-ocr page 1-

OVER DLGQMPLEMENTBipiNOSBEAOTIE
BIJ QQNQOQCOEN-INFEGTIES

•ft -

ä

BIBUOTHEEK DER
RIJKSUNiVERSiTEIT \'
UTRECHT.

J. J. zooN

-ocr page 2-

. , Mr

quot;\'A . i

,. . ■ , ■ ...

gt;

^ «l

-ocr page 3-

^ s,nbsp;/

-ocr page 4- -ocr page 5-

OVER DE COÂIPLEMBNTBINDIEGSEBACTIE
BIJ GONOCOCCEN-INFECTIES

/

-ocr page 6- -ocr page 7-

OVER DE COMPLEMENTBINDINGSREACTIE
BIJ GONOGOOGEN-iNFECTIES

piiobfsoheift ter verkrijging van den
graad van doctor in de geneeskunde
aan de rijks-universiteit te utrecht,
op
gezag van den rector-magnificus, dr. b. j.
h. ovink, hoogleeraar in de faculteit
deb letteren en wijsbegeerte, volgens
besluit van den senaat der universiteit,
tegen de bedenkingen van de faculteit
der geneeskunde te verdedigen op
dinsdag 24 april 1928, des naikliddags te 4 uur

door

JOHANNES JACOBUS ZOON,

geboren te wijk en aalburg

4

n.v. dekker amp; van de .vegt en j. w. van, leeuwen

uteechtnbsp;1928

BfBUOTREtX OER
( I?Mflt;SUN}VEf?S!TaT

jj \'UTRECHT

.......... . .

nijmegen

-ocr page 8-

» *

; ^

7 ■

-ocr page 9-

AAN MIJNE OUDEBS.

-ocr page 10-

1

• ■

. ■ f.

r\' \'

; ■■ ■ , \'

r

. -

/ \' ■.. „

-gt;?ViJ

-ocr page 11-

Het voltooien van dit proefschrift is mij een welkome
gelegenheid IJ, Hoogleeraren, Oud-Hoogleeraren en
Docenten der Medische en Philosophische Faculteiten
der ütrechtsche Universiteit, te danken voor de van ü
genoten lessen.

Vooral U, Hooggeleerde van Leeuwen, Hooggeachte
Promotor, ben ik grooten dank verschuldigd, niet alleen
voor Uw initiatief het in dit proefschrift bewerkte
onderwerp ter hand te nemen, maar bovenal voor alles,
wat ik tijdens mijn assistentsschap reeds van U mocht
leeren. Uw toewijding voor Uwe patiënten, Uw voor-
treffelijke menschenkennis en Uw liefde voor Uw vak
brengen mij dagelijks in bewondering.

Ik stel het ten zeerste op prijs, Hooggeleerde Hijiians
van den Bergh
en Hooggeleerde de Snoo, dat Uwe zalen
steeds gastvrij voor mij openstonden.

Niet minder dank ik U, Hooggeleerde van Eooy, Zeer-
geleerde
Heyeemans en Jens, dat ook gij mij in de gelegen-
heid gesteld hebt door het verstrekken van bloed van
Uwe patiënten, aan mijn onderzoek de noodige uitbreiding
te geven.

U, Zeergeleerde Meerburg, ben ik zeer erkentelijk, dat
gij mij toegestaan hebt in het Centraal Laboratorium voor
de Volksgezondheid het serologisch onderzoek te ver-
richten.

Ik ben U, Zeergeleerde Bijl en van der Hoeden, zeker
gi\'ooten dank verschuldigd voor de hulp, die ik bij mijn
onderzoek van U mocht ontvangen. Zonder Uw daad-
Averkelijken steun zou het bewerken van dit proefschrift
mij veel mocielijker gevallen zijn.

-ocr page 12-

vni

i^iet gaarne 2ou ik nalaten ü, beste de Jonge te
danken voor Uw uitstekende hulp bij het uitvoeren der
reacties. De herinnering aan den tijd, dat ik in het Centraal
Laboratorium gewerkt heb, zal voor mij steeds een prettige
gedachte zijn.

Ten slotte mijn hartelijken dank aan allen, die op eenige
wijze medegewerkt hebben aan het tot stand komen van
dit proefschrift.

-ocr page 13-

INLEIDING.

Het is sedert eenige jaren in de Kliniek voor Huid-
en Geslachtsziekten te Utrecht de gewoonte, om de voor-
komende gevallen van gonorrhoe, die na ± 2 maanden
niet genezen zijn met de gebruikelijke antigonorrhoische
geneesmiddelen en methoden, te behandelen met dia-
thermie.

Van Putte zegt in de eindbeschouwingen van zijn
onderzoek hierover (1924), dat de diathermie bij de
chronische gonorrhoe zeker verreweg de beste en vaak de
eenige doeltreffende therapie is.

Het is ook mijn eigen ervaring, dat het gelukt in vele
gevallen van chronische gecompliceerde gonorrhoe, die
weken en maanden op verschillende manieren behandeld
zijn zonder succes, door de diathermiebehandeling in
enkele dagen de zoo gewenschte genezing tot stand te
brengen. Hiertegenover staat, dat in sommige gevallen
zelfs door herhaalde diathermiebehandeling de gonococcen
niet tot verdwijnen gebracht konden worden.

Ik ging in de ziektegeschiedenissen der kliniek na,
hoe het succes der diathermiebehandeling geweest was
na het onderzoek van
Van Putte, toen de diathermie
volgens zijn indicaties toegepast werd. Het is hierbij
gebleken, dat in de jaren 1925 en 1926 slechts 17 patiënten
met chronische meest gecompliceerde gonorrhoe gediather-
meerd waren en dat na deze behandeling in 8 gevallen
genezing te boeken geweest was na één kuur, in 3 gevallen
genezing na een tweede kuur en dat in G gevallen de

1

-ocr page 14-

behandelmg zonder succes was toegepast. Van deze laatste
patiënten werd er één 2 maal gediathermeerd. Deze
slechte resultaten zouden misschien te voorkomen zijn,
als we scherp omlijnd konden aangeven, welke gevallen
wèl, en welke niet voor de diathermiebehandeling in aan-
merking komen, of hoe de methode te wijzigen is.

Nu is over het wezen van de werking van den dia-
thermiestroom niets met zekerheid bekend.
Van Putte
schrijft: „Ik verklaar mij dit alles (n.1. het succes) door
aan te nemen, dat bij een chronische gonorrhoe, door de
fiksche doorwarming der betrokken lichaamsdeelen, de
productie der afweerstoffen dusdanig aangezet wordt,
dat de gonococcen spoedig tot afsterven gebracht worden.
Bij een acute gonorrhoe echter heeft diezelfde doorwarming
der ontstoken lichaamsdeelen geen effect, omdat dan de
betreffende cellen van het organisme bij de productie
van afweerstoffen nog niet aan een dergelijke phase toe
zijn, dat de diathermieprikkel een doorslaanden gunstigen
invloed heeft, om de gonococcen in korten tijd tot af-
sterving te brengen,quot;

Ook Martin schrijft aan den stimuleerenden invloed
van den diathermiestroom de genezende werking toe.
Hij zegt (1921): „The curative effect is due to the fact,
that the tissues are stimulated to active defence by the
heat.quot;

Beide schrijvers denken dus aan de vorming van immuun-
stoffen.

Wat betreft de immuniteit tegen gonorrhoe, vele
experimenten op menschen, waarbij enting van gono-
coccen op de urethra plaats vond, met de klinische ervaring,
dat bij een zekere kans op infectie deze ook steeds volgt,
hebben bewezen, dat er geen natuurlijke immuniteit
tegen deze ziekte bestaat. Ook het feit, dat vele slijm-
vliezen niet gevoelig zijn voor de gonococcen, wordt niet

-ocr page 15-

beschouwd als het gevolg van een natuurlijke orgaan-
immuniteit, maar van den verschillenden bouw van het
epitheel. Het is verder bekend, dat personen, die een
gonorrhoische infectie hebben doorgemaakt, ook ge-
makkelijk opnieuw met gonococcen geïnfecteerd kunnen
worden. Zelfs kan bij chronische gonorrhoe superinfectie
plaats hebben.

Toch kan men in het verloop van een gonorrhoische
mfectie soms klinische waarnemingen doen, die moeielijk
anders dan met het ontstaan van een zekere verworven
immuniteit verklaard kunnen worden, b.v. het soms ver-
beteren of verdwijnen der symptomen van urethritis bij
het optreden van acute epididymitis of andere diepe
afwijkingen. Ook het spontaan verminderen of zelfs op-
houden van exsudatie bij chronische gonorrhoe, waarbij
toch gonococcen aanwezig zijn, die op een gezonde ge-
voelig mucosa direct een acute ontsteking teweegbrengen
(en die daarna den eersten patiënt weer een acute urethritis
kunnen bezorgen b.v. bij echtpaar), doet in de richting
van een zekere verworven immuniteit denken.
Jadassohn
verklaart de nu en dan beschreven spontaangenezing ook
als het gevolg van een verworven immuniteit tegen den
eigen stam.

Het doel van het in dit proefschrift beschreven onder-
zoek is om na te gaan, of met een serumreactie in het
bloed van met diathermie behandelde patiënten veran-
deringen zijn aan te toonen en of hierdoor misschien het
al of niet slagen der therapie verklaard kan worden; tevens
of misschien in een serumreactie een hulpmiddel te vinden
is om de toepassing der diathermiemethode beter te regelen
en daardoor het percentage genezingen te doen stijgen.
Er zou b.v. in een serologische reactie een indicator te
vinden kunnen zijn voor de mate van invloed van de
diathermie.

-ocr page 16-

Door onderzoek van liet serum heeft men nu getracht
immuunlichamen aan te toonen.

Over agglutininen zijn door vele onderzoekers proeven
verricht met geimmuniseerde dieren. De resultaten waren
matig en wisselend. Bij aan gonorrhoe lijdende patiënten
werden weinig-bemoedigende uitkomsten verkregen.
Bruck (1906) vond de agglutinatieproef niet van waarde
voor de diagnostiek,
Finkelstein en Gerschun zagen
bij 60 gevallen van acute en chronische gonorrhoe nooit
agglutinatie, terwijl ook
Cohn zijn agglutinatieproeven
niet met succes bekroond zag.

Over praecipitinen vermeldt de literatuur veel minder;
in geen enkel leerboek vond ik deze methode als een bruik-
bare genoemd.
Watabiki (1918) kon bij patiënten alleen
praecipitinen in het serum aantoonen, indien er zeer
diepe afwijkingen bestonden.
Thomson zag praecipitinen bij
patiënten, wie hij een groote dosis vaccin toegediend had.

De cutane reactie wordt praktisch als waardeloos
beschouwd. (
Lederer, Cherry en di Palma.)

Meer aandacht vond ik in de literatuur besteed aan de
complementbindingsreactie. Aan deze moet zeer zeker
waarde worden toegekend en vele der onderzoekers zijn
zeer geestdriftig over de door hen verkregen uitkomsten.
Zoo beschouwen
Wilson e. a. de complementbindings-
reactie als het fijnste diagnosticum voor de gonorrhoe en
als van de grootste beteekenis voor het vaststellen der
genezing en het opsporen van gonococcendragers.
Cohn
en Gräfenberg zeggen A^an de Bordet\'sche reactie: „Sie
sollte immer als Schluszstein der modernen Gonorrhoe-
diagnose dienenquot;. Toch is de methode nog lang niet
ingeburgerd.
Mendes da Costa schrijft in den laatsten
druk van zijn
„Leerboek der GeslaehtszieJcten\'^ (1919), dat
serologisch onderzoek slechts bij uitzondering te hulp
komt voor de diagnosestelling. De verschillende onder-

-ocr page 17-

zoekers zijn het ook lang niet allen eens en de door hen
beschreven resultaten zyn vaak zeer verschillend.

Deze wisselende uitkomsten en waardeering van de
reactie zijn zeker o. m. het gevolg van het gebruiken
van verschillende methoden. Men krijgt uit de literatuur
den indruk, dat de methodiek niet gemakkelijk is. Het
schijnt dat de grootste moeilijkheid gelegen is in het
bereiden van een geschikt antigeen.

Het feit, dat met de complementbindingsreactie betere
uitkomsten verkregen waren dan met de andere sero-
logische reacties, was voor mij een reden, ook van deze
reactie gebruik te maken. Ik kon aanknoopen bij een
onderzoek, verricht in het Centraal Laboratorium voor
de Volksgezondheid door
van der Hoeden, die een
antigeen bereidde en een methode aangaf, waarmede hy
een remming der haemolysis verkreeg mot sera van
patiënten, die leden aan gecompliceerde gonorrhoe.

Om een oordeel te krijgen over den mogelijken invloed
van diathermie op de complementbindingsreactie, moest
zeker eerst de waarde der door mij gevolgde methodiek
bepaald worden. Daar hiervoor een groot aantal patiënten
gedurende langen tijd waargenomen moest worden, werd
dit onderzoek hoofdzaak en hoewel hot gebleken is, dat
de complementbindingsreactie nog niet tot een indicator
voor duur en intensiteit der diathermiemethode is te
maken, leverde dit onderzoek op zichzelf toch gegevens,
belangrijk genoeg om mede te deelen. Ook de betrouw-
baarheid der methode moest uit het onderzoek blijken.

De sera, die ik voor het onderzoek noodig had, waren
afkomstig van de patiënten der Universiteitskliniek en
-polikliniek voor Huid- en Geslachtsziekten, terwijl ik
tevens in de gelegenheid was do sera van een aantal met
gonococcen geïnfecteerde vrouwen en kinderen te onder-
zoeken (uit de klinieken van Prof.
de Snog (Utrecht),

-ocr page 18-

Prof. van Eooy (Amsterdam) en uit de Quarantaine-
Inrichting „Zeeburgquot; (Amsterdam). Daar het bij de
chronische gonorrhoe van de vrouw en vooral bij de
adnexafvsnijkingen, waarbij een gonorrhoische aetiologie
niet is uitgesloten, vaak moeielijk en soms onmo-
gelijk is, mikroskopisch of bacteriologisch den ziekte-
verwekker aan te toonen, zal een serodiagnostisch hulp-
middel van gTOot nut kunnen blijken te zijn. Ook de
internist en chirurg zou aan de reactie een belangrijk
hulpmiddel kunnen hebben als differentieel-diagnosticum
bij gonorrhoische en klinisch moeilijk of niet te onder-
scheiden aandoeningen met een andere aetiologie. Ik denk
hierbij in de eerste plaats aan de arthritiden.

-ocr page 19-

LITERATÜUR-OVEEZICHT.

In 1906 leidde de groote vooruitgang voor de diagnose
en therapie van de syphilis, door het in gebruik komen van
de reactie van
Wassermann, er al spoedig toe om to
onderzoeken of de complementbindingsreactie van
Bordet-
Gengou ook voor gonorrhoe van beteekenis was.

Het gelukte in hetzelfde jaar reeds aan Müller en
Oppenheim, en ongeveer tegelijkertyd aan Bruck om
met de techniek der reactie van
Wassermann positieve
resultaten te verkrijgen met het bloed van aan gonorrhoe
lijdende patiënten.

De eerste onderzoekers zagen een positieve reactie bij
een patiënt, die leed aan arthritis gonorrhoica, terwijl
gevallen van arthritis met niet-gonorrhoische aetiologie
negatief reageerden. Als antigeen werd een extract van
gonococcen gebruikt. Dit deed ook
Bruck, die bij gonor-
rhoische salpingitis m 1/3 der gevallen complementbindende
stoffen aantoonen kon. Van een aantal patiënten met
epididymitis gonorrhoica reageerde slechts één positief.
De conclusie was toen, dat de „immuunlichamenquot; pas
zouden ontstaan bij een algemeene infectie met gonococcen
en niet bij de gewone locale afwijkingen.

Deze meening werd al spoedig tegengesproken, want
Teague en Torrey verkregen reeds in 1907 in de meerder-
heid der gevallen van chronische gonorrhoe positieve uit-
komsten. Op grond van dierproeven, waarbij zij met
complementbindingsproeven verschillende gonococcen-
groepen aantoonden, kwamen zij tot de overtuiging, dat
het noodzakelijk was, om in het antigeen verschillende

-ocr page 20-

stammen te verwerken. Dit zou de meeste kans geven de
stamspeeifieke amboceptor te binden. Van de gonococcen-
cultuur
(24 a 48 uur oud) maakten zij een emulsie in ge-
destilleerd water, verhitten deze gedurende een ^/g uur
op
60° C. Daarna werd de emulsie 2 dagen in een schud-
machine geplaatst. Na centrifugeeren werd dan de boven-
staande vloeistof als antigeen gebruikt. Dit gonococcen
extract mocht nooit meer dan 3 dagen oud zijn. In de
proef werd de hoeveelheid antigeen en complement con-
stant gehouden; een verdunning van het serum werd ge-
bruikt om de sterkte der reactie te bepalen. Positieve uit-
komsten bij personen, die niet aan gonorrhoe leden
werden niet verkregen. Schrijvers vermelden niet, of het
complement uitgetitreerd werd tegenover het antigeen.

In dezelfde periode hebben verschillende onderzoekingen
plaats gehad (
Wollstein, Meakins, Vanngd, Krumbein
en ScHLATiLOFF e. a.) waarin getracht werd in de com-
plementbindingsrcactie een diffeientieel-diagnosticum te
vinden tusschen gonococcen en meningococcen. Tot een
overeenstemmend resultaat zijn deze auteurs hieromtrent
niet gekomen. Ik zal hierop niet verder ingaan, daar ik
in mijn onderzoek deze kwestie ook niet nader be-
schouwd heb.

Met het antigeen en de methode van Teague en
Torrey verrichtte ook Watabiki zijn proeven in 1910.
Hij vond de reactie specifiek voor gonorrhoe en kon
niet geheel de meening van
Teague en Torrey bevestigen,
n.I. dat bij geïmmuniseerde dieren alleen positieve reacties
verkregen werden als de homologe gonococcenstam in
het antigeen verwerkt was. Wel werd sterkere remming met
een dergelijk antigeen waargenomen. Van de onderzochte
patiëntensera waren de positief reageerende meestal van
chronische, de negatief reageerende meestal van acute ge-
vallen afkomstig. Hij zag soms een positieve reactie met

-ocr page 21-

normaal serum, indieu hij hiervan een groote hoeveelheid
nam; dit kon steeds worden voorkomen door de hoeveel-
heid te verminderen en deed dus geen afbreuk aan de
specificiteit der reactie. Bij de gonorrhoe van de vrouw,
waarvan
Dembsica (1911) 100 gevallen onderzocht, kwam
deze onderzoekster tot een grooter aantal positieve uit-
komsten. Zij vond de urethritis, vaginitis en bartholinitis
zwak positief, de peritonitis en adnexaandoening sterker
positief, vooral bij langer bestaan. Als antigeen diende
een suspensie van levende gonococcen in physiologische
NaCl-oplossing. Bij de controleproeven bleek soms een
lichte remming der haemolysis te bestaan bij sera van
patiënten, lydende aan scarlatina en streptococcen-puer-
peraalinfecties, echter niet in die serumverdunningen,
(1 : 90 tot 1 : 140) waarby gonococcensera nog duidelijk
positief reageerden. Streptococcen-antigeen met gono-
coccensera gaf steeds negatieve uitkomsten. De schryfster
komt dan ook tot de volgende conclusie: „Man kann also
dieser Reaktion eine gewisse Spezifizität nicht ableugnen
und sie verdient durchaus als eine Hilfsmethode bei der
Diagnosestellung betrachtet zu werdenquot;. Kegatieve resul-
taten bij vrouwelijke patiënten met gonorrhoe worden niet
medegedeeld. Van het antigeen vermeldt schrijfster niet
of het polyvalent of monovalent was, evenmin hoeveel
tijd na de bereiding der suspensie zij deze gebruikte. Door
langer staan kan immers autolysis optreden.

Waardevolle bijdragen werden geleverd door Schwartz
en Mc. Neil. (1911 en 1912.) In de kwestie der multi-
pliciteit der gonococcenstammen waren zij het eens met
Teague en Toeeey, wier antigeen zij dan ook in de proef
gebruikten. De hoeveelheid gebruikt antigeen was die,
welke volkomen remming gaf van de gegeven suspensie
van roode bloedlichaampjes in tegenwoordigheid van een
bepaalde hoeveelheid positief serum en complement,

-ocr page 22-

vooropgesteld, dat de dubbele dosis geen positieve reactie
gaf met normaal serum en complement. Zij gingen hierbij
blijkbaar van de onjuiste veronderstelling uit, dat het
caviaserum steeds voldoende complement bevatte, althans
zij vermelden niets van een voorproef om het caviaserum
uit te titreeren. In hun conclusies schrijven zij: „The
technique of a complement fixation test is simpler than
that of isolation of the gonococcus in ciüture and the
possibilities of error are lessquot;.

Vergeleken bij oudere onderzoekingen waren hun resul-
taten ook beter, b.v. zagen zij positieve reacties in 27 van
36 gevallen van urethritis gonorrhoica chronica, in 17
van 25 gevallen van prostatitis gonorrhoica. Bij de
acute gonorrhoe konden zij slechts zelden complement-
bindende stoffen aantoonen, wat zij verklaren als een
gevolg van onvoldoende resorptie van toxinen. In het
algemeen werd ongeveer 4 weken na het begin der ziekte
bij complicaties (prostatitis, epididymitis) de reactie
positief, bij metastatische gonorrhoische aandoeningen
(arthritis) soms na 2 weken, om in verreweg de meeste ge-
vallen ongeveer 7 a 8 weken na de genezing negatief te
worden. Blijft dan de reactie positief, dan zou dit er
sterk vóór pleiten, dat bij den patiënt, hoewel klinisch
genezen, toch nog gonococcen aanwezig zijn.

By vrouwelijke patiënten werd, in tegenstelling met
wat
Dejibska vond, de reactie alleen positief, indien er
cervix — of nog diepere afwijkingen bestonden.

Schwartz was de eerste, die bloed van een groote reeks
patiënten met arthritis met verschillende aetiologie onder-
zocht. Het is voldoende bekend, dat het uitsluiten van
gonorrhoe soms zeer moeilijk is, indien van den primairen
gonococcenhaard niets meer te vinden is. Al moet
Schwaktz
ook constateeren, dat de negatieve reactie de gonorrhoische
aetiologie niet met zekerheid uitsluit, aan de hand van

-ocr page 23-

113 goed onderzochte gevallen, is de conclusie: „Inter-
preted however, in the light of the clinical history and
clinical findings, it seems to us that the C. F. T. should
prove an addition to our means of diagnosis between gono-
coccal arthritis and other forms of arthritis of obscure
etiologyquot;.

