-ocr page 1-
-ocr page 2-

Z. oct.

2361

-ocr page 3-

jdc fc \'KC r

Populaire Voorlezing

VERZAMELD UIT

SPREEKWOORDEN, SPREUKEN, MGELÏJKSCHE GEZEGDEN, enz.

DOOTl

G. H E E R E S,

Pi-pilikanl 1o Znicllinrn.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

A a li den lezer!

Deze voorlezing is niet ran gisteren of eergisteren. II; Itch ze in 18-51 gemaakt en eerst hier en later op verscheiden plaatsen in Groningen, Friesland en Drenthe gedebiteerd. In \'t voorjaar van 1880, heb ik ze, daartoe verzocht elders nog eens weer ten beste gegeven, na er hier en daar wat in veranderd te hebben ; en bij die gelegenheid, even als reeds vroeger, drongen mijne kennissen er op aan, dat ik dat ^woordje, dut preekjequot; zooals ze zeiden, moest uitgeven. Ik hch geaarzeld, maar eindelijk er toe besloten, omdat ik met de uitgave ook nog tvat goed kan dooi.

En nu — vade parve liber . . . !

Z TT T 1) TT O Tl N . Jldij 1880.

Gr. H.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Toehoorders!

Beloften maken schuld, en wie veel belooft neemt veel op zijn hoorns: \'t is ook ligter te beloven dan te doen, en tusschen beloven en doen loopt een breed water door. Maar — lang borgen is geen kwijtschelden, en die weet te beloven, moet ook weten te voldoen, en met regt zou de vergadering mij op de vingers tikken, mij op den tabberd zitten, ja door de mostert lialen, als ik haar heden avond in de steek had gelaten, en maar roosjes had laten zorgen. Neen! neen! dat kón niet door de bengel, dat was niet Comme il funt, en mooi was anders; daarom een man een man een woord een woord.

Beter van daag dan morgen, dacht ik, want van uitstel komt afstel, en hoewel alle begin moeielijk is, :t begin is toch \'t halve werk. Toch zakte mij \'t hart in de schoenen, en zag ik er tegen op, als

-ocr page 8-

(j

tegpn een berg, toen ik de hand aan mijn werk zon leggen.

Is het dan heksenwerk? vragen mogelijk eenigen nwer, die altijd \'t hart op den tong hebben, maar vaak er niet achter zijn of het fijne van de zaak niet weten. Och, \'k wil van mijn hart geen moord-knil maken, maar er rond voor nit komen, precies zeggen zooals het \'tis, gulweg, en er geen doekjes om winden, maar \'t kind bij den regten naam noemen, neen! \'t is — menschenwerk ! En toch zat ik er wat in, in de boonen, in de soep, wist er geen kop of staart aan te zetten, toen mij op eens de spreuk te binnen schoot „aide toi et Dien, \'t aider cl welk se-

quot; \' O

zegde, een waar woord, volgens verzekering van mijn buurman, de fransche wapenspreuk is. Nu, die \'t beste weet, moet het zeggen: wij moeten altijd wat leeren. ook van anderen ; wie zijn eigen leermeester wil zijn, heeft altijd een gek tot leerling. Maar ter zake ! Een eigenlijk onderwerp heb.ik niet, maar voorwerpen genoeg: ik onderwerp mijn Speech, aan uw welwillend oordeel en geef u de vrijheid om haar naar hartelust te kritiseeren en over den hekel te halen, doch geef u eerst een rijmpje ten beste:

ilic in\'ijst in — iiresentia,

En lastert in absentia,

JJie lijdt aan ïnsolentia.

Ik hoop daarom dat uwe verwachting niet te hoog gespannen is, dat ge geen valsche hoop voedt: dat is nooit goed; nu niet. .morgen ook niet. Men

-ocr page 9-

I

zpgt wel; hoop laat niet te schande worden, maar wie met de hoop in \'t rijtuig zit, heeft teleurstelling tot koetsier: het heet wel, hoop doet leven, maar die van de hoop leeft, danst zonder muziek, die sterft voor de vasten. Trekt daarom het zeil uwer verwachting niet te hoog, maar liever wat in, en blijkt het dat liet veel geschreeuw en weinig wol, was, geeft mij dan geen hoon voor loon. Ieder \'t naar den zin te maken kan niet, dat kan ik ook niet: doen wat men kan, is mijn spreuk ; laat de wereld dan maar praten: die ieder den mond wil stoppen, heeft veel meel noodig. Doet uw best en dan voor de rest, die geen kalk beeft, moet maar met leem metselen ; maar nog eens — ter zake !

Wijsheid is \'t voornaamste ! zegt de oude koning. Neen, zegt de wereld: dat behoort tot de dagen van ()lim : Geld is \'t voornaamste !; hebt ge Salomo\'s wijsheid en geen geld, dan zijt ge arm rds Job. Geld is ;t voornaamste. Edele afkomst, goed gedrag, zoo ze niet door geld ondersteund worden, zijn ontuig. Jurenalix praat: ieder geniet, zooveel krediet en aanzien, als hij geld in den zak heeft, en Petroniiis A rJtiter ( ook al een met een perkamenten rok aan), redeneert aldus : die geld heeft, kan gerust te scheep gaan, het schoonste meisje wordt zijne vrouw; zijne verzen gelden voor wonderspreuken; zijne redenaarsgaven zijn onweerstaanbaar ; al zijne wenschen ziet hij vervuld. - kortom - hij draagt Jupiter in de zak!

-ocr page 10-

s

Het geld riekt goed, het kome van waar het wil! Geld maakt zwart wit, vuil schoon, slecht recht, bloodaard held, oud jong, melaatschen rein, vloek zegen, ja het geld ? ... O dat lieve geld!.....

