bij de viering der
toegewijd aan
do irelooviire zielen in liet vagevimr. Dóór een li. K Pr.
KERKELIJK GOEDGEKEURD.
SCHIEDAM,
VAN riNXTEREN amp; Co. 1884.
Vak 87
HANDLEIDING bij de viering der
Door em R. K. Pr.
KERKBLIJK GOEIXJEKEÜKD.
SCHIEDAM,
VAN PINXTEREX amp; Co. 1884
-*3-quot;
AAN DE NAGEDACHTENIS
jDierbare jD
van onze
ierbare Uverledenen.
In deze maand honden -we de gedachtenis der dooden. Elk jaar vraagt de Kerk van ons, op den dag na het Allerheiligenfeest, een gebed voor hare lijdende kinderen in het vagevuur. Elk jaar herhaalt zij hare bede aan ons, om barmhartigheid te bewijzen aan die zielen^ die nog worden teruggehouden in de zuiverende vlammen, totdat zij de geheele schuld zullen hebben afbetaald. De Kerk kan als eene goede Moeder, hare kinderen niet vergeten. De klaagtonen van die lijdende zielen dringen tot hare ooren door en doen haar hart trillen van smartvol medelijden en door hare teedere liefde gedrongen, roept zij ons allen op, om door aalmoezen en gebeden, offeranden en verstervingen, den toorn des Allerhoogsten te bedaren, de ontfermingen des Heeren over die zielen af te smeeken. Doch niet
November. 1.
— 6 —
dien dag alleen, neen geheel het jaar door, behooren wij, naar het verlangen der H. Kerk, te bidden voor de geloovige zielen in het vagevuur. Telkens behooren wij verzuchtingen ten hemel op te sturen, ten einde de barmhartigheid van God om lafenis te vragen voor die ongelukkigen, die in de plaats der zuivering worden opgehouden. Telkens behooren we, door onze goede werken voor hare redding op te dragen, die zielen vertroosting en verkwikking, hoop op spoediger verlossing aan te brengen. Gij dan, mijne geliefde lezers en lezeressen, znlt geheel en al in den geest der H. Kerk handelen, wanneer gij niet alleen op Allerzielendag, maar eiken dag van deze maand, veel, voortdurend bidt voor de geloovige zielen. Gij zult door de overwegingen te houden^ die ik u voor deze maand aanbied, met Gods zegen en genade, toenemen in ijver, in waarachtige deelneming, in oprechte liefde voor die rampzalige en diep beklagenswaardige zielen. Gij zult dus, naar ik wensch, Gods barmhartigheid inroepen over haar, boete U opleggen in hare plaats, en zoo een Godbehagelijk werk verrichten, zielen helpen, die door het kostbaar bloed van Jesus zijn vrijgekocht.
- 7 —
Overweeg, mijne ziel, dat er een vagevuur is, eene plaats, waar de zielen gezuiverd worden van degenen, die wel in Gods liefde en vriendschap zijn gestorven, maar nog niet geheel en al hebben voldaan aan Zijne rechtvaardigheid. Niets wat besmet is, kan den hemel binnen gaan. Kleven er dus nog smetten op eene ziel, of resten er nog tijdelijke straffen uit te boeten, dan moet zij naar eene tusschenplaats, waar zij gereinigd kan worden en tot den laatsten penning betalen kan. Naar don hemel kan zij niet, zoolang niet alles haar is kwijtgescholden; naar de hel mag zij niet, omdat zij de vriendschap des Allerhoogsten bezit. En gelijk iedere ongehoorzaamheid van het kind aan zijne ouders niet een zware beleediging kan genoemd worden, zoo is ook iedere zonde, welke niet anders is dan eene ongehoorzaamheid aan de wet des Heeren, niet een grove overtreding, welke den eeuwigen dood, de straifen der hel verdient. Zoo leest dan reeds het verstand, dat er eene plaats van reiniging,
van straf zijn moet tusschen den hemel en de hel, eene plaats, waaruit de ziel, na geboet te hebben, verlost wordt, om gezuiverd van alle smet, het hemelsch Paradijs binnen te gaan. Maar meer zekerheid omtrent het bestaan van het vagevuur verkrijgen wij door het woord van God zeiven. In de H. Schrift lezèn we, dat Judas de Machabeër 12000 drachmen zilvers naar Jerusalem zond, opdat daarvoor een offer zou worden opgedragen ter voldoening van de zonden dei-gestorvenen. In het Nieuw Verbond ontmoeten wij bij den H. Matth. XII. 32: Al wie een woord zal gezegd hebben tegen den Zoon des menschen, het zal hem vergeven worden; maar wie het gezegd zal hebben tegen den H. Geest, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze wereld, noch in de toekomende. En de Apostel Paulus verzekert; Hoedanig eens iegelijks werk is, zal het vuur beproeven. Indien iemands werk, dat hij er op gebouwd heeft, zal gebleven • zijn, hij zal loon ontvangen; indien iemands werk zal branden, hij zal schade lijden; hij zelf echter zal behouden worden, zoo nochtans, als door vuur heen. Verlevendig heden, mijne ziel, uw geloof aan het bestaan van\'t vagevuur.
TWEEDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, dat er eeu vagevuur is. De H. Schrift leert het u en het Woord Gods is onfeilbaar, kan niet leugenachtig gemaakt worden. Maar ook de men-schelijke rede begrijpt het als van zelve en eischt als het ware, dat er eene plaats zij tusschen hemel en aarde, eene tusschen-plaats, waar die zielen zullen vertoeven, die nog niet geheel en al vrij zijn van kleine zonden en van nog af te boeten schuld. Door vuur worden zij daar gelouterd, door vuur worden hare zonden en schuld weggevaagd, iu veegen toestand ver-keeren zij daar te midden der folterende vlammen. Overweeg verder, mijne ziel, de uitspraken der HH. Vaders, die getuigenis afleggen, dat in hunne dagen, in de eerste eeuwen der Kerk, geloofd is geworden aan het bestaan van het vagevuur. Zoo zegt de H. Cyprianus; Iets anders is het, vergeving te verwachten, iets anders, de heerlijkheid binnen te gaan; iets anders is het, in de gevangenis te worden geworpen en
er niet meer uit te gaan, voordat men den laatsten penning betaald heeft, iets anders, aanstonds het loon des geloofs en der deugd te ontvangen; iets anders is het, door langdurende smarten voor de zonde gestraft en in het vuur gereinigd te worden, iets anders, door den marteldood alle zonden te hebben uitgedelgd. De H. Joannes Chry-sostomus zegt: Niet zonder reden, of uit bloote inbeelding houden wij de gedachtenis der dooden, bij het vieren van de HH. Geheimen en naderen wij voor hen tot het altaar, als wij voor hen het Lam Gods aanroepen, dat de zonden der gansche wereld draagt, maar opdat zij daardoor troost ontvangen. Met vruchteloos roept hij, die den dienst des altaars verricht, onder de HH. Geheimen: Voor allen die in Christus rusten en wier gedachtenis gevierd wordt. En de H. Augustinus vraagt, dat er voor die afgestorvenen gebeden moge worden, die geen ouders of kinderen of bloedverwanten of vrienden hebben, maar die alleen de H. Kerk hebben, om voor hunne zielen te bidden. Zóó, mijne ziel, zijt gij weer meer bevestigd en versterkt geworden in uw geloof, door de belijdenissen, afgelegd door
de HH. Kerkvaders. Toon dan uw geloof door veel te\'bidden voor de zielen in het vagevuur.
DERDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de straffen, die de zielen in het vagevuur hebben te ondergaan. Het Concilie van Trente heeft wel verklaard, dat er eene zuiveringsplaats is en dat de daar opgehouden zielen, door de voorbeden der geloovigen, maar vooral door het Gode welgevallig Offer des Altaars hulp verleend wordt, maar over den aard der straffen heeft die H. Kerkvergadering zich evenmin als vroegere Concilies uitgesproken. Doch als wij letten op hetgeen de HH. Yaders daaromtrent meedeelen, op enkele aanduidingen der H. Schrift betrekkelijk den toestand der geloo dge zielen, dan begrijpen we, dat die arme zielen, onuitsprekelijk vele en verschrikkelijke pijnen moeten doorstaan. De H. Augustinus zegt, dat alle smarten der wereld niet in vergelijking komen bij de pijnen van het vage-
— 12 ■
vuur. Dit vuur, zegt hij, overtreft, ofschoon het niet eeuwig is, elke andere pijn, die een mensch in dit leven verdragen heeft of ook maar verdragen kan. De H. Gre-gorius laat zich op dezelfde wijze uit. De H. Thomas van Aquinen verklaart, dat het vuur, waardoor de rechtvaardigen in het vagevuur gezuiverd worden, hetzelfde is als dat, wat de verdoemden kwelt en dat de geringste pijn van het vagevuur, de grootste pijn overtreft, die men in dit leven kan uitstaan. Overweeg dan, mijne ziel, wat vreeselijke smarten die zielen in het vagevuur te verduren hebben. Zij zijn geheel omgeven van vuur; boven haar, onder haar, rondom, van alle kanten vuur, dat brandt, dat loutert, zonder dat het verteert. Het is een vuur, dat de ziel geheel en al doordringt en dat zijne zuiverende kracht heeft ontvangen van een rechtvaardig en almachtig God, die het ontstoken heeft in Zijn heiligen toorn tegen de zonde. Ach, gij weeklaagt en roept luide om hulp, als gij eene brandwonde mocht hebben ontvangen en dan is slechts een lid, een gedeelte van uw lichaam getroffen, dan is het maar het aardsche vuur, dat u die pijn
— 13 —
heeft veroorzaakt. Denk dan. mijne ziel, met erbarming en medelijden aan de pijnen van de zielen in liet vagevuur en bid voor haar om ontferming, want de hand des Hoeren heeft haar geraakt.
VIERDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de straffen, die de zielen in het vagevuur moeten ondergaan. Behalve de pijn. die zij lijden door de vlammen des vuurs, gaan zij gebukt onder een veel heviger smart, die zij ondervinden door de scheiding, welke er bestaat tusschen haaien God. Zij zijn rechtvaardige zielen, die in berouw en boetvaardigheid uit dit leven zijn verscheiden en vol verlangen naar het bezit van God, de poorten der eeuwigheid hebben bereikt. Gelijk het hert dorst naar de waterbronnen, zoo verlangt mijne ziel naar U, o God, aldus roepen zij uit; mijne ziel dorst naar God, den Machtigen, den Levenden; wanneer zal ik komen en verschijnen voor het aangezicht van God? Dag en nacht zijn mijne tranen mij tot spijze, daar men dage-
November. 2.
lijks zegt, waar is uw God? Dit heb ik nog herinnerd en mijne ziel in mij uitgestort, dat ik ingaan zal in de plaats der wonderbare tente, in het huis van God met jubelgeschal, met lofprijzing en maaltijdsvreugde. Onophoudelijk streven zij met al haar denken en gevoelen naar God^ maar helaas! Hare verlangens blijven onvervuld; zij erkennen daar in liet vagevmir de volmaaktheden Gods veel duidelijker, dan wie ook hier op aarde; zij gevoelen levendiger, hoe noodzakelijk het bezitten van God voor de zaligheid is. Zij worden door hare liefde telkens tot God getrokken, maar de Eechtvaardige eischt eerst volslagen voldoening, voordat aan hare begeerten kan voldaan worden! O, mijne ziel, stel u dat vreeselijke lijden van die ongelukkige, lijdende zielen zoo goed mogelijk voor. Gij hebt op aarde een vriend in grooten nood, gij bemint hem oprecht, gij verlangt naar hem toe te snellen ; maar een wreede ziekte houdt u terug! quot;Wat moet uw hart lijden, nu gij uwen vriend niet bezoeken kunt. Gij hebt een hartelijk geliefde moeder, zij ligt op hare stervenssponde, zij noemt uw naam lier-haalde malen ; maar de zee scheidt u en gij
kunt liare laatste ure niet verzaditen door uwe tegenwoordigheid! Wie zal zeggen wat een zielepijn gij daardoor ondergaat! Maar die zielen in \'t vagevuur bemiimen God meer dan gij uw vriend, meer dan gij uwe moeder en zij worden teruggehouden om tot Hem te gaan!
Overweeg, mijne ziel, de pijnen^ die de zielen in het vagevuur te lijden hebben. Zij worden door het vuur gelouterd, zij verlangen naar God, ja zij moeten haken naar zijn voortdurend bezit; maar straf en schuld houden haar nog terug in de vlammen. Zij hebben eene betere kennis van Gods grootheid en macht, dan zij ooit hier op de wereld hebben bezeten; zij hebben eene betere kennis van Gods goedheid an liefde, dan haar hier op aarde gegeven was ; zij hebben eene betere kennis van Gods wijsheid en rechtvaardigheid, dan zij tijdens haar sterfelijk leven zich hadden eigen gemaakt; zij hebben daarom ook eene betere kennis van het door
— 10 —
haar bedreven kwaad. Schaamte en afkeer hebben zich van haar geheel en al meester gemaakt; schaamte over hare afschuwelijke ondankbaarheid, afkeer van hare strafwaardige onverschilligheid. God had haar Zijne wet gegeven en do noodige genade beloofd, om ze te kunnen volbrengen; God had haar Zijne leer gepredikt en de noodige middelen aan de hand gedaan, om ze stiptelijk op te volgen ; God had haar Zijne bedreigingen doen hooren, en haar menigmaal op zachte wijze tijdens dit leven gewaarschuwd voor Zijne rechtmatige verbolgenheid. Maar zij hebben niet geluisterd en hare liefde verdeeld tusschen God en het schepsel, of wel ze hebben haar geheel en al weggeschonken aan het vergankelijke stof. O, hoe bejammeren zij nu, te midden van de vlammen des vagevuurs, hare dwaasheid, hare onzinnigheid ; hoe schamen zij zich nn over hare ondankbaarheid. Zij hebben den Heer van glorie zoo dikwerf versmaad en waarvoor? Zij hebben het bloed van Jesus zoo menigmaal vruchteloos gemaakt voor hare zielen ; En toch zijn ze gespaard gebleven voorden eeuwigen ondergang, toch heeft de Zaligmaker het vonnis der verwerping niet over
haai- uitgesproken! O vrat reden van blijdschap, maar tevens van bittere smart, dat zij in haar leven, die goedheid des Heeren met zoovele ondankbaarheden hebben miskend. Wat vreeselijk lijden in die vlammen voor die zielen, die nn God zoo zeer beminnen en naar Hem verlangen.
ZESDE DAG.
Overweegt mijne ziel, de pijnen van de zielen in het vagevuur. Zij worden gefolterd door de wreede vlammen, die haar aan alle kanten omgeven, haar geheel en al doordringen, terwijl zij, reikhalzend uitziende naar het bezit van God, worden teruggehouden, totdat zij den laatsten penning betaald hebben. Vreeselijk lijden! ïe beminnen en het voorwerp zijner liefde te moeten missen ; weten, dat men God heeft beleedigd en de gerechte straf ondergaat^ maar onbekend te zijn met de ure der verlossing. O, die onzekerheid is een der voornaamste kwellingen, waaronder zij gebukt gaan. Zij worden door het vuur gefolterd en zij wenschen, zoo het
— 18 —
mogelijk is, nog meer te lijden, zoo het haar slechts vergund ware te weten, wanneer er redding voor haar zal opdagen. Zeker; zij hebben dien grooten troost, dat haar lijden niet eindeloos is. Eenmaal zullen do kerkerdeurenvoor haar worden geopend; eenmaal van elke smet bevrijd, mogen zij opstijgen naar den schoenen hemel, om eeuwige rust te genieten in de nabijheid van haren Grod; eenmaal zullen ook zij het blijde Alleluia mogen aanheffen, hare stem verheffen en zo vereenigen met het juichende koor van Engelen en zalige Geesten. Maar nu, nu lijden, nu jammeren en klagen, nu verwijten zij zichzelven het misbruiken van den tijd, het verwaarloozon van de gelegenheden, om liet goed te doen — en boven alles die pijnlijke onzekerheid. Ach God, luistert Gij dan niet naar de smeekingen van Uw kind ? Het roept om ü en verzucht; «Hoelang nog Heer, hoelang nog zult Gij ons laten in dezen kerker\'? Wanneer zullen wij verlost worden? Wanneer zullen we Uw beminnelijk aanschijn zien mogen?quot; Maar daar volgt geen antwoord op haar klagen. Geen enkele aanwijzing. Gevoelt gij iets, mijne ziel, van die smart?
— 19 —
Gij hebt Imlp noodig1; men gaat om den geneesheer, men -waarschuwt uwe brave ouders ! Maar gij hoort niets, gij verneemt geen voetstap, gij luistert, maar geen enkel gedruisch geeft hunne nadering aan. O, wat pijnlijke onzekerheid! Gij gevoelt u ziek, gij wilt weten, hoe het niet u gaan zal, of gij herstellen zult of sterven. Niemand geeft u antwoord! Heb dan medelijden met de geloovige zielen, bid veel voor haar, opdat zij spoedig uit hare onzekerheid mogen verlost worden.
ZEVENDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de pijnen van de geloovige zielen in het vagevuur. O, zij lijden zooveel door de herinnering, die zij hebben van haar afgelegden levensloop. Zij hebben gestaan voor het oordeel Gods en haar is, in een enkel oogenblik, getoond, wat zij op aarde verricht hadden. Zelfs het verborgene is haar geopenbaard; het onbekende haar bekend gemaakt, zij hebben al hare daden, gedachten, woorden en werken
— 20 —
gezien en Gods reclitmatigen afkeer van al wat kwaad was in haar. En nu, in de vlammen des vmirs, worden zij telkens herinnerd aan de bedreven zonden, aan de achtergelaten deugden, aan de weinige boetvaardigheid. O, wat zij vroeger zoo gering hebben geteld, komt haar nu in een ander daglicht. Zij gevoelen, begrijpen nu, dat elke zonde, hoe gering en klein zij ook moge wezen, niet iets gerings is in de oogen van den almachtigen en rechtvaardigen God. Zij erkennen nu, maar wat laat, dat zelfs het kleinste onrecht, de geringste wetsover-treding,eene beleediging is voor den Oneindige. Zij ondervinden het nu, dat zelfs de kleinste zonde eene oneindige voldoening vordert en dat zij met al haar lijden de geringste dagelij ksclie zonde niat kunnen uitboeten ; zij begrijpen nu, dat ook voor hareeenvoxi-digste misdrijven, de oneindige voldoening van Jesus gevorderd werd en zij daarom in het vagevuur zwaar gestraft worden. O, mijne ziel, gij hebt eenigszins begrepen, wat smarten de zielen in die zuiveringsplaats ondergaan. Bedenk, dat een enkele dagelijksche zonde, die niet vergeven is geworden of uitgeboet op aarde, u blootstelt aan de
— 21 —
straffen van het vagevuur. En vraag dan u zeiven eens af, of gij wel aan mve toekomst denkt, wauneer gij maar zoo lichtzinnig u schuldig maakt aan dagelijksche overtredingen. Telt gij de dagelijksche zonden niet zwaar, bedrijft gij ze telkens, neemt gij Gods naam ijdel in den mond, geeft gij u telkens aan drift over, en kwetst gij daardoor, al is het ook in geringe mate, de naastenliefde. O, denk dan aan de pijnen, die de geloovige zielen lijden en bid God, dat Hij u ook de dagelijksche zonden late vreezen, opdat gij later er niet vreeselijk voor gestraft wordt in het vagevuur.
ACHTSTE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de pijnen van de geloovige zielen in het vagevuur. Zij worden daar gefolterd om de smetten, die op haar kleven en zij moeten de straf, die zij om hare zonden verdiend hebben, tot den laatsten penning betalen. Door de herinnering aan haar vroegere levensbaan, weten zij, dat zij die folteringen rechtvaardig November. 3.