In hoofdzaak overeenkomende uitkomsten verkregen
in 1911 ScHivnDT, Foix en Salin, Merkuriew, 0\'Neil.
Negatieve reacties bij lijders aan gonorrhoe, zelfs met
complicaties, worden door allen genoemd.

O\'Neil (1912) gebruikt een polyvalent antigeen, bereid
door een suspensie van
24 uur oude cultures van gono-
coccen in physiologische zoutoplossing eenigen tijd (dagen
tot weken) in de ijskast te zetten. Hij geeft niet precies
aan, hoe de reactie uitgevoerd is.

Lederer (1912) was tevreden over de resultaten door
arthrigon als antigeen te gebruiken (arthrigon, een handels-
vaccin (
Bruck), is een suspensie van gonococcen in 40 %
urotropine oplossing). Hij nam hiervan wisselende hoeveel-
heden naast constante hoeveelheden complement en serum
(onverdund, geïnactiveerd). Vergelykingsproeven met zelf
bereid antigeen deed hij niet, evenmin als
Brahns die,
hetzelfde antigeen gebruikte, echter uit zijn resultaten,
vergeleken met die van anderen, moest concludeeren dat
arthrigon veel minder waard was dan de zelfbereide
antigenen van
Teague en Torrey, 0\'Neil, Schwartz en
Mc. Keil. Lederer zag na arthrigon injecties bij gezonde
personen eerst zwakke remming na 3 injecties van 2 c.c.

Aricvvright (1912) liet een emulsie van gonococcen
cultures in zoutsolutie eenige dagen staan, centrifugeerde
dan en gebruikte de bovenstaande vloeistof als antigeen.
Werd bij het sediment weer dezelfde hoeveelheid zout-
oplossing gevoegd, en op dezelfde wijze een
2e antigeen
gemaakt, dan scheen dit precies dezelfde werking te hebben

-ocr page 24-

als het eerste. Dit proces werd zoo soms tien en meer
keeren herhaald. Schrijver beperkte zijn proeven tot dieren
en vond, dat gonococcenantigeen vaak positief reageerde
met meningococcenserum. Hoe dit antigeen reageert met
patiëntensera, is niet bekend, daar latere onderzoekers
het niet gebruikt hebben. Hij vergeleek 2 methoden:

J., wisselende hoeveelheid antigeen met constante
hoeveelheid serum en

B. constante hoeveelheid antigeen met wisselende
hoeveelheid serum.

Hy zag van de 2 methoden ongeveer dezelfde uit-
komsten.

leons (1913) zag van tijd tot tijd de sterkte der reactie
bij eenzelfden patiënt nog al wisselen. Hij kon niet aan-
toonen dat dit verschijnsel parallel ging aan den ernst en
idtbreiding der gonorrhoische aandoening.

owen en Snuee (1913) durfden de meening uitspreken
dat de complementbindingsreactie uitgevoerd moest wor-
den voor het huwelijk, indien de candidaat ooit aan
gonorrhoe geleden had. Een positieve reactie, later dan
8 weken na de genezing, zou bewijzen, dat nog levende
gonococcen bij den patiënt aanwezig zyn,nbsp;i

Hastings wees in 1913 nog eens op de reactie als een
belangrijk diagnostisch hulpmiddel, nadat hij in 3 gevallen
van arthritis deformans infectiosa met positieve serum-
reactie uit het prostatasecreet gonococcen gekweekt had.

Mc. Donagh en Klein (1912) zagen in de reactie een
heel ander hulpmiddel, n.1. zochten zij er een indicator in
voor het toedienen van vaccins. Positieve reacties bij
metastatische aandoeningen zagen zij tijdelijk zwakker of
zelfs negatief worden na vaccininjecties (negatieve phase)
om bij genezing definitief negatief te blijven, zelfs na
provocatorische vaccininjecties. Later deelt Mc.
Donagh
in zijn „Venereal Diseasesquot; mede, dat bij langere observatie

-ocr page 25-

deze patiënten toch niet genezen geweest bleken te zijü
eu ook de serumreactie weer positief geworden was. Uit
hetgeen hij schrijft: „I fear for the time, when the C. P. T.
is to be advised as a test of cure,quot; blijkt wel dat het oordeel
over zijn eigen werk niet gunstig is.

Hun antigeen was een emulsie van gonococcen-
cultures (15 stammen, gegroeid op ascites-agar), met
300—500 millioen kiemen per c.JP. In minder sterke
verdunning gebruikt, bleek het anticomplementaire
eigenschappen aan den dag te leggen. Zij verdunden
het serum 1 : 5 en namen hiervan een bepaalde
hoeveelheid, voegden dezelfde kwantiteit complement
toe, bevattende 3 M.H.D. en evenveel antigeen van
de sterkste verdunning, welke nog volledige haemolysis
gaf met normaal serum. Serumverdunningen, sterker dan
1 : 5, konden in het algemeen niet gebruikt worden. Het
antigeen was reeds na 2 weken veel zwakker, en de nood-
zakelijkheid, steeds versch antigeen te gebruiken, dus vele
gonococcenstammen rein in leven te moeten houden,
beschouwden schrijvers als een groote praktische moeie-
lijkheid.

Mc. Neil (1913) publiceert o.a. zijn ervaringen over de
serumreactie bij vulvovaginitis gonorrhoica, bij weljce
aandoening hij praktisch altyd een negatieve uitkomst te
boeken had. Toch maakt hij melding van 8 klinisch ge-
nezen, chronische gevallen (1 tot 3 jaar) met duidelijk
positieve serumreactie, waaruit hij besluit, dat bij de
infantiele vulvovaginitis na het verdwijnen der symptomen
toch nog actieve gonococcen aanwezig kunnen zijn en dat
de aandoening soms meer is dan een oppervlakkige infectie.
Hij toont echter noch door mikroskopisch, noch door
cultureel onderzoek de gonococcen aan. In deze publicatie
vermeldt schrijver nog een methode om na te gaan of bij
gevallen van acute vaginitis, waarbij men van de identiteit

-ocr page 26-

der bacteriën niet zeker is, de gonococcen de schuld dragen.
Met bekend complementbindend serum voor gonococcen-
antigeen onderzocht hij of een suspensie van bacteriën,
gekweekt van de patiënt, als antigeen fungeerde. Zoo
ja, dan concludeerde hij, dat de gekweekte bacteriën
gonococcen waren. Deze reactie beschouwde hij als zeer
specifiek.

Finkelstein en Gerschun (1913) vergeleken anti-
formine-gonococcenantigeen met waterige extracten van
gonococcen, waarbij het eerste veel en veel beter bleek
te zijn. Bij gevallen van chronische gonorrhoe zagen zy
zelfs
100 % positief reageeren (hiervan 27,5 % zwak). Zij
meenen de waarde der reactie nog niet scherp omlijnd te
kunnen aangeven en zeggen dit als volgt: „Diese Eeaktion
würde eine bestimmte klinische Bedeutung erlangen, wenn
sie an einem groszen klinischen Material bei gleichmäsziger
Methodik nachgeprüft würde.quot;

Harrison (1914) trachtte door verandering der techniek
een grooter aantal positieve uitkomsten te verkrijgen. Zijn
antigeen was een met glasparels geschudde, niet gecentrifu-
geerde suspensie van gonococcen. Hij titreerde het antigeen
in varieerende verdunningen uit tegenover 1,3 M.H.D.
complement, met keukenzout inplaats van serum. In de
eigenlijke proef nam hij:

1 volume antigeen (in een verdunning, 2 maal die,
welke de haemolysis licht remde),
1 volume complement (1,3 M.H.D.) en
1 volume patiëntenserum (verdunning 1 : 10).
Hij kreeg inderdaad een grooter percentage positieve
reacties (65 %) bij kort bestaande urethritis dan vroegere
onderzoekers, die bijna altijd negatieve uitkomsten hadden
te boeken. Echter zag hij toch ook een niet groot aantal
negatieve reacties onder gevallen van arthritis en epididy-
mitis. Van zijn 25 contrdlesera reageerde één positief.

-ocr page 27-

Sharp (1914) toonde in 9 van 27 gevallen van vulvo-
vaginitis gonorrhoica complementbindende stoffen aan,
indien hij een antigeen maakte van de gonococcen van de
patiënt zelf. Een negatieve reactie zou heelemaal niet
bewijzen, dat geen gonococcen meer aanwezig zijn; dit
bleek uit culturen van gonococcen, die hij verki\'eeg van
patiënten met een negatieve reactie.

Deze uitkomst is minder mooi dan die van Smith (1914)
die schrijft, dat een negatieve reactie een bewijs van
afwezigheid van de gonorrhoische infectie schijnt te
zijn. De laatste zag de reactie positief bij 11 van
12 patiëntjes, een resultaat, zooals tevoren nog niet
niedegedeeld was.

Dat men echter in het algemeen niet tevreden was over
de resultaten van de bestaande methoden, blijkt wel uit
bet feit, dat steeds getracht werd, door gewijzigde bereiding
van antigenen, gebruik van grootere en kleinere hoeveel-
heden der verschillende reagentia bij de proef, deze scherper
in te stellen. Ondanks al deze proefnemingen zien wij de
resultaten toch niet zoo heel veel beter worden.

Bijvoorbeeld krijgen Thomas en Ivy (1914) met betrek-
kelijk groote hoeveelheden serum en complement en weinig
antigeen, geen duidelijk betere uitkomsten dan anderen.
In 100 % positieve reactie werd alleen verkregen bij
gevallen van arthritis en oudere epididymitis, terwijl zij
eerst na 6 weken in nauwelijks 10 % der gevallen comple-
mentbindende stoffen zagen optreden bij urethritis anterior
et posterior zonder diepere complicaties.

Warden verdedigt in 1916 de meening, dat de alko-
holische extracten van gonococcen veel meer waarde
als antigeen zouden hebben dan de waterige; dit is in
tegenstelling met wat
Kolmer en Brown (1914) vonden,
n.1. dat de alkoholische extracten niet veel waarde als
antigeen hadden. De laatste onderzoekers gaven verre de

-ocr page 28-

voorkeur aan een eenvoudige suspensie der kiemen in
physiologische zoutoplossing.

Thomas, Ivt en Birdsall (1914 en 1915) verkregen
positieve uitkomsten in sommige gevallen van chronische
gonorrhoe, wanneer een antigeen van verschillende andere
mikroorganismen gebruikt werd, b.v. van streptococcus,
micrococcus catarrhalis. Zij verklaarden dit door aan te
nemen, dat bij deze patiënten een menginfectie A^an gono-
coccen met Streptococcen enz. bestond.

OwER (1915) vergeleek de sterkte der reactie met zijn
klinische bevindingen en meent te mogen eoncludeeren,
dat de sterkste reacties voorkomen bij die patiënten, bij
wie door een of andere oorzaak het exsudaat geen vol-
doenden uitweg heeft, dus bij onvoldoende drainage.

leons en Nicoll (1915) zagen tijdens de infectie de
reactie bij eenzelfden patiënt wisselen van sterk positief
tot negatief en waarschuwen er dan ook voor om aan een
slechts één keer verkregen negatief resultaat te groote
diagnostische beteekenis te hechten. Zij vonden trouwens
de reactie soms definitief negatief worden bij nog voort-
bestaan der infectie. Zij vergeleken zelf-bereid antigeen
met handelsvaccin en kregen met beide antigenen be-
vredigende resultaten. De hoeveelheid gebruikt antigeen
was op zijn hoogst Vs tot Va van de anticomplementaire dosis.

De onderzoekingen van Shupe (1916) brachten al even-
min veel nieuws. Naar aanleiding van 1000 proeven con-
cludeerde hij, dat 7 tot 8 weken na de genezing de reactie
negatief behoort te zijn. Is dit niet het geval, dan is de
kans zeer groot, dat nog gonococcen aanwezig zijn. Gevallen
van urethritis anterior reageerden praktisch altijd negatief,
terwijl bij gevallen van prostatitis en vesiculitis in 80 %
de reactie positief was. Alleen bij arthritis en lang bestaande
epididymitis was de reactie steeds, dus in 100 %, positief,
zoodat in deze gevallen met de serumreactie de oor-

-ocr page 29-

zaak der aandoening steeds aangetoond kon worden.
Friestletbereidde in 1919een nieuw antigeen als volgt:
a 48 uur oude gonococcencultures worden boven een
waterbad gedroogd, fijngewreven, uitgetrokken met aether,
^eer gedroogd en bewaard in de ijskast. Voor het gebruik
erd 100 m.gr. van dit poeder gesuspendeerd in 10 e.W.
Physiologische zoutoplossing. Met
Dixon samen publi-
ceerde deze onderzoeker in hetzelfde jaar de met zijn
antigeen verkregen resultaten. Gevallen met langen tijd
sterk positieve reactie zonder klinische verschijnselen van
gonorrhoe zou de aanwezigheid van een gonococcenhaard
ewijzen. Zij beschouwen de reactie waardevol voor het
onderscheiden van gonorrhoische en andere adnexafwii-
^ingen bij de vrouw.

Overtuigd van de noodzakelijkheid van het bestaan van
een deugdelijke standaardmethode, begon
Thomson in
918 uitgebreide proefnemingen, over welker uitkomsten
|e schrijver zeer tevreden was. Deze onderzoekingen
eidden er toe, dat de complementbindingsreactie zelfs
ais routinemethode gebruikt werd (St. Paul\'s Hospital,
öt. Thomas\' Hospital te Londen) en nog heden zijn
J-Homson en ook anderen (o.a. Osmond) nog niet
van zijn techniek afgeweken. Niet tevreden over een
gewone emulsie van gonococcen in physiologische zout-
oplossing als antigeen, maakte hij gebruik van zijn ont-
ekking,
n.1. dat gonococcen gemakkelijk in Vio normaal
^aOH oplossen, om een nieuwte bereiden. Daartoe voegt hij
oij de alkalische oplossing der gonococcen zuur totdat de
reactie neutraal of nog iets aan den alkalischen kant is.
(■Door toevoegen van meer zuur ontstaat een neerslag, wat
niet geschikt is.) Het bleek nu, dat een dergelijk antigeen
veel minder anticomplementaire eigenschappen had dan
een gonococcenemulsie, welke evenveel kiemen per c.M^.
bevatte. De concentratie van het nieuwe antigeen kon dus

-ocr page 30-

sterker genomen worden, terwijl bij gebruik ervan bleek,
dat een grooter aantal positieve uitkomsten verkregen
werd. Hij maakte een geconcentreerd antigeen (2000
kiemen per c.M?.), dat voor de eigenlijke proef verdund
moest worden. Hij kon aantoonen, dat het na 2 jaren
bewaren nog goed te gebruiken was.

Tevens stelde hij zich de vraag of een polyvalent antigeen
beter was dan een monovalent. Daartoe maakte hij van
15 stammen 15 verschillende (monovalente) antigenen,
nam ook een mengsel hiervan en reageerde met dezelfde
sera. Hij bevond met deze methode sommige monovalente
antigenen veel minder waard dan andere en raadt op
grond van zijn proeven ook aan, de zwak reageerende
stammen niet in het antigeen te verwerken en hiervoor dus
een mengsel van de sterkst reageerende monovalente
antigenen te nemen. Het gelukte hem niet, door middel
der complementbindingsreactie de gonococcen in ver-
schillende typen in te deelen, zooals dit vroeger gedaan
was door
Teague en Torrey e. a. Hij bewees ook, dat de
waarde van het monovalente antigeen niet alleen afhanke-
lijk is van de eigenschappen van den gonococcenstam zelf,
maar dat ook de wijze van kweeken en verwerken der cul-
turen soms van sterken invloed zijn. Vooral goede groei
schijnt in gunstigen zin te werken (v.
Saun, 1912).

Thomson gebruikte als voedingsbodem voor de gono-
coccen aanvankelijk zijn peptonagar-glucoseserumbouillon,
later rundertestikelagar.

Bij de uitvoering der reactie houdt hij de hoeveelheden
antigeen en serum constant, en neemt wisselende hoeveel-
heden complement, dat van te voren tegenover het antigeen
uitgetitreerd wordt om de minimale haemolyseerende
dosis (M.H.D.) te bepalen. Is de M.H.D. van het comple-
ment b.v. bij een verdunning 1 : 60, dan bleek het noodig
om een iets minder sterke verdunning als zoodanig te

-ocr page 31-

beschouwen, daar in de ijskast de waarde van het
Plement wat terugloopt en daardoor foutieve positieve
reacties kunnen ontstaan, terwijl dan ook de antigeen-
controle soms geen haemolysis vertoont.

Het geïnactiveerde serum wordt 1 : 5 verdund met
fysiologische zoutoplossing, terwijl steeds een contrôle
meeloopt met zoutoplossing inplaats van antigeen.
schematisch is de proef als volgt voor te stellen:

Buizen.

A

B

C II D

Serum i : 5

0,1

0,1

0,1 j 0,1

Complement

0,1

(3,5 M.H.D.)

0,1
(8 M.H.D.)

0,1 0,1
(2,5 M.H.D.) (2,5M.H.D.)

Antigeen

0,1

0,1

0,1 0,1 (zout-

|( oplossing)

Ijskast ±18 uur

Haemolytisch

systeem
(3% schapen-
erythrocyten)

0,1

0,1

0,1

0,1

±15 minuten op 37° in waterbad.

Bij liet aflezen beteekent remming der haemolysis in de
uizen A, B en C: sterk positieve reactie, terwijl remming
der haemolysis in buis C alleen wijst op een zwakke com-
Plementbinding.

Wanneer ik zijn resultaten vergelijk met die van vroegere
onderzoekers, zijn zij ongetwijfeld beter te noemen. Zoo
reageerden bij acute ongecompliceerde gonorrhoe reeds

com-

-ocr page 32-

1 week na het begin der ziekte 42 % positief, 2 weken later
88 % positief. De chronische en gecompliceerde gonorrhoe
gaven in ongeveer 90 % positieve resultaten, bij de arthritis
gonorrhoica steeg dit percentage tot 100. Bij de vrouw
reageerde bij urethritis, vaginitis en cervicitis na 2 weken
reeds 46,5% positief; bestonden dezelfde afwijkingen langer
(6 maanden tot 1 jaar), dan zag hij bij alle deze gevallen
een positieve complementbinding. De sera van patiënten,
die blijkens de anamnese nooit aan een gonorrhoische
infectie hadden geleden, waren alle negatief, behalve bij
18,5 % van syphilispatiënten. Bij onderzoek bleken som-
migen van hen toch gonococcen te herbergen, zoodat wel
blijkt, dat men op de mededeeling van den patiënt alleen
niet mag afgaan.

Uit het feit, dat bij arthritis, epididymitis en adnex-
aandoeningen steeds de sterkst positieve reacties voor-
komen, trekt
Thomson de conclusie, dat blijkbaar de
slijmvliezen minder het vermogen bezitten, antistoffen te
produceeren dan sommige andere weefsels. De schrijver
neemt aan — bewijst niet —, dat bij de gevallen van
epididymitis met negatieve reactie andere mikroorganismen
dan de gonococcen de ontsteking van den bijbal veroor-
zaken.

Thomson wijst met nadruk op de waarde der reactie
voor de diagnose „gonorrhoequot; bij de vrouw. Bij een aantal
suspecte gevallen vond hij met het mikroscoop in 10 %
den coccus van
Neisser, terwijl met de complement-
bindingsreactie 90 % van hen aan gonorrhoe bleken te
lijden. Hij stelt hierbij blijkbaar voorop, dat de reactie
specifiek is.

Wat betreft de waarde voor het vaststellen der genezing
zegt hij: „A fall in the amount of positiveness from
month to month indicates that the patient is cured.quot;
Na ongeveer 3 maanden waren ± 90 % negatief ge-

-ocr page 33-

worden; na 1 jaar reageerden echter nog 5 % positief.

Met Thomson\'s antigeen en methode verkregen Magner
(1920)
en Osmond (1922) overeenkomende resultaten. De
laatste beschouwt de reactie als van evenveel waarde als
de reactie van
Wassermann voor de syphilisdiagnostiek.
Foutief positief was de reactie in 3 uit 1000 gevallen.
Osmond zag enkele sera nog positief reageeren 12 maanden
na de genezing van urethritis gonorrhoica complicata.

Priestley meent, dat een positieve reactie na schijn-
bare genezing in het algemeen sterk pleit vóór de aanwezig-
heid van een gonococcenhaard. Door vergelijking met
klinische gegevens trekt hij het ook zeer in twijfel of de
complementbindende antistof iets met de genezing van
de ziekte te maken heeft. Hij zegt, dat voor het vast-
stellen der genezing de klinische waarneming den door-
slag nioet geven en dat een negatieve reactie nooit een
bewijs voor de genezing is.

Tulloch (1923) heeft op het antigeen van Thomson
tepn, dat er tijdens de bereiding te veel chemicalien
bijgevoegd worden,
Avaardoor de antigeenwaarde zou
lijden en tevens het complement vernietigd zou worden.
Een studie over den invloed van chemicaliën op de reactie
van
Wassermann leidde tot bevestiging van de conclusie
van
Brown en Koljier (1919) die vonden, „that minute
quantities of alkali or mineral acid are markedly antilytic,
probably by means of a deleterious influence on comple-
naent, and if present in test tubes or other glassware may
yield falsely positive reactions, conversely larger amounts
may prove haemolytic and thereby yield non-specific
negative reactionsquot;. Met een antigeen, verkregen door
extraheeren van gonococcen cultures met aceton en aether
kreeg
Tulloch wel bevredigende uitkomsten; toch hadden
deze antigenen nog te sterke anticomplementaire eigen-
schappen, zoodat hij zelf een polyvalent antigeen be-

-ocr page 34-

reidde, dat volgens hem hiervan geheel vrij was. Hij
bevroor suspensies van cultures met vloeibare lucht in
Dewar flesschen, liet daarna weer ontdooien, bevroor weer,
liet weer ontdooien en herhaalde dit proces wel 20 a 25
keer. Ten slotte werd na centrifugeeren de bovenstaande
vloeistof als antigeen gebruikt.

Een jaar later (1924) komt Tulloch terug van zijn
„frozen-antigenquot;. Hij schrijft dan: „Antigens prepared by
simply suspending very young cultures of the gonococcus
in saline act as satisfactorily as do antigens prepared by
alternate freezing and thawing with liquid airquot;. Hij vindt
verder, dat een positieve reactie bij acute gonorrhoe een
symptoom is van een ernstige locale uitbreiding van het
proces. Bij diepere aandoeningen, epididymitis, gono-
coccensepsis enz. heeft hij slechts positieve uitkomsten
te boeken. Bij patiënten, lijdende aan syphilis met een
positieve reactie van
Wassermann zag hij steeds een
negatieve complementbindingsreactie met gonococcen-
antigeen. Hij schijnt bij zijn eerste proefnemingen ook
niet-specifieke remmingen gekregen te hebben, althans
hij brengt de hoeveelheid complement van
1,5 M.H.D.
op
2 M.H.D. en schrijft: „ .... it does increase the margin
of safety, so that false positive results are not liable to
be givenquot;.

