£?/ ó\'1/
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2975 841 8
OF
♦
Vak
3V
. ouder het patronaat des H. Franciscus Tan ? Sales, en de wondervolle gebeurtenissen die er zich aan verbinden,
DOOR
„Geprezen zij Onze Lieve Vrouw van Bijstand P\'
BiSUOT; ■:££!$ CcSf | RtJKSU. i-zr.\'jtt L\'-H |
J
QOLU TMOWfAA35E
Uitgegeven ten voordeele van het Liefdewerk, bovengenoemd.
Kerkelijk Goedgekeurd.
AMSTERDAM, C. L. VAN LANGENHUYSEN.
1883.
84
Indien hij beproefd heeft het verhaal op te teekenen van eenige der genadegaven en gunsten, verkregen door de voorspraak van Onze Lieve Vrouw van Bijstand, verklaart de Schrijver zich in alles en altijd te onderwerpen aan de besluiten van onze Moeder de Heilige Kerk en in het bijzonder aan do decreten van Z. II. Paus Urbanus den achtste.
Het is eervol de werken (iods te openbaren en te beiydeu. Tol). XII, ï.
bEene teedere liefde tot den naaste is eene der grootste en uitnemendste gaven, die de goddelijke Voorzienigheid den mensch kan schenken.quot;
fieze treffende gedachte van den H. Franciscus van Sales als opschrift geplaatst boven het Bulletin Sa-lésien kenschetst inderdaad èn het werk on den Vader van dit werk.
Men kan Don Bosco niet leeren kennen, zonder zich door hem te voelen aangetrokken, zonder hem terstond te beminnen, daar ïijn hart geheel liefde is, daar de goddelijke glans van de teederste liefde op zijn voorhoofd schittert en uit zijne oogen straalt.
Evenals de H. Joannes, de geliefde leerling van Jezus Christus, rustende aan het hart des Meesters en vol van dat onuitsprekelijk genot, uitriep: )gt;Heer, ik heb u lief!quot; alzoo ontboezemt Don Bosco, terwijl hij die menigte kinderen, wien hij ten Vader strekt, omhelst, een liefdezucht, die voorzeker opstijgt tot de voeten van Hem, die gezegd heeft; Dit is het voorschrift, dat ik U geef, dal gij elkander liefhebt, gelijk ik u heb lief gehad.
Don Bosco heeft het Genootschap van St. Franciscus van Sales gesticht.
5) Het doel van dit Genootschap is zich toe te wijden »aan verschillende werken van vroomheid en van liefde-sbetoon en meer bepaaldelijk zorg te dragen voor de arme Den verwaarloosde jeugd, van wie voor een goed deel het «toekomstige wel of wee van de maatschappij afhangt.quot;
De arme en verwaarloosde jeugd! Is er eene bezigheid treffender dan die van eene bijzondere zorg te dragen voor kinderen, welke ten gevolge van verwaarloozing, van onkunde, van omgang met bedorvene en ontaarde wezens, aan . allerlei verderfelijke invloeden zijn blootgesteld !
Don Bosco zoekt hen op, geeft hun een toevluchtsoord, doet hun een goed ambacht leeren, vormt hen tot menschen, die hun land van dienst kunnen zijn; dat ja,
6
maar nog meer; hij legt er zich op toe om hen te veredelen door hen in te leiden in de heerlijkheden van de geopenbaarde waarheid. Hij zal hun de onsterfelijke schoonheid doen kennen van de ziel, — die ziel, die geschapen is naar het beeld van eenen God, dien zij honen, omdat zij hem niet kennen, en velen van die kinderen- des volks zullen verheven worden tot de hoogste waardigheid, die de mensch op deze aarde kanbe-kleeden: hy zal priesters ... ja, priesters van hen maken!
Wij zullen zien, hoe Don Bosco werd geleid tot het aanvaarden van de zending, die de goddelijke Voorzienigheid hem wilde toevertrouwen. Na in 1841 op zes en twintig]arigen leeftijd de priesterwijding ontvangen te hebben, besloot hij. in plaats van een der posten, die hem werden aangeboden, aan te nemen, eenigen tijd te Turijn te blijven onder den onmiddellijken invloed van zijn landgenoot en geestelijken leidsman, den Eerw. Cafasso. Deze was toen «Chef des Conférences de moralequot; (Leider van de openbare besprekingen over de Zedekunde) en Directeur van \'t geestelijk Instituut van St Franciscus van Assisië.
Don Bosco had voor dien waardigen geestelijke een diepen eerbied; zijn vertrouwen op hem was onbegrensd. Hij onderwierp zich aan hem in al zijne overleggingen en handelingen, en trad in dat Instituut, dat ten doel heeft jonge priesters te volmaken in de toepassing der moraal op het leven en hen te oefenen in het prediken.
Die omgeving had den gunstigsten invloed op zijne ontwikkeling en op de vorming van zijn hart, men studeerde, maar vooral — men bad, \'tgeen niet verhinderde, dat men ook naar buiten werkte en zich de behoeften der lijdende menschheid krachtig aantrok: men bezocht de armen, de kranken, de gasthuizen, de gevangenissen ...
Don Bosco werd door zijn meester binnengeleid in de kerkers van Turijn. Eene zeer levendige ontroering greep den jongen priester aan, toen het hem bleek, dat zich onder de gevangenen een groot aantal j onge lieden en zelfs kinderen bevond.
Deze vroegtijdige bedorvenheid vervulde hem met schrik en mededoogen. De oorzaak was maar al te
7
zichtbaar: immers, reeds bij hunne intrede in het leven waren die arme kinderen op de meest betreurenswaardige wijze verwaarloosd geworden, niets anders voor oogen hebbende dan het voorbeeld der ondeugd. Zij waren gevallen en de maatschappij had hen moeten opsluiten als schadelijke wezens. Maar hun verblijf in de gevangenis, wel verre van hen te verbeteren, strekte slechts om hen nog meer te bederven en zij verlieten den kerker slechts om er, na het begaan van nieuwe misdrijven, weldra weder in terug te keeren.
Van toen af gevoelde hij een onoverwinnelijken aandrang, om zich toe te wijden aan de arme en verwaarloosde kinderen, waarvan de straten van Turijn wemelden.
Hy besloot hen te ontrukken aan al de verleidingen, waarvan zij de noodlottige prooi werden, en hun dien God, die voor hen gestorven was en van wien niemand hun sprak, te doen kennen, liefhebben en dienen.
Terwijl hij in zijn hoofd en in zijn hart dat groote plan overwoog, voerde eene onverwachte omstandigheid, of liever de hand van God zeiven zijn eersten bekeerling tot hem: Bartholomens Garelli van Asti. Het was een knaap van zestien jaren, ouderloos en als zooveel anderen in de straten van Turijn rondzwervende.
Hij kwam toevallig in de sacristie van de kerk, waar Don Bosco het gewijde ambtskleed aandeed, om de heilige mis te lezen. Nu trof het juist, dat de koster iemand zocht, die daarbij dienst kon doen, en hij meende, dat de knaap daartoe geschikt was.
Garelli was in groote verlegenheid om een der-gelijken dienst te bewijzen, en daar hij weerstand bood aan een overigens vrij ruwen aandrang, beschonk de al te driftige koster hem met een paar ferme oorvegen, waarop geschreeuw en groot leven volgde.
Don Bosco vroeg dadelijk, wat er was.
Hij stelde den knaap gerust, liefkoosde hem en verzocht hem zijne mis bij te wonen; daarna begon hij met hem te praten en hem te ondervragen.^
Met ontzetting bespeurde hij nu, dat de jongen volkomen onbekend was zelfs met de allereerste beginselen van den godsdienst en reeds dienzelfden avond ving hy
8
zijne christelijke opvoeding aan door hem het teeken des kruises te leeren maken.
Het Salesische werk had hiermede tevens een begin en dit gebeurde op den schoonen feestdag van de Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd, den 8n December 1841.
O Koningin des Hemels! wat al genadegaven hebt gij sedert dien dag aan Don Bosco en aan zijne kinderen verleend!
Merken wij op, dat het eerste kind, \'t welk de voorzienigheid tot Don Bosco bracht onder zijne oogen ruw werd bejegend. Dit gaf hem de onwrikbare overtuiging, dat het kind altijd en overal met groote zachtheid moet worden behandeld.
Die uitnemende zachtheid, die teederheid zelfs, zijn het eigenaardige kenmerk en het innerlijke wezen geworden van het Salesische Genootschap.
Het catechetisch onderwijs , dat men Garelli gaf, lokte weldra eenigen van zijne makkers uit om er deel aan te nemen. Het waren meestal metselaarsjongens, van htm vroegste jeugd af in dienst van patroons, die zich overigens niet over hen bekommerden.
Het verdient opmerking, dat van dit oogenblik af geen van die kinderen het slachtoffer werd van ongelukken, zooals er bij dat zware en gevaarlijke beroep zoo dikwijls voorvallen.
In het begin van 1842 stond Don Bosco aan het hoofd van een honderdtal kinderen en jonge lieden, aan welke hij onderwijs gaf in de beginselen van den godsdienst. Hg vereenigde hen zoo vaak mogelijk en geleidde hen naar de kerk. Hij slaagde er zelfs in om een zangkoor te vormen, waardoor de bijeenkomsten eenebijzondere aantrekkelijkheid verkregen.
Wanneer hij kon, verschafte hij hun ook eenig stoffelijk voordeel. Dikwijls bezocht hij hen op hunne werkplaatsen en wanneer zij afgedankt waren en leeg liepen, deed hij zijn best om een goeden baas voor hen te vinden.
Het Instituut van St. Franciscus van Assisië en zijn eenvoudige kapel, belendende aan de Sacristie, waren het eerste toevluchtsoord, \'t welk voor deze kinderen kon worden opengesteld. Al aanstonds gaf Don Bosco
aan deze plaats den naam van oratoire (bedehuis^, hiermede duidelijk te kennen gevende, dat het geoed de eenige macht was, waarop hij rekende. Te gelijker tijd stelde hij zich en de zijnen onder de onmiddelijke bescherming van de H. Maagd.
Toen Don Bosco in 18M zijne studiën in het Instituut van St. Franciscus van Assisië volbracht had, moest hij eene keus doen voor eenig bepaald gedeelte van de heilige bediening. Men stelde hem verschillende betrekkingen voor, maar nu, als steeds, deed hij afstand van zijn eigen wil en vertrouwde die belangrijke beslissing toe aan den eerw. Cafasso, zijn geestelijken leidsman, dien hij als den tolk van den goddelijken wil ten zijnen opzichte beschouwde.
Zyne persoonlijke neiging was zich meer en meer met die kinderen, die hij zoo teederlijk liefhad, bezig te houden; maar met eene niet genoeg te waardeeren zelfverloochening verklaarde hij zich bereid om te gaan, waar de goede God hem zenden zou.
Na rijp nadenken en vele gebeden, bestemde de eerw. Cafasso voor hem het directeurschap van het kleine gesticht van Sainte-Philomène. Tevens moest h\\j letten op een toevluchtsoord, een soort van godshuis, gelegen in eene naburige woning, alwaar de markiezin Barolo een zeker aantal jonge meisjes vereenigd had.
Deze nieuwe betrekking scheen op het eerste gezicht onvereenigbaar met de ontwikkeling van zijn jongenshuis; maar zij werkte daarop toch inderdaad zeer gunstig terug.
De eerw. Borel, een Franschman van oorsprong, was toen bestuurder van het meisjeshuis. Don Bosco vond in hem een van die vrienden, zooals de goede God ze slechts geeft aan zijne uitverkorenen en een onvergelijkelijke hulp voor het werk der opvoeding.. Zoodra die twee priesters elkander hadden ontmoet, scheen het hun, alsof zij elkander altijd hadden gekend; zij hadden elkander lief en togen met vastberadenheid aan het werk, alsof zij oude makkers waren.
De kleine kamer voor Don Bosco bestemd in het meisjeshuis werd de vergaderplaats van de kinderen, wier aantal weldra boven de twee honderd bedroeg. Het lokaal was ten eenenmale ontoereikend; de trap en
10
de gangen moesten de al te groote menigte bergen, en men kan wel begrijpen, hoe alles in de kleine cel van Don Bosco overhoop lag. Maar, en dit was erger, hij kon, zelfs met de hulp van den eerw. Borel, er niet in voorzien, om allen behoorlijk te laten biechten, vooral op den avond voor sommige feesten.
In deze moeilijkheid richtte men zich tot Monseigneur den Aartsbisschop Franzoni, die het werk goedkeurde en het zegende.
Op zijne hooge aanbeveling beijverde de markiezin Barolo zich om in het gesticht twee kamers aan te wijzen, waarvan men zoo goed mogelijk eene kapel maakte.
Het was op den 8n December 1844, den dag van de Onbevlekte Ontvangenis, dat Don Bosco aldaar, omringd van zijne kinderen, voor de eerste maal de mis las. Het werk ging goed vooruit; Gods zegen rustte er zichtbaar op. Het was bij die gelegenheid, dat Don Bosco de geheele inrichting onder het patronaat van St. Fran-ciscus van Sales stelde.
Hij werd in die keuze geleid door verschillende omstandigheden; ééne van stofielijken aard: de markiezin Barolo had het plan gevormd om onder dien titel eene congregatie van priesters te stichten; zij had voor de congregatie juist het lokaal bestemd, dat zij nu voor een bedehuis had afgestaan en met het oog op haar voornemen had zij aan den ingang het portret doen schilderen van St. Franciscus van Sales. Maar, in de tweede plaats. Don Bosco had sedert lang de overtuiging gekregen, dat de onveranderlijke zachtmoedigheid en het onuitputtelijke geduld van St. Franciscus van Sales de beste middelen waren om tot het hart der kinderen door te dringen. Daar kwam van een anderen kant bij, dat er bedektelijk in de stad Turijn eenige kettersche gezindheden binnenslopen, die de gemoederen dreigden te verontrusten.
Het werk werd dus het Oratorium van Sint Franciscus van Sales, en ziedaar de reden, waarom de familie van Don Bosco den naam draagt van de Saksische.
Maar iedere stichting, zal zij op hechte grondslagen rusten, moet beproevingen verduren en zelfs aan vervolging worden blootgesteld, omdat de weg van het
Kruis de eenige is, die tot de waarheid en tot het leven leidt.
Die beproevingen en die vervolgingen worden des te moeielljker en te smartelijker, daar zij soms komen van den kant van overigens weldenkende lieden, ja zelfs van ware Christenen. Helaas! de meest vertrouwbare vrienden kunnen tot zwakheid vervallen! Het is de altijd terugkeerende geschiedenis van den Heiligen Petrus, die zijn meester verloochent. Wij zullen zien, hoe de tegenkanting der menschen zich openbaarde, en hoe Don Bosco zich daaronder gedroeg.
Het bedehuis van St. Franciscus van Sales was aanvankelijk op een goeden voet gebracht. Het godsdienstonderwijs , liet zingen van geestelijke liederen, het onderricht, aanschouwelijk gemaakt door treffende voorbeelden en boeiende verhalen; voorts afwisseling van uitspanning: ziedaar de zaken, die de uren van bijeenkomst vulden. Daarenboven had Don Bosco avondscholen opgericht, en deze werden weldra door tal van volwassenen bijgewoond. Zij ontvingen er, na hun dagelijkschen beroepsarbeid, een voor hen hoogst nuttig elementair onderwijs.
Maar ziet, toen dit alles zoo in gang was gekomen, eischte de Markiezin Barolo het door haar in bruikleen afgestane lokaal terug, omdat zij er eene andere bestemming aan wilde geven (Juli 1845). Don Bosco bijgestaan door Monseigneur don Aartsbisschop verwierf van de Stadsregeering het gebruik van de Kerk Sint Martin.
Dit lokaal was niet zeer geschikt; de kerk, sedert lang verlaten, was in zulk eenen staat van verval, dat men er de heilige mis niet meer in opdragen kon en er was geen andere speelplaats dan een klein plein op den publieken weg vóór de kerk.
Desalniettemin werd het bedehuis, de stichting van Don Bosco, naar de aangewezene plaats overgebracht en ziehier de gedenkwaardige woorden, die de eerwaardige lieer Borel bij deze gelegenheid uitsprak:
^Kinderen, de kool in onze tuinen kan niet welig stieren, kan niet vol en zwaar worden, als zij niet nwordt verplant; welnu, voor ons is het zeker ook goed, »dat wij hierheen worden overgeplant.quot;
12
Het nut van die verplanting evenwel was na niet heel duidelijk, maar met vroolijken moed schikte men zich in het geval.
Drie honderd kinderen, wanneer die aan het spelen zijn, maken nog al heel wat drukte en beweging; dat gaat zoo; dat kan niet anders. De bewoners van de huizen langs het plein, dat speelplaats geworden was,
werden dan ook al spoedig gehinderd door dat ongewone geraas. Zij brachten hun beklag in en de Burgemeester gelastte Don Bosco zich elders te vestigen.
Men denke echter niet, dat de Stadsregeering vijandig gezind was ten opzichte van de inrichting, — o neen, zij zag zelfs met belangstelling de opening van de Avondschool. Zij maakte dan ook volstrekt geen zwarigheid om aan Don Bosco de kerk van Sint Pieter in Banden toe te staan. Bij deze kerk, goed ingericht voor het houden van den dienst, behoorde eene uitge- (
breide binnenplaats, zeer geschikt voor speelplaats;
verder was er eene groote vestibule, die tot studiezaal kon dienen: \'t scheen, dat nu alles was gevonden.
Helaas! den volgenden dag reeds bracht de srectorquot;,
die de pastorie bewoonde, hoogst ontstemd door \'t geweld, dat de kinderen hadden gemaakt en begrijpende,
dat het nu met zijne rust gedaan zou zijn, een zóó sterk gekleurd beklag bij de overheid in, dat het verlof onmiddellijk weder werd ingetrokken.
In de cel van Don Bosco bijeen te komen, was bepaald onmogelijk. Gedurende twee maanden moest de zaak onder den blooten hemel worden voortgezet.
Des Zondags en op de Feestdagen groepeerden de kinderen zich, al vroeg in den morgen, rondom Don Bosco, die als een andere Mozes, zijn volkje naar eene of andere kerk van den omtrek voerde voor liet bijwonen van de mis. Ieder had dan zijn leeftocht bij zich. De maaltijden bestonden wel niet uit drie gerechten, en men hield niet drie maaltijden per dag; maar de eetlust was voortreffelijk. Na een kort ontbijt was er leering in de open lucht, en vervolgens onderwijs.
De dag werd besloten met eene wandeling en des avonds kwam men in de stad terug onder het aanheffen van geestelijke liederen en in afwachting van het beloofde land in den vorm van eene of andere wijkplaats.
13
Dit leven, tot op zekere hoogte vol poëzie, was niet meer mogelijk bij de aannadering van het ongunstige jaargetijde. Bij het begin van den winter moest Don Bosco drie kamers huren in het huis van Moretta, gelegen nagenoeg tegenover de plaats waar tegenwoordig de Kerk staat van Onze Lieve Vrouw van Bijstand.
Maar het oogenblik der rust was nog niet gekomen, en gedurig waren er nieuwe kwellingen.
Vooreerst was daar de Markies de Cavour, toen vicaris, dat is te zeggen, hoofd van het stedelijke policie-wezen van Turijn. Daar hij in die onschuldige vereeni-gingen een politiek doel zag, of althans voorwendde te zien, en er gevaar van duchtte voor den Staat, wilde hij ze doen opschorten en Don Bosco had al zijn geestkracht noodig om buiten ernstige moeielijkheden te blijven.
Ook de geestelijkheid van Turijn mengde er zich in. Het hinderde baar, dat een werk buiten haar om werd opgericht en de pastoors beweerden zelfs, dat hunne kerken weldra verlaten zouden worden.
Het antwoord was heel eenvoudig; bijna al die kinderen waren vreemd aan de stad; de meesten hadden geen onderkomen en behoorden dus tot geene enkele parochie. Was het dan kwaad hen te ontrukken aan de gevaren van de straat en zouden zij niet mettertijd eene goede aanwinst voor de Kerk zijn?
Dit misverstand werd opgehelderd en had verder geen gevolg.
Maar de huurders van het huis Moretta, waar men bijeenkwam, beklaagden zich met zooveel aandrang over het geweld, dat de kinderen maakten en den overlast, die hun werd aangedaan, dat de eigenaar hen plotseling wegzond — en zoo stond men op nieuw op straat.
Het was in de lente van 4846; het jaargetijde was schoon. ))De goede God, dacht Don Bosco, zal mijne arme kinderen toch niet minder goed behandelen, dan hij zijne vogeltjes behandelt.quot; Daar hij geen huis kon vinden, huurde hij eene weide.
Nu was werkelijk de huishouding van het oratorium op zulk een eenvoudigen voet gebracht, dat zij onwillekeurig deed denken aan onzen Heer, zooals hij de vlekken van Judea doorwandelde, gevolgd van zijne leer-
lingen en van de volksmenigte, zonder ander dak dan het stargewelf.
Des Zondags kwamen de kinderen al vroeg in den morgen bijeen. Zij vingen den dag aan met bij »hun Vaderquot; te biechten; bij shun Vaderquot; zeggen wij, want, waarlijk, de manier van biechten bij de Salesische familie herinnert door haren treffenden eenvoud aan de betrekking, die er is tusschen Vader en Zoon. De priester, ter neder gezeten, slaat zijn arm om den hals van den aan zijne voeten nedergeknielden boetvaardige en laat hem als rusten aan zijn hart. O, hoe zoet en licht wordt op deze wijze de belijdenis der zonden.
De zitplaats van Don Bosco was eene kleine met gras begroeide verhevenheid. Bij gebrek van klok had men bedacht het jonge »bataillonquot; te vereenigen door middel van eene trom en eene trompet, hier of daar opgeschommeld en van zulk een oult;lerwetsch model, dat zij een liefhebber van antiquiteiten zouden hebben doen watertanden. Al het overige was op denzelfden voet van eenvoud. Maar hoe weldadig werkte dit alles! Welke heerlijke en treffende toespraken drongen tot het hart der kinderen door! Welke kunstelooze en vurige beden klommen ten hemel!
De kinderen werden dan naar eene of andere kerk geleid om de mis te hooren. Vervolgens gingen zij ontbijten — zoo goed en zoo kwaad zij konden: — en kwamen terug om den dag in die aangename weide van Valdocco door te brengen, waar druk spel zeer gelukkig afwisselde met onderricht en godsdienstoefening.
Helaas! Ook die ongelukkige weide ontsnapte Don Bosco weldra. De eigenaars beweerden, dat het geloop en getrappel van de kinderen het gras tot in de wortels vernielde en zij zeiden hem de huur op,
En opdat de nietigheid van den menschelijken steun goed zou uitkomen, verloor Don Bosco, in dien zelfden tijd, zijn post van Directeur van de inrichting van de markiezin Barolo en de daaraan verbonden voordeden, die nagenoeg zijn eenig middel van bestaan uitmaakten.
In dezen samenloop van omstandigheden spoorden zijne vrienden en zelfs de eerwaardige heer Borel hem aan om van zijn beschermheerschap over die kinderen afstand te doen: «Behoud slechts een twintigtal van de
15
kleinsten, zeiden zij tot hem, en zend (Je anderen weg. Gij kunt het onmogelijke niet doen en de goddelijke Voorzienigheid zelve schijnt u duidelijk te kennen te geven, dat zij uw werk niet wil.quot;
— ))De goddelijke Voorzienigheid! antwoordde Don Bosco de handen ten hemel heffende, terwijl zijne oogen van een verwonderlijken glans schitterden, — de godde-lyke Voorzienigheid heeft mij die kinderen toegezonden en ik zal er nooit een enkele van verstoeten, wees daarvan verzekerd. Ik heb het vaste vertrouwen, dat zij mij, al wat hun noodig is, zal verschaften, en daar men mij geen lokaal wil verhuren, zal ik er een bouwen met de hulp van Onze Lieve Vrouw van Bijstand. Wij zullen uitgestrekte gebouwen hebben, geschikt om, zooveel kindereu als er komen zullen, te bevatten, wij zullen werkplaatsen hebben van allerlei aard, opdat zij een ambacht leeren naar hun smaak, wij zullen groote binnenplaatsen en tuinen voor de uitspanningen; en ten slotte — om niet meer te noemen — wij zullen een kapel hebben en een aantal priesters, die onderwijs zullen geven en bijzondere zorg zullen dragen voor diegenen van wie het blijken zal, dat de geestelijke stand hunne vocatie is.quot;
Het is op dat oogenblik, dat Don Bosco doorging voor iemand, die zijn verstand verloren heeft. Men beschouwde hem als een armen, beklagenswaardigen dwaas. Men werd in die gedachte versterkt door de tot in kleinigheden afdalende beschrijving, die hij gaarne gaf van het toekomstige oratorium, waarvan het plan klaarblijkelijk in zijn hoofd bestond. Hij gaf de beschrijving en de afmeting van de kapel, van de werkplaatsen, van de slaapzalen, van de schoolvertrekken, van de binnenplaatsen en tuinen; alles zoo breed opgevat en zoo weinig in overeenstemming met zijne middelen, dat de verbijstering van zijn geest boven alle bedenking scheen.
Langzamerhand ontstond er een ledigheid rondom hem; de vrienden, wier verknochtheid het sterkst scheen, verlieten hem.
En die meening, dat hij waanzinnig was geworden, won zoozeer veld, dat men hem wilde opsluiten in een krankzinnigen-gesticht.