Dat lieve geld — geeft dieven titels, rang, ja meer,

Heft ezels op \'t gestoelt\' der eer.

Verder : Geld regeert de wereld : geld is de baas: geld is de ziel van alle zaken; geld is de ziel der negotie; geld kan alles. Geld maakt de markt; veel geld veel vreugde, groot geld groot geloof; geld kan geen onrecht doen :~ geld■ wordt niet gehangen; verschimmeld geld adelt; oud geld geeft nieuwe adelbrieven. Waar geld spreekt helpt alle redeneeren niet: geld dat stom is, maakt regt dat krom is. Geld heeft een langen hals; geen geld geen Zwitsers. Heb je geld, zet je nêer, heb je niet vertrek maar wêer. Ja, geld is \'t voornaamste. Een lief kind heeft vele namen, en geld heeft ze ook bij dozijnen, b. v.: — hij heeft Mozes, hij heeft moppen, hij heeft splint, hij heeft pitten, hij heeft geld als sla, hij heeft geld als water, hij heeft schijven. Verder: hij spreekt Engelsch, hij zit er warmpjes in, hij zit er dik bij, t is een diknek, \'t is een heele spekkooper. Dan nog: hij heeft zijn schaapjes op \'t drooge, hij heeft nog een appeltje voor de dorst. enz. enz. En of de wereld nu al zegt, praat en beweert : geld brengt toch geen geluk aan, \'t is apekool dat praatje. Alle dingen hebben echter twee handvatsels, en daarop maakt het geld ook geen exceptie. Ja! \'t geld

-ocr page 11-

9

helpt veel in de kist, als de duivel er de sleutel van heeft; velen liggen op hun geld. als de hond op zijn stroo; om geld trekt de zoon aan het doodkussen van zijn rijken vader; waar geld keert en wendt, heeft de vriendschap een end. Geld is de sleutel voor de hel; waar geld is is de duivel, waar geen geld is is hij tweemaal. De geldduivel plaagt hem. Geld zwijgt niet, waar \'tis. Men ruikt aan \'t geld niet, hoe \'t verdiend is. Valseh geld komt altijd weer terug. Is het geld de bruid, dan is \'t met \'t huwlijks geluk glad — uit. Geld moet twes schelmen hebben, een die \'t verdient en een die \'t er doorbrengt. Baar geld en gare kost is ligt verteerd.

Ja, zei Piet, geld is goed, maar de regten hebben het niet, — de armen. De een heeft geld, een ander de zak. Crediet is zoo goed als geld, zegt men, maar \'k heb liever geld dan crediet, en toch als men \'t eene niet heeft, moet men voor \'t andere dankbaar zijn. De een heeft geld, de ander verstand. Ai mij — verstand? Altemaal onzin; op verstand geeft niemand een duit te pand; geen lombard doet er geld op. Koop eens land voor je verstand! Voor geld koopt men geld, zeggen de Drenten, en die landslui weten op een haar -af, waar Abram de mosterd haalt. Maar genoeg. Toch! Zoo maakt het geld rijken en armen, edellui en bedellui. Over de eersten spreek ik niet; ik spreek liefst over zaken en personen die ik ken, en indringen doe ik mij bij niemand. Adel zit in \'t gemoed en niet in\'t bloed. Maar bedellui dan? Een bedelaar is al een mooije kost-

-ocr page 12-

8

Het geld riekfc goed, het kome van waar het wil! Geld maakt zwart wit, vuil schoon, slecht recht, bloodaard held, oud jong, melaatsohen rein, vloek zegen, ja het geld ? . . . O dat lieve geld!.....

Dat lieve geld — geeft dieven titels, rang, ja meer,

Heft ezels op \'t gestoelt\' der eer.

Verder: Geld regeert de wereld : geld is de baas : geld is de ziel van alle zaken; geld is de ziel der negotie; geld kan alles. Geld maakt de markt; veel geld veel vreugde, groot geld groot geloof; geld kan geen onrecht doen : •• geld • wordt niet gehangen ; verschimmeld geld adelt; oud geld geeft nieuwe adelbrieven. quot;Waar geld spreekt helpt alle redeneeren niet: geld dat stom is, maakt regt dat krom is. Geld heeft een langen hals: geen geld geen Zwitsers. Heb je geld, zet je nêer, heb je niet vertrek maar weer. Ja, geld is \'t voornaamste. Een hef kind heeft vele namen, en geld heeft ze ook bij dozijnen, b. v.: — hij heeft Mozes, hij heeft moppen, hij heeft splint, hij heeft pitten, hij heeft geld als sla, hij heeft geld als water, hij heeft schijven. Verder: hij spreekt Engelsch, hij zit er warmpjes in, hij zit er dik bij. t is een diknek, \'tis een heele spekkooper. Dan nog: hij heeft zijn schaapjes op \'tdrooge, hij heeft nog een appeltje voor de dorst. enz. enz. En of de wereld nu al zegt, praat en beweert: geld brengt toch geen geluk aan, \'t is apekool dat praatje. Alle dingen hebben echter twee handvatsels, en daarop maakt het gold ook geen exceptie. Ja! \'t geld

-ocr page 13-

9

helpt veel in de kist, als de duivel er de sleutel van heeft; velen liggen op hun geld. als de hond op zijn stroo; om geld trekt de zoon aan het doodkussen van zijn rijken vader; waar geld keert en wendt, heeft de vriendschap een end. Geld is de sleutel voor de hel; waar geld is is de duivel, waar geen geld is is hij tweemaal. De geldduivel plaagt hem. G-eld zwijgt niet, waar \'tis. Men ruikt aan \'t geld niet, hoe \'t verdiend is. Valscli gold komt altijd weer terug. Is het geld de bruid, dan is \'t met \'t huwlijks geluk glad — uit. Geld moet twee schelmen hebben, een die \'t verdient en een die \'ter doorbrengt. Baargeld en gare kost is ligt verteerd.

