VAN ALLE VRAAGSTUKKEN BETREFFENDE HET LEVEN EN DEN DOOD.
NAAE HET FEANSCH
DOOR
9ft
F. ocL
\'
VAN ALLE VRAAGSTUKKEN BETREFFENDE HET LEVEN EN DEN DOOD.
quot;pnbx mn1 r]1? \'JOD quot;jaipto
_ Nabi ex interiori tuo et fratribus tuis sicut ego suscitabit tibi Jehoyah Deus tuus, ad eum audietis.
(Deuteron. XVIII, v. xvi.)
NAAE HET FRANSCH
ARNHEM. — H. W. VAN MARLE. — 1880.
De schrijver van dit werk verklaart zeer breedvoerig waarom hij er den gekozen titel aan heeft gegeven. Op de veronderstelde vraag: «waartoe een woord vooraf?\'\' worde het antwoord gegeven.
Het werk draagt een titel die groote aantrekkingskracht moet uitoefenen op ieder denker, ja op ieder ernstig persoon. Daarenboven is de schrijver, de heer Alexander Weill, in ons land geen onbekende, vooral niet voor hen die vele jaren geleden, deelgenomen hebben aan le Congres pour les sciences sodales te Amsterdam. Wie herinnert zich niet dien vurigen redenaar, die meer dan eens de tribune beklom en . ... een ongewonen indruk maakte?
Uit zulk een pen kon niet iets alledaagsch vloeien, en ik houd er mij vast van verzekerd dat ieder onbevooroordeelde dit boek als een buitengewoon verschijnsel zal erkennen.
Hetgeen er in vermeld staat moet dat staven; de overtuiging welke de uitgever en de vertaler dienaangaande bezitten, kan niet anders dan \'t gevolg zijn van den machtigen indruk, dien de lezing van dit merkwaardig geschrift op hen heeft gemaakt.
Hier is geen sprake van een volkomen samengaan der denkbeelden omtrent zulke hoog ernstige zaken. Het is al te ongerijmd om daarnaar de waarde van een werk te schatten of te beoordeelen; o neen, die eensigheid is hoegenaamd geen vereischte voor den vrije, die objectief kan en wil oordeeleu.
Actualiteit zal men aan dit werk evenmin ontzeggen, al hebben dergelijke onderwerpen ook een blijvend actueel karakter. Maar het is in Frankrijk verschenen, in een land, onder een volk, waarop voortdurend de algemeene aandacht is gevestigd. Er behoeft geen verband gezocht te worden — het bestaat — tusschen de strekking van dit werk en tusscheu het zedelijk peil waarop thans de fransehe maatschappij staat. Zoo iets daarvan een sprekend getuigenis geeft, dan is het vooral die zekere richting op \'t gebied der romantiek, welke daar gevolgd wordt om quand méme lezers te vinden. Het is bijna grootmoedig te noemen dat men zich bezighoudt met het opsporen der kunstwaarde in de zeer bekende persproducten van dat dat klapwieken met quasi verbeeldingsvleugelen in.....modderpoelen!
liet stelsel en de beschouwingen des schrijvers zullen voorzeker de belaug-stelling van vele zijner geloofsgenooten hier te lande wekken; hij heeft hun veel te zeggen.
Het 14de hoofdstuk, tot onderwerp hebbende: „het recht der vrouw,\'* treedt op sexueel gebied en gaat vrij diep op sommige punten. De onvermijdelijke termen daarbij gebruikt, mogen niemand aanstoot geven, en bij de vertaling is zorg gedragen om het naakte vooral niet naakter terug te geven. Overigens blijft de schrijver hierin bijna geheel binnen de grenzen van \'t geen het Oude Testament zelf bevat.
De vruchten van zulk denken, van zulk een oorspronkelijk talent, van zulk vorschen naar waarheid, moeten geopenbaard worden; te meer, daar de bezielde schrijver het goede, het ware en het schoone wil. Dien stempel kan en behoort zijn werk in elk geval te dragen.
Een reuzentaak voorwaar, om in zulk een boek alle vraagstukken omtrent leven en dood te willen oplossen. Zijn die er dan werkelijk in opgelost? Daarop antwoordt de inhoud. O, het beloont de moeite wel er kennis van te nemen.
Mogelijk zullen er zijn die zich aan enkele uitdrukkingen of beschouwingen, wellicht aan den geheelen inhoud, ergeren. Maar dit kan men aan elk ander werk van dien aard doen, dan vooral, wanneer men zich binnen een te beperkten kring beweegt, of eigen denkbeelden te hoog schat.
De vertaling is zoo getrouw mogelijk aan het oorspronkelijke geschied, opdat daardoor ten minste eenigszins vergoed worde \'t geen in den regel door elke vertaling te loor gaat.
Mogen de ontdekt wordende feilen in het weergeven der oorspronkelijke denkbeelden eenigszins welwillend bejegend worden, omdat het aan den ernstigen wil, en aan de zorg om die niet al te gemakkelijke taak naar redelijke eischen te vervullen, waarlijk niet heeftfontbroken.
DE VERTALER.
ARNHEM, October 1880.
Dit boek werd in den zomer van 1S78 te Etretat ge-sclireven, onder het oog mijner onvergetelijke vrouw, aan wie ik het hoofdstuk voor hoofdstuk heb voorgelezen. Toen er sprake was van den titel, bracht zij een gewichtige bedenking in het midden, waaruit zich het intieme gesprek ontspon, dat ik te dier gelegenheid met haar voerde, nauwelijks een maand voor haar dood, dio de uitgaaf van dit werk tct heden vertraagd heeft.
Zij. — Acht ge dezen titel niet te aanmatigend, te weidsch ?
Ik. — Ge hebt gelijk; hij is werkelijk aanmatigend. Maar is hij dit te veel, dat is de kwestie.
Zij. — Als ge toegeeft, dat hij aanmatigend is, dan zal het publiek, reken er op, zelf wel het te veel daarbij voegen. Overigens is het boek goed. Het heeft mij getroffen door opmerkingen, die even nieuw als waar zijn, waarom zoudt ge het dan door een eenigszins snorkenden titel bederven ? Laat het publiek er dien titel aan geven, daar heb ik niets tegen, maar gij! Waarlijk het getuigt niet van bescheidenheid!
Ik. — Het publiek der 19de eeuw, dat geen stom woord van het oude Sinaï verstaat, noch den wijsgeerigen zin, noch de diepte als wetboek er van begrijpt, zou het stellig dien titel niet geven. Vooreerst zal het mijn boek niet lezen en geschiedde dit toch, dan zou het nimmer erkennen, dat het een nieuw Sinaï is. Toch is het dit wel en het oude niet onwaardig tevens. Als Mozes uit zijn graf verrees, zou hij mij niet logenstraffen. Ik ben nog meer
1
2
verwaten dan gij meent, maar nooit heb ik mij op niets verhoovaardige!. Ik heb mij altijd beschouwd als een nederig dienaar van Jehova, geroepen om zijn naam te verheerlijken.
Sedert ik denk, heb ik mij aan den dienst der waarheid gewijd, gescheiden van de menschen en hun machten. Nooit heb ik een mensch, noch een partij, noch een godsdienst gediend. Ik heb nooit iets door anderen geleerd. Wat ik weet, weet ik alleen door inspiratie. God spreekt met mij sedert mijn rede stamelt. Ik ontleen mijn denkbeelden noch aan een mensch, noch aan een boek, noch aan het gesternte, noch aan de aarde, noch aan de liefde, noch aan den haat en heb ze nooit daaruit geput. Ik denk, omdat denken mijn eigenlijk leven is. Ik zoek naar de waarheid, omdat het mij onmogelijk zou zijn naar iets anders te zoeken
Had ik de fortuin willen najagen, gij weet, dat de natuur millioenen had weggelegd in mijn machtige tenorstem, gelijk al mijn makkers van vroeger dagen u dat kunnen verzekeren en zooals mijn vrienden Heine en Meijerbeer u dat hebben gezegd. Ik heb er alleen gebruik van gemaakt om Jezaja in \'t hebreeuwsch, Homerus in \'t grieksch, Shakspeare in \'t engelsch. Schiller in \'t duitsch, Dante en Tasso in \'t italiaansch, Corneille, Molière en Racine in \'t fransch te kunnen lezen. Wat liet latijn betreft, die taal dor kracht en der list, die taal der tyrannen, der advokaten en christenen, zij heeft geen enkel oorspronkelijk genie voortgebracht, noch als dichter, noch als wijsgeer. Het waren altemaal slechts naschrijvers!
Trotsch was ik nooit, omdat ik het niet zijn kan Ik veracht de burgerlijke eerbewijzen, waardigheden en onderscheidingen; ik versmaad lof en vleierij. Zelfs de roem, die prikkelt en uitstekende menschen te allen tijde in verzoeking heeft gebracht, op mij heeft hij nog geen vat.
Sedert twee en veertig jaren ben ik in Parijs en heb menig opstel en menig boek het licht doen zien. Ik heb mij op elk gebied bewogen Nauwelijks slaagde ik op het
3
eene, \'t zij staatkunde, romantiek, dichtkunst, geschiedenis, letteren, pliilosophie, — of ik zeide liet vaarwel en bewoog mij op een ander. Overigens weet ge, dat Parijs een specialiteit eisclit, om opgang te maken. Ea\'zac, die mijn vriend was, maar mij liever hoorde zingen dan spreken, heeft mij gezegd, nu veertig jaren geleden: „letterkundige, man der wetenschap en artist in Parijs te zijn, dat gelijkt op de kruin van den Rigi- Er is juist plaats voor drie honderd personen, mits niemand zijn plaats verlate. Om zich in Parijs staande te houden, moet men op zijn enge plaats blijven en zich niet bewegen.quot; Trouwens, in die veertig jaren heb ik nooit eenige loftuiting, zelfs geen billijk oordeel aan een tijdschrift of dagblad gevraagd; evenmin heeft ooit een fransch blad een ernstig verslag gegeven over een mijner talrijke werken, geschreven met liet bloed mijner ziel en waarin geen enkele regel aan anderen ontleend, zonder hun naam te vermelden. Dikwijls zelfs, als schaamde ik mij over de steeds vloeiende \'bron mijner denkbeelden, heb ik ze aan anderen toegeschreven, schoon ze wel degelijk uit mij zelven voortkwamen, meesttijds tusschen waken en slapen, daar, gelijk gij weer, ik bijna niet slaap. De slaap roept mijn gedachte in\'t leven, en in wakenden toestand verdwijnt zij menigmaal. Ik droom niet, maar ik lees \'t geen in mij zelven gesclire-ven staat. Letters en gedachten huppelen voor mijn geest, plaatsen zich dan van zelve duidelijk leesbaar voor mij en verdwijnen zoodra ik ze gelezen heb. Dat alles heeft mij, zooals gij weet, niet belet vroolijk, gezond en welvarend te zijn en u liefderomances met mijn goede tenorstem voor te zingen. Ach! had ik maar de heerlijke melodieën kunnen opschrijven, die mij in den slaap omzweven; maar mijn geheugen bewaart slechts de krachtige denkbeelden en de gespierde verzen. De muziek verdwijnt zoodra hot dag is. Aan dat voortdurend innerlijke, ideale, zuiver geestelijke leven heb ik het te danken, dat ik noch rijkdom, noch zingenot heb nagejaagd. Oprecht gesproken, ik heb alleen God en de vrouw bemind, maar de vrouw in de eerste plaats, daarna God. Van eten en drinken
4
heb ik mij altijd zooveel mogelijk onthouden. ik zou zelfs van 24 tot 24 uren kunnen vasten en mij enkel tevreden stellen met een kop koffie en wat kaas, zonder mijn gezondheid te benadeelen. Om lof in te oogsten of een vleierij te hooren, zou ik geen stap doen. Al plaatste men alle decoratiën van \'t verleden, van \'t heden en van het toekomende voor mij, dan zou ik geen vinger uitsteken om er een van te nemen. Grij weet, dat dit geen woorden zijn zoo maar daarheen geworpen. Al wilde men mij President der .Republiek of Keizer van beide werelden maken, ik zou er slechts hoofdschuddend op antwoorden. Ik gevoel geen greintje eerzucht, bezit geen spoor van ijdelheid. Er is niets aardsch dat mij in verzoeking brengt. Ik heb u gezegd, dat ik de vrouw beminde, doch nooit heeft haar plastische schoonheid eenigen invloed op mij gehad. Ik bemin de vrouw, omdat zij mij een hooger wezen toeschijnt, omdat de ondeugendste vrouw nog goed is, wanneer men haar bemint.
Gij weet, dat ik u nooit om uw schoonheid heb lief gehad, want al hadfc gij de schoonste haren en de fraaiste tanden der wereld — en gij hebt ze behouden — zoo waart ge toch niet schoon. Bovendien heb ik u niet gezocht. Ik kan mij alles ontzeggen, uitgenomen te denken. Ik heb u gevonden, omdat God, die dc nieren proeft, gelijk David zegt, en die weet, dat ik nooit anders dan waarheid en rechtvaardigheid heb gezocht, u op mijn weg heeft geplaatst tot overmaat van belooning, als een diamant te midden van een hoop keisteenen. Ik heb u genomen, omdat ik menschehjke diamanten weet te waar-deeren. Gij zijt mijn fortuin, mijn geluk, mijn roem, mijn liefde en mijn leven geweest; bovenal zijt ge de engel geweest, mij door God gezonden, om mijn gebreken met uw vleugelen te bedekken en om mij te vrijwaren voor de smetstof van het leven. Dank zij u en u alleen, nooit heb ik behoefte aan een ander schepsel gevoeld. Ik heb mij in mijn gedachten, in mijn arbeid en in mijn idealen kunnen verdiepen; ik heb naar de waarheid kunnen streven, op \'t gevaar af van tegen andere stervelingen,
5
die my in den weg traden, te stoeten en hen zelfs te verwonden; ik heb nieuwe vorens kunnen ploegen, op\'t gevaar af van de voorbijgangers te bemorsen met den modder, die mijn ploegijzer, links en rechts gravende, opwierp, zonder er zelfs acht op te slaan; kortom, aan u heb ik het te danken, dat ik God heb kunnen dienen! Al moge ik dan trotschheid bezitten, dan zijt gij die trots; en ben ik verwaten, dan ben ik dit op uw bezit. Ik heb mij in u niet bedrogen, kan ik mij dan in mij zeiven bedrogen hebben ?
Zij. — Niet alleen zijt gij trotsch, maar ge zult mij ten laatste ook trotsch maken, en toch ben ik het nimmer op iets , hoegenaamd ook , geweest.
Ik. — Kom, laat ik u eenige versregelen voorlezen, die ik gisteren nacht heb gemaakt over hot zoo scherpe onderscheid, dat bij de menschheid in \'t oog valt, tus-schen die ik heet van hoven en anderen, die ik meen.®»»! beneden te komen. Deze denkbeelden zijn bij mij opgekomen juist ten opzichte van dit boek, \'t welk ik het Nieuwe Sinaï noem.
üe boue ct dether, riiomme, ingénueux melange,
Keinonte de la bete ou redesceud de Taugé.
Ce qui monte d\'en bas, co qui tombe d\'en haut.
Se reucontre dans l\'homme et Dieu lui fait son lot.
C\'est ce hunt ou ce bas en lui qui prédomine.
11 peut planer archange, il peut rarnper vermine.
Par des crimes abjects, il redevient crapaud,
Lézard, chardon, ortie ou pierre d\'un tombeau.
Par ses libivs vertus, il monte a la lumière Ou l\'homme, dépouillé de fange et de poussière,
Eternellement jeune, aimant autant qu\'airaé.
Vit de gloire et de paix dans un monde embaumé;
Volant de sphere en sphere, au dessus des planètes,
Sans voir un malheureux ni des gens malhonnêtes;
Ideal de bonheur et de félicité,
J)es saints et des élus la divine cité!
L\'ame qui se voit mal, pleine de myopie, D\'un ordre inférieur, ne vit pas, elle expie! Et venant de la taupe et renaissant sans yeux. Tout voyant lui parait un être audacieux.
6
I/homme n\'invente rien. II a bien vu des anges
Venir bercer aa vol des enfants dans les lauges.
Ce que nous appelons: Imagination,
Est d\'une vie aillenrs une revelation.
Toutes nos fictions et toutes nos pensees.
Par nous , dans un monde autre, out été pourpensées.
11 est réellement des planètes de feu,
Ou des anges mortels out osé braver Dien.
Ces êtres orgueilleux, préeipités des faïtes.
Paraissent sur la terre et deviennent prophètes.
Leur génie et leur verbe, autant de souvenirs,
Leur brulent la mémoire et font d\'eux des martyrs.
L\'homme ne peut eréer. Ce que son esprit crée,
II l\'a déja ve\'cu dans une autre eontrée.
L\'homme apprend aisément ee dont il se souvient,
S\'il n\'avait pas vécu, l\'homme n\'apprendrait rien.
Celui qui vieut d\'en bas et sorti d\'une brute
Est tont fier d\'etre un homme et novice, il débute.
II renverse et batit, tont lui parait nouveau.
Car il ne se souvient que d\'un singe et d\'un veau.
Ces Tines transformés, ces times épatées.
Hommes, tout battant neut\', üe dise.-t tous athées.
Plus d\'une femme était naguère encore oiseau,
Ou levrette (idèle au blane et beau miiseau.
Mais toutes les catins, se vautrant dans Ie vice.
Out vécu sale-nent: lionne, louve ou lice!
Pourtant que Thomme sorte on d\'en haut ou d\'en bas,
II sent si ce qu\'il fait est juste ou ne Test pas.
Car la bete elle meme et sans qu\'on l\'avertisse,
Sent d\'instir.ct, dans sou corps, la loi de la justice.
Tl est triste, abattu, quand il a fait le mal.
Que de fois Ton peut dire a son maitre; Animal!
Seuls, et sans liberté, les animaux de proie,
Vivent de nos malheurs et le mal fait leur joie.
Mais ce n\'est, certes, pas Dien qui les a eréés!
Tl les a, ehatiments, du mal même agréés.
Parceqne sa loi vent qu\' après quelques annces,
Lu vice et 1c forfait, en ocuvres spontanées.
Se dressent, monstrueux, en reptiles visqueux ,
Eu fauves carnassiers, en tyrans belliqueux,
Ces tigres, ces serpents sont les poux de la terre,
Que malpropre, malade, enfante sa crinière.
Tons, ils disparaitraient, si l\'homme, seul debout.
Pour la bete et la terre était juste partout!
7
Tous les élus de Dien, les hommes de genie,
Se sont seutis issus de la force in fin ie.
Les uus, ccLime Soorate. out cru voir un démon,
ün être aérien sans fange et sans limon.
Qui vcrsait dans leurs ooeurs des torrents de pensees.
Sources de veriié, dans le ciel cüinmencées.
Longtemps avanl Soerate, Homère le voyant,
üont le verba était corame un éclair foudroyant,
Se croyait inspire par la sagesse infuse,
Que sa langne idolatre appelait; une Mme.
Moïse appavut, dans nu buisson ardent,
Jého.-uli, fare a face, éclatant ct dardant Son feu révélateur dans rfime du pn.phète.
Et ce céleste feu rayounait sur sa tête.
Jamais, dans l\'avenir, mortel pétri de sang,
Ne verra de plus piés le centre tout-puissant,
Le foyer luminenx, le Créateur qui plane.
Et d\'ou toute vertu, toate justice émane!
Ces poètes d\'en hant, dans les fimes desquels Sonffle 1\'esprit de Dien, bien qn\'ils naissent mortels. Dans une existence autre et bien supérieure.
Out vu la vérité jaillir de sa demeure.
De sa source de feu, transparent, lumineus.
Et oe feu, dit sacré, brnle toujours en enx.
Sur leurs frères, venant des bêtes et des herbes,
lis le souffient brülant en rayounautes gerbes! Et comme a leurs eurauts , les grands peres chenus, Eux, les explorateurs des pays iuconnus,
Leur centert les beautés de leur patrk antique,
Pont leur mémoire trace un tableau poétique. Ces anges, ces amours, ces jardins embauraés. Et puis, ces ehatiments, ces enfers eiflaramés. Et toutes ces horreurs et toutcs ces merveilles,
lis les ont vns des yeux, entendus des oreilles.
Eutre ce monde et l\'autre ils sont ks points d\'appui, Comme enx on peut monter, cn vivaut pour antrui. Mais malheur au pays, quand ces hommes d\'élite, Cédaignés par un peuple ou 1\'esprit périclite.
Au lieu de tenir droit et debout les petits;
Se laissai t dévorer par d\'apres appétits;
Oubliant leur noblesse et leur haute origine,
Courbent li frout devant le vice qui don.ine;
Et que loin d\'ennoblir et d\'aguerrir les coeurs, Ils u\'en chantent, déchns, que les molles langueurs! 11 ne fa\\it que vingt ans, pour que, I\'llme endormie.
8
Et les vices du corps frisaiit répidémie,
Croupissaut dans la Loue et dans Tinaction ,
Ce peaple, en un jour, tunbe en putrefaction! 1)
Vertaling.
De mensch, een vernuftig mengsel van slijk en van ether, is voortgesproten uit de lagere diersoort of van engel afgedaald. Zoowvel het lagere als het hoogere wordt bij hem aangetroffen, doch zijn lot wordt door God bepaald. Bij den een treedt het hoogere, bij den ander het lagere op den voorgrond, daar hij zich zoowel tot engel verheffen als tot het kruipend gedierte kan afdalen. Door lagere misdaden daalt hij weder af tot padde, hagedis, distel, brandnetel of tot een killen grafsteen; doch evenzeer voeren zijn deugden, in vrijheid betracht, hem tot het licht, waar hij van slijk en stof ontdaan, eeuwig jeugdig blijft, zoowel lief heeft als bemind wordt, roem en vrede geniet in zaliger gewest.
Daar zweeft hij van bol naar bol in \'t rijk der planeten , zonder ooit een ongelukkige te aanschouwen noch oneerlijke lieden te ontmoeten. Daar stijgt hij ten toppunt van geluk en gelukzaligheid, in het hemelsche lustoord der heiligen en uitverkorenen.
De bekrompene en kortzichtige ziel, die van lager orde is, leeft eigenlijk niet, maar doet boete. Zij ontvlood aan den mol en werd ook blind herboren, zoodat zij tegen ieder helderziende als tegen een hooger wezen opziet.
De mensch vei zint niets; hij heeft wel degelijk engelen gezien, die kinderkens, in windsels gewikkeld, al zwevende in hun armen wiegden. Onze verbeelding is
1) Na eenig wikken en wogen besloot ik tot een eenvoudig vertalen van dit vers, daar de proef met een metrische overzetting genomen, niet naar wensch is gelukt. De gedachten zijn m. i. veel meer wijsgeerig dan dichterlijk ; van daar de angstvalligheid, om door een te vrije vlucht, minder getrouw des schrijvers denkbeelden te vertolkeu. Het zal velen IcLers derhalve niet onwelgevallig zijn, dat het oorspronkelijke voorafgaat
DE VERTALFR.
9
enkel de openbaring van het leven in een andere wereld, daar al onze begoochelingen en al ons denken reeds uit die wereld dagteekenden. Er bestaan werkelijk werelden van vuur, waarop sterfelijke engelen woonden, die God hebben durven trotseeren. Maar die hoogmoedige wezens werden van hun verheven standpunt ter neder geworpen, en verschijnen nu op de aarde, alwaar zij profeten worden.
Door hun geest en hun woord getuigenis gevende van hun oorsprong, wordt het herinneringsvermogen bij hen uitgedoofd en treden zij op als martelaren. Het scheppend vermogen mist de mensch, daar al wat zijn geest voortbrengt , reeds in een andere wereld door hem aanschouwd werd. Het valt den mensch licht datgene te leeren, \'t welk hij zich herinnert, doch hij zou niets leeren, zoo Inj niet reeds geleefd had.
Hij, die uit een lagere diersoort is voortgekomen, verheft er zich op mensch te heeten en treedt als nieuweling voor het eerst ten tooneelc. Hij breekt af en bouwt op; alles komt hem voor als nieuw, want hij kan zich niets anders herinneren dan tot do apen of tot de kalveren te hebben behoord. Die ezels; die stompzinnige wezens, in menschen herschapen, treden als nieuwigheidskramers op en noemen zich allen atheïsten. Menige vrouw was voor dezen nog een vogel, of een trouw schoothondje met blanken en fraaien snuit. Maar alle lichtekooien, die zich in de armen der ondeugd werpen, hebben vroeger op zeer lagen trap geleefd als leeuwin, wolvin of teef!
In weerwil daarvan gevoelt de mensch, hetzij Inj van hooger standpunt afgedaald of uit de lagere diersoort is voortgekomen, of zijn handelingen goed of verkeerd zijn.
Zelfs het dier gevoelt do wet der rechtvaardigheid als \'t ware instinctmatig, zonder toedoen van anderen, daar het somber en terneergeslagen is, wanneer het kwaad heeft gedaan.
Hoe menigmaal kan men niet den naam van ondier aan zijn meester geven! De roofdieren, die in afzondering en onvrij leven, bestaan alleen door onze rampen, en verheugen zich in het kwade. Maar toch zijn zij niet door
10
God geschapen, maar wel heeft hij ze, tot straf voor den mensch, uit het kwade zelf doen voortkomen, daar zij a wet gebiedt, dat de ondeugd en de euveldaden, als tijdelijke verschijnselen, na eenigo jaren zich monsterachtig zullen openbaren in den vorm van afzichtelijke reptiliön, van verscheurende beesten of van oorlogzuchtige dwingelanden. Zulke tijgers en zulke slangen zijn het ongedierte, \'t welk de aarde vertoont, als door onreinheid en ziekte voortgebracht.
Al die schepselen zouden verdwijnen , als de mensch zich wist staande te houden en voor het dier zoowel als voor de aarde altijd rechtvaardig bleef.
Al de door God uitverkorenen, al de geniale wezens, zijn zich bewust uit de oneindige kracht voortgesproten te zijn. Sommige, gelijk Sokrates, hebben gemeend dat een demonisch, een onstoffelijk wezen stroomen van gedachten in hunne harten overstortte als bronnen van waarheid, welker oorsprong in den hemel te vinden was. Lang voor Sokrates meende de ziener Homerus, wiens woord een bliksemschicht geleek, bezield te zijn geworden door de ingeschapen wijsheid, welke zijn bijgeloof met den naam van Muse bestempelde.
Jehova verscheen aan Mozes van aangezicht tot aangezicht in een brandend braambosch en stortte, door schitterend licht omgeven, zijn zienersvuur in de ziel van den profeet over. Dat hemelsch vuur omstraalde sedert des zieners hoofd, en nimmer zal een sterveling van meer nabij de almacht des cenigen, het lichtend altaar, den zwevenden Schepper aanschouwen, uit wien alle deugd en alle rechtvaardigheid is!
Al worden zij als stervelingen geboren, die dichters van hooger oorsprong, uit wier zielen de geest Gods spreekt, zoo hebben zij in een vroeger, veel verhevener bestaan de waarheid zien te voorschijn treden uit haar woning, uit haar bron van helder schijnend vuur, dat heilig genaamd wordt en altijd in hen brandende is. Als vurige pijlen storten zij het uit over hun broeders, uit dieren eu
11
planten voortgekomen. En als spraken zij tot hun kinderen, zoo verhalen hun die eerwaardige grijsaards, welke onbekende landen hebben doorzocht en doorreisd, van de schoonheden in dat oude vaderland, waarvan zij een dichterlijk tafereel ophangen. Die engelen, die liefdeblijken , die heerlijke lustoorden, maar ook die kastijdingen, die brandende hel,... die afgrijselijkheden zoowel als die wonderbare dingen, — dat alles hebben zij met de oogen gezien en mot de ooren gehoord. Zij zijn de steunpunten tusschen deze en een andere wereld, en men kan hooger stijgen, gelijk zij, wanneer men voor anderen leeft.
Wee echter het land, wanneer zulke uitverkoren scheo-
\' x
selen, versmaad door het volk, welks geest gevaar loopt onder te gaan, in stede van de jongeren op den goeden weg te brengen en staande te houden, door lage begeerten worden geprikkeld; wanneer zij hun adeldom eu hooge afkomst uit hot oog verliezende, het hoofd buigen voor de heorschende zonde; wanneer zij in stede van de harten te veredelen en te stalen, slechts do verwijfdheid bezingen, waartoe dat volk vervallen is. Slechts twintig jaren zijn er noodig om zulk een volk — welks geest is verdoofd en welks lichamelijke zonden de besmetting kronen, door in \'t slijk en in traagheid rond te wentelen i — om zulk een volk tot verrotting te doen overgaan.
GratZ; de grootste der duitsche joden sedert Mendelson, zegt in zijn uitgebreid werk „de geschiedenis der jodenquot;, dat Mozes onder drie lagen begraven is geworden, en wel onder de talmudistische^ de evangelistische en de cabbal-listische, alle drie uit puin en stof samengesteld. Gratz vergeet echter de eerste laag, uit verharde klei bestaande , in den Pentateuch zeiven te vinden en dagteekeneude van de vestiging des joodschen Koningrijks. Ezra, de voornaamste samensteller der vijf boeken van Mozes,
12
heeft die laag vergroot, evenals de zeventig vertalers van Ptolomeüs en andere geleerden tijdens de vervolging der christenen, haar hebben doen toenemen. Hoe kan het ook anders. De wetten van Mozes zijn in de allereerste plaats een staatkundig en burgerlijk wetboek, gegrond op een vvijsgeerig en godsdienstig stelsel. Dit stelsel is geheel en al ontsproten uit het goddelijke genie van Mozes, en al zijn staatkundige wetten zijn het logisch gevolg van zijn godsdienstig beginsel. Xiet om den Schepper te believen, trok Mozes te velde tegen den afgodendienst der volken van zijn tijd, maar omdat die afgoderij met haar hoogere en lagere krachten — waarvan deze aan gene in den hemel ondergeschikt waren gemaakt — op aarde het despotisme en de slavernij vertegenwoordigden. Het eenig onveranderlijk Wezen, dat is, was en zal zijn, kent slechts één scheppende, hoogste en geestelijke kracht, waaruit alle schepselen, menschen, dieren, planten en delfstoffen zijn voortgesproten; die (dien gelijk zijn van het begin tot het einde, maar alleen onderling verschillen in de hoeveelheid kracht door den Maker er in gelegd; juist gelijk een werkman dit in zijn verschillende werken doet, die toch alle voor hem gelijk zijn en dezelfde rechten genieten.
Jehova is de eenige en de eerste stam, de eenige en de eerste oorsprong van de gelijkheid der menschen, en Mozes heeft den stervelingen het eerst die bron geopenbaard , waaruit evenzeer de tweelingzusters, vrijheid en broederschap, zijn voortgesproten. Mozes ging natuurlijk uit van het beginsel der gelijkheid , daar hij elk eenhoofdig bestuur afschafte en alzoo het eerst een geheele wetgeving in \'t leven riep, gegrond op het verkiesbaar gezag: de Republiek. Hij geeft Jehova zelf als eenig koning, zonder opvolger, aan zijn volk! „Jehova alleen,quot; zegt hij, „zal voor u uittrekken en strijden tegen wie u bestrijden! Als gij zijn wetten opvolgt (die van Mozes), zult gij al de volken overwinnen, welke valsche goden hebben;quot; en deze zijn met andere woorden: het despotisme en de slavernij. Op zijn banier staan de woorden; Jehova Zébaoth geschreven, welke beteekenen God den heelals en niet der
13
lejera, zooals verkeerd vertaald wordt. Hij wil noch koningen noch slaven. „Gij zijt allen mijn slaven,quot; zoo spreekt Jehova tot Israël, door den mond van Mozes, „en mij behoort de geheele aarde.quot; Slaven van Jehova, namelijk van de wet te zijn is, volgens Mozes, het eenige middel om onafhankelijk van de menschen te zijn. Op een andere plaats zegt hij: „Gij zijt allen zonen van uwen God Jehova.quot;. Hij duldt geen adel noch aanzienlijken. Het is dus volstrekt niet vreemd, dat Samuel, die ais zuiver mozaïst, zoo voortdurend maar vruchteloos tegen de joodsche monarchie heeft geworsteld , — dat wetboek heeft veranderd door er wetten en besluiten naar eigen inzicht bij te voegen. Immers hetzelfde geschiedt met alle wetboeken. Al de verzen over het koningschap zijn er ingelascht tijdens de regeering van Saul en David, en het is wel opvallend, dat in die verzen dezelfde hebreeuwsche woorden voorkomen, welke men in Richteren na Samuel\'s tijd en bij de ingelaschte plaatsen der 5 boeken van Mozes aantrèft. Maar de meest ingrijpende veranderingen zijn door Ezra gemaakt, daar de wetten, welke die met de perzische philosophic doortrokken staatsman aan de boeken van Mozes heeft toegevoegd, lijnrecht in strijd zijn met het wijsgeerig, godsdienstig en staatkundig stelsel van Mozes, zoo zeer zelfs, dat men het slechtste geloof hebben of door en door te kwader trouw moet zijn, om dit te durven loochenen.
Gratz (6e deel, pag. 190) haalt den Talmud aan, en zegt, dat achttien verzen in de 5 boeken van Mozes door de Sopherim (schrijvers) veranderd zijn geworden. Philipp-son erkent in zijn vertaling van gemelde boeken, dat al de hoofdstukken, die geslachtsregisters bevatten, er later bijgevoegd zijn. Iben Ezra en Spinoza hebben uitvoerig en duidelijk bewezen, dat die 5 boeken (de Pentateuch) in hun hedendaagschen vorm, niet in hun geheel van Mozes hunnen zijn, maar niemand heeft voor mij (zie mijn werk „Mozes en de Talmudquot;) op de twee wijsgeerige cn godsdienstige stelsels gewezen, die met elkaar in tegenspraak
14
zijn als dag en nacht, cn voortdurend naast elkaar dooiden liedendaagschen Pentateuch heengeweven zijn. Het eene stelsel stemt overeen met de uitspraak der hoogste men-schelijke rede, het andere berust op een mystieke en wonderdoende openbaring in strijd met de rede; het eene is de uitdrukking der volstrekte en goddelijke waarheid, die het ideaal der hoogste menschelijke beschaving in zich bevat, een ideaal, dat wol is waar nog nimmer is bereikt, maar dat toch als een vuurzuil voor do menschheid verrijst en als \'t ware haar eenige Messias is; terwijl het andere de uitdrukking is van alle dwalingen, allo afschuwelijkheden, alle valsche godsdiensten, die het mystieke, wonderdoende en onmensclielijke verkondigen en waarvan het christendom een nageschreven mengelmoes is. Gratz en Philippson hebben zich geducht geplaagd, om de eenheid der 5 boeken van Mozes te bewijzen, maar men moet moedwillig blind zijn door te beweren, dat dezelfde wetgever, die meer dan vijfmalen herhaalt dat God wil zeggen de rechtvaardigheid; dat hij niets ongestraft laat; dat alle misdaden gewroken en tot in het derde geslacht geboet zullen worden, namelijk na verloop van dertig jaren, door den Tijd (en op elke bladzijde der geschiedenis vind ik steuu voor deze waarheid) — dat die wetgever nu in het volgende hoofdstuk zou geschreven hebben: „want te dien dage (den dag der vergiffenis) zal hij u vergiffenis schenken en zullen uw zonden voor Jehova gelouterd worden.quot; Als dit een en dezelfde man is, die zoo spreekt, dan is hij een bedrieger of een falsaris. Bovendien vrouwlief, let wel op, dat het niet Jehova is, die hier vergiffenis schenkt, maar niemand anders dan zijn hoogepriester, die bij het verlaten van liet heiligdom , de zonden van het voor hem nedergeknielde Israel vergaf. Trouwens, het geheele wijsgeerige en godsdienstige stelsel van Mozes berust op de tot God verheven Rechtvaardigheid, een zoodanige, die geen vergeving kent van elk onherstelbaar kwaad vóór, gedurende cn na het loven, zooals gij de letterlijke bewijzen daarvoor in dit boek hebt gelezen.
15
Bovendien is tijdens den eersten tempelbouw geen spoor te vinden van een verzoeningsfeest. door Ezra uitgedacht, met het geheele daaraan gewijde hoofdstuk. Hoe kan men nog een oogenblik aannemen, dat dezelfde profeet, die gedurig tot zijn volk spreekt: „Gij zult geen andere goden hebben! Gij zult aan geen andere goden offeren!quot; — een werkelijke afgoderij zou hebben ingesteld, door de offerande van een bok, gezonden om gedood te worden ter eere van een god, Assass-El genaamd, want het woord El beteekent God. Men moet gekrenkt zijn in zijn hersenen, om zoo plomp den meest logischen denker der wereld met zich zei ven in tegenspraak te brengen. De sopliisten zouden u evenzeer op hun manier kunnen bewijzen, dat de bergen molshoopen en de zeeën haringvaten zijn. Als men op oneerlijke wijze strijd wil voeren, kan men alles volhouden Maar, geljik een rabbijn zegt, „geen uitdrukking mag in strijd met den natuurlijken zin des woords opgevat worden.quot; Wat heb ik u al niet menige passage van Mozes voorgelezen, waarin hij zich tegen menschenoffers verklaart! Ook in dit boek zult ge die vinden. Mag men een oogenblik aannemen, dat diezelfde man de Wet kan geschreven hebben? (Leviticus XXYII: 23 en 29: elk chérem — \'t geen letterlijk beteekent het toegewijde, het menschenoffer — kan niet vrijgekocht worden! Hij moet sterven!)quot; En dit is het mensclicn-offer zoo duidelijk mogelijk, gelijk het zijn bloeitijd had tijdens Saul en Jeplita. Hij die beweert, dat dit van Mozes afkomstig is, kan even goed beweren , dat de Drieëenheid door Voltaire is uitgevonden. Mozes heeft het eerst den arbeid in zijn gezonde beteekenis doen kennen, door alle burgers te gelasten zes dagen te werken, want de aanzienlijken onder de Heidenen werkten niet; zij trokken alleen ten strijde om buit te behalen. De arbeid, als verlagend beschouwd, was alleen den slaven opgedragen. Mozes, die do slavernij afschafte, heeft don arbeid geadeld. Hij is hot, die het eerst den sabbath als rustdag voor alle dienstbaren, zoowel menschen als dieren, heeft ingesteld. Voor de planten en mineralen heeft hij den zevenjarigen
16
sabbath ingesteld; als Yoorbelioedmiddel tegen de pliilo xevas. 1) Hij zegt dat met even zoo vele woorden. Maar wanneer men hem deze soort van kantteekening, \'t maaksel van een ijlhooldigen dweper, in den mond legt: „God heeft in zes dagen de wereld geschapen en op den zevenden dag rustte hij uitquot;, dan kan men hem even goed laten zeggen: want God eet de geheele week beefstick, maar alleen op Vrijdag houdt hij vastendag. Immers het eene is even ongerijmd als het andere.
Zij. — Maar waaraan is het toe te schrijven, dat al die geleerden van vroeger tijd dergelijke tegenstrijdigheden niet hebben opgemerkt, daar deze zelfs een kind, dat een greintje oordeel heeft, moeten opvallen?
Ik, — Dat zal ik u verklaren, en dan zult ge zien, dat dezelfde oorzaken, die voorheen haar werking hebben gedaan, thans nog bestaan. Mozes was en blijft nog de demokratische en socialistische wetgever bij uitnemendheid. Zijn 5 boeken zouden ons nimmer ter hand zijn gekomen, wanneer er niet gelijktijdig iets anders had bestaan naast het republikeinsch en burgerlijk wetboek van Mozes. Deze wetten hebben te allen tijde, van Mozes tot heden ten dage toe, gevaar geloopen van vernietigd te worden, vooreerst door de afgodische joodsche koningen, daarna door do Syriers en Egyptenaren, vervolgens door de Romeinen Alle vroegere en latere aristokraten koesterden daartegen den diepsten haat. De Christenen hebben zo eerst in het evangelie belasterd en hun haat daartegen duurt nog voort. Jozua, de meest geliefde leerling van Mozes, die Deuter-onomium heeft nageschreven en op het einde van dat boek zijns meesters dood heeft medegedeeld, heeft er deze woorden aan toegevoegd: „Er zal geen profeet gelijk Mozes meer opstaan.\'\'\'
Daar nu de Christenen beweren, dat Jezus nog grooter
]) Dit woord bleef onvertaald, ten einde des schrijvers ware bedoeling te doen vatten, daar hij kennelijk met dat woord zinspeelde op de zoo gevaarlijke ziekte van den wijnstok in Frankrijk en zijn bedoeling later nog duidelijker uitkomt. VERTALER.
17
is, heeft men den toekomenden tijd jaham in den verleden tijd kam veranderd, waartoe men slechts één letter had weg te laten. Yandaar, dat men dezen onzin leest: „En er stond geen profeet gelijk Mozes meer opquot;. De kerkhervorming werd terecht aan de herleving van den Pentateuch toegeschreven, maar ook heeft de Inquisitie nooit meer hebreeuwsche boeken noch meer Hebreen verbrand dan tijdens de kerkhervorming, den Boerenkrijg en het opkomen der Wederdoopers. liet ware te gevaarlijk voor de joden geweest, als zij de demokratische en op gelijkheid steunende wetgeving van Mozes in gewone taal hadden doen uitkomen. Zij bepaalden zich liever bij dat gedeelte, waarin de wonderen en hot bijgeloof op den voorgrond treden en dat als voorspel kon strekken voor al de dwaalbegrippen van Heidenen, Christenen en Mohammedanen. Bovendien stond de groote meerderheid der rabbijnen, als verlichte geesten, weinig boven hun christelijke en moham-médaansche vervolgers, en zoodra zij eenige macht bezaten , verbrandden zij zeiven de wijsgeerige en de op rede gegronde boeken hunner geloofsgenooten. Een Pranschman en jood. Rabbi Schalem van Montpellier, liet in de 13de eeuw de „Gids der verdooldenquot; van Maimonides verbranden, en zou ook dezen dat lot hebben doen ondergaan, hadde hij er de mac lit toe gehad. Tusschen een talmudist en een jezuiot is geen haarbreed verschil. quot;Waar deze van Jezus spreekt, daar gewaagt gene van Adonai. Het overige van den godsdienst is bij beiden even ongerijmd, en de een is even verblind dweepziek als de ander. In het midden der ISde eeuw heeft een geniaal christen, David Michaelis, Mozes in zjjn eer hersteld, als de grootste wetgever der oude en nieuwe wereld, in een werk getiteld; „het recht van Mozes.quot; Buntorf en hij hebben meer voor het mozaïsme gedaan dan alle rabbijnen te zamen in de Middeleeuwen. In dit bewonderenswaardig boek nu, dat den Talmudisten verboden 1) en in alle talen, behalve in
1) Toen ik 21 jaar oud was, werd ik met den ban bedreigd op de tal-mndistische hoogeschool te Frankfort, wijl ik dat boek had gelezen.
2
18
de fransche, is overgezet, glijdt Micliaelis over den staatsvorm henen, uit vrees dat hem de uitgave niet vergund zou worden. Zonder liem, zou Mendelson niets hebben kunnen uitrichten. Cromwell heeft zijn republiek stellig niet ingericht naar het model van Plato, niet zijn slavernij en zijn vreemde leer aangaande de vrouw. Maar hij erkent alleen Mozes en den Pentateuch, terwijl de Puriteinen de republiek in Amerika hebben gegrondvest naar de leer des Bijbels. Het was de grootste fout der fransche republiek, dat zij de grieksche met haar slaven en zeden vol afgoderij; tot model had gekozen. Maar de katholieke natiën leeren den Bijbel alleen uit het Evangelie, waarin het nieuwe onwaar en het ware, \'t welk van Mozes komt, niet nieuw is
De tweede, de hoofdreden, is deze, dat zij het wijsgeerig stelsel van Mozes volstrekt niet begrepen hebben. Er is niets zeldzamers dan een wijsgeerig en tevens scheppend genie. Daartoe moet een groote verbeeldingskracht samengaan niet de eenvoudigste en de meest logische uitspraak der rede. De rede alleen is niet voldoende, want zij kan slechts den gloed der verbeeldingskracht louteren en verhelderen. Alleen is zij als een stuk ijs. Een wijsgeerig stelsel, gelijk dat van Mozes, op \'t welk hij een geheele wereld heeft gebouwd, moet, van alle zijden beschouwd, gelijk en logisch zijn, zonder eenige de minste kromming, welke öf tegen \'t gezond verstand strijdt öf met zich zelve in tegenspraak is. Staat het op zulk een hoogte, dan is het zoo te zeggen goddelijk, Het is meer dan waarschijnlijk, dat Mozes zijn grondbeginselen heeft medegedeeld en verklaard aan uitstekende leerlingen, waarvan Jozua de eerste was.
Deze overlevering moest onder de uitverkorenen Israels stand houden. Samuel, een der schoonste figuren van de menschheid, was zuiver mozaïst. Ter voortplanting zijner waarheden, heeft hij een profetenschool gesticht, waaruit Nathan als een der besten is voortgekomen. Later heeft Jezaja en zijn profetenschool (van de twaalf kleine profeten waren minstens vijf zijn leerlingen) de ware leer van Mozes
19
gehandhaafd. Maar met hem is die school ook geheel te niet gegaan. Noch Jeremia noch Ezechiël zijn mozaïsten. Zij zijn reeds in dwaalbegrippen omtrent de vergiffenis verstrikt en spreken voortdurend van opstanding en van wonderen. De leerstellingen van Babyion vindt men in de hunne terug. liet boek Job dagteekent van de Babylonische ballingschap. Drie groote vraagstukken houden nog heden ten dage de philosophen van alle natiën bezig:
Als God alle wezens heeft geschapen, wie heeft dan het kwaad doen ontstaan en waarom bestaat dit?
Als Jehova de Rechtvaardigheid is, waarom is dan de Rechtvaardige op deze aarde ongelukkig en de Onrechtvaardige gelukkig? Job heeft dit vraagstuk volstrekt niet opgelost.
Hoe is Gods alwetendheid te rijmen met de vrijheid van den mensch?
Op deze drie beenderen hebben zich de tanden aller joodsche, hcidensche, mohammedaansche en christelijke wijs-geeren stomp gebeten; men zou dit kunnen vergelijken met de fabel van de slang en de vijl.
Zij. — Hebben de Grieken, Romeinen en andere volken geen groote wijsgeeren gehad?
Ik. — Alle volken hebben groote wijsgeerige dichters gehad, do Grieken vooral. En onder deze laatsten heeft Aeschyles, in zijn Prometheus, vele dier kwestien aangeroerd, maar niet opgelost.
De heidenen hebben do materie dichterlijk voorgesteld. Zij hebben de liefde en al do materiëele genoegens des levens bezongen. Waar zij de natuur bezingen, treedt deze op als voertuig voor die liefde, welke alleen van physischen aard is. De Joden alleen hebben den geest verheerlijkt, welke boven de materie zweeft en deze bezielt. Zij alleen hebben Jehova bezongen, en waar zij de natuur bezongen, gelijk Dnvid en de Psalmisten het onovertroffen gedaan hebben, geschiedde dit om den Schepper te verheerlijken.
Een eigenaardig verschijnsel doet zich echter in de geschiedenis van het menschelijk denken voor, en geeft niet
20
weinig steun aan deze uitspraak van Jo^ua: „er zal geen isahi gelijk Mosché meer opstaanquot;. Het bestaat hierin, dat het eigenlijke, de slotsom bij alle wijsgeerige genieën des heelals, altijd saamgevat is in deze weinige woorden van Mozes: ,,Hoor Israël, Jehova onze God is een eenig heerquot;. Dit is het begin en het einde aller denkers. Hot overige is slechts uitweiden, al naar mate zij meer of minder dwalingen hebben uit den weg te ruimen, alvorens tot deze kern van absolute waarheid te geraken. Zoo komen al de bewijsvoeringen van Sokrates on Plato steeds neer op „den eenigen Grodquot;, den Schepper aller dingen. Ook is dit het hoofdpunt bij Aristoteles, die er langs hobbeliger wegen heengeleid wordt. Ik zwijg van de ongeloovigen of de twijfelaars, die tot geen conclusie komen. Zij hebben grond tot twijfelen, daar het door hen aangevallen godsdienstig beginsel valseh en mot dwaalbegrippen besmet is, welke tot moord en bandeloosheid leiden.
Hetzelfde geldt bij de Romeinen. Cicero, Marcus Au-relins, Scneca, Epictetes, zij allen komen tot een zelfwerkende en geestelijke kracht, waaruit alles voortvloeit en die door de Rechtvaardigheid regeert. De eenen stellen zich die kracht voor als een persoonlijkheid, do anderen verkondigen haar bestaan zonder nadere bepaling, maar steeds is het „Jehova, die is, die was, die wezen zal en die nooit verandertquot;. Do beschaving ontleent daaruit haar oorsprong, want hoedanig die kracht ook zij, de gelijkheid en vrijheid der wezens door haar geschapen zijn er de logische gevolgen van, zoowel als de Deugd en de Onsterfelijkheid. De eerste Christenen legden op deze waarheid nadruk en verbreidden haar onder de barbaarsche heidenen, voor wie het woord hunner denkers een doode letter was gebleven. Maar het officiëele christendom is uit liet vervalschte jodendom ontstaan, uit dat van Ezra en niet het minst uit die joodsche leer, welke door het Farizeïsme, door het geloof aan wonderen, door het geheimzinnige en door het bijgeloof, geheel ontaard was. Dat christendom neemt al do lengonachtige wonderen uit hot
21
Oude Testament over; het heeft nooit eenig begrip gehad van hot wijsgeerig stelsel van Mozes, gelijk dit toch bewaard is gebleven in den ouden tekst, door Jozua overgeschreven. Natuurlijk vond het ingang bij liet echte, afgodische heidendom vol dwaalbegrippen en willekeur. Zoo werd het weldra een ineensmelting van alle joodsche en farizeesche dwalingen, waarbij nog al de heidensche, grieksche en romeinsche werden opgenomen.
Het christendom heeft nooit den toets der rede kunnen doorstaan. Er bestaat geen christelijke wijsgeer. Het is een godsdienst, die van zijn eerste optreden af, in de linkerhand het kruis en in de rechter een zwaard houdt, zeggende: „volg mij, of sterf! Wees mijn slaaf of anders zal ik u dooden!quot; Zoodra hij het zwaard laat zakken en spreekt, gevoelt hij zijn zwakheid en pleit verzachtende omstandigheden.
Wanneer de christen niet dreigt, wordt hij klein en \'tis alsof hij zegt: „Neem toch mijn godsdienst aan Hij is zoo lief, zoo zacht, zoo inschikkelijk. Hij vergeeft alle tekortkomingen, sluit de oogen voor alle ondeugden, hij is enkel liefde en vergevensgezindheid.quot; Dit is met andere woorden: „al zijt go een doortrapte booswicht, zoo belet dit volstrekt niet, dat gij als een heilige zult sterven. Ook zult gij veel gelukkiger zijn door in \'t geheel niet te redeneeren, maar door alleen te gelooven of maar den schijn aan te nemen dat gij gelooft, mits gij uw rede tot zwijgen brengt. Wat de Rechtvaardigheid betreft, zij is afgeschaft door het bloed van Christus, die gestorven is om haar weder te verkrijgen en tevens de misdadigers, behalve do Joden, te verlossen. De oude God eischte nu en dan Rechtvaardigheid,, maar de nieuwe God der Christenenis enkel Liefde quot;
Deze liefde echter is alleen den uitverkorenen voorbehouden , namelijk dengenen, die in hem en in zijn plaats-bekleeders op aarde, in zijn priesters en pausen, gelooven; maar wee hun, die redeneeren en zich niet aanzijn trouwe ondermaansche lastdragers willen onderwerpen. Denzulken is geen heil, vooral niet in dit leven! Zij zijn
22
noch onze naasten noch onze broeders; zij zijn ketters.. dat wil zeggen; staan beneden het dier. Wat baat het hierop te antwoorden, men redeneert niet. Dit is overigens het afdoend woord van elke brutale macht, van eiken bar-baarsehen godsdienst. Men moet het werktuig van den dwingeland zijn; wil men zijn slachtoffer niet worden, dan moet men zijn slaaf zijn; al draagt men een titel, dat hindert niet, maar voor alles slaaf! Ook hebben alle christelijke wijsgeeren 1) zich door boekdoelen heen te werken, alvorens zij die naar bloed dorstende dwaalbegrippen voor goed hebben verworpen, welke de goedertierenheid opsieren, en eenmaal gereed met de opruiming van al die verbleekte en verrotte overblijfselen, trekken zij een nieuw gebouw op; maar hun slotwoord in lange volzinnen uitgesproken, is altijd hetzelfde, dat Moz js in één enkelen regel heeft verkondigd.
De Alexandrijnsehe school beoogt hoegenaamd niets anders dan de heidensche idee met die van ilozes te verbinden. De geschiedenis heeft haar daarin teleurgesteld. AVant in plaats van de goden in Jehova samen te smelten of te doen opgaan, heeft zij Jehova in het veelgodendom doen opgaan. Het islamisme heeft even als het christone1 m alleen de dwaalbegrippen omtrent de wonderen r.\' e joodsche leer overgenomen en die op het ééngor1 .dom geënt, gelijk dit vroeger de schriftgeleerden, tijd .s den tweeden tempelbouw, en de Farizeeën hebben gr ,iaan. De mohammedaansche wijsgeeren tornen aan \', eigenschappen van God, gelijk de rabbijnen uit de Miadclecuwen doen, maar hebben niet het minste begrip van liet wijsgeerige judaïsme door Mozos gesticht. Zij komen bovendien tot geen oplossing hoegenaamd ook, want deze is niet te verkrijgen wanneer het uitgangspunt valsch is. Als God vergiffenis schenkt, waarom vergeeft hij dan niet alles? Kon hij den mensch anders geschapen hebben, waarom roept hij dezen dan zoo jammerlijk gebrekkig in \'t aan-
Hier blijft zich de schrijver niet gelijk . daar hij kort te voren den Christenen wijsgeeren heel\'t ontzegd. de vertaler.
23
zijn? Is Grod alwetend, wat baat het den monsch dan dat hij vrij en verantwoordelijk is? Kan God wonderen ver-richten, waarom houdt hij er dan nu mede op, als die wonderen tot geluk de;: menschheid strekken? Wanneer hij de natuurwetten kan verbreken, waarom heft hij dan de zonde en den dood niet op? Als hij rechtvaardig is, waarom beloont hij dan den rechtvaardigen en waarom straft hij den slechten monsch niet?
Zij. — Maar er wordt immers gezegd, dat \'s menschen verstand te beperkt is, om Gods raadsbesluiten te kunnen doorgronden.
Ik. — Dan vraag ik; waarom heeft God dat verstand zoo beperkt geschapen? Wat is dan toch een God, dien niemand ziet noch begrijpt? Is hij het onvolkomen en hersenschimmig maaksel van den mensch? Mozes is het, die in enkele regelen de waarheid omtrent God heeft verkondigd , maar dezo waarheid behoort volledig gemaakt te worden niet door hypothesen, maar eerst door de wetenschap, die op feiten berust, daarna door do geschiedenis; want de geschiedenis is de incarnatie Gods, is het tot vleescli geworden woord.
Ik spreek hier niet van de protestantsche hervormers. Het is ontegenzeggelijk waar, dat zij tegen de pauselijke afgoderij zijn opgekomen, dank zijden herleefden Pentateuch. 3 Ia ar ook zij hebben geen woord van den waren Mozes begrepen. De Wederdoopers hebben er een vaag begrip van gehad. Hun socialisme is daaraan ontleend. Maar Mozes was geen communist, ij Jezus alleen was dit. Jezus is de schaduw van Mozes zonder één lichtstraal.
Luther en Calvijn konden nog niet tot Mozes opklimmen. Hun Mozes is die van Ezra, dc wonderdoener. Wonderen nu waren verfoeilijk in do oogen van Mozes, want hij legt iederen wonderdoener de doodstraf op; hij, aan wien God zich van aangezicht tot aangezicht geopenbaard heeft, — een leugenachtig beweren voorwaar in de
L) Blijkbaar maakt de schrijver weinig of geen onderscheid tusschen socialisme en communisme. ee vertaler.
24
oogen van Mozes, daar hij spreekt in den naam van Jehova: „Geen sterveling kan mij zien en levenquot;. Hij die vergiffenis schenkt — iets laags in de oogen van Mozes, want hij heeft gezegd: „Jehova laat niets ongestraft; hij straft de zonden der vaderen tot in het derde geslacht.quot;
Gij weet, dat dit in de geheele geschiedenis als juiste waarheid wordt bevestigd, want God wordt alleen dooiden Tijd gerechtvaardigd. Men komt niet op zulke lasterlijke aantijgingen terug. Neen, integendeel, die joodsche leer van Ezra en van den Talmud heeft hoegenaamd geen reden van bestaan!