Wij zullen later zeggen, wat er van die poging werd
16
en hoe zij strekte tot beschouwing van de ontwerpers van dat plan.
De dag was gekomen, waarop de kinderen voor de laatste maal in de weide zouden bijeenkomen. Den volgenden dag moest zij aan haren eigenaar worden terug gegeven en Don Bosco wist niet, waar hij den volgenden Zondag zijne geliefde kleinen bescheiden zou.
Het was als de staatsie in den Olijvenhof (Geth-semané.)
Zijne trekken drukten neerslachtigheid uit en zijne wangen behielden het spoor van bittere tranen.
De kinderen zagen, hoe hij zich ter aarde boog. Zij hoorden, hoe hij uitriep; »Mijn God ? dat uw heilige wil geschiede! Zult gij deze weezen verlaten ? Toon mij toch, wat ik doen moet om hun eene schuilplaats te verschaffen?quot;
Nauwelijks had hij dit gebed voleindigd, of er kwam een zekere Pancrazio Sauve, zeggende:
— Mijnheer de pastoor, zoekt gij niet een laboratorium ?
— Geen laboratorium, maar een oratorium.
— Dat doet er niet toe; ik heb, wat u dienen kan. Mijn gevader Pinardi, een heel degelijk man, heeft een voortreffelijke loods te huur; dat is bepaald iets, dat u lijkt.
Welk eene uitkomst door de goddelijke Voorzienigheid geschonken! Don Bosco spoedde zich met Pancrazio naar de aangewezen plaats.
Die loods was, wat hare bouworde betreft, van eene zeldzame eenvoudigheid, en menig zendeling, predikende onder de wilden, mag wel iets gehad hebben, dat daarop geleek. Het dak was op sommige plaatsen zoo laag, dat men niet overeind kon staan zonder te bukken. Eenige belendende gebouwen waren niet veel beter.
\'t Is werkelijk al te laag, zeide Don Bosco. Mijne kinderen zijn wel niet groot, maar zij zouden hier toch moeilijk in kunnen.
— Is \'t niet anders? hernam Pinardi, ik zal u van den grond laten weggraven, zooveel gij wilt, ik zal er een vloer in leggen en gy hebt een klein paleis. Neem verder in aanmerking, dat ik voorzanger ben; ik bied u mijne medewerking aan voor uwe godsdienstoefenin-
17
gen. Ik heb ook een mooie lamp, die ik u leenen zal voor uwe kapel.
Zooveel goede wil trof Don Bosco: — Welnu, kunt gij den grond een halven meter laten weggraven?
— Ik belast mij er mede.
— Vóór aanstaanden Zondag?
— Vóór aanstaanden Zondag.
— En mag ik gebruik maken van de omliggende terreinen?
— Gij moogt.
— Voor hoeveel?
— Voor drie honderd francs per jaar.
— Ik zal u drie honderd twintig francs geven, maar ik verlang een huurceel.
— Gij zult er eene hebben.
— Dan is de zaak in orde.
Toen dit gesprek geëindigd was, ging Don Bosco naar zijne weide terug. De ondergaande zon verlichtte een waarlijk treifend tooneel.
De arme kinderen vernamen met groote blijdschap, dat de goddelijke Voorzienigheid hun een nieuw verblijf verschafte. Zij betuigden hunne ingenomenheid met die loods van Valdocco, die zij overigens niet meer zouden verlaten, want het is juist op die plaats, dat in vervolg van tijd het Oratorium van S\' Franciscus van Sales, zooals het heden bestaat gebouwd is. Onmiddellijk daarop bad men een rozekrans als dankzegging. God weet of men het met hart en ziel deed!
Pinardi, geholpen door Pancrazio en eenige werklieden, deed wonderen. In acht dagen was de loods, volgans de gesloten overeenkomst, in een zeer vertoon-. baren staat gebracht. Den volgenden Zondag, 12 April 1846, den heiligen Paaschdag trad men niet alleen in het bezit van het nieuwe lokaal, maar kon men er ook den heiligen dienst behoorlijk in vieren.
De loods, wier bodem men had verlaagd en die men van een vloer had voorzien, was eene heel geschikte kapel geworden; een wagenhuis was er nog aan toegevoegd en in de rondte daaromheen was er geen gebrek aan terrein als speelplaats voor de kinderen.
Monseigneur de Aartsbisschop had dadelijk verlof gegeven om de mis in de kapel te lezen, en er al datgene
18
te verrichten, wat in de kerk pleegt te geschieden: zegenspreking. preek, negendaagsche gebeden, enz.
Weldra kwamen zeven honderd kinderen bijeen in het Oratorium van Sint Franciscus vaii Sales van Val-docco en liet werk nam een zeer bemoedigende vlucht.
Dat succes bracht eenige vrienden, die zich kort te voren van Don Bosco verwijderd hadden, tot hem terug. Verder schonk het hem nieuwe helpers en zeer te waar-deeren betuigingen van ingenomenheid.
De dagen waren goed verdeeld aan liet Oratorium. Des Zondags en op de feestdagen was de kapel geopend, niet alleen voor de kinderen, maar ook voor de bewoners van den omtrek, die er dan ook in massa heenstroomden ; en deze omstandigheid was voor die landstreek, waar veel ruwheid heerschte, zeer heilzaam. Men kan zeggen, dat zij van dat oogenblik af aan, eene gansch onverwachte gedaanteverwisseling onderging.
Er werd \'s morgens tot acht of negen ure biecht gehoord, dan mis gedaan. Don Bosco hield daarna een preek, altijd zeer boeiend; het evangelie van den dag wees hem het onderwerp aan, en hij voegde er verhalen bij, getrokken uit de gewijde geschiedenis.
Vervolgens ontspanning; dan school tot \'smiddags twaalf ure.
Om twee ure leering,rozekrans, vesper van de H. Maagd; op nieuw onderrichting en gezang van kerkliederen.
Dat alles was zoo aantrekkelijk, dat de kinderen, wanneer de avond gekomen was, niet dan met groote moeite konden besluiten om afscheid te nemen en men hen werkelijk naar de deur moest drijven: «Vaarwel, goede vader, tot weerziens, tot Zondag!quot;
En de goéde vader Don Bosco was zoo bezig geweest, dat hij ter nauwernood, uitgeput, van vermoeienis, zijn kamer kon bereiken.
Het was toen, dat hij de avondscholen tot eene vaste instelling maakte en ze op iederen dag van de week opende.
De jonge lieden kwamen er in menigte; de groote moeilijkheid was om helpers te vinden, die onderwijs gaven.
De nood gaf Don Bosco de vernuftige combinatie in om studenten te scheppen.
19
Hij deed eene keus uit de geschikste en meest begaafde jonge lieden, en verbond zich hun een volledig onderwijs te geven , op voorwaarde dat zij op hunne beurt, de onderwijzers van de anderen zouden worden.
Onderwijzen is een van de beste middelen om zelf te leeren, en die instelling van studenten slaagde boven mate.
Niet alleen had men op die wijze uitmuntende en ijverige onderwijzers om school te houden, maar zij zeiven werden ook eene kweekschool van jonge priesters, daar de vocatie tot het priesterambt zich bij hen ontwikkelde, tegelijk met de uitbreiding hunner kennis.
Men zoude verwacht hebben, dat de instelling der avondscholen Don Bosco algemeene toejuiching zou hebben verworven; want Turijn en vele andere steden draalden niet om dergelijke scholen, wier voortreffelijkheid men had leeren inzien, te stichten.
Maar de stedelijke vicaris van Turijn, de markies de Cavour, verwekte op nieuw eene geduchte oppositie en deze keer zou hij er voorzeker in geslaagd zijn om het oratorium te doen sluiten, wanneer er niet een onverwachte beschermer was opgestaan. Graaf de Colegno, oud-staatsminister en raadsheer van Karei Albert, verklaarde, dat het \'s Konings wil was, dat Don Bosco niet werd bemoeilijkt.
Het is, dat de soldaat en de priester, beide mannen van de daad en van toewijding, geschapen zijn orn elkander uitnemend goed te begrijpen, en, in meer dan eene omstandigheid betoonde de Koning zijne sympathie door eenigc giften. Eens, onder anderen, op den eersten Januari, zond hij drie bonders francs met dit opschrift: Voor de kleine snaJcen van Don Bosco.
Men zal een begrip krijgen van de verpletterende som van arbeid, waaraan Don Bosco zich onderwierp, wanneer men zal vernemen, dat hij, behalve de vele uren, die hij aan zijn oratorium gaf, nog middel vond, om zijne bediening uit te oefenen in de gevangenissen, in het gasthuis Cottolengo, in het »toevluchtsoordquot;... zonder te rekenen de zieken, die hij in de stad bezocht.
Daarenboven stelde hij ten behoeve der kinderen verschillende werken samen, waarvan de voornaamste zijn:
20
Gewijde geschiedenis ten dienste der scholen; — Ondervnjs der jeugd, een voortreffelijk handboek, meer dan tach-tigmaal gedrukt; — Het dec\'unale metrieke stelsel; —De zeven weeën van de H. Maagd; — Dejotie aan den Beschermengel; — Oéfeiiingeii over de goddelijke barmhartigheid, enz.
Geen gezondheid zou tegen dergelijke arbeid bestand zijr. geweest.
Eene vroegtijdige uitputting bracht hem in het grootste gevaar, en op uitdrukkelijk bevel van de geneesheeren, moest hij gedurende eenigen tijd op het land doorbrengen.
Hij moest er rust nemen; maar de talrijke bezoekèn van zijne kinderen, bij welke zich nog kweekelingen van de Geestelijke Broeders voegden, lieten hem geen rust; en overigens, Zaterdags \'s avonds, kwam hij in de stad om de biecht te hooren en de Zondagbijeenkomsten aan het Oratorium bij te wonen.
Op een van die tochten (Juli 1846) vatte hij koude, en weldra openbaarde zich eene bezetting op de borst, des te ernstiger, daar dat arme lichaam zoo als geheel gesloopt was.
Het gevaar steeg tot het uiterste; de geneesheeren hadden verklaard, .dat alle hoop verloren scheen.
Op een nacht, die de laatste kon zijn, zeide de eerw. Borel, die hem oppaste, tot hem: »Don Bosco, vraag toch aan den goeden God u te genezen.quot;
Don Bosco weigerde: — Men moot zich aan Zijn heiligen wil overgeven, antwoordde hij.
— Maar gij kunt uwe kinderen zoo niet achterlaten; ik smeek u in hun naam: vraag aan God u te genezen.
Toen sprak de zieke, om zijn vriend genoegen te doen, met zachte stem: — Ja, Heer, wanneer het uw welbehagen is, geef, dat ik geneze! Non recuso laborem. (Ik weiger den arbeid niet.)
De goede godgeleerde riep uit: — Victorie! nu zult gij genezen; ik ben er zeker van.
En, inderdaad, den volgenden morgen nam de herstelling een aanvang. Toen zag men met welk eene liefde de kinderen hunnen vader beminden: de meesten hadden om zijne genezing te verwerven zulke gestrenge geloften gedaan, dat Don Bosco zijn gezag gebruiken
21
moest om een groot aantal van die geloften te veranderen en ze bijna allen te verzachten.
De ziekte had den armen priester, die overigens reeds sedert lang verzwakt was, zoo aangegrepen, dat hij bepaaldelijk drie maanden noodig had om geheel beter te worden.
Hij bracht ze door in zijn geboorteland, Murialdo de Castelnuovo, gelegen op omtrent twintig kilometers van Turijn. De familie had daar een klein eigendom: De Becchi,
Maar zoodra de krachten eenigzins terug gekomen waren, was niets in staat den vader van zijne kinderen verwijderd te houden, en hij kwam al heel spoedig in zijn geliefd Valdocco weder.
Daar hij niet meer beschikken mocht over het kleine appartement, dat de Markiezin ïiai olo hem vroeger had afgestaan, had hij om een lastig tijdverlies te vermijden, besloten in het oratorium zelf te gaan wonen en met dat doel had hij van Pinardi eenige kamertjes, die heel dicht bij de kapel lagen, gehuurd.
En daar hij niemand vreemds wilde hebben voor de zorgen van de huishouding, riep hij zijne moeder.
De zoon is afhankelijk van de moeder; maar het schijnt, dat later de moeder, om zoo te spreken, afhankelijk is van den zoon, vooral wanneer die zoon bekleed is met de majesteit van het priesterschap.
Marguerite Bosco vereerde haren zoon evenzoozeer als zij hem beminde. Zij begreep, als bij intuïtie, de grootheid van het werk, waaraan hij zich had toegewijd. Het was eene vrouw groot van hart en groot van moed. Met eene bewonderenswaardige eenvoudigheid, aarzelde zij niet dat dak van De Becchi, dat haar huwelijksgeluk beschermd had, te verlaten\'. Zij deed afstand van het vreedzame leven, dat zij daar leidde om deel te nemen aau den zwaren arbeid van den priester en zorg te dragen voor zijne aangenomene familie.
Het was op den derden November 1846, dat moeder en zoon de Becchi verlieten. Zij vertrokken te voet, met den staf in do hand, de eene zijn getijboek onder den arm houdende, de andere beladen met eenegroote mand vol levensmiddelen. Men had het weinigje geld, dat men bezat in den zak gestoken, en het was niet zwaar.
22
Niet ver van de plaats, waar zij wezen moesten, het Ronde overtrekkende, ontmoetten zij den eerw. Vola, die Don Bosco meer dan eens had geholpen in de avondschool en bij het godsdienstonderwijs.
— Wat ziet gij er vermoeid uit, m\\jn arme vriend! waar gaat gij aldus heen?
— Wij, mijne moeder en ik, wij gaan ons vestigen in het oratorium.
— Maar gij hebt geene positie en geene middelen, zooveel ik weet: hoe zult gij dat maken?
— Ik weet er niets van; de Voorzienigheid zal uitkomst geven.
De goede eerw. Vola, getroffen door zooveel geloof en moed, zeide toen: — Ik heb niets dan mijn horloge, maar ik wil, dat gij.het nemet, als eersten grondslag voor een kapitaal, en hij gaf Don Bosco zijn horloge.
Des anderendaags werd het horloge verkocht; want men moest zich noodzakelijk het eenvoudigste mobilair voor de nieuwe huishouding aanschafïen.
Maar ook andere uitgaven waren dringend; vooreerst, de huur: ten tweede, onder de kinderen waren er zeer velen, die bijstand noodig hadden. De eene had geen werk en zou bepaaldelijk hebben moeten vasten zonder de goede schotel soep, die Madc Marguerite Bosco hem voorzette; een ander was, wat zijne kleeding betrof, in zulk een primitieven staat, dat men er zich met van kon ontslaan hem het allernoodigste te verschaffen.
Don Bosco verkocht toen eeuige wijngaarden en stukjes land, die zijne geheele bezitting uitmaakten.
De moeder liet hare huwelijksgeschenken komen. Zij had het fraaie linnengoed en eenige edelgesteenten, bij die gelegenheid ontvangen, zorgvuldig bewaard en was er aan gehecfit als aan het dierbaarste souvenir.
Zonder aarzelen verkocht zij er een gedeelte van, en het overige werd bestemd tot versiering van het altaar der H. Maagd.
Weldra groepeerden zich rondom Marguerite Bosco eenige heilige vrouwen, onder welke de moeder van den doorluchtigen Aartsbisschop van Turijn de voor-trelfelijkste was. Geene woorden zijn in staat om de toewijding uit te drukken van die onvermoeide medewerksters, die met volhardenden ijver de geringste en
28
meest onaangename bezigheden verrichtten, wanneer liet in het belang was van die geliefde kinderen.
Aldus in het oratorium gevestigd (begin van 1847) arbeidde Don Bosco aan de verbetering van zijn werk; hij gaf er meer zelfstandigheid ■ en afronding aan en regelde verder alles tot in de kleinste bijzonderheden.
Het is op dat tijdstip, dat hij een Reglement maakte, een waar model in dat »genrequot;, dat later in vele scholen, ook niet Salesische, ingevoerd is.
Hij stelde onder de kinderen sofiicierenquot; aan, gekozen uit de besten, de vlugsten en vooral de vroomsten.
Ieder officier had een bijzonderen post, alsmede zijn deel aan het toezicht en aan de verantwoordelijkheid. Don Bosco legde er zich met de grootste zorg op toe om hen te vormen, opdat zij op hunne beurt de vorming der andere kinderen op zich zouden kunnen nemen.
De regel, dien men in acht moest nemen gedurende de godsdienstoefeningen, gedurende de lessen en gedurende de uitspanningen werd tot in kleine bijzonderheden zelfs vastgesteld.
En om de kinderen meer en meer tot vroomheid aan te sporen, stichtte Don Bosco onder hen een genootschap van S\' Louis de Gonzaga, waarin die heilige tot model wordt voorgesteld in alle levensomstandigheden.
De waardige aartsbisschop van Turijn, monseigneur Franzoni, gaf zijne goedkeuring over de oprichting van dat genootschap te kennen; hij moedigde overigens uit al zijn macht de pogingen van Don Bosco aan, en, als bewijs van belangstelling, wilde hij juist in de kapel van het oratorium van Valdocco aan de kinderen het vormsel komen geven.
Het was op den 29quot; Juni 1847, den dagvandeH.il. Apostelen Petrus en Paulus, dat dit feest, waaraan men\' allen mogelijken luister bijzette, plaats had.
Tapijten verborgen datgene wat de wanden van de kapel ontsierde; bloemen en groen maakten de decoratie volledig, en een triomfboog, van takken gevlochten, was voor de deur opgericht. Het is waar, dat monseigneur, den predikstoel beklommen hebbende, meermalen zijn mijter moest afzetten, daar het plafond wat al te laag was: maar do woorden, die hij sprak, electriceerden
24
daarom niet minder zijne jeugdige hoorders, die van geestdrift blaakten,
Deze resultaten voldeden het hart van den priester, die de teederste en waakzaamste geworden was, nog niet. Het was hem eene bittere smart, te zien, dat velen van zijne kinderen, ten gevolge van hunne onzekere positie en van een wisselvalligen arbeid dikwijls zonder huisvesting waren gedwongen om den nacht door te brengen in stallen, in loodsen en schuren, ja zelfs in slechte huizen, die voor hen nog meer te duchten waren.
Niets kon noodlottiger voor hem zijn dan de betreurenswaardige omgeving, met welke zij onvermijdelijk in aanraking kwamen. Men weet, hoezeer de jeugd voor allerlei indrukken vatbaar is, en meer dan één kind ging alzoo verloren.
Om dit kwaad af te keeren, verschafte Don Bosco zich een huisschuur in de nabijheid van het oratorium.
Hij liet er versch stroo en eenige dekens brengen en kon aldus, ten minste voorloopig, diegenen van zijne kinderen, die anders op straat moesten blijven, een nachtleger bezorgen. Wanneer er gebrek was aan dekens, waren er zakken. Zij, die op stroo geslapen hebben, weten, hoe kostelijk die zakken zijn: men kruipt er in en heeft dan een boven- en een onderlaken.
Die eenvoudige slaapzaal bewees groote diensten; maar de arme Don Bosco kon weldra betuigen, dat alles geen «Couleur de ros\'equot; is in het beroep van »een die slapers houdt.quot; Zoolang hij er zich toe beperkte om die kinderen te ontvangen, die gewoon waren het oratorium te bezoeken, ging alles goed; maar op zekeren dag, of liever op zekeren avond, verleidde zijne liefdadigheid hem om gastvrijheid te verleenen aan eene bende deugnieten, die hij ontmoet had in de weinig bebouwde omstreken, die te dien tijde het oratorium omgaven. Daar hij hoopte hen op den goeden weg terug te brengen, stelde hij hun een nachtverblijf voor. Maar des morgens toen hij - hun een woord van bestuur en bemoediging wilde toevoegen, vond hij de plaats ledig. Er was geen deken, ja zelfs geen zak meer te vinden, zij hadden alles meegepakt.
Deze tegenspoed, verre van Don Bosco te ontmoedigen,
25
spoorde hem slechts aan om het voortaan anders en beter aan te leggen.
Korten tijd daarna — men was in de maand Mei en de goddelijke Moeder was zonder twijfel niet vreemd aan de gebeurtenis, — vertoonde zich een ongelukkige wees aan de deur van Don Bosco. Hot was een met-selaarsleerling, die te Turijn gekomen was om werk te zoeken. De weinige stuivers, waaruit zijn gansche vermogen bestond, waren sedert lang uitgegeven, en hij had nog geen baas gevonden.
Dien avond viel de regen bij stroomen, de knaap was door en door nat en zijn maag was ledig. Marguerite Bosco legde spoedig een goed vuur aan en zorgde, dat de gast, dien de goddelijke Voorzienigheid aan hun haard zond, daar geheel kon bekomen en zich drogen. Zij zette hem een avondmaaltijd; daarna legde zij een stroomatras in \'t midden van de keuken. Lakens en dekens brachten het hunne bij om een vorstelijk bed samen te stellen en de arme jongen sliep dien nacht zoo heerlijk als een koning.
Dit was de eerste «internequot; van het oratorium. Weldra kwam er een tweede bij, vervolgens een derde en zoo tot zeven toe.
Nu moest men ophouden: het werd onmogelijk verder één kind, hoe klein het ook ware, in de bescheiden woning, die Don Bosco en zijne moeder bevatte te bergen.
Men had het niet veel ruimer in het lokaal, waar de leerlingen gewoon waren samen te komen. Zij kwamen in zoo grooten getale, dat men er op sommige feesten wel acht honderd telde.
Natuurlijk was er in de kapel, die overigens door de bewoners van de nabuurschap sterk bezocht werd, geen plaats voor allen, en velen waren gedurende de godsdienstoefeningen gedwongen in de schoollokalen of op de speelplaats te blijven.
Dezelfde moeilijkheden deden zich voor bij de uitspanningen, de kinderen waren zoodanig opeengehoopt, dat zij hun spel ter nauwernood konden voortzetten of ook wel geheel en al moesten staken.
Daarin moest worden voorzien.
L\'on Bosco en zijn getrouwe medearbeider, de eer-
26\'
■(vaardige heer Borel, beraadslaagden te zamen en zij kwamen al spoedig tot de overtuiging, dat het eenige middel om aan die ongelegenheden het hoofd te bieden in de oprichting van een tweede oratorium bestond.
Na de goedkeuring van Monseigneur den Aartsbisschop toog men onverwijld aan het werk.
Men huurde een geschikt lokaal, daar waar zich thans de straat Victor Emanuel II bevindt. De schoone straten, de prachtige woningen, de zorgvuldig onderhouden tuinen, welke die wijk thans versieren, bestonden toen niet Men zag er bijna niet anders dan lage huizen of ook wel oude vervallen woninkjes hier en daar verspreid, waar voornamelijk bleeksters, uitgelokt door de nabijheid van de Po, haar verblijf hielden.
De gekozen plaats was dubbel gunstig gelegen: vooreerst kon men goed doen aan de bevolking, die deze wijk bewoonde, en ten tweede won men aan vele kinderen een verren loop uit voor het komen van en terug» keeren naar hun huis.
Dit nieuwe oratorium werd het oratorium van St. Lodewijk genoemd ter gedachtenis van \'t Genootschap van St. Lodewijk van Gonzagua, onlangs onder de jonge lieden, opgericht en ook om den eerwaardigen Aartsbisschop van Turijn, welke dien naam droeg, te eeren.
Velen van de grooten der aarde gaven Wijken van hunne belangstelling en begunstigden de nieuwe stichting met hunne beurs of met hunnen arbeid. Zoodat de schoone instelling van «Medewerkersquot; en «Medewerkstersquot; in wezenlijkheid al dienst deed, vóórdat zij nog in alle punten geregeld was; zoo was het van het begin van \'t -werk af; wel een overtuigend bewijs van haar nut.
Bijna al de voorwerpen, die voor de kapel noodig waren, werden geschonken, en eenige dames borduurden eigenhandig de meeste der gewijde versierselen.
De plechtige opening van het oratorium S1 Lodewijk had plaats op den 8n December 1847, een gedenkwaar-digen verjaardag.
Inderdaad, den 8n December 1841 had Dor. Bosco zijn eerste kind opgenomen.
Den 8n December 1844 had hij het oratorium van S1 Franciscus de Sales in het huis van de Markiezin Bar oio ingewijd.
27
Drie jaren later, den 8n December 1847, las men de eerste mis in het oratorium S1 Louis.
Men kan nagaan, hoe het »werkquot; was vooruitgegaan gedurende een betrekkelijk klein tijdsverloop.
Er bestonden twee huizeen. Zij waren wel zeer eenvoudig ingericht, maar hun rijkdom voor God was groot. Acht honderd kinderen het woord van onzen Heer Jesus Christus ontvangende: welk een wonderbare schat!
De geestelijkheid van Turijn, aangemoedigd door haren waardigen Aartsbisschop, beijverde zich om hare medewerking aan het nieuwe oratorium te verleenen. Verschillende priesters namen onder het oppertoezicht van den eerwaarden heer Borel achtereenvolgens de functies van directeur en aalmoezenier aan, terwijl anderen behulpzaam waren bij het schoolonderwijs.
Die staat van zaken duurde tot op het tijdstip, waarop het oratorium van S1 Franciscus van Sales eigen gekweekte priesters kon verschaflen, die ten slotte het bestuur van het huis op zich namen.