In 1925 publiceerde Tulloch nog een artikel, dat voor-
namelijk aan het antigeen gewijd is en waarin hij schrijft,
dat het niet noodig is om polyvalente antigenen te
gebruiken. Door een onderzoek met de agglutinatie-
methode van 100 gonococcenstammen was hem gebleken
dat ruim
70 % tot hetzelfde type behooren. Ook Torrey,
die vroeger vastgehouden had aan de multipliciteit der
gonococcenstammen, bevestigde dit. Voor het antigeen nu
wenschte
Tulloch een tot deze groote groep behoorenden
stam. De waarde dezer methode bleek niet minder dan

-ocr page 35-

met zijn vroegere techniek; alleen vindt hij van syphilis-
patiënten met een positieve reactie van
Wassermann
thans 2,6 % positief reageeren.

Martland (1923) maakte een antigeen door een emulsie
van gonococcencultures (8 stammen), waarin zich 3000
kiemen per c.M.3 bevonden, te verdunnen met een gelijke
hoeveelheid antiformine 4 %. Dit mengsel werd 45 minuten
verhit op 56° C., waarna de reactie met Vio N.zuur neutraal
gemaakt werd. Vergelijking van dit antigeen met dat
van
Thomson besliste ten gunste van het eerste. De zwak
positieve reacties, d. w. z. die waarbij minder dan 1 M.H.D.
verbruikt werd, beschouwde hij als negatief.

Green (1924) deed de proef met bloedserum en met
lumbaalvocht. In het algemeen stemden de uitkomsten
overeen; soms echter reageerde het lumbaalvocht positief,
terwijl het bloed negatief was. De schrijver neemt aan
dat gonococcen soms in de liquor cerebro-spinalis voor-
komen. Hij bewijst dit niet door culturen, maar onder-
zoekt het vocht alleen mikroskopisch. Volgens
Green
kunnen gonococcen tabesachtige afwijkingen veroorzaken:
»spastic gait and marked mental disturbances, suggesting
syphilitic infection; the Wa.E. for lues both on the serum
and cerebrospinal fluid being negative. A history of
chronic gonorrhoe was in each case elicitedquot;. Hij vermeldt
gevallen van facialisparalyse en myelitis transversa met
een negatieve reactie van
Wassermann en een positieve
complementbinding op gonorrhoe in het lumbaalvocht.
Hierin toont hij mikroskopisch ook gonococcen aan.

Savnik en Proohazka (1923) wier uitkomsten weinig
afwijken van die van vroegere onderzoekers (
Schwartz
cn Mc. Neil e. a.) gebruikten verschillende vaccins als
antigeen. Het bleek hun, dat een serum soms met antigeen
A positief, met antigeen B negatief reageerde en andere
sera weer omgekeerd. Voldoende resultaten werden ver-

-ocr page 36-

kregen met „gonargin extra starkquot;, betere wanneer ver-
schillende polyvalente vaccins gebruikt werden. De
schrijvers eischen snel aflezen der reactie, direct nadat
de serumcontrólebuizen zijn opgelost (na ± 15 minuten),
omdat daarna ook al spoedig de positieve sera haemoysis
gaan vertoonen. Hieruit blijkt dat de gebruikte hoeveel-
heid complement rijkelijk groot gekozen is, zoodat steeds
een overmaat aanwezig was. Zij namen van het cavia-
serum (onverdund) V4 van de hoeveelheid patiëntenserum.
Het antigeen werd van te voren uitgetitreerd tegenover
vele bekende positieve en negatieve sera. De schrijvers
deden de klinische waarneming, dat vaccinbehandeling
der gonorrhoische afwijkingen meer kans op succes heeft,
indien dat vaccin gebruikt wordt, dat als antigeen bij de
complementbindingsproef een positieve uitkomst geeft.
Verbetering door vaccinbehandeling bij patiënten met een
negatieve serumreactie schrijven zij toe aan de werking der
niet-specifieke componenten van het vaccin en zij stellen
deze behandeling op één lijn met de eiwitlichaamtherapie
(Wagner). Zoo beschouwen zij de serumreactie als van veel
belang voor de therapie; zelfs kan men te weten komen,
welk vaccin men gebruiken moet. Verder zagen deze onder-
zoekers, dat het positief worden der reactie bijna steeds met
complicaties gepaard ging en dat meestal de reactie reeds
positief werd, vóórdat de klinische symptomen der ver-
wikkelingen te vinden waren. In deze gevallen kon dus
aan de complementbindingsreactie een prognostische waar-
de worden toegekend. Het feit, dat de reactie bij vrouwen
längeren tijd na het begin der infectie positief werd dan
bij mannen, verklaarden zij, evenals
Osmond, uit ana-
tomische verhoudingen.

Savnik en Prochazka deden ook proeven met niet
geïnactiveerd serum. Zij voegden toch nog caviacomple-
ment toe, hoewel minder (1
M.H.D. inplaats van 4 M.H.D.)

-ocr page 37-

en gebruikten toch het gewone haemolytisch systeem.
Hun methode bleek onbruikbaar, omdat de resultaten
veel minder goed met de klinische bevindingen overeen-
stemden. Zij pasten ook niet het principe toe, zooals dit
het eerst door
Hecht voor de reactie op sypliiUs is aan-
gegeven.

De bedoeling hiervan is, de eigenschap van menschen-
serum om schapenbloedcellen op te lossen, te benutten,
daardoor voor de proef geen konijnenserum meer noodig
IS. Door het patiëntenserum niet te verhitten en dus het
complement niet te vernietigen, heeft men voor de reactie
ook geen caviaserum meer noodig. Door
Hecht e. a.
quot;^ordt als voordeel dezer methode beschouwd, dat geen
amboceptor door de verhitting vernietigd wordt. Daar-
door wordt de reactie gevoeliger en is een grooter aantal
positieve reacties te krijgen. Hij zag soms bij syphilis-
patiënten een positieve reactie met actieve sera, waar de
reactie van
Wassermann negatief uitviel. Het aantal
positieve reacties bij aortitis, tabes, paralysis en hersen-
syphilis zou met 15 % stijgen, terwijl ook vaker een posi-
tieve reactie verkregen werd bij primairaffecten.
Hecht
^ijst ook op de eenvoudiger techniek der reactie. Indien
er echter te weinig complement in het patiëntenserum
aanwezig is, worden schijnbaar positieve reacties ver-
kregen, terwijl bij te veel complement er een verzwakking
of negatief worden der reactie optreedt. Om deze be-
zwaren te ondervangen moet voor elk serum afzonderlijk
het complement- en haemolysinegehalte bepaald worden.
Daarvoor zijn dus weer meer gecompliceerde voorproeven
noodig. Bovendien is het bewezen, dat bij gebruik van
4 M.H.D. haemolysine van het konijn, het normaal haemo-
lysine van het patiëntenserum weinig invloed op de reactie
heeft (
Kaup).

Beuck, Behemann en Rosenbeeg slaagden er in 1926

-ocr page 38-

in, bij gonorrhoe met actieve sera (in groote hoeveelheid)
een sernmreactie van voldoende specificiteit en scherpte
te verkrijgen. Bij gonorrhoepatiënten zagen zij in niet
gecompliceerde gevallen 70 %, in gecompliceerde gevallen
80 % positief reageeren. Zij zagen 2 maal een positieve
reactie bij syphilispatiënten met sterk positieve reactie
van
Wassermann, bij wie geen gonorrhoe bestond. Als
regel waren deze gevallen bij hen negatief.
Eubinstein
geeft aan, dat 30 % dezer laatste gevallen een positieve
complementbinding met gonococcenantigeen vertoonen.
Dit laatste zou afbreuk doen aan de diagnostische waarde
der complementbindingsreactie. De schrijvers zijn tevreden
over versche gonococcensuspensie als antigeen (geleverd
door Chem. Fabrik Schering).

Montpellier en Lacroix kregen in 1922 ook al bruik-
bare resultaten met actieve sera.

Eubinstein (1925) prefereert het gebruik van geïn-
activeerde sera. Hij schrijft: „Contrairement a la séro-
réaction de la syphilis nous ne pouvons pas avoir ici
recours aux sérums non chauffés, qui fournissent de
résultats médiocresquot;.
Eubinstein gebruikt als antigeen
een verhitte suspensie van gonococcen (6 tot 9 stammen),
die in ampullen minstens 1 maand bewaard blijft. Hij
wijst er met nadruk op, dat bij de antigeenbereiding geen
voedingsbodembestanddeelen of condenswater in de gono-
coccensuspensie geraken mogen, daar deze sterk anti-
complementaire eigenschappen aan den dag leggen. Com-
plement wordt in wisselende hoeveelheden gebruikt. Hij
vindt nooit in 100 % der gevallen een positieve reactie,
b.v. bij arthritis gonorrhoica in 15 van de 18 gevallen,
bij salpingitis in 16 van de 18 gevallen. Bij bartholinitis
zag hij zelden een positieve reactie. Zooals reeds vermeld,
vonden zij positieve uitkomsten bij 30 % der syphilis-
patiënten met een positieve reactie van
Wassermann.

-ocr page 39-

Een dergelijk hoog percentage werd nog door geen enkelen
onderzoeker vermeld. Toch hecht hij groote waarde aan
de complementbindingsreactie, wat wel blijkt uit hetgeen
hij erover schrijft: „L\'intérêt de la gono-réaction est
considérable chez la femme. Elle a permis maintes fois
de découvrir la véritable cause de la maladie et de rectifier
un diagnostic. Sa valeur n\'est pas moindre chez l\'homme
ou en l\'abscence de goutte, en l\'abscence d\'un résultat
positif fourni par l\'examen et par la culture une gono-
réaction précise l\'étiologie de la maladie, que la clinique
seule est parfois impuissante à affirmerquot;.

In 1926 geeft Rubinstein een andere antigeen-bereiding
aan, waarmede hij nog betere resultaten verkreeg. 24 uur
oude cultures van gonococcen werden in physiologische
zoutoplossing gesuspendeerd en in een kolf met glas-
Parels langdurig geschud, tot de suspensie helder geworden
was. Dit zou een antigeen met meer antigeen waarde en
niinder anticomplementaire eigenschappen geven, wat hij
toeschreef aan den nadeeligen invloed van het verhitten,
zooals hij vroeger deed.

Hecht (1927) gebruikt voor de gonococcenreactie
dezelfde techniek als hij voor de reactie van
Wassermann
heeft aangegeven, behalve dat hij 2\'maal zooveel serum
gebruikt, omdat de hoeveelheid antistoffen erin bij gonor-
rhoe vaak zoo gering is. Een bezwaar van het gebruik van
sterk geconcentreerde sera is, dat het eigen remmend ver-
mogen daardoor onverzwakt aanwezig is. Met arthrigon
»extra starkquot; als antigeen krijgt hij een bruikbare methode.
Hij waarschuwt, op grond van
Eubinstein\'s ervaringen
(die hij echter niet bij een groot aantal patiënten kon
bevestigen) voor de diagnose gonorrhoe bij syphilis-
patiënten met een positieve reactie van
Wassermann.

Jausion en Diot (1926) behandelden hun patiënten
lïiet intraveneuze injecties van trypaflavine. Zy meenden

-ocr page 40-

in de complementbindingsreactie een hulpmiddel te vinden
om het effect van de therapie te controleeren. Van de
60 gevallen van chronische gonorrhoe met positieve serum-
reactie werden 30 negatief na gemiddeld 15 injecties;
20 bleven min of meer positief. Klinisch en bacteriologisch
waren in geen der gevallen verschijnselen der ziekte meer
aanwezig. Na 3 tot 4 injecties zagen schrijvers 3 gevallen
van arthritis gonorrhoica negatief worden; bij epididymitis
zagen zij slechts zwak positieve uitkomsten. Zij vermelden
ook een geval van chronische gonorrhoe met steeds nega-
tieve reactie en een geval van erythema nodosum met
sterk positieve reactie, zonder dat bij den laatsten patiënt
eenig verschijnsel van recente of oude gonococceninfectie
aan te toonen was. Bij gezonden zagen zij gedurende korten
tijd een positieve reactie optreden na subcutane vaccin-
injecties; na intraveneuze injectie was de reactie niet
positief te krygen. Dit laatste vooral komt niet overeen
met wat anderen vonden.

Von Heiner (192G) zag door intramusculaire en intrave-
neuze injecties van gonococcenvaccin bij gezonden de
reactie steeds positief worden.
Von Heiner gebruikte
„gonargin extra starkquot; als antigeen en boekte een positieve
uitkomst in 5 van de 6 gevallen van vulvovaginitis gonorr-
hoica, waarbij door oudere onderzoekers in de groote
meerderheid der gevallen geen complementbindende stoffen
konden worden aangetoond. Hij verklaarde dit door de
heftigheid en uitbreiding der ontsteking (endometritis,
proctitis).
Von Heiner gebruikte véél complement. Er
is dan zeker geen gevaar voor niet-specifieke remmingen,
echter zal men omgekeerd kans hebben op meer negatieve
uitkomsten dan noodig is.

Bonacorsi (1924) vond bij vulvovaginitis de reactie
positief, als zij een antigeen gebruikte, waarin van kinderen
gekweekte gonococcen verwerkt waren, in gevallen, waar

-ocr page 41-

de reactie negatief was met een op dezelfde wijze bereid
antigeen, waarbij echter de gonococcen van mannen af-
komstig waren.

Cohn en Gräfenberg (1925) kregen mooie uitkomsten.
Zij toonden aan, dat zelfs bij urethritis anterior bij den
man en bij urethritis zonder diepere aandoeningen bij de
vrouw de reactie soms al in de 1ste week sterk positief
kan zijn. De gevallen van gonorrhoe met negatieve reactie
verliepen klinisch als zeer lichte, hoewel zij in het algemeen
geen samenhang zagen tusschen den ernst der infectie
en de sterkte der reactie. Zij beschouwen patiënten, bij
wie geen gonococcen meer gevonden worden en die een
positieve serumreactie hebben, als niet genezen. Terwijl
de meeste schrijvers meenen dat de reactie 2 tot 3 maanden
na de genezing negatief behoort te zijn, noemen
Cohn en
Gräfenberg een tijd van ± 4 weken.

Deze conclusies verschillen wel veel van die van Bauman
en Hebiann (1923), die met geïnactiveerde sera in enkele
gevallen de reactie na 2 jaar nog positief vonden en uit
een positieve reactie tijdens de infectie een gunstig klinisch
verloop durfden voorspellen.

Cohn en Gräfenberg gebruikten als antigeen een sus-
pensie van gonococcen (12 tot 14 stammen) en conser-
veerden die met 0,5 % carbol. Vóór de eigenlijke proef
titreerden zij het antigeen uit tegenover een bekend
positief en negatief serum om de te gebruiken hoeveelheid
te bepalen. Een voorproef, om de waarde van het com-
plement te bepalen, wordt niet vermeld. In een paar ge-
vallen zagen zij niet-specifieke positieve reacties, terwijl
de schrijvers ook melding maken van een geval van
oude gecompliceerde gonorrhoe met steeds negatieve
reactie.

Later vermeldt Cohn (1925), dat ook een monovalent
antigeen zeer goed te gebruiken is.

-ocr page 42-

Do publicatie van Brünauee, Müller en Oppenheim
in 1926 bracht weinig nieuws.

Kadisch werkte in 1927 nog eens met actieve sera (als
Bruck) en het fabrieksantigeen van Schering. Hij vond
veel onspecifieke uitslagen en ook vaak een negatieve
reactie bij patiënten, die zeker aan gonorrhoe leden, zoodat
hij zijn methode onbruikbaar noemt.

Samenvattend zou ik willen zeggen, dat de eerste
onderzoekingen over de complementbindingsreactie in
Duitschland niet tot gevolg gehad hebben, dat de reactie
als een algemeen gebruikt hulpmiddel aangenomen werd.
In latere jaren worden gunstiger resultaten vermeld van
Engelsche en Amerikaansche zijde, waarbij zich Duitsche
en Fransche onderzoekers weer aansluiten. Al is men het
in het algemeen erover eens, dat de reactie een specifieke
is en het mogelijk maakt in vele gevallen van complica-
ties van gonorrhoe deze te onderscheiden van derge-
lijke, differentieel-diagnostisch in aanmerking komende
ziektebeelden (gynaecologische afwijkingen, arthritiden
e. a.), tot overeenstemmende resultaten is men zeker
niet gekomen en worden vele vraagstellingen zelfs
tegenstrijdig beantwoord. Er zijn ook nog onderzoekers
die de complementbindingsreactie als onbruikbaar be-
schouwen.

De varieerende uitkomsten hangen zeker wel ten nauwste
samen met de toegepaste methode. Uit het literatuurover-
zicht blijkt wel, dat bijna iedere onderzoeker er zijn eigen
methode op na houdt en aan deze verschillende methodiek
moeten de verwarring gevende uitkomsten zeker o. m.
worden toegeschreven. Het moeielijkst schijnt het bereiden
van een goed antigeen, hoewel ook de hoeveelheden en
concentraties der gebruikte reagentia van grooten invloed
zijn op den uitslag der reactie.

-ocr page 43-

Het niet bestaan van een algemeen erkende goede
methodiek motiveert mijns inziens het gebruiken van een
nieuwe, nog niet voldoende beproefde techniek. Ik nam
dus de methode zooals
van der Hoeden die in het kort
beschreven heeft in het Jaarverslag van het Centraal
Laboratorium voor de Volksgezondheid. Hiervan was reeds
gebleken, dat zij bruikbaar was en dat er voldoende reden
bestond, aan een groote reeks patiënten en gedurende
langen tijd na te gaan of de reactie en de ermee te ver-
krijgen uitkomsten constant zijn en welke waarde er aan
toe te kennen is. Daarna kon ook de vraag omtrent
mogelijk optredende veranderingen in het serum na
diathermiebehandeling onder oogen gezien worden.

-ocr page 44-

BESCHRIJVING EN MOTIVEERING DER
GEBRUIKTE METHODE.

Door een vergelijkend onderzoek omtrent de techniek
der reactie toonde
Van der Hoeden aan, dat met een
op de volgende Avijze bereid antigeen betrouwbare uit-
komsten werden verkregen: 48 uur oude cultures van op
Inm antigeenAvaarde geselecteerde gonococcenstammen op
ascites-agar in buizen van ± 18 c.M. lengte en 2,5 ä 3 c.M.
doorsnede, worden afgespoeld met 2 ä 3 cM.^ steriele
physiologische zoutoplossing. Het is hierbij van belang
eerst het condenswater af te pipetteeren en zoo weinig
mogelijk bestanddeelen van den voedingsbodem mee te
nemen, omdat hierdoor het antigeen sterker anticom-
plementair wordt. Deze suspensie wordt steriel bewaard
m de
Ijskast gedurende dz 18 uur. Daarna wordt de boven-
staande vloeistof afgepipetteerd en vooral het slijmige be-
zmksel niet meegenomen. Elke cM.3 van deze bovenstaande
zwak opalesceerende vloeistof wordt aangevuld tot 20
c.M.3 met sterile physiologische NaOl-oplossing en door
papier gefiltreerd. Het filtraat wordt als antigeen gebruikt
Als complement wordt steeds caviaserum gebruikt dat
in vergelijking met sera van andere dieren de voordeelen
heeft van:

1.nbsp;meestal groot complementgehalte

2.nbsp;geen of zeer weinig antischapenbloedamboceptoren

3.nbsp;geen anticomplementaire werking.nbsp;\'
Het wordt verkregen door halssnede.\'Meest worden

mengsera van 2 of 3 caviae gebruikt.
Als haemolytisch systeem dient een mengsel van ge-

-ocr page 45-

lijke deelen van: 1. inactief serum van een konijn, dat
herhaalde malen ingespoten is met gewasschen erythrocyten
van een schaap. Het konijnenserum krijgt daardoor de
eigenschap, deze erythrocyten in vitro op te lossen bij aan-
wezigheid van complement. Door lang bewaren of inacti-
veeren verdwijnt het complement, de amboceptor niet;

2. schapenerythrocyten, die, om ze van serum te be-
vrijden, eenige malen met physiologische zoutoplossing
gewasschen worden. Hiervan wordt een 5 % suspensie ge-
nomen. De verdunning van hetkonijnenserumkomt overeen
met 4 ä 6 maal de minimale haemolyseerende dosis.

Het patiëntenserum wordt minstens 1 dag na de venae-
punctie van den bloedkoek afgepipetteerd of gecentrifu-
geerd en V2 uur verhit op 56° C. ter inactiveering.

In de eigenlijke proef worden constante hoeveelheden
antigeen en complement, naast wisselende hoeveelheden
serum gebruikt om een indruk van de hoeveelheid der
complementbindende stoffen te krijgen. Steeds wordt van
te voren bepaald de minimale caviaserumconcentratie, die
bij aanwezigheid van het antigeen de gesensibiliseerde
bloeddeelen tot oplossing kan brengen.

Het volgende schema maakt deze voorproef duidelijk.

Buisje:

1 I

II

III

IV

V

VI

VII

VIII

Caviaserum :
Verdunning:

0,3
1:5

0,3
1:10

0,3
1:15

0,3
1:20

0,3
1:25

0,3
1:30

0,3
1 :40

0,3
1:50

ccm-

Antigeen :

0,8

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

jgt;

0,85% NaCl:

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

»

1 uur in de stoof bij 37°, tegelijk met een kolf,
waarin gelijke deelen 5 % suspensie van gewasschen
bloedcellen en verdund haemolytisch serum.

Gesensibil.
bloedcellen :

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

»5

weer in de broedstoof bij 37°.

-ocr page 46-

Na Va uur wordt afgelezen in welk buisje nog volkomen
haemolysis opgetreden is. Voor de eigenlijke proef wordt
steeds wat overmaat complement genomen om het mis-
schien aanwezige eigenremmende vermogen van het
patiëntenserum te overwinnen. Dit ziet men niet in de
serumcontrólebuisjes (waarin geen antigeen), indien het
antigeen sterkere anticomplementaire eigenschappen heeft.
Men neemt dus de concentratie van het voorgaande buisje.

Tegelyk wordt een 2de voorproef ingesteld van met
physiologische zoutoplossing verdund antigeen (1:1) en
een 3de met physiologische zoutoplossing inplaats van
antigeen. Het antigeen wordt alleen dan als bruikbaar
beschouwd, indien in niet meer dan twee buisjes verschil
in haemolysis bestaat tusschen de voorproef mèt en die
zonder antigeen. Bij voorkeur wordt gebruikt het onver-
dunde antigeen. Indien dit echter te veel complement-
bindend vermogen bezit en het verdunde antigeen wel
bruikbaar is, wordt dit laatste voor de proef gebezigd.

