is voorzeker een vlek in het beeld van den Dnitschen hervormer, die zich daardoor waarlijk zeer bekrompen betoonde in :;ijn oordeel.
Zoo hadden de Zwit ;(;ische hervormers reden om tranen te plengen, niet alleen over zquot;o vele edele broeders, die gevallen waren , maar ook omdat \\ v. ■•■.r.ic I (\'ie broeders het verwijt van ketterij moesten hooren. Rr \'.va.- voor de /.nitsersche hervorming een tijdvak van zware beproeving aangebroken . doch de Heer wilde aldaar het licht uit de duisterni; doen voorikomen.
Nog in hetzeifiquot;:\' jaar, waarin Zwingli gevallen was, trad al weder een ander hervonner de poorten van Zurich binnen. Zijn naam was Bulunger. Vooral door de werken van Luther tot kennis der waarheid gebracht, was hij met zegen als leeraar aan het klooster te Kappel werkzaam, huwde eene voormalige non, Anna Adlischweitkr en was een groot vriend van Oecolampadius.
In hetzelfde jaar dat Zwingli op het slagveld zijn leven liet, was ook de zachtmoedige en geleerde Oecolampadius de rust zijns Heeren ingegaan. Maar de Heer had voor Zwitserland reeds in 1509 te Noyon in Picardië een man doen geboren worden, die, hoewel de laatste der groote hervormers, wellicht om zijne diepere wijsheid op godgeleerd gebied de eerste mag genoemd worden. Zijn naam was Johannes Calvijn. Had iemand reden om, ter wille van aardsche voordeelen, zich bij de Roomsche Kerk te houden dan was hij het, want zijn vader had hem reeds als kind de inkomsten bezorgd van twee aan-
255
JOHANNES CALVIJN.
zienlijke kapelaansplaatsen , \'t geen tevens ten bewijze verstrekt, hoe schromelijk misbruik destijds van geestelijke standplaatsen werd gemaakt. De ouders van Calvijn gaven hem voorts eene strenge opvoeding en bestemden hem voor de Kerk. maar hij, hoewel zeer gehecht aan de Roomsche Kerk, had meer behagen in de rechtsgeleerdheid, gaf zijne prebenden op en vertrok naar Parijs, later naar Orleans, waar hem de graad van doctor in de rechten werd toegekend. Te Parijs leerde Melchior VVolmar hem met het Grieksch de hervormde beginselen kennen; daar knoopte hij een vriendschapsbond aan met zijn neef Pierre Olivétan, van wien hij een Bijbel ontving en die hem van de vele dwalingen der Roomsche Kerk zocht te overtuigen. Calvijn zijnerzijds hield niet op zijn vriend te vermanen zijne ketterijen te laten varen, en toen deze hem eens weer op de gebreken der Roomsche kerk wees, riep Calvijn: gt;gt;Houd op met uwe leerstellingen , hare nieuwheid kwetst mij ! Waant gij, dat ik mijn geheele leven in dwaling ben opgevoed?quot; Verschrikt vluchtte hij van hem naar de kapellen der heiligen. wierp zich daar op zijne knieën, de heiligen smeekende om de verdoolde ziel van zijn vriend toch ten voorspraak te ziin. Maar Calvijn kon de woorden van zijn vriend niet kwijt worden: hij .vjid onrustig en voelde zich ongelukkig. Hij zocht dit te verbertgt;-:i oor de menschen, maar dit gelukte hem slechts ten deele. Zijne ho ^ craren begonnen vrees voor hunnen kweekeling te krijgen en toen z bern eens hierover onder handen namen, barstte hij uit in de klacht: - Ach! ik ben zulk een ellendig groot zondaar!\'\' Zijne leermeesters begrepen den jongeling niet, die vervuld van angst voor de straffende hand Gods zich vele en zware boetedoeningen oplegde, die gedurig naar den biechtstoel snelde, die bad en smeekte tot God, alle heiligen en Maria. Toen hij eindelijk verpletterd onder liet gezicht zijner zonden in de diepste wanhoop aan zich zeiven nederlag, werd Christus hem geopenbaard en vond hij rust en vrede aan den voet van Golgotha\'s kruis; hij was toen ongeveer 19 jaren oud.
Nadat het licht der waarheid in zijne ziel was opgegaan, begaf hij zich weder tot de beoefening der godgeleerde wetenschap, maar moest, omdat hij weldra openlijk en krachtig voor de waarheid optrad, uit Parijs de vlucht nemen (1533). Hij ging naar Bazel en gaf aldaar om de hervorming voor Frankrijk te rechtvaardigen, het eerste gedeelte van zijne onder w ij zing (Institutie), in den Christel ij ken godsdienst uit, waarin reeds een rijkdom en diepte van Godsdienst gevonden wordt, die zijn persoon en latere geschriften zoo bijzonder kenmerkt.
Van Bazel begaf Calvijn zich naar Italië in de hoop door den invloed van koningin Renata, die de Hervorming genegen en eene zuster van Frans I was, het lot zijner geloofsgenooten in Frankrijk te
256
de libertijnen.
verzachten. Vandaar wilde hij over Genève naar Bazel terugkeeren, maar in eerstgenoemde stad hielden hem zijne vrienden vast. In dit deel van Zwitserland was reeds veel voor de Hervorming gedaan. Daar hadden Willem Farel, Petrus Viret en anderen onder veel strijd eene hervorming (1535) ingevoerd. Maar deze behoefde niet slechts tot verdere bevestiging eene krachtige hand, ook de woelingen der Libertijnen, bij wie de leer van een en alles werkenden geest in hare gevolgtrekking tot onzedelijkheid oversloeg, drongen Farel, nu Viret hem verlaten had, om de hervormingen te Lausanne voort te zetten, om Calvijn in Gods naam te bezweren Genève niet te verlaten.
Calvijn meende zich voor alsnog geheel aan zijne studie te moeten wijden, doeh zag in het woord van Farel eene roepstem van God en besloot te blijven.
Genève was destijds een vrije republiek. Calvijn begon er in de kracht Gods zijne heilige roeping, maar de strijd was zwaai, niet alleen tegen de Rooraschgezinden, maar wat veel erger was, tegen hen, die zich Hervormden noemden, doch de kracht des Evangelies tot reiniging en heiliging des harten niet kenden, omdat zij in de zonde wilden blijven leven. Calvijn meende van nature beschroomd en weekhartig te zijn, maar hier, staande tegenover de openbare zonden der Libertijnen, ontwikkelde hij de kracht van een in het geloof verstaalden geest, waardoor hij er eene tucht invoerde, die naar het oordeel van velen te streng was, welke zich dan ook inderdaad tot de binnenkamers en de gewetens der menschen uitstrekte. Maar deze verregaande tucht mag niet anders beoordeeld worden dan met het oog op de omstandigheden, waarin Gèneve zich destijds bevond. Calvijn kenmerkte wel is waar een zekere stroefheid, maar hij miste daarbij geenszins diepte van gemoed, en dewijl hij afkeerig was van ieder wereldsch genot en onverschillig voor de gunst van menschen, zoo was hij de man, die over de geesten gebood door den eerbied dien hij afdwong voor zijn vasten onbesmetten wil. Dat hij de rechte man was voor het woelige Genève van die dagen heeft de geschiedenis ten volle bewezen, maar dit werd door den raad der stad en de goedgezinde inwoners niet dadelijk ingezien. Calvijns vijanden stookten het volk op en beklaagden zich over de tirannie der hervormers, hetgeen hun zoo goed gelukte, dat bij de verkiezing van leden voor den Raad Calvijns tegenstanders werden gekozen.
Deze Raad zond Calvijn (153S) een besluit, dat hij en Farel binnen twee dagen de stad moesten verlaten. Calvijn schudde het stof van zijne voeten en ging naar Straatsburg, terwijl Farel zich naar Neufchatel begaf, waar hij eenige vroeger aangevangene hervormingen geheel tot stand bracht. Calvijn werd in Straatsburg met opene armen ontvan-
257
17
calvijn en de raad te cenève.
gen, verkreeg er als prediker en hoogleeraar een gezegenden werk kring, en huwde daar Ideletta van Buren , eene godzalige vrouw, de weduwe van een voormaligen wederdooper. Hij moest haar echter spoedig weder verliezen, nadat zij hem een zoon geschonken had, die ook vroegtijdig overleed. Zijne vrouw stierf zalig in haren Heer en riep stervende vol verrukking uit: sO heerlijke opstanding! O God van Abraham en van onze vaderen, hope der geloovigen sinds zoo vele eeuwen , op U verlaat ik mij!quot;
Calvijn was dus door zwakkere banden aan het huiselijk leven verbonden dan de overige Hervormers, uit welke omstandigheid zich wellicht ook een groot deel van de eigendommelijkheid zijns karakters laat verklaren en waardoor hij zich geheel en al aan de Kerk en de wetenschap kon toewijden.
De inwoners van Genève ontdekten echter spoedig, welk onheil zij door Calvijn\'s verbanning over de stad gebracht hadden , nu gisting en wanorde met den dag toenamen, en de raad beleed geen kans te zien om de Libertijnen te bedwingen. Reeds in 1541 werd hij dringend door den raad verzocht terug te keeren. Calvijn schreef nu op zijne beurt de voorwaarden voor, onder welke hij terugkeeren wilde, waaruit tevens blijkt, hoe de ijver voor de eer van zijnen God geheel zijn hart vervulde. »Wilt gij mij in uwe stad hebben,quot; zoo schreef hij aan de regeering van Genève, »schaf dan de heerschende zonden af. Meent gij het met mijne terugroeping oprecht, verban dan de ondeugden, met welke ik binnen uwe muren niet kan samenwonen. Ik kan met geene vervallene tucht en ongestraft kwaaddoen huishouden. Geen paus , geen tirannen buiten de kerk , maar wellust, bras-serij, meineed en dergelijke misdaden, die tegen mijne leer strijden, zijn de aartsvijanden des Evangelies, die de kerk inwendig bezwalken. Wat helpt het van buiten de wolven af te keeren, als de kudde inwendig door aanstekende ziekte te gronde gaat!quot; De regeering van Genève gevoelde de kracht dezer woorden. Calvijns voorwaarden werden aangenomen en toen hij terugkeerde, geleek zijne terugkomst een koninklijke intocht, waarbij hij door een eerewacht als in triumf naar zijne woning werd geleid, die op last van den raad was in orde gemaakt.
Van nu af was hij de gevierde man der Republiek, zoowel de godsdienstige als staatkundige Dictator, aan wien, met den bijstand van een beroemd rechtsgeleerde, eene herziening van de burgerlijke en staatkundige , zoowel als van de kerkelijke wetten werd opgedragen. Hiermee werd hem eene zware taak op de schouders gelegd, te zwaar, dan dat hij die in alles even gelukkig kon volbrengen. De kerkelijke tucht werd bij vernieuwing in al hare gestrengheid ingevoerd en een presbyterium of kerkeraad ingesteld, dat uit zes leeraren en twaalf
258
CALVIJNS WERKZAAMHEID IN GENKVE.
ouderlingen bestond, welke over het geloof en de zeden der gemeenteleden te waken hadden; terwijl op hen, die ongeregeld leefden, niet enkel de kerkelijke straffen naar den eisch des Evangelies werden toegepast, maar de tucht zich zelfs tot lichamelijke straffen van wege de overheid uitstrekte. Niets en niemand werd door Calvijn ontzien, die in alles met onverbiddelijke gestrengheid te werk ging, waardoor wel eens de vraag oprees, of de heerschappij van Calvijn wel niet een nieuw pausdom met zich kon voeren. Hierop kan echter geantwoord worden, dat deze overdrevene tucht elders nergens in hare gestrengheid is nagevolgd geworden, doch dat het voor de kerk van Genève een noodzakelijk en zeer heilzaam middel is geweest, waardoor zij niet alleen voor ondergang is bewaard gebleven, maar weldra in reinheid van zeden boven vele andere uitmuntte.
Calvijn zelf ging in een ingetogen en heiligen levenswandel voor; verzorgde bij het uitbreken eener vreeselijke pestziekte met veel zelfverloochening persoonlijk de kranken en kon hiervan alleen door de beden en een bevel der regeering weerhouden worden, welke zoo gaarne het leven van den verdienstelijken man nog langer wenschte te behouden. Eene der grootste ondernemingen, die aan Calvijn zijn te danken, was, dat er door zijn invloed eene nieuwe hoogeschool te Genève werd opgericht, welker bestaan ook nog aan de nakomelingschap verkondigt, dat zijne tijdgenooten den zeldzaam grooten man wisten te waardeeren, door met de grootste opofferingen voor hem het schoonste gedenkteeken op te richten, dat, in 1559 plechtig ingewijd, weldra voor de buitenlandsche gereformeerde landen vele voortreffelijke leeraars vormde.
Calvijn bekleedde tot aan zijnen dood het hoogleeraarsambt aan deze hoogeschool, was bovendien rusteloos bezig tot heil der kerk en schieef, buiten zijne vele brieven, die hij schier naar alle oorden van Europa tot bestuur en raadgeving moest zenden, nog een tal van boeken, die ons doen verbaasd staan, hoe hij voor dat alles den tijd gevonden heeft. De door hem uitgegevene Bijbelverklaring, een werk uit vele deelen bestaande, bevat ook nog voor het nageslacht eene rijke bron van kennis. Zijn groote Catechismus verspreidde weldra zijne Christelijke leer, maar meer nog zijn kleinere Catechismus, die met verscheiden formuliergebeden verrijkt, in onderscheidene talen werd overgezet. In de Gereformeerde landen verkreeg dit leerboek niet minder groot gezag dan Luthers Catechismus voor de Luthersche kerken van Duitschland. Buitendien bezit nog de Bibliotheek van Genève 44 boekdeelen, waarin zich meer dan 2000 preken in handschrift van hem bevinden. Eindelijk waren zijne krachten ondermijnd, zijn lichaam verzwakte en dreigde ineen te storten, al bleef ook zijn geest tot het laatste oogenblik even helder en krachtig. Omstreeks
259
17*
calvijns dood.
Paschen in het jaar 1564 begon zijn einde te naderen. Zijn geliefde leerling Beza, die bestemd was na zijnen dood hem aan de hooge-school te vervangen, bediende hem op dien feestdag nog het heilig Avondmaal, waarna hij de geestelijkheid en de leden van den Raad verzocht om aan zijn sterfbed te komen. Zij kwamen, en Calvijn nam van hen een roerend en ernstig afscheid. Hij vroeg allen vergeving, zoo hij ooit iemand had gegriefd, dankte hen voor de ondersteuning , hem in het werk des Heeren geschonken, vermaande hen tot verdere getrouwheid en ijver, en zeide aan ieder in het bijzonder, onder een hartelijken handdruk, een laatst vaarwel.
Calvijn stierf den 27sten Mei 1564. Hij had, gelijk Luther, van niemand bet zijne begeerd, want de algemeen geroemde man liet ter nauwernood 200 kroonen na. Groot was de rouw en droefheid over zijn verscheiden in Genève; de geheele stad volgde de lijkbaar naar de laatste rustplaats, die, op uitdrukkelijk verlangen van den stervende, door geen steen of gedenkteeken mocht gedekt worden. Hij wilde, dat het nageslacht voor de Hervorming alleen den Heer de eer zou toebrengen, en ook deze zijne begeerte werd vervuld op zoodanige wijze als Calvijn nooit gedacht zal hebben, want wat hij voor de Gereformeerde kerken geweest is, werd na eeuwen nog door het nageslacht dankbaar herdacht, toen op den 3oojarigen gedenkdag van zijn dood, op den 2-j\'len Mei 1864, zonder eenige praal, doch met gebed en plechtige toewijding aan den Heer, de grondlegging van de Zaal der Reformatie, waartoe alle Hervormde landen hadden bijgedragen , als een waardig monument ter gedachtenis van Calvijn te Genève plaats had.
Licht- en Schaduwzijden der Hervormers.
De hervorming van Zwingli werd na diens dood voortgezet door Bullinger, die Zurich binnentrad nog hetzelfde jaar, waarin Zwingli gevallen was. Bullinger heeft zich daarenboven verdienstelijk gemaakt door het opstellen van eene uitnemende geloofsbelijdenis, die op de vergadering der Zwitsersche kerken te Bazel gehouden (1560), werd aangenomen en sedert bekend is onder den naam van Helvetische Confessie.
Te Genève werd het hervormingswerk van Calvijn voortgezet door diens leerling Theodorus Beza, die als een brandhout door den Heer uit het vuur gerukt, de beginselen van zijn voorganger met grooten zegen predikte.
Stellen we ons de thans genoemde hervormers voor, dan vinden we bij veel verscheidenheid toch overeenstemming ten opzichte van
260
LICHT EN SCHADUWZIJDEN DER HERVORMERS. 261
de hope, die in hen was. Zij hebben geloofd en beleden, dat alleen door de verdiensten van Christus, verlossing van zonden, en rechtvaardiging mogelijk was. Zij hebben erkend, dat alleen het woord Gods een veilige gids was door dit leven, met verwerping van alle paus- en priesterheerschappij. Maar was er te deze opzichte overeenstemming, er was verscheidenheid in vele andere zaken. Zelfs is het niet te ontkennen, dat de hervorming schaduwzijden vertoont, waardoor bewezen is, dat de hervormers menschen waren van gelijke bewegingen als wij. Of is niet het verschillend gevoelen der hervormers omtrent het heilig Avondmaal, die groote en dierbare gift des Heilands, een jammerlijke steen des aanstoots geworden?
Verschil van gevoelen en strijd over het Avondmaal waren in de Chr. Kerk niet nieuw (§ 55). Ook Luther had in zijne geschriften dit sacrament niet onbesproken gelaten, waarbij hij wel de transsubstantiatie-leer der Roomsche kerk verwierp, maar toch door het letterlijk opvatten der instellingswoorden beweerde, dat de Godmensch Christus ook naar zijn lichaam in het Avondmaal tegenwoordig was; en de vraag en aanmerking hoe dit lichaam dan alomtegenwoordig kon zijn, wees hij af met de opmerking, dat dit voor ons verstand onbegrijpelijk was.
Wellicht ware dit inderdaad vreemde denkbeeld niet bij hem tot rijpheid gekomen, indien niet tijdens hij op den Wartburg was, eenige heethoofden de hervorming te Wittenberg in gevaar hadden gebracht en door de wederdoopers het sacrament des doops was bestreden. Zelfs Carlstadt, nadat hij met velen den kinderdoop had aangetast, viel nu ook het andere sacrament aan en verspreidde leeringen omtrent het Avondmaal, waaruit bleek, dat hij van dit sacrament niets begreep. Hij beweerde namelijk, dat Christus bij het uitspreken der instellingswoorden op zich zelf had gewezen als had Hij willen zeggen: dit mijn lichaam zal Ik voor u in den dood geven, houdt dat in gedachtenis door het gebruik van brood en wijn. Door deze omstandigheden ging Luther hardnekkig voort in de meening, die hij omtrent het Avondmaal opgevat had; hij zag in de meening zijner bestrijders eene verkleining van de eere zijns Heilands en een tekortdoen aan de almacht van zijnen God. Dit verschil van gevoelen bracht weldra veel beweging en twist teweeg, benevens verwijdering tusschen Luther en Zwingli, welke laatste beweerde , dat de woorden dat is gelijk stonden met: dit beteekent. Door tusschenkomst van den landgraaf van Hessen zoude echter door eene samenspreking te Marburg beproefd worden of het verschil niet in vrede opgelost en uit den weg geruimd kon worden. Luther weigerde eerst, doch gaf later toe, zoodat de bijeenkomst in - 1529 plaats had. Maar het bleek weldra, dat er aan geen verandering te denken was. Bij Luther stond vast, dat wat niet uit God was, uit den duivel
AVONDMAALSTRIJD.
moest zijn, dat alles, wat met de letter der Schrift streed, niet uit God was, zoodat het gevoelen van Zwingli, dat zoo lijnrecht streed met de letter der Schritf, natuurlijk uit den satan was. Hij had dan ook vooraf met groote letters voor zich de woorden dat is op de tafel geschreven en wilde daarvan geen haarbreed wijken, hetgeen hij ook niet kon, zonder naar zijne meening aan de Heilige Schrift ontrouw te worden, schoon hij zijn gevoelen met geen andere plaats der Schrift verdedigen kon. Zwingli was grooter dialecticus dan Luther, die hem duidelijk aantoonde dat het woordje is de letterlijke beteekenis niet hebben kon, waarbij het hem inderdaad gemakkelijk viel soortgelijke gezegden aan te voeren. Zwingli zeide: »wanneer Christus sprak: sik ben de wijnstok,quot; meende Hij toch wel niet, dat Hij werkelijk een wijnstok was. Als Hij Petrus eene rots noemt, meent Hij niet, dat de Apostel een kale steen is enz.quot; Luther bleef echter onverzettelijk; men tastte, naar zijne meening, zijn geloof aan; dus kon noch wilde hij iets toegeven. Nadat vereeniging vruchteloos bleek te zijn , bood Zwingli onder tranen toch aan Luther de broederhand, maar deze weigerde die. Alleen stemde hij er in toe, dat men elkander in liefde verdragen en over de punten van verschil zooveel mogelijk het stilzwijgen zou bewaren.
Dit verschil was oorzaak, dat de Protestantsche kerk al dadelijk bij haar ontstaan in tweeën scheurde. Luthers navolgers werden naar hem Lutherschen genoemd, terwijl de Zwitsersche Protestanten den naam van Calvinisten of Gereformeerden kregen. Deze scheuring, op zich zelf reeds een droevig verschijnsel,was, gelijk we later zien zullen, onder het nageslacht oorzaak van veel bitterheid en vijandschap.
De Zwingliaansche richting werd door het krachtig optreden van Calvijn teruggedrongen. Deze bestreed niet alleen het gevoelen van Luther, maar meer nog en ten strengste de opvatting van Zwingli, die in het Avondmaal weinig meer dan een gedachtenismaal zag. Calvijn drukte bepaald op de geestelijke tegenwoordigheid van Christus bij het Avondmaal, waarmede velen, die zich noch met Luthers noch met Zwingli\'s gevoelen konden vereenigen , instemden.
Calvijn achtte Luther hoog, doch is nooit met hem in persoonlijke aanraking geweest, wel met Melanchthon die in den avondmaalstrijd ook wegens zijne schroomvalligheid eene zwevende onzekere houding had aangenomen. Tusschen Luther en Calvijn bestond, behalve in het Avondmaal, in vele andere dingen merkelijk verschil, dat zich in de beide afdeelingen der Hervormde kerk tot op dezen dag heeft overgeplant. Luther had, toen hij als hervormer optrad, geene gedachte , zich van de Roomsche kerk af te scheiden en verzette zich dus enkel tegen die verkeerdheden, die met het Evangelie in strijd werden bevonden. En toen hij uitgeworpen was, bleef hij het woord
263
VERSCHIL TUSSCHEN LUTHER EN CALVIJN. 2 C 3
Gods in de Evangelische kerk met al zijn kracht den volke als de eenige kenbron tot zaligheid aanbevelen; bracht in den eeredienst gebed en prediking tot hun recht, maar dacht weinig aan den uit-wendigen tooi en aan het al of niet passende zijner priesterlijke kleeding. De schadelijkheid der beelden was bewezen en ook Luther beschouwde het misoffer op het altaar als grove afgoderij; maar hij vond daarin nog geene reden om het geheele altaar weg te doen of om ook het gebruik van kaarsen, het teeken des kruises en meer andere gebruiken voor afgoderij te verklaren. Zoo was het ook voor Luther een genot, wanneer hij een rijk getooide bruid aan de hand van den bruidegom voor het altaar zag verschijnen, om zich daar plechtig aan elkander, maar ook aan den Heer over te geven en Hem te smeeken, dat hunne nieuwe loopbaan gezegend en Hem toegewijd mocht zijn.
Mie deze dingen en nog veel meer kunnen op zich zelf zeer onschuldig zijn, maar Luther heeft het zelf beleefd en met smart erkend, dat ze voor den zinnelijken mensch gevaarlijk kunnen worden. Calvijns blik voorzag dit. Zijne hervorming ging dan ook verder en dieper. Zelfs is het wel mogelijk, dat hij door de omstandigheden, waarin hij verkeerde, wel een en ander verwierp, wat dankzeggend gebruikt kon worden. Gestrengheid, zoowel in dogmatische als zedelijke stellingen, trad telkens bij hem op den voorgrond, en onder eene schijnbare stroefheid verbande hij alles, wat naar wereldschgezindheid geleek, ja voor het schoone gezang of de muziek scheen hem zelfs alle gevoel te ontbreken. Wij merkten het reeds vroeger op, hoe in Zwitserland de orgels, die door sommigen voor »pijpen des Satansquot; werden aangezien, weggenomen werden; eenige bleven wel op huniie plaats, doch zonder gebruikt te worden, totdat men eerst later, hoewel niet zonder tegenstand, hierin tot andere gedachten begon te komen. Die gestrengheid ging op de geheele Gereformeerde kerk en eeredienst over en onderscheidt dezen tot op dit oogenblik ook uitwendig van de Luthersche.
In het kerkbestuur was mede eenig onderscheid tusschen de hervormers op te merken. In Duitschland had zich de hervorming grootendeels onder toezicht en bescherming der vorsten ontwikkeld, waaronder Luther zijne taak kon ten einde brengen. De bisschoppen werden er door superintendenten vervangen, die, door de regeering voor hun leven aangesteld, in alle geestelijke zaken de hoogste macht in handen hadden, waardoor dus de Luthersche kerk in afwijking van de eerste Christengemeenten een aristocratischen vorm verkreeg.
Bij Calvijn was dit geheel anders, gelijk de toestand, waarin hij werkte, een geheel andere was dan die van Luther. Hij wilde en stichtte een Kerk in presbyterialen zin, gelijk de Apostolische
2(i4 CALV1JNS KERK- EN STAATSRECHT.
gemeenten waren , maar bleef daarbij niet staan. Zijn beginsel bracht mee dat met die Kerk eene met haar eenstemmige maatschappelijke levensorde en een staatsrecht moesten ontstaan, die wel de meest mogelijke vrijheid op eigen terrein boden, maar toch samen nauw verbonden waren tot het eenzelfde doelwit — de verheerlijking Gods. Calvijn wilde evenmin een staatsrecht, waarin aan de Overheid de bepaling van leer en godsdienst was opgedragen, als een Staat, die buiten beide op neutraal standpunt meent te kunnen staan, zonder iets met de Kerk van noode te hebben.
Eene staatskerk, overheerscht door den Staat, heeft niemand minder gewild dan Calvijn. Hij wilde een Overheid, die in alles de eere Gods O]) het oog zou hebben; en dat dit wegers \'s menschen zondigen toestand moeilijk te verwezenlijken is, doet hier voorliet oogenblik niets ter zake. Aan de Overheid, zoo als hij zich die voorstelde, en niet zoo als deze zich vaak betoont te zijn, kende hij het recht en den plicht toe om de ketterijen met het zwaard uit te roeien, — een denkbeeld, dat door Zwingli, Beza en andere hervormers met Calvijn werd gedeeld 1), en overgenomen was uit de Roomsche kerk, welke dit gevoelen ook door de Mozaïsche Wet en voorbeelden uit het O. Testament bevestigd oordeelde.
Ongelukkig zouden deze denkbeelden te Genève spoedig toegepast worden. Michaei. Servedo , een onrustig karakter, verwierp de leer der Drieëenheid, die bij hem gelijk stond met een driehoofdigen helhond. Hij droomde dat hij de hersteller van het Christendom was en viel in geschrifte zoowel de Hervormden als Rcomschen met groote ruwheid aan. Na door Frankrijk en Italië zonder vaste woonplaats te hebben gezworven, werd hij om zijne leer door de Inquisitie te Vienne als Godslasteraar tot den brandstapel veroordeeld, maar ontsnapte uit de gevangenis en vluchtte naar Genève. Daar werd hij spoedig gevangen genomen, veroordeeld en verbrand (1553). Uit de processtukken, die eerst in 1844 zijn ontdekt, blijkt echter dat Servedo niet alleen, gelijk men tot dusver meende wegens godslastering, maar ook als oproermaker werd gestraft. Daarom is hij dan ook niet door eene geestelijke maar door eene burgerlijke rechtbank gevonnisd.
Dewijl in het doodvonnis van Servedo alzoo niets te bespeuren is, wat voor dien tijd aanleiding zou kunnen geven tot bijzondere afkeuring , is het merkwaardig, dat velen zelfs nu nog niet nalaten, Calvijn den dood van dezen man op rekening te schrijven, niettegen-
I) In Art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis lezen we dienaangaande: »En haar ambt is, .... de hand te houden aan den heiligen kerkdienst, om te weren eu uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, om het rijk van den Antichrist te gronde te werpen.quot;
CALVIJNS LEERSTELLINGEN,
staande het bekend is uit diens eigen brieven aan Farel, niet alleen dat hij alles beproefde om hem tot andere gedachten te brengen, maar dat hij, toen dit vergeefs bleek te zijn, zelfs bij den Raad van Genève nog vele pogingen aanwendde om een zachter vonnis voor hem te verkrijgen. De beweegreden, waarom men met dit treurig feit juist een vlek op Calvijn en de Gereformeerde leer tracht te werpen, moet dan ook vooral in kwaadwilligheid worden gezocht, temeer daar er uit de opvolgende belijdenisschriften en Synoden duidelijk kan aangetoond worden, dat men steeds tot zachtere middelen was geneigd, zoodat het dan ook nergens sneller tot de volle overtuiging en toepassing kwam van de ware vrijheid des gewetens, dan juist in de Gereformeerde kerk.
Behalve in de leer des Avor.dmvals was er ook in andere leerbc-pdingen tusschen de hervormers verschil van gevoelen. Bij de Duitsche hervormers, vooral bij Melanchthon , is aan het menschelijk vermogen ten goede nog al eenige kracht toegekend ; en als noodwendig gevolg vnn zijn begrip omtrent het Avondmaal, moest Luther in eene ver-eemging van het goddelijke met het menschelijke in den persoon van Christus, het wezen des Christendoms zien. Dit nu kon Calvijn niet toegeven. Bij hem is wezen en middelpunt des Christendoms het leven Gods, dat om de verdiensten van Christus als vrije genadegift aan Zijne gemeente geschonken wordt, die Hij voorts door den Heiligen Geest bewaart en in alle waarheid leidt. Dit geloof is in alle Calvinistische kerken overgeplant, die echter, geheel in den geest van Calvijn, niet den naam dragen van eenig mensch, maar zich Gereformeerde kerken noemen. Uit de beginselen van Calvijn moest noodwendig volgen, dat hij in het leerstuk der verkiezing verder ging dan de Duitsche hervormers. Luther en Melanchthon kwamen ook beiden aan de voor hen geheimnisvolle grens, waar men gevoelt, dat. daar het eenig behoud van den mensch eeniglijk aan Gods oneindige ontferming moet liggen. Hij daartoe den een verkoren heeft en den ander niet. Zich hunner kortzichtigheid bewust, drongen ze niet verder in de raadsbesluiten des Oneindigen door, doch Calvijn ging verder en ontwikkelde de leer der verkiezing en verwerping in hare uiterste consequentiën. Uitgaande van Gods souvereiniteit, die van eeuwigheid bepaalde wat er met ieder mensch geschieden zou, leerde hij, dat ook Adams val door God was gewild, opdat Hij Zijne barmhartigheid in Christus aan de uitverkorenen zou verheerlijken, en in \'t verloren gaan der anderen zijne rechtvaardigheid; al zijn deze laatsten zelve de oorzaak hunner verdoemenis, zoo heeft toch God die besloten. Calvijn zelf noemt dit het decretum horribile. De Gereformeerde kerk heeft getracht deze leer te verzachten. Art. 16 onzer geloofsbelijdenis spreekt van een trekken uit het verderf en een laten in hunnen val, waarin de mensch zich zelf geworpen heeft.
265
366 invloed der hervorming op de roomsche kerk.
Calvijn erkende, dat hij met zijne leer zich op een glibberig pad bevond, waar zijne uitnemende verstandsgaven hem geen waarborg boden, dat hij op dit pad niet zou kunnen struikelen. De gevolgtrekkingen waartoe hij kwam, wilde hij zich zelf gelijk blijven , waren inderdaad vreeselijk voor het menschelijk gevoel en wilden bij velen geen ingang vinden. Wij laten het echter aan anderen over te beslissen, of Calvijn in zijne vlucht om in het verterend licht te zien, te ver gegaan zij, en merken alleen nog maar aan, dat de praedestinatie alleen bij de kinderen Gods tehuis behoort en beter door hen ten troost gevoeld dan in woorden uitgedrukt kan worden. De leer van Calvijn is later en wordt nog heden door velen jammerlijk misbruikt en verminkt, zonder dat men weet of bedenkt, dat zij alleen het volk Gods in het binnenste heiligdom ten troost kan verstrekken,
Invloed der Hervorming op de Roomsche Kerk.
Men moest in de Roomsche kerk eindelijk wel tot het inzicht komen, dat banvloeken en andere maatregelen ter bezwering dei-ketterij niet altijd en onder alle omstandigheden een en dezelfde uitwerking hadden. Immers was nu alles aangewend om de hervorming uit te roeien; maar in plaats van dat, had deze zich onder volken en vorsten uitgebreid en stond veroordeelend tegen haar over, zoodat zij zich had te zuiveren van de beschuldigingen, wilde zij niet eerlang te gronde gaan.
Hoe noode ook moest dus de paus wel eindelijk zijn toestemming geven tot een algemeen vrije kerkvergadering, die op aandringen van Duitschland (§ 72) in een Duitsche stad zou gehouden worden. Paus Paul III was evenwel slim genoeg om daarvoor Trente te kiezen, een slechts in naam Duisch stadje op de grenzen van Italië gelegen, alwaar hij gemakkelijk zijn invloed voortdurend op de beraadslagingen kon laten gelden. In het jaar 1545 kwam het concilie bijeen, toen reeds tot een oorlog tegen de Protestanten besloten was. Grootsche gedachten had men er zich van gevormd, maar het had weinig te beduiden; in 1547 werd het naar Bologne verlegd en door het uitblijven der keizerlijke bisschoppen het volgende jaar ontbonden. Julius III moest echter aan de keizerlijke bedreigingen gehoor geven en deed in \'51 het concilie weer te Trente voortgang hebben. De paus verscheen zelf niet, maar benoemde zijne afgevaardigden tot voorzitters , door wie hij alles naar zijn wil bestuurde en beheerschte. Dit was voor de Protestanten een voldoende reden om er niet te verschijnen; want zij oordeelden, dat de meerderheid hunne bezwaren
CONCILIE TE TRENTE.
tegen de kerk niet aan het onbedriegelijk Woord zoude willen toetsen , en de uitkomst bewees, dat zij zich hierin niet hadden vergist. De Roomsche kerk hield zich immers voor de alleen zaligmakende, en dit beginsel niet willende opgeven, moest alles wat zich daar tegen kantte, veroordeeld en uitgeroeid worden. In plaats van zich de tegenspraak der Protestanten te nutte te maken en de dwalingen weg te nemen, drukte men nu het zegel op al de ketterij, die in de kerk ingang had gevonden. Wel werden er eenige goede maatregelen genomen, maar een voorstel der gezanten van de vreemde mogendheden, om den kelk bij de mis aan de leeken, en het huwelijk den priesters toe te staan , werd niet aangenomen. Daarentegen werd als onherroepelijk vastgesteld, dat de Roomsche kerk verplicht was tot het geloof aan de traditie (overlevering), waardoor men dus den Bijbel van zijn alleen geldend gezag beroofde, dien men bovendien mishandelde door aan de oude gebrekkige Latijn-sche vertaling hetzelfde gezag, als aan den grondtekst toe te kennen en de apocryphe boeken des O. Testaments voor canoniek te verklaren. Zonder meer te vragen naar het gezag van het Woord Gods werd door de vergadering de goede werken noodzakelijk geacht, en de transsubstantiatie, het vagevuur , de aflaat, de aanroeping der heiligen, des pausen stedehouderschap van Christus enz. voor kerkelijke leerstukken verklaard, terwijl telkens een schrikkelijke vloek werd uitgesproken over de ketters.
Dus had het concilie van Trente, den vloek uitsprekende over dat geloof, waardoor de mensch alleen behouden kan worden, den Apos-tolischen grond verlaten. Wat misbruik was geweest, was nu tot regel en grondslag gesteld, en door de waarheid als dwaling en ketterij te veroordeelen, had zich de Roomsche kerk van de ware moederkerk gescheiden en was niets anders dan eene van het Apostolisch geloof afvallige sekte geworden.
Onder velerlei oponthoud bleef het concilie tot het jaar 1563 bijeen. Paus Pius IV bekrachtigde de gezamenlijke besluiten, terwijl het recht van uitlegging aan den paus behoorde, die er alzoo nog van maken kon, wat hem goeddacht. Maar de op het papier gemaakte bepalingen moesten in werking gebracht worden en de invoering daarvan ging niet zonder moeilijkheden gepaard en verwekte nog menigen strijd.
De door de hervorming ontstane klove was dus door het concilie niet gedempt, maar oneindig wijder geworden. Rome had nu de leugen bestendigd, en daardoor was de weg voor elke toenadering onmogelijk geworden. Maar de omstandigheid dat zij zich tegenover eene steeds aangroeiende macht van andersdenkenden bevond, maande haar tot nieuwe werkzaamheid.
Reeds vóór dat het concilie van Trente vergaderd was, ontwaakte er, voor een groot deel door de hervorming, in de Roomsche kerk
267
nieuwe orden.
een nieuw leven. Men gevoelde het, dat de drommen monniken niet in staat waren om de stervende levenskracht der kerk te vernieuwen. Zij hadden hun tijd overleefd en waren niet meer te gebruiken; er moesten nieuwe krachten opstaan, die aan de kerk de oude glorie konden wedergeven.
Reeds in 1524 vereenigden zich eenige Roomsche prelaten om den geestelijken stand te hervormen en namen daartoe het besluit om in vrome dienstplichten te leven, niet van bedelen, maar van de goddelijke voorzienigheid. Nadat een hunner, de bisschop van Theate, tot paus was verkozen (Paul IV) vormden de naar Theate genaamde Theatinen een kweekschool voor zendelingen, ziekenoppassers en voor de hoogere geestelijkheid.
Even na het optreden van Luther leefde in Italië een Franciscaner monnik, die, na gewaande gezichten en openbaringen van den heiligen Franciscus, in 1528 de stichter werd van de naar het spitse van hun hoofddeksel zoogenaamde Capucijncr orde, die zich weldra onderscheidde door zich met veel tact bij het volk populair te maken. Hare zelfopofferende werkzaamheid verstrekte haar tot eer; want toen in Italië eene vreeselijke pest uitbrak, waren het de Capucijners, die met gevaar huns levens den kranken ter hulp snelden, hun den laatsten troost van den godsdienst brachten en de graven dolven, waarin het laatste overschot der gestorvenen door hen werd neergelaten. Zij wilden de steunpilaren der Katholieke kerk zijn, maar werden zelf van ketterij besmet, die wel later onder hen werd uitgeroeid, doch niet dan nadat zelfs hun vicaris-generaal Bernard Ochino, tot de Protestantsche kerk was overgegaan.
Hieronymus Aemilianus, een Venetiaansch senator, zag met een verscheurd hart op de talrijke weezen, die door de sedert 1521 in Italië gevoerde oorlogen aan hongersnood en ellende overgegeven waren. Hij beklaagde de kleinen niet enkel, maar hij deelde het zijne met hen, en dat zegt nog wat meer. Zijn purperen senatorsmantel kon hij niet meer dragen als hij op de vele ellende rondom zich zag; hij legde dien af, trok een eenvoudig kleed aan en verkocht zijn goud en zilverwerk, om de ongelukkigen te hulp te komen. Zelf voer hij in eenen gondel door de wateren van Venetië en bracht er de ouderlooze kinderen mee bijeen, voor wie hij spoedig een weeshuis had gereed gemaakt. De edele man rustte niet, voordat ook in andere plaatsen toevluchtsoorden en ziekenhuizen waren verrezen. En om deze pogingen krachtiger door te zetten, vereenigde hij zich met anderen, die eveneens met zelfopofferende liefde zich het lot der weduwen en weezen zochten aan te trekken.
Philippus van Neri bracht in Rome (154S) een broederschap bijeen voor vrome oefeningen, en stichtte, steunend op God en vrome lieden,
268
nieuwe orden.
een hospitaal, waaraan een bidzaal (Oratorium) verbonden was, in welke ook vrome boeken gelezen en verklaard konden worden. De Vaders van het Oratorium vormden weldra een vereeniging, die zich ver buiten Rome uitstrekte.
De mysticus en bisschop van Genève Frans van Sales (I 1622), was een ijverig bekeerder der Protestanten. Hij stichtte de orde van het bezoek onzer lieve vrouw en heeft waarschijnlijk door zijn ernst in den godsdienst en gemoedelijkheid zijner mystiek, nog meer geloovigen gesticht dan ketters bekeerd.
Even belangrijk als wonderbaar was later de werkzaamheid en het leven van Vincentius de Paula. Zoo iemand, dan was hij door vele wederwaardigheden geoefend. Als knaap was hij een schapenhoeder. Later priester geworden moest hij eene zeereis doen, maar werd door zeeroovers aangevallen, gewond en als slaaf naar Tunis gevoerd. Na in onderscheidene handen gekomen te zijn, kocht hem een Fransch-man, die zijn geloof verzaakt had en Mohammedaan geworden was. Het mocht den slaaf gelukken zijn meester over zijnen afval tot berouw te brengen, en nu namen beiden, om aan de lagen der Mohammedanen te ontkomen, de vlucht naar Frankrijk. Zijn meester verbond zich daar aan de orde der barmhartige broeders; Vincentius bekwam eene geestelijke bediening nabij Parijs. De omstandigheid , dat hij bij een stervende geroepen werd, die hem nu eene menigte zonden beleed, welke hij telkens vroeger in de biecht verzwegen had, deed hem ernstig naar eene inrichting wenschen, in welke geestelijken gevormd werden , die als zendelingen in het binnenland het verlorene zouden opzoeken en terecht brengen. Het was een edele wensch en zekere gravin voegde bij dien wensch eene edele daad, door een groote som voor dit doel beschikbaar te stellen, die, weldra door andere gevolgd, hem in staat stelden (1624), de orde der Zendingspriesters of Lazaristen te stichten, die zich beijverde om het verstafgedwaalde en diepstgezonkene tot bekeering te brengen. Nog richtte hij eene vereeniging op van Barmhartige zusters, die niet gelijk de eigenlijke nonnen voor geheel haar leven door eene gelofte verbonden waren, maar welke, daar het heengaan ten allen tijde vrij stond, door werkdadige menschenliefde met groote zelfverloochening zich ten doel stelden kranken en lijdenden te hulp te komen. Nog voor zijn dood zag Vincentius alleen in Parijs 28 huizen van dit genootschap tot stand komen, dat zich ook nu nog over geheel de Christenheid aan de lijdende menschheid heeft toegewijd.
Angela van brescia is mede waardig genoemd te worden. Zij ging als een troostende engel rond bij bedroefden en lijdenden en stichtte de Ursulinen orde, eene vrouwen-vereeniging, welker leden zich niet als kloosterlingen van de wereld afzonderden, maar die met
269
ignatius loyola.
de opvoeding van het vrouwelijk geslacht, en het bezoeken en vertroosten van bedrukten en veriatenen zicli bezig hielden.
Deze vereenigingen waren voorzeker een machtig middel om de Roomsche kerk niet slechts de oude glorie terug te geven, maar ook om haar zooveel mogelijk de verloren achting in het oog der tegenpartij te doen herwinnen , terwijl bovendien door deze werkzaamheden menig afvallige in den schoot der Roomsche kerk werd teruggevoerd.
Bij de genoemde zouden nog andere werken der liefde te voegen zijn, doch wij moeten die alle stilzwijgend voorbijgaan. Wij hebben maar door enkele feiten willen aantoonen, dat de Roomsche kerk op inrichtingen kan wijzen, die de duidelijke blijken geven, dat ook in die kerk het werk der Christelijke liefde niet vergeten wordt, en het betaamt den Protestanten dit niet enkel te erkennen, maar er zich ook over te verblijden. Het is gemakkelijk op de verkeerdheden, waarmede deze werken gepaard gaan, te wijzen; doch waar worden deze onder de Protestanten geheel rein en onbesmet gevonden? Waarlijk, eene onpartijdige beschouwing zal deze tot de overtuiging brengen, dal zelfs in de Roomsche kerk liefde en barmhartigheid beoefend worden, die hun ten voorbeeld kunnen verstrekken, hun kunnen opwekken tot de volbrenging van het woord des Heilands: sga heen en doe desgelijks!quot; Dit diene men in het oog te honden bij de verdere beschouwing der Hervorming, want hetgeen wij voorts nog van de Roomsche kerk zullen kunnen zeggen , zal haar meestal niet tot eer verstrekken; doch wanneer alzoo de schaduwzijde naar ons toegekeerd zal zijn, laat ons dan tevens bedenken, dat nog niet alles in een stikdonkeren nacht is verkeerd: hoewel de afschuwelijkste dwepers binnen haar werden gevonden, leefde er tocli ook evenzeer een Martin Boos en met hem zeker nog menig andere, die , al was het dan onder veel gebrek, in waarheid den Heer dienden en lief hadden.
Met afkeer schrijven wij dezen naam ter neer, omdat hij ons niet alleen eene macht voor den geest roept, die zich ter bestrijding der Hervorming in de Roomsche kerk ontwikkelde, maar die ook ter bereiking van het doel, dat zij zich voorstelde, soms de afschuwelijkste middelen gebruikte, en zooveel onheil heeft gesticht, dat nimmer daartegen het goede kan opwegen, dat nog in de Roomsche kerk gevonden wordt. De stichter der beruchte Jezuïeten orde was Ignatius Loyola, een Spaansch edelman, in 1491 geboren. In al de weelde
270
DE JEZUÏETEN.
van zijnen tijd en stand opgevoed, werd hij bij de verdediging van Pampelona zwaar gewond. Op zijn ziekbed las hij de krijgsbedrijven der ridders en de geschiedenissen der heiligen, zooals deze laatste, opgesmukt met talrijke verdichtsels en wonderverhalen, in de Roomsche kerk gevonden worden. De daden en het leven van den heiligen Franciscus en Dominicus maakten zoo diepen indruk op hem, dat hij besloot in de voetstappen dezer geloofshelden te treden. Met ridderlijken moed rukte hij zich van de weelde der wereld los, en ondernam in het ruw gewaad eens kluizenaars eene bedevaart naar Jeruzalem. Onvoldaan keerde hij vandaar naar zijn vaderland terug, legde zich de zwaarste kastijdingen op en meende al heel spoedig begunstigd te worden met buitengewone gezichten. Hij scheen iets bijzonders te zullen worden, maar men vertrouwde hem niet en eischte van hem de vervulling van alle door de kerk voorgeschreven vormen ook in de opleiding. Met zeldzame gehoorzaamheid boog zich de onder de wapenen groot geworden man, onder alles, wat de oversten der kerk hem oplegden, en bezocht gewillig de collegien der voorbereidende wetenschappen, alwaar hij zich naast schoolknapen neerzette, en zich met hen aan dezelfde schooltucht onderwierp. Doch daar ontwierp hij ook het plan tot stichting van een vroom genootschap waarvoor hij reeds eenige vrienden had weten te winnen. Een plan , om gezamenlijk naar Jeruzalem ter bedevaart te gaan bracht hen snaar Venetië, waar zij de priesterwijding ontvingenquot; 5 en toen wegens tijdsomstandigheden de bedevaart moest worden opgegeven, boden zich de verbondenen aan den paus aan, om als zijne werktuigen hem onvoorwaardelijk en te allen tijde te dienen. Dit was een merkwaardig verschijnsel in een tijd, toen het pauselijk gezag zoo ernstig geschokt werd. En toch aarzelde de heilige vader lang eer hij de nieuwe orde, welke Ignatius het Genootschap van Jezus noemde, met zijn goedkeuring bekrachtigde. In het jaar 1540 werd het genootschap kerkelijk bevestigd en het getal zijner leden nam dermate toe, dat het in 1556, bij den dood van zijnen stichter, er reeds duizend telde. Binnen weinige jaren was dit getal tot tienduizend aangegroeid en had het genootschap zijne vertakkingen reeds over geheel de wereld uitgebreid.
Loyola begreep terecht, dat er van de talrijke monnikenscharen weinig heil voor de kerk te wachten was. Hij wierp die instellingen, als een verouderd kleed, verre van zich, en wist zijne orde eene gedaante te geven, die niet door eene sombere monniken-zedeleer de menschen afstiet, maar hen onder behagelijke hoedanigheden tot zich trok. Fijne geslepenheid was steeds een kenmerk der Jezuïeten, hier toegevend en liberaal, daar gestreng en bekrompen, al naarmate het een of het ander hun doel het best bevorderen kon. Het kwam er dus op aan, dat de leden voor hunne taak berekend waren, en in de
271
DE JEZUÏETEN.
opleiding daartoe kon dan ook van geene zorgelooze kloosteropvoeding sprake zijn. Onvoorwaardelijke onderwerping aan het pauselijk bestuur of eigenlijk aan het bestuur der orde was een eerste vereischte voor hare leden, die bij hunne volkomene gehoorzaamheid geen ander gewetensbezwaar moesten kennen, dan met de meest mogelijke juistheid de hun gegevene bevelen uit te voeren. Als een lijk, zoo heet het in hunne voorschriften, moet de ondergeschikte zich gedragen jegens zijn meerdere, d. w. z. geen eigen wil of eigen inzicht in eenige zaak hebben — en dus konden alleen zij, die in staat waren hunnen wil, hun geweten, hunne familiebetrekkingen en al, wat hen als mensch mocht binden , op te offeren , in het genootschap als leden gebruikt worden. Dit was een grondbeginsel der orde, waardoor de leden afgericht konden worden tot al datgene, wat de orde op het oog had. De gestrengheid in dit opzicht ging veel verder dan bij eenige kloosterorde ; maar in het genootschap van Jezus werden ook de leden niet gedresseerd om in eene cel hunne dagen door te brengen: zij moeeten de wijde wereld in, alwaar hun de meest mogelijke vrijheid werd gelaten. Evenwel ook hier werden zij door hunne superieuren nimmer uit het oog verloren, terwijl die vrijheid zelve ook op berekening gegrond was, want zij vuurde de leden te meer aan om in hunne roeping ijverig te zijn.
Het genootschap stelde zich niet enkel voor binnen de kerk op geestelijk gebied werkzaam te zijn , zijn arbeid was van veel grooter omvang. Naast de geestelijke leden had men evenzeer staatslieden, geleerden, geneesheeren, en kunstenaars, als eenvoudige burgers noodig. Ja, de onwetendste werd niet versmaad, want terwijl hier een geleerd lid voor de orde moest werkzaam zijn, kon ginds juist een onkundige het doel der orde helpen bevorderen. Dus was er in deze orde voor het pauselijk gezag eene macht verrezen, zooals men er tot dusver geene gekend had. Hare beginselen werden zoowel onder de fijnste beschaving en hoffelijkheid aan de koninklijke hoven gepredikt, als, zonder dat schoone kleed, in ruwe taal aan de hut des daglooners. De opvoeding van prinsen en prinsessen, en in het algemeen de opvoeding der jeugd, lag der orde steeds nauw aan het hart Overal opende zij scholen voor hooger of lager onderwijs, waar der jeugd reeds vroeg gehechtheid aan de kerk en haat tegen de ketters werd ingeprent. Voeg hierbij, dat de bekende spreuk: »het doel heiligt de middelen,quot; een der grondbeginselen van Jezuïetisme is, volgens quot;twelk het — ter bereiking van zijn doel, zelfs voor geen koningsmoord terugdeinst, — dan zal men inzien, hoe de Roomsche kerk in het jezuïetisme een nieuwen steun vond, waardoor zij zich van de slagen der hervorming zooveel mogelijk zocht te herstellen. De daden der Jezuïten ter vernietiging van het Protestantisme na te gaan, zou alleen
272
frans xaverius.
een boekdeel vormen. Hunne diensten aan de wetenschap bewezen , zijn gewis niet te miskennen, maar worden toch, niet slechts door de Jezuïeten zeiven, maar door de gansche Roomsche kerk veel te hoog aangeslagen. In het zendingswezen onder de Heidenen hebben enkelen voorzeker met bewonderenswaardige zelfverloochening gewerkt; maar toch hadden zij ook hier meer de heerlijkheid hunner kerk, dan het heil der zielen op het oog, en was hunne prediking niet slechts met vele onreinheden besmet maar beteekende dikwerf hoegenaamd niets. Nogtans zullen wij een oogenblik bij dezen hunnen arbeid stilstaan, omdat dit het eenige zendingswerk is, dat in dit tijdperk werd ondernomen.
Reeds in het zelfde jaar, dat de paus de Jezuïeten-orde bekrachtigde , reisde de Jezuïet Frans Xaverius naar Portugal, om zich naar de overzeesche bezitttingen van dien staat te begeven; en in gezelschap van twee broeders landde hij in 1542 werkelijk in Portugeesch-Indië. Met ongekenden ijver ging hij er aan het werk, richtte in de hoofdstad Goa eene kweekschool op, doch reisde zelf het vaste land en de eilanden rond. Groot was de toevloed der Heidenen rondom den man, die met eene schel in de hand de scharen tot zich riep, en den eersten den besten boom beklom, om vandaar de verzamelde menigte toe te spreken. Doch deze arbeid verliest veel van hare waarde, indien het waar is , gelijk de orde van hem verhaalt, dat hij voorgaf wonderen te kunnen verrichten, ja zelfs dooden te kunnen opwekken. Bij de Heidenen werd hij althans voor zoodanig wonderdoend persoon aangezien; zoo reikte het eene bijgeloof het andere de hand, en is het niet te verwonderen, dat er zóo groote scharen tot den doop toestroomden, dat hij geheele dagen tot vermoeiens toe, met doopen bezig was, en er van hem bericht wordt, dat hij gedurende tien jaren in Indie bijna een millioen menschen met eigen hand heeft gedoopt. Andere Jezuïeten vatten na hem het werk der bekeering in Indië op, die zich geheel schikten naar de landsgebruiken. Zij doopten dan ook onder pauken en trompetgeschal drie koninklijke prinsen, maar brachten tot deze volken met de beelden een menigte bijgeloof en den Mariadienst.
Japan was in 1542 als bij toeval door de Portugeezen ontdekt geworden. Al dadelijk trokken eenige Jezuïeten-zendelingen derwaarts, maakten zich de taal eigen, en sloten zich zoo veel mogelijk aan de bestaande gewoonten en godsdienstvormen aan. Japan zou met kracht voor de Kerk gewonnen worden, en er waren dan ook reeds in 1562 niet minder dan 132 zendelingen werkzaam, aan wie het gelukken mocht in een kort aantal jaren meer dan anderhalf millioen Heidenen tot hun geloof over te halen. Welk een zegen ware het voor Japan geweest, indien deze zendelingen uit vrome beginselen er het reine Evangelie met zoo groote vrucht hadden gepredikt. Dat dit niet hét geval was, bleek weldra. Door heerschzucht gedreven, mengden zij
273
18
JEZUIETENZENDING IN CHINA.
zich in de bestaande partijschappen en leenden de hand aan een opstand, die was uitgebarsten. Dit haalde hun een vreeselijke vervolging op den hals, waarin niet alleen de zendelingen, maar ook vele nieuwbekeerden het leven lieten. Geen ouderdom of geslacht werd ontzien. Alleen in 1592 stierven er 200,000 den marteldood, en in het jaar 1638 was er geen enkel Christen meer in het geheele Japansche gebied te vinden.
Het groote Chineesche rijk werd eveneens vroeg door de Jezuïeten bezocht, en het moet al mede toegestemd worden, dat deze hier eeuwen gewerkt hadden, voordat in 1807 de eerste Protestantsche zendeling in China aankwam.
De Jezuïeten, die het eerst het hemelsche rijk, China, bezochten, waren voor hun doel ten volle berekend. In het kostelijk gewaad der mandarijnen, en zich schikkende naar den godsdienst der Chineezen , hoopten zij deze tot zich te lokken, en zij hadden zich niet vergist. De wiskundige kennis der zendelingen deed grooten dienst, want deze wetenschap stond bij de Chineezen in hoog aanzien. De Jezuïet Ricci sloeg zelfs den weg naar Peking in. Een kunstig slaguurwerk was vooruitgezonden naar het hof, en deze schranderheid had zijn doel niet gemist, want Ricci kreeg daardoor toegang tot het keizerlijke hof, waar verder de wetenschap te baat werd genomen, om den keizer voor zich te gewinnen. Reeds in 1611 werd de eerste Christelijke kerk te Nanking ingewijd, die spoedig door andere gevolgd werd. Wel braken ook hier donkere dagen aan, en zijn er velen omgebracht, maar de Roomsche kerk heeft nog in China hare duizenden belijders, scholen en seminariën, aan den ijver der Jezuïeten te danken.
Met behulp der Portugeezen ondernamen zij ook eene zending naar Abessinié, trokken naar het pas ontdekte Amerika en het moet tot hunne eer gezegd worden, dat zij zich hier in sommige gevallen verdienstelijk gemaakt hebben; want zij sprongen voor de inboorlingen , die door de Spanjaarden gruwelijk werden mishandeld, in de bres, waardoor het hun mocht gelukken in het lot dezer menschen eenige verzachting aan te brengen.
Hiermee zij genoeg van den zendingsarbeid der Jezuïeten gezegd. Hoe bezoedeld ook dit hun werk door leer en leven moge geweest zijn, toch was het veelal nog het beste, dat door hen verricht is geworden. Zij hebben de eer, onder veel zelfverloochening en moed het door de hervorming voor de Kerk verloren terrein, door haar uitbreiding onder de Heidenen vergoed te hebben; maar op hen rust ook tevens de schande, dat zij ter uitroeiing der hervorming, die hun in sommige landen, gelijk wij nog zien zullen, gelukt is, zich aan de snoodste gruwelen hebben schuldig gemaakt, waardoor nog elk protestant met afkeer jegens deze orde is vervuld.
274
hans tausen.
Wij keeren thans tot de geschiedenis der hervorming terug en vestigen in de eerste plaats ons oog op de meest noordelijke landen van Europa. Denemarken zuchtte, gelijk alle Roomsche landen , onder den druk des bijgeloofs, en even als Tetzel in Saksen den aflaat predikte, kwam Archibald in Denemarken zijne aflaatbrieven te koop aanbieden, maar hij kwam daarmee gelukkig te laat. De schriften van Luther werden reeds hier en daar gelezen , en zijn openbaar optreden had velen in Denemarken de oogen doen opengaan. Daarenboven was koning Christiaan II der hervorming genegen, schoon minder uit overtuiging, dan wel omdat hij den dwang en de heerschappij der geestelijken moede was. Bloedverwant zijnde van den keurvorst van Saksen, verzocht hij dezen een godgeleerde naar Denemarken te zenden, ten einde daar het reine Evangelie te verkondigen. Martijn Reinhardt kwam er het woord Gods prediken, maar hij werkte weinig uit, want de heerschzuchtige koning had met velen zijner raadsheeren, onder het masker der hervorming onedele bedoelingen op het oog. Hierdoor werden de gemoederen zijner onderdanen te meer verontrust, die hem om zijne dwingelandij eindelijk van den troon vervallen verklaarden, op de vlucht dreven en zijn oom Frederik. I tot zijnen opvolger benoemden, onder voorwaarde, dat deze den Roomschen godsdienst beschermen en de ketterij uitroeien .zou. Dus scheen het met de hervorming gedaan te zijn. Doch Frederik nam wel de Roomsche geestelijkheid in bescherming en liet haar in het bezit harer goederen, maar hij liet tevens der hervorming haren vrijen loop en deed in 1527 door den rijksdag te Odensee het besluit nemen, dat aan de Luther-schen gelijke rechten als aan de Katholieken zou worden gegeven en dat voortaan de bisschoppen niet meer door den paus, maar door den koning zouden worden benoemd.
De Bijbel, reeds in 1524 door Michelsen in het Deensch vertaald, was in Denemarken overal verspreid. Daarbij verwekte de Heer in Hans Tausen, een boerenzoon uit Funen, een krachtig en vrijmoedig getuige der waarheid. Opgenomen in het Johanniter klooster, werd het den rijk begaafden jongeling veroorloofd, om op kosten van het klooster de universiteiten van Keulen en Leuven te bezoeken. Na een kort verblijf aldaar gevoelde hij zich met onweerstaanbare kracht naar den man heengetrokken, die te Wittenberg zoo vrijmoedig voor zijne overtuiging durfde uitkomen. Hij vertrok derwaarts en leerde Luther en Melanchthon kennen, maar werd daar ook bekend met zijn Heiland, Dien hij van nu aan enkel en alleen wenschte te prediken.
275
18»
gust a af was a.
Tausen keerde naar zijn vaderland terug, maar in het oog van den prior was hij de grootste ketter geworden, weshalve hij hem dadelijk liet gevangen nemen. Zijne dagen waren nu voorzeker geteld geweest, had niet de koning hem oogenblikkelijk tot zijn hofkapelaan benoemd, waardoor men hem wel, tot bitteren spijt van het klooster, de gevangenis moest ontsluiten. Groot was de zegen, dien de Heer op zijne prediking schonk; doch bij Frederiks dood schenen zich donkere wolken voor de hervorming saam te pakken. De Roomsche geestelijkheid werkte de troonbestijging van Frederiks oudsten zoon tegen, omdat hij als een warm vriend der hervorming bekend stond. Het volk kwam echter tusschenbeiden, \'t welk ten gevolge had, dat Christiaan III tot koning werd uitgeroepen, en van dit oogenblik was de hervorming voor goed in Denemarken gevestigd. De woelige bisschoppen werden gevangen genomen, vervallen verklaard van alle wereldlijke macht, en de Luthersche godsdienst tot godsdienst van den staat verheven. De reeds vroeger genoemde Bugenhagen werd door den koning tot hoogleeraar aan de hoogeschool te Koppenhagen benoemd, die hij geheel in protestantschen geest inrichtte. Hij wijdde de nieuwe Evangelische bisschoppen of superintendenten, terwijl hij tevens het voorrecht had den koning en de koningin plechtig te kronen.
Noorwegen en IJsland, dat destijds met Denemarken onder een scepter vereenigd was, namen mede terzelfder tijd de hervorming aan. Wel bestreed haar de bisschop van IJsland niet de wapenen in de vuist, maar moest die toch ook ten laatste neerleggen, zoodat reeds in 1550 de hervorming voor goed in het Deensche rijk was tot stand gebracht.
Zweden ontving door de hervorming eene dubbele verlossing. De Deensche koning Christiaan II had er langen tijd gewoed, doch Gustaaf Wasa, de zoon van een zijner slachtoffers, wist te ontsnappen en vestigde zich te Lubeck. Daar leerde hij de hervorming kennen en had van nu aan eene vurige begeerte, om zijn arm verdrukt vaderland bij de staatkundige vrijheid ook reine Evangelie te
schenken. In het geheim keerde hij naar Zweden terug, vestigde zich eenigen tijd te midden der boeren van Dalecarlië, deelde hun zijne vrijheidszucht mede en plaatste zich aan het hoofd van 200 landlieden, om het gehate juk der vreemde overheersching af te schudden. Zijne onderneming werd met dit gunstig gevolg bekroond, dat zijn vaderland zich aan den dwingeland ontworstelde en den vrijheidsheld in 1523 als zijn koning huldigde. Maar Gustaaf Wasa wenschte Zweden nu nog veel meer te doen deelen in de zegeningen der hervorming, want hij was er van overtuigd, dat daarmede het geluk en de welvaart zijns volks op het nauwst verbonden waren. Bedaard en met vasten tred sloeg hij al dadelijk de handen aan het werk, fnuikte de macht der geestelijkheid, wier onmetelijke schatten hij voor
276
de rijksdag te westeraes.
het uitgemergelde en met schulden bezwaarde rijk bestemde, en moedigde zijne evangelischgezinde onderdanen aan, om op den weg der hervormingen voort te gaan. De gebroeders Olaüs en Laurens Petersen, die te Wittenberg opgeleid waren, verkondigden er met kracht het Evangelie. Olaüs vertaalde er de Heilige Schrift in het Zweedsch en predikte vooral in de hoofdstad. Laurens daarentegen oefende als hoogleeraar grooten invloed uit op de studeerende jongelingschap aan de universiteit te Upsala. Lorexs Andersen, kanselier des rijks, schaamde zich mede het Evangelie van Christus niet en bewees door het vertalen van het N. Testament aan de hervorming grooten dienst.
Eene breuk met Rome was er het onvermijdelijk gevolg van, en Gustaaf Wasa wenschte dien ook niet te ontgaan. Maar met de bisschoppelijke macht viel niet te spotten en het krachtdadig verzet der bisschoppen tegen alles, wat zij beschouwden als eene inbreuk op hunne macht en voorrechten, maakten den koning het regeeren zeer moeielijk. Om aan dezen toestand een einde te maken, deed de koning op den rijksdag te Westeraes (1544) een gewichtigen stap. In de troonrede toonde hij den treurigen toestand des rijks aan, schetste de diensten, welke hij aan het vaderland had bewezen, maar verklaarde, dat hem door het verzet der geestelijkheid het behartigen van \'s lands belangen onmogelijk gemaakt werd. Hij wilde dus liever afstand doen van de regeering, dan op die wijze verhinderd te worden om te arbeiden aan het heil zijns volks. Met betraande oogen legde nu de koning de kroon neder en vertrok. Groot was de ontsteltenis, die dit voorval op de vergadering maakte. In weerwil van den heftigsten tegenstand der geestelijkheid, besloten de adel, de burgerij en de boerenstand den koning, aan wien het land zooveel verplicht was, ootmoedig te smeeken, om op zijn besluit terug te komen. Volgaarne verklaarde Gustaaf zich hiertoe bereid, maar niet dan onder zekere voorwaarden, die echter alle werden aangenomen en welke de hervonning in geheel het rijk den vrijen loop moesten verzekeren. Nu werden de Roomsche bisschoppen door evangelische vervangen, en werd zooveel mogelijk voor goede leeraars en het onderwijs der jeugd gezorgd. De hervorming had in Zweden gezegevierd, maar hare overwinning, voor een deel door staatkunde verkregen, was door gemis aan geestelijk leven daardoor minder deugdelijk , dan wel in eenige andere landen. Koning Johan III, wiens vrouw eene Poolsche en Roomsche prinses was; wendde pogingen aan om eene verzoening met de Roomsche kerk tot stand te brengen, dat echter mislukte. Zijn zoon Sigismund liet hij in de Roomsche kerk opvoeden en toen deze later^ koning van Polen en Zweden werd, wilde hij met geweld de Roomsche godsdienst in Zweden weer herstellen. Dit kostte hem echter de kroon, die aan zijn oom Karel IX werd geschonken, onder wiens regeering, op eene
277
be hervorming in hongarije.
vergadering der stenden te Upsal in 1593, men zich met de Augs-burgsche confessie vereenigde en de inrichting der kerk weder volkomen in protestantschen geest bracht.
Zonder veel bloedvergieten was alzoo in de Noordsche landen de hervorming in den geest van Luther tot stand gekomen. Zij heeft, wat de kerkinrichting betreft, vooral met betrekking tot de bisschoppen, veel overeenkomst met de Anglikaansche kerk gekregen. Jammer maar , dat aldaar, de vrijheid van geweten, die de Lutherschen voor zich zeiven eischten aan andersdenkenden niet werd gegund, maar het eiken Lutherschen belijder bij strafwet verboden was tot den Roornschen, Gereformeerden of eenigen anderen godsdienst over te gaan.
De hervorming in Hongarije, Zevenbergen, Bohemen, Polen, Brandenburg, enz.
De nieuwe leer van Luther, zooals men ze destijds noemde, drong ook weldra Oostenrijk binnen en droeg er spoedig, vooral onder de hoogere standen, menige vrucht; doch het huis Habsburg, dat zich beroemen kon op eene eeuwenlange regeering, liet geene pogingen onbeproefd om de verbreiding der waarheid tegen te staan , gelijk het zich tot op dit oogenblik een gehoorzaam dienaar van den paus getoond heeft te zijn. Bovendien deden de Jezuïeten goede diensten aan Rome, door allerwege waar de Evangelische waarheid met geen geweld uitgeroeid kon worden, onrust en verdeeldheid te zaaien, waardoor het hun gelukte wederom menige plant der hervorming te verstikken. Zoowel in Beieren als in Oostenrijk, werd de Roomsche godsdienst met geweld weer hersteld en de hervorming onderdrukt.
Studenten, die te Wittenberg studeerden , brachten de leer van Luther naar Hongarije, en kooplieden brachten Luthers geschriften van de Leipziger mis mede naar Zevenbergen, waar het trots feilen tegenstand weldra vasten voet verkreeg. Op eene synode te Erdoed in 1545 werd eene geloofsbelijdenis aangenomen, ongeveer gelijkluidend met de Augsburgsche confessie. Het huis Habsburg toonde zich tegen de hervormdgezinde adellijke geslachten (Magnaten) toegevend, omdat het zoo zeker niet was, of het zich in het blijvend bezit van deze erflanden zou mogen verheugen. Rudolf II stoorde zich hier echter niet aan, en als een getrouwe zoon der Jezuïeten, door wie hij opgevoed was, begon hij de hervorming met geweld te onderdrukken. Stephanus Botskai , de vorst van Zevenbergen, moedig door zijn verbond met de Turken, greep echter voor de vrijheid van godsdienst naar het zwaard, en voor dat Rudolf het verhinderen kon, stond de
278
DE HERVORMING IN BOHEMEN EN IN POLEN.
vorst met zijn leger voor de poorten van Weenen en dwong den keizer de We en er vrede af, bij welk verdrag aan Hongarije en Zevenbergen de Augsburgsche en Zwitsersche geloofsbelijdenis toegestaan werd (1606). Deze oorlog was echter de aanvang van een strijd, waardoor gansch Duitschland jarenlang geteisterd werd en waaronder ook Hongarije veel had te lijden. Maar ofschoon het daarenboven eeuwen lang door de Jezuïeten gekweld is geworden, is het tot op dezen dag aan de hervorming getrouw gebleven.
Bohemen poogde, gelijk we reeds gezien hebben, ten tijde van Huss het juk van Rome af te schudden, waarom het veel te lijden had en verdrukking moest ondergaan. Er schijnt destijds groote genade over de Boheemsche hervormden uitgestort te zijn geweest, want die dit land bezochten verklaarden, dat zij met hunne oogen gezien en met hunne ooren gehoord hadden, wat wij in de brieven der Apostelen en de geschriften der kerkvaders van de eerste Christenen lezen. Daaraan is het waarschijnlijk toe te schrijven, dat er geene vereeni-ging tusschen de Boheemsche en Luthersche Christenen tot stand kon komen; want naar het gevoelen der Boheemsche broeders werd de tucht bij de Lutherschen niet naar eisch gehandhaafd. Luther zelf legde van hun de getuigenis af: Sedert den tijd der Apostelen zijn er geene menschen meer opgestaan, wier gemeenten meer overeenkomst hebben met de leer en de gebruiken der Apostelen, dan de Boheemsche broeders. Maar het geloof der Bohemers was ook gelouterd door velerlei verdrukkingen. Eene weigering hunnerzijds om den keizer in den oorlog tegen Saksen (1547) te helpen, gaf schoone gelegenheid om bij vernieuwing eene vervolging tegen hen te ondernemen, in welke ook vele leeraars werden omgebracht, maar dat nog niets beteekende bij het lijden en de verdrukking, die ze in de volgende eeuw zouden moeten ondergaan.
Polen was een toevluchtsoord voor de om godsdienstwil verdrukten en vervolgden van alle landen. Koning en paus konden daar niets tegen doen, omdat de Woiwoden de verdrukten met onbeperkte macht beschermden, zoodat Boheemsche broeders, Lutherschen en Gereformeerden hier ongehinderd gemeenten stichtten. Hierdoor ontstonden echter hevige twisten, die op een synode te Sendomir (1570) bijgelegd werden, waar eene geloofsbelijdenis werd opgesteld, welke ruimte liet voor alle hervormde partijen. Het duurde evenwel niet lang of de oude twisten werden weder opgehaald en om deze bij te leggen werd (1645) te vergeefs eene vergadering te Thorn belegd. Kroon en Roomsche kerk maakten van deze gelegenheid gebruik om de hervormden te bestrijden, en in geen land hebben de Jezuïeten ijveriger aan de vernietiging van het Protestantisme gewerkt, dan in Polen, wat ten gevolge had, dat Rome eindelijk heerschende werd.
279
de hervorming in brandenburg.
280
Pruisen ontving de Luthersche hervorming door den grootmeester Albrecht van Brandenberg, die het tegelijk verhief tot een hertogdom onder Poolsche heerschappij (1525). De bestuurder van Lijfland volgde Pruisens voorbeeld tot hervorming, ofschoon de geestelijkheid er het oude geloof hardnekkig verdedigde. Riga, zich de vrijheid als rijksstad bewust, nam reeds in 1523 de hervorming aan en trad later in het verbond van Smalkalden. In Koerland en Scmgallen was de Luthersche hervorming zonder schokken aangenomen, toen de landvoogd Koen raad Kettler zich tot hertog van beide verklaarde (1561). Brandenburg werd op treffende wijze tot de Luthersche hervorming gebracht, hoewel de keurvorst Joachim I er een onverzoenlijk vijand van was. Zijne vrouw Elisabeth, dochter des Konings van Denemarken, was in tucht en vroomheid opgevoed. De lust tot godsdienst bewoog haar, zich tot haar oom, den keurvorst van Saksen , te wenden met verzoek om haar in alle stilte de geschriften van den monnik Luther te zenden, van wien haar in Brandenburg zooveel waars en onwaars verteld was. De oom voldeed aan deze bede en eer zij \'t zelve wist, ontsloten zich in deze schriften de bronnen des levenden waters voor de keurvorstin. Den verketterden monnik leerde zij als een moedig verdediger der waarheid kennen, naar welke hare ziel onder \'t juk der Roomsche inzettingen gezucht en gesmacht had. Jezus Christus werd de herder en opziener harer ziel en zij werd in stilte voor hare hofhouding en kinderen eene predikster van \'t Evangelische heil. Dit bleef niet verborgen. De priesters maakten weldra zelfs op den preekstoel groot misbaar, dat het keurvorstelijk hof met Luthersche ketterij besmet was, en Joachim was daarover zoo verwoed, dat hij zijne gemalin opsloot, met het voornemen om haar levend te laten inmetselen. Dit ontzettend plan kwam de keurvorstin te weten, die gelegenheid vond om in middernachtelijke stilte en als een boerenvrouw verkleed naar haren oom in Saksen te ontvluchten. Deze wees haar het bij Wittenberg gelegene slot Lichtenberg tot woonplaats aan, waar ze voorts bedacht in geloof en liefde op te wassen en de vreugde smaakte van een geheiligden omgang met Luther, in wiens huis zij eens drie maanden doorbracht. De toorn van haar gemaal bedaarde met den tijd zoo verre, dat hij zijne kinderen soms vergunde, hunne moeder op Lichtenberg te bezoeken. Dat waren blijde dagen voor de moeder, die niet naliet het reine Godswoord in de harten der kinderen te strooien. En ziet, uit dit tranenzaad ontsproot de vreugde-oogst, dat haar zoon Joachim II, na zijns vaders dood, de langgewenschte hervorming in Brandenburg invoerde. Zonder twijfel zijn ook de vele zegeningen aan het huis van Brandenburg geschonken eene vrucht der gebeden van de vrome stammoeder Elisabeth.
tindals bijbeluitgave.
Engeland heeft een tijd gekend, dat zijne koningen zich zoo zeer verlaagden, dat zij te voet nevens den te paard gezeten heiligen vader gingen en het eene eer rekenden het paard bij den toom te mogen houden. Dit was Gode en engelen welgevallig, zeide men, en de paus sprak zoo misschien wel het meest, want de St. Pieterspenning bracht vandaar tweemaal zooveel, als de koning zelf genoot; dus moest er voor gezorgd worden, dat Engelands vorsten Rome\'s gehoorzame dienaren bleven, en toen eens koning Hendrik II het gewaagd had ongehoorzaam te zijn, wist men wel, hoe ver men met hem gaan kon. Hij moest zijne zonde boeten door barrevoets vier mijlen naar de kerk van Canterbury te gaan en bracht daar den ganschen nacht met vasten en bidden door, waarna hij van de monniken tachtig geeselslagen op den blooten rug ontving, \'t geen door den heiligen vader tot zijne bekeering heilzaam was geacht. Maar dit kon niet altijd zoo blijven. Bij het Engelsche volk was, even als bij alle Germanen, groote vrijheidszucht, waarmede de paus willens of onwillens had te rekenen. Dit gaf aan de Engelsche kerk een zekere onafhankelijkheid, die we reeds vroeger opmerkten. De koningen uit lateren tijd bedankten kniebuigingen voor den paus te maken, en we zagen reeds, hoe ten tijde van Wycliffe eene breuk met Rome ontstaan was; doch toen die later weer geheeld was, trachtte Rome de verloren schade weder in te halen. De woede ontbrandde des te heviger, waarbij men de afschuwelijkste dingen in het ombrengen der ketters bedacht. Zoo werd in 1506 een vroom man veroordeeld om verbrand te worden, wiens dochter door de goddelooze priesters naar den brandstapel gesleurd, en daar gedwongen werd om met eigene hand het hout onder de voeten haars vaders aan te steken. Wel heeft in Engeland de inquisitie nimmer gewoed, doch men ziet uit dit voorval, dat de priesters ook wel hun duivelschen haat aan de ketters konden doen gevoelen. Toch droeg het door Wycliffe uitgestrooide zaad steeds meerdere vruchten en van zijne Bijbelvertaling bezorgde zekere Tindal eene in 1526 te Antwerpen gedrukte uitgave. Hij vond er echter tot zijne groote droefheid grove misslagen in en had geen geld om er andere te kunnen laten drukken. Tindal riep uit den nood tot God, die hem verhoorde op zulk eene wijze, als hij zeker nooit gedacht had; want terwijl zijne Bijbels te Londen verspreid werden, kwam er ook een onder de oogen van den bisschop, die met schrik er aan dacht, wat dat boek kon uitwerken, indien het door gansch Engeland verspreid was. Terwijl de verkoopers van dit boek
281
koning hendrik viii.
in Londen veroordeeld werden om, met de Bijbels om het lijf gebonden, ruggelings op een paard gezet door de straten der stad te rijden, liet de bisschop in stilte alle Bijbels te Antwerpen opkoopen en bracht ze op een plein in Londen bijeen om verbrand te worden ; maar de dwaas wist niet, dat hij juist in Gods hand het middel was geweest, waardoor nu eene betere uitgave van den Bijbel bezorgd kon worden. Tindal moest echter deze edele daad met zijn leven bieten, want hij werd door verraad gevangen genomen, in Vlaanderen geworgd en daarna verbrand.
In dien tijd was Hendrik VIII koning var. Engeland, die, zoo als we reeds gezien hebben, de pen opvatte tegen Luther. Hendrik stortte zich tevens in een poel van misdaden, en werd daardoor zijns ondanks het werktuig, waardoor Engeland van de pauselijke heerschappij werd verlost. Met toestemming van den paus had Hendrik Katharina , de weduwe zijns broeders, gehuwd, doch wenschte later van haar gescheiden te zijn, omdat hij het oog geslagen had op de jonge schoone hofdame Anna Bolein. Paus Clemens VII wilde echter in deze scheiding niet bewilligen, waarom Hendrik, op Cranmers raad, zijn huwelijk door eenige gedienstige geleerden voor nietig liet ver klaren, waarna hij met Anna in het huwelijk trad. De paus deed Hendrik hierom in den ban. De koning, gesteund door een slaafsch parlement, beantwoordde dit met Engeland van den paus los te rukken en zich zelf als het hoofd der Engelsche kerk aan te stellen. Hierdoor was wel de Engelsche kerk onafhankelijk van den paus geworden, maar de inwendige toestand bleef onveranderd, want de koning haatte evenzeer de hervormers als den paus. Alleen in uitwendige dingen, in de kerkordening werden door Hendrik eenige veranderingen gemaakt, maar meest nog uit eigenbelang, want daardoor vielen de onmetelijke kloostergoederen in zijne handen, waarvan hij niet weinig verkwistte. De koning stelde voorts leerregels op, en liet allen ombrengen , die daar niet mee instemden. Weldra vloeide het bloed zoowel van hervormden als van roomschen, en de aanhangers van Luther maar ook van den paus hingen naast elkander aan dezelfde galg. De paus was woedend, hij verdoemde den koning en leverde zijne ziel aan den duivel over, doch Hendrik stoorde er zich niet aan en ging zijn gang. Wederom eene andere dame op het oog hebbende, begeerde Hendrik zich van Anna te ontdoen, die hij daarom valsche-lijk van misdaden liet beschuldigen, om welke zij ter dood werd veroordeeld. Op den dag, dat zij het schavot beklom en als misdadige onthoofd werd, huwde de verstokte koning Johanna Seymour , die hem een zoon schonk, die later onder den naam van Eduard VI den troon beklom. Gods wegen zijn vaak diep en wonderbaar; want wie had kunnen denken, dat uit zoodanig met bloed bevlekt huwelijk
282
koning eduard vi.
283
ooit iets goeds zoude gesproten zijn? En toch is het waar, dat er nimmer vromer koning dan Eduard quot;VI den Engelschen troon besteeg. In 1547 tot koning gekroond, wendde hij al zijne krachten aan, om de hervorming in zijn gebied ingang te doen vinden, verspreidde de Heilige Schrift, schafte de mis af, liet de beelden uit de kerken wegnemen, en het Avondmaal naar \'s Heeren instelling bedienen. Voorts zond hij geloovige leeraars door geheel het koninkrijk om de menschen uit den Bijbel te onderwijzen. Jammer maar, dat die vrome vorst spoedig deze wereld moest verlaten. Was dit voor .Engeland eene groote ramp, de koning zelf had er echter geen schade bij. Dit bleek duidelijk, toen hij even voor zijn dood dit roerend gebed uitsprak: »Heere God, verlos mij uit dit ellendige leven, hoewel niet mijn wil, maar Uw wil geschiede; Heere, U beveel ik mijnen geest. Gij weet hoe gelukkig ik zijn zoude om bij U te wezen; geef mij nogtans voor Uwe uitverkorene zaak leven en gezondheid, opdat ik U moge dienen. O Heer, zegen Uw volk, behoed Uw erfdeel. Uw uitverkoren volk van Engeland. Verlos dit rijk van het pausdom en bescherm Uwen godsdienst, opdat ik en mijn volk Uwen heiligen naam om Christus\' wil mogen danken.quot; Kort daarna zeide hij : jHeere, wees mij genadig en ontvang mijnen geest!quot; waarna hij stierf in het jaar 1553, pas zeventien jaren oud. Zijn dood was een groote slag voor de hervorming van Engeland, want er zouden nu kommervolle dagen komen. Eduard had eene stiefzuster Maria, die volgens de wet na zijnen dood den troon moest bestijgen, maar omdat deze prinses buitengewoon gehecht was aan de dwalingen der Roomsche kerk, had Eduard zich in het belang der hervorming laten overhalen, om de kroon aan zijne nicht Johanna. Gray te vermaken, die even als hij den Heer innig liefhad. Hij, die dit het meest bewerkt had, was Johanna\'s schoonvader, de hertog van Northumberland; doch niet omdat hij de hervorming liefhad, maar omdat hij heersch-zuchtig was en in haren naam wilde regeeren, waaraan de ongelukkige Johanna moest worden opgeofferd. Tegen haren zin en wil werd zij tot koningin uitgeroepen, doch Maria gaf haar recht niet op en behaalde , gesteund door het volk, dat hare rechten erkende, reeds na enkele dagen de overwinning op den hoogmoedigen hertog, die het met zijn leven moest boeten. Maria begon hare regeering met Johanna en haar gemaal te laten onthoofden, terwijl in haar vierjarig bewind meer dan 400 personen om het geloof den brandstapel moesten beklimmen , waaronder zich ook de vrome bisschoppen Ridley en Latimer bevonden. Onder Eduards regeering hadden beiden ijverig aan de hervorming gewerkt, en eene geloofsbelijdenis, uit 42 artikelen bestaande, opgesteld, doch moesten deze daad onder de bloeddorstige Maria met hun leven boeten. Zij ondergingen hun vonnis moedig 5
KONINGIN MARIA.
zeggende: i Wij geven onze zaak aan den Almachtigen God over! Latimer was reeds een oud krom man, doch op het schavot ontdeed hij zich van zijne bovenkleederen als iemand in de kracht zijner jaren, en terwijl het vuur aan hunne voeten gelegd werd, zeide hij tot zijnen lotgenoot: üHoud u bedaard, mijnheer Ridley, en gedraag u als een man; wij zullen heden door Gods genade een licht in Engeland ontsteken, dat nimmer uitgebluscht zal worden Zijn lijden was kort; hij stierf met de bede op de lippen: jO Vader in den hemel, ontvang mijne ziel!quot; Ridley\'s lijden was heviger en van langeren duur. Eindelijk gaf ook hij den geest, waarna het ontzielde lichaam over de ketring draaide en aan de voeten van Latimer nederviel.
Cranmer was onder Eduard, dien hij had gekroond, aartsbisschop van Londen en als hervormer een man van groot gewicht. Geen wonder, dat Maria ook hem in het oog hield en gevangen liet nemen. Zij was hem wel dankbaarheid verschuldigd, want hij had haar onder de regeering van Hendrik VIII het leven gered; maar Cranmer was in Maria\'s oog een ketter, en dezulken moesten, dacht zij, verbrand worden. Gevangen genomen, teekende Cranmer een papier, waarin hij zijne gevoelens herriep en beloofde zich voortaan aan den paus te willen onderwerpen. Deze verloochening van Christus kostte hem echter bittere tranen, en de Heer gaf hem kracht om moediger in zijn sterven te zijn dan in zijn leven. Hij werd tot den brandstapel veroordeeld, doch toen de vlam hem naderde, hield hij zijne hand, waarmee hij het papier geteekend had, in de vlammen en zeide menig-malen: s Onwaardige rechterhand!quot; totdat hij, door de vlammen omringd , onder de bede: i Heer Jezus, ontvang mijnen geestquot; den laatsten adem uitblies (1556).
Met bloedige handen werd Engeland alzoo aan den paus teruggegeven , en Maria dacht er reeds aan, de inquisitie naar Engeland over te brengen, maar gelukkig maakte de dood een einde aan hare regeering (1558).
Nu kwam de kroon aan Elizabeth, volle zuster van Eduard VI. Zij was toen 25 jaren oud en had reeds veel ondervonden. Meer dan eens door Maria gevangen gezet, was zij haar leven niet zeker geweest en had een tijd gekend, dat zij een melkmeisje, dat zij eens op een morgen in haren kerker vroolijk had hooren zingen, veel gelukkiger achtte dan zich zelve; doch haar lijden had gediend om haar vaster aan den Heer te verbinden, \'t geen haar nu zoo zeer te stade kwam. Toen de renboden hare verheffing tot koningin van Engeland aankondigden, viel zij op hare knieën voor den Heer, Hem smeekende, haar nu vooral kracht en wijsheid te schenken. Spoedig gingen nu de deuren der kerkers voor de vele protestantsche gevangenen open
284
KONINGIN ELIZABETH.
en werd de hervorming, door Maria zoo geducht geschokt, met ijver voortgezet. De onder Eduard opgestelde geloofsbelijdenis werd herzien en tot op 39 artikelen teruggebracht, die nog onder den naam van de 39 artikelen de geloofsbelijdenis der Anglikaansche kerk uitmaken. De Engelsche kerk sloot zich echter niet aan de Luthersche of Gereformeerde kerk; zij kreeg eene eigene inrichting, waarin nog vele plechtigheden der Roomsche kerk behouden bleven. De bisschoppen bleven de hoofden der kerk en de eerste baronnen van het rijk; de kroon behield haar primaat over de Kerk ofschoon gebonden aan de wet. Overigens grondde de Anglikaansche kerk het gezag alleen op de H. Schrift. Hare geloofsleer is gereformeerd met sterke neiging tot de Luthersche.
Met dezen kerkvorm konden zich velen niet vereenigen. Wel had men minder bezwaar in de kerkleer, die in hoofdzaak Calvinistisch was, als wel tegen de afhankelijkheid der Kerk van den Staat, den praal van den eeredienst en de voorrechten der bisschoppen. Deze Puriteinen wilden eene presbyteriaansche kerk met eenen eenvoudigen eeredienst zonder beelden en met strenge tucht. Maar Elizabeth kon niet dulden, dat de pas gevestigde staatskerk aangerand werd en meende geroepen te zijn om de tegenstanders voor hun verzet te straffen. Zij riep het parlement daartoe te hulp en nu verscheen in i562 dedusge-noemde Uniformiteitsacte , waarbij allen die zich tegen de Engelsche liturgie verzet\'ten of op Zondag in de bisschoppelijke kerk weigerden te komen, met gevangenis, verbeurdverklaring hunner goederen en verbanning werden bedreigd. Dit was een ongelukkige maatregel, alleen Rome ten volle waardig. Met moeite bracht men het zoover, dat eenigen zich naar de Engelsche liturgie voegden. Dezen werden Conformisten genoemd. Zij, die in verzet bleven, werden N o n-conformisten geheeten, die een langen strijd hadden door te staan, want de Uniformiteitsacte dreigde alle tegenstanders met geldboeten en gevangenisstraf en hunne geestelijken met afzettingen verbanning. Niettemin helde het beste deel der staatskerk naar het Puritanisme over, en toen vrijwillig afgetreden en afgezette geestelijken in 1572 presbyteriaansche gemeenten stichtten, ontstond een stelselmatige afscheiding van de Christenvervolgende staatskerk. Hierdoor werd eene eigene kerkgemeenschap naar den geest van Calvijns kerkorde gevormd, die, even als de Gereformeerde kerken , slechts leeraren, ouderlingen en diakenen erkent en die sedert algemeen onder den naam van P re sb y-teriaansche kerk bekend staat.
285
john knox.
De vestiging en de geschiedenis der hervorming in Schotland heeft wel eenige overeenkomst met die in Nederland. Schotland was toen niet zoo als thans met Engeland vereenigd, maar werd, terwijl daar Hendrik VIII regeerde, bestuurd door het zwakke regentschap der moeder van de onmondige doch later even beruchte als ongelukkige koningin Maria Stuart. Schoon dit land zich nimmer in slaafsche afhankelijkheid aan den Roomschen stoel onderworpen had, toch werd ook daar door de hoogere geestelijkheid een onbeperkt gezag uitgeoefend, terwijl men de lagere geestelijkheid en het volk maar in domheid liet voortleven. Met te grootere begeerte werd evenwel kennis genomen van\'Wycliffe\'s leer. en tuen de Bijbel ook door Schotland werd verspreid, kwamen vele hongerige zielen zelfs te middernacht bijeen, om zich aan het Woord Gods te laven. De eerste, die er als leerling van de Witten-berger hoogeschool vrijmoedig het reine Evangelie verbreidde, was een jong, aan het koninklijk huis vermaagschapt edelman, Patrik Hamilton. Zijne hooge geboorte vrijwaarde hem evenwel niet, dat hij voor een geestelijk gericht gesteld, voor ketter verklaard, aan den wereldlijken rechter overgegeven, en in 1528 op 24-jarigen leeftijd werd verbrand. Kardinaal Beaton richtte er de brandstapels op, doch het feit dat een martelaar uit de vlammen zijn gewelddadigen dood aankondigde (1546), was een krachtige prediking voor een ruw maar krachtig en nadenkend volk. Er stak een partij het hoofd op die voortgezweept werd door de donderende welsprekendheid van een leeraar, die tusschen brandstapels en roeibanken opgegroeid, zoomin de vrees als de vreugde der wereld kende. Dit was John Knox, een man, die, wat kracht en geloofsmoed betreft, schier nimmer zijns gelijke heeft gehad. Knox werd in het jaar 1505 te Gifford geboren en openbaarde reeds als knaap een vasten wil en doordringend verstand. Later als prediker geordend, verkondigde hij zonder schroom de waarheid, maar zoude spoedig door lijden nog meer geoefend worden. Het waren destijds woelige tijden in Schotland; want godsdienst en staatkundige partijschappen hielden het land in onrust. Om zijn geloof vervolgd, werd Knox nevens anderen gevangen genomen. Tot de galeistraf veroordeeld, bracht hij twee jaren van lijden op de galeibanken door, gedurende al dien tijd gekweld door priesters, die hem tot de Roomsche kerk zochten terug te voeren. Maar hij bleef standvastig, en toen hem eens bevolen werd een Mariabeeld te kussen, wierp hij het in de golven zeggende: 5De maagd is licht genoeg , laat ze leeren zwemmen.quot; Het huwelijksplan van Maria Stuart met
286
CONGREGATIE VAN CHRISTUS.
Frans II, koning van Frankrijk, bracht Knox in 1549 de vrijheid aan, waarop hij zich naar Engeland begaf. Cranmer zocht hem daar te behouden, maar de doortastende Schotsche hervormer had geen vrede bij de halve maatregelen der Anglikaansche kerk. Hij moest ook bovendien van daar wijken voor de katholieke Maria, en vluchtte naar Calvijn te Genève , die hem met opene armen ontving. In 1555 keerde hij naar Schotland terug en predikte er overal met onversaagden moed. Spoedig moest hij van daar de wijk nemen, en vluchtte andermaal naar Genève, terwijl te Edinburgh zijne beeltenis verbrand, en over hem zeiven het doodvonnis uitgesproken werd. In Genève bezorgde hij met anderen eene nieuwe Engelsche Bijbelvertaling, doch gaf er ook een werkje uit over »de gedrochtelijke vrouwen-regeering,quot; dat echter zoowel de koningin van Schotland als ook de hervormende Elizabeth van Engeland krenkte.
In Schotland waren inmiddels door het huwelijk van Maria en met Fransche hulp bij vernieuwing de brandstapels ontstoken, hetwelk de verbittering der aanzienlijke hervormdgezinden opwekte. Zij sloten ter hunner verdediging in 1557 een verbond te Edinburgh, hetwelk zij de sCongregatie van Ghristusquot; noemden. Spoedig stonden dit verbond en de vervolgzuchtige regeering vijandig tegen elkander over. In deze onrustige tijden landde Knox andermaal in Schotland aan. Het verbond wilde in de stad Perth, tegen het verbod der regeering , de hervorming invoeren en hier beklom Knox nu den kansel en bestreed er moedig in eene leerrede het misoffer en den beeldendienst. Maar de mispriester stoorde er zich niet aan en wilde de mis lezen, toen een bij hem staande jongen daarover in woorden zijn misnoegen te kennen gaf. De geestelijke gaf hem hiervoor een slag, doch de jongen, die dit niet kon verkroppen, wierp den priester een steen naar het hoofd, welke hem voorbij vloog, maar een beeld , dat op het altaar stond, beschadigde. Hiermee was het sein tot den aanval gegeven. De aanwezige menigte viel woedend op den priester en het altaar aan, dat geheel vernield werd, waarna de overige kerken en kloosters der stad een gelijk lot ondergingen. Hoewel Knox al zijn invloed aanwendde om de woedende menigte tot bedaren te brengen, waren toch in korten tijd kostbare kerken en menig kunstwerk verwoest en vernield. Dit had ten gevolge, dat de stad belegerd en Knox met den dood bedreigd werd, indien hij het waagde wederom den kansel te beklimmen. Zijne vrienden raadden hem de wijk te nemen, doch Knox zeide: 1 Mijn leven staat in de hand van Hem, wiens eer ik zoek,quot; en besteeg wederom te St. Andrews den kansel. Deze prediking maakte diepen indruk. Ook hier werden beelden en altaren weggenomen, doch niet zonder veel hartstocht, \'t geen in onderscheidene plaatsen navolging vond, waardoor zelfs enkele
287
MAIUA STUART.-
kloosters \',ot den grnr.d toe werden gesloopt. Met het zwaard in de hand en gesteund door Elizabeth van Engeland verdedigden de hervormden voorts hunne zaak, totdat de tegenpartij eindv\'lijk inoest toegeven. Een besluit van het parlement (1560) stond aan het volk de hervorming toe in den geest van Calvijn, waarbij aan den adel het grootste gedeelte- dor Roomsche kerkgoederen weid toegekend. Maar de zegepraal der hervorming werd ook hier, gelijk in andere landen bevlekt doordien de Pmtesianteu nu ook de onderdrukkers werden der Roomschg\'-zinden, waarbij het houden dér mis zelfs op doodstraf werd verboden. Hoewei door dit alios en het hiei\' en daar gepleegd geweld der hervorming geene eer werd aangedaan, trad deze in Schotland toch veel zuiverder te voorschijn dan in Engeland. Geheel de kerkorde en eercdicast was erin den geest van Calvijn ingericht en alles, wat in het minste de zinnen kon streelen, had men streng verbannen-
Dc donkere wulken w iren echter voor de kerk van Schotland nog laJK; üiet voorbijgegaan, want het laat zich denken , dat zoomin Frans II als Maria met de afgedwongen hervorming genoegen konden nemen. Zij beschouwden de Schotten als oproerigen. die zich verzet hadden tegen dc rechten der kroon, en reeds waren krijgsmaatregelen genomen om de vroegere orde van zaken weer in te voeren , toen de dood van Frans een einde maakte aan deze plannen. Maria, de nog slechts negentienjarige weduwe, was door hare schoonmoeder Katharina de Medicis kwalijk behandeld, waarom zij na den dood van haar gemaal besloot Frankrijk te verlaten en de regeering over Schotland zelf te aanvaarden. In 1561 landde zij in Schotland aan. Met zeldzame schoonheden en bevallige manieren begaafd, was de in Frankrijk opgevoede koningin ijdel, onervaren, lichtzinnig en in den hoogsten graad verkleefd aan de Roomsche kerk. Niets van dit alles kon den strengen Schotten bevallen, die haar weinig beminden; terwijl zij bovendien door een samenloop van omstandigheden, reeds dadelijk bij het betreden van Schotlands grond, den weg van haar ongeluk betrad. Wel gaf zij in den aanvang enkele blijken, dat zij de hervormden in Schotland aan zich wilde verbinden; maar toen zij reeds dadelijk bij hare aankomst ten behoeve van haren huisgodsdienst in hare kapel de mis begon in te richten, gaf dit den grootsten aanstoot en werd deze daad door de protestanten aangezien als de eerste gevaarlijke stap tot de wederinvoering van het Roomsch bijgeloof. Knox zeide onverschrokken van den kansel, dat eene enkele mis verschrikkelijker was, dan wanneer er 10,000 gewapende vijanden in het land kwamen om den godsdienst te onderdrukken. Dit kwam de koningin ter ooren, die Knox hierom ontbood en zich een langen tijd met hem in gesprek begaf. Maar de hervormer was noch door hare
288
KONINGIN MARIA.
schoonheid , noch door de uiterlijke pracht tot toegeven te bewegen , waarop de koningin eindelijk, verbaasd over zijne vrijmoedigheid, hem toevoegde; »Ik zie wel, dat mijne onderdanen niet mij, maar u moeten gehoorzamen.quot; jDat verhoede God!quot; sprak Knox haastig, jmijne roeping is slechts, dat ik het zoover zoek te te brengen, dat beide, vorst en onderdanen. God gehoorzamen.quot; Maria stemde dit toe, maar merkte aan, dat juist ook daarom de vorsten de kerk moesten gehoorzamen. Knox antwoordde: sUw wil is niet verstandig Mevrouw; ook zal door uwe meening de hoer van Rome nooit tot de kerk van Christus gemaakt kunnen worden, maar ik bid God, dat gij voor het welzijn van Schotland zoo gezegend moogt zijn als Debora voor Israël immer is geweest.quot; Beiden scheidden onbevredigd en toen een der kamerheeren zich over de onbevreesdheid van Knox verwonderde, zeide deze: »Hoe ! zou het bevallige gelaat eener dame mij kunnen verschrikken? Ik heb vele gramstorige mannen in het aangezicht gezien zonder verschrikt te worden.quot; Knox verklaarde destijds aan eenen vriend: sVan nu af is het hof voor mij dood. gelijk ik voor het hof dood ben.quot; Later nog eens weder tot de koningin geroepen, omdat hij hare zeden op den kansel bestraft en haar bij Izébel vergeleken had, voegde zij hem toe, dat geen vorst ooit zoo was behandeld geworden als zij. Onder hevige gemoeds-aandoeningen sprak zij, in tranen uitbarstende: jgt;Ik zweer bij God, dat ik eenmaal zal gewroken worden.quot; Knox liet haar eenige oogen-blikken, om tot bedaren te komen, en zeide toen, dat hij nimmer vermaak schiep in het verdriet van eenig schepsel, veelmin nog in de tranen der koningin, maar dat hij haar toch nog veel liever wilde zien weenen, dan zijn geweten te kwetsen en zijn land te verraden. Dit woord, eu dat hij haar had zien weenen, kon Maria Knox nimmer vergeven. Maar de hervormer had zich in haar ook niet vergist, want hoe hij zijne stem ook verhief, het ijdele en dartele hofleven werd er niet door veranderd. Zij had door hare misdadige hartstochten weidra de genegenheid haars volks geheel verloren en verwekte daardoor een burgeroorlog waarin de adel tegen haar opstond, die haar vervallen verklaarde van den troon. Na onderscheidene nederlagen gevangen genomen, wist zij naar Elizabeth in Engeland te ontsnappen, maar moest daar nog haar hoofd laten op het schavot.
Knox stierf in vrede; hij had reeds lang, gelijk een wachter naar den morgen, naar den dood uitgezien. Den 9\'icn November 1572 liet de door eene beroerte verlamde grijsaard zich voor de laatste maal naar de kerk dragen, stelde zijn opvolger aan de gemeente voor, bezwoer haar in dit plechtig oogenblik om zich vast te houden aan God en zijn Woord, en betuigde de gemeente als in de tegenwoordigheid Gods, dat hij steeds haar heil bevorderd, en niet zijne eer,
289
DE HERVORMING IN IERLAND.
maar de eer van Christus gezocht had. Onder veel tranen werd dit afscheid aangehoord. Op zijnen stok leunende , waggelde de groote hervormer naar zijn huis, vergezeld van de weenende gemeente, die hij nogmaals zijnen zegen gaf. Knox had nu weldra den strijd volbracht en stierf den 24quot;quot; November 1572. Toen zijn lijk naar het kerkhof gebracht werd, volgde eene groote menigte volks. Bij het neerlaten der kist in het graf, riep de heer Morton uit: »Hier ligt de man, die nooit voor eens menschen aangezicht vreesde,quot; en zoo dit ooit van een mensch gezegd mocht worden, dan was het zeker van Knox.
Ierland beslaat in de geschiedenis eene treurige bladzijde, want de tegenwoordige gesteldheid van dit land bewijst nog, welke heillooze gevolgen een opgedrongen godsdienst kan veroorzaken. Ierland heeft anders een schoon verleden op godsdienstig gebied, want het was somtijds de bakermat van zendelingen, die in verschillende oorden van Europa, inzonderheid ook in ons vaderland, met vrucht het Evangelie hebben verkondigd. Tot aan de twaalfde eeuw, het tijdperk waarin geheel Engeland zich ootmoedig aan den paus onderwierp en het bijgeloof overal huldigde, wilden de Ieren van geene slaafsche onderdanigheid aan den bisschop van Rome weten. Door een eigen vorstenhuis geregeerd, was het niet gelijk thans aan de kroon van Engeland onderworpen, maar een vrije, onafhankelijke staat, waarin kunsten en wetenschappen een hoogen trap van bloei hadden bereikt, allenvege welvaart heerschte, en de tegenwoordige armoede der Ieren ten eenenmale onbekend was.
De paus had het reeds lang met leede oogen aangezien , dat dit rijk zich niet veel aan zijn vaderlijk gezag stoorde, waarom hij, bij \'t klimmen zijner macht naar middelen omzag, om de kerk aldaar geheel van zich afhankelijk te maken. De door hem verkondigde leer, dat koningen en kronen aan den stoel van Rome onderworpen waren, bevatte natuurlijk ook, dat de paus de eerste kon aanstellen en de laatste wegschenken, gelijk hij wilde, en zoo gebeurde het in de twaalfde eeuw, dat hij het hem ongehoorzame Ierland aan Hendrik II, koning van Engeland, ten geschenke gaf. Hendrik had reeds lang begeerige oogen op dit land geslagen en was verblijd over deze beschikking van den paus, maar kon bijna niet gelooven, dat hij nu maar met een leger de regeering aldaar kon verdrijven en zich het gansche land mocht toeëigenen. De heilige vader gaf hem daar verlof
290
DE HERVORMING INquot; IERLAND.
toe onder beding, dat hij zijn best moest doen, om de inwoners tot getrouwe zonen der kerk te vormen. Hendrik kweet zich naar vermogen van zijne taak, eigende zich Ierland toe en was slim genoeg om het den Ieren zoo smakelijk mogelijk te maken, waardoor het met der tijd gelukte , dat zij zich geheel aan het vaderlijk gezag van den paus overgaven. Eenige eeuwen had deze toestand geduurd, toen Hendrik VIII, door zijn gruwelijk leven met den paus in onmin geraakt, zich op dezen zocht te wreken, door ook de lersche kerk met geweld van Rome af te scheiden. De kloosters werden gesloopt, de monniken en nonnen verdreven , de kerken van hare altaren en sieraden beroofd, terwijl aan den koning, in plaats van den paus, gehoorzaamheid moest gezworen worden. Met deze rampzalige middelen waren de Ieren echter geenszins gediend. De Roomsche stoel bleef ook niet achterwege de geestelijkheid in Ierland in \'t geheim op te zetten, waarbij de oude veete. het verlies der nationaliteit, bij vernieuwing werd opgehaald, doch nu alleen op rekening van Enge-lands vorstenhuis gesteld. Vurig was de haat, dien de Ieren nu hunnen verdrukkers toedroegen, en die met des te meer geweld, om de nieuwe orde van zaken in te voeren. beantwoord werd. Immers de Engelschen bedekten ook toen reeds hunne hebzucht met te beweren op grond van het O. Testament, dat Ierland volgens het recht der verovering hun even goed toekwam als Kanaan aan de Israëlieten. Vandaar wellicht ook dat de Ieren van het vrije gemeenschappelijke grondbezit werden beroofd door het in een koninklijk leen te veranderen, tot het ten leste ih de handen van enkele rijke Engelschen kwam, terwijl zich een vreemde Protestantsche hierarchie van de lersche kerkegoederen meester maakte.
Onder de regeering van koning Eduard werd er de Engelsche liturgie ingevoerd, maar er werd niet of weinig gedacht om de Ieren met het Evangelie der genade bekend te maken , waaruit alle hervorming zijn oorsprong moet nemen, en toen kort daarna de Roomschgezinde Maria den troon beklom , schudden de Ieren het juk af, dat zij zoo verfoeiden, huldigden-in haar den verdediger huns geloofs en beraamden nu op hunne beurt maatregelen, om de zich daar bevindende ketters uit te roeien; waarin zij echter gelukkig niet konden slagen. Onder de regeering van Elizabeth keerden de zaken weer om. De staatsambten werden door de protestanten bekleed en de katholieken buitengesloten\', de monniken verjaagd en de kloosters opgeheven. Anglikaansche bisschoppen en geestelijken werden in Ierland gevestigd, die er de staatskerk beschermden, terwijl alle andersdenkenden verdrukkingen hadden te ondergaan. Hoe jammer, dat men dit volk het woord Gods niet had gegeven, en dat er niet beter voor vrome leeraars en de opvoeding der jeugd
291
DER IEREN VERZET TEGEN DE HERVORMING.
292
was gezorgd. Koude uitwendige vormen zonder geest of leven zouden met geweld opgedrongen worden. Het behoeft ons niet te verwonderen, dat de Ieren er geen lust in hadden, want daar zij gehecht waren aan hunnen godsdienst en aan hunne aloude gewoonten , konden deze vormen geenszins hun hart bevredigen. Dus kon de hervorming in Ierland geen wortel vatten. De in het land wonende Protestanten waren bijna allen Engelschen of Schotten. De Ieren zelf bleven op enkele uitzonderingen na den paus zeer getrouw, en wachtten op eene geschikte gelegenheid om het gehate juk af te schudden. In 1641 brak een samenzwering uit. Alle voorbereidingen waren in \'t geheim gemaakt, doch haar openbaar worden werd gekenmerkt door een bloedbad, dat al dadelijk onder de Protestanten werd aangericht terwijl hunne moordenaars zich hun vermogen toeeigenden. De stadLurgan, waar vele Protestanten woonden, had zich op uitdrukkelijke voorwaarde van levensbehoud aan de saamgezworenen overgegeven, maar haar wachtte een ontzettend lot. De Roomschen hielden geen woord en nu werden al de inwoners trouweloos afgemaakt, welk bloedig tooneel zich ook tot de omliggende dorpen uitstrekte. In de aangrenzende provinciën ging men met gelijke wreedheid te werk. Menigmalen sloot men de vervolgden in een huis op, waarna het in brand gestoken werd, of men dreef hen bij hoopen in den vloed en gaf hen aan de golven prijs. lersche priesters spoorden tot iedere wreedheid aan en ook de paus bleef niet achter, maar schreef aan de geloovigen een brief, waarin den vervolgers vollen aflaat van al hunne zonden geschonken werd. Daarom was het niet te verwonderen, dat de afschuwelijkste wreedheden gepleegd werden, waarbij de vrouwen de zachtere aandoeningen der natuur en van haar geslacht geheel vergaten; ja zelfs kinderen grepen naar den dolk tegen de weerlooze gevangenen. Vol euvelmoed rukte de Roomsche bende zelfs op Dublin los, overal de sporen harer gruwelen achterlatende. Gelukkig was nu de Engelsche krijgsmacht verschenen, waardoor verder bloedvergieten gestuit werd. Dit was de treurige afloop eener kwalijk begonnen hervorming in Ierland, waardoor 100,000, en volgens anderen, zelfs 200 ,000 menschen zijn omgekomen en die bij het lersche volk bovendien een wrok heeft nagelaten, zoowel tegen de Engelsche overheersching als tegen het Protestantisme, die in onzen tijd, hoevele middelen daartoe ook aangewend zijn, nog niet is uitgewischt geworden, en de latere pogingen tot verbreiding van het Evangelie onder de Ieren aller-wege schier onmogelijk heeft gemaakt.
de independenten.
Godsdiensttwisten in Engeland en Schotland.
Het was er ver af, dat het Protestantisme in Engeland en Schotland bevestigd werd onder het suizen van een zachte stilte. Geduchte stormen niet buiten maar binnen de kerk braken uit, waardoor het eene lange reeks van jaren twijfelachtig was, wat toch van de hervorming zou worden: immers een rijk, dat tegen zich zelf verdeeld is, kan niet bestaan. Bij den blik op de hervormingsgeschiedenis van deze landen vinden wij ook hier het verschijnsel, dat zich in andere streken voordeed: meer een vooropzetten en hervormen van leer dan wel van leven en dit moest, wegens het groot verschil der meeningen, wel jammerlijke gevolgen hebben; want daar, waar men allereerst zelf hervormd is van hart door den H. Geest, waar men de levensgemeenschap met God door den Heiland kent en geniet, daar is men het eens in de levensvragen, waarbij al het andere op den achtergrond treedt; doch waar dit levensbeginsel gemist wordt, daar onbreekt nog eigenlijk alles en is overeenstemming in leer en kerkvorm, indien ook al mogelijk, toch van weinig beteekenis, het is een huis op een zandgrond gebouwd. De geschiedenis der Hervormde kerk van Engeland en Schotland doet ons zien dat, indien er meer leven des geloofs geweest ware, er ook meer eenheid in leer en kerkvorm zou gevonden zijn. Had men meer de kracht der woorden gevoeld: »wat hebt gij, dat-gij niet ontvangen hebt?quot; men ware minder hard en meer verdraagzaam jegens de tegenpartij geweest.
De strenge bepalingen onder de regeering van Elizabeth brachten slechts verbittering voort; de bepalingen der Uniformiteitsacte, waarbij straffen en verbanningen uitgesproken werden tegen allen, die weigerden zich aan de bisschoppelijke kerk te onderwerpen, waren geenszins uit Gods Woord geput, en juist geschikt om de Presbyterianen in kracht te doen toenemen. In 1581 werden ook deze verdeeld Door Robert Brown en Johannes Robinson werd uit hen eene nieuwe partij gesticht, Independenten of Congregationalisten geheeten. Dezen verwierpen het Anglikaansche leerbegrip der Kerk en beweerden, dat elke gemeente onafhankelijk en zelfstandig moest wezen, en noch aan een opperhoofd, noch aan eene synode onderworpen behoorde te zijn. Eene andere ontstane partij, Levellers geheeten, wilde nog verder gaan en de kerkelijke gelijkheid ook tot de gelijkheid van rechten en vermogen uitstrekken. Deze partijen waren gedurig tegen elkander in strijd. De Independenten werden, vooral ook omdat zij sterktegen het koninklijk gezag ijverden, vervolgd en op de vlucht gedreven,
293
het covenant.
zoodat velen hunner zich in Nederland en Noord-Amerika vestigden en daar onderscheidene gemeenten stichtten.
Maar deze twisten waren nog van weinig beteekenis hij hetgeen onder eene latere regeering zoude gebeuren; want schoon nu reeds de macht der Puriteinen met den dag vermeerderde, toch was hunne hoop inzonderheid op de hulp van den koning van Schotland gevestigd. Daar regeerde de zoon van de ongelukkige Maria Stuart onder den naam van Jacobus VI, die eene streng puriteinsche opvoeding had genoten. Elizabeth van Engeland was in 1603 kinderloos gestorven; Jacobus was haar erfgenaam en trad in Engeland als Jacobus I op, zoodat hij dus drie rijken, (Engeland, Schotland en Ierland) onder eenen scepter vereenigde. De Puriteinen werden echter met hem teleurgesteld, want hij gevoelde geene genegenheid voor eene kerk, waarin hij door dwang gekomen en niet zonder hardheid opgevoed was. Weldra viel het in het oog, dat hij den Puriteinen niet genegen was; ja het duurde niet lang of de Anglikaansche kerk zegevierde en de Presbyterianen werden als eene onkerkelijke sekte overal vervolgd. Bovendien gaf de koning blijken van eene zekere genegenheid voor de Katholieken, onder voorwaarde, dat zij het absoluut koningschap erkenden en beleden te geiooven, dat de paus geen vorsten kon afzetten. De Jezuïeten hadden hem echter een vreeslijken ondergang bereid. Zij wilden (1605) het parlement in de lucht laten vliegen, welke toeleg bekend is onder den naam van het buskruitverraad. Dit gruwelstuk werd echter nog tijdig ontdekt, had onderscheidene rechtsplegingen ten gevolge, en vervulde het volk met angst en vrees. Jacobus liet het rijk na zijnen dood over aan zijn zoon Karel I, (1625) die , gehuwd met de dochter van Hendrik IV van Frankrijk, ook daardoor veel ergernis verwekte , terwijl hij overigens ook niet in staat was om de gemoederen tot rust te brengen. Aangezet door zijne Roomsche gemalin , liet hij de Puriteinen nu nog meer verdrukken en in de Anglikaansche kerk vele Roomsche gebruiken wederinvoeren. Daarbij was Karei dwaas genoeg om den Anglikaanschen kerkvorm met geweld in Schotland te willen invoeren, ofschoon men daar de Engelsche liturgie voor Eaals-dienst hield en deswege verfoeide. Dit had ten gevolge, dat de Schotten in 1638 een verbond sloten, het Covenant genaamd, ter handhaving van den waren godsdienst en de vrijheden des rijks, want ook deze laatste had de koning aangetast. Hierdoor ontving de godsdienststrijd tevens een staatkundig aanzien. De koning aangezet door den aartsbisschop Laud van Canterbury, dacht eraan om de Schotten met wapengeweld ten onder te brengen, waartoe door graaf Strafford reeds krijgsvolk werd aangeworven. De Roomschgezinden in Ierland, vertrouwende op \'s konings gezindheid dachten , dat nu voor hen de dag der wrake was aangebroken, waardoor zij al vast maar begonnen waren met een
294
olivier cromwell.
bloedbad onder de Protestanten aan te richten. Maar het geld, dat Karei voor zijn wapengeweld noodig had, moest door het parlement worden toegestaan, en dit lichaam waarin het puriteinisme sterk vertegenwoordigd was, was ontevreden op den koning, omdat hij gewoon was maar zonder parlement te regeeren. Terwijl men in Schotland naar de wapens greep tegen den koning, hun verdrukker, waardoor de Puriteinen aldaar tot de O. Testamentische geringschatting van het wereldsche koningschap waren gekomen, kwam het parlement in 1640 bijeen; maar in plaats van den koning gelden toe te staan, werd hij in staat van beschuldiging gesteld, van zijne waardigheid vervallen verklaard en gevangen genomen. Het parlement benoemde daarop eenige voorname godgeleerden, ten einde over de kerkelijke geschillen te beraadslagen. Deze zoogenaamde Westminstersche synode kwam ten slotte overeen in de Puriteinsche liturgie, de presbyteriaansche kerkordening en in de Calvinistische geloofsbelijdenis. Deze besluiten (Westminster Standards) werden in Schotland volledig ingevoerd , maar ondervonden in Engeland moeilijkheden.
Graaf Strafford en de aartsbisschop Laud werden beiden na een langdurig rechtsgeding van verraad beschuldigd en lieten hun leven op het schavot. De ongelukkige Karei, die van zijnen vader diens karakter maar ook de haat des volks, vooral der Independenten, erfde, werd van verraad beschuldigd en ook over hem werd het doodvonnis uitgesproken. De koning, zich zijne schuld niet bewust, hoorde dit doodvonnis met stille gelatenheid aan. Op zijn sterfdag nam hij kalm en gerust een teeder afscheid van zijne kinderen en toonde in zijn dood grooter te zijn dan gedurende geheel zijn leven. Onderworpen aan den wil van God, beklom hij den 3o5tCQ Jan. 1649 onverschrokken het schavot, betuigde daar voor het volk zijne onschuld, vergaf allen die tegen hem misdaan hadden en legde moedig zijn hoofd op het blok, nadat hij gezegd had: »Ik sterf als Christen in het geloof der Engelsche kerk gelijk het ons van de vaderen overgeleverd is.quot;
Olivier Cromwell (I 1658) gelukte het, nadat Karei als offer gevallen was, de revolutie te bedwingen. Daaraan had hij zijne verheffing te danken tot protector over het vereenigd koninkrijk. Hij heerschte met onbeperkt gezag, onderdrukte de Roomsche partij, maar gaf als Independent aan de Presbyterianen de meest mogelijke vrijheid. Cromwell, die de hem aangeboden koningskroon weigerde, is verschillend beoordeeld geworden; door velen in een ongunstig licht geplaatst, heeft een in onze dagen meer onpartijdig onderzoek in hem een groot maar miskend man ontdekt. Cromwells godsdienstige overtuiging mag alleen beoordeeld worden naar den tijd waarin hij leefde. Hij was een man met scherpen blik, en zijne regeering kenmerkte zich door ongekenden voorspoed.
295
DE BOURBONS.
Frankrijk , het land waar eens de geloofsmoed en de lijdzaamheid der christenen van Lyon en Vienne in eene Blandina en anderen de wereld verbaasde, was ook het land, waar zich ten tijde der hervorming een nieuw leven ontwikkelde, \'t welk , gelijk aan dat der vroegere eeuwen, het schitterendst uitblonk in den dood. Reeds in het jaar 1521 waren er, behalve de Waldenzen, Evangelische gemeenten in Frankrijk, dus vóór den tijd, dat de leer en schriften der hervormers er veel bekend konden zijn. Wie daar al geplant en nat gemaakt heeft, is niet wel te zeggen, doch het blijkt uit de vruchten des geloofs, d?!: het een werk Gods is geweest. Maar ook daarom werd het door de duisternis te vinniger vervolgd, en is er in geen land, Nederland uitgezonderd, de hervorming bloediger bestreden dan in Frankrijk.
296
De leer van Luther werd in Frankrijk spoedig bekend. In 1521 liet reeds de Sorbonne (theol. faculteit der Parijsche universiteit) Luthers geschriften verbranden, maar dit schrikte den hoogleeraar Lefèbre niet af om het zuiver Evangelie te verkondigen. Velen zijner leerlingen, onder anderen ook Farel, traden later als hervormers op. Hij ook was de eerste, die in Frankrijk den Bijbel vertaalde , welke in 1530 te Antwerpen werd gedrukt. Lefèbre ontsnapte aan den brandstapel door een tijdige vlucht. In andere steden van Frankrijk werkten andere mannen met zegen aan de hervorming, onder wier belijders al spoedig aanzienlijke personen werden gevonden. Uit de koninklijke familie der Bourbons was Renata, dochter van Lodewijk XII , eene aanhangster der Hugenooten i) alsook Margaretha van Navarre en zuster van koning Frans I, die haar hof openstelde voor van elders verdrevene protestanten en die door hare gevoelvolle godsdienstige gedichten de blijken heeft gegeven van innige godsvrucht. Koning Frans I was zelf ook niet afkeerig van hervorming, waartoe hij zelfs Melanchthon had weten te winnen, maar Luther doorzag den vorst, die terwijl hij in Duitschland de hervorming scheen te begunstigen, in Frankrijk de protestanten liet verbranden, omdat dezen het waagden de schaamteloos gepleegde ondeugden aan \'t hof te veroordeelen. Frans vond nog een andere gelegenheid tot vervolgen. De Hugenooten meenden, dat een door Farel opgesteld geschrift tegen de Roomsche dwalingen, meer bepaald de mis, een uitstekend middel kon zijn om de Roomsche kerk in Frankrijk een gevoeligen slag toe te
1) Zoo werden de Protestanten in Frankrijk genoemd. Er zijn vele gissingen gemankt, waarvan deze naam afgeleid zou zijn: waarschijnlijk komt het van het Daitsche Eidgenoszen, Eedgenooten, doch met zekerheid is daarvan niets bekend.
edict van chateaubriant.
brengen. In den vorm van een plakkaat werd het in den nacht door heel Frankrijk aangeplakt; zelfs was het door een der hofbeambten binnen het paleis aan de deur van \'s konings kabinet gehecht. Verontwaardigd over den hoon, hem zeiven en het heilig sacrament aangedaan, besloot Frans deze daad bloedig te wreken en stelde, tot afwering van den toorn Gods over dit gruwelstuk een plechtig ver-zoeningsfeest voor den staat in. Het beeld der heilige Genoveva, de beschermheilige van Parijs, tot wien men zich in den grootsten nood wendde, werd in feestelijken optocht rondgedragen. De koning zelf nam met zijne kinderen te voet en blootshoofds, met kaarsen in de hand, aan de plechtigheid deel, en om de vertoornde Godheid te zekerder te verzoenen, werden op hetzelfde oogenblik tweeëndertig ketters onder velerlei martelingen verbrand. Van nu af woedde de vervolging in alle provinciën.
Frans I werd in 1547 voor hooger Rechter opgeroepen, in een tijd, dat door geheel Frankrijk de christenen naar de brandstapels werden gesleurd, terwijl men, om hun het spreken te beletten, hunne tong doorboorde en hen op allerhande wijze martelde. Zijn zoon Hendrik II liet evenmin veel goeds van zich verwachten. Hij begon zijne regeering met een intocht in Parijs, bij welke gelegenheid hij den inwoners, bij de andere feesten, ook het genot verschafte, dat eenige hunner medeburgers werden verbrand, die hij, als ging hij naar een feest, ook zelf wilde zien om zich aan de smarten dezer veroordeelden te kunnen verlustigen. En om dit schouwspel meerderen luister bij te zetten, waren de martelaren aan wipgalgen gehangen, waarmede men hen bij afwisseling kon opheffen, nadat men ze in een vreeselijk vuur had gedompeld. Zijn vader had hem uit staatkunde Katharina de Medicis tot vrouw gegeven, een gruwelijk schepsel gelijk we later zien zullen , zoo als er gelukkig maar weinigen de aarde hebben betreden. Vier van hare zonen behoorden mede tot die monsters, waarvan de geschiedenis van Frankrijk met afgrijzen spreekt. De koning werd daarenboven nog aangehitst door zijne minnares Diane de Poitiers. Dientengevolge trachtte Hendrik de ketters op stelselmatige wijze uit te roeien, waarvan het zoogenoemde edict van Chateaubriant een gevolg was, \'t welk het rondventen en verspreiden van kettersche boeken benevens alle gesprekken over geloofszaken verbood, en het derde deel van de bezittingen van eiken ketter toezeide aan dengene, die hem verraadde. Maar hoe meer men pogingen ter uitroeiing aanwendde, des te meer stonden allerwege mannen op, die de hervorming waren toegedaan, en daaronder behoorden de aanzienlijkste personen des lands. Het parlement zelfs was verdacht ketters onder zijne leden te tellen. Deze meening was ook niet ongegrond, want toen de koning eens eene zitting bijwoonde, legde het lid Anne du Bourg eene
297
katharia de medici.
298
vrijmoedige belijdenis der waarheid af, hield den koning het onrechtvaardige voor oogen van menscheu om te brengen die niet ophielden voor hem te bidden, terwijl men echtbreuk en de meest zedelooze dingen aan het hof ongemoeid liet. Dit was den koning te veel gezegd , en hij verheugde zich reeds dü Bourg eerlang als een onverschrokken ketter naar den brandstapel te zien voeren. De dood maakte echter een eind aan zijn leven en zijn woeden tegen den Heer (1559). Zijn opvolger Frans 11 scheen tot zachtere maatregelen geneigd; maar het gelukte Rome, dat over du Bourg het doodvonnis werd uitgesproken. Hij beklom kalm en gerust het schavot en zijn dood, zegt een geschiedschrijver, werkte meer op de gemoederen der menschen dan honderd predikers met hunne predikatiën, want tegen twee, die men ter dood bracht, stonden al spoedig honderd andere belijders op. In weerwil der vervolgingen zetten de hervormden, die in dezen tijd wel op een millioen geschat werden in omstreeks 1200 gemeenten, hun werk in stilte voort. Zelfs in het jaar 1559 in \'t welk du Bourg was omgebracht, kwam op voorstel van den Parijschen predikant Antoine de Chandieu eene synode bijeen, op welke, geheel in den geest van Calvijn, eene geloofsbelijdenis en voorschriften voor de Evangelische kerketucht werden vervaardigd. Van die synode, temidden der meest dreigende doodsgevaren te Parijs gehouden, dagteekent het bestaan der Hervormde kerk in Frankrijk. De Bourbons, Lodewijk prins van Condé en Hendrik, prins van Navarre, sloten zich met den vromen admiraal Coligny benevens vele aanzienlijke personen bij de hervormden aan, die daardoor een staatkundig aanzien verkregen. Daartegenover stond de roomschgezinde partij met de hertogen van Guise aan het hoofd, waarvan Karel, kardinaal van Lotharingen, een der grootste vervolgers der hervormden was. Frans II was gehuwd met Maria Stuart, die wij in de hervormingsgeschiedenis van Schotland hebben leeren kennen. Terwijl beiden jong en onervaren waren, kon nu de beruchte moeder des konings, Katharina, aan hare heerschzucht bot vieren en regeerde eigenlijk in zijnen naam. Frans stierf reeds in het volgende jaar (1560), doch nu kreeg Katharina de handen geheel vrij, want het regentschap werd haar opgedragen gedurende de min-derjamgheid van Karel IX. Van de omstandigheid, dat de beide staatspartijen over het regentschap aan het twisten waren, maakte zij gebruik tot bevestiging harer heerschappij. Om de machtige partij der Guisen te verzwakken, begunstigde zij de Bourbons en met dezen de hervorming, die haar evenwel geheel onverschillig was. Want het was haar om het even of de Hugenooten dan wel de Katholieken zegevierden, of men, zoo als zij zeide , God in het Fransch of in het Latijn aanriep. Door deze omstandigheid genoten de Hugenooten een tijd lang eenige rust, vooral ook door de onvermoeide pogingen van
godsdienstoorlog.
den kanselier Michaël de l\'Hópital, die, hoewel hij zich niet bij de hervormden aansloot, de vrijheid van geweten met kracht verdedigde, waarin hij velen zijner tijdgenooten ver vooruit was. sNiet door geweld,quot; was zijne grondstelling, »laten de meeningen zich veranderen , maar alleen door gebed en overtuiging.quot; Door zijn beleid werden vele gevangen Hugenooten ontslagen en eenige vrijheden voor de hervormden verkregen, doch ook tegelijkertijd strafbepalingen tegen het vernielen van beelden en altaren in de kerken gemaakt, \'t geen ons doet begrijpen, dat dit mede in Frankrijk had plaats gevonden. Door bemiddeling van den admiraal Colign.y, l\'Hópital en de koningin werd eene bijeenkomst te Poissy gehouden (1561), in welke beza het nieuwe geloof, ten aanhoore van het geheele hof, treffend verdedigde. Het volgende jaar werd aan de Hugenooten het recht verleend om behalve in de steden in het openbaar godsdienstoefeningen te mogen houden. Dit had treurige gevolgen, want terwijl de Hugenooten later in het stadje Vassy ter godsdienstoefening vergaderd waren, liet de hertog de Guise hen door zijne soldaten verraderlijk overvallen, waarbij een dertigtal vermoord en velen gekwetst werden. Deze schandelijke daad was voor de pausgezinden het sein tot een vreeselijken moord op de hervormden in de andere deelen des lands. Zehbehoud deed de Hugenooten de wapenen tot hunne verdediging grijpen en nu was in geheel Frankrijk weldra de burger- en godsdienstoorlog uitgebarsten. Condé, Coligny en andere aanzienlijke Protestanten riepen hunne geloofsgenooten te wapen voor de zaak van den godsdienst en verzamelden een leger, voor een groot deel uit Duit-schers en Engelschen bestaande. De Katholieke partij werd gesteund met Spaansche en Pauselijke hulptroepen. Piet kwam tot gruwelijke tooneelen, waarin de banden des bloeds werden verscheurd, waarin de vader woedde tegen den zoon en de zoon tegen den vader. Tot driemaal toe werd een vrede gesloten, doch telkens weer verbroken, zoodat de strijd op nieuw ontbrandde. Eindelijk bood de tegenpartij de Hugenooten op het onverwachtst den vrede aan, die te St. Germain in het jaar 1570 tot stand kwam, waarbij aan de Protestanten vrijheid van geweten en vrije uitoefening van hunnen godsdienst in alle plaatsen, uitgenomen Parijs en vier andere steden, benevens staatkundige gelijkheid werd verleend, terwijl eenige vestingen tot onderpand werden gegeven.
Men zou met betrekking tot dezen vrede met recht mogen vragen: wat was toch wel de reden van de inschikkelijkheid der Roomschgezinde partij ? Een antwoord op deze vraag geeft de volgende geschiedenis. Katharina was reeds voor lang met haren zoon , Karei, naar Bayohne gegaan en had daar met de koningin van Spanje eene bijeenkomst gehad , waartoe de beruchte Alva mede langs een geheimen trap was toegelaten. In dit geheim komplot was tot het uitroeien der ketters besloten, en
299
huwelijksplannen.
Alva gaf den raad, zich eerst van de Protestantsche hoofden meester te maken; want, zeide hij; „De kop van een enkelen zalm weegt tegen 10,000 kikvorschen in de moerassen op.quot; Dit plan tot uitroeiing der ketters was wel niet dadelijk uit te voeren, maar vergeten werd het daarom niet. Er werd in alle stilte eene huwelijksverbintenis op touw gezet tusschen den protestantschen Hendrik, koning van Navarre, en Margaretha , zuster van koning Karei IX. Dit huwelijk zou een onderpand zijn der verzoening en van den gesloten vrede. Nu scheen er voor de Hugenooten na langdurigen storm eene vriendelijke ster aan den helderen hemel op te gaan. Karei zelf gaf blijken, dat hij de verdrukking der Protestanten afkeurde en protesteerde zelfs door zijn gezant aan het hof te Madrid tegen de wreedheden van Alva in de Nederlanden. De paus, koning Filips van Spanje en ook zelfs Katharina verzetten zich krachtig tegen het voorgenomen huwelijk, dat echter doorgedreven werd, naar men meende, door allen, die aan het geschokte rijk vrede en rust wilden teruggeven. De Hugenooten dankten den hemel voor den gunsrigen dageraad, die was aangebroken , en niemand kon vermoeden, dat eene ontzettende gebeurtenis zoo .spoedig op handen kon zijn. Alleen Hendriks moeder, de godvruchtige Johanna , ging niet zonder bezorgdheid, vooral voor haar zoon, dit huwelijk te gemoet. Door Katharina, ter mede regeling der bruiloft zooals het heette, aan het hof genoodigd, schreef zij van daar haren zoon een brief, waarin zij hem met moederlijke teederheid op de vele gevaren wees, welke hem door dit huwelijk te wachten stonden. De met den dag klimmende bezorgdheid van Johanna, kon aan het sluwe oog van Katharina niet ontgaan, die, opdat hare plannen door Johanna in de uitvoering niet belemmerd zouden worden, besloot deze vrome vrouw eerst uit den weg te ruimen. Johanna stierf even voor het huwelijk, zoo als later ontdekt werd aan vergif. Hendrik was over den dood zijner moeder zeer bedroefd, zoodat het huwelijk uitgesteld moest worden tot den i8\'ien Augustus 1572. Alle hervormde edellieden waren bij gelegenheid van het huwelijk van hun geloofsgenoot naar Parijs genoodigd en verschenen zonder eenigen argwaan. De feesten zouden schitterend zijn en de Hugenooten werden allen met groote vriendelijkheid ontvangen; de admiraal Coligny scheen zelfs in de bijzondere gunst van den koning te deelen. Die ongelukkigen! Hunne vijanden met Katharina aan het hoofd, hadden in hun raad allen, met uitzondering van Hendrik en zijn broeder, den dood gezworen, waarin Karei, aangezet door zijne moeder, eindelijk toestemde, onder voorwaarde, dat er dan geen enkele Hugenoot moest overblijven, die hem den moord kon verwijten.
In den Bartholomeusnacht van den 235tcn op den 24stc,, Augustus , 1572 werd even na middernacht door een pistoolschot en het gelui
300
DE BARTHOLOMEUSNACHT.