Intusschen hield Don Bosco zich met de grootste zorg bezig met zijn oratorium van S1 Franciscus van Sales, dat nog steeds gevestigd was in de loods en in het huis Pinardi. Zijn streven Was aan een zeker aantal kinderen eene slaapplaats en voeding te verschalfen; want velen hunner ontsnapten hem, daar zij geen te huis hadden en niet dan met groote moeite hun dage-lijksch brood konden winnen. Zij konden zelfs des Zondags niet in het oratorium komen en de beste pogingen werden verlamd door zulke betreurenswaardige levensverhoudingen.
Het huis Pinardi te koopen was schier onmogelijk. Men vroeg er zestig duizend francs voor, een prijs veel te hoog voor Don Bosco\'s geringe middelen. Hij moest er zich toe bepalen om achtereenvolgens al de kamers, die door het vertrek der bewoners open kwamen te huren, en hij trok zoo goed mogelijk partij van een .okaal even ontoereikend als kwalijk ingericht.
Daarop kwam het jaar 1848, dat zeei moeilijk was.
De gemoederen waren in onrust en bovenmate geprikkeld; de revolutionaire leerstellingen brachten vele hoofden op hol.
De kinderen konden niet allen aan dergelijken in-
. 28
vloed ontsnappen; eenigen werden medegesleept en verdwenen; anderen toonden zich minder vlijtig en minder volgzaam.
Don Bosco bepaalde zich tot verdubbelde krachtsinspanning en toewijding. Hij dacht, en met reden, dat niets geschikter zou zijn om de jonge lieden te trekken en te behouden dan de zorg, waarmede hij zich zou bezig houden met hun onderricht. Hij aarzelde dan ook niet om de scholen aanmerkelijk te vergrooten. Hij kon aldus in de avondscholen meer dan drie honderd jonge lieden plaatsen, een cijfer van belang voorwaar, wanneer men rekening houdt met de moeilijkheid om hen allen met vrucht te laten werken.
Het was toen, dat hij de gewoonte invoerde — eene gewoonte, die sedert altijd in de Salesische huizen bewaard gebleven Ls — om de avondlessen te besluiten met eene korte toespraak tot de kinderen. Men ontwikkelde voor hen die ideeën, die de eenvoudigste zijn, maar die tevens den meesten invloed hebben op het hart en op het leven. Den glans der oneindige liefde op de jeugdige gemoederen te doen stralen, is dat niet het veiligste middel om hen te onttrekken aan de omklemmende macht des kwaads?
Deze methode bracht verwonderlijk schoone vruchten voort.
Zeer velen van de kinderen begonnen sedert dien tijd met vasten tred den weg der volmaking te bewandelen, velen legden gezindheden aan den dag, die ten bewijze strekten van eene levendige innige godsvrucht en bij menigeen openbaarde zich eene bepaalde roeping voor den geestelijken stand.
Door wonderen van overleg had Don Bosco het zoover gebracht, dat er in het oratorium vijftien pension-naires waren, die daar werden gevoed en gehuisvest.
Daarenboven nam hij vijftig kinderen aan, wien hij alleenlijk voedsel verstrekte. Die kinderen gingen naar Turijn om hun arbeid te verrichten en waren \'s nachts te huis; maar hun maaltijd kwamen zij houden in het oratorium, en men kan wel begrijpen, dat Don Bosco die gelegenheid niet ongebruikt liet om hen door goede woorden op geestelijke wijze te voeden.
Opdat meerderen van dat voorrecht genot mochten
29
hebben, ontving hij hen bij reeksen, dat is te zeggen, dat vijftig kinderen aan zijne tafel werden toegelaten van Zondagmorgen tot Zaterdag-avond; in de volgende week was het dan de beurt van vijftig anderen.
Deze regeling was zeer vernuftig uitgedacht, wanneer men let op het nut, dat zij kon doen en dat zij ook werkelijk deed. Maar men kan begrijpen, dat zij eene groote vermeerdering van bezigheden met zich bracht, waarvan al het gewicht op Don Bosco en zijne moeder drukte.
Terwijl de goede Mad0 Marguerite zich dapper in de keuken roerde, met alle huiselijke kleinigheden bezig was en nog tijd vond om de kleederen der kinderen te verstellen, deed Don Bosco het grove huiswerk, putte water, veegde den vloer, zaagde hout, legde vuur aan, dopte boonen of schilde aardappelen. En hij achtte het niet beneden zich, om, eens toen het zoo uit kwam, een voorschot voor te doen en zelf de «polentaquot; te bereiden.
Dien dag werd zij zelfs als bijzonder smakelijk geroemd.
Een broek te knippen en zelfs te naaien was eene onderneming, die niet boven zijne macht was en de herstellingen, die hij soms aan de kleederen der kinderen aanbracht, zoo zij al niet op hooge sierlijkheid aanspraak maakten, waren ten minste merkwaardig door hare stevigheid.
Wat de eetzaal betreft, die was allereenvoudigst. Ieder ging zitten, waar hij kon en zoo goed hij kon, eenigen op de binnenplaats, op een steen of een balk, anderen op de treden van de trap, en de nappen ledigden als door toovermacht.
Eene bron van verscli water ontsprong daar vlak naast en verschafte een drank even gezond als overvloedig. Wanneer de maaltijd geëindigd was, maakte ieder zijn nap schoon en zette hem op eene veilige plaats; wat den lepel aangaat, — die was een zoo kostbaar voorwerp, dat men hem, daar men geene lade tot berging had, in zijn zak bewaarde.
Kleine binnenplaats, nederige kamers! Wat al gulle en zoete vreugde in die armelijke huishouding!
Na het sBenedicitequot; was Don Bosco gewoon tot zijn
30
gasten te zeggen: »eet smakelijkquot;; en die eenvoudige aanbeveling werd altijd onder luid en blij gelach ontvangen.
De uitmuntende vader heeft in zijn geest en in zijn hart een onveranderlijk fonds van jeugd en van vroo-lijkheid.
Niemand weet de kinderen te vermaken en te boeien, zooals hij Hij vertelt met eene bekoorlijke naïveteit en de trek, altijd treffend, is fijn en goed uitgewerkt; de maaltijden waren dan ook, bij gebrek van steviger kruiderij, merkwaardig door hunne opgewektheid en pret-tigen gang.
Behalve den tijd, dien Don Bosco aan zijn geliefd oratorium wijdde, vond hij nog middel om in de stad bijzondere repetitie lessen te geven aan arme jonge lieden, bij welke hij een bijzonderen aanleg of eene bepaalde roeping had opgemerkt.
Zijn uitnemende methode en zijn onuitputtelijk geduld bracht hen weldra op eene aanmerkelijke hoogte.
Intusschen ■ verwaarloosde hij het bezoeken van de gevangenissen, van het gasthuis Cottolengo en van de kranken niet, evenmin als het afnemen van de biecht, enz.
Het schijnt, dat die arme priester, zoo bewonderenswaardig in zijne apostolische zending slechts vrienden en begunstigers mo^st ontmoeten. Maar hij had veler haat en vijandschap opgewekt door de gedaanteverwisseling, die hij de wijk van Valdocco had doen ondergaan; deze toch stond vroeger in zeer kwaden reuk en was het verblijf van hen, die allerlei dubbelzinnige beroepen uitoefenden.
De oprichting van het oratorium St. Lodewijk had insgelijks vele gewoonten verbroken en de emancipatie eindelijk van de Waldenzen, in 1848 door koning Kai-el Albert ingewilligd, had de verschillende sekten zoodanig overspannen, dat een bedieriaar van den godsdienst, te dien tijde, te Turijn niet altijd veilig over de straat kon gaan.
Hoe \'t zij, men kan waarlijk niet anders dan door de werking van den duivel, toenmaals zoo duidelijk, de talrijke pogingen verklaren, die aangewend werden om Don Bosco te vermoorden.
Fens dat hij te midden zyner kinderen in de kapel
31
was en het catechetisch onderwijs gaf, werd er door het geopende venster een schot op hem gelost. De kogel ging tusschen den arm en de borst door, maakte een scheur in de toga en vloog in den muur achter hem. De verschrikte jonge lieden stonden onthutst op. Maar Don Bosco zeide heel bedaard en glimlachende:
«Wanneer de H. Maagd hem de maat niet had doen missen, zou hij mij precies geraakt hebben; maar \'t is een slechte musicus.quot;
Vervolgens zijn doorboorde toga beschouwende: — »0 arme toga! het spijt mij waarlijk, dat u dit overkomen is; want gij zijt mijn eenigste.quot;
Op een anderen keer, dat hij ook door zijne kinderen omringd was, drong een opgewonden woesteling met een groot mes in de hand op hem in, en het is als door een wonder, dat hij de vlucht kon nemen naar zijne kamer.
Ook de eerwaardige heer Borel moest aanrandingen van dien aard verduren; het was slechts door goddelijke bescherming, dat hij er aan ontsnapte.
Dat alles verontrustte Don Bosco schier niet en \'bracht in allen gevalle geen de minste verandering in zijn edel streven. Hij volmaakte de inrichting van de avondscholen en gaf er steeds meer uitbreiding aan, daar het hem toescheen, dat zij aan de behoeften van het oogenblik in. hooge mate beantwoordden.
Hij voegde er eene meer gezette en ernstige beoefening van de vocale en instrumentale muziek aan toe. De voortreffelijke stem van eenigen dier kinderen, de juistheid, waarmede zij zongen, troffen die bevolkingen, bij welke het kunstgevoel als ingeschapen is.
Het was eene aanlokkelijkheid te meer en inderdaad het getal kinderen nam steeds toe.
Vele jonge muziekonderwijzers en organisten van meer dan gewone gaven werden in die school gevormd.
Men kan zeggen, dat de beoefening van de muziek een van de eigenaardigheden van al de Salesische huizen geworden is.
Zoodra er weder een nieuwe stichting verrijst, ziet men ook tegelijk een jongen organist opdagen. Het is dikwijls een van de kinderen, wiens muzikale aanleg zich heeft geopenbaard en die voortgaat met zich te
32
volmaken door les te geven en door de bespeling van het orgel bij de godsdienstoefeningen!
Het is omdat de muziek bepaaldelijk een middel is tot verstandelijke en zedelijke ontwikkeling, om niet te spreken van den luister, dien zij kan geven aan den eeredienst zelfs in de minste kapellen.
De goede uitslag van de avondlessen was een zoo schitterend feit geworden, dat de municipaliteit van Turijn Don Rosco als belooning eene gift van zes duizend francs toestond; later, eene andere van duizend francs voor de muziek; zij voegde er eene jaarlijksche subsidie bij, die tot in 1872 betaald is.
De Turijnsche pastoors betoonden zich minder inschikkelijk. Het hinderde hun te zien, dat eene bijzondere stichting al de functies verrichtte, die slechts aan de parochieën toekomen: zooals eerste communies, confirmaties, enz.; eene klacht werd bij het bisschoppelijk bestuur ingeleverd.
Maar Monseigneur, die overigens nooit geaarzeld had in den steun aan Don Bosco verleend, gaf hem op regelmatige wijze al de vereischte macht, en het oratorium werd, zooals hij dit bij voorkeur uitdrukte, de parochie der verlaten linderen.
In 4849 waren de beproevingen niet minder. De geest van verzet en oproer deelde bedektelijk, maar voortdurend zijn slechte raadgevingen uit; maar het was voor Don Bosco eene reden om nog meer te doen.
In dit jaar legde Don Bosco te Turijn den grondslag voor een derde oratorium. Het werd opgericht in de wijk Vanchissin, toen zeer arm en zonder eene enkele kerk. Dit oratorium werd genoemd het oratorium van den Beschermengel. Later werd, door de edelmoedigheid van de markiezin Julia de Barolo, daar vlak naast de kerk van de Heilige Julia gebouwd en men verhief haar tot eene parochie, waarvan tegenwoordig die geheele wijk afhankelijk is.
De oorlog met Oostenrijk, in het vorige jaar aangevangen, dwong tot harde maatregelen.
Het gouvernement nam de gebouwen der verschillende seminariën tijdelijk in bezit om er soldaten te huisvesten, terwijl de geestelyken in last kregen er uit te gaan.
33
Don Bosco aarzelde niet om zooveel van die geestelijken op te nemen, als hij kon, en het oratorium werd, om zoo te spreken, het bisschoppelijke seminarium.
Het getal der pensionnaires, die er gehuisvest en gevoed werden, klom tot dertig.
Op dat tijdstip smaakte Don Bosco eene groote vreugde : vier van de kinderen van het oratorium verkregen het recht om de toga te dragen. (October 1849.)
Dit waren de eerste geestelijken van die institutie van S1 Franciscus van Sales, die zulk eene snelle en wonderbare vlucht zou nemen.
Eindelijk genaakte het oogenblik, waarop het oratorium van S1- Franciscus van Sales bij machte was om de arme en verlaten kinderen werkelijk op te nemen, hen te voeden, hun een nachtverblijf te verschaffen en werkplaatsen voor hen te openen, waar zij hun ambacht konden leeren, zonder aan de gevaren van de straat blootgesteld te zijn.
Met de hulp van liefdadige menschen en ijverige medewerkers kocht Don Bosco eindelijk dat huis Pinardi, waarin hij sedert het jaar 1840 als huurder gevestigd was.
Eenige herstellingen en daarna achtereenvolgende oprichting van nieuwe gebouwen, die de ons bekende loods geheel in zich opnamen, veroorloofden hem dat plan te verwezenlijken, dat hij vroeger in gesprekken had ontwikkeld en waarom velen hem toen hadden gehouden voor iemand, die niet recht bij het hoofd was.
Het oratorium van S1 Franciscus van Sales, in Val-docco, zooals het tegenwoordig bestaat, kan een duizendtal menschen huisvesten. Er zijn werkplaatsen voor de leerjongens, uitgestrekte zalen voor studenten, eetzalen, binnenplaatsen, appartementen voor de officieren van het huis en voor de geestelijken, en verder eene kapel.
De drukkerij, die zeer goed bediend wordt, heeft reeds meer dan twee honderd werken opgeleverd, \'t zij leerboeken, \'t zij geschriften van zedekundigen of stichtelljken aard.
In 1865, legde Don Bosco, vlak naast het oratorium, den eersten steen van eene kerk toegewijd aan Onze Lieve Vrouw van Bijstand.
34
Dat prachtige gebouw werd voltooid in 1868 en is het middelpunt geworden van een grooten toevloed van geloovigen.
Het Salesische werk breidde zich weldra op eene verrassende wijze uit.
Die volksétablissementen, bestemd om arme en verlaten kinderen op te nemen, zijn van een zoo in het oog vallend nut, dat verscheidene steden oratoriums verlangden te hebben, gelijk aan dat van Turyn.
Stichtingen in dien geest hebben achtereenvolgens plaats gehad, eerst in Italië vervolgens in Frankrijk, in Spanje en zelfs in Amerika.
Al die Salesische huizen zijn op dezelfde leest geschoeid.
De hoogleeraars, de onderwijzers en de chefs der werkplaatsen zijn, over \'t algemeen, Salesiërs, priesters, geestelijken of leeken. Evenwel neemt men somtijds zijne toevlucht tot specialiteiten, die aan het huis vreemd zijn, al naar mate het noodig is en wanneer het eigen personeel ontbreekt. Gewoonlijk worden de ledige plaatsen aangevuld door medewerkers, die van goeden wille zijn.
De kinderen leeren een ambacht en ontvangen elementair onderwijs.
Diegenen die een bijzonder talent toonen of die een bepaalde aanleg voor dit of dat vak hebben, worden studenten. Men geeft hun onderricht in het latijn en behandelt met hen al wat zij noodig hebben om te voldoen aan de eischen, die door de programmata van het gouvernement worden gesteld, zoodat zij op wetenschappelijk gebied carrière kunnen maken of mededingen naar administratieve betrekkingen.
Velen, ten slotte, begeven zich, omdat zij er zicli werkelijk toe geroepen gevoelen, tot den geestelijken stand; het is onder deze laatsten, dat Don Bosco hetmeeren-deel van zijn personeel recruteert, zonder te rekenen de priesters, die hij aan de verschillende diocesen verschaft.
Op dit oogenblik bedraagt het aantal kinderen, die Don Bosco heeft opgenomen 80000, verdeeld over honderd dertig huizen.
De meeste van die etablissementen bevinden zich in
35
Italië, maar vier huizen zijn reeds opgericht in Frankrijk: dat van Nizza, het eerste wat den datum betreft, (1875); vervolgens twee landbouwscholen voor weezen: dat van Navarre, bij Hyères, voor jongens, en dat van Saint-Cyr, in het departement van de Var, voor meisjes.
Het vierde eindelijk, nog van zeer jongen datum, heet het oratorium van Saint-Léon; Don Bosco heeft het gesticht te Marseille en er zijn nu reeds tweehonderd vijftig kinderen in opgenomen.
Op het tijdstip, waarop wy dit schrijven, wordt de grond gelegd voor een huis in Spanje, te Utrera, nabij Sevilla.
In Zuid-Amerika, eindelijk, zijn er vier en dertig; namelijk in de Argentijnsche republiek, in La Plata en in ürugay.
En daar die verbazingwekkende resultaten de onbegrensde liefdadigheid van Don Bosco nog niet kunnen voldoen, heeft hij nu een aanvang gemaakt met het wei;k der Catholieke missies in de onbeschaafde streken van de Pampas en van Zuidelijk Patagonië.
Al de zendelingen, die tot op dezen dag beproefd hadden om tot in die verafgelegen streken door te dringen waren gedood geworden en opgegeten.
Aan de Salesische priesters komt de hooge eer toe, van de eerste te zijn geweest, welke die woeste volken hebben geëvangeliseerd.
Thans zijn er, in Patagonië, honderd dertig Salesische zendelingen, die zeven koloniën hebben gegrondvest en dertien duizend acht honderd wilden gedoopt.
Wanneer men, al wat Don Bosco gedaan heeft, in aanmerking neemt, dan staat men verbaasd over de groote resultaten, die hij in zoo weinig jaren verworven heeft. Voorzeker, Gods hand is daar, en de mensch is slechts zijn werktuig: maar wat al wonderen schitteren op dien eenvoudigen en volmaakten weg, welke daarin bestaat, dat men zich zeiven zonder terughouding of beperking geheel en al overgeeft aan de goddelijke Voorzienigheid en slechts steun en kracht zoekt in de moederlijke zorg van de H. Maagd.
36
Men zou kunnen denken, dat Don Bosco roekeloos is en min of méér vermetel in zijne ondernemingen; dat is zoo niet. Hij zet eene stichting eerst dan op het getouw, -wanneer zij klaar en duidelijk door de omstandigheden wordt aangeboden; maar dan ook aarzelt hij niet en zijne handelwijze is allereenvoudigst: zonder in Teel beschouwingen of voorloopige combinaties te treden en vooral zonder zich te laten ophouden door de schijnbare ontoereikendheid der hulpmiddelen, gaat hij snel tot de uitvoering over.
Hij is gewoon te zeggen: »Men moet maar beginnen met den last op zijne schouders te leggen; want, terwijl men loopt, bespeurt men weldra, dat de vracht een vorm aanneemt, die haar draagbaar maakt en dat zij in evenwicht komt.
Overigens, hij begint altijd in het klein, armelijk; in den aanvang vergenoegt hij zich voor zijne priesters en voor zijne kinderen met de eenvoudigste slaapplaats; wanneer hij hun in de eerste tijden wat soep en brood kan verscbaffen, dan is hij al tevreden. Later wordt alles wel beter geregeld.
Wanneer er tot eene nieuwe stichting besloten is, zendt hij eenigen van zijne priesters uit si?ie sacculo et sine pera, dat wil zeggen, volstrektelijk zoo als onze Heer het aan Zijne Apostelen aanbeval.
Den eersten keer, dat ik het geluk had een Salesi-schen priester te ontmoeten, kon ik mij niet weerhouden hem deze vraag te doen: ))Maar, eerwaarde Vader, hoe legt gij het aan om al die kinderen van voedsel te voorzien ?
Nooit zal ik het verwonderde gelaat vergeten, waarmede hij mij aanzag noch den toon, waarop hij mij, eene hand ten hemel heffende, antwoordde: iide rjodde-lijlce Voorzienigheid.quot;
Wat hem betrof, er kon geen schaduw van twijfel zijn, ten opzichte van de zekere en werkzame tussChen-komst van de goddelijke Voorzienigheid, belast met de zorg om in al de behoeften van die kinderen van Onzen Lieven Heer te voorzien; en dat onwrikbaar geloof is als vastgegroeid in het hart van eiken priester van het oratorium van St. Franciscus van Sales.
Nooit geeft Don Bosco uitbreiding aan een van zijne
37
huizen, zoolang het hem niet gebleken is, dat die uitbreiding onvermydelijk is, dnt wil zeggen, dat hij met het vergrooten der gebouwen wacht, totdat zij de kinderen, die in de termen vallen van opgenomen te worden, niet meer kunnen bevatten. Dan gaat hij met het grootste vertrouwen aan het werk, verzekerd zijnde, dat de middelen niet zullen ontbreken en op hunnen tijd aanwezig zullen zijn. Maar de levende steenen zijn, om zoo te spreken, altijd aan de stoffelijke steenen voorafgegaan.
Het is ontegensprekelijk waar, dat Don Bosco een administrateur is van buitengewone gaven; hij veree-nigt in zich al de eigenschappen van een groot minister.
De kleinste bijzonderheden van ieder van zijne huizen staan hem voor den geest. Hij kent grondig niet alleen al zijne priesters, al zijne geestelijken, al zijne leeraars, maar ook al zijne kinderen, al de medewerkers en medewerksters, die hij gezien heeft en over welke men hem gesproken heeft: al de weldoeners van zijne stichting; en hij vergeet niemand van al degenen, met wie hij, al is het maar vluchtig, in betrekking is geweest.
Zijn geheugen is verbazend. Men verhaalt, dat hij, nog op het seminarie zijnde, nooit een leerboek over de theologie gekocht heeft; wat hij hoorde, was hem voldoende en hij herhaalde het woord voorwoord, \'sMorgens had men een half uur om op te staan en zich gereed te maken. Hij was in tien minuten klaar en las dan de geschiedenis van Rohrbacher, die hij aldus volkomen leerde. Thans nog kan hij geheele zangen van Dante of van Virgilius opzeggen: men haalt een regel aan en hij gaat voort.
Die verwonderlijke vermogens verklaren, hoe hij, ofschoon tot op zijn vijftiende jaar herder gebleven, toch eene even uitgebreide als grondige kennis heeft kunnen verwerven.
Men vraagt zich af, hoe hij, met eene zeer middelmatige gezondheid, halfblind en volstrekt niet vlug ter been, dien grooten en aanhoudenden arbeid kan uithouden. Want, bij het bestuur van zijne talrijke huizen, is Don Bosco altijd gereed om hen, die lijden, aan te hooren en te vertroosten, en God weet, of hun getal
36
Men üou kunnen denken, dat Don Bosco roekeloos is en min of me\'er vermetel in zijne ondernemingen; dat is zoo niet. Hij zet eene stichting eerst dan op het getouw, wanneer zij klaar en duidelijk door de omstandigheden wordt aangeboden; maar dan ook aarzelt hij niet en zijne handelwijze is allereenvoudigst: zonder in Teel beschouwingen of voorloopige combinaties te treden en vooral zonder zich te laten ophouden door de schijnbare ontoereikendheid der hulpmiddelen, gaat hij snel tot de uitvoering over.
Hij is gewoon te zeggen: »Men moet maar beginnen met den last op zijne schouders te leggen; want, terwijl men loopt, bespeurt men weldra, dat de vracht een vorm aanneemt, die haar draagbaar maakt en dat zij in evenwicht komt.
Overigens, hij begint altijd in het klein, armelijk; in den aanvang vergenoegt hij zich voor zijne priesters en voor zijne kinderen met de eenvoudigste slaapplaats; wanneer hij hun in de eerste tijden wat soep en brood kan verscbaflen, dan is hij al tevreden. Later wordt alles wel beter geregeld.
Wanneer er tot eene nieuwe stichting besloten is, zendt hij eenigen van zijne priesters uit sine sacculo et sine pera, dat wil zeggen, volstrektelijk zoo als onze Heer het aan Zijne Apostelen aanbeval.
Den eersten keer, dat ik het geluk had een Salesi-schen priester te ontmoeten, kon ik mij niet weerhouden hem deze vraag te doen: »Maar, eerwaarde Vader, hoe legt gij het aan om al die kinderen van voedsel te voorzien ?
Nooit zal ik het verwonderde gelaat vergeten, waarmede hij mij aanzag noch den toon, waarop hij mij, eene hand ten hemel hellende, antwoordde: ))de yodde-lij Jee Voorzienigheid.quot;
Wat hem betrof, er kon geen schaduw van twijfel zijn, ten opzichte van de zekere en werkzame tusschen-komst van de goddelijke Voorzienigheid, belast met de zorg om in al de behoeften van die kinderen van Onzen Lieven Heer te voorzien; en dat onwrikbaar geloof is als vastgegroeid in het hart van eiken priester van het oratorium van St. Franciscus van Sales.
Nooit geeft Don Bosco uitbreiding aan een van zijne
huizen, zoolang het hem niet gebleken is, dat die uitbreiding onvermijdelijk is, dat wil zeggen, dat hij met het vergrooten dor gebouwen wacht, totdat zij de kinderen, die in de termen vallen van opgenomen te worden, niet meer kunnen bevatten. Dan gaat hij met het grootste vertrouwen aan het werk, verzekerd zijnde, dat de middelen niet zullen ontbreken en op hunnen tijd aanwezig zullen zijn. Maar de levende steenen zijn, om zoo te spreken, altijd aan de stoffelijke steenen voorafgegaan.