Als God persoonlijk tot den jood Mozes in een wonderbare verschijning heeft gesproken, dan kan hij, door hetzelfde wonder, even goed tot den jood Jezus gesproken hebben en door dezen in \'t vleesch verschenen zijn. Dan kan hij ook tot Mohammed en zelfs tot Brigham-Young 1) gesproken hebben. Hij had immers geen haast Hij heeft wel duizenden jaren gewacht, alvorens tot Mozes te hebben gesproken, waarom zou hij dan niet wederom 1500 jaren hebben kunnen wachten, om tot Jezus en tot Mohammed te spreken ?
Zij. — Als men u zoo hoort redeneeren, dan moest ieder jood, die aan de persoonlijke verschijning van Mozes gelooft, evenzeer aan de goddelijkheid van Jezus gelooven!
Ik. — Het mczaïsme van Ezra, uit de bestaande boeken van Mozes geput, kan zich geen oogenblik tegen het Katholicisme, het Protestantisme en het Mohammedanisme staande houden. Als ik een wijle geloof hechtte aan de wonderen van het Oude Testament, zooals Ezra ze verhaald heeft en de rabbijnen ze hebben aangenomen, dan zou ik niet alleen gelooven aan al de wonderen uit het Nieuwe Testament, maar ook aan al de latere en die nog zullen volgen; maar ik zou mij in elk geval bij de nieuwste scharen, omdat deze nog iets voor de toekomst beloven. Alle groote denkers der menschheid, wier geest den eenigen God, Jehova, vond, hebben zich dan ook
1) Stichter van de secte der Mormonen in Amerika.
25
zonder uitzondering en terecht verzet tegen den naam van jood; zoodanig zelfs, dat zij de doodvijanden -werden van de talmudistische joden. Zij beschouwden het officiëele, algemeen gehuldigde judaïsme niet als de leer van Mozes — den grooten wetgever, het grootste wijsgeerig genie dei-wereld — maar wel als die van Mozes den toovenaar, die goocheltoeren voor Pharao verricht, die stokken laat bloeien, die slangen maakt, welke men als voorbehoedmiddel bij zich draagt, die horens van licht draagt, tot wien God spreekt niet door de rede of door de verbeeldingskracht, maar rechtstreeks door de oorschelp, terwijl hij zich voor drie vierde, of ruggelings vertoont, zooals de hedendaagsche Pentateuch in vollen ernst verhaalt. Met het verrichten van zoodanige wonderen gingen Jozua, Eliza en Elias voort. Luther hoeft in den beginne het mozaïsme verdedigd, maar toen hij tegen het einde zijns levens zag, dat de talmudisten nog bijgelooviger waren dan de katholieken, heeft hij de eerstgenoemden met den bijtendsten spot gegceseld. David Michaelis die, gelijk ik reeds zeide, meer voor Mozes heeft gedaan dan al de rabbijnen te zamen, heeft zulk een gloeienden haat tegen den talmud en de talmudisten opgevat, dat hij de aartsvijand van alle joden is geworden. Voltaire, wiens deïsme zuiver mozaïsme is, heeft den bijbel van Ezra, vol van wonderen en bovennatuurlijken bombast, zeer smadelijk gehekeld. In onze dagen schrijft de deïst Renan, nadat hij het leven van Jezus geschreven heeft, boekdoelen vol, om zich te verdedigen tegen de meening, dat hij een jood zou zijn. Zij hebben allen volkomen gelijk. Zoolang de joden den hodendaagschen Pentateuch aannemen als het persoonlijk tverk van een sterveling, Mozes genaamd, is er voor het mozaïsme geen toekomst, geen heil te verwachten, maar het zal naar lichaam en ziel, tegelijk met het wonderdoend Christendom, te niet gaan.
Hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij de engelsche, fransche en duitsche wijsgeercn. Bacon verwerpt elke hypothese, uitgenomen die van hot bestaan Gods. Newton verkondigt den Schepper van Mozes. Pope verheerlijkt
26
hem in prachtige verzen. Descartes verdelgt alle godsdiensten, maar richt ten slotte een gebouw op voor den eenigen God van Mozes Spinoza, wiens begrip van eenkj-heid aan de Cabbala is ontleend, die do eerste was, welke het durfde wagen om den Pentateuch van haar eenkjheid te ontdoen, het kleed waarmede Nessus hem had omhangen, eindigt in zijn laatste hoofdstuk met de verheerlijking van den God van Mozes. Wel is waar is het woord een op zich zelf een mozaïsch begrip, in zooverre namelijk elke werkelijke zelfstandigheid een deeltje, al ware het zelfs van het oneindig deelbare, dos Scheppers bevat, doch Mozes leerde, dat de vooruitgang door de vrijheid alleen in het schepsel zelf gelegen is. In den Schepper kan dat niet gelegen zijn, daar hij zcd zijn \'t geen hij is. Er is dus geen sprake van te kiezen tusschen Spinoza en Mozes. Montaigne, die aan alles getwijfeld had met zijn: wat wed ik?; — Raoclaiü, 1i:- o;.: -olies lachte, met zijn: misseJiie»; — Mij komen toch beiden tot dezelfde conclusie. Leibnitz is deïst en tracht het bestaan der zonde te ontkennen. Hij dwaalt! De zonde bestaat, maar zij is uitsluitend door den mensch in \'t leven geroepen. Mozes heeft hieromtrent beknopt en duidelijk uitspraak gedaan, maar men kan hem niet begrijpen, uit hoofde van de tegenstrijdigheden in zijn boek gelascht door den perzischcn jood Ezra. Een der grootste denkers der raenschheid is Fénélon. Geen ander is zoo ver gegaan als hij in het deïstisch geloof en in de kritiek der atheïstische en pantheïstische stelsels. Maar, \'t zij uit vrees, \'t zij uit zwakheid, ook hij pleit verzachtende omstandigheden ten gunste van het Christendom op het einde zijner „Brieven over het bestaan van Godquot;. Toch blijkt het, dat hem dit zwaar valt. Hij aarzelt, tast rond, treedt telkens terug en ten laatste redeneert hij niet meer, maar vervalt in den preektoon.
Kant vat in zijn Kritiek der zuivere rede de stelling van Descartes weder op, doch meer ondergeschikt, veel minder juist en met veel minder talent, — ten einde alle bovennatuurlijke stelsels uit te roeien. Op één punt gaat hij verder. Hij tracht te bewijzen, dat men volstrekt niets
27
bewijzen kan. Nadat hij hiermede gereed is, waartoe één, in plaats van onderscheiden slecht geschreven deelen voldoende ware geweest, maakt hij voor zich alleen een traarschijnlijken God, en deze waarschijnlijke God is die van Mozes, met de zedeleer en do geboden van Mozes onder een andere benaming. Mendelson is beter to werk gegaan. Hij heeft zich ronduit onder de wijsgeerige banier van Mozes geschaard, maar geen der vraagstukken kunnen oplossen, die het monotheïsme in bloedige flarden schonren door de tegenstrijdigheden en het op een even zwakken grondslag plaatsen als waarop elk ander stelsel berust. Lessing is door en door mozaïst en de verklaarde vijand van het Evangelie. 1) Voltaire en Rousseau zijn deïsten. Er is geen wijsgeer die meer jood was dan Voltaire, maar mogelijk wist hij hot zelf niet. Hij kende Mozes alleen uit do boeken van Ezra, maakt die belachelijk en wordt eindelijk een verachter van het jodendom, al ware het alleen omdat het christendom daaruit is voortgekomen. Roussean is strenger monotheïst on zijn Vicaire 6uur,j:::-\' is - ju eente pleitrede ten gunste van Jehova, het scheppende wezen dat onveranderlijk is. Ik zweeg over de hedendaagsche wijsgeeren van Duitschland. Zij staan zoo hoog in eigen schatting, dat hun namen in het nevelachtige van hun stjjl verdwijnen. Hegel is een valsch vernuft en een miskende middelmatigheid. Van al zijn geschriften heeft er slechts één blijvende waarde, namelijk De geschiedenis of de wijsbegeerte der godsdiensten. Hij knaagt de vergane beenderen van Spinoza af. Schelling is niet meer in tel en verkondigde alleen zijn trots en zijn woordenpraal. Nu blijven nog de zuivere materialisten over. Gij weet dat ik hen bestrijd niet met sarcasmen maar met wetenschappelijke, onwederlegbare grondwaarheden. En zoo ben ik aan mijn titel: het Nieuwe Sinaï gekomen!
Zij. — Het was meer dan tijd ook.
1) Lessing zelf en zijn beste beoordeelaars komen tegeu Je laatste bewering krachtig op. vêrt.
28
Ik. — Nadat ik het geheele wijsgeerige en godsdienstige stelsel van Mozes, als den grondslag van zijn onvergankelijk wetboek, op nieuw heb samengesteld uit stukken en brokken; nadat ik het hem toegedicht boek had gezuiverd van al die meeningen en stellingen, welke tegen do zijne aan-druischen en wier versteende laag zijn goud en edelgesteenten bedekt (zie mijn werk „Mozes en de Talmudquot;) — heeft men mij onderscheiden tegenwerpingen gemaakt, en op deze antwoord ik door middel van dit boek en van dezen titel.
De een (de heer Bersot, een zuiver deïst en mozaïst, een der helderste hoofden en geregeldsto denkers van Frankrijk) heeft mij gezegd: „gij hadt den hedendaagschen Pentateuch nemen, de beide elkaar weerleggende stelsels scheiden en ze tegenover elkaar moeten plaatsen. De hebreen wsche tekst ware voldoende.quot;
De ander, een atheïst, heeft mij gezegd: „Hoe \'t ook zij, ge hebt Mozes in logisch verband beschouwd en hem met zich zelf verzoend. Hij heeft Jehova verkondigd en voorgesteld als den Schepper van hemel en aarde. Maar dit is toch altijd een bovennatuurlijk wonder, want wie heeft nu Jehova geschapen, als deze het niet zelf heeft gedaan?quot; Verder zeide hij: „Mozes leefde 3000 jaren geleden. Sedert dien tijd is de wetenschap vooruitgegaan. Wij hebben geen behoefte meer aan een Schepper. Alles ontstaat van zelf door de natuurwet der voortdurende beweging en vervorming. Als Mozes in onzen tijd leefde, zou hij wellicht een Darwinist zijn.quot;
De derde, een talmudist, zeide mij: „wat hebt ge er bij gewonnen om den eenen Mozes van den anderen te scheiden en de helft des Pentateuchs op rekening van Ezra te schuiven ? Dezelfde onoplosbare vraagstukken, die zich bij een Mozes als ziener en wouderdoener voordoen, knoo-pen zich evenzeer vast aan den genialen Mozes als rationalist en wijsgeer. Hebt ge de vrijheid van den mensch met Gods alwetendheid verzoend? Hebt ge het eeuwigdurende twistpunt aangaande den rechtvaardigen ongelukkige en den zondigen gelukkige beslecht? Hebt gij een
29
tipje van den sluier opgeiiclit, die het geheim der indivi-dueele en der algeheele onsterfelijkheid bedekt? Wat baat mij uw ontdekking? Mijn Mozes stel ik tegenover den uwen en behoud den ouden, gelijk hij mij in den Pentateuch van Ezra wordt beschreven!quot;
Deze tegenwerpingen waren ernstig; en gij weet dat ik iemand niet met woorden en scholastische of sophistische haarkloverijen afscheep. Al wat niet eenvoudig en duidelijk voor een ieder waarneembaar is, kan niet waar zijn. Als er een enkel wezen bestond, dat God niet zag, zooals het den dag en de zon aanschouwt, dan zou God niet bestaan.
Ik diende alzoo in de eerste plaats het wetenschappelijk bewijs te leveren, dat het wijsgeerig stelsel van Mozes niet alleen overeenstemt met de hedendaagsche exacte wetenschap, maar tevens, dat al die tegenwerpingen door dit stelsel te niet gedaan , en al die kwestien van zelve opgelost worden, geljjk een knoop, dien een kind met zijn vingers zou ontwarren, in plaats van hem met een mes door te snijden.
Twee wetenschappelijke grondregels dienden mij tot scherpe ploegijzers, niet alleen om er vorens van blij-venden aard mede te graven, maar tevens om ze als doodelijke wapenen tegen mijn bestrijders tc zwaaien. Die twee axioma\'s zijn do volgende:
.,CTeen kracht kan een andere aan haar gelijke kracht voortbrengen.quot; Deze waarheid is algemeen , bewezen, onwraakbaar.
Waar ik haar heb gevonden? Ik weet het niet, wellicht in den slaap. Gelijk bij do profeten, komen de denkbeelden tot mij terwijl ik sluimer. Mozart heeft zijn meesterstukken slapende gecomponeerd. 1) Hij zegt het zelf. David dicht zijn psalmen op zijn legerstede, half wakende, half slapende. Al de profeten droomen. Deze waarheid alleen slaat den bodem in aan elk atheïsme, elk pantheïsme,
VERT.
l) Eigenaardig beweerd, doeh moeilijk tc bewijzen.
30
elk évolutionisme, elk transformisme, kortom aan alle valsche ismes der zoogenaamde moderne wetenschap. 1)
Bovendien geeft die waarheid het juiste antwoord op de vraag omtrent de vrijheid en Gods alwetendheid. De scheppende kracht kan geen aan haar gelijke kracht voortbrengen. Want God is de wet, en er heerscht één wet in de geheele zichtbare en onzichtbare wereld. Er is een tweede volstrekte waarheid, die uit de eerste voortvloeit. Al het geschapene is samengesteld. Er kan geen geschapen iets bestaan, dat uitsluitend van geestelijken aard, onsterfelijk en in al zijn deelen gelijk is.
De mensch kan dus niet anders geschapen worden dan gelijk hij is. 2) Hij is volkomen vrij om te kiezen tusschen het goede en het kwade. Daaruit vloeit voort, dat de andere kwestie van zelf wordt opgelost God heeft nooit een kwaad geschapen. Er bestaat geen Ariman, geen Satan, geen Beëlzebub Het kwaad spruit uitsluitend uit de vrijheid van den mensch voort. Al onze rampen zijn ons eigen werk. Zij ontstaan uit onze ondeugden en uit onze misdaden, en worden deze niet door de menschelijke en maatschappelijke rechtvaardigheid afgesneden en uitgeroeid, dan baren zij nieuwe rampen, welke door don Tijd, als eenigen rechtdoener Gods, worden uitgebroed-, om na verloop van twintig tot dertig jaren te voorschijn te treden; terwijl de Ruimte ze over de volkeren en over de mensch-heid verspreidt, tengevolge van de solidariteit der wezens. De Tijd en de Ruimte, waarover de wijsgeeren zooveel geraaskald hebben, zijn de eenige rechtdoeners van God. Er kunnen geen andere bestaan, daar elke andere rechtspraak, hetzij als straf, hetzij als belooning, de vrijheid zou vernietigen, die het eenige erfdeel van don naar Gods evenbeeld geschapen mensch is!
1) De cursieve woorden bleven onvertaald, als noodzakelijk om des schrijvers bedoeling weder te geven.
2) De schrijver wil hier uitdrukkelijk gelezen hebben: „pas autrement qu\'il est\'\' en noemt de grammatikale schrijfwijze: qiï\'il h\'esf een dwaasheid; daar zij geen zin heeft. vert.
31
Een tweede waarheid vlooit hieruit voort, deze namelijk :
Geen enkelvoudig lichaam is er, dat geschapen is Elk geschapen lichaam is samengesteld.
Er is slechts één enkelvoudig lichaam, \'t welk in al zijn deelen gelijk is, namelijk dat, hetwelk de andere lichamen heeft geschapen en deze niet anders dan samengesteld kon scheppen, door er een klein deel van zich zelf in te leggen. Deze werken nu, welke voor den maker alle gelijk zijn, verschillen niet van elkaar in qualiteit maar alleen in quantiteit, hetgeen afhangt van de maat der geestelijke kracht, welke de beweging meer of minder levendig maakt; want warmte, vuur, geest en beweging komen op hetzelfde neer.
Ik ben te oud om deze tweede waarheid door do scheikunde te bewijzen. Maar al kwamen duizenden chemisten mij zeggen : hier is een enkelvoudig lichaam, waarvan geen atoom samengesteld is, dan zou ik hun antwoorden: Dat is een leugen! Gijlieden zjjt onnoozel. Ontleedt het\'behoorlijk, dan zult gij zien, dat het niet identiek in al zijn deelen is; en als het enkelvoudig is, knielt dan neder en aanbidt het, want het is God! Hij alleen is een enkelvoudig lichaam!
Zoo ziet ge, dat de wetenschappelijke waarde van het Oude Sinai alleen door het Nieuwe wordt bevestigd, Mozes wist dat volkomen. In hem vereenigt zich alles, nu eens ingewikkeld, dan weder duidelijk enklaar, want hij heeft honderden boekdoelen in een enkelen regel saamgevat. Ik ben er zeker van, dat hij mij niet zou logenstraffen, als hij mij zijn meening kon kenbaar maken.
Ik had mij alzoo tot taak gesteld mijn Nieuwe Sinai te voltooien. Als God mij het leven laat behouden, dan zal ik waarschijnlijk aan den wenk van den heer Bersot gehoor geven. Van stonden af aan beschouw ik mijn roeping als volbracht.
Mijn werk zal geen opschudding te weeg brengen. De eenon zullen het stilzwijgend uit de handen leggen en den schijn aannemen, alsof ze er geen kennis mede hebben gemaakt. De anderen zullen er door beneveld worden.
32
Immers van nabij verblindt ook de vuurbaak en verlicht den zeevaarder alleen uit de verte. Maar het zal een omwenteling in de geschiedenis der wijsgeerige en godsdienstige waarheid teweeg brengen.
Wanneer ik niet meer tot de levenden zal behooren, dan zal mijn werk verrijzen en anderen zullen het voltooien.
Zij. — Zoodra uw werk gereed is, kan ik sterven. Want gij weet; dat ik alleen voor u in \'t leven geroepen bon!
Xk — Ik heb nog mijn Nieuw Jezaja in dichtmaat onder handen, en daaraan arbeid ik sedert den 15 Juli 1870. Maar dat werk breekt af. Ik heb eerst willen opbouwen.
Zij. — Zoo lang ik leef, zult gij het niet uitgeven, dat verbied ik u!
Ik. — Aan uw verlangen zal ik gehoor geven. Mocht ik ooit door een goddelijken lichtstraal beschenen worden, dan zijt gij de bron waaruit hij ontstraalt!
Een maand later stierf mijn vrouw, na een ziekte van drie dagen. Te harer nagedachtenis heb ik deze inleiding geschreven; ik stel ze dus onder haar hoede!
Alexander Weill.
Parijs, einde Januari 1880.
HOOFDSTUK 1.
Daar geen kracht een andere aan haar gelijke kracht kan doen ontstaan; daar dus de vrije mensch, uit geest en stof samengesteld, noch door een dier, noch door de aarde- noch door een planeet kan voortgebracht zijn, — zoo moet hij noodzakelijk door een geestelijke kracht zijn geschapen.
Het is een vaste en algemeene wet, die het geheelo rijk der natuur beheerscht, dat geen kracht een andere aan haar gelijke kracht kan voortbrengen. Een wet die niet stellig en algemeen is, mag den naam van wet niet dragen. Daar een geringere kracht nog veel minder een hoogere kan voortbrengen, zoo kan men wetenschappelijk en wiskunstig als onomstootclijk waar vaststellen dat de mensch met een vrijen wil, in staat om zich willekeurig naar rechts en naar links te bewegen, in staat om deze of gene handeling te verrichten; dat de mensch, niet vrij zijnde om al of niet in \'t leven te worden geroepen, maar wel de volle en geheele vrijheid bezittende om het leven te verlaten, — zich zelf niet heeft geschapen. Hij kan alleen onvrije wezens doen ontstaan, krachtens de genoemde wet: „geen kracht kan een andere aan haar gelijke kracht voortbrengen.quot; Nog minder kan hij uit een dier, hoegenaamd ook, door een reeks van bewegingen en wentelingen zijn voortgekomen, wijl een geringere nog veel minder een hoogere kracht kan voortbrengen. Evenmin uit een planeet hoegenaamd ook, aangezien de planeet (zij heete Zon of Mars) de vrije zelfbeweging missende , — geen wezen kan scheppen dat vrij in zijn bewegingen is. Evenmin uit een wezen, engel, duivel of
3
34
satan genaamd, — daar geen dezer wezens de vrijheid bezittende om tusschen goed en kwaad te kiezen, een menscli kan voortbrengen die zulk een vrijheid wel bezit.
In de geheele natuur, noch zelfs in het rijk der verbeelding bestaat een geschapen wezen dat begaafd is met de dubbele vrijheid van die welke den mensch is geschonken, om een menschehjk wezen te kunnen voortbrengen. Op grond dus van onze kennis der natuur; krachtens baalvaste en algemeene wet, moet de mensch voortgekomen zijn uit een zelfwerkende kracht die de meest volkomen vrijheid bezit, die in al haar deelen volmaakt gelijk is en alleen uit geest is samengesteld. Om een wezen te scheppen dat ten deele uit stof, ten deele uit geest bestaat, (alle geschapen en bekende wezens zijn daaruit samengesteld en verschillen van elkaar enkel quantitatief ten opzichte van die stof en dien geest) wordt een zuiver geestelijk wezen vereischt, \'t welk minstens twee maal sterker is dan het geschapene. De stof alleen zou slechts de helft harer kracht voortbrengen, en deze zou bovendien inert zijn Een vrije, samengestelde en begrensde geest kan alleen door een volkomen reinen, onbegrensden, in alle deelen gelijken en niet samengestelden geest voortgebracht worden, want al het geschapene in de natuur is samengesteld, de natuur kent hoegenaamd geen enkelvoudig, in al zijn deelen gelijk lichaam.
Het begrip van vervorming en wenteling is ontleend aan de verwarring van het kwade met het goede in de natuur. Het is waar dat het door den mensch en zijn vrijheid voortgebracht kwaad gedurig, trapsgewijze en willekeurig andere vormen aanneemt, terwijl het goede, van den beginne af door den Schepper geschapen, gelijk deze absoluut is en niet van vorm -verandert. Zoodanig was het 6000 jaren geleden, zoodanig is het heden ten dage nog, tenzij het door \'t kwaad verminderd mocht zijn geworden. De onzindelijkheid kweekt voorzeker insecten, met andere woorden: zij neemt andere vormen aan en plant zich voort. De grond die onbebouwd blijft en moerassig wordt, doet
35
adders, slangen, tijgers en roofvogels ontstaan. Dit is een vrijwillige evolutie, evenzeer als allo ziekten. Het lijk plant wormen voort, en zelfs do dood is de voortplanting van het ziekelijke leven. Maar de gezondheid is blijvend. Zij spruit alleen uit twee gezonde krachten voort die niet van vorm veranderen. Maar een paard, een hond, zelfs een aap, kunnen niet door evolutie ontstaan, want dan moest de kracht welke hen had voortgebracht, tweemaal dc hunne te boven gaan. De mensch is niet door evolutie ontstaan, zelfs niet door die der aarde of der zon, want dan zou ieder van haar tweemaal meer vrijheid moeten bezitten dan hij zelf om in den vorm van mensch over te gaan. Om slechter te worden wordt geen dubbele kracht van het kwaad vereischt. Daartoe is alleen noodig tweemaal minder kracht ten goede te bezitten, want het kwaad is slechts een negatie; het heeft geen vrijheid en is willenloos; het is een blinde kracht. Een kwaad beest, een verscheurend dier, heeft geen wil. Het kan zich niet onttrekken aan de werkelijkheid van kwaad te zijn. Daarentegen heeft het geringste dier dat tot de goede soort behoort, een zekere vrijheid om öf zijn plicht te doen of dezen te verzaken.
Voorts is er geen goed dat aanstekelijk is, maar hef kwaad alleen is aanstekelijk. Het woord erfelijk wil zeggen iets dat door tramformatie wordt overgeplant. Wanneer twee gezonde krachten een andere gezonde kracht voortbrengen, dan heeft deze laatste geen transformatie ondergaan: 1) dan is deze laatste aan de eersten gelijk. Het kwaad echter wordt nooit overgeplant zonder van vorm te veranderen; hetzij dat het eerst toeneemt, hetzij dat het later vermindert door goede krachten welke het bestrijden. Het goede behoeft trouwens niet getransfor-
1) Het kwam mij voor dat het tot een duidelijk begrip van des schrijvers bedoeliug, beter was eenige gedurig voorkomende termen onvertaald te laten. Zoo neemt hij ook een splitsing der dieren aan in animaux de hien en um-maux de mal, blijkbaar volgens de bekende splitsing in de boeken van Mozes
VKRT.
36
meerd te worden. Het heeft zich slechts onveranderd over te planten om het kwaad te bestrijden en te vernietigen, overal waar het dit ontmoet. Is het kwaad bestreden en gestraft, dat wil zeggen afgesneden, dan verbreidt zich het goede natuurlijk allerwege, zonder door de evolutie van vorm te veranderen. Om de weegluizen en de vlooien te vernietigen, behoeft men slechts zindelijk te zijn, of het op nieuw te worden door de toepassing der gezondheidsleer op het door ons bewoonde huis. Om de schadelijke dieren uit te roeien, heeft men den grond slechts zoodanig te bebouwen en te onderhouden als zijn aard en zijn gezondheid dat vorderen. Om den oorlog onmogelijk te maken, heeft men slechts den vrede te herstellen en dezen naar eisch te handhaven, zooals de moraal des vredes dat vereischt. Al gaat de warmte des vuurs ook over in hamerslagen of in sterke wrijvingen, toch neemt zij niet toe in kracht, maar het tegendeel heeft plaats. Wanneer die warmte nu eens een aap, die het spraakvermogen mist, vertegenwoordigde, dan zou zij nimmer kunnen overgaan in een wezen dat het spraakvermogen bezit. Juist het tegendeel heeft plaats, daar zij door de transformatie de helft harer kracht verliest. Het verlorengaan van de helft der kracht is juist de oorzaak van het toenemen des kwaads, daar het toenemen of de evolutie des kwaads juist hierin bestaat, dat de kracht van het bestaande goede slechts ten halve weerstand biedt, en het kwaad juist met die helft vermeerdert. De schijnbaar snellere beweging is die des doods, blykbaar uit den polsslag die sneller wordt naarmate de koorts heviger is, totdat het oogenblik komt waarop de pols geheel stil staat.
Dit heeft tot de wijsgeerige waarheid geleid, van het hoogste gewicht voor den wetgever: dat het (joede gegrond is op de voortdurende uitroeiing van het kwaad. Maar daar het goede zelfstandig is, zoo was het immer wat het blijven zal. Om het dus te handhaven moet het kwaad onverpoosd bestreden en zijn transformation onmogelijk gemaakt worden. Wanneer al de ondeugden vernietigd waren, dan zou de deugd algemeen zijn, maar niet grooter worden,
37
noch van vorm kunnen veranderen. Zij zou blijven \'t geen zij was. Het verdwijnen der duisternis maakt plaats voor het licht, zonder er de kracht van te verhoogen. Toch is het licht juist wat het was toen het geschapen werd. Hetzelfde geldt ten opzichte der dwalingen. Als men ze een voor een wederlegt, dan komt de waarheid in al haar luister te voorschijn. Maar toch is de waarheid niet van vorm veranderd. Noch in uitgebreidheid, noch in zuiverheid is zij toegenomen. Zij is gebleven \'t geen zij van den aanvang af was. Ook op den mensch en alle wezens die tot de goede behooren, is dit van toepassing. Het is mogelijk dat de ondeugden onzer voorvaderen vrijwillig zijn overgegaan in monsterachtige, voorwereldlijke dieren, die weder verdwenen toen het goede veld won. Ook mag men veronderstellen dat diezelfde ondeugden de menschen hebben doen achteruitgaan in kracht, gestalte en levensduur , doordien het kwaad in andere vormen overging, en het goede aan kracht verloor. Maar hetgeen de mensch van het yoede blijft behouden, kan hij niet door de evolutie verkregen hebben. Integendeel. Men mag aannemen dat de oorspronkelijk sterkere mensch achteruit is gegaan, maar het is onmogelijk en in strijd met elke natuurwet dat hij toegenomen en van aap tot mensch opgeklommen is. Slechts één ding is volgens de natuurwet mogelijk, namelijk dat de mensch van geestelijk voorüalig wezen, afgedaald zij tot een aap in geestelijke ontwikkeling. Zij die aan de leer der evolutie vasthouden zullen zeiven zoolang draaien en wentelen, tot zij ook daartoe afdalen. Er is slechts één revolutie denkbaar voor de toename ia physische en geestelijke krachten bij den mensch, deze namelijk, dat hij alle ondeugden en alle slechte wezens uit-roeie; dat hij leve voor de hem omringende zwakke wezens: menschen, dieren; planten en delfstoffen, ter wille waarvan hij geschapen is. Dan zou de mensch niet alleen weder omwentelen naar het schoone, het verhevene en het ware, maar hij zou opnieuw een gouden eeuw beleven, welke hij naar het rijk der fabelen heeft verwezen, maar die noch fabelachtig, noch onmogelijk is!
38
Zoo zegt dan de Bijbel, onverschillig wie hem heeft geschreven, overeenkomstig de natuurwet, met het volste recht dat God — de scheppende, zelfwerkende en geestelijke kracht — de hemelen, de aarde, al de wezens die er zich op bevinden, al de planetenen eindelijk den mensch, den koning des heelals, schiep. Hij, do mensch, hij alleen is naar het evenbeeld des Scheppers gemaakt, daar hij onder alle schepselen, alleen met de grootste mate van vrijheid is begiftigd.
De schrijver van het boek Genesis noemt dien God óf Elohim, \'t geen wil zeggen: vermogen of macht in den meervoudigen vorm, óf Schadaï, beteekenende: kracht of machtige hand. Doch het was voor Mozes weggelegd om den Schepper den juisten naam te geven, in overeenstemming met diens ware eigenschappen.
Hjj noemt hem Jehova, afgeleid van het woord Hahiah. De naam Jehova duidt het verleden, het tegenwoordige en het toekomende tegelijk aan: het wezen dat is, was en altijd hetzelfde zal zijn. Ehieli ascher Ehieh. En inderdaad kunnen voortdurend veranderende schepselen (ieder schepsel verandert elke minuut, het is nooit, het wordt altijd) niet anders geschapen zijn dan door een onveranderlijk wezen, dat niet wordt, maar dat is, dat altijd zal zijn \'t geen het was: een niet samengesteld wezen, gelijk in al zijn deelen. Zulk een wezen is Jehova!
Mozes, de verhevenste denker der menschheid, heeft niet gedaan \'t geen de wijsgeeren aller eeuwen deden, namelijk omschrijven wat God niet is, of wat hij zou kunnen zijn; maar hij heeft den Schepper in bevestigenden zin beschreven, door te zeggen wat hij is en wat hij zijn moet. Immers moet hij altijd zijn \'t geen hij was, nimmer worden, nimmer vooruitgaan om een planeet, een dier, en vooral den mensch te scheppen. De mensch bestaat, kan zich zelf niet scheppen, noch het maaksel van eenige bekende kracht zijn; zijn Schepper, of de kracht die hem voortbracht, moet enkel geest, onveranderlijk vrij en in al zijn deelen gelijk zijn; moet zich zelf onder elke gedaante aanschouwen; — die kracht moet onsterfelijk
39
zijn om een sterfelijk wezen te scheppen; moet eeuwig zijn om een door den tijd begrensd wezen voort te brengen; moet eindeloos zijn om een door do ruimte begrensd wezen te doen ontstaan; altijd krachtens de stellige wret die eischt: dat de scheppende kracht ten minste het dubbele der geschapene, cloor haar voortgebrachte kracht zij; — op grond van dat alles moet dat wezen volstrekt een en eenig zijn, buiten, naast, boven of beneden hetwelk geen soortgelijk wezen bestaat^ noch in de zichtbare noch in de onzichtbare wereld! Mozes heeft dus de meest volstrekte, onloochenbare, algemeene, wetenschappelijke en wiskunstig juiste waarheid verkondigd; — een waarheid, die zoo lang zal voortbestaan als de mensch en de mensch-heid, en vervat is in de woorden: „Hoor Israël, Jehova onze God is een eenig Heerquot;! !Nooit of nimmer zal oen sterveling, een wijsgeer, noch de menschheid hooger, verder, noch meer nabij komen in de aanschouwing van het aangezicht des Scheppers dan Mozes, van wien de schrijver des Bijbels zegt: „Er zal nimmer meer een yabi opstaan die beter ziener is dan Mozesquot;!
HOOFDSTUK II.
Er is slechts één wet in de geheele zichtbare en onzichtbare wereld. Elk samengesteld lichaam is geschapen. Er bestaat geen enkelvoudig lichaam dat geschapen en in al zijn deelen gelijk is. Er kan geen onsterfelijk wezen zijn dat geschapen is;
alle schepselen zijn dus gelijk voor den Schepper
Daar God één, de Schepper van al het bestaande, van al de werelden is, zoo kan er bijgevolg slechts één enkele ivet in de geheele natuur zijn, als de afstraling der absolute wet. Bestonden er twee wetten, dan zou de schepping onmogelijk zijn geweest, want de eene zou sterker dan de andere zijn, en haar vernietigen; tenzij de zwakkere zelve de weerschijn der sterkere, en door deze geschapen ware. Be Schepper, die steeds zijn eigen wet opvolgt, moet dus noodzakelijk slechts één ivijze van scheppen hebben, en daar de geschapen kracht nooit meer dan hoogstens de helft der scheppende kracht bezit, zoo volgt hieruit ontwijfelbaar, dat alle geschapen wezens uit geest en stof zijn samengesteld, en alleen van elkaar verschillen in de hoeveelheid der onderscheiden bestanddeelen.
Deze verschillende wezens zijn onderling gelijk, in zoover zij allen uit de hand van denzelfden Schepper voortkomen en allen sterfelijk zijn, aangezien de onsterfelijke kracht welke hen geschapen heeft, geen tweede onsterfelijke kracht kan voortbrengen. De scheppende ki-acht, welke den mensch met zijn vrijheid schiep, kan zekerlijk wel een dier, een bloem, of een rots voortbrengen. Het is denkbaar dat de scheppende kracht meer dan de dubbele kracht bezit ter voortbrenging van den mensch vereischt,
41
wiens geestelijke bestanddeelen en wiens vrijheid stoffelijke organen noodig hebben, welke daartoe in \'t leven zijn geroepen; het is ook denkbaar dat er wezens bestaan met een grootere hoeveelheid geest en een minder dikke en meer luchtvormige hoeveelheid stof; wezens alzoo, die minder afhankelijk zijn van hun stoffelijke bestanddeelen, en langer leven dan de mensch. Maar zij zijn bepaald sterfelijk gelijk hij.
Er kan dus geen onsterfelijk of half-sterfelijk geschapen wezen bestaan. Er bestaan noch goden, noch half-goden nevens Jehova. Mozes bevestigt dat herhaaldelijk, zeggende: „Gij zult geen goden noch halfgoden, noch eenig beeld van een mensch, een dier of een visch, hetzij gebeeldhouwd, gegoten of geschilderd, nevens mij hebben. Gij zult u voor die goden niet buigen noch hen dienen.quot; Uit deze absolute waarheid vloeit voort dat alle bestaande geschapen wezens gelijk zijn, niet voor den mensch, maar voor Jehova, daar allen door zijn kracht voortgekomen — samengesteld, sterfelijk en bestemd zijn om elkaar weder-keerig gelukkig te maken door hun quantitatief verschil in geest en stof. De harmonie der schepselen vloeit zoowel uit deze quantitatieve ongelijkheid als uit de volstrekte qualitatieve gelijkheid voort, daar allen door dezelfde macht in \'t leven zijn geroepen, zooals Mozes zegt (Numeri XVI: 5,22) waar hij den Schepper noemt: nGod der geesten en van alle vleesch\'\' en de menschen toeroept; „Gij zijt allen de kinderen van Jehova, uwen Godquot;! (Deuteron. XIV : 1). Deze harmonie komt uit den Schepper voort, die de geestelijke spil is van al de stralen welke van hem uitgaan en in hem samenloopen. Alle natuurwetten vloeien voort uit deze centrale, scheppende, in zich zelve wederkeerende wet. Die wetten verschillen van elkaar enkel naarmate zij de spil meer naderen of er zich meer van verwijderen; naarmate zij aan het begin of aan het einde van eiken straal geplaatst zijn. De geheele natuur maakt alzoo één sfeer, één cirkel uit met rechte stralen, welke allen naar Jehova, naar de oneindige spil opstijgen en op hun rug de verschillende schepselen dragen, door
42
God daarop geplaatst; schepselen, die allen alleen hierdoor bestaan, dat zij zich onder de levenwekkende spil bevinden. Mozes heeft dit verkondigd, zeggende: (Deuteron. XXXII : 39) „Ik ben Jehova 1), geen andere God is er buiten mij! Ik ben het die laat leven en laat sterven; die wonden slaat en ze geneest. Niemand zal aan mijn hand ontkomenquot;! Niet alleen hebben de planeten een sferischen vorm met een as (al het geschapene is een afstraling van den Schepper) maar ook heeft elk waar denkbeeld dienzelfden vorm, want er is slechts één wet voor de zichtbare en voor de bovenzinnelijke wereld.
Schepper en schepselen vormen te zamen een sfeer, waarvan de Schepper de as en het schepsel een straal uitmaakt. Al hot bestaande heeft dus den vorm dier sfeer en dier as. Elke wet welke niet in een dier stralen valt, en niet met de geesteljjke spil samenloopt, is onlogisch, dat wil zeggen: is geen wet. Zij staat buiten de absolute waarheid 2)
1) liet woord Ho uk is een lout van den copiïst: dezelfde letters vonneu het woord Jehova, schrijver.
2) De geheele leer der cabbala komt op deze kennis der identieke sfeer neder, aan welke zij den naam geeft van Sephiroth. schrijver.
HOOFDSTUK III.
De vooruitgang lijt geheel in het bereik van dea mensch, in zijn vrije keus tusschen goed en kwaad De natuurwet leert hem dat het goede bestaat in de toewijding der sterkeren aan de zwakkeren , en het kwade in het exploiteeren 1) der zwakken door de sterken. De mensch bevordert den vooruitgang óf door vrijwillig goed te doen: de Deugd, óf door gedwongen goed te doen: de Rechtvaardigheid.
Van al de schepsolen is alieen de mensch volkomen vrij, daar hij alleen weet dat hij zal sterven en\'sterven kan. Geen wezen is er dat zich aan zijn ontstaan kan onttrekken, maar alleen de mensch kan weigeren te leven. Als de dood niet bestond, en als de mensch, even als het dier, het bewustzijn van den dood miste, waarover hij toch te gebieden heeft, dan zou de zwakke dc gedwongen slaaf van den sterke zyn. Dan zou een Lucretia geen weerstand hebben kunnen bieden aan een ïarqui-nius. Dan zou een Cato niet hebben kunnen weigeren aan een Gesar ondergeschikt te zijn. Waren de planeten vrij als de mensch, dan zouden de sterkere óf de zwakkere verpletteren, óf deze laatsten zouden ophouden zich te bewegen. De dood dus, wel verre van een kwaad te zijn; is, op zich zelf beschouwd , de grootheid van den mensch, want hij is de eenige voorwaarde tot \'s menschen vrijheid.
Wel is waar kan de mensch door die vrijheid het kwade verkiezen boven het goede, en door deze keus ongelukken
1) Ik meende hei woord exploitation niet te moeteu vertalen, ten einde deze gewichtige definitie van goed en kwaad zoo juist mogelijk terug te geven. vert.
44
doen ontstaan, maar het is beter ongelukkig en vrij, dan gelukkig en slaaf te zijn! Hierin ligt de diepe beteekenis der bijbelsche legende van het aardsche paradijs. Een andere is er niet in te vinden. Adam wijst de macht van de hand die hem de vrije keus laat tusschen het goede en het kwade; hij leefde gelukkig, maar was slaaf. Zoo had hij eeuwig kunnen voortleven. Maar de slang zette Eva aan om van den boom der kennis te eten, ten einde vrij te zijn gelijk God, door het goede van het kwade te leeren onderscheiden. Deze kennis moest noodzakelijk den dood ten gevolge hebben; en deze wordt in de legende voorgesteld in den vorm van: de verdwijning uit den hof van Eden, waarin de boom des levens stond. Eva verkoos de vrijheid met den dood en Adam voegde zich eindelijk naar den raad der vrouw.
Toen de mensch alzoo vrij was, viel het hem gemakkelijk goed en kwaad te leeren kennen en onderscheiden. Hij had slechts de wet der natuur te bestudeeren die hem omringde en waarvan hij, juist door zijn vrijheid, de onbepaalde gebieder werd. Door de wetten der onvrije planeten na te gaan, heeft de mensch van de schepping af aan, de bewonderingswaardige harmonie opgemerkt welke daarin heerscht. De harmonie vloeit hieruit voort, dat de sterke planeten, in plaats van de zwakke te verpletteren, haar zwaartekracht ten bate dezer laatsten aanwenden, zonder ooit do banen dier zwakkere planeten te versperren. Door de wentelingen der zon en der aarde ontvangt de zwakke planeet warmte en licht van de sterke, en juist genoeg om te kunnen voortbestaan zonder verbrand te worden. Zoo is het ook met de zee en de andere elementen. Van de schepping afaan heeft de mensch de juistheid der verhoudingen erkend en bewonderd die in de onvrije natuur op te merken is. Ook zijn er van den beginne afaan menschen geweest die, door de natuurwetenschap bezield, hun vrijen natuurgenooten hebben voorgehouden diezelfde harmonie in het maatschappelijk leven te doen heerschon, door de Rechtvaardigheid te laten gelden daar waar de menschen met elkaar in betrekking staan.
45
Rechtvaardigheid en Juistheid 1) zijn synoniem. Ook het woord Recht heeft dezelfde grondbeteekenis. Waarin bestaat nu de Juistheid der elementen ? Uitsluitend hierin, dat de sterke, in stede van ten koste der zwakke te bestaan of dezer bewegingen te verstoren, zich voortbewegen terwijl zij voor de zwakke leven en uit deze wederkeerig nieuwe krachten voor hun eigen bestaan putten. Eigenlijk is de Rechtvaardigheid volkomen hetzelfde. Niet alleen heeft zij ten doel om den sterken menschen te beletten dat zij de zwakkere benadeelen — die toch huns gelijken, hun broeders en de kinderen van denzelfden Schepper zijn, — maar bovendien om voor hen te leven, zich te bewegen, nieuwe krachten en het algemeen geluk te putten uit de werken die door dezelfde krachten beschermd worden, die allen geringer zijn ten aanzien van de quan-titeit der bewegingen, maar daarentegen gelijk, ten opzichte van de qualiteit der geestelijke beweegkracht. De menschen bereiken dit doel, heizij vrijwillig doov Ae Beucjd, ■ -die alleen bestaat in de ongedwongen toepassing der Rechtvaardigheid door den wil om het goede te kiezen, — hetzij gedwongen door den plicht, hun in naam der Rechtvaardigheid opgelegd, welke plicht een goddelijke wet is, die in de geheele natuur geschreven staat. Mozes zegt dit in deze weinige woorden (Deuteron. I : 17): „Gij zult niets ontzien om de rechtvaardigheid te doen gelden. Gij zult zoowel den groote als den kleine aanhooren. Gjj zult niemand vreezen, want God is de Rechtvaardigheid\'quot;! Verder zegt hij (Deuteron. XXXII : 4): „want al zijn wegen zijn rechtvaardig. Hij is de rechtvaardige en het recht.quot;
De mensch of de menschelijke samenleving kan door de Deugd, die het goede vrijwillig, en door de
die het goede gedwongen baart, de volmaakte harmonie verkrijgen tusschen al hetgeen met hem in aanraking komt, en daaruit ontspruit het geluk van allen.
De mensch heeft alzoo van den beginne afaan leeren inzien dat al het goede en al het geluk daardoor teweeg-
YERT.
1) Justice en Jusiesse, oorspronkelijk.
46
gebracht, uit dit beginsel alleen ontspruiten: Belet niet alleen den sterken dat zij misbruik maken van de zwakken, maar dwingt hen om tot der zwakken geluk mede te werken door de Rechtvaardigheid, wanneer zij zich daaraan onttrekken uit gemis van Deugd!
Al wed tnenschelijke vooruitgang heet ligt hierin opgesloten! Alle menschelijke wetten, gegrond op de wet Gods, streven naar de bereiking van dat doel! De mensch heeft dit doel altijd voor oogen gehad. Hij gevoelt instinctmatig wat goed en wat kwaad is. Maar van nature helt hij over tot het kwade, als half stoffelijk wezen. Hij ziet den weg ten goede, maar volgt bijna altijd den weg des kwaads. Ook dit is zeer natuurlijk, want de hoogste roem van den mensch, zijn meerderheid boven alle andere schepselen, bestaat in zijn vrijheid! Deze toch zou geen recht van bestaan hebben als de mensch nimmer zondigde. Zijn grootheid ligt juisc in dat overlegd en bedreven kwaad. Hij gevoelt dat het kwaad ongeluk baart, maar toch verkiest hij het ongeluk boven de onvrijheid en de slavernij. Zijn geest is even schuldig als zijn stoffelijk wezen De verstaudigen veroordeelen dien geest en noemen hem; trots. Zij hebben gelijk. Want de trots baart vele rampen, en toch is de trots het bewustzijn der vrijheid. Daarom zal die trots altijd, als op adelaarswieken, boven den mensche-lijken geest blijven zweven.
De vooruitgang, ook wel beschaving genaamd, is alzoo volkomen op den eersten aanblik te onderkennen. Hij is daar waar de sterke, krachtens de Rechtvaardigheid, den zwakke niet onderdrukt! Hij bereikt het toppunt van volmaking en heiligheid, gelijk Mozes zegt, daar waar de sterke zelf vrijwillig, door de Deugd, zijn krachten ten bate der zwakken aanwendt, juist gelijk in do wetten der planeten geschreven staat, die met de geheele natuur het kunstwerk van den grooten kunstenaar, den Schepper, uitmaken.
De vooruitgang ligt dus geheel in de macht van den mensch!
De Schepper zelf is niet vatbaar voor vooruitgang.
47
Om een vrijen mensch, veranderlijk van denkbeelden of van kous, te scheppen, daartoe wordt een onveranderlijke en volmaakte kracht vereischt. De mensoh streeft naar die kracht en naar die onveranderlijkheid in het goede, dank zij zijner vrijheid. Bereikt hij dit doel, dan is hij opgeklommen tot volmaaktheid of tot heiligheid. Meer dan twintigmaal spreekt Mozes tot zijn volk, zeggende: „Tracht heiligen te worden, door vrijwillig Jehova\'s wetten te gehoorzamen, want Jehova is heiligquot;. Maar er is geen andere weg die tot volmaking en heiligheid leidt dan alleen de goddelijke wet, krachtens welke de sterke, in stede van den zwakke te onderdrukken, zich ten behoeve van dezen beweegt en voor hem arbeidt. Mysteriën (raadselen) bestaan nergens, in geen enkele wereld! Een geheimzinnige of raadselachtige God zou zelf een onderdrukker, een bedrieger, een kwakzalver zijn! Een Grod wiens wet niet voor al zijn schepselen open ligt, zou een beperkt, machteloos, een leugenachtig en een schurkachtig wezen zijn. Al wat den menschelijken geest onbegrijpelijk voorkomt, is valsch, ontegenzeggelijk valsch! De waarheid moet even als de zon alle geesten verlichten, alle harten verwarmen. De mensch heeft dus, als eenig bevorderaar van den vooruitgang, het geluk en het ongeluk der geheele schepping in handen. Daar hij het leven en het geluk aller wezens in zijn macht heeft, omdat hij alleen vrij is, zoo kunnen ook de elementen hierop geen uitzondering maken. Zij ook liggen in \'s menschen hand. Zij zullen zegen of kwaad verspreiden naarmate van de werken des menschen; naar mate van zijn rechtvaardigheid of van zijn onrechtvaardigheid; ten goede door zijn deugd, ten kwade door zijn ondeugd! Want elke ondeugd is zonder uitzondering een verongelijking den zwakkere aangedaan. Er bestaat op de geheele wereld slechts één God, één Wet, één Beginsel, één Waarheid! En die God, die Wet, dat Beginsel, die Waarheid zijn allen volstrekt enkelvoudig. Een regel door den mensch gesteld heeft uitzonderingen, een goddelijke wet nimmer! Een wet waarop een uitzondering is, zou geen wet mogen heeten!
48
De zondvloed is volstrekt geen wonder. Hij komt met de natuurwet overeen. Hij komt en zal altijd komen daar waar de slechte menschen, de verwoesters van lichaam en geest, den weg der Deugd en der Eechtvaardigheid verlaten! Laat de sterke menschen eens een halve eeuw lang de zwakkere exploiteeren, zich geheel aan de zelfzucht overgeven, de zwakken onder \'t juk houden en dwingen om alleen te hunnen hate te arbeiden, zich te verlagen en zich te bezondigen, — dan zouden alle goede dieren, als medewerkers van den mensch, in wilde en schadelijke veranderen. Dan zou de onbebouwde aarde, bezaaid met geraamten van slangen, roofvogels en verscheurende beesten, die elkaar zouden vermoorden, — pestilentie en een onnoemelijk aantal andere ziekten verwekken! Overal zouden woestijnen ontstaan. De stroomen zouden beurtelings opdrogen en buiten de oevers treden. De bergen zouden ineenstorten en al de elementen verward dooreen gemengd worden. De planeten zouden zich langs verkeerde banen bewegen, en de aarde, met al haar bewoners, zou overhoop geworpen of door een zondvloed verzwolgen worden. Geen belofte in eenig boek, geen regenboog, kan de menschheid voor zulk een zondvloed behoeden. De menschheid zelve heeft het alleen in haar macht de ongelukken door haar ondeugden, of de zegeningen — ook die welke de natuur en de elementen uitstorten — door haar deugden te voorschijn te roepen. Mozes herhaalt deze waarheid bijna op elke bladzijde. Overal belooft hij zijn volk al de zegeningen des hemels en der aarde, als zij Gods wet gehoorzamen, die hij zoo eenvoudig mogelijk heeft verkondigd. In geval van overtreding bedreigt hij ditzelfde volk met alle vervloekingen van zedelijken en stoffehjken aard. Het is onmogelijk deze allen aan te halen.
Ik zal mij bepalen tot een vertaling van het lange 28ste hoofdstuk van Deuteronomium uit het hebreeuwsch. Een daarmede overeenstemmend hoofdstuk vindt men in Leviticus XXXIII.
Het bedoelde hoofdstuk luidt:
49
„Indien gij naar de stem van Jehova, uwen God, hoort, door al de geboden te volgen die ik n heb voorgehouden, zal Jehova uw God u boven al de volkeren der aarde verheffen.
„Al deze zegeningen zullen over u komen en u ten deel vallen, omdat gij naar de stem van Jehova, uwen God, hebt geluisterd.
„Gezegend zult gij zijn in de stad en op het veld.
, Gezegend zult gij zijn in de vrucht uws schoots, in de vrucht uws akkers, in de vrucht van uw vee, in de dracht uwer runderen en in de kudden van uw klein vee.
„Gezegend zult gij zijn in uw korf en uw baktrog.
„Gezegend zult gij zijn in uw in- en uitgaan.
„Jehova zal uw vijanden die tegen u opstaan, geslagen geven voor uw aangezicht.
„Langs één weg zullen zij tegen u optrekken, maar langs zeven wegen zullen zij voor uw aangezicht vlieden.
„Jehova zal den zegen gebieden, dat hij met u zij in uwe schuren en in al uwen handenarbeid. Gij zult gezegend zijn in al de landen die Jehova, uw God, u geven zal.
„Jehova zal u tot een heilig volk verheffen, gelijk hij gezworen heeft, wanneer gij de geboden van Jehova, uwen God, houden en in zijne wegen wandelen zult.
„En alle volken der aarde zullen zien dat de naam van Jehova over u genoemd is, en zij zullen u vreezen.
„Jehova zal u overvloed van welvaart schenken in de vrucht uwer beesten en in de vrucht uws akkers, op het land dat hij uwen vaderen gezworen heeft te zullen schenken.
„Jehova zal u zijn schat van weldaden schenken, den hemel, oinuw land regen te geven te zijner tijd, teu einde uwen handenarbeid te zegenen. Gij zult velen volkeren leenen, maar nimmer zult ge in leen ontvangen.
„Jehova zal u tot het hoofd en niet tot den staart van anderen maken! Gij zult altijd boven en niet onder zijn, mits gij de geboden van Jehova uwen God houdt, die ik u heden verkondig om inachtgenomen en ten uif-voer gebracht te worden.
„Mits gij noch ter linker noch ter rechter zijde afwijkt van de woorden u in de laatste dagen toegesproken, om geen andere goden te volgen noch te dienen.
„Mocht gij niet naar de stem van Jehova, uwen God, luisteren; mocht gij ter volbrenging niet al de geboden, al de wetten opvolgen die ik u heb voorgehouden, zoo hoor den vloek aan die dan over u zal komen en u zal treffen.
„Vervloekt zult gij zijn in de stad, vervloekt zult gij zijn in het veld.
„Vervloekt zullen zijn uw korf en uw baktrog.
„Vervloekt zal zijn de vrucht uws schoots, de vrucht uws akkers, de dracht uwer runderen en de kudden van uw klein vee.
„Vervloekt zult gij zijn in uw in- en in uw uitgaan.
4
50
„De Heer zal over u zeudeu deu vloek, den schrik en het onheil, in alles waaraan gij uw hand slaat, totdat gij verdelgd wordt en totdat gij rasch omkomt, van wege uw booze werken en wijl gij mij verlaten hebt.
„Jehova zal de pest u doen aankleven, totdat deze u zal hebben uitgeroeid uit het land dat uw erfdeel is.
„Jehova zal u slaan met tering, met koorts, met koud vuur, met het zwaard, met uitputting en met geelzucht! Hij zal u niet loslaten alvorens gij geheel verdelgd zijt.
„l)e hemel boven u zal van koper, de aarde ondor uw voeten van ijzer zijn.
„In plaats van regen, zal Jehova u zand geven; het stof zal uit den hemel op n nedervallen totdat gij verdelgd zijt!
„Jehova zal n geslagen aan uw vijanden overgeven. Langs één weg zult gij tegen hen optrekken, langs zeven wegen zult gij voor hen vluchten. Gij zult ten spot zijn van al de koningrijken der aarde.
„Uw lijken zullen allen vogelen des hemels en allen wilden beesten der aarde tot aas verstrekken. Niemand zal ze afschrikken!
„Jehova zal n slaan met booze zweren, met danwworm, met droge schurft en met jeukte, al dewelke gij niet zult kunnen genezen.
„Jehova zal u slaan met krankzinnigheid, met blindheid en met onrust des harten. Gij zult op klaarlichten dag rondtasten, gelijk de blinde in de duisternis rondtast. Elke weg dien gij zult inslaan, zal de verkeerde zijn. Gij zult verdrukt, gekweld, bestolen worden en niemand zal u te hulp komen!
„Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een ander zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar de vrucht daarvan niet oogsten.
„Uw os zal vóór u geslacht worden, maar gij zult er niet van eten. Uw ezel zal u ontatoleu, maar u niet teruggegeven worden. Uw veestapel zal door den vijand weggevoerd worden, en niemand zal u ter hulp komen.
„Uw zonen en uw dochteren zullen aan een ander volk gegeven worden. Uw oogeu zullen hen nastaren, van droevig verlangen den ganschen dag dof blijven, maar uw hand zal machteloos blijven.
\' „l)e vruchten uws akkers en van al uw arbeid zullen u door een onbekend volk ontroofd worden. Gij zult verdrukt en vertreden wjrden dag aan dag. Gij zult waanzinnig worden, enkel door het aanschouwen van hetgeen uw oogen zullen zien.
„Jehova zal u slaan met booze zweren aan de beenen en aan de knieën, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden, van uw voetzool af tot aan uw schedel.
„Jehova zal u en de door u aangestelde opperhoofden naar een volk zenden dat gij niet gekend hebt, noch gij, noch uw vaderen. En gij zult aldaar andere goden van hout en van steen dienen.
„Gij zult ten spot, verachtelijk en een vloekwoord worden bij alle volken onder welke Jehova u zal drijven.
„Gij zult veel uitzaaien en weinig oogsten. De sprinkhanen zullen alles verteren.
51
„Gij zult wijngaarden planten en bebouwen, maar den wijn zult gij noch -drinken noch inzamelen, want de worm zal ze verslinden.
