VOOR
HET VERZAMELEN, BEWAREN EN VERZENDEN
VAK
UITGEGEVEN DOOU
DE NEDERLANDSCHE ENTOMOLOGISCHE VEREENIGING.
\'s OBAVMNHAOE
MARTINDS NIJHOFF 1882.
R. ocl.
R» oct»
VOOR
HET VEHZAMELEN, BEWAREN EN VERZENDEN
VAN
UITGKGEVEN DOOR DE NEDERLANDSCHE ENTOMOLOGISCHE VEREENIGING.
\'s OUAVENIIAOK MARTINUS N 1,1110FF
1882.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
Voor cene welenscluippelijko studie dei\' Entomologie is in de eerste plaats noodig hel bezit van een goed materiaal, d. i. van gave voorwerpen, waaraan al de uitwendige kenmerken duidelijk te zien zijn. Voor hen, die zich voornamelijk of uitsluitend op de kennis der inlandsche soorten toeleggen, valt het niet moeijelijk, door eigen ervaring en door het voorbeeld van anderen, zich eene collectie te maken, die aan de eischen van eon wetenschappelijk onderzoek voldoet; maar geheel anders is het in den regel met de insecten, die ons uit den vreemde en vooral uit tropische gewesten worden toegezonden. Dikwijls ontvangen wij die in een\' toestand, die de voorworpen ter naauwernood geschikt doet zijn om in eene nette verzameling te worden geplaatst, en zelden slechts zijn ze zoo goed geconserveerd, dat zij voor een grondig onderzoek kunnen dienen.
Het is daarom van groot belang dat zij, die op hunne reizen ol\' tijdens hun verblijl\' in verre gewesten insecten wenschen te verzamelen, een doelmatigen leiddraad hebben, om te weten hoe
4
/ij daarbij to werk moeien gaan. Gewoonlijk slaat hun liet doei voor ooyen, om in betrekkelijk korten lijd een groot aantal exemplaren en levens de ineestmogelijko verscheidenheid van soorten bijeen te brengen. Dal hierbij geen sprake kan zijn van eene zorgvuldige preparatie van ieder voorwerp, zoodal het geheel geschikt is om in do collectie te worden geplaatst, spreekt wel van zeil\'; daartoe zullen verzamelaars in den vreemde veelal lijd noch gelegenheid hebben. Niettemin dient ook bij hen op den voorgrond te slaan, de exemplaren zoo gaaf mogelijk te bewaren en over te zenden.
S \'2. Waarde van kleine en minder in \'toog vallende insecten.
Over \'l algemeen worden ons, vooral uil tropische gewesten, bij voorkeur de groolere en door vorm, kleur en teekening in\'t oog loopende insecten overgezonden; maar de kleinere soorten ot\' de zoodanigen, die meer op onze Europesche insecten gelijken, krijgen wij zelden en meestal slechts als hij toeval onder do oogen. Dit laat zich gemakkelijk verklaren uit den overvloed van groole en prachtige soorten, die in de keerkringslanden de aandacht trekken van den verzamelaar en hem de kleine, onaanzienlijke soorten alligl over \'I hoofd doen zien. Toch schuilen onder die kleinere en weinig in \'t oog vallende insecten dikwijls hoogst \'merkwaardige vormen, die, juist omdat zij tot dusver veel minder bekend zijn, voor de wetenschap soms veel meer waarde hebben dan geheele reeksen van rijk uitgedoste vlinders of kevers, die sints lang zijn beschreven en afgebeeld. Hel kan daarom niet genoeg worden aanbevolen, ook de schijnbare nietigheden uit hot rijk der insecten te verzamelen, zonder dat daarom de moer schitterende soorten geheel behoeven te worden verwaarloosd.
^ 3. Gereedschappen en benoodigdheden.
Over de netten en verdere gereedschappen, die tot het vangen en bewaren van insecten dienen, behoeft hier niet in het hreede
5
le worden uil go wijd. Het is aan te nemen, dal. zij, die naar verre gewesten trekken met het voornemen om hun verblijf aldaar ook dienstbaar te maken aan hot verzamelen van insecten, zich zullen uitrusten mot. al wat daartoe noodig is en zullen in acht nomen wat de ondervinding van degelijke entomologen daaromtrent aan do hand geeft. Eene korte opsomming van do meest noodwendige behoeften moge voldoende zijn. \')
1. Een vlindernot, van genoegzamen omvang om ook voor do grootore tropische soorten te kunnen dienen; behalve voor vlinders kan het ook voor do grootore Llbelluliden enz. worden gebezigd.
2. Een dergelijk net. van iets kleineren omvang, geschikt voor hot vangen van andere vliegende insecten, als wespen, bijen, vliegen enz.
3. Een sleepnet, vervaardigd van steviger en minder doorschijnende stof, bestemd om over lage planten te worden gesloopt, en dat tevens gebruikt kan worden tot het visschen van water-insecten.
4. Eene vangschaar, waarmede in do rust zittende, gevleugelde insecten kunnen worden gevangen , die dan echter dadelijk aan do speld dienen te worden gestoken.
5. Een zoeftoestol, bestaande uit een linnen zak van 4 docim. diepte, aan oen stevigen, vertind ijzeren beugel van ongeveer -decim. middellijn; boven op dien beugel sluitende een dito zak, welke tot bodem hooft oene zeef uit stevig koperdraad gevlochten, waarvan de mazen niet grooter zijn dan 5 vlerk, millim. Nadat de zool\' op don beugel van den ondersten zak is bevestigd, vult men den bovensten zak met oen hoop dorre bladeren of andore voorwerpen, waarin men vermoedt dat insecten huizen; door alsdan het toestel krachtig heen en woór te schudden, vallen allerlei torretjes en andere dieren door de zoef in den ondersten zak. Aan dezen laatsten moeten oen paar bandjes zijn gehecht, ten einde den zak te kunnen digt maken.
(i. Eene parapluie, liefst van witte of licht gekleurde stof ver-
1) hier aangeduide benoodigdheden zijn bijna allen in ruime keuze te be-komcii bij don Naturalieu-handelaar \\V. 11. Urecsseus, Ondebrngsteeg nquot;. 5 te Amsterdam. Prijs-eouranten worden door hem, op franco aanvrage, toegezonden.
()
vaariligd, nioelenilo dionon om\'l onderst boven le worden uilyesprekl onder boomen ol\' struiken, ten einde daarin de insecten op te vanyen, die tengevolge van het afkloppen der takken naar beneden vallen.
7. Een zakje met een beugel van balein of rotting; dit wordt bij het afkrabben van boomschors of van groote boomzwammen tegen den stam aangedrukt, om er de insecten in op te vangen.
8. Een vertind ijzeren lepel, om langs oevers snel loopende insecten op te scheppen en schielijk in het hierboven beschreven zakje te werpen.
!). Eene of meer doozen, waarvan de bodem met kurk, turf-plaat of palmmerg is bekleed, ten einde daarin do insecten te bergen, welke dadelijk aan eene speld worden gestoken.
10. De noodige insectenspelden en zilver- of platinadraad.
11. Een of meer wijdmondige lleschjes, gesloten met eene kurk, doorboord met een glazen cylinderbuisje of pennenschacbt, dat op zijne beurt van boven ook weder met een kurkje is gesloten; om het mogelijk verliezen van dit kurkje te voorkomen, is het doelmatig het met een stevigen draad aan de kurk van de wijdmondige llesch te bevestigen. \')
12. Gylinderlleschjes van onderscheidene grootte, allen met een kurkje gesloten.
13. Spiritus-llescbjes van verschillende grootte.
14. De noodige doozen voor het bewaren en verzenden van de gevangen insecten; voor zooveel deze aan spelden gestoken zijn, moet de bodem der doozen met kurk, turfplaat of palmmerg voorzien zijn.
15. Een geschikt pincet om de spelden in den bodem dor doozen vast te steken.
1) In de iihiats van zulke llesch, kau ook voor kevers eu andere niet vliegende insecten eene ronde doos van karton ol\' hout worden gebruikt, waarvan de rand van den deksel zoowel als van de doos niet een corresponderend gaatje is doorboord; door het ronddraa|jen van den deksel kan dit gaatje geopend en gesloten worden. Wijlen Snellen van Vollenhoven had zulk een doosje van iialm-hont, dat zeer practisch bleek te zijn.
7
In onzen tijd, waarin rtierenbescherming nog al op den voorgrond treedt, worden de verzamelaars van insecten wel eens gerangschikt onder de gevoelloozen, die zich niet ontzien om dieren gruwelijke mishandelingen te doen ondergaan. Het is ook niet te ontkennen, dat het doorsteken van een levend insect met eene speld, waaraan liet soms nog een gemimen tijd kan blijven leven, niet van eenige wreedheid is vrij te pleiten. Er is dus alle reden om te trachten de gevangen insecten spoedig en op de minst pijnlijke wijze te dooden. Vele en velerlei middelen zijn daarvoor aangegeven.
Om insecten, die dadelijk aan de speld zijn gestoken, spoedig te dooden, is door den heer .T. Mik eene zeer geschikte doos aanbevolen \'). In den rand van den lossen deksel is eene vierkante uitsnijding aangebragt, die past op eene dergelijke uitsnijding in den rand van de doos zelve, zoodat bij het plaatsen van den deksel op de doos eene kleine opening overblijft. Door die opening wordt een brandend zwavelstokje gestoken, dat na \'2 ol\' 3 seconden er weder wordt uitgehaald, waarna de doos wordt digtgedrukt, zoodal de opening wordt gesloten en de zich in de doos bevindende insecten door de zwaveldamp bijna onmiddellijk zijn gedood. Men zorge evenwel dat de doos korten tijd daarna weder geopend worde, omdat anders de dieren, wegens het zich vormende zwavelig zuur, schade kunnen lijden door het verbleeken der kleuren als anderszins. Het ligt voor de hand, dat dezelfde methode kan worden toegepast op insecten, die nog niet aan spelden zijn gestoken.
Vele entomologen dooden hunne vangsten door ze te werpen in een Heschje , waarin een stukje cyankalium, in vloeipapier gewikkeld , oj) den bodem of wel aan de onderzijde van de kurk is bevestigd Het vloeipapier, dat tol omwikkeling dient, moet zoodra het blijkt vochtig te zijn, door droog worden vervangen.
1) J. Mik, Uebor das Prepariren der Dipteren, VerhMutl. zool. hot Geselhvh. Ifien 1880 (Holl. vertaling: Tijihchr. v. Entom. XXV lilz. xcv).
2) Dit kan ook geschieden in het doosje, waarvan in de noot op de vorige bladz. gesproken is.
8
omdat, de insecten bedorven zouden worden, wanneer zij in aanraking kwamen met de koolzure kali, waarin het cyankalium door vocht wordt omgezet.
Het gebruik van cyankalium is echter te ontraden, niet alleen wegens het gevaarlijke van deze hoogst, vergiftige stof, maar ook, omdat teedere insecten, als zij wat lang in het lleschje blijven, te sterk uitdroegen en daardoor zeer breekbaar worden; terwijl bij kleinere voorwerpen de vliesachtige vleugels dikwijls door onderlinge aanraking geplooid worden en later niet meer glad zijn te strijken, waardoor het aderbeloop niet goed meer te zien is. Ook verandert cyankalium sommige kleuren: bij wespen b. v. wordt het geel rood.
Een veel minder gevaarlijk middel om insecten te dooden, doch dat alleen op de grootere soorten kan worden toegepast, bestaat in een sterk aftreksel van zware tabak. Vlinders b. v. gestoken aan ecne speld, welker punt met zulk tabaksap is bevestigd, sterven binnen een kort tijdsverloop. Ook kan, wanneer men zo niet dadelijk aan de speld wil steken, hetzelfde resultaat worden verkregen door een paar prikken in do borst met eene aldus bevochtigde speld.