Ja, zei Piet, geld is goed, maar de regten hebben het niet, — de armen. De een heeft geld, een ander de zak. Crediet is zoo goed als geld, zegt men, maar \'k heb liever geld dan crediet, en toch als men \'t eene niet heeft, moet men voor \'t andere dankbaar zijn. De een heeft geld, de ander verstand. Ai mij — verstand? Altemaal onzin; op verstand geeft niemand een duit te pand; geen lombard doet er geld op. Koop eens land voor je verstand! Voor geld koopt men geld, zeggen de Drenten, en die landslui weten op een haar af, waar Abram de mosterd haalt. Maar genoeg. Toch! Zoo maakt het geld rijken en armen, edellui en bedellui. Over de eersten spreek ik niet; ik spreek liefst over zaken en personen die ik ken, en indringen doe ik mij bij niemand. Adel zit in \'t gemoed en niet in\'t bloed. Maar bedellui dan? Een bedelaar is al een mooijc kost-

-ocr page 14-

10

ganger op de wereld. Hij „schoftquot; zes dagen in de week en de zevende zit hij voor of in de kerk. Die zich het bedelen niet schaamt, heeft altijd rijkelijk eten. Bedelbroed is duin- brood en bedelzak is bodemloos; bedeltas is altijd leeg. Bedel is een lange cedel. Hoe zwakker bedelaar, hoe sterker kruk, \'t is waar, maar ook, hoe grooter deugniet, hoe grooter geluk.

Vraagt men een bedelaar, waarom loop je te bedelen ? dan heeft hij nooit schuld. Nu, schuld is ook een kwaad beest; schuld wil niemand hebben. Maaide mensch is de smid van zijn eigen geluk, maar ook van zijn ongeluk. Wat er jong in komt, gaat er oud niet weer uit; daarom:

Jonge bloed ,

Spaar uw goed ;

Oud en armoed ,

LIsIijk zeer doet!

Van een wandelstok groeit wel eens een bedelstok. Het hinkende paard komt altijd achteraan. Alles verteeren voor zijn end, maakt een eenvoudig testament. Vele vierdagen, slechte werkdagen. Men mag de handen niet in den schoot leggen, men moet de armen uit de mouw steken, want ledigheid is \'s duivels oorkussen. Eén leeglooper kost meer dan tien arbeiders. Sparen doet vergaren en zuinigheid en overleg bouwt huizen als kasteelen. Die geen cent spaart is geen gulden waard, en wat helpt het dat de koe een emmer vol geeft, als ze \'t met de poot weer omgooit ? Een vrouw kan wel zoo veel uit huis dragen als de man er met een

-ocr page 15-

it

hooiwagen in rijden kan. Och, heen is heen, verloren is verloren, en op heen en weg, ik geen borg en zeg !

Toch! dat men \'fc geloove, maar niet gevoele! Honger is een scherp zwaard ; de honger drijft de wolf nit \'t bosch, maar lang hongeren is geen brood sparen, en \'tzijn altemaal praatjes voor de vaak dat honger raanwe boonen zoet maakt, en dat honger de beste kok is. Ik heb liever geen honger en dan wat minder — kok.

Honger lijden is een vast inkomen, maar \'t is altijd nog beter dat de broodkorf voor één hooger gehangen moet worden dan voor — twee. Man en vrouw zijn één, maar zij moeten voor twee betalenvoor twee eten en dus ook voor twee honger lijden; en dat gebeurt vaak onder de zon, als de kogel dooide kerk is, als men den bodem van de kist heeft, als de geldzak binnenste buiten is gekeerd, als men Luthersch is, als \'t op is, als \'t naar de maan is . als de beurs klinkt als katoen, als men dop is, als men aan de latten hangt, en dan is \'t — borgen; en dat borgen baart zorgen: \'t wordt een tweede natuur; en eindelijk op de vraag: wat zei de koopman ? komt het antwoord: als je \'tonde betaalt, kun je op nieuw wat weer krijgen! Pan is het huis in de war, de boel in rep en roer, de wagen in de modder. Leiden in nood. Holland in last, en of men mal praat of mooi, hoog of laag springt, bid en smeekt. tranen schreit met — toeten (cc), een gezigt zet als

(«) pliii Cirouingscli.

-ocr page 16-

12

een jongen dien zijn draak is afgeknipt, liet is maar, „geld bij de viscli!quot;

Dan wordt er wel eens van twee kwaden liet minste of althans een gekozen. Verhongeren kan men nog altijd doen, en er is geen ander vondje op dan — stelen. En die eenmaal steelt is altijd een dief, en eer verloren alles verloren. Het mag waar zijn, dat allen geen dieven zijn, dien de honden aanblaffen en dat men kleine, dieven hangt en groote laat loo-pen, een dief is nergens beter dan achter de tralies.

Ieder is een dief in zijn neering, zegt quot;t spreekwoord dat woord is zoo oud, \'t mogt eindelijk wel eens begraven worden. Geen heelers, geen steelers, en de heeler is zoo slecht als de steeler, och ja! het gees-selen, brandmerken en ophangen zijn wel afgeschaft, maar dieven en moordenaars zijn gebleven. Nu, die voor de galg bestemd is, komt er toch, h:j verdrinkt niet.

Maar, zegt men, de gelegenheid maakt ook vaak den dief en toch, als er geen gelegenheid is of gegeven wordt, weten ze die wel te vinden. En dan hoort men, — „ieder mensch heeft toch een consciëntiequot; en — „\'t geweten is \'s menschen-schuldboekquot;. Maar velen hebben een conscientie, zoo ruim als de cirque Carré. Dat geweten moge tikken en klikken eu preeken — gestolen brood ligt hard in de maag — beter zonder brood dan zonder eere! — \'t is vergeefs gesermoend, de moriaan gewasschen, parels voor de zwijnen geworpen, boter aan de galg gesmeerd, preeken voor de visschen,

-ocr page 17-

13

Met een ruim geweten en een beetje vlijt Komt men best door de wereld in deez\' tijd,

en dat is het zoeken, dat is de hoofdzaak!

