1: 3
/JL o ■
DER
DOOK
RedeiApfoiisl.
X\'
Rozeudaal t
__CK
1883
Door onzen. Hoogwaardigen Pater Generaal, Nicolaus Mauron, daartoe gemachtigd, staan wij toe, dat het werkje: vPlichten der Gehuwdenquot; door den Z.Eerw. Tater F. Peters, Redemptorist, gedrukt worde, servatis servandis.
Amsterdam, 5 Mei 1883.
P. OOMEN, C. S. S. R.
Sup. prov. Holl.
livedse, 23 Nov. 1883.
P. J. GABRIEL, Can. Libr. Censor.
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2975 840 0
F ... I I I ■ IIÜI., .1 1, L llll 1) J , ■111! lüiP——
■ • quot;\'.•\'4
ERRATA.
Biz. 8 in noot i) st.: Marc. XII, 20 — lees: XVI, 20, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
V
TOZETWXJIDIira-
AAN DE
O vlekkelooze Maagd en Moeder Gods Maria, door uwe alvermogende voorspraak moeten ons alle genaden geworden. En daarom smeek ik U, terwijl ik het durf wagen U dit onbeduidend werkje aan te bieden, alle gehuwden die het lezen zullen, bij te staan, opdat zij de verplichtingen des huwelijks beseffen en beoefenen mogen, op eene wijze, dat zij de vereeniging van uw Zoon Jezus met de Kerk in hun huwelijk waardiglijk vertegenwoordigen, tot verheerlijking van uw goddelijken Zoon, tot stichting der menschen, tot hun eigen tijdelijk en geestelijk geluk en dat hunner kinderen.
Zeer veel hebben geleerde en wijze mannen over het huwelijk geschreven. Maar ik weet niet, of er een klein boekje bestaat, waarin op eene eenvoudige en praktische wijze, uitsluitend gehandeld -wordt over de plichten, die de gehuwden jegens elkander te vervullen hebben, hidien zij zich behoorlijk van die plichten kweten, dan zouden de gevaren, welke hun staat eigen zijn, vermeden, en de lasten des huwelijks niet slechts dragelijk, maar troostvol worden; terwijl de godsdienstige opvoeding der kinderen weinig te wenschen zou overlaten. Immers de oneenigheid der gehuwden is vaak een beletsel voor eene goede opvoeding. Om echter hunne verplichtingen te kufinen vervullen, moeien zij ze kennen. En daarom heb ik gemeend, velen een dienst te bewijzen,, door in een\' klein boekje van een onbeduidenden prijs, de afzonderlijke en gemeenschappelijke plichten der gehuwden, in een eemwudigen stijl, beknopt te verhandelen. Moge
dii boekje hm dienen tot gids in den staat des huwelijks, dien zij beleven! Een offer, dat zij ztch bij het nakomen dezer plichten moeien getroosten, zal hun honderdvoudig, en in dit èu in hei andere leven vergolden worden. Moge dit overigens nietig boekje, door velen gelezen ai in beoefening gebracht worden, dan is de wensch des schrijvers vervuld.
Bladz.
Opdracht.
Voorbericht.
Hoofdstuk I. Verhevenheid des huwelijks..........i
Hoofdstuk II. De plichten des mans......................10
§ I. Zachtmoedigheid............................................................10
§ II. Behulpzaamheid............................................................22
§ III. Een goed voorbeeld.................................33
Hoofdstuk III. De plichten der vrouw..................40
§ I. Eerbied..................................................40
§ 11. Gehoorzaamheid................................53
§ III. Werkzaamheid ........................ ..........65
Hoofdstuk IV. De gemeenschappelijke plichten. 76
§ I. Eene godsdienstige liefde ....................................76
§ II. Eene zuivere liefde ................................................88
§ III. Eene standvastige liefde....................................96
De Apostel Paulus zegt in zijnen brief tot die van Ephese, 1) sprekende van het huwelijk „dit geheim is groot, ik zeg het met opzicht tot Christus en de Kerkquot;. Dat het huwelijk door Christus in het nieuw verbond tot de waardigheid van een sakrament verheven is, zegt ons het geloof. Hij die zoo iets zou durven ontkennen, houdt op katholiek te zijn, zooals de Kerkvergadering van Trente 2j ons uitdrukkelijk leert. De H. Paulus -wil ons door die woorden, zooals de H. Hierony-mus, de H. Joannes Chrysostomus en de H. Thomas deze in hunne verklaringen van dien tekst uitleggen, nog zeggen dat het huwelijk een groot geheim, een groot zinnebeeld is van eene heilige -zaak, te weten van de vereeniging van Christus en de Kerk; van Christus, die als het ware God zijn Vader en de synagoog zijne moeder verlaten heeft, om de Kerk zijne bruid aan te hangen; van de Kerk .die den duivel haren vader, dien zij had in het
•1) Cap. V, 32.
Sess. XXIV.
heidendom en hare moeder, de vergadering der ongeloovigen, heeft verlaten, om Christus haren Bruidegom aan te hangen. Gij ziet alzoo, dat het huwelijk eene heerlijke afbeelding is vai) die verhevene vereeniging van Christus met de Kerk. De geleerde Cornelius a Lapide zet den zin van die woorden des Apostels volgenderwijze uiteen : „Het „huwelijk van Adam en deszelfs nageslacht tot „aan Christus was een sakrament, dat is, eene type „of afbeelding van de toekomstige vereeniging van „Christus en de Kerk. Het huwelijk echter der „geloovigen des nieuwen verbonds, dus na Chris-„tus die stervende aan het kruis uit zichzelven de „Kerk zijne bruid gevormd heeft, is een sakrament, „dat is, een allervolmaaktst teeken van die reeds „plaats gehad hebbende vereeniging, en daarom is „het huwelijk door Christus in de Kerk tot sakra-„ment, in den waren zin des woords ingesteld-„Dat sakrament geeft den gehuwden genade en „wederzijdsche liefde, opdat deze ware en vol-„maakte liefde eene type of afbeelding zij van de „liefde van Christus en de Kerk. Daarom ver-„maan ik, Paulus, u ingezetenen van Ephese, en „tevens alle geloovigen, die door den band des „huwelijks vereenigd zijn, dat gij deze liefde mo-„get opwekken en koesteren, opdat dit sakrament „in u niet leugenachtig en bedriegelijk zij, of gij „ten onrechte deze liefde en eensgezindheid van „Christus en de Kerk zoudt voorstellen, door met
3
„uwe vrouwen te twisten, of met haar in oneenig-„heid te leven; dewijl Christus zich met zijne „Kerk zoo volmaakt en liefdevol verstaatquot;. Ziet daar, mannen en vrouwen, hoedanig uw huwelijk behoort te zijn. Eene groote, teedere en volmaakte liefde moet er onder u heerschen, zoodat uw huwelijk eene volmaakte afbeelding zij van die ver-eeniging welke tusschen Christus en de Kerk bestaat. En deze is eene zeer nauwe vereeniging •, want de Kerk, de bruid van Christus is ontsproten uit de zijde van haren Bruidegom, toen deze den dood aan het kruis was ingeslapen; en daarom is de eerste vrouw als eene voorafbeelding van die vereeniging, genomen als zij is uit de zijde van Adam, toen deze in een\' diepen slaap verzonken lag.
De Kerk kon alleen uit Christus voortspruiten, en daarom moest dan ook de vrouw genomen worden uit den man. Christus heeft zijne bruid, uit zijne zijde ontsproten, innig lief en daarom, opdat nu de man ook, zegt de H. Thomas, !) zijne vrouw vuriger beminnen, en haar onafscheidbaar zoude aanhangen, is de vrouw uit den man genomen. Merkt wel aan, voegt de engelachtige Lee-raar er bij, 1) dat God de vrouw genomen heeft uit de zijde van den man, om te doen zien dat er tusschen man en vrouw eene gemeenschappelijke
Ibid art. III.
4
vereeniging moet plaats hebben; de vrouw inoet niet heerschen over den man, en daarom is zij niet genomen uit het hoofd, maar zij moet ook niet door den man, als hem slaafs onderworpen, beschouwd worden, en daarom is zij niet genomen uit de voeten. De vrouw mag niet willen heerschen, hierdoor zoude zij die schoone harmonie tusschen Christus en de Kerk valschelijk voorstellen, en de gemeenschappelijke vereeniging, die tusschen man en vrouw moet bestaan, uit haar verband rukken; zij moet de plaats innemen door God haar aangewezen, dat is, aan de zijde des mans. Deze op zijne beurt mag zich niet als een dwingeland aanstellen over zijne vrouw; hierdoor zoude hij Christus leugenachtig voorstellen. Welk huisgezin, roept de H. Joannes Chrysostomus uit,1) waar de vrouw siddert voor den man!-welke vreugde is er voor den man als hij zoude leven met zijne vrouw als eene slavin! Zij moeten elkander be-hulpzaam zijn, en daarom is de vrouw den man gegeven als eene hulpe, opdat zij den man in het huiselijk bestuur bijstaan en zijn arbeid verlichten zou. Want, zegt de H. Thomas, 2) ook ter oor-zake van het huiselijk leven worden man en vrouw vereenigd. Het is waar, de man is wel het hocfd der vrouw; maar, voegt hij er bij, in dat huiselijk leven zijn werken die den man en werken die der
Hom. XX. ad Ephrs.
Part. Ill, qu. XCII, art. II.
5
vrouw eigen zijn. De H. Joannes Chrysostomus,\') deze werkzaamheden besprekende, zegt het volgende : „Het is een teeken der goddelijke edelmoedigheid en wijsheid, dat hij (de man) die „uitmunt in grootheid, zich onvoldoende en onbe-„kwaam toone in kleine zaken, zoodat de man de „vrouw noodig heeft. Indien God den man gescha-„pen had, geschikt voor beide bedieningen, dan „zoude de vrouw een voorwerp van verachting „geworden zijn; en indien Hij van den anderen „kant aan de vrouwen meer verhevene en ernstige „bedieningen had toevertrouwd, dan zoude Hij „haar tot buitensporige aanmatigingen voet gege-„ven hebben. En daarom heeft God aan hetzelfde „schepsel deze. dubbele bekwaamheid ontzegd, op-„dat niet een der geslachten zoude worden over-„schaduwd en nutteloos schijne. Hij heeft ook „beide geslachten niet op dezelfde lijn willen plaatsen, uit vrees dat deze gelijkheid oneenigheden zou „veroorzaken, en de vrouwen hare aanmatigingen „zoo ver drijven zouden, dat zij de mannen den „voorrang zouden betwisten. Hij heeft den vrede „met de ordelijke ondergeschiktheid willen veree-„nigen, en daarom eene tweevoudige bediening „verordend; de voornaamste en de ernstigste heeft „Hij voor den man bestemd, en de kleinste, de „nederigste voor de vrouw, opdat de man, ter „oorzake van de noodwendigheden des levens, de
1) Hom. III, de Matrim.
6
„vrouw zou eerbiedigen, en deze op hare beurt, „ter oorzake van hare minderheid in het bestuur „des huizes, zich niet tegen den man zou verzet-„ten.quot;
Indien gij mannen en vrouwen, u beiden beweegt op de door God u aangewezen plaats, dan zal er eendracht en eensgezindheid heerschen in uw huis, en uwe vereeniging zal eene schoone, eene heerlijke afbeelding zijn van de vereeniging van Christus en de Kerk; de band der wederzijdsche liefde zal sterker worden dan ooit, en zóó zal uwe ver! eeniging met meer recht den naam van huwelijk verdienen; want, zegt de H. Thomas, \') het wezen van het huwelijk bestaat in eene onverdeelde vereeniging der gemoederen. En naarmate de band der liefde u inniger verbindt, zal ook God met meer welbehagen nederzien op eene vereeniging, welke zulke schoone afbeelding is van de zijne met de Kerk. De liefde moet alzoo de drijfveer zijn van al uwe handelingen; waar liefde heerscht is huiselijk genoegen, en buitenshuis zal men het niet gaan zoeken. In dat onderling en liefdevol verkeer vindt men een zoeten troost, een krach-tigen steun in het midden der wederwaardigheden en een waarborg voor de eenmaal gezworen trouw, In één woord, als man en vrouw in vrede leven, en door den band der liefde vereenigd zijn, dan,
Part, III, qu. XXIX. art. II.
7
zegt de H. Joannes Chrysostomus, \') vloeien hun alle goederen toe; zij zijn aan geen hinderlagen blootgesteld, maar door een\' sterken en oninneem-baren muur omgeven.
Aangezien ik tot Roomsch Katholieke echtge-nooten spreek, zal het wel overbodig zijn hier aan te merken, dat ik eene reine, innige en teedere liefde bedoel, die niet alleen uit eene natuurlijke neiging, maar uit beweegredenen des geloots voortkomt; immers in die vereeniging van Christus met zijne onbevlekte Bruid, de Kerk, openbaart zich altijd en in alles eene zeer innige en teedere, maar toch heilige liefde en wederliefde. De eendracht wordt er nooit gestoord, de trouw nooit verbroken; zij zijn één van harte, er bestaat geen zweem van ijverzucht, en van kwalijke gezindheid kan er geen sprake zijn. Moge uwe liefde\'zoodanig zijn, dan zullen alle andere goederen u van zelf als toegeworpen worden. Eendracht maakt .macht, zegt het spreekwoord, en gij zult het ondervinden. De lasten des huwelijks zijn en blijven wel altijd lasten, maar gij zult ze gemakkelijk torsen; de voorspoed zal u niet verwaand, de tegenspoed niet moedeloos maken. Den band der liefde door het geloof gevlochten zal eene twist-stokende tong niet verbreken, want zulke liefde is sterk als de dood, ja sterker zelfs dan de dood;
1) Hom. XXXYIII, sup. Gen.
8
en wordt eene ongeregelde en vleeschelijke liefde opgevolgd aan gene zijde des grafs door een\' eeuwigen haat, op die heilige liefde drukt de dood het onverbreekbaar zegel eener eeuwige liefde-Opdat nu uwe liefde zoodanig zij, moet gij wel weten, dat zulke onderlinge en liefdevolle eensgezindheid ook verplichtingen oplegt, van welker vervulling het bestaan dier liefde afhangt. Tot instandhouding dezer liefde moet gij beiden meê-werken, ofschoon niet op dezelfde wijze. Aan beiden is een voorbeeld gegeven ter navolging, en volgens dat model moet gij u gedragen. Gij, man, moet Christus, en gij, vrouw, de Kerk tot voorbeeld nemen ; zooals Christus zich gedraagt jegens zijne bruid, de Kerk, zoo moet gij, man, u gedragen tegenover uwe vrouw; en gelijk de Kerk doet opzichtens haren goddelijken Bruidegom, zoo moet gij, vrouw, handelen met betrekking tot uwen mén. Afzonderlijke plichten zijn er alzoo door den man, afzonderlijke plichten door de vrouw te vervullen. Maar Christus en de Kerk, werken gezamenlijk tot Gods verheerlijking en tot heil der zielen, want er staat geschreven : 1) (de Apostelen) uitgegaan zijnde, predikten overal, terwijl de Heere medewerkte; en zoo moet ook gij, mannen en vrouwen, gezamelijk ■werken ter bevordering van Gods glorie, uw beider heil en dat uwer kinderen; en daarom ras-
Marc. XII, 20.
ten ook op u gemeenschappelijke plichten. Over deze afzonderlijke en gemeenschappelijke plichten zal ik nu breedvoeriger gaan spreken, en vooreerst over die waarvan de man zich kwijten moet op-zichtens zijne vrouw. De man moet zich jegens zijne vrouw met alle zachtmoedigheid gedragen, haar van het noodige voorzien en een stichtend voorbeeld geven. Zachtmoedigheid, behulpzaamheid en stichting; ziedaar, man, uwe drievoudige verplichting.
Zachtmoedigheid.
De H. Kerkvader Hieronymus schreef in een zijner brieven : \') „Ongelukkig is hij, die eene brave vrouw verliest, maar ongelukkiger hij, die met eene kwade blijft zitten.quot; Ofschoon hij, die het geluk heeft eene goede vrouw te bezitten, zich hiervan ten volste overtuigd houdt, wil ik toch de woorden van den H. Hieronymus door het onfeilbaar woord van God bevestigen. De H. Geest zegt: „Eene wakkere vrouw is een sieraad voor haren man.quot; 1) „Zalig hij, die woont met eene omzichtige vrouw.quot; s) „Zalig de man, die eene goede vrouw bezit.quot; 2) „Eene kloeke vrouw verblijdt haren man.quot; 3) „Eene goede vrouw is een goed aandeel.quot; 6) „De bevalligheid van eene bedrijvige vrouw zal haren
Prov. XII. 4.
Eccli. XXVI. 1.
Ibid. v. 3.
man vreugde schenken.quot; !) „Die eene goede huisvrouw heeft gevonden, die vond geluk, en verwierf eene gunst van den Heer.quot; ~)
Derhalve, mannen, indien gij zoo gelukkig zijt van eene goede vrouw te bezitten, houdt haar dan in eere, bewaart ze zorgvuldig als een kostbaren schat, door den goeden God u geschonken. Zou echter eene kwade vrouw uw deel zijn, dan zijt gij te beklagen; want, zegt de H. Geest: „het is beter in eene woestenij te leven, dan bij eene kijfachtige en grammoedige vrouw.quot; 1) „Het is beter te wonen op een hoek van het dak, (in het oosten zijn platte daken) dan met eene kijfachtige vrouw en in hetzelfde huis.quot; 2) „Eene booze vrouw veroorzaakt haren man een bedrukt gemoed, een droef gelaat, en hartzeer.quot; 3) „Hartzeer en kommer is eene jaloersche vrouw.quot; 4) Het is verkieselijker, te wonen met een\' leeuw of een\' draak, dan met eene vrouw die niet deugt.quot; 7) Een\' leeuw zou men kunnen temmen, een\' draak kunnen doo-den, maar eene ondeugende vrouw te temmen is niet mogelijk, ze te dooden ongeoorloofd. En daarom is het lot van haren man betreurenswaardig.
Door deze woorden der H. Schrift, heb ik u
Prov. XXI, 19.
Ibid. v. 9.
Eccli. XXV. 31.
Eccli. XXVI. 8.
12
het onderscheid doen zien tusschen eene goede en eëne kwade vrouw. Hebt gij eene goede, dan kunt gij God niet genoeg bedanken, hebt gij eene kwade, dan kunt gij u niet genoeg toeleggen op het geduld. Gaarne wil ik gelooven, dat het getal van zulke kwade vrouwen door den H. Geest bedoeld, zeer gering is. Zoude echter uwe vrouw eenigszins op kwade vrouwen gelijken, denk dan, dat er ook vele mannen zijn, die het zichzelven te wijten hebben, en misschien kunt ook gij u zeiven hiervan niet vrij pleiten. Of wel uwe vrouw was reeds lastig, kijfachtig, grammoedig, jaloersch en wat zoo al meer is, toen gij ze huwdet; ofwel zij is het later geworden. Was zij het reeds op het oogenblik dat zij uwe vrouw werd, dan heeft misschien eene ongeregelde liefde, die gij haar toe-droegt, u de oogen gesloten voor al die gebreken, de ooren gestopt voor elke waarschuwing, en vervoerd door dien hartstocht, hebt gij zeiven u zulk ongeluk op den hals gehaald. De goddelijke Voorzienigheid, zegt de H. Joannes Chrysostomus, 1) laat soms toe, dat zij, die vroeger door hun losbandig leven de vrouwen in het algemeen niet genoeg geëerbiedigd, van hare zwakke oogenblikken misbruik gemaakt hebben, in latere dagen, ook van eene vrouw hun verdiend loon ontvangen, en dat zij die het vroeger de vrouwen lastig maak-
Hom. in Epist. ad Ephes.
ten, door hunne herhaalde vleierij en hun aanzoek tot bewilliging in het kwaad, later op hunne beurt door eene vrouw gekweld worden, die hun .het leven vergalt. Is uwe vrouw later eerst lastig en ondeugend geworden, dan is het misschien wel ten gevolge van uw slecht voorbeeld Ter oorzake van uwe buitensporige eischen, hebt gij wellicht meer van haar gevergd dan billijk en rechtvaardig is, dewijl gij haar veeleer als eene slavin dan als eene vrouw, eene u gegeven hulpe behandeldet, zoodat haar de moed ontzonk en hare vroegere liefde en toegenegenheid, die zij u toedroeg, in af-gekeerdheid ontaard is; en in dit geval draagt gij zelf de schuld. Hoe het ook moge zijn, hoedanig uwe vrouw ook moge wezen, altijd moet gij haar met alle zachtmoedigheid bejegenen. Christus immers uw voorbeeld, heeft zich steeds met alle geduld, zachtheid en liefderijkheid jegens zijne bruid, de H. Kerk, gedragen. Met het volste recht kon Jezus zeggen; „leert van mij omdat ik zachtmoedig en ootmoedig van harte ben.quot; \') De Profeet -) had het reeds van Hem gezegd: „De Heer is zacht in al zijne wegenquot; en Hij zelf getuigt het ons : s) „mijn geest is zoeter dan honig.quot;
De Apostelen, die in den beginne alléén de Kerk vormden, waren onwetende menschen, en
4) Math. XI. 29.