Het is ontegensprekelijk waar, dat Don Bosco een administrateur is van buitengewone gaven; hij veree-nigt in zich al de eigenschappen van een groot minister.
Do kleinste bijzonderheden van ieder van zijno huizen staan hem voor den geest. Hij kent grondig niet alleen al zijne priesters, al zijne geestelijken, al zijne leeraars, maar ook al zijne kinderen, al de medewerkers en medewerksters, die hij gezien heeft en over welke men hem gesproken heeft: al de weldoeners van zijne stichting; en hij vergeet niemand van al degenen, met wie hij, al is het maar vluchtig, in betrekking is geweest.
Zijn geheugen is verbazend. Men verhaalt, dat hij, nog op het seminarie zijnde, nooit een leerboek over de theologie gekocht heeft; wat hij hoorde, was hem voldoende en hij herhaalde het woord voor woord, \'s Morgens had men een half uur om op te staan en zich gereed te maken. Hij was in tien minuten klaar en las dan de geschiedenis van Rohrbacher, die hij aldus volkomen leerde. Thans nog kan hij geheele zangen van Dante of van Virgilius opzeggen: men haalt een regel aan en hij gaat voort.
Die verwonderlijke vermogens verklaren, hoe hij, ofschoon tot op zijn vijftiende jaar herder gebleven, toch eene even uitgebreide als grondige kennis heeft kunnen verwerven.
Men vraagt zich af, hoe hij, met eene zeer middelmatige gezondheid, half blind en volstrekt niet vlug ter been, dien grooten en aanhoudenden arbeid kan uithouden. Want, bij het bestuur van zijne talrijke huizen, is Don Bosco altijd gereed om hen, die lijden, aan te hooren en te vertroosten, en God weet, of hun getal
38
groot is!... Hij ontvangt, gemiddeld, honderd brieven per dag en, waar hij zich ook bevindt, schrikbarend groot is het getal van hen, die tot hem komen.
Men moet zeggen, dat hij in zijn priesters en in eenige leeken bewonderenswaardige helpers heeft gevonden, bezield met een ijver en eene toewijding, die voor geenerlei hinderpaal terugdeinzen.
Voorts heeft hij als onveranderlijken regel aangenomen de zaak van het tegenwoordige oogenblik goed af te doen, zonder overhaasting en met de grootste zorgvuldigheid. Ofschoon hij van nature zeer levendig van karakter is, is toch de overwinning, die hij op zich zeiven behaald heeft, zoo volkomen, dat zijn kalmte en zijn gemoedsrust onverstoorbaar zijn.
Wanneer gij bij hem zijt toegelaten — en niets is lichter — dan zal hij u ontvangen, alsof gij een of ander voornaam personaadje waart, wiens bezoek hem bijzonder vereert.
Ofschoon vele lieden soms misbruik maken van een zoo kostbaren tijd, laat hij toch nooit blijken, dat zij lastig of vervelend zijn en het schijnt werkelijk, of hij niet anders te doen heeft dan naar hen te luisteren. Zich niet te haasten, om veel te verrichten, ziedaar een groot geheim, en ik herinner mij gedurig de geliefde formule van een onzer grootste chirurgen. Wanneer Nélanton eene of andere moeilijke en gevaai\'lijke operatie ondernam, liet hij zelden na tot zijne helpers te zeggen: «Haasten wij ons vooral niet, want wij hebben geen tijd te verliezen.quot;
Helaas! al die menschen, voor wie dit leven het hoogste is, die menschen, voor wie de tijd geld of genot is, zouden zij zich niet kunnen afvragen, wat eenmaal in de goddelijke balans hunne onvruchtbare rusteloosheid wegen zal?
Don Bosco heeft onderwijs-methodes gevonden, die verwondering wekken door haren eenvoud en door de uitnemende vruchten, die zij afwerpen; zij zijn dan ook in hun waarde erkend en in vele colleges huizen van opvoeding aangenomen.
De leerboeken, die hij heeft opgesteld zijn insgelijks merkwaardige modellen. Wij hebben jonge lieden gezien, die op hun twintigste jaar nog nauwelijks konden lezen
30
en schrijven, en die, na weinige jaren van studie, het groote seminarium met vrucht konden bezoeken en wel onderwezen priesters zijn geworden.
Wat de zedelijke opvoeding betreft, moeten wij zeggen, dat de kinderen in de Salesische huizen bestuurd worden volgens de preventieve methode, dat wil zeggen, dat men er zich bijzonder op toelegt om de fouten te voorkomen, ten einde niet noodig te hebben te straffen.
De priesters, in de school van Don Bosco gevormd, munten uit in de toepassing van die methode, die geheel doortrokken is van den reinen geest van St. Fran-ciscus van Sales: de kinderen lief te hebben, zich door hen te doen liefhebben, is dat niet het beste middel om alles van hen gedaan te krijgen?
De sleutel van dat stelsel ligt geheel in deze woorden van den Heiligen Paulus: Charitas benigna est, patiens est; omnia sujfert, omnia sperat, omnia sustinet. — De liefde is zachtmoedig, geduldig: zij lijdt alles, zij hoopt alles, zij verdraagt alles.
De meester, altijd op het gemoed van den leerling werkende, tracht de minste afwijking van de goede lijn te voorkomen; en, wanneer de verhoudingen zoo zijn, dat de toegenegenheid den dwang vervangt, dan is een woord, een enkele opslag van \'t oog een verwijt, dat bijna altijd doel treft. Gestrenge berispingen en strafoefeningen worden onnoodig.
Wat vóór en boven alles de Salesische huizen onderscheidt is de weg van christelijke volmaking, op welken men zonder weifeling al die kinderen plaatst; eene handelwijze, waarvan men do schoonste en alleropmerkelijkste resultaten ziet.
De kinderen worden, volgens de oudste gewoonten der Kerk, al zeer vroeg tot de eerste Communie toegelaten. »Wanneer een kind in staat is om onderscheid te maken tusschen brood en brood en een voldoend onderwijs heeft genoten, moet men niet vragen naar den leeftijd, maar zorgen, dat de Koning der Hemelen in die onschuldige ziel beginne te heerschen.quot;
Bijna al die kinderen ontvangen de heilige Communie iederen Zondag; velen twee of drie malen per weeken eenigen alle dagen
))Een ijverig biechten en communieeren en de dage-
40
lijksche mis zijn Je zuilen, die het gebouw van alle opvoeding moeten schragen, zoo men er dreiging en strafoefening uit verbannen wil.\'\'
Men laat de kinderen zoo min mogelijk alleen. Al die jonge geestelijken en priesters nemen, nadat onder hun opzicht de arbeid op de ateliers is afgeloopen en nadat voor de studenten de lesuren verstreken zijn, aan het spel der kinderen deel en het is merkwaardig om te zien, hoe men zich in de verschillende huizen vermaakt. «Doet, wat gij wilt, zeide St. Philippus van Néri, liet is mij genoeg, dat gij geene zonde begaat.quot;
Vroeger speelde Don Bosco zelf mede en hij deed het met hart en ziel.
Hij is een kindervriend bij uitnemendheid en die geliefde jeugdige wezens betoonen hem wederkeerig eene hartelijke liefde. Nooit ontmoeten zij hem zonder hem de handen te kussen en het is treffend te zien, hoe Imn gelaat dan schittert van innige teederheid.
Er was een tijd, dat Don Bosco zich niet vertoonen kon in eene of andere straat van Turijn, zonder dat al do kinderen zich rondom hem schaarden en dat soms in zulken getale, dat de circulatie daardoor min of meer quot;quot; werd belemmerd
De wijze, waarop de ateliers in de Salesische huizen zijn ingericht en werken is allermerkwaardigst. De voornaamste ambachten, die daar onderwezen worden, zijn die van boekdrukker, boekbinder, kleermaker, schoenmaker, schrijnwerker, smid, zonder de weeslandbouwscholen te vergeten.
Onze arme menschheid buigt zich ongaarne onder de harde wet van den arbeid; maar de ziel kan er toe); een zeer geschikt middel in vinden om zich te verruimen, mits zij zich zelve niet vergeet.
Verscheidene keeren per dag, en vooral des avonds na dï werkzaamheden wordt er een opwekkend woord tot de kinderen gesproken. Men herinnert hun, hoe de handenarbeid geëerd en verheerlijkt is geworden doo ■ onzen Heer Jesus Christus, die in zijn aardsche leven een eenvoudig werkman heeft willen zijn, gelijk zij. Men spreekt hun van dat aanbiddelijke voorbeeld, en ook van dien Vader, die hen als overwinnaars in den
41
hemel ontvangen zal, bij het verlaten van de lasten en vermoeinissen dezer wereld.
De christelijke werkplaats wordt inderdaad een verblijf van innigen vrede en van onverstoorbare blijdschap, wanneer de arbeid, uit liet rechte oogpunt beschouwd, niet wordt aanvaard als\' een noodzakelijk kwaad, maar wanneer hij wordt bemind en gezegend.
De tijdelijke en geldelijke voordeden worden volstrekt niet voorbijgezien of gering geacht. Wanneer een kind de noodige bekwaamheid in zijn beroep bezit, dan wordt zijn werk beloond en, na aftrek van zijn kostgeld, kan hij een aardig sommetje bijeenbrengen. Zoo zijn er jonge lieden geweest, die bij het verlaten van het oratorium zich in het bezit zagen van twee duizend francs en meer; hetgeen hen in staat stelde om een zaak naar hun zin te beginnen.
Men zal er zich dan ook wel niet over verwonderen, dat eenigen van die kinderen het zeer ver in de maat • schappij hebben gebracht en mannen van groot vermogen zijn geworden.
Maar \'t zij de fortuin hun heeft toegelachen, of dat zij in zeer nederigen staat zijn gebleven, \'t zij zij buiten den ambachtsstand zijn getreden of eenvoudige werklieden zijn gebleven, hierin zijn zij allen aan elkander gelijk, dat zij eene onveranderlijke liefde hebben en behouden voor het huis, dat hen heeft opgevoed. Ieder jaar, wanneer het hun ten minste maar eenigszins mo-gelij\'c is, verzuimen zij niet er eenige dagen retraite te houden; Don Bosco en al hunne oude meesters zijn voor hen het voorwerp gebleven van een diepen eerbied en van ongeveinsde erkentelijkheid.
Ziehier nog een karakteristieken trek, die niet mag vergeten worden: van al die duizenden kinderen, in de Salesische huizen opgevoed, is niet een enkel, sedert den dag der grondvesting tot nu toe, het voorwerp geweest van gerechtelijke vervolging of veroordeeling.
Zoo er één feit schitterend en onloochenbaar is, dan is het dit, dat het Salesische genootschap, terwijl het zich met de arme en verlatene kinderen bezig houdt, aan het land, dat aan genoemd genootschap gastvrijheid betoont, den grootsten en uitnemendsten dienst bewijst. Het vormt goede en getrouwe burgers, brave
42
en verdienstelijke mannen. Het werkt alzoo, op degelijke wijze mede aan de kracht, aan de eer en aan den voorspoed van eene natie.
Uit alle landen komen dan ook bij Don Bosco uit-noodigingen in, tot het oprichten van nieuwe huizen; maar ongelukkigerwijze kan aan al die aanzoeken geen gevolg worden gegeven, bij gebrek van een genoegzaam talrijk personeel en van toereikende stoffelijke middelen.
Ik kom nu tot eene teedere quaestie, bij wier behandeling ik de grootste omzichtigheid moet in acht nemen: ik wil spreken over de talrijke genezingen, over de groote genadegaven, welke Don Bosco heeft verworven.
Men kan hier de rechtstreeksche tusschenkomst van de H. Maagd, vereerd onder den naam van Onze Lieve Vrouw van Bijstand onmogelijk miskennen.
Die bijzondere gunsten hebben zich vooral geopenbaard op het tijdstip, waarop Don Bosco een aanvang liet maken met den aanbouw van de schoone kerk, welke hij haar heeft toegewijd.
Eene plotselinge genezing had, na eene novene ter eere van Onze Lieve Vrouw van Bijstand plaats en had weldra een verwonderlijken toeloop ten gevolge van lieden uit de meest verwijderde oorden, die om genezing vragen en genadebewijzen van allerlei aard wensch-ten te ontvangen.
Don Bosco stelde zich tevreden met aan allen eene novene ter eere van Onze Lieve Vrouw van Bijstand aan te bevelen en de belofte vaneen geschenk aan hare kerk in geval van welslagen.
Nu, de gaven, die uit deze bron voortvloeiden, dat wil zeggen, uit de verworven genadebewijzen, waren zoo talrijk en zoo overvloedig, dat zij bijna alleen toereikende waren om de onkosten te dekken, die de bouw van dien prachtigen tempel vereischte.
Sedert dien tijd hebben die feiten zoo dikwijls plaats gehad, dat het volstrekt onmogelijk is, om er een geregeld verslag van te geven.
Mag men niet denken, dat Onze Lieve Vrouw van
43
Bijstand alzoo heeft willen toonen, hoe aangenaam haar de zorg was, die men voor zooveel verlaten kinderen droeg, en dat de goddelijke Moeder op die wijze de stoffelijke middelen, bestemd om het Salesische werk tè steunen, heeft willen verschaffen?
De arbeid van de kinderen op de werkplaatsen brengt te weinig op, dan dat het ernstig in rekening kan komen. De meesten hunner zijn jong, nog onbekwaam in het beroep, dat zij leeren en velen zijn studenten. Men schrikt er dan ook van, wanneer men de geduchte sommen berekent, welke voor den geregelden voortgang van dit werk vereischt worden.
Tachtig duizend kinderen, die men heeft te voeden, te kleeden en te onderwijzen; honderd dertig huizen, waarvan de dagelijkscbe uitgaven heel wat bedragen; verder de missionarissen, die men moet uitzenden en schragen in de verre landstreken!
En alsof die onmetelijke last niet voldoende was, zoo heeft Z. Heiligheid Leo XIII onlangs aan DonBoscode zorg opgedragen voor het voltooien van de Kerk, toegewijd aan \'t Heilige Hart, die zich op dit oogenblik te Rome, te Castro Pretorio, op den Esquilijnschen berg verheft, en wier fondamenten ter nauwernood boven den grond komen. Hij is het, die de sommen moet vinden, welke noodig zijn, om dat gewichtige gebouw in orde te brengen, en ook het daaraan te annexeeren Salesische gesticht; waarin men een groot aantal wenscht te kunnen opnemen.
Welnu! Het Salesische werk heeft geene andere middelen dan vrijwillige giften.
Onze Lieve Vrouw van Bijstand houdt dan ook niet op om hare macht te doen schitteren en hare gunsten uit te deelen aan hen, die de kinderen van Don Bosco in liefde gedenken.
Zoozeer, dat, wanneer men niet aangespoord werd om hun te hulp te komen door den drang des ge-loofs en door gezindheden van weldadigheid, men daartoe zou kunnen geleid worden door de overweging van zijn persoonlijk belang: de belooning is onfeilbaar.
Centies tantum nunc, in tempore hoc.... et in saeculo futuro vitam aetemam (Marc : X. 30).
44
Het honderdvoud reeds hiér, in den tegemvoordigen tijd.... en later het eeuwige leven.
Sommigen ontvangen stofTelijken voorspoed, andoren verwerven gunsten van eene hoog3 orde, genadegaven, genezingen.
Een teergeliefd wezen bij voorbeeld wordt ontrukt aan de kaken des doods; een kreupele herkrijgt het gebruik van zijne ledematen...
Somwijlen zijn de genezingen onmiddelijk, maar meestal hebben zij plaats op een min of meer verwijderd tijdstip, terwijl de ziekte een soort van natuurlijk verloop heeft.
Don Bosco, evenals de pastoor van Ars, heeft een afkoer van alleen ophef.
Hij is gewoon te zeggen: »Kom op dat of dat tijdstip Onze Lieve Vrouw van Bijstand voor uwe genezing danken;quot; of »wij zullen voor u bidden.quot;
Om eene gunst te verwerven, raadt den Bosco gewoonlijk eene novene voor Onze Lieve Vrouw van Bijstand aan, bestaande, iederen dag, uit driemaal Onze Vader, Wees gegroet, Glorie zij den Vader, en Wees gegroet Koningin moeder van barmhartigheid.
Hij heeft eene bijzondere voorliefde voor dit laatste gebed en laat niet na om de menschen van eene medaille van Onze Lieve Vrouw van Bijstand te voorzien,
In geval van wol slagen, geeft hij den raad om een liefdewerk te verrichten, maar alle ruimte te dien opzichte latende en de kieschheid zelfs zoover drijvende, dat hij niet altijd een van zijne huizen aanwijst, ofschoon het juist voor die is, dat Onze Lieve Vrouw van Bijstand zich hulpvaardig toont.
Voorts laat men de kinderen in al de huizen voor de weldoeners en voor degenen, die een bijzonder genadebewijs gevraagd hebben, bidden, en die gebeden dringen o),getwijfeld tot den hemel door.
Al die kostbare gunsten, die aldus verworven zijn, te verhalen, zou een dik boek vereischen en de tijd is niet gekomen om ze te onthullen.
Dit alleenlijk kunnen wij zeggen, dat sommige men-schen de Goddelijke Voorzienigheid, als \'t ware, belang doen hebben bij het welgelukken van hunne tijdelijke zaken, door het offeren van de tienden hunner inkomsten of van hunne winsten ten behoeve der arme en
verlaten kinderen, die in de Salesische gestichten worden opgenomen, en meestal zijn de resultaten van dien aard, dat zij alle vooruitzichten en alle verwachtingen overtreffen.
Als ik durfde, zou ik bij deze aanteekening vele andere belangwekkende feiten kunnen voegen. Ik zou, bij voorbeeld, zeggen, dat, toen zijne Heiligheid Pius IX naar Gaëta gevlucht was. Don Bosco hem de gebeurtenissen aankondigde, die zijne regeering zouden kenmerken.
Ik zou spreken van de bijzondere achting, welke die groote Paus Don Bosco toedroeg; van den eerbied, dien hij hem altijd betoonde; gezindheden, die ook zijn opvolger, Leo XIII, voor hem koestert. Maar dat alles zal later worden bericht en beter dan ik het zou vermogen.
Vier voorname instellingen hebben haar aanzijn aan Don Bosco te danken:
1°. Het Salesische Genootschap met zijne priesters, zijne leeken en zijne zendelingen.
2°. Het instituut van de Dochters van Onze Lieve Vrouw van Bijstand.
3°. Het iverlc van Onze Lieve Vrouw van Bijstand om de geestelijke roeping van volwassen jongelingen te begunstigend
4°. Eindelijk, de Medewerkers en Medcwerlcsters van St. Francisciis van Sales, een vroom genootschap, waarover wij thans eenige bijzonderheden wenschen mede te deelen.
De Medewerkers en Medewerksters van St. Fraiiciseus van Sales.
Toen Don Bosco, in 1841, de arme en verlatene kinderen, die hij op de straten en pleinen van Turijn vond, begon te vereenigen, duurde het niet lang of de Voorzienigheid zond hem helpers toe, die een werkzaam aandeel namen in deze edele onderneming.
46
Verscheidene priesters en leeken uit de stad verbonden zich met hem en hielden zich met de kinderen bezig. Eenigen gaven hun catechetisch of schoolonderwijs; anderen zochten voor hen, die geen baas hadden, eene geschikte plaatsing by weldenkende christenen
Daar dat kleine volkje dikwijls kaal in de plunje stak, hadden vrome dames uit Turijn, zoo van den adel als van de burgerij, de goedheid zich er mede te belasten om de kleederen dier kinderen te verstellen en zelfs nieuwe voor hen te maken.
Dat is de oorsprong van het vrome genootschap der medewerkers en medewerksters van S1 Franciscus van Sales; er zijn er thans meer dan tachtig duizend, van welke tien duizend in Frankrijk.
Daar de instelling veel goed deed, wilde Don Bosco er een geregelden vorm aan geven: hij ontwierp, in 1858, een reglement, dat hij in 1864 en in 1868 verbeterde en tot volkomenheid bracht.
Dit reglement, vele malen aan Zijne Heiligheid Pius IX onderworpen, was eindelijk geheel afgewerkt en werd in 1874 voor goed aangenomen.
Deze instelling van de Salesische medewerkers ontving van den onsterfelijken Pius IX de krachtigste aanmoediging.
Hij wilde, dat zijn naam aan het hoofd van de lijst der medewerkers zou geschreven worden en dat de instelling zelve verheven werd tot der-de orde.
En hij beval aan de Congregatie voor de kerkplech tigheden aan genoemde medewerkers en medewerksters al die aflaten toe te staan, welke de tertiairen van de meest begunstigde orden kunnen winnen en in \'t bijzonder de tertiairen van St. Franciscus van Assise.
Eene breve van Pius IX, gedateerd 9 Mei 1876, bevat het volgende:
»Eene vrome vereeniging van geloovigen zich volgens de kerkelijke regelen gevestigd hebbende (zooals ter onzer kennisse gebracht is) onder den naam van Genootschap of Verbintenis van de Salesische medewerkers, en zijne leden zich voorstellende, behalve de uitoefening van de verschillende werken van godsvrucht en van liefdadigheid, eene bijzondere zorg te dragen voor de arme en verlatene jeugd, opdat genoemde Vereeniging van dag
47
tot dag meer uitbreiding erlange; ons vertrouwen stellende op de barmhartigheid van den almachtigen God en op het gezag van de welgelukzalige Apostelen Petrus en Paulus, zoo staan wij aan alle geloovigen van beiderlei sexe, die hun na;ain bij dat Genootschap hebben late i inschrijven of in vervolg van tijd zullen laten inschrijven, den vollen ajiaat toe op het oogenblik van hunnen dood, mits dat zij waarlijk bootvaardig en voorzien van de Sacramenten van Penitentie en van Eucharistie, of wanneer zij verhinderd zijn ze te ontvangen, ten minste met een oprecht berouw, vromelijk den naam van Jesus aanroepen met den mond, zoo zij daartoe in staat zijn, of anders ten minste met het hart en den dood aannemen in een geest van lijdzaamheid uit de hand van God en als rechtvaardige bezoldiging der zonde.quot;
»Insgelijks schenken wij in de barmhartigheid des Heeren een anderen vollen ajiaat en de vergilfenis van al hunne zonden aan diezelfde saamverbondenen, een aflaat, dien zij kunnen winnen eenmaal per maand, op een dag te hunner keuze, op voorwaarde dat zij, op-rechtelijk boetvaardig, komen biechten en de heilige Communie in eene of andere kerk of openbaar bedehuis ontvangen en dat zij vervolgens diezelfde kerk of datzelfde bedehuis vromelijk bezoekende, aldaar vurige smeekgebeden tot God opzenden voor de eendracht der christelijke vorsten, voor de uitroeiing der ketterijen, voor de bekeering der zondaars en voor de verhefling van onze moeder, de heilige Kerk. — Deze aflaat zal ook van toepassing zijn, bij wijze van smeekgebed, op de zielen van de geloovigen, die reeds in vereeniging met God door den band der liefde dit leven hebben verlaten. Willende verder aan de bovengenoemde saamverbondenen een teeken van onze bijzondere welwillendheid geven, zoo staan wij hun al de aflaten, zoo volle als gedeeltelijke, toe, welke de tertiarissen van St. Fran-ciscus van Assise kunnen deelachtig worden; en krachtens ons apostolisch gezag, geven wij de vergunning, dat zij op de feesten van St. Franciscus van Sales en in de kerken van de Saksische priesters vrijelijk en op de gebruikelijke wijze al de allaten kunnen verwerven, die de tertiarissen op de feesten en in de kerken van
48
St. Franciscus van Assise kunnen winnen, mits dat zij nauwkeurig in den Heer de werken van vroomheid volbrengen, die voor de verwerving van die aflaten zijn voorgeschreven. En dat, met terzijdestelling van alle vroegere besluiten, de nu gegeven brieven van stonden aan voor altijd van kracht zullen zijn...quot;
Leo XIII wilde, zoodra hij op den stoel van Sl Petrus verheven was, Salesisch medewerker worden, zooals Pius IX het geweest was. »Ingeschreven zijnde als inede-iverlcer, zeide hij, verlang ik ook voorganger te zijn in den arbeid.quot; Zijne aanmoedigingen en zijne zegenbeden zijn dan ook niet achterwege gebleven.
Ziehier, overigens, de eigene woorden van Leo XIII tot Don Bosco gericht:
slederen keer, dat gij tot de Salesische medewerkers het woord voert, moet gij hun zeggen, dat ik hen van ganscher harte zegen; dat het doel van het Genootschap bestaat in het verhinderen van het bederf der jeugd en dat zij allen slechts één hart en ééne ziel moeten vormen ten einde u te helpen om het doel, dat dit Genootschap van Sl Franciscus van Sales beoogt, te bereiken.quot;
En om een bewijs te geven van het gewicht, \'twelk hij aan dat werk hecht en van de belangstelling, die hem voor hetzelve vervult, heeft onze H. Vader, Paus Leo XIII de goedheid gehad om Zijne Eminentie den Kardinaal Lorenzo Nina te benoemen tot beschermer van het Salesische Genootschap (Maart 1879).
Zoo is dan dit Genootschap, ten volle door de Kerk goedgekeurd, werkelijk eene derde orde en kan een middelpunt worden, waaromheen zich allen groepeeren, die van goeden wille zijn. De oogst des Heeren is schoon; dat de werklieden komen.