„Gij zult olijfboomen in uw landpalen planten, maar de olie zult gij er niet van uitpersen, want de vrucht zal niet rijp worden.
„Gij zult zonen en dochters verwekken, maar gij zult ze niet behouden, want zij zullen gevankelijk weggevoerd worden.
„Het ongedierte zal al de boom en en al de vruchten van uw grond verslinden.
„De vreemdeling die onder uw dak huisvest, zal zich boven u stellen. Hij zal steeds hooger stijgen en gij zult steeJs lager dalen.
„Hij zal u leenen, maar gij zult hem niet ter leen geven. Hij zal uw hoofd en gij zult zijn staart zijn.
„Al deze vervloekingen zullen over u komen en u achtervolgen totdat zij u hebben verdelgd; omdat gij niet naar de stem van Jehova, uwen God, hebt geluisterd, u vermanende zijn voorschriften omtrent de rechtvaardigheid op te volgen, en zijn geboden te houden die ik u bevolen heb te gehoorzamen. Zij zullen over u zijn tot teeken en tot bewijs, alsmede over uw zaad, tot in alle eeuwigheid. Daarom zal dat aan u geschieden, dewijl gij Jehova, uwen God, niet gediend hebt met vreugde des harten toen gij alles over-vloediglijk hadt.
„Gij zult uw vijanden dienen, die Jehova tegen u zal uitzenden hongerig, dorstig, naakt en ontbloot van alles. Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen , totdat gij verdelgd zijt.
„Jehova zal een volk van verre op u doen nederstorten, van het einde der aarde, gelijk de arend zich op zijn prooi nederstort; een volk wiens taal gij niet verstaat; een volk met stalen aangezicht, dat noch den grijsaard ontzien, noch medelijden met den zuigeling zal hebben.
„Het zal de vrucht uwer runderen en de vrucht uws akkers verwoesten, tocdat er niets meer overblijft, en zonder u eenig koren, eenige most, eenige olie, zelfs geen enkel teeder jong van uw koeien noch van uw klein vee over te laten, totdat gij volkomen vernietigd zijt.
„Hij zal u binnen uw poorten opsluiten, tot dat uw hooge en sterke muren instorten, waarop gij u hebt verlaten, in het geheele n door God geschonken land.
„Gij zult de vrucht uws schoots, het vleesch uwer zonen en uwer dochters, die God u heeft geschonken, opeten, in de akelige schuilhoeken waarin de vijand u zal opsluiten.
„De zachtste en de verwijfdste man zal zijn broeder, zijn geliefde vrouwen de kinderen die hem nog overblijven, met een boos oog aanzien, om geen hunner iets mede te geven van het vleesch zijner kinderen dat hij eet, uit vrees dat hem niets mocht overblijven in den engen schuilhoek, waarin de vijand u zal opsluiten, binnen al uw poorten.
„De teederste en zachtste vrouw, die nooit heeft beproefd haar voet op den grond te zetten, zal den man haars schoots, haar zoon en haar dochter met een boos oog aanzien. De kinderkens welke zij heeft gebaard, zal zij in
52
\'t geheim opeten, zoodat het haar aan alles zal ontbreken in den engen schuilhoek, waarin de vijand u opgesloten zal honden.
Als gij niet luistert naar al de woorden van de Thor ah en er niet naar doet, welke woorden in dit boek gesclireven zijn, opdat gij den verheven naam van Jehova, uwen God, vreezet. _
„Dan zal Jehova een wonder doen aan uw wonden en aan de wonden uwer nakomelingen; hij zal ze tot blijvende wonden, ja tot groote, voortdurende ziekten maken. Hij zal al de pestziekten van Egypte, waarvoor gij znlk een afgrijzen koestert, over u doen komen.
Die pestziekten znllen voortdurend aan u blijven kleven,
quot;jlet ziekten eu wonden, in dit boek niet omschreven, zal Jehova n bezoeken, totdat gij geheel verdelgd zijt. Er zal slechts een zeer klem getal van u overblijven, van u die talrijk waart als de sterreu aan den hemel, want gij hebt niet geluisterd naar de stem vim Jehova, uwen God!
Met dezelfde blijdschap waarmede Jehova u heeft welgedaan en u doen vermenigvuldigen, zal hij u doen verderven en u losscheuren uit liet land, waarin gij als erfgenaam zijt binnen gegaan.
„Jehova zal u onder alle volken der aarde verspreiden, van het eene eind der aarde tot aan het andere. Gij zult er andere goden dienen, van hout en van steen gemaakt, dezulken gelijk noch gij noch uw vaderen gekend
\'eu toch zult gij bij die volken niet blijven wonen, noch een rustplaats vinden voor uw voetzolen. Jehova zal u een gejaagd hart, doffe oogen en
een matte ziel geven. , ,,
üw leven zal tegenover u opgehangen worden, gij zult dag en nacht in quot;angst verkeeren en gij zult geen geloof aan het leven meer hechten.
..Des morgens zult gij zeggen; Och, ware het toch reeds avond Des avonds zult sij zeggen: ware de morgen toch reeds aangebroken 1 en dat wijl uw hart gejaagd zal zijn en uw oogen niets dan afgrijselijkheden zullen aan-
schouwen. , . .
„Jehova zal u naar Egypte terugvoeren in vaartuigen, langs een weg van welken ik u gezegd heb dat gij hem niet weder zult zien. Daar znlt
gij u veil bieden aan uw vijanden als slaven en als dienstbaren, maar niemand
zal u koopen.
Thans wensch ik nog te laten volgen Deuteronomium XI : 13 en vervolgens.
En biialdieu gij zult hooren naar mijn geboden die ik u opleg, otn Jehova, uwen God, lief te hebben en hem te dienen met geheel uwe harten
en met geheel uwe zielen. , . i , ,■.
„Zoo zal ik te zijner tijd zegen geven , zoowel m de lente als in den hertst. opdat gij uw koren, uw most eu uw olijven inzamelt.
„Ik zal gras aan uw weilanden geven tot voedsel voor uw vee. Gij zult eten en verzadigd worden.
53
„Wees op uw hoede dat uw harten uiet verdoold geraken, dat gij mij niet verlaat om andere goden te dienen, voor welke gij u buigt.
„Want dan zou Gods toorn ontsteken; hij zou den heinel sluiten, zoodat er geen regen viel en de aarde haar vruchten niet voortbracht. Gij zoudt weldra verdwenen sdjn uit het heerlijke land, u door Jehova geschonken.
„Leg dan deze woorden in uw harten en in uw zielen. Bind ze tct teekenen op uw handen , en dat zij tot voorhoofdbindsels zijn tusschen uw oogen.
„Leer ze uwen zonen, spreek er met hen over te huis, op reis, bij het opstaan en bij het naar bed gaan.
„Schrijf ze op de stijlen van uw huis, opdat uw da^en en die uwer kinderen verlengd worden!quot; 1)
Men heeft de opmerking gemaakt omtrent beide hoofdstukken, dat de vervloekingen in geval van een vredebreuk met Jehova, veel talrijker zijn dan de zegeningen, bijaldien de wet gehoorzaamd werd. Dit ligt geheel in den aard der zaak. Tegenover duizenden ziekten staat slechts één gezondheid, gelijk er maar één waarheid tegenover duizenden dwaalbegrippen staat. De gezondheid kan niet beschreven worden, want dan ware de vermelding noodig van al de werkingen door al de slagaderen des lichaams verricht. Zulk een beschrijving wordt een ijdel werk, daar het daaruit voortvloeiend welzijn alleen in de ziel wordt gevoeld, in die geestelijke Ikheid, welke het middenpunt van alle lichamelijke function is. De ziekten daarentegen doen zich levendig gevoelen in elk lichaamsdeel, en zijn ontelbaar, terwijl ik haar uitwerking op den moreelen toestand nog buiten rekening laat. Een bewijs te meer dat de waarheid één is, gelijk God een éénig wezen is De éénheid der gezondheid is voor het lichaam wat de éénheid der waarheid voor de ziel is. De dwaling alleen is veelvuldig. Heeft men eenmaal den weg der waarheid verlaten, dan vervalt men van de eene dwaling in de andere; evenzoo vervalt men van de eene ziekte in de andere wanneer de gezondheid van ons geweken is Mozee
1) Het zal wellicht opvallen dat de hier wedergegeven tekst op vele plaatsen afwijkt van de O. Testamenten in \'t Nederlandsch vertaald. J)ie afwijking kome geheel voor rekening des schrijvers, terwijl ik het er voor houd, maar niet mag verzekeren, dat zijn opvatting veel juister is. vf.rt.
54
zag het dus zeer juist in door Jehova tot de absolute wet, tot de waarheid als één, tot den sleutel van alle geluk te maken. Die gelukstaat is de natuurlijke uitwerking der besproken harmonische wetten, krachtens welke de sterken nimmer de onderdrukkers der zwakken zijn, welke gelijken op den onvrijen toestand waarin de planeten en sferen geplaatst zijn.
Waar nu die waarheid en die wet — eischende dat de sterkere zijn plicht doe, opdat den zwakkere recht geschiede — worden miskend en overtreden, daar ontstaan smart en ongeluk, lichamelijk zoowel als zedelijk. Beiden veranderen telkens van vorm en uiterlijk, zoolang totdat de mensch weder aan die wet gehoorzaamt, hetzij vrijwillig, door de Deugd, hetzij gedwongen, door de Eecht-vaardigheid!
HOOFDSTUK IV.
De Tijd en de Ruimte zijn de eenige rechtdoeners Gods
De menscli is begonnen met het waarnemen en bewonderen der natuur, die onvrij haar wet volgt. Als het ware bij ingeving weet de mensch dat de natuur volstrekt geen zelfwerkende, onafhankelijk bestaande kracht is, maar dat zij veeleer als een kunstwerk, door een vrijen kunstenaar voortgebracht, is te beschouwen. Door de studie der natuur en harer wetten is de mensch opgeklommen tot den maker en heeft daaruit de wet en het wezen van den scheppenden kunstenaar leeren kernen. Alvorens met die studie aan te vangen, heeft de mensch dadelijk die planetarische en tellurische wet willen navolgen, waaruit zulk een bewonderenswaardige harmonie geboren wordt. Immers vereischt die studie een rijke ondervinding, en zij berust op de kracht van inductie en doordringbaarheid; terwijl de mensch gedwongen was om te midden dier natuur televen, welker samenstelling zoo harmonisch, maar onzichtbaar voor bet bloote oog is. Krachtens die bewon-deringswaardige bewerktuiging geven de sterke planeten, in plaats van de zwakke te verpletteren, aan deze zoowel licht en warmte als levenskracht, en daardoor kan ook de mensch zelf zijn vrijheid en zijn bedrijvigheid dienstbaar maken aan het geluk van al de schepselen door die natuur voortgebracht, ten bate van hot menschelijk geslacht.
Haar hij ondervond even spoedig de groote bezwaren aan de dadelijke navolging verbonden; hij kwam met zijn eigen natuur in botsing, welke verre boven die der overige wezens op deze planeet staat, zoowel als boven deze laatste
5ij
j
zelvo. Hij ontdekte dat de harmonie in het stoffelijke juist op de onvrijheid van beweging bij die schepselen berustte; een onvrijheid, welke oorzaak is dat de sterken geen beletsel in den weg leggen aan de bewegingen der zwakken. Ook ontdekte bij, dat ter verkrijging derzelfde harmonie tusschen do talrijke menschehjke wezens — waarvan ieder een wereld op zich zelve is, die zoowel door hem zelf in beweging wordt gebracht, als zich rondom zijn soortgenooten wentelt — de sterken hun bewegingen zoodanig moesten regelen, dat die der zwakken ontzien werden. Het werd hem weldra duidelijk dat er in de geheele schepping slechts e\'én wet en ook één wijze bestond, waarop de harmonie van vrede en geluk bewaard blijft. Al erkent de mensch die waarheid, zoo heeft hij , in \'t bewustzijn zijner hem aangeboren meerderheid boven alle andere wezens, ongelukkigerwijze bij zich zeiven gezegd: „ik bon vrij, ik kan mij bewegen zooals mij goe\'dunkt. Die vrijheid heb ik echter duur gekocht, daar ik alleen het bewustzijn van een zekeren dood bij my omdraag. Ik weet dat ik sterfelijk ben, en door die wetenschap alleen wordt mijn vrijheid bewezen, daar ik de vrijheid heb om mij in\'\'t geheel niet te. bewegen, en deze bezit geen ander schepsel. AVat geeft mij dan die vrijheid, als ik gedwongen ben mijn bewegingen haarfijn af\' te nieten, ten einde mijns gelijken niet te dwarsboomen, zij die ver beneden mij staan en wier bewegingen veel langzamer dan de mijne zijn? En daar de Schepper mij met levendige hartstochten, of wat op hetzelfde neerkomt, met levendige bewegingen heeft geschapen (want de hartstocht is als het vuur eener locomotief) waarom zou ik dan niet den sleutel omdraaien, die ze moet bedwingen, te meer daar het leven en het levensgeluk juist in dien bewegingskring gelegen zijn ? Wat scheelt het mij of andere menschen daardoor benadeeld worden! Is hot aan mij te wijten dat ik sterk, en zij zwak zijn geschapen? quot;Wie zegt ons dat de sterken voor de zwakken in \'t leven zijn geroepen?\' Is het niet waarschijnlijker dat de zwakkeren bestaan om dienstbaar te zjjn aan de vrije bewegingen en aan de genoegens der
57
sterken? Gij antwoordt van neen! Welk bewijs hebt gij daarvoor? Zijn bet de planeten? Ach, die ongelukkigen, zij missen de vrijheid! Verslinden de dieren elkaar niet? Vernietigen de sterken de zwakken niet? Vergeet men dan, of weet men niet dat het dier der goede soort alleen voortgebracht is door het plichtverzuim van den mensch ? Vergeet men dan, of weet men niet dat wanneer de sterke overal zijn plicht tegenover den zwakken mensch nakwam, er geen enkel kwaaddoend dier noch insect zou bestaan, en dat de goede dieren volstrekt niet van elkaar afhangen om te bestaan? Zij leven alleen voor endoorden mensch, wanneer deze zijn plicht jegens hen betracht. Zonder den mensch zouden zij allen binnen een halve eeuw verdwijnen. Welnu,quot; zoo gaat de sterke mensch voort, „daar ik toch moet sterven, waarom zou ik dan mijn hartstochten beteugelen, die mij in mijn jeugdige jaren gelukkig maken , totdat ik den leeftjjd heb bereikt waarop de hartstochten en de genoegens des levens mij zullen vaarwel zeggen? Het is niets dan misleiding! Ik zal anderen kwaad doen! Wat geef ik er om! Laten zij trachten de sterksten te worden! Ach ja, daar vergeet ik dat men mij met straf of boetedoening na mijn dood bedreigt, \'t Is om te lachen, het verzinsel van den zwakke en angstvallige! \'t Is het spel der verbeelding van een zieltogende! Zou er dan een rechtvaardigheid na den dood bestaan? En waarom niet, terwijl ik leef? Waar is, waar blijft zij, terwijl ik den vrijen teugel laat aan mijn krachten, die gij zwakheden gelieft te noemen? Wat beteekent toch een rechtvaardigheid die niet handelend optreedt tijdens dit leven, maar juist daags na den dood in werking treedt? Zotternij of zinsbegoocheling! Een van beiden, of de rechtvaardigheid heerscht overal, in alle tijden en op alle planeten, of zij bestaat nergens! Mijn spreuk is dus: Kort en goed! En daar ik sterk ben, zal ik van mijn kracht te mijnen bate gebruik maken en: Weg met de zwakken! Weg met de duisterlingen! Na mij kome de zondvloed of het nihil! Wat geef ik er om!quot;
Op deze wijze hebbe;i eenige sterke mannen geredeneerd
58
en zich aan alle ondeugden en misdaden overgegeven. Op deze wijze heeft de vrijgeboren mensch, van af de schepping, van zijn vrijheid gebruik gemaakt ten koste van zijn eigen bestaan en dat van al de hem toevertrouwde wezens, wier koning en voogd hij is. Wij mogen hem dit niet te zwaar toerekenen, want zelfs in het ongeluk is het nog een geluk bij zich zelf te kunnen zeggen: door mijn vrijheid ben ik alleen de bewerker van mijn rampspoed. Hadde ik gewild, dan zou ik gelukkig hebben kunnen zijn. Het hing geheel van mijn wil af.
Hieruit volgt evenzeer dat de harmonie tusschen de onvrije wezens , geen voedsel genoeg aan \'s menschen wil ter navolging heeft gegeven. Wie of wat heeft hem dan de zekerheid gegeven dat er een algemeene en onverbiddelijke rechtvaardigheid bestaat? Wat heeft hem dan de noodzakelijkheid doen inzien om zijn bewegingen van der jeugd afaan, van het oogenblik dat hij kon redeneeren en denken, zoodanig te regelen dat hij anderer bewegingen en vrije ontwikkeling niet verstoorde? Want elke ondeugd is het schenden van anderer vrijheid en daarom vooral een misdaad!
Het antwoord op deze vraag luidt: de Tijd en de Ruimte! Zonder ruimte is de tijd niet denkbaar. Werkelijk is de ruimte voor de stof hetgeen de tijd voor den geest is. Daar nu ieder geschapen wezen noodwendig uit stof en geest is samengesteld; daar de scheppende kracht geen enkelvoudige kracht in al haar deelen gelijk .r;an haar zelve, kan voortbrengen, zoo moest zij den Tijd en de Ruimte scheppen, eerstgenoemden voor den geest en laatstgenoemde voor de stof, hoewel beiden in het wezen der zaak één zijn. De Tijd en de Ruimte zijn de rechtdoeners Gods. Zij oefenen de gerechtigheid uit en geven ons daarvan de deugdelijke, tastbare en onloochenbare bewijzen. Is dit bewijs eenmaal aan den mensch, als aardbewoner gegeven — krachtens het beginsel dat elke wet toepasselijk is op al de werelden — dan volgt er logisch uit dat die rechtvaardigheid, wel verre van aan te vangen of te eindigen met de geschiedenis der levende menschen, volstrekt
59
overal, in alle werelden, bestaat, en haar gezag niet alleen op den vrijen, maar zelfs op den on vrijen raenscli laat gelden; met den dood verliest de mensch zijn vrijheid (jehed en cd. Memand heeft zich ooit weten te herinneren dat hij vóór zijn geboorte geraadpleegd werd. Evenmin herinnert zich iemand door een macht, hoegenaamd ook, gevraagd te zijn geworden of hij een paard, een pad, een boom, een steen of een mensch wilde worden. Gelijk hij dus geen vrijheid hoegenaamd bezat toen hij ontstond, zoo zal hij die evenmin behouden wanneer hij het leven verlaat. De vrijheid verdwijnt bij de scheiding uit het leven, maar de rechtvaardigheid, die den mensch schiep, kan niet verdwijnen! Laat ons nu eens nagaan hoe de mensch het duidelijkste bewijs voor het bestaan der rechtvaardigheid uit den Tjjd en de Ruimte heeft geput.
In alle landen, in alle tijden, bij alle volkeren, in alle gezinnen, ja overal waar de sterken niet voor en met de zwakken samenleefden, maar hen hebben onderdrukt ter bevrediging hunner hartstochten, hunner belangen en hunner ondeugden, — had het volgende plaats. De sterken sloten zich aan, of liever spanden met huns gelijken samen om zich van het gezag meester te maken; zij dwongen de zwakken om voor hen te arbeiden, ten strijde te trekken en als jachthonden dienst te doen tegen het klein en grof wild onder de menschenkinderen. Zij namen hun vrouwen en dochters weg om zo tot bijzitten te verlagen; hun zonen roofden zij om er knechten; soldaten of slaven van te maken. Dit gezag was of despotisch, namelijk in de handen eens konings (een woord, dat in alle talen is afgeleid van het woord hertog — hertijgen of optrekken — omdat hij hen ten oorlog leidde om slaven en buit met hen te deelen, \'t geen monarchie heet) of het was in de handen van onderscheiden hoofden; die op gelijken voet stonden — hetgeen oligarchie of aristocratie heet — mits er vele goederen te verdeelen vielen, hetwelk zelfs in een republiek kan gebeuren, doch alleen in een republiek waar afgoderij heerschf, want aan de afgoderij als beginsel, ligt de onderdrukking des geestes van de lagere door
60
de hoocjere krachten ten grondslag. Zulke hoofden, koningen, ophoren, consuls, proconsuls of dogen hebben altijd , nadat zij de zwakken onder het juk hadden gebracht, priesters naast zich gehad, wier godsdienstig beginsel dergelijke handelingen tot leerstelsel verhief; hierdoor namelijk, dat zij hun onbepaalde macht door de godsdienstige leerstellingen trachtten te wettigen, voorgevende dat deze hun waren geopenbaard door een hemelsche macht, vertegenwoordigd door een sterken God, onverschillig of het een onrechtvaardige of rechtvaardige was, met velerlei onder- en bijgoden, allen ondergeschikt ann den eersten. Dit stelsel komt volkomen overeen met hetgeen zij op de aarde door het geweld hebben ingang doen vinden en vastgehouden. Zulk een despotisme, of onderdrukken der zwakken door de sterken, openbaart zich in ontelbare vormen. Immers dwaling en ziekte zijn altijd veelvuldig en veelvormig, zij zijn legio. Daarentegen zijn waarheid en gezondheid absoluut één! Toen de zwakken, die de meerderheid uitmaakten, na verloop van eenigen tijd, doorgaans na 20 tot 25 jaren (want om de oorzaken aanschouAvehjk in haar gevolgen voor te stellen, heeft de Tijd evenveel jaren noodig als de hen dagen; om haar kiekens uit te broeden) zich door een minderheid onderdrukt zagen, zijn zij opgestaan en bestond hun verzet aanvankelijk in woorden, daarna ging het tot daden over.
Vóór dien opstand reeds, toen zij nog geduldig arbeidden, hebben zij tallooze kwalen en rampen rondom zich verspreid. Zelfs de slaaf, die onder de tuchtroede arbeidt, besteedt nog niet de helft zijner krachten aan dien arbeid. Ook brengt de grond onder zijn hand niet de helft der vruchten voort die hij anders zou opleveren. Maar de slaaf spant eerst samen met de schadelijke dieren, door hem zeiven gekweekt, voordat hij zich bij zijn broederen aansluit. Het schadelijk gedierte komt waarlijk niet uit des Scheppers hand, maar is veeleer door den mensch ontstaan, als een sprekend getuigenis van de gevolgen eener verkeerde oorzaak. Het is de monsterachtige luis, die vrijwillig uit de afzichtelijke melaatschheid geboren
61
wordt. De onzindelijke slaaf kweekt het ongedierte aan en plant het op zijn meester over om aan hem te knagen. Evenzoo verandert de slecht bebouwde, de verwaarloosde of de uitgeputte grond in een moeras en doet slangen, jakhalzen, tijgers, roofvogels en allerlei schadelijke insecten ontstaan.
De se\'amgespannen zwakken, wenden spoedig daarna de kracht hunner onderdrukkers aan en beoorlogen hen, krachtens hun eigen beginsel. Gedurende den oorlog wordt de wildernis van den grond steeds grooter. Behalve verscheurend gedierte, doet hij ook pest en hongersnood ontstaan. En nu heeft noodwendig een van beiden plaats: of do zwakken worden overwonnen, maar niet zonder een groot deel der sterken vermoord te hebben, zoodat hun maatschappelijke rampen vermeerderen; — óf zij zijn overwinnaars gebleven, maar dewijl zij alleen door do kracht hebben gezegepraald — gelijkstaande met de misdaad — zoo verdoelen zij zich dadelijk zeiven in sterken en zwakken, en doen elkaar een verdelgingsoorlog aan. Gedurende die tijdperken van regeeringloosheid en van despotisme daagt er veelal een vreemd volk op, aangevoerd door een veel sterkere, die zich meester maakt van de in burgeroorlog gewikkelden, hen onder \'t juk brengt en hun alles ontneemt wat hun nog is overgebleven tijdens die twisten: mannen, vrouwen, kinderen, runderen, metalen, tot op de laatste vrucht, den laatsten boom! Dit zijn Ae natuurlijke rampen, maar toch geen wonder, die de groote logicus, Mozes, zijn ongehoorzaam volk heeft voorspeld en die wy hebben aangehaald. Uitgebreide streken; die in den beginne een paradijs waren, dank zij den vreedzamen arbeid des menschen, zijn op die wijze in onmetelijke woestijnen herschapen. De rivieren zijn verzand, de meren zijn poelen geworden, de zeeën zijn teruggetreden, de olijf- en palmbosschen zijn verdwenen, slechts eenige dwergboomen en dorre struiken achterlatende. De regen door de zee, de wouden en de rivieren aangebracht, bevochtigt den grond niet meer. De hemel is strak als van staal en de grond of een bewegelijke zandzee, of steen-
62
achtig dor. Daar waar weleer de huisvaders naast hun vrouwen en dochters rustig arbeidden, bewonen de tijgers de jungles; daar kruipen de slangen onder het rietgewas rond; terwijl het dichte struikgewas bewoond wordt door panters, leeuwen en luipaarden, elkaar verslindende bij gebrek aan andere slachtoffers, om zeiven weder den gieren tot aas te verstrekken. Palestina, dat eens een waar paradijs was, heeft zich nimmer kunnen verheffen sedert de republiek van Mozes, die op de Deugd en de Rechtvaardigheid gegrondvest was, in een afgodische monarchie werd herschapen, waarin de zwakke door den sterke werd onderdrukt. Zij zal zich alleen weder kunnen verheffen door hetzelfde beginsel dat haar had doen ontstaan. Dat zijn nu de vruchten, die de Tijd uit de ondeugden en misdaden der menschen doet voortspruiten; want elke ondeugd en elke misdaad berust op de onderdrukking van den sterke. Er zijn geen andere ondeugden of misdaden. Omgekeerd is elke deugd en elke rechtvaardigheid niets anders dan een plicht, door een sterkere jegens een zwakkere vervuld, en bestaande of in een zeker werk, of in een vrijwillige opoffering, of in een maatschappelijk resultaat, door de toepassing eener wet verkregen.
De Ruimte voltooit het werk van den Tijd. De Tijd ■vertegenwoordigt Gods rechtvaardigheid in de natuurwet. De Ruimte vertegenwoordigt de solidariteit aller schepselen en bijgevolg de gelijkheid van al het geschapene voor God!
De rampen welke de Tijd uit de handelingen der menschen doet voortkomen, worden door de Ruimte over alle schepselen ^verspreid, zelfs over dezulken die zeiven geen misdaden hebben begaan, maar lijdelijk bleven terwijl ze geploegd werden, hetzij uit onkunde aangaande de wet en de rechtvaardigheid Gods, hetzij door hun zelfzucht te stijven, met miskenning van de lotgemeenschap aller schepselen; welke lotgemeenschap op zich zelve reeds de eenheid des Scheppers bewijst.
Het is een werkelijkheid, dat zoodra de Tijd deze rampen
63
heeft doen ontstaan, de Ruimte ze over de geheele zichtbare en onzichtbare wereld verspreidt. Ziekten, die nauwelijks in een land zijn uitgebroken, ijlen voort als langs een telegraafdaad en vertoonen zich op duizenden mijlen afstands van daar, alles op haar weg vellende en niemand ontziende. Daar men niet rechtvaardig is wanneer men niet begint zich met al zijn krachten tegen de onrechtvaardigheid te verzetten, zoo is men ook geen landbouwer, wanneer men het onkruid, zelfs dat van zjjn buurman, niet als mest onder den grond werkt, wijl het anders de zaden en de korenaren zou vernietigen.
Overal waar de sterken de zwakken onderdrukken, is de geschiedenis slechts een aaneenschakeling, een eindeloos verhaal van die dwalingen cn afgrijselijkheden. Die geschiedenis is het dubbele bewijs, tot vleesch en been ge-worden, van de ivet Gods; een groot denker heeft haaiden naam gegeven van de Rechtbank Gods op aarde De rechtvaardige menschen zagen dat in, toen zij in die wet waren doorgedrongen en haar hadden afgekondigd, en nadat zij het bewijs van Gods rechtvaardigheid hadden verkregen ; daarop hebben zij, ter voorkoming van die rampen en ter verzekering van vrede en voorspoed onder de stervelingen, de plichten der sterken jegens de zwakken in wetten vastgesteld. Na verloop van eenige jaren des vredes en der plichtsbetrachting doet de Tijd — die zoowel het goede als het kwade voortbrengt — het maatschappelijk geluk met al de zegeningen des hemels en der aarde herleven. Wij zullen later zien dat het goede zich op deze wijze tot over het vroegste voorgeslacht heeft uitgestrekt door de wet Gods in de natuur, terwijl het kwade van zelf stilstaat na twee of drie geslachten. Die rampen, door den Tijd uit de misdaden verwekt en welke een ieder die de geschiedenis beoefent, de oogen uitsteekt — hebben op alle volken een diepen indruk gemaakt. Maar, hetzij uit onkunde, hetzij uit de zelfzucht der sterken, hetzij uit blind bijgeloof, — weinige denkers slechts hebben er den waren oorsprong van ontdekt en erkend. Het getal dergenen die van de gevolgen tot de oorzaken opgc-
64
klommen en in de wet des Scheppers zijn doorgedrongen gt; is zeer gering, zelfs onder hen die de eenheid van den Schepper en van zijn wet hebben ingezien. In plaats dat de sterke onderdrukkers het gekerm der ongelukkigen beantwoordden met de erkentenis hunner dwalingen en misslagen; in plaats dat zij tot rechtvaardigheid en waarheid terugkeerden, ten koste van hun macht en genotzucht , — stelden zij die ongelukken liever op rekening van den toorn hunner goden, door hen zei ven gemaakt, en die zij meenden te sussen door anderen op te offeren, zooals menschen, dieren en delfstoffen. De meesten hunner waren te onwetend en te zeer aan de zonde overgegeven, om de waarheid in te zien!
Daar de sterken velerlei ongelijke krachten en verschillende soorten van mineralen, planten, dieren en menschen in de natuur ontdekten, meenden zij dat elke soort aan een hoogere en goddelijke kracht in \'t bijzonder ondergeschikt wTas. Gredreven door hun zucht om de zwakken te onderdrukken, schiepen zij zich zelveri; op het voetspoor dier verschillende soorten, een hemel, Waarin de zwakke evenzeer schatplichtig waren aan de sterke goden. Aan deze sterke goden nu hebben zij het vermogen toegeschreven van in gramschap te ontsteken en weder verzoend te worden, maar zij verzuimden daarbij niet zich-zeiven tot koningen, vorsten, priesters en krijgsoversten op te werpen en zich voor te doen als de vertegenwoordigers dezer goden op aarde, zich even als hun verheven meesters het recht toekennende van te binden en te ontbinden, van te straffen en genade te schenken.
Wel verre dus dat zij de heerschende kwalen der maatschappij aan hun eigen kwade neigingen, aan hun roove-rijen of aan hun misdadige baatzucht toeschreven, stelden zij ze op rekening van de ondeugden en zwakheden hunner slachtoffers en boden zeer welwillend hun bemiddeling aan bij die goden, mits diezelfde slachtoffers offers brachten en rantsoen betaalden. Zij hebben in den naam dier goden vergiffenis geschonken, ja zelfs die vergiffenis bij voorbaat toegezegd, door middel van geld en goede woorden.
65
Daardoor hebben zij niet alleen de rampen der aan hen toevertrouwde volken door hun eigen zonden en misdaden in \'t leven geroepen, maar bovendien hebben zij diezelfde ongelukkigen onder \'t juk gehouden ter verzekering hunner onwettige macht, en om zich door de ellende hunner slacht-offers te verrijken. Gelukkig echter heeft die toestand nergens lang geduurd, want: de Tijd geeft als rechtdoener yeen langer crediet dan van twintig tot dertig jaren. De rechtvaardigheid, die voor allen gelijk is, heeft overal do rampen der zwakken op de hoofden en de geslachten der sterken doen nederkomen; overal heeft de geketende slaaf zijn meester medegetrokkon naar den afgrond. God heeft op geenerlei wijze ooit vergiffenis geschonken dan voor de misslagen door de menschen zeiven hersteld, wanneer zij tot waarheid en gerechtigheid terugkeerden, en de misdadigers voor hun euveldaden deden boeten. Had God de zonden en misdaden der oenen vergeven , dan zou hij aan allen vergiffenis hebben geschonken; dan waren allen gelukkig geweest, en het ongeluk ware den menschen onbekend gebleven. Waar de menschelijke gerechtigheid niet bestond, daar heeft de Tijd zelf te allen tijde recht gedaan, zoo niet over alle misdadigers — want er zijn er altijd die vóór dien tijd verdwijnen — dan toch over hun zonen en kleinzonen, zoowel als over die der medeplichtigen. Tegelijkertijd heeft do Ruimte de kastijding aan al degenen doen gevoelen, welke die misdaden hebben laten begaan, zeggende dat het hun niet aanging. Mozes, en hij het eerst, heeft dat nadrukkelijk gezegd. Hij heeft zijn volk op \'thart gedrukt om rechtvaardig te zijn gelijk God, om al do plichten te vervullen den sterken jegens de zwakken opgelegd, hetzij delfstof, plant, dier of mensch, opdat zij gelukkig mochten zijn, doch alleen onder die voorwaarde. Hij heeft zijn volk gelast een maatschappelijke rechtspleging in te stellen, ten einde dadelijk den zondige en den misdadiger te kunnen treffen, daar deze, bij gemis aan menschelijke gerechtigheid, de straffen van den Tijd en van de Ruimte op de hoofden doen neerkomen van de hunnen en van alle wezens die door lotgemeenschap
5
66
met elkander verbonden zijn. „ Want,quot; voegt hij er herhaaldelijk bij: „God laat geen enkele misdaad ongestraft \\ (Exodus XXXIV : 7). En tot bewijs dat de Tijd de rechtdoener Gods is, zegt hij (Exodus XXXII : 34 en XX ; 6) „Op den dag des oordeels zal hij de misdaad des vaders op den zoon en op den kleinzoon verhalen tot in het derde geslacht, als dit mij haat,quot; daarmede te kennen gevende, dat de geslachten weder van het oordeel kunnen ontheven worden door den plicht en de rechtvaardigheid. Mazes kent God dus noch vergiffenis, noch vergetelheid, noch vrijkoop, noch kwijtschelding toe. De offers waarvan de bijbel gewaagt, zijn boeten aan de Levieten betaald, die er van leefden Eerst moest het kwaad hersteld worden, somtijds door vijfvoudige vergoeding aan den verongelijkte, maar niets kon voor de onherstelbare misdaad vergeving schenken. Niet alleen moest ieder moordenaar, wiens moord door twee getuigen gestaafd werd, sterven, maar er werd voor elke overtreding, met voorbedachten rade gepleegd, ge-eischt oog om oog, tand om tand, zonder deze misdaden door een boete to kunnen afbetalen en zonder aanzien van stand of klasse.
Mozes was alzoo de eerste die de waarheid heeft erkend, dat God alleen de rechtvaardigheid was; dat de rampen der menschen alleen voortsproten uit hun zonden en misdaden, bestaande in de onderdrukking van den zwakke door den sterke. Om deze rampen te voorkomen, was, is, en zal het altijd noodzakelijk zijn,, de weerspannige sterken te dwingen hun plichten jegens de zwakken te vervullen. Deze rechtvaardigheid heeft tot logisch en onvermijdelijk gevolg; den algemeenen vrede, de welvaart, alle gewettigde genietingen des vleesches, alle genoegens der aarde, benevens het hoogste genot des geestes, door de dichtkunst, de wetenschap en de schoone kunsten te verkrijgen!
HOOFDSTUK V.
Gods gerechtigheid kan noch den rechtvaardige beJoonen, noch den onrechtvaardige straffen buiten zijn rechtdoeners: de Tijd en de Ruimte.
Sedert hun bestaan hebben de menschen, uit onkunde omtrent de ware wet Gods, of door een eenzijdige beschouwing dier wet — vreezende, gelijk Fénélon zegt, hun rede tot den einde toe te raadplegen — zich afgevraagd, hoe het komt dat Gods rechtvaardigheid, als zij bestaat, aan den Tijd en de lluimte wordt overgelaten en zich niet zelve zicht- en tastbaar doet kennen, door on-middelljjk den rechtvaardige en deugdzame te belooneu en zelve dadelijk den misdadiger en den zondaar na de ple-ging van het feit, te straffen? Met andere woorden: waarom staat God — als hij bestaat — toe dat de rechtvaardige een oogenblik slechts ongelukkig, en de onrechtvaardige gelukkig zij?
Anderen weder maakten logische gevolgtrekkingen uit deze niet voldoend opgeloste quaestie (want de dwaling heeft haar eigen logica, zoo goed als de waarheid) en redeneerden aldus: Daar God niet rechtvaardig is noch kan zijn op de planeet aarde geheeten, zoo kan hij ook op geen andere rechtvaardig zijn. Eeuwen lang hadden priesters en wijsgeeren daarop geantwoord, dat God den menschen zijn strikte rechtvaardigheid voorbehield tot na hun dood. Tot de volstrekte waarheid omtrent de wet Gods zijn zij nooit doorgedrongen, en hebben toen getracht het eene dwaalbegrip door een ander te herstellen, waardoor zij het eene gat dicht- en een ander openmaakten.
68
Toch hebben zij niemand kunnen overtuigen. Zij maakten een hemel voor de rechtvaardigen, een hel voor de misdadigers, een zuiveringsplaats 1) voor de twijfelachtigen, voor de entr\' deux (de half en halven) zooals de Talmud deze laatsten heet. Eerst verzochten zij de volken om aan hun verzinsels geloof te slaan, maar het gezond verstand kwam er tegen op en wierp hun tegen: een God, die niet rechtvaardig kan zijn, zoowel tijdens het leven van den mensch als na zijn dood, is werkelijk een gebrekkige, een soort van half-god, in een woord een onmogelijkheid, iets zonder zin, een hersenschim, een maaksel van den mensch. Als er een God bestaat, die een paradijs en een hel op een zekere plaats kan scheppen, dan had hij beter gedaan om zoodanige verblijfplaatsen op do aarde en voor het aardsche leven in te richten, ten einde aan allen twijfel den bodem in te slaan. Zeer gemakkelijk en zelfs zeer logisch komt men van dit geloof tot het loochenen van God en van elke eindulooze, scheppende kracht. Zoo ontstaat het atheïsme bij onderscheiden secten en onder verschillende namen. De meesters, de sterken, koningen en priesters hebben uit vrees voor het verlies hunner macht, het geweld te baat genomen, om dergelijke geloofsbegrippen door de wereldlijke macht ingang te doen vinden. De waarheid echter plant zich alleen voort door het overtuigend woord. De dwaling heeft vooral de stoffelijke macht noodig. Die macht kan geen paradijs in \'t leven roepen, maar wel een hel doen ontstaan, en deze hel, die men loochende als verblijfplaats na den dood, verrees goed en wel op aarde, rechtvaardigen en onrecht-vaardigen, misdaden en deugden verbrandende en vernietigende. Toen dan die hel eenmaal was ontstaan, maakten de sterken er gebruik van om de zwakken van al hun aardsche rechten te berooven, onder voorwendsel dat deze daardoor het recht op den hemel deelachtig werden. O schandelijke spotternij! Deze dwaasheid is tot dolzinnigheid overgeslagen, vooral bij de Christenen, wier godsdienst alle dwalingen en alle gruwelen in zich vereenigt,
VERT,
1) Blijkbaar is het Vagevuur daarmede bedoeld.
69
•welke de zwakken van geest en de huichelachtige wezens van at\'de schepping hebben bezoedeld En werkelijk hebben noch de wijsgeercn noch de priesters van vroegeren tijd dit vraagstuk kunnen oplossen. De verhevenste denkers onder de monotheïsten stelden zich God voor als een almachtig wezen, verheven boven zjjn wet, in staat deze te schorsen en te veranderen; bijgevolg een feit, een misdaad ongeschied te kunnen maken. Zij vergaten daarbij dat wanneer die almachtige God werkelijk bestond, hij beter hadde gedaan om inplaats van vergiffenis te schenken aan een moordenaar en aan een dief, den vermoorde weder in \'t leven te roepen, en den bestolene in \'t bezit te stellen van het hein ontnomen of ontroofde vermogen, op grond dat die God alles kan doen en ongedaan maken. Van den anderen kant zou die alvermogende God, in dien zijn bestuur enkel goedheid en liefde ademde, en niet op rechtvaardigheid was gegrond, al zijn schepselen beboeren lief te hebben, en te zorgen dat er noch armen, noch ongelukkigen, noch haat, noch oorlog, noch beul, noch slachtoffer bestonden. Zoo komt men in een warnet van ongerijmdheden.
Wanneer de almachtige God alleen rechtvaardig is, waarom is hij dit niet te allen tijde en zonder uitstel? Het is gemakkelijk gezegd dat dit onbegrijpelijke zaken zijn, boven de bevatting der menschelijke rede. Wat be-teekent dan een God die niet te begrijpen is met de rede, door hem geschonken? Immers een droombeeld, een tegenstrijdigheid in \'t afgetrokkene, ja even goed kan men zeggen, het nihil. Als hij zoo groot, zoo sterk en zoo rechtvaardig is, dat hij zich dan in zijn ware gedaante vertoone, zichtbaar voor allen. Dat hij tot den mensch afdale, als hij wil dat de mensch zich tot hem verheffe! Een onlogische, grillige, willekeurige God, al ware hij goed, is slechts een soort van menschelijk wezen, een god op \'t papier. De Pantheïsten van alle richtingen zijn er nog meer verlegen mede om op die vragen te antwoorden. Vooreerst is het pantheïsme, dat de identiteit van schepsel en schepper stelt, ondenkbaar, daar men weet, dat geen enkele kracht een
70
andere aan haar gelijke kracht kan voortbrengen. Maar al geeft men zelfs deze physische ketterij toe; al gaat men zelfs van een valsche grondstelling uit, dio bewezen moet worden, maar die men als bewezen aanneemt, (zooals het geval is met de theologanten van elke geloofsrichting) dan stuit de pantheïst nog op menige tegenstrijdigheid en op de historische feiten, die zijn geheele gebouw omverwerpen. Zeer natuurlijk voorwaar. De historische feiten zijn logisch en volgen elkaar op volgens een onveranderlijke wet. Zij komen uit hun oorzaken en uit de wetten welke deze oorzaken regelen, te voorschijn, gelijk de vrucht uit een boom. Tast nu de mensch mis in het vaststellen der oorzaak, dan zal het gevolg altijd een tegenstrijdigheid voor hem zijn en evenzeer in strijd zijn met het door hem opgevatte denkbeeld, dat naast de waarheid staat Wanneer de Schepper identisch met het schepsel ware, dan zou of de vooruitgang bij het schepsel tevens den Schepper doen vooruitgaan, — dan ware het gevolg sterker dan de oorzaak, het kind sterker dan vader en moeder, hetgeen onmogelijk is, daar een geringere kracht geen hoogere kan doen ontstaan, — of de vooruitgang en de niet-vooruitgang (de. stilstand) zouden beiden, noodzakelijk en aanwezig moeten zijn, van den eersten dag der zelfschepping af.
Zoo zouden er geen vrijheid, geen deugd, geen ondeugd en geen rechtvaardigheid meer bestaan. De deugdzame mensch zou als \'t ware een instrument in den major toon en de slechte mensch een instrument in den minor toon zijn. Beiden te zamen zouden als wezenlijke automatische
werktuigen, opgewonden door .......? en waarvan de
sleutel verloren is geraakt, — een zekere harmonie voortbrengen. Maar in dit geval zou de deugdzame, die de vrijheid mist om slecht te worden, ongelukkiger zijn dan de slechte, die de vrijheid mist om deugdzaam te worden.
Waaraan zou de maatschappij het recht ontleenen, om oen misdaad te straffen, die de natuur zelve niet door den Tijd bestraft, daar alles een noodzakelijkheid, een fataliteit is, en de mensch dus ook noodwendig geschapen
71
is om te blijven gelijk hij is, zonder do vrijheid van te veranderen in zijn gedrag, in het spel of in zijn beweging? En wat beteekent allo vooruitgang volgens dit stelsel? Als God zich niet volmaakt heeft kunnen scheppen zonder het schepsel, van waar ontvangt hij dan de kracht om zich in het schepsel te volmaken ? Wat zou het ook baten of men naar volmaking streeft, daar er noch belooning noch straf bestaat? Men zou altijd op de kinderachtige fabel moeten terugkomen, die deze geheele wereld als onlogisch, ongerijmd, vol zonden, bloed, smarten, haat en teleurstellingen, voorstelt en haar slechts als een mislukte proef., als een inleiding tot een betere wereld beschouwt, alwaar de menschcn zullen leven gelijk zij verdienen en waar een rechtvaardig God zalzjjn. Zoo zou een van beiden waar moetcni zjjn: of dat er velerlei goden voor velerlei werelden bestaan, of dat de schepper onzer aarde slechts een leerling van God is. Is die schepper nu dezelfde die rechtvaardig zai en kan zijn na den dood, dan is hij slechts een hardvochtig en meedoogenloos wezen. Hij zou immers even goed de andere, de betere wereld in deze hebben kunnen plaatsen, en mot do goede beginnen. Evenzeer kan men tot het atheïsme terugkeeren, dat eiken schepper ontkent en alleen eenige ondergeschikte, onloochenbare wetten aanneemt; dat de stoffelijke kracht als de eenige goddelijke bestuurderes der wereld verkondigt, maar daarbij ook alle recht en plicht wegcijfert. Het is waar, dat de mensch dan alleen God loochent, wanneer hij tot de sterken behoort om de zwakken te onderdrukken. Een verdrukt volk heeft het geloof aan God nooit verzaakt. Het beroept zich altijd op de zcdewet en de rechtvaardigheid, tenzij het God mocht verzaken uit lafhartigheid en luiheid, in de hoop levende, dat een wonder het zal vrijmaken, door verkrachting van de wetten der zichtbare natuur, en zonder dat de menschen zelven daartoe behoeven mede te werken door hun deugden, op grond der onveranderlijke wet, welke den mensch volkomen vrij laat om deugdzaam en vrij , of zondig en slaaf te zijn. De atheïst verwisselt hierbij altijd het gevolg mot de oorzaak.
72
Waaneer hij slecht of ongelukkig is, dan schrijft hij zijn rampen niet aan eigen schuld toe, maar zegt: „Ziet ge wel dat er geen Grod is, want als deze bestond zou ik gelukkig zijn!quot; Want hoe verachtelijk l) hij ook moge zijn; toch durft hij aanspraak maken op geluk; omdat hij ter wereld is gekomen. Valt hem uu het geluk ten deel door de vruchten van zijn arbeid en door de deugden zijner medemenschen of voorvaderen, — dank zij de wet der solidariteit —, dan zegt hij: vZiet gij wel dat God niet bestaat? Bestond hij, waarom duldt hij dan dat ik rnijn zwakkeren evenmensch mishandel, en waarom straft hij mij niet wanneer ik een misdaad bega?quot;
De deïst, die een wonderdoenden en vergevingsgezinden God aanneemt, moge al tot hem zeggen: „Wacht maar, gij zult uw verdiend loon wel in een andere wereld ontvangen!quot; De atheïst antwoordt eenvoudig: „ik geef er niets om!quot; Een God, die niet oogenblikkelijk, en overal waar hij regeert, rechtvaardig kan zijn, gelijkt op een wezen, dat voor een deel verlamd is. Zulk oen god zou lam of verminkt zijn! Inderdaad hebben alle wijsgeerige en godsdienstige stelsels aller volken den neus gestooten — om.mij eens van deze plattere uitdrukking te bedienen — tegen de ijzeren poort, waarop deze vraag staat geschreven: Waarom is de rechtvaardige op aarde ongelukkiy en waarom is de onrechtvaardige gelukkig?
Het antwoord door Eliahou gegeven — aan het einde van het boek Job — is even weinig afdoend. Eliahou zegt nagenoeg het volgende tot Job in den naam Gods: „Beschouw en bewonder de wetten der natuur, der planeten, der aarde en harer talrijke schepselen. Gij zult getroffen worden door de harmonie welke in die wetten lieerscht Met andere woorden: daar gij gedwongen zijt de juistheid te erkennen waarmede het onderling verband der planeten en harer bewegingen is geregeld, en daar er iemand moet zijn die deze heeft geschapen en kunnen scheppen, hoe
1) lu hei oorspronkelijke staat canaille. Aan deu tekst houdt zich Je vertaler z gt;o strikt mogelijk.
73
zoudt ge dan aan de rechtvaardigheid van dat wezen jegens den mensch, die eveneens zijn schepsel is kunnen twijfelen ? Dit is de eigenlijke zin van het antwoord door Eliahou gegeven, en de schrijver van het boek Job neemt dit antwoord als steekhoudend en beslissend aan.
Toch dwaalt hij, en de menschheid heeft die redeneering evenmin als afdoend en onwederlegbaar aangenomen. Zij geeft het navolgend antwoord aan dien god Eliahou:
Het is waar, dat er een zichtbare harmonie tusschen de planeten en haar bewoners bestaat. Ook bestaat er een juiste orde, welke de sterke planeten belet de zwakkere te verpletteren. Maar daar de Schepper, die volmaakt is, dit alles aldus voor de planeten heeft kunnen verrichten, waarom heeft hij dan zijn rechtvaardigheid ook niet uitgestrekt tot de menschen, door de onderdrukking dei-zwakken door de sterken te voorkomen? Waarom duldt hij dat de zwakken slaven of schatplichtig, ongelukkig en zelfs vernietigd worden, terwijl de sterken de gelukkige meesters zijn, en dit geluk hebben verkregen door middelen, welke de menschelijke rede misdaden en zonden noemt? En daar do mensch, al bewondert hij de juistheid en orde in de natuurwetten, ook het begrip van misdaad en deugd, van plicht en recht bezit, —waarom wordt dan de plichtsbetrachting niet beloond en de plichtverzaking niet gestraft? Van waar tocii ziet men juist het tegendeel bij de menschheid? En als nu de Schepper — naar uw meening — zoo bewonderingswaardig is in zijn volmaaktheid en macht; als hij al de eigenschappen der rechtvaardigheid en der kracht bezit, waarom blijft dan do mensch uitgesloten van zijn rechtvaardigheid, welke zoo zichtbaar doorstraalt in de wonderen van het planetenstelsel? Waarom is de geschiedenis der menschheid een aaneenschakeling van ruw geweld en van bloedige oorlogen, waarin de sterken zich op do zwakken werpen en hen verpletteren, terwijl men sedert de schepping der wereld nooit heeft gezien dat de zon op de aarde viel, noch dat Mars Venus in haar loop medevoerde? Wat beteekent dan
74
een God, die alleen rechtvaardig kan zijn voor do onvrije en levenlooze natuur ?
Al deze vragen, al deze tegenstrijdigheden verdwijnen, en al deze raadselen worden als met een tooverslag opgelost, zoodra men uitgaat van de absolute waarheid, ja zelfs zoodra men er een straal van opvangt.
Daar geen kracht, hoegenaamd ook, een andere aan haar gelijke kracht kan voortbrengen, zoo kan ook de kracht geen niensch doen ontstaan, die aan haar gelijk is, namelijk in al zijn deelen gelijk; dus een vrij, enkelvoudig, onsterfelijk, niet aan dwaling onderhevig lichaam.
Het is mogelijk dat die oneindige kracht in staat is om een wezen van moer geestelijk en minder stoffelijk gehalte te schoppen, maar dan blijft het toch altijd een schepsel, samengesteld uit geest en stof, uit vrijheid en gedwongenheid, uit geestelijke en stoffelijke organen, welke laatsten de eersten openbaren. Ook verdwijnt dan do quaestie omtrent de voorwetenschap en de vrijheid als van zelve.
De mensch, zooals hij is en niet anders kan zijn, werd door den Schepper vrij en verheven boven alle andere schepselen geschapen; zijn lot moest dus ook, volgens dezelfde wet die de schopping regelt, in zijn eigen hand berusten, en hij moest do macht hebben om het kwaad en zjjn eigen ongeluk in \'t leven te roepen. De Schepper had alleen de wet te handhaven, waarop hij nooit inbreuk maakt, krachtons welke do Deugd en de Rechtvaardigheid vrede en geluk teweegbrengen, krachtens welke de ondeugd en de onrechtvaardigheid oorlog en rampen zonder vergiffenis en zonder kwijtschelding doen ontstaan. De mensch zou niet vrij zijn, als hij de vrijheid niet bezat om ongelukkig te zijn. Juist hierin bestaat zijn grootheid, dat hij de ruste-loozo vrijheid kan verkiezen boven de kalme slavernij. Noch de planeten, noch de delfstoffen, noch de planten bezitten deze vrijheid. Slechts enkele nuttige dieren bezitten wilsuitingen tot vrijheid, maar in veel geringoron graad dan de monschen, terwijl het schadelijke dier, dat hoegenaamd cjeen vrijheid bezit om tot de nuttige op te
75
lUitnneu, uitsluitend voortgebracht is door de onrechtvaar-digheden, Je ondeugden en de misdaden der menschen.
Grod is niet daarom do Allorhoogsto, omdat hij — volgens de theologen — vooruit weet wat do mensch zal doen. Indien God dit vooruit had willen weten, dan zou hij den mensch niet vrij geschapen hebben, maar hem regelmatige bewegingen hebben gegeven, zooals aan de planeten, do sterren en de zeeën. De Schepper heeft het voldoende geacht om in naam zijner onverbiddelijke wet, den mensch toe te roepen: „wees vrij, wees sterk, maar weet, dat wanneer gij uw vrijheid en uw kracht aanwendt om mijn minder vrije en minder sterke schepselen te onderdrukken, diezelfde wet u zal straffen, vooreerst door de Rechtvaardigheid, die uw medemenschen genoodzaakt zijn door hun instellingen in mijn naam, te handhaven; voorts, waar deze mochten ontbreken, door mijn rechtdoeners: de Tijd en de Ruimte, en eindelijk door de wet zelve, die zich van u zal meester maken, zoodra gij uw vrijheid zult missen, alzoo zoodra gij dood zijt. Want aangezien gij niet vrij waart vóór uw geboorte, zelfs niet om ongeboren te blijven, zoo zult gij ook niet vrij zijn na uw dood, zoolang gij niet herleeft, door mjj op nieuw geschapen wordt; alsdan zou ik u, krachtens mijn wet, wel kunnen bestemmen om als paard, als ezel, aio brandnetel of als keisteen te voorschijn te komen.quot; Het blijkt dus, dat God de almacht niet bezit om buiten zijn wet te regeeren of om deze te schenden. Zjjn almacht ligt in zijn wet zelve opgesloten; deze volgt hij altijd, daar hij alleen een kracht is, in al haar deelen gelijk en onder aile vormen of gedaanten steeds dezelfde. Waar deze wet schept, brengt zij slechts een samengestelde kracht voort, die hoogstens do helft der scheppende bezit: al is het een mensch of een engel, dan is deze laatste toch een wezen uit stof en geest samengesteld en bepaald sterfelijk.
Indien God persoonlijk den misdadige strafte of den rechtvaardige beloonde, onmiddellijk na het plegen dei-misdaad of na het volbrengen der deugdzame handeling, zou de mensch niet meer vrij zijn. Hij zou zelfs niet vrij
76
geschapen zijn, daar zijn vrijheid hem van geen nut ware. Waartoe zou de vrijheid om goed of kwaad te doen, dienen, wanneer het goede onmiddellijk beloond en het kwade onmiddellijk gestraft wordt na de verrichte handeling? Immers zou dit een slavernij zijn, die veel erger is dan de onkunde omtrent het begrip van goed en kwaad. Ook zouden deze laatste woorden zin en beteekenis missen. Daar is bijvoorbeeld een rechtvaardig mensch. „Dat is mij onverschillig,quot; zou zijn buurman zeggen. „Hij is rechtvaardig geweest, en heeft zijn loon daarvoor ontvangen, zoodat hij er zich niet verdienstelijk door heeft gemaakt. Wilde hij onrechtvaardig zijn; dan zou hij er onmiddellijk voor gestraft worden.quot; Een ander begaat een misdaad. „Wat scheelt mij dat!quot; zal zijn buurman zeggen. „Morgen ontvangt hij er do verdiende kastijding voor.quot; De misdadiger zelf zou tot zijns gelijken zeggen: „Wat gaat u mijn misdaad aan, ik weet immers dat ik heden nog gestraft zal worden? Ik heb nu eens een oogenblik mijn vrijheid willen genieten, welnu, ik onderwerp mij aan de straf.quot;
Bij deze beschouwing zou het woord Deugd ophouden te bestaan, het woord Vrijheid geen zin meer hebben; wijl elke daad haar eigen schoonheid of haar eigen vergift in zich zou bevatten, niet door den Tijd voortgebracht, maar rechtstreeks uit haar oorzaak voortvloeiende. In het begrip van rechtvaardigheid ligt vrijheid en verantwoordelijkheid opgesloten. Om rechtvaardig te zijn, moet men straffeloos het tegenovergestelde kunnen zijn. Ware het des Scheppers doel geweest een menschen maatschappij in \'t leven te roepen, waarin de bewegingen in de goede richting terstond beloond en die in de verkeerde richting terstond gestraft worden, dan had hij die even goed machinaal kunnen samenstellen, gelijk de planeten, waarbij de sterke nimmer de zwakke in haar loop belemmeren. Ook had hij zo even goed zonder vrijheid en zonder bewustzijn van den dood kunnen vormen, daar toch de dood het zegel op die vrijheid drukt, omdat de mensch de kracht en het vermogen heeft ontvangen om het leven vaarwel te zeggen. Zoodra de mensch heet vrij te zijn.