301
der klok van het paleis het teeken tot den aanval gegeven. Binnen weinige oogenblikken waren de saamgezworenen bijeen om met een witten band om den arm en een wit kruis op den hoed als herken-ningsteeken, zich voort te spoeden ten einde de slapende Hugenooten te vermoorden. De koning weifelde nog in de laatste oogenblikken, maar de gruwelijke Katharina sprak hem moed in, zeggende: sMijn zoon! wees mannelijk en sterk in dit oogenblik.quot; Bleek als een doode riep Karei nog een bode om Coligny te redden , maar zijne moeder zeide: »Het is te laat, zijn hoofd zou het eerst vallen.quot; Dat was waar; want onder aanvoering van den hertog de Guise, was het vreeselijk bloedbad begonnen. De gewapende bende doorkruiste de stad. en bestormde de huizen der Hugenooten, waar velen in hun bed werden vermoord en eenigen zelfs over de daken der huizen werden vervolgd. De hertog de Guise had zich al dadelijk met cene bende naar het huis van Coligny begeven, die, niet wetende wat gruwel gepleegd werd, een zijner binnenkomende bedienden vroeg; »Wat is dit voor een alarm op straat?quot; »Mijnheer!quot; antwoordde deze ontsteld, iGod is het, die u opeischt!quot; sik versta u,quot; hernam de grijsaard die was opgestaan. »Vrienden! vlucht, doch ik beveel mij aan de barmhartigheid Gods.quot; — sin naam des koningsquot; stormden de moordenaars naar binnen, maakten de wacht af en braken de deur van Coligny\'s slaapvertrek open. sZijt gij Coligny?quot; riep de aanvoerder der binnengestormde bende tot den admiraal, die biddend leunde tegen den wand. Bedaard antwoordde hij zijn moordenaar: sja, ik ben het; doch gij moest eerbied voor mijne grijze haren hebben; maar doe wat gij wilt.quot; Op hetzelfde oogenblik stak hem de aanvoerder den dolk in de borst, waarna het lijk uit het venster naar beneden geworpen werd, waar de Guise met ongeduld zijn slachtoffer stond af te wachten. Nadat deze zich overtuigd had, dat het werkelijk Coligny was, werd het hoofd van den romp gescheiden, het lichaam door de straten gesleurd en eindelijk bij de beenen aan de galg gehangen. Verschrikkelijk had zich inmiddels de slachting uitgebreid. De haat en wraakzucht der Roomschgezinden kende geene grenzen meer. Vele Hugenooten werden door hunne eigene dienstboden verraden, en wienhet gelukte tot op de straat te ontkomen, werd ook daar afgemaakt, want zelfs Karei schoot van uit zijn paleis met eigene hand op de vluchtende slachtoffers, terwijl het moorden zoowel binnen als buiten het paleis werd voortgezet. De lijken werden in de Seine geworpen, die rood gekleurd werd van het bloed, dat door de straten liep en hoofdzakelijk over het plein van het Louvre, het paleis van den koning, in welks nabijheid men bijna alle Protestantsche edellieden bewogen had, hun verblijf te kiezen. Kinderen verworgden hunne speelmakkers en wanneer de woestelingen ook al in hunne blinde woede een
MOORD OP DE HUGENOOTEN.
Roomsche het leven benamen, dan troostte men zich, dat men de ziel te spoediger in den hemel had geholpen. Te midden van het gekerm der stervenden en het angstgeschrei der vluchtenden, en het woest getier der moordenaars, weergalmden heilige litaniën ter eere Gods en der heilige maagd. Een goudsmid beroemde er zich op, dat hij meer dan 500 Hugenooten met eigene hand geworgd had; en een ander, die met van bloed druipende handen de woedende menigte aanzette met te zeggen; sKomaan, nu maar frisch adergelaten!quot; beriep zich nog in zijn stervensuur bij zijne laatste biecht op deze heldendaden, als had hij er den hemel mee verdiend. Deze verregaande verblindheid verwondere ons niet, want paus Gregorius XIII liet op het vernemen van dit gruwelijk bloedbad van blijdschap de kanonnen lossen en een plechtig Te Deum voor het welslagen van het ombrengen der ketters aanheffen. En nog op den huidigen dag wordt te Rome in de geschilderde Sala Regia een fresco gezien, voorstellende de gezanten van den Franschen koning, den paus het hoofd van Coligny aanbiedende, waardoor de gedachtenis aan die gruwelijke moord is vereeuwigd.
Karei gaf nu zijn schoonbroeder Hendrik van Navarre en den prins van Condé de keus tusschen den dood, de bastille of de mis. Zij bezweken in de ure des gevaars en verloochenden hunnen Heer; doch nauwelijks in vrijheid gekomen, herriepen zij hunnen afval. Toen eindelijk het moorden binnen Parijs bedaard was, breidde de vervolging zich ook over de provinciën uit, zoodat in deze zoogenaamde Parijsche bloedbruiloft 40 a 50,000 Hugenooten jammerlijk waren omgebracht. Velen waren buitendien nog door de vlucht een anders wissen dood ontsnapt en vonden in andere landen een veilig toevluchtsoord. Gansch Europa en inzonderheid de Protestantsche landen beefden van schrik en droefheid op het vernemen dezer ontzettende gebeurtenis. Koningin Elizabeth van Engeland stortte er bittere tranen over en nam met haar gansche hof den rouw aan. De keurvorst Erederik III van de Palts, ontving den aan den moord medeplichtigen Hendrik van Anjou op zijnen doortocht naar Polen wel vriendelijk, doch bracht hem in de zaal der schilderijen en stelde hem daar voor het welgelijkend portret van Coligny. Hendrik wendde zijne oogen van dit beeld af, dat hem zijne gruwelen in herinnering bracht, maar Erederik zeide, terwijl hij de beeltenis met ontroering aanschouwde: 7.Dat was een groot man; nooit was een Eranschman met reiner ijver voor zijn vaderland bezield dan deze. In hem heeft Erankrijk veel verloren.quot;
Het moordtooneel had geene andere gevolgen , clan dat Erankrijk duizenden zijner beste onderdanen had verloren, dat er een altijddurende vlek op de geschiedenis van dit rijk geworpen was, hetwelk
302
godsdienstoorlog.
nu een lange reeks van Jaren, als een zichtbaar oordeel des Heeren, de schromelijkste verwarringen zou te gemoet gaan. Karei vond sedert dien noodlottigen nacht nergens meer rust voor zijne ziel, maar meende tot aan zijnen dood (1574) overal de schimmen der vermoorden om zich heen te zien. En toen de afschuwelijke Katharina de Medicis voor hooger Rechter werd opgeroepen, \\yas er niemand, die zich over haren dood bekommerde.
Karei werd door zijnen broeder Hexdrik III in de regeering opgevolgd. De Hugenooten hadden vol vertwijfeling ter zelfverdediging naar het zwaard gegrepen onder aanvoering van Hendrik van Navarre, die, het hof van Karei ontvlucht, zich weder aan het hoofd der Hugenooten had geplaatst. Hendrik III moest toegeven en er kwam doch slechts in naam, een godsdienstvrede tot stand. De Guisen, verbonden met Filips II van Spanje, sloten een verbond, de heilige ligue genaamd, met den moordenaar van Coligny, Hendrik de Guise aan het hoofd. Vandaar heette nu de burgerkrijg die der drie Hendriken. Er was voor Frankrijk een tijdperk van vreeselijke onrust, als de naweeën van den St. Bartholomeusnacht, aangebroken ^ waarvan wij alleen kunnen opmerken, dat koning Hendrik de dwinglandij van de heilige ligue moede, den kardinaal de Guise liet ombrengen, terwijl hij den dolk stiet in het hart van Hendrik de Guise, waardoor deze moordenaar het loon ontving op den moord aan Coligny volvoerd. Hendrik III had zich door dezen dubbelen moord in groot gevaar gebracht. Opgeruid door de priesters, welke den hemel beloofden aan ieder, die de aarde van dat monster zoude verlossen, stond zijn eigen volk tegen hem op, zoodat de ongelukkige koning naar zijn zwager Hendrik van Navarre vluchtte, maar daar door den dolk van eenen monnik werd omgebracht. Parijs was verheugd, dat de koning was vermoord: de moordenaar werd als een heilige vereerd en de priesters pasten op zijne moeder de woorden der Schrift toe: gt; Zalig de schoot, die u gedragen, en de borst, die u gezoogd heeft!quot;
Met den dood van Hendrik III waren de Valois\' uitgestorven j daardoor verviel de kroon aan Hendrik van Navarre, maar nu werd het nog niet beter; want deze was een renegaat, een ketter. De paus sprak den banvloek over hem uit en het volk wilde hem niet erkennen. Hij moest Frankrijk geheel veroveren en streed vijf jaren alleen tegen Parijs, den hoofdzetel der ligue. Hendrik bezweek in de ure der verzoeking, want toen hij zag, dat hij de Fransche kroon, die toch ook wel een mis waard was, alleen door tot de Roomsche kerk terug te keeren zou kunnen behouden, ging hij er toe over om zich in den schoot der Roomsche kerk te laten opnemen. (1590). Even als het uitroeien der ketters in den Bartholomeusnacht, te Rome was gevierd geworden,
303
304 het edict van nantes.
zoo werd ook over den terugkeer van dit verdoolde schaap groote vreugde betoond. Hendrik werd nu dadelijk in den Allerchriste-1 ij k s t e n koning herschapen , welken titel de gekroonde hoofden van Frankrijk sedert Chlodowich, den eersten Christenkoning der Franken, hadden gevoerd.
Hendriks weder toetreden tot de Roomsche kerk moet zeker voor een groot deel aan zijn raadsman Duplessis-Mornay worden toegeschreven. Deze, staatsman en theoloog te gelijk, droeg den bijnaam van Hugenooten-paus, die zeker dezen stap in het belang der Hugenooten noodig meende. Hendrik IV betoonde dan ook, dat hij na zijn overgang tot de Roomsche kerk, de Hugenooten oprecht genegen bleef. Dit bleek vooral, toen hij in 1598 eene wet uitvaardigde, bekend onder den naam van het onherroepelijk edict van Nantes, waarbij den Protestanten velerlei gelijkheid voor de wet, vrijheid om staatsambten te bekleeden, en gelijke rechten als de Roomschen werden toegestaan. Bovendien waren de Hugenooten in het bezit gesteld van acht versterkte steden , waaronder de vesting La Rochelle, als onderpand en waarborg voor de handhaving van het edict. Zoo scheen dan eindelijk de Protestantsche kerk, die de leer en kerkorde van Calvijn had aangenomen een betere toekomst te gemoet te gaan, maar dit was een weinig meer dan schijn.
Hendrik kon den argwaan van een groot deel der Roomsche belijders niet ontgaan, ja moest wellicht zijn rechtvaardigheid met zijn leven boeten, want hij werd door den monnik Ravaillac met een dolk vermoord (1610) , en met het leven des konings was ook de vrijheid der Protestanten weder verdwenen. Onder Lodewijk XIII begon de strijd op nieuw met de belegering en verovering van Rochelle. Gedurig in hunne rechten verkort, sloegen de Hugenooten eindelijk tot opstand over, maar kardinaal Richeleu ontwapende hen door zijnen krachtigen geest, doch handhaafde door het genade-edict van Nimes (1629) hunne kerkelijke rechten, volgens het edict van Nantes. Maar er zouden voor de Hugenooten nog donkerder dagen aanbreken, want toen Lodewijk. XIV aan het bewind kwam, meende hij zijn zondig en in wellust doorgebracht leven niet beter te kunnen goedmaken dan door het vervolgen en uitroeien der ketters.
De Grieksche geleerden, welke tijdens de verovering van Constanti-nopel naar Italië gevlucht waren, werden door de Medicis met open armen ontvangen. Paus Leo X(ti52i), uit dit huis afkomstig ontving
uernhardin occhino.
hen gaarne op het vaticaan, want hij was een man van klassieke beschaving en fijnen kunstzin maar ontbloot van belangstelling voor godsdienst en kerk. Daardoor en door de uitvinding der boekdrukkunst verkreeg de klassieke litteratuur in Italië een ongekende uitbreiding: maar daar vormde zich ook eene nieuwe richting, die in de geschiedenis het Humanisme is genaamd. Deze richting was gebouwd op den grondslag eener algemeene beschaving, waaruit voortvloeide, dat vele Humanisten zich los maakten van de kerk om zich te verdiepen in heidensche letterkunde en te eindigen met niet slechts het bijgeloof, maar ook het geloof te bespotten. In weerwil van eene heidensche wereldbeschouwing waren de Italiaansche hoogescholen wegens deze nieuwe richting zóo vermaard, dat dit onderwijs door de jongelingschap van alle landen werd gezocht. Gelukkig dat velen, \'ater in hun vaderland teruggekeerd, de heidensche bestanddeelen in het humanisme lieten varen, om het waarlijk goede dienstbaar te maken voor theologie, kerk en kerkhervorming. Door de Italiaansche Humanisten was tijdens de hervorming bij velen een geest in Italië ontwaakt, die alle belangstelling in het Christendom had verloren. Paus Leo X zou, naar men wil, zelfs gezegd hebben: sWelk voordeel ons de fabel van Christus heeft aangebracht is door alle eeuwen genoeg bekend.quot;
Het volk, dat de diep gezonken priesterregeering haatte, zag verlangend naar hervorming uit, en sloeg met groote belangstelling het werk van Luther in Duitschland gade. Ofschoon de hervorming in Italië geheel mislukte, begon zij er toch krachtig en Luthers werken waren er zóo in trek, dat Melanchthonaan den vorst van Anhalt kon schrijven: iGansche boekwinkels zijn van de laatste mis naar Italië gevoerd, niettegenstaande de paus nieuwe bevelen tegen ons uitgevaardigd heeft, maar de waarheid kan niet onderdrukt worden.quot; Hierbij kwam in 1530 Bruccioli\'s vertaling van het Nieuwe Testament in het Ita-liaansch, dat gretig ontvangen en wijd en zijd verspreid werd. Door het gedurig verkeer met vreemde krijgslieden, Duitschers en Zwitsers, die in de legers van Frans I en Karei V Italië bezochten, had de nieuwe leer mede een weg daarheen gevonden. Spoedig trof men vele hervormden in de Italiaansche steden aan en werden zij bovenal in Ferrara door de hertogin Este gastvrij ontvangen. Vooral ook had de hervorming aan de prediking van Bernhardin Occhino , generaal der Capucijnerorde, veel te danken. Te Lucca, Venetië en Napels werden, mede door zijne pogingen, Evangelische gemeenten gevestigd, totdat hij eerlang in zijn gezegenden arbeid werd gestoord en zijn leven alleen nog door een tijdige vlucht wist te redden. Onder de hervormers van Italië moet insgelijks Petrus Martyr gerekend worden , die met uitgebreiden zegen aan vele plaat-
20
305
petrus martyr.
306
sen arbeidde en hier en daar kleine gemeenten stichtte. Voor het kapittel zijner orde gedagvaard om zich te verantwoorden, en gewaarschuwd . dat het op zijn leven gemunt was, nam hij na rijp beraad de vlucht en diende de hervorming in Zwitserland. Het duurde niet lang of het pauselijk bestuur begon te vervolgen. Reeds in 1530 schreef paus Clemens VII: »Uit het ons toegezonden bericht hebben wij met leedwezen vernomen, dat in verscheidene streken van Italië de ketterij van Luther ook onder priesters en geestelijken in de kloosters zoozeer is ingeslopen, dat velen zelfs in hunne openbare prediking het volk met dit kwaad besmetten en den geloovigen Christen ergernis geven.Weldra waren door gansch Italië brandstapels en moordschavotten door de inquisitie opgericht. Mollio van Moltaltino - een monnik en ijverig Evangelieprediker, werd binnen Rome verbrand. Overal werden de hervormden te vuur en te zwaard vervolgd; de gevangenissen konden allen niet bevatten, hoewel er velen naar de galeien gezonden werden. In Venetië ontdeed men zich op heel eenvoudige wijze van de ketters. In het holle van den nacht haalde men hen uit de gevangenis en zette hen in eene gondel, die de Adriatische zee opvoer, waar men hen gebonden en met een zwaren steen aan de beenen in de diepte liet verzinken. Duizenden vluchtten naar andere landen en vonden daar een veilige wijkplaats. In Calabrië, waar zich vooral Waldenzen hadden gevestigd, werden de gruwelijkste moorden en martelingen in 1560 gepleegd. Er bestond eene gemeente van omstreeks 4000 zielen, die, uit de steden verdreven, zich in de wouden trachtten te verbergen , waar nog een gedeelte door het zwaard der soldaten werd afgemaakt en de anderen van honger en ellende omkwamen. Velen hadden de afschuwelijkste martelingen te ondergaan, zoodat het was. alsof de duivelsche geest, die eens een Nero had bezeten, in deze pijnigers met vernieuwde woede was gevaren. Te Montalto woedde de vervolging niet minder, waarvan zelfs een Roomsch ooggetuige het volgende bericht: »Het vreeselijk gericht, dat dezen morgen over de Lutheranen is gehouden, kan ik, om de waarheid te zeggen, bij niets anders vergelijken dan bij het slachten van schapen. Zij werden allen in een huis als in een schapenstal opgesloten. De beul gmg met opgestroopte hemdsmouwen naar binnen en bracht een man naar buiten en, nadat hij hem een doek voor de oogen had gebonden, leidde hij hem naar eene opene plaats nabij het huis, beval hem daar neer te knielen en sneed hem met een mes de keel af. Nu ging hij weer naar binnen en haalde een anderen, dien hij op dezelfde wijze ombracht; dit duurde tot er geene meer te slachten waren en er ongeveer negentig menschen met de keel afgesneden op een hoop lagen. Niemand kon het uithouden deze gruwelijke slachting zonder tranen aan te zien. Nog gaat mij eene rilling door de
HET OMBRENGEN PER KETTERS.
leden, als ik er aan denk, hoe de beul telkens , wanneer hij een den hals had afgesneden, met het bebloede nies tusschen zijne tanden, het slachtoffer den van bloed druipnatten doek voor de oogen wegnam, er met bebloede armen het huis mee inging en den een na den ander er uit haalde, even als de slager met de schapen doet, die hij wil slachten. De kalmte en het geduld, waarmede deze men-schen de martelingen en den dood te gemoet gingen , is inderdaad ongelooflijk. Op hooger bevel werden de lijken weggevoerd, gevierendeeld en aan de openbare wegen van Calabrië opgehangen.quot;
Deze schier niet te gelooven gruwelen worden mede bevestigd door een geschiedschrijver uit Napels, die vermeldt, dat; seenigen de keel afgesneden, anderen midden doorgezaagd en nog anderen van de rotsen in den afgrond gestort werden.quot; »Allen,quot; zoo gaat hij voort, »werden wreed, maar naar verdienste ter dood gebracht. Zonderling is het echter, wat men van hunne hardnekkigheid hoort, want terwijl de vader zijnen zoon, of de zoon zijn vader ter dood zag brengen, betoonden zij niet slechts geen de minste droefheid, maar zeiden verheugd, dat zij engelen Gods zouden worden. Zoo zeer had hen de duivel, wien zij zich hadden overgegeven, verblind !quot;
Zoo blijkt het, dat ook over het schoone Italië het Evangelielicht was opgegaan. Daar, het middelpunt, vanwaar zich de duisternis der dwaling en des bijgeloofs het meest verspreidde, moest ook wel de haat en de vervolging tegen de Protestanten het grootst wezen, en niet te verwonderen is het, dat de duisternis van Rome in Italië zegepraalde. Dit viel te gemakkelijker, omdat de geestelijkheid, ook bij overtuiging van het diep bederf der kerk, geene kracht bezat om met gevaar des levens de waarheid te verkondigen; bovendien verblindde de vergulde heerlijkheid des heiligen vaders menigeen het oog en had zich in Italië, en vooral binnen Rome, de zonde en ongerechtigheid als opgehoopt. Weelde en wereldzin hadden zich vooral van de aanzienlijken meester gemaakt, waardoor dezen geheel onverschillig bleven ten aanzien van de beweging op godsdienstig gebied en zelts velen der besten, die doordrongen waren van de noodzakelijkheid der hervorming, hadden geen lust om openbaar te getuigen, maar bleven uit menschenvrees de gewillige en onderdanige zonen der Roomsche kerk. Toch heefi men nimmer in Italië de stem der waarheid geheel kunnen smoren, al heeft ook het Oostenrijksche vorstenhuis met andere Italiaansche vorsten er de macht des pausen met alle kracht geschraagd. In onzen tijd is deze macht gefnuikt en allerwege in Italië vrijheid van godsdienst verzekerd. Dus is aldaar voor de ongeveer 20,000 overgeblevene Waldenzen, na een langen tijd van onuitsprekelijk lijden, een heerlijk arbeidsveld geopend. O mocht die kleine schare met zijn roemrijk
20*
307
hervorming in spanjk.
verleden zijn beginsel niet verloochenen, maar gesteund door liet gebed en de gaven der gansche Protestantsche kerk, een krachtig zuurdeeg zijn, dat gansch Italië verlosse van alle bijgeloof en priesterheerschappij !
Spanje: met weemoed denken wij aan dat rijk, waarvoor vroeger de heele wereld beefde, doch dat door het moedwillig verstooten der Evangeliewaarheid, het onder de grootste verblindheid huldigen der grofste dwalingen en het uitroeien van alle verlichting, sinds eeuwen een weg heeft bewandeld , die het naar den rand des afgronds gevoerd heeft, zoodat het als het ongelukkigste rijk van Europa, door gemis aan hooger licht bij de geestelijke ellenden verscheurd wordt door staatkundige woelingen.
Reeds vóór de hervorming en de uitvinding der boekdrukkunst had de domme priesterschaar in 1434 eene kostbare boekverzameling van Hendrik van Arragon aan de vlammen prijs gegeven, onder voorwendsel , dat zij boeken bevatte, die over tooverij handelden. Het was een onberekenbaar verlies voor de wetenschap; want de kostbaarste Hebreeuwsche, Arabische en Spaansche handschriften, benevens Grieksche, Latijnsche en Castiliaansche werken werden door de verblinde geestelijkheid op de houtmijt gelegd en tot asch verbrand. Maar het waren niet slechts boeken, die ten vure gedoemd werden; het waakzame oog der inquisitie had reeds vóór het optreden van Luther niet minder dan 13,000 personen om het geloof naar den brandstapel gesleept. Toch waren er nog, die den moed hadden hun geloof te belijden zelfs met den dood voor oogen. Juan Perez had het N. Testament in het Castiliaansch vertaald, en Juuan Her-mandez een arme ongeleerde man, ontzag moeite noch gevaren om het Evangelie benevens de Luthersche geschriften in Spanje te verspreiden. Als muilezeldrijver wist hij behendig in zijne manden tusschen linten, kanten en andere zaken een groot getal N. Testamenten te verstoppen, ofschoon hij wist, dat hij vroeg of laat in de handen der Inquisitie moest vallen. Zijne liefde voor de waarheid was sterker dan de vrees voor den dood, want hij werd spoedig gevat, gemarteld en daarna levend verbrand. De stad Sevilla was veel aan hem verplicht, en in het nabijgelegen klooster Sa/i Isodro laafde men zich aan het Woord Gods, zoodat binnen de kloostermuren schier eene gemeente van Protestanten was ontstaan, die de door Julian aangevoerde Testamenten wijd en zijd buiten het
308
hervorming !n spanje.
klooster in omloop bracht. Juan de Avila, de Apostel der Andalu-siërs genoemd, maakte bij de eenvoudige verklaring van het woord Gods door zijn voorbeeldig vroom leven diepen indruk. Pedro de Lerma, hoogleeraar aan de universiteit te Alcala, moet mede onder de Spaansche hervormers gerekend worden: alleen door de vlucht ontkwam hij nog de houtmijt.
Rodrigo de Valdez, een leek, had de wereld gediend, maar door den Heer bekeerd, begon hij met kracht aan anderen de verlossende genade te verkondigen. De inquisitie beroofde hem van zijn vermogen , want hij was zeer rijk, en toen hij voortging te prediken, werd hij tot levenslange gevangenschap en tot het dragen van een sanbenito 1) veroordeeld, [uan Gil was een volgeling van Valdez en had reeds daardoor het oog der inquisitie op zich gevestigd, doch onder bescherming van Karei V werd hij zelfs bisschop van Tortosa. Dat kon de inquisitie niet dulden: een rechtsgeding werd tegen hem aangevangen en de gevangenis was er het eind van. Toen hij bezweek voor al de stormen, die over hem heengingen en het bekend werd, dat hij in de Luthersche leer gestorven was, werd zijn reeds begraven gebeente opgedolven en verbrand.
Bij de reeds genoemden zouden eene menigte Spanjaarden te noemen zijn, die in en buiten hun vaderland de hervorming aankleefden. In weerwil der vervolgingen breidde zich het Evangelielicht over Spanje uit. Het had, dank zij den ijver der Hugenootsche kooplieden uit Frankrijk nabij de Pyreneën een machtigen loop genomen, het bracht er zelfs in vele kloosters heilzame verbeteringen te weeg en telde onder den adel vele aanhangers. Zelfs waagde het Francisco Enzinas , door Melanchthon aangemoedigd, eene uitgave van den Bijbel in de Spaansche taal te beproeven. Maar reeds de woorden: »Het nieuwe verbond van onzen eenigen Verlosser en Zaligmaker Jezus Christusquot; op het titelblad, kwamen den beoordeelaars voor als ketterij. »Nieuw verbondquot; en »eenigen Zaligmakerquot; werd van den titel geschrapt, omdat het kettersch was! Later werd de uitgave bij eene pauselijke bul geheel verboden en de overzetter in den kerker gezet.
309
De Spaansche inquisitie, de beruchtste van alle in de jaarboeken der geschiedenis, had wel is waar sinds de middeleeuwen vooral tegen
i) Dit was een boetkleed van vuurgele kleur, met een kruis op de borst of op den rug en met duivelsfiguren beschilderd. De Spaansche inquisitie gebruikte dit niet slechts voor gevangenen, maar ook de ten vure gedoemden droegen het, wanneer zij ter strafplaats geleid werden. Toen Valdez gestorven was, werd zijn spotkleed in de domkerk te Sevilla opgehangen ter waarschuwing voor anderen, met het bijschrift: «Rodrigo de Valdez, burger van Sevilla, afvallige en valsch Apostel, die voorgaf van God gezonden te zijn.quot;
DE AUTO-DA-FÉ\'S.
de Waldenzen gewoed en zich met het verdelgen van Mooren en Joden bezig gehouden, doch ten tijde der hervorming bleek het, dat zij met vernieuwde kracht moest optreden, zou de ketterij gestuit kunnen worden. In overeenstemming met paus Paulus IV breidde koning Filips de Spaansche inquisitie, ook wel het heilig officium genoemd, aanmerkelijk uit, en niets werd gespaard, om het gansche land in voortdurenden schrik te houden. Spionnen gingen Ket land door om de ketters op te sporen, en een enkel onbedachtzaam woord was genoeg, om als ketter verdacht en naar de gevangenis gesleept te worden. Biechtstoel en pijnbank waren de middelen om bekentenissen af te persen, sTe middernacht,quot; zegt Motley, «geschiedde de pijniging in een donkeren kerker, flauw met toortsen verlicht. Het slachtoffer — het mocht man, vrouw of jong meisje zijn ■— werd naakt uitgekleed en op een houten bank uitgestrekt. Water, gewichten , vuren, windas en schroeven, al de werktuigen, waardoor de spieren konden worden uitgerekt zonder te breken, de beenderen gekneusd zonder ze te verbrijzelen, en het lichaam op de uitgezochtste wijze gemarteld zonder den geest te geven, werden nu in werking gebracht. De beul, van het hoofd tot de voeten in het zwart gekleed, met de oogen op zijn slachtoffer gericht en glinsterende door de gaten van de kap, die zijn gelaat bedekte, wendde achtereenvolgens al de soorten van pijniging aan, welke het duivelsche vernuft der monniken had uitgevonden.quot;
Niemand werd ontzien, geen edelman, geen priester, zelfs geen bisschop. De aartsbisschop van Toledo, beschuldigd van ketterij, moest tien jaren in den kerker verkwijnen , waarin hij eindelijk stierf. Francisco de san Romano was de eerste bloedgetuige, die vrijmoedig der waarheid getuigenis gaf tot aan den dood. Reeds op den brandstapel staande, zeide hij nog aan dengenen, die hem op \'tlaatste oogenblik genade aanboden: «Benijdt gij mijn geluk?quot; Honderden werden in hechtenis genomen en veroordeeld tot het vuur. Maar om met te meer genot de ketters om te brengen, werden zij gespaard tot een bepaalden dag, op welke een soort van feest aangelegd werd, bekend onder den naam van auto-da-fé dat is: handeling des geloofs. In de groote steden van Spanje en Portugal werd zulk een dag eenige malen in het jaar gehouden, waarop onder veel plechtigheid Protestanten , Joden, Mohammedanen, dieven en moordenaren naar de gerichts-plaats werden geleid. Deze auto-da-fé\'s moesten eene afbeelding van het jongste gericht voorstellen en door hunne ijselijke vormen de gemoederen der bijgeloovige menigte met afschuw jegens de ketters vervullen. Daarom vonden zij veelal op zon- of feestdagen plaats, nadat dit in den omtrek aangekondigd en elkeen tot deelneming uitgenoodigd was. Met het aanbreken van den dag, die tot auto-
310
DE AUTO-DA-FÉ\'S.
311
da-fé bestemd was, kondigden al de klokken der stad de plechtigheid aan. De dienaren van het officium begaven zich ter bestemder tijd naar de gevangenis en brachten alle veroordeelden naar buiten. Hun , die tot een lichte straf veroordeeld waren, werd een wit kleed aangedaan. Zij, die verbrand zouden worden, droegen den reeds genoemden sanbenito, met opstijgende helsche vlammen en duivelen beschilderd, en eene evenzoo beschilderde groote papieren muts op het hoofd. Bij diegenen, wien de genade van eerst geworgd te worden, zou worden bewezen, waren de vlammen benedenwaarts gekeerd. Twee aan twee stelde de trein zich in beweging, in verscheiden groepen verdeeld; de schuldigsten kwamen het laatst met een strop om den hals en e^n kruis in de handen. Ieder gevangene werd door gerechtsdienaren der inquisitie, familiaren genaamd, bewaakt; bovendien waren den veroordeelden eene menigte monniken toegevoegd , die de martelaars nog moesten trachten te bekeeren door hun de verschrikkingen der hel voor te houden. Achter eene afdeeling soldaten, welke door eene ontzaglijke menigte volks ruim baan maakte, volgde een priesterkoor in feestgewaad, vergezeld van de schooljeugd, onder het gezang der litaniën. Nu volgden de veroordeelden, waarachter de rechters, staatsbeambten en eene schaar van edellieden te paard, gevolgd door de orde- en wereldlijke geestelijken en op eenigen afstand de leden van het heilig officium, waarvoor een rood zijden vaandel werd gedragen met de wapens van paus Sixtus IV en Ferdinand, den stichter en hei-steller der inquisitie. De sombere stoet werd gesloten door de familiaren te paard, welke de lijfwacht uitmaakten, en eene onafzienbare menigte volks. Was de stoet eindelijk onder veel vertooning langs den weg op de gerichtsplaats gekomen, dan bestegen de inquisiteuren eene verhevenheid tegenover eene andere, waarop de gevangenen geplaatst waren, ten einde hun vonnis te vernemen, dat hun, na eene rede ter opening der plechtigheid , werd voorgelezen. Die bereid waren hunne ketterij af te zweren, ontvingen nedergeknield en met de handen op het misboek absolutie, onder voorwaarde van zich aan de over hen uitgesproken straffen gewillig te onderwerpen, welke gewoonlijk bestonden in verbanning, gevangenis of dwangarbeid. Deze allen werd een eed afgenomen , dat zij in de Roomsche kerk volharden en sterven en de inquisitie ondersteunen wilden. Nu kwam de beurt aan de verharden en ter dood veroordeelden. De geestelijken onder hen werden van hunne priesterlijke onderscheidingsteekenen beroofd en aan den wereldlijken rechter overgegeven, onder voorwendsel dat de kerk geen bloed vergooi, \'t Was eene schaamtelooze satyre. die nog vergroot werd, doordat de inquisiteuren met een hui_ A\'achtig gelaat de wereldlijke rechters tot zachtheid vermaanden, schoon zij zeiven reeds
herezuelo en leonora.
alle toebereidselen tot de doodstraf gemaakt hadden en ook eiken rechter voorzeker in de gevangenis zouden werpen, die het waagde om zich jegens de ketters toegevend te betoonen.
Een eerste openbaar auto-da-fé vond plaats te Valladolid in het jaar 1559. Onder de gevangenen bevond zich Antonio Herezuelo, een rechtsgeleerde, en zijne 2 2jarige echtgenoote, Leonora genaamd. Moedig had hij de folteringen van de pijnbank doorgestaan en wachtte nu bedaard den dood af. Leonora , onzeker omtrent het lot van haren echtgenoot, had zich door de monniken laten bewegen tot herroeping harer ketterij en zich daardoor het leven gered. Op den dag van het auto-da-fé zagen zij elkander voor het eerst weder, doch dit was voor beiden zeer smartelijk. Herezuelo zag tot zijne groote droefheid, dat Leonora het kleed der boetvaardigen aanhad en haar geloof alzoo moest verloochend hebben. De sanbenito, waarin haar echtgenoot verscheen, was daarentegen voor haar het bewijs, dat haar man den Heer niet verloochend had. Zij schaamde zich voor haar zelve, en toen Herezuelo gereed stond zijn geloof met den marteldood te bezegelen, wierp hij, ter richtplaats gevoerd wordende, nog een laatsten blik op haar, die getuigde van de teederste liefde, maar ook van onuitsprekelijke zielesmart over haren afval. Die blik sneed haar diep door de ziel en zij vergat dien nimmer. Berouwvol over haren afval verzamelde zij al haren moed, weigerde de boetedoening, welke men van haar eischte, en gaf zich openlijk als eene belijdster van hetzelfde geloof over, waarvoor haar man gestorven was; maar nog acht jaren moest zij in de kerkers worden rondgesleept, voordat het haar gegund was op dezelfde wijze als haar echtgenoot het leven te eindigen.
Koning Filips II (1555—98) woonde de auto-da-fé\'s zooveel mogelijk bij. Bij een tweede, dat nog in hetzelfde jaar gehouden werd, verscheen hij met zijn zoon don Carlos, zijne zuster en een groot gevolg. Daar zwoer hij den groot-inquisiteur met een plechtigen eed op zijn zwaard, dat hij het steeds tot hunne ondersteuning en tot verdelging der ketters gebruiken zou, en zeide zelfs, dat hij liever duizend levens wilde verliezen dan het straffen der ketters te verzachten, en bereid zou zijn zelf het hout aan te brengen om zijn eigen zoon te verbranden, indien deze een ketter bleek te zijn. Filips was ongelukkig niet de eenige bijgeloovige dweper; gansch Spanje was het met hem. De inquisitie bleef er voortwoeden zelfs in het doen opgraven en verbranden der beenderen van hen, die onder verdenking van ketterij gestorven waren. Eindelijk zweeg de stem der waarheid in Spanje, en was er elke poging tot hervorming uitgeroeid, maar de* stem der waarheid in de harten kon en is er toch nimmer geheel worden gesmoord.
312
cornelis hoen,
De hervorming in de Nederlanden.
In de geschiedenis der Kerk is wellicht geen tweede rijk aan te wijzen, waar de hervorming zoo schoon en in de gevolgen zoo zegenrijk tot stand kwam , als in Nederland. Terwijl zij elders door vorsten of door den Staat met niet altijd in elk opzicht goede bedoelingen en bepalingen werd ingevoerd, was het in Nederland het volk, dat gebukt onder den last van bijgeloof en onkunde, als hongerigen naar het brood des levens het Evangelie aannam, waardoor met en door de hervorming een vrije staat is geboren , die eenig is in de wijze van haar ontstaan.
In de Zuidelijke Nederlanden, door de inquisitie onderdrukt, had de hervorming in Noord-Nederland bij haar ontstaan een Luthersch karakter, behalve in de leer van het heilig Avondmaal, waarvan zij belangrijk verschilde door de volgende omstandigheid. Cornelis Hoen, advocaat in den Haag en executeur van den deken Jacob Hoek , vond in diens nalatenschap eene briefwisseling van den erflater met Wessel Gansfort, waaronder een opstel van den laatste over de ware beteekenis van het Avondmaal naar het gevoelen van Wycliffe en Beren-garius. Hoen ging dit met stuk (1521) naar Zwingli en Oecolampadius , die er mee instemden, doch Luther, aan wien het gezonden werd, kon zich er niet mee vereenigen, ofschoon de Duitsche Hervormer overigens zijn warme belangstelling in de hervorming van Nederland betoonde. Dit was oorzaak, dat de eerste hervormden den naam droegen van Sacramcntisten, omdat zij in afwijking van Rome en van Luthers leer met bovengenoemd gevoelen instemden. Daar deze hervorming vooral bij de geestelijkheid stil en verborgen voortleefde, en zich bij de vervolgingen nog meer terugtrok, vond er het volk voor zijne ontwaakte geestelijke behoeften geene bevrediging bij, maar wierp zich vol vertrouwen in de armen van het Anabaptisme. Maar ook dit kon bij een ernstig denkend volk gelijk de Nederlanders, geen diepen wortel schieten. Het werd, gelijk we later zien zullen, weer verdrongen door het Calvinisme.
Rome had aan ons voorgeslacht gegeven wat het geven kon. Tal van kloosters bedekten het land, met voor een groot deel luie monniken en nonnen, die de inwoners uitmergelden, onder voorgeven dat, door geschenken en legaten aan deze gestichten te vermaken, de hemel gekocht kon worden. Toch waren de kloosters nog voor dien tijd een zegen voor het land, want bij veel verval werd er een hartelijke betrekking tusschen de leden der Augustijnerorde onderling
313
hendrik vax zutphen.
314
gehouden, zoodat Luthers optreden bij menig ordebroeder hier te lande, die naar vrede en rust zocht voor zijne ziel, met de grootste belangstelling werd gadegeslagen. Voor de Augustijner monniken was dan ook de eer weggelegd, dat zij in Nederland het eerste martelaars-bloed zouden leveren. Van vele wereldlijke geestelijken moet gezegd worden, dat zij weinig aan het zieleheil van hunne schapen dachten, die ze na een zondig leven dan nog vaak aan hun lot overlieten, door hen te verlaten om binnen het klooster rust te zoeken voor hun bevlekt geweten, rDagen en nachtenquot;, zoo getuigt een tijdgenoot, »verslijten de geestelijken in wellust, eten, drinken en slapen. Zij spreken hun ijdel hart vrij uit, onderzoekende niets anders dan hetgeen van de wereld is.quot; En het volk, dat ernst maakte met het leven, had door hen geleerd in bestendigen angst en schrik te verkeeren, want het geloof aan wonderdoende beelden, aan Maria, dood, duivel en geestenverschijningen joeg den bijgeloovigen mensch reeds bij \'t geritsel van een blad den schrik op het lijf. Menige geprangde ziel dorstte naar den levenden God, maar Rome had den sleutel der kennis weggenomen om tot Hem te komen. Toch was ons voorgeslacht met geestelijke zegeningen begiftigd boven vele andere landen. De broeders des gemeenen levens (§ 60) hebben onbewust de hervorming in Nederland voorbereid. Menig geestelijke stemde met hun gevoelen in en belangwekkend groot is het aantal rectoren, die insgelijks de nieuwe leer waren \'toegedaan. De Augustijner monniken waren talrijk hier te lande, en, vereenigd onder een generaal-vicaris als Staupitz, (zie pag. 224) kon het wei niet anders of de orde moest met groote belangstelling kennis nemen van Luthers optreden te Wittenberg. Velen hadden te Wittenberg gestudeerd, waren persoonlijk met hem bekend en bevriend en lazen zijne geschriften met groote instemming. Een van deze was Hendrik van Zuïphen, sedert 1515 prior van het Augustijner convent te Dordrecht. Groot was in dit klooster de belangstelling in Luthers optreden en zijne geschriften i wat door sommige monniken met vuur den volke op den kansel werd aangeprezen. Deze monniken werden hierom (1519) door den provinciaal vicaris een jaar in de gevangenis gezet, waarna ze naar Wezel weken, terwijl Hendrik van Zutphen naar Antwerpen werd verplaatst. Nog in datzelfde jaar werd door de ketterhatende theologische faculteit te Leuven een brandstapel opgericht voor al de Luthersche boeken, die men machtig kon worden. Doch hoe reeds de hervorming doorgedrongen was, blijkt uit het feit, dat na eenige maanden aldaar alweer en nu ook te Antwerpen, een menigte boeken ten vure werden gedoemd. Bisschop Filips richtte in 1520 in het Sticht insgelijks een brandstapel voor Luthers boeken op, ofschoon Erasmus hem vroeger reeds gezegd had, dat het hem niets zou helpen,
de inquisitie.
omdat, wat in die boeken te lezen stond, reeds in het hart van het volk was overgegaan. Dat dit waar was bleek tegelijkertijd zelfs in Utrecht, waar de Dominikaan Wouter met zulk een kracht predikte, dat men hem den bijnaam van sLutherschen monnikquot; gaf. Daar hij de vlucht moest nemen doorreisde hij Holland en verspreidde natuurlijk allerwege zijn gevoelen. Nadat hij zich te Delft gevestigd had, verzamelde er zich een kring rondom hem, waaruit men besluiten mag, dat te Delft eigenlijk de eerste hervormde gemeente is ontstaan.
In het noorden van ons land was de geestelijkheid voor een groot deel op de hand van Luther. Graaf Edzard van Oost-Friesland was de hervorming genegen, zoodat uit de destijds belangrijke koopstad Emden niet alleen een menigte Luthersche boeken naar Groningen werden vervoerd, maar ook predikers van daar in Groningen, Friesland en Drenthe de nieuwe leer kwamen verkondigt:1 De sacramentisten groeiden er bij den dag aan, want Karei van Egmond, Hertog van Gelderland, onder wiens bescherming deze landen stonden, stoorde er zich niet aan. In 1523 werd door den hervormdgezinden pastoor Willem Frederiks met vier zijner vrienden een openbaar twistgesprek te Groningen gehouden tegen eenige Roomschgezinde pastoors, op welke hij eene schitterende overwinning behaalde.
Hoe keizer Karei omtrent de hervorming gezind was hebben we bij de hervorming in Duitschland gezien. In de Nederlanden, voor zoover deze tot zijne erfstaten behoorden, was zijne natuurlijke dochter Margaretha landvoogdes, die in den aanvang weinig notitie nam van \'t geen op kerkelijk gebied gebeurde; daarbij kende zij de priesters ook te goed om niet te weten dat het volk wel reden had om met de geestelijkheid niet tevreden te zijn. Karei kon echter geen ketterij in zijn staten dulden. In 1521 verscheen er voor de Zuidelijke Nederlanden een scherp plakkaat, waarbij het lezen , drukken en verspreiden van boeken der snyeuwe verdoempte secte ende ketterye van Martin Luther des verloopen monixquot; bij doodstraf werd verboden. Het volgende jaar voerde Karei hier de inquisitie in, aan het hoofd waarvan hij benoemde Frans van der Hulst , raadsheer bij het hof van Braband. Bij het afkondigen der plakkaten verkrachtte Karei de rechten van \'s Lands Staten en bij de invoering der inquisitie die der geestelijkheid. Een nieuw plakkaat, waarin de ketterij gestraft werd met »lijf ende goet,quot; deed bij vele gewetenlooze lieden de zucht naar ketterjacht ontstaan, want de helft der verbeurde goederen van de ketters waren voor den aanklager , terwijl de andere helft aan de regeering verviel. Dit laatste bracht den graaf van Holland een beduidend vermogen aan, wat Karei van Egmond aan den paus deed vragen om op gelijke wijze in zijn hertogdom de ketterye uit te roeien. Dit werd hem toegestaan: en waarin de keizer, hertog en bisschop ook mochten ver-
815
hendrik voes en van esch.
316
schillen, ze waren het eens om de ketters te straffen met verbeurte van jlijf ende goet.quot; Natuurlijk was nu vooral het oog op rijke ketters geslagen. Van der Hulst deed al spoedig in die richting een gewaagd stuk. Hij liet den algemeen geachten reeds genoemden Cornelis Hoen van s Gravenhage oplichten en naar Geertruidenberg voeren. Dit mocht hij op eigen gezag niet doen , en het bracht hem in moeilijkheid met de landvoogdes, die hem ter verantwoording riep, met bevel om Hoen dadelijk weer naar den Haag te laten brengen. Van der Hulst moest voor het oogenblik wel buigen en trok zich terug, doch hij wist van zijn vriend, paus Adriaan VI, eene aanstelling te krijgen (1523) als opper-inquisiteur van Nederland , zoodat hij zich niet meer om de bepalingen der landvoogdes of wie ook behoefde te bekreunen. Inmiddels was in Zuid-Nederland en bepaald te Antwerpen in het Augustijner klooster de ketterij met kracht uitgebroken en reeds 011-verschrokken van den kansel verkondigd. Daarheen had de inquisitie hare klauwen uitgeslagen en inderdaad een broeinest van ketterij gevonden. De prior Jacobus Sprenger, een vriend van Luther, werd even als zijn ambtgenoot, de reeds genoemde Hendrik van Zutphen, gevangen genomen, maar eerstgenoemde ontsnapte naar Wittenberg, en van Zutphen, door het volk ontzet, naar Bremen, waar hij door het door de geestelijkheid opgezet gepeupel werd vermoord. Na het ontsnappen dezer beide belangrijke personen was de woede tegen de monniken des te grooter, die dan ook allen gevangen genomen werden. In de ure der verzoeking bezweken echter allen; zij werden daarom vrijgelaten , behalve drie welke na eene lange kerkerstraf en eindelooze kwellingen der priesters ten laatste hun geloof bezegelden met den marteldood. Het waren Hendrik Voes en Johannes van Esch, die tot den brandstapel veroordeeld werden, terwijl men den derden, Lam-eertus Thorn, die eenigszins scheen te wankelen, nog hoopte tot afval te brengen. Den eersten Juli 1523 was er voor deze martelaars te Brussel een schavot opgericht. In eene groote plechtige processie werden alle drie derwaarts geleid. Lambertus werd eerst op het schavot gebracht, want men dacht, dat hij herroepen zou, maar omdat hij getrouw bleef, werd hij naar de gevangenis teruggebracht en daar geworgd. Voes en van Esch werden onder veel vertooning op het schavot gebracht en daar ontwijd. In de hoop, dat de liefde tot het leven hen nog zou doen herroepen, deed men dit zeer langzaam, doch de martelaren riepen herhaalde malen; »wij willen sterven voor den naam des Heeren Jezus!quot; Biddende en psalmzingende lieten zij zich naar den brandstapel geleiden, der volksmenigte die dit schouwspel met stommen schrik aanstaarde toeroepende: »Wij gaan als ware Christenen sterven!quot; Toen zij den brandstapel beklommen, zongen ,zij het Te Deum: gt;Wij loven U, o
jacob l1esveldt.
God! wij prijzen Uwen naamtotdat de vlam beide stem en leven verstikte.
Deze gebeurtenis maakte een ongelooflijk diepen indruk. De brandstapel begon te prediken zoo als dit geen mensch kon doen, en tot hun schrik zagen de inquisiteurs, dat nu eerst de ketterij zich over het geheele land verspreidde. Dat dit geen ijdel lippenwerk was zou spoedig blijken, als allerwegen de schavotten en brandstapels waren opgericht. Hoe sterk de honger naar het woord Gods in die bange jaren was, kan ook daaruit blijken, dat, in weerwil der plakkaten, gedurende 50 jaren (1522—\'72) bijna elk jaar een nieuwe druk van den Bijbel of van het N. Testament het licht zag. Hans Rumunde was de eerste, die het in , 1522 waagde het N. Testament uit te geven, dat hij drie jaren later met de uitgave van het O. Testament tot een volledigen Bijbel vereenigde. Te Amsterdam verscheen in 1523 insgelijks het N. Testament en in \'27 ook het Oude, welke twee tot Bijbel vereenigd den titel droeg: jgt;Dye alderheilichste Bibel, welke tot Eere ende Glorie des Almachtigen Gods, ende aire Heyligen, ende tot profyt aller in Christo gelovender Menschen, vlytelycken geprint ende mit naersticheyt ghecorriceert is in \'t Graef-schap van Hollant, in de vermaerde coopstadt van Amstelredam. In \'tjaar ons Heeren 1527 den 7 dach van Maerte bij mij Doen Pieter-soen, in Enghelenborgh.quot; Reeds het jaar te voren was door Jacob Liesveldt , te Antwerpen, mede een volledige Bijbel uitgegegeven. Deze merkwaardige man had op het titelblad van zijn Bijbel geschreven: sGhi en suit daer niet toe doen tot dyen, dat ick u gebiede, ende Ghi en suit daer 00c niet afdoen, opdat ghi houden muecht die geboden des Heeren dijns Gods. Ende ist, dat yemant tot u coemt, ende dese leeringe niet me en brenct, die en neemt in uwen huyse niet, ende en gruet hem 00c niet.quot; Deze Bijbel was zóo begeerd, dat in weinige jaren eenige herdrukken het licht zagen, waarvan de laatste (1542) vooral merkwaardig was, omdat sde Inhout boven elcken Capittel, zoowel des O. als N. Testaments was opgegeven, met noch sommighe schoone Verclaringen op dye canten, dye op \'d ander noyt geweest en syn.quot; Juist die »schoone verklaringen op de kantenquot; waren het die Liesveldt met zijn hoofd moest boeten, want hij had bij i Petr. 2 : 5. aange-teekend: »Op den steen getimmert syn, is alle onse hope setten op Christum alleen,quot; en om dit ware woord werd hij te Antwerpen onthoofd.
Ofschoon Rome zegevierde in de Zuidelijke Nederlanden, toch was het martelaarsbloed het zaad der kerk, wat uit de geschiedenis van Noord-Nederland duidelijk blijkt. Toen Luther dan ook den moord vernam aan de beide Augustijner monniken gepleegd, bezong hij hen terecht in de volgende bewoordingen.
317
willem dirks.
Hun nscli verspreidt zich, laat niet af.
Zij stuift in alle landen.
Hier helpt geen beek, geen groef of graf,
Des vijands trots tot schande. —
Die hij tot zwijgen door dien moord
Wou dwingen in hun leven,
Die hoort hij, dood, aan ieder oord Op aller tongen zweven En blijde tonen geven,
De hervorming in de Nederlanden. Voortzetting van § 89.
In de Noordelijke Nederlanden was de nieuwe leer door en onder verschillende omstandigheden allerwege doorgedrongen, waartoe vooral de pers krachtig meewerkte. Behalve vele buitenlandsche stichtelijke volkslectuur was de pers hier rusteloos bezig tot verspreiding van velerlei geschriften, waaronder een menigte sliedekyns, die achter strate gezongenquot; werden. Sommige dezer liederen zijn tegen de kerk en hare priesters gericht, andere er op aangelegd om de nieuwe leer te verbreiden, maar de treffendste zijn die, welke als het ware bij de brandstapels zijn gedicht en waarin God de angst en nood wordt geklaagd waarin men door de vervolgers gekomen was. Immers het duurde niet lang of ook in ons Vaderland zou het bloed der martelaars bij stroomen vloeien. Reeds in 1521 had de bisschop van Utrecht aldaar een schavot met brandstapel opgericht, waarop de onderpastoor Herman Gerritz werd gevoerd, omdat hij de nieuwe leer predikte. De man redde door afval nog zijn leven en werd verbannen, maar zijne prediking was waarschijnlijk niet onvruchtbaar geweest, want in 1525 was weder in de bisschopsstad de brandstapel opgericht, niet voor een geestelijke, maar voor een eenvoudig kuiper, Willem Dirks genaamd. De geschiedenis bericht ons niet meer van dezen eersten martelaar van Noord-Nederland dan dat hij zijn geloof getrouw bleef tot in den dood. In Friesland woekerde de Luthersche leer een tijdlang zonder tegenstand krachtig voort. De prior Petrus Worp, van het klooster Thabor bij Sneek, schreef daarover in 1529: »in ons Frieslant en is alsulke twyst nyet, mer nochtans synt daer veel sommighe priesters oft geleerde luiden, beyde gheestelick ende wereltlick, die seer myt Luther voelen, want hij bewyst syn dynghen alsoe claerlick mit dat Heylighe Evangely ende mit Paulus epis-tolen ende voert myt dye principael schryften, dat daer veel gheleerde lieden myt hem toevallen.quot;\' Is het onder deze omstandigheden wel te verwonderen, dat de procureur-generaal van Friesland naar de
318
jan de p.akker.
ketteryen onderzoek doende »de boucken van Martinus Luyter ende anderen syner adherenten oet de kisten van den pastoir ende vicaris te Witmarsum haelde ?quot;
De eersten, die om het geloof in Friesland veroordeeld werden , waren Dirck Wou en zekere sheer Geryt waarschijnlijk een priester. Zij stonden in 1526 voor het Hof terecht, met »eenen gheelen cappe het schandteeken der ketterij, op het hoofd. yZij en werden het land uitgebannen, omdat zij myt der Lutheryen besmyt waren.quot; Nog in dat jaar werd er een ketter veroordeeld om met de gele kap op het hoofd aan de kaak te staan, terwijl hem de tong met een ijzer doorboord werd. Erger nog was in dit jaar de ketterjacht te Arnhem en te Nijmegen. Daar was de leer algemeen doorgedrongen en de minachting voor de Kerk ging er zoo ver, dat de pastoor Coenraad van Retikum , de beelden en kerksieraden verkocht om de armen bij te staan. Keizer Karei koelde er zijn ketterhaat zelfs aan het vrouwelijk geslacht, want stwee jofferen van Nijmmegenquot; bezegelden in genoemd jaar te Arnhem haar geloof met den marteldood op den brandstapel. Hare namen worden niet genoemd, doch wellicht waren ze nonnen, want in dit jaar verscheen een plakkaat tegen het herbergen van kloosterlingen. Het heet daarin: »diversche religieusen, zoe mans. zoe vrouwspersonen trecken dagelicx uit haeren cloesters, sonder oirlofif van haeren oversten,quot; waarbij voorts allen geboden wordt, die weten, waar zich weggeloopen kloosterlingen bevinden, daarvan aangifte te doen sop pe3rnequot; bij nalatigheid in dezen »van twee honderd gouden karolusguldens.quot; Nog werd in dat jaar een s joffer van Welvquot; ter dood gebracht, van welke we evenmin iets meer weten dan van de anderen, die daar destijds onthoofd, verdronken of verbannen werden.
In het toenmalige graafschap Holland zou de eerste en ook meest bekende martelaar Jan de Bakker, in het Latijn Pistorius geheeten, op den brandstapel de kroon des levens behalen. Zijn vader was koster te Gouda en zeer beducht dat zijn zoon een ketter zou worden. Om dat te voorkomen, liet hij hem tegen zijn zin tot priester ordenen, maar ontdekte spoedig, dat zijne voorzorgen niet hadden gebaat, want de Bakker verkondigde als helper van den pastoor te Woerden eenvoudig Christus. Niet zoodra had de bisschop van Utrecht lucht van zijne gevoelens gekregen of hij liet hem met nog een ander priester gevangen nemen. Op hunne klacht over het vochtige hol, waarin ze zaten werden ze weêr losgelaten, waarop ze beiden naar Wittenberg gingen. Versterkt in het geloof keerde de Bakker terug, maar uit Utrecht kwam bevel, dat hij voor drie jaren gebannen was en eene bedevaart naar Rome moest doen. De Bakker gehoorzaamde niet maar ging naar den Haag en troostte er den rector Gnafeüs in den kerker, waarin deze om het geloof ge-
319
nicolaas van antwerpen.
vangen zat. Later keerde hij naar Woerden terug, koos het beroep van bakker en trad er in het huwelijk met Jakoba Susters, eene vrouw, die met hem in denkwijze overeenstemde en die tevens den moed had hare overtuiging uit te spreken. Daar de Bakker inmiddels met prediken voortging, werd hij heimelijk des nachts met zijne vrouw opgelicht. Onderweg werd hem gelegenheid tot ontsnappen gegeven, maar dit wilde hij niet. Hij werd naar de Gevangenpoort in den Haag gebracht en in een hol opgesloten naast dat van Gnafeüs, zoodat ze met elkander spreken konden. Na eindelooze verhooren en allerlei plagerijen werd hij eindelijk veroordeeld om als een onverbeterlijk ketter geworgd en daarna verbrand te worden, terwijl zijne vrouw levenslang naar een klooster verbannen werd. Den 15 Sept. 1525 had men vóór den kerker op het Binnenhof een stellaadje opgericht waar heen Pistorius in priesterlijk gewaad werd gevoerd om ontwijd te worden. Een monnik hield een rede, maar telkens als hij een onware beschuldiging uitsprak, riep de Bakker overluid: sHet is niet waar!quot; en toen hem eindelijk de gerechtsdienaars dwongen te zwijgen, zeide hij: »dat is het laatste gerecht!quot; Nadat de ontwijding onder veel vertooning afgeloopen en de veroordeelde in een spotkleed aan de wereldlijke macht overgegeven was, werd hij naar s de Plaatsquot; gebracht, waar de brandstapel reeds voor hem gereed was. Terwijl hij de gevangenis weder voorbijkwam, riep hij zijn medegevangenen toe: sBroeders! ik ga u voor!quot; waarop zij antwoordden: sBroeder, strijd vromelijk, wij zullen u volgen!quot; Terwijl de gevangenen het Te Deum aanhieven, zong de Bakker den 3i\'ten Psalm en toen de scherprechter den strik om zijn keel dicht draaide, kwam het: * Heer ontvang mijnen geest!quot; nog over zijne lippen en alles was beslist.
Afgeschrikt door zulk een ontzettend uiteinde traden velen terug en herriepen, ofschoon zij hunne gevoelens in stilte bleven belijden. In hetzelfde jaar dat de Bakker was omgebracht waren de leeraars te Antwerpen uit liefde tot het leven gevlucht, zoodat de hervormden soms hier en daar tot onderlinge stichting in het open veld bij elkander kwamen. Eens aan de Schelde op een timmerwerf met dit doel bijeen, wachtte men op den spreker, maar deze bleef weg. Om die honderde menschen zonder een goed woord gehoord te hebben naar huis te laten gaan, kan toch niet, denkt Nicolaas van Antwerpen, die mede stond te wachten. Hij klimt op den steven van een oud schip en spreekt de schare bemoedigende woorden toe, maar nog is hij niet uitgesproken of hij wordt door eenige verraders in naam der inquisitie gevangen genomen. De verschrikte schare stoof uiteen en reeds den volgenden morgen werd Nicolaas veroordeeld, en dienovereenkomstig werd hij in een boot gebracht, die naar het midden der Schelde roeide. Daar werd Nicolaas in een zak met
320
wendelmoet claesdochter.
steenen gebonden en in de diepte neergelaten, omdat hij zijn Heer zoo moedig had durven belijden.
We hebben reeds gezien , dat ook vrouwen tot den vuurdood veroordeeld werden, maar de eerste martelares, waar we een en ander uit de geschiedenis van weten, is Wendelmoet Claesdochter, eene weduwe uit Monnikendam. Hare rechters deden alle moeite om haar tot afval te bewegen, en toen dit alles vruchteloos bleek, werd zij veroordeeld om op de Plaats te \'s Hage op een schavot te worden verbrand, terwijl al hare goederen verbeurd verklaard werden. Zwaar was de gang deze rvrouw, den 20\'quot;quot; Nov. 1527, naar het schavot, want de monniken vielen voor haar op de knieën en smeekten haar met hostie, kruis en oliesel, dal ze toch herroepen zou, maar zij zeide gedurig: 2 Ik heb het immers reeds gezegd , dat gij mij van mijnen Heer niet zoudt aftrekken.quot; Zelfs de scherprechter kreeg medelijden met de vrouw, wegens al de kwellingen die men haar aandeed, waarom hij zeide: »moeder! blijf bij God en laat u van Hem niet aftrekken!quot; Om te bewijzen , dat zij zich aan den Heer hield, ging zij zelve naar den worgpaal, wierp zich het koord om den hals en stak het gewone zakje met buskruit voor haren boezem. Hare laatste woorden aan hare kwelgeesten waren: r Ik heb vroeger gedwaald, nu ben ik op den rechten weg en blijf bij God.quot; De strik werd daarop toegetrokken. Zoo stierf deze martelares en bereidde aldus den weg voor, dien door duizenden van hare zusters gevolgd is. Het duurde niet lang of Wendelmoet werd in een vliegend blaadje door het geheele land bezongen, waarin hare belijdenis voor de rechters en haar dood dus luidden.
321
»\'1 Geen dat ick heb gesproocken ick vast bij,quot; heeft zij verclaert. Sy mochten tvyer wel stoocken, Om branden ende roocken: Sy was daér niet voor vervacrt. Hy seyde: »Ghy moet sterven, 1st saek dat ghy hierby blijft?quot; Maer om \'t Rijck Gods te erven En die croon te verwerven Was sy door Gods cracht gestijft. |
De buel trat aen om worgen; Daer sloot sy haer oogen fijn, Hebbende int hert verborghen Een trooster, niet om sorgen. Verlangende thuys te sijn. Dus lieffelijck ontslapen Is Wendelmoe in den Heer; Maer monicken en papen Die naet Christenbloet gapen — Versaet worden zij nimmermeer. |
In hetzelfde jaar, waarin Wendelmoet haar geloof met den dood bezegelde, werd in Naarden een jongeling Anthonis Fredriks, door sommigen Teekszoon genaamd, gevangen genomen en na vele wederwaardigheden den 26quot;quot;\'October 1529 met eene vrouw, Catalyne Bouwens, te \'s Hage verbrand. Vol moed beklommen zij de houtmijt het bekende lied zingende:
31
HET ANABAPTISME.
323
Ick arm schaep aen de groen heyde Waer sal ik heuengaen? Van vrienden en magen moet ie seheyden En alleen op Christum staan, Ende my op hem verlaten. Alder werelt jolijt (vreugd) in deser tijt » En mach mijn siele niet baten. Sy hebben een sehaepken gegeten. Sy en zijn noch niet versaet! Dat wort haer nu verweten, Daerom zijn sy dus quaet. Dat sy my hebben verdreven Wt mijn vaders lant. Met groten schant Godt die Heer willet haer vergeven. |
Keert doch van u quade wegen Als Paulus heeft gedaen. Die brieven hadde vercreghen, Om de Christen te brengen gevaen Te Jerusalem binnen der stede. Als hy heeft gehoort Des Vaders woort, Heeft hy om genade gebeden. Ick bidde u, ghy edel Heeren! Wilt ghy Gods ordel ontgaen. Dat ghy u doch wilt bekeeren Ende sien, wat ghy hebt gedaen. Ghy brant Gods wtvercoren; Om seker geit Dat men u telt Wilt ghy Gods woort versmoren. |
Dit lied, te midden der vervolging geboren, was de trouwe uitdrukking van, wat er in de harten der zwaar verdrukten omging. Wat het leed nog oneindig grooter maakte, was dat vele geestelijken, die zich aan het hoofd der Sacramentisten gesteld hadden, zich, zoodra er gevaar kwam, in hunne studeervertrekken terug trokken, hunne schapen maar aan hun lot overlatend. Dit was oorzaak, ^lat het volk zich overgaf aan het Anabaptisme, wat reeds in Nederland sterk ver-tefaenwoordigd was. Met halve maatregelen konden ze geen genoegen nemen, en de gevoelens der Anabaptisten, die waanden, dat de tijd, waarin het Godsrijk op aarde zou zegevieren, gekomen was, en het nieuwe Jeruzalem zou worden opgericht, vonden, gelijk in Duitschland en Zwitserland, ook in ons Vaderland algemeenen bijval. Eenige hunner verbijsterde geestverwanten hebben we onder den naam van we der do o pers reeds leeren kennen (§ 73), en de buitensporigheden van dezen gaven der Inquisitie een zwaard in de hand om het Anabaptisme met de grootste woede te vervolgen. Reeds in 1530 schijnen de Sacramentisten over het algemeen verdwenen of in Anabaptisten opgelost te zijn, want eerstgenoemden komen dan bijna niet meer voor. De hoofdbedoeling der Anabaptisten was, om den toestand der Christelijke gemeenten te doen worden , wat hij naar hunne opvatting in der Apostelen tijd was geweest. Zij wilden van den kinderdoop niets weten en beweerden, dat naar de Schrift, de belijdenis aan den Doop moet voorafgaan. Den eed hielden zij voor ongeoorloofd voor den Christen, gelijk ook het dragen van het zwaard.
Rome trachtte het Anabaptisme al dadelijk in zijn eigen bloed te smoren. Den 2o\',ea Maart 1531 opende Sicke Frericx de ontzettende rij der Doopsgezinde bloedgetuigen. Deze man was eenige maanden vroeger te Emden op zijn belijdenis gedoopt en werd op
mknno simons.
gezegden datum om zijn geloof te Leeuwarden onthoofd. Hem volgden 5 December van dat zelfde jaar Jan Volkerts Trijpmaker en acht anderen , die allen te \'s Hage werden onthoofd, i) Zoo ging het door het gansche land jaren achtereen en wie er nog het leven afscheurde, werd de tong doorstoken, een kruis in het gezicht gebrand of onderging eene andere dergelijke wreedheid. In Eriesland en Groningen woedde de vervolging ontzettend, want volgens zeker bericht verscheen daar \'s morgens vroeg voor de woning van een aangeklaagde, al was er ook geen andere schuld dan het zingen van een geestelijk lied, de scherprechter, stortte er een kar zand uit, waarop hij zonder verder onderzoek de beschuldigde onthoofde. Maar genoeg van deze ijslijk-heden. Laat ons liever eenige oogenblikken bij een paar mannen verwijlen, die met de hervorming in Nederland in nauwe betrekking staan.
Menno Simons. We noemen hem het eerst en dat komt hem toe, .want onder de geloofshelden der zestiende eeuw was hij de eenige man in Nederland, die in een bepaalde richting zich zoo vele volgers heeft verworven. Niettegenstaande de vele en zware vervolgingen blijven de naar hem genoemde Mennonieten gemeenten in ons land nog altijd bestaan, ofschoon er thans helaas in sommige het tegendeel wordt geleerd van datgeen, wat Menno Simons beleed.
32B
Deze merkwaardige man werd in 1496 te Witmarsum in Friesland geboren en werd overeenkomstig zijne begeerte en den wensch zijner ouders opgeleid tot den geestelijken stand. In 1524 werd hij pastoor te Pingjum , welk ambt hij met voorbeeldige trouw vervulde terwijl hij ijverig de H. Schrift onderzocht. Door dit onderzoek begon hij te twijfelen o. a. aan de kerkleer der transsubstantiatie bij het Avondmaal, waarbij nog een bijzondere omstandigheid de richting van zijnen geest bepaalde. In Emden bestond destijds onder leiding van Melchior Hofman eene Anabaptisten gemeente, uit meer dan 300 meest uitgeweken Nederlanders bestaande. Een van de leden dezer gemeente, de reeds ge-
1) Deze strafoefening wordt vermeld in een brief aan den Stadhouder met deze woorden: «voorts adverteren wy uwer E., dat wy op huyden hebben doen exuteren, mitten zwaerde negen persoenen, die hem hadden doen haerdoepen, en de haer hoofden doen brengen tot Amstelredam , aldaer die gestelt zullen worden op een plaetse, daar die scepen voorbij moeten vaeren op staken in een ronde cirkel, ende sal die principaelste van henluyden gestelt worden int middel, hoech verheven boven dander, ten exempele van anderen menschen,quot;
21*
MËNNO SIMONS.
noemde Sicke Frericx, deed door zijn krachtige, soms wel wat onbesuisde taal, velen te Leeuwarden tot die gemeente overgaan en toen deze man naar de plaats der terechtstelling werd gebracht was Menno Simons te Leeuwarden en aanschouwde dit tooneel. De vrijmoedige taal van Frericx, waarmede deze onderweg het volk toesprak, hen zeggende, dat hij ter» dood gebracht werd, omdat hij God meer wilde gehoorzamen dan de menschen en de vaste tred, waarmede hij biddende en zingende het schavot beklom, maakten op Simons een ontzettenden indruk. Dit was oorzaak, dat hij de geschriften der hervormers onderzocht en toegedaan werd, behalve den kinderdoop, waarin hij het gevoelen der Anabaptisten deelde, terwijl hij de uitspattingen van vele wederdoopers veroordeelde. Na veel inwendigen strijd en gebed legde hij in 1536 zijn ambt als pastoor neder om, zoo als hij zich uitdrukte, zich in alle ellende en armoede onder het drukkende kruis van Christus te begeven. Dit laatste heeft Menno Simons ook in ruime mate ondervonden al was het voor een deel ook aan zijn groote zachtmoedigheid en voorzichtigheid te wijten, dat hij zijn leven niet als martelaar heeft geëindigd. In weerwil van vele gevaren en ontberingen trok hij het land predikende door, waarbij hij vooral het groote onders tieid der Doopsgezinden met de woeste Wederdoopers duidelijk deed uitkomen. Daar naar laatstgenoemden bijna niemand omzag om hen tot rust te brengen, trok Menno Simons zich hen aan, waardoor velen tot betere inzichten kwamen.
Weldra werd Menno Simons door de Roomsche Kerk vervolgd, maar daar hij gedurig en met groote voorzichtigheid reisde , is het haar nooit gelukt hem in handen te krijgen , ofschoon er een aanzienlijke prijs op zijn hoofd was gesteld. Maar daar bleef het niet bij , want ook de hervormden waren vaak, wegens den doop, tegen hem en vergaten menigmaal te zijnen opzichte de verdraagzaamheid. Ook zijne eigene volgelingen veroorzaakten hem veel verdriet. Hij handhaafde de leer der hervormers aangaande de rechtvaardiging uit genade en niet uit de werken zoo sterk hem mogelijk was, maar drukte er tevens op, dat men aan de werken der godzaligheid geen waarde, als vruchten des geloofs , mocht ontzeggen. Sterk drong hij op een Gode gewijd leven aan, wilde in de gemeenten strenge tucht gehandhaafd zien en verwierp den kinderdoop als naar zijn oordeel niet op Gods woord berustend. Daar hij zich voorts beslist tegen eiken menschelijken belijdenisregel verklaarde en alleen de H. Schrift als regel des geloofs wilde laten gelden, veroorzaakte dit veel verschil van meening onder zijne eigene volgelingen, die door geenen anderen band dan die der doop waren saamgebonden , zoodat hij met vele moeiten had te worstelen om de verschillende partijen te bevredigen. Het laatste gedeelte van zijn werkzaam leven bracht hij op het
324
angelas merula.
kasteel Fresenburg, tusschen Hamburg en Lubeck door, want in ons Vaderland werd hij overal vervolgd en verdreven. Daar ontsliep hij in het jaar 1561 vele treurende vrienden en eene treurende weduwe en kinderen nalatende.
De gemeenten der Doopsgezinde Broederschap in ons Vaderland en in Duitschland zijn nog altijd de gedenkteekenen van Menno Simons\' werkzaam leven. De verschillende gemeenten staan ieder op zich zelve en zijn noch door belijdenis noch door eenig hoofdbestuur of synode aan de andere verbonden. Te Amsterdam bezit de Broederschap eene kweekschool, waar hare aanstaande predikanten opleiding ontvangen.
Angelas Merula is de naam van een persoon, wiens leven in eene vaderlandsche kerkgeschiedenis niet mag ontbreken, omdat daarin het bewijs is te vinden, dat de overgang van vele priesters tot de hervorming een gevolg is geweest van den drang der gewetens en geenszins veroorzaakt is uit zucht tot navolging, of uit een gril van het oogenblik.
In 1482 uit zeer bemiddelde ouders in den Briel geboren, werd Merula voor den geestelijken stand opgeleid en in 1511 tot priester gewijd. Als pastoor te Heenvliet onderzocht hij de schriften van Luther, waarbij hem met eiken dag de dwalingen der Roomsche kerk duidelijker werden , wat weder oorzaak was, dat hij de H. Schrift ijverig las en dat zijne prediking zich op dit Woord meer en meer grondde. De heer van Heenvliet Joost van Kruiningen wist hem te beschermen, zoodat te Heenvliet reeds destijds de hervormde gemeente ontstond, welkeer thans nog bestaat. Na den dood van Joost van Kruiningen werd zijn zoon Johan heer van Heenvliet. Deze stond geheel onder den invloed zijner bijgeloovige roomsche vrouw en was vreesachtig genoeg om zelfs aan de Landvoogdes de ketterij van zijn pastoor te berichten. Merula was toen reeds 70 jaren oud , maar dit belette niet, dat hij gevangen genomen werd en men niemand bij hem toeliet dan zijn neef, die door hem was opgevoed. In weerwil van de smeekingen zijner gemeente werd Merula naar den Haag gevoerd en aldaar op de gevangenpoort achter slot gebracht. Hier moest de doove oude man onderscheidene verhooren ondergaan maar hij verantwoordde zich onbeschroomd. Zijne vervolgers veroordeelden hem tot levenslange gevangenis en verbeurdverklaring zijner goederen, terwijl zij in de kerk te Heenvliet aan de gemeente verkondigden, dat hij zijn kettersch geloof had afgezworen. Toen de oude man dit bedrog in de gevangenis te weten kwam, schokte het hem zoo sterk, dat hij hi een zware ziekte viel , waarom hij uit de gevangenis naar het Magdalena gasthuis te Delft werd vervoerd. Hier beklaagde hij zich aan zijne vrienden over het tegen hem gepleegd bedrog, wat
335
johannes a lasco.
zulken algemeenen indruk maakte, dat zijne vijanden het noodig oordeelden hem buiten het bereik zijner vrienden te brengen. Hij werd naar Leuven vervoerd en ook daar liet de inquisitie niets onbeproefd hem op allerlei wijze te kwellen. In Brielle had hij een weeshuis, dat thans nog bestaat, uit eigene middelen opgericht en hij smeekte zijne rechters hem daarheen te brengen bij zijne arme weezen, al zou hij ook nooit meer de woning mogen verlaten, maar dit verzoek werd hem niet toegestaan. Na een vijfjarige gevangenschap, dan hier dan daar, bracht men den grijsaard eindelijk naar Bergen in Henegouwen. Van wege al het lijden was zijne kracht uitgeput, zoodat hij zonder kruk niet meer gaan kon. Het was hem aan te zien, dat hij spoedig deze wereld zou verlaten, wat voor zijne rechters oorzaak was, dat ze hem nog spoedig tot den vuurdood veroordeelden. Den 26\'quot;® Juli 1557 zou zijn vonnis uitgevoerd worden, waartoe even buiten de stad een brandstapel was opgericht. Zijne vijanden hadden de uitvoering zooveel mogelijk geheim gehouden, maar Merula\'s neef was dit toch te weten gekomen. Hij ijlde naar Bergen en kwam er juist aan toen zijn oom naar de gerechtsplaats werd vervoerd. Zonder een woord te kunnen spreken dringt hij door de menigte volks en drukt den voortstrompelenden grijsaard aan zijn hart. De vijanden zien dit met verbazing aan, doch Merula gebruikt deze oogenblikken om zijn neef in weinig woorden te zeggen, wat er met hem gebeurd is en hoe verheugd hij thans is, voor de zaak des Heeren te mogen sterven. Eindelijk drijft men hem voort naar den brandstapel en terwijl men hem op de houtmijt geholpen heeft, vraagt hij eenige oogenblikken tijd om te mogen bidden, wat\' hem toegestaan wordt. Hij knielt neder op het hout, dat hem verbranden zal en terwijl hij zacht bidt, teekent zijn gelaat groote vrede en rust. In die biddende houding zinkt zijn hoofd al meer en meer voorover en raakt ten laatste den grond. Dat bidden duurt zijne rechters eindelijk te lang, ze geven den scherprechter een wenk voort te gaan, doch toen deze Merula wil doen opstaan, bemerkt hij, dat de ziel den biddende grijsaard is ontvloden en hij slechts een lijk op de houtmijt voor zich heeft. De Heer heeft zijn getrouwen dienaar voor de smart van den vuurdood bespaard en hem tot zich genomen als in den slaap.
Johannes a Lasco was in Polen uit een adellijk geslacht geboren (1499). Hij ontving eene wetenschappelijke opleiding en deed daarna eene reis door een groot deel van Europa, bij welke gelegenheid hij Zwinglius en andere hervormers leerde kennen. In 1540 ging hij naar Emden, de verblijfplaats van vele om het geloof vervolgde Nederlanders, waar hij op aanzoek van gravin Anna de betrekking van predikant en van superintendent aanvaardde. In laatstgenoemde betrek-
326
GUIDO DE BRÉS.
king regelde hij het Hervormd Kerkbestuur van Oost-Friesland, terwijl vele voorschriften, door hem aan de Emdensche gemeente gegeven, ook in ons Vaderland werden ingevoerd. Niet zeer lang duurde deze arbeid want a Lasco werd door koning Eduard VI naar Londen geroepen (1551), ten einde ook daar de hervorming op vasten voet te brengen. Te Londen vond a Lasco eene aanzienlijke gemeente van ongeveer 4000 om des geloofs wille uitgeweken Nederlanders, aan wier hoofd hij door den koning werd geplaatst als superintendent. In vereeniging met nog vier predikanten werkte hij hier gezegend en vervaardigde er eene voor die dagen uitmuntende kerkordening onder den titel van: Christel ij ke ordinantiën der Neder-landsche gemeente van Christus, die door den Christe-1 ij ken Prins, Koning Eduard VI, in hetjaar 1551 te Londen ingesteld is. Voorts vervaardigde hij een Catechismus en eenige andere ondenvijsboekjes, die ook in Nederland werden ingevoerd.
Toen de Roomschgezinde Maria den troon beklommen had, vluchtte a Lasco met anderen op twee üeensche schepen, waarmede zij na een lange ongelukkige zeereis midden in den winter in Noorwegen landden. Daar men hen aldaar niet wilde ontvangen, omdat ze niet Luthersch waren, weken ze naar Duitschland, maar werden ook daar, vooral te Hamburg, onvriendelijk bejegend, wat zeker voor een groot deel zijn grond had in de omstandigheid dat de Londensche gemeente zich vroeger in geschrifte sterk tegen de Lutherschen in Duitschland had uitgelaten. Op voorstel van a Lasco vertrokken ze spoedig naar Emden, waar ze met opene armen werden ontvangen. In 1556 werd a Lasco naar zijn geboorteland Polen geroepen, waar hij weinige arbeiders vond, maar de velden wit om te oogsten. Hij werkte er met alle macht, die hem gegeven was, tot de dood in 1560 een einde maakte aan zijn leven. Hij liet den roem van een onbaatzuchtig, geleerd en vroom Christen na.
Guido de Brés was, tijdens koning Filips van Spanje over de Nederlanden regeerde en de ketters aldaar vervolgde, leeraar te Rijssel in de zuidelijke Nederlanden. Hij gevoelde met anderen dringende behoefte aan eene op schrift gebrachte geloofsbelijdenis, opdat de koning daaruit zou kunnen zien, wat de menschen geloofden, die hij overal liet ombrengen. Met hulp van Adrianus Savaria en eenige andere leeraren, werd in 1559 opgesteld en in het licht gegeven: dé Belijdenis des geloofs sin \'t gemeen en eendragtelijk van de geloovigen, die in Nederland overal verstrooid zijn, en naar de zuiverheid des Evangeliurns onzes Heeren Jezu Christi begeeren te leven.quot;
Deze geloofsbelijdenis, vervat in 37 artikelen, is een meesterstuk
827
NEDERLANDSCHE GELOOFSBELIJDENIS.
328
van die dagen. Alle punten, waaromtrent de hervormden zich te verdedigen hadden, worden klaar en duidelijk uit een gezet en het stuk is daarom voor ons te belangrijker, omdat het de belijdenis is, waarop zich de Gereformeerde kerk gevestigd heeft. Bedoelde belijdenis bepaalt zich bij de volgende hoofdpunten: Genoegzaamheid der Heilige Schrift als eenige kenbron en toetssteen van het geloof; God één in wezen nog-tans in drie personen onderscheiden; des menschen val en onvermogen ten goede; de erfzonde; de eeuwige verkiezing Gods; de voldoening van Christus voor ons; de rechtvaardiging door het geloof, en een heilige wandel en goede werken alleen daaruitvoortkomende. 1) Nadat deze belijdenis in 1561 naar Emden was gezonden en aldaar was goedgekeurd , werd zij het volgende jaar in de Fransche taal gedrukt en met een begeleidend ootmoedig smeekschrift naar koning Filips gezonden, hetwelk echter op het gemoed van dien verblinden dweper geene de minste uitwerking had. Wel verre van de bloedplakkaten te matigen, werd hij over deze driestheid der in zijn oog gruwelijke ketters te meer vertoornd. Het vervolgen en ombrengen der hervormden noopte zelfs Guido om andermaal de vlucht te nemen, doch kort daarna trad hij als leeraar op onder de gemeente te Valenciennes, welke stad destijds tot de Spaansche Nederlanden behoorde. Ongelukkig brak spoedig daarna de beeldenstorm uit. Dat was ook noodlottig voor de om hare ketterij beruchte stad Valenciennes, want toen de landvoogdes troepen in de stad wilde leggen, die het stedelijk bestuur weigerde te ontvangen, werd de stad op gruwelijke wijze belegerd. De omliggende dorpen werden geheel verwoest, de inwoners vreeselijk omgebracht, en vrouwen en meisjes bij trommelslag verkocht. Zoo ging het buiten de stad; niet beter ging het daar binnen , toen zij zich eindelijk moest overgeven. Guido de Brés en Perigrin de la Grange, zijn mede-dienaar in het Evangelie, wisten echter te ontkomen, doch werden te St. Amand herkend en gevangen genomen. In een naren kerker opgesloten, werden beiden weldra ter dood veroordeeld. Zij verwachtten de uitvoering van dat vonnis blijmoedig. Guido schreef vandaar aan zijne vrouw en kinderen, die naar Sedan gevlucht waren, roerende brieven. In eenen betuigt hij zijne vreugde in den Heer en
1) In Art. 36, handelende over het ambt der Overheid, schreef Guido: »En haar ambt is, niet alleen acht te nemen, bedwang en bescherming uit te oefenen in zake politie, maar ooi in kerkelijke zaken.quot; De Commissie van 1566, welke deze belijdenis onderzocht en in kerkelijken vorm verwerkte, veranderde dit laatste in: »de hand te houden aan den heiligen Kerkedienst,quot; als voorzag zij, dat de strekking van Guido\'s woorden de vrijheid en zelfstandigheid der Kerk in gevaar konden brengen. Deze vrees is door de staatsinmenging in de Arminiaan-sche kwestie duidelijk bevestigd. In onzen tijd wordt door niemand meer de staatsmacht in zuivere godsdienstzaken begeerd.
GUIDO\'S MARTELDOOD.
schrijft: sNooit had ik gedacht, dat God zoo goedertieren zou geweest zijn jegens een zoo ellendig schepsel als ik ben. Nu gevoel ik de getrouwheid mijns Heeren Jezus Christus. Nu beoefen ik, hetgeen ik zoo menigmaal aan anderen gepredikt heb. — Reeds zie ik den Heer den Satan voor mijne voeten verbrijzelen, en gevoel ik de kracht van God, die in mijne zwakheid volbracht wordt.quot; Zijne oude gemeente ontving mede van hem een brief vol van vermaning en vertroosting, waarin hij hun toeroept: »Mijne lieve schaapjes, bidt God zonder ophouden, dat Hij u geve te volharden in den strijd; gedenk mijner in uwe gebeden, want het is voor u en voor uw geloof, dat ik strijd en dat ik gaarne, indien het des Heeren wil is, zal gehangen worden. En kunt gij mij bij voortduring de blijken uwer vriendschap niet geven, ik bid en smeek u, die aan mijne arme vrouw en aan mijne kindertjes te bewijzen. Want om den Zone Gods en u ten dienste, is zij beroofd van haren man, en hare kinderen van hunnen
vader van hunne vroegste jeugd af...... Vaarwel, mijne arme
schaapjes, het ga u wel.quot;
Eindelijk was de laatste dag zijns levens aangebroken. Den 31 quot;en Mei 1567, kwam de cipier in den vroegen morgen tot hem en deelde hem mede, dat hij zich voor den dood had voor te bereiden, want dat zijn vonnis binnen weinige oogenblikken aan hem voltrokken zou worden. Guido stond op, loofde en verheerlijkte God voor deze blijde tijding en ging heen om de overige gevangenen te groeten: 5Mijne broeders,quot; riep hij hun toe, »heden ben ik ter dood veroordeeld om de leer van den Zone Gods. Geloofd zij daarvoor Zijn naam! Ik ben zeer blijde. Nimmer had ik gedacht, dat God mij zulk eene eer geschonken zou hebben. Van oogenblik tot oogenblik word ik gesterkt, en mijn hart springt op van vreugde binnen in mij. Het is mij, alsof mijn geest vleugelen heeft, om naar den hemel op te vliegen, daar ik heden genoodigd ben aan de bruiloft mijns Heeren , den Zoon van mijnen God!quot;
Ook de la Grange was verheugd, dat hij zijn leven moest laten voor den. naam van zijnen God. sik ben,quot; zeide hij, Jtot de bruiloft genoodigd, en ik ga naar het eeuwige feestmaal van het Lam.quot;
Er was op den morgen van genoemden dag eene groote schare op het marktplein vergaderd en daaronder vele leden der gemeente. De beide leeraars, uit de gevangenis gehaald, hoorden op het stadhuis hunne veroordeeling tot den strop, omdat zij in weerwil van het gegeven verbod het Avondmaal bediend hadden. La Grange beklom moedig eerst den ladder. Guido wilde nog nederknielen, doch men duwde hem dadelijk voort om op te stijgen. Op den ladder sprak hij nog enkele woorden tot het volk, vermaande allen om te volharden in de leer, die hij hun verkondigd had, en betuigde,
329
filips ii en de nederlanden.
dat hij hun Gods zuivere waarheid en het Evangelie der zaligheid gepredikt had, voor hetwelk hij ter dood werd gebracht. Maar een wenk aan den beul was genoeg om Guido van den ladder te stooten en niet enkel een eind te maken aan zijne toespraak , maar ook aan zijn leven.
Voorzeker staren wij, in onzen tijd, vol van ongeloof, nog met bewondering op de nagedachtenis van een man, die met zijn God gelukkig was zelfs aan de galg. Hoe is dit te verklaren, anders dan dat de eeuwen oude waarheid ook in hem en zoovele martelaren hare vervulling erlangde: sGode zij dank, die ons de overwinning geeft door onzen Heer Jezus Christus. Dood! waar is uw prikkel? Hel! waar is uwe overwinning!quot;
Veel was er in de Nederlanden gebeurd, toen in 1555 keizer Karei na velerlei teleurstelling afstand deed van de regeering, zich in een klooster terug trok en daar boete en berouw betoonde, dat hij de ketters nog niet krachtiger had tegengestaan. Aan zijnen broeder Ferdinand viel het keizerschap ten deel, dat hij gaarne voor zijnen zoon Filips II behouden had, aan wien hij plechtig te Brussel de regeering der Nederlanden overdroeg. Filips, koning van Spanje, de meest achterdochtige, wantrouwendste vorst, daarenboven gehuwd met de zoo vervolgzuchtige Maria van Engeland, deed voor de Nederlanden niets goeds van zich verwachten. Opgevoed door priesters, wien het gelukt was hem van kindsbeen te vervullen met bijgeloof en gehechtheid aan de Roomsche kerk, kon hij de gedachte niet verdragen, over ketters te regeeren.
Geen wonder, dat de Nederlandsche Protestanten weinig goeds van Filips verwachtten, die bij een auto-da-fé in Spanje met een eed zwoer, dat hij liever duizend levens wilde verliezen, dan de straffen der ketters te verzachten. Al dadelijk gaf hij zijn voornemen te kennen, de plakkaten met onverbiddelijke gestrengheid toe te passen, Maar hij had in den oorlog met Frankrijk geld noodig, dat voor een groot deel uit Nederland moest komen, en daarom drong hij voor het oogenblik op hunne handhaving niet aan. Eindelijk werd er een voor Filips voordeelige vrede gesloten, doch deze ging gepaard met een verbond tusschen hem, koning Hendrik II en den paus, waarin men overeenkwam om elk in zijne staten de ketterij uit te roeien. Willem van Oranje, als gijzelaar tot onderpand voor de nakoming van het verdrag aan het Fransche hof gehouden, vernam
330
prins willem i.
dit geheim van den koning zeiven, \'t geen hem het grootsch besluit deed opvatten, die poging te verijdelen en als handhaver der godsdienstvrijheid op te treden.
Filips wilde, dat de bepalingen van het concilie van Trente streng zouden worden uitgevoerd, en stelde bij zijn vertrek uit de Nederlanden zijne zuster Margareïha, hertogin van Parma, zeer tegen, den zin van het volk en den adel, tot landvoogdes aan, maar verwekte nog meer misnoegen door in strijd met de rechten en privilegiën dezer gewesten, er een leger Spaansch krijgsvolk achter te laten. In de vestiging van dertien nieuwe bisdommen zagen bovendien de vier bestaande prelaten eene beperking van hun gezag, de geestelijkheid strenger toezicht en vermindering van inkomsten, en de Protestanten een nieuwen maatregel tot uitroeiing der hervorming. Hierin vergisten dezen zich dan ook niet, want in elk bisdom werden twee inquisiteurs aangesteld, die de onder hun toezicht staande gewesten moesten doorreizen, om elk, die met ketterij besmet was, voor hunne vierschaar te dagen. Aan het hoofd der bisschoppen werd de kardinaal Gramvelle, aartsbisschop van Mechelen geplaatst, een man van groote bekwaamheid, met bijna onbegrensde macht.
Daar Filips zoowel door vele Roomschen als door de Protestanten beschouwd werd als de onderdrukker der staatkundige en godsdienstige vrijheid, werd de spanning van dag tot dag grooter, en naarmate de koning weigerde aan de talrijke klachten gehoor te geven, werd het verzet krachtiger en sproot thans niet alleen meer voort uit godsdienstige beweegredenen, maar werd ook voor een groot deel van staatkundigen aard. Het volk hijgde naar vrijheid. Filips daarentegen wilde het meer en meer aan banden leggen en het is naast God aan deze feilen, door Filips begaan, te danken, dat het erf onzer vaderen een Protestantsche staat geworden is. Velen verlieten het land. In 1550 toen het in Engeland onder koning Eduard veiliger was, vestigde zich aldaar de reeds genoemde Nederlandsche Hervormde gemeente uit vluchtelingen, gelijk ook in Emden, Wezel, Frankfort, Cleef en andere plaatsen.
Willem I, wien als erfgenaam van zijnen oom, prins René, het vorstendom Oranje, in zuidelijk Frankrijk gelegen, was ten deel gevallen en die dus den titel van Prins van Oranje droeg, was door Filips tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht benoemd. Hij was de hervorming met hart en ziel genegen en had den moed om, met den graaf van Egmond en den graaf van Hoorn, bij de landvoogdes op verzachting der plakkaten aan te dringen. Margaretha zond daarop den graaf van Egmond met dit verzoek naar den koning van Spanje, doch hoe kon Filips zoodanig verzoek inwilligen! Hij ontving den graaf vriendelijk, doch liet hem met een ontwijkend
331
verbond der edelen.
antwoord terugkeeren. De koning, die werkelijk geloofde, dat hij door toegeven zich de wraak des hemels op den hals zou halen, wierp zich in zijn kabinet voor het beeld des Verlossers neder en smeekte Hem, dat hij in zijne gevoelens ter uitroeiing der ketters mocht gesterkt en meer en meer bevestigd worden. De gevolgen bleven niet achter! De vreeselijk verblinde koning zond strengere bevelen ter handhaving der plakkaten en het eenigste, waartoe hij kon komen, was, dat de ketters nu ook in \'t geheim mochten omgebracht worden. Voorzeker eene ongewone verzachting! Zij verbitterde het volk nog veelmeer, want daar men nu de slachtoffers met het hoofd tusschen de knieën samenbond en in groote water-kuipen in stilte verdronk, werd dit algemeen nog afschuwelijker gevonden. Hier en daar ontstond groote gisting en het geweld werd somtijds met krachtigen tegenstand beantwoord.
Door de algemeene en groote misnoegdheid, vooral ook van den adel, moest Granvelle het land ruimen en kwam in 1566 te Breda een verbond van edelen tot stand met Hendrik van Brederode, een edelman, los van zeden en karakter, aan het hoofd. De prins van Oranje was er wel mede bekend, doch had zich, voor overijlde stappen beducht, gelijk ook de graven van Egmond en Hoorn, niet bij de vereeniging aangesloten. De verbondenen begaven zich den gden April ten getale van ongeveer 300 met Brederode aan het hoofd, naar de landvoogdes te Brussel en overhandigde haar een request om matiging der plakkaten op grond, dat anders een algemeene volksopstand onvermijdelijk was. Margaretha vroeg ontsteld op het zien naderen der edelen, wat dat beteekende , doch men zeide haar spottende, dat het slechts een hoop geuzen (gueux, bedelaars) waren, waardoor zij zich geen schrik moest laten aanjagen. De edelen namen dezen scheldnaam als een eeretitel aan, die weldra het wachtwoord werd der hervonnden en de wapenkreet tegen Spanje. De landvoogdes beloofde eenige inwilligingen onder voorbehoud van de goedkeuring des konings; doch deze zoogenaamde moderatie, door het volk tot spot moorderatie genoemd, bevatte slechts de troostrijke verzachting, dat de ketters in plaats van op den brandstapel gebracht, aan de galg zouden gehangen worden, en dat hij, die eenig berouw toonde, met het zwaard kon gedood worden! Filips bleef, gelijk te denken was, onverzettelijk. Er werd nogmaals een gezantschap van twee personen tot hem gezonden, doch de beide heeren verdwenen geheimzinnig en zagen hun vaderland nooit weder.
Bij de brandstapels en moordschavotten breidde zich de hervorming nog steeds uit en het laat zich denken , dat zij bij het vele martelaars-bloed wel een ernstig en degelijk karakter moest verkrijgen. Geheel voor den ernst van volk en tijden passend werd dan ook eerlang het
332
hagepreken.
Anabaptisme weer verdrongen door het Calvinisme, dat hier door vele leeraars uit Frankrijk en Genève werd gebracht. Nadat de hervormden van tientallen tot duizentallen waren geworden, steeg ook de moed der voorgangers. Zij wilden zich niet langer in het holst van den nacht op geheime plaatsen vereenigen, want hun werk was dat des lichts en mocht door allen gezien worden. Herman Modet , een gewezen Franciscaner monnik, een man van groote kennis en gaven, die, ook om zijne calvinistische beginselen, voor de Gereformeerde Kerk van Nederland belangrijk is geworden, waagde het den 15\'iequot; Juni 1566 in de omstreken van Gent openbaar op het veld eene predikatie te houden. Weldra volgden andere bijeenkomsten en daar men zooveel mogelijk eene door hagen omringde ruimte uitkoos, werd de predikatie hagepreek en de predikers hagepredikers genoemd. Deze prediking werd al dadelijk in de noordelijke gewesten van ons vaderland nagevolgd. Hier was het vooral Jan Arendsz , uit Alkmaar, die, met nog een zevental broeders, na afspraak in stilte bij Amsterdam tusschen het hooge riet samenkwam, waar zij zich verscholen, ten einde er onder den gewelfden hemel hunne knieën te buigen , om door den Heer voorgelicht te worden in het plan, tot hetwelk zij daar waren vergaderd. Na rijp beraad kwam men overeen de hagepreek ook in Holland te beginnen. In de stad teruggekeerd werd juist op den Dam voor het raadhuis door klokgelui het volk samen geroepen, en daar hoorden zij met eigene ooren een streng plakkaat tegen de ongeoorloofde hageprediking afkondigen. Jan Arendsz ging echter heen in het vast vertrouwen, dat de Heer hem niet begeven zou. Spoedig daarna werd eene hagepreek te Overveen bij Haarlem gehouden, doch de regeering zocht dit te beletten, door de stadspoorten te sluiten. Velen die dit wisten gingen daarom reeds daags te voren ten poorte uit om gevoed te worden met de woorden des levens. De geschiedschrijver Brandt vermeldt van deze vergadering: :T meeste volk was daar den ganschen nacht geweest en had bij gebrek van ander verblijf, op het veld geslapen. Ten leste kwam ook de predikant. Men stak twee stokken in de aarde en bond daar een sperre overdwars aan vast, om hem voor stut en leuning te dienen. Na het zingen en bidden predikte hij, ofschoon zeer klein en zwak van persoon, omtrent vier uren lang in een zeer heeten zonneschijn. Eindelijk bad hij wel vurig voor alle standen van menschen en met name voor d\'Overheid, zoodat daar weinig drooge oogen gezien werden.quot;
Gesteund door de belofte der verbondene edelen, dat zij de Protestanten zouden beschermen, traden de hagepredikers overal onverschrokken te voorschijn; men wapende zich om ter preke te gaan, ten einde des noods geweld met geweld te keeren. Op deze wijze kwamen duizenden bijeen, wat lang niet altijd door de regee-
333
de beeldenstorm.
ringen kon verhinderd worden. Binnen drie maanden tijds werd deze wijze van evengelieverkondiging l) door heel Nederland algemeen, waartoe ook Petrus Datheen ijverig, schoon niet zonder hartstocht, meewerkte. Hij was het, die in 1563 den Heidelbergschen Catechismus uit het Duitsch, en de psalmberijming uit het Fransch in het Hollandsch vertaalde. Deze psalmen staan echter ver beneden die van Marnix van St. Aldegonde , maar dewijl zij op het tijdstip verschenen, dat er de meeste behoefte aan gevoeld werd, werden ze behouden en zijn ongeveer 200 jaren in de Nederlandsche kerk in gebruik gebleven.
Een scherp bevel, waarbij de Landvoogdes tot gevangen nemen en ophangen der hagepredikers gebood, verbitterde het volk nog meer en was voor een groot deel oorzaak, dat in 1566 de beeldstormerij ontstond. Te Hontschoten, in de nabijheid der stad Yperen, was 14 Aug. van genoemd jaar een hagepreek gehouden. Na afloop daarvan vernielden de bezoekers een paar heiligen beelden, die er aan den weg stonden. Verder op lag een klooster met kerk. Onder het zingen van psalmen werd de kerk opengebroken en al de afgodische dingen er uit gedragen en vernield. Zonderling was het, maar bijna gelijktijdig breidde zich dit geweld ook over de andere gewesten uit. Te Antwerpen werd door het razende volk alles in de kerken stukgesmeten, beelden, altaren en sieraden vernield en liep men met de brandende waskaarsen uit de kerken de straten door, roepende als waanzinnigen: sleven de geuzen!quot; De hostie, die bovenal door het woedende volk werd verfoeid, omdat het in de vereering er van de gruwelijkste afgoderij zag, als zijnde een stuk brood, waaraan goddelijke eer werd bewezen, traden zij met voeten; uit de gewijde kelken dronk men elkander in woeste vreugde den wijn toe, dien men uit de kelders roofde. Van de kerken trok men naar de kapellen en kloosters, pleegde geweld aan monniken en nonnen en verjoeg ze uit hunne schuilplaatsen. De prachtigste orgels werden vernield, de kostbaarste handschriften en boeken verscheurd, ja zelfs de graven geschonden.
334
Deze woestheid, waardoor alleen in Vlaanderen meer dan 400 kerken vernield werden, had, schoon afgekeurd door alle weldenkende Hervormden, droevige gevolgen. Algemeen heerschte schrik en verslagenheid, en de Roomschen, nu verbitterd, eischten dat voor den hoon, hunnen godsdienst aangedaan , strenge wraak zou worden genomen. Margaretha had het geluk met een saamgeworven leger de beweging tot staan te brengen; het verbond der edelen spatte uiteen en het getal vluchtelingen naar Engeland, Duitschland en elders
1) Geheel ongewoon waren de hagepreken in Nederland niet. Tijdens de kruistochten, en om daartoe optewekken, werden meermalen predikatiën in het open veld gehouden, vooral in de provinciën Groningen en Friesland.
TACHTIGJARIGE STRIJD.
werd op meer dan 100,000 begroot. Het scheen of de hervorming nu met één slag uitgeroeid zoude worden. Een nieuw plakkaat bevatte; 5die eenige oefening der Gereformeerde Religie bijwonen, of den doop, het huwelijk, het avondmaal, psalmzingen, openbaar gezang in vergadering, of begrafenis op andere wijs verrichten dan in de Roomsche kerk goedgekeurd wordt, zullen met de galg of met het zwaard gestraft worden. De kinderen zullen terstond na de geboorte in de kerken gebracht en op Katholieke wijs gedoopt worden. Die bevonden worden eenige dwaling of valsche leering geleerd te hebben aan hunne scholieren, zullen aan den lijve of met confiscatie van goederen worden gestraft. De leden van de consisto-riën, de hoofden en auteurs van de beroerten, zal men bij executie met den dood en confiscatie van goederen straffen.quot;
Dit was nog maar een beginsel van het lijden, dat komen zoude. Filips werd woedend op het vernemen, van hetgeen geschied was. Natuurlijk schreef hij het gepleegde geweld aan de hervorming toe en was op eene ontzettende wraak bedacht. Nochtans wilde de Heer ons land en volk, gelijk oudtijds Israël, uit de hand zijner vijanden redden. Op Hem hebben onze vaderen gehoopt en zij zijn niet beschaamd geworden!
De tachtigjarige strijd met Spanje. 1568—1648,
Bijna een halve eeuw rookten reeds de brandstapels en stroomde het bloed van de getuigen der waarheid in ons vaderland, maar nog was het aan het martelaarschap geen einde. Er zouden nog donkerder dagen komen, waarin niet slechts de hervorming, maar zelfs de naam en het bestaan dezer gewesten scheen uitgeroeid te zullen worden. Maar de Heer deed hier telkens het licht uit de duisternis te voorschijn komen. De hervorming won en met deze gaf God onzen voorvaderen een eigen volksbestaan, op eene wijze, schier eenig in de geschiedenis, vol van Goddelijke wonderen en uitreddingen, doch niet dan. nadat tachtig jaren tegen een der machtigste rijken van Europa was gestreden en strooraen bloeds voor haardsteden en altaren waren vergoten.
Het liet zich denken, hoe de beeldenstorm, hier gepleegd, bij Filips opgenomen zoude worden. Hoe kon een dweper als hij, die zich op zijne knieën wierp, biddende om nooit in het uitroeien der ketterij te vertragen, die zelfs op zijn sterfbed zich zijne nalatigheid verweet en het onder zijne grootste zonden rekende, dat hij de ketters met niet meer Godgewijden ijver had uitgeroeid, hoe kon die man
335
alva s bloedraad.
bedaard blijven , toen hij vernam, dat in de Nederlanden door de ketters de heiligdommen geschonden, de beelden vernield en de gewijde hostie vertrapt was? Woedend over deze gewelddadigheid, zwoer de koning, gloeiende van toorn, den dood aan de Nederlanden. Weldra zond hij Don Alvarez de Toledo, hertog van Alva, met een leger naar deze gewesten om zijne bloedige bevelen uit te voeren. Schrik en angst gingen reeds voor dien man uit, en voorwaar geen wonder, want de hertog was een monster, zooals er gelukkig maar weinigen hebben geleefd. Reeds het zien van zijn mager, bleek gelaat met doffe, diepliggende oogen deed elkeen een rilling over de leden gaan voor hem, die zich zeiven «den allertrouwsten dienaar van Filips\'quot; noemde, en die, om dit in waarheid te zijn , elke menschelijke stem in zich smoorde en daaraan duizende menschenlevens, zoowel Room-schen als Hervormden, opofferde, want Alva\'s godsdienst en staatkunde was enkel in de scherpte zijns zwaards gelegen. Gelukkig was prins Willem tijdig genoeg naar zijne goederen in Duitschland geweken, want het monster sloeg al dadelijk bij zijne aankomst als een tijger zijne klauwen uit. De graven van Egmond en Hoorn liet hij verraderlijk gevangen nemen en op een schavot binnen Brussel onthoofden. De graaf van Hoorne had de hervormde leer omhelsd, maar de graaf van Egmond was Katholiek. Waar nu de aanzienlijkste Roomsche edelen niet gespaard bleven, wat moesten daar dan de geringere ketters wel verwachten! Om zich het moorden te vergemakkelijken, doch zoo \'t heette om de ketters en de medeplichtigen aan den beeldenstorm rechterlijk te vonnissen, richtte Alva in 1567 een Raad van beroerten op, die, van wege zijne wreedheden, spoedig bloedraad werd genoemd. De beruchte Ju an de Vargas was er de president van. Deze viel, naar gezegd wordt, gedurig bij de rechtsgedingen in slaap, en telkens wanneer hij wakker geschud en naar zijn oordeel gevraagd werd, riep hij nooit anders dan: gt;Naar de galg! naar de galg!quot; al had hij ook niets van de beschuldigingen der slachtoffers gehoord.
Weldra was de toestand dezer gewesten ontzettend geworden. Wie maar een verzoekschrift om verzachting der plakkaten mede had onderteekend , moest dit met zijn leven boeten. * \'t Ging op een vanghenquot; bericht Hooft sen spannen van allerley stand, allerley sexe, allerley ouderdom. De galghen hingen gerist, de raaden, de staaken, de boomen aan de weeghen stonden verladen met lijken, gewurght, onthalst, gebarnt: zoodat de menschen nu, in de lucht tot adem-schepping geschaapen, als in een gemeen graf en wooning der ooverleedenen verkeerden. Elke dagh had zijne deerlykheit en \'tbassen der bloedklokke, dat, met de dood van naamaagh den eene, van zwaagher of van vriendt den andere, in \'t hart klonk. Aan \'t
336
AT,VA S BLOEDRAAD.
bannen, \'t verbeurtmaaken de:- goederen was geen eindt. Tilbanr en ontilbaar, \'t werdt al aangeslaaghen tot grooten schaden van rijken en armen , van weeduwen en weezen.quot;
In 1573 werd een request naar Filips gezonden, waarin hem Alva\'s wreedheden bericht werden en bij de vermelding van het afgrijselijk moorden en folteren van jong en oud, mannen en vrouwen, voegde men: sHij heeft de doode lichamen laten opgraven en onder de galg slepen, onder voorwendsel de een was zonder biecht, de ander zonder het heilige sacrament gestorven, om de goederen aan zich te hebben Hij heeft vermoord en omgebracht, de vrouwen, die hare mans, en de kinderen, die hare ouders in den uitersten nood met een klein penninksken bijstand bewezen of slechts met een troostlijken brief opgebeurd hadden.quot;
Filips was doof voor de klachten, die tot hem kwamen , zoodat Alva ongehinderd zijn gang kon gaan, die later zelf verklaarde, dat hij in zes jaren tijds meer dan 18,000 menschen had laten ombrengen. Schier vertwijfelend onder dezen toestand greep men ten laatste in wanhoop naar de wapenen, om zich door tegenweer uit de klauwen van den dwingeland te redden, want men weigerde eindelijk zich langer van have en goed te laten berooven en gewillig het hoofd op het blok neor te leggen. Zelfverdediging was plicht geworden. Men vatte de wapenen op tegen een buitenlandschen onderdrukker en schender van \'s lands rechten en privilegiën. Vrijheid van godsdienst werd begeerd, doch nu nog geenszins de afzwering van Filips bedoeld: daaraan dacht niemand, voordat het eindelijk bleek, dat Spanje nimmer de hervorming in deze gewesten zou gedoogen.
Den tachtigjarigen strijd tegen Spanje na te gaan behoort niet tot ons plan; deze kan uit de geschiedenis des vaderlands genoegzaam gekend worden en beslaat aldaar een tijdperk vol van Goddelijke uitreddingen, alsook vele bewijzen, wat een kleine handvol volks in de mogendheid des Heeren vermag. Maar terwijl wij, bij het voorbijgaan van het uitwendige des strijds. even zullen stilstaan bij de inwendige vorming en ontwikkeling der Protestantsche kerk in Nederland, mogen wij niet voorbijzien, dat niet altijd noch door allen voor haardstede en altaren werd gestreden. Eigenbelang en berekening openbaarde zich in den strijd maar al te veel; terwijl ook, hetgeen wij reeds meermalen opmerkten, de meest heerlijke zegepraal des geloofs minder aanschouwd werd op slagvelden dan in kerkers en op moordschavotten.
Onder den strijd tegen het machtige Spanje waren reeds in 1566 te Antwerpen in \'t geheim bekwame mannen bijeengekomen, ten einde de geloofsbelijdenis van Guido de Brés met de meeste nauwgezetheid na te zien , en in kerkdijken vorm te redigeeren. Twee jaren later
S37
VESTIGING DER GEREFORMEERDE KERK.
werd op een synode, te Wezel gehouden, eene kerkordening voorde Nederlandsche Gemeenten opgesteld. Het doel was een samenbinding der onderscheidene gemeenten, opdat niet de eene gemeente over de andere, noch de eene leeraar over den anderen heerschappij zon hebben. Want »het was van ouds voor nuttig aangezien, dat de kerken goede correspondentie en vaste gemeenschap met elkander hielden, om in een belijdenis des geloofs en ook in gelijkvormigheid der ceremoniën te volharden.quot; Te dien einde zou het kerkbestuur bestaan uit een door de gemeente gekozen kerke raad; eenige bij elkander liggende gemeenten zouden klassen vormen. daarop zouden p r o-vinciale synoden volgen, terwijl de moeielijke zaken voor een minstens om de drie jaar bijeentekomen algemeene of nationale synode zouden worden gebracht.
Een nog inniger band , die de Gereformeerde kerken samenbond , vormde hare belijdenis. Deze draagt een dubbel karakter, want als organisme belijdt de kerk ze door hare leden, al staat daar ook geen letter van op papier; doch voor haar kerkelijk optreden in de wereld heeft ze een in woorden geformuleerde belijdenis noodig. Beide staan in nauwen samenhang, geven elkander vastheid en kunuen voor de kerk niet worden gemist. De eerstgenoemde toch zou zonder laatstgenoemde de grenzen der zichtbare kerk uitwisschen, en de laatste zou zonder de eerste spoedig in versteening overgaan. Persoonlijk voor God staat de Christen boven de confessie zijner kerk, maar voor de menschen plaatst hij zich er onder. Dit werd dan ook reeds door de synode van Dordrecht in 1578, door die van Middelburg in 1586 en door die van \'s Gravenhage in 1586 alzoo begrepen. Op deze synoden werd de reeds vroeger aangenomene Nederlandsche geloofsbelijdenis voor alle Gereformeerde leeraren ter onderteekening verplichtend gesteld. De Heidelbergsche Catechismus werd als onderwijsboek ingevoerd, terwijl men de liturgische geschriften voor een groot deel aan de Paltsische gemeenten ontleende.
Prins Willem van Oranje sloot zich (1573) uit volle overtuiging bij de Gereformeerden aan, maar hij was en bleef een zeer verdraagzaam man. De Staten van Holland en Zeeland droegen hem het volgende jaar de hoogste macht op, met de bepaling, dat hij de Gereformeerde religie voorstaan, »doch de Roomsche religie zoude doen ophouden, als strijdig met het Evangelie. Feitelijk kon men dus nu al den Gereformeerden godsdienst als staatsgodsdienst beschouwen, maar dit kreeg eerst van Staatswege in 1583 zijn volledig beslag. De kerkgebouwen en pastoriën met de aan die kerken verbonden fondsen gingen aan de Gereformeerde kerk over, die ze nog bezit. De pastoralia, waaruit de geestelijken waren onderhouden, werden als fondsen aangewezen , waaruit de predikanten der staatskerk bezoldigd zouden worden ;
338
VERHOUDING TOT ANDERSDENKENDEN.
339
terwijl uit de vicavijen en kloostergoederen de oorlogskosten tegen Spanje bestreden en hoogescholen , gymnasiën enz. gedoteerd werden.
Reeds van het jaar 1563 af weken vele hervormden uit de Zuidelijke Nederlanden naar de noordelijke provinciën en stichtten zelfs in enkele steden van ons vaderland gemeenten , vóór dat er Gereformeerden bestonden. Deze Waalsche gemeenten werden als broedergemeenten erkend en, later door de réfugiés uit Frankrijk aanzienlijk versterkt en uitgebreid. Alhoewel er in onze dagen voor het blijven bestaan dezer gemeenten niet meer den minsten grond bestaat, kwijnen ze nog voort, doordien de Staat\'t grootste deel harer predikants-traktementen blijft uitbetalen \')• De prins had telkens tot verdraagzaamheid jegens andersdenkenden aangedrongen, maar dit werd door sommige leeraars niet altijd betracht, want zij gingen hier en daar de overgeblevene Lutherschen verdrukken en hun de uitoefening van hunnen godsdienst verbieden. Zelfs leverden twee Gereformeerde predikanten van Delft en \'s Hage bij de Staten van Holland eene klacht in over sde onstichtinge, die de goede opréchte harten komen te lijden door de genoegh openbare exercitie van de Religie van denghenen, die haer noemen van de confessie van Augsburge tevens te kennen gevende, dat er wel seenige ordre ghesteldt diende te worden.quot; Deze aanklacht hielp 1 In het volgende jaar verscheen een besluit van de Amsterdamsche regeering, sdat niemand zijn huis of spijker tot de vergadering der Martinisten zou lalen gebruiken, of dat men hem terstond ter stad uitwijzen zou.quot; In andere steden trad men even onverdraagzaam op, doch dit was gelukkig slechts van korten duur. Deze verhouding tot de Lutherschen week echter weldra voor betere gezindheid , maar minder gunstig stond dit met de Roomschen. De strijd met Spanje noopte niet alleen om hen onschadelijk te houden , maar dewijl de Staten bepaalden, welke de heerschende godsdienst zou zijn, traden dezen somtijds ook onderdrukkend tegen hen op, \'t geen slechts verbittering kon teweeg brengen. Zoo verscheen er een plakkaat stegen de pauselijke afgrijselijke afgoderije, geoefend tot groot schandaal van alle vrome ingezetenen : doordien Gods heiligen naam daardoor onteerd, de Christelijke Religie verhinderd, en de ge-meene rust verstoord werd.quot; Toch hebben de Roomschen weinig of geen reden tot klagen gehad. Dit bleek vooral ook daaruit, dat zoo-velen zich zelfs uit Roomsche landen hier met der woon nederzetten aan wie, nadat de staat nog maar eenigszins tot rust gekomen was, vrijheid van godsdienst gegeven werd. De Joden, in Spanje en Portugal
1) De Waalsche gemeenten gebruiken in plaats van den Heidelbergsclien catechismus dien van Calvijn. In de formulieren van beide kerken is weinig of geen verschil. De liturgische geschriften der Waalsche gemeenten zijn ontleend aan die van Genève, doch door beide is eene en dezelfde geloofsbelijdenis aangenomen.
22*
prins wit.t.f.m i.
gruwelijk vervolgd, vonden hiermede een veilige schuilplaats, en zij, de beminden om der vaderen wil, hebben gewis een grooten zegen meegebracht.
Maar wij mogen in dit gedeelte der Nederlandsche kerkgeschiedenis den man niet voorbijgaan, die rusteloos voor de vrijheid van godsdienst heeft geijverd en die met alles opofferende liefde naast God het middel is geweest, dat Nederland aan een zeker verderf is ontkomen.
Prins Willem I, in 1533 te Dillenburg geboren, was door zijne vrome moeder Juli ane, gravin van Stolberg, van kindsbeen af op den Heer gewezen, terwijl zijn vader, graaf Willem , volgens \'s prinsen getuigenis, snaar het voorbeeld der goede koningen, David. Josias en anderen , de kerken zijner landen hervormd en van misbruiken had gezuiverd, overeenkomstig Gods woord.quot; Uit dit edel geslacht gesproten , stond Willem als stadhouder in de Nederlanden in hoog aanzien en had er, ook door zijn huwelijk met Anna van Buren, uitgebreide heerlijkheden in bezit. Drie zijner vier broeders hebben voor de belijdenis van het Evangelie hun leven op het slagveld ten ofifer gebracht- Adolf liet dit bij het gehucht Heiligerlee, waar de strijd tegen Spanje een aanvang nam. Lodewijk, die in Gods hand liet middel was, waardoor prins Willem tot de kennis der waarheid gebracht werd, sneuvelde met zijn broeder Hendrik in den strijd op de Mookerheide. Wat Willem zelf voor de Nederlanden geweest is , behoort elk onzer te weten en behoeven wij hier niet te herhalen; van hem kan ook gezegd worden, dat hij liever met het volk Gods smaadheid en verdrukking wilde ondergaan, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben. Als balling vergat hij zijn volk niet, maar verkocht wat hij had, en kwam hun met een gehuurd legertje te hulp, waartoe hij in den strijd tegen Spanje als souverein vorst volkomen bevoegd was. Maar hij stelde zijn vertrouwen niet op eigen kracht; dat was alleen op den Heer zijn God gevestigd, want toen hem bij het beleg van Haarlem werd geschreven, dat men nimmer zou slagen, ten ware sdat er eenig verbond tusschen hem en een machtig vorst mocht bestaan gaf de prins dit merkwaardig antwoord: »Gij schrijft ons, dat men u zou laten weten, of wij ook meteenigen grooten, machtigen potentaat in vasten verbonde staan, waar wij niet laten willen u voor antwoord te geven, dat, aleer wij ooit deze zaak en de beschermenis der Christenen en andere verdrukten in dezen lande aangevangen hebben, wij met den alieroppersten Potentaat der potentaten alzulken vasten verbond hebben gemaakt, dat wij geheel verzekerd zijn , dat wij en al dengenen, die daarop vastelijk betrouwen , door zijne geweldige en machtige hand ten leste nog ontzet zullen worden, spijt alle zijne en onze vijanden 1 zonder dat wij middelertijd eenige andere middelen, die ons de Heer der heirscharen toegeschikt heeft, hebben of als nog willen laten voorbijgaan.quot; Hierin lag Wil-
840
godsdiensttwisten dek remonstranten. 341
lems kracht en de eindelijke zegepraal zijner onderneming. Trouw werd hij geholpen door zijn vriend Marnix van St. Aldegonde, die bij het mislukken van een zijner krijgsondernemingen het onvergetelijk lied Wilhelmus van Nassauwen vervaardigde. Overigens kon hij op weinig menschelijke hulp rekenen. Duitschland hield ;\'-ich terug, omdat men niet Luthersch was. Engeland omdat men te Furiteinsch was. Ook in eigen kring ondervond de prins. vooral om zijne verdraagzaamheid jegens Roomschen, veelal miskenning. Eindelijk, nadat velerlei vergeefsche pogingen . om met den koning van Spanje een vergelijk te treffen, mislukt waren, werd Fillps. van wien het bleek, dat men niets te hopen, doch alles te vreezen had, in 1581 als graaf van deze landen afgezworen, »omdat hij. gezworen vijand van de ware Religie en van Gods Woord, in geenerlei manier het bestuur des lands hebben wilde, dan op voorwaarde van het Rijk van Jezus Christus te kunnen uitroeien.quot; Filips had reeds eenigen tijd geleden het banvonnis over Willem uitgesproken. Er waren 25000 kronen op diens hoofd gezet en aan den moordenaar adeldom en kwijtschelding van straf beloofd. Dat was een lokaas . waardoor de prins steeds in levensgevaar verkeerde , van door sluipmoordenaars te worden omgebracht. Eens werd hij gevaarlijk gewond. Toen hij tot bewustheid gekomen was, sprak hij: »Dood den man niet; ik vergeef hem mijn dooddoch hij herstelde boven alle verwachting. Meer anderen hadden reeds beproefd , dat bloedgeld te verdienen, doch hunne pogingen waren telkens verijdeld, totdat de prins in *1584 door een Bourgondiër. Balthasar Gerards geheeten, te Delft werd doorschoten. Terwijl hij stervend ineenzonk, riep hij uit: »Heere God, wees mijne ziele genadig! Ik ben zeer gekwetst; Fleere God wees mijne zieleen Uw arme volk genadig 1quot; Rome juichte en hief een Te Deum aan, terwijl het den moordenaar als een heilige vereerde , maar Nederland was diep verslagen; want het besefte, dat het den grooten Zwijger, den redder en Vader des Vaderlands, had verloren. Doch Willem had een verbond gesloten met God, en zijne laatste bede voor sUw arme volkquot; is verhoord geworden. Wel was het een hachelijk oogenblik , maar de Heer helpt even licht uit groote als uit kleine gevaren en door Hem werd onder Willems opvolger, den edelen prins Maurits, na een nog jaren langen strijd de vrije onafhankelijke Republiek der Nederlanden gevestigd.
Godsdiensttwisten der Kemonstranten.
Nog was voor de Nederlanden de strijd met Spanje niet geheel ten
oldenbarneveld.
einde gebracht, of er deed zich een niet minder gevaarlijke vijand binnen de kerk zelve voor. Het Luthersch en Zwingliaansch karakter der hervorming was in deze landen verdrongen door den zegevierenden geest van Calvijn. De universiteit van Genève was de akademie waar de jonge leeraars hunne opleiding ontvingen; zij brachten de leer van Calvijn, zoo juist geschikt in den strijd tegen Spanje voor een ernstig en zwaarmoedig volk, bij hunne terugkomst mede. Dit was echter niet met allen het geval. Het i6Je artikel der Nederlandsche geloofsbelijdenis bevat de leer der voorbeschikking, en dat deze hoogstge-wichtige waarheid het struikelblok der menschelijke trots werd, was niet te verwond ren. Eeuwen lang was in de Roomsche kerk het eigengerechtig hart gestreeld, dat nu, bij het verlaten dier kerk dikwijls door onzuivere beginselen gedreven, weldra in de Gereformeerde kerk eene leer ontmoette, waaraan het zich ergerde, omdat daarin aan alle eigengerechtigheid de bodem werd ingeslagen.
De leer der uitverkiezing staat in het nauwste verband met de vrije genade Gods want het is de grond en oorsprong van de tot zaligheid geroepen Gemeente des Heeren. Door het loochenen dezer waarheid wordt het gansche Evangelie krachteloos gemaakt, want men ontrukt den grond en de oorzaak onzer zaligheid aan God om die te leggen in den vrijen wil van het zondig schepsel. De praedestinatie was wel in alle eeuwen door de gemeente des Heeren in de Christelijke kerk geloofd, ofschoon niet altijd duidelijk uitgesproken, maar zij was en wordt nog, ook door zeer vele naamchristenen, misbruikt en mishandeld. Men meende, dat, door er een dor Awstuk van te maken, men den vollen raad Gods verkondigde, zonder te bedenken, dat deze waarheid den kinderen Gods geopenbaard wordt door den Heiligen Geest, en h u n alleen tot eene bron van ootmoed, geloofsrust en dankbaren ijver is gegeven, en dat die leer nimmer onder de bevatting gebracht kan worden van \'s menschen kortzichtig verstand.
Wat de twist zeer verergerde, was de omstandigheid, dat de staat van den beginne af eene zeer ongelukkige heerschzucht over de Gereformeerde kerk aan den dag legde. De Staten, die nog voor een groot deel in hun hart sPapistquot; waren, beheerden de kerkelijke goederen naar eigen zin en welgevallen, wilden niet slechts de approbatie van beroepene leeraars behouden, maar veelal zelfs deel hebben aan de samenstelling der kerkeraden. Zij gaven bevelen of weigerden het houden van synoden, deden soms uitspraak in zuiver kerkelijke geschillen, ja zelfs in geloofspunten, en handhaafden dikwijls, wegens eigene onrechtzinnigheid, onrechtzinnige leeraren in hunne betrekkingen.
De man, die tot dezen ongelukkigen toestand ijverig meewerkte, was de wegens zijn ongelukkig uiteinde genoeg bekende Johan van Oldenbarneveld, advokaat van Holland en \\\\ est-I\'riesland, die door
342
arminius.
deze betrekking een veelvermogenden invloed bezat. Afkeerig van de Roomsche kerk, was hij den Hervormden godsdienst evenmin van harte toegedaan; hij vreesde voor politieken invloed der leeraars en begunstigde de onrechtzinnigen, ter handhaving van een krachtig staatsgezag over de Gereformeerde kerk. Zelfs verklaarde hij: 5 De autoriteit van de Staten over kerkelijke personen en zaken heb ik altijd voorgestaan als een principaalste en noodzakelijkste Hoogheid en recht van den Landequot;. — sik ben mede een principaal instrument geweest, dat God den Staten de genade gedaan heeft, dat hunne wettelijke autoriteit in korten tijd in meerder aanzien gebracht is, dan die ooit te voren geweest was.quot;
Onder dit alvermogen der Staten van Holland had zich al vele oneenigheid in de Gereformeerde kerk voorgedaan van den kant van leeraars, die afweken van den grondslag en de belijdenis eener kerk, welke zij nogtans onwillig waren te verlaten. In Utrecht veroorzaakte Duifhuis veel verdeeldheid door zijne prediking tegen het pausdom, doch ook tegen de geloofsbelijdenis en den catechismus der hervormden , waarmee hij zich evenmin kon vereenigen. Hij stelde den Staten van Utrecht voor, geen onderteekening te eischen van de Confessie, sdat meetkoordekequot; zooals hij smadelijk zei, »van een deel articulen uit de Schrift bij den anderen geraapt, die gij u confessie ofte catechismus noemt, en daerna gij alle menschen oordeelen wilt of zij gezond zijn in de leer of niet.quot; In Leiden maakte de predikant Cool-haas opschudding door zijn twisten tegen de praedestinatie en zijn voorstaan van algemeene genade en vrijen wil. Door de kerk veroordeeld , werd hij door de regeering begunstigd, \'t geen hem te meer in het kwaad deed voortgaan. Hegberts te Gouda beweerde, dat de geloovigen in dit leven tot eene volmaakte gehoorzaamheid konden komen. Wiggertsz te Hoorn predikte den vrijen wil, goede werken enz. en stichtte met Coorxhert , een predikant van veel geleerdheid, maar die het leven Gods niet kende en onderscheidene dwalingen verkondigde, veel tweedracht. Het was echter voor Jacobus Arminius (t 1609), hoogleeraar te Leiden, weggelegd, dat zijn naam aan de twisten zou gegeven worden. Hij kon zich met vele anderen niet met de praedestinatie vereenigen, leerde gelijk genoemde Coolhaas een algemeene genade en vrijen wil, maar vond in zijnen ambtgenoot Franciscus Gomarus een ijverigen tegenstander. Beiden kregen een partij, doch die van Arminius vond den meesten bijval bij de staatkundige hoofden der republiek, waaronder, behalve Oldenbarneveld, ook LIugo de Groot behoorde.
Na lang dralen van Oldenbarneveld en de zijnen, welke door tijd te winnen hunne partij ook door de Akademie van Leiden hoopten te versterken , scheen het in 1607 , alsof eene algemeene synode de
34a
AR.MINIA.AKSCHE TWISTEN.
kerkelijke twisten zou beslechten. De Algemeene Staten hadden er echter de voorwaarde aan verbonden , dat de confessie en de formulieren van eenheid zouden herzien worden. Dit was een eisch, die de Staten niet mochten stellen, zoodat de Gereformeerden deze voorwaarde dan ook dadelijk verwierpen. Oldenbarneveld ging echter nog verder en schreef; Of de leden der synode van hunne verbintenis aan de Formulieren van Eenigheid voor zoolang de synode zat, niet behoorden ontslagen te worden . en of de beschrijvingsbrief al dan niet van revisie der confessie zou reppen? Dit zette weder bij de (Gereformeerden kwaad bloed, want men begreep er uit, dat het Oldenbarneveld te doen was van de Gereformeerde een Arminiaansche kerk te maken. De Arminianen beweerden , dat in elke synode rivisie der confessie moest plaats hebben, doch de Gereformeerden erkenden slechts, dat dit kon geschieden en eerst dan in een wettige synode de confessie moest gewijzigd worden , wanneer de overtuiging der Kerk gewijzigd was. Gaarne beleed Gomarus, de krachtige tegenstander van Arminius, dat de kerk, gelijk de maan haren wasdom heeft, en dus ook de belijdenis hare ontwikkeling kon hebben , maar dit was heel wat anders dan rivisie van haren substantiëelen inhoud op grond van ontkenningen aan een partij toe te staan. Van de voorgenomen synode kwam niets en Oldenbarnevelds eisch om ook den catechismus te herzien kwam zelfs aan Arminius wat kras voor. Omdat men. zeide hij, over dit leerboek van vreeraden oorsprong niet te zeggen had , daarom deed men best, het af te schaffen en een nationaal leerboek in te voeren, dat men naar welgevallen kon herzien. Bij den eisch der Arminianen tot herziening der belijdenis wezen zij er vooral op, dat de Bijbel, ook volgens de belijdenis, alleen regel des geloofs kon zijn. Dit laatste was waar, maar het was van de vroegste tijden in de Christelijke kerk gebleken, dat alle ketterijen haar steun zochten in den Bijbel. Daarom juist hadden de kerken behoefte gevoeld aan eene belijdenis, niet om die in de plaats van Gods Woord te stellen, maar als eene slotsom van onderzoek , welke de kerk bevonden had met den Bijbel overeen te stemmen. Zoo hadden de eerste Christenen hun geloof uitgesproken in de doopsformule, welke later in de zoogenaamde Apostolische geloofsbelijdenis verder ontwikkeld werd. De belijdenis der Christelijke kerk is voorts in den loop der eeuwen steeds breeder geworden. Hare formulieren zijn niet slechts te beschouwen als banier of symbool, maar vooral als eene blootlegging of aanwijzing van den geestelijken schat der kerk, dien zij in Gods Woord bezit.
De Arminianen vielen de formulieren der Gereformeerde kerk aan als menschelijk werk, doch zij konden gerust deze opmerking achterwege laten, omdat de kerk ze ook nooit anders beschouwd had en het dankbaar zoude erkend hebben, indien Arminius en de zijnen er
34-4
ARMINIAANSCHE TWISTEN,
werkelijk dwalingen in hadden aangewezen. De formulieren der Kerk onfeilbaar te achten is Roines werk, die er het geloof aan bindt, maar onze Gereformeerde vaderen hebben voor het persoonlijk geloof en geweten, en het geestelijk leven der organische kerk alleen het woord Gods als afdoende macht ter beslissing erkend. Daarom werd den Arminianen gelegenheid gegeven elk punt, waartegen men bezwaren had, op eene onpartijdige kerkvergadering te toetsen aan het Woord Gods. Dit was billijk, maar zij vreesden eenen ongunstigen uitslag en zochten daarom liever steun bij de regeering, die hun welwillend ter hulpe kwam. In Alkmaar waren vijf predikanten geschorst, omdat zij zich niet aan de formulieren wilden verbinden dan met de bijvoeging: »voor zoover zij met de Heilige Schrift overeenkomen,quot; doch de Staten van Holland vorderden hun herstel. Dit ingrijpen in de geloofszaken der keik werkte hoogst noodlottig, en daardoor hadden de twisten weldra eene onrustbarende hoogte bereikt.
Na den dood van Arminius leverden zijne aanhangers bij de Staten van Holland een vertoog of Remonstrantie in, waardoor zij den naam van Remonstranten verkregen, terwijl hunne tegenstanders Contra-remonstranten genoemd werden, omdat door dezen een tegenschrift was ingediend. Het vertoog der Remonstranten is saam-gevat in 5 punten, als; i. Verkiezing uit een voorgezien geloof. 2. Algemeenheid van de voldoening van Christus. 3. Vrije wil, om het geloof, dat eene gave Gods is, al of niet aan te nemen. 4. Medewerkende maar niet onweerstaanbare genade tot de bekeering des menschen. 5. Mogelijkheid van den afval der heiligen.
Schoon zij voorgaven, dat deze punten niet tegen de belijdenisschriften streden, was toch niets minder waar dan dat. Maar de Staten van Holland stemden er mee in en besloten onder invloed van Oldenbarneveld, de Groot, Hoogerbeets en anderen, de Remonstrantsche predikanten, ook zonder de andere leeraars gehoord te hebben,_ in hun ambt te handhaven en van de aankomende leeraars ook niet meer te vergen, dan in de vijf artikelen was verklaard. Door staatsmacht dus gesteund, dachten de Remonstranten weldra de geheele Kerk in bezit te zullen hebben. De onrust en spanning, op vele plaatsen ontstaan, werd door de Staten als onwil en liefdeloosheid van de Contra-remonstranten beschouwd; vandaar, dat gedurig vermaningen en resolutiën verschenen, die tot liefde vermaanden. »Verdraagt elkander in liefde,quot; riep men toen even als in onzen tijd, en het werd den rechtzinnigen kwalijk genomen , wanneer zij geen vrede konden hebben met leeraren, die de grondslagen der kerk ondermijnden , welke ze geroepen waren te schragen. Weldra traden de Staten van Holland als alvermogende voogden over de kerk op, en het bemoeilijken der Contra-remonstrantsche predikanten maakte spoedig
345
prins maurits.
plaats voor openlijke vervolgingen, zoodat zij op vele plaatsen uit de kerken verdreven, sommigen zelfs obk ter stad uitgezet werden. Dit ondervond onder anderen de in leer en leven onbesproken Rotter-damsche leeraar Geselius, die, omdat hij volgens zijn geweten zijne Remonstrantsche collega\'s niet voor rechtzinnig kon verklaren, werd afgezet, en omdat hij daarna buiten de kerken gepredikt en zijne gemeente kruisgemeente genoemd had, met schout en diefleiders buiten de poort werd gebracht. Wat de Gereformeerden eindelijk niet meer in de keiken vonden, dat zochten zij door prediking in huizen en schuren te bekomen, maar ook dit werd voor scheurmakerij verklaard en niet geduld. Een plakkaat van Schieland bedreigde zelfs met »verbeuring van huis, schuur, schip, veld of andere plaatsen, waar samenkomsten gehouden waren. Predikant en eigenaar zouden elk beboet worden met ƒ 300, bij lijfsdwang; met bedreiging aan de schouten van verlies van officie en arbitrale correctie, zoo de keur niet volkomen werd achtervolgd.quot;
Alzoo was nu reeds vervolging ontstaan tegen de belijdenis, waarvoor de vaderen gestreden en hun bloed gestort hadden, en die tot hoeksteen van den Staat gelegd was, terwijl hare getrouwe aanhangers door de overheden als oproerigen vervolgd en gestraft werden, terwijl daarenboven hun geloof en vertrouwen op de rechtvaardigheid Gods schandelijk werd bespot. Dit bleek toen de leden van den Gereformeerden kerkeraad van Schoonhoven zich beriepen , omdat zij van hun burgerrecht beroofd werden, op den oppersten rechter Christus, en de burgemeester hun spottend toeriep; 5Doet dat! doet dat!\' Oldenbarneveld voegde den Gereformeerden leeraar Rosaeus van \'s Hage, nadat hij geschorst was, toe: »Daar staat gij nu alleen 1\' Maar Rosaeus antwoordde: • Och neen, mijnheer, maar God de Heer is met mij, en zooveel duizend vromen als er nog in het land zijn.quot;
Prins Maurits , stadhouder der Republiek en bevelhebber van het leger, had zich zooveel mogelijk buiten de kerkelijke twisten gehouden. Oldenbarneveld verlangde echter van hem , dat hij de Arminiaansche Staten van Holland zou ondersteunen tegen het verzet der Gereformeerden. Dit was voor den prins een moeilijk oogenblik, doch in eene vergadering liet hij zich de registers van 1586 brengen, waarin de eed op de aanvaarding zijner waardigheid geboekt stond, en die zoowel hem als de Staten verplichtte, om tot hun laatsten druppel bloeds , de Gereformeerde religie, de eerste oorzaak van den strijd tegen Spanje, te beschermen. 2 Dien godsdienst,quot; zeide hij, » zal ik handhaven zoolang ik leef. Hare belijders zijn de lieden, die mijn heer vader op den zetel hebben gebracht.quot; Men poogde hem nog wijs te maken, dat in de vijf punten der Remonstranten geen werkelijk verschil met de geloofsbelijdenis bestond, doch Maurits wilde daarvan niet weten.