Overigens kunnen de gevangen insecten gemakkelijk worden bedwelmd door in het lleschje, waarin zij worden geworpen, oen paar druppels chloroform, zwavel-ether of benzine te laten vloeijen. Kleinere insecten worden meestal daardoor reeds voor goed gedood. Voor zeer teedere dieren, als Aphiden, kleine muggen of vliegjes wordt reeds dezelfde uitwerking verkregen, door een mondvol tabaksrook in het lleschje te blazen, en het daarop voor een paar minuten te sluiten.
Een afdoend middel om insecten spoedig te bedwelmen en te dooden, is voorzeker ook om ze in spiritus te werpen. Menige insecten-verzamelaar in tropische streken is tot dusver van meening geweest , dat het voldoende is al zijne vangsten in eene llesch met spiritus te werpen; hij rekent er op dat. de voorwerpen daardoor
volkomen zijn gevrijwaard togen schimmel, motten, Anthreniden, mieren, tormiten, mijten en wat al meer cene insecten-collectie kan verwoesten. Dit laatste moge waar zijn, maar niettemin is toch in verreweg de moeste gevallen het gebruik van spiritus af to keuren en de drooge weg aan te bevelen. Levendige kleuren worden in spiritus gewoonlijk sterk veranderd; haar- of schul.-hokleeding wordt meestal geheel onkenbaar, zoodat h. v. vlinders, die in spiritus hebben gelegen, moeten worden weggeworpen; huidachtige vleugels, vooral bij kleinere soorten, kleven bij hot uitnemen uit het vocht, op het ligchaam of tegen elkander, zoodat het aderbeloop, zoo onmisbaar voor de bestemming der geslachten en soorten, onmogelijk meer te zien is. Alleen voor hardschalige, donkere en geheel naakte keversoorten enz. zijn deze nadoelen niot aan de trouwens zeer gemakkelijke spiritus-methode verbonden.
Dikwerf zal hel intusschen den verzamelaars in vreemde landen aan tijd en gelegenheid ontbreken, om cene andere dan de spiritus-metbode te volgen. In dat geval is het toch altijd beter, om de voorwerpen op deze wijze dan om in \'t geheel niets over te zenden. Er zal dan in den regel nog wel wat bruikbaars onder te vinden zijn.
Overigens is spiritus het eenige middel voor het bewaren van zeer weekhuidige dieren, als rupsen, spinnen enz., die langs den droogen weg hunnen natuurlijken vorm geheel verliezen, alsmede wanneer do verzamelde voorwerpen voor eenig bijzonder dool, b. v. voor anatomisch onderzoek zijn bestemd. Met dit laatste oogmerk kan het zijn nut hebben, om vau soorten, die veelvuldig voorkomen , enkele exemplaren in spiritus te bewaren. Men zorge dan slechts voor een goed conservatie-vocht, en voorts dat de voorwerpen allen geheel in het vocht gedompeld en de llesschen lucht-digt gesloten zijn. Dij zonderheden omtrent deze punten worden hierna bij de Araneïden vermeld.
Het is niel volstrekt noodig al de gevangen insecten dadelijk aan spelden te steken; voor vele, inzonderheid de groolere soorten.
is hot zelfs wenschelijk dit niet to rtoon; voor andere, vooral kleinere insecten, en voor sommige groepen, die nader zullen worden aangeduid, is hot daarentegen beter, dat zij dadelijk na de vangst oi\' nadat zij gedood zijn, maar vóór zij hunne weekheid hebben verloren, aan eene speld ot\' een stukje metaaldraad worden gestoken.
Men gebruike daartoe liefst geene andere dan de bekende , lange en blanke insectenspelden, zooals die bij de meeste Nederlandsche entomologen in zwang zijn. Korte spelden, gelijk bij onze Engelsche naburen veelal gebezigd worden, zijn volstrekt ongeschikt, omdat do voorwerpen daardoor met hunne poolen en dikwijls ook met hunne uitgespreide vleugels den bodem der doos raken, waardoor zij ligt beschadigd worden en bovendien veel meer onderhevig zijn aan de aanvallen van Psociden en andere vernielers der insecten-collectien. Zwarte (verlakt ijzeren) spelden deugen evenmin, omdat zij minder veerkrachtig zijn en dus bij het insteken in den bodem, door spoedig krombuigen, aanleiding kunnen geven tot het breken der voor-Werpen, en omdat zij, niet het minst in warme landen, gaan roesten en dan niet meer geschikt zijn om in den bodem te worden gestoken, ja somtijds zelfs het aangehechte voorwerp geheel onbruikbaar kunnen maken. Blanke spelden hebben al deze nadoelen niet, ofschoon hier tegenoverstaat, dat zij, althans bij sommige insectengroepen, door den invloed van zuren, uit de aangehechte dieren voortkomende, aanleiding geven lol het ontwikkelen van kopergroen \'), een kwaad dat evenwel bij lange na niet opweegt tegen de veel ernstiger nadoelen van zwarte spelden.
De dikte der speld moet geëvenredigd zijn aan de grootte van het dier; de speld moet vooral niet le dik zijn, om gelegenheid te geven het insect later, na opweeking, aan eene nieuwe speld te steken. De knop der speld moet minstens 1 centim. boven den rug van het insect uitkomen, om de speld van boven met do vingers te kunnen aanvatten, zonder gevaar van het voorwerp te
1) Dr. Kalter [Jïnfum. Nac/iric/i/m 1871) p. 99) geelt als een afdoend middel lilertogen aan, de blanke speldon te doen vergulden, wat volgens hem den prijs sleclits weinig zou verhoogen.
-H
beschadigen. Voorts drage men zorg do spelden stevig in den bodem vast, te steken (waartoe een geschikt pincet noodig is); want een enkel voorwerp, dat in de doos is losgeraakt, vooral wanneer het eene groote soort is, kan eene geheelen voorraad kleinere insecten bederven, inzonderheid als er eene verre reis meê gemoeid is.
Voor zeer kleine of teedere insecten moeten geene inscctenspelden worden gebruikt, maar kleine stukjes zilver- of platina-draad, die met eene scherpe schaar schuinweg worden afgeknipt en als do diertjes er aan gehecht zijn, in een stukje plantenmerg worden gestoken, dat op zijne beurt weder met eene stevige speld in do doos wordt vastgestoken. Bij ons wordt daarvoor het merg van vliertakken of van de stengels van zonnebloemen gebruikt.
S 7. Watten, papillotten en papierhulzen.
Voor zooveel de insecten niet aan spelden worden gestoken, is hot veelal voldoende, die, nadat zij gedood zijn, eenvoudig tusschon oen paar lagen watten (op de gegomde zijde) te leggen; men zorgo daarbij evenwol, dat de voorwerpen vooraf good gedroogd zijn. Bij gebrek aan watten kan men zich ook bedienen van goed droog nitgewasschen zaagsel, niet al to grof, maar ook liefst niet zoo fijn als poeder. Zoowel op de watten als op het zaagsel late men enkele druppels creosoot of carbol-(phenyl-)zuur vloeijon, als voorzorg togen schimmel.
Insecten kunnen ook zoor goed, luchtig in papier gepakt, worden bewaard en verzonden; vlinders in papillotten, andere insecten in daartoe vooraf gereed gemaakte papieren hulzen, dit laatste vooral voor kleine en teedere voorwerpen. Beods gedurende of dadelijk na de excursie, terwijl de insecten nog in weeken toestand zijn, kan die inpakking in papier geschieden.
Be papieren hulzen vervaardigt men door een stukje gewoon post- of schrijfpapier om oen rond staafje, b. v. oen potlood, te rollen, vervolgens aan hot eene einde digi. te vouwen en dan het staafje er uit te trekken. Zij dienen geëvenredigd te zijn aan hel dier, opdal hot niet te zeer gedrukt wordt en tevens er niet zoo
i\'2
ruim in ligt, dat hol voel hoon on wéér kan schudden. Het insecl moet met den kop naar voren in de huift worden geschoven, opdat de sprieten en pooten zich plat tegen hel ligchaam voegen, waarna ook het andere eind der huls wordt digtgevouwen. IFet komt er nu maar op aan, om de ingepakte voorwerpen goed te droogen. Voor de meesten zal dit geen bezwaar opleveren, en zal een goed droog lokaal of anders de zonnewarmte daarvoor geheel voldoende zijn. Voor zeer groote soorten alleen is het droogen in of hij een\' oven aan te raden, waarbij — dit spreekt van zelf— moet gezorgd worden dat er geen de minste verschroeijing kan plaats vinden.
§ 8. Aanial exemplaren van dezelfde soort.
Menig entomoloog zal bij do studie onzer inlandsche insecten hebben bemerkt, dat het verzamelen van een groot aantal exemplaren eener gewone soort soms verrassende uitkomsten geeft Niet alleen komen daardoor vroeger onbekende verscheidenheden voor den dag, maar dikwijls ook gebeurt bet, dat onder de vele bijeen-gebragte voorwerpen nog eene andere, zeer verwante en zeldzamer soort schuilt, die eerst bij later naauwkeurig onderzoek als zoodanig wordt herkend. Bovendien zijn onder do insecten vele groepen, waarvan de soorten, oppervlakkig gezien, zoo op elkander gelijken, dat zij allen dezelfde schijnen te zijn, terwijl eene aandachtige beschouwing met de loupe tocli duidelijke soortverschillen aan het licht brengt. Ook leveren de insecten lallooze voorbeelden van mimicry, d. i. van soorten, die in uiterlijken vorm, kleur en tee-kening overeenstemmen, maar niettemin door bepaalde kenmerken zoo onderscheiden zijn, dat zij zelfs in zeer uiteenloopende groepen thuis beboeren.
Uit dit alles volgt, dat het. verzamelen van een groot aantal exemplaren van dezelfde soort in vele gevallen zeer wenschelijk kan zijn. Men raadplege daarbij echter zijn gezond verstand, en de ondervinding, die ook in deze do beste leermeesteres is, zal hier wel den weg wijzen.
$ 9. Resultaten van specialisten.
Het is gebleken, dal bij bet verzamelen van insecten steeds de beste uitkomsten worden verkregen door de specialisten d. i. door ben, die zich slechts tot eene enkele insecten-orde ol\' zelfs tot eene enkele familie bepalen; hun oog ziet veel scherper en hunne ervaring weet dadelijk de zeldzame en daardoor meer belangrijke voorwerpen te onderscheiden. Daarentegen brengen zij, die alles te gelijk willen omvatten, gewoonlijk niet veel anders bijeen dan de moest gewone en bekende soorten. Aan de zucht om van alles te verzamelen, is het voorzeker toe te schrijven, dat wij zoo vaak uit verre gewesten collection ontvangen, die de insecten-fauna der streek slechts zeer oppervlakkig loeren konnon.
Voor bet geval dat oen specialist in een of ander deel der entomologie in den vreemde mogt wonscben werkzaam te zijn, dan zij hem den raad gegeven s p o c i a I i s t t e b 1 ij v e n : hij zal er zich wel bij bevinden en der wetenschap grootere diensten kunnen bewijzen dan wanneer bij zich van zijne meer beperkte studio afwendt en zich op een moer algemeen terrein gaat bewegen. Dit sluit evenwel niet geheel uit, dat bij zicb niet nu of dan zou kunnen bezig houden met bet bijeenbrengen van andere insecten dan dio waarvan hij eene bepaalde studio maakt. Somtijds zelfs zal hem dit niet moeijelijk vallen; een Lepidopteroloog b. v. zal alligt ook Libelluliden in zijn net kunnen vangen; iemand, die zich enkel met Goleoptora bemoeit, zal onder bet zookon vrij gemakkelijk ook spinnen en wantsen kunnen medonemen, onzin den regel evenwel zijn degenen, die insecten uit verre gewesten overzonden, geen specialisten. Zij zullen er op uit zijn, om van alles te gelijk te verzamelen, waartoe vooral in tropische landen aanleiding bestaat door don grooten insecten-rijkdom dien zij er ontmoeten. Hun zij aanbevolen zicb ook eenigszins te beperken on liever, naar tijd en gelegenheid, nu op het eene, dan op bet andere uit te gaan; zij behoeven zich dan op hunne excursion niet te overladen met do moest verschillende gereedschappen en benoodigdbedon, die toch onmogelijk allen te gelijk kunnen worden
14
\'m hi;! work gesleltl. Door zich telkens een lijil lang meer uilshii-tend hozig le houden mol oono enkele insecten-orde oi\' eene Ijij/ondore groep, waaraan zij dan moor bepaalde aandacht kunnen wijden, bestaat er do moeste kans om voorwerpen van wetenschappelijke waarde bijeen te brengen.