2) Sophon. II. 3.
3) Eccli. XXIV. 27.
,14
Hij onderwees hen met alle zachtmoedigheid; zij hadden weinig verstand en begrepen vaak hun Meester niet als Hij tot hen sprak. Immers de H. Lucas !) zegt, toen Jezus hun van zijn lijden sprak: „En zij verstonden niets hiervan, en dit woord was voor hen verborgen, en zij begrepen niets wat gezegd werd,quot; en toch was Jezus immer geduldig. Zij deden Hem allerlei vragen, maar Hij bleef steeds bedaard. Nu en dan redetwistten zij onder elkander, maar ook zoo iets ontstemde Hem niet. Door een\' der Apostelen werd Hij overgeleverd, door een\' ander verloochend, en in den hof van Olijven door allen verlaten, maar niet een enkel hard woord vloeide van zijne gezegend» lippen. Met recht wordt Jezus dan ook genoemd een lam; want het lam is een zinnebeeld der zachtmoedigheid. Ziet daar dan, mannen, het Lam Gods, ziedaar uw voorbeeld. O indien alle mannen dat goddelijk model steeds voor oogen hadden, en dien zachtmoedigen Verlosser daadwerkelijk in hun huwelijk vertegenwoordigden, dan zou de bron van vele tranen opdrogen, en menige vrouw de lasten des huwelijks met vreugde torsen. Meer plaatsen zelfs, waarvan de weerspannige engelen werden verdreven, zouden door reine en schuldelooze kindertjes bezet zijn, indien een driftige vader hun zulks niet verhinderd had. Want
1) Luc. XVIII. 24.
een driftig man, valt soms hevig uit tegen zijne vrouw, overlaadt haar met smaad en schimpwoorden, en vervoerd door de gramschap, verliest hij haren toestand uit het oog. Niet lang daarna, hebben, ter oorzake van zijne grove bejegening, de noodlottigste gevolgen plaats. Voor zijn kind blijft de hemel gesloten, terwijl het leven zijner vrouw niet zonder gevaren is. Moet gij altijd, mannen, uwe vrouw met alle zachtmoedigheid behandelen, dan toch vooral, als er grond bestaat dat uw huisgezin gaat vermeerderd worden. Verliest dan haren toestand niet uit het oog, en neemt in aanmerking, dat in dien tijd haar karakter soms merkelijk afwijkt van hare gewone manier van handelen, en zij vaak minder goed en zacht gestemd is.
Het is evenwel waar, dat sommige vrouwen, haar toestand daargelaten, wel niet kwaad, maar toch somtijds lastig zijn. En mij dunkt ik hoor u, man, al aanstonds zeggen, zooals ik reeds meermalen gehoord heb: „ik heb God dank, eene goede, brave vrouw, maar van tijd tot tijd is zij zoo onverstandig, en dan wordt ik wel eens boos.quot; Maar indien uwe vrouw onverstandig is, zoo als gij beweert , hoe kan zij dan schuldig zijn ? Als gij echter verstand hebt, gelijk gij u laat voorstaan, gebruik het dan, en toon het door daden; want, zegt de H. Geest: 1) „Men erkent eens menschen
Prow. XIX. 11.
wijsheid aan zijn geduld, en aangedaan leed voorbij te zien, strekt hem tot eer.quot; Handelt zij in uw oog onverstandig, dan moet gij haar met alle zachtmoedigheid en geduld onderwijzen; zoo deed Christus ten opzichte van zijne onwetende Apostelen. Edoch, is uwe vrouw wel zoo onverstandig als gij meent ? Het is waar, zoo als de H. Thomas zegt: \') de vrouwen hebben wel niet zooveel verstand als de mannen; vooral in zaken van publiek aanbelang; in handel en administratie moet de vrouw in het algemeen, (want er is geen regel zonder uitzondering) voor den man in kunde onderdoen, want deze zaken te regelen is zijn vak, hiervoor is hij door God bestemd; maar in het verzorgen der huiselijke aangelegenheden, zegt de H. Joannes Chrysostomus, 1) bezit de vrouw dikwijls meer doorzicht dan de man; voor dit werk immers is zij door God bijzonder geroepen. De man heeft in den regel verstand om groote en gewichtige, de vrouw om kleine en huiselijke zaken te regelen. Indien nu ieder op zijn terrein blijft, en zich in zijn kring beweegt, dan zal de vrede minder gestoord, en de eensgezindheid hartelijker en duurzamer worden. Zoude echter uwe vrouw zich op uw terrein begeven, en zich met zaken willen inlaten, waarvan zij weinig of geen kennis heeft, wil haar dan geene schimpwoorden
Hom. III. de Matr.
toevoegen, zelfs niet hard aanspreken, maar met alle zachtheid hare verkeerde handelwijze gispen. Blijft zij echter aanhouden, en wil zij geen verstand gebruiken, gebruik gij het dan, en toon het, door toe te geven. Indien iemand op een smal pad een persoon ontmoet, dan betaamt het, dat beiden een weinig ter zijde gaan, maar wil de eene zelfs niet een stap ter zijde zetten, dan wijkt hij, die vérstand gebruikt geheel en al, om eene voortdurende botsing te voorkomen. Handel evenzoo met uwe vrouw, indien het zaken geldt van minder a\'anbelang. Zoude zij echter halstarrig blijven, en haar verlangen willen bevredigd zien, zelfs ten koste van het tijdelijk of geestelijk welzijn der kinderen, dan moet gij uw gezag met nadruk, maar toch met alle zachtheid handhaven, anders wordt toegevendheid eene misdaad. Blijft zij dan boos, bewaar gij dan uwe kalmte, spreek haar niet aan, zoolang zij in die opgewondenheid verkeert, en weldra zal zij hare verkeerde handelwijze • inziende, het eerst toénaderen; want, dat de man zijne vrouw niet aanspreekt, dat wordt haar op den -duur ondragelijk. En moet gij haar aanspreken of antwoorden, doe het dan met alle zachtheid ,, want zegt de H. Geest: \') „een zacht antwoord doet de gramschap bedaren, maar schampere taal hitst den toorn aanquot;, en op eene andere
1) Prov. XV. 1.
3-
i6
wijsheid aan zijn geduld, en aangedaan leed voorbij te zien, strekt hem tot eer.quot; Handelt zij in uw oog onverstandig, dan moet gij haar met alle zachtmoedigheid en geduld onderwijzen; zoo deed Christus ten opzichte van zijne onwetende Apostelen. Edoch, is uwe vrouw wel zoo onverstandig als gij meent ? Het is waar, zoo als de H. Thomas zegt: \') de vrouwen hebben wel niet zooveel verstand als de mannen; vooral in zaken van publiek aanbelang; in handel en administratie moet de vrouw in het algemeen, (want er is geen regel zonder uitzondering) voor den man in kunde onderdoen, want deze zaken te regelen is zijn vak, hiervoor is hij door God bestemd; maar in het verzorgen der huiselijke aangelegenheden, zegt de H. Joannes Chrysostomus, 1) bezit de vrouw dikwijls meer doorzicht dan de man; voor dit werk immers is zij door God bijzonder geroepen. De man heeft in den regel verstand om groote en gewichtige, de vrouw om kleine en huiselijke zaken te regelen. Indien nu ieder op zijn terrein blijft, en zich in zijn kring beweegt, dan zal de vrede minder gestoord, en de eensgezindheid hartelijker en duurzamer worden. Zoude echter uwe vrouw zich op uw terrein begeven, en zich met zaken willen inlaten, waarvan zij weinig of geen kennis heeft, wil haar dan geene schimpwoorden
Hom. III. de Matr.
17
toevoegen, zelfs niet hard aanspreken, maar met alle zachtheid hare verkeerde handelwijze gispen. Blijft zij echter aanhouden, en wil zij geen verstand gebruiken, gebruik gij hel: dan, en toon het, door toe te geven. Indien iemand op een smal pad een persoon ontmoet, dan betaamt het, dat beiden een weinig ter zijde gaan, maar wil de eene zelfs niet een stap ter zijde zetten, dan wijkt hij, die verstand gebruikt geheel en al, om eene voortdurende botsing te voorkomen. Handel evenzoo met uwe vrouw, indien het zaken geldt van minder aanbelang. Zoude zij echter halstarrig blijven, en haar verlangen willen bevredigd zien, zelfs ten Icoste van het tijdelijk of geestelijk welzijn der kinderen, dan moet gij uw gezag met nadruk, maar toch met alle zachtheid handhaven, anders wordt toegevendheid eene misdaad. Blijft zij dan boos, bewaar gij dan uwe kalmte, spreek haar niet aan, zoolang zij in die opgewondenheid verkeert, en weldra zal zij hare verkeerde handelwijze • inziende, het eerst toenaderen; want, dat de man zijne vrouw niet aanspreekt, dat wordt haar op den duur ondragelijk. En moet gij haar aanspreken of antwoorden, doe het dan met alle zachtheid , want zegt de H. Geest: 1) „een zacht antwoord doet de gramschap bedaren, maar schampere taal hitst den toorn aanquot;, en op eene andere
3-
Prov. XV.
i8
plaats: 1) „Een gramstorig mensch verwekt krakeel, maar eene langmoedige ziel doet den twist bedaren.quot;
Overigens, „draagt elkanders lastenquot;, gelijk de Apostel Paulus zegt, 2) „en zóó zult gij de wet van Christus vervullen.quot; Een ieder heeft zijne gebreken; maar draagt elkanders lasten, hebt geduld met elkanders fouten, en zoo doende zult gij de wet van Christus, de wet der liefde vervullen. Wil de vrouw uwe gebreken, o man, niet verdragen, komt zij aanhoudend daarop terug, of wel door ze u gestadig te verwijten, of wel door voortdurend daarop te zinspelen, verdraag gij dan de hare, waarvan dat gedurig zinspelen op uwe fouten niet het minste is. Zoo iets is zeker vervelend; maar wil zij niet de wet des Heeren, de wet der liefde, vervullen, onderhoudt gij ze dan, opdat de Heer uwe poging van haar te bekeeren moge zegenen. Uwe stipte naleving van die wet der liefde zal voor haar een voortdurend en zacht verwijt zijn, waaraan zij op den duur geen weerstand kan bieden. Door deze manier van handelen zult gij bij haar in achting stijgen, hare liefde jegens u zal steeds aangroeien, en onderhoudt zij die wet des Heeren niet, omdat zij God lief heeft; zij zal het doen ter oorzake van de achting en liefde, die ze u toedraagt. Gij wint door uwe verstandige
Prov. XV. 18.
ad Gal. VI. 2.
ïQ
en zachtmoedige handelwijze het hart van uwe vrouw, en deze zal voortaan het hart van haren man geen verdriet meer willen aandoen. Herinner u de woorden van den H. Franciscus van Saks; „men vangt meer vliegen met een droppel honig, dan met een gansch vat azijndat is: met één zacht woord wint gij meer harten, dan met dui-^ zende smaadwoorden. Van daar, dat de H. Joannes Chrysostomus !) zegt, dat er niets machtiger, niets sterker is dan de zachtmoedigheid. Met ijzer en staal zult gij . het hoofd niet buigen van eene opgewondene vrouw; maar hetgeen zulk metaal niet vermag, ■ dat wordt verkregen door van honig overvloeiende, zachte woorden. Is haar hart harder dan staal, het wordt week door eerte zachtmoedige behandeling; deze . slaat het met diepe wonden, en met de tranen in de oogen, geeft zij u den kus des vredes. Zoo onbuigzaam, zoo hardvochtig als zij zoo even was, zoo teeder en hartelijk is zij thans. Want, om mij te bedienen van de woorden des Apostels, 1) gij hebt kolen vuurs op haar hoofd vergaderd, gij hebt u met eene zachte wreedheid van haar hart meester gemaakt, haar op eene onweerstaanbare wijze tot wederliefde gedwongen; gij hebt haar eene gevoelige smart aangedaan, eene smart, wel is waar, van beschaming, maar toch zulke heilzame smart, die
ad Eom. XII. 20.
ZO
haar tot inkeer heeft gebracht en tot berouw over het ongelijk u aangedaan; en nu weet zij niet wat te doen, om het u duizendvoudig te vergoeden. „Laat u,quot; zegt de Apostel, \') „door het kwade niet overwinnen, maar overwin het kwade door het goede.quot; Zoude uwe vrouw, op welke wijze dan ook, u ooit kwaad aandoen, laat u daardoor niet vervoeren tot wraakneming, want zoo doende, zoudt gij u door het kwade laten overwinnen, en dat mag niet, maar overwin het kwade door het goede; tracht door het goede, dat gij haar aandoet, hare boosheid te beteugelen en haar te overwinnen, zoodat zij voortaan afzie van u verdriet te veroorzaken, en gij in vrede en eensgezindheid met haar uwe dagen moget slijten.
Om dit doel nog beter te bereiken, moet gij ook weten, dat het hart der vrouw meestal week e.ti buigzaam is, zoolang de man haar belangstelling toont, of eene kleine attentie bewijst; maar dat hart is ook gevoelig, en zeer weinig wordt er ver-eischt om het te ontstemmen en hare liefde te verkoelen. Zonder er aan te denken ontvalt u een haar onaangenaam woord, overladen met bezigheden , vergeet gij eene dier gewone attentiën, en ziedaar hare liefde reeds verkoeld. Gij merkt het op, maar weet er de rede niet van, en zij, zij heeft nog te veel eigenliefde om het u te zeggen,
1) Ibid. v. 21.
en bewaart tot uwe verwondering het stilzwijgen. Verdubbel in dat geval uwe belangstelling, uwe voorkomendheid, uwe kleine diensten, en de dreigende onweersbui trekt voorbij, de lucht klaart op en helder schijnt weder de zon. Is echter uwe vrouw ijverzuchtig of jaloersch, dan beklaag ik u; want, zegt de H. Geest: „hartzeer en kommer is eene jaloersche vrouwquot; \'); geen woord kunt gij spreken, geen blik werpen, geen stap verzetten, of zij, vervoerd door hare jaloerschheid, slingert u de bitterste verwijtingen naar het hoofd. Wat doen in zulk geval ? Vermijd, zooveel mogelijk, eiken schijn van eene ongeregelde genegenheid, herhaal en verdubbel die kleine attenties, en wees voorkomender dan ooit. Voeg bij deze natuurlijke middelen ook de bovennatuurlijke ; bid vurig den goeden God, terwijl gij Hem uw leed opdraagt, opdat uwe vrouw veranderen moge. Verlies inmiddels het geduld niet, want, zegt het spreekwoord, „geduld overwint alles.quot;
Dit moge alzoo uw vast en onwrikbaar besluit zijn, uwe vrouw altijd met alle zachtmoedigheid te behandelen, wat zij ook moge zeggen of doen, zelfs dan, wanneer gij u verplicht gevoelt uw gezag te toonen. Maar meer nog dan eene zachtmoedige behandeling zijt gij uwe vrouw verschuldigd; ook werken en lijden voor haar is uw plicht
1) Eccli. XXVI. 8.
22
zoo als Christus voor zijne Kerk gearbeid en geleden heeft, en van dezen plicht moet ik u thans gaan spreken.
§ li-
Behulpzaamheid.
Vóór zijn val, was Adam reeds tot den arbeid bestemd; want, zegt de H. Geest: !) „God plaatste Adam in het Paradijs, om het te bewerken en te bewaren.quot; Doch deze arbeid viel hem niet zwaar, en was veeleer eene aangename uitspanning. Na zijn val echter, werd de aarde tot zijn straf gevloekt; distelen en doornen zou zij voortbrengen, en in het zweet zijns aanschijns moest de mensch voortaan zijn brood eten. Elk mensch is alzoo, omdat hij in Adam gezondigd heeft, tot den arbeid verwezen, ieder, in en volgens zijnen staat. De vrouw is den man gegeven als eene hulpe; maar, zooals wij hierboven gezien hebben, is zij voor den huiselijken en minder beduidenden arbeid bestemd; terwijl de zwaardere en gewichtigere werkzaamheden voor den man zijn weggelegd. Derhalve, als afstammeling van den zondigen Adam niet alleen, maar als gehuwd man, zijt gij tot den arbeid verplicht. Christus strekke u hierin weder tot voorbeeld. Wat al nachten heeft Hij slapeloos
1) Gen. II. 15.
23
doorgebracht, wat al dorpen en steden doorreisd, wat al vermoeienissen doorstaan, wat al opofferingen\' zich getroost voor zijn geliefde bruid, de H. Kerk! geen offer was Hem te groot, geen ontbering viel Hem te zwaar\', om haar te kleeden, te versieren, te koesteren en te voeden. Wat meer is, „zóó lief had Hij zijne bruid, dat Hij zichzelven voor haar heeft overgeleverd.quot; !) „Zóó moeten ook de mannenquot;, voegt de Apostel er bij, 1) „hunne vrouwen lief hebben, als hunne eigene lichamen. Die zijn vrouw lief heeft, heeft zich zeiven lief. Niemand toch heeft ooit zijn eigen vleesch gehaat, maar hij voedt en koestert het, gelijk ook Christus de Kerk.quot; Hoe! zou dan de man zijne vrouw niet lief hebben ? Leert de natuur zelve ons niet, ons eigen lichaam lief te hebben ?quot; Niemand toch heeft ooit zijn eigen vleesch, zijn eigen lichaam gehaat; maar hij voedt en koestert het, hij draagt er zorg voor gelijk ook Christus de Kerk zijn lichaam voedt en koestertquot; Hoe is men niet bezorgd voor zijn eigen lichaam! welke offers getroost, welke moeite geeft men zich niet, om het te kleeden, te verwarmen en te voeden! Is het ongesteld, gekwetst of zwak, dan worden er geene kosten gespaard om het te genezen, te heelen en te versterken. Hetgeen gij alzoo, o man! doen zoudt voor uw eigen lichaam, dat alles moet gij ook
Ibid. v. 28.
24
voor uwe vrouw over hebben; w;ant man en vrouw zijn immers één. Wilt gij alzoo als man, als hoofd der vrouw, Christus in uw huwelijk waardiglijk vertegenwoordigen, dan moet gij u vlijtig op den arbeid toeleggen, volgens den stand dien gij in de maatschappij bekleedt, hetzij op uw bureau, hetzij op uwe reizen, hetzij op uw ambacht, hetzij op uwen akker, of in welke bediening gij ook mocht geplaatst zijn. Want, zegt God: \') „Die traag en onachtzaam is in zijn beroep, is gelijk aan iemand die zijn goed verkwist.quot; Van uwen arbeid hangt het vervullen van dezen plicht af; want er staat geschreven; s) „Eene trage hand werkt armoede, maar de hand der vlijtigen maakt rijkquot; en: s) „die zijnen akker bebouwt, wordt van brood verzadigd, maar die van lediggang houdt zal volop van nooddruft hebbenquot; en verder: ■1) „Die zijn land bebouwt wordt van brood verzadigd, maar die van leegloo-pen houdt heeft grootelijks gebrek aan verstand maar ook aan het benoodigde voor kleeding en voedsel.quot; „Doch nooit,quot; zegt de Profeet David, „zag ik den rechtvaardige verlaten, noch zijne kinkeren bedelen om hun brood.quot; 6)
Zoudt gij echter, noch uwen arbeid met den ge-wenschten uitslag bekroond, noch uw verlangen
Prov. XVIII. 9.