346
OVERMOED VAN OLDENBARNEVELD,
Oldenbarneveld waagde ook nog eene poging om den prins van zijn gevoelen af te brengen, maar raakte in zijne eigene woorden zoo verstrikt, dat hij moest zeggen: sik ben geen theologant.quot; Toch was hij juist als rechter in de theologische vraagstukken opgetreden, waarom de prins hem dan ook antwoordde: »Ik ben ook geen theologant ; laat dan theologanten bijeenroepen, de synode vergaderen en daar de quaestie decideren.quot;
Oldenbarneveld wist nu, dat hij ter ondersteuning van zijne plannen op den prins niet kon rekenen, die van nu aan, ook op aansporing van den Frieschen stadhouder, krachtig voor de Gereformeerden optrad , en die tevens, zooveel in hem was, de heerschappij der Staten van Holland over die der andere gewesten zocht te fnuiken. De advocaat zette daarentegen, in weerwil zelfs der vertoogen van vreemde hoven, waarin op het gevaar dezer gewesten gewezen werd, zijne heerschzuchtige plannen door. Met miskenning van \'s prinsen rechten als opperbevelhebber van het leger, gaf Oldenbarneveld aan de Staten van Holland en eenige steden het recht, om een soort van krijgsvolk, onder den naam van jwaardgeldersquot; bekend, aan te werven, dat bijna niets anders was dan eene oorlogsverklaring aan de andere gewesten. Daarbij was hij »voornemens vier der ijverigste Contraremonstranten bij nacht van den bedde te doen halen, hen op het schavot te laten onthoofden, en dan aan het volk, door klokgelui saamge-roepen, te verklaren, dat zij om muiterij en rebellie tegen de Hooge Overheid anderen ten voorbeelde waren gestraft.quot; Drie der raadsheeren wederstonden dit even afschuwelijke als gevaarlijke plan, omdat, verklaarden zij, het land hierdoor wellicht in een bloedbad zou worden verkeerd. Door overmoed geheel verblind, zond de advokaat Hoogerbeets en de Groot naar de Staten van Utrecht, met aanmaning om zich te verzetten tegen het gezag van den prins, die door de Algemeene Staten gelast was de orde aldaar te herstellen. De Staten lieten zich overhalen en kwamen daardoor in gewapend verzet tegen den prins, hun stadhouder, waardoor het land op den rand van een burgeroorlog was gebracht. De Heer gaf echter in deze gevaarlijke oogenblikken aan Maurits moed en beleid om met kracht zijn eens gedanen eed getrouw na te komen; hij wist de wanorde te Utrecht te beteugelen en het mocht hem gelukken de kracht der tegenpartij te breken. De waardgelders werden afgedankt en op last der Staten-Generaal werden Oldenbarneveld, de Groot en Hoogerbeets gevangen genomen.
Nu kwam door dezen ommekeer en op last der Staten-Generaal in 1618 eene nationale synode te Dordrecht bijeen. Maar dit was geen synode in den gewonen zin maar veeleer een algemeen Concilie der toenmalige Gereformeerde Christenheid. Want dit bleek ook daaruit, dat op deze synode, welke 1S0 zittingen hield, 28 buitenlandsche
347
SYNODE VAN l6l8 EN 1619.
godgeleerden verschenen. Door de Fransche kerken was bericht gegeven , dat het zenden van afgevaardigden niet was vergund. Uit Nederland zelf waren 58 hoogleeraren, predikanten en ouderlingen ter synode afgevaardigd. De Remonstranten, aan wier hoofd de predikant Episcopius optrad , werden als part ij ter vergadering gedaagd, om hun gevoelen, in de reeds vermelde 5 artikelen uitgedrukt, nader te verklaren en te verdedigen , ten einde daarna het oordeel der synode af te wachten. De synode werd en wordt nog door de Remonstranten van toen en nu daarover hard gevallen, maar de Arminianen konden toch niet als rechters gaan zitten in hun eigen zaak. Zij klaagden immers de confessie bij den kerkelijken rechter aan en het zou dus onzinnig zijn geweest, indien ze naast dezen waren gaan zitten om mede een vonnis over hun beschuldigde te vellen. Lange vertoogen werden door hen aan de synode ingeleverd, maar nadere verklaringen geweigerd, tenzij men hun volkomen vrijheid verleende, om ook het tegenovergesteld gevoelen te wederleggen. Dit werd hun , behoudens toezicht der synode, toegestaan, maar ook nu nog werden door hen uitvluchten gemaakt en vele dingen er bij gehaald, waarover men niet spreken kon, zonder het doel der vergadering te missen, terwijl het overigens duidelijk bleek. dat zij aan de synode de wet wilden stellen. Eindelijk uit de synode verwijderd. werden nu, daar zij weigerden hunne verdediging op eene bescheidene en afdoende wijze in te richten, hunne gevoelens uit hunne geschriften onderzocht en hunne leer als strijdig met Gods woord veroordeeld. Ook de synode stelde nu in vijf artikelen de leer des Bijbels tegenover die der Remonstranten op : iquot;. Verkiezing en v e r w e r p i n g. De verkiezing niet voorwaardelijk: het geloof niet uit den mensch maar eene gave Gods. 2quot;. De dood van Christus, een algemeene offer-hande, ter verlossing der uitverkorenen, terwijl de onbekeerden verloren gaan door eigen schuld. 3°. en 4. Des mensch en verdorvenheid en zijne bekeering. Verderf, niet door navolging, maar door voortplanting der verdorven natuur, wedergeboorte, eene opwekking uit de dooden. door de onwederstaanbare werking van den Heiligen Geest. 5quot;. De volharding der heiligen. God is getrouw. De verzekerdheid spruit voort niet uit eenige bijzondere openbaring, zonder of buiten het W oord, maar uit het geloof aan de beloften Gods. uit het getuigenis des Heiligen Geestes, en mt de ernstige en heilige betrachting van een goed geweten en heiligen wandel.
Deze Dordsche leerregels zijn niet te beschouwen als een nieuw aanhangsel bij de belijdenis, maar zij zijn het kort begrip van datgene, wat de Gereformeerde Kerk in hare confessie beleed en wier ontstaan de Remonstranten noodzakelijk hadden gemaakt. Zij werden door elk lid der synode, uls zijn eigen gevoelen onderteekend en ook later
348
synodk van l6l8 en 1619.
door de Fransdie kerken onderzocht: ^met groote naarstigheid en zuiverheid, en conform Gods Woord en de belijdenis der Fransche kerken bevonden.quot; De leerstellingen der Arminianen werden veroordeeld, »aangezien zij de verkiezing Gods van den wil des menschen deden afhangen, de genade Gods verminderden en vernietigden, den mensch en de krachten van zijnen wil verhieven, het pausdom verschoonden , en de geheele zekerheid der zaligheid omstieten.quot;
Met de meeste nauwgezetheid werd voorts ook door de buitenland-sche afgevaardigden de confessie aan Gods Woord en aan die der buitenlandsche kerken getoetst en dienovereenkomstig bevonden. De belijdenis, Dordsche leerregels en de Catechismus vormen do drie Formulieren van e enigheid die, terwijl Gods-Woord het eenige richtsnoer was van geloof, regels waren van onderwijs en prediking. In de door deze synode aangenomen kerkorde was uit die van de synode van 1586 overgenomen, dat om de drie jaar eene algemeene synode zou gehouden worden, maar niet om, naar veler meening, de Formulieren te herzien, want de synode bepaalde daaromtrent niets. Door velerlei omstandigheden kwam er echter nooit weer eene nationale synode bijeen en was er dus geen gelegenheid om daarop vragen te doen of bijv. de tegenwoordige verhouding van Kerk en staat niet tot eene herziening van liet niet substamieele gedeelte der confessie zou moeten leiden en dergelijke meer.
Door de synode werd voorts nog last gegeven tot eene nieuwe vertaling des Bijbels, welk werk in den geest des geloofs en des gebeds te Leiden gedurende de jaren 1626—1635 werd tot stand gebracht, tijdens aldaar door eene vreeselijke pestziekte in weinig tijds 20.000 menschen bezweken. gt;;Wij hebbenquot;, schreven zij, die met dat gewichtig werk belast waren, sin welstand en met eene heilige opgeruimdheid des gemoeds mogen arbeiden, nabij eene begraafplaats, waar wij dikwijls op éenen dag 100 lijken zagen henen voeren.quot; Deze Bijbelvertaling met uitmuntende kantteekening is eene der beste, die er bestaan, en zal niet licht door eene betere vervangen .kunnen worden. Ook nam de synode nog maatregelen voor de opvoeding der jeugd in de vreeze en vermaning des Heeren, en drong zij er bij de Staten-Generaal op aan, dat met alle kracht aan de inboorlingen in de koloniën het Evangelie mocht verkondigd worden, \'t welk ten gevolge had, dat in 1622 door Walaeus te Leiden een seminarium opgericht werd, om leeraars te vormen voor de Indische kerken.
Nadat do besluiten der synode door de Staten-Generaal waren bekrachtigd, werden ongeveer 200 Remonstrantsche predikanten afgezet en vermaand tot een stil en ambteloos leven, in welk geval de Sta\'en in hun onderhoud zouden voorzien. Slechts 70 teekenden de acte
349
dwalingen en godsdienststrijd.
van stilstand, 80 omvilligen werden over de grenzen gebracht en de vergaderingea der Remonstranten overal verboden.
Den afgezetten predikanten geschiedde geen onrecht. Zij hadden gewillig uit eigen beweging eene kerk moeten verlaten, met wier grondslagen zij zich niet konden vereenigen: en wanneer wij bedenken, dat door hun woelen het land schier in een burgeroorlog zou geraakt zijn, dan moeten we erkennen, dat zij hunne verbanning aan niemand anders te wijten hadden dan aan zich zeiven. Zij konden zich ook niet beklagen over hardheid der synode of der Gereformeerden , want de/e hadden met groot geduld en inschikkelijkheid hun best gedaan, hen tot andere gedachten te brengen. Zoodra het staatsgevaar geweken was, werden de Arminianen weder toegelaten, die daarop een kerkgenootschap hebben gesticht, waarvan thans nog de verbasterde overblijfselen bestaan.
Met Oldenbarneveld en de andere gevangenen kunnen wij ons niet ophouden. Hoogerbeets en de Groot werden tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. De eerste stierf in den kerker; de Groot ontsnapte in eene boekenkist. De advokaat moest zijn leven laten op het schavot. Dit was wel zeer treurig, want de 71-jarige grijsaard had het land eene lange reeks van jaren gediend. Van het rechtsgeding werd, naar de gewoonte van dien tijd, niets bekend gemaakt. Het kan zijn. dat hij ter goeder trouw meende zoo te moeten handelen, als hij gedaan had; maar hoe dit ook zij, er waren groote en onderscheidene beschuldigingen te zijnen laste, die hem in onzen tijd wel niet het hoofd zouden doen verliezen, doch men oordeelde destijds anders dan nu. Hem kwam over, wat hij de vier onschuldige Haagsche burgers had toegedacht. Maurits had aan dit strenge vonnis in het geheel geen schuld, en nog veel minder verheugde hij zich over den dood van den grijzen staatsman. Gaarne zou hij voor hem pardon bij de Staten gevraagd hebben, maar dit was tot zijn leedwezen door Oldenbarneveld niet gevraagd.
Wel mocht de veroordeelde zeggen, toen hij op het Binnenhof te \'s Hage het schavot beklom; »O God! wat komt er van den mensch!quot; want niemand ondervond dit meer dan hij. Jammer dat twee zijner zonen met den Remonstrantschen leeraar Slatius zijne nagedachtenis door een moordaanslag op den prins nog meer geschandvlekt hebben.
Dwalingen en godsdienststrijd.
Ofschoon minder heftig dan in de Nederlanden, braken ook elders
350
socinianen.
twisten uit als het gevolg van \'s menschen kortzichtig doch niettemin hoogmoedig verstand. In Nederland wilde men den vrijen wil ten troon verhellen — in Italië vooral was men bezig om door de loochening der Godheid van Christus, de grondzuil der Christelijke leer omver te rukken. Deze werden Antitrinitarissen of Unifarissen ge-heeten , welke later naar Laelius Socinus en zijn neef Faustus Socinus ook wel Socinianen zijn genoemd.
Uit Italië verdreven trokken vele Socinianen naar Polen en Zevenbergen, waar zij na den dood van Faustus, in 1604, tot onverwachten bloei geraakten. Hun hoofdzetel was de stad Racau, waarnaar hunne geloofsbelijdenis de Racausche catechismus is genaamd. In hunne leer kwamen zij met het eeuwenoud geloof in éenen God als een eenig persoon voor den dag. Jezus was een bloot mensch, maar met Goddelijke krachten aangedaan , en zijn dood strekte tot niets anders dan om een zedelijk voorbeeld te geven. De H. Geest was slechts in hun oog een kracht (ïods. Erfzonde bestond niet en bekeering was niet noodig, want een deugdzaam leven werd door God beloond met vergeving der zonden en een eeuwig leven. De eenige bron der godskennis was de H. Schrift, welke niets bevatte, wat met onze rede streed. Deze sekte stond fel tegenover het pausdom, maar het heeft zich hiertegen niet lang kunnen handhaven; het werd spoedig uitgeroeid. Behalve deze sekte waren er echter nog anderen die zich ergerden aan de leer van een Drieeenig God. In Duitschland bijv. vond Hans Denck in de volheid der liefde van Jezus zich, naar hij meende, boven de H. Schrift verheven. De Zoon was bij hem minder dan de Vader, wiens barmhartigheid onvereenigbaar was met een eeuwige hel. Hij herdoopte , doch alleen om de booze geesten te verjagen en de goede op te nemen. Hans Denck maakte geen grooten opgang, want de Heer verraste hem te spoedig met den dood (1528).
Niet altijd liet men dwaalgeesten hunne gevoelens vrij uitspreken , want het behoorde tot de lijfstraffelijke rechtspleging van dien tijd, dat men ook wegens grove ketterij werd terechtgesteld (pag. 264). Hetzen , een volksdichter en voormalig vriend van Zwingli, werd in 1529 te Constanz onthoofd wegens loochening der Drieëenheid en neiging tot de wederdoopers. Om gelijke ontkenning doch vooral wegens oproer werd Servedo (§ 77) te Genève verbrand. Gentilis daarentegen geloofde in drie goden. Vader, Zoon en Geest, doch van verschillenden rang, waarvoor hij te Bern zijn leven Het (1566). Campanus geloofde in e\'en goddelijk Persoon en bekrachtigde dit geloof door te Kleef in de gevangenis te sterven (1578).
Van geheel anderen aard was eene dwaling welke in Duitschland ontstond en onder den naam van Aniinomisme (verachting der wet)
35]
ostander em schwf.nckff.ld.
veel strijd verwekte. Johannes Agricola (i 1566) sedert 1536 hoog-leeraar te Wittenberg en sedert 1540 hofprediker te Berlijn, geraakte met Melanchton en later met Luther in strijd over de prediking der wet onder de Christenen. Hij wilde het Evangelie, dat naar zijne meening, tegelijk dood en levend maakte, alleen gepredikt hebben, vooral met het oog op de werkheiligheid van \'s menschen aangeboren natuur. De beide hervormers wilden daarentegen de wet der tien geboden wegens de onvolmaaktheid van den Christen als een blijvenden tuchtmeester gepredikt hebben. Ofschoon Agricola zijne meeningen onduidelijk openbaarde, zoo bleek toch, dat hij eigenlijk geloofde, dat er nog genoeg zedelijke kracht in den mensch overgebleven was om uit liefde tot Christus in goede werken Hem te volgen. Latei-zag hij zijne dwaling in en de strijd nam een einde.
Andreas Osiander (I 1552), een ijverig godgeleerde en hervormer van Neurenberg en later hoogleeraar te Koningsbergen, riep de Osi-anderstrijd in \'t leven. Hij beweerde, dat eerst door een waarachtige inwoning van Christus in de geloovigen Hij hunne gerechtigheid werd. Luther daarentegen leerde, dat God den mensch rechtvaardig verklaart en hem niet rechtvaardig maakt, doch dat op grond der rechtvaardiging buiten ons er een heilig beginsel in ons ontstaat uit kracht van een uit God wedergeboren leven. Osiander uit Neurenberg verdreven, vond steun bij hertog Albrecht , die hem benoemde tot superintendent der Pruisische kerk. Een hevige twist ontbrandde nu , doch Osiander beantwoordde zijn tegenstanders met hen uit de kerk te verbannen. Na zijn dood stelde zich zijn schoonzoon Johannes Funck aan het hoofd zijner partij maar deze was niet gelukkig, want in zijnen overmoed leidde hij eene politieke beweging, waarom hij in 1556 wegens hoogverraad werd onthoofd. Dit was mede de doodsteek voor het Osiandrisme, dat in 1567 uit Pruisen werd verbannen.
Casper Schwenckfeld (i 1561) was de vertegenwoordiger eener partij, die het wel is waar met Luther tegen Rome hield, doch zich overigens niet met hem konde vereenigen, omdat hij zich uitsluitend op den Bijbel beriep. Schwenckfeld was langen tijd het middelpunt der hervormers van Siberië , maar van daar verdreven begaf hij zich naar Zwaben , waar hij met de theologen in hevigen strijd werd gewikkeld. Hij en zijne geestverwanten beweerden, dat het woord Gods waarnaar Luther steeds verwees, slechts een doode letter was , dat ver beneden het inwendige woord stond van Gods Geest in \'s menschen hart. Schwenckfeld keerde dus de orde der zaken om. De Protes-tantsche kerk belijdt te gelooven in letter en geest, maar wil alle geest of zij van God zij of niet, ter toetse brengen aan de onveran-
852
de du1tsche kerk na de hervorming.
derlijke Heilige Schrift. Van daar dan ook dat de hervormers met nadruk voor de letter der Schrift opkwamen en telkens, wanneer hier of daar dwaalgeesten opstonden, hen bestreden met: »daar staat geschreven.quot; Schwenckfeld verviel door het verwerpen van den toetssteen des geloofs tot vee! zonderlinge denkbeelden. Hij vergoddelijkte het lichaam van Christus en beschouwde Zijn dood als een aan den duivel gebracht offer. Even als Osiander verwarde hij rechtvaardiging met heiliging; hij keurde den kinderdoop af, liet het Avondmaal opgaan in een inwendige werking des geestes en beweerde, dat de ge-loovige zonder zonde kon leven. Kerkleer, kerkorde en eeredienst verwierp hij, om zich alleen te houden aan het inwendige woord van God. Ofschoon hij geene sekte wilde stichten, verspreidde hij toch overal zijne dwalingen, maar deze hielden niet lang stand, uitgezonderd enkele gemeenten in Noord-Amerika, welke zijn naam getrouw hebben bewaard.
De Duitsch Protestantsche Kerk na de hervorming.
Meer dan eenige andere werd de Duitsche kerk al spoedig na de hervorming verscheurd door vele twisten. Behalve de meer sektarische partijen van Osiander, Schwenckfeld en anderen was de kerk zelf in allerlei strijd gewikkeld, die voornamelijk daarin bestond, dat er zich bij vele Lutherschen een duidelijke neiging in de leer van het Avondmaal naar het Calvinisme openbaarde. Philippus Melanchthon was hiervan het hoofd en zijne volgelingen werden naar hem Philippisten genaamd. Dit verschil openbaarde zich, toen in 1540 een nieuwe uitgave der Augsburgsche confessie verscheen, waaruit bleek dat Melanchthon op eigen hand daarin veranderingen in Calvinistischen geest aangaande het Avondmaal had gebracht, wat de streng Lutherschen verbitterde. Bij dezen twist voegde zich nog eenen anderen, toen Melanchthon in 1548 een belangrijk aandeel nam aan het tot stand komen van het Leipziger interim (§ 72), waarin het gebruik van Roomsche ceremoniën werd toegestaan. Hierdoor ontstond tegen hem en de zijnen de zoogenaamde Adiaphoristischc strijd over onverschillige dingen, waarin de Lutherschen beweerden, dat de Roomsche vormen en eeredienst volstrekt geen onverschillige zaken waren, maar dat men die met kracht behoorde tegen te gaan. Met den Augs-burgschon godsdienstvrede verviel de oorzaak van dezen twist, doch ze hield daarom niet op, maar veranderde een weinig van karakter. Major, een der medewerkers aan het interim, beweerde te Wittenberg (I5S1)) ook naar het gevoelen van Melanchthon, dat de goede werken
353
23
synergist iscu en twist.
354
noodzakelijk waren tot zaligheid. Hieruit ontstond de Majoris-tische strijd. Nicolaas van Amsdorf, hoogleeraar te Jena, kwam hiertegen op en beweerde niet minder stellig, dat goede werken voor de zaligheid schadelijk waren. Het bleek duidelijk, dat beiden gelijk konden hebben en de meer bedachtzamen erkenden dan ook evenzeer, dat goede werken schadelijk voor de zaligheid waren, indien men ze in de plaats van Christus stelde, en als onmisbaar tot de zaligheid, voor zoover zij de natuurlijke vrucht waren van het waar zaligmakend geloof. Deze zaken waren duidelijk, maar de partijen streden met te groote verbittering , dan dat ze dit konden opmerken. Major nam om des vredes wil zijne woorden terug, doch de twist stilde er niet door, maar drong naar den eigenlijken wortel der kwestie, waardoor hij den naam van Synergistischen twist verkreeg, omdat hierbij de vraag gesteld was, of bij het zalig worden des zondaars ook een zekere medewerking van \'s menschen zijde noodzakelijk was. Luther beleed de Augustijnsche leer der erfzonde en beloofde, zich op de onvoorwaardelijke vrijmacht Gods beroepende, in de onvoorwaardelijke praedestinatie. Melanchthon daarentegen wees op een zekere medewerking (synergisme) van den vrijen wil bij de bekeering, en op een zekere vatbaarheid om de aangeboden genade aan te nemen, al wilde hij ook bij de bekeering des menschen uitdrukkelijk alle eigen verdienste buitengesloten hebben. Luther verdroeg Melanchthon hierin, doch laakte het dat deze zijne gevoelens onder de belijdenis der kerk had geschoven. Uit Jena, waar in 1557 eene hoogeschool tot verdedigster van het ware Luthersche geloof was opgericht, werd tegen het synergisme heftige strijd gevoerd, wellicht voor een groot deel uit naijver op de school te AN ittenberg, alwaar nog in 1561 niet minder dan 2500 jonge lieden studeerden. Wat den strijd zeer verergerde was een geschrift tot verdediging van den vrijen wil van den superintendent Johannes Pfeffinger te Leipzig. Nu vooral meenden Nicolaas van Amsdorfs, Matthias hlacius en Johannes Wigand, van de Jenasche hoogeschool, niet langer te mogen zwijgen, en, gesteund door den hertog van Weimar, namen zij het voor het aangevallen Lutherdom op. Zij stelden een confestatie geschrift als een nieuwen regel voor de Lutherschen op en stopten victorinus Strigel , hoogleeraar te Jena en hoofd van het Synergisme aldaar, met geweld in de gevangenis. Dit alles was geschied met goedkeuring van den hertog, doch deze veranderde spoedig van gedachten, gaf Strigel de vrijheid en begunstigde diens partij. Toen de partij van Amsdorf en Flacius zich hierover beklaagde en van een verdrukking van Gods kerk sprak, werd zij (1561) uit liet land verbannen en de theologische faculteit naar de v 001 dracht der Wittenbergsche op nieuw bezet. Met den dood van hertog
krypto-cat.vinisme.
Johan Frederik keerden de zaken weer om; de verbannenen werden teruggeroepen, die nu op hunne beurt de Synergisten verdreven, om eerlang onder te gaan. Aan Flacius werd echter de vrijheid tot terugkeer niet verleend. Hij stierf in ballingschap, hoewel hij, een man van buitengewone geleerdheid, voor de Kerk tot grooten zegen had kunnen zijn.
Bij en midden in genoemde twisten ontstond nog een andere, door het zoogenaamde Kryfito-Calvinisme, over de leer van het Avondmaal. Melanchton neigde, zooals we zagen, naar het calvinistisch Avondmaals-begrip, dat een door het geloof te genieten geestelijk genot van het lichaam en bloed van Christus voorop stelde. Hij achtte eene ver-eeniging tusschen Lutherschen en Calvinisten best mogelijk , omdat, naar zijne meening, noch Luthers noch Calvijns avondmaalsleer schade deed aan de gemeenschap met Christus. De Lutherschen waren hierover ten hoogste verontwaardigd en bij de vele twisten werd ook nog over het heilig Avondmaal een zeer onheiligen strijd gevoerd. De streng Lutheranen hadden hun dwaalbegrip zelfs verder uitgebreid en stonden niet meer bij Luthers oorspronkelijk mysterie, maar beweerden thans ook , dat de Godmensch naar het lichaam alomtegenwoordig was, al lag dit niet onder het bevattingsvermogen van \'s menschen verstand. De predikant Joachim Westphal, van Hamburg, opende (I552) openbaar dien heilloozen strijd, door Calvijn over diens Avondmaalsleer aan te vallen. De predikant Hardenberg van Bremen tastte het artikel over het Avondmaal in de Augsburgsche confessie aan, maar de superintendent Tileman Heshusius sprak den ban over hem uit en bewerkte, dat hij van zijn ambt werd ontzet. In Wur-temburg kwam het zoover, dat het geloof aan de alomtegenwoordigheid van Christus tot alleen zaligmakenden grondslag van het Avondmaal werd gelegd.
Hoe fel de strijd der streng Lutherschen was, kan uit de ontvangst blijken, die in dezen tijd Jon. h Lasco (§ 91) met 175 om des ge-loofs wille gevluchten midden in den winter aan de kusten van Denemarken te beurt viel. Nauwelijks had men gehoord, dat de vluchtelingen Calvinisten waren, of alle barmhartigheid hield op en hun smeeken, om den winter te mogen blijven, was vergeefs; zij moesten zich weder inschepen en hun werd op doodstraf verboden zich ooit weer aan de Deensche kust te vertoonen. De ongelukkigen gingen naar Duitschland onder zeil, doch daar wachtte hen bij de Lutherschen geen beter lot. Als waren het vreeslijke monsters, riep men : sSakra-mentisten ! Calvinisten!quot; en nergens vergunde men hun den voet aan wal te zetten, totdat ze eindelijk te Bremen bij de Philippisten en te Emden erbarming vonden.
Melanchthon hield zich zooveel mogelijk buiten den heilloozen strijd,
355
23*
de heidelbergsche catechismus.
Het bleek meer en meer, dat het op de ubiquiteit (de overaltegenwoordigheid) steunende Avondmaal oorzaak was van scheuring in de Duitsch-Protestantsche kerk. Door het Philippisme ontstond eene Duitsch-Gereformeerde kerk. die, hoewel oorspronkelijk vrij van den stempel van het Calvinisme, er toch weldra meer toe naderde. De keurvorst Frederik III van de Paltz, vroeg Melanchthons meening omtrent den godsdienststrijd en ging daarna over tot de Gereformeerde kerk. Hij voerde in zijn land de Zwitsersche eenvoud in de kerken en bij den eeredienst in en droeg aan de godgeleerden Casper Ole-vianus en Zacharias Ursinus de vervaardiging van een nieuwen catechismus op (1563). Dit schoone stuk, bekend onder den naam van Heidclbergsche catechismus, werd niet slechts de belijdenis der Duitsch-Gereformeerde kerk, maar is in schier alle talen overgezet en de grondslag geworden van het godsdienstig onderwijs in bijna alle Gereformeerde kerken. Terwijl sommige vorstendommen zich uit overtuiging bij den Paltzischen godsdienst aansloten, werd elders list, zelfs geweld te baat genomen tot de invoering daarvan. In Keur-Saksen ontstond een machtige partij Philippisten, aan wier hoofd zich de schoonzoon van Melanchthon, de keurvorstelijke lijfarts Kasper Peucer bevond. Keurvorst August leefde in het stil vertrouwen, dat zijn vorstendom, vooral Wittenberg, echt Luthersch was, doch daar waren zelfs aan de hoogeschool Paulus Crell, Paulus Eber en anderen bezig aan de invoering van het Philippisme. Eindelijk gingen den keurvorst de oogen open. Gelukkig was Melanchthon de eeuwige rust ingegaan (1560), waarnaar hij zoo lang gesmacht had. Zijn schoonzoon werd met velen in den kerker gezet, waarin hij lange jaren naar verlossing smachtte, terwijl vele anderen werden verbannen. Voorde uitroeiing der Philippistische ketterij werd ten slotte in alle kerken gebeden, terwijl een gedenkpenning, de overwinning van Christus op den duivel, vereeuwigde (1574)-
De Philippisten hadden nu wel in Saksen voor het oogenblik de neerlaag geleden, doch er was niet de minste waarborg, dat ze niet spoedig het hoofd weer zouden opsteken, en te ontkennen was het niet, dat in andere vorstendommen hunne kracht vermeerderde. Nadat reeds door vorsten en godgeleerden te vergeefs aan den vrede en de vastheid der Luthersche kerk gearbeid was, vereenigden zich de keurvorsten van Brandenburg, Saksen en anderen ten einde een belijdenisschrift te laten vervaardigen , dat ieder hunner gehouden zou zijn te gelooven en in kerk en school te onderwijzen. De Tubinger kanselier Jacob Andreae had reeds eenigen tijd. op het nemen van zulke maatregelen bij de vorsten aangedrongen; hij dan werd ook belast met de opstelling van dergelijk geschrift, wat dan ook onder den naam van formula concordiac door hem in vereeniging met
356
formulier van eendracht.
Martinus Chemnitz werd tot stand gebracht. Dit stuk, met groote voorzichtigheid opgesteld, werd op bijeenkomsten van godgeleerden herhaaldelijk onderzocht en gewijzigd, tot er eindelijk in het klooster Bergen, bij Maagdenburg, de laatste hand aan werd gelegd , waarnaar het Het Bergsche hoek oiformulier van eendracht werd genaamd, ofschoon het in waarheid de eendracht weinig bevorderde. In deze formule werd de H. Schrift als eenige regeldes geloofs erkend, de Luthersche avondmaalsleer van de alomtegenwoordigheid van het lichaam van Christus vastgehouden, terwijl men er verder in vond; de prediking van wet en evangelie, rechtvaardiging door het geloof zonder de werken en het geestelijk onvermogen van den zondaar tot het vrij en zelfstandig aangrijpen der aangeboden genade. Daar dit laatste tot de absolute praede-stinatieleer van Augustinus en Calvijn voerde, waarheen men niet wilde, stelde men naast de algemeen aangeboden goddelijke genade, dat de mensch deze genade wederstreven en kon afwijzen. Hierdoor werd echter de goddelijke praedestinatie geloochend en tot een soort van voorwetenschap verlaagd. De rijksstenden, voor zoover deze het formulier aannamen, dwongen de leeraars, kosters en schoolmeesters het te onderteekenen; bij weigering volgde ontzetting uit hun ambt. Het werd echter verworpen door Anhalt, Pommeren, Nassau, Hessen, Holstein en onderscheidene steden en verstrekte aan de Philippisten en Calvinisten schoone gelegenheid om het spottend een tweedrachtsformulier te noemen. Met de onveranderde Augsburgsche confessie, de Smalkaldensche artikelen, Luthers catechismussen en eene voorrede, werd het concordiaboek in 15S0 in het Duitsch uitgegeven als een blijvend gedenkstuk van het exclusieve Duitsche Lutherdom.
In Keursaksen waren, gelijk we zagen. de Philippisten tot zwijgen gebracht en het eendrachtsformulier moest natuurlijk ook daar onderteekend worden, maar onder Christiaan I kwamen ze er weer boven op. Zijn kanselier Nicolaas Crell, die met uitsluiting van den adel de staatszaken bestuurde, hoopte eene vereeniging der Hervormde kerk, verbood daarom ieder getwist op den kansel, gaf aan de Philippisten belangrijke ambten en schafte, in weerwil van het gemor des volks, de duivelbezwering af bij den doop. De eendrachtsformule werd niet meer onderteekend , en de uitgave van een Bijbel met aan-teekeningen begonnen, toen plotseling de jonge vorst stierf (1591), waardoor weder eene geheele omkeering ontstond. De overledene was nog niet ter aarde besteld of de Lutherschen sloegen onder Frederik Wilhelm I tot bittere vervolgingen over. Geen Calvinist werd ontzien en zelfs de hooggeplaatste Crell werd na eene gevangenschap van tien jaren wegens hoogverraad veroordeeld en onthoofd.
Werd alzoo in Keursaksen het Lutherdom andermaal met geweld ingevoerd, andere vorstendommen sloten zich bij de Heidelbergsche
357
mystisch en praktisch christendom.
liturgie aan. Nassau ging daartoe over in 1582, Anhalt in 1596, Hessen-Cassel in 1605, maar belangrijker nog was Brandenburg, welks keurvorst Johann Sigismund op het Kerstfeest in 1613 het Avondmaal ontving naar Gereformeerd gebruik.
Aan het eind van onzen blik op de Duitsch-Protestantsche kerk treft het ons, tot welke droevige tooneelen en velerlei twisten het aldaar onder de Protestanten gekomen was, en dat in diezelfde kleine Staten, waarin nog slechts voor een halve eeuw zich de hervorming zoo heerlijk ontwikkelde! Het is waar, men zoude er een heerlijker zegepraal des Evangelies hebben mogen verwachten, en er waren dan ook andere personen bij wier lieflijker beelden wij later stil zullen staan; doch ook de ongunstige zijde der hervormingsgeschiedenis mochten wij niet voorbijgaan, omdat er voor ons een ernstige waarschuwing in gelegen is. Gelijk met de Arminianen in de Nederlanden, ja gelijk eigenlijk door alle eeuwen heen, was het ook hier een strijd van het eigen Ik tegen de waarheid, van de duisternis van \'smenschen hart tegen het licht van Gods Geest.
Mystisch en praktisch Christendom in de Duitsche Kerk.
Gelijk we reeds opmerkten, is het werk der genade in \'s menschen hart een geheimvol feit, wat zich niet door woorden naar waarde laat beschrijven; maar dit feit heeft toch ook zijne zichtbare of verstaanbare zijde, waardoor ook voor anderen blijkt, dat het feit der bekeering rust op een zedelijken grond. De mystieken onderscheiden zich echter daardoor van het gezonde praktische Christendom , dat ze niet slechts het wezen der genade alleen als eene verborgenheid opvatten en voorstellen, maar zich daarbij ook van spreekwijzen bedienen , welke eene twredelijke voorstelling van het werk Gods geven; terwijl bovendien door hunne zinnebeeldige voorstellingen van hooren en zien het wezen der bekeering verloren raakt onder tal van mirakelen en gezichten. Dat is eene geestelijke krankheid, ontstaan door het verlaten van den bijbelschen grond; ja zelfs wordt daarbij soms een afkeer van het Woord Gods ontdekt. Elk gezond woord wordt allicht door de mystieken als verstandswerk veroordeeld, ofschoon hun eigen verstand aan de fantazie ruim spel laat tot groote schade voor zich zeiven en anderen.
Vai.entijx Weigel (t 1588), predikant te Tschopau in Saksen, ver-wierp een uitwendigen kerkstaat en drong alleen op het gezag van den innerlijk door God gegeven geest aan. Hij verloor hierbij ten eenen-male uit het oog, dat de toetssteen, waarmede men de geesten moet
358
jacob böhme en johan arndt.
beproeven of zij uit God zijn, niets anders is dan het geschrevene Woord der waarheid, in hetwelk de heilige grens bepaald is voor elke menschelijke gedachte. Weigel beleed: «de dood van Christus is niemand uitwendig van eenig nut; de levende in u wonende Christus moet het doen, niet die welke buiten u blijft.quot; Volgens hem waren er drie soorten bidders. De eerstbeginnende!! baden met den mond, de toenemenden in geloof beide met mond en hart, maar de bevestigden in het geloof hadden geen gebed met den mond meer noodig, zij baden in geest en in waarheid, hun geheele geest zonk weg in de Godheid.
Jacob Bohme (7 1624), was de man, die de richting van Weigel ten toppunt zou voeren. Eerst schoenmaker, werd hij reizend prediker, en ofschoon telkens vervolgd, verkreeg hij door zijn zacht en vroom gemoed een niet onbeduidenden aanhang. Hij was een der diepzinnigste en geestrijkste theosophen, die, in weerwil zijner dwepende bespiegelingen, aan de Luthersche kerk getrouw bleef, ook doordien hij bij het consistorie te Dresden verdraagzaamheid en bescherming vond.
Johan Arndt (i 1621), generaal-superintendent te Celle was een mystiek, die in gezonden zin voor het innerlijke Christendom met grooten zegen werkzaam was in een tijd, dat doode orthodoxie de Luthersche kerk dreigde te versteenen. Hij was een beslist aanhanger der Luthersche kerk en had zich zelfs aan de formule concordia aangesloten, doch hij had een grooten afkeer van kerkelijke twisten, zooals uit zijne geschriften duidelijk blijkt, die, zeker minder om hunne diepe schriftkennis als wel om hunnen vromen zin, beroemd zijn geworden. Zijne s zes boeken over het ware Christendomquot; brachten hem onder verdenking bij de orthodoxen en niet zonder grond; maar ofschoon hij daarin tot zelfs de wonderen van Jezus allegorisch verklaart, zijn zij toch velen tot uitgebreiden zegen geweest.
Johan Gerhard (i 1637), hoogleeraar te Jena, was de grootste dogmaticus van zijn tijd, die wel niet onder de mystieken moet gerekend worden, maar die door eene zeldzame vereeniging van ervarenheid in de polemiek en stille vroomheid een groot licht was voor zijn tijd.
Op het gebied van het praktisch christelijk leven mogen hier tevens een paar vorstelijke vrouwen worden genoemd. Dorothea Sibylla (7 1625), dochter van den keurvorst van Brandenburg, gaf van hare vroegste jeugd af aan blijken, dat hare jeugdige ziel zich met iets hoogers bezig hield, dan wat gewoonlijk aan de hoven der vorsten gevonden wordt. Arme lieden ter hulpe te snellen en daalde tranen te drogen, was haar steeds het zaligste genot. Onvermoeid bezig in het aanbrengen van hulp, achtte zij het niet beneden zich om persoonlijk de arme kranken te dienen, en liet zij zich tevens bijzonder veel aan de opvoeding der jeugd gelegen liggen. De Heer wilde haar
359
louise henriëtte, prinses van oranje.
echter spoedig tot zich nemen. In haar 35st0 jaar verliet zij deze aarde onder den uitroep; «Mijn Jezus opent voor mij zijne gouden poorten!quot;
Een ander, niet minder schoon beeld van godzaligheid, geeft ons Louise Henriette, geboren Prinses van Oranje, en dochter van onzen stadhouder prins Frederik Hendrik. In 1627 te\'s Hage geboren , werd zij van hare kindsheid af in vrome godsvrucht opgevoed. Later door het huwelijk aan den keurvorst van Brandenburg verbonden, werd zij de moeder van Pruisens eersten koning. Haar rijk inwendig leven laat zich echter niet beschrijven, want zoo iemand eene ootmoedige Maria kon genoemd worden, dan was zij het. Geheel haar leven was den Heer toegewijd. Den geboortedag van haren oudsten zoon, had zij tot een wekelijkschen vast- en biddag bestemd; dan zonderde zij zich af van het hofgedruisch en verootmoedigde zich, tot zelfs in hare ziekte, voor den Heer haren God. Even groot als haar ootmoed, was hare gansche overgegevenheid aan den wil van God, welke het heerlijkst uitblonk in haar lijden en dood. sik ben,quot; zeide zij, »eene vorstin, jong en geliefd, en bezit alles wat de wereld bekoort, maar wat mijn ouderdom betreft, wie weet hoe spoedig ik aan het eind mijns levens zijn zal; en ware dit ook niet, toch waren zelfs 130 jaren voor Jakob nog kort en boos, en alles niets tegen de eeuwigheid. Al wat deze wereld geeft is slechts een ijdele schijn, een bedriegelijke glans, die ons bederft. Veel beter is mij de ondervinding van den vrede mijns Gods en het gevoel zijner liefde, en de verzekering zijner genade maakt mij onuitsprekelijk gelukkig.quot; Door kinderlijke liefde gedreven reisde zij naar \'s Hage om hare moeder te bezoeken, doch daar deed zich eene ongesteldheid bij haar voor, die haar deed zeggen: ?De Heer, die de haren van ons hoofd geteld heeft, zal zoo veel te meer onze dagen geteld hebben, en ik ben in de handen van een goedertieren God en Vader.quot; Tot haar gemaal zeer krank teruggekeerd, legde zij het matte hoofd gerust neder en zeide nog even voor haren dood: »Ik wacht nu op het zachte suizen.quot;
Zij heeft, behalve een door haar gesticht weeshuis en andere weldadige inrichtingen, eene schoone nalatenschap achtergelaten , bestaande in een eigenhandig geschreven dagboek, dat meer schittert dan al de gouden kronen der wereld. Daar ontdekt men de groote weldadigheid, die zij gedurende haar leven in stilte had bedreven. Daarin vindt men op eene lijst , bevattende ontvangsten en uitgaven , onder anderen de ontvangst van ƒ 2000 als nieuwjaarsgeschenk van den keurvorst, maar ook terstond in de uitgaaf f 1000 voor de armen en ƒ 1000 voor geschenken aangeteekend.
Deze godvruchtige vorstin was tevens eene der eersten na de Her vorming, in wie zich de lust en de gave eener verhevene poëzie openbaarde. Hare liederen, maar weinig in getal, zijn wereldberoemd
3fin
george neumark.
geworden; daaruit kan nog het nageslacht, als bij eiken regel, het diep gevoel des harten, dat in haar leefde, duidelijk vernemen. Bij de geboorte van haren eersteling scheen de een en twintigjarige vorstin niets te ontbreken en de gelukkige en dankbare moeder stortte haar hart uit in een lied, dat aanvangt met de woorden;
God! de rijkdom Uwer goedheid,
Die mij schaamrood nederbuigt.
Maakt, dat vol van levenszoetheid
U mijn harte tegenjuicht.
Vader, waar mijn oog zich richt
Zie ik weldaan, U verplicht.
Al wat vreugde schenkt aan \'t leven Hebt Gij rijk lijk mij gegeven.
Maar onverdeelde vreugde is zelden, en het minst bij de grooten der aarde lang van duur. Zijne geliefdste kinderen beproeft de Heere dikwijls het zwaarst. Louise moest spoedig haar spruit den Heer teruggeven , en het lied, waarvan wij het eerste couplet laten volgen , werd toen door de treurende moeder vervaardigd bij het lijkje van haar geliefd kind. Onder de diepste zielesmart is haar oog op Jezus gevestigd. T!ij het gezicht van dood en graf ontboezemt zich het volle geloofsvertrouwen in de opstanding, en het is hier alsof uit de graven het geruisch des nieuwen levens ten hemel stijgt.
Jezus is mijn toeverlaat.
Hij , mijn Heiland is in \'t leven.
Zou ik dan niet aan zijn raad Mij blijmoedig overgeven.
Schoon der graven lange nacht Huivrend soms wordt ingewacht.
Ev. Gez. 269.
Sprekende van geestelijke liederen, mogen wij aan deze plaats niet onopgemerkt laten, dat vele dichters daardoor een grooten zegen aan de Hervormde kerken hebben gebracht. Vooral door de Luthersche tempels galmden reeds vroeg schoone geestelijke liederen, want Luther was dichter en een groot vereerder der muziek. Hij schiep met Hans Walther het koraal, en het kerklied verkreeg door hen en anderen in de Duitsche kerk een ongekende vlucht. Onderscheidene Duitsche liederen zijn vertaald en in den gezangbundel bij de Ned. Hervormde kerk opgenomen. De omstandigheden onder welke sommige liederen het aanzijn verkregen , zijn bijzonder merkwaardig, zoo als bijv. blijkt uit Gezang 17. George Neumark was een muziekmeester op de Viola di Gamba, eene soort van viool, die thans niet meer in gebruik is. Hij geraakte in groote armoede en moest te Hamburg, waar hij woonde, zijne viool verpanden. Maar tegen al zijne verwach-
3fil
protestantsche zendingen.
ting in, nam hem de Zweedsche resident als zijnen geheimschrijver aan. Nu loste Neumark zijne viool weder in, en het eerste lied, dat hij er onder veel aandoening wederom op speelde was;
gt;Wie maar den goeden God laat zorgen ,
En op Hem hoopt in \'t bangst gevaav,
Is bij Hem veilig en geborgen,
Dien redt I lij godlijk , wonderbaar:
Wie op den hoogen God vertrouwt,
Heeft zeker op geen zand gebouwd !quot; enz.
Gez. 17.
Behoorde Neumark tot tie Luthersche kerk, Joachim Neander trad daarentegen als dichter in de Gereformeerde kerk op. Zijne vroomheid verwekte vijandschap. De kansel werd hem verboden en nu trok hij zich in de eenzaamheid terug, waar hij onder zware beproevingen eenige zijner schoone liederen vervaardigde. Later in zijne vaderstad Bremen als leeraar beroepen, gaf hij zijne Verbondsliederen en Dank-psalmen uit, waarvan een enkel vers voldoende is om de zachte en geheele overgegevenheid van den vromen man te leeren kennen.
Hoewel we tot dusver van de Zending in de Protestantsche Kerk weinig vernamen , lag het toch in het wezen der hervorming 0111 ook de Evangelieverkondiging zoo ver mogelijk over het Heidendom uit te strekken. Enkele pogingen waren er ook aangewend om de Grieksche Kerk in de zegeningen der hervorming te doen deelen. De Grieksche patriarch Joasaph II, had een afgevaardigde naar Wittenberg gezonden om de Hervormde Kerk aldaar te leeren kennen. Deze ontving bij zijn terugkeer de Grieksche vertaling van de Augsburgsche confessie, benevens een groete aan den patriarch, welke die echter onbeantwoord liet. Door de Thubinger theologen werd (1574) een tweede overzetting gezonden aan patriarch Jeremia II, doch met weinig betere gevolgen. Cvrillus Lucaris, patriarch van Alexandrië en van Constantinopel (1621), knoopte door tusschenkomst der Hollandsche en Engelsche gezanten betrekkingen aan met hervormde geestelijken. Zijn doel was de Grieksche Kerk te hervormen, waartoe door hem een Catechismus in Calvinistischen geest werd opgesteld; terwijl hij tegen het voorwaarts dringen der Roomsche Kerk de zijne zocht te beveiligen door een verbond met de Kerk van het Westen. De bisschoppen zijner kerk stonden echter tegen hem op. Van hoogverraad beschuldigd, werd hij onder een voorwendsel op zee gelokt, aldaar geworgd en in de golven begraven.
363
de grieksche kerk.
Sedert dien tijd hebben de Grieksche kerkvoogden het leerbegrip hunner kerk, met het oog zoowel op de Roomsch-katholieke als op de Protestantsche, in eene strengere en beperkter opvatting gebracht en voor alle van buiten komende hervormingspogingen beveiligd.
De Russische kerk was in het begin slechts eene diocese van het Constantinopolitaansch patriarchaat geweest, maar patriarch Jeremia zat erg in geldelijke verlegenheid, en daardoor stemde hij er in toe, dat te Moscou een patriarchaat werd opgericht (1589), onder voorwaarde, dat de patriarchen hunne bevestiging uit Constantinopel moesten ontvangen. De paus had reeds lang gehoopt, Rusland onder zijne geestelijke hoede te brengen, maar zijne pogingen leden schipbreuk. De pogingen der Protestanten waren even vruchteloos. Om de Oostersche Kerk zelfstandig te doen zijn en beveiligd tegen Roomschen of Protestantschen invloed, werd door den metropolitaan Petrus Magilas van Kiew een Russische Catechismus vervaardigd (1642), welke door alle patriarchen werd bekrachtigd. Er werden nu eenige hervormingsplannen in de Russische kerk ondernomen, bestaande in de verbetering der liturgie, en de Bijbeloverzetting , in de landtaal, doch oneenigheid deed dit werk wederom spoedig staken , zonder dat er veel verbeterd was. Peter de Groote maakte in het begin der achttiende eeuw feitelijk aan het Russische patriarchaat een einde, door zich zeiven tot oppersten bisschop der landskerk aan te stellen, sedert welken tijd de Russische alleen-heerschers als de beschermers zijn opgetreden van geheel de Grieksche kerk, die intusschen tot eene verregaande geesteloosheid en vadzigheid is vervallen.
AVat in de Grieksche Kerk vruchteloos bleek te zijn, werd al spoedig buiten Europa ondernomen. Reeds in 1556 waren eenige Protestantsche leeraars uit Genève naar Amerika vertrokken, en iets later had de admiraal Coligni eene volkplanting van eenige Calvinisten in Brazilië gesticht, doch deze bleef zonder verdere vrucht. Iets later trad de zoon van een goudsmid uit Lubeck, Petrus Hevling genaamd, met eenige vrienden in een verbond, om zich aan den dienst van het Evangelie onder de Oostenrijksche volken te wijden. Hieronvmus van Dorne ging naar Klein-Azië, Syrië en Palestina, doch van zijne werkzaamheid is niet veel bekend geworden. Andreas Blumenhagen had zich Turkije tot arbeidsveld gekozen , alwaar hij een geweldigen dood schijnt gestorven te zijn. Petrus Heyling drong zelfs tot Abyssinië door, maar had er met zeer vele moeilijkheden te kampen. Reeds in Egypte hadden de Jezuïeten en Roomsch katholieke zendelingen, nadat zij hem te vergeefs tot overgang in hunne kerk hadden zoeken te bewegen, zich vijandig tegen hem gesteld. Hoewel dezen uit Abyssinië verdreven waren, en het dus scheen, alsof de verdere pogingen om het Christendom er te vestigen, gevaarlijk zoude worden,
363
JOHN ELLIOT.
waagde Heyling het toch, derwaarts te gaan en in 1635 landde hij aldaar aan. Hem viel bij den koning een gunstiger onthaal ten deel, en daar hij door het volk niet vreugde werd ontvangen, scheen zijn werk voorspoedig te zullen zijn. Hij zette het N. Testament in de Abyssinische taal over. Later schijnt het goede vooruitzicht beneveld te zijn en is hij waarschijnlijk als martelaar omgekomen.
Met meer zegen werkte John Elliot, terecht de Apostel der Noord-Amerikaansche Indianen genoemd. In het jaar 1631 vertrok hij uit Engeland naar N. Amerika en werd aldaar te Koxbury leeraai eener Puriteinsche gemeente. Maar hoe lief hem deze ook was, toch werd hij door eene geheime neiging zijner ziel naar de bosschen der heidensche Indianen heengetrokken, om aldaar aan die ongelukkige bewoners het woord des vredes te verkondigen. Doch daartoe moest hij zich de door hare samenstellingen zoo uiterst moeilijke taal der Indianen eerst eigen maken, eene taak, waaraan hij eiken morgen met zonsopgang begon en waarmee hij toch eerst na 15 jaren studie klaar geraakte. Nu begaf hij zich in gezelschap van drie vrienden op weg en trad in liet midden der naastbij gelegene Indianenhorde op. De wilden wisten niet, wat belangrijks de blanke man hun te zeggen had, doch zij hoorden zijne reden met toegenegenheid aan , zoodat hij met vreugde zijnen arbeid kon voortzetten en weldra eene kleine gemeente om zich zag ontstaan. Hoewel onder velerlei moeilijkheden ging zijn werk zoo gezegend vooruit, dat de nieuwbekeerden al spoedig eene stad konden aanleggen, en met het einde van 1647 ontstond er reeds eene tweede en in 1674 eene derde stad. Reeds 5000 nieuwbekeerden waren in 14 gemeenten aan zijne leiding toevertrouwd; reeds had hij den ontzaglijk moeilijken arbeid van de overzetting des Bijbels in de taal der inboorlingen ten einde gebracht en dien door den druk verspreid, \'t welk nog door andere geschriften gevolgd werd, toen hij eindelijk in hoogen ouderdom naar den tijd zijner ontbinding begon uit te zien. In 1690 stierf hij, 87 jaren oud. »De dood,quot; sprak hij, szal mij zijn als de slaap eens vermoeiden. De Heer, dien ik tachtig jaren gediend heb, verlaat mij niet. O kom in uwe heerlijkheid! lang .heb ik op U gewacht, laat slechte het werk onder de Indianen voortleven, wanneer ik sterve. Welkom Heere! welkom!quot;
De Heer verhoorde de bede van dien stervenden dienstknecht voor de Indianen. De ijver van Elliot vuurde Engeland aan 0111 niet langer werkeloos te blijven, en reeds in 1647, weinige maanden nadat Elliot zijne reis naar Amerika aanvaard had, kwam in Engeland het Protes-tantsche Zendingsgenootschap tot voortplanting van het Evangelie in vreemde landen tot stand. Dit was eene der schoonste eerstelingen van de vruchten der hervorming, en, de Heer zij dank, het bleet daar niet bij in dit tijdperk. Reeds enkele jaren
364
DE ROOMSCH-KATHOLIEKE KERK.
vroeger deed baron Justinianus von Welz aan de te Regenslxirg vergaderde Protestantsche stenden voorslagen tot Evangelieverkondiging onder de Heidenen, en toen zijn voorstel geen gunstig gehoor vond, richtte hij zelf eene vereeniging op, stichtte zendingsscholen en gaf daartoe bijna dertigduizend gulden uit zijne eigene middelen. Maar de wakkere man had niet alleen zijn geld, maar ook zijn persoon voor de zaak des Heeren over. Zelf liet hij zich ordenen, nam eenige leeraars meê en begaf zich onder de Heidenen in West-Indie, waar hij zijn leven roemvol eindigde.
Met de hervorming was de schitterende macht en heerlijkheid van Rome\'s priestervorst voor goed voorbij. De wereld beefde niet meer gelijk weleer voor zijn machtwoord, en het verketteren der Protestantsche kerk belette haar niet zich te vestigen en te ontwikkelen als eene macht, waarmede de stedehouder van Christus willens of onwillens wel had te rekenen. De geschiedenis van het komen en gaan veler pausen uit dit tijdperk, levert weinig belangrijks op. Enkelen hunner zochten in den strijd zelfs steun bij kettersche vorsten , doch de meesten waren ijverig bezig om de Roomsche Staten tegen de Protestantsche op te stoken. Sommige pausen meenden, dat ban en inquisitie de beste middelen waren in den strijd, doch anderen wierpen deze verroeste wapens weg en geloofden , dat de kerk alleen nog door tucht en vroomheid te behouden was. Dit laatste gevoelen-verkreeg eene machtige partij in de Roomsche kerk, waardoor nieuw leven en werkzaamheid ontstond (§ 78 en 79). Schrandere en met geestkracht bezielde Jezuïeten zagen echter wel in, dat het kranke pausdom van zich zelf tot herleving geen kracht bezat en zeker zou te gronde gaan, indien niet van buiten af nieuw bloed werd aangevoerd. Deze operatie eischte de grootste voorzichtigheid , maar daarin hadden ze zich reeds een welverdienden naam gemaakt. Allereerst trachtten ze de leerstoelen voor het onderwijs in bezit te krijgen en te bezetten met knappe kundige mannen. Dit gelukte, en het onderwijs der Jezuïeten was weldra in zóo goeden reuk, dat meer dan een paus in hunne scholen was opgevoed. Paus Paul III noemde dan ook het boekje de Exercita Spiritual ia van Loyola , »vol vroomheid en heiligheid en zeer nuttig en heilzaam ter stichting en tamp;t geestelijken vooruitgang der geloovigen.quot; Eene vereeniging, welke zulks uitwerkt, kan niet genoeg verheven worden, zoodat het dan ook niet te verwonderen is , dat genoemde paus er later nog toe kwam om den generaal der Jezuïetenorde eene macht
365
ultramontanisme.
en onafhankelijkheid te geven, zooals hij zelf die maar wenschen kon. Hierdoor kon de orde gaan en doen wat ze wilde. Paus Gregorius XIII, die schier dronken was van vreugde op het vernemen van de Parijsche bloedbruiloft en als dankoffer voor het uitroeien van zoovele ketters aan koning Karei 400^000 dukaten zond, was een warm vriend der Jezuïeten, aan wie hij toestond, wat zij maar verlangden. Dit was echter niet met alle pausen het geval, wat voor de orde een reden was om op de verkiezing der pausen invloed uit te oefenen. Vele stedehouders van Christus waren dan ook de gewillige werktuigen der Jezuïeten, terwijl zij, die daarvoor bedankten in eindelooze moeilijkheden werden gebracht.
De Jezuïetische of gelijk men het thans noemt; de Ultramontaan-sche staatkunde van Rome ging uit van het beginsel, dat de staat tot de kerk in dezelfde verhouding staat als het lichaam tot de ziel. Het lichaam leeft, wel is waar, volgens zijne eigene wet, maar is onderworpen aan de belangen der ziel, aan welke het desnoods moet worden opgeofferd. Daarom kan de paus, ofschoon de koninklijke macht niet van hem uitgaat, toch koningen afzetten, wanneer de zaligheid der ziel dit eischt, en de inquisitie den vorst in het leven straffen, want iedere wereldsche macht verliest haar recht, zoodra zij tegen den godsdienst aangewend wordt. Tegenover de priesterlijke macht, die God verleent, werd de koninklijke macht van het volk afgeleid. Een tyrannieken of ketterschen koning te dooden, was een Gode welgevallig werk en dat deze leer overal gericht was tegen de vorsten, die de leer van Rome niet huldigden, heeft onze Prins Willem de Eerste ondervonden. De waardigheid der Katholieke vorsten, zeide men, steunt op godsdienstige grondslagen, wanneer zij hunne onderdanen voor ketterij bewaren en trouwe onderdanen der Kerk doen zijn. Dit was echter oorzaak, dat er zich, eerst in Venetië én later in andere landen, eene staatkunde vormde, die onafhankelijk was van de godsdienst-belijdenis, ja eerlang niet zelden als den godsdienst vijandig te voorschijn trad.
Door de talrijke nieuw opgerichte broederschappen en vroeger genoemde orden, ontstond tegenover de Protestantsche kerk nieuwe werkzaamheid, terwijl ook de kunst, hoewel met soberen uitslag, het hare bijbracht om de Katholieke kerk de oude glorie terug te geven. Ook de wetenschap gaf teekenen van leven, maar werd veelal bij de geboorte dadelijk gesmoord. Het onderwijs der Jezuïeten ontwikkelde het verstand binnen bepaalde grenzen, terwijl zij, die verder gingen, als bijv. de Humanisten, kennis maakten met de inquisitie. Galileo Galilei (t 163S), beoefende de astronomie en kwam door de beschouwing van ons planetenstelsel tot de overtuiging van de beweging der aarde om de zon. Hij werd hierom gedaagd voor de rechtbank der inquisitie. In den winter van 1633 begaf de grijsaard zich naar Rome, smachtte er eenige maanden in den kerker , waarna hij
366
KATHOLIEKE ZENDING.
voor onwetende recliters werd geroepen, die hem veroordeelden af te zweren, wat hij als onbetwistbare waarheid had gevonden. Hij miste de martelaarskracht voor zijne zaak en knielde neer, afzwerende, met de hand op het evangelieboek, als dwaling en ketterij, datgene, waarvan hij zoo levendig overtuigd was. Galilei redde door deze afzwering zijn leven, maar de door hem beledene waarheid zegevierde derwijze , dat later te Florence een prachtig gedenkteeken voor den miskenden man werd opgericht. De censuur verkreeg ook nieuwe werkzaamheid, door een lijst van verbodene boeken, die gedurig grooter werd, terwijl daardoor het getal goede schrijvers steeds inkromp, zoodat ten laatste slechts verminkte klassieke uitgaven verschenen. De goddelijke ingeving der H. Schrift werd op den achtergrond geschoven, en terwijl men zich steeds hield aan de Vulgata, was deze Bijbeluitgaaf zóo gebrekkig, dat Luthers Bijbel zelfs werd verspreid op naam van zijne vijanden. Daar de besluiten betreffende het geloof door het concilie gedeeltelijk niet omschreven waren , gaf paus Pius IV de Professio fidei Tridentinae uit (1564) als eene verplichte belijdenis voor allen, die eene geestelijke waardigheid wilden bekleeden. Zijn opvolger, Pius V, vaardigde met soortgelijk doel zijn Catechismus Roman us uit (1566), dat met het eerstgenoemde algemeen gezag verkreeg. De groote kloof, die er tusschen Rome en het Protestantisme bestond, was voornamelijk ontstaan over de leer der rechtvaardiging. Rome beschreef de rechtvaardiging als een staat der genade, die door den H. Geest en door eigene medewerking voorbereid, door kerkelijke wetten bevorderd werd, zoodat de leer der rechtvaardiging alleen door het geloof moest verdoemd worden. Dit gaf aanleiding tot veel getwist, want onder de geestelijken waren velen betreffende dit punt de leer van Augustinus toegedaan. Het machtige woord van den heiligen vader was echter genoeg om de strijdenden het zwijgen op te leggen.
In de duizende monniken en paters bezat de Roomsche kerk een machtig middel om haar rijk onder afgevallenen en heidenen uit te breiden. Gregorius XV stichtte (1622) het Congregatio depropagande fide, waarmede vijf jaren later het Collegium der propaganda werd verbonden, waardoor men eerlang over zoo rijke hulpbronnen kon beschikken, dat de geloofsboden der Katholieke kerk onder alle volkeren gezonden konden worden. Tot welke verbazende uitkomsten de Katholieke missie in Indië en Azië door de Jezuïeten heeft geleid, zagen we reeds vroeger. Ook in West-Indië en Brazilië plaatsten zij den nieuwen godsdienst naast de oude goden der inboorlingen, terwijl de inquisitie zorg droeg, dat een schijn van Christendom gevestigd werd. Hun komt niettemin den lof toe, dat zij de wilden in hunngrbosschen opzochten en te Madrid eene aanklacht indienden tegen de wreedheden en het
367
dr dkrtigjarige oorlog.
kwade voorbeeld der Spanjaarden , dat de verbreiding van het Christendom verhinderde. Dit had ten gevolge, dat zij verlof kregen, Christenkoloniën te stichten onder de nog\' vrije Indianen, die geen Spanjaard tegen hun wil zou mogen betreden. Zoo ontstond in Paraguay (i610), eene door de Jezuïeten goed bestuurde republiek, die groote rijkdommen voor de orde afwierp.
Ook in de Oostersche kerk waren de Jezuïeten met vrucht werkzaam. De Jezuïet Possevins slaagde er in, de Russische provinciën, die met Litthauen aan Polen gekomen waren, voor Rome te winnen. De metropolitaan van Kiew, Michael Rahoza onderwierp zich (1596) insgelijks aan den paus met een gedeelte van de geestelijkheid;, wat echter vrij wat onrust ten gevolge had. De pogingen om in het Oosten te vinden, wat in het Westen door de hervorming verloren was, gelukten gedeeltelijk. Abyssinië, een in naam christenland, maar dat tot tooverij verzonken was, scheen oprecht met Rome zich te verbinden. Keizer Selïam Saghkd wilde (1621) een Jezuïet tot patriarch aanstellen, maar het vOlk sloeg, aangezet door kluizenaars en monniken, tot oproer over, waardoor de Jezuïeten verbannen en alle gemeenschap met hen werd afgebroken (1634). De Marionieten bleven echter aan Rome getrouw , nadat hun het huwelijk der priesters en andere heilige gebruiken door den paus toegestaan waren.
Bij den strijd in eigen boezem zou de Duitsch-Protestantsche kerk nog een strijd tegen Rome moeten wagen, die haar, bij gemis aan levenskracht, aan den rand van een afgrond bracht, zoodat zij alleen nog door eene buitenlandsche macht voor wissen ondergang werd bewaard.
De Augsburgsche godsdienstvrede had wel de zwaarden in de scheede doen steken , maar geenszins de harten vereenigd, zoodat de partijen, even als vroeger, nog steeds vijandig tegen elkander overstonden. De Jezuïeten maakten zich de onderlinge twisten der Protestanten ten nutte, en trachtten voortdurend het zaad der tweedracht uit te strooien. Daardoor kon de Roomsche kerk zich hielen daar van de geleden verliezen herstellen, terwijl daarentegen weinigen lust hadden, om van de Roomsche kerk tot de twistende Lutherschen over te gaan, tenzij eigenbelang of bijzondere oorzaken daartoe aanleiding gaven. Zoo had Gebhard, bisschop en keurvorst van Keulen, de Roomsche kerk verlaten en was tot het Protestantisme overgegaan, omdat hij de gravin Agnes van Mansfeld
368
de dertigjarige oorlog.
beminde, die hij als Roomsch prelaat niet mocht huwen. Hij werd Protestant, huwde Agnes, maar wilde nu ook nog zijn aartsbisdom behouden. Daartegen verhief zich de paus, het kapittel en een groot gedeelte van het volk, en het kwam tot een oorlog, waarin de Roomsche partij zegevierde. Met den dag lieten zich de klachten over het verbreken der vredesverdragen steeds luider hooren en werkelijk werden op vele plaatsen, waar de Roomschen de overhand hadden, rechten en verdragen met voeten getreden, \'t geen te gemakkelijker geschieden kon, nu Lutherschen en Gereformeerden zeiven vijandig tegenover elkander stonden. In 160S stelde zich echter de Gereformeerde keurvorst van de Palts, Frederik V, aan het hoofd eener Protestantsche Unie, waarbij intusschen zich slechts weinige vorsten aansloten; doch reeds het volgende jaar verhief zich als tegendam de Katholieke L i g u e, aan welker hoofd Beieren zich bevond. Zoo was dan Duitschland wederom in twee partijen verdeeld , die gedurig de brandstof ophoopten totdat eerlang alles in vlam zou geraken. Al dadelijk begonnen zich de uitwerkselen daarvan in Bohemen te gevoelen. In de twee steden Clostergrab en Braunau werden de nieuw gebouwde Protestantsche kerken op bevel des keizers afgebroken. Afgevaardigden van het verontwaardigd volk begaven zich daarop naar den keizerlijken stadhouder, doch daar deze hen smadelijk bejegende, wierpen zij hem het venster uit. De Bohemers kwamen in opstand , verklaarden den keizer vervallen van het koninklijk gezag en bekleedden daarmede Frederik van de Palts. Deze nam die gevaarlijke kroon aan, maar daarmede ontbrandde ook de krijg, die 30 jaren duurde en ontzaglijk veel menschenlevens kostte. Al spoedig was het keizerlijke leger tegen Frederik opgerukt, die in 1620 eene geduchte nederlaag leed. waarbij hij, met den veldslag, zijne kroon, zijne keurvorstelijke waardigheid en zijn gebied verloor. Hij vluchtte naar de Nederlanden, waar hij zijne overige dagen doorbracht, terwijl de keurvorstelijke kroon en de Palts aan Maximiliaan ter belooning voor zijne trouwe hulp werden afgestaan. Meer dan 30,000 familiën verlieten hun vaderland, toen monniken en Jezuïeten het land afliepen, de predikers verdreven en de hervorming met wortel en tak uitroeiden.
De Duitsche vorsten hadden Frederik geheel aan zijn lot overgelaten, want sommigen hunner zagen in den Gereformeerden koning een even groot ketter als de Roomschen. Inmiddels trokken de keizerlijke veld-heeren Tilly en Wallenstein zegevierend door Duitschland, allen tuchtigende, die maar eenigszins voor den ongelukkiger! Frederik de wapenen hadden opgevat. Eindelijk snelde Christiaan IV van Denemarken, zijne verdrukte geloofsgenooten in Duitschland ter hulp, maar ook dien lieten de vorsten lafhartig zonder ondersteuning, waardoor hij na herhaalde nederlagen weer naar zijn land moest terugkeeren,
■•569
24
gustaaf adolf.
Wallenstein rukte nu met zijn leger tegen de scad Straalsund op en zwoer in zijn overmoed , dat hij haar zou innemen, al was zij ook met ketens aan den hemel geklonken. Doch de inwoners droegen hunne nooden den Heer op, die hun moed gaf om de stad, als eens Leidens burgers deden, tot het uiterste te verdedigen. AVallen-stein moest eindelijk aftrekken tot groote vreugde der belegerden, die nu hunne vrouwen en kinderen uit Zweden lieten terugkeeren, waar zij ze gedurende de belegering in veiligheid gebracht hadden. Een groot ongeluk dompelde hierbij de gansche stad in diepen rouw, want 300 terugkeerende vrouwen verdronken allen tegelijk bij den overtocht.
Door de werkeloosheid der Duitsche vorsten kwam het zoo ver, dat de keizer, die niet enkel voor het geloof het zwaard had ontbloot, door zijne overmacht stout geworden, in 1629 het Herstellings-edict onderteekende, volgens hetwelk alle kerkegoederen aan de Katholieke kerk moesten teruggegeven en in de daarbij betrokkene landen en steden de Roomsche godsdienst, zoo noodig met geweld, wederom moest ingevoerd worden. Twee keizerlijke commissarissen werden met de uitvoering van het edict belast, die, waar zij kwamen, op de gruwelijkste wijze huis hielden. Doch terwijl bovendien de Jezuïeten niet in gebreke bleven overal het vuur der vervolging aan te blazen, kwam uit het Noorden een held te voorschijn, die in het vertrouwen op God zijne verdrukte geloofsbroeders ter hulpe snelde. Deze was CtUSTaaf Adolf , koning van Zweden en kleinzoon van Gustaaf Wasa, die, gelijk wij gezien hebben , de hervorming in Zweden had ingevoerd.
Gustaaf Adolf behoorde tot die weinige vrome vorsten tegen wie de nakomelingschap nog met eerbied opziet. Als veldheer onovertroffen , was hij evenzeer een wijs regent als vroom koning, in wiens hart het protestantisme te diepen wortel had geschoten om lijdelijk te kunnen zien, dat dit in Duitschland weer werd uitgeroeid. Hij besloot zijne verdrukte geloofsbroeders aldaar te hulp te snellen en landde te dien einde in 1630 met een leger van 15,000 man op de kusten van Pom-meren aan. Elk regiment voerde een veldprediker met zich en regelmatig werd er tweemaal daags bidstond gehouden. Dit was een zedelijke macht, die niet minder krachtig op den vijand werkte dan het zwaard dat vermocht te doen.
Nadat de koning tot in Mecklenburg was doorgedrongen, werd door het keizerlijke leger op weerlooze burgers de gruwelijkste wraak genomen, maar nog konden de trage Protestantsche vorsten er niet toe komen om mede met kracht op te treden. Met argwaan zagen zij den voorspoed van den Zweedschen koning en bleven, omdat zij hem wantrouwden, besluiteloos. Met een bloedend hart aanschouwde Gustaaf, zoo ver hij doordrong, de door den vijand aangerichte verwoestingen en hij kwam er rond voor uit, dat de Protestantsche
370
gustaaf adolk sneuvelt.
vorsten mede de schuld dezer rampen droegen, omdat zij ze werkeloos aanzagen. Zegevierend drong de held tot Frankfort aan den Oder door, welke stad hij stormenderhand innam. De keizerlijke veldheer Tilly belegerde daarentegen Maagdenburg, doch om deze stad van het dreigend onheil te verlossen, werden vereenigde krachten vereischt. Gustaaf Adolf zocht zich nu tot ontzet van Maagdenburg met de vorsten te vereenigen, maar deze draalden zoolang, dat Tilly de ongelukkige stad bestormde en innam, voordat Gustaaf Adolf haar ontzetten kon. Er werd door de keizerlijke troepen in het door en door protestantsch Maagdenburg een zoo afschuwelijk bloedbad aangericht, als gelukkig zelden heeft plaats gegrepen. Bijna de gansche bevolking werd uitgemoord. Een vreeselijke brand besloot het droevig tooneel der stad, op welker puiuhoopen Tilly zijn plechtigen intocht deed er. waarop de bloedige zege door een Te Deum moest worden verheerlijkt , terwijl de veldheer Pappenheim zich in het naar Weenen gezonden bericht beroemde, sdat sedert de verwoesting van Jeruzalem en Troje niets dergelijks had plaats gehad.quot;
Gustaaf Adolf vernam diep ontroerd deze ontzettende tijding. Maagdenburgs val verscheen als een strafgericht in de oogen der Protestanten. Eerst na 48 jaren kwam de stad langzaam uit hare asch te voorschijn, en werden voor het eerst in de nieuwgebouwde kerk de zonen en dochters der verslagen vaders bijeen vergaderd.
Door deze gruwelen waren eindelijk de protestantsche vorsten wakker geschud, de keurvorst van Saksen sloot zich bij Gustaaf Adolf aan, waarna de anderen volgden. Den 7\'len September 1631 kwam het tot een grooten veldslag bij Leipzig, waarvan Tilly zich de overwinning reeds toegekend had, want »kettersquot; meende hij »hadden nog nooit gezegepraald.quot; Met het gewone wachtwoord sjezus! Maria!quot; rukten de Katholieken op den vijand aan. sGod met ons!quot; klonk het uit het leger der Protestanten, die na een hardnekkigen kamp eindelijk de overwinning behaalden. Gustaaf Adolf steeg na de behaalde zege van zijn paard, knielde op het slagveld neer, verootmoedigde zich voor den Heer en zeide: »Ik dank, o God! ik dank U voor Uwe overwinning.quot; Thans trok hij zegevierend tot in het hart van Duitschland. Tilly vond zijnen dood op het oorlogstooneel, doch na hem werd Wallenstein geroepen om het moedelooze Katholieke leger op te beuren en aan te voeren. Den ó11quot; November 1632 zou een nieuwe slag in de vlakten van Lutzen geleverd worden. Met het aanbreken van den dag bereidde het Zweedsche leger zich in een bidstond voor tot den strijd. Na eene korte toespraak zeide de koning. gt;Nu willen wij er in Gods naam op los. Jezus Christus! laat ons heden tot eer van Uwen heiligen naam strijden,quot; — dat waren zijne laatste woorden aan zijn leger. Reeds was de overwinning aan
371
34*
WESTFAALSCHE VREDE.
de zijde der Zweden, toen de koning door een vijandelijken kogel doodelijk getroffen, onder den smartvollen uitroep: »Mijn God! mijn God!quot; van het paard zonk, dat hem nog een eind ver in de stijgbeugels voortsleepte. Wel behaalden de Zweden ook nu nog de overwinning , doch deze was, helaas! al te duur gekocht.
Met den dood van dezen dapperen Christen-koning scheen de zaak der Evangelischen reddeloos verloren. Toch betoonde de Heer, dat Hij langs velerlei wegen uitkomst geven kan. De krijg werd door andere personen voortgezet, doch het belangrijkste van dezen strijd voor de kerkgeschiedenis, had met Gustaaf Adolfs dood grootendeels een einde genomen, omdat staatkundige belangen de groote mogendheden aanzette, zich in den oorlog te mengen, zcodat wat enkel om den wil van den godsdienst was ondernomen, door anderen om staatkundige belangen werd voortgezet en ten einde gebracht. Na een strijd van 30 jaren, kwam eindelijk in 164S te Munster en Osnabrug de zoogenaamde Westfaalsche vrede tot stand, welke vrede ook te gelijker tijd een eind maakte aan den So-jarigen strijd onzer voorouders tegen Spanje. De vroegere Augsburgsche godsdienstvrede werd nu, in weerwil van het protest van den paus, op nieuw bevestigd en alle Protestanten, uitgezonderd in de Oostenrijksche erfstaten verkregen in Duitschland dezelfde rechten als de Katholieken.
Deze oorlog had echter ontzettende verwoestingen aangericht. Millioenen menschen waren daarbij omgekomen en onderwijl was een geslacht opgestaan, dat, verstoken van alle onderwijs, geheel verwilderd was opgegroeid. Steden en landen waren verwoest, waarvan er vele zich nooit weer geheel konden herstellen, want het land, in eene woestenij veranderd, had geene mannen noch middelen ter bebouwing. Inderdaad eene waarschuwing voor het nageslacht, om zijne hoop op God te stellen, en diens daden niet te vergeten , maar zijne geboden te bewaren.
372
TWEEDE T IJ D V A K.
VAN\' DEX VKEDE VAN MUNSTER TOT OP ONZEN TIJD 1648—1881.
§ 101.
Het vreeselijk drama, voor een groot deel door de hervorming ontstaan, doch door staatkundige belangen aanmerkelijk uitgebreid, was dan eindelijk in üuitschland ten einde gespeeld. De zwaarden waren in de scheede gestoken en schoon ook nog hier en daar buiten Duitschland de vlammen der brandstapels flikkerden, toch waren dit niets anders dan de laatste stuiptrekkingen van een even ijdel als wanhopig pogen, om een werk Gods uit te roeien, dat zich voor goed in heel Europa had gevestigd. De Hervorming had gezegevierd , dat was niet meer te ontkennen, en haar invloed deed zich weldra overal gevoelen, maar daarmee was nog geenszins hare taak afgedaan. De hervormers hadden in de hitte van den strijd ,• zich meer uitsluitend tot het verkondigen van de leer der zaligheid moeten bepalen, en konden zich niet met alle bijzaken bemoeien, ja zelfs niet de diepingrijpende gevolgen der hervorming, zoowel voor staat als kerk, geheel overzien. Zij werden van het tooneel afgeroepen, toen nog de geheele kerk in gisting verkeerde, en toen die later tot rust gekomen was, kon het nageslacht voortzetter, wat door de hervormers was begonnen. Maar deze taak was niet gering; wel waren er te allen tijde kinderen Gods, die haar met eere hebben vervuld, maar het was er verre af, dat de stormen, die zoo lang het schip der kerk geteisterd hadden, nu geweken zouden, zijn. Binnen de hervormde kerk zelf waren vijanden genoeg , die , omdat zij met geene wereldlijke wapenen bestreden konden worden, daarom te gevaarlijker waren. De inwendige reinheid en heiligheid harer leden had met de zich uitwendig uitbreidende hervormde kerk geen gelijken tred gehouden, en hetgeen
DE WIJSBEGEERTE.
door al de eeuwen in de christelijke kerk had plaats gevonden, dat openbaarde zich ook al spoedig in de hervormde kerk: op de uitwendige rust en voorspoed volgde spoedig van binnen onrust en verval. Weldra bleef men stil staan op den weg der hervorming, en vooral eene hervorming van hart en leven wekte vaak een heftigen tegenstand.
Daar de opvoeding der jeugd op vele plaatsen werd verwaarloosd, kon ook het Evangelie binnen de kerk niet tot zijn recht komen. Er waren wel is waar onder leeraars en leeken gelukkige uitzonderingen , doch over \'t algemeen was het treurig gesteld; vele leeraars klaagden, dat de hoorders onder de leerrede zich bezig hielden met over allerlei te praten en niet te luisteren naar het woord Gods. De eenvoud was voor allerlei nieuwigheden geweken , getuigen daarvan de bespottelijke kleederdrachten, lange gepoederde pruiken en dergelijke. Kerkvergaderingen spraken den ban uit over allen, die »lange gekrulde harenquot; droegen, wat van den predikstoel zonder omwegen eene uitvinding des duivels genoemd werd , en toen later het tabakrooken in gebruik kwam, werd ook hiertegen een heilige kruistocht ondernomen, maar beide was vruchteloos, want weldra vond men pruiken en tabak schier overal en, merkwaardig genoeg, niet het minst bij de geestelijke heeren.
Met de hervorming was voor de wijsbegeerte mede een nieuw tijdperk aangebroken, want de vrijheid van onderzoek is een der voorrechten van het Protestantisme, dat steeds door de hervormers werd hooggeacht, schoon zij noodwendig door de omstandigheden, waarin zij leefden, gedrongen waren zich uitsluitend tot de beoefening der godgeleerdheid te bepalen. De critisch wijsgeerige geest, welke zich in de 17^ eeuw openbaarde, heeft wegens hare veelal ongeloovige richting het Protestantisme voor insluimeren bewaard. De kerk was over \'t algemeen rustig neergezeten bij de aangenomene vormen en leerbepalingen en schuwde alle onderzoek, dat tot eenigen twijfel zou kunnen henenleiden, als vreesde zij, dat haar alsdan de grond onder de voeten zou wegzinken, zonder te bedenken, dat de eeuwige waarheid den toets van alle onderzoek kan doorstaan en daarom onze verdediging noch bescherming behoeft. Zoo was men op den weg der hervorming stil blijven staan en velerlei bijgeloovigheden, uit de Roomsche in de Protestantsche kerk overgegaan, werden niet alleen uit onkunde geduld, maar als wettig beschermd. Nog is in onzen tijd, om maar iets uit veel te noemen, het geloof aan heksen en spoken niet geheel geweken; waarzegsters en kaartlegsters vinden nog hier en daar daarmede hun brood. Hieruit kunnen wij opmaken, hoe sterk deze macht moet geweest zijn , toen niemand er aan twijfelde, en aan dit slag van volk ontbrak het wel in geene eeuw minder, dan in die, welke wij thans beschouwen. In de gansche
874
bijgeloof.
zeventiende eeuw, ja, ook nog in het begin der achttiende werden brandstapels opgericht voor oude vrouwen, die, van hekserij beschuldigd, op de gruwelijkste wijze eerst op de pijnbank gefolterd cn daarna rechterlijk veroordeeld en verbrand werden. De enkele stemmen van verlichte mannen werden gesmoord, want hen, die het geloof aan heksen niet deelden, wachtte vervolging of verbanning.
Het heksengeloof en de waarzeggerij waren mede nauw verwant met liet geloof aan Daemonische werkingen. Waar iets gebeurde , dat van den gewonen loop der natuur afweek, daar had de duivel de hand ir. het spel. Men zag hem bij verschillende gelegenheden zelfs lichamelijk, en men wist te zeggen, hoe hij er uitzag, dat hij onder anderen hoorns, een staart, klauwen en paardepooten had! i).
Dit geloof joeg menigeen, zelfs bij het ritselen van een blad, schrik aai.; maar terwijl men geweldig vreesde voor eene ontmoeting van den boozen geest, werd zijne inwendige geestelijke werking in het hart veelal over het hoofd gezien. De kerk zelf deed weinig of niets om dit bijgeloof te doen ophouden, dat ook zijn grond scheen te hebben in den Bijbel. Al is het ook waar, dat sommige latere natuuronderzoekers geëindigd zijn met al het bovennatuurlijke en zelfs het geestelijk bestaan der booze geesten te ontkennen, toch komt den n.annen der wetenschap de eer toe, dat zij dit heksen- en spokengeloof in al hare dwaasheid hebben ten toon gesteld, en het betaamt ons dit dankbaar te erkennen.
Onder begunstiging van het door de hervorming verkregen recht van onderzoek, trad ook de beoefening der sterrekunde te voorschijn, maar ook deze wetenschap geraakte in botsing met een eeuwenoud kerkgeloof. Immers men vond in den Bijbel, meende men, het op- en ondergaan der zon duidelijk vermeld, waardoor het stelsel van Ptolemaeus, dat de aarde in het middelpunt plaatste, om hetwelk zon en planeten in dagelijkschen omloop zich bewogen, algemeen in kerk en school als het ware was voorgedragen. Copernicus had echter reeds in de zestiende eeuw de gewichtige wet van de dagelijksche wenteling der aarde om hare eigene as ontdekt, maar men had hiervan weinig notitie genomen, totdat in de volgende eeuw andere sterrekundigen de waarheid dezer ontdekking erkenden en daarop begonnen voort te bouwen. Johan Kepler (t 1630), een godvruchtig Protestant en beroemd sterrekundige, toonde op onwedersprekelijke gronden aan, dat men tot dusver in dwaling verkeerd had, doch dit deed een
1) Balthazar Bekker, predikant te Amsterdam, gaf in 1691 een werk uit, de hetooverde wereld geheeten, waarin hij het bijgeloof van zijnen tijd aantastte, doch tevens eene Rationalistische richting openbaarde. Hij werd door den kerkeraad veroordeeld cn van zijn ambt ontzet.
375
FORMULA CONSENSUS.
kruistocht ontstaan tegen den ketter, die durfde tegenspreken wat voornl Joz. 10; 12, 13 zoo duidelijk scheen geschreven te staan. De sterrekundige was echter op Bijbelsch terrein ook vele godgeleerden van zijnen tijd ver vooruit, die de menschelijke zijde der Heilige Schrift geheel miskenden, door den Eijbel als het ingegeven woord Gods niet slechts voor het geloof, maar ook voorde wetenschap tot een vraagbaak te willen stellen. Kepler laakte deze ■ mishandeling van den Bijbel en beweerde, dat deze een hooger dod had, dan om tot een leerboek der sterrekunde verlaagd te worder. sDe Bijbel,quot; zeide hij, sspreekt van dingen des menschelijken levens met den mensch, gelijk menschen daarvan gewoon zijn te spreken; en het is een groot misbruik, wanneer men de beantwoording vin wereldsche vragen daarin zoekt. Jozua wenschte de verlenging van den dag, God verhoorde zijn wensch. Hoe? dat was hier niet te onderzoeken.quot;
Bij de reeds genoemde wetenschappen ontwikkelde zich al spoedig de ontleedkunde, natuurkunde en geologie, welke laatste wederom in aanraking kwam met het kerkgeloof der scheppingsgeschiedenis, cindat zij uit de formatie der aardlagen en fossiliën duidelijk aantoonde, dat de aarde veel ouder moest zijn dan de kerk geloofde, \'t geen trouwens ook niet uit den Bijbel bewezen kon worden. Immers tusschen de schepping van hemel en aarde, in den Bijbel het begin genoemd, en de zesdaagsche schepping, ligt zeer waarschijnlijk een korter of langer tijdperk, waarop in het scheppingsverhaal niet onduidelijk gewezen wordt, maar dat destijds en ook nog in onzen tijd veel uit het oog wordt verloren.
Waar dus de wetenschap zulke snelle vorderingen maakte, daar was het niet te verwonderen , dat ook de Bijbel zelf aan een critisch onderzoek werd onderworpen. Velen schrikten er van, dat een nietig mensch het waagde, om het woord Gods met dit doel oiider handen te nemen : doch ook dit heeft zijn nut gehad, want de waarheid Gods is er te heerlijker door te voorschijn gekomen. De Hebreeuwsche tekst, waarin de boeken des O. Testaments geschreven zijn, heeft oorspronkelijk enkel medeklinkers, terwijl de klinkers, door kleine teekentjes of puntjes onder en boven de medeklinkers worden aangeduid. Niemand had er nog ooit aan gedacht, dat deze puntjes niet tot den oorspronkelijken tekst zouden behooren, doch nu kwam men in de zeventiende eeuw tot de ontdekking, dat deze later door geleerde Joodsche uitleggers waren bijgevoegd. Deze bewering verwekte vooral in Zwitserland veel tegenspraak, omdat men meende, dat zij het gezag der Heilige Schrift te na kwam. Zonder de zaak eerst te onderzoeken , werd een formulier opgesteld , Formula Consensus geheeten, waarin de ontdekking als onwaar werd ver-
87 fi
ongeloof en wijsbegeerte.
oordeeld, en dat door alle candidaten moest onderteekend worden, widen zij als leeraars worden toegelaten. Hiermee had men de wetenschap een slag in het gezicht gegeven, \'t geen te droeviger was, omdat men ten laatste wel erkenen moest, dat men zich vergist had, waaraan thans dan ook door geen godgeleerde meer wordt getwijfeld. Ook het N. Testament werd nauwkeurig onderzocht en daardoor bleek , wat ook Luther getuigd had, dat het vol Hebreeuwsche spreekwijzen was, doch schoon deze duidelijk aangewezen werden, toch zagen er velen groot gevaar in , die liever tegen de waarheid in wilden beweren , dat het N. Testament in goed Grieksch geschreven was. Tevens bemerkte men dat er verschil in de lezing van de handschriften der Bijbelboeken bestond, eene ontdekking, die ook niet zonder argwaan van de zijde der kerk werd aangezien, en toch bewees ook hierin het onderzoek en de wetenschap aan de kerk een grooten dienst, want de afschrijvers der gewijde schriften waren menschen, die mogelijk iets verkeerd gelezen of overgeslagen hadden, en het bleek uit de vergelijking der handschriften, dat dit niet alleen kon zijn, maar ook werkelijk zoo was.
Zoo heeft ook de wetenschap voor de kerk haar nut gehad en in weerwil van veel tegensprekers belangrijke hervormingen bewerkt, het Christendom gezuiverd en daardoor bekrachtigd, vooral tegen de later opkomende macht des ongeloofs.
In de i eeuw maakte zich de wijsbegeerte met nieuwe kracht op om aan het menschdom de velerlei dwalingen te ontdekken, die hel nog altijd als zoo vele waarheden geloofde. Francis Bacon (i 1626), een Engelschman, gaf aan de nieuwere wijsgeerige wetenschap den eersten stoot. Dat zij in strijd kwam met het kerkgeloof zagen we reeds vroeger, maar toch is de kerk aan de wijsbegeerte veel verplicht. Ongelukkig echter dat in deze nieuwere wetenschap zich over het algemeen een geest openbaarde, die geen behoefte gevoelde aan de voorlichting van Gods Geest. De wetenschap moest vrij zijn, maar men verwierp veelal met de dwaling ook de bron, die in alle waarheid leidt. Voor Bacon was de rede alles, en in het kerkelijk geloof, dat hiermede streed, kon hij als heilige overlevering zekeren eerbied hebben. Merkwaardig is het, dat wijsgeeren met deze beginselen uit onderscheidene kerken voortkwamen. In Frankrijk was het een Katholiek, René des Caries of Cartesius (f 1650) genaamd, die tegenover den Christen, die in zijn geloof van God uitgaat, met zich
377
ongeloof en wetenschap.
zelf begon en niets wilde aannemen of hij moest het eerst betwijfelen. Bij zijn eigen aanwezen hield echter die twijfel op , want dat wij zijn, weten wij daaruit, dat wij denken. Zijn eerste stelling was dus: ik denk, derhalve ben ik; daarop grondde hij zijne geheele wijsbegeerte, waarmede hij zich tot de ongerijmdste denkbeelden liet vervoeren. In Nederland verkreeg deze Cartesiaansche wijsbegeerte vele aanhangers , ten einde daarmede der Calvinisten wijsbegeerte uit de school van Aristoteles te bestrijden. Zij werd hier wel is waar verboden (1656), maar groeide niettemin in het verborgen voort.
In Engeland was door Bacon het zaad gezaaid, waaruit naturalisten en deïsten voortkwamen, die als Vrijdenkers den spot dreven met het heilige, dat streed tegen de rede. Lord Herbert (I 1648) van Cherburv , een overigens gemoedelijk staatsman, wees in het denkbeeld vaneenen natuurlijken godsdienst het ware aan, dat hij ook in het heidendom ontdekte. Het Christendom was in zooverre goed, als het dezen natuurlijken godsdienst in zich bevatte, al het andere was schadelijk en priesterbedrog. Hobbes (I 1679), beschouwde het Christendom als een Oostersch spook, dat echter door den staat wel kon gebruikt worden om het volk intoom te houden. Johan Locke (f 1704), van Bristol had in het in onzen tijd zoo hoog geroemd gezond verstand den machtigen hefboom gevonden, waarmee hij al de bezwaren uit den weg wilde ruimen. Poland (t 1722), wilde een pantheïs-tischen aardschen godsdienst en tastte de echtheid der oorkonden van het Christendom aan. Woulston ontkende de wonderen van Jezus en loste die op in allegoriën. Hij stierf daarvoor in de gevangenis (i733). De leer van deze en meer andere verdoolde geesten had op de kern van het Engelsche volk geen invloed, doch onder de hoogere standen ontstond daardoor afval van de kerk en onverschilligheid in den godsdienst, waaraan men echter den minder leelijken naam van onafhankelijkheid wilde geven.
Baruch Spinoza (I 1677), Jood en Amsterdammer van geboorte, ontwikkelde een van iedere leerstelling onafhankelijke pantheïstische wijsbegeerte. Het Christendom bleef hem vreemd en in zijne tragisch godsdienstige bespiegelingen geraakte hij zoo verward, dat hij ten leste geen onderscheid meer kende tusschen God en de wereld, maar het beide voor het Al en Een verklaarde. Uit Amsterdam verdreven en door zijn volk verstooten, versmaadde hij elk brood, dat hij niet zonder verloochening van zijn beginsel eten kon. Onder voorwaarde van christen te worden werd hem het professoraat te Heidelberg aangeboden, maar hij sloeg dit onzedelijk aanbod af, wel wetend dat men niet met den godsdienst kan leven als met een kleed dat men uit en aantrekt. Door het slijpen van optische glazen zocht hij een sober bestaan, doch zijne wijsgeerige beschouwingen maakten bij
378
ongeloof en wetenschap.
zijne tijdgenooten geen bijzonder groeten opgang. Dit was meer voor de verlichte geesten van onzen tijd bewaard, die, zonder zijn ernst en oprechtheid te bezitten, zijne ideën in dier voege hebben bearbeid dat de stof op den troon Gods is verheven. De vereerders van Spinoza, welke zich Christenen noemen, hebben zijn standbeeld in 1880 te \'s Gravenhage opgericht.
In Duitschland stonden mannen op, die als voorloopers der naturalistische wijsgeeren kunnen beschouwd worden. Matthias Knutzen, een theologisch kandidaat uit Holstein, verzamelde (1674) een gemeente vrijdenkers, die onder den naam van gewetensmannen den Christelijken s Koranquot; als even ongeloofwaardig verwierpen als den Turkschen. Zij wilden van geen anderen bijbel weten dan de rede, zoo als deze in den mensch door moeder natuur is ingeplant. Een geestverwant dezer dwazen was Edelmann (i 1767), die de H. Schrift hield voor eene verzameling legenden. In ruwe taal ontkende en bestreed hij iederen godsdienst, welke steunde op de openbaring; hij wilde een godsdienst, die, overeenkomstig de rede, ieder mensch in een Christus zou veranderen.
In den persoon van Gottfried Leih.mtz (i 1716), verkreeg Duitschland eenen wijsgeer, die van de genoemden hierin afweek, dat hij zich tot die wijsbegeerte wendde, welke den geest, onafhankelijk van de zinnelijke indrukken, een eigen oorspronkelijk bevattend kenvermogen toekent. Hij was tevens een der grootste wiskundigen van zijnen tijd, en zocht alles tot een streng bewijzende mathematische methode terug te brengen. Op godgeleerd gebied schreef hij zijne theodicee en onderwierp de bovenzinnelijke onderwerpen der Godgeleerdheid aan een streng betoogende methode, hetgeen hem echter minder gelukte, omdat deze meer, als een onderwerp des ge-loofs beschouwd, door hooger invloed gekend en als waarheid aangenomen moeten worden. Duitschland is aan hem als wijsgeer veel verplicht. Niemand bedroefde zich meer over de toenemende weelde en dartelheid dan hij, en hij had niets liever gezien, dan dat al de zonen van zijn vaderland zich met hem onder de banier van Christus hadden geschaard.
Christiaan Wolff (I 1754), was een leerling van Leibnitz, maar zonder dezen ooit recht te hebben begrepen. Wolff was een verstandsman, doch voor zijn tijd goed orthodox, indien men namelijk op het oog houdt, dat het verstand dorre leerbegrippen heel gemakkelijk kan formuleeren. Wolff wilde verstand, deugd en gelukzaligheid , bevorderen als het hoogste, waarnaar de mensch in deze wereld streven moet. De latere rationalistische drieheid: God, deugd en onsterflijkheid kondigt zich hier aan, en is het progamma, dat ook de verbasterde Maatschappij tot Nut van Algemeen in hare banier voert.
879
de engelsche omwenteling.
Wolff was te Halle als professor beroepen, maar een man met zulke gevoelens kon men niet langer dulden, zoodat hij Halle moest verlaten. Frederik de Groote liet hem echter terug komen en gaf hem verlof, Halle naar zijne wijsbegeerte te organiseeren.
De Engelsche omwenteling. Vervolg van § 82.
Na Cromwells dood kwam de regeering weder aan de Stuarts, want het gelukte aan Karel II den troon zijns vaders weder te beklimmen (1660). Hij werd door het parlement teruggeroepen en gekroond. Nu namen de zaken weder eene geheel andere wending. Karei had zich, wel is waar, in zijne verdrukking naar de Puriteinen geschikt, maar in zijn hart had hij een grooten afkeer van dit volk. Hij weifelde tusschen ongeloof en Katholicisme, herstelde eindelijk de bisschoppelijke kerk als de heerschende en drong zelfs de Schotten bisschoppen op, terwijl hij de Dissenters begunstigde, alleen om de Katholieken te behagen. De Puriteinen moesten bloedig boeten voor de omwenteling en hunne leeraars werden bij menigte afgezet en verbannen. Het parlement was de dienstwillige dienaar van Karel. Het vaardigde (1673) de Test acte uit, waarbij niemand een openbaar ambt mocht beklee-den, die niet de macht van den koning over de kerk huldigde en aan het Avondmaal in de bisschoppelijke kerk geen deel nam. De aartsbisschop Leigthoun van Glasgow, legde, verontwaardigd over het onrecht, zijne betrekking neder; \'s konings broeder ging tot de Roomsche kerk over en de Jezuïeten staken met hoopen over het kanaal naar Engeland.
Merkwaardig is het, boe in dagen van druk voor de Protestantsche kerk van Engeland er juist door den Heer bijzonder groote geesten werden verwekt. Men weet, dat John Bunvan in den kerker, waarin hij twaalf jaren om zijn geloof doorbracht, o. a. De Christenreize naar de eeuwigheid schreef. John Milton, Cromwells geheimschrijver, verloor onder Karei II zijnen post en zag zijne geschriften door beulshanden verbrand, maar Milton trok zich terug en dichtte in nacht en eenzaamheid zijn wereldberoemd Verloren P a r a d ij s.
Door zijn weelderig en zedeloos despotisme bracht Karei zelfs de eer van het koningschap aan het wankelen. Hij stierf, nadat hij velen van zich had vervreemd, tot groote vreugde van Rome, als Katholiek, waartoe hij kort voor zijn dood was overgegaan. Grooter gevaar bedreigde de hervorming toen Kareis broeder Jacobus II den troon beklom (1685). Hij was niet te vergeefs tot de Roomsche kerk
380
de protestanten in frankrijk.
overgegaan,. want door een bloedstroom baande hij zich een weg naar de mis, die \'allerwege werd ingevoerd. De bisschoppen werden in de gevangenis gezet, en al, wie protestant was, van bedieningen en ambten ontslagen. Jezuïeten en monniken trokken met beulen en een soort van guillotine het land door, om de ketters uit de wereld te helpen. Rome juichte, want zelfs was de heilige vader tot peet gekozen van den kroonprins, die in Groot-Brittanje was geboren. Zoo ver moest het met de hervorming in Engeland komen. Nu eerst namen de Protestanten , die zoo lang getwist en in oneenigheid geleefd hadden, uit den nood des harten, hunne toevlucht tot den Heer, en daar was het de rechte plaats om tot eenheid te komen. Jacobus meende, zonder parlement een ontevreden volk, dat hem verliet, te kunnen regeeren, maar hierin bedroog hij zich zeer. De Protestanten vestigden naast God hunne hoop op \'s konings schoonzoon. Prins Willem III van Oranje. Deze groote voorvechter van het Protestantisme kwam met een leger, voor een groot deel samengesteld uit personen , die om des geloofs wil uit Frankrijk gevlucht waren, naar Engeland, jacobus vluchtte met zijne priesters naar Frankrijk en het dankbare volk huldigde den prins als koning Willem III (1689). Met deze gewichtige verandering begint eerst het tijdperk der staatkundige en godsdienstige bevrediging van Engeland, want koning Willem betoonde zich niet genegen tot vervolging. Reeds toen hij in den kroningseed de woorden vond: sdat hij de ketters zoude uitroeien,quot; hield hij op met lezen en zeide: jhet is mijn voornemen niet, iemand om godsdienstwil te vervolgen ,quot; en las eerst verder, toen hij hieromtrent gerustgesteld was. De in 1689 bekrachtigde tolerantiebill vergunde allen vrijheid van godsdienst, met uitzondering van Katholieken en Socinianen, die eerst in 1779 vrijheid verkregen. De Episcopale kerk bleef in Engeland staatskerk, waaraan ook Ierland onderworpen werd, dat er in onzen tijd weer van gescheiden is. In Schotland bleef de presbyteriaansche kerkinrichting bestaan, als overeenkomstig met de neigingen van het calvinistische volk.
De Protestanten in Frankrijk. Vervolg van § 86.
Frankrijk bereikte onder koning Lodewijk XIV het toppunt van ijdelheid en lichtzinnigheid. De weelderige vorst lag met paus Inno-centius XI overhoop en wenschte zich geheel aan zijne vaderlijke vermaningen te onttrekkend Hem gedienstige bisschoppen en adellijken, door den koning saamgeroepen (1682). verklaarden; 1. De opvolgers van Petrus hebben alleen macht in geestelijke zaken. 2. Deze macht
381
fransche dragonnades.
is beperkt door de besluiten der algemeene conciliën, ep 3. door de voorschriften en gebruiken der Gallikaansche kerk. 4. De uitspraak van den paus is verbeterbaar, indien ze niet door de kerk bekrachtigd is. Lodewijk liet deze stellingen als koninklijke wet in de kerken en scholen afkondigen, met bevel daarnaar te handelen, doch te Rome werden ze door den beul verbrand. Letterkundigen scherpten hunne pennen naar den zin van Lodewijk, maar de bisschoppen hielden met Rome en wisten de intrekking der 4 stellingen van den koning te verkrijgen (1691). De onafhankelijkheid der Gallikaansche kerk bleef evenwel bij het volk voortleven, vooral ook door de geschriften van bisschop Bossuet van Maux, die tevens de Protestanten aantastte.
Ook Lodewijks biechtvaders zagen de uitbreiding van het Protestantisme met leede oogen aan. Zij hadden hun koning reeds, toen hij aan het bewind kwam, overtuigd, dat hij zijne vele zonden niet beter kon uitwisschen, dan in het bloed der ketters, waartoe zich Lodewijk dadelijk had bereid verklaard.
In het jaar 1659 was de laatste door de regeering erkende synode in Frankrijk gehouden, maar spoedig daarna barstte de vervolging uit. De kerken der Protestanten werden op vele plaatsen gesloten en het begraven der dooden hun over dag verboden. Kinderen uit een gemengd huwelijk moesten in den Roomschen godsdienst opgevoed worden en verbanning of dood werd bedreigd over allen , die , na tot de Roomsche kerk teruggekeerd te zijn, wederom afvallig werden. Maar dit was nog niet genoeg, want in 1681 werden op last van den minister van oorlog dragonders in de huizen in kwartier gelegd. Deze schandelijke daad, in de geschiedenis berucht onder den naam van dragonnades, drukte ontzettend op de gegoede Protestanten. Die zich bekeerde, moest terstond van inkwartiering bevrijd worden, doch wie volhardde, dien wachtten de grootste mishandelingen. Duizenden bezweken voor deze verzoeking en lieten zich door het zwaard der dragonders naar de mis drijven; doch wee hun, wanneer er later berouw volgde, want dan wachtte ieder minstens levenslange galeistraf. Eindelijk, in 1685, werd het reeds lang geschonden edict van Nantes, gelijk ook het genadeedict, herroepen. Dit onrecht zette de kroon op het werk. Overal moesten de Protestantsche kerken in Frankrijk gesloopt worden; alle openbare godsdienst in kerken of woonhuizen was verboden; alle kinderen moesten in de Roomsche kerk gedoopt en in het Katholieke geloof opgevoed worden en de leeraars, indien zij zich niet wilden bekeeren, moesten binnen veertien dagen het koninkrijk verlaten , terwijl dit daarentegen aan de leeken streng verboden was. Op beide gevallen van overtreding was galeistraf gesteld. Ontzettend was deze maatregel. De Jezuïeten en Rome juichten , doch de Protestanten slaakten een angstkreet tot den Heer. Meer dan 600 leeraars namen uit
383
fransche vluchtklingen.
Frankrijk de vlucht en duizenden hunner leden beproefden, in weenvil van het streng verbod, met hen te ontkomen. Have en goed en al wat hun in hun vaderland dierbaar kon zijn, moest worden achtergelaten, om slechts levend over de grenzen te komen, en dit nog was aan het grootste gevaar verbonden. Allerlei redmiddelen werden bij de hand genomen; de rijken bedekten zich met lompen, vrouwen trokken mannengewaad aan, kinderen werden zelfs in koffers gepakt en over de grenzen gevoerd. Hier zocht men door ongebaande wegen het oog der grenswachters te ontgaan, ddar nam men het voorkomen van een landlooper aan , ginds zelfs waagde men het, de wachten te misleiden, door in processiën als bedevaartgangers naar een of ander heilige plaats de grenzen over te trekken. Niet altijd gelukte de list, en wee den vluchtenden, indien zij ontdekt werden. Zonderonderscheid werden aanzienlijken en geringen naar de galeien gevoerd, om er zonder genade aan de roeibanken te worden vastgeklonken.
Al het lijden en de angsten dezer uitgewekenen (réfugie\'s) na te gaan, zou een boekdeel vormen; wij kunnen nog maar alleen doen opmerken, dat Frankrijk op deze wijze ongeveer een half millioen zijner beste onderdanen verloor en met hen een groot deel zijner materiëele welvaart. De gevluchten waren daarentegen een zegen voor andere Protestantsche landen. Met opene armen werden zij aldaar ontvangen en verrijkten die met hunne nijverheid, kunst en letterkunde, want in Frankrijk had destijds de industrie een hoogen trap bereikt. Vooral ook in de Nederlanden werden zij als geloofsgenooten en broeders ontvangen. Diepen indruk brachten de vluchtelingen hier te weeg. Zij, die er op hunne lauweren rustten, werden beschaamd door het geloof dezer verdrukte geloofsgenooten en daardoor tot heiligen naijver opgewekt. Overal werden gelden voor de vervolgden ingezameld. Amsterdam gaf hun aanzienlijke voorschotten tot oprichting van fabrieken, en de staten van Holland kenden hun voor den tijd van twaalf jaren vrijdom van belastingen toe, terwijl aan ongeveer 200 gevluchte Fransche leeraren standplaats en jaarlijksch inkomen werd verleend.
Intusschen was het gevangen nemen, verbranden of radbraken der achtergeblevene Protestanten voortgegaan, maar dit was nog niet genoeg! Reeds in 16S6 had Lodewijk den hertog van Savoye uit-genoodigd, om zijn voorbeeld te volgen. Hij bood hem troepen aan, tot het opsporen en uitroeien der ketters, doch dreigde tevens bij weigering met een vijandelijken inval. Amedeüs II bezweek voor deze bedreiging en nu braken voor de Waldenzen in de valleien van Piemont bittere dagen aan. Alle leeraars en onderwijzers en al degenen, die hunnen godsdienst niet wilden afzweren, moesten binnen veertien dagen het land verlaten. Dus bleef den armen
383
dk cam1saruen.
Waldenzen geene andere keuze over, dan hunne haardsteden of hunnen godsdienst te verlaten, doch aan beide waren zij met hunne gansche ziel gehecht. Te vergeefs kwamen ook nu de Protestantsche mogendheden tusschenbeide. Van twee kanten trokken de vijandelijke legers weldra de valleien binnen. Duizenden werden gruwelijk vermoord, maar toch verdedigde zich nog hier en daar eene kleine schare, welke stand hield met den moed der wanhoop. In de Ceven-nen werd een bergstam door deze vervolgingen tot dweeperij gedreven, doch hield met vele derwaarts gevluchte protestanten twintig jaren lang den strijd met grooten moed tegen de legers van Frankrijk rijk vol
Deze lieden zijn in de geschiedenis onder den naam van Camisarden bekend, en hadden even als de wederdoopers hunne profeten, die den ondergang der wereld, het naderend oordeel Gods over de Roomsche kerk, Frankrijk en zijnen koning voorspelden. Geen wonder, dat door deze buitensporigheden Rome\'s vervolgingszucht op nieuw ontbrandde, die te heviger werd, naarmate het bleek, dat gevangenis, galeien, ja zelfs de dood de geestdrift der vervolgden niet kon ver-dooven. In de gevangenissen en op de galeien weergalmden de psalmen der geïnspireerden; anderen gingen zingende den dood te gemoet en beklommen de brandstapels met eenen moed, die zelfs bij hunne vijanden verbazing verwekte.
Eindelijk, ten gevolge van onderhandelingen en niel voordat het koninklijke leger alle woningen en honderden dorpen in de Cevennen had geslecht, onderwierpen zich de Camisarden, echter alleen op voorwaarde , dat de dragonades zouden worden gestaakt. Frankrijk had meer dan een half millioen Protestanten verloren, maar er waren toch nog wel twee millioen in het land gebleven. De vervolgingen hielden evenwel nog niet op, ja, zij braken onder 1,odewijk XV met vernieuwde woede uit. Een groot aantal predikanten stierf den marteldood. Vijf en twintig hunner, en daaronder de edelste mannen, verloren op het rad of op den brandstapel het leven. Maar in weerwil der vele slachtoffers en der duizenden op de galeien werd het getal der Protestanten in zuidelijk Frankrijk steeds grooter. Ondanks de strenge maatregelen kwamen telkens nieuwe leeraars , die hun leven waagden om hunne verdrukte broeders te bezoeken, hun het Evangelie te verkondigen en het avondmaal en den doop te bedienen. Heuvels, bosschen, grotten en spelonken dienden tot heiligdommen voor deze vervolgde en verdrukte geloovigen. Zij worden de Kerken der Woestijn genoemd en van hunnen geloofsmoed, zelfverloochening en onderworpene overgave aan den Heer levert de geschiedenis grootsche tooneelen op, die men niet zonder aandoening kan lezen. Antoine Court, een der meest beroemde predikanten uit de woestijn ,
o84
de protestantsche kerk im duttschland.
voorzag in het gebrek der leeraars door de stichting van de leerschool voor aanstaande predikanten te Lausanne. Daar werden de martelaren gevormd, die alles veil hadden voor den Heer en hunne broeders ; mannen, die bij de bediening van hun ambt geen ander lot te gemoet zagen dan de galeien, zoo niet den brandstapel of het rad. Maar men werd eindelijk het moorden moede; de zwaarden werden in de scheede gestoken , nadat het toch bleek, dat de ketters niet uit te roeien waren. De beruchte Voltatre, hij moge overigens geweest zijn, wie hij wil, heeft tot meerdere verdraagzaamheid bijgedragen; hij hekelde zijne tijdgenobten over de vervolgingen om een naar zijne meening nietswaardig poppenspel. Van tijd tot tijd vielen echter nog rechtsplegingen voor. In 1732 werden nog de twee leeraars, Rousset en Durand, opgehangen en in 1762 werden Rochette en de gebroeders Grénier te Toulouse ter dood gebracht. Zij waren met de beruchte rechtspleging van Jean Calas, de laatste slachtoffers. Rochette moest in zijn hemd blootshoofds en blootvoets den gang naar de galg maken , terwijl hij van voren en van achteren een opschrift droeg met de woorden; sBedienaar van den zoogenaamden Hervormden godsdienst.quot; Met eene waskaars in de hand moest hij God, den koning en de rechters voor zijne misdrijven om vergeving vragen. Met bedaardheid voldeed de martelaar hieraan, doch terwijl de beul de laatste treurige toebereidselen maakte, hief Rochette verheugd het psalmvers aan: „Dit is de dag, de roem der dagenquot; enz. Jean Calas eindigde kalm en welgemoed zijn leven op het rad. Zijn lijk werd verbrand en de leden zijner familie deels verbannen, deels in kloosters gestoken. Eerst in 1787 onder Lodewijk XVI werden aan de Protestanten eenige vrijheden geschonken, waarop het volgende jaar de eerste Pro-testantsche kerk te Parijs geopend werd. Intusschen was het ongeloof en de Godverloochening in Frankrijk ontzettend toegenomen. In 1789 brak de omwenteling uit en hoewel nu de wetgevende macht de Protestanten met de Katholieken gelijkstelde, braken er, schoon van geheel anderen aard, toch voor de Protestanten donkere dagen aan, die wij later afzonderlijk zullen vermelden.
De Protestantsche Kerk in Duitsehland.
Met den Westfaalschen godsdienstvrede werden wel de zwaarden in de scheede gestoken maar de gemoederen waren niet tot rust gekomen. Het treurig verschijnsel deed zich zelfs in Duitsehland voor, dat eenige Protestantsche vorsten tot de Roomsche Kerk overgingen, waarvan de verdrukking hunner Protestantsche onderdanen en een vrij spel der
25
385
38fi de protestantsche kerk in duitschland.
Jezuïeten het gevolg was. Aangelokt door de Poolsche K.oningskroon ging de Keurvorst Frederik August van Saksen tot de Roomsche Kerk over (1697), waardoor aldaar een Katholieke dynastie ontstond. Het volk en de stenden handhaafden echter de rechten der Protestant-sche Kerk. De Keurvorst moest zijn stap boeten met de ontevredenheid van een getrouw volk en met het verlies van de gewichtige plaats welke hij in het Protestantsche Duitschland had ingenomen. In Polen zochten de Jezuïeten de Protestantsche Kerk uit te roeien, wat hen in zoover gelukte, dat den Protestanten in 1717 h\'-t bouwen van nieuwe kerken werd verboden en eene wet van 1733 hen ongeschikt verklaarde tot het bekleeden van staatsambten. In de Protestantsche stad Thorn ontstond, doordien de Roomschen er een plechtigen omgang hielden, een volksoproer tegen de Jezuïeten , die hunne macht toonden door het nemen van vreeselijke wraak op de ketters (1724)* Het hoofd van den burgemeester viel er door beulshanden. De Jezuïeten poogden hem nog0 afvallig te maken, doch hij antwoordde: jVergenoegt u met mijn hoofd, mijne ziel moet Jezus hebben. Door den nood gedrongen wierpen de Polen zich in de armen van Rusland (1767), waardoor ze wel voor het oogenblik hunne rechten maar geene lust terug verkregen. In de Paltz werd de verdrukking der Protestanten gewettigd door den vrede van Rijswijk (1697), die aan Rome de heerschappij verzekerde. Alleen door de maatregelen van Pruisen bleef er het Protestantisme voor ondergang bewaard. Hertog Karel Alexander van Wurtemburg ging (1712) mede tot de Katholieke Kerk over , zonder dat Rome daardoor op het volk grooter invloed verkreeg. In de Oostenrijksche erflanden hadden de Jezuïeten vrij spel, die er het evangelisch geloof uitroeiden, ook door de ketters naar Zevenbergen te verbannen, dat het ballingsoord der Protestanten was. Op den Rijksdag, in het jaar 1681, werd het goed recht der Protestanten nog eenmaal plechtig erkend , maar de Jezuïeten waren rusteloos in de weer om de kracht van den Protestantschen adel te breken en door aan de magnaten bisschopszetels, hof- en staatsambten te verzekeren. Daardoor gelukte het, de Evangelische Kerk tot op de helft te verminderen, en toen door den Rijksdag (1715) hare bezwaren werden afgewezen, werd zij opgeheven.
In Salzburg waren reeds vroeg Evangelische Christenen gevonden, die j steeds vermeerderende, zich vreedzaam tusschen de Roomschen bewogen. Velerlei verdrukkingen hadden zij reeds ondergaan, toen de aartsbisschop Firmion in 1729 hen met dragonnades gelijk in Frankrijk wilde bekeeren. De Salzburgsche oudsten zwoeren echter op de hostie en op gewijd zout (2 Chron. 13: 5) den Drieëenigen God trouw aan het Evangelisch geloof en aan elkander in het ongeluk. Dat was te veel voor den bisschop, die in den winter van 1731 plotseling bevel
de roomsch katholieke kerk.
gaf, dat allen bet land moesten verlaten. Ongeveer 30,000 Protestanten verlieten nu onder velerlei ontberingen hun huis en Vaderland. De openbare deelneming trachtte deze belijders te troosten voor het verlies hunner schoone bergen, waarvan velen in Pruisen en de Nederlanden vriendelijk opneming en bescherming vonden.
387
De grootheid van Hildebrands pauselijk stelsel was vervlogen met de hoop om het Protestantisme uit te roeien, en de wereld andermaal aan het vaderlijk gezag van den stedehouder van Christus te onderwerper. Wel kon de paus den vroegeren luister niet vergeten, maar in -het staatkundige leven stond men boven de kerk, — vroeg men soms niet naar de kerk. De pausen leverden daartegen wel protesten in, met heenwijzing naar historische feiten , maar zij wikkelden zich daardoor onophoudelijk in twisten, terwijl zij toch ten slotte zich nolens volens moesten tevreden stellen met gezag te hebben over een Itali-aansch vorstendom, dat lag te zieltogen onder den druk eener omzettende staatsschuld. De stoel van Petrus werd door het zelfzuchtige conclave 1) meestal met Italianen bezet, van welke in dit tijdvak zich niemand door bijzondere geestesgaven onderscheidde. Dat de Jezuïeten, den meest mogelijken invloed op de pausen poogden uit te oefenen, behoeft nauwelijks gezegd te worden. De orde was eene macht geworden waarmede niet slechts de pausen, maar ook vele vorsten hadden te rekenen. De zucht om alles en allen te beheerschen, bracht haar echter ten val. Niet tevreden met de macht over het geweten, zocht ze ook de beurzen aan zich te onderwerpen door zich den wereldhandel te verzekeren. Portugal beklaagde zich daarover en over het woelen der Jezuïeten in Amerika bij den paus. Paus Benedictus XIV verbood hun den handel in Portugal, uit welk land ze in 1758 werden verdreven met verbeurdverklaring hunner goederen. Ook in Frankrijk kwam verzet tegen de Jezuïeten, waar ze in 1764 als gevaarlijk voor den staat werden verdreven. De paus kwam in het belang der orde tusschen beiden met beloften en bedreigingen, maar dit was te vergeefs. Zijn opvolger Clemens XIV brak daarentegen geheel met de Jezuïeten, wier orde hij in 1773 ophief, uit noodzakelijkheid voor den vrede der kerk. De paus stierf onder het vermoeden van vergiftigd
1) Dien naam draagt de vergadering der kardinalen in een gesloten vertrek, ter verkiezing van een nieuwen paus. Die verkiezing heefc plaats in \'t Vaticaan, 12 dagen na den dood van den laatslen paus.
25*
de roomsch katholieke kerk.
te zijn; doch de Jezuïeten, die hunne schatten in veiligheid gebracht hadden , werkten in stilte voort in de hoop op betere dagen.
Behalve de reeds vroeger genoemde kloosterordes traden thans nog nieuwe te voorschijn. Bouthillier de Rance (t 1700), trok zich na een buitensporige jeugd uit de wereld terug in het klooster Ia Trappe in Normandie. Hij werd de stichter der Trappistcnorde en legde zijnen monniken de strengste onthouding op, die hun zelfs den troost van het spreken en de beoefening der wetenschap ontzeide. De Armenier Mekhitar werd, nadat hij tot de Roomsche kerk was overgegaan, te Venetië de stichter der Mechitaristen-congrcgatie welke, door den paus in 1712 bevestigd, zich beijverde in het beoefenen der taal- en letterkunde. In Frankrijk, waar Kerk noch Staat geregeld zorgde voor de opvoeding der jeugd , stichtte de la Salle (1729) de orde van de broeders der Christelijke scholen. Tot genootschap zonder gelofte vereenigde zich de zusterschap voor de aanbidding van het heilige hart van Jezus en van Maria. Door den Napolitaan Alphonsus de Liguori ontstond (1732) de broederschap van den all er heilig sten Verlosser (Redem-toristen) tot verbreiding van het Katholieke geloof. Deze orde werd eerlang een toevlucht der Jezuïeten en hun hoop voor de toekomst.
De mystiek had ook haar vertegenwoordigers in dit tijdperk. Michael Malinos, een beroemd zielzorger te Rome, drong op gebed en onbaatzuchtige liefde tot God aan, dewijl de mensch in de onmiddellijke aanschouwing Gods de hoogste zaligheid des levens kan vinden. Dit mishaagde aan de Jezuïeten die de verwerping van dit gevoelen eischten, dat onverschillig voor kerkelijke werken en zonder eigen wil zich overgeeft. Molinos moest eenige stellingen uit zijne geschriften afzweren; hij stierf (1603) in de gevangenis, terwijl aan zijne aanhangers den ketternaam van Quiétisten werd gegeven. Molino\'s gevoelens werden door de weduwe Guvon (i 1717) te Parijs met vuur maar ook met overdrijving verspreid. God lief te hebben zonder eenige gedachte aan belooning of straf, zich zeiven en alle eigenwil af te sterven, opdat Christus alleen in den mensch leve, was bij haar de hoofdzaak, die ze zelf op voorbeeldige wijze in toepassing wenschte te brengen. Door woord en geschrift verspreidde zij hare denkbeelden, die bij velen in goede aarde vielen, doch voor anderen oorzaak waren om haar te vervolgen. Nadat zij meer dan eens gevangen genomen was, nam eindelijk Fenelon (i 1715), aartsbisschop van Kamerijk, het voor haar op. Hij wees aan, hoe de oude kerkvaders de ware mystiek des harten hadden opgevat, en verzocht te dien einde aan den Koning dat hare geschriften mochten worden onderzocht. Hieraan werd voldaan ; maar de commissie aan wier hoofd Bossuet stond , veroordeelde eenige harer stellingen, wat door den paus bekrachtigd werd. Fenelon ontving de veroordeeling op het oogenblik , dat hij den kansel zou
388
het jansenisme.
beklimmen, doch met zijne groote nederigheid las hij ze zijne gemeente voor, haar vermanende zich daarnaar te schikken.
In Duitschland vond de mystiek in Angelus Silesius (Johan Scheffer) een voorstander (i 1677). Deze, een protestantsch geneesheer en een vriend van Jacob Böhme, ging echter tot de Katholieke kerk over, waarna hij de wijding tot priester ontving. Zijne geestelijke liederen zoowel uit zijn protestantschen als uit zijn katholieken leeftijd, zijn in beide kerken in eere gebleven, maar zijne diepzinnige bespiegeling om zich in de liefde der Godheid te verliezen, vervoerde hem tot pantheïstische stellingen.
§ 107.
Het Jansenisme in Frankrijk en de Oud-Bisschoppelijke Klerezy in Nederland.
Cornelius Jansenius, bisschop van IJperen (i 163S), was door de beoefening der werken van Augustinus en der Pelagiaansche leer lot de overtuiging gekomen , dat de pausen en de schoolsche godgeleerden dichter stonden bij den ketter dan bij den heilige. Hij schreef een werk, waarin de leer van Augustinus helder op den voorgrond trad; doch toen na zijn dood dit boek door een vriend werd uitgegeven , vielen de Jezuïeten het aanstonds aan en bewerkten dat paus Urbanus VIII er een bul tegen uitvaardigde (1642). De hoogeschool te Leuven kwam echter uit naam der geestelijkheid van Nederland met de lastige vraag, of de paus de stellingen van het boek veroordeelde als stellingen van Jansenius of van Augustinus? In België werd het boek naar der Jezuïeten wensch veroordeeld, maar het vond in Frankrijk bijval onder vele ernstige lieden. De schrandere en diepdenkende leeraar Anton Arnauld (I 1694) aan de Parijsche hoogeschool, kwam voor het boek op tegen de Jezuïeten, die daarom bewerkten, dat hij zijne betrekking verloor. Hij vond eene toevlucht bij zijne godvruchtige zuster Angelica, abdis in het klooster der Cisterciensen te Port-Is. oy al bij Parijs. Weldra vormde zich hier een kring van invloedrijke mannen en vrouwen, die geroepen schenen om nieuw leven in de Katholieke kerk te wekken. Innocentius X verwierp 5 stellingen uit het werk van Jansenius, doch de voorstanders verklaarden, dat die 5 stellingen door den maker anders geschreven waren dan tic paus ze voorgesteld had.
Door dezen twist werd de Augustijnsche leer weer opgehaald tegenover de lichtzinnigheid en de kerkelijke dwalingen. Maar ofschoon daarbij ook het onderzoek der Schrift werd verdedigd , traden de voorstanders hiervan even heftig tegen de Calvinisten als tegen de Jezuieten
389
het jansenisme.
op. Blaise Pascal, een groot meetkundige, stond in vrije doch nauwe betrekking tot de vrienden te Port-Royal. Deze krachtige en diepdenkende man greep met de pen de verderflijke grondstellingen der Jezuïeten aan. De Jezuïten wreekten zich daarop door een nieuwe pauselijke bul tegen de bewuste 5 stellingen te bewerken, terwijl in overeenstemming met den koning, alle Fransche geestelijken, monniken en nonnen deze bul en de vervloeking der Jansenistische ketterij, met eenen eed moesten bekrachtigen. Dit gaf koning Lodewijk XIV schoone gelegenheid om met de Hugenooten ook tevens de Jansenisten uit te roeien. Allen, die weigerden de bul aan te nemen, werden uit het land verdreven, waarvan velen vluchtten naar de Nederlanden. Zelfs was de haat der Jezuïeten zoo groot, dat het klooster Port-Royal werd verwoest (1709); zelfs de lijken werden er opgegraven.
Door een uit Parijs verdreven priester, Paschasius Quesnel (t i7IO)i ontvlamde de strijd op nieuw. Hij was een Jansenist en had het N. Testament met stichtelijke kantteekeningen in het licht gegeven, welk werk door kerkelijke colleges als een stichtelijk boek was aanbevolen. De Jezuïeten achtten de veroordeeling van het boek noodig om bet Jansenisme ten onder te brengen, en bewerkten door middel van \'s konings biechtvader, dat paus Clemens XI de zoogenaamde Constitutie Unigenitus uitvaardigde (1713), waarin roi stellingen uit Quesnels Testament als kettersch en gevaarlijk werden veroordeeld. Onder de veroordeelde stellingen waren uitspraken van beroemde kerkvaders en zelfs van de H. Schrift, wat oorzaak was, dat een groot deel der Fransche geestelijkheid en het volk, met den aartsbisschop van Parijs, den kardinaal Noailles, aan het hoofd, zich tegen de bul verzetten. Onder Lodewijk XV werd echter de bul met geweld doorgedreven en onder de staatswetten opgenomen (1730). Bij de Jansenisten, gekweld met gevangenis en verbanning, drong nu een dwepende geest binnen, die zich openbaarde op het graf van Frans van Parijs, een jong geestelijke en vurig aanhanger van het Jansenisme. De regeering sloot echter het kerkhof af, waar duizenden in bedevaart naar toe trokken, en ontsloot de gevangenis voorde drijvers. De aartsbisschop Beaumont, van Parijs, beval, dat ieder die de bul niet aannam, de sakramenten der stervenden zoude geweigerd worden, op welken grond zij dan ook den hertog van Orleans werden onthouden. Het parlement riep den bisschop hierom ter verantwoording, doch paus Benedictus XIV bezwoer den toene-menden twist door een zachten herderlijken brief (1756). De Jansenisten verloren van dien tijd af hunne beteekenis in Frankrijk, doch hunne beginselen waren in de Nederlanden oorzaak van veel strijd.
De Katholieke kerk van Nederland genoot sints eeuwen eene zekere onafhankelijkheid tegenover den paus. De kerkvoogden van het bisdom
390
de katholieke kerk in nederland.
Utrecht werden door den keizer benoemd, zonder dat er, vóór Gregorius VII, van een pauselijke goedkeuring sprake was. Latere pausen stonden met deze eischen op, maar vonden krachtigen tegenstand. Een bewijs van de onafhankelijkheid der Utrechtsche bisschoppen leverde bisschop Willem, toen deze op liet paaschfeest in 1076 voor het hoogaltaar van den Dom te Utrecht trad en er een vreeslijken banvloek slingerde naar paus Hildebrand, wegens diens meineed en omdat hij het gewaagd had tegen zijn vorst de hand te verheffen. Trad meermalen een bisschop op tegen den paus en voor den vorst van wien hij ring en staf had ontvangen , deze verhouding veranderde, toen de keizer afstand deed van de investituur, en de keuze van een bisschop van Utrecht werd opgedragen aan de kapittelheeren van het Sticht en de proosten van Arnhem , Deventer, Emmerik en Oldenzaal. Bij eene plaats gehad hebbende benoeming gaven deze heeren hiervan kennis aan den paus; spoedig achtte men zijne goedkeuring wenschelijk — later oordeelde men die noodig, en menig paus gat ze, maar alleen voor geld. De keuze van een opperherder over de schapen van Christus in de Nederlanden, was een te belangrijke zaak dan dat de keizer of de graven van Holland en Gelder haar onverschillig zouden aanzien. Zij kwamen meermalen bij de geestelijken, die de benoeming hadden, met sbeden,quot; in het belang van dezen of genen kandidaat en wisten dan aan die beden nadruk te geven door een bij zich hebbend leger. De pausen van hun kant lieten niet na, zich de benoeming der bisschoppen te verzekeren. Meermalen werd Utrechts zetel ingenomen door een daartoe door den paus gekozen persoon, en op de klacht over schending van recht door de kapittels aangeheven, ontvingen ze uit Rome ten antwoord, dat ze slechts den paus hadden te gehoorzamen.
De Augustijnsche leer van zonde en genade vond hier te lande onder de geestelijken warme voorstanders, zoodat de hervorming in Nederland eene toebereide aarde vond. Om de kerk voor afval te bewaren, werden door koning Filips en den paus bisschoppen benoemd voor Utrecht, Haarlem, Middelburg, Deventer, Leeuwarden en Groningen. Voor de benoemde personen van laatstgenoemde steden bleef niets anders over dan te wachten op misschien betere tijden; doch Schenk van Toutenburg kon nog te Utrecht zijne aartsbisschoppelijke waardigheid plechtig aanvaarden (1565). De man beleefde moeilijke dagen, want, zelf Augustijnsch gezind zijnde, dwong Alva hem tot volledige invoering der Trentsche besluiten, terwijl de bloedraad hem zijne diensten aanbood in het uitroeien der ketters. Maar door de rook der brandstapels werd wel het bisdom van heerlijkheid beroofd, doch de hervorming uit te roeien vermocht ze niet, want deze drong ook te Utrecht met die kracht door, dat er de Dom met
391
de jezuïïen in nederland.
de kapittelkerken voor den Roomschen godsdienst werden gesloten (1580). De bisschop aanschouwde met diepe ontroering den ondergang der kerk van zijn macht. Hij overleefde deze smart maar een paar maanden en toen zijn gebeente met veel plechtigheid in de domkerk werd bijgezet, vervulden er de ketters den lijkdienst onder het zingen van Datheens 130\'quot;quot; Psalm.
Om het bisdom voor algeheelen ondergang te bewaren benoemden de kapittels den deken Sasbold Vosmeer tot vicaris. Vosmeer had negenmaal de geschriften van Augustinus doorgelezen. Hij werd door den gelijkgezinden paus Clemens VIII tot aartsbisschop van Utrecht gewijd (1602). Vosmeer had in dien tijd al heelwat ondervonden. Reeds in 1590 was er een voorstel van de Jezuïeten bij de geestelijken van het Sticht ingekomen om hen behulpzaam te zijn in het herstellen en opbouwen der kerk. De behoefte aan helpers was groot, maar de vrees voor Jezuïeten was bij de geestelijkheid nog grooter. Namens de geestelijkheid van het Sticht werd aan den generaal der Jezuïeten bericht, dat men des noodig gaarne van het aanbod gebruik zoude maken (1598). Van af dit tijdstip dagteekent het begin van den strijd in de Roomsche kerk van Nederland. De Jezuïeten waren met dit antwoord niet tevreden en kwamen toch, ongevraagd en met vijandige gezindheid tegen de geestelijkheid. Wel was de regeering hun niet genegen, wel werd hun het houden van scholen verboden, en moesten ze zich getroosten nu en dan eens door de plaatselijke besturen te worden verdreven, maar ze droegen dit alles geduldig, in de hoop eens het heilig overblijfsel der Katholieke kerk voor de voeten van Rome\'s paus in volle afhankelijkheid te mogen nederleggen. Vosmeer, |ten einde toe door de Jezuïeten vervolgd en geplaagd, legde eindelijk het moede hoofd op de handen van een trouwen vriend om te rusten in den slaap des doods (1614).
Fiuppus Rovenius werd door den paus benoemd (1620) tot opvolger van Vosmeer, maar had ook daardoor den zelfden lijdensbeker te ledigen. Hij stond in vriendschap met Jansenius, wiens gevoelens hij deelde, doch dit belette hem niet om de Protestanten te vervolgen, indien hij kon. Jacobus de la Tarre volgde hem als aartsbisschop op, maar werd krankzinnig en stierf (1661), waarna Johannes van Neercassel het bestuur van het aartsbisdom verkreeg, dat weder na zijn dood overging op Petrus Codde (1688). De Jezuïeten hadden echter niet stil gezeten, maar door woord en geschrift Codde belasterd en beschuldigd van jansenisme, ofschoon ze wisten, dat hij de bekende 5 stellingen uit het boek van Jansenius veroordeelde. Dat hij, gelijk zijne voorgangers, slechts volgeling van de leer van Augustinus was, werd door zijne vijanden zorgvuldig verzwegen. Met vleiende brieven van de kardinalen werd de aartsbisschop tot
393
de jezuïten in nederland.
bijwoning van het Jubeljaar, in het jaar 1700, naar Rome gelokt, en daar met gehuichelde onderscheiding ontvangen. Codde beklaagde zich over zijne beschuldigers bij Clemens XI, en verzocht, dat zijne zaak ten strengste mocht worden onderzocht. De paus beloofde dit; doch terwijl de aartsbisschop daarnaar verlangend te Rome uitzag, en in weerwil dat een driehonderdtal geestelijken van Nederland per brief aan de kardinalen hun aartsbisschop tegen zijn vijanden verdedigden , was toch tot zijn val besloten. Zonder dat Codde er iets van wist, werd door den internuntius te Rome aan den Leidschen pastoor Theodorus de Cock geschreven, dat hij als pro-vicaris was benoemd, omdat het bestuur aan Codde was ontnomen, en drie dagen later schreef dezelfde een brief aan de kapittels, dat ze de Cock dadelijk moesten gehoorzamen.
Vinnig was alsnu de strijd der Jezuïeten tegen de Oud-Katholieke partij , die werd voorgesteld, als waren ze geen minder groote ketters dan de Protestanten. De groote menigte begreep niet, dat in Codde en de zijnen de Katholieke kerk voortleefde, maar boog gewillig het hoofd voor het werktuig der Jezuïeten, door dezen de onfeilbare paus genaamd. De hoogmoedige de Cock vluchtte het land uif wegens vergrijpen tegen de hooge regeering. Codde keerde uit Rome terug maar liet de uitoefening van zijn ambt rusten, om in de stille eenzaamheid den strijd met deernis aan te zien. Op zijn sterfbed in 1710 kwamen zijne vijanden nog met beloften en bedreigingen, maar hij wees hen af en betuigde, dat hij datgene geloofde, wat door de Katholieke kerk van vroegere eeuwen altijd geloofd was. Codde stierf des levens zat in vrede, doch terwijl zijn gebeente in de kerk te Warmond werd bijgezet, velde de Inquisitie te Rome over hem het dqemvonnis.