Fides sine operibus mortua est, zegt de Heilige Jacobus.
Men kan medewerker worden van zijn zestiende jaar af aan. Op aanvraag, ontvangt men een toelatingsbillet, afgegeven door een daartoe gemachtigden Salesischen priester.
Wanneer men dan van dat tijdstip af de regelen van het Genootschap in acht neemt, heelt men deel aan al de voorrechten, aflaten en geestelijke genadegaven, die aan hetzelve zijn toegekend. Men heeft deel aan al de
missen, gebeden, novenen, geestelijke oefeningen, pre-1 dikatiëu, enz. en aan al de werken van liefdadigheid, die de Salesiers verrichten in de geheele wereld.
Van de Saksische medewerkers wordt volstrekt geen godsdienstige praktijk geeischt, dan alleen, iederen dag, een Onze Vader en een Wees gegroet ter eere van S1 Franciscus van Sales, volgens de bedoeling van Zijne Heiligheid.
Maar er is aanbevolen om dikwijls te naderen tot de Sacramenten der Biecht en de H. Comnjunie, ieder jaar, zoo mogelijk, eene kleine retraite en iedere maand de oefening van het godvruchtige afsterven te honden.
Ook beveelt men zedigheid aan in de kleeding, soberheid in het gebruik van spijs en drank, eenvoudigheid in hun huisraad en nauwgezetheid in de vervulling hunner beroepsplichten, terwijl zij zich verbinden om diegenen, over welke zij eenig gezag uitoefenen, aan te sporen tot stipte waarneming van de rust en de heiliging van den Zondag en van de christelijke feesten.
De leden van het Salesische Genootschap beschouwen al de medewerkers als broeders in Jesus Christus en richten zich tot hen zoo dikwijls hunne medewerking strekken kan tot meerdere verheerlijking van God en tot bevordering van het heil der zielen. De medewerkers nemen, wanneer zij er behoefte aan hebben, met dezelfde vrijmoedigheid hunne toevlucht tot de leden der Salesische broederschap, bij voorbeeld, in geval van ziekte of om eenigerlei genadegave te erlangen. Bijzondore gebeden hebben ook plaats voor de afgestorvene leden der Broederschap.
De medewerkers en medewerksters moeten naar de mate hunner geschiktheid, de godsdienstoefeningen begunstigen ; diegenen die eene roeping gevoelen voor den geestelijken stand opzoeken en steunen; zij moeten zich bezig houden met de verspreiding van goede boeken en liefdadigheid bewijzen aan de arme en verlatene kinderen, die ten gevolge van hunnen treurigen staat gevaar loopen de paden des verderfs te gaan bewandelen.
Natuurlijk beijveren zij zich ook om het Salesische werk te schragen, hetzij door eens per maand of op zijn minst eens per jaar eene gift te doen volgens hun vermogen; hetzij door gaven en aalmoezen in te zamelen
50
door al de middelen, die hun liefdadig hart hun zal ingeven.
Wij konden ten slotte niet beter doen, dan eenige woorden aan te halen, die Don Bosco onlangs door het ygt;Bulletin Salesienquot; tot zijne geliefde medewerkers en medewerksters gericht heeft.
In den naam van den hemel, die eens uw loon zal zijn, in den naam van die arme kleine schepsels, die u de hand niet kunnen reiken, in den naam van den Christus, die eene eeuwigheid van gelukzaligheid beloofd heeft aan hen, die den nood dezer kleinen zullen verlichten, vergeet het werk, dat wij ondernomen hebben, niet, verliest uwe jeugdige beschermelingen nooit uit het oog! Wanneer gij voor hen doet, al wat in uwe macht is, wanneer gij zelfs de grenzen overschrijdt van datgene wat uwe middelen u veroorloven te doen, dan blijft er toch nog eene taak op u rusten, die namelijk van ons werk aan te bevelen aan al de menschen, die gij als liefdadigen hebt leeren kennen; verschaft ons nieuwe medewerkers; spreekt dikwijls van het heil, dat daaruit èn voor hen zeiven èn voor de maatschappij kan voortvloeien. Vormt eene soort van v lig tiequot;, die den voortgang zal beteugelen van de demagogie, van de onzedelijkheid en van de afschuwelijke ergernis gegeven door eene losbandige jeugd, die met groote stappen voortholt naar de godloochenarij. En wanneer gij alles gedaan hebt, al datgene wat de liefde voor den godsdienst aan edele zielen ingeeft, weest verzekerd, datgy dan nog weder gelegenheid zult hebben om goed te doen.quot;
Dum tempus hahemus, operemur homm. Laat ons goed doen, terwijl wij er de gelegenheid toe hebben.
(Voor verdere inlichtingen gelieve men zicli eene kleine brochure aan te schaffen, die in alle Salesische huizen voorhanden is, onder den titel van: Salesische medewerkers of praktisch middel om zich voor de maatschappij nuttig ie maken door bevordering der goede zeden.
Men zal daarin de volledige optelling vinden van al de aflaten, die men kan verwerven, alsmede een beknop-ten leefregel voor de Salesische medewerkers).
DE TEREERING YAN ONZE LIEVE VROUW VAN BIJSTAND.
De vereering voor de H. Maagd onder den titel van Maria de Hulpvaardige, Maria Auxilium Christianorum is reeds zeer oud. Maar het was vooral na den zeeslag van Lepanto, in 1571, dat lüj, om zoo te spreken, zijne officieele wijding kreeg.
De christelijke vloot versloeg de turksche vloot onder den kreet van: Leve Maria, en Paus Pius V, die door eene openbaring van deze belangrijke zegepraal kennis droeg vóór de aankomst van eenigen boodschapper, beval dat in de Loretaansche litanie voortaan zou worden ingeschreven de aanroeping: Maria Auxilium Christianorum, ova pro nobis.
Eene eeuw later, in 1683, kwamen twee honderd duizend Turken het beleg slaan voor Weenen. Prins Karei van Lotharingen had slechts duizend man tegenover dezen geduchten inval. Het was weder een paus, Innocentius XI, die, om zoo te spreken, de Christenheid redde, door openbare gebeden te gelasten en door de christelijke vorsten tot ontzet van de belegerde stad op te roepen.
Een enkele onder hen beantwoordde aan die oproeping: Jan Sobiescki, roemrijker gedachtenis. Met een handvol mannen, drong hij tot in Weenen, dat een puinhoop geworden was, door. Den 12quot; September ging hij met prins Karei de heilige mis bijwonen, waarbij hij zelf volgens zijne begeerte dienst deed, met de armen opgeheven in den vorm van een kruis. Vervolgens riep hij uit: »Onder bescherming van de H. Maagd, willen wij met vertrouwen tegen onze vijanden oprukken en wij zullen de zege behalen.quot;
Inderdaad, na een korten strijd, trokken de Turken in wanorde naar de overzijde van den Donau, met achterlating van een aanzienlijken buit. De geheele christenheid schreef eenparig eene zoo merkwaardige overwin^ ning, die niet alleen Oostenrijk, maar geheel Europa van den inval der Turken verloste, aan de bescherming der H. Maagd toe; en bij deze gelegenheid werd te Monaco
o2
in Beieren de eerste Broederschap tor eere van Onze Lieve Vrouw van Bijstand opgericht.
Pius V had in de litanieën de aanroeping van Maria Auxilium Christianorum ingevoegd; het was Pius VII, die haar feest stelde op den \'i-4quot; Mei.
Door Napoleon I naar Fontainebleau gevoerd, deed hij de belofte van Maria te zullen vereeren onder den naam van Ilalpe der Christenen, zoodra het hem vergund werd weder bezit te nemen van zijne pauselijke stad.
Daar zijn zegevierende intocht in Rome op den 24n Mei 1814 plaats had, bepaalde hij het feest van Onze Lieve Vrouw van Bijstand op genoemden datum.
In 1817 ontving de kerk Santa Maria in Monticelli, te Rome, eene schilderij, voorstellende de H. Maagd onder den naam van Maria Auxilium Christianorum. Talrijke aflaten toegestaan aan de Vereenigingen en Broederschappen, die te harer eere werden opgericht. De geloovigen vloeiden in grooten getale samen en uitstekende genadegaven werden verworven.
De stad Turijn was in deze vrome toewijding niet ten achteren gebleven. Terwijl zij een van de eersten was, die zich bij de Broederschap van Monaco, in Beieren, had aangesloten, had zij ook weldra hare eigene Broederschap van Onze Lieve Vrouw van Bijstand, welke Pius VI bij bevelschrift van 9 Februari 1798, met kostbare aflaten en geestelijke gunstbewijzen verrijkte. Deze Broederschap had, als plaats van hare bijeenkomsten de kerk S\' Franciscus de Paulo gekozen, waar de kardinaal Maurice, vorst van Savoie (gestorven in 1657) een fraai marmeren standbeeld aan Onze Lieve Vrouw van Bijstand toegewijd, had doen plaatsen.
Om deze hulde aan Maria van Bijstand, zoo geliefd te Turijn, uit te breiden, besloot Don Bosco te harer eere eene prachtige kerk te bouwen in Valdocco.
Die wijk, het middelpunt van meer dan vijf en dertig duizend zielen, was toen nagenoeg geheel van kerken verstoken. De kleine kapellen van »Ia Providencequot; en van het oratorium van S4 Franciscus van Sales waren volkomen ontoereikend om op de feestdagen en zelfs op de Zondagen de geloovigen te bevatten.
Overigens, zoo er al eenige twijfel ten opzichte van het nut dezer onderneming had kunnen bestaan, zoo
zou die opgeheven zijn geworden door den doorluch-tigen Pius IX, die, nauwelijks van dit voornemen onderricht, aanstonds antwoordde, dat de titel van Onze Lieve Vrouw van Bijstand voorzeker de gunsten van de Koningin des Hemels zou uitlokken. Hij zond eene gift van vijfhonderd francs als bijdrage voor den bouw der kerk en hij deed dit offer van een specialen zegen vergezeld gaan.
Versterkt door deze goedkeuring, koos Don Bosco een geschikt terrein en vond dit onmiddellijk ter zijde van het oratorium.
De architekt Spezzia ontwierp daarop het plan van eene kerk in den vorm van een Latijnsch kruis en zoo groot, dat zij eene oppervlakte van twaalf honderd vierkante meters zal beslaan.
Het leggen van den hoeksteen had met veel plechtigheid plaats op den 2711 April 1865.
Toen de eerste hand aan het werk geslagen was, had men niet meer dan veertig centimes in kas, daar de vijf honderd francs door den H. Vader toegezonden, met den aankoop van het terrein waren heengegaan.
Men rekende op verschillende beloften, die quot;t zij dooide stedelijke regeering, \'t zij door liefdadige personen gedaan waren. Maar, die verbintenissen werden, ik weet niet onder welke voorwendsels, niet dadelijk gehouden.
Zoo de hulp der menschen aldus in gebreke bleef, het was zonder twijfel, opdat de tusschenkomst Van de Koningin des Hemels zich des te schitterender zoude openbaren en opdat duidelijk mocht bewezen worden, dat zij niet alleen een geestelijk gebouw in de harten, maar ook een wezenlijk gebouw verlangde, waarin haar goddelijke Zoon door hare tusschenkomst geëerd zou worden.
Zonder zich door deze moeilijkheden te laten ophouden, zette Don Bosco met vastberadenheid de dagloo-ners aan \'t werk en liet de fondamenten delven.
Toen de eerste veertien dagen van dien arbeid om waren, bleek het, dat er aan de werklui duizend francs moest worden uitbetaald. Die goede lieden konden niet langer op hun loon wachten, en de daggelden, die te vorderen waren, moesten volstrektelijk worden voldaan.
In die verlegenheid dacht Don Bosco aan iemand, die eenige dagen te voren eene nnovenequot; begonnen was en die in geval van welslagen een offer had toegezegd.
Het was eene dame, die li\'y ia de uitoefening van zijne heilige bediening eens bezocht had. Zij was zeer ernstig krank, en moest sedert drie maanden het bed houden, tengevolge van eene niet afgaande koorts, vergezeld van zwaren hoest en algeheele uitputting.
— O, had zij tot hem gezegd, om weer wat beter te worden, zou ik wel al de gebeden willen doen, die men mij zal voorschrijven en ook een offer aan de Kerk willen brengen. Ik zou liet als eene groote gunst des Hemels beschouwen, zoo ik slechts uit bed kon komen en eenige schreden doen in mijne kamer.
— Zult gij doen, wat ik u zal voorschrijven 1
— Zeker, zeker.
— Begin dan onmiddellijk eene novene aan Onze Vrouw van Bijstand,
— Hoe bedoelt gij dat?
— Gedurende negen dagen moet gij driemaal per dag het Onze Vader, het Wees gegroet, Gloria en Salve Eegina bidden.
— Ik zal het doen. En welk liefdewerk moet ik daarmede verbinden?
— Zoo gij het goedvindt en eenige verbetering in uwe gezondheid opmerkt, zult gij een offer brengen voor de Kerk van Onze Lieve Vrouw van Bijstand, met wier bouw men in Valdocco begonnen is.
— Ja, ja, zeer gaarne: wanneer ik in den loop van deze novene slechts zoo ver kom, dat ik kan opstaan en eenige schreden in mijne kamer kan doen, zal ik een offer brengen aan de Kerk, die men ter eere van de H. Maagd Maria bouwt.
Deze belofte was de eenige hulpbron, waarop Don Bosco op dat tijdstip kon rekenen.
Men was juist op den achtsten dag van de novene, en het was niet zonder eene zekere onrust, dat hij onderzoek ging doen naar den uitslag.
De dienstmaagd, die hem de deur opende, riap, toen zij hem zag, uit: »Mevrouw is genezen, zij is reeds twee-pjaal naar de Kerk geweest, om God te danken.quot;
55
Inderdaad, de meesteres kwam met de blijdschap op het gelaat aanloopen:
»Ik ben genezen, Vader. Ik ben reeds uit geweest om de H. Maagd te danken. Ziehier het offer, dat ik heb gereed gemaakt, het is het eerste, maar het zal voorzeker niet het laatste zijn.quot;
En zij stelde Don Bosco een klein pakje ter band.
Toen hij te huis gekomen was, opende hij het en vond er juist vijftig gouden Napoleons in.
Men kan zeggen, dat de duizend francs, die hij noodig had, dien dag waarlijk uit de hand der H. Maagd vielen.
Hoewel Don Bosco zorgvuldig vermeden had aan dit feit ruchtbaarheid te geven, duurde het toch niet lang of het was bekend en het verhaal er van verspreidde zich als door een elektrieke vonk; weldra was er een buitengewone toeloop van menschen, die novenen hielden aan Onze Lieve Vrouw van Bijstand en gaven aan hare Kerk beloofden, wanneer hunne gebeden verhoord werden.
Wie zou vermogen de tallooze genezingen te verhalen, die daarop zijn gevolgd, de genadegaven van allerlei aard, geestelijke en tijdelijke, die werden toegestaan!
Turijn, Genua, Bologna, Napels, Milaan, Florence, Rome, vervolgens Palermo, Weenen, Parijs, Londen, Berlijn weergalmden van den lof van Onze Lieve Vrouw van Bijstand. Men nam nooit te vergeefs zijne toevlucht tut hare tusschenlomst.
De offers kwamen in grooten getale en voorzagen in al de behoeften. Op het tijdstip waarop de werkzaamheden met de grootste vlijt werden voortgezet, schenen de gaven eenigszins te verminderen. Maar zie, daar kwam de cholera; vele harten zijn ontroerd; \'tzij door de vrees voor de plaag, \'tzij door de dankbaarheid van er aan ontsnapt te zijn, en de hulpbronnen vloeien milder dan ooit.
Anderen hadden het denkbeeld om Onze Lieve Vrouw van Bijstand te nopen om belang te stellen, \'tzij in hunnen koophandel, \'tzij in de vruchtbaarheid hunner gronden, door ten behoeve barer kerk de tiende der winsten of oogsten te beloven. Zij hadden geen reden om over die overeenkomst berouw te hebben en de uitkomst overtrof al de verwachtingen.
56
Zal men het gelooven? De kerk van Onze Lieve Vrouw van Bijstand werd opgericht zonder dat er eene geldinzameling voor plaats had; de hulpbronnen kwamen altijd van zeiven en juist van pas. De geheele uitgaaf was een weinig meer dan een millioen francs; en een nauwkeurig register, van een en ander gehouden, toont aan, dat van deze aanmerkelijke som acht honderd vijftig duizend francs ingekomen zijn, als het offer van lieden, die genadegaven of uitstekende gunstbewijzen hadden verworven en die aldus hunne dankbaarheid aan den dag legden. Men kan gerustelijk beweren, dat iedere steen van het gebouw een tastbaar merkteeken is van de goedheid en van de macht van Onze Lieve Vrouw van Bijstand.
En lang zoude de opsomming zijn, wanneer wij moesten spreken van al de andere dankoffers aan de Kerk gebracht: Communie-bekers, hostie-vazen, hostie-kasten, lampen, kostbare versierselen, altaren, kandelaars, standbeelden, schilderijen, enz. enz.
De nieuwe tempel, aangevangen in 1865, was in drie jaren voltooid en men kon hem inwijden op den 9a Juni 1868
De feesten, die bij deze gelegenheid plaats hadden, duurden acht dagen en trokken een verbazenden toevloed van volk. De doorluchtige Paus Pius IX had een vollen aflaat, mede toerekenbaar aan de zielen van het Vagevuur, toegestaan aan allen, die, na gebiecht en gecommuniceerd te hebben, een bezoek aan genoemde kerk zouden brengen, in de eerste acht dagen na hare wijding. \'
De toeloop was zoo groot, dat men gedurende de ceremonie niet in- of uitgaan kon; en toch kwam er geen verwarring en gebeurde er geen ongeluk.
De feesten werden besloten op den 17quot; Juni met een lijkdienst ten behoeve van al de overleden weldoeners.
Wij zullen geene gedetailleerde beschrijving van deze kerk geven. Laat ons alleenlijk berichten, dat ofschoon zij eerst sedert twaalf jaren geopend is, hare muren toch reeds behangen zijn met eene groote menigte ex-voto\'s van allerlei aard; onwederlegbaar getuigenis van de talrijke genadegiften, die de vrome toewijding aan
57
Onze Lieve Vrouw van Bijstand, niet ophoudt te verwerven.
De taron commandeur Cotta, bankier te Turijn, senator van het koninkrijk, -was tot stervens toe krank, en aan zijn leger gekluisterd.
Daar treedt Don Bosco binnen, die van voornemen was hem te komen bezoeken.
— Vader, dit is wel de laatste maal, dat ik u zie, zeide de zieke tot hem met eene zoo zwakke stem, dat men hem nauwelijks verstaan kon, het is gedaan, ik zal den dag niet doorkomen.
O neen, commandeur, gij zult zoo niet heengaan. De H. Maagd heeft u in deze wereld nog noodig; zij rekent op u voor den bouw harer kerk.
— Ik zou nog wel gaarne wat willen doen, maar er is volstrekt geen hoop meer, zeggen de geneesheeren.
— En wat zoudt gij doen, als Onze Lieve Vrouw u genas ?
— Als ik genas! Ik zou voor hare kerk twee duizend francs per maand, zes maanden lang, geven.
— Welnu, ik keer naar het oratorium terug; ik zal al mijne menschen doen bidden. Heb goeden moed.
Drie dagen later, zat Don Bosco in zijne kamer, toen men een bezoeker aandiende. Het was de Baron Cotta, die volkomen genezen, zijné eerste storting kwam doen voor Onze Lieve Vrouw van Bijstand; en later heeft hij er nog heel veel andere gedaan ten behoeve harer kerk.
Eene Medaille van Onze Lieve Vrouw van Bijstand.
Op een Zaterdag van do maand Mei 1809 trad eene jonge dochter te Turijn de kerk, toegewijd aan Onze
58
Lieve Vrouw van Bijstand, binnen. Hare oogen waren bedekt met een dichten zwarten band en zij werd geleid door twee andere vrouwen. Haar naam was Maria Stardero; zij kwam uit het dorp Vinovo en was sedert twee jaren door een zoo hevige oogkwaal aangetast, dat zij het gezicht verloren had. Zij kon niet alleen gaan; hare tante en eene buurvrouw vergezelden haar op den pelgrimstocht, dien zij besloten had te ondernemen.
Na een gebed, gedaan voor het altaar der H. Maagd, gaf men den wensch te kennen om Don Bosco te spreken, en het volgende onderhoud had daarop in de sacristie plaats:
— Sedert hoelang hebt gij die oogongesteldheid?
— Sedert lang ben ik lijdende; maar het is nu zoo wat sedert een jaar, dat ik in \'t geheel niet meer zie.
— Hebt gij geneesheeren geraadpleegd? wat zeggen zij? Hebt gij geneesmiddelen gebruikt?
— Wij hebben, antwoordde de tante, allerlei geneesmiddelen gebruikt, maar niets heeft de minste verlichting aangebracht. De geneesheeren zeggen, dat de oogen bedorven zijn; zij geven volstrekt geen hoop meer. — En zij begon te schreien.
— Onderscheidt gij de groote voorwerpen van de kleine?
— Ik kan de dingen volstrekt niet van elkander onderscheiden, zei Maria.
— Doe dien band af, zeide Don Bosco toen, en de jonge dochter voor een helder verlicht venster plaatsende: ziet gij het licht van dit raam?
— Helaas, ik zie niets, niets hoegenaamd.
— Zoudt gij wenschen te zien?
— Is het noodig dit te vragen! Ik verlang er naar, meer. dan naar iets in de wereld. Ik ben een arm meisje en het verlies van mijn gezicht maakt mij voor het overige van mijn leven ongelukkig.
■— Zult gij u van uwe oogen bedienen tot heil van uwe ziel en tot de verheerlijking van God?
— Ik beloof het van ganscher harte. Maar mijn lot is zeer treurig... En zij barste los in tranen.
— Vertrouw op de H. Maagd en zij zal u helpen.
— Ik hoop het, maar intusschen ben ik blind.
59
— Gij zult zien.
— Wat zal ik zien?
— Ter eere van God en van de welgelukzalige Maagd Maria, zeg mij welk voorwerp ik hier in de hand houd.
Het jonge meisje doet eene sterke poging met de oogen, en starende op het voorwerp roept zij uit: »Ik zie.quot;
— Wat?
— Een medaille.
— Van wie?
— Van de Heilige Maagd.
— En aan den anderen kant van de medaille?
— Aan dien kant, een bejaard man met een bloeien-den staf in de hand: liet is de Heilige Joseph.
— Heilige Moeder Gods, roept de tante uit, gij ziet dus ?
— Wel ja, ik zie. O mijn God! de Heilige Maagd
heeft mij deze genade bewezen.
Op dat oogenblik strekt zij de hand uit om de medaille aan te grijpen; maar die valt in een donkeren hoek van de sacristie.
De tante bukt om haar op te rapen; maar Don Bosco verzet er zich tegen:
Laat haar begaan; men zal weten of de H. Maagd haar geheel en al den terugkeer van het gezicht verworven heeft.
Het jonge meisje vindt onmiddellijk en zonder moeite de medaille weder.
Toen, als in een vlaag van ijlhoofdigheid, begint zij vreugdekreten te uiten, en zonder iets meer tot iemand te zeggen, zonder er zelfs aan te denken om God te danken, vertrekt zij in alle haast naar Vinovo, gevolgd door hare tante en door de andere vrouw, die haar vergezeld had.
Maar zij kwam weldra terug om der H. Maagd hare hulde te brengen, terwijl zij ook niet vergat eene gave voor hare kerk aan te bieden.
Sedert dien tijd heeft zij niet meer met hare oogen gesukkeld en haar gezicht is zeer goed geweest.
Zonderling feit: de tante, die haar vergezelde is te zelfder tijd verlost geworden van eene hevige rhuma-tieke pijn in den schouder en in den rechterarm; eene
»
pijn, die al lang geduurd had en die haar voor den veldarbeid ongeschikt had gemaakt.
Een geneesheer, die in de uitoefening van zijn beroep zeer geacht was, kwam eens aan het oratorium van S1 Franciscus van Sales, te Turijn, en verlangde Don Bosco te spreken.
— Men zegt, dat gij allerlei krankheden geneest.
— Men heeft het mij verzekerd, en den naam der lieden en den aard der ziekten genoemd.
— Vele lieden komen hier, die genadegaven vragen door bemiddeling van Onze Lieve Vrouw van Bijstand. Wanneer het gebeurt, dat zij na een striduum\' of eene «novenequot; genezen zijn, dan is dat niet mijn werk; die gunst hebben zij alleen te danken aan de H. Maagd.
— Wel nu, dat zij mij ook geneze, dan zal ik aan die mirakelen gelooven.
— En hoedanig is uwe ziekte?
De dokter verhaalde, dat hij aangehaald was met vallende ziekte, en dat de aanvallen, in het laatste jaar vooral zoo hevig waren geworden, dat hij niet kon uitgaan zonder geleide, uit vreeze van een ongeluk.
Niets had hem verlichting kunnen verschaffen, en, ten einde raad, was hij, gelijk zooveel anderen, op deze plaats genezing komen zoeken.
— Doe dan, gelijk de anderen: werp u op de knieën, zeg met mij een of ander gebed op, breng u door biecht en Communie in de rechte stemming om uwe ziel te reinigen en te sterken,, en de H. Maagd zal u vertroosten.