§. lü. Aanteekening van vindplaats, tijd enz.
Voor de wetenschappelijke bearbeiding van eeno insecten-collectie is de kennis der vindplaatsen van veel belang. In verband tot de geographische verspreiding dor soorten , is bet b. v. niet onverschillig of de exemplaren zijn gevangen op Java dan wel op een der andere eilanden van den Oost-Indischen archipel, zelfs in welk gedeelte dier eilanden, en voor zoover zij uit bergachtige stroken afkomstig zijn, op welke hoogte boven do oppervlakte der zee zij zijn aangotrolfen. Hoe naauwkeuriger dit alles wordt aangeduid, des te meer zal do collectie voor de wetenschap van waarde zijn. Ook \'kan het van nut zijn, bij de over te zenden insecten den dag of althans de maand der vangst aan te tookenen, alsmede, waar dit te pas komt, of de soort zich in vele exemplaren voordeed, ten einde daaruit oen on antler omtrent tijd en wijze van verschijnen te kunnen afleiden.
Overigens zijn aanteekeningen omtrent de leefwijze, metamorphose enz. alfijd welkom, zoo ook omtrent punten, die alleen aan hol lovende dier te zien zijn, als b. v. do kleur en teekening, daar waar deze zeer vergankelijk zijn; men denko hier aan Ortho-plora, Libelluliden, de oogen van sommige vliegen enz.
^ 11. Inpakking en verzending.
Hieromtrent zij nog hel volgende opgemerkt.
Voor zoover do dieren reeds aan spelden zijn gestoken, moeten deze niet anders dan in doozen met een\' bodem van kurk, turf-plaat of soortgelijke weeko slof, stevig worden vaslgosloken, onwel zoodanig dal nergens de voorworpen elkander aanraken. Een zeer
15
voornaam vcrcischlo is, dat do insecten, als zij worden inyepakl en verzonden, volkomen droog zijn en geheel vrij van alle motten, Anthreniden, Psociden en dergelijkcn. Een stukje kamfei1 in elke doos is daartegen nog liet heste behoedmiddel, maar hel dient op eene ol\' andere wijze daarin zóó te worden bevestigd, dat het niet heen en weder kan rollen. Overigens moeten do doozen goed gesloten zijn, \'t zij door de randen digt te plakken of althans door de doozen in papier te wikkelen.
[s de collectie gereed voor de verzending, dan zijn nog voorzorgen noodig, om haar voor stooten te bewaren, waardoor do voorwerpen op de reis zouden losraken en breken. Daartoe moeten de doozen in eene andere grootere doos of kistje worden geplaatst, en de aan alle zijden overblijvende ruimten met eene veerkrachtige zellstandigheid, zooals zeegras, watten of desnoods papiersnippers worden aangevuld, doch zonder die te vast aan te drukken. Inzonderheid wordt deze voorzorg vereischt voor de aan spelden gestoken insecten.
Na al hetgeen hiervoren meer in \'t algemeen is gezegd, mogen nu eenige aanwijzingen volgen met betrekking tol de verschillende insecten-orden ieder op zich zelve.
I. Go LEO PT F, RA.
liet is niet voldoende de kevers te verzamelen, die toevallig op wegen of planten in \'I oog vallen, maar zooveel mogelijk dienen zij in hunne schuilhoeken en gewoon verblijf te worden opgezocht. Het afkloppen van struiken en heesters met een\' stok boven eene omgekeerde parapluie, zoowel als liet opligten van steenen, geel\'! meestal goede resultaten. Met een stevig mes kan boomschors worden afgepeld en kunnen de dan voor den dag komende dieren in een daaronder gehouden zak (jj ü n0. 7) worden opgevangen. Insnijdingen in boomstammen, — vele kevers toch azen op het dan uitvloeijende sap, — kunnen dikwijls wat goeds opleveren ; evenzoo het doorzoeken van vogelnesten cn vooral van
I(gt;
paddestoelen. Door niestsloilen mol een\' stok dim te keeren en de zich daaronder bevindende aarde na te zien, zullen vele Copro-phagen voor den dag komen, die anders niet ligt kunnen worden bemagtigd. Als de gelegenheid zich daartoe aanbiedt, kan het zoeken aan doode vogels of kleinere zoogdieren enz. vele daarin huizende kevers opleveren; een dooden vogel schudt men het best uit boven een linnen zak. liet nazien van omgewaaide of gevelde, half vergane boomstammen bezorgt meestal een rijken buit. Ongetwijfeld zal die, vooral in do tropen, ook worden verkregen, door llesschon met dierlijke overblijfselen gevuld, aan boomtakken op te hangen of gedeeltelijk in den grond te begraven; na korten tijd zullen zich daarin een aantal insecten bevinden, die van rottende dierlijke stoflen loven. Als een eenvoudig middel om Microcoleoptera te verzamelen is aan te bevelen om een tot een bal ineengefrommeld stuk papier tusschen gras en struiken neder te loggen en dit later weder na te zien; het blijkt dan dat soms zeldzame soorten tusschen de plooijen on reten zijn gekropen.
Vooral dient ook niet verzuimd te worden het zooken in water, hetzij door met het net daarin te visschen ol door het uithalen van wier en allerlei drijvende planten.
Bekend is bot, dat \'s avonds in openstaande huizon vele nachtelijke insecten op het lamplicht komen aanvliegen. Daaronder bevinden zich niet zelden ook Coleoptera on soms soorten, die men overdag en buiten te vergeefs zou zooken. Een wit tafelkleed is daarbij zeer dienstig om de voorwerpen Ie onderscheiden en de bruikbare exemplaren uit te zoeken.
Vele Coleoptera laten zich vangen met hot sleepnet (zie hiervoren S5 ü n0. 3). Om niet dat net te werken, moot hot met de opening naar voren in verticalen stand over do planten worden gesleept, alsof men aan hot maaijon ware. Do slagen moeten vrij krachtig zijn, opdat de insecten van de planton loslaten en in den zak vallen. Kr dient niet to lang achtereen to worden gesloopt, omdat anders de massa te groot wordt om hol bruikbare or uil te nemen en op te bergen. Hel sleepen over doornige planton moot worden vermeden, jndal daardoor het net hlijlt haken en gevaar loopt van te scheuren.
17
Vooral voor hel verzamelen van kleinere Goleoplera kan gebruik worden gemaakt van de zeef (§ 3 n0. 5). Nadat men, door het zeeftoestel goed te schudden, een aantal insecten in den daaronder geplaatsten zak heeft opgevangen, of wel don aldus gevuklen zak stijf digt gebonden mee naar huis heeft genomen, kan men dien ledigen in eene groote glazen bokaal, die weder met papier of op andere wijze tijdelijk wordt afgesloten. Het uitzoeken dient met kleine hoeveelheden te gelijk te geschieden, welke op een blad papier worden nedergelegd. Dooi\' daarop een mondvol tabaksrook te blazen, vertoonen zich allerlei kleine insecten en niet het minst torretjes, die trachten weg te loepen, maar met een vochtigen vinger of met do punt van een vochtig penseel gemakkelijk worden opgenomen en in cylindeiileschjes of het wijdmondige ileschje (§ 3 n0. 11 en 12) kunnen worden opgeborgen.
Door het gebruik van het zeeftoestel kunnen ook mierennesten worden onderzocht. Dit is zelfs zeer aan te bevelen, om de daarin levende myrmecophilen te bemagtigen; het zijn bijna allen soorten, die zich uitsluitend daarin bevinden en van elders nooit verkregen worden.
Wil men op eene excursie sommige gevangen Goleoptera dadelijk aan de speld steken, dan dient daarvoor de doos van Mik (zie blz. 7). De speld moet altijd door het regter dekschild worden gestoken. Verdere preparatie is geheel overbodig.
Voor Goleoptera, die in den vreemde worden verzameld met het doel om ze naar Europa te zenden, is het evenwel volstrekt geen vercischte zo aan spelden te steken. Zij kunnen, na gedood en gedroogd te zijn, eenvoudig tusschen watten worden gelegd. Tot dat einde worden zij reeds op de wandeling in de hierboven bedoelde lleschjes geborgen. Daarbij dienen echter de grootere soorten van de kleinere afgescheiden te blijven, omdat anders deze laatsten gevaar loopen van te worden vernield.
ii. o u t II o p t e u A.
Daar onder de Orthoptera, vooral in tropische gewesten, vele
18
groote soorten voorkomen, is iiet niet aan ie raden deze insecten aan spelden te steken. Zij nemen dan in de doezen te veel ruimte in, terwijl bovendien, als soms een voorwerp losraakt, ongetwijfeld eene groote verwoesting in de doos zou worden aangerigt. Wil men echter dadelijk overgaan tot liet gebruik van spelden, dan moeten deze midden door den thorax worden gestoken, en dient er goed voor gezorgd te worden, dat zij stevig in den bodem worden gestoken.
Op de excursie is het welligt het gemakkelijkst deze dieren in eene flesch met spiritus te werpen, doch alleen als een middel om ze te dooden, geenszins om ze daarin te bewaren. Thuis gekomen, hale men ze er spoedig weer uit, om ze, na goed gedroogd te zijn, even als hiervoren voor de Goleoptera is aangegeven, eenvoudig tusschen watten te leggen.
Ofschoon onder de exotische Orthoptera vele groote soorten voorkomen , moeten zij toch met de meeste voorzigtigheid worden behandeld, omdat de pooten en bij de langsprietigen (Blattidae, Locustidae enz.) ook de sprieten zeer breekbaar zijn. Geene insecten zijn in gedroogden staat meer onderhevig aan vernieling door Anthreniden en andere roof-insecten, dan juist de Orthoptera; het is dus hier inzonderheid zaak, bij tijdelijke bewaring, ze in goed gesloten doozen te plaatsen, en door bijvoeging van carbol-zuur of iets dergelijks, al wat ten hunnen koste leeft te dooden.
liij de Orthoptera gebeurt het zeer dikwijls, dat, niettegenstaande alle voorzorgen, de teekening en kleuren na den dood sterk ontaarden, ja geheel onkenbaar worden. Om die reden zijn aan-teekeningen deswege, aan de levende dieren ontleend, altijd zeer welkom.
111. 11 E M 1 P T E R A.
In deze insecten-orde zijn dieren vereenigd, die in habitus zeer uileenloopen en daarom ook eene verschillende behandeling ver-eischen. De Hemiptera omvatten twee groote afdeelingen: 1°. de Hemiptera lieteroptera, de land- en waterwantsen bevattende;
1!)
en \'2quot;. de Hemiptem llomoptera, die weder ondoi\'schoiden worden in de Auchenorhynclia of Gicaden-aclitiyen (b. v. onze schuiindierljes, de Lantaarndragers en de eigenlijke Cicaden) en de Sternorhynclia, waartoe de Psylliden, Aphiden en Goeciden beliooi\'en.