In weerwil der lasteringen , dreigingen en banvloeken, bleven de kapittelheeren op hun post, daarin gesteund door de Staten van Nederland. Na een nauwkeurig onderzoek in de oorkonden, aangaande de rechten en plichten der kapittels bij \'t benoemen van een bisschop, werd door deze in 1723 Coknelis Steenoven tot aartsbisschop benoemd , die zich deze keuze liet welgevallen, waarna hij door Varlet , bisschop van Babylonië, plechtig werd gewijd. De Jezuïeten waren woedend over dit feit, cn de heilige vader te Rome antwoordde op de hem gezonden kennisgeving met den aartsbisschop te vervloeken.
Trots de heftige vijandschap der Ultramontanen werd het aartsbisdom met de bisdommen Deventer en Haarlem «oor de oud-bisschoppelijke klerezy gehandhaafd, die te Amersfoort eene kweekschool ter opleiding harer geestelijken stichtte. Om tot eene verzoening met den paus te komen waren de Trentsche besluiten door hen aangenomen en de vijf stellingen der Jansenisten veroordeeld, maar dat alles kon
393
oud-bisschoppelijke klerezy.
het hart des pausen niet vermurwen, die hen begroette als »hardnekkige zonen der boosheid, in de bedorvenheid hunner harten wandelende en naar het oordeel der kerk niet luisterende blinde goddeloozen.quot; Zoo bleven de partijen tegenover elkander staan, tot tijdens de Fransche overheersching, toen na het overlijden van den aartsbisschop van Rhijn, koning 1 .odewijk het kapittel bevel zond, om met de keuze van een nieuwen aartsbisschop te wachten, totdat hij daartoe vergunning zou geven. Maar Lodewijk werd van den troon gedrongen en toen ook Napoleons macht ten einde was, benoemden de Oud-Katholieken Willebrord van Os tot aartsbisschop (1S14).
Koning Willem I had de drie bisschoppen van Utrecht, Deventer en Haarlem erkend, doch koning Willem II weigerde (1843) de erkenning van den nieuw benoemden bisschop van Haarlem omdat, naar de minister voor R. K. eeredienst beweerde, het concordaat van 1827 de erkenning verbood. Indien zij zich wilden afscheiden konden ze als eene godsdienstige gezindheid worden erkend, doch als Roomsch-Katholieken moest hun de erkenning onthouden worden. Het antwoord dat de Kapittels gaven was beslist; dat zij Katholieken waren en zich niet door regeering of paus hunne rechten lieten ontnemen. De Ul-tramontaansche minister bestreed echter hunne rechten en weigerde de vroeger vastgestelde bezoldiging, waartoe hij evenwel door een besluit der Tweede Kamer werd verplicht.
Bij het concordaat van 1827, dat echter nooit ten uitvoer is gebracht, was de vestiging van twee bisschopszetels te Amsterdam en te \'s Bosch den paus toegestaan. De grondwet van 184S gaf volkomene vrijheid van godsdienst en gelijke bescherming aan alle Kerkgenootschappen, waarbij de regeering verklaarde, dat een nieuwe regeling der Katholieke aangelegenheden niets in den weg stond, indien deze met hare voorkennis plaats had. Zonder zich hieraan te storen, verscheen er in 1853 een apostolische brief van paus Pius IX, waarin deze berichtte, het verval van den roomschen godsdienst in Nederland te zullen stuiten , door de oprichting van vier nieuwe bisschoppelijke zetels. De paus stelde zich aan alsof Nederland door zendelingen bearbeid was en er van bisschoppen noch Kapittels sprake kon zijn. Groot was de beweging over dit schrijven in Nederland. Door de beide Kamers werd een door de regeering aangeboden wetsontwerp aangenomen, waarin bepaald was, dat vreemdelingen zonder \'s konings vergunning geen kerkelijk ambt mochten aanvaarden, de geestelijken niet in ambtsgewaad op de publieke straat móchten verschijnen en het houden van processiën in \'t openbaar alleen daar nog toegestaan werd, waar deze vroeger waren gehouden. De oud-katholieke bisschoppen zaten ook niet stil maar verdedigden hunne zaak bij den koning op zoo afdoende wijze, dat de regeering hen onder den titel van; Oud-Bisschoppelijke
894
gelook en leven.
Klerezy erkende en hun de rechten en titels niet langer weigerde. Sedert bestaan er twee aartsbisschoppen te Utrecht, waarvan de Oud-Bisschoppelijke bij zijne verkiezing nog steeds begroet wordt met een vloek van den paus.
Wenden we weder onze blikken naar de Duitsche kerk, waar, onder twist over de leer door velen en onder het uitwendig belijden van het Christendom van anderen, toch ook bij sommigen eene innige godsvrucht nog niet ontbrak, terwijl de geestelijke litteratuur, de gewijde dichtkunst en muziek een schitterende hoogte bereikte.
Onder de weinige vorsten, welke Godin waarheid dienden, mag Ernest de Vrome (i 1675) van Saksen-Gotha worden genoemd, die met vaderlijke zorg in zijn land de wonden van den dertigjarigen oorlog heelde. Dat zijn innige vroomheid geen erfgoed was, bewees tegelijk zijn broeder Johan Frederik, die, aan God twijfelend, den duivel eerde in het verbranden van heksen. Niet slechts als oudste , maar wellicht ook als de vroomste der dichters uit dit tijdperk, mag met recht Paul Ger-hardt (i 1676) worden genaamd, die onder kruis en lijden zich op zijn weg aan God overgaf, toen hij in Berlijn zijn Luthersch geloof bedreigd zag en daarom naar den vreemde trok. Op het gebied der toonkunst werd Johan Sebastiaan Bach (f 1750) wereldberoemd. Hij wenschte stil en te vreden in den huiselijken kring met zijne elf zonen, allen begaafde musici, in den vorm van muziek mede te deelen, wat zijn hart roerde, waaraan het ontstaan zijner lijdensoratoriën te danken is. Deze waren het die den kunstenaar zóo beroemd maakte, dat hij gezocht werd aan de vorstelijke hoven. George Friedrich HaNDEL (t 1759) was insgelijks een componist met zeldzame gaven. Van hem zijn een aantal orato-riën afkomstig, waarvan zijn Messias hem wereldberoemd heeft gemaakt.
Bij de dichtkunst en de muziek paarde zich een schoone verscheidenheid van litteratuur, waaruit blijkt dat er herleving ontstond.
Tegenover een ongelukkige haarklooverij over leerstellingen, waaraan de belijdenis van hart en leven vreemd bleef, stonden er mannen op, die hunne stem met kracht verhieven en aandrongen op eene hervorming des gemoeds; doch dit mishaagde velen. Men overlaadde hen met allerlei scheldnamen, totdat zij eindelijk met den algemeenen naam van Piëtisten bestempeld werden. Dit woord kan, evenals het woord mystiek, zoowel in goeden als in kwaden zin gebezigd worden. In het eerste geval duidt het een vrome aan, doch in het andere geeft het een schijnvrome, een huichelaar te kennen. Hoewel men de Piëtisten
395
spener.
dezen naam in goede beteekenis niet ontzeggen kon, toch had men dien uit boosheid gegeven, om hen onder verdenking van het tegendeel te brengen. Want terwijl de Piëtisten zich liever in onderlinge godsdienstige samenkomsten laafden aan de bron des levens, dan de dorre haarklooverijen van menigen kansel te hooren, schreeuwden de kerkmannen , die vóór alles de eenheid der kerk ook ten koste van haar levensbeginsel behouden wilden, over scheurmakerij en beroerders der kerk. In kerken en gehoorzalen predikte men tegen dit nieuw soort van ketters. Talrijke geschriften tegen hen zagen het licht, terwijl ook de regeeringen niet ten achteren bleven, om hen als onruststokers te vervolgen.
Deze strijd tegen de Piëtisten werd hoe langer hoe heviger en beroerde dertig jaren lang de Luthersche kerk. Doch in plaats van bij deze twisten, willen wij liever bij een man stilstaan, die, in weerwil van veel tegenstand, veel heeft bijgedragen tot herleving van het oorspronkelijk Christendom. Zijn naam was Filip Jakob Spener (f 1705) Hij werd in den Elzas uit godvreezende ouders geboren, die hem, gelijk Hanna Samuel, van zijne vroegste jeugd den Heer toewijdden. Bovendien had de godvruchtige gravin Agatha van Rappolstein zich den kleinen jongen bijzonder aangetrokken, doch hare hulp moest hij reeds op negenjarigen leeftijd ontberen. Stervende legde deze dame de hand op het hoofd van den kleinen jongen en gaf hem den zegen des Heeren. Dit ernstig oogenblik was zeer gewichtig voor het kind. Het aandenken daaraan bewaarde hij zijn geheele leven diep in het hart. s Ik was zoo getroffen,quot; getuigde hij later , »dat ik een sterke begeerte had om met haar dit leven te verlaten , waarom ik den Heer een tijd lang smeekte, dat ik ook uit dit leven mocht scheiden.quot; De Heer wijzigde deze kinderlijke begeerte en deed hem naar een hooger goed uitzien, terwijl hij toen reeds eenige geestelijke liederen vervaardigde. Later, toegerust met wetenschappen, die hij op onderscheidene hoogescholen, doch bovenal bij den Heer gezocht had, trad hij met zegen te Frankfort als Evangelieverkondiger op. Later werd hij hofprediker te Dresden ; doch daar viel hij wegens zijn ernst bij het hof in ongenade , waarna hij proost werd te Berlijn. Vooral te Frankfort was hij in hervormenden geest werkzaam, dewijl hij er, in plaats van de gemaakte smakelooze predikwijze, het levende, eenvoudige , zuivere woord Gods op den kansel verkondigde. Hij herstelde het catechismus-onderwijs en liet zich vooral veel aan de opleiding der jeugd gelegen want hij was de eerste, die een degelijk, tot het hart gaand onderwijs der jeugd, na vele moeilijkheden mogelijk maakte. Door zijne innige begeerte naar een opgewekt geloofsleven hield hij te Leipzig kleine bijeenkomsten aan zijn huis, die Collegia Pietatis werden genaamd, waardoor in Duitschland
396
FRANCKF.
de kiem van een levendiger Christendom werd gelegd, doch die tevens ook oorzaak waren van nieuwe twisten in de kerk. Want terwijl de toevloed steeds grooter werd, zoowel van mannen als van vrouwen van allerlei stand en rang, en uit deze nu tweemaal \'s weeks geliou-dene samenkomsten een nieuw leven te voorschijn trad, kon de vijand dit niet rustig aanzien, vooral toen ook deze vergaderingen op andere plaatsen navolging vonden. De snoodste lasteringen werden door kwade tongen verspreid, die natuurlijk bij de wereld gereeden ingang vonden, doch vooral aan Spener diepe smart veroorzaakten. Belangrijk werd echter ook zijn werk te Berlijn, want de Keurvorst Frederik III van Brandenburg gaf hem grooten invloed op de keuze der boog-leeraren aan de pas gestichte universiteit te Halle. Maar zijn arm hart verlangde vurig de eeuwige rust te mogen ingaan, en toen hij eindelijk gevoelde, dat de tijd zijner ontbinding naderde, was niemand meer verheugd dan hij.
Duizenden volgden zijn lijk, en ofschoon zijne vijanden ook nog na zijnen dood niet konden rusten, toch bleef zijne nagedachtenis bij alle vromen in zegening, want hij was in waarheid een helder lichtend punt in de geschiedenis der ontwikkeling van het Protestantisme geweest.
August Herman Fraxckf. (t 1727), werkte in den zelfden geest als Spener aan de herleving des Christendoms. Zijne studiën in de godgeleerdheid konden hem het hart niet veranderen, en, schoon er zelfs wegens zijne grootc geleerdheid een naam van hem uitging, toch kende hij den Heer nog niet Op eene reis naar Lunenberg leerde hij den vromen Christiaan Scriver kennen en deze was het gezegend middel tot zijne bekeering. Van dien tijd dagteekent nu ook zijne nauwe vriendschap met Spener, met wien hij al den strijd, zoowel als het lijden deelde, dat zich steeds heviger deed gevoelen. Als prediker te Erfurt beroepen, drong ook hij en in gelijken geest als Spener, gedurig op een levend geloof en heiliging van hart en wandel aan. Hij werkte tevens met zegen onder de jeugd, totdat zijne vijanden het zoover kregen, dat hem door de regeering gelast werd, binnen 48 uren de stad te verlaten. Weemoedig verliet hij haar. Plotseling afgescheurd van allen, die er hem dierbaar geworden waren, begaf hij zich op reis naar zijne moeder en vervaardigde onderweg het geestelijk lied:
»Gocl lof een stap ter eeuwigheid,
Is wederom voleindigd:
Naar Ü bij \'t voortgaan van den tijd,
Verlangt mijn hart steeds vurig,
O Bron, waaruit mijn leven vloeit En rijkdom van genade stroomt Tot mijner ziele levenquot; enz.
397
pietisme.
Naar Leipzig teruggekeerd begon liij met twee andere magisters openbare voorlezingen te honden , tot practische en schriftelijke verklaring der H. Schrift. Daar dit in de Duitsche taal geschiedde, wat men niet gewoon was, wekte het nog al opzien. Men noemde deze bijeenkomsten Collegia philobiblica, en zij , die er deel aan namen , werden pictisfen genaamd. Door de theologische faculteit als scheurmakers en verachters van den openbaren godsdienst aangeklaagd, werden hunne bijeenkomsten verboden en zij zeiven moesten de stad verlaten. Francke werd nu aan de hoogeschool te Halle beroepen , waar hij ijverig werkte aan het eeuwig welzijn der daar studeerende jongelingschap.
In dien tijd was de Wittenbergsche faculteit tot de streng Luthersche leer teruggekeerd. Zij gaf een geschrift uit, waarin zij trachtte vele dwalingen in Speners leer aan te wijzen. De superintendent te Dresden, Ernst Loscher (I 1749), een degelijk en vroom man, mengde zich mede in den strijd. Spener beweerde, dat alleen een waar Christen een goed zielzorger kon zijn. Dit werd wel is waar door quot;Loscher toegestemd , doch deze beleed ook te gelooven dat een onbekeerd prediker, indien hij rechtzinnig was, wel zegen op zijn werk kon hebben, omdat de heiligende kracht niet in den persoon des predikers, maar in het Woord en den Geest Gods gelegen is. Dit stond weder in nauw verband met het wezen der wedergeboorte, die de orthodoxen beweerden dat met den doop ontstond, terwijl de piëtisten volhielden dat zij in lateren leeftijd het gewrocht was van Gods Woord en Geest. Tegenover een streng vasthouden aan de leer der rechtvaardiging zonder heiliging, beweerde Spener, dat het levend geloof, schoonzonder eenige verdienste, tot verkrijging der rechtvaardiging moest werkzaam zijn. Zijne tegenstanders daarentegen beschuldigden hem en de zijnen, dat ze de leer der rechtvaardiging te kort deden, terwijl men hen medeverdacht hield, dat ze, gelijk Schwenckfeld,leerden, dat een Christen ook zonder zonde leven kon en moest. Behalve deze belangrijke verschillen trad bij de piëtisten de leer van het duizendjarig rijk sterk op den voorgrond, \'t welk zij na den val van het pausdom en de bekeering van Jood en Heiden verwachtten, in welke leer zij, benevens in vele andere punten, door de tegenpartij werden, tegengesproken. Men ziet, deze beweging draagt geheel een Luthersch karakter en een Calvinist voelt zich evenmin tehuis bij de piëtisten als bij de orthodoxe Wittenbergsche faculteit. Na den dood van Spener en Francke verliep de opwekking om onder te gaan in een ziekelijke en bekrompene mystiek.
Maar wij mogen van Francke niet afstappen zonder een blik te slaan op de werken des geloofs, waarmede hij zich gedurende zijn leven bezig hield. Francke trok zich armen, weduwen en weezen aan. Hij begon met een paar weesmeisjes voor zijne rekening te nemen ,
39S
francke\'s werkzaamheid.
welk getal spoedig vermeerderde , waarop hij de weesjes hier en daar bij Christelijke vrienden uitbesteedde. Uit deze kleine beginselen kwamen de vele en groote inrichtingen van Francke te Hallo tot stand, die, als werken des geloofs en der liefde beschouwd, in onzen tijd minder zeldzaam zijn geworden. Doch Francke\'s arbeid is daarom vooral belangrijk, omdat zijne stichtingen gesteld mogen worden onder de eerstelingen van die talrijke blijken des geloofs , die in onzen tijd in de Protestantsche kerk schier allenvege gevonden worden. In Duitschland was Francke\'s onderneming destijds eene zoo vreemde zaak, dat hij eerst deskundigen naar Amsterdam moest zenden om de inrichting der daar bestaande weeshuizen te onderzoeken, voor en aleer hij er zelf aan kon beginnen. De rustigheid , waarmede hij overigens de handen aan het werk sloeg, wekte het vertrouwen bij zijne vrienden, zoodat hem van alle kanten groote en kleine giften werden toegezonden. Weldra was het eerste weeshuis te klein en moest er naar een tweede, en spoedig daarna naar een derde omgezien worden. Francke werkte geloovig voort en bouwde in de zekere verwachting, dat de Heer het hem aan het noodige niet zou laten ontbreken, en hij is hierin niet beschaamd geworden. Wel werd zijn geloof menigmaal beproefd, want dikwijls moest hij voor het bouwen groote sommen betalen op een oogenblik, dat de kas ledig was, doch de Heer gaf steeds nog ter elfde ure uitkomst. Het bleef niet enkel bij een gebouw voor arme kinderen. Francke vertrouwde op een rijken God en hij zag vele behoeften, die hij wenschte vervuld te zien. Zoo kwamen onderscheidene inrichtingen tot stand, die, indien wij ze allen beschrijven wilden, zeker menige bladzijde zoude vereischen. Behalve de schoolinrichtingen van allerlei aard, werd mede eene Rijbeldrukkerij, een boekwinkel en drukkerij, eene bibliotheek, een museum, eene apotheek enz. opgericht, welke gebouwen alleen te zamen eene halve stad vormen , waarin duizenden kinderen zijn opgevoed, een groot getal jongelieden opgeleid, en vanwaar duizenden Bijbels en boeken naar alle oorden der wereld zijn heengezonden.
De liefde van Francke strekte zich nog verder uit, want bij hem waren de verre Heidenen evenmin vergeten. Ook op dit gebied bekleedt hij eene eerste plaats in de Protestantsche kerk. Francke legde in 1705 den grond tot het Oost-Indisch zendinggenootschapen hij smaakte de voldoening, dat nog in dat zelfde jaar de beroemde Ziegenbalg met nog een zendeling op de kust van Koromandel aanlandde. Zij waren zoowel de eerste Duitsche zendelingen der Evangelische kerk, als de eerste Evangelieboden in Oost-Indië.
399
van zinzendorf.
Het ontstaan der Broedergemeenten.
Indien er ooit in Duitschland een man met zijn gansche hart en van zijne kindsheid af voor zijnen Heer geleefd heeft, dan was het gewis Ntkolaas Lodewijk, Graaf van Zinzendorf, in het jaar 1700 te Dresden geboren. Zijn vader was eerste minister bij den keurvorst van Saksen, doch stierf, kort na de geboorte van zijnen zoon, zalig in den Heer. De moeder van den jongen graaf, Charlotte Justine, gravin van Gersdorf, was insgelijks eene geloovige vrouw, dié, terwijl ze de geboorte van haren zoon in haren Bijbel aanteekende., er bijvoegde: »De Vader der ontfermingen besture het hart van dit kind. opdat het in eenen onbestraffelijken en godzaligen wandel moge leven. Hij late de zonde niet over hem heerschen, en make zijne schreden vast in Zijn Woord; zoo zal het hem aan geen geluk hier op aarde en namaals in de eeuwigheid ontbreken.quot; Doch ook hare zorg genoot het kind slechts in de vroegste jaren, want ten gevolge van een tweede huwelijk zijner moeder werd hij door zijn grootmoeder op haar landgoed opgevoed en ontving daar in zijn jeugdig hart de eerste indrukken dier vroomheid, welke hem geheel zijn leven is bijgebleven. Van zijne vroegste jeugd af openbaarde zich bij hem eene sterke begeerte om met den Heer Jezus in eene levendige betrekking te treden. Te dien einde kon hij uren lang alleen op zijne kamer tot den Heer Jezus spreken, even als een vriend tot zijn vriend spreekt, of schreef hij Hem kleine briefjes, die hij ten venster uitwierp in de hoop, dat zijn hemelsche vriend ze wel zoude vinden.
Op zijn tiende jaar werd hij te Halle in het opvoedingsgesticht gebracht, waar Francke hem onder zijne bijzondere bescherming nam. Daar had hij ruimschoots gelegenheid om zich bezig te houden met die dingen , welke het meest zijn hart vervulden. Het gelukte hem daar, met eenige jongelingen eene vereeniging te stichten, welke het mosterdzaadje genoemd werd, en welker leden een gouden ring als verbondsteeken bezaten, waarin de woorden gegraveerd waren; I Niemand onzer leeft voor zich zeiven.quot; De leden dezer eerste Christelijke jongelings-vereeniging verspreidden zich later in verschillende landen en betrekkingen, en strooiden ook daar het goede zaad uit, zonder ooit de vroegere vriendschap te vergeten.
De oom van Zinzendorf, tevens zijn voogd, wilde van zijne begeerte om voor den geestelijken stand, ja was het maar tot eenvoudig godsdienstonderwijzer opgeleid te worden, niets weten en zond hem in 1716 naar Wittenberg, ten einde in de rechten te studee-ren. Na volbrachte studie werd de jonge graaf op eene buiten-
400
stichting van hernhut.
landsche reis gezonden; maar reeds te Dusseldorp deed zich eene omstandigheid voor, die van grooten invloed was op gehee! zijn leven. Daar namelijk de galerij van beeldende kunsten bezoekende, werd hij bijzonder getroffen door het zien van een Christusbeeld, quot;t welk tot opschrift droeg: »Dat deed ik voor u; wat doet gij voor mij!\'\' Peinzend bleef de jongeling stilstaan. Dat beeld en schrift trof hem diep in het hart, zoodat hij op de geheele reis aan niets meer dacht, dan dat hij nog zoo weinig voor zijn Heer had gedaan. Hij keerde dan ook met de niet gewone betuiging der reizigers terug, dat hem de wereld zeer laf en ellendig voorgekomen was.
In Saksischen staatsdienst getreden zijnde , was er voor Zinzendorf niets schooner, niets heerlijker, dan in ootmoed nabij zijn God te leven, en hij kende geen lieflijker gedachte, dan Hem met alle ware kinderen Gods gemeenschappelijk te dienen. Met deze begeerte bezield, kocht hij van zijne grootmoeder de heerlijkheid Bertholdsdorf. stelde er zijn vriend Andreas Rothe als predikant aan en, huwde kort daarna de gravin Dorothea Erdmuth , met wie hij een hoogst gelukkig leven in den dienst van God heeft geleid.
Na zijn huwelijk begint zijne merkwaardige loopbaan , waarin zeer duidelijk de besturende hand Gods is op te merken. Zekere Christiaan David was uit Moravië gevlucht en leerde in zijne omzwervingen graaf Zinzendorf kennen, aan wien hij het lijden en de verdrukkingen zijner geloofsbroeders in Moravië verhaalde. Niets was voor den edelen graaf begeerlijker, dan aan deze verdrukte kinderen Gods op zijn landgoed eene schuilplaats le gunnen. Hij zeide dus aan Christiaan, dat hij en zijne vervolgde broeders zich te Bertholdsdorf konden vestigen. Dit had ten gevolge, dat de Moravische broeders zich derwaarts begaven, waar hun door \'s graven rentmeester bij den H u t b e r g eene plaats werd aangewezen, om voor zich woningen te bouwen. Met de woorden van den Psalm; »Hier heeft de musch haar huis gevonden en de zwaluw haar nest, alwaar zij hare jongen nederlegt bij Uwe altaren, o Heere der Heirscharen!quot; begonnen de broeders de boomen te vellen, en toen de eerste woning gereed was, werd de plaats bij de inwijding Hernhut, d. i. \'s Heeren hoede, genoemd. Gedurig kwamen nieuwe landverhuizers uit Moravië aan, en werden nieuwe woningen voor hen bijgebouwd. In 1724 werd de eerste steen gelegd tot een huis voor godsdienstige samenkomsten. sMoge God,\'quot; sprak Zinzendorf bij deze plechtigheid, sdit huis niet langer laten staan, dan het tot prijs van den Heiland eene woning der liefde en des vredes zal zijn!quot; Zinzendorf wenschte, over de onderscheidene belijdenissen heen, allen geloovigen in Christus de broederhand te reiken en dat daartoe de mogelijkheid bestond, werd bij gelegenheid, dat voor het eerst het heilig Avondmaal gevierd
~\'G
401
ONTSTAAN DER BROEDERGEMEENTE.
werd, door eene ruime uitstorting des Geestes op het krachtigst door allen ondervonden.
De graaf had tot dusver de hooge betrekking van hof- en justitie-raad te Dresden bekleed, maar wenschte van nabij te dealen in de zegeningen des Heeren, die over zijn geliefd Hernhut uitgegoten waren. Hij legde zijn ambt neder, om zich geheel aan den dienst des Heeren toe te wijden. Met de dorre rechtzinnigheid zijner kerk kon hij geen vrede hebben, evenmin als met het piëtisme, dat in zijnen tijd veel van de vroegere levenskracht had verloren. Schoon een vijand van alle separatisme, zocht hij door kleine gemeenten, uit levende leden bestaande en geheel\' naar het voorbeeld der eerste Christengemeenten van Jeruzalem ingericht, het groote kerklichaam nieuwe levenskracht toe te voeren. Deze werkzaamheid was in de kerk geheel nieuw en werd door velen afgekeurd ; doch Zinzendorf ging met een ongeschokt vertrouwen op den Heer rustig zijnen gang. In 1727 constitueerden zich de Hernhutters plechtig tot eene gemeente, naar het voorbeeld der Moravische broeders. Zelf de Luthersche geloofsbelijdenis toegedaan, wilde de graaf niemands overtuiging aan banden leggen, maar mocht elk lid zijne eigene belijdenis getrouw blijven, indien maar daarin \'s menschen algeheele verdorvenheid en de volkomene verlossing door het bloed van Jezus was ten grondslag gelegd. Dit was de band der eenheid en der liefde; geene ondergeschikte leerpunten mochten dien verscheuren, en zoo kon zijne broederschap zich in drie takken, de Luthersche, de Gereformeerde en de Moravische splitsen, zonder dat daarom de eenheid en de vrede verbroken werd. De graaf deed te Tubingen als kandidaat in de theologie examen en liet zich te Berlijn (1737) door een Moravischen bisschop wijden. Zijne gemeente werd in 1747 in Saksen als wettig erkend, nadat zij de Augsburgsche confessie had aangenomen, doch zonder de diepte der Luthersche leer gevat te hebben.
Hare dochtergemeenten, weldra over een groot deel van Europa en Amerika verspreid, zijn verdeeld in koren van jongens en meisjes, van ongehuwde mannen en vrouwen, van echtgenooten, van weduwnaars en weduwen. Elk koor staat onder de leiding en geestelijke zorg van een door de leden zeiven gekozen broeder. De ongehuwde broeders wonen in een broederhuis, de ongehuwde zusters in een zusterhuis, waar zij zich met den handenarbeid onledig houden, waardoor mede reeds vroeg onder hen een handelsgeest is ontwaakt. De gemeenten worden bestuurd door bisschoppen, presbyters, diakenen en diaconessen. Aan het hoofd der gansche broederschap staat een collegie van oudsten, dat op onderscheidene tijden en plaatsen samenkomt, en dat de synode, die uit afgevaardigden der verschillende gemeenten bestaat, op bepaalde tijden bijeenroept. Het vormelijke treedt in de
402
hernhutters zending.
Broedergemeenten nog al op den voorgrond, en openbaart zich in spreekwijzen, eigenaardige gebruiken en in de kleeding zoodat zelfs de mutsen der ongehuwde vrouwen van die der gehuwden onderscheiden zijn. In haren eeredienst hebben zij de liefdemaaltijden ingevoerd, de voet-wassching en den broederkus bij het Avondmaal, doch veel is hiervan weinig meer dan vorm.
Reeds spoedig waren er te Hernhut velen, wier harten brandden van verlangen om als nederige dienstknechten den armen negerslaven in West-Indië het Evangelie te verkondigen. Zij verklaarden zich zelfs bereid, om, indien het wezen moest, zich wel als slaven te willen verkoopen indien hierdoor hun doel kon bevorderd worden. Maar de staatskerk sloeg de Broedergemeente met argwaan gade en om eenige harer broeders tot zendingleeraars te ordenen, was het Luthersch consistorie niet te bewegen. De Moravische broederen hadden echter sedert oude tijden hunne eigene bisschoppen gehad, die door handoplegging de geestelijke wijding aan diegenen mededeelden, die zij daartoe waardig vonden. Zoo nam dan Zinzendorf wederom de toevlucht tot den reeds vermelden Moravischen bisschop, die zich bereid verklaarde om de daartoe aangewezene broeders door handoplegging als zendelingleeraars te ordenen. Reeds in 1732, toen de gemeente nog geen 600 zielen telde, werden twee zendelingen naar de negers op het eiland St. Thomas gezonden en het volgende jaar vertrokken al weder twee anderen, waaronder de reeds genoemde Christiaan David, naar Groenland, die wederom spoedig door anderen naar verschillende oorden der wereld zouden gevolgd worden.
Zinzendorf ontsliep in 1760, na ontzaglijk veel werk en ijver betoond , en vele groote reizen voor de uitbreiding van het Godsrijk gemaakt te hebben. Hij was een mensch en daarom niet zonder gebreken noch vrij van dwalingen in leer en leven, doch als Christen was hij een genie met de onuitputtelijke gave om door woord, geschrift en geestelijke liederen zijnen Heiland op het innigst te verheerlijken.
Zijn opvolger was de bedachtzame bisschop August Gottlieb Spangenberg (f 1792), die veel in de Broedergemeente wegnam, wat anderen aanstoot kon geven, en waarin hem Zinzendorf zelf reeds was voorgegaan, nadat hij tot inzicht was gekomen, dat vele zijner uitdrukkingen niet te rechtvaardigen waren.
De leer der Broedergemeente was slechts gedeeltelijk in overeenstemming \'met de Luthersche. Met miskenning van het nut dei-wetenschap werden geloof en liefde sterk op den voorgrond gesteld zonder echter in de diepten van het verlossingsplan af te dalen. Het lijden van Christus werd eenvoudig beschouwd als de openbaring van zijne Goddelijke liefde, die bij den mensch wederliefde wekken moest, terwijl de vraag — waarom toch wel die openbaring der liefde nood-
403
20*
leer der hernhutters.
zakelijk was, onbeantwoord bleef en de rechtvaardigheid Gods en het plaatsbekleedende lijden van Christus minder in aanmerking werden genomen. Dientengevolge werd ook bijna alleen het Evangelie gepredikt en als middel aangewend ter opwekking van eene zekere vrome godsdienstige gevoeligheid. Het resultaat dezer prediking was, dat de volheid van het Evangelie niet werd aanschouwd, doch zich daarentegen eene innige persoonlijke betrekking tot den Heiland openbaarde, die bij anderen later evenwel ontaardde in eene vroomheid uit gewoonte.
Misschien ontsproten uit het eigenaardig ontstaan van Hernhut, rijpte er al spoedig bij de leden der Broedergemeenten het denkbeeld, dat zij als een bijzonder bemind verbonds volk tot Christus stonden. Dit merkwaardig idee, dat sommigen eer tot sluimeren dan tot waken bracht, leeft nog in hen voort en kenmerkt ?ich vooral in het gebruik van het lot, waarmede zij de beslissing van vele zaken in de hand des Heeren stellen.
Of er voor de Broedergemeenten ook nog een andere oorzaak kan zijn, die haar doen volharden in de meening, dat zij in bijzondere betrekking tot dén Heiland staan? Wij gelooven het wel, met het oog op de door hen ontwikkelde zendingskracht. Het moet toch worden erkend, dat in evenredigheid tot hun klein getal, de Hernhutters meer voor de zending gedaan hebben, dan eenige kerk ter wereld. Niemand had ooit minder grootsche plannen dan zij. In alle nederigheid en ootmoed ontstond hun genootschap tot voortplanting van het Evangelie onder de Heidenen, \'t welk, in weerwil van vele rampen en teleurstellingen van allerlei aard, eene uitbreiding heeft verkregen, die haars gelijke niet heeft. Het heeft op de verschillende zending-stations, verspreid in alle oorden der wereld, drie a vierhonderd scholen, zoowel hoogere als lagere. Het aantal bekeerlingen bedraagt ongeveer 70,000, wat meer is dan driemaal het getal van alle Hernhutters in Europa en Amerika samen. Overal waar de zendelingen der Hernhutters doordrongen, legden zij dezelfde toewijding en zelfopoffering aan den dag. Noordpoolkoude en verzengende hitte, verscheurende dieren en wilde stammen waren geene verschrikkingen voor hen. Het verhaal van wat zij tot stand brachten, is een blijvende aanklacht tegen de traagheid en de krachtelooze pogingen van een aantal kerken, die èn over meer leden èn over meer middelen te beschikken hadden dan zij.
Emanuel Swedenhorg (f 1772), van Stockholm, was een veelzijdig geleerde die, nadat hij eenige landen, waaronder ook Holland, had
-m
EMANUEL SWEDENBORG.
bezocht, door koning Karei tot assessor voor de bergwerken te Stockholm werd benoemd. Tengevolge eener eerste ongelukkige liefde ongehuwd gebleven, koos hij de wetenschap tot gezellin op zijnen weg, reisde gedurig naar Engeland en schreef rusteloos velerlei brochures. Van zijne kindsheid af lag er Godsvrucht in zijn hart, welke zich echter door niets buitengewoons kenmerkte, behalve dat menschen als Jakob Böhme hem aantrokken. Toen hij zich echter in 1745 te Londen bevond , verscheen de Zaligmaker aan hem , die tot hem sprak: »Ik ben God de Heer, de Schepper en Verlosser. Ik heb u uitverkoren om aan de menschen den verborgen zin der II. Schriften te verklaren. Ik zal u dicteeren , hetgeen gij te schrijven hebt. Swedenborg was toen 57 jaren oud en wie ook aan deze verschijning mocht twijfelen, voor Swedenborg was zij zoo waar en zeker, dat hij er bijvoegde : »Denzelfden nacht werden mij de oogen ontsloten van mijn inwendigen mensch; zij werden geschikt gemaakt om in den hemel, de hel en de wereld der geesten te staren. Ik vond er overal bekenden , nu reeds vroeger, dan eerst onlangs gestorven.quot; Swedenborg keerde nu naar zijn vaderland terug, legde zijne betrekking neer en noemde zich voortaan : jdienstknecht van Jezus Christusquot;. Hij reisde nu niet meer naar Engeland, maar naar den hemel en de hel, naar de planeten van ons zonnestelsel, zelfs naar de verst verwijderde sterren, — welke reizen hij altemaal met de grootste nauwgezetheid en goede trouw te boek stelde. Engelen verkondigden hem nooit gehoorde dingen, openbaarden hem de gewichtigste waarheden en legden voor hem de plannen der Voorzienigheid open.
Men zou haast denken, dat men hier met een te doen had, wiens geestvermogens gekrenkt waren, maar daar was liet ver van af. De aanzienlijke man behield bij al het zonderlinge eene menschlievende, streng zeclelijke, vrome gezindheid; en wat manieren en beleefdheid betreft, behoefde hij voor niemand te wijken en wist hij even goed met de hoogste standen als met de geesten om te gaan.
Verschillende reizen, inzonderheid naar Engeland en de Nederlanden, werden, om zijne denkbeelden te verspreiden, door hem ondernomen , waaraan hij ook door de uitgave zijner geschriften ingang zocht te verschaffen. Zij haalden hem, gelijk zich verwachten liet, vrienden en vijanden op den hals. De wereld bespotte hem en de geestelijken vervolgden hem ; maar de gunst van Zwedens koning , Adolf Frederik , beschermde hem tegen de aanrandingen zijner vijanden. De bestaande kerkelijke leer en instellingen vonden bij hem weinig waardeering; hij werkte rusteloos voor zijn hoogste ideaal; de kerk van het nieuwe Jeruzalem, totdat hij in het volle vertrouwen op de waarheid zijner zaak op ruim vierentachtig jarigen leeftijd ontsliep.
Hij had een voorbeeldig onberispelijk leven geleid, waarin raadsel-
405
EMANUEL SWEDEN BORG.
40fi
achtige passages plaats hebben gehad, die nooit opgelost zijn geworden. Het is echter moeilijk acne korte schets van \'s mans denkbeelden te geven. Hij had zich van de tot dusver in de Christelijke kerk bestaande richtingen onderscheiden en eene geheel nieuwe in \'t leven geroepen. Wel was er bij hem dikwijls eene sterke neiging tot het mystieke , waarbij dan ook somtijds het visionaire en magische te voorschijn trad, doch met de bewering van een voortdurend verkeer met de geestenwereld, van een binnendringen daarvan in de zichtbare wereld, van voortdurende wonderkrachten en openbaringen, daarmede was nog niemand te voorschijn getreden. Voor Swedenborg was niet de H. Schrift, en wel allerminst hare bloote letter, de eenige bron, waaruit hij zijne gevoelens putte. Hij beschouwde den Bijbel als een grove afdruk van het zich nog steeds aan hem openbarende engelenschrift en juist door dit laatste, meende hij, was het mogelijk geworden in den dieperen mystieken zin der Schrift ingeleid te worden en het wezenlijke af te zonderen. Al het uiterlijke des Bijbels had bij hem geene waarde, dan voor zoover het op het innerlijke heenwijst, dat alleen de kern uitmaakt, doch dit innerlijke van het uiterlijke te onderscheiden is alleen de taak van een geestelijk schriftuitlegger. Deze geheime wijsheid was volgens hem bij de Joden verloren gegaan, en omdat zij zich aan de letter hadden vastgehouden, hadden zij dwaling voor waarheid aangenomen en dientengevolge den Messias miskend. Ook voor de hervormers was deze Schriftkennis bedekt gebleven, doch nu zij hem geopenbaard was, meende hij, dat met haar ook de ware kerk, het Nieuwe Jeruzalem, verwacht kon worden, dat weder in nauw verband stond met de geestelijke wederkomst van Christus. Swedenborg geloofde, dat de booze menschen na hun dood duivelen en de goede menschen engelen werden; andere engelen kende hij niet. Naar de onderwijzingen, die hij van hen ontvangen had, bestaan er niet drie personen in het Goddelijk wezen, maar is de geheele Drieëenheid in den een en persoon van den Godmensch Jezus Christus besloten. Christus was hem Vader, Zoon en H. Geest te gelijk. Hij zelf is de Drieëenige God. Dat de mensch door vreemde verdiensten van buiten af, door de genoegdoening van Christus moest gerechtvaardigd worden , kon Swedenborg ook niet gelooven. Hij zag in Jezus\' lijden en dood geen plaats-bekleedenden zoendood, maar \'s Heilands eigene verheerlijking, en hierin dacht hij nagenoeg gelijk met de rationalisten en vele zoogenoemde liberalen van onzen tijd. Bijzonder merkwaardig waren zijne voorstellingen van het leven na den dood, waarvan hij zich met eigen oogen meende overtuigd te hebben. Ieder mensch neemt zich zeiven mede in de andere wereld. Wat hij in deze wereld was, deed en wenschte, dat wordt ook daar door hem voortgezet, alleen met dit onderscheid, dat hem daar eene hoogere macht dan in het tegenwoordige eigen is. Zonderling
emanuel swedenborg.
genoeg getuigde hij dienaangaande: »Dat de geest des menschen na zijne scheiding van het lichaam mensch is, en eene menschvormige gedaante heeft, is voor mij bij eene dagelijksche ondervinding van vele jaren gansch zeker, want ik heb zulke geesten duizendmaal gezien, gehoord en met hen gesproken. De geesten hadden een hartelijk leedwezen, dat in de wereld en bijzonder binnen de kerk zulk eene onwetendheid heerschte.quot; Tot die onwetendheid rekende Swedenborg het in zijn tijd algemeen gevoelen der Christenheid, dat de hereeniging der ziel inet het nieuwe lichaam eerst na de opstanding plaats vindt, terwijl men zich de afgescheiden ziel tot zoolang\'als geest en dus onbelichaamd voorstelt. Swedenborg geloofde aan eene dadelijke vereeniging van lichaam en ziel, die even als in dit leven blijft bestaan, maar op eene met den toekomenden staat overeenkomstige wijze. Zoo vond hij dan ook eenen hemel en eene hel bevolkt met belichaamde menschen, maar, wat nog meer is! met huizen en tuinen even als hier op aarde, die zij bewoonden en beplantten. Wat men zich als duivel onder eenen persoon voorstelt, was slechts bij hem een collectief begrip van alle verdoemde zielen, die in de hel als in tuchthuizen opgesloten zijn en gekweld worden met velerlei onheilen en verschrikkelijke gedierten. Dan kende hij nog eene derde plaats tusschen hel en hemel in, die als het ware het voorportaal zoowel van hemel als van hel is. Dat was de plaats voor lieden, die nog niet tot een besliste keuze waren gekomen; want bij Swedenborg hing alles aan \'s menschen wil, zoodat de mensch de schepper is van zijn eigen heil of onheil, waarover hij ook na den dood nog beslissen kon.
Het moge nu waar zijn, dat zijne navolgers het meest buitensporige in zijne leer ietwat hebben afgerond, toch raag men met reden vragen; wie kon zoo dwaas zijn , dezen zonderlingen man na te volgen ? En toch aan navolgers ontbrak het Swedenborg niet. Het nieuwe en vreemdsoortige, dat hij voortbracht, droeg er juist toe bij, om hem vele vrienden te doen vinden, welke zich na zijnen dood tot gemeenten vestigden en zijne geschriften als hunne heilige boeken vereerden. In Engeland en Amerika ontstonden en bestaan nog eenige gemeenten van het Nieuwe Jeruzalem. In Zweden werden zijne gevoelens door den beschaafden stand aangenomen, en in Wurtemberg werden ze door Oetinger verspreid.
George Fox (t 1691), uit het graafschap Leicester, werd ongeveer in het jaar 1699 de stichter van het genootschap der Vrienden, later
407
GEORGE FOX.
408
door het volk Kwakers genaamd. Zijne voorouders hadden onder koningin Maria niet alleen have en goed, maar eenigen zelfs het leven verloren. Dit schijnt reeds vroeg een diepen indruk op Fox gemaakt te hebben, daar hij van zijne jeugd af aan stil en in zich zeiven gekeerd daarheen leefde. Zijne arme Puriteinsche ouders konden hem geene verdere opleiding geven, dan dat hij slechts gebrekkig lezen en schrijven leerde. Zij deden hem daarna bij eenen schoenmaker in de leer en tusschenbeiden was hij ook schapenhoeder. Reeds als jongeling had hij zich den Bijbel bijzonder eigen gemaakt en zocht hij tevens zijne jonge vrienden voor een godzalig leven te winnen, \'t geen zij echter alleen met spot en smaad beantwoordden. Dit deed hem nog meer tot zich zeiven inkeeren, en toen hij daarenboven op negentienjarigen leeftijd eens op het veld een goddelijken stem meende te hooren, die hem waarschuwde voor de ijdelheid der wereld, zonderde hij zich geheel en al van haar af. Die stem, zij moge geweest zijn wat zij wil, was zeer gewichtig voor zijn leven. Hij werd nu nog ijveriger in zijne heiliging dan ooit te voren, en deze gestrengheid paste hij toe op de kerk, die zich nu wel zeer ongunstig aan zijn oog moest voordoen. Fox liet zijn schoenmakersbedrijf varen en trok, overtuigd van de diepe bedorvenheid der kerk, voor welke hij in het geheel geen hart meer had, als boetprediker door het land. Nog meermalen werd hij, naar hij meende, met goddelijke openbaringen verwaardigd, en dit had ten gevolge, dat hij aan deze nu veel meer gewicht hechtte dan aan het geopenbaarde woord des Bijbels. Zelfs de geneeskunst scheen hem, even als de kerk, diep bedorven te zijn, waarom hij zich op de beoefening hiervan, doch vooral op wonder-kuren toelegde. Spoedig verzamelde hij gelijkgezinden om zich heen, en trad nu ook stoutweg de kerken binnen , niet om te hooren, maar om luide tegen de leeraars, die hij algemeen voor huurlingen hield, en den inhoud hunner redenen te getuigen. Dit had zijne gevangenneming ten gevolge, doch Fox predikte ook in den kerker en bekeerde zelfs den cipier en diens huis. Gedurig haalde hij zich gevangenisstraf op den hals, maar hij ging zijn gang. Hoewel door velen bespot, volgde hem weldra een niet onbeduidend getal na, die, omdat zij veel van belijdenis en inwendig licht spraken, belijders of kinderen des lichts werden genoemd. Later toen Fox eens zijne rechters in eene ernstige strafpredikatie vermaande hunne zaligheid met vree ze en beven uit te werken, gaf een der rechters hun den naam van bevers (kwakers). Dit werd nu hun partijnaam, doch zij. zeiven noemden zich onderling vrienden. Niet het minst telde Fox wakkere aanhangers onder de vrouwen , waarvan spoedig eenige openlijk begonnen te piediken van wat haar, zoo \'t heette , de geest ingaf, zoodat het bevel des Apostels, volgens hetwelk de vrouw in de gemeente zwijgen
william penn.
moet, voor deze vermeende goddelijke ingevingen moest wijken. Fox zond buitendien naar vele plaatsen zendelingen uit, reisde zelf door een groot deel van Europa en breidde zelfs zijne leer tot in N. Amerika uit. Toen hij eindelijk stierf, telde hij duizende aanhangers, doch daaronder velen, die tot de grofste dweperij waren vervallen. Fox zelf was al eens tot de erge buitensporigheid geraakt, dat hij in Fight-field midden in den winter barrevoets op de straten den ondergang der stad had aangekondigd. Zijne navolgers gingen , gelijk dit gewoonlijk gaat, in deze dweperij nog verder. Zoo had zich zekere Murford eene schapenvacht omgehangen en riep over alle plaatsen, waar hij kwam, Tiet ach en wee, gelijk dit ook door de onzinnige wederdoopers gedaan was. De vrouwen bleven hieronder ook niet rustig, maar liepen als waanzinnigen met loshangende haren door de straten, dergelijk onheil verkondigende. Vele dezer dwepers werden onder groote opschuddingen naar de gevangenis geleid. Een werd bovendien ge-geeseld en ontving een brandmerk als godslasteraar o]) de tong, omdat hij zich voor den Messias had uitgegeven en te Bristol als zoodanig een plechtigen intocht had gedaan. Deze waanzinnige geestdrijverij, die veel overeenkomst had met die der herdoopers, uitgezonderd dat de kwakers zich niet met de staatkunde bemoeiden, werd door de meer beschaafden onder hen afgekeurd en zooveel mogelijk tegengegaan.
William Penn (i 171S), een kwaker met een veelbewogen leven achter zich, besloot om voor zijn geloofsgenooten vrijheid van godsdienst en een nieuw vaderland te zoeken, waardoor inderdaad het kwakerdom een wereldgeschiedkundig gewicht heeft verkregen. Penn was de zoon van een Engelschen admiraal, aan wien de kroon aanzienlijke sommen schuldig was, die na den dood des admiraals door koning Karei II met zijnen zoon werden vereffend, door aan Penn daarvoor eene belangrijke provincie aan de Delaware, in N. Amerika af te staan, en die nu te zijner eere door den koning Pennsylvanië werd genaamd. Penn maakte terstond voor zijne nieuwe bezitting de noodige schikkingen, en het moet gezegd worden, dat, hoe nauw hij voor zich zeiven zich ook bij de kwakers had aangesloten, hij toch in zijne bezitting ieder zoo groote vrijheid van godsdienst verzekerde, als waarschijnlijk destijds nergens werd gevonden. Vele kwakers, en eene menigte andere familiën waren hem als kolonisten vooruit gegaan. De woeste grond in het nieuwe vaderland werd door noeste vlijt in vruchtbaren bouwgrond herschapen , en bovendien verhief er zich ook weldra (1682) de stad der broederliefde: Philadelphia. Merkwaardig was het voorzeker , dat de kwakers die, overal vervolgd, zich gewillig groote opofferingen hadden getroost, daar niet alleen eene volkomene bescherming vonden, maar ook door nijverheid eene ongekende welvaart genoten , voor hen even ongezocht als ongedacht.
409
i-eer der kwakers.
410
Wat de leer der Kwakers betreft, die thans nog vooral in Engeland en N. Amerika gevonden worden, zij doen zich, omdat zij gelijk de andere Protestantsche genootschappen Jezus Christus als het heil der wereld vereeren, als een Christelijk genootschap kennen, doch wijken in verschillende en belangrijke punten van de waarheid af. De H. Schrift, schoon zij er hoogachting voor betuigen , is hun echter niet toereikend tot kennis des heils waarom zij haar derhalve ook niet het Woord Gods noemen. Slechts wat inwendig door hen vernomen wordt en, naar hunne meening, zeer wel te onderscheiden is van de menschelijke rede, is hun een Goddelijk Woord, dat zij boven het in den bijbel geopenbaarde stellen. Dat woord , getuigen zij-, hetwelk God in ons binnenste tot ons spreekt, dat eeuwige , de duisternis der ziel opklarende licht, is onze eenige en rechte leeraar. Het uitwendig geschrevene woord is niet het eerste, waaruit wij putten moeten, maar de goddelijke, ons van boven medegedeelde Geest beoordeelt eerst den inhoud des geschreven Woords, en erkent uit eigene kracht, of het goddelijk is. Schoon in deze bewering sporen van diepere gedachten over het werk des Geestes in \'s menschen hart ten grondslag liggen, toch is deze redeneering juist het tegenovergestelde van het gevoelen der Protestanten. Na aldus het verbindend gezag van het uitwendige Woord Gods, aan het inwendige opgeofferd te hebben, geraakten de kwakers als van zelf in nog andere dwalingen. Zij beweerden, dat er nog een goddelijk leven in den mensch is overgebleven, dat, hoezeer ook onder de dagelijksche zonden begraven, toch niet door de erfzonde is uitgedoofd. Die levensvonk tot bewustzijn te brengen, dat is de practische taak van het Kwakerdom, doch daarmee heeft het geheel en al den bodem van \'t Protestantisme verlaten, dat slechts een dood zijn in zonden en misdaden leert en eene nieuwe schepping door den adem des levens in \'s menschen hart onmisbaar acht. Een gevolg van dit gevoelen der kwakers is, dat zij Christus meer in zich dan voor zich noodig achten, en hoe onafscheidelijk beide ook moge zijn, toch is het laatste van het meeste gewicht en moet in allen gevalle vooraf gaan. Met al het gewicht op het innerlijke te leggen, zien de mystieke Kwakers van al het uiterlijke van den godsdienst geheel af, waarvan zelfs de sacramenten niet zijn uitgesloten. Zij willen van geen anderen doop weten, dan van den doop des Geestes, van geen ander Avondmaal, dan van eene inwendige vereeniging der ziel met Christus. Alle uitwendige kerkinrichting keuren zij af; zij hebben een gruwel van bezoldigde leeraren, en noemen spottend de kerkgebouwen torenhuizen. De sabbat wordt mede door hen niet verbindend geacht, maar alle dagen zijn hun gelijk; slechts als de Geest over hen komt, spreken en dienen zij God, onverschillig op wat tijd en
het methodisme.
uur dit moge zijn. Zij verwerpen, gelijk de Doopsgezinden, den eed en het dragen van wapenen en hebben eenige bijzondere gewoonten , zooals het aanspreken met gij, het niet ontblooten van het hoofd zelfs niet voor den koning , eene eigene kleederdracht en dergelijke dingen aangenomen; doch zij zijn in het maatschappelijk leven voorbeelden van eerlijkheid en deugd. Zij hebben zich mede krachtdadig tegen de slavernij verzet.
De Engelsch-bisschoppelijke kerk ontbrak bij het begin der achttiende eeuw veel geloof en leven. Daardoor dreigde zij in vormen te verstijven of door een storm van opkomend ongeloof verslonden te worden. Wel waren er nog goedgezinde leeraren, doch hunne stem was zwak en slaperig, en doordien zij vooral tot toegeven tegenover den vijand genegen waren, ook daar waar vastheid van beginselen een eerste plicht was, kon ook van hunne weinig meer dan bloote zedeprediking geene herleving voor de kerk verwacht worden. In dezen tijd was het geloofsleven der Duitsche Broedergemeente ook in Engeland overgeplant, waar te Londen onder den generaal-oudste , Leonard Dober , eene gevestigde Broedergemeente nieuw leven begon te verspreiden.
Onder de mannen, die het er om te doen was, in de verbasterde Engelsche kerk zielen te redden , mag in de eerste plaats John Wesley worden genoemd. Deze man gaf reeds vroeg blijken van een ernstigen en vromen geest. Gedurende zijn studietijd te Oxford stichtte hij (1729) eene vereeniging van vrome studenten, die grootendeels uit spotlust maar ook van wege hun vreemden ijver Methodisten werden genaamd. Na volbrachte studie ging hij met zijnen jongeren broeder naar N. Amerika. Op het schip, dat hen derwaarts zoude brengen, leerde hij eenige leden der Broedergemeente kennen, die, door hun vroomheid en rustig gemoed gedurende eenen storm, hem met zoo groote achting en bewondering vervulden, dat hij het getuigenis moest afleggen, dat hem het Christendom nog nooit in een zoo lieflijk licht was verschenen, als bij deze Moravische broeders. Na twee jaren keerde Wesley naar Engeland terug, en bracht vervolgens de Duitsche Broedergemeenten een bezoek, om in gelijken geest in Engeland werkzaam te zijn.
Gemeenschappelijk met hem ijverde de zoon van een onvermogend logementhouder, George Whitefield ( 1770), die met vurigen ijver voor de uitbreiding van het Godsrijk en met beduidende gaven
411
WESLEY EN WHITEFIELD.
was gewapend. Beiden riepen eene groote godsdienstige beweging in Engeland te voorschijn. Met zeldzame kracht viel vooral Whitefield met de bliksemen der wet en de verschrikkingen der hel zijne hoorders aan bij zijne prediking in de open lucht, welke door ontzaglijk velen werd bijgewoond. Vele verharde zondaars uit de laagste standen kwamen tot berouw en geloof; maar ook spot, smaad en vervolging bleven daarbij niet achter.
Beiden trokken vervolgens naar Noord-Amerika en ook hunne daar ondernomene prediking droeg rijke vrucht. In 173S keerde Wesley weder uit Amerika naar Engeland terug, en stichtte eene uitgebreide godsdienstige vereeniging , welke zich ten doel stelde als een krachtig zuurdeeg in de bisschoppelijke kerk te werken, waarvan zij zich niet wilden afscheiden. Ook W hitefield kwam uit Amerika terug om voorttezetten, wat hij in Engeland begonnen was. De betrekkelijke samenwerking met de Hernhutters hield echter op, want de bekeeringsmiddelen , welke werden aangewend, liepen te veel uiteen. Wesley en Whitefield poogden zondaars te bekeeren door de donders der wet en de afgrijselijkheden der hel — bij de Broedergemeenten werd het Evangelie vooropgezet en verhief zich het hart onder zijne schoone zangen hemelwaarts, verrukt en versmolten in de verlossende liefde van Christus. Tusschen Wesley en Whitefield zeiven kwam het ook in 1741 tot een blijvende scheuring over de praedestinatie, doordien Wesley er Arminiaansch doch Whitefield er Calvinistisch over dacht.
De Methodisten behaalden de overhand. Hartstocht en geestdrijverij bleven hun niet vreemd. Was er echter in hun onkerkelijken ijver veel, dat afkeuring verdiende , men mag hun toch den lof niet onthouden, dat zij oneindig veel goeds hebben gesticht. Want terwijl menig bisschop zijn onmetelijk inkomen in weelde en ledigheid verteerde, wendden de leekepredikers der Methodisten zich tot de verwaarloosde klasse, zochten de achterbuurten van Londen op, en werkten door geheel Engeland bij voorkeur onder de arbeiders, bergweikers en kolengravers. Hospitalen en gevangenissen bezochten zij, misdadigers vergezelden zij op weg naar het schavot, en in het algemeen zochten zij de zoodanigen op, naar welke de hooge geestelijkheid het beneden zich achtte om te zien. Reeds in 1765 waren er 94 ongeordende Methodisten-predikers, en bij Wesley\'s dood telde men er meer dan 300. Het was hun niet te doen om zich van de staatskerk te scheiden , maar eerst nadat de geestelijkheid hunne pogingen versmaadde, hebben zij een eigen kerkgenootschap gesticht, en zijn zelfstandig voortgegaan om het verlorene te zoeken en terecht te brengen. Groot en belangrijk zijn echter tevens de verdiensten in de heilige zaak der afschaffing van de slavernij, waarin een hunner leden de edele Wil-berkorce, zich beroemd heeft gemaakt.
4.13
johannes labadie.
De gemeenten der Methodisten , die in Engeland en Amerika bestaan, worden tot bevordering van hare gemeenschappelijke belangen door een jaarlijksche conferentie geregeld. Haar ledental. dat nog steeds toenemende is, bedraagt ruim een millioen. Nog altijd leggen zij voor de evangelisatie en de uitbreiding des Christendoms eenen navolgenswaardigen ijver aan den dag; doch het is daarbij te betreuren, dat zij de werking van Gods Geest niet tot zijn recht laten komen, maar de bekeering van zielen meer verwachten van buitengewone, op de zenuwen werkende, dan het geweten treffende, middelen. De zucht, om op deze wijze nieuwe geestelijke bewegingen in het leven te roepen, waren oorzaak, dat zich gedurig uit de Methodisten weer kringen afscheidden en gemeenten vormden, waarvan de zoogenaamde Bijbelchristenen het belangrijkst zijn. Merkwaardigis het voorts, hoe uit het Methodisme de gelukkig kleine sekte der geestdrijvende Jumpers is ontstaan (1760) die door wilde sprongen het Lam verheerlijkten. Anna Lee gaf aan deze dweperij een regel-matigen vorm, en profeteerde, dat zij, de vrouw van het Lam, den nieuwen Messias zou ter wereld brengen. Ofschoon deze begeerte bij haren dood (1782) onvervuld was gebleven, gingen hare aanhangers, die Shakers werden genoemd, toch met dansen en God loven voort. Zij beschouwden zich zeiven voor de ware kerk en legden al het gewicht op onmiddelijke goddelijke ingevingen, waardoor eens de geheele wereld zou worden verlicht. Indien men zou willen vragen, hoe het mogelijk was, dat een dwaasheid als die van Anna Lee nog gehoor kon vinden, dan kunnen we hier bijvoegen, dat zij in Engeland zelfs in Johanna Southcote navolging vond, die insgelijks verkondigde, dat zij het heil der wereld zou voortbrengen. Een prachtige wieg werd voor den verwacht wordenden Messias gereed gemaakt, maar Johanna stierf (1S14) na jaren wachtens aan de gevolgen van haar bedrog. Hare geloovigen, die zij tot het houden der Joodsche wet had verplicht, verdwenen eerst in 1S32, nadat zij al dien tijd naar de komst van den Messias hadden uitgezien.
§ 113.
Johannes Labadie en het Labadisme.
In de Gereformeerde kerk trad in de zeventiende eeuw in hervor-mendenden geest een man op, van wien men groote verwachtingen had mogen koesteren, indien zijn werk niet spoedig te loor was gegaan door zijne separatistische gevoelens. Zijn naam was Johannes Labadie. In 1610 in Frankrijk geboren en door de Jezuïeten opgevoed, werd hij later tot priester gewijd, doch door de lezing van Calvijns geschrif-
413
JOHANNES LAEADIE.
414
ten voor de hervorming gewonnen. Door zijn ijveren tegen de Room-sche geestelijkheid haalde hij zich weldra vervolgingen op den hals, welke nog vermeerderd werden, doordien men hem van Chiliasme en andere dwalingen beschuldigde. Hij nam de wijk naar Genève, waar hij als prediker werd beroepen; doch ook daar vond zijn hart geene bevrediging, weshalve hij naar Middelburg vertrok, alwaar hij tot predikant bij de Waalsche gemeente werd aangesteld. In de Neder-landsche kerk ontdekte hij echter zoovele gebreken, afdwalingen en verbasteringen, die in zijn oog een gruwel waren, dat hij er naar streefde, haar te zuiveren en te hervormen. Met grooten zegen was hij dan ook te Middelburg werkzaam, berispte eene dorre rechtzinnigheid en de polemiek van vele leeraars en drong voor alle dingen aan-op verandering van hart en wandel. Zijne prediking maakte bij hen, die aan iets anders behoefte hadden dan wat de kerk toenmaals veelal aanbood, diepen indruk. Aanzienlijken en geringen sloten zich bij hem aan; doch de strijd bleef niet lang uit, en weldra werd de man door velen miskend en verguisd. Zijn getuigenis tegen den predikant WoLLzoGF.N, die beweerde, dat menschelijke taal en oudheidkennis, zonder hooger licht, ter Bijbelverklaring genoegzaam was en de rede de toets is van de aannemelijkheid der H. Schrift, lokte vervolgingen tegen hem uit. Hij werd hierom door de synode, te Naarden in 166S gehouden, geschorst. Vele ambtgenooten, door eene valsche wijsbegeerte misleid, vielen hem aan, waartegen hij zich niet altijd gepast en bedaard verdedigde, totdat hij reeds het volgende jaar door de Waalsche synode, te Dordrecht vergaderd, werd afgezet, ten einde hierdoor wederom rust in de geschokte kerk te verkrijgen. De ker-keraad, die hem ondersteunen bleef, en zijn ambtgenoot en geestverwant Yvon ondergingen hetzelfde lot. Labadie vertrok naar Veere, waarheen velen zijner aanhangers hem volgden, alwaar hij eene vrije gemeente vestigde en velen door zijne krachtige prediking opwekte. Maar de staat duldde zoodanige gemeenten nevens de staatskerk niet. Hij moest spoedig op hoog bevel vertrekken en begaf zich nu, door de zijnen gevolgd, naar Amsterdam, doch werd ook van daar op last der overheid verdreven. Hij reisde nu naar Westphalen en vestigde zich te Hervord, alwaar hij met zijne volgelingen eene geordende gemeente vestigde, gevormd naar het voorbeeld der Apostolische gemeente, te Jeruzalem. Een tijdlang leefden zij aldaar in het genot van eene ongestoorde vrijheid, totdat zij op nieuw vervolgd, de wijk namen naar Altona. Hier overleed Labadie in 1674, waarna zijne aanhangers naar Wieuwerd, een dorpje in Friesland, verhuisden. Daar werd door hen op het landgoed van de Jonkvrouwe van Aerssen van Sommelsdijk eene kolonie gesticht, waar zij als \'t ware een groot huisgezin vormden en naar het voorbeeld der eerste Christenen alle
anna maria schuurman.
dingen gemeen hadden, wat echter niet lang stand hield. Zij hebben hier uitgemunt in arbeidzaamheid en hielden eene drukkerij en fabrieken in werking. Eene halve eeuw bleef de gemeente daar bestaan, waarna zij weder verkwijnde.
Onder de aanhangers van Labadie, die naar hem Labadisten zijn genoemd, bevond zich eene dame, welke door hare zeldzame geleerdheid meer opzien maakte dan Labadie zelf. Deze was de beroemde Anna Maria Schuurman, in 1607 uit zeer rijke ouders te Utrecht geboren. De woorden van den Catechismus: sIk ben niet mijn maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus,quot; hadden in hare kindsheid diepen indruk op haar gemaakt, en naarmate zij later met groote kracht naar dat hoogere leven streefde, vond zij in den toenmaligen toestand der kerk niet datgene, waaraan haar hart zoo zeer behoefte had. Zij hield de kerk voor diep bedorven sloot zich daarom bij Labadie aan, en vergezelde hem ook na zijne afzetting naar Altona, waar zij tot zijnen dood toe bleef, waarna zij zich met de overige Labadisten naar Wieuwerd begaf en daar in 167S overleed. Was zij vroeger door de geleerden geëerd en hoog verheven; nadat zij zich bij Labadie aangesloten had , werd zij veracht en bespot. Maar zij had nooit de eer van menschen gezocht en kon die ook nu wel ontberen. Zij verbrandde zelfs de lofschriften harer vroegere aanbidders en verklaarde, dat al de geleerdheid der wereld niets was in vergelijking van dat, wat de Geest Gods de zijnen te genieten geeft.
Labadie en zijne vervolgers hebben tegenover eene dorre rechtzinnigheid voorzeker bij velen een levend Christendom opgewekt. Hun invloed zou echter grooter geweest zijn , indien zij zich niet van de kerk hadden afgescheiden, doch binnen haar in hervormenden geest waren werkzaam gebleven. Maar in hunne grondstellingen stond het vast, dat de kerk bedorven was, en dat dus de geloovigen zich van de bedorvene menigte ter oprichting eener zuivere gemeente moesten afzonderen. Op dien grond en om den doop voor ontheiliging te bewaren, moest dit sacrament alleen aan wedergeborenen bediend worden. Daarom verwierpen zij niet slechts den kinderdoop, maar ook dien der volwassenen , zoo lang deze geene blijken van hartveranderende genade gegeven hadden. Daarentegen mochten kinderen van zekeren leeftijd naar hun gevoelen gedoopt worden, indien deze namelijk openbaarden den Geest Gods te hebben ontvangen ter bekeering.
Waarschijnlijk door den kouden letterdienst van vele tijdgenooten, waren de Labadisten in de opvatting des Bijbels tot een tegenovergesteld uiterste vervallen, door met miskenning van de letter al het gewicht op den geest te leggen. Het kwam hun voor, dat de Protestanten, die telkens van de Schrift spraken en er alle gezag aan toeschreven, afgodische vereerders van de letter waren. Zij
415
DE NED. GEREFORMEERDE KERK.
meenden, dat de Schrift niet met God gelijk mocht gesteld worden , maar dat God als de oorzaak der Schrift ook boven Zijn werk stond, en dat men in de eer, welke men den Bijbel bewees, ook te ver kon gaan ten koste van den Geest. 5gt; Ofschoon de Heilige Schriftgetuigden zij , »de waarheid voordraagt, zoo is zij toch niet de waarheid zelve, want God en Jezus Ghristus is zulks. De Schrift geeft het eeuwige leven niet, maar God alleen, die het leven is, werkt het. De goddelijke waarheid is oneindig, zij kan niet begrensd en beperkt worden in eenige letters, waarom er ook vele waarheden zijn kunnen , die , ofschoon niet woordelijk in de Schrift begrepen, toch goddelijke waarheden kunnen zijn, door welke niet aan te nemen, alleen omdat zij niet in de Schrift staan, wij ons zeker bezondigen zouden.quot;\' Het blijkt uit deze redeneering, dat was de tegenpartij met de doode letter afgedwaald, de Labadisten met den geest eenen tegenovergestelde!! doolweg waren ingeslagen, waarop zij gewis tot mystieke geestdrijverij moesten vervallen. De Labadisten maakten echter weinig opgang. Hun naam zelfs behoorde eerlang tot de geschiedenis; maar eenige hunner meeningen zijn later, en in onzen tijd vooral bij de Darbysten, onder andere vormen en min of meer gewijzigd, bij vernieuwing te voorschijn getreden.
De Ned. Gereformeerde Kerk na de Dordsche Synode.
De beroeringen der Remonstranten hadden, gelijk we reeds zagen, het bijeenroepen der Dordsche Synode noodzakelijk gemaakt, maar met het veroordeelen der Arminiaansche leer was haar geest daarom nog niet uitgeroeid. De Paulinische leer, door Jood en Heiden bestreden, door Arius aangerand, door Augustinus tegen Pelagius verdedigd, door de hervormers op de Roomsche kerk veroverd, vindt steeds bestrijding bij \'s menschen natuurlijk verstand.
Na de kerkelijke veroordeeling der Remonstrantsche leer kwam bij velen de trek op om wat verboden was in stilte te onderzoeken. In den worstelstrijd tegen Spanje drongen wel de Calvinistische beginselen diep quot;in het hart der Oranjegezinden, maar dit getal, schoon krachtig, was klein in vergelijking der groote menigte, welke zich bij hen aansloot. De kerk heeft van die allen welke slechts in naam Gereformeerd waren, even weinig steun genoten als zij er heil van ondervond, op onnatuurlijke wijze aan den Staat gekoppeld te zijn.
De Gereformeerde Kerk heeft als Staatskerk van den Staat weinig steun bekomen, want de overheden, die over het algemeen Remonstrantsch gezind waren, hebben de kerk meer verdrukt dan beschermd. Wel
416
voetius en coccejus.
verschenen er somtijds plakkaten van de Staten ter handhaving, naar het heette, van de Gereformeerde religie, maar wat in de eene provincie door Gedeputeerden voor rechtzinnig werd gehouden, was somtijds in een ander gewest voor ketterij verklaard. Door de provinciale synoden werd te vergeefs bij de regeering aangedrongen op het houden van nationale synoden , doch in plaats daarvan werd een tweeslachtig soort van Staats- en Kerkcommissie aangesteld, die zich bemoeide met alle zuiver kerkelijke aangelegenheden.
In weerwil eener ongelukkige staatsbemoeizucht in kerkelijk zaken, waren ook na de Dordsche Synode de Gereformeerde beginselen zóo krachtig, dat daardoor de Staat tot ongekenden bloei is gebracht. Het Godvergetend krachtelooze nageslacht draagt nog altijd roem op zijne vaderen, maar bespot tegelijkertijd hun geloof, waardoor zij kloeke daden hebben gedaan.
Bij de brandstapels en moordschavotten was er slechts tijd tot belijden ; maar later, toen in de kerk de waarheid werd bestreden, oefenden zich vele leeraars meer in de polemiek of scholastiek dan in het geestelijk leven, wat vele sektarische geesten aanleiding gaf om buiten de kerk geestelijk voedsel te zoeken. Bovendien braken er onderscheidene twisten uit. Gijsbert Voetius, hoogleeraar te Utrecht (1634 tot 1676). was, bij een geleerd scholastiek van den eersten rang, aller voorbeeld in ware godzaligheid. Calvinist in merg en been, had hij niet slechts de Remonstranten bestreden, maar wederstond hij ook de Cartesiaansche beginselen en die van Spinoza. Later geraakte hij in godgeleerden strijd met den Leidschen hoogleeraar Johannes Coccejus (t 1669), welke twist de kerk langen tijd beroerde ,. omdat er geene Synode gehouden werd waardoor hij beslist kon worden. Coccejus was een groot voorstander van taalkundig historische bijbeluitlegging , zonder zich hierbij door de kerkleer te laten leiden. Hij kwam door dit onderzoek tot de theologie van een werkverbond vóór den val en een genadeverbond na den val; dat de sabbat niet in het paradijs maar in de woestijn was ingesteld, zoodat het vierde gebod onder het Nieuwe Verbond voor afgeschaft moest worden gehouden. Zijn ambtgenoot Abraham Heidanus deelde deze gevoelens, die weldra door den leeraar Burman te Utrecht werden verbreid. Voetius kwam met kracht tegen sommige stellingen van Coccejus op , welke twist zoo hoog liep, dat de kerk er door dreigde verwoest te worden, weshalve de Staten van Holland, ofschoon deze op de hand van Coccejus waren, de Leidsche hoogleeraar over deze zaak het zwijgen oplegden. Maar de strijd was door geen staatsbevel te smoren. De godgeleerdheid van Coccejus had waarschijnlijk een wat te verstandelijke richting aangenomen, die, was zij ook wellicht minder gevaarlijk voor hem zeiven, toch behagelijk was voor hen wien het aan
417
27
vitringa, lampe en anderen.
geestelijk leven ontbrak. Dit bleek al spoedig door den bijval, dien Coccejus genoot van de aanzienlijke standen, onder welke bij toeneming eene begeerte naar de Cartesiaansche wijsbegeerte was waar te nemen, gepaard met eene afkeerigheid van den eenvoud des Evangelies. Vele volgelingen van Coccejus verlieten eerlang het bijbelsch standpunt en vervielen geheel in de dwalingen van Cartesius, wiens geschriften ijverig werden gelezen, waardoor reeds destijds het ongeloof in de kerk diepe wortelen schoot. In de kerk traden bovendien groote dwaalgeesten op, die met kwistige hand, dikwijls onder bescherming der overheid, het wangeloof verbreidden. Balthazar Beckers strijd over den duivel merkten wij reeds vroeger op. Roklt, hoogleeraar te Franeker (1653—17 iS), stelde de rede boven het geloof in Gods woord en ondermijnde daardoor de geheele waarheid. In Utrecht sloeg de hoogleeraar Wollzogen nagenoeg denzelfden toon aan, terwijl Bavle te Rotterdam zijne twijfelende deïstische gevoelens uitstrooide.
De strijd tusschen de Voetianen en Coccejanen duurde nog steeds onder andere namen voort en veranderde gedurig van karakter. Cam-peg:us Vitringa, een hoogleeraar te Franeker van zeldzame godgeleerde verdiensten, bestreed den pas genoemden Rokli, , naar welke beiden de partijen Vi tringianen en Roëllianen werden genoemd. Een derde partij, die der Lampianen, ontleende haar naam aan Frederik Adolf Lampe (I 1729), hoogleeraar te Utrecht (1720—1727). Lampe drong als Voetius op de praktijk aan , als Coccejus op bijbelstudie en was de schepper der zoogenaamde b e v i n d i n g s-t h e o 1 o g i e. De strijd dezer partijen verliep ten lange leste, waardoor gedurende anderhalve eeuw niets anders dan veel beroering was teweeggebracht.
De Gereformeerde kerk is voorts in het bezit geweest van vele godzalige en uitnemende leeraars, waarvan wij slechts de Brakels, Koelman, Lodestein, Witsius, naast zoovele anderen, kunnen noemen. Maar de stem dezer godsgezanten kon niet verhoeden, dat het nageslacht der vaderen, die hun geloof onder veel strijd in den dood hadden beleden, in loszinnigheid en ongeloof, het verderf te gemoet snelde. Slechts onder de nationale ramp in 1672, toen de vijand aan alle kanten opdaagde en uitredding onmogelijk scheen, bekwam men eenigermate van den tuimelgeest. Eene algemeene verootmoediging vond plaats; doch schoon deze ook nog lang hier en daar gezegende vruchten naliet, toch was de dankbaarheid op verre na niet geevenredigd aan de grootheid der wonderbare uitredding.
Pas was de opgeheven roede afgewend of men hunkerde sterker dan ooit naar al het nieuwe, dat onze Fransche naburen zoo gelukkig scheen te maken. Het ongeloof, dat in Duitschland zoo smakelijk was gemaakt, vond ook hier talrijke aanhangers, waardoor de hoofdwaarheden des Christendoms, als : de verkiezing, de Drieëenheid,
4.18
VERVAL IN LEER EN LEVEN.
de rechtvaardigmaking door liet bloed van Christus als onwaar, overdreven, ja zelfs gevaarlijk voor de zedelijkheid en echte godsvrucht werden gebrandmerkt. Daarentegen werd de Godheid van Christus goddelijkheid, de erfzonde zedelijk bederf, de verdorvenheid en onmacht zwakheid en gebrek, en de wedergeboorte zedelijke verbetering genoemd. In den Bijbel, zeide men, was Gods Woord verspreid; welk eene heerlijke taak dus voor het diepbedorven, maar zoo hoog geroemd gezond verstand, om te onderzoeken, wat men voor Gods Woord in den Bijbel had te houden en wat niet! Eene taak , waarvan men zich zoo dapper kweet, dat men ten laatste den Bijbel vol vond van bedrog en Joodsche fabelen. In vele aankomende leeraren had het ongeloof wortel geschoten; zij waren onzedelijk genoeg om de belijdenisschriften der kerk als overeenkomstig den Woorde Gods te onderteekenen en later te verklaren, dat zij ze slechts onderteekend hadden in zoo verre ze met het Woord Gods overeenstemden. En wanneer ook al eenig kerkbestuur een predikant wegens verguizing der geloofsleer ter verantwoording riep, traden meestal de Staten tusschenbeiden in het belang van den beklaagde. Inderdaad de toestand was treurig geworden, \'t Is waar, in dien diepbedorven tijd waren er in ons land nog velen, die zich het kruis van Christus niet schaamden maar hunne kracht was zwak en hun moed gering.
De jeugd werd over het algemeen geheel verwaarloosd. Deze werd zeer zeldzaam in liefde voor den Heiland ontgloeid en daardoor tot Mem geleid. Slechts het opdreunen van den Catechismus, aangezet dooide roede en handplak , waren middelen waarmee men werkte. Men wilde den nieuwen mensch van buiten naar binnen drijven, doch dat deze door den H. Geest van binnen moest geboren worden en zich alsdan eerst naar buiten kon openbaren, werd door weinig onderwijzers begrepen.
Zoo neigde de Gereformeerde kerk reeds in de vorige eeuw ten val en Rome maakte hiervan gretig gebruik, om zijne enkele duizenden uit de dagen der hervorming tot honderdduizenden te doen aangroeien. Slechts onder de volksklasse waren er nog betrekkelijk velen, die zich aan den God des Bijbels vasthielden en vandaar steeg nog menig smeekgebed ten hemel, opdat de Heer het zich van Hem afkeerende Nederland voor algeheelen ondergang genadig mocht behoeden. En ja, de Heer heeft het Nederlandsche volk niet gedaan naar zijne zonden. Het werd, zooals wij nog zien zullen, uit den afgrond der ellende, waarin het zich zelf gestort had, door de groote goedertierenheid des Heeren wonderbaar gered.
419
27*
verlichting in duitschland.
Reeds bij vroegere gelegenheden merkten we op hoe hier en daar mannen opstonden met den stouten eisch , dat de waarheid des Christendoms moest onderzocht en getoetst worden door de wetenschap. Uit Engeland en Frankrijk waaide deze zucht naar Duitschland over en ook daar waren mannen genoeg, die de christelijke geloofsleer aan de scherpe critiek van shet gezond verstandquot; onderwierpen. Dit streven noemde men verlichting, welk mooi woord langen tijd in Duitschland en ook onder ons gaarne gebruikt werd door hen , die verlichting noemden, wat eigenlijk verduistering moest heeten, omdat men vaak door middel eener valsch genoemde wetenschap het Christendom poogde omver te werpen. De reeds genoemde Christiaan Wolff (§ 102), kan als de vader dezer geesten worden genoemd, terwijl Pruisens koning, Frederik 11 (1740—1786), zich met de Fransche vrijgeesten en met de uitroeiing van het Christendom in zijn rijk bezig hield. Zijn stelregel was, dat ieder mensch in zijn geloof wel kon zalig worden — eene meening die nog door velen onbedacht wordt uitgesproken. Hoedanig het geloof van sommigen was bleek uit de dooiden Hamburger hoogleeraar Reimarus (t 17Ó8) opgestelde en uitge-gevene Wolffenbuttler fragmenten, waarin de rede werd verheerlijkt, het optreden van Jezus om een nieuwen godsdienst te stichten eene mislukte poging werd geacht, die door een voorgewende opstanding nog vele aanhangers vond. In gelijken geest was Mau-villon werkzaam, wiens geloof geen ander was, dan dat zedeleer en evangelie van het Christendom beide verwerpelijk waren.
De hoogere standen waren reeds lang met den geest des ongeloofs doordrongen. Daarom wendde zich Bahrdï (i 1792) met even grooten ijver als scherpzinnigheid tot het volk, hun vertellende, dat bijv. Socrates en andere wijsgeeren even groote mannen waren als Jezus. Zijne benoeming tot hoogleeraar te Halle werd tegengewerkt door Semler (f 1791) die, ofschoon uit de piëtistische school van Halle voortgekomen , een niet minder groot bestrijder van het Christendom bleek te zijn. Begaafd met groot verstand had hij zich eenige christelijke vormen eigen gemaakt, maar de kerkelijke godgeleerdheid beschouwde hij als ontstaan door misverstand, bedrog en geweld. De Heilige Schrift kwam hem voor, opgevuld te zijn inet dwalingen, terwijl hij de echtheid der bijbelboeken willekeurig bestreed. Semler was de stichter der zoogenaamde rationeele school, waaruit het rationalisme te voorschijn trad. Men ziet, in deze mannen was
430
naturalisme.
de latere moderne theologie in aantocht. Wel bleef nog veel onaangeroerd , wat later geloochend werd, maar het zaad was gezaaid en weldra schoot het weelderig op. Veel van het oude had, meende men, in Kerk en School zijn tijd overleefd, en nu traden wetenschappelijke mannen op om dat alles op te ruimen. Immanuel Kant (f 1804), hoogleeraar te Koningsbergen, wist vooral door zijne geschriften de nieuwere wetenschap populair te maken. Hij grondde zijne stellingen op het zedelijk bewustzijn, verwierp de kerkelijke leerstellingen , om er zijne leer van God deugd en onsterflijkheid voor in de plaats te schuiven, en wilde beide. Christendom en Bijbel, aan deze drieëenheid hebben dienstbaar gemaakt. Friedrich Heinrich Jacoiu (t 1819), president der akademie van wetenschappen te Munchen, was het in vele opzichten met Kant eens, maar deinsde terug voor diens eisch der rede. In bevattelijke schoone vormen wees hij op de zedelijkheid der godsdienstige denkbeelden in \'s menschen hart, voor welke geen bewijzen bestaan en ook niet noodig zijn. In al zijne redeneeringen stond hij op een heidensch standpunt, doch neigde soms naar het Christendom wanneer hij zijn hart en niet zijn verstand liet spreken. Johan Gottlieb Fichte (i 1814) vrijmetselaar en hoogleeraar te Erlangen, later te Berlijn, brak af wat Kant en Jacobi nog hadden laten staan. Met zijne idealistische wijsbegeerte zocht hij het zalige leven in de algeheele overgave aan den Algeest, terwijl hij zich overtuigd hield van het naderende einde van het Christendom.
Uit de scholen dezer wijsgeeren kwamen mannen voort, die weder op hunne beurt en op hunne wijze als om strijd arbeidden aan \'s volks welzijn. Onder de leuze , dat men streed tegen verouderde leerstellingen, ijverde men voor humanisme en philanthropic. Vereenigingen en inrichtingen kwamen tot stand, waarin de rede een patent bekwam als keurmeesteres der godsopenbaring, maar waarbij men het Evangelie tot slaaf verlagende, veelmeer redeneerde dan redematig was. In de kanselredenen werd Jezus geprezen als de van God gezonden volksleeraar, die eene leer over God, deugd en onsterflijkheid had in de wereld gebracht; of men predikte over akkerbouw en landbouwkunde, over de zedelijke voordeelen van wandelingen in \'t open veld en dergelijke. Wat voorts begonnen was met schoolsche strijdvragen over dit of dat leerstuk, dat ontaardde weldra in een strijden tegen de beginselen van het Christendom. Uit reactie tegen deze richting ontstond het supra-naturalisme, dat zich ook vooral over Nederland uitstrekte. Om de openbaring uit het gedrang van den strijd te redden, gaf dit de kerkleer prijs, om zich alleen te gronden op de H. Schrift. Dat klonk mooi, maar in plaats van, naar men meende, de openbaring te redden , had men weldra de godheid
421
leven en letterkunde in duitschland.
van Christus, de persoonlijkheid des H. Geestes en meer andere hoofdwaarheden ontkend of geheel verminkt en afgeknot. Deze richting had daardoor van haar ontstaan af den dood reeds in de leden. Wel werd haar leven gerekt door de Tubinger school, die uit de kerkelijke overlevering overnam wat haar nog bruikbaar voorkwam, maar ook die school verbasterde en daarmede was haar ondergang nabij.
De onderscheidene richtingen van dezen tijd hebben ongetwijfeld onder het wijs bestuur des Heeren haar nut gehad. Er was in de Duitsch-Luthersche Kerk veel, dat wel opgeruimd mocht worden, maar waar zich de ongeloovige wetenschap vijandig tegen het geopenbaarde Woord overstelde, bleek telkens de waarde van \'s Heeren getuigenis; De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen geenszins voorbijgaan.
Leven en letterkunde in Duitschland.
Op de puinhoopen van het oude catechismus-geloof zou zich, meenden velen, een zuivere godsdienst vestigen, waarin geen plaats was voor den ouden duisteren Bijbel vol van legenden en verdichtselen ! Er zou een nieuwe dageraad aanbreken, als het gevolg van een nieuwen godsdienst, gegrond op het gezond verstand, en de rede. Wat van het oude nog bruikbaar gemaakt kon worden, werd onder handen genomen, maar wat „het gezond verstandquot; er van te maken wist, bleek o. a. uit de ruwe misvorming van de oude kerkelijke liederen. De geloofsblik der vaderen was veel te beneveld en te beperkt geweest, maar thans begon men ruime blikken in het heelal te werpen, waarbij men ontwaarde, hoe schromelijk de vaderen zich ook hierin hadden vergist!
Wat er over \'t algemeen op de kansels gegeven werd, zagen we reeds. De rechtvaardiging door het geloof werd vervangen door braafheid en deugd, door een streven jom er maar naar te doen,quot; doch wat men er naar deed , droeg bovenal het kenmerk van een verbazend groot zelfbehagen. De beschaafde stand vooral keerde zich zwijgend van God en Christus af. Wel had de Heer ook nu zijne duizenden verkoren om hunne knie niet voor den tijdgeest te buigen, maar deze waren bijna uitsluitend onder de lagere standen van het volk verscholen. Krachtige mannen als een Elia stonden in dit tijdperk niet op, maar wel leefde er in enkele pastorieën een gemoedelijke vroomheid voort, meer tot verdragen en lijden, dan tot tegenstaan en strijden in staat. In de Gereformeerde kerk trad als zoodanig op de Zwitser-sche predikant Jühan Casper Lavater (I 1801), die als gelaatkun-
422
geloof en leven,
dige zeker een grootere vermaardheid heeft verkregen dan op theologisch gebied. Hij helde over naar de geheimzinnige geestenzienerij van Swedenborg, was niet onvatbaar voor overdrijving en liep soms gevaar het hemelsche met het aardsche dooreen te mengen. Jung-Stilling (I 1817) werd nadat hij vele reizen gedaan en de genees-en heelkunde beoefend had door den Keurvorst van Baden tot geheimraad beroepen. Hij heeft een belangrijken invloed op zijne tijdgenooten uitgeoefend ; zijne geschriften , vooral zijn poëzie hebben hem eene algemeene bekendheid verschaft. Hij was een geloovig gemoedelijke man, sterk in het gebed, maar geloofde even als Swedenborg en Lavater aan geesten-correspondentie. Een wellicht schooner beeld treedt in den predikant Johan Freder[K Üderlin (t 1S26) voor ons op. Deze heeft zich niet beroemd gemaakt door schitterende pennevruchten 5 maar in het Steinthal wordt zijne nagedachtenis door het dankbare nageslacht in eere gehouden. In die destijds verwaarloosde gemeente liet hij bij ijverig huisbezoek en te doen wat zijne hand vond om te doen, bidden en werken samen gaan, waardoor zijne gemeente als door den Geest Gods werd veranderd. Wij mogen hierbij niet nalaten zijn getrouwe dienstmaagd Louise Sciiepplek te noemen, die hem in dat werk ijverig ter zijde stond. Haar komt de eer toe, dat zij het eerst kinderbewaarscholen heeft opgericht.
Tersteegen (I 1770), een lintwerker te Muiheim aan de Ruhr kwam na een leven in de duisternis tot licht en geloof. Van nu af was zijn leven den Heiland toegewijd, en behalve in innige gebedspoëzie vond hij zijn lust om in kleine vergaderingen van zijnen Heer te getuigen. ciiristiaan Gellert (i 1769), hoogleeraar te Leipzig, wilde den smaad van Christus gaarne dragen. Met een vroom en stil gemoed dichtte hij tot eer van zijn Heiland schoone kerkliederen, welke door tijdgenoot en nazaat met zegen zijn gelezen. Friedkich Klopstock (i 1803) heeft eveneens als dichter en literator de Duitsche kerk in dezen tijd eer aangedaan. Reeds als student in de theologie te Jena ontwierp hij zijn beroemden Messias, waardoor hij een algemeene vermaardheid verkreeg. Matthias Claudius (I 1815) heeft door proza en poëzij zijn tijd voor verderen afval van den God der vaderen willen bewaren. Hij woonde in het Holsteinsche en heeft van 1770—\'75 het zoo bekende tijdschrift Der IVandsbccker Bote uitgegeven.
Tegenover deze weinige en vele door ons niet genoemde namen van personen, die hunne gaven en krachten hebben aangewend lot het eeuwig heil van hun medemensch, staan die van vele andere personen welke wel de duitsche literatuur met hunne vruchten verrijkten, maar overigens meer of min als apostelen des ongeloofs zijn opgetreden. Herder, vrijmetselaar en opperpresident van het consistorie te Weimar, verkreeg als dichter en letterkundige grooten naam. Hij heiligde de
423
fransche lichtzinnigheid.
poëzie aan het gemoed en zijne talrijke geschriften bezorgden hem mede de eer en roem der groote wereld, want zij waren bevrijd van kerkelijke leerstellingen, en gewagen van een evangelie der menschen-liefde, even goed te ontdekken bij Homerus en Confucius als bij Jezus van Nazareth. Lessing (1781), insgelijks magon, was eertijds schouwburgdirecteur te Hamburg. Later tot rust gekomen bestreed hij als dilettant de orthodoxie van zijn tijd. Zijn, in dramatischen vorm ingekleede geloofsbelijdenis, Nathan der IVeise bezorgde hem den lof der wereld, want in dat boek maakt hij van het Christendom een karrikatuur, waardoor hij , zonder het te vermoeden slechts heeft bewezen, dat het wijze der wereld dikwijls dwaasheid is bij God. Schiller (| 1S05), Wieland (f 1813) en Göethe (t 1832) waren ook alle drie vrijmetselaars, letterkundigen en dichters, die het Christendom meestal ieder op hunne wijze bestreden. Schiller oogstte voor zijne treurspelen veler bewondering. Hij betuigde zijn afkeer van een Christendom, dat naar hij meende, de vrije persoonlijke overtuiging ophief, en verwachtte de toekomst der wereld alleen van de zedelijke vrijheid des menschdoms. Wieland had in zijne jeugd de orthodoxie maar geen Christus leeren kennen. Als vele anderen kreeg hij er een afkeer van en voerde door zijne muze een pleidooi voor de vrijheid van het vleesch. Göethe, een leerling van Spinoza, kende een tijd in zijn leven dat hij een bijna-christen was geweest. Ook op lateren leeftijd kon hij in zijne gedichten nog niet altijd het Christendom stil voorbijgaan, want er was veel in , dat hem aantrok. Maar de eisch van zelfverloochening, van een breken met de zondige wereld en een verlaten van alles om Jezus\' wil, was voor hem te zwaar om te dragen. Hierin stond hij helaas niet alleen, maar werd en wordt hij nog door duizenden gevolgd. Als dichter was Göethe een zeldzaam mensch. De vorsten hingen als om strijd zijne borst en hals vol met kruisen en grootlinten, maar voor een adeldom van den hemel was er geene plaats noch begeerte in zijn hart.
§ 117.
t
Fransche lichtzinnigheid en letterkunde.
Het ongeloof cn de godverzaking, die er bij velen weldra op volgde, verkreeg in Frankrijk eene bijzondere gedaante. In andere landen bleef er bij de verwerpers van God en godsdienst nog een soort van zedelijkheid achter, maar in Frankrijk waren er velen, die er eene eer in stelden laag en gemeen te zijn. Eeuwen lang waren er de Protestanten vervolgd, maar daarentegen werd de lichtzinnigheid meer en meer geëerd, die een nog ongekend toppunt bereikte aan het hof van
■134
ongeloof en wetenschap.
Lodewijk XIV. Was elders aan de hoven nog een soort van godsdienst in eere, aan het schijnheilige hof van Lodewijk werd het voor beschaving geacht, zoowel met godsdienst als zedelijkheid den spot te drijven. De hoogere geestelijkheid bezat aan het hof een eervolle plaats , maar even diep in de ongerechtigheid verzonken, verdrukte zij de lagere geestelijkheid terwijl zij zich zelf dompelde in weelde en overdaad.
Nadat reeds onderscheidene letterkundigen aan de ondermijning van het Christendom hunne krachten hadden beproefd, verscheen Voltaire (f 1778) als letterkundige en dichter aan Frankrijks horizon als eene ster van de eerste grootte. IJdel en lichtzinnig in groote mate bezat hij veel minder karakter dan talent. Dit laatste vooral verwierf hem ook in Nederland talloos vele vereerders. Hij gaf de mogelijkheid van het bestaan van God toe , dien hij daarom wel een goedkoop altaar wilde oprichten, maar vreezen deed hij den onbekenden God niet het minst. Dat hij als dichter in het Christendom veel schoonheid vond, was niet te verwonderen. Maar wat hem uit een letterkundig oogpunt wel beviel, dat gaf hij aan een alles ontbindenden spot prijs, zoodra er sprake was van een quot;heilsfeit en godsopenbaring door de heilige Schrift. Charles Montesquieu (I 1755) heeft insgelijks het genot gesmaakt, dat zijne pennevruchten ongelooflijken opgang maakten. Hij riep de leerstellingen voor de rechtbank van zijn «gezond verstandquot; en verwierp al wat met zijne zintuigen in strijd kwam , tot er ten laatste niets meer overbleef dan een eeredienst des vlcesches. Condillac (t 1780), insgelijks een Fransch wijsgeer, ging vrfh dezelfde beginselen uit en ook zijne het Christendom verpestende geschriften werden gaarne gelezen. Wat genoemde letterkundigen nog van den godsdienst onbesproken lieten, werd door Baron von Holeach (t 17S9), der verachting prijsgegeven. Reeds op jeugdigen leeftijd had deze zich uit Duitschland naar Parijs begeven, waar zijn huis het middelpunt werd van de stoutste vrijgeesten. Zijne met talent geschrevene werken, hadden slechts ten doel de uitroeiing van den godsdienst en de bevordering van het naturalisme. De meeste zijner geschriften werden door het parlement veroordeeld en te Rome op den Index geplaatst, maar dit belette niet, dat zij door duizenden werden gelezen. Diderot (t 1784), zoon van een messenmaker, zou geestelijke worden maar hij verkoos dat niet en werd klerk. Dit beviel hem ook niet, daarom begon hij voor de pers te werken. De grondslag voor zijn roem werd gelegd, toen zijn eerste werk, sPensees philosophiques,quot; door het parlement tot den brandstapel werd veroordeeld, want nu juist wenschte iedereen het te lezen. Zijn volgend werk bracht hem eenige maanden in de gevangenis. Zijne geschriften verwekten veel ergernis door de schandalen, die er in voorkwamen, doch dit belette hem niet aan het
425
scheuringen in de achttiende eeuw.
stoute plan der uitgave zijner Encyclopédie uitvoering te geven onder medewerking van d\'Alembert en andere letterkundigen. Met zeldzame veerkracht bracht hij dit werk van 28 deelen in folio ten einde. Helder en klaar bevatte het een overzicht van de geheele menschelijke wetenschap, maar helaas, hatelijk en vijandig stond het tegenover het eeuwige en ieder bovennatuurlijk streven. Noemen we voorts nog slechts den sterrenkundige Lalande, die een hemel meende te kennen zonder God; den geneesheer de la Mettrie, die enkel in het lichaam den mensch zag en het bestaan der ziel loochende om met den wijsgeer Jean Jacques Rousseau (i 1798) te eindigen. Deze bij de wereld beroemde denker en schrijver, leefde met eene vrouw in ongeoorloofde betrekking. Zijne werken maakten een verbazenden opgang, doch wegens de daarin verbreide deïstische denkbeelden, werden zij door beulshanden te Genève verbrand. Het parlement te Parijs vaardigde een bevel tot gevangenneming tegen Rousseau uit, maar deze verliet het land.
De ongeloofs-theorieën dezer wijsgeeren droegen eerlang in de Fransche revolutie en door heel Europa wrange vruchten; toch verheerlijkt zelfs nog onze tijd hunne namen als waren het de grootste redders der wereld. Zou Rousseau het wel ooit gedacht hebben, dat in Genève, waar men zijne schriften verbrandde, in de volgende eeuw voor hem een standbeeld zou worden opgericht?
§ US-
Scheuringen en botsingen in de tweede helft der achttiende eeuw.
De vorige bladzijden hebben doen zien, dat er donkere wolken van ongeloof dreigend aan den hemel hingen. Maar de kerk was over het algemeen ingesluimerd, zij merkte de gevaren niet, zoodat er dan ook weinig werd gedaan ter afwering der naderende onheilen, terwijl zij, die er op wezen, weinig of geen gehoor vonden. In ons Vaderland laafden de aanzienlijken zich meer aan de geschriften der ongeloovige Fransche wijsgeeren dan aan het woord Gods. Een groot deel der predikanten was ingedommeld, en de betergezinden, als Klinkenberg, de Haas, van Alphen, Bonnet en Hinlopen, vonden weinig gehoor bij hen, die meenden, dat het Evangelie verouderd was. In de Luthersche Kerk te Amsterdam brachten jeugdige leeraars het rationalisme op den preekstoel, dat door hen op de Duitsche hoogescholen ingezogen was, en beroerden daardoor de gansche gemeente. Dit liep in 1791 op eene scheiding uit, toen een groot deel der gemeente onder den naam van Hersteld Lutherschen een eigen genootschap
426
scheuringen in dk achttiende eeuw.
stichtten. Ook in andere steden vond scheiding plaats door hen, die zich trouw wenschten te houden aan de Augsburgsche confessie. Tot bestrijding van het ongeloof werd in 17S5 het 1 Haagsch genootschap tot verdediging van den Christelijken godsdienstquot; opgericht, hetwelk zich de uitgave en verspreiding van goede boeken ten doel stelde. Ook te Stockholm ontstond in 1771 een genootschap, dat door onderwijs en het uitgeven van degelijke boeken het oude geloof wilde handhaven. Duitschland was, gelijk we reeds zagen, de bakermat van allerlei geesten. Ook de vrijmetselarij schoot er welig op. Urlsperger riep (I779) een Duitsch genootschap voor het Christendom in het leven, dat echter reeds bij de geboorte den dood onder de leden had, omdat alle belijdenissen er in opgenomen konden worden voor zoover deze Jezus voor hun God en Zaligmaker erkenden. Pruisens Koning, I\'rederik Wilhelm II wilde op raad van zijn minister Wöllner, de Kerk in zijne staten door een godsdienst-edict herstellen (17S8). Dit edict bedreigde straffen tegen alle geestelijken die van de symbolische boeken hunner kerk afweken. Een staats-catechismus werd opgesteld en een commissie van onderzoek aangesteld om voor de handhaving van het edict te zorgen. Maar de geesten lieten zich niet door een staatsedict breidelen en het verzet van den tijdgeest was zoo krachtig, dat het edict bij de komst van Frederik Wilhelm III (1797) buiten werking werd gesteld.
De Roomsche Kerk was met een ijzeren band aan den pauselijken stoel gesmeed. De heilige vaders stuurden het schip der Kerk naar de regelen van het concilie van Trente; de bisschoppen hadden veelal hunne onafhankelijkheid tegenover den paus prijsgegeven en volgden gewillig zijne bevelen. Zij , die zich in dezen band slaafsch onderwierpen , werden ultramontanen genoemd, maar lang niet allen bogen zich gedwee, want het ongeloof was even goed onder Roomsche als Protestantsche belijders verbreid. Paus Pius VI heeft het gedurende de jaren (1774—99) waarin hij op den stoel van Petrus zat, beleefd, dat de tijden van Hildebrand voorbij waren en ook wel nooit terug zouden komen. Hij was ja, nog souverein vorst van den Kerkelijken Staat, doch, naar het scheen, bij de gratie der vorsten, die zoo verlicht werden in geloof, dat ze de rijkdommen der monniken aan zich trokken, de kloosters met spotschriften lieten aanvallen en onder dat alles ook nog wilden doorgaan voor goede Katholieken. In Beieren stichtte de hoogleeraar Weishaupt de orde der 111 u min aten (1777), doch toen het uitlekte, dat het doel eigenlijk was 0111 een ongeloovige verlichting te verbreiden , vernietigde de regeering het reeds machtige verbond. Stein-uühler, een jeugdig rechtsgeleerde, bespotte te Salzburg de plechtigheden der Roomsche Kerk, waarom hij gevangen genomen en als godslasteraar ter dood veroordeeld werd (1781). Hij ontving gratie tegen verbanning
427
protestantsche zending.
en kerkboete, doch stierf aan de geleden mishandelingen. Keizer Joseph II van Oostenrijk stak zelf zijne hand uit naar de alleenzaligmakende Kerk, waarvan hij een school voor volksverlichting wilde laten maken. Paus en bisschoppen poogden zijne schendende hand af te wenden, maar te vergeefs. Nu besloot de heilige vader zelf naar AVeenen te gaan en daar zijn hardhoorigen zoon vaderlijk te bestraffen. In 1782 deed de paus zijn intocht in Weenen , maar noch door dreigen noch door smeeken kon hij het bij den Keizer gedaan krijgen, dat deze niet voortging de kloosters te sloopen. De keurvorst van Keulen stichtte de universiteit te Bonn, die de school zou worden van het verlichtte Katholicisme. De bisschoppen zagen dit niet argwaan en hielden zich aan den paus (1789). Leopold van Toscane zocht kerkhervorming in zijn staat in te voeren naar de hoofdstellingen der Gallikaansche Kerk (1786). De geestelijkheid was er tegen, verwekte een volksoproer en van de voorgenomen kerkhervorming kwam niets. De Koning van Napels hief eigenmachtig de kloosters op en weigerde den paus als zijn leenheer te erkennen (1790). Een hevige twist was er het gevolg van, die werd bijgelegd door opheffing van het leen , waarvoor echter de koning en zijne opvolgers bij zijne troonsbeklimming den paus een offer van 500,000 ducaten zouden brengen. En alsof al deze tegen-heden voor den stedehouder van Christus nog niet genoeg waren, verscheen er van den bisschop van Trier een boek in \'t licht, waarin hij het oppergezag der conciliën en de onafhankelijkheid der bisschoppen van de heerschappij van Rome, handhaafde. De paus schrikte er van en het boek maakte diepen indruk. Erger nog was het, toen de geestelijke keurvorsten van Mentz, Trier en Keulen besloten (1786) een Duitsche nationale Kerk op te richten, onafhankelijk van de willekeur van den paus. Maar de geestelijken wilden liever den veraf zijnden paus eerbiedigen dan de al te dicht bijzijnde aartsbisschoppen, waardoor dit plan in de geboorte werd gesmoord.
Overzicht der Protestantsche zending van de 18tie eeuw.
Ofschoon geschokt en bestreden door het ongeloof vergat toch de Kerk in de achttiende eeuw in de verbreiding van het Evangelie haar roeping niet. Behalve de Hernhutter zending en enkele andere waarvan reeds gesproken is, werd de door Gustaaf Wasa van Zweden ge-stichtte zending onder de Laplanders door Gustaaf Adolf voortgezet, maar de strenge eischen der natuur maakten het den zendelingen in Engeland moeilijk. Thomas van Westen (I 1727), een noorweegsch prediker , trotseerde deze bezwaren en zijn arbeid was zoo gezegend,
438
protestantsche zending.
dat hij met recht de apostel der Laplanders kon worden- genoemd. Koning Frederik IV van Denemarken achtte in zijne Oost-Indische bezittingen de prediking van het Evangelie gewenscht. Hij verbond zich met Francke te Halle (§ 108), en in 1705 werd door den zendeling Bartholomeus Ziegenbalg te Tranquebar een zendingspost gesticht. Door deze Oost-Indische zending werden ook vredeboden gezonden onder de slaven in West-Indië en onder de geloofsboden , die Halle verlieten, moet ook vooral Christiaan Schwarz (t 1798) worden genoemd , die bijna een halve eeuw met onverflauwden ijver onder de Heidenen werkzaam is geweest. Groenland waar in vroeger eeuwen het Christendom bloeide (g 49), was sedert de is\'1quot; eeuw in Europa vergeten. Een prediker uit Noorwegen Hans Eg éde (i 1758) gelukte het in 1721 eene handelsonderneming op Groenland tot stand te krijgen en trok toen zelf met zijne huisgenooten derwaarts, om in dit onherbergzaam oord de Eskimo\'s het Evangelie te verkondigen. Ook toen de handelsonderneming opgeheven werd , bleef hij op zijn post, die hij later overdroeg aan zijn zoon Paulus, welke in dezen gezegenden arbeid ondersteuning vond door zendelingen uit de broedergemeente. Ook op Gods volk, de Joden, werd een oog der liefde geslagen. De hoogleeraar Calleneerg te Halle, stichtte in 1728 een instituut tot bekeering van Joden en Turken , dat Stephanus Schulz uitzond om de Israelieten woorden des levens te brengen. In Nederland werd in 1792 het eerste Zendinggenootschap opgericht door de Broedergemeente te Zeist. Het stond langen tijd alleen als een beschamend getuige in het Protestantsche Nederland , dat zijne macht en grootheid door aardsche ondernemingen in Oost en West openbaarde, doch helaas bij al den handel maar al te lang den armen Heiden het Evangelie had onthouden. Eindelijk in 1797 werd het Nederlandse he Zendinggenootschap opgericht, waaraan den naam van den Nederlandschen zendeling Van der Kemp nauw verbonden is, omdat voortaan zijn leven gewijd was aan de verkondiging des Evangelies onder Kaffers en Hottentotten in Zuid-Afrika.
In Engeland richtte zich het oog der Christelijke liefde zoowel naaiden dichtbijzijnden naamchristen als den ver verwijderden Heiden. Daar werd te Londen in 1756 tot redding van gevallen vrouwen het Mag-dale na hospitaal opgericht, wat voor velen tot zegen werd. Bovenal merkwaardig en gezegend in de gevolgen was het eenvoudige werk van den boekverkooper Robert Raikes (i 1S11), die te Cloucester in 1780 de eerste Zondagschool opende. Hij beleefde het nog dat dit zaadje krachtig opschoot en zich heinde en ver verbreidde, maar de man heeft zeker niet gedacht dat in 1880 de gansche Protestantsche Christenheid het Zondagschooleeuwfeest dankbaar zou vieren, bij welke gelegenheid op een der
429
DE FRANSCHE OMWENTELING.
pleinen van Londen zijn bronzen standbeeld door het nageslacht zou worden opgericht.
Behalve het in 17S6 ontstane Wesleyaansch Zendinggenootschap werd in 1792 het Baptisten- in 1794 het Londensch- en in 1796 het Schotsch-Zendinggenootschap in het leven geroepen, wier zendelingen weldra in verschillende werelddeelen werkzaam waren. Voegen we hier nog bij, dat het oudste Traktaat-genootschap in 1798 te Londen werd gesticht, waardoor, in meer dan honderd talen, millioenen traktaten en kinderboekjes zijn verspreid geworden. Deze weinige genoemde genootschappen waren de voorloopers van vele andere, die weldra zouden volgen. Hun ontstaan in een tijd, waarin de revolutie-geest zich in Frankrijk zoo vreeselijk openbaarde, is daarom te lieflijker, omdat hare vruchten eene schoone tegenstelling vormen bij wat de Fransche revolutie vermocht.
Fransche philosophic had de leer ingang doen vinden, dat, hoewel men de godsopenbaring aan de beoordeeling en schatting der individuen overlaten kon, deze toch nooit van invloed mocht zijn op de rechten en eischen van algemeene staatswetgeving. De menschen moesten vrij en gelijk zijn; zij mochten een ieder voor zich zeiven ge-looven, wat ze wilden, doch ze mochten tot geene verkeerde godsdienstbegrippen gedwongen worden. Bij het volk beruste de souvereiniteit en dus ook het wezen van elk gezag, dat echter tot wederopzeggingstoe aan vorsten of lasthebbers kon worden overgedragen. Deze wijsbegeerte, wier theoriën in Godverzaking zijn gegrond, werd niet alleen in Frankrijk maar in een groot deel van Europa met bijval vernomen, want het verhief het eigen ik ten troon. De Fransche omwenteling was dan ook geen verschijnsel, dat zich enkel bij een volk voordeed, want hare beginselen smeulden overal, doch in Frankrijk, waar zich de meeste brandstof had opgehoopt, kwam het tot eene uitbarsting. Toen de vlam uitsloeg, die de ketens zou vernietigen, waaraan de miskende menschheid gekluisterd lag, werd ze door beul en guillotine in een bloedstroom gestikt, als een bewijs, waartoe de mensch komt in zijn opstand tegen de souvereiniteit van God.
De Fransche revolutie was echter in haar oorsprong minder een aanval tegen de Kerk, maar dit is er wel uit voortgekomen. De leer der volkssouvereiniteit, van vrijheid en gelijkheid, bracht onder den derden stand gisting teweeg in een tijd, dat de landbouwer en de handwerksman werden uitgezogen om de telkens ledige schatkist aan te
430
de fransche omwenteling.
vullen. En ofschoon een ontzettende .schuldenlast het land drukte, toch dartelde het hof, de adel en de hooge geestelijkheid in zondige ongebondenheid voort. In dien toestand kwam Lodewijk XVI aan het bewind. Meer een goedig christen dan goed staatsman, was hij de koning niet, om met vaste hand het schip van den staat tusschen de klippen door te sturen, en toen hij het waagde om ter voorkoming van een staatsbankroet de beurzen der edelen en bisschoppen aan te spreken, beloofden zij veel, maar gaven weinig, terwijl het toch zooveel kwaad bloed bij hen had gezet, dat Lodewijks kroon hem weldra waggelde op zijn hoofd.
In 17S9 kwam de nationale vergadering bijeen, waarin het spoedig stormachtig toeging, maar daar buiten te Parijs was in de omwenteling een orkaan uitgebroken, die alles dreigde te vernielen. Dronken van vreugde, dat de gouden eeuw der volkssouvereiniteit was aangebroken, meende men, dat elk in den zegen der vrijheid zou deelen, waarvan ook de tuchthuisboeven in de Bastille niet uitgesloten zouden zijn. Het moordend staal van \'t gemeen baande er den weg heen; de Bastille werd gesloopt, want onder een vrij volk kwamen geene kerkers te pas, maar kort daarna scheen het, of Frankrijk zelf eene groote gevangenis was geworden.
De besluiten der nationale vergadering werden met belangstelling afgewacht, want er waren zelfs geestelijken , die van de omwenteling nog heil voor het Christendom verwachtten. De leer der nationale vergadering was echter; ieder mensch is vrij, vrij ook in den godsdienst die hij belijden wil. Mirabeau verklaarde echter al dadelijk, dat de Kerk vrijgemaakt moest worden van de zelfzucht der priesters, waardoor ze anders te gronde zou gaan en daar diende de Staat voor te waken. Deze zorg viel juist bij de nationale vergadering samen met de vraag, hoe de staat de ledige schatkist zou kunnen vullen en men meende, dat dit het best van de kerk was te verkrijgen. Met miskenning van de rechten en de hierarchie der Kerk verklaarde de vergadering alle kerkelijke goederen voor staatseigendom, waarvan het beheer aan wereldlijke personen werd toevertrouwd. Voor 200 mil-lioen kerkegoederen zou worden verkocht; daarentegen nam de Staat de verzorging van Kerk en armen op zich , benevens de bezoldiging van de geestelijkheid, die voortaan door het volk zouden worden verkozen. De kloostergeloften werden met de rechten van den mensch onvereenigbaar geacht en, als schadelijk voor het godsdienstig leven, voor nietig verklaard, maar aan de kloosterlingen werd een matig jaargeld toegelegd met vrijheid dit al of niet in het klooster te verteren. Het rijk werd verdeeld in 83 departementen, wat ook op de Kerk toegepast werd, terwijl ieder departement een bisdom zou bevatten. Tegen dezen kerkroof en het ingrijpen van den staat in zuiver
431
de fransche omwenteling.
kerkelijke zaken, kwamen vele bisschoppen in verzet, wat de nationale vergadering aanleiding gaf om van alle geestelijken, wilden zij hunne betrekking behouden, den eed op de constitutie te eischen. Vele geestelijken weigerden dien eed zoo lang de Kerk hare toestemming niet had gegeven, maar in plaats van deze verklaarde paus Pius VI den eed op de consritutie voor onwettig en ieder, die hem deed, ver-vervallen van zijn ambt. Dit had ten gevolge , dat vele geestelijken Frankrijk verlieten , waar de Katholieke kerk in een vijandige positie tegenover de regeering kwam te staan. Het kostte de vijanden van God en godsdienst thans weinig moeite de Kerk voor te stellen als vijandin der menschheid en als tegenstrever van allen waren vooruitgang. Hierdoor aangemoedigd ging de wetgevende macht weer wat verder. Terwijl de paus alle priesters met den ban bedreigde die den eed zouden doen, werd door de wetgevende vergadering aan allen die hem weigerden, de kerken verboden en werden hunne inkomsten ingehouden , terwijl op tegenspraak, dat »het volk opruienquot; heette, gevangenis was bedreigd. De koning weigerde aan deze besluiten zijne goedkeuring te schenken , maar dit werd hem, die door de gratie van het souvereine volk tot staatsambtenaar was verlaagd, hoogst kwalijk genomen, terwijl hij zich met zijne gade de grootste beleedigingen moest getroosten. Maar hierbij bleef het niet. Het volk had den troon omvergeworpen; wat zou het nu nog met den onttroonden koning doen? Hij werd, beschuldigd van landverraad, door de conventie ter dood veroordeeld , en de ongelukkige koning, die zelf onschuldig de zonden zijner voorvaderen moest boeten, verloor zijn hoofd op het schavot (1793). Maar dit was nog niet genoeg, want ook de koningin moest voor het al-gemeene welzijn worden opgeofferd! Nadat haar kind aan de zorgen van een dronken schoenmaker was overgegeven , onder wiens handen het vreeselijk leed , werd Marie Antoinette , eens de oogappel van Frankrijk, met de handen op den rug gebonden, door de straten van Parijs gevoerd en verloor, uitgejouwd door het gemeen, insgelijks haar hoofd onder den valbijl.
Door deze moorden was Europa geschokt en de vorsten besloten het Fransche moordhol te vernietigen. Maar dit was gemakkelijker gezegd dan gedaan, want de Fransche legers bezaten moed en veerkracht genoeg om den vijand hun voorgenomen doel te beletten.
Staatkundige klubs bestreden elkander dapper; de adellijken die het vuur allereerst ontstoken hadden, werden de slachtoffers van hun eigen dwaasheid en zochten zich zooveel mogelijk te redden door de vlucht. De grootste booswichten namen nu, in naam des volks, het bestuur in handen, dat met recht het schrikbewind werd genaamd, want voor hen was de guillotine het eenig middel van bestuur. Nu de Koning was vernietigd, moest ook alles, wat aan den Koning der
433
de fransche omwenteling.
Koningen kon doen denken, worden uitgewischt. Bij decreet werd de Christelijke godsdienst afgeschaft en de godsdienst der Rede er voor in de plaats gezet. Geen godsdienstoefening of Zondagviering werd geduld; alle tien dagen zou er een rustdag zijn, mnar die werd in zedeloosheid en Godverzaking doorgebracht. Al wat nog Christelijk was in de zeden en gebruiken der wetgeving, werd verwijderd ; het huwelijk werd tot eene burgerlijke instelling verlaagd ; zelfs moest de Christelijke jaartelling voor een nieuwen kalender plaats maken. Wat de guillotine in de maatschappij deed, dat deed de moker in de kerken. Meer dan 2000 kerken werden verwoest; de klokken werden versmolten tot geschut; uit de gouden en zilveren gereedschappen liet men munt slaan en alle andere sieraden werden publiek verkocht. de heilige reliquiën verbrand en zelfs de koninklijke graven geschonden. De godsdienst der Rede werd plechtig ingesteld, welks priesteressen en godinnen niet anders waren dan lichte meisjes. Met veel staatsie werd een opera-zangeres in een draagstoel naar de conventie gedragen. waar de president haar in naam des volks den broederkus gaf: trouwens zij was ook geen onbekende godheid. De conventie rees plechtig op en vertrok statig met deze godheid naar de Notre-Dame, van nu af de Kerk der Rede. Op het hoogaltaar geplaatst, met een hemelsblauwen mantel omhangen, een Jakobijnsche muts op het hoofd en een piek in de hand, troonde zij daar als de godin der Rede. Frankrijk had geenen Christus meer. Treurig was het te zien, hoe de priesters, eens zoo ijverig in het uitroeien der ketters, thans bij duizenden het Christendom afzwoeren voor het atheïsme.
Onder de nimmer rustende guillotine verdrong zich de eene klub na de andere, en zij, die van het tooneel verdrongen werden, lieten weldra hun hoofd op het schavot. Eindelijk gevoelde Robespierke zich alleen meester. Hij was, zeide hij, geen atheïst en begon zijne loopbaan, met aan Frankrijk bij dekreet het Opperwezen terug te geven. Ofschoon vroeger sterk ijverend tegen de doodstraf, liet hij thans alle atheïsten naar de guillotine voeren! Al wie hem in den weg trad of hem niet ter wille was, had het leven verbeurd. Maar de mensch raakt aan alles gewoon. In de opgehoopte kerkers vermaakte men zich met comediespel, zonder te weten of er nog een dag levens zou resten. Dagelijks vielen de hoofden door de guillotine, terwijl des nachts nieuwe slachtoffers werden aangevoerd. Er was, meende Robespierre, veel voor hem te doen, maar toch deed hij nog niet genoeg om alleen meester te blijven, want eerlang werd een nieuwe bezending naar de valbijl vervoerd en op de eene kar was nu ook Robespierre zelf! »Uw dood,quot; zoo schreeuwde hem eene vrouw toe, wier bloedverwanten hij had omgebracht,
433
28
de revolutie in nederland.
♦ maakt mij dronken van vreugde;quot; anderen waren dit door brandewijn en toen het misdadige hoofd viel, ging er van de duizende omstanders een algemeene juichkreet op. Thans waren de dagen van het schrikbewind geteld. Er kwamen minder bloeddorstige mannen aan het roer, waardoor Parijs, verzadigd van bloed, eenige rust bekwam. Het zoogenaamd Directoire, dat in 1795 in het leven trad, liet den christelijker! godsdienst vrij. Veler gedachten waren thans afgeleid door de oorlogen, welke Frankrijk te voeren had, totdat eindelijk Bonaparte de macht in handen kreeg en het nog bestaand wanbestuur deed ophouden. Zoo waren, — voor het algemeen welzijn! — bijna een millioen menschen omgekomen, ongerekend de duizenden, die op het oorlogsveld waren gevallen of er hun leven nog zouden laten.
Terwijl Frankrijk zijn eigen zonen verslond , strekte het nog medelijdend de handen uit naar andere landen van Europa om de volken, naar liet heette, te verlossen van de dwinglandij der vorsten , die hen be-heerschten. Daarentegen waren Pruisische en Oostenrijksche legers Frankrijks grenzen overgetrokken ter handhaving van de rechten des troons, maar zij moesten verzwakt terug wijken, terwijl de fransche generaal Dumouriez bijna geheel P.elgië op de Oostenrijkers veroverde. De oorlogen, die daarop volgden, behooren minder in eene Kerkgeschiedenis tehuis, doch we mogen niet verzwijgen, dat er voor Nederland door de zonden des volks een tijdperk van zoo diepe vernedering aanbrak, als men gelukkig geen tweede vindt in \'s lands geschiedenis.
Door het met milde teugen ingedronken gif der fransche denkbeelden kenden duizenden geen hatelijker voorwerp dan de Kerk met haar aloude belijdenis. Men schaamde zich niet slechts voor het geloof der vaderen maar ook hun naam was eene ergernis; daarom noemde men zich liever naar de oude Heidenen Germanen en Bataven, terwijl men tegenover de Oranjegezin den zich Patriotten d. i. Vaderlanders noemde. Beide partijen stonden scherp tegen elkander over, want de Patriotten geloofden, dat met de verdrijving van het Oranjehuis en het inhalen der Franschen het geluk des lands zou zijn verkregen. Vele Patriotten waren reeds naar Parijs uitgeweken, toen Frankrijk den oorlog verklaarde aan Prins Willem V (r793)- Weldra was Dumouriez met een leger op weg naar Nederland. In een proclamatie aan het volk verklaarde hij: »De Stadhouder houdt u in verdrukking en slavernij. Wij treden Holland in als vrienden en broeders der Bataven, maar wij zijn de onverzoenlijke vijanden
434
VLUCHT VAN PRINS WILLEM V. 435
van Oranje. Zendt dat trotsche huis, dat u aan zijn hoogmoed op-oftert naar Duitschland terug. Ik kom tot u en wij zullen uwe rijke gewesten doortrekken als broeders.quot; Het ontbrak nog niet aan mannen , die het gevaar inzagen en op dit broederlijk komen der Franschen geenszins waren gesteld. Steunend op dit goede deel der natie bereidden zich de Prins en de Staten-Generaal tot krachtigen tegenstand en in vereeniging met de legers der andere Mogendheden behielden de Hollanders hun alouden krijgsroem. Hoe beneveld daarentegen de zinnen der Patriotten waren, blijkt uit de woorden der uitgewekenen in de conventie te Parijs, waar zij verklaarden: »De vrijheid, de gelijkheid zijn de goden, welke de Rede thans aanneemt; uwe godheden zijn ook de onze en de herschapen Bataven zullen zich waardig toonen met de sans-culotten op te trekken onder de banier van de rechten van den mensch.\'\' De geestverwanten dezer dwazen waren eveneens ijverig te Amsterdam werkzaam om er eene revolutie tot stand te brengen. Zij zouden spoedig hun wensch bevredigd zien, want een felle vorst stelde de half naakte fransche soldaten in staat over Maas en Waal Holland in te trekken. Met hunne komst werd de twee eeuwen oude staat gesloopt. Prins Willem V vluchtte met de zijnen van Scheveningen naar Engeland (xS Jan. 1795). »Deze vernedering,quot; sprak hij, iheb ik in de waarneming mijner posten mij niet te verwijten, maar als mensch heb ik die dubbel verdiend, doch ik hoop, dat ze mij tot zaligheid zal strekken. De ware bron onzer ongelukken ligt in onze nationale zonden. God heeft een twist met Nederland en wie zal oprichten als Hij ter neer werpt!quot; Tegenover dit waardige vorstelijke woord waren anderen dronken van vreugde over de gulden dagen, die nu zouden aanbreken. Overal werd de regeering veranderd en volksrepresentanten met het bestuur van \'s lands zaken belast. Allerwege werden vrijheidsboomen geplant waarom de Patriotten dansten als eertijds Israël om het gouden kalf. Jonge dames werden uitge-noodigd en gingen ijverig aan het hemden naaien voor de havelooze fransche soldaten, die, in Leidsch laken gestoken , eerlang naar hun land terugkeerden om plaats te maken voor andere fransche broeders met even groote behoeften. Weldra bleek het, dat de fransche broeders de Hollanders op alle mogelijke wijze uitzogen, maar daardoor verkreeg men nu ook staatsinstellingen, op fransche leest geschoeid, waarbij Prins Willem V van alle zijne waardigheden vervallen was verklaard. De haat tegen de vorstelijke personen was zelfs zoo groot, dat hunne graven geschonden en de grafteekenen werden vernield. Al wat voorts herinnerde aan verschil van rang en stand door titels, wapenborden, schilden of dergelijke, werd opgeheven of vernield. Alles, wat hun wees naar Gods Souvereiniteit, werd opgeruimd, want ook hier loste de Godverzaking zich in menschenvergoding op.
28»
KERK EN STAAT.
De Hervormde Kerk was niet slechts machteloos tegen dit kwaad, maar zelfs een groot deel harer predikanten gingen daarin ijverig voor. In een onzer akademiesteden beklom een hoogleeraar in de godgeleerdheid den kansel en verheerlijkte de omwenteling met den tekst: i Dit is van den Heer geschied, en het is wonderlijk in onze oogen.quot; Ps. 118: 23. De vrijheid en gelijkheid kende natuurlijk ook geen staatskerk. In 1796 werd Kerk en Staat gescheiden, waarbij zelfs de eergestoelten voor magistraatspersonen uit de kerken werden weggebroken. Huwelijken mochten voortaan niet meer door de Kerk , maar moesten door het burgerlijk bestuur voltrokken worden. De kerkleer moest men echter ontzien, want ofschoon de Gereformeerde belijdenis voor velen een ergernis was, toch waagde het niemand, zelfs later Napoleon niet\', haar aan te tasten; omdat men te goed wist, dat het grootste gedeelte van het volk met hart en ziel aan de formulieren der kerk gehecht was. Er waren echter middelen genoeg om de kerk te ondermijnen. Daartoe behoorde o. a. ook dat de kerkegoederen, waaruit de predikanten bezoldigd werden, tot nationaal eigendom werden verklaard , zoodat de kerkgebouwen en de pastoriën aan de plaatselijke besturen overgingen, die ze weer, naar gelang der behoeften , ter beschikking stelden van de verschillende gezindten. Dit bracht de Roomschen in Noordbrabant groot voordeel aan, want dezen hadden aldaar door ijver en werkzaamheid het overwicht verkregen, doordien er de Herv. Kerk eene waarachtige Evangelieprediking had verzuimd.
Boven elk staatsstuk waren de woorden: Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap geplaatst, maar men ondervond weldra juist het tegendeel. Er zou nu eerst gewetensvrijheid en algemeene verdraagzaamheid zijn, doch die men al dadelijk toepaste door van de predikanten eenen politieken eed op den nieuwen staat van zaken te eischen , terwijl allen , die wegens gemoedsbezwaren daar niet toe konden besluiten, afgezet, of zelfs naar de gevangenis werden gebracht. De Staat moest boven den godsdienst verheven staan en was daardoor godsdienstloos. Zij wilde allereerst geëerbiedigd worden, duldde geen tegenspraak en beloofde onder deze voorwaarde, bescherming voor elke godsdienstige overtuiging. Een dergelijk staatsbestuur, dat het oppergezag Gods niet erkent, kan er ook niet buiten blijven om de rechten en het geloof der Kerk aan te randen , telkens wanneer het dit voor het algemeen welzijn noodig acht. Hieruit moet weder natuurlijk volgen, dat elke Kerk, die God meer wenscht te gehoorzamen dan de men-schen, in zulk een Staat als rustverstoorderes zal worden aangezien. Voor eene kerk met geloofskracht was dit nog zoo erg niet, want de schoonste bladzijden uit onze Vaderlandsche Geschiedenis zijn wel die, toen de Kerk onder keizer Karei en koning Filips is verdrukt
436
kerk en staat.
geworden. Thans was deze kracht vergaan. De Kerk was afgevallen van het geloof der vaderen, in rust en vrede ingeslapen en dat op een tijd waarin zij van rondomme door een vijand werd belaagd, die het om de uitroeiing van het Christendom was te doen!
Even als in onzen tijd wierp zich de ongeloovige staatsmacht op het onderwijs, om daardoor het ongeloof in de jonge harten in te planten. Men vond het ook toen reeds zoo lief kinderen van onderscheidene gezindten naast elkander op de schoolbanken te zien. Alle leerstellige godsdienst moest daarom van de school zijn verbannen en de kinderen eene zedekunde en godsdienst worden geleerd, niet ontleend aan de openbaring der Schrift, maar aan de natuur. De scholen waarin de jeugd werd opgevoed en onderwezen in de leer der Kerk werden sectescholen genaamd, die zeer gevaarlijk voor den Staat werden geacht, omdat zij de eenheid der natie verbraken, en twist en tweedracht zaaiden tusschen zonen van hetzelfde vaderland. Dit tegen te gaan door van staatswege voor de volksopvoeding te zorgen was plicht, zeide men toen, gelijk ook nu. Bijna zonder tegenspraak zag de Kerk het aan, dat de Staat op deze wijze in de jeugd een heerschen-den godsdienst kweekte, die geheel aan het Heidendom was ontleend.
Onathankelijk van de kerk ontstonden onderscheidene vereenigingen, die den arbeid, welke op de kerk rustte, als armverzorging, bijbelverspreiding enz. op zich namen, doch die daarbij meestal bewezen met de heerschende begrippen besmet te zijn. Welkom vooral voor de Staat was de machtige werking van de in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van \'t Algemeen, die een zegen voor het volk had kunnen zijn, indien zij niet de heerschende staatsideën had begunstigd, en eenen godsdienst had beleden, waarbij de zaligheid voor goede werken was te koop.
Onder de weinige predikanten , die meer of min op hun post stonden, mogen Kist , Schotsman , Jorissen e. a. worden genoemd, waarbij als letterkundige Van der Palm en als dichter Bilderdijk niet onvermeld mag blijven, terwijl mede als dichters Helmers* en Tollens naam hebben gemaakt. In plaats van als getrouwe wachters op Sions bedreigde veste te staan, besloten de kerkbesturen een bundel liederen voor kerkelijk gebruik te verzamelen, die onder den titel van Evangelische Gezangen in 1805 voor kerkgebruik in het licht verschenen maar die, ondanks vele schoone liederen, de duidelijke blijken dragen van \'t verval der kerk.
In 1810 werd Nederland bij decreet van Napoleon bij Frankrijk ingelijfd en dus uit de rij der Europeesche Staten geschrapt. Tevens haalde de Keizer door twee derde der staatsschuld de pen, waardoor ontelbare huisgezinnen, die van een klein vermogen moesten leven, tot armoede werden gebracht. Deze zoogenaamde Tiercering stortte het
437
bonaparte en de paus.
land in een afgrond van ellende. Uit gebrek aan geld werden alle openbare werken verwaarloosd; de hoogescholen van Franeker, Harderwijk en Utrecht opgeheven; de diakonie en kerkekassen waren uitgeput en de pastorie-fondsen dermate verminderd, dat in het gansche jaar iSn aan de predikanten hoegenaamd geen traktement werd uitbetaald, waardoor vele leeraars in kommervolle omstandigheden geraakten.
God had Nederland om der vaderen wil roemrijk verhoogd, wat kon nu het nageslacht bij het verwerpen van dien God anders verwachten , dan dat het smadelijk vernederd zou worden ! Onder het ijzeren juk lag het zieltogend terneer, terwijl zijne edele zonen door den geweldenaar in massa op het oorlogsveld werden geslacht. Menigeen riep in die droeve dagen uit den nood tot God. Er kwam verademing, want Napoleons grootheid bracht hem ten val. De verbonden Mogendheden schudden in 1813 de kluisters af, in welk jaar het ook eenige vaderlanders met Gijsbert van Hoogendorp het waagden eene omwenteling tot stand te brengen , die hen uitnemend gelukte. De Keizer werd afgezworen , de Franschen het land uitgedreven en aan het einde des jaars kwam de Prins van Oranje onder onbeschrijfelijke vreugde van het volk uit Engeland naar Scheveningen en in den Haag.
Paus Pius VI zag in de Fransche revolutie een burgeroorlog, maar geen wereldverschijnsel, dat eigenlijk wortelde in ieder menschen hart. Het eene pauselijk besluit volgde op het andere , voor de trouw gebleven geloovigen in Frankrijk, waardoor slechts godsdienst-fanatisme werd gewekt. Maar de heilige vader vermoedde niet, dat zelfs bij hem in de heilige stad eenigen zaten te peinzen, hoe ze het best zijn zetel omverwerpen zouden, in de veronderstelling dat dan de Kerk van zelf wel zou versterven. Jozef Bonaparte verscheen als gezant van Frankrijk te Rome bij den Heiligen vader, met het bescheiden verzoek, dat hij al de tegen Frankrijk uitgevaardigde besluiten zou intrekken. De paus weigerde en maakte toerustingen tot tegenstand , wat voor den franschen generaal Berthier een geschikt voorwendsel was om in den Kerkelijken Staat te vallen. Gezanten kwamen uit Rome te Tolentino vrede smeeken (1797), die gekocht werd voor de bezittingen der Curie in Frankrijk, 30 millioenen francs en eene keur van de kostbaarste kunststukken. Reeds het volgend jaar overkwam den paus nog grooter onheil. Men had bij Jozefs gezantschap een paar generaals gevoegd, ware vrijheidsvrienden uit die dagen, doch het ongeluk wilde dat bij een botsing met de Romeinsche soldaten een van deze twee er het leven
438
bij inschoot. Welk een schoone gelegenheid was dat voor Berthier om Rome binnen te rukken en op hoogen toon vergoeding te eischen van de regeering. Pas had hij echter met zijn leger de heilige stad bezet of hij werd aangenaam verrast door eene omwenteling, zoodat reeds vier dagen later de vrijheidsboom op het Kapitool het zichtbaar teeken was, dat de republiek te Rome was uitgeroepen. De Romeinen vergaten, dat ze Romeinen waren; alleen de paus was onverzettelijk en door beloften noch bedreigingen te bewegen zijnen vorstelijken herderstaf uit de hand te leggen. De deelneming, die den burger-paus in zijn ongeluk door vele zijner trouw gebleven geloovigen werd betoond, wekte bij de Franschen achterdocht, die hem uit Rome naar Siena voerden en het volgende jaar naar Valence in Frankrijk, waar de gevangene grijsaard zacht en kalm overleed (1799). Het volgende jaar werd te Venetië de bisschop van Smola tot paus Pius VII gekozen en daarna door de wapenen der verbonden Mogendheden naar Rome gebracht. Hij aanvaardde den gesmaldeelden Kerkdijken Staat met het vaste voornemen de wonden te heelen , die er de revolutie geslagen had.
Bonaparte , tot eersten consul verheven , deed er de oogen voor dicht; zelfs was hem dit feit juist naar den zin. Hij , die in Egypte de Fransche vlag liet wapperen met de woorden: sGod is God, en Mo-hammet is zijn profeetquot;, was, ofschoon zelfs onverschillig voorlederen godsdienst, den priestervorst te Rome niet ongenegen, indien hij dezen met vrucht voor zijne eigene grootheid zou kunnen gebruiken. Het bleek hem daarenboven duidelijk, dat het Katholicisme niet vernietigd kon worden; zelfs achtte hij het bestaan er van onder een geestelijk hoofd noodig, om daardoor de natie tot rust te brengen. In de omwenteling toch was het gebleken, dat een volk zonder God en godsdienst niet kon bestaan, en een te Parijs gehouden synode had tot geene uitkomsten geleid, vermits de daar verschenen bisschoppen door hunnen eed op de omwenteling het crediet bij de natie hadden verloren.