Het complement werd nooit in sterker verdunning dan
1 : 30 gebruikt, omdat de praktijk geleerd heeft, dat
boven deze verdunning met sommige menschensera meer
kans is op eigen remming.

Het schema der eigenlijke proef is als volgt:

-ocr page 47-

Scrimi-
contróle

li

Buisje :

I

II

I

II

III

IV

V

VI

Geïnactiveerd ^
serum J

0,8

0,2

0,3

0,2

0,1

0,8

0,2

0,1

verdunning :

1:5

1:5

1:5

1:5

1:5

1:20

1:20

1:20

Antigeen

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

Caviaserum
(verdunning vol-
gens voorproef)

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,85 % NaCl

0,3

0,4

0,1

0,2

0,1

0,2

0,3

2 uur in de broedstoof van 37° C.

Gesensibiliseerde
bloedlichaampjes

0,6

0,6

0,6

0,6

0,6

0,0

0,6

0,6

0,6

Weer in de broedstoof bij 37® C.

De reactie wordt afgelezen ± 15 minuten nadat de serum-
contrdlebuisjes en de antigeencontróle zijn opgelost. Steeds
las ik den volgenden morgen na bewaren bij kamertem-
peratuur nog eens af. Ik zag hierbij geen noemenswaardige
verschillen, hoogstens zijn de aanduidingen van remming,
die toch al als negatief beschouwd worden, den volgenden
ochtend totaal negatief geworden. Bij eigen remming door
het serum werd aan de reactie geen waarde gehecht. Ik zag
dit zeer zelden, slechts 3 maal bij ongeveer 2300 proeven.

-ocr page 48-

Tusschen do uitersten: volkomen remming der haemo-
lysis cn volkomen haemolysis bestaan natuurlijk verschil-
lende overgangen. De sterkte der remming wordt beoor-
deeld naar do kleur der vloeistof en de mate der helderheid
in elk dor buisjes en als volgt aangeduid:
: volkomen remming der haemolysis, boven-
staande vloeistof kleurloos,
-f -f -f: sterke remming der haemolysis, bovenstaande
vloeistof iets rood,
: matige remming der haemolysis, bovenstaande
vloeistof rood,
4-: zeer lichte remming der haemolysis, duidelijke
troebeling,

±: aanduiding van remming, iets troebeling,
—: volkomen haemolysis, geen troebeling, vloeistof
gelijkmatig rood.
Daar in de verschillende buizen door de serumverdunning
de sterkte der remming niet dezelfde is, en het noodig is
aan het geheel één waarde toe te kennen, worden voor de
einduitkomst de reacties als volgt samengevat:

nbsp; nbsp; -F-

nbsp; -I- nbsp;-}-

nbsp; nbsp; -1-

nbsp;-f--f-f- nbsp;

-f-nbsp; -|--f-4-nbsp;

nbsp; nbsp;

nbsp; -!- nbsp;

nbsp; nbsp;

nbsp; nbsp;—

nbsp; nbsp;

-f-





-1- -I-









-ocr page 49-

Ik zag steeds parallel aan de sterkere serumverdunning
de sterkte der remming afnemen, zoodat het nooit noodig
bleek van voorgaand schema af te wijken.

Gedurende den tijd, dat ik het onderzoek verrichtte,
bereidde ik iedere week een versch antigeen, dat aan-
vankelijk samengesteld was uit 6 gonococcenstammen.
Van deze was eerst afzonderlijk een antigeen gemaakt en
was gebleken, dat ze goede antigeeneigenschappen hadden.
Na verloop van eenige maanden stierven drie stammen,
die door andere vervangen werden. Het bleek dat met de
antigenen van verschillende stammen met sera van
bekende, wisselende sterkte, steeds dezelfde of slechts zeer
weinig afwijkende uitkomsten werden verkregen, zoodat
deze onderling vergeleken konden worden. Zelfs maakte
ik eenige keeren een antigeen van slechts twee stammen,
wat ook met de contrólesera geen andere resultaten op-
leverde. Deze bevinding komt wel overeen met die van
Cohn, Tulloch e. a., n.1. dat het er weinig toe doet
hoeveel stammen men gebruikt, mits de stammen vol-
doende antigeenwaarde bezitten.

Een voordeel van het gebruikte antigeen is zeker wel
dat het zoo eenvoudig te bereiden is. Herhaaldelijk be-
waarde ik de onverdunde suspensie ook in de ijskast, tot
3 weken, na welken tijd de uitkomsten met bekende sera
onveranderd bleken te zijn. Het is niet noodig gebleken
steeds de hoeveelheid kiemen per c.M®. te tellen.

De vraag of het wenschelijk is, auto-antigeen te ge-
bruiken, heb ik niet aan uitgebreid materiaal nagegaan.
Éénmaal maakte ik een antigeen van twee stammen. De
sera van de patiënten, van wie deze cultures afkomstig
waren, gaven zelfs iets zwakkere remming dan met een
antigeen, waarin hun gonococcen niet verwerkt waren.

Ik gebruikte ter vergelijking ook door Thomson bereid

-ocr page 50-

antigeen, dat 2 jaren oud was. De uitkomsten waren minder
gunstig; vooral was het laatste antigeen meer anticom-
plementair.

De sera welke ik wenschte te bewaren, werden in
geïnactiveerden toestand geconserveerd met 17oo chinosol,
waardoor het complementbindende vermogen constant
bleef.

Samenvattend zijn als voordeelen van het antigeen te
beschouwen:

1.nbsp;dat het gemakkelijk te bereiden is,

2.nbsp;dathet constant in zijn waarde is,

3.nbsp;dat het weinig of niet anticomplementair is.

Verdere voordeelen van de methode zijn:

1.nbsp;het gebruiken van geïnactiveerde sera,

2.nbsp;dat alle reagentia nauwkeurig ingesteld zijn, (antigeen,
complement, haemolytisch systeem),

3.nbsp;dat de methode kwantitatief is,

4.nbsp;dat verdunningen van het patiëntenserum gebruikt
worden.

Door het patiëntenserum kwantitatief te doen afnemen
worden de daaraan verbonden ongunstige invloeden op
de reactie (b.v. complementbinding door het serum zelf,
haemolysis) relatief verminderd. Een vermindering van
het eigenbindend vermogen van het antigeen door
menschenserum is niet gezien. Dit bleek bij een onder-
zoek met een kleine reeks sera van gezonde personen.

Voor routine-onderzoek kan de techniek der comple-
mentbindingsreactie zeker nog vereenvoudigd worden door
een paar buisjes (b.v. het 2de en het 4de) weg te laten.
De reactie blijft dan toch even goed kwantitatief afleesbaar.

-ocr page 51-

UITKOMSTEN VAN HET
BLOEDONDERZOEK, GETOETST AAN DE
KLINISCHE WAARNEMINGEN.

Een indruk van liet verloop der complementbindings-
reactie bij patiënten, lijdende aan gonorrhoe, van het begin
der infectie tot na de genezing, kon ik krijgen door van de
mannelijke patiënten herhaaldelijk het bloed te onder-
zoeken. Tijdens de behandeling deed ik zoo mogelijk
éénmaal per week venaepunctie en ik trachtte steeds de
patiënten ook na de genezing op de polikliniek te laten
terugkomen om hun bloed te kunnen onderzoeken. Indien
ik in de gelegenheid was, controleerde ik de patiënten tot
de complementbindingsreactie eenige malen negatief uit-
gevallen was.

Voor een goed overzicht meende ik de uitkomsten van
het bloedonderzoek het best in curves te kunnen weer-
geven. Hieruit kan de lezer direct de sterkte der reactie
op de verschillende tijdstippen aflezen, terwijl tevens met
een enkele letter de belangrijkste feiten uit de ziekte-
geschiedenis aangegeven zijn. Een korte samenvatting van
de ziektegeschiedenissen, in verband met het verloop der
curves, staat op de bladzijde naast de curves vermeld.

Deze curves zijn zoo ingericht, dat op de ordinaat de
sterkte der reactie is aangegeven als volgt:
±: 0,5c.M.,
: 1 c.M.,
-{-: 2
c.M.,
: 3
c.M.,
-f-f-H-f: 4
c.M.

-ocr page 52-

Op de abscis is de tyd afgezet, zóó, dat 1 m.M. overeen-
komt met 1 dag. Onder aan iedere bladzydo is een lijn
geplaatst, waarop om de 7 m.M. een punt is aangegeven.
Men kan daardoor gemakkelijk den duur van het geheele
proces in weken omrekenen.

Uit het geheel is dus overzichtelyk te zien, met welke
tusschenpoozen het bloedonderzoek geschiedde, verder,
wanneer zich bijzonderheden in het verloop der infectie
voordeden, hoo lang de infectie duurde, het tijdstip van
genezing, enz. Waar de complementbindingsreactie maxi-
maal sterk was, werd deze op het punt 4 afgezet. Indien
ik nog meer verdunningen van het serum gebruikt had,
zou zeker gebleken zijn, dat al deze — thans gelijke —
maximale remmingen toch nog zeer verschillend zijn. Vele
der curves zouden daardoor een geheel ander aspect
krijgen. Het leek mij echter voldoende, de sterkte der
reactie in 4 graden aan te geven.

De bij de curves vermelde letters hebben de volgende
beteekenis:

a.nbsp;= urethritis gonorrhoica anterior,

p.nbsp;=nbsp;urethritis gonorrhoica posterior,

pr.nbsp;=nbsp;prostatitis gonorrhoica.

e.nbsp;=nbsp;epididymitis gonorrhoica.

m. = metastatische aandoening (arthritis gonorrhoica).

th.nbsp;= thrombophlebitis,

i.nbsp;= infiltraat.

d.nbsp;= diathermie.

V.nbsp;= vaccin (polyvalent, R.S.I.).

a.v.nbsp;= autovaccin.

s.nbsp;= genezing.

nbsp;= gonococcen positief.

—nbsp;= gonococcen negatief.

Ik geef eerst een kort overzicht van de in de kliniek voor

Huid-nbsp;en Geslachtsziekten te Utrecht gebruikelijke be-

-ocr page 53-

handeling van gonorrhoe. Hierdoor vervalt dan de nood-
zakelijkheid om in iedere korte ziektegeschiedenis afzon-
derlijk de bij den patiënt ingestelde therapie te vermel-
den, Werd bij een patiënt een bijzondere therapie
toegepast (diathermie, vaccin), dan is dit steeds bij de
curve en in de bijbehoorende samenvatting vermeld.

Bouthiebchandcling.

Wanneer bij een patiënt door mikroskopisch onderzoek de diagnose
is gesteld op urethritis gonorrhoica acuta, wordt direct begonnen met
dagelijksche spoelingen, bestaande uit irrigatie der urethra anterior,
posterior en blaas. Als spoelvloeistof wordt sol. permang. kalic.
gebruikt in een sterkte van Vsooo\' Nadat de patiënt geurineerd heeft
en door anteriorspocling de pus uit dit gedeelte der urethra verwijderd
is, wordt volgens
Janet de blaas eenige keeren gevuld met 150 tot
200 c.M\'. vloeistof. Na eenige oogenblikken watert de patiënt deze
antiseptische vloeistof weer uit, waardoor de urethra in zijn geheel
gereinigd wordt. Deze „grootequot; spoeling geschiedt éénmaal daags.
Älet een oplossing van permang, kalic.
V2000 moeten de patiënten zich
vijf maal daags zelf behandelen, d. w. z. de urethra anterior spoelen.
Hierbij komt dus alleen het voorste gedeelte der urethra met de
spoelvloeistof in aanraking.

Deze wijze van behandeling wordt toegepast, zoowel bij de anterior-
aandoening, als ook in die gevallen, waarby posteriorklachten bestaan.

Zijn er diepere complicaties, zooals acute prostatitis of epididymitis,
dan wordt meest van alle spoeltherapie afgezien en bestaat de be-
handeling in bedrust met
Priesznitz\' verband om het scrotum of op
het perinaeum. Bij de acute complicaties hebben de patiënten meestal
een flinke temperatuursverhooging; zij voelen zich ziek en hebben
tegen de bedrust dan ook geen bezwaar. Zijn de acute verschijnselen
voorbij en is de temperatuur normaal geworden, dan wordt de be-
handeling, zooals boven beschreven, begonnen of hervat.

Bij metastatische aandoeningen, b.v. arthritis, wordt ook zoo
spoedig mogelijk met de behandeling der urethra begonnen, terwijl
ook door BiER\'sche stuwing, diathermie enz. getracht wordt den
toestand van het zieke gequot;vvrieht te verbeteren.

Indien er, ondanks de therapie, rijkelijk cxsudaat blijft bestaan,
wordt ol. santali of bals. copaivae gegeven om de etterafscheiding
tegen te gaan. De behandeling van de urethra wordt in het algemeen
voortgezet, totdat bij herhaald onderzoek (1 maal per week) geen gono-
coccen meer worden gevonden in het urethraexsudaat (indien aan-
wezig) of prostatasecreet, terwijl volkomen helderheid der urine ook

-ocr page 54-

een eisch is voor het staken der therapie. Treedt er een recidlef op,
dan wordt de behandeling weer direct hervat.

De behandeling van de chronische gonorrhoe wijkt in het algemeen
weinig van de boven beschreven af. Is er prostatitis, dan wordt deze

2nbsp;maal per week gemasseerd. V^^orden er bij urethroskopie afwijkingen
gevonden in de urethra anterior (urethritis granulosa, ontsteking van
Littró sehe klieren of Morgagni\'sche lacunen) of urcthra-nosterior. dan
worden soms sonden ingebracht cn plaatselijke afwijkingen behandeld
met massage (op de sonde) en instillaties met sol. sulfat cuprici

3nbsp;tot 10 % of sol. nitrat. argent. 1 % (2 maal per week)

Vaccinbehandeling wordt slechts in enkele gevallen toegepast, terwijl

ook diathermic slechts in aanmerking komt. als na ± 2 maanden
de gcnezmg met de gewone routinemethode niet bereikt is.

Naar den aard der bestaande afwijking deelde ik de
waargenomen gevallen in 7 groepen:

Ä. groep van 42 patiënten, allen lijdende aan een
gonorrhoische infectie, die tot de urethra anterior
beperkt gebleven was;

B.nbsp;groep van 33 patiënten, die allen onder behandeling
kwamen met de verschijnselen van een urethritis
anterior (als groep
A), bij wie echter vroeger of later
een complicatie optrad;

C.nbsp;groep van 64 patiënten, die reeds bij het 1ste onder-
zoek aan urethritis gonorrhoica met complicatie(s)
bleken te lijden;

D.nbsp;groep van 95 patiëntjes met vulvovaginitis gonor-
rhoica;

H. groep van 93 vrouwen met gynaecologische afwij-
kingen, zoowel gevallen met als zonder gonorrhoische
aetiologie;

F.nbsp;groep van gevallen van arthritis gonorrhoica*

G.nbsp;groep van 267 patiënten, niet lijdende aan een gonor-
rhoische infectie (contrólesera).

Van een aantal van deze patiënten zijn curves geplaatst,
n.1. behooren

-ocr page 55-

tot

groep

A:

de

curves

1

tot en met 12 en 73n,

tot

groep

B:

de

curves

13

tot en met 37 en

tot

groep

G:

de

curves

37

tot en met 79.

In de volgende bladzijden worden de verschillende
groepen afzonderlijk besproken. Op iedere reeks curves
volgt een korte beschouwing hierover, terwijl in een over-
zicht aan het slot de uitkomsten van het onderzoek samen-
gevat zijn.

-ocr page 56-

A. ÜEETHRITIS ANTEßlOE.

1. Urethritis gonorrhoica anterior chronica (5 maanden) met wis-
selend, matig sterk positieve reactie. Bij genezing nog positief,
± 3 weken daarna negatief geworden. Patiënt maakte 6 jaar
geleden ook gonorrhoe door.

2.nbsp;Urethritis gon. ant. acuta met van begin af aan positieve reactie.
Bij genezing is deze nog positief. Bij latere controle na 7 maanden
is de reactie negatief geworden. Vroeger ook gonorrhoe.

3.nbsp;Urethritis gon. ant. acuta met positieve reactie, langzamerhand
zwakker wordend en ± 10 dagen na de genezing negatief. Patiënt
maakte 1 jaar geleden ook gonorrhoe door.

4. Urethritis gon. ant. acuta met even positieve reactie, die reeds
negatief is vóór de genezing. Bij cn na dc genezing steeds negatieve
reactie.

Urethritis gon. ant. acuta met wisselend-sterke positieve reactie.
2 maanden na de genezing is dc reactie nog positief; bij controle
weer 2 maanden later blijkt zij negatief geworden te zijn. Patiënt
is vroeger behandeld wegens syphilis, thans Wa. R. —, S.G. .

0. Urethritis gon. ant. sinds 4 weken. Reactie wisselend negatief
en zwak positief. 7 weken na het begin der behandelmg blijken
ontstoken Littré\'sche klieren te bestaan (die misschien ook reeds
eerder aanwezig waren). Na behandeling hiervan snelle genezing
en negatief worden der reactie. Patiënt is niet lang genoeg gevolgd
om definitief negatief-blijven te constateeren.

7. Urethritis gon. ant. acuta sinds 3 weken, met positieve reactie.
Er bestaat meer dan gewone liesklierzwelling. Bij de genezing is
de reactie nog positief, 9 dagen later reeds negatief.

-ocr page 57-

^ a

-4-U

a.

-ocr page 58-

8. Urethritis gon. ant. aeuta met zwak positieve reactie, reeds
negatief vóór de genezing. Door het optreden van een trauma-
tische epididymitis wordt de reactie niet positief. Patiënt is na
de genezing 10 weken gecontroleerd. Vroeger 2 maal gonorrhoe;
van deze oude infecties kan de positieve reactie niet het gevolg
zijn, daar aanvankelijk de reactie negatief was.

9. Urethritis gon. ant. chronica (3 maanden) met positieve reactie.
Bij onttrekken aan dc therapie is de patiënt waarschijnlijk niet
genezen. De reactie is bij het laatste onderzoek nog positief.
Vroeger (5 jaar geleden) ook gonorrhoe.

10.nbsp;Urethritis gon. ant. sinds 5 weken. De reactie is wisselend positief

en bij de genezing negatief geworden. Vroeger (4 en 7 jaar

geleden) 2 maal gonorrhoe, waarvan de laatste gecompliceerd
was door epididymitis.nbsp;e p u

11.nbsp;Urethritis gon ant. acuta met wisselend negatieve en positieve
reactie De patient is niet lang genoeg gevolgd om het definitief
negatief worden na de genezing te constateeren. 2 jaar geleden
maakte patient gonorrhoe met epididymitis door

12. Urethritis gon. ant. chronica (6 weken) met positieve reactie
Bij de genezing is deze negatief geworden en blijft dit bij vol-
doend-lange contrôle.

-ocr page 59-

\\

3 m.

CL

\\

ii;

■ A I III ■ I I

S ytii.sUtdA ne^.

-ocr page 60-

Ik was in de gelegenheid in totaal 42 patiënten met
urethritis gonorrhoica anterior waar te nemen. Van deze
vertoonde het bloedserum in 18 gevallen een positieve, in
24 gevallen een negatieve complementbinding. Een posi-
tieve reactie bestond dus in bijna 43 %.

Van de 18 patiënten met positieve reactie plaatste ik
van 13 patiënten curves (ITos. 1 tot en met 12, 73n).
Behalve m 9 zijn deze 13 patiënten allen tot na de ge-
nezing gevolgd. Ik reken N». 9, benevens 5 niet in curves
weergegeven en ten deele niet tot de genezing gevolgde
patiënten ook tot groept, omdat deze voldoende langen tijd
(eenige weken) geobserveerd en behandeld zijn, om met een
zekere waarschijnlijkheid te kunnen aannemen, dat de
positieve reactie niet de voorbode was van een complicatie.

Het leek me van belang na te gaan in welk percentage
bij de patiënten met urethritis anterior een gonorrhoische
infectie in de anamnese bestaat en of misschien dit percen-
tage verschilt bij de urethritis anterior met positieve en
bij die met negatieve reactie.

Het bleek dat 20 van de 42 patiënten, d. i. bijna 48 %,
reeds vroeger aan gonorrhoe geleden hadden. Van deze
20 patiënten hadden thans 10 (Nos. 1, 2, 3, 8 9 lo 11
73n, en twee niet-vermelden) een positieve complement-
binding, d. i. dus op totaal 18 gevallen ruim 55 %.
Van de 24 negatief reageerende anterioraandoeningen
hadden eveneens 10 gonorrhoe in de anamnese, d. i. dus
in bijna 42 %. Bij deze kleine reeksen kunnen deze percen-
tages (55 en 42) mijns inziens niet als belangrijk verschülend
beschouwd worden.

Ook de behandelingsduur dezer twee groepen van
patiënten bleek niet belangrijk verschülend: bij de
gevallen van urethritis anterior met positieve reactie
bedroeg de langste behandelingsduur 10 weken (bij N». 6),
bij die met negatieve reactie 11 weken.

-ocr page 61-

Een volgende vraag is of misschien langere duur der
infectie oorzaak is van het positief worden der complement-
bindingsreactie.

Uit de ziektegeschiedenissen bleek mij, dat van de 18
patiënten met positieve reactie 6 (Nos. 1, 6, 9, 10, 12 en
één, waarvan geen curve geplaatst is) reeds langer dan
3 weken gonorrhoisch geïnfecteerd waren, voordat ze in
behandeling kwamen, d.i. dus ruim 33%. Van de 24
patiënten met negatieve reactie bleken 4, d. i. ruim 16 %
langer dan 3 weken aan gonorrhoe te lijden. Voor een
juiste beoordeeling der gestelde vraag zijn deze reeksen
ook zeker te klein gebleven, echter krijg ik uit de getallen
(33 en 16) toch wel den indruk, dat langdurig onbehandeld
blijven van de gonorrhoische Urethritis anterior meer kans
geeft op een positieve complementbinding.

Men zou ook kunnen denken, dat complicaties, die
gelocaliseerd zijn in de urethra anterior, een positieve
reactie tengevolge hebben. Bij 3 van de 18 patiënten met
Urethritis anterior en positieve reactie vond ik in de
ziektegeschiedenis melding gemaakt van complicaties, n.1.:
bij Nquot;. 1: ontsteking van Littré\'sche klieren en Mor-

gagni\'sche lacunen;
bij N®. 6: ontsteking van eenige Littré\'sche klieren;
bij Nquot;. 7: flink pijnlijke, meer dan gewone liesklier-
zwelling.

Bij slechts één van de 24 patiënten met Urethritis
anterior en negatieve reactie vond ik melding gemaakt
van een niet-veretterend erwtgroot periurethraal infil-
traat.