— 22 —
verdiend hebben. En nu komen haar voor den geest, die menigte van overtredingen, waardoor zij God zwaar hebben vergramd. Gewis, die zijn haar vergeven. Wat is God voor haar toch goed geweest! Zij hadden het recht verbeurd op liet kindschap Gods, op het bezit des hemels en zonder eenige verdienste van haren kant, hoeft God haar al die zonden kwijtgescholden. Dankbaarheid vervult haar daarover, en zij zouden nog meer willen lijden, uitliefde voor Hem, die om haar Zijn kostbaar bloed vergoot en door Zijn dood haar het eeuwige leven heeft geschonken. Maar, waarom lijden zij thans zooveel, waarom worden zij nog teruggehouden van het gezelschap der Engelen, van de glorie des hemels ? Hadden zij dan met de vergiffenis harer zonden, van den goeden God ook niet ter gelijker tijde kwijtschelding kunnen ontvangen? quot;Waren haar geen middelen aan de hand gedaan, om èn dankbaarheid te betuigen over de verkregen gunst, èn boete te doen tot uit-delging van de overgebleven straf ? Hadden zij dan niet geleerd van de H. Kerk, van hare priesters, dat zij aflaten konden verdienen, waardoor hare straf verminderd of
geheel en al vergeven werd ? Zeker, maar nu herinneren zij het zich, nu het te laat is eu zij niets moer verdienen kunnen; nu herinneren zij het zich, nu zij liet aan hare eigen onverschilligheid, traagheid te wijten hebben, dat zij zoo vreeselijk gefolterd worden in die vlammen! O, mijne ziel, wat zouden die zielen gaarne eemgen tijd te harer beschikking hebben, om boetvaardigheid to doen en zoo de straffen uit te delgen, die na do vergiffenis harer zonden zijn overgebleven ! En gij bekommert u zoo weinig daarover! Gij doet zoo zelden moeite, om uwe overgebleven straffen te verminderen ; gij vermeerdert veeleer uwe schuld, door vrijwillige dagelijksche zonden ! O, denk aan de smarten van de geloovige zielen en delg hier op aarde reeds uwe schulden uit.
NEGENDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de folteringen, die de zielen in het vagevuur moeten ondergaan en bedenk, dat zij in de onmogelijkheid, om zelve hare schuld te verminderen, het des
te meer betreuren, dat zij liicr op aarde zoo weinig boetvaardigheid hebben gedaan. Zij beminnen en lijden en juist haar beminnen van God, is oorzaak van haar grootste lijden. quot;Wie geeft haar vleugelen, opdat zij kunnen opstijgen naar den Welbeminde! En toch, wat was het voor haar gemakkelijk geweest, om nu reeds te deelen in de glorie des hemels. Zij hebben zich met haren God verzoend, vroeg of laat; hare zonden oprecht beweend in hare jeugd, of eerst op het sterfbed. Zij hebbon om God alles verlaten, wat zondig was, verkeerde personen, slechts gezelschappen niet meer bezocht, het onrechtvaardig goed teruggegeven, den naaste in de hem ontroofde eer hersteld. — Maar, waarom hebben zij zich niet met ijver toegelegd op de werken van boetvaardigheid? Waarom niet dat oog voor vroegere zonden gestraft door vrijwillige onthouding ; waarom niet dat oor ook voor het geoorloofde gesloten, uit liefde tot God en in den geest van boete over het vroeger bedreven kwaad; waarom niet die tong beteugeld, ten einde ze te straffen voor vroeger misbruiken. O, die zielen in het vagevuur beldagen zich thans, nu het te laat is, over hun gebrek
- 25 —
aan boetvaardigheid. Wat schoone deugd had haar- dan gesierd, toen zij geroepen werden, voor het oordeel Gods? Wat aangename lofprijzing hadden zij dan mogen vernemen nit den mond van Jesus zeiven? Dat veel haar was vergeven, omdat zij veel bemind hadden, door hare liefde alle schuld en smet hadden uitgewischt! Maar ach, zij schrikten terug hier op aarde voor dat offer van liefde en dankbaarheid; zij deinsden terug voor de moeielijkheden, verbonden aan de beoefening der boetvaardigheid; zij ontsloegen zich van elke inspanning, en stelden uit tot later; tot later ja, om in de vlammen van liet vagevuur hare dwaasheid te bejammeren en duur te boeten. O, mijne ziel, leer toch van nu af boete te plegen over uw vroeger kwaad. De deugd van boetvaardigheid is zoo schoon, levert u zoo voordeelige vruchten op. Snijd hier, kerf hier, opdat gij niet later valt in de handen van den levenden God.
— 20 —
TIENDE DAG.
Overweeg, mijne ziei, de pijnen, die de zielen in liet vagevuur moeten doorstaan en bedenk, dat zij door n kunnen geliolpen worden. Zij vorkeeren in een diep bekla-genswaardigen toestand. Zij kunnen zich zeiven niet redden, geene verlichting aanbrengen. Maar u is het gegeven, om lafenis aan haar te verschaffen. De H. Kerk leert, dat de zielen, die in het vagevuur worden opgehouden, door de voorbede der geloovigen kunnen geholpen worden. Judas, de Machabeër zond 12000 drachmen zilvers, opdat daarvoor een offer voor de gesneuvelden, ter uitboeting hunner zonden, zou worden opgedragen. De H. Cyprianns deelt ons in zijn 5den brief mede, dat hij gewoon is, jaarlijks voor Celerina, Laurentius en Ignatius het offer op te dragen. In de belijdenissen van denH. Augustinus, doorhem zeiven beschreven; laat die kerkvader zijne moeder zeggen; Leg mijn lichaam, waar gij wilt, hierom alleen vraag ik n, dat gij mijner aan het altaar des Heeren indachtig zijt. Zoo lezen we insgelijks in de belijdenissen aan het laatste hoofddeel een
roorcTul gebod van don H. Angustinns, voor zijn vader en moeder, die hem naar het land der belofte waren voorgegaan. Do Kerk houdt jaarlijks de gedachtenis der overledenen en laat over gansch de aarde bidden voor de zielernst der geloovige zielen in liet vagevuur. O, mijne ziel, -wat troost voor u. Gij zijt door den dood gescheiden van uwe dierbaren. Zij hebben hun laat-sten groot u gegeven, hun laatste woord tot u gesproken, uw laatsten handdruk gevoeld. Gij staat aan het graf, gij bezoekt de plaats, waar hun laatste overblijfselen rusten. Hun mond kan niet meer spreken, hun oog niet meer met teederen blik u aanschouwen ; het graf zwijgt en geeft zijn dooden niet weder. Maar neen, gij behoeft niet te weenen, als zij die geen troost hebben, hunne ziel, hoopt gij, zal spoedig worden toegelaten in den hemel. Bid voor haar, gij kunt het oogenblik harer vreugde verhaasten.
ELFDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de vreeselijke smarten, die de zielen in het vagevuur moeten doorstaan en bedenk, dat gij, naaide leer der Kerk, haar kunt bijstaan en lafenis aanbrengen. Velen van haar roepen u in het bijzonder aan om hulp, er., gij zoudt doof blijven voor hare smartkreten! Velen van haar vragen om uwe voorspraak te harer verlossing, om uwe gebeden en offeranden te harer verkwikking en gij zoudt ongevoelig zijn voor hare beden om hulp. Neen, dat mag, dat kan niet wezen. Gij begrijpt, mijne ziel, maar al te goed uwe verplichting, om de zielen in liet vage-tuux verlichting in hare pijnen aan te brengen. Gij zult u niet onttrekken aan dien plicht van liefde, die u is opgelegd. Die zielen in het vagevuur zijn ledematen van de H. Kerk, waartoe ook gij het voorrecht hebt te behooren. Zijt gij, lid van het strijdende gedeelte, en moet gij hier op aarde nog kampen, nog worstelen, om den palm i der overwinning te behalen over den duivel, de wereld en het vleesch; haar strijd is reeds geeindigd, haar wacht zeker de kroon der
— 29 —
zegepraal; maar, voordat zij de geneugten des hemels mogen smaken, moeten zij eerst nog hare kleine schulden en fouten uitboeten. Moet gij nu niet deii naaste beminnen gelijk u zeiven, moet gij nu niet den broeder, die in nood is bijstaan? Moogt gij uw hart wel sluiten voor medelijden met den ongelukkige, die onder zware beproeving gebukt gaat: Die zijn broeder in nood ziet, die hem gebrek ziet lijden en zijn hart voor hem sluif, hoe blijft Gods liefde in hem? Daarom, mijne ziel, behoort gij, ja moet gij den arme zooveel mogelijk goed doen; den eveumenscli, waar gij kunt, met raad en daad ondersteunen; de hand mildelijk openen, om overal, waar het u mogelijk is, den nood te lenigen. Doch de band van liefde moet u ook verbonden houden met de geloovige zielen in het vagevuur, uwe naasten, uwe medeleden van de H. Kerk. Gij zijt dus verplicht voor haar te bidden, voor hare verlossing uit hare pijnen, den Allerhoogste een heilig geweld aan te doen. Vraag u af, of gij tot heden die verplichting gekend en vervuld hebt en neem u voor ze in \'t vervolg stipt waar te nemen.
4.
November.
TWAALFDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de smarten van de zielen in het vagevuur en bedenk, dat gij zo kunt te hulp komen in haren verschrikkelijke)! nood. O, zult gij uw hart niet openen voor liet medelijden met haren ongelnkkigen toestand? Zijt gij dan Jesua\' oproeping vergeten: Zijt barmhartig gelijk mv Vader barmhartig is? Hoopt gij dan niet op do vervnlling van Christus\' belofte: zalig zijn de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid verwerven? Gij zijt immers overtuigd, dat gij zelf zooveel behoefte hebt aan Gods ontferming en dat het woord van den H. Augustimis op waarheid gegrond is, als hij uitroept bij den dood zijner H. Moe-dei-: Wee ook de menschen, die wel en loffelijk geleefd hebben, wanneer Gij, o God, hen beoordeelt zonder barmhartigheid! O, gij zult dan gaarne barmhartigheid bewijzen aan die ongelukkige zielen in het vagevuur. Gij zult dus barmhartig willen zijn, dat is: medelijden hebben met hare ellenden. En niet een medelijden met den mond alleen, zoodat gij veel over de straffen van het vagevuur spreekt; geen medelijden met woor-
— 31 —
den alleen, zoodat gij misschien andoren ontzet bij de schildering van liet rampzalig lot der geloovige zielen — maar een medelijden met het hart, zoodat gij ieta van hare pijnen gevoelt, van hare smarten begrijpt, van haren deerniswaardigen toestand ondervindt; maar een medelijden met het hart, zoodat liet werkt, u dwingt met zoet geweld, om haar in hare ellenden te hulp te komen. O, dan eerst zijt gij in waarheid barmhartig, als uw hart vervuld is van medelijden. Overweeg dan, mijne ziel, zoo goed gij kunt, de pijnen, het lijden, de ontberingen, het droevig gemis, dat de geloovige zielen te ondergaan hebben. Gevoelt gij iets van hare smart, gevoelt gij iets van hare verlangens naar God ! Beseft gij haar haken naar den hemel, de vreeselijke foltering, die zij ondervinden, omdat God haar nog van zich moet afstooten ? O, als gij van Lazarus hoort, hebt gij deernis met zijn lot; maalais gij eencn Lazarus zaagt, zijn lichaam met y, weer en overdekt, hoe zoudt gij hem beklagen en alles in \'t werk stellen, om zijn lijden te verzachten. Stel n dus het lijden van de geloovige zielen zoo goed mogelijk voor en gij zult, ja moet haar barmhartigheid bewijzen.
DERTIENDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de smarten, die de zielen in liet vagevuur te lijden hebben, maar tracht zooveel gij kunt haar te hulp te komen. Gij moet haar barmhartigheid bewijzen, dat is medelijden met hare ellenden gevoelen en haar in haren nood zooveel gij vermoogt bijstaan. En zoudt gij uw hart sluiten voor dat mededoogen ? Zijt gij dan geheel en al onverschillig voor haren deerniswaardigen toestand ? Wilt gij dan handelen, als die wereldsche, hoovaar-dige menschen, die hun lijdenden broeder meedoogenloos voorbijgaan, als ware hij niet een der hunnen? Hoe keurt gij het af, als men een ongelukkige langs den weg onverschillig laat liggen, als behoorde hij niet tot ons geslacht, als behoefde men voor hem geen gevoel van medelijden te koesteren, omdat hij niet een onzer vrienden of onzer bekenden is! Neen, mijne ziel, gij weet beter en wilt ook beter handelen. Gij weet dat Jesus, uw Goddelijke Leermeester op de vraag van den wetgeleerde geantwoord heeft; Gij zult uwen naaste beminnen als uw zeiven — en voor
— 33 —
niemand eenige uitzondering heeft gemaakt. De wetgeleerde vroeg: Wie is mijn naaste\'? En Jesns antwoordde door het voorbeeld aan te halen van den barmhartigen Samaritaan, die den ongelukkige, op den weg van Jericho vindende liggen, niet voorbijging gelijk do priester en de leviet, niet bedacht, dat die half doode mensch hem vreemd was, van eene andere stad, van een ander land was. Neen, het was dien barmhartigen Samaritaan genoeg, dat het een mensch was, zijn natuurgenoot, die daar lag, om hem aanstonds te helpen, olie en wijn te gieten in zijne wonden, hem op zijn muildier te plaatsen en aan de zorg van den herbergier toe te vertrouwen. Ga dan henen, mijne ziel, en doe ook zoo. Denk er aan, dat er zoovele zielen in het vagevuur vurig uitzien naar hulp. Zeg dan niet bij u zeiven: Wat gaan zij mij aan; mijne ouders grootouders leven nog, mijne gestorven broeders en zusters waren jong en zijn heengegaan in de onschuld van hun H. Doopsel. O, die zielen gaan u wel aan, zij zijn uw naasten, zij zijn van een en dezelfde natuur als gij. Bidt gij niet voor haar, gij doet als de priester en de leviet met den onge-
lulckige op den weg van Jericho. Handel liever met haar, als de Inarmliartige Samaritaan.
VEERTIENDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de smarten van de geloovige zielen in het vagevuur en bedenk, dat gij ze dooi\' uwe gebeden, aalinoezen, offeranden en andere goede werken kunt en moet te hulp komen. Zij behooren tot uwe naasten; zij zijn menschen geweest van een en hetzelfde wezen, een en dezelfde natuur als gij; zij zijn van God geschapen naar het beeld en de gelijkenis van Zijn Goddelijk wezen. Zij zijn onsterfelijke, redelijke zielen, begaafd en versierd met verstand, met wil en geheugen. Zij zijn dus uwe naasten, die gij naar Gods bevel beminnen moet, gelijk u zeiven. Zij zijn daar gevangen in die verholen plaats, beroofd van het Goddelijk aanschijn, worden gepijnigd door zware straffen, gefolterd door een vree-selijk vuur. O, mijne ziel, kom haar clan te hidp, alles, wat gij wilt, dat de menschen u doen, doet gij dat haar ook. Verstoot
«we naasten niet, zij hebben troost en hulp nootlig; heb ze lief en toon uwe liei\'do, gelijk voor u zei ven, maar bedenk verder, dat er nog eene andere reden is, waarom gij uw vruchtbaar medelijden haar moet toonen. De Apostel vermaant n als hij zegt: laten wij, terwijl we tijd hebben, weldoen aan allen, maar vooral aan de huisgenooten des ge-]ofifs; dat is vooral aan hen, die met ons vereenigd zijn in hetzelfde geloof. Overweeg dan, mijne ziel, wat nauwe betrekking er tusschen u en de geloovige zielen bestaat. Neen zij zijn n niet onverschillig, maar zij behooren met u, tot hetzelfde lichaam des Heeren, de H. Kerk. Zij zijn ledematen van Christus\' geheimzinnig lichaam. En gij zoudt ongevoelig blijven, wanneer eenige ledematen pijnen en smarten te verduren hebben ? Zij zijn Christenen, zij hebben, als gij, dezelfde Kerk tot moeder, hebben dezelfde leer beleden, dezelfde H. Sacramenten ontvangen ; zij hebben aangezeten aan denzelfden liefdedisch des Heeren, dezelfde lofliederen gezongen, hetzelfde geloof beleden en gepredikt, kortom gescheiden van u door den dood, blijven zij door dezelfde gevoelens met u vereenigd in
— 36 —
dezelfde Kerk, in hetzelfde geheimzinnig Lichaam des Heoren. Hoe zijn ze n dan vreemd? Hoe vervuil gij dan uw plicht, als gij harer in uwe gebeden niet indachtig zijt?
VIJFTIENDE DAQ.
Overweeg, mijne ziel, de vreeselijke folteringen, die de geloovige /-ielen in het vagevuur te doorstaan hebben. Gods rechtvaardigheid eischt voldoening en zij mogen niet eer de zuiveringsplaats verlaten, dan nadat alle schuld en zonde is uitgeboet. O, gij hebt medelijden met haar beklagenswaardig lot. Gij beklaagt die zielen, niet alleen met woorden, maar gij zult ook door uw medelijdend hart bewogen, veel doen te harer lafenis. Zij zijn menschen geweest, gelijk gij; Christenen zijn ze, gelijk gij het geluk hebt te wezen; neen gij sluit uw hart voor geen bedelaar, ook niet al is hij u vreemd; gij hebt deernis met den gele o-vige, die in nood verkeert. En zoudt gij dan geen bede tot den Allerhoogste opzen-
— 37 —
don, om troost en verkwikking voor de zielen in het vagevuur ? Maar bedenk, wie daar liggen te midden der vlammen ; luister of gij niet aan don smartkreet liooren kunt, wie dien slaakt ? Ontfermt u mijner, ontfermt ii mijner, gij ten minste mijne vrienden. Is het niet de jammerklacht van een vriend of vriendin, met wie we zoo menig oogen-blik genoegelijk hebben doorgebracht, maar die we sints langen tijd vergeten zijn. We hadden toch aan het sterfbed beloofd, dat we voel voor hunne zielerust bidden zouden. En nu klinkt het u verwijtend in de ooren : De hand des Heeren heeft mij geraakt en waar, waar is uw medelijden! Misschien is het de angstkreet van een vader of moeder, die alles voor hun kind, voor ons hebben overgehad, geene moeite gespaard, om ons voor de maatschappij en den godsdienst groot te brengen en nu hunne moeiten en zorgen beloond zien door nalatigheid en verwaarloozing van het gebed voor hunue zielerust En nu klinkt het verwijtend u in de ooren: De hand des Heeren heeft mij geraakt, en gij kind, hebt geen medelijden met ons lot. Misschien is liet de smartkreet van een kind, dat nog zoo gaarne bij
Noveiiilgt;er. 5.
zijne ouders had gebleven; maar God liad het anders besloten en de ouders stonden radeloos bij het lijk, sprakeloos bij het graf -— maar nu klinkt het linn verwijtend in de ooren : Do hand des Heeren, o vader, o moeder, heeft mij geraakt, maar, ouders, waar is nu de liefde voor uw kind?
ZESTIENDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de pijnen van de zielen in het vagevuur en bedenk, dat zij in de vlammen gelouterd worden, om zonden, die zij wellicht om u hebben bedreven. Elke maal, dat zij fo t-erf hebben toegegeven aan hare genegenheid jegens u, hebben zij den Oneindige beleedigd. Het zijn misschien uwe speelgenooten, die daar kermen om verlichting in hare smarten en zij lijden wellicht om zonden, met u en door u begaan. Gij hebt ze opgewekt tot drift en toorn; overgehaald tot liet bedrijven van het verbodene; door uw voorbeeld aangezet tot ongehoorzaamheid ; gij hebt ze misschien ontsticht in de kerk en ze afgehouden van
het bijwonen der H. Mis, van liet aanhooren van Gods woord. Het zijn misschien uwe broeders en zusters en gij waart telkens de oorzaak van twist en tweedracht; gij hebt ze door uw overwicht gedwongen tot het kwaad; ze opgestookt tot kleine diefstallen; ze bekend gemaakt niet allerlei listen en uitvluchten; ze aangeraden tot het spreken van leugentaal, ilet zijn misschien uwe bloedverwanten, die u te veel genegen waren, u niet genoeg hebben berispt, uwe fouten bij uwe ouders verontschuldigden, die uwe overtredingen bedekt hielden en door te groote liefde, verkeerd handelden door niet te bestraffen, niet aan uw vader en moeder over te dragen. Het zijn misschien uw vader en moeder zelve, die Grod weet, hoevele zonden om u hebben begaan. Hoe hebt gij ze behandeld? Waart gij niet telkens ongezeggelijk, onverbiedelijk\'? Plaag-det gij ze niet eiken dag weer op nieuw, zoodat ze zichzelveu niet konden inhouden, maar helaas ook door uwe sclnild, in zonden vervielen ? Hebt gij niet de zcrg van uwen vader meermalen beloond door grove ondankbaarheid en de teedere liefde uwer moeder misbruikt ? Hem overgehaald tot verzaking
van zijnen plicht, haar tot deelgenoote soms gemaakt van mve overtredingen. Vraag n zeiven af, ^vat zij van n moeten rlenhen, als gij haar lijden vergeet, wat zij ook iloor uwe schuld ondergaan moeten.
ZEVENTIENDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de pijnen, dieclo geloovige zielen in hot vagevuur moeten ondergaan en bedenk, dat zij zichzelven niet kunnen helpen. O, wat vreeselijko toestand voor die zielen, die van liefde tot God worden verteerd. Zij onderwerpen zich met de meest volkomen onderwerping, aan den aanbiddelijken wil des Heeren. Zij erkennen de rechtvaardigheid van den Rechter, die haar straft, zij erkennen, dat zij het verdiende ontvangen, dat de straf, die zij moeten dragen, billijk is. Maar zij kunnen niets meer verdienen. Hier op aarde was het maken van hot heilig\' krnisteeken reeds verdienstelijk, maar daar is de tijd van verdiensten te vergaderen voorbij. Deerniswaardig lot voor die ongelukkige zielen.
_ 41 —
Gij zijt vol kracht en gezondheid; gij hebt behoefte aan spijs om uwen honger te stillen. aan drank om mven dorst te lesschen maar gij zijt vastgebonden aan uwen stool, opgesloten in een donkeren kelder. Gij brengt de eerste oogenblikken in kalme gelatenheid dooi\'; maar de honger laat zicli meer en meer gevoelen; de dorst kwelt u hoe langer zoo meer; gij zoudt alles beloven, alles geven, wanneer gij u van uwen stoel los kondet rukken, uit dien kelder u verlossen. Maar uwe boeien zijn onver-breekbfi.ir, liet slot weerstaat aan alle pogingen om hot open te breken. Zou uw lot niet beklagenswaardig zijn? Verdient hij niet den naam van ongevoelige, van hardvochtige, die geen medelijden zou toonen met uwen angst, met uwe kwelling, met uwen treurigen toestand. O, mijne ziel, bedenk dan, dat de zielen in het vagevuur gekweld worden door hevigen honger en dorst naar het bezit van God. Waar uw schat is, daar is uw hart. Hun eenige schat is God, hun eenig verlangen is Hem voor alle eeuwigheid te bezitten^ te genieten. Zij vergaan, verkwijnen van liefde tot Hem, maar zij zijn vastgehouden, zij worden onver-
biddelijk teruggehouden; zij kunnen zicli-zelven niet helpen, de tijd van verdienen is voor haar onherroepelijk voorbij. Ach, hoe zoudt gij van uwen stoel, uit dien kelder om hulp roepen en wreed zijn teleurgesteld, als men u te vergeefs om hulp smeeken liet. Kom gij dan, de geloovige zielen te hulp!
ACHTTIENDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de groote smarten, die de zielen van het vagevuur kwellen en bedenk, dat zij zichzelven niet helpen kunnen; maar u is het gegeven om veel te harer lafenis en verlossing bij te brengen. Daar is geen goed werk, dat wij niet verrichten kunnen tot hare vertroosting en verkwikking. De Pausen, door de Groddelijke macht, die zij over de schatten der Kerk ontvangen hebben, voegden aan vele gebeden, aan het doen van vele goede werken, aflaten toe, die voor een groot gedeelte, ook toepasselijk zijn aan de geloovige zielen. Gij weet, wat dat beduidt. Een aflaat is eene kwijtschei-
— 43 —
clmg van de tijdelijke straffen, die wij voor onze zonden moesten lijden. Vergeeft God, in zijne grondelooze barmhartigheid aan ons de zonde, dan zijn wij daarom nog niet altijd ontslagen van de straf, die Zijne oneindige rechtvaardigheid als voldoening eischt. De koning David vernam uit den mond van Gods profeet, uit den mond van Nathan, dat de Heer zijne zonden had weggenomen. David herkreeg dus Gods vriendschap, werd weer opgenomen onder het getal van Gods lievelingen, maar straf bleef er nog over, gelijk de H. Schrift klaar getuigt; want tot straf voor zijne zonde, zou het kind sterven. Zoo ook met ons; wan-neei\' wij van den Allerhoogste vergiffenis hebben ontvangen van het bedreven kwaad, blijft ons soms nog de straf ter voldoening over en die straf noemen wij tijdelijk, omdat zij nooit eene eeuwige, die der hel wezen kan, maar eenmaal uitgeboet, ophoudt. Verdienen wij nu een aflaat, dan verkrijgen wij vermindering of soms geheele kwijtschelding van de straf, die op ons rust en die wij hier of in het vagevuur moeten afboeten. Vele aflaten kunnen wij verdienen ; laten wij ze toepassen op de ge-
- 44 —
loovige zielen; laten wij de vermindering, de kwijtschelding van straf,die wij anders zeiven zouden gekregen kobben, geven, afstaan aan de goloovige zielen in kot vagevuur. quot;Wie zal dan niet gaarne dat bewijs van liefde geven en door ket verdienen van aflaten, zijne geliefde afgestorvenen in \'t vagevuur te hulp komen.
NEGENTIENDE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de pijnen van de geloovige zielen in ket vagevuur en bedenk, dat gij ze door het verdienen van aflaten kunt te kuip komen. Vele gemakkelijk te verrickten gebeden, zijn door do Pausen verrijkt met aflaten toepasselijk op de geloovige zielen; gebeden, die men onder den arbeid, zonder opzien te baren, of anderen aanstoot te geven spreken kan; verzuchtingen des harten, opwellingen van liefde, ontboezemingen der ziel, die een vurig verlangen heeft naar God. Zulke korte, kleine gebedjes, zijn bekend onder den naam van schietgebeden, omdat zij, hoe kort ook, ont-
schieten aan een gemoed, dat brandt van liefde tot den Heer; omdat zij zoo gemakkelijk, zonder eenige inspanning of oponthoud over onze lippen, uit ons hart kunnen komen. Hoe gemakkelijk valt het niet, onder zijn werk, den zoeten naam van Jesus aan te roepen, of den Zaligmaker toe te fluisteren: Mijn Jesus, barmhartigheid! Wat moeite kost hot, om van tijd tot tijd, bij voorbeeld, telkens als men de klok hoort slaan, bij ieder half en bij ieder heel uur te zeggen; Eere zij den Vader, den Zoon en den H. Geest, enz. Wat hinder levert het u op bij uwen arbeid, om te verzuchten: Heer, geef den geloovigen zielen de eeuwige rust en hot eeuwige licht verlichte haar, dat. ?ij rusten in vrede. Gij gaat gebukt onder zwaren kommer, gij moet in het zweet mvs aanschijns mv brood verdienen, ja erger nog, de toekomst is somber en spelt u weinig goeds. Gij zijt dus in nood en God alleen kan uitkomst geven ; vriend noch maag zijn in staat of van wil om u te redden. Waarom denkt gij dan niet eens aar. den beklagens-waardigen toestand van de zielen in het vagevuur en verzucht dan niet tot hare vertroosting : Heer, geef haar de eeuwige
November. 0.
— 4C —
rust, enz. Gij zijt ziek en brengt uwe nacliten slapeloos door. O, herinner u dan aan de ellenden, waaraan de geloovige zielen in \'t vagevuur ten prooi zijn en verzucht voor haar om erbarming en verkwikking! Laat dan uw treurige toestand u herinneren aan de pijnen, die zij in de reinigingsplaats ondergaan en bid voor haar, dat het eeuwige licht haar versehijne. Misschien krijgt gij uitkomst, omdat gij bannhaitigheid bewijst.
Overweeg, mijne ziel, de bittere smarten, waaronder de zielen in het vagevuur gebukt gaan en welke gij voor haar zoo gemakkelijk kunt verminderen en verlichten. quot;Wanneer gij een aflaat verdient, toepasselijk aan de geloovige zielen in het vagevuur en gij bidt God, dat Hij dien aan de ziel van een uwer vrienden, bekenden of bloedverwanten wil toevoegen, dan krijgt die ziel, wanneer God het wil, zooveel vermindering van straf, als gij door dien aflaat verkregen hebt. Zoudt gij een vollen aflaat hebben verdiend en toege-
— 47 —
voegd hebben aan de ziel van mv overleden vader of moeder, of iemand anders, dan verkrijgen zij, als God liet wil, volledige kwijtschelding van alle straf, en gaat dus door uwe hulp van het vagevuur naar den komel over. 0, wat vreugde voor een kinderhart te mogen denken : Ik heb door liet verdienen van aflaten toepasselijk aan de zielen der geipovigen in liet vagevuur, mijnen goeden vader, mijne teedere moeder uit de vlammen, uit de pijnen gered! Wat blijdschap voor een vriendenhart, aan vriend of vriendin, na hunnen dood, nog liefdebewijzen te hebben gegeven! Wat genot voor een echtgenoot of eclitgenoote te mogen verwachten, dat door hunne gebeden, en goede werken, lafenis, ja verlossing zelfs is aangebracht aan de zie] van de overleden vrouw of van den man! Wanneer gij nu slechts een gedeeltelijken aflaat verdient, die toepasselijk is aan de geloovige zielen in het vagevuur, ook dan nog hebt gij alle reden tot blijdschap. Want, ach! die zielen lijden zoo bitter, hare smarten zijn zoo vreeselijk. En elke verlichting, hoe gering ook, is zooveel; elke vermindering van straf wordt zoo dankbaar aanvaard. Waarom zult gij dan u niet beijveren, om
— 48 —
ook die gedeeltelijke aflaten te verdienen? Gij verkrijgt daarmede soms eene groote vermindering barer boete. Bedenk eens wel; gij verdient een aflaat van 100 dagen; welnu, gij verkrijgt daarmede zooveel kwijtschelding, alsof gij 100 dagen lang boetvaardigheid hadt gedaan, op water en brood hadt gevast. En dat door een enkel schietgebedje. O, de Kerk heeft het ii zoo gemakkelijk gemaakt en gij laat die hulpmiddelen ongebruikt ?