25
orfi rijker te worden bevredigd zien, dan gebeurt het, omdat gij verwaarloosd hebt den armen en alzoo Christus zeiven, van het reeds verkregene goed iets mede te dealen, en daarom rust de zegen des hemels niet op uwen arbeid; want er staat geschreven : \') „Geeft en u zal gegeven worden.quot; Misschien ook voorziet God, dat gij uw hart aan den rijkdom hechten zoudt, waarvoor de H. Geest ons waarschuwt met deze woorden: 1) „Indien de rijkdom overvloeit, wilt uw hart er niet aan hechten of wel, Hij weet, dat gij misbruik maken zoudt van uw geld, en daarom weigert Hij u zijnen tij-delijken zegen. Het kan eindelijk ook slechts eene beproeving wezen, zooals Hij toeliet, dat zijn dienaar Job beproefd werd en hem later het dubbele schonk. Hoe het ook zij, „wij moeten,quot; zooals de Apostel zegt,2) „indien wij voedsel en kleeding hebben, hiermede tevreden zijnen aan het noodige zal het ons niet ontbreken; want, zegt de H. Schrift: 3) „De Heer laat de ziel des gerechtigen niet hongeren,quot; en de Profeet David zegt immers: °) „ik heb den rechtvaardige niet verlaten gezien, noch zijn kroost brood zien zoeken.quot; Heeft daarenboven de goddelijke Zaligmaker niet beloofd, dat hun, die eerst het rijk Gods en zijne gerechtigheid
Ps. LXI. 11.
I ad Timoth. VI. 8.
Prov. X. 3.
20
zoeken, dat is, die een godvreezend leven leiden, al het overige zal worden toegeworpen ? !) Zoudt gij u echter ooit in een\' benarden finantieelen toestand bevinden, denk dan, dat het slechts een\' kortstondige beproeving is, en geef u nimmer aan moedeloosheid over; want, zegt de H. Geest: s) „er is een tijd van winnen, en een tijd van verliezen.quot;
Indien gij u echter zoudt willen verrijken, of u geld willen bezorgen op eene, den echten katholiek onwaardige wijze, dan loopt gij grootelijks gevaar dat weinige, hetgeen gij bezit, nog daarenboven te verliezen, terwij] gij den zegen des hemels verbeurt. Eenigen hebben zich, met dat doel, niet willen storep aan Kerkelijke verordeningen, en op ver-bodene tijden en plaatsen dansspelen in hun huis verordend, zelfs ten spijt van hunne godsdienstige huisvrouw. En wat is er gebeurd ? In plaats van hunnen finantieelen toestand te verbeteren, hebben zij dezen verergerd, en meer dan één moest later, als een arm mensch worden onderhouden. Anderen heb ik gekend, die geestelijke goederen voor een spotprijs hadden aangekocht, en toch werd hun toestand niet verbeterd, of wel, zij hebben voer die zucht, om zich op deze manier te verrijken, op eene andere wijze moeten boeten. Een verdrietig leven was meestal hun lot, veroorzaakt door
1) Math. VI. 33.
2) Eccli. III. 6.
37
huiselijke oneenigheid, of ongelukkige en ondeugende, kinderen. Dikwijls laat God ook niet toe, dat zij langen tijd van die goederen gebruik kunnen maken, door hun vroegtijdig uit het leven te rukken, en somtijds, door een plotselijken dood. Een zeker bejaard heer, van meer dan zeventig jaren, en die vele vaste goederen had aangekocht, zeide mij: „nooit zal ik geestelijk goed koopen, ofschoon ik herhaalde malen in de gelegenheid geweest ben; want ik heb altijd gezien, dat zij, die zich met geestelijk goed verrijkt hebben, ongelukkig aan hun einde zijn gekomen.quot; Nog anderen, die zich met geestelijk goed verrijkt hebben, lijden in zekeren zin gebrek; omdat zij te gierig zijn er gebruik van te maken.
Dit moge\' alzoo uw besluit wezen : uwen geldbe-hoevenden toestand nimmer te willen verbeteren, door den aankoop van geestelijk goed, of op eene wijze, die, volgens het oordeel van bevoegde rechters, (zooals in dit de geestelijken der plaats zijn), voor de goede zeden gevaarlijk is; want dit is het ware middel niet. En wat nu het onrechtvaardig goed betreft; gij weet hoe het spreekwoord luidt: „onrechtvaardig goed gedijt niet.quot; Zoude ooit de booze geest, die Christus self in de woestijn met de rijkdommen der aarde bekoorde, u tot onrechtvaardigheid aansporen; hetzij door de gemaakte schuld niet te voldoen, hetzij door u het goed van een ander toe te eigenen, hetzij door bedrog te
28
plegen in den handel, of in maten en gewichten; wees dan wel overtuigd, dat zulke handelwijze geen middel is om rijker, wel om armer te worden; want God zelf getuigt het ons: „Haastig, dat is, zegt Beelen 1), op oneerlijke wijze verkregen goed zal te niet gaan, maar wat allengskens door de hand verzameld wordt, gedijt.quot; En dit wordt door de ondervinding bevestigd. Velen heb ik er gekend, die door vlijt, zorg en arbeid vooruit zijn gegaan, en zich eene vrij aanzienlijke fortuin hebben bezorgd; anderen integendeel, die op eens rijk wilden worden, zijn tot armoede vervallen. En zoudt gij hier of daar eene uitzondering op dezen regel aantreffen; waar blijft toch \'s Heeren woord, en dat zonder eenige uitzondering: „Een arm mensch die wandelt in zijne oprechtheid, is beter dan een rijke, die op verkeerde wegen gaat.quot; 2) Verlangt gij echter, dat het door de hand allengskens verkregen goed gedije, arbeid dan niet op Zon- en door de H. Kerk vastgestelde feestdagen gt; want al degenen, die op zulke dagen, zonder noodzakelijkheid of wettige dispensatie werken, al verdienen zij ook voor het oogenblik een weinig geld, worden veeleer armer dan rijker. Op zulken arbeid kan \'s Heeren zegen niet rusten. De dagelijksche ondervinding heeft het weder duidelijk bewezen. Zij, die zeven dagen in de week werken of doen
In Prov. XIII. -11.
Prov. XXVIII. 6.
29
\\
werken, verliezen meer dan zij winnen, en zij, die één dag rusten en doen rusten, om op dien dag den zegen des hemels over hunnen arbeid af te smeeken, winnen meer dan zij verliezen. Ik veronderstel alzoo, dat gij u nooit op eene dier afkeurenswaardige wijzen zoekt te verrijken; maar verarm u dan ook niet op eene zondige of zor-gelooze manier. Er zijn mannen, die zich niet alleen geene moeite geven, om hunnen finantieelen toestand te verbeteren; maar die hunne verkregen fortuin verkwisten. Onder dezen, en wel op de eerste plaats, moeten zij gerangschikt worden, die den drank zijn overgegeven. Het zal wel niet noodig zijn, zulks breedvoerig te bewijzen; want de ondervinding is daar, en de feiten zijn zoo menigvuldig, dat gij zelf, die deze regelen leest, wellicht een of meer mannen als een voorbeeld zoudt kunnen aanhalen. Hoe vele mannen zijn er niet, die door dien vreeselijken hartstocht vervoerd, niet alleen hunne eigene fortuin hebben verbrast, maar ook die van hunne vrouw; en in plaats van haar te voeden en te kleeden, zooals het hun plicht is, zijn zij ongevoelig voor de armoede, die zij te verduren heeft. Weleer waren zij meester, en thans zijn zij als knecht of dagloo-ner in den dienst van anderen; en daarom zegt de H. Gregorius \') met recht, dat de dronkenschap
1) Super I. Eeg.
3°
de oorzaak is van de dienstbaarheid. En zijn zij eenmaal tot dien staat vervallen, dan kloppen zij vaak te vergeefs aan de deuren, om werk of een\' dienst te bekomen. Want, zegt de H. Basilius, de dronkenschap maakt .van een\' sterk en kloek man een luiaard; en luie menschen neemt men niet gaarne in zijn\' dienst, en nog veel minder hen, wier trouw en eerlijkheid verdacht voorkomt. Op de rechtvaardigheid echter van hen, die den drank zijn overgegeven, kan men niet rekenen; want, zegt dezelfde H. Basilius, 1) de dronkenschap kent geene rechtvaardigheid. En zoo doende laat hij zijne vrouw niet alleen gebrek lijden; maar overlaadt haar tevens met schande, zoodat zij nauwelijks in het openbaar durft te verschijnen. Dit is het loon waarmede al hare zorg, liefde en voorkomendheid betaald wordt. Niemand op aarde moet hij zoo innig liefhebben als zijne vrouw; en meer dan iemand wordt zij door haren man met de zwartste ondankbaarheid bejegend, want, zegt de H. Joannes Chrysostomus, s) een dronken man is jegens zijne vrouw een ondankbaar echtgenoot. Het is hier de plaats niet, om over andere gevolgen der dronkenschap te spreken, zij zijn ongelukkigerwijze voldoende békend; alléén wil ik hier de woorden des H. Geestes er nog bijvoegen:
Ibid.
„Bij wien is wee?quot; dat is, zegt Beelen, wie moet wee en ach roepen over het kwaad dat hem overkomt, bij wiens vader is wee, bij wien twist ? voor wien zijn kuilen ? volgens het hebreeuwsch; bij wien is kommer! bij wien wonden zonder eer, bij wien ontstoken oogen ? Is het niet bij hen, die \'laat opzitten bij den wijn en hun werk maken varl bekers te ledigen ?quot; !) Wilt gij dus, man, later niet klagende uitroepen: wee mij! volg dan het voorbeeld niet na van die uithuizige mannen, welke men dag in dag uit in de koffiehuizen aantreft, en daar uren en uren ziet verwijlen tot laat in den avond en zelfs tot middernacht. Dat gij na den arbeid nu en dan een uurtje doorbrengt in eene fatsoenlijke societeit, dit kan uwe vrouw u niet euvel duiden; maar wees dan ook t\' huis op een fatsoenlijk uur.
Maar al zoudt gij ook matig, ja zeer matig zijn in den drank; toch kunt gij nog op andere wijze uw huisgezin merkelijk benadeelen. Meer dan eens heeft een hartstochtelijk speler zijne vrouw en zijne kinderen in het ongeluk gestort. Men treft soms mannen aan, die, vervoerd door die drift, zich door het kaartspelen verarmen, en hun laatste geld er aan wagen. Zijn zij op reis in de gelegenheid, om op de bank te spelen, dan maken zij er gebruik van, en niets is zoo gevaarvol als dit nood;
1) Prov. XXIII. 29. 30.
32
lottig spel: verliezen zij, dan willen zij het verlorene terugwinnen en zetten hun laatsten penning op die voor zoo velen ongelukkige bank; winnen zij, dan worden zij verleid door de winst en willen nog meer winnen, tot dat zij eindelijk weder verliezen, en houden niet op, tot dat zij alles verloren hebben. De wanhoop maakt zich van hen meester, en zij eindigen vaak noodlottig hun leven. Even zoo, alhoewel niet in denzelfden graad, is het gevaarvol en hoogst afkeurenswaardig, met zijne fortuin of een groot gedeelte daarvan, te spe-culeeren in papieren of effecten. En eindelijk, is het spelen om veel geld ook niet zonder gevaar, van in het finantieele merkelijke schade te lijden, zooals sommigen doen, die bij het kaartspelen zeer veel geld verliezen. Zijt gij alzoo verplicht uwe vrouw van het noodige te voorzien, dan moogt gij u ook niet zonder noodzakelijkheid aan het gevaar bloot stellen, van dezen plicht niet meer te kunnen vervullen. Indien gij dan, op de eerste plaats, zooals Christus u geleerd heeft, het rijk Gods zoekt, en u verder, als een trouw en eerlijk man van die middelen bedient, welke de goede God u aan de hand geeft, dan zal u het noodige niet ontbreken. God zal er in voorzien.
33 § III.
Een goed voorbeeld.
Van alle plichten, o man, die gij jegens uwe vrouw te vervullen hebt, zult gij u behoorlijk kwijten, indien gij haar eene oprechte liefde toedraagt. Edoch eene liefde zonder de werken is eene doode liefde, en daarom moet gij blijken geven van uwe liefde, niet alleen door uwe vrouw met alle zachtmoedigheid te behandelen, voor haar te werken en te lijden, en des noods voor haar heil te sterven; maar ook door haar steeds een stichtend voorbeeld te geven. Gij hoort u zoo gaarne noemen: het hoofd der vrouw, en gij zijt het ook; want Christus zelf heeft u als zoodanig aangesteld, opdat gij Hem, het hoofd der Kerk, tot voorbeeld zoudt nemen. En aangezien Christus zijne bruid, de H. Kerk, steeds een voorbeeld gegeven heeft van de verhe-venste deugden, zoo ook moet gij, man, uwe vrouw immer stichten door woorden en daden. Christus heeft niet opgehouden, zijne Kerk voortdurend te onderrichten. Nu eens wees hij haar op de gevaren, die zij vermijden en de middelen, die zij hiervoor aanwenden moest; dan weder toonde hij haar den weg der deugd en volmaaktheid, zoodat het Hem nooit te veel was haar te onderwijzen. Zoo ook moet gij, man, u beijveren uwe vrouw te wijzen op de gevaren, die haar dreigen; want, zegt de H. Bonaventura, !) „de man moet de meester,
4.
1) Biblia paup. cap. 79,
34
de leeraar zijn, en daarom heeft God aan Adam het gebod gegeven, en door Adam aan Eva.quot; Woont zij alzoo gaarne de vermakelijkheden der booze wereld bij, zoekt zij gezelschappen die voor menige jonge dochter aanstootelijk en voor gehuwde vrouwen niet zonder gevaar zijn, dan moet gij haar met alle zachtheid, maar toch met ernst, wijzen op de verplichting van hare kinderen niet te ontstichten. Breng haar onder het oog, dat hare dochters later dat voorbeeld zullen volgen. Is zij zeer ijdel, en kleedt zij zich en hare dochters boven haren stand, maak haar dan opmerkzaam op de groote uitgaven, die gij u getroosten moet en op het gevaar van later tot een minderen stand te vervallen. Zou zij wellicht romans lezen, maak haar dan op zulke verderfelijke lezing opmerkzaam, en breng haar aan het verstand, welke noodlottige gevolgen hieruit voortspruiten èn voor hare kinderen, wier opvoeding verwaarloosd èn voor haar huishouden, welks bestuur hierdoor veronachtzaamd wordt. Verwijder haar met alle zachtheid en beleid van datgene, waardoor hare eer gekrenkt, hare deugd bezwalkt wordt. Spoort gij haar zorgvuldig aan tot een\' godsdienstigen levenswandel, dan zult gij en uwe kinderen er de zoetste vruchten van smaken, zou echter haar godsdienstig gedrag niets te wenschen overlaten, versterk haar dan op den zoo gelukkig ingeslagen weg.
Doch al uwe vermaningen, met beleid, met zacht-
35
heid en ten geschikten tijde gegeven, zullen weinig baten, indien gij haar niet voorgaat door uw voorbeeld. Goede voorbeelden, zegt de H. Bona-ventura, 1) stemmen den mensch beter ten goede, dan vele woörden. De voorbeelden, zegt Diony-sius de Karthuiser, 2) maken meer indruk dan woorden. In moeielijke zaken, zegt de H. Hilarius, 3) vraagt men het voorbeeld. De deugden, die wij zien beoefenen, maken op ons een meer gunstigen indruk, dan die, welke wij hooren verkondigen. Het spreekwoord immers zegt: woorden wekken, maar voorbeelden trekken. De H. Joannes Chry-sostomus zegt: indien alle christenen leefden, zoo als het behoort; dan zouden er weldra geene heidenen meer zijn. Men kan hetzelfde zeggen van de mannen, die het hoofd zijn der vrouw; indien zij leefden zoo als het betaamt, dan zouden er weldra geene kwade vrouwen meer zijn. Van uw voorbeeld, man, hangt derhalve het godsdienstig leven af van uwe vrouw, en dat voorbeeld zijt gij verplicht te geven. „Indien de man het hoofd is,quot; zegt de H. Augustinus, 4) „dan moet hij ook beter leven, en zijne vrouw in alle goede werken voorgaan, opdat zij den man navolge.quot; Uit de woorden van den Apostel: „de man is het hoofd
Serin. I. Dom. I. p. Pascha.
Super Epist. I. St. Petri, cap. V. art. 9.
Super Ps. 123.
De decern chordis c. III.
36
der vrouw,quot; moeten de mannen afleiden, zegt dezelfde H. Kerkleeraar, 1) dat zij de gidsen, hunne vrouwen de gezellinnen zijn, en daarom, voegt hij er bij, moet de man zich wachten van ooit op die plaatsen te komen, waar hij vreest dat zijne vrouw hem zoude volgen. Gij zijt het hoofd, zoo gaat de heilige voort, zie dan toe, waarheen gij gaat. Derwaarts moet gij u begeven, waar het voor uwe vrouw niet gevaarlijk is, u te volgen; en waar gij wenscht dat uwe vrouw zich begeve, daar moet gij zelf gaan. Zoo als gij mannen verlangt, zegt de H. Hieronymus, 2) dat uwe vrouwen zijn, zoo moet gij zeiven wezen. Gij man, zegt de H. Augus-tinus, vergt van uwe vrouw, dat zij kuisch leve; geef haar dan, niet uw woord van trouw alleen, maar het voorbeeld. s) Gij vergt, zoo schrijft hij verder, sterkte van het zwakke geslacht; beiden hebt gij te kampen met de begeerlijkheid des vleesches, hij die sterker is, moet het eerst zegevieren, en nochtans worden vele mannen, hetgeen betreurenswaardig is, door de vrouwen overwonnen. Op eene andere plaats, 3) zegt hij: „Er is strijd, er is kamp, er is oorlog, de man is sterker dan de vrouw; de man is het hoofd der vrouw; de vrouw strijdt en overwint, en gij man, gij bezwijkt
Lib. de adult, cong. 1. II. c. VIII.
De 10 chordis c. III.
De verbo Dom. Serm. 46.
37
voor den vijand! het lichaam staat, en het hoofd valt.quot; Het zou derhalve schande zijn, indien gij, sterke man, door uwe zwakke vrouw overwonnen werd. Verre zij dan van u, o man! onder welk opzicht dan ook, ooit uwe vrouw te ontstichten. Dit alléén is echter niet voldoende. Aangezien gij de vrouw moet besturen, moet gij ook uwe vrouw in alle goede werken voorgaan. Doch, niet zoo zeer door woorden, dan wel door uw stichtend voorbeeld zult gij haar ten goede stemmen. Want, zegt de H. Gregorius, \') als een zondig mensch eenen rechtvaardige beschouwt, dan beschuldigt en veroordeelt hij zich zeiven. Indien alzoo uwe vrouw driftig en gij zachtmoedig, zij traag en gij werkzaam, zij lauw en gij ijverig zijt in den dienst des Heeren, dan zal zij haar eigen gedrag veroordee-len, en zich haasten uwe voetstappen te volgen. En zoo behoort het: de man moet voorgaan, de vrouw volgeii.
Volgens den H. Bernardinus van Senen,1) moet de man het heil zijner vrouw niet slechts verlangen, hij moet het ook voortdurend en met alle vlijt bewerken. Dat gij, o man, het heil uwer vrouw verlangt, en zelfs allervurigst en met alle kracht verlangt, hieraan twijfel ik geen oogenblik. Edoch, het verlangen alléén, zal dat gewenschte heil niet bevorderen; gij moet uw verlangen daad-
Serm. 48. cap. III.