Het is waarschijnlijk, dat in de gevallen van Urethritis
anterior, zoowel bij die met positieve als bij die met
negatieve reactie, een grooter aantal complicaties als
ontsteking der Littré\'sche klieren of Morgagni\'sche lacunen
zijn voorgekomen. Deze werden echter niet ontdekt, omdat

4

-ocr page 62-

het steeds zooveel mogelijk vermeden wordt, in de acnut
zieke urethra instrumenten in te brengen en dus urethro-
skopie vóór de genezing slechts op bijzondere indicatie
verricht wordt.

Bij de beschouwing der curves valt het op, dat behoudens
enkele toppen (Nos. 2, 5, 73ii) de reacties steeds tot de
matig-positieven behooren. Onder de patiënten, van wie
ik geen curve plaatste was er één, bij wie gedurende
1 maand observatie en behandeling de reactie steeds
maximaal positief was. Bij dezen patiënt bestond
ondanks de ingestelde spoeltherapie steeds een rykelijk
exsudaat.

In 2 (Nos. 4 en 73ii) van de tot na de genezing gevolgde
gevallen was de reactie definitief negatief geworden vóór-
dat de patiënt genezen was, eveneens in 2 gevallen (Nos. 6
en 11) bestond in het verloop der ziekte gedurende korten
tijd een negatieve reactie. Deze en de later te vermelden
dergelijke gevallen bewyzen wel, dat het wenschelijk
is, bij verdenking op gonorrhoe, waarbij een nega-
tieve reactie bestaat, de bloedproef te herhalen.

In het algemeen blijkt ook al spoedig na de genezing
de reactie negatief te worden. Van de tot na de genezing
gevolgde gevallen van urethritis anterior zag ik alleen
N». 5 ruim 2 maanden na de genezing nog vrij sterk positief
reageeren. Bij herhaald onderzoek konden bij dezen
patiënt geen gonococcen aangetoond worden. 2 maanden
later was de reactie ook negatief geworden, terwijl de
patiënt steeds kerngezond was.

Bij Nquot;. 2 was de reactie 3 weken na de genezing nog
positief, 7 maanden later negatief.

Nquot;. 11 werd na de genezing niet meer gecontroleerd. Bij
dezen patiënte heb ik de reactie niet negatiefzien worden.
In de overige gevallen bleek de reactie definitief negatief
te worden uiterlijk 3 weken na de genezing (N®. 1).

-ocr page 63-

Naar aanleiding van uiteenloopende opgaven in de
literatuur ging ik ook na, hoeveel tijd na het optreden der
symptomen do reactie positief kan zijn. Uit enkele curves
hlijkt, dat bij de ongecompliceerde gonorrhoe soms reeds
enkele dagen na het begin der exsudatie complement-
hindende stoffen in het serum aan te toonen zijn, b.v.:
bij NO. 2 na 3 dagen,
bij m 3 na 8 dagen,
bij m 5 na 3 dagen.

-ocr page 64-

B. URETHRITIS ANTERIOR, WAARBIJ TIJDENS
DE BEHANDELING COMPLICATIE(S) OPTRADEN.

13. Urethritis gon. ant. acuta met aanvankelijk negatieve reactie,
die echter spoedig positief wordt, reeds vóór het optreden van
een prostatitis. Bij de genezing is de reactie nog niet negatief, wel
O weken later. Bij contrôle na 2 weken eveneens negatieve reactie.
I\'atiënt maakte O jaar geleden ook gonorrhoe door.

14. Aanvankelijk urethritis gon. ant. acuta met positieve reactie,
sterker wordend na het optreden van prostatitis. Genezing na
autovaccininjecties gedurende 14 dagen (100 millioen tot 2000 m.).
De reactie blijft sterk positief, zelfs 3 maanden na de genezing
nog maximale remming. Niet tot negatief-zijn gecontroleerd.

15. Urethritis gon. ant. acuta met negatieve reactie, slechts zwak
positief wordend bij het optreden van lichte prostatitis. Vóór
de genezing bestaat reeds tijdelijk een negatieve reactie, die
3 weken na de genezing definitief blijkt te zijn (3J maand gecon-
troleerd). 6 jaar geleden ook gonorrhoe, welke na 2 jaar be-
handelen pas genezen was.

16. Aanvankelijk urethritis gon. ant, acuta met negatieve reactie,
die reeds positief wordt vóór het optreden der klinische symp-
tomen van urethritis posterior en prostatitis. Door de 1ste
diathermiekuur (poliklinisch, 6x2 uur) geen genezing, door
de 2de diathermiekuur (klinisch, 2x6 uur) geen genezing,
door de 3de diathermiekuur (klinisch, 2x6 uur) geen genezing.
Door de diathermiebehandeling geen duidelijke omslag der
reactie, in den zin van sterker positief of zwakker worden, waar
te nemen. Tenslotte wordt de genezing bereikt door autovaccin-
injecties gedurende 16 dagen (100 m. tot 5000 m.), waarna maxi-
male remming optreedt. ± 8 weken na de genezing heeft de
reactie nog dezelfde sterkte; ± 4 maanden later is zij negatief
geworden.

-ocr page 65-

o-L. t CL.V. - S .

CC

^ÏVï.aklt;«cLi liec

a.. cl.nbsp;S.

a.

cL.

«III-1-1 .......gt;■■

U-1nbsp;I

-ocr page 66-

17. Urethritis gon. ant. acuta met cen negatieve reactie, die slechts
zwak positief wordt by het ontstaan van urethritis posterior en
lichte prostatitis. Bij de genezing en bij latere contrôle is de
reactie negatief. Een infiltraatjc om dc urethra anterior in het
eerste begin der infectie blijkt niet met een positieve reactie
gepaard te zijn gegaan.

18. Urethntis gon. ant. acuta met negatieve reactie, positief wordend
vóór het optreden der symptomen van prostatitis. De reactie
wordt sne negatief, misschien al voordat de patiënt genezen is.
By contrôle gedurende 5 maanden is dc reactie steeds negatief, ook
by dc aanwezigheid van een weeke post-gonorrhoische strictuur.

10. Urethritis gon. ant. met positieve reactie. Zij blijft tijdelijk
positief by zich aansluitende urethritis posterior met lichte
prostatitis, terwijl de reactie reeds negatief wordt, voordat de
patient genezen is. Bij de contrôle gedurende 5 maanden is de
reactie steeds negatief. Bij het begin der behandeling bestaan
er symptomen van secundaire syphilis (Wa. R. 4, S G )

20. Aanvankelyk urethritis gon. ant. acuta met een negatieve
reactie, die reeds positief wordt, vóórdat de symptomen van
prostatitis aanwezig zijn. Na genezing wordt de reactie mmder
sterk; niet gevolgd tot zij negatief is.

21. Aanvankelijk urethritis gon. ant. met negatieve reactie, die bij
het optreden van prostatitis snel positief wordt en bij de waar-
schijnlijke genezing (s?) reeds negatiefis. Bij reïnfectie (redidief?)
waarbij prostatitis en epididymitis optreden, wordt de reactie
snel positief. Door diathermic (2x7 uur) wordt de genezing niet
bereikt, wel door voortzetting der spoeltherapie, gecombineerd
met injecties van polyvalent gonococcenvaccin gedurende
14
dagen (200 m. tot 2000 m.). 5 weken na de genezmg is de remming
der haemolysis nog maximaal.

-ocr page 67-

3cL.

\' I, I I___

a i.

S OfW.\'VvftJ-

IS.

1.

5? neUj^?nbsp;V.

u-.

ixu, S w.
■ikexll. too«.

s.

J-. ■ gt; «

■t, I-1-1----1.

-ocr page 68-

22. Urethritis gon. ant. acuta met twijfelachtige posteriorklachten
en gedurende korten tijd zeer zwak positieve reactie. Het sterk
positief worden der reactie wordt gevolgd door de klinische
symptomen van acute prostatitis. Patiënt is niet tot de genezing
gevolgd.

23. Urethritis gon. ant. acuta met negatieve reactie. Bij het optreden
van een prostatitis wordt de reactie positief en blijft dit wisselend
tot 1 maand na de genezing. Bij contrôle gedurende 3 maanden
daarna steeds negatieve reactie.

24. Urethritis gon. ant. acuta (sinds 6 weken) met steeds negatieve
reactie (niet in curve geteekend). Bij het optreden van prostatitis
wordt de reactie positief, wisselend in sterkte. Bij de genezing is
zij nog sterk positief;
± 5 weken daarna is zij negatief geworden.

25. Aanvankelijk urethritis gon. ant. acuta met negatieve reactie,
die positief wordt bij het optreden van acute thrombophlebitis
(gon.?) van het rechter onderbeen. De reactie blijft wisselend-
sterk positief na het optreden van prostatitis en epididymitis.
Door de 1ste diathermiekuur (2x7 uur) geen genezing, die wel
bereikt wordt door een 2de diathermiekuur (2x7 uur). Invloed
op de reactie is door deze therapie niet waar te nemen. Na het
optreden van reïnfectie wordt de reactie weer sterker positief.
Deze 2de infectie verloopt zonder duidelijke complicaties (twijfel-
achtige posteriorklachten), terwijl de reactie bij de genezing
slechts zwak positief meer is.

-ocr page 69-

I I I

Il

F

a.

-sUa-éi ut»

■,i.. » t-«-

t \' ■_I-1 I

-ocr page 70-

26. Urethritis gon. ant. acuta met negatieve reactie, die positief
wordt bij het optreden van posteriorklachten en prostatitis. Bij
dc genezing en bij controle gedurende 2 maanden daarna is de
reactie steeds negatief.

27. Urethritis gon. ant. acuta met negatieve reactie. Als complicatie
bestaat een phlebitis der v. dorsalis penis met liesklierzwelling
cn zeer sterk oedemateuse zwelling van het praeputium; tevens
posteriorklachten. Eerst 1 maand na het ontstaan hiervan wordt
de reactie positief. Door diathermiebehandeling (8x4 uur)
geen genezing, die wel bereikt wordt door poliklinisch voortgezette
spoeltherapie. ± 2 weken na de genezing is de reactie negatief.
Na 2i maand reïnfectie, die onder het beeld van een urethritis
gon. compUcata verloopt. Daardoor is geen langere controle
mogelijk.

28. Aanvankelijk urethritis gon. ant met negatieve reactie, die posi-
tief wordt bij het optreden van posteriorklachten (zonder prosta-
titis). Bij het vaststellen der genezing na 5 weken (pat. heeft zich
thuis alleen met anteriorspoelingen behandeld) en bij latere
controle gedurende 3 weken steeds negatieve reactie.

20. Aanvankelijk urethritis gon. ant. acuta met zwak positieve
reactie, sterk positief wordend vóór het optreden van prostatitis
en epididymitis. De patiënt is ruet genezen als hij zich aan de
behandeling onttrekt. 8 maanden daarna wordt de genezing vast-
gesteld, de reactie is dan negatief geworden. Patiënt heeft zich
thuis met anteriorspoelingen behandeld.

-ocr page 71-

iL

Id.

5 m.nbsp;1110

r^pt

ly.

Id..

a.

d

P

U.

^—

tAx c^ftivexe.11..

-ocr page 72-

30. Urethritis gon. ant. aeuta met sterk positieve reactie. Zij blijft
sterk positief bij zich aansluitende prostatitis, terwijl bij de
genezing de reactie slechts iets minder sterk is. 5 maanden later
is zij nog duidelijk positief ( ); bij onderzoek zijn geen symp-
tomen van gonorrhoe te vinden.

81. Urethritis gon. ant. acuta met aanvankelijk een negatieve reactie,
die spoedig positief wordt bij het optreden van urethritis posterior
en prostatitis. Bij het laatste bloedonderzoek is de patiënt niet
genezen, de reactie nog positief ( ). Vroeger maakte patiënt
2 maal gonorrhoe door (1 jaar geleden en 5 maanden geleden).
Dc positieve reactie kan niet het gevolg geweest zijn van de
vroegere infecties, daar zij bij deze laatste (3de) infectie aan-
vankelijk negatief is.

32. Urethritis gon. ant. acuta met bijna steeds negatieve reactie.
De gedurende korten tijd optredende zwak positieve reactie is
misschien liet gevolg van een infiltraat om de urethra anterior
met beiderzijds flinke liesklierzwelling.
7 weken nadat patiënt
zich aan de behandeling onttrekt, komt hij terug met prostatitis
en epididymitis, die na eenige dagen gevolgd wordt door een
sterk positieve reactie. Het is niet te beoordeelen of door de
diathermiebehandeling (2x7 uur) de gonorrhoe genezen is en
of de sterk positieve reactie het gevolg is van de opgetreden
complicaties (zooals gewoonlijk) of van de diathermiebehandeling.
Bij de genezing is de reactie negatief. Latere controle kon niet
meer plaats vinden.

33. Aanvankelijk urethritis gon. ant. acuta met een negatieve reactie
die reeds positief wordt vóór het optreden van de klinische
symptomen van prostatitis. De reactie wordt iets sterker na het
optreden van epididymitis. Patiënt is niet tot zijn genezing
behandeld.

-ocr page 73-

ht.

. /N . ■

CI L.

a

____^ net îniv.ixo^ poi.

a

s.

pi.

-ocr page 74-

84. Aanvankelyk urethritis gon. ant. acuta met een negatieve reactie
d.e positief wordt bij het optreden van epididymitis. Na dTaThêr
miebehandehng (2 x 7 uur) volgt genezing. Er is geen duidelijke
invloed op de reactie te zien. 4 weken na de genezing is de reactie
negatief geworden.
1 maand later reinfeeteert patiënt zieh tf
.s het een recidief?) Deze 2de (?) urethritis^erloopronier
het beeld van een anterioraandoening. De bij het beg^ sterk-
positieve reactie wordt langzamerhand zwakker en Is bT de
genezing negatief.nbsp;^^

35. Urethritis gon. ant. acuta met negatieve reactie. Vóór het op-

wordt de reactie langzaam zwakker en is 10 dagen na de genezing
reeds negatief. Patiënt is later niet
gecontroleerd.nbsp;®

86. Aanvankelyk urethritis gon. ant. acuta met negatieve reactie,
die reeds positief wordt vóór het optreden van prostatitis. Eeni^
dagen na de genezing en by latere contrôle steeds negatieve

37. Aanvankelijk urethritis gon. ant. chronica met positieve reactie
Na diathermiebehandeling
(2 x 6 uur) geneest patiënt schijnbaar\'
Na 5 weken echter treedt na flink alcoholgebruik recidief op\'
Hierbij treedt prostatitis op, waardoor de reactie sterker positief
wordt. Na diathermiebehandelmg (2x6 uur) geen genezing,

welke snel bereikt wordt na behandeling van een weeke strictuur.\'

4 maanden na de genezmg is de reactie nog zeer sterk positief,\'
1 maand later is zij slechts zwak positief meer.

-ocr page 75-

» I t-1 I I I ..1 lt; I 1 f

-« I e.

-ocr page 76-

Bij groep B, dus bij die patiënten, die onder behandeling
kwamen met urethritis anterior, bij wie echter na korter
of langer tijd complicaties (urethritis posterior, prostatitis,
epididymitis) optraden, kon ik 33 patiënten onderbrengen.

Van deze 33 gevallen plaatste ik curves van 25 (Nquot;. 13
tot en met Nquot;. 37). In al deze gevallen bleek een positieve
complementbinding te bestaan; \'t zij dat deze reeds van
het begin af aanwezig was of eerst later ontstond, tegelijk
met of na het optreden der complicatie.

Allereerst rijst hier weer de vraag, bij hoeveel van deze
met complicaties verloopende gevallen een gonorrhoische
infectie in de anamnese voorkomt. Uit de ziektegeschie-
denissen blijkt dat 4 (Nos. 13, 15, 31 en één van wie geen
curve) van deze 33 patiënten reeds eerder aan gonorrhoe
hadden geleden, d. i. dus slechts ruim 12 %.

Verder leek het mij van belang om na te gaan, in een
hoe groot aantal gevallen de complementbindingsreactie
reeds positief was in het stadium, waarin klinisch alleen
een anterioraandoening bestond. Deze vraag is daarom
van belang, omdat zou kunnen blijken, dat het positief
reageeren van een urethritis anterior prognostisch miader
gunstig is en als een voorteeken van een voortschrijden
van het proces kan worden beschouwd. Ik deelde daartoe
deze 33 gevallen in 3 groepen in:
a. die gevallen, waarbij de reactie positief werd vóór

het optreden der complicatie,
h. die gevallen, waarbij de reactie positief werd na het

optreden der complicatie,
c. die gevallen, waarbij de reactie positief werd onge-
veer tegelijk met het optreden der complicatie.
Tot groep
a behooren de Nos. 13, 14, 16, 18, 19, 20,
22, 29, 30, 31, 33, 35, 36, 37 en nog drie, waarvan geen
curves geplaatst zijn, dus tezamen 17 gevallen.
Tot groep h behooren de Nos. 27, 32 en nog één,

-ocr page 77-

waarvan geen curve geplaatst is, dus tezamen drie
gevallen.

Tot groep o behooren de Nos. 15, 17, 21, 23, 24, 25,
26, 28, 34 en nog vier, waarvan geen curves geplaatst zijn,
dus tezamen 13 gevallen.

Dus in 17 van de 33 gevallen, d. 1. in ruim 51 % blijkt
de reactie positief te zijn vóór het optreden der klinische
symptomen van een complicatie. In slechts 3 gevallen
(ruim 9 %) bleek de positieve reactie te volgen op de
complicatie, terwijl in 13 gevallen, d. i. in ruim 39 % het
positief worden der reactie en het optreden der complicatie
ongeveer tegelijkertijd plaats vond.

Het percentage positieve anterior-aandoeningen waarbij
een complicatie volgt, is dus grooter dan bij die, welke
niet gecompliceerd worden. Dit verschil (51 % en 42 %)
zou sprekender worden, indien die anterior-aandoe-
ningen, welke onbehandeld längeren tijd bestaan hebben
(b.v. langer dan 3 weken) of (en) waarbij complicaties
in de urethra anterior bestaan, uitgeschakeld worden.
Het bleek immers wel waarschijnlijk, dat door deze om-
standigheden de positieve reactie bij de urethritis anterior
in enkele gevallen te verklaren was. Dit was ook te ver-
wachten toen het bleek, dat uitbreiding der infectie naar
de urethra posterior, prostata en epididymis het percentage
positieve gevallen enorm deed stijgen.

Van de 33 genoemde gevallen, waarbij de complicaties
tijdens het onderzoek steeds bestonden in urethritis
posterior, prostatitis en epididymitis, reageerde geen
enkele negatief. Beschouwt men de 25 curves (Nos. 13
tot en met 37), dan ziet men dat bij slechts één patiënt
(Nquot;. 28) de complicatie bestond in een uitbreiding der
infectie naar de urethra posterior, terwijl 23 patiënten
leden aan prostatitis, 1 aan epididymitis en 5 zoowel aan
epididymitis als aan prostatitis.

-ocr page 78-

Uit doze gegevens blijkt zeker wel de groote diagnostische
waarde van het bloedonderzoek, hoewel ook in al deze
gevallen de gonococcen betrekkelijk gemakkelijk konden
worden aangetoond.

Toch verliest de complementbindingsreactie een klein
deel van haar waarde, doordat zij in eenige gevallen
tijdelyk, in enkele andere gevallen definitief negatief bleek
te zijn vóór de genezing. De niet tot de genezing gevolgde
gevallen (Nos. 22, 31 en 33) laat ik hierbij buiten beschou-
wing.

We zien dan de reactie tijdelijk negatief bij:

Nquot;. 15: bij prostatitis,

NO. 27: bij thrombophlebitis (gon?), urethritis posterior,

Nquot;. 32: bij epididymitis en prostatitis.

Definitief negatieve reactie voor de genezing zien wij bij

Nquot;. 18: bij prostatitis,

N». 19: bij prostatitis,
Nquot;. 21: by prostatitis.

Ook uit de curves der laatste reeks patiënten (groep B)
blijkt dus, dat het soms noodig is, de reactie te herhalen
bij patiënten, bij wie aan een gonorrhoische infectie ge-
dacht wordt en waar de serumreactie negatief uitge-
vallen is.

Hoeveel tijd na de genezing de reactie positief blijft, is
niet in het algemeen aan te geven. De patiënten konden na
de genezing helaas te ongeregeld gecontroleerd worden.
In de meeste gevallen blijkt echter al spoedig na de ge-
gezing de positieve reactie in een negatieve te veranderen.
(Nos. 15, 17, 26, 27, 32, 34, 35, 36) of na enkele (3 tot 4)
weken (Nos. 13, 23).

Van de Nos. 22, 31, 33, die niet tot de genezing be-
handeld zijn, reageerde het bloed bij het laatste onderzoek
nog positief.

In één geval (N®. 37) vond ik 4 maanden na de genezing

-ocr page 79-

nog een zeer sterk positieve reactie, welke echter 1 maand
later slechts zeer zwak positief meer was. Bij Nquot;. 30 bestond
5 maanden na de genezing nog een matig-sterke positieve
reactie. Bij deze laatste twee patiënten werd nauwkeurig,
echter tevergeefs, naar gonococcen gezocht.

Bij het eerste onderzoek werd bij de urethritis anterior
meestal een negatieve reactie gevonden, echter kan enkele
dagen na het optreden van exsudatie al een sterke reactie
bestaan, b.v. bij Nquot;. 30 reeds na 7 dagen (als bij groep
A),
De invloed van vaccintherapie en diathermiebehandeling
wordt later besproken.

-ocr page 80-

a URETHRITIS GONORRHOICA COMPLICATA.

88. Urethritis gon. met epididymitis en prostatitis met slechts zwak
positieve reactie. Éénmaal is de reactie zelfs negatief bij de aan-
wezigheid van gonococcen in het urethraexsudaat. Na auto-
vaccininjecties gedurende 8 weken (100 m. tot 4000 m.) geen
genezing. Wel optreden van sterkere, hoewel geen maximale
remming.

89. Urethritis gon. chron. met epididymitis sinds 1 jaar met sterk
positieve reactie. Na diathermie (8 x 2 -f 2 x 4 uur) waar-
schijnlijk genezing (s?) en slechts zwak positieve reactie. Na
eenige dagen waarschijnlijk reïnfectie (echtgenoote gonococcen
positief). Hierna wordt de reactie weer spoedig sterk positief; er
bestaat een lichte prostatitis. Pat. onttrekt zich aan de behande-
ling vóór zijn genezing. 8 jaar geleden ook gonorrhoe.

40. Urethritis gon. met epididymitis. De reactie is positief, wordt
langzamerhand zwakker en is bij de genezing slechts zeer zwak
positief (±) meer.