EEN EN TWINTIGSTE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de vreeaelijke smarten, die de zielen in het vagevuur ondergaan en bedenk, dat gij haar zoo gemakkelijk kunt te hulp komen. De H. Kerk leert, dat we vooral door\'het 11. Misoffer aan de lijdende zielen vertroosting en verlichting kunnen aanbrengen. Daar wordt bij elk H. Misoffer, na de Consecratie, gedachtenis der overledenen gehouden. De priester spreekt in den naam der Kerk : Gedenk ook, Heere, uwe dienaars en die-
— 49 —
naressen, die ons met het teeken des geloofs zijn voorgegaan en den slaap des vredes slapen. Hier, mijne ziel, knntlen moogt gij n vereenigen met het gebed des priesters,, met de smeeking uwer moeder de H. Kerk. Het lichaam en bloed van Jesns is op het altaar tegenwoordig; Christus zelf draagt Zich met Zijne Godheid en menschheid, ziel en lichaam als het Zoenoffer aan den Hemelschen Vader op; Hij komt tnsschen-bcide om erbarming en genade voor de zielen in het vagevuur; en gij zoudt uwen Jesus alleen laten bidden ; gij zoudt u niet gelukldg achten, dat gij met Hem uwe smeekingen vereenigen moogt; gij zoudt de schoone gelegenheid laten voorbijgaan om, voor de zielerust uwer dierbare afgestorvenen, met en door uwen Verlosser te bidden. Ach, als gij bij het H. Misoffer tegenwoordig zijt, vergeet dan niet vele genaden voor u zeiven af te smeeken; begrijp dan, dat gij zooveel hulp van God kunt verkrijgen om wille van Jesus, Zijnen Zoon ; maar stel u dan tevens voor, dat de geloovige zielen in het vagevuur op u het oog gevestigd hebben, luisteren, of er een verzuchting voor hare vertroosting over uwe lippen
komt of uw hart instemt met de bode dei-Kerk : Wij bidden u, lieer, dat Gij haar en allen, die in Cliri=tus ontslapen zijn, de plaats van verkwikking, van licht onvrede geven moogt. En de overtuiging, dat gij niet alleen bidt, maar gesteund wordt, niet door do voorspraak der heiligen alleen , maar door do krachtige tusschenkomst van don Verlosser zei ven, zal u aansporen, om met des te meer aandrang, met des te inniger medelijden te smeeken: Heer, geef haar de eeuwige rust en dat liet eeuwige licht haar verlichte, dat zij rusten in vrede.
Overweeg, mijne ziel, do bittere pijnen, die de zielen in het vagevuur te lijden hebben en welke gij voor haar door uwe gebeden zoo gemakkelijk verlichten en verminderen kunt. Den Rozenkrans bidden is oen verdienstelijk en vruchtdragend werk. Wanneer wij eiken dag het geheele Rozenhoedje van 5 tientjes of ook slechts een enkel tientje bidden, kunnen wij van den Aller-
— 51 —
hoogste vele genaden verkrijgen. En het is zulk een schoon gebed, als wij het maar goed weten te verrichten. Men klaagt over verstrooiing, over het eentonige van telkens hetzelfde Wees gegroet te herhalen; maar men vergeet aan zich zeiven te bekennen, dat dezelfde verstrooidheden, dezelfde verveling ook door ons worden ondervonden bij andere gebeden, die wij lezen uit een kerkboek of uit ecne verzameling van meditaties. Neen, het Rozenkransgebed is niet eentonig, is geene oorzaak van verstrooiing, dan alleen voor hen, die het verkeerd verrichten ; die er mede beginnen zonder zich te hebben voorbereid, ofschoon toch de voorbereiding gevorderd wordt bij elk gebed, naar de vermaning van den H. Geest: »Voor het gebed bereid uwe ziel.quot; Hoe wordt dan het bidden van een enkel tientje of van het geheele Rozenhoedje gemakkelijk, aangenaam, vruchtbaar gemaakt? Door vooreerst een van de geheimen een enkel oogenblik te overwegen. Gij stelt u bij voorbeeld de boodschap des Engels voor; de gezant van God tot het schepsel, maar tot het uitverkoren schepsel, tot Maria, de moeder van Jesus. Gij ziet zijn eerbied
voor haar, gij bewondert hare nederigheid en nu .gaat gij bidden. Zult gij nu zelf zonder eerbied zijn voor de H. Maagd ; zult gij nu zelf u niet vernederen gelijk Maria, mv toonbeeld ? Maar vervolgens maakt gij eene bepaalde meening, voor welker vervulling gij bidden gaat en Maria\'s vooorspraak inroept. Gr ij bidt uw tientje voor eene bepaalde geloovige ziel, voor uwe moeder, uw vader of een uwer bloedverwanten; gij hoopt, dat zij spoedig mogen verlost worden uit de vlammen van het vagevuur, dat zij de H. Maagd, die zij altijd hebben vereerd, spoedig mogen bedanken voor de bewezen bescherming, dat zij de vrucht mogen plukken van de boodschap des Engels, en Jesus, in wien zij geloofd hebben, voor eeuwig mogen aanschouwen. Zult gij dan nog verstrooid zijn ? Dan nog uw gebed om hulp voor hare zielen, eentonig noemen?
DRIE EN TWINTIGSTE DAO.
Overweeg, mijne ziel, de bittere smarten, die de zielen in het vagevuur hebben te
— 53 —
lijden en die gij voor haar door mve tus-sclionkomst zoo aanmerkelijk kunt verlichten en verminderen. De Pausen hebben een vollen aflaat gehecht aan het bidden van den H. Kruisweg, die ook aan de geloovige zielen kan worden toegevoegd. Daar hebt gij dus al weer eene andere oefening, die Gode aangenaam, de zielen der afgestorvenen voordeelig en u zeiven nuttig is. O, wat is liet te bejammeren, dat die heilige oefening, over het algemeen zoo weinig verricht wordt, llijne ziel, moet gij niet altijd vervuld zijn met de gedachte aan God; moet gij niet altijd denken aan Jesus Christus, uwen Verlosser ? Nooit zal ik u vergeten, zegt men tot iemand, die ons het leven heeft gered! Nooit zal ik ü vergeten moeten wij ook toevoegen aan onzen Schepper, uit wiens hand wij zijn voortgekomen, aan onzen dierbaren Zaligmaker, die ons het leven der ziel, door Zijn lijden en dood geschonken heeft. Hoe zult gij dan niet gaarne met den lijdensweg van Jesus bezig zijn? Zult gij dan niet gaarne Zijne veroordeeling door Pilatus, Zijne kruisdraging. Zijn herhaald vallen. Zijne kruisiging. Zijn dood eindelijk over-November. 7.
wegen? quot;Was Hij dan schuldig1 of werd Hij veroordeeld in uwe plaats? Moest Hij het kruis dragen of deed Hij het voor u? Yiel Hij neder ten gronde, omdat Hij Zich vernederen moest, of boette Hij uwe hoovaardigheid uit? Had Hij die versmading en pijniging in Zijne gezegende handen en voeten verdiend, of was Hij voor u gehoorzaam geworden tot den dood, ja tot den dood des kruises ? O, mijne ziel, als gij Jesus bemint, dan volgt gij gaarne Zijn bloedig sjjoor op den H. Kruisweg; dan neemt gij deel in Zijne smarten met de H. Moeder Gods, met de hulpvaardige Veronica, met de troostende vrouwen van Jerusalem. Maar, dan gevoelt gij ook Zijn lijden, dan begrijpt gij Zijne oneindige liefde voor de zaligheid der zielen; dan hoort gij Zijn klagende stem roepen ; Ik heb dorst naar de zielen. Ik verlang ze allen te zien deelen in de glorie des hemels. Maar, dan haast gij u ook, om door liet bidden van den H. Kruisweg, den vollen aflaat toepasselijk aan de geloo-vige zielen in het vagevuur te verdienen, dan haast gij u ook, om het lijden des Heeren, JesusJ kruisdood, te overwegen en den Verlosser, om Zijne H. Wonden te smee-
— 55 —
ken, dat-Hij de zielen uwer dierbare afgestorvenen te hulp kome.
