-ocr page 1-

fak 90

Leven

EN

Wondervverken

VAX DEX

Heiligen BLASIUS,

Patroon tegen keelziekte.

(Feestdag 3 Februari.)

Gevolgd door eenige gebeden.

HENRI COEBEEGIL Ylaaedingex.

67

-ocr page 2-

■ V - • - quot; - , - .■

-ocr page 3-

Leven

EN

Wonderwerken

VAN DEN

Heiligen BLASIUS.

Patroon tegen keelziekte.

CPeestdag 3 Februari.)

Gevolgd door eenige gebeden.

HENRICOEBEEGH,

Vlaakdixamp;ex.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

BLASIUS.

EERSTE HOOFDSTUK.

Drie eeuwen na Christus geboorte had zich het Christendom reeds over de geheeld wereld verbreid en behaalde het reeds, niettegenstaande de tegenwerking der Romeinsche keizers, een bijna volledige overwinning over het Heidendom. Want alle vervolgingen, welke men tegen het Kruis instelde, alle pogingen, welke men aanwendde, om den godendienst zoo schitterend mogelijk te maken en zoodoende het Christendom te verdringen; alle martelingen, welke men tegen de belijders van \'dat kruis uitdacht: alle verleiding, met welke men den Christen tot afval zocht te bewegen; alle deze pogingen leden schipbreuk op het vaste geloof en de gloeiende liefde der eerste Christenen: ja, ze dienden slechts, om de goddelijke kracht van het Christendom des te duidelijker te openbaren.

-ocr page 6-

4

Van keizer Nero af, die de apostelen Petrus en Paulus liet dooden, tot Diocle-tiaan toe hadden alle keizers meer of minder de Christenen vervolgd, en zich alle denkbare moeite getroost, hen over de gelieele wereld uitteroeien; en terwijl men dacht, dat het Christendom van de aarde was verdwenen, waren na enkele jaren, wederom millioenen Christenen uit het bloed der martelaren voortgekomen.

Ten tijde van Diocietiaan hadden de Christenen een lange rust mogen genieten: kerken waren verrezen en openlijk mochten zij hunne H. Geheimen vieren.

Bijna in aile steden en dorpen waren Christelijke gemeenten opgestaan en bijna hadden de Christenen de Heidenen in het Rotneinsche rijk in getal overtroffen. Maaide duivel bewerkte door zijn handlangers een laatste twijfelachtige poging tegen het rijk van den Heiland, Die hem de macht over de harten der menschen had ontnomen.

De heidenpriesters hadden den keizer reeds lang overgehaald eene nieuwe vervolging te bevelen, omdat de offers aan de goden niet meer werden gebracht. Zij maakten den keizer wijs, dat het Romein-sche rijk geheel zou te niet gaan, als men geen eerbied meer had voor de goden: hij zou de pracht en heerlijkheid van den

-ocr page 7-

godendienst geheel herstellen. In den beginne luisterde hij naar hen niet. Maar toen de Christenen in getal steeds toenamen, en zijn mederegent Galerius. een blinde godenvereerder en woedende christenvijand hem onophoudelijk opstookte, de Christenen aanklaagde en hen van alles beschuldigde, toen eindelijk zegevierde do boosheid over den zwakken Keizer.

Op een nacht brak plotseling een hevige brand uit in zijn paleis te Nicomedie, zoo hevig, dat alles in korten tijd geheel afbrandde: de bewoners van die stad en zelfs Diocletiaan konden zich slechts met groote moeite door de vlucht redden.

Toen ging Galerius, die zelf de brand had aangestoken, naar den keizer, en sprak: Hoe lang keizer, zult gij de Christenen nog dulden? Herkent gij in deze brand hunne snoode handen niet? Moeten zij eerst u ombrengen?

Diocletiaan geloofde dit in zijn toorn en besloot eindelijk, door een zeer gestrenge vervolging de Christenen van de wereld te verdelgen.

Hij verklaarde hen vogelvrij, ontzette hen van de ambten, liet de kerken slopen en de heilige vaten en boeken verbranden. Daarop werden de Geestelijken in de gevangenis geworpen en door de foltertuigen gedwongen den goden te offeren: die niet

O O \' o

-ocr page 8-

wilden olïeren werden ter dood gebracht.

De H. Lactantius die in die dagen leetde, verhaalt ons: Diocletiaan beval, dat al zijn dienaren ter dood gebracht werden; hij zelf folterde de onschuldigen met vuur. Alle stadhouders en rechters kregen bevel tot martelen en er ontstond tusschen deze een ware wedstrijd wie de sterkste foltertuigen kon uitvinden.

Men bracht een menigte Christenen in huizen samen en stak dan de huizen in brand; andere werden met molensteenen aan den hals verdronken; het geheelerijk werd gepijnigd, en uitgenomen in Frankrijk. woedden van zonsop- tot zonsondei*-gang de verbitterste vervolgingen. Hadde ik honderd spraken, honderd stemmen en een ijzeren tong, toch kan ik alle gruweldaden niet beschrijven, noch de namen der martelingen noemen, welke door de rechters in de provincie voor de onschuldigen waren uitgedacht. Van deze martelingen zegt de geschiedschrijver Eusebius 1) „Deze waren vuur, het zwaard, het kruis, wilde dieren, de rivier, afsnijden en verbranden van lichaamsdeelen, uitsteken der oogen, pijnbanken: daarbij hongersnood, ketenen, verbanning enz.quot;

Deze vervolging duurde tien volle jaren

1

) Euseb. hist. 1. b. VIII Cap. 14.

-ocr page 9-

7

en vele miüioenen zijn daarin den marteldood gestorven. Nooit hebben de poorten der hel erger tegen Gods Kerk gewoed, en had die kerk niet de helofte des Meeren: „de poorten der hel zullen u niet overweldigenquot; dan zou de Kerk van het wereldtooneel zijn verdwenen, want de stadhouders schreven reeds aan den Keizer: Wij hebben overwonnen, het Christendom is uitgeroeid.

Maar weinige jaren later had het bloed der martelaren honderdvoudige vruchten voortgebracht en Keizer Constantijn de groote verhief het Christendom tot wereldgodsdienst.

De Christenen verdroegen alle martelingen door Gods genade met het grootste geduld. Ze wisten immers, dat lijden hen zou treffen; zij zagen ze allen met groot verlangen, ja met vreugde te gemoet, zoo dat zij dikwijls, zooals Tertuliaan ]) getuigt, uitriepen: ..Pijnigt en toltert ons; slacht ons en vernietigt ons Christenen, gij heidenen! Als gij ons afmaakt zullen wij in aantal toenemen: het bloed der Christenen is het zaad van nieuwe Clms-tenen.quot; \'t Is waar, uit zichzelven en uit eigen krachten konden zij deze martelingen niet verdragen: maar God sterkte hen

!) Tertull. apolog. Cap. V.