Och ja, kraaide mijn oude tuinman, hoe meer wetten , hoe meer kwaad; hoe minder wetten, hoe meer regt! Hij was jaren lang soldaat geweest en meende er wat van te weten. Wet zonder straf echter is een klok zonder klepel; maar er is een geluk bij een ongeluk, een ongeluk bij een geluk, ilie den beul ontloopt, ontloopt den duivel niet, en die de straf ontkomt, ontkomt zijn geweten niet. Maar die dan geen geweten heeft? Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt!

Neen, neen, eerlijk duurt het langst! onregtvaar-

dig goed gedijt niet, onregtvaardig verkregen goed

komt zelden op de derde erfgenamen, en er mag

soms geen haan naar kraaijen, \'tkomt eenmaal uit,

al zullen de raven het ook aan den dag brengen.

Eerlijk leven en eerlijk sterven Is den booze zijn rekening bederven.

Maar toch! ik hond er niet van om iemand, wie hij mag zijn, altijd op zijn dak te zitten, onderden duim te houden of te kapittelen. Ieder moet zelf. weten wat hij doet: \'tpast.niet om de neus in een anders zaken te steken, of een ander de rekening te maken, want ieder heeft genoeg met zijn eigen te tl oen, maar leven en laten leven is een kostelijke raad, nog heerlijker zaak. Geven en leven, scheelt maar één letter, anders is \'t even; maar — als \'t op \'t punt van geven aankomt, dan is er bij velen aan

-ocr page 18-

14

een doovemans deur geklopt, en geven heet toch zaliger dan ontvangen. Spoedig geven is in waarheid geven; eene spoedige gifte, een dubbele gifte; met geven woekert men voor den hemel. Geven op tijd en plaats is een wisselbrief trekken van den Al-goeden op zijne goede kinderen, betaalbaar met verschenen rente in den hemel. Geven maakt den wil — goed. Ik weet wel, men moet geven, zoodat men gever blijven kan, maar de linkerhand wete niet wat de regter geeft, en wat men dan geeft, schrijve men in \'t zand, wat men ontvangt, beitele men in marmer.

Gierigheid is de wortel van alle kwaad en gierigheid groeit aan met het geld; tegen gierigheid helpt geluk noch ongeluk. De gierigaard is zijn eigen stiefmoeder, hij krijgt vroeg een baard, verzamelt zich armoede, is doodarm bij zijn schat, verkleumt en verstijft op en sterft bij zijn geldkist. Hij had zijne ziele voor geld te koop en doet even als het varken eerst goed na zijn dood.

En toch oordeelt niet, zonder den gierigaard te kennen! Maar verkwisting dan? Zuster der gierigheid, maar die wat ver van elkaar wonen en weinig conversatie houden. Het is bij velen — zoo gewonnen zoo geronnen: ze zeggen, voor een enkele keer kan kristiaan schoelapper wel eens tegen koning Salomo teeren. Dikkedakken is hun rijkdom, geen gulden hun vermogen; goud op de rok geen koper in de zak; altijd een leven op groote voet, een leven van vrolijk Fransje, een glas muskaat bij een gebraden gansje. Schoorsteen open, geldzak open en de

-ocr page 19-

15

geldzak is — leeg. De haver is gezaaid, voor men op \'t land is. Men teert maar alle dagen van den hoogen berg af. Velen lezen altijd in den bijbel met 52 bladen, de kroeg is hnn kerk en zij vergeten dat — kaarten en kannen, maken arme vrouwen en mannen. En dan? De kruik gaat zoo lang te water tot zij barst; de boel is op de flesch; ze zijn ge-ruineerd, kapoet, failliet, bankroet, op zwart zaad, ze hangen aan de latten, zijn om zeep, hebben \'t spek weg en de muizen vindt men voor de etenspin — dood.

De middelweg is de beste en oppassen de boodschap. Dat hij die \'t In-eed heeft, \'t ook breed laat hangen, 1 lat spreekt als een policiemuts, maar er zijn er ook die te weinig hebben om te leven en te veel om te sterven, die ook nog wel eens Cadrille mee willen maken. Glad verkeerd! Men moet leven zooals men kan, niet zooals men wil. Zet de tering naar tie nering en de zaak komt wel in de haak. Kleine dingen moet men niet vergeten en geene oude schoenen wegwerpen voor men nieuwe weer heeft. Van een naald moet een snijdershuis leven, en die een nagel in de hoefijzer van zijn paard verwaarloost, bederft het paard. Die \'t kleine niet eert is \'t groote niet weerd, en wie kleintjes spaart kan grooten geven. Uit een kleine put kan men zich ook zat drinken, met korte el kan men ook meten. Wien de koe toekomt, die pakke haar bij de hoornen. En — als men ouder wordt dan wordt u niet gevraagd: „wat heb je gehadquot; maar „wat heb jequot;, niet „wat ben je

-ocr page 20-

i(i

geweestquot; maar „wat ben je?quot; Ik héb is mooier vogel dan ik had.

Eten en drinken maakt den dokter rijk, de kas arm. Ik raad n dit: op de kleintjes gepast; bij de pinken zijn; de dubbeltjes vaak ommekeer en eer men ze uitgeeft; weten dat een dubbeltje tien centen beeft; niets koopen of men moet het noodig hebben. Wat men niet noodig heeft is voor een halve cent te duur en wie alles koopt wat hij niet noodig heeft, moet spoedig weer verkoopen, wat hij wel noodig heeft. Och, mogten de menschen toch wat meer tevreden wezen!