77
moet hij dit geheel en al zijn, zelfs om een misdaad te begaan, om kwaad door zijn vrijheid te kunnen stichten. Als God zelf de schepper des kwaads geweest ware, dan zou hij den mensch het goede niet kunnen laten verrichten zonder hem dadelijk te heloonen. Ziedaar waarom de denkers van voorheen zich nooit uit dit dilemna hebben weten te redden. Zij stellen een God, die persoonlijk het goede en het kwade doet ontstaan. Maar dan heeft zijn onverschilligheid om tusschen heiden te komen, geen zin noch beteekenis en riekt veeleer naar onrechtvaardigheid. God heeft echter alleen de wet geschapen, krachtens welke het goede -— geluk, en het kwade — ongeluk voortbrengt; hij heeft den mensch de volle en algeheele vrijheid gelaten om te kiezen tusschen dit goede en dit kwade en om zelf de schepper van geluk en ongeluk te zijn.
Hieruit volgt logisch, dat God, den mensch de macht in handen moest geven om het goede te heloonen en het kwade te straffen, maar God behield zich de rechtvaardigheid voor in geval de mensch of de mensehenmaatschappij werkeloos mocht blijven, en deze rechtvaardigheid kan alleen aan den Tijd en de Ruimte opgedragen worden. Deze toch zijn de sferen, binnen welke do menschelijke vrijheid zich beweegt. De mensch heeft alles in zijn macht, uitgenomen de wet binnen welker grenzen die macht zich uitstrekt. Hij kan deugdzaam, hij kan misdadig zijn. Hij kan kwaad door de ondeugd stichten, of het goede doen door de deugd. Maar nimmer zal hij de wet zelve kunnen veranderen, die goed en kwaad, deugd of ondeugd he-heerscht. De geschiedenis — de tot vleesch geworden ondervinding — heeft hem geleerd, dat elke slechte handeling (elk kwaad is een onrecht door den sterke den zwak-kere aangedaan) een ongeluk teweegbrengt, wanneer zij niet onderdrukt, gekastijd of te niet wordt gedaan. Daarom dus heeft de mensch de maatschappelijke rechtspleging ingesteld. Deze echter kon alleen op de natuurwet — die tevens Gods wet is — gegrond zijn, krachtens welke een ongestraft gebleven misdaad, door den Tijd voortgeplant, vermenigvuldigd wordt en zich wreekt op hen, die de
78
macht hadden haar te voorkomen, maar haar lieten plegen, zoodat do nadeelige gevolgen over het gansehc menschdom Avorden verspreid door de Ruimte. Hieruit volgt; dat dc misdaden der mcnschen alleen door de menschen zeiven kunnen gestraft worden, zonder Gods oordeel af tervachten; u ant werden die zonden alleen door den Tijd en de Buimte, als de rechtdoeners Gods, gestraft, dan zouden de daaruit ontstane rampen zich drie- ja honderdvoudig vermeerderen en de helft der bestaande schepselen vernietigen.
Dezelfde verhoudingen bestaan in de goede handelingen — de deugden — maar in omgekeerden zin. Al de menschen bezitten de vrijheid, maar kunnen toch niet deugdzaam zijn, want waartoe zou dan de vrijheid dienon? En wat is eigenlijk de deugd? Het is eenvoudig een sterke, die zich aan den zwakke toewijdt, in plaats van hem te onderdrukken. Indien elke deugdzame daad door den Schepper of door de Maatschappij beloond werd, dan zou het woord Deugd geen zin noch invloed meer hebben en in het betrachten er van geen verdienste liggen. Eenieder «ou zeggen: „Mijn buurman heeft een verdienstelijke daad verricht, waarvoor hij morgen zal beloond worden. Wat gaat mij dat aan? Ik heb hem niet te ontzien, noch met eenige onderscheiding te behandelen. Bovendien zou het goede door een deugd voortgebracht, jtiist met de helooning eindigen en zich alleen tot den weldoener bepalen. Er zou dan geen solidariteit bestaan. Maar de Tijd endeEuimte, die de misdaad straffen, beloonen een deugd, dubbel, drievoudig, ja honderdvoudig. Zij verbreiden het goede over millioenon wezens en eeuwen lang, in plaats van de deugd enkel in den deugdzame te beloonen, die juist hierom sterk is, wijl hij niet op loon aast. Met do bestraffing der ondeugd wachten zij slechts twintig, hoogstens dertig jaren, want dc kastijding is een boetedoening en stuit het kwaad met zijn wrange vruchten. Maar zij houden den invloed door een deugdzame handeling teweeg gebracht, nimmer tegen; het voorheeld een er verheven deugd oefent zijn werking nog uit na verloop) ran drieduizend jaren en in onmetelijke ruimten, van het eene eind des aardhols naar
iiet andere. Mozes heeft dit reeds gezegd, maar tot hedea toe heeft nog niemand zijn woorden begrepen (Exodus XX : 5) „God vergeeft niet. Hij wreekt de misdaad op de kinderen tot in het vierde geslacht, wanneer dit hem blijft haten. Maar zijn oog rust met welgevallen op de deugdzamen die zijn geboden opvolgen, tot in het duizendste geslacht.quot; Men heeft deze woorden als een dichterlijke wijze van spreken bij den grooten wetgever beschouwd, maar zij zijn ds zuiver historische en wiskundige ivaarheid. De tijd, als rechtdoener, laat de misdaad gedurende dertig of veertig jaren ongestraft. Wanneer nu de maatschappij gedurende dien tijd het kwaad niet stuit en den kwaaddoener niet uit haar midden doet verdwijnen, dan groeien de uit de misdaad geboren rampen aan en verwoesten geheele geslachten door binnen- en buitenlandsche oorlogen en door doodelijke ziekten. Zoodra echter de misdaad geboet is, verdwijnt het kwaad met al zijn gevolgen.
Geheel anders is hot met de deugd. Zij moet noch rechtstreeks door Gods wet, noch door de maatschappij beloond worden. Het is aan den Tijd en de Ruimte overgelaten om zich van haar meester te maken, om haar als het ware uit te zaaien, opdat de zaden groeien en zich eindeloos vernienigvuldigen; opdat de geurige en verkwikkende vruchten door duizenden geslachten in duizenden jaren ingezameld worden. Het is werkelijk zoo, dat een deugdzame handeling vóór drieduizend jaren verricht en in de geschiedenis vermeld, noch heden ten dage op den geest der menschen weldadig nawerkt. De goddelijke gerechtigheid verliest dus noch den weldoener noch don kwaaddoener uit het oog. Do bewijzen daarvoor volgen thans.
T
I
HOOFDSTUK VI.
De rechtvaardigheid die overal, in alle werelden heerscht, verliest noch de deugd, noch de ondeugd, noch een weldoener,
noch een kwaaddoener uit het oog-
Dc eerlijke wetgevers en denkers hebben hunnen volken nooit andere beginselen ingeprent, nooit andere wetten gegeven dan die uit hun rede voortsproten, aan hun wetenschap getoetst en door do geschiedenis gestaafd waren. Alleen de koningen en de priesters waren nooit te goeder trouw, als vertegenwoordigers der wereldlijke en geestelijke macht; hun doel was macht uitte oefenen, ten einde zich aan hun hartstochten en ongepaste lusten te kunnen overgeven; want het despotisme heeft geen andere oorzaak, geen andere reden van bestaan dan de onderdrukking der zwakken door de sterken, door de zonde en door de misdaad. Het zijn alleen de despoten, wereldlijke ot geestelijke, die \'den volkeren, door de bedriegerijen en onrechtvaardigheden van eerstgenoemden ongelukkig gemaakt, belooningen toezeggen aan gene zijde des grats, in een zoogenaamde andere wereld, voor hun deugden en hun opofferingen. Evenzeer worden zij met straffen bedreigd wegens hun misdaden en hun zelfzucht! Zij die een aardsche maatschappij op die toekomstige straffen en die belooningen hier namaals grondvesten, zijn volslagen misdadigers, bedriegers van beroep, lage verdrukkers; want zij zijn de eenige bewerkers van de ongelukken der volkereu in dit leven.
Mozes, die meer wetgever dan schepper van duistere geloofsbegrippen was, heeft zich hoofdzakelijk laten ge-
81
legen liggen aan de leer der Rechtvaardigheid in dit leven, door den Tijd en de Ruimte gehandhaafd; zoo zegt hij (Deuteron. XXIX : 28) „de geheimen behooren bij Grod; ons en onzen kinderen zijn de geopenbaarde dingen, om de woorden der leer welke ik u inprent, in toepassing te brengen en aanschouwelijk voor te stellen.quot; Maar dewijl het vraagstuk omtrent belooning en straf het allereerste is op het gebied van het denken en van de geschiederis, zoo behoort dat vraagstuk tot in zijn kleinste bijzonderheden opgelost te worden, niet door de veronderstelling, maar door de wetenschap.
Indien toch één schuldige zijn rechtmatige straf kon ontgaan, hetzij door den tijd, hetzij door den dood, hetzij door de vergiffenis; of indien één mensch deugdzaam kon zijn zonder beloond te worden in zijn eigen persoon, in zijn kinderen en in zijn evenmenschen, — dan zou er geen rechtvaardigheid bestaan, en bij gemis van deze, zou er ook geen God zijn, want God is of de Rechtvaardigheid, of hij bestaat in \'t geheel niet.
Wij hebben voorts gezien dat de rechtvaardigheid op deze aarde bestaat door den Tijd en de Ruimte; dat do menschenmaatschappij de rechtspleging tot een instelling-heeft gemaakt om den misdadiger te straffen, ten einde de gevolgen des kwaads te stuiten en ze alleen op den misdadiger te doen nederkomen. De geschiedenis had dier maatschappij geleerd, dat een niet dadelijk gestrafte misdaad zich op haar zelve en haar leden met der tijd wreekt en onheilen sticht. Dit is de eenige reden van bestaan der menschelijke gerechtigheid. Daar alzoo de Tijd en de Ruimte, indien de maatschappij niet onmiddellijk handelend optreedt, volledig recht oefenen, ook over hen die niet daags na de overtreding tegen den schuldige optraden, zoo mag, al mocht ook de misdadiger zelf ontsnappen, toch de algemeene wet der menschelijke vrijheid zelfs geen oogenblik geschonden blijven, en derhalve is het even onmogelijk dat een schuldige aan de algemeene gerechtigheid van den Tijd en de Ruimte ontsnapt, al ware hij ook honderd maal aan de menschelijke gerechtigheid ontkomen.
6
82
De gerechtigheid bestaat óf overal, zoowel vóór als na het leven des menschen, zoowel daar van waar hij komt, als waar hij henen gaat, al ware het zelfs naar het nihil der Indiërs, — óf zij is nergens aanwezig! De Tijd en de Ruimte blijven bestaan, ook voor hem die uit dit leven scheidt; zij laten geen vrijheid meer gelden, wanneer eenmaal de daad gepleegd is. ïtiii daar er bepaald slechts één wet bestaat, zoo is er ook slechts een schepping, namelijk een heelal, een opperste sfeer, die alle andere planeten, sferen of werelden in zich bevat. Op denzelfden grond mag men aannemen dat er geen andere wereld is noch zijn kan die van de bestaande verschilt. Er mogen eterischer werelden bestaan met meer lichtgevende bollen, van minder stoffelijk gehalte, door wezens bewoond die hooger ontwikkeld zijn \'dan de mensch, maar overigens zijn zij, gelijk onze wereld en de wezens onzer soort, sa-mengesteïd en sterfelijk, en zij hebben dezelfde wetten als wij.\'Er bestaat geeii onsterfelijkheid buiten het enkelvoudige lichaam, dat in al zijn\'deelen gelijk is en waaruit al het samengestelde is ontstaan. Hetgeen wij de onsterfelijkheid der ziel noemen, is alleen de zekerheid dat het geestelijk (spiritueel) deel van ons wezen, rechtstreeks uit de geestelijke kracht voortgesproten, niet sterven kan; maar wij weten hoegenaamd niet in welken zichtbaren vorm dat deel blijft leven of tot een nieuw leven geroepen wordt; want \'het kan volstrekt niet op zich zelf herrijzen, zonder met stoffelijke deelen vereenigd te zijn, die als organen dienst moeten doen, op grond hiervan: dat de scheppende geestelijke kracht geen andere geestelijke kracht aan haar gelijk, kan voortbrengen.
Wat wij alzoo weten en als vaststaand kunnen aannemen is\'dit, dat geen schepping mogelijk noch duurzaam is zonder rechtvaardigheid. 1)
De mensch trotseert de gerechtigheid alleen zoolang hij een vrijen wil bezit, en zijn vrijheid heeft zelfs geen andere
1) Het woord justice, meestal door rechtcaarclvjheid vertaald, komt ook dikwijls voor als gerechtigheid. vkrt
83
reden , van bestaan dan door dit bezit. Die vrijheid houdt op met den dood, en bestond ook niet vóór de geboorte. Gedurende den tijd zijner onvrijheid wordt hij beheerscht en bestuurd door de Rechtvaardigheid quot;Wel verre dus dat deze na den dood of vóór de geboorte van een wezen blijft rusten, is zij steeds in volle werkzaamheid, waarvan Mozes op twee plaatsen gewaagt. Hij zegt (Deuteron. XXIX: 17): „Wellicht is er onder u een man, een vrouw, een gezin of een stam, die zich van Jehova, onzen God, afkeert om de goden andcrer volken te gaan dienen. Wellicht is er onder u een wortel van venijn of van bitterheid Wanneer hij deze woorden van vervloeking hoort, zal hij zich in stilte vleien en bij zich zeiven zeggen: ik zal mij met een vroolijk harte overgeven en mijn dorst door dronkenschap gaande houden! Jehova zal denzulke niet vergeven, maar zijn toorn zal gestild worden door wraak op den zoodanige te nemen. Jehova zal al de vervloekingen in dit boek vervat, op het hoofd van dat wezen doen nederkomen, en zijn naam van onder den hemel uitirissr-heu!quot; Dat is do rechtvaardigheid Gods, welke den mensch die aan de menschelijke gerechtigheid wil ontsnappen, rechtstreeks bedreigt. Voorts zegt hij (Leviticus XX): „een iegelijk die zijn zaad (een kind) aan Moloch wijdt, moet sterven. Het volk zal hem steenigen. Ik zelf zal mijn aangezicht tegen dien mcnsch verheffen en hem uit hot midden zijns volks wegnomen. En bijaldien het volk de oogen sluit, en zich afwendt om dien mensch niet te dooden, welke zijn zaad aan Moloch heeft gegeven, dan zal ik mijn aangezicht onmiddellijk tegen hem en zijn gezin verheffen, en hem, met allen die zich aan den dienst van Moloch veil zouden willen bieden, verdelgen!quot; Eindelijk zegt hij (Deuteron. VII; 9) „Weet dat Jehova, uw God, de ware God is, die trouw blijft aan het verbond der vriendschap met allen die hem liefhebben — tot in het duizendste geslacht — door zijn wetten te gehoorzamen. Maar hij zal zijn vijand in het aangezicht slaan om hem te verderven. Hij zal zijn vijand geen kwijtschelding verleenen, maar hem in het aangezicht straffen!quot;
84 [
Op welke wijze wordt nu gerechtigheid uitgeoefend? Eigenlijk gaat ons dit niet aan; het is voldoende de zekerheid té hebben dat zij zal uitgeoefend worden , zoowel ten opzichte van den onrechtvaardigen mensch die tijdens zijn leven niet door de maatschappij en den tijd is gestraft geworden, als jegens den rechtvaardige dien de maat-schapppij niet heeft kunnen beloonen, maar aan wien de tijd de belooning honderdvoudig zal vergoeden door ze over duizenden geslachten te verspreiden. Wat toch is deugd? Een algeheele toewijding van den sterke aan den zwakke. Kan men zich dan schooner belooning denken dan het goede dezer toewijding voor millioenen zwakken duizendvoudig te vermeerderen? _
Houdt men op deze wijze den leiddraad der waarheid vast, dan kan men er zich veilig op verlaten, ook al dringt men door tot het leven aan gene zijde des grafs, tot de zoogenaamde geheimzinnige, raadselachtige gewesten, die men een andere wereld noemt, maar die niets anders zijn dan het binnenste of het heilige der heiligen van den tempel des levens.
HOOFDSTUK VII.
Gods gerechtigheid voor, gedurende en na dit leven.
Wij hebben aangetoond dat wanneer de misdadiger onmiddellijk na zijn misdaad gestraft werd, er geen vrijheid zou bestaan. Maar er is meer dan dit. Zonder solidariteit (lotgemeenschap) zou er geen rechtvaardigheid bestaan en de maatschappij slechts misdadigers tellen, zelfs dan, wanneer de misdaad gestraft werd aan hem die ze heeft gepleegd. Een ieder zou dan zeggen: „Ik ben vrij om gelukkig en deugdzaam, vrij om slecht en ongelukkig te zijn. Ik kan naar welgevallen den eersten den besten opofferen om aan mijn lusten bot te vieren, als ik mijn genoegens maar met mijn vrijheid en mijn leven betaal.quot; Het was dus noodzakelijk den mensch de zekerheid te geven, dat de toepassing der rechtvaardigheid zich eerst tot zijn kinderen en nakomelingen zou uitstrekken, krachtens de wet der solidariteit, daarna, zoo de misdaad ongestraft bleef, tot de stad en het geheele land, terwijl de Ruimte haar over de geheele menschheid zou verspreiden. Deze zekerheid, deze wet der solidariteit is het, welke den mensch, door zijn vrijheid geneigd tot het kwade, binnen de perken der deugd en in de armen der gerechtigheid houdt.
Doch sedert eeuwen reeds wordt hiertegen aangevoerd; „is het geen onrechtvaardigheid om onschuldige kinderen de gevolgen te doen dragen van een door den vader en den grootvader begane daad? Is dit niet het valsche begrip der hoofd- of der erfzonde, :t welk aanleiding heeft
86
gegeven tot het vastwortelen van het dwaalbegrip omtrent een Verlosser door het bloed.\'quot;\'
Deze tegenwerping mist allen grond en houdt hoegenaamd geen steek. Er heeft nooit cjrooter ongerijmdheid en verachtelijker dwaling bestaan dan de erfzonde!
Geen misdaad, geen ondeugd, hoegenaamd ook, plant zich in het leven door erfelijkheid voort. Dit is alleen H geval met de lichamelijke ziekte, welke van vader op zoon overgaat, maar niet verder dan tot het tweede of derde geslacht. De ziekte is slechts het gevolg eener ondeugd of misdaad. Dit gevolg moet op een of twee geslachten erfelijk overgaan, en als de oorzaak niet wordt weggenomen^ worden zulke ziekten toch niet door den Tijd en de Ruimte voortgeplant. Zij overschrijden de grens van drie geslachten niet, duren niet langer dan dertig jaren, maar kunnen in dit tijdsverloop vele wezens aantasten, krachtens de wet der solidariteit, welke eischt dat men zich tegen de onrechtvaardigheid uit eigenbelang verzet, ten einde steeds te voorkomen dat de zwakke door den sterke wordt onderdrukt.
De ondeugd echter is nimmer erfelijk. De door \'s vaders ondeugd onteerde zoon kan zich en zijn geheele geslacht door zijn deugd in eer herstellen. Kernen wij eens een vader \'tot voorbeeld die in ontucht leeft De ontucht nu kan alleen geschieden door het onderdrukken van een zwakker schepsel. Men moge al zeggen: „Maar ik heb geen geweld gebruikt, de vrouwen die mijn wellust dienden, hebben zich zeiven aangeboden.quot; A.ltemaal drogredenen! Die vrouwen hebben zich alleen overgegeven omdat zij arm of ziekelijk waren. Zelfs al waren zij slecht, dan is het u nog niet geoorloofd de medeplichtige eener ondeugd of misdaad te zijn. Die vrouwen zijn de dochters, de zusters, wellicht de echtgenooten van een ander. Wat zoudt gij dan zeggen, als deze laatste eveneens te werk ging tegenover uw eigen zusters, dochters of uw echtgenoote ?
Immers, er bestaat geen ander criterium of zedelijke maatstaf ter toetsing en waardeering eener handeling die men als goed of als slecht wil leeren kennen, dan de
87
toetsteen des geestes, uitgedrukt in deze woorden: Indien een ieder deed hetgeen ik (ja verrichten, wat zou er dan worden van den individu, van het gezin, van de stad, van het vaderland en ,mn de geheele menschheid ? In deze vraag alleen ligt de zekerste maatstaf opgesloten, waarnaar een gepleegde of nog te verrichten daad afgemeten behoort te worden.
Wanneer de nagevolgde daad geluk, gezondheid en aller welzijn teweegbrengt, dan is zij deugdzaam, goed, en rijk aan eindelooze zegeningen Zulk een daad behoort verricht te worden, al werd men er om berispt, ja, al moest men er voor sterven!
Er zijn immers geen onderscheiden werelden, noch velerlei levens. Er bestaat slechts één God, één wereld, één leven, hetzij men op deze aarde rondwandelt, hetzij men elders nederligt!
Wanneer daarentegen do in navolging te plegen daad ongelegenheid, ongeluk, oorlog of tweedracht, — bijgevolg een reeks van rampspoeden — mocht teweegbrengen, dan is zij slecht on zondig! Dan moogt gij ze niet ten uitvoer brengen, al waren er ook vijftig beulen of dwingelanden die ze u wildon opleggen, want dank zij den dood, en der macht den mensch gegeven om dougzaam te sterven, er bestaat geen tyran, die u kan dwingen om u aan een ondeugd over te geven, of een misdaad te begaan!
Hieruit blijkt dat de ontuchtige geen reden heeft om zich te beklagen, als hij, tengevolge zijner losbandigheden, door allerlei ziekten aangetast en mismaakt, vóór den tijd sterft!
Stelde hij enkel zijn ellendig lichaam bloot, dan zou hij voorzeker nimmer naar do stem der rede luisteren welke hem met die kwalen bedreigt, maar hij zou zeggen: „Wat geef ik er om! Ik ben sterk en trotseer de ziekte; ik ben jong en wil van mijn jeugd genieten, het koste wat het wil! Wat na mij komt raakt mij niet, en do gerechtigheid zal mij gedurende mijn kortstondig leven niet treffen. Zal zij dan na mijn dood nog voortduren? Er is nog niemand uit den dood teruggekomen om ons dit, als voorbeeld, te bewijzen.quot;
88
En toch steekt hem dit voorbeeld de oogen uit in zijn eigen kinderen, gedurende zijn eigen leven. Want al sluimeren die ziekten zelfs bij hem, zoo komen zij zichtbaar en als gapende Avonden bij zijn kinderen te voorschijn! „Maar dat is een onrechtvaardigheid!quot; hoor ik nog uitroepen; „wat hebben die kinderen misdaan om scrofuleus en eng-borgstig ter wereld te komen?quot; Helaas! Zij zijn zeiven de onvermijdelijke gevolgen der ondeugd.
Daar geen kracht een andere aan haar gelijke kracht kan voortbrengen, zoo moest elk schepsel uit geest en stof samengesteld worden. Om de vrijheid van den mensch te redden, kon de geest nooit erfelijk zijn, en moest ieder individu volstrekt vrij zijn om deugdzaam of slecht te wezen; maar die vrijheid kan zich niet tot de stof uitstrekken, want deze is erfelijk. Om de maatschappij te vormen, was de wet der solidariteit een noodzakelijkheid, en de solidariteit beslaat, alleen en kan alleen bestaan in de besmettelijkheid en erfelijkheid der stof!
Daaraan is het toe te schrijven dat een ouderpaar twintig kinderen heeft wier uiterlijke trekken meer ot minder gelijkenis hebben, doch wier geestesgaven — het karakter — hoegenaamd niet overeenkomen, aangezien ieder kind zijn geheele vrijheid moet bezitten, hetzij om het goede, heizij om hot kwade te doen. Stel u een slechten vader voor. Hij heeft zijn ziekte, als het onvermijdelijk gevolg der oorzaak, op zijn kinderen overgeplant. Maar hij heeft zijn ondeugden niet op hen overgebracht. Zij toch zijn vrij om deugdzaam te zijn, en indien de vader zich heeft onteerd, kan de zoon zeer goed in eer hersteld worden, ja zelfs zijn gezondheid eenigermate herkrijgen door een voorbeeldige levenswijze.
De levende gerechtigheid openbaart zich alzoo in de geboorte zelve van het kind, en in de ziekte welke het heeft overgeërfd. Die gerechtigheid eischt niet alleen dat de vader gestraft worde in het dierbaarste dat hij bezit, maar tevens, dat zij nimmer werkeloos blij ve, of de mensch haar aanschouwe of niet, of de mensch leve of sterve. Dat zieke kind is de voorstelling der belichaamde recht-
89
vaardigheid. Maar niet alleen strekt zij zich niet verder uit dan tot drie geslachten, zij kan zelfs gestuit worden door de vrijheid desgenen, die haar in vleesch en been aanschouwelijk maakt.
Want de vrijheid vangt eerst met de geboorte aan. Vóór en na het leven is geen schepsel vrij. Aan deze en aan gene zij de des grafs heerscht alleen de gerechtigheid, welke noch vergiffenis, noch kwijtschelding kent, Deze gerechtigheid, ik herhaal het, kan een schepsel niet doen afdalen wanneer het sterft, en evenmin doen rijzen door vergiffenis of door een gril. De rechtvaardigheid is alzoo absoluut, of zij bestaat nergens. Het eeuige verschil, de eenige tussc hen poos, tusschen het leven en den dood is het ophouden der vrij heid
Niemand herinnert zich vóór zijn geboorte geraadpleegd te zijn omtrent hetgeen hij zal worden, noch omtrent den vorm hem door de scheppende en rechtdoende kracht gegeven. Kiemand zou kunnen verlangen na zijn dood geraadpleegd te worden omtrent de plaats werwaarts hij zal gaan, noch omtrent hetgeen er uit hem zal worden. Daar de vrijheid met het leven ophoudt, zoo heeft ook de dood geen wil meer. 1) Maar in de schepping is geen absolute dood denkbaar, wijl er slechts één wet, één leven, één wereld kan bestaan, enkel in graden verschillend en van geestelijk gehalte, gelijk bij de schepselen; — op dien grond is het volstrekt onmogelijk dat er een macht hoegenaamd ook besta, die een schepsel door den dood doet verminderen in de grootheid welke door zijn vrijheid verworven is, evenmin als zij een schepsel kan verhoogen uit gril of door gunst.
Juist gelijk het schepsel sterft moet liet
1) Een kleine afwijking van het oorspronkelijke, wegens een blijkbare drukfout. VKRT.
90
herboren worden! Alleen door de vryheid kan de mensch hooger stijgen of lager dalen. Een mensch die met een grootemate van verstand, vr ij hei d en gezondheid wordt geboren, draagt de belooning in zich zeiven voor zijn deugdzame handelingen. Die gaven, welke wij in hem bewonderen , zijn hom door de absolute Rechtvaardigheid toegewezen geworden. Een ander die ziekelijk of met zeer geringe geestvermogens ter wereld komt, verrijst weder in den zelfden staat van zedelijken en lichamelijken achteruitgang waarin hij het leven door zijn vrijheid verliet. De Rechtvaardigheid riep hem in \'t leven gelijk hij stierf: afgedaald, verminderd, in lager vorm. En zoo is de noodzakelijke orde dor dingen in de sferen van het groot geheel. De Rechtvaardigheid, en zij alleen, als de onveranderlijke en oneindige, kan scheppen; zij alleen kan behouden.
Men zou meenen dat dit de fataliteit of het onvermijdelijk noodlot ware. Nimmermeer! De onvermijdelijke, d. i. de onverbiddelijke rechtvaardigheid, vangt vóór en na het leven aan, maar verdwijnt geheel en al tijdens het leven doordevrijheid des mensch en.
Waarom zou een mensch die zijn vrijheid heeft misbruikt ten nadeele van al zijn evenmenschen, welke beter zijn dan hij, — niet veroordeeld worden, ook al zou hij ongestraft tijdens zijn leven zijn gebleven, uit ontzag voor zijn vrijheid, om van deze de helft of drie vierden te verliezen, of ze geheel te derven? Wat zou er fataals in liggen, wanneer een Nero op dezen oogenblik weder in \'t leven trad als beestenslachter of als een stuk slachtvee zonder eenige vrijheid?
Zou het een fataliteit mogen heeten, wanneer een lieli-oo-abalus weder te voorschijn trad met slijk bedekt, als riolenreiniger of in den vorm van een wild zwijn ? Vooral hierom niet, wijl er geen eeuwige verdoemenis bestaat, aangezien elk wezen eenige vrijheid bezit, waardoor het zich kan verheffen na een langdurige plichtsbetrachting. Waar is
91
dan de fataliteit, wanneer zij door de vrijheid kan te niet gedaan worden? Neen, zij bestaat niet, maar er bestaat alleen Rechtvaardigheid. En bestaat deze werkelijk, dan brengen de Tijd en de Ruimte haar alleen en overal aan \'t licht, uit ontzag voor de vrijheid, maar onmiddellijk vóór en na het leven, zoowel op aarde als op alle andere werelden en bij alle schepselen. Want Mozes heeft gezegd; „God is de Rechtvaardigheid, en hij laat geen misdaad ongestraft.quot; Hoeveel sporen dier rechtvaardigheid aanschouwen wij niet in gestadige afwisseling en in de levende dingen geopenbaard! Ja, al wat wij om ons heen zien is als een levend getuigenis dier rechtvaardigheid, welke in de volmaaktste harmonie met de vrijheid bestaat!
HOOFDSTUK VIII.
God heeft het kwaad niet geschapen, maar alle kwalen en rampen ontstaan door het misbruik dat de mensch van zijn vrijheid maakt.
Er bestaan op bovennatuurkundig gebied zekere geijkte termen, die van eeuw tot eeuw in blind vertrouwen worden voortgeplant of liever nageschreven, maar geen tien minuten lang houdbaar zijn, wanneer men ze aan de uitspraak der rede onderwerpt. Zoo zijn; „de onbegrijpelijkheid van God, de onmogelijkheid om het oneindige te bepalenquot; — van die gemeenplaatsen door den alledaagschen mensch niet alleen gebezigd en herhaald, als stelde hij een eer in zijn onkunde, gelijk een bedelaar fier is opzijn plunje, — maar zelfs door schrijvers, door zoogenaamde denkers en wijsgeeren. Nu is hot vrij wat gemakkelijker God te kennen en te begrijpen, dan een mensch. Wel verre dat men het begrip des oneindigen niet zou kunnen vatten, is alleen juist dit te verklaren. Niets kan nauwkeurig bepaald worden dan alleen het oneindige. 1)
Het geschapene, het eindige, heeft werkelijk nimmer een einde. Het is nooit, maar het ivordt altijd. Nauwelijks heeft het een zekeren vorm aangenomen, of deze verandert weder om voor een nieuwen plaats te maken. Op dezen regel is geen uitzondering. Alle schepselen gelijken op de
1) De schrijver verkondigt hier schijnbaar een weteuschapirelijke ketterij, door te stellen: la possibilité de définir Vinfini. Streng genomen vloekt dit, maar het komt er op aan zijn iedoeliug te vatten. Zij blijkt verder duidelijk genoeg. vkrt.
93
wolken, welke elke seconde veranderen. Evenwel zijn er ook schepselen wier vormverandering maanden, jaren en eeuwen duurt. Doch de lengte van tijd doet er niets toe af. Zij veranderen, en dit doet alles af; zoodat degene die ze bepaalt, gevaar loopt de gegeven verklaring na verloop van eenigen tijd niet meer houdbaar te bevinden.
Het oneindige alleen verandert nimmer, en kent men eens zijn wet, dan kent men het geheel. Men kan gerust zeggen wat het is, daar het dit noodwendig was en altijd zat zijn. Door te zeggen: God is de rechtvaardigheid, kan men zeker zijn dat hij altijd de absolute rechtvaardigheid was en zal zijn.
Van den mensch kan men echter niet zeggen dat hij rechtvaardig is. Al ware hij het zelfs voorheen en thans, dan is men er nog niet zeker van dat hij het in \'t vervolg zal zijn. Men kan zelfs niet zeggen dat hij schoon is, daar die schoonheid niet alleen dagelijks verandert, maar ook omdat een brandend zwavelstokje voldoende is om haar te vernietigen. Alle definities van God en het oneindige zijn absoluut.
Het komt alleen aan op de waarheid of op de dwaling, dus op de juistheid der definities. Deze moeten allen met elkaar overeenstemmen, zonder eenige de minste tegenstrijdigheid. De waarheid moet één zijn. Wanneer slechts een enkele eigenschap aan God of aan het oneindige toegekend, in tegenspraak is met de overige, dan is het geheele begrip, dat men zich daarvan gevormd heeft, valsch; ook, wanneer oen enkele definitie tegen de rede strijdt. Het begrip van God stemt niet alleen overeen met de rede; maar het dient in overeenstemming te zijn met de rede van een iegelijk. God moet door al zijn schepselen begrepen kunnen worden, anders bestaat hij niet. Er is niets dat tot het geschapene behoort, of het zou, hadde het spraakvermogen, den naam zijns makers kunnen uitspreken.
Daar God alzoo de Rechtvaardigheid (Justice) voor de vrije, en de Juistheid (Justesse) voor de niet-vrije wezens is, zoo volgt hieruit, dat God het kwaad niet heeft ge-
94
schapen als iets noodzakelijks, maai\' dat het kwaad, als iets zelfstandigs, noodwendig uit de vrijheid des menschen geboren wordt. Aangezien de mensch niet uit een natuur kan bestaan die enkel geest en oneindig is, op grond der wet: dat een kracht geen aan haar gelijke voortbrengt, zoo moest ook het kwaad diens stoffelijk bestanddeel aankleven, wegens zjjn vrijheid, opdat hij het bewijs kon leveren van vrij en de onbepaalde gebieder te zijn over zijn handelingen en haar gevolgen — \'t zij goede, \'t zij kwade — die de Tijd aan \'t licht brengt. Om kort te gaan, hij moest bewijzen dat hij, door vrijwillig de ondeugd te kiezen, het kwade kan doen ontstaan ten nadeele van zich zeiven, en van allen met wie hij in aanraking komt: maar evenzeer, dat hij in staat is, door deugdzaam en rechtvaardig te zijn,, om niet alleen alle rampen te vermijden of uit te roeien door de ondeugden der voorvaderen of der medemenschen ontstaan, maar bovendien om zich en zijn evenmenschen geluk, vrede en voorspoed te verzekeren.
De vrijheid is zonder het kwaad niet denkbaar, doch zij kan dit tevens te niet doen, zonder andere tusschen-komst van het oneindige of G-od dan door de wetten zijner eenige Wet.
„Hoe,quot; zal men vragen, „zijn dan die uitgestrekte woestijnen, die roof-, verscheurende dieren en insecten, die pestziekten welke geheele landen verwoesten, die orkanen, die aardbevingen, die groote overstroomingen, — zijn dan al die geesels der menschheid het werk van den mensch en kunnen zij voorkomen, ja zelfs uitgeroeid worden? Heeft God ze dan niet in een aanval van toorn in \'t leven geroepen om den weerspannigen mensch te kastijden, of liever, zijn zij niet onafscheidelijk verbonden aan de gebrekkige natuur zelve, die geen goed kon voortbrengen zonder een kwaad als tegenstelling, gelijk de nacht de tegenstelling van den dag, gelijk de dood de tegenstelling van het leven is?quot;
Neen! God heeft geen geesels geschapen. De nacht is evenmin een kwaad als de dood. Die tegenstellingen
95
maken een bestanddeel uit der geschapen natuur, welke voortdurend van vorm verandert en geen minuut dezelfde blijft. Maar de woestijn is voor de aarde geenszins noodzakelijk, evenmin als de geweldige overstroomingen. De aardbevingen zijn een staat van hevige beroering der aardelementen, welker noodzakelijkheid nog nooit bewezen is geworden. Het is helaas! maar al te gemakkelijk om woestijnen en vernielende watervloeden te doen ontstaan. De pestziekten breken al zeer licht uit, en niets is spoediger volbracht dan Europa met allerlei roof-, verscheurend, of schadelijk gedierte te bedekken, zelfs met dieren, onbekend in den voortijd, gelijk deze gedrochten heeft opgeleverd die ons onbekend, en verdwenen zijn door den arbeid van den mensch.
Er barste eens een algemeene oorlog in Europa uit, die vijftig jaren duurt, gedurende welken geen enkele streek bebouwd wordt, uit gebrek aan handen, terwijl de overlevenden, in plaats van te leven zooals hun plichten voorschrijven, slechts aan hun rechten en aan hun lusten denken; — wanneer dan de huwelijksband tusschen man en vrouw werd opgeheven en allerwege plaats maakte voor sodomie, prostitutie, overspel, polygamie en polyandrie; — dan zouden niet alleen alle aan zee gelegen landen in een woestijn herschapen worden waaruit alle plantengroei verdwenen was, maar tevens zouden de wouden bevolkt worden door leeuwen, slangen, aasgieren, jakhalzen en allerlei monsterachtige roofdieren, welke, bij gebrek aan ander voedsel, elkaar zouden verscheuren, en welker opeengehoopte lijken pest- en andere nog onbekende ziekten zouden doen ontstaan. Ook Mozes zegt dit in een lang hoofdstuk (Leviticus XXXVI : 3—44) waarvan wij slechts de verzen zullen vermelden die op de wilde dieren betrekking hebben.
In vers 8 zegt hij: „Gij zult (als gij de wetten gehoorzaamt) den vrede bewaren. Gij zult slapen, en niemand zal u verontrusten. Ik zal de hooze dieren uit uw land doen verdwijnen.quot;
In vers 22 zegt hij (in geval van ongehoorzaamheid aan
96
de wet); „Ik zal wilde dieren tegen u loslaten, die u en uw huisdieren zullen verslinden, uw getal zullen verminderen en uw wegen tot een woestenij zullen maken!quot;
Wanneer de hooge streken niet met houtgewas begroeid noch bewoond waren, dan zouden de gletschers overstroomingen doen ontstaan, zooals men ze nimmer heeft beleefd, van uitgestrekte vlakten: vee en dieren, huizen en al wat er zich verder op bevindt, medevoerende.
De weinige menschen die gespaard bleven, zouden elkaar verslinden en menscheneters worden, wijl al hun gereedschappen en zaden verloren waren gegaan. De aarde, die onbebouwd bleef, zou geheel van klimaat veranderen. Europa, in een woestijn of in een uitgestrekt moeras herschapen, zou wrinden doen ontstaan, welke in acht dagen tijds de wateren des Oceaans Amerika zouden doen overstelpen, gelijk de woestijnen van Afrika en Amerika ons orkanen en aardbevingen toezenden. Bleven die rampen voortduren, dan konden zij zeer goed schokken en onregelmatigheden in de bewegingen der aarde teweegbrengen, waaruit werkelijke algemeene watervloeden (zondvloeden) zouden kunnen voortkomen. Niets is er in de geschapen natuur, welker meester en koning de mensch is, dat als van geringe heteekenis mag beschouwd worden. Want de natuur is een zwak schepsel tegenover den sterken mensch. Zij heeft evenzeer bebouwing en verzorging noodig als het kind behoefte heeft aan onderricht. Honderdvoudig geeft zij het goede terug dat de mensch haar aandoet, maar daarentegen wreekt zij zich over de tekortkomingen van den mensch door de rampen waaronder zij zelve gebukt gaat. Dit is dezelfde verhouding welke tusschen den eenen mensch en den anderen bestaat. Indien de sterke niet voor den zwakke arbeidt, maar hem berooft en tot een slaaf maakt, dan wreekt zich deze op zijn meester door de onheilen welke de slavernij in \'t leven heeft geroepen. De slaaf wordt door ziekten aangetast, die den meester met zijn kinderen zullen wegrapen, in geval die ziekten besmettelijk zijn; komt hij na verloop van zekeren tijd in verzet, dan zal hij den meester niet alleen van zijn leven,
97
maar zelfs van zijn goederen berooven, ter wille waarvan de meester den slavendienst in \'t leven riep.
De onreinheid, die de menschen bij hun armen laten bestaan (in een maatschappij waar ieder zijn plicht doet zijn geen armen), brengt insecten en ziekten voort, die al zeer spoedig de geesels der rijken worden. Eveneens doet de aarde phyloxeyitiselie insecten ontstaan, die den graan- of wijnoogst vernielen en besmettelijke ziekten verwekken, welke geheele bevolkingen wegrapen, — wanneer zij niet gereinigd, niet naar haar aard bebouwd wordt, of wanneer dit overdreven geschiedt en zij gedwongen wordt um rusteloos voort te brengen
De besmettelijkheid aller ziekten, zonder uitzondering, vindt hierin haar oorzaak, dat zij allen leven en zich als insecten voortplanten. De leeuw, de slang en de krokodil zijn enkel insecten der machtiger soort, monsterachtige vierpootige luizen, die zich aan do zieke aarde vasthechten en den mensch overvallen, tenzij de leeuw tot de weldoende of nuttige dieren behoort, die de mensch temmen en als medearbeiders kan gebruiken. Het is een feit dat elk verstandig dier getemd en na drie geslachten in een nuttig dier kan herschapen worden. jSTiemand toch zou een olifant onder de kwade dieren willen rangschikken, en daar de leeuw een sterk geheugen heeft, behoort hjj eigenlijk ook niet tot deze klasse. Sommige reizigers willen ook den tijger niet daaronder rangschikken. Anderen weder hebben een zekere mate van verstand bij de groote slangen ontdekt. Overigens bezit het kwaad noch verstand, noch geheugen, noch geest. Het is de laagste rang dei-stof, al is er ook geen stof denkbaar zonder geest, zij \'t ook in uitermate geringe hoeveelheid. 31aar wie zou een rots op gelijke lijn met een hond, — of een leger van sprinkhanen met een vlucht zwaluwen willen plaatsen?
Veronderstellen we nu eens dat er een algemeen broederlijk verdrag van 100 jaren op de geheele aarde gesloten ware; — dat het overcompleet der bevolking in Europa vrijwillig of gedwongen naar het onbewoonde deel van Azië en Afrika verhuisde; — dat ieder geschikt persoon
7
98
genoodzaakt werd den grond te bewerken, niet waar hij verkiest, maar daar waar hem de maatschappij henenzendt aan welke hij allereerst leven, gezondheid en welzgn te danken heeft door het handhaven der rechtvaardigheid, en aan welke hij, van zijn kant arbeid verschuldigd is om dan eerst van zijn rechten te mogen spreken, — dat als amen slechts het kind, de grijsaard en de zieke beschouwd werden. Dan zou de aarde in weinige jaien zo veel vruchten voortbrengen, dat alles m overvloed^vooi-handen en voor een ieder verkrijgbaar Z0U JÜ , h
een groot deel dier zandwoestijnen in wateivlakten her
schapen worden. Dan zouden allerwege bronnen en vrucht-
baarmakende rivieren door \'s menschen hand ontstaan Door het ophouden van den oorlog, zouden er geen ^11quot; den, geen menschen eters meer zijn! De algemeen hee-schende gewetensvrijheid en de uitdoovmg van het godsdienstig fanatisme zouden aan Azie de gouden eeuvv hei-o-even, waarvan dit werelddeel het beeld in een (hchtei lüken droom aanschouwd heeft. In plaats van ons de cholera te brengen door die dweepachtige pelgrimstochten, door zijn bot despotisme, door dat polygamisch leven t welk
heeft (om gesnedenen te verkrijgen moet men jongens stelen, en evenzeer moet men meisjes stelen, om schoone harembewoonsters te verkoopen); in_ plaats van on® Pes ziekten toe te zenden; ontkiemd in zijn moerassige verzande vlakten, welke geen voldoend getal vrije arbeiders vinden in staat om er al de vruchten van ^ oogsten, dank zii der slavernij der lagere en het despotisme dei
hoo-ere klasse; - zou Azië ons niet alleen het overtollige 7-iner oogsten, vruchten, metalen en mineralen toevoeren, maar ons\'bovendien in verrukking brengen door geniale uitvindingen, ten doel hebbende om den mensch meer en meei onafhankelijk te maken van den bepaalden handenarbeid, t^ einde hem den tijd te geven ^ beschaving van den gees^
die even veel ontwikkehng yereischt als de stof. ^ eul
Amerika niet door burgeroorlogen verscheurd enhethet niet geheele landen onbebouwd, dan zou het ons, in plaats
99
van orkanen en aardbevingen, zijn goud, diamanten, katoen, suiker, koffie en al de weldaden van zijn plantengroei toezenden.
Eu wanneer nu bij die zegeningen de mensch, in plaats van zijn jeugd te verwoesten door ongeoorloofden wellust, dooi\' welke buitensporigheden hij hulp moet zoeken in vergiften door de geneeskunde voorgeschreven ter beteugeling der kwalen, maar die deze weder in anderen vorm in \'t leven roepen; — wanneer de mensch, zeg ik, zich tevreden stelde met de vruchten die de aarde opleven; wanneer hij zijn naasten nimmer anders behandelde dan gelijk hij zelf behandeld wenscht te worden; Avanneer hij nimmer medeplichtig werd aan de ondeugd van een meisje of van een vrouw, door zich noch aan misdadig overspel noch aan prostitutie over te geven; wanneer hij monogamisch leefde en alleen beminde om ook der vrouw het recht van liefhebben te gunnen — een plicht, welks betrachting, gelijk die van alle plichten, den zekersten weg opent tot onderling geluk en tot het geven eener behoorlijke opvoeding aan zijn kinderen, welke hem en zijn Schepper waardig zou zijn —; wanneer hij, rein van alle ziekten welke de gevolgen zijn van zijne uitspattingen en die zijn ouders, beveiligd tegen de ziekten welke; krachtens de wet der solidariteit, uit hot binnenland van Australië, uit Indië of uit Midden-Afrika op hem worden overgeplant; wanneer de mensch zóó leefde en zich in znlk een toestand bevond, dan zou dat fabelachtig schijnende tijdperk voor hem aangebroken zijn, hetwelk volgens Genesis moet bestaan hebben, voordat de aarde en de menschheid dooide rampen verwoest werden welke uit de vrijheid en de zonden van den mensch zijn voortgevloeid!
Voordat de gevolgen der zonden door den tyd aan \'t licht traden, moeten de eerste menschen een te vluchtig denkbeeld van die gouden eeuw hebben gekoesterd. Maar toch is het bewustzijn van dat aardsch geluk nimmer uit het hart der menschheid verdwenen, en het zal daar blijven bestaan. De gouden eeuw, met den naam van Messias aangeduid, is niet alleen een mogelijkheid, maar zij ligt
100
geheel in de macht, zoo niet van den enkelen mensch of van een volk, dan ten minste in die der menschheid.
Mozes had haar aan zijn volk beloofd, indien het zijn wetten en geboden hield
Hij zegt (Deuteron. XXX : 10 en vervolgens): „Indien gij naar de stem van Jehova, uwen God, luistert en zijn geboden en wetten, in dit boek beschreven, opvolgt. Indien gy met geheel uw hart, met geheel uw ziel tot Jehova, uwen God, terugkeert.
„Want de wet die ik uitvaardig, is geen wonderverhaal, noch onbereikbaar voor u.
„Zij behoort niet in den hemel te huis, opdat gij zeggen mocht: wie zal voor ons ten hemel stijgen om ze vooi ons te halen, opdat wij haar gehoorzamen en volbrengen.
„Zij ligt evenmin aan gene zijde der zee, opdat gij zeggen mocht: wie zal de zee oversteken om ze voor ons te halen, opdat wij haar gehoorzamen en volbrengen.
„Het woord dier wet is geheel in uw nabijheid, in uw mond, in uw hart, opdat gij ze kunt volbrengen.
„Zie! Ik heb zoowel het leven en het goede als den dood en het kwade voor u blootgelegd.
„Ik heb u heden gelast Jehova,\' uwen God, liet te hebben; op zijn wegen te wandelen, zijn wetten, zijn voorschriften en zijn oordeel na te komen, opdat gij moögt leven, in getal toenemen, eu opdat Jehova, uw God, u zegene in het land werwaarts gij zult henen trekken om
het in bezit te nemen. , , ,
„Maar zoo uw hart zich afkeert, zoo gij doot bhjtt, zoo gij u laat verleiden tot het aanbidden van andere
goden welke gy zult dienen; ,111
„Dan zeg ik u heden op nieuw, dat gij al doodende zult omkomen en dat uw dagen op aarde niet zullen verlengd worden tot aan gene zyde des Jordaans, dien gij zult oversteken om er bezit van te nemen.
„Ik roep hemel en aarde tot getuigen, dat ik heden voor u het leven en den dood, de zegening en den vloek heb blootgelegd. Gij kunt het leven voor u en uwe nakomelingen kiezen.
101
„Door Jehova, uwen God, te beminnen, door naar zijn stem te luisteren, door u aan hem te hechten; want hij is uw leven, de verlenging uwer dagen, om in het land te blijven dat Jehova aan Abraham, Izaiik en Jakob beloofd heeft.\'5
Nimmer heeft een wijsgeerig wetgever klaarder het beginsel der vrijheid uitgedrukt, dat alleen den mensch en der menschheid de macht geeft om het geluk door deugd en rechtvaardigheid te verkrijgen, of het ongeluk door zonde en onrechtvaardigheid in \'t leven te roepen.
Hij zegt letterlijk dat de andere volken, bij het aanschouwen van de grootheid en den luister waartoe een zoo kleine natie is opgeklommen, zouden uitroepen: Welk een groot volk is dit wijze en verstandige volk, dat zulke rechtvaardige en op de zuivere rede gegronde wetten heeft! „Zie,quot; zegt hij (Deuteron. IV : 5) „ik heb u de wetten en de regelen voor het recht leeren kennen, gelijk Jehova mij heeft bevolen, opdat gij ze zoudt toepassen in het land dat gij als uw erfdeel gaat binnentrekken. Neem ze ter harte en volg ze op! Want zij zullen een bewijs zijn voor uw wijsheid en uw verstand in de oogen der volken, die van deze wetten zullen hooren spreken en zeggen: dit groote volk is wijs en bezit veel verstand! Waar is een groot volk te vinden, welks goden zoozeer met dat volk zijn als Jehova, onze God, ons nabij is in alles waarin wij ons op hom beroepen. En waar is een volk te vinden, welks wetten en regelen voor het recht zoo zeer met de rechtvaardigheid overeenkomen als deze geheele Thor ah (de gezamenlijke wetten) die ik heden voor u blootleg!quot;
Hij voegt er bij (Deuteron. VII : 6); „Want gij behoort een heilig volk voor Jehova, uwen God, te zijn. Gij zijt het volk, dat hij heeft uitverkoren, opdat gij een voorbeeldig 1) volk zoudt zijn voor alle volkeren der aarde.
1) De schrijver maakt hier de opmerking, dat het woord Ségoulah onjuist •door uitverkoren (elu) is vertaald. Ségoulah, zegt hij, is afgeleid van gal, (schijnen) en beteekent hier modelgt; voorbeeld. Bij Mozes kan het niet opge-
102
Niet omdat gij liet talrijkste volk zijt heeft Jehova u gekozen en onderscheiden. Grij zijt integendeel het geringst in getal van alle volken!quot;
Verder zegt hij (Deuteron. IX: 5): „Met door uw rechtvaardigheid en oprechtheid des harten zult gij hun land erven (dat der 7 volken Kanaans) maar wegens de ondeugden en ongerechtigheden dier volken, drijft Jehova hen voor u uit! Weet, dat Jehova u dit gezegende land niet schenkt wegens uw Rechtvaardigheid, want gij zijt een halstarrig volk!quot;
Het behoeft niet herhaald te worden dat Mozes meer dan 20maal tot zijn volk zegt, dat ten dage wanneer het niet meer tot voorbeeld zal strekken door zijn rechtvaardige en wijze wet, en de zonden en ongerechtigheden dier diepgezonken volken zal navolgen — Jehova zijn aangezicht van hen zal afwenden, dat wil zeggen: de Tijd en de Ruimte zullen diezelfde wandaden uitbroeden en verder verspreiden, waaruit dan dezelfde rampen en vervloekingen zullen voortkomen.
Helaas! Israël heeft wel degelijk de wetten van Jehova verloochend om zich aan den afgodsdicnst over te geven, welke do leer is der voorrechten, der kasten, der meesters en slaven, der sterken die de zwakken verdrukken om zich aan al hun hartstochten, hun lusten, hun zonden en hun misdaden te kunnen overgeven. Is het dus te verwonderen dat de aarde slechts een dal der ellende is, zoodra de menschheid een berg van misdaden wordt!
Ook die beteekenis ligt in de paradijslegende, welke geen enkel christen heeft begrepen. Ware Adam geschapen geworden zonder vrijheid, zonder kennis van goed en kwaad, dan zou de aarde een paradijs zijn geweest; maar Adam zou dan voor immer een slaaf zijn gebleven. Van \'t oogenblik af waarop Eva en Adam van den boom der kennis
komen zijn om van de joden een bevoorrecht volk te willen maken, op hetzelfde oogenblik waarin hij het harde waarheden zegt, er bijvoegende dat hij het alleen daarom zijn wetten had gegeven, opdat het anderen volken der «arde tot voorbeeld zou zijn.
103
hadden gegeten, waardoor zij de vrijheid herkregen om kwaad te doen, was het zeker dat zij dit zouden doen, al ware het alleen maar om van hun vrijen wil te doen blijken. Dit kwaad in den mensch brengt onmisbaar de vervloeking-der aarde teweeg, die alleen door den mensch zei ven, en niet door den Schepper, „doornen en distelenquot; zal opleveren. Xeemt dat kwaad toe, dan zal de aarde den mensch slechts gras tot voedsel geven en alleen vrachten voortbrengen die met het zweet des aangezichts van den mensch bevochtigd zijn. Wel is waar is dat alles slechts een legende, maar de bewouderingswaardige zin welke er in opgesloten ligt, stemt met de strengste wijsgeerige wetenschap overeen. Deze rampen, tot het lage behoorende, voortgevloeid uit de ongerechtigheden van den mensch, hebben zich, krachtens de wet der solidariteit, over alle landen verspreid en kunnen alleen te niet worden gedaan door de deugden, het hoogere, in den mensch. Ook heeft die wet der solidariteit in valsche en oppervlakkige breinen het denkbeeld doen ontstaan van de eerste zonde, waarbij de erfelijkheid der ziekte voor de erfelijkheid der ondeugd iverd yehouden.
Gelukkig bestaat er volstrekt geen oorspronkelijk kwaad! Geen enkele ondeugd, geen enkele zonde is erfelijk. Het kwaad dat een Adam door zijn ondeugden teweeg brengt, kan een Xoach door zijn deugden vernietigen.
Mozes zegt dit ook (Deuteron. XXX: 1): „Wanneer al deze woorden voor u bewaarheid zullen zijn door zegen en vloek; wanneer gij ze ter harte hebt genomen onder de volkeren waarheen Jehova, uw God, u zal hebben verbannen, dan zult gij tot Jehova terugkeeren, naar zijn stem hooren, met geheel uw hart en met geheel uw del de wetten gehoorzamen die ik u en uwen zonen heb doen kennen; dan zal Jehova, uw God, uw gevangenen terug doen brengen. Hij zal zich over u ontfermen en u weder verzamelen onder al de volken waaronder hij u zal hebben verspreid Al waart gij tot naar het uiteinde der hemelen verbannen, zoo zal Jehova, uw God, u van daar weder verzamelen en terugleiden naar de landen, welke uw voor-
104
vaderen hebben geërfd. opdat gij gelukkig, en talrijker dan uw voorvaderen zijt. Jehova zal uw hart en dat uwer kinderen besnijden (circoncire), opdat gij hem met geheel uw hart en met geheel uw ziel moogt liefhebben en opdat gij moogt leven. Dan zal Jehova al zijn vervloekingen op uw vijanden werpen, die u om zijnentwil vervolgen en verraden.quot;
Bovendien verdwijnt gelukkig het door de ondeugd van den mensch teweeggebrachte kwaad van zelf na eenige geslachten; terwijl het goede, door de deugd van den mensch ontstaan, eeuwen lang stand houdt. Daartoe moet van tijd tot tijd een door God bezielde en hooger begaafde mensch de waarheid verkondigen, opdat zij door andere ontwikkelde schepselen worde gevolgd. En wordt deze waarheid eenmaal aangenomen en verkondigd door de machthebbenden en de bestuurders der volken, dan zullen de onheilen welke de aarde treffen, verdwijnen en plaats maken voor een werkelijken lusthof, voor een tijdperk, door de groote dichters aller volken voorspeld en bezongen, hetwelk den naam van gouden eeuw draagt.