Op de Uemiptera Heteroptera is in de hoofdzaak toepasselijk al wat hiervoren omtrent liet verzamelen van Goleoptera is gezegd. Voor liet vangen van wantsen kan met goed gevolg van het zeef-toestel worden gebruik gemaakt; en ook hier zal het doorzoeken van mierennesten van groot nut zijn, om verscheidene zeldzame en merkwaardige myrmecophilen onder de wantsjes te leeren kennen. Onder boomschors vindt men, althans bij ons, de platgedrukte Aradiden en verscheidene kleine Anthocoriden. Het afkloppen van takken en struiken boven eene omgekeerde parapluie en het gebruik van het sleepnet zijn voor het vangen van Uemiptera niet minder geschikt dan voor Goleoptera. Evenzeer zijn met het waternet verscheidene in het water levende wantsen (llanalru, Corlxa, Nuloneold) te bemagtigen, zoomede de op de watervlakte als schaatsenrijdende llydrodfomicae. Door Dr. G. von Horvath \') wordt als eene doelmatige jagt-rnethode voor Uemiptera aangegeven het uitspreidon, op grasi\'ijke plekken, van een linnen doek van ongeveer een vierkanten meter. Door op den daaromheen liggenden bodem te slaan, springen en vliegen vele Gapsiden en andere wantsjes op het witte kleed, waar zij dan gemakkelijk met de hand, of als het kleine teedere soorten zijn, door middel van een cylinderlleschje worden gevangen.
De gevangen wantsen kunnen in den regel worden behandeld als de Goleoptera. Over\'t algemeen zijn zij echter zwakker gebouwd; zij moeten daarom, en vooral de kleinere soorten, veel omzigtiger worden aangevat, ten einde de pooten en sprieten niet te breken oi het ligchaam niet op eenigerhande wijs te beschadigen.
Spiritus-exemplaren, inzonderheid van licht gekleurde (gele oi groene) soorten, zijn meestal geheel onbruikbaar; ook behaarde en beschubde wantsen worden in spiritus bedorven; alleen voor groote
1) Entmnol, Nachric/ttmi, IV\' (187H) bh. 100.
\'20
en flonker gekleurde soorten is de sjiiritus minder schadelijk, ofschoon ook voor deze de drooge methode altijd de voorkeur verdient.
Wil men de gevangen wantsen dadelijk aan do speld steken, dan moet dit niet geschieden door den thorax en nog minder door het schildje, maar in de achterhelft van den regtervleugel, zoodat do speld even voor of achter de inwrichting der achterpooten uitkomt. Eene collectie wantsen is evenwel voel gemakkelijker en beknopter te bewaren en te verzenden, wanneer de voorwerpen nog niet aan spelden zijn gestoken. De grootere soorten kunnen dan tusschen watten worden gelegd; de kleinere worden beter bewaard in papieren hulzen. Eene zorgvuldige drooging is hier vooral aan te bevelen, omdat Hemiptera meestal vele vochtdeelen bevatten; het is daarom ook zaak niet te veel exemplaren in de vang-llesschen te leggen en vooraf eenige smalle strookjes vloeipapier daarin tö doen.
Wat de Hemiptera Homoptera betreft, deze zijn meerendeels aan bepaalde planten verbonden; zij dienen dus daarop te worden gezocht, en voor zoover dit mogelijk is, boude men zorgvuldige aanteekening van de plant, waarop zij wonen. Bij het uitspreiden van een doek en het slaan op don bodem, zooals hierboven is aangegeven, komen veeltijds ook kleinere Gicadinon voor den dag.
Voor het verzamelen van bladluizen (Aphidon) zijn door J. Lich-tenstein , die daarin van ondervinding kan spreken, zeer doeltrellende aanwijzingen gegeven. Voor zoover deze diertjes gallon aan de planten veroorzaken, laten zij zich vrij gemakkelijk vindon, maar andere soorten, die dit niet doen, ontsnappen aan hot oog door hare kleinheid on door bare kleur, die veeltijds overeenkomt mol de plant waarop zij leven. Deze kunnen evenwol spoedig ontdekt worden, als mon op eenige plant mieren ziel loopen, die zich dan bijna altijd naar eene plok zullen begeven, welke door bladluizen is bezet, omdat zij uiterst begeerig zijn naar hol honigsap, dal de bladluizen bevatten en rondom zich verspreiden. Evenzoo kunnen do soorten van het vliegengeslacht Syrphus, die in larvenstaat op
21
bladluizen azen, den weg wijzen, om zelfs de kleinste soorten in hare verborgen schuilhoeken op lage planten op te sporen \'),
Bij de Hemiptera Homoptera geschiedt, het doorsteken met de speld midden door den thorax; de zeer kleine soorten, zooals Aphiden en Cocciden, kunnen wel niet anders dan met zilver- of platina-draad worden doorstoken. Voor deze diertjes is het zelfs aan te raden, om dit dadelijk te doen, ten einde gave exemplaren Ie verkrijgen; want het doorsteken van teedere voorwerpen, als zij gedroogd zijn, ook al worden zij naderhand weer opgeweckt, levert eigenaardige mocijelijkheden op. Uitspannen der vleugels behoeft daarbij echter niet te geschieden, mits slechts gezorgd worde, de vleugels zoo te plaatsen, dat bet aderheloop gemakkelijk met de loupe kan worden gezien. De grootere Cicaden alsmede de Fulgoriden of Lantaarndragers kunnen echter zeer goed tusschen watten worden gelegd, terwijl de kleinere, als ze niet aanstonds aan metaaldraad worden gestoken, in papierhulzen kunnen worden geschoven. Wat hierboven voor de wantsen omtrent het droogen is gezegd, geldt niet minder voor de Homoptera.
IV. Neuroptera \'1).
Ook hier zijn zeer verschillende dieren in ééne orde bij elkander gevoegd.
De grootere Lihelluliden zijn in den regel wol niet anders dan in het vlindernet te vangen. Zij zijn, omdat de larven in het. water loven, het meest in waterrijke streken te vinden; doch bij hunne krachtige vlugl maken zij dikwijls verre togten, waardoor zij soms ook op grooten afstand van eenig water voorkomen. Schaduwrijke bosschen.en rotswanden zijn voor de grootere soorten, welige gras-plekken voor de kleinere (de Agrioniden) gewoonlijk goede jagl-velden. Grootere Lihelluliden hebben de gewoonte dikwijls op
Het meeste van hetgeen omtrent deze orde wordt gezegd, is ontleend aan een werkje van B. Mac Lachlan, Instructions for the collection and presmatiun of Nnmpterovs Insects. London 1873.
Ü\'2
flezelffle plok terug to koeren; men vormooije zich daarom niot mot deze dieren na te jagen, wat bij liunno snelle vlugt toch meestal te vergeefs zal zijn. Daar vele soorten oen geruimen tijd (soms verscheidene dagen) na het uitkomen uit de pop noodig hebben om in volle kleurenpracht te verschijnen, dient men zich toe te leggen om geheel rijpe exemplaren te verkrijgen; de nog niet volkomen gekleurde voorwerpen laten zich meestal aan hunne zwakkere vlugt herkennen.
Op de excursie kunnen de gevangen Libelluliden gemakkelijk worden opgeborgen , zonder dal ze reeds dadelijk met eene speld worden doorstoken, door de vleugels plat op don bodem der doos te leggen en met een ol\' twee papierstrookjes te bedekken, wier niteinden stevig met spelden worden bevestigd. Alleen moeten de dieren elkander niet met den mond of de pooton kunnen bereiken, hetgeen beschadiging kan ten gevolge hebben.
Bij deze buitengewoon slanklijvigo insecten is het abdomen zeer onderhevig aan gedeeltelijke afbreking; terwijl ook de kop slechts door eene korte en zeer dunne buis aan den thorax is verbonden, waardoor hij gemakkelijk ronddraait en bij gedroogde exemplaren ligt afbreekt. Als do kop scheef staat of het onderstboven is gekeerd, kan hij alleen bij nog weeke exemplaren, ■— en dan nog met de meeste voorzigtigheid, — worden regt gezet. Om het breken van het achterlijf te voorkomen, kan, voor zoover het Agrioniden betreft, een stukje van een stevig paardenhaar in het onderste gedeelte van den thorax worden gestoken en behendig midden door het achterlijf worden voortgestuwd tot aan of digt bij het einde, doch zonder daar naar buiten te worden gebragt; het uitstekende eindje paardenhaar aan den thorax wordt daarna met een fijn schaartje afgeknipt. Bij grootere soorten kan het paardenhaar worden vervangen door een stukje van een gedroogden grasstengel, dat tevens dienen kan, door hot hoen en weder te schuiven, om het lijf min of meer van de ingewanden te zuiveren, waardoor hot behoud der natuurlijke klem1 wordt bevorderd; het spreekt van zelf dat daarna een nieuw en droog stukje grashalm in het achterlijf moet worden gebragt om er in te blijven. Voor
23
Zoer groote on brecrllijvige Libelluliden is hot, ter bewaring der kleuren, aan te raden om zooveel mogelijk de ingewanden te verwijderen; dit kan geschieden door met een lijn schaartje eene insnijding te maken langs de huidachtige ondervlakte van het achterlijf, en dan de inwendige deelen met oen dotje watten weg te nemen en oen nieuw dotje watten (liefst witte) daarvoor in de plaats te stellen, dit laatste echter in geringe hoeveelheid, om hel achterlijf niet onnatuurlijk te doen uitzetten. Bij al deze bewerkingen dient te worden zorg gedragen, dat het uiteinde des achterlij fs en de genitaal-deelen onaangeroerd blijven, omdat hieraan goede kenmerken voor de geslachten en soorten worden ontleend. Dat de bewerking niet anders dan aan pas gedoode en dus nog geheel weeke exemplaren kan geschieden, behoeft wel niet te worden gezegd.
De Libelluliden kunnen overigens het best worden overgezonden in papillotten, op de wijze zooals hierna voor de Lepidoptera wordt vermeld, mits worde zorg gedragen dat zij goed droog zijn.
Dezelfde wijze van behandeling, ook wat betreft de toebereiding van het achterlijf, kan worden toegepast op Myrmeleoniden, wier larven echter niet in hot water leven, maar in het zand kuilen graven, waarin zij op de daarin vallende mieren en andere kleine insecten azen.
Het is bekend, dal bij de Terrnitiden of witte mieren, behalve do gewone sexuële verschillen, nog bijzondere vormen voorkomen, als soldaten, arbeiders enz. Het is daarom van belang om al deze vormen uit hetzelfde nest bijeen te zamelen. Deze dieren kunnen, na gedroogd te zijn, tusschen watten of in papierhulzen worden verzonden. Gevleugelde exemplaren moeten met veel voorzigtighoid worden behandeld, omdat de vleugels zeer ligt afvallen. De bevruchte wijfjes, wier achterlijf op verbazende wijze is opgezwollen, kunnen niet wol anders dan in spiritus worden bewaard.
De meestal zeer kleine Psociden, waarvan velen ongevleugeld (nog in larvontoestand?) zijn, worden vooral op boomstammen of in half vermolmd hout gevonden; door de boomtakken, inzonderheid van dennon en ander naaldhout, te slaan boven eene omgekeerde parapluie
of oen groot net., kan men zeker zijn er in overvloorl te vinden. Do exotische soorten dezer familie zijn nog zeer weinig bekend en daarom Lijzonder gewenscht. Wanneer zij niet aan spelden ot metaaldraad worden gestoken, hetgeen voor deze diertjes wel het, meest is aan te bevelen, kunnen zij in kleine papierhulzen worden verzonden.
De Perliden worden aan de oevers van snelvlietende beoken en in \'t algemeen bij water aangetroffen. Meerondeels hebben zij aan hot. eind des achterlijfs lange en dunne, draadvormige ademhalings-buizon, die zeer ligt afbreken, zooals trouwens al hunne ledematen uiterst broos en zwak zijn. Ook voor deze is de verzending in papiorhnlzen het beste middel om zo gaaf te bewaren, tenzij men de gelegenheid hebbe zo dadelijk aan spelden te steken on de vleugels uit te zetten, in welk geval in \'t bijzonder de zeer teedore achtervleugels voorzigtig dienen te worden behandeld.
Het doorsteken met de speld moet bij deze dieren, gelijk in \'t algemeen bij alle Neuroptora, midden door den thorax geschieden.