38
werkelijk toonen. Nu er bestaat, zooals wij reeds gezien hebben, geen krachtiger en geen zekerder middel, dan het goede voorbeeld. Zonder het gebed zal uwe vrouw zich nimmer behoorlijk kwijten van de plichten, aan haren staat verbonden, en zonder de genade Gods, die zij door een vurig gebed moet erlangen, zal zij hare zaligheid nooit bewerken. Hieruit volgt, dat gij uwe vrouw door uw voorbeeld de noodzakelijkheid van het gebed, dit groot en gewichtig middel ter zaligheid moet doen inzien. Gij moet de eerste zijn, die het morgen- en avondgebed verricht, en door uw voorbeeld moet gij de vrouw aansporen, met u te bidden . Wie moet \'s avonds het eerste spreken van gezamenlijk het rozenhoedje te bidden? de man. Wie moet \'s morgens het eerste opstaan, om, als het kan gevonden worden, de H. Mis bij te wonen? de man. Wie moet, met betrekking tot het ontvangen der H.H. Sacramenten, voorgaan? de man. De man, het hoofd der vrouw, moet aan het hoofd staan van alle goede werken. De vrouw stelt zich onder de bescherming van den man, en vertrouwt op zijne leiding. De man moet haar dan ook leiden op het pad der deugd. Hij moet haar in waarheid kunnen zeggen: wees mijn navolgster, zooals ik de navolger van Christus ben. Dan helaas ! vele vrouwen zouden den man, die het zoude wagen haar tot navolging aan te sporen, met eene heilige verontwaardiging moeten antwoorden; de
39
goede God moge er mij voor bewaren. Indien ik zoo weinig bad als gij, zoo zelden naderde tot de H.H. Sacramenten als gij, zoo zelden de H. Mis bijwoonde als gij; in één woord als ik zoo flauw in mijnen godsdienst leefde als gij, dan zouden onze kinderen, verstoken van elk goed voorbeeld, diep ongelukkig worden. O! dierbare man, uwe voetstappen wil ik niet drukken; volg gij liever mijn voorbeeld, bid meer en houd u zoo lang niet van de H.H. Sacramenten verwijderd. Indien menige man het godsdienstige voorbeeld van zijne vrouw, die hij trouwens in het punt van godsdienst moest voorbij streven, slechts volgde, dan zou hij het hoofd der vrouw, Christus het hoofd der Kerk, meer waardiglijk in het huwelijk vertegenwoordigen.
Moget gij, man, die dit leest, u steeds beijveren, Christus als uw toonbeeld voor oogen te houden, en Hem na te volgen; dan zal uwe vrouw steeds met alle zachtmoedigheid door u behandeld worden. Aan het, voor haren stand noodzakelijke, zal het haar nimmer ontbreken, en met welgevallen zal zij u het pad der deugd zien bewandelen, zich haasten u te volgen. En, indien uwe vrouw op hare beurt de Kerk tot voorbeeld wilde nemen, dan zoudt gij, eene jegens u eerbiedige, aan u gehoorzame en voor u werkzame vrouw bezitten. En deze is de drievoudige plicht, welke uwe vrouw jegens u vervullen moet.
HOOFDSTUK III. Plichten der vrouw.
Eerbied.
Gelukkig de vrouw, aan wie de goede God een zachtmoedigen, werkzamen en godsdienstigen man heeft geschonken. Zij kan den hemel niet genoeg danken voor zulken schat; want, zulke mannen vindt men niet in overvloed, om niet te zeggen: zij zijn zeldzaam. Maar ook zalig de man, wien eene goede vrouw ten deele is gevallen. Opdat nu eene echtgenoote den naam verdiene van eene goede vrouw, moet zij de Kerk tot voorbeeld nemen. De man moet Christus, maar de vrouw de Kerk waardiglijk vertegenwoordigen. De Kerk koestert steeds den diepsten eerbied voor Christus, haar hoofd, en toont gestadig dien eerbied door woorden en werken. Zij luistert met alle aandacht naar elk woord, dat vloeit uit zijnen goddelijken mond, vangt het met vreugde op, en bewaart her met alle zorg. Heeft Christus gesproken, dan buigt zij al zwijgende haar hoofd, en het minste woord
41
van tegenspraak komt nimmer over hare lippen; de gedachte zelfs van eene enkele opmerking komt haar nimmer in den geest. Niet dan met den hoogsten eerbied spreekt zij tot, en van haren Bruidegom. Zij laat geene gelegenheid voorbijgaan, of zij verkondigt zijne grootheid en heerlijkheid; zij duldt niet, dat een harer onderdanen aan den Hem verschuldigden eerbied te kort schiete. In één woord, door woorden en daden, brengt zij Hem bij elke gelegenheid den grootsten lof, de oprechtste hulde en den diepsten eerbied.
Even zoo moet gij, vrouw, den man als uw hoofd eerbiedigen; door woorden en daden, moet gij die eerbewijzing toonen; èn als gij tot, èn als gij van hem spreekt. Wordt hij door een uwer kinderen of onderdanen beleedigd, dan moet gij zulke beleediging, als aan u zelve gedaan beschouwen, en 200 veel mogelijk de eer uws mans verdedigen.
Dat de vrouw den man onderdanig moet zijn, heeft God reeds aan onze eerste moeder Eva bevolen. Toen Hij haar deze onderdanigheid als eene door hare ongehoorzaamheid wel verdiende straf oplegde, sprak hij onder anderen: \') „gij zult onder de macht staan van den man, en hij zal over u heerschen.quot; Daarenboven heeft de Apostel uitdrukkelijk gezegd, dat de man het hoofd is der
1) Gen. III. -16.
42
vrouw. Alle brave vrouwen, zoowel in het Oud als Nieuw Verbond, hebben dan ook steeds den man als haar hoofd met grooten eerbied bejegend, Sara begroette haar man met den naam van heer. En de H. Augustinus verzekert ons, !) dat zijne moeder de H. Monica haren man steeds diende als haar heer. En zoo behoort het; want, zegt dezelfde H. Kerkvader, 1) „wie weet niet dat de vrouw den man als haren heer dienen moet ?quot; De H. Monica wist en deed het. Zij wist, dat God het bevolen had, en omdat God het wilde, diende zij hem; want, zegt de H. Augustinus, 2) tot God sprekende: „Monica diende haren man, omdat zij hierin U diende, die zulks beveelt.quot;
Ik heb wel eens hooren zeggen: „er zijn thans geene Sara\'s meer,quot; waardoor men wilde te kennen geven, dat die eer, den mannen bewezen, tot de oude tijden behoort. Dat er geene Sara\'s meer zijn, dat is te veel gezegd; want, ten allen tijde vindt men nog van die oprecht deugdzame vrouwen, die haren plicht beseffen, en dien zoo veel mogelijk trachten te vervullen. Maar dat er thans helaas! weinigen zijn, wil ik gaarne aannemen. Ware het getal grooter, dan zouden er ook meer gelukkige huwelijken zijn. Omdat echter zulk getal klein is, daarom zijt gij, vrouw, van dien plicht
Libr. contra Fausten. c. XXXI.
Ibid. L. I. c. 9.
43
niet ontheven. Moget gij u ook geëmancipeerd noemen, gij zijt het niet. Het juk, dat de goede God u heeft opgelegd, moogt noch kunt gij van uwe schouderen schudden. De orde, door God bepaald, zoudt gij niet straffeloos schenden; wanorde zóu er heerschen èn in uw huis èn in uwe ziel.
Om zich te onttrekken aan dezen plicht, hoort men menige vrouw zeggen: „mijn man verdient geen eerbied; door zijn gedrag maakt hij zich zulke eerbewijzing onwaardig; hij is driftig, en bij het minste woord, dat ik spreek, ontsteekt hij in gramschap, en in zijne woede overlaadt hij mij met vloeken en verwenschingen; hoe zoude ik zulken man kunnen eerbiedigen?quot; O! indien uw man zich steeds voorkomend, liefdevol en vriendelijk jegens u gedroeg, en u alle mogelijke attentie bewees, dan zoudt gij geene groote deugd behoeven, om hem de verschuldigde eer te bewijzen; maar heeft uw man een oploopend karakter, en behandelt hij u niet zooals het zijn plicht is, dan moet gij toonen dat gij deugd genoeg bezit, om die grove beleediging u aangedaan, met geduld te verdragen. Wat meer is, juist omdat uw man licht geraakt is, en om een niet grammoedig wordt, moet gij u jegens hem met alle voorkomendheid en eerbied gedragen; hierdoor zult gij hem beschamen, zijn gramschap bedaren, en als van gedaante doen veranderen; want, zegt de H. Geest,\')
1) Prov. XV. 1.
44
„een zacht antwoord breekt de gramschap.quot; En de H. Joannes Chrysostomus, sprekende van een driftig man, zegt; \') „indien de vrouw onderdanig is, zal de man zachtmoedig worden.quot; „Ik kan,quot; zoo schrijft hij op eene andere plaats, 1) „vele mannen aanhalen, eertijds ruw en driftig, die thans door de vrouw goedaardig en zachtmoedig zijn geworden.quot; De vader van den H. Augustinus was een heiden en een zeer driftig man, maar hij had het geluk eene brave en heilige vrouw te bezitten. Mijne moeder, zegt de H. Augustinus, s) deed haar best, om hem voor God te winnen. En zij zag hare moeite en zorg beloond. Hoe legde zij het aan, om haren man te bekeeren ? Niet door woorden, maar door haar voorbeeld. Zij verdroeg de beleedigingen haar aangedaan, zonder ooit een enkel woord hierover met haren man te spreken. Zij wachtte met geduld het oogenblik af der genade Gods, wiens barmhartigheid zij gestadig over hem afsmeekte. Ontstak hij in gramschap, dan bood zij geen weerstand, en sprak niet één enkel woord. O gave de goede God, dat alle vrouwen dit voorbeeld van de H. Monica altijd voor oogen hadden, en zich beijverden hetzelve steeds te volgen! in menig huisgezin waarin oneenigheid en tweespalt heerscht, zouden rust en vrede wederkeeren, en met den vrede, tevens het geluk.
Hom. VI. in Joan.
45
Het spreekwoord zegt: „de vrouw moet altijd het laafste woord hebben.quot; Waarom? is het misschien, omdat zij, hare zwakheid, waarvan zij zich bewust gevoelt, kracht wil bijzetten door woorden ? is het wellicht, omdat zij in den regel zenuwachtiger is? of is het soms, omdat zij door andere vrouwen tot zulk verzet wordt aangespoord ? Hoe het ook moge zijn: er is geen regel zonder uitzondering, en gelukkig zoudt gij zijn, indien gij u be-ijverdet eene uitzondering op dezen regel te maken, en dat spreekwoord door uwe daden te logenstraffen. Maar, dan moet gij u ten volle overtuigd houden, dat gij uwen man steeds als uw meester moet beschouwen. Zoudt gij hem niet eeren, omdat gij hem niet lief hebt, dan doet gij zooals eene vrouw zonder geloof; want de natuurlijke liefde, die gij uw man toedraagt, mag niet de drijfveer zijn van uwe eerbe wij zing, maar de liefde, die gij den goeden God verschuldigd zijt, en die u dezen eerbied tot duren plicht gesteld heeft. Door uw zwijgen, dat voortspruit, niet uit kwade luimen, maar uit plichtbesef, zult gij de» man eerbiedigen; en dit zal u zelve tot sieraad strekken, want, zegt de H. Antoninus,\') „het stilzwijgen is het sieraad der vrouw.quot;
Eenige vrouwen hebben eene slechte en voor den man hoogst vervelende gewoonte, in strijd met
1) Part. IV. Fut. II.
46
den, aan den man verschuldigden, eerbied. Heeft bijvoorbeeld de man iets verloren, gebroken of te duur gekocht, dan luidt het: „hebt gij iets te bewaren, dan geef het mijn man; hij verliest of breekt nooit iets, en in zaken te koopen is hij t\' huis; nooit koopt hij iets te duur enz.,quot; maar dit wordt op zulken bijtenden en ironischen toon voortdurend bij elke gelegenheid herhaald, dat het voor den zachtmoedigsten man op den duur ondragelijk wordt. Zij zijn gelijk, zegt de H. Geest,!) aan druipende daken, die als de regen heeft opgehouden, nog blijven druipen. Tot zulke vrouwen behoort gij niet, ik wil het gaarne veronderstellen; maar wil dan ook niet vitten op elke kleinigheid, en zoude het in uw oog eene gewichtige, maar reeds voorbij zijnde zaak gelden, kom dan niet gestadig hierop terug, indachtig het spreekwoord „gedane zaken hebben geen keer,quot; want hierdoor zoudt gij de zaak niet verbeteren, wel verergeren, Is uw man alzoo driftig, maar overigens toch een goed en oppassend man, wees dan gelijk aan eene kloeke en sterke vrouw, van welke de H. Geest zegt, 3) „zij doet hem, den man, goedquot; niets dan goed, altijd genoegen en nimmer verdriet; dan zal weldra uw man, zoude hij een leeuw gelijken, zachtmoedig worden als een lam.
De voornaamste grondslag van den huiselijken
1) Prov. XIX. 13.
2) Prov. XXXI. 12.
47
vrede, en van alle goed is deze, zegt de H. Joannes Chrysostomus, \') dat de vrouw het in alles met den man eens is. Misschien zult gij mij hierop antwoorden; „O! indien mijn man van tijd tot tijd eens grammoedig werd, en ik overigens niets op hem had af te keuren, dan zoude ik mij gelukkig achten; dan helaas! hij heeft weinig of geen godsdienst, hij is onmatig in den drank, en blijft tot laat in den nacht in het bierhuis of in de herberg zitten, en het is mij niet mogelijk met zulken man in vrede te leven.quot; Dat u zoo iets veel verdriet veroorzaakt en uw leven vergalt, wil ik gaarne gelooven; dat gij u veel geweld moet aandoen om altijd kalm en gelaten te blijven, wil ik u volgaarne toegeven, maar niet, dat het onmogelijk is met zulken man op eenen vreedzamen voet te verkeeren. Hetgeen andere vrouwen kunnen en ook gedaan hebben, vermoogt ook gij, met de genade Gods. „Niets,quot; zegt de H. Joannes Chrysostomus, s) „is sterker om den man te onderrichten en hem naar believen te wenden, dan eene goede vrouw; indien zij voorzichtig en met beleid te werk gaat, zal zij allen overwinnen.quot; Dit zien wij in het leven van de H. Monica, die haren grammoedigen en heidenschen man, met name Patritius, door voorzichtigheid en zachtmoedigheid tot het ware geloof bekeerde. Even zoo
d) Hom. IY. sup. Epist. ad Titum.
2) Hom. YI. in Joan.
48
bekeerde de H. Cecilia haren man Valerianus, de H. Clotildis haren man Clodovaeus, en de H. Helena haren man Constantinus, den vader van Con-stantinus den Groote. Maar, die vrouwen waren vol ijver voor de zaligheid van haren man, en voorzichtig tevens. Want het is niet voldoende dat gij, vrouw, vurig verlangt naar de bekeering van uwen man, uwe vurige begeerte moet tevens met de grootste omzichtigheid gepaard gaan. Een onvoorzichtige ijver heeft dikwerf meer kwaad dan goed ten gevolge. Eenige vrouwen verlangen met aandrang, dat de man van leven verandere; de eene doet hem zachte, soms ook wel eens grove verwijtingen, en dit ontstemt den man; de andere komt gedurig op haar aanzoek tot verbetering terug en het is een eb en vloed van vermaning en smeeking en dit verveelt den man; eene derde verliest bij hare vermaning, den tijd, de plaats en de oogen-blikkelijke gesteltenis des mans uit het oog. En het gevolg hiervan is, dat zij in hare verwachting \' vaak te leur gesteld worden. Wacht u alzoo voor dezen overdreven ijver. De bekeering is het werk der genade, en daarom moet gij meer tot God spreken over uwen man, dan tot den man over God. Door een vurig en aanhoudend gebed, heeft menige vrouw haren man bekeerd. En zou de man in eene goede stemming verkeeren, en tijd en plaats geschikt zijn, dan zoudt gij u dat gunstig oogenblik ten nutte kunnen maken, door u een
49
enkel woord ten goede of liever eene zachte bede te laten ontglippen, terwijl gij aanstonds, als dat woord in geen goede aarde valt, er over heen stapt en aan uwe woorden eene andere wending geeft. Overigens moet gij meer door daden dan door woorden, het hart uws mans ten goede stemmen. Een godsdienstig voorbeeld, een engelachtig geduld, eene onverstoorbare zachtmoedigheid en eene innemende goedheid maakt meer indruk op het hart van den man dan duizende woorden.
Gaat echter uw man zich te buiten in den drank, dan is er meer dan een gewoon geduld noodig. Dit te beoefenen zal u wel zwaar vallen; maar toch is het noodzakelijk; want wordt gij boos, en doet gij hem verwij tingen, dan verliest gij meer dan gij wint. Zulk buitengewoon geduld moet gepaard gaan met een vurig gebed, en om uw gebed meer kracht bij te zetten zoudt gij goed doen, van uwe schuldeloozè kinderen aan te sporen tot uwe meening te bidden; immers het gebed van zulke onschuldige kinderen vermag zeer veel op het hart van den Goddelijken Verlosser, die zich tijdens aijn sterfelijk leven zoo gaarne van kinderen omringd zag. Offer den goeden God uw lijden voor zijne bekeering op en wacht met gelatenheid, tot dat het uur der barmhartigheid Gods voor hem geslagen heeft. Zoo deed eene zekere vrouw, die gedurende tien jaren, dat haar man den drank was overgegeven, zich nooit tegenover hem beklaagde;
S-
5°
dat vermurwde eindelijk het hart des mans en hij bekeerde zich oprecht.
Zoude uw man, wel geen ongeregeld leven leiden; maar u toch door zijne handelwijze, bijv. door laat in den nacht t\' huis te komen, bedroeven, zet dan, het gebed alleen uitgezonderd, alle andere middelen ter zijde, en houd u, zoo gij in uwe onderneming slagen wilt, aan het volgend middel. Wees altijd zachtzinnig, vriendelijk, beleefd en voorkomend, en gij zult het hart van den man winnen. Ten bekwamen tijde, en ter geschikter ure, houdt gij u meer bedrukt dan naar gewoonte, zonder in uwe voorkomendheid en oplettendheid jegens hem te kort te schieten; tracht deze zelfs te verdubbelen. Het zal niet lang duren, of uw man vraagt zelf naar de oorzaak van uw bedrukt gemoed, en uw antwoord luide : „er is niets bijzonders goede man.quot; Niet tevreden met zulk antwoord, komt hij op zijne vraag terug, en dan laat gij u een enkel woord ontvallen, bijvoorbeeld, dai laat f huis komen, en onmiddellijk spreekt gij van andere zaken. De man, ziende van den eenen kant, uwe goedheid, uwe zachtzinnigheid, uwe voorkomendheid, en van den anderen kant, wetende dat hij zijne zoo goede vrouw verdriet aandoet, is niet in staat, om zijne levenswijze op denzelfden voet voort te zetten. Geloof mij, het hart der mannen is op den duur tegen zulke goedheid niet bestand. Wanneer de vrouwen altijd zoo deden, zeide mij
een voornaam heer, dan zouden van de honderd vrouwen negen en negentig hare mannen veranderen en hen noodzaken haar verlangen in te volgen. Handel ook gij zoo, vrouw, opzichtens uwen man, wees goed en hij zal goed worden, welk leven hij tot dusverre ook moge geleid hebben; want, zegt de H. Antoninus, \') „de goedheid der vrouw maakt doorgaans van eenen verkeerden eenen goeden man.quot;
Eerbiedig derhalve uwen man, wie hij ook zijn moge, door woorden en daden, niet alleen als hij tegenwoordig, maar ook wanneer hij afwezig is. Laat u nimmer ongunstig uit over uwen man tegenover andere personen, en zouden deze hem gispen en laken, trek dan zoo veel mogelijk zijne partij. Sommige vrouwen hebben de slechte en hoogst afkeurenswaardige gewoonte van altijd over haren man te klagen, nu eens weten zij dit, dan weder dat te zeggen. Iedereen die haar wil aan-hooren, maakt zij met de gebreken van haren ■man bekend. Zij doet zich voor als de onschuld zelve, en de man draagt de schuld van alles. Geheel anders gedraagt zich eene vrome vrouw, die zich beijvert de H. Kerk in haar huwelijk waardig te vertegenwoordigen. Zij spreekt altijd met eerbied van haren man, verdedigt hem zoo veel mogelijk tegen eiken laster, tegen elke beleediging hem
1) Part. I. Tit. VI. c. II.