Overweeg, mijne ziel, de bittere smarten, die de zielen in liet vagevuur ondergaan en bedenk, dat zij daar lijden, om zonden, die gij, helaas! zelf zoo dikmaals bedrijft. Zij worden daar gestraft, omdat zij, tijdens haar loven op aarde, zich hebben overgegeven aan hoovaardigheid. Zij hebben zich schuldig gemaakt aan zware zonden van trotschheid en die wel is waar door eene rouwmoedige biecht uitgewischt, maar de straf nog niet geheel uitgeboet en nu worden zij daarvoor gestraft in de vlammen van het vagevuur; of wel, zij hebben zich slechts aan kleine zonden van lioovaardigheid overgegeven, die nog kleefden op hare ziel, toen zij van deze wereld zijn verscheiden. Ach! bedenk eens wat vreeselijk lijden haar daarom thans kwelt. Zij hadden van den goeden God leven, gezondheid, voorspoed ontvangen ; zij waren rijker geze-
— 56 —
gend met tijdelijke goederen dan hare bloedverwanten of bekenden; zij hadden grooter verstand, getrouwer geheugen ontvangen dan hare ouders of vrienden. En zij hebben zich daarop verhoovaardigd; de eer daarvan zichzelven toegeschreven en niet aan Hem, aan wien alleen de eere toekomt. Trotsch en opgeblazen zagen zij met zekere minachting of geringschatting op haars gelijke neer en bojogenden zij hunne minderen dikwijls met eene onbillijke behandeling. Zij telden de waarschuwing niet, dat God den hoovaardigen wederstaat, maar den nederigen Zijne genade geeft en nu moeten zij zich voor God verootmoedigen en hare zonden en straffen boeten in liet vuur, totdat zij genoeg vernederd en geheel gezuiverd zijn. Hoort gij mijne ziel de stem van de zielen in het vagevuur? Zij beklagen zich over hare dwaasheid en ondankbaarheid. Ach, dat zij toch nederiger van harte hadden geleefd; dat zij niet zoo trotsch op anderen hadden neergezien; den armen niet hadden geminacht, zich niet hadden geschaamd voor behoeftige familieleden. Ach, dat zij den goeden God alle eer en glorie hadden gegeven; Hem, die
— 57 —
zoo goed is on haar geroepen heeft tot de eeuwige zaligheid. Maar, hoort gij mijne ziel ook de vermaning, die zij u toeroepen:\' Wees toch niet hoovaardig, geef toch niet toe aan ijdele zelfverheffing, maar bid Jesus, dat gij van Hem leeren moogt nederig van harte te zijn, opdat gij niet later uwe hoovaar-digheid te betreuren hebt in liet vagevuur.
VIJF EN TWINTIGSTE DAG.
Overweeg, mijne ziel, do pijnen die de zielen in het vagevuur hebben te lijden en bedenk, dat zij daar gestraft worden, om zonden, die gij zelf dikwerf bedrijft. Zij waren hier op aarde geplaatst, om door goede werken hare uitverkiezing des te zekerder te maken. Zij hadden van God veel ontvangen, maar zij waren door Hem aangesteld niet als bezitters maar als rentmeesters. Eenmaal zouden zij rekenschap moeten afleggen van het door haar gevoerde rentmeesterschap. Zij kwamen voor het oordeel, en helaas! daar kleefden nog smetten op haar, zij waren nog niet gansch
gezuiverd van alle straf. Zij hadden liet rentmeesterschap niet geheel en al waargenomen, volgons den wil van God. Waarom, zoo klagen zij nu in het vagevuur, waarom hebben wij, do ons geschonken middelen, zoo weinig aangewend tot ondersteuning van de armen en behoeftigen! quot;Waarom hebben wij geweigerd eene aalmoes te geven, aan den bedelaar, die ze ons om Gods wille vroeg? Waarom alles aangewend te eigen nutte, waarom ons hart zoo gezet op die wereldsche schatten ? Waarom gevreesd, dat wij op aarde te kort zouden komen en het goud niet gebruikt, om ons daarmede onvergankelijke schatten te vergaderen in den hemel. Nu moeten wij lijden, vreese-lijk lijden om onze gehechtheid aan het geld, om onze schrielheid in het uitreiken van aalmoezen aan de noodlijdenden. Wat hadden wij veel goed kunnen doen in onze nabijheid, in onze omgeving, aan scholen, aan behoeftige kerken; maar we lieten die zorg grootendeels aan anderen over; deze hebben haar loon, en wij, wij moeien nu boeten voor onze inhaligheid in de folteringen van het vagevuur. We hadden betere rentmeesters moeten zijn, meer moe-
— 59 —
ten besteden voor de armen, de broeders van Jesus ; grooter glorie had ons gewacht, spoediger zouden we met onzen Verlosser vereenigd zijn! O, mijne ziel, bedenk het wel, het staat aan u, om een goede of kwade rentmeester te zijn ; maar opent gij de hand niet met mildheid voor de behoeftigen, dan behoudt gij alles voor u zelve, gij vergeet, dat alles van den Heer is. Oj reik milde aalmoezen uit, geef\' van uwen overvloed, ja geef zelfs van uwe armoede en vergeet de geloovige zielen in het vagevuur niet, die maar al te zeer hot betreuren, dat zij zich te veel tijdens haai\' leven gehecht hebben aan het wereldsche.
ZES EN TWINTIGSTE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de bittere smarten, die de zielen in het. vagevuur ondergaan en die ze te lijden hebben, om zonden, waaraan gij zelf u ook zoo menigmaal schuldig maakt. Ach! hier op aarde hebben zij haren God maar al te dikwerf beleedigd door zonden van onzuiverheid. Door gedachten,
woorden, werken, begeerten hebben zij liet zondig genot gestold boven de reine en zuivere liotde van haren hemelschen Bruidegom. Zij hebben hare zonden gebiecht en vergiffenis ontvangen door de toepassing van het zuiverend bloed van Jcsus. Maar, ach! zoovele kleine zonden van onkuisch-heid kleefden nog op haar, zooveel straf restte er nog te voldoen, toen zij verschenen voor den Rechterstoel des Hecren! En daarom werden zij verwezen naar de vlammen van hot vagevuur. Daar moeten zij gelouterd, gezuiverd worden van elke onreinheid. Do zonde des vleesches wordt vooral vreeselijk gestraft; het vuur oefent eene bijzondere kracht en pijniging iiit, om die zonde weg te nomen. Beklagenswaardig is dan ook de toestand van de zielen, die om de zonden van onzuiverheid in het vagevuur worden opgehouden. IToort, hoe zij klagen: Mijn God, hoe was het toch mogelijk, dat we om het genot van een enkel oogenblik U zoo zwaar wilden belee-digen! Dat we, in plaats van aan Uwe H. Tegenwoordigheid te denken, onze gedachten vervulden met allerlei onreinheid ; in plaats van Uwen H. Naam te verheerlijken.
— 61 —
onzuivere woorden lieten komen over onze lippen, ja verlangden naar onreinheid; wij, die geschapen waren voor de zuivere geneugten des hemels, ons hart stelden op onzuivere dingen, onze krachten misbruikten tot het kwaad, wij, die kinderen Gods waren geworden. Maar nu beklagen zij hare boosheden en gruwelen en lijden vreeselijke smarten, omdat zij zoo menigmaal de dingen des vleesches hebben gesteld boven de dingen, die van God zijn. O, mijne ziel, boet hier uwe ongerechtigheden uit; bid God, dat Hij in u een zuiver liart scheppe; dat Hij u kracht geve ten tijde der bekoringen, opdat gij niet toestemt in de zonden van onzuiverheid; maar bid ook veel voor de zielen in het vagevuur, bijzonderlijk voor haar, die daar worden opgehouden om de zonden tegen het zesde en het negende gebod begaan.
ZEVEN EN TWINTIGSTE DAG.
Overweeg, mijne ziel, de bittere smarten, die de zielen in het vagevuur te lijden Novsmlier. 8.
— 62 —
hebben en bedenk, dat zij daar gestraft worden om zonden, die gij zelf zoo dikwerf begaat. Zij waren hier op aarde geplaatst, om God boven alles te beminnen en den naaste gelijk zich zeiven. Maar ach, toen zij voor liet oordeel waren opgeroepen, bleek het, dat zij met zoovele kleine zonden en onvoldane straf beladen waren. Zij hadden, tijdens haar leven op aarde, het gebod van de naastenliefde zoo dikwerf overtreden en niet alles gedaan, om de smetten uit te boeten, die op haar kleefden, na het ont vangen van de laatste HH. Sacramenten. Nu is het te laat, de tijd van verdienen is voor haar voorbij en nu worden zij zoo vree-selijk gestraft voor het bedreven kwaad. Ach, waarom hebben zij hier op de wereld het goed van anderen benijd, waarom den evenmenscli geen voorspoed gegund of zich verheugd over zijn tegenspoed ? Waarom toegegeven aan afkeer, aan kwaadspreken, aan lasteren, aan het schenden van zijne eer en goeden naam? quot;Waarom was toen hun oog boos, terwijl God goed was voor den naaste. Mocht God dan niet Zijne gunsten verdoelen gelijk het Hem behaagt en past het ons Zijne besluiten aan ons oor-
— 63 —
deel te onderwerpen of ze af te keuren ? Maar hoe betreuren die zielen in het vagevuur hare overtredingen van Gods H. Wet. Hoe bejammeren zij het, dat ze den naaste benijd hebben, als hij vooruitgang maakte in de beoefening der deugd en het niet konden verdragen, wanneer hij geprezen werd om zijn beminnelijken omgang, om zijne hulpvaardigheid en Christelijke milddadigheid. O, hadden zij liever door dat voorbeeld te volgen, Gods genade zich verworven en voor den evenmenseh gebeden, opdat alle goed hem geschonken, alle kwaad van hem afgeweerd zou worden. O, mijne ziel, overweeg eens bij u zei ven of gij u niet aan dezelfde zonden hebt schuldig gemaakt, om welke de zielen in het vagevuur op zoo vreeselijke wijze worden gestraft. Gunt gij uwen evenmenseh alle goed ? Verheugt gij u, wanneer hij geprezen wordt, of hoort gij liever zijn goeden naam schenden? Bidt gij ook voor het geestelijk welzijn van uwen naaste of zijt gij voor zijne eeuwige zaligheid onverschillig\'? O, help de zielen in het vagevuur, gun haar alle goed en benijd uwen broeder hier op aarde het goede niet, wat hij heeft.