41. Urethritis gon. post. chronica met prostatitis. De reactie is sterk
positief, ook nog bij de genezing. 2 weken later reeds veel zwakker.

42. Urethritis gon. post. met prostatitis. De reactie is wisselend-sterk
positief. Door diathermie (2x7 uur) genezing; geen invloed op
de reactie, die slechts zeer zwak positief meer is, waar te nemen.
Bij contrôle na 7 maanden is de reactie negatief.

-ocr page 81-

---«-«—»

NX

e.

tl.

h.

s.

S ma

t)t.

I li

d. S.

1nbsp;—gt;■■.....—\' II. . Inbsp;.tnbsp;\'nbsp;*

-ocr page 82-

48. Aanvankelyk urethritis gon. ant. acuta met steeds negatieve
reactie (geval uit groep
A). 6 weken na de genezing reïnfectie met
prostatitis. Dc reactie is direct positief, wordt tijdens de behandc-
ling zwakker en is 10 dagen na de genezing reeds negatief.

47.

41.. Urethritis gon. post. met bij het Iste onderzoek negatieve reactie.
Deze wordt spoedig positief, reeds voor het optreden van prosta-
titis. By dc genezing cn 6 weken daarna nog steeds maximaal
sterk positieve reactie. Bij nauwkeurig onderzoek worden geen
gonococcen gevonden.

\\

45. Urethritis gon. chron. met oude (genezen?) epididymitis. Dereactie
18 positief. De patiënt is, na 8 weken behandeld te zijn, genezen,
terwyl dc reactie na dien tijd ook negatief geworden is. 1 maand
na de genezing eveneens negatief. Vroeger maakte patiënt ook
gonorrhoe door.

46. Urethritis gon. met prostatitis, waarbij de reactie eerst positief is.
Tijdens de behandeling is dc reactie 2 maal negatief (gonococcen
positief). Zij wordt weer positief bij het optreden van een vesi-
culitis duplex. 1 week na de genezing is de reactie negatief en
blijft dit bij controle gedurende 2J maand.

Urethritis gon. post. acuta met positieve reactie. Zij blijft positief
bij het optreden van een lichte prostatitis. Bij de genezing is de
reactie nog duidelijk positief, na 5 weken is zij negatief geworden.

-ocr page 83-
-ocr page 84-

48. Urethritis gon. post, chronica met prostatitis. De reactie is sterk
positief en blyft dit na het optreden van epididymitis. Door
diathermie (2 x 5 4 uur) geen genezing. De invloed der
diathermic op de reactie is niet na te gaan. Daarna krijgt patiënt
injecties van polyvalent gonococcenvaccin gedurende 16 dagen
(200 m. tot 5000 m.) en nog een diathermiekuur (3x4 5 uur)
waardoor wel genezing optreedt. 1 maand na de genezing is de
reactie nog zeer sterk positief.

40. Urethritis gon. chronica met prostatitis. De reactie is positief.
Door diathetic (2 x 6 uur) snelle genezing; dereactie neemt
snel m sterkte af en zij is bij de genezing reeds negatief. Bij
licrhaald controleonderzoek gedurende 5 weken ook steeds
negatieve reactie.

50.nbsp;Urethritis gon. met epididymitis. De reactie is van begin af sterk

positief. De gonorrhoe geneest zonder bijzondere therapie, terwijl

de reactie langzamerhand zwakker wordt cn ± 2 weken na de

pnczmg reeds negatief is. Daarna is patiënt niet meer gccon-
trolcerd.

51.nbsp;Aanvankelijk urethritis gon. ant. acuta met steeds negatieve
reactie (geval uit groep
A). 3 weken na de genezing reïnfectie
(echtgenoote gonococcen positief). Deze urethritis wordt ge-
comphceerd door prostatitis. De reactie is aanvankelijk sterk
positief, tijdens de behandeling wordt zij zwakker en is 1 week
na de genezmg en bij controle 10 dagen daarna negatief.

52.nbsp;Urethritis gon. met epididymitis. De reactie is zwak positief
De genezing wordt bereikt na de gewone therapie en injecties\'
van polyvalent gonococcenvaccin gedurende O dagen (100 in
tot 2000 m.). Bij de genezing en bij herhaalde controle gedurende
4 weken daarna steeds negatieve reactie.

53.nbsp;Urethritis gon. chronica met prostatitis en arthritis (schouder-
gewricht). Elders reeds behandeld met injecties van polyvalent
gonococcenvaccin. Patiënt geneest door inspuitingen van auto-
vaccin gedurende 3 weken (100 m. tot 5000 m.), waardoor de
reactie tijdelijk wel sterker, echter niet maximaal wordt. Patiënt
kon niet langer gecontroleerd worden.

-ocr page 85-

iHiii-i.mh I,..—,».

„I. .Ml.lfc.

o.w.

t. d. 1), cL. • S

ht.

\'t\'
t^tdl.

jii lil

JS. S Ui tXA^.

SI

u.

Pitin|. pt

a.

TYL.v. jaï.m.

a.v)

ijii 1.

-ocr page 86-

54. Urethritis gon. chron. met prostatitis en arthritis (voetgewricht).
Door Iste diathermiekuur (2x6 uur) niet genezen, evenmin
door een 2dc diathermiekuur (3x4 uur). Van deze behandeling
is geen invloed op de sterkte der reactie te zien. Bij het verdere
verloop blijft de reactie wisselend-sterk positief; de prostatitis
blijft bestaan, terwijl er ook een duidelijke zwelling der Cowper\'-
sehe klieren aanwezig is. Tijdens de poliklinische behandeling
aequireert pat. syphilis I. 1 jaar geleden ook gonorrhoe.

55. Urethritis gon. post. acuta, waarby de reactie snel positief wordt
en maximaal is bij het optreden van prostatitis. Reeds 1 week
na dc genezing is de reactie negatief geworden; bij herhaling weer
1 week later is zij eveneens negatief.

56. Urethritis gon. post. acuta met bij het 1ste onderzoek negatieve
reactie. Deze wordt snel sterk positief, gevolgd door prostatitis
en epididymitis. Door diathermiebehandeling (2x7 uur) ge-
nezing; geen invloed van deze therapie op de sterkte der reactie
waar te nemen. 7 weken na de genezing is de reactie slechts zwak
positief meer. Latere contrôle onmogelijk. 4 jaar geleden maakte
patiënt 2 maal gonorrhoe door, behandeld met vaccininjecties.

57. Urethritis gon. acuta met prostatitis. Bij het 1ste onderzoek is
de reactie negatief, snel sterk positief wordend, reeds vóór het
optreden van epididymitis. Bij het voortbestaan dezer compli-
caties blijft de reactie ook sterk positief. Niet tot genezing gevolgd.
Vroeger ook gonorrhoe.

58. Urethritis gon. met prostatitis. De reactie wordt negatief bij
schijnbare genezing. Na het staken der therapie flikkert het
proces weer op. Er ontstaat epididymitis en een sterk positieve
reactie. Door diathermiebehandeling (2x7 uur) geen genezing.
Deze wordt tenslotte bereikt door de gewone spoeltherapie en
injecties van autovaccin (van patiënt\'s echtgenoote) gedurende
18 dagen (200 m. tot 5000 m.). 2 maanden na de genezing is de
reactie nog sterk positief, 1 maand later zwak positief.

-ocr page 87-

J-_t-

SV.

-ocr page 88-

69. Urethritis gon. ant. et post, met positieve reactie, die sterker
wordt na het optreden van epididymitis. De reactie is 8 weken
na de genezing nog zeer sterk positief, bij contrôle 5 maanden
later negatief. Er heeft geen aantoonbare prostatitis bestaan

I. Urethritis gon. met prostatitis. De reactie is positief, wordt tijdens
de behandeling zwakker en is bij de genezing negatief. Latere
contrôle niet mogelijk.

60

61. Urethritis gon. chronica met epididymitis. De reactie is sterk
positief. Door diathermie (2x7 uur) sneUe genezing. De reactie
wordt langzamerhand zwakker en is bij controle 6 weken na de
genezmg slechts zeer zwak positief meer.

62. Urethritis gon. chronica met oude (genezen?) epididymitis. De
reactie is zwak positief en is reeds voor de genezing negatief
geworden.nbsp;o

63. Urethritis gon. post. acuta met prostatitis, vesiculitis en cpididy-
mitis. De reactie is sterk positief. Door diathermie (2x7 uur)
geen genezing, wel aanzienlijke verbetering van de epididymitis
Geen invloed van de diathermie op de reactie te zien. Wanneer
patiënt zich aan de behandeling onttrekt, is hij misschien ge-
nezen; de reactie is dan nog slechts zwak positief.

64. Urethritis gon. post. chronica met prostatitis. De react\'e is zwak
positief en wordt sterker bij het optreden van epididymitis. Door
diathermie (2x7 uur) genezing, geen invloed van deze behande-
ling op de sterkte der reactie te zien. De reactie blyft langen tgd
wisselend-sterk positief en is na 8 maanden nog zwak positief.

-ocr page 89-

bi.

U.

11 I i »

V

c.

s.

-ocr page 90-

65. Aanvankelijk urethritis gon. post. met negatieve reactie, die snel
positief wordt bij het optreden van een prostatitis. Daarna
tijdelijk slechts zwak positieve reactie, weer sterker wordend bij
het optreden van epididymitis. Door diathermic (2x7 uur)
waarschijnlijk genezen. Deze behandeling heeft geen duidelijke
invloed op de reactie. Het is niet met zekerheid uit te maken of
patiënt genezen is, daar hij zich weer spoedig aan infectie bloot-
stelt en reeds na 2 weken met de verschijnselen van urethritis
gon. acuta op dc polikliniek terugkomt. Deze reïnfectie (of
recidief) verloopt klinisch onder het beeld van een urethritis
anterior. 2 maanden na de genezing is de reactie negatief ge-
worden. 8 jaar geleden maakte patiënt ook gonorrhoe door.

66. Urethritis gon. post. acuta met prostatitis en een veretterend
infiltraat om de urethra anterior. Aanvankelijk is de reactie
positief. Na incisie van het absces wordt de reactie ook snel
negatief en blijft dit praktisch steeds, hoewel de prostatitis niet
genezen is. Bij het laatste onderzoek is de patiënt niet genezen.

Ö7. Urethritis gon. post. acuta met prostatitis. De reactie is sterk
positief en blijft dit, in wisselende sterkte, tot 6 weken na de
- genezing. 7 weken daarna (dus 13 weken na de genezing) is de
reactie negatief geworden.

68. Urethritis gon. chronica met prostatitis. De reactie is sterk
positief. Na diathermiebehandeling (2x6 uur) volgt snelle
genezing; er is geen invloed van deze therapie op de sterkte der
reactie waar te nemen. Na de genezing treedt liesklierzwelling op,
die overgaat in verweeking en naar buiten perforeert (waar-
schijnlijk lymphogranulomatosis inguinalis). 2 maanden na de
genezing is de reactie negatief geworden.

-ocr page 91-

e. d. S^Kcutj.?

ts.

y nttim.

tiuim.ne^.

3d,

p. f,,.

J-1-!-—»

1---1—I-—i.

____ .

-ocr page 92-

69. Urethritis gon. ant. et post. Bij het 1ste onderzoek is de reactie
negatief. Zij wordt reeds positief vóór het optreden der symptomen
van prostatitis. De reactie blijft gedurende de 6 maanden, dat
de patiënt behandeld is, steeds positief. Bij het laatste onderzoek
is hy niet genezen.

70, Urethritis gon. chronica met prostatitis en positieve reactie. Door
diathermiebehandeling (2x6 uur) snel genezen. Door deze
behandeling is geen invloed op de sterkte der reactie waar te
nemen. 7 weken na de genezing is de reactie zwak positief,
3 maanden daarna negatief. Bij het begin der behandeling heeft
patiënt tevens de symptomen van secundaire syphilis (Wa.R.
6, S.G. ).

71. Urethritis gon. acuta met prostatitis. De reactie is sterk positief,
blijft dit eenigen tijd om daarna snel in sterkte af te nemen. Na
het staken der therapie is de contrôle onvoldoende. Bij revisie
na 2 maanden zijn er geen symptomen van gonorrhoe, terwijl de
reactie negatief is.

72. Urethritis gon. post. acuta met sterk positieve reactie, die maxi-
maal blijft bij het optreden van epididymitis en prostatitis. Door
diathermiebehandeling (2x7 uur) geen genezing. Bij de genezing
en 4 weken later is de reactie nog sterk positief, om weer 7 weken
later negatief te zijn.

-ocr page 93-

\'^la, lîfiiiv.niek yniXtn.
ttacbU óiieéi |jgt;o5.

.iJi.l . il

na 3111 \'»\'1*5

10.

t»t. d. 5.

—1-

71

pv.

^_«.nbsp;â—I—•—

n.

r.e. d

\'Jd.
\\—

p f

-ocr page 94-

73. Urethritis gon. posterior (zonder diepere aandoeningen) met zwak
positieve, later negatieve reactie. Na behandeling met polyvalent-
gonococcen-vaecin gedurende 2 weken (50 m. tot 5000 m.) slechts
zwak positieve reactie. Zoo gauw als hierna de reactie weer
negatief geworden is, wordt begonnen met injecties van auto-
vaccin gedurende 10 dagen (50 m. tot 1000 m.), waarna snel
genezing volgt en de reactie maximaal sterk positief wordt. Zij
blijft dit niet lang, want als patiënt 3 weken na de genezing met
reïnfectie terugkomt, is de reactie slechts zwak positief meer.
De reïnfectie (echtgenoote gonococcen positief) verloopt klinisch
als een anterioraandoening (vermeld in groep
A) met een ge-
durende korten tijd positieve en reeds vóór de genezing negatieve
reactie. Bij latere controle gedurende 3 maanden (om de 3 weken)
is de reactie ook steeds negatief.

-ocr page 95-

■Inbsp;t -

«O

co

00

Èi

-ocr page 96-

74.nbsp;Urethritis gon. post, chronica met prostatitis. De reactie îs
positief. Tijdens de behandeling is de sterkte der reactie zeer
wisselend, zelfs 2 maal negatief. Bij de genezing is zij nog sterk
positief, 1 week later slechts zwak positief meer om dit bij de
contrôle gedurende 6 weken steeds te blijven.

75.nbsp;Urethritis gon. chronica tnet prostatitis. De reactie is sterk
positief en blijft dit na de injecties van autovaccin gedurende
10 dagen (100 m. tot 8000 m.). Na deze behandeling treedt,
evenmin als na een diathermiekuur (2x6 uur), genezing op.
Invloed van de diathermiebehandeling op de reactie is niet waar
te nemen. De hardnekkigheid der infectie is wel het gevolg van

het bestaan van urethritis granulosa. Na behandeling hiervan
met metalen sondes en instillaties met Sol. sulfat. cuprici 8—10%,
wordt de genezing bereikt. 6 weken na de genezing is de reactie
nog even sterk positief, terwijl zij weer 7 weken later negatief
blijkt te zijn.

70. Urethritis gon. met prostatitis. De reactie is aanvankelijk nega-
tief, later zwak positief. Bij de genezing is de reactie negatief,
bij contrôle na 1 en 2 weken weer positief, zonder dat gonococcen
gevonden worden. Bij contrôle na 4 maanden is de reactie weer
negatief.

77.nbsp;Urethritis gon. chronica met prostatitis. Aanvankelijk is de
reactie zwak positief, later iets sterker. Bij staken der therapie
en 11 dagen later, slechts zwak positieve reactie meer (gonococcen
negatief).

78.nbsp;Urethritis gon. met epididymitis. De reactie is positief. Na
behandeling van de epididymitis met diathermie (1 uiu: per
dag gedurende 2 weken) volgt genezing. De reactie is dan nog
positief, na 5 weken en bij latere contrôle negatief. De gonor-
rhoische aetiologie der afwijking blijkt pas als eenige keeren
diathermie is toegepast, waardoor blijkbaar de gonococcen
gemobiliseerd zijn. De positieve reactie gaat dus in dit geval
ookwel degelijk gepaard met de aanwezigheid van gonococcen.

79.nbsp;Urethritis gon. met prostatitis en epididymitis. De reactie is
sterk positief. De patiënt wordt behandeld met injecties]jvan
polyvalent gonococcenvaccin gedurende 16 dagen (100 m. tot
10000 m.). Gedurende 1 maand is de reactie dan maximaal ; 1
week na de genezing wordt zij reeds zwakker. 8 maanden geleden
maakte patiënt ook gonorrhoe door (vermeld in groep B, N». 86).

-ocr page 97- -ocr page 98-

Ik zag in totaal 64 patiënten met een gonorrhoe, welke
reeds bij het eerste onderzoek een gecompliceerde bleek
te zijn. Curves zijn geplaatst van 42 van deze patiënten
(Nos. 38 tot en met 79), die allen een positieve complement-
bindingsreactie vertoonden. Eveneens positief reageerde
het serum van 20 patiënten, die niet tot de genezing ge-
volgd konden worden en van wie geen curves geplaatst zijn.

Tevens moet ik melding maken van 2 patiënten met
gecompliceerde gonorrhoe en steeds negatieve reactie. Van
deze laatsten leed de eene aan prostatitis
gonorrhoica
chronica, terwijl de andere aanvankelijk een urethritis
posterior had, welke echter na eenige weken gevolgd werd
door prostatitis.

Ik heb ook bij deze groep van patiënten nagegaan,
hoeveel van hen reeds eerder aan een
gonorrhoische infectie
hadden geleden. Uit de ziektegeschiedenissen bleek, dat
vroeger gonorrhoe hadden doorgemaakt de ÏTos. 39, 43,
45, 51, 54, 56, 57, 65 en 79 en nog vijf, van wie geen curves
geplaatst zijn, dus 14 van totaal 64 gevallen, d. i. bijna 21%.

Voor het nagaan van het aantal gevallen, dat vóór de
genezing reeds definitief of tijdelijk negatief geworden was,
beschouwde ik uit den aard der zaak alleen die patiënten,
welke tot de genezing gecontroleerd konden worden.
Behalve de Nos. 38, 39, 54, 57, 66 en 69 werden alle
patiënten, van wie curves geplaatst zijn, tot na de genezing
gevolgd.

Uit de curves van deze 36 patiënten blijkt, dat een
tijdelijk negatieve reactie in het verloop der infectie ge-
vonden wordt bij

Nquot;. 46: met prostatitis,
Nquot;. 58: met prostatitis,
Nquot;. 73i: met urethritis posterior,
Nquot;. 74: met prostatitis,
dus in 4 van de 36 gevallen (ruim 11 %).

-ocr page 99-

Definitief negatief vóór de genezing is alleen W. 62 met
epididymitis, dus 1 van de 36 gevallen. Zooals reeds ver-
meld is, bleven 2 gevallen met complicaties steeds negatief,
d. i. dus op een totaal aantal van 64 -f 33 = 97 gecom-
pliceerde gonorrhoes. Voor deze laatste gegevens omtrent
het negatief zijn der reactie geldt weer hetzelfde als voor
dezelfde gevallen uit groep B, n.1. dat de diagnostische
waarde der reactie erdoor verminderd wordt en dat
herhaling der reactie in sommige gevallen noodig kan zijn.

Van de patiënten uit groep G, van wie curves geplaatst
zijn, leden

25 aan prostatitis (zonder epididymitis),
5 aan epididymitis (zonder prostatitis),
12 aan prostatitis en epididymitis.
Bij 2 patiënten (Nos. 63 en 54) bestond een arthritis

gonorrhoica.

Wat betreft het negatief worden der reactie: wij zien
meestal reeds bij of spoedig (eenige dagen tot weken)
öa de genezing de positieve reactie in een negatieve ver-
anderd. In het algemeen blijken bij de gecompliceerde
gevallen meer complementbindende stoffen aanwezig
(sterkere reactie) en in vele gevallen blijft de reactie ook

langen tijd positief, b.v.

bij W. 44: 6 weken na de genezing maximale remming,

later niet gecontroleerd,
bij Nquot;. 59: 8 weken na de genezing nog maximale

remming, 5 weken later negatief,
bij N». 64: 2 maanden na de genezing vrij sterk posi-
tieve reactie, 1 maand later zeer zwak
positief,

bij W. 68: 5 weken na de genezing sterk positief,

1 maand later negatief,
bij Nquot;. 72: 1 maand na de genezing sterk positief,
1 maand later negatief.

De bij de curves vermelde letters hebben de volgende
beteekenis:

a. = urethritis gonorrhoica anterior,
p. = urethritis gonorrhoica posterior,
pr. =
Prostatitis gonorrhoica,
e. = epididymitis gonorrhoica.

m. = metastatische aandoening (arthritis gonorrhoica),
th. = thrombophlebitis,
i. = infiltraat.
d. = diathermie.
V. = vaccin (polyvalent, R.S.I.).
a.v. = autovaccin.
s. = genezing.
4quot; = gonococcen positief.
— = gonococcen negatief.

-ocr page 100-

Uit deze voorbeelden blijkt wel, dat een sterk positieve
reactie, ± 2 maanden na de genezing, niet bewijst, dat bij
den patiënt nog gonococcen aanwezig zijn. Toch is de
complementbindingsreactie in al deze gevallen na ruim
3 maanden slechts zeer zwak positief meer of geheel
negatief geworden.

Tenslotte wil ik afzonderlijk in het kort bespreken die
gevallen, waarbij vaccintherapie is toegepast, om na te
gaan of door deze injecties de intensiteit en duur der reactie
beïnvloed wordt. Van deze patiënten, die met vaccin-
injecties behandeld zijn, moest een aantal curves onder
groep
B, en de overige onder groep G geplaatst worden.
Ik zal ze hier echter tezamen beschouwen en eerst die
gevallen bespreken, waar autovaccintherapie toegepast
werd (Nos. 14, 16, 38, 53, 58, 73, 75).

Nquot;. 14: Na injecties van autovaccin treedt genezing op.

De reactie was reeds sterk positief, en blijkt dit
3 maanden na de genezing nog te zijn.

16: Na injecties van autovaccin genezing en sterker
worden der reactie tot maximaal. 8 weken na
de genezing nog zeer sterke remming, 4 maan-
den later is de reactie negatief geworden.

Nquot;. 38: Na injecties van autovaccin geen genezing.

Wel sterkere, echter geen maximale remming.
Na enkele weken slechts zwak positieve reactie.

Nquot;. 53: Na injecties van autovaccin genezing. De
reactie blijft wisselend-sterk positief. Niet lang
genoeg gecontroleerd.

N°. 58: Na injecties van autovaccin genezing. 2 maan-
den daarna nog sterk positieve reactie, die
1 maand later negatief geworden is.

Nquot;. 73: Na injecties van autovaccin genezing. De
reactie wordt maximaal sterk positief en is

-ocr page 101-

10 dagen na de genezing reeds in een zwak
positieve veranderd.