52
aangedaan, neemt hem overal, ten allen tijde, in alles en bij allen onder hare bescherming. Zij doet, zooals de H. Joannes Chrysostomus \') het\'haar ten plichte maakt: „Eene vrouw,quot; zegt die H. Kerkvader, „moet geen man voor zóó verstandig, zóó dapper, zóó bevallig houden als haren man, en zou een ander ook verstandiger, dapperder, beval-liger zijn, zij moet het niet willen begrijpen, zij moet er niet van willen hooren.quot; Vraagt eene wereldsche vrouw van haren man een schoon klee-dingstuk, om hare ijdelheid te voldoen; eene brave vrouw vraagt op de eerste plaats van den goeden God eene kleeding, in haar oog schooner dan alle anderen, te weten, den mantel der liefde, waarmede zij alle gebreken en alle verkeerdheden van haren man bedekt. En zouden hare kinderen of onderdanen iets ten zijnen nadeele aeggen, dan duldt zij zulke woorden niet, en legt met eene rechtmatige verontwaardiging hun het stilzwijgen op.
Het is waar, zulke goede en zachtzinnige vrouw, zegt Hugo de St. Victore, 1) is er niet te vinden, of zij is zeldzaam. En de H. Hieronymus zegt:8) „zulke vrouw is een zeldzame vogel.quot; Edoch, met Gods genade kunt gij alles. Gelukkig, driewerf gelukkig de man, die zulke vrouw bezit! Gelukkig ook de vrouw, die door hare goedheid en
T. II, 1. I. ad vers. Joviu.
53
zachtzinnigheid den man altijd ten goede weet te stemmen ! Gelukkig de kinderen, die zulke vrouw tot moeder hebben!
Gehoorzaamheid.
Indien eene vrouw, in den waren zin des woords godsdienstig is, dan zal zij niet alleen goed, voorkomend, eerbiedig zijn jegens haren man; maar hem ook steeds als haar hoofd gehoorzamen. Gij zult onder de macht staan van den man, zoo sprak God tot Eva, en dezelfde woorden spreekt God tot alle vrouwen. Nu zoude die macht, door God den man gegeven, ijdel zijn, indien het der vrouw vrij stond in alles haren eigen wil te volgen. Dit is echter het geval niet. Den man komt de heerschappij toe, en de ondergeschiktheid is het lot der vrouw. De Apostel Paulus ^ geeft ons deze onderworpenheid der vrouw duidelijk te kennen in zijnen brief tot die van Korinthe. Hij berispt de ingezetenen over het optreden der vrouwen in hunne godsdienstige bijeenkomsten, zonder sluier, met on-gedekten hoofde. Waarom dat? omdat de sluier of hoofddekking, zooals de H. Joannes Chrysosto-mus zegt, 1) het zinnebeeld is van hare onderdanig-
Hom. XXVI. in Epist. I. ad Corinth.
54
heid aan den man, en zoude zij ongesluierd verschijnen, dan verloochent zij deze onderdanigheid, dan maakt zij inbreuk op de door God bepaalde verordening, volgens welke de man het hoofd is der vrouw. Deze is de eerste reden, waarom de Apostelquot; aan de vrouw de onderdanigheid voorschrijft. De tweede reden van deze onderworpenheid ontleent de Apostel Paulus aan de voortreffelijkheid des mans. De man, zegt hij, is het beeld en de heerlijkheid Gods, maar de vrouw is de heerlijkheid des mans. De man, wil hij zeggen, is het beeld van Gods heerlijkheid op aarde; dewijl hij Gods grootheid en macht vertoont. Door de heerschappij, die God hem verleend heeft over al het geschapene op aarde, vertegenwoordigt hij God op aarde en is alzoo het beeld en de heerlijkheid Gods; hij is, als ware het, tot den God dezer aarde gemaakt, en God vertoont in hem zijne heerlijkheid, zijne grootheid en macht. De vrouw echter geeft in hare afhankelijkheid van den man en in hare onderworpenheid aan hem, de heerlijkheid des mans, dit is, zijne grootheid en voortreffelijkheid te aanschouwen.
Bij deze redenen voor de ondergeschiktheid van de vrouw aan den man, voegt de H. Paulus nog twee andere, getrokken uit de scheppingsgeschiedenis van het eerste menschenpaar. Eerstens : „de man is niet uit de vrouw,quot; heeft zijnen oorsprong niet uit de vrouw; daar hij onmiddellijk door God
Ill Ai-U.. .
geschapen werd; maar de vrouw heeft haren oorsprong uit den man. Tweedens; „de man werd niet geschapen om de vrouw, maar de vrouw om den man.quot; *) De H. Kerkleeraar Joannes Chry-sostomus 1) vat deze vier redenen, waarom de vrouw den man onderworpen moet zijn, in \'t kort te zamen, met deze woorden; „Christus is ons hoofd, wij zijn het hoofd der vrouw; wij zijn de heerlijkheid Gods, de vrouw is onze heerlijkheid; wij zijn niet uit de vrouw, maar de vrouw is uit ons; wij zijn niet om de vrouw, maar de vrouw is om ons.quot; In zijnen brief tot de ingezetenen van Ephese,s) schrijft de Apostel: „dat de vrouwen onderdanig zijn aan hare mannen, als aan den Heere,quot; hij zegt: als aan den Heere, alsof zij de gehoorzaamheid, welke zij aan hare mannen bewijzen, aan Jezus Christus zeiven bewezen. Hij wijst de vrouwen op het voorbeeld der Kerk, wanneer hij er bijvoegt; „gelijk de Kerk aan Christus onderdanig is, zoo ook de vrouwen aan hare mannen in alles,quot; wat niet is tegen God en zijn gebod; dit spreekt van zelf; want er staat geschreven : 2) „men moet meer aan God, dan aan de menschen gehoorzamen.quot; En in zijnen brief aan de Kolossers 6) schrijft dezelfde Apostel: „Gij vrouwen! weest uwen
Hom. XXVI, in Epist. I ad Coriuth.
Act. Apost. V. 29.
56
mannen onderdanig, gelijk het betaamt, in dén Heer.quot; Ook de Apostel Petrus legt de vrouwen die onderworpenheid op, wanneer hij schrijft: 1) „dat ook de vrouwen aan hare mannen onderdanig zijn.quot;
Het is alzoo, o vrouw! niet slechts raadzaam en billijk, dat gij uwen man onderdanig zijt; maar het is eene degelijke verplichting, zoodat gij u aan die ondergeschiktheid en onderworpenheid, als er geen sprake is van zonde, niet moogt onttrekken, zonder uw geweten te bezwaren. De H H. Vaders spreken niet anders, dan Christus en zijne Apostelen gesproken hebben. De H. Paus Gregorius -) schrijft in een zijner brieven: „eene gehuwde vrouw mag niet zeggen: ik maak van mijne vrijheid gebruik; want zij behoort zich zelve niet toe, maar den man, haar hoofd.quot; De H. Kerkvader Isido-rus2) verhaalt ons, dat in zijnen tijd, de vrouwen in Spanje gesluierd waren, als zij een huwelijk aangingen, opdat zij zouden weten, dat zij door het huwelijk den mannen onderdanig en onderworpen moeten zijn. Van deze ondergeschiktheid der vrouw aan den man, zegt die heilige vader: 3) „De wet der natuur wordt onderhouden, indien de vrouw èn aan God, èn aan haren man onderworpen is.
d) I Petr. c. III.
St. Isid. Hisp. de officiis. I. 11. c. XX.
Ibid.
57
Integendeel, indien zij den man wil gebieden, dan wordt niet alleen de natuurlijke orde verbroken; maar het huis zelfs zal den naam van een ongelukkig en verkeerd huisgezin verdienen.quot; En opdat gij, vrouw, niet zoudt meenen, u straffeloos aan deze ondergeschiktheid te onttrekken, voegt diezelfde heilige er bij: „Daar de man het hoofd is der vrouw,quot; dat is, (zegt de H. Clemens van Alexandrië,\') de heerschappij voert over de vrouw,) Christus echter het hoofd des mans is, maakt elke vrouw, die zich aan den man niet onderwerpt, zich aan dezelfde misdaad schuldig, als de man, die zich aan Christus, zijn hoofd niet zoude onderwerpen.quot; Ook de H. Hieronymus is van hetzelfde gevoelen. 2) Ik heb dezen plicht van onderworpenheid eenigs-zins breedvoeriger willen bewijzen; omdat menige vrouw, ofschoon zij er het billijke van inziet, toch de verplichting hiervan niet beseft. Het is waar, er zijn lastige mannen, die schier nooit tevreden zijn; de vrouw moge zich alle moeite geven, toch zijn en blijven zij ontevreden; zij behandelen hunne vrouw als eene hem dienstbaar gemaakte slavin. Edoch, indien uw man zijne verplichting jegens u niet vervult, u niet beschouwt als zijne gezellin, en bijgevolg u die liefde weigert, welke de Apostel hem voorschrijft, daarom zijt gij van uwen plicht van ondergeschiktheid niet ontheven. „Over-
1)
2)
Libr. IV. Stromat. c. VIII. Comment, in Titum. II.
58
heerlijk zal uwe kroon zijn,quot; zegt de H. Joannes Chrysostomus, !) „indien gij uwen stuggen en lasti-gen man verdraagt.quot; Eenen goeden en zachtzinni-gen man zal elke vrouw onderdanig zijn, al zoude zij ook eene ongeloovige wezen; want dan is de natuurlijke liefde, die zij zulken man toedraagt, de drijfveer van hare onderworpenheid. Deze liefde alléén mag uwe drijfveer niet zijn; want dan stelt gij u met eene ongeloovige vrouw gelijk; maar omdat God het wil, moet gij uwen man onderdanig zijn; en indien gij u uit liefde tot God aan den man onderwerpt, dan zult gij ook een\' on willigen en lastigen man onderdanig zijn. Het is waar, in dat geval zult gij u meer moeite en groo-tere offers moeten getroosten; maar uw loon zal ook des te grooter zijn.
Er zijn vele vrouwen, die op hare manier vroom en godsdienstig willen zijn. Ik zeg: „op hare manier;quot; want zij doen hare godsvrucht alleen bestaan in vele en langdurige gebeden te verrichten, in het herhaalde malen bezoeken van de kerk, zonder acht te geven, of dit in strijd is met de voorschriften des mans. Maar, eene waarlijk god-vreezende vrouw, zal zeker het gebed beoefenen, en de H.H. Diensten in de kerk niet verzuimen, als haar hiertoe de gelegenheid wordt gegeven en hare huiselijke bezigheden het haar veroorloven ;
1) Hom. XXVI. in Epist. I. ad Corinth.
59
maar, om aan haren man te gehoorzamen, zal zij met alle bereidvaardigheid het offer brengen van zulke, overigens prijzenswaardige, godsdienstige oefeningen, en zich alleen bepalen bij het door God of de Kerk voorgeschrevene gebod. Zoude zij ook groote devotie hebben, om een lang avondgebed te verrichten; omdat zij bij dag weinig tijd vindt om te bidden; op een enkelen wenk van haar man staakt zij het gebed en begeeft zij zich ter rust. Zij doet niet, zooals sommige vrouwen wel eens plegen te doen, die \'s avonds langen tijd bidden, om zich zoo doende aan de gehoorzaamheid, den man verschuldigd, te onttrekken; en die het gebed alleen als een middel of voorwendsel gebruiken, om haren plicht te ontduiken. Hoe kan zulk gebed den Heere aangenaam zijn? Eene vrouw moet bidden, om de genade te erlangen van zich stipt van hare verplichtingen te kwijten; maar niet, om zich aan haren plicht te onttrekken.
Men treft in de wereld vele vrome en godsdienstige vrouwen aan; minstens, zij meenen het te zijn en hebben er ook den schijn van; maar hare zoogenaamde godsvrucht heeft weinig te beduiden, indien zij den man de verschuldigde gehoorzaamheid blijven weigeren, waartoe zij verplicht zijn, en waarop de man recht erlangd heeft krachtens den band des huwelijks. Want, zegt de Apostel, !)
1) I ad Corinth, c. VII. 4.
6o
„de vrouw heeft geene macht over haar lichaam, maar de man; desgelijks heeft ook de man geene macht over zijn lichaam, maar de vrouw.quot; Zulke zoogenaamde vrome vrouwen maken zich ongerust over nietigheden, over zaken, waarin zelfs geene zonde is gelegen, en haren voornaamsten plicht, van den man te gehoorzamen, zien zij over het hoofd, en verbreken moedwillig het wederzijdsch verdrag, bij hun huwelijk aangegaan. Zij zijn in dit punt gelijk aan de schriftgeleerden en Phari-zeCrs, die zeer nauwgezet waren op kleinigheden, zooals het geven der tienden van eenige toekruiden en het reinigen van bekers en schotels, en de gewichtigste voorschriften der wet verwaarloosden. En wat zeide hun de Zaligmaker? „Wee u, gij huichelaars! omdat gij het buitenste reinigt van beker en schotel, en van binnen zijt gij vol roof en onreinheid.quot; Even zoo doen zulke vrouwen zich uiterlijk voor als zeer godsdienstig, en middelerwijl maken zij zich aan groote onrechtvaardigheid plichtig, door den man de schuld niet te willen betalen, waartoe zij zich bij haar huwelijk verbonden hebben. Door zulke onrechtvaardigheid verontreinigen zij haar geweten en vaak dat van den man, die zich als een trouwelooze echtgenoot aan onreinheid overgeeft, waarvan zulke vrouwen de oorzaak zijn. Wee u! gij, die zoo huichelt, gij neemt den schijn aan van godsdienstige vrouwen, en van binnen zijt gij vol roof en on-
reinheid. • Het is te vreezen, dat vele van zulke vrouwen met al haar uiterlijke vroomheid zich een eeuwig ongeluk voorbereiden. Want door aan uwen man, vrouw, de hem verschuldigde gehoorzaamheid te weigeren, kunt gij u aan zware zonde schuldig maken; wanneer en in welk geval dit geschiedt, vraag dat aan uw biechtvader. Zeg niet, zooals sommige dier vrouwen, „mijn man is zoo wereldsch en ik ben niet voor de wereld;quot; want waf betee-kenen deze woorden anders, dan: mijn man moet mij maar niet bevelen; want ik ben niet gaarne onderdanig ? Door deze woorden willen zij den man de les opzeggen en hem eene vermaning geven, terwijl zij zelve de strengste berisping verdienen; zij doen gelijk eene vrouw, die haren man eene preek voorhoudt over het vasten, en inmiddels door de gierigheid vervoerd, hem niet genoeg te eten geeft. O verregaande verblindheid! zij meenen een\' splinter te zien in het oog van den man, en den balk in haar eigen oog, zien zij niet.
Zoudt gij, die deze regelen leest, misschien onder het getal van zulke vrouwen behooren, haast u dan dien balk uit uw eigen oog te verwijderen, en weest den man, in alles wat geen zonde is, stipt gehoorzaam. Vele mannen hebben eenen afkeer gekregen van een godsdienstig leven, en zich aan allerlei ongeregeldheden overgegeven, ter oorzake van hunne ongehoorzame en onwillige vrouw. Thans zouden zij nog het pad der deugd bewandelen, in-
62
dien hunne vrouw den waren godsdienst beter begrepen en met meer nauwgezetheid in beoefening gebracht had. Ongaarne zoudt gij met eenen on-godsdienstigen man uw leven slijten; maar geef hem dan een voorbeeld van ware godsvrucht; wees hem onderdanig, zooals de godsdienst het u voorschrijft, en de man zal aan God en aan de Kerk onderdanig zijn. Nog eens, wees aan uwen man gehoorzaam; maar niet op de wijze der slavinnen, die, uit vrees voor straf, de geboden van haren meester onderhouden, en ofschoon de Apostel Pau-lus zegt: \') „de vrouw, zij vreeze haren man,quot; moet men toch door deze vreeze geen slaafsche, maar eene eerbiedige vreeze verstaan. Deze immers betaamt haar, als zijne huisvrouw, die in den man haar hoofd vereert en hem, ter wille van God, gaarne, met welwillendheid en van ganscher harte onderdanig is. Zij moet den man innig liefhebben als haar eigen lichaam, en deze liefde moet haar aansporen, niet alleen tot eene eerbiedige vreeze van hem nimmer, waarin dan ook, eenig ongenoegen aan te doen; maar ook, om met bereidvaardigheid, welwillendheid en blijdschap te gehoorzamen. Want eene oprecht godsdienstige vrouw begrijpt zeer goed, dat eene gedwongene gehoorzaamheid, noch den man, noch den goeden God behagen kan; daar deze met weerspannigheid schier
i) ad Ephes. V. 33.
63
gelijk staat, en is zij alzoo gehoorzaam, dan wil zij ook de verdienste hebben der gehoorzaamheid, en daarom doet zij zelfs nog meer. Niet alleen is zij zeer bereidvaardig om te gehoorzamen; maar in weerwil van den inwendigen strijd, dien zij ontwaart, strekt het haar tot groot genoegen, van te kunnen gehoorzamen uit liefde van Dengene, die ter liefde van haar gehoorzaam is geweest tot den dood, en wel tot den dood des kruises.
Menige vrouw die deze regelen leest, en niet door en door godsdienstig is, zal wellicht denken: „ik dank er voor om deze raadgevingen in beoefening te brengen ; de man moet niet altijd zijn zin hebben, de vrouw heeft toch ook iets te zeggen.quot; Maar dan begrijpt gij niet, dat zulke bereidvaardige en liefdevolle gehoorzaamheid juist het geschiktste middel is, om uw man, uw hoofd, naar welgevallen te wenden. Wilt gij hiervan een voorbeeld? Clotildis, de echtgenoote van Clovis, den koning van Frankrijk, heerschte over haren man en over het gansche land. En waardoor had zij zulk gezag verkregen ? Omdat zij de ootmoedige dienares van Clovis was. Als deze haar iets vroeg, dan was haar ootmoedig antwoord : „Mijnheer, (zoo noemde zij hem, zooals weleerSaraAbraham noemde), mijn wil heb ik in mijns vaders huis gelaten; hier in Frankrijk heb ik geenen anderen wil dan dien van mijnen echtgenoot.quot; Clovis had dan ook de gewoonte te zeggen: „ik heb eene vrouw van een
64
uitmuntend verstand, van een levendig geheugen; maar eenen wil heeft zij niet.quot; En toen hij zegevierend uit den veldslag bij Zulpich huiswaarts keerde, en openlijk het katholiek geloof omhelsde, (welk geluk hij grootendeels aan zijne brave vrouw te danken had), zeide hij met luider stemme: „Clovis heeft zijne vijanden; maar Clotildis heeft Clovis overwonnen.quot; Zelfs eene heidensche vrouw, met name Livia, de gemalin van keizer Augustus, strekke u tot voorbeeld. Toen men haar naar de reden vroeg, waarom zij alles bij haren man kon gedaan krijgen, gaf zij ten antwoord: „mijne kunst om mijnen gemaal te winnen, en hem meer te be-heerschen, dan hij de wereld beheerscht, bestaat in niets anders, dan in den diepen eerbied, welken ik hem in woorden en daden toon, en in de nauwgezette vervulling van al hetgeen hij mij gebiedt.quot; Ziedaar, vrouw, het eenige, maar ook het zekerste middel, om het hart van uwen man te winnen en alles op hem te vermogen; want, zegt de H. Hieronymus: \') „door hare welwillendheid en voorkomendheid, zal eene vrouw dengene haar dienstbaar maken, die haar beheerschen moet.quot; Volgaarne zal hij alsdan uwe verlangens involgen, wien gij zoo dierbaar geworden zijt. Ook zult gij hierdoor dierbaar worden aan Godes hart, wanneer gij u ter liefde van Hem, dit zachte, zoete en tevens
1) In Epist. ad Ephes. 1. III. c. V.