-ocr page 10-

8

door zijne genade, welke hen ook in de grootste smarten de standvastigheid liet bewaren. Door dezen bijstand voelden velen haast niets van de pijnigingen, enkelen slechts weinig: velen gaf God bij de hevigste smarten zulk een innerlijke vreugde dat zij op de foltertuigen jubelden en zich verheugden. Daartoe bevestigde God zijn belijders door zoo vele en uitstekende wonderen, dat dikwijls de beulen de foltertuigen van zich afwierpen en den Christus beleden. Zoo verhaalt ons de H. Ire-neüs. ^ „Eenigen dreven werkelijk en met kracht den duivel uit, zoodat zij, die van den boozen geest gereinigd waren, dikwijls Christenen werden; eenigen voorspelden de toekomst; anderen genazen zieken. ,Ta zelfs dooden zijn verrezen en hebben nog lano- in ons midden geleefd.quot;

Naast hun vast geloof, hun gloeiende liefde en de buitengewone genade Gods, was bet de standvastige hoop op de eeuwige zaligheid, hun beloofd, welke hun een onwankelbaren moed instortte. Dikwijls werden de afvalligen dadelijk door Gods straffen bezocht. Zoo verhaalt ons de heilige martelaar Bisschop Cyprianus. »Een die Christus verloochende verloor de spraak, eene vrouw beet zich de tong af,

!) Ireneus adv. haer. Gap. 58.

-ocr page 11-

O

wijl zij daarmede zondigde; anderen stierven een plotselingen dood.quot; Zoo erkennen wij in de Christenvervolgingen de wijsheid Gods. welke die tot heil van zoo-velen, die daarin een onvergankelijke kroon verwierven, toeliet en die voorzag, dat Zijne H. kerk op die wijze het beste werd verbreid en bevestigd. Wij vinden ook daarin de waarheidquot; bevestigd, dat een ware Christen door lijden moet gelouterd en bevestigd worden; wij zien eindelijk door hnn voorbeeld, hoe zeer wij zelf naar volmaaktheid moeten streven.

En nu de geschiedenis van den Heiligen Bisschop en martelaar Blasius, die in de laatste vervolging van Diocletiaan en diens opvolger Licinuis leefde, werkte en den marteldood stierf.

TWEEDE HOOFDSTUK.

De Heilige Blasius.

Blasius werd van voorname ouders te Selante, de hoofdstad van Cappadocië. geboren en door God met uitstekende eigenschappen naar ziel en lichaam begiftigd. In zijn jeugd legde hij zich met allen ijver toe op de studie der geneeskunde en zijn bekwaamheid was zoo groot, dat zijn roep ging over de geheele landstreek: van wijd

-ocr page 12-

10

en zijd vroeg men hem om raad en bijstand. Bij zijn groote wetenschap bezat hij een nog grootere vroomheid en reinheid van zeden: hij was deemoedig, had een vriendelijk en innemend gelaat, met tegenspoed had hij niet te kampen, maar gebrek maakte hem ook niet mismoedig; door zijn medelijden won hij aller harten. Zijn milddadigheid werd zoo algemeen geroemd, dat hij de «heilige artsquot; genoemd werd. Zijn heiligheid werd door vele wonderen bevestigd: en ofschoon hij nooit zonder gebed geneesmiddelen toediende, genas hij velen wier beterschap niet meer mogelijk was, door zijn gebed alleen.

Zoo leefde hij als arts. tot dat de Christenvervolging onder keizer Diocletiaan uitbrak, die na twee jaren het bestuur aan Licinuis afstond. Deze, vroeger Christen, had het geloof afgezworen en werd nu een hevige vijand en vervolger der Christenen, terwijl hij vroeger hun vriend en beschermer was geweest. Aan alle stadhouders had hij bevolen de Christenen te pijnigen, zoodat ze nergens meer in \'t openbaar durfden verschijnen. De meesten leefden in de wildernissen, in spelonken en holen. Wijl ze als schapen zonder herder waren, kozen ze allen, zoowel geestelijken als leeken eenstemming den vromen arts Blasius als hun bisschop.

-ocr page 13-

11

Eerst na vele vergeefsche weigeringen van zijn kant, liet hij zich tot bisschop wijden.

DERDE HOOFDSTUK.

Als Bisschop leefde Blasius geheel voor het zielenheil zijner gemeente: onvermoeid verkondigde hij Gods woord, wekte allen op, vast op God te vertrouwen, troostte en sterkte de gevangenen, bezocht de zieken, ondersteunde de armen en was voor allen een voorbeeld van deugd zoodat hij met den H. Paulus zeggen kon: «alles ben ik voor allen geworden.quot; Onvermoeid kon hij bidden en als zijn vermaningen en toespraken de dwalenden niet konden overwinnen en bekeeren, werden zij door zijn vurig gebed voor den Hemel gewonnen. De volgenden trek van zijn groote zielenijver wordt van hem verhaald, tijdens zijn verblijf te Sebaste. Toen een zijner schapen, de 11. Eustratius, door Agricolaus gevangen genomen en in de kerker geworpen was en om zijn standhaftige getuigenis van Christus reeds meermalen de folteringen standhaftig verdragen had, toen rustte de heilige bisschop niet voor hij dezen den troost van den godsdienst gebracht had. In \'t geheim trad hij des nachts met eenige geestelijken de kerker binnen.

-ocr page 14-

haalt de wachten met geschenken om. en werd binnen gelaten. Hij viel voor Eustra-tius op de knieën, als of deze reeds den hemel verdiend had, prees hem gelukkig en vroeg zijnen zegen. Er ontstond toen een wedstrijd van deemoed, wie het eerst den zegen zou uitdeelen, de glorierijke martelaar ot de Bisschop; tot dat eindelijk de bisschop het eerst zijn hand tot dén zegen uitstak.

Na vele woorden van troost scheidde de H. Rlasius. Nog eens waagde hij dit bezoek in den volgende nacht, droeg er het H. Misoffer op en reikte Eustratius de H. Communie. Tot den volgenden dag bleven zij tezamen, elkander troostend en opbeurend. Blasius keerde naar zijn woning terug en den volgenden morgen gaf de H. Eustratius zijn schoone ziel aan God.

VIER DE HOOEDSTUK.

De Heilige Blasius kon zich in Sebaste niet langer verborgen houden. Niet uit vrees voor den dreigenden marteldood, maar uit bezorgdheid voor zijn gemeente zocht hij een veiliger woonplaats.

Gedachtig aan den uitspraak van Christus: ..Zoo men n in de eene stad vervolgt, vlucht dan naar de andere,quot; zocht hij op een eenzame ver afgelegen berg, Argaus

-ocr page 15-

genaamd, een verborgen plaats op zoo hoog, dat zelfs de zomer de sneeuw niet deed verdwijnen. Hier leefde hij ver van alle beslommeringen der wereld, in voortdurende gemeenschap met zijn God. droeg Hem des morgens het II. Misoiler op. en bad Hem des daags voor liet heil van zijne gemeente en het welzijn der geheele kerk: (iod overlaadde hem daar met de rijkste vertroostingen Zijner genade. Door de menschen verstoken, werd hij op dezen berg door de wilde dieren opgezocht. Leeuwen, tijgers, wolven en beeren, herten en reebokken, die elkander dikwijls vervolgen, lagen hier in vriendschap rondom den Heilige.

Gelijk Elias in de woestijn dagelijks spijs en drank ontving van een raaf, werd Blasius door deze dieren van voedsel voorzien. Zoo een hunner pijn had, kwam het bij Blasius en wilde niet van hem weggaan, voor liet zijnen zegen iiad ontvangen en van de pijn was bevrijd; dan betuigden ze wederom op hun wijze hun vreugde en dankbaarheid, verhieven vroolijk hun stem, lekten zijn handen en wilden niet meer van Hem wijken, maar stonden hem als trouwe dienaren ter zijde. Welk een beschaming voor zoo vele menschen! Met reden begaafde menschen versmaden hun waar geluk, dieren zoeken het op: met

-ocr page 16-

14

rede begaafde menschen worden woedende rooidieren bij den aanblik van vrome Christenen, en de wilde dieren, roofzuchtig van natuur worden tam en vriendelijk door dezen heiligen man.