— Schrijf mij iets anders voor, want dat kan ik niet doen.
— En waarom niet?
— Het zoude van mijne zijde huichelarij zijn: ik geloof noch aan God, noch aan de H. Maagd, noch aan de kracht des gebeds, noch aan wonderen.
Don Bosco wist eerst niet, wat hij daarop zeggen
moest; maar met Gods hulp vond hij zulke treffende en zieldoordringende woorden, dat de dokter nederknielde en het teeken des Kruises maakte.
— Ik ben er verbaasd over, dat ik nog weet, hoe ik het doen moet, zeide hij; want sedert veertig jaren heb ik het niet meer gedaan.
Hij bad en eindigde met te biechten. Onmiddellijk daarop gevoelde hij zich als inwendig genezen.
Sedert dien dag heeft hij nooit den minsten aanval van zijne kwaal gehad.
En menigmaal is hij Onze Lieve Vrouw van Bijstand, die zijn lichaam en zijne ziel genezen had, komen danken.
Op den 24n Mei 1878, juist op den dag van het plechtige feest van Onze Lieve Vrouw van Bijstand, kwam er een jong officier in het oratorium van St. Francis-cus van Sales te Turijn. Zijne gelaatstrekken hadden eene uitdrukking van smart en door ontroering kon hij slechts afgebroken woorden voortbrengen.
— Vader, zeide hij tot Don Bosco, mijne vrouw is sedert lang het slachtoffer van eene hevige ziekte en men vreest, dat het einde van haar leven nabij is. Ik kan het denkbeeld van haar te moeten verliezen niet verdragen; ik smeek u de gunst van hare genezing van God te verwerven.
Don Bosco sprak hem eenige woorden van vertroosting en bemoediging toe, en ziende, dat hij in de rechte stemming was, maakte hij daarvan gebruik om hem te doen nederknielen, waarna zij te zamen tot Onze Lieve Vrouwe van Bijstand eenige gebeden richtten voor het heil der stervende.
De officier was namelijk sedert een uur vertrokken, of men zag hem in aller ijl terug komen.
— Ik wenschte Don Bosco te spreken.
— Onmogelijk op dit oogenblik: hij presideert eene
02
bijeenkomst van weldoeners van dit huis, die ter gelegenheid van de plechtigheid van heden vergaderd zijn, en wij mogen hem niet storen.
— Noem hem mijn naam en zeg hem, dat ik vol-strektelijk noodig heb hem een oogenblik te ontmoeten,
Op dien aandrang komt Don Bosco tot den officier, wiens gelaat geheel anders dan straks, glinsterende van vreugde.
— Weet gij. Vader! Terwijl ik bij u was, heeft mijne vrouw, die ik stervende in haar bed had achtergelaten, hare pijnen voelen verminderen, hare krachten voelen wederkomen. Zij heeft om hare kleederen gevraagd en, o wonder! toen ik binnentrad, is zij mij te gemoetgekomen, zeggende: ik ben genezen.
En, tegelijk haalt hij een kostbaren gouden armband uit zijn zak en stelt dien aan Don Bosco ter hand.
Dit is een geschenk, dat ik aan mijne vrouw gogeven had, toen wij getrouwd zijn.
Eenparig en van ganscher harte, bieden wij het aan Onze Lieve Vrouw van Bijstand uit dankbaarheid voor een zoo onverwachte genezing.
Don Bosco keerde naar de vergadering der Weldoeners terug en hun den armband toonende, zeide hij tot hen: ziehier een offer der enkentelijkheid voor eene nieuwe genezing, welke de tusschenkomst van Onze Lieve Vrouw van Bijstand verworven heeft. Geprezen zij haar naam.
Hoe een verlamde zijn bed verliet.
Men schreef 16 November 186G, men was dus in den tijd van den opboiiw van de kerk van Onze Lieve Vrouw van Bijstand.
Dienzelfden avond moest Don Bosco vier duizend francs aan de aannemers, die aan liet koepeldak werkten, betalen en hij had zelfs niet de eerste kroon van deze som.
\'s Morgens vroeg reeds hadden Don Rua, prefect van het huis, en eenige andere medewerkers zich op weg
03
begeven om te trachten wat geld bijeen te krijgen. God weet hoeveel straten zij doorloopen hadden, hoeveel trappen zij waren opgeklommen en om elf ure kwamen zij te huis, duizend francs medebrengende. Dit was alles wat zij hadden kunnen bekomen.
Terwijl zij elkander met oen bedrukt gelaat en zonder een woord te spreken, aankeken, begon Don Bosco te glimlachen:
«Komaan, zeide hij, na den eten zal ik het overige gaan ophalen.quot;
Om één ure neemt hij zijn hoed en gaat uit, in de • hoop, dat de goddelijke Voorzienigheid hem eene geopende deur zal doen vinden.
Na eenige omwandelingen op goed geluk af gedaan, bevindt hij zich aan de ))Porte-Neuve.quot; Daar blijft hij staan, onzeker waarheen verder zijne schreden te richten. Op dat oogenblik wordt hij aangesproken door een bediende in livrei:
— Mijnheer de pastoor, zijt gij niet wellicht Don Bosco?
— Ja, jvat kan ik voor u doen?
— Mijn meester zendt mij om u te verzoeken of gij dadelijk bij hem wilt komen.
— Laat ons tot uw meester gaan. Is \'t ver?
— Neen, hij bewoont dat groote gebouw aan het einde der straat.
En hij wijst hem een waar paleis.
— Is dat zijn hotel?
— Zeker. Mijnheer is schatrijk; hij zou wel wat voor uwe kerk kunnen doen.
Don Bosco werd binnengeleid in een prachtige kamer. Een heer van middelbaren leeftijd lag daar te bed; hij betuigt eene groote vreugde op het zien van Don Bosco.
— Eerwaarde vader, ik heb dringend behoefte aan uwe gebeden; gij zoudt mij wel weêr op de been kunnen helpen.
— Zijt gij sedert lang ziek?
— Sedert drie jaren heb ik deze lijdenssponde niet verlaten; ik kan mij volstrekt niet bewegen, en de g_e-neesheeren geven niet de minste hoop. Wanneer ik maar eenige verlichting kreeg, zou ik wel ecnig offer over hebben voor uwe inrichtingen.
— Dat komt bijzonder goed: wij hebben, juist van» daag, drie duizend francs noodig voor de kerk van Onze Lieve Vrouw van Bijstand.
~ Drie duizend francs! \'.vaar denkt gij aan, vader. Wanneer het eenige honderden was, dan zouden wij eens zien... maar — drie duizend!
— Is \'t te veel ? zegt Don Bosco; welnu, spreken wij er niet meer over.
En, plaats nemende, begint hij met de grootste bedaardheid een politiek vraagstuk te behandelen.
, • — Maar, vader, dat komt hierbij niet te pas; hoe staat het met mijne genezing?
— Uwe genezing? ik wijs u een middel, en gij wilt niet.
— Ja maar, drie duizend francs.
— Ik dwing er niet toe.
En hij begint een praatje over \'t weêr en over onverschillige dingen.
— Hoor eens, verwerf mij verzachting van mijne kwalen, en, gewis, ik zal u op \'t einde van \'t jaar niet vergeten.
— Op \'t einde van \'t jaar! Maar begr^t gij dan niet, dat wij nog dezen avond die som \'van noode hebben ?
— Van avond! van avond! Denkt gij dan, dat men zoo maar drie duizend francs in zijn huis heeft; men moet naar de Bank gaan; dat vereischt formaliteiten.
— En waarom zoudt gij niet naar de Bank gaan?
— Gij spot; sedert drie jaren lig ik aanhoudend te bed, en ik zou naar de Bank gaan; dat is onmogelijk.
— Niets is onmogelijk voor God en voor Onze Lieve Vrouw van Bijstand.
En, dit zeggende, laat Don Bosco al de lieden van het huis, nagenoeg dertig in getal, in de kamer bijeenkomen. Hij wijst hun een gebed aan, gewijd aan het Heilige Sacrament en aan Onze Lieve Vrouw van Bijstand, en zegt dit gebed met hen op. Toen dit geschied was, beveelt hij, dat men den kranke kleederen brenge.
— Kleederen! Maar, Mijnheer heeft geene kleederen meer. Sedert drie jaren heeft hij er geen gebruik van gemaakt; wij weten niet waar zijne zaken zijn.
— Dat men in den eersten winkel den besten klee-
05
deren koope, roept de zieke met ongeduld uit; doet ■wat de vader u zegt.
Onder de hand komt de geneesheer binnen, die zich verzetten wil tegen dat plan om uit te gaan, \'t welk hij eene groote dwaasheid noemt.
De kleederen zijn intusschen voor den dag gekomen; de zieke heeft ze aangetrokken en loopt met groote stappen de kamer op en neder tot onuitsprekelijke verbazing der omstanders.
Hij beveelt aan te spannen; intusschen wil hij zich versterken en laat zich een »lunchquot; voordienen, waarvan hij met eene sedert lang ongekende graagte gebruik maakt.
Vervolgens gaat hij, gansch verkwikt en versterkt, de lange trap af en wil niet eens dat men hem bij het stijgen hulp verleene.
Eenige oogenblikken later bracht hij Don Bosco drie duizend francs.
— Ik ben volkomen genezen, hield hij niet op te herhalen.
— Gij laat uwe kronen uit de Bank komen, zeide Don Bosco tot hem, en Onze Lieve quot;Vrouw van Bijstand laat u uit het bed komen.
Die man is een van de getrouwe weldoeners van de Inrichting gebleven, en iiij heeft vele bijdragen geleverd voor den bouw van de kerk van Onze Lieve Vrouw van Bijstand.
Verhaal van de Genezing van een Generaal.
Een zeker generaal, tijdelijk verblijf houdende te Turijn, werd door eenj ziekte aangetast, die hem op den oever des doods bracht. Don Bosco had hem de biecht afgenomen, maar hem, tot groote verwondering van de familie, de communie niet gereikt, hoewel de genees-heeren verklaard hadden, dat het gevaar bepaald dringend was. Men schreef 22 Mei: «Generaal, had Don
66
Bosco gezegd, overmorgen vieren wij het feest van Ome Lieve Vrouw van Bijstand. Richt tot haar menigvuldige gebeden en kom, uit erkentelijkheid voor uwe genezing, op dien dag de heilige Communie ontvangen in hare kerk.quot;
Den 2311 verergerde de toestand van den generaal op onrustbarende wijze; de dood scheen meer dan ooit nabij. Men wilde hem niet naar eene betere wereld laten vertrekken, zonder dat hij ten volle bediend was; maar de familie bevond zich in eene groote verlegenheid; Don Bosco had aanbevolen, dat men het laatste oliesel in zijne afwezigheid niet geven zou. Men snelde dus tegen acht ure des avonds heen om hem te onderrichten van het groote gevaar, waarin de zieke zich bevond en van de vrees, die men had, dat hij den nacht niet zou doorkomen.
Dien dag, voorafgaande aan een feest, zoo dierbaar aan do Salesische familie, was Don Bosco van den ochtend af in don biechtstoel, en, toen men hem kwam halen, was hij nog door eene menigte kinderen, die hij elk op zijn beurt zou aanhooren, omringd.
— Vader, kom spoedig; de generaal sterft; gij hebt al uw tijd noodig om hem nog in leven te vinden.
— Maar gij ziet wel, dat ik de biecht afneem; ik kan die arme kleinen niet wegzenden. Ik zal komen, zoodra ik vrij ben.
En hij zette zijn dienstwerk voort. Het was elf ure, toen hij gedaan had. Men wachtte hem aan de deur met een rijtuig.
— Haast u, vader, ik bid u.
•— Ik wil wel, antwoordde Don Bosco; maar, ik heb den geheelen dag sedert het ontbijt nog niets genuttigd en ik voel mij uitgeput. Wanneer ik geen avondeten gebruik vóór middernacht, zal ik een maaltijd ontberen, dien ik waarlijk noodig heb; want, morgen moet ik reeds om vijf uren vroeg in den biechistoel zijn.
— Kom maar mede, Vader; aan ons huis zult gij alles vinden, wat gij noodig hebt.
Men stijgt in \'t rijtuig, en zoodra Don Bosco lij den generaal verschijnt, roept men hem toe:
— Spoedig, spoedig, vader; ik geloof, dat gij nog maar ter nauwernood den tijd zult hebben, om de
67
laatste Sacramenten toe te dienen; de arme zieke ligt op het uiterste.
— O, gij kleingeloovigen! Heb ik het u niet gezegd, dat de generaal morgen, op den dag van het feest van Onze Lieve Vrouw van Bijstand de Communie zou ontvangen. Het is bijna middernacht; wees zoo goed mij eenig avondeten te verschaffen.
Don Bosco zet zich aan tafel met de hem nooit verlatende bedaardheid; toen de maaltijd geëindig was, laat hij het rijtuig voorkomen en vertrekt weder.
Wat den generaal betreft, men meende dat hij dood was; hij was in een staat van onbewegelijkheid, waarvan men zicli geen rekenschap kon geven; maar hij sliep heel eenvoudig.
Den volgenden dag, reeds vroeg in den morgen, verzocht hij zijn zoon om hem zijne kleederen te laten brengen, daar hij volgens afspraak de Communie uit de handen van Don Bosco wilde gaan ontvangen.
Tegen acht ure in den morgen was D^n Bosco inde Sacristie. Hij trok de gewijde kleederen aan om zijne mis te gaan lezen toen er iemand met eene zekere gejaagdheid binnen kwam.
— Vader, hier ben ik.
— Zeer goed, mijn waarde heer; maar verontschuldig mij, als ik u vraag, met wien ik de eer heb te spreken.
— Hoe, herkent gij den generaal niet?
— Ha, geloofd zij Onze Lieve Vrouw van Bijstand! ik had u wel gezegd, dat gij op den dag van haar feest in haar heiligdom zoudt komen.
— Vader, ik wenschte wel, dat gij de goedheid hadt om mijne biecht te hooren, want ik verlang aan uwe mis te communiceren, zooals gij het mij bevolen hebt.
— Maar gij hebt eergisteren gebiecht, dat is voldoende.
— Geenszins, ik wil ten minste van \'t gebrek aan geloof, waaraan ik mij schuldig ken, belijdenis doen.
Don Bosco gaf hem de absolutie, reikte hem de heilige Communie, en de generaal ging gezond en wel naar huis.
68
Op den morgen van den 4n Juni 4874, den heiligen Sacramentsdag, op het oogenblik, waarop men de kerk van Onze Lieve Vrouw van Bijstand te Turijn opende, vond men op den grond, voor de middeldeur ter aarde liggende, iemand, die verlamd scheen te zijn.
Alen vroeg hem, wat hij verlangde.
Hij antwoordde, dat hij den zegen van Onze Lieve Vrouw van Bijstand voor zijne genezing kwam inroepen.
Men geleidde hem toen naar de Sacristie of liever men droeg hem daarheen; want, ofschoon hij van een stevige kruk gebruik maakte, was het toch noodig, dat een krachtig man hem ondersteunde, zoozeer waren zijne ledematen verwrongen en saamgetrokken, terwijl hij nog daarenboven bijna in tweeën gevouwen was.
De priesters waren bezig met het aanhooren van de biecht of met het lezen hunner missen. Tegen acht ure trad Don Bosco de sacristie binnen.
— Wat begeert gij, mijn vriend?
— Ik vraag, als een aalmoes, den zegen van Onze Lieve Vrouw van Bijstand om genezing te erlangen van mijne kwalen.
— Wat scheelt u eigenlijk?
— Ik ben zoo goed als geheel en al lam, ten gevolge van rhumatismen, die mijne leden onbruikbaar hebben gemaakt; de geneesheeren zeggen, dat het eene rugge-graatsontsteking is.
— Hoe hebt gij hierheen kunnen komen?
— Dezen nacht heeft iemand mij in zijn rijtuig hier gebracht en voor de kerkdeur neergelegd.
— Sedert hoe lang bevindt gij u in dien staat?
— Sedert lang reeds; maar sedert twee maanden kan ik mij ook niet meer van mijne handen bedienen.
— Wat zeggen de geneesheeren?
— Dat zij mij niet kunnen helpen.
Toen hebben bloedverwanten en vrienden en ook de pastoor van mijn kerspel mij aangeraden om den zegen te gaan afsmeeken van Onze Lieve Vrouw van Bijstand, die zoovele verrassende genezingen heeft gedaan.
— Kniel neder.
ti!)
slaagde cr slechts in met de hulp der omstanders en niet zonder moeite.
Don Bosco gaf hem zijn zegen. Vervolgens zeide hij:
— Zoo gij gelooft in Maria, open dan uwe hand.
— Dat kan ik niet.
— Ja wel, gij kunt; begin met den duim uit te strekken.
Hij beproefde en slaagde.
— Nu den wijsvinger.
Hij strekte hem uit en alzoo achtereenvolgens de andere vingers.
Toen sloeg hij, opgetogen van vreugde, een groot kruis, uitroepende:
— De Madonna heeft mij deze gunst bewezen.
— Wanneer de Madonna u deze gunst heeft bewezen, geef dan Gode de eer door op uwe voeten te gaan staan.
Hij wilde zijn kruk nemen om zich op te heffen, maar Don Bosco zeide:
— Gij moet dit teeken van vertrouwen op Maria geven, dat gij u opheft zonder kruk. .
Hetgeen hij dadelijk deed. De ruggegraatsverkrom-ming was verdwenen, gelijk ook de verwringing der beenen en armen; hij richtte zich flink op en begon met groote schreden in de sacristie heen en weer te loopen.
— Mijn vriend, nu moet gij uwe erkentelijkheid aan de H. Maagd bctoonen door eene kniebuiging te maken voor het altaar van het H. Sacrament.
Hetgeen hij met het grootste gemak volbracht.
— Mijn God, Mijn God! wie zoude zeggen, dat ik mij in zoo langen tijd niet van mijn lichaam en van mijne ledematen^heb kunnen bedienen! O goede Maagd van Bijstand bid voor mij !
— Mijn waarde vriend! beloof mij, dat gij voor \'t Vervolg u in \'t bijzonder zult toewijden aan de H. Maagd, en dat gij een goed Christen zult zijn.
— Ik beloof het en aanstaanden Zondag zal ik biechten en communiceren.
En dit zeggende, neemt hij zijn kruk, schoudert haar, alsof zij een snaphaan ware geweest en, met vasten stap vertrekt hij, zonder verder tot iemand het woord te richten.
70
Men dacht, dat hij weerom zou komen, om ten minste den goeden God zijn dank te betuigen.
Maar de man had den zegen van Onze Lieve Vrouw van Bijstand genoten, hij had zijne genezing verworven; hij hield het er zeker voor, dat zijn campagne hiermede was afgeloopen en men zag hem niet weder.
Van de Genezing eener Kranke en van de Bekeering eener Stad.
Saint Pierre-d\'Arène is eene kleine Italiaansche stad, waar men tot voor weinige jaren, niet veel werk maakte van den godsdienst.
Een enkele pastoor was meer dan voldoende voor eene bevolking van zes duizend zielen, en de kerk werd schaars bezocht.
Daarentegen troonden er trotschelijk drie vrijmetselaars-loges, wier verderfelijke invloed alle kiemen van het goede in die landstreek verstikte.
De vrouw van een spoorweg-beambte werd ernstig ziek. Het was eene moeder van vijf kinderen, eene zeer belangwekkende vrouw, en hoewel haar man geheel en al ongeloovig was geworden en zij zelve ook hare godsdienstplichten veronachteaamde, had zij toch nog eenige spranken van geloof overgehouden.
De pastoor bracht haar een bezoek en sprak haar van zondenbelijdenis; want de geneesheeren hadden verklaard, dat haar einde met rassche schreden naderde.
Deze vrouw weigerde eerst, maar later, zich bezinnende, verklaarde zij wel te willen biechten, evenwel alleenlijk aan Don Bosco.
De pastoor maakte gebruik van deze mededoeling en schreef aan Don Bosco, die toen te Genua was en die zonder verwijl aan liet geuite verlangen gevolg gaf.
De kranke betoonde veel vreugde, toen zij hem hare kamer zag binnentreden. Don Bosco vertroostte haar en verzekerde haar, dat Onze Lieve Vrouw van Bijstand
haar wel kon genezen, wanneer zij haar geloovig wilde aanroepen.
— Wat uwe biecht betreft, wij zullen meer op ons gemak zijn in de kerk. Morgen ochtend, zal ik om uwentwil de mis lezen om acht ure. Kom een weinig vroeger, dan kunt gij biechten en de heilige Communie ontvangen.
Op die woorden stoof de man vol verontwaardiging op: — Mijnheer de pastoor, het is nu geen tijd van spotten en ik ben niet gestemd om het te verdragen. Ziet gij dan niet, dat deze vrouw stervende is, buiten staat om het bed te verlaten, en gij spreekt haar van naar de kerk te gaan!
— Onze Lieve Vrouw van Bijstand vermag alles, kinderen, hernam Don Bosco zonder te ontroeren. Laat ons gezamenlijk gebeden tot haar opzenden. En, neder-knielende, ■— waarin de man tot groote verbazing der omstanders hem navolgde — bad hij het Onze Vader, Wees gegroet, Gloria en Salve liegina.
— Gij moet dit gebed heel geregeld doen negen dagen lang, verzuimt het niet.
En hij vertrok na om den hals van de kranke eene medaille van Onze Lieve Vrouw van Bijstand te hebben gehangen en ook den man er eene te hebben doen aannemen.
Des anderendaags waren de spoorwegbeambte en zijne vrouw om half acht in de kerk. De zieke had zich gevoeld als bezield met een nieuw leven; zij had kunnen opstaan en loopen.
Zij deed hare biecht, ontving de heilige Communie en, na de mis, verklaarde zij, dat zij zich volkomen hersteld voelde.
De man was zoo getroffen, dat hij niet draalde met zich te bekeeren.
Maar de invloed van deze genezing strekte zich verder uit; de stad was er vol van en er had eene geheele omkeering plaats in de gemoederen.
Schitterende bekeeringen vielen er voor; de kerk Werd op nieuw gevuld en de toeloop was zoo groot, dat drie kapelanen den goeden pastoor, wiens hart vol was van blijdschap, te hulp moesten komen in zijn dienstwerk.
Weldra telde men in de stad eene Salosische sticli-ting. Men bood Don Bosco een huis aan, waarin hij eeni-gen van zijne priesters vestigde. De kinderen stroomden er heen, en dit oratorium, dat zeer belangrijk geworden is, ligt juist op de plaats, waar vroeger een der vrijmetselaarsloges stond.
In 1868 was er dicht bij Fenestrelles een jongeling, die zijne philosophische studiën voleindigd had. Zijne neiging dreef hem geestelijke te worden; maar hij was een wees en zijn grootvader, familiehoofd geworden, had besloten, dat zijn kleinzoon in den handelsstand zou treden. Er waren al stappen in die richting gedaan en men had eene plaats voor hem gevonden in een huis van Lyon.
De dag van het vertrek was bepaald op den volgenden Zaterdag, toen, \'s Maandags twee makkers den jongeling kwamen afhalen om hem voor te stellen aan Don Bosco, die juist in die landstreek was aangekomen. Daar die twee kameraden in hun tweede studiejaar als seminaristen waren, hadden zij van Don Bosco hooren spreken en hadden eene sterke begeerte om hem te ontmoeten. Zoo was het niet met genoemden jongeling, die Don Bosco zelfs niet bij name kende; maar hij volgde zijne vrienden om hun genoegen te doen.
Do drie jongelingen worden toegelaten, en onmiddellijk gaat Don Bosco, zonder acht te geven op de twee seminaristen, regelrecht tot dengene, die zich voor den koopmansstand bestemde. Hij beschouwt hem met de meest welwillende oplettendheid en zegt, zijne beide handen vattende: ziedaar eene meerle, die wij hare kooi moeten doen betrekken.
De jongeling ontvangt een levendigen indruk zonder recht te weten waarom. Hij gevoelt met meer kracht dan ooit zijne roeping in zich ontwaken; eene roeping, die wel een oogenblik was ingesluimerd, maar die geenszins was uitgebluscht.
73
Een onderhoud met Don Bosco maakt zijn besluit om ;ich aan den Heer te wijden on-wrikbaar vast, en, door ;en onverwachte omkeering van inzichten, maakt de \'rootvader geen bezwaar meer om zijne toestemming e geven.
Tezelfder tijd bracht men tot Don Bosco twee jonge neisjes van zes en acht jaren, twee zusters, wier ge-icht nagenoeg geheel verloren was. Het eene kon lauwelijks den dag van den nacht onderscheiden; het mdere was aangetast door eene chronische oogontste-ang; hare oogleden waren door eene onverwinbare amentrekking zoodanig gesloten, dat haar vader, een tevige landbouwer, er, niettegenstaande alle krachts-nspanning, niet in slagen kon om ze te openen.
Don Bosco ried eene novene tot Onze Lieve Vrouw \'an Bijstand aan: iederen dag driemaal het Onze Vader, Wees cjvcjroet, Glorie zij den Vader, en Wees gegroet Ko-lingin, Moeder van Barmhartigheid te bidden, en hij be-astte den jongen student er mede om de moeder en de dnderen in het opzeggen dier geboden voor te gaan.
Juist op den dag, waarop de novene eindigde, kregen de jonge meisjes het gezicht weder; het eene was geheel genezen; het andere, dat meisje namelijk, wier )ogleden gesloten waren, behield op haar oog eene vlek, lie evenwel van weinig beteekenis was en haar in het ;ien niet hinderde.