65
veelvermogend juk getroost. En voegt gij nu bij dezen diepen eerbied en die bereidvaardige gehoorzaamheid nog eene, voor het huishouden, belangstellende oplettendheid en bedrijvigheid, dan hebt gij u van uwen plicht, als vrouw, gekweten.
§ HL
Werkzaamheid.
„In het zweet uws aanschijns, zult gij uw brood eten,quot; !) sprak weleer een verbolgen God tot den zondigen Adam en veroordeelde hem tot den arbeid. Van dezen arbeid is de vrouw, die zich door de slang liet verleiden, niet ontheven. Ook zij moet zich de werkzaamheid getroosten. Zij moet den man, door huiselijke bezigheden te verrichten , het werk vergemakkelijken; want dit is ook tevens het doel der vereeniging tusschen man en vrouw. Immers, de H. Thomas van Aquine zegt, 3) dat de vereeniging van man en vrouw, niet slechts de voortplanting van het menschelijk geslacht ten doel heeft, maar ook de gemakkelijkheid des levens; vandaar, dat de bezigheden, waarin zij elkander helpen, voor den man en voor de vrouw niet dezelfde zijn. De vrouw moet alzoo, volgens den H. Thomas, werkzaam zijn, en den
1) Gen. III. 9.
2) Comm. in Isaiam. c. IV.
6.
66
man bij den arbeid ter zijde staan. De man is bestemd voor den zwaarderen arbeid, om groote en gewichtige zaken te ondernemen en te regelen, terwijl het de plicht der vrouw is, zooals de H. Joannes Chrysostomus 1) ons leert, voor de huiselijke zaken te zorgen. „De vrouw,quot; zoo schrijft de H. Antoninus, 3) „moet in haar huis voortdurend werkzaam zijnquot; en als zij den arbeid lief heeft, vindt zij altijd werk; zij behoeft zich zelve niet af te vragen: wat zal ik doen, want neemt zij haar huisgezin in oogenschouw, dan zal zij al spoedig ontwaren, dat hier niet alles op zijne plaats is, daar de zindelijkheid nog al wat te wenschen overlaat en ginds hare tegenwoordigheid bij de bedienden of de kinderen vereischt wordt. En zoude; zij dan nog over vrijen tijd kunnen beschikken, dan zit zij niet met de handen in den schoot, maar is bezig met naaien of breien of andere vrouwelijke handwerken. En zij acht zulke bezigheden niet beneden haren stand. Zelfs keizer Ka-rel de Groote wilde, dat zijne dochters het vlas zouden bewerken; eene bezigheid, in dien tijd de vrouwen vooral eigen. En zien wij nog niet in onze dagen, dat jonge dochters van eiken stand zich in vrouwelijke handwerken moeten oefenen ? en waarom ? opdat zij later, huismoeders geworden, in staat zijn deze te verrichten. En zoudt gij, die
Hom. XXII. in Math.
67
dit leest, niet kunnen besluiten, om steeds de gangen van uw huis gade te slaan, en u met andere vrouwelijke handwerken bezig te houden; omdat het den wel opgevoeden vrouwen past; doe het dan minstens, omdat gij eene katholieke vrouw zijt; want als zoodanig is het uw plicht den man bij te staan, aan wien God u als eene hulpe gegeven heeft. Zoo hebben alle godsdienstige vrouwen gedaan, en op de eerste plaats zij, die gezegend is boven alle vrouwen, de Allerheiligste Maagd Maria. De H. Kerkleeraar Alphonsus,\') steunende op het gezag van den H. Hieronymus en den H. Bonaventura, zegt, dat Maria in den tempel, van het derde tot het negende uur, dat is, van \'s morgens negen tot \'s middags drie uren, zich bezig hield met handwerken. En de H. Epiphanius 1) verzekert ons, dat de Allerheiligste Maagd wol en vlas, zijde en lijnwaad bewerkte. Ook de H. Anselmus 8) beweert hetzelfde. Was zij het niet, die met hare handen het kleed maakte, dat haar Zoon Jezus steeds gedragen heeft? En gij, gij zoudt traag en vadzig zijn bij uwen arbeid? O neen! eene brave vrouw, zegt de H. Geest, 2) eet het brood der luiheid niet. Volgens de H. Schrift behooren de waakzaamheid en de werkzaamheid tot eene der voornaamste eigenschappen van eene brave vrouw.
In vita B. M. V.
Prov. XXXI. 27.
68
De beschrijving door den H. Geest, van zulke brave vrouw is te breedvoerig, om die in haar geheel weder te geven; ik wil mij slechts bepalen bij eenige woorden. „Eene brave huisvrouw,quot; roept hij uit, „wie vindt haar? hare waardij overtreft wat uit de verste verte komt.quot; \') Eertijds werden soms de vrouwen gekocht, zooals wij lezen, dat de Aartsvader Jacob deed; hij werkte 7 jaren voor Laban, om diens dochter Rachel tot vrouw te krijgen. Nu, zegt de geleerde Cornelius a Lapide, zulke brave vrouw zou men nooit te duur kunnen koopen; want door hare nijverheid werpt zij groote renten af. „Het hart haars mans verlaat zich op haar en het ontbreekt hem niet aan buit.quot; De man is gerust, overtuigd van hare zuinigheid, en heeft geen gebrek aan al wat noodig is. Het volk Israël noemde vaak zijne bezittingen eenen buit; wellicht ter oor-zake van den buit, dien het op Gods bevel op de Egyptenaren behaald had. Aan tijdelijk goed al-zoo zal hij geen gebrek lijden; immers, zijne huisvrouw weet door een verstandig bestuur van het huishouden veel uit te sparen, en dit niet alleen; maar ook, „zij zorgt voor wol en vlas, en werkt die met harer handen kunst.quot; Arbeidzaam als zij is, verschaft zij zich een voorraad van wol en vlas, om te spinnen en te weven; volgens de toenmalige zeden en tijden. „Zij staat op, als het nog nacht is,, verzorgt haar huis van spijs, en hare dienstmaagden van voedsel.quot; Zeer vroeg, voor dag en 1) Prov. XXXI.
69
dauw, is zij reeds op de been, regelt de huiselijke aangelegenheden, bezorgt hare keuken en geeft hare dienstmaagden eene bepaalde werktaak, en dan? „zij omgort hare lendenen met kracht, en sterkt hare armenwakker en met allen ijver zet zij zich aan het werk, en hoe lang? „hare lamp wordt \'s nachts niet uitgedaanquot;: zij werkt bij hare lamp tot zeer laat in den nacht. En het gevolg hiervan is? „zij lacht nu-fc de toekomst:quot; zij heeft zóó goed gezorgd voor het onzekere van de toekomst, dat zij die zeer gerust kan afwachten,. Middelerwijl „geeft zij nauwkeurig acht op al wat omgaat in haar huis, en het brood der luiheid eet zij nietquot; en zij geniet de vruchten van hare gestadige bezorgdheid en vlijt. „Hare zonen staan op en roemen haar; haar man staat op en prijst haar,quot; ooggetuigen van haren wandel, en verrukt door hare deugden en schoone hoedanigheden, roemen en prijzen zij haar, zeggende; „vele vrouwen hebben schatten vergaderd, maar gij, gij overtreft ze allen.quot; En geen wonder, dat zij door haren man en hare kinderen geroemd en geprezen wordt; want haar werkzaam leven gaat met eene groote deugd gepaard, „zij opent haren mond voor wijsheid, en zachtmoedigheid bestuurt hare tong:quot; al wat zij spreekt kenmerkt eene wijze en verstandige vrouw; zij is niet stuursch, niet barsch, niet norsch; maar de zachtzinnigheid is haar eigen, even gelijk de milddadigheid; want, „zij opent hare hand voor
70
den behoeftige, en strekt hare handen uit naar den armequot; en dit alles maakt haar niet arm, maar rijk in tijdelijke goederen en in verdiensten voor den hemel. Waarlijk, zulke vrouw, die den Heer vreest, is lofwaardig.
Wat dunkt u, vrouw, gij, die deze regelen leest, verdient ook gij door uwe deugd en uw arbeidzaam leven, minstens gedeeltelijk, zulken lof? staan ook uw man en uwe kinderen op om u te prijzen ? wat zegt u het geweten ? slaat gij de gangen van uw huis gade ? bewaart gij het verkregene ? legt gij de inkomsten weg, en zorgt gij voor het huishouden, zooals de H. Joannes Chrysostomus \') leert dat gij doen moet ? Helaas! zulke waakzame en bedrijvige vrouwen worden er niet dikwijls gevonden. Men vindt er, die den plicht van de haar opgelegde waakzaamheid verwaarloozen. Zij willen liever uitgaan, bezoeken afleggen, partijtjes bijwonen en op de hoogte zijn van wat er al omgaat in het huisgezin van anderen, en soms zijn zij hieromtrent beter ingelicht, dan van hetgeen in haar eigen huis voorvalt. Men treft er anderen aan, die behebt met eene zekere vadzigheid, alles in wanorde laten liggen, en niets op de behoorlijke plaats terug brengen, zoodat de zindelijkheid, een eerste vereischte van eene goede huismoeder, nog al veel te wenschen overlaat. Anderen wederom
1) Hom. XII in Matheum.
verbeuzelen haren tijd, door met deze of gene lange, noodelooze, nieuwsgierige en vaak liefdelooze gesprekken aan te knoopen, en middelerwijl is niets op zijn tijd in gereedheid. Nu eens komen de kinderen te laat in de school, dan weder moet de man wachten op het middagmaal, en op het einde van de week wordt de slaafsche arbeid, tot na middernacht op den Zondag voortgezet. Nog anderen zijn der luiheid prijs gegeven, en doen soms letterlijk niets dan lezen en zich opschikken. Eindelijk zijn er nog, die altijd bezig zijn, en toch niet veel uitzetten ; zij zijn wel met een goeden wil bezield; maar het ontbreekt haar aan overleg. Hoe het ook moge zijn, zeker is het, dat vele huisgezinnen in het tijdelijke niet vooruitgaan, en dit is niet zelden alléén aan de vrouw te wijten, die haren plicht als vrouw verwaarloost. Er zijn mannen, die in hunnen stand veel verdienen; maar de ei-schen der vrouw nemen toe, naarmate de inkomsten vermeerderen; aan sparen denkt zij niet, en het geld, dat nog te harer beschikking overblijft, wordt maar al te dikwijls, voor noodelooze uitgaven gebruikt en aan overtollige kleeding besteed. De man begrijpt maar niet, waarom er geen groo-tere welvaart heerscht in zijn huis, en geeft hij hierover zijne verwondering te kennen, dan krijgt hij tot antwoord: och! man, gij weet niet wat een huishouden kost; ik verkwist toch geen geld, maar alles is even duur. Nu verdubbelt hij zijn arbeid.
73
hij werkt dag en nacht, in het zoete vooruitzicht, van in zijn oude dagen geen gebrek te zullen lijden ; maar zijne werkelooze, onnadenkende en geld-verkwistende vrouw verijdelt steeds die zoete hoop. Oud geworden, gaat hij nog steeds gebukt onder den zwaren arbeid, terwijl zijne vrouw hem geene verwijtingen spaart over zijne geringe verdiensten. Hiervan weet menige man bij ondervinding te spreken; aan de zijde zijner zorg- en ordelooze vrouw slaakt hij diepe zuchten.
Er doen zich nog andere gevallen voor, waarin de vrouw hoogst zuinig moet zijn en zich een bekrompen leven moet getroosten, wil zij het huisgezin niet tot armoede doen vervallen. Het gebeurt soms, dat menschen, die tot dusverre een fatsoenlijk bestaan hebben, aanmerkelijke schade lijden\' hetzij door wanbetaling, hetzij door verkeerde speculatie in den handel, hetzij door het faillissement van dezen of genen, of om welke redenen dan ook. Indien nu de vrouw zich minstens voor tijd en wijle, eenige offers wil getroosten, en haar huisgezin zeer zuinig regelt, dan komt men zulke beproeving te boven. Maar er zijn, helaas! vele vrouwen, die aan den overvloed gewoon, in zulk geval geene der dienstmaagden ontslaan, geene werkzaamheden verrichten, geene uitgaven verminderen willen; alles moet blijven zooals te voren, en zoo gebeurt het, dat men de geledene verliezen nimmer herstellen kan. Gelukkig de man, wien
73
eene bedrijvige en oppassende vrouw ter zijde staat, wanneer hij met tegenspoed te kampen heeft! Zulke vrouw weet den man op te beuren en hem moed te geven, om met verdubbelden ijver de ge-ledene schade weer goed te maken, terwijl zij zelve door spaarzaamheid en bezuiniging het hare hiertoe bijbrengt.
De ondervinding heeft geleerd en leert het nog dagelijks, als de man niet drinkt, noch vaak uithuizig is, dat de vrouw dan in den regel de schuld draagt, wanneer er geen welvaart heerscht in het huisgezin. „Eene wijze vrouw,quot; zegt de H. Geest, !) „bouwt haar huis op, maar eene dwaze breekt het gebouwde met eigen handen af.quot; Eene deugdzame en verstandige huismoeder, als van wier gedrag en beleid de bloei des huisgezins grootendeels afhangt, verrijkt en versiert haar huis, waarin dan ook overvloed heerscht. Maar eene dwaze, eene zorgelooze, eene onnadenkende vrouw breekt het af. Zij brengt den man in de noodzakelijkheid, zijn gebouwd of gekocht huis te verkoopen en eene minder geschikte, of eene niet aanzienlijke woning te betrekken. Ên in de kleeding, èn in de meubelen, in één woord, in alles ziet men, dat de overvloed verdwijnt en het gebrek zich weldra zal doen gevoelen. Onder zulke dwaze vrouwen moeten vooreerst zij gerangschikt worden, die bui-
•1) Prov. XIV. i.
74
ten weten des mans schulden maken. De man, bijv. wil, dat de gewone huiselijke uitgaven aanstonds betaald worden, en hij meent dan ook, dat zulks geschiedt. Bitter echter wordt hij te leur gesteld, wanneer hij in het begin des jaars, door achterstallige rekeningen als overladen wordt. Dwaas handelen ook zij, die, misschien in de meening, van door bezuiniging het later te kunnen betalen, hier en daar geld opnemen, waarvan de man onbewust is, en waarvoor hij later wordt aangesproken. Aan eene onvergeeflijke dwaasheid maken ook die vrouwen zich schuldig, (en zulke vrouwen vindt men onder elke klasse van personen), welke, door eene zekere ijdelheid gedreven, hare kinderen kleeden boven haren stand. Den naam van dwaze en uitzinnige vrouwen verdienen zeker zij, die in het geheim, goud, zilver, kleeding, of andere voorwerpen, uit het huis naar de bank van leening brengen j zulke vrouwen treft men vooral in groo» tere steden aan. Doorgaans verarmen zij haar huisgezin en storen den vrede. Hetzelfde doen die dwaze vrouwen, welke, zonder dat de man er kennis van draagt, aanzienlijke aalmoezen of geschenken aan hare familie geven. Ik zeg: aanzienlijke sommèn; want eene gewone aalmoes mag eene vrouw volgens haren stand uitdeelen, en de man zal, noch mag zich redelijker wijze hiertegen verzetten.
Ik wil gaarne veronderstellen, dat gij, huisvrouw,
die hier uwe plichten leest, niet tot het getal van deze dwaze vrouwen behoort; maar waardiglijk de Kerk in uw huwelijk vertegenwoordigt. De Kerk is voortdurend werkzaam; zij gaat met beleid en voorzichtigheid steeds te werk en deelt hare geestelijke schatten uit; maar altijd overeenkomstig den Wil van Christus, haar goddelijk Hoofd. Houd de Kerk steeds voor oogen; wees altijd eene waakzame en werkzame vrouw, die haar huisgezin met beleid, omzichtigheid en overleg bestuurt, en wel zóó, dat uw man en uwe kinderen u roemen en prijzen, en vreugdevol toeroepen ; „brave en wakkere vrouwen waren er vele, maar gij, gij overtreft ze allen.quot; Eene brave vrouw, wie zal ze vinden ? roept de H. Geest uit; doe dan uw best, kwijt u met alle zorg van uwe plichten, opdat uw man in u die brave vrouw moge gevonden hebben. Dan heeft hij in u een\' grooten schat gevondèn; hij zal dien hoogschatten en innig liefhebben. En gij, die door uwe goedheid, uwe gehoorzaamheid, uwe waakzaamheid en werkzaamheid het hart-van uwen man gewonnen hebt, zult in hem wederkee-rig een onwaardeerbaren schat vinden.
^1 A v • % V
gt;. y» • \\
■ - • V v
- ,
v ■gt;
De gemeenschappelijke plichten.
Godsdienstige liefde.
Indien er tusschen man en vrouw geen ware, oprechte en innige liefde bestaat, dan kunnen rijkdom, eer, aanzien, gezondheid niet beletten, dat ■ zij zich diep ongelukkig gevoelen. „De gehuwden,quot; zegt de Apostel Paulus, \') „zullen verdrukking des vleesches hebben;quot; zij zullen allerlei zorgen, zwarigheden en bekommernissen, die de huwelijke staat medebrengt, moeten ondervinden. Dit is nu eenmaal zoo; maar de liefde, die de echtgenooten elkander toedragen, doet hen de lasten des huwelijks met gelatenheid torsen. Slaan de tegenspoed en de wederwaardigheden van allerlei aard, het hart soms met diepe wonden; de weder-zijdsche liefde weet ze te heelen. Doch als ik van liefde spreek, dan bedoel ik niet eene liefde, die steunt op iets dat vergankelijk is; maar die boven-
1) I. ad Corinth. YII. 28.
77
natuurlijke liefde, welke voortspruit uit het geloof, en God tot beweegreden en grondslag heeft. Eene natuurlijke liefde is eene baatzuchtige liefde; zij is veranderlijk volgens de gesteltenis van dengene, die bemint, en den persoon, die bemind wordt. Zij verandert, naarmate zich verschillende omstandigheden voordoen. Eene godsdienstige, eene bovennatuurlijke liefde is onveranderlijk; omdat God, op wien zij steunt, onveranderlijk is. Wat den man ook moge overkomen, welke ziekte hem moge treffen, welke verandering ook in zijn lichaam of zijn\' geest moge plaats grijpen; de vrouw bemint hem even teeder; omdat zij hem liefheeft, niet om deze of gene hoedanigheid ; maar om en in God. Evenmin zal de bovennatuurlijke liefde, die de man zijn vrouw toedraagt, verflauwen of verminderen, wanneer zij de natuurlijke en bevallige hoedanigheden, haar vroeger eigen, zoude verliezen.
Doch wat vergt nu van u beiden deze wederzijdsche en godsdienstige liefde ? Ik zoude het met een enkel woord kunnen zeggen, te weten : beiden moet gij u beijveren, om de nauwe veree-niging tusschen Christus en de Kerk, in uw huwelijk, waardiglijk te vertegenwoordigen. De wijze, waarop zulks moet geschieden is, dat gij u beiden behoorlijk kwijt van uwe plichten, als man en als vrouw, en hierdoor zult gij reeds blijken geven van uwe godsdienstige liefde. Maar laten wij deze zaak nog wat breedvoeriger behandelen. Gij man,
78
moet uwe vrouw beminnen als uw eigen lichaam; omdat God het zoo wil. Dezelfde liefde, dezelfde bezorgdheid, die gij voor uw lichaam hebt, moet gij overal en ten allen tijde toonen jegens uwe vrouw. En gij vrouw, die het lichaam zijt van den man, uw hoofd, moet den man liefhebben als uw eigen hoofd. Voor uw hoofd zijt gij meer bezorgd, dan voor uwe overige ledematen; en daarom moet gij voor uwen man grooter zorg dragen, dan voor alle andere menschen; geen mensch moet u zoo dierbaar zijn als uw eigen man. Gij zijt bezorgd, uw hoofd te versieren, welnu, de man is uw hoofd; gedraag u dan als eene wakkere vrouw, en gij siert zijn hoofd; want er staat geschreven; \') „eene wakkere huisvrouw is een sieraad voor haren man.quot; Hebt gij beiden godsdienst, bewijst dan elkander zulke liefde, zooals de godsdienst het u voorschrijft.