HOOFDSTUK IX.
God vergeeft het vergeeflijke, zonder aan de Rechtvaardigheid te kort te doen.
De dwaalbegrippen der godsdiensten die op valsche wijsgeerige stellingen gegrond zijn, hebben zich zoo zeer in het gemoed der afgodendienaars vastgeworteld, dat hun de waarheid als een schrikbeeld voorkomt, daar zij een schok geeft aan hun vooroordeelen. Hoe! zeggen zij, zou God de Rechtvaardigheid zijn die geen vergiffenis schenkt! Eeuwen lang leert men ons, dat God de liefde is; de ijverzuchtige liefde wellicht, maar die vergiffenis schenkt aan haar geliefden, aan haar uitverkorenen. Wij behoeven ons slechts voor hem te verootmoedigen, om vergiffenis te verkrijgen voor onze feilen; die hij door zijn almach-tigen wil uitwischt!
Het zou al een wonderlijke God moeten zijn die er geliefden en uitverkorenen op nahield uit louter grilligheid, en zonder aan het rechtvaardigheidsbeginsel vast te houden. Men weet dat de uitverkorenen der koningen slechts onwaardige gunstelingen zijn, die de ondeugden hunner meesters door hun lage vleierijen voeden. Indien God behoefte heeft aan vleierij en aan wezens die voor hem kruipen, dan ware hij een willekeurig en onrechtvaardig despoot. Is hij daarentegen een rechtvaardig vorst, dan heeft hij al zijn onderdanen even lief. Hoe komt het dan dat sommige dier onderdanen ongelukkig en andere oogen-schijnhjk gelukkig zijn? Omdat gene slecht zijn, zal men zeggen. Maar als God, door vergiffenis te schenken, de gevolgen der ondeugd uitwischt, althans kan uitwisschen
106
waarom vergeeft hij dan den een wel en den ander niet r De oplossing van dit raadsel ligt hierin, dat al die zoogenaamde goden van liefde, welke vergiffenis scheuken, naar het evenbeeld zijn geschapen der vorsten, der koningen en der priesters, die zulke goden op aarde verlangen te vertegenwoordigen en die onbepaald vasthouden aan hun macht, om namens diezelfde goden — wier lasthebbers zij op aarde zijn — te kunnen vergeven en straffen, ten einde hun despotisch gezag te handhaven en zich aan hun grillige ondeugden over te geven. De rechtvaardigheid die sedert het jaar 1789 gehuldigd w\'ordt, is in hun oog een revolutionnaire verschrikkelijkheid. Aan deze rechtvaardigheid alzoo, in beginsel voor een ieder o-elijk en in zoover zij dat in werkelijkheid is, ligt een geheel andere opvatting van God ten grondslag dan die, welke hem als den vergevingsgezinde in de afgodische godsdiensten voorstelt.
De monotheïsten, zelfs onder de joden en mohammedanen, die hun god met al het klatergoud der afgoderij hebben omhangen, kunnen het denkbeeld van een strikt rechtvaardigen, geen vergiffenis schenkenden God uiet vatten. Ezra, die reeds doortrokken was van de leer van Zoroaster, waarin Ormudz en Ariman als de twee gelijke en zelfwerkende beginselen van goed en kwaad worden voorgesteld, heeft het vergiffenisstelsel in de leer van Mozes ingelascht. 1) Mozes herhaalt telkens en telkens,
1) In ■len Pentateuch zelf logenstraffen de feiten het vergiffenisstelsel van Ezra klaarblijkelijk. Zoo leest men (Exodus XXXIl : 14) „Jehova kwam terug van het kwaad dat hij over zijn volk wilde brengen. Vers 25; Mozes selast den Levieten dat zij de aanbidders van het gouden kalf zouden uitroeien. Op dien das vielen er 3000 (die vermoord werden). Waar bleef de vergiffenis? Vers 32 zegt Mozes: „Zoo niet, schrap mij uit uw boek.quot; Jehova antwoordt: „hem, die tegen mij gezondigd heeft zal ik uit mijn boek schrappen. Maar m vers 35 leest men: „Jehova strafte het volk met een pestziekte, omdat het een goudeu kalf had opgericht. Hetzelfde geschiedde met de 40 gezanten. (Numeri XIV : 32): „En Jehova sprak, ik heb vergeven gelijk gij mij gevraagd hebt. Vers 25 en 30 veroordeelt hij hen om in de woestijn tc sterven. Geen van allen, uitgenomen Jozua, Kaleb en Pinhas, heeft het beloofde land aanschouwd. Ook de gezanten, die gezegd
107
dat de rechtvaardige God geen misdaad vergeeft, en dat de gevolgen welke niet door de rechtvaardigheid zijn verdelgd, zich tot het vierde geslacht zullen uitstrekken. Men vervalt zoo licht van de eene dwaling in de andere. Het afgodisch vergiffenisstelsel in het Monotheïsme op den voorgrond geplaatst, ontnam dit al zijn deugden en wikkelde het in al zijn ondeugden; zooals: het despotisme van willekeur, de polygamie, de slavernij, het ontmannen, benevens de afschuwelijkste verdrukking der zwakken door de sterken. De monogamie heeft de christenen voor eenige dezer ondeugden behoed, maar het afgodisch beginsel dat hun officiëele leerstellingen beheerscht, brengt andere ondeugden voort, waarvan de eene nog machtiger, overweldigender en monsterachtiger is dan de andere.
Al verkondigen zij sedert duizenden jaren dat hun God der liefde hun misslagen en zonden vergeeft, zoo behoeft men slechts de geschiedenis hunner eindelooze ongelukken en rampen te lezen, om er zeker van te zijn dat er nooit anders dan één God heeft bestaan, en dat voor geen enkele misdaad ooit vergiffenis is geschonken. In geen tijdperk der geschiedenis is den volken zooveel rampspoed wedervaren als sedert het bestaan van het christelijk geloof Alle onheilen te zamen genomen uit de eeuwen vóór Christus bereiken nog niet de helft van den rampspoed die in één eeuw der Middeleeuwen is voorgevallen. Wanneer men de oorzaken naar haar gevolgen, en de godsdienstige geloofstelsels naar de historische feiten beoordeelt, dan moet men erkennen dat de christelijke godsdienst, onder alle andere religiën, het meest met de rede in strijd is en tevens de meeste ongelukken, ellende en onheilen te aanschouwen heeft gegeven Eerst toen eenige denkers onder
hadden dat men het land niet kon veroveren, stierven aan de pest (vers 37). Dit vertelt ons nu Ezra en dit is zijn fraai vergiffenisstelsel! Dezelfde kastijding werd na de verkrachting der Midianitische meisjes toegediend. Een pestziekte raapte 24000 Israelieten weg. Desgelijks geschiedde met de Coreïeten. Mozes heeft nooit in den naam van Jehova vergiffenis (jeschanken.
SCHRIJVER.
108
de Christenen, vasthoudende aan de wetten van Mozes, zich met alle kracht hebben verzet tegen de leer der vergevingsgezindheid, en vooral tegen de priesters die voorgaven de macht tot vergeven te bezitten, als vertegenwoordigers van hun mensch-God, —eerst toen werden de zeden zuiverder, namen de misdaden af en begonnen de volken de vruchten van hun deugden en van hun arbeid te oogsten.
Maar toch is de overwinning verre van verzekerd.
De gewaande priesters houden aan hun valsche goden vast* want geven zij deze op, dan zijn zij genoodzaakt ook hun macht en hun voorrechten vaarwel te zeggen welke zij sedert eeuwen reeds bezitten; en deze voorrechten bestaan in het botvieren hunner zonden en hartstochten. Daarom laat hen de zuivere waarheid koud en houden zij zich doof om haar niet te hooren.
De kracht der rechtvaardigheid moet dien afgodsdienst voor altijd vernietigen, daar zij er zich aan vastklampen gelijk de luizen zich aan de schurft, of gelijk de wormen zich aan een lijk vasthechten.
Is hiermede nu gezegd dat God, de rechtvaardige, nimmer een overtreding van zijn schepsel vergeeft? „Is die God dan van ijs?quot; Dit vroeg mij eens een afgodische vrouw. Neen, volstrekt niet! Hij is, even als de gerechtigheid zelve, toegevend waar die misslagen te herstellen zijn, en hij vergeeft zijn schepselen al wat hun vergeven kan worden, zonder de strikte wet der rechtvaardigheid te schenden. Toonen we dit met een voorbeeld aan. Daar is een beeldhouwer die pas een standbeeld heeft voltooid. Hij plaatst zijn naam onder aan den voet van het standbeeld, opdat zijn werk getuigenis geve van zijn roem aan iederen voorbijganger, zeggende: „Gij bewondert mijn schoonheid, welnu, ik bon het gewrocht van den vervaardiger zoo en zoo.quot;
Veronderstellen wij nu eens voor een oogenblik slechts, dat dit standbeeld in staat ware van zijn voetstuk af te dalen en zich vrij kon bewegen. Nemen wij eens aan dat het zich liever in modder en slijk wentelt dan tusschen kruiden, boomen en bloemen rond te wandelen. Wat zou
109
nu de beeldhouwer doen? Hij zou het immers oprapen, afwasschen en weder op zijn voetstuk plaatsen. Stellen wij nu eens het geval, dat hetzelfde standbeeld bezield ware en in plaats van zich in het slijk te wentelen, met andere standbeelden ging stoeien als met zijns gelijken, met deze te zamen aan vreeselijke hartstochten ging botvieren, waardoor het tot het onkenbare mismaakt werd en zijn vroegere schoonheid voor afzichtelijke leelijkheid plaats maakte; dat de armen en beenen verminkt, de neus gebroken en de oogen met vuile stoffen gevuld waren. Wat zou dan de maker met zijn werk doen? Hij zou het in stukken verbrijzelen om er, zoo mogelijk, een kleiner, geringer, minder schoon standbeeld van te maken; of hij zou het op den puinhoop werpen en hot aan metselaars overlaten, om er gewone bouwsteenen van te maken; of eindelijk zou hij andere standbeelden van zuiverder en fraaier marmer vervaardigen. En dit zou rechtvaardig zijn. Op dezelfde wijze handelt God met zijn schepselen. Hij vergeeft de misslagen die hij afwasschen en welker gevolgen hy kan te niet doen, zonder de wet der rechtvaardigheid te schenden. Hij vergeeft de feilen welker gevolgen alleen dengeno treffen die ze begaan heeft. Maar hij vergeeft niet en kan geen vergiffenis schenken voor zoodanige misslagen en euveldaden, welker gevolgen on -herstelbaar zijn, vooral wanneer deze zich tot andere schepselen hebben uitgestrekt.
Zoolang do gevolgen van zulke zonden niet uitgewischt zijn, is er geen andere vergiffenis dan boetedoening, bestaande in het ondergaan der kastijding, in naam der Rechtvaardigheid opgelegd. En zelfs schenkt God geen vergiffenis aan het schepsel dat die zonden alleen ten nadeele van zich zelf heeft gepleegd, dan vooral niet, wanneer daardoor de zedelijke en lichamelijke schoonheid verloren gaat van het wezen, dat even als het standbeeld, geschapen is geworden om zijn schepper te verheerlijken en niet om al zijn voortreffelijkheden te vernietigen.
Wel beschouwd, is de mensch slechts een standbeeld at denkt en de vrijheid heeft om alles door zijn schoon-
110
heid te verfraaien of om zich leelijk te maken; — om zich te verheffen of om achteruit te gaan. Het is een verantwoordelijk standbeeld; het is een geheele wereld die zich naar eigen goeddunken beweegt, maar deze beweging verricht rondom de Kechtvaardigheid als centraalpunt, als de gebiedende wet zijns Scheppers.
HOOFDSTUK X. Het doel van den wetgever.
Wanneer uien zich eenmaal op het gebied der waarheid bevindt, dan wordt alles verwonderlijk eenvoudig. De oogenschijnlijk meest ingewikkelde quaestiën worden dan als liet ware dadelijk opgelost zoodra men ze heeft opgeworpen.
Daar dc menschelijke samenleving geen ander doel heeft dan rechtvaardigheid te plegen, opdat de gevolgen eener ongestraft gebleven misdaad niet door den Tijd vermenigvuldigd worden en op die maatschappij zelve terugvallen; opdat de deugd ongehinderd ontluike, naar het voorbeeld der juiste verhoudingen die in de physische wereld bestaan. — zoo moet de maatschappij op dezelfde wijze te werk gaan als de niet-vrije natuur, namelijk: den sterke heletten, dat hij dev zwakke onder drukke.
Zij drage zorg dat do sterke zich nevens den zwakke beweegt en ontwikkelt, door dezen het noodige licht en de noodige warmte te laten om te kunnen leven, maar niet te veel, want dan zou hij verstikken. Den zwakke worde dc vrije vlucht zijner bewegingen gelaten, teneinde hij over al zijn krachten beschikke, zelfs tot behoud van den sterke.
In één woord, de maatschappij handhave een algemeene harmonie in de vrije uiting van den mensch, gelijk deze in de niet-vrije werelden door den wil des Scheppers heerscht. De klassen van sterken en zwakken zijn zeer talrijk, want daarvan hangt juist de harmonie van \'t geheel af. Alles bestaat en wordt gekend door do tegenstellingen. Geen
112
dag zonder nacht; geen klinker zonder medeklinker; geen even zonder oneven getal; geen mannelijk zonder vrouwelijk geslacht: geen cijfers zonder nullen.
Öm een kracht voort te brengen, moeten zich altijd twee krachten vereenigen, en deze vertegenwoordigen altijd twee geslachten. De zwakke is even noodzakelijk voor den sterke als de sterke voor den zwakke. Zij behoeven slechts gegroepeerd en vereenigd te worden om nieuwe goede krachten voort te brengen. In het wezen der zaak is de taak des wetgevers veel eenvoudiger dan zij schijnt, in weerwil van do ontelbare gevallen die zich voordoen, wanneer al de sterke en al de zwakke krachten in alge-meenen zin worden genomen.
Om het recht van bestaan en van ontwikkeling voor den zwakke te handhaven, moet den sterke noodzakelijk belet worden hem in zijn bewegingen te verlammen; of\' met andere woorden: hem uit baatzucht te onderdrukken. De sterke moet zich naast den zwakke bewegen, maar zonder dezen aan te raken, dat wil zeggen, zonder dezen in zijn loopbaan te hinderen.
Bovendien moet de sterke een deel zijner kracht aan den zwakke afstaan, in plaats van dezen van kracht te berooven ter vermeerdering der eigen kracht. G e 1 ij k b ij de liefde, welke de harmonie der lichamen is, mag van niemand een geluk verlangd worden, zonder tevens het geluk te verzekeren van dengene die het een ander deelachtig doet worden.
Belet dus:
Den jongen mensch, dat hij den bejaarden;
Den volwassene, dat hij het kind,
Den goed geschapene, dat hij den gebrekkige;
Den gezonde, dat hij den zieke;
Den mannelijke en sterke, dat hij de vrouwelijke en zwakkere;
Den rijkaard, dat hij den arme;
Den kundige en geleerde, dat hy den onkundige en ongeletterde;
113
Den Yerstandige, dat hij den dwaas;
Den schoone, dat hij den leelijke;
Den blanke, dat hij den zwarte verdrukke.
In éen woord, aan elke kracht moet belet worden een zwak wezen te verdrukken, want er bestaat hoegenaamd geen kracht die geen zwakheid naast zich heeft.
Alle wetgevers bij alle natiën hebben alleen wetten gemaakt om den sterken te beletten de zwakken te verdrukken; aangezien elke ondeugd en elke misdaad bestaat in de verdrukking van een zwakke door een tijdelijk krachtige. Tot dit doel, hebben de eenen de plichten der sterken jegens de zwakken ontvouwd, terwijl anderen alleen de rechten der zwakken tegenover de sterken hebben verkondigd. Maar alleen do eerstgonoemden hebben blijvende resultaten voor de maatschappij verkregen, terwijl de laatsten, die enkel de rechten hebben opgesomd, met de wetten der natuur in botsing kwamen, daar deze geen recht verzekeren zonder eerst een plicht vervuld te hebben, aangezien het recht, als de vrucht, alleen voortvloeit uit de vervulling van den plicht, die de boom of het zaad is. Doen de sterken hun plicht niet — hetzij vrijwillig door de deugd, hetzij gedwongen door de rechtvaardigheid — dan zijn al de verkondigde rechten der zwakken ijdel en bespottelijk.
De zwakken kunnen door een tijdelijke vereeniging hunner krachten wel is waar die der sterken te niet doen, wanneer deze gedaald zijn, maar zulk een handeling , als gevolg der gerechtigheid, houdt toch de harmonie der krachten niet staande en levert bij gevolg geen vrucht hoegenaamd op. De maatschappelijke gerechtigheid bestaat alleen om den arbeid door de deugd te beschermen, en daaruit ontspruiten harmonie en goede vruchten.
Een dief wordt niet gestraft om de luiheid te stijven van iemand die niet steelt, maar alleen om den arbeid van den eerlijken eigenaar te beschermen. Waren er geen goede mensehen, dan zou de verdelging van slechte lieden tot niets leiden. De gerechtigheid is niet het dool der samenleving, maar slechts het middel. liet moet den
114
sterken misdadiger niet alleen ondoenlijk gemaakt worden den zwakken, eerlijken mcnsch te mishandelen, maar ook moet Yoorkomen worden dat de gevolgen zijner misdaad de vruchten van anderer deugd vernietigen, daar het besmettelijk kwaad het goede verwoest en dit laatste, enkel door zijn bestaan, geenszins hot kwaad geneest. Immers steekt een schurftig schaap do geheele kudde aan, maar de gezondheid eener geheele kudde geneest o-een enkel ziek schaap, tenzij door het geweld als geneesmiddel te baat te nemen, of door zulk een schaap geheel van do kudde af te zonderen.
quot;Wanneer alzoo de zwakken zich vcrecnigen, en ter handhaving hunner rechten de sterken vernielen, dan hebben 2jj door die gewelddaad geenszins hun rechten verzekerd. Om deze te kunnen genieten moeten do sterken noodzakelijk hun eigen plichten ten opzichte van hun beweging en arbeid vervullen, vooreerst door vrijwillige evoluties, waaraan wij de benaming van Deugden geven; voorts dooide maatschappelijke gerechtigheid, in geval van onwil en verzet, of van opstand. Do ware wetgever heeft slechts de plichten der sterken tc verkondigen en aan te bevelen, door op redelijken grond tc bewijzen, dat het geluk der sterken zelvcn van de vervulling dier plichten afhangt, en dat bij het nalaten van die plichtsbetrachting, de Gerechtigheid door den Tijd de straf zal doen gevoelen.
Toorts heeft hij aan \'te tooncn door welke middelen die nlichten vervuld bohooren te worden, zonder noch op de rechten van den een, noch op die van don ander inbreuk te maken. En eindelijk behoort hij de middelen aan te geven die de maatschappelijke gerechtigheid moet aanwenden , om de rechten der zwakken tegenover do daarop inbreuk makende krachten der sterken zoodanig te handhaven, dat de geregelde gang van zaken er niet door verstoord wordt en dat de deugden dor individuen in volle vrijheid bloeien en haar zegenrijke vruchten over de geheele maatschappij , en van deze over de geheele mensch-heid kunnen verspreiden!
HOOFDSTUK XI. De gelijkheid. Regeeringen en geregeerden.
Het eerste vergrijp van de sterken tegen do zwakken dat door nauwkeurige en bondige wetten moet bestreden worden, is dat van de rogeeronde macht tegen de geregeerde burgers. Bjj de afgodische volken, die onderscheiden zelfwerkende en scheppende krachten aannemen, worden de geringere krachten door de hoogerc verdrukt. Zij erkennen goden en halfgoden, de laatsten aan do eersten ondergeschikt, Bjj al die volken, zonder uitzondering, hebben de men-schen zich, naar het voorbeeld hunner goden, ook in twee klassen gesplitst: die van meester en van slaven; eerst-genoemden als gebieders zonder te arbeiden, do laatsten als arbeiders die gehoorzamen. Eij do oude volken oefenden zich de burgers alleen in den wapenhandel om oorlog te voeren, daar zij slechts do kracht als recht erkenden, juist gelijk hun goden, ten einde buit te behalen en slaven to maken. Aan deze lieten zij het edele landbouwbedrijf en ander handwerk over. In de Middeleeuwen toen het christendom, geheel ontaard, in afgodendienst was herschapen; honderdmaal schandelijker en ongerijmder dan bij de Grieken en Romeinen, was de maatschappij verdeeld in adellijken en boeren; de eersten voerden oorlog en de laatsten moesten den grond bebouwen. De priesters speelden even als bij de polytheïsten, de rol van bemiddelaars tusschen het volk en den adel, gelijk de hond de middelaar is tusschen het wild en den jager. Zij deelden de vruchten van den arbeid des landbouwers met de adellijken, ten minste wanneer zij elkaar deze niet betwistten,
116
gelijk bandieten of roofvogels, door hun slaclitoffers in onkunde, bijgeloof en dweepzucht te kluisteren. Van deze dweepzucht trokken zij partij om andere arbeiders, die hen in verstand, menscheljjkheid en vroomheid overtroffen, te gaan uitplunderen. De afgodische volken hebben nooit de gelijkheid laten gelden, zelfs niet als abstract beginsel erkend.
De meest ontwikkelde grieksche en romeinsche wijs-geeren hebben zich nimmer tot laatstgenoemd beginsel kunnen verheffen, schoon het de wezenlijke grondslag der wetgeving van Mozes is geweest. Daarom juist waren de aanzienlijken onder alle afgodendienaars, met inbegrip der Christenen, eeuwen lang met haat tegen die wetgeving bezield. Dienzelfden haat koesterden de christenvolken der nieuwere geschiedenis tegen de fransche omwenteling van 1789, daar deze evenzeer het beginsel van gelijkheid, door Mozes voorgestaan, tot grondslag had aangenomen. Dit beginsel is echter lijnrecht in strijd met het christendom waartoe Frankrijk weder is overgegaan; deze tegenstrijdigheid is de oorzaak der inwendige verdeeldheid zijner bevolking. De gelijkheid der menschen is als sociale wet slechts vereenigbaar met het begrip van één Schepper, uit wiens hand de geheele schepping der werelden is voortgekomen, en welker schepselen alleen onderling verschillen in de quantiteit der beweegkracht, door den kunstigen schepper in hen gelegd. Door dit quantitatief verschil ontstaat de afwijking in vorm, grootte, schoonheid, gezondheid, levensduur, snelheid van beweging en geestkracht. Daar de wording en het einde van al die wezens gelijk zijn voor den Schepper, wiens wet ze allen heeft doen ontstaan, zoo volgt hieruit dat de wetten welke hen besturen, op die gelijkheid van rechten moeten berusten, want het onderling verschil dezer rechten bestaat wederom in de plichten daaraan verbonden, afhangende van de mate van geestelijke en stoffelijke kracht in de wezens gelegd.
Dit beginsel van gelijkheid — dat de geheele wetgeving van Mozes kenmerkt, en eerst verdween toen de Joden,
117
Mozes verloochenende, tot afgoderij vervielen en bygevolg het despotisch gezag huldigden — dit beginsel is de eenige oorzaak geweest van de snelle voortplanting der joodsch-christelijke leer door de apostelen onder de volken die het veelgodendom aankleefden. Door dit beginsel werden de slaven, de vrouwen en al de slachtoffers der afgoderij gewonnen , die de overgroote meerderheid uitmaakten bij de grieksche, romeinsche en syrische volksstammen.
Het atheïsme leidt tot dezelfde dwalingen en tot dezelfde rampen als het polytheïsme.
Bij het polytheïsme werden de lagere krachten beschouwd als enkel ten bate der hoogere krachten te bestaan. Ook heerschte dit dwaalbegrip in do studie der natuurwetenschappen. Men meende dat de mineralen voor de planten, de planten voor de dieren, de dieren voor de menschen, en de menschen voor de Goden waren geschapen, zoodat men dezen zonder bedenking offerde, wanneer men daardoor hun gramschap dacht tot bedaren te kunnen brengen. De dwaling heeft haar eigen logica, zoowel als de waarheid. Zij houdt geheel alleen tot het uiterste vol. Met het beginsel van den éénigen Schepper echter is het genoemde stelsel van \'t begin tot het einde overhoop geworpen geworden. Yooreerst bestaat de Schepper of de eerste kracht niet voor zich, maar wel voor het schepsel en de schopping. Het valt onmiddellijk in \'t oog dat Mozes een afgrond heeft gegraven tusschen de afgodische volken en zijn wetgeving; een afgrond, die thans nog al de christen-secten van het zuivere Mozaïsme scheidt Doch de Schepper, de Rechtvaardigheid, bestaat alleen voorliet schepsel, hij is dus de sterkere; maar in plaats van zich het werk des zwakkeren toe te eigenen, is hij enkel ontstaan om zelf te werken, ten einde mede te werken tot het geluk der geringere krachten. Uit dit geluk vloeit het zijne voort. De sterke kan of behoort alleen gelukkig te zijn door het geluk van den zwakke. Deze kan klaarblijkelijk niet door zich zelf gelukkig worden, tenzij hjj zijn geheele kracht wederom wijdt aan het geluk van dengene die met hem samengaat in het streven om het welzijn
118
van een nog zwakkere te bevorderen. Met andere woorden, de sterkere is door de wet gehouden tot het doen van zijn plicht, ton einde door die plichtsbetrachting zelve het recht des zwakken te handhaven.
Maar de atheïst verwerpt dit denkbeeld en erkent geen scheppende kracht boven het schepsel, waaruit volgt, dat de zichtbare en onloochenbare krachten, die in de werelden bestaan en geen andere wet volgen dan die in die krachten zeiven gelegd zijn — verdeeld worden volgens haar sterktegraad, en de lagere krachten in zich kunnen opnemen, als zij dit verkiezen; —krachtens welke wet nu zal een lagere kracht zich verzetten of tegen dat opnemen, of tegen die verdrukking? Zij kan slechts de hoogere kracht met de samenspanning van velerlei lage krachten bedreigen.
Geschiedt dit en wordt zelfs op zekeren tijd do overwinning behaald door de vereeniging dier lagere, in verzet gekomen krachten, dan zullen de overwinnaars, onmiddellijk op den dag van den gewonnen veldslag, maar in naam van het geweld^ zich zelven in sterken en zwakken verdeelen, Terstond daarna echter zullen reeds de sterken, op grond van hun krachtbesef, de zwakken verdrukken , en dezen blijft geen ander redmiddel over dan op nieuw samen te spannen en den oorlog onafgebroken voort te zetten, zoolang tot een sterkere voor zekeren tijd zijn despotisch en willekeurig gezag zal doen gelden, alleen geleid door zijn wil en zijn luim. Hij is dan gelijk Jupiter, die de Titanen overwint en Prometheus het martelaarschap doet ondergaan, wijl deze, na eerst hnlp verleend te hebben in het overwinnen der verbonden anarchisten, weigert om zijn despotisme te dienen.
Het atheïsme leidt onvermijdelijk naar de afgoderij van het veelgodendom. Zoolang het atheïsme (loochening van God) blijft, is het de regeeringloosheid en de voortdurende burgeroorlog. Maar zoodra het zich tot despotisme samentrekt , wordt het nu eens veelgodendom, dan weder afgoderij.
De reeds genoemde afgrond die tusschen de éénheid van den God van Mozes en den afgodendienst der volken
119
van zijn tijd bestond, doet zich als oen gapende klove voor in de onderscheiden regeeringsvormen, welke logisch uit die verschillende beginselen zijn voortgevloeid. Werkelijk kan het stolsel der lagere en hoogere vormen slechts leiden tot het eenhoofdig bestuur, of tot do vermeestering van het gezag door één sterke. Avion allo andere krachten ondergeschikt en voor wien deze in \'t leven zijn geroepen.
Maar uit het aannemen van den écnigon Schepper, die zelf do sterkste onder de sterkeren is en alleen voor zijn schepselen bestaat, vloeit natuurljjk de republikcinsche regeeringsvorm voort, namelijk die verkiesbare macht, welke alleen door of voor haar kiezers bestaat, krachtens de wet der gelijkheid. Zoo is Mozes ontegenzeggelijk de allereerste yeweest die de RepuhUelc, heeft ingesteld, eerst op eigen gezag en daarna door zijn leerling Jozua. Mozes hoeft do erfelijkheid der regeeringsmacht niet erkend, en om do daad bjj het woord te voegen, heeft hij Jozua tot zijn opvolger doen kiezen, hoewel hij tweo wettige zonon had: Eliazar en Gerson. Zelfs hoeft hij do cdgemeene verkiezing ingesteld, want bij do verkondiging zijner wet, heeft hij het geheele volk bijeengeroepen, zoowel mannen als vrouwen, die op elke wetstafel hebben geantwoord: „Amen,quot; d. w. z. goedgekeurd! 1)
Om dezelfde reden hoeft Mozes don algemeenon dienstplicht ingesteld, met uitzondering alleen der Levieten van hun 20sto tot hun 60ste jaar. Een dergelijke wet vindt men bij geen enkel afgodisch volk, zelfs bij dat niet \'t welk den rcpublikeinschen regeeringsvorm heeft aangenomen. 2) A^óór Mozes, den verkondiger van Jehova, levert ons de geschiedenis geen voorbeeld van een republikcinsche regeering op. Zelfs heeft men er zich geen denkbeeld van
1) l)c heer de Gen oude heeft mij betuigd, dat het denkbeeld van het beroep op \'t volk door algemeene stemming, bij hem is opgekomen bij de vertaling van den Bijbel, waaruit hem bleek dat Mozes zulk een beroep formeel heeft gedaan voor elke zijner wetten.
2) Baron von Stein, die de Landvsehr in \'t leven heeft geroepen, erkent in zijn voorafgaand woord, dat hij dit denkbeeld aan Mozes heeft ontleend.
SCHRIJVER.
120
kunnen vormen. Ook heeft dit beginsel zich na Mozes\' tijd, gescheiden van de éénheid Gods, geheel samengaande met de rechtvaardigheid, — geen halve eeuw kunnen staande houden, zonder in het despotisme van één individu te ontaarden, wiens macht, in plaats van den burgers ten goede te komen, alleen strekte om de geringere krachten te zijnen bate te verdrukken. Toen ook de Grieken, op het voetspoor der Joden, wier bestaan als natie hun niet onbekend kon zijn geweest, hun Basi-leus vedreven om het kiesstelsel in te voeren, is dit stelsel met al zijn gevolgen afgestuit op de slaafschheid der meerderheid, welke als landbouwers zelfs niet bij het leger werden opgenomen. Mozes, die sedert het verblijf in de woestijn de slavernij afschafte, heeft een wet uitgevaardigd, luidende: (Leviticus XXY : 39 en verv.) „Wanneer een verarmde broeder zich te koop aanbiedt, zult gij hem niet als slaaf laten dienst doen. Hij zal bij u blijven als loon-dionaar en u niet langer dienen dan tot het jaar des Ju-bilés, als wanneer hij zal uitgaan om naar zijn gezin en naar de goederen zijner vaderen terug te keeren, want zij zijn allen mijn slaven, die ik uit Egypteland heb verlost. Zij mogen nimmer als slaven verkocht worden.quot; Er is inderdaad geen schandelijker verdrukking van den zwakke door den sterke dan de slavernij. Al de wetten van Mozes zijn, zonder uitzondering, tegen dit vloekwaardig bedrijf gericht.
Hij dwingt onder anderen de naaste bloedverwanten van oen Israëliet die zich als slaaf aan een vreemdeling, in het land woonachtig, had verkocht, dezen los te koopen (Leviticus XXV : 47—55) zeggende: „Hij (de vrijgekochte) zal voor u een loontrekkende zijn, jaar in jaar uit, en hij zal in het jaar des Jubilés weder vertrekken. Want icij zijn de zonen Israels. Zij zijn mijn slaven, die ik uit Egypt6 heb verlost.quot; Om van de menschen onafhankelijk te zijn, bestaat er inderdaad slechts één middel, namelijk door alleen afhankelijk te zijn van God en van de wetten die de menschen in zijn naam verordenen. Mozes legt de doodstraf op aan een ieder die een ander als slaaf verkoopt. (Deuteron. XXHI : 16 en XXIV : 7) beveelt hij
121
den vreemden slaaf die de wijk heeft genomen, niet uit te leveren. „Dat hij bij u bhjve,quot; zegt hij, „overal waar hij verkiest. Gij moogt hem niet verdrukken!quot;
Doch even als in onze dagen, kwamen de doortastende en voornaamste wetten van Mozes ook toenmaals in botsing met de ingewortelde gebruiken en met de eischen door het klimaat gesteld. Toen de Joden vreemde slaven hadden genomen en tal van vreemdelingen zich aanboden om de wet van Mozes aan te nemen, zelfs door als houthakkers en waterdragers dienst te doen (zie Jo-zua), wilden ook andere arme Joden zich verkoopen en kwamen tegen de wet op, als inbreukmakende op hun vrijheid; daardoor werd Mozes genoodzaakt tweemaal de bepalingen dier wet te veranderen (Exodus XXI en Deuteronomium XY : 12), door vast te stellen, dat geen Israëliet zich voor langer tijd mocht verkoopen dan tot aan de Schemitah, welke alle zeven jaren wederkeerde. quot;Wanneer echter de slaaf na de Schemitah verklaarde: „ik gevoel mij gelukkig, ik houd van mijn meester en ik verkies mijn slavernij boven de vrijheid,quot; dan was hij veroordeeld tot het doen doorboren van zijn oorlel door zijn moester, als blijvend kenteeken. In weerwil dezer tegemoetkoming moest hij toch bepaald in vrijheid worden gesteld in het jaar des Jubilés, \'t welk alle zevenmaal zeven Schemitahs, dus na verloop van 49 jaren, wederkeerde. Maar niettemin was hij genoodzaakt om als krijgsman dienst te doen, dat is, dat hij burger bleef, al had hij zijn vrijheid ook verpand. Wij zullen zien dat Mozes soortgelijke veranderingen in zijn wet heeft moeten maken ten opzichte van de rente des kapitaals, ten einde te voorkomen dat de rijke den arme uitzoog, doch waarbij hij den laatsten het recht liet behouden om ter leen te vragen.
Al de plaatsen in den Pentateuch die betrekking hebben op de mogelijkheid der invoering van het koningschap, zijn er ingelascht tijdens de vestiging van het joodsche koningrijk na Samuels tijd. De koninklijke waardigheid heeft zich echter alleen gevestigd door het grondstelsel van Mozes te schenden, hetwelk volstrekt gekant was
122
tegen de heerschappij van één persoon, tenzij deze, als slaaf der wet en barer vertolkers, alleen regeerde en bestond voor de geregeerden, hetgeen een der grootste zeldzaamheden in do geschiedenis is. Zelfs daar waar oen wijsgeer, een rechtvaardig en deugdzaam mensch, door toeval aan de regeering kwam, was zijn zoon die hem opvolgde, doorgaans een afschuwelijke booswicht; het was als wees de natuur zelve de goddelijke wet der ver-kiesharo macht aan, welke gegrond is op do gelijkheid der schepselen voor den Schepper.
Het kan gebeuren dat een koning regeert gelijk de President eener Republiek: ten voordcele der door hem geregeerden; ook kan een President misbruik maken van zijn macht ten nadeele des volks. Maar met betrekking tot do wot, die alleen door de Rechtvaardigheid en niet door do kracht moet beletten dat do regeoring do geregeerden verdrukt, is het onderscheid tusschen do beide gevallen hierin gelegen. Een verkozen bewind wordt slechts voor oen bepaald tijdperk benoemd. Komt het zijn plicht niet na, dan behoeven do kiezers niet de revolutie te baat to nemen, want deze ontaardt doorgaans in regeeringloosheid. Zij hebben slechts een paar jaren te wachten, en kunnen zulk een bestuur dan, krachtens een op rechtvaardigheid gegronde wet, afzetten en eon ander in zijn plaats kiezen.
Maar het tegendeel bestaat ton opzichte van het koningschap, daar do verdrukking des volks dan niet anders kan belet worden dan door samenspanning der burgers, met andere woorden, door de revolutie. En deze is het welke in volslagen regeeringloosheid of in het strengste despotisme dreigt te ontaarden. Het is een gevaarlijke toestand, zonder ordo noch vrijheid, zonder plicht noch recht, want orde en plicht zijn identisch, gelijk recht en vrijheid.
De republikeinscho staatsvorm is derhalve de zuivere consequentie van hot begrip Jehova één, die de Rechtvaardigheid is, en wil dat geen zijner sterke schepselen een zwakker verdrukke, daar beide de gelijke zonen van denzelfden Schepper, dezelfde werken van denzelfden maker zijn. Hun onderling welzijn kan alleen berusten op de wet
123
van broederlijke gelijkheid, welke gebiedt dat de sterke zijn geluk enkel in en door liet geluk van den zwakke zoekt te vinden. De sterke en de zwakke mcnscli zijn de vertegenwoordigers der twee beginselen die elkaar wederzijds aauvullen: plicht en recht, orde en vrijheid. Daar het erfelijk koningschap in strijd is met do natuurwet waarin do Schepper afstraalt, zoo is het een recolution-naive regeeringsvorm, die slechts de brutale kracht, de verdrukking van den zwakke door den sterke vertegenwoordigt en alleen oorlogen, pestziekten, ellende en alle mogelijke onheilen, waarvan de geschiedenis overvloedig melding maakt, teweegbrengt. Do Republiek is alleen in overeenstemming met de wet des Scheppers, en daarom is zij de eenige gewettigde staatsvorm, namelijk hierom wettig, omdat zij strookt met de wet van God en van de natuur. Zij is dus ook de eerste plicht der sterken ter handhaving van de rechten der zwakken. 1)
Wil men aan de uitdrukking goddelijk recht (droit divin) zin en boteekenis geven, dan kan men zeggen: alleen de Republiek is de uitdrukking van dat recht; zij toch vertegenwoordigt alleen do wet Gods; zij alleen stemt overeen mot do volstrekte Rechtvaardigheid; zij alleen beschermt de zwakken tegen hot misbruik van macht, waarbij zij tevens den arbeid en het geluk der sterken beveiligt, en hierin de harmonie, de juistheid en de orde der hemellichamen navolgt.
De Republiek, als vertegenwoordigster der vrijheid in de orde en des rechts in do plichtsvervulling, waarborgt alleen den wereldvrede, en door den vrede tegelijkertijd het geestelijk en stoffelijk welzijn des volks, bijgevolg dat der volkeren tevens, dank zij de wet der lotgemeenschap, die de Tijd handhaaft. Zij is de incarnatie van God in de staatswet; zij is de Hemel op aarde!
1) De stellingen eu gevolgtrekkingen van den schrijver op dit en op ell; ander gebied blijven geheel voor zijn rekening. Maar hij laat overigens duidelijk genoeg uitkomen dat zijn leer alles behalve tot revolutie, in de gewone beteekenis des woords, zal leiden. vert.
HOOFDSTUK XII. De rjjke en de arme.
De gewichtigste taak yoor den goddelijken wetgever na de vaststelling van den regeeringsvorm, is voorzeker deze, dat hij den rijke belet den arme te verdrukken. Deze taak is dubbel zwaar, omdat het niet genoeg is de groote kracht des rijkdoms tegen te gaan in het verdrukken der armoede, maar omdat de rijke bovendien door juiste wetten gedwongen moet worden om zijn overvloed aan te wenden ter verzekering van het bestaan en van het geluk des armen.
Hoedanig ook de regeeringsvorm en hoe rechtvaardig ook de staatsmacht moge zjjn, toch zullen er altijd rijken en armen gevonden worden. Wel is waar kan men de ellende beheerschen en zelfs doen verdwijnen door een duurzamen vrede en door wijze wetten; wel is waar kan men de ziekten die den aardbol verwoesten, uitroeien en een zekere welvaart allen burgers ten deel doen vallen, — maar het ligt niet in \'s menschen macht om het verschil tusscben rijk en arm weg te nemen, al ware het ook slechts in betrekkelijken zin ten aanzien van hun verschillend stoffelijk bezit. Immers dit onderscheid of dit verschil is als \'t ware in de menschelijke natuur ingeweven, en ontstaat uit de ongelijke bekwaamheid en geschiktheid bij de individuen. Altijd zullen er menschen gevonden worden bij wie arbeid en orde een tweede natuur zijn, en waarin zij hun waar geluk vinden; anderen daarentegen zijn geboren luiaards, voor wie de arbeid een straf, en do orde een begrip is dat zij niet kunnen vatten. Altijd zullen
125
er matige en spaarzame lieden gevonden worden, tegenover anderen die ongestadig en onmatig in hun begeerten bljjven. Bovendien zullen er altijd gierigaards en verkwisters, verstandigen en dwazen, opgewonden en bedaarde mensclien gevonden worden. Doorgaans toch is het fortuin de vrucht van orde, arbeid, spaarzaamheid, matigheiden verstand; tenzij het eendoor erfenis verkregen bezit mocht zijn. In het laatste geval blijft het of bewaard door dezelfde deugden, óf wordt het verkwist door dezelfde ondeugden. Indien er slechts armen van deze laatste soort bestonden, namelijk dezulken wier armoede uit hun tekortkomingen en ondeugden ontstaat, — dan ware dit vraagstuk gemakkelijk op te lossen. Green rnensch die gezond van lijf en leden is, heeft het recht om onder een klasse van armen gerangschikt te worden, wien do wetgever te hulp moet komen door belastingen van do rijken te heffen. De eerste plicht van ieder burger, wiens leven, ontwikkeling, gezondheid en arbeidsvruchten door de maatschappij worden verzekerd, — is te werken; en doet hij dit niet vrijwillig, zoo rust de plicht op de maatschappij er hem toe te dwingen; zelfs al zou hij er onder bezwijken! Maar er zijn andere armen, andere zwakke wezens, aan wie de sterken hun arbeid en hun overvloed te danken hebben, niet uit liefdadigheid (deze toch is de vrijwillige belasting, vertegenwoordigd door de Deugd) maar als uitwerking der wet, vertegenwoordigd door de Gerechtigheid.
Het zijn do natuurlijke armen: de kinderen, de grijsaards, do gebrekkigen, do verminkten, de zieken en in zeker opzicht de vrouwen, daar deze tegenover de mannon altijd onder de zwakken worden gerekend.
Ook behooren daartoe de vreemdelingen en de bannelingen in een land wonende, welks taal zij niet verstaan; kortom elk wezen, \'t zij mensch of dier, plant of delfstof, dat zijn zwakheid niet aan eigen wil heeft te wijten, en dat den arbeid of eenige hiilp van een sterker wezen niet kan ontberen.
De wetgevers bij de afgodische volken hebben aan die
126
soort van wetten volstrekt, niet gedaclit. Door de slavernij te dulden, onverschillig tot welke nationaliteit de slaaf behoorde, hebben zij de grondwet geschonden welke de zwakken tegen de sterken beschermt.
De regeoringsvorm deed er weinig toe af! Zelfs onder Pericles bestonden er drie klassen bij de Atheensche kiezers, die alle drie ook verschillende rechten hadden. Solon heeft wel is waar het betalen van de schulden aan de lijken afgeschaft, maar dit was zijnerzijds meer een daad van kortstondige revolutie. Hij heeft hoegenaamd geen andere wetten ingesteld om de armen tegen de verdrukking door de rijken te beschermen. Hoe ware het ook te verwachten dat er aan de kinderen, de grijsaards en do zieken gedacht werd, wanneer de kinderen der slaven als geboren slaven werden beschouwd, eu een meester zich van zijn oude dienaren kon ontdoen door ze te verkoopen of te dooden? Al do zwakken in de steden Athene en Rome werden bij de slavenklasse aangetroffen. Do verarmde burger trachtte zijn vermogen te herkrijgen door krijg te voeren tegen do burgers eener andere stad, door hun goederen te rooven, of door deze burgers zeiven als slaven te verkoopen.
In weerwil daarvan waren de heidensche volken voortdurend in burgeroorlogen gewikkeld — ongerekend don oorlog der slaven — doordien zij bedreigd werden met opstanden onder de armen. Het door de Gracchen (te fiome) opgeworpen vraagstuk is nimmer opgelost, noch door buitenlandsche oorlogen ter zijde gesteld geworden. Wanneer een onrechtmatige regeering haar doelgenooten of haar onderdanen niet kan tevreden stellen wegens gebrek aan land, of te weinig buitgemaakte goederen heeft uit te doelen, dan gaan zij te zamen op nieuw ten oorlog, onder welk voorwendsel ook, ten einde nieuw grondgebied en nieuwe slaven te vermeesteren, tot zoolang zij, overwonnen wordende, zeiven slaven worden. Blijven zij overwinnaars, dan ontstaan er verdeeldheden, welke zoolang duren totdat het gezag, in despotisme ontaard, die onderlinge veeten en volksopstanden beantwoordt met strafoefeningen, met
127
het ter dooclbrongen van do armen in massa\'s en mot het verbeurd verklaren van do bezittingen der rijken. In zulke omstandigheden neemt de armoede slechts toe, en blijft aan het bestuur eener zoodanigo maatschappij niets dan de gelijkheid dor ellende over, maar een gelijkheid, die den armen steeds welgevallig zal zijn, hoe snood de middelen ook mogoD zijn door hot bestuur togen do rijken aangewend. Daaraan is de lijdelijkheid van hot romoinscho volk toe te schrijven, toon do laaghartigste dor keizers de beste burgers — maar die rijk -waren — door verbeurdverklaringen hunner goederen en door doodvonnissen trof.
Mozos is do eerste wetgever onder do menschen, volstrekt de eerste en da eeniyste, die wetten heeft gemaakt tegen de verdrukking van den arme door den rijke. ï loeh Confucius, noch Buddha, noch Lycurgus, noch Solon, noch Kuma Pompilius, noch eenig ander wetgever iu do geschiedenis vermeld, heeft te dien opzichte bepaalde wetten gemaakt. Nog lieden ten dage, na 3000 jaren, kunnen do wetten van Mozos, schoon onvoldoende voor de tegenwoordige beschaving, ons tot model dienen. Hot beginsel is onveranderd gebleven, maar er zijn slechts eenige bepalingen te veranderen.
Zoo was Mozos bepaald de eerste die den arbeid in eer hersteld en voor alle burgers verplichtend had gemaakt. In zijn tijd was er onder alle volken geen aanzienlijk burger die arbeidde. De arbeid was, als iets verlagends, don slaven van beiderlei kunne overgelaten. Maar Mozes heeft uiet alleen de volksslavernij afgeschaft; niet alleen was ieder vreemde slaaf die don joodschcn bodem betrad, vrij (Deuteron. XXIII : 17); niet alleen werd een ieder die zijns gelijke als slaaf verkocht, met den dood gestraft (Deuteron. XXIV : 7); niet alleen moest ieder Israëliet, als slaaf verkocht, door zjjn naasten bloedverwant vrijgekocht worden (Leviticus XXV : 45); — maar herhaalde malen zeide hij tot zijn volk: „Zes dagen zult gij werken, maar den zevenden dag zult gij rusten.quot; De hedendaagsche Pentateuch hooft gemeend een hoogero beteekenis aan dien rustdag te geven door deze kantteokening op den
128
tektst: „Want Jehova heeft de wereld in zes dagen geschapen, en op den zevenden dag rustte hij uit.quot; Wanneer dit toch het wezen van den sabbath moest uitmaken, dan zou hij nimmer gehouden zijn geworden. Gelukkig zegt Mozes opzettelijk (Deuteron. I : 24)) zonder eenige vermelding te maken van den rustdag des Heeren: „De zevende dag moet een rustdag zijn ter eere van Jehova, uwen God; gij zult op dien dag geen arbeid verrichten : gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw knecht, noch uw dienstmaagd, noch uw os, noch uw ezel, noch uw vee, noch eenig vreemdeling binnen uw poorten, opdat uw knecht en uw dienstmaagd rusten (jelijk gij, want gij moet u herinneren dat gij slaaf in Egypte zijt geweest!quot; Dat zijn redenen zuiver menschelijk, klaar en duidelijk. De rustdag is ingesteld, opdat uw dienaren èn de dieren rusten gelijk gij. Mozes verordent een rustdag, omdat rust noodzakelijk is voor den arbeider, terwijl de aanzienlijken (de patriciërs) nimmer arbeidden, uitgenomen bij het krijgvoeren; en wat de slaven betreft, deze hadden geen recht op een rustdag.
Doch Mozes ging verder in het tekeergaan der verdrukking van den arme door den rijke.
Hij verbiedt ook den rijke om aan een anderen Israëliet geld tegen vergoeding van interest uit te leenen.
Wellicht heeft deze maatregel tekortgedaan aan de rechten der burgers, die daardoor de gelegenheid misten om geld ter leen te geven, zoodat Mozes een bepaling daarvan heeft veranderd, zeggende (Leviticus XXV : 35 en verv.): „Gij zult geen rente nemen van uw armen broeder.\'quot; Later is de verordening op den interest, voor Palestina, ten derde male veranderd, ten einde den vreemden handel te begunstigen, daar de Joden koren, wijnen olie uitvoerden. Het woord interest hebben de vertalers onjuist door woeker vertaald. Hij zegt (Deuteron. XXIII : 20): „Gij zult geen interest van uw broeder nemen noch voor het geld, noch voor eenige andere waarde. Den vreemdeling moogt gij op interest leenen, maar uwen broeder niet.quot; Mozes wil dus geen vermeerdering van kapitaal
129
zonder arbeid, verkregen door den arme te laten werken. Dit is een zeer zuiver uitgedrukt beginsel.
Bovendien bepaalde hij dat in het zevende jaar van gedwongen stilstand des landbouws, al de vruchten van den braak liggenden akker en al de vruchten der boomen den armen zouden toebehooren (Leviticus XXV). Verder gelast hij iederen grondeigenaar een hoek van zijn akker en van zijn wijngaard den arme over te laten.
Deze hoek, Péah genaamd, heeft aanleiding gegeven tot boekdoelen vol schrijvens in den Talmud, ter bepaling der grenzen en der rechtsgeldigheid daarvan. Ook was het den grondeigenaar verboden de achtergebleven garven op te rapen en die op zijn eigen akker na te lezen (Deuter. XXIV : 19). Het nalezen van koren, druiven en vruchten kwam rechtens den armen, den vreemdelingen, den weezen en der weduwen toe; laatstgenoemden mochten het verzamelde zelfs verkoopen. Herhaaldelijk verbiedt hij den meester om den werkman het loon langer dan 24 uren te onthouden. De arbeider had het recht zijn loon bij zonsondergang op te eischen.
Wanneer de arme die ter leen ontvangt, daartoe eenige zijner goederen verpandt, en daaraan behoefte heeft om er op te slapen, is de uitleener verplicht hem eiken avond dat pand af te staan (Exodus XXH : 25). Van daar de bepaling in de fransche wet, welke den schuldeischer verbiedt het bed van den schuldenaar in beslag te nemen. Hij zegt nadrukkelijk (Deuteron. XV : 6): „Er zal geen arme meer onder u zijn, want Jehova zal u zegenen in het land dat hij u als erfdeel zal schenken, maar op voorwaarde dat gij aan zijn roepstem gehoor geeft en al zijn ivetten ten uitvoer legt:\'
Dit neemt niet weg dat Mozes de liefdadigheid aanbeveelt, die de Christenen valschelijk gewoon zijn uitsluitend de christelijke te noemen. Hij zegt (Deuteron. XV : 7): „Indien een uwer broederen arm is geworden, blijve uw hart dan geopend, en sluit uw hand niet voor dien armen broeder, maar laat haar wijd geopend zijn en leen hem behoorlijk al wat hem ontbreekt.quot; Hij gaat voort: „Wacht
9
130
er u wel voor, in uw verdorvenheid, bij u zeiven te zeggen: maar liet zevende jaar nadert, dat ia het jaar van de Schémitah, en door uw oog te verharden, hem niets te geven. Maar hij zal een beroep op God doen, en het zal u als een zonde aangerekend worden. Geef hem, en dat uw hart geen wrok gevoele als gij hem geeft, want daartoe heeft u Jehova gezegend in al uw ondernemingen en in al de werken uwer hand.quot; Ten bhjke dat God den rijke voor den arme en den sterke voor den zwakke in \'t leven roept, leest men: „Want de arme zal niet uit het midden des lands verdwijnen, en daarom zeg ik u: open uw hand voor uw broeder, voor den verdrukte en voor don arme in uw land.quot; Zoo ziet men dat Mozes meer heeft gedaan dan den arme in de liefdadigheid des rijken aan te bevelen. De liefdadigheid wordt door de Deugd aan den dag gelegd, dat wil zeggen: door den vrijwillig vervulden plicht van den sterke jegens den zwakke. Ten deele bestaat de maatschappij hierdoor. Maaide mensch is vrij om zijn plicht te verzaken, en deze vrijheid is als \'t ware een der kenmerken van zjjn god-delijken oorsprong; derhalve was Mozes, en zal ieder goddelijke wetgever, die de waarheid van de wet des Scheppers in zich heeft opgenomen, gedwongen zijn om het recht des zwakken door de Gerechtigheid te handhaven, en den sterke te noodzaken tot het vervullen van zijn plicht jegens den zwakke. In dien geest heeft Mozes een wet ingesteld, krachtens welke ieder grondeigenaar — buiten en behalve de personeele en voor den rijke zoowel als voor den arme gelijke belasting van een halven sikkel 1) per hoofd, (Exodus XXI: 15) opdat de arme even-
1) Twintig guera\'s mankten een sikkel (zilverling) uit, dus was de halve sikkel = 10 gueras.
Mozes die de algemeena verkiezing, de Republiek, de Jury en de Land\' vjeïir heeft uitgevonden, is tevens de grondlegger van het decimale stelsel. Zijn geld was in tien en twintig deelen verdeeld. Zijn geheel administratief bestuur werd, volgens de raadgevingen zijns schoonvaders Jethroh, door hoofden over 10, 50, 100, 1000, 10.000 en 100.000 verricht. Alla inden Pentateuch vermelde in omloop zijnde waarden, waren tiendeelig ingedeeld
131
zeer als de rijke aanspraak op alle ambten kon maken — gedwongen was het tiende deel van zijn inkomen (wel te verstaan niet van zijn kapitaal, maar van zijn inkomen) af te staan. Dit tiende deel, door den staat geïnd, was bestemd voor de armen, zooals weezen, weduwen, gebrek-kigen, vreemdelingen en Levieten (Deuteron. XXVI; 12). 1) De Levieten, wier voornaamste roeping zich tot den dienst in den tempel en de Arke des Verbonds, en tot het kosteloos onderricht geven in de wet, bepaalde, hielden driemaal \'s jaars •— op het Paasch-, Pinkster- en ïaber-nakelfeest, — openbare voorlezing der wetten voor het geheele volk, en hadden geen recht op \'t bezit van eigendommen. Mozes heeft een erfelijke kaste van tempeldienaren en schoolmeesters willen stichten, uit vrees voor het verlorengaan van de wetenschap der offeranden en der wet, in een tijd waarin geen ander geschrift bestond dan de in steen en in koper gesneden inscripties. Zijn denkbeeld was grootsch eu schrander gedacht, maar daar geen sterveling volmaakt is, zoo heeft Mozes den misslag begaan van de erfelijkheid voor de Levieten in te stellen. Deze erfelijkheid, in strijd met zijn grondwet, heeft niet alleen reeds in de woestijn zijn geheele werk met den ondergang bedreigd — getuige de opstand van Korah, Dathan en AJbiram — maar is tevens de voornaamste oorzaak geweest der scheuring van Davids koningrijk in de rijken van Israël en Juda, zoowel als van het vervallen tot afgodendienst door het volk van Israël; dat het afgodische priesterdom, doch toegankelijk voor allen, verkoos boven de Levieten, aan den dienst van Jehova gewijd, maar door de erfelijkheid tot één stam beperkt.
(Leviticus XXVII : 25); alsmede de koopsom als losprijs voor de dienstbaren , die naar den leeftijd geschat en met sikkels eu gaéras werden vrijgekocht. Deze getallen loopen van 10 tot 50 en GO.