Tevredenheid is de beste saus. Gezondheid is een groote schat. Beter een gezonde boerenmeid dan een zieke freule. Wij kunnen allemaal geen domine\'s zijn er moeten ook hondeslagers wezen. Zorgt niet te veel voor den dag van morgen. Alle te is —• schadelijk, en denkt, \'t slaat niet altijd in als \'t eens dondert. Maar toch! één ding mag ik niet vergeten; rekent niet te veel op vrienden; vrienden in nood, tien op een lood, en ....

Die rekent op erven ,

Blijft een gek tot aan zijn sterven.

Men moet ook niet meenen dat ons ei zoo goed is als eens anders hen\', altijd wat Mveeren, watschip-peren , wat door de vingers zien: Men moet zijn haan ook niet altijd koning laten kraaijen, maar goed doen en niet ommezien en de menschen maar nemen zoo als ze zijn. Er loopen er velen met de strooppot, die zich goed bevinden bij den regel: om de wille Van de smeer likt de kat de kandeleer. Ze hebben

-ocr page 21-

17

\'t zoo gek niot voor, want practica est multiplex, en men vangt met een pond stroop meer vliegen, dan met een oxhoofd azijn. En toch is \'t waar, met de hoed in de hand, komt men \'t best door \'t land; met vragen komt men er ook, en goedkoop, want vragen kost geen — geld. En dan altijd een oog in \'t zeil honden; krom hont brandt zoo goed als regt hout, en zeker is \'t, het staat als een paal boven water, dat hij, die op zijn dertigste jaar niets weet, op zijn veertigste niets is, op zijn vijftigste niets heeft, ook niets meer leert, niets wordt, niets krijgt.

Maar \'t staat ook vast, men moet maar gelukkig wezen, en die dat beweert heeft gelijk, hij slaat de bal niet mis, maar den spijker op de kop. Die ge-Inkkig is, vliegt op een bezemstok naar Siberië; want \'t geluk vraagt niet naar regt; \'t geluk loopt den eenen in, den anderen uit huis. \'t Fortuin is rond, :t loopt den een tegen, een ander in den mond. Geluk is een hooiberg, rop er af, dan hebt ge wat. Te veel geluk brengt op weg naar Meerenberg, en geluk en ongeluk wisselen elkaar op een stuivertje af. Als \'t geluk aanklopt, doet het open: geluk behoeft geen raad, heeft geen vijanden: voor \'t geluk is ook niemand f^erk genoeg. Geluk en glas, breekt vaak en ras. maar — die zijn geluk niet zoekt, verwaarloost het. Des eenen geluk is des anders ongeluk en omgekeerd, en . die zich verblijdt in het geluk van een ander, voor dien bloeit zijn eigen.

Geluk komt \'s nachts, zeggen sommigen, maar velen hebben ook meer geluk dan verstand, want het ge-

•)

-ocr page 22-

l.s

hik is vaak de voogd der — dommen. Gelukkig in \'t spel, ongelukkig in de liefde, en ook al weer andersom, maar die zoo spreekt, is aan de eerste lengen niet gebarsten, en toch is \'t waar dat een lood geluk beter is dan een pond — verstand.

Het geluk moet men regeeren, \'t ongeluk overwinnen. Zoekt en gij zult vinden, en wie weet waar zijn fortuin nog ligt, wie weet, als hij nat wordt, waar het geluk regent. Velen gaan, als \'t geluk regent, onder een parapluie. Geluk maakt ook vaak lomp en trotsch, maar meest groeijen lomp- en trotscli-heid, aan een anderen boom — domheid. Die van niets komt tot iet, is allemans verdriet; hij is opgeblazen als een kikkert in de maneschijn, en meent met zijn me voiri wonderen te doen. Er zijn er die \'t geluk in den schoot zitten, maar een gouden stang maakt het paard niet beter. Het geluk laat echter aan de meesten de nek zien, en daarom gelukkig lüj, die zich schikken kan, die vergeet, wat niet meer te veranderen is. Gedane zaken nemen geen keer en wat weg is knopen geen kremers. Ondervinding maakt wijs, komt met de jaren, en is de beste leermeesteres voor den mensch.

De mensch! Een weinig minder gemaakt dan de Engelen: half dier, half Engel... en wat al niet meer ? Een schrander schepsel, men kan er wel apen mee vangen. Er zijn er zno loos als vossen, maar die met vossen te doen heeft, moet \'t hoenderhok maar digt houden. Als de vos preekt, boer pas dan op je kippen ! want een vos verliest wel zijn haar

-ocr page 23-

li»

nooit zijn kneepen. Als de vos de ganzen leert, hij hun hals als leergeld begeert. Als hij ganzen wil snappen, dan krieuwelt hij met de staart.

Men vangt vossen met vossen en schurken met schinken. Ieder zorge dat hij dat ongediert uit zijn huis houde: zij maken spoedig een nest en jagen de ware jongen er uit, en in huis moet vrede zijn en rust.