N». 75: ÏTa injecties van autovaccin geen genezing. De
reactie wordt niet maximaal sterk. 6 weken
na de genezing is zij nog sterk positief, 7 weken
later negatief geworden.

Uit deze 7 voorbeelden blijkt dus, dat door het inspuiten
van gonococcen-autovaccin een duidelijke invloed merk-
baar is op de complementbindingsreactie, in den zin van
sterker worden. De reactie blijft niet duidelijk längeren tijd
positief dan bij niet met autovaccin behandelde patiënten.
Bij deze laatste gevallen bleek immers een paar maal de
reactie ook langen tijd na de genezing positief te blijven
(Nos. 5, 30, 37).

Uit de ziektegeschiedenissen der patiënten, die met
polyvalent gonococcenvaccin (B. S. I.) behandeld zijn,
(Nos. 21, 48, 52, 53, 73, 79) kan ik de volgende gegevens
vermelden:

Nquot;. 21: Geen invloed van de injecties op de reactie
waar te nemen, wegens de reeds aanwezige
maximale remming. 5 weken na de genezing
is de reactie nog van dezelfde sterkte.

Nquot;. 48: In dit geval kan eveneens geen invloed van de
therapie op de reactie blijken, daar zij reeds
zeer sterk positief is. 1 maand na de genezing
had de reactie nog dezelfde sterkte.

Nquot;. 52: Geen invloed waar te nemen.

Nquot;. 53: De reactie is na injecties van polyvalent vaccin
matig sterk positief. Het bestaan van een
arthritis gonorrhoica is een voldoende verkla-
ring voor het positief zijn der reactie.

Nquot;. 73: Door injecties van vaccin wordt de reactie ge-
durende korten tijd van negatief zwak-positief.

-ocr page 102-

79: In dit geval kan geen invloed der therapie op
de reactie worden waargenomen, daar zy reeds
zeer sterk positief is. 2 weken na de genezing
wordt de reactie reeds zwakker.

Ik zou uit deze 6 gevallen niet durven opmaken, dat het
injiceeren van polyvalent gonococcenvaccin eenigen be-
langryken invloed heeft op intensiteit en duur der comple-
mentbindingsreactie. Ook
van der Hoeden vond bij met
polyvalent gonococcenvaccin geïnjiceerde syphilispatiënten
slechts in weinige gevallen (9 van de 37) de reactie (meest
zwak) positief worden.

Thans moeten alleen nog besproken worden die patiënten,
bij wie diathermiebehandeling werd toegepast, (22 ge-
vallen, 28 kuren) om na te gaan of het succes dezer therapie
misschien het gevolg is van de productie van complement-
bindende stoffen. (
Van Putte: afweerstoffen?). Voor deze
behandeling zijn uitgekozen die patiënten, welke na ± 2
maanden (of langer) met de gebruikelijke antigonorrhoische
geneesmiddelen en methoden niet genezen waren. De
gediathermeerde patiënten leden allen aan gecompliceerde
gonorrhoe.

Bij urethritis met prostatitis bestond de behandeling in:

1ste dag- S prostata: 3 uur diathermie,
( urethra: 3 uur diathermie.

2de dag: als 1ste dag.

Indien epididymitis bestond, werd(en) deze iederen dag
tevens 1 uur gediathermeerd. De electroden werden steeds
aangelegd, zooals door
Van Putte in zijn dissertatie be-
schreven is.

In de volgende tabel geef ik zoowel het resultaat der
behandeling als de waargenomen invloed op de sterkte
der complementbindingsreactie.

-ocr page 103-

Geval.

Resultaat.

Invloed op de sterkte der
complementbindings-
reactie.

No.16:

1ste kuur

geen genezing

geen

2de kuur

geen genezing

geen

3de kuur

geen genezing

geen

[21:

geen genezing

? maximale sterkte

25:

1ste kuur

geen genezing

geen

2de kuur

wel genezing

geen

27:

geen genezing

geen

82:

waarschijnlijk genezing

iets sterker pos. reactie

34:

wel genezing

geen

37:

1ste kuur

geen genezing

geen

2de kuur

geen genezing

? maximale sterkte

39:

waarschijnlijk genezing

geen

42:

wel genezing

geen

48:

1ste kuur

geen genezing

? maximale sterkte

2de kuur

wel genezing

? maximale sterkte

40:

wel genezing

geen

54:

; 1ste kuur

geen genezing

? maximale sterkte

2de kuur

geen genezing

? maximale sterkte

66

, wel genezing

geen

61

wel genezing

geen

63

geen genezing

geen

64

wel genezing

geen

65

waarschijnlijk genezing

geen

68

wel genezing

geen

70

wel genezing

geen

72

geen genezing

? maximale sterkte

75

geen genezing

? maximale sterkte

X

wel genezing

1 geen

(Pat. X: geen curve, reactie steeds negatief, zoowel vóór als na
de diathermie, die genezing van de urethritis tengevolge had.)

Uit deze tabel blijkt, dat bij 9 van de 22 patiënten
genezing opgetreden is na 1 diatbermiekunr, bij 2 patiënten
genezing na een 2de kuur, terwijl bij 8 patiënten de diather-
miebehandeling (zelfs 2 of 3 kuren) geen succes had.

-ocr page 104-

3 patiënten zijn door de diathermie waarschijnlijk genezen;
deze konden niet lang genoeg geobserveerd worden, omdat
zij óf wegbleven (Nquot;. 32) óf zich opnieuw aan infectiekans
blootstelden en met een acute urethritis terugkwamen
(Nos. 39, 66).

In geen enkel geval toont het verloop der curve bij-
zonderheden, die door den invloed der diathermie ver-
klaard zouden moeten worden.

In 8 gevallen is de reactie reeds vóór de diathermie-
behandeling maximaal sterk positief, zoodat in deze
gevallen een mogelijke invloed der therapie (in den zin
van sterker worden) der reactie niet is na te gaan. Hiervoor
zou ik de serumverdunningen nog sterker hebben moeten
nemen. Bij N». 32 is het sterker worden zeker te verklaren
uit het gelijktydig optreden van prostatitis en epididymitis.

Al bewijzen deze uitkomsten niet, dat het succes der
diathermiebehandeling
niet van de productie van afweer-
stoffen afhangt, in ieder geval is eruit te concludeeren, dat
extra-productie van complementbindende stoffen niet
plaats vindt.

-ocr page 105-

D, VULVOVAGINITIS GONORRHOICA INFANTUM.

Ik onderzocht verder het serum van 95 patiëntjes met
vulvovaginitis gonorrhoica uit de
Quarantaine-Inrichting
„Zeeburg\'\' te Amsterdam. Bij al deze patiënten was de
gonorrhoische aetiologie der aandoening vastgesteld door
mikroskopisch onderzoek. Bij geen van allen bestonden
klachten, die wezen op een meer dan oppervlakkige
infectie. Bij 3 van de 95 patiëntjes was de reactie zeer
zwak positief, bij 14 bestond eenige aanduiding van rem-
ming der haemolysis in de laagste verdunningen van het
serum, die ik (evenals bij de contrólepatiënten) als negatief
beschouwd heb. Het serum van de overige 75 reageerde
absoluut negatief.

Uit deze gegevens blijkt dus, dat de complement-
bindingsreactie geen waarde heeft voor de diagnose van
de vulvovaginitis gonorrhoica infantum.

-ocr page 106-

E. VROUWEN.

Door de hulp van Prof. de Snoo (Utrecht) en Prof. van
Eooy {Amsterdam) was ik in de gelegenheid de sera van
93 vrouwen met gynaecologische afwijkingen, meest
gonorrhoische, te onderzoeken.

De uitkomsten van dit onderzoek heb ik in de volgende
tabel samengevat:

Reactie
zwak
positief.

Diagnose.

Aan-
tal.

Reactie
positief.

Reactie
negatief.

Cervicitis gonorrhoica,
gonococcen positief. j

Gonorrhoe?nbsp;^

gonococcen negatief, echt- gt;
genoot gonococcen positief. ]

27

19

Abortus,
gonococcen niet gezocht,
echtgenoot gonococcen
positief.

Adnexafwyking (waaronder\'
6 met tevens arthritis
gonorrhoica, gonococcen
positief.

24

22

Adnexafwijking,
gonococcen twijfelachtig.

Gynaeeol. afwijking, niet
naar gonococcen gezocht.

Fluor albus,
gonococcen negatief.

Adnexafwyking,
gonococcen negatief.

}
}

ï
}

10

18

18

18

-ocr page 107-

Uit de tabel blijkt, dat in het algemeen ook bij vrouwen,
die lijden aan een gonorrhoische infectie, complement-
bindende stoffen zijn aan te toonen.

Bij de Cervicitis gonorrhoica zien we zelfs in 24 van de
32 gevallen een duidelijk positieve reactie ( ,
en 4- 4- -{- 4-), terwijl in 5 de reactie zwak positief (± en
-f-)
en in 3 gevallen negatief is. Van deze 3 patiënten waren
2 eerst kort te voren door hun echtgenoot geïnfecteerd;
bij de derde patiënt met negatieve serumreactie konden
de gonococcen, die vroeger in het cervixpraeparaat gevonden
waren, alleen in de urethra worden aangetoond. Met
uitzondering van de twee vermelde patiënten, leden allen
reeds längeren tijd, minstens eenige weken, aan de infectie.

De sera van de 5 patiënten, bij wie geen gonococcen
werden gevonden, wier echtgenooten echter voor gonorrhoe
onder behandeling waren, reageerden ook zonder uit-
zondering positief. Ik meen hier het bestaan van een
gonorrhoische infectie wel te mogen aannemen.

De patiënt, die voor abortus in de kliniek werd opge-
nomen en wier serum een positieve reactie vertoonde,
moet wel reeds langen tijd aan gonorrhoe geleden hebben,
daar ook haar echtgenoot aan een chronische gonorrhoe
leed.

Tevens zijn 19 gevallen vermeld van fluor albus, waarbij
mikroskopisch geen gonococcen te vinden waren. In 1 geval
bleek de reactie positief, in 18 gevallen negatief. De eene
patiënt met positieve reactie kon ik later niet meer onder-
zoeken; echter is er veel kans, dat zij aan een gonorrhoische
infectie leed. (Zij was een prostitué.)

De gonorrhoische adnexafwijkingen geven al een zeer
groot aantal positieve reacties, n.1. 22 van de 24 gevallen
reageerden sterk, de andere 2 zwak positief, d. i. dus in
100 % een positieve idtkomst. Bij twee patiënten bij wie
het onderzoek op gonococcen twijfelachtig uitviel, werd

-ocr page 108-

ook een positieve complementbinding gevonden. Ook in
deze gevallen zijn gonococcen waarschijnlijk wel de oorzaak
der adnexafwijking geweest. Bij 2 patiënten (peritonitis
tuberculosa, en metrorrhagie met hypertrophia mucosae
uteri) bleek de reactie positief. Door vertrek der patiënten
kon later niet worden uitgemaakt of er bij hen misschien
toch ook gonococcen aanwezig waren. In de 13 gevallen
van adnexafwijking, die zeker geen gonorrhoische aetiologie
hadden (t.b.c., bloedingen enz.) was de reactie steeds
negatief.

Uit deze uitkomsten blijkt, dat in de groote meerderheid
der gevallen van gonorrhoische infectie bij de vrouw de
complementbindingsreactie positief wordt, vooral als de
aandoening längeren tijd bestaat. De vermelde gevallen
waren alle aandoeningen van den cervix of van de adnexa.

De diagnostische waarde van de reactie lijkt mij door
de uitkomsten aangetoond. In bijna alle gevallen is de
positieve reactie te verklaren uit de aanwezigheid van
(met het mikroskoop gevonden) gonococcen. Dit mag voor
den lezer geen reden zijn aan te nemen, dat de reactie voor
de diagnosestelling niet noodig is. In vele gevallen werden
de gonococcen pas gevonden na eenige keeren herhaald
onderzoek, als de positieve reactie ons op het spoor van
mogelijk aanwezige gonococcen gebracht had.

-ocr page 109-

F. ARTHRITIS GONORRHOICA.

Ik was in de gelegenheid in totaal 9 patiënten met
arthritis gonorrhoica waar te nemen (Nquot;. 53, 54, 1 recent
geval en 6 vrouwen). In al deze gevallen, dus in 100 %,
was de serumreactie positief, in 8 der 9 gevallen zelfs
maximaal sterk. Alleen Nquot;. 53 vertoonde slechts een matig
sterk positieve reactie. Deze patiënt was elders reeds met
zeer kleine doses polyvalent gonococcenvaccin behandeld.
Onder de contrólepatiënten (groep O) bevinden er zich
19 met niet-gonorrhoische arthritis (arthr. tuberculosa,
arthr. rheumatica, arthr. luetica, arthr. deformans), welke
alle een negatieve serumreactie hebben. Bij een paar van
de patiënten met arthritis gonorrhoica was de klinische
diagnose niet met zekerheid gesteld en het mikroskopisch
onderzoek van een cervixpreparaat negatief uitgevallen.
Toen het bleek dat de complementbindragsreactie positief
was en daarom bij herhaling naar gonococcen gezocht
werd, konden deze ook steeds aangetoond worden.

Uit deze kleine reeks gevallen blijkt m. i. toch voldoende,
dat de reactie o. m. een krachtig hulpmiddel is om de
gonorrhoische aetiologie van gevallen van arthritis, waar-
van de oorzaak duister is, op te sporen of uit te sluiten.

-ocr page 110-

G. CONTRÓLEPATIENTEN.

a. Patiënten met syphilis.

Voor de toelichting zijn de\'\'resultaten van dit onderzoek
als volgt in een tabel weer te geven:

Wa.R.: pos.

Wa.R.: neg.

Wa.R.: E.R.

Aantal patiënten.......

Compl.bind.reactie pos..
Compl.bind.reaetie neg...
Compl.bind.reactie E. R.

59
G
53
0

55
4
51
0

2
0
1
1

— V.V.nbsp;^xi.0), DIJ wie de complement-

bindingsreactie tegelijk met de reactie van Wassermann
werd uitgevoerd, bleken 59 een meer of minder sterk
positieve reactie van
Wassermann te hebben.

Van deze 59 vertoonden 6 patiënten een positieve
complementbindingsreactie op gonorrhoe. Bij onderzoek
van deze patiënten bleek, dat zij allen aan een gonorrhoische
infectie leden, en wel:

N». 1

aan urethritis et cervicitis gonorrhoica,
m 2 aan urethritis et cervicitis gonorrhoica,
Nquot;. 3 aan urethritis et prostatitis gonorrhoica,
Nquot;. 4 aan urethritis et epididymitis gonorrhoica,
Nquot;. 5 aan cervicitis gonorrhoica
m 6 aan urethritis gonorrhoica ant. et post.
De oorzaak van het positief uitvallen der reactie lag
dus voor de hand en van de 53 overige syphüispatiënten
met een positieve reactie van
Wassermann vertoonde
geen enkele een positieve complementbindingsreactie op
gonorrhoe. Er bestond geen reden, al deze patiënten op
een gonorrhoische infectie te onderzoeken.

Uit deze uitkomst is de conclusie te trekken, dat er geen
relatie bestaat tusschen het positief uitvallen der reactie

-ocr page 111-

van Wassermann en de complementbindingsreactie op
gonorrhoe.

Van de syphilispatiënten met een negatieve reactie van
Wassermann (55) was de reactie op gonorrhoe in 4 ge-
vallen positief. Bij een nader ingesteld onderzoek bleek
nu, dat

1 lijdende was aan urethritis et prostatitis gonor-
rhoica,

Nquot;. 2 (zeer zwak positieve reactie) had 1 jaar geleden
injecties van polyvalent gonococcenvaccin gekregen,

3 was een vrouwelijke patiënt met zwak positieve
reactie. Ik was later niet in de gelegenheid te onderzoeken
of bij haar al dan niet een gonorrhoische infectie bestond.

Bij N». 4 (man met tabes dorsalis) bestonden bij nauw-
keurig en herhaald onderzoek geen symptomen van
gonorrhoe, terwijl de anamnese in dit opzicht ook nega-
tief was.

Ik zou dus alleen dezen laatsten patiënt willen be-
schouwen als een geval van syphilis, waarbij de positieve
reactie op gonorrhoe zeker niet het gevolg is van een
bestaande gonorrhoische infectie.

Bij 2 syphilispatiënten vertoonde het serum bij de
reactie van
Wassermann eigen remming, bij een van
deze was er ook eigen remming bij de reactie op gonorrhoe,
terwijl de andere negatief reageerde.

Samenvattend blijkt dus dat van 107 patiënten met
syphilis er slechts één een positieve complementbindings-
reactie op gonorrhoe heeft, die niet te verklaren is uit de
aanwezigheid van een gonorrhoische aandoening.

Rubinstein (1926) vond bij 30 % der syphilispatiënten
met positieve reactie van Wassermann een positieve
reactie op gonorrhoe.

Ook Bruck vermeldt een paar dergelijke gevallen.
Thomson vond bij 18,5 % zijner syphilispatiënten een

O

-ocr page 112-

positieve reactie. Gonorrhoe was alleen door de mede-
deeling van den patiënt uitgesloten. Bij nader onderzoek
kon hij bij enkele van hen gonococcen aantoonen.

Naast deze onderzoekers zijn er vele andere (b.v. Tul-
loch
) die, evenals ik, geen belangrijk aantal positieve
reacties bij syphilispatiënten vinden.

Mijns inziens heeft syphilitische infectie, zoowel met
positieve als met negatieve reactie van
Wassermann, geen
invloed op den uitslag der complementbindingsreactie bij
gonorrhoe.

h. Patiënten met andere ziekten dan syphilis.

Ik onderzocht verder de sera van 271 patiënten, lijdende
aan de meest verschillende huidziekten en ziekten der
geslachtsorganen (gonococcen negatief).

Van deze bleken 5 een positieve reactie te vertoonen.
Uit de ziektegeschiedenissen en uit het nader ingesteld
onderzoek kan ik het volgende omtrent deze patiënten
mededeelen:

Nquot;. 1. Vrouw, lijdende aan eczema tyloticum pedis.
Voor eenige jaren last van sterken fluor albus, thans in
mindere mate. De gemaakte cervixpraeparaten zijn verloren
gegaan, voordat ze onderzocht waren. Het is niet uit-
gesloten, dat bij deze patiënte gonococcen aanwezig waren.

N®. 2. Patiënt (meisje van 6 jaar) met impetigo faciei.
Ik was na het serumonderzoek niet meer in de gelegenheid
deze patiënt nader op gonorrhoe te onderzoeken, zoodat
ook in dit geval een gonorrhoische infectie niet uitge-
sloten was.

3. Patiënt met balanitis erosiva. Er bestaan geen
symptomen van gonorrhoe, de anamnese is in dit opzicht
eveneens negatief.

NO. 4. Patiënt met urethritis non(?)-gonorrhoica. Hij
maakte in 1923 en 1926 gecompliceerde gonorrhoe door.

-ocr page 113-

N». 5. Patiënt met cystitis en epididymitis. Daar deze
man wegens een prostata-afwijking chirurgiscli behandeld
was, kon ik geen prostatasecreet onderzoeken om mogelijk
aanwezige gonococcen aan te toonen. Vroeger had deze
patiënt gonorrhoe doorgemaakt.

De Kos. 1, 2 en 5 kunnen m. i. als contrôlesera afvallen,
omdat de patiënten niet voldoende onderzocht konden
worden.

Kquot;. 4 kan afvallen omdat de positieve reactie verklaard
kan worden uit de vroeger doorgemaakte gecompliceerde
gonorrhoe (thans waarschijnlijk genezen).

Er blijft dus alleen Kquot;. 3 over, die beschouwd moet
worden als een geval van positieve complementbindings-
reactie op gonorrhoe, waarbij bij mikroskopisch onderzoek
geen gonococcen konden worden aangetoond. Dit is dus
in 1 van de 267 gevallen. Voegen wij deze uitkomst bij die
van de contrôles van syphilispatiënten, dan hebben dus
slechts 2 van totaal 374 contrôlepatiënten een positieve
complementbindingsreactie op gonorrhoe.

Onder de contrôlepatiënten waren 57 gevallen van
balanitis, condylomata acuminata, ulcus molle, urethritis
non-gonorrhoica, strictura urethrae, fluor albus. Deze
vermeld ik even afzonderlijk omdat het alle ziekten zijn,
die vaak gepaard gaan met of het gevolg zijn van een
gonorrhoische infectie.

Het negatief-zijn der reactie steunde in vele dezer
gevallen het negatief uitvallende mikroskopisch onderzoek
op gonococcen.

Verder waren 4 der contrôlesera afkomstig van meningo-
coccendragers en 1 serum van een patiënt met erythema
nodosum.
Eubinstein vond bij erythema nodosum
éénmaal een sterk positieve reactie.

-ocr page 114-

OVERZICHT.

Uit de uitkomsten van het onderzoek van sera van
patiënten, die aan een gonorrhoische infectie leden, bleek
dat in een groot percentage de complementbindingsreactie
op gonorrhoe positief was. Bij de patiënten, die niet aan een
gonorrhoische infectie leden, was deze reactie in bijna alle
gevallen negatief.

Slechts 1 keer onder 267 contrólesera (van patiënten
die geen symptomen van gonorrhoe of syphilis hadden)
moest een positief resultaat worden geboekt, d. i. in ruim
0,4 %. Deze bevinding stemt overeen met hetgeen de
meeste onderzoekers in de literatuur omtrent de specifici-
teit der reactie mededeelen. (
Osmond 0,3 %, Hareison
bijna 3 %). Door slechts weinigen (o.a. Kadisch) worden
een groot aantal positieve uitslagen vermeld bij patiënten,
die niet aan gonorrhoe lijden. Waarschijnlijk is dit het
gevolg van de gebruikte techniek.

Hieruit volgt, dat de complementbindingsreactie, volgens
de methode, door mij toegepast, een specifieke reactie is.

Bij een apart onderzoek over de complementbindings-
reactie op gonorrhoe bij aan syphilis lijdende patiënten,
bleek de infectie met de spirochaeta pallida, (zoowel met
positieve reactie van
Wassermann als met een negatieve
serumreactie) slechts in één geval uit 107, d. i. in ruim
0,9 %, met een positieve reactie op gonorrhoe gepaard
te gaan.

Dit percentage is klein genoeg, om eenig verband tussehen
de complementbindingsreactie op gonorrhoe en de luetische
infectie uit te sluiten.