1) Ezra heeft tijdeus den tweeden tempelbouw, dat tieude uitsluitend voor do Levieten bestemd. Hoofdstuk XVIII van Numeri, over deze aangelegenheid handelende, is door hem geschreven. Het is iu tegeuspraak met al de iu Deuteron, beschreven wetten.
132
Mozes is alzoo de eerste wetgever geweest die de he-lasting op het inkomen heeft vastgesteld, en deze belasting werd, volgens zijn wet, alleen ten bate der armen geheven (Deuteron. XIV : 22 en verv. en XXVI: 12 en verv.)-Voegt men hier nu bij het verbod aan den kapitalist om tegen interest uit te leenen; de verplichting om alle zeven jaar de vruchten van don grond aan de armen over te laten; hun telken jare een hoek van eiken akker, eiken wijngaard, alsmede de geheele nalezing van den oogst af te staan; — dan blijkt er uit dat nimmer een wetgever op zulk een afdoende wijze de rechten der armen heeft verzekerd, door de plichten den rijke opgelegd. Hij deed dit zoowel door de vervulling dier plichten als een deugd aan te bevelen, als haar door de gerechtigheid te gebieden. Er is geen christenstaat aan te wijzen, waarin de rechten der armen zoo juist zijn gewaarborgd als in de wetgeving van Mozes. En thans, na een tijdperk van BOOÓ jaren, is het beginsel hetzelfde gebleven, want de waarheid verandert evenzoomin als God, maar de onder-deelen, de toepassing betreffende, zijn alleen veranderd en zullen altijd veranderen.
De wetgevers der oudheid hebben alleen de directe belasting gekend. De moderne maatschappij heeft er de indirecte aan toegevoegd. De thans levende natiën hebben zich door leeningen in schulden gestoken, en ontzien in oorlogstijd de vrijheid en het eigendom der burgers van het vijandelijke land; maar daartegenover staat dat zij door de belasting op het inkomen niet meer in haar behoeften kunnen voorzien. Zij moeten noodzakelijk haar toevlucht tot de indirecte belasting nemen. Bovendien hebben zij kapitalen voor de zieken, en inrichtingen voor de invaliede krijgslieden gesticht. Zij zijn sterk vooruitgegaan in het onderwijs voor de jeugd en de verpleging der ouden van dagen. Maar zoolang er nog iets te doen overblijft, is er eigenlijk nog niets gedaan; en dat iets is verbazend groot; \'t is nog een wereld die geschapen moet worden. In de allereerste plaats moet het bestaan, het onderwijs en het aanleeren van een beroep voor de jeugd
133
verzekerd zijn. Hetzelfde geldt omtrent het bestaan en de verzorging van gebrekkigen en grijsaards.
AVil de maatschappij zich het recht toekennen om te vorderen dat ieder burger werke, en in geval van nood zijn arbeid en zijn leven veil hebbe voor het vaderland, dan rust eerst op haa,r de plicht om zijn gezondheid en zijn lichamelijke en geestelijke ontwikkeling te verzekeren De maatschappij is aan elk arm kind verschuldigd voor zijn leven en voor het noodige onderwijs zorg te dragen, opdat het eerlijk zijn bestaan vinde, zoodra het tot den leeftijd is gekomen om voor zich zelf te zorgen, zonder onderscheid van kunne.
Ook rust op diezelfde maatschappij de plicht om door wetten te beletten dat het kapitaal den arbeid en het talent onderdrukke. Maar deze wetten worden door den tijd gewijzigd; want zoo men heden ten dage dien arbeid tegen het kapitaal in bescherming moet nemen, dan zal dit laatste na een 50 tal jaren — indien de vrede in Europa niet verstoord wordt — overvloediger zijn dan de arbeid, en dus, op zijn beurt, tegen dozen in bescherming moeten genomen worden. Al wat de sterke voor den zwakke doet komt vroeg of laat den sterke zelf weder ten goede.
Groote mannen hebben zich ernstig met dit vraagstuk bezig gehouden, want de waarheid dringt langzamerhand tot alle eerlijke gemoederen door, al zij \'t ook maar gedeeltelijk.
Kiets ware gemakkelijker dan door geschreven en deugdelijke wetten, den arbeid en het talent met het kapitaal hand aan hand te doen gaan.
Maar er ia meer. Geen kapitaal hoegenaamd zal verzekerd zijn, zoolang het niet met den arbeid samengaat.
Al gebruikt men de gewapende macht tegen werkstakingen en opstanden, vroeg of laat zal die gewapende macht zelve dienst weigeren, en dan zal het kapitaal, wegens het verzaken van al zijn plichten, ook al zijn rechten verliezen!
Niets ware gemakkelijker dan al de verzekering-, spoorweg- en gasmaatschappijen, benevens elke industriëele en
134
landbouwonderneming door een wet te noodzaken tot het afstaan van een deel der toinst, berekend naar de tegenwoordige bezoldiging, aan al de arbeiders die zoo rijkelijk bijdragen tot de vermeerdering dier kapitalen. quot;Wellicht diende elke nieuwe onderneming, in de eerste jaren harer vestiging, van de genoemde uitkeering vrijgesteld te worden, gelijk elk nieuw gebouwd huis een zeker aantal jaren vrij is van grondbelasting, want do werkman leeft van zijn handenarbeid, en zijn loon — zegt Mozes — moet hem voor zonsondergang uitbetaald worden, wat er ook gebeure. Maar is het huis eenmaal voltooid en winstgevend, dan moet de eigenaar door de wet gedwongen worden al zijn arbeiders in do winst te doen deelen, uitgenomen de voor zekere gevallen overeengekomen beperkingen. Eveneens diende die wet van toepassing te zijn op de hulpkassen en ziekenbussen.
Is hot beginsel eenmaal vastgesteld, dan worden de bepalingen ter toepassing daarvan, van zelf gevonden.
Mocht echter het kapitaal slechts een half percent rente afwerpen, dan moet ook dit evenzeer tegen den arbeid beschermd worden, zoodanig dat een minimum van zes percent rente wordt gewaarborgd.
De tijd is zoo ver niet meer af dat die waarborg een volstrekte noodzakelijkheid voor hot kapitaal zal blijken te zijn.
De ouderdom verkeert in dezelfde omstandigheden als de kinderlijke leeftijd. ITij vertegenwoordigt de zwakheid, en moet niet alleen togen de kracht beschermd; maar bovendien door zich zelven verzekerd worden.
De burgerlijke invaliecle heeft evenveel aanspraak op do verzekering van zijn bestaan als de militaire invaliecle.
Ieder man en iedere vrouw die hun plicht jegens de maatschappij door eerlijken arbeid hebben vervuld, tot aan den leeftijd waarop de krachten de voortzetting van dien arbeid en de verdere vervulling van dien plicht weigeren, hebben het recht van de maatschappij verblijf, voeding en behoorlijke kleeding te eischen, zonder dat hun eergevoel en waardigheid er door gekwetst worden. Er is geen maat-
135
schappelijke vrede denkbaar zonder dezen waarborg voor den afgeleefden arbeider, \'t zij man of vrouw. En of die nu geschiedt door de heffing van directe of indirecte belastingen, dat doet ter zake niets af. Door de associatie van arbeid en kapitaal kan en behoort de werkman zijn deel evenzeer bij te dragon als de kapitalist. Er is minder geld noodig om 2000 grijsaards van beiderlei kunne te voeden, te huisvesten en te kleeden dan om twee maanden lang oorlog te voeren.
Voor de dienstbaren geldt dezelfde wet. quot;Wanneer deze echter bjj dezelfde meesters zijn gebleven, verdienen zij behalve de rente wegens ouderdom, een bijzondere onderscheiding en een verhoogde toelage, waartoe de meesters hun bijdragen leveren.
Er zal geen inwendige vrede mogelijk zijn in een monarchalen staat, nog minder in een republiek, zonder de invoering dier wetten ivelke de associatie van den arbeid, het talent en het kapitaal regelen, en het bestaan van kinderen, ouden van dagen en gebrekkig en verzekeren.
Dat alles is ontleend aan hot grondbeginsel dat rechtstreeks voortvloeit uit den eenigen Schepper, uit wien alle schepselen zijn voortgekomen, en die allen, als zijn kinderen, gelijk voor hem zijn. Dat beginsel logt der vrije menschenmaatschappij den plicht op om niet alleen de verdrukking van don zwakke door den sterke te yoorko-men, maar tevens om den sterke te dwingen voor en met don zwakke te leven, in navolging van do wiskundige en goddelijke wet der onvrije natuur, waarin de sterken niet alleen geen enkel beletsel aan de zwakken in den weg leggen, maar bovendien voor deze werken en liun eigen geluk bouwen op de verzekering van anderer geluk.
de nu he an
ee
lii
Het Socialisme. lt;S(
---zi
1)(
Het socialisme, waaronder men veelal ook liet commu- al nismc, het collectivisme of het nihilisme verstaat, is geen di staatkundige wetenschap, maar veeleer een ziekte, een b kanker op staathuishoudkundig gebied, door den tijd ont- n wikkeld als de wrange vrucht der schurkerij met eigen- d dom en kapitaal gepleegd. Hot komt uit do maatscliappij d zelve voort, waar zij den arme ten bate des rijken ver- a drukt, gelijk de regeeringloosheid uit het despotisme, gelijk g
de luis uit de onreinheid, gelijk de leenw uit den verdor- li
den, woesten grond, gelijk de tijger uit de moerassige g
rietvelden, gelijk de overstrooming uit de kale hoogten J
en do verwaarloosde rivieren, gelijk de pest uit den oor- c
log en de slavernij ontstaat. I
gevangen zetten; vroeg of laat zullen de werktuigen waar- ^
van hij zich bedient, zich tegen hom zelf keeren en hem lt;
met zijn geheele omgeving evenzeer vermoorden. De re- ]
geeringlooshoid is do noodzakelijke straf voor het despotisme; een straf, die enkel de tijd baart, tenzij de maatschappelijke gerechtigheid optrede om den misdadigen despoot te troffen, zoodra hij zich als zoodanig doet kennen. Het communisme, als vernieler van den persoonlijken eigendom, zal zich immers steeds dreigend verheffen daar waar hot kapitaal zijn plichten jegens den arbeid verzaakt, hetzij uit gemis aan deugd, hetzij uit gebrek aan rechtvaardigheidsgevoel! Dit kwaad draagt in de geschie-
i
137
denis der menschheid onderscheiden namen, gelijk de pest nu eens zwarte ziekte, dan weder cholera of braakloop heet. Tijdens de kerkhervorming droeg zij den naam van anabaptisme (wederdooperij). In onze dagen wordt zij nu eens icarisme of cabetisme, dan weder communisme, collectivisme of nihilisme genaamd; en al die onderverdeelingen worden kortheidshalve saamgevat in het woord Socialisme. 1) Men meent deze kwaal te kunnen bestrijden als ware zij een tijdelijke of toevallige maatschappelijke ziekte, uit zekere dwaalbegrippen ontstaan. O, daarin bedriegt men zich zeer! Het socialisme is waarlijk geen abstract begrip. Al verkondigde men te zijner bestrijding de zuiverste, onomstootelijkste waarheden, maar bleef hot bij liet enkele verkondigen, zonder dat die waarb cd en in de maatschappelijke wetten werden opgenomen, met het eenige doel om den sterke te beletten dat hij den zwakke, — den rijke dat hij den arme, — het kapitaal dat het den arbeid verdrukke; — dan zou geen goddelijke noch men-schelijke macht in staat zijn te verhinderen dat het socialisme uit de verdorven maatschappij te voorschijn kwam, gelijk de kanker uit het bedorven en slecht bloed ontstaat. I)e werkstakingen zijn de diagnostiek 2) voor die kwaal of ziekte. Zij openbaron haar door intermitteerende 3) koortsen. Deze denkt men te kunnen stuiten door de gewapende macht, namelijk door gewapende werklieden. Welk een treurige dwaling! Vroeg of laat zal die gewapende macht zelve, aller krijgstucht ten spot, haar werk staken, en zal het socialisme, de roode vaan in top, zich nestelen in het eigendom of bezit, gelijk het koudvuur in een ziek lichaam vreet. Waarlijk, het communisme of socialisme is een pest op staathuishoudkundig gebied, die in weinig tijds al wat vrijheid, orde, eigendom en arbeid heet verslindt, gelijk een hevige lichaamsziekte al de
1) Het zal aau de duidelijkheid wel niet te kort doen dat al die vormen of graden van het eene hoofdbegrip, onvertaald zijn gebleven. veet.
2) Kenmerk van den aard der ziekte.
3) Afwisselende.
138
functiën in een gezond lichaam verstoort. Niet alleen zal, gti bij gelijkheid van loon en bezit, geen arbeider meer de lt;le vrijheid hebben om goed of slecht te werken; niet alleen houdt elke deugd op te bestaan, wijl de communist geen tas vrijwillig offer meer kan brengen, hetzij aan de liefde, dii hetzij aan de vriendschap, hetzij aan het vaderland, hetzij sequot; aan de menschheid; — maar door het verdwijnen van de vrijheid en de deugd — d. i. door den vrijen wil om to zijn plicht te volbrengen — verliest hij bovendien allen da lust tot den arbeid. er Waarom toch zou de sterke met volle kracht arbeiden, te wanneer zijn arbeid, van welken aard hij ook moge zijn, ye verkleind of verlaagd en gelijk gesteld wordt met dien Ik des luiaards? d( Do sterke wil gaarne, als hij vrij is, zijn meerderen ar- te beid aan den zwakke wijden, mits hij er onbepaald over ij, te beschiklvcn hebbe. In de menschenmaatschappij is het n (joede, onmogelijk zonder de mogelijkheid des kwaads. Houdt tide sterke op met het geven zijner volle kracht aan den ie arbeid, dan daalt het door den zwakke voortgebrachte h van stonden afaan in waarde beneden zijn eigen voort- t( brengingsvermogen. Want zijn do zwakken voor de sterken si onmisbaar wegens hun quantiteit, dan zijn deze den zwak- 1.; ken nog veel meer onontbeerlijk wegens hun qualiteit. r Het groote struikelblok; de steen des aanstoots voor q het communisme, was en zal altyd dit punt blijven: wie i] zal zich de vrouwen toeëigonen ? Voor wie zullen de schoone en voor wie zullen de leelijke zijn? Onvermij- v delijk zal dit als een twistpunt verrijzen in elke commu-nistische maatschappij. De polygamie alleen is geen af- z doend middel. De Wederdoopers te Munster, in een ves-ting opgesloten, van de overige wereld eenige maanden ( lang gescheiden, hebben wel is waar spoedig hun toevlucht tot de polygamie genomen. Maar dadelijk begon het ver- ( zet van den kant der vrouwen die, de doodstraf trotsee- ^ rende, op haar beurt de polyandrie te baat namen, na- ■ mehjk zich het recht toekenden om meer dan één man ; te nomen. En van toen af viel er aan een geregeld be-
139
stuur niet meer te denken. Het was de laatste periode der kankerachtige ziekte; de dood moest volgen.
Men moge duizenden door een invretende kwaal aangetaste lichamen verbranden, zoolang men de oorzaak zelve dier kwaal niet vernietigt, zal deze altijd weder te voorschijn treden.
Het communisme, dat als kwaal zich overal heeft vertoond waar het bezit zijn plichten niet nakwam, zal eerst dan verdwijnen, wanneer de maatschappij door eenvoudige en strenge wetten, den rijke niet alleen belet den arme te verdrukken, maar hem tevens dwingt tot het vervullen van al zijn plichten jegens den arme. Ontegenzeggelijk heeft de bezittende klasse sedert een eeuw, eenige deugden doen aanschouwen. Zij is aan veel ellende en gebrek tegemoet gekomen door liefdadigheidsinstellingen. Doch liefdadigheid is niet voldoende. De Deugd alleen voorziet niet in \'t geen een maatschappij noodig heeft, bestaande uit menschen die de vrijheid tot zondigen hebben. Daartoe is tevens de Rechtvaardigheid noodig. Want zijeischtdat het kapitaal, verre van ten koste des arbeids te strekken, ten bate daarvan aangewend worde en er geheel mede samenga. Zij wil niet dat de eerlijke arbeider, die al zijn krachten voor de maatschappij in zijn jeugd en op rijperen leeftijd heeft veil gehad, broodeloos zij, wanneer hij, eenmaal oud en versleten zijnde, niet meer tot arbeiden in staat is.
Zoodra deze rechtvaardigheid wordt toegepast, is het uit met alle communisme of socialisme! Het zal voor haar verdwijnen zooals het wilde dier voor den landbouwer, zooals het insect voor do zindelijkheid, zooals de pest voor vrede en arbeid, zooals de regeeringlooshéid voor de orde en vrijheid verdwijnt.
Een afgodische maatschappij zal deze waarheid nimmer erkennen, onder welken weidschen titel zij zich ook moge verbergen. Zoolang zij een wonderdoenden, grilligen god aanneemt, die den een liefheeft en den ander bezoekt; zoolang zij misdaden vergeeft en zich voor zulk een onbillijkheid van zoogenaamde berouwhebbende misdadigers
140
bedient; zoolang zij bijgevolg voorrecliten schenkt en bevoorrechten erkent; zoolang zij de gelijkheid aller schepselen voor den éénigen Schepper ontkent; zoolang zij de volstrekte rechtvaardigheid in de natuurwetten loochent;— zoolang zal zulk een maatschappij niet op het eenvoudige denkbeeld komen om, evenals Mozes, een wet te maken die den rijke belet den arme te verdrukken, en hem dwingt door zijn stoffelijk bezit mede te werken tot het zedelijk en lichamelijk welzijn van den arme. Zulk een maatschappij zal zich, wat zij ook moge aanwenden, nimmer kunnen vrijmaken van het socialisme, dat haar rust noch duur zal laten en haar van tijd tot tijd aanranden, terneder-werpen en zieltogend door een poel van slijk en bloed zal sleuren!
HOOFDSTUK XIV. Het recht der vrouw.
Tot de zwakken die de goddelijke wetgever door vaste wetten moet verdedigen, behooren vooral de vrouwen tegenover de mannen. Ofschoon de vrouw de gelijke des mans is door haar geestelijk wezen, en hem zelfs overtreft door haar schoonheid, zoo staat zij beneden hem wat spierkracht betreft, dus in physisch opzicht. Juist in deze graden van betrekkelijke meerderheid en minderheid ligt de moeilijkheid ter wettelijke bepaling der geslachtsverhoudingen; want moge de vrouw ook in zekere physische gaven beneden den man staan, zoo staat zij boven hem met betrekking tot andere krachten en gaven, ongerekend zelfs haar schoonheid. Laat zij aan deze den vrijen teugel, dan zou zij veel gemakkelijker en gevaarlijker kunnen heerschen over de zwakheid des mans dan de schoonheid van dezen de vrouw zou kunnen overheerschen.
Mozes heeft de minderheid in geestesontwikkeling bij de vrouw geenszins erkend. In zijn wetten maakt hij geen onderscheid tusschen mannen en vrouwen. In die welke de feesten regelen, met uitzondering van de drie bedevaarten naar Jeruzalem tijdens het Paasch-, Pinkster- en Tabernakel-feest, legt hij aan de vrouwen dezelfde verplichting op als aan de mannen. Alle zeven jaar kwamen zoowel de vrouwen als de mannen samen in Jeruzalem om de voorlezing der wet bij te wonen (Deuteron. X.X : 12), en wanneer Mozes het volk bijeen roept om zijn wetten ingang te doen vinden, zijn de vrouwen geenszins var die bijeenkomst uitgesloten; duidelijk blijkt dit uit Deuteron.
142
XXIV : 10. Zijn zuster Mirjam, die ongehuwd is gebleven, was een profetes, Nahiah, waaraan men thans de benaming van blauwe kous zou geven. In het tijdvak dat do Sinaï-wetgeving voorafgaat, speelt de joodsche vrouw een hoofdrol, zoowel ten goede als ten kwade. Op de eerste bladzijde des Bijbels leest men deze woorden; „Daarom verlaat de man zijn vader en moeder, hecht zich aan zijn vrouw en worden beiden één vleesch.quot; Dit is de natuurlijke monogamische wet. In Mozes\' tijd werd de vrouw bij alle volken door den man van haar ouders gekocht. Zij ontving nimmer eenig erfdeel, en moest zich steeds in het vrouwenvertrek afzonderen. Doch Mozes wilde niet dat de vrouw gedwongen werd tegen haar wil te trouwen. Daar kwam de vrijheid der jodin tegen op. Voordat Eebekka 1)
143
Isaiik trouwde, werd zij door liaar ouders geroepen, en werd haar bepaald afgevraagd of zij er al of niet in toestemde te vertrekken en zijn vrouw te worden.
De joodsclie vrouw was noch gesluierd, noch in een harem opgesloten. Dit blijkt duidelijk uit do geschiedenis van Rehekka bij de waterfontein, van Sara en van ILozes\' vrouw. Zij ging alleen uit werwaarts haar goeddaeht, en hoedde zelfs de kudden in de plaats van den man. Wel is waar was haar erfdeel geringer dan dat harer broeders, daar zij bij een huwelijksaanzoek met geschenken werd overladen en men een bepaalde weduwgift voor haar vaststelde in geval van echtscheiding, — doch bij gemis van een zoon, was de dochter de wettige erfgename — gelijk duidelijk blijkt uit do tweemaal medegedeelde geschiedenis der dochters van Zelaftad — en haar erfenis was het bewijs voor haar vrijheid. Eenige jaren na Jozua\'s dood werd de joodsche republiek door een vrouw, de beroemde Deborah, bestuurd; zij was ook een dichteres. Haar zegelied bekleedt een der eerste plaatsen in de joodsche letterkunde.
Uit een en ander blijkt dus dat de joodsche vrouw dezelfde burgerlijke en staatkundige rechten genoot als de man. Toen Korah, Dathan en Abiram in de woestijn tegen Mozes opstonden, namen ook hun vrouwen daaraan deel (Nunieri XV : 27). De weduwe zoowel als de gescheiden vrouw was volkomen vrij om een testament te maken en om geloften af te leggen. Alleen moest de ongehuwde dochter den wil haars vaders en de gehuwde vrouw dien haars mans volgen in het doen van godsdienstige geloften (Numeri XXX).
Mozes maakt hoegenaamd geen onderscheid tusschen de gaven des geestes van den man en die der vrouw. Zelfs droegen de vrouwen met haar arbeid evenveel bij tot het
twee deelen liet belioudeu (Deuteron. XXI : 17). Maar tevens stelt hij vast dat de dochter zal erven wanneer er geen zoon is (Numeri XXYII : 8). Dat was een allergewichtigste hervorming. Het overige van zijn wet op de erflating (ibid) heeft tot model gestrekt voor de bepalingen in ons quot;burgerlijk wetboek. schrijver.
144
bouwen der gewijde tente als de mannen. Mozes noemt zulke vrouwen (Exodus XXV : 25) schrander van harte, of wel de vrouwen wier harten met wijsheid begaafd zijn (ibid : 22). Hij geeft ook aan die mannen en vrouwen, als kunstenaars, den naam van edelmoedige harten.
Het streng monogamisch leven zou onmogelijk zijn geweest en altijd onmogelijk blijven waar zich veel vreemde slavinnen bevinden. Mozes, zeer gekant tegen de slavernij, beeft verordend dat iedere slavin die de bijzit baars meesters geworden was, door dit feit zelf reeds vrijgelaten zou zijn. Hij zegt (Exodus XXI ; 9): „Indien de meester haar voor zijn zoon bestemt, zal zij in het recht der dochters deelen. Neemt hij een andere bijzit nevens haar, dan zal hij haar het recht toekennen op zijn liefde, op kleeding en voeding; komt hij in een dezer plichten te kort, dan is de vrouw vrij. Zij gaat hoen zonder losprijs te betalen.quot; Waarschijnlijk kon de polygamie in JVIozes\' tijd niet geheel afgeschaft worden, hoewel men vóór het binnentreden van het beloofde land in de joodsche geschiedenis geen voorbeeld vindt, buiten dat van Jakob, dat een man twee wettige vrouwen huwt, noch in Egypte, noch in de woestijn. Mozes zelf heeft nooit meer-dan één vrouw gehad. Én waar de Bijbel vermeldt dat hij een vrouw Kauschita tot zich nam, waarover zijn zuster Mirjam en zijn broeder Aaron zich zoo ergerden, was er geen sprake meer van Ziporah, de dochter van Jethroh, daar deze wellicht reeds lang dood was, schoon haar dood nergens vermeld staat, noch voor, noch na dit voorval. Laat ons thans eens nagaan hoe de wetgever in onze dagen heeft te handelen, overeenkomstig de wet van God en van de natuur, om den man, waar hij de sterkere is, te beletten dat hij de zwakkere vrouw, — en deze, waar zij wederom de sterkere is, dat zij den zwakkeren man onderdrukt.
Het is een onbetwistbaar feit op physisch gebied dat de vrouw door de gemeenschap der liefde, van natuur verandert. Zij was maagd en droeg het kenteeken barer maagdelijkheid. Zoodra zij een man slechts een seconde
145
lang heeft bemind, wordt zij van maagd — vrouw. In do hebreeuwscho taal worden deze twee onderscheiden toestanden door twee verschillende, zeer eigenaardige uitdrukkingen weergegeven. De man heeft geen maagdom, verandert alzoo niet van natuur door de gemeenschap dei-liefde. Dit is dus een kracht die hij op een zwakheid bij de vrouw voor heeft. Men moge de maagdelijkheid geringschatten zooveel men wil, haar een vooroordeel noemen, zeer zeker zou de natuur haar niet aan de vrouw geschonken hebben, indien zij een vooroordeel ware. Zij is wel degelijk het stoffelijk en zichtbaar teeken der deugd; daar de geheele maatchappij: gezin, stad en land, — op de deugd der vrouw berust. Want de maagdelijkheid is hierom het teeken der deugd, wijl de vrouw die dit teeken niet meer bezit, zich geheel aan den wellust kan overgeven , zonder haar leven in de waagschaal te stellen; terwijl de man die zich daaraan overgeeft, aan een spoedigen dood of aan een vroegtijdig verval van krachten blootstaat. Daarom moet de vrouw in zooverre tegen den man in bescherming worden genomen, dat haar rechten gehandhaafd blijven, daar waar de man haar van een natuurlijk voorrecht berooft. Alleen vrijwillig moet zij om zijnentwille van die kracht afstand doen; en is dit eenmaal, geschied, dan moet zij in al haar rechten als vrouw, echtgenoote en moeder gehandhaafd worden. Hoe los de maatschappij ook van het vooroordeel der maagdelijkheid moge zijn; zoo zal toch een weduwe of een gescheiden vrouw zonder kinderen, nimmer zooveel voor den man gelden als een maagd. Daarentegen staat een weduwnaar zonder kinderen, in de oogen dor vrouw, op gelijke lijn met een man die nog niet gehuwd is geweest. Mozes heeft reeds een wet gemaakt, waarin verordend werd dat een geschonden maagd noodwendig de echtgenoote haars verleiders moest worden, en de bijzondere bepaling was er aan toegevoegd dat hij haar nimmer van zich mocht stooten.
Ook heeft hij het recht der kinderlooze weduwe gewaarborgd, door don broeder des overleden ochtgenoots
10
146
te dwingen haar te huwen. 1) Mocht de broeder weigeren daartoe over te gaan, dan werd der weduwe het recht toegekend hem voor den rechter te voeren, in het aangezicht te spuwen en de schoenzolen af te nemen; de aldus onteerde man bleef dan voor altijd den schandnaam van ontschoeide dragen (Deuteron. XXV : 4—10). De geschiedenis van Thamar, een ergernis in de ooren veler Christenen, is alleen vermeld geworden om te bewijzen dat overal waar de maatschappij de vrouw in haar rechten verkort, zij zich door de prostitutie wreekt. Thamar was met den oudsten zoon van Juda gehuwd, en hij stierf zonder haar een kind na te laten. Eechtens huwde zij daarop met den tweeden broeder haars overleden mans. Toen ook deze gestorven was, na al het mogelijke gedaan te hebben om geen kinderen te verwekken (hjj heette Onan, van daar het woord onanie) eischte Thamar den derden zoon van Juda tot haar man, \'t welk deze haar weigerde. Daarop bedekte de schoone weduwe haar gelaat met een sluier, en ging aan den kant van den weg zitten dien Juda langs moest komen om zijn schapen te gaan scheren. Men zeide hem dat zich daar een schoone geprostitueerde 2) bevond. Toen hij haar genaderd was en een mooi lam had aangeboden, zeide zij tot hem: „Greef mij uw zegelring en uw staf tot onderpand;quot; hierin bewilligde hij. Drie maanden daarna had Thamar haar weduwen-gewaad weder aangetrokken, en toen men hem zeide: „Thamar heeft zich aan prostitutie overgegeven,quot; riep hij uit: „men brenge haar voor mij, opdat zij verbrand worde!quot; want in dien tijd reeds duldden de Joden geen geprostitueerde binnen hun gemeente. Zij werd werkelijk voorgebracht, maar zeide: „Het zij zoo, laat men mij verbranden. Doch gij zult met mij verbrand worden, want hier zijn uw zegelring en uw staf!quot; Juda stond beschaamd
1) Wellicht zullen velen dit recht wel eenigszius in strijd achten met \'s mans vrijheid en tevens met de natuurwet, al blijkt er ook het streng zedelijk standpunt des schrijvers uit. vert.
2) Het woord in het O. T. is stellig duidelijker vert.
147
en antwoordde: „Zij is rechtvaardiger dan ik, daar ik liaar mijn zoon Schillah heb geweigerd!quot; Thamar bracht twee zonen ter wereld; uit een yan hen is het geslacht Davids voortgekomen.
Evenzoo heeft Mozes het recht der vrouw gehandhaafd, die ten onrechte beschuldigd werd geen maagdelijkheid te hebben bezeten. Ook zij mocht niet verstooten worden. In onzen tijd zijn die bewijzen niet geldig. Maar mochten er bewijzen voor te geven zijn, mocht een man die een vrouw heeft gehuwd, in de overtuiging dat zij maagd was, kunnen bewijzen dat zij het niet meer was toen hij haar huwde, dan moet hem het recht tot echtscheiding verleend worden.
Moge dit gemis nog geen misdaad zijn, dan is het voor \'t minst een bedrog waardoor de overeenkomst vernietigd wordt, want de man is er als vader niet meer zeker van dat zijn kind werkelijk het zijne is. Bovendien is hot huwelijk als duurzame instelling niet denkbaar, zonder een volstrekt deugdzaam leven der vronw.
Zoowel de man als de vrouw moeten de zekerheid hebben dat hun kinderen hun eigen vleesch en bloed zijn. Voor de vrouw bestaat die zekerheid altijd, zelfs als de man haar ontrouw is. Maar bij het minste vermoeden van ontrouw door den man jegens zijn vrouw gekoesterd, houdt die zekerheid voor hom op te bestaan. En toch is het juist deze zekerheid welke den vrede in het gezin bewaart; zonder haar is er geen vrede denkbaar in gemeente noch land, en om harentwil heeft de natuur de maagdelijkheid doen ontstaan, opdat de man ook de stoffelijke zekerheid zou hebben dat do vrouw, die hij de zijne noemt, aan geen ander dan aan hem alleen heeft toebehoord , voordat zij de moeder van zijn kind werd.
Deze zwakheid, welke de sterke in een barbaarschen staat te baat neemt, gaat over tot kracht in den beschaafden staat, waar de goddelijke en natuurlijke wet heerscht. Met andere woorden, die zwakheid verandert in een natuurlijk recht dat, gelijk elk recht, uit den plicht voortvloeit door den sterke betracht, \'t zij vrijwillig door wijsheid en
148
deugd, \'t zij gedwongen door de heerschende gereclitig-heid ia de maatschappij.
Dit recht op liefde dat de vrouw bezit, heet huwelijk en monogamie. 1)
De monogamie verzekert der vrouw haar recht als echtgenoote, moeder en vrouw, en strookt overigens volkomen met haar wezenlijken aard, als menschehjk en bevoorrecht wezen.
quot;Wij weten niet met zekerheid of de maagdelijkheid bij de vrouwelijke dieren bestaat; er is ten minste geen duidelijk kenteeken dat, gelijk bij de vrouw, het verbreken van dien toestand aangeeft. Maar wij weten zeer zeker dat het vrouwelijke dier, na de conceptie, geen gemeenschap meer oefent, en dat het monogamisch leven, ten gevolge dier natuurlijke ongeschiktheid bij het wijfje, voor het mannelijke dier een onmogelijkheid is, op grond van zijn kracht. Do monogamie is alleen mogelijk bij eierleggende dieren in den broeitijd, wijl het eierleggen en het broeden geen beletsel voor het wijfje tot paring met het mannetje zijn. Doch bij de vrouw bestaat dit natuurlijk gemis niet. Zij onderscheidt zich, wat haar sexe betreft, van alle andere vrouwelijke wezens in de schepping, niet alleen door haar maagdelijken staat, maar tevens door de menstruatie. Dank zij dien natuurlijken, geheel eenigen toestand, zoo blijft de vrouw gedurende haar zwangerschap en den zoogtijd, behalve op zekere dagen, altijd de gelijke des mans, en kan met hem in al het lief en leed der liefde deelen. Volgens Mozes (Leviticus XII : 2—6) duurt de staat van onreinheid bij de vrouw 34 dagen, nadat zij van een jongen, en 66 dagen, nadat zij van een meisje is bevallen. De dagen van onreinheid der menstruatie worden voor den jongen op zeven, voor het meisje op twee weken gesteld. Wat den menstruatietijd zonder bevalling betreft,
1) Ter verduidelijking voor dezen of genen lezer diene dat monogamie wil zeggen: het huwen van een man met één vrouw; polygamie: van een man mot meerdere vrouwen en polgciiidric; van een vrouw met meerdere mannen.
149
zoo verbiedt Mozes den man, op straffe van geheele ont-houding, zijn vrouw in die periode te naderen (Lev. XX : 18). De zeven dagen van natuurlijke onreinheid zija door 3[ozes (Levit. XV : 28) tot zeven dagen van zuivering uitgebreid, in geval van ziekelijke en ongeregelde menstruatie. Deze gedwongen onthouding, waarvan geen enkel wetgever melding maakt, is volstrekt noodzakelijk in het monoga-niisch huwelijksleven. Zij is een waarborg voor het zelfbehoud des echtgenoots en tevens voor do gezondheid van het kind, zoowel naar geest als naar lichaam.
Een kind dat in de periode van onreinheid is verwekt, wordt door Jlozes Mamser lenidah. genaamd, \'t welk wil zeggen; een misvormd of mismaakt wezen, vol lichaamsgebreken en met huiduitslag bedekt. Het mag niet tot de gemeenschap der heiligen toegelaten worden tot aan het tiende geslacht.
Het zou niet overbodig zijn een wetenschappelijk onderzoek naar deze aangelegenheid in te stellen, want Mozes kende do wetten der natuur gelijk niemand die gekend heeft. Zekere rabbijnen beweren dat alle mismaakten {crétins), alle moordenaren, alle dronkaards, alle waanzinnigen, kinderen zijn tijdens do menstruatie der moederverwekt.
Mozes voegt aan bijna elke verordening omtrent deze zaak de woorden toe: „En weest heilig voor Jehova, wane ik ben heilig, en ik heb u uitverkoren om mij te dienen tot modelvolk bij de afgodische natiën, die zich in onreinheden rondwentelen, welke hun land, tot walgens toe, uitbraakt!
Het genoemde voorrecht der vrouw,\'t welk haar te allen tijde vatbaar voor de gemeenschap der liefde doet zijn, wijst den man op zijn plicht als monogamist. Het toont aan dat de man en de vrouw geschapen zijn om monoga-misch te leven; met andere woorden, dat de vrouw recht heeft op de standvastige liefde haars echtgenoots, welk recht voortvloeit uit den plicht die op den man rust. Dit recht, \'twelk tevens de gezondheid en het geluk der vrouw uitmaakt, heet het recht tot huwen met één man. En wordt dit recht geschonden door de plichtverzaking van den sterke, dan beneemt die schennis den sterke tevens
150
zijn rechten, gelijk in de gelieele natuur geschiedt. De Tijd belast zich alsdan met de wraakoefening, en de Ruimte strekt deze, door de solidariteit der schepselen , uit over allen die bij deze misdaden lijdelijk zijn gebleven, en er zich niet met alle kracht tegen hebben verzet. Ook kan zich de in haar recht op liefde gekrenkte vrouw, dank zij haar natuur, wreken, en zij wreekt zich zeer gevoelig: eerstop den man, vervolgens op het gezin en voorts op de geheele maatschappij, die de verdrukking der zwakken door de sterken heeft gedoogd. Immers, gelijk gezegd, kan de vrouw zich aan de prostitutie overgeven, daar zij van nature on-heperkt is in de liefde, en alzoo bevoorrecht boven elk ander vrouwelijk wezen. De man heeft die kracht niet. Wilde hij zich openlijk veil bieden gelijk een vrouw, dan zou hij reeds na verloop van een jaar bezwijken, of geheel uitgeput worden zoowel naar geest als naar lichaam.
Bewonderingswaardig is de natuur ingericht ter verzekering van het geluk en den wasdom des menschelijken ge-slachts. Er worden even zooveel mannelijke als vrouwelijke kinderen geboren, en door de monogamie, geheel op de natuur gegrond, is deze verhouding altjjd blijven bestaan. In het polygamiseh leven kan een mannelijk wezen vijf honderd kinderen verwekken. De geschiedenis vermeldt ons dat er zekere sultans zijn geweest, die elke week van vrouw verwisselden en driehonderd kinderen hebben verwekt. Niet alleen zijn die talrijke bijzitten van één dag-voor haar verdere leven van alle aanspraak op liefde verstoken, daar zij of geprostitueerden of slavinnen worden, maar ook zou er zulk een onevenredigheid in den aanwas der bevolking ontstaan, wanneer allen het voorbeeld van zulke sultans navolgden, dat er geen vrede noch harmonie meer denkbaar ware, zonder zelfs in aanmerking te no men dat de voortdurende twisten en oneenigheden tusschen a,l die kinderen, noodwendig in burgeroorlog zouden ontaarden. Al die gevaren verdwijnen bij een streng monoga-misch leven.
De man behoeft geen offer te brengen aan zijn aanspraak op liefde tijdens de zwangerschap en den zoogtijd der
151
vrouw, maar hij verwekt dan ook geen kroost. Zelfs is de voldoening aan zijn verlangen noodzakelijk voor de gezondheid van moeder en kind. Een gehuwd paar brengt gemiddeld vijf kinderen voort. Gewoonlijk sterft daarvan een derde. Deze vermenigvuldiging is volstrekt noodzakelijk voor het geluk van \'t menschelijk geslacht, want al wat in de natuur niet vermeerdert, moet noodwendig verminderen. Niets is er voor stilstand of onbewegelijkheid vatbaar, uitgenomen die kracht, welke haar heeft geschapen. Ook is deze quantitatieve vermeerdering van krachten noodzakelijk voor het zelfbehoud, omdat de mensch alleen in het zweet zijns aanschijns de vruchten der aarde kan verkrijgen Hoe meer handen voor de cultuur van den grond, des te meer zal deze voortbrengen; en nimmer zal het den arbeiders aan grond ter bebouwing ontbreken, al nam de aanwas in bevolking ook honderdvoudig toe. Wel zal die grond den menschcu ontbreken, waar zij de wetten der natuur schenden, en deze laatste zich op hen wreekt door middel van den Tijd en de Ruimte.
De prostitutie der vrouw behoort tot die wraakoefeningen der natuur op den plichtvergeten, slechten mensch, die haar wet schendt.
Iedere volwassen vrouw heeft het recht om te huwen. Dit recht maakt tevens haar gezondheid en haar geluk uit. Wel is waar heeft de schrijver van het boek Genesis den lageren trap waarop de vrouw ten opzichte der liefde staat, een vloek genoemd, en geeft hij aan haar minderheid den naam van begeerlijkheid des vleesches, waarbij nog de barensweeën gevoegd worden, — maar men mag stoutweg beweren dat die minderheid, in plaats van een vloek, veeleer een voorwaarde tot geluk moet heeten. Zekerlijk is de liefde onmisbaarder voor de gezondheid der vrouw dan voor die des mans. Hem toch komt de natuur zelfs in den slaap of in den droom te geinoet, terwijl zij ook dit ontbeert. Waar zij onder smarten een kind ter wereld brengt, heeft de natuur de moedervreugde als tegenstelling verdubbeld; zij doet deze vreugde strekken ter bevordering harer gezondheid en ter opwekking harer
152
liefde, als noodzakelijk ter voortplanting van het men-schelijk geslacht. Alleen uit de prostitutie kan dit zelfde gevaar voor de maatschappij ontstaan, hoewel de prostitutie volstrekt niet met de natuur der vrouw strookt, die echtgonoote en moeder wenscht te zijn. Zij bedient zich slechts dan van dit geduchte wapen tegen de maatschappij, wanneer deze haar alle aanspraak op liefde ontzegt. Haar reeliten op deze kunnen alleen gehandhaafd worden, dooiden man tot het huwelijk en tot een streng monogamisch leven te dwingen.
Indien de mannen die plichten niet uit deugd, en liefde voor de goddelijke wet vervullen. is do maatschappij genoodzaakt hen daartoe te dwingen, in den naam der rechtvaardigheid. Het is niet genoeg dat do maatschappij wetten tegen de prostitutie uitvaardigt, daar deze overal zal ontstaan waar de vrouw van haar rechten wordt beroofd. De geschiedenis van Thamar is in den Pentateuch vermeld om deze waarheid te bewijzen. Overal waar de wet der vrouw het natuurlijk recht op wettige liefde niet toekent, wreekt zij zich door de ongewettigde liefde: prostitutie en overspel, welk laatste toch niets anders dan geheime of verborgen prostitutie beteekent. De geprostitueerde is nimmer de alleenschuldige, want de man is ontegenzeggelijk haar medeplichtige. De eene is zonder den anderen niet bestaanbaar. De jonge man die met een geprostitueerde gemeenschap oefent, onverschillig wat hij haar of zij hem tot loon geeft, — schendt of het recht zijner vrouw, indien hij gehuwd is, of het recht eener maagd, die de natuur heeft geschapen om zijn vrouw te zijn. Bovenal verzaakt hij den plicht die op den monogamist rust, buiten welken er noch vrede, noch geluk, noch welvaart in een land kan bestaan. Do wet moet dus den man en de vrouw tegelijk treffen. Mozes zegt zeer beknopt (Deuteron. XXIII : 18): „Er zal noch man noch vrouw in Israël zijn die zich aan de prostitutie overgeeft!quot; Hij veroordeelt zoowel den overspeligen man als de overspelige vrouw, op de verzekering van twee getuigen, ter dood, zelfs dan wanneer de man ongehuwd is. In dezeu
tijd zou de doodstraf niet meer toegepast worden op de misdaad van overspel, maar zeker is het dat het dulden der prostitutie en het licht straffen van het overspel, kenteelcenen zijn van schrikbarend verval; en worden deze misdaden niet zoodanig gestraft, dat zij bijna onmogelijk gemaakt, of te vuur en te zwaard uitgeroeid worden, dan zal geen volk hoegenaamd ook, zich een eeuw lang in do jaarboeken der menschlieid kunnen staande houden, zonder groote verwarringen, schokken en nederlagen; die do Tijd oproept en over andere volken uitstrekt, krachtens de wet der solidariteit. liet zal er juist mede gaan zooals met alle zedelooze volken, van af de zeven volkstammen van Kanaiin ■— geheel ontzenuwd door hun zonden op sexueel gebied — Egypte, Griekenland en Rome, tot op onzen tijd. Zij kunnen er van getuigen, al die hoofdsteden, overladen met marmer en goud, versterkt volgens de beste regelen der krijgskunde, zooals Thebo, Jeruzalem, Babyion, Ni-nivé, Athene, Palmyra, Byzantium, Home! Ja evenzeer het Rome der Romeinen als dat der katholieken, want beide zijn als kaartenhuisjes ineengestort, wijl zij tot op haar grondvesten verrot waren door de prostitutie, en slechts etter in plaats van bloed haar aderen vulde.
De prostitutie is de doodvijandin der monogamie. Zij verwoest het huwelijk, het gezin, de stad en het land. Een enkele geprostitueerde is voldoende om de kracht naar geest en naar lichaam van oen geheel bataillon jonge krijgslieden te vernielen, terwijl een mannelijke geprostitueerde slechts de gezondheid van een of twee medeplichtigen in gevaar zal brengen, aangezien de vrouw liefde kan veinzen, zonder aan Venus te offeren, hetgeen de man niet vermag. De monogamie is de beste gezondheidsleer voor den man, daar zij hem een hoogen ouderdom zonder gebreken kan doen bereiken. De prostitutie, de vijandin der monogamie, maakt de jeugdigen onbekwaam voor het huwelijk en breekt den bejaarde, gelijk de wind een riethalm knakt aan de oevers van een poel. Toen de profeet Balaam het volk van Israël niet kon vervloeken, gaf hij koning Balack den raad om de schoonste
154
meisjes van Mediam aan de Israëlieten over te geven. In korten tijd loste zich het geheele joodsche leger op; eenigen verlieten het uit wangedrag, anderen uit gebrek aan tucht; de meesten waren ontzenuwd en niet meer in staat de vermoeienissen van den oorlog door te staan. Pinhas doorstak met één worp zijner spies een israëlietisch hoofdman en zijn bijzit tegelijk; waarmede hij het voorbeeld gaf van een hevig verzet tegen zulke buitensporigheden. Waarschijnlijk werden al die vrouwen met haar beschermers gedood; want de Pentateuch deelt deze gebeurtenis mede als een roemvolle en verdienstelijke daad van Pinhas. Hij, Kaleb en Jozua waren de eenige Israëlieten die uit de woestijn het beloofde land binnentraden.
Terwijl de prostitutie den man naar geest en lichaam verwoest, is zij niet minder verderfelijk voor de vrouw, want het kind is even nuttig voor het bestaan der moeder als de liefde zelve. Voorts is de prostitutie een bedekte kindermoord, daar de overspelige vrouw de vrucht tracht te dooden, en de ongehuwde, behalve dat zij weldra onvruchtbaar wordt, door alle mogelijke kunstmiddelen zoo lang mogelijk een jeugdig voorkomen tracht te behouden.
Zij doodt het kind evenzeer, door de vrucht in de kiem te smoren. De natuur heeft zulk een innig verband gelegd tusschen het leven der moeder en des kinds, dat elke poging tot wegmaking der vrucht, — gezondheid en leven der moeder bedreigt. Green vrouw zal later een flinke moeder worden als zij vroeger onvruchtbare gemeenschap hoeft geoefend, en do poging daartoe tast reeds de geprostitueerde aan op een wijze, die zich bij de moeder nimmer openbaart. De onvruchtbare liefde zonder avortie , of die welke door den negatieven wil des mans onvruchtbaar blijft, stelt het vrouwelijk wezen aan vreeselijke ziekten bloot, die de levenssappen aantasten, of van kan-kerachtigen aard zijn. Echtgenooten die de wet der natuur volgen, zullen daarvan vrij blijven, tenzij die ziekten overgeërfd mochten zijn van een ouderpaar dat dezelfde euvelen heeft bedreven.
Do prostitutie, die den man en der vrouw de rechten
155
der liefde leert kennen, zonder dat zij den plicht nakomen die er ten opzichte van de voortplanting des mensch-doms uit voortvloeit, voert beiden tot andere onnatuurlijkheden, zooals sodomie, lesbiennerie, ja zelfs tot vermenging met dieren. Zulke ondeugden ontvolken een natie niet alleen in weinige jaren, maar doen bovendien duizenden afzichtelijke wezens ontstaan, die ver beneden het beest afdalen; wezens zonder ziel noch lichaam, zonder kracht noch wil, werkelijk kruipende ondieren, met het gelaat van den man en de vrouw, gereed om onder do hielen vertreden te worden van den eerste den beste die hen voorbijgaat, zonder meer in staat te zijn hun venijnige slangentongen ter waarschuwing te gebruiken. 1) Bovendien leidt de prostitutie tot de buitensporigste weelderigheid, die onmogelijk met den vrede en het geluk eens volks kan samengaan. De liefde die zich veil biedt, vindt altijd eerder koopers onder de rijken dan onder de armen. Daardoor verkrijgt de rijke een voordeel, waarop hij geen aanspraak heeft, aangezien de rijkdom een kracht is, die niet behoort aangewend te worden ter verdrukking van den zwakke. Bovendien berooft zij den arme van zijn recht op de liefde; door deze uitsluitend voor den rjjke beschikbaar te houden, zal de geprostitueerde — van beroep polyandrisch geworden, als de vrouw van meerdere mannen — de weelderigheid zoover drijven, dat de eerbare vrouw van één man nimmer op zulk een voet zal kunnen leven. 2) Deze weelderigheid zal de geprostitueerde — die polyandrisch en overspelig tegelijk is — te baat nemen om de eerbare vrouw op den achtergrond te plaatsen, en haar in de oogen des volks te verlagen, want de prostitutie is alleen bestaanbaar bij een natie waar alles geprijsd, waar alles voor geld te koop is. En het is een waarheid, dat zoodra de rijkdom aanzien geeft bij een
1) Blijkbaar heeft zich de schrijver hier aau de vreeselijkste en akeligste voorspiegeling overgegeven. vert.
2) Maar al te duidelijk heeft de schrijver Parijsehe toestanden op liet oog.
VERT.
150
volk, zonder rekening te houden met de deugdzame of slechte middelen waardoor hij verkregen is geworden, — het geld een soort van algemeen waardemiddel wordt, waarvoor alle andere natuurgaven verkrijgbaar worden gesteld. Dan wordt het geld te spoedig een maat, waarmede schoonheid, eer, talent, zelfs het genie en elke dooide natuur geschonken kracht, worden gemeten. Dan vervangt de quantiteit de qualiteit, dan wordt de nul vóór het getal geplaatst en neemt zijn werkelijke waarde weg. Immers, een ieder kan rijk zijn of worden, de een door een erfenis, de ander door bedriegelijko speculation, een derde door dobbelspel of loterij, anderen weder, inzonderheid de vrouwen, door de prostitutie. Maar van dat oogenblik afaan zal de slechte rijke ook alles tot op zijn standpunt doen afdalen; met andere woorden, hij zal alles koopen, daar alles veil zal geboden worden, omdat allen vermogend wenschen te zijn, en dit niet alleen de stoffelijke middelen verschaft om zich in zingenot te baden, maar bovendien aanzien geeft. Do rijkaard zal dan spoedig genoeg de opperste gebieder eens volks worden. De geprostitueerde, zich badende in schatten, zal dan de heer-seheres over de deugdzame vrouw worden en deze, van haar diabolisch hoog standpunt, bespottelijk maken door haar talrijke pennevoerders en letterknechten, gewonnen door de kruimkens van haar tafel of door kleine gunstbewijzen, welke haar hoegenaamd niets kosten. Weldra zal er geen enkele kracht van geest of lichaam meer zijn die niet door goud wordt opgeworpen, omdat zij als koopwaar gekocht zal worden. Noch kennis, noch phy-sieke kracht zal dan iets vermogen tegen de eenige waarde in de maatschappij , welke in de algemeene schatting meer zal wegen dan alle deugden te zamen. De gerechtigheid des lands zal zich dan ook wel vertoonen, maar licht als een veder, zal zij zich plaatsen op de eene schaal dei-balans, omhoog gerezen door het goud op de andere geplaatst, \'t welk haar aantrok. Dat goud is de geprostitueerde zelve, de kracht die te koop is; zij zal de balans dor macht en der gerechtigheid doen overslaan naar den
157
kant waarop zij zal drukken, onverschillig of die macht oen erfelijke of een verkozene is. Een republiek kan het genoemde kwaad voorzeker op rneer wettiger wijze en spoediger uitroeien, zonder revolutionnaire schokken; zij vermag dat door strenge wetten tegen de prostitutie, en door verandering van bestuurderen die door do kiezers zijn omgekocht, zonder haar toevlucht tot een staatsomwenteling te nemen. Maar zijn de zaden der deugd eenmaal bij het volk verstikt, hoe zou dan de verkozene beter kunnen zijn dan de kiezer? Do geschiedenis wijst ons op meer dan een voorbeeld, van republieken zoowel als van monarchiën, die door prostitutie, door polyandrie en door polygamie te gronde zijn gegaan. Een volk dat door de leerstellingen zijner officiëele religie verbasterd is, bezit zelden genoegzame geestkracht om zijn dwalingen en misdaden in te zien, en om wetten uit te vaardigen en te doen eerbiedigen, welke deugd en plichtsbetrachting eischen, tenzij het bij geluk een groot wijsgeer mocht vinden, die tevens wetgever en opperbestuurder is. Daarenboven moet voor de gepleegde en onherstelbare misdaden geboet worden. Nergens bestaat er een kracht die haar door vergiffenis kan doen verdwijnen. Er kan geen gevolg van zijn oorzaak losgemaakt worden, zonder dat het heelal op zijn basis ineen stort. Geen volk dat veel geprostitu-eerden telt, die zelve reeds de zichtbare wraak over geschonden plichten zijn, kan aan de doodelijke gevolgen onttrokken worden welke de natuur deswege doet ontstaan. quot;Wanneer een wond eenmaal tot etteren is overge-gegaan, dan is het aangetaste lid verloren, tenzij de wond tot een lidteeken vergroeie, na hevige natuurlijke pijn, of nadat het mes en het vuur van den geneesheer zijn aangewend. Geen volk dat der prostitutie vrij spel laat, al had het ook over millioenen te beschikken, zal noch aan don burgeroorlog, die zijn beste krachten verslindt, noch aan den buitenlandschen oorlog ontsnappen, welke het land teistert door wreede en onverzoenlijke overwinnaars, die, niet beter dan dat volk zelf, als het ware do wezens uitmaken welke tijdelijk aan een lijk knagen. Do deugd
158
der vrouw legt den grondslag tot den vrede, tot de kracht en tot de welvaart eener natie, maar die deugd is onbestaanbaar zonder haar recht op de liefde en het huwelijk, voortvloeiende uit de plichtsbetrachting van den man als monogamist, hoe hoog hij ook in rang; vermogen en macht moge staan.
Ter handhaving van de rechten der vrouw op het huwelijk, behooren dus wetten te bestaan, die den man noodzaken tot vervulling zijner plichten als monogamist. Hoe meer vrijheid een volk geniet, des te strenger behooren zijn wetten te zijn. Aan niemand moet het burgerrecht verleend worden voordat hij gehuwd is. Het huwelijk moet de eerste plicht van een vrij burger zijn. Deze plicht gaat zelfs boven dien van den soldaat, zoodat ieder burger, gelijk ten tijde van Mozes, in het eerste huwelijksjaar van den krijgsdienst moet vrijgesteld worden.
Maar wederom kan de huwelijksplicht niet als verbindend vervuld worden, zonder de prostitutie met de strengste straffen te treffen. Niet alleen moeten deze de geprostitueerde zelve , maar evenzeer iederen medeplichtigen man treffen, hij zij gehuwd of ongehuwd.
AVat den overspelige betreft, het is niet genoeg dat hij , gelijk in Duitschland en in Engeland, met echtscheiding wordt gestraft. Voorzeker is de echtscheiding rechtens toepasselijk , vooral tegenover overspel door den man bedreven, maar zijn vergrijp weegt op verre na niet zoo zwaar als dat der vrouw die overspel pleegt. Haar vergrijp is een misdaad aan de maatschappij gepleegd, omdat het aan de wettigheid der kinderen doet twijfelen, hetgeen niet \'t geval is bij overspel van den vader. Derhalve is echtscheiding geen voldoende straf voor de moeder die het geluk harer kinderen in de waagschaal stelt. Voor de echtgenoote zonder kinderen moge die straf zwaar genoeg zijn, doch is zij eenmaal moeder, dan is zij dubbel schuldig. Dan moet haar het recht om moeder en echtgenoote te zijn ontzegd worden. Dan moet zjj van de gemeenschap dei-liefde uitgesloten, en gelijk de geprostitueerde, met de uiterste gestrengheid der wet gestraft worden.
159
Overal waar de maatschappij niet opkomt voor het geschonden recht van al haar leden, zoowel mannelijke als vrouwelijke, zal de verongelijkte zich zeiven recht verschaffen, en dan heerscht het recht der wedervergelding, \'t welk in burgeroorlog ontaardt. In geen land is het den man geoorloofd zijn overspelige vrouw te doodec, zelfs niet als hij haar op heeter daad betrapt. Mozes laat de doodstraf alleen toe op bevestiging van twee getuigen, die zeiven den eersten steen op den schuldige moesten werpen.