VIJFDE HOOFDSTUK.

De Jacht.

Intusschen woedde de vervolging in steden en dorpen voort. Men was niet tevreden, de Christenen die zich in\'t openbaar vertoonden gevangen te nemen, men zocht hen op in hun schuilplaatsen en leverde hen over aan de allerwreedste pijnigingen, \'t Was voor de heidenen een onbegrijpelijk genoegen, menschen met dieren te zien vechten en de keizers en stadhouders moesten het bedorven volk dikwijls zulke verschrikkelijke schouwspelen aanbieden, om zich bemind te maken. Voor deze afschuwelijkheden nam men slechts Christenen, wijl die als de grootste booswichten werden aangezien.

Agricolaus wilde op eenen dag, waarop de soldaten hun soldij hadden ontvangen, zulk een schouwspel aan het volk geven en zond een menigte jagers uit, om voor dit doel wolven, beeren, en andere wilde dieren te vangen. Deze jagers doorkruis-

-ocr page 17-

15

ten de geheele landstreek om den berg Argaus, welke streek als verzamelplaats van deze dieren bekend stond: zij vingen echter geen enkel, ja zagen niets. Ten laatste kwamen ze op den berg Argaus, en stonden stom van verbazing, toen ze daar een menigte wilde dieren bij elkander gelegen zagen rondom een hol. Hun verwondering steeg ten top, toen bij hun nader bij komen geen enkel dier zich bang vertoonde maar allen rustig bleven. „Wat moet dat beduidenquot; vroegen zij elkander .,tot nu toe hebben wij geen enkel dier gezien en hier zijn ze alle samen als in een schaapstal.quot; Schuw en vol vrees naderden zij te zamen het hol en zien daar een man op de knieën liggen en bidden; ze erkenden in hem den bisschop Blasius. Zij durfden hem niet aanspreken maar ijlden vol vrees en schrik heen. Buiten adem komen zij bij Agricolaus, en verhaalden hem, wat zij gehoord en gezien hebben. Vol toorn over hun vrees en lafheid, zooals hij het noemde, zond hij hen wederom er heen en met hen een menigte dei-dapperste soldaten en beval hen, de geheele berg nauwkeurig te onderzoeken, of er zich nog meer Christenen in bevonden. Ze vonden echter niemand, en kwamen eindelijk bij het hol, waar zij den H. Blasius als den vorigen dag, in gebed ver-

-ocr page 18-

1(3

zonken vonden; de dieren lagen wederom rondom liem; deze gingen niet eer van den Heilige weg, voordat Hij hen met zijn zegen verlof gat\' heen te gaan.

De jagers echter kwamen naderbij en riepen den heilige toe:»kom hier Blasius, de stadhouder wacht u.quot; Onverschrokken en verheugd antwoordde hij: „als de stadhouder roept, mijne geliefden, laat ons dan heengaan in den naam des Heeren, Die zich eindelijk gewaardigt mijner te gedenken. Het is nu tijd, dat ik van de banden\'des levens bevrijd tot Christus ga. Driemalen verscheen Hij mij dezen nacht en sprak „Blasius, draag blij als gewoonlijk het H. Misoffer op,quot; en nu, mijne geliefden het is goed, dat gij zijt gekomen. Gij hebt mij een waarlijk blijde boodschap gedaan. God zij met ons. Laat ons gaan.

ZESDE HOOEDSTUK.

Pas was het gerucht van zijn gevangenneming bekend geworden, of zeer vele Christenen stonden aan de weg.

Niets kon hen in hun schuilhoeken terug houden; nog eenmaal moesten zij hunnen dierbaren Bisschop zien en zijn zegen ontvangen. Vele heidenen zelfs die van den wonderbaren Man gehooi\'d hadden, mengden zich onder hen en betoonden hem

-ocr page 19-

17

hun medelijden en vereering. Van alle kanten bracht men hem kinderen om te zegenen, Zieken lieten zich aan de weg dragen om met vast vertrouwen op zijn voorbede redding te bekomen. Vol medelijden erbarmde Hij zich over allen, legde ieder afzonderlijk de handen op, zegende de kinderen en genas de zieken. Daarbij leerde Hij allen den naam van Jezus Christus, zoodat vele Heidenen tot God terugkeerden en Christen werden. Zijn medelijden strekte zich uit niet alleen tot de menschen. maar ook tot de dieren; hij genas de gewonde en gebood de schadelijke geen leed meer aan te doen. Twee wonderen vooral trokken de algemeene aandacht.

Een weduwe had een eenigen zoon : het was haar eenigste vreugde, haar eenigste troost.

Dezen was bij het eten van visch, een graat in de keel geschoten, waardoor een hevig gezwel was ontstaan. Terwijl hij onder hevig lijden den dood nabij was, werd de H. Blasius juist voorbij gevoerd. Zender zich te bedenken nam de moeder haar zoon op de armen en legde hem in vast vertrouwen voor de voeten van den heiligen man en smeekte hem; gij heilige Gods „erbarm U over mij, dienaar van onzen verlosser Jezus Christus,\' erbarm u over mijn zoon, anders sterft hij een

-ocr page 20-

-18

ellendigen dood. Het. is mijn eenige zoon; wat hem treft, treft mij nog meer, och, wellicht zal ik mij straks niet meer zijne moeder noemen. Een vischgraat zit hem in de keel. hij sterft in mijn handen.quot;

De Heilige had hartelijk medelijden met de bedroefde moeder: hij legde haren zoon de handen op, maakte het heilig kruis-teeken over zijn mond terwijl hij, de oogen ten hemel gericht, sprak: »Heer Jezus Christus, in wien ik geloof met geheel mijn hart, dien ik met mijn mond belijd, voor wiens naam ik ter dood gevoerd wordt. O God. die allen verhoort, die uw wil doen, verhoor ook mij, die voor deze bedroefde vrouw om de redding van haar zoon smeek.

\'t Js waar, ik ben een onwaardige zondaar, maar ik ben toch uw dienaar. Verwijder door uwe oneindige almacht de graat uit zijn keel. Doch opdat ook anderen zijn genezinp: ten goede kome, smeek ik U, o God, Gij die zoo vrijgevig zijt voor Uwe dienaren en hen allen overvloedig geeft, dat Gij ter eere van TJw naam en tot heil der omstanders, tot teeken van Uwe oneindige kracht, ook in \'t vervolg de werking van Uw kracht zult laten voortduren zoodat allen, wie zulk een ongeluk treft, menschen of dieren, door geloovige aar-i-oeping van [Iwen naam en door mijn

-ocr page 21-

-19

voorbede Uw hulp mogen ondervinden.quot;

Na dit hartelijk gebed gaf hij den knaap gezond aan de moeder terug tot verbazing der soldaten, die hem vervoerden en van alle aanwezigen. De kinderen, die het wonder gezien hadden, liepen juichenden zingend achter den heilige, wierpen zich op den grond voor hem neder en vroegen zijn zegen. Een tweede wonder deed Hij, terwijl Hij door Aricopolis kwam. Onder de groote volksmenigte welke hem omgaf was een arme weduwe, die als haar eenigste vermogen slechts een zwijn bezat.