-ocr page 115-

Uit de bevredigende uitkomsten, verkregen bij het
onderzoek van het bloed van aan gonorrhoe lijdende
patiënten, naast het geringe aantal niet-specifieke reacties
bij de contrólesera, blijkt voldoende, dat de toegepaste
methode een zeer bruikbare is. Dit is zeker wel o. m. het
gevolg van het steeds nauwkeurig instellen van alle
reagentia en van het gebruik van een antigeen, dat geen
of slechts zeer weinig anticomplementaire eigenschappen
aan den dag legt.

Het steeds versch bereide antigeen bleek gedurende den
tijd, dat ik de proeven verrichtte, een constante waarde
te hebben en beter bruikbaar te zijn dan het door
Thomson
bereide en 2 jaar bewaarde antigeen. De eenvoudige en
weinig tijd nemende bereiding van het antigeen is tevens
als een voordeel der methode te beschouwen.

Het is gebleken, dat het niet noodig is een zeer groot
aantal stammen in het antigeen te verwerken. De door mij
gebruikte gonococcenstammen werden eerst op hun anti-
geenwaarde onderzocht, terwijl steeds 2 tot 6 stammen
in het antigeen verwerkt werden.

Ik onderzocht de sera van in totaal 139 mannelijke
patiënten, die lijdende waren aan gonorrhoe (groepen d,
B en G). Van deze 139 gevallen reageerden 26 negatief
(d. i. bijna 19 %) en 113 positief. 2é van de 26 ge-
vallen met negatieve reactie verliepen klinisch als
een urethritis anterior (groep Ä), terwijl slechts 2 gevallen
met negatieve reactie met complicaties gepaard gingen
(groep
O).

Bij de urethritis anterior (groep Ä) blijken dus in veel
mindere mate dan bij de gonorrhoe met verdere uitbreiding,
complementbindende stoffen aanwezig. Dit is misschien
een gevolg daarvan, dat bij de gecompliceerde gonorrhoe
een sterkere resorptie van toxische stoffen plaats vindt.

-ocr page 116-

Ie. over een grooter oppervlakte,

2e. vanuit plaatsen, waar de toxische stoffen met het
exsudaat niet door de irrigatietherapie te verwijderen zijn.

Hiermede in overeenstemming is de bevinding, dat bij
urethritis anterior met positieve reactie in een grooter
percentage dan bij de urethritis anterior met negatieve
reactie, complicaties in de urethra anterior zijn waar-
genomen.

Ook langdurig onbehandeld blijven der ziekte, dus bij
niet kunstmatig afvoeren van het exsudaat, blijkt soms
een positieve reactie te ontstaan. Ook in dit geval kan men
zich een sterkere resorptie van toxische stoffen voorstellen.

Door vergelijking van de reactie bij urethritis anterior
die niet — (groep
A), met die, welke wèl door een compli-
catie gevolgd wordt (groep
B), blijkt bij de laatste groep
het percentage positief-reageerende grooter te zijn.

Dit is, mede in verband met de positieve reactie bij
patiënten met complicaties in de urethra anterior, als een
reden te beschouwen om bij de positief reageerende urethritis
anterior bedacht te zijn op een uitbreiding der infectie, \'t zij
naar achteren (urethra posterior, prostata, epididymis) of
naar de klieren van het slijmvlies der urethra anterior zelf.

Het positief worden der reactie blijkt in meer dan de
helft der gevallen vooraf te gaan aan het optreden der
symptomen van de complicatie.

In totaal werden 97 mannelijke patiënten met gecompli-
ceerde gonorrhoe waargenomen (groepen
B en C). Bij
slechts 2 van hen bleek de reactie negatief. Hier bestond
als complicatie prostatitis; geen enkele patiënt met epidi-
dymitis had een negatieve reactie.

Hieruit volgt, dat aan de complementbindingsreactie op
gonorrhoe een belangrijke diagnostische waarde mag worden
toegekend.

Uit de bespreking der curves is gebleken, dat in sommige

-ocr page 117-

gevallen de reactie vóór de genezing tijdelijk of zelfs
definitief negatief kan zijn.

Hierdoor verliest de reactie een deel van haar diagnos-
tische waarde en zal soms herhaald moeten worden.

In het algemeen zag ik de reactie ongeveer tegelijk met
of al spoedig (3 tot 5 weken) na de genezing negatief wor-
den, hoewel in enkele gevallen, (waar van een verborgen
haard niets gevonden werd) eerst na 3 tot 4 maanden
geen complementbindende stoffen meer aan te toonen
waren.

Indien na dezen termijn de reactie duidelijk positief ge-
vonden wordt, moet dit als een reden beschouwd worden
om zeer nauwkeurig en zoo noodig herhaaldelijk naar gono-
coccen te zoeken. Dit geldt ook voor die gevallen, waar een
voorafgaande gonorrhoische infectie niet bekend is cn de
serumreactie positief is.

In enkele gevallen zag ik reeds na eenige dagen, zelfs
bij ongecompliceerde gonorrhoe, de reactie positief uit-
vallen.
Schwartz en Mc. Keil geven voor dezen tijd
3 ä 4 weken op (bij complicaties). Mijn bevindingen stem-
men meer overeen met die van
Thomson, welke reeds na
1 week ruim 40 % der patiënten met acute urethritis
een positieve reactie zag hebben.

Dus reeds enkele dagen na het optreden van exsudatie
kunnen complementbindende stoffen in het serum aan-
wezig zijn.

Na behandeling met autovaccin zag ik de reactie tijdelijk
sterker worden, echter niet duidelijk langer positief blijven,
terwijl na injecties met polyvalent gonococcenvaccin geen
noemenswaarde invloed op de reactie is waargenomen.

Het wisselen in sterkte der reactie, zooals dit in vele
curves is te zien, kan niet door bijzonderheden in het
klinische verloop verklaard worden.

Uit de bespreking der gevallen van vulvovaginitis is

-ocr page 118-

gebleken, dat een duidelijk positieve uitkomst in geen
der 95 gevallen voorgekomen is.

Dit wettigt de conclusie, dat de complementbindings-
reactie niet van waarde is voor de diagnostiek van de
vulvovaginitis gonorrhoica infantum.

Bij de vrouw bleek de reactie positief te zijn bij alle
patiënten met adnexafwijkingen met gonorrhoische aetio-
logie, slechts in 3 van 32 gevallen, waar hoogstens een
cervicitis bestond, viel de reactie negatief uit.

De reactie is dus een belangrijk hulpmiddel voor het
vaststellen der aetiologie van gynaecologische afwijkingen.

De 9 gevallen van arthritis gonorrhoica hadden ook alle
een positieve complementbinding, terwijl alle patiënten (16)
met arthritis, waarvan gonococcen zeker niet de oorzaak
waren, negatief reageerden.

Ook voor de differentieel-diagnostiek der arthritides is de
reactie dus van groote waarde.

Bij het bestudeeren der ziektegeschiedenissen bleek uit
de anamneses, dat van 42 patiënten met urethritis anterior
vroeger 20 aan gonorrhoe geleden hadden, d. i. dus bijna
48 %.

Van de patiënten met gecompliceerde gonorrhoe (97)
hadden slechts 18 eerder een gonorrhoische infectie door-
gemaakt, d. i. dus ± 18,5 %.

Dit verschil lijkt mij te groot om op een toevalligheid te
berusten en ik meen dan ook de conclusie te kunnen
trekken, dat een reïnfectie met gonococcen in het algemeen
meer kans heeft mild (als anterioraandoening) te verloopen
dan de 1ste infectie.

Deze bevinding vond ik in de nieuwste handboeken
niet vermeld.
Jadassohn, Buschke en Langer schrijven
er niets over,
Lesser zegt, dat de reïnfectie soms van het
begin af een meer torpide verloop heeft, terwijl
Mills

-ocr page 119-

(in Thomson\'s „Gonorrhoea\'\') schrijft, dat bij de reïnfectie,
zelfs na jaren, de
incubatietijd korter is. Het ligt niet in
de lijn van dit onderzoek na te gaan, waarop de boven-
vermelde bevinding berust. Mogelijk is hier toch een
zekere verworven algemeene of locale immimiteit in het
spel; echter kan het evenzeer berusten op een anatomische
verandering van de slijmvliesepithelien.

Tot slot moet ik vermelden, dat het niet gelukt is een
duidelijken invloed van diathermie op de complement-
bindingsreactie aan te toonen. Dit beteekent natuurlijk
niet, dat de diathermiestroom geen prikkel tot de productie
van afweerstoffen is (
van Putte); alleen heb ik waar-
genomen dat met de gebruikte reactie geen
extra-productie
van complementbindende stoffen aan te toonen is.

Het is natuurlijk mogelijk, dat andere seroreacties wel
een oplossing in den zin van de theorie van
van Putte
en Maetin zouden brengen.

Het is overigens niet waarschijnlijk, dat met de comple-
mentbindingsreactie immuunstoffen worden aangetoond
(welke stoffen door
van Putte bedoeld worden), daar toch
het positief uitvallen der reactie als regel plaats vindt bij
uitbreiding van het proces en de negatieve resultaten
bijna uitsluitend bij de urethritis anterior, die klinisch
toch altijd het gunstigst verloopt, voorkomen.

Het is ook niet gebleken, dat een sterk positieve reactie
bij ongecompliceerde of gecompliceerde gonorrhoe ge-
paard gaat met een gunstig verloop der infectie, nóch
wat betreft den ernst der symptomen, nóch wat betreft
den behandelingsduur der ziekte.

-ocr page 120-

LITERATUUR, IN DEN TEKST VERMELD.

Arkwright. The serum reactions (complement fixation) of the
meningococcus and the gonococcus.
Jour, of Hyg. 1912. Vol. 11 N®. 4.

Bauman en Heimann. Die natürlichen und künstlichen Immuni-
sierungsvorgänge bei der Gonorrhoe.
Derm. Wochensch. 1923. N». 47/48.
Bonacorsi. Der Gonococcus der kindlichen Vulvovaginitis (refer.).

Zentralblatt f. Haut- u. Geschl. Krankh. Bd. 16.
Bruck. Über spezifische Immunkörper gegen Gonococcen.
Deutsche Med. Wochensch. 1906. N®. 4.

—nbsp;Über die Vorteile der Aktivuntersuchung bei der Serodiagnostik
der Lues imd Gonorrhoe.

Klin. Wochensch. 1926. Nquot;. 44.
—, Behrmann en Rosenberg. Die Serodiagnose der Ss^hilis und
Gonorrhoe durch Komplementbindung mit aktiven Sera.
Klin. Wochensch. 1926. N». 26.
Brünauer, Müller en Oppenheim. Zur Frage der Komplement-
bindungsreaktion bei Gonorrhoe.
Archiv f. Derm. u. S. 1926.

Chevry en di Palma. The diagnosis of chronic genital gonorrhoea
in the female.

Jour. Amer. Med. Assoc. 1921. P.
Cohn. Moderne Gonorrhoediagnostik und Therapie.
Therapie der Gegenwart 1924. Jg. 65. N®. 11.

—nbsp;Weiterer Beitrag zur Serodiagnose der Gonorrhoe.
Med. Klinik 1925. N». 31.

—nbsp;en Gräfenberg. Die Bedeutung der Complementfixationsmethode
für die Diagnose der (Jonorrhoe.

Zeitschr. f. Hyg. u. Inf. Krankh. 1925.
Dembska. Zur Frage der Serodiagnostik und Vaccinetherapie bei der
gynaecologischen Gonorrhoe.
Monatsheft f. prakt. Dermat. 1910.
Dixon en Priestley. Value of Complement Fixation Test in gono-
coccal Infections.
Lancet 1919. N». 29.

-ocr page 121-

Foix en Salin. Diagnose blenorrhoischer Erkrankungen durch
Komplementfixation (refer.).
Monatsheft f. prakt. Dermat. 1911.
Finkelstein en Gebschun. Zur Serologie der gonorrhoischen Erkran-
kungen.

Berl. Klin. Wochensch. 1913. S. 1817.
Gräfenberg. Die Methode der K. B. F. bei der weiblichen Gonorrhoe.

Archiv f. Gynaecol. 1925. S. 442.
Green. Application to the cerebro spinal fluid of the C. F. T. for
Gonorrhoea in obscure cases of nervous disease.
Jour, of Labor, and Clinic. Med. 1924. Nquot;. 11.
Harbison. Complement-Deviation in the Diagnosis of Gonococcal
Infections.

Jour. Roy. Army Med. Corps 1914. Vol. 22. N«. 2.
Hastings. Complement-Fixation tests for Streptococcus, Gonococcus
and other Bacteria in infective and deforming Arthritis and arthritis
deformans.

Jour. Amer. Med. Assoc. 1913. Vol. 60. N®. 16.
Hecht. Serodiagnostik der Gonorrhoe und Tuberkulose mittels der
Aktivmethode
(H. R.).
Derm. Wochensch. 1927. Nquot;. 20.
Von Heiner. Komplementbindungsreaktionen bei Gonorrhoe.

Derm. Wochensch. 1926. S. 1942.
Van der Hoeden. De complementbindingsreactie bij gonorrhoe.

Jaarverslag Centr. Lab. v. d. Volksgezondheid 1927.
Irons. Studies in gonococcal immunity with special reference to
diagnosis and treatment.
Lancet 1913. Vol. 2.
Irons en Nicoll. Complement Fixation in the diagnosis of Gono-
coccal Infections.
Jour, of Inf. Dis. 1915. Vol. 16.
Jausion en Diot. La gono-réaction de Rubinstein et Gauran.
Contrôle de la thérapeutique antigonococcique et de la guenson
des blennorrhagiens.
Bul. de la Soc. franç. Jg. 33.
Nquot;. 7.
Kadisch. Zur Kenntnis der Serologie der Gonorrhoe.

Derm. Wochensch. 1927. N«. 29.
Kloeppel. Über serodiagnostische und therapeutische Versuche bei

Gonorrhoe.

Archiv f. Derm. u. S. Bd. 147.
Kolmer en Brown. Complement Fixation in Gonococcus-Infections.

Jour. Inf. Dis. 1914. Juli.

-ocr page 122-

Kbumbein en Schlatiloff. Untersuchungen über das Meningococcen-
serum.

Deutsche med. VVochensch. 1908. S. 1002.

Lederer. GJonokokkenvakzine als diagnostisches Hilfsmittel.

Wiener Med. Wochensch. 1912.
Leven. Gonorrhoeheilung und Seroreaktion.

Derm. Wochensch. 1926. Nquot;. 51.
Magner. The Complement-fixation test in Gonorrhoea.

Lancet 1920. Vol. 2.
Martin, Uit Thomson. Gonorrhoea (1923).

Martland. The Complement fixation test in the diagnosis of gono-
coccal infections in women.
Brit. Jour, of exp. path. 1928. S. 235.
Mc.
Donagii. Venereal Diseases.

—nbsp;en Klein. Treatment of Gonorrhoeal Infections by Vaccines and
Regulation thereof by the Complementfixation test.

Jour, of Bact. and Path. 1913. Vol. 17.
Mc.
Neil. Complement Fixation test for Gonorrhoea.
Archives of Paed. 1913. Vol. 30.
N». 9.

—nbsp;Present status of complement fixation test in diagnosis of gonor-
thoeal Infections.

New York State Jour, of Med. 1914. Vol. 100. N®. 8.
Montpellier en Lacroix. La gonoreaction et sa valeur pratique.
Ann. des malad. Vener. 1922. Nquot;. 12.

Müller en Oppenheim. Über den Nachweis von Antikörpern in
Serum eines an Arthritis gonorrhoica Erkrankten mittels Komple-
mentablenkung.

Wiener Klin. Wochensch. 1906. N». 29.

O\'Neil. Results of Complement fixation test for Gonorrhoea at
Massachusetts General Hospital.
Boston Med. and Surg. Jour. 1912. Vol. 167.
Nquot;. 17.
Osmond. Complement fixation in Gonorrhoea; a series of 1000 tests.
Lancet 1922,

Owen en Snure. Complement-fixation in Diagnosis of Gonorrhoea.

Michigan State Med. Soc. Jour. 1913. Vol. 12. Nquot;. 5.
OwER. Complement-fixation test in Gonorrhoe.

Canad. Med. Assoc. Jour. 1915. Vol. 4. N«. 12.
Priestley. The Complement-fixation test in gonorrhoeal Infections
and the Preparation of a Gonococcus Antigen.
Lancet 1919. Vol, 196.

—nbsp;Complement fixation in Gonorrhoea.
Lancet 1922. Vol. 203.

-ocr page 123-

Ill

Van Putte. Over het weerstandsvermogen van gonococcen tegen
temperaturen boven 37°
in verband met de diathermiebehandelmg

van gonorrhoe. Diss. Utrecht 1924.
Rubinstein. Sérodiagnostic des affections à gonococques (Réaction
de fixation).

Bull, de la Soc. franç. 1925. p. 407.
Savnik en Prochazka. Serumreaktion bei der Gonorrhoe.

Acta Derm-Ven. 1923. Vol. 4.
Schmidt. The gonorrhoeal Complement Fixation Reaction.

Jour. Amer. Med. Assoc. 1912. Vol. 58. N». 17.
Schwartz. Complement fixation test in Differential-Diagnosis of
acute and chronic gonococcus arthritis.
Amer. Jour, of Med. Sciences 1912. Vol. 144.
— en Me.
Neil. Complement fixation in diagnosis of gonococcic
infections.

Amer. Jour, of Med. Sciences 1911. Vol. 141.

--Further experiences with Complement fixation in diagnosis

of Gonococcus infections of Genito-Urinary Tract ir Male and
Female.

Amer. Jour, of Med. Sciences 1912. Vol. 144.
Sharp. The Bacteriology of Vaginitis.

Jour, of Inf. Dis. 1914. Vol. 15.
Shupe. Report on Complement Fixation Test for Gonorrhoea.

Cleveland Med. Jour. 1916. Vol. 15. Nquot;. 10.
Smith. The Complement Fixation test in the Management of gono-
coccus Vulvo-vaginitis in Children.
Amer, Jour, of Dis. of Children 1913. Vol. 5.
— The Value of the Complement Fixation test in the treatment of
Gonococcus Vulvovaginitis.
Amer. Jour, of Dis. of Children.
Teague en Torrey. Study of the Gonococcus by fixation of the
Complement.

Jour. Med. Research 1907.
Thomas en Ivy. Gonococcus Complement-Fixation test and Analysis
of results of its use.

Arch, of Int. Med. 1914. Vol. 13. Nquot;. 1.nbsp;^ ^
__en
Birdsall. Gonococcus Complement-Fixation test, em-

ploying specific and non-specific Antigen.
Surg. Gynecol, and Obstet. 1914. Vol. 19. N«. 3.

__Employment of specific and non-specific antigen m perfor-

mance of Gonococcic Complement-Fixation test.
Arch, of Int. Med. 1915. Vol. 15. N». 2.

-ocr page 124-

Thomson. Gonorrhoea. 1923.

Tulloch. Serological examination of one hundred strains of the
gonococcus, isolated from cases of acute and subacute urethritis in
the male.

Jour, of Roy. Army. Med. corps. 1922. N®. 1.

—nbsp;Elaboration of a method, suitable for conducting C. P. T. in
Gonorrhoea.

Jour, of Roy. Army Med. corps. 1923. N®. 5.

—nbsp;Further Observations.

Jour, of Roy. Army Med. corps 1924. N®. 1.

—nbsp;Notes on the C. F. Reaction in Gonorrhoea.
Brit. Jour, of Ven. Dis. 1925. N®. 1.

Vannod. Über Agglutinine und spezifische Immunkörper im Gono-
coccenserum.

Deutsche Med. Wochenseh. 1906. S. 1984.

Wagnkb. Über Autovakzinebehandlung der Gonorrhoe.
Derm. Wochensch. 1921. N®. 45.

Warden. Gonococcus Complement Fixation. — New Lipoid Antigen.
Jour. of Labor, and Clin. Med. 1926. Vol. 1.

Watabiki. A Study of Complementfixation in Gonorrhoea Infection.
Jour, of Inf. Dis. 1910. Vol. 7.

Wilson, Forbes en Schwartz. Further studies upon the C. F. T.
in chronic gonorrhoea in women.
Jour, of Immunol. 1923. N®. 2.

w

-ocr page 125-

INHOUDSOPGAVE.

Blz.
1

Inleiding....................

n

Literatuuroverzicht ............. • •

Beschrijving en motiveering der gebruikte methode 32

Uitkomsten van het bloedonderzoek, getoetst aan

de klinische waarnemingen.......... ^^

4-4

A. Urethritis gon. anterior.......... ^^

J3. Urethritis gon. anterior met later complicatie(s) 52

no

C.nbsp;Urethritis gon. complicata.........

qo

D.nbsp;Vulvovaginitis gon. infantum . . . . ^ ■ • •

94

E.nbsp;Vrouwen................

, .nbsp;97

F.nbsp;Arthritis gonorrhoica...........

98

G.nbsp;Contrôlesera...............

Overzicht...................^^^

Literatuurlijst.................^^^

-ocr page 126-

-s \' .•

^ \' •

. # ■

v ■■ . . ■

•• • ■ :nbsp;(.■■rj

■ rA.

S

\'■■Um*\'

\'{■-.•^\'fr:----;\'

-ocr page 127-

STELLINGEN.

I.

Voor den Nederlandschen arts behoort gelegenheid te
bestaan, de complementbindingsreactie op gonorrhoe te
laten nitvoeren.

II.

Bij de keuze van therapie bij conjunctivitis blennor-
rhoica bij kinderen vermijde men sterke antiseptica en
diathermie.

III.

De bij het histologisch onderzoek als formalinepigment
bekende vormsels zijn reeds tijdens het leven ontstaan.

IV.

Bij patiënten met hypertrophie van de voorstanders-
klier, bij wie operatieve verwijdering dezer Mier is tegen-
aangewezen, is coagulatie door middel van diathermie
aan te bevelen.

V.

De als „keratodermia blennorhagicaquot; beschreven huid-
afwijking wordt niet door gonococcen veroorzaakt.

-ocr page 128-

. . • ! .

i, quot;,t

-ïnbsp;ronbsp;...nbsp;^

.71

■ . quot; r. -

» .

■ . • ^^

-ocr page 129-

Verplicht geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk
heeft geen waarde als maatregel ter bestrijding van de
geslachtsziekten.

VII.

De acetonurie bij het periodieke braken van kinderen
ontstaat niet als het gevolg van dit braken.

VIII.

Klachten, afhankelijk van abnormale fixatie van den
uterus door ontstekingsprocessen, trachte men allereerst
op te heffen door middel van doorwarming met den
diathermischen stroom.

IX.

Vroeg-operatie bij mastoiditis is te verwerpen.

-ocr page 130-

■ - o

«

iMë

■. ■ lc

-ocr page 131- -ocr page 132-

- / •r--«\'

-ocr page 133-

4Vf

■ •■ \'IH\'.. .

f \' quot;

s . \'ft

-ocr page 134-