Moet geene vrouw u zoo dierbaar zijn als uwe vrouw, en geen man u zoo dierbaar als uw man, dan moet gij ook voor elkanders zaligheid de meest mogelijke zorg aanwenden. In strijd met deze zorg handelt gij, wanneer gij door woorden of daden elkander ontsticht en aanleiding geeft tot zonde. Vaak is de man wegens overdaad in den drank, wegens gramschap en uithuizigheid of al te groote karigheid, de aanleidende oorzaak, dat de vrouw driftig wordt en soms quot;verwenschingen uit, waardoor zij den
1) Prov. XII. 4,
79
goeden God beleedigt. Gij man, zijt alzoo de oorzaak van de zonde uwer vrouw, en de bovennatuurlijke liefde, die gij uwe vrouw verschuldigd zijt, verbiedt u zoo te handelen. Even zoo is de vrouw, door hare afgetrokkenheid, stuurschheid, en vooral door hare ongehoorzaamheid, niet zelden de schuld, dat de man zich van haar verwijdert, uithuizig, onmatig en trouwloos wordt. De liefde, die de godsdienst u voorschrijft, verplicht u, vrouw, door uwe voorkomendheid, vriendelijkheid en onderwerping, de zonden uws mans te voorkomen. Kweten de gehuwden zich behoorlijk van zulke weder-keerige liefde, vermeden zij zorgvuldig alles wat elkander aanleiding geven kan tot zonde, dan zoude het getal van hen, die elkander in den hemel wederzien, vrij wat grooter zijn. Dan helaas! in plaats van elkander in den hemel te helpen, leidt menige man zijne vrouw, en menige vrouw haar man naar de ongelukkige eeuwigheid.
Om zulke liefde te bezitten, zegt de H. Joannes Chrysostomus, 1) moet gij alleen op deugd bedacht en met de vreeze des Heeren bezield zijn. Indien gij, man, uwe vrouw moet beminnen, dat dan zulks geschiede, minder met het oog op uwe vrouw, dan met het oog op God. En indien gij, vrouw, den man onderdanig moet zijn, doe het dan minder om den man, dan om God te behagen. In
Hom. XX. in Epist. ad Ephes.
zijn ioae verhandeling over den brief van den Apostel Paulus tot die van Kolossen, zegt diezelfde H. Kerkvader het volgende: „Beminnen is de „plicht des mans, gehoorzamen die der vrouw. In-„dien nu elk het zijne hiertoe bijbrengt, dan is de „vereeniging der echtgenooten vast en duurzaam. „De teedere liefde des mans doet in het hart der „vrouw genegenheid en wederliefde ontstaan. De „onderwerping der vrouw maakt den man zacht-„zinnig en goedertieren. En merkt wel op, dat „de natuur zelve, den man voor de teederheid, de „vrouw voor de onderdanigheid gemaakt heeft. Als „hij die beveelt, haar liefheeft, die gehoorzaamt, „dan gaat alles goed. En van hem, die gebiedt, „wordt eene meer teedere liefde vereischt, dan van „haar die gehoorzaamt; want bij deze is de onder-„werping vooral de hoofdzaak. Die bevalligheid, „der vrouw eigen, die verlangens volgens de na-„tuur des mans, geven ons duidelijk te kennen, „dat dit alles zóó geregeld is, opdat de man zich „aan zijne vrouw zoude hechten. Gij dan, man-„nen,quot; zoo gaat die heilige voort, „maakt geen „misbruik van de onderdanigheid uwer vrouwen, „door uwe eischen te ver te drijven, en gij, vrou-„wen, weest niet ijdel uithoofde der liefde, die de „man u toedraagt. Dat de teedere liefde des mans „voor de vrouw geene reden zij, om hoovaardig, „en de onderwerping der vrouw, voor den man „geene reden zij, om ijdel te worden. Indien God
Si
„wil, o man! dat de vrouw u onderdanig zij, dan „is het, opdat gij haar inniger zoudt liefhebben. „En indien God wil, o vrouw! dat de man u be-„minne, dan geschiedt dit om uw juk te verzach-„ten. Vrees dat juk niet, want onderworpen te „zijn aan dengene die u liefheeft, is geen lastige „taak. En gij man, vrees niet te beminnen, uwe „vrouw is u onderdanig. De natuur heeft u een „noodzakelijk gezag gegeven; voeg hierbij den „band der teedere liefde, die den zwakken vergeeft.quot;
Deze schoone orde, door den goeden God vastgesteld, wordt maar al te dikwijls, vooral door liefdelooze vermoedens, uit haar verband gerukt, en dwingelandij van den eenen en weerspannigheid van den anderen kant zijn er vaak het gevolg van. De duivel is een booze vijand, die onkruid zaait tusschen de tarwe. Jaloersch op zulke innige en godsdienstige overeenstemming tusschen man en vrouw, die Christus en de Kerk zoo schoon vertegenwoordigen, beijvert hij zich gestadig, om het onkruid der tweedracht op dezen geheimzinnigen en huiselijken akker te zaaien. Deze belooft de heerlijkste vruchten: verheerlijking Gods, weder-zijdschen steun in het belang der zaligheid, en brave, godsdienstige kinderen. Slaagt hij er nu in, dat onkruid van tweespalt wortel te doen schieten en door afgunst of jaloerschheid de gehuwden mee te slepen, dan zijn die kostbare vruchten groo-tendeels verloren. Weest alzoo op uwe hoede, op-
7-
83
dat gij die ongelukkige en rampzalige jaloerschheid, de bron van alle rampen, nimmer toegang verleent tot uw hart. De elkander verschuldigde liefde legt u den duren plicht op, om elk ongegrond vermoeden, aanstonds ver van u te verwijderen. Zoude de duivel u ooit met zulke liefdelooze en jaloersche gedachte kwellen, dan moet gij dien vijand, den verstoorder des vredes, geen voet geven. En dat doet gij, man, indien gij bij dezen of genen inlichting zoudt vragen nopens de handelwijze van uwe vrouw, of een gretig oor zoudt leenen aan alles, wat men u aangaande uwe vrouw vertellen mocht. En dit doet gij, vrouw, wanneer gij al de stappen van uw man bespiedt, zijne woorden weegt en zijne blikken gadeslaat. Al-phonsus, koning van Arragonië, placht te zeggen: Indien de man doof, de vrouw blind is, dan heerschsn er in het huis de gewenschte rust en vrede. Hij wilde hierdoor zeggen: de man moet zijne ooren sluiten voor alles wat men hem ten nadeele zijner vrouw zoude zeggen; en de vrouw moet niet willen zien hetgeen de man doet, waarheen hij zich begeeft en werwaarts hij zijne oogen wendt. Veel kwaad wordt er gestookt in de wereld, en is nu de man, tot jaloerschheid bekoord, niet doof, dan zal hij al spoedig, minstens eenigermate geloof slaan aan hetgeen men hem van zijne vrouw vertelt, al steunt het ook op geenen of lossen grond. De duivel zal de zaak vergrooten, en het vuur
«3
der oneenigheid aanblazen; en dan is de vrede gestoord, de rust geweken. En daarom vermaant ■ de H. Joannes Chrysostomus 1) den man, niet licht-geloovig te zijn, omtrent hetgeen men tegen zijne vrouw weet te zeggen. De vrouw moet blind zijn; zij moet niet, zegt dezelfde H. Kerkvader, met een nieuwsgierig oog het komen en gaan van den man bespieden. Geeft zij, gekweld door jaloersche gedachten , aan zulke nieuwsgierigheid den vollen teugel, dan meent zij in eiken stap, dien hij zet, in eiken blik, dien hij werpt, een bewijs te vinden van de verdeeldheid zijns harten. En al spoedig verwijt zij hem, zonder eenigen grond, zijne trouweloosheid. Want, zegt de H. Geest: 2) „bij eene jaloersche vrouw is de tong een geesel.quot; Geen wonder, dat de H. Geest 3) eene jaloersche vrouw, hartzeer en kommer noemt.
Maar zegt mij eens, gehuwde personen, wie geeft u het recht om zoo liefdeloos over elkander te denken ? Weet gij dan niet dat God gezegd heeft: 4) „oordeelt niet, en gij zult niet geoordeeld worden ?quot; Begrijpt gij dan niet, dat zulk ongegrond vermoeden, hetwelk gij uwen man of uwe vrouw voor de voeten durft werpen, juist eene oorzaak van trouweloosheid worden kan ? „Wees niet jaloersch op
Hom. XX. ad Ephes.
Eccli. XXVI. 9.
Ibid. v. 8.
Luc. VI. 37.
84
uwe vrouw,quot; zoo spreekt de-H. Geest, 1) „opdat zij het boozequot;, (hetgeen gij haar voor oogen houdt), „niet leere en plege.quot; Opdat zij, zegt de geleerde Cornelius a Lapide, niet opzichtens u datgene be-drijve, waarvan zij merkt dat gij haar verdenkt. Is uwe vrouw, die gij verdacht houdt, onschuldig, dan zal de duivel niet nalaten, uwe, tot dus verre schuldelooze vrouw, tot het kwaad aan te sporen. Gij hebt nu toch eenmaal het vertrouwen van den man verloren, zal hij haar zeggen, niettegenstaande uwe onschuld, hij keert u den rug toe, betaal hem met dezelfde munt, wend u tot een ander, en hij heeft loon naar werken. Zoude zij zulke bekoring involgen, dan pleegt zij, zooals wij later zien zullen, een gruwel in Gods oogen; maar den man zal rekenschap gevraagd worden over zijne liefdelooze handelwijze. Begrijpt gij ook niet, vrouw, dat zulke booze aantijgingen de aanleidende oorzaak kunnen zijn, dat uw man, tot hiertoe getrouw, u trouweloos worde? Gij moet begrijpen, dat zuik vermoeden, hetwelk gij van hem opvat, niet geschikt is om teeder door hem bemind te worden. Zijne genegenheid en liefde jegens u, zal door zulke manier van handelen van lieverlede verkoelen en dat, waarvan gij uwen onschuldigen man beticht, kan al ras eene betreurenswaardige daadzaak worden.
Eccli. IX. 1.
85
Verbiedt de wederzijds verschuldigde liefde, zulke kwade en ongegronde vermoedens; zij gebiedt ook, zonder redenen geene aanleiding hiertoe te geven. Hebt gij, man, het ongeluk, eene jaloer-sche vrouw te bezitten, dan raad ik u aan, om de bekoring, waarmede de duivel haar kwelt, eenig-zins te verminderen, van niet zeer uithuizig te zijn, noch laat in den avond, soms te middernacht t\' huis te komen, zonder haar te zeggen, waarheen gij u begeeft, noch wanneer gij huiswaarts keert. Wees niet stil, noch afgetrokken; maar bewijs haar nu en dan eene kleine attentie, en van lieverlede zal hare bekoring door eene nog innigere liefde worden opgevolgd. En zou uw man, vrouw, door ijverzucht geplaagd worden, wees dan vooral niet onverschillig noch stuursch jegens hem, en bemin zijne tegenwoordigheid. Begeef u nimmer tegen zijn wil, in dit of dat gezelschap; maar vooral, wees nooit onwillig om te gehoorzamen, en gij zult uw man al zeer spoedig van zijne bekoring nopens uwe handelwijze bevrijden. Het is waar; men kan met den besten wil niet alles vermijden, (en men is hiertoe ook niet verplicht), wat in de verste verte eenigszins aanleiding geven kan tot zulke ongegronde veronderstelling. Doch in dit geval moet de aanleidende oorzaak niet in uwe handelwijze, maar in zijn of haar liefdeloos hart gezocht worden. Zou echter de man, niettegenstaande de genomene voorzorg, zich toch jaloersch toonen,
86
of wel de vrouw u, man, een zacht verwijt durven doen, dan moet gij deze onvoorzichtige manier van handelen, hem of haar niet euvel duiden, veel minder boos worden. Immers, deze overdrevene bezorgdheid spruit voort uit een teeder hart, dat klopt van liefde tot u. De man vreest, dat hem het dierbaarste, dat hij op aarde bezit, worde ontnomen ; de vrouw slaakt diepe zuchten bij de gedachte alleen, dat men haar van haar hoofd, haar geluk, haar schat, zou berooven. En derhalve moet uwe wederzijdsche liefde, door zulke teedere klachten, in plaats van te verflauwen, steeds vuriger worden. Want, zegt de H. Joannes Chrysostomus, *) de bron van zulke klachten is eene vurige en teedere liefde.
Heerscht er alzoo tusschen u beiden eene godsdienstige liefde, dan zult gij u beijveren om niet alleen voor elkander geen steen des aanstoots te zijn; maar gij zult meer doen. Eene vurige begeerte om met elkander vereenigd en gelukkig te zijn in den hemel, zal eene beweegreden zijn, om elkander tot een deugdzaam en godsdienstig leveïi aan te sporen. De man, zegt de H. Joannes Chrysostomus, 1) steunende op de leer van den Apostel Paulus, moet zijne vrouw onderwijzen en vermanen, vooral als zij liefde voor de wereld heeft opgevat. Wil hij zijne poging met het beste ge-
Ibid.
8;
volg bekroond zien, dan moet hij, zoo gaat die H. Kerkvader voort, hare goede hoedanigheden prijzen, blijken geven van zijne vurige eh oprechte liefde en innige gehechtheid. Hij voege er bij, dat hij niets zoo vurig verlangt, dan na dit kortstondige leven, voor eeuwig met haar vereenigd te zijn in den hemel. Misschien, zoo voegt die heilige er bij, zal zij zeggen: ik heb een geleerd man; of, zoo als men zich alhier wel eens uitdrukt: mijn man is een kweselaar; maar weldra zal zij anders spreken, en zich gelukkig achten zulken godsdiens-tigen persoon tot man te hebben. Wat nu de vrouw betreft; haar past het niet den man te onderwijzen. Zij moet door haar godvreezend gedrag, de deugd beminnelijk maken en den man als van zelf ten goede stemmen. Dit belet echter niet, dat zij ten bekwamen tijde, met alle omzichtigheid hem nu en dan haar vurigsten wensch te kennen geve, van in tijd noch in eeuwigheid van hem gescheiden te worden. Zoude echter zulke bezorgdheid overbodig zijn, aangezien de vreeze des Heeren u beiden reeds bezielt, of zoudt gij door uwe wijze en voorzichtige raadgevingen er in geslaagd zijn, uwen man of uwe vrouw godsdienstiger te stemmen, spant dan alle krachten in om elkander in het goede te sterken. Verricht, zegt de bovengenoemde Kerkvader, gezamenlijk uwe gebeden, woont de H. Mis bij, niet slechts op zon- en feestdagen; maar ook, als het eenigzins kan ge-
88
vonden worden, op werkdagen. Nadert dikwijls tot de H.H. Sakramenten. Immers, als gij Den-gene dikwerf ontvangt in de H. Communie, die de Liefde zelve is, dan zal de wederzijdsche band der liefde immer nauwer en nauwer worden toegehaald. En waar liefde is, daar is God, en waar God is, daar is geluk in tijd en eeuwigheid. Onverbreekbaar zal die band der liefde zijn • want deze is sterker dan de dood; de dood zal u niet van elkander scheiden. In den hemel duurt die liefde voort in eeuwigheid..
§ II.
Zuivere liefde.
Heeft de wederzijdsche liefde, zooals de godsdienst u die voorschrijft, diepe wortelen geschoten in uwe harten, dan zal de duivel deze niet gemakkelijk uitroeien. Wel zal hij, houdt u hiervan overtuigd, jaloersch zijn op zulke schoone afbeelding van Christus en zijne Kerk, welke vereeniging gij zoo heerlijk vertegenwoordigt. En daarom zal hij alles in het werk stellen, om u de vreeze des Hee-ren te ontnemen. Is deze grondslag van uw geestelijk huis ondermijnd, dan zullen die stichtende eendracht, die zoo troostvolle overeenstemming, waardoor gij tegen zoo vele rampen beveiligd wordt, weldra uit hun verband worden gerukt, en gij zijt
89
den onstuimigen hartstochten prijs gegeven. Die bovennatuurlijke liefde, waarmede gij elkander tot dusverre bemind hebt, zal al zeer spoedig in eene natuurlijke, zinnelijke èn ongeregelde liefde ontaarden.
De lasten aan het huwelijk verbonden zijn zeker zwaar; wie zal het ontkennen ? Maar zij zijn niet ondragelijk. De duivel, die u gebukt ziet onder dien zwaren last, zal u denzelven nog zwaarder voorstellen dan hij inderdaad is. Hij zal u voortdurend wijzen op de gevolgen van een talrijk kroost. Wie zal voor die kinderen zorgen? zoo spreekt hij u toe, wie zal ze voeden ? wie zal ze kleeden ? hoe zult gij met zoo vele kinderen fatsoenlijk-door de wereld komen? als later uwe fortuin onder zoo velen zal moeten verdeeld worden, hoe zullen ze dan hun stand kunnen ophouden? Op harten die met de vreeze des Heeren bezield zijn, maken zulke booze ingevingen weinig of geen indruk. De goede God, zeggen zij, die ons de kinderen schenkt, is rijk genoeg j Hij zal ze weten te voeden; zijne meer dan vaderlijke Voorzienigheid zal voor alles zorgen. Dan helaas! niet weinigen worden er gevonden, die in zulke strikken van satan vallen. Zij redeneeren als mensch, niet als katholiek. Terwijl zij de goddelijke Voorzienigheid mistrouwen, ontglipt hun het anker der hoop. Door bange zorgen overstelpt, geven zij zich radeloos, aan moedeloosheid over. De vrees
90
voor de toekomst, de vrees voor lichamelijke ge-, volgen van den kant der vrouw, doet hen de vreeze des Heeren uit het oog verliezen. Wat u betreft, vertrouwt alzoo op de goddelijke Voorzienigheid, laat u niet heen en weer slingeren door zulke bange vooruitzichten, uit vrees van in een afgrond van moedeloosheid te worden gedompeld en er den dood te vinden. Want, zegt de H, Geest, *) „de droefgeestigheid heeft er velen gedood.quot; En de H. Joannes Chrysostomus leert, 1) dat de duivel .zoovelen als hij er overwint, door de droefgeestigheid overwint. „Uit de droefgees-, tigheid,quot; zegt de H. Gregorius, s) „ontstaat de gedachte op hetgeen niet geoorloofd is.quot; En de ondervinding leert dan ook, dat zulke personen, die-God en de goddelijke Voorzienigheid uit het oog-verliezen, in hun huwelijk niet terug deinzen voor eene zekere zonde, die een gruwel is in Gods oogen. Met het inzicht om de tijdelijke lasten, trouwens aan elk huwelijk verbonden, te verminderen, roepen zij de wraak des Heeren over zich, en bereiden zich een eeuwig lijden voor. En welke dwaasheid! de last wordt er niet door verminderd, maar veeleer vergroot.