Terwijl het op de weide onbewaakt was, had een wolf liet geroofd en naar het woud gesleept. Vol verdriet over dit voor haar zoo zwaar verlies wierp zij zich voor den heilige neder en smeekte hem om hulp. Medelijdend als altijd, zag Hij haar aan. troostte haar en zeide schertsend; „bedroeft u niet, lieve vrouw, het zwijn wordt u teruggebracht: de wolf zal het u zelf komen brengen.quot; En ziet, nauwelijks had Hij het gezegd of de wolf kwam aangeloopen en legde het zwijn ongedeerd voor de voeten der vrouw en rende ijlings naar het woud terug.

Zoo deed de heilige den geheele weg tot aan Sebaste werken van Christelijke Barmhartigheid.

-ocr page 22-

\'20

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Het eerste verhoor.

Wijl het reeds laat was, toen men met den heilige in Sebaste aankwam, wilde de stadhouder Agricolaus Hem geen gehoor meer verleenen, maar liet hem in de afschuwelijke gevangenis werpen en hem met ketenen en banden, alsof Hij een roover ware, vastbinden. Aan vluchten was bij den Heilige geen gedachten: zijn grootste vreugde was voor Christus te lijden.

De nacht duurde hem volstrekt niet lang; want hij was gewoon, den nacht met zijn God in gebed door te brengen: en God was Hem hier nader bij dan elders; want al wien God tuchtigt, dien bemint Hij des te meer.

Den volgenden morgen zette zich Agricolaus op een glan zenden troon neder en liet den wonderbaren man voor zich brengen. Met de zachtheid van een lam sprak hij Hem eerst allervriendelijkst aan om hem tot afval te bewegen: „Verheug U. Blasius, gij vriend der Goden,quot; sprak hij. Blasius antwoordde hem: „verheug ook gij u, stadhouder. God zal U dan slechts vreugde verleenen, als gij uwe goden niet meer goden maar duivelen noemt, want deze gouden en zilveren beelden zijn geen

-ocr page 23-

21

goden, maar werktuigen van den duivel: en gelijk deze beelden van metaal in \'tvuur verbranden, zoo zullen ook de duivelen, die daarin wonen, met al hunne aanhangers in het eeuwige vuur branden. En aldus. Stadhouder, kan ik uw vriend niet zijn. zonder mij de hel waardig te maken.

Over dit onverwacht antwoord werd de stadhouder zóó toornig, dat hij den Heilige met stokken en riemen liet slaan. Onbeweeglijk stond hij daar; hij vertrok zijn gelaat niet en gaf geen teekenen van smart; maar sprak tot den stadhouder: .,meent gij dan dat gij mij met slagen van het geloof van J. C. kunt losmaken. Zwakkere menschen dan ik kunt gij misschien door zulke middelen afvallig maken, maar mij niet. Want ik ben er zeker van, dat niet de dood mij van de liefde van Christus kan losrukken. Hoe meer gij mij foltert des te meer sterkt mij onze Heer Jezus Christus, de zoon van den levenden God.quot;

Toen Agricolaus zag, dat de beulen vermoeid werden van het slaan, en dat Blasius in plaats van toetegeven, nog standvastiger werd, liet hij hem weder in de afschuwelijke gevangenis werpen, om hem den volgenden dag nog wreeder op de proef te stellen.

-ocr page 24-

52

ACHTSTE HOOFDSTUK.

Bezoek in de gevangenis.

Terwijl de Heilige midden in den nacht op de knieën lag te bidden, werden plotseling de deuren van de kerker geopend en dezelfde oude weduwe trad binnen, aan wie de wolf het zwijn terug had moeten brengen. Toen zij vernomen had, hoe vreeselijk haar weldoener door den stadhouder werd behandeld, had zij dadelijk haar zwijn geslacht en het beste gekookt en bracht dit nu met eenige vruchten naar den heilige, om hem eenigszins te versterken.

De cipier, een goedig man, had haar na lang bidden en na ontvangst van een klein geschenk binnengelaten. Blasius was verheugd over de vrome en dankbare daad van deze vrouw, nam van haar gaven, zegende die en werd versterkt.

Dan loofde hij haar vrijgevigheid, bad God en sprak: ..Mijn dood, brave vrouw, is nabij: ik zal nu spoedig den strijd hebben gestreden, mijn hoop bereikt hebben en tot den Heer gaan: geef gij den armen van uw tafel rijkelijk mede: want God die gezegd heeft: „Wat gij den geringste der mijnen doet, doet gij aan mij,quot; die op de voorspraak van zijn dienaar Elias bewerk-

-ocr page 25-

23

te, dat de weduwe te Sarepta het meel in de kast en de olie in haai\' kruik niet zag verminderen, Hij zal ook zorgen, dat liet in Uw huis nooit ergens aan zal ontbreken, ja Hij zal u van nu af in alles overvloed geven. En die naar uw voorbeeld tot aandenken aan mij, zulks doet, dien zal de lieer, de Gever van alle goed, reeds in dit leven rijkelijk zegenen, en hem het eeuwige leven schenken.quot; Aldus getroost liet de Heilige de vrome vrouw vertrekken, die vol lofprijzing tegenover God en vol dank tegenover haren weldoener naar huis terugkeerde en niet naliet, al deze woorden aan een ieder mede te deelen. Velen volgden haar voorbeeld na en het heeft niemand van hen berouwd.

NEGENDE HOOFDSTUK.

Tweede Verhoor.

Den volgenden morgen liet de stadhouder hetquot; gerechtshof met alle teekenen zijner macht en waardigheid bekleeden. Hij zelf zat op een verhevene troon, aan beide zijden stonden lictoren met bijl en bundel en meer naar achteren de beulen met alle denkbare martelingen, zoo verschrikkelijk als slechts de haat tegen de Christenen ze kan uitdenken.

De H. Blasius werd uit de kerker ge-

-ocr page 26-

24

haald (;n voor den stadhouder gebracht, die dan weer srneekend, dan weer dreigend sprak: .,BIasius, aanbid nu toch de goden en wil weer onze vriend zijn of gij zult zulke lange en verschrikkelijke pijnen ondergaan, dat gij niet kunt wederstaan en dan is uw dood zeker.quot; Rustig en met vreugde op zijn gelaat evenals de apostelen, toen zij gegeeseld van den hoogen Raad naar Jeruzalem gingen — antwoordde hij. „Ik heb het u reeds gezegd stadhouder: wat gij aanbidt, zijn geen goden, maar het is hout en steen en goud en zilver; beelden door menschenhanden gemaakt. Hoe kunnen dit goden zijn, die Hemel en aarde en zee en alles wat daarin is, geschapen hebben. Zij zullen te gronde gaan met alles wat gij aanbidt. En die goden zou ik aanbidden? Uw martelingen vrees ik niet: ik verheug mij veeleer, wijl zij mij ten eeuwige leven voeren.quot;

\'Agiicolaus zag wel in, dat tegen zooveel vertrouwen en standvastigheid geen woorden zouden baten. Hij beval zijnen beulen naderbij te komen, een lange paal in den grond te slaan en Blasius met de handen daaraan op te hangen zoodat hij tusschen hemel en aarde heenzweefde: toen beval hij met ijzeren kammen, waarmede men de wol gewoonlijk uit elkander haalt zijn geheelo lichaam zoo verschrikkelijk vaneen