De jongeling, die bij de novene dienst had gedaan, ffas van de oogenblikkelijke genezing getuige.
Hij is niet alleen priester geworden, maar nog wel jriester van \'t oratorium van St. Franciscus van Sales. Het is een van de geliefde zonen van Don Bosco. Hij ;ieet Don Ronchail, en hij staat nu aan het hoofd van le stichting St Pierre te Nizza, het eerste huis, dat Don Bosco in Frankrijk geopend heeft.
Hoe graaf C.... nog op zijn drie en zestigste jaar tot den geestelijken stand overging.
Hij was een man van de wereld, doch zeer vroom. Daar hij weduwnaar was, bevond hij zich, op tamelijk gevor-
•4
74
derden leeftijd, nadat zijn eenige zoon in \'t huwelijk was getreden, in een staat van onafhankelijkheid, dien hij, door het doen van goede werken, nuttig wilde aanwenden. Hij raadpleegde Don Dosco om te weten, hoe hij \'t zou aanleggen, om op de beste wijze zijn doel te bereiden. »Word Salesisch priesterquot; werd hem geantwoord.
Deze beslissing verbaasde hem in de hoogste mate; hij gevoelde geen de minste roeping om op zijn drie en zestigste jaar! voor priester te gaan studeeren, dat scheen hem toe boven zijne krachten te zijn.
Daar hij evenwel een grooten eerbied voor Don Bosco koesterde, overwoog hij zijne woorden en werd ten slotte min of meer gemeenzaam met dit nieuwe verschiet.
Maar zijn aangeboren aard kwam er toch weder tegen op, en hij gaf zich goede redenen om er zich van af te maken: »Alles wel beschouwd, wie bewijst mij, dat Don Bosco zich niet bedriegt! Voorzeker, hij is een man van groot verstand, maar zijn vurige ijver, om priesters voor zijn oratorium te werven, kan hem wel tot overdrijving voeren. Ik kan tot zulk eene ernstige zaak niet zoo maar: een, twee, drie overgaan. Wij zullen zien.quot;
Op een morgen, het was den 20quot; Mei 1877, begeeft hij zich naar het oratorium, zooals hij dikwijls deed.
De kamer, die toegang gaf tot de kleine zaal, waar Don Bosco audientie gaf, was vol lieden, die al in den vroegen morgen waren gekomen en die nu hunne beurt afwachten. Graaf C.. .. voegde zich in de rij, en, daar men lang moest wachten, begon hij zijne twee nabu-rinnen met eene nieuwsgierige ontroering gade te slaan.
Het was eene vrouw, die haar dochter, een meisje van tien of elf jaren op de schoot hield. Dit kind scheen zeer lijdende, dikke zweetdruppelen stroomden over haar gelaat, en, daar hare benauwdheid toenam, stond de moeder eindelijk op en richtte zich met een zwaren zucht naar de uitgangdeur, hare dochter, die bijna niet voort kon, ondersteunende.
De omstanders, dit ziende, vroegen aan deze vrouw, waarom zij heenging zonder Don Bosco gesproken te hebben.
75
Helaas, antwoordde zij, ik kan niet langer wachten, mijne dochter lijdt zoo hevig en het is de tijd, waarop ik noodzakelijk naar huis moet gaan. Evenwel, ik zou spoedig gereed hebben kunnen zijn; ik wilde alleenlijk aan Don Bosco de liefdegift vragen van een zegen van de H. Maagd voor mijn ongelukkig kind.
En zij verhaalde, dat hare dochter met lamheid geslagen was, waarbij zich sedert eene maand het volle verlies van de spraak had gevoegd. Inderdaad, op de vragen, die men tot haar richtte, antwoordde zij slechts door eenige teekenen met het hoofd, daar zij in de onmogelijkheid was om een enkel woord uit te brengen.
Allen waren getroffen van mededoogen ea met eenparigheid van stemmen besloten zij, dat men de eerste plaats aan deze belangwekkende kranke zou afstaan en dat zij dadelijk naar binnen zoude gaan.
Het was voor allen duidelijk, dat dit arme kind niet kon worden genezen, ten minste niet onmiddellijk, tenzij er een wonderwerk gebeurde, en plotseling rees er eene
gedachte bij graaf ..........
Zijne ziel tot de zeer heilige Maagd verheffende, bad hij haar hem getuige te maken van eene schitterende genadegift, die hem als het zichtbare teeken van zijne roeping zou worden; en ■ dan zou hij niet meer aarzelen om datgene te doen, wat Don Bosco hem had aangeraden.
Eenige oogenblikken later verkrijgen het kind en de moeder toegang tot de audiëntiezaal. Na verloop van twaalf, hoogstens vijftien minuten, gaat de deur open en zij verschijnen weder vergezeld door Don Bosco.
De moedor stort heete tranen, maar het is van vreugde. Het jonge meisje, geheel veranderd, loopt zonder moeite en zegt met luider stemme:
tgt;Dc Heilige Maagd is mij genadig geweest.quot; Ten volle genadig, want de verlamde arm had al zijn sterkte en de volkomen vrijheid van beweging herkregen en de spraak was teruggekomen.
Eene zoo opmerkelijke genezing deed alle aarzeling
van Graaf C.....ophouden, en hij is thans priester van
het oratorium van St. Franciscus van Sales.
Wat het jonge meisje betreft, dat het voorwerp van deze uitstekende gunst was geweest, zij wijdde zich later
7fgt;
toe aan Diegene, die haar genezen had. Zij is lid geworden van de Salesische familie als dochter van Onze Lieve Vrouw van Bijstand.
Een Engelsche Lord, twee en dertig jaren oud, van eene voorname familie, goed katholiek, kwam eens bij Don Bosco om raad te vragen. Hij had onlangs zijne vrouw verloren en hij stond in twijfel over de soort van opvoeding, die hij aan zijne kinderen geven zou, een dochtertje van acht en een zoontje van vier jaren.
Na een kort onderhoud openbaarde Don Bosco aan dezen jongen man de gedachte, dat hij tot het priesterschap geroepen was en dat hij tot het seminarie moest gaan.
Niets kon onzen Lord meer verbazen; hij was alleenlijk vol van zijne huisvaderlijke plichten en gevoelde volstrekt geen roeping om priester te worden.
Evenwel, het zeggen van Don Bosco had een sterken indruk op hem gemaakt en daar Z. H. Pius IX hem welwillendheid betoonde, besloot hij zich tct hom te wenden.
Een gehoor van den H. Vader verworven hebbende, verklaarde hij, dat hij er over gedacht had om op het seminarie te gaan, maar dat familieaangelegenheden van het hoogste gewicht, zich daartegen sterk schenen te verzetten.
— Ik wil, antwoordde Pius IX hem, in eene zoo ernstige vraag geen beslissende stem hebben; maar ik verwijs u naar een heiligen priester, met wien ik zeer bevriend ben en die op een bij zondereu trap van geestelijke verlichting staat. Zoek Don Bosco op, onderwerp uwe twijfelingen aan zijn oordeel en doe zonder aarzelen, wat hij u zegt.
Maar, H. Vader, het is juist Don Bosco, die mij tot deze zaak aanspoort! Pius IX vergenoegde zich met te glimlachen. De Lord is thans een zeer voorname bis-Echop.
77
De Voorzienigheid is eene goede Kassierster.
Wat al merkwaardige trekken zou men kunnen verhalen, zoo men de duizend omstandigheden -wilde vermelden, waarin Don Bosco op de meest ongedachte en dikwijls zeer zonderlinge wijze juist die sommen ontvangen heeft, die hij noodig had, en dat vaak op den aangewezen dag en het aangewezen uur, alsof de meest nauwkeurige kassier met zijne zaken belast was.
Ik doe een greep uit eenige feiten, ik mag haast zeggen, ik neem ze voetstoots.
Het Turijnsche huis had dertig duizend francs te betalen aan een aannemer. Deze, misnoegd over de vertraging in de betaling, begon zich heel kwaad te maken. Op een morgen komt hij in opgewonden stemming aan \'t oratorium; blijkbaar van plan om er heel wat van te zeggen. Hij richt zich tot den prefect, en verklaart, dat hij niet vertrekken zal, voordat hij de verschuldigde som ontvangen heeft.
De prefect komt er rond voor uit, dat hij geen stuiver in kas heeft.
»Dat zal zoo niet afloopen, zegt de aannemer op hoo-gen toon; ik wil Don Bosco spreken.quot;
Men geleidt hem naar de spreekkamer, waar een aantal menschen, hunne beurt om toegelaten te worden, afwachten. Hij gaat zeer slecht gehumeurd en al brommende zitten.
Onder de hand komt er een heer binnen met een gebiedend voorkomen; hij spreekt heel kortaf en schijnt zeer ongeduldig.
— Ik verlang dadelijk Don Bosco te spreken.
— Mijnheer, wees zoo goed te gaan zitten en een oogenblik te wachten; gij zult binnen gaan op uwe beurt.
— Ik heb geen tijd om te wachten. En zonder verderen omslag klopt hij aan de deur van de kamer, waar Don Bosco met iemand in gesprek was.
Don Bosco opent: ïWat wilt gij, mijn vriend?quot;
— Vader, ik wensch u te spreken.
— Maar op uwe beurt, als \'t u belieft; ik kan u niet ontvangen met voorbijganpr van al die menschen, die bier al zoo lang gewacht hebben.
— Ik heb haast en wat ik te zeggen heb, zal ons niet lang ophouden.
Tegenover zulk een aandrang, vraagt Don Bosco of men dien heer zou willen laten voorgaan, en deze, zelfs zonder het antwoord af te wachten, treedt driest het vertrek binnen.
Die ruwe en eenigzins kwetsende toon beviel Don Bosco niet veel.
»Ga zitten, bid ik u.quot;
— Ik wil niet gaan zitten.
— Maar zeg mij dan toch wat u hier heen voert.
— De zaak is van weinig belang; maar mijn tijd is zeer beperkt. Ziehier wilt gij dit aannemen? En hij legt een pakje op de tafel.
— Nu, Vader, vaarwel en bid voor mij. En hij vertrekt.
Gravin V. treedt binnen: »Vader, daar is u toch niets onaangenaams bejegend? Die man maakte mij waarlijk bang; hij ziet er zoo vreemd uit; ik vreesde, dat hij u kwaad wou doen.
— Het kwaad is niet groot, zeide Don Bosco glimlachend. Ziehier, wat hij mij heeft ter hand gesteld, en het pakje openende telt hij dertig billetten van duizend francs.
Toen de beurt van den aannemer gekomen was, gaf Don Bosco hem de dertig duizend francs, die hij te vorderen had.
Onze man een weinig verlegen over de drukte, die hij gemaakt had, bracht eenige verontschuldigingen in \'t midden.
— Vader, men zeide mij, dat gij niet bij machte waart om te betalen; men heeft ongelijk gehad met zoo te spreken.
Eens had het Oratorium drie honderd vijf en twintig francs te betalen voor belasting. Men was op het laatste punt van den vervaltijd gekomen en wanneer op dienzelfden dag vóór twaalf ure de kleine som niet gestort
79
•was, moest de ontvanger met de executie, dat is met de vervolgingen een aanvang maken.
Don Rua gaat naar het portiers-huisje; hij onderzoekt, of er iets in do offerkist is: er is niets. Geen enkele stuiver in \'t geheele huis,
Hij begeeft zich naar de kamer van DonBosco, deelt hem zijne verlegenheid mede en vraagt hem, of hij deze som misschien geven kan.
— Ik heb volstrektelijk niets, zegt Don Bosco : bidden wij tot Onze Lieve Vrouw van Bijstand. En hij gaat weder bedaard aan zijn werk.
Eenige oogenblikken later wordt er geklopt, en een heer verlangt Don Bosco te spreken Hij wordt binnengelaten en zegt na een kort onderhoud: Vader, ik ben niet rijk, maar ik heb hier eene kleine som, die ik voor uwe kinderen heb bijeengebracht. quot;Wilt gij dit geringe offer aannemen?
— Zeer gaarne, zegt Don Bosco.
Die lieer stelt hem een klein pakje ter hand, hetwelk juist drie honderd vijf en twintig francs bevatte. Don Bosco glimlachte: »Wees zoo vriendelijk, om, terwijl gij heengaat, dit aan Don Rua te overhandigen.
Don Rua bekijkt do som en zegt: de Vader heeft goed geteld; dit is juist zooveel als wij te betalen hebben. Dadelijk zendt hij een bode af naar het kantoor van den ontvanger.
Het was toen over twaalve en het vervolgingsbillet was al afgezonden.
Maar men kon den brenger, die zich bij toeval onder weg had opgehouden, nog wedervinden, en men behoefde dus geene boete te betalen.
Die man, die, om zoo te spreken, de afgezant van de goddelijke Voorzienigheid was geweest, is . in vervolg van tijd tot don geestelijken stand overgegaan en Sa-lesisch priester geworden.
Waarom had graaf Vianichino, toen hij eens zijn huis verliet, het idee om zijn zakken vol te stoppen met goud en met bankbilletten ? Niemand kan het zeggen. Wilde hij naar zijn societeit gaan? Hij wist het zeker zelf niet en hij was zoo vol gedachten, dat hij.
80
in het rijtuig stijgende, vergat den koetsier eenig bevel te geven. Waarom reed de koetsier, zonder bevel daartoe ontvangen te hebben, zijn meester recht toe recht aan naar het oratorium van St. Franciscus van Sales? Wij weten het niet.
De graaf, verwonderd van zich op die plaats te zien, stapt af en vraagt naar Don Bosco.
Nu, juist op dat oogenblik was Don Bosco in gesprek met den directeur van zijne drukkerij, een jong Sale-sisch priester, die in de wereld ridder Oreglia heette.
— Vader, zeide de directeur tot hem, gij weet, dat ik voor onvermijdelijke uitgaven een wissel van vier duizend francs heb geteekend. Vandaag is de termijn om. Veroorloof mij u te vragen, of gij de fondsen hebt ?
— Ik heb niets hoegenaamd, had Don Bosco geantwoord; maar wij hebben nog een uur tijd.
Onder de hand komt graaf Vianichio.
— Vader, ik weet eigenlijk niet recht, waarom ik u een bezoek breng; mijn koetsier heeft mij uit zich zeiven hierheen gebracht. Is dit eene aanwijzing, dat ik u van dienst kan wezen? Hebt gij misschien geld noodig?
— Wij hebben binnen een uur een wissel van vier duizend francs te betalen.
— Ha, dat dit geld u geworde en geene andere bestemming erlange. En zijne zakken ledigende, stelt hij Don Bosco vier duizend francs ter hand.
In de maand Maart 1880 kwam Don Bosco te Nizza, om daar een achttal dagen door te brengen. Bij die gelegenheid wilde Mijnheer Ernest Harmei de kinderen van \'t gesticht St Pierre feestelijk onthalen; hij liet hun een goed middagmaal voorzetten en eenige leden van de Salesische familie kwamen dit kleine liefrlemaal bijwonen.
Eenige oogenblikken vóór den maaltijd onderhield zich Mijnheer de advokaat Michel, wel bekend door zijn ijver voor al de Salesische inrichtingen, met Don Bosco, die hem in den loop van het gesprek zeide: sik weet
81
niet, wat ik beginnen moet; onze gebouwen zijn ontoereikend en de bijvoeging van twee vleugels is volstrekt noodig geworden. Ik zou dertig duizend francs moeten hebben om de werkzaamheden te doen aanvangen.
— Dertig duizend francs! Vader, ik twijfel, of gü die op dit oogenblik wel te Nizza vinden zult. Wij hebben dezen winter zooveele preoken gehad om tot liefdeoffers aan te sporen, zooveel inzamelingen van allerlei aard, dat de beurzen leeg zijn.
— Evenwel, nog dezen dag heb ik volstrektelijk dertig duizond francs noodig.
Onder die bedrijven slaat het twaalf ure; men zet zich aan tafel. Onder de dischgenooten bevond zich de notaris van het huis, Mijnheer Sajetto, die een weinig later kwam.
Terwijl hij zijn servet ontvouwde, begon hij hardop te zeggen; »Vader Don Bosco, een liefdadig persoon heeft mij zooeven dertig duizend francs voor u ter hand gesteld. Gij kunt ze, zoodra- het u gelegen komt, aan mijn kantoor laten afhalen.
— Geloofd zij Onze Lieve Vrouw van Bijstand, zeide Don Bosco, de handen vouwende en de oogen ten hemel heffende. Dar is het begin.
Wat den advokaat betreft, hij stond verbaasd, ziende, dat de juiste som, die Don Bosco een oogenblik te voren gevraagd had, alzoo te zijner beschikking werd gesteld.
Er kwam een oogenblik , dat het oratorium van S\' Franciscus van Sales, in de gebouwen Pinardi gevestigd, ontoereikend werd om de massa kinderen, die zich daar op Zon- en Feestdagen verdrongen, te bevatten.
Don Bosco kon niet anders, of hij moest een tweede oratorium openen, en dit was het oratorium van S\' Louis.
Na voel zoekens, vond .hij een lokaal, dat hem ge-
82
schikt voorkwam; daarop begaf hij zich naar de eigenares, eene zekere dame Vaglienti, en vroeg haar of zij geneigd -was het hem in huur af te staan.
De dame bewilligde er in, maar de prijs, dien zij eischte, was ver boven do middelen van den armen priester. Vertoogen, beden om haar tot belangstelling in de inrichting te nopen, niets hielp : de eigenzinnige eigenares bleef onbuigzaam.
Onder al dat over en weer praten, had zich de lucht met wolken bedekt. Eensklaps barst er zulk een geduchte donderslag los, dat het huis ervan dreunt en dat de lamp, die de kamer verlichtte, wordt uitge-bluscht.
Da dame vreeselijk beangstigd, verandert plotseling van toon;
«Hooggeschatte Vader, maak toch, dat ik aan den bliksem ontsnappe en ik zal doen, al wat gij verlangt.quot;
— Heb dank, hernam Don Bosco, ik zal God bidden, dat Hij u bijsta èn nu èn steeds.
Die vernieuwde zich niet; de hemel werd bijna dadelijk helder en de goede dame, vol vreugde, maakte verder volstrekt geen zwarigheid om genoegen te nemen met den prijs, dien Don Bosco haar aanbcod.
In de maand Maart 1880 vereenigde Don Boscó, op eene reis door Nizza komende, aldaar zijne medewerkers en medewerksters in de eenvoudige kamer, die toen tot kapel diende voor het gesticht St. Pierre.
Niettegenstaande de bekrompenheid van het lokaal, was de bijeenkomst sterk bezocht en schitterend, en de goede Vader had, na een zeer belangwekkend verslag van zijn werk en van de verworven resultaten gegeven te hebben, de welwillendheid om zelf met de schaal rond te gaan ten behoeve zijner kinderen.
Een heer legde er een goudstuk op! God geve het u terug, zeide Don Bosco met eene heldere stem. »0,
83
als het er zoo meö gaat, dat Hij my dan wat meer terug geve; en hij legt een tweede goudstuk op de schaal.
De markies van X... zeide eens totDonBosco: «Vader, ik zou wel iets voor uwe inrichting willen doen, maar op dit oogenblik is het onmogelijk: eene som van twintig duizend francs, die ik te ontvangen had en waarop ik rekende, is onherroepelijk verloren; zoo even is mij die slechte tijding medegedeeld.
— Zij, die haar aan u verkondigd hebben, kunnen zich vergissen.
— Volstrekt niet: mijn zaakgelastigden zijn zeer bekwaam en zij schrijven mij. dat ik alle hoop moet laten varen.
— En wanneer gij deze som indet, wat zoudt gij
doen?
— O, ik verbind mij om u de helft van al wat nog binnen mocht komen te geven, goede Vader; maar het is onmogelijk.
— Wie weetl het is voor de kinderen! wij zullen hen aan het bidden zetten.
Eenige dagen later zond de procureur van den markies hem vijf duizend francs, die, zeide hij, op zeer onverdachte wijze waren ingekomen, en een weinig later zond hij hem nog eens vijf duizend francs, en alweer wat later de geheele som.
De markies stelde getrouwelijk aan Don Bosco de hem toegezegde tien duizend francs ter hand.
Hoe de goede God somtijds iiet kwaad, dat men Don Bosco wilde aandoen en de ondankbaarheid, die inen liem deed ondervinden, gestraft keeft.
Wij hebben gezien, hoe Don\' Bosco, nadat hij had
84
moeten afzien van de toevluchtskapel, van wege de stedelijke regeering van Turijn het gebruik kreeg van de kerk St Martin, bijgenaamd de kerk der Molens.
De kinderen hadden daar, voor speelplaats niet anders dan een vóór de kerk gelegen plein, dat voor ieder toegankelijk was en het geraas, dat zij maakten, hinderde de buren. Men beklaagde zich bij den Burgemeester van de stad, die aan Don Bosco beval zich elders te vestigen.
De man, die er het meest aan toebracht om dit schoone resultaat te verwerven, was een secretaris van het beheer van vde Molensquot;. Hij stelde, tegen deze kin-dervereeniging eene memorie op, waarin hij de meest valsche aanhalingen opeenstapelde en de feiten op eene alles behalve kiesche wijze verdraaide.
Nu, deze regelen waren de laatste die hij schreef: zijne rechterhand werd door eene verlamming getroffen, die ten gevolge had. dat hij altijd beefde. Hij verviel in een staat van kwijning en bezweek na drie jaren van aanhoudend sukkelen.
Nadat men S1 Martin verlaten had, werd hel oratorium overgebracht naar S1 Pkter in Banden, een ruim en zeer geschikt lokaal.
Wij hebben gesproken van den rector, die in de pastorie naast de kerk woonde, en die, in zijne rust gestoord, de onmiddellijke wegzending der kinderen verlangde en ook verkreeg.
De oude man had daarin slechts gehandeld op aanstoken van zijne dienstmaagd. Deze was van een hevig en bits karakter en de inval in datgene, wat zij als haar grondgebied beschouwde, bracht haar in een staat van woede. Zij ging zoover, dat zij Don Bosco te midden van eene les, die hij aan de kinderen gaf, ruw bejegende door hem de vuist te toonen en hem allerlei beleedigende verwijten toe te voegen; daarop ruide zij haar heer op, zij joeg hem zoo in het harnas tégen die deugnietenbende, dat hij zijn schriftelijk beklag indiende.
Deze noodlottige brief was nauwelijks verzonden of
85
de oude priester kreeg eene beroerte; en twee dagen later volgde zijne dienstmaagd hem in het graf.
De Markies de Cavour, hoofd van de stedelijke policie van Turijn, beproefde tot tweemalen toe het oratorium te doen sluiten. Nauwelijks had hij eene tweede poging aangewend, of hij kreeg een vlaag van jicht van eene ongewone hevigheid. Hij verliet het bed niet meer en stierf weinig tijds daarna.
De Markies en de Markiezin van X ..., van Turijn hadden na een tienjarig huwelijk geene kinderen. Het was eene voorname familie, die scheen te moeten uitsterven. Hunne mistroostigheid was zeer groot, en ten slotte smeekten zij Don Bosco, dat hij hun de zoozeer verlangde gunst verwierf. Don Bosco liet zijn oratorium bidden. Hij zelf bad ook en deed eene bijzondere novene, die verhoord werd, want de Markiezin werd moeder van een flinken jongen.
De geboorte van dat kind gaf aanleiding tot groote feesten en tot allerlei vermakelijkheden. Maar men vergat ten eenenmale de arme kinderen van Valdocco.
Eenige jaren verliepen en Don Bosco dacht niet meer aan deze ondankbaarheid. Eens echter gedrongen door den nood en niet wetende, waar het dagelijksche brood voor zijne talrijke familie te vinden, laat hij zich by den markies aandienen. Maar men ontving hem niet.
Na eene nieuwe poging wordt hij toegelaten en ontwikkelt de reden van zijn bezoek.
— Mijnheer de pastoor, ik betreur het zeer u op dit oogenblik niet te kunnen helpen; het is een slecht jaar en wij zitten op zware lasten; maar ik zal de eerste gelegenheid aangrijpen om u van dienst te zijn. Ik ben heden zeer gehaast: ik zal u binnen kort een bezoek brengen.
Het aangekondigde bezoek had weinig tijds daarna plaats; maar wat het helpen betreft, het was de hulp van Don Bosco, die men kwam inroepen. Hij was in
86
zijne kamer, toen de deur plotseling geopend werd.
De markies en de markiezin stonden daar in de grootste verlegenheid. «Vader, goede Vader, ach, help ons! Onze arme jongen sterft aan de croup; kom toch, red hem!quot;
Don Bosco maakte zich gereed om hen te volgen, toen er een dienstbode aankwam met het bericht, dat het kind den laatsten snik had gegeven.
Hoe men Don Bosco in een krankzinnigengesticit wilde opsluiten en hoe dat afliep.
Er was een tijd, dat Don Bosco gehouden werd voor iemand, die niet wel bij het hoofd was. Hij sprak van het bouwen van een oratorium, dat een groot aantal kinderen zou kunnen bevatten, alsmede allerlei werkplaatsen, studiezalen, ruime speelplaatsen, eene kapel, enz. Eene dergelijke onderneming zou aanmerkelijke sommen gekost hebben, en men wist, dat hij geene middelen bezat. Het was duidelijk, zulk een plan kon slechts de illusie zijn van kranke hersenen.