— 64 —
Overweeg, mijne ziel, de smarten, onder welke de zielen in het vagevuur gebukt gaan en die zij lijden moeten om de zonden, door onmatigheid bedreven. Zij hebben tijdens haar leven op aarde, zich niet weten te bedwingen in hun overmatigen trek naar spijs en drank. Nu moeten zij om die overtredingen, die nog niet geheel zijn uitge-wischt of uitgeboet vreeselijlce folteringen verduren. Ach, waarom zijn zij zoo dwaas geweest, waarom hebben zij zich hier niet eenige opoffering getroost! quot;Was het dan zoo moeielijk, om de stem der natuur en van den godsdienst aan te hooren en naar hare vermaningen te luisteren ? Waarom hebben zij zich tot onmatigheid in drank laten overhalen door verkeerde vrienden en makkers, die nu ongevoelig zijn voor hare smarten en geen gebed over hebben voor hare ziele-rust. Uit vrees van te worden uitgelachen, of voor een fijnen te worden gehouden, hebben zij de deugd van matigheid geschonden en nu, nu moeten zij hare zonden duur boeten. Uit vrees van in sommige gezelschappen minder graag te worden toegelaten
— 65 —
hebben zij het kwaad gepleegd en nu moeten zij het gezelschap deelen van die ongelukkige zielen, die terug worden gehouden in de folteringen van het vagevuur. O, mijne ziel, bedenk het wel, de zielen in het vagevuur roepen om lafenis ; want ach ! zij worden door zulk een vreesdijken honger en dorst naar den hemel gekweld ; zij roepen om eenige verkwikking en gij kunt ze die zoo gemakkelijk aanbrengen, doorn zei ven eenige versterving in spijs en drank te harer hulpe op te leggen. Zij vermanen u tot matigheid, opdat gij niet later gelijk zij, om uwe overtreding van die deugd vreeselijk gepijnigd zoudt worden. Zij roepen u toe : Geef u in gezelschappen niet over aan brasserijen, meng u niet in drinkgelagen, wijk niet af van de matigheid uit vrees voor een boozen blik, voor een spijtig woord ; maar versterf uwe ledematen, leg uwe tong eenige boetedoening op, voor vroegere buitensporigheid in \'t gebruik van spijs of drank. Maar vooral klinkt hare stem tot u, om lafenis voor hare smarten. Leg u dan, mijne ziel, heden eenige vrijwillige versterving op ter verkwikking van de geloovige zielen in het vagevuur en tot
boete van uwe eigene zonden; klaag niet quot;wanneer het eten minder smakelijk mocht zijn toebereid; gebruik dezen dag uit versterving niets, van hetgene n aangenaam is.
Overweeg, mijne ziel, de pijnen van de zielen in het vagevuur en bedenk, dat zij daar zoo veel hebben te lijden om de zonden van gramschap. Zij hebben, hier op aarde levende, zich niet weten te beteugelen in hare drift. Van jongs af gewaarschuwd tegen de heillooze gevolgen van den toom, hebben zij door droevige ondervinding geleerd, waartoe de drift al niet voeren kan. Beleedigingen van God door verwenschingen en vervloekingen ; schending van het gebod der naastenliefde door onzinnige uitvallen en onbewijsbare verwijtingen ; twist in het huisgezin; tweedracht in de familie; verwijdering en afkeerigheid van vrienden. O, zij hebben tijdens haar leven zoo menigmaal hare gramschap betreurd en door oprechte bekeering zich verzoend met God,
— G7 —
dien zij in haren toorn gruwelijk belee-digden; maar nu in het vagevuur moeten zij nog boeten voor het vroeger bedreven kwaad; de smetten nog uitwisschen, die op haar zijn blijven kleven. En, o God, wat betreuren zij nu hare gramschap! Zij verlangen naar God, zij beminnen God, zij reikhalzen naar Zijn voortdurend en eeuwig bezit; maar daar klinkt het haar telkens tegen: Geduld. Zij moeten wachten tot liet Gode behaagt haar te verlossen en toe te laten in Zijn Koninklijk. Geduld, lijdzaamheid, onderwerping. Waarom hebben zij hier op aarde geen geduld geoefend en zich bij tegenspoed onderworpen aan den wil des Heeren ? quot;Waarom hebben zij zich toen niet geoefend in lijdzaamheid en om de hulp van God gesmeekt,, opdat geen gramstorig woord over hare lippen mocht komen? Maar toen vreesden zij niet voor de smarten van het vagevuur, welke zij nu moeten ondervinden! Toen moest alles naar haar wensch gaan, of iedereen zou het ontgelden I Maar nu is het de ure van Gods rechtvaardige bestraffing; nu moeten zij geduldig zijn te midden der vlammen, totdat zij den laatsten penning hebben
— G8 —
afbetaald. O, mijne ziel, lieb toch medelijden met die arme, lijdende zielen. Zij moeten afwachten, totdat de ure van redding voor haar slaat. O, bid voor hare spoedige bevrijding; verwek dezen dag tellvens eene akte van geduld bij beproeving of tegenslag en draag de verdiensten van uwe geduldige onderwerping op voor de lafenis van die gcloovige zielen, die om de zonden van gramschap in hot vagevuur gefolterd worden.
Overweeg, mijne ziel, op den laatsten dag dezer maand, de pijnen van de geloo-vige zielen in het vagevuur en bedenk, wat zij moeten lijden om de zonden van traagheid. Door de folteringen van het vagevuur worden zij om hare traagheid vreeselijk gepijnigd. Het is om die zonde vooral, dat zij door Gods rechtvaardigheid tot de vlammen der reinigingsplaats zijn verwezen. Zij hadden, na den dood, aanstonds den hemel mogen binnengaan, indien
— G9 —
zij bijtijds, door -werken van boetvaardigheid, alle Btraf en schuld, die na de Ter-grffenis der zonden overbleef, hadden uitgeboet. Maar ach! zij waren zoo lauw, zoo traag in het verrichten van het goed. De penitentie werd met weinig aandacht gebeden; het ochtend- en avondgebed met geringe zorg on inspanning gedaan; de plichten van don staat werden achteloos vervuld ; het was alles traag vooral in het geestelijke, traag in huis, traag in de kerk. ti-aag in het bewijzen van weldaden aan armen en behoeftigen, traag in het plegen van boetvaardigheid, in het onderhouden van de va sten wetten der Kerk. O, hoe beklagen die zielen hare koelheid, hare weinige liefde jegens God, het oneindig beminnelijk quot;Wezen, dat ze voor eeuwig eenmaal mogen aanschouwen en in welks bezit ze eindeloos gelukkig zullen zijn. Zij hebben nu beter begrip van Jesus\' opofferende liefdevoorde zaligheid der zielen; eenig begrip, hoe onvolkomen ook, van de oneindige schoonheid en goedheid des Heeren. Ach! dat zij haar Schepper beter gediend, haar Jesue vuriger bemind hadden ! Hoor, mijne ziel, hoe zij u als om strijd toeroepen: Bemin
Koveiuber. 8.
— 70 —
toch God boven alles, nit geheel uw hart, dien toch God nit alle krachten, offer u toch op aan Zijne verheerlijking, wijd u toch toe aan Zijii H. Dienst. Want H ij is allen lof, alle eer waardig; Hij verdient mvo liefde. En gij zondt, mijne ziel, u niet schamen over mvö tot lüer gevolgde traagheid in het Godsdienstige\'? Uwen Jesus met een kond en traag nart blijven dienen? 0 neen, versmaad de vermaning van de geloovige zielen niet, bid voor hare spoedige verlossing, opdat zij den hemel mogen binnengaan, alwaar zij voor u zullen bidden, opdat gij niet door nwe lauwheid het recht op de eeuwige zaligheid verspeelt. Want vrees voor u zeiven de vervulling der bedreiging; Omdat gij lauw zijt, zal ik beginnen n uit te spuwen.
Lijst van emiga gebeden, waaraan aflaten verbonden zijn toepasselijk op de geloovige zielen.
Jesus, zachtzinnig en ootmoedig van harte, maak mijn hart gelijk aan het Uwe. (300 dagen aflaat.)
De rechtvaardigste, hoogste en beminnelijkste wil van God geschiede, worde ge-
loofd en geprezen in alles. (100 dagen aflaat.)
De oefening aan de akten van geloof, van hoop en liefde. (7 jaren en 7 maal 40 dagen.)
Het gebedje: Engel Gods, die mijn bewaarder, zijt, aan wien ik door Gods goedheid ben toevertrouwd, wil mij bewaren, verlichten, geleiden en besturen. Amen. (100 dagen aflaat.)
De litanie van den Zaterdag, ter oere van Maria. (300 dagen aflaat.)
Het Rozenkransgebed. (Verschillende aflaten.)
De Kruisweg, (volle aflaat.)
Om dezen laatsten aflaat te verdienen is het genoeg, dat men in staat van genade is. Er wordt daartoe geen voorafgaande biecht noch H. Communie gevorderd. Gij hebt gezien welk êene schoone oefening liet verrichten van den H. Kruisweg is. O, moget gij kunnen besluiten, om ze dikwerf te doen. Laat u niet terughouden door valsche schaamte. Zeg met den Apostel: Ik schaam mij het Evangelie niet. Ik schaam mij den gekruisigden Jesus niet en ik verwijl gaarne met Hem op den lijdensweg. Zoo zidt gij zelf toenemen in waar-
ac-htige liefde voor Jesus en door de toepassing van de verdiende aflaten aan de ge-lo)vige zielen ih het vagevum-, een groot werk van naastenliefde vervullen. Wat gij den minste der Mijnen gedaan hebt, hebt gij Mij gedaan. Geen glas water in Zijnen naam gegeven zal onbeloond blijven. O, dc lijdende zielen in het vagevuur zijn zielen, die Jesus toebehooreu; maar zij zijn arme veriatenen, lijdende zielen. Help ze door nwe gebeden, aalmoezen, verstervingen, offeranden, en gij zult later ook niet vergeten worden als gij nog te boeten hebt in het vagevuur. U zal barmhartigheid worden bewezen, omdat gij zelf barmhartig geweest zijt.
Voorsciiotett, die C Oct. 1884.
M. BËttNSEN,
l/ibr. Gons.
Handleiding bij de viering der D E C E M B E R-M AAN D ,
toegewijd aan
W: OMMIEKT (i\\ïV.\\\\iiE.\\ ilIOEPEI\'-ilAflP.
dom- eeTi R. K, Pr.
Korlvoli;jk (HiVvli^okoniil.
Rficd.t versohriim:
Hnndkidifii/ Ier rirrim/ der
toegewijd aan de devotie van
0. L. Vrouw v. d. Heiligen Rozenkrans.
door oen E. K. Pr.
KERKEL1.7K GOEDGEKEURD,
F