-ocr page 27-

te scheuren, dat bijna geen gezonde plek meer te zien was. Met stroomen vloeide het bloed uit zijn lichaam, ja gansche stukken vleesch vielen met het bloed op den grond. De verharde beulen zelfs, die dagelijks menschenbloed zagen vlieten en een tijgerhart bezaten, werden bij den aanblik geroerd en weenden zóó, dat zij met pijnigen moesten ophouden en de kammen hunne handen ontvielen. De H. Bisschop alleen bleei\' vol moed en men kon zelfs geen smart op zijn gelaat lezen. Schertsend wendt hij zich tot den stadhouder. „Zoo, mijn beste stadhouder, zoo heb ik het mij gewenscht; mijn hart en mijn verlangen heb ik reeds lang van de aarde naar omhoog gewend: eindelijk stemt mijn lichaam met mijn geest overeen. Zoo nabij den hemel, bespot en veracht ik al het aardsche en u met uwe foltertuigen: smarten tel ik niet en ik gevoel die nauwelijks, wijl mijn Heiland mij versterkt. Zij zullen spoedig voorbij zijn en in den Hemel wacht mij een vreugde, welke geen oog gezien, geen oor gehoord heeft en welke nog niemand hier heeft ondervonden.quot;

De stadhouder kon zich bij het aan-hooren hiervan wel van schaamte en ergernis in de aarde verbergen. Van toorn kon hij niet anders doen dan hem in de diepste kerker laten voeren.

-ocr page 28-

TIENDE HOOFDSTUK.

De zeveu vrome vrouwen.

Luid jubelend en God dankend werd de II. Rlasius naar de gevangenis teruggebracht: een onbegrijpelijk wonder van geduld in de oogen der Heidenen, diep betreurd, maar tegelijkertijd zalig geprezen door de Christenen. Gelijk het bloed dei-martelaren, het vruchtbaar zaad voor Christuskerk geweest is, en hoe meer Christenbloed vergoten werd. des te meer heidenen zich bekeerden, was dit hier ook het geval. Onder de velen, die den Heilige volgden, terwijl hij naar de kerker gesleept werd. bevonden zich ook zeven vrome vrouwen, die dcor zijne standvastigheid met ongewonen moed vervuld waren. Zij volgden hem op de voet en noch de vrees voor de beulen, noch voor hunne foltertuigen schrikte hen af, het afstroomende bloed van den heilige met doeken, en met hunne kleederen af te nemen en er zich mede te besprenkelen. Hierdoor werd de opmerkzaamheid der heidenen op hen gevestigd. De soldaten grepen hen en brachten hen voor den stadhouder. „Deze hierquot; spraken zij. „schijnen Christenen te zijn: ze hebben zich met het bloed van Blasius besprenkeld: en toen we hen hier-

-ocr page 29-

27

over onderhielden, bekenden ze luid, dat ze Christenen waren. „Wat zeide de stadhouder, gij zijt toch geen Christenen! laat u toch niet om een onzinnigen man van goed en bloed berooven: volgt mijn raad, en ollert den goden, zooals ook uwe ouders deden.quot; Zij antwoordden: „Als wij de goden aanbidden, dan mogen we dit toch niet doen met zulk smeerig gewaad, met Christenbloed bevlekt! Laat ons dus naaide rivier gaan om ons te reinigen: laat daarheen ook uwe goden brengen en gij zult zien, welke eer wij hun bewijzen zullen.quot; Vol vreugde over dit antwoord beval de stadhouder (want hij gelooide, dat hij hen had overgehaald) meerdere afgodsbeelden daarheen te brengen en hij ging zelf, vergezeld van soldaten en een groote volksmenigte met de vrouwen daarheen. De vrouwen echter grepen de beelden en wierpen ze in de diepte, en lachten en spotteden om de onmacht der goden, die dit niet eens konden verhinderen.

Vol schrik over deze onbegrijpelijke overmoed, waren de soldaten bijna zinneloos en dachten er in \'t geheel niet aan, dit te verhinderen. Vol woede over deze smaad hem aangedaan, riep de stadhouder uit; „Waarom verhindert gij dit niet? Laat gij onze goden zoo maar bespotten? De soldaten verontschuldigden zich en zeiden:

-ocr page 30-

28

,,71] hebben ook ons bedrogen; wij dachten niet, dat zij deze list in het schild voerden. De vrouwen echter zeiden: .,Wij deden die niet om u te bedriegen, maar uit verachting voor uwe goden: want we hielden ii niet voor zóó dwaas, om te gelooven, dat wij Christus zouden verloochenen, en beelden aanbidden. Uwe goden hebben u bedrogen en gij bedriegt u zei ven en wilt ook dat anderen zich bedriegen. Waarom hebben uwe goden zich niet verdedigd ?quot;

Agricolaus werd van woede bleek, dan weer vuurrood; hij beval een oven heet te maken en liet om hen te doen verschrikken. tegelijk ijzeren kammen en pantsers brengen, welke in het vuur gloeiend gemaakt, aan hen werden vertoond. Toen liet hij voor hen een touw spannen en zeide zoo gij niet naar mijne woorden wilt hooren; zal ik u doen pijnigen. Zoo gij tot uw vroeger leven wilt wederkeeren, ga dan over dit touw maar als gij dit niet wilt of niet kunt, dan zal het u aan pijnen niet ontbreken. Een dei-vrouwen, die hare twee zoontjes bij zich had, liep koelbloedig naar het touw, nam het op en wierp het in de gloeiende o\\en zeggende: „Zoo zal God hen uit dit leven wegnemen, en in het eeuwige vuur werpen, die aan Christus niet gelooven en de goden

-ocr page 31-

29

aanbidden.quot; De beide kinderen rneenende, dat deze daad aan hun moeder liet leven zou kosten, riepen haar toe: »0 lieve goede moeder laat ons toch niet alleen in de wereld, neem ons ook mede naar den Hemel. Gij hebt ons tot nu toe met aardsch brood gespijzigd, geef ons ook het hemel-sche liet welk gij ons zoo dikwijls beloofd hebt.quot;

Nu kon Agricolaus zich niet langer weerhouden hij liet al de vrouwen, gelijk weleer den Heilige Blasuis, aan een paal ophangen en met ijzeren kammen het lichaam verscheuren; maar 0 wonder! uit de wonden vlood in plaats van bloed eene glanzende vloeistof, wit als meel: hare lichamen glansden als vuur en zij werden wit als sneeuw. Een engel Gods steeg van omhoog, genas hare wonden en sprak: Gij zijtgoed begonnen, volhardt den strijd ten einde toe; spoedig zult gij den kroon des levens ontvangen; slechts hij, die volhardt ten einde toe, zal gekroond worden.quot; Daarop verdween de engel. Verschrikt voor dit wonder, liet de stadhouder met de pijniging ophouden, maar hij smoorde dra zijn ontwaakt geweten en liet hen, met het ijzeren pantser bekleed, in den vuuroven werpen. Maar 0 nieuw wonder! Gelijk de jongelingen te Babijlon, die door koning Nabuchodonozor in den gloeienden

-ocr page 32-

30

oven werden geworpen, ongedeerd bleven, terwijl hun beulen door het vuur gedood werden, zoo geschiedde ook nu. De beulen werden door het vuur verslonden, de zeven vrome vrouwen bleven niet alleen ongedeerd, maar gingen jubelend en God dankend iu den oven rond; terwijl het vuur gebluscht werd: zonder letsel, en als goud door het vuur gelouterd, kwamen ze er uit, glanzend als gesmolten zilver, schitterend :ils vuur.