Eenigen van zijne vrienden verlieten hem; anderen waren van meening, dat men hem moest genezen of ten minste in behandeling nemen, en niets scheen hun meer gepast dan een kort verblijf in een speciaal huis van gezondheid. Kon hij de geestelijkheid niet in kwaden reuk brengen of ten minste belachelijk maken! Met het oog daarop was er geene aarzeling meer mogelijk.
De directeur van het krankzinnigengesticht werd gewaarschuwd Men verzocht hem den armen kranke met zachtheid, maar wanneer het noodig bleek, met gestrengheid te behandelen.
Het kwam er nu maar op aan den patient naar de aangewezen plaats te geleiden; ziehier, hoe men hot aanlegde.
Twee geestelijken huurden een welgesloten rijtuig en gingen Don Bosco in zijn kamertje opzoeken.
87
Eerst lieten zij hem praten en verzuimden niet hem op het onderwerp, dat hm bovenal belang inboezemde, te brengen.
— Mijnheer de pastoer, gij wilt dus een oratorium bouwen ?
Don Bosco maakte volstrekt geen bezwaar om hun te spreken van zijne plannen van de schikkingen, die hem \'t best schenen, van het nut, dat er uit zou voortvloeien.
Eenige oogenblikken daarna wisselden onze twee geestelijken een teeken van verstandhouding, dat beduidde: er is geen twijfel aan, hij is bepaald gek.
— Mijnheer de pastoor, wij hebben beneden een goed rijtuig: kom, laat ons samen een rijtoertje maken.
Don Bosco scheen volstrekt geen acht te geven op die uitnoodiging; echter op hun herhaald dringen, nam hij haar eindelijk aan.
Het rijtuig stond voor de deur.
— Stijg in, mijnheer de pastoor.
— Volstrekt niet, na u, mijne heeron.
— Och kom, stijg in.
■— Volstrekt niet; daarvoor versta ik mijne wereld te goed; na u.
Ongeduldig over die plichtplegingen stappen de beide geestelijken in het rijtuig. Maar in stede van hen te volgen, sluit Don Bosco, snel als de bliksem, met geweld het portier en roept met een stentorstem: ))Rij op, naar het gesticht.quot;
De koetsier had in last om op het eerste sein te vertrekken. Met een krachtigen zweepslag brengt hij zijne paarden aan den gang en rijdt regelrecht het voorplein van \'t gekkenhuis op. Het portaal stond wagenwijd open; het wordt dadelijk weer gesloten en de directeur verschijnt, gevolgd van verscheidene oppassers.
De twee geestelijken stappen af; zij zijn woedend en beginnen den koetsier een standje te maken en hem zijne onhandigheid te verwijten.
— En de patient, zegt de directeur, de krankzinnige, waar is die?
— De krankzinnige, de krankzinnige!... hij is niet zoo erg krankzinnig, als hij er uitziet, brommen de
88
ongelukkige geestelijken, zwerende, dat men hen niet weer zoo zal beet nemen.
Inderdaad, de lachers waren niet op hunne zijde en het bleek overtuigend, dat indien Don Bosco door de heilige dwaasheid des kruises was aangetast, hij toch desalniettemin een zekere dosis van zuiver menschelijke slimheid in voorraad had, die hem bij verschillende gelegenheden goed te pas kwam om de strikken, die hem gespannen werden, onschadelijk te maken.
Op een keer dat Don Bosco te Rome was en in gezelschap van zijn secretaris het Corso overstak, werd hij door een kolonel in tenue aangesproken;
— Mijnheer de pastoor, zijt gij niet Don Bosco?
— Waartoe die vraag?
— Ik vraag u, of gij niet Don Boïco zijt.
— Maar men mag toch verlangen te weten....
— Om kort te gaan, mijnheer, zijt gij, ja of neen, Don Bosco?
— Ik ben inderdaad degene, naar wien gij vraagt.
Don Bosco had reden om niet geheel gerust te zijn
ten opzichte van de motieven van zulk een onderzoek, dat overigens op vrij barschen toon werd gedaan.
Maar naauwelijks heeft hij zijn naam gezegd, of de kolonel werpt zich, zoo maar midden op de straat, aan zijne voeten; vat zijne beide handen, die hij omarmt, uitroepend: »0, mijn goede Vader!quot;
— Kolonel, wat scheelt u ? wat doet gij ?
— Maar, goede Vader, herkent gij dan den kleinen wees niet, dien gij te... hebt opgenomen, toen hij bij den dood zijner ouders, alleen, zonder middelen, aan zijn lot was overgelaten, zonder te weten, wat er van hem worden zou? Zes jaren lang hebt gij hem eene schuilplaats verleend; gij zijt hem tot vader en tot moeder geweest, en gij wilt niet, dat hij u zijn dankbaarheid toone.
89
— Ha, zijt gtj \'t, kleine guit! zegt Don Bosco glimlachende, terwijl hij hem een tikje op de wang geeft. Het schijnt, dat gy uw weg in de wereld nog al goed gevonden hebt.
— Ja, toen ik liet gesticht verliet, heb ik dienst genomen. Al spoedig ben ik, dank zij \'t onderricht, dat gij mij hadt laten geven, officier geworden en nu ben ik kolonel.
Hij wilde Don Bosco niet laten gaan, alvorens de bepaalde toezegging verworven te hebben, dat zijn weldoener den volgenden dag ten zijnent zou komen dineer en.
Hij stelde hem toen zijne vrouw en drie lieve kinderen voor. Het was een gelukkig huishouden en Don Bosco dankte Onze Lieve Vrouw van Bijstand voor de zichtbare bescherming, die zij aan een zijner weezen verleend had.
Hoe Don Bosco de jonge gevangenen van den Tunjnschen kerker eene wandeling liet maken.
De aanhoudende zorgen, die het oratorium vereischte, deden Don Bosco toch andere liefdewerken, bepaaldelijk het bezoeken der gevangenissen, niet vergeten.
Tn \'t bijzonder was hij er op gesteld, om zich bezig te houden met de jonge lieden en met de kinderen, die er in grooten getale opgesloten waren en de resultaten, die hij verwierf, werden meer dan eens eene groote vertroosting voor zijn priesterhart.
Zoo was er na eene zekere retraite, die hij predikte, eene bijna algemeene communie.
Hoogst ingenomen met de goede gevoelens, waarvan hem deze kinderen blijken gaven, besloot hij hun als bewijs van tevredenheid een groot stoffelijk genoegen te verschaffen, en hij dacht onmiddellijk aan eene wandeling.
quot;Wanneer men jong is, is dan niet het gemis van de vrijheid en van de beweging de hardste en ondragelijkste der straffen? Een goede wandeling in het open
90
veld, een dag doorgebracht in de frissche lucht; ziedaar iets wat niet missen kon met groote blijdschap te worden begroet.
Don Bosco brengt dus een bezoek aan den directeur der gevangenis en draagt hem zijn bede voor met eene groote eenvoudigheid en als de natuurlijkste zaak van de wereld.
Hij vroeg verlof om met de kinderen eene wandeling te doen. Men zoude des morgens vertrekken en tegen den avond terugkeeren; hij zou voor allen de grootste zorg dragen.
Op dit vreemdklinkende voorstel deed de directeur een sprong van verbazing; »Maar, mijnheer de pastoor, denkt gij dan, dat de soldaten van den Koning geen ander werk hebben, dan om met zulke schavuiten te gaan wandelen en is het u onbekend, dat ik aansprakelijk ben voor iedere ontsnapping?
— Wie spreekt u van soldaten, mynheer de directeur? Ik belast mij met alles. Er zal geene ontsnapping plaats hebben, en ik verbind mij om u al de kinderen, die gij mij wel zult hebben gelieven toe te vertrouwen, terug te brengen.
Hoe legde men hot aan om ten slotte dat vreemde verlof te verkrijgen ? Het moest aan den minister Ra-tazzi worden onderworpen en wij moeten gelooven, dat Don Bosco geheimen bezit om zekere hinderpalen uit den weg te ruimen.
Toen de dag bepaald was, had het vertrek plaats na de mis. Drie honderd vijftig kinderen en jonge lieden gingen in goede orde uit de gevangenis; Don Bosco, kalm en glimlachende, geleidde hen.
Het Koninklijke slot van Stupinigi was gekozen geworden als het doel van het uitstapje. Vijf mijlen om er te komen, even zooveel voor den terugtocht, dat was een goed middel om die jonge beenen na eene lange opsluiting lenig te maken.
De vreugde, die aller gelaat ontspande, te beschrijven is onmogelijk. Dit is zeker, dat men zelfs niet de schaduw van eenige wanorde kon waarnemen; niemands eigendom werd geschonden, geen vrucht werd er ontvreemd.
Gedurig zagen zij met liefdevolle erkentelijkheid naar
91
hun vader op, en toen zij bespeurden, dat do tocht hem wat vermoeide, hadden zij in een oogwenk den levensvoorraad, dien een ezel, door de zorgen van Don Bosco aan den karavaan toegevoegd, droeg, op hunne schouders geladen; hun weldoener moest het dier bestijgen en twee van de kinderen hielden liet zorgvuldig bij den teugel.
Toen de directeur des avonds de naamlijst aflas, kon hij getuigen, dat al de kinderen gekomen waren om zich weder in de gevangenis te begeven en dat er geen een ontbrak.
In 1862 werd een student door een zeer hevige pleuris aangetast; op een morgen, dat hij heel naar lag, bediende men hem, en Don Bosco ging hem na afloop der mis bezoeken.
»Wel, Francois, ziet ffii er erg tegen op om deze arme wereld te verlaten?
Wilt gij nog bij ons blijven of heengaan?
— Och, vader, ik weet het zelf niet recht, antwoordde Frans; seef mij tot van avond uitstel om er over na te denken.
Kort daarna zeide hij in zich zeiven:
»Ik ben toch wel dwaas, dat ik niet geantwoord heb, dat ik naar het Paradijs wenschte te gaan. Don Bosco moet het mij beloven, Jan ben ik zeker van mijne zaak.quot;
Des avonds kwam Don Bosco terug:
»Vader, haastte de student zich te zeggen, ik ben besloten: ik wil liever vertrekken, zoo gij mij belooft, dat ik naar het Paradijs zal gaan.quot;
— De tijd is voorbij, mijn goede Frans, antwoordde Don Bosco, gij zult genezen en nog eenigen tijd leven; maar bereid er u op voor, om veel te lijden.
Inderdaad, de zieke genas; maar hij kreeg vele wonden aan de beenen en hij had veel pijn te verduren.
Evenwel, hij werd priester en bewees diensten. Maar
92
zijne beenen genazen nooit en hij sukkelde tot aanzyn dood, die twaalf jaren later voorviel, namelijk in 1874.
Don Rua, do voortreffelijke prefect van het Turijn-sche oratorium is de kweekeling van Don Bosco, dien hij sedert zijn negende jaar niet verlaten heeft. Het zoude moeilijk zijn om te zeggen, hoezeer de leerling den meester bemint on eert, en welk ecne innige toegenegenheid de meester gevoelt voor den leerling. D In 1868 werd Don Rua door eene ernstige krankte aangetast. Hij was door bovenmatige vermoeinissen uitgeput, daar hij aan het inwendige huisbestuur zijne dagen en, men mag wel zeggen, ook zijne nachten wijdde; want hij gunde zich nauwelijks vier uren slaap.
De ziekte had hem dan ook weldra zoo aangegrepen, dat de geneesheeren verklaarden, dat zijn leven in groot gevaar was.
Hij verlangde en ontving de laatste sacramenten, maar stelt u zijne smart voor: Don Bosco was afwezig. Zou hij dan dit leven moeten verlaten zonder hem nog eens te zien!
Het geheele oratorium was in spanning en het was eene groote geruststelling, toen Don Bosco, dien men op de dringendste wijze geroepen had, eindelijk aan-
kwarn: ,
»Spoed u, spoed u, vader, kom toch Don Rua bezoeken ; hij ligt heel naar en kan ieder oogenblik heengaan.quot;
_ O, zegt Don Bosco zonder te ontroeren, ik ken
Don Rua: hij is er de man niet naar, om zonder mijn verlof te vertrekken. En, in plaats van naar de kamer van den kranke op te stijgen, begeeft hij zich naar de kapel en begint heel bedaard de biecht aan te hoorcn; vervolgens, quot;toen de avond gevallen was, houdt hij zijn avondmaaltijd en gaat in zijn kamer.
Het was eerst den volgenden dag na zijne mis, dat
93
hij Don Rua, die een heel goeden nacht had doorgebracht en aanving te herstellen, een bezoek ging brengen.
Een knaap uit Turijn had Zondags \'s morgens gebiecht in een der kerspelen van de stad. Hij had zich gewend tot een priester, wiens biechtstoel door vele lieden omringd was en dien hij nauwelijks had gezien. In den namiddag bracht een zijner makkers hem in het oratorium van S\' Franciscus van Sales, waar hij nog niet geweest was Hij begon dadelijk op de binnenplaats met de andere kinderen te spelen.
Onderwijl komt Don Bosco, die hem zooeens opneemt en hem met de hand minzaam over \'t hoofd strijkt, alsof hij hem liefkoosde: «Jongetje, kom eens even hier, dat ik uwe biecht hoorequot;, en hem in een hoek voerende, gaat hij zitten, slaat zijn arm om den hals van den knaap en begint daarop, namelijk hijzelf. Don Bosco, aan het kind al de fouten, die het begaan had, op te sommen.
De arme jongen heel verschrikt, staat op, groote oogen opzettende:
»Maar, hoe weet gij dat? Gij zijt dan zeker de priester, bij wien ik dezen morgen gebiecht heb!quot;
— Volstrekt niet, mijn jongen; och, ik lees dat in uwe oogen. En hij gaf hem een tikje op de wang.
Het was eene stellige waarheid, dat Don Bosco den geheelen dag niet was uitgeweest en zich bij gevolg niet had kunnen bevinden in het kerspel, waar het kind zijne biecht had gedaan.
Een dergelijk feit is vele malen voorgekomen en ten opzichte van zeer verschillende personen.
Door welk geheimzinnig vermogen weet Don Bosco aldus in de harten te lezen?
,94
Op zekeren nacht bemerkte de geestelijke, die in eene kamer belendende aan de kamer van Don Bosco te bed lag, dat de slaap van laatstgenoemde onrustig was en dat hij hardop praatte; dat duurde vrij lang.
Des anderendaags sprak hij hem daarover aan:
— »Gij hebt dezen nacht slecht geslapen, vader!quot;
— Ja, ik heb een vrij zonderlingen droom gehad: ik was in een land, waar men geen Italiaansch spreekt, en ik heb een huis gezien, dat midden in het veld stond. Daar waren kinderen, die heen en weèr liepen; anderen waren bezig met landelijken arbeid, en te midden van hen bevonden zich eenige Salesische priesters.
Dienzelfden dag — het was in i870 — ontving Don Bosco een brief van Mg1\' Terris, bisschop van Fréjus en van Toulon, die hem in Var nabij Crau d\' Hyères eene bezitting voorstelde, die bijzonder geschikt was voor de oprichting van een landbouw gesticht.
Op dat tijdstip had Don Bosco slechts een enkel huis Frankrijk, dat van Nizza, en hij had nog in het geheel geen landbouwgcsticht. Hij nam dit voorstel niet dadelijk aan; er moesten eenige moeilijkheden uit den weg worden geruimd, en de onderhandelingen duurden bijna twee jaren.
Eindelijk werd er tot de oprichting besloten en ging men tot de uitvoering over. Men vertrouwde haar toe aan een Salesisch priester. Vader Perrot, die zich den 5quot; Juli 1878 op dat goed, la Navarre genaamd, vestigde. Hij bracht daar onmiddellijk zooveel kinderen bijeen als de gebouwen konden bevatten.
Togen het einde van Januari 1879 maakte Don Bosco van eene reis, die hij deed naar Marseille, waar hem eene nieuwe stichting riep, gebruik om zijn huis in Var, dat hij niet kende, te bezoeken; hij bracht den nacht door te Hyères en den volgenden dag geleidde men hem naar »la Navarre.quot;
Dat goed is op omtrent twaalf kilometers van Hyères gelegen. Het is een zeer eenzame plaats, maar die toch veel bekoorlyks bezit. Heuvels, met pijnen en kurkeiken begroeid, omringen de woning.
95
Vóór het huis liggen eenige wijngaarden en landerijen. Maar op dat tijdstip lagen de landerijen braak en de gebouwen, vroeger een burgerhuis en eene boerderij waren grootelijks in verval.
De kinderen, aangevoerd door vader Perrot kwamen aan de grenzen van het goed om Don Bosco op te wachten en vergezelden hem vervolgens onder het aan-heffen van kerkliederen.
Eerst ging men naar de kleine kapel, daarna bezocht men de gebouwen.
Toen men aan de boerderij gekomen was, begon Don Bosco met groote oplettendheid de gelegenheid op te nemen:
sWaarlyk, zeide hij, dit is juist de plaats, die ik in den droom gezien heb; ik herken haar in allen deele en kan er niet aan twijfelen.
Die droom was aan vader Perrot bekend, die er zelfs, in der tijd, al de bijzonderheden van had opgeteekend.
Het was werkelijk zoo, en Don Bosco verklaarde, dat hij de stem van een kind, dat in een motet gezongen had, herkende, als hebbende hij haar in zijn droom gehoord.
Voorzeker, ging hij voort, de goddelijke Voorzienigheid had deze plaats voor onze kinderen bestemd. Geloof d zij Onze Lieve Vro\'.iw van Bijstand.
Wij hebben verhaald, hoe Don Bosco twee malen op het punt is geweest van vermoord te worden. Die pogingen waren echter niet de eenige.
Op een avond te Turijn op weg naar huis, namelijk naar het oratorium, werd hij van Cottolengo afdalende, op eene toen vrij eenzame plaats door twee mannen aangerand.
Maar op hetzelfde oogenblik schiet een ferme, groote hond op de aanvallers toe. Den eenen werpt hij omver, den anderen vliegt hij naar de keel en houdt hem in den kritieksten stand onder zich op den grond uitgestrekt.
96
Baas, baas, roept de arme duivel met een benauwde stem, roep uw hond toch, hij wurgt mij.
— Ik zal hem terug roepen, zoo gij mij belooft voortaan beter op te passen.
— Ja, ja, ik beloof het, maar roep uwe hond toch; ik ben half dood.
Don Bosco spreekt den hond toe, die den boosdoener dadelijk loslaat,
Deze, zonder een woord te zeggen, pakt zich ijlings weg; zijn makker had zicli beijverd om evenzoo te doen.
Wat den hond betreft, hij vergezelde Don Bosco tot aan het oratorium, waar hij met hem binnenging.
Men was bezig met den avondmaaltijd; de hond liep rondom de tafel, en Don Bosco beval, dat men hem te eten zoude geven.
Maar hij wilde niets aanroeren en verdween een oogen-blik later, zonder dat men wist, waar hij gebleven was. Vele lieden hebben dat schoone dier gezien en zelfs gestreeld; het was een berghond van hooge gestalte en met grijsachtig haar.
Dezelfde hond is bij verschillende gelegenheden, dat Don Bosco door eenig onheil bedreigd werd, weder voor den dag gekomen. Op een avond kwam Don Bosco, door verschillende zaken opgehouden, vrij laat te voet naar Turijn terug. Hij was nog op tamelyk grooten afstand van de stad en de avond was een van de donkerste; eensklaps kwam de hond naast hem loopen en vergezelde hem tot aan zijne deur.
Op een anderen keer loste een kerel, die in een eenzame steeg in hinderlaag lag, twee pistoolschoten op Don Bosco, die echter beide ketsten; de dopjes alleen gingen af.
De kerel was op het punt van zich op hem te werpen, toen de hond zich met zulk een dreigend gebaar vertoonde, dat de booswicht in aller ijl zijn biezen pakte. Het goede dier vergezelde Don Bosco tot aan het oratorium.
Ziehier een anderen trek van denzelfden hond: Don Bosco maakte zich gereed om uit te gaan. Het was reeds laat, maar eene dringende bezigheid vereischte zijne tegenwoordighid.
Toen de deur geopend was, vindt hij op den drempel
97
den dwars daarvoor liggonden hond, die y.ich onwillig betoonde om hem den doorgang vrij te laten.
— Komaan, laat mij passeeren, zegt Don Bosco, hem met den voet aanstootende.
De hond begint geducht te knorren, maar wijkt niet van de plaats. Tot tweemalen toe tracht Don Bosco voorbij te gaan; maar, daar de hond herhaaldelijk weigert om zich te verwijderen en uit aanmerking van zijn beteekenisvol geknor, eindigt hij met bedaard naar zijne kamer terug te keeren.
Weinige oogenblikken later kwamen oenige bevriende personen in aller ijl binnen: ïEn Don Bosco? En do ;oede Vader? Waar is hij? Is hem niets overkomen? led ons toch spoedig uit de onzekerheid?
Men vernam toen, dat verscheidene mannen Don Bosco stonden op te wachten, wel besloten ditmaal een einde aan de zaak te maken en hem te dooden.
De hond, hem belettende voorbij te gaan, had hem werkelijk het leven gered.
Men heeft nooit geweten, waar die hond van daan kwam, noch waar hij heenging, na afloop zijner zending. Hij is geheel onbekend in die landstreek.
De Struikroover, die zijne zonden belijdt.
Don Bosco, eens van een zijner tochten naar huis terug keerende, trok door een klein bosch. Het was tegen het vallen van den avond en de streek was eenzaam. Eensklaps schiet een gewapend man op hem toe en vraagt hem de beurs of het leven.
— De beurs; ik heb er geen, antwoordde Don Bosco zonder te ontroeren; het leven: God, is het. die het mij heeft gegeven; hij alleen kan het mij weder ontnemen.
— Kom, kom, pastoor, niet zooveel rodeneeringen; do beurs, of ik sla toe.
Op -dit oogenblik herkende Don Bosco in zijn belager een van de gevangenen, dien hij vroeger in den Turljn-schen kerker gekend had.
98
— Hé, zljt gij het! zeide hij, en hij noemde zij; naam. Ik moet zeggen, dat gij uwe beloften slecht na komt, en dat gij een verachtelijk beroep uitoefent. Ik had zulk eene goede verwachting van u, en nu doel gij zoo?
De struikroover van zijn kant had ook begrepen, me wien hij te doen had; hij boog het hoofd, heel verslagei en beschaamd.
— Geloof mij, vader, ik wist niet, dat gij het waart gij kunt er zeker van zijn, dat ik u met rust zou hebben gelaten.
— Dat is niet voldoende, mijn zoon! gij moet vol-strektelijk van levenswijs veranderen. Gij vermoeit Gods goedheid, en zoo gij niet spoedig boete doet, loopt gij gevaar, dat u in uwe stervensure geen tijd voor bekeering meer zal overblijven.
— Gij hebt gelijk, vader, ik zal mijn leven anders inrichten, ik beloof het u.
— Gij moet. biechten.
— Ik zal het doen.
— En wanneer?
— O, weldra.
— Dan liever dadelijk, dat is beter. Zet u daar neder, mijn zoon.
En terwijl Don Bosco op een grooten steen ging zitten, wees hij hem eene plaats aan aan zijne voeten.
Na eenige aarzeling knielt de ander neder. Don Bosco slaat zijn arm om den hals van den boetvaardige, zooals vroeger, en hem aan zijn hart drukkende, hoort hij de belijdenis zijner zonden.
Daarop omarmt hij hem, geeft hem eene medaille van Onze Lieve Vrouw van Bijstand en het weinigje geld, dat hij bij zich had. Vervolgens vertrekt hij in gezelschap van zijn besteler, die hem tot aan de stadspoort bracht en die in vervolg van tijd een oppassend mensch werd.
Een jongeling, opgevoed in het oratorium, lag te
90
1 Rome oi 5 sterven. De ongelukkige had het geloof verloren, en -weigerde hardnekkig te biechten.
De on troostbare familie richtte zich toen tot Don Bosco, i\'n dg hoop, dat hij over do noodlottige zelfver-blindingr van Zyn voormaligen voedsterling zoude kunnen zegevieren.
Ongjelukkigerwijze was Don Bosco toen te Florence. Op f^e eerste oproeping vertrok hij met grooten spoed, ?iVaar lüj kwam te laat. De kranke had het afgelegd en toen Don Bosco zijne kamer binnentrad, vond hij hem zielloos op zijne doodsponde.
— Laat mij alleen, zeide hij, en toen iedereen verdokken was, ving hij aan te bidden. Vervolgens, riep hij met eene sterke stem nn op den toon des gezags den doode tot driemalen toe: »Karel, sta op! Karei, sta op! Karei, sta op!quot; En ziedaar. Karei richt zich op in eene zittende houding.
Don Bosco laat hem dadelijk biechten, en geeft hem vervolgens de Communie in de tegenwoordigheid van bloedverwanten en geburen.
Toen dat was afgeloopen, omarmde hij hem en zeide; «Mijn zoon, nu zijt gij in den genadestaat; de hemel is voor u geopend. Wilt gij daarheen gaan, of bij ons blijven?
— Ik wil naar den hemel gaan, antwoordde de jongeling; en op hetzelfde oogenblik, viel hij weder zielloos neder.
1 MPRIM A T U R
Amstdodcvmi die 28 Februarii 1883. |
F. T. H. van Ogtüoi\'. Libr. Cens. |
Ofschoon in Italië aan zekere personen van aanzi.\' de titel van Don gegeven wordt, schijnt toch de gei telijke betiteling van Dom voor den stichter van 1 Salesische liefdewerk meer eigenaardig.