Rapbidien (die echter alleen in de gematigde luchtstreken voorkomen), Ascalapbiden (zeer verwant aan de Myrmêleoniden, en even als deze zandige streken bewonende, doch door de lange geknopte sprieten onderscheiden), Nemopteriden (met korte en breede voorvleugels en buitengewoon lange en smalle ondorvleugels), Panorpiden (met schorpioenachtig gevormd achterlijf), Mantispiden (wier larven in spinnen- en wespennesten huizon) en Hemerobiden (de bekende goudoogige gaasvliegen) kunnen allen even als de Lihel-ludiden in papillotten of papierhulzen worden bewaard en verzonden. Dij de Ascalapbiden en andere langsprietige groepen dient vooral gezorgd te worden, dat de sprieten gaaf blijven, bij de Nemopteriden, dat do lange, soms bijna lijnvormige achtervleugels niot breken.
De Trichoptera of Phryganoiden eindelijk zijn overal, in de nabijheid van stilstaande of vlietende wateren, waarin do larven hunne kunstmatige woningen bouwen. Daar zij krachtig vliegen, verwijderen zij zich niet zelden van hunne geboorteplek. Naaldhout, is vooral vruchtbaar voor den verzamelaar dezer insecten. Over dag zich verbergende, komen ze door het slaan tegen do takken te
25
voorschijn, als •wanneer zij schielijk on behendig dienen gevangen te worden, omdat zij door hunne sluipachtige bewegingen en snelle vlugt ligt ontsnappen, Sommige soorten evenwel vertoonen zich ook meer bij dag en hebben zelfs de gewoonte van in den zonneschijn te vliegen, doch verbergen zich onmiddellijk bij de geringste windvlaag of bij eene korstondige voorbijtrekkende schaduw; andere dansen in geheele zwermen, tegen de schemering, boven de oppervlakte des waters.
Ook deze dieren kunnen in papillotten worden gepakt of in papierbuizen worden geschoven.
Het is van wetenschappelijk belang om zoo mogelijk ook de buisjes der Tricboptera-larven te verzamelen , vooral als men die soort voor soort met de imagines kan bijeenvoegen.
V. H Y M F, N O P T E R A
Van deze insecten-orde behoeft bier weinig te worden vermeld. I)e daartoe bobooivnde insecten worden bijna overal aangetroffen. Wil men ze dadelijk aan spelden steken, dan geschiedt dit midden door den thorax. Zij kunnen echter zeer goed, na gedood en gedroogd te zijn, tusschen watten worden gelegd, de zeer kleine soorten (sommige Ichneumoniden, Braconiden, Ghalcididen, Proctotrupiden) uitgezonderd, die beter in papierhulzen zullen bewaard blijven, en nog beter, als zij, zoo daartoe gelegenheid bestaat, nog versch zijnde, aan platina- of zilverdraad worden gestoken.
15ij de Tenthredinen, wier larven (op rupsen gelijkende) op bepaalde planten leven, is hei van belang om, zoomogelijk, aantee-kening te houden van de plant waarop zij voorkomen.
1gt;ij die familien, waar, behalve de mannetjes en wijfjes, ook werksters, soldaten en geslachtloozen voorkomen (Anthophila of bijen, Diploptera of plooivleugelige wespen en Formiciden of mieren), trachte men al deze vormen bijeen te krijgen. Dit gaat echter niet altijd gemakkelijk, vooral wat de wijfjes betreft, die soms schaars zijn vertegenwoordigd, gelijk wij dit b. v. zien bij onze gewone honigbijen, waar de z. g. koningin het eenige wijfje in de geheele
of een groot net, kan men zeker zijn er in overvloed te vinden. De exotische soorten dezer familie zijn nog zeer weinig bekend en daarom bijzonder gewenscht. Wanneer zij niet aan spelden ol metaaldraad worden gestoken, heigeen voor deze diertjes wel het moest is aan te bevelen, kunnen zij in kleine papierhuizon worden verzonden.
De Perliden worden aan de oevers van snelvlietende boeken en in \'t algemeen bij water aangetroffen. Meerendeels hebben zij aan het, eind des achterlijfs lange en dunne, draadvormige ademhalings-buizen, die zeer ligt afbreken, zooals trouwens al hunne ledematen uiterst broos en zwak zijn. Ook voor deze is do verzending in papierhulzen het beste middel om ze gaaf te bewaren, tenzij men de gelegenheid hebbe zo dadelijk aan spelden te steken en de vleugels uit te zetten, in welk geval in \'tbijzonder de zoor teedere achtervleugels voorzigtig dienen te worden behandeld.
liet doorsteken met de speld moet bij deze dieren, gelijk in \'t algeméen bij alle Neuroptera, midden door den thorax geschieden.
Raphidien (die echter alleen in de gematigde luchtstreken voorkomen), Ascalaphiden (zeer verwant aan de Myrm\'eleoniden, en even als deze zandige streken bewonende, doch door de lange; geknopte sprieten onderscheiden), Nemopteriden (met korte en breede voorvleugels en buitengewoon lange en smalle ondervleugels), Panorpiden (niet schorpioenachtig gevormd achterlijf), Mantispiden (wier larven in spinnen- en wespennesten huizen) en Heinerobiden (de bekende goudoogige gaasvliegen) kunnen allen even als de Libel-ludiden in papillotten of papierhulzen worden bewaard en verzonden. Bij de Ascalaphiden en andere langsprietige groepen dient vooral gezorgd te worden, dat de sprieten gaaf blijven, bij de Nemopteriden, dal de lange, soms bijna lijnvormige achtervleugels niet breken.
De Trichoptera of Phryganeiden eindelijk zijn overal, in de nabijheid van stilstaande of vlietende wateren, waarin de larven hunne kunstmatige woningen bouwen. Daar zij krachtig vliegen., verwijderen zij zich niet zelden van hunne geboorteplek. Naaldhout is vooral vruchtbaar voor don verzamelaar dezer insecten. Over dag zich verbergende, komen ze door het slaan tegen de takken te
2f)
voorschijn, als wanneer zij schielijk on behendig dienen gevangen le worden, omdat zij dooi- hunne slnipachtigv bewegingen en snelle vlugt ligt ontsnappen. Sommige soorten evenwel vertonnen zich ook meer bij dag en hebben zelfs de gewoonte van in den zonneschijn te vliegen, doch verbergen zich onmiddellijk bij do geringste windvlaag of bij eene korstondige voorbijtrekkende schaduw; andere dansen in gebeele zwermen, tegen de schemering, hoven do oppervlakte des waters.
Ook deze dieren kunnen in papillotten worden gepakt of in papierbuizen worden geschoven.
ffei. is van wetenschappelijk belang om zoo mogelijk ook de huisjes der Trichoptera-larven te verzamelen, vooral als men die soort voor soort mei de imagines kan bijeenvoegen.
V. H Y M K N O P T E n A
Van deze insecten-orde behoeft hier weinig te worden vermeld. j)e daartoe behoorende insecten worden bijna overal aangetroffen. Wil men ze dadelijk aan spelden steken, dan geschiedt dit midden door den thorax. Zij kunnen echter zeer goed, na gedood en gedroogd t.e zijn, tusschen watten worden gelegd, de zeer kleine soorten (sommige Ichneumoniden, Rraconiden, Chalcididen, Proctotrupiden) uitgezonderd, die beter in papierhulzen zullen bewaard blijven, en nog heter, als zij, zoo daartoe gelegenheid bestaat, nog versch zijnde, aan platina- of zilverdraad worden gestoken.
Bij de Tenthredinen, wier larven (op rupsen gelijkende) op bepaalde planten leven, is het van belang om, zoomogelijk, aantee-kening te houden van de plant waarop zij voorkomen.
]iij die familien, waar, behalve de mannetjes en wijfjes, ook werksters, soldaten en geslachtloo/.en voorkomen (Anthophila of bijen, Diploptera of plooivleugelige wespen en Formiciden of mieren), trachte men al deze vormen bijeen te krijgen. Dit gaat echter niet altijd gemakkelijk, vooral wat de wijfjes betreft, die soms schaars zijn vertegenwoordigd, gelijk wij dit h. v. zien bij onze gewone honigbijen, waar de z. g, koningin het eenige wijfje in de gebeele
l2(i
kolonie is. Mieren, die niet in de verschillende sexen uit de nesten gevangen en bij elkander bewaard worden, hebben weinig of geen waarde.
Zeer gewenscht is het, ook de zoo kunstig gemaakte bijen- en wespennesten te verzamelen; men verzuime niet er altijd eenige exemplaren der daarin gedoode voorwerpen bij te voegen, ten einde later do soort te kunnen determineren. Het spreekt van zelf dat de nesten des avonds, als de bewoners tot rust gekomen zijn en den omtrek van het nest niet meer onveilig maken, moeten be-magtigd worden. Nesten, onder den grond aangelegd, wordt men tamelijk gemakkelijk meester; men giet nl. petroleum door het vlieggat naar binnen en sluit daarna deze opening met eene graszode, ilie goed vastgetrapt moet worden; den volgenden morgen vroeg, om niet te zeer lastig gevallen te worden door bewoners, die den nacht buiten het nest hebben doorgebragt, en die men eerst met liet kapellennet moet wegvangen, graaft men het nest met zijne door den petroleum gedoode bewoners op. Nesten, aan boomtakken enz. bevestigd, moeten voorzigtig door een linnen zak omgeven worden, die daarna stevig toegebonden wordt. De bewoners moeten daarop spoedig (ten einde het vernielen van het nest te beletten) bv. door rook gedood worden.
VI. L E p I D o p T E tl A.
Hoe en waar Lepidoptera kunnen worden bemagtigd in tropische landen, zijn punten waarover hier niet behoeft te worden uitgeweid. Alleen zij aangestipt, dat voor bet vangen van nachtvlinders stukken van zoete, geurige, liefst eenigszins overrijpe of zelfs een weinig gistende vruchten, aan snoeren geregen en op geschikte plekken opgehangen, goede diensten doen. Ook is door Petersen als lokaas voor nachtvlinders aanbevolen het ophangen van halfgedroogde stinkende visschen \'). Eene goede werking heeft ook het plaatsen van eene brandende lamp voor een open venster in een vertrek
1) Ken verzamelaar van Dr. Stamliupfer bezigde in Pern, als aauloksel, vooral Voor (ieometriden, zelfs monschelijke uihverpseleii, en wel met goed gevolg.
igt;7
met witte wanden, vooral met een\' spiegel er achter, of op open plaatsen, indien dit zonder gevaar voor roofdieren en (niet te vergeten!) slangen kan geschieden, op een wit laken. De op deze wijze aangelokte vlinders moeten in grootere of kleinere doozen met glazen bodems worden gevangen, zoo spoedig mogelijk met chloroform of zwavel-ether bedwelmd en verder gedood, door ze te plaatsen in blikken doozen of groote stopflesschen, waarin zich een stuk kamfer bevindt, waarop wat chloroform of zwavel-ether wordt gedruppeld.
Voor het vangen van Lepidoptera hij dag mogen de volgende opmerkingen van den heer Mr. M. G. Piepers hier eene plaats vinden, als van iemand, die op dit pnnt eene veeljarige ondervinding heeft opgedaan \'):
«Wanneer ik in Tndie op de vlinderjagt ga, hen ik steeds voorzien van een net, eene groote blikken trommel, waarin twee of drie boeken papier, een stoptleschje met wijden hals, een ileschje met chloroform, een pincet, watten en kleinere en grootere doozen.