Door dit een en ander geleid werd er met den paus, die tot toegeven was geneigd een concordaat gesloten (1801) van dezen inhoud: sHet Katholicisme is de godsdienst van het grootste gedeelte van het Fransche volk ; de Kerkelijke goederen worden niet teruggeëischt, maar de Staat neemt op zich, de Kerk billijk en onbekrompen te onderhouden; uitgeweken en beëedigde priesters leggen hunne betrekking neer, maar kunnen weer gekozen worden; eene verdeeling overeenkomstig de staatkundige verdeeling wordt ingevoerd; de eerste consul benoemt 10 aartsbisschoppen en 50 bisschoppen in Frankrijk, de paus schenkt hun de Kanonieke bevestiging; de pastoors worden door de bisschoppen benoemd; de eerste consul verkrijgt dezelfde voorrechten als de oude regeering; de paus is nu souverein vorst en opperheer der Kerk.quot; Hoe vernederend het voor den paus ook mocht
439
napoleon I.
zijn toch voegde Bonaparte er op eigen gezag de volgende bepalingen bij: »De openbaarmaking van pauselijke besluiten is onderworpen aan de goedkeuring der regeering; de staatsraad kan tegen het misbruik van geestelijke macht een onderzoek instellen; de leeraars aan de seminariën zijn gehouden aan de vier stellingen (§ 104) van de Galli-kaansche geestelijkheid; huwelijken mogen alleen ingezegend worden op vertoon der burgerlijke trouwakte.quot;
Zoo was dan de Kerk in Frankrijk naar den zin van Napoleon weer hersteld en op den eersten Paaschdag woonde het hof voor het eerst in de Notre Dame de viering van eene hoogmis bij, waarbij het den generaals moeite kostte zich bij dit consulair coruediespel ernstig te houden. Orde en welvaart keerden niettemin in Frankrijk terug en was Bonaparte een man des vredes geweest, hij had een zegen voor het rijk kunnen zijn. Maar de man had geen rust, voor dat hij boven allen verheven was en de geheele wereld zich voor hem zou hebben gebogen. Daartoe behoorde ook de oprichting van een franschen Keizerstroon.
Na den onschuldigen prins Enghien van Bourbon vermoord te hebben, stapte Bonaparte als Napoleon I, Keizer der Franschen, op den troon (1804), doch over de erfelijkheid zou de volksstem worden gehoord dewijl hij wel wist, dat die naar zijn wensch zou beslissen. Meer dan drie en een half millioen waren er voor, slechts ruim 85000 er tegen. Welk een ommekeer in Frankrijk , waar de revolutionairen weinige jaren te voren verklaarden, »niet te zullen rusten voor ze den laatsten Koning met de darmen van den laatsten priester zouden hebben geworgd!quot;
Keizer Karei was plechtig te Rheims door paus Leo III gekroond. Napoleon gevoelde zich niet minder groot dan Karei, wat zou er dus tegen zijn, dat de paus hem met de heilige olie zalfde, terwijl hij zich zelf wel de Keizerskroon op het hoofd kon zetten 1 Pius VII werd door hem tot deze plechtige handeling uitgenoodigd , maar de paus stelde tot voorwaarde van zijne komst ook de eer der kroning, dat hem werd toegestaan. Als had hij een voorgevoel van het leed dat komen zou , verscheen Pius met een bedrukt gemoed te Parijs, maar het volk bewonderde hem als een heilige. Nadat \'s Keizers huwelijk met Josephine te middernacht in alle stilte in zijn paleis was voltrokken, vond den volgenden dag de zalving plaats in de Notre-Dame, die in eene feestzaal was herschapen, waarin de wereld gediend werd in al haar praal. Nadat de plechtige zalving volbracht was , stak de paus de hand uit om de kroon van het altaar te nemen, maar Napoleon voorkwam hem en zette haar met eigen hand op zijn hoofd.
Pius had zich voor Napoleon gebogen en keerde, na een verblijf van enkele maanden te Parijs, met verschillende gewaarwordingen naar Rome terug, maar vorderde nu ook, ofschoon te vergeefs, als loon,
440
NAPOLEONS VAL.
erkenning zijner opperheerschappij over de kerk van Frankrijk, wier wetten door Napoleon geschonden waren. De paus sloot zich aan bij de vijanden des keizers, terwijl de Keizer dit een en ander beantwoordde door de bisschoppen aan het pauselijk gezag te onttrekken en het concordaat ook voor Italië geldig te verklaren. Hij eischte voorts van den paus dat deze het concordaat in den Kerkdijken Staat invoeren, de kloosters in Italië opheffen en aan Engeland den oorlog verklaren zou.
Toen de paus weigerde daaraan te voldoen, liet de keizer Rome bezetten (1808) en verklaarde het volgende jaar, na het plegen van veel geweld, dat de schenking van Keizer Karei ingetrokken, en de Kerkelijke Staat bij Frankrijk was ingelijfd. Pius zag dit alles rustig aan. Hem werd aangeboden bij de gratie van Napoleon opperhoofd der Katholieke kerk te blijven, te Parijs een paleis en een inkomen van twee millioen te ontvangen, maar hij verwierp dit aanbod als een schandelijke beleediging en sprak den ban uit over den Keizer en allen, die zich aan het erfgoed van Petrus vergrepen, waarna hij zich opsloot in het binnenste van het Quirinaal. Een Fransche generaal brak echter met zijne gendarmes de deuren open en voerde hem gevangen naar Savona, waar hij aan alle verzoeken en bedreigingen van den geweldenaar waardig weerstand bood. Napoleon riep daarop eene synode te Parijs bijeen (1S11), met het doel de kerk onafhankelijk te maken van den paus, maar dit plan viel door den onwil der bisschoppen in duigen, waarop de Keizer, zoover zijne macht in Spanje en Italië reikte, vele kloosters ophief en de goederen er van aan den Slaat vervallen verklaarde. Napoleons overmoed klom zelfs zoo hoog, dat hij zich als een ondergod liet vereeren, want hij voerde een catechismus op de scholen in, waarbij der jeugd werd ingeprent; »Onzen Keizer Napoleon te eeren is zooveel als God zeiven te eeren en te dienen , want hij is degene, wien de Heer verwekt heeft. Zij die hunne plichten jegens den Keizer Napoleon niet vervullen, komen in verzet tegen Gods wil en berokkenen zich de eeuwige verdoemenis.quot;
Het was door den Almachtige bepaald, waartoe de geweldenaar zou komen. Hij klom hoog, maar men weet uit de geschiedenis, hoe diep hij viel. Op Ruslands velden moest hij alle eer en roem achterlaten en om het veege leven te redden, vluchtte hij in allerijl naar Frankrijk, nauwelijks aan de poort der Tuillerien door de zijnen herkend. Leipzig en Waterloo voltooiden zijn ondergang. Nog toen zijne geluk-ster was ondergegaan, sloot hij met den paus een concordaat (1S13), waardoor de bevestiging der bisschoppen aan den paus onttrokken werd. De heilige vader verviel bij nader inzien daarover in zwaarmoedigheid, dewijl hij zag, dat hij daarmede zijne laatste wapenen uitgeleverd had, wat hem reden gaf, alles te herroepen. Eerst toen Napoleon zijn ondergang nabij was, liet hij den paus los en herstelde
441
DE RESTAURATIE.
den Kerkelijken Staat. De verwoestingen, door Napoleon in de Kerk aangericht, waren groot en de geesel scherp, waarmede hij vele Staten tuchtigde. Pruisen werd dit echter nog ten zegen , voor zoover dit rijk er door tot verootmoediging kwam, maar ook daardoor den moed ontving om de kluisters van den geweldenaar af te schudden, ten einde weer door den Heer te worden verhoogd.
Napoleon heeft in zijne vernedering op St. Helena de kracht van het Evangelie erkend. »Alexander, Keizer Karei en Ik,quot; zeide hij, jhebben groote rijken gesticht; maar waarop hebben wij onze scheppingen gegrondvest! Op de macht? Jezus alleen heeft Zijn rijk op de liefde gegrond, en nog heden zouden millioenen voor Hem sterven. En het is nóch een dag noch een slag, welke aan het Christendom die zege verschaft hebben. Neen, het is een oorlog, een langdurige strijd van eeuwen, begonnen door de Apostelen en voortgezet door hunne navolgers. Bij dezen krijg staan alle koningen en machtigen der aarde op de eene zijde, aan den anderen kant zie ik geene armee, maar een geheimvolle kracht van eenige menschen, die geen andere bondsleuze hebben dan de geheimenissen van het kruis. Welk een ontzettende afstand tusschen mijne diepe ellende en het eeuwige rijk van Christus, dat gepredikt, bemind en aangebeden wordt over de gansche aarde!quot;
Nadat Napoleon ter verkwijning door de verbonden Mogendheden naar eene rots in den Atlantischen oceaan was gebracht, begonnen zij te herstellen, wat door den veroveraar verwoest was geworden, waarom dan ook het tijdperk van 1814—1830 , de restauratie wordt genaamd. Er was inderdaad veel te restaureeren, meer dan men wel wist en meer dan menschelijke krachten vermochten. Ja, de paus kon in zijn eer en ambt hersteld worden, de verdreven vorsten konden naar hunne Staten terugkeeren, de verwoeste bisdommen in Duitsch-land en elders weer worden opgericht, maar dat waren slechts uitwendige zaken, die de bewogen gemoederen niet tot rust konden brengen. De vrijheidskoorts\' was het menschdom in het bloed gevaren; dat was niet door de valbijl van Frankrijk te genezen noch door Napoleons oorlogen of door verbanning te bezweren. Alleen Christus maakt waarlijk vrij, doch deze vrijheid zocht en wilde men niet, men wilde vrij zijn ook van Cod en daartoe zocht men zijne kracht in en bij de stof. In de jarenlange woeling en strijd om vrijheid was een beginsel verloren geraakt, zonder hetwelk aan geen ware vrijheid is te
442
het weener congres.
denken. Vandaar dat de revolutie tijdens de restauratie niet was uitgeroeid maar werkzaam bleef, zij het dan ook in anderen en minder ruwen vorm. Zij had zich niet enkel bepaald bij den wilden afgrijselijken hartstocht in Frankrijk of bij de slooping van tronen, het gevangen nemen van den paus, het vernietigen van kloosters — en zoo veel meer, wat niet in de Protestantsche kerk plaats hebben kan. Neen zij werkte niet minder ijverig aan de slooping van het Protestantisme maar natuurlijk , hier op geheel andere wijze. In Frankrijk stonden, gelijk we reeds gezien hebben, tal van mannen op, die in wegsleepende taal en stijl, in dicht en ondicht eene revolutie brachten op geestelijk gebied, ten einde zooveel mogelijk het menschdom te berooven van zijn eenigen troost in leven en in sterven. Beide stroomingen voerden evenzeer van God af en de een hield de ander in zijn schoot verborgen. Dit werd onder de vreeslijke staatkundige schokken in Duitschland het eerst erkend en we merkten het reeds op, hoe die natie, gelijk ook de Nederlandsche, weer tot God vluchtend, kracht en moed schepte om de kluisters van Napoleon te verbreken.
Onder het besef, dat de vreeze des Heeren het beginsel is der wijsheid, werd door den drang des harten en zonder dus een staatsraad gehoord te hebben het Heilig Verbond gesloten (1815) tusschen Frederik Wilhelm , Koning van Pruisen en de Keizers Frans van Oostenrijk en Alexander van Rusland. De acte van dit heilig verbond is een merkwaardig en schoon stuk uit het gemoedsleven dezer vorsten, die bij het opstellen nog blijkbaar van het zichtbaar ingrijpen des Almachligen in de geschiedenis doordrongen zijn. Met een bewogen hart erkennen ze dankbaar Gods souvereiniteit, doch eene groote fout lag daarin , dat ze niet genoeg rekening hielden met de zonde van het menschdom, maar het voor mogelijk hielden, dat er over de geloofsverschillen hier een j onverbrekelijke broederschapquot; was te stichten, waarbij men elkander in alle nood bijstand en hulp zou ver-leenen. Behalve Engeland en de Paus traden alle Mogendheden tot het verbond toe, dat, vinnig gehekeld door allen die van geene opperheerschappij des Eeuwigen wilden weten, echter zonder eenige uitwerking bleef.
Inmiddels werden de bepalingen uitgevoerd van het Weener Congres, waarbij de Mogendheden volken en landen rangschikten als kinderen een neurenbergsche speeldoos. Oranje en een groot deel Nederlanders waren een gebleven ook in de dagen van rampspoed en scheiding, doch toen de Hollandsche leeuw de kluisters verbrak, keerde Oranje naar Nederland terug. Vorst en volk waren gelukkig, maar het Weener Congres gaf het in Belgie een geschenk, waaruit een doornenkroon voor Koning Willem I gevlochten is.
Hollanders en Belgen, door godsdienst, zeden, gebruiken en be-
443
NEDERLAND EN BELG1E.
langen van elkander gescheiden, waren door het congres te zamen gevoegd om tegen Frankrijk tot een voormuur te strekken. Koning AVillem I zocht met alle kracht des volks welvaart, maar hij was Protestant en België een Roomsch land, waar de Jezuïeten , ook na de opheffing der orde, in stilte bleven beslaan ter bevordering van hetultramon-tanisme. Hun invloed was machtig en daarom was het bedenkelijk, dat zij de vereeniging met het kettersche Holland onder een ketterschen vorst met een kwaad oog tot stand zagen komen. De staatkundige denkbeelden van Koning Willem verschilden van de hunne hemelsbreed. Hoewel persoonlijk overtuigd, dat recht en gerechtigheid de vastigheid zijns troons moest zijn, waren de beginselen zijner regeering daaraan toch niet altijd ontleend. Dit bleek uit de revisie der grondwet in 1815, die weinig anders was dan de voortzetting der revolutionaire denkbeelden, waarin de Staat zich buiten de verschillende godsdiensten hield, en aan alle gelijk recht en bescherming verzekerde door de wet. In het Noorden dus geen heerschende Hervormde in het Zuiden geen Katholieke kerk. Voorts werd de drukpers vrij verklaard, en het Lager onderwijs neutraal, zonder bevordering van den godsdienst. De liberalen , door ervaring nog niet wijs geworden , juichten , want zij dachten met zulk eene wet Nederland tot een Eldorado te kunnen maken. Geene verlichting meende men was met die der 19de eeuw te vergelijken, geen Lager Onderwijs was ergens elders zoo voortreffelijk als in Nederland. In België kon men echter met dien jubel niet instemmen. Daar gaven de Roomsche geestelijken op allerlei wijze aan hunne ontevredenheid lucht en eischten uitsluitend voor hunne kerk de heerschappij. Tegen deze oppositie werden strenge maatregelen genomen. Herderlijke brieven van de bisschoppen werden in beslag genomen, zelfs werden sommige prelaten vervolgd. De bisschop Broglie van Gent hief schier de vaan van fanatisme omhoog, en openbaarde zijn haat tegen\'het vorstenhuis derwijze, dat hij veroordeeld als schuldig aan hoogverraad, het land uitweek.
De groote ingenomenheid met de liberale begrippen belette de ijveraars, in België met bedachtzaamheid te werk te gaan, want aldaar een onderwijs te doen lieerschen, dat het kerkgeloof zoowel als den priester uit de school verbande, was voorwaar geen kleinigheid. De geestelijkheid poogde door het oprichten van Seminariën haar invloed op het volksonderwijs te behouden, maar dit werd haar eerlang belet. De Nederlandsche regeering was namelijk met de vrees bevangen, dat de Belgische geestelijkheid met de fransche priesterpartij in verstandhouding zou treden om daardoor in koning Karel X een machtig beschermer te vinden. Om dit te voorkomen wilde men zelfs de Roomsche kerk in België liberaal maken , door van gouvernementswege aan de aankomende priesters een liberale opleiding te geven. Daartoe verscheen in 1825 een
444
BELGISCHE REVOLUTIE.
besluit waarbij alle inrichtingen voor onderwijs moesten worden gesloten voor zoover deze geen vergunning hadden van het Departement van Bin-nenlandsche Zaken. Daarentegen werd van regeeringswege een Collegium Philosophicum te Leuven opgericht (1825), voor de oude talen, de geschiedenis, ook van de Kerk, de zedekunde; het canoniek recht enz. Hoogleeraren werden door den koning benoemd op voordracht van den minister, nadat deze er vooraf den aartsbisschop van Mechelen over gehoord zou hebben. Van 1S27 af mocht niemand aan de seminariën tot priester worden opgeleid, zoo hij zijne studiën niet te Leuven volbracht zou hebben, waarbij nog kwam, dat zij, die eene buitenlandsche opleiding hadden genoten, tot geenerlei ambt of geestelijke bediening benoembaar waren.
De Liberalen en Protestanten waren opgetogen van vreugde over zulk eene doortastende staatkunde en men roemde in en buiten het land de vaste hand van den vorstelijken stuurman. In België daarentegen was er verontwaardiging en verbittering bij allen , die niet enkel in naam Roomschgezind waren. Paus en bisschoppen kwamen ernstig voor hunne belangen op; maar dit was slechts oorzaak, dat men met te meer gestrengheid voortging, want men hield zich overtuigd dat de klachten dergenen, die men dwepers, ultramontanen, clericalen en jezuïeten schold, van zelf wel zouden verstommen. Men maakte zich echter illusies, want België werd een vulkaan , waar het wel tot een uitbarsting moest komen. Toen de regeering dit merkte, was zij, maar te laat, tot toegeven geneigd. De koning sloot in 1827 een concordaat met den paus, waarin hij toestond de vrijheid van onderwijs op de seminariën, de oprichting van een aartsbisdom te Mechelen en de benoeming van bisschoppen te Namen, Gent, Luik, Brugge, \'s Bosch en Amsterdam door den paus. De Protestanten en Liberalen waren hierover geërgerd gelijk ook de Oud-Bisschoppelijken, want deze waren door het concordaat miskend (§ 107). De vreugde der Roomschen in België was groot maar kort van duur , want een paar maanden later verscheen van den Minister van Binnenlandsche zaken een confide ntieele circulaire, waarin van velerlei voorbehoud gesproken werd. Zoo waren ten laatste alle partijen in België tegen de regeering verdeeld. Tusschen Liberalen en Roomschen kwam daardoor een verbond tegen den koning en zijne regeering tot stand; want beide partijen hadden ieder hunne grieven , doch waren afzonderlijk te zwak om zich met kracht te laten gelden. De pers en de geestelijkheid waren mede ijverig in de weer om het twistvuur aan te blazen. De priesters ijverden voor de vrijheid der drukpers, die echter door Rome zelf, waar ze kon, aan banden werd gelegd en de liberalen sprongen in de bres voor de vrijheid der Kerk, waartegen zij vroeger zoo streng gestreden hadden! De partijen hadden vele
445
446 DE RESTAURATIE VAN DEN PAUSELIJKEN STOEL.
en groote grieven en klaagden, dat België, verdrukt en mishandeld onder een tyranniek bestuur, ten verderve was geleid. De Belgische Afgevaardigden brachten natuurlijk de verdeeldheid over in de Staten-Generaal, waar de oppositie een niet meer te stuiten macht was geworden. De vroegere besluiten tegen de geestelijkheid en het onderwijs in België werden grootendeels ingetrokken, maar het verzet, vooral tegen den koning, scheen er niet door gebroken te zijn. De spanning en verwarring had wellicht nog eenigen tijd kunnen voortduren, maar in Juli 1830 brak in Parijs eene lang vooruitgeziene revolutie uit, die den koning onttroonde en van daar naar Brussel oversloeg, wat de Belgische omwenteling en de afscheiding van Nederland ten gevolge had. De revolutie en de daarop gevolgde »Tiendaagsche veldtochtquot; liggen niet op onzen weg ter beschouwing. België, van Nederland gescheiden, waar het nooit bij behoorde, is sedert een koninkrijk, dat in 1SS0 het halve eeuwfeest van zijn bestaan heeft gevierd. Veel is erin die vijftig jaren in dit Rijk gebeurd. De geestelijkheid, die in verbond met het liberalisme de omwenteling bewerkte, ziet thans haar kerk, in ongeloof en bijgeloof diep verzonken, door het liberalisme geducht bestreden.
De Restauratie van den pauselijken stoel.
In dezelfde week dat Napoleon den treurigen tocht naar zijn verbanningsoord moest ondernemen, trok paus Pius VII naar zijn oude residentie, onder den jubel der van heinde en ver toestroomende schare. Zijn reis was een zegetocht, zooals nog geen zijner voorgangers was te beurt gevallen. De verbondene mogendheden hadden \'s pausen terugkeer mogelijk gemaakt, en de niet-Roomsche vorsten legden den meesten ijver aan den dag om het pausdom weder te doen herleven. De diepe vernedering en het langdurig lijden der kerk had deelneming gewekt, zoodat de eens gevreesde of ook wel gehate een voorwerp van medelijden was geworden. Deze sympathie gold vooral haar hoofd, want de langdurige gevangenschap van Pius, waarin hij zich waarlijk groot vertoonde door geduld en zachtmoedigheid, had hem den glans eens martelaars gegeven, waardoor hij aller harten gewon. Het Weener congres gaf hem den Kerkelijken Staat terug met uitzondering van een smalle strook aan de Po. De oude herstelde Roomsche dynastiën betoonden hem eene ongekende eer en liefde, de Protestantsche vorsten waren tot allerlei concessies bereid en zelfs de te Rome wonende Protestanten vormden liet plan tot oprichting van een gedenkteeken, dat het heugelijk feit van \'s pausen intocht in Rome moest vereeuwigen!
paus pius vii.
Dit verschijnsel is vooral merkwaardig, omdat het den inwendigen ommekeer aanwijst, die geheel de richting des tijds heeft ondergaan. Verlost van den ontzettenden druk van Napoleons dwinglandij liet men zich meer leiden door den indruk van het oogenblik , die in de verloste maatschappij eene algemeene broederschap erkende. Voor den paus was het de vraag, welke houding hij onder deze veranderde tijdsomstandigheden zou aannemen. Was hij teruggekeerd in zijne denkbeelden tot die der Katholieke kerk voor het concilie van Trente, het zou een zegen voor de Roomsche kerk zijn geweest, maar daartoe kwam het bij hem niet. Evenmin kon hij besluiten de bakens te verzetten, ofschoon het getij verloopen was; want was het niet te ontkennen, dat vorsten en volken hem eer en hulde hadden gebracht, tegen te spreken was het evenmin, dat er veel in het volksleven was overgegaan van den geest dier gehate revolutie die de kerk verwoest, den stoel van Petrus omgeworpen en den stedehouder van Christus als een misdadiger naar de gevangenis had gevoerd. Op dezen kruisweg der gedachten verrees de pauselijke grootheid uit de middeleeuwen voor zijnen geest, toen de kerk meester en bestuurder was van de ideën des tijds. Wat zou het een zegen zijn, indien hij een dergelijke stelling als zijne voorgangers kon innemen en het hem mogelijk werd, het liberalisme en de ketterij het hoofd in te drukken! In het collegie van Kardinalen was een klein getal voor het toestaan van concessies voor zoover dit met de grondstellingen van het pausdom bestaanbaar was, maar het grootste deel kende slechts een doelwit, het onvoorwaardelijk herstel van al het oude. Men achtte den tijd daartoe thans gunstig, want de aan den herstelden paus betoonde algemeene sympathie deed hen hopen, dat de verloren invloed thans weer herwonnen kon worden.
Het eerste teeken, dat de paus dezen weg was ingeslagen , bleek al dadelijk op het Weener-Congres, waar Kardinaal Consalvi namens zijn meester, in plaats van eene hartelijke dankbetuiging voor de herstelling in zijne waardigheid, met het in krasse bewoordingen vervatte protest kwam tegen den afstand van het land aan de Po; tegen de Oostenrijksche bezetting in het Kasteel Ferrara, tegen de inbezitneming van Avignon, en tegen nog heel wat andere zaken meer. De congresleden keken verbaasd op over zooveel stoutheid en wierpen al de protesten spottend ter zij, toen ze op nieuw verrast werden door de herstelling der Jezuieten-Orde in 1814. (Over dit feit met hare gevolgen zal later gesproken worden.) Pius VII bepaalde zich hierbij niet alleen, maar verbaasde in 1816 de wereld door zijne heftige vervloeking der Bijbelgenootschappen. Merkwaardig is het, dat deze vervloeking juist plaats had ten tijde, dat Keizer Alexander I de overzetting van den Bijbel in alle Russische dialekten verordende.
447
PAUS LEO XII.
In de brèves aan de aartsbisschoppen noemt Pius de bijbelgenootschappen een pest, een machinatie der nieuwigheidszoekers, een sluwe uitvinding, om den grondslag van den godsdienst zeiven aan het wankelen te brengen, een nieuw soort van onkruid, dat de vijand gezaaid heeft, waarvoor de volken moeten gewaarschuwd worden, om niet in de valstrikken te geraken , die tot hun eeuwig verderf zijn gespannen.
Bijbelgenootschappen en Vrijmetselaars werden door den paus op eene lijn geplaatst, die beide in eenen adem werden vervloekt. Daarentegen werd de inquisitie weer in het leven geroepen, die het al dadelijk wegens honderde aanklachten van ketterij heel druk kreeg. Zonder uitzondering werden alle staatkundige boeken verboden, maar daarentegen alle monniken en nonnenkloosters weer hersteld. Natuurlijk kwamen nu ook spoedig de wonderen terug. Heilige beelden verdraaiden weer de oogen of schreiden dikke tranen, klagende over het verzuimen van hunnen dienst, ofschoon de Franschen bij hunnen intocht in den Kerkdijken Staat meermalen dat priesterbedrog hadden tentoongesteld.
Dit terugtreden van den paus en het vernieuwd huldigen van het bijgeloof moest wel noodlottig werken door heel de Roomsche Kerk, doch allermeest in Italië en in \'t bijzonder in den Kerkelijken Staat zelf. Gelijk overal was door de revolutie in den Kerkelijken Staat een anderen toestand geschapen, waarvan we slechts noemen de invoering eener fransche wetgeving, waardoor de oude voorrechten der geestelijkheid waren opgeheven. Dit eensklaps ongedaan te willen maken was al dadelijk het werk van den paus, die de geestelijkheid en de Orden voor de geleden verliezen schadeloos stelde en daardoor de bevolking met eenquot; drukkende schuldenlast bezwaarde. De gevolgen bleven niet uit. Wanorde ontstond in alle vakken van bestuur, waardoor algemeene ontevredenheid werd gewekt, die zich openbaarde in onderscheidene geheime genootschappen. De paus slingerde naar deze wel zijne banvloeken, maar dat had geene andere uitwerking dan dat de geheime genootschappen in kracht toenamen en zich tevens uitstrekten buiten den Kerkelijken Staat onder de leuze van te zullen streven voor de eenheid van Italië.
Pius VII stierf in 1823. Zijn opvolger was Leo XII, die in gelijken en nog strengeren geest werkzaam was. Hij begon zijn bestuur met de bijbelgenootschappen bij vernieuwing te vervloeken en schreef het volgende jaar (1825) een jubeljaar uit, waaraan aflaten en gebeden waren verbonden, teneinde de ketterij uit te roeien. Leo XII ^1829) werd opgevolgd door Pius VIII, maar deze stierf plotseling, doch beide gingen voort op den weg door Pius VII ingeslagen en verzuimden niet, gedurig in eenen adem bijbelgenootschappen, vrijmetselaars en allen, die het niet met hem eens waren te vervloeken.
448
GESLOTEN CONCORDATEN.
Merkwaardig is het, dat de pausen, terwijl zij door hunne staatkunde den Kerkdijken Staat ten verderve voerden , toch bij dit innerlijk verval uitwendige grootheid openbaarden In en zelfs buiten Europa zag de paus zijne kracht sterken door het sluiten van steeds nieuwe concordaten, zoowel met Protestantsche als met Katholieke vorsten. Ook hieruit blijkt duidelijk, dat het pausdom een nieuw tijdperk was ingetreden. De algemeene reactie, die op Napoleons val was gevolgd, deed de oude ervaringen met de pausen vergeten, bij de dwaze meening, dat nu ook bij de stedehouders van Christus wel alles nieuw geworden zou zijn. Maar Rome had niets vergeten en ook niets verleerd. Door de Jezuïeten met fijne geslepenheid geleid, werd na de restauratie des Konings van Spanje met dezen een concordaat gesloten, waarbij aan de Kerk schadevergoeding verzekerd werd voor de verkochte kerkelijke goederen. Twisten en burgeroorlogen waren er een gevolg van, waardoor Spanje van de eene ellende in de andere stortte, gelijk we nog later zullen zien. Het kleine Sardinië kwam mede al dadelijk in innige betrekking met den heiligen stoel, zoodat de paus er al het oude weer herstelde, terwijl hij aan de bisschoppen vorstelijke inkomsten verzekerde. Maar de overmatige eisschen van Rome brachten hier zulk een sterke reactie teweeg, dat \'s pausen naamgenoot, Pius IX, er zelfs den Kerkelijken Staat door verloor. Het concordaat met Napels gaf aan Rome al, wat het wenschte, maar dit verloor daardoor gelijktijdig met den Kerkelijken Staat zijn bestaan.
Voor de weer op den franschen troon geplaatste P)Ourbons was er geen grooter genot dan om den Heiligen Vader de handen in Frankrijk geheel vrij te laten, waardoor de Gereformeerden op allerlei wijze werden verdrukt. In 1817 werd een concordaat gesloten, maar de Kamers en ook de pers verklaarden zich er tegen, waardoor er een gedurige strijd tusschen de regeering en den paus ontstond.
Beieren bracht in genoemd jaar zijne vrijheid in een concordaat ten offer aan den paus, die er naar welgevallen bisdommen oprichtte, de kloosters herstelde en school en letterkunde aan het opzicht der geestelijkheid onderwierp. De Protestanten hadden reden om zich te ergeren over vele zaken; niet-Roomsche soldaten werden bijv. gedwongen tot het knielen voor de hostie en dergelijke onverdragelijkheden meer, wat voor de regeering een bron werd van velerlei onrust en twist.
Behalve de genoemde sloot de paus nog verscheidene concordaten o. a. ook met Koning Willem I, gelijk reeds is opgemerkt (§ 107). In Zuid-Duitschland daarentegen had zich , na de opheffing der bisdommen door Napoleon, hier en daar een streven voorgedaan om uit de puinhoopen een van Rome onafhankelijke Duitsche Kerk op te richten. Dit was natuurlijk door het pausdom niet te dulden, zoodat aldaar een strijd ontstond, niet ongelijk aan dien tegen de oud-bisschoppelijken van Nederland.
449
29
PAUS PIUS EN DE JEZUÏETEN.
Herstelling der Jezuïetenorde.
Pas was Pius Vil in zijne waardigheid hersteld of hij haastte zich om in feestelijken optocht naar de Jezuïeten Kerk te gaan en daar aan het altaar de mis te lezen, om vervolgens de bul af te kondigen, waarbij het genootschap van Jezus weer werd hersteld. In dat stuk zegt hij o. a.; »De zorg voor de hem toevertrouwde kerken, legt den Heiligen Vaderden plicht op, om alle middelen, die binnen zijne macht zijn, aan te wenden, ten einde de geestelijke behoeften der Christenheid te bevredigen. Bijna de gansche Christenheid heeft eenstemmige wen-schen geuit tot eene algeheele herstelling der Orde van Jezus, sedert de vruchten zijn bekend geworden, welke het Genootschap heeft voortgebracht in de streken, waar het zich reeds weder bevond. Daarom ook zou de paus zich aan een groote zonde jegens God schuldig maken, wanneer hij onder de zware stormen, die het scheepje van Petrus teisteren, de krachtige en ervaren roeiers wilde afwijzen, die zich zeiven aanbieden, om de bruisende golven te breken, die het ieder oogenblik dreigen te verzwelgen. Dit besluit tot herstelling der Orde zal ten allen tijde onverzet en onverlet blijven. Elke handeling, die daar tegen strijdt, zij moge uitgaan van wien zij wil, wordt voor nul en geener waarde verklaard; en in het bijzonder de brève van Clemens XIV door de tegenwoordige buiten kracht en toepassing gesteld.quot;
Even als paus Clemens zich in der tijd beriep op den algemeenen wensch der Christenheid tot opheffing der Jezuïetenorde, beroept Pius er zich zelfs bijna woordelijk op, om het genootschap weer te herstellen. Hieruit blijkt, dat er een machtige omkeering in die zienswijze van den Roomschen stoel heeft plaats gevonden, waarbij het breede zondenregister der Jezuïeten geheel scheen te zijn vergeten. De oorzaak van deze spoedig veranderde gedachten waren gelegen in de werking der revolutie en, zegt de paus: »in de vermetele wijsbegeerte dezer eeuw . Het genootschap van Jezus zou dienen tot een hecht bolwerk voor de Kerk en tegen de revolutie, maar dat het hiervoor niet even geschikt was als in vroegere eeuwen, bleef niet onopgemerkt, zoodat dan ook daarom de herstelling er van over het algemeen met weerzin werd vernomen. Hier en daar gingen er krachtige Katholieke stemmen tegen op, waarin het herstel er van bedenkelijk gevonden en aan een nieuwe Orde »met onbesproken naamquot; ver de voorkeur werd gegeven.
De Jezuïeten begonnen bij de herstelling van hun Genootschap aan een grootsch plan uitvoering te geven. Bij de opheffing der Orde door Clemens bleven ze in Rusland werkzaam, want Keizerin Catharina
450
werkzaamheid der jezuïeten.
gebruikte hen voor haar oppositie tegen den paus. Hare opvolgers waren den Jezuïeten mede genegen, zoodat deze bij hunne herstelling het stoute plan opvatten om het volksonderwijs in het onmetelijke rijk zoo mogelijk in hunne handen te doen overgaan. Het eerste middel daartoe was de stichting eener universiteit te Polozk en eene uitbreiding aan hunne reeds bestaande inrichtingen voor onderwijs. Door voorspoed geheel verblind, bleek hun streven weldra te zijn om Rusland als een dankoffer voor de herstelling hunner Orde aan de voeten van den Heiligen Vader neder te leggen. Dientengevolge werden hunne collegiën in 1816 verboden en zij zelf in 1820 ten eeuwigen dage uit het geheele rijk verbannen, swegens hunne staatkundige kuiperijen, hunne proselyten-makerij, hunne den vrede verstorende inmenging in het familie-leven van aanzienlijke huizen en de grofzinnelijke wijze, waarop zij partij wisten te trekken van de zwakheid van het vrouwelijk geslacht.quot; Met dit weinig vereerend verban-nings-edikt het land uitgezet, was door hun toedoen de klove tusschen de alleenzaligmakende Roomsche kerk en de rechtgeloovige Grieksche kerk wijder geworden dan ooit.
Sicilië werd spoedig na de herstelling der Orde met Jezuïeten begiftigd. Ferdinand I nam ze in 1815 van daar mede naar Napels. In beide rijken hebben ze de bevolking in onkunde verstompt en er eene zoo groote wanorde geschapen, dat Garibaldi er met een handvol Alpenjagers den bijgeloovigen koning kon verdrijven (1S61). In onderscheidene Italiaansche Staten waren de Jezuïeten al even ongelukkig werkzaam. Spanje, door de natuur als een paradijs begiftigd, is door den invloed van het herleefd Jezuïetisme een der ongelukkigste rijken der wereld geworden. Bij de restauratie van dit rijk werden de Jezuïeten er met opene armen ontvangen door Ferdinand VII, die al de tegen hen ingebrachte beschuldigingen gelogen heette door de vijanden van den Christelijken godsdienst. De orde verkreeg er dus vrij spel, en schiep er een toestand, waarin burgeroorlog en partijstrijd elkaar afwisselden, zooals dat elders nergens werd gevonden. Koning Johan VI van Portugal, besloot echter om geene Jezuïeten in zijne staten te dulden. De paus was deswege wel is waar bekommerd over zijne ziel en het heil van Portugal, maar het rijk heeft daarvan geen schade gehad. Oostenrijk stond de paters eerst in 1820 de oprichting van een collegie te Tarnopol toe, maar sloeg hen voorts wantrouwend gade. In Saksen hadden ze vroeg toegang; daar waren ze zelfs des vorsten biechtvaders. Het volk was hun echter zoo vijandig, dat ze er hunne plannen niet konden uitvoeren. In de Pruisische Rijnprovincie vestigden zij zich in 1827, trokken spoedig verder het rijk door, overal twist en tweedracht zaaiende, waarvan later meer gezegd zal worden. In België, waar ze nooit uitgestorven zijn
451
29*
de revolutie van paus gregorius.
geweest, komt het verzet der Belgen tegen koning Willem I en de revolutie van 1S30 meest op hunne rekening. In Frankrijk waren zij reeds onder Napoleon I binnengedrongen, doch later traden ze meer openbaar op. Lodewijk XVIII droeg hen (1816) bij gemis aan gevestigde predikers, de missies op, wat juist een kolfje naar hun hand was. Met ijver en tact kweten zij zich van hunne taak en wisten zeer spoedig, waar ze kwamen, de lagere volksklasse aan zich te verbinden. Voor ze verder trokken, was gewoonlijk hun laatste bedrijf de oprichting van een groot houten kruis, waaraan de bekeerden looden hartjes met hun naamcijfer konden hangen. Maar dit was hunne eenige werkzaamheid niet, want om hunne zaak nog meer te bevorderen, en de haat tegen de Protestanten aan te wakkeren, werden allerwege vereeni-gingen opgericht, met de mooie namen van: s Tot verbreiding van het geloof,quot; of svan het heilige hart van Jezusquot; of »van Maria,quot; »van den heiligen rozenkransquot; enz. Voor ieder der onderscheidene standen was eene afzonderlijke vereeniging. Aan het hoofd der aanzienlijkste stond de graaf van Artois en de hertogin van Angoulème, die door deze vereeniging schier eene geheime regeering naast de constitutioneele vestigden. Door dit woelen der Jezuïeten werd de beschaafde middelstand meer en meer van de Bourbons vervreemd. Aan het hof van Karei X werd de staatkunde door de paters beheerscht, doch toen hij daarenboven in hun geest een ministerie benoemde, was spoedig voor den koning het laatste uur zijner regeering geslagen.
De revolutie (1831) en paus Gregorius XVI.
Lodewijk XVIII zat weder in Frankrijk op den troon zijner vaderen, maar de Franschen waren door de revolutie niet tot rust gekomen, want het rijk was in onderscheidene partijen verdeeld, wat nog verergerde toen de troonopvolger in 1820 werd vermoord. Lodewijk werd na zijn dood opgevolgd (1829) door K.arel X van Bourbon, die geheel in de macht der geestelijken stond. Na vele staatkundige bewegingen en het verdrijven der Jezuïeten, brak in 1830 weder te Parijs de revolutie uit. Karei, van den troon vervallen verklaard, week naar Engeland en de hertog van Orleans volgde hem op als koning Lodewijk Filips I, om 8 jaren later Karei op niet minder smadelijke wijze in ballingschap te volgen.
De Parijsche Juli-revolutie werd niet slechts in België, maar door heel Europa en vooral in den Kerkdijken Staat gevoeld. Terwijl te Rome het conclave tot verkiezing van een nieuwen paus bijeen was, stak de storm op, die in een opstand te Bologna uitbrak, juist op
452
DE KERKELIJKE STAAT.
den dag, dat Gregorius XVI tot paus was verkozen (2 Febr. 1831). In een oogenblik was de beweging door de andere provinciën verbreid, waaraan tie beide zonen van Koningin Hortense ijverig deel namen. De oudste van deze kwam er bij om en de andere, later keizer Napoleon III, redde zich door een zonderlinge vlucht. De pas benoemde paus was zijn leven in Rome niet meer zeker en maakte zich gereed om te Civita Veccbia te ontvluchten, maar de binnenrukkende Oostenrijksche troepen spaarden hem dien smaad en bedwongen den opstand. Het duurde echter niet lang of de groote Mogendheden kwamen bij den Heiligen Vader op hervormingen in zijn gebied aandringen, en wezen daarbij op schandelijke misbruiken, zoodat hij wel aan hun verlangen gehoor moest geven. Kardinaal Bernetti kondigde een nieuw regeeringsprogram af, dat de Mogendheden bevredigde, maar waartegen de inwoners van den Kerkelijken Staat als onvoldoende protesteerden. De paus, aan de wenschen der Mogendheden gehoor gegeven hebbende, oordeelde thans de ontevredenen door zijne troepen in bedwang te kunnen houden , maar dit samenraapsel maakte zich derwijs schuldig aan geweldenarijen, dat er eene verbittering ontstond, die den paus andermaal de hulp der Oostenrijksche troepen deed inroepen. Deze verschenen, maar wekten den naijver op van Frankrijk, dat insgelijks een troepenmacht naar den Kerkelijken Staat zond. Deze daad van het liberale Frankrijk werd door velen in Italië met blijdschap begroeten de stad Ancona, waar de Fransche troepen aanlandden, was zoo uitgelaten van vreugde, dat de paus haar daarvoor in den ban deed. De Franschen stelden evenwel de ontevreden partij teleur door handhaving van het pauselijk gezag; maar daar de toegezegde verbeteringen in het staatsbestuur niet werden ingevoerd, groeide de ontevredenheid aan , al bleef ook uitwendig door de macht van vreemde wapenen de orde gehandhaafd. In 1838 werd Ancona door de Franschen ontruimd en gelijktijdig verlieten de Oostenrijkers Bologna. Nieuwe opstanden en volksbewegingen van allerlei aard waren er het gevolg van, waardoor een bloedige guerilla-oorlog ontstond. In 1845 brak een verwoede opstand te Rimini uit, waar de oproerlingen met de wapens in de vuist betere rechtsvormen eischten. Al deze opstanden werden echter door de Zwitsersche regementen en de ruwe bende der pauselijke vrijwilligers in bloed verstikt, terwijl een groot aantal leden uit den beschaafden stand naar de kerkers werd gesleept of in ballingschap gezonden.
Gregorius heeft gedurende zijn hoogepriesterschap weinig rust en vrede genoten. Zijne denkbeelden pasten niet in den tijd, waarin hij leefde, en dat waarheid en wetenschap eigenlijk een zijn, heeft hij niet begrepen. Het verlangen van velen zijner onderdanen om op den weg der vrijheid een stap vooruit te doen, beantwoordde hij met er
453
11*
4 54 GREGORIUS XVI.
twee terug te gaan, waardoor de toestand natuurlijk temeer gespannen werd. Het onderwijs was in de handen der Jezuïeten, die wars waren van alle wetenschap en afkeerig van de toepassing der nieuwere uitvindingen. Even onverzettelijk tegenover de beschaafde wereld als tegenover velen zijner eigene onderdanen wilde hij van de eischen van den nieuwen tijd niets weten, maar klemde zich vast aan de vroegere grootheid zijner voorgangers. Dit bleek duidelijk uit zijn herderlijken brief bij de aanvaarding van zijn pontificaat. De kerk stond, naar zijne meening, aan den rand van een afgrond, waarvan zij nog alleen gered kon worden, wanneer alle oprechte Katholieken zich ver-eenigden tegen de nieuwere wetenschap en de vrijheid der volkeren, door vast te vertrouwen op de bescherming der heilige maagd, die alleen alle ketterijen onderdrukt. Hefiig voer de paus uit tegen de gruwelijke leerstellingen, die aan akademiën en gymnasiën werden onderwezen, welke nieuwigheden alle van de kerk ver verwijderd moesten worden. Aan den paus kwam het oordeel over de leer en de tucht der gansche kerk toe , dat niet afgekeurd en zelfs niet aan het staatsgezag mocht onderworpen worden. De meening, dat aan een ieder persoonlijke vrijheid van geweten toekwam, was waanzin, waarmede Waldenzen, Begharden en andere zonen Belials met de Lutheranen samenspanden om de kerke Gods te verwoesten. Om dat doel te bereiken , gebruikten zij de schadelijke en afschuwelijke vrijheid van drukpers. Daarom was de Roomsche Index een weldadige instelling, en het was een groote dwaling, wanneer men de kerk het recht van boeken te verbieden ontzeggen wilde.
Deze pauselijke aanspraak, waarin smaden en vervloeken elkaar afwisselden , werd sedert een model voor alle volgende en is slechts eens door die van Pius IX in 1864 in heftigheid overtroffen. Men ziet, Rome wapende zich tegen het ongeloof met Mariadienst en bijgeloof, en hoe vreemd het moge schijnen, toch levert de Roomsche Kerk der wereld het bewijs, dat zij op dezen weg millioenen volgelingen telt. Ongeloof en bijgeloof zijn ook nauw aan elkander verwant. In 1837 gaf de paus volkomen aflaat aan allen , die de ten toon gestelde.hoofden van Petrus en Paulus kwamen zien, en twee jaren later maakte de curie veel ophef met een feest, gewijd aan de heiligverklaring van vijf heiligen. Voor zijn dood werd nog door hem een verscherpte verdoemenis over de Bijbelgenootschappen uitgesproken, met het bevel aan alle geloovigen om de exemplaren van het verboden boek den bisschoppen ter hand te stellen. Tevens ging deze vervloeking gepaard met de verdoeming van alle kettersche godgeleerden en van die regeeringen, die de rechten van den Staat boven die der Kerk durfden handhaven.
Onder Gregorius steeg de staatsschuldenlast op ontzettende wijze 1
HET PROTESTANTISME IN DUITSCHLAND.
zoodat het land verarmde, maar alleen de paus werd met den dag rijker. Toen hij stierf (1846) juichten de Romeinen en niet het minst zijne gunstelingen en kamerheeren, aan wie hij zijne onmetelijke schatten had vermaakt.
Het Protestantisme in Duitschland.
De geweldige stormen, die van uit Frankrijk ook over Duitschland waren losgebroken, hadden velen ernstig gestemd en weder doen vragen naar de verlaten oude paden. Op het derde eeuwfeest der hervorming (1817) lag, wat men geleden had, nog te versch in het geheugen om zich niet te voelen heengetrokken naar het geloof van eenen Luther, dien held der vrijheid en dankbaar Amen te zeggen op zijn schoonen psalm: Een vaste burcht is onze God, een toevlucht voor de zijnen. Het rationalisme, hoe ook in dagen van voorspoed onder alle standen doorgedrongen, bood geen geduld in smart, geen troost in droefenis. Maar terwijl in veel eenvoudige zielen een vernieuwd vragen naar den God der waarheid ontwaakte, zaten sommige wijsgeeren nog in hun eigen philosophic verstrikt; ofschoon het erkend moet worden, dat de wijsbegeerte een belangrijken invloed op de ontwikkeling der Protestantsche theologie van dien tijd heeft uitgeoefend. Fried rich von Schelling (7 1854) van Wurtemberg, stelde zich op het voetspoor van Fichte, de natuur voor als de afschaduwing van den geest en in haar ontwikkelings-proces de ontvouwing van het goddelijke zelfbewustzijn. Deze pantheïstische beschouwing zag in den godsdienst een wordenden God. Von Schelling erkende in het Christendom het keerpunt der wereldgeschiedenis, maar verwierp zijn bij-belschen grond en zag in het geloof der kerk aan openbaring, drieeenheid en verzoening slechts profetische pogingen tot oplossing van het wereldprobleem. Georg Hegel (t 1831), hoogleeraar in de phi-losophie te Berlijn, bracht de wijsgeerige ideeen van Schelling over op den menschelijken geest. Hij zag in de volksgodsdiensten de ontwikkelingsphasen van het goddelijk zelfbewustzijn. De joden plaatste hij onder het klassieke Heidendom op den laagsten trap, doch inliet Christendom zag hij den hoogsten trap der vereeniging van het goddelijke en het menschelijke. Hierbij kon, althans in schijn, de Protestantsche kerkleer in eere blijven, wat wellicht mede oorzaak was dat Hegels wijsbegeerte grooten invloed uitoefende op de theologie. Na Hegels dood ontstond er scheuring in zijne school. Schelling zelf beklom Hegels katheder om de scheur te heelen, maar dit gelukte hem niet. De leerlingen doolden op het ingeslagen pad van
455
strausz en renan.
hun meester voort, van wie sommigen geheel buiten het Christendom kwamen te staan. Hegel was met den geest begonnen, doch men kan hoewel in anderen zin, zeggen: zijne volgelingen eindigden in het vleesch, door besliste loochening van den geest. Carl Vogt loochende het bestaan der ziel en verklaarde in allen ernst, dat het denken niets anders was dan eene afscheiding der hersenen, gelijk de urine zich van de nieren scheidt, en Jacobus Moleschot , eerst geneesheer te Utrecht en later hoogleeraar te Heidelberg en te Zurich, noemde alle leven niets anders dan stofwisseling. Hij kende aan den mensen na zijn dood geen andere bestemming toe, dan om te dienen voor mest in den grond. Bruno Bauer eindigde, na lange slingeringen in de Hegelsche wijsbegeerte, met de diepste verachting te gevoelen voor de theologie van leugen en bedrog, omdat naar zijne meening al de Evangeliën voor onecht waren te houden. David Strausz (geb. 180S), paste de verbasterde beginselen der Hegelsche wijsbegeerte op het leven van Jezus toe, dat hij in een berucht geschrift (1835) voor een samenstel van mythische verhalen uitkreet. In ons vaderland vond dit werk bij zijne eerste verschijning zooveel tegenstand, dat de aangekondigde vertaling geen voortgang had. Weinige jaren later, toen de Utrechtsche hoogleeraar Opzoomer, het Evangelie voor een wespennest van fabelen verklaarde, ontbrak het in Nederland niet aan uitgevers en lezers van Strausz\' werk, totdat het eerlang weer door sliet leven van Jezus\'\' (1S63) van den Franschen Renan werd verdrongen. Zoowel het werk van Strausz als dat van Renan verloren spoedig alle waarde, ofschoon laatstgenoemde tot dusver zonder opvolger bleef.
Voor de geestelijke opwekking, die ook in Duitschland omtrent dezen tijd was ontstaan, hadden deze profeten des ongeloofs geen woord. Veeleer namen zij, zooveel in hun vermogen was, den sleutel der kennis weg, waardoor de zucht naar iets hoogers, dan wat het supra-rationalisme kon geven, soms zelfs ook nog met velerlei dwalingen was besmet. De reactie tegen het ongeloof groeide aan door het houden van vergaderingen, het verspreiden van traktaatjes en vooral ook van 1827 af door het orgaan der Evange 1. Kir che nzei tung van prof. Hengstenijerg. Voor de Kerk van Duitschland was deze beweging tot grooten zegen, al is het ook waar, dat het bij sommigen niet ontbrak aan onkerkelijkheid en bij anderen aan dweperij. Dit laatste werd vooral onder de Zwaben gevonden. -In Wurtemberg wilden velen in kerkbestuur en eeredienst tot het apostolisch tijdvak terugkeeren, waardoor hen in 1818 te Korthal vergunning werd gegeven tot het oprichten eener afzonderlijke gemeente. Anderen waren (1805) naar Amerika vertrokken, waar door hen onder den naam van Harmonieten eene gemeente werd gesticht met invoering van gemeenschap van goederen, maar die spoedig geheel verbasterde. Achter een orthodoxe
456
schleiermacher.
belijdenis en een schijnbare verheerlijking der genade dienden sommigen het vleesch, en weer anderen waren verdoold in godsdienstige dwaasheden, die niet waard zijn nader beschouwd te worden.
Door den proost Claus Harms te Kiel, werd met nadruk op de bijna vergeten leer van Luther gewezen, doch hierin werd hij slechts door weinig leeraars nagevolgd. Deze hielden zich meer bezig met de ontwikkeling der theologische wetenschap, waardoor het Duitsch Protestantisme in dit tijdperk bekwame mannen opleverde, maar die voor een groot deel braken met het verledene en eveneens met Luther en Calvijn, om zeiven eene nieuwere theologie te scheppen, uitgaande van de idee en het streven om geloof en wetenschap saam te vereenigen, waarin ze echter niet altijd even gelukkig geslaagd zijn. Wegens groote taalkennis mag hier in de eerste plaats De Wette (t 1849) worden genoemd, die aan en tijdens de bevestiging der nieuwe universiteit te Berlijn (1S10) aldaar een leerstoel verkreeg. Zijn kritische geest kon zich in veel, dat de kerk leerde, niet vinden, wat oorzaak is geweest, dat zijn commentaren op het Nieuwe Testament, taalkundig beschouwd, meer waarde hebben dan op dogmatisch gebied. Gelijktijdig met hem ontving ook Schleiermacher (7 1S34) het professoraat aan genoemde hoogeschool, wiens machtige persoonlijkheid nieuw leven bracht in de theologische wetenschap van zijn tijd. Opgevoed te Hernhut deelde hij het geloof der Broedergemeenten. Ook bij hem was een vrome sterke begeerte naar Christus de grondtoon van zijn leven. Het wezen van den godsdienst in het gemoed stellend, leidde hij de heilsleer af uit het godsdienstig gevoel, waarbij hij, met zijn stouten geest, en verheven boven alles en allen, met zijn verstandskritiek zoowel van de H. Schrift als van de kerkleer prijs gaf, al wat hem onhoudbaar scheen. Het doel van Schleiermacher was om het Christendom door de wijsbegeerte te doen verstaan (sbemiddelings-theologiequot;) maar daar hij uitging van de immanente eenheid, de doordringing van het goddelijke in het menschelijke , betrad hij een gebied, waarop de wijsbegeerte hem slecht kon volgen. In veel opzichten stond hij met zijn ambtgenoot Hegel op eene lijn, hoe groot overigens het onderscheid tusschen hen ook mocht wezen. Beiden hebben, schoon onbewust, en ieder op hunne wijze; den grond gelegd voor de Moderne theologie, die later door de op hunne schouders staande leerlingen in de wereld is gebracht.
Onder de Duitsche theologen, welke meer of min de denkbeelden van Schleiermacher toegedaan waren, verdient Carl Hase met recht te worden genoemd. In zijn dogmatiek was Jezus hem slechts de ideale mensch, wiens wezen het diepst door Johannes is opgevat. In historiekennis was hij meer begaafd, zooals blijken kan uit zijne Kerkgeschiedenis. Als kerkgeschiedschrijver heeft ook August
457
tholuck , tischendorf en anderen.
Neander (I 1850) naam gemaakt die, aan Schleiermachers gevoels-richting zich aansluitend, aan zijne werken groote oorspronkelijkheid wist te geven. Neanders meest vermaarde leerling was Tholuck, later hoogleeraar te Halle. Zijn tijdgenoot Schwarz, mede een godgeleerde, kon wel is waar met recht van hem getuigen, sdat hij ten minste van alle ketterijen eens even geproefd hadquot;, maar hij stond toch nader dan vele anderen bij de confessioneele partij en zijne stichtelijke werken zijn voor velen niet ongezegend geweest. Bunsen (i i860) was in meer dan een opzicht een groot man, die zijn leven gewijd heeft aan den dienst van zijnen Heer. Als staatsman is de Christelijke Kerk hem verplicht, wegens zijne bemoeiingen als gezant te Londen voor de stichting van een Protestantsch bisdom te Jeruzalem. Later wijdde hij zich geheel aan letterkundigen arbeid. Zijn werk : »God in de geschiedenisquot; en het s Bijbelwerk voor de gemeentequot; spreken nog, nadat hij, die in kinderlijke gemeenschap des harten met zijn Verlosser leefde , gestorven is. Meijer en Stier hebben zich verdienstelijk gemaakt door verbetering aan te brengen in Luthers bijbelvertaling; niet minder ook prof. J. P. Lange van Bonn wegens zijn ook in Nederland bekend sBibelwerkquot;, en Tischendorf wegens zijn opsporen van oude handschriften.
Tegenover het Luthersch Protestantisme in Duitschland kan er van het van Gereformeerde nauwelijks sprake zijn, maar dit kleine deel der Duitsch-Protestantsche Kerk heeft zijn beginselen zuiverder bewaard en zich in zijn woordvoerders zoo krachtig ontwikkeld, dat de grootste godgeleerden in de Luthersche kerk bij de Gereformeerden ter school zijn gegaan. Onder de weinige namen, die we hier dan ook nog maar even kunnen noemen, verdient Schweizer eene eerste plaats, die de denkbeelden van Calvijn helder in het licht stelde. Ebrard trachtte de gereformeerde dogmatiek algemeener bekend te maken en bewerkstelligde de oprichting der Reform irte Kirchenzeitung. Even als Zahn te Halle wegens zijn bijbelsche-en kerkgeschiedenis 1), zijn de onderscheidene Krummachers door hunne vele leerredenen ons niet onbekend maar velen in Nederland ten zegen geweest.
458
Een op zich zelf staand verschijnsel was het ontstaan der vrije Gereformeerde gemeente te Elberfeld, onder haren uit Nederland verdreven geestelijke Köhi.brugge, van wien later (§ 130) nog een en ander gezegd zal worden.
1) In Zwitserland heeft prof. Hagentiacii van Basel, de Kerk met zijne dog-mengeschiedenis en voorlezingen over kerkgeschiedenis verrijkt. Eveneens heeft te Geneve Merle d\'Aubioné zich verdienstelijk gemaakt door zijne belangrijke werken over de geschiedenis der Kerkhervorming.
pogingen tot vereeniging.
Pruisens koning, de gemoedelijke vrome Frederik Wilhelm III, zou niets liever gezien hebben dan dat het menschdom zich in eene algemeene broederschap kon verheugen. Wij zagen vroeger, hoe het Heilig Verbond vooral door hem tot stand kwam, maar meer nog dan dit lag den koning een verbond tusschen de verschillende Christelijke belijdenissen in zijn rijk, nauw aan het hart. De gedachte aan een Unie tusschen de Luthersche en Gerefornieerde kerken was reeds veel vroeger en dikwerf geuit. Wilhelm bracht die begeerte in vervulling, want het hinderde hem ook, dat hij en zijn huis de Gereformeerde religie beleed, tegenover de groote meerderheid zijner onderdanen, die volgelingen van Luther waren. Pruisen was in Duitsch-land de eerste Protestantsche staat, en daardoor gevoelde Wilhelm zich geroepen, zoo mogelijk een wedergeboorte in de Kerkte brengen. Deze daad van den koning getuigde meer van warme belangstelling dan van zijn diep doordenken in deze zaak, want het was te voorzien, dat deze vereeniging een bron zou worden van velerlei twist. Even af-keerig van kerkelijke bewegingen , als van naar zijn inzien , overdreven vroomheid, nam hij zelf het bestuur der kerkelijke aangelegenheden op zich, waarvan hij een groot deel overdroeg aan zijn minister van eeredienst, ofschoon deze in kerk en school de Hegelsche wijsbegeerte voorstond.
Schleiermacher verklaarde zich met zijn machtigen invloed vóór de Unie, zoo ook over het algemeen de Gereformeerden. Bij dezen waren met de scherpe praedestinatieleer veelal ook beginselen op den achtergrond geraakt, bij genen waren de steile onverdraagzame Lutheranen uitgestorven. Hierdoor was de klove tusschen Lutherschen en Gereformeerden al kleiner geworden, maar ontstonden in beide kerken zelve twisten en scheuringen, grooter en dieper dan ooit tusschen Luther en Zwingli hadden plaats gevonden. Op het eeuwfeest der hervorming in het jaar 1817 kwam de Unie tot stand, waarin Pruisen voorging, weldra gevolgd door Beieren, Baden, Posen en andere staten. Wilhelm meende, dat men nu in vrome broederschap zou samenwonen, waartoe dan ook de namen Luthersch en Gereformeerd werden vervangen door: Vereenig de Evangelische Kerk. Ofschoon beide confessies onaangeroerd in de Unie bleven bestaan, vreesden velen, en niet zonder grond, dat in de vereeniging een afval van het oude geloof lag opgesloten. Reeds in 1814 was er ontevredenheid gewekt, door dat de koning eene commissie had benoemd tot
459
vereemicde evangelische kerk.
verbetering der liturgie, welke in 1821 voor Pruisens kerk verplichtend werd gesteld. Voor dc Unie was een Agenda of regel op de openbare godsdienstoefening ingevoerd, doch tegen unie en agenda ontstond vooral door strenge Lutheranen krachtig verzet. De reeds genoemde Claus Harms opende de rij der tegenstanders tegen de Unie, maar nog heviger waren de aanvallen van professor Scheibel te Breslau, die de Gereformeerden met al de woede der vroegere Lutheranen verguisde. In zijn ambt geschorst en daarna er van vervallen verklaard, verliet hij de Kerk en stichtte een afgescheiden gemeente. Anderen, waaronder ook professor Guerick , sloten zich bij deze beweging aan, die zich zoowel uitbreidde wegens wantrouwen in \'s konings woord, dat de Luthersche kerk met hare belijdenis noch door Agenda noch Unie was opgeheven , als door de laakbare handelwijze der regeering om tegen de weerspannige gemeenten geweld te gebruiken. Dit laatste was niet gering, want zij die in de Unie zich schikken konden noch wilden, werden met gevangenis of militaire inkwartiering gekweld. Verbeurdverklaring der goederen en gevangenzetting der geestelijken wachtte allen, die zich durfden verzetten , zoodat velen in de gevangenis zaten en anderen, broodeloos en door de politie overal vervolgd, ellendig rondzwierven. Vele ontevredenen gingen naar Amerika, maar daar de vervolging een martelaarskroon aan de beweging toevoegde, verkreeg deze in onderscheidene staten beduidende kracht. Voor de vervolgingen beducht, verlieten hen sommige wetenschappelijke mannen. Anderen, waaronder Hengstenberg, bestreden dit enghartig Luther-dom, wat oorzaak was , dat er verdeeldheid onder de separatisten ontstond. De regeering werd eindelijk met de zaak verlegen, totdat ze in 1838 de wijste partij koos door het staken der vervolgingen en het in vrijheid stellen der geestelijken.
In 1840 beklom Frederik Wilhelm IV Pruisens troon. Hij gaf vrijheid van eeredienst en de orthodoxe partij verwachtte vee! van hem. De Koning was hun echter te slim. Hij erkende in hen wel de getrouwen en in hunne vijanden de eedbrekers, maar met meer sympathie legde hij den eersten steen voor het portaal van den Dom te Keulen of stichtte met den aartsbisschop van Canterbury het Protes-tantsche bisdom te Jeruzalem. Dit maakte hem in het oog van sommigen verdacht, als wilde hij de Engelsche kerk naar Pruisen overbrengen , doch niets was minder waar dan dit. Met eerbied bezield zijnde voor rechtvaardigheid, waren onder zijn bestuur alle vervolgingen tegen de oud-Lutheranen gestaakt, die in 1841 op een algemeene Synode te Breslau besloten zich in Pruisen als de Luthersche Kerk te vestigen, streng afgescheiden van het staatsbestuur en van de Lutheranen in de Staatskerk.
Koning Wilhelm maakte voorts, dat de macht, welke door de Duit-
460
kerkelijke twistem.
sche hervorming op de Kroon was overgedragen, van geen invloed zou zijn op de Kerk in het kiezen van haar eigen vorm. Daartoe riep de Koning in 1846 te Berlijn een al gem een e Sy no d e bijeen, door welke echter niets tot stand kon worden gebracht. De meerderheid dezer vergadering wilde voor de Unie eene geloofsbelijdenis opstellen, die slechts de hoofddenkbeelden van het Protestantsche Christendom zou bevatten, maar zonder leerstellige bepalingen. De kleine orthodoxe minderheid wist echter de invoering dezer nieuwe belijdenis te verdagen en daarentegen het besluit uit te lokken, dat de beroepen geestelijken tot bijzondere belijdenissen verplicht waren, zonder dat daardoor de Unie benadeeld mocht worden. Het volgende jaar vaardigde de Koning een religie-patent uit, waardoor het vormen van nieuwe gemeenten toegestaan en aan al de bestaande gelijke bescherming werd verzekerd. Tegenover het ongeloof, dat steeds verwoestender om zich greep, verkreeg de staatskerk een meer bepaald belijdend Luthersch karakter, wat echter buiten Pruisen weder oorzaak werd van vervolgingen en velerlei verwikkelingen. Het oude, thans in de engte gedreven Rationalisme, trad in een nieuwen vorm onder leiding van den predikant Uhi.ich andermaal te voorschijn. De leden dezer vereeniging noemden zich Protestantsche li chtvriend e n. Bij welk licht deze vrienden leefden, kan Uhlich ons zeggen, waar hij en zijne geestverwanten verklaren, dat ze van dogmatiek niets weten willen, maar dat de eenvoudige gemoedelijke leer van Jezus weerklank vindt in hun hart. -gt; De Bijbel is volgens hen alleen nuttig voor verstandige men-schen; hoe verstandiger een mensch is, hoe meer dit boek voor hem zal zijn een bron van licht, kracht en troost. De Heilige Geest.quot; verklaarden zij, sis in ons, want wij zijn in het Christendom opgekweekt en leven er midden in. Alles laat zijne sporen in het hart achter; ieder uur in de kerk heeft ons iets Christelijks aangebracht: dat is de Heilige Geest.quot; Het ontbrak dezen lichtvrienden evenmin aan bijval als aan tegenstand. Vooral Hengstenberg lokte vervolging van de zijde der kerkelijke overheid tegen hen uit, waartegen Uhlich zich verdedigde door tc zeggen, dat zij niets anders onderwezen, dan wat hun zeiven was geleerd. Hierdoor ontstonden vrije gemeenten, maar Uhlich en andere zijner geestverwanten weigerden mt de kerk te gaan, zoodat zij werden afgezet. Als vrije, van de staatskerk gescheiden gemeenten, was hun staatkundige en burgerlijke vrijheid verzekerd, doch in de revolutie van 1848, die de Duitsche kerk met ondergang bedreigde, maakten ze hiervan een ondankbaar gebruik. De meeste hunner hoofden sloten zich namelijk bij de politieke beweging aan, wat ten gevolge had, dat zij bij de spoedig volgende reactie als politieke klubs werden vervolgd en behandeld.
Dit was echter de eenige kwestie niet, door welke de Duitsch-
461
462 DE NEDERLANDSCHE GEREFORMEERDE KERK.
Protestantsche Kerk werd verontrust. Integendeel; met den dag verschenen er nieuwe, die een andere regeling der Kerk te noodzakelijker maakten, maar welke telkens moeielijker werd, zoowel door den Duit-schen oorlog in 1866, de inlijving van Hannover, als om andere staatkundige bezwaren. In vele gemeenten deed men , wat recht was in eigen oogen. In Baden geschiedde dit door verandering der Agenda, in de Paltz door een nieuw gezangboek, in Hannover door een nieuwen Catechismus, in Beieren was men tegen de nieuwe liturgie, in Saksen maakte men plannen tot een nieuwe kerkorde, en in Wurtem-berg redeneerde men dapper over het synodaal bestuur der kerk. Al deze twisten werden echter ter zijde gesteld, toen Napoleon III op aanstoken van paus en Jezuiëten aan Duitschland in 1870 den oorlog verklaarde. Wat er van het Protestantisme zou geworden zijn, indien door Frankrijk Rome had gezegevierd, is moeielijk te zeggen. Maar God wilde het anders. Frankrijk werd diep vernederd, Napoleon een gevangene en te Versailles Duitschland tot een nieuw Protes-tantsch Keizerrijk verheven. Na den vrede ontwaakten weer de oude twisten , die in weerwil veler pogingen nog niet zijn gestild. In een strijd met Rome, ten gevolge waarvan de Jezuiëten, mede wegens hunne staatkundige woelingen, uit Duitschland werden verdreven (1872), zijn wetten, ingevoerd welke echter mede diep ingrijpen in het vrije zelfstandige bestaan der Protestantsche kerk.
De Nederlandsche Gereformeerde Kerk sedert 1816.
Bij het herboren volksbestaan van Nederland en de verhefting van het huis van Oranje tot de Koninklijke waardigheid, brak ook voor de Gereformeerde Kerk van Nederland een nieuw tijdperk aan. Volgens Calvinistische beginselen waren de gemeenten vroeger als zelfstandige lichamen beschouwd, tot elkander geene andere banden kennende dan de vaste gemeenschap in belijdenis en liturgie. Daardoor lag het voor de hand, dat enkele belijders der waarheid het oog op Koning Willem I hadden geslagen, hopende dat hij, als eens Prins Maurits, door het bijeenroepen van een nationale Synode aan de Kerk een nieuwe organisatie zou geven, daar de oude door de revolutie groo-tendeels uiteengesprongen was. Maar voor eene Synode, gelijk die van 1618 en \'19, waarop in waarheid de kerk vertegenwoordigd zou zijn, scheen de zoogenaamde liberale partij niet gestemd, gelijk zij dan ook nooit weer door de Arminiaansche regeeringen gewenscht was gevvorden. Koning Willem I was aanvankelijk geenszins genegen, om zich met de huishouding der Kerk te bemoeien, want hij zelf erkende in 1814,
NEDERLANDSCHE HERVORMDE KERK.
dat de regeering in kerkelijke zaken alleen bevoegd was tot het nemen van maatregelen van financieelen aard. In strijd met de grondwet van 1815 wist de liberale partij echter den Koning te bewegen, de Kerk op eigen hand en naar Duitsch model te reorganiseeren in een zoogenaamde Nederlandse he Hervormde Kerk. Op voorstel van den Commissaris-generaal voor buitenlandsche zaken zou er bij Koninklijk besluit een jaarlijksche algemeene Synode gehouden worden, van welke voortaan al het kerkelijke gezag zou afdalen. De Raad van State verklaarde zich hiertegen als in strijd met de historie, en niet noodig, noch raadzaam, ja gevaarlijk zelfs, maar gaf den Koning den raad voor deze aangelegenheid een consuleerende commissie te benoemen. Een Koninklijk besluit droeg daarop aan den Secretaris van Staat op , om de noodige verordeningen voor te dragen , ter nadere regeling van het bestuur der Kerk. Eene consuleerende commissie van elf leden, op voordracht van den Secretaris door den Koning benoemd, zou onder hem werkzaam zijn tot zijn voorlichting, waar dit mocht noodig zijn. Zoo geschiedde het, toen in Mei 1815, bij geheim besluit elf predikanten uit de verschillende provinciën tot leden dezer commissie werden benoemd.
Even als was het een bijzonder spoed eischende zaak, was de staats-secretaris eene maand later reeds met een ontwerp-reglement op het bestuur der Herv. Kerk gereed, dat hij met een vertrouwlijk schrijven aan de leden der commissie zond tot advies. De commissaris voor kerkelijke zaken werd tevens gemachtigd tot onderhandelen en vertrouwelijk correspondeeren, waarvan de uitslag was, dat de leden zich met het ontwerp over zijn geheel vereenigden. Spoedig daarop werd de commissie naar \'s Hage geroepen om onder voorzitting van den Minister van Onderwijs en den Staats-secretaris het ontwerp te voltooien, dat spoedig goedgekeurd en door allen werd onderteekend. Nadat nog een commissie uit den Raad van State een en ander wijzigde en de koning zelf het vrijwat veranderde, werd het bij koninklijk besluit in 1816 als Algemeen Reglement van het Ned. Herv. Kerkgenootschap vastgesteld. In Mei van dat jaar ontstond op het koninklijk woord een door hem aangestelde synode, die spoedig daarop vergaderde en welker zittingen door den Commissaris-Generaal met een aanspraak werden geopend.
Zoo was dan nu de koning bijna regent over de kerk, of opper-bisschop, al naar men wil. De met koninklijk gezag be-kleede synode, uit den aard der zaak zijn dienstwillige dienaar, was oppermachtig tegenover de kerk, de leeraren , ambtenaren en de lidmaten. De inhoud van dit reglement, dat onwettig in de wereld kwam, was ook anti-gereformeerd; het keerde de Calvinistische beginselen om, door de normale vertegenwoordiging der
463
DE SYNODE VAN l8l6.
kerken binnen den kleinsten kring der classis terug te dringen en de hoogste wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht der kerk in handen te stellen van een commissie of synodale kerkregeering, wier leden elk voor zich zeiven handelden zonder lastbrieven der gemeenten.
Dit eigenmachtig ingrijpen in de rechten der kerk werd verschillend beoordeeld. Velen zwegen en bleven rusten in het vertrouwen, dat immers Oranje de belangen der Kerk wel waren toevertrouwd. De liberalen waren er mee ingenomen, want ze verwachtten nu een liberale kerkregeering. Oppositie was er ook, en daarvoor kwamen de classis van Amsterdam, Woerden en Leiden openlijk uit; eerstgenoemde zond zelfs een commissie met een bezwaarschrift naar den Koning. Het Koninklijk antwoord was ver van \'t geen het had behooren te zijn; de koning behield aan zich het recht van concentratie in \'t bestuur der kerk, wier leeraars uit \'s lands kas bezoldigd werden, doch wat de leer betrof, kon hen het Reglement zelf geruststellen, naardien in Artikel 9 van de Kerkbesturen de handhaving van de leer der Herv. Kerk werd gevorderd. Men liet zich door dit woord gerust stellen of liever in slaap wiegen, want het bleek weldra , dat door den veranderden kerkvorm ook de kerkleer niet onaangetast zou blijven.
Deze zoogenaamde synode begon al dadelijk onder voorzitting van \'s Konings commissie het onderteekenings-formulier voor aankomende leeraars in dier voege te wijzigen, dat de onderteekenaars niet meer verplicht waren tot onderteekening der formulieren omdat, maar voor zooverre zij met Gods Woord overeenkwamen. Met deze verandering werd der leugen een patent gegeven om ongehinderd de opengezette deur der Kerk binnen te treden. De belijdenisschriften waren in de formule door de van de kerkleer afkeerige synode opzettelijk verzwegen, zoodat de onderteekenaar zelf maar moest weten welke belijdenisschriften hij bedoelde en in hoeverre deze dan nog naar zijne meening met Gods Woord zouden overeenkomen. De mannen van allerlei richting, welke destijds reeds in de Kerk waren of later nog komen mochten, konden dus allen eene plaats vinden onder hetzelfde kerkverband. Te zorgen voor de handhaving der leer, kwam bij de synode niet op, wel het gereed maken van een menigte reglementen, waaronder de Kerk schier bedolven werd. De toongevende partij was evenwel met dezen toestand uitnemend te vrede. Onder de reeds oude leuze van verlichting en veredeling, die trouwens alleen de vruchten kunnen zijn van het geloof aan Gods openbaring, plaatste men de rede in de plaats van het Woord Gods en men meende, dat geen tijdperk vergeleken kon worden met dat der negentiende eeuw. Al de nieuwigheden der Duitsche theologen von-
464
de synode van l8l6.
den hier dadelijk grooten bijval en, door verbazende zelfmisleiding verblind, merkte men niet, waarheen men verdoold was, maar roemde men er op, dat, terwijl overal het ongeloof was doorgedrongen, hier te lande het lieflijk Evangelie werd gepredikt!
Om de opvoeding der jeugd bekommerde de Kerk zich sedert lang niet meer, wat voor den Staat oorzaak was, zich met het onderwijs te belasten, maar waardoor de lagere scholen geheel in handen van de Maatschappij tot Nut van \'t Algemeen werden gesteld. Toch wees men nog met groote zelfvoldoening op dat onderwijs, meenende, dat dit nergens zóo deugdelijk werd gevonden, hoewel ondertusschen zoowel in school als in kerk de waarheid van alle kracht en leven was beroofd.
Door enkele mannen als Borger , Clarisse , Kist , Broes , Egeling , Molenaar en anderen werd nog, zoowel van katheder als kansel, de waarheid beleden en verkondigd, maar hunne stem was zwak en onzeker. Onder het volk waren er daarentegen , die hunne leeraars ver vooruit waren, bij wie het Calvinisme diepe wortels had geschoten, maar hun getal was klein, wat ook wel uit het feit is op te maken, dat destijds werken van Brakel, Smytegelt en anderen vaak op de aucties voor scheurpapier werden verkocht. Het onwettig aangesteld kerkbestuur draagt dan ook niet enkel de schuld van het diep verval der kerk; zijn ontstaan en kunnen blijven bestaan was veeleer het bewijs, dat het geloof der vaderen verdwenen was. De regeering had echter de reeds bestaande ellende niet weinig vergroot, door de kerk in liet synodaal dwangbuis te steken, waarin ze zou moeten verstikken. De levensaderen waren schier doorgesneden en van de voorgeschreven handhaving der waarheid was geen sprake meer. Steeg er hier of daar ook nog al een zwakke geloofskreet op, het was als eene stem in de woestijn, door enkelen ter harte genomen, door velen bespot en veracht. Meelijdend maar met niet te verbergen nijd haalde men de schouders op over den achterlijken duisterling, die zich niet kon verkwikken in de lieflijke stralen van het heerlijk liberalisme. De synode, in hooge mate klerikaal, en gevoelig, waar het de handhaving har er reglementen betrof, gaf aan de leugen in de kerk vrijen loop en werkte zelfs door hare, der waarheid vijandige leden, daaraan ijverig mee. Men kan niet zeggen, dat dit hoogste kerkelijk lichaam de zaken al te ernstig opnam, want zijn oppervlakkigheid is, van zijn ontstaan tot heden toe, weergaloos geweest. In fraaie verslagen werd ieder jaar de kerk schooner voorgesteld, dan ze was; willens deed men de oogen dicht voor de werkelijkheid, en waar men met een enkel woord over de leervrijheid sprak, daar maakte men er de opmerking dadelijk bij, dat deze beperkt was, en men toch niet buiten de leer der Hervormde kerk kon gaan. De gerezen verschillen zouden wel bijgelegd worden, indien men elkaar maar in
465
30
herleving en strijd.
liefde verdroeg, en elkeen, zooveel in hem was, den vrede zocht .te bewaren. Met dergelijke zoetsappige woorden zocht de heerschende partij alles in slaap te sussen. Maar dit gelukte haar niet, want de Heer begon herleving te geven. Bilderdijk had reeds in 1810 de Herv. Kerk eene ongeordende samenvloeiing van God onteerende dwalingen genoemd. Men staarde den man, die zoo iets dorst zeggen , als een zonderling aan, die in de negentiende eeuw niet te huis behoorde en haar daarom vervloekte. Maar Bilderdijk stond weldra niet meer alleen. Uit zijne school o. a. trad eerlang de bekende Isaak da Costa op met zijne »bezwaren tegen den geest dezer eeuwquot; en andere geschriften. Hem volgden weder de insgelijks uit Israël afkomstige Abraham Capadose, alsmede Baron van Zuvlen van Nyevelt, Elout van Soeterwoude, Groen van Prinsterer en andere aanzienlijke personen, die allen door woord en pen den heerschenden tijdgeest bestreden.
Herleving en strijd met de Kerkbesturen. Vervolg van § 129.
De geestelijke opwekking, het Re\'veil genaamd, die in onderscheidene landen van Europa werd genoten, viel ook aan Nederland te beurt met verschillende eigenaardigheden, maar over het algemeen van streng Gereformeerd karakter. Dat de kerk, of liever de kerkbesturen, deze opwekking vijandig waren, ligt voor de hand, zoodat het dan ook niet te verwonderen is, dat zij als vervolgers van het werk des Heeren te voorschijn traden. Hierdoor kwam de kerk in conflict met hare beste leeraars en leden, waardoor het Nederlandsch réveil grootendeels eene tegen de kerk vijandige houding verkreeg en door gemis hier en daar van leiders of leiding tot dwaling en geestdrijverij verviel.
Onder de predikanten moet als voorlooper van het réveil de Leidsche predikant Nicolaas Schotsman aangemerkt worden. Het tweede eeuwfeest van de Dordsche synode ging in 1819 bijna onopgemerkt voorbij, doch Schotsman trad bij die gelegenheid met zijn s Eerzuil voor de Dordsche synodequot; openlijk op. Over dit geschrift brak een storm uit, waarin tevens de schrijver onder smaad en laster werd bedolven, maar dit verhinderde niet dat Schotsman het middel werd, dat velen met ernst naar de oude paden begonnen te vragen. Ds. le Rov van Oude Tonge handhaafde, naar het licht, hem gegeven , insgelijks de Gereformeerde leer, evenals Engels te Midwolde, Callen-bach te Nijkerk, Laatsman te Rheede en Molenaar te \'s Gravenhage. Laatstgenoemde, voorzichtig en meer nog vreesachtig, gaf in 1827 zijn
466
ds. molenaar.
bekend geschrift uit: » Adres aan alle mijne Hervormde geloofsgenooten.quot; Dit werkje behandelde het verval van godsdienst en kerk, maar hij was daarbij zoo voorzichtig, dat hij het naamloos in de wereld zond. Ook begon hij daarin al dadelijk te verklaren, dat hij met Da Costa, Capadose en andere mannen der opwekking in geenerlei betrekking stond. Molenaars geschrift was duidelijk en op den man af, en dat het veel gelezen werd, blijkt uit het feit, dat het vele malen werd herdrukt. Het verwekte zoo groote opschudding, dat van \'s konings wege den Minister van Justitie werd gelast een streng onderzoek in te stellen, wie de schrijver was. Deze was spoedig gevonden en nu brak er een storm los tegen Molenaar, die voor den minister van Eeredienst werd geroepen, om zich te verantwoorden. De goede vredelievende man beloofde beterschap, verzekerende, dat door hem niets ondernomen zou worden , wat de rust der kerk zou verstoren. In een koninklijk besluit, dat aan alle kerkeraden werd gezonden , werd van Molenaars belofte kennis gegeven met de mede-deeling, dat Z. M. »deze onaangename zaak zou laten rusten, in het vertrouwen, dat Molenaar zich zorgvuldig zou onthouden van alles, wat de rust in de kerk zou kunnen storen en hij zich overeenkomstig de reglementen zoude gedragen.quot; Molenaar bleef zijne belofte getrouw; hij hield zich verre van \'den strijd, waarvoor hem de bedenkelijke onderscheiding te beurt viel, dat hij door Z. M. benoemd werd tot Ridder der orde van den Nederlandschen leeuw.
Nadat Molenaar zich uit den strijd had teruggetrokken, trad (1S34) Ds. Engels van Nieuwolda met de pen te voorschijn en drong in tal van geschriften aan op handhaving van de kenmerkende leerstukken der Kerk. Tal van brochures, meestal van niet-predikanten, kwamen in het licht, waaronder ook van personen, die niet tot de Hervormde Kerk behoorden, maar die mede door den opwekkingsgeest waren aangegrepen. In dezen mag allereerst worden genoemd Thelwall, Engelsch Episcopaalsch predikant te Amsterdam, maar sedert 1S2S krachtdadig bekeerd en van dien tijd af een groot ijveraar voor de geestelijke opwekking. Hij oefende een belangrijken invloed uit op Pierre Chevallier, Waalsch predikant te Amsterdam, gelijk ook op den Doopsgezinden leeraar ter Borg , die beiden weder een gezegend middel in Gods hand waren tot opwekking van anderen. 1)
467
Een krachtige geest verwekte de Heer omtrent dezen tijd in Herman
1) Uit de Doopsgezinde Kerk trad later op Ds. J. de Liefde. Na zijne bekeering verliet hij de Broederschap tn was, in Wesleyaanschen geest, lange jaren leeraar eener Vrije Evangelische gemeente te Amsterdam. Hij bezat als volks- en kinderschrijver zelden geëvenaarde talenten. Door zijne talrijke geschriften was en is hij nog velen ten zegen en spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.
30*
H. F. KOHLBRÜC.GE.
Frif.drich Kohlbrüggf,. Ofschoon door een godvruchtig leeraar onder vele gebeden in de gezonde leer zoodanig onderwezen, dat niets de aangebrachte kennis geheel zou kunnen uitwisschen, dacht hij evenwel spoedig niet meer aan het vroeger geleerde, toen hij, na eenigen tijd op de Latijnsche school te hebben doorgebracht, zijne studiën voortzette aan het Athenaeum te Amsterdam. Daar begon hij eindelijk alle behagen te scheppen in Heidensche deugd en wijsheid, in schoolsche godsdienstigheid en eigengerechtigheid.
Maar het behaagde den Almachtigen God door zijnen H. Geest hem krachtdadig tot zich te trekken en zijnen Zoon in hem te openbaren. Toen vatte hij den Bijbel weder op en waren zijne vermakingen de H. Schriften, die ons wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof, hetwelk in Christus Jezus is.
Toen Kohlbrügge bekeerd werd, was hij Kandidaat bij de Hersteld Luthersche gemeente te Amsterdam, maar die, hoewel eerst voor weinige jaren ter wille van de waarheid ontstaan, thans reeds niet minder bedorven was dan de oude moederkerk. Onder veel toeloop predikte Kohlbrügge met jeugdig vuur in deze gemeente \'s men-schen volkomen ellende, de noodzakelijkheid van geloof en wedergeboorte door almachtige genade, de rechtvaardiging eens zondaars voor God door het geloof alleen, de eeniggeldende gerechtigheid van Christus, waarbij hij ernstig waarschuwde tegen de gevaren eener doode orthodoxie. Weldra leverde hij eene aanklacht in (1827) tegen een der predikanten zijner gemeente, wegens onrechtzinnigheid in de leer, maar het consistorie handhaafde dien predikant en noemde Kohlbrügge\'s aanklacht laster, dien hij onverwijld moest herroepen. Na een schandelijk gedrng tegenover Kohlbrügge aangenomen te hebben, zette het consistorie hem af als proponent. Kohlbrügge ging daarop naar Utrecht met der woon. Treffend is het, zijn verhaal te lezen van den daar door hem geleden nood en van zijne Goddelijke vertroostingen. Twee jaren later promoveerde hij te Utrecht tot Doctor in de Godgeleerdheid, waarna hij in het huwelijk trad.
Doordien Kohlbrügge de geschriften van Calvijn leerde kennen en met instemming las, ontstond bij hem de begeerte, zich aan de Herv. Kerk aan te sluiten. Hij diende daartoe bij den Kerkeraad van Utrecht, mede voor zijne vrouw, een verzoek in, maar dit Kerkbestuur wees hem en zijne vrouw, na eindeloos onderhandelen, af, met miskenning van alle recht en billijkheid. De Kerkbesturen waren zelfs zoo bevreesd voor dezen man, dat de synode in 1830 een wetsartikel invoerde, waardoor voor Kohlbrügge de deur der Kerk voor altijd gesloten bleef. De miskende man heeft deze ergerlijke bejegening in het licht gegeven onder den titel: »Het lidmaatschap bij de Herv Gemeente hier te lande mij willekeurig belet.quot; Zijne vrouw was onder al deze weder-
468
H. F. KOHLBRÜGGE.
469
waardigheden bezweken, zoodat liet voor haar niet meer noodig was in een lidmatenboek op aarde ingeschreven te worden. Kohlbrügge zegt dienaangaande in evengenoemd geschrift: »Ik heb dit schrijven geëindigd aan de sponde mijner doodkranke Echtgenoote. Niemand verdenke bij zulke plechtige oogenblikken mijn hart. Ik ben sterflijk; misschien nog een weinig strijd, tranen, verdrukking en beproeving voor mij, en ik juich met haar en alle verlosten voor den troon van het Lam Gods, dat mij heeft liefgehad en mij gewasschen heeft van al mijne zonden in zijn dierbaar bloed.quot; Dit geschrift verwekte bij de Gereformeerden groote verontwaardiging over de Kerkbesturen. Sommigen van Kohlbrügge\'s vrienden drongen op eene afscheiding aan, waarbij hij een der leiders zou zijn, maar daarvan wilde hij niet hooren. Eene door hem uitgegevene leerrede over Rom. 7: 14 verwekte veel sensatie en was oorzaak, dat velen, die hem eerst schenen aantehangen, hem nu verlieten.
Verlaten van vele broeders ging Kohlbrügge naar Elberfeld, waar eene dorpsgemeente hem tot leeraar wenschte; maar het ministerie, beducht, dat hij de Unie tegenwerken zon, verbood hem de kansels in de Rijnprovincie. Dit was dus het derde Kerkgenootschap, dat hem buiten sloot. Hij keerde daarop naar Utrecht terug tot zijne vrienden, voor wie hij des Zondags de Schrift verklaarde, maar dit gezelschap was het met hem niet eens ten opzichte van de leer der heiligmaking, waarin men hem niet begreep, en spatte daarom uiteen. De vrienden te Elberfeld, welke weigerden tot de Unie toe te treden, verkregen echter vergunning tot het vormen eener »Gereformeerde Gemeentequot; en beriepen in 1846 Kohlbrügge tot hun leeraar, die deze beroeping aannam. Zeven predikanten sloegen zijn verzoek om hem te ordenen af, waarop hij (184S) met gebed en handoplegging der ouderlingen tot zijne gemeente werd ingeleid, aan welke hij 5 Maart 1S75 door den dood ontviel. 1)
1) Dr. Kohlbrügge heeft door miskenning gedrongen, een op zich zelf staande positie ingenomen, wat ons noopte meer opzettelijk bij hem stil te staan. Zijne persoonlijkheid is en wordt nog zeer verschillend beoordeeld. Voor sommigen zijner vereerders schijnt hij bijna meer dan een mensch te zijn geweest, doch door zijne tegenstanders wordt hij, meestal uit vooroordeel of uit onkunde, wegens zijne leer verkeerd beschuldigd en verdacht gemaakt. Kohlbrügge was met zijne wellicht vreemde eigenaardigheden niettemin een waardig man, scherpzinnig en van nauwgezetten levenswandel, wat zelfs zijne vijanden moesten getuigen. Uit zijne geschriften, vooral uit zijne brieven, blijkt zijn teeder gemoed voor God. In zijne leer was hij gereformeerd, maar dewijl deze in zijn tijd meestal slecht werd gekend, werd hij door velen niet verstaan. Bij hem was de Christen in Christus gerechtvaardigd en geheiligd, zoodat hij het niet nog eerst behoefde te worden. Van eene h^iWgntaking gewerkt door den mensch zelf, wilde hij met recht niets weten, want hij hield vleesch eu geest en, wat uit beide geboren wordt, streng
da costa en capadose.
Onder de leeken, die het grootste aandeel aan het réveil hebben gehad, moeten zeker de reeds genoemden Bilderdijk, Da Costa en Capadose worden gerekend. De beide laatsten, in het jaar 1822 te Leiden door Egeling gedoopt, hebben door woord en geschrift met Bilderdijk krachtig gewerkt aan de herleving van het Christendom, maar daarom ook niet weinig smaad en laster gedragen. De behoefte aan gemeenschappelijk samenkomen deed zich onder het volk meer en meer gevoelen, aan welke begeerte door s oefenaarsquot; zooveel mogelijk werd voldaan. Ook da Costa en Capadose »oefendenquot; hier en daar, terwijl zij tevens wel gt;voorgingenquot; in bijeenkomsten uit den aanzienlijken stand. Te Leiden verzamelde zich een groote kring om le Féburé , in welke bijeenkomsten ook akademieburgers verschenen. Grooter was wellicht de invloed van den oefenaar Vijgeboom, die predikende het land doortrok. Deze man werd verschillend beoordeeld en zijn arbeid ondervond bij velen ernstige bedenking. Op zich zelf reeds was er een groote kloove tusschen de geestelijke beweging en de Kerk, die door velen beschouwd werd als reddeloos bedorven, zoodat het plicht was zich van haar af te zonderen. Bestond er bij enkelen ook al een separatistische geest, over het algemeen was men met hart en ziel aan de Vaderlandsche Kerk gehecht, maar de begeerte naar een zuivere verkondiging der waarheid en het recht gebruik der sacramenten leidde allicht tot separatie. Het door de groote menigte verachte hoopje dompers trok zich meer en meer terug en de kerkbesturen traden bij toeneming vijandig er tegen op. Dientengevolge kwam het te Axel tusschen Vijgeboom met zijne volgeliugen tot eene formeele scheiding van de Kerk (1823). Vijgeboom werd door zijn gezelschap tot hun predikant geordend, die nu zijne gemeente x.De herstelde Kerk van Christusquot; noemde, swelke zich hield aan Gods Woord en de Confessie.quot; Het Hervormd Kerkbestuur, reeds vóór de scheiding het gezelschap gerechtelijk vervolgd hebbende, trad nu nog zooveel te vijandiger tegen deze nieuwe gemeente op, die ook daardoor eerlang weer werd opgelost.
gescheiden. Dat hij evenwel ook beweerde, dat de wedergeborene in nieuwigheid des levens wandelen moet, blijkt uit zijne geschriften duidelijk genoeg.
Zonder dat Kohlbriigge een school heeft gesticht, verkreeg hij toch door zijne prediking en door zijne, duor den druk verspreide, leerredenen vele volgelingen, waaronder mannen als Prof. Johannes Wicheliiaus te Halle en Prof. Eduard Böhl te Weenen. Enkele van deze, die zich zijne discipelen noemen, zijn thans als leeraars in de Ned. Herv. Kerk werkzaam. Ia hoever deze hun meester evenaren, kunnen we niet beoordeelen, doch gelijk hij, kenmerken ook zij zich door hunne eigenaardigheden. Er zijn er die beweren, dat zij in hunne prediking van wat Christus voor ons en wat Hij in ons is, bij het veel klem leggen op het eerste, het laatste niet tot zijn recht laten komen, waardoor hunne prediking in het oog van gemoedelijke Christenen een wat koude verstandsrichting verkrijgt.
470
GEESTDRIJVERIJ.
Nu door velen weder naar de oude paden gevraagd werd, sloeg dit bij sommigen tot dweperij over. Stoffel Mulder, een schoenmaker, verkondigde te Polsbroek met gloed, dat de Kerk hersteld moest worden in Apostolische zuiverheid. Hij stichtte er een vrij groote gemeente van »volmaaktenquot;, voerde er gemeenschap van goederen in en deed hen samen wonen in een groote keet. In hunne gevoelens was veel, dat met de later opgekomen Groninger-richting overeenkomst had. Ofschoon de regeering hen met rust liet, werden ze geducht bestreden en belasterd, hoewel op hun gedrag niets aan te merken viel. Mulder predikte, waar hij maar kwam, en zijne gemeente verhuisde eerlang naar Oudewater en Pietershoek, waar velen er van zich ijverig op den scheepsbouw toelegden.
In het noorden van ons land* traden mede onderscheidene oefenaars op. Het kwam daar vooralsnog tot geen fonneele scheiding, maar in de beweging aldaar ontbrak het niet aan geestdrijverij. Dit was vooral in de provincie Groningen o. a. in de dorpen Sauwert en Bedum, maar meer nog te Bierum en te Spijk het geval. De zichtbare duivel uit de middeleeuwen werd door velen weer op het tooneel gevoerd; anderen kwamen op het veld samen, waar ze visioenen hadden en teekenen aan den hemel meenden te zien, die het eind der dagen aankondigden. De verkiezing en de verwerping traden mede sterk op den voorgrond. Aan de kinderen op den schoot der moeders kon men zien, of ze uitverkorenen dan of ze verworpelingen waren; zelfs op de kerkhoven legde men het oor op de graven en beluisterde de dooden , want men waande te kunnen hooren, of er een sgekende des Heerenquot;, dan of er een »verdoemdequot; begraven lag.
Deze geestdrijverij verwondere niemand; zij is opgemerkt in alle geestelijke bewegingen in den loop der eeuwen en meestal lagen daarbij groote waarheden verborgen. Dat het ook thans tot zulke uitersten kwam, was te betreuren, ofschoon het bewees dat er bij velen een vragen naar God en de „oude padenquot; was ontstaan. Dit werd door de vreesachtige herders niet begrepen, die, wat nog erger was, als huurlingen de schapen aan zich zelve overlieten of hen wilden voeden met steenen in plaats van met brood. Wat men nu in de kerken niet vond, dat zocht men daar buiten, en met de zich uitbreidende beweging namen ook de bijeenkomsten toe in huizen, schuren of ook wel op het open veld. Dat kon het hoogste Kerkbestuur, de Synode, niet dulden. Zij wierp een onuitwischbare vlek op de Kerk door zich niet te ontzien om, even als de Inquisitie, de staatsmacht in te roepen, ten einde de bewegingen met geweld te onderdrukken. De regeering was hiertoe dadelijk bereid. De artikelen, die onder de Fransche wetgeving met het oog op staatkundige woelingen in het Code Final waren opgenomen, werden toegepast op hen, die tot een eenvoudig en biddend lezen der
471
het ontstaan der afscheiding.
H. Schrift waren samengekomen. Dus was in de zoo hoog geroemde verlichte negentiende eeuw weer de vroegere tijd gekomen, dat men het zelfde geloof als misdaad vervolgde, waarvoor eenmaal der vaderen bloed had gestroomd. In 1834 en ook al vroeger begon men de stille vergaderingen der vromen van regeeringswege te overrompelen, en zoodra men er meer dan negentien personen bijeenvond, werden de voorgangers en hij, die zijn huis of erf voorde bijeenkomst had afgestaan, met geldboete of gevangenis gestraft. Achtingswaardige mannen werden in de kerkers opgesloten en de bijeenkomsten soms met justitie en militair geweld uiteengedreven. Rustige burgers werden met inkwartiering van vloekende en spottende soldaten gestraft, want de uitroeiing van dat gehate volk moest, meende men, in het belang van Kerk en Staat, voor alle dingen verkregen worden. Dat deze verdrukking het tegendeel uitwerkte van \'t geen men hoopte, zal in de volgende paragraaf blijken.
§ 131.
Het ontstaan der afscheidingen in Nederland.
Aan de Afscheiding in Nederland is de naam van Hendrik de Cock onafscheidelijk verbonden. In 1S23 kandidaat voor den heiligen dienst aan de Groninger Hoogeschool, was zijne eerste gemeente Eppenhuizen, van waar hij in 1827 naar Noordlaren werd beroepen, om vandaar weder in 1829 het dienstwerk te Ulrum te aanvaarden in de plaats van zijn ouden akademievriend P. Hofstede de Groot, die, tot hoogleeraar benoemd , hem in zijn dienstwerk bevestigde. In de theologische wetenschap niet boven de eischen van zijn lijd staande, had de Cock tot dusver een Evangelie en leer verkondigd, zooals die destijds, verward en met vele dwalingen verbonden, aan de akademie werd gehoord. Hij vond hierin wel geene bevrediging voor zijn gemoed, maar deze toestand bleef niettemin voortduren tot hij te Ulrum in aanraking kwam met eenige geloovige gemeenteleden, waardoor de vraag; wat is waarheid ? bij hem levendig werd. In dien tijd bekwam hij van zijn collega te Warfhuizen, Calvijns Institutie ter lezing, waaraan hij zich met geheel zijn hart overgaf. Een onderzoek van de Gereformeerde kerkleer was hiervan het gevolg, waartoe hij ook met groote ingenomenheid de geschriften van den baron C. van Zuylen van Nyevelt las, die hem mede bekend maakten met het réveil en den strijd dier dagen. De Cock was de man niet, om zijne thans gevestigde overtuiging te verzwijgen, want zijn open karakter verbood hem dit. Minder gemoedelijk maar streng de Calvinistische leerstellingen door woord en geschrift voorstellende, verkreeg hij weldra vele vijanden, maar ook vele vrienden, die van heinde en ver kwamen om zijne prediking te hooren.
472
h. de cock.
Veler meening in die dagen, dat de doop, door ongeloovige leeraars bediend, van geene beteekenis was, alsmede de zwarigheid om bij zulk een leeraar volgens het doopsformulier sjaquot; te zeggen op dit deel der vraag: sen in de Christelijke Kerk alhier geleerd wordtwas oorzaak, dat weldra iemand uit een andere gemeente de Cock verzocht zijn kind te doopen (1833). Zeker wel wat ondoordacht, antwoordde de Cock den man, dat dit verzoek billijk en gegrond was, maar hij daaromtrent den Heer en zijn Kerkeraad hoopte te raadplegen. In den Kerkeraad oordeelden allen, dat het verzoek billijk en rechtmatig was, ofschoon een paar leden toch huiverig waren om den nasleep, die zulks hebben kon. Ds. Molenaar werd alsnu door de Cock geraadpleegd. Het antwoord , dat deze gaf, was, dat de reglementen hem dit wel niet verboden, maar hij het de Cock toch ernstig moest ontraden en hem voor de daaruit ontstaan kunnende gevolgen moest waarschuwen; hij meende ook, dat er op een of andere wijze nog wel iets op was te vinden , om aan de begeerte van den vader te voldoen. De Cock oordeelde dezen raad niet te moeten opvolgen. Hij begon weldra kinderen uit andere gemeenten te doopen, waarover de predikant van Vierhuizen A. P. A. du Cloux hem aanklaagde bij het klassikaal bestuur. Dit Kerkbestuur benoemde eene Commissievoor deze zaak, waartegen de Cock echter verklaarde, dat hij van oordeel was, dat de ware geloovigen zich ter doopsbediening moesten vervoegen daar, waar de leer der Ger. Kerk zuiver werd gepredikt, weshalve hij met doopen van kinderen uit andere gemeenten zou voortgaan , tenzij hem de wet mocht worden aangewezen, die dit verbood. Behalve deze moeilijkheid kwam de Cock nog wegens zijne geschriften in botsing met de kerkbesturen. Een daarvan was gericht tegen de predikanten Brouwer en Reddingius en droeg tot titel: »Verdediging van de ware Gereformeerde leer en van de ware Gereformeerden, bestreden en tentoongesteld door twee zoogenaamde Gereformeerde leeraars; of de schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven en verdedigd door H. de Cock.quot; Men ziet reeds aan den titel: dit geschrift was heftig en kras, en het bracht dan ook, bij hetgeen reeds te Ulrum geschied was, veel beroering in het land. De vurige man was in zijnen ijver voor de verguisde kerk de palen der bescheidenheid te buiten gegaan, en dat bedierf voor hem zeer veel. De vijanden gaven nu nog meer lïün hart in allerlei lasterlijke taal en geschriften lucht, waaruit nog voor ieder kan blijken, hoe bitter men destijds tegenover de belijdenis der vaderen stond. Prof. Hofstede de Groot mengde zich mede in den strijd door eene brochure, waarin hij de Synode van 1S16 verdedigde en een pleidooi voerde voor de leervrijheid, wat de tegenstanders van de Cock nog meer tegen dezen verbitterde.
Op vernieuwde aanklacht van Ds. du Cloux en op dat van den
473
h. de cock.
474
Kerkeraad van Farmsum, wegens het doopen van kinderen en het catechetisch onderwijzen van bejaarden uit andere gemeenten , werd de Cock voor het Klassikaal bestuur van Middelstum geroepen. De Cock verscheen er met zijn Kerkeraad. Behalve genoemde aanklachten werd hem gevraagd, of hij bereid was, zijn schrijven tegen Brouwer en Reddingius te herroepen. Hij verklaarde zich hiertoe bereid, indien men hem overtuigde, op grond van Gods Woord, gedwaald te hebben. In plaats hiervan werd hij voor onbepaalden tijd geschorst (1833), maar met behoud van traktement: stotdat hij zijne veroordeeling en tentoonstelling van genoemde predikanten herroepen, en in geschrifte verklaard en beloofd zou hebben, zich aan zulk een ergerlijken handel en wanorde niet verder schuldig te zullen maken.quot; Het Provinciaal Kerkbestuur, waarop de Cock zich beroepen had, verzwaarde de schorsing door het tot den tijd van twee jaar uit te strekken en hem zijn traktement gedurende dien tijd te doen onthouden.
Nu de Cock het prediken in de kerk belet was, trachtte hij in samenkomsten des Zondags zijnen naar Ulrum stroomenden vrienden dit gemis te vergoeden. Tevens schreef hij onderscheidene brochures, dikwijls niet zonder scherpe uitdrukkingen tegen zijne bestrijders. Zelfs ook eenvoudige , niet ontwikkelde menschen vatten op zijne uitnoodiging de pen op, doch sloegen ook in het weerleggen der tegensprekers en lasteraars niet altijd den rechten toon aan. De Cock gaf deze, gelijk al zijne andere geschriften, voor eigen rekening in het licht en bevorderde er den verkoop van, doch dit bracht hem in moeilijkheid met den burgerlijken rechter. Inmiddels was tegen de Cock een nieuwe aanklacht bij het Provinciaal Kerkbestuur ingebracht. Zekere verver, Jakobus Klok, te Delfzijl, had naar zijne meening de 1 Evangelische Gezangen getoetst en te licht bevonden.quot; Nadat hij zijn oordeel op schrift gebracht had, schreef de Cock er een korte voorrede voor en zond het door den druk de wereld in, verklarende geene exemplaren voor echt, die niet eigenhandig met zijn naam geteekend waren. Het geschrijf van Klok was echter van dien aard, dat het ieder in het oog moest vallen, dat het een man als de Cock te eenenmale onwaardig was, er de hand aan te hebben geleend 1). Ofschoon het gebruik der gezangen bij den eeredienst verplichtend was gesteld, had de Cock dit echter nagelaten , zonder dat het hem kerkelijke moeielijkheden berokkende, maar
1) Later schreef de Cock zelf nog een werkje, dat den karakteristieken titel dioeg; »Dc zoogenaamde evangelische gezangen, de oogappel der vervoerde en verleide menigte in de Synodaal Hervormde Kerk, ja zelfs nog van sommigen van Gods kinderen uit blindheid], omdat zij dronken geworden zijn door den wijn harer hoererijen, nader nog getoetst, gewogen en te licht bevonden, ja strijdig met al onze formulieren van éénheid en Gods woord, door H. de Cock, Gereformeerd leeraar onder het kruis om Jezus Christus wil, van Ulrum.quot;
h. p. scholte.
om genoemd geschrift werd hij bij vonnis van den 29quot;quot; Mei 1834 door het Prov. Kerkbestuur afgezet. De Cock beriep zich van dit vonnis op de Synode. Daardoor erkende hij dus dit lichaam als zoodanig en openbaarde tevens daarmede , dat hij niet beheerscht werd door eene separatistische gezindheid. De Synode was hem gunstigergezind dan het Prov.\'Kerkbestuur, want zij schorste hem voor een half jaar, met bepaling, dat hij binnen dien termijn aan het Prov. Kerkb. van Groningen »zijn berouw en leedwezen zou moeten betuigen, wegens het bedrijf, waaraan hij schuldig was verklaard, ter zake van de uitgave van het werkje, getiteld de Ev. Gez. enz., om tevens plechtig bij dat kerkbestuur de belofte af te leggen, dat hij zich voortaan stiptelijk zoude gedragen naar al de bestaande reglementen en verordeningen, zullende bij gebreke hiervan het genoemd kerkbestuur gemachtigd zijn, hem namens de Synode als predikant geheel af te zetten.quot; Eerlang stond de Cock dus weer voor zijne rechters, maar hij kon niet inzien met zijn schrijven iets onbehoorlijks te hebben gedaan, en toen hij opmerkte, dat hij met onderwerping en onderteekening alles doen wilde, wat hem naar Gods Woord geoorloofd en met een goede conscientie mogelijk was, voerde de pres.,Ds. Hendriks, hem herhaaldelijk toe, dat men met hem geen woordenwisseling kon houden. Het bleek hierbij duidelijk, dat, indien ook al het gedrag van de Cock lang niet onberispelijk moge geweest zijn, de kerkbesturen er geen aanmerking op zouden gemaakt hebben, indien hij maar tot hunne medestanders had behoord.
Daar de Cock van oordeel was, dat, volgens art. 36 der Ned. geloofsbelijdenis, de kerkleer door den koning als zoodanig behoorde gehandhaafd te worden, vesrigde hij naast God in zake van kerk-herstel zijn oog op koning Willem I, waarom hij dezen onderscheidene brieven schreef en een exemplaar van alle door hem uitgegevene geschriften zond, hem aanmanende om krachtig voor de miskende kerkleer in de bres te springen. Met gelijk doel werd ook door hem een verzoek aan de Staten-Generaal gericht, doch het behoeft wel niet gezegd te worden, dat deze pogingen vruchteloos waren.
Doordien de Cock van zijne geschriften mede een exemplaar zond aan de nog rechtzinnige predikanten , geraakte hij hierdoor in kennis met Hendrik Peter Scholte , predikant te Doeveren, een man, die in zijn streng gereformeerde prediking grooten bijval vond. Toen deze de verdediging van de schaapskooi van Christus van de Cock las, ging zijn hart voor de Cock open en schreef hij hem een brief, waarin hij hem aanmoedigde, om op den ingeslagen weg voort te gaan. Aangaande de gezangen deelde Scholte hem mede, dat hij die reeds lang had afgeschaft, ofschoon hij daarbij beleed, niet overtuigd te zijn, dat hij wegens het niet laten zingen de prediking daaraan zou mogen opofferen.
475
H. P. SCHOLTE.
Toen hij vernam, dat de Cock geschorst was, schreef hij hem, of hij en zijne gemeente niet genegen waren, zich onafhankelijk te verklaren van de Synodale Kerk en als een afzonderlijke gemeente een vrij toevluchtsoord te worden voor al de Sions kinderen uit den omtrek.
Ai was de Cock ook nog tot scheiden niet genegen, zoo viel toch dit schrijven van Scholte bij hem en zijne gemeente, die innig aan hem was verknocht, als water op een dorstig land. Van de andere nog goedgezinde predikanten werd in dezen strijd taal noch teeken vernomen. Scholte daarentegen deed meer dan schrijven; hij ijlde naar Ulrum om zijn miskenden ambtsbroeder te bezoeken. In weerwil, dat de consulent het aan Scholte verboden had, preekte deze er toch op Vrijdagavond in de kerk naar aanleiding van Jez. 8: n—15 en doopte er eenige kinderen voor een groote schare, aan wie hij bekend maakte, dat hij e. k. Zondag wederom zou optreden. Dit mislukte, want reeds den volgenden dag kwam er van het Provinciaal Kerkbestuur een schriftelijk bevel aan Kerkeraad en consulent om Scholte niet te laten prediken. Toch werd door hem nog Zondagsmorgens in de kerk eene poging gedaan om in de plaats van den consulent te prediken , wat deze echter weigerde. Scholte ging alsnu in een bank zitten, maar drong na afloop der preek er bij den consulent op aan, om hem toe te staan, des namiddags in de kerk te prediken. Ook dit verzoek wees de consulent van de hand, en op verlangen van de jegens de Cock vijandig gezinde kerkvoogden verscheen het burgerlijk bestuur, dat de kerk deed ontruimen , waarna de deuren werden gesloten. Scholte predikte nu \'s namiddags in de open lucht op het pastorie-land, wat zonder ongeregeldheden afliep, en vertrok daarop nog denzelfden dag naar de stad Groningen.
De Vrijdagavond-prediking had voor Scholte onaangename gevolgen. Hij toch werd door den rechter van instructie te Appingedam gedagvaard om zich te verantwoorden wegens eene aanklacht van Majesteitsschennis en het prediken van oproer. Scholte verscheen aldaar voor den rechter, en nadat deze hem verhoord had, liet hij hem door een paar agenten van politie naar de gevangenis brengen, waar hij in een hok gestopt werd als een gemeen misdadiger. Zes dagen later werd hij op vrije voeten gesteld en eindelijk van alle rechtsvervolging in deze zaak vrijgesproken. Ook de Cock was door den Burgemeester van Ulrum aangeklaagd wegens rustverstoring, en, ofschoon hij zijn onschuld betuigde, tot ƒ 50 boete veroordeeld.
Door de met Scholte gehouden gesprekken en het ten einde spoeden van den tijd, binnen welke de Cock zich voorliet Prov. kerkbestuur moest verantwoorden, kwam deze tot de overtuiging, dat de hoop op herstelling in de bediening voor goed was vervlogen. Zijn kerkeraad had reeds eenigen tijd bij hem aangedrongen op verwerping van het
476
AKTE VAN AFSCHEIDING.
kerkbestuur en zoo erkende hij dan ook eindelijk, dat de tijd tot eene afseheiding gekomen was. Reeds des Maandags (13 Oct. 1S34), nadat Scholte hem verlaten had, deelde de Cock zijn besluit den ker-keraad mede, die daarop de akte van afscheiding teekende. Den volgenden dag werd de gemeente in een partikuliere woning saamgeroepen en, nadat er knielend was gebeden, haar de vraag voorgelegd: sof zij als gemeente voortaan onder het bestuur der Herv. kerk zou staan, dan of zij, met verwerping van dat bestuur, als een zelfstandige gemeente hare rechten zou handhaven; of zij den haar ontroofden leeraar wenschte te behouden, dan of zij zich dien roof wilde laten welgevallen.quot; De groote meerderheid der gemeente, uitgezonderd de Cock zelf, teekende daarop de akte van afscheiding. Volgens dit document is de Ned. Herv. Kerk de valsche kerk, »weshalve ze zich afscheiden naar Art. 28, van degenen, die niet van de kerk zijn, zoodat zij dus geen gemeenschap meer willen hebben met de Ned. Herv. Kerk, totdat deze terugkeert tot den waarachtigen dienst des Heeren.quot; Hieruit blijkt, dat de Cock, ofschoon hij de Herv. Kerk voor een valsche en een synagoge des satans verklaarde, hij hare herstelling toch nog voor mogelijk hield.
De akte van afscheiding werd door de Cock aan de kerkelijke en wereldlijke besturen toegezonden. Aan den ring Leens was bij de toezending daarvan het bericht gevoegd, dat de Kerkeraad voortaan in den dienst der gemeente dacht te voorzien door zijn eigen leeraar, en alzoo de dienst der ringpredikanten niet langer zou aannemen. De koning werd er eveneens mede in kennis gesteld, waarbij »bescherming der vromen in hunne rechtenquot; aan Z. M. werd gevraagd. In de overtuiging, dat kerk en kerkgoederen het eigendom der gemeente waren en dat na zijne scheiding de hem opgelegde straf als van zelf vervallen was, ging de Cock den volgenden Zondag in ambtsgewaad naar de kerk om te prediken, maar hij werd namens den officier van justitie door gerechtsdienaren belet, den preekstoel te beklimmen. De Cock nam nu plaats in een kerkbank, waarna de ringpredikant verscheen ; maar daar het volk voor dezen geen ruimte wilde maken , kon hij niet tot den preekstoel komen, wat moeite de acht aanwezige politie-agenten daarvoor ook deden. Onder deze opschudding riep de Cock de verzamelde menigte toe, door wien zij wenschten , dat gepreekt zou worden, en het eenparig antwoord was; sNiet door van der Helm maar door Ds. de Cock!quot;, waarop de ringpredikant de kerk verliet. Nadat de Cock ook nu te vergeefs verzocht had, op den kansel te mogen gaan, ging hij op eene bank staan en sprak van daar een predikatie uit. Aan het eind daarvan werd door hem de akte van scheiding voorgelezen en werden zij, die deze akte niet hadden willen teekenen (waaronder ook de kerkvoogden) met name genoemd, als degenen, die van de gemeente waren uitgegaan.
477
inkwartiering te ulrum.
De Cock had zich reeds tot de burgerlijke macht gewend in een schrijven aan den commissaris des konings, om hulp tegenover een kerkbestuur, dat hem de kerk weigerde; doch in plaats van dat, gebeurden er gansch andere dingen. De synode drong er bij den minister van eeredienst op aan, dat deze de tusschenkomst van den minister van justitie zou inroepen, waaraan gereedelijk werd voldaan. De bevoegde macht, vreezende voor rustverstoringen, zond niet minder dan 150 soldaten naar Ulrum, die er bij de burgers werden ingekwartierd. De Cock, die de schandelijkste bejegening van den officier ondervond, moest er 12 huisvesten; bovendien kreeg hij arrest en was er eene wacht voor de pastorie geplaatst, om hem te bewaken. Den volgenden Zondag was de kerk reeds door eene met scherpe patronen gewapende militaire wacht bezet, zoodat Ds. du Cloux van Vierhuizen als ring-predikant er ongehinderd kon prediken. De Cock was door de wacht belet de pastorie te verlaten, maar herkreeg den volgenden dag weer zijne vrijheid. Van het voorgevallene op den voorgaanden Zondag was procesverbaal opgemaakt, wat ten gevolge had, dat de Cock door de rechtbank te Appingedam en te Groningen tot een boete van 150 gulden en drie maanden gevangenisstraf werd veroordeeld. In de gevangenis ontving de Cock het vonnis zijner afzetting namens de synode, maar daar ook ontving hij, wat meer zegt, »geloofsvertroosting van zijn God.quot; Na zijne bevrijding kon de Cock te Ulrum nergens eene woning bekomen, zoodat hij naar de Smilde vertrok, alwaar reeds een gescheiden gemeente was gesticht, gelijk ook te Groningen en te Wildervank. Weldra gevoelde het Provinciaal Kerkbestuur van Drenthe zich geroepen om tot de synode te komen met de klacht over veroorzaakte wanorde door de Cock. Het antwoord der synode was, dat het zou aandringen bij de regeering op krachtige tusschenkomst der burgerlijke en rechterlijke macht.
Scholte werd, nog vóór hij voor den rechter te Appingedam verscheen, met eene missive van het klassikaal bestuur van Heusden verrast, hem berichtende, dat hij sop order van den Minister van Staatquot; wegens overtreding van het reglement op de vakatures, en wegens zijn wangedrag te Ulrum, voorloopig was geschorst, zonder verlies van traktement. In dit vonnis werd van de Gezangen gezwegen, ofschoon hij ook daarom eene kerkelijke procedure had kunnen verwachten. De gemeente van Scholte geraakte over zijne schorsing zoo vol vuur, dat binnen drie dagen door bijna alle leden een akte van afscheiding was geteekend. Blijkens deze akte verklaarden de ondergeteekenden , dat ze in de schorsing van hun leeraar niets anders zagen, dan het stellen van menschelijke bepalingen boven Gods Woord, weshalve zij niet langer onder zulk een bestuur wilden leven, noch in kerkelijke gemeenschap wilden verkeeren met hen, die
478
gezelle meerburg en brummelkamp.
er zich aan onderwierpen, waarom zij zich als ïgereformeerde gemeentequot; van hen afscheidden. Even als de gemeente van Ulrum verklaarden zij te staan op den grondslag der belijdenisschriften en zich voorloopig te zullen houden aan de Dordsche kerkorde. Bij deze overijlde daad van scheiding was de gemeente door Scholte in de meening gebracht, dat de kerkgoederen aan de zich afscheidende gemeente verbleven, voor welke de koning de vrijheid zeker zou handhaven. De kerkeraad verzocht dan ook aan Z. M. grondwettige bescherming en handhaving harer rechten op hare kerkgoederen, en vrije uitoefening van haren eeredienst. Het antwoord, dat de minister namens den koning gaf, was zeer teleurstellend, want het bevatte de verklaring »dat Scholte niet afgezet was om zijne predikwijze of leerstellige gevoelens, maar wegens verzet tegen de kerkelijke besturen en het overtreden der kerkelijke verordeningen. Adressanten werden tevens vermaand, van hun daad der afscheiding terug te komen en weder te keeren tot de gehoorzaamheid aan het Herv. kerkbestuur.quot; Toen de gemeente zich niet bereid verklaarde tot overgaaf der ker-kegoederen, werd zij daartoe gedwongen en werd er militaire macht in het dorp gelegerd. Even als te Ulrum geraakte de gescheiden gemeente ook hier herderloos, want Scholte begaf zich spoedig daarna met der woon naar Utrecht.
Behalve de twee genoemde gemeenten scheidden er zich geene andere af. Van die van Ulrum was eene »uitnoodiging aan de geloovigen en ware gereformeerden in Nederlandquot; gericht s om het ambt der geloovigen uit te oefenen en zich bij de ware Kerk te voegen.quot; Eenige honderde personen scheidden zich daarop van de i synodale Kerkquot; af, zonder overigens dadelijk in eenig kerkverband weer te treden. Tot de gemeente te Doeveren trad de predikant J. van Rhee, te Veen toe, die wegens het niet laten zingen der Ev. Gezangen met de Kerkbesturen in moeilijkheden was geraakt. Maar van Rhee, schoon een prediker vol van moed, was toch een zedeloos wezen, dat eerlang door de gescheiden broeders werd uitgeworpen. De tegenstand en afkeer van de belijders der waarheid uit die dagen tegen de gezangen maakte het menig predikant moeilijk, wegens den plicht, die op hen rustte, om ze bij de openbare godsdienstoefeningen te laten zingen. Gezelle Meerburg , een stil vroom man en »in de prediking een lieflijk vertrooster voor alle verslagenen van hart,quot; ondervond, bij een twisten over de vragen van het Avondmaal, den gezangenstrijd dermate in zijne gemeente, dat de drijvers het zoover kregen, dat ook hij het gebruik der gezangen om des vredes wil achterwege liet. Het gevolg hiervan was, dat hij door het kerkbestuur werd geschorst, waarna hij zich aansloot bij Scholte en de zijnen. De jeugdige predikant A. Brummelkamp te Hattem, en diens zwager
479
van velzen, van raalte en budding.
S. van Velzen, predikant te Drogeham, waren minder ingenomen met de scheiding dan wel met het verlangen der gescheidenen om tot de oude gereformeerde beginselen terug te keeren. Beiden stelden een adres op aan de synode, met verzoek, de ongereformeerde predikanten te noodzaken tot terugkeer naar de oude paden. Vooraf boden zij hun adres aan bij hun klassikale ambtsbroeders, maar niemand wilde het met hen onderteekenen. In plaats van hun billijk verzoek in te willigen , werd er bij en naar hen een soort van geloofsonderzoek ingesteld ten opzichte eener onbepaalde gehoorzaamheid aan de synodale reglementen. Tegen den dwang der synode, die eiken leeraar dreigde met afzetting, indien hij geene gezangen liet zingen, kwam Brummel-kamp op, terwijl hij openhartig erkende, dat hij de gezangen niet meer wilde gebruiken om haar rationalistischen geest, en ook niet kon beloven een anti-gereformeerd kerkbestuur gehoorzaam te zullen zijn. Hier op volgde spoedig zijne »ontzetting van den predikdienstquot; en zijne daarop gevolgde afscheiding (1S35). Van Velzen was in conflikt geraakt met de kerkbesturen wegens een door hem geschreven brochure: »Stem eens wachters op Sions muren.quot; Ofschoon dit boekje algemeene toestanden bespreekt, werd hij, mede wegens zijn verzet tegen de gezangen, in genoemd jaar geschorst. Toen hij daarop verklaarde, geene gezangen meer te zullen laten zingen, protesteerde zijn kerkeraad daartegen en volgde spoedig zijn afzetting. Was er van Brummelkamps kerkeraad maar een diaken zijn predikant getrouw gebleven, ook in van Velzens gemeente was er slechts een mannelijk lidmaat genegen, zich met zijn leeraar af te scheiden.
Van Raat/te kwam reeds in conflikt met het kerkbestuur van Z. Holland, op het oogenblik, dat hij er met goed gevolg het proponentsexamen voor had afgelegd. Daar hij een zwager van Brummelkamp was, vermoedde het kerkbestuur, dat ze wel kinderen van eenen geest konden zijn; dit was trouwens uit het examen ook duidelijk genoeg gebleken. Erger voor hem nog was, dat hij mede behoorde tot een klein getal studenten, dat als fijnen en dompers gekarakteriseerd werd. Zijne examinatoren vroegen hem derhalve vóór hij de s verklaring en beloftequot; teekende, of hij de kerkelijke reglementen kende, en toen hij daarop eerlijk zijne onkunde beleed, zonden ze hem weg, om ze eerst te leeren. Later verscheen hij op nieuw voor zijne examinatoren, maar de positive antwoorden, die hij op hunne vragen aangaande de Reglementen gaf, deden hen besluiten, hem formeel af te wijzen. Ook hij voegde zich alsnu bij hen, »die begeerden te leven naar de ordinantiën Gods.quot;
Ledeboer, beroepen proponent te Benthuijzen, was in veel opzichten een beminnelijk maar geheel eigenaardig leeraar, aan wien vele vromen innig waren verknocht. Uit gemoedsbezwaren predikte hij
480
het ontstaan der chr. ger. kerk.
tegen de gezangen, waarom hij op aanklacht der diakenen werd geschorst. Ook hij poogde na de schorsing nog in de kerk te preeken en toen hem dit belet werd, deed hij het voor een groote schare in zijne eigene woning. Spoedig hierop werd hij afgezet, met twee zijner ouderlingen, wat weder voor vele zijner volgelingen oorzaak was, dat zij de Volkskerk verlieten.
Budding, leeraar te Bekerke, was bij vele vromen een bemind predikant Gehecht aan het oude, zong hij voor zich zelf nog bij voorkeur Datheen psalmen en liet dan ook de bevelen aangaande de verplichting tot het gebruik der gezangen onopgevolgd. Nergens was de afkeer van de gezangen grooter dan in Zeeland, doch dit belette het klassikaal bestuur van Walcheren niet, Budding in zijne bediening te schorsen. Hij ging echter voort het Evangelie te verkondigen, en toen hem dit op den kansel door de politie belet werd, zette hij zijne prediking buiten het kerkgebouw voort, waarom hij naar de gevangenis werd gebracht. Budding scheidde zich in 1836 af, welk voorbeeld door vele Zeelanders werd gevolgd.
Het ontstaan der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland.
Spoedig na de scheiding te Ulrum riep de Cock niet slechts door geschrifte de geloovigen en »ware Gereformeerdenquot; in Nederland tot scheiding op, maar ook trokken hij en de andere uitgetreden leeraars het land door en predikten in kringen, waar men dikwerf in tal van jaren de kerkelijke bijeenkomsten had nagelaten en doop noch Avondmaal durfde gebruiken, de scheiding voor een ieder, als duidelijk door God gewild. Onder den kleinen burgerstand waren er velen, gelijk ook onder de landbouwers, die zich bij de gescheidenen aansloten, doch mannen van studie en wetenschap bleven terug t gelijk ook een groot deel waarheidlievende leden der Herv. Kerk, omdat zij voor zich zelf geene roeping tot scheiding gevoelden. Bij deze teleurstelling voor de gescheidenen ontstond tusschen broeders, in hun Hoofd vereenigd, maar kerkelijk gescheiden, vaak verwijdering, die in onze dagen nog niet geheel heeft opgehouden te bestaan.
Maar was er ten opzichte van afscheiding tusschen het waarheidlievende volk van Nederland verschil van gevoelen, toch was de scheiding al dadelijk voor velen een zegen, naardien gescheidenen en niet gescheidenen gretig gebruik maakten van de godsdienstoefeningen ook der uitgetredene predikanten. Heftig en bitter waren hier en daar de maatregelen tegen deze bijeenkomsten, maar geen gewelddadig uiteendrijven, geene boeten of gevangenisstraffen konden de ontwaakte
481
UITBREIDING DER AFSCHEIDING.
begeerte naar het woord Gods verstikken; veeleer nam zij door den tegenstand in kracht en omvang toe, zoodat de vervolgingen juist het tegendeel uitwerkten van datgene, wat er de vijand zich van voorgesteld had.
Weldra werden door de uitgetreden leeraars »uitgeleide gemeentenquot; gevormd uit hen, die »zich bij de Kerk hadden gevoegd.quot; De Cock werkte daartoe in Groningen en Drente. In Friesland stichtte van Velzen, — in Holland en Utrecht Scholte, — in Gelderland en Overijsel Brummelkamp en van Raalte, — in Brabant Meerburg en in Zeeland Budding, nieuwe gemeenten. Waar zich personen voordeden , die als leerende ouderlingen of als oefenaars in die gemeenten konden voorgaan, werden deze door de uitgetreden leeraars aangesteld of tot leeraars geordend, maar wier geschiktheid soms veel te wenschen overliet. De Cock predikte bovendien in het Graafschap Bentheim, tengevolge waarvan aldaar en in Oost-Friesland zusterge-meenten zijn ontstaan.
Een eerste Provinciale vergadering der gescheidenen had in 1S35 te Groningen plaats, waar besloten werd aan de Cock een tractement van ƒ 700 toe te leggen. Dat de regeering van die dagen het stichten van gemeenten onder een zelfden naam als dien der Hervormde Kerk stilzwijgend zou toelaten, kon niet worden verwacht. In genoemd jaar kwam dan ook een ministerieele aanschrijving, waarin werd gezegd, dat geene toelating van nieuwe gemeenten kon worden toegestaan, tenzij de gescheidenen dit aan Z. M. kwamen verzoeken, met overlegging tevens van hunne reglementen en statuten, waarin echter niets mocht voorkomen, wat inbreuk kon maken op de rechten, bezittingen en titels van de bestaande Herv. Kerk. Dientengevolge kwamen de zes gescheiden predikanten, benevens een elftal ouderlingen het volgende jaar te Amsterdam bijeen, om voor de nieuwe gemeenten eene kerkorde vast te stellen, een adres te ontwerpen en bij Z. M. in te dienen. In deze bijeenkomst, die de Algemeene Synode werd genoemd, hield men het er voor, dat de door haar vertegenwoordigde gemeenten, d e gereformeerde kerk in Nederland uitmaakten. In het ontworpen adres wordt dan ook gezegd: dat de gereformeerde Kerk kenbaar is aan hare confessie en kerkinrichting. Deze kerk had in 1816 opgehouden openbaar te bestaan. De gereformeerde gezindheid was echter blijven voortleven , maar bleef, omdat ze den moed niet had zich als kerk te openbaren, verborgen, totdat in 1834 en \'35 enkele harer leeraars getrouwmakende genade ontvingen om deze gereformeerde gezindheid in gereformeerde kerkinrichting te openbaren en te handhaven. Zij onderwierpen zich aan de belijdenisschriften der kerk, maar verwierpen het anti-gereformeerd kerkbestuur van 1816. Zij waren dus geen nieuwe kerk, maar de voortzetting der Nederlandsche Gerefor-
482
onderlinge verschillen.
meerde Kerk, zoodat zij Z. M. dan ook geene nieuwe reglementen of statuten konden voorleggen maar verwezen naar de in die kerk bestaande Formulieren van Eenigheid. Mochten en konden hunne tegenstanders het goedvinden om de Kerkgebouwen wederrechtelijk in bezit te houden, dan wenschten zij ootmoedig te berusten in de beschikking des Allerhoogsten en zouden zeiven wel voor gebouwen zorgen.quot;
Behalve de vervolgingen , door den vijand van buiten , ontstonden verschillende moeielijklieden onder de gescheiden broeders zelf. Het ergste hiervan was wel de onzedelijke levenswandel van Ds. van Rhee, waarom hij in eene vergadering te Amsterdam (1836) van het leeraarsambt werd ontzet. Een andere moeielijkheid was, dat onder de gescheiden broeders verschillende gevoelens bestonden ten opzichte van het aannemen van nieuwe leden en het doopen der kinderen van deze. Scholte wilde geen andere leden der gemeente dan geloovigen, slechts hunne kinderen doopte hij als kinderen der geloovigen. De Cock daarentegen wilde ook menschen bij de ware kerk voegen, die geen belijdenis deden, omdat ze niet durfden verklaren, in Christus te gelooven, en doopte hunne kinderen als kinderen der gemeente. Daar dit verschil zich uitbreidde, werd er om het niet in twist te doen ontaarden in 1837 te Utrecht eene synode gehouden. Scholte\'s denkbeeld , dat in de kerk , het mystieke, lichaam van Christus, geene 011-bekeerden konden toegelaten worden en er met huichelaars. indien deze er onder scholen, geen rekening moest worden gehouden, behaalde de overwinning op die van de Cock, die in de zichtbare Kerk zich zoowel onbekeerden als bekeerden voorstelde , hoewel alleen de laatsten de onzichtbare gemeente des Heeren uitmaakten. De Cock hield zich hiervan zóo overtuigd, dat hij met vier ouderlingen protesteerde tegen het gevoelen van de meerderheid. Nadat deze synode in de Dordsche kerkorde zooveel veranderingen bracht, dat ze schier niet meer te herkennen was, werd ook daartegen door de Cock en de zijnen geprotesteerd, die zooveel mogelijk bij de onveranderde kerkorde wilden blijven. De vergadering ging met smart over deze verschillen uiteen. Van Velzen voegde bij deze kwestie nog een nieuwe, door de bepalingen der synode verbindend te willen achten voor de kerkeraden. Hiertegen kwam de ouderling Wormser terecht met kracht op, wat weder ten gevolge had, dat scheuring en verwijdering ontstond, zoodat sommige gemeenten de Utrechtsche kerkorde verwierpen.
Een koninklijk besluit, als antwoord op het reeds gemeld adres, gaf aanleiding tot nog meer scheuring en twist. Het was te verwachten, dat Z. M. de meening, ais zou de historisch gereformeerde kerk van Nederland in en door de afscheiding blijven voortbestaan, niet kon toestemmen en nog minder op dien grond het verzoek toestaan.
483
31*
koninklijk antwoord.
\'s Konings ongenoegen hierover sprak duidelijk in zijn antwoord, waarin hij den naam s gereformeerde kerkquot; verwierp, terwijl die kerk voor ontbonden moest worden gehouden en de samenkomsten ter godsdienstoefening verboden bleven. Door invloed van enkele hooggeplaatste personen, vooral van Mr. Groen van Prinsterer, werd den afgescheidenen echter in \'s Konings antwoord te verstaan gegeven, dat zij, onder zekere voorwaarden, tot het vormen eener afgescheidene gemeente aan Z. M. het verzoek konden richten, met overlegging van hun ontwerp van kerkorde en met de verklaring: zelve te zullen zorgen voor hunne armen en eeredienst, zonder op eenige rijksondersteuning of rechten, bezittingen en inkomsten der Hervormde Kerk ooit aanspraak te zullen maken. Wilden zij voorts boven de twintig personen godsdienstig samenkomen , dan zouden ze daartoe vergunning kunnen aanvragen bij de plaatselijke besturen , mits met opgaaf van naam en woonplaats der deelnemers en den tijd van samenkomst. Dit besluit eindigde met een strenge aansporing aan politie en justitie, om ijverig te waken en de overtreders te straffen. De vervolgingen werden nu heviger dan ooit te voren; bij vernieuwing werden de kerkers ontsloten voor leeraars, die niets anders gedaan hadden, dan het woord des levens aan eene verzamelde en naar waarheid hongerende schare te verkondigen ! Treffend van inhoud is het daarop door de Cock opgesteld; » Ootmoedig smeekschrift van de geloovigen der prov. Gron. en Drente, aangeboden aan Z. M. onzen geëerbiedigden Koning en de hooge Overheid onzes Vaderlands.quot; Onderteekenaars bidden den Koning den Godsdienst niet te beletten, maar de vrijheid daarvan te handhaven. »De goederen der Herv. Kerk willen ze gaarne opofferen, maar ze kunnen niet verzaken, dat ze Gereformeerden zijn.quot; Uit Amsterdam werd insgelijks door de afgescheidenen een adres, bevattende bezwaren tegen genoemd besluit, bij Z. M. ingediend. Het aannemen der aangeboden vrijheid werd ook daar en over \'t algemeen door de ge-scheidenen aan eene verloochening van Christus gelijk geacht.
Voor Scholte en de zijnen werd de druk der vervolging eindelijk te zwaar; zij gaven den naam van Gereformeerd er aan en werden in 1839 op hun verzoek door de regeering erkend onder den titel van iChristelijke Afgescheidene gemeente te Utrecht.quot; Weldra volgden andere gemeenten dit voorbeeld, die dus alle als Christelijke Afgescheidene gemeenten een wettig bestaan verkregen. Het aannemen dezer vrijheid verwekte echter bij velen groote afkeuring. Zij verweten hen, die de vrijheid aangenomen hadden, dat deze lafhartig den »gereformeerden eernaamquot; hadden verloochend en vormden zelve gemeenten, door welke de Dordsche kerkorde onveranderd werd aangenomen (1840). Door enkele, der vrijheid aangenomen hebbende gemeenten, werd evenwel spoedig ingezien, dat zij uit onkunde eene vrijheid
484
VERDEELDHEID.
hadden aangenomen, welke streed met hare beginselen. Onder deze behoorde ook de gemeente Zwolle, die dan ook het stedelijk bestuur kennis gaf, dat ze van de verleende vrijheid geen verder gebruik wenschte te maken. Door deze en eenige andere gemeenten werd den naam van Gereformeerde gemeenten onder het Kruis aangenomen.