Met veel moeite trachtte de verharde stadhouder de beschaming te verbergen, welke hij voor de geheele wereld moest lijden: hij maakte zich wijs, dat deze wonderen slechts tooverij waren en wilde dit ook den toeschouwers doen gelooven als hij met gemaakte vriendelijkheid tot de martelaren sprak: houdt toch op met die tooverkunsten, welke uw Christus u geleerd heeft, en offert aan de goden, opdat ik u niet met den dood behoeve te straften, want dezen kunt pij met al uwe kunsten toch niet ontkomen. De vrouwen echter, wier ijver door het vuur in de oven nog meer ontvlamd scheen, antwoordden hem tegelijk: Christus toovert niet en zijne dienaren evenmin: maar de almachtige God doet door hen, die hem waarlijk aabidden, datgeen, wat Hem goeddunkt. Onttrek ons toch niet langer aan

-ocr page 33-

31

den dood, waarmede gij ons bedreigt en maak daardoor onze\' overwinning volkomen: uw talmen is ons niet aangenaam, wijl wij tot het Hemelrijk geroepen, en reeds tot onze verheerlijking zijn uitge-noodigd. Agricolaus wilde toch niet langer bespot zijn door den heldenmoed van de Christenen. Spoedig ging hij heen en gaf bevel, hen met het zwaard te onthoofden. Zij vielen nog eens op de knieën en spraken als uit een mond het volgende schoone gebed. „Dank en lof aan U Christus, wijl wij door uw barmhartigheid tot het Geloof geroepen zijn en wij mogen lijden voor uw naam. Met vreugde nemen wij den dood voor uw belijdenis aan om tot U. het ware leven, te komen.quot;

Onder Lofgezangen en met harten mond verheugd ijlden zij naar de rechterplaats, de twee kinderen met zich nemend. Deze riepen hunne moeder toe: „Lieve moeder, gij allen komt thans in den hemel, maar waarom laat gij ons hier alleen: aan wie zult gij nns toevertrouwen? Beveel ons aan onzen H. Bisschop Blasius. opdat wij met dezen, onzen vader, in den hemel mogen komen: met u, onze moeder, mogen wij niet mede.quot;

Op de rechtplaats aangekomen, verhieven zij nogmaals hart en handen tot God en uit aller naam sprak de moeder derbeideknapen:

-ocr page 34-

32

Heer onze God, Gij die ons door Uw H. Dienaar Blasius uit de duisternis dei-onwetendheid tot de kennis uwer liefde gebracht hebt. wij loven U, wij prijzen U, wij verheerlijken ü, omdat Gij ons tot nu toe met uwe genade hebt gesterkt en ons onder het getal Uwer martelaren hebt opgenomen. Gij zijt groot Heer in Uwe heiligheid, prijzenswaardig in Uwe wonderwerken. Nu echter, o Heer onze God wordt het tijd. dat wij tot U komen, tot U, wien wij met het hart gelooven, met den mond belijden en met ganscher harte wenschen te bezitten, neem ons lichaam als een offer aan en laat ons onwaardigen, in het gezelschap van Uwe heilige martelares Decla komen. In uwe handen bevelen wij onzen geest dooi\' de verdienste en het gebed van uwen dienaar Blasius. Laat ook de troost van den H. Bisschop het deel worden van deze kinderen en wees met hem door uwe barmhartigheid, Jezus Christus Gij, die met den Vader en den H. Geest leeft en regeert in alle eeuwigheid.quot; Amen. spraken de vrouwen. Hun hoofd viel onder den bijl en hunne zielen vlogen, door Engelen gedragen, den Hemel binnen.

-ocr page 35-

ELFDE HOOFDSTUK.

Derde verhoor van den Heiligen lilasius.

Niets ter wereld kon den Heilige in de gevangenis aangenamer zijn dan het bericht van den overwinnenden dood der vrome Christinnen: geen zoeter geschenk kon hem geschonken worden dan de twee knapen, die de moeder hem vermaakt had. Vol troost wachtte hij nu op het oogen-blik. waarin hem het groote geluk eindelijk ten deel zou vallen. God liet hem ook niet langer wachten. Uen volgenden morden reeds in de vroegte moest hij voor Agricolaus verschijnen, die nog een poging zou wagen om de standvastigheid van den heilige op de proef te stellen: „Blasiusquot; sprak hij „tot nu toe heb ik U tijd gegeven tot overdenken. Offer nu. Mijn geduld is groot!quot;

„Ik kanquot; antwoordde hem de heilige „uwe verblindheid niet begrijpen en mij niet genoeg verwonderen, dat gij het licht niet zien kunt, wat toch voor U en voor allen zoo duidelijk zichtbaar is: want hadt irij dit ware licht gezien, gij zoudt de goden niet langer aanbidden, gij zoudt niet langer tot goud en zilver, of steenen of hout kunnen zeggen; Mijn God. Kunt gij dit echter niet begrijpen, werp ze dan

-ocr page 36-

eens in het vuur en als gij dan het hout verkoold, de steenen gesprongen en goud en zilver gesmolten ziet, dan kunt gij onderzoeken of liet nog goden zijn. Maar ik weet, dat gij de waarheid bestraft: wend nu nogmaals alle middelen van geweld aan: Meent gij, dat ik zwakker ben dan die zwakke vrouwen\'? Ook mij zal Christus versterken. Gij vermoogt alles over mijn lichaam, niets echter over mijn ziel: en God kan ook als Hij wil, mijn lichaam beschermen.quot;

Agricolaus: Maar hoe, meent gij dan, dat Uw God uw lichaam voor mij kan beschermen als ik U in het diepste dei-zee laat werpen ?

Blasius: O, gij dwaas! Gij bidt tot Uwe goden, ja tot den duivel en verwacht hulp van hen en ik zou mijnen waren levenden God wantrouwen en aan zijne hulp twijfelen? Uwe onmachtige goden kunnen zich van verdrinken niet redden, Christus echter zal U ook over dit element zijn machten toonen; want zooals Hij zelf en zijn apostelen over het water hebben heen gewandeld, zoo kan Hij mij dit ook toestaan.

TWAALFDE HOOFDSTUK.

Nauwelijks had hij uitgesproken of hij liep op de zee aan, vergezeld van een

-ocr page 37-

groote menigte, welke met vrees en angstige bezordbeid den atloop afwachtte. De heilige maakte liet kruisteeken over liet water en liep er over lieen, alsof het ijs was. Hij ginjx tot het midden der zee. zette zich neder en sprak vandaar uit den verbluften stadhouder en het volk toe: „hebben dan uwe goden zooveel machten hebt gij vertrouwen in hen. komt dan ook hier en bewijst hunne kracht!quot;

Verblind van bijgeloof riepen 80 mannen hardop den bijstand van hunne goden in, sprongen in het water, maar gingen oogen-blikkèlijk naar de diepte. Een engel Gods daalde uit den hemel, van helder licht omstraald en sprak tot den heilige: ,,ga mi van \'t water heen, ga uwe overwin-ningskroon tegemoet, die U door (Vod bereid isquot;. Het volk zag wel de glans, maar had den engel niet gezien en geen stem gehoord.