Die zijn huis wil bouwen moet het vroeg doen. en dan - trouwen ? Trouwen, een klein woord, zware, groote zaak. Ligt is trouën, duur huishouën, zwaar volhouën, en — denkt er om; trouwen in \'t bloed is niet altijd goed. Eigen haard is geld waard, maar ;t is gemakkelijker twee haarden te bouën dan op één vuur te onderhouën. Huiseere ligt aan den man. niet aan de vrouw : een brave huisvrouw is een vrouw in huis ; een vlijtige huisvrouw is de beste spaarbank. Oost, west, t\' huis best, en toch hoe men de zaak bezie, geen huis zonder kruis, en men moet al een taaije huid hebben, waarin huiselijk verdriet geen gat kan booren. Maar die de pit wil, moet de steen kraken. Een man zonder wijf is een hoofd zonder lijf, en een wijf zonder man is een lijf zonder hoofd er an. Men moet in huis niet leven als katten en honden, maar als muschjes in \'t zand. De liefde vermag daartoe veel, want de liefde is als de daauw zij valt op rozenbedden en mesthoopen. Een huisvader moet drie penningen hebben, een teer-, een eer-en een nood-penning. Kinderen zijn een zegen des Heeren, maar zij halen de wol van de kleeren, en

-ocr page 24-

•20

tocli: veel kinderen, veel „Onze Vaders,quot; veel „Onze Vaders,quot; veel zegen.

Gaat het Vaders ! met Uw kindren niet naar wenschen,

Denkt dat gij menschen zijt en Vaders zijt van menschen !

Onde koeijen vergeten zoo ligt dat zij kalver geweest zijn, maar hij is geen duit, geen scliot kruid waard, die zijne kinderen niet flink laat leeren. Wat Hansje niet leert, leert Hans nooit, en moge al Hans door zijn domheid voortkomen en verstand krijgen met zijn ambt, er zijn veel te veel Hansen, groot-hansen, pochhansen enz. in de lieve, lieve wereld. Men zegt wel eens: dien God een ambt geeft, geeft Hij ook \'t verstand, maar hoe dan ? God geeft geen ambt, maar de Ministers, geven die ook \'t verstand ?

Past maar op. Toch ! dat de kinderen niet leeg loopen; ledigheid is \'t duivels oorkussen. Leeren doet eeren. Een goede ambacht is de beste erfenis. Wie meester is in één kunst, onderhoudt vrouw en zeven kinderen, en een meester in zeven kansten kan zich zelf niet onderhouden. Wat men doet moet men goed doen, en zich \'t werk niet uit de handen laten nemen. Waar men voor uitgaat, moet men voor tehuis komen, en een goede knecht is beter dan een slechte baas. Goede bazen, goede knechten ; bij lammen leert men hinken, bij zuipers leert men drinken; Goede knechts zoeke men niet op de voddenmarkt of in de stoterskraam. De arbeider is zijn loon waard. Men moet geen patent nemen, of men moet \'t werk verstaan en zich niet in \'t hoofd zetten dat men \'t alleen weet. Velen

-ocr page 25-

•21

meenen dat hun koekoek beter zingt dan hun buur-iiuius nachtegaal, en meenen dat zij de wijsheid in pacht liebben. Die ongelnkkigen gaan nit oni wol te koopen en komen zelf geschoren tehuis; zij zoeken naar een halve cent en verbranden er een vijfcents kaarsje bij; zij gaan naar het zoutland en komen ongezouten weer terug. Aan zulken is geen zalf te strijken, en dat komt, omdat ze een nieuwen mensch noodig hebben en zij koopen maar een nieuwe rok, en clan nog klagen over de wereld en hare bewoners?

Klagen vult geen magen, en die een hoofd heeft, krijgt er ook wel een hoed voor; zoo niét, dan maar — blootshoofd, dat nog altijd beter is dan zonder hoofd. Lompen ezel! zeggen ze, een mensch zonder hoofd ? Prachtige titel, lompen ezel, voor een mensch! Maar er zijn er die liever zwijn willen hoe-ten dan ezel; er zijn vele ezels, maar die nooit zakken dragen, en \'t is ook pleizieriger ezels te drijven, dan ezel te wezen. En toch al stoot een ezel zich ook geen twee keer aan een steen, als twee ezels elkander leeren wordt geen van beiden Doctor.

Die met de pen niet wil leeren schrijven, moet maar met de mestvork aan den gang; dat laat zich hooren, dat spreekt als een boek, want wie niet hooren wil moet voelen. Er zijn er die meenen dat, als het voor hun deur nat is, het overal regent, maar dat is de redenatie van een gek, en raakt kant noch wal. Zulke lui hebben eendevleesch gegeten en meenen dat de aarde alleen om hunnenwil draait.

-ocr page 26-

en dat is toch wat te grof, te grootsch. Groot zijn is niet alleen genoeg, clan kan een koe wel een haas beloopen. Er zijn veel groote heeren en die moeten er ook zijn; met zulken is \'t echter slecht kersen eten. Zij gooien met de steenen en men kan zich bij hen wel warmen, maar ook wel verbranden. Die goed den heer wil vertoonen moet het van geboorte zijn. Er moet onderscheid zijn tusschen heeren, en ze moet er ook niet zijn! Rijke Ini dochters en arme lui kalver zijn vroeg klaar. Ieder is heer in — zijn huis, is de heer niet te huis, dan is er niemand te huis. De heer ziet meer met twee, dan de knecht met vier oogen, en \'t oog van den meester maakt \'t paard vet. Hoe blinder de heer, hoe ziender de knecht. Veel heeren, slecht regeeren, en nieuwe heeren, nieuwe wetten. Als de heeren van \'t raadhuis komen zijn ze \'t verstandigst. — Maar, — men durft niet zeggen, wat men wil; men zon er niet heelhuids afkomen, met huid en haar zouden ze iemand opet en; ze zouden \'t u erg op \'t brood leggen, want — leer om leer, tik\'je mij, ik tik je weer. En waarom zou men ook iemand tegen zich in \'tharnas jagen? Mondje digt. ooren open, in de praatzee zijn al veel verzopen. Maar licht is licht, al ziet de blinde \'t ook niet, en bittre pillen moet men maar wat vergulden. Die timmert aan de straat, moet immers \'t oordeel der voorbijgangers, flaneurs, leegloopers en andere chinezen verdragen. Maar waarom ook timmeren? Gekken timmeren, loozen koopen huizen: die een huis koopt, vindt er een. die eeu huis timmert betaalt het dub-