De Cock kon zich nog maar niet vinden in de veranderingen, die in de Dordsche kerkorde op de synode te Utrecht waren gemaakt. Hij schreef daarom eene » Opwekking tot het aannemen van de Dordsche Kerkordeop aandrang van de gescheidenen in Groningen en Drente. Hij zag zijn wensch vervuld, toen op de synode te Amsterdam (1840) besloten werd, de Dordsche kerkorde xgt;als den eenigen regelquot; voor de gemeenten te erkennen, en pogingen aan te wenden tot hereeniging met de gemeenten onder \'t Kruis. De heer Brummelkamp stelde aangaande de door den Koning verleende vrijheid der vergadering voor, om daarvan opheffing bij Z. M. te vragen, wijl zij leidde tot verdeeldheid in de kerk. Eene toelating voor enkelen , terwijl de vervolging tegen anderen werd voortgezet, noemde hij smartelijker dan gemeenschappelijke verdrukking. De groote meerderheid verwierp echter dit voorstel en wenschte de voorwaardelijke vrijheid te behouden.
Bij velerlei verschil over kerk en doop\', over \'t gezag der synode en nog zooveel meer, tot zelfs over \'t ambtsgewaad des leeraars toe, ontstond nog verschil tusschen van Velzen en Scholte, dat zeer hoog liep. Om de daardoor ontstane verwijdering te doen ophouden, werden de Cock en Ledeboer naar Utrecht gezonden, ten einde Scholte, wegens het belasteren van van Velzen, tot berouw te brengen en te bewegen ^ dat hij de bepalingen en besluiten dezer Amsterdamsche synode zou bekrachtigen. Scholte was echter niet te bewegen. Hij verklaarde, dat van Velzen afgezet moest worden en wilde zich noch met hem, noch met de Amsterdamsche besluiten vereenigen. Op deze woorden schorste de Cock Scholte in den naam des Heeren en namens de synode, doch Scholte betuigde, dat hij zich daaraan niet onderwierp. Het was thans onder de j opzieners der gemeente Jezu Christiquot; treuriger dan ooit. Te Amsterdam waren de ouderling Wormser en de diaken Höveker met nog twee kerkeraadsleden geschorst, omdat zij in den twist tusschen van Velzen en Scholte voor overijling waarschuwden, terwijl zij zelf de partij van Scholte kozen. Verdeeldheid voorts overal, zoodat de gescheidenen in twee helften met onderdeelen waren verdeeld. Van Velzen en de Cock hielden zich met de gescheidenen in het noorden aan de verordeningen der Amsterdamsche synode; Scholte, Gezelle Meerburg en de gescheidenen uit het zuiden des lands wilden de Amsterdamsche vergadering niet als synode erkennen en nog minder zich aan de daar gemaakte bepalingen houden. Op eene vergadering te
SCHÜLTE NAAR AMERIKA.
Schiedam verwierpen ze beide. Budding werkte in Zeeland op zich zelf; in Overijsel deden dit de Kruisgemeenten. Ledeboer ging naar zijn huis en gemeente te Benthuizen, diep berouw gevoelende over zijne medewerking tot de aanvrage om vrijheid en over zijne inlating met de Amsterdamsche Synode. Hij verbrak alle banden met de Afgescheidenen en ging voortaan met de zijnen, die hem op de handen droegen, een geheel eigen weg. Twintig maanden bracht hij onder de vervolging in den kerker door.
Scholte geraakte hoe langs hoe meer op zich zelf, en ijverde, met miskenning der historische ontwikkeling der kerk, voor de herleving van het oorspronkelijk Christendom. Reeds vroeger had hij, onder de vervolging , er aan gedacht, om in Amerika een nieuw vaderland te zoeken. Thans waren deze redenen wel vervallen, maar in 1847 kwam de trek naar landverhuizing weer bij hem boven. Met vele zijner volgelingen trok hij naar Iowa, alwaar door hem en de zijnen de kolonie Pell a werd gesticht. Van Raai te was hem reeds in \'46 voorgegaan, door wien de kolonie Holland in \'t leven werd geroepen. Aanleiding tot deze landverhuizing werd, gelijk ook thans nog, gevonden in het gebrek aan arbeid voor jonge menschen, die werken wilden en konden. Door deze emigratie verkreeg de Afgescheidene Kerk van Nederland breede vertakkingen in de V. S. van N.-Amerika.
Naar het schijnt hebben de Afgescheidenen door Scholte\'s vertrek niet veel schade geleden, want er kwam toenadering, zoodat in 1849 te Amsterdam een synode werd gehouden , waarin alle provinciën vertegenwoordigd waren, behalve Gelderland en Overijsel doch beider afzondering hield mede spoedig op.
Belangrijk voor de gescheidenen was de regeering van koning Willem II, die spoedig na zijn troonsbestijging (1840) de vervolgingen had doen staken, en daarop in 1852 de vernederende voorwaarden introk, onder welke zich slechts afgescheidene gemeenten mochten vestigen. Het volgende jaar was mede voor de gescheidenen zeer merkwaardig, naardien toen een nieuwe wet tot regeling van het toezicht op de onderscheidene kerkgenootschappen werd vastgesteld. Volgens deze wet deelen de Christelijke Afgescheidenen in dezelfde voorrechten als de andere kerkgenootschappen, doch we mogen er dadelijk bijvoegen , dat de onderscheidene regeeringen tot op den huidigen dag nog weinig blijk hebben gegeven, dat ze deze wet ook voor de gescheidenen eerlijk willen toepassen. De synode , in 1854 te Zwolle vergaderd , ondervond dit weldra, want op een verzoek aan de regeering om de s Christelijke Afgescheidene Gereformeerde Kerkquot; te erkennen, gaf de regeering ten antwoord, dat bij haar geen kerkgenootschap van dien naam bekend was. Dit was wel in zekeren zin waar, maar het antwoord getuigde niet van goedwilligheid. Beter slaagde deze synode in een
486
christelijke gereformeerde kerk.
lang gekoesterden wensch om vele onderlinge verschillen uit den weg te ruimen, waardoor vele scheuren te Zwolle officieel werden geheeld. Dat er daarenboven kracht in de jeugdige Kerk begon te komen, bewees ook de synode op afdoende wijze. Het half dozijn leeraars, dat uit de Herv. Kerk was gegaan, kon natuurlijk aan het steeds toenemend gemeentental niet voldoen. De opleiding tot het leeraarsambt hier en daar bij enkele predikanten was hoogst gebrekkig, waarom de synode besloot tot de oprichting eener Theologische School, die nog aan het eind van dat jaar te Kampen werd geopend. Klein was haar begin, maar ze heeft zich tot heden uitgebreid, zoowel in onderwijs als in leeraars en studentental. Getuigde deze onderneming van geloof en liefde, met genoegen voegen we hier bij, dat de groote kosten aan deze School verbonden voor de synode nog geen beletsel was, om ook met ernst de zending ter harte te nemen. En waar de zending waarlijk ter harte gaat, daar komt ook geld — zoo ook hier. De behartiging dezer zaak was voorloopig aan de leeraars der Theol. School opgedragen , die reeds het genoegen smaakten, dat de zendeling van Gennip zich geheel op eigen aandrang en op eigen kosten naar China en daarna naar Soerabaija had begeven.
Met welgevallen zien we voorts op de synode, in 1857 te Leiden gehouden. Geene van de vroegere twisten heerschten, maar een heerlijk werk des vredes werd voor Zuid-Afrika ondernomen. Op deze synode toch was men begaan met den geestelijken toestand der thans wijd en zijd vermaarde Transvaalsche Boeren. De Afgescheidenen hebben de eer, dat ze onze toen bijna vergeten stamgenooten in Zuid-Afrika niet slechts met Ds. Postma ter hulp kwamen, maar ook 2300 gulden bijeen brachten tot zijne uitzending. Daardoor verkreeg de Afgescheiden Kerk vertakkingen in Afrika, die thans nog bestaan.
Op de synode te Middelburg in 1S69 ruilden de afgescheidenen den naam van Chr. Afgesch. voor den beteren van Chris t e 1 ij ke Gereformeerde Kerk. Tevens kwam op deze synode de lang ge-wenschte hereeniging tot stand met de gemeenten onder quot;t kruis. De synode van 1875 is reeds alleen daarom merkwaardig, omdat zij de zending onder Israël op touw zette, met dit gevolg, dat in 1S80 de heer Koster aangesteld werd om onder Gods oude volk te Amsterdam Gods Woord en Waarheid te verspreiden. Wij voegen hier nog aan toe, dat te Leiden een kweekschool voor zendelingen werd gesticht, waaraan in 1877 Ds. Donner als Zending Director werd verbonden, en waardoor thans binnen den tijd van acht jaren drie zendeling-leeraren naar onze Oost-Indische Bezittingen zijn gezonden.
De Chr. Ger. Kerk telt thans ongeveer 150,000 zielen en een bijna 400 tal gemeenten met omstreeks 300 predikanten. Door haar ontstaan werden broeders, in den Heer, hun Hoofd, vereenigd, nu kerkgenoot-
487
DE HERV. KERK NA DE SCHEIDING.
schappelijk gescheiden, want lang niet alle kinderen Gods in de Herv. Kerk gingen tot scheiding over, dewijl velen meenden, dat de strijd binnen de kerk voortgezet moest worden. Treurig voorzeker was het, dat men van beide kanten in dezen zondigde en ook nog zondigt, door elkanders geweten ten opzichte van scheiden of niet scheiden slecht te eerbiedigen. Vele aanmerkingen zijn en kunnen er wellicht met grond gemaakt worden op de handelingen van de Cock en anderen, maar laat dat zoo zijn, al waren er ook zelfs dubbel zoo vele op te maken, dan doet dat toch aan de waarde der Chr. Ger. Kerk van heden niet het minste af. Indien men er iets meer in ziet dan het woelen van j eenige ontevredenen,quot; indien men er in kan zien een worstelstrijd tusschen waarheid en leugen, dan is het niet de vraag, of ieder in de hitte van den strijd de kalmte tot bedaard overleg nog behield, als wel, wie der partijen de waarheid wilde handhaven. De Chr. Ger. Kerk heeft dit, als vrucht van dezen strijd, in haar nog jeugdig bestaan voldoende bewezen. Zij heeft getracht zonder staatsinmenging haar vrij en onafhankelijk bestaan te bewaren en heeft in die positie door leer en tucht eene kracht ontwikkeld , die niet alleen voor haar zelf maar ook voor andere kerken ten rijken zegen is geweest.
Eene kerk van nog geen halve eeuw oud heeft nog geen geschiedenis, die aantoont in hoever zij in staat zal zijn zich buiten den invloed der wereld te houden. Dit zal eerst later kunnen blijken. Op zeer enkele uitzonderingen na zijn allen, die bij het ontstaan der scheiding om der waarheid wil, smaadheid en vervolgingen hebben geleden, ten grave gedaald. Of — voor zoover deze leeraars zijn geweest zonder opleiding — hunne wetenschappelijk gevormde opvolgers, ook hunne opvolgers zullen zijn in waarachtige bekeering en in een prediken uit de volheid huns harten, — of door de gemeenteleden, die dit zijn, omdat de ouders het waren, de kerk op den duur niet verbasterd zal worden, — zijn vragen , die met andere te vermeerderen zijn, maar waarop eerst later antwoord kan worden gegeven.
De Ned. Hervormde Kerk na de scheiding.
Na de Afscheiding en in weerwil van kerk en kerkbestuur bleef ook in de Herv. Kerk de beweging voortduren onder de belijders der waarheid. Daar werden in die Kerk nog zondaars bekeerd en belangstelling in de waarheid breidde zich uit, hetwelk bewees, dat Gods Geest nog niet uit de »valsche Kerkquot; was geweken. Het moet echter dankbaar worden erkend, dat vele leden der Herv. Kerk bij hunne broeders, de Afgescheidenen, als gastenquot; vonden, wat zij van den kansel hunner eigene Kerk niet of zeer zeldzaam vernamen. De Chr. Ger. Kerk is
488
de groninger school.
daardoor tot zegen geworden voor de oude Volkskerk, waarin nog steeds bij toeneming door vele leden een vragen en terugkeeren naar de oude paden te merken is.
Merkwaardig is het, dat buiten de orthodoxe beweging, ja deze heftig bestrijdend, in het noorden van Nederland eene richting ontstond, bekend onder den naam van Groninger School. De theologische hoogleeraren van Oordt, Hofstede de Groot, Huurling en Pareau «■poogden de naar hunne meening stilstaande wateren der Kerk voor bederf te bewaren, maar ongelukkig met een verlaten en prijsgeven ook van datgene, wat als eerste levensvoorwaarde behouden moest blijven. Pareau hield zich overtuigd, dat de Christelijke dogmatiek geheel moest worden omgewerkt, om enkel van Christus uit te gaan die, altijd naar des hoogleeraars meening, van zich zeiven was aangevangen. Hier was waarheid in, voor zoover de Christhologie van Christus als de hoogste Godsopenbaring begint; maar doordien hij de God-menschelijke natuur van Christus ontkende, sneed hij de diepste wortels van het Christendom af, waarbuiten, zooals ook spoedig is gebleken, Pareau\'s dogmatiek niet kon blijven bestaan.
Stout was het optreden dier godgeleerden. Zij ijverden o. a. tegen igt;Ijijbelvergodingquot;, en tegen onfeilbaarheid der apostelen, om ten leste ook de feilbare apostelen met het Oude Verbond op zijde te schuiven, om alleen de woorden en den persoon van Jezus, naar hunne wijze van zien, op den voorgrond te stellen. De openbaring Gods in Christus werd door hen met ijver voorgestaan, doch de beteekenis daarvan krimpt vrij wat in, wanneer men hierbij in aanmerking neemt, dat, terwijl Jezus door hen als mensch zijne rechte beteekenis bekwam, Hij in zijne Godheid evenzeer als de persoonlijkheid van den Heiligen Geest werd ontkend. Zij loochenden de ingeving der Heilige Schrift, het bestaan van den vorst der duisternis, des menschen aangeboren diep bederf; beschouwden de zonde niet als schuld en erkenden geen eeuwig verderf als straf voor de zonde. Zij leerden geene voldoening als eenig redmiddel, maar noemden de leer der kruisverdiensten smadelijk eene »bloedtheologiequot;.
Weldra was deze «Groninger Schoolquot; het middelpunt, waaruit zich het liberalisme over ons vaderland verspreidde. Het was echter niets anders dan het oude en versleten rationalisme, dat men naar een nieuwere snede bewerkte en met een soort van mystieken godsdienstzin garneerde, die het gevoel bekoorde. Wij willen het goede dezer richting niet miskennen, noch haar den lof onthouden, dat zij het gemeenteleven voor korten tijd opgewekt heeft. Maar zij bood zelfs in hare lichtzijde vele kranke en kwetsbare plaatsen aan, waardoor ook het goede, door haar te weeggebracht, door de tegenpartij veelal is miskend geworden. Werd in hare prediking humaniteit op
489
MODERNE THEOLOGIE.
den voorgrond gesteld, de gereformeerde belijders hebben deze humaniteit van haar niet ondervonden, maar werden op het vinnigst bestreden. Dit was een gevolg van haren afkeer en van hare minachting voor de belijdenis en de leerstukken der Kerk, die zij stoutweg beweerde te zijn afgeschaft, om te vrijer met de ontkenning van de grondwaarheden voort te kunnen gaan. Is in de opvoedkunde alles slechts onder voorwaarde van wedergeboorte te verwachten, de Groninger school predikte daarentegen eene opvoedkunde zonder bekeering. j
Was de opkomst dezer school schielijk en schitterend, schielijk ook, maar tragisch, is haar ondergang, weer reeds in onzen tijd. Zij heeft te veel godsdienstzin voor den wereldling en te weinig degelijken grond en waarheid voor het heilbegeerig hart. Hierdoor kon deze negatieve richting slechts een wegbereider zijn voor nog grooter kwaad, dat in de zoogenaamde Moderne theologie weldra in de kerk optrad en de Groninger richting veelal van zijn plaats verdrong. Aangaande dit modernisme kunnen we kort zijn, want het heeft geen leven in zich zeiven , maar houdt zich als een woekerplant nog staande door te leven van ontkenningen. Van eene theologie is bij de modernen nauwelijks sprake en wat ze nog vertoont is zonder wezen, zoodat zij van af haar ontstaan ten onrechte het woord theologie in haar vlag heeft gevoerd. Het modemisme heeft weinig met het Christendom gemeen, maar staat veeleer op heidensch standpunt, en is, ook van de beste zijde beschouwd, een vermenging van pantheïsme, naturalisme en vele andere ketterijen. De groote hoop van, hen die modernen worden genoemd, kenmerken zich slechts door ongeloof en een leven zonder God en godsdienst, naar het goeddunken van hun hart. Dit ongeloof bepaalt zich dan ook niet tot een Kerkgenootschap maar openbaart zich in haar afval door heel de Christelijke Kerk. In de Herv. Kerk trad het ongehinderd op, want door de organisatie van 1816 was voor de woordvoerders de weg effen gemaakt, zoodat ze dan ook niet nagelaten hebben het sloopingswerk hunner voorgangers verder te voltooien. Onmachtig om te bouwen en alleen in staat tot vernielen, zijn hare verwoestingen groot, want ook de besten onder hen ontkennen alle bovennatuurlijke werkingen Gods en daardoor ook alle goddelijke openbaringen. Zij verlagen Jezus Christus tot een gewoon mensch , die even als ieder ander het leven ontvangen en weder door den dood verloren heeft. Zij noemen de zonde onvolkomenheid even als het niet kunnen spreken bij een klein kind, waaraan ook Jezus onderworpen is geweest. Desniettemin erkennen zij Hem als een geheel eenigen voorganger op het gebied van den godsdienst, en meenen door de beoefening van dezen hunnen godsdienst met recht den Christennaam te kunnen dragen. Aan klachten over een leervrijheid, waarbij op denzelfden kansel Christus \'s avonds werd gelasterd, die er \'s morgens was
490
TOESTAND DER HERV. KERK.
gepredikt, ontbrak het niet, maar er werd niet naar geluisterd. In 1865 had de Synode den treurigen moed van te verklaren, dat zij onmachtig was, de onwettig maar feitelijk bestaande leervrijheid tegen te staan.
In 1848 legde Koning Willem II het van zijn vader geërfd bisschopsgezag over de Kerk neder, doch de Synode bleef hare waardigheid vasthouden. Deze beraamde een plan om de Kerk meer onafhankelijk van den Staat te maken en de kerkeraden, die zich zelve kozen, door de gemeente te laten kiezen. Dit plan ondervond tegenstand, maar werd toch in 1852 aangenomen en koninklijk bekrachtigd. De strijd, die hierover in de kerkbesturen ontstond, was zoo groot, dat zelfs de Synode in \'57 zich tot de uitvoering dezer bepaling onmachtig verklaarde. Eindelijk in 1867 werd een reglement ingevoerd , waarbij niet slechts de keuze van kerkeraadsleden, maar ook het beroepen van predikanten aan de gemeente werd opgedragen. Nadat dus de lidmaten jarenlang alle invloed onthouden was, werd nu op eens alles in hun handen overgegeven, wat wel een bewijs was van de radeloosheid der kerkbesturen. Zonder naar geloof of belijdenis te vragen, werd zoowel den zedelooze, den moderne, als den geloovigen belijder een zelfde recht aan de stembus gegeven. Een revolutionnaire zaak dus, waarin met miskenning van orde en wet het recht van den sterkste werd gehandhaafd. Verrassend en voor het modernisme teleurstellend was over het algemeen weldra de uitslag bij de stembus. Het bleek toch, dat een zóo groot aantal leden Jezus als den Christus, als het Hoofd der gemeente erkenden, dat in nagenoeg alle groote gemeenten de verkiezingen voor de kiescollegiën in orthodoxen geest plaats vonden. Dit had weder een groote verwisseling van Kerkeraadsleden ten gevolge, terwijl in de vakaturen meestal orthodoxe predikanten werden beroepen.
Door dezen onverwachten ommekeer, werd het sommige moderne predikanten te benauwd in de Kerk, die, of naar eene andere betrekking omzagen of zich met een kleiner of grooter deel der gemeenten van haar afscheidden. Sommigen hunner deden bij de Remonstrantsche Broederschap aanzoek om tot dit Kerkgenootschap te worden toegelaten, welk bedenkelijk verzoek door de Broederschap bereidwillig werd toegestaan (1878). Dientengevolge ontstonden daardoor enkele nieuwe Remonstrantsche gemeenten en de bestaande werden er door uitgebreid. Opmerking verdient hierbij, dat, waren de Afgescheidenen vroeger ter wille van de leugen door de regeering heftig vervolgd, de moderne, nu Remonstrantsche predikanten, in hun kerkverwoesting dadelijk door rijkstraktementen werden gesteund.
De Herv. Kerk is door dit heengaan veler modernen niet tot rust gekomen, want er bleven nog genoeg achter. Daarenboven is ook de stembus tot bevordering van waarheid en vrede niet geschikt. Deze
491
HET IRVINGIAN1SME.
heeft, omdat haar beginsel niet deugt, voor de Kerk een zeer bedenkelijke zijde. Bij weinig levensgemeenschap met den Heer is de op zoodanige wijze verkregen heerschappij veelal gevaarlijk voor eene Kerk; de minderheid wordt wel overstemd maar geenszins overtuigd, en toch baant overtuiging den weg tot de ware eenheid des geestes, die tevens den band des vredes moet zijn. Vurig van geest te zijn bij en voor de stembus bewijst nog niet, dat men dit ook is in den dienst des Heeren. Daar, waar de orthodoxen bij de stembus de overwinning hebben behaald, is de verwarring soms nog grooter geworden en is het wegzinken der gemeente geen oogenblik gestuit, wegens totaal gemis van tucht in leer en leven.
Niet te ontkennen is tevens het feit, dat mede onder de orthodoxen, vooral onder predikanten, de Duitsche theologie sinds eenige jaren merkbaren invloed verkreeg, zoodat ook dezen mythen en legenden in den Bijbel meenden te vinden, daarbij eene afwijking openbarende van al de levensvragen der Gereformeerde leer. In den laatsten tijd is hierin gelukkig verandering te bespeuren, naardien velen zich wederom wenden tot de oude maar niet verouderde beproefde waarheid. Daardoor is een strijd ontstaan, die te droeviger is, omdat zij door voorgangers der gemeenten, vaak tot groote schade van deze wordt gestreden. Even als voor veertig jaren staan nog de hoogere Kerkbesturen vijandig tegenover de belijdenis der Kerk. Van handhaving der tucht is geen sprake en wee eiken leeraar of Kerkeraad, die in dezen getrouw wenscht te zijn en in conflikt komt met de Kerkbesturen!
Of de Heer de diep gezonken Herv. Kerk nog weer wil oprichten en ook de nu gescheiden broeders in de oude Landskerk weer bijeen zal vergaderen, dan of Hij zijn volk op Zijn tijd uit zal leiden, en voor hen iets nieuws zal scheppen, of hen in de tempels der Chr. Gereformeerden zal vergaderen, zijn vragen, waarop Hij alleen en geen mensch het antwoord zal kunnen geven. Dergelijke vragen kunnen niet slechts voor Nederland, maar voor heel de Protestantsche Kerk worden gedaan, want overal schijnt het, dat de kerken der hervorming verbrokkelen en vergaan. Overal heerscht de grootste verwarring, waarbij het soms schijnt, of er van het Christendom geen een steen op den anderen zal gelaten worden. Maar zij, die gelooven, hebben de belofte van hunnen Heer; »ziet Ik ben met u tot aan de voleinding der wereld.quot;
Hoewel er zich te allen tijde kerkelijke afwijkingen, zoowel als
492
eduard irving.
afdwalingen van de eenvoudige waarheid onder de belijders van het Christendom hebben voorgedaan, zoo openbaart zich dit toch het meest in dagen van algemeen verval. De tijd, dien wij beleven, bevestigt d t overvloedig in de talrijke sekten, die allerwege ontstaan, zelfs niet altijd als een gevolg van het onbekeerde hart, dat zich aan het juk van Christus niet wil onderwerpen, maar soms ook met geen ander doel dan de verheerlijking des Heeren, daar velen voor zich zeiven in nauwere gemeenschap wenschen te treden met het Hoofd der gemeente, en het Christendom naar een ideaal trachten te hervormen, dat trouwens wel nimmer op deze aarde bereikt zal worden. Maar dewijl zich dus hierbij diepliggende begeerten des harten kunnen doen kennen, zoo worden de daarvoor aangewende middelen ook des te gevaarlijker, wanneer men, dikwijls onwetende, den bodem der waarheid heeft verlaten. Dit geldt mede van de sekte der Irvingianen, die in de laatste jaren ook in ons vaderland aanhangers heeft verworven, waardoor, treurig genoeg, zelfs oprechte Christenen zijn misleid. De sekte draagt haren naam naar haren grondlegger, Eduard Irving.
Deze merkwaardige man, in 1792 in Schotland geboren, was de zoon van een onbemiddelden leerlooier en had eene godsdienstige opvoeding genoten. Later predikant geworden, scheen hij vruchteloos te arbeiden, tot hij, in 1822 naar Londen beroepen, zich aldaar spoedig over eenen buitengewonen toeloop kon verheugen. Er was destijds eenigermate eene opwekking in de Engelsche kerken ontstaan, en ook Irving beijverde zich en toonde in krachtige taal de ellende der volksklasse van Engeland aan. Zijne predikatiën vonden steeds toenemenden bijval, en werden door Engelands eerste staatslieden, zelfs door leden van het koninklijke huis bijgewoond. Deze toeloop oefende echter op zijn innerlijk leven een schadelijken invloed uit, want er lag een prikkel in voor zijne eerzucht en zijne begeerte om iets bijzonders te zijn. Hij stelde zich in zijne vurige verbeeldingskracht op de puinhoopen der gevallene Christenheid eene volkomene Christenkerk voor, vrij van alle banden, en zag zich zeiven aan als een priester, tusschen God en het volk gesteld. De tweede komst des Heeren hield hem daarbij veel bezig en de gedachte van eenmaal zijnen Heiland op aarde te aanschouwen, bracht hem in een soort van zinsverrukking, vooral sedert hij zich met eenige vrienden met de studie der Bijbelsche profetiën had bezig gehouden. Alles verzonk bij hem in het niet; slechts eene zaak, de komst zijns Heeren, vervulde geheel zijn hart. Dan zouden de geestelijke gaven uit den Apostolischen tijd wederkeeren, die nu alleen nog door gebrek aan geloof uitbleven, doch hij twijfelde er niet aan, of deze hoopvolle verwachting zou verrassend snel vervuld worden.
Omstreeks dezen tijd verspreidde zich het gerucht, dat zekere dame
498
LEER EN EEREDIENST DER IRVINGIANEN.
niet alleen de wondergave der genezing, maar ook die der talen ontvangen had. Irving, wel ver van deze zaak te betwijfelen, zag er tot zijne groote vreugde niets anders in, dan openbaringen van den Geest Gods. Spoedig daarna braken ook vreemdsoortige dingen onder zijne gemeenteleden uit, \'t geen vooral onder de vrouwen in klagende onverstaanbare woorden bestond wat de grootste verwarring veroorzaakte. Irving liet niet slechts aan deze wanorde vrijen loop, maar nam haar zelfs in bescherming, want hij zag ook hierin niets anders dan werkingen van den Geest Gods. De kerkeraad had hem reeds meermalen verzocht, al het vreemde uit den openbaren godsdienst weg te doen, maar hij kon daar niet toe besluiten, ook niet nadat een zijner profeten afvallig was geworden en verklaard had, dat hij door een leugengeest had gesproken. Irving kleefde zelf hoe langer zoo meer dwalingen aan, en kwam daarin ook Jezus reine menschheid te na, om welk een en ander hij in 1S33 werd afgezet. In Londen had zich inmiddels een kleine kring tot eene dusgenoemde Apostolische gemeente gevormd, waarover nu Irving het opzicht bekwam , onder den apocalyptischen naam van Engel der gemeente. Deze gemeente geloofde door den H. Geest de apostolische kerkbedieningen weer vervuld te hebben. Zij was in het bezit niet slechts van profeten maar ook van twaalf apostelen , die zij beweerden van God zelf tot apostelen geroepen te zijn. De gemeente verloochende echter spoedig haren stichter, die in 1834 stierf, waarna de apostelen groote zendingsreizen deden en gemeenten stichtten in en buiten Europa. Zij stelden over elke gemeente een engel of bisschop aan, als verantwoordelijk bestuurder , aan de apostelen ondergeschikt. Onder den engel staan herders en leeraars benevens zeven verzorgers, welke te zamen den kerkeraad uitmaken. Buitendien bestaan er profeten, doch deze zijn niet verplicht in de gemeente woonachtig te zijn. Al wat dezen in de samenkomsten verkondigen, wordt door de apostelen onderzocht en beproefd , en na echt bevonden te zijn, als godspraken aangemerkt. De apostelen zijn alzoo de handhavers en bewaarders, maar ook de keurmeesters der leer, en, wat meer zegt, zij zijn ook, door oplegging der handen, de mededeelers van den Heiligen Geest.
Door deze ambten en gaven beweren de Irvingianen in het bezit te zijn eener volmaakte inrichting van den dienst Gods. Zij zullen dan ook, wanneer de Heer komen zal, alleen de voorbereiden en de door handoplegging verzegelden zijn, die den Heer toegevoerd zullen worden in de lucht.
Het vermeende bezit der gaven, het als \'t ware uitdeelen des Heiligen Geestes door de apostelen aan de profeten, evangelisten, herders en leeraars voert hen er ook toe, de H. Schrift te beschouwen als een voor de leeken gesloten boek, dat alleen door den sleutel der
494
LEER EN EEREDIENST DER IRVIXGIANEN.
495
profetie kan geopend worden. Even als in de Roomsche Kerk is dus bij de Irvingianen de priesterkaste in het bezit van gaven, die niet aan de gemeenteleden zijn geschonken. Voor nog weinige jaren is ook in ons land en wel te \'s Gravenhage eene zoogenaamde Apostolische gemeente ontstaan. Uit haar kerkboek, dat niet in den handel is en den titel draagt: quot;De liturgie en andere eerediensten der kerkquot; blijkt, dat hunne gevoelens in vele opzichten verwant zijn aan die der Roomsche kerk. Zij leeren, dat met den doop de wedergeboorte plaats heeft. In het sacrament des avondmaals veranderen brood en wijn, onder de zegenende hand des priesters, die over beide het kruisteeken maakt, in het lichaam en bloed van Christus, hetwelk God, den Vader, als een redelijk en onbloedig offer wordt aangeboden. Voorts bestaat ook bij hen de absolutie des priesters, alsmede bij het gebed voor de apostelen , profeten, priesters en de kerke Gods in \'t algemeen een gebed voor de heiligen van den ouden tijd, voor de gezegende maagd Maria en alle heilige mannen en vrouwen, die in het geloof ontslapen zijn. Aan de gedachtenis aller Engelen is een bepaalde dag gewijd, als ook een dag aan de gedachtenis aller heiligen. Bij den doop wordt de Irvin-giaan plechtig door den priester den Heer opgedragen en bij zijn dood is het weder de priester, die het lijk vóór de begrafenis eerst in de kerk voor het altaar Gods, als een geheiligd voorwerp voor den Heer stelt. Zonder priester dus geen vergiffenis van zonde, geen zaligheid, geen eerlijke begrafenis, want ook de Irvingiaansche priester moet het kerkhof of de aarde wijden, waarin het lijk begraven wordt. Hun openbare eeredienst komt evenzeer de Roomsche nabij. Indien iemand onwetend binnen hunne kerken treedt, kan die, bij hetgeen hij er ziet, niet anders denken, dan dat hij zich in eene Roomsch-Katholieke kerk bevindt. Voor een altaar brandt de heilige lamp en op bepaalde tijden verricht de priester, in witte priesterlijke kleederen, de ingestelde ceremoniën. Van alle bezittingen en inkomsten worden de tienden geofferd, die door den priester op de toontafel den Heer plechtig worden toegewijd. Op bepaalde tijden wordt er gepreekt in een gewaad, nagenoeg gelijk aan dat van een Roomschen pastoor, ook wordt er knielend gebeden, doch de door de gemeente te \'s Gravenhage gebruikte kerkgezangen zijn die der Nederlandsche Hervormde kerk. Dat er iets aantrekkelijks bij deze sekte wordt• gevonden is zonder twijfel, want zij werkt zeer sterk op de zinnen en zenuwen. Het is duidelijk, dat zij Rome ontwijfelbaar in de hand werkt, en zoo roept ook hare verschijning ons met aandrang toe: sWaakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt.quot;
john darby.
In sommige opzichten de Irvingianen nabijkomend, in andere daar weder geheel van verschillend, zijn die Christenen, welke Darbisten genoemd worden. Het vaderland van het Darbisme is al weder Engeland, schoon het ook in andere landen aanhangers bezit.
De optreding van het Darbisme had eerst voor weinige jaren plaats, toen men namelijk te Ennis, een stadje in het zuidelijk gedeelte van Ierland, eenige leden der Engelsche kerk ontmoette, die elkander met den naam van broeder begroetten. Weldra verkregen zij den naam van Plymouthsbroeders, eerst later werden zij Darbisten genoemd naar John Darby, een hunner eerste leeraars of mogelijk ook wel de stichter dezer sekte. Deze man was uit een aanzienlijk geslacht geboren en gevoelde na zijne bekeering eene onweerstaanbare neiging tot den geestelijken stand. Zijn vader begeerde, dat hij zich aan de rechten zou toewijden en verzette zich hardnekkig tegen de begeerte zijns zoons. Deze zette echter zijn opgevat plan door, \'tgeen ten gevolge had, dat zijn vader hem onterfde, doch, ondersteund door eenen oom, kon hij zijne studiën voortzetten, zoodat hij later als geestelijke in de Anglikaansche kerk optrad. De aanstaande wederkomst des Heeren was zijne lievelingsgedachte. De verschijning des Heeren begeerde hij vurig, doch het bedroefde hem zeer, dat over\'t algemeen de kerk zich zoo weinig voor die komst voorbereidde. Veel was er buitendien binnen de kerk, dat hem verkeerd voorkwam, veel wat onvolmaakt was, ja hij zag niets anders binnen haar dan grenzenlooze verwarring. Inderdaad daar was veel van waar! Er zou dus voor Darby ook veel te waken en te bidden geweest zijn, opdat eene herleving mocht plaats vinden, maar hij meende, dat binnen die diep gezonkene kerk voor hem niets meer te doen was en hem niets anders over bleef, dan zich van haar af te scheiden. Hij sloot zich nu bij zijne geestverwanten aan en liet niets onbeproefd om ook op andere plaatsen aanhangers te verkrijgen. Van Plymouth breidde zich het Darbisme naar Zwitserland en in het Wupperdal uit. In Engeland vond echter onder hen eene scheuring plaats en men vindt daar Darbisten en Newto-nisten, tusschen welke beide takken groote verbittering bestaat, die wellicht oorzaak is, dat zij daar hunnen hoogsten trap van bloei reeds hebben bereikt.
Ook in ons Vaderland telt deze sekte in de groote steden een klein getal aanhangers, waaronder oprechte vrome zielen. De toestand der Herv. Kerk is voor hen gunstig, zoodat zij dan ook niet nalaten op
496
GEVOELENS DER DARBISTEN.
haar verval te wijzen. Over het algemeen spreken zij met minachting over de Christelijke Kerk en miskennen de openbaring en ontwikkeling der Kerk in de wereld. Dit is ondankbaar , want wat ze hebben, danken ze aan de Kerk, zonder welke ze bijv. op hunne vergaderingen in Gods Woord niet zouden kunnen lezen , tenzij dan dat ze eerst de grondtalen bestudeerden. Met niet weinig zelfvertrouwen op eigen wijsheid en de hen voorlichtende genade, zijn bij hen de ervaringen en studiën van zoovele godgeleerden in den loop der achttien eeuwen niets of weinig in tel , naardien zij zich zelf beschouwen , als genoeg verlicht, om Gods Woord juist en beter te verstaan. Daardoor zijn zij dan ook over \'t algemeen betreffende de leer der waarheid zeer oppervlakkig, en kleven er aan hunne begrippen zeer groote dwalingen. Zoo vatten ze o. a. de leer der rechtvaardiging en der vergeving van zonde niet op als gegrond op het recht Gods, noch ook op de levende gehoorzaamheid van Christus, maar vestigen die enkel op Zijn dierbaar bloed. Hierdoor scheiden zij \'s Heeren gehoorzaamheid aan de wet van zijne middelaarsverdiensten af, als hebbende met onze rechtvaardigmaking niets te maken. We zullen voorts in korte trekken uit hunne geschriften hunne gevoelens , vooral ten opzichte der Kerk, omschrijven, waardoor het elkeen kan blijken, dat het Darbisme een eigenwillige en daarom gevaarlijke godsdienst is , die de roeping des Christens verloochent en het wezen des Christendoms in hare ontwikkeling geheel en al miskent.
quot;De kerk is,quot; zeggen zij, gt;aldra na den apostolischen tijd diep bedorven. Zij moet zijn en is in haar Heer en-Hoofd een lichaam, maar is door vleeschelijke namen, vormen en partijen verdeeld. Elk waar geloovige is geroepen uit deze onheilige menigte en velerlei genootschappen uit te gaan, om zich tot een lichaam te vergaderen. Zij hebben niet noodig door uiterlijke vormen en verbintenissen eene eenheid onder elkander te maken, maar slechts de door Christus verworvene en door den H. Geest voltooide eenheid te erkennen en hier beneden te verwezenlijken.
8Ten opzichte van de ambten is de Christelijke Kerk geheel den wil van God voorbijgegaan. Ouderlingen en opzieners moeten enkel en alleen door den H. Geest worden aangesteld, die daartoe in den eersten Christentijd de apostelen als middelen gebruikte. Na dei-apostelen tijd heeft de kerk zich zelve dit recht toegeeigend en ouderlingen aangesteld, waardoor zij duidelijk haren afval heeft bewezen. Geene der zoodanig aangestelden kan zeggen, dat hij in dit ambt dooiden H. Geest aangesteld is, en daarom mogen wij hem als zoodanig ook niet erkennen. Dit ambt is thans niet meer voorhanden, aangezien aan niemand het gezag is verleend het te begeven of ook te herstellen. God, indien Hij ons zegenen wil, is ook niet aan eenig
497
DARBISME.
ambt in de gemeente verbonden, en kan ten allen tijde door getrouwe Christenen, zonder ambtelijke aanstelling, dezen dienst laten verrichten.
sGod beveelt in zijn Woord nergens, dat de sacramenten uitsluitend door ambtelijke personen bediend moeten worden. Filippus, de diaken, doopte en Petrus beval eenige broeders, Cornelius en zijn huisgezin te doopen. Paulus was niet gezonden om te doopen , maar om het Evangelie te verkondigen, en hij doopte toch. Met de bediening van het avondmaal is het niet anders De eerste Christenen gingen van huis tot huis brood-brekende, zonder dat hierbij van ambtelijke personen sprake was.
sSlechts een enkele maal heeft de gemeente diakenen aangesteld, toen dit door het groot ledental der Jeruzalemsche gemeente werd noodig geacht. Zij geeft ons, alleen in hooge r.oodzakelijkheid het voorbeeld, dat dezen aangesteld mogen worden; doch daartoe over te gaan in gemeenten, waar dikwijls geen honderd leden aanwezig zijn, is groote dwaasheid. God alleen verwekt evangelisten, herders en leeraars en of dezen daartoe van menschen gewijd en geordend zijn, is eene zaak van geene beteekenis. De gave, die God hun geeft, is overal geldig, het ambt niet Die het ambt hebben ontvangen, vervullen dit op de hun door menschen aangewezene plaats; die de gave ontvangen hebben, verkondigen het Evangelie en leeren de geloovigen overal, waar God hen roept.
sDe gaven zijn tweederlei. Gaven die tot opwekking en tot vergadering der gemeente dienen, en die welke teekenen voor de wereld zijn, teekenen van de tegenwoordigheid Gods in de gemeente. Alle gaven dalen onmiddellijk van Christus als het Hoofd af en hebben haar bestaan in de geloovigen aan de inwerking ties H. Geestes te danken. De geloovigen zijn door de gaven, die hun medegedeeld zijn, de werktuigen van Christus, die afwezend is. Doch niet allen spreken, niet allen leeren of verkondigen het Evangelie, omdat niet allen deze gaven hebben; maar allen zijn verplicht, dat talent op woeker te stellen, wat God hun toevertrouwd heeft. Dewijl echter vele Christenen ontrouw zijn, zoo is de ontwikkeling dezer gaven en hare openlijke werkzaamheid verduisterd en belemmerd.quot;
Men ziet hieruit, dat de Darbisten eene kerkelijke organisatie verwerpen, maar er zonder twijfel eveneens toe zouden komen, wanneer hunne getallen van enkelen tot duizenden klommen. Zij hebben hunne »Vergaderingenquot; in partikuliere huizen, sbreken broodquot; op iederen Zondag, doch zien in dit sakrament niets anders dan een gedachtenismaal aan den dood des Heeren. Gelijk overigens bij de meeste afwijkende richtingen het een of ander geloofspunt bijzonder op den voorgrond treedt, is den 1 )arbisten de wederkomst des Heeren eene bron van blijde verwachting, die ieder oogenblik kan plaats hebben. De daarmee in verband staande gebeurtenissen, die komen
498
HAPTISME.
zullen, zijn, naar hunne meening, duidelijk en klaar door den Bijbel aangewezen. Wanneer Christus komt, zullen zij, die in Hem ontslapen zijn, opstaan. Zij zullen met de nog levende leden der gemeente , opgenomen in de lucht, den Heer worden toegevoerd. Een gedeelte der Joden, ongeloovig naar Jeruzalem teruggekeerd, zullen aldaar den tempel herbouwen en hunne godsdienstige plechtigheden weder invoeren. De Antichrist en de volkomen afval zal dan openbaar worden, waardoor Jood en Heiden zal worden verleid. Degenen, die zich zullen bekee-ren, zullen vervolgd worden, doch zij zullen na veel lijden verlost worden , want de Heer Jezus zal met de heiligen, die reeds opgenomen waren, wederkomen om alsdan de volken te oordeelen, waarvan slechts een klein overblijfsel zal ontkomen. Het beest, de valsche profeet, en alle vijandige machten zullen vernietigd en de Satan gebonden worden, waarna Christus duizend jaren op aarde zal heerschen, der gemeente zijne hemelsche heerlijkheid deelachtig makende en de Joden en overige volken onder Zijne zalige heerschappij doende leven. Daarna wordt de Satan ontbonden ; hij zal de volken verleiden om tegen de heiligen op aarde en tegen Jeruzalem te strijden , maar vuur van den hemel zal de vijanden verslinden, terwijl de Satan wordt geworpen in den poel des vuurs. Daarna volgt de tweede opstanding, het oordeel over de goddeloozen, waarna eindelijk de Heer Jezus het koninkrijk zijnen Vader overgeeft, opdat God zij alles in allen.
Onder de belijders van het Christendom werden, schier in elke eeuw, menscben gevonden, die den doop der bejaarden in plaats van den kinderdoop voorstonden. De Katharen, Waldenzen en anderen lieten meestal het onderzoek naar het geloof den doop voorafgaan. Zoo vinden wij ook reeds in het begin der zestiende eeuw in Engeland Christenen, die den kinderdoop verwierpen en daarom onder Hendrik VIII werden omgebracht of streng vervolgd. In weerwil dezer vervolgingen hebben zij zich echter uitgebreid en zijn onder de regeering van koning Willem III als kerkgenootschap erkend en geduld. Zij dragen den naam van Baptisten, doch moeten wel onderscheiden worden van de Doopsgezinden. Beiden staan den doop der volwassenen voor, doch bij eerstgenoemden geschiedt deze door onderdompeling, bij de laatsten door besprenkeling; daarenboven staan de eersten in hunne belijdenis meer op Calvinistischen grondslag. Men mag den Baptisten den lof niet onthouden, dat zij veel voor de verbreiding van het Evangelie, ook onder de Heidenen, hebben gedaan. Reeds in 1639 vestigde hun
32*
499
BAPTISME.
genootschap zich in Noord-Amerika, waar het zich langzaam uitbreidde, en waar het tot op dit oogenblik veel tot de zending heeft bijgedragen.
Gelijk de meeste sekten stelden zij weinig prijs op de opzettelijke vorming hunner leeraars, doch later werd dit gewijzigd. In 1770 werd door hen te Bristol een seminarie gesticht, waarin hunne leeraars opleiding zouden ontvangen. Verscheidene geleerde en beroemde mannen, o. a. Spurgeon, zijn uit hunnen boezem voortgekomen. Waarschijnlijk uit de Independenten ontsproten, zijn hunne gemeenten onafhankelijk van elkander. Zij staan wel met elkander in broederlijke betrekking, maar zijn aan geene algemeene synode onderworpen. In Engeland ontstonden weer onderscheidene partijen uit hen, waaronder eene, die, met verwerping van den Zondag als rustdag, tot de viering van den Joodschen Sabbat is overgegaan. Dezen worden Sabbathariërs geheeten en kenmerken zich als zonderlingen. Op het vaste land van Europa hebben zij, mede onder de Protestanten, hunne gevoelens trachten te verbreiden, hetgeen hun, vooral door de pogingen van den Engel-schen zendeling Oncken , in Hamburg (1834) en Denemarken ten deele is gelukt. In het laatste rijk zijn ze hevig vervolgd geworden, maar toen het bleek, dat geldboeten en gevangenisstraf niet voldoende waren om hunne uitbreiding tegen te gaan, is hun in 1842 toestemming gegeven tot het stichten eener gemeente te Fredericia en is later ook het geheele land voor hen opengesteld.
Ook in ons vaderland zijn enkele Baptisten gemeenten, doch van een ziekelijk voorkomen ; want schoon er waarlijk vrome Christenen onder hen gevonden worden, toch dwepen velen met vormen en bijzaken, als waren het levensvragen, waaraan de zaligheid onafscheidelijk verbonden is, terwijl daarentegen over meer ernstige punten, zoo als de heiliging van den dag des Heeren, door velen vrij licht wordt heengestapt.
Vertrouwende dat de Heer leeraren verordent, die hij gaven en bekwaamheden schenkt, wordt door hen veelal wetenschap en ontwikkeling weinig gewaardeerd. Terwijl zij bij hunnen eeredienst van de psalmen en gezangen der Hervormde kerk gebruik maken, is hun kerkvorm overigens zeer gebrekkig. Vele partijen met allerlei dwalingen worden onder hen gevonden, want zij bezitten zelfs geene geloofsbelijdenis, waarmee zij zich voor de wereld kunnen vertoonen en waaruit andersdenkenden hunne gevoelens kunnen leeren kennen. Even als de Darbisten hebben ook de Nederlandsche Baptisten geen begrip van de Christelijke Kerk. Zij willen in elk opzicht terug naar het Apostolisch tijdvak en leggen daartoe liefdemaaltijden aan, welke op die der eerste Christenen zullen gelijken.
Uitgaande van de meening, dat alleen de doop der geloovigen, en wel bij indompeling, door den Heer is gewild, zien zij in de leden
500
MORMONISME.
der Christelijke kerk, niet anders dan eene ongedoopte massa; alleen zij, die den doop aldus hebben ondergaan, zijn de ware kerk of het lichaam des Heeren, en de nog ongedoopte geloovige Christenen worden beschouwd als dwalende schapen van het huis Israels, wie het betaamt zich door den doop bij indompeling tot de gemeente des Heeren te vergaderen. Hun geheele godsdienst gaat schier in den doop op en hun evangelisatie is minder een zoeken van datgeen, wat nog verloren is, dan wel van hen, die reeds gevonden zijn, maar zich nog niet door den doop aan hunne gemeenschap hebben aangesloten. Eene belijdenis, dat men in Christus tot zijn zaligheid gelooft, is voldoende om te worden gedoopt, waartoe zij, bij gemis aan betere gelegenheid en in strijd met de staatswetten, de publieke wateren in het nachtelijk uur verkiezen. Zijn ze in het bezit van eene kerk, dan is daarin een doopvont,-door hen »hec grafquot; genaamd en groot genoeg , dat er een volwassen mensch in kan liggen. Op s het grafquot; staat de voorganger, terwijl hij het Evangelie verkondigt. Voor hen, die gedoopt zullen worden, is een vertrek aanwezig, waarin zich de doope-ling zooveel noodig van zijne kleederen kan ontdoen, daarin bijgestaan door diakenen, of, ingeval het eene vrouw is, die gedoopt zal worden, door diakonessen. Het doopgewaad bestaat voor beide seksen uit een lang wit kleed met gordel, waarin zij de predikatie bijwonen, totdat de plechtigheid begint. Het graf wordt alsdan geopend, de doopeling gaat er aan het eene eind in staan en wordt alsnu door den leeraar, die hierbij de doopsformule uitspreekt, geheel onder het water gedompeld, waarna de gedoopte naar het vertrek terugkeert, ten einde zich van droge kleederen te voorzien. Deze plechtigheid maakt op de toeschouwers een niet altijd even gunstigen indruk, doch de Baptisten zijn van het denkbeeld niet vreemd, dat met den doop zelfs wonderdadige genezingen vergezeld gaan. Onder-tusschen er zijn er ook, die zich door een heiligen wandel onderscheiden, volgens de woorden van Paulus, Rom. 6 : 3 en 4 , door hen bij den doop beleden: sOf weet gij niet, dat zoo velen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met hem begraven door den doop in den dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is tot heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.quot;
De sekte der Mormonen kan ter nauwernood eene Christelijke heeten en steunt geheel op een handtastelijk bedrog. Toen het Mor-
501
MORMONISME.
monisme, nog geene halve eeuw geleden, ontstond, dacht men, dat zoo iets slechts in Noord-Amerika, het land der vrijzinnige instellingen, mogelijk was en voorspelde het een vroegtijdigen dood. Zelfs Amerika\'s zonen maakten zich op, om deze sekte, die eene schande voor het land werd geacht, te verdrijven, maar alles bleef vruchteloos. Telkens voor dood verklaard, bestaan niet slechts de Mormonen tot op dezen dag, maar breiden zich over geheel de aarde uit, hebben een welge-organiseerd kerkgenootschap en kunnen hunne leden bij honderdduizenden tellen.
De stichter er van heette Josef Smith, in 1805 in den Staat Vermont geboren. Toen hij veertien jaar oud was, kwam er in zijne woonplaats door een Methodisten leeraar eene godsdienstige opwekking, en ook Josef geraakte dikwijls in geestvervoeringen, hetgeen echter van geene waarde was, want hij maakte zich niet lang daarna berucht door zijn bedrog en berispelijk leven. Bovendien schaakte hij een meisje en bepraatte haar, om een geheim huwelijk met hem aan te gaan. Later viel hij in nieuwe geestvervoeringen, sprak met engelen, die hem berichtten, dat de Indianen een overblijfsel waren van het Israëlietische volk, dat hunne geschiedenis door profeten was te boek gesteld, en ontving gewichtige openbaringen over de gebeurtenissen der laatste dagen, waarvan de oorkonden aan den voet van een berg in den staat New-York begraven waren. Op aanwijzing des engels groef Josef een gat in den grond en vond daar een koffertje, dat de oorkonden bevatte. Maar voor hij deze in zijn bezit mocht nemen, moest hij zich dat door gehoorzaamheid en gebed waardig maken. Dit duurde vier jaren. Toen werden hem de oorkonden door bovennatuurlijke tusschenkomst ter hand gesteld, benevens twee steenen, welke de oude urim en thummim der Israëlieten heetten te zijn, waarmee hij de oorkonden moest ontcijferen en ook in de toekomst zou kunnen lezen. Smith begon nu zijne overzetting, noemde het boek sMormon of de gouden Bijbelquot; en verklaarde, dat dit het derde gedeelte des Bijbels, »het nieuwste nieuwe testamentquot; was. Iedereen zou denken, dat geen verstandig mensch deze dwaasheden zou ge-looven. Hij werd dan ook uitgelachen, bespot en voor onzinnig verklaard, toen hij in 1830 aan eenige personen verklaarde, van God tot profeet geroepen te zijn, hun het boek Mormon aanbood en verhaalde, dat hij het handschrift ontcijferd had door de urim en de thummim. Spottend staken zijne vrienden het hun aangeboden boekje in den zak, denkende dat Smith gek was geworden. Dit zonderlinge nieuws verspreidde zich snel, en toen de profeet den volgenden dag eene nieuwe bijeenkomst hield, was er een groote toeloop, vooral van nieuwsgierige vrouwen, waarvan ook wel velen spottend heengingen, doch anderen genegen waren om de zaak nader te onderzoeken, hetwelk
503
MORMONISME.
die gevolgen had, dat hij nog in hetzelfde jaar eene kleine gemeente rondom zich vergaderde, welke hij steeds door voorgewende gezichten en openbaringen zocht uit te breiden.
De geloofsleer van het door Smith uitgegevene boek wordt voorafgegaan door een verhaal, dat er ten tijde van Jakob, een Joodsche patriarch met zijne vier zonen en hunne vrouwen op de westkust van Amerika waren aangeland, en wel op bevel van God, die hem zelf geleerd had, hoe hij een schip moest bouwen. Van deze vier zonen waren vier volken ontstaan, die zich wijd en zijd verspreidden, god-vreezend en vroom leefden en van wier tempels en heilige steden men nog talrijke overblijfsels kon vinden. Eindelijk echter hadden drie stammen zich aan wellust en afgoderij overgegeven en zich vereenigd om den vierden godvreezend gebleven stam te verdelgen en zijn grondgebied te verdeelen. Dit gelukte. Slechts een enkele. Mormon genaamd, had zich, door goddelijke openbaring vermaand, met de vlucht in eene wildernis gered. Daar schreef hij, in het jaar 420 na de geboorte van Christus, de lotgevallen en de leer zijner vaderen op metalen tafelen en begroef die voorts aan den voet des bergs, ter zelfder plaatse, waar zij later door den engel aan Smith waren aangewezen, en van waar zij, na door Smith ontcijferd te zijn, door engelen weggedragen en in bewaring genomen waren.
Dit laatste werd door menigeen betwijfeld, maar Smith had hierop gerekend en enkele getuigen weten te vinden, die aan het slot des boeks verklaarden, dat zij de tafelen met eigen oogen gezien en met hunne handen betast hadden; deze waren hun door een engel getoond en zij konden derhalve aan s de natiën der aarde de echtheid en de waarheid van het boek Mormon vergewissen.quot; Schoon het spoedig bleek, dat deze oorkonden niets anders waren dan een handschrift van zekeren leeraar onder de Indiaansche stammen, \'t welk Smith had weten machtig te worden, toch vond het bedrog zijne aanhangers. Smith verklaarde voor zijne hoorders in eene reeks van lezingen het boek Mormon, zich altijd beroepende op eene onmiddellijke ingeving en eene goddelijke openbaring, zoodat elkeen zijne woorden voor onfeilbaar en heilig moest houden. Zoodra hij zijne gemeente genoegzaam uitgebreid en voorbereid had, ging hij tot de organisatie over, stelde, als profeet bij uitnemendheid, twaalf apostelen onder zich aan, benevens oudsten, leeraars, priesters, evangelisten, enz. Allen, die tot de gemeente toetraden, werden gedoopt, noemden zich nu heiligen en hunne kerk de Christelijke kerk der heiligen des jongsten dags, terwijl zij met trotsch zelfbehagen uit de hoogte op de volken neerzagen, voor wie geen ander redmiddel om tot het eeuwig geluk te geraken overbleef, dan zich in den schoot der Mormoonsche kerk te laten opnemen.
Smith haalde zich echter menige onaangenaamheid op den hals,
503
MORMONISME.
en somtijds liep hij gevaar, zijn hooge plaats in de gemeente te verliezen , terwijl hem ook in zijn rondreizen door de Vereenigde Staten menige teleurstelling ontmoette. Hij ging echter onverschrokken voort en telde weldra, trots de vijandschap en den haat des volks, zijne leden bij duizenden. Dit bracht nieuwe vervolgingen teweeg; menigeen werd zelfs vermoord en in den winter van 1833 werden de Mormonen uit den staat Missouri verdreven, waarop zij zich in eene toen nog woeste streek van Illinois nederzetten. Hier bouwden zij eene nieuwe stad, Nauvoo geheeten, die weldra beroemd werd zoowel wegens hare sierlijkheid als door de welvaart, die er heerschte. De gemeente breidde zich snel uit. Zendelingen werden naar Engeland, de Zuidzee-eilanden en onder de Indianen, ja zelfs naar Jeruzalem gezonden, \'tgeen grooten-deels met een gewenschten uitslag werd bekroond. Vooral ging het Smith naar wensch. Als burgerlijk opperhoofd der stad benoemd, bracht hij een legertje onder zijne bevelen op de been en dacht zelfs aan den presidentszetel der Vereenigde Staten, toen de weelde hem een rampzalig uiteinde bezorgde. Zekere Higbee was namelijk door Smith uit de gemeente verbannen, omdat hij beschuldigd was onderscheidene vrouwen verleid te hebben. Maar Higbee leverde nu eene aanklacht tegen Smith bij het gerechtshof in, waardoor er vele bezwaren tegen dezen aan het licht kwamen. Er werd ontdekt, dat hij eene openbaring van God ontvangen en slechts aan zijne meest vertrouwden had bekend gemaakt, waarvan de hoofdinhoud was, dat de hoogepriester der Mormonen even als de Patriarchen meer dan eene vrouw mocht nemen; ja zelfs vrouwen van ongeloovigen moest hij door middel van een dusgenoemd geestelijk huwelijk aan zich trachten te verbinden, ten einde ook aan deze langs dien weg de hemelsche zaligheid te verschaffen, waarvan zij anders verstoken moesten blijven. Zestien vrouwen legden al dadelijk de verklaring af, dat Smith hen door een geestelijk huwelijk voor eeuwig had willen gelukkig maken. Deze zaak bracht de stad in opschudding. De aanhangers van Smith wreekten zich op zijne aanklagers en toen de gouverneur van Illinois Smith voor zich ter verantwoording riep, maakte deze zich met zijne aanhangers in de stad tot tegenweer gereed. Dewijl hij echter zag, dat er geen ontkomen mogelijk was, gaf hij zich aan den gouverneur over, die hem naar de gevangenis vervoerde. Op het gerucht, dat de gouverneur hem wilde laten ontsnappen, rukte eene bende naar de gevangenis, joeg de wacht uiteen en stormde met geweld het vertrek binnen, waar Smith zich bevond. Deze had bemerkt, wat er gaande was, en trachtte door een venster te ontvluchten, toen zijne vijanden binnenstormden, die, bevreesd dat hunne prooi nog zoude ontsnappen, dadelijk eenige schoten op hem losten, zoodat hij halfdood naar beneden stortte, waarna hij op gruwelijke wijze verder werd afgemaakt.
mormonisme.
Zoo kwam in 1844 de stichter der Mormonen, nog geen 40 jaren oud, jammerlijk om het leven. Zijne aanhangers vereeren hem als hunnen grootsten profeet en hebben hem een eeuwigdurenden naam en roem toegeschreven. De wereld ziet echter in hem een bedrieger, die een schandelijk spel met het heiligste dreef, en staart verbaasd, hoe hij nog aanhangers heeft gevonden, die niet alleen bij duizenden kmden geteld worden, maar die ook allen als een eenig man opstonden , om wraak te nemen over den moord aan hun profeet gepleegd. Maar ook gansch Amerika, opgeruid door priesters en slaveneigenaars, welke laatste in de Mormonen hunne vijanden zagen, omdat zij de slavernij veroordeelden, predikte den oorlog tegen de heiligen, zoodit weldra 24,000 gewapende mannen naar de stad der heiligen togen en Nauvoo aan alle kanten insloten. De apostelen der Mormonen waren echter verstandig genoeg om hen tot bedaardheid te stemmen en maakten met hunne vijanden een verdrag, waarbij zij beloofden , dat zij binnen zes maanden hunne eigendommen zouden verkoopen, om in massa naar de toenmaals onbekende wildernissen aan gene zijde van het rotsgebergte te trekken. Zij hielden woord. Nog voor dat de hun gestelde termijn verstreken was, hadden de Mormonen hunne eigendommen verkocht, benoemden Brigham Young, als opvolger van Smith en stonden tot den uittocht gereed. Het was een ware volksverhuizing, zooals Amerika nog nimmer had gezien. De trein bestond uit 40,000 personen met 16,000 wagens, 5000 tenten, 120,000 paarden, schapen, ossen en andere dieren. Langs ongebaande wegen, dwars door eenzame prairiën en eeuwenheugende wouden, trok de schaar om aan gene zijde van het rotsgebergte, in de bergvlakte van Utah aan het groote Zoutmeer, afgesloten van de overige beschaafde wereld, het nieuwe Sion te stichten. Met de meer dan 1200 uren lange reis was bijna een geheel jaar onder vele ontberingen en gevaren heengegaan, maar toch stonden reeds in 1847 in de nieuwe Mormónenstad (Salt Sake City), honderd huizen gereed en waren er duizenden acres land ontgonnen. Sedert dien tijd nam de nieuwe stad ras in omvang en bloei toe. Zendelingen trokken bij geheele hoopen naar alle deelen der aarde uit, 0111 het nieuwste testament onder Christenen en Heidenen te verkondigen. Reeds in het jaar 1851 stichtten zij in de verschillende staten van Amerika en Europa meer dan 600 gemeenten en hadden zij reeds alleen in Engeland 60,000 personen gedoopt, van welke 17,000 naar het nieuwe Sion trokken. Voor dezen overtocht gebruikten zij schepen, die hun in eigendom toebehoorden, en waarop het den nieuwen leden der gemeente aan niets ontbrak, om zich de reis aangenaam te maken.
In strijd met de vele verklaringen, dat het Mormonisme te niet gaat, en in weerwil de wetgevende macht der Ver. Staten in 1871 besliste, dat veelwijverij in hare Staten onder de termen der strafwet valt, breidt deze
505
MORMONISME.
sekte zich nog ongestoord op ongelooflijke wijze uit. De Mormonen zijn in Amerika niet slechts eene godsdienstige partij maar ook eene politieke, nog steeds aangroeiende macht, die, met Utah tot centrum, overeen groot deel der Ver. Staten het overwicht bezit. Aan deze macht is het zeker voor een groot deel toe te schrijven, dat de processen tegen Brigham Young wegens veelwijverij en moorden op nagenoeg niets zijn uitgeloopen. Young stierf in 1877, aan zijne 17 vrouwen en 56 kinderen , alleen aan vaste goederen, 2 millioen dollars nalatend. De tegenwoordige president der Mormonen, John Smith, bevestigt al wat zijne voorgangers tot stand brachten. Naast hem, als opperhoofd. staan twee raadsheeren en 12 apostelen, die elk weder aan het hoofd slaan van hunne onderhoorigen, met derzelver besturen en afdeelin-gen. Door deze centralisatie wordt een hierarchie gevormd niet minder aaneengesloten dan die van Rome, wat de Mormonen bijzonder sterk doet zijn tegenover hunne tegenstanders. Als politieke partij leven zij in het vast vertrouwen, van God geroepen te zijn, eerlang niet slechts het bestuur over de Ver. Staten, maar ook over de geheele wereld te zullen aanvaarden. Dit geloof maakt hen moedig en stelt hen tevens in staat, om gewillig en met groote opofferingen tot de verwezenlijking dezer grootsche roeping krachtig mede te werken. Honderde zendelingen trachten dientengevolge het mormonisme uit te breiden, en dat het hun daarbij aan geld niet ontbreekt kan blijken uit den bouw van een tempel te Utah, waaraan reeds jaren gewerkt wordt. Dit gebouw zal, voltooid zijnde, 70 a So millioen kosten en het prachtigste van de Ver. Staten zijn.
Werpen wij een blik op de geloofsleer der Mormonen, voor zoover deze door de vele nevelen, die haar nog omgeven, gekend kan worden, dan staan wij over de verregaande verblindheid dezer sekte verbaasd. Het oude spreekwoord, dat ieder ketter zijn letter heeft, wordt ook door hen bevestigd, want de Mormonen maken van God een geestelijk-stoffelijk wezen, dat een lichaam heeft en in gedaante den mensch gelijk is, hetgeen naar hunne meening door Gen. 1 ; 26 en iS : 8 enz. duidelijk bevestigd wordt. Christus is geboren uit den Vader en Maria, die door God tot zijne bruid verkoren was. De H. Geest is de overeenstemmende wil van Vader en van Zoon. Wel belijden zij te gelooven in de offerande van Christus, maar deze op zich zelf staande waarheid verliest door hunne dwalingen alle kracht; want terwijl zij Godquot; vernederen tot een lichamelijk mensch, verheffen zij den mensch en zeggen, dat deze een deel der godheid is, van eeuwigheid bestaat en bij het ontvangen zijns lichaams slechts eene nieuwe doch hoogst gewichtige periode is ingetreden. In den hemel woont een onbepaald getal geesten, waaruit andere telgen ontstaan, die s de ouden van dagenquot; zijn en een van dezen was Adam , door eene
306
DE GRIEKSCHE EN OOSTERSCHE KERK.
vereeniging van geest en stof. Bedoelde geesten zijn allen goden, gelijk Paulus bevestigt i Cor. 8: 5. De zondenval was wel schadelijk, doch ook heilzaam, dewijl voortaan de geesten in stoffelijke lichamen zich tot hoogere heerlijkheid konden verheffen. Door Christus priesterschap treedt de mensch in betrekking tot de geestenwereld en bereikt hij zijne hoogste bestemming. Bij de tweede komst van Christus zal de aarde worden, wat zij eenmaal vóór de zonde was, en alle belijders van Mormon zullen dan met Hem in eeuwige vreugde leven. Het woord Gods is vervat in den Bijbel, in het boek Mormon, en in de voortdurende goddelijke openbaringen, welke de heiligen des jongsten dags, doch vooral hunne profeten en apostelen deelachtig zijn. De doop geschiedt door indompeling, en dien kan ook een levende voor en ten behoeve van afgestorvenen ondergaan, waardoor ook dezen nog den ingang in het Godsrijk wordt verzekerd. Ter bevestiging van dit gevoelen wordt door hen 1 Cor. 15 : 29 aangevoerd. Hunne veelwijverij wordt thans openlijk door hen verdedigd. De heilige patriarchen des Bijbels hadden ook vele vrouwen; dat is een weldaad voor het vrouwelijk geslacht, die zonder het huwelijk met een heilige, de eeuwige vreugde niet kunnen genieten. Ook zal, dewijl de betrekking na de opstanding blijft bestaan, de mate der heerlijkheid in de toekomende wereld geëvenredigd zijn aan de talrijkheid des gezins en der nakomelingschap.
Dit zij genoeg om tot een kort overzicht van deze verbijsterde sekte te dienen. Misschien denkt menigeen, dat deze geschiedenis niet bij de Christelijke kerk te huis behoort, en gewis zij moest er ook niet toe behooren. jammer maar, dat zij bestaat, \'tgeen door niemand ontkend kan worden. Het Mormonisme, ontstaan in de hooggeroemde verlichte negentiende eeuw, niet uit het Heiden- of Jodendom, maar uit de Christelijke kerk van onzen tijd, is eene ernstige waarschuwing voor eiken naamchristen, ja voor allen.
De Grieksche en Oostersche Kerk.
Nadat de Grieksche Kerk zich van de Westersche losscheurde en ook voor de hervorming ontoegankelijk bleek is zij in versteening overgegaan. De aloude , eertijds zoo bloeiende, Oostersche kerk met de wereldberoemde steden Jeruzalem , Antiochie, Alexandrië en later Constantinopel ligt verzonken in een nacht van onkunde en bijgeloof. Gedachtig aan hun eeuwenoude herkomst noemt de paus de Grieken schismatiekers of scheurmakers, wat nog zoo leelijk niet is als de naam van ketters, waarmede hij de Protestanten betitelt.
Daar, waar in Katholieke landen zich Grieksche gemeenten vestig-
507
griekenland.
den, moesten zij hunne betrekkelijke vrijheid van eeredienst van den Heiligen Vader koopen , door hem als Kerkelijk opperheer te erkennen. Eeuwen lang stonden ze in hun eigen vaderland bloot, aan berooving, mishandeling en moord door de Turken, zoodat het ons moet verwonderen, dat ze nog niet van de aarde zijn vergaan. Deze mishandeling, hoewel zeer beperkt, duurt nog voort daar, waar de Muzelmannen de heerschappij bezitten.
Dit is grootendeels de zoogenaamde »Oostersche kwestiequot;, waardoor bloedige oorlogen tusschen Rusland en Turkije ontstonden, waarbij Turkije wel telkens gesmaldeeld werd, maar toch bestaan bleef wegens den naijver der groote Mogendheden. Eeuwen lang zuchtte mede het tegenwoordige Griekenland onder der Turken druk. Door het Weener congres teleurgesteld, sloegen de Hellenen in 1821 tot opstand over. Toen daarvan het eerste bericht te Constantinopel aankwam, hingen de muzelmannen den grijzen Griekschen patriarch voor zijne woning te Constantinopel op, en koelden bovendien hunne woede aan het bloed van 30,000 Grieken. Het lang verkropte Griekenland ontwaakte en greep naar de door de geestelijken gezegende wapens, doch eerst na ontzettende moordtooneelen en niet zonder tusschenkomst der groote mogendheden, werden eindelijk zijne kluisters geslaakt en verkreeg Griekenland een zelfstandig bestaan. Een eerste werk der Grieken was de grondvesting eener eigene Kerk, onafhankelijk van den onder den sultan staanden patriarch te Constantinopel. Als het eenige hoofd der Kerk erkenden de vrij geworden Grieken Christus, maar het bestuur der Kerk werd aan den Koning toevertrouwd volgens advies eener synode te Athene.
De onafhankelijkheid heeft echter aan Griekenland rust noch vrede gebracht. Al dadelijk had de regeering te worstelen met partijschappen en opstanden, waartoe niet weinig bijdroeg de opheffing der kleine kloosters ter behoeve van een kerk- en schoolfonds. Hierdoor was het Kerkelijk nationaal gevoel gekwetst en openbaarde zich een afkeer tegen alle nieuwigheid en tegen de uit Engeland en Amerika overgekomen zendelingen en hunne scholen. Nadat de eerste president was vermoord, en Griekenlands Kroon te vergeefs achtereenvolgens Prins Frederik der Nederlanden en Prins Leopold van Saksen-Coburg was aangeboden , werd de minderjarige Prins Oïto van Beieren daarmede begiftigd. Dit was oorzaak tot nieuwe verwikkelingen en tot het in kracht winnen eener orthodoxe partij tegen het Katholieke Beieren. De deelneming der Grieken van het Koninkrijk aan de opstanden hunner stam en geloofsgenooten in Epirus en Thessalië, lokten eene krachtige houding van Engeland en Frankrijk uit, bestaande in het zenden van troepen in den Pireüs, De koning kon deze ongenoode gasten niet anders verwijderd krijgen dan door de belofte van strenge onzijdigheid. Dit zette weder
508
de russische kerk.
kwaad bloed bij de Kerkelijke partij en was mede oorzaak, dat in 1862 een algemeene opstand uitbrak, tengevolge waarvan de kinder-looze Otto met zijne gemalin het land voor goed verliet. Het volgende jaar beklom George, zoon van Christiaan van Denemarken, onder den naam van George I Koning der Hellenen, den troon van Griekenland. De Jonische eilanden waren inmiddels aan Griekenland afgestaan maar dit was ook een der oorzaken, dat onrust en wanorde onder Koning George bleven voortbestaan. Daarenboven heeft het rooverwezen zoowel in de hoogste kringen als bij het volk er zeldzaam breede vertakkingen gevormd.
De jongste Russisch-Turksche oorlog ontgloeide de Grieken op nieuw voor hunne verdrukte stam- en geloofsgenooten in Thessalie en Epirus. De regeering, gesteund door het volk, trad met den eisch op , dat deze gewesten, omdat ze meest door Grieken waren bewoond, van Turkije gescheiden en bij Griekenland moesten worden gevoegd. Het daarop gevolgd Herlijnsch congres (1878) gaf aan dezen wensch gehoor, alsof het vrije beschikking had over liet gebied van Turkije. De sultan moest na veel tegenstribbelen wel toegeven. Genoemde gewesten werden in 1S81 aan Griekenland afgestaan, waardoor dit rijk een nieuw tijdperk is ingetreden.
De bevolking van het ontzaglijk groote Rusland behoort tot den stam der Slaven, maar de Grieksche godsdienst wordt door de meeste Russen beleden, ofschoon er talloos vele andere sekten bestaan. De Russische staatskerk is sedert de stichting van het patriarchaat te Moskou, in 15S8, geheel zelfstandig en onathankelijk van den patriarch van Constantinopel. Zelfs schafte Keizer Peter de Groote het patriarchaat af en zette de door den Keizer benoemde synode er voor in de plaats. Keizerin Katharina liet de geestelijke goederen door den Staat overnemen, waardoor de Kerk in een afhankelijken toestand van het gouvernement werd gebracht. Alexander I, van 1801—\'25 Keizer aller Russen, doorleefde een tijd, waarin hij met de heerschzucht van Napoleon had te kampen, \'t welk wel tot ernst en nadenken moest stemmen. Nadat de Fransche geweldenaar uit Rusland verdreven was, poogde Alexander zijn volk en kerk met de kennis des Evangelies te verlichten. In Petersburg werd een Bijbelgenootschap gesticht, dat Gods Woord in verschillende Russische talen in het groote rijk verbreidde. Door \'s Keizers bemoeiingen werden scholen en seminariën gesticht en ontvingen de popen (priesters), onder wie nooit het Roomsche coelibaat is ingevoerd, eene betere plaats in de maatschappij. Zijn opvolger, \'sKeizers broeder, Nikola as I, (1825—\'55) dacht er anders over. Hij begon al dadelijk het Bijbelgenootschap op te heffen en alles wat de Russische staatskerk voor verdere versteening kon bewaren. Toch was Nikolaas zeer gesteld op uitwendige eenheid der
509
RUSSISCH POLEN.
Kerk, ofschoon de maatregelen van geweld, die hij daartoe nam,ons herinneren aan de beruchte Fransche dragonnades, tijdens Lode wijk XIV.
Door het Weener Congres was het grootste deel van Polen aan Rusland toegekend, dat het als een wingewest behandelde. Als zoodanig had het van Alexander eene constitutie ontvangen, die de naar onafhankelijkheid strevende Katholieke Polen niet kon bevredigen.
In 1831 brak een Poolsche opstand uit. Zeker om Nikolaas een dienst te bewijzen, verdoemde paus GREgorius XVI dit oproer, maar hij kreeg daarvan spoedig berouw. Nikolaas onderdrukte den opstand, zette Roomsche bisschoppen in de gevangenis, en verbood den geestelijken in correspondentie met Rome te treden. Het onderwijs werd aan den invloed der geestelijken onttrokken, terwijl de verbeurdverklaarde geestelijke goederen den Griekschen adel werd gegeven. De paus hief om deze dingen luide jammerklachten aan over den nood der Kerk en den afval van twee millioenen Katholieken, die door list of geweld tot de Russische Kerk waren overgegaan.
Behalve dit had de paus ook nog een andere reden om voor het streven van Keizer Nikolaas beducht te zijn. Door de veroveringen in Azië verkreeg Rusland in 1828 met een groot gedeelde van Armenië het klooster Rtsmiadzin bij Eriwan, de zetel der Armenische Kerk, die alleen bisschoppen en de heilige olie wijdt en waarheen iedere Armeniër eens in zijn leven een bedevaart moet hebben gedaan. De Armenische kerk maakte zich in de 7de eeuw van de Roomsche los en noemde zich de Gregoriaansche Kerk. Zij belijdt slechts éen natuur in Christus en gelooft, dat de Geest alleen uitgaat van den Vader. Bij den doop, waarmede de bevestiging verbonden is, woidt de doopeling driemaal besprenkeld en ingedompeld. In verschillende steden van Italië bestaan Geünieerde Armenische gemeenten, die bij een eigen kerkregeling, onder het gezag van den paus staan. Met de eigenlijke Armenische Kerk konden echter de pausen geen verbindingen aanknoopen, wat moeite ze daartoe ook deden. Geen wonder dus, dat men te Rome met spijt de veroveringen van Nikolaas in Armenië gadesloeg; want was ook al de Armenische Kerk niet te bewegen zich bij de Russische aan te sluiten, zoo was het toch nu met den invloed van Rome voor goed gedaan.
In Armenië zijn thans, voor zoover dit nog onder den sultan van Turkije staat, onderscheidene Protestantsche zendelingen met zegen werkzaam; maar door hongersnood, alsmede door roof en moord, door de Kurden, worden de Christenen aldaar voortdurend met ondergang bedreigd.
Door heerschzucht gedreven en in de meening van aan \'t hoofd der Grieksche kerk te staan , welke hij ook buiten zijn rijk behoorde te beschermen , bracht Nikolaas meermalen zijne bezwaren in bij den sultan van Turkije, over diens wanbestuur in de heilige plaatsen van Pales-
510
de armenische kerk.
tina en over de onderdrukking zijner Christen onderdanen door de Turken. De zoogenaamde Krimoorlog was hiervan het gevolg (1855). Nikolaas stierf, opgevolgd door Alexander II, die een einde maakte aan dien strijd. Laatstgenoemde was zeker een der beste vorsten, die ooit over Rusland hebben geregeerd, en waarschijnlijk zou hij meer voor het Christendom gedaan hebben, indien niet op aanstoken der priesters in 1862 een Poolsche opstand ware uitgebroken. Daardoor kwam hij tot de meening, dat alles Russisch gemaakt moest worden en de staatskerk als de eenig goede moest worden beschouwd, waarbij natuurlijk alle andere gezindheden in haar vrije ontwikkeling werden belemmerd.
Nogtans beminde Alexander de vrijheid , wat hij o. a. door de afschaffing der lijfeigenschap bewees, waardoor hij, ondanks het verzet van den adel, zich den dank van millioenen zoogenaamde Boeren verwierf. Staatkundige partijschappen dreigen het onmetelijke rijk met ondergang. De oorzaken daarvan na te gaan, ligt niet op onzen weg. Slechts zij hier aangestipt, dat Alexander II, na onderscheidene aanslagen op zijn leven, in 1S81 door de Nihilisten in eender straten van Petersburg werd vermoord. Een rijk, waar geheime genootschappen , tot zulke afschuwelijke maatregelen in staat, nog kunnen bloeien, gaat gewis eene zeer donkere toekomst tegemoet.
Niets zou voor Rusland gezegender zijn dan een flink burgerlijk bestuur, met staatsinstellingen, overeenkomstig de behoeften van onzen tijd; eene goede regeling van het sektenwezen, vrijheid van godsdienst, de verspreiding van het Woord Gods en de verkondiging des Evangelies door vrome vroede mannen. Dit schijnt echter nog verre te zijn, al is het ook waar, dat in het eigenlijke Rusland betrekkelijk vele gereformeerde gemeenten zijn ontstaan. De nationale Kerk heeft eene overzetting des Bijbels in het hedendaagsche Russisch doen vervaardigen , welke goed gelukt is, en een Bijbelgenootschap, waarvan de statuten door een keizerlijke ukase in 1S69 werden goedgekeurd, houdt zich andermaal met de verspreiding van het Woord Gods bezig.
Nergens ter wereld worden meer godsdienstige sekten gevonden dan in het Russische rijk. De geestelijken zijn er zeer onwetend en arm, wat weder oorzaak is, dat ze geen invloed op de bevolking uitoefenen, maar integendeel bij haar in discrediet staan, omdat ze bij elke kerkelijke plechtigheid op de onbeschaamdste wijze geldelijke voordeden zoeken te behalen. Daardoor hebben juist zij, die nog eenig godsdienstig gevoel bezaten, de staatskerk den rug toegekeerd. Hoe groot dit getal is , valt moeilijk te zeggen. Eene regeeringsopgaaf spreekt wel van eenige honderdduizenden, maar men meent met grond te mogen aannemen , dat wel een vierde der orthodoxe kerk zich van haar heeft afgescheiden. Deze millioenen zijn in honderde sekten verdeeld. Daaronder zijn
511
NESTORIANEN.
de Skopzen , die zich , gelijk de kerkvader Origenes, zelf verminken, omdat zij den bekenden tekst uit de Bergrede verkeerd verstaan. Hun tegenvoeters, de Chlisti, geven zich daarentegen aan zinnelijke lusten over. Nog gevaarlijker voor de zedelijkheid zijn de Obtschié, die de leer der Adamieten huldigen. Een andere sekte duldt geen beelden van heiligen: weer een andere ziet in. de staatsmacht den Antichrist en vervloekt al, wie voor den Keizer bidt. De Stundistcn zijn een kleine stille oprechte vrome sekte, die allen uiterlijken godsdienstvorm verwerpen. De Hcguni zwerven rusteloos rond, omdat zij het woord uit den Hebreër brief zóo verstaan , dat ze nergens een blijvende stad willen hebben. De Keizerlijke adelaar is hun het j teeken van het Beestquot;; daarom voeren ze geen pas met zich, maar daarom ook geraken velen van de eene gevangenis in de andere, zoo niet nog naar Siberië.
De sociale revolutie of het nihilisme vindt natuurlijk steun bij, en staat in min of meer verband tot vele sekten. De strijd aldaar tegen het autokratisch bewind openbaart zich op eene wijze, die geschikt is de haren te berge te doen rijzen, en die niet enkel door politieke maatregelen maar bovenal door het zwaard des Geestes is te overwinnen.
In Turkije en de landen, waar de Islam heerschende is, worden nog eenige aloude maar zeer vervallen Christengemeenten gevonden (§ 40). In de eerste plaats mogen hier de N e s t o r i a n e n worden genoemd, die in de vijfde eeuw uit de kerk werden gebannen , omdat zij Maria niet als s Moeder Godsquot; wilden vereeren. De Jezuïeten hebben niets onbeproefd gelaten om hen in den schoot der alleen zaligmakende kerk terug te voeren, wat hen in 1851 dan ook betrekkelijk met dat gedeelte gelukte, wat onder den naam van Thomas Christenen inIndië en Arabic wordt gevonden. Nogtans bleven ook toen nog deze Christenen de Maria-vereering verwerpen, volgden den Griekschen ritus, en zeiden eerlang aan Rome de gehoorzaamheid weer op. Onder de Nestorianen, op de gebergten van Kurdistan, werd in 1846 door de Turken een vreeselijk bloedbad aangericht, maar zij hielden stand , en zijn sedert een belangrijk volk geworden in de geschiedenis der zendingwereld. Amerikaansche en Engelsche Protestantsche zendelingen werken met grooten zegen onder de Nestorianen, in wier overoude archieven men voortreffelijke bouwstoffen vindt voor de geschiedenis der Christelijke kerk van de eerste eeuwen.
De talrijkste der oude Oostersche sekten zijn Menophysiten, waartoe ongeveer 3 millioen Armeniërs behooren, met het reeds genoemde prachtige en rijke klooster bij Eriwan. Zij zijn lager gezonken dan de Nestorianen maar Protestantsche zendelingen werken onder hen met vrucht, hoewel niet niet zonder heftigen tegenstand. Tot de Menophysiten behooren voorts de Kopten in Egypte, de
512
de luthersche kerk in rusland.
zeer diep vervallen Christenen in Abyssinie en de Jakobieten in Syrië en Mesopotamië onder hun patriarch te Mosul.
De zoogenaamde Monothelisten vormen een derde schismatieke partij in het oosten (§ 40). Zij ontstonden in de zesde eeuw en kennen aan Christus twee naturen, maar slechts éen wil toe. Zij worden meestal Maronieten genaamd, wonen in Syrië en werden tijdens de kruistochten met Rome verbonden , maar met behoud van hun eigen patriarch, huwelijk der priesters en hun eigen eeredienst. Tot 1S60 leefden zij in vrede met de Druzen, maar toen ontstond met dezen een strijd, waardoor een ontzettend bloedbad onder de Maronieten werd aangericht, tot, vooral door Fransche tusschenkomst, de twisten werden gestild.
Onder de vervallen Christenkerken van het Oosten zijn thans aller-wege zendelingen werkzaam, waardoor vele Protestantsche gemeenten zijn ontstaan. Dit is grootendeels een gevolg van de ijverige bemoeiingen van bisschop Gobat (f 1879) van Jeruzalem, die daaraan meer dan 30 jaren lang al zijne krachten heeft gewijd.
De Luthersche Kerk in Rusland en Skandinavië.
De slavische volkstammen van Rusland hebben door oorlogen en overmacht hun gebied zóo ver in Europa vooruit geschoven, dat thans Europeesch Rusland meer dan de helft der oppervlakte van Europa beslaat. Daardoor heeft zich de Russische macht in het noorden over Finnen, Lappen, Samojeden en in de Oostzee-provinciën over een beduidend deel Duitschers uitgebreid. In de provinciën Lijfland, Esthland, Koerland en bijna geheel Finland is de Luthersche Kerk heerschende, zoodat het Russische rijk een belangrijk deel van het Protestantisme omvat.
Keizer Peter I gaf aan de Protestanten in zijn gebied vrijheid van godsdienst, naar \'t heette, maar hij beperkte ze tot die families, welke hij noodig had. Keizer Nikolaas schonk (1833) der Luthersche Kerk eene regeling, die wel in staat is de orde te bewaren en alle nieuwigheden buiten te sluiten, maar die haar evenwel niet vrijwaart voor den invloed der Grieksch-Russische Kerk. In weerwil van alle be-zworene traktaten zet de geestelijkheid dezer Kerk haar proselytenjacht onder de Lutherschen steeds voort. Deze veroveringzucht verwekt echter bij de Lutherschen temeer belangstelling in hunne kerk, die zij, ook als het kenmerk hunner nationaliteit, in eere wenschen te houden, maar die tegenover de machtige tegenpartij langzamerhand wel moet achteruitgaan.
33
51-i DE LUTHERSCHE KERK JN ZWEDEN EN NOORWEGEN.
De bekeering tot de Grieksche Kerk was ook meermalen een gevolg van list en bedrog. In 1S45 werden onder de Luthersche Boeren de geruchten verspreid , dat zij bij hun overgang tot de rechtzinnige kerk het grondbezit hunner Duitsche landheeren zouden verkrijgen. In die verwachting gingen duizende boeren tot de Russische Kerk over. De kroon bouwde kerken door \'t gansche land en de keizerin nam in haar bekeeringsijver Duitsche vorstinnen aan haar hof, doch die gelijk de bekeerde boeren spoedig genoeg zagen, dat ze bedrogen waren. Behalve deze misleiding werden alle kinderen uit gemengde huwelijken in den schoot der Russische Kerk opgenomen, zoodat thans daar, waar vroeger bijna geene leden der Grieksche kerk woonden, nu nauwelijks nog éene uitsluitend Luthersche familie gevonden wordt. Dat echter door die gemengde huwelijken de Luthersche Kerk meer in leden dan in kracht verliest licht voor de hand. Door den aanhoudenden strijd is de belangstelling der Lutherschen in hun nationalen eeredienst zeer hoog geklommen, waardoor tevens eene ontwikkeling van Christelijk leven is ontstaan, die zoowel vrijwaart voor versteening als voor verwoesting door ongeloof. Even als bijv. in de vrije kerk van Schotland zich de volle kracht van het Kalvinisme toont, zoo leeft hier het Duitsche Lutherdom in zijn oorspronkelijken geest voort, en kenmerkt zich door vele Christelijke stichtingen en werken des geloofs. De Luthersche predikanten, die aan de akademie te Dorpat hunne opleiding ontvangen, wijden zich over quot;t algemeen met ijver en volharding aan hun geestelijk ambt. Heeft de staatskerk de Luthersche trachten te overvleugelen, dit heeft laatstgenoemde niet belet in den Russischen kolossus door te dringen, waardoor vele protestantsche gemeenten tot zelfs in Siberie zijn ontstaan.
De Luthersche Kerk in Skandinavië heeft met die van Rusland nog veel overeenkomst. Trouwens zij waren beide ook eertijds onder Zweed-sche heerschappij vereenigd. De kerk van Zweden heeft in haren eeredienst vele oude vormen behouden. Hare theologische litteratuur is beperkt, maar dit belet niet, dat er veel opgewekt kerkelijk geloofsleven bestaat. De ongeloovige tijdgeest is wel is waar ook Zweden binnengedrongen , maar heeft er nog niet die uitbreiding verkregen als wel in andere staten; daartoe is de macht van een levend geloof in Zweden nog te sterk.
De Zweedsche kerk heeft, wat haar bestuur betreft, veel overeenkomst met die der Engelsch-bisschoppelijke staatskerk. Langen tijd was zij de alleenheerschende, want eerst in 1809 werd vrijheid van godsdienst bij de wet erkend. Deze werd echter niet toegepast. Zelfs werd nog in 1857 eene wet van algemeene verdraagzaamheid door de Stenden verworpen. De verandering der constitutie in \'66 bracht in de kerkelijke
iie luthersche kérk in denemarken.
verhouding een geheelen ommekeer teweeg. De band tusschen staat en kerk werd losser gemaakt, en vrijheid van godsdienst aangenomen ofschoon de voormalige staatskerk bij het bezit van een belangrijk vermogen nog altijd groote voorrechten geniet Het losser worden der banden tusschen kerk en staat heeft der kerk blijkbaar geen schade gedaan, want sedert dien tijd gaat er op het gebied der zending kracht van de Zweedscbe kerk uit. Behalve dat in Zweden nog altijd een kleine aanhang van Swedenborg wordt gevonden, hebben ook Baptisten en Methodisten-zendelingen hier aanhangers gezocht en verkregen.
In Noorwegen heerscht nog het beginsel der Luthersche staatskerk , wat daar door de plaatselijke gesteldheid wel gewettigd is. De groote uitgebreidheid der kerspelen maakt het er voor de geestelijken zeer moeilijk, die daarom staatshulp noodig hebben. Verreweg het grootste gedeelte der bevolking behoort tot den boerenstand. Daar in Noorwegen haast geene dorpen worden aangetroffen, maar de hofsteden afgezonderd in de dalen liggen, kunnen de kinderen er geen geregeld schoolonderwijs genieten. Men heeft er rondtrekkende onderwijzers en veTrder belasten de moeders zich met de opleiding der kinderen. Evenwel is het volk overal goed onderwezen en munt uit door verstandsontwikkeling en reinheid van zeden boven menig ander volk, dat aan het schoolonderwijs millioenen besteedt zoo niet verkwist. Daarbij hebben ook de Noorwegers aan de praktijk van het Christendom veel gedaan. Dat Hans Egède onder de Groenlanders en Thomas van Westen onder de Finnen arbeidden is vroeger reeds opgemerkt. Stockfleth wekte later nieuwen ijver voor de zending op. Van den noordschen boer Hans Nielsen Hauge ging «bij het begin dezer eeuw eene methodistische beweging uit, waarvan cr nog kleinere kringen bestaan. Buiten-landsche zendelingen van Methodisten en Kwakers, ja zelfs ook Mormonen schijnen in Noorwegen een vruchtbaren akker gevonden te hebben.
De Luthersche Kerk in Denemarken verschilt in veel opzichten van de reeds genoemde. Het Duitsche rationalisme oefende hier een onge-lukkigen invloed uit. Daarbij kwamen nog onderscheidene twisten, waardoor de Deensche Kerk werd verdeeld. Door den Kopenhaag-schen hoogleeraar Clausen werd in geschrifte verkondigd, dat het protestantisme op het vrije denken was gegrond, dat het den christelijken geest door - de wijsbegeerte handhaafde, en daardoor de redelijkheid zijner beginselen zocht te bewijzen. Tegen deze meening trad een sterke orthodoxe oppositie op met den predikant Claus Grundtvig aan het hoofd. Deze partij stichtte zich door vrome bijeenkomsten en riep in 1825 een theologisch tijdschrift in \'t leven, waarin (quot;lansen door Grundtvig werd aangevallen, wat voor dezen een rechterlijke veroordeeling ten gevolge had. Grundtvig legde daarop zijn predikambt te Kopenhagen neder, haatte al wat Duitsch was, en poogde een volks-
515
33*
groot-p.ritt annië.
kerk op te richten op de doopformule, het gezag der Apostolische geloofsbelijdenis en op »het levende woord.quot; Later verlangde hij volledige leervrijheid en opheffing van het verband der gemeenten, ten einde door deze omwenteling zijne denkbeelden in de staatskerk meer vrijen ingang te doen vinden. Dit gelukte door den steeds aanwas-senden invloed zijner volgelingen na langen strijd.
In 1849 werd de staatskerk opgeheven en in een vrije volkskerk veranderd. In \'55 werd het verband der kerspelen ontbonden en in \'S7 gedwongen doop afgeschaft. Tot deze ontbinding hielp Sören Kierkegaard mede, die zijn ban slingerde tegen het officieele Christendom van de wereldsgezinde geestelijken. Kierkegaard was geen geestelijke, maar een partikulier schrijver op het standpunt van een vroom, diepzinnig, van de wereld afkeerig Christen. Een eigenlijk systematisch leerstelsel was bij hem niet te zoeken, want zijn oog was geheel op het praktische leven gericht. Zijn hoofdbeginsel was dat der subjektiviteit en evenzeer aan Schleiermacher als bijv. aan Vinet verwant. Alle objektieve waarheid erlangde bij hem dan alleen hare ware beteekenis, wanneer zij in de subjektieve overging. Hieruit vormde zich zijne levensbeschouwing, die alleen op het aesthetische, ethische en religieuse was gericht. De denkbeelden van Kierkegaard werden door het volk niet gevat, maar onder den beschaafden stand verkreeg hij beduidenden aanhang, wat evenwel meer de uiterlijke vormen dan het innerlijke van zijne richting betrof. Met den dood van Kierkegaard (1S55) verkwijnden zijne ideën in Denemarken doch om in andere landen en personen weer op te staan. Nogtans is door hem en Grundt-vig beweging in .de stilstaande wateren der Deensche Kerk ontstaan. De levendige belangstelling op het gebied der zending en christelijke philantropie is er echter niet groot. Daarentegen zijn sedert de opheffing der staatskerk, in \'48, Roomschen, Baptisten, Mormonen en andere sekten met ijver bezig zich er hun rijk te stichten.
Nog voor weinige jaren verheugde men zich over \'t algemeen in de Protestantsche Kerk, dat de dagen van Rome waren geteld. Op den Hervormingsdag klonk van menigen kansel een juichtoon, waarin op de Roomsche Kerk werd gewezen als een afzichtelijk monster dat, door de Hervorming verslagen, thans nog slechts lag te zieltogen. Ja men was voortdurend zóo voldaan over den moed der vaderen en de volkomene overwinning, dat men zich met groote zelfgenoegzaamheid neervleide, zonder het noodig te oordeelen, op den verslagen
516
DE ENGELSCHE STAATSKERK.
vijand acht te slaan. Maar Rome lag niet te zieltogen. Het genas van zijne slagen, en, winste doende met het geleden verlies, was het meer voorzichtig bij het herwinnen van de geleden schade. Dit is haar verwonderlijk gelukt en gelukt haar nog steeds tot op dezen dag. Natuurlijk kwam, schoon laat, de Protestantsche Kerk tot ontnuchtering, doch nu ging bij velen een klaagzang op, die slechts aanduidde , hoe men der vaderen kracht en vastheid miste om als zij, het zwaard des geestes te hanteeren.
Opmerkelijk is het, dat de Roomsche Kerk in die staten, welke haar gehoorzaam bleven, niet slechts kracht en invloed verliest, maar dat juist ook daar duizenden in onverschilligheid of ongeloof zich niet met haar willen inlaten. Daarentegen zien we in die Protestantsche landen, waar de Roomsche Kerk \'t meest werd onderdrukt, hare kracht op nieuw ontluiken. Zeggen in de Katholiek gebleven landen hooggeplaatste leden door toetreding tot het Protestantisme hunne gehoorzaamheid aan Rome op, in genoemde Protestantsche staten zien we daarentegen niet minder aanzienlijke personen het Protestantisme afzweren en rust zoeken in Romes schoot. Dit valt nergens beter in het oog dan in Engeland. De wijze, waarop daar de Protestantsche Staatskerk ontstond, was een beletsel haar van den Roomschen zuur-deesem te zuiveren. Toch was de afkeer tegen Rome nergens grooter dan in Engeland. Met alle macht was er de Staatskerk ten troon verheven. Alleen hare leden mochten openbare ambten be-kleeden of zitting nemen in het Parlement. Ofschoon die kerk reeds in het bezit van een kolossaal kerkelijk vermogen was, moesten toch de dissenters, die zelf de kosten van hunnen eeredienst reeds droegen, ook nog de tienden betalen aan de geestelijkheid der Staatskerk.
Bij de behandeling der wet in 1779, die, behalve aan de Roomschen, elkeen vrijheid van godsdienst waarborgde , poogde het parlementslid Lord Saville, een kleine verzachting voor de Roomschen in de wet te brengen, maar dit was genoeg om een opstand in Londen te doen ontstaan, die bewees, hoe diep de afkeer tegen de Katholieken in het volksleven was geworteld. Toch zag Saville de wet in zijnen geest aangenomen.
De Jezuïeten schenen het lot met hunne verdrukte geloofsgenooten te willen deelen, en tot veler ergernis werd door hen bij Liverpool een klooster gesticht. Fransche priesters weken tijdens de revolutie in menigte naar Engeland, en men liet den een zoowel als den ander stil begaan. Dit bewees, dat er verandering in den stand van zaken stond te komen, en spoedig bleek het, dat niet de verdrukte maar de heerschende partij in Engeland de schadelijke uitwerking der onbillijke verhouding moest ondervinden. In de Staatskerk waren aan vele geestelijke standplaatsen groote inkomsten verbonden, maar
517
het puseyisme en ritualisme.
deze waren een erfdeel der zonen van hooggeplaatste familiën, die aan de daaraan verbonden ambtsverrichtingen weinig lust betoonden. Om nu in de hinderlijke verplichtingen te voorzien, namen ze voor gering loon vicarissen in hun dienst, die de herderlijke zorg op zich namen, maar waarvan insgelijks velen alle lust en geschiktheid misten. Deze huurlingen konden de gemeenten niet bevredigen , waardoor telkens nieuwe partijen dissenters opstonden, zoodat dan ook nergens zoovele sekten voorkomen als in Engeland.
Gelijk gezegd is, was de Anglikaansche Kerk niet van den Room-schen zuurdeesem gezuiverd, wat ook daaruit bleek, dat onderscheidene naar Rome neigende sekten uit de Staatskerk voortkwamen. In 1833 werd het openbaar, dat er zich in de Bisschoppelijke kerk eene partij bevond , die in leer en eeredienst den weg op wilde naar Rome. Door de hoogleeraren Pusey , Newman en anderen werden de Roomsche vormen bij den eeredienst aanbevolen en met geringe wijzigingen al de leerstellingen dezer Kerk verkondigd. Dit werd echter niet-gedaan met verwerping van de 39 artikelen der Anglikaansche kerk, want deze zocht men schijnbaar nog vast te houden. Neen, men beweerde, dat deze artikelen omtrent vagevuur, aflaat, vasten, biecht, heilige feesten, kruisen, beelden enz. niets hadden bepaald, maar daarin alleen de Roomsche vorm was verworpen! De predikatie was nu niet langer het middelpunt van den eeredienst, maar de sacramenten, die de Puseyisten raar Roomsche opvatting verklaarden en in priesterlijken tooi met waskaarsen, wierook enz. bedienden. Nogtans beweerden ze, niet Rome te willen volgen, maar eene algemeene Christelijke Kerk te willen, eene vereeniging van de Westersche met de Oostersche Kerk, terwijl mede sterk het nut van processiën, mannen- en vrouwenkloosters in traktaten werd betoogd. Langen tijd zag men deze nieuwigheid met verbazing aan, maar bij het steeds driester voorstaan der Roomsche beginselen, ontstond er strijd, wat ten gevolge had, dat in 1843 Newman met vele Anglikaansche geestelijken en leekcn tot de Roomsche Kerk overgingen. De strijd was hiermede in de Anglikaansche Kerk nog niet ten einde, maar verbasterde van een nog ietwat wetenschappelijk Pusey isme in een dor en geesteloos Ritualisme, wat nog heden ten dage een onrustbarend teeken in de Staatskerk van Engeland is.
Het laat zich denken, dat dit verschijnsel een blijde verrassing voor den quot;paus van Rome was. Waar hij zulke geestverwanten in Enge-lands staatskerk had, meende Pius IX, dat hij wel wagen kon, wat door geen zijner voorgangers mogelijk was geweest. In 1850 herstelde hij door ee.n plechtigen Bul de hiërarchie weder in Engeland en stichtte er twaalf bisdommen onder een aartsbisschop, voor welke laatste waardigheid hij kardinaal Wiseman benoemde. Het eerste
518
ierland.
bericht van \'s pausen besluit bracht heel wat beweging bij Engelands Protestanten, maar zonder eenig resultaat. Wel werd in het parlement eene bill aangenomen, waarbij aan de Roomsche bisschoppen het officiëele gebruik van hun titel verboden werd, maar ook dit bleef een doode letter. Toen Wiseman in 1S65 gestorven was, benoemde Pius tot zijn opvolger kardinaal Manning , een Anglikaansch renegaat, die bij \'t aanvaarden zijner waardigheid zelfs in \'t openbaar de hoop durfde uitspreken, dat weldra het Engelsche schisma in duigen vallen en heel Engeland zich weer onder de hoede van den Heiligen Vader stellen zou.
Ierland berokkende aan Engeland voortdurend groote zorg. Dit laat zich ook zeer goed verklaren, want de Katholieken moesten er voor de gehate Engelsche Staatskerk de tienden opbrengen, die er soms door middel van de bajonetten werden geïnd. De huurlingen, die er de bedieningen in de Staatskerk moesten waarnemen, waren voor een groot deel onwaardige personen, wat weder oorzaak was, dat de sympathie voor de arme Katholieke geestelijkheid bij het volk toenam. Eene eeuwenoude onderdrukking, de uitsluiting van ambten en parlement droeg van vader op kind een wrok over en een streven naar bevrijding van het gehate juk. Onder leiding van den lerschen patriot Daniël 0\'Connf.ll verkreeg de lersche beweging uitbreiding en kracht. Het parlement werden eenige concessies afgedwongen als, het bekleeden van ambten enz., maar dit bevredigde de opgewonden Ieren niet. O\'Connell hield meetings, die hem in de gevangenis brachten, wat weder nieuwe stof tot wrevel gaf aan de verongelijkte Ieren. Schoorvoetend poogde de regeering hen aan zich te verbinden door het oprichten en ondersteunen van volksscholen zonder godsdienst, het stichten en onderhouden door den Staat van Katholieke semina-rien, het toekennen van een jaargeld aan de hooge geestelijkheid, maar niets van dat alles kon de Ieren bevredigen. Hongersnood was oorzaak, dat velen sedert 1851 naar de nieuwe wereld verhuisden, doch aldaar hunne broeders in de oude wereld niet vergaten, maar hen bijstonden in hun verzet tegen de regeering. Velen dezer landverhuizers hebben de zoogenaamde sBroederschap van St. Patrick\'quot; opgericht, welke echter meer bekend is onder den naam van »Broederschap der Fenians.quot; Deze Fenians zijn berucht in de geschiedenis. Zij droomden , Ierland te kunnen bevrijden van Engelands overheersching, en zonden geld en zendelingen over om de Ieren tot opstand tegen het gezag op te ruien en door sluipmoord om te brengen allen, die hen in den weg stonden. De Fenians zagen hunne pogingen mislukken, maar uitgestorven zijn hunne misdadige plannen nog niet.
In den zomer van 1853 werden niet minder dan 200 zendelingen
51Ü
schotsche kerk.
van verschillende kerkgenootschappen naar Ierland gezonden. De Ieren begrepen daaruit, dat ze door de kettersche Engelschen voor Heidenen werden gehouden, wat wellicht mede oorzaak was, dat de straatprediking dezer zendelingen vruchteloos bleef. De verkondiging van het Evangelie door vaste zendelingen, die in stilheid met huisbezoek en het verspreiden van Bijbel en traktaatjes werkzaam zijn, is in de laatste jaren, schoon onder veel tegenstand, meer gezegend geweest. Dit is dan ook, nevens vrijgevige milde wetten, zeker het beste middel, waardoor het ongelukkige arme Ierland tot rust kan worden gebracht.
De opwekking van godsdienstig leven, die elders werd gezien, deelde zich ook mede aan de kerk van Schotland. De oud-puriteinsche geest kwam tot nieuwe kracht en verzette zich tegen den invloed der collatierechten, waardoor aan de gemeenten leeraars opgedrongen werden, die bij haar niet waren gewild. Zij vond gehoor, zoodat in 1S39 de zoogenaamde Veto-akte werd aangenomen, waarbij bepaald was, dat de gemeenten het recht hadden een predikant af te wijzen, die haar niet beviel. De collaters, zich in hun wettig eigendom verkort achtende, wendden zich tot de rechtbanken, die in hun voordeel beslisten. De regeering, aangezocht tot handhaving van de rechten der gemeenten, talmde zoo lang mogelijk en erkende ten slotte de beslissing der rechtbank als voortdurend geldig. Op eene algemeene Kerkvergadering in 1843 kwamen deze zaken ter sprake. Meer dan 200 van de beste predikanten verlieten onder een plechtig protest de heerschende kerk om met achterlating van alle kerkegoederen een nieuwe Vrije Schot-sche Kerk te stichten. Binnen enkele jaren telde deze kerk reeds 700 gemeenten en waren tonnen gouds bijeengebracht door vrijwillige bijdragen voor alles, waaraan het kerkelijk leven behoefte had. Een eigen theologische faculteit en een zendinggenootschap werden mede door vrije giften gesticht, terwijl eerlang nog daarenboven schatten voor de zending door het schotsche volk op het altaar der liefde werden gebracht.
Een der eerste leiders der Vrije Schotsche Kerk was Dr. Chalmers (I 1S47) die, sedert 1S2S hoogleeraar te Edinburg, met zijn scherpe logika en doordachte vaste beginselen de afgescheiden Schotsche Kerk op een vrij terrein leidde, waarop ze tot grooten bloei is gekomen. Na zijn dood heeft zijn werk niet slechts in kracht toegenomen , maar vond ook navolging in Frankrijk en in Zwitserland.
Tegenover het ontstaan van zoovele nieuwe kerken en sekten van allerlei geest, als Groot- Brittannië te aanschouwen geeft, ligt het merkwaardig verschijnsel, dat, bij zooveel, wat verdeelt en verwijdert, het godsdienstig leven der Britten zich vereenigt op een veld. — dat der zending, waarvan we later meer hopen te zeggen.
530
PIUS IX.
Na den dood van Gregorius XVI werd kardinaal, graaf van Mastai Ferzetti, van Sinigaglia, tot paus verkozen, ofschoon eerst 54 jaren oud. In hem besteeg onder den naam van Pius IX een man den stoel van Petrus, die dezen een lange reeks van jaren bezetten zou (1846—\'78). Van geen zijner voorgangers is het pontificaat zoo rijk aan gebeurtenissen en de geschiedenis zoo afwisselend geweest, als van hem. In tegenstelling met zijn voorganger, die met groote vijandschap de eischen en behoeften van den nieuwen tijd had bestreden, begon Pius met hervormingen, en leverde hij proeven , dat hij zich met de liberale staats-ideën van zijnen tijd wenschte te verzoenen. Reeds als kardinaal wegens zijne deugden en edel voorkomen zeer bemind, begon hij zijne pauselijke loopbaan met aan 6000 st\'aatkundige gevangenen amnestie te verkenen, wat bij de Romeinsche bevolking groote geestdrift verwekte. Er vormde zich echter ook spoedig oppositie , want bij den een ging hij te ver en bij den ander niet ver genoeg. De vereerders van Gregorius waren tegen den nieuwen hervormenden paus, en de liberale mannen der humaniteit hielden niet van hem, omdat hij de Kerk niet in hun geest wilde hervormen. Pius liet zich echter niet afschrikken. Hij voerde een nieuw stedelijk bestuur te Rome in, legde een belasting aan de kloosters op, gaf meerdere vrijheid aan de drukpers, vergunde het aanleggen van spoorwegen en dacht aan het vormen van een Italiaanschen statenbond. In het kerkelijke drukte Pius daarentegen de voetstappen van zijn voorganger, want reeds bij zijn optreden als de stedehouder van Christus sprak hij de verdoemenis uit over den tijdgeest, de vrijmetselaren , de bijbelgenootschappen enz.
In het staatkundige wilde Pius liberaal, doch in het kerkelijke reactionair zijn. Deze tegenspraak met zich zeiven was echter te bedenkelijker in een tijd, dat een deel van Europa en vooral Italië door het vuur der revolutie dreigde verteerd te worden. Bij het begin van het bekende revolutiejaar 1848 braken in vele Italiaansche steden opstanden uit. Te Rome was men met \'s pausen halve hervormingen niet tevreden, en dwong men hem tot verdere concessies. Pius gaf toe, maar het bracht Italië niet tot rust. De volksbewegingen namen toe, wat men weet aan de Jezuïeten, die, nadat de paus weigerde de orde op te heffen, door het volk uit Rome en den Kerkdijken Staat werden verdreven. Tusschen Oostenrijk en Lombardije kwam het daarenboven tot een openbaren strijd, waarbij Pius door zijn volk werd aangemaand, Lombardije ter hulp te snellen. Toen hij hier niet toe
521
revolutie te rome.
kon besluiten, toog de bevelhebber der pauselijke troepen, zonder Pius hierin te kennen, met 12000 kruisvaarders over de Po den Lombardijers ter hulp.
Als een bruisende zee sloeg de volksbeweging den weg in naar Rome, waar het eene pauselijke ministerie volgde op het andere. De bekende Mazzini leidde de volksopstanden, met het doel om van Italië een ondeelbare republiek te maken. Graaf Rossi, \'s pausen minister, dacht met vaste hand de partijen te onderdrukken, maar hij werd op de trappen van het paleis der gedeputeerden vermoord. De paus, in het Quirinaal belegerd en beschoten, werd gedwongen tot een democratischen regeeringsvorm en de erkenning van eene Italiaansche nationaliteit. Pius gaf uit nood aan alles toe, maar ontsnapte, verkleed, naar de Napelsche vesting Gaëta, nadat de meeste kardinalen reeds waren gevlucht. Van uit zijn toevluchtsoord slingerde hij den ban over de oproerlingen, maar dit wapen uit vroegere eeuwen had hoegenaamd geene kracht. Door een volksvergadering te Rome werd besloten, dat de wereldlijke heerschappij van den paus had opgehouden te bestaan, en werd er eene voorloopige regeering ingesteld, waarvan Mazzini eigenlijk het hoofd was. Dit bestuur verklaarde alle geestelijke goederen voor nationaal eigendom en beloofde aan den paus alle waarborgen voor zijne onafhankelijkheid in de uitoefening van zijn geestelijke macht. Maar de Heilige Vader protesteerde en riep de hulp der Mogendheden in. Oostenrijk trok dadelijk de Legatiën binnen, en Frankrijk, schoon zelf een republiek, haastte zich een leger naar Rome te zenden, dat, na een heldhaftige verdediging onder Garribaldi, de stad binnen trok (1849).
Pius kon deze vernedering nooit meer vergeten. Hij beloofde hervormingen in het staatsbestuur en gaf eene amnestie, maar die gelegenheid tot wraak genoeg overliet. Onder bescherming der Fransche bajonetten en een somber zwijgen der bevolking trok Pius eerst het volgend jaar met een verbitterd hart de eeuwige stad binnen. Zijn van een roovers-familie afstammende staatssecretaris Antonelli , genoot van dien tijd af een lange reeks van jaren zijn vertrouwen, en deed er het zijne toe, dat Pius geheel in de macht der Jezuïeten geraakte. Al dadelijk bij den terugkeer van den paus had de zaligspreking van eenige paters Jezuïeten plaats, waaronder ook den Jezuïet Petrus Arbues, een man, in de geschiedenis berucht wegens zijn ongetemden bloeddorst bij het opsporen en vervolgen der ketters in Spanje.
Was de wereldlijke macht van Pius beduidend geslonken, als geestelijk opperhoofd der Kerk liet hij zich gelden. Binnen zes jaar schreef hij drie jubileën uit, en door het in \'t leven roepen van een nieuw dogma verzekerde hij zich een blijvend aandenken. In de g\'1\' eeuw
522
onbevlekte ontvangenis.
namelijk werd het gevoelen geopperd, dat Maria zonder zonde ontvangen en geboren was (§ 53), wat later door Petrus Lombardus ijverig werd voorgestaan, alsmede door eenige domheeren van Lyon , die op 8 Dec. 1140 het feest der onbevlekte ontvangenis vierden. Deze nieuwigheid, door de Franciscanen voor waar gehouden, werd door de Dominicanen bestreden, waaronder ook de later heilig verklaarde Thomas van Aquino (i 1274) behoorde. De verheffing van Maria was het streven der Jezuïeten, waartoe de paus zich uitmuntend leende. Terwijl Pius de geloovigen in 1S54 ten gebede opriep en den gewonen aflaat van een jubeljaar dekreteerde, riep hij 192 prelaten in zijn paleis bijeen, die alles goedkeurden, wat hij hun voorstelde. Deze bijeenkomst in het Vatikaan zou voor een algemeen concilie doorgaan. Het doel van deze vergadering bleek spoedig, want den S»quot;quot; December hield Pius eene hoogmis , bij welke gelegenheid hij in een bul verklaarde, dat: »Krachtens het gezag van Jezus Christus, dat der apostelen Petrus en Paulus en zijn eigen gezag, de leer, die bepaalde, dat Maria in het eerste oogenblik van hare ontvangenis door eene bijzondere genade van God van alle smet der erfzonde was gevrijwaard, voor van God geopenbaard door alle geloovigen vast en bestendig moest worden aangenomen.quot;
Deze eigenmachtige daad bracht voor de Roomsche kerk een nieuw tijdperk aan, waarin niet slechts de Katholieke kerk van vroegere eeuwen, maar ook het concilie van Trente door een volstrekt absolutisme werd vervangen. Over het algemeen werd \'s pausen bul met geen groote belangstelling ontvangen. De liberalen namen er weinig notitie van en de Roomschen schenen rijp te zijn, hun godsdienst in Maria-vergoding te laten opgaan. Onweersproken bleef echter \'s pausen daad niet, maar de priesters, die tegen het nieuwe dogma opkwamen, zich beroepend op de leer der oude Kerk, werd als antwoord door den Heiligen Vader een banvloek naar \'t hoofd geslingerd. Een gewichtig en waardig protest tegen het leerstuk kwam o. a. van de bisschoppelijke Klerezy in Nederland. In een begeleidenden brief aan den paus protesteerden zij tegen den smaad, het bisschoppelijk ambt aangedaan, en appeleerden ten slotte van het pauselijk dekreet op een algemeen concilie. Zij wezen er voorts op, »dat het bewuste dogma noch door de Heilige Schrift noch door de overlevering was geleerd, maar eerst in de 14\'\'° eeuw was ontstaan en ook na dien tijd niet anders dan een partijmeening was geweest, die, door velen niet geloofd, nooit een geloofsartikel kon uitmaken.quot;
In de Duitsch Katholieke kerk openbaarde zich, gelijk we later zien zullen, mede verzet tegen het nieuwe leerstuk, maar Pius ging zijn gang en hoe sterk hij zich in dit nieuwe tijdperk gevoelde, kunnen de verschillende Bullen getuigen, waarmede hij de hierarchie in ons
538
revolutie ik italië.
land en in Engeland herstelde; terwijl hij, in weerwil van alle ontwikkeling en tegenover een geheel veranderde wereld, met verschillende staten concordaten sloot, die alle de heerschappij van het canonieke recht en de glorie van Pius IX moesten handhaven. Verrukt over zooveel voorspoed beschermde Pius den roof van den achtjarigen jodenknaap Mortara van Bologna, (1858) wat protesten daar ook tegen inkwamen en schonk hij de gouden roos aan koningin Isabella van Spanje, ofschoon deze vrouw rond en open van diefstal en echtbreuk werd beschuldigd.
Pius mocht zich niet lang in een onbewolkten hemel verheugen. Er kwamen donkere wolken. Zware stormen staken op van een kant, van waar ze niet werden verwacht en deden een nieuw tijdperk in de geschiedenis van den paus en de Roomsche kerk ontstaan. Op nieuwjaarsdag van 1859 sprak keizer Napoleon III eenige woorden tot den Oostenrijkschen gezant, waaruit deze kon verstaan, dat zijn vorst zich op een oorlog in Italië met Frankrijk kon voorbereiden, welke dan ook spoedig uitbrak en de verdrijving der Oostenrijkers uit de bezette provinciën van den kerkdijken Staat ten gevolge had. Erger nog voor Zijne Heiligheid, den paus, waren eene reeks van s Brieven uit Romequot;, die door den Franschen Moniteur werden openbaar gemaakt en waarin den paus over zijn bedorven huishouden duchtig de les werd gelezen. Spoedig braken oproeren uit, die geheel Italië in gisting brachten. Overal waar de Franschen de Oostenrijkers verdrongen , ontstond een opstand en een streven der Italianen naar de eenheid van Italië. De hertogdommen Toskane, Modena en Panna, berucht wegens een onverdraagzame Jezuïten-regeering, deelden in de omwenteling, die gevoed werd door vele brochures, welke allen het wereldlijke gezag van den paus bestreden, en een onverdeeld Italië voorstonden onder Victor Emanuel van Sardinië. Tot de verwezenlijking van dezen Italiaanschen volkswensch droeg, behalve de advocaat Massini , Garribaldi niet weinig bij, die verklaarde: ïlk belijde den godsdienst van Christus; niet dien van den paus en van de kardinalen, de vijanden van Italiëquot;, en die het volk opriep »om het kreeftgezwel van het pausdom uit Italië te snijden.quot; Het koninkrijk Italië verrees, maar het was, zoolang Rome er nog buiten stond, als een lichaam met afgesneden boofd. De schrandere minister Cavour wist het rijk vastheid te geven, maar de dood overviel hem (1861), zonder dat hij Rome als hoofdstad van het verjongd Italië kon begroeten. Onder de leus »Rome of de doodquot; trok Garribaldi (1867) naar de eeuwige stad op. Maar het was de tijd nog niet tot het in bezit nemen van Rome. Een Fransch leger trad de vrijscharen in den weg en in de schermutseling werd Garribaldi gekwetst en gaf zich over. De Italiaansche regeering nam de zorg zijner verpleging
524
VERZET VAN HEX PAUS.
op zich en liet hem ongehinderd, toen hij hersteld was, naar Caprera wederkeeren.
Ofschoon het duidelijk bleek, dat de Italianen van \'s pausen wereldlijk gezag niet langer gediend wilden zijn, en te Rome zelfs 10,000 personen een adres in dien geest indienden , hief de Heilige Vader luide klachten aan over den sroover koning\'\', die hem den Kerkelijken Staat ontrukte en hem ook nog gaarne van Rome zou willen berooven. Deze droefheid belette hem evenwel niet, ja was er zeker grootelijks oorzaak van, dat hij in 1862 in zijn paleis 240 bisschoppen, 21 kardinalen en 4 patriarchen verzamelde, die zich allen voor de noodzakelijkheid der wereldlijke heerschappij van den heiligen stoel verklaarden. Het doel dezer samenkomst heette de heiligspreking der Japansche martelaren, wier levensgeschiedenis met vele dwaasheden werd opgesierd.
In een Encyclica sprak Pius voor het eerst zijn Non possumus (wij kunnen niet) uit (i860). Hij mocht niets afstaan, wat aan de Kerk behoorde, waardoor hij zijne rechten, zijn eed en waardigheid prijs zou geven. Over allen, die in de geannexeerde provinciën van den Kerkelijken Staat in de volksstemming zich tegen den paus verklaard hadden, werd plechtig de ban uitgesproken. Een zoogenaamde St. Pieters-penning werd uitgeschreven door heel de Roomsche kerk, waarbij de pausgezinde geestelijkheid Pius als een martelaar voorstelde, wiens lijden met zwarte kleuren werd geschilderd. Deze St. Pieterspenning werd een rijke bron, die den paus millioenen opbracht, maar welke spoorloos verdwenen in een schatkist zonder bodem of werden weggesmeten voor de uitrusting van een pauselijk leger, dat uit jongelieden van verschillende natiën bestond.
De bisschoppen van alle landen leverden protst in tegen j het geweld, waardoor alle begrip van wet en recht in het onzekere werd gesteld.quot; Merkwaardig is het hierbij op te merken, dat de bisschoppen in Pruisen zelfs een verzoekschrift aan den Protestantschen koning richtten om het voor den paus op te nemen.
De machtige gebeurtenissen in Italië hadden op Pius zeiven geen andere uitwerking, dan dat er eene onpeilbare en steeds breeder wordende kloove ontstond tusschen de moderne wereldbeschouwing en de zijne. Elke Allocutie of Encyclica leverde het bewijs van eene toenemende heftigheid en bitterheid. Opmerkelijk was het daarbij, dat, terwijl Pius zijn wereldlijk gezag zich zag ontzinken , waarin hij zich onvermijdelijk wel moest schikken , hij zich zijne geestelijke macht bewust werd, die het toppunt bereikte in zijne onfeilbaarheid — tot welke hoogte de Jezuïeten juist den paus wilden hebben. Dit bleek uit zijn Syllabus (1S64) of optelling van tachtig met name genoemde
525
PAUSELIJKE ONFEILBAARHEID.
dwaalleeringen. Niet slechts verdoemde Pius vrijmetselaars en bijbelgenootschappen in éenen adem, maar ook vrijheid van geloof en eeredienst, volkssouvereiniteit, afhankelijkheid van de geestelijken aan de wereldlijke macht enz. »l)oor deze dingenquot; zei Pius, sis de maatschappij in gevaar gekomen, en zij kan alleen gered worden door herstelling van alle der Kerk toekomende rechten over de vorsten en volken. Terwijl de paus naar zijn goedvinden alle wereldsche aangelegenheden voor zijne rechtbank trekken kan, mogen de vorsten onder geenerlei voorwendsel zich in godsdienstzaken mengen. En daar de Katholieke kerk alleen het recht heeft tot openlijke uitoefening van den godsdienst, moet iedere andere eeredienst onderdrukt en de misdaad der ketterij worden bestraft.quot; Men ziet, het is alsof Hildebrand deze taal spreekt, waaruit tevens te verklaren is, hoe te Rome de pijnbank het langst in werking bleef.
In de Protestantsche kerk meenden velen, dat ze eerlang de uitvaart van het pausdom konden vieren, juist toen dit bezig was teekenen van ongekende levenskracht te geven. De Syllabus wees dit duidelijk genoeg aan en de daarin vervatte leer werd door de Jezuïeten overal verspreid. In Duitschland vooral waren de Jezuïten werkzaam om het Protestantisme te ondermijnen, terwijl ze in Frankrijk bezig waren, de zonen der alleenzaligmakende kerk tegen de kettersche Duitsche Germanen op te zetten. In 1867 gaf Pius aan eenige bisschoppen het uitzicht op een oekumenisch concilie. Dit was in geen 300 jaren gehouden. Het volgende jaar verbaasde Pius de wereld door officieel niet slechts de Roomsche bisschoppen maar ook de bisschoppen der Oostersche kerken en, wat nog meer zegt, ook de Protestanten tot een oekumenisch concilie te Rome uit te noodigen. In een schrijven aan den Koning van Pruisen verklaarde Pius, dat hij, de paus, krachtens den doop het hoofd was der gansche Christenheid. Koning Wilhelm bedankte natuurlijk voor de eer om naar Rome te komen, zijne ketterij te herroepen en amen te zeggen op den Syllabus des pausen. In 1869 werd het concilie te Rome geopend. Nog nooit was een zoo schitterende kerkvergadering gehouden, want het liet in ledental alle vroegere ver achter zich. Er waren tegenwoordig 48 kardinalen, 4 primaten, 157 aartsbisschoppen, 527 bisschoppen, voorts abten, vicarissen, enz. in \'t geheel 779 personen. Dit buitengewoon aantal leden was te verklaren uit het buitengewone werk, dat het concilie zou te verrichten hebben. De kroon, waaraan de Jezuïeten diie eeuwen gewerkt hadden, was weggelegd voor het hoofd van Pius: — het concilie verklaarde, dat de paus in geloofszaken onfeilbaar was. Zóóver had het nog geen der voorgangers gebracht, maar dat het zoo ver moest komen, was te voorzien. Door de terugwerkende kracht van dit dogma waren alle openstaande vragen
526
of. eenheid van 1taliè.
van de baan en het zegel op \'s pausen dogma der onbevlekte ontvangenis gedrukt.
De wereld nam weldra weinig notitie meer van \'t geen te Rome gebeurde, want hare oogen waren op Frankrijk en Duitschland gericht. Ons bestek gedoogt niet, na te gaan, hoe de Jezuïeten met de onfeilbaarheid des pausen aan den eenen kant en het zwaard van Frankrijk aan den anderen het Protestantsche Duitschland, gezuiverd van ketterij, voor den stoel van den Heiligen Vader hoopten te brengen. Dit zou anders de moeite loonen, want er zijn in de geschiedenis der Christelijke kerk weinig zulke belangrijke gebeurtenissen aan te wijzen.
De Jezuïeten hadden in Duitschland gedaan, wat ze konden om Pruisen, het bolwerk van het Protestantisme, krachteloos te maken , waarbij hun oog op Oostenrijk was geslagen, s Stond Radetzky met zijn leger maar in Berlijn, dan was de sterkte van het Protestantisme gevallen en de paus zou van uit Berlijn het Duitsche Protestantisme in den schoot der Kerk terugvoeren.quot; De man, die dit eens sprak, was de in de politiek ingewijde Freiburger professor Bus, die erbij kon voegen: »Verbaast u niet, mijne heeren, ik weet wat ik zeg. In Wurtemberg . alleen hebben wij meer dan 50 protestantsche leeraars , die hunne onderwerping aan den paus toegezegd hebben onder voorwaarde, dat hun echt onverbroken bleef, en in Noord-Duitschland zullen er nog meer zijn.quot; Deze woorden zeggen, hoever de Jezuïeten, die het oude Duitsche Keizerrijk weer in het leven wilden roepen, teneinde daardoor den paus tot een wetgever voor Europa te maken, het gebracht hadden. Maar Radetzky kon niet te Berlijn komen. Daartoe was Oostenrijk niet in staat. Op Keizer Napoleon III werd nu het oog geslagen. Voor hem was een buitenlandsche oorlog niet ongewenscht, om daardoor afleiding te vinden voor de wegens zijne misslagen misnoegde Franschen. Bij Napoleon draaide de politiek om het eigenbelang; daaraan was ook zijn godsdienst onderworpen, voor zoover hij dien bezat. Het volk op te winden om op Pruisen wraak te nemen voor den smaad van Waterloo, was voor de Jezuïeten eene kleine moeite. Velen wenschten ook wel gaarne hunne handen in geuzenbloed te wasschen, waarvan later op de slagvelden bij de gekwetste Duitsche soldaten nog treurige proeven werden geleverd. Naar het schijnt, was Napoleon zelf afkeerig van den strijd, en dit behoeft ons niet te verwonderen, want hij wist door de leden van het gezantschap te Berlijn, in wat uitstekenden toestand zich het Pruisische leger bevond. De keizerin Eugenie leende daarentegen het oor aan de geestelijkheid en was zeer vóór den oorlog gestemd. Voortgestuwd door zijn vrouw en zijn volk, zocht de keizer naar een voorwendsel tot den krijg, waarbij Benedetti , Frankrijks gezant te
527
KERKELIJKE BEWEGINGEN IN DUITSCHLAND.
Berlijn, nog persoonlijke beleedigingen voegde, toen hij koning Wilhelm I van Pruisen te Ems op eene onbehoorlijke wijze bejegende.
Op den iS\'n Juli 1S70 werd het leerstuk der onfeilbaarheid te Rome afgekondigd, maar werd ook tegelijkertijd de oorlogsverklaring van Napoleon aan den koning van Pruisen overhandigd. God wilde het echter anders dan de Jezuïeten het wenschten. De oorlog bleef geen strijd tusschen twee vorsten, maar werd er een tusschen twee nationaliteiten, want geheel Duitschland sloot zich bij Pruisen aan. Frankrijk werd diep vernederd en de schielijke en roemrijke zege der Duitschers vindt in de wereldgeschiedenis nergens hare wedergade. Een paar maanden na het uitbreken van den oorlog zaten met den keizer, den oudsten zoon der kerk, meer aan 300,000 Fransche soldaten in Duitschland krijgsgevangen. Het concilie stoof uiteen. Victor Emanuel deed zijn intocht binnen Rome , dat hij tot hoofdstad des rijks verklaarde, en de paus sloot zich vrijwillig op in het Vatikaan, den ban slingerende naar Koning Victor, die hem van kroon en troon beroofde. De paus beleed, dag aan dag voor de Fransche wapenen gebeden te hebben, en in Frankrijk verscheen de heilige maagd op verscheiden plaatsen in diepen rouw en klagend over de ramp, die het rijk had getroffen. Wat de Jezuïeten gewenscht hadden, gebeurde, Duitschland werd een keizerrijk, maar niet zooals zij het hadden verwacht. De ketter Koning Wilhelm 1 van Pruisen werd op voorstel van den Koning van Beieren tot Keizer van Duitschland uitgeroepen. De Jezuïeten en heel Rome moesten het aanzien, dat de plechtige inhuldiging en de kroning des keizers plaats vond te Versailles, in het paleis van Lodewijk XIV, bij welke gelegenheid de openlijke afkondiging van het Duitsche keizerrijk plaats had.
Wat zou er gebeurd zijn met het Protestantisme, indien zoo groote zege Frankrijk eens ware te beurt gevallen ? Het antwoord hierop is licht te geven. Maar ook, nu de Heer dit niet heeft gewild, zijn toch de Jezuïeten met hunne beginselen blijven bestaan en zij zullen werkzaam blijven aan het door hen beoogde doel. Een onfeilbare paus dient gehoorzaamd boven feilbare koningen en keizers; het is dus: óf gehoorzaamheid aan den paus of gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat. Daardoor ontstond inzonderheid in Duitschland na den oorlog met Frankrijk een strijd met den Roomschen stoel, waarvan de verdrijving der Jezuïeten uit Duitschland en het ontstaan der zoogenaamde Mei wetten, die in 1873 werden vastgesteld, teneinde het gezag van den Staat tegenover de Kerk te handhaven, het gevolg waren. Deze wetten, gevolgd door andere, riepen een reeks van processen in het leven tegen Roomsche geestelijken, die tot boete en gevangenschap werden veroordeeld, welke kwestie tusschen Duitschland en Rome tot heden niet is opgelost.
538
kerkelijke bewegingen in duitschland.
Pius stierfin \'78, terwijl kort te voren zijn aartsvijand Victor Emanuel ten grave was gedaald. Had even voor zijn dood de paus hem ongevraagd van den ban ontheven en hem de sacramenten der stervenden toegediend, het gebeente van Pius daarentegen wachtte nog bespotting en schimp door de Romeinen , toen het van de plaats, waar het voorloopig was bijgezet, in 1S81 naar zijn laatste rustplaats werd vervoerd. Dat personen gaan, doch beginselen blijven, blijkt uit den opvolger van Pius, paus Leo XIII, die, ofschoon nog weinig van hem gezegd kan worden, toch de duidelijke bewijzen geeft, dat hij denzelfden weg bewandelen wil als zijn voorganger.
Kerkelijke bewegingen in Duitschland.
Een alleenzaligmakende Kerk moest ook een onfeilbaren paus tot haar hoofd hebben sedert zij, met verzaking der aloude Katholieke beginselen, door het Jezuïetisme gesteund, als vernieuwd uit derevolutie te voorschijn trad. Wel was het dogma der onfeilbaarheid nog niet door een concilie bekrachtigd, maar dit was slechts een kwestie van tijd, want er toe komen zou het zeker. In bedoeld dogma toch zou opgesloten liggen, dat de uitspraken van een paus als goddelijke orakelen door de kerk moesten worden aangenomen en gehoorzaamd, al mochten ook de wetten van een feilbaren Koning of Keizer het verbieden. Dit streven der Jezuïeten bracht natuurlijk vele conflikten teweeg met de staatsinstellingen van den nieuweren tijd. Naarmate het Ultramontanisme zich sterk gevoelde, werd het steeds driester in zijne aanmatigingen en in het eischen van het oppergezag, met miskenning, of zoo mogelijk verdrukking, van elke van Rome afwijkende belijdenis. Het verdient daarbij opmerking, dat van het godsdienstig ontwaken in de eerste helft der negentiende eeuw, Rome ijverig heeft partij getrokken. Niets slechts in Engeland maar ook in Duitschland, waar allerlei dwaalgeesten met elkander in de Protestantsche kerk in botsing kwamen, keerden vele aanzienlijke personen het Protestantisme den rug toe, om rust en vrede voor hunne ziel te vinden in den schoot der alleenzaligmakende kerk. Onder de proselieten van deze eeuw staat graaf von Stolberg vooraan, weldra door prinsen uit de re-geerende dynastiën van Hessen-Darmstadt en Koburg, Mecklenburg en Wurtcmberg, benevens door vele adellijke vrouwen, dichters, schilders en letterkundigen enz. gevolgd. Wel is waar staan daar tegenover een Johannes Goszner , Maarten Boos en anderen, die geen bevrediging vonden in roomsche werkheiligheid, en rust zochten in de bijbelsche leer der rechtvaardiging, maar \'zelfs onder
34
529
roomsche heerschzucht.
dat klein getal kwam het nog niet bij allen tot een breken met de Roomsche kerk.
Door zooveel voorspoed werd Rome overmoedig en geraakte in Pruisen met de regeering in verschil over de wet op de gemengde huwelijken. De wet bepaalde, dat de kinderen uit gemengde huwelijken in het geloof der vaders zouden opgevoed worden, doch de curie eischte, dat zij in elk geval in de leer van Rome zouden worden onderwezen. Onder deze voorwaarden dergelijke huwelijken in te zegenen was al zeer toegevend, meende de geestelijkheid, die trouwens dan ook de oude verdoeming van elk huwelijk met ketters op de Protestanten overgebracht.
Na onderhandeling der Pruisische regeering met den heiligen Stoel verklaarde Pius VIII in een breve van 1830 de gemengde huwelijken wel voor ongeoorloofd maar toch voor wettig, en veroorloofde het aangaan van een gemengd huwelijk in tegenwoordigheid van den pastoor, maar zonder eenige kerkelijke viering, terwijl alleen de inzegening kon plaats hebben, wanneer er waarborg was gesteld voor de Katholieke opvoeding der kinderen. De Pruisische regeering wist echter van de bisschoppen te verkrijgen, wat Rome niet geven wilde, zoodat de inzegening in den regel plaats vond. De aartsbisschop van Keulen, Clemens Droste tot Vischering kwam hiertegen op, nadat hij eerst de overeenkomst had goedgekeurd. Hij verbood aan de pastoors de Kerkelijke inzegening, indien de bepaalde belofte, dat de kinderen Katholiek zouden worden niet gegeven was. Hij geraakte tevens in strijd met de regeering over de volksschool en bestreed professor Hermes te Bonn, omdat deze het gelooven op gezag bestreed en de kerkleer uit de bewijzen der rede wilde afleiden. Hermes verkreeg aan den Rijn vele volgelingen, die naar hem Her-viesianen werden genaamd.