Toen Blasius wederom aan den oever was gekomen was hij om zijn gezicht nog steeds door een wonderbaren glans omgeven en alle weken voor angst van hem weg: De stadhouder was verhard: hij wilde zich echter niet langer beschaamd maken, maar sprak het doodvonnis over Hem uit: ..Blasius die mij veracht, het bevel des Keizers niet opvolgt, de goden lastert, 80 menschen om het leven bracht,

-ocr page 38-

36

zal met de twee knapen, die hij door zijn tooverij heeft verleid, onthoofd worden.

Toen de heilige zijn vonnis gehoord had, ging hij met vreugde over de nabijzijnde zegepraal, de beide knapen aan de hand, naar den rechtplaats, bad eenigen tijd in stilte, hief zijn hart en oogen ten hemel en sprak:

Heer mijn God, Gij die mij tot uwen waren Godsdienst geroepen hebt. Hemelkoning, waar Licht der wereld, Heer der heerscharen Gij, die boven de Cherubijnen troont, die den duivel, den vijand der menschen, aan U hebt onderworpen, sta mij, uw dienaar, bij. Aanhoor het laatste gebed voor mijne onthoofding, kom ons allen te hulp en verhoor de gebeden van allen, die door de vereering van Uw dienaar Uw eer zoeken of die uit aandenken aan mij iets ter Uwer eer doen.

Als iemand een graat in de keel heeft, of hij lijdt aan keelpijn, en hij roept ge-loovig uwe hulp in en mijne voorbede, kom Gij dien te hulp tot getuigenis dei-wonderen, welke Gij door uw dienaar bewerkt. En wanneer iemand in welk gevaar ook zich bevindend ter gedachtenis aan mij Uwe barmhartigheid inroept, red hem dan en wees hem genadig.

Zijn gebed was nog niet geeindigd, of eene heldere wolk kwam boven hem en

-ocr page 39-

37

een stem klonk; „Ik ben uw God. Die u zal verheerlijken. Alles waarom gij hebt gebeden zal volgens het geloof en het welzijn van hem, die er om vraagt, verhoord worden.

Ik wil de zieken en in \'t bijzonder hen, die aan de keel lijden, als zij onder uw voorbede mijn hulp inroepen van deze kwaal bevrijden of hen in de eeuwigheid het leven geven. Ook de familie van de arme weduwe, voor wie gij hebt gebeden en allen, die uw gedachtenis vieren, wil ik in dit aardsche leven met tijdelijke goederen zegenen in het toekomstige met het eeuwige leven vergelden.quot; Na deze wonderbare woorden, verdween de glanzende wolke.

Blasius werd nu onder begeleiding van alle inwoners van Sebaste uit de stad gevoerd. Zeer velen bekeerden zich door zijn woorden tot het Christendom.

Hij werd met de beide knapen onthoofd den 3 Februari 31G.

Het jaar is niet zeker bekend, wijl men op de plaats waar de Heilige Blasius stierf, eene andere tijdrekening had, welke tot vele onnauwkeurigheden aanleiding gaf.

-ocr page 40-

DERTIENDE HOOEDSTÜK.

Wat na zijn dood geschiedde.

De lijken der omgebrachte Christenen liet men gewoonlijk op de gerechtplaats liggen, opdat zij door honden en wilde dieren verscheurd en vernietigd zouden worden. Niets was echter voor de Christenen gewichtiger, dan de overblijselen van zulke martelaren te verzamelen en op schitterende wijze in hun kerken bytezetten. Dit was niet zonder gevaar voor hun eigen leven, wijl de heidenen op hen loerden om hen bij het volbrengen van dit werk, als Christenen te kunnen gevangen nemen. Maar zij achtten hun eigen leven niet zoo hoog als de eerbied voor de heilige lichamen. Zoo ging dan ook een vrome Christenvrouw, Elissa genaamd, den volgenden nacht naar de rechtplaats, waschte en reinigde het lichaam, wikkelde het in lijn lijnwaad met vele welriekende kruiden en begroef het.

Eenige jaren later, toen de kerk Gods den vrede weder had erlangd, werd op deze plaats door de Sebasters een prachtige kerk ter eere van den heilige gesticht, waaide Geloovigen op zijn voorbede ontelbare weldaden van God erlangden. Dezelfde arme weduwe, die hem in de kerker ge-

-ocr page 41-

39

spijscl had, verdeelde alles wat zij bezat onder de armen en raadde ook anderen aan evenzoo te doen. Yele van hare bekenden en verwanten volgden haar voorbeeld. gaven ter eere van den heilige vele en rijke alrnoezen en baden voortdurend om zijne voorbede. Rijkelijk gaf God hun zijn zegen naar lichaam en ziel; zij werden rijk en aanzienlijk en bleven het zoolang, als zij hunne vereering van den heilige en hun liefde tot de arm-en niet verflauwden.

Niet alleen in Sebaste, maar door geheel klein Azië en spoedig ook in geheel Europa verbreidde zich de groote vereering van den heilige. Overal trachtte men zijn relikwiën te bekomen en onder zijn bescherming nieuwe kerken te bouwen. Moeten we alle wonderwerken opnoemen, welke op zijne voorbede geschied zijn, dan zouden we meerdere boeken noodig hebben. Zoo algemeen was de werkzaamheid van zijn voorbede beroemd en gezocht. dat vrome geneesheeren Zijn voorbede inriepen als hun kunst tevergeefs was aangewend. Zoo is vooral dit gebedje bekend. hetwelk zij die een vischgraat in de keel hebben bidden: ..de dienaar Gods rn martelaar Blasius zegt: kom naar voren of naar benedenquot; (n. 1. de graat in de hals).

-ocr page 42-

40

VEERTIENDE HOOFDSTUK.

Relikwiëu van deu Heilige Blasius te Paderborn.

In het jaar 4009 besteeg de godzalige Meinwerk den bisschoppelijk en stoel te Paderborn. Nog was de stad niet opgebouwd, want in \'t jaar 1000 had een vree-selijke brand alle huizen en kerken in de asch gelegd. Meinwerk had een zeer groot vermogen, hetwelk hij geheel besteedde om de kerken ter eere Gods wederom op te bouwen. Hij legde de grondslagen van de nieuwe Domkerk, welke nog als een der schoonste gebouwen bewonderd wordt. Buiten deze dom bouwde hij uit zijn eigen middelen en de geschenken, welke hij van zijn grootsten vriend, den heiligen keizer Henricus ontvangen had, het Benedictyner klooster Abdinghof en de Kerk Busdorl. Deze kerk liet Meinwerk met bijzondere zorg naar het voorbeeld van de kerk van het H. Graf te Jeruzalem bouwen en verrijkte die met kostbare kerkelijke gewaden en sieraden. Vooral liet hij relikwien van die heiligen niet ontbreken, onder wier bescherming en voorbede hij deze hem zoo dierbare kerk wilde stellen. Hij had hiervoor, toen hij te Rome was, van Paus Benedictus VIII heilige geschenken

-ocr page 43-

41

waaronder ook een groot deel van den schedel van den H. Blasius was, ontvangen.

Dezen hield hij hoog in eere, wijl hij zag, dat dezen heilige vele kerken te Rome waren toegewijd.