«Vang ik een echten dagvlinder, dan druk ik hem de borst in en plaats hem daarna met toegeklapte vleugels tusschen de bladen papier in de blikken doos. Vang ik een\' nachtvlinder of Hesperide, dan doe ik twee of drie druppels chloroform op een watje en dit in de llesch. Na twee minuten gewacht te hebben, tchuif ik de llesch onder het net, neem er de stop af en doe er den vlinder in, wat met zekere vlugheid moet geschieden; gewoonlijk valt de vlinder door de bedwelmende damp als door den bliksem getroffen, terstond in de llesch, die daarop weder met de stop wordt gesloten. Wanneer ik den vlinder nu eene minuut onbewegelijk heb zien liggen, open ik de llesch weder, en stort er den vlinder uit; vervolgens klap ik met behulp van het pincet de vleugels op de wijze van die der dagvlinders achterwaarts te zamen, en plaats
1) Wat de dagvlinders aangaat, wordt ook zeer ter lezing aanbevolen het onderhoudend geschreven, en zelfs in vreemde talen overgebragte o|isli!l van den heer Piepers in TijiUchr. v. Ent om. dl. XIX hlz. XV enz., alsmede de mededee-lingen van den lieer J. F. Snellenian, als inleiding tot Snellen\'s bewerldng dm\' op Sumatra verzamelde Lepidoptera, in MUhlen-Suniatru. Unzen m milihkltiHyen der Snwatva-expedUie dl. IV. 1 hlz. 1—1).
28
hom dan mot toegeklapte vleugels in de blikken doos, onder verscheidene lagen papier.
« Wanneer de vlinders zoo tusschen het papier beklemd blijven, kunnen zij zich, ook al zijn zo nog levend, niet beschadigen.
«Te huis gekomen, doe ik in do blikken doos een groot, stuk kamfer en plaats dan de doos in de brandende zonnestralen. Na eenige uren zijn de vlinders dan zeker dood. Nu neem ik ze van tusschen de bladen papier uit en leg ze boven op bet papier, omdat bij het droogen anders de zwaarte van het papier de nog vochtige ligchamen te veel zou platdrukken. Zoo wordt de doos met de vlinders en de kamfer ongeveer eene week lang dagelijks zooveel mogelijk aan den brandenden zonneschijn blootgesteld, waarna de vlinders in papillotten gevouwen kunnen worden. Ik bewaar ze nu het best in goed sluitende groote stopllesschen met kamfer, welke ik in den droogen tijd een paar malen \'s weeks en in den regentijd zooveel mogelijk in de zon zet, de stop op een kiertje geopend, opdat alle waterdamp uit de flesch kunne ontsnappen. Ter verzending pak ik ze in blikken doozen, welke worden digt-gesoldeerd, waartoe ik liefst drooge en zonnige dagen uitkies.
«Kleine vlindertjes doe ik in doosjes, waarin zij thuis gekomen door wat chloroform bedwelmd worden. Dan prik ik ze op en zet ze in daarvoor geschikte doozen met bijvoeging van kamfer, welke doozen vervolgens in den droogen lijd ongeveer viermaal \'s weeks en in den regentijd zoo dikwijls mogelijk aan de zonnestralen worden blootgesteld, en dit voortdurend tot op de verzending.
«Alleen op deze wijze kan de groote vijand, de vocht, uit de doozen worden geweerd. Voor groote schadelijke insecten, als mieren, kakkerlakken enz. is de kamfer een voldoend behoedmiddel. Bemerk ik sporen van stolluisjes (Psociden) of dergelijke vijanden, dan doe ik in de doozen eenige druppels chloroform en sluit ze goed: spoedig zullen deze diertjes dan gedood zijn.
«Ik verzend overigens zoo dikwijls en zoo spoedig mogelijk, doch nimmer dan goed gedroogde exemplaren. »
Bij deze aanteekeningen van den heer Piepers kan nog worden gevoegd, dat hij in den laatsten lijd niet alleen Kesperiden, maar
\'20
ook Lycaonidon niet in het net doodknoop, maar liefst in doosjes met glazen bodems daaruit ving. Op do jagt toch ontbreekt het dikwijls aan gelegenheid om met de noodige bedaardheid deze kleine dagvlinders voorzigtig de horst in te drukken, terwijl zij gewoonlijk rustig blijven zitten in de doozen , die echter ruim genoeg moeten zijn om er hen in te laten rondwandelen. Wil men Lycaeniden en Hesperiden niet in papillotten verzenden, maar opsteken, dan is het van groot belang, dat de speld regt. door het midden van den thorax worde gestoken en vooral dat men den vlinder niet met opgeklapte vleugels late sterven. Deze moeten ongeveer waterpas liggen en een weinig uitgespreid zijn; dit kan worden teweeggebragt door onder hot ligchaam een stukje papier te steken, waarop de vleugels worden uitgespreid. Deze voorzorg verzuime men ook niet bij Heterocera, en late als algemeene regel gelden, dat nooit een vlinder, die opgestoken maar niet dadelijk uitgezet wordt en dus later weder zal moeten worden opgeweekt, in zijne natuurlijke rustende houding mag sterven. Zoo gestorven vlinders leveren bij latere opweeking en uitzetting de grootste moeijelijkheden op, ja zijn dikwijls volstrekt niet meer uit te zetten, o. a. kleine Tineinen met lancetvormige langlranjige vleugels. Alleen Geometriden maken hierop eene uitzondering, om-dut deze meest met vlak liggende, half uitgebreide vleugels rusten. Hier moet men echter weder voorkomen, dat de vleugels opklappen of geheel naar beneden slaan, waartoe zij groote neiging hebben.
Voor kleine Pyraiiden, Geometriden en Noctuinen kan men ook het opsteken nalaten, en de vlindertjes, steeds met uitgespreide vleugels gedroogd, losjes, maar zoo dat zij elkander niet kunnen beschadigen, tusschen lagen watten in blikken doozen leggen.
Tot het opsteken van zeer kleine vlindertjes bezige men in do tropen platina-draad. IJzeren spelden deugen niet, omdat zij daar vooral te snel roesten en ook geene vertind koperen, omdat vele soorten, inzonderheid onder de Microlepidoptera, het metaal doen oxyderen door de vetzuren, die zich in het ligchaam bevinden.
De lieer Snellen, die in de laatste jaren uitnemend gave bezen-dingen Lepidoptera van den heer Piepers uit onze Oost-lndischo
:io
beziüingon ontving, goefl. nog de volgende punten aan, die daarbij worden in acht genomen.
De bezendingen geschieden in cirkelronde, blikken, niet nachten bodem bekleede doozen, 8 centim. hoog en waarvan de grootste 20 centim. middellijn hebben; zij .sluiten op de wijze van eene gewone kartonnen doos en hebben aan de binnenzijde een met gaatjes doorboord blikken kokertje, dat aan den zijwand is gesoldeerd, tot boven aan den rand reikt en met kamfer wordt volgestopt. Vóór de verzending wordt over den naad eene reep papier geplakt, niet met stijfsel maar met vernis. Kamfer is bij ondervinding gebleken voldoende te zijn om roof-insecten af te weren. Door Kajapoeti-olio of karbol-zuur op de watten te laten druppelen, worden de vlinders ligt bezoedeld of zelfs geheel bedorven.
Voor do papillotten bezigt do heer Piepers niet den in Engeland gebruikelijken driekanten, maar een vierkanten vorm, als gewone poederpapiertjes; deze is verreweg verkieslijk voor het gaaf bewaren van sprieten en vleugelpunten.
Het is bekend, dat bijzonder gave exemplaren van vlinders vooral ook kunnen worden verkregen door kweeking uit de rupsen. Kweeking van insecten levert altijd eigenaardige moeijelijkheden op, on alleen bij eene hoogst zorgvuldige behandeling bestaat er kans op voldoende uitkomsten. Ten aanzien van dit punt is voorzeker de ondervinding de beste leermeesteres. Slechts eenige algemeene regelen kunnen hier worden aangegeven.
Men gebruiko voor het kweeken van rupsen ruime glazen, van boven met gaas bedekt, zoodat de dieren niet kunnen ontsnappen, en op den bodem belegd met eene tamelijk dikke laag aarde of zand. Het voedsel moet dikwijls, ten minste tweemaal (in de tropen liefst drie- of viermaal) daags worden ververscht, en altijd van dezelfde of van eene soortgelijke plant genomen, als waarop de rupsen gevonden zijn. Telkens moeien daarbij zooveel mogelijk, tegelijk mot do verdroogde bladeren, ook de uitwerpselen worden verwijderd. Men rake do rupsen /00 min mogelijk met do vingers aan, vooral niet als zij in do periode van vtrvelling verkoeren. Do kweekglazen moeten nimmer aan een sterken zonneschijn
31
worden blootgesteld, maar daarentegen de bodem en liet voedsel nu en dan met eenige druppels water worden bevochtigd. Met uitzondering van enkele soorten, die gewoon zijn in groote koloniën te zamen te leven, plaatse men nimmer een groot aantal rupsen in betzelfde kweekglas, noch ook rupsen van verschillende soort, al voeden zij zich soms met bladeren van dezelfde plant.
Bij het kweeken is het van hoog wetenschappelijk belang, eonc duidelijke en uitvoerige beschrijving te maken van de rupsen en poppen, alsmede aanleekeningen omtrent de levenswijze, de plant waarmede de rups zich voedt enz., alles met naauwkeurige verwijzing naar de vlindersoort waarop het betrekking heeft. Is men in de gelegenheid dit een en ander met getrouwe afbeeldingen op te helderen, dan wordt de waarde er van niet weinig verhoogd.
Rupsen kunnen niet anders worden bewaard en verzonden dan in daartoe geschikte lleschjes met spiritus (alcohol van minstens \'25 graden); evenzeer de poppen van dagvlinders; alleen de meer hard-huidige poppen ol\' poppenschalen van nachtvlinders, kunnen, na gedood en gedroogd te zijn, tusscben watten worden gelegd of bij de uitgekomen vlinders gevoegd; ook de spinsels en poppenhuisels kunnen op laatstgemelde wijze worden ingepakt en overgezonden.
Dikwijls gebeurt het, dat uit de gekweekte rupsen of poppen, in plaats van den vlinder, sluipwespen of vliegen geboren worden, wier larven ten koste der rupsen hebben geleefd. Voor de kennis van deze parasieten is het kweekon, zelfs van overigens zeer gewone vlindersoorten, zeer aan Ie bevelen. Het bewaren en verzenden van zulke parasieten zal weinig moeite kosten, doch men verzuime daarbij niet, naauwkeurig aan te wijzen van welke vlindersoort de parasieten afkomstig zijn.
Nog wordt opgemerkt, dat gekweekte vlinders nimmer uit de kweekglazen moeten worden genomen , dan nadat hunne vleugels niet alleen volkomen zijn uitgegroeid, maar ook voldoende zijn opgestijfd, waarmede soms verscheidene uren verloopen. Dit geldt evenzeer voor de vliegen of sluipwespen, die uit hen zijn voortgekomen,
VII. Dipt E U A.
Üiplera zijn bijna overal to vinden. Inzonderheid zijn schaduw-achligo en bosclirijke plaatsen, plekken waar een welige plantengroei hostaal en oevers van stilstaande of vlietende wateren rijk aan allerlei soorten. Zeer dikwijls vertoonen zij zich in onze woningen, tegen onze muren en onze vensterruiten. Een groot aantal vliegen (Syrpliiden, Musciden enz.) beminnen den zonneschijn en zuigen honig uit de bloemen; schermhloemen vooral leveren meestal een ruimen oogst. De Oestriden, wier larven op en in grasetende zoogdieren (voornamelijk onze huisdieren) leven, moet men in de nabijheid van deze laatsten zoeken. Evenzoo dienen de I lippobosciden ol\' luisvliegen, die parasietisch op paarden en vogels leven, en de Nycteribiden \'), die uitsluitend op vledermuizen wonen, op hunne voedsterdieren te worden gezocht.
De Diptera behooren onder de minst geachte insecten; zeer in \'t oog vallende soorten zijn onder hen niet te vinden. Het is waarschijnlijk hieraan toe te schrijven, dat uit de tropen betrekkelijk zoo weinig uit deze insecten-orde wordt overgezonden; want dat ook daar een groote rijkdom zoowel van soorten als van individuen bestaat, is zeker.