Niemand mag op de verklaring van een enkelen getuige gedood worden. (Deuteron. Xquot;VII : 6). Op een eenvoudig vermoeden van ontrouw, zonder verklaring van getuigen, gelast Mozes den man dat hij zijn vrouw voor den hoog-gepriester brenge, die een onderzoek zal instellen, en haar dan de hittere ivateren zal doen drinken, welke waarschijnlijk vergiftigd, of onschadelijk waren, naarmate van den uitslag des onderzoeks. In de protestantsche landen waar het recht tot echtscheiding bestaat, wordt deze op den overspelige toegepast. In Frankrijk daarentegen, waaide echtscheiding niet wettelijk bestaat, wordt de man die zijn overspelige vrouw heeft omgebracht, doorgaans door de jury vrijgesproken. Dit is natuurlijk, want daagt hij haar voor het gerecht, dan zal dit de vrouw tot hoogstens drie maanden eenzame opsluiting in St Lazaire veroor-deelen. Het is alzoo zeer verklaarbaar dat de beleegdigde man de voorkeur geeft aan zelf recht te doen, zelfs op gevaar van zijn leven. Dit zal eveneens gebeuren wanneer men de doodstraf heeft afgeschaft op moord met voorbedachten rade gepleegd. Dadelijk zal dan het recht dei-wedervergelding, de vendetta, in de plaats treden, en dit ontaardt overal in aanhoudenden burgeroorlog. 1)
Het jonge meisje, zij moge meerder- of minderjarig zijn, moet evenzeer tegen alle mogelijke verleiding beschermd worden, als da jonge man togen de verleiding van rijke
1) Behalve zoo menige andere beschouwing, bewering of voorspelling van den hoogernstigen schrijver, zal deze laatste niet \'t minst een krachtige bestrijding vinden. vert.
160
matrones. Maar er is geen kwijtschelding mogelijk voor de verleiding eener maagd. Is de verleider niet gehuwd, dan moet hij tot een huwelijk met haar gedwongen worden, zonder eenig uitzicht op ontbinding; en weigert zij daartoe over te gaan, dan moet haar verleider veroordeeld worden haar een zekere som uit te betalen, die haar het uitzicht geeft op een huwelijk met een anderen man. Genoemde som wordt verhoogd of verlaagd naarmate van het vermogen des verleiders. 1)
Hot onderzoek naar het vaderschap is rechtens geoorloofd. Hot kind, als de vrucht der verleiding, moet geheel ten laste komen van den vader en de moeder. De moeder, die maagd was toen zij verleid werd, moet tot liet huwelijk gedwongen worden; zoo niet, dan moet het kind ten laste van beiden, moeder en vader, komen. Geen omstandigheid kan vader en moeder aan hun plichten onttrekken. Zijn zij arm, dan moeten zij voor hun kind werken, en willen zij dit niet vrijwillig doen, dan moeten zij er toe gedwongen worden. De vruchten van dien arbeid moeten strekken ter bestrijding der kosten van de opvoeding des kinds, en aan dit de middelen verschaffen om zelf zijn plichten als burger of burgeres te vervullen.
Avortie buiten of in het huwelijk moet als kindermoord gestraft worden. Elke gemeenschap der liefde welke in strijd is met de wet der voortplanting van het menschelijk geslacht, moet streng gestraft worden. In zekere gevallen, waar geen geldboete kan toegepast worden, moet de doodstraf, of levenslange verbanning uit de maatschappij het vonnis zijn, daar elk vergrijp tegen de liefde, met verkrachting der natuurwetten gepleegd, niet alleen een misdaad is die het zedelijk en lichamelijk welzijn van anderen in gevaar brengt, maar bovendien een misdaad tegen de maatschappij gepleegd; wordt zulk een vergrijp niet tot den wortel uitgeroeid, dan wordt het een land-
1) De schrijver kan hier sleehts de vaststelling van een beginsel bedoelen, en onmogelijk de toepassing of regeling zelve, daar de geduchte lèemten eencr zoodanige maar al te duidelijk in \'t oog springen. vert.
161
ziekte, welke den onschuldige met den schuldige, den rechtvaardige met den onrechtvaardige wegraapt.
Geen huwelijk met de linkerhand mag plaats hebben, hoedanig ook het maatschappelijk standpunt en het vermogen des mans mogen zijn. Zoodra de rijke de wet op het huwelijk mag schenden, benadeelt hij den arme of verkort hem in zijn rechten. Waar een wet van gelijkheid bestaat, daar moet zij bovenal streng zijn ten aanzien dor liefde.
De staat heeft volkomen het recht om aan zijn burgers en burgeressen die kennelijk door overgeërfde ziekten aangetast zijn , te verbieden een huwelijk aan te gaan, en wezens voort te brengen die van hun geboorte af aan reeds ongelukkig zijn. Tot deze soort behooren de krankzinnigen, de lijders aan de vallende ziekte, de aamborstigen en de door syphilis aangetasten. Vandaar dat ook de maatschappij het recht heeft om strenge straffen te eischen tegen elke gemeenschap tijdens de periode van onreinheid der vrouw, daar hot kind uit die vermenging voortgesproten, de ver-eischte lichamelijke en zedelijke gezondheid zal missen om een goed burger te worden. In een land waar de zeden bedorven zijn, wegens hot ontbreken van strenge wetten, verslappen natuurlijk de karakters, want de verdorven gemoederen zijn zelfs niet meer in staat de grenslijnen waar te nemen, welke het reine van hot onreine, het ware van het valsche, en recht van onrecht scheiden.
Daarentegen wordt bij een volk dat strenge wetten op de zeden heeft, de zonde in al haar schakeeringen gestraft; want zal de deugd haar natuurlijke vruchten voortbrengen, dan moet de ondeugd aanhoudend uitgewied en op den mesthoop geworpen worden. Niet de zeden maken de -wetten, maar het zijn integendeel de wetten alleen die de zeden bepalen. En waar deze wetten niet bestaan, daar maken de zeden alle andere wetten krachteloos. De bastaard, die de vrucht der zonde is, zal nooit echt kunnen worden. Of de bastaard zelf al of niet oorzaak wordt, zoo is hij daarvoor niet aansprakelijk. De zonde is niet erfelijk. Hij kan zich door zijn deugd in eer herstellen, maar voor-
11
162
dat dit is geschied, mag Inj nimmer tot eereposten, openbare ambten en tot het aanzien waarin wettige kinderen staan, worden toegelaten. Geen huwelijk is mogelijk, wanneer de kinderen eener ongewettigde liefde gelijkgesteld worden met die in wettige verbintenis verwekt; het wijzen op de deugden eener zoodanige ongewettigde liefde is slechts zelfbedrog. Zekere ambten moeten volstrekt ontoegankelijk blijven voor den bastaard, tenzij hij door werkelijk deugdzame handelingen bewezen heeft die onderscheiding waardig te zijn. In zoodanig geval mag de maatschappij een bastaard als wettig kind aannemen; zij heeft de macht niet om het verwekken van onechte kinderen als gewettigd te verklaren!
In \'t algemeen moet de wetgever die zijn wetten naaide natuur, dus naar die van God zelf, regelt, uitgaan van de volstrekte noodzakelijkheid der vrijwillige of gedwongen monogamie, mot andere woorden, van het mono-gamisch huwelijk, dat de grondslag is der deugd en evenzeer van den vrede en de welvaart des volks en der maatschappij. Al wat deze instelling als grondslag van het burgerlijk leven beschermt, bevordert tevens de gezondheid der zielen en der lichamen. Al wat er tegen indruischt, onder welk voorwendsel men het ook moge aanbieden, moet verwijderd en zonder genade veroordeeld worden. Tegenover de ondeugd, hoe ook geheeten, kan noch mag de minste verdraagzaamheid bestaan, wil men de straf niet beloopen van de grondslagen der deugd te zien ondermijnen en verdwijnen. £n zonder deugd is geen maatschappij bestaanbaar, al werd deze ook door alle stoffeljjke krachten des heelals gesteund! Een reus zonder ziel is een drievoudige dwerg!
HOOFDSTUK XV. De Justitie. — Het burgerlijk wetboek.
In een afgodisch land, waar de zwakken alleen ter wille der sterken bestaan, is ook de justitie, als een instelling der sterken, een werktuig tot het plegen van onrecht, daar de rechter niet voor den rechtvragende bestaat, noch om recht te doen aan den belanghebbende, maar zelf een bevoorrecht wezen is, dat van de ongeluk-kigen leeft die hun toevlucht tot hem nemen. Zijn eerste roeping is de macht te beschermen die hem heeft aangesteld, onverschillig of die macht rechtvaardig of snood handelt; tot belooning daarvoor geeft de wereldlijke macht hem de burgers over wier belangen niet overeertstemmen, en wier verdeeldheden zijn kracht uitmaken. Het is on-noodig er bij te voegen dat zulk een rechter er zich weinig aan gelegen laat liggen wie der twee pleiters gelijk heeft. Zelfs wanneer hij overhelt naar den kant van den rechthebbende, dan hoeft hij toch slechts één doel: er zooveel voordcel van te trekken als mogelijk is.
Bovendien is de justitie een waar doolhof zonder uitweg, wanneer de dwaalbegrippen zich eenmaal van een volk hebben meester gemaakt. Haar bevelschriften en vonnissen gelijken dan op de zandkorrels aan het strand der zee. Zoodra men het begrip der waarheid als één en ondeelbaar loslaat, kan men geen eenvoudig grondbegrip meer stellen dat op alle gevallen van toepassing is. Zoodra do sterken de macht hebben om de zwakken te onderdrukken, worden hun klassen of soorten zoo talrijk, dat men voor elke klasse oen bijzondere
1G4
rechtspraak noodig heeft. Bij alle afgodische volken (en geen godsdienst was ooit zoo afgodisch als de christelijke) waren de verschillende rechtspraken, benevens de verschillende wetboeken zoo talrijk, dat er ten laatste meer rechters ■lan rechtvragenden waren. Ook thans is het met de rechtspleging in al de christelijke staten niet beter gesteld, zalfs niet in Frankrijk na de revolutie van 1789, wier ware geest werd verlamd en verdoofd door het Wetboek van Napoleon en door duizenden wetten, tijdens de Restauratie on het keizerrijk uitgevaardigd. Do hedendaagsche rechtspleging is veeleer een ware geesel voor den zwakke, die de Justitie zelfs niet durft naderen, zoodat ieder burger die zijn belangen en zijn rust liefheeft, behalve waar het eenige crimineele wetten geldt, er wel aan zal doen door liever de helft van zijn vermogen bij minnelijke schikking af te staan dan zijn toevlucht te nemen tot de justitie voor de andere helft. De-christelijke rechtsinstelling, die het werktuig is van een dwaalleer, van despostische bevoorrechting en machten, is gedwongen zich zelve recht te verschaffen door hardvochtige straffen, om daardoor ontzag in te boezemen. Het zwaard dat zij als zinnebeeld naast de weegschaal draagt, ligt eigenlijk op de eenc schaal der balans zelve.
Maar dit is toch het logisch gevolg eener bekende oorzaak. De rechterlijke macht erkent het beginsel niet van den éénigen Schepper, voor wien alle schepselen gelijk zijn, een iegelijk naar zijn natuurlijke gaven; derhalve kan zij ook niet één zijn, daar zij niet afhankelijk is noch mag zijn van een nienschelijke macht. Zij is dus óf de vertegenwoordigster der ééne goddelijke wet, of zij is slechts het werktuig eener sterke partij, gericht tegen onderscheiden zwakke partijen, die de slachtoffers harer rechtspraak zijn. Voor don éénigen Schepper kunnen er ook geen onderscheiden soorten van rechtspleging en. rechtsinstellingen bestaan. Er is maar één wet en één gerechtigheid bestaanbaar, en deze mag geen ander doel hebben dan te voorkómen dat de sterke den zwakke, dat de sluwe den oprechte, dat de misdadiger den deugdzame, dat de oneerlijke
165
den eerlijke, en dat de luiaard den arbeidzame verdrukke. Deze gevallen worden alle saamgevat in de formule: held den sterke dat hij den zwakke ver drukke!
In do tweede plaats eischt de reclitvaardigheid dat vooreerst do sterke den zwakke niet verdrukke, voorts dat hij door zijn kracht het geluk van den zwakke helpe bevorderen. Dit heeft Mozets herhaaldelijk gezegd. Ik zal slechts deze plaats aanhalen (Numeri XV : 15): „Do geheele vergadering (het geheele volk) zal slechts één ivet hebben, ook voor den vreemdeling die onder u verbljjfhoudt! Er zij één enkele wet die voor al uw geslachten blijft, zoowel voor u zclven als voor den vreemdeling tegenover Jehova. Een enkel recht, een enkele leer (Thorah) voor u allen en voor don vreemdeling die onder u woont!quot;
Het is natuurlijk dat de rechters als de opperste macht moeten worden verkozen, in een maatschappij; waarin om zoo te zeggen slechts één wet heerscht. Men heeft beweerd dat verkozen rechters meer aan omkooping waren blootgesteld dan de door het uitvoerend gezag benoemde. Daartoe hoeft men het voorbeeld van Amerika te berde gebracht. Maar vooreerst is elke menschelijke instelling onvolkomen, wegens de vrijheid die de monsch bezit om kwaad te doen. Xochtans zal het beginsel van gekozen rechters nimmer zulke nadeeligo gevolgen hebben als dat van door de regeering benoembare, zelfs al ware zulk een regeering rechtvaardig, daar de benoeming zelve reeds omkoopenj is. Een omkoopbaar rechter die verkozen is geworden, stelt zich bloot door zijn kiezers niet herkozen te worden, en kan bovendien door den eerste den beste in staat van beschuldiging worden gestold. Is hij rechtvaardig en braaf, dan kan hij altijd herkozen worden. Hoe bcjaarder, des to beter rechter zal hij zijn! Xiet do kiezers moeten beperkt worden, maar wel moet er beperking zijn omtrent de te kiezen personen. Bij een vacature in de rechtbank van koophandel kiest men zeker alleen aanzienlijken. Evenzoo moet men voor civiele en strafrechters, volgens Mozes, geen andere personen kiezen dan wijze, geleerde en verstandige mannen. Laat ons zien hoe de wet van Mozes
166
daaromtrent luidt (Deuteron. I : 13): „kiest wijze, verstandige, geleerde mannen, naar uw stammen, opdat ik die tot tav hoofden aan stelle.quot;
Vers 15: „En ik nam de opperhoofden uwer stammen, wijze en geleerde mannen, en ik stelde hen als hoofden over uaan, als oversten over duizend, over honderd, over vijftig en over tien, en als bewindvoerders (schotrim) volgens uw stammen.quot;
Eu toen sprak ik tot uw rechters als volgt; Hoort al uw broeders (al de partijen) aan, en doet recht tusschen den man en zijn broeder, en den vreemdeling.quot;
Spreekt uw vonnissen uit zonder aanzien des persoons. Hoort zoowel den geringe als den aanzienlijke aan. Yreest voor geen mensch, ivant de gerechtigheid, dat is God.quot;
De opperhoofden der stammen, die zei ven gekozen waren, kozen dus de rechters, stelden de lijst der gekozenen aan Mozes ter hand, waarna deze de benoeming volgens die lijst deed.
In de mozaïsche heerschappij had men de opperhoofden der stammen , de rechters (schoftim) en de bewindvoerders (administrateurs, schotrim), allen gekozenen. De laatstgenoemden waren bijna allen ouden, hetgeen blijkt uit hoofdstuk XI van Numeri : 16, aldus luidende: „En Jehova zeide tot Mozes: verzamel zeventig grijsaards van Israël, die u als oudsten des volks en als zjjn bewindvoerders bekend zijn.quot;
Toch is het Mozes iet die de schotrim benoemde. Hij zegt nadrukkelijk (Deuteron. XYI: 18): „Gij zult rechters en bewindvoerders aanstellen binnen al de poorten die Jehova, uw God, u zal geven, volgens de stammen, opdat zij het volk oordeelen naar hetgeen rechtvaardig en recht is.quot;
„Maak het recht niet krom. Handel zonder aanzien des persoons.
Neem geen geld aan voor omkooperij, want de om-kooping maakt de oogen der wijzen blind en vervalscht de woorden der rechtvaardigen. Jaag, jaag de rechtvaardigheid na, opdat gij moogt leven!quot;
167
In een republiek en zelfs in een constitutioneele monarchie, zou het zeer gemakkelijk gaan om in elke provincie, door de gemeenteraden een lijst te doen gereedmaken van rechters uit een bepaalde klasse van bejaarde, kundige, wijsgeerigc en rechtsgeleerde mannen genomen, waaruit het uitvoerend gezag een keus kan doen. Deze rechters behoorden rijkelijk bezoldigd te worden en steeds herkiesbaar te zijn. Zij zouden geen andere betrekking hoegenaamd mogen aannemen. De rechtbanken behoorden zeiven haar voorzitters te kiezen, zoowel als de hoven van appel en van cassatie. Ieder rechter, van welken rang ook, moet gekozen worden, hetzij rechtstreeks door de gemeenteraden, hetzij door de Algemeene Raden, hetzij door de vergadering van kiezers. 1) Hij moet altijd kunnen ontslagen worden, niet door het uitvoerend gezag, maar doorzijn rechters en pairs, voor wie hij als gewoon burger zou moeten terecht staan, wanneer hij in staat van beschuldiging wordt gesteld. Niemand zou mogen veroordeeld worden zonder de verklaring van twee getuigen, nadat het bewijs van schuld is geleverd. En wanneer zijn kiezers oordeelen dat hij in zijn plicht te kort schiet, zonder nog misdadig te zijn, dan kan hij gemakkelijk als lid der rechterlijke macht ter zijde gesteld worden, door hem eenvoudig niet te herkiezen. Ook moet hij levenslang in functie blijven, daar menig rechter op 85jarigen leeftijd beter geschikt is om goed recht te doen dan een ander op SOjarigen leeftijd! 2) Het maximum van duur van elk rechtsgeding moet door de wet vastgesteld, en de rechter voor den langeren duur verantwoordelijk worden gesteld. Is het getal rechters te klein, dan kan het door aanvullingsverkiezingen tusschentijds vermeerderd worden; of wel kan een rechtbank die te veel met zaken is over-
1) Het is duidelijk dat de schrijver bij deze schets, de inrichting van het bestuur in Frankrijk op \'t oog heeft. vert.
2) Zou dit niet een zeer gewaagde bewering moeten heeten, daar het veeleer een hooge uitzondering is, wanneer iemand van 85 jaren nog de volle, zoo noodzakelijke scherpzinnigheid bezit? vert.
168
laden, het geding naar een andere rechtbank verwijzen die minder bezet is. Wat de crimineele zaken betreft, zoo is en zal de jury altijd de beste rechter blijven. De Puriteinen hebben haar van Mozes overgenomen. Hij geeft haar den naam van Kol Ilaédah, de geheele gemeente. (Numeri XXXV ; 44). Zoo zegt hij; „Degemeente zal oordeel vellen Véchaphton Ilaédah.quot; Het was de gemeente of haar gekozen raadslieden, die in crimineele zaken recht spraken. Een enkel maal, voor het geval dat een zoon als weerspannige, dronkaard of booswicht 1) door zijn vader en moeder beiden voor het gerecht gedaagd werd, (Deuteron; XXI ; 29) bezigt Mozes de woorden; de oudsten der stad. De straf werd echter door al de inwoners der stad voltrokken. quot;Waarschijnlijk koos de gemeente de oudsten barer burgers tot gezworenen. Deze gezworenen werden bezoldigd.
De wetten eener natie leggen beter dan elke andere instelling, getuigenis af van den graad barer barbaarsch-heid of barer beschaving. Bij nagenoeg alle heidcnsche en afgodische volken (het christendom maakt hierop helaas! geen uitzondering) zijn de straffen op het vergrijp tegen het eigendom strenger dan tegen de aanslagen op het leven. Dit is inderdaad zeer verklaarbaar.
In een land waar de sterken en de rijken de zwakken en de armen verdrukken, wordt het leven van een arme niet zoo hoog geschat als het eigendom eens rijken. Het leven van een gewoon arbeider werd onder Philips den Schoone door de wet op dertig livres geschat.
Maar die een konijn had gestolen, werd opgehangen. Hendrik IV, die den bijnaam van Groote droeg, liet een wilddief ophangen, omdat deze hem een konijn had ontstolen. In Engeland werd, tot op het eind der vorige eeuw,
]) Iets eigenaardigs! In deze beschuldiging, die alleen door den vader en de moeder gezamenlijk kan ingebracht worden, staat, behalve deze woorden: \'ideze zoon is ongehoorzaam en weerspannig,quot; — ook nog- quot;hij is sulial en soifé; welke dezelfde woorden zijn als soulard en soiffard (dronkaard, drinken.quot;) schrijver.
169
de dief tot de galg veroordeeld, en schoon die wet feitelijk is afgeschaft, heeft dit rechtens nog niet plaats gehad ten opzichte van alle gevallen van diefstal. In Frankrijk ondervindt een veroordeelde dief, zelfs na 1789, meer moeilijkheden van wege de wet om in de maatschappij, na het ondergaan van zijn straftijd, terug te keeren dan een moordenaar die genade heeft verkregen; of die tot eenige jaren van opsluiting in een gevangenis veroordeeld was. De recidivisten onder de dieven zijn een ware ramp voor do maatschappij geworden, en de meesten hunner, die in de misdaad volharden, klimmen hierin op van trap tot trap tot aan het schavot!
Daarentegen is in een maatschappij waarin alle schepselen gelijk zijn voor den schepper, het leven van allen ook gelijk voor de wet, zoodat de eerste zorg der Justitie moet bestaan in het behoeden van dit leven, onverschillig tot welke klasse van menschen het behoort. In een zoodanige maatschappij plaatst zich de Justitie op het standpunt van het slachtoffer, vtl straft den misdadiger, vooreerst om de toepassing van het recht der wedervergelding te voorkomen, als leidende tot burgeroorlog; voorts om te beletten dat de Tijd, die de gevolgen der misdaad doet gedijen, de straffen niet vermenigvuldige. Dit zou onverbiddelijk geschieden, indien de maatschappij den misdadiger niet onschadelijk maakte!
Deze gestrengheid mag echter slechts op een onherstelbare misdaad van toepassing zijn. Elke herstelbare inbreuk op de wet moet nietig verklaard worden, zoodra de overtreder zelf het kwaad in het openbaar heeft hersteld. Dit was het ideaal der wet van Mozes. „Green vergiffenis noch rantsoen (Kumeri XXXV : 31) voor een onherstelbare misdaad met voorbedachten rade gepleegd, wie ook de misdadiger moge zijn. Zelfs op het altaar zult gij hem vatten,quot; zegt hij (Exodus XXI : 14) „wie er ook het slachtoffer van moge zijn!quot;
Er bestaan alleen wijkplaatsen voor onwillekeurigen manslag, zonder overleg begaan; teneinde dentoevalligen misdadiger te behoeden voor de wraakneming van een der
170
naaste bloedverwanten igoëï), hetgeen zooveel beteekent als de vergelder] want de wet der vergelding heerscht overal waar de justitie zich niet op het standpunt van het slachtoffer zelf plaatst.
Tot tweemalen toe zegt Mozes, met betrekking tot elke misdaad met voorbedachten rade gepleegd (Leviticus XXIV : 20 en Deuteron. XIX : 19): „Gij zult aan hem doen gelijk hij gedaan heeft!quot;
Maar wat het eigendom betreft, zoo wist Mozes vooreerst den eigenaar vijfmaal beter tegen diefstal te beschermen dan al de wetgevers der wereld; maar ook schenkt hij den dief kwijtschelding van straf, zoodra deze den bestolene nu eens het dubbele, dan eens een derde gedeelte, en dan weder het vijfde gedeelte boven de waarde van het ontvreemde voorwerp heeft teruggegeven. Dit hing af van de verschillende omstandigheden waarin de diefstal plaats had, en de kwijtschelding voorafgegaan was van het voldoening geven aan de maatschappij door het offeren van een lam, waarvan don levieten het voordeel toekwam. Was dat alles geschied, dan keerde de overtreder, van alle schuld 07dheven, in de maatschappij terug in het her-nieuwd genot zijner burgerlijke en staatkundige rechten.
In het wetboek van Mozes vindt men alle moeilijkheden omtrent den arbeid der gevangenen opgelost. Daar zijn geen andere gevangenen dan die gedwongen arbeiden, niet voor rekening van den Staat, maar om den bestolenen de waarde van het ontvreemde terug te betalen met verhooging van de opgelegde boete; deze arbeid wordt berekend naar den prijs welken een vrij man daarvoor ontvangt. quot;Was de bestolene eenmaal afbetaald, dan was de dief rechtens vrij. Gaf do dief, op heeterdaad betrapt, dadelijk het gestolene terug, dan betaalde hij slechts tweemaal de waarde daarvan. Voor een schaap vier maal, voor een os vijf maal, en voor elk gevonden, niet aan den eigenaar teruggegeven voorwerp een vijfde der waarde meer. Want Mozes heeft het eerst, het allereerst, het recht van vervreemding of van toeëigening door den vinder afgeschaft, welk recht bij alle heidensche volken
171
bestond. Elk voorwerp dat gevonden en niet aangegeven werd, beschouwde Mozes als een diefstal (Leviticus V : 21—25.J. Het is wel onnoodig om alle gevallen aan te geven, die van onderscheiden aard moeten zijn, overeenkomstig het klimaat, den grond en den rijkdom eener natie. Het wezenlijke punt waarop het bier aankomt, is bet verbazend verschil tusschen de wet van Mozes en die van alle andere volken, met betrekking tot diefstal en dieven.
Yolgens Mozes behoort de justitie zich op het standpunt van het slachtoffer te plaatsen, zoowel wat diefstal als icat moord betreft. In onze maatschappij bekommert zich de justitie noch om den bestolene noch om den vermoorde. Zij straft in den dief den persoon die zich tegen het eigendom, maar niet zoozeer tegen den eigenaar vergrepen heeft; en den moordenaar meer als schender van het leren dan van een levend ivezen!
Dit universeel stelsel heeft ten gevolge dat de dief\', in een afgodische maatschappij, zwaarder wordt gestraft dan de moordenaar. Het eigendom 1) wordt als iets heiligs beschouwd voor een maatschappij die op bevoorrechting en stoffelijk bezit berust, terwijl bet leven van den arbeider, van een vrouw of van een landlooper weinig te be-teekonen heeft in de oogen van een adellijke, die meent van een ander ras af te stammen, of zelfs van een mil-lionnair, die zicb als een wezen van zeer bijzonder gewicht voor de maatschappij beschouwt. Het is klaarblijkelijk dat de maatschappij, door de bescherming van het eigendom als abstract begrip, den eigenaar geheel buiten rekening laat, al straft zij den dief ook met de wreedste en meest barbaarsche straffen. Zelfs wanneer de dief rijk is, eigent zicb de justitie de boeten toe, voordat de bestolene zijn vol bezit terug erlangd heeft. En wanneer de dief
1) Het woord propriété doet mij besluiten om het in plaats van de eigendom te schrijven, schoon in vele der door den schrijver quot;bedoelde maatschappijen, de opvatting van diefstal meer is als een vergrijp tegen het recht van bezit dan tegen dit laatste zelf, in stoffelijken zin. vert.
172
onvermogend is, herkrijgt de bestolene zijn goed niet, maar wordt bovendien gedwongen nog een deel daarvan af te staan, dat do justitie zich bij voorbaat toeeigent, ten einde den dief voor goed te doen vonnissen, door welk vonnis deze levenslang een paria, een verworpeling blijft, zonder eenig uitzicht op herstel van eer.
Volgens Mozes wordt integendeel de onvermogende dief veroordeeld om vrijwillig of gedwongen te werken, ten einde den bestolene kapitaal en rente terug te betalen. Geschiedt dit gedwongen, dan alleen wordt bij gevangen gehouden. Andere gevangenen waren er niet, uitgezonderd degenen die verdacht werden van het plegen eener misdaad waarop de doodstraf stond; de zoodanigen «tercZew örnw/rf, en de Pentateuch maakt daarvan melding, zelfs in de woestijn. (Leviticus XXIY ; 12); „De dief wordt, zoodra hij zijn schuld heeft betaald, wederom de gelijke zijner medeburgers.quot; Zóó behoort de rechtspleging te zijn tegenover de herstelbare eu onherstelbare misdaden, zal zij overeenstemmen met de wet van gelijkheid voor do schepselen en met de wetten der natunr.
Overal waar do justitutie zich op het standpunt van het slachtoffer plaatst, zal, volgens de wet van do gelijkheid aller schepselen voor een eenigen Schepper; ieder eigenaar wien zijn leven liever is dan zijn vermogen, den moordenaar zonder genade straffen, maar den dief vergeven, zoodra deze zich verbindt om hem zijn goed terug te geven, en de rente van zijn geld, benevens de ongelegenheid die hem berokkend is, te vergoeden.
Geschiedt dit, dan heeft de justitie geen vat meer op den beschuldigde, die dan als eerlijk man in de maatschappij terugkeert en van geen enkele betrekking is uitgesloten , nadat hij zijn misslag beleden heeft door herstel van het feit, en door do verbintenis tot een opoffering die van algemeene bekendheid is.
Alleen in geval van herhaling des misdrijfs (recidive) behoort de straf zwaarder te zijn, en het herstel in eer moeilijker gemaakt te worden.
Het is Maar dat op dezen yrondslay voor de rechtsple-
173
rjlnrj, ivaarbij de maatschappij recht doet, zootvel om voor het slachtoffer op te treden, als om te verhoeden dat de (jevolgen eener ongestraft gebleven misdaad door den tijd op haar zelve nederkomen, — de doodstraf niet alleen ren recht, maar bovendien een gebiedende plicht voor de justitie is! 1)
Zeer dikwijls heeft men op de klaarblijkelijke tegenstrijdigheid gewezen die tussehen de door Mozes verkondigde straf, tot in het vierde geslacht zich uitstrekkende, en de door hem uitgevaardigde wet bestaat. Deze luidt aldus (Deuteron. XXIV : 16): „Dat de vaders niet voor hun kinderen, noch de kinderen voor hun ouders zullen tor dood gebracht worden, maar dat een ieder voor zijn eigen misdaad zal sterven!quot; „Hoe kan nuquot; (zoo zeide men) „de schuld van den vader op het kind overgaan, door het overerven der ziekte? Is dat dan geen wreede onrechtvaardigheid in do wet van God en die der natuur?quot;
Men ontkent dus de overplanting der ziekte van vader op kind niet, maar men komt tegen dit feit op, in zoover Mozcs zelf verordent dat geen kind verantwoordelijk mag zijn voor de schuld des vaders.
De twee gevallen hebben niets met elkaar gemeen. Er is een hemelsbreed verschil tussehen de maatschappelijke justitie die recht spreekt in den naam der vrijheid, en de gerechtigheid van den Tijd, bij gebreke der maatschappelijke gerechtigheid. De menschelijke gerechtigheid straft alleen de schuldigen, en ctoe? (tö aZ/eew om de gerechtigheid van den Tijd te voorkomen, die het gevolg der misdaad solidair maakt, en onvermijdelijk onder de kinderen en naburen verspreidt, terwijl de Ruimte het over do geheele menschheid uitstrekt. Uit deze schijnbare tegenstrijdigheid vloeit de waarheid voort eener volstrekt noodzakelijke, menschelijke en strenge rechtspleging, die zich op het
1) Moge deze conclusie bij menigeen, gelijk bij mij, een schok teweeggebracht hebben, zoo is zij toch de onvermijdelijk logische in het stelsel van den schrijver. Zij staat dus niet op zich zelve, maar moet in verband met het geheel beschouwd worden. vert.
174
standpunt van het slachtoffer plaatst, ten einde veelvuldige straffen te voorkomen, die zich tot verschillende geslachten zullen uitstrekken. De menschelijke gerechtigheid, die met de vrijheid te rade gaat, straft, en moet alleen den schuldige straffen. Wanneer zij haar straf ook anderen deed ontgelden, zou zij een onrechtvaardige daad plegen, die de Tijd, als de groote rechtdoener, onvermijdelijk op haar zelve zou -wreken, en daarbij aan vele leden der onrechtdoende maatschappij zijn wraak zoü doen gevoelen. Zoo menigmaal een persoon of een maatschappij nalaat recht te doen, en de misdaad in handen geeft van den Tijd om haar te doen gedijen en haar gevolgen te doen gevoelen, — verbeuren zij de vrijheid om de straf er van te beperken en te stuiten. Wanneer een onreine niet spoedig zijn onreinheid doet verdwijnen, zal het ongedierte zich daarin ontwikkelen en de plaag vergrooten, eerst door zich over hot geheele lichaam, vervolgens over anderer lichamen, en daarna over vele personen te verspreiden. Op deze wijze ontstaat de melaatschheid bij onreine lieden, en verspreiden zich de sprinkhanen over de slecht bebouwde akkers.
Zouden nu die insecten — quot;want elke ziekte is een insect — het recht hebben te zeggen: Wat hebben wij dan gedaan dat wij zoo slecht zijn ? Maar gij zijt immers zeiven de onvermijdelijke gevolgen van een zeer groot kwaad, voortgesproten uit de vrijheid van den mensch, en niet heteugeld door de menschelijke gerechtigheid!
Wanneer dus dc gevolgen van den misslag of do misdaad des vaders, door de gerechtigheid van den Tijd op zijn kindoren zijn neergekomen, omdat de vader zijn misdaad niet bij tijds hersteld, of de justitie hem na het plegen der misdaad niet heeft gestraft, — dan zullen die kinderen het recht niet hebben om zich te beklagen, daar zij zeiven de gevolgen van het gepleegde kwaad zjjn ; maar veeleer zouden zij de maatschappij te beschuldigen hebben, die door haar verzuim om recht te doen, den vader niet heeft gestraft onmiddellijk na zijn misslag, of naliet plegen zijner misdaad. Er bestond nooit en er zil niimner
175
een ander middel zijn om de solidariteit en de vermeerdering der straf tegen te gaan. Nu laat ik nog buiten rekening dat de maatschappij zelve het eerst gestraft wordt in die scrofuleus of mismaakt ter wereld gekomen kinderen, de dragers van de zonde hunner ouders. Immers heeft nu de maatschappij haar ledental zien vermeerderen met zieke en onnutte, in plaats van gezonde en werkzame leden.
Passen wij deze waarheid op de doodstraf toe.
De justitie plaatst zich, op het standpunt van het slachtoffer , wiens vergoten bloed om wraak, schreeuwt, volgens de gewone uitdrukking (Genesis IV : 10.) „De stem van het bloed uws broeders roept tot mij van uit de aarde.quot; Kon het slachtoffer werkelijk geraadpleegd worden, dan zou het ongetwijfeld den dood des moordenaars vragen, maar daar het, als doode, zijn vrijheid heeft verloren, zoo kan het ook niet vergeven; evenmin mag dus de justitie vergiffenis schenken, omdat zij het slachtoffer vertegenwoordigt ; zij moet dus hot bloed des moordenaars vergieten, gelijk gezegd wordt (Genesis YIII : 6): „Al wie menschen bloed heeft vergoten, diens bloed moet dooreen mensch wederkeerig vergoten worden!quot;
Men denke er wel aan dat het de mensch, alleen de mensch is, die recht moet doen, om den moordenaar van een menscheljjk wezen te dooden. Indien Kaïn (uit de legende) voor een menschelijke rechtbank gebracht was geworden, zou hij, zonder de minste aarzeling, en strikt rechtvaardig, ter dood zijn veroordeeld. Maar daar zijn snoode daad niet bekend is geworden, zoo heeft de goddelijke gerechtigheid hem aangegrepen, en de straf heeft zich verder uitgestrekt en is vermeerderd.
Hij is vervloekt geworden, en de aarde schonk noch hem, noch zijn kinderen al haar krachten meer, als het natuurlijk gevolg zijner misdaad. (Genesis IV : 12) Kaïn zegt: „Maar dat is te zwaar om te dragen. Kiet alleen ben ik vervloekt, maar de eerste de beste zal mij dooden!quot; Zeer natuurlijk; hij had het recht van den sterkste laten gelden, nu moest dit recht ook op hem worden toegepast. Üe legende verhaalt ons echter dat God hem een teeken
176
gaf, opdat hij niet door den eerste den beste kon gedood worden, zonder verhoord te zijn geworden. Deze legende van Kaïn en Abel, oogenschijnlijk vol tegenstrijdigheden, hebben de bijbeluitleggers nooit in haar juiste beteekenis kunnen verklaren. Zij heeft geen andere beteekenis dan deze: Geen moord, zelfs die niet welke alleen hij God en bij de aarde hekend is, blijft ongestraft. De straffen nemen
toe, wanneer de Tijd, als rechtdoener, die ter hand neemt; al ware men ook een misdadiger gelijk Kaïn, toch moet een menschenleven ontzien loorden, tenzij de moordenaar
door twee getuigen aangewezen, en door zijn rechters veroordeeld icorde.
Laat ons eens nagaan wat er werkelijk overal en altijd zou geschieden, indien de doodstraf afgeschaft ware; met andere woorden, indien de maatschappij zich niet op het standpunt of in de plaats stelde van het slachtoffer, wiens bloed om wraak schreeuwt, en dat geen vergiffenis kan schenken ; — maar zich door egoïstische bedoelingen liet leiden, ten einde het leven des moordenaars te sparen, al geeft men aan die bedoelingen och den titel van moraal, liefde of goedheid.
De maatschappij zou toch allereerst dienen te beginnen met den moordenaar op te sluiten in een veilige verblijfplaats, want anders zou, gelijk Kaïn zegt: „de eerste de beste hem dooden.quot; Daar hij alsdan niet gedood kan worden door den eersten den besten, noch door den zoon, den vader, de vrouw, de zuster of den vriend des vermoorden, wier ooren altijd zullen weerklinken van de wraakkreet door het bloed des slachtoffers aangeheven, in weerwil van de zalvende taal der zoogenaamde evangelische liefde (een liefde die de inquisitie in \'t leven riep!) — zoo zal een van die goél, zooals Mozes zegt, (een goél is een bloedverwant die wraak oefent of loskoopt) zich wreken op den vader, den zoon, den broeder, de vrouw, het kind of de zuster des moordenaars, — in den naam van het om wraak schreeuwend bloed. Daar begint dan de wedervergelding, en wordt deze niet dooide menschelijke gerechtigheid onderdrukt, dan ontaardt
177
zij weldra in een werkelijken familieknjg. De Tijd heeft zich reeds van de misdaad meester gemaakt. Hij broedt haar uit, en uit dat ei zullen een twintigtal kuikens te voor-scbijn komen, die allen kakelend om wraak zullen roepen! Het leven des moordenaars zelven is nergens veilig. Bevindt hij zich hij ongeluk te zamen met vier personen, die zijn slachtoffer nimmer gekend hebben, maar hem wel als moordenaar kennen, dan is het met hem gedaan. De lynchwet wordt op hem toegepast, in weerwil van de goedheid eener jury, die hem slechts tot dwangarbeid had veroordeeld. Zoo wordt er een nieuwe misdaad gepleegd, die ook bloed eischt, w7anr niemand mag zijn eigen rechter zijn. Hierin schuilt juist het gevaar. Zoodra de menschelijke gerechtigheid zich niet in de plaats van het slachtoffer stelt, om aan dit recht te doen wedervaren, nemen het slachtoffer en zijn vrienden zelven die taak ter hand, en dit leidt tot een voortdurende bandeloosheid. Hetzelfde geldt omtrent alle straften. In landen gelijk Frank-rijk, wordt bij voorbeeld de overspelige vrouw niet door de justitie gestraft, schoon deze misdaad, na den moord, een der zwaarste voor de maatschappij is, omdat zij de verwaarloozing en den dood der kinderen ten gevolge heeft, die de man niet meer als de zijne kan beschouwen (bij overspel door den man bedreven, is dit dit niet het geval). Overspel wordt meer beschouwd als een kleine zonde, een lichte overtreding, die hoogstens eenige dagen opslui-tens verdient; maar de man verschaft zich zelven recht, doodt zijn vrouw als hij een brief bij haar heeft gevonden, of wanneer hij haar, wel overlegd, zoover heeft weten te brengen dat zij op heeter daad betrapt wordt. Wat doet nu de justitie? Zij spreekt hem vrij, en dit is een dubbele misdaad! Vooreerst heeft geen sterveling het recht om zijn eigen rechter te zijn, al had hij duizendmaal gelijk; vervolgens is de justitie zelve dubbel misdadig, omdat zij in de eerste plaats, de overspelige vrouw niet heeft gestraft ; in de tweede plaats, omdat zij haar bloed, dat om wraak schreeuwt, heeft gewroken, en dat niet mag vergoten worden dan op vonnis der justitie zelve, door de
12
178
verklaring van twee getuigen. Onmiddellijk maakt zich nu de Tijd van deze misdaden meester en breidt haar gevolgen uit, niet alleen op de kinderen, maar ook op de naburen. Worden deze gevolgen niet gestraft, dan breiden zij zich uit over naburige volken, omdat die afschuwelijkheden niet te keer zijn gegaan, en deze zullen zich ongetwijfeld verspreiden, voordat er vier geslachten zijn voorbijgegaan.
Wie een valsch beginsel vooropstelt, heeft dit maar een weinig uit te breiden om in het ongerijmde te vervallen. Verondersteld dat de doodstraf afgeschaft is, en passen wij de verschooning van den persoonlijken moord eens op den moord in massa toe. 1) Ook de oorlog is niets anders dan een gemeenschappelijke moord. Hij mag evenmin een menschelijke instelling genoemd worden, als pest en hongersnood daartoe gerekend worden. Maar wel is hij een kastijding die de Tijd, als rechtdoener, uit de misdaden van koningen en natiën doet ontstaan. In een oorlog is de een altijd overwinnaar en de ander overwonnene; maar de overwinnaar, die bijna altijd een beul is, kan tevens de ergste bandiet zijn. Dan alleen mag de oorlog goedgekeurd worden, als hij strekt óf tot wettige zelfverdediging, óf ter bescherming der geschonden deugd, óf ter ondersteuning van een verdrukt volk. In deze gevallen alleen treedt hij op als de vertegenwoordiger der maatschappelijke gerechtigheid. Maar het ware beter dat er in zulke gevallen een areopagus, een algemeene rechtbank, bestond, die in den naam der waarheid; der vrijheid en der rechtvaardigheid, als bemiddelares tusschen beiden kwam met het woord, voordat er slagen vielen.
Verondersteld dat er een zoodanige rechtbank bestond, die een oorlogzuchtigen despoot gelastte den vrede te bewaren, met bedreiging van weerwraak te zullen nemen. Zou dan de doodstraf afgeschaft zijn?
1) De schrijver, als sterk met het behoud der doodstraf ingenomen, noemt de afschaffing: um bi en fait d\'assassinai individvel; zoo sterk meende ik zijn ware bedoeling niet te moeten weergeven, om hem geen ongerijmdheid te laten zeggen. vert.
179
Ware dat het geval, dan zou die despoot zulk een rechtbank immers uitlachen, want hij voert alleen oorlog om een ander volk uit te plunderen. Zelfs als hij gevangen werd genomen, dan zou hij, met behulp zijner handlangers in het moorden en plunderen, ontvluchten, al de leden der rechtbank ombrengen, en trachten zich meester te maken van diegenen wier bezittingen hij als buit begeert, en waartoe hij hun het leven zou benemen. Zelden slechts pleegt men moord, noch gezamenlijk noch alleen, uit louter wraaklust. De meeste moorden, zoowel van den eenen individu op den anderen, zoowel van vorst op vorst, zoowel van volk op volk gepleegd, ontspruiten uit hebzucht, en om diefstal is het daarbij te doen; het wegnemen van een gewest staat gelijk met het stelen van een bankbillet van duizend franken. Had men Napoleon ter dood gebracht in plaats van hem naar het eiland Elba te verbannen (en hij had den dood duizendmaal verdiend, al ware het alleen voor den 18den brumaire), dan zou Europa zich de slachting van 300,000 jonge mannen bespaard hebben, en Frankrijk zou nog vijf provinciën meer bezitten! Ware hij van Sint Helena teruggekomen, dan zou hetzelfde tooneel zich wederom hebben voorgedaan. Doch de koningen zijn er niet op gesteld dat men een der hunnen ter dood brengt. Zij erkennen het beginsel der gelijkheid volstrekt niet; want dit beginsel veroordeelt hen het allereerst, terwijl de volken, verstompt en verdierlijkt door een godsdienst die tegen de rede en de • natuurwetten strijdt, zich als lammeren laten leiden dooide herders met hun honden.
Dezelfde onredelijke en heillooze toestanden zullen zicli in elke maatschappij voordoen waar de doodstraf voor de individuen is afgeschaft. Zij loopt gevaar om in weinig tijds zelve door bandieten en moordenaars geregeerd te worden!
Het is immers een waarheid, dat de eenige, leden dier maatschappij welke hoven elke wet verheven waren, juist de moordenaars zouden zijn, zoodra de doodstraf afgeschaft werd! De justitie tracht voor elk ander delict dezelfde
180
straf aan den kwaaddoener op te leggen, welke deze een ander heeft aangedaan, of willen aandoen. Mozes past echter niet dezelfde boete of straf toe op elke schending van het lichaam, maar eischt; „bij het plegen met voorbedachten rade en door getuigen gestaafd: oog om oog en tand om tand]quot; — doch het slachtoffer zou, bij gelijke boete of straf, zelf ten minste kunnen verklaren dat het daarmede tevreden en voldaan was, en dan hoeft de justitie haar plicht gedaan. quot;Waar echter een moord is begaan, daar kan het slachtoffer niet geraadpleegd worden om te verklaren of het voldoende gewroken is met de opsluiting van den moordenaar, al ware het levenslang.
De maatschappelijke gerechtigheid zou dus enkel voor dit geval den moordenaar vergiffenis schenken, en slechts trachten hem te beletten nieuwe moorden te begaan, wanneer zij op haar beurt niet vreest vermoord te worden, gelijk het slachtoffer. Altemaal noodclooze zorgen! Gevoelt zich de moordenaar sterk (en hij is werkelijk sterk, daar hij staat tegenover een maatschappij van flauwhar-tige en zwakke wezens), dan wacht hij slechts het oogen-blik af om zijn boeien te verbreken, al ware het door het plegen van nieuwe moorden. Heeft hij verstand en doorzicht, dan vindt hij licht een geheele bende bandieten gelijk hij, aan welke hij de kunst zal leeren om zich anderer goed toe te eigenen zonder te werken — al ware het in den naam van het communisme, — en om rechters en bezitters op zijde te schuiven, door hen zonder omwegen te dooden. Wat heeft hij dan nog voor zich te vreezen, als de doodstraf is afgeschaft? Wellicht een vernieuwde, nog strengere opsluiting. Een Sint Helena? Er zouden, ondanks de afschaffing der doodstraf, weliswaar nog wel moedige personen gevonden worden om zulk een ondier te vellen, maar als men een wet maakt, geschiedt dit toch niet om haar reeds daags daarna te schenden, Had men den prins Napoleon gefusilleerd, wegens zijn moord op een gerechtsdienaar te Boulogne, dan zou Frankrijk nog in het bezit zijn van den Elzas en Lotharingen en van een millioen vaders van huisgezinnen, die
181
ongehuwd zijn omgekomen, de eenen gefusilleerd, do anderen op Cayenne, in Mexico en ten laatste bij Reicbs-bofen. te Sedan en te Parijs. Zoo hebben dan de Tijden de Ruimte, wegens liet ongestraft laten eener enkele misdaad, in dertig jaren tijds, millioenen quot;wezens aller natiën van Europa en van het Oosten daarvoor doen boeten, want de Russisch-Turksche oorlog was het noodzakelijk gevolg van den Fransch-Duitschen in 1870. En indien Europa geen halt! toeroept aan de toepassing van het beginsel: „macht gaat boven recht,quot; gelijkstaande met het niet toepassen der doodstraf op oen sterkere, die een vertegenwoordiger van het recht hoeft vermoord, — dan zal het met dezen oorlog, die als een kastijding is te beschouwen, niet gedaan zijn. Want met al dat onschuldig vergoten bloed wTordt de aarde niet gedrenkt. Het schreeuwt om wraak! Het wekt en roept zijn goél, zijn wreker op. Voor een enkelen moordenaar die gespaard wordt, wegens de afschaffing der doodstraf, sterven er dertig, vijftig, honderd, ja somwijlen honderd duizend, die allen den dood verdiend hebben, omdat zij het vergoten bloed niet wreekten. Ook is dit waar, dat sommigen het blindma-ken uitgedacht, en anderen (zooals Ugalin) het verhongeren hebben voorgesteld, om de maatschappij tegen moordenaars te beveiligen. Reeds in de Middeleeuwen hebben sommige despoten het blindmaken uitgedacht niet tegen misdadigers, maar tegen gevaarlijke tegenstanders.
Eenmaal den weg der waarheid verlaten hebbende, vervalt men van de eene dwaling in de andere, en zij die geen zwavelstokje durven uitblazen, worden genoodzaakt branden te blusschen, welke zij zeiven hebben gesticht. De menschheid zal nimmer een andere gerechtigheid vinden dan die zich op het standpunt des slachtoffers plaatst. Hieraan valt volstrekt niet te twijfelen! Een vermoorde zou n immer vergiffenis vragen voor zijn heul, tenzij hij zelf een moordenaar ware, noch voor diens opsluiting stemmen. Derhalve was, noch is, noch zed er ooit een andere gerechtigheid voo)- een moordenaar zijn, die niet voorbedachten rode een ander heeft gedood, dan aan hem te voltrekken het-
182
ij een hij aan een ander heeft gedaan. Het is reeds een vermindering van straf, wanneer hij niet dezelfde martelingen ondergaat die zijn slachtoffer heeft doorgestaan. Nooit of nimmer zal het voortreffelijk beginsel voor de menschelijke samenleving ophouden deugdelijk te zijn, dat in Genesis aldus vermeld staat; „ Al wie menschenbloed heeft vergoten, diens bloed moet door den mensch vergoten worden.quot; De vooruitgang bestaat waarlijk niet in een verslapping der gerechtigheid, waardoor men zich onvermijdelijk veel meer straffen dan den dood van één mensch, op den hals haalt, welke straffen de Tijd in \'t leven roept; — maar hij bestaat in de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling dei-volken, die voor een vrij willigen manslag terugdeinzen, en uit vaste overtuiging voor elke overprikkeling — zooals onder anderen de dronkenschap — waken, die tot zulke vreeselijke daden leidt.
Toen liet pamflet, 1) Evangelie genaamd (enkel geschreven om het Oude Testament te belasteren), het „oog om oog en tand om tandquot; van Mozes als een harde wet voorstelde, heeft de wereld daaraan, onnoozel genoeg, geloof gehecht. Heeft zij niet evenzeer, op het woord des Evangelies, geloofd dat het Oude Testament zou geleerd hebben: „Gij zult uw vijand haten?quot; Welnu dat Oude Testament zegt (Exodus XXIII: 5) „Wanneer gij den ezel uws vijands onder zijn last zult zien bezwijken, dan zult gij uw arbeid in den steek laten om hem te helpen.quot; Voorts zegt het (Leviticus XIX : 17) „Gij zult uwen broeder geen haat in het harte toedragen. Gij zult hem in het aangezicht opheldering of voldoening vragen, maar niet wrokken. Gij zult u niet wreken.quot; Juist hetzelfde geldt ten opzichte van het oog om oog. Mozes erkent geen anderen rechtsgrond dan de volledigste gelijkheid. Hij drijft dit beginsel van gelijkheid zelfs zoover, dat hij den aanrander die onrecht vaardiglij k geweld heeft g-n-pleegd, met den naam van hooswicht bestempelt, en veroordeelt tot veertig riemslagen, maar verbiedt dit getal
VEKT.
1) Letterlijk den schrijver gevolgd.
183
te overschrijden (Deuteron. XXV : 1, 2 en 3). In Engeland waar men de cat, als strafoefening tegen herhaling-van gewelddadige aanrandingen, of tegen dezulke welke door diefstal waren voorafgegaan, had afgeschaft, — is de justitie genoodzaakt geworden er op terug te komen. Inderdaad, wat geeft de jeugdige booswicht om een maand langer gevangenisstraf, hij die iemand een vinger afsnijdt om een ring te stelen, of een grijsaard ternedervelt om hem honderd stuivers te ontnemen. Maar men diene zulk een booswicht eens vijf en twintig riemslagen 1) toe; zooals ik ze in Londen heb zien toebrengen, dan zullen hem die zijn levenlang heugen, en geen van die jeugdige booswichten, welke eens met de cat kennis heeft gemaakt, zal lust gevoelen opnieuw zulke feiten te plegen.
Mozes legt geen boete op voor het met overleg veroorzaken van pijn, des te minder voor het verminken van een lichaamsdeel. „Gelijk hij heeft gedaan, zoo zult gij aan hem doen geschieden.quot; Maar geenszins verwerpt hij het betalen van boete, van de kosten des geneesheers en van het loon zoolang de ziekte duurt, zooals blijkt uit (Exodus XXI : 19.) Wel verre dus dat die wet een wreedaardige zou zijn, geeft zij blijken van een weergalooze zorg voor de belangen der zwakken tegenover de sterken. De Talmud heeft deze wet reeds verzacht, en door boeten vervangen, maar bepaald zeker, zonder toestemming van het slachtoffer. De justitie heeft het recht niet om goedertieren te zijn tegenover boosdoeners wier aanslagen niet tegen haar waren gericht. Het volksgezegde; „ik zou u wel eens in mijn plaats willen zienquot; is nog de beste kritiek omtrent dit punt.
Wat de dronkenschap betreft, zij is de moeder van bijna alle misdaden, en behoorde op zijn minst met krankzinnigheid gelijkgesteld te worden, daar zij, gelijk deze, den mensch van zijn rede berooft. De Pentateuch verbiedt alleen den nazir en den levieten het gebruik van eeniger-lei geestrijken en bedwelmenden drank, voordat zij den
1) Wellicht heeft de schrijver stok- of geeselslagen bedoeld. vert.
184
tempel betraden. Maar in de aanklacht der ouders tegen hun ontaarden zoon, vindt men de twee woorden die ik reeds heb aangehaald: „Onze zoon is een sullal en soifé, (een soulard en een soifeur) en de gemeente had het reeht hem te veroordeelen om gesteenigd te worden.
Geen beschuldigde mocht, volgens Mozes, op de verklaring van één getuige veroordeeld worden (Deuteron: XIX ; 15.) Daartoe waren minstens twee getuigen noo-dig. En daar de doodstraf in de steeniging 1) bestond, zoo waren de twee getuigen die tegen den veroordeelde getuigenis hadden afgelegd, gedwongen den eersten steen op hem te werpen (Deuteron: XVII : 7). Yan daar dat er bijna geen vonnissen voor hoofdmisdaden werden uitgesproken, ondanks de strengheid der mozaïsche strafwet.
De noodzakelijkheid van twee getuigen is een betere waarborg tegen den gerechtelijken moord eens onschuldi-gen dan al wat de grieksche, romeinsche en germaansche wetgevers in \'t voordeel der beschuldigden hebben uitgedacht. Wat den valschen getuige betreft, ook daaromtrent herhaalt Mozes het beginsel: „Gelijk hij heeft willen doen, zoo zal hem geschieden.quot; Werd deze overtuigd dat hij een valsche verklaring had afgelegd tegen den van misdaad beschuldigde, dan werd hij ter dood veroordeeld (Deuteron: XIX : 19). Mozes voegt er bij in vers 20: „opdat de overigen dit verstaan en afgeschrikt worden, en opdat zoodanige boosheid niet wederom plaats hebbe!quot;
1) De kruisiging was een strafoefening bij de Romeinen in zwang.
SCHRIJVEK.
HOOFDSTUK XVI. Het oorlogsrecht.
De oorlog is een straf, en als zoodanig een ramp tevens. Al is hij onvermijdeliik ter zelfverdediging; dan is hij nog een ramp. Hij is het gevolg van de solidariteit der schepselen. Een enkel volk slechts dat in strijd met de wetten der natuur en die van God leeft, kan zich het onheil berokkenen, dat de overwinnaar zich tot een heul verlaagt. Maar zoolang er menschen zullen gevonden worden die hun vrijheid misbruiken tot hot plegen van kwaad en tot het zondige verdrukken van zwakkere wezens, zoolang zal ook de oorlog blijven bestaan. Hij toch is de incarnatie der kracht zonder rechtvaardigheid, en altijd de eerste straf die de Tijd oplegt aan hen, die hun kracht misbruiken, door verloochening van het recht. Verzuimt de overwinnaar het recht boven de kracht weder te doen gelden; wordt hij bij zijn overwinning door roemzucht geprikkeld, daar zijn zegepraal enkel aan zijn kracht is te danken: treedt hij niet op als de vertegenwoordiger en afgezant der Rechtvaardigheid, uit naam der mensch-heid, — dan roept de oorlog den oorlog telkens weder in \'t leven, en is er geen vrede mogelijk, zoolang niet het recht van den zwakke hersteld is door deugd en Rechtvaardigheid, in den naam des Scheppers. In de negentiende eeuw heeft men getracht den oorlog te beschaven, door het vaststellen tusschen de volken van zekere waarborgen , welke strekken om eigendom en leven te ontzien van de burgers die geen soldaten zijn. Vruchteloos pogen! Een van beiden: óf de oorlog zal geheel ophouden, öf hij zal blijven hetgeen hij altijd was: de grootste aller
186
rampen. Ook Mozes is hierin onzen wetgevers voor geweest. Men heeft hem wreedheid ten laste gelegd tegen de zeven volksstammen van Kanaan, waarvan hij zegt: „Gij zult geen enkelen van hen laten leven.quot; Zoo zou men Scipio evenzeer zijn „delenda Karthagoquot; kunnen verwijten.