Hij liet om het schedelgedeelte een zilveren kap maken en droeg dit zijn ge-heele leven bij zich. Ook had hij zelf het voordeel daarvan ondervonden: Zijn nietswaardige moeder Athela had gedurende zijn reis naar Rome al zijne goederen, ook de goederen der kerk tot zich toegeëigend en grootendeels weggegeven en verkwist. Toen Meinwerk terugkeerde, bracht zijne moeder hare getuigen mede, om te bewijzen. dat zij hiertoe recht had gehad. In dien tijd legde men gewoonlijk den eed af op de reliquiën der heiligen; Athela nu hield zich, alsof zij zulke reliquiën had laten halen. Meinwerk. die de valschheid vermoedde, legt den getuigen de schedel voor: maar wijl zij nog een valschen eed over deze reliquien durfden zweren, trof hen op dit oogenblik de straffende hand Gods. Vier hunner werden blind, drie anderen werden lam en stijf. Dit verschrikkelijke wonder verhoogde nog meer den eerbied voor den H. Blasius.

De Busdorfkerk was nog tijdens het leven van den zaligen Meinwerk gereed. Mij schonk aan dequot; kerk weinige dagen

-ocr page 44-

•42

voor zijn dood de reliquiën van den H. Blasius, welke met groote feestelijkheid werden binnengebracht. Hoog worden ze in eere gehouden en vele weldaden zijn daardoor den inwoners van Paderborn bewezen: hiervan is een bewijs de groote liefde en eerbied, waarmede nog jaarlijks den 3 Februari, de feestdag van den heilige, en de daaropvolgende dagen ontelbare menschen deze Kerk bezoeken, om de reliquiën aan te raken. Uit den ge-heelen omtrek komen zijn vereerders, offeren licht, geven aalmoezen en laten zich met groot vertrouwen den schedel van Rlasius op het hoofd plaatsen, om gedurende het geheele jaar van hoofd-en balsziekten bevrijd te blijven. Ja, de toeloop van volk was op laatst zóó groot, dat de drie feestdagen niet toereikend waren, alle menschen te bevredigen, zoodat men nog vijf dagen er aan moest toevoegen om voor een ieder de gelegenheid open te stellen.

Vertrouw, lezer of lezeres, op de machtige voorspraak van dezen grooten heilige. Neem uw toevlucht tot Hein in alle ongevallen des levens; Hij zal U helpen in kwalen van liet lichaam, want God heeft liet Hem beloofd. Maar des te meer zal Hij uw voorspraak zijn voor uwe ziel, en, hebt gij dit ooit noodig, op uw gebed zal

-ocr page 45-

43

11ij u, als een geestelijke geneesheer de gezondheid voor uwe ziel van God af-smeeken.

Wij zien uit deze eenvoudige geschiedenis wederom: hoe groot God is in zijne Heiligen.

H. Blasius. bid voor ons. —

-ocr page 46-

LITAN I E

VAN DEX

11. us.

Heer ontferm U onzer! Christus ontferm U onzer.

Meer ontferm U onzer! Christus hoor ons,

Christus verhoor ons!

God Hemelsche Vader ontferm U onzer! Gods Zoon, verlosser der wereld ontferm

U onzer!

God H. Geest ontferm U onzer!

Heilige Drievuldigheid één God ontferm

U onzer!

H. Maria, bid voor ons.

H. Moeder Gods, bid voor ons.

ld. Maagd der Maagden, bid voor ons. H. Blasius „ ,,

H. Martelaar voor Christus, bid voor ons. H. Blasius door God in uw lijden gesterkt, bid voor ons.

-ocr page 47-

H. Blasius die de hevigste pijnen verdragen hebt, ,, die ter lietde van Christus naar meer smarten verlangd et.

overwinnaar van tyrannen, „ Glorierijke en onoverwinnelijke martelaar, met hemelglans omgeven, groote helper in den nood, ., getrouwe dienaar des Heeren,

„ ijverige navolger der apostelen,

,, verwerper der afgoderij, ,, leerraar der waarheid,

onverschrokken belijder van het Katholiek gelooi\', die de heidenen bekeerd hebt,

,, trooster der bedrukten, ,. wonderdadige geneesheer

der kranken. ,. getrouwe herder van uw kerk,

,, bewonderaar van Gods eer, ,, ijverige leeraar en prediker, onvermoeide arbeider in den wijngaard des Heeren, ,, helder lichtende ster in de duisternis,

-ocr page 48-

40

H. Blasius spiegel van geduld,

„ overwinnaar der eenzaamheid,

„ dienstvaardige vriend der

rnenschen, „ plaatsbekleeder Gods, ,, verachter der wereldsche IJdelheid,

a

■4

bewaarder der onschuld, gt; § voorbeeld van Christelijke | 4 volmaaktheid. o

,, machtige voorspraak voor S

de stervenden.

,, beste vader van uwe vereerders,

„ sieraad van alle goede zeden, |

J)at God ons in alle nood en kwalen te hulp kome, wij bidden U, verhoor ons.

Dat God in armoede en ziekte ons niet verlate, wij bidden U, verhoor ons.

Dat God ons voor vervolging en vijandschap beware, wij bidden U, verhoor ons.

Dat God onze huisgezinnen zegenen moge etc. wij bidden U, verhoor ons.

Dat God onze ouders, kinderen, huisge-nooten zegenen moge, wij bidden U, verhoor ons.

Dat God onze zaken en ondernemingen zegenen moge, wij bidden U. verhoor ons.

Dat God ons heengaan uit dit leven zege-

-ocr page 49-

47

nen moge, wij bidden U, verhoor ons.

Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, spaar ons lieer.

Lam Gods, dat wegneemt de zonden dei-wereld, verhoor ons Heer.

Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm IJ, onzer.

Christus hoor ons! Christus verhoor ons.

Onze Vader — Wees geyroet.

Gebkd.

Almachtige, eeuwige God, die Uwen dienaar, den H. Blasius, Bisschop martelaar, de genade gegeven hebt, in de belijdenis van het ware geloof standvastig te volharden; geef ook ons de genade, dat wij naar zijn voorbeeld trouw blijven, en het geloof door eenvoud en vromen levenswandel voor de wereld bekennen, naar de volmaaktheid trachten, elkander door woord en daad tot het goede voeren, door boetedoening ons hart van de zonde losrukken om zóó waardig te worden, op het einde onzer dagen in gemeenschap van uw engelen en uitverkoren U te prijzen en te aanbidden door alle eeuwigheid Amen.

-ocr page 50-

48

Bid voor ons, IJ. Blasius.

Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.

Gebed.

Om de voorbede van den H. Blasius in lichamelijken nood af te smeelcen.

H. Blasius! Gij weldadige geneeslieer van ziel en lichaam, gij hebt den naam van Jezus Christus vrijmoedig voor heiden-sche stadhouders en al het voik verkondigd, en hebt met Gods genade om de belijdenis van het geloof de sclirikkelijkste folteringen standvastig verdragen: Gij zijt daarom door God met uitstekende genaden begiftigd en bijzonder in hoofd- en halsziekten door alle tijden heen als een machtige voorspraak door de menschen aangeroepen. Door deze uwe verdiensten voor God en door uwe machtige voorspraak smeeken wij U, neem ons genadig als uwe pleegkinderen naar ziel en lichaam onder uwe bescherming : behoud en bewaar voor alles de gezondheid van onze ziel in de genade Gods en als het ons zalig is, bevrijd ons door uwe voorspraak van alle hoofd-en halsziekten, opdat wij in den dienst van God des te ijveriger arbeiden en eens de eeuwige heerlijkheid binnen gaan. Door Jezus Christus onzen Heer en Verlosser. Amen.

-ocr page 51-