Diptera kunnen het ineesl geschikt gevangen worden met do vangschaar (zie hiervoren § 3 n0. 4), indien men ze althans dadelijk aan de speld wil steken, of anders door middel van het kleine net (I. c. n0. l2), terwijl ook het slepen over gras en lage planten met het sleepnet (I. c. 110. 3) met voordeel is aan te wenden.
Sommige overigens zeldzame soorten van muggen nn vliegen kunnen wel eens in aantal door kweeking worden verkregen. Er zijn er wier larven in het merg van rietstengels leven of tusschen de boven- en onderhuid van de bladeren van planten gangen maken
]) J)o iusccten van deze in het systeem geheel aan het eind geplaatste familie der Diptera zijn ongevleugeld en gelijken op luizen met lange poolen. Ook onder de Hip, wboscidcu komen soorten voor, die ongevlengokl zijn oi\'slechts rudimentaire vleugels bezitten. Zeer enkele voorbeelden van dezen aard leveren ook sommige andere f\'amilien der Diptera.
:33
en zich mei het bladgroen voeden. Anderen, zooals de Ceddomyiden on sommige Trypetinen, veroorzaken ziekelijke uitwassen aan bepaalde plantendeelen; deze uitwassen worden gallen genoemd en zijn van onderscheidene grootte en vormen. Door die gallen in geschikte kweekglazen te doen, zooals hiervoren blz. 30 voor de Lepidoptera is vermeld, vooral tegen den tijd dal de daarin wonende larven bijna volwassen zijn, kost het dikwijls weinig moeite om de daaruit voortkomende vliegen of muggen meester te worden. Dit kweeken levert dan merkwaardige bijdragen tot de kennis van do levenswijze dezer dieren. Aanteekeningen, met verwijzing naaide verkregen soorten en van de planton v/aarop zij gevonden werden, zijn daarbij van hooge waarde. De larven dient men iu spiritus te bewaren, terwijl de gallen, ook in gedroogden toestand veeltijds nog zeer kenbaar, bij de insecten zeiven kunnen worden gevoegd.
Wijl de Diptera over \'t algemeen eene minder stevige chilino-liuid hebben dan de meeste andere insecten, vereischen zij bij het vangen en bewaren meer zorg. Men vermijde daarom zooveel mogelijk ze met de vingers aan te vatten of op te nemen, en gebruike daartoe liever een pincet of bij kleine soorten do vochtig geïnaakte punt van een penseel. De meeste kans, om zeer gave voorwerpen te verkrijgen, bestaat voorzeker, wanneer zij dadelijk reeds aan doelmatige spelden of de kleinere aan zilver- of platina-draad worden gestoken en daarna geheel geprepareerd worden overgezonden. Dit kan te eer geschieden, omdat, het prepareren van Diptera veel minder tijd en moeite kost dan h. v. van Lepidoptera, waarbij de vleugels behoorlijk moeten worden uitgespreid.
Bij de Diptera moet de speld of bet metaaldraad door den thorax worden gestoken, en wel eenigszins aan de regterzijdo, Ion einde de borstels van den thorax, die in vele gevallen goede kenmerken opleveren, ten minste aan ééne zijde geheel gaaf te laten, liet verdere prepareren der voorwerpen, dat natuurlijk niet anders geschieden kan dan voor zoover deze nog versch en week zijn, liehoeft slechts te bestaan in het schikken der verschillende ligchaams-deolen, zoodanig dat deze zoo duidelijk mogelijk in hun geheel te zien zijn; dit kan het best met de punt eener speld geschieden.
J)e zuiger on palpen, als zij te veel in de monilholle zijn teruy-gelrokken, moeten wat naar voren worden gehaald; do poolen moeten zoo worden geplaatst, dat de schoenen niet tegen de dijen zijn gedrukt; en de mannelijke genitalien, die bij vele vliegen en muggen sterk uitsteken en zeer zamengesteld zijn, moeten, waar \'t noodig is, van liet achterlijf worden opgeheven. Als de vleugels op elkander of plat op het achterlijf liggen, wat niet zelden gebeurt , dun moeten zij voorzigtig uit elkander worden gehaald, zoodat met de loupe gemakkelijk het aderbeloop kan worden gezien; in geen geval echter moeten zij worden uitgespannen, want daardoor gaat de natuurlijke habitus van het dier geheel verloren. Bij de grootere Tipuliden, wier lange en dunne poolen zeer ligt afbreken, kan dit alles geschieden, wanneer zij, pas gedood en nog geheel week, in eene doos, wier bodem met oene dubbele laag turfplaat is bekleed, zoo diep worden gestoken, dal de poolen de oppervlakte van den bodem raken; door middel van spelden, die evenzeer in den bodem worden vastgestoken, kan men dan aan poolen en vleugels de gewenscble rigting geven \').
Intusschen zal niet ieder in de gelegenheid zijn, om de verzamelde Diptera goed te prepareren. In dat geval zal men kunnen volstaan met de grootere soorten tusschen watten, de kleinere in papier-buizen te leggen. Op die wijze althans zullen de voorwerpen altijd nog eenigszins kenbaar blijven, en kan de verdere preparatie, na opweeking, worden overgelaten aan degenen, die ze later ter wetenschappelijke bewerking ontvangen. Spirilus-exemplaren en opgeplakte voorwerpen, •— dit althans staal vast, — zijn in deze insecten-orde volstrekt onbruikbaar.
Daar bij sommige vliegen de kleur en teekening van de oogen bijzonder merkwaardig zijn en zelfs tot kenmerken kunnen dienen, die echter alleen aan hel levende dier te zien zijn, is bel zeer wenschelijk daaromtrent aanteekeningen te maken, \'l zij op een eliquetje bij ieder voorwerp of op eene afzonderlijke mnmneiiijsl
1) Kei reeds vroeger oji hl/.. 7 aangehaalde opstel van l)i\'. .). Mik bevat voor het prepareren van Diptera vele nattige wenken, waarvan het voornaamste hier kortelijk is üamengevat.
35
tiiel, verwijzing naar de exeinpluren. Kvenzcei\' is liet van belang hij de parasitische soorten liet voeilsterdier op te geven.
VHI. Araneïden.
Om met goed gevolg spinnen te verzamelen, moet men ten minste eenigszins met hare levenswijze bekend zijn. Hel is volstrekt niel voldoende, zooals sommigen plegen, ze in de webben op Ie sporen. Vooreerst vindt men deze dikwerf ledig en zijn de bewoners in den omtrek daarvan tusschen bladeren of reten verscholen; ten anderen bestaan er talrijke soorten, die geen ware webhen vervaardigen, maar, min of meer verborgen, buisvormige nesten in hoeken en gaten op en in den grond maken; vele soorten eindelijk uit de i\'amilien der Krab-, Loop- en Springspinnen maken noch webben noch eigenlijke nesten, maar voeren hare eijercocons in de kaken of aan hel achterlijf mede. Men moet dus niet slechts op spinnen jagt maken aan hoornen, heggen of struiken, maai\' ook tegen wanden en muren, en vooral ook op en zelfs in den grond, — hier soms met behulp eener spade of troffel, — in greppels, onder afgevallen bladeren, achter boomschors, onder steenen, onder mos, in kelders, grotten enz. enz. Enkele malen zoeke men ook aan de waterkanten, tusschen het riet, op het kroos en zelfs in het water (ofschoon daarin, — in Europa, — slechts eene enkele soort, Argyroncta aquaüca, leeft). Ook kan men spinnen, in bel voor- en najaar, zelfs in de lucht zoeken, daar verscheidene zeer kleine, veelal nog slechts jonge spinnetjes alsdan op lange ragdraden dooi1 de lucht zweven
Om de onder mos en afgevallen bladeren huizende spinnen te verzamelen, kan met goed gevolg gebruik worden gemaakt van het zeeftoestel, hiervoren § 3 n0. 5 en op blz. 17 voor de Goleoptera vermeld. Bij het uitstorten van kleine hoeveelheden zeefsel op een wit laken zal menige zeldzame soort worden bemagtigd.
Over \'t algemeen is het opsporen van spinnen, als men het goed wil doen, geen gemakkelijke taak, bepaaldelijk niel voor de menigvuldige kleinere en zeldzame soorten, die op den grond, vooral op
heidevelden en min ol\' meer begroeide zandbodems voorkomen en waarvan er zoo velen tot de micro\'s onder de spinnen behoorun. Men moet daartoe, op de knieën liggende en met gebukt hoofd, werkzaam zijn. Op den grond zoekende, bij sterken zonneschijn, doet men vooi zigtig een hoofddeksel met zoogenaamde « couvrenuque » oj) te zetten; in plaats daarvan kan men ook een witten zakdoek ondor den hoed vastmaken en over den nek laten afhangen. Als men van lieverlede de goede plaatsen, waar vermoedelijk iets te vangen is, leert onderscheiden, zeer dikwijls op meer of min he-schaduwde en vooral eenigszins vochtige plekjes, dan is het zoeken op den grond meestal bijzonder vruchtbaar.
Bij hel vangen van spinnen dient, behoudens nader te vermelden uitzondering, als regel te gelden, dat zij niet met de vingers moeten worden aangevat, niet zoozeer of alleen uit voorzorg om niet gebeten te worden, maar vooral om de dieren niet aan de pooten te beschadigen of op het ligchaam af te wrijven, waarvoor zij uiterst vatbaar zijn. Hel best is ze te laten loopen in kleine kartonnen, zoogenaamde pillendoosjes, liefst met glazen dekseltjes, waarvan men een aantal van verschillende grootte in eene tasch bij zich dient te dragen. Het deksel moet daarbij snel worden gesloten, doch zonder het voorwerp te heleedigen, wanneer dit tracht te ontvlugten. Er mag echter, in den regel, slechts ééne levende spin in ieder doosje worden geborgen, omdat anders de zwakste meestal verslonden wordt. Sommigen hebben de gewoonte, in plaats van doosjes, glazen buisjes met kurken stopjes te bezigen, in welke zij, door de monding op het spinnetje te plaatsen of behendig vóór het kopstuk der spin te brengen, deze er letterlijk «laat inloopen». De glazen buisjes hebben dit voordeel, dat men zijne vangst terstond goed kan bezigtigen. Tot het medevoeren der buisjes, om die niet te breken of te verliezen, gebruike men kleine zakportefeuilles inet lederen oogjes, in den vorm van instrument-trousses. \')
1) Dr.y.f „trousscs do tubflsquot; zijn te verkrijgen bij Kmilo Deyrolle, \'JH, rue do la Monnaie te Parijs. Zij üijn voorhanden in twee vormen: „en boitequot; met 1\'J buisjes voor/3.— , en „en portefeuillequot; met 12 buisjes voor ƒ li. 50 of met 21 buisjes voor / 4.50.
37
Op een der boven aangegeven wijzen vangt men rle spinnen, oen voor oen, onmiddellijk op de vindplaatsen zelve of wol verzamelt men haar, bij verscheidenen te gelijk, in de gewone vlinder-of sleepnetten, uit eene omgekeerde parapluie of een onder boom \' of struik uitgespreiden witten doek, waarin zij, ton gevolge van het afkloppen der takken, naar beneden vallen.