De joden vreesden, indien zij Christus zoo lieten begaan, dat dan de Romeinen komen, hunne plaats
ad Stagir.
en het volk nemen !) en hunne stad en natie verdelgen zouden. Zij sloegen dan hunne handen aan den Gezalfde des Heeren, en verklaarden Hem den dood schuldig. En toch bleven de Romeinen niet terug. Ook gij vreest, indien gij de goddelijke Voorzienigheid laat begaan, dat dan een talrijk kroost uwe fortuin verslinden, uw stand vernietigen zal. Gij vreest voor lichamelijke gevolgen, gij vreest uwe fortuin te zien verminderen, gij vreest den zwaren last, gij vreest uwe nalatenschap in handen van velen achter te laten, en daarom wilt gij de goddelijke Voorzienigheid niet laten begaan, en terwijl gij u door uwe hartstochten Iaat vervoeren, beneemt gij u zeiven het leven der ziel. De last echter, dien gij van uwe schouders wilt werpen, zal u des te zwaarder drukken, en dat, waarvoor gij bevreesd zijt, zal u des te eerder treffen. Van wien komt alle schoonheid ? Wie geeft de gezondheid? Wie is de Heer en Meester van leven en dood? Hem moet gij tot vriend houden en wee u! indien gij Hem u tot vijand maakt. In een oogenblik kan Hij u van dat alles beroo-ven, en gij durft zijne wraak inroepen? meer dan een persoon zucht onder die wraak, en gij vreest ze niet ? Wien behooren alle rijkdommen der wereld ? zonder God kunt quot;gij u zeiven niet voeden; hoe wilt gij dan, met verachting van Hem, twee
1) Joaim. XI. 48.
92
of drie kinderen voeden ? Kan God, die u de fortuin geschonken heeft, u dezelve niet ontnemen? Kan Hij in evenredigheid uwer behoefte, dezelve niet vermeerderen ? Een eenvoudig man verklaarde mij rondborstig, dat hij meer gebrek leed met één dan met vier kinderen. Op een huwelijk, waarin God getergd wordt, rust geen zegen. Gij. vreest den lastj maar heeft God niet gezegd: *) „mijn juk is zoet en mijn last is lichtquot; ? Indien gij dan dien lichten last, welken God u op de schouderen legt niet torsen wilt, hoe zult gij dan satans juk, waaronder gij u vrijwillig bukt, kunnen verdragen? Of is het pak der zonde dan geen zware last? Geen zwaardere last dan de zonde; want geen last, hoe zwaar dan ook, kan met de folterende knaging des gewetens vergeleken worden. En behalve dezen reeds zoo zwaren last, moet gij doorgaans nog den last van weerspannige en ongodsdienstige kinderen torsen. Want, indien gij zeiven niet vreest God te beleedigen, hoe zult gij dan uwe kinderen de vreeze des Heeren leeren ? Weet gij dan niet, dat een kwade boom geene goede vruchten zal voortbrengen ? En zullen twee of drie ondeugende kinderen u niet tot grooteren last verstrekken, dan zeven of acht godvreezende ? Dat ondeugende kinderen, al zijn er ook maar twee, een ontzettende last, een vreeselijk juk zijn, hiervan weten zij
l) Math. XI. 30.
93
te spreken, die het ondervinden. Zulke kinderen zijn ware beulen voor hunne ouders; zij doorboren met een zwaard van droefheid dat ouderlijk hart, waaraan zij zoo menigmaal hebben gerust. O neen! vele kinderen hebben is geen ramp; maar een ondeugend kind is voor zijne ouders eene onbeschrijfelijke smart; het slaat hun hart met diepe wonden. Gij vreest eindelijk nog, dat uwe fortuin onder zooveel kinderen verdeeld, niet toereikend zal zijn, om hen in hunnen stand te doen voortleven, Maar oppassende en godsdienstige kinderen weten zich beter in hunnen stand te redden, met eene betrekkelijk kleine fortuin, dan ondeugende kinderen, die overvloediglijk met aardsche goederen bedeeld zijn. Men ziet het schier eiken dag. Deugdzame kinderen gaan vooruit in de wereld ; maar kinderen zonder deugd verkwisten, door hun losbandig leven, al zeer spoedig aanzienlijke sommen, door de ouders hun nagelaten. Zelfs in hun leven ondervinden de ouders reeds, dat Goden plichtvergeten kinderen ontzaglijk meer uitgaven vergen, dan kinderen, in de deugd opgevoed. Dit ondervinden die ouders, welke zulke kinderen zenden naar eene universiteit, alwaar zij, in plaats van te studeeren, jaren en jaren niets doen dan brassen en zwieren. Deze kosten geld. Wellicht zult gij het niet gelooven, en ik hoop dat gij het nimmer zult ondervinden. Want beter was het, dat de goede God uwe kinderen bij tijds
\' /quot;
tot zich in den hemel nam. Ook dit ziet men vaak gebeuren. God- en plichtvergeten ouders, terwijl zij hunne hartstochten bot vieren, zeggen: niet zooals God het wil; maar gelijk wij het willen, zal het geschieden. En wat is er soms het gevolg van? Kinderloos dalen zij ten grave, en hunne fortuin wordt onder meer personen verdeeld dan zij kinderen zouden gehad hebben; vele neven en nichten wachten reeds op hun dood.
O diep ongelukkige echtgenooten ! ramp op ramp staat u te wachten, indien gij wijzer wilt zijn dan de goddelijke Voorzienigheid, en alzoo in de strikken van satan valt. En welk zal uw lot zijn in de eeuwigheid ? Wilt gij verstandig en godyreezend handelen, laat dan de Voorzienigheid begaan, gij zult er u goed bij bevinden.
De Patriarch Jacob had twaalf zonen. Benjamin, de twaalfde, was zijn lieveling, en Jozef de elfde zijn redder. Immers, deze was het, die hem en zijnen broeders-in Egypte het noodige graan verschafte. Wie weet, of ook uw zevende of achtste kind niet eens de redder uws levens zijn zal? Wie weet, of het uw troost en uw steun niet worden zal in uwe oude dagen? Wie weet, of gij aan deszelfs vurig gebed niet eenmaal, voor een groot gedeelte, uwe zaligheid zult verschuldigd zijn ? Wie zal u verzekeren, dat zulk kind u niet eenmaal de laatste H.H. Sakramenten der stervenden zal toedienen? Hij, die deze woorden schrijft, was het
\' 95
achtste kind zijns vaders. En toen deze door eene beroerte getroffen, aan zijne zijde in de kerk ne-derviel, was hij het, die hem nog bij tijds de laatste H. Absolutie gaf. Zonder dat achtste kind was hij zonder de H.H. Sakramenten de eeuwigheid ingegaan.
O! wilt toch niet\' wijzer zijn dan de goede God! Wee u! indien gij aan de goddelijke Voorzienigheid paal en perk stelt en Haar de wetten zoudt willen voorschrijven! Zoo deden Her en Onan. Zonder zich te willen onthouden, weigerden zij het kind, van den goeden God wellicht voor hen bestemd. Zij pleegden een gruwel in Gods oog; maar de wraak bleef niet uit. God sloeg ze in zijne verbolgenheid met den dood. O! trekt u Godes wraak niet op den hals door zulk afschuwelijk voorbeeld te willen volgen. Laat de goddelijke Voorzienigheid begaan; Zij regelt allesquot; ten beste, Zij zal voor u en uwe kinderen zorgen. Geene knaging des gewetens zal u achtervolgen, geen bitter verwijt in latere dagen uw deel zijn. Een landman getroost zich gaarne den arbeid, met het oog op een\' overvloedigen oogst. In tranen zaait hij; maar met vreugde zal hij inoogsten. Getroost u dan den last, den arbeid en de zorg, onvermijdelijk verbonden met de opvoeding uwer kinderen. Zou u dat ook tranen kosten; met vreugde zult gij inoogsten. In latere dagen zult gij met vreugde op uwe kinderen nederzien; in ruime mate
zullen zij uwe zorg vergoeden, uw hart troosten, en in den hemel zoo vele paarlen zijn aan uwe kroon.
§ HL
Standvastige liefde.
Zoo als wij boven reeds gezien hebben, moet de liefde welke gij elkander toedraagt, bovennatuurlijk zijn. Zij moet voortspruiten uit, en steunen op het geloof. En evenals het geloof onveranderlijk is, zoo zal dan ook uwe liefde onveranderlijk en standvastig zijn. De beweegreden uwer wederzijd-sche liefde is God. Om en in God moet gij elkander beminnen; doet gij dit, dan zal uwe liefde nimmer veranderen; want ook God verandert niet. Zou echter uwe liefde steunen op iets dat veranderlijk is, dan kan zij niet duurzaam wezen. Getuigen, die mannen, welke hunne vrouw alléén beminnen wegens hare natuurlijke hoedanigheid of aangeborene bevalligheid; zoo lang deze bestaat, blijft hunne liefde voortduren; maar zoodra die verdwijnt, verkoelt alle genegenheid. En het duurt niet lang,\'of zij werpen een\' begeerlijken blik op eene andere persoon, wier uiterlijk hun meer behaagt, zoodat zij voor God reeds aan eene zware zonde plichtig zijn; want, zegt de Zaligmaker, •) die eene vrouw aan-
1) Math. V. 28.
97
ziet om haar te begeeren, heeft reeds overspel in zijn hart gepleegd.quot; En bij de eerste gelegenheid komt het tot de daad. Getuigen ook die wereld-sche vrouwen, vooral zij, die romantische werken lezen, waarin de trouweloosheid als eene heldendaad geprezen en aanbevolen wordt. Hare liefde tot den man is slechts eene natuurlijke neiging, en alleen gegrond op eene vergankelijke aantrekkelijkheid. Naarmate deze verdwijnt, verflauwt de liefde, en al ras schenken zij deze aan eenen in haar oog meer bevalligen persoon. Zoodanig is de liefde der gehuwden, die elkander niet om en in God beminnen. Hunne liefde is baatzuchtig, zij zoeken alleen hunne eigene voldoening.
Het is alzoo van het allerhoogste gewicht, dat uwe wederzijdsche liefde bovennatuurlijk zij, en zulke liefde kan de godsdienst alleen u schenken. Een huwelijk zonder godsdienst, is een huwelijk zonder liefde; want eene baatzuchtige liefde, die alleen op het zingenot gegrond is, kan ik geene ware liefde noemen; zij is eene liefde het redeloos wezen eigen. En gij, gij zijt niet alleen met rede en verstand begaafd; maar bezit daarenboven nog den onwaardeerbaren schat des geloofs. Het geloof nu leert ons, dat overspel eene zware doodzonde is; want de Apostel Paulus verklaart uitdrukkelijk, 1) dat zij die overspel plegen, het rijk Gods niet zul-
8.
I. ad Corinth. VI. 9, 10.
98
len bezitten; en in zijn\' brief tot de Hebreërs zegt hij: !) „God zal hen oordeelen.quot; Ook de H.H. Vaders spreken over de schrikkelijkheid dier zonde. De H. Ambrosius 1) waarschuwt de gehuwden tegen zulke zonde, en wijst hen op Gods alomtegenwoordigheid. Zou uwe misdaad ook verborgen blijven op aarde, en zoudt gij den wereldschen rechter ontsnappen, toch zult gij, zegt die H. Vader, den Rechter der gansche wereld niet kunnen ontvluchten. God is niet alleen de insteller van het huwelijk, Hij is er ook de bewaarder van. Schendt gij uw huwelijk, dan versmaadt gij God, die, zegt de Apostel, de trouweloozen zal oordee-deelen, en vreeselijk is het te vallen in de handen van den levenden God. s).
Het overspel, zooals de H. Cyprianus leert, 2) doodt de ziel. IJdel, zegt de H. Bernardus, °) is elk voorwendsel, waarvan de trouwelooze zich zou willen bedienen, om zijn schandelijk gedrag eeni-germate te rechtvaardigen; want onder welk voorwendsel, of om welke beweegreden men dien gruwel pleegt, het overspel blijft altijd eene schandelijke misdaad en eene doodelijke zonde. Eene langdurige afwezigheid, eene halstarrige ongehoorzaamheid, een kinderloos huwelijk, de nijpendste armoede
Libr. de Abrah. c. II.
De bono pudiciti® c. VII.
99
eene wederzijdsche bewilliging kunnen u in geen «nkel geval verontschuldigen. Aan de voeten van het tabernakel, in de tegenwoordigheid van de engelen des hemels en van de getuigen op aarde, hebt gij elkander de hand gegeven en wederzijdschen trouw beloofd. Wee u! indien gij deze zoo plechtige belofte zoudt durven schenden. Gij treedt dan de wet van God en die der natuur onder de voeten.
Gij maakt u plichtig aan de grootste onrechtvaardigheid; want gij, man, behoort u zeiven niet meer toe, maar der vrouw, en gij, vrouw, behoort den man. Is nu stelen eene zonde, dan is het overspel in zake van onrechtvaardigheid wel de grootste zonde. Door te stelen, eigent gij u het geld en goed van een ander toe, waarop gij geen recht hebt; maar door overspel, berooft gij den man of de vrouw van uw eigen persoon, die hem of haar het dierbaarste is op aarde. Daarenboven, het ontvreemde goed kan men wedergeven en zoo doende alles herstellen; maar uwe trouweloosheid is onherstelbaar. Van vergeving kan er sprake zijn; doch de eenmaal gepleegde trouweloosheid kan nimmer meer hersteld worden. Daarom zegt de H. Thomas van Aquine dan ook, 1) dat er geene misdaad bestaat, zóó rechtstreeks in strijd met de liefde den naaste verschuldigd, als het overspel.
2. 2 Qu. 170. art I.
IOO
Hij verklaart derhalve \') eene overspelige vrouw, (en hetzelfde moet van den trouweloozen man gezegd worden), schuldig aan verraad en diefstal. En even gelijk deze, zoo wordt ook het overspel in het geheim gepleegd. Want, zoo spreekt de H. Geest: 1) „Elkeen die zich schuldig maakt aan „overspel, veracht zijne ziel, en zegt: Wie ziet mij ? „Het is duister om mij heen, en de muren verbergen mij, en niemand ziet mij: Wien zou ik „vreezen ? De Allerhoogste zal mijne zonden niet „gedenken! Doch dat zijn oog alles ziet, daaraan „denkt hij niet; want de vrees van zulk een mensch „verbant de vrees voor God, en menschenoogen „vreezen den mensch. En hij weet niet, dat de „oogen des Heeren zeer veel helderder zijn dan de „zon, dat zij al de wegen der menschen gadeslaan, „en de diepte des afgronds, en de harten der men-„schen tot in de verborgenste hoeken.quot; Met recht zegt dan ook de H. Augustinus: 2) „waarlijk, die trouweloozen worden tengevolge van dien vreese-lijken hartstocht met blindheid geslagen.quot; Zij mee-nen menschen te zien, die hen niet zien, en God die hen bespiedt, zien ze niet. Van daar, dat zij, na de gepleegde daad, meer de menschen dan God vreezen. En deze vrees, zegt de H. Joannes Chry-sostomus, 3) maakt van den trouweloozen, reeds
Eccli. XXIII. 25—28.
Serra. VIII. de 10 Plagis et Prsoceptis.
In Ps. VII. in fme.
101
vooraleer hij in de hel is, den ongelukkigsten mensch op aarde. Hij vermoedt alles, bij den geringsten schijn van ontdekking siddert hij, niemand durft hij met vrije oogen aanzien, hij vreest allen, èn die het weten, èn die het niet weten. Altijd is de trouwelooze in angst en smart, zelfs in de duisternis. Te vergeefs zoeken de plichtigen zich zeiven gerust te stellen met de gedachte; nimmer zal een sterveling het weten; want aanstonds vertoont zich voor zijn geest die andere gedachte: het kan toch bekend worden. En dan? o wee! welk ongelukkig huwelijk! welke rampen staan mij dan te wachten! En al zouden zij ook tot de overtuiging kunnen geraken, dat hunne zonde altijd geheim zal blijven, toch kwelt hen voortdurend déze gedachte: o man! o vrouw! gij moest eens weten wie ik ben! indien gij eens wist wat er gebeurd is! Werpen zij een blik op hunne kinderen, dan hooren zij in hun binnenste: o kinderen wat hebt gij een\' ongelukkigen vader, eene zondige en diep gevallene moeder! en zoo wordt bewaarheid het woord van den H. Joannes Chrysostomus: in bittere smart slijt de trouwelooze zijne dagen.
Behalve dit scherpsnijdend zwaard, dat voortdurend hun hart doorboort, hangen hen nog andere rampen boven het hoofd. In het Oud Verbond was de straf des doods bepaald, èn voor den man èn voor de vrouw die het huwelijk te buiten gingen. In het Nieuw Verbond bestaat die straf niet meer;
102
maar God wacht toch zelden met die tromveloozen te straffen tot na hun dood. Hij kastijdt ze vaak in hun leven. David had reeds van zijne zonde van overspel vergeving ontvangen, en toch werd hij voorbeeldig gestraft; zoo gebeurt het nog in onze dagen. Meer dan eens wordt de trouwelooze door ramp op ramp getroffen. En al zoudt gij ook geen straffen te duchten hebben, dan is de vrees, dat uwe trouweloosheid toch bekend kan gemaakt worden, en het bitter verwijt van uw geweten voor u eene voortdurende foltering. Zoo dikwijls gij uwe godvreezende vrouw, zoo vaak gij uwen godsdienstigen man aanschouwt, wordt gij door vreeselijke knaging gekweld. Bljjft gij echter elkander getrouw, zooals gij aan den voet van het altaar, in tegenwoordigheid der getuigen, plechtig beloofd hebt, dan zullen de lasten aan het huwelijk verbonden steeds dragelijker worden. De band der liefde zal u inniger vereenigen, elkanders gebreken zult gij gemakkelijker verdragen, en het tijdelijk en geestelijk welzijn uwer kinderen beter behartigen, in het zoete vooruitzicht, u allen eenmaal vereenigd te zien in het rijk der hemelen, alwaar de liefde blijft in eeuwigheid.
103 SLOT.
O driewerf gelukkig huwelijk, waarin man en vrouw Christus en de Kerk waardiglijk vertegenwoordigen ! De man zal zijne vrouw steeds met alle zachtmoedigheid behandelen, voor haar werken al de dagen zijns levens, en haar in alles tot een stichtend voorbeeld strekken, zooals Christus deed voor zijne bruid, de H. Kerk. De vrouw zal haren man immer met eerbied bejegenen, hem in alles, wat geen zonde is, gehoorzamen, en hem bij den arbeid en de waakzaamheid, voor zoo verre het doenlijk is, ter zijde staan. De handelwijze der H. Kerk jegens Christus haar hoofd, zal haar als richtsnoer dienen. Eene heilige vreeze des Heeren zal de grondslag, en eene godsdienstige liefde de drijfveer zijn van hun beider handelingen. De zware lasten des huwelijks zullen zij zelfs met liefde torsen, en in den tegenspoed en in de wederwaardigheden elkander versterken en opbeuren. Wordt een van beide door eene ziekte aangetast, de andere zal hem of haar weten te troosten, en het lijden te verzachten.
Blijft hun huwelijk kinderloos, dan zijn zij met Gods H. wil tevreden. Zegent echter de goede God hun huwelijk met een talrijk kroost, ook dan onderwerpen zij zich met alle bereidvaardigheid aan Gods aanbiddelijken wil. Zij beschouwen hunne kinderen als dierbare panden, door God hun toevertrouwd, en hun eenige zorg is, hen op te voe-
104
den in de vreeze des Heeren. Rukt de onverbiddelijke dood hen van elkander, dan kan het wel niet anders of zulke scheiding, juist omdat hunne wederzijdsche liefde zoo innig, zoo oprecht is, valt hun zwaar. Doch de gedachte van voor hem of haar nooit een steen des aanstoots geweest te zijn, is voor het bedrukte hart, dat nog in leven is, eene troostvolle herinnering. En de zoo gegronde hoop, dat de overledene na zulken gods-dienstigen levenswandel het rijk der hemelen is binnengegaan, spoort hem of haar, die nog op aarde is, krachtig aan, om het eenmaal ingeslagen pad der deugd te blijven bewandelen, totdat ze elkander in den hemel wederzien, om nimmer meer gescheiden te worden. Moge uw huwelijk gelukkig zijn op aarde, en uwe vereeniging eeuwig in den hemel!
Van denzelfden Schrijver zijn nog verschenen en alom verkrijgbaar:
Heilzame Raadgevingen aan Katholieke Ouders betrekkelijk de Opvoeding hunner Kinderen.............ƒ 0.30
Heilzame Wenken betrekkelijk de roeping en voorbereiding tot den Huwelijken Staat ..........ƒ 0.30