De aartsbisschop Dunin van Posen zond aan zijne onderhoorigen een gelijk bevel aangaande de gemengde huwelijken als zijn ambtgenoot te Keulen. De regeering sloot eindelijk beide aarts-bisschoppen eenige jaren in een vesting op, maar daarmede was de strijd niet ten einde. Alle bisschoppen verklaarden zich voor Rome, en de Katholieken kozen weder de partij hunner bisschoppen.
Koning Frederik Wilhelm IV gaf bij zijne troonsbestijging in 1840 aan de beide aartsbisschoppen de vrijheid terug en vermaande tot verdraagzaamheid. Dat echter de Roomsche geestelijkheid de verdraagzame gezindheid der regeering vooral tot uitbreiding der R. K. kerk aanwendde, bleek spoedig genoeg uit de groote verliezen, die de Evangelische kerk door de gemengde huwelijken leed. In Wur-temberg trad een gelijke strijd over de gemengde huwelijken te voorschijn.\'
330
johannes ronck.
Indien dus de Roomsche kerk in de Protestantscbe landen steeds meer eischend optrad en er het door den Staat gewaarborgde recht der andere concessies niet wilde erkennen, dan ligt het voor de hand, dat de godsdienstvrijheid der Protestanten in de Roomschgezinde Staten nog al iets te wenschen overliet. Dit bleek o. a. in Beieren, waar de Protestantscbe soldaten voor de hostie moesten knielen, wat eerst na vele klachten aan bet eind van \'45 werd afgeschaft. In Oostenrijk braken vervolgingen uit, die aan Salzberg doen denken, In 1826 hadden in bet Tyroler Zillerthal vele familiën de Katholieke kerk verlaten, doch de regeering verbood hun tot een Protestantscbe kerk over te gaan. Het werd hun echter toegestaan, binnen vier maanden naar een andere provincie te verhuizen, wat ten gevolge had, dat in 1837 meer dan 400 Zillerthalers uit hun bekoorlijk vaderland naar Silezië vertrokken. Zelfs in Saksen durfde Rome zich tegen de landswetten verklaren en poogden biechtvaders aan het hof proselieten te maken. Een paar boogleeraren , welke in bet openbaar op dit gevaar wezen, werden bedreigd met afzetting, indien ze niet zwegen.
In de annalen van Trier van 1116 wordt voor bet eerst gewag gemaakt van den befaamden rok zonder naad van den Heer. Reeds vroeger was bij een paar maal tentoongesteld en thans (1844) meende het Ultramontanisme door de vertooning van dezen rok zijn hoogtijd te kunnen vieren. Ze bedroog zich hierin niet. De wegen waren als bezaaid met pelgrims naar Trier. Rijn en Moezel waren bedekt met hunne schepen, en binnen een paar maanden hadden zich meer dan elfmaal honderdduizend bedevaartgangers naar Trier begeven, waarbij het natuurlijk ook niet aan wonderbare genezingen ontbrak. Maar te midden van dezen triomf verscheen er in de Saksische Vat er lands-blattern een brief van een Katholiek priester aan den Trierschen bisschop, waarin dezen, als een nieuwe Tetzel tentoongesteld, op meesterlijke wijze werd herinnerd, dat de Heer zijnen jongeren niet zijn rok maar zijnen Geest had achtergelaten. Binnen weinige dagen was deze brief door heel Duitschland bekend en wist men tevens, dat de schrijver een Silesische kapelaan was, Johannes Ronge genaamd. Ronge werd in den ban gedaan, maar dit verhief hem tot een nieuwen hervormer, die in brochures op eene scheiding van Rome en de grondvesting eener vrije Duitsch-Katholieke Kerk aandrong. Zijne geschriften maakten diepen indruk, en toen hij zijne denkbeelden op twee rondreizen meer algemeen bekend maakte , verzamelde hij talrijke gemeenten en werd hij overal als een nieuwe Luther ingehaald. Rome sidderde; want bijna gelijktijdig met Ronge had de vikaris Czerski in Posen, die in een geheim huwelijk leefde en daarom gestraft was, zich van Rome gescheiden en een vrije Katholieke gemeente gesticht. Czerski hield niet alleen vast aan de grondtrekken der oud-katholieke Kerk,
531
84*
DUITSCHLAND EN ROME.
maar ook nog aan eenige Roomsche stellingen. De richting van Ronge daarentegen was rationalistisch. Om zoo mogelijk tot eenheid te komen en zich als Kerk te organiseeren riepen beiden te Leipzig eene vergadering bijeen (1845), waarop 15 gemeenten vertegenwoordigd waren. Het gevoelen van Ronge zegevierde in deze vergadering. Onvoorwaardelijke afscheiding van de pauselijke hierarchic werd plicht geacht. De H.S. werd als grondslag erkend , en aan het geloof vrijheid van opvatting en uitlegging door de Christelijke rede toegestaan. Czerski scheidde zich nu van de volgelingen van Ronge af, die hij rede-aanbidders noemde, terwijl hij zich hield aan de Godheid van Christus en het symbolum apostolicum. Ronge zocht weldra het Christendom in humanisme om te gieten. Zijne gemeenten wonnen in tal en uitbreiding. Zelfs gingen, behalve een paar Protestantsche gemeenten, eenige kandidaten tot de Duitsch-Katholieken over, die er spoedig een werkkring vonden. De nieuwe Kerk ondervond de sympathie van de drukpers; de Protestanten ondersteunden haar met geld en stelden op vele plaatsen hunne bedehuizen voor haar open. In het jaar 1848 mengde zij zich in de staatkundige woelingen van dien tijd, wat vooral oorzaak was, dat ze na \'51 hare beteekenis weer verloor. In 1848 bezat de jonge Kerk 259 gemeenten met 88 geestelijken en 60,000 geloovigen. De beweging miste echter een degelijken grond, wat oorzaak was, dat zij in de staatkundige woelingen van genoemd jaar verliep. Van socialisme en communisme verdacht, werden vele gemeenten door de regeeringen ontbonden, en toen de overgebleven Duitsch-Katholieken in \'65 haar laatste algemeene synode hielden, hadden zij door ongeloof alle beteekenis voor het Christendom verloren.
De door Ronge verwekte beweging, door sommigen een ontijdige misgeboorte genoemd, was voor de Roomsche Kerk een wenk, om zoo mogelijk hare positie te versterken. Het revoluiie-jaar \'48 was daarvoor in Duitschland gunstig, meer dan ergens elders. Door het Duitsche parlement was de scheiding van Kerk en Staat uitgesproken, wat de bisschoppen aanleiding gaf tot een geheime bijeenkomst te Wiirzburg, ten einde te bespreken, op wat wijze de Kerk het grootste deel van den buit kon machtig worden. Het resultaat dezer bijeenkomst werd in herderlijke brieven openbaar gemaakt. Hieruit bleek, dat Rome aanspraak maakte op onbeperkte vrijheid van onderwijs en leer benevens het oprichten en besturen van inrichtingen voor onderwijs en geestelijke vereenigingen.
De regeering van Pruisen was dadelijk bereid (1850), op een adres der bisschoppen, het vrije verkeer met Rome toe te staan, de belofte te geven van een zelfstandig kerkbestuur, de overdracht van alle door de regeering uitgeoefende rechten aan den aartsbisschop, de vrije beschikking over kerkelijke ambten en het vrije verkeer van alle gods-
533
prof. von düllinger.
dienstige vereenigingen met hare oversten. Paus Pius was zóo verrast over zooveel goedwilligheid van het Protestantsche Pruisen , dat hij den minister Manteuffel het grootkruis der Pius-orde gaf, terwijl hij den aartsbisschop van Keulen en den bisschop van Preslau den kardinaalshoed vereerde. Treurig was daarentegen de houding der regeering tegenover de Protestantsche kerken, want dat ook zij rechten hadden, werd vergeten en de onnatuurlijke voogdijschap der regeering nergens opgeheven.
In het grootendeels Katholieke Oostenrijk waagden de Jezuïeten verder te gaan. Het concordaat van 1855 gaf aan de Roomsch-Katholieken alle voorrechten, die hen naar goddelijke verordeningen en het kerkrecht toekwamen, liet bisschoppelijk verkeer met de ge-meenien en den pauselijken stoel was geheel vrij. Het onderricht der Katholieke jeugd werd uitsluitend door Roomschen onder toezicht der geestelijkheid gegeven enz.
Niet overal zelfs erkende de Roorasche geestelijkheid de regeering. De aartsbisschop te Freiburg verklaarde ronduit, dat hij geene wet, die tegen de leer der kerk streed, meer zou gehoorzamen, terwijl hij een vriendelijke aanmaning der regeering beantwoordde met de spreuk ; Men moet Gode meer gehoorzamen dan de menschen. Zijn verzet vond gereede navolging bij het episkopaat.
Gevaarlijker voor het Protestantisme dan het verzet tegen het staatsgezag waren zeer zeker de talrijke vrije katholieke vereenigingen, die sedert 184S in Duitschland ontstonden. We noemen hier sleehts de Pius-Vereeniging in \'48 te Mainz gesticht, welke streed voor vrijheid van geloof en eeredienst, natuurlijk der Roomsche. Uit haar ontstond reeds in het volgende jaar de Vereeniging van Vincen-tius, die op het gebied der inwendige zending zicli bijzonder beijverde in het maken van proselyten. Uitgaande van de liberale protestantsche partij, ontstond in \'41 te Darmstadt de Gustaaf-Adolf-Vereeni-ging, ten einde door deze arme protestantsche gemeenten in katholieke landen te ondersteunen. Als pendant hiervan werd door de Roomschen in \'49 te Regensburg de Pioni facius-Vereeniging gesticht, ten einde de katholieken in de protestantsche gewesten van Duitschland en Zwitserland bij te staan. Behalve meer andere katholieke vereenigingen werd de pers door de wetenschap aangewend in het belang van het Katholicisme. De hoogleeraar Ignaz van Döllin-GEii te Munchen bekleedt hierin eene eerste plaats. Maar ofschoon hij het Protestantisme heftig bestreed, wilde hij toch de pauselijke gebreken niet verzwijgen, en dit haalde hem een doodelijken haat der ultramontanen op den hals.
Een nieuwe beweging in de Duitsch-Katholieke Kerk, waaraan ook Döllinger een werkzaam deel nam, ontstond, toen de Jezuïeten
533
de oud-katholieke beweging.
op het Vatikaansch concilie in de onfeilbaarverklaring des pausen hun systematisch streven zagen bekroond. Lang niet alle bisschoppen geloofden in \'s pausen onfeilbaarheid, doch ze sloegen hun geweten op den mond, zwegen en onderwierpen zich, ja slingerden den ban tegen allen, die het leerstuk zouden durven weerstaan! Professor Michaëlis kwam er echter met een openbaar protest tegen op, waarin hij Pius IX als een aartsketter en verwoester der Kerk aanklaagde. Weinige dagen later kwamen onderscheidene hoogleeraren, met Döllinger aan de spits, te Neurenberg bijeen (1870), waar allen de verklaring teekenden, dat ze het leerstuk der onfeilbaarheid verwierpen. Hieruit ontstond de zoogenaamde Ou d-Kat h olieke beweging in Duitschland. Nog in genoemd jaar ontstond te Mering, bij Augsburg, de eerste door de regeering erkende Oud-Katholieke gemeente; en toen het volgende jaar, op eene vergadering te Munchen, meer dan 400 mannen de pauselijke\'decreten verwierpen, werden spoedig daarop groote volksvergaderingen in sommige steden van Duitschland gehouden. Nog in datzelfde jaar werd te Munchen een eerste congres der Oud-Katholieken gehouden , waarop verklaard werd, dat men zich vast hield aan het oud-katholieke geloof, neergelegd in de H. S. en de traditie. De Oud-Katholieken erkenden het primaat des pausen, zoo als het door de oude Conciliën geleerd was, maar verwierpen de leer der onfeilbaarheid. Zij wenschten de Kerk te hervormen en te ontdoen van de vele misbruiken en gebreken, waartoe zij de Katholieken opriepen. Zij verklaarden voorts, dat hun geen dogmatisch verschil van de Bisschoppelijke Klerezy in Nederland scheidde.
Op uitnoodiging van Renftle, pastoor van Mering, ondernam Henricus Loos, aartsbisschop der klerezy van Utrecht, in den zomer van \'72 een apostolische reis door Duitschland, ten einde het vormsel te bedienen aan jeugdige lidmaten van die gemeenten, welke de onfeilbaarheidsleer verworpen hadden, en voorts aan allen, die dit sakrament van zijne hand begeeren zouden. Zijne reis was een ware zegetocht en allerwege breidde de Oud-Katholieke beweging zich uit. In 1874 werd door de Oud-Katholieken een synode te Bonn gehouden, waarop het vasten meer aan de vrijheid der geloovigen werd overgelaten , en het gebruik der volkstaal bij den openbaren eeredienst wen-schelijk werd geacht. Op de synode, het volgende jaar in genoemde stad gehouden, werd besloten tot vermindering der feestdagen. Belangrijker was de vraag of het coelibaat der geestelijken gehandhaafd moest blijven. Döllinger verklaarde: als de Klerus aan de gemeente niet meer dat persoonlijk offer brengen kan, dan is de zaak, die ze voorstaat, verloren. Anderen wezen er daarentegen op , dat de priesterwijding in geen verband staat tot den coelibaatsdwang, wat noch door de H. S., noch ooit door een oecomenisch concilie is bevolen.
53i
ZWITSERLAND.
Deze zaak kwam niet tot beslissing, maar hield de geesten verdeeld, totdat op eene synode in 1878 zich de meerderheid voorde opheffing van het coelibaat verklaarde, doch niet dan nadat de gemeenten hierin toegestemd zouden hebben. Behalve Döllinger en andere wetenschappelijke mannen heeft bisschop Reinkens veel bijgedragen tot uitbreiding der Oud-Katholieke Kerk in Duitschland. Ook in andere landen ontstonden, gelijk we nog zien zullen, Oud-Katholieke gemeenten. Alleen in Duitschland waren in \'78, volgens een verslag der synode van dat jaar, 152 Oud-Katholieke gemeenten met ruim 52,000 zielen. Dat deze Kerk tusschen de Protestantsche Kerk aan den eenen en de Roomsche aan den anderen kant het op den duur zal kunnen uithouden, is niet waarschijnlijk, want ze steunt daartoe niet genoegzaam op het onbedriegelijke Woord van God.
Gelijk reeds in de vorige paragraaf opgemerkt is, is in Duitschland na den jongsten oorlog met Frankrijk de toestand tengevolge van de Meiwetten gespannen. Dat echter ook na de verdrijving der Jezuïeten de Roomsche Kerk in Duitschland in kracht en invloed wint, is zeker en gewis. Van de Protestantsche Kerk daarentegen kan en mag dit niet worden gezegd. Immer grooter wordt het getal leden, dat slechts in naam tot hare gemeenschap behoort, maar geheel heeft opgehouden onder den invloed van het Evangelie te leven. De Kerk is er niet meer de machtigste drijfveer van het volksleven en nog veel minder beheerscht zij den tijdgeest door hare beginselen. Eene van God en godsdienst afkeerige pers, vereenigingen, natuurwetenschap en politiek hebben er veel meer invloed dan de geestelijken van alle confessies te zamen. De volkstaal vervreemdt zich van den Bijbel, zonde en genade worden verouderde woorden geacht, ja zelfs het geloof in een persoonlijken God schijnt gaandeweg af te nemen. Eene krachtige gereformeerde belijdenis tegenover Rome wordt weinig vernomen en de zwakkere Luthersche Kerk gaat hare oplossing door de Unie en de moderne critiek te gemoet. Toch staan er nog enkele getrouwe wachters op Sions muren, en moge hun getal ook al gering zijn, hun aanwezen toch is een bewijs, dat de H. Geest de Duitsche Kerk nog niet heeft verlaten.
De geschiedenis der Zwitsersche Kerk heeft veel overeenkomst met die van liet aangrenzend Duitschland. Treurig is het, te zien hoe daar, waar eens de krachten van eenen Calvijn waren geschied, van zijnen geest ter nauwernood nog een zwakke schaduw is overgebleven,
535
536 zwitsersche kerk.
die dan nog aan alle kanten door dwaling en ongeloof wordt besprongen en vervolgd.
Door de regeling van 1815 ontstond in Zwitserland veelvuldige ontevredenheid, die hier en daar in oproer uitbrak, wat mede veroorzaakt werd, doordien Zwitserland destijds, gelijk nog, vrijplaats schonk aan de van elders verdrevene onruststokers. De Juli-revolutie van 1830 vond hier mede een vruchtbaren bodem, waardoor in bijna alle kantons de regeering der adellijken door eene democratische werd vervangen. Een andere oorzaak van onrust was een eigenmachtige handeling van den paus en meer nog het woelen der Jezuïeten. De Zwitsersche Roomsche Kerk behoorde grooten-deels tot het aartsbisdom van Constanz en genoot daardoor eene betrekkelijke vrijheid, maar Pius VII verbrak dien eeuwenouden band en stelde daarvoor kleine, van hem afhankelijke, bisdommen in de plaats. Zwitserland werd daardoor een hoofdkwartier der hierarchic , waar de Jezuiten vrij spel kregen, die het onderwijs aan zich onderwierpen en overal het Protestantisme zochten te verdringen. Dit was oorzaak dat in 1844, \'45 en \'47 burgeroorlogen tusschen de Roomsche en Protestantsche Kantons uitbraken, die eindigden met de verdrijving der Jezuïeten, waarna het bondgenootschappelijk bestuur werd herzien en op betere grondslagen gevestigd. Wel werd hierdoor de ultramon-taansche invloed gefnuikt, doch \'twas maar voor het oogenblik, want die invloed herstelde zich spoedig weer en geholpen door de radikalen verkreeg hij juist in de oorspronkelijk gereformeerde gewesten de meeste uitbreiding; zelfs Genève, de oude stad van Calvijn, werd voor meer dan de helft Katholiek.
De geschiedenis van het Zwitsersch Protestantisme van den jongsten tijd is echter geenszins van belang ontbloot. Het reveil had ook in Zwitserland beweging doen ontstaan, vooral te Bazel, alwaar een zendeling- en Bijbelgenootschap werd gesticht, wat een middelpunt is geworden van christelijke werkzaamheid. Aan de hoogeschool in dit kanton zijn de professoren de Wette, Hagenbach en anderen de vertegenwoordigers der zoogenaamde »beraitlungs-theologie.quot; De godsdienstige opwekking droeg over het algemeen meer een methodistisch karakter, dat zoowel door vurigen ijver in zending en evangelisatie, als door sektarisme en dweperij zich kennen deed. Al wie door Gods machtigen Geest uit den dommel des natuurlijken levens opgeschrikt werd en, tot een nieuw leven geleid , de beginselen van Calvijn beleed, kreeg het spoedig te kwaad met de groote menigte. Te Genève werden de ongeloofstheoriën niet slechts vrijuit door de geestelijkheid van den kansel verkondigd , maar ook gehandhaafd door de regeering tegenover den godgeleerde Ewavtaz en den vromen bij ons wel bekenden leeraar en dichter Gesar Malan. Beiden en meer andere predikanten
alexander vinet.
werden wegens hunne gereformeerde leer afgezet. Hierdoor ontstonden afgescheidene gemeenten, wier getal weldra zóo aanwies, dat daardoor onder den naam van Société Evangélique een vrije Zwitsersche Kerk werd geboren (1S31). Reeds het volgende jaar kwam het bij de vrije Kerk tot het stichten eener theologische school, waaraan de bekende Merle d\'Aubigné beroepen werd. De gescheidenen werden door het grauw voor »Momiërsquot; gescholden; volksoploopen en vervolgingen werden tegen hen uitgelokt, maar dat verschafte hen temeer den steun en de sympathie der ernstig gezinden. Hoewel spoedig minder vast in de gereformeerde beginselen dan in methodistischen ijver, was de gescheiden Kerk een prikkel tot nieuwe werkzaamheid, zonder dat beide Kerken in scherpe vormen tegenover elkander stonden.
Van uit Genève werd het methodistisch streven naar Waadlandt overgeplant, waardoor aldaar spoedig eene kerkelijke scheuring ontstond. Eenige leeraars aldaar leidden behalve de openbare godsdienstoefeningen stichtelijke avondbijeenkomsten, die vooral door de hoogere standen werden bezocht. De regeering paste daarentegen het staatsal-vermogen op zoo ongehoorde wijze op de Kerk toe, dat het de Hel-vetische confessie als geloofsbelijdenis \'der Waadtlandsche Kerk afschafte. Daarenboven eischte zij, dat de leeraars hare besluiten van den kansel zouden afkondigen en verbood hen met hunne bijzondere bijeenkomsten voort te gaan. Veertig leeraars weigerden dit en werden deswege geschorst. Een gevolg hiervan was, dat de Waadtlandsche geestelijkheid te Lausanne vergaderde en na ernstige bespreking meer dan 150 leeraren hun ontslag namen en zich vereenigden met de vrije Kerk (1845). Jaren lang vervolgde de politie de vergaderingen der voorstanders eener vrije kerk, totdat ze het in \'51 moest opgeven, nadat zich het denkbeeld van den godgeleerde Alexander Vinet (i 1847) ten opzichte eener vrije, van den Staat onafhankelijke. Kerk meer gevestigd had. Vinet was voor Zwitserland en ook voor het Protestansch Frankrijk een man van groot gewicht, gelijk Schleiermacher dit was voor Duitschland. Vinet werd, na een lange reeks van jaren te Bazel gewerkt te hebben, in 1837 als hoogleeraar in de praktische godgeleerdheid naar Lausanne beroepen. Hij verdedigde de instandhouding der Helvetische confessie, als belijdenis der Waadtlandsche kerken, maar slechts op grond, dat het bekende historische en positieve de voorkeur boven het negatieve en onbekende verdient. Een groot godgeleerde is Vinet niet geweest, veelmin een hervormer der theologische wetenschap. Het eigenlijke beginsel zijner theologie ligt, gelijk nagenoeg bij Schleiermacher, in het denkbeeld van individualiteit, die slechts door het Evangelie gevoed en gesterkt moet worden om tot volmaaktheid te geraken. Vandaar
537
christelijk-katholieke kerk.
dan ook, dat Vinet niet zoo bijzonder hechtte aan afgetrokken leerstellingen en zelfs niet aan de bovennatuurlijke zijde des Christendoms, ofschoon hij voor zich zeiven de volstrekte noodzakelijkheid eener eigenlijke openbaring vast hield. Eelangrijk is niettemin Vinet voor Zwitserland geweest, omdat hij het denkbeeld van scheiding van Kerk en Staat ingang deed vinden en de persoonlijke vrijheid van geloof en geweten met al zijn kracht verdedigde.
Wat de Katholieke Kerk van Zwitserland betreft, kunnen we, behalve het reeds gemeld woelen der Jezuïeten, ook hier de reeds elders gemaakte opmerking herhalen, dat het Katholicisme in de oorspronkelijk gereformeerde kantons den meesten voortgang maakte. De achterwaartsche beweging van het Protestantisme zelf voerde soms ook hier beroemde personen in den schoot , der alleenzaligmakende kerk. In die Zwitsersche kerk kwam echter groote beweging en scheuring, nadat het vatikaansch concilie de pauselijke onfeilbaarheid decreteerde. De beweging tegen dit leerstuk ontstond hier een jaar later dan in Duitschland, maar er vormde zich buitengewoon spoedig een oud-katholieke kerk of, zoo als zij in Zwitserland werd geheeten, een Christelijk Katholieke Kerk, welke in ledental die van Duitschland nog overtrof. De voorposten gevechten , welke dezen strijd vooraf gingen, werden in 1871 door den pastoor Egli van Luzern geopend, toen hij bij het voorlezen van het bisschoppelijk mandaat den zin niet aflas betreffende de onfeilbaarheid, omdat hij, zooals hij zeide, deze leer als niet Katholiek verwierp. Egli werd door zijn bisschop in den ban gedaan en afgezet, juist toen mede aldaar en om soortgelijke reden den hoogleeraar Eduard Herzog zijn professoraat werd ontnomen. Dit verwekte ::^o groote beweging, dat weinige dagen later in Solothurn eene leeken vergadering werd gehouden , waarop het dogma der onfeilbaarheid en wat daarmede samenhangt, verworpen, en het stichten van oud-katholieke gemeenten noodwendig werd geoordeeld. Om deze zaak excommunieerde de bisschop den pastoor van Solothurn , doch het grootste deel zijner gemeente wenschte hem te behouden en ook de regeering handhaafde hem in zijn stelling. Weldra waren in onderscheidene kantons gemeenten, die zich met of zonder hun pastoor bij de oud-katholieke beweging aansloten. Niet weinig droeg ook tot de uitbreiding van het oud-katholicisme bij de komst in Genève van den pater Hvacinth-Lovson , van wien te Parijs als vastenprediker een groote roep was uitgegaan. Ook hij verwierp de onfeilbaarheids-leer en hielp te Genève en op andere plaatsen oud-katholieke gemeenten organiseeren. In 1S73 werd eene vergadering gehouden, op welke 40 oud-katholieke vereenigingen of gemeenten vertegenwoordigd waren. In afwachting, dat spoedig eene synode doortastende hervormingen zou invoeren, werd al dadelijk besloten tot invoering der landstaal bij
538
FRANKRIJK. 539
den openbaren eeredienst, alsmede tot afschaffing der misgelden, verbod van den priesterspenning, atlaatshandel, beeldenvereering enz. Omtrent liet coelibaat werd niets beslist, maar onderscheidene pastoors traden in het huwelijk met goedvinden hunner gemeenten.
In het jaar 1875 werd de eerste Christelijk Katholieke synode van Zwitserland te Bern gehouden, welke zich bijna uitsluitend met de organisatie der nieuwe kerk bezig hield. De behoefte aan een bisschop deed zich weldra gevoelen en nadat enkele kantons dotatiën daarvoor toegezegd hadden, werd het volgende jaar voor deze waardigheid de reeds genoemde hoogleeraar Herzog gekozen. Zijne wijding vond plaats in datzelfde jaar door bisschop Reinkens. Volgens eene in 1879 te Solothurn gehouden synode bedroeg toen het aantal Christelijk-Katholieken ruim 73,000 met meer dan 70 geestelijken. Vele misbruiken der Roomsche kerk werden door genoemde Synode afgeschaft en het sacrament des avondmaals onder beide teekenen gebruikt. Dat echter deze kerkgemeenschap, even als de Oud-Katholieken van andere landen, slechts ten halve teruggekeerd tot de bron der waarheid, onder de stormen zal staande blijven, is niet waarschijnlijk.
De Fransche natie heeft een veelbewogen leven achter zich, en een zoodanig leven zal ze, overeenkomstig haar natuur, ook wel blijven voortzetten, zoolang ze er is. De staatkundige woelingen bleven natuurlijk niet zonder invloed op de heerschende Kerk, die, onder leiding van priesters of Jezuïeten zich daarin nagenoeg gelijk bleef, dat ze de Protestanten steeds heftig vervolgde. Met de restauratie ontving Frankrijk bij de troonsbestijging van Lode wijk XVIII eene grondwet, die wel het Katholicisme als staatsgodsdienst erkende, maar overigens aan iederen eeredienst bescherming van den Staat beloofde. De daaraan voorafgaande jaren hadden Frankrijk wijs kunnen maken, want er was veel gebeurd. Terugkeer naar den godsdienst der vaderen, was nu wel is waar de overtuiging van den minister Chateaubriand, maar zijne fantastische geschriften droegen de blijken, dat hij noch de oude Callikaansche Kerk, noch den geest des Christendoms begreep, want terwijl men in de i7de eeuw dien godsdienst geloofde en in praktijk bracht, in de iS\'le dien loochende en openlijk bestreed, kwam Chateaubriand in de i9de eeuw er op terug, maar als .op een kabinet van oudheden, dat men wel bewondert, maar voor den tijd waarin men leeft, onbruikbaar acht. De bekende de Lamarïine volgde hem op in gelijksoortige romantische vlucht. Hij was de lievelingsdichter der hoogere
fransche woelingen.
standen. Andere Katholieke schrijvers kwamen meer beslist op het tooneel. De Lamennais streed voor het goddelijk recht van het pausdom. Zonder paus geen Christendom was zijne meening. DeMaistre beweerde, reeds lang voor het Vatikaansch concilie, dat den paus even goed onfeilbaarheid toekwam als den koning souvereiniteit.
De regeering was dit Ultramontanisme goedgunstig en bedreigde met zware straffen ieder, die de staatskerk te na zoude komen. Weldra openbaarde er zich bij het volk verzet tegen dit drijven naar Rome. De genootschappen der socialisten en der communisten brachten het hare er toe bij, dat bij een dreigende revolutie een koninklijk bevel verscheen, (1S28), waardoor de Jezuïeten, die als vaders des geloofs waren ingedrongen, buiten de scholen werden gezet. In de revolutie van 1830 namen de Jezuïeten en de Trappisten de vlucht. Het paleis van den aartsbisschop van Parijs werd door het volk bestormd , het kruis met de lelien vertrapt, en het Katholicisme als staatsgodsdienst afgeschaft. Maar de ultramontanen waren hierdoor niet ontmoedigd. Het grootste deel der geestelijkheid was van de constitutioneele regeering afkeerig, waardoor er eene steeds dieper wordende kloove ontstond tusschen het Katholieke en het wereldsche Frankrijk. Weldra concentreerde zich de strijd om de school. Guizoï, een Protestantsch geleerde, legde nieuwe grondslagen voor de nationale opvoeding en dreef een nieuwe regeling der volksscholen door, zonder dat de opvoeding door den klerus er bij getrokken kon worden. De geestelijkheid eischte echter, als prijs harer verzoening, een aan haar invloed onderworpen onderwijs en dreigde de instituten, die haar mishaagden , van de kerkelijke zegeningen te berooven. De regeering durfde hare plannen tegenover de Kerk niet doorzetten. De paus gaf zijnerzijds ook bewijzen van groote inschikkelijkheid, want hij hief schijnbaar de Jezuïeten-orde in Frankrijk op. Met dat al groeide het Ultramontanisme in dien tijd, en toen Frankrijk in 1848 met een republiek werd verrast, wist de geestelijkheid er dadelijk in \'t belang der Kerk partij van te trekken. Naar het scheen was ook hun wachtwoord : vrijheid, gelijkheid en broederschap. Zelfs zegenden de priesters de vrijheidsboomen en baden voor het souvereine volk. Hunne moeite werd ruim beloond want de wet (1850) op het onderwijs, gaf hen veel meer vrijheid en invloed, dan zij hadden durven hopen. De Fransche geestelijkheid heeft zoowel het gezalfde en door God ingestelde koningschap, als het constitutioneele recht van het souvereine volk gehuldigd, daarna de republiek verheerlijkt en vervolgens milli-oenen stemmen verzameld voor Napoleon III, eerst president, later keizer bij de gratie Gods en den wil des volks. Uit eigenbelang en om der keizerin te behagen, ontzag Napoleon de Roomsche geestelijkheid, doch met het ineenstorten van zijn troon ontstonden vele conflicten
540
hyacinth-loyson.
lusschen de geestelijkheid en de regeering, die in 1880 de kloosters der Jezuïeten sloot en het onderwijs aan de geestelijkheid onttrok. De uitdrijving der paters is echter minder te zoeken in een niet te rechtvaardigen gedrag hunnerzijds, dan wel in haat tegen God en godsdienst, die zich in Frankrijk meer en meer openbaart, zoodat het er reeds tot een ontzettenden afval van de kerk gekomen is. In plaats van eene degelijke verkondiging van \'t Evangelie, vindt de geestelijkheid velerlei mirakelen uit, waaronder de Maria-verschijning aan de bron te Lourdes, van welk water nog steeds duizende bede-vaartsgangers, onder aanmoediging van paus en geestelijkheid , hulp en redding zoeken voor lichamelijke en geestelijke kwalen.
Om het uitwendig welvarende maar innerlijk ongeloovige Frankrijk weder voor den godsdienst te winnen, stichtte de abt Chatel zijn Eg Use catholique franfaise (1820). Door de ontevredenheid van velen viel het hem gemakkelijk eenige gemeenten te vormen , maar zij werden om haar modern staatkundig en negatief karakter door de politie ontbonden (1842). Chatel zelf zonk zóo diep, dat hij in de revolutie van\'48 den Kerstnacht vierde met een socialistisch gastmaal ster eere van den in een stal geboren Sansculotte.\'\'\'
Van edeler natuur was de werkzaamheid van den reeds genoemden pater Hyacinth-Loyson, die, het onfeilbaarheids-dogma verwerpende, in 1872 te Parijs eene oud-Katholieke gemeente stichtte, ten einde daardoor den grond te leggen voor een Gallikaansche Kerk. Hyacinth begon regelmatig in een kapel te Parijs te prediken, maar ofschoon de groote redenaar nooit over toehoorders had te klagen , breidde zijne zaak in Frankrijk zich toch weinig uit. Te Gallar bestond echter eene dergelijke gemeente, die haren leeraar getrouw bleef, toen deze door zijn bisschop in den ban was gedaan, omdat hij de pauselijke onfeilbaarheid niet geloofde.
De Fransche Protestantsche Kerk, meermalen dood verklaard, doemde telkens weer op en ontwikkelde alsdan nieuwe levenskracht. Nadat Voltaire in het proces van Jean Galas de rol van den-barm-hartigen Samaritaan op zich nam, en Europa te hulp riep tegen den gruwel, den Protestanten aangedaan, proklameerde de nationale conventie van 1789 de gelijkheid van alle burgers voor de wet, zonder onderscheid van geloofsbelijdenis. Het hierop gevolgd schrikbewind drukte ook op de Protestanten, maar deze booze dagen gingen spoedig voorbij, en bij een dekreet van 1S02 werd aan de leeraars der Protestantsche kerken eene bezoldiging uit de staatskas toegestaan. Sedert is de Protestantsche Kerk in zielental toegenomen, maar ze had soms nog heel wat te verduren. In 1815 bijv. maakte het gepeupel van Nimes, Toulouse en andere plaatsen, door dweepzieke priesters opgezet, er hun werk van, om de godsdienstoefeningen
541
protestantsche kerk im frankrijk
der Protestanten te verstoren en hen zeiven uit te roeien. De Bourgondische regeering zag het aan, hoe velen vermoord of in de gevangenis geworpen werden, maar zij liet de moordenaars stil begaan. Eerst door tusschenkomst van andere mogendheden kwam men de weerlooze slachtoffers ter hulp. Deze gruwelen waren grootendeels het weik der geestelijken en der Jezuïeten, waartoe de regeering hen in veel opzichten ijverig hielp. Zelfs de reeds genoemde Guizot, ofschoon zelf Protestant, begunstigde als minister het Katholicisme, tot schade en droefheid der Protestanten. Onder het tweede keizerrijk na den mislukten aanslag op den keizer door Orsini , maakte het ministerie i veiligheidswettenquot; (1852), die der klerikale partij scherpe wapenen in handen gaven, om, gesteund door plaatselijke besturen, de colportage van bijbels en traktaten te bestrijden , en godsdienstige bijeenkomsten boven de twintig personen uiteen te drijven. Deze toestand duurde echter maar kort, vooral ook doordien het protestantisme zich krachtig ontwikkelde en bepleit werd door degelijk wetenschappelijk gevormde mannen, als Napoleon Roussel en later de Monod\'s, Edmund de Pressensé en anderen.
De Protestantsche Kerk van Frankrijk draagt oorspronkelijk een Kalvinistisch karakter, maar, gelijk in andere landen, openbaarde zich ook hier verschil van richting en zelfs bestrijding der gereformeerde beginselen, waarbij het aan seperatisme al mede niet ontbrak. Scheiding van Kerk en Staat, reeds bij het begin dezer eeuw door sommigen voorgestaan, werd meer openlijk uitgesproken door de in 1833 gestichte Société évangélique. Deze vereeniging had voor een groot deel haar ontstaan te danken aan Engelsche zendelingen van het réveil, waardoor enkele afgescheiden gemeenten waren gevormd. Genoemde vereeniging bleek echter geen levenskracht te bezitten. In \'48 ontstond echter de Union des églises évangólijucs de France, die, op het voetspoor van Schotland, naast de officieele gereformeerde kerk een vrije kerk in het leven riep, welke sedert dien tijd in Frankrijk en ook in België bestaat.
Het modernisme heeft, gelijk overal, in de protestantsche staatskerk van Frankrijk groote verwoestingen aangericht. Maar daartegenover staat het verblijdend verschijnsel, dat het getal gereformeerde predikanten toenemende is. Onder voorzitting van Guizot werd een synode der staatskerk gehouden, en de besluiten der orthodoxe meerderheid werden door middel van het staatsgezag aan de minderheid opgedrongen. Op de volgende in 18S1 gehouden synode werden deze dwangmiddelen afgekeurd. Deze zijn trouwens ook minder noodig, want het ongeloof kan zich in Frankrijk moeielijk in de gereformeerde kerk staande houden.
Aan het einde van laatstgenoemd jaar kwam insgelijks een synode
542
BELGIE.
der Vrije Kerk te Parijs bijeen onder voorzitting van De Pressensé. Uit het daar gegeven verslag bleek, dat er zich 42 gemeenten aan de Vrije Kerk hadden aangesloten, dat er in tegenstelling van de staatskerk de tucht gehandhaafd werd en er behalve de kosten van haren eere-dienst in het laatste jaar nog bijna 100,000 francs door de commissie voor evangelisatie was ontvangen.
Onder de zusterkerken bekleedt de Gereformeerde Kerk der aloude Hugenooten in Frankrijk eene waardige plaats. Zij verdient onze dubbele belangstelling; want terwijl wij in protestantsche landen de oude kerken van dien naam krachteloos zien wegzinken, heft de Fransche Kerk de vaan harer belijdenis met eere steeds hooger op. Of de kleine schaar van een millioen Protestanten het tegenover zes en dertig millioen Katholieken en Vrijdenkers zal kunnen uithouden, weten we niet, maar hare zaak rust in de handen van een machtig God. Wordt tegenwoordig ook al in Frankrijk het ongeloof ontzettend gekweekt en feilen haat tegen God zelfs den jongen kinderen reeds op moeders schoot ingeprent, toch weten we, dat de leden van het lichaam van Christus ook in Frankrijk verzameld zullen worden tot de laatsten toe.
We hebben vroeger gezien, hoe schoon de vruchten der hervorming zich in Belgie eertijds openbaarden. Destijds met ons vaderland op het nauwst vereenigd, werd de gt; ketterij\'\' het eerst te Antwerpen in het Augustijnerklooster ontdekt. Uit die stad kwamen de eerste bloedgetuigen — kwamen ook de eerste gedrukte en spoedig herdrukte Bijbels voor Nederland. Maar wat Rome in ons vaderland niet gelukte, dat verkreeg het in de Zuidelijke Nederlanden, waar het de hervorming met wortel en tak weer uitroeide. Toch bleven er hier en daar nog kleine vezeltjes zitten, welke later langzaam begonnen te herleven. De zoogenaamde boschgeuzen vereenigden zich tot ïgemeenten onder het kruisquot; en hebben, voor zoover bekend, eene treffende geschiedenis. Onder de vervolgingen namen duizenden de vlucht, vooral naar Zeeland, en het klein getal Protestanten, dat achter bleef, hield zich zooveel mogelijk verborgen. Antwerpen schijnt hun hoofdzetel te zijn geweest.
In een weinig bekend werk, in folio, dat tot titel voert sHistoriën der 7 Cruys-gemeynten, den Vlaemschen Olijfberg genaemdf moeten interessante mededeelingen voorkomen omtrent deze Kruisgemeenten , waarvan thans nog drie zijn overgebleven, namelijk te Maria Hoore-beke, Maeter en te Etichhoven. Alva\'s bloedraad liet de Protestanten
543
protestantisme in belgie.
van Oudenaarden evenmin ongemoeid, want de ketters waren hier talrijk. Deze namen echter de vlucht naar het woud van Ronsse, maar werden ook daar nog feller dan de wolven vervolgd. Later vonden ze eenige verademing te Sas van Gent en waren tijdens de vereeniging van Belgie met Nederland onder Koning Willem I weer zóo in belangrijkheid toegenomen, dat eene conventie aan de Vlaam-sche Protestanten gelijke rechten gaf als aan de Belgische Katholieken.
In Mons, de hoofdstad van Henegouwen, was de gereformeerde bevolking insgelijks uitgemoord, maar een overblijfsel vluchtte naar de bos-schen en vond te Dover gelegenheid bij zekeren Laurent tot geheime bijeenkomsten. Dit werd ontdekt, waarop Laurent aan de staart vaneen paard gebonden, rondgesleept en daarna verbannen werd. Op weg naar Holland viel hij uitgeput neder en stierf. De Jezuïeten hadden te Dover al het mogelijke gedaan om de voor het geloof gevaarlijke boeken op te sporen en te vernietigen. Ten laatste was den armen Protestanten nog slechts een Bijbel overgebleven, dien ze als een kostbaren schat onder in de wieg van een kind bewaarden , tot deze ook daar door de inquisiteurs werd ontdekt. Langen tijd bleef de kleine kudde zonder leeraar en zonder Bijbel, maar zij hield stand. Het tolerantie edikt van Keizer Jozef schonk haar in 1784 vrijheid tot vergaderen, waarna zij zich spoedig in betrekking stelde met den Walcherschen rondreizenden predikant Devisme.
Door de evangelisatie van onzen tijd in Belgie werden ook nog op andere plaatsen overblijfsels der oude Kerk gevonden. Tijdens de vereeniging met Noord Nederland werden enkele bedehuizen gebouwd en predikanten voor de gemeenten aangesteld. Thans dreigde een ander, niet minder groot gevaar, in de beschaving, verlichting en verdraagzaamheid, die Koning Willem I overal ingang wilde doen vinden.
In 1830 schiep de revolutie weer een anderen toestand. Daardoor geheel aan de ultramontanen overgeleverd, scheen het Protestantisme reddeloos verloren. De reeds kleine gemeenten werden gedund en verstrooid, en het gemeen vernielde hier en daar de geuzenkerken met hare boeken en archieven. Maar dit was gelukkig kort van duur, want al hadden ook liberalen en klerikalen een coalitie gevormd tegen het protestantsche Nederland, na de scheiding gingen beide partijen ieder hun weg. Met de aanvaarding der Belgische kroon door prins Leopold, die zelf den Lutherschen godsdienst beleed, waarborgde de grondwet niet slechts algemeene vrijheid van godsdienst, maar ook het recht der protestantsche geestelijkheid op bezoldiging uit \'s lands kas.
Wat niet met geweld kon geschieden, zocht het Ultramontanisme thans met verdubbelden ijver door laster tegen de Protestanten gedaan te krijgen. Maar deze kleine schare, destijds op ongeveer 8000 geschat, verkreeg in 1834 een machtigen bondgenoot, die het
544
SPANJE EN PORTUI:Al.
wel tegen de Roomsche geestelijkheid kon uithouden. Het Britsche Bijbelgenootschap zond er namelijk in dat jaar zijne bijLels en colporteurs heen. De bisschoppen slingerden wel hunne banbliksems tegen de sgoddelooze boeken,quot; maar dit belette niet, dat er in de eerste vijf jaren 87000 bijbels en testamenten werden verspreid. Sedert 1837 wordt dit belangrijke werk door een Belgisch Bijbelgenootschap verder voortgezet. Een jaar later ontstond, vooral door den Gentschen predikant M. Goedkoop, de Société évangeliquc Beige, die niet alleen de verspreide Protestanten opzoeken, maar ook onder Katholieken evangeliseeren zou. Op het voetspoor van de Schotsche vrije kerk constitueerde deze vereeniging zich in 1854 tot een van staat en staatskas onafhankelijke vrije zendingskerk. Hierdoor werd de bestaande sNationale Kerkquot; tot naijver opgewekt, nadat meermalen vergeefsche pogingen tot samenwerking van haar met genoemde vereeniging waren beproefd. In de gemeente van laatstgenoemde kerk te Brussel was een lange reeks van jaren als leeraar met zegen werkzaam de vroeger Roomsc.h-Katholieke priester H. van Maasdijk.
Het Protestantisme maakt in Belgie in onzen tijd beduidenden voortgang , wat voor een groot deel ook daaruit verklaard kan worden, dat ernstige Katholieken meestal in hun eigen kerk geen bevrediging voor het hart kunnen vinden. Even als in Frankrijk heeft ook in Belgie het ongeloof een ontzettenden trap bereikt en wordt er door de Roomsche geestelijkheid met groote bitterheid tegen het staatsonderwijs en de liberale regeering gestreden.
In Spanje zijn van 1471 tot het begin dezer eeuw niet minder dan 32,000 menschen om het geloof verbrand, terwijl bijna 300,000 door een vonnis tot opsluiting in den kerker werden veroordeeld. De geschiedenis van Spanje gedurende deze eeuw is bijna niets anders dan eene reeks van revoluties en burgeroorlogen, waarin vaak de Kerk op het nauwste was betrokken. De Fransche heerschappij tijdens Jozef, Napoleons broeder, hief er de kloosters en de inquisitie op, maar deze heerschappij werd door de fanatieke Spanjaarden, reeds vóór den val van Napoleon omver geworpen. Koning Ferdinand VII herstelde de pauselijke rechtsmacht, liet de Jezuïeten weder in menigte terug keeren en voerde de inquisitie en de pijnbank weder in. De tegenstanders zijner regeering werden vervolgd, zoodat in 1816 meer dan 50,000 lieden om politieke redenen gevangen zaten. Een revolutie was hiervan het gevolg (1820—\'23). Een Fransch leger
545
spaan\'sche woelingen.
rukte daarop Spanje binnen en herstelde de orde, waartoe Ferdinand nlet In staat bleek te zijn. Gesteund door dit Fransche leger, maakte hij van zijn herkregen macht gebruik om alles op den ouden voet terug te brengen. Het oppergezag berustte nu feitelijk bij de priesters , die duizenden naar de gevangenis brachten en al, wiequot; hen in den weg stond, lieten ombrengen. In 1830 hief Ferdinand de salische wet op, die het vrouwelijk geslacht van de troonopvolging uitsloot. Daardoor kon zijne dochter Isabella II hem bij zijnen dood in 1833 onder het regentschap harer moeder, Maria Christina, opvolgen. De geestelijkheid sloot zich echter bij Don Carlos aan, die naar hare meening de wettige erfgenaam der kroon was, en voorzag hem ruimschoots van geld, ten einde zijne rechten te laten gelden. Hierdoor geraakte de zaak van Isabella in een hachlijken toestand, zoodat ze gedrongen werd, zich in de armen der liberalen te werpen. Een verschrikkelijke burgeroorlog was hiervan weder het gevolg. De volkswoede keerde zich in 1835 tegen de kloosters. Monniken werden verbrand en vele kloosters vernield. Alleen de opheffing dezer instellingen kon verdere verwoesting voorkomen. Niet minder dan 900 kloosters werden opgeheven om met de bezittingen dier gestichten en met de reeds verbeurd verklaarde goederen der Jezuïeten de staatsschuld te betalen. Daar de nood nog steeds hooger klom, werden mede alle kerkelijke goederen verbeurd verklaard, en zelfs de heilige sieraden verkocht en de tienden afgeschaft. Don Carlos daarentegen zag zijne partij, de Carlisten genaamd, in de Bas-kische gewesten toenemen, waar men hem erkende onder den titel van Karei V, Koning van Spanje. Onder deze omstandigheden was Christina wel genoodzaakt het regentschap aan den generaal Espar-tero over te dragen, want ook de paus maakte het der regeering lastig. Gregorius erkende Isabella niet en verwurp de bisschoppen, die door het regentschap waren benoemd. Toen de nuntius daarenboven met bedreigingen optrad, liet Espartero hem over de grenzen brengen. De paus verklaarde hierop de besluiten der regeering voor nul en geener waarde, doch nu werd alle verkeer met Rome afgebroken en iedere pausgezinde bisschop met verbanning bedreigd. Het gelukte Espartero de Carlisten ten onder te krijgen, terwijl mede door zijn vrijzinnig bestuur Christina genoopt werd, de wijk naar Frankrijk te nemen. Bij het klimmen harer jaren wist zij door haar devotie het hart s-an den paus te vermurwen, die haar, terwijl zij ter beevaart naar Rome kwam, absolutie schonk van de niet weinige zonden harer jeugd. Door h^ar herkregen invloed werd Espartero ten val gebracht, waarna Christina in \'44 naar Spanje terugkeerde. Aan den paus werd de belofte gedaan, dat het vroegere vergrijp tegen de Kerk zooveel mogelijk vergoed zoude worden, waarop weder een nuntius naar
spaansche woelingen.
Madrid werd gezonden. Isabella was inmiddels meerderjarig verklaard en de paus gaf dispensatie tot het aangaan van een huwelijk met haar neef, Frans van Assis, zoon van den infant Frans de Paula.
In 1851 werd er een concordaat met den paus gesloten , waarin aan Rome toegestaan werd, wat het maar wenschen kon. De Katholieke godsdienst werd tot godsdienst van staat verklaard en geen andere in Spanje geduld. Het onderwijs en de censuur werden in handen der bisschoppen gesteld, en , opdat geen kettersche vreemdelingen het heilige Spanje zouden verpesten, bevatte het concordaat bepalingen, waardoor dit werd belet. Nu was voor Spanje, meende men, de zon des voorspoeds opgegaan, en uit dankbaarheid werd het Mariabeeld van Atocha p\'echtig het Gulden Vlies omgehangen en aan den paus een prachtige tiara present gezonden. Op deze buitensporigheid volgde natuurlijk weer een opstand, die de meer liberale regeering van O\'Donnel aan het roer bracht. Geen Spanjaard mocht nu om zijn geloof worden vervolgd en met den verkoop der kerkelijke goederen werd weder een aanvang gemaakt. Maar ook dit ministerie kon zich niet lang staande houden en werd door het een na het ander opgevolgd. Na een mislukten opstand onder generaal Prim, hield Narvaez het staatsbestuur in zijn vaste hand, tot groote vreugde der fanatieke dwepers, want Spanje liet nu, in onverdraagzaamheid, Rome nog ver achter zich. Paus Pius IX was hierover zóo voldaan, dat hij aan Isabella de gewijde gouden roos zond ten teeken van zijn bijzonder welgevallen.
Spoedig daarna werd de koningin opgeschrikt, doordien het bleek, dat zelfs aanzienlijke personen door ketterij waren besmet. Door evangelisatie van Engelschen in Spanje waren Matamoros en anderen tot kennis der waarheid gebracht. Zij werden deswege tot levenslange kerkerstraf veroordeeld. De beweging hierdoor vooral in Engeland ontstaan, noopte de koningin de straf der veroordeelden in verbanning te veranderen. Weldra stortte de troon der zedelooze dweepster ineen, want in 1S69 brak weder een revolutie uit, waardoor de koningin, van allen verlaten, gedwongen werd uit het land te vluchten. Sedert bestaat in Spanje vrijheid van godsdienst overeenkomstig de wet. De verban-nenen keerden nu naar hun vaderland als evangelisten terug en ontvingen tot antwoord van den minister-president: »Gij kunt met uwen Bijbel onder den arm in Spanje terugkeeren, en onder onze bescherming uwen godsdienst verbreiden , waar gij maar wilt.quot;
Leeraars, Evangelisten en Bijbel-colporteurs, nagenoeg allen zelf bekeerde Spanjaarden, trekken thans door alle oorden van hun vaderland. Dat zij heel wat van de geestelijkheid te verduren hebben, laat zich denken en dat ze soms ook nog, ondanks de staatswet, door de plaatselijke besturen in de gevangenis gezet worden, is volstrekt niet zeldzaam. Er zijn thans onderscheidene Protestantsche gemeenten in
547
35*
italië
Spanje maar hun bestaan is nog te jong, om er iets meer van te kunnen zeggen.
Portugal. De geschiedenis der Christelijke Kerk van dit rijk levert weinig bijzonders op. In 1S21 werd de Spaansche constitutie mede in Portugal ingevoerd, maar dit mishaagde aan de koningin , die met Koning Johan\'s tweeden zoon, Don Miguel ,een revolutie bewerkte. Koning Johan behield ten leste het veld; hij sloot zijne vrouw in een klooster en deed zijn zoon buitenlands gaan. Na den dood van Johan werd de troon beklommen door Dont Pedro die de inquisitie, een aantal feestdagen en eenige kloosters afschafte. Daar hij niet tegelijk ook Keizer van Brazilië kon zijn , liet hij de kroon van Portugal aan zijne dochter Donna Maria. De reeds genoemde Don Miguel, Pedro\'s broeder, in plaats van voor de rechten zijner nicht op te komen, riep, door de geestelijkheid geholpen, een opstand in het leven, waarin hij mede door den paus werd gesteund , die hem plechtig als koning ontving. Nadat Pedro den overweldiger had verdreven, was zijn eerste werk , dat hij de geestelijkheid, die het volk tegen hem te wapen had geroepen, onschadelijk maakte door opheffing der geestelijke orden, verbeurdverklaring der kloostergoederen en het afschaffen der tienden. De paus zweeg, uit vrees, dat Portugal zich anders van den pauselijken stoel geheel zou afscheuren; hij hoopte langzaam weer te winnen, wat plotseling verloren was. De Heilige Vader rekende op de vrouwelijke zwakheid van Donna Maria, waarin hij zich ook niet had vergist. In 1841 kwam er een overeenkomst tusschen de Curie en de regeering tot stand, waarover de paus zóo tevreden was, dat hij Maria de gouden roos vereerde. Men had zich echter te Rome te vroeg verheugd, want de Cortes stemden de overeenkomst af. Portugal heeft sedert zijne zelfstandigheid tegenover de hierarchie bewaard en het is daar wel bij gevaren. Van het Protestantisme is helaas in dit rijk niets te zien: zelfs schijnen er nog in het geheel geene pogingen te worden aangewend, om het er te doen ontstaan.
De staatkundige gebeurtenissen en het ineenstorten van den pauselijken stoel hebben we reeds opgemerkt. Het was voor Sardinië weggelegd, de verschillende stukken van het schiereiland tot een ongedeeld Italië saam te voegen. De nabijheid van het pauselijk hof had er niet toe bijgedragen, dat de Katholieken in Italië gehechter waren aan den stedehouder van Christus dan in andere landen. Inte-
548
italië.
gendeel, zelfs de lagere geestelijkheid spande voor een groot deel samen tot aansluiting aan het nationale werk van Italië\'s bevrijding. Daarbij waren de zwakheden en gebreken van den Pauselijken Stoel den Italianen al te zeer van nabij bekend, dan dat zij zoo gemakkelijk de noodzakelijkheid van \'s pausen wereldlijke macht voor de zaligheid hunner zielen als een geloofsartikel zouden aannemen. Wel waren na de restauratie de vervolgingen in Piemont tegen de Waldenzen begonnen, maar de fanatieke ijver van weleer ontbrak daartoe. Over het geheel hadden de Italianen mildere gevoelens dan wel andere Katholieke natiën. In het vrijzinnige hertogdom Tos-kane, was zelfs een betrekkelijke vrijheid van godsdienst toegestaan. Niet weinig ergernis verwekte het dan ook, dat het echtpaar Fransesco en Rosa Madiai in den kerker werden geworpen , omdat zij uit den Bijbel hadden voorgelezen. (Het lezen in Gods Woord was door Pius VII verboden) Op aandringen vooral van Engeland herkregen de echtelingen de vrijheid , aan wie later bij de eenheid van Italië het agentschap van het Britsch- en Buitenlandsch-Zendingge-nootschap werd opgedragen.
Aan de gezantschaps-hotels moesten ook vroeger wel Protestantsche godsdienst-oefeningen worden geduld, doch eerst in 1S59 verkreeg de evangelisatie in Italië vrijen loop.
Nu gansch Italië open staat voor de vrije verkondiging van het Evangelie, zijn de Waldenzen ongetwijfeld de aangewezen personen om het er te brengen, wijl zij zelf Italianen zijn. Zij hebben te Florence een theologische school met bekwame hoogleeraren, die in allen deele, ook wat literarische kennis betreft, wel in staat zijn tot concurrentie met Rome. Behalve de bladen en geschriften, waarmede ze het volk zoeken te bewerken, bezitten ze in hun 3Revista Christianaquot; een zuiver oorspronkelijk orgaan, zoodat niemand zeggen kan, dat ze nog achterblijvers zijn. De Waldenzische Kerk neemt nog steeds in bloei toe en verkrijgt steeds vasteren voet in Italië. Zij bestaat thans reeds uit meer dan 40 gemeenten en bijna even zooveel stations, waar insgelijks geregeld evangelie-prediking wordt gehouden. Aan den dienst der Kerk zijn een zestigtal predikanten en evangelisten verbonden benevens vele onderwijzers en colporteurs.
De Waldenzen in dit belangrijke werk te steunen en zich met de bescheiden plaats van medewerker tevreden te stellen, was de plicht van ieder christen, maar het valt niet te ontkennen, d;it vooral de Engelsche Christenen dit al te veel uit het oog verloren. Bijna ieder Kerkgenootschap zond zijn Evangelist naar Italië en trachtte er een kerk-genootschapje naar eigen model te planten , alsof de Heer der Kerk in de Waldenzen niet reeds eeuwen geleden de Italiaansche Kerk had gesticht! Zoo kregen de Italiaansche Christenen, nog eer ze het
549
zendinggenootschappen.
onderscheid tusschen Roomsch en Protestantsch kenden, onderscheiden kerken, waarvan ze nooit hadden moeten hooren dan als van zusterkerken in het buitenland.
Overzicht der zendinggenootschappen van de negentiende eeuw.
De Christelijke kerk bevat geen tijdperk , waarin zoo tal van Ver-eenigingen ontstonden als in de eeuw, die wij beleven. Veel van dit streven naar vereeniging ter verbreiding der waarheid gaat buiten de kerkgenootschappen om, die daartoe deels onmachtig, deels onwillig blijken te zijn. Is derhalve deze toestand te betreuren, verheugen mag het ons, dat vele leden doen, wat allereerst door het lichaam behoorde te geschieden.
Behalve talloos vele andere Christelijke Vereenigingen trekt allereerst de zending onder de Heidenen onze aandacht. De macht, die de Protestantsche Kerk daar ontwikkelt, is inderdaad verbazend groot en is een lichtpunt uit onzen tijd, die vertroost bij het zien, hoe vele kerken der hervorming hunnen tijd schijnen te hebben overleefd.
Enkele Zendinggenootschappen waren reeds in de vorige eeuw opgericht (§ 119). Engeland was ook op dit gebied in deze eeuw de eerste, want in 1800 ontstond er het Kerkelijk Zendinggenootschap, dat hare zendelingen schier in alle oorden der wereld heeft uitgezonden. Tien jaren later volgde het groote Amerikaansche Zendinggenootschap te Boston, dat insgelijks hare arbeiders bij honderden telt. Weder vier jaren later werd het Amerikaansch Baptisten genootschap opgericht, welks arbeid mede zeer beduidend is. Later ontstonden in de nieuwe wereld nog onderscheidene genootschappen, die hier niet alle genoemd kunnen worden. In 1816 werd te Bazel het Evangelisch Zendinggenootschap opgericht, hetwelk insgelijks reeds honderde zendelingen heeft uitgezonden. Het Zendinggenootschap der Broedergemeente schittert in Duitschland nog altijd als eene ster van de eerste grootte, doch wij gaan het voorbij, omdat het reeds vroeger is genoemd. In 1S23 werd het Berlijnsche en in \'29 het Barnier of Rijnsche Zendinggenootschap gesticht, welk laatste o. a. met zegen maar ook met zelfopoffering in onze Indische bezittingen werkzaam is. Behalve andere Zendinggenootschappen als te Leipzig, Kassei, Bremen enz. is vooral ook het uitgebreide Hermansburger Zendinggenootschap merkwaardig, dat in 1849 door den streng Lutherschen doch vromen leeraar Harms te Hermansburg in Hannover is opgericht. Zoo ergens dan is daar in dat kleine, midden in de Luneburger heide gelegen
550
zendinggenootschappen.
dorpje, een werk Gods te aanschouwen, dat elk, die zien wil, ten hoogste moet verbazen. Reeds in het eerste jaar na de oprichting verrees een zendingshuis, en twee jaar later liet Harms een zendingschip bouwen, dat ruim 20,000 thaler kostte, en waarmede in 1853 de eerste Hermansburger zendelingen naar Zuid-Afrika werden overgebracht. Een 25 tal jaren later telde dit genootschap in Afrika reeds 60 zendelingen, 50 stations met meer dan 3000 Christenen uit de Heidenen. Daarenboven waren in Indië een tiental stations opgericht en honderde Heidenen gedoopt, terwijl o. a. nog zendelingen op N. Zeeland en weer anderen in de binnenlanden van Australië werkzaam waren. In Zweden ontwaakte mede de zendingsgeest in de Luthersche kerk gelijk ook in Slceswijk-Holstein, waar te Brecklum een zendingshuis werd opgericht.
In Brittannië is het veld der zendinggenootschappen uit onzen tijd schier niet te overzien, waarvan we nog slechts kunnen noemen de Livingstoni a-Z endingveree n i g i n g van de Vrije Schotsche kerk, die Zuid-Afrika tot arbeidsveld heeft uitgekozen.
Zelfs in Frankrijk strekken de Protestanten als waardige nazaten der Hugenooten hart en hand naar de Heidenen uit. Sedert 1824 bestaat aldaar het P a r ij s c h e Zendinggenootschap, wat een jaarlijksch inkomen van meer dan f 100,000 heeft, en dat reeds onderscheidene zendelingen met zegen uitzond naar Zuid-Afrika.
Vestigen wij ten slotte een blik op den zendingsijver in ons Vaderland. Behalve het vroeger besproken Rotterdammer genootschap en de zending der Chr. Gereformeerde kerk ontstonden nog andere vereenigingen. Zoo werd in 1851 te Amsterdam het Ja va-Co mi té opgericht voor de zending op Java en Sumatra. Onder leiding van den waardigen leeraar Ds. Witteveen kwam nog in genoemd jaar het Ermeloër Zendinggenootschap tot stand, dat sedert betrekking onderhoudt met zendelingen o. a. op Java, in Egypte en Palestina.
Het loslaten van de groote levenswaarheden o. a. de Godheid van Christus, door het reeds genoemd Rotterdammer genootschap, was oorzaak, dat daar in 1S5S de Nederlandsche Zendingsveree-niging in het leven trad , door welke onderscheidene zendelingen naar Oost-Indië gezonden zijn. Weder een jaar later ontstond de Utrechtsche Zendingsvereeniging, die mede haren arbeid in onze Indische bezittingen begon en voortzette. Nog werd in genoemd jaar de Gereformeerde Zendingsvereeniging opgericht met geen ander doel dan de uitbreiding van het Godsrijk in Nederlands-Indië. Bij genoemde vereenigingen moet nog die der Doopsgezinden en die der Lutherschen worden gevoegd, beide insgelijks werkzaam in onze overzeesche bezittingen.
Of wel niet door zoovele vereenigingen in ons kleine landje de krachten
551
BIJBEL- EN TRAKTAAT VERSPREIDING.
worden gebroken, laten we buiten beoordeeling, maar al deze vereeni-gingen hebben ruim 50 zendelingen in dienst. Hare inkomsten bedragen omstreeks jaarlijks / 300,000 amp;/350,000, zoodat sommige dezer vereenigingen te worstelen hebben met belangrijke tekorten, wat wel niet het geval zou zijn, indien geen buitenlandsche Zendinggenootschappen belangrijke sommen uit Nederland ontvingen. Toch doet het rijke Nederland op verre na niet voor zijn Koloniën, wat het kon en moest. En wanneer wij tegenover de duizenden, voor de zending besteed, de millioenen stellen, welke voor sterken drank worden uitgegeven , dan zouden we wenschen, dat deze verhouding omgekeerd mocht zijn.
Wanneer we een blik op den zendingsijver der Protestantsche Kerk in Europa werpen, dan zien wij, hoe de zending in deze eeuw zich heeft uitgebreid. In 1S50 waren er ongeveer 170 zendelingen met omtrent 50,000 bekeerden; thans zijn er meer dan 5000 zendelingen met ongeveer 12,000 inlandsche helpers, terwijl het aantal Heidenen, die tot het Christendom zijn overgegaan, bijna anderhalf millioen bedraagt. Zeker deze uitkomst stemt tot dank en is van groote beteekenis voor de Christelijke Kerk van onzen tijd.
Binnenlandsche Zending, Bijbel- en Traktaatverspreiding.
552
Ofschoon de woorden «binnenlandsche zendingquot; eigenlijk minder juist zijn, zoo weet toch elkeen wel, dat we daaronder verstaan de evangeliseerende werkzaamheid onder de duizenden, die wel den Christen-naam dragen, maar toch Christus nog niet kennen. Deze arbeid gelijk ook de zending, is de Kerk verplicht te onderhouden , maar naardien deze hier en daar haar plicht vergat, zelfs hare kinderen niet zelden met steenen in plaats van met brood wilde voeden, hebben bijzondere vereenigingen de schare voor verder afdrijven willen bewaren , en we mogen niet ontkennen dat dit werk van God gezegend is. Maar boven deze evangelisatie-arbeid staat gewis de verspreiding van het geschreven Woord van God, dat in deze eeuw gelijk de zending een groote uitbreiding heeft verkregen. De Bijbel, die in het begin dezer eeuw in ongeveer vijftig talen overgezet en gedrukt was, bestaat nu in bijna 250 talen en tongvallen en het aantal verspreide exemplaren bedraagt vele millioenen. Met de vertaling van Gods Woord werd voor vele Heidensche volken een dubbele zegen verkregen, want in honderd talen bestond geen letterschrift en meer dan zeventig talen van wilden zijn door de zendelingen met een spraakkunst en letterkunde begiftigd.
*■
BIJBEL- EN TRAKTAAT VERSPREIDING.
Als het oudste maar ook meest gezegende werktuig in dezen, staat bovenaan het in 1803 in Engeland opgerichte Britsch en Buiten-landsch Bijbelgenootschap. Merkwaardig is het, dat in een tijd, toen allerwege het ongeloof tegen de Heilige Schrift ten strijde toog, haar voor een doode letter uitkreet, die uitgediend had, en ook de paus het lezen der Gewijde Bladen verbood, deze hunne wandeling door de wereld begonnen zoo als nog nooit te voren. En het Woord keerde niet ledig weder! De herleefde liefde voor en het onderzoek van Gods Woord moesten wel belangstelling voor Gods oude volk opwekken. In 1808 werd dan ook te Londen eene Vereeniging tot evangelisatie onder de Joden in het leven geroepen, die eerlang door vele andere op het vaste land werd gevolgd. Schier ongelooflijk zijn de vruchten dezer zending, want in deze eeuw alleen zijn er veel meer van Abrahams kroost tot het geloof in den Messias gebracht dan in de achttien eeuwen, die er vooraf zijn gegaan.
In ons Vaderland ontstond in 1814 het Nederlandsch Bijbelgenootschap, dut insgelijks duizende exemplaren der Heilige Schrift ook in vreemde talen heeft verspreid. De zegen van dit genootschap zou grooter zijn geweest, indien niet zijne bestuurders zich ongelukkig eenige vrijheden in taal en spelling hunner uitgaven hadden veroorloofd, waardoor deze het crediet verloren bij velen, die nu de voorkeur schonken aan de uitgaven van het Britsch Genootschap. Door het nageslacht der Hugenooten werd in 1815 te Parijs een Protestantsch Bijbelgenootschap opgericht, dat trots allen tegenstand jaarlijks duizende exemplaren verspreidt. Voorts bestaat nog in Frankrijks hoofdstad een Traktaatgenootschap, waardoor jaarlijks meer dan een millioen traktaatjes in omloop worden gebracht.
In 1820 werd het Nederlandsch Godsdienstig Traktaatgenootschap opgericht, dat behalve den Bijbelschen Almanak een ontzaglijk groot aantal maar weinig degelijke traktaatjes heeft uitgegeven. Later ontstonden in ons land onderscheidene Traktaatvereenigingen, die op den bodem der belijdenis staan en wier blaadjes in grooce menigte worden verspreid.
In Duitschland wordt, behalve onder Gods oude volk door de Innere Mission gewerkt om onder de verwaarloosde klasse geloof en bekeering te wekken. Het Berlijnsche Bijbelgenootschap, dat in 1833 werd opgericht, telt meer dan honderd hulpgenootschappen en voorziet geheel Duitschland benevens het Pruisische leger van Gods Woord. De tot standkoming van dit genootschap is merkwaardig, want het werd door enkele soldaten opgericht. Onder de vele genootschappen, welke voorts nog in Duitschland worden gevonden, raag de in 1S43 in het leven getreden Gustaaf-Adolf-Vereeniging worden genoemd, welke ook in andere landen vertakkingen heeft, en zich ten doel stelt,
353
ZENDING- EN UIJBELGENOOTSCHAPPEN.
noodlijdende kerken en gemeenten te hulp te komen. Voorts bestaat er onder den naam van Calwer Verein eene vereeniging, die door het uitgeven van goedkoope boeken de waarheid tracht te verbreiden.
Bij den steeds breeder wordenden stroom van Christelijke Vereeni-gingen moeten we ons tot de genoemde bepalen. Ook in Zweden is, bij een terugkeer naar de beproefde waarheid, in de Luthersche Kerk Christelijke werkzaamheid ontstaan. Eene Maatschappij voor inwendige zending werkt er met vrucht reeds vele jaren. In de stad Stavanger bestaat een Bijbelgenootschap, door hetwelk de Heilige Schrift in het Laplandsch is overgebracht.
In Engeland kwam in 1846 de Evangelische Alliantie tot stand. Het hoofddoel dezer alliantie is: de openbaring van de ware eenheid der kinderen Gods, te midden van hunne verscheidenheid, de aankweeking en bevordering dier eenheid door geestelijke middelen, de kennisgeving daartoe aan elkander van ieders strijd in de verschillende landen met den Gode vijandigen wereldgeest, zooals die zich in ongeloof , bijgeloof en vervolgzucht tegen de Evangelische Christenen openbaart. Samenkomsten van dit verbond waarop Christenen uit alle landen verschenen, hebben te Londen, Berlijn, Amsterdam, Genève, Bazel en New-York plaats gehad.
Wanneer we ons voorts nog enkel tot ons Vaderland bepalen, dan slaat onder veel niet te noemen werkzaamheid de in 1847 te Amsterdam opgerichte Vereeniging ter Verbreiding der Waarheid bovenaan. Zij is in haar veel omvattenden arbeid zeker voor velen een zegen geweest en telt zustervereenigingen, schoon van minder omvang, in andere steden. Daarop werd in 1852 te \'s Gravenhage op den Hervormingsdag de Nederlandsche Evangelische Protestantsche Vereeniging op den grondslag der Evangelische Alliantie in het leven geroepen. Op onderscheidene stations in ons Vaderland heeft deze vereeniging Evangelisten werkzaam, die met het Woord Gods tot in de duisterste schuilhoeken trachten door te dringen. Een gelijksoortig genootschap, tevens het herstel der Hervormde Kerk beoogend, werd door eenige predikanten in 1863 opgericht onder den naam van Con-fessioneele Vereeniging. Zeer nauw hieraan verwant is de vereeniging van Vrienden der Waarheid, welke mede door Evangelisten het woord der waarheid laat verbreiden.
Hierbij zijn nog te noemen tal van kleinere vereenigingen, zoovele jongelings en jongedochters vereenigingen, Christelijke scholen en Zondagsscholen tot zelfs in de kleinste dorpen toe, die ons alle zeggen, dat het Christendom niet bestaat in woorden maar in kracht.
551
george muller.
De macht des geloofs en der liefde.
fndien wij ook maar een vluchtig overzicht zouden willen en kunnen geven van wat door het geloof en de liefde in de Christelijke Kerk van de laatste jaren is tot stand gebiacht, zou dit zeker duizende bladzijden beslaan. Of het alles goud is. wat er blinkt, ligt niet aan ons te beoordeelen, doch dat het geloof spreekt door de werken, is duidelijk voor ieder, die niet willens de oogen sluit.
Van de Christelijke werkzaamheid in het liritsche rijk hebben we vroeger reeds het een en ander gezegd. Die arbeid breidt zich nog steeds uit, doch veel daarvan moeten we stilzwijgend voorbijgaan. Te Bristol werd in 1835 door George Muller in het geloof eene Inrichting van Schriftuurlijke kennis gevestigd. De Heer gaf hem weldra meer te doen, want twee jaren later werd er een weeshuis aan toegevoegd , weldra weder vermeerderd met onderscheidene gebouwen, waarin duizende weezen werden verpleegd en tot den eenigen kindervriend gebracht. Mullers geloof is niet beschaamd. Jaarlijks bedroegen zijne inkomsten 2 a 300,000 gulden, zonder dat hij ooit iets van iemand anders dan van den Heer heeft gevraagd. Schotland bezit vooral door den ijver van den godzaligen Chalmers vele inrichtingen om het verlorene te zoeken en terecht te brengen. Later stond in Londen de Baptisten volksprediker Spurgeom op, die door het geloof onderscheidene inrichtingen in \'t leven riep, waarvoor hem tonnen gouds werden gegeven.
Ook Zwitserland telt er menige , waaronder een Diakonessenhuis, waarin reeds aan duizende zieken, bij een lieflijke verpleging de troost des Evangelies verkondigd werd, terwijl overigens de diakonessen nller-wege in Zwitserland en Italië werkzaam zijn. Sedert 1862 bestaat mede een Asyl te Genève voor gevallen vrouwen en meisjes, die aldaar liefderijk worden gewezen op den medelijdenden Hoogepriester.
In Duitschland wordt bij het vele reeds vroeger genoemde, eveneens o. a. te Berlijn, een Asyl voor gevallen vrouwen gevonden. Belangrijker nog is het beroemde Diakonessenhuis te Kaizerwerth in 1876 opgericht. Aan deze stichting zijn honderde zusters verbonden, die niet alleen in het daar bestaand Magdalena Asyl, in ziekenhuizen en gestichten van verschillenden aard ,• maar ook op vele plaatsen van Europa, zelfs in Syrië en Palestina werkzaam zijn. Te Hornn bij Hamburg stichtte in 1835 Johan Heinrich Wichern (I 1S81) het Rauhe Ha us. Naar lichaam en ziel verwaarloosde jongens en meisjes werden daarin opgenomen en verpleegd, en reeds honderden hebben aldaar hulp en redding uit een anders wis verderf gevonden. Velen
555
heldr1ngs gestichten\'.
van de daar opgenomenen zijn reeds weder vertrokken om nu op hunne beurt in andere oorden zegenrijk werkzaam te zijn. Het Pruisische govangemvezeh dankt ook aan Wichern belangrijke verbeteringen. Hij ook riep in \'58 de Eerlijnsche Johannes-stichting in het leven, van welke de stadszending uitgaat. Wichern ook organiseerde in \'64 de velddiakonie bij het Pruisische leger.
Ook in ons Vaderland hebben we niet angstig rond ie zien , of er zich daar wel een geloof openbaart. zoo als het behoort te zijn, want hier doet zich op verschillende wijzen een arbeid des geloofs en der liefde kennen, die zich zelfs tot den meest verdoolde uitstrekt, en ook den diepst gezonkene tot Jezus zoekt te brengen. Onder deze werkzaamheid moet dan ook met recht de gezegende arbeid onder gevallen vrouwen en meisjes worden genoemd. Geloof en liefde vermogen alleen als den barmhartigen Samaritaan olie in de wonden te gieten van een door de zonde vernietigd leven, waardoor reeds van zoo menige Maria Magdalena gezegd kan worden: «Zij had veel liefi omdat haar veel vergeven is.quot; Zoo bestond reeds sedert 1846 te Amsterdam eene vereeniging, die ten doel heeft de zoodanigen , teruggekeerd van den weg des verderfs, met Christelijke liefde tot Hem te leiden, die zich voor zondaars overgaf tot in den dood. Twee jaren later, in \'48, werd door den predikant O. G. Heldring te Zetten, in Gelderland het zoogenaamde Asyl Stcenbeek opgericht, waarin reeds meer dan een duizendtal meisjes, die eerst door de wereld verleid , daarna door haar veracht en uitgeworpen werden, een veilige schuilplaats vonden. Daar worden deze verdoolde schepsels met eindeloos geduld en zelfverloochenende liefde zoo mogelijk aan de voeten van Jezus gebracht. Menigeen vond er reeds genade en vrede, ofschoon ook vaak door anderen weder het pad der zonde werd betreden en daardoor aan het liefhebbend hart de bitterste teleurstelling werd bereid.
Niet ver van Steenbeek verrees, mede door Heldring, in 1856 een ander gesticht dat Talitha Kumi heet, en welks naam reeds aanduidt, dat daar meisjes worden opgenomen, die in kinderlijken leeftijd door verwaarloozing als anderzins tot allerlei ondeugden zijn of zouden vervallen. Tusschen deze twee gestichten verrees in i860 nog door denzelfde een derde gesticht, quot;t welk den naam van Bethel draagt cn waarin meisjes op den veelal gevaarlijken leeftijd, waarin zij reeds niet meer als kinderen kunnen beschouwd worden, om de een of andere reden worden opgenomen.
Reeds voor dat genoemde inrichtingen bestonden, was in 1844 ^ te Utrecht het Diakonessenhuis gesticht. Dit is eene inrichting, waarin vrouwelijke zieken, zoowel kosteloos als tegen betaling opgenomen en liefderijk verpleegd, maar tevens ook op den hemelschen geneesheer gewezen worden. Tevens is aan deze inrichting een kin-
55 G
DIAKON\'ESSEXHUlb.
derhuis en een gebouw tot huisvesting en verpleging voor oude hulpbehoevende vrouwen verbonden. De diakonessen dezer stichting staan onder leiding eener besturende zuster en komen, waar zulks verlangd wordt, ook de lijders in hunne eigene woningen verplegen. Aan de/,e stichting zijn de namen der beide adellijke zusters Swkllkngrkbel op het nauwst verbonden, die met haar vermogen, gebeden en dienende liefde na elkander aan het hoofd van dit huis hebben gestaan, totdat de laatste aan \'t eind van \'81 hare zuster in de eeuwige ruste is gevolgd.
Eene geheel andere doch niet minder gezegende werkzaamheid ontstond door den godzaligen H. W. Witteveen , leeraar van de zendingsgemeente te Ermelo. Behalve de zendingskerk, die in 1S59 werd gebouwd, verrees achtereenvolgens eene zendingsschool, het Huis van Barmhartigheid, Bethesda enz. De namen dezer stichtingen zeggen het ons reeds , waaraan deze grijze dienstknecht des Heeren zijne krachten wijdt. Menigeen die in de strikken des boozen zat, kreupel en verminkt zoowel naar het lichaam als naar den geest, vond rust en vrede in het huis van Barmhartigheid te Ermelo en onder tal van zendelingen in de Heidenwereld is het stille Ermelo en Ds. Witteveen een lieflijke herinnering.
Een soortgelijk maar niet minder krachtig werk des geloofs ontstond te Nijmegen. Door den heer J. van \'t Lindenhoüt werden weinige jaren geleden een paar arme weesjes opgenomen, maar het duurde niet lang of er kwamen meerdere bij. Voor het onderhoud dezer kinderen werden vrije giften gezonden, waarop deze Wee zen-In rich ting zulk een uitbreiding bekwam, dat het huis te klein en de Inrichting naar Neerbosch werd verplaatst. Daar verrezen en verrijzen nog steeds nieuwe gebouwen voor de weezen, wier getal thans ongeveer 600 bedraagt, die met het helpend personeel van liefdegiften moeten leven, die dagelijks worden gezonden. Om met zulk een groot huisgezin alleen op Gods hulp te vertrouwen, is er veel geloof, moed en zelfverloochening noodig. Aan de Inrichting zijn eene boerderij, eenige werkplaatsen voor handwerken, alsmede eene uitgebreide boekdrukkerij verbonden, welke laatste voor de Inrichting belangrijke voor-deelen oplevert.
Door den heer J. van Dijk Mz. , leeraar eener vrije zendinggemeente te Doetinchem werden in genoemde stad in de laatste jaren onderscheidene Christelijk-Philantropische Inrich tingen in het leven geroepen, waarbij men zich verbazen moet, hoe het mogelijk is, dat een man zooveel tot stand kon brengen. Behalve op gebied van school en evangelisatie, wenscht hij jop den bodem des geloofs staande zooals die in onze belijdenisschriften is uitgedrukt,quot; in den predikan\'on-nood der Herv. Kerk te voorzien door jongelingen van
* £ n 00 /
DOETINCHEMSCHE STICHTINGEN.
goeden aanleg en beginselen tot predikanten op te leiden. Jongelingen van 13—16 jaar kunnen daartoe worden aangenomen op een proefjaar, waarna deze bij aanneming, benevens huisvesting en voeding gymnasiaal onderwijs ontvangen, om later te Utrecht als studenten hunne studiën aan \'s rijks Universiteit verder voort te zetten. In laatstgenoemde stad zijn twee huizen het eigendom der Doetinchemsche Vereeniging, in welke de studenten gevestigd zijn. Voor deze stichtingen zijn \'sjaars duizenden noodig, die als offers der liefde vrijwillig worden saamgebracht. Van deze jongelingen zijn thans reeds een twintigtal als predikanten werkzaam, welk getal eerlang weer zal vermeerderd worden.
Ons rest thans nog van een werk des geloofs te gewagen, dat zeker nog voor weinige jaren door velen niet mogelijk was geacht. We bedoelen het ontstaan eener Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag, opgericht in 1880 te Amsterdam.
Ofschoon aan de Rijks hoogescholen , vooral in de theologische faculteit uitnemende en vrome mannen hunne gaven en krachten voor Kerk en Staat hebben opgeofferd, zoo kon dit toch niet verhinderen, dat in de laatste jaren het ongeloof aan deze inrichtingen voor hooger onderwijs de overhand verkreeg. Het ligt dus voor de hand te denken , dat deze toestand voor de, studeerende jongelingschap allerverderfelijkst moet werken, want vele hunner leermeesters laten niets onbeproefd, om het ongeloof bij hen wortel te doen vatten. Aan deze staatsinrichtingen nu moeten zij, die het land regeeren, de rechtsgeleerden, de medici, de letter-, wis- en natuurkundigen, de leeraars voor de hoogere inrichtingen van onderwijs en ook de predikanten voor de Ned. Herv. Kerk gevormd worden. De Staat leidt, wel is waar, geen predikanten voor deze Kerk op, hij laat, volgens de jongste wet op het Hooger Onderwijs, slechts in \'t algemeen de »godsdienstwetenschapquot; onderwijzen, maar hij verstrekt aan de Synode een bepaalde som, waardoor deze aan elke Rijks universiteit twee kerkelijke hoogleeraren kan aanstellen voor die vakken in de godgeleerdheid, waarin de Staat niet laat doceeren. De Synode oefent hierdoor grooten invloed uit op de vorming der aanstaande predikanten. Uit hare benoemingen tot kerkelijke hoogleeraars blijkt dan ook, dat ze de zoogenaamde Groninger richting weer zoekt te doen herleven.
Op deze wijze draagt dit kerkelijk lichaam er zelf toe bij, dat de universiteiten voor het belijdend deel der gemeente al minder bruikbaar worden. want wat den jongelieden daar ook mag worden voorgehouden, de onvervalschte Gereformeerde belijdenis der Kerk zeker niet te veel. Menig predikant of student, die in waarheid God vreest, kan het getuigen, hoe zijn jeugdig vroom gemoed geschokt en geslingerd werd door de Gamaliels, wanneer deze soms niets onbeproefd lieten,
558
vrije universiteit. 559
om de belijdenis der vaderen in discrediet tc brengen. Deze toestand werkte natuurlijk ongelukkig op de Herv. Kerk. Bij het wegzinken van velen in een lieidensch ongeloof, werd, wel is waar, de stroom der zoogenaamde orthodoxen in de laatste jaren steeds breeder, maar voerde evenwel niet heen naar de Gereformeerde belijdenis der Kerk , want wat men daarvoor uitgaf, was vaak nog veel minder dan een verkapt remonstrantisme.
Veler oogen gingen voor dit, bij velen onbewust afdrijven van de leer der waarheid open, toen weinige jaren geleden de Heer in Dr. A. Kuypeh een man verwekte, die met zeldzaam talent en bewon-derenswaardigen ijver, door woord en talrijke geschriften, vernieuwde belangstelling in de belijdenis der vaderen wist op te wekken. Ook op staatkundig gebied is de anti-revolutionnaire partij hem zeer veel verplicht.
Door zijne bemoeiingen vooral was het, dat te Amsterdam de reeds genoemde Vrije Universiteit werd gesticht, die, uit het geloof ontsproten , moet gedragen en onderhouden worden door de bijdragen van belangstellende Christenen.
Jaren lang was er geklaagd over den toestand onzer akademiën. Met de invoering der wet op het Hooger Onderwijs, waardoor de Theologie aan de Rijks-akademiën verbleef, werd het er niet beter op. Hierdoor toch is het mogelijk geworden, dat de geloovige hoogleeraren, bij hun aftreden, vervangen worden door mannen, die zelfs niet tot de Herv. Kerk behooren. Geen enkele bepaling waarborgt hier tegen. Had de Staat het onderwijs in de Theologie losgelaten , dan ware wellicht voorloopig eene theologische school in de ecne of andere akademiestad voldoende geweest. Maar dewijl de Staat het tegenovergestelde deed, bleef er niets anders over dan eene Universiteit te stichten. Nu zou men mogen verwacht hebben, dat alle leeraars en leden, die den Christus belijden, de Vrije Universiteit met blijdschap zouden hebben begroet, maar dit was en is nog niet het geval. Sommigen meenen eene afwachtende houding te moeten aannemen, ten einde te zien, wat er van de stichting zal worden; anderen, misschien eerlijker, bestrijden haar heftig doch soms met afkeurenswaardige middelen. De Vrije Universiteit deelt niettemin reeds in veler belangstelling, die tegen den tijd, dat deze stichting kandidaten voor het leeraarsambt beschikbaar heeft, wel eene macht zal vormen, die de Synode bij het gebrek aan predikanten, dringen zal tot de erkenning dezer Universiteit en de aldaar gevormde mannen.
Verblijdend is het, dat ook leeraars en leden uit de Christ. Geref. Kerk hunne sympathie voor de Vrije Universiteit openbaren. Deze hebben, wel is waar, de Kamper School voor hunne aanstaande leeraren, maar de andere faculteiten zijn voor hen van even groot belang als voor ieder ander Christen. Niet alleen aan geloovige predi-
AMERIKA.
kanten bestaat in Nederland behoefte. Rechtsgeleerden, letterkundigen, geneesheeren e. a., die Ood vreezen, zijn er evenzeer noodig. Denk het eens in: op hoe menig dorp en in hoe menige stad worden de menschen in hunne gezonde dagen van de kansels met steenen in plaats van met brood gevoed, en gedurende hunne ziekte en in hun stervensure bijgestaan door een geneesheer, die Darwinist is en derhalve spot met het geloof aan een eeuwig leven! O zeg zelf lezer, laat zich m een Christenland wel iets ontzettender denken: En toch , waar is het haast anders, w.lar is nog een dokter, die God vreest, zijne patienten den weg des levens wijst, met en voor hen bidt? Dat kan anders worden, immers het geloof kan nooit te veel verwachten. Daarom mogen we biddend hopen, dat deze stichting gedragen moge worden door allen, die God vreezen, opdat zij haar universeel karakter spoedig tot een zegen voor Nederland moge ontplooien.
De Christelijke Kerk in Amerika.
In Amerika trad de Christelijke Kerk onder geheel andere omstandigheden op dan in Europa. Reeds waren bijna vijftien eeuwen sedert de geboorte van Christus heengegaan, en nog wist Europa niets van Amerika en Amerika wist niets van den Christus. De bodem van dit werelddeel is doorweekt van het bloed en de tranen der vele duizenden inboorlingen door de Spanjaarden in Middel- en Zuid-\'Vmerika vermoord en door het lijden en den dood der millioenen slaven van het Noorden. In Zuid-Amerika heeft Spanje de Roomsche Kerk geplant. In het Noorden vonden vervolgde Puriteinen, Kwakers, Hugenooten en anderen een veilige toevlucht, later vermeerderd met Salzburgers, Paltzers, Remonstranten, Afgescheidenen, Roomschen e. a. wier getal, ten gevolge der emigratie nog steeds toenemende is.
De Christelijke Kerk van Amerika bestaat voor een, klein deel uit zendingskerken met een ongeveer 150,000 tal bekeerlingen uit de Heidenen. Deze zendingsarbeid zal ons blijken, wanneer we van dit werelddeel een overzicht geven op de volgende wijze:
West-Indien. Zoo worden ter onderscheiding van Oost-Indië, de vele bij Middel- en Zuid-Amerika gelegene eilanden genaamd. Al spoedig na de ontdekking werden de koperkleurige inboorlingen beroofd en daarna tot slavernij gedoemd, terwijl buiten de duizenden, die bij dezen arbeid omkwamen een groot aantal als wilde dieren werden van kant gemaakt. Toen later monniken tot de Indianen kwamen, hadden deze er weinig lust in, zich te laten bekeeren. Een hunner, tot den vuurdood veroordeeld, omdat hij zich tegen de Spanjaarden \\erzet had,
560
west-indié
vroeg aan den monnik, die hem ter strafplaats geleidde: »Zijn erin de woningen, waarvan gij spreekt, ook Spanjaarden?quot; »Ja,quot; was het antwoord, »maar alleen bravenquot;, waarop de Heiden zei de: »Dan ga ik niet in uw paradijs, want ik wil op geen plaats komen, waar uw vervloekt geslacht gevonden wordt.quot; De eerste , die medelijden met de ongelukkige inboorlingen openbaarde, was bisschop Las Casat , die onderscheidene malen West-Indië bezocht en die in 1534 schreef: quot; Op Cuba is niet een inboorling meer te vinden, allen zijn omgekomen; op Haïti zijn van drie millioen nog 200 in leven; op Portorico en Jamaïka zijn ze allen uitgeroeid en op de Bahama-eilanden zijn van een half millioen nog elf te vinden.quot;
Die woorden en cijfers spreken duidelijk genoeg van al de verschrikkelijkheden. Naarmate de inboorlingen uitgeroeid waren, werden Negers uit Afrika als slaven ingevoerd, die beter tegen den arbeid bestand waren.
Naijver bij den een en afgunst bij den ander was oorzaak, dat ook andere Mogendheden zich een deel van het rijke goudland toe-eigenden. Vandaar dat nevens Spanje ook Engeland, Frankrijk, Nederland en Denemarken er bezittingen hebben. In het begin der achttiende eeuw trad Engeland zelf tegen den slavenhandel en de slavernij op. De Kwakers waren de eersten, die in 1728 hunne slaven de vrijheid schonken, en eerst in 1807 besloot Engeland tot afschaffing der slavernij. Bijna alle staten volgden dit voorbeeld en verklaarden slavenhandel voor zeerooverij. Het treurig lot der slaven vond reeds vroeg innige deelneming bij de Hernhutters, die de eer hebben, dat zij het eerst aan een zending onder de slaven dachten. Maar de slaven waren niet te bereiken, want hunne meesters vreesden den invloed van het Evangelie. Twee leden der Broedergemeente, Leonard Dober en David Ritschmax , wenschten als zendelingen tot hen te gaan en waren, indien dit noodig was, bereid om zich als slaven te verkoopen, indien dit de eenige mogelijkheid bleek om slaven het Evangelie te verkondigen. In 1732 kwamen zij in West-Indië aan en, ofschoon het ergste niet van hen werd gevorderd, toch hadden ze met vele moeilijkheden te kampen. De arbeid was gezegend, maar ook de woede veler Kolonisten groot. Deze sloegen hunne slaven, wanneer zij onder de prediking geweest waren, dreven hen Zondags op het veld om te werken en staken zelfs de woning van een zendeling in brand. Eene pasbekeerde negerin riep vol angst bij dit onheil: »Waar is mijn leeraar?quot; En toen men haar leugenachtig zeide: \'Hij is in zijn bed verbrand,quot; zonk ze ineen en was dood. Het Evangelie heeft nogtans overwonnen. Ook andere Zendinggenootschappen zonden er hunne vredeboden, doch alleen de Hernhutterzendelingen telden eerlang de gedoopte Negers bij duizenden. Hun
501
36
ZUID-AMERIKA.
getal was dat, wat tot de moederkerk behoorde, ver boven t liootd gegroeid. Cuba, hel grootste der eilandengroep, is een spaansche bezitting en wordt bijna alleen door \'Roomschen bewoond. Hier was eeuwen lang het brandpunt van den West-Indischen slavenhandel.
Guyana is eene bezitting van Engelschen, Franschen en ïvedei-landers. Trots het ongezond klimaat en de gele koorts, die er duizenden wegraapt, heeft de rijkdom der natuur de Europeanen derwaarts gelokt. De geschiedenis der Christelijke Kerk heeft er veel overeenkomst met die uit West-Indië. De oorspronkelijke bewoners van Guyana zijn voor een groot deel uitgeroeid. In Britsch-Guyana is een gevestigde Anglikaansche Kerk, maar er werken tevens Engelsche zendinggenootschappen met zegen onder de inboorlingen en de vele negers.
Fransch Guyana is hoogst ongezond en bekend als het verbanningsoord van politieke misdadigers. Cayenne , met eemge Roomsche gestichten , enkele priesters en een Apostolisch prefect, is de hoofdstad. Het Protestantisme werd hier door de Roomsche missie in den weg getreden.
Nederlandsch-Guyana, dat Suriname heet, en waarvan Paramaribo de hoofdstad is, ligt tusschen het Engelsch en Fransch gebied in. Onder de duizenden Negers, die in 1862 vrij werden verklaard, en onder de daar wonende Indianen werken sedert tal van jaren de zendelingen der Broedergemeente, die het er aan geen teleurstellingen en moeiten heeft ontbroken. Zij hielden echter in weerwil van de vijandschap veler plantage-meesters stand. Het Evangelie heeft er thans het Heidendom overwonnen, doch niet zonder dat er menig zendeling onder den arbeid bezweek en ten grave daalde.
Zuid-Amerika. Behalve in het keizerrijk Brazilië, bestaat in alle overige Staten van Amerika de republikeinsche regeeringsvoim. Dc Spanjaarden hebben er in vroeger eeuwen onder de inboorlingen de on-gehoordste gruwelen gepleegd en brachten er een Roomschen godsdienst, die slechts in uitwendige zaken en het vereeren der geestelijkheid bestond. De priesters en Jezuïeten wisten door aflaatbrieven en amuletten het volk uit te zuigen, waardoor het verarmde en tot een lager peil van zedelijkheid daalde, naarmate de rijkdom der Kerk toenam. De Jezuïeten gingen nog verder. Onder voorwendsel, dat zij de Indianen wilden bekeeren, werd door hen een zoogenaamde vrije zendingsprovincie gesticht, die ze Paraguay noemden en waar ze zich geheel onafhankelijk verklaarden. Naar het heette tot zelfverdediging, of, naar zij zeiden, om de s krijgen Go desquot; te voeren, werden geweerfabrieken en kanongieterijen opgericht, en daar zij zich de genegenheid der inboorlingen hadden verworven , konden ze tevens een groot en goed gewapend leger op de been brengen. Dit dreigend gevaar voor de andere regeeringen was een der oorzaken , waarom de Jezuieten-orde opge-
5G3
centra a lgt; amerika.
heven werd, waarna de soldaten voor een groot deel tot wilde roovers vervielen.
Toen in het begin dezer eeuw door de omwentelingen de bezittingen der Kerk in Spanje gevaar liepen, bewerkte de geestelijkheid eene omwenteling in bijna alle koloniën, waarin deze zicb onafhankelijk verklaarden, terwijl zich ook Brazilië van Portugal losscheurde en als een onafhankelijk keizerrijk vestigde. De verschillende Z.-A. staten zijn er echter niet door tot rust gekomen, want onderlinge oorlog en omwenteling volgen elkander er bestendig op. De Roomsche kerk heerscht er onder dat alles onafgebroken voort. Het grofste bijgeloof wordt hier nog altijd geëerd en wie daarvan af keerig is, verlaat meestal het Christendom geheel en al. Wel werd Rome door den tijd gedwongen vrijheid van godsdienst in genoemde landen toe te laten , wel zijn er hier en daar Protestantsche gemeenten , maar de zending heeft er nog geen diepen wortel geschoten.
De zuidspits van Zuid-Amerika heet Patagonië en ten zuiden ervan ligt het eiland Vuurland. Eeuwen lang waren de eigenbelangzoekende Spanjaarden deze kusten voorbijgevaren, zonder zich om de diep gezonken inboorlingen te bekommeren. Na twee Amerikaansche zendelingen was het de heer Gardiner, officier der Britsche marine, die er ernstig aan dacht, onder de Vuurlanders een zendingstation te vestigen. In 1850 landde hij er met zes beproefde vrome mannen aan, die echter de een na den ander stierven. Dit ontvlamde velen in Engeland tot nieuwen ijver. Een zendingschip, jde Gardiner,quot; werd met Christenmannen en een paar zendelingen uitgerust om de kusten te bevaren. Een tijdlang ging dit goed, maar in \'58, toen op een Zondag de bemanning aan wal godsdienstoefening hield , werden ze door de wilden overvallen en, behalve de kok , allen doodgeslagen. Na zoovele beproevingen zou eindelijk een rijke zegen dalen. In 1869 waagde het de zendeling Stirling, zich onder de Vuurlanders neer te zetten. Honderden van de woeste inboorlingen hebben de blijde boodschap aangenomen , die nog steeds verder wordt verbreid.
Centraai-Amerika. De kleine hier gelegene republieken leveren voor de Christelijke Kerk niet veel belangrijks op. Priesters en monniken hebben de inboorlingen bekeerd, dat wil zeggen , hen in zoover tot de Roomsche Kerk overgehaald, dat zij kruisen en beelden vereeren, doch overigens zijn zij weinig wijzer gemaakt. In de laatste jaren zijn er Protestantsche zendelingen, vooral van de Broedergemeente, met zegen werkzaam.
Noordelijk van Centraal-Amerika ligt de republiek Mtjico. 1111519 landde er de Spanjaard Cortez met een kleine vloot en van dat oogenblik begon voor dit land een vreeslijke geschiedenis. De ongeveer 5 millioen inwoners leefden in het rijke goudland onder een
36*
NOORD-AMF.rka.
keizer en dienden in prachtige tempels hunne goden. De gevvetenlooze Spanjaard nam in een gunstig oogenblik den keizer gevangen , die het leven verloor met duizenden zijner onderdanen. Den Indianen werd ook hier de godsdienst der Spanjaarden opgedrongen, maar dit maakte hen diep rampzalig en voor de verkondiging des Evangelies te ongevoeliger. Sedert de Spanjaarden dit rijk overweldigden, kende het geene rust meer en ook toen het dit juk van zich wierp, bleef de onrust bestaan. Onder vele wederwaardigheden hebben N.-Amerikaansche zendelingen er in de laatste jaren de heilsbanier des Evangelies opgericht, ten gevolge waarvan in Méjico ruim 120 Protestantsche gemeenten bestaan.
Noord-Amerika. In het hooge noorden ligt Groenland, dat weinig meer is dan een ontzettende sneeuw- en ijswoestijn. De kusten worden bewoond door Eskimo\'s, een goedaardig en tevens scherpzinnig volk, dat zich in zijn van ijs verstijfd vaderland zeer goed weet te schikken. Wegens een beganen moord was in 982 een Noorweger, Erik genaamd, derwaarts gevlucht. Hij schilderde aan zijne vrienden zijn nieuw vaderland af als een Eden met altijddurend groen , waarnaar het Groenland heet, en zag zijn wensch vervuld . toen eenigen als Kolonisten zich bij hem kwamen vestigen. Eriks zoon, in Noorwegen gedoopt, bracht er het Christendom , dat er later weer bijna verloren ging. Hans Egède (§ 119)) d\'6 er opwekte, wat anders versterven zou, werd daarin later door zendelingen der Broedergèmeente opgevolgd. Zij hadden in deze onherbergzame oorden met vele moeilijkheden te kampen maar zijn die alle te boven gekomen. Ihans behoort Groenland onder de Christenlanden en heeft gemeenteleden, die hun geloof door een heiligen wandel versieren.
Het reusachtig gebied, dat ten Noorden van de Vereenigde Staten ligt, is Britsch Noord-Amerika, waarvan de noordelijkste streken insgelijks door Eskimo\'s worden bewoond. Dat gedeelte, wat het naast aan Groenland grenst en Labrador heet, werd voor het eerst in 1769 door drie zendelingen der Broedergemeente bezocht. Zij hadden met vele moeilijkheden te worstelen, maar weldra volgden andere zendelingen, door wie het eene zendingsstation na het andere werd opgericht. Thans worden in Labrador gemeenten, kerken en scholen gevonden, zoodat het tot de Christenlanden moet gerekend worden. Behalve door Indianen wordt het Britsche gebied voor een goed deel door Franschen bewoond , waardoor er de Roomsche godsdienst de meeste belijders telt.
Bij de ontdekking van Noord-Amerika leefden daar eenige millioenen Indianen, die wegens hunne koperkleur Roodhuiden werden genaamd. Rusteloos vervolgd, is hun getal tot eenige duizenden geslonken, hetwelk, doordien velen het Christendom hebben aangenomen, langzamerhand weer begint toe te nemen. De reeds vroeger genoemde Elliot was
564
de verkenigde staten.
de eerste zendeling, die de Indianen in hunne bosschen opzocht. Mathew en Brainerd volgden dit goede voorbeeld, en thans werken onderscheidene genootschappen uit Amerika zelf onder de Indianen. Zij hebben eene eigenaardige en treffende geschiedenis. In het begin dezer eeuw namelijk werd Durnfield door een bende Indianen overvallen, die daarbij een klein Engelsch meisje roofden, dat ze met zich in de wildernissen voerden. Daar werd het op Indiaansche wijze opgevoed, en later nam de hoofdman dit meisje tot vrouw. Toen zij eindelijk ontdekt werd, meende zij haar man niet te moeten verlaten, doch zij zond haar zoon naar een Christelijke inrichting, waar hij tot predikant werd geordend. Nu keerde deze tot zijn stam terug en was voor zijn volk tot grooten zegen. Die half Indiaan was de in de zendingwereld bekende Eleasar Williams.
Dc Vereenigde Staten zijn voor de kerkgeschiedenis het belangrijkst van Noord-Amerika. Dit rijk, bijna zoo groot als geheel Europa, trekt nog bij toeneming duizenden landverhuizers uit alle oorden der wereld. Ook daardoor verkreeg de Christelijke Kerk er een geheel eigenaardig karakter, ofschoon de tijd nog niet gekomen schijnt om hare geschiedenis in de Kerkhistorie de waardige plaats te geven, die er haar in toekomt. De oorspronkelijke bewoners, Indianen of Roodhuiden , zijn voor zoover ze vroeger niet omgebracht werden of in slavernij bezweken, met geweld teruggedrongen, maar we mogen hopen, dat de Christelijke liefde sterker moge zijn dan de vroegere verdelgingszucht, opdat dit in veel opzichten edele menschenras voor ondergang bewaard blijve. Door de zending der Amerikaansche Christenen zijn duizenden Roodhuiden Christenen geworden, die zelve in het onderhoud van hunnen eeredienst voorzien en tevens de zending behartigen onder hunne nog heidensch geblevene stamgenooten.
Door de zucht naar goud trokken mede duizenden Chineezen de nieuwe wereld in, om door handel of op de goudvelden van Cali-fornië spoedig rijk te worden. De rijkdom, die er in Christus is, wordt hun wel verkondigd, maar niet met bijzonder gunstig gevolg. Een geheel ander ras van menschen trok reeds vóór de Chineezen naar Amerika, niet gewillig, maar gedwongen en in slavernij. In 1620 werden door de Spanjaarden, met een Nederlandsch schip, voor het eerst Negers uit Afrika in Virginië gebracht en daar als slaven voor geld verkocht. Millioenen van die ongelukkige wezens volgden sedert, zoodat Amerika\'s grond niet slechts met het bloed en de tranen van inboorlingen maar ook van Negers uit Afrika doorweekt is. De slavernij werd echter voor Amerika een bron van langdurigen strijd. In 1790 was er nog maar een staat, waarin geen slaven werden gehouden. Maar nadat de Vereenigde Staten in 1753 door Engeland onafhankelijk waren verklaard, verkreeg de overtuiging
565
DE VEREENIGDE STATEN.
van sommigen, die de slavernij als eene onmenschelijke instelling veroordeelden, een steeds grootere uitbreiding. In 1808 werd in de staatsregeling de slavenhandel afgeschaft, maar daarmede had de slavernij zelf nog niet opgehouden te bestaan. In de Zuidelijke Staten bleef ze voortduren en werd ze verdedigd. Een burgeroorlog tusschen de Noordelijke en Zuidelijke Staten was hiervan het gevolg, en met het einde van dien strijd was de slavernij afgeschaft (1862). Hierdoor werden ongeveer 5 millioen negers van slaven vrije burgers, met dezelfde rechten als de blanken. Dat feit is voor de Christelijke Kerk niet zonder belang. De vrijverklaarde slaven hebben den laster, als waren zij te lui en te dom, sedert gelogenstraft. Van meer beteekenis nog is, dat velen hunner oprechte Christenen zijn geworden. Te hunnen behoeve verrees de zoogenaamde Fisk Universiteit, waaruit de jubelézangers voortkwamen, die in de jaren quot;78 en \'79 door Europa trokken en concerten gaven om geld te bekomen, dat dienen zou voor de stichting van een Li vi ng sto n e Hall. Dit doel is volkomen gelukt. Zelfs zijn reeds de eerste kleurlingen als zendelingen naar de Westkust van Afrika gegaan , om daar, waar geen blanke het wegens het moordend klimaat kan uithouden, aan hun stamgenooten het Evangelie der genade te brengen.
Van het mengelmoes der blanke bevolking van de V. S. vormen de afstammelingen der eerste Engelsche Kolonisten de eigenlijke kern. Zij zijn door de geheele republiek verspreid en drukken op de maatschappij en voor een deel ook op de kerk een eigenaardigen stempel. Hunne handelingen geven soms aanleiding tot de gedachte, alsof de N. Amerikanen alles, ook hun godsdienst aan gewin en zelfzucht onderwerpen, waardoor zelfs de naam Yankee spreekwoordelijk is geworden. Maar de beginselen van enkelen, misschien wel van velen , mogen niet voor allen gelden.
Ofschoon de bevolking uit alle landen hier samenstroomde en zich in aantal nog steeds uitzet, ofschoon Kerk en Staat volkomen gescheiden zijn, bouwden toch de Vereenigde Staten al hunne instellingen op een godsdienstigen grondslag. De godsdienst is er in eere en bezit, gelijk het Amerikaansche volksleven over het algemeen, een frissche en jeugdige kracht. De sabbatdag wordt er geheiligd en tegen schending daarvan of tegen aanvallen op het Christendom bestaan strenge wetten. Elke zitting van het Congres wordt met gebed geopend. Voor armee en vloot benoemt de president bijzondere predikers, en in tijden van gevaar beveelt hij nationale gebeden. Dit eigenaardig en religieus karakter hebben de V. S. te danken aan de reeks van in Europa vervolgde partijen, want niet slechts Puriteinen, Kwakers en Presbyterianen, maar ook Engelsche verdrukte Katholieken, Fransche Huge-nooten, Nederlanders en Duitschers vonden hier toevlucht, gelijk ook nog
56(1
DE VEREENIGDE STATEN.
Remonstranten en later Afgescheidenen uit ons Vaderland. Dit, en de volkomen vrijheid der Kerk, die zich zelve onderhoudt en bestuurt, draagt er wel is waar toe bij, dat in Amerika een groote menigte sekten en kerkgenootschappen worden gevonden, maar bij deze partijen, waar een klerikale overheersching is uitgesloten, heerscht over het algemeen een opgewekt Christelijk leven, dat zich openbaart in het zendingswezen en het stichten van Christelijke inrichtingen. Het laat zich evenwel denken , dat Amerika ook niet van dwepende sekten ontbloot is. Deze, tot de Mormonen toe, vinden er mede eene plaats.
Al is er in de nieuwe wereld veel, dat ons niet bevallen, misschien wel stuiten kan, toch moet men de Christelijke Kerk van N. A. de eer geven, dat zij hare roeping zeer goed begrijpt. Zij spant er alle krachten in om overal, waar de duizende landverhuizers dorpen en maatschappijen vormen, de Christelijke beginselen ingang te doen vinden. Er wordt na Brittannië, zeker in de V. S. het meest voor de uitbreiding van het Christendom gegeven. Een reusachtig Bijbelgenootschap bestaat er, dat, na het Britsche het grootste der wereld, jaarlijks honderdduizende dollars aan de verbreiding van Gods Woord besteedt, dat in ongeveer 50 talen door honderde hulpgenootschappen en tallooze agenten en colporteurs heinde en ver wordt gebracht. Weinig minder omvattend is de werkzaamheid van het N. A. Traktaatgenootschap, dat in meer dan 100 talen millioenen traktaatjes heeft uitgegeven, die in alle oorden der wereld worden verspreid door 5 a 600 colporteurs, waarvan een honderdtal uitsluitend in de zeehavens onder de aankomende reizigers werkzaam is. De zending ontwikkelt er mede een verbazende kracht. Staan in Europa vele kerkgenootschappen het zendingswerk, dat door hunne leden wordt gedreven, werkeloos aan te zien, in Amerika is dit omgekeerd. Elk kerkgenootschap heeft zijn zendinggenootschap, betoont de grootste werkzaamheid en ontziet geene opofferingen, zoodat Amerikaansche zendelingen in alle werelddeelen werkzaam zijn.
Bij de verschillende kerken van de V. S. stil te staan, gedoogt onze ruimte niet; slechts van de voornaamste kunnen wij het belangrijkste noemen. De Roomse he Kerk was reeds vroeg in de V. S. gevestigd. Maryland, Florida en Louisiana waren Katholieke gewesten, maar in de overige staten heerschte een sterke oppositie tegen de Roomsche Kerk, zoo zelfs, dat het klooster der Ursulinen, bij Boston, door het volk werd vernield en de synode der Presbyterianen in 1835 en in \'41 de Roomsche Kerk voor een onchristelijke verklaarde. Niettemin heeft Rome er vorderingen gemaakt. Bij het begin dezer eeuw was er in N. A. maar een Roomsche bisschop, thans zijn er meer dan vijftig bissschoppen, meer dan 20,000 priesters, 3000 kerken, ongeveer 350 kloosters, benevens een twaalftal akademiën. Deze
567
de vereen1üde staten.
wasdom is echter niet ten koste van het Protestantisme verkregen. Integendeel. Indien alle Roomsche landverhuizers hunne kerk waren getrouw gebleven, zou het getal Katholieken in de V. S. vertienvoudigd zijn, maar de meesten gaan er tot het Protestantisme over. Toch is, in vergelijking van vroeger, de Roomsche Kerk in de V. S. eene macht geworden , die niet zonder beteekenis is.
De Protestantsche gemeenten in de V. S. hebben meestal onderscheidene afdeelingen, want ontstaat er moeilijkheid in eene gemeente, dan leidt het er licht toe, dat eene onbevredigde partij zich afscheidt, een nieuwe kerk bouwt en zich zelf een predikant verschaft, die vaak, zonder theologische opleiding of geschiktheid, geheel van de gemeente afhankelijk is. Daardoor bestaan er een vijftal afdeelingen Methodisten, een tiental afdeelingen Baptisten en wel dertig afdeelingen Presbyterianen enz. De Methodisten vormen door ledental en invloed een der machtigste kerken van de V. S. Hun onvermoeide bekee-ringsijver komt het meest met het Amerikaansche volkskarakter overeen. Zij hebben zeventig seminariën en twee godgeleerde hoogescholen gesticht. Hun zendingsarbeid strekt zich schier uit over de geheele wereld. Van hen inzonderheid zijn de revivals en de camp-mee-tings uitgegaan, die zich ook over de oude wereld hebben uitgebreid.
De Presbyteriaansche Kerk heeft insgelijks grooten invloed. Zij telt ongeveer 5000 leeraars en 5 a 6 millioen leden. Hare binnen-landsche zending strekt zich uit tot in eiken hoek der V. S. en hare buitenlandsche omvat bijkans de geheele heidenwereld.
De Episkopale Kerk van N. A. ontwikkelt mede groote bedrijvigheid op het zendingsgebied. Zij heeft in het buitenland een vijftigtal geordende en een honderdvijftigtal ongeordende zendelingen werkzaam, terwijl zij daarenboven hare zendelingen in Amerika zelf bij honderden kan tellen.
Op deze wijze zouden we ook ten opzichte van andere kerken voort kunnen gaan, doch het medegedeelde is genoeg, om te doen zien, dat er in de nieuwe wereld eene geloofswerkzaamheid is, zooals die elders weinig wordt gezien.
Ons rest nog, een blik te werpen op de Nederlandsche Gereformeerde Kerk (Dutch Reformed Church). Deze Kerk is de oudste van de V. S., want zij dagteekent reeds uit de eerste jaren der i7de eeuw. In 1609 voer kapt. Hudson met zijn schip, in dienst der Nederlandsche Oost-Indische Compagnie, de later naar hem genoemde Hudsonrivier op, om in Amerika handelsbetrekkingen aan te knoopen. Het volgende jaar werden meer schepen door de Compagnie derwaarts gezonden en werd aan den ingang der rivier het fort Amsterdam gebouwd, waaruit New-York is ontstaan, terwijl 150 mijlen verder de rivier op het fort Oranje verrees, waarvan later de stad Albany is geworden.
568
u£ vereemxgde staten.
Eene zich steeds uitbreidende emigratie uit Nederland was hiervan het gevolg, waardoor in Amerika Nederlandsche Gereformeerde gemeenten ontstonden, in wier geestelijke belangen werd voorzien door de classis van Amsterdam. Bijna gelijktijdig vertrok ook uit Leiden naar de nieuwe wereld het grootste deel eener Puriteinsche gemeente, die in 1608 uit Engeland naar Nederland was gevlucht. De O. I. Compagnie wenschte deze lieden in hare koloniën, maar ze verkozen onafhankelijk te zijn en vestigden zich in het gebied der Engelsche Virginia-Compagnie en vereenigden zich later met William Penn (§ 111). Uit deze beginselen is de natie gegroeid, die tegenwoordig bijna 50 millioen zielen telt.
De Nederlandsche regeering zag haar gezag in Amerika reeds in 1674 in Engelands handen overgaan , waarna de Nederlandsche gemeenten van de aanmatigingen van Engelands ambtenaren veel kregen te lijden. De Engelsche taal, zeden en gebruiken, moesten, waar dit maar te doen was, de Nederlandsche vervangen. Deze wederwaardigheden deed de emigratie uit Nederland naar Amerika zeer verminderen. De classis van Amsterdam kon ook daardoor moeilijk meer voorzien in de benoodigde leeraren, wat weder oorzaak was, dat de Nederlandsche gemeenten een eigen kerkelijk onafhankelijk bestuur kregen met eene inrichting (sQueens collegiequot;) voor de opleiding hunner leeraars (1772). De Nederlandsche Gereformeerde Kerk bestond toen uit ongeveer 130 gemeenten met een 50tal predikanten onder synodaal bestuur. Het eerst kleine plantje groeide onder vele wederwaardigheden op tot eenen boom. Duizende dollars werden door enkele personen geschonken of bij legaat vermaakt aan de inrichting tot opleiding van predikanten en zendelingen. Reeds in 1793 werd in vereeniging met de Presbyteriaansche Kerk door de Nederlandsche Gereformeerden de zending onder de Indianen begonnen, en in \'97 werden leeraars uitgezonden door de synode, om in verwijderde oorden Nederlandsche volksplantingen te bezoeken. In 1817 werd de buitenlandsche zending ondernomen. Het oog was geslagen op de Nederlandsche Oost- en West-Indische bezittingen, China, Japan, enz., werwaarts zendelingen werden gezonden, door vele anderen later gevolgd. Alleen de zending naar de Nederlandsche Oosten West-Indische bezittingen moest worden gestaakt, wegens moeilijke bepalingen, door de Nederlandsche regeering gemaakt.
In 1846 brak er voor de Nederlandsche Gereformeerde Kerk een nieuw tijdperk aan, toen Ds. van Raalte in de V. S. kwam en daar eene plaats zocht, geschikt voor eene Nederlandsche volksplanting. Hij verkoos zijne woonplaats te vestigen aan de oevers van de Black-Lakerivier in den Staat Michigan, welke nederzetting Holland werd genoemd. Spoedig volgden vele anderen, zelfs gansche gemeenten met hunne leeraars. In 1847 emigreerde Ds. van der Meulen uit Zeeland naar Michigan met ongeveer 400 personen, die hunne zes mijlen van
569
een blik op azië.
Holland verwijderde nederzetring Zeeland noemden. Het volgend jaar kwam Ds. Bolks met een gezelschap, waarvan de meesten door een zeeramp waren omgekomen en stichtte, mede in Michigan, de gemeente Overijsel. Met Ds. Ypma kwamen in genoemd jaar en in genoemden staat een aantal Friezen, waardoor de gemeente Friesland werd gesticht. Een groot aantal emigranten uit Gelderland , geleid door Ds. Baay uit Apeldoorn, vestigde zich in Wisconsin. Vele andere nederzettingen zouden nog te vermelden zijn, doch we noemen alleen Ds. Scholte, die met ongeveer 350 personen Pell a stichtte, in den staat lowa. Ofschoon een groot deel der emigranten Afgescheiden waren, hadden ze toch geen bezwaar zich aan de Neder-landsche Gereformeerde Kerk in Amerika aan te sluiten, naardien deze Kerk zich hield aan de Formulieren van eenheid, de vijf artikelen tegen de Remonstranten en de Dordsche Kerkordening van 1618 en 19. Deze vereeniging kwam in 1849 tot stand. Een theologische school was er het gevolg van, terwijl de jeugdige gemeenten zich in eene krachtige ontwikkeling mochten verheugen. Maar de later uit Nederland komende Afgescheidenen gevoelden zich lang niet allen in de Nederlandsche Gereformeerde Kerk van Amerika tehuis. Zij zagen te veel het Engelsche element er in heerschen en oordeelden, dat de vrijheid hunner gemeente onder die synode niet meer bestond. Het aannemen van vrijmetselaars tot leden der Kerk was oorzaak tot nieuwe grieven, die daarmede eindigden, dat in 1S56 eene afscheiding plaats had, waardoor er een Nederlandsche Christelijk Gereformeerde Kerk in Amerika ontstond. Vele leeraars en leden echter, die in Nederland tot de Afgescheidene Kerk hadden behoord, hielden de scheiding in Amerika voor ongegrond en deelden er dus niet in. Hierdoor is tusschen de broeders verwijdering en verwarring ontstaan. De gescheidenen vormden onder vele beproevingen eene kerk van 40 gemeenten met ruim 20 leeraars. Zij bezitten te Grand-Rapids eene theologische school voor hunne aankomende predikanten, waarvan zij de kosten, gelijk van haren eeredienst, uit eigen middelen bestrijden. Dit is voor Amerika, waar alles in het groot wordt ondernomen, nog maar een klein begin, doch het is best mogelijk, dat de afgescheiden kerk in Amerika, door de vele Afgescheiden landverhuizers eerlang de moederkerk in Nederland in ledental zal overtreffen.
Azië — hoevele gedachten doorkruisen niet het hart des Christens bij het hooren van den naam van het werelddeel, waaraan zoovele
570
PALESTINA.
gewichtige herinneringen zijn verbonden. Daar werd het mosterdzaadje der Christelijke kerk geplant. Daar, in Palestina, begon het te ontkiemen en vruchten te dragen. Droevig is het echter te zien, hoe daar, waar de kerk eerst geplant werd, later alles weer verwoest werd. Behalve vele sekten der Mohammedanen en Joden, die zich in drie partijen hebben verdeeld, bestaat er thans een zonderling mengsel van in de heiligste belangen verbazend uiteenloopende Christelijke sekten , wier vele kloosters tot een verblijfplaats van een menigte luie en domme monniken verstrekken, die in dit land veel verwarring veroorzaken, waardoor de Mohammedanen aldaar de slechtste gedachten over het Christendom hebben opgevat. Maar het laat zich denken, dat, terwijl in den laatsten tijd allerwege in de Protestantsche kerk de zendingsgeest ontwaakte, ook deze heilige oorden niet werden vergeten. Schoon staatkundige omstandigheden het der zending daar moeilijk maken, toch is er veel verbeterd en werken er onderscheidene zendinggenootschappen, waardoor te Nazereth, Tiberias, het oude Sichem, Karmel, Gileas, Joppe enz. bloeiende, hoewel kleine zendingsgemeenten, met scholen zijn gesticht.
Jeruzalem, eens schier tot de wolken verhoogd, kan thans nauwelijks eene welgebouwde stad genaamd worden. Op den berg Moria, en wel op een gedeelte der grondslagen van Salomo\'s tempel, die heerlijkheid van het volk Israels, staat nu de Moskee, het heiligdom van den valschen profeet, die de Joden zelfs niet mogen naderen. Slechts tegen betaling vergunnen de Turken hun een ellendig plaatsje tegen den muur van den voormaligen tempelberg. Daar vergaderen de zonen Abrahams des Vrijdags en zitten in het stof te weeklagen over de verwoesting van stad en tempel, waar eens hunne vaderen juichten. O, hoe jammer, dat binnen die heilige stad zooveel gebeurt, dat het zaad Abrahams met afschuw jegens het Christendom moet vervullen. Het bijgeloof heeft er onder andere de kerk van het heilige graf, maar binnen die kerk vallen tooneelen voor, die elk weldenkende met verontwaardiging moet aanschouwen.
De verschillende sekten der zich noemende Christenen hebben namelijk elk een gedeelte van dit gebouw in gebruik, en somtijds vallen er de ellendigste schandalen en vechtpartijen voor tusschen de dienstdoende priesters, die de Turksche macht noodzaken, tusschen beide te komen. Zoo worden de eeuwig gedenkwaardige plaatsen in deze stad bespottelijk gemaakt. Maar wij wenden onze oogen van daar, want er wordt toch ook iets beters gevonden. In iS23 kwamen hier uit Boston de eerste zendelingen aan, weldra door anderen uit Engeland gevolgd. Zij werkten met zegen onder Gods oude volk en doopten in 183S een\' aanzienlijken rabbi, wellicht den eersten sedert de verwoesting van Jeruzalem. Hospitalen zijn sedert
571
SYRIË.
opgericht, waarin Abrahams nakroost liefderijk om Jezus wil wordt verpleegd, en scholen, waarin de Israëlitische jeugd met den Heiland der wereld wordt bekend gemaakt. Deze arbeid verkreeg in 1841 meer vastheid, toen het zoo belangrijke Protestantsche bisdom te Jeruzalem onder bescherming van Engeland en Pruisen werd gesticht. De eerste Protestantsche bisschop van Jeruzalem was Dr. Alexander, een bekeerde Israëliet, die er zich in 1842 vestigde, en die na zijnen dood, in 1846, vervangen werd door den reeds genoemden Samuël Gobat, (i 1879). Diens opvolger was Dr. Barclay, maar deze is 22 October \'Si overleden. Thans moet door den Koning van Pruisen een nieuwe bisschop van Jeruzalem worden benoemd.
Op den berg Zion is sedert 1849 de Protestantsche kerk gebouwd, welke den naam van Christuskerk draagt, en waarin godsdienstoefeningen in de Hebreeuwsche, Engelsche en Hoogduitsche talen gehouden worden. Niet ver van de kerk is in 1851 door den predikant Fliedner van wege het Diakonessen-gesticht te Kaiserswerth een Diakonessenhuis opgericht, waarin kranken verpleegd en jonge meisjes worden opgevoed. Nog bestaat daar o. a, een Asyl voor de Jeruzalenische jeugd, terwijl in 1868 een soortgelijk gesticht verrees, dat Talita Kümi heet. Voorts bestaat er een Christelijk hospitaal en een letterkundig genootschap; terwijl zich onderscheidene Bijbellezers buiten de stad begeven, om door voorlezingen de menschen in de omliggende dorpen met het woord Gods bekend te maken.
Onder het mengelmoes van allerlei godsdiensten in het aloude Sjnc gaat de Protestantsche zending, trots velerlei stormen, gezegend vooruit. De Amerikaansche vredeboden, die hier werken, vinden er een geopende deur, zoodat in Antiochië, Aleppo, Tripoli, Damaskus, Beyruth enz. gemeenten ontstonden benevens twee seminariën tot opleiding van inlandsche leeraars en onderwijzers. In 1833 kwamen ook zendelingen uit Amerika naar Klein-Azië, maar alles was hun tegen. De Grieksche bisschop spuwde vuur en vlam, sprak banvloeken uit, hitste het volk tegen de zendelingen op en verbrandde in dolle woede alle Bijbels en boeken, die hem in handen vielen. Maar de levendmakende adem des Geestes waaide andermaal over deze oorden en als vrucht der zending bestaan er thans zelfstandige Protestantsche gemeenten met kerken, scholen en inrichtingen voor onderwijs. Mede hebben Amerikaansche zendelingen een vruchtbaren werkkring gevonden in Armenië en Kurdistan onder de diep verbasterde Armenische en Nestoriaansche Christenen. In Mesopotamië, de geboorteplaats van Abraham, begon de Engelsche zendeling Groves in 1S29 het Evangelie te verkondigen, wat later werd voortgezet door Bostonner zendelingen, die er onderscheidene Protestantsche ge-
572
perzik.
meenten hebben gesticbt. In Arabic beeft bet Evangelie onder de zwervende Arabieren nog weinig voortgang gemaakt. Op den top van den Sinai ligt bet gastvrije Katbarijnen klooster en van uit de havenstad Aden, waar een Engelsch-Protestantscbe gemeente bestaat, wordt zooveel mogelijk op Joden en Arabieren gewerkt.
Wanneer we het Turkscbe gebied verlaten en Azië verder binnendringen , komen we in Perzic. Het Christendom verkreeg hier reeds vroeg onder zwaren strijd vasten voet, maar in de 7ae eeuw werd het door de Arabieren zóo verwoest, dat er ternauwernood enkele sporen overig bleven. Thans hangt de bevolking den valschen profeet aan, doch het Evangelie maakt er in de laatste jaren gezegende vorderingen. De Broedergemeente zond er zendelingen maar met weinig gevolg. Later kwamen anderen uit Engeland en Schotland, van welke Henry Martijn het N. T. in het Perzisch vertaalde. Ook bet Baseier genootschap zond er zijne arbeiders; doch het zijn vooral de Amerikanen, die hier sedert 1834 zegenrijk werkzaam zijn, ofschoon er door oorlog, hongersnood en pest ook menig zendeling werd weggerukt. Er zijn er thans een 20 tal goed georganiseerde Christengemeenten benevens inrichtingen voor onderwijs, waaronder een theologische school voor inlandsche predikers. In het naast Perzië gelegen Afghanistan heeft het Engelsche oorlogsvuur der laatste jaren veel meer kwaad gesticht, dan de Engelsche zendelingen er goeds tot stand konden brengen. Het N. T. is er vroeger in de Afghaansche taal vertaald, maar het Evangelie maakt er weinig voortgang.
Om den Samojeden, in het noorden van Aziatisch Rusland, het Evangelie te brengen, zond graaf Zinzendorf in 1734 twee broeders naar Archangel, maar ze moesten terugkeeren, want men hield hen voor Zweedsche spionnen. In 1764 gaf Keizerin Catharina II tot de heidenbekeering vrijheid, waarop zich eenige broeders, alsmede Duitscbe Kolonisten, onder de Kalniukken begaven. Hun arbeid ondervond wel heftigen tegenstand van de geestelijken der staatskerk maar was nog-tans niet ongezegend. Door de genoemde broeders is er het stadje Sarepta gesticht.
Geen rijk is zoo oud, groot en dicht bevolkt als China. Het telt meer dan 400 millioen inwoners. In vergelijking tot die ontzachlijke menigte heeft het Christendom er nog weinig te beduiden. Bij het begin dezer eeuw was dit onmetelijke rijk nog voor de Protestantsche zending gesloten. De eerste, die zich derwaarts waagde, was de zendeling Robert Morrison, welke in 1S07 te Makao aankwam. Met de grootste voorzichtigheid trok hij in chineesche kleeding het reusachtige land binnen en maakte zich op behoedzame wijze de taal, zeden en gebruiken der Chineezen eigen. Met buitengewone volharding bracht hij het zoover, dat hij den Bijbel in het beschaafd chineesch vertaalde.
573
china en japan.
Toen hij na 27 jarigen arbeid in 1834 de ruste zijns Heeren inging, was hij niet zonder hope, dat ook eindelijk China tot God zou worden bekeerd. Nog bij zijn leven waren andere zendelingen uit Amerika en Engeland in China gekomen, waaronder mannen als gutzlaff en medhurst. Meer dan 30 zendinggenootschappen hebben er thans arbeiders, die in een 40 tal steden en ongeveer 400 dorpen zendingsposten en gemeenten hebben gesticht. Maar wat zijn deze onder zoovele millioenen inwoners! De éene Chineesche Bijbelvertaling kan slechts door een deel der Chineezen gelezen worden , want er zijn nog minstens zeven plattelands-talen, die enkel door de geringere klassen gesproken worden.
Behalve de tegenstand der Chineezen zelf doet ook de Roomsche zending, die te Hongkong een centraalpunt voor haren arbeid heeft, aan de Protestantsche zending geen goed. Erger kwaad sticht nog liet eigenbelangzoekend Engeland, dat aan den eenen kant de Chineezen tot het Christendom wil bekeeren, maar aan den anderen door den verfoeilijken opium-handel het er op aanlegt, hen nog meer te bederven.
Het keizerrijk Japan, ten oosten van China, telt ongeveer 34 mil-lioen inwoners. Even als de Chineezen sloten zij zich tot vooi korte jaren van de buitenwereld af. Dit is thans anders geworden, het Christendom heeft er vrijen loop en maakt er buitengewoon snelle vorderingen. Japan bezit het N. T. in zijn eigen taal en aan het O. T. wordt ijverig gewerkt. Ongeveer 200 zendelingen benevens meer dan 100 inlandsche helpers verkondigen er de Blijde Boodschap. Er bestaan ruim 60 Christengemeenten en 4 theologische seminariën. De Duitschers zijn het meest gezien bij de Japansche regeering , die uit hen bij voorkeur de leeraars aan de gymnasiums kiest; zelfs aan de universiteit te Jeddo zijn alle hoogleeraars Duitschers.
Achler-lndic grenst ten noorden aan China en loopt ten zuiden uit in het lange schiereiland Malakka. De westelijke kuststreek behoort aan Engeland, maar overigens bestaat het uit verscheidene onafhankelijke rijken, waarin de Protestantsche zending nog niet veel vorderingen heeft gemaakt. In het koninkrijk Auam hadden de Jezuïeten in de ij*quot; en iS\'1quot; eeuw zoo grooten invloed, dat het getal gedoop-ten weldra meer dan 300,000 bedroeg. In 175° werden wel 200 kerken verwoest en vele zendelingen onthoofd, maar de Jezuïeten breidden onder deze wederwaardigheden hun rijk nog steeds verder uit. Eene revolutie in 1774 was hun gunstig; alles werd er nu op Roomsche wijze ingericht, waarbij het land overdekt werd met kloosters. In 1833 bracht eene revolutie weer vervolgingen teweeg, wat in \'41 zoo hevig werd, dat honderde kerken en kloosters vernield en een menigte menschen werden omgebracht. Nog in 1858 werden er twee bisschoppen
574
voor-1ndié.
onthoofd, wat Frankrijk en Spanje deed besluiten Anam te tuchtigen. Hierdoor is echter niet veel verbetering aangebracht.
De koning van Sruw heeft vrijheid van godsdienst in zijn rijk gegeven. Reeds in 1662 kwamen hier Roomsche zendelingen, die er tot oj) bnzen tijd hun werk hebben kunnen voortzetten , maar met geen al te gunstige gevolgen. Van de Protestanten was de zendeling Milton de eerste, die er werkte. Later kwamen anderen, maar ook hun werk levert tot heden nog weinig vrucht.
Birma was eens het machtigste rijk van Achter-Indië, maar de Engelschen hebben het zóo besnoeid, dat er weinig van de vroegere grootheid overbleef. Wat voor ons meer zegt is, dat ook het Christendom er veel heeft veranderd. Zendelingen uit Engeland en Amerika alsook van het Luthersch zendinggenootschap te Leipzig werken hier met zóo grooten zegen, dat binnen weinige jaren honderde kerken werden gebouwd en vele Christengemeenten ontstonden. Deze gemeenten voorzien niet slechts in hun eigen onderhoud, maar geven ook \'s jaars duizende guldens tot ondersteuning van de zending. De Bijbel is er in de volkstaal overgezet en te Rangoon wordt een bloeiend theologisch seminarie gevonden, dat bijna een honderdtal studenten telt.
In het kleine rijkje Ava is mede het Christendom geplant, en daar wordt de arbeid der zendelingen bijzonder gezegend. Ken bekeerde Heidin betuigde later: sDe waarheid van den Bijbel heeft als de bliksem mijn hart verlicht.quot; Assam is een aan Engeland ondergeschikt koninkrijk , waarin duizenden inwoners het Christendom hebben aangenomen. Een bekeerd inlandsch helper schreef dienaangaande aan zijn ouden leermeester: sik stijg bergop, bergaf, hierheen, daarheen , maar ach mijn werk is zoo gering. De lieden komen van verre tot mij en zeggen: Wilt gij niet tot ons komen en ons leeren ? —■ dat maakt mijn hart zoo bedroefd, want ik kan aan alle aanzoeken onmogelijk voldoen.quot;
Voor-Indic heeft een bevolking van minstens 240 millioenen inwoners, die nog nagenoeg allen Heidenen zijn. Niettemin is de beschaving van Europa, vergeleken bij die van Voor-Indië, als van gisteren. Dit blijkt uit de eeuwenoude Indische gedenkteekenen en de op palmbladen geschreven litteratuur, waaronder de wetten van M a n o e, die minstens 700 j. v. J., en de Veda\'s, die meer dan 1400 j. v.J. zijn opgesteld. Toen in 1498 door de Portugeezen de zeeweg naar Indië ontdekt was, ontstond weldra onder de zeevarende natiën groote ijver om in dat rijke land handelsbetrekkingen aan te knoopen. Weldra volgde er de eene strijd op de andere, waarbij zich de Engelsch-Indische compagnie van inlandsche manschappen bediende om de Engelsche handelsbelangen te beschermen. Hierbij bleef het niet, want er werden tevens veroveringen gemaakt en toen in 1857 een oproer onder de inlandsche
;gt; t o
indische archipfx.
soldaten uitbrak, werd dit met groote inspanning door Engeland bedwongen. Bij deze gelegenheid werd Voor-Indië aan de llritsche kroon gehecht, waarom het dan ook thans meestal Britsch-Indie heet. De inwoners behooren meestal tot de Hindoes. Daar zij zachtmoedig van aard zijn, kon Engeland deze ontzaglijke menschenmassa aan zich onderwerpen.