Zeer kleine, op don grond of tegen andere voorworpen snel loopendo spinnetjes kunnen met een even bevochtigden vingertop worden «opgepikt» en dan dadelijk in een fleschje mot spiritus worden geworpen. Dit laatste geschiedt ook voor de geheole vangst, wanneer men tehuis of op eene daartoe geschikte rustplaats aan-jTokomen is, ofschoon sommigen dit reeds dadelijk gedurende de excursie doen, ten einde niet zoo vele doosjes of buisjes te behoeven mede te nemen. Bij het openen der doosjes of buisjes en bel overstorten der spinnen in den spiritus, zijn voorzorgen noodig, om het ontsnappen en tevens om onderlinge beschadiging te voorkomen. Voor het eerste kan eene handenwaschkom of bij gebreke daarvan, een soepbord worden gebezigd, welker bodem vooraf met eene laag spiritus wordt bevochtigd, en waarboven dan de over-storting geschiedt. Voor het tweede nome men niet één , maar eon drietal wijdmonds-stopfleschjes, waarin men, langzaam aan, de spinnen opvolgend vallen laat, beurtelings eene in flesch i , quot;J en on zulks omdat, als in dezelfde flesch terstond eene tweede levende spin wordt geworpen, zij zich in haren doodstrijd te zeer beschadigen, \'t geen minder of niet plaats grijpt, wanneer enkele minuten of soms slechts seconden zijn voorbijgegaan, voldoendoom haar eerst voor goed te bedwelmen. Ook is het nuttig, zelfs noodig, voor de grootere soorten tot na hare volledige bedwelming te wachten of voor deze telkens een afzonderlijk lleschje van voldoenden omvang te bestemmen.
Aanteekeningen, met behoorlijke verwijzing naar de gevangen exemplaren, zijn hoog noodig, zoowel omtrent de vindplaats, als omtrent het verblijf waar en den tijd wanneer de spinnen zijn huil. gemaakt.
Mot den meesten nadruk worde hier nog aanbevolen hot bezigen
3»
van een geschikt conservatie-vocht, opdat niet soms alle aangewende moeite te vergeefs zij. Honderde, ja (luizende individuen, en daaronder zelfs uiterst belangrijke, zijn, dooi\' het niet opvolgen hiervan , voor de wetenschap verloren gegaan. In vocht van ongenoeg-zamen sterktegraad verwecken de spinnen zeer spoedig\' en laten hol achterlijf en de poolen weldra van het kopborststuk los, zoodat men soms een, voor bestemming en bewaring ten eenenmale onbruikbaar mengelmoes van verminkte en halfiottende spinnen-fragmenten «ton geschenke» ontvangt!
Velerlei proeven zijn genomen met verschillende bewaarvochten, die werden aanbevolen en geprezen, ook om de kleuren te bewaren, die, helaas! dikwijls voor een groot deel verloren gaan; doch geen daarvan heeft volkomen aan het doel beantwoord. Het best. heeft men zich nog bevonden bij den reeds door Walckenaer verkozen, zuiveren wijngeest of alcohol van 25 a 30 graden. Het gebruik daarvan is voor spinnenverzamelaars, inzonderheid in tie tropen, eene conditio sine, qua non. Daarenboven moet worden zorggedragen, do zoo snelle verdamping van dit vocht steeds zooveel mogelijk tegen te gaan, door het bezigen van goed sluitende stoppen, die, vóór de verzending, verder tegen alle evaporatie moeten beveiligd worden, door nal opgelegde, stevig toegebonden varkensblazen, alsmede door het digtsnieren der stopranden met eene dunne gips-brei, of bij gebreke daarvan , mcl eene dikke laag Arabische gomslijin, en zulks nadat de hals der flesch zoo droog mogelijk is afgewreven.
Bij alle zorg om het vervliegen van den wijngeest le beletten, heeft dit meermalen toch plaats langs soms onzigtbare tusschen-ruimten aan den hals der llesch. 15ij eene lange reis kan daardoor de spiritus derwijze verslappen, dut ontbinding of ook verdrooging der voorwerpen intreedt. Ten einde hierin eenigermate te voorzien, is het nuttig gebleken, den alcohol in iedere llesch met een scheutje zuivere glycerine te bedeelen. Ook wanneer de spiritus bijna geheel vervlogen is, blijven de spinnen dan meermalen nog in hot laagje glycerine op den bodem in goeden staat.
Ten slotte mogen nog de volgende hijzondere wenken bier hare plaats vinden :
;i!)
1°. De zoer groote spinnen der tropen, zooals de bekende ruigharige boschspinnen, do zoogenaamde kakkerlak- of muurspinnen . de groote langwerpige, langpootige, fraai gekleurde radspinnen, in circulaire webben tusschen do boomen (Nep/iilae) enz. kunnen niet in doosjes of buisjes, maar moeten onmiddellijk met do hand worden gevangen. Men vatte ze daartoe, desverkiezende met handschoenen, wel stevig, doch onder matigen druk, aan de rugvlakte, niet aan den kop of\' de pooton aan, en verdrinke ze dadelijk in eene daarvoor geschikte llesch met spiritus.
\'■2°. De mannetjes der laatstgenoemde spinnen zijn nog weinig bekend. Zij zijn buitengemeen veel kleiner en bevinden zich soms op het ligchaam der vrouwtjes of in do nabijheid van deze, in of bij het web.
;]0. Even zeldzaam zijn ook de mannetjes der fraai gekleurde doorn- of schulpspinnen (Gasieracantliaé)\\ men zoeke dus vlijtig naar met de vrouwtjes overeenkomende kleinere vormen met geknopte palpen, in de nabijheid van hare ook cirkelvormige webben.
Acarinen of mijten zijn op alle plaatsen van organischon oorsprong te vinden. Onze eetwaren, liefst, gedroogde of gerookte, bevatten er gewoonlijk een aantal. Een stuk vochtige oude kaas, oud rookvleesch of ham, vunzig geworden meel, krenten, rozijnen, gedroogde of bedorven vruchten, rottende aardappelen, te lang bewaarde brei van rijst of vruchtenmoes, vogeltjeszaad enz. enz. dit alles zal hem, die naar mijten zoekt, zelden onbevredigd laten. Deze mijten behooren allen tot de familie der Tyroglyphidae, anders genoemd Sarcopluilae cletricicolae. Op haar maken andere mijten jagt, die tot de familien der Cheyleiidae en der Gamanidac behooren. Men treft deze dan ook vrij dikwijls onder de soorten der Turo-fjlyphiilm aan, doch zij leven niet van de vermelde spijzen, maar azen op hunne natuurgenooten. Wie vogels in kooijen houdt en bemerkt dat de vrolijke zangers, vooral \'s avonds, teekenen van onrust geven, hij vervange hel slokje waarop zij zitten, door een
uitgehold vliertakje of eon stukje riet of bamboes, en kloppe dit den volgenden morgen op een schoteitje uit, dan zal hij hoogstwaarschijnlijk mijten aantreffen van het geslacht JJermanz/ssus (fam. der Gamasidae). Wie in de gelegenheid is eene doode muis te onderzoeken, zal in de meeste gevallen zijne moeite beloond vinden; want op muizen loven dikwijls individuen van de geslachten MyoUa, Myocoptu en Dermanyssus. In de talkkliertjes van het gelaat, vooral bij vette menschen, woont de overigens ons geheel onschadelijke Demodex folüetdorum Owen. Tyroglyplmlae en Gamasidae vindt men verder in alle collectien van insecten en opgezette dieren, waar niet goed voor hunne verdrijving wordt gezorgd. Op stoffige plaatsen ziet men dikwijls kleine, op spinnetjes gelijkende, vuurroode mijten, die verbazend snel loopen; zij be-hooren tot de familie der Evythfaeidae.
Ook buiten onze woning, in de vrije natuur, zijn vele mijten te vinden. Tusschen het gras treft men de helroode, bruine oi zwarte, fluweelachtige, zich vrij langzaam bewegende Tromhidiidaa aan, waarvan sommigen in tropische streken wel de grootte cener erwt bereiken. In huhius en onder rottende planten kan men zeker zijn, niet Ie vergeefs naar mijten te zoeken. Op boomen, heesters en kruiden zijn aan den onderkant der bladeren dikwijls eenige Gamasidae en Tetranychidae, en onder de schors eenige Onbatidae te vinden. In liet water of in het slib treft men evenzeer Acarinen aan, meestal spoedig kenbaar aan hunne levendig roode, groene of paarsche kleur; het zijn llydraclnidac, ilie vrij rondzwemmen, Jlimnochaïidae, die in het slib kruipen, of Orihatidae, die op de oppervlakte dos waters loopen.
Parasitisch op allerlei soorten van zoogdieren en vogels, soms ook op beschubde kruipende dieren en niet zelden op insecten, loven de Ixodidae en eenige soorten van Gamasidae en Sarcoplidae. Bij zoogdieren treft men ze tusschen de onderste of huidgedeelten dei baren aan, vooral achter de ooren, in den nek, den hals en de oksels, op de borst- en buikvlakte en tusschen de poolen; men behoeft daartoe slechts zacht door een buisje te blazen, om de baren vaneen te doen wijken. Bij vogels zijn ze gemakkelijk te
41
vinden; als een doode vogel op eene zwarte tafel of een stuk zwart papier is gelegd, loopen na verloop van een of twee dagen aile mijten van het voorwerp weg en kunnen met de bevochtigde punt eener speld worden opgenomen. Bij kruipende dieren ziet men ze op de schubben zitten of verraden zij zich als eene kleine ver-hevenheid onder de schubben. Bij insecten vallen zij dooi\' de lichtgele, bruine of roode kleur terstond in het oog.
Vele parasieten onder de Acarinen boren zich met hun zuig-werktuig, dat van een groot aantal weerhaakjes is voorzien, zoo vast in de huid van het voedsterdier, dat men ze bij het ruw aftrekken zou beschadigen en zelfs de mond van hel ligchaam kan worden gescheiden. Een middel om ze terstond te doen loslaten, bestaat daarin, dal men een drupje sla-olie op hen late vallen. Om die olie weder te verwijderen, dompele men het diertje in ether. Verzamelaars van Acarinen moeten daarom altijd een fleschje met olie en een met ether bij de hand hebben.
Voor het verzamelen van Acarinen kunnen de buisjes dienen, hiervoren op blz. 36 voor de Araneïden vermeld. Voordeeliger is het echter zich losse reageer-buisjes \') aan te schaffen, die men, van goed sluitende kurkjes voorzien, in gewone apothekers-schuifdoosjes tusschen watten logt. Op ieder buisje plakke men eeu genummerd stukje papier. Onder het vangen kan men dan, met verwijzing naar het nummer, aanteekenen waar, waarop of waarin de voorwerpen zijn gevonden.
De buisjes moeten gevuld zijn met alcohol van 25 a 30 graden. Daar hot hier voor een groot deel uiterst kleine wezens geldt, die later niet anders dan voor den microscoop moeten worden geprepareerd, dient de vloeistof te worden ververscht, zoodra zij eenigs-zins troebel is geworden, hetgeen voor het laatst nog eenmaal, vóór de verzending, moet geschieden , waarbij dan tevens de sluiting
1) Deze reageor-buisjcs zijn o. a. tü verkrijgen bij H. A. 31. de Liefde, anmmiensis aan het Botanisch Laboratorium te Utrecht (als Agent van W. t\'. Stender te Leipzig). Buisjes vim 4 centim. lengte en (i millim. wijdte kosten ƒ 1.90 de 100 stuks, van 5 centim. lengte en 1 centim. wijdte f 1.20 de 100 stuks.
■1
der buisje» met gipsbrei of Arabische gom moet worden verzekerd, ten einde alle evaporatie gedurende de reis te voorkomen.
Bij het ververschen van den spiritus moet worden gezorgd, — dat spreekt van zelf, — dat de nummers der buisjes steeds in overeenstemming blijven met de lijst der gemaakte aanteekeningen.
De grootere en stevige Acarinen, zooals Teeken en Gamasiden, kunnen, zonder gevaar van ze te beschadigen, met een pincet worden aangevat. Anderen, die kleiner en weeker zijn ol zeer snel loopen, moeten met de bevochtigde punt eener speld of met de punt van een vochtig gemaakt penseel worden opgenomen, om ze in de buisjes over te brengen. Vangt men een kever ol ander insect, met vele mijten bezet, dan is het beter, om dit in zijn geheel, met al zijne parasieten, in spiritus te werpen, om zoo spoedig mogelijk tot verdere vangst gereed te zijn en later alles op zijn gemak te kunnen onderzoeken.
C- HyLj
f
V
I
I
h •
ff
,
_