-ocr page 27-

VI. Die een hiüs koopt heeft menig balk en plank present .. . maar. zegt misschien deze of gene „spreker maak het nu niet al te gek!quot; Ge hebt gelijk als ge gelijk hebt toehoorder! maar — gek is beter dan dood. Als de gekken maar geen brood aten, zcide Piet, dan zon de rogge wel goedkooper worden, maar hij dacht er niet om, dat hij dan zon moeten — verhongeren. Die geen gek wil zien, moet de spiegels in zijn huis in stukken slaan. Ieder moet een paar gekken schoenen verslijten, en die meent een wijs man te zijn is de grootste gek. Gekken — schepen varen naar alle oorden der wereld, en zoo lang als ieder in \'t land zijne zienswijze, onvei-schillig waarover, voor de eenige beste houdt, blijft het land vol gekken. Maar helaas ! menigeen wordt bij de neus rondgeleid, krijgt een neus, wordt een wassen neus aangedraaid, krijgt tik op zijn neus en verdient het ook. als hij zijn neus overal insteekt. Hij laat zich alles aan de neus hangen, maar hoe hoog hij ook zijn neus in de wind steekt, het blijkt ras, dat het hem twee vinger breed boven zijn neus scheelt. Zulk een brandt zijn neus, laat zich alles voor de neus wegkapen en gaat met een lange neus — naar bed.

Och, dat is altijd zoo geweest, zucht men. Nu, er is geen nieuws onder de zon, en altijd wat nieuws is zelden wat goeds, en \'t nieuws wordt ook weer oud en \'t oude later weer nieuw, en dat laatste heet in \'t hollandsch a hi renaissance.

Zoo gaat het zoowat in de wereld toe: de wereld rolt maar al voort en wij met die wereld, soms op

-ocr page 28-

24

een zandweg, dan door een modderweg. Er zijn er onder de medereizigers als een vijde rad in den wagen, en dat slechtste rad giert liet meest; geen wonder, ongesmeerde raderen hebben die liefelijke eigenschap. De minste korporaal, heeft vaak de meeste taal, en als ge nu meent. Toch ! dat ik u knollen voor citroenen verkoop, of iets op de mouw wil spellen, dan raad ik ii om overal locale inspectie te houden en goed gaan zien, tasten en voelen, en gij zult ontdekken, dat ik het bij \'t rechte end heb gehad en klampt ge mij nog wel eens weer aan boord met — „dank u spreker voor uw raad !quot; Een goede raad toch komt nooit te laat, en die zich niet wil laten raden, krijgt het vaak ten kwaden. Raad is beter dan geluk. Goede raad is goud waard. In raad hebben muren — ooren. Raden is als \'t schijfschieten het treft zelden „\'t Wilhelmusquot;. En wat goedkoop is een raad ? Die raadt geeft niets, die geraden wordt ook niets. En voor alle dingen is raad, en allen weten raad, alleen hij niet, die raad noodig heeft. Raden is ook veel gemakkelijker dan helpen, en toch is een goede raad vaak — duur. Als \'t maar goed gaat, zijn \'t allen goede raadgevers, zelfs zij die anderen kunnen raden en zich zelf niet. Och, dat velen zich niet weten te raden en te helpen, en vooral dat er geen laad is voor den — dood ! Die raad, al kwam die ook van den den duursten advokaat. was voor zeer velen op aard, wel \'n tiendubbel honorarium waard. Maar Goddank, \'t helpt niet, \'t baat niet:

-ocr page 29-

25

J)c tloml outzict geen mensch, al is hij ook een Koning, Hij klopt zoowel aan \'t hof, als aan de boerenwoning.

Men moet ieder regt doen, en zorgen dat \'tregt niet krom gemaakt wordt. Regt blijft regt. als men \'t niet verdraait, maar die recht eiselit, moet ook regt doen en die regt doet zal ook regt vinden. Eegtgedaan is veel gedaan. Regt vindt altijd zijn knecht en die geen recht wil dulden, moet ook niet over geweld klagen. Te veel regt is — onregt.

Men mag niet alles doen, zoo min als zeggen wat men kan. Men moet zijn woorden goed wikken en wegen: velen zeggen ook al, wat weinig om de hakken heeft. Kort zeggen, goed zeggen: weinig zeggen, veel hooren; die veel zegt, veel liegt. Spreken is zilver, zwijgen is goud. Die zegt wat hij wil, moet hooren wat hij niet wil. Gesproken is gesproken, gezegd is gezegd, met kan \'t met geen spons weer uitwisschen. Spreken komt van nature, zwijgen van \'t verstand; daarom hangen ook vele redenaties aan elkaar als los zand, en spreken velen maar in \'t honderd om, zonder slot of zin, raakt het wat, dan raakt het wat. De billijkheid vordert echter om ook hier den regel toe te passen, dat er geen regel zonder exceptie is, en dat in \'t beoor-deelen van een ander, de beste stnnrlffeden vaak aan wal staan, en dat, evenals in de politieke tinnegieterswinkel, allen regenten kunnen zijn, als er — niets te doen is. Maar \'t zal wel beter worden, als t eerst slimmer geworden is. Keulen is niet in een dag gebouwd; de boom valt niet bij den eersten

T

-ocr page 30-

26

slag. Laat ieder een loodje in de schaal werpen: alle bod helpt en met den tijd komt Harm in \'t wambuis. Dan wordt het ding rond als een lt;1, en nit alle onrust komt eenmaal rust. Na regen zonneschijn: — daarop willen wij \'t hoofd gerust neerleggen. Maar — van zelfs komt er niets, er moet aan gewerkt worden, moet! Wat men aan zaaizaad spaart, verliest men in \'t najaar aan broodzaad, en \'t vroeg gezaaide komt het best op. Zoo \'t zaad, zoo de oogst: wat de een zaait, maait de ander, en dan met overleg. Goed bezaaide aard\' is \'t meeste waard, en zaaijen tusschen de doom geeft geen koom. Door wieden op zijn tijd en met vlijt, wordt men geld maarniet een goede hoop kwijt. Zaaijen met de hand en niet met de zak, en — alles is verlooren, als men oude zakken gebruikt, terwijl een oude zak niet waard is, om ze met een zijden draad digt te naaijen.