Vooreerst hebben de Israëlieten dat gedeelte van Palestina altijd als hun vaderland beschouwd. Het bewijs daarvoor ligt in het testament van Jozef, die zijn broeders opdraagt om zijn gebeente mede te voeren , wanneer zij naar huu vaderland zullen terugkeeren. Mozes nu doemt die zeven volksstammen tot volkomen uitroeiing, in den naam van Jehova, d. i. in den naam der zedelijkheid, van wege hun schandelijke ondeugden, welke van de aarde moesten verdwijnen; ondeugden die, volgens zijn uitdrukking, het land met walging en afschuw vervullen. Niet eenmaal, maar drie tot viermalen toe bevestigt hij dit feit. Hij zegt (Leviticus XVIII : 21): „Gij zult uw kinderen niet aan Moloch afstaan, gij zult den naam van Jehova niet ontheiligen. Gij zult geen sodomie plegen, want het is een afschuwelijkheid. Gij zult u niet met een dier vermengen. Geen vrouw zal zich aan een beest overgeven, want dat is een vuile laagheid. Bezoedel u niet met al die afschuwelijke zonden, want de volken die ik voor u zal verdry ven plegen al die afschuwelijkheden. Hun land is er door verpest. Al die misdaden zullen hun toegerekend warder^. Het land zal zijn eigen bewoners van walging en afschuw uitbraken!quot; Verder zegt hij (Deuteron: XII : 29): „Wanneer Jehova de volken wier land gij moet erven, zal weggemaaid hebben , wacht er u dan wel voor hen na te volgen, hun goden te dienen, want het is een verlaging voor Jehova hetgeen zij aan hun goden doen. Zij laten hun zonen en dochters door het vuur gaan ter eere hunner goden.quot; 1)
J.) Abraham heeft reeds het menschenoffer afgeschaft. De legende van het offer van Isaiik heeft geeu andere beteekenis. Zij verhaalt dat Abraham gereed stond om zijn eenigen zoon aan zijn God op te offeren, gelijk dit het gebruik was bij de afgodische volken, maar dat Jehova hem een engel zond om hem te gelasten een ram, in de plaats van zijn zoon, te slachten.
SCHRIJVEK.
187
Dit is volkomen hetzelfde dat de Romeinen den Kartha-gers ten laste legden. Nog zegt Mozes (Deuteron XVIIT: 9); „Wanneer gij in het land zult komen dat Jehova, uw God, u zal schenken, tracht dan niet de afschuwelijkheden dier volken na te volgen. Dat niemand uwer zijn zoon en zijn dochter door het vuur doe gaan; dat niemand uwer zich inlate met waarzegsters, noch met sterrenwichelaars, noch met slangenbezweerders, toovenaars, duivel ver banners, wichelaars en doodenbezweerders. quot;Want al deze dingen zijn een afschuw voor Jehova, en het is van wege die afschuwelijkheden dat Jehova die volken voor u zal verdelgen. Grij moet volmaakt (zonder gebrek) met Jehova uwen Grod zijn. Gij moogt hen niet navolgen.quot;
Hij herhaalt (Deuteron: XX : 18.) „Wat die zeven volken betreft, zoo zult gij hen uitbannen, opdat zij u niet in al de laagheden onderrichten, die zij in den naam hunner (joden plegen /quot;
Yoor alle andere gevallen, door oorlog ontstaan, heeft Mozes menschlievende wetten ingesteld, die zelden door de volken der aarde in acht genomen zijn. Toen hij Edom vroeg om door zijn land te trekken, bood lüj hem aan (Xumeri XX : 19) alles dadelijk te betalen, op den grooten weg te blijven, zonder er van af te wijken en zonder eenige schade aan velden en wijngaarden te zullen veroorzaken. Hetzelfde aanbod deed hij aan Sichon, den koning der Amorieten, (Numeri XXI : 22) voordat hij dezen versloeg en zijn land veroverde.
Hij zegt (Deuteron: XX : 10) wanneer gij een stad zult naderen om haar te beoorlogen, bied haar dan eerst den vrede aan!
Alzoo geen oorlog zonder voorafgaande oorlogsverklaring. Was eenmaal de overwinning bevochten, dan werden alle krijgslieden uit weerwraak in de pan gehakt. Wreede wraakoefening inderdaad! Dit bevel, om alle mannen die de wapenen voerden te dooden, vloekt tegen den geest van menschelijkheid dien Mozes aan den dag legt, vooral tegenover de vijandelijke krijgsgevangen vrouw. (Deuteron. XXI ; 10). Hij gelast dat haar een maand tijds moet go-
188
laten worden ter beweening van haar ouders en haar land, voordat men met haar mag huwen. Maar wanneer de overwinnaar haar na verloop dier maand, niet meer tot vrouw verlangt, mag hij haar niet voor geld ver-koopen. Zij is dan vrij.
Ook verbiedt hij het omhakken van een vruchtboom in het vijandelijke land (Deuteron. XX : 19). Tot tweemalen toe zegt hij zelfs dat de Kanaanieten niet allen tegelijk uitgeroeid mogen worden, uit vrees het land daardoor tot een wildernis te maken. De Israëlieten hebben de bevelen van Mozes echter niet volbracht, want na Jozua\'s tijd hebben zij van de omwonende volken wel degelijk de afgoderij met al haar afschuwelijkheden overgenomen, waarvoor Mozes hen had gewaarschuwd (\'Kumeri XXXIII : 55) zeggende: „Als gij hen niet verdelgt, zullen zij doornen in uw oogen en distelen in uw lendenen zijn, en gelijk ik tegenover hen had willen te werk gaan, zoo zal ik met u handelen, en ik zal u verdelgen.quot; De Israëlieten hebben zelfs van hen overgenomen \'t geen Mozes het sterkst verfoeide^ namelijk de kinderoffers!
Dit blijkt duidelijk uit de gelofte van Jephta, die hij heeft volbracht, zoowel als uit een dergelijke van Saul, die niet ten uitvoer is gelegd. In plaats van Mozes dus hard te vallen wegens zijn strengheid tegenover de Kanaanieten, moeten wij veeleer, op grond der geschiedenis, diegenen veroordeelen, welke zijn bevelen niet stipt hebben opgevolgd en daardoor zoo diep zonken, gelijk Mozes hun had voorspeld. Die gruwelen waarin zij vervielen, waren vooreerst de hoofdoorzaak van de invoering eener despotische heerschappij; daarna, van de splitsing des volks in twee koningrijken, en ten laatste van den geheelen ondergang der tien stammen, die, eenmaal overwonnen, geen genade bij hun overwinnaars hebben gevonden; ja de nakomelingen van deze laatsten waren nog wreeder , martelden hen, en verweten hun voortdurend de strenge wetten waaronder zij geleefd hadden. Dit blijkt onder anderen uit de handelwijze van Haman, die den Joden
189
hardvochtiglieicl verweet, terwijl hij een galg voor Mor-dechaï liet oprichten, en bevel gaf hen allen zonder uitzondering om te brengen: mannen, vrouwen en kinderen.
Hij die meent den oorlog te kunnen afschaffen, zonder de zonden der menschen te kunnen uitroeien, kan even goed meenen dat de pest zou verdwijnen, zonder de moerassen, poelen en dorre vlakten weg temaken; zonderde slavernij, het despotisme en het bijgeloof in alle landen uit te roeien. De pest komt, evenzeer als do oorlog, voort uit de verdrukking van zwakke door sterke wezens. Zoodra alle volken vrij zullen zijn; zoodra zij in den naam des Scheppers, in den naam der Rechtvaardigheid, den sterken zullen beletten de zwakken te verdrukken, — dan eerst zal de oorlog van zelf ophouden; — dan eerst zullen de zwaarden in ploegijzers en de lansen in sikkels veranderd worden, gelijk Jezaja, de waardige leerling van Mozes, zich uitdrukt.
quot;Wat de samenstelling des legers betreft, zoo was Mozes de eerste die beval, dat ieder burger van zijn 20ste tot zijn 60ste jaar moest dienen (Numeri XXVI : 2), met uitzondering van den stam der Levieten, die zich aan den tempeldienst en aan het onderwijs moesten wijden, en daarin blijven van hun 25ste tot hun 60ste jaar. Ieder zestigjarige leviet was genoodzaakt zijn ontslag te nemen. Vroeg of laat zullen alle volken der aarde dit voorbeeld navolgen, en de tweeërlei indeeling des legers, in een actieve en reserve-strijdmacht, invoeren. Maar de monarchale staten zullen niet zoo ver gaan als Mozes, want do hoofden zijns legers werden door de schotrim benoemd, en deze werden weder door het volk gekozen (Deuteron. XX : 9). De volgende afkondiging was de gebruikelijke bij de schotrim, voordat zij de officieren en veldoversten benoemden.
(Deuteron. XX : 3) ..Hoor Israël, gij gaat ten strijde trekken tegen uw vijanden. Dat uw harten niet week worden. Wees noch vreesachtig noch lafhartig, en wijk niet voor hen. Want Jehova, uw God, trekt met u ten
190
strijde om uw vijanden te bevechten en u te doen zegevieren.quot; 1)
De schotrim zullen tot het volk zeggen: „Al wie een nieuw huis gebouwd en niet ingewijd heeft, keere weder in zijn huis terug. Hij zou kunnen sterven en een ander het kunnen inwijden! Al wie een wijngaard geplant, maaiden oogst niet heeft binnen gehaald, keere terug, want een ander zou den oogst kunnen binnenhalen.
„Al wie een vrouw ondertrouwd, maar niet heeft gehuwd, keere terug! Hij zou kunnen sterven, en een ander haar tot vrouw nemen.quot;
De schotrim zullen nog zeggen: „Al wie bang en weekhartig is, keere weder tot de zijnen , opdat hij zijn broeders niet eveneens weekhartig make!
„En na deze woorden bekend gemaakt te hebben, zullen de schotrim de hoofden des legers benoemen om aan het hoofd des volks op te trekken.quot;
Hieruit blijkt alzoo dat Mozes de eer als grondslag voor de samenstelling des legers had aangenomen, daar hij zelfs den vreesachtigen en weekhartigen verlof gaf om het te verlaten. Desgelijks deed Alexander de Groote vóór den veldslag bij Arbela; Parmenio had hem verwittigd dat twee legerafdeelingen (phalanxen) nog niet waren aangekomen, waarop Alexander antwoordde: „Zij die willen vechten zijn hier!quot;
Ook bij de benoeming der opperhoofden zal de republiek vroeg of laat het stelsel van Mozes volgen. Zij zullen door de afgevaardigden des volks, dus bij verkiezing met twee trappen, benoemd worden. Ieder opperbevelhebber die door een koning of een president benoemd is geworden, zal een gevaar voor de republiek en de vrijheid der burgers blijven! 2)
1) De schrijver maakt hier de opmerking niet dat het ten strijde aanvoeren in den naam van God, in zwang is gebleven, waaardoor God altyd in een moeilijke positie wordt gebracht. tekt.
2) Kennelijk met het oog op den toestand in Frankrijk, dns wel wat eenzijdig, geschreven. vert.
HOOFDSTUK XVII.
De sabbat- De solidariteit der schepselen
Wij hebben reeds vermeld dat Mozes den arbeid, dien de heidensclie volken aan de slaven opdroegen, in eer heeft hersteld, zeggende tot zijn volk: „zes dagen zult gij verken, en den zevenden dag zult gij uitrusten!quot;
Er is ons weinig aan gelegen of de Pentateuch van wonderen spreekt, als oorzaak der instelling van den zo-venden dag als dag der ruste. Voorwaar, noch Mozes, noch eenig ander sterveling heeft ooit kunnen weten of de Schepper een rustdag gehouden; en in hoeveel dagen hij de wereld heeft geschapen. 1) Zegt hij zelf niet (Exodus xxxni : 20), in den naam van Jehova: „Gij kunt mijn aangezicht niet zien, ivant geen sterveling kan mij zien en leven! Hoe zou hij dan hebben geweten dat God den zevenden dag gerust heeft? Doch waar wij over de wetgeving van Mozes spreken, hebben we ons niet moeilijk te maken over de physische en metaphysische dwaalbegrippen, noch over de kantteekeningen die de theologanten, van welke richting zij ook mochten zijn, in den Pentateuch hebben ingelascht. Hebben zij de wonderen aan Mozes toegedacht, niet breed uitgemeten! Maar zij vergaten dat
1) Het is opTallcnd dat de schrijver, die een diep denker en kenner van het hebreeuwsch blijkt (e zijn, niets vermeldt aangaande de eerste woorden van Genesis I vers 1.
Wijlen dr. Polak, een geleerde en groot hebraïker, heeft meermalen aangetoond dat de woorden: in den beginne, niet het oorspronkelijke teruggeven, maar dat er werkelijk staat: uit de eerstelingen. vert.
192
Mozes zelf elk wonder loochent, zeggende: „Mijn leer bevat geen wonderen.quot; (Deuteron. XXX : 2). Hij veroordeelt lederen waarzegger, lederen duivelskunstenaar, iederen doodenbezweerder, iederen toovenaar en iedere toovenares ter dood (Leviticus XX : 6 en 27).
Het is ons te doen om een onderzoek naai\' de beginselen van waarheid, wijsheid en gelijkheid die er in gevonden worden, en die, als zuiver goud, voor elke smet bewaard zijn gebleven, onder het stof, puin en slijk van duizenden eeuwen. In de Veda\'s, in de leer van Confucius, in de grieksche godenleer, in de christelijke dogma\'s, worden veel grooter en ook veel talrijker dwaalbegrippen aangetroffen, maar men vindt er slechts een enkele alledaagsche waarheid in, die als een parel op een mesthoop verschijnt, of liever als een echte onder een hoop valsche paarlen. Naast al die tegenstrijdigheden, welke er zoo klaarblijkelijk zijn bijgevoegd en ingelaseht, of als oude kantteekeningen in den tekst zijn opgenomen door copiïsten, — vindt men bij Mozes niet alleen een bepaald en afgerond wijsgeerig stelsel, dat met de rede strookt, de kritiek en de aanvallen van 3000 jaren heeft getart; — een stelsel van synthetische philosophic, waartoe alle groote wijsgeeren, na Mozes\' tijd, eerst na boekdoelen vol analytische beschouwingen en uitweidingen, zijn gekomen ; — maar tevens een algemeene wetgeving, die de geheele maatschappij, de geheele menschheid omvat; die een geheel nieuwe en Ideëele beschaving in \'t leven roept, welke nog nimmer op alle punten is toegepast geworden, doch zoo hoog bij de menschheid aangeschreven staat, dat alle volken der aarde er onwillekeurig naar streven en haken, schoon geen van allen dat standpunt heeft bereikt, zelfs Frankrijk niet na 1789! Elke omwenteling, elke vooruitgang in de geschiedenis der volken, was een stap nader tot het ideaal van Mozes.
Zoo terecht zegt hij tot zijn volk: „Gij zijt mijner wetten onwaardig, maar toch heb ik u uitverkoren om een voorbeeldig volk te zijn, opdat alle volken de groote juistheid en wijsheid mijner wetgeving erkennen, die op de godde-
193
lijke en menschelijke waarheid gegrond is.quot; Immers heeft Mozes de geheele menschheid, maar geenszins een beperkte joodsche nationaliteit op het oog, gelijk hem dit door dwaze beoordeelaars is verweten. Hij zegt namens Jehova (Exodus XIX : 5): „Ten dage wanneer gij naar mijn stem zult hooren en mijn verbond zult houden, zult gij voor mij het toonbeeld aller volken zijn. Want mij behoort de gansche aarde!! En gij zult mij een koningrijk van priesteren en van een geheiligd volk zijn. Dit zijn de woorden die gij tot de kinderen Israëls zult spreken: Mij behoort de gansche aarde!quot; Welnu, beteekent dit clan iets anders dan de gansche menschheid? Helaas! nauwelijks was de menschheid een schrede nader gekomen tot dit ideaal van vrijheid, gelijkheid en lotgemeenschap, in den naam van den éénigen Schepper, of zij deed honderd stappen achterwaarts. Trouwens, Mozes heeft dat wel voorzien en voorspeld in zijn zwanenzang, in dat weergaloos meesterstuk van poëzie en philosophie! Het onderscheid tusschen den sabbat van Mozes en den zondag der Christenen, of den vrijdag der Muzelmannen, bestaat hierin dat die sabbat werd ingesteld in den naam der solidariteit, en zich tot alle schepselen, zoowel dieren als planten, uitstrekte. Dit bewijst dat die instelling geen ander doel heeft dan samen te gaan met de natuurwet. Mozes wil een volstrekte rust voor het lastdier om de zeven dagen, en voor den grond om de zeven jaren, daarom heet ook dat zevende jaar sabbathon. Het is overbodig om nader te bewijzen dat Mozes een grondige kennis der natuurwetten heeft bezeten. Al die vernielende insecten, welke den wijnstok, de aardappels en de granen verwoesten, hebben haar ontstaan te danken aan de uitputting van den grond, die geen rust meer heeft. Wat het lastdier betreft, zoo heeft geen wetgever zooveel wetten ter bescherming daarvan afgekondigd als Mozes, niet uit ziekelijke weekhartigheid, maar wel op grond van de gelijkheid en algemeene solidariteit der schepselen. Immers is het lastdier een zwak wezen tegenover den mensch. Het leeft enkel door en voor hem, mits de mensch, als de sterkere, zijn plicht
13
194
jegens het dier vervulle. Laat hij dit na, dan zal het, gelijk alle andere zwakke wezens, niet alleen ophouden met bij te dragen tot \'smenschen geluk, maar hem bovendien door allerlei ziekten onheil berokkenen, \'t welk hem ten verderve zal zijn. Mozes heeft wetten ter bescherming van het dier afgekondigd die nimmer door de Christenen zijn opgevolgd geworden, maar wel hebben zij den sabbat veranderd in een bededag, ter verheerlijking van een geloof vol afgoderij en mirakelen. Ieder afgodendienaar is wreed en barbaarsch. Mozes heeft tweemaal gezegd (Exodus XXII : 29); „Desgelijks zult gij doen met uwen os en uw schapen. Zeven dagen zal hij bij zijn meester blijven, alleen den achtsten dag zult gij hem aan mij geven. Want gij zult heilige lieden voor mij zijn.quot; Het recht des diers te eerbiedigen, is voor Mozes een middel ter volmaking. Hij zegt tot driemalen toe; „Gij zult het jonge geitje niet in de melk zijner moeder koken.quot; De Talmud heeft deze wet sterk overdreven. Hij verbiedt elke vleeschsoort in melk en boter te koken, uit vrees dat die melk of boter van hetzelfde dier afkomstig mocht zijn waarvan een stuk gekookt wordt! Moge deze wet nu ter bevordering der gezondheid of der zedelijkheid zijn, zij handhaaft in elk geval het recht des diers, en kenmerkt een hooge mate van beschaving. Ook blijkt dit uit het verbod om het bloed des diers tot spijs te gebruiken. Men heeft er bijgevoegd; „want het bloed is het leven.quot; (Deuteron. XII : 23). Doorgaans vermeldt Mozes niet om welke reden hij zijn verbodsbepalingen geeft. Hij moest kortaf, in drie letters, zeggen hetgeen andere denkers in 3 boekdeelen vertellen. De melk is even goed het leven van het dier als het bloed, want de melk is wit bloed. De genoemde plaats is zekerlijk weder een kantteekening van een copiïst, die in den tekst opgenomen is geworden.
Bovendien wordt hetzelfde verbod herhaald (Leviticus VII : 26) zonder dat er een enkele reden is bijgevoegd. Hij zegt kortweg: „gij zult het bloed van het vee en het gevogelte niet eten.quot; Voorts zegt hij (Deuteron. XXII: 1) „Indien gij op uw weg een vogelnest vindt, in een boom,
195
of op den grond, met jonge vogeltjes, of met eieren waarop de moeder zit, zoo moogt gij de moeder met haar jongen niet medenemen. Laat de moeder vrij wegvliegen. De jongen moogt gij medenemen, opdat uw dagen verlengd worden.quot; De belconing: opdat uw dacjen verlengd worden is er alleen bijgevoegd voor dat geval en tevens voor het bevel: „eert uwen vader en uwe moeder.quot; In beide gevallen komt het op den eerbied voor de ouders aan, geldende zoowel voor het dier als voor den mensch. Overigens verbiedt Mozes op denzelfden dag moeder en jong te dooden (Leviticus XXII; 28). Wel verre van het dier een ziel te ontzeggen, stelt hij het integendeel met den mcnsch gelijk, wat de gevoelsaandoeningen betreft.
Alleen in het hebreeuwsch wordt een hond Kalei genoemd, welk woord beteekent: als een hart. Hij verbiedt (Deuteron. XXII : 10) een os en een ezel te zamen als span voor den ploeg te gebruiken. Niet alleen verbiedt hij den mensch het dier te mishandelen, maar wil ook niet dat het sterke dier het zwakkere verdrukke. Ook verbiedt hij (Deuteron. XXV : 4) den os te muilbanden terwijl hij koren dorscht. Hoeveel grondeigenaars zijn er niet, die de plukkers van druiven en andere vruchten muilbanden! Mozes gaat verder. Hij verbiedt (Deuteron. XXII : 9) het tweeërlei aanplanten van den wijngaard, opdat de oogst niet benadeeld worde door te veel uit te zaaien. Desgelijks het mengen van linnen en wol in de kleedingstof (vers 11); als schadelijk voor de gezondheid van den mensch. Waar vindt men een wetgever die zooveel zorg voor dieren en planten heeft gehad?
Wat al dwaze spotternijen hebben de schrijvers der Christenen tegen Bileams ezelin geslingerd. „Hoe,quot; zeiden zij, „konden de ezels in Mozes\' tijd spreken, en niet toen Esopus en La Fontaine leefden ?quot; De legende of de fabel van Bileams ezelin bewijst dat zekere dieren meer verstand hebben dan zekere menschen, die voor zieners en wijzen doorgaan, gelijk de afgodische Bileam. Zijn ezelin zag beter en verder dan hij. En de engel die als de dood verschijnt, of de heilige die in de nieuwerwetsche fabelen
196
verschijnt, sprak tot Bileam: „Waarom slaat gij uw beest, omdat het zich driemaal omgekeerd heeft? Ik ben gekomen om u te beletten uw weg te vervolgen. Had de ezelin zich niet omgekeerd, dan zon ik u gedood en haar in \'t leven gelaten hebben.quot; De dierenfabelen bewijzen in \'t algemeen, dat zekeren dieren enkel het spraakvermogen ontbreekt om \'s menschen gelijken te zijn, en dat het kwellen van eeu dier een even groote misdaad is als liet mishandelen van een menschelijk wezen.
De sabbat van llozes is een instelling die op de natuurwet gegrond is. Hij is volstrekt noodzakelijk voor het welzijn van Gods schepselen. De revolutie vanl789 hcett wel degelijk aan een rustdag gedacht, gescheiden van alle theologische beschouwing. Noch de mensch, noch het dier kan zeven dagen achtereen arbeiden zonder gezondheid, en leven in gevaar te brengen. De Christenen hebben den sabbat nooit goed begrepen. Daar hun zondag een won-derdag is, zoo hebben hun priesters hem te baat genomen om het gemoed van den arbeidzame niet tot den Schepper van al het goede te verheffen, maar veeleer om, door bedreigingen met helsche straffen, dat gemoed te pijnigen, en vatbaar te maken voor het opnemen van allerlei dwaalbegrippen, waarbij hun bijzonder belang gebaat werd. quot;VYat de beesten betreft, deze zijn des zondags de ware zondebokken der Christenen. Zij vertegenwoordigen do ware martelaren van het christendom. Men heeft ze behandeld gelijk men tegen de Joden is te werk gegaan. Eerst toen de Christenen ophielden Christenen te zijn en begonnen te redeneeren , zijn zij wat menschelijker tegenover de dieren geworden. Maar wat zij ook mogen beweren, de zondag heeft geen reden van bestaan volgens de natuurlijke wetten van God. En al wil de sabbat van Mozes niets ander zeggen dan „dag der ruste,quot; die op den zevenden dag werd vastgesteld, zoodra de volken dolaarde hun afgoderij laten varen, zullen zij allen den sabbat van Mozes erkennen; en aannemen als aan rust, vreugde, feestviering en geestelijk genot gewijd.
HOOFDSTUK XVIII.
De feesten.
Eigenlijk bestaan er geen godsdienstige feesten, en zij kunnen niet bestaan tevens, behalve die waarop het volk to zamen komt, om sprekende en zingende hun dankliederen ter eere des Scheppers aan te heffen, die zijn schep-selen met weldaden overlaadt, terwijl niet een hunner verdient hetgeen hij bezit. Zelfs do beste der menschen heeft door zijn deugden nog geen aanspraak op do genietingen en zegeningen van het leven, hoe kort dit ook moge duren.
Maar het instellen van een sabbat, en als reden daarvoor te vertellen dat God dien dag gerust heeft, — of van een zondag, omdat Jezus dien dag uit den doode is opgestaan, — dat is, al hecht zelfs de wetgever daaraan geloof, de rol spelen van een bedrieger of van een verdwaasden zotskap. Want hij weet er hoegenaamd niets van.
Aan alle godsdienstige feesten der heidenen 1) en zelfs der Christenen liggen alleen wonderbare feiten ten grondslag.. die vruchten der inbeelding of verzinsels zijn; en waarvoor geen sterveling eenig he wijs kan bijbrengen.
Zulke feesten zijn onzedelijk, en stijven het volk slechts in bijgeloof en bedrog, dikwijls ook bevorderen zij zedeloosheid en misdaad.
Mozes heeft hoegenaamd geen godsdienstige feesten in-
1) Zou ile schrijver hier niet gedacht hebben aan die heidensche feesten, welke betrekking hadden op dc afwisseling vau jaargetijden, op den oogst en dergelijke? vert.
198
gesteld. Zijn drie nationale feesten zijn: 1° een feest ter herinnering aan de verlossing uit de Egyptische slavernij. Dit wordt Pesah of Paschen geheeten (gelijk het tegenwoordige Frankrijk het jaar 1789 herdenkt) daar het sedert dan uittocht uit Egypte, het eenige voorbeeld is dat het aan een volk in slavendienst gelukt is zjjn ketenen te verbreken. 2° Het Pinksterfeest, ter viering van de eerstelingen der lente, samengaande met de wetgeving op Sinaï. 3° Het Loofhuttenfeest, ter viering van den wijnoogst en de inzameling van granen en vruchten. Deze drie feesten zijn door Mozes beschreven (Deuteron. XVI: 1—17)-Hij gelast, tot driemalen toe, allen Israëlieten naar Jeruzalem op te gaan ter viering dezer drie feesten: dat dei-zure broden, der weken en der loofhutten (ihid. 16), ten einde hun offeranden aan de levieten te brengen, die met den tempeldienst en met het onderricht in de wet belast waren.
Tevens waren dat drie jaarmarkten, drie algemeene tentoonstellingen, waarop de bewoners van het platteland met de meer verlichte stedelingen moesten wedijveren, en waarop een ieder vrij over staatszaken kon spreken.
Green wetgever, buiten Mozes, heeft allen burgers van een staat bepaald voorgeschreven om driemaal \'s jaars in de hoofdstad tijdens de feesten samen te komen. De Olympiaden beteekenen niets in vergelijking met de feesten te Jeruzalem, want vooreerst waren de inwoners niet gehouden ze bij te wonen en worden ze bij tusschenpoozen in een te afgelegen oord gehouden; maar in de tweede plaats hadden ze niet ten doel de nationale wet te leeren kennen. Integendeel! De tooneelstukken die er openlijk werden voorgedragen , en welker inhoud ons bekend is, hadden enkel ten doel om tegen de wreede wetten, in naam der rede, te protesteeren. Dit toch was de beteekenis van Prometheus, Electra en Iphigenia. Mozes, wiens wet op de rede gegrond was, had alleen wetuitleggers of verklaarders noodig. De leerrede en het openbaar debat zijn joodsche vindingen. Sooit kwamen de Joden samen, zelfs niet in de zwaarste tijden hunner ballingschap, op den sabbat of op een feest-
199
dag, zonder dat of de leek, óf de priester hun geen leerrede of predikatie voorhield, maar wel een algemeene behandeling opende van een zedewet of van een wijsgeerig vraagstuk. De feesten van Bosch Haschanah (nieuwjaar) en van Jom Kippour (groote verzoendag) zijn door Ezra, den maker van den Pentateuch, ingevoerd. Het is volstrekt onmogelijk dat zij van Mozes afkomstig kunnen zijn.
Vooreerst gewaagt Mozes er met geen enkel woord van in geheel Deuteronomium, maar deze feesten staan alleen vermeld Numeri XXVIIT : 16 en verv. Bovendien wordt noch gedurende den geheelen eersten tempelbouw, noch in Jozua, noch in Richteren, noch in de Koningen, noch in de Kronieken met een enkel woord van een verzoendag en van nieuwjaar melding gemaakt!
Het is ook een onmogelijkheid. De geheele mozaïsche wetgeving is gegrond op de onveranderlijkheid der scheppende kracht, op het éénig wezen, dat was en zal zijn, en dat nimmer verandert; eindelijk, op het boeten der misdaad die, eenmaal gepleegd, niet ongestraft zal blijven. Mozes stelt een strenge burgerlijke rechtspraak in, opdat de ongestraft gebleven misdaad door den Tijd niet tot in het vierde geslacht haar gevolgen zal doen gevoelen. Dat alles zou kinderachtig, afschuwelijk, leugen en bedrog zijn, als het een waarheid was hetgeen in den Pentateuch staat (Leviticus XVI : 30): „dat hij (de hoogepriester) u te dien dage vergiffenis zal schenken, om u van al uw zonden te zuiveren! Voor Jehova zult gij gelouterd zijn.quot; Dit is de meest in het oogspringende tegenstrijdigheid die in de geheele wetgeving van Mozes voorkomt. Bovendien was die dag de vierde vóór het Loofhuttenfeest, en de verzoendag is tijdens den tweeden tempelbouw het voornaamste feest geweest, blijkens de beschrijving er van door den geschiedschrijver Jozephus, — hoe zouden dan de Israëlieten uit de provinciën, in drie dagen tijds (tus-schen het verzoenings- en loofhuttenfeest) naar Jeruzalem hebben kunnen trekken, en waarom beveelt Mozes den Israëlieten niet derwaarts te gaan om dat groote feest dei-verzoening te vieren? Hij zegt immers tot driemaal toe:
200
„Driemaal moeten al de mannen van Israël zich naar Jeruzalem begeven, op Pascha, de Weken en de Hutten.quot; Maar er is nog meer tegen aan te voeren. Op dien be-wusten dag heeft Ezra stellig en zeker den afgodendienst hersteld, waartegen Mozes in al zijn wetten zoo sterk heeft geijverd. Het offer van den bok die naar de woestijn van Assassas gezonden werd, is een terugkeeren tot den afgodendienst, en de Pentateuch zegt, precies een hoofdstuk verder dan het verhaal van dit schandelijk offer (Leviticus XVH : 7) „Opdat zij niet meer hun slachtoffers, den duivelen, (boucs) welke zij nahoereeren, offeren.\'\' Hij bezigt juist hetzelfde woord Seirim dat hij ook gebruikt voor het offer op den verzoendag (XVI : 7) „Hij (dehoo-gepriester) zal die beide bokken nemen, Séirïm, enz.\'\' Hetzelfde geldt omtrent nieuwjaar. Mozes heeft het begin des jaars vastgesteld op het Paaschfeest, den dubbelen lentetijd, waarop het bestaan en de vrijheid der joodsche nationaliteit een aanvang nemen. Het woord jaar betee-kent in \'t hebreeuwsch Sannah, welks letters, even als bij de Romeinen, cijfers voorstellen en het getal drie honderd vijf en vijftig vormen, juist overeenkomende met het maanjaar. Ezra daarentegen, heeft den aanvang van het politieke nieuwjaar in de maand Tischri, op het einde van den zomer gesteld, en wel ter wille van zijn verzoenings-feest, dat de Israëlieten van hun zonden heette te reinigen, en waarop alzoo een nieuw, geheel gelouterd jaar moest aanvangen. Zulk een verzoeningsfeest bestond bij de Perzen, bij wie Ezra verscheiden jaren heeft vertoefd, en van daar heeft hij het naar Israël overgebracht. Ook in Perzië gelooft men aan twee voortbrengende krachten: Ormuzd en Ariman, het licht en de duisternis. God en en de duivel. De Talmud heeft dit wel ingezien, maar om Ezra te verschoonen, noemt hij hem een tweede Mozes, die evens als deze, waardig zou geweest zijn do wet uit Jehova\'s hand te ontvangen.
Hoe het ook zij, het verzoeningsfeest, dat nooit bestaan heeft tijdens den eersten tempelbouw, werd eerst in de joodsche geschiedenis tijdens den tweeden tempelbouw ver-
201
meld, en ter wille daarvan heeft Ezra den Pentateuch anders samengesteld. Deze onderging sedert dien tijd velerlei veranderingen, zoowel door het inlasschen van kant-teekeningen, als vooral door de christelijke inquisitie. Doch wij willen die inlasschingen laten rusten. 1)
Het is voldoende de eeuwige en onschatbare waarheden die de Pentateuch bevat, te doen uitkomen. Het is zeer goed te rijmen, als een uitmuntend denkbeeld in politieleen en maatschappelijken zin, dat zulk een feest ingesteld wordt om het volk, bij den aanvang des jaars, tot een onderzoek des gewetens omtrent al zijn handelingen te nopen. Maar tusschen deze strekking en tusschen de dooiden hoogepriester geschonken vergiffenis, op grond van eenige offeranden aan Grod of aan den duivel opgedragen, — ligt een geheele wereld, ja oen niet te dempen afgrond. Zoodra men aanneemt dat er ergens een menschelijke of goddelijke macht bestaat, die oen gevolg van de oorzaak losmaken, of een gepleegd feit door vergiffenis te niet kan doen, — dan heeft elk zedeljjk beginsel geen grondslag meer. Do vergiffenis is de eenige basis van het ver-
1) Het verzoeningsfeost, dat tijdens den tweeden tempelbouw inderdaad een verval tot afgoderij was, wegens den bok, afgezonden om de zonden van Israël te dragen, — heeft een andere beteekenis gekregen sedert de verwoesting van Jeruzalem en het staken der offeranden. Het is meer en meer een feest geworden van zuiver zedelijken aard, van onderzoek des gewetens. Op dien dag moet ieder Jood rekenschap van zijn doen en laten aileggen. vergiffenis vragen aan al zijn geloofsgenooten die hij beleedigd heeft, en het kwaad herstellen dat hij gedurende het geheele jaar bedreven heeft. Hoewel de Israëlieten nog de uitdrukking in hun gebeden herhalen: „dat Jehova op dien dag de zonden zal vergeven,quot; zoo erkent toch geen enkel rabbijn dat Jehova een overtreding of een misdaad kan vergeven, noch op dien dag, noch op eenig ander tijdstip, zonder herstel, of boetedoening. Het feest van Masch Ilaschanah, schoon in zijn ware beteekenis gewijzigd door de cabbalisten van den Talmud, is in werkelijkheid een dag van inkeer, om zich tot een streng onderzoek des gewetens voor te bereiden. Tusschen die beide feesten worden alle familietwisten tusschen de Israëlieten door wederkeerige bezoeken bijgelegd, zonder eenige tusschenkomst van priesters of andere bemiddelaars. l)oor eenige verbeteringen in het rituaal der gebeden, kunnen die feesten in stand blijven, algemeen en tot alle volken uitgestrekt worden. schrijver.
202
werpelijkst despotisme. Voorspel den gekroonden bandieten 1), den zegevierenden vechtersbazen, zooveel men wil, dat hun misdaden zullen gewroken worden, dan zullen zij u uitlachen, hetzij door alle zedelijkheid te loochenen — gelijk de atheïst die geen ondeugd of deugd erkent, evenmin als een persoonlijke verantwoordelijkheid, — hetzij door te antwoorden: „als het misdaden waren die ik pleeg, dan heeft mij die God, in wiens naam gij mij bedreigt, toch niet doelloos de kracht en de overwinning geschonken. Neen, hij heeft mij veeleer lief. Ik ben een zijner gunstelingen, en als ik slecht handel, dan zal hij of het kwade in goed doen verkeeren, öf hij zal mij vergeven en de gevolgen des kwaads stuiten.quot; En werkelijk is het stelsel van vergeving, door den hoogepriester des tweeden tempels geleeraard, de hoofdoorzaak geweest niet alleen van den voortdurenden binnenlandschen oorlog, die het verbond der Makabeën heeft vernietigd; niet alleen van de vestiging eener schandelijke monarchie, welker misdaden die van Nero en Caligula evenaarden, — maar tevens van het verzaken aller wetten van Mozes. Nooit hebben de Farizeën zich tot de hoogte kunnen verheffen waarop de wijsgeerige leer van IVIozes staat. De taal van den Pentateuch, zoowel als die der profeten, was voor hen een doode letter. 2) Zij hebben slechts bijgeloof en won-
1) De schrijver woont iii Frankrijk, alwaar geen gekroond hoofd aan de spits staat!! Vert.
2) Een sprekend bewijs daarvoor vindt men in het eerste hoofdstuk van Jezaja, dat de Farizeën en de Christenen, sedert 18 eeuwen, aldus vertalen: „Al zijn uw zonden rood als scharlaken, zoo zullen zij wit worden als sneeuw; al zijn zij rood als karmozijn, zoo zullen zij worden als witte wol. Indien gijlieden goed zijt en naar mij hoort, zoo zult gij het goede der aarde eten. Maar zoo niet, dan zal het zwaard u vernietigen.quot; — Hoe zijn nu deze twee punten te rijmen? Als het waar is dat God de roode zonden vergeeft en blank maakt, hoe kan men hem dan laten zeggön dat het volk alleen gelukkig zal zijn door de wet te volbrengen? Als hij vergeving schenkt, waartoe dan met het zwaard gedreigd? Sedert 2500 jaren heeft nog niemand dit vraagstuk kunnen oplossen. Zeer natuurlijk voorwaar. Er is geen grooter verblindheid dan die het godsdienstig bijgeloof teweegbrengt.
Jezaja, de profeet die met Mozes overeenstemt, plaatst het volk voor dit
203
deren verkondigd, en toen later het op wonderen berustende Christendom uit hen is voortgekomen, was dit als het ware het verblinde en gedrochtelijke beest dat zijn moeder verslindt, even verblind en gedrochtelijk als die moeder zelve, maar die alleen door ouderdom verzwakt was.
Het Paaschfeest, gewijd aan Flora en de Lente, strookt geheel met de afkondiging der Tien Greboden, den grondslag der menschehjke beschaving. Dit feest zal altijd gevierd worden. Doch het zal niet acht dagen duren, gelijk bij de Christenen, maar twee dagen, evenals het Pinksterfeest.
Het Loofhuttenfeest was een der populairste en schilderachtigste in Palestina. Zoodra de graan- en wijnoogst afgeloopen was, liep het volk, met palm-, myrten-, wilgen- en cedertakken in de hand, al zingende door de straten, en hield in de open lucht feest, onder loofhutten gezeten.
Bijna alle volken hebben hun dagen van rust en van vreugde, na den langen arbeid bekroond met de vruchten van den oogst en den wijnbouw. Die verschillende feesten zullen vereenigd worden op een vastgesteld tijdstip en dagen achtereen, als de nationale feestviering der mensch-heid, zoodra de volken één God en één Wet erkennen en aannemen. Geen ander feest is denkbaar als overeenstemmende met de rede en de natuurwet, beiden één met Gods wet, waarvan zij de afstraling zijn!
vraagstuk, want de volzin is vragend en elliptisch, geheel strookende met de zuivere spraakkunst der taal. „Indien uw zonden rood zijn als scharlaken, zullen zij dan wit worden als sneeuw? Indien zij rood zijn als karmozijn, zullen zij dan worden als witte wol? Neen (verzwegen antwoord). Indien gij naar mij hoort, alleen dan zult gij het goede der aarde eten. Zoo niet, dan zal n het zwaard vernietigen.quot; Dit is toch bijna kinderlijk eenvoudig. Maar toch zou een rabbijn die aau de vcrgiffenisleer gelooft, nimmer deze eenvoudige beteekenis gevat hebben.
HOOFDSTUK XIX.
De Eeredienst
Hoe meer een godsdienst op dwaling en bijgeloof berust, dos te weidscher is de uitwendige eeredienst, ingesteld ter beclioogeling der zinnen. De innerlijke waarheid, die in de ziel woont, verwerpt den ui terlijken glans van den eeredienst, gelijk dit te allen tijde en bij alle volken gebleken is. Wol is waar heeft Plato gezegd: „Het schoonc s de luister van liet ware,quot; maar er is geen ander schoon dan de grootschheid welke door haren eenvoud treft.
Elk licht is warmte tevens, en behoeft dus niet dooi\' uiterlijke versierselen verhoogd te worden.
De eeredienst door Mozes gesticht, onderscheidt zich van alle andere uit dien tijd, door zijn eenvoud. De tabernakel dien hij in de woestijn liet vervaardigen, was door kunstenaars gemaakt, die hij mannen van hart noemt; maar er was noch schilder- noch beeldhouwwerk aangebracht, met uitzondering van twee cherubijnen. Van de gebeden zegt hij (Numcri VI : 23): „Spreek tot Aaron en tot zijn zonen en zeg hun: Alzoo zult gij de kinderen Israëls zegenen: „Jehova zegene en behoeden! Zijn aangezicht doe hij over u lichten en zij u genadig! Hij ver-heffe zijn aangezicht over u en geve u vrede!quot;
(Numeri X : 35), vinden wij de woorden die Mozes sprak wanneer de legerplaats met den tabernakel werd opgebroken en hij voor dezen bleef staan. Zij luiden: „Verhef u. Jehova, opdat uw vijanden terugdeinzen en uw haters voor uw aangezicht vlieden!quot; En toen de ark geplaatst was zeide hij:
205
„Kom weder Jehova, tot de tienduizenden der vorsten Israëls.quot;
Hieruit blijkt dat de gebeden van Mozes zeer kort waren.
Nergens vindt men een spoor van een eeredienst met veel uiterlijk vertoon, en die veel uitgaven vereischte. Wel is waar treft men een ander gebed van Mozes aan (Numeri XIV : 17 en verv.), maar dit spreekt zich zelf zoozeer tegen in eiken regel, dat het niet als echt mag beschouwd worden. Zoo leest men daar dat ilozes zegt: „Jehova die lankmoedig, vol van weldadigheid is, verdragende de overtreding en de zonde 1), die niets ongestraft laat en die de slechte handelingen der vaderen aan de kinderen bezoekt tot in het derde en vierde geslacht.quot;
Er is geen treffender tegenspraak in een en denzelfden zin denkbaar dan wij hier ontmoeten. Het zonderlingste is nog wel dat Jehova, in vers 20; zegt: „Ik heb vergeven naar uw woord,quot; terwijl hij er in vers 32 bijvoegt: „Deze mannen (de naar Palestina gezondenen) zullen nimmer het land aanschouwen dat ik hun vaderen beloofd heb. Allen die mij verworpen hebben zullen het niet zien!quot;
Zóó heeft Jehova vergeven. quot;Werkelijk zijn allen in de woestijn omgekomen, uitgenomen Kaleb en Jozua, terwijl (vers 37) gezegd wordt dat: „al die uitgezondenen welke kwade geruchten omtrent dat land hadden verspreid, aan een besmettelijke ziekte gestorven zijn.quot;
Wat de plechtigheid der inwijding tot priesters voor Aaron en zijn zonen, zoomede die der zuiveringsofPerande betreft, David Michaelis heeft dienaangaande reeds aangetoond dat het besprengen met het bloed des offerdiers van oorlel, duim en grooten toen, het zinnebeeld was van de verheerlijking en de onderscheiding des menschcn. Immers onderscheidt zich de mensch uitwendig van sommige dieren en van de apen, enkel door de niet geheel saamge-groeide oorlellen, door den duim en den grooten teen. Deze drie zichtbare ken teekenen zijn de eenige die hot
1) Het fransche woord pêché is in \'t liebrceuwscli gelijkluidend, en heet Pescka. SCHRIJVER.
206
menschenras toebedeeld zijn, en dit van alle andere rassen der levende wezens onderscheiden.
Al moge Mozes karig geweest zijn met gebeden, zoo verzuimt hij evenwel niet Jehova dank te laten toebrengen voor de goede gaven waarmede hij zijn schepselen overlaadt. Hij zegt (Deuteron. YIII : 7): „Jehova, uw God, zal u naar een schoon land voeren, vol rivieren, bronnen en stroomen, die uit de bergen en de dalen vloeien ; een land van tarwe, gerst, druiven, vijgen en groenten; een land van olie en honig; een land waar gij het brood niet schaarsch zult vinden, waar het u aan niets zal ontbreken ; een land welks steenen ijzer bevattcn; en uit welks bergen gij koper zult halen.quot;
„ Wanneer gij daar gegeten zult hebhen en verzadigd zijt, dan zult gij Jehova uwen God loven, en hem danken voor het heerlijke land dat hij u heeft geschonken!
Bij elke stoffelijke genieting hebben de Joden God steeds geprezen, door eenige eenvoudige woorden van dank uit te spreken Men vindt nog een gebedsformulier (Deuteron, XXVI ; 13 enz.) na het overreiken van het tiende voor den leviet, den vreemdeling, den wees en de weduwe. „Gij zult dan voor Jehova, uwen God, zeggen: Ik heb het heilige uit mijn huis genomen en den leviet, den vreemdeling, den wees en der weduwe gegeven, volgens de door u ingestelde wet. Ik heb deze wet noch overtreden, noch iets daarvan verzuimd te doen. Ik heb daarvan niets gegeten in mijn leed en niets weggenomen to( iets onreins, noch daarvan gegeven voor een doode. Ik heb naar do stem van Jehova, mijnen God, geluisterd, en gedaan gelijk hij mij gelast heeft. Moge het u behagen, van uit me geheiligde woning in de hemelen, een blik op ons te slaan, en zegen uw volk Israels met het land dat gij ons hebt geschonken, gelijk gij het onzen vaderen hebt gezworen!
Mozes kon toch geen groot gewicht aan de gebeden hechten, hij die het volk meer dan tienmaal al de zegeningen des hemels en der aarde had toegezegd, bijaldien het zijn bevelen nakwam, en die evenveel malen de
207
vreeselijkste vervloekingen had voorspeld, wanneer het inbreuk op die wetten mocht maken.
De beste gebeden in zijn oog waren de vervulling der voorgeschreven plichten. En bijna altijd na het volbrengen van een plicht, gelijk het betalen van de tiendbelasting, voegt hij er eenige gebeden aan toe om Jehova te prijzen en te verheerlijken. Al wat tegen dit beginsel strijdt, kan niet van Mozes zijn!
De woorden door Mozes vóór zijn dood tot het volk Israels gesproken, mag ik tot de hedendaagsche volken richten: „Ziet, Ik heb u de waarheid en de dwaling, het leven en den dood blootgelegd, kiest nu!quot; Met Mozes zal ik zeggen: „Ik weet van te voren dat gij do dwaling en den dood zult kiezen.quot; De volken van onzen tijd, vol verdorvenheid en zucht naar zingenot, ondanks hun zoogenaamde beschaving, stellen zich de goddelijke macht niet anders voor dan als een God die in \'t bijzonder geschapen is om hun zwakheden, hun laagheden en hun buitensporige zucht naar zingenot en eer te vergeven. In hun oog heeft God geen andere reden van bestaan dan den menschen hun zonden en misdaden te vergeven. Daartoe hebben zij een God van liefde uitgedacht, dat wil zeggen, een God die geheel als een mensch gevoelt, en de zwakheden des stervelings aan den dag legt. Hoewel geen enkel mensch, zelfs niet de ongelukkigste van allen, door zijn deugden aanspraak heeft op het weinige goeds dat hem ten deel valt, zoo zijn de menschen toch altijd teruggedeinsd voor een God der (jerechtiyheid, voor den eenig waren God, omdat zij door dit godsbegrip zeiven gedwongen waren geworden om rechtvaardig te zijn, en in al hun handelingen te streven naar de heiliging der gerechtigheid, hetwelk vrijwillig geschiedende, niets anders is dan de Deugd. Daaraan is het toe te schrijven dat noch Farizeër, noch Christen, noch Muzelman tot het verheven standpunt kon opklimmen waarop het wjjsgeerig-godsdienstig stelsel van Mozes staat. Geen hunner heeft er zelfs een voorgevoel van gehad, en zijn diepere zin is in den Pentateuch begraven gebleven onder
209
de puinhoopen van dwaalbegrippen omtrent vergiffenis en liefde, gedurende 3000 jaren. Toch staat nergens in de geschiedenis der menschheid — Gods gerechtigheid in vleesch en been — opgeteekend dat ooit een slechte daad vergeven is geworden door den Tijd en de Kuimte, de eenige rechtdoeners Gods. Integendeel zijn de geschiedverhalen een aaneenschakeling van oorlogen, pestziekten, onheil en rampspoed, door de misdaden der menschen in \'t leven geroepen, en door den Tijd en de Ruimte vermenigvuldigd, zonder dat ooit de goddelijke macht is opgetreden om er de uitwerkselen en gevolgen van te vernietigen door vergeving en liefde.
Daarom is elke godsdienst die vergeving predikt, zonder herstel van \'t kwaad, of zonder boetedoening, afgoderij, in strijd met het wezen van God, wiens wetten onveranderlijk en absoluut zijnde, wijziging noch opheffing toelaten. Evenmin gedoogen zij wonderen, of onderbreking der natuurwetten , daar deze geheel overeenstemmen met de bron waaruit zij voortkwamen.
De godloochenaars hechten geen geloof aan de vergeving des kwaads, gelijk zij elke hoogere, zelfwerkende en scheppende kracht, als de absolute Gerechtigheid, ontkennen; zij erkennen slechts de brutale kracht, die zjj niet kunnen loochenen, wijl deze ook hen verplettert. Bovendien erkennen zij het recht van den sterkste, \'twelk in den grond der zaak beteekent: het Recht van den sterke tegenover den zwakke. Zij kennen noch deugd, noch ondeugd, noch vrijheid, noch verantwoordelijkheid. De mensch is, volgens hen, buiten zijn eigen toedoen sterk of zwak, slecht of deugdzaam geschapen, en het behoud der maatschappij rust alleen op den sterken arm, hangt dus af van de macht des sterksten. Vreesde de atheïst de kracht niet, dan zou hem alles vrijstaan te doen wat hij verkoos, want hij ontkent zelfs het geweten en het den mensch ingeschapen besef van recht en onrecht, een besef, dat zelfs bij de dieren aanwezig is, ook bij den aap, dien hij als schepper heeft gekozen, uit haat tegen den universeelen Schepper, die Rechtvaardigheid en Deugd eischt, maar
14
210
van welke dingen de atheïst geen begrip heeft. Is het nog noodig een maatschappij van atheïsten te schetsen ? Voor-zeker niet, daar een zoodanige volstrekt onbestaanbaar is. Zij zou de incarnatie van regeeringloosheid zijn, en in korten tijd, gelijk een hevige koorts, den dood tegemoet voeren, doch zich wellicht nog gelukkig achten wanneer zij herrees als een door het brutaal despotisme versteende massa.
In dichterlijke taal heeft Mozes ze geschetst, al die voorspellingen van onvermijdelijke rampen, als de onverbiddelijke gevolgen van afgoderij en godloochening: de dwaalbegrippen, nit welke, langs natuurlijken weg, al de gruwelen der zonde en der misdaad voortvloeien. Zij zijn letterlijk verwezenlijkt geworden, niet alleen voor de volkeren Israels, maar ook voor alle andere, over de geheele aarde. Ik kan daarom mijn boek niet waardiger besluiten dan door de woorden van Mozes\' zwanenzang te herhalen, van hem — mijn meester, mijn profeet en mijn geestelijken vader (Deuteron. XXXII : 20).
„Jehova zegt: Ik wend mijn aangezicht van hen af en wil zien hoe hun einde zal zijn. Want het is een geslacht van verdoolde geesten, van kinderen zonder trouw.quot;
„Zij hebben mij tot het uiterste gebracht door Oiiyoden; zij hebben mijn toorn verwekt door hun ijdelheden. Daarom dan zal ik hen tot een Nietvolk maken, en door een slecht volk doen geeselen.quot;
„Want het vuur brandt in mijn neusgaten, het zal voortvlammen tot in het diepste van de Scheol (hel); het zal de aarde en haar vruchten verslinden; het zal de bergen op hun grondvesten doen waggelen.quot;
„Ik zal alle rampen op hun hoofden doen nederdalen; ik zal al mijn pijlen op hen verschieten!quot;
„Ik zal hun hongersnood zenden die hen zal uitputten, zoomede de gloeihitte der koortsen en de besmetting des gifts; ook zullen zij de tanden van het verscheurend gedierte gevoelen, en zal het venijn der slangen die in het stof kruipen, hen besmetten.quot;
„Van buiten het vernielend zwaard, van binnen de radeloosheid.quot;
211
„Jongeliag en maagd, zuigeling cn grijsaard, zonder -onderscheid!\'quot;
„Ik zeide bij mij zeiven: Dat wij hen doen verstuiven! Dat zij uit de herinnering der menschon weggevaagd worden!quot;
„Ha! zoo ik des vijands buitensporigheid niet vreesde! Zoo ik niet duchtte dat hun overwinnaren mij zullen miskennen, zeggende: dat alles hebben wij te danken aan de macht onzer armen. Jehova heeft dat alles niet gedaan! Hij heeft er yeen deel aan!quot;
„quot;Want zij zijn een volk dat voor geen raad meer vatbaar is. Zij hebben alle verstand verloren.quot;
„O bezaten zij nog eenige wijsheid, dan zouden zij tot inkeer komen en op het einde letten.quot;
„Zij zouden tot elkaar zeggen; Hoe kan een enkele duizenden op de vlucht jagen? Hoe kondeti tivee — tienduizenden verjagen? O zoo hun Sterke hen niet had verkocht, en Jehova hen niet had overgeleverd!quot; (Voorts vers 37.)
Dan zal Jehova zeggen: „Waar zijn hun goden, de rotsen waarop zij gesteund hebben?quot;
„Die het vet der slachtoffers gegeten, die den wijn hunner drankoffers gedronken hebben. Dat zij opstaan en u te hulp snellen, dat zij u met hun schilden dekken!quot;
„En eindelijk zult gij inzien dat ik, ik. Jehova ben, en dat er geen ander God nevens mij ■bestaat!quot;
geput uit haar eenige bron ; DE NATUUR,
DOOR
ƒ J .90.
EEN ERNSTIG WOORD TOT HET NEDER LA N DSCHE VOLK,
DOOIl
ƒ 0 25.
voor EFFECTENHOUDERS. voor drie achiereenvolgende jaren.
f 0.25.
MET BIJSCHRIFTEN VAN
H. W. VAN MARLE, te Arnhem, geeft mede uit:
TWAALF STADSGEZICHTEN, IEDER MET VJER PAGINA\'S TEKST. Gcboiulcii iu Limuni Steinpclband J\' 4.90.
Gedrukt bij (J. J. Thiernc le Arnhem.
H. W. VAN MARLE, te Arnhem, geeft mede uit:
geput uit haar eenige bron: DE NATUUR,
DOOR
ƒ i-oo.
EEN ERNSTIG WOORD TOT HET NEDERLANDSCHE VOLK,
DOOll
ƒ 0 25.
voor EFFECTENHOUDERS, voor drie achtereenvolgende jaren.
ƒ 0.25.
MET BIJSCHRIiTEN VAN
TWAALF STADSGEZICHTEN, IEDER MET VIER PAGINA\'S TEKST. Gebonden in Linnen Stempelband ƒ 4.90.
Gedrukt bij G. J. Thieme te Arnhem.