De zendelingen der Jezuïeten hebben in Indië reeds vroeg gewerkt (§ 79)) zoodat er thans ongeveer een half millioen Roomschen worden gevonden. Jaren verliepen er, waarin de Protestanten slechts dachten om uit Indië schatten te trekken, maar waarbij zij vergaten om de Heidensche bevolking met de schatten des hemels bekend te maken. In 1706 zond echter de Deensche koning Frederik IV de zendelingen Ziegenbalg en Pletschau derwaarts, die later door anderen werden gevolgd, van welke Schwarz met bijzonderen zegen arbeidde. Thans werken er nagenoeg alle groote zendinggenootschappen. De Bijbel is er in onderscheidene Indische talen vertaald, maar mil-lioenen leven er nog, die nooit van den waren God hebben gehoord.
Indische Archipel. Met dezen naam worden de vele zuidelijk van Achter-Indië gelegene eilanden genaamd, die grootendeels Nederland-sche bezittingen zijn. Deze eilanden, welke te zamen bijna vijftig maal grooter zijn dan Nederland, bevatten minstens 25 millioen inwoners.
Het is alsof de Schepper hier al de heerlijkheid heeft tentoongespreid. De natuur is er onbeschrijfelijk schoon en prachtig. Van den mensch, eens het pronkstuk van Gods werk, kan echter niet gezegd worden, dat hij uitblinkt in heerlijkheid. Ook hier is zijn val kenbaar. Zelfs zijn er veler voeten vreeslijk snel om bloed te vergieten.
Reeds in 1510 namen de Portugeezen eenige eilanden in bezit en de Jezuïet Xavier, had ook hier in korten tijd duizende Heidenen bekeerd, dat wil zeggen gedoopt. De Nederlanders verdreven later de Portugeezen, vergoten tevens veel bloed onder de inlanders, maar sloegen, na het werk der Jezuïeten verstoord te hebben, toch ook de handen aan den ploeg om de Heidenen tot de kennis der waarheid te brengen. Deze arbeid was niet ongezegend. De uit Nederland gezonden leeraars bouwden kerken en scholen, en aan het eind der i7l,e eeuw werden er meer dan 40,000 Christenen gevonden. Later verminderde die vrome ijver weder zeer schielijk. Gansche distrikten zonken in het Heidendom terug, en toen de Engelschen ten tijde van Napoleon I deze eilanden bezet hadden, moesten zelfs de meeste kerken gesloten worden. Eerst in 1817 kreeg Nederland den Archipel terug. Maar ofschoon sedert schatten gouds naar het moederland zijn gestroomd, heeft de regeering zich toch weinig om het geestelijk welzijn dier Heidenen bekommerd, ja, veeleer de pogingen van anderen daartoe tegengewerkt. Het eenige, wat de regeering doet, is, de
indische archipkl.
j Indische kerkenbestaande uit kleine gemeenten van Europeanen, te voorzien van predikanten, die daardoor weinig zijn onderscheiden van een staatsambtenaar. Daar bovendien de regeering in hare keuze niet altijd gelukkig is, zijn de Indische kerken van weinig beteekenis.
Het eiland Java, terecht het sOostersche Paradijsquot; genaamd, is viermaal zoo groot als ons vaderland, en telt met het kleine Madoera eene bevolking van ongeveer 19 millioen inwoners, ofschoon er bij het begin dezer eeuw nauwelijks een derde van dat cijfer gevonden werd. In het westen wonen de Soendaneezen, in het oosten de Mad ureezen en Javanen, terwijl er zich nog op Java ongeveer 100,000 Chineezen en 6000 Europeanen bevinden, benevens een menigte kleurlingen, welke laatsten voor een groot deel de vruchten van het ongebonden leven van vele der Europeanen zijn. De leer van Mohammed is onder de inboorlingen van Java bijna allerwege verbreid , wat er den arbeid der Christen-zendelingen te moeilijker maakt. Beschamend is het voor Nederland, dat vreemden in onze eeuw het eerst aan de bekeering der Javanen dachten; want toen Java in 1811 in de handen der Engelschen was overgegaan, zonden deze er weldra zendelingen heen, onder welke de bekwame en onvermoeide Med-hurst. Toen Java in 1815 weer aan Nederland overging, was de zending er in vollen gang en te sterk om onderdrukt te worden. Toch werd in 1842 door de regeering aan Engelsche en Amerikaan-sche zendelingen alle arbeid op Java verboden. In onzen tijd hebben de meeste Nederlandsche zendinggenootschappen hunne zendelingen op Java, waardoor er onderscheidene gemeenten uit de Heidenen zijn ontstaan.
Onder de groote steden van Java komt Batavia het eerst in aanmerking. De Europeesche bevolking bezit er een Roomsche kerk, die ijverig is in het maken van propaganda. Voor de verschillende protestantsche gemeenten benoemt de regeering vier predikanten. Voor de Luthersche gemeente aldaar werd, weinige jaren geleden, door de regeering, als bij uitzondering, de vrome leeraar Johannes Schuurman (i 1881) gekozen. Door zijne bemoeiingen werd te Depok bij Batavia in 1878 een seminarie opgericht tot opleiding van inlandsche leeraars. Deze stichting, waarvoor drie ton op het altaar der liefde werd gelegd, kan een zegen worden voor Nederlandsch-Indië en is een blijvend gedenkteeken, dat den naam van Schuurman in eere houdt. Voorts bestaat te Depok een liefdadigheids-gesticht ter verpleging en opvoeding van weezen. Behalve een Bijbelgenootschap, eene Vereeniging voor Maleisch-Christelijke lectuur, bestaat o. a. te Batavia het Genootschap van In- en Uitwendige Zending, dat in Nederland tot orgaan liet Geïllustreerd Zendingsblad bezit. De
57v
37
indische archipel.
Christelijke Gereformeerde Kerk van Nederland wordt te üatavia vertegenwoordigd door den zendeling Haan , die te Rijswijk een eigen gemeente uit Inlanders en Europeanen heeft gesticht.
Samarang ligt 110 uren van Batavia verwijderd. Er zijn twee predikanten, terwijl de zendeling Bruckner door de vertaling van het N. Testament en het verspreiden van Javaansche traktaten er een belangrijk werk heeft verricht. Soerabaja is de bloeiendste en rijkste stad van Java, insgelijks met twee predikanten; maar voor de arme inboorlingen werd in lange jaren weinig of niets gedaan. Er ontstond daar echter eenige jaren geleden een merkwaardige opwekking door den Duitschen uurwerkmaker Emde, die, om Indië eens te zien,zeedienst had genomen en zich na zijn ontslag met der woon te Soerabaja vestigde. Hij huwde met eene inlandsche vrouw, die bekeerd werden op hare beurt het middel was, dat ook in Emde een nieuw leven werd geboren. Nu kon de man niet zwijgen van het hem tebeurt gevallen heil. Hij sprak er van en hield daartoe \'s avonds godsdienstige bijeenkomsten bij zich aan huis. De Hollandsche predikant beschouwde hem nu als een gevaarlijk mensch en liet hem naar de gevangenis brengen. Daar men echter vreesde, dat hij de gevangenen zou besmetten, liet men hem weer loopen , in de hoop, dat een ingezonden aanklacht bij den gouverneur-generaal hem wel onschadelijk zou maken. Maar deze sloeg geen acht op de beschuldiging, zoodat Emde ongestoord kon voortgaan, het Evangelie te verkondigen en hij zich verheugen mocht, dat vele Javanen met ernst naar God begonnen te vragen. De zendeling Jellesma snelde Emde ter hulp, zorgde voor opleiding van inlandsche helpers en stichtte ongeveer 20 gemeenten met omstreeks 3000 gemeenteleden uit de Heidenen.
Op het eiland Madoera, noordelijk van Java, werkt sedert eenigen tijd als zendeling Dr. J. P. Esser van wege het Java-Comité. Het eiland Bali ten oosten van Java, wordt door bijna een millioen men-schen bewoond. De zendelingen Vroom en van Eck werkten hier eenige jaren tot in 1881 eerstgenoemde door zijn bediende werd vermoord en den andere het betrekken eener nieuwe woning door de regeering werd verboden. Op Rotii, Timor en andere der daar gelegen Sunda-eilanden zijn velen niet vervreemd meer van het Christendom. Onderscheidene zendelingen zijn er werkzaam geweest of zetten er dien arbeid nog voort, maar dewijl het er aan leeraars ontbreekt, komen sommige gemeenten weer in verval.
Sumatra. Dit eiland, zoo groot als Spanje, staat voor de helft onder onmiddellijk gezag van Nederland. De bevolking bestaat uit Batakken en Maleicrs, die in duiveldienst en zedeloosheid voor de andere Heidenen niet behoeven onder te doen. Van de eerste zendelingen, hier werkzaam, werden twee door de inboorlingen geslacht en opge-
578
indische archipel.
geten. Toen de moeder des eenen deze treurige tijding hoorde. zeide ze: »0 had ik nog meer zonen om ze eveneens den Heer te geven !quot; Op dat eiland sloeg de Ermeloër zending het oog, terwijl ook het Rijnsche zendelinggenootschap vredeboden derwaarts zond. Na vele wederwaardigheden heeft thans de Rijnsche zending op Sumatra 12 posten met ongeveer 5000 gemeenteleden, henevens duizenden katechisanten.
Borneo is grooter dan Duitschland, Nederland en België te zamen. De inwoners, waarschijnlijk niet meer dan drie millioen , zijn meest Dajakkers en Maleiers. Het Rijnsch zendinggenootschap arbeidt sedert 1S34 onder de Dajakkers van dit eiland. Begonnen te Bandjermassin, hadden zij hun werk van lieverlede meer uitgebreid, toen door een oproer in 1S59 de vrucht van hun arbeid werd vernietigd. Vier Rijnsche zendelingen met drie hunner vrouwen, benevens vele anderen, werden daarbij vermoord. Eerst na drie jaren kon de arbeid weder worden voortgezet en wel door hetzelfde Rijnsche of Barmer genootschap, dat er een 3otal zendelingen benevens een 2otal zendingzusters heeft heengezonden en tonnen gouds aan de zending in Nederlandsch-Indië heeft besteed. Celebes ligt ten oosten van Borneo en bevat ongeveer een millioen inwoners, die uiteen mengsel van verschillende volkstammen bestaan. De oorspronkelijke bewoners heeten jilfocren, die gelijk de Dajakkers op Borneo, slechts een kleine bedekking van boomschors of katoen om de lenden dragen. Te Makassar aan de zuidwestkust zijn enkele zendelingen van het Ned. Zendelinggenootschap werkzaam geweest. Dr. Matt hes zette er van wege het Ned. Bijbelgenootschap den Bijbel in de Makasser-taal over, en de zendeling Herman vertaalde het Evangelie van Mattheus in het Alfoersch. De zendingsarbeid ging voorspoedig, maar de regeering, die er de Mohammedanen vrij spel liet, legde den zendelingen allerlei hinderpalen in den weg, waardoor de vruchten van hun arbeid weer verloren gingen. Geheel andere gevolgen had de zending van genoemd genootschap op de Noord-Oostspits van Celebes, de Minahasse van AIc na do geheeten. In 1S57 schreef de zendeling Ulfers: »Wij staan hier midden in den oogst. Het zijn niet meer de eerstelingen, die wij den Heer op het altaar leggen, maar de schoone garven des juichens uit den vollen rijken oogst, welken wij door Gods vrije genade geroepen zijn in te zamelen in de schuren des eeuwigen levens.\'quot; Deze arbeid was zóo gezegend, dat bijv. door den zendeling Schwarz, die in \'59 stierf, niet minder dan 15000 Alfoeren waren gedoopt. Daardoor is de Minahasse van Menado in een Christenland herschapen met kerken en scholen en eene geordende maatschappij.
De M0lukken heeten de menigte eilanden tusschen Celebes en Nieuw-Guinea gelegen, die alle, niet zonder geweld, aan Nederland
579
37*
indische archipel.
zijn onderworpen. In de binnenlanden wonen Alfoer en of Papoea\'s, langs de kusten bevinden zich meestal Mohammedanen. Onder de gouverneraents-predikanten aldaar was Ds. Hovf.ker te Ternate vele jaren steeds bereid , de zendelingen met raad en daad bij te staan. Op de Amboina-groep en aangrenzende eilanden hebben onderscheidene zendelingen gewerkt. Kerken en scholen werden opgericht, maar alles was even oppervlakkig, zoodat er een groot getal naamchristenen ontstond, dat van een hooger leven geen kennis droeg. In de laatste jaren worden echter pogingen aangewend om verlevendiging te brengen in quot;t geen anders sterven zou. Verder noordwaarts ligt Habnaheira, waar de Utrechtsche Zendingsvereeniging met vrucht werkzaam is.
Nieuw-Guinea is het laatste eiland van Nederlandsch-Indië en een der grootste eilanden van de aarde. De binnenlanden zijn nog weinig bekend. De inboorlingen zijn Papoea\'s, van welke sommige stammen menscheneters zijn. De eerste pogingen, om de bevolking tot het Christendom te brengen, hadden plaats in 1855, toen twee Gosznersche zendelingen op een dezer eilanden aankwamen. Onder vele tegenspoeden en ofschoon zij bijna bezweken van uitputting, hielden ze niettemin stand. Door hen werd een Papoesch woordenboek aangelegd en de Bijbel in het Papoesch vertaald. Maar seen ander is het, die zaait, en een ander is het, die maait.quot; Beide broeders gingen de eeuwige rust in, voordat het zaad tot volle halmen was opgeschoten. Utrechtsche zendelingen hebben dezen arbeid vervolgd, en vooral de zendeling Woelders, die er verkeert als een vader onder zijne hem liefhebbende kinderen, werkt er met zegen. Minder gelukkig ging het Londensche zendelingen op dit eiland, want eenigen werden er in 1S81 vermoord, terwijl de anderen door de vlucht hun leven hebben gered.
Hiermede hebben we ons overzicht van het reusachtige Azië ten einde gebracht. Verblijdend is het, op zoo vele plaatsen evangelieboden werkzaam te zien. Toch zitten er nog \'ongeveer zoovele millioenen menschen neder in een nacht des heidendoms en in schaduwen des doods, als er «luizenden door den doop in de Christelijke kerk zijn opgenomen! Stijge derhalve onze bede ten hemel, dat het getal dergenen , die den Heidenen het goede boodschappen en den vrede verkondigen, verduizendvoudigd moge worden!
Het gloren des dageraads over Afrika.
Eene halve eeuw geleden bood Afrika met zijn ongeveer 200 millioenen zielen een hopeloozen aanblik. De zwarte bewoners waren
580
EGYPTE.
met de aanbidding hunner afschuwelijke afgoden, het eten van men-schenvleesch en het offeren van menschen zeer diep gezonken. Voeg daarbij, dat er duizenden, in banden der slavernij geklonken, zonder eenig mededoogen werden weggesleurd, om, indien ze niet op zee stierven, een leven van ellende te leiden, wat vaak veel erger was dan de dood zelf, en ge kunt u eenig denkbeeld vormen van den ongelukkigen toestand, waarin de bewoners van Afrika verkeerden. Veel is er verbeterd maar de geestelijke ellende is er nog groot genoeg. Toch gloort voor Afrika de dageraad aan de ooster-kimme. Mannen als Livingstone, Stanley en anderen hebben door hunne reizen in de binnenlanden van Afrika niet slechts der wetenschap maar ook der Christelijke zending groote diensten bewezen.
De Christen, zijnen Bijbel lezende, voelt zich bijzonder tot een volk van Afrika aangetrokken, dat den noordoosthoek van dit werelddeel bewoont. Van daar, uit Egypte, willen we dan ook onzen tocht beginnen. Daar vond Abraham gastvrijheid en werd Israels wetgever geboren, daar ook vond onze eeuwige Wetgever in de jeugd zijns aardschen levens een veilige schuilplaats. Maar de Egyptenaren dienden niettemin het schepsel boven den Schepper. Het Evangelie verkreeg er echter, gelijk we reeds gezien hebben, al spoedig vele belijders. Er ontstonden bloeiende gemeenten, maar de Islam heeft dat alles verwoest. Slechts wordt er nog in de Kopten een overblijfsel dier gemeenten gevonden, doch hun Christendom heeft niet veel te beduiden. In de laatste jaren werkten hier behalve Engelsche vooral Ameri-kaansche zendelingen, die er eenige gemeenten hebben, welke zelve reeds weder belangrijke sommen voor de zending bijdragen.
Abessinic, dat met Nubië oudtijds Ethiopië werd genaamd, ligt zuidwaarts van Egypte. Eens was dit land een machtig keizerrijk, waarin het Christendom bloeide, maar het een zoowel als het ander is voorbij. Van het Christendom zijn door de vele verwoestingen, die het land heeft moeten ondergaan, nauwelijks eenige sporen overgebleven. Engelsche zendelingen trokken dit rijk binnen, de Bijbel werd in de Abessinische taal gedrukt, maar de wreedheid van Keizer Theodorus dreef de zendelingen er weer weg. Een oorlog met Engeland was hiervan het gevolg. Het zendingswerk werd er nu door Zweedsche zendelingen voortgezet, maar ook zij hadden zoovele vervolgingen en beproevingen ondergaan, dal er weinig van de zending is overgebleven. Roomsche zendelingen woelen er thans rusteloos voort te midden der grootste wanorde; want ook de tegenwoordige Koning schijnt niet veel meer dan een rooverhoofdman te zijn.
Wanneer we terugkeeren naar de noordkust van Afrika, dan zien we, dat daar de Mohammedaansche godsdienst heerschende is. Eerst aan de westkust, in Senegambié, treffen wij onder de inboorlingen het
581
OPPER-GUINEA,
Evangelie aan, dat Fransche en Engelsche zendelingen er hebben gebracht. Langs de westkust naar het zuiden voortgaande, komen we in Opper- Guinea, waarvan de binnenlanden nog weinig bekend zijn. De kusten dragen er onderscheidene namen, waarvan de noordelijkste Sierra-Leona heet. Handelsbelangen dreven de Engelschen er toe, aldaar Koloniën aan te leggen, maar ook reeds aan het eind der vorige eeuw lieten zij er door zendelingen het Evangelie verkondigen. Het is, wegens het voor den Europeaan doodend klimaat wel eens shet kerkhof der blankenquot; genaamd en menig zendeling liet dan ook hier zijn leven. Daarenboven had de zending er met andere moeielijk-heden te worstelen.
Meermalen werden de rustige negers door slavenschepen weggevoerd, werd de zending verstoord en werden zelfs de zendingsgebouwen in brand gestoken. Onder al deze wederwaardigheden droeg er het Evangelie nog rijke vrucht. Thans bevinden er zich duizende neger-Christenen, die er een geordende maatschappij, kerken en scholen bezitten, benevens een Seminarie voor inlandsche zendelingen.
Liberia, d. i. land der vrijheid, ligt aan de kust in \'t westen van Opper-Guinea en heeft een treffende geschiedenis. In 1817 kochten eenige N.-Amerikanen van de inboorlingen eene strook lands, ten einde aan vrijgemaakte slaven en kleurlingen, die in Amerika als verstootelingen leefden, gelegenheid te geven hier eene geordende maatschappij te vestigen.
De eerste volksplanting bestond uit ongeveer 90 zielen. Uit Bazel werden in 1827 zendelingen naar de zich steeds uitbreidende kolonie gezonden, maar deze en ook andere zendelingen stierven meestal aan de daar heerschende koortsen. Dit was oorzaak, dat men in N.-Amerika jeugdige Negers tot zendelingen en onderwijzers begon op te leiden, die beter tegen het klimaat waren bestand. Thans is in Livingstone-Hall een zendingsinstituut verrezen, dat, gelijk reeds vroeger is opgemerkt, kleurlingen tot zendelingen opleidt voor de Westkust van Afrika. De bevolking van Liberia is tot vele duizenden geklommen, woont in steden en dorpen met kerken en scholen als in een goed georganiseerde Christelijke maatschappij.
De zuidelijker gelegen Ivoorkust draagt dien naam naar het ivoor, dat hier verhandeld wordt. Er is ook hier een bloeiende kolonie van vrijgemaakte Negers ontstaan, die het Christendom hebben aangenomen , maar daarom nog vaak een harden strijd hebben te strijden tegen de heidensche stammen van het binnenland. De daarnevens gelegene Goudkust verkreeg dien naam door het goud, dat de Europeanen hier, ondanks het gevaarlijke klimaat, kwamen zoeken. De Portugeezen werden er om hunne gepleegde gruwelen door de Negers vermoord; de Denen verkochten er hunne bezittingen aan de Engelschen,
583
zuid-afrika.
welke ook die van Nederland bij verdrag overnamen. Reeds in 1736 kwam hier een zendeling der Broedergemeente, weldra door anderen gevolgd, maar de een stierf na den ander aan de koorts. Met de later gekomen Engelsche en ook Baseier zendelingen ging het niet beter. Eindelijk werden bekeerde Negers uit West-Indië als zendelingen overgebracht, die, beter tegen het klimaat bestand, menige vnieht van hunnen arbeid mochten aanschouwen.
De oostelijker Slavenkust zegt reeds, waaraan deze naam is ontleend. Van uit de binnenlanden werden hier eeuwenlang slaven aangevoerd, en hun, die niet werden verkocht, viel het afgrijselijk lot te beurt, dat zij aan den fetischboom werden opgehangen. sDe geweldig dikke takken bogenschrijft een reiziger s onder den last van menschenvleesch, en bewogen zich langzaam, zoo dikwijls een der groote roofvogels er opvloog.quot; De Koning van het daar gelegene Dahome kan in woestheid niet overtroffen worden, ofschoon hij ziet, welke groote veranderingen door het Christendom langs de kust zijn teweeggebracht. Engelsche en Duitsche zendelingen genoten hier verrassenden zegen op hun werk, zoodat er bloeiende gemeenten ontstonden. Bekeerde Negers gingen in 1S40 naar Abbeakocta, waar met hulp van Engelsche zendelingen een bloeiende zendingspost ontstond. Hij, die hier een gezegend werktuig in Gods hand is geweest, is de Neger bisschop Samuel Crowther. Als kind werd hij te Joriba met zijne moeder en zusters geroofd en tot slaaf verkocht. Het slavenschip viel echter in handen van een Engelschen kruiser, waardoor hij de vrijheid bekwam en in Gods weg geroepen werd, aan zijne ongelukkige natie de vrijheid te verkondigen, welke er in Christus Jezus is.
Dewijl de binnenlanden van Afrika nog weinig bekend zijn, leven daar nog millioenen Heidenen voort, zonder dat hun ooit den waren God is gepredikt. Zelfs wanneer we langs de kust verder zuidwaarts gaan, zien we slechts hier en daar een verbasterd Christendom, dat de Roomschen er hebben gebracht.
In Zuid-Afrika vinden wij in de Hollandsche Boeren onze stam-genooten, been van ons been en vleesch van ons vleesch, wier geschiedenis daarom door ons nauwkeurig dient te worden beschouwd. Dit doen we te liever, omdat God de eer van dit veel belasterde volk in den jongsten strijd tegen Engeland zoo zichtbaar gehandhaafd heeft.
In 1652 zond de Oost-Indische Compagnie eenig volk naar de Tafelbaai, om er vee van de Hottentotten te koopen en er een moestuin aan te leggen, beide ten dienste der schepen, die, naar Indië op weg, de Kaap aandeden. In \'t geheel, met vrouwen en kinderen, telde deze volkplanting, aan wier hoofd de arts en kruidkundige Van Riebeek stond, nog geen honderd personen, van welke de soldaten Duitschers waren, die de Luthersche leer beleden. De overigen
583
zuid-afrika.
behoorden meestal tot de Nederlandsche Gereformeerde Kerk. De compagnie was gewoon ook voor de geestelijke belangen der emigranten te zorgen, zoodat een godsdienstonderwijzer, van Arkle genaamd , de landverhuizers vergezelde. Deze nam, aangemoedigd door van Riebeek, niet slechts de leiding der godsdienstoefeningen op zich, maar bracht ook heidensche inboorlingen töt het Christendom. In 1665 werd aan de kleine kolonie een leeraar toegevoegd, Weiland geheeten, die wel niet lang leefde, maar er toch een gemeente vormde, onder toezicht van opzieners staande. Twintig jaren na de stichting dezer eerste gemeente aan de Kaap ontstond een tweede te Stellenbosch. Een derde gemeente verrees op bijzondere wijze. Ongeveer 150 Fransche, naar Nederland-gevluchte Hugenooten, besloten met hun leeraar, Pierre Sijiond, onder bescherming van Prins Willem III, naar Zuid-Afrika te gaan, en door hen werd in 1688 de gemeente van Drakestein, »de Paarlquot; genaamd, gesticht. De opneming dezer geloofsbroeders was voor Zuid-Afrika gezegend. De Christenbevolking werd er door versterkt, doch het Nederlandsche element behield de overhand, wat de regeering ook zooveel mogelijk bevorderde. Maar er kwamen eerlang vele klachten over de ambtenaars der compagnie, wier handelwijze oorzaak was, dat velen aan het dwangjuk poogden te ontkomen, door dieper het land in te trekken. Hieruit werd een zekere streklustquot; geboren, waarbij de inboorlingen verjaagd, of tot slaven werden gemaakt, want de slavernij was al dadelijk onder de emigranten in zwang. Een tweede oorzaak van dien treklust der kolonisten was, dat zij zich meest met -veeteelt bezig hielden. Het nomadisch leven was echter zeer tot schade van hun geestelijk leven. Door dit omzwerven ontstond er natuurlijk verwildering, maar toch bleef Gods Woord in eere en de achting voor de Gereformeerde Kerk bestaan , terwijl die eerbied voor Gods Woord en voor de Kerk van de ouders op de kinderen werd overgeplant. Den dag te beginnen met gebed en psalmgezang en evenzoo te eindigen, na \'t lezen van een kapittel uit Gods woord, was een heilige en algemeene gewoonte, gelijk ook, dat de moeders hunne kinderen reeds vroeg met den Bijbel bekend maakten.
Jaren verliepen, waarin de eene partij aan de Kaap wonen bleef en zich daar uitbreidde, terwijl de andere langs de rivieren trok of zich ophield, waar \'t haar goeddacht.
Eene inspectiereis van den gouverneur-generaal in 1743, had ten gevolge, dat er nog twee kerken verder landwaarts in werden gebouwd, en leeraars en godsdienstonderwijzers werden beroepen. Later ontstonden er nog twee nieuwe gemeenten, waarvan de eene in 1792 en de andere in 1799 gesticht werd. Bij deze uitbreiding kwam er als van zelf een kerkbestuur , maar de regeering matigde zich daarin het
584
zqid-afrtka.
oppergezag aan, waaruit niet anders dan nadeelige gevolgen ontstonden. De dagen van het Nederlandsch bestuur over Zuid-Afrika waren echter geteld, want het lag in Gods altijd wijzen raad, Nederland die Kolonie af te nemen en te geven aan Engeland. In 1806 ging de Kaap aan Engeland over, waardoor de band der Zuid-Afrikaansche Gereformeerde Kerk met het moederland werd verbroken. De bevolking bestond destijds uit ruim 20,000 blanken, 25,000 slaven en 14,000 Hottentotten. Om in de geestelijke behoeften van die zoo verstrooide bevolking te voorzien, waren slechts tien leeraars, zoodat voor de ver af wonenden en de slaven bijna niets, en voor de Heidenen in \'t geheel niets door Nederland was gedaan.
Op de ongelukkige Hottentotten werd daarentegen door de Broedergemeente het oog geslagen, welke in 1737 den zendeling Schmidt naar Afrika zond, om onder deze wanstaltige schepsels het Evangelie te verkondigen. Zijn arbeid was aanvankelijk gezegend maar de Nederlandsche regeering bemoeilijkte hem, zoodat hij terugkeerde. Eerst in 1792 konden weder drie broeders er heen gaan. Weldra verrees er om hun station een dorp met Kerk en school, dat door hen den beteekenisvollen naam van Genadedal ontving. In 1799 bezocht de reeds vroeger genoemde v. d. Kemp de aan de Kaap wonende Kafferstammen, waarin hij nog in genoemd jaar gevolgd werd door zendelingen uit Londen. Een Zuid-Afrikaansch Zendelinggenootschap werd mede in dit jaar opgericht, waaruit blijkt, dat ook de Gereformeerde Kerk aan de Kaap niet blind was voor den nood der Heidenen. Uit die Kerk zelf zijn ook innige vrome mannen voortgekomen, o. a. de door hunne geschriften bekende H. R. v. Lier en M. C. Vos.
Onder Engelands heerschappij was volle godsdienstvrijheid gegeven. Kerken en scholen werden door de regeering mild ondersteund en de slavernij werd in 1838 afgeschaft.
De aanwas der Gereformeerde gemeente nam steeds toe, maar het viel vaak moeielijk om de noodige leeraars te krijgen. Een beduidend getal was reeds uit Nederland gekomen; Engelsche zendelingen gingen ook nog al in dienst der Kerk over, terwijl vele Kaapsche jongelieden in Nederland of Schotland gingen studeeren, om daarna als evangeliedienaars in hun vaderland werkzaam te zijn. Maar het getal van deze allen was onvoldoende en in het tekort moest zoo veel mogelijk door Schotsche en Nederlandsche predikanten worden voorzien. Door deze moeilijkheid was de behoefte aan een Seminarie tot opleiding voor predikanten reeds lang gevoeld. In 1859 verrees er eene zoodanige inrichting te Stellenbosch, terwijl als hoogleeraren er aan benoemd werden de predikanten Murray en Hofmeijer. Bij de aanhoudende vermeerdering der gemeenten werd het wenschelijk geacht, om door synodaal verband elkander wederkeerig te steunen. Een zoodanig
585
zuid-afrika.
verbami kwam tot stand en een eerste synode werd dien tengevolge in 1824 te Kaapstad gehouden,
Verschillende grieven tegen het Britsch gouvernement waren oorzaak, dat in 1S35 vele honderden gezinnen hunne vaste goederen verkochten en wegtrokken over de noordelijke grenzen der Kolonie. Over de Oranje-rivier gekomen, ging de stroom uiteen. Eene partij zette de reis verder voort en vestigde zich ten noorden van de Vaal, waaruit de Trans-vaalsche Republiek is ontstaan; een andere partij trok over het Drakengebergte en stichtte de Kolonie Natal, terwijl een derde partij de stichter werd van den Oranje-Vrijstaat. Dat deze verhuizing langs ongebaande wegen in een Heidensch land met vele ontberingen gepaard ging, behoeft niet gezegd te worden. Kerk en school lieten ze achter, maar niet hun ouden Bijbel, of het vertrouwen op hun God. Dit bleek toen het kleine leger op een Zondag in 183S aan de Bloed-Rivier bij het krieken van den dag door de benden van den Zoeloe-Koning werden aangevallen. Na een geweldigen strijd, welke drie uren duurde, namen de Zoeloes de vlucht, 3000 gesneuvelden achterlatende, terwijl van de emigranten niet een werd gemist. Het schijnt , dat er zich destijds onder de uitgewekene boeren vele vrome lieden bevonden , waaruit het te verklaren is, hoe in de genoemde nederzettingen de eerbied en hoogachting voor God en godsdienst van de vaderen op de kinderen is overgegaan. Natal is sedert 1842 als eene Britsche Kolonie erkend. De Transvaal en de Oranje-Vrijstaat bleven onafhankelijk. De eerste leeraar, die een herderlijk opzicht over de uitgewekene boeren nam was Daniël Lindlev , zendeling leeraar van de A m e r i c a n B o a r d. Hij werkte onder de Zoeloes in Natal, maar oorlogen verstoorden zijn werk, waarom hij aan het verzoek der boeren gehoor gaf, om tijdelijk hun leeraar te zijn. Onder de emigranten werkte hij zeven jaren lang met zegen, doopte en onderwees duizenden kinderen en droeg er veel toe bij, dat de gemeenten van Winburg en Pieterma-ritzburg in 1843 werden gesticht. In laatstgenoemde gemeente was sedert 1852 de eerste geregelde leeraar Dr. Hendrik Faure, die in een volgend jaar de gemeente Utrecht stichtte en het herderlijk opzicht over geheel Natal waarnam, tot Ds. P. Ha et in 1858 bevestigd werd te Ladysmith.
In den Oranje-Vrijstaat werd in 1849 Andrew Murray tot eersten leeraar te Bloemfontein aangesteld. Weldra verrezen ook in den Vrijstaat nieuwe gemeenten, want de boeren waren reeds ontzaglijk uitgebreid.
De Transvaalsche boeren, ofschoon insgelijks tot duizenden geklommen , bezaten nog niet een vasten leeraar, hoewel door hen meermalen een dringende bede tot de synode in de Kaapstad was gericht. Daar de synodale commissie niet bij machte was, aan het verzoek te voldoen, zond het in 1852 twee leeraars naar Transvaal, welke zich te Potchefstroom drie maanden bezig hielden met prediken,
586
zuid-afrika.
onderwijzen en doopen. Hierbij mag niet onopgemerkt blijven, dat in de grondwet van Transvaal, nadat bij conventie van 1852 de onafhankelijkheid van dit gebied door Engeland verzekerd was, de ingezetenen verklaren, dat zij willen vasthouden aan de hoofdbeginselen der Gereformeerde leer, gelijk deze is vastgesteld door de synode van Dordrecht in 1618 en \'19, en dat de Nederduitsche Gereformeerde Kerk zal zijn de kerk van den staat.
Van wege de Kaapsche synodale commissie waren in 1849 pogingen aangewend om de gemeenten buiten de grenzen te organiseeren en te brengen onder gemeenschappelijk kerkverband. Dit was naar veler wensch en zou waarschijnlijk ook tot stand zijn gekomen, indien niet door een lid der synode hiertegen bezwaren waren ingebracht, die hij door de burgerlijke wetten bekrachtigen liet. De eigenlijke oorzaak van dezen tegenstand lag in het ongeloof, dat zich van uit Nederland in de Kaapsche Kerk had overgeplant. De Engelsche regeering had aan de Kaapsche Kerk wel een volkomen onafhankelijkheid verleend, maar deze bestond slechts in woorden , want eigenlijk stond de kerk in vele zaken nog onder het patronaat der hooge regeering. Dit bracht de synode in moeilijkheid, toen er tegen enkele leeraars, onder welke T. Burgers van Hannover, klachten inkwamen wegens loochening van gewichtige leerstellingen. De synode, de tucht wenschende te handhaven, weigerde verder aan die heeren den kansel, maar deze hierovêr ontevreden, beklaagden zich bij den burgerlijken rechter. De verwarring werd echter grooter, toen de rechtbank zich met zuiver kerkelijke zaken ging bemoeien. Ds. Burgers bracht zijne zaak zelfs voor het hooge gerechtshof aan de Kaap, dat hem in \'t gelijk stelde en de Kerk veroordeelde om de proceskosten te dragen (1S65). Deze Burgers, die zooveel twist teweegbracht werd in 1872 door de Transvalers tot Staats-President der Z. A. Republiek gekozen. Hoe de keuze op een man met zulke ongeloofs-theorien vallen kon, hebben we hier evenmin te beoordeelen als het werkzame aandeel, dat hij heeft gehad, in het annexeeren van Transvaal door de Engelschen. Deze zaken behooren tot de algemeene geschiedenis. Stippen we slechts aan, dat de Heer meermalen uit het kwade het goede laat voortkomen. Burgers kon de Transvaalsche Kerk en School niet met het modern ongeloof vergiftigen; daartoe leden zijne pogingen schipbreuk. De Transvalers hebben het Engelsche juk afgeschud, de op hen afgezonden legers vernietigd op zoo heldhaftige wijze, als in de jaarboeken van het Godsbestuur te vergeefs wordt gezocht.
Afwijkingen door sommige leeraars van de Gereformeerde leer openbaarden zich niet slechts in de Kaap-kolonie, maar later ook in Transvaal. Was het voor de boeren aldaar moeilijk , predikanten te krijgen, ongelukkig was het bovendien, dat de vier eersten, die er
687
zuid-afr1ka.
kwamen, het vertrouwen niet verdienden, mede doordien zij den naam 5 Gereformeerdequot; Kerk met Hervormde Kerkquot; verwisselden. Deze predikanten kwamen in 1855 uit Nederland en genoten lands traktement. De door hen gestichte Hervormde Kerk, de staatskerk van het land, bestaat nog, hoe klein die dan ook moge zijn. In 1865 werd echter Ds. F. Lion Cachet uit Natal naar Utrecht in Transvaal beroepen. De gemeente van Utrecht stond in geen kerkelijk verband, doch nu deed zich de vraag voor, of aansluiting aan de Hervormds Kerk niet gewenscht zou zijn. Hierover werd een vergadering te Pretoria gehouden, maar zonder gunstig gevolg, want de »Hervormdenquot; wilden evenmin hun naam veranderen als eenigen waarborg geven , dat zij de Gereformeerde waarheden wilden handhaven. Ds. Lion Cachet verklaarde daarop, dat hij geheel de Transvaal als zijne parochie beschouwde en de Gereformeerde Kerk zou zoeken te bouwen, daar hij de Hervormde leeraars en gemeente niet als eenig deel der Gereformeerde Kerk wilde erkennen. Daarop verliet hij de vergadering en begon onder veel strijd zijn werk, dat hij zeven jaren lang voortzette. Zijn arbeid droeg rijke vruchten, want de eene gemeente werd na de andere gesticht, en weldra werd hij ondersteund door onderscheidene ambtgenooten.
Behalve de zoo even genoemde, bestaat in Transvaal nog een andere Gereformeerde Kerk. Deze is een dochter van de Chr. Ger. Kerk van Nederland, en verdient alleszins onze beschouwing. Wij merkten reeds op (§ 132), dat de synode dezer kerk in 1857 Ds. Postma afvaardigde om een onderzoek te doen naar den geestelijken toestand der Transvaalsche Boeren. Al spoedig na de aankomst in Transvaal werd Ds. Postma door de gemeente van Rustenburg, welke nog altijd vakant was, begeerd. In eene algemeene kerkvergadering te Pretoria in 1859 werd dit beroep besproken. De ver. gadering besloot de keuze goed te keuren, in weerwil Postma tot een ander Kerkgenootschap behoorde en ook geen akademische opleiding had genoten. De bepaling, dat »de kerkelijke inrichting, zoo qls die toen bestond, met hare Evangelische Gezangen, zou blijven bestaanquot; was Ds. Postma echter niet naar genoegen , waarom hij een nieuw Kerkgenootschap vormde, onder den naam eerst van: gt;de Vrijequot; — maar daarna: ; (ie Gereformeerde Kerk.quot; Om de scheur te heelen was een vergadering te Potchefstroom belegd, maar deze liep vruchteloos af. Door de gescheidenen werd verklaard, dat de heerschappij der Renionstrantsche leer en de toelating van liberale leeraars in de Kerk, hen tot scheiding hadden gedrongen. Deze gescheiden Kerk was de eerste in het land, die bewees, dat zij zonder staats-toelagen en regeeringsinvloed wel kon bestaan. Snel breidde zij zich uit; onderscheidene gemeenten, ook buiten Transvaal, werden gesticht, terwijl
588
ZU1D-AFRIKA.
de leden bij duizenden waren te tellen. Eene theologische kweekschool werd te Eurgersdorp opgericht, waaraan reeds onderscheidene Transvaalsche predikanten hun opleiding hebben ontvangen. De ge-wenschte vereeniging dier drie Transvaalsche kerken werd reeds meermalen besproken en zal thans worden beproefd, maar of het gelukken zal, kan eerst later worden gezegd.
Dat geringe hoopke Hollandsche emigranten, is thans eene macht geworden door heel Z. Afrika. De Fransche Hugenooten, welke mede derwaarts emigreerden , hebben er zich in opgelost gelijk ook eenige Duitsche familiën, welke er later kwamen. Vroeger belasterd, als zouden ze de grootste hinderpalen voor de zending zijn , heeft de Heer hunne zaak in den strijd met Engeland wonderbaar gericht. Het is te hopen, dat er, met het oog op eene emigratie uit Nederland tusschen hen en het moederland innige banden mogen ontstaan, want voor de Hollandsche Boeren schijnt de grootsche roeping te zijn weggelegd om Afrika tot het Christendom te brengen.
De onderscheidene Kerken van Z. Afrika, ofschoon niet tot een lichaam saamgesmolten , zijn nauw aan elkander verbonden en overtuigd van hunne roeping tegenover het Heidendom, in welks midden zij leven. Na de ontdekking der Diamantvelden trok een stroom fortuinzoekers uit vele landen derwaarts. Weldra trok de Kaapsche en Transvaalsche Kerk zich hunner aan en gingen hare leeraars beurtelings aan de diamantdel vers de parel van groote waarde verkondigen. Eerst werd er gepredikt in een tent van zeildoek, later in een aldaar gebouwde houten kerk, nog later ontstonden er gemeenten, waarvan in 1873 de eerste leeraar werd bevestigd.
Aangaande de Heidenzending merkten we reeds een en ander op. Vele slaven werden onderwezen en door den doop in de Christelijke gemeenschap opgenomen. Reeds in 1799 werd het Zuid-Afrikaansch-Zendinggenootschap opgericht, terwijl in 1822 een dergelijk genootschap in de Paarl in \'t leven trad. Verder werden de Europeesche zending- en Bijbelgenootschappen ondersteund of werd door enkele gemeenten zelfstandig de Heidenzending gedreven. Door de synode der Kaapsche Gereformeerde Kerk werden in 1862 twee zendelingen onder de Kaffers gezonden; later werden andere vredeboden uitgezonden , waardoor énkele zendingsgemeenten zijn ontstaan. Ook de Transvaalsche synode heeft de zending aangevangen en wel onder de BasoetoKaffers. Haar eerste zendeling werd daartoe afgezonden in 1874. Door de kleine Kerk van Natal werd insgelijks onder de Kaffers gewerkt, en toen dit gestaakt moest worden, zond men uit Natal zijne bijdragen voor de zending aan de Kaapsche synode.
Na deze korte en daarom onvolledige schets der Nederlandsche Gereformeerde Kerk van Z. Afrika, merken we nog slechts op, dat
389
zuid-afrik a.
onderscheidene buitenlandsche zending-genootschappen aan Z. Afrika hunne krachten hebben besteed. Behalve een zestal Engelsche en Amerikaansche genootschappen hebben hier zendelingen van de Ber-lijnsche, Rijnsche en Hermansburger-Vereenigingen gewerkt, benevens het Genootschap van Parijs en zendelingen uit Noorwegen en Finland. Het Parijsche-Zendinggenootschap heeft in Z. Afrika 14 zendingstations met 4000 gemeenteleden , die zelve ook reeds voor de zending bijdragen , het Berlijnsche heeft er meer dan 20 met ongeveer 10,000 leden. Door de vele Kafferoorlogen hebben de stations het vaak hard te verantwoorden. De Presbyteriaansche Kerk verloor daardoor in 1S79 meer dan 20,000 dollars terwijl door dien oorlog 13 stations der Hermansburger zending werden vernield. De nadeelen van den strijd ondervonden ook de Noorweegsche zendelingen onder de Zoeloe-Kaffers, tijdens een oorlog van laatstgenoemden met de Engelschen. We mogen hierbij echter niet verzwijgen, dat de verwoeste posten op de herhaalde beden der inboorlingen weer werden opgericht.
Onder de vele zendelingen mag de naam van den zendeling Moffat niet onvermeld gelaten worden. Hij werkte eene reeks van jaren met grooten zegen onder de Beetsjoeanen en heeft zijne lotgevallen, waaronder levensgevaren maar ook goddelijke uitreddingen voorkomen, beschreven en door de pers algemeen verspreid. Wat de verkondiging van het woord Gods vermag, werd voor weinige jaren te Parijs in een groote zendings-vergadering beleden door Tsekelo zoon van den Zoeloe-Koning Moshesh, die nog even voor zijn dood was bekeerd geworden. »Wij waren,quot; zeide Tsekelo 5zeer ellendig. Mijn beide grootvaders van vaders- en moederszijde zijn door huns gelijken opgegeten. O welk eene verlossing heeft ons het Evangelie aangebracht! Ik bedank u allen, dat gij ons zendelingen hebt gezonden. Wij waren allen verbaasd over hunne blanke huid. Alles was bij hen geheel anders dan bij ons. Men vergeleek hun haar bij dat der apen. Zelfs trok men hun de schoenen uit, om te zien of zij ook onder die soort van zwarte schors teenen aan hunne voeten hadden, gelijk wij. De een van ons zei: sliet zijn goden.quot; Een ander vroeg: »waarom zijn zij hier gekomen?quot; Maar mijn vader was wijzer dan allen. »Hoort,quot; zeide hij, sals men een ei vindt, breekt men het niet, maar men legt het onder eene hen, om te zien, wat er van komen zal. Laat ons zoo doen en wachten en zien, wat deze menschen doen zullen.quot; Zoo luisterde men dan naar de zendelingen, en wat uit het ei voortgekomen is , dat is ons heil, het heil van ons volk.quot; De zendelingen Arbousset , Casalis en Daumas waren onder het gehoor van het jonge opperhoofd. Op hen wijzende vervolgde hij: »Deze mannen hebben zich voor ons overgegeven, hebben honger en dorst geleden, en alle gevaren gedragen om iets van ons te maken. Zij zijn het
590
madagaskar.
nooit moede geworden, en al wat ik weet, en al wat ik door de genade van den goeden God ben, dat ben en dat weet ik door hen.quot;
Reeds langer dan ons bestek gedoogde, hebben we ons in Z. Afrika opgehouden; thans slaan we nog een blik op het oostelijk er van gelegen groote eiland Madagaskar. De daar wonende Heidenen bleven langen tijd buiten eenig verkeer met de Europeanen, totdat de zending in dit land werd ondernomen. De koning van Madagaskar begunstigde de zendelingen, wier werk buitendien voorspoedig ging, zoodat velen werden gedoopt, terwijl er kerken en scholen verrezen en de Bijbel in de volkstaal werd gedrukt. Dit maakte de vijandschap der overgeblevene Heidenen gaande. Ongelukkig daarenboven stierf de koning in 1828 en een zijner vrouwen, Ranavalona, baande zich door list en geweld een weg naar den troon. Langzaam begon zij het Christendom tegen te werken. Het groeide evenwel steeds voort, totdat in 1S35 een algemeene vervolging uitbrak. Nu eerst bleek het. hoe diep het Evangelie reeds wortel geschoten had. Onder de duizenden, die omkwamen, stierven velen als Christenhelden den marteldood, door welk voorbeeld weer anderen tot het geloof werden gebracht; zelfs werd de kroonprins in 1845 bekeerd. Alleen moederliefde bewaarde hem voor ondergang, want nog in 1S50 werden ongeveer 2000 menschen om hun geloof veroordeeld, van welke velen van de rotsen in een afgrond gestort, anderen verbrand en weer anderen in banden der slavernij geklonken werden. Eindelijk stierf de koningin. Haar veelbelovende zoon volgde haar op, doch deze werd spoedig vermoord en koningin Ranavola II volgde hem op. Deze was den Christenen genegen, want de Heer had iets in haar hart gelegd . dat niet verborgen kon blijven. Zij heeft voor al hare onderdanen het Evangelie plechtig beleden en werd in 1869 met haren eersten minister gedoopt. Machtig breidt zich thans nog het Evangelie op Madagaskar uit. Het is eene overwinning na zooveel lijden, zóo heerlijk en zoo verheven, als nimmer op de slagvelden is verkregen. Het Christendom werd nu de algemeene wet des lands, waarvan een gevolg was, dat aan minstens 50,000 slaven de vrijheid werd geschonken. Men heeft voorts berekend, dat het aantal bekeerlingen op Madagaskar, dat honderd duizenden bedraagt, waarschijnlijk het getal bekeerlingen in het Romeinsche rijk, gedurende de drie eerste eeuwen van onze jaartelling, overtreft.
We hebben alsnu gezien, dat er in Afrika veel ter uitbreiding dei-Christelijke Kerk is geschied. We zien daar immers aanvankelijk de eeuwenoude profetie vervuld: »Moorenland zal zijne handen naar God uitstrekken.quot; Mocht, ter meerdere vervulling dezer schoone belofte, de zendingsarbeid onder de nog millioenen ongelukkige zonen van Cham, mitsgaders het gebed der Christenen verduizendvoudigd worden.
591
NIEUW-HOLLAND.
Een heerlijk schouwspel is voor den Christen te zien, met welk eene verbazende snelheid het Evangelie zich heeft uitgebreid over de tallooze grootere en kleinere eilanden, waarmede de Groote Oceaan is bezaaid. Duizenden woeste inboorlingen , die zich nog voor weinige jaren vergastten aan menschenvleesch, zijn in zachtmoedige Christenen veranderd geworden. Dat is gewis een feit, waaruit de macht des Evangelies voor elk, die zien wil, blijkt, en waarbij het zoogenaamd modern ongeloof, dat slechts afbreken kan, wel zijne machteloosheid moet erkennen.
Al de werken des Heeren in Australië, ook maar in hoofdzaak, te beschrijven, zou alleen een boekdeel vullen. Slechts met een enkel woord zullen wij iets aanstippen over de uitbreiding der Christelijke Kerk in die ver verwijderde oorden.
Nienw-Holland is het eigenlijk vastland van dit werelddeel. Over geheel Nw. Holland zwaait Engeland den schepter. Het land is in zeven koloniën verdeeld en bevat onder de bevolking een beduidend aantal Engelschen. De oorspronkelijke bewoners zijn Australiërs, die, op een lagen trap van ontwikkeling staande, niet beter werden door de aanraking met eigenbelangzoekende Engelschen. Onderscheidene zendelingen zijn hier werkzaam geweest, maar hunne klacht was algemeen, dat de inboorlingen door de Europeanen nog meer verdierlijkt waren geworden. Een van hen schreef in 1850: «De inboorlingen hebben van de Europeanen slechts kwaad geleerd; zij hebben hunne vrouwen en dochters voor tabak en brandewijn aan hen prijs gegeven.quot; Van alle zendinggenootschappen slaagden hier nog het best de Duitsche. De zendelingen der Broedergemeente schenen het meest geschikt, zich tot het diepgezonkene neer te buigen. Door hen althans konden eenige stations met kleine gemeenten worden opgericht. In de binnenlanden van Australië werkt de Hermansburger zending, en, naar het schijnt, niet zonder vrucht.
Tasmani\'c, ten zuiden van Nw. Holland, is bevolkt door Europeanen , die Christenen heeten. De Australiërs zijn door hen sedert 1804 uitgeroeid. De laatste Tasmaansche vrouw stierf in 1876.
De inboorlingen op Nieim-Zeeland behooren tot het Maleische ras. Zij noemen zich zeiven Maori\'s, d. i. vreemdelingen en het schijnt werkelijk, dat zij op hunne krijgsbooten hier aankwamen en het Papoeageslacht, dat ze er vonden, ombrachten. Het menscheneten was hier vroeger in vollen gang, Nog in 1836 werden er in twee dagen zestig
592
MELANESIA.
menschen gebraden en verslonden. Nadat Engeland dit eiland in bezit nam, wemelden weldra de kusten van kolonisten, en hadden er gedurige gevechten plaats tusschen Engelschen en inboorlingen, waarin de eerstgenoemden meermalen gevoelige nederlagen leden, ofschoon de overwinningen der Maori\'s op de Engelschen hun al even nadeelig waren als hunne nederlagen. Maar de Nieuw-Zeelanders ontvingen toch ook iets beters uit Engeland. Samuel Marsden, predikant te Paramatta, was er de grondlegger voor de verbreiding van liet Evangelie. Toen hij de drie eerste zendelingen naar N. Zeeland bracht, hadden de inboorlingen juist een Engelsch schip geroofd en den kapitein met de manschap opgegeten. De zendelingen hadden er met groote moeilijkheden te kampen. Aan den eenen kant moesten zij de baatzucht en zonden der Europeanen, en aan den anderen de gruwelen der wilden te keer gaan, die. om de zendelingen te plagen, voor hunne woningen menschen gingen slachten en eten, terwijl ze de hoofden voor de huisdeuren op staken plaatsten. De zendelingen beoefenden de geneeskunde en daaraan hadden ze \'t voor een groot deel te danken, door de kanibalen niet te worden verslonden. Langzaam kwam er verbetering. In 1835 kwamen er twee persen aan, waarop spoedig eenige werken werden gedrukt en waardoor mede een genoegzaam getal exemplaren van den vertaalden Bijbel werd gereed gemaakt. Onderscheidene kerken en scholen werden door den ijver der Methodisten gebouwd en thans heeft het Evangelie zijn weg over geheel het eiland gevonden. Vele Maori\'s zijn reeds leeraars onder hun eigen volk, dat in aantal zeer verminderd is. Wij hopen, dat het voor ondergang bewaard blijve, ten einde nu ook de deugden te verkondigen Desgenen , die het uit zoo groote duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht.
Melancsic noemt men de verschillende eilandengroepen, welke tusschen Nieuw-Guinea en Nieuw-Zeeland liggen. De bewoners er van zijn Papoea\'s en waren eens allen menscheneters. Van uit Nieuw-Zeeland voeren Engelsche zendelingen langs de kusten der noordelijker gelegen eilanden, en gaven acht of de inboorlingen door eenig teeken het bewijs gaven, dat zij tot verkeer genegen waren. Was dit gegeven, dan werd een sloep uitgezet, bemand, en roeide men naar den oever. 1 rokken de wilden achteruit of zonden zij hunne vrouwen en kinderen in de bosschen , dan was dit een kwaad teeken en de sloep keerde met de zendelingen terug. Bleven daarentegen allen aan den oever staan, dan gingen de zendelingen aan land en deelden een menigte geschenken uit, bestaande in knoopen, vischhaken, spiegeltjes enz. Op deze wijze werd een aanvang van verkeer gemaakt, die echter gevaarlijk was, want bij den terugkeer der zendelingen werden hen menigmalen door de wilden vergiftigde pijlen nagezonden. Toch heeft eindelijk
593
38
nieuwe hebriden.
het Christendom de zege behaald , wat ons blijken zal , wanneer we nog even bij de hoofdgroepen stilstaan.
Nieu w-C al e d o ni ë werd in 1841 het eerst door zendelingen bezocht. Twee er van vielen als martelaren en werden opgegeten, de derde ontkwam nog als door een wonder. In quot;52 werd een tweede zending beproefd en nu met beteren uitslag. Toen het Evangelie grooter vorderingen maakte, kwamen de Franschen dit verstoren, door de eilanden in bezit te nemen, en van enkele een verbanningsoord voor staatsmisdadigers te maken. Weldra kwamen ook priesters en nu was het er met de protestantsche zending gedaan. Een stam, die van het opgedrongen Roomsche geloof niet gediend wilde zijn , werd op last dier eerwaarde heeren door een compagnie soldaten doodgeschoten.
Op de Nieuwe-Hebriden is alles door liet Christendom veranderd. Williams en Harris waren hier de eerste zendelingen , maar ook de eerste Christen-martelaren. In 1839 kwamen zij met anderen op het eiland Erromanga aan, maar werden, na kleine geschenken te hebben uitgedeeld, aangevallen, gedood en opgegeten. Alleen de zendeling Cunningham was het gevaar ontvlucht en had de sloep kunnen bereiken, voor de wilden hem ingehaald hadden. Indien het Christendom niet uit God was, geen mensch had zich andermaal onder deze wilden gewaagd. Maar op Erromanga waren naar Gods altijd wijzen raad, wilden , die opgeschreven stonden ten leven , en zij moesten door de kennis des Evangelies toegebracht worden tot de blijdschap des geloofs. Die toebrenging heeft groote offers gekost. In 1861 werden er de zendeling Gordon en zijne vrouw insgelijks vermoord. Maar schitterende lichtstralen schoten reeds dooiden donkeren nacht heen, die aankondigden, dat de Zon der Gerechtigheid ter kimme rees. De omgebrachten werden niet opgegeten. Daartoe gevoelde men geen lust. Veeleer was men over het gepleegde feit beschaamd. Toen de beide lijken in de nabijheid der plaats, waar vroeger Williams gevallen was, in de groeve werden neergelaten, was er een inboorling bij tegenwoordig, die van droefheid scheen te bezwijken. Die man was een bekeerd Christen, een groot vriend van Gordon en — de vroegere moordenaar van Williams. Een der broeders van Gordon stond, tijdens diens dood, in Engeland gereed het leeraarsambt te aanvaarden; maar in plaats hiervan, ging hij den arbeid van zijn broeder voortzetten , tot ook hij in 1873 werd omgebracht. Nog andere zendelingen vielen als martelaren, doch thans heeft er het Evangelie het Heidendom verdreven. De Bijbel is er op kosten der bekeerde inlanders vertaald, en op het genoemde Erromanga werd in 1880 eene kerk gebouwd »ter gedachtenis van Williams, Harris, de gebroeders Gordon en James Maonair.quot; De zendeling Robertson bericht hiervan: --Drie zonen van Williams moordenaar waren bij de inwijding tegenwoordig.
594
VRIENDSCHAPS-EILANDEN.
De oudste van deze stond mij, vijf jaren geleden, naar het leven; thans opende hij de plechtigheid en ging daarin voor met een hartroerend gebed.quot;
De Fidzj i-eila,nden zijn sedert 1874 onder Engelands heerschappij. Alle heerlijkheid in natuurschoon, die men zich denken kan, wordt er gevonden, maar de bewoners waren nog voor een halve eeuw een volk, dat ons doet rillen bij de gedachte er aan. Zij waren niet alleen menscheneters, maar ze waren dat op de meest gruwelijke wijze. In 1835 kwamen uit Londen de twee eerste Wesleyaansche zendelingen zich onder deze kanibalen vestigen. Het bleek hun spoedig, dat geen menschelijke kracht deze verschrikkelijke inboorlingen kon veranderen, maar ze vertrouwden, dat dit niettemin mogelijk was bij God. Van oord tot oord vervolgd, hielden ze in de kracht huns Gods s:and en ze hebben eindelijk overwonnen. Thans zijn er vele Christengemeenten met inlandsche predikanten. Allerwege zijn zondagscholen en jaarlijks worden er duizende guldens voor christelijke werkzaamheden door de inboorlingen op het altaar der liefde gelegd.
Polynesïc. Hiertoe behooren onderscheidene eilandengroepen, die ten zuiden van de linie en ten oosten van Melanesia liegen.
OO
Van deze trekken het eerst onze aandacht de Vriendschapseilanden, die zuidoostwaarts van de Fidzji-eilanden liggen. Hoewel hier niet zulke verschrikkelijke gewoonten heerschten als op de Fidzji-eilanden , waren toch ook de voeten dezer inlanders snel om bloed te vergieten. Daarenboven heerschte er een algemeen gebruik, dat elke inboorling een paar zijner vingerleden aan de goden moest offeren. In 1826 werd door de Wesleyanen ook hier de zending ondernomen en de kracht Gods heeft er in weinig jaren zoo groote wonderen verricht, dat Koning George en zijne onderdanen tot het Christendom werden bekeerd, üp een later gehouden zendings-vergadering verscheen ook de Koning, die er een toespraak hield. Hij had zijn afgodsbeeld, dat hij vroeger had aangebeden, mede gebracht, toonde het aan de vergadering en zeide: »ziet, aan mijne beide pinken ontbreken de voorste leden; mijn vader heeft ze afgesneden en geofferd aan dit ellendig ding.quot; De liefde der inboorlingen na hunne bekeering was groot. Tien hunner voeren eens in een kano van het eiland Tonga naar een der Fidzji-eilanden en verhaalden aan de daar nog heiden-sche bewoners, wat groote dingen de Heer bij hen had gedaan. Negen van hen werden dadelijk vermoord, doch de tiende, Abiatai genaamd, vluchtte in de bosschen. Zijne vurige liefde liet hem daar geen rust. Onverschrokken ging hij naar het opperhoofd en werd het middel tot diens bekeering. Maar de moord was op Tonga bekend geworden. De opperhoofden verzamelden hunne krijgslieden en stonden weldra slagvaardig tegenover de moordenaars om hunne landgenooten te
3S*
595
SAMOA-EILANDEN.
wreken. Abiatai wierp zich echter onder de strijdenden, herinnerde zijne landgenooten aan de belofte van genade en schuldvergeving, en bewerkte daardoor eene verzoening, die tevens de moordenaars tot bekeering bracht.
Bij den gezegenden loop des Evangelies op de Vriendschaps-eilanden braken toch ook donkere dagen aan. Fransche oorlogschepen verschenen met Roomsche priesters. Maar daarvan wilden de Koning en zijn volk niet gediend zijn, waarom zij zich onder Engelsche heerschappij stelden. Een nog gevaarlijker vijand verscheen in den brandewijn , die door gewetenlooze schippers en kooplieden werd ingevoerd, waardoor zelfs de kroonprins ten verderve werd geleid.
De Samos- of Schippers-eilanden staan sedert 1875 onder N.-Amerikaansche heerschappij. In 1838 landde Williams op Sawajë aan, waar hij gastvrij werd ontvangen, want de inlanders hadden een en ander reeds van het Christendom gehoord en verlangden er meer van te weten. Williams voldeed natuurlijk aan hun verzoek maar kon er niet lang vertoeven. Twee jaren later keerde hij terug en landde eerst op de kust van het eiland Manua. Een groote kano, opgevuld met inboorlingen , die reeds van verre riepen: »Wij zijn zonen des Woords! Wij verwachten blanke mannen, die ons van Jezus Christus verhalen,quot; voer op het schip toe. Williams vernam nu, dat deze menschen van het Christendom gehoord hadden door schipbreukelingen van een der nabij gelegen eilanden. Nog roerender werd Williams op het eiland Tutuila ontvangen. Toen het schip, dat hem derwaarts bracht, ankerde, was de oever spoedig geheel met inboorlingen bezet. Met de sloep daarop den oever bijna bereikt hebbende, gaf hij bevel aan de roeiers de riemen in te houden, want hij vreesde, dat de wilden kwade voornemens hadden. Toen de inboorlingen dit bemerkten, sprong een man in \'t water, zwom naar de boot toe en riep: » Wilt gij niet bij ons komen en ons bezoeken?quot;\' Williams antwoordde, »Ik weet niet, of ik u vertrouwen kan, want gij zult wel een zeer wild volk zijn.quot; Maar de man hernam spoedig: »Wij zijn geene wilden meer, wij zijn Christenen.quot; Verbaasd over dit woord, ging Williams nu aan land. De inboorlingen verhaalden hem, dat een blanke hoofdman op Sawajë was gekomen en er de kennis van den waren God had gebracht. Bij een bezoek aldaar hadden ze van dien God gehoord, wien ze ook wilden dienen, en ten bewijze daarvan toonden ze hem een door hen gebouwd kerkje , zooals ze er een op Sawajë hadden gezien. De inboorlingen stonden verbaasd, toen ze hoorden, dat hij die sblanke hoofdmanquot; zelf was. Williams zorgde, dat er zendelingen kwamen en keerde zelf naar Engeland terug, om te verhalen, wat groote dingen God op de Zuidzee-eilanden had gedaan. Thans is de geheele bevolking dezer eilanden-groep tot het Christendom toegetreden. De Bijbel is
69«
GEZEI.SCHAPS-EILANDEN.
er in de volkstaal gedrukt en ontbreekt in geen huisgezin. In den welgeordenden kerkstaat wordt het Evangelie verkondigd door inland-sche predikanten, die hunne opleiding op een aldaar gevestigd seminarie hebben ontvangen.
De Cook\'s Archipel is door Williams tot het tooneel zijner veelgezegende werkzaamheid gemaakt. Het gerucht van \'t geen reeds op andere eilanden was gebeurd, was ook op dezen archipel doorgedrongen, zoodat, toen Williams met een schip het eiland Aitukaki naderde, de inboorlingen onder schrikbarend geschreeuw in hunne kano\'s naar het schip kwamen. Zij zagen er vervaarlijk uit, waren naakt en van het hoofd tot de voeten getatoueerd, terwijl daarenboven het hoofd met roode en witte verfstof bestreken was.
sWaar is,quot; vroeg hun opperhoofd, »de groote god van het eiland Tanguora?quot; s Hij is met vuur verbrandquot; antwoordde Williams, i Maar de god van Rajatéa dan ?quot; s Ook hij is door het vuur verteerd, maar hier zijn twee leeraars, die u en uw volk met den waren God bekend zullen maken.quot; De zendelingen werden welkom geheeten, tenteeken waarvan, naar quot;slands wijs, de neuzen duchtig tegen elkander werden gewreven. Nog werd een der grootste eilanden van dezen archipel als met een slag voor het Evangelie gewonnen. Een paar zendelingen hadden er eenigen tijd gewerkt zonder merkbaren invloed. Toen nu Williams, met vele afgodsbeelden van andere eilanden aan boord, dit eiland aandeed, liet het opperhoofd zich naar het schip roeien. Williams toonde hem de menigte afgodsbeelden, zooals hij die door- en op elkander had liggen. Zwijgend staarde de wilde ze aan, doch eindelijk sprong hij op, stampte met den voet en riep uit: »Ja, het is, zoo als ge zegt, oogen hebben ze, maar ze zien niet, ooren hebben ze. maar ze hooren niet; hoe hebben we ons zoo lang laten bedriegen !quot; In eene daarop door hem belegde volks- vergadering werd besloten, de goden weg te doen en de zendelingen te hooren. Na vele wederwaardigheden is er het eene eiland na het andere voor het Woord Gods gewonnen. Het Christendom is er thans algemeen, de Bijbel is in quot;slands taal gedrukt en de gemeenten worden bediend door inlandsche leeraars , die hunne opleiding op het seminarie te Baratonga hebben ontvangen.
De Gezelschaps-eilanden zijn door de Fransche regeering tot Fransch grondgebied verklaard. De belangrijke Londensche zen-dingsarbeid op de Zuidzee-eilanden werd allereerst op deze eilanden ondernomen. De inboorlingen waren wel geen kanibalen, maar menschenoffers voor de goden waren aan de orde van den dag. Huwelijkstrouw was er een onbekende plicht en een groot getal kinderen werd bij de geboorte vermoord. In 1797 kwamen de eerste zendelingen, die weerloos stonden tegenover een woest volk, dat hen meermalen beroofde en naar het leven stond. Het Evangelie heeft
597
lage-eilanden.
er echter overwonnen. Tn 1817 kwam er eene drukpers aan, waarop de benoodigde boeken werden gedrukt, terwijl ook de Bijbel in de volkstaal werd uitgegeven. In 1820 werd Koning Pomare II met zijne familie benevens vele aanzienlijken gedoopt. Een nieuw wetboek werd nu weldra ingevoerd, waarin alle wetten op Christelijke leest waren geschoeid. Het eerste dankoffer, dat de bekeerde Inlanders naar het Londensch Zending-genootschap zonden, bedroeg niet minder dan 20,000 gulden, wat zeker een sprekend bewijs is van de kracht des Evangelies.
In 1836 kwamen twee Roomsche priesters uit Frankrijk op deze eilanden aan en beweerden, dat zij alleen wave verkondigers van \'t Christendom waren. De opperhoofden verklaarden , dat zij geene godsdienstonderwijzers behoefden en verzochten hun, het eiland weder te verlaten. Ofschoon er elders nog Heidenen genoeg te bekeeren waren, verkozen de priesters te blijven, terwijl de Fransche regeering vrijheid van godsdienst op de Gezelschapseilanden eischte , hoewel ze dit zelfs aan haar eigen onderdanen niet gaf. De eilanden werden eindelijk door Frankrijk in bezit genomen, en wie zal zeggen, wat er van het Protestantisme zou geworden zijn, indien het ultramontanisme bij de Fransche regeering boven dreef! God heeft het echter anders gewild. Het republikeinsche bestuur draagt zorg, dat van Roomsche zijde geen onbehoorlijke pressie wordt uitgeoefend.
Op de Lage- of Gevaarlijke Eilanden kwam het Christendom op geheel bijzondere wijze. In 1820 brak op deze eilanden een ziekte uit, waaraan vele inboorlingen stierven. Twee opperhoofden wilden den toorn der goden ontvluchten en zich met anderen naar een verwijderd eiland begeven. Storm overviel echter hun kano , die naar een der Gezelschap-eilanden werd gedreven. Groot was de verwondering der opperhoofden, toen zij daar zendelingen hoorden spreken en de inboorlingen , behoorlijk gekleed, in het bezit van huizen, kerken, scholen, enz. zagen. Vol verbazing keerden zij naar hun vaderland terug met een paar zendelingen, die op hun dringend verzoek mede gingen, ten einde ook aan hunne stamgenooten het Christendom te verkondigen. Groot was de zegen, dien God op het woord van deze mannen schonk. En men stelle zich de vreugde op de Gezelschaps-eilanden voor, toen weinige weken later daar een schip aankwam, gevuld met de goden der Lage Eilanden.
Micronesië. Hiertoe behooren de vele kleine eilanden, die ten noorden van de linie liggen. De bewoners dier eilanden hebben voor een groot deel het Evangelie aangenomen, dat hen gebracht werd door bekeerde inboorlingen van andere Australische eilanden. Het zendingschip »De Morgensterquot; van het Postonner-Zendinggenootschap verleent daartoe zooveel mogelijk hulp en zoekt elk jaar op een of twee
598
SAKmviCH-EI LANDEN.
eilanden zendelingen aan land te zetten. Het is alleropmerkelijkst, niet slechts hoe bereidwillig de bewoners dezer eilanden meestal het Evangelie aannemen, hoe zij dadelijk gereed zijn om zich in Gods Woord te laten onderwijzen en om de inlandsche zendelingen te onderhouden , maar ook hoe bereidvaardig die zendelingen zijn, om , ofschoon zij zich ergens gevestigd hebben en een begin van het gelukken van hunnen arbeid gezien hebben, zich weder te laten verplaatsen, ten einde op een ander eiland den zendingsarbeid geheel van voren af te beginnen.
Onze laatste tocht door dit werelddeel en over den onmetelijken oceaan is naar de Sandwich-cilandcn. Alles looft er den Heer. Toch kende er, weinige jaren geleden , de mensch zijnen Schepper nog niet, maar lag neergedompeld in een nacht van ellende. Van Otaheite was echter menig bericht ontvangen, hoe het Christendom op vele eilanden eene verbazende verandering had te weeg gebracht. Dit was oorzaak, dat nog vóór een zendeling de Sandwich-eilanden bezocht had , de inboorlingen hunne goden wegwierpen , de taboe-offerplaatsen vernielden en de priesters afschaften.
In N.-Amerika was destijds onder de vrienden der zending de belangstelling in deze eilanden opgewekt, quot;t geen ten gevolge had, dat in 1819 eenige Amerikaansche zendelingen derwaarts werden gezonden. Groot was bij hunne aankomst de vreugde der inboorlingen, die den zendelingen toeriepen; »Onze goden zijn verbrand, hunne tempels verwoest en de priesters afgeschaft! Wij hebben geen godsdienst meer, maar wachten op uwe leer!quot; De zendelingen konden nauwelijks hunne ooren gelooven, maar het was waar: nergens waren afgoden of altaren meer te vinden. Van dien tijd af dagteekent de zegepraal des Christendoms op de Sandwich-eilanden, zoodat er in 1840 zelfs geen een Heiden meer was te vinden.
Het heeft er den zendelingen ook aan geene teleurstellingen ontbroken. die te bedroevender waren, omdat zij door naamchristenen werden veroorzaakt. Daar waar op de Australische eilanden het Christendom ingang vond, konden gewetenlooze zeelieden de inboorlingen niet meer overhalen tot deelneming aan hunne zonden. Hierdoor ontstond bij hen een wrok, die ze op de Sandwich-eilanden zelfs door moord en brandstichting openbaarden.
De Roomsche Kerk heeft zich daar ook een schandzuil opgericht. In 1827 verschenen er twee priesters en zes, als handwerkslieden verkleede , Jezuïeten, die uit medelijden werden opgenomen, daar zij voorgaven, dat de Kapitein hen niet langer aan boord wilde hebben. Spoedig kwamen echter hunne kwade praktijken aan het licht, waarom de Koning hen naar Californië liet overbrengen. Weldra verscheen een Fransch oorlogschip en aan de bevolking werd voor het weg-
699
BESLUIT.
zenden der priesters eene schadevergoeding opgelegd van 60,000 gulden. De bevelhebber eischte tevens toelating der priesters, grond voor het bouwen eener Roomsche Kerk en — vrijen invoer van sterke dranken! Koning en volk waren wel genoodzaakt toe te geven. In 1S51 kwamen de Sandwich-eilanden onder het protectoraat der Ver-eenigde Staten van Amerika, en bleven van dien tijd af van dergelijke lage aanvallen bevrijd.
Onder leiding der zendelingen is daar thans een Protestantsche staat gegroeid, zooals er misschien in Europa te vergeefs een zou worden gezocht. De gemeenten bekostigen niet slechts haar eigen eeredienst, maar besteden tevens nog duizende guldens aan de zending op de nog Heidensche Zuidzee-eilanden. Er bestaat tevens een seminarie tot opleiding van inlandsche predikanten, door welke thans al de gemeenten worden bediend.
Ziet, bij onzen ten einde gebrachten tocht door dit werelddeel, bleek ons de kracht van Gods Woord en Geest. Waar wij de trouwe godsgezanten met het eeuwig Evangelie zagen verschijnen, verdwenen de afgoden, werden de wilde inboorlingen beschaafd en vormden weldra eene geordende Christen-Maatschappij. Het ongeloof en de moderne wetenschap mogen zich in hun hoogmoed aan het kruis van Christus ergeren, toch zijn zij machteloos en arm tegenover het Heidendom. Wat daar in Australië in zoo korte jaren tot stand kwam , is niet de vrucht der moderne humaniteit, maar van het Woord Gods. Het is de vervulling der aloude profetie, waar het heet: »al de Heidenen, Heer! die Gij gemaakt hebt, zullen komen en zich voor Uw aanschijn nederbuigen en Uwen naam eeren, want Gij alleen zijt God.quot;
Hiermede hebben wij onder Gods zegen deze Kerkgeschiedenis ten einde gebracht. Gelijk de tijd onafgebroken voortgaat, is ook het einde van de Christelijke Kerk nog niet daar. Hare geschiedenis gaat voort en zal blijven voortgaan, totdat het lichaam van Christus vergaderd is. Zagen wij bij onze beschouwing der Christelijke Kerk in de geschiedenis, die achter ons is, veel uit den Bijbel vervuld, op veel ook wijzen de gewijde bladen, dat nog geschieden moet. Nog is het niet éene kudde onder éenen Herder, nog is niet de gansche aarde met \'s Heeren heerlijkheid vervuld. En het Christendom zelf? Gewis het kon in heerlijker toestand zijn, krachtiger veelal in de wereld te voorschijn treden. Vele kerken schijnen haar tijd te overlevenden door duizende naam-Christenen heeft het Christendom in veel opzichten het voorkomen verkregen, alsof het der ontbinding nabij ware,
600
BESLUIT.
indien we namelijk niet wisten , dat het van goddelijken oorsprong was. Maar indien we nu zelf nog het ware levensbeginsel missen, kan ons deze waarheid niet tot troost verstrekken, want ons ontbreekt dan eigenlijk nog alles, en hoe sterk we ons ook mogen wanen, toch staan we elk oogenblik bloot om door den vloed des ongeloofs verzwolgen te worden.
Door het geloof een levend lidmaat van Christus en alzoo zijner zalving deelachtig te zijn, ten einde Zijnen naam te belijden en zich tot een levend dankoffer te stellen , dat maakt ons eerst den Christen-naam waardig, dat doet ons tot het Godsrijk behooren , dat zich, in weerwil van allen strijd, steeds als een machtig zuurdeeg in de wereld openbaart.
O, hoe verheugend is het, te zien, hoe de Heer, bij al de ellenden binnen de oude Kerken , Zijn rijk machtig uitbreidt onder het verre Heidendom. Nog is de oogst groot, groot onder Joden, Mohammedanen en Heidenen, maar de arbeiders zijn weinigen. Niemand onzer kan zeggen: »Ik ben rein van hun bloed.quot; Elk doe dus al, wat zijne hand vindt om te doen, doch onzegeheele persoonlijkheid moet daarbij in de eerste plaats een leesbare brief zijn van onzen overgang uit den dood in het leven. Is Christus ons leven, dan zal zich ook dat leven in een heiligen en godzaligen wandel openbaren. »Indien wij door den Geest leven , zoo laat ons ook door den Geest wandelen ; de vrucht des Geestes is in alle goedigheid , en rechtvaardigheid en waarheid.quot; Dan mogen de stormen woeden in de strijdende kerk hier beneden, zij die gelooven haasten niet; alle dingen moeten hun medewerken ten goede, want zij worden door de kracht Gods bewaard tot de zaligheid. Ziet de Heer komt en zijn loon is met Hem. Daarom zijt ook gij bereid, want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des menschen komen.
601
Aart sbi8schop(Palriarch) 135 Aartsbisdom 157. Abaelard 185. Abbeakoeta 583. Abessinië 79 , 581. Absolutie 76. Abt 132. Abu Beker 139. Acacius (patriarch) 123. Adalbert (bisschop) 153. Adolf (graaf) 3 0. Adoptianisme 172. Adriaan IV (paus) 180. Adriaan VI (paus) 232, 316. Aedemou (bisschop) 06. Aedesius 78 Aemilianus(Hieronyraus)2G8. Aerius (presbyter) 117. Aeskulaap (god) 11. Afghanistan 573. Aflaat, 225, 250, 275, 518. Afrika 581, Afscheiding (akte van) 477. Agilulf (koning) 131. Agnes 66. Agricola (Rudolf) 190. Ahriman 7. Alarik (koning) 129. Alberico v. Toskane 175. Albigenzen 193, 194. Albrecht (hertog) 352. Albrecht v. Brandenburg239, 280. Albrecht v. Mainz 220. Albrecht v. ^lentz 225, Alcuinis (abt te Tours) 172. Aldegonde(Marnix v.St.) 334. Alemannen 180. Alexander (bissch. te Alex.)97. „ „ „Const. 9 8. ;/ « (Dr.) 572. |
Alexander (geneesheer) 63. „ de Groote 23. „ I (keizer) 447, 509. u II „ 511. „ III (paus) 195. ti V „ 200. VI „ 202. „ Severus (keizer) 65. Alexandrië 23, 25, 78. ,, (Synode te) 97. Alexius 223. Alfoereu 579. Allerheiligen 225. Allerzielenfeest 7. Alliantie (Evangelische) 554. Altaar 72, 128, 263. Alvadur (oppergod) 17, 21. Alypius 113. Amandus (monnik) 143. Arnboina-groep 580 Ambrosius (bissch.) 109,127, 133. Ambten 34. Amerika 560. Amerika (Britsch N.) 564. Amerika (Centraal-) 563. Amphitheater 65. Amphitrite (god) 10. Amsdorfs (Nicolaas v.) 354. Amuletten 104. Anabaptisten 247, 313. Anam 574. Anastasius (bisschop) 108. Andeflida 131. Andersen (Lorens) 277. Andreae (Jacob) 356. Andreas (apostel) 38. Angelica (abdis) 389. Angelsaksen 142 Anglikaansche kerk 285, 518. Anna Adlischweiter 255. |
Anna Bolein 282. „ v. Buren 340. „ Rein hardt 252. Anne du Bourg 297. Anselmus van Aosta 185. Ansgarius 150. Antinomisme 351. Antichrist 228. Autiochus Epiphanes 24. Antiochus de Groote 23. Antipater 25. Antonelli (kardinaal) 522. Antoninus Pius (keizer) 56. Antonius (kluizenaar) 84. Aphrodite (godin) 10. Apis (god) 6. Apollinaris (bisschop) 121. Apollo (god) 9, 13. Apologeten 52. Apologie 102. Apostelorde 193. Apostolische Kerk 34. „ Gemeente 494. Aquino (Thomas van) 523. Arabië 78, 138, 140, 573. Arbousset 590. Arbues (Petrus) 522. Arcadius (keizer) 108. Arcimbald (aflaatpredik.) 275. Arendsz (Jan) 333. Arianen 92, 129. Aristobulus 14. Aristokles (Plato) 11. Arius 97. Arkel (van) 584. Armenische kerk 78, 510. Arminius (Jacobus) 343. Arnauld (Anton) 389. Arndt (Johan) 359. Arnobius 118. Arnold v. Brescia 179. |
REGISTER.
(503
Arnold (abt v. Citeaux) 193, „ (martelaar) 196. Artabasdus 164. Artemis (godin) 9. Ascese 72, 84. Anselmus (aartsbisschop) 170. Asen 17. Assam 575. Astarte (godin) 6. Asyl (Magdalena) 555. Athanasius (bisschop) 98, 106, 118. Athenagoras 52, 83. Attains (martelaar) 63. Attila (koning) 129. Andins 116. Angsburg (Rijksdag te) 241, 244. Angsbnrgsche Confessie 235, 241. „ Godsdienstvrede 244. August (keurvorst) 356. Augustinus (bisschop) 101 , 112 , 118, 127. „ (bisschop v. Canterbury) 142. Augustus (keizer) 13. Auto-da-fé 310. Aurelius (keizer) 92. Australië 592. Ava 575. Avignon 199. Avila (Juan de) 309. Avondmaal 75, 128, 191, 205, 255,261, 353,498. Avondmaalsstrijd 173. Axel (bisschop) 152. Baay (üs.) 570. Bach (Johan Sebastiaan) 395. Bacon (Franss) 377. Badby (Johan) 215. Bagijnen 143. Bahrdt 420. Bakker (Jan de) 319. Bali 578. Baptisten 499. „ (N. A.) 568. Barbarossa (Frederik) 184. Barclay (Dr.) 572. Bar-Cochba 50. Barmhartige broeders (Orde der) 269. Barmhartige zusters 269. Barnabas (Brief van) 69. Bartholomeusuacht 300. Bartilas (vorst) 152. Basalides 89. Basil iscus 123. |
Basilius 183. Basilius de Groote (bisschop) 106. Basilius Macedo (keizer) 118. Batakken 578. Batavia 577. Bauer (Bruno) 456. Bayle 418. Bazel (Concilie v.) 201,214. Beaton (kardinaal) 286. Becket (Thomas) 180. Beda 146. Beda Venerabilis (abt) 171. Bedevaarten 128. Beelden in de kerken 129. Beeldendienst 163, 190. Beeldenstorm 164, 328. Beeldstormerij 334. Begga 143. Begharden 188. Begraafplaatsen 72. Belisarius 106, 130. Bellona 13. Bemiddelings-theologie 457. Bemittlungs-theologie 536. Benedetti (gezant) 527. Benedicta 73. Benedictus IX (Paus) 176. XI „ 199. XIII „ 200. XIV a 387, 390. i, v. Aniane 158. ,, v. Nursia 134. Benedictijnen 158. Benedictijnenklooster 134. Berengarius 173. ,, (koning) 175. Berlijn (Synode te) 461. Bernard abt van Claivaux 159, 171, 184. Beruardijnerorde 159. Berno (abt) 158. Bertha (koningin) 142. Besnijdenis 32. Bethel (gesticht) 556. Bethesda 557. Beukelszoon (Jan) 247. Beza (Theodorus) 260, 299. Biecht 225 , 226 , 518. Bilderdijk 437. Biorn (koning) 151. Birma 575. Bisdom 148. Bisschop 35. Blandina 63. Bloemfontein 586. Blumenhageu (Andreas) 363. Boedha (god) 8. Boerenoorlog 245. |
Bogoris (koning) 152. Boheme 152. Bohemen 279. Böhme (Jacob) 359, 405. Boleslaw (hertog) 152. Bolks (Ds) 570. Bonaparte 431-. Bonifacius VI11 (paus) 198. Boos (Maarten) 529. Borger (prof.) 465. Borneo 579. Borziwoi (hertog) 152. Bossuet (bisschop) 382, 888. Botskai (Stephanus) 278. Boudewijn 184. Bourbons 296. Bourgondiërs 106. Bouwens (Catalijne) 321. Braga (god) 17. Brahma (god) 8. Brahmanen 8. Brainerd 565. Brakel 418. Brandstapel 66, 254, 264. Brederode (Hendrik v.) 332. Bres (Guido de) 327. Brescia (Angela v.) 269. Breslan (Synode te) 460. Broedergemeente 429. Broes (Petrus) 465. Brown (Johan) 215. Brown (Robert) 293. Bruckner (zendeling) 578. Brummelkamp (A.) 479. Bruno (monnik) 153. Bruno (rector) 158. Bruys (Petrus de) 192. Bucer 242. Budding 481. Bul (pauselijke) 227. Bulgaren 152. Bullinger 255, 260. Bugenhagen (Joh.) 236, 276. Bunsen 458. Bunyan (John) 380. Burgers (T.) 587. Burman (predikant) 417. Buskruitverraad 294. Bijbelgenootschap 545. Bijbelgen. (Britsch) 553, ,, (Java) 577. „ (Nederl.) 558. ,, (N.-Amerik. 567. „ (Parijsch) 553. „ (Zweedsch) 554. Bijbelverklaring 259. Bijbelvertaling 231, 281. Caüba 138. Cachet (F. Lion) 588. |
REGISTER.
604
Caeciliauus 115. Cajelanus (kardinaal) 226. Galas (Jeau) 315, 541. Calixtus VI (pans) 179. Calixtijners 213. Calleiibach (predikant) 460. Callenberg (prof.) 429. Calvinisme 813, 333, 465. Calvinisme (Krypto-) 355. Calvinisten 202. Calvijn (Johannes) 255. Camisarden 384. Carapanus 351. Campegius 239. Canonikeu 156. Canossa 178. Capadose (Abraham) 466,470. Capncijner-orde 268. Carbimauns (kluizenaar) 142. Carlisten 546. Carlos (Don) 546. Carlstadt (Andreas v.) 227, 237, 246, 261. Carmeliterorde 159. Carpoerates 90. Cartesius (René des) 377. Carthago (Concilie van) 126. „ (Synode te) 118. Casalis 590. Casat (Las) 561. Cassianns 133. Castelnau (Peter v.) 193. Catechetensehool 83, 133. Catechismus 240, 259. „ (Heidelb.) 356. Catechumenen 75, Catharina v. Bora 232. „ (keizerin) 450. „ v. Siena 206. Cato 15. Cavour 524. Celano 161. Celebes 579. Cerinthus 43. Ceres (godin) 14. Cestius Gallus 47. Chadidja 138. Chalcedon (Concilie v.) 124. „ (Synode te) 123. Chaldeeuwsche Christenen 122. Chalmers (Dr.) 520. Chandieu (Antoine de) 298. Chateaubriand 539. Chatel (abt) 541. Chemnitz (Martinus) 357. Chevallier (Pierre) 467. Childebert (koning) 142. Chiliasme 69, 414. China 274, 573. |
Chineezen 565. Chlisti (sekte der) 512. Chr. Afgesch. Gemeente 484. Chr. Gereform. kerk 487. Christenen (naam) 37. Christiaan II (koning) 275. HI „ 276. IV „ 369. „ (monnik) 153. Chrodegangus (bisschop) 156. Chrvsostomus (Joh.) 107,118, 133. Cistercienserorde 159. Cicero 15. Clara v. Assisi 161. Clarendon (Rijksdag te) 180. Clarisse 465. Clarissenorde 161. Claudius, bissch. v.Turijn 169. „ (keizer) 53. ,, (Matthias) 423. Clausen (Hoogl.) 515. Clemens v. Alexandrié 83. „ „ Rome 68. „ 111 (pans) 178.
Clementinen 68, 90, Clermont (Concilie v.) 179. Clems 76, 137, 156, 170. Clotilde (koningin) 130. Cloux (A. P. A. Du) 473. Clovis (koning) 130. Cobham (lord) 215. Coccejus (Johannes) 417. Cock (Hendrik de) 472. (Theodorus de) 393. Codde (Petrus) 392. Coelestius 118. Coelibaat 176, 192, 509. Coenraad (pastoor) 319. Coligny (admiraal) 298. Collatie (Recht van) 155. Collegia Pietatis 396. Collegium Philosophicuni445. Columbanus (abt) 131, 141. Columbu8(Christophorus)217 Conclave 387, 452. Concordaat 391,449,533,547. Concordia 242. Condillac 425. Confessoren 76. Conformisten 285. Congregatie v. Christus 287. Congregationalisten 293. Connell (O\') 519. |
Conradina 197. Consalvi (kardinaal) 447. Constantia 73. Constautinopel (concilie v.) 100, 125, 164. Constautinopel (synode te) 124, 164, 165. Constantinopolis 96. Constantinus 117. „ (zendeling) 152. „ Pogonatus (keizer) 125. Constantius Chlorus (keizer) 67, 93. Constantijn (keizer) 93. II 99. „ V 164. Constanz (concilie v.) 201 , 210. Constitutione8Apostolicae68. Contra-remonstranten 345. Coolhaas (predikant) 343. Coornhert 343. Coperuikus 375. Cornelius 86. Corporatie 66. Costa (Isaak Da) 466, 470. Court (Antoine) 384. Covenant 294. Cranmer (aartsbisschop) 284. Crell (Paulus) 356. Cromwell (Olivier) 295. Crowther (Samuel) 583. Cunningham 594. Cvprianus (kerkvader) 81. Cyrillus 118, 122. (zendeling) 152. Czerski (vikaris) 531. Dagobert (koning) 143. Dambrowka (hertogin) 152. Darbisme 496. Darby (John) 496. Datheen (Petrus) 334. Daumas (zendeling) 590. David (Christiaan) 401. Decius (keizer) 65, 82. Decretalen 174. Demeter (godin) 14. Demosthenes 10. Denck (Hans) 351. Denemarken 150 , 275 ,515. Deogratius (bisschop) 129. Dessau 239. Deventer 146. Devisme 514. Diakenen 35. Diakonessen 35, 126. Diakonessenhuis 555 , 556 , 572. |
REGISTER.
605
Diana (godin) 6, 10. Diderot 425, Diocletianus (keizer) GO. Dionysius 107. Exiguus 120. Dioseorus 122. Dirks (Willem) 318. Dober (Leonard) 411, 561. Doceten 43. Dokkum 145. Dolcino 193. Döllinger (Ignaz. v.) 533. Domaldi 20. Domingo Gusman (priester) 161. Dominicanerorde 161, 194. Dominions 271. Domitianus (keizer) 38, 54, Domkapittels, 157, 161. Domkerk 68. Donar (god) 17. Donatisten 115. Donnel (0\') 547. Donner (Ds.) 487. Doop 25, 36, 75, 96, 128, \' 131, 144, 192, 195,261, 322, 353, 495, 498, 499, 507, 510, 526. Doopgewaad 96, 501. Doopsgezinden 322. 411,499. Doopvont 144. Dordrecht (Synode te) 338. Dome (Hieronymns v.) 363. Dorothea Erdmuth 401. „ Sibylla 359. Dragonnades 382, 386, 510. Drakestein 584. Drieëenheid (leer der) 100, 164, 264. Driekapittelstrijd 124. Driekoningenfeest 75. Druzen 513. Duifhuis 343. Duitsche ridders (orde er) 160. Duizendjarig rijk 69, 72. 85. Dunin (aartsbischop) 530. Durand 385. Duurstede 144. Dijk Mz. (J. v.) 557. Eber (Paulus) 356. Ebionieten 42. Echtscheiding 126. Eek (Johannes) 227. Eek (van) 578. Eclectieken 83. Edda 17. Edict van Chateaubriant 297. ii i, Nantes 382. |
Edict van Nimcs 304. „ „ Worms 230, 238, 242. Edinburgh 287. Eduard I koning v. Engeland 198. „ VI „ 282, 327. Edwin koning v. Northumberland 142. Edzard (graaf) 315. Eens wezeuheid 98. Eeredienst. 34,127. 240,203. Efeze (concilie van) 119, 122. „ (synode te) 122. Egède (Mans) 429, 515, 504. Egeling 405. Egli (pastoor) 538. Egypte 6, 78, 581. Einsiedeln (Sticht) 251. Eligius (zendeling) 143. Elipandus (aartsbisschop van Toledo) 172. Elisabeth v. Engeland 284-, 289, 291. „ (keurvorstin) 280. Elliot (John) 304 , 564 Elout van Soeterwoude 460. Elvira (synode te) 105. Emanuel (Victor) 524. Emde 578. Emineranus» (van Aquitanie) 142. Empaytaz 536. Encyclica 525. Engel der gemeente 494. Engels (predikant) 406. Enkratieteu 90. Enzinas (Francisco) 309. Ephraim de Syriër 107. Epiphanienfeest 74. Epiphanius 108. Episcopaat 77. Episcopale kerk (N. A.) 508. Erasmus (Desiderius) 190, 233, 251. Erdoed (synode te) 278. Erik (hertog) 230. Ernest de Vrome (keurvorst) 395. Erromanga 594. Erwin v. Steinbach 206. Esch (Johannes v ) 316. Eskimo\'s 564. Espartero 546. Esseërs 26. Esser (Dr. J. P.) 578. Ethelberga 142. Ethelbert (koning) 142. Ethiopië 37. Eudoxia 108. |
Eugenie (keizerin) 527. Eugenins lil (paus) 180. Ensebius bissch. v. Cesarea 97, 107. ti ft fi Emisa 107. „ „ „ Nicomedië 97: „ (geschiedschrijv.) 93. Euthyches 122. Enthymius Zigabaous 166. Evangelische kerk. (Veroenig- de) 459. Evangelisten 35, 554. Exorcisme 75. Fanatisme 247. Fa rel (Willem) 257, 296. Faure (Hendrik) 580. Febure (Le) 470. Felicitas 65. Felix (bissch. v.Urgellis) 172. Felix II (bisschop) 123. Fenelon (aartsbisschop) 388. Fenians 519. Ferdinand I (koning) 451. „ VII „ 451,545. „ van Oostenrijk 239. Fichte (Johan Gottlieb) 421. Fidsjé-eilandeu 595. Filippus (apostel) 38. Filips (bisschop) 314. „ van Frankrijk 108. „ van Hessen 230. Finnen 515. Firmion 386. Fisk Universiteit 560. Flaccila 111. Flacius (Matthias) 354. Flaviauus (bisschop) 122. Flavins Josefus 47. Fliedner 572. Fliestadt (Pieter) 240. Flora (godin) 14. Florbertus 143. Formula coucordiae 350. „ consensus 376. Formulieren v.eenigheid 349. Fox (George) 407. Franciscanerorde 161. Franciscus v. Assisi 100. n (heilige) 271. Francke (August H erman) 397 Frankfort (Synode te) 172. Frans I koning v. Frankrijk 256, 296, 299. Frans II koning v. Frankrijk 287, 298. Frans v. Assis 547. „ v. Parijs 390. |
REGISTER.
606
Frederik II (keizer) 197. „ (keurvorst) 228,237. „ August(keurv.) 386. „ 111 (keurv.) 302, 356, 396. „ I (koning) 275. IV „ 429,576. Wilhelm IV 530. „ (Prins der Nederlanden) 508. Fredriks (Anthonis) 321. Frericx (Sicke) 321. Freya (godin) 19, 167. Fridolin 131. Friezen 16 , 143. Fritigern 105. Fryer of Fraho (god) 18. Funck (Johannes) 352. Gajus (presbyter) 81. Galerius (keizer) 67. Galilei (Galileo) 366. Gallen (klooster St.) 142. Gallienus (keizer) 66. Gallikaansche kerk 541. Gallus (monnik) 142. Gansvort (Wessel) 190. Gardiner 563. Garibaldi 451 , 522. Gedenkteekenen 74-. Geertruid 143. Geertruidenberg 143. Geeselaars 188. Geeselen 66. Geestdrijvers 246. Geestdrijverij 471. Geestelijke broeders 72. „ maagden 72. Geilane (hertogin) 142. Gellert (Christiaan) 423. Geloofsbelijdenis 98, 327, 343, 475. Gemara (talmud) 51. Gemeenten onder \'t kruis 485, 543. Genadedal 585. Geneve 257, 264. Gen. v. In- en Uitw. Zending 577. Genootschap v. Jezus 271. Genserik (koning) 129. Gentilis 351. Georg (bisschop) 239. George (koning) 596. w I „ 509. Gerards (Belthasar) 341. Gereform. Kerk 338, 543. „ Staatskerk 416, „ (Holl.)kerk(N. A.) 568. |
Gereform. (Chr.) Kerk 578. „ (Ned. Chr.) Kerk (N. A.) 570. Gereformeerden 262,27 9,460, 558. Gerhard (Johan) 359. Gerhardt (Paul) 395. Gerizim 21. Germanen 15. Gerritz (Herman) 318. Gerson (kanselier) 200. Geselius 336. Gessius Florus 47. Geysa 153. Gezangen (Evangelische) 4\'57, 474, 479. Gherardi Segarelli 193. Gibellvnen 188. Gil (Juan) 309. Gislemar (monnik) 151. Gladiatoren 65. Gnafeiis (rector) 329. Gnostieken 42 , 80 , 88. Gobat (Samuel) 518 , 572. Godengaard 17. Godenschemering 20. Godmensch Jezus 91. Godfried v. Bouillon 183. Goethe 421. Gordianus 73. Goedkoop (M.) 545. Godsdienstgesprek te Worms 243. Godsdienstgesprek te Regensburg 243. Godsdienstvrede te Neurenberg 242. Gomarus (Franciscus) 343. Gordon 594. Gosbert (hertog) 142. Goszner (Joh.) 529. Gothen 105. Gottfried (abt) 153. Gottschalk 152, 172. Goudkust 582. Grafschriften 73. Grange (Perigrin de la) 328. Granvelle (aartsbisschop) 331. Gratianus (keizer) 101, 109. Graven (bijeenkomsten op de) 71. ,sGravenhage(svnode te) 338, 463. Gregoriaansche kerk 510. Gregorius van Nyssa 107. n // Nyzianzus 107. „ bisschop v. Tours 171. „ I (paus) 137,141,169. n II w 144. |
Grenier 385. Grieksche Kerk 165 , 507. Groenland 151, 564. Groen v. Prinsterer (Mr. G.) 466, 484. Groningen 150. Groninger School 489. Groot (P. Hofstede de) 472, 489. Groot (Hugo de) 343. Groote (Geert) 189. Groves (zendeling) 572. Grundtvig (Claus) 515. Gualbert 158. Guerick 460. Guise (hertog van) 299. Gustaaf Adolf (koning) 370. u „ Ver. 533, 553. Gutzlaff 574. Guyana 562. Guyon 388. Guyzot 540. Gylas 153. Haan (zendeling) 578. Habsburg (huis) 278. Hadriaan (keizer) 50, 56. Hadrianus (keizer) 73. Hagenbach (prof.) 458, 536. Hagepredikers 333. Halfgoden 19. Halmaheira 580. Haller (Berthold) 252. Hamilton (Patrik) 286. Handel (George Friedrich) 395 Haraclius 125. Harmonieten 456. Harms (pastor) 550. Harms (Claus) 457. Harold (koning) 150. Harris 594. Hase (Carl) 457. Hauge (Hans Nielsen) 515. Hebe (godin) 10. Hegberts 343. Hegel (Georg) 455. Heidanus (Abraham) 417. Heilige vergaderplaatsen 72. Heilig Verbond 443. Heilo 144. |
R E G I S T E R.
607
Hcimdall (god) 19. Heksengerichten 207. Hela (godin) 19. Heldring (O. G.) 556. Helena (keizerin) 95 , 104. Helias (monnik) 161. Helmers 437. Heloïse 185. HelvetischeConfessie260,587 Hendrik (graaf) 340, „ 11 v. Frankrijk 297. a HI w W 303. * IV „ „ 30-1. „ II w Engeland 281, 290. „ VIII ,, „ 232, 291. „ III (keizer) 176. IV „ 176. ,, v. Anjou 302. „ v. Arragon 308. „ (bissch. v. Luik 177. „ i)rinsv.Navarre298. „ v. Zutphen 314. Hendriks (Ds.) 475. Hephaestos (god) 10. Hera (godin) 9. Herezuelo (Antonio) 312. Hengstenberg (prof.) 456. Herder J. G. von 423. Herman (zendeling) 579. Hermandez (Julian) 308. Hermas (pastor van) 69. Hermesianen 530. Hermis (god) 10. Hermode 17. Hernhut 401. Hernhutters 561. Herodes 25. Herv. Kerk (Ned.) 463, 488, 491. Hervormingsdag 516. Herzog (Eduard) 538. Hesiodas 10. Heshusius (Filemon) 355, Hetzen 351. Heyling (Petrus) 363. Hierapolis 69. Hieronymus 108, 119, 133. „ (v. Praag) 209, 213. Hilariou 132. Hilarius 118, 127. Hildebrand (paus) 173,176. Hildegardis (abdis) 187. Hincmarus bisschop v. Rheims 175. Hippolytus 81. Hodur (god) 19. Hoek (Jakob) 313. |
Hoen (Cornells) 313. Hofman (Melehior) 323. Hofmeijer 585. Holbach (baron von) 425. Hollandsche Boeren 583. Homerus 10. Hongarije la3, 278. Honorius 116, 125. „ 111 (paus) 161. Hoogendorp (Gijsbert v.) 438. Horatius 15. Horos (god) 6. Hosius (bisschop) 97. Hospitaliters 159. Hottentotten 585. Höveker (Üs.) 580. Huet ^P.) 586. llugenooten i\'96. Hugo v. Buren 162. „ v. Üt. Victor 187. Huis v. barmhartigheid 557. Hulst (Frans v. d.) 315. Humanisme 305. Hunnen 68, 105. Hunnerik (koning) 130. Huss (Johanues) 209. Hussieten 213. Hutten (Ulrich v ) 218, 227, 245. Huwelijk 86, 105, 128, 156, 177, 232, 258, 504, 530. Hyaciuth-Loyson 538. Ibas van Edessa 124. Ideletta v. Buren 194, 258. Ierland 131, 290, 519. Ignatius (bisschop) 56, 69. „ (patriarch) 165. Illuminaten 427. Independenten 293. Indianen 565. Indra (godheid) 8. Inge (koning) 151. Innocentius 111 (paus) 159, 161, 181, 196. „ IV (paus) 197. VIII „ 202, 207. „ X „ 389. XI „ 381. Inquisitie 163, 188, 264, 309, 322, 393, 545, 548. Interdict 181, 198. Interim (het) 244. Investituur 177. Irenaeus (bisschop) 79. Irene (keizerin) 164. Irmin (halfgod) 18. Irving (Eduard) 493. Irvüigianen 494. |
Isabella (kouingin) 524, 540. Isis (godin) 6. islam 139. 147. Isodoris (bisschop; 172. Italië 304, 549. Ithacius 116. Ivoorkust 582. Jacob v. Missa 213. Jacobi (Kriedrich Helurich) 421. Jacobus I v. Engeland 294. „ II „ . 380. Jakob liaradai 124. Jakobieten 513. Jakobus (apostel) 38. „ (br. des Heeren) 39. Jaa (koning) 181. Janseuius (Cornelius) 389. Janus (god) 13. Japau 273, 574. Java 577. Java-Comité 551. Javanen 577. Jeanne d\'Arc 207. Jellesma 579. Jeremia II (patriarch) 362. Jeroen 150. Jeruzalem (concilie v.) 41. Jezuïeten 270, 294, 387, 444, 447 , 450, 512, 517, 521, 528, 540, 576, 599. Jezuïtenorde 270. Joachim abt v. Florns 192. „ I (keurvorst) 280. II „ 2S0. Joasaph II (patriarch) 362. Johan (keurvorst) 239. „ 111 (koning) 277. „ v. Portugal 548. „ VI „ „ 451. Johanna v. Navarre 300. „ (pausin) 175. „ Gray 283. „ Seymour 282. Johannes (apostel) 38. „ (bisschop) 119. „ Scholasticus 126. „ de Vaster 126,137. „ VIII (paus) 174. XII „ 175. „ XXII „ 209. XXI11 „ 200. „ Damascenus 163. „ Hyrkauns 24. Johannieterorde 160. Jojada 21. Jorissen 437. Jornandns (monnik) 172. Joseph II (keizer) 128. |
REGIS T E R.
608
Jovianus 117, 133. „ (keizer) 99. Jozef Bonaparte 438. Jubeljaar 204, 448. Jubileën 522. Jndaisme 42. Judae (Leo) 521. •I uliane (grav.v. Stolberg) 340. Julianus (keizer) 99. Julius II (paus) 202. „ III „ 266. Caesar 16. „ Severus (keizer) 51. Jumpers (sekte der) 413. Juno (god) 12. Jupiter (god) 12. Justina 110. Justiniauus (keizer) 102,123. Justinus 90. „ de martelaar 52, 58. Justus Jonas 233, 236. Kaapsche kerk 587. Kaapsche synode 587. KalFers 590. Kaizerswerth 144, 555. Kalifen 140. Kalmukken 573. Kaninefaten 16. Kanoniseeren 96. Kant (Immanuel) 421. Kappel 254. Kardiualeu 176. Karei Alexander (hertog) 386. „ van Anjou 197. „ (hertog en kardin.) 298. „ den Kale 174. „ de Groote 147 „ (keizer) 315. „ V „ 228, 243. „ 1 v. Engeland 294. 11 „ 380. „ V „ Spanje 546. „ IX „ Zweden 277. „ X „ Frankrijk 444, 452. Karthuizerklugster 158. Katakomben 32, 72, 94. Katharen 190, 193. Katharina 282. „ (keizerin) 509. „ de Medecis 297. Kath. kerk (christ.) 538. Keizer (Leonard) 290. Kemp (van der) 429, 585. Kepler (Johan) 375* Kerk v. h. heilige graf 571. Kerkbestuur (Ned.Herv.)470. Kerkbouw 72, 128. Kerkdijken Staat 438. |
Kerken der woestijn 384. Kerkgezang 127. Kerkhoven (oorsprongd.) 167. Kerkordening 247, 288. Kerkrecht 68. Kerkvisitatie 155, 240. Kerstfeest, 18, 75. Ketter 254. Ketterdoop 82. Ketterjacht 193. Kettler (Koenraad) 280. Kierkegaard (Sören) 516. Kiliaan J42. Kirchenzeitung (Reformirte) 458. Kist (Ds.) 437, 465. Klarenbach (Adolf) 240. Klerezy (bisschoppelijke) 394, 523*. Klok (Jakobus) 474. Klokgelui 127. Klooster 132. Kloosters 545, 548, 574. Klopstock (Friedrich) 423. Kluizenaars 84, 132. Knipperdolling 247. Knox (John) 286. Knutzen (Matthias) 379. Koelman 418. Koenraad v. Hochsteden 206. Koenraad lil 184. Koerland 280. Kohlbrügge (Dr. H. F.) 458, 468. Kopten 512, 581. Koran 139 Koster (Laurens Jansz.)218. Kosters 76. Kronas (god) 9. Kropp (Katharina) 236. Kruiningen (Joost van) 325. Krummachers 458. Kuyper (Dr. A.) 559. Kwakers 408, 515, 561. Labadie (Johannes) 413. Labadisten 415. Labrador 564. Lalande 426. Lamartine 539. Lamennais (de) 540. Lampe (Frederik Adolf) 418. Lange (prof.) 458. Lasco (Johannes a) 326. Lataraan-concilie 180. Lataraan-synode 174, 182. Latimer (bisschop) 283. Laud (aartsbisschop) 294. Laurent 544. Laurentius 66. |
Lausanne 257. Lavater (Johan Casper) 422. Lazaristen 269. Lee (Anna) 413. Lebwin 146. Ledebocr 480. Lefebre (hoogleeraar) 296. Legatièn 522. Legende 68. Leibnitz (Gottfried) 379. Leibziger interim 244. Leo III (keizer) 163. „ I (paus) 129, 136. „ III „ 148. a VIII „ 175. „ X „ 202, 219 , 225, 304. „ XII „ 448. „ XIII a 529. „ de Groote 122. Leonides 83. Leonora 312. Leopold (prins) 508. „ I (koning) 544. „ van Toscane 428. Lerma (Pedro de) 309. Lessiug 424. Levellers 293. Liberia 582. Libertijnen. 257. Lichtvrienden (protestant- sche) 461. Licinius (keizer) 94. Liefde (Ds. J. de) 467. Liefdemaaltijden 36, 76. Lier (H. 11. van) 585. Liesveldt (Jacob) 317. Lieve Vrouw (Orde van onze) 269. Ligue (de heilige) 243, 303. Liguori (Alphonsus de) 388. Lindeman (Margaretha) 222. Lindenhout (J. van \'t) 557. Lindley (Daniel) 586. Livingstone 581, Livingstone Hall 566. Livingstonia-zendiüg 551. Livinus 143. Livius 15. Locke (Johan) 378. Lodestein 418. Lodewijk (graaf) 340. VII 184. „ XII (koning) 296. XIII „ 304. XIV ,, 304. 381, 425. n XV (koning) 384. XVI „ 385. „ XVIII M 452,539, |
REGISTER.
Lodewijk d. Vrome 149,174. prins v. Conde 29 S. „ Filips I 452. Logos 97. Loke (god) 19, ICO. Lollarden 188 Lombardus (Petrus) 187, 528. Longobarden 131. Loos (H:nricus) 531-. Loscher (Ernst) 398. Lothurius II (koning) 175. Louise Henriëtte (prinses.) 360. Lourdes (bron te) 5 41. Loyola (Ignatius) 270. Luearis (Cyrillus) 3G2. Lucianus 107. Lueilla 115. Lucius II (paus) 180. Ludger 150. Lullus 145. Luther (Maarten) 222. Luthersche kerk, 259, 513, 514. Lutherschen 262, 275,279. Lijfeigenen 16, 245. Lijfland 280. Maasdijk (H. van) 545. Maastricht (bisdom) 143 Maatsch. tot Nut v. \'t Algemeen 465. Macarius 132. Macedonianen 100. Mach til da 162. Madagaskar 591. Madiai\'s 549. Madoera 578. Madureezen 577. Magilas (Petrus) 363. Mainotten 103. Majorinus 115. Majoristische strijd 35 4-. Maleiers 578. Mantua 242. Mainz (Synode te) 172. Maistre (De) 540. Makassar 579. Malan (César) 536. Malinos (Michael) 388. Manfred 197. Mani 87. Manicheërs 88. Manning (kardinaal) 519. Manteuffel 533. Manuel 252. Manus (halfgod) 18. Marburg 241, 261. Marcella 73. Marciauus 123. |
Marcus Aurelius (keizer) 56, Margaretha(land voogdes) 315. « v. Navarre 296. Maria (Donna) 548. „ (koningin) 283, 291. „ Christina 5 1-6 „ \' Stuart (koningin) 286. 294, 298. Marie Antoinette 432. Marionielen 368. Marius 73. „ Mercator 119. Maroniten 125, 513. Mars (god) 12. Marsden (Samuel) 593. Martel (Karei) 140. Martinus IV (paus) 198. V „ 201. v. Tours 116, 133. Marlijn (Henry) 573. Martyr (Petrus) 305. Massalianen 116. Matamoros 547. Mathilda (markgravin) 178. Mathew 565. Mattathias 24. Matthes (Dr.) 579. Matthias (apostel) 37. Matthijsz (lan) 247. Maturus 63. Maurits (hertog) 243. » (prins) 346. Mauvillou 4*20. Maxentius 93. Maximinus Trax 65. « (keizer) 67, Mazzini 522. Medhurst 574. Medicis (Katharina de) 288, 297. « (Lorenzo de) 216. Meerburg (Gezelle) 479. Meivvetten 528. Méjico 563. Mekhitar 388. Mekka 138. Melanchthon 234. Melitius (bisschop) 86. Mennonieten 323. Menophysiten 512. Mensurius (bisschop) 115. Mcrcurius (god) 14. Merle d\'Aubigné 458, 537. Merovingers (huis der) 130. Merula (Angelas) 325. Methodisten 411, 515,593. „ (N. A.) 568. Methodius (zendeling) 152. Metropolitanen 135. Meuleu (Ds. Van der) 569, |
Meijer (taalkundige) 458. M ichael Cerularius (patriarch) 165. Michael de l\'Hópital 299. Michael is (prof.) 534. Mich eisen 275. Micronesie 598. Middelburg (Synode te) 338. Midwinter 18. Miecislane (hertog) 152. Miguel (Don) 548. Miltitz (Karei v.) 227. Milton (John) 380. Minahasse v. Menado 579. Minerva (godin) 13. Mirabeau 431. Mis 75, 167,192,195,296. Mischna (talmud) 51. Misoffer 76, 137, 205, 263. Missa fidelium 128. Mistewoi 152. Moderne theologie 457, 490. Modernisme 542. Modet (Herman) 333. Moeder Gods 167, 512. Molfat (zendeling) 590. Mohammed 138. „ (leer van) 8, 139. u 11 (sultan) 218. Molenaar (Ds.) 466. Moleschot (Jacobus) 456. Mollio (monnik) 306. Molukken 579. Monarchianen 92. Monica 112. Monniken 132, 268. Monnikendom 85. Monod\'s 542, Monophysieteu 123. Monotheleten 125. Monothelisten 513. Montanisten 81. Montanus 85. Montesquieu (Charles) 425. Montfort (Simon van) 193. Mooren 140, 147. Moravië 152. Moravische broeders 214. Mormonen 507, 515. Morrison (Robert) 573. Mortara 524. Moslemin 140. Mulder (Stoffel) 471. Muller (George) 555. Münzer (Thomas) 246. Murray (Andrew) 585. Muurling (prof.) 489. Mystiek 186, 388. Nantes (Edict v.) 304. |
39
REGISTER.
610
Napoleon I (keizer) 44.0. « HI a 524, 462, 540. Narvaez 54-7. Natal 586. Nathan der Weise 424. Nathanaël (apostel) 38. Neander (August) 458. „ (Joachim) 362. Neercassel (Johannes v ) 392. Neptunus (god) 14. Neri (Philippus van) 268. Nero (keizer) 47 , 53. Nerva (keizer) 38 , 54. Nestoriaansche strijd 121. Nestorianen 172, 512. Neuraark (George) 361. Neurenberg (Rijksdagte) 238. Newman 518. Nicea (Concilie van) 74, 97, 105, 164. a (Synode te) 135. Nicolaas 1 (bisschop) 165. „ I (paus) 175 II „ 173. „ V „ 201. „ de Cusa 190. „ v. Antwerpen 320. „ v. Fliie 200. Nicolaïten 43. Nicomedië 67. Nieuw-Caledonië 594. Nieuw-Guinea 580. Nieuw-Holland 592. Nieuw-Zeeland. 592. Nieuwe Hebriden 594. Niflheim 17. Nihilisten 511. Nikolaas I (keizer) 509. Nirvana 8. Noailles (kardinaal) 390. Non-conformisten 285. Nonnen 132. Non possumus 525. Noorwegen 276. Norbert (canonicus) 159. Norder (god) 18. Northumberland 141. Novatiauus 86. Nubië 78. Nunea 78. Oberlin (Joh. Frederik) 423. Obtschie (sekte der) 512. Ochino (Bernard) 268. Occhino (Bernhardin) 305. Odin (god) 17, 151. Odo 158. • Odyssee 10. Oecolarapadius(Joh.)253,255 |
Oecumenius (bisschop) 166. Dialis (gebroeders) 277. 01deubarneveld(Johan v.) 342 Olevianus (Casper) 356. Olga (grootvorstin) 153. Olivetan (Pierre) 256. Olaf (koning) 151. Olympus 9. Oncken (zendeling) 500. Onfeilbaarheid(pauselijke)526 Ontvangenis (onbevlekte) van Maria 167, 249, 523. Oordt (Van) (prof.) 489. Ophieten 89. Ops (godin) 12, 14. Opzoomer (prof.) 456. Oost-Gothen 106. Oost-IndischeCompagnie 583. Orange (Synode te) 120. Oranjegezinden 434. Oranje rivier 586. Oranje-Vrijstaat 586. Oratorium (Vaders v.h.) 269. Orde van Camaldoli 158. Origenes (kerkvader) 51 , 65, 80 , 512. Ormuzd (god) 7. Orsini 542. Os (Willebrord v.) 391% Osiander (Andreas) 352. Osiris (god) 6. Ostara (godin) 19. Otaheite 599. Otto (bisschop van Utrecht) 156. Otto I (keizer) 152. „ I (koning) 175. ;; III 176. „ (prins) 508. Oud-Kathol, beweging 534. Ovidius 15. Paaschfeest 74. Pachomius 132. Palestina 571. Pallas (godin) 9. Palm (Van der) 437. Pauthenus 83. Pantheras 91. Paphnutius 105. Papius 69, 80. Papoea\'s 580. Pareau (prof.) 489. Parthië 78. Parijs (Synode te) 293. Pascal (Blaise) 390. Paschasius Kadbertus (abt) 167. Passau (verdrag te) 244. Patagonië 563. |
Patriarch 137. Patrick 131. Patriotten 434. Patripassianen 92. Paul III (paus) 266, 365. „ IV „ 268, 310. Paula 132. „ (Vincentius de) 269. Pauliciauen 117, 190. Paulinus 142. Paulns (apostel) 39. „ van Thebe 85. „ van Sainosata 92. „ van Grosius 119. Paulus Diaconus 172. Paus (Vader) 137. Pausdom 77. Pauselijk schisma 199. Payens (Hugo de) 160. Pedro (Don) 548. Pelagianisme 120. Pelagius 118. Pella 47. Penu (William) 409. Pepijn 147. „ (koning) 144. Perez (Juan) 308. Perpetua 64. Perzië 6 , 78 , 573. Peter I (keizer) 513. Peter de Groote (keizer) 363, 509. Peter v. Amicus 182. Peter v. Castelnau 193. Petersen (Laurens) 277. Petronella 162. Petronia 73. Petrus (apostel) 37. „ Fullo 123. Peucer (Kasper) 356. Pfeffinger (Johannes) 354. Pheniciers 6. Phil. (Chr.) Inrichtingen 557. Philip van Hessen 239, 241. Philippisteu 353. Phillippus Arabs (keizer) 65. Philippus (koning) 179. Philips „ 160. Philo 25. Photius 103, 165. Pieten 141. Piëtisten 398. Pietermaritzburg 586. Pieterskerk te Roine(St.) 225, Pieterspenning (St.) 208,281. 525. Pilaarheiligen 132. Piligrim (bisschop) 153. Pinksterdag 70. Pionius 66. |
REGISTER.
611
Pisa (Concilie van) 200. Pins II (paus) 201. „ IV „ 207, 307. „ V „ 367. „ VI „ 427, 432, 438. „ VII „ 439, 450, 349. „ VIII „ 448, 530. „ IX „ 394, 454, 518 , 521 , 547. Pins-Vereeniging 533. Plato 11. Platonische scliool 51. Pletschan 576. Plinins (landvoogd) 55 , 91. Pluto (god) 10. Plymouthsbroeders 496. Polen 152, 279. Polycarpus (bisschop) 61. Polynesië 595. Pomare II (koning) 597. Pompejns 24. Ponticus (martelaar) 03. Pontifex Maiimus 95. Pontificaat 521. Portugal 273, 548. Poseidon (god) 10. Postma (Ds.) 487, 5S8. Potliinus (bisschop) 63 , 80. Praag (Hieronymns v,) 209. Praedestinatie *120, 172, 342, 412, 459. Praeraonstratenserorde 159. Praxeas 92. Prebende 155. Prelaten 242. Presbyterianen 285, 294. Presbvteriaansche Kerk (N. A) 568quot; Presbyterinnen 35, 126. Presbyterium 258,263,285. Presbyters 35, 77. Pressensé (Edmond de) 542. Pretoria 588. Prim 547. Primaat van Petrus 135. Prior 232. Priscillianisten 116. Processiën 128 , 242, 518. Proclns 81. Propaganda lide 367. Protestanten 241. Pruisen 239, 280. Ptolomaeus 375. Ptolomeus 23. Pulcheria 123. Puriteinen 285 , 294. Pnsey 518. Puseyisme 518. |
Pijnbank 310, 545. Qnadratus 5 2. Quesnel (Paschasius) 390. Raad van beroerten 330. Kaalte (Ds. Van) 480, 509. Kabbinisme 5 1. Kadboud (koning) 143. lladetzky 527. Kaikes (Robert) 429. Kanavola 11 591. Kanavalona 591. Karatonga 595. Rationalisme 420. Ilaube Hans 555. Ravaillac (moufiik) 304. Raymond VI (graaf) 193. lleccared 100. Kechtbank (kerkelijke) 155. Redemtoristen (orde der)3S8. lïefugies 383. Regius (bisschop) 114. Regnui (sekte der) 512. Reinhardt (Martyn) 275. Rcinkens (bisschop) 535. Ileliquiën 71, 167, 433. llembert (bisschop) 151. Remigins (bisschop) 131. Remonstranten 345. Remus 12. Reuau (Ernest) 456. lienata (koningin) 256. Rcné (prins v. Oranje) 331. Renftle (pastoor) 534. Reuchlin (Johannes) 218,234. Reveil 466, 536. Revivals (N. A.) 568. Rhea 12. Rhee (J. van) 479. Ricci (Jezuïet) 274. Richard Leeuwenhart 184. „ v. St. Victor 187. Richelieu (kardinaal) 304. Ridley (bisschop) 283. Riebeek (Van) 584. Ritschman (David) 561. Ritualisme 518. Robert van Arbrissel 158. „ (abt vanCiteaux) 159 Robertson 594. Robespierre 433. Robinson (Johannes) 293. Rochette (pred.) 385. Itoëll (boogleeraar) 418. Rok van Trier 531. Romano (Francisco de san) 310. Romanus 66. Rome (CoBcilic van) 526, |
Rome (Synode te) 173, 176. Romnald 158. Romulus 12. Ronge (Johannes) 5 31. Roodhuiden 564. Rooversynode 123. Rosaens 346, Roscellinns 183. Rothad (bisschop) 175. Rothe (Andreas) 401. Rothman 247. Rotti (eiland) 578. Rousseau (Jean Jacques) 426. Roussel (Napoleon) 342. Ronsset 385. Rovenius (Filippus) 392. Roy (Le), predikant 460. Rudolf JI 278. Rufinns 108. Riigen (eiland) 152. Ruisbroek (Johannes) 187. Rumnnde (Hans) 317. Ruprecht (bisschop) 142. Russische Kerk 513. Rusticus (stadhouder) 59. Rijksban 243. Sabbathariërs 500. Sabellianistnc 92, 97. Sabellius 92. Sacramenten 168. Sacramentisten 313. Sacramentsdag 205. Saladin (sultan) 1 84. Sales (Frans vau) 64, 83,209. Salie (De la) 388. Salzburg 380. Samarang 378. Samoa-eilanden 59G. Samojeden 573. Samson Rernhard 250. Sanctus (diaken) 63. Sandon (god) 6. Sandwich-eilanden 599. Saracenen 140. Sardica (Synode te) 99, 127. Sarolta 153. Sartunius 90. Savaria (Adrianus) 327. Savonarola 210. Sawtre (geestelijke v.Londen) 214. Scheibei 460. Scheizer 458. Schelling (Friedrich v.) 455. Schenk v. Toutenburg 391. Scheppler (Louise) 423. Schiller 424. Schleiermacher 457, 537 Schmidt 585. |
39*
REGISTER.
613
Scholastiek 185. Scholen (Christelijke) 554. Scholte (Hendrik Peter) 475, Schotland 286. Schotschc kerk (Vrije) 520. Schotsman (Nicolaas) 466. Schrikbewind 541. Schulz (Stephanus) 4*29. Schuurman (An na Maria) 415. (Joh.) 577. Schwabachsche artikelen 241. Schwarz (zendeling) 579. „ (Christiaan) 429. Schwenckfeld (Caspar) 352. Scotus (Johannes Duns) 186. Scriver (Christiaan) 397. Segarelli (Gherardi) 193. Sekte v. d. H. Geest 192. Semi-arianen 99, 120. Seminarie te Depok 577. Semler 420. Seneca 5\'^. Senegambië 582, Sergius (landvoogd) 39. „ III (paus) 175. Servedo (Michaël) 264. Severinus 142, Shakers (sekte) 413. Siarn 575. Siciliaausche Vesper 198. Sickingen (Frans v.) 227, \'245. Sierra-Leon a 582. Sigismund (Johann) 358 „ (keizer) 200, 21Ü. „ (konicg) 277. Silesius (Angelus) 389. Simeon (bisschop) 56. Simon (pilaarheilige) 132. Simond (Pierre) 581 Simons (Menno) 247, 323. Sirenen iO. Sivva (god) 8. Sixtus 66. Skandinavië 514. Skopzen (sekte der) 512. Slaven 589. Slavenhandel 562. Slavenkust 583. Slavernij 565 , 581. Smalkalden (Verbond te) 242. Smith (John) 506. /, (Josef) 502. Société ev. Beige 545. Socinianen 351. Socinus (Faustus) 351. Sociuus (Laelius) 351. Soendaueezen 577. Soerabaja 578. Soissous (Synode te) 186, |
Sokrates 10. Sophronlus 125. Southcote (Johanna) 413. Spangenberg (August Gottlieb) 403. Spener (Filip Jakob) 396. Spiers (Rijksdag te) 240. Spinoza (Baruch) 378. Sprenger (Jacobus) 316. Spurgeou (C. H.) 500, 555. Staatskerk 264. Stanley 581. Staupitz (Joh, v.) 224, 237, 314. Stavo 17. Steenboek (Asyl) 556. Steeuhoven (Coruelis) 393. Steinbiihler 427. Slellenbosch 584. Stellingen van Luther 225. Stephanus 153. Stichting van Fontevraud 159. Stier (prof.) 458. Stilling (Jung) 423. Stirling 563. Stocklleth 515, Stolberg (araaf von) 529, Stork (Nicolaus) 246. Strafford (graaf) 294, 295. Strausz (David) 456. Strigel (Victorinus) 354, Stundisten (sekte der) 512. Sturluson (Snorri) 17. Sneven 106. Suidger (bisschop) 176. Sultan Soliman 242. Sumatra 578, Superintendenten 240, 263. Supra-naturalisme 421. Suso (Hendrik) 187. Susters (Jakoba) 319. Sutri (Synode te) 176. Swedenburg (Emanuel) 404, 515, Swellengrebel (Jonkvrouwen) 557. Switbert 144, Syllabus 525. Sylvester (paus) 174. II „ 176. III „ 176. Sylvia 12, Symbolum apostolicum 532. Symmachus 101. Synergistischen twist 354. Syrië 572. Tubiauus 66. Taborieten 218. |
Tacitus 15. Tahiti-Archipel 597- Talitha Kümi (gesticht) 556. Tasmanië 592. Tanchelin 192. Tarre (Jacobus de la) 392. Tatianus 90. Tauler (Johannes) 187. Tausen (Hans) 275. Te Deum 127. Tellus (godin) 14. Tempel (Jeruzalemsche) 32. Tempelieren 160. Ter Borg (Ds.) 467. Terpander 10. Tersteegen 423. Tertullianus 52, 81. Testacte 380. Tetzel (Johannes) 220, 225. Theatinen 268. Thebaansch legioen 68. Theodora (keizerin) 118, 164. Theodoretus 124. Theodorus Ascidas 124. „ (keizer) 581. Theodosius I (keizer) 100 , 110. „ II (keizer) 122. Theodulfus (bisschop) 172. Theologische School te Kampen 487. „ School (N. A.) 570. Theophila 73. Theophilus 108. Theophylactus (bisschop) 166. Therapeuten 25. Tholuk 458. Thomas (apostel) 38. Christenen. 122. „ v. Aquino 186. „ a Kempis 187. Thor (god) 17, 145, 151. Thorn (Lambertus) 316. Tiberius (keizer) 53. Timor 578. Tindal 281. Tischendorf 458. Titus 47. Toledo (Synode te) 101, 106, 16*4. n (Don Alvarez de) 336. Tolerantiebill 381. Tollens 437. Tonsuur 137. Torgau. 239. Trajaan (keizer) 54, 91. Traktaatgen.(Londensch) 430. // (Nederl.) 553. (N. A,) 567. |
REGISTER.
613
Traklaatgeu. (Parijsch 553. Trappistenorde 388. Transsubstantiatie 173, 209, 243, 261. Transvaal 586. Transvaalsche Boeren 487. Trente (Concilie van) 266, 427, 523. Tribur (Rijksdag te) 177. Trier 79. Trinitas 92. Triniteitsorde 159. Troubadours 187. Truinentius 78. Tsekelo 590. Tubingerschool 422. Tncht 76 , 543. Tuisco (god) 18. Typhon (god) 6. Tyrns (Synode te) 98, Uhlich (predikant) 461. Uitverkiezing 342. Ulfers (zendeling) 579. L\'lphilas 105. ült.raraontauisme 529, 540, 544. Uniformiteitsacte 285 , 293. Union des égliscs (vrije kerk) 542. Unitariërs 92. Unitarissen 331. Universiteit (Kisk) 566. (Vrije) 558. Upsula, 151, 277. Urbanus II (paus) 158,179, 182. „ III „ 184. „ V „ 199. VI „ 199. Vil „ 389. Urlsperger 427. Ursinus (Zacharias) 356. Ursulinenorde 67, 269. Utrecht (Bisdom te) 145. Vaders v. h Oratorium 259, Vagevuur 167, 191, 204. 267, 518. Valence (Synode te) 120. Valens (keizer) 100, 107. Valeutianns 89. „ 111 (keizer) 136. Valeriauns 66. Vallombrosa (Orde van) 158. Vargas (Juan de) 336. Variet (bisschop) 393. Veda\'s 8. Veelwijverij 247, 507. Velzen (S. van) 480. |
Venus (godin) 14. Vereenigde Evangel. Kerk 459. Vereeniging (Confess.) 554. „ (Ned. Ev. Prot.) 554. „ tot verbr. der waarheid 554. „ v. vrienden der waarheid 554. Verkiezing (leerstuk der) 265. Vespas\'ianus 47. Vesta (godin) 13. Vcstaalsche maagd 12. Vicaris 137. Victor (bisschop) 74. Vigilantins 117 Vigilius (bisschop) 124. Vincentins Ferreri 188. „ Vereen. 533. Vinet (Alexander) 537. Viret (Petrus) 257. Virgilins 15. Vischering (Cl. Dr. tot) 530. Vischnoe (god) S. Vitringa (Campegius) 418 Vlaanderen 282. Voes (Hendrik) 316. Voetius (Gijsbert) 417. Vogesen 142. Vogt (Carl) 456. VolkertsTrijpmakcr(Jau)323. Volksonderwijs 240. Volksverhuizing 102. Voltaire 385, 425, 541. Voorbede. 67. Voor-Indië 575. Voorlezer 76. Vormsel 75, 128. Vos (M. C.) 585. Vosmeer (Sasbold) 392. Vrede van Rijswijk 386. Vriendschaps-eilanden 595. Vroom (zendeling) 578. Vrijdenkers 378. Vrije Schotsche Kerk 520. „ Universiteit 558. „ Zwitsersche Kerk. 537. Vrijgeleide 228. Vrijheidsboomen 540. Vulgata 367. Vuurland 563. Vijgeboom 470. Waalsche gemeenten 339.\' Walaens 349. Waldemar (koning) 152. Waldenzen 193, 306. Waldns (Petrns) 193, 194, 383, 549. |
Walhalla 17, 21. Walkyriën 17. Walpot (Hendrik v.) 160. Walther (Hans) 361. Wandalen 106. Warnefrid (Paulus) 172. Wartburg (kasteel) 231, 261. Wasa (Gustaaf) 276. Waterloo 527. Wêda 17. Wederdoopcrs 217, 238, 322. Weener vrede 279. Weezen Inrichting 557. Weigel (Valentijn) 358. Welz (Justinianns von) 365. Wendelmoet Claesd. 321. Wesley (John) 411. Westen (Thomas v.) 428, 515. Westeraes (Rijksdag te) 277. Westfaalsche vrede 372. West-Gothen 106. West-Indiën 560. Westminster (Syn. te) 295. Westphal (Joachim) 355. Wette (prof. de) 457, 536. Wezel (Synode te) 338. Whitefield (George) 411. Wichern (J. H.) 555. Wieland 424. Wigand (Johannes) 354. Wigbert (monnik) 144. Wiggertsz 343. Wilberforce 412. Wilfried (Monnik) 144. Wilhelm I (koning) 526. „ II (koning Frede-rik) 427. III « „ 427. „ III (Frederik) 459. IV „ 460. Willebrord 144. Willehad 146. Willem I van Oranje (prins) 330. „ 111 (prins) 381. V „ 434. „ I (koning) 394, 462, 544. „ 11 (koning) 394, 486. Williams 594. „ (Eleasar) 565. Winfried (Bonifacius) 144. Winkler (George) 240. Wisemau (kardinaal) 518. Withmar (monnik) 151. Witsius 418. Wittekind 147. Witteveen (H. W.) 551. Wladimir (grootvorst) 153, Wodan (god) 17. |
REGISTER.
614
Wedders (zendeling) 580. Wolff (Christiaan) 379. Wolffenbuttler fragmenten 420. Wolfram 144. Wollzogen (predikant) 414. Wolniar (Melchior) 256. Worms (Uijksdagte) 179,228. „ (Synode te) 177. Worp (Petrus) 318. Wou (Dirk) 319. Wouter 315. Wycliffe (John) 207, 281. Wyttenbach (Thomas) 251. Xaverius (Frans) 273. Xavier 576. Young (Brigham) 505. Upma (Ds.) 570. Uvou (predikant) 414. IJsland 151, 276. |
Zacharias (paus) 174. Zahn 458. Zend.-Avesta 7. Zendinggenootschap (Ame-rikaanseh) 550. „ (Amerik. Bapt.) 550. „ (Barmer) 550, 579. ii (Berlijnseh) 550. h (Bremer) 550. ii (Broedergem.) 550. ii (Ermeloër) 551, 579. n (Evangelisch) 550. n (Mermansb.) 550. ii (Kerkelijk) 550. ii (Leipzig) 550. ii (Parijsche) 551, 553. Zeudingpriesters 269. Zendingsvereeniging (Doops-gez.) 551. „ (Geref.) 551. „ (Luthersche) 551. ii (Nederl.) 551. |
Zendingsv. (Utr.) 551, 580. Zendingskerk 557. ii (Vrije) 545. Zeuo (keizer) 123. Zens (god) 9, 24. Ziegenbalg 399, 429, 576. Zielmissen 71. Zillerthal (Tyr.) 531. Zinnebeelden 73. Zinzendorf (Graaf van) 400. Zoeloes 586. Zondag 36, 74. Zondagscholen 554. Zoroaster 7. Zosimus 119. Zuid-Afrika 583. Zuid-Amerika 562. Zuijlen v. Nycvelt (C. van) 466, 472. Zwickausche profeten 246. Zwingli(Ulrich) 241,251,255. Zwitserschc Kerk 536, 537. |
\'LU f \'6 UJ c TL. Si , Ó-f. |
.7 / U \'/D |
^ Cif1 Ctcc la \' k 4 lJ-6c. ti\'c. ■ rll faco-éx/óoS-/ÓHf-. ^ Vlt; *2 ^ t- X. /óZS%- i a |