Eén stelregel is ook nog goed op den langen weg : zegt niet alles wat gij weet, gelooft niet alles wat gij hoort, doet niet alles wat gij kunt. Schijn misleidt ; \'t kleed maakt den man — niet. Laat U geen zand in d\' oogen strooijen; weest goed maar niet al te goed; al te goed is kindergek. Die-zich tot schaap maakt, wordt door den wolf opgevreten. Vele men-schen worden wijs door schade en schande: door schade leert men, maar \'t is duur; \'t is echter nog beter dan door schande. Het ergste is, die de schade heeft, heeft de spot nog toe. Uit een anders schade is het goedkoop wijs worden, en die zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. Spotters huisjes

-ocr page 31-

branden ligt, en flat is zeer goed. Scherts kan ligt ernst worden, en als de sclierts op \'t mooiste is, moet ze ophouden, want met scherts begint men, met twist eindigt men. quot;Weest opregt als de duiven, voor-zigtig als de slangen. En als er zoo wat is onder elkander, legt dan, als ge kunt een sluijcr over de zaak, een doekje er over of laat de zaak blaauw blaauw en zegt basta» punctum, uit!

Neen, \'kwil U heden avond de levieten niet lezen, en \'t zou zeker zoo\'n groot ongeluk niet zijn als ik er nu maar een speldje bij stak, maar een ongeluk komt zelden alleen, men behoeft het geen bode te-zenden, !t komt van zelf wel aan. Een ongeluk trapt \'t ander op de hielen; maar ook geen ongeluk zoo groot of !t heeft een geluk in zijn schoot. Eigen schuld bij \'t ongeluk is zwaar van druk. Als \'t ongeluk den rijken aan de knieën komt, komt het den armen aan de lippen. Zelden een ongeluk, zonder geluk. Er viel iemand van een steiger; een bijstander riep: daar kom je gelukkig af Geert! je ongeluk had grooter kunnen wezen, je had daar waarachtig dood kunnen vallen.quot; Het bleek dat de arme kerel, een arm, een been en een paar ribben had gebroken.

Ik ben een ongeluksvogel, zei Jaap, maar ik troost me er mee : onkruid vergaat niet. Nu, onkruid groeit overal en behoeft niet gezaaid te worden, er komt van zelf genoeg op. Maar veel dat onkruid heet, mogt men wel goud-kruid noemen : vraagt het maar aan de schapen, honden, katten en vogels. Maar aangenomen; — dan — wieden Toch ! wieden. Voorzig-

-ocr page 32-

•28

tiglieid schaadt niet. Voorzorgen komen, nazorgen voor. Beter een voorzorger, dan een nazorger. Te laat bedacht, heeft menig in verdriet gebragt. Maar de waarheid wil niet altijd gehoord worden; de waarheid kan geen herberge vinden. En toch wordt de waarheid wel verdrukt, maar niet verstikt.

Waarheid geeft kort bescheid. Was er meer waarheid, er was meer klaarheid, \'t zou voor de wereld beter zijn; maar de wereld wil bedrogen zijn. De eene helft van de wereld bedriegt de andere en — ondank is \'s werelds loon. Men moet er zich maar in schikken zoo goed men kan, want — men is eenmaal in de wereld en moet met de wereld door de wereld — uit de werrld. Maar de waarheid dient ook nu gezegd: allo lofzangen hebben een einde. Als de maat vol is, loopt ze over; dus alles met maten; men kan lang praten, maar niet altijd. Toch! ik heb uw geduld op een harden proef gesteld en moet het peccavi voor U opzeggen en duizend excuses maken. Ik doe dat gaarne, maar ik verzoek U, om mijne voorlezing niet aan de klok te hangen, aan een groote noch kleine; want men behoeft op groote klokken niet alleen te slaan, kleine geven ook geluid. Ik heb voor een moment mijn steek aan de kapstok laton hangen, en vrij gesproken: ik dacht die \'t kwalijk neemt, is een dief, en daar verandering van spijs wel eens doet eten, heb ik getracht u naar mijne krachten te trakteeren. Kleine kreeften zijn toch de beste als men geen groote kan bekomen. Ik weet: \'twas bekende kost dat voorgediende; be-

-ocr page 33-

•29

kend in opzigten als de bonte hond, maar ik verzeker U op mijn woord van eer, dat het mij weken hoofdbrekens heeft gekost om over de hond te komen, en nu ik er over ben. kom ik, hoop ik, over de staart, namelijk, de beoordeeling van mij en mijn werk.

Gekheid is er in, maar een oud voerman hoort nog gaarne het klappen van de zweep, en daarom: Hony soit qni mal // pcnse, dat is — een nare vent die er kwaad van denkt. Nn heb ik geen pijlen meer op mijn koker en mijn kruid is verschoten, maar\'k weet, dat ik het gras niet heb weggemaaid voor de voeten van hen, die met mij weten „er is nog stof genoeg om naar geen stof te vragenquot;. —

En nu Heeren en Dames! \'teinde van alles is — Vreest God en houdt Zijne geboden! Zoo zij het dan: einde goed, alles goed!

P u n c t, u m.

-ocr page 34-
-ocr page 35-
-ocr page 36-
